-ocr page 1-

SPECIMEN HISTOEICO-POLITICUM INAUGUEALE

DE REPUBLICA

QUALJS 1\'lJl.B.IT

quot;MO

S E C U L O XIV

QUOD ,

FAVENTE SUMMO NUMINE,

EX AUCTORITATE llECTORIS MAGKIFTCI

BERNARDI TER HAAR,

IHEOI,. BOCT., ET PE01\'. OKD.,
AMPLISSIMI SENATUS AOABBMIOI COSBENSU

ISrOISILISSIKI OBDINIS JUBIDICI DBOEBTO,

PEO GRADU DOCTOEATUS,

SUMMISQUB IN

JURE ROMANO ET HODIERNO HONOKIBUS AC PRIVILEGII
IN ACADEMIA KHENO-TRAJECÏINA

BITE ET LBSITIME CONSBQUBNDIS,
publico omnium bxamini offeeï

heivricus petrus goïhoeeedüs quack,

E PAGO SETXEN (PROVINCIA GELRIAE)

a. d. xiii m. decembbis, a. mdccclix, hoea i.

AMSTELODAMI,
APÜD JOANNEM MULLER.

MDCCCLIX.

IL.

-ocr page 2-

• - . *
n  Mi a ax i a ii
a vi h a a

\'nbsp;oïïJfj/it-« i\'ïïaiinl viKiafo quot;Twi^eiaisoK

. ,gÜTA«OT:Xia Xîfl^jîô u^

-i-

Aoummmi ara

quot;^«.■ftrt.-kUA^\'

■v« r\'MZ O .1 » 0 €5.

. \' - «i: . . - • - . m ■ ■■ ■ ■ ■ ..-■-^äS- .r ; ■ ■

r.^-\'.; ^\'^î\'XVrr i^r.rmiu^AJTo^dîm AïMacuoA n.

^irts-nbsp;wft

-ocr page 3-

HET STAATSWEZEN

DE X I Vquot;« EEU W.

-ocr page 4-

Jk kTH

\' . ifaïK .t I WiPnbsp;Ó^ \'

.. . .v.,nbsp;... . . .......j,.. ..

-ocr page 5-

HET STAATSWEZEN

DE XIV^® EEUW.

II ISTO EISCH ONTWIKKELD

H. P. G. QUACK.

AMSTERDAM,
.JOHANNES MÜLLER.
1859.

-ocr page 6-

GEDRUKT BIJ C. A. SPIN ^ ZOON-

m

-ocr page 7-

AAN

MIJNE OUDERS.

-ocr page 8-

- \'
Wir \'\' H^fttï.o^atfwT

^^ . ï^fe L fnbsp;. V :

^ - rTiÜI

-ocr page 9-

VOORREDE.

■Het zij mij vergund zeer hort den oorsprong van dit mijn
proefschrift te verhalen. In de maand October van
\'t jaar 1857
had ik \'t geluk een gouden medaille te ontvangen voor een be-
antwoording der door de hoogeschool van Groningen [naar
aanleiding van de goedgunstige beschikking van onzen geëerhie-
digden Koning) uitgeschreven prijsvraag. Het stuk door mij
dien einde ingeleverd, behelsde een voorstelling van dat tijd-
\'^ak, dat in de Duitsche Staats- en Rechtsgeschiedenissen het
eerste voorkomt, en betiteld wordt met den naam van \'■\'■de Ger-
\'gt;rianen voor de Volksverhuizing.quot;quot; Het was dus een ontleding
\'^^an de zuivere Germaansche beginselen voor zoover ze in staats- en
privaatrecht dier dagen te onderkennen waren, en de aard van
de vraag bracht mede dat het aanwezen dierzelfde Germaansche
beginselen, wanneer ze behouden hieven, ook in den loop der vol-
gende tijden werd aangetoond. Ik had dus het voorrecht gehad
\'^\'^n de eerste kiemen van de nieuwe ontwikkeling , die Europa
\'quot;■a den val van het Romeinsche rijk zou doorloopen, te leeren

bennen, het Germanisme had ik, voor zoover mijne krachten
ï.

mij toelieten, wat nader onder de oogen gehad. Deze onistan-
^^igheid bepaalde al dadelijk het onderiverp van eene dissertatie.
Het eerste tijdperk, cds \'t ivare de wording der middeleeuwen,
\'■quot;as voor mij een tveinig duidelijker geworden, en ik nam mij iai

-ocr page 10-

voor het tweede tijdperk der middeleemoen de feodaliteit wat
meer opzettelijk te bewerken. Na eerst reeds een ander onder-
werp , hoeioel ook uit de tijden der feodaliteit onder handen te
hehhen gehad, vestigde ik mijne keuze op eene voorstelling der
veertiende eeuw. Ik kreeg toch zóó de aanleiding om den val
der groote denkbeelden, die de wereld der feodaliteit
bewogen,
ie bespieden, had dus die gedachten goed te ontleden zoowel i\'n
hare kracht als zwakte, om de punten aan te wijzm waar
aantastbaar en overioinbaar bleken te zijn. In hoeverre dat
mij gelukt is, heeft de goedgunstige lezer, zoo die mij te beurt
valt, te heslissen; het was mij natuurlijk niet te doen om de
wetenschap te verrijken — verre van mij zulk een aanmatigend^
gedachte — maar om zelf een eerlijke overtuiging te verkrijgen gt;\'
ik gevoel maar al te zeer dat ik ^\'■non novaquot;
bijbreng, gelukkig
als soms een enkele lezer in stilte er bijvoegt quot;sed ohlita.quot;
Het is een loonderlijk gevoel, een dissertatie in \'t licht te g^\'
ven, voor deze enkele maal misschien in ons geheele leven, ^^
voor ons gewone menschen, het
boek tot een daad geworden-
Ja zoodra loij dit hoek laten rondbrengen, toeten wij dat
iets gedaan hehhen; wij hebben niet alleen eenige vellen driil\'^^
met \'t resultaat van compilatie, studie en overdenking, in meer\'
dere of mindere mate te zamen gaande, opgevuld; wij hehhe\'\'^
niet slechts bladzijde op bladzijde beschreven met feiten en ideeen
loaarvan we, zelfs op zijn best in gem,oede toch niet veel anders
en beters kunnen zeggen dan de fijne ivoor den die Tristram
Shandy
ons in den mond legt: I don\'t acquaint the har ned reader ■
in saying it — I mention it only to show the learned, 1
the fact rnyself. — Neen we hebben ook een tijdvak
gesloten,
het hoek dat wij gamp;oen is een teeken daarvan, we hehhen
gedaan. Die daad shit in zich een belofte voor de toekomst^

-ocr page 11-

dankzegging voor het verleden, en een blijde omzien in het
tegenwoordige.

Een belofte voor de toekomst. Het is toch onze vurigste
\'mnsch dat in deze dissertatie niet gemist zullen worden die
begrippen, welke, God geve het! ons geheele leven zullen be-
sturen. Liefde voor de vrijheid, eerbiediging van elk gezag,
dat nog een ander steunpunt heeft dan \'t geweld dan \'t feit al-
leen, vijandschap voor elke laagheid, en afschrik voor elk dog-
\'»latisme dat \'t eergevoel en de ware humaniteit zou wenschen
te verstikken.

Voor het verleden beheize onze dissertatie een warmen en
oprechten dank aan allen die mij in zeer bijzondere mate goede
»teesters zijn geweest. Moet ik op gevaar af van ondankbaar
schijnen uit al die zoo hoog vereerde namen enkele zeer ge-
liefde noemen, het zij mij vergund hier te vermelden de namen
«cin de literarische hoogleeraren Hulleman en Boot, van de
3\'gt;mdische van der Hoeven en de Bosch Kemper.

De beide eersten, en niet het minst de eerste, al was hij toen
^^og in anderen kring werkzaam, hehhen den lust en de orde in
studie bij mij opgewakkerd, hebben mij de waarde van de
Radheid in haar aesthetische, intellectueele en moreele strekking
\'^oen \'gevoelen; zij hebben mij weten opmerkzaam te maken op
\'^le versterkende mannelijke kracht van een literatuur die niet
^loet weenen, maar doet denken; die niet de telkens toenemende
^\'cdsche gevoeligheid nog vermeerdert, maar die het kraehtsgevoel
den mensch opwekt, en een heilzaam middel is tegen de
^koortsachtige en zenuwachtige trillingen, soms te veel door een
quot;Moderne literatuur nagejaagd.

^an de beide laatste hoogleer ar en dank ik mijne rechtskun-
opleiding. U dank ik zoo veel, hoogleeraar van der Hoe-

iS»

-ocr page 12-

ven! aan wien ik immer onwillekeurig dacht, zoo dikwijls ik bi]
het schrijven mijner dissertatie een dier peinzende gestalten uit
de middeleeuwen ontmoette. Zoo als zij, staart ook gij
zóó vast
op het oneindige, dat het alles om u heen voor u verdioijnt. De
leerling, dien gij vroeger soms in liefde hij u mocht
ontvangen,
heeft \'t ondervonden, wat het zeggen wilde, indien gij \'t beeld
der luaarheid voor hem loildet ontsluijeren. Onvergetelijk zidlen
hem die uren blijven, waarin zoowel het recht als de andere
loetenschappen van idt haar hoogste beginselen door u werden
ontwikkeld. Toen uw luoorden als vliegende pijlen over de hoof
den uwer toehoorders snorden, en zoo weinig het harte
troffen,
aan wie lag de schuld, Hoogleeraar! aan ons, die zoo laag
ter aarde immer hogen, of aan u, die zoo hoog
het doehoii
steldet ?

Hoogleeraar de Bosch Kemper! Uw welwillende heuschheidi
uw goedronde Hollandsche aard, uw humaniteit waarmede Mif
kennis en bibliotheek steeds voor allen openstaan, hier te ver-
melden of te prijzen, zou door u zeiven gewraakt
worden-
Verba valent sicuti nummi. En bovendien toen gij het aan-
naamt hoogleeraar te zijn, hebt gij niets anders beoogd dan
hij den reeds verkregen roem dien te voegen van de liefde van
leerlingen te verdienen. U dus daarom te prijzen, zou nie^\'
anders heteekenen dan dat gij uio doel hebt bereikt. Madquot;^
men vergt meer van u. Men ziet ook op, waar men u met
pjersoonlijk kent, naar uw naam. Van dien reeds in twee
slachten zoo beroemden naam de eer ongekreukt te
bewaren,
een vaderlandsch hoofd aan een vaderlandsch hart te paren,
en in eiken werkkring dien gij bekleedt, geen grooter lofsp)raak
te kennen dan quot;de beste burgerquot; te heeten, dat kan misschien
de eerzucht streelen van den zoon van Joan Melchior Kemper^

-ocr page 13-

xin

dat zal misschien de reden zijn waarom zooveien zich beroemen,
leerling geweest te zijn.

Ook mijn promotor houde zich verzekerd, van mijn oprech-
^CM eerbied, de vriend van professor de Bosch Kemper vindt
quot;quot;quot;ceds van zelf hij diens leerlingen warme hoogachting.

En nu loat het tegenwoordige betreft. — Voorzeker, indien
\'\'emand dankbaar mag omzien, dan mag ik mij dat voorrecht
lt;junnen, van zoo vele kanten ontmoet \'t oog vriendelijke blikken,
\'oindt de hand van zelf der vrienden hand. Het quot;et in Arca-
dia egoquot;quot; kan ik gerust uitspreken. Hebben wij, zoo velen wij
lt;^ns vrienden heetten, altijd het hart vrij hoog gedragen, heb-
ben wij soms enkele leuzen te heftig verdedigd, de ondervinding
^i-eeft ons ivel veel buigzamer tegenover de anderen, maar des
ie inniger slechts aan elkander verhonden. De één kent den an-
der zoo volkomen, dat ieders leven voor den ander een stuk
®a?ï zijn eigen leven is geworden. Wij zeggen ons dan ook
^iet vaarwel, werwaards wi/j ook uit elkander gaande, onze
^^hreden richten, wij blijven in den geest vereenigd, en ons al-
wachtwoord zij het tvoord, dat de stervende keizer Severus
^o-n zijn krijgers gaf: quot;Laboremus.\'\'\' Ja im-ken wij nu en
altijd!

1 December 1859.

L

-ocr page 14-

f \' -»s» \'nbsp;. .

. .

vVn

T.

/

-ocr page 15-

INHOUD.

Bk.

I. TER INLEIDINft.........................................1 .

II. DE KERK. ................ • ....... ......... . 23.

ÏTI. EEANKEIJK................................................103 .

ÏV . ENGELAND...................... ........... 163 .

V. duitschland.............................. ^^^ •

. TOT BESLUIT............................. \' \' ^^^ quot;

-ocr page 16-

.itm

TOT\'

-ocr page 17-

ï.

TER INLEIDING.

-ocr page 18-

pinbsp;J^

-ocr page 19-

Men heeft den ontwikkelingsgang der menschheid bij de
Vorm van een spiraal vergeleken; schijnbaar soms op dezelfde
lioogte blijvende stilstaan, dan weer eene gansch tegenover-
gestelde beweging doorloopende, is er eerst een zekere tijd
üoodig om te bespenren of men inderdaad gevorderd is. Zoo
^as het ook, toen met de groote Germaansche volksverhuizing
het Eomeinsche rijk in elkander stortte. Zeer zeker ontging
^■an den denkenden geest van den scherpsten waarnemer wei
^let zoo zeer de waarheid, dat die val een onvermijdelijke was
geworden, als wel het bewustzijn dat het staatswezen op de
puinhoopen van de oude wereld gevestigd, betere kiemen voor
®ene meer vruchtdragende toekomst in zich bevatte. Toch was
het zoo. De staat der oudheid had alles willen omvatten, ook
den mensch met al zijn vermogens, zijn krachten en uitingen;
de mensch was slechts daar voor den staat, hij werd slechts een
öiiddel om het staatswezen verder te volmaken. De staat was
het eerste en wezentlijke, het individu slechts een deel van het
quot;gemeenebestquot;, de staat w^as er eerder, leerden de ouden, dan
de enkele menschen, de menschen moeten dus opgaan in den
staat. Misschien was deze opvatting veroorzaakt door eene wijs-
geerige beschouwing, die de individualiteit der menschen alleen
quot;^\'an hare negatieve zijde, als we ons dus mogen nitdrukken,
opvatte, en het bepaalde positieve daarin miskende; met andere
^Voorden, die in elke individualiteit slechts zag eene beperking,
®ene onklare openbaring van het algemeene begrip, niet de

1

-ocr page 20-

onvermijdelijke voorwaarde tot verwerkelijking van die alge-
meene gedachte. In plaats dat de staat de
persoonlijkheid
hielp om zich te ontwikkelen, moest volgens de ouden de
persoon zich eerst overgeven aan het hegrip van den staat, oio
tot eene zekere vastheid te komen; hij moest werktuig
worden
van algemeene wetten. Hoe dit ook zij, toen te midden van
zulk eene staatsbeschouwing die vruchten had gedragen harer
beginselen waardig, de Germanen het recht en de eischen der
persoonlijkheid, al zij het ook gewelddadig, kwamen handhaven,
was daar zeer zeker vooruitgang: profetie voor eene andere en
betere ontwikkeling. Ontleden wij nu kortelijk de drie ele-
meiiten, waarmede het Europeesch staatswezen zou beginnen
te werken.

Vooreerst het Germanisme, de beginselen door de Germanen
aangebracht, voor zoover zij tot den staat betrekking hebben.
Wij kunnen die tot twee bepalen: het persoonlijkheidsgevoel
en de trouw, beiden verzinnelijkt in de twee groote
epopeën
der Germanen, de Nibelungen en de Gudrun. Het persoon-
lijkheidsgevoel zoo keurig omschreven door deze woorden van
Guizot: quot;le plaisir de se sentir hommequot; is de groote karakter-
trek der Germanen. Zich onafhankelijk te gevoelen, als het
ware met het leven te kunnen spelen, een held te zijn, op
avonture uit te gaan en eer te winnen, en in alle bedrijven
eene eigene individualiteit te toonen, was voor hen het hoogste-
En let wel op hoe bij hen het gevoel van deze vrije persoon-
lijkheid haast nog boven het genot zelve van de vrijheid
stond;
men sla toch eens \'t oog op het geval door Tacitus in zy^e
quot;Germaniaquot; ons verhaald: zij zijn verwoed, zegt hij, op he
dobbelspe], en met zoo groot eene roekeloosheid spelen zij, ^^
wanneer zij alles verloren hebben, zij in den laatsten worp
hunne eigene vrijheid zetten. quot;Yictus voluntariam servitutei»
aditquot;. Vergelijk dit eens met het Eomeinsche idee. Op ®
vraag toch of men zich zeiven verkoopen mocht, zeide hetBo
meinsehe rechtsgevoel immer neen. Te weten, het recht
stre
om de persoonlijkheid te verhoogen, en dan immers ^^u men
het recht gebruiken om die persoonlijkheid te dooden. By ®
Germanen daarentegen gold het beginsel der quot;Ehrequot;, zoo a

mm

-ocr page 21-

de oudduitsclie bronnen het noemen; als nu een Germaan, aan
het dobbelspel overgegeven, zijne vrijheid op \'t spel zette,
dan openbaarde zich zijn adel hierin, dat hij zijn woord ge-
trouw bleef, hoe ook gehoond en gesmaad, als slaaf gevoelde
hij zijn trots; zijne persoonlijkheid was gered. Daarom zoude
men dan ook het beginsel van den Germaan hever door het
Woord
Ehre dan door het woord vrijheid wedergeven. Het is
eene vrije spontaneïteit in geheel zijn wezen; het is het man-
nelijk principe, en het referein hunner daden is daarom immer
\'t begin der Nibelungen:

quot;Uns ist in alten Mären wundérs viel geseit
quot;Von Helden lotebSren und grossen Arebeit.quot;

Het tweede meer vrouwelijk beginsel in hun karakter is ge-
schilderd in de Gudrun. Het is het volgend het meegaand
beginsel, dat de gevolgschappen deed ontstaan, het is de echt
Germaansche deugd der
troino. Trouw en waarheid, waarvoor
de Engelschen sleclits een woord hebben:
true. Maar het is
niet de gehechtheid aan een begrip bijv. den staat, maar de ge-
hechtheid van man tot man, die het kenmerk van deze gemoeds-
aandoening was. Zij schaamden zich niet trouw tot in den dood
te zijn, zij kenden nog niet \'t egoïsme, dat alleen voor zich
zeiven zorgt, voor elke opoflering terugdeinst. Den dapperen,
den edelen w^aren zij overgegeven, met den dood werd de ver-
rader gestraft, en juist omdat zij trouw tot in den dood waren,
is ■— het is eene fijne opmerking van ßosenkrantz — in hunne
gedichten overal geteekend de verrader, de valsche vriend, de
duivelsche raadgever, die persoon deed de tegenovergestelde
deugd des te scherper uitkomen, zoo Loki in den Edda en
Hagen. De geschiedschrijver die de Germanen schetst, zal met
dubbele aandoening dien trek nagaan, hij zal er op wijzen hoe
iii de gansche Duitsche geschiedenis die plooi in \'t karakter
zichtbaar is, hoe het referein van al hunne daden besloten is in
de woorden uit de laatste strofe van de Gudrun:

— quot;Sie Schwuren da gesammt
quot;Einander feste Treuequot; —

Het zamenzijn van deze twee karaktertrekken en wel het zóó
samenzijn, dat het een zich niet ten koste van het andere deed

-ocr page 22-

gelden, maakte de Gemeente bij de Germanen mogelijk. Waar
liet persoonlijkheidsgevoel zich te sterk deed hooren en dan alles
dreigde uiteen te gaan, daar hield de trouw van man aan man
de gemeente weder te zamen. De Germanen hadden nog geen
begrip van het staatswezen; \' uiterlijke vrede binnen hun kring
handhaafde slechts het volk, maar dit stond vast, dat elke
staatsvorm die uit Imnne inrichting moest ontstaan, de waarde
van den persoon moest eerbiedigen en op het beginsel van trouw
moest letten. Wij zijn zoo ver niet van de feodabteit.

Het tweede element, waaruit het Europesche staatswezen zou
ontstaan, was het
Romanisme; de tradities van het Romeinsche
keizerrijk zoo als ze gewijzigd en vervormd werden door de
Romaansche volken. Het waren de eigenlijk staatsvormende
beginselen zoo als de moderne staat ze grootendeels heeft opge-
nomen, maar die zich zeiven hadden vernietigd of liever tot
bloote vormen waren geworden, omdat zij zich te ver hadden
uitgestrekt, ja de taak zich schenen te hehben gesteld om den
mensch in den mensch te vernietigen, zij hadden om te kunnen
bestaan onder de menschen, de eerste voorwaarde van het be-
staan het vrije leven en de persooidijkheid der burgers willen
verstikken, quot;propter vitam vivendi perdere causasquot; scheen hun leus
geweest te zijn. Een gesloten staatsgeheel, eene vaste orga-
nisatie predikten zij, maar die vaste organisatie had zich ver-
anderd in een reuzennet van centraHsatie, dat over alles was
heengetrokken, en overal de grootste gelijkheid werkte,
zoodat
de bevolking geleek op een korenveld, toen de stormwind er
over heên woei, bogen alle halmen zich neder, geen enkele uit-
gezonderd. Dat administrative despotisme leidde tot het begrip
van staatsalvermogen, alles zweeg, wanneer de quot;raison d\'état
sprak, de zedelijke belangen, het vrije initiatief der
individuen
werd opgeofferd, de staat sprak, het was de orakelstem die
gehoorzaamd moest worden. En waartoe zou dat staatsalver-
mogen strekken? Op deze vraag kon geen ander
antwoord
gegeven worden dan dit ééne, om algemeene welvaart te ver-
spreiden en te bevorderen. Mocht de Germaan er een duister
bewustzijn van hebben, dat de staat daar was om de
persoon^-
lijkheid van elk individu vrije werking te laten en des noods te

■ i
t

-ocr page 23-

ontwikkelen, hier was \'t het welzijn van het algemeen, dat op
den voorgrond werd gezet: en wel het materieel welzijn. Men
begrijpt van zelf hoe dat nithep op het sterkste materiahsme,
en hoe de adel van den mensch geheel werd verwaarloosd.
Maar de tradities van het Romanisme behelsden nog een ander
beginsel, het was het principe van het Romeinsche imperium;
de staat moest zijn een algemeen rijk, dat de geheele wereld
zou omvatten; het eene volk na het andere moest zijne eigene
nationaliteit opgeven om tot vervulling mede te werken van de
regel die de Romein zich zeiven had gesteld: quot;tu regere imperio
üomane memento.quot;

Het derde element, dat het zijne zou bijbrengen om het
Europeesche staatswezen te grondvesten, was het
Christendom.
Het Christendom trad op als absolute waarheid, als een wonder.
De menschheid had tot nu toe als met gekruiste armen tegen-
over een stroom gestaan, die immer zijne golven voortrolde,
diep en dieper hadden zij in dit water tot den bodem toe pogen
te
zien, tot eindelijk eensklaps de wateren zich scheidden en de
G^odheid zich aan hen in Christus openbaarde. Augustinus
drukte het uit in deze woorden, de wijsgeeren hadden altijd
naar God gezocht en gesmacht, tot op eens de woorden weer-
klonken: quot;venite ad me qui laboratis.quot; De tegemoetkoming
van God aan de wereld is het ware wezen van \'t Christendom
200 als het optrad. Het werd nu geopenbaard, dat alles Gods
Werk was, dus ook de staat. Het duurde een geruime poos eer
het Christendom zich niet alleen de Romeinsche, maar ook de
Germaansche wereld veroverd had. In het begin van de zevende
«^euw waren deze waarheden eerst algemeen overal bekend ge-
ïnaakt. Toen was het werk der verbreiding volbracht. Aan het
®eer van Constanz te Bregenza — dus leert ons eene legende —
Was Columhanus met zijn leerling St. Gallus eindehjk aange-
ifomen, na oneindige zwerftochten en zij bouwden daar een
klooster. St. Gallus was een ijverig visscher, en voorzag de
liroeders met verschen visch uit het meer. Een stille nacht,
toen hij bezig was met visschen, hoorde hij van uit den hoog-
sten bergtop, de stem van den geest der bergen roepen tot
geest der wateren in de diepte van het meer. \'Tk ben

-ocr page 24-

hierquot; was het antwoord. quot;Kom dan op ter mijner hulp tegen
die vreemdelingen, die mij van uit mijn\' tempel hebben ver-
dreven, laat ons hen uit het land verdrijven.quot; Maar de stem
des anderen weerklonk droevig; quot;Een van hen is juist bezig
in mijne wateren, maar ik kan zijne netten niet breken, want
ik word verhinderd door den machtigen naam in welken hij
voortdurend bidt.quot;

Die machtige naam van Christus had de wereld veroverd.
Voor den staat had dat feit bij uitnemendheid drie gevolgen:
vooreerst mocht van nu af aan de staat slechts strekken tot
verwezentlijking van een groot Godsrijk, dan moest de staat
niet langer als menschen werk, maar als Gods werk beschouwd
worden, en eindelijk was de wezentlijke vrijheid verplaatst in
de conscientie der menschen, niet langer in inrichtingen bui-
ten hen. Het resultaat van dat alles was, dat het Christen-
dom praktiesch slechts een groote staatsplicht leerde, namelijk
volstrekte gehoorzaamheid, en over het algemeen in de staats-
inrichting passief zou werken.

Die drie elementen dan het Germanisme en het Romanisme
en het Christelijk beginsel vereenigden zich voor het eerst volko-
men in Charlemagne. Germaan van afkomst en zeden. Chris-
ten door \'t geloof en Romein in de wetenschap, vertegen-
woordigde hij in zich zeiven de fusie die
hij in het westen van
Europa wenschte te doen plaats hebben. Met de eene
hand
houdt hij den Germaanschen onafhankelijkheidsgeest binnen zijne
grenzen, met de andere heft hij het Eomaansche rijksbegin-
sel weder op,
en de doordringing van de beide elementen
zoekt hij door het Christendom te bewerken. De arbeid van
eeuwen werd door hem alleen gedaan. Eene groote
gedachte
deed hem handelen, om al de Christelijke volken te vereeni-
gen , zij het dan ook met geweld, opdat de beschaving van
nu af aan haren loop rustig zou voortzetten.
In dat be-
wustzijn stierf hij, al waren ook de forsche armen hem een
oogenblik mat langs \'t ligchaam gevallen, en had het door-
dringend oog zich met tranen gevuld, toen een korte poos
voor zijn dood het echt Germaansche beginsel tegen die rijks
eenheid had geprotesteerd, sinds op hunne dobberende hul-

-ocr page 25-

t

ken de Noormannen tot onder \'s Keizers oogen zich durfden
vertoonen.

De beginselen door Charlemagne voor een oogenbhk prak-
tiesch uitgewerkt, vormden zich langzamerhand tot eene
Staats-
leer \\
die weldra in de middeleeuwen een traditioneel karak-
ter verkreeg; het werd een uit allerlei bronnen (vooral de
Bi^ibel, de natuur en Aristoteles) geputte vast zamengesloten
massa van leeringen en begrippen die eeuwen door dezelfde
bleef, en slechts op verschillende tijden verschillend bewerkt
werd; minder een organieke reeks van op elkander volgende
systeemen dan een altijddurende verscheidenheid van modulaties
en variaties op hetzelfde thema vinden wij in de schriften
der middeleeuwsche staatswijsgeeren. De hoofdbegrippen van
deze staatsleer ontdaan van hunne scholastieke omkleedsels kun-
nen tot de drie navolgende gebracht worden. Allereerst vormde
de geheele Christenheid
een groot Godsrijk, een rijk door God
zelf verordend, waarvan het doel was een christelijk leven op
deze aarde en zoo ook bewaring en bescherming van het ge-
loof te bewerken. Dat allereerste beginsel der Eomeinen van
een universeel rijk gesterkt en gewijzigd door het Christen-
dom zou thands door de Germanen op alle volken worden toe-
gepast. Het was niet zoo zeer het begrip dat
één staat alle
volken moest omvatten, als wel dat alle natiën ée\'ne eenheid
vormden en wel eene
Christeliike...Sfi»^i^^^
ten overweldigd worden, opdat zij tot Christus kruis zich be-
keeren en intreden in het heilige rijk en zijn vrede. De kruis-
tochten waren de uiting van die gedachte geweest, tegen-
over het Mahomedanisme dat overal zegevierend zich uitbreid-
de en dat van zijn kant ook eene geheele wereldheerschappij
wilde vestigen, moest de Christelijke wereld als eene eenheid
toonen, dat zij hetzelfde doel zich had gesteld; voor God

^quot;DT^^nig^tudies over de middeleeiiwscte staatsleer die wij kennen en ge-
Wken, zijn Stahl, «Geschichte der Rechtsphilosophiequot; 1847, p. 51—69, —
Pörster, in het «allgemeine Monatschrift für Wissenschaft und Literaturquot;
1853, Octoher p. 833-864 en November p. 923-937 . - Bluntschli, «Ueber
^en Unterschied der Mittelalterlichen und der modernen Staatsideequot; 1855, --
Wilhelm Schreiber, quot;Die politischen und religiösen Doctrinen unter Ludwig
^em Bayernquot; 1858.

-ocr page 26-

moest de Christenheid zich verantwoorden hoe zij het begreep
een Christelijk wereldrijk, een Godsrijk te stichten; en merkt
wel op hoe de eenheid, die aldus door de volken gevormd
was, niet eene eenheid in de gedachte was, maar een bepaald
rijk met door God ingestelde hoofden, en zoo komen wij tot
het tweede hoofdbegrip der middeleeuwsche Staatsleer, de
leer
van het geestelijk en ivereldlijk hoofd,
de leer van Paus en
Keizer. Zeer sterk was die onderscheiding of laat ons liever
zeggen, die afscheiding tusschen het geestelijke en wereldlijke
in het begin geweest. Augustinus had alleen aan het eerste
element een blijvend en wezentlijk bestaan toegekend, lang-
zamerhand was echter de onderscheiding deze geworden, er is
een wereldlijke staat, die noodzakelijk is, omdat het individu
alleen op zich zelf staande en in geen organiseerend zamenle-
ven ingelijfd, noch zijne aardsche behoeften bevredigen, noch
zijn geestelijken aanleg kan ontwikkelen; die wereldsche staat
is dus niet slechts om uiterlijke welvaart daar, maar heeft ook
tot doel het leven volgens deugd en pbcht te bevorderen;
maar dit laatste bevordert hij alleen, in zoo verre die begin-
selen van deugd waarnaar gestreefd moet worden door men-
schelijk nadenken en overleg kunnen gevonden worden, zoo-
dra die beginselen begrippen zijn door God aan de menschen
geopenbaard, houdt de werking van den wereldHjken staat op
en begint die van den geestelijken. Het rein menschelijke i»
den mensch, zoowel zijne zinnelijke als geestelijke behoeften,
wordt dus ontwikkeld in den wereldlijken staat, het goddelijke
in den toestand van den mensch in zooverre zijn leven me
het geopenbaard Christelijk geloof zamenhangt, is de zaak van
den geestelijken staat. De eerste heette nu bij uitstek ^
staat, de laatste kerk. Aan het hoofd van den staat ston^
de Keizer, aan het hoofd der kerk de Paus. Beiden zijn ziJ
de hoofden van het Christelijke algemeene wereldrijk, e
heeft zijn eigen sfeer die hij te bevelen heeft en waarin
werkt. Absolute door God ingestelde hoofden waren het, wie^
magt niet te ontkennen viel, elk zwaaide zijn eigen z^aar^
hem door God gegeven in zijn heerschappij om,
waakten zij, dat het beginsel van de eenheid van \'t Chns

-ocr page 27-

lijk

wereldrijk niet aangerand werd. De kerk sprak daarom
slechts ééne taal, de latijnsche: de cathedralen verrezen in
hiiii symbolischen bonwtrant overal in dezelfde vorm, het
outaar werd naaï \'t oosten, waar de zon opgaat, gericht, de
spitsbogen wezen steeds ten hemel, terwijl de drie torens be-
antwoordden aan het geheimzinnige getal der personen in de
godheid, de gestalte van \'t kruis werd aan de kerk gegeven
de roos was de grondliguur van alle aangebrachte versier-
sels. Het kruis en de roos vormen de hoofdziimebeelden van
geheimzinnige gebouwen, waarin de kerk de eenheid der
geloovigej^ tot het hemelsche vaderland riep. Zoo dan stond
het rijk ingedeeld in staat en kerk als een absolute macht
daar, waarin ieder op aarde moest intreden. Het derde be-
ginsel nu der middeleeuwsche staatsleer was een beginsel
•^ät hoe minder het in de schriften der staatswijsgeeren was
ontwikkeld, des te meer slechts in het eigenlijke staats-
leven ingreep. Het was het beginsel der reciprociteit, der
Wederkeerigheid van rechten en plichten tuss^^^^^Ëeid en
onderdanen, tusschen beheerschers en beheerschten, het systeem
Vän de
feodaliteit. Het is uiterst moeijelijk juist aan te geven
een begrip van dat meest zamengesteld en tot in de fijnste
pniiten uitgewerkt systeem dat ooit bestaan heeft. Het best
omschrijven wij het wanneer wij zeggen, dat het een verdee-
en versnipperen van de souvereiniteit was, zoodanig dat
overal waar een voldoende sociale groep was, ook eene macht
■^^\'erd gecreëerd, welke machten of souvereiniteiten dan door
onder en nevens elkander plaatsing, door eene wisselwerking
quot;^^n rechten en plichten tot een organisch zamenstel werden
, tot een hierarchischen trap werden gemaakt, aan
^elks hoofd de Keizer stond. Het had zijn grond gehad in
verovering des lands, en dit is zoo waar, dat toen de
gioote veroveraar onzer dagen Napoleon de landen aan zijne
heerschappij onderwierp, hij een groot gedeelte van de feoda-
bteit Weder in \'t leven riep, en weder vorsten als vasallen
quot;^an^ eene kroon werden beschouwd Dit systeem van de

\' Het IS een opmerking van St. Mare. Girardin.

-ocr page 28-

feodaliteit bewerkte vooreerst weder op zijne beurt de bevor-
dering- van de eenheid van het Christelijke wereldrijk, de
ridders droegen niet alleen in hun hart de trouw (zoo als ze
zeiden) maar het enthousiasme van het dienen, werd door hen
tot eerste deugd verheven. En wat anders zouden ze dienen
dan de idealen door de Christenheid aan zich zelve gesteld?
Uitwendig moesten zij den vijand van het geloof bekampen en
de grenzen van den staat zoo ver mogelijk uitbreiden, inwen-
dig moesten zij die deugden in \'t leven roepen en ten toon
spreiden, die de\' kerk boven allen aanprees en wel ootmoed,
vrijwiUige ontbering, zeKverloochening; zoo waren zij de al-
tijddurende staande legerbenden van het Christelijke wereldrijk.
Dit was Iran eerste plicht. Maar ten anderen bewerkte de
feodaliteit de instandhouding van het echt Germaansche begin-
sel der vrije persoonl^kl^. Door dat ieder overal op eigen
gebied \' geisoleerd werd en slechts door een zwakken band in
het organisme gesloten was, werd ten zeerste in ieder onaf-
hankelijkheid opgewekt. Door dat ieder zijn staatsrechten als
privaatrechten opvatte, had ieder edelman zijn grootheid en
kracht uit zich zeiven, niet door zijne betrekking, il le
tenait
de soi-mênie. Bovendien de feodaliteit was als \'t ware een con-
tract tusschen verschillende eigenaars op een
hierarchische
schaal en de beoordeelaar, de rechter over die overeenkomst,
was ieder deelhebber zelf, \'t individu beoordeelde zelf zijn
staatsrechtelijken toestand, \'t staatsbegrip rustte in \'t hart van
\'t individu, en juist daarom voelde hij ook de kracht in zich,
om zich tegenover zijn vorst wanneer deze zijn rechten
te bui-
ten ging te verzetten, om op eene wederkeerige
plichtsvervul-
ling aan te dringen.

De middeleeuwsche staatsleer nu steunende op deze drie
hoofdbeginselen, was in
de dertiende eeuw het voortreffelijkst
tot een organisch systeem gebracht door Thomas van Aquin».
Zijn stelsel geheel opgericht in den Gothischen
scholastieke»
bouw dier dagen , verhief zich als een versteend kunstig ge-
vormd gewocht, trotsch tot in de wolken. Terwijl hij
absolute bestaan van het nniverseele rijk en de
dino-, doch ook zamenwerking van het
geestelijk en were ij

-ocr page 29-

element erkent en ojj den voorgrond stelt, leerde hij ook
reeds de leer der reciprociteit in die merkwaardige woorden *:
perturbatio regiminis tyrannici non habet rationem seditionis,
Oiagis autem tyrannus seditiosus est. Over den oorsprong,
het doel, de vorm van den staat schrijvende, komt hij reeds
tot de moderne beschouwing, dat de staat een levend orga-
nisme moet zijn. Uit alle bronnen puttende, beurtehngs den
bijbel, de natuur, Aristoteles bepeinzend, ontrolt hij, de doctor
Angelicus zoo als zijne leerlingen hem noemden, het tafereel
van de volkomenste eenheid. De ijzeren knods van zijne rede-
nering verpletterde zijne vijanden, en nimmer hield hij op
steeds voort te denken, al sloten zich de oogen des ligchaams
de ziel bleef waken helder als ooit: eens verscheen hem (zoo
zegt de legende) Christus en vroeg hem welke belooning hij
wilde hebben voor zijne heerlijke boeken, geene andere dan U
O Heer, riep hij uit. Dus was de gedachte die den diepsten
staatswijsgeer der middeleeuwen bezielde.

Zoo meende men dan in de dertiende eeuw tot de zoo lang
gewenschte eenheid gekomen te zijn: de staatsleer had al die
verlangens, al die idealen in een vast organisch systeem ge-
plaatst en het staatsleven zocht ze te verwerkelijken. En zeer
zeker wanneer men met wat idealiserende oogen, met oogen
als van Montalembert den gang der gebeurtenissen van die
eeuw wil beschouwen, dan zou men haast geneigd zijn het
vers van Schlegel toe te passen.

quot;Eins war Europa in den grossen Zeiten,
quot;Ein Vaterland, dess Boden hehr entsprossen
«Was Edle kann in Tod und Leben leiten.
«Ein Kitterthum schuf Kämpfer zu Genossen,
«Für einen Glauben wollten alle streiten,
quot;Die Herzen waren einer Lieb\' erschlossen.
quot;Da war auch eine Poesie erklungen
«In einem Sinn nur in verscbiednen Zungen.quot;

Want de dertiende eeuw was een van die tijdperken in de
historie die meer dan ooit de vrucht van een ontwikkeling kun-

\' De plaats is ons door Eraest Eenan verstrekt in zijn studie over Guizot.

-ocr page 30-

nen heeten. De middeleeuwsche beschaving kwam toen tot haar
hoogtepunt. Het werk van eeuwen resumeerde zich zoo in een
prachtige bloem, die ojj een ideële en werkelijke wijze het
verleden en de ziel der volken uitdrukte. Bewonder de bloem
in haar harmonieuse veelkleurigheid, geniet de geur die van de
zijden en fluweelen ontplooide bladen u toewasemt, geniet \'t
wel, want de stormwind komt en de bloem knakt op haar sten-
gel. Of hever het ontbindingsproces ving aan, de kiemen van een
nieuwe, gansch aan de middeleeuwen tegenovergestelde , ontwik-
keling werden gelegd. D£^indings- en scheidingsproces was
^^^LrSïLZS? veertiendenbsp;heeft zeer ffoed o-ezeo-d\'

dat wat de achttiende eeuw geweest is voor de beschaving en
letteren op de beginselen der renaissance gebouwd, de veer-
tiende eeuw geweest is voor die der middeleeuwen: het verlan-
gen om te weten, de kennisdorst verstikte de vermogens van
te gevoelen, van lief te hebben, van te scheppen in de sfeer
van het ideële. Daarom heeft die veertiende eeuw, die zoo arm
is in poësie en in vindingskracht, die zoo ver beneden de der-
tiende staat, wat de groote oorspronkeHjkheid van haar gedach-
ten betreft, in het wezen der zaken zooveel vergelijkingspunten
met onze moderne tijden, waar de eenheid ook wel gezocht,
maar de splitsing gevonden wordt. —■ En wanneer wij nu de
beginselen van de veertiende op het staatswezen dier dagen wil-
len toepassen, dan moeten wij ze bevestigd vinden èn door
staatsleer, èn door staatsleven. En wel allereerst treft de ver-
scheidenheid in de behandehngswijze
der staatsleer onze oogen.
In de staatsleer zelve, zooals ze het best door Thomas van
Aquino was ontwikkeld, waren reeds de punten aanwezig die
tot verbreking van de eenheid in de opvatting aanleiding gaven:
het waren de twee leerstukken, over het geestelijke en
wereld-
lijke element in het wereldrijk, en over den goddelijken of mis-
schien ook menschelijken oorsprong van den staat, die de gele-
deren der staatsdenkers splitsten. Wat het eerste punt betrof,
de onderscheiding van. het geestelijke en wereldlijke, daar was
het de stelKng van het wereldlijke hoofd — de keizer — die
den strijd deed ontbranden, en ook op het gebied der weten-
schap de partijen van Guelfen en Ghibellijnen zich deed
vormen.

-ocr page 31-

Was het de geheele strekking van de middeleeuwen , vooral
sinds Hildebrand de kerk van den staat had vrij gemaakt,
om aan den paus de opperste leiding te geven, als hoofd van
den geestelijken staat, des te meer slechts werkte nu de
reactie van de tegenstanders om den keizer tot eenigst hoofd,
vrij van de bevelen van den paus zich te denken. Van den
eenen kant dus nog een Thomas van Aquino, zich in de
gedachte der menigte reeds vervormend tot een guelfisch par-
tijhoofd door de vervolgen die Tholomaeus van Lucca op
zijn boek maakte; van den anderen kant een Dante en een
geheele schaar strijders, die ten tijde van Lodewijk van Beije-
ren het pausdom aanvielen. — Maar nog een andere splitsing
had er plaats onder de staatswijsgeeren: zij was veroorzaakt
door een geheel eigenaardige omstandigheid, onder de bronnen
toch die men bij het construeren van het middeleenw^sche staats-
begrip gebruikte, stond op een zeer vooruitstekende plaats
Aristoteles; het was de wolf die in lamsgewaad was binnen-
gedrongen. Want het kon niet anders of de middeleeuwsche
denkers die met het meest vaste geloof aan een godsrijk op aarde,
de boeken van dien verwonderlijken geest doorlazen, werden
soms als medegesleept door de strenge dialectische methode van
den Griekschen wijsgeer, en onder het bewerken en schrijven
Van hunne oneindige tractaten, zagen zij zich op het einde ver-
vormd in leerlingen van Aristoteles, in zoo verre ook zij
aan den staat een menschelijken oorsprong stelden. In twee
punten uitte zich dat: met betrekking tot het zich vormen van
den staat, en wat aangaat de menschelijke oorsprong van het
gezag in den staat. De vorming van den staat toch werd al-
lengs ook door hen teruggebracht tot het wezen van den mensch
als ^wov TToXiTiKov. Acgidius Eomanus, leerling van Tho-
mas van Aquino, liet zich reeds verschalken, Marsihus van
Padua volgde bewust uit eigen overtuiging Aristoteles, en
Vooral was het Engelbert van Volkersdorf, abt in het klooster
Admont in Stiermarken, die van 1250 tot 1331 leefde, die op
dat idee van den staat als een menschelijk kunstwerk zoodanig
drukte, dat hij toen reeds tot deze gedachte kwam: Nadat in
de oudste tijden de menschen als
door de natuur, door de rede,

-ocr page 32-

en door het ondervinden van dagehjksche behoeften er toe aan-
gedreven, zich in veihge plaatsen te zamen neergezet hadden,
onderwierpen zij zich
hij verdrag aan een in verstand nitnemen-
den man, opdat hij hen beschermen en regeren zou. Rous-
seau had zeker uit de verte zijn onbekenden voorganger ge-
groet, zoo hij geweten had dat zulk een man had geleefd onder
quot;le gouvernement féodal, système absurde s\'il en fut jamais,quot; zoo
als hij \'t noemt. Engelbert wijst dus reeds op den menschelijken
oorsprong van \'t gezag in den staat, maar meer dan allen was
het Marsilius van Padua, die dit laatste streng ontwikkelde, en
de leer der volkssouvereiniteit in haar uiterste vorm huldigde.
Terwijl dus deze twee groote leerstukken, de betrekking van
kerk en staat, en het opvatten van den staat als menschelijk
kunstwerk of als bepaald Godsrijk de staatswijsgeeren scheidden,
kon men de schrijvers dan weer onderscheiden of zij
dogmatisch
dan wel historisch hun weg zijn gegaan. Genoeg om aan te
toonen hoe in de lé\'^e eeuw de eenheid van de middeleeuwsche
staatsleer gebroken was, en er afscheiding, strijd en dus ont-
wikkeling kon plaats hebben. — Maar Avanneer wij het oog
slaan op
het staatsleven, hoe blijkt het dan dat de éénheid verloren
is! — Het wereldrijk was feitelijk, haast ook rechtelijk vernie-
tigd, een kring van wordende staten omgaf allengs het Ger-
maansche rijk, op andere beginselen gebouwd dan waarop het
zelf steunde, en dwong dat rijk zelf een andere stelling in te
nemen, sinds de breede grondslagen waren weggenomen
waarop
het rustte: het Christelijk wereldrijk lostte zich op in een veel-
heid van staten, en uit die verscheidenheid van
staatsinrichtin-
gen zou nieuwe levenskracht geboren worden. Een op verschil-
lende plaatsen verdeelde en aldaar in eiken staat op zich zelf
werkende beschaving zou hulpmiddelen hebben die een
eenvor-
mige overal in denzelfden toon gekleurde beschaving niet kon
bezitten. Het systeem der tegenwichten zou ontstaan, de
eene
staat zou in zijn te despotieken vaart belemmerd worden door
de vrijheidsinstellingen in den anderen, en de
verdeehng van
Europa zou de waarborg van
haar vrijheid worden. He orhis
romanus was voor het staatkundige een kwaad geweest, daai
buiten dien gesloten cirkel geen element van
hernieuwing, van

-ocr page 33-

Wedergeboorte kon worden toegelaten: aan dat gevaar was het
Europa der middeleeuwen ontsnapt. De nationaliteiten ontstonden,
elk onder eigen voorwaarden van bestaan. Elk volk dat een
persoonlijkheid was geworden, zou tot een staat zich vormen,
eerst in de noodwendig geworden volkspersoonlijkheid wortelden
de kiemen tot een vrije staatkundige ontwikkeling. De strijd
tusschen noodzakelijkheid en vrijheid, dat is tusschen door de
geschiedenis gegeven toestanden en vrije persoonlijke werking
van het volk, zou in het leven worden geroepen, nu het we-
reldrijk werd verbroken. Met dat systeem van het Christelijk
rijk
zonk de betrekking tusschen paus en keizer, zoo als de
middeleeuwen die opgevat hadden, of liever de kerk scheen voor
een oogenblik al hare macht verloren te hebben, en de feodali-
teit ging haar val te gemoet.

Het is nu ons voornemen in onze dissertatie een tafereel op
te hangen van de veertiende eeuw, voor zoo ver haar hoofd-
trekken zich laten wedergeven.

Tweeërlei gedachte zal onze studie beheerschen. Wij zullen
trachten te sclnlderen den val van de groote denkbeelden die
de middeleeuwsche staatsontwikkeling hadden doordrongen. De
ontbinding van het wereldrijk, het schokken van de kerkelijke
hierarchie, het zinken van de macht der feodaliteit, zijn de
punten van onderzoek. Maar aan den anderen kant zullen wij
het opkomen van het moderne staatsbegrip pogen op te speuren,
en wel in de drie groote staten, die tot nu toe den meesten
invloed op Europa hebben gehad, in Erankrijk, Engeland en
Duitschland.

Eenige woorden mogen volstaan, voor dat wij ons werk aan-
vangen. Wij hopen namelijk door onze behandelingswijze mede
houwstolfen te leveren tot een
vergelijkende staatsbeschouwing
Van de drie genoemde landen in de veertiende eeuw. Al ons
Werk zal het wezen de gansche individualiteit van elk volk in
Zooveel mogelijk juiste trekken uit te drukken, trekken die het
eigenaardige karakter aangeven, zoodat de geheele geschiedenis
Van eiken staat als \'t ware in onze beschouwing van de veer-
tiende eeuw moet doorschemeren. Daarvoor moeten wij het
gansche volk in al zijn uitingen soms onder de oogen nemen:

2

iL.

-ocr page 34-

vrij bestudeere men soms enkel de inrichtingen van menschebjk
maaksel, koningschap, aristocratie, kerk, staatsvergaderingen
en rechtbanken, maar de hoofdvraag blijft toch altijd hoe denkt
en voelt de natie: wij hebben daarom soms nog meer op de
toegepaste dan wel op de geschreven wet gelet, soms de poësie
dier dagen ter hulpe genomen om de gedachten die door \'t volk
woelden, te leeren kennen, wij hebben zoowel de maatschappij
als den staat getracht te ontleden. Ons voornemen was het
aan te toonen hoe in Frankrijk bij het ontwikkelen van den
staat, dadelijk op den voorgrond stond het huldigen van de
rechte lijn. Logisch moest de loop der zaken zijn, wordt het
idee vrijheid gewild, welnu dan vrijheid tot de uiterste grens;
wordt het begrip autoriteit op den voorgrond gezet, dan doe
men die autoriteit gevoelen tot in het geringste. Geen hipo-
crisie wordt geduld. Gelijk in den krijg de fransche furie hen
bezielt, zoo ook in hun politieke beginselen. Maar verduidelij-
ken hopen wij \'t ook, dat het in de politiek niet waar is dat
de kortste weg tusschen twee punten de rechte lijn
is, en dat
het fransche terrein wel zeer geschikt is om snel te bouwen,
maar niet om langzaam maar zeker te planten en te kweeken. —
In Engeland daarentegen willen wij laten zien hoe de geheele ma-
nier van handelen door het volk in het staatkundige altijd het
compromis is; de overeenkomst op de vlakte van ßunnimede
tusschen volk en vorst, is de type van al hunne politieke da-
den. Eeeds de twee rassen, Anglosaxers en
jSTormandiërs,
moesten dat verbond maken eer dat de staat kon ontstaan. quot;V\\\' ij
ziilien daarom van Engeland meer dan van de twee andere
landen
de geschiedenis moeten meêdeelen, omdat de gewichtigste staats-
rechten soms ongeschreven zijn, en zich eerst met de omstan-
digheden hebben voorgedaan, en het toch zeer noodzakelijk is
den tijd waarop een groot beginsel opkwam, te bepalen. Ee^^
organisch systeem van waarborgen werd door den practisch ener-
gischen geest der Engelschen gewrocht, en terwijl in
Erankrjjk
de autoriteit in den staat langzamerhand de centrahsatie van alle
denkbare macht en volkskracht werd, beteekende ze in
tanje slechts waarborg voor vrijheid. De Engelschen wisten
het te goed dat de politiek die alles of niets zegt,
nooit lang

-ocr page 35-

aan iemand ter wereld baat. — Duitschland ein(|éli|i{; zal ons
blijken zoo geheel van de anders zoo schoone rg^el van INecker
doordrongen te zijn; quot;il ne faut pas être envieux du temps,quot;
dat er bijna geen vooruitgang komt. Alleen een beginsel zal,
nadat de eenheid gebroken is, voortdurend voortwoekeren, aan
aller bloei daar knagen, het
particularimoe, die eigenschap,
die met alles eindelijk leert tevreden zijn, en den geest doet
vluchten in het rijk der idealen, in plaats van op aarde het
best mogelijke te verwezenlijken.

Het was voorts ons voornemen , om in eiken staat de ver-
schillende
staatselementen naauwkeurig aan te geven. De Ro-
mantische school, zeide een geestig schrijver ten onzent, riep
de nacht der middeleeuwen op om in die duisternis te tooveren.
De eenige wijze om ons vrij te waren van dat verwijt is, te
maken om, op duidelijk gestelde vragen bepaalde antwoorden te
hebben. Toegegeven voor een oogenblik dat wij van den nacht
der middeleeuwen mogen spreken, dan nog moeten wij als \'t
Ware daglicht eischen om die duisternis van den nacht recht
duidelijk te kunnen zien. Wij zullen dus trachten (men neme
een voorbeeld voor lief) om het begrip der standen in eiken
staat klaar te ontwikkelen, na te sporen onder welke voorwaar-
den zij hloeijeii, hoe zij kunnen medewerken of reeds mede-
arbeiden tot de inrichting van den staat. Van zelf zal onze
beschouwing ons dat aan de hand doen, daar op het eind der
13do eeuw bijna terzelfder tijd overal in Engeland, Frankrijk
en Duitschland de derde stand door middel van de steden, het
eerst vertegenwoordigd wordt in de groote staatsvergaderingen.
Wij zullen aantoonen hoe de harmonie tusschen die standen,
de eendrachtige zamenwerking tot
één doel van de verschillende
maatschappelijke bestanddeelen des volks in Engeland den hoogsten
bloei veroorzaakt,, hoe het zich onttrekken in Erankrijk door
de aristocratie van haar wezeïitlijke staatsplichten, de eerste
Vruchten van een vrije staatsontwikkeling aldaar reeds dadelijk
Vernietigt, en hoe in Duitschland elke stand zijn eigen weg
gaat zonder ooit om zamenhang te denken.

Eindelijk zal overal eeu treffend verschijnsel ons tegemoet
freden; een nieuw persoon treedt op waarvoor de middeleeuwen

-ocr page 36-

niet zoo bijster veel aandacht gehad hadden , het volk. In
plaats van een decoratie op den achtergrond, werdTS^eer
en meer een zelfstandige, ja een hoofdfiguur. Of liever het
was tot nu toe een breede rei geweest, die het ronde veld
omgaf, waar het grootsche toernooi der edelen en ridders werd
gehouden. O, dat toernooi had zoo menig druppel bloeds zien
storten, de kamp in spel begonnen, was zoo dikwijls van hart-
doordringenden ernst geworden, en vruchteloos hadden paus en

keizer, die dat edele werk zouden regelen en wijden, vrede vrede

geboden! Ja de strijd was heftiger telkens - ontbrand, misver-
stand op misverstand hadden op dat toernooi partijen doen ont-
staan, die immer elkander bekampten, zelfs paus en keizer
Avaien gescheiden — en het volk stond maar altijd staroogend
dien geweldigen strijd aan te zien, en \'t hoofd schuddend met
domme wijd geopende oogen ziende, als niet begrijpend waarom
telkens die slag op de wapenrusting viel, en de eene ridder
na den andere bezweek. Wel schrikten zij soms geweldig ach-
teruit, wanneer het veld te klein in omvang scheen geworden
te zijn voor die edele strijders, en de rossen zich stootten m
hun midden, en het zwaard maaiend hun reien dunde. Han-
dewringend waren zij gevlucht, de oogen sluitend, niet anders
verwachtend dan den smadelijken dood, totdat de telkens her-
haalde invallen van die edelen ook hieraan hen deden
wennen;
zij verstoutten zich de oogen te openen, en de half gesmoorde
vraag speelde hen om de lippen: of zij, zoo
ontzaggelijk nj
aantal, niet weerstand zouden kunnen bieden, of zij integendee
niet wat velds aan die ridders zouden ontnemen. Zij
deden
aldus. Het demos, het volk trad in denbsp;eeuw op, de Ja«\'

querie in Frankrijk, Wat Tjler in Engeland, de woelingen
der democratie in de Duitsche steden zijn bekend. Ook de
kerk zag in de fraticelb het democratische element zich vei\'
heffen. En als waren wij in onze eeuw, zoo
begeleidt het so-
ciahsme tevens die opstaande volksgroepen. Arbeidende leven,
of strijdende sterven, was een leus die ook toen m dat ver
verleden reeds gehoord weid. Want in de l^e eeuw kwam
de arbeid en met den arbeid het begrip van kapitaal overal op-
De middeleeuwen waren den handel niet toegenegen gewees •

-ocr page 37-

Thomas van Aquino had claideHjk \'t verklaard, hoe de op win-
zucht tukke geest slechts lage omkoopbaarheid voortbrengt, en
de dapperheid en edelen zin doet verdwijnen, ja de kerk had
het gevoel van die waarheid tot overdrijving gehuldigd, door
van \'t bedelen een deugd te maken, en de heihgheid aan vol-
strekte armoede te verbinden. Maar wat had zij over voor
armoede die niets ontvangt wanneer zij vraagt, die geen uit-
komst ziet, die der wanhoop is prijs gegeven? — Niets. Is
het dus te verwonderen, dat het woord van Louis Blanc toen
reeds onbewust gemompeld werd: quot;de chacun suivant ses fa-
cultas, ä chacun suivant ses besoins,quot; en dat de volksdroomen
een eigenaardig hoofdstuk vormden bij het ontstaan van een
nieuwe wereldorde?

Een wereldorde waarin schisma\'s zouden ontstaan, het gees-
telijk gebied zou afnemen, en het wereldlijk gebied wassen:
waarin vergaderingen der standen zouden tusschen beide treden,
en het vertegenwoordigend stelsel een plaats zou verkrijgen;
een w^ereldorde waarin de arbeid des geestes zou toenemen, en
de universiteiten als brandpunten van geleerdheid zouden schit-
teren, waarin de handenarbeid een ontwikkeling zou nemen,
vroeger niet gekend, en de grondslagen van \'t moderne bestaan
en vermogen zou vestigen. De toestand van onvrij te wezen
hield van alle kanten op, de gemeenten traden met bewustzijn
voort op hun eigen baan, en de strijd, zoo dikwijls ze ont-
brandde, werd ook reeds \'ttooneel der wetenschap, niet langer
van krachtsuiting alleen, want het buskruid werd uitgevonden.

En de slotsom van dit alles is deze: dat de proef, waaraan
men elke theorie in den staat onderwierp, voor dat men ze
aannam, een gansch andere was geworden. Yan nu af aan
zou elke theorie slechts gelden niet naar mate van de wonderen
die zij beloofde, maar naar gelang van het practische resultaat
dat ze vooreerst en dadelijk opleverde. Men trad terug tot het
oude denkbeeld der Britsche bisschoppen. Toen van uit Eome
gezonden Augustinus en zijn volgelingen in Engeland landden,
vonden zij daar reeds het Christendom verspreid slechts onder
eenigzins andere vormen gehuldigd. De Eoomsche priesters
eischten onderwerping aan hun leer, en de aanneming van hun

-ocr page 38-

ceremoniën op de betwistte punten. De Britsche bisschoppen
sloegen niet gereede toe. Daar stelde Augustinus voor den
uitslag van de aanneming of verwerping te doen afhangen van
een wonderwerk. Het wonder werd door hem gedaan, een
blinde trad op en herkreeg \'t gezigt. Maar het Avonder maakte
niet den minsten indruk op de
verharde Britten. Zij vroegen
een andere bijeenkomst, en besloten het Christendom der vreem-
delingen op een zonderlingen toets te stellen, een
zedelijke proef
was voor hen meer overtuigend dan het schitterende wonder,
\'t Ware Christendom — zeiden zij — is zacht en nederig van
harte,
zóó moet deze man (Augustinus) zijn als hij een man
Gods is. Wanneer hij hoogmoedig en afstootend is, dan is hij
niet uit God, en wij mogen zijn woorden wantrouwen. Laat
dus de Eoomsche Christenen het eerst op de plaats der bijeen-
komst komen. Zoo hij bij onze nadering van zijn zetel oprijst
om ons met zachtheid en nederigheid te ontvangen, dan is hij
de dienaar van Christus, en wij zullen hem gehoorzamen. Zoo
hij ons veracht en zitten blijft, dan laat ons hem verachten.quot;
Augustinus bleef zitten, toen zij aankwamen, in zijne onbuig-
zame waardigheid: en de Britten weigerden dadelijk zijn beve-
len te gehoorzamen.

Het is deze proef die de ideeën der middeleeuwen in de
14de eeuw moeten doorstaan.

-ocr page 39-

II.

DE KERK.

-ocr page 40- -ocr page 41-

De tweede aanval die de Eoomseh Catholieke hierarchie sinds
haar ontstaan en voortgang had te verduren, zou in de 14\'^®
eeuw plaats hebben \\ Was de vorige eeuw getuige geweest
Van den opstand, maar ook van de geweldige onderdrukking
der Albigenzen: niet minder gevaarlijk voor de eenheid en de
kracht van het Latijnsche Christendom zou de periode wezen ,
die de Italiaansche schrijvers gew^oon zijn met den. naam van
de Babylonische gevangenschap te bestempelen: wij bedoelen
het tijdvak dat de Pausen te Avignon hun zetel hadden. Wel
is het een merkwaardig teeken van de levenskracht van het
H. C. stelsel, dat het toen niet alleen al de openlijk ver-
klaarde vijandschap van ipachtige staten bestond, niet alleen
de knagende afmattende ziekten die inwendig het ligchaam der
hierarchie dreigden te verderven, te boven kwam, maar zelfs
als overwinnaar nogmaals de teugels der wereldheerschappij
opnam die het vrijwilhg scheen te hebben laten varen. Wij
kunnen echter al de beteekenis van die zoo gewichtige 14^®
eeuw voor het pausdom niet krachtig doen gevoelen: zoo wij
niet even den bhk terugslaan, en de verschijning van de
Pausen Coelestinus ¥ (1294) en Bonifacius VIII (1294—1303)
schetsen.

Paus Mcolaas IV de Tranciscaan op den stoel van Petrus
Was gestorven, de cardinalen verzamelden zich in het paleis

\' Zie het essay van Macaiilay, ïaiichnitz, tom. IV, pag. 108, eet.

-ocr page 42-

van den overleden kerkvoogd om den nieuwen te kiezen. Sinds
het jaar 1059 toen door het tweede conciHe van \'t Lateraan
het benoemen aan de cardinalen alléén was toegestaan was
de wijze van die keuze na nog enkele veranderingen —
wij behoeven hier slechts te herinneren aan de wijzigingen
aangenomen onder het pausdom van den geweldigen teg\'^en-
stander van Barbarossa Alexander III ® _ voor goed g^ere-
geld op het conciHe van Lyon onder het pausdom van den
machtigen en wijzen Gregorius X ten jaren 1275 ^ Tien
dagen na den dood van den paus, moesten de cardinalen
zonder op afwezige leden te wachten, in één kamer van \'t
paleis des afgestorvenen opgesloten worden: geen gemeen-
schap hoegenaamd met de buitenwereld werd toegelaten: wan-
neer binnen drie dagen geen keuze was gedaan, werd het
voedsel voor de volgende 5 dagen tot één gerecht bepaald:
daarna werd alleen brood en wijn toegestaan: en zoo zoude
door vasten en uithongeren de eenparigheid verkregen worden.
De benoeming van den opvolger van Nicolaas 11, schijnt wel
een bittere parodie op die regelen. Heeds een jaar was ver-
loopen, driemaal waren de cardinalen reeds bijeen geweest:
maar met geen uitslag hoegenaamd. Nogmaals zouden zij te
Perugia weder zich verzamelen. De keus scheen tusschen
een
Orsini en een Colonna te wankelen. Acht maanden duurde de
strijd: tot op eens het noemen van een naam door den car-
dinaal Malehranca het pleit beshstte. Was het diepe over-
tuiging van de geschiktheid van den drager van dien naam,
die op eens hem paus deed verklaren; was het dat aan een
ingeving van den HeiHgen geest werkelijk geloofd werd, of
was het veeleer die echt menschelijke trek in ons
karakter
om in moeijelijke ingewikkelde zaken de eerste de beste uit-
redding aan te grijpen, blijde dat we ten minste nu het ver-
leden achter den rug hebben! Genoeg, de kluizenaar Pe-
ter Morrone werd paus. Wonderlijk moet het den
prelaten,

\' Dean Milman\'s History of Latin Christianity, 3d. Edition 1857 vol. II,
pag. 4,73 en 475.

2

Milman, III, pag. 42ü.nbsp;3 Milman, IV, pag.

-ocr page 43-

de boodschappers van de keuze van \'t conclave te moede ge-
weest zijn, toen zij na met moeite gidsen gevonden te hebben,
Oiu hun de verbbjfplaats van den heremiet te wijzen, eindelijk
in de vallei van Sulmona, aankwamen bij de grot waar het volk
lïi den omtrek de orakeltaal van Peter Morrone kwam hoo-
i\'en. Zij vonden een ouden man met een langen baard, met
diepzinkende oogen, met zware wenkbraauwen, de oogen ge-
zwollen door het altijddurende weenen, de wangen bleek en
hol, de leden uitgeteerd door \'t vasten. Zoo was de aanblik
Van den heiHge in zijn grot, waarin hij noch rechtuit opstaan
noch geheel zich nederstrekken kon. Zij vielen voor hem op
de knieën, en hij stortte voor hen neder. Maar nog wonder-
lijker moet het den kluizenaar zeiven geweest zijn, toen hij
hunne Avoorden hoorde: hij geloofde dat het een droom was,
hij weigerde bepaald en herhaaldelijk, maar reeds was het volk
in den omtrek bijeengevloeid. Peter Morrone kon niet meer
ontsnappen, hij werd paus onder den naam van Coelestinus V.
Doch zeer schielijk kwam het aan \'t hcht, dat voor een
paus grooter kennis van de wereld noodig was, dan een klui-
iïenaar in zijn eenzaamheid had weten te verkrijgen: van al die
Veelvuldige ingewikkelde rechtsvragen, van al die zich krui-
sende belangen, begreep de nieuwe paus niets: te Hapels was
hij tot nu toe gebleven, men kon hem niet bewegen naar
ïtome te gaan: de cardinalen begaven zich tot hem: wat al
Wereldsche wijsheid en hst werd er vereischt om niet iedereen
te kwetsen, weldra werd het gerucht waarheid, dat de paus
\'ifstand zou doen: en nog binnen \'t jaar, — juist tijds ge-
Uoeg om als paus getuige te zijn van de overbrenging naar
Italië der Santa Casa te Loretto * — ontdeed hij zich van de
pauselijke waardigheid en vluchtte naar de eenzaamheid. Er
Was echter in \'t geheim een volkspartij, die in den kluize-
naar een hervormer van de wereldsche gezindheid der geeste-
lijkheid had willen zien: zij, — en hun geroep werd luider,
toen het bleek wie de opvolger van Coelestinus was, —
hielden steeds vol, dat die afstand niet had mogen geschie-

^ Zie Allierdingh Tliijra in de Dietschc Warande 1857, pag. 337 eu p. 471.

IL

-ocr page 44-

den door een paus en bovendien opgedrongen was, zij hielden
aan: en het is om de belangrijkheid van die partij, dat we
op de verschijning van Peter Morrone de aandacht hebben ge-
vestigd

De opvolger van Coelestinus V was Bonifacius VIII. Al
had de vorige paus de wet van Gregorius X, omtrent de
keuze eens pausen nog
eens uitgevaardigd niet al te streng
werden echter die bepahngen in \'t oog gehouden: en w^eldra
was de keus, door Avelke middelen dan ook, gevestigd op Be-
nedetto Gaetani, den kardinaal die juist die kennis in de hoog-
ste mate, maar dan ook die wijsheid alleen bezat, die aan
Coelestinus V ontbroken had. Het was een volkomen staats-
man, maar niet uit het geslacht van Gregorius VII en Inno-
centius III, die het gebouw der hierarchie van op zijn
vaste
fondamenten optrekkende, het als een Gothische dom steeds
hooger en hooger oprijzende, des te dichter bij den hemel het
brachten of meenden te brengen, — neen, de
wereldsche
staatsman mag bij wijlen om zijn geslepenheid onze belang-
stelling vragen, bij een paus is het verloochenen van het be-
ginsel waarop hij staat, en uit de vlammen van Dantes hel ®
kan niemand hem verlossen, hem van wien reeds de tijdge-
nooten bij zijn dood zeiden: dat hij op den Petrus stoel ge-
gleden was als een vos, geheerscht had als een leeuw, en ge-
storven was als een hond. En zeer zeker, het was voor een
man als Bonifacius VIII, een gevaarlijke hoogte waarop hij
zich bevond; wij lezen in Oostersche verhalen van een man,
wiens minste wensch tot werkelijkheid werd, doch wiens uit-
gestrekte bevoegdheid slechts door eene bepaling beperkt was .
dat hij nimmer tot zelfs de kleinste begeerte eens geuit kon
terugnemen. Welnu, in zulk een toestand was de
pausselijk®
macht tot nog toe geweest. Dit scheen de les voor de pa^\'
sen te zijn: daar is geen grens voor de aanspraken die zy
tot vergrooting der hierarchie mochten maken, maar om de

^ Men lient de beroemde versregel van Dante, over den afstand van Coeles
tinns V, Inferno III v 60 Che feee per viltate il gran rifiuto.
2 Zie Milman, IV, pag. 492.
® Zie Inferno XIX vers 52 seqq.

-ocr page 45-

minste van die vorderingen terug te nemen, zou boven hunne
f-nders onmeteHjke macht zijn. Zien wij werwaards dat hen
gevoerd had. Van het noorden tot het zuiden was de geeste-
lijke censuur over elke daad van alle vorsten van Europa
hun toegestaan. Wereldlijk soeverein waren zij, zij \'t dan ook
feitelijk, van den kerkelijken staat. Maar nog meer: over
bijna al de kleinere staten had de paus de actuëele suserei-
niteit, op welke wijze dan ook door vroegere voorgangers ver-
kregen. Volgens de wonderlijke beweering, dat landen op de
ongeloovigen veroverd aan den paus behoorden ^, was Por-
tugal een leen van den paus verklaard : om zich de konings-
kroon vaster op \'t hoofd te drukken, had Pedro van Arragon
zijn rijk als leen aan Innocentius III gegeven Engeland
had hetzelfde lot onder koning Jan ondergaan. Schotland werd
als leen door den paus beschouwd % Sardinië en Corsica wer-
den als eigendom van den Eoomschen stoel opgevorderd, in
zooverre de paus de opvolger was van den Oosterschen kei-
zer ^: de zonderhnge wet toch dat alle eilanden aan Eome be-
hoorden, had nog niet zijn volle kracht erlangd: het enkele
gezegde dat Napels en Sicilië een leen waren van den paus,
had die aanspraak door de Noormannen weten te eerbiedigen: en
Hongarijë en Bohemen hadden zich onder zijn bescherming ge-
plaatst. Maar dit was nog niet alles. Zijn macht strekt zich
ook uit over de twee groote staten. De keizer van Duitsch-
land was wat zijn troonsbestijging betreft, gebonden aan de
bekrachtiging van den paus, wat zijn daden betreft, hing zijn
afzetting door den paus als een dreigend zwaard hem steeds
boven het hoofd: mocht ook al de strijd der investituren
zijn geëindigd, stof was er steeds in overvloed, om telkens
den kamp te hernieuwen; en de koning van Erankrijk, ook hij
kon er steeds aan herinnerd worden, hoe paus Zacharias de
troon op het hoofd van Pepijn had geplaatst, hoe de troons-

\' Milman,nbsp;IV,nbsp;pag. 35.
quot; Milman, IV, pag. 40.

^ Milman,nbsp;IV,nbsp;pag. 59.

^ Milman,nbsp;IV,nbsp;pag. 307 noot, en Grcgoïovius, Corsica, Stuttgart 1854, d. I,
pag. 16.

-ocr page 46-

beklimming der Gapets de goedkeuring van den paus liad moe-
ten verwerven: bovendien reeds sinds geruimen tijd scheen
het de pohtiek der pausen geweest te zijn, den steun dien het
verbond met Duitschlands keizer had moeten geven, maar niet
gaf, bij Frankrijk te zoeken en zoo Frankrijk in zekere af-
hankelijkheid te brengen. Paus Calixtus II: dezelfde die in
\'t jaar
1122 het eerste geregelde concordaat en wel met den
keizer sloot, het concordaat te Worms dat den investituren
strijd sloot, (1119—1124) gt; had deze staatkunde het eerst
begonnen, paus Urbanus IV, (1261—1264) de begrmstiger
van Karei van Anjou, had gebruik makende van het heibge
en kracht inboezemende karakter van Lodewijk den heiHge aan
deze richting van het pausdom een vaster koers gegeven ®:
het werd de Guelfische pohtiek, weldra zou het blijken wat
nooit voorziene gevolgen dit verbond zou hebben. Dus was
de verhouding van de pauselijke macht tegenover de staten
van Europa. Om echter liier het geheel van de pauseKjke
macht in Europa voor te stellen, moeten wij nog hierop op-
merkzaam maken, hoe in eiken staat de geestelijkheid een eigen
koningrijk had; haar goederen toch behepen in vele vau de
toen bestaande rijken bijna de helft van het landeigendom
waarover zij het volle gebruik had; zij had verder het recht
om van alle landerijen de tienden te heffen; zij had vrijdom
van lasten, zoowel wat de persoon als de goederen betreft: en
vrijdom om door den wereldlijken rechter geoordeeld te wor-
den: voeg hierbij het recht van eigen rechtspraak tot zelfs
over leeken, en men zal zich niet verwonderen, dat telkens
uit \'t bezit van al die voorrechten botsing met de wereld-
lijke macht in eiken staat ontstond. Welnu de geheele gees-
telijkheid was onderworpen aan den paus, en van daar inmen-
gmg van den wil des pausen in eiken staat en indirecte
vermeerdering van diens macht terwijl voorts de in de vo-
rige eeuw opgerichte orden der Dominicanen en
Pranciscanen
een staand leger vormden, dat overal voor zijn rechten streed.

1 Zie Milman, III, pag. 205 en 206. 3 zie Milman, IV, pag. 414.

ä Zie de stukken van Laurent, 1\'Eglise et l\'Etat. Libre Recherche Fevrier,
Mars, Avril 1858.

-ocr page 47-

Het voortdurend arbeiden van die beide bedelorden, had ein-
delijk het wezen van het pausdom zelf gewijzigd. Was Inno-
centius III, nog altijd de machtige feodale monarch geweest
aan het hoofd van een onderdanige geestelijke aristocratie, de
pausen na hem werden absolute vorsten met een welingericht
onmetelijk groot staand leger Dit alles nu stond ten dienste
van Benedetto Gaetani, toen hij als paus Bonifacius YIII,
zijn blik over Europa liet weiden. — Wij kunnen hier niet de
geschiedenis van zijn bestuur herhalen, wij vergen zeker niet
te veel van het oordeel onzer lezers, wanneer wij dit zoo
merkwaardige bewind als bekend veronderstellen, en er slechts
aan herinneren hoe na de vervolging van Coelestinus den vo-
rigen paus, in wien hij nog altijd te recht de hoop eener
machtige partij zag, na het geweldig onderdrukken der Colon-
naas in Eome, na zich in Duitschland tegen den nieuwen
keizer Albrecht van Oostenrijk verklaard te hebben, hij
zich vooral tegen Engeland en Erankrijk richtte. Daar re-
geerde Eduard I, die het zich ten taak scheen gesteld te
hebben om de Britsche eilanden onder zijn heerschappij te
brengen en te bevestigen, en die niets om dat te bereiken
ontzag; hier heerschte Philips de Schoone zijn evenbeeld met
dat onderscheid, dat waar Eduard krijgshaftig zich betoonde,
Philips met getelde en afgemeten schreden als de tijger zijn
prooi benaderde, om dan met één sprong hem te grijpen.
Om de bezittingen van Engeland . in Erankrijk ontstond de
krijg tusschen die beide landen. Van weerszijden werden
alle onderdanen ook de geestelijkheid door de vorsten belast,
ïoen vaardigde Bonifacius VIII zijn bekende bul de
Clericis
Laicos
uit, ® verbiedende op straffe van excommunicatie de
geestelijkheid te belasten, zonder des pausen goedkeuring.
Öeze bul had nergens de gewenschte gevolgen : in Engeland
Verliet de geestelijkheid na eenige tegenkanting haar eigen
standpunt, en verstond zich met den koning: zij zocht van
nu af aan slechts heul in de voor allen openstaande rechten en

\' Zie Milman, IV, pag. 322.

quot; Zie de bul bij Gieseler, B II, Abtli. d, pag. 187.

-ocr page 48-

vrijheden van \'t rijk, waar niemand tegen zijn eigen wil kon
belast worden, en hielp het allengs zich ontwikkelende con-
stitutioneel e Engeland met haar krachten voor haar deel schragen.
In Frankrijk, waar integendeel alles tot de absolute monarchie
neigde, was de toestand voor den paus, zoodra hij den strijd
begon, veel hagchelijker: de koning nam als \'t ware gretig
den handschoen op: tot nog toe immers maakte de geestelijk-
heid het eenige groote evenwicht uit tegen zijn absolutisme: en
tegenover die geestelijkheid nu had allengs onder de schaduw
der universiteit van Parijs een macht zich gevormd, die weldra
op de parlementen zich zou doen gelden, pleitende en kam-
pende voor de koninklijke rechten alleen, de rechtsgeleerden.
Op hen steunende, begon van zijn kant Philips de Schoone de
vijandelijkheden. Zoodra niet was de maltöte (zoo heette de
belasting op de geestelijkheid) verboden, of Philips verbood alle
uitvoer van goud en zilver uit zijn rijk, en dus alle op-
brengst aan Eome De paus ook verschrikt door de allengs
zich ontwikkelende onafhankelijke geest onder de Eransche
geestelijkheid — eene onafhankelijkheid die als punt van uitgang,
de hoeksteen van de latere Gallicaansche kerk, te weten de
pragmatieke sanctie van Lodewijk IX, den Heilige, nam®,—
gaf toe en abrogeerde zijn bul voor Frankrijk. Weldra zelfs
werd de paus als privaatpersoon tot scheidsrechter tusschen En-
geland en Frankrijk geroepen; en toen van alle kanten weldra
bij het eindigen van de eeuw de vrome bedevaartgangers naar
Eome zich spoedden, om hunne giften op de graven der
Apos-
telen te olferen, om van den paus vergiffenis van zonden en
\'t eeuwige leven terug te ontvangen, dacht zeker niemand er
aan dat het quot;plus ultraquot; der pausselijke macht zoo spoedig
een quot;plus citraquot; zou verkeeren. Dat jubilé — heilrijke
uitvin-
ding van Bonifacius VIII — overtrof de stoutste verwachtin-
gen, Villani spreekt van tweemaal honderd duizend pelgrims, en
onder al die ontelbare menigte, was er
één man die de herinnering\'
aan dit grootsche schouwspel zou vereeuwigen, door aan dat jaar

1 Zie do gewisselde stukken daarover bij Gieseler, pag. 188 en 189.
- Zie over dit belangrijke stuk vooral Milman, IV, pag. 440 tot 443.

-ocr page 49-

1300 vast te knoopen de ontrolling van zijn gloeiende schil-
derij \' — Dante. Maar spoedig verkeerde die luister. Want
heftiger dan ooit ontbrandde de twist weldra weder tusschen
PhiKps den Schoone en Bonifacius YIII: de koning nam de
Colonnaas, de bloedvijanden van den paus, bij zich op, sloot
met den Duitschen keizer, tegen wien de paus zich verklaard
had, een verbond; en na de Staten-Generaal van zijn rijk
10 April 1302 verzameld, en zich van hun vertrouwen verze-
kerd te hebben, wachtte hij zijn tegenpartij af. De paus, na
eerst den bij den koning gehaten bisschop van Pamiers, Bernhart
van Saisset, gezonden te hebben, ontbood de fransche geeste-
lijkheid op een concilie te Rome, en sprak daar de zoo bekende
bul
UNAM SANCTAM, eu Weldra den ban uit over den ko-
ning. Men weet het einde. Smadelijk te Anagni geslagen
door den ijzeren handschoen van Colonna, werd de oude paus
bijkans verheven door die wilde en stomme smart waaraan hij
stierf \\

Wij kunnen thands, meen ik, beter ons op het standpunt
van de pauselijke hierarchie plaatsen: de geschiedenis van de
twee pausen, wier verschijning wij in weinige trekken geschetst
hebben, geeft ons tevens een geschikte gelegenheid aan de hand
om de
twee schokken, waardoor het gebouw van het pausdom
in \'t begin van de l^e eeuw dreigde te zullen ineen vallen,
te begrijpen.

I. De eerste schok kwam van den kant, waaruit bijna al de
verwikkelingen, waarin het pausdom zich van tijd tot tijd be-
vonden had, voortgekomen waren, namelijk van de betrekking

1 Zie J. J. Ampère quot;La Grèce Rome et Dante,quot; 1850. pag. 124 en 135,
quot;PHlarête Chasles Etudes sur le moyen âge,quot; pag. 303, en quot;Eauriel Dante et
les origines de la langue et de la littérature Italienne, 1854, I, pag. 170.

^ Dante die, hoe hij ook over den mensch dacht, de pauselijke waardigheid
®ooit ongestraft liet beleedigen, geesselde deze daad zoo, zie Purgat, c. XX, 86,
Veggio in Alagna entrar lo fiordaliso,
E nel Vicario suo Cristo esser catto,
Veggiolo un\' altra volta esser deriso:
Veggio rinnovellar l\'aceto e il fele,
E tra nuovi ladroni essere anciso.
Zie verder Ampère loc. cit., pag, 371-

-ocr page 50-

waarin kerk tot staat stond. Vatten wij daartoe nog eens goed
de bul Unam Sanctam onder de oogen. Zij behelsde voor-
namelijk dit \': quot;Door het geloof worden wij gedrongen te ge-
looven en vast te houden aan ééne heilige catholieke en aposto-
lische kerk. Derhalve heeft deze ééne en éénige kerk ook één
ligchaam, één hoofd, (niet als een misgeboorte, twee hoofden)
namelijk Christus, en den plaatsvervanger van Christus dat is
Petrus en diens opvolger. Het evangelie nu leert dat er in
de macht van den opvolger van Petrus
twee zwaarden zijn, een
geestelijk en een tijdelijk. Want toen de Apostelen zeiden: ziet
hier twee zwaarden (Luc. 22: 38), namelijk in de kerk, toen
antwoordde de Heer niet: dat het te veel, maar dat het genoeg
was. Beide zwaarden zijn alzoo in de macht der kerk: het
geestelijke en het stoffelijke: maar het laatste moet
ten dienste
van,
het eerste door de kerk gebruikt worden: het eerste in
de hand der priesters, het andere in die der koningen en krijgs-
lieden, maar volgens de wenken en het welgevallen der pries-
ters. Het ééne zwaard behoort echter onder het andere, de we-
reldsche macht aan de geestelijke onderworpen te zijn: dat volgt
uit \'s Apostels woord: Er is geen macht dan van God, en die
er zijn, zijn door God verordend (Eom. 13: 1), er zou echter
geen ordening zijn, wanneer het ééne zwaard niet
onderworpen
was aan het andere. Te weten volgens het getuigenis van de
waarheid moet de geestelijke macht de aardsche inrichten en
verdeelen, wanneer zij niet goed meer mocht zijn. Zoo
wordt
naar aanleiding van de kerk en de kerkelijke macht de profetie
van Jeremia tot waarheid: Zie, heden heb Ik u gesteld over
de volken en de koningrijken, en wat er verder volgt (Jer-
1: 10). Derhalve, indien de aardsche macht verkeerd
handelt,
zal zij geoordeeld worden door de geestelijke macht; maar zoo
een lagere geestelijke macht verkeerd handelt, zal zij
geoordeeld
worden door een hoogere: de hoogste geestelijke macht zal al-
leen door God, niet door een mensch kunnen
geoordeeld wor-
den, getuige het Apostolische woord: de geestelijke
mensch

1 Zié de bul bij Gieseler, pag. 203, en «Gidsquot; 1854, II, p- 369 en 370, en
verder Hallam, «Middle Ages,quot; Ed. 1855. vol. II, p. 231.

-ocr page 51-

oordeelt alles, zelf wordt hij echter door niemand geoordeeld
(1 Cor. 2: 15). Al
wie dus deze door God gestelde macht we-
derstaat, wederstaat Gods ordening, of hij moet zich inbeelden,
zoo als de Manicheër, dat er twee beginselen zijn. Verder
Verklaren, zeggen, bepalen en spreken wij uit dat het volstrekt
noodzakelijk is tot de zaligheid voor alle menschelijk schepsel,
om onderworpen te zijn aan den Boomschen Paus.quot; — Zie hier
dus de leer van. de volstrekte onderworpenheid van den staat
aan de kerk, in haar volle naaktheid: zien w4j echter vluchtig
hoe zij zich historisch ontwikkeld had ^ Wij hebben in de in-
leiding gezegd hoe de middeleeuwen zich den staat en het sta-
tensysteem van Europa dachten. Tegenover de begrippen der
ouden, die den staat als menschenwerk opvatten, had het Chris-
tendom, zoo als het toen begrepen werd, het denkbeeld geleerd
Van den staat als een inrichting, ordening Gods. Datzelfde Chris-
tendom had nog een andere hervorming in het bewustzijn des
Volks opgewekt: had namelijk de oudheid altijd haar eigen staat
in het oog, en was voor haar de
burger slechts bevoegd tot de
rechten van den staat, was iedere staat nationaal, zoo werd
in de middeleeuwen voorop gezet het denkbeeld van Christelijke
broederschap en. van een Christelijk wereldrijk. Dit idee was
Versterkt toen de Arabieren onder Mahomets opvolgers overal
doordrongen. De koran had aan dezen hetzelfde begrip van
een algemeen Mahomedaansch wereldrijk medegedeeld. Ieder
dier beide aanschouwingen van God, wilde aan haar God de
Wereld onderwerpen. Het Mahomedanisme maakte in dien zin
het Christendom én militans, én vooral één in streven en be-
wustzijn®. Voeg hierbij hoe het Germaansche karakter, terwijl
het de bij de ouden begrepen gedachte van staatsrecht als een
der betrekkingen van het individu tot het nationaal staatsleven

^ Zie vooral Eobert von MoM, quot;GesciiicMe und Literatur der Staatswissen-
sehaften,quot; B.
I, p. 234 en 225, verder pag. 15, 23, 4,2 en passim — en ver-
der de zeer goede verhandeling van BluntscHi, quot;Ueber den Unterschied der mit-
telalterlichen und der modernen Staatsidee.quot; München, 185S, pag. 5, 7, 10 eü
13 en passim — en verder Bluntschli, quot;Allgemeines Staatsrecht,quot; 1857, Th. I,
P- 51, 174, 260 en passim.

® Zie vooral de belangrijke opmerkingen van Milman, I, pag. 489 seqq.

-ocr page 52-

omverwierp, om alles op de persoonlijkheid van \'t individu
te laten rusten — hoe dat karakter, zeg ik, alzoo het leenrecht
en de feodahteit grondvestende, van zelf het begrip van natio-
nalen staat flaanwer had doen worden. Zoo was men langzamer-
hand tot het zeer theoretische begrip gekomen van een alge-
meen Christelijk wereldrijk met zijn twee van God ingestelde
hoofden: het geestelijk hoofd de paus, \'t hoofd der kerk, aan
de spits van de priesterlijke hierarchie, en \'t wereldlijk hoofd,
de keizer, beschermvoogd der kerk en als opvolger van den
Eomeinschen keizer, de opperste heer van alle staten en vorsten.
Dit stelsel had men verder gesymbohseerd in de leer der twee
zwaarden, het geestelijk en het wereldlijk zwaard. In zoo verre
ging alles goed. Maar nu de gevolgtrekkingen.\' Wie stond
hooger, de geestelijke of de wereldlijke macht? Wij kunnen
in de opvattingen van dit probleem twee historisch op elkander
volgende periodes onderscheiden. In het eersjte vestigt men
niet zoo zeer de aandacht op de scheiding van die twee mach-
ten, als we] op hunne zamenwerking. Eeeds van zelf sprak
het dat, daar de middeleeuwen den staat als van God geordend
begrepen, politiek en rehgie, staat en kerk vermengd waren.
De feodaliteit had die vereeniging hoe langer hoe meer be-
werkt. Toen eenmaal het beginsel doorgedrongen was dat de
geestelijken ook wereldlijke macht mochten hebben, werd
niet
alleen de geheele hierarchie feudalistisch ingericht, welke ge-
beurtenis van Karei den Groote dagteekent, maar
elk geestelijke
was van nu af aan een dubbeld persoon: de metropoHtaan, de
bisschop, de abt had nu een tweevoudig karakter: van den
eenen kant was hij een opperst bedienaar van de kerk, van den
anderen kant
een leenhouder van \'t rijk En die vereeni-
ging was \'t zichtbaarst bij de verhouding tusschen keizer en
paus, de keizer toch moest de godsdienstige wijding van den
paus ontvangen, en de paus had zijn wereldlijk gebied
alleen
door den keizer. Zoo rustte de geheele inrichting van kerk
en staat op een vast verbond, op de harmonie van verschillend
werkende krachten; wat Ovidius van de aarde zingt, was van

» Zie Milman, II, pag. 233 en 231.

-ocr page 53-

toepassing op de inricliting der maatschappij: quot;ponderibus hbrata
suis.quot; — Maar de gedurige botsingen deden al spoedig be-
merken dat hier geen harmonie was: geen harmonie kon zijn:
eu de strijd tusschen paus en keizer begon van weerszijden.
De investituren of namebjk de keizer \'t recht zou hebben de in
zijn rijk benoemde geestelijken den ring en den staf te geven of
te weigeren, was het signaal van den strijd: totdat keizer Hen-
drik V eindelijk het recht moest opgeven; doch had het Fran-
kische huis in zijn twee laatste keizers den eenen oorlog met den
paus slechts geëindigd, om na korten tijd den anderen weder te
beginnen, der Hohenstaufen leven zou slechts één voortdurende
strijd wezen, overal waren Guelfen en Ghibellynen, de aanhan-
gers van den paus of van den keizer: wat wonder dat ze ook
in de wetenschap gevonden werden. En werkelijk, de keizer
en zijn partij moesten wel alle krachten inspannen, want wilde
men geheel billijk zijn, welnu, daar men eenmaal het Euro-
peesch statensysteem als een Godsrijk had opgevat, zoo was
het slechts consequent, de kerk als een meer bijzonder godde-
lijk rijk te denken, en derhalve de kerk boven den staat te
stellen. Zoo begreep ook in de 13\'^® eeuw tegenover het sys-
teem, dat Dante later in zijn boek quot;de Monarchiaquot; (de eerste
plaats aan den keizer toekennende) tot zijn grootste hoogte zou
Voeren, Thomas van Aquino, de diepzinnigste staatsphilosoof
der middeleeuwen, de opperheerschappij van den paus \' in zijn
boek quot;de regimine principum.quot; Hij begreep \'t aldus. Elke
regering, stelt hij voorop, moet de menschen die zij regeert,
brengen tot hun wezentlijk doel. Om dus de werking van eene
regering te bepalen, moeten wij weten wat het doel van de
geregeerde menschen is. Neem den mensch nu, en vraag hem
of al die besturingen die zijn tijdelijk behoud en geluk be-
vorderen, hem genoeg zijn? hij zal u moeten antwoorden dat
behalve al die doeleinden die in zijn natuur liggen, hij een
hooger doel nog heeft, te weten een doel buiten hem, de eeu-
wige gelukzaligheid in Jezus Christus door middel van de be-

\' Zie H. U: Feugiieray, quot;Essai sur les doctrines politique.? dc Saint Thomas
\'^\'Aquin.quot; Paris 1857, pag. 142—161.

-ocr page 54-

dienaren van de kerk. En ziedaar, vervolgt Thomas van Aquino,
wat waar is van \'t individu, is ook waar van de maatschappij.
De maatschappij heeft vooreerst een tijdelijk doel, met haar
natuur overeenstemmende, om gelukkig, om deugdzaam te le-
ven, en om dat doel te bereiken, dient de koning: maar be-
halve dat heeft zij een doel buiten haar, hetwelk bestaat in
het bezit van God: het is niet genoeg deugdzaam te leven,
men dient nog door middel van de deugd in \'t bezit van God
te geraken. Dat bezit kan de maatschappij alleen verkrijgen
door Jezus Christus , en door hen aan wien Jezus Christus de
zorg der geestelijke goederen heeft gegeven. De groote wijs-
geer komt dus door middel van de overweging dat altijd het
hoogere doel de mindere doeleinden moet beheerschen, tot de
gevolgtrekking van de heerschappij van de geestelijke macht
boven de wereldlijke. Maar hij laat aan de wereldlijke macht
toch haar eigen werkkring , en alleen daar waar het godsdienstig
belang het vordert, waar een godsdienstig doel moet bereikt
worden, daar heeft het geestelijke zwaard het wereldlijke te
gebieden. Wij willen dit pogen te verduidelijken. Yolgens de
theorie van Bellarmino zijn er twee opvattingen over de theocratie,
de indirecte macht van de theocratie wordt door eenigen, haar
directe macht door anderen verdedigd. Yolgens de eerste op-
vatting zijn er twee afzonderlijke sfeeren, de geestelijke en de
■wereldlijke macht: elk wordt naar haar eigen regel bestuurd:
alleen is de eerste ondergeschikt aan de tweede, voor zoo ver
het de belangen van de godsdienst geldt: volgens de tweede
theorie daarentegen heeft de paus van Jezus Christus in de
persoon van Petrus volkomen macht over de wereld
gekregen,
zoowel in het geestelijke als in \'t wereldlijke, met dit onder-
scheid, dat de paus zelf het geestelijk gebied moet bestu-
ren, terwijl liij het wereldlijk gebied heeft overgedragen aan
wereldlijke vorsten, die dat bestuur voor hem en volgens zij^^
bevel moeten waarnemen. Eeeds dadelijk ziet men hieruit dat
Thomas van Aquino onder hen die de indirecte macht
voorstaan,
kan geteld worden: maar die directe theorie die de groote wijs-
geer niet had durven uitspreken, werd op eenmaal luide aan
de wereld verkondigd in de bul die wij zoo even hebben afge-

-ocr page 55-

sciireven, de bul van Bonifacius YIII. Had Innocentius III
in zijn bekenden brief aan de steden van Italië \' het geestelijke
gebied met de zon, het wereldlijke met de maan vergeleken,
er op drukkende, hoe de maan alleen haar licht van de zon
ontvangt: hij had ten minste aan elke sfeer haar eigen loopbaan
toegekend — maar al de vorige stellingen waren tot hun top-
punt gebracht, al de vorige pausen hadden slechts de nooten
aangeslagen, nimmer het accoord gegrepen, quot;en arrière on vous
a surpassé,quot; Bonifacius VIII vaardigt zijn ünam Sanctam
uit. Doch de bul was wel is waar het toppunt, maar ook het
keerpunt van de theorie. Eeeds een leerling van Thomas van
Aquino, de Eomein Aegidius di Colonna, schreef onder den-
zelfden titel, als dien zijn meester aan zijn werk gegeven had,
quot;de regimine principumquot;, een boek, waarin hij de volkomen
onafhankelijkheid van de monarchie tegenover de pauselijke
macht betoogde Het zwaard van Petrus te dikwijls gebruikt,
was stomp geworden in de handen der pausen. Weldra zouden
de twee zwaarden gescheiden worden. Denbsp;eeuw is vol-

gens de uitdrukking van de Sacy als \'t ware \'t jaar 1789 voor
het pausdom, het concilie van Constanz is haar quot;assemblee con-
stituantequot; geweest

II. De tweede schok zou van een geheel anderen kant komen.
De traditie verhaalt hoe toen de H. Dominicus de Gusman het
denkbeeld had opgevat om een orde te stichten van monniken,
die predikers van \'t geloof zouden zijn, en hij met dat voor-
nemen naar Eome was gegaan, hij den eersten nacht een won-
deren droom had. Hij zag Christus, die zich gereed maakte om
de schuldige wereld te stralfen, maar Maria kwam tusschen beide,
en toonde aan haren Zoon Dominicus met eenen anderen, dien
hij nog nooit had gezien. Den volgenden dag een kerk binnen-
getreden zijnde, zag hij daar een man in lompen gehuld, in
wien hij den medgezel herkende, dien de moeder des Verlossers
hem gegeven had; dadelijk stortte hij zich in zijne armen: quot;Gij

1nbsp;Zie Milman, III^ p. 452, en hetzelfde Mj Bluntschli,quot; Staatsreclit, 11, p. 295.

2nbsp;Zie Kerrari, quot;Les Kevolutions d\'Italie, 111, pag. 124.

•■s Zie S. de Sacy, quot;Variéte\'s Littéraires, 1858, tom. II, pag. 260.

-ocr page 56-

zijt mijn broeder,quot; riep hij uit, quot;gij snelt naar hetzelfde doel
waarheen ik wil. Laat ons te zamen werken, niemand zal tegen
ons bestaan.quot; Die bedelaar was de H. Pranciseus van Assisi,
de roemrijke arme in Christus (quot;il glorioso poverello di Cristoquot;) ^
Van de beide orden door die twee mannen gesticht, die onder
het pontificaat van Innocentius III der hierarchie nieuw leven
hadden gegeven, hadden de franciscanen zich altijd het dichtst bij
het volk en wel bijzonder bij \'t lagere volk gehouden. Twee
karaktertrekken waren het voornamelijk wier herinnering altijd
een snaar deed trillen in \'t hart van de armen dezer wereld.
Hun geloft^ van
armoede vooreerst maakte van hun orde als \'t
ware de democratie van \'t Christendom. Eranciscus zelf, vol-
gens de schoone uitdrukking van Dante, huwde de armoede,
die sinds meer dan 11 eeuwen, sedert zij haar eersten echtgenoot
Christus verloren had, versmaad ter nederzat; de melaatschen
verzorgde hij, hij genas er zelfs één met een kus lezen wij bij
Bonaventura, en daar is iets teeders in het zoo bepaalde gebod
aan de broederen van de orde, om voor deze uitgebannenen
van de maatschappij te zorgen. In het begin mochten zij zelfs
geen boek hebben, hun eenigste boek moest \'t kruis wezen.
Duizenden bij duizenden schaarden zich dan ook bij hen sinds
hun eerste kapittel in 1215 gehouden. En geen wonder — was
niet langzamerhand een kreet opgegaan uit het volk tegen den
rijkdom van de geestelijkheid, hadden niet reeds eenige tien-
tallen jaren te voren de arme lieden van Lyon zich aansluitende
aan Petrus Waldo hetzelfde begonnen en armoede gepredikt, al
ware \'t ook, dat zij eenmaal in \'t bezit van een vertaalden bij-
bel, zelfs durfden beweren dat de heiligheid van een priester
niet bovenal in zijn ambt, maar ook in zijn leven was gelegen
Maar nog meer, overal reeds smeulden de vonken van zeer de-

1 Zie Montalembert, quot;Histoire de Sainte Elisabethquot; 1856, tom. I, pag. 65 seqq-
6)1 Ivarl Hase Pranz von Assisi 1856, pag. 73.
- Dante, Paradiso, c. 11 v. 64—65:

Questa, privata del primo marito
Mille e cent\' anni e pia dispetta e scura,
jFino a costui si stette sensa invito.
Zie Milman, IV, pag. 99.

-ocr page 57-

mocratische bewegingen, die later ten jare 1251 in de tochten
der Pastouraux onder hun\' meester van Hongarije in Vlaanderen
en Prankrijk zulke opschudding zouden maken, uitingen van
t volk dat bij zoovele armoede en gebrek eindelijk den nijd
tegen de rijken niet meer bedwingen kon, maar stout en fier
ook quot;un peu de place au soleilquot; vraagt. Al die begeerten en
Verlangens werden gevoed en gestreeld door de woorden van den
H. Pranciscus. Maar wij spraken van twee karaktertrekken.
N^evens de armoede toch was in den H. Pranciscus een diep
mystiek gevoel kenbaar, dat ook zijn volgelingen niet verbet.
Men weet hij was dichter, en in onzen tijd vooral heeft de
helaas te vroeg gestorven Ozanam der Pranciscaansche poëzie al
haar recht doen wedervaren ^ Hoe hij de natuur broederlijk
liefhad, den leeuwrik in zijn vliegende vaart en jubelend lied
nastaarde, en de lammeren op \'t veld koesterde, het is alles
bekend even als zijn gloeijende hymne aan de Zon. En ons, die
bij zooveel anders heilzame twijfelzucht zijn opgevoed, kost \'t
soms moeite na het doorloopeu van dat grootsche leven ons
geloof te moeten weigeren aan dat wat al zijn tijdgenooten,
geen een uitgezonderd, als waarheid aannamen, hoe namelijk de
wonden van Zijn gekruisten Heer op zijn ligchaam zichtbaar
Waren. Genoeg: het volk vereerde hem bijna als een tweeden
verlosser en voedde zijn geheime mystieke denkbeelden, die altijd
onbewust in de borst schuilen, hun hoop op schooner toekomst,
met de allengs zich uitspinnende en telkens wonderbaarder wor-
dende verhalen van den H. Pranciscus. Jacopone di Todi was
het vooral die na zijn dood die mystieke volkspoëzie zou ont-
Avikkelen, die tevens de reinste parel zou hechten aan de snoer
van middeleeuwsche Christelijke hymnen: \'t stabat mater dolo-
rosa; alleen misschien geëvenaaid door dien verhevenen angst-
kreet \'t Dies Irae van den Pranciscaan Thomas de Celano. Zoo
stond de franciscaner orde met deze twee ankers aan het volk
zich hechtend in de IS\'Je eeuw. Zien wij thands wat lotgevallen
de 14\'ie eeuw aan hun geschiedenis bracht. — Eene zaak treft

^ Zie het werk Ozanam, quot;Le.? poëtes Franciscains en Italiequot; an XIII siècle,
-de Ed. 1855, pag 46—85, en verder vooral de Hadzijden gewijd aau Jacopone.

-ocr page 58-

ons dadelijk. Zoo populair de orde was in de 13lt;ie eeuw, zoo
impopulair is zij in de 14\'le. En zoo wij naar de oorzaken
vragen komt ons al dadelijk de vraag voor den geest of zij
misschien ook de twee hefboomen heeft laten varen waardoor zij
zich vroeger zoo hoog ophief in \'t hart van
\'t volk. Wie weet
\'t, misschien zou dat wel de reden kunnen zijn? Zeker is het
ten minste dat de orde de gelofte van armoede niet streng ge-
houden heeft, overal verheffen zich haar kerken en praalge-
houwen; reeds de eerste generaal broeder Ehas had de regel van
geheele armoede geschonden, en rijker en rijker was de orde
steeds geworden; nu waren de hoofden er slechts op uit om de
pausen en voornamelijk Bonifacius VIII te bewegen, hun van
de gelofte van armoede, van hun regel om geen goederen te
hebben te ontslaan, maar te vergeefs, de paus bleef onverbid-
delijk, vandaar haat en wrevel. — En wat de tweede hefboom
betreft, wij hebben \'t kunnen zien hoe de Franciscanen niet
tevreden van nederig van harte op \'t volksgeloof zich te steunen,
ook op \'t gebied der geleerdheid de eersten willen zijn. En zij
hebben reden misschien. Want bogen de Dominicanen trotsch
op hunnen Albert den Groote en Thomas van Aquino, ook zij
konden roemen op drie namen, die met de twee genoemde het
vijftal groote meesters van de scholastiek vormden: Bonaventura,
Duns Scotus, en in onze 14lt;Je eeuw Willem van Occam. Hoe
het zij, zij vorderen tegelijk met de Dominicanen leerstoelen op
de Universiteit van Parijs. Reeds in \'t jaar 1231 weten zij iu
de Universiteit binnen te dringen K Doch de overige
geeste-
lijkheid begint zich te verzetten; de tegenstand wordt heftiger
en omstreeks \'t jaar 1250 begint Willem van St. Amour den
strijd met de reguliere orden op leven en dood Van weers-
zijden beschuldigt men elkaar van de hatelijkste
ondeugden,
tot op eens een aantijging tegen de bedelorden, maar vooral
tegen de franciscanen merkbaar geloof begint te vinden, en aan
de orde een meer dan gewonen slag toebrengt; de
beschuldiging

1nbsp;Zie Milman, IV, pag. 404.

2nbsp;llutoboeuf is de dichter die dien str^d bezongen heeft; zie ook Lenient., quot;ha
Satire en ïranoequot; 1859, pag. 70.

-ocr page 59-

luidde dat zij geloofden aan het-Eeuwige Evangelie. — Wat was
dat eeuwige Evangelie? In hoevexre was de verklaring dat de
franciscanen er aan geloofden juist?nbsp;.

Van tijd tot tijd worden wij in de middeleeuwen \' met denk.
beelden verrast, die aan oude dwalingen, aan lang vervlogen
tijden herinneren, aan de stoute ideën der vroegere Monta-
nisten. Van tijd tot tijd wordt de Heilige Geest opgeroepen
door langgespannen hoop, Zijn nabijheid wordt gevoeld door op-
gewekte verbeelding, en \'t enthousiasme getuigt van de won-
derwerken door Hem geschied, van Zijne nadering, als derde
openbaring, voltallig makende de trits van de Wet, het Evan-
gelie en den Geest. Wilde hoop! verwarde illusie! Tot op onzen
tijd hebben wij echoos van diezelfde getuigenis kunnen hooren,
de ridders van den H. Geest, die \'t oude recht zullen vernieu-
wen, die de burchten zullen slechten, en \'t knechtenjuk zullen
verbreken, herinneren zij niet aan die oude dwalingen? ® En
zeer zeker, waar de Christus
alleen wordt opgevat als de man
der smarten; waar het leven een bedwelming der zonde, en
elke genieting hoe edel ook, als dartelheid wordt voorgesteld,
waar de toestand op aarde wordt afgeschilderd als een ledige
stilte, waarin alleen het kloppen van \'t beangstigd geweten moet
gekend worden, daar verzet zich soms \'t hart, te recht of te
onrecht, tegen dien God der droefheid, daar haakt \'t hart naar
de
vreugde, daar gevoelt ieder iets van hetgeen Luther moet
gevoeld hebben, toen hij zijn overwinningslied deed schallen
over bergen en dalen, in de steden en over de vlakten De
bange zucht of dan toch eindelijk waarheid wordt, wat telkens
als een nieuwe loopkring begon waar de oude geëindigd was,
ieder jaar werd getuigd; quot;\'t was \'t jaar des Heerenquot; wordt pro-
fetie voor de toekomst; hoort de zegekar rolt reeds in de verte

1nbsp;Zie Milman, I, pag. 37.

2nbsp;V\\\'\'ij gedenken hier slechts het bekende vers van^ Hemrioh Heine in zijn
quot;Harzreise.quot;

Jetzo, da ich aufgewachsen.
Viel gelesen, viel gereist,
Soliwillt mein Herz, und ganz von Herzen,
Glaub ich an dem Heü\'gen Geist, etc. etc.
^ Zie de fijne opmerkingen van Michelet, quot;Eeformequot; 1855, pag. 97 seqq.

iL.

-ocr page 60-

tot ons, ziet de dageraad tintelt reeds aan de kimmen! Zoover
was het echter nog niet; toch was daar een hoek geschreven ^
waarin al de begeerten, al de geheimste wenschen, de meest
verborgen tochten van die wilde boezems waren neergeschreven,
een boek dat meldde hoe de mensch de rechte hand van God
meende gevoeld te hebben, die hem uit de duisternis op zou
heffen. Dat boek was toegeschreven aan den anders heilig ver-
klaarden abt Joachim, die op \'t einde van de eeuw de abdij
van Hora in het koningrijk JSTapels bestuurde, en werd het
Eeuwig Evangelie genoemd De mantel van den profeet scheen
op den abt gevallen te zijn, zijn hoek was vol van de wonder-
lijkste profetieën; en de inleiding vooral van dat zoogenaamde
evangelie goot een stroom vol licht op de anders in \'t duister
gehulde gedachten over \'t rijk van den Heiligen Geest. De
periode van den Vader, van de wet, was lang vervlogen, die
van den Zoon verdween langzamerhand, en met den Zoon zou
de kerk, de hierarchie, haar macht, haar rijkdom en luister
verdwijnen; ziet, aller oogen waren gevestigd op het wegster-
vend avondrood, maar de nieuwe morgen daagt, de eeuw van
den Heiligen Geest komt; die zou de wereld in armoede en
nederigheid hernieuwen, het evangelie van dien Geest maakte
nutteloos de vorige vier evangelies. Naauw was dit boek bekend
of paus Alexander IV sprak zijn banvloek er over uit, en over
allen die er aan zouden gelooven. Hoe kon men nu meenen
met dat boek de franciscanen te vernietigen ? — Te w^eten, er
was langzamerhand in de orde gemor ontstaan over de telkens
vermeerderde afwijkingen van den regel door franciscus bepaald;
een machtige partij had zich alzoo gevormd die terugkeer tot
de oude eenvoudige armoede verlangde, die partij had
omstreeks
de helft van de 13quot;^® eeuw uit haar midden een generaal doen

1nbsp;Zie Milman, V, pag. 255 en IV, pag. 407; Gieseler, pag. 365 — en vooral
Bunsen, quot;Gott in der Geschichte,quot; Th. III, pag. 187—191 en Michelet, quot;Re-
naissancequot; 1855, pag. 60—64 de l\'introduction.

2nbsp;Dante plaatst Joachim in \'t paradijs, Beatrice Äegt van Lern Par. XII, v. 139 :

Eahano è qui, e luoemi da lato
11 Calavrese abate Gioacchino,
Di spirito profetico dotato.

-ocr page 61-

kiezen, Johannes van Parma. Geruchten losweg verspreid als
of hij deel had aan het Eeuwige Evangelie, hadden hem doen
afzetten, en al de wijsheid van een Bonaventura, zijn opvolger,
Was noodig geweest om voor een oogenblik den twist binnen de
orde bij te leggen, maar na diens aftreden was de breuk on-
herroepelijk; de strenge volgelingen van Pranciscus, hoewel in
de orde blijvende, kregen weldra den naam van Spirituahsten,
Van Praticelli; zij nu, de deugden van den stichter hunner orde
nog overdrijvende, grepen de wilde theorieën van het Eeuwige
Evangelie aan, zagen in den Heiligen Pranciscus deu inleider
in de periode van den Heiligen Geest en dreigden, revolutionair
als zij waren, de hierarchie met een wissen val, vorderende dat
de kerk zich van haar rijkdommen zou ontdoen. Op die gemoe-
deren nu — wij kunnen thands de verschijning van Paus Coe-
lestinus V beter begrijpen — had de benoeming van Peter
Morrone als een. tooverslag gewerkt; van hem werd hervorming
gewacht, en de orde door den Paus gesticht, de Coelestianen
vermengde zich al schielijk met die Praticelb, waarom zich al
de ketterijen die overal opdoemden, weldra schaarden. Het ge-
weldig uitbreken van hun wilde democratische verlangens waar
het religieuse element zich met het politieke vermengde, had in
de 14\'ïe eeuw plaats. Eeeds onder paus Bonifacius VIII was
uit hun midden opgestaan Johanries Petrus Oliva, die de droomen
Van de toekomst aan de interpretaties van de Apocalypse had
Vastgeknoopt, en was een weinig jaren later Wilhelmina van
Bohemen opgestaan, in welke vrouw zich de Heilige Geest had
geïncarneerd; toen een andere franciscaan in het noorden van
Itabë de sympathieën van velen die slechts naar uitersten zochten
opwekte. Het was Gerard Sagarelli. Zijn overdreven armoede
Was zelfs te sterk voor de sterkste franciscanen. Had de heilige
ïranciscus den Christus iu alles zoeken na te volgen, Sagarelli
nam zich de apostelen geheel tot voorbeeld; de apostelen her-
leefden in hem. Zoo ten minste was het volksgeloof. Wij ont-
moeten dikwijls verschijnselen van dien aard in de middeleeu-
wen, en wij slaan soms de handen in één van verwondering
hoe men zoo niet alleen de anderen, maar meest van allen zich
2elven bedriegen kon. De oorzaak schijnt mij echter zoo duister

ÉL

-ocr page 62-

niet te zijn; wij herinneren ons dan een voorval door Samnel
Eogers in zijn eigenaardig gecondenseerden stijl medegedeeld ^:
quot;Gij bewondert die schilderij, zeide een oude Dominicaan tot
mij te Padua, toen ik in de eetkamer van zijn klooster een
nachtmaal des Heeren beschouwde, waarvan de figuren levens-
groot waren. Ik heb daarvoor gedurende mijn middagmalen
zeven en veertig jaren gezeten; en zoo groot zijn de verande-
ringen die bij ons hebben plaats gehad; zoo velen zijn in dien
tijd gekomen en gegaan — dat wanneer ik op het gezelschap
daar zie — zoo als ze aan die tafel steeds zwijgend zitten —
ik somwijlen geneigd ben te gelooven dat niet zij, maar wij de
schimmen zijn.quot; Stel u nu eens \'t leven van SagarelK voor.
Dag en nacht zat de franciscaan binnen de muren van een klooster
op welks wanden eene voorstelling was afgemaald der apostelen,
dag en nacht brandde voor die schilderij een lamp, die haar ge-
heimzinnigen gloed op die fignren wierp. Was het wonder, dat
afgepijnd door het vasten, de leden uitgeteerd en stram, ten
leste de apostelen in zijne verbeelding weder leven kregen en
in
hem. herrezen. Genoeg, hij stichtte een met de fraticelli ver-
wantte orde de apostelbroeders, en verbrand door de gees-
telijke macht, zouden zijn leeringen slechts des te sterker uit-
gesproken worden door Dolcino van Navarra. Deze zijne denk-
beelden huwende aan al wat er nog in \'t Ghibellinisme tegen
de hierarchie gistte, vestigde zich met zijne volgelingen in de
schoone vallei Val Sesia in Piemont, waar nog altijd de herin-
nering levendig was aan de Waldenzen. Ieder der broederen had
eene zuster met wie hij in de meest volkomen kuischheid
trachtte
te leven; in alles behalve in hun aanvallen op de hierar-
chie waren zij streng orthodox. Van alle kanten stroomden
dan ook leerhngen tot hen. Maar de hierarchie begreep \'t ge-
vaar dat haar dreigde, zij begon den aanval te weerstaan, en
ziJ
besloot tot een verdelgingsoorlog. De bisschop van Yercelh
was aan \'t hoofd van \'t leger dat hen zou vernielen. Eerst op
den berg Monte Calvo geweken, versterkten zij zich
eindelijk

1nbsp;quot;Italyquot; bij S. Eogers, Edit. 1854, pag. 308. Zie ook Hayward\'s quot;Collected
Essaysquot; 1858, vol. I, pag. 92.

2nbsp;Zie Gieseler, pag. 651 en Milman, V, pag, 361,

-ocr page 63-

^P den bijna onneembaren berg ZerbaL Maar wat hnn kracht
^^as, hun ontoegankehjkheid, was ook hun zwakte. Zij hadden
met gerekend op den hongerdood. Men kent de verzen waar-
ttiede Dante hun de onsterfehjkheid heeft gegeven ^ Zij vielen ;

mwoners van Novarra en van Vercelli hadden de bloedige eer
van die overwinning. Slechts schimmen waren er over, ook die
Werden niet gespaard. Dolcino en zijn zuster Margareta werden
onder de wreedste folteringen ter dood gebracht. Deze bestor-
ming geschiedde onder d^ eersten paus te Avignon, Clemens V.
Het was voor Johannes XXII bewaard om die vervolgingen tegen.

de ketters op grootscher schaal voort te zetten. Want weldra
wouden al die stellingen der Fraticelli, of zoo als zij meer in\'t
noorden heeten, der Begharden, weêrklank vinden tot in de ge-
ëerde uiteenzettingen van Marsibo van Padua, en van Willem
Oecam — weldra zou een Eiensi zich van die stoute droo-
m^n bedienen; het pausdom gordde terecht tot zelfbehoud \'t
^^aard aan. Wij hebben eenigzins uitvoerig de
twee schokken
^\'^gegaan, van den eenen kant klacht over de wereldlijke macht en
J\'ordering van de afscheiding der twee zwaarden; van den anderen
^nt klacht over de rijkdommen van de kerk, soms overslaande
i betwijfelen of wel het ambt van priester alleen den priester
200 hoog boven den leek zette. Wy zullen nu in korte trekken
wezen van het Pausdom te Avignon schetsen, en zien hoe
van vier zijden vooral, door de vorsten, de staatsmannen, de
Rechtsgeleerden, en de ketters telkens dezelfde verwijten aan
pausdom worden gericht, om eindelijk, terwijl wij de aan-
J\'^ilen tegen de geestelijkheid in de ontwikkeling der verschil-
lede staten behandelen., opmerkzaam te maken op de
drie zeer
^paalde schokken,
die der pausselijke hierarchie op het eind
^an onze lé^e eeuw wachtten.

Zie Inferno, XXVIII, vers S5 seqq. Dante wordt gevraagd de volgende tood-
aan Doleino te brengen:

Or di a Fra Dolcin dunque che s\'armi, .
Tu che forse vedrai il sole in breve,
S\'egli non vuol qui toste seguitarmi,
Si di vivanda, che stretta di neve
Non recbi la vittoria al Noarese,
Ch\' altrimenti acqnistar non saria leve.

-ocr page 64-

Benedictas XI had naauwehjlcs den tijd gehad, bij den dood
van Bonifacius YIII, zijne stelling tegenover frankrijk te er-
kennen, en besloten om, daar geen concessie hielp, den strijd te
hernienwen, toen hij stierf. De aartsbisschop van Bordeaux,
na den franschen koning, Philips den Schoone, wel
verzskerd
te hebben in een geheim verdrag van zijn ijver om diens be-
langen te bevorderen, werd pans. Hij nam den naam aan van
Clemens V, riep de cardinalen die te Eome waren, op, om te
Lyon de krooning van den nieuwen paus bij te wonen: fran-
sche
cardinalen werden weldra benoemd: de bul Clericis Laicos
afgeschaft: de bul Unam Sanctam werd verklaard niets ten
na\'deele van den franschen koning te zullen en te kunnen behelzen;
hij bleef in Trankrijk en vestigde zich te Avignon, toebehoo-
rende aan den koning van Napels als graaf van Provence:
kortom, hij was een fransche paus, wien weldra Philips de
Schoone niet loshet voordat hij zijne belofte had volvoerd, om
den banvloek uit te spreken over de nagedachtenis van Boni-
facius VIII. Eeeds had hij toegegeven aan den wensch des
konings, om de tempelieren te gaan vernietigen, reeds Charles
van Valois, in naam keizer van het Bizantynsche rijk
gemaakt,
maar nog altijd drong de koning aan, en het proces begon te
Avignon: aantijgingen van de wildste soort werden door de
rechtsgeleerden, de onverzoenlijkste vijanden van Bonifacius,
bijeengebracht: het was een ware anthologie of liever spinologi^
van alle denkbare ondeugden: zonden van de grofste soort
zouden
altijd door den overleden kerkvoogd goedgekeurd zijn met de
als in zijn mond bestorven woorden: het is geen grooter zonde
dan om zich de handen te wasschen. En dragen die
beschul-
digingen door hun overdreven en zich tegensprekend karaktei
van zelf het bewijs van hun ongegrondheid met zich: zij be-
wijzen in allen geval de onzedelijke dampkring van dien taj ^
toen men zich onder de leiding van een paus met het onderzoe^^
van zulke gruwelen kon bezig houden. Eindelijk gaf de koning
het op, en de
paus vaardigde zijn bul uit van 27 April 1311 j
Bonifacius\' eer bleef ongeschonden, maar tevens die van
Phihps.

I Zie Gieseler, B. II, Alth. 3, pag. 9.

-ocr page 65-

De bul brak voor altijd de tooverkracht die er school in den
naam des pausen. Men kon dus een paus in staat van beschul-
lt;liging stellen, zijne heibgheid aanranden, men kon hem alle
grove en ergerlijke zonden ten laste leggen, en ^it alles bleef
ongestraft: waarlijk het geestelijke zwaard was uit de hand ge-
Vallen van hen die het vroeger zoo dapper wisten te hanteeren.
Dit alles moest nu door een concibe bekrachtigd worden; het
Wam 15 October van hetzelfde jaar bijeen: drie vragen waren
aan de orde eesteld I. de ontbinding van de orde der tem-

O

peUers; II. de herovering van het heilige land; III. de hervor-
ming van de zeden en van de kerkelijke tucht. Het is hier
de plaats niet uitvoerig het eerste punt te onderzoeken, en na
te gaan in hoe verre de beschuldiging van \'t orientabsme, een
Verwijt, dat ruim een eeuw te voren reeds aan Jan zonder Land
Was gedaan % al of niet gegrond was: over de vorm van rechts-
pleging tegen de orde is maar één stem: en wat een kruistocht
betreft: voor dit denkbeeld liet in deze eeuw zich niemand meer
opwinden: beter luisterde men naar het derde vraagpunt: de
inwendige hervorming van de kerk. ïwee zeer belangrijke rap-
porten werden voorgelezen, een door den bisschop van Meude,
•sen door een ongenoemde, beide het toenemend verval van de
terk blootleggend, beide echter onvermogend om tot krachtige
hervormingen te leiden.

De paus had tot dusverre geheel Frankrijks inzichten gevolgd,
toch had de schrandere kerkvoogd den koning eenen grooten slag
toegebracht, en Europa van de alleenheerschappij der Gapets
bevrijd, door de keuze van Philips broeder tot keizer van Duitsch-
land te verhinderen en Hendrik YII van Luxemburg de kei-
zerskroon te doen verkrijgen: en als wilde hij tevens zijn ove-
rigens zoo zwakke positie in Frankrijk door meerdere aanmati-
ging tegenover het buitenland vergoeden, richtte hij zich tegen
ïtahë. Om het bezit van Ferrara sprak hij zijn heftigsten ban-
vloek uit tegen het Byzantijnsch gekleurde handeldrijvende,
®inds den 4\'i™ kruistocht zoo machtige Yenetie, weldra verbond
hij zich zelfs eenigzins met den nieuwen keizer, toen deze,

\' Zie Milman, V, pag. 219.

® Zie Milma , IV, pag. 16.

-ocr page 66-

Dante\'s ideaal, zijn toclit naar Italië begon. De dood van dien
heldhaftigen vorst, wiens graf de vreemdeling nog steeds te
Pisa gaat bewonderen ^, deed echter spoedig weder de aloude
Guelfische politiek hernieuwen, een politiek die bij den dood
van Clemens V, in hetzelfde jaar overleden als Philips de Schoone,
zich des te sterker tegen Duitschland zou wenden. — Vooraf
echter een paar opmerkingen. Het karakter en het bestuur
van Clemens Y duidde een geheelen omkeer aan in de pause-
lijke heerschappij In plaats van zich zelf bewuste macht,
werd het nu sluwe staatkunde: de wereldlijke machten tegen
elkander in \'t evenwicht te houden: hoofdig te zijn waar vroe-
ger edele trots zich deed gelden: plooizaam zich te toonen waar
voorheen de plaatsvervanger van Christus nederig zich voegde;
meer op woorden strijdende dan feiten verdedigende, ziedaar
de rol die de pausen zich te Avignon kozen. En dat zij van
nu af aan meer op in \'t verleden erkende rechten dan op gezag
in de toekomst \'t oog sloegen, blijkt reeds daaruit, hoe de
authentieke verzameling van het canonieke recht met de
decre-
talen van Clemens V sluit. Wel kwamen later nog ettelijke
constituties, maar deze werden als extravagantes aan de authen-
tieke collectie toegevoegd. Het kanonieke wethoek was dan
ook een onuitputtelijke bron geworden, waarin vooreerst ge-
noeg te vinden was. Sinds paus Siricins in \'t jaar 385 \' de
eerste decretale die als wet zou gelden, uitvaardigde, verbie-
dende het huwelijk aan de geestelijkheid, wat al wetten
waren
er
toegevloeid! Was het wel steeds een donkere plek geweest
in dat wetboek, toen onder het pontificaat van den anders zoo
machtigen Nicolaas I, den tegenstander van Photius van Con-
stantinopel en Hincmar van Eheims, in de eeuw de val-
sche decretalen als anticipatie op de toekomst er in werden op-
genomen de monnik Gratianus had ® in \'t midden van de

-ocr page 67-

12de eeuw aan de onverwerkte massa de vorm van een wetten-
quot;^erzameling gegeven — sedert hadden Gregorius IX ^ en Bo-
nifacius VIII het alles vermeerderd, totdat Clemens V het vol-
ledig maakte. Toch was het tijd dat het kanonieke recht op
Vaste grondslagen werd gevestigd. Men herinnere zich slechts
liet concilie van Lyon, onder den grijzen paus Gregorius IX,
den geweldigen strijder tegen Frederic II van Hohenstaufen:
op dat concilie wilde de paus den keizer afzetten. Daar stond
de rechtsgeleerde Thaddens van Suessa op, ter verdediging van
zijnen meester, en bepleitte \'s keizers zaak Dat was de
eerste stoute botsing van den in het Eomeinsche recht ervaren
jurist, tegen den drom der canonieke rechtsgeleerden geweest.
Later hadden die civiele juristen ® zich aan \'t hof van Dode-
lijk IX, den Heihge, een vaste plaats weten te verwerven, en
D-U onder het pausdom van Bonifacius VIII waren dezelfde re-
ttieinsche rechtsgeleerden een macht geworden in Trankrijk,
daartegen zelfs een paus niet had kunnen worstelen \\ Eeden
genoeg om de studie van het canonieke recht aan te wakkeren.
Het pausdom toch was reeds meer dan te veel onder den in-
vloed van Frankrijk gekomen. Geleek het niet op dien stouten
zwerver, waarvan de oostersche verhalen weten te gewagen, die
op \'t eiland gekomen, waar hij den ouden man op de schouders
had genomen, nu gekneld en gedrukt door die ijzeren leden,
den last niet van zich weet af te werpen? Want de paus was
öiet meer de bisschop van het door haar naam alleen alles be-
lieerschende Eome, hij had de heilige beenderen en de kerken
der*Apostelen verlaten, de troon van St. Petrus stond ledig te
^ome, de paus was fransch prelaat geworden, — Ja reeds op
zelf beschouwd, — en zie hier onze tweede opmerking, —
had de vestiging van den paus te Avignon dit nadeel, dat meer
dan ooit het leven van den paus een weelderig hofleven werd.
Dat geheele zuiden van Frankrijk toch waar de natuur haar

^ Zie Milman, IV, pag. 272, hij deed \'t met behulp van Kaimond de Penna-
^ort. Zie ook «Edinburgh Reviewquot; April 1856, pag. 465 en 466.
^ Milman, IV, pag. 837.
® Milman, IV, pag. 384.

* Laurent, quot;La libre Recherchequot; Avril, p. 18 seqq.

-ocr page 68-

beste gaven kwistig tentoon spreidt: waar het landschap, naauwe-
lijks gescheiden van Italië, óók zich met citroenboomen tooit, gelijk
de oranjeboom er bloeit: waar in de IS^e eenw Tonlonse de
innige vereeniging van zinnelijk weelderige schoonheid en rid-
derlijk eergevoel had pogen te bewerken, toen de zangen der
troubadours weergalmden en de cours d\'amour haar zittingen
hielden: dat land waar al de kracht van een door Germaansche
elementen doordrongen Christendom noodig was geweest, om een
half oostersche half westersche beschaving voor een oogenblik te
vernietigen, — was wel niet geheel geschikt om het pauselijk
hof te ontvangen. Weldra werd dat pauselijk hof dan ook het
vereenigingspunt van al de vernuften van dien tijd en de zetel
der vreugde, en \'t scheen dat het paleis van den kerkvoogd
en de hovelingen die zich daar verdrongen, de plaats
innamen
van die oude vergaderingen van hoofsche ridders en minnelijke
vrouwen, waar de dichters zoo roemrijk een onthaal vonden
Weldra zullen wij er Petrarca ontmoeten. — Clemens V stierf
hier omringd van al de weelde der aarde: zijn schatten waren
overdadig, en \'t gerucht fluisterde immer den naam van de
schoone Brunisonde de Poix, gravin van Talleyrand Perigord,
als van de vrouw die het meest op den paus had
vermocht-
De opvolger van Clemens V was Johannes XXII, nadat de
keus ruim twee jaren had geduurd ^ Deze paus was het
vooral
onder wiens bewind de botsing met de twee vijandelijk indrin-
gende machten plaats had, te weten met de voorstanders van
de politieke opperheerschappij van de wereldlijke macht, en »et
de antipapistische ketterijen door de fraticelli beleden. Niette-
genstaande zijne beloften te Avignon blijvende, vond de pa^«
weldra gelegenheid zich te mengen in den strijd van Lodewij _
van Beijeren om de keizerskroon. Eerst wachtte hij den stnj
af, doch toen Lodewijk van Beijeren zijn tegenstander
overwon-
nen had, gispte de paus het streng, dat hij zich als Roomsei
keizer deed gelden, voordat de pauselijke goedkeuring er was^
Lodewijk beriep zich op der keurvorsten keus: Johannes spra

1 Zie vooral Giclel, quot;Les Troubailours et Petrarque,quot; 1857, pag. 68, 83 seqq

3 Zie Milman, V, pag, 347-

-ocr page 69-

toen den banvloek over hem uit. Zoo begoa de strijd op nieuw,
ïieeds Clement V had na den dood van Hendrik VII de leer
Van de volstrekte pauselijke opperheerschappij in de twee bullen
van 21 Maart 1314 nog eens uitgesproken Duidelijk was
daarin gezegd, hoe de pausen, na het Eomeinsche rijk van de
Grieken aan de Eomeinen gegeven, en het recht om een keizer
te benoemen, aan zekere keurvorsten overgedragen te hebben,
2ich zeiven het recht voorbehouden hadden om de keus te bil-
lijken , en om van den. keizer den eed van getrouwheid te ont-
vangen. Dit denkbeeld was het standpunt van Johannes XXII
en werd door de monnikken Augustinus Triumphus en Alvarus
Pelagius verder voor hem uitgewerkt ^ Doch de keizer stond
niet alleen, de juristen (ook Bartolus) verdedigden hem overal,
Occam en Marsilius van Padua schreven voor hem hunne ge-
leerde verhandelingen, en het volk ondersteunde hem op allerlei
wijze. Had de keizer wat meer op zijn idee gebouwd en ver-
trouwd, zoo als vroeger Philips de Schoone! Zien wij de vier
geleerde schrijvers wat naauwer onder de oogen, die van \'t begin
Van de 14\'ie eeuw af de rechten der keizers tegen den paus hadden
Volgehouden. Het zijn vooral Dante, Occam, Marsilius en
Leopold von Bebenburg Dante\'s
de Monarchia verscheen
omstreeks het jaar 1314 \\ Onder de monarchie verstond Dante
de heerschappij van den Eomeinschen keizer, die volgens \'t
idee der middeleeuwen, dat wij reeds ontwikkeld hebben, heer
van het Christelijk wereldrijk was. Het werk zelf splitst zich
in drie boeken. In het eerste boek bewijst Dante dat deze
opperheerschappij des keizers noodzakelijk is tot het welzijn der
menschen. Noodzakelijk is zij , opdat er vrede heersche ®, opdat

1 Zie de bullen bij Gieseler, 3, II, pag. 24, en vooral Hallam, «Middle Ages,quot;
lî. pag. 234.

Zie Gieseler, 3, 11, pag. 42—47.

\' Te vinden in de cjllectie van Simon Scliardius, quot;de Jurisdictione, autoritato
et praeëminentia imperiali ac potestate eoclesiastica.quot; Edit Basileae 1566.

^ Zie Dante, quot;Sein Leben und Werken von Hartwig Ploto,quot; 1858, pag. 80—88,
eu ook Ozanam, quot;Dante et la philosophie Catholique,quot; 1845, pag. 275 en 65,
Vooral Cesare Balbo , «Vita di Dante.quot; Edit Le Monnier 1853, pag. 345—353,
en Eugène Rendu, quot;l\'Italie et l\'Empire d\'Allemagne,quot; 1859, pag. 12 seqq.

° Mcn kan de schildering van de zaligheid van dcn vredo door den vermoeiden

li;

L

-ocr page 70-

er een, oijperste leider zij, die aan alles eenheid geeft, opdat
er gerechtigheid zij op aarde, opdat vrijheid er werkelijk
besta. Uit deze oogpunten wordt dan dat eerste punt klaar
en duidelijk ontwikkeld. In het tweede boek zoekt hij te be-
wijzen, dat God eerst het Romeinsche volk, en daarna de Eo-
meinsche keizers tot die opperheerschappij over de menschheid
had uitverkoren. Om de waarheid van deze stelling te doen
blijken, tracht hij aan te toonen hoe de Eomeinen het edelste
en rechtvaardigste volk op aarde geweest zijn, en hoe zij
daarom het heerschersambt verdiend hadden: tu regere imperio
populos Eomane memento, was door Virgilius hun reeds toe-
geroepen, en Christus was dan ook in hun rijk geboren,
door hun magistraat Pilatus gevonnisd. In het derde boek
dan komt hij tot dat, waar \'t alles op aan kwam, namelijk
dat de autoriteit des keizers onmiddelijk door God verleend
is,
niet door een ander als plaatsvervanger van God, den paus.
Dante gaat in dit gedeelte de bestrijders van zijn idee en
hunne gronden na, hij toont aan hoe hun meeste bewijzen val-
sche gevolgtrekkingen en symbolische verklaringen zijn. Eerst
zeggen zij : God maakte twee lichten, een dat den dag, een
dat den nacht regeert: dus, vervolgen zij, staat de paus boven
den keizer. Of zij zeggen: de maan krijgt haar Hcht van de
zon, dus de keizer zijn macht van den paus. Of zij komen
met het bekende: ecce duo gladii — dus heeft de paus
beide
\'t wereldlijk en het geestelijk zwaard. Neen, zoo is de slot-
som van Dante, geestelijk is de heerschappij van den paus;
hij sluit zijn mededeelingen met ons aan te toonen, hoe de
kerk niet de basis kan zijn van de keizerlijke autoriteit,
want
, toen de kerk er nog niet was, stond het keizerschap reeds i»
zijn vollen bloei: derhalve stamt het van God. Derhalve slin-

Ijalling niet zonder aandoening lezen. quot;Unde manifestum esl;, zegt Dante (Schar-
dius pag. 240) quod pax Universalis est optimum eorum quae ad nostram bea-
titudinem ordinantnr. Hinc est, quod pastoribus de sursum sonuit, non divi-
tiae, non voluptates, non honores, nec longitudo vitae, non sanitas, non roliur,
non pulcritudo: sed
pax: inquit enim coelestis militia: Gloria in altissimis Deo
in terra pax hominibus bonae voluntatis.quot; Zeer schoon is die zucht naar
vrede
ook uitgedrukt in het bekende sonnet van Longfellow op Dante.

-ocr page 71-

gert de dichter in zijn grootsch gedicht zijn vloek op eiken kei-
ler, die niet op dat idee vertrouwen wil, men herinnere zich
zijn verzen tegen Albrecht van Oostenrijk en diens vader
daarom heeft hij slechts groeten en zegeningen over voor zijn
opvolger Hendrik VII, o, laat de keizer slechts komen, hij
zal zien hoe
zijn Eome weent, hoe dag en nacht de weduwe
zucht: quot;Mijn Caesar, waarom zijn wij niet vereenigd!quot; —
daarom worden de twee typische verraders van Caesar, Brutus
en Cassius in de hel naast den verrader van Christus ge-
plaatst — Het doel van den staat, dat is van die Christe-
lijke w^ereldmonarchie drukte Dante in deze schoone woorden
üit: actuare semper potentiam intellectus possibilis; tot daad
of feit te maken de gansche kracht van de mogelijke ge-
dachte Dat ideaal van den monarch dat Dante bezielde,
stond ook Shakspere voor den geest in zijn bekende ver-
zen uit den Hamlet Maar is de opmerking in \'t alge-
meen juist, dat quot;gelijk Dante in de wereld was gezonden
om als op muziek de godsdienst van de middeleeuwen, haar
innerlijk leven te bebgchamen, zoo Shakspere het uiterlijk

-ocr page 72-

leven van Europa, zoo als het de vrucht der middeleeuwen
was, voor ons optooverde met zijn ridders, zijn hoofschheid,
zijn nukken en eerzuchtige driften, met al de practische wijze
van denken, doen en zien in deze wereld als de menschen
toen haddenquot; ^ — in \'t bijzonder komt het ook uit in zijn
voorsteUing van het koningschap, waar \'t idee alleen in be-
trekking tot ons aardsche nut en voordeel wordt opgevat. —
Men vergeve ons deze uitweiding. Wij wenden ons thands tot
Occam. Had Dante, hoewel de sfeeren van het wereldlijk en
het geestelijk gebied goed
onderscheidende, ze niet van elkan-
der
afgescheiden: had hij altijd blijven erkennen, toen hij eens
bewezen had, dat de monarchie niet onderworpen was aan den
paus, dat de staat van het geestelijk rijk de kracht der ge-
nade krijgt door middel der zegening van den paus, zoo als
hij zich uitdrukt ^ Occam gaat zoo \'t kan, nog veel con-
sequenter en beslissender te werk. Om dat goed te begrijpen
moeten wij echter de ontwikkehng wat algemeener oijhalen. Wij
hebben bij gelegenheid van den strijd met Bonifacius de op-
vatting van het Christelijk staatsrecht in de middeleeuwen me-
degedeeld: als een algemeen Christelijk wereldrijk met zijn
van God ingestelde twee zwaarden. Evenwijdig en gelijktijdig
met deze opvatting, liep door de geheele middeleeuwen een
andere. Die beschouwingswijze steunde op de schriften uit de
oude wereld, en vooral op Aristoteles Zoo namen de
staats-
wijsgeeren van Aristoteles over, den oorsprong van den staat
te zoeken in de gezellige natuur der menschen — de mensch
is een ^wov ttoXitikov — verder het doel van den staat te
stellen in het bene vivere, welk bene vivere dan weder in de
deugd bestond. Yerder kwam van Aristoteles de
indeehng
der staatsvormen en het denkbeeld dat boven het bewogen
zijnde een bewegende kracht is, om zoo tot bewijs te dienen
dat alle heerschappij van God is. Kortom, naast de
geheele
theocratische opvatting van den staat, liep een volmaakt men-

» Zie Carlyle on Heroes. New-York 1854, pag. 90.

2nbsp;Zie Stahl, Geschichte der Rechtsphil., p. 61.

3nbsp;Zie Robert von Mohl, I, pag. 226.

-ocr page 73-

igt; i-

schelijke aan de oudheid ontleend. De schrijvers over staats-
recht bedienden zich van beide beschouwingen tegelijk.
Men
Zag niet genoeg in hoe de een de andere ophief; hoe als men
eenmaal den staat uit een wilsuiting van
God had afgeleid,
men niet meer den oorsprong van den staat in de gezellige
natuur der menschen behoefde te zoeken enz.
In deze begrips-
verwarring, men herinnere zich onze vroegere ontvouwing, was
ook eenigzins reeds Thomas van
Aquino gevallen \\ En toch
de knoop was zoo moeijelijk niet te ontwarren dachten ande-
ren, op de sfeer van het geestelijk gebied passe men de
Chris-
telijk theocratische beschouwingswijze toe: in de sfeer van het
Wereldlijk gebied heersche de wijsgeer
Aristoteles. Dit zoo
scherp mogelijk uit te werken, was de taak die
Occam zich
Voorstelde.
Hij werkte zijn denkbeelden uit in zijn Dialogus,
en in zijn Opus nonaginta dierum, dus genoemd, omdat hij
het in negentig dagen had afgewerkt.
Al dadelijk begint hij
het geestelijk van het wereldlijk gebied af te zonderen, en de
basis van hun verschil plaatst hij in de openbaring
Gods aan
de menschen: de wereldlijke zaken zijn zij, die betrekking
hebben op het bestuur van het menschelijk geslacht voor zoo
Ver het in den natuurstaat is, afgescheiden van elke godde-
lijke openbaring, de geestelijke zaken zijn zij die betrekking
hebben op het bestuur der vromen in zooverre
zij geleid
Worden door een goddelijke openbaring.
De goddelijke open-
haring heeft alleen betrekking op \'t geloof: macht en heer-
schappij behoort dus uitsluitend tot het wereldlijk gebied: de
kerk heeft dus inderdaad geen rechtsgebied, omdat zij geen
een middel tot bedwang heeft Tot zoover gaat alles goed,
maar Occam was franciscaner monnik, en behoorde tot de
partij der fraticelli. Wij hebben reeds boven gewezen op de
niet alleen antipapistische, maar ook wat den staat betreft, de-
mocratische ideeën die in \'t brein van de volgelingen dezer
secte woelden Yoeg hierbij hoe toen
men eenmaal de Aris-
totelische methode van redeneeren op \'t wereldlijk gebied had

^ Zie vooral J. J, Rossliaeli, quot;Die perioden der Eechtsphilosophiequot; 1842,
pag. 66, seqq.

^ Zie Laurent Libre Tfeclierclie Juillet 1858, pag. 54—58.

-ocr page 74-

toegepast, men van zelf tot \'t idee dat de staat menschenwerk
was, het denkbeeld der orden, moest terngkeeren, zonder nog de
objectiviteit der Grieken te kunnen begrijpen en \'t idee staat op
te vatten als een organisch hooger geheel, in \'t welk ieder als
dienend lid opgaat. Wat wonder dat de meest democratische
opiniën bij Occam gevonden worden, hij is de demagoog onder
de scholastieken ^ En zoolang die beginselen in de zoo droog
uitgerekte vertoogen bleven, waarop waarlijk soms toepasselijk
is \'t woord van Goldsmith: it is easier to write that book than
to read it, kon dat geen kwaad, maar bij den geweldig ver-
nieuwden strijd tusschen keizer en paus, werden die gedachten
in populaire vorm door de franciscanen her en derwaards ver-
spreid, en gretig aangenomen door ieder die tegen den paus
zich gekeerd had. Dit was vooral het geval met de gedach-
ten van den derden kampvechter voor den keizer wien wij nu
gaan behandelen. Wij keeren ons namelijk tot
Marsilius van
Padua
Hij was noch geestelijke noch rechtsgeleerde, maar
de geneesheer des keizers, doch deed in diepe theologische
kennis en dialectische vaardigheid voor weinigen onder. In \'t
jaar 1324 gaf hij zijn boek
Defensor Pacis uit. Yoor het
eerst werden gedachten, tot nu toe slechts in
apocalyptische
taal door onbekende en fanatieke ketters geuit, duidelijk zij
het dan ook met groote breedvoerigheid uiteen gezet. De
meeningen der fraticelli vonden hier hun geleerden verdediger-
Het werk is verdeeld in drie boeken. Het eerste handelt over
oorsprong en doel van den staat, het tweede over den oor-
sprong , de beginselen en grenzen van de^kerkelijke macht, het
derde trekt 41 conclusies uit het behandelde Hij begint
met de volstrekte afscheiding tusschen de geestelijke en we-
reldlijke macht te betoogen. Maar de wijze waarop is zoo ge-
heel verschillend van al zijn voorgangers, zoo wild en toch

1nbsp;Zie Milman, VI, pag. 293 en 275 en ook Hauréau Philosophie Scolastique,
torn II, pag. 419 seqq.

2nbsp;Zie de twee ontwikkelingen van zijn systeem, bij Laurent Libre Becherche
Juillet 1858, pag. 58—65 en bij Milman V, pag. 397—801.

3nbsp;Zie de belangrijkste van die concliisiën cn uittreksels uit \'t geheele werk bij
Gieseler, II, 3, pag. 35—43.

-ocr page 75-

zich zoo aansluitend aan de gedachten, die door de spiritueele
franciscanen onder het volk waren verspreid: met zooveel stout-nbsp;||

heid shngerde hij zijn argumenten tegen Eome, dat de worp
iïi \'t doorloopen van eenigen tijd slechts wat meer kracht be-
hoefde te verkrijgen, om het gansche gebouw van de hierarchie
te verbrijzelen. Te weten, hij begint de rechten der pausen
te ontkennen door zich alleen op het Evangelie te baseeren.
Waar stond däär dat Christus wereldlijke rechtsmacht had ge-
geven aan den bisschop van Eome of aan ieder ander pries-
ter ? Waar wordt die scherpe afscheiding tusschen de geeste-
lijkheid en de leeken geleerd als of de geestelijkheid alleen de
kerk vormde? De vraag is niet welke macht Christus als
Godmensch bezeten heeft, maar welke macht hij aan de apos-
telen heeft overgedragen: en dan zien wij, gaat hij voort, dat
God alleen de zonden kan vergeven, en dat de priester slechts
deze vergiffenis aankondigen kan, de priester is als de cipier
die geen rechterlijke macht heeft, al mag hij de deuren open
en toe maken. — Men ziet het Marsilius brengt de quaestie op
een breeder terrein, bestrijdende de wereldlijke macht van de
geestelijkheid tast hij tegelijk haar goddelijk recht aan. En
nu wapent hij zich met het spiritualisme van de kerk om haar
Verder te treffen. Christus was nederig, zoo moeten ook de
priesters zijn. — Christus was arm, dus moeten ook de pries-
ters arm zijn. — Christus onderwerpt zich aan den Eomein-
schen staat, betaalt den cynspenning, zoo ook moeten de pries-
ters onderworpen zijn aan den staat. Wat zou het einde zijn
^\'anneer in eiken staat twee machten waren? Neen, de rech-
ten van den paus zijn meestal aangematigde rechten. Waar
staat het dat hij de opvolger van Petrus is? Waar dat Pe-
trus de eerste der apostelen was? Is Petrus wel ooit te Eome
geweest, en waarom is Paulus niet bisschop van Eome ge-
■^eest ? De suprematie van den paus was niet meer dan deze;
^^t hij na met de geestelijkheid geraadpleegd te hebben,
een verzoek kon richten aan den souverein om een concihe
hij een te roepen, dat de paus dat concilie kon voorzitten, en
toestemming van die vergadering wetten maken en uit-
vaardigen. Wat de krooning van den keizer betreft, die was

-ocr page 76-

liiet meer dan een gewone ceremonie, niet meer beteekeneude
dan dat de aartsbisschop van Eheims den koning van Frankrijk
kroonde. Dat werk, de defensor Pacis, waaraan misschien ook
Johannes Jaiidune heeft medegewerkt, werd weldra gevolgd
door een tweede geschrift van Marsilins: de translatione Imperii
waarin dezelfde meeningen worden ontwikkeld. In beide deze
werken van Marsilins wordt tevens , en wij verzoeken hier wel
op te letten, het idee staat geheel op de wijze der ouden behan-
deld Volgens hem is het volk, dat is hetzij de burgers hetzij
ook hun valentior pars, de wetgever of de eerste en eigenlijk
bewerkende oorzaak der wetten. Dat volk, is ook de bron
van alle vorstelijke macht, en heeft zelfs de bevoegdheid de
vorsten wegens grove wetsovertredingen te straffen: ja zelfs
moet geheel naar den wil en de overeenstemming van het volk
geregeerd worden: daarom verklaart hij zich dan ook ten
gunste van de monarchie bij keus, liever als voor de erfe-
— Aldus waren de aanvallen van Marsilins van Padua
tegen Eome, vele van dezelfde argumenten werden later door
de GaUicaansche kerk gebruikt: want niettegenstaande de bul
van den paus die tegen den defensor Pacis gericht was, werd
het boek in 1376 in het Pransch vertaald, Ie Songe da Ver-
gier, dat zooveel gerucht makende werk herhaalde toch soms
woordelijk de schriften van Marsilins: de schrijvers van dien
droom Eaoul de Praelles en Philippe de Maiziéres, beide le-
den van den staatsraad van Karei V van frankrijk gebruik-
ten, hoewel veel voorzichtiger, dezelfde denkbeelden, dezelfde
bewijsvoeringen: welke argumenten de laatste dezer twee
auteux\'S
nog eens als ten overvloede in zijn Songe du Vieil Pélerin te boek

stelde — Eindelijk moeten wij nog onze oogen vestigen op den

vierden strijder tegen de pauselijke opperheerschappij, op Leopold
von Bebenburg. Onderwezen in de rechtsgeleerdheid door den
kundigen Johannes Andreas uit Bologna, groot redenaar, en
toch de stilte van het afgetrokken leven hoven alles stellend,
geleerd in de theologie dier tijden, werd hij tot nu toe domheer

\' Zie Stahl, op cit., pag. 67.
= Zie Lenient La Satire en France, pag. 217—337-

-ocr page 77-

wegens al die goede en gelukkige eigenschappen in 1352 een-
stemmig tot bisschop van Bamberg verkozen. Hij stierf 1362
en liet het werk na over de rechten des Eomeinschen keizers,
de juribus regni et imperii Eomanorum. Zijn werk is volgens
Eichhorn misschien het belangrijkste van allen, daar hij zich
vooral met het positieve recht, de geschiedkundige feiten bezig
houdt. Zijn werk kan in \'t bijzonder tot bewijs dienen, dat
zij, die aan het werkelijk bestuur der staatszaken deel hadden,
in de kennis van de geschiedkundige ontwikkeling der staats-
zaken steeds niet zoo onwetend waren, als men gewoonlijk
denkt. Hij onderzoekt de steUing van Karei den Grooten, den
eersten Germaanschen keizer, toont aan hoe deze geheel onaf-
hankelijk van den paus was, betoogt verder hoe de door de
keurvorsten gekozen Eoomsche koning of keizer rechtelijks
na de gedane keuze dien titel kon aannemen, en de regering
zoowel in Italië als in andere provinciën des rijks, volgens
de bestaande wetten kon aanvaarden. Niet eens is hij verphcht
zijn bevestiging aan den paus of de Eoomsche kerk te vra-
gen , want de geheele geconstitueerde dynastie der Carolin-
gers geeft het overtuigend bewijs, dat de pauselijke zalving en
krooning slechts een godsdienstige plechtigheid is, welke her-
innert aan de Goddelijke wijding der overheid, en haren grond-
slag geenszins in wettelijke bepahngen maar alleen in den gods-
dienstigen ijver en vroomheid der Germaansche vorsten heeft. —
Zuiver geschiedkundig , moge zijn werk niet zulk een verba-
zenden invloed gehad hebben, als dat zijner voorgangers, tot
ïifronding van den aanval tegen den paus, was zijn arbeid zeker
niet de minst krachtdadige — Wij hebben de bondgenooten
Van Lodewijk van Beijeren nu behandeld, hoe paus en keizer te-
gen over elkander stonden, hebben wij dus gezien. W^elk een
Verschil als toen de Hohenstaufen zich het zwaard aangordden
tegen de hierarchie! Het was anders weer een ouden strijd.
rgt;e keizer trok naar Italië, en liet een tegenpaus benoemen,
^aar Italië was zijn ongeluk. Uit Italië teruggekomen, ver-

^ Zie Schreiber die Politischen und rehgiösen Doctrinen unter L. d. Bajjern
1855, pag. 50—59 en Eichhorn III, pag. 30.

-ocr page 78-

zocht hij om vrede met den paus. Maar Johannes XXII wilde
hem dien niet geven. Hij wees den keizer trotsch terug. En
toch, niettegenstaande die schijnbaar zoo ernstige gevolgen
was in werkelijkheid het verschil van dezen strijd met dien
van vorige eeuwen vergeleken voor iedereen zichtbaar. Neen
het baatte den paus niet meer de volken onder \'t interdict te
plaatsen, zij bleven hun heer toch getrouw, de keizer ver-
loor geen duimbreeds grond: geen waagde het tegen hem op
te staan. Het was het onderscheid tusschen \'t woord en het
feit. De paus matigde zich in woorden de opperheerschappij
aan, maar waar was de strijder die dat woord tot daad
zoU
maken? Was \'t wonder dat in omgekeerde verhouding de
woorden steeds heftiger en driftiger werden, en de
hartstocht
groeide naarmate er minder gevolg aan werd gegeven? Jean
Paul zegt ergens, dat de driften dichterlijke vrijheden zijn,
die de zedelijke vrijheid neemt, als dit waar is, dan is de strijd
tusschen Johannes XXII en LodeAvijk v. Beijeren wel het
meest poëtisch oogenblik in de geschiedenis, want nimmer
voorzeker werd de drift meer onbewimpeld geuit. Maar alles
liep voor zoover den paus betrof ten einde. Philips van Valois?
die de zwakke opvolgers van Philips den Schoone had
vervan-
gen, maakte ook aan den anderen kant \'t hem reeds gedung
lastiger, door op een lo-uistocht aan te dringen zoo zelfs?
dat de paus eens het voornemen koesterde te Bologna,
zijn neef of zoon Bernhart du Poyet, pauselijk legaat, alle®
aan zijn macht had onderworpen, zijn zetel te vestigen, toen
hij stierf, onverzoend met Lodewijk v. Beijeren.

Maar de paus had in allen gevalle moeijelijk aan den kei-
zer kunnen toegeven, wilde hij zijn gezag ten minste eenig\'
zins doen eerbiedigen. Prankrijk onder den schijn van hem
te helpen, schreef hem de wetten voor, en imvendig werd het
gebouw van de hierarchie aan \'t wankelen gebracht door de
woebngen der franciscanen. Zien wij of de paus tegen deze
met gelukkiger uitslag zich bewoog. De Praticelli hadden 21
overal verspreid, onder de verschillende vormen van
Praticelb,

Zie Milman, V, pag. 314.

-ocr page 79-

van Begharden, van Broeders van den vrijen Geest, werden
zij overal gevonden, ook om Avignon, waar luider hun ge-
roep werd na het zooveel gerucht makende proces van Johannes
XXII om de schatten van zijn voorganger. Een onderzoek
begon, \'t welk weldra aan de gewone inquisiteurs de Domi-
nicanen werd opgedragen. Men weet met welk een woede deze
strenge ijveraars tegen de Albigenzen, toen het eerst de in-
quisitie was opgericht ^, waren te werk gegaan. Sinds had
(he inquisitie te Toulouse naast den bisschop zich voor goed
gevestigd, en een code van procedure zamengesteld, welks be-
ginsel
een systeem van delatie was, waarvoor de slechtste der
Heidensche keizers als te onrechtvaardig zou hebben terugge-
deinsd Een bul van Gregorius IX in 1231 had dit zoo
gevaarlijke gericht voor goed in de handen der Dominicanen
gegeven. En ze togen nu aan \'t werk tegen de fraticelli.
Waaronder Ubertino di Casali en Hendrik de Ceva zich in
den laatsten tijd een naam hadden gemaakt. Maar een woh-
derhjk incident gaf al dadelijk meer uitbreiding aan de zaak.
Al de gevangenissen in \'t zuiden van Erankrijk waren reeds
Vol, maar bijna alle beschuldigden beriepen zich op de bul
Van Nicolaas IV den franciscaan, die de volmaakte armoede
Van Christus en diens Apostelen had gehandhaafd, en \'t spi-
ritualisme der franciscanen goedgekeurd. De aartsbisschop van
Narbonne en de groot inquisiteur Johan de Beaune, zaten we-
der te recht over een Beghard. Een van de geïncrimineerde
artikelen was zijne verklaring van de volmaakte armoede van
Christus en zijn Apostelen. De rechters gingen hem veroor-
deelen, toen een der mindere geestelijken Berengar de Talon
Zich met den beschuldigde eenstemmig verklaarde, en zich he-
riep op de bul van Mcolaas lY. De paus greep de gelegen-
heid aan om die bul te vernietigen, en begon vooreerst \'t
S\'nathema weg te nemen, dat de straf was voor \'t heropenen
Van de discussie. Het geheele kapittel der franciscanen ver-

^ Zie Milman, IV, pag. 150 en 164.

^ Zie een korte schets van die procedure Bij Milman, IV, pag. 379—381.
^ Zie Gieseler, II, 3, pag. 209, en II, 3, pag. 859 (de woorden quot;Nicolas
III, 1279quot; aldaar zijn zeker toch niet goed?)

-ocr page 80-

gaderde nu dadelijk, en voorgezeten door Michael di Cesena,
hun generaal die vroeger den paus zelfs tegen de fraticelli ge-
holpen had, verklaarde het zich nu tegen Johannes XXII. De
paus ontstak in woede, herriep de bul van paus Nicolaas, en
vaardigde verscheidene bullen uit, waarin zij, die beweerden dat
Christus en zijn apostelen geen eigendom gehad hadden, der
verdoemenis waardige ketters verklaard werden ^ De Franciscanen
keerden het argument slechts om, en beschuldigden den paus
van ketterij: welke beschuldiging hem in den strijd tegen den
Duitschen keizer veel nadeel deed ^ Deze beschuldiging had
zoo een dadelijk practisch gevolg: al de tegenstanders van den
paus, ook Michael di Cesena vluchtten naar den keizer, en
versterkten Lodewijks partij en geweldige opschuddingen
door de pastoureaux ook in \'t zuiden van Frankrijk, ter zelf-
der tijd te weeg gebracht, gaven aan die ketterijen nog meer
gewicht. Maar met des te meer woede werden zij overal ver-
volgd in de geheimste heiligdommen werden zij opgezocht, en
de paus scheen de ketters geheel ten onder gebracht te heb-
ben, toen hij zelf ten tweede male van een ketterij beticht
werl Johannes XXII toch vrij trotsch op zijne geleerdheid,
had in verscheiden sermoenen beweerd, dat de zielen der hei-
bg afgestorvenen God werkelijk niet zagen, en dus niet vol-
maakt zahg waren, tot op den dag des laatsten oordeels ^ —
Te midden van al die beroeringen stierf de paus. — Wij
willen den paus echter nog niet verlaten, zonder eenige ka-
raktertrekken van hem op te teekenen, die het best den geest
van zijnen tijd kenmerkten. Hij werd namelijk als een der
geleerdste mannen van zijnen tijd beschouwd, niet alleen om-
vatte zijn kennis de theologie, maar ook het canonieke en
civiele recht. En toch was juist hij \'t, die \'t meeste geloof
sloeg aan toovenarij en alle soorten van magie. Allerlei ver-
volgingen werden dan ook op dien grond begonnen, wat ver-
mocht niet de woede van een paus, die geloofde dat het be-

1nbsp;Zie Milman, V, pag. 277.

2nbsp;Zie Gieseler, II, 3, pag. 52.

3nbsp;Zie Milman, V, p. 311.

* Zie Gieseler, II, 3, pag. 59.

-ocr page 81-

houd van zijn leven afhing van den ring, gedragen door de
gravin van Foix En hoe verlicht hij was, hlijkt uit \'t con-
trast dat zijn handelingen tegen de Joden vormen, in verge-
hjldiig met wat een Bernard de Clairveaux in denbsp;eeuw

geleerd had. De Joden werden wederom van alle kanten nu
door de Pastoureaux vervolgd en gefolterd, en de paus Johan-
nes XXII vond goed, in datzelfde jaar, ze niet te beschermen,
neen, om ze nog heftiger te vervolgen in zijn tegen hen ge-
richte bullen. ■— Zoo als bijna alle pausen te Avignon, stierf
ook hij onmetelijk rijk: de broeder van den beroemden floren-
tijnschen historieschrijver Villani, moest den inventaris er van op-
maken: ¥/ij kunnen dus Villani als zekere gids op dit punt
aannemen. Hij somt op dat de paus bezat 18 millioen goud-
galden in geld, en 7 millioen in andere schatten en juweelen.
^De goede man,quot; merkt Villani op, quot;had de spreuk vergeten:
Vergader u geen schatten voor deze aarde, maar misschienquot;
— en me dunkt we zien de dunne lippen even zich bew^egen
tot een glimlach van den echten Italiaan, — quot;misschien,quot; gaat
hij voort, quot;bestemde hij zijn rijkdommen tot herovering van
het heilige land.quot;

In 1334 was hij opgevolgd door den abt der Cisterciensen,
die den naam aannam van Benedictus XII. Hij was monnik
en zeer verstandig, bezat echter grooter voorzichtigheid dan
moed, w\'as v,ijs in woorden, arm in de daad. Zijn geheele
pausdom was dan ook een trachten tot vrede maken, waar
zijn onrustige voorganger alles omgewoeld had. De orthodoxe
leer der Gatholijke kerk herstelde hij na de laatste ketterij van
Johannes, en ook met den keizer Lodewijk wilde hij vrede
maken, — doch dit belette hem de koning van Erankrijk.
I)e keizer reeds van zelf gedreven door zijne begeerte om toch
tot allen prijs voor zijn eigen zielsrust de goedkeuring van den
paus te verwerven, wiens handelingen in deze eeuw, nu tot
het bestaan als keizer de erkenning van den paus niet meer
Volstrekt scheen noodig te zijn, wel het beste bewijs leve-
ren, hoe diep het geloof aan den geheiligden werkkring van

^ Zie Milman, V, pag. 251.

-ocr page 82-

tle geestelijkheid, zoo goed tiitgedrukt in de woorden A^au
Shakspere:

To give a warrant from the hand of Heaven,

And on our actions set the name of right

With holy breath — \\

nog in den boezem van allen geAvorteld was — de keizer ge-
dreven van het eene uiterste tot het andere — nu eens al zijii
bondgenooten en geleerde verdedigers afzwerende — dan met
den koning van Engeland zich tegen Frankrijk eu den paus wa-
penende — moest eindelijk door zijn onderdanen zeiven van
zijn goed recht overtuigd, en op zijn standpunt gezet worden.
In 1338 kwamen zes keurvorsten (de zevende de koning van
Bohemen ontbrak) bijeen, en sloten het eerste keurverdrag te
liense bepalende dat de door de keurvorsten gekozen
vorst
dadelijk zonder de tusschenkomst van den. paus keizer zou zijn.
De begrippen die sinds Karei den Groote vereenigd de middel-
eeuwen hadden beheerscht, werden hier voor altijd vanéén ge-
rukt. De scheiding van kerk en staat werd op dit terrein reeds
voltrokken. De opperheerschappij van het geestelijk
zwaard
werd hoe langer hoe meer een bloote formule. De macht van
den paus in Duitschland was verbroken. Had slechts de kei-
zer zich maar geheel op dit standpunt geplaatst! maar neen,
nogmaals vroeg hij verzoening,
hij bleef aandringen, totdat de
paus stierf. — Paus Clemens YI beklom in 1342 nudenpaU\'
selijken stoel. Hij was het die door de partij van
Johanna
van Napels, de Maria Stuart van \'t zuiden tegen haar on-
derdanen op te nemen, zich \'t voorrecht gunde van
Avignon
aan te koopen, en dus \'t eerst heer en eigenaar van dit gß\'
deelte van Provence werd. Overigens zocht hij zooveel
moge-
lijk de strijdlustige politiek van Johannes XXII omtrent Bode-
wijk van Beijeren te hernieuwen, \'s Keizers
weifelmoedigheid
gaf den paus schoon spel, en hij vaardigde eindelijk de bul

1nbsp;Zie King John, act. V, so. 2. Edit. Knight, i)ag. 71.nbsp;„

2nbsp;Zie Ferrari, Guelfes et Gibelins, III, pag. 278. Gieseler, II, 3, pag- ö\'\'
en Becker, Alg.
Geschiedenis (Schotel), III, p. 50.nbsp;^

3nbsp;Villemain, quot;Littérature du Moyen Age,quot; 1852, II, pag- 45, no«quot;^
haar zoo.

-ocr page 83-

van 13 April 1346 nit, welk document door lord Brougliam
te recht het onzinnigste stuk genoemd wordt, bijna ooit door
®en paus zamengesteld\'. quot;Wij smeeken de goddelijke macht,quot;
Zoo lezen wij däär, quot;om den waanzin van Lodewijk te verdel-
gen, zijn trots te buigen en te breken, en hem door de kracht
Van haar regte-hand ten onder te brengen, hem zeiven in de han-
den zijner vijanden en vervolgers gebonden te voeren en ver-
nietigd hem voor hen over te leveren. Moge hem een strik
gespannen worden, dien hij niet ziet, en waarin hij valt. Hij
2ij vervloekt als hij ingaat, vervloekt als hij uitgaat. Dat hem
de Heere sla met zinneloosheid, met blindheid, met geestes-
■woede. De hemel stortte zijn bliksem-op hem neer. De toorn
Van den almachtigen God en van de gezaligden Petrus en Pau-
lus, wier kerk hij heeft vermeend en nog denkt te kunnen doen
ineenstorten, brandde in hem nu en in de volgende eeuwen.
De geheele wereld strijde tegen hem, de aarde opene zich en
Verzweige hem levend. In zijn geslacht zij zijn naam uitge-
■^■vischt, en de herinnering aan hem verdwijne van de aarde.
Alle elementen mogen zich tegen hem verheffen. Zijn huis
quot;^vorde eenzaam en verlaten, en al de verdiensten der Heibgen
quot;i^-\'orden tegen hem gekeerd, en wreken zich openlijk op hem
in dit leven. Ja zijne zonen mogen uit hunne woningen wor-
den geworpen, en voor zijn oogen in de handen hunner vijan-
den en verdelgers worden gevoerdquot; Waarlijk bij het lezen
^\'an deze ontzettende verwenschingen, komt ons levendiger dan
«oit voor den geest de fijne satire, waarmede Sterne in zijn
\'\'Tristram Shandyquot; den banvloek van Ernulphus behandelt, en
■ï^\'e zijn geneigd met den trouwen Uncle Toby uit te roepen:
\'■\'Ik verklaar u, dat mijn hart mij zelfs den duivel in eigen
persoon niet met zooveel bitterheid zou laten verwenschen.quot; —
keizer werd nu hoe langer hoe dieper vernederd. Een tegen-
l^eizer, Karei van Boheme, werd zelfs gekozen. En een bloe-

^ Zie Lord Brougliam, quot;Political PMlosophy,quot; 1853, I, pag. 552, zie de bijl.
^ij Gieseler, II, 3, pag. 77-

® De uitwendige vormen van een excommunicatie heeft Shakspere ook opge-
rekend in zijn quot;King John,quot; Act. Ill, Scene III. Edit. Knight, pag. 43, zie
ook de nooten daar, pag. 91.

iL,

-ocr page 84-

dige strijd werd alleen voorkomen door den dood van Lo-
dewijk van Beijeren,
in October 1347. De verkiezing van
den nieuwen keizer gaat met zulke belangrijke
omstandigheden
voor het staatsrechtelijke van het pausdom gepaard, dat wij, nog
even eerst den blik slaan op Clemens YI, om des
te vrijer de
wel wat ingewikkelde betrekkingen na te gaan waarin de paus
vervallen was.

Clemens YI had vooral van het verblijf te Avignon een
weelderig fransch hofleven gemaakt. Langzamerhand hadden cle
kardinalen zich villa\'s gebouwd langs de lagchende boorden van
de Rhône: de vorige paus was begonnen een prachtig
paleis
op te richten; Giotto had er zijn heerlijke frescoos geschilderd,
en alles duidde aan dat de hierarchie voor goed in \'t zuiden
van frankrijk haar hoofdzetel had: de kunsten werden er aan-
gekweekt, des pausen stoeterijen waren beroemd: feesten volg-
den elkaar op, en der edele vrouwen aanwezigheid gaf aan al-
les nieuwen luister — en onder en boven die allen schitterde
daar Petrarca ^ — Wat was daar sinds \'t jaar 1327, toen hij
als 23jarig jongeling voor \'t eerst te Avignon in de kerk
zijne
Laura had gezien, tot op haren dood in 1348 —■ door he©
een boek geschreven, waarin dag voor dag was
opgeteekend,
elk gevoel, elke gedachte, elke uiting, elke vluchtige ontmoe-
ting, die op den dichter slechts indruk had gemaakt, terwijl
hij in die sfeer van platonische liefde verkeerde, die vroeger
de mystieke band tusschen Dante en Beatrice geweest was, die
terzelfder tijd onder de Perzen een zanger vond in den bij nft\'
stek Ij^rischen dichter Hafiz ® ! Door die verzen van
Petrarca
heen beweegt zich als \'t ware, stil en statig die schoone vei\'-

1nbsp;Zie een goede levensbesehrijying in \'t werk: quot;les koinmes célèbres de Fltah®\'
Les portraits par Deveria,quot; 1845, pag. 128 seqq. — Villemain,
quot;Littérature du
Moyen Age,quot; II, p. 8—31. — De strenge kritiek bij Sismondi, quot;La
littérature
du midi de l\'Europe,quot; 1837, I, pag. 250—268. — Cantu, quot;Histoire Universelle/
XIl, pag. 629—639. ~ Gidel, quot;Petrarque et les troubadours,quot; pag. 83 seqq-
De Lamartine, quot;Cours familier de Littérature Entretien 31 en 32,quot; 185S.

2nbsp;Zie quot;Dante , on la poesie amoureuse,quot; par E. J. Delecluse, t. I, pag- seqq-
en t. II, pag. 455, en St. Marc Girardin, quot;Cours de littérature dramatique,quot;

t. Il, pag. 401 seqq, en Sainte Beuve, quot;Causeries du lundi.quot; Tome CompleDi\'^\'^
taire, pag. 174. — Ilafiz leefde 1310—1397.

-ocr page 85-

scliijning die eens zoo de blikken van den dichter had geboeid:
zich aansluitende in dat land der liefdepoësie bij uitnemend-
h^icl, aan de vroegere gedichten der troubadours, schildert hij
oiis trek voor trek, \'t beeld van de vrouw, quot;in wie de natuur
haar keurigst werk had gewrocht, en wie iedereen moest gaau
hewonderen: die te laat kwam, hij zou er voor altijd om moe-
ten weenenquot; Maar Petrarca, behalve dat hij buitendien uit-
stekend geleerde was % en op alle mogelijke wijze de studie
•Ier oudheid weder in eere trachtte te brengen, ja dit als zijn
grootste roeping beschouwde, waartegen hij zijn rang als Ita-
liaansch dichter zeer gering achtte, — Petrarca
Avas niet zoo
Zeer Pransch
gCAA\'-orden, dat hij zijn vaderland zou vergeten,
^ij zullen later zien, hoe dat Italië verscheurd
Avas door bin-
nenlandsche twisten, en hoe hij zijn heerlijken zang: quot;Italia mia,
benche il parlar sia indarno,quot; tot de strijdende vorsten richtte,
thands gaan ons slechts ter harte zijne pogingen om de pausen
te bewegen Aveder naar Eome te gaan, en trekt vooral onze
^^andacht zijn schilderij van het te Avignon weelderig levende
pausdom ®: men moet die drie zoo bekende sonnetten over Home
zich herinneren, om al de vertwijfeling te begrijpen, die Petrarca
moest bezielen, toen hij uitriep: quot;O bron van smart, verblijf
Van toorn, school der dwalingen, en tempel der ketterijen,
Waar \'t goede sterft, en \'t lavaad
Aveelderig opschiet, o hel voor
de
levenden, een groot Avonder moet er geschieden, zoo Chris-
tels ten laatste niet over u in
Avoede ontsteekt,quot; — maar men
Isan, zich ook tevens een denkbeeld maken van de hoop, waar-
mede hij een
uieuAve revolutie begroette, die het pausdom Avak-
ter schudden, en Eome Aveder aan \'t hoofd der volken zou
Zetten, wij bedoelen zijn bekende ode aan Eienzi — Eeeds

\' Zie Sonnet 190. Üitgaaf Leopardi.

° Zie ook Prof. Bake, quot;Gidsquot; 18i2. Boekbeoordeelingen, pag. 643—647.
^ Zie Bunsen, quot;Gott in der GescbicMe,quot; III, pag. 194—196, Gidel, pag. 153.
®® öe Sonnetten. Edit. Leopardi Erenze, 1854, pag. 433—435. — Zie voorts
quot;Essais Littéraires et Historiques,quot; par A. W. de Sohlegel, Bonn 1843, pag.
seqq. naar aanleiding van Kossetti.
^ Zie Gibbon, London 1833, vol. VIII, p. 331. De ode «Spirto Gentil,quot; ae
^flitie Leopardi, pag. 413.

-ocr page 86-

vroeger had hij dien toekomstigen tribuun van Eome te Avignon
ontmoet, daar zij beide den paus bij zijne troonsbestijging had-
den moeten smeeken, uit naam van de Romeinen om naar de
stad der zeven heuvels terug te keeren, en nu, na den glorie-
rijken dag van
30 Mei 1347 scheen het, alsof door middel
van dien man quot;de oude helden herleefden en der stad toerie-
pen: Mijn Rome, nog eens zult gij schoon zijn.quot;— Om echter
den toestand van den paus zoowel tegenover Rienzi, als tegen-
over den nieuwen keizer Karei TV, van wien wij zoo even spra-
ken, goed te begrijpen, zij het ons vergund de zaak wat
hooger op te halen.

Tot nu toe toch, als wij van de wereldlijke macht der pan-
sen spraken, hebben wij die altijd beschouwd in betrekking\'
tot de Christelijke wereldmonarchie, zoo als de middeleeuwen
zich die dachten. Wij poogden dan te ontvouwen in hoe
verre
de beide zwaarden, die in de twee cirkels, welke zij in de
rondte beschreven, de gansche heerschappij der wereld volgens
de voorstelling dier tijden omspanden — de een
\'t geestelijk
de ander het wereldlijk gebied omvattende —• in \'t begin ^e
zamen werkten: doch w^eldra tegen elkander uitgetrokken wer-
den. W^ij toonden aan hoe de pausen ook het wereldlijk zwaard
poogden te grijpen — en hoe hun de kling uit de hand werd
geslagen. Opzettelijk hadden wij altijd gezwegen van de nie^\'-
bepaalde, meer bijzondere
wereldlijke macht, die den pausen
over den zoogenaamden kerkelijken staat toekvt-am, wij znllen
die thands kortelijk gaan behandelen Drie datums moeten
wij daarbij steeds in \'t oog houden, die de trapsgewijze ontv\'i\'ik
keling van den kerkelijken staat aanwijzen, het zijn de jaren
800, 1198 en 1355. — De eerste periode toch, die het ont-
staan van den kerkelijken staat begrenst, loopt tot \'t jaar 800 •
de Christenen van dien tijd hadden waarlijk niet noodig g®^
een zoogenaamde schenking van Constantijn aan paus Silvest®\'-\'\'

1 Zie Hasse, quot;Ueber die Vereimgung der geistlichen und weltlichen Oberge«^\'1^
im römischen Kirchenstaat,-quot; 1852, en de kritiek daarop van Prof, va» \'
quot;Gidsquot; 1853, Jamiarij en Febraarij.

-ocr page 87-

te verdichten , om de stijgende macht van den paus te Verdni-
dehjken, toen eenmaal de keizer naar Constantinopel was ver-
trokken. Sinds dien tijd toch sloten zich de Romeinen hoe
langer hoe meer aan hnn bisschop, nn het eenmaal bleek met
Wat een goed gevolg hij hen tegen de barbaren beschermde:
de paus gekozen door de geestelijkheid den senaat en het volk
van Eome, onder goedkeuring van den keizer \', werd dan ook
des te meer populair, verkreeg meer goederen en van zelf
meer geestelijke, dus ook andere rechtspraak. Toen nu de
Longobarden zich van de bezittingen van \'t Exarchaat meester
maakten en gevaarlijke naburen werden van de stad Eome, —
die inderdaad repubhek was geworden, hoewel zij in woorden
den keizer te Constantinopel huldigde — wendde paus Grego-
rius III, als paus het factisch hoofd van die republiek, toen
geen hulp meer van den Griekschen keizer kon verkregen wor-
den, zich tot de Franken: dit aanzoek werd door paus Stepha-
nus herhaald aan Pepijn, en deze, na de Longobarden over-
wonnen te hebben, schonk ten jare 754 of 755® een in rech-
ten zeer onzeker te omschrijven, maar in allen gevalle zeer
feitelijk eigendomsrecht over een gedeelte van \'t Exarchaat en
de Pentapolis aan de Ecclesia Sancta Dei en aan de Eespublica
ïtomanorum. Nog hield men echter vast aan de susereiniteit
van den Griekschen keizer, toen Karei de Groote, de grft be-
vestigde en in \'t jaar 800 gekroond door den paus, de keizers-
kroon en daarmede de souvereiniteit over den kerkelijken staat
overnam ^ Hiermede kunnen wij het eerste tijdvak sluiten.
Twee beletselen waren er dus nog die den paus verhinderden
de volstrekte wereldlijke macht over den kerkelijken staat te
bebben,
vooreerst de keizer aan wien steeds hulde moest wor-
den gedaan;
ten tweede de aristocratie en de burgerij van Eome,
aan wie mede de schenking was gedaan, en die nog niet in
den paus hun wereldlijk hoofd erkenden,- al gaven zij hem als
geestelijk hoofd steeds meer en meer invloed in \'t bestuur. —•

-ocr page 88-

Wij gaan de tweede periode in die zich tot 1198 uifcstreivt:
wij zien hierin de paus langzaam maar zeker het tweede belet-
sel, de heerschappij vaa het burgerlijk bestuur van Eome uit
den weg ruimen, en het eerste de oppermacht van den keizer
geweldig schokken. Eeeds Mcolaas
I deed hiertoe een grooten
stap, door gebruik te maken van de valsche decretalen, en
door \'t eerst de pauselijke kroon te dragen; maar vooral de on-
derlinge twisten der Karolingers hielpen den paus, daar de kei-
zers, om slechts de sanctie van den paus te hebben, gedurig
rechten lieten vallen Ook voor het pausdom echter
naakte
die treurige tijd, toen de pausen onder den invloed van Ma-
rozia naauwelijks verdwenen waren, om plaats te maken voor
de Toscaansche pausen, in wie niets van het geestelijke van hun
ambt was overgebleven. Dat in dien tijd verscheidene
anoma-
lieën geschiedden, wie zal het wraken ? Zoo verbond Johannes XH
Marozia\'s kleinzoon, met de macht van paus de macht van zyn
vader Alberic, die senator
of wereldlijk heer van de Eomeinsclie
repubhek was, welk geval nog eens gebeurde met paus Jo-
hannes
XIX ®, hoewel steeds nog de hulde aan den keizer werd
gebracht. Keizer Hendrik III was het, die toen de keuze van
den paus vrij maakte van alle inwendige partijschappen: doch
in dat pausdom zelf was allengs een hervorming
doorgedron-
gen, die zich weldra in één man, Hildebrand, zou concentree-
ren, namelijk om de keus van den paus van allen mogelijken
wereldlijken invloed, dus ook van den keizer, te bevrijden. I\'s
strijd over de investituren en
over de erfenis van de gravin
Mathilde volgde, terwijl de paus al voor
dien tijd een grooten
steun had gekregen in de ]Nquot;oormannen in \'t zuiden. Onder-
tusschen had hij ook in Eome zelf meer en meer het
bewind
tot zich getrokken, ja zelfs had paus Pascal II den stadsprefect
zoeken aan te stellen Dit alles wekte reactie, en in
constitueerde zich weder sterker dan ooit de Eomeinsche
repu-
bliek, afgescheiden van het geestelijk gezag, onder Abailards

-ocr page 89-

leerling, Arnold van Brescia Twaalf jaren Held die toestand
aan. Frederic Barbarossa werd door dien senaat aldus aan-
gesproken: quot;Gij waart een gast, wij hebben n burger ge-
maakt: gij waart een vreemdeling uit de landen over de Alpen,
wij hebben u tot een vorst gesteldquot; ^ Doch diezelfde Barba-
rossa onderdrukt de republiek, omdat deze zich ook tegen hem
keert, en sedert dien tijd neemt de macht van den paus jaar
op jaar toe, en als tegenhanger van de woorden door den se-
naat uitgesproken, worden deze regelen onder een schilderij
van Lotharius den keizer geplaatst, met toespeling op Barba-
rossa: quot;de koning komt voor de poort, bezweert eerst de eer
der stad, wordt daarop vasal van den paus, en ontvangt dan
de kroon uit zijne handenquot; ^ Wel laat keizer Hendrik VI
nog zijne susereiniteit gelden, doch bij zijn plotselingen dood,
weet Innocentius III meesterlijk partij te trekken van de om-
standigheden , en laat in 1198 aan zich den eed zweren door den
prefect van Rome, en beleent hem wederkeerig \\ De souve-
reiniteit die de paus reeds lang feitelijk had, heeft hij ook in
naam genomen, alleen mist hij nog altijd de erkenning van de-
zen laatsten stap door den keizer. — Dit laatste punt wilde
echter de keizer nog niet toegeven, wij treden zoo in de derde
periode, die met den strijd tegen Frederic II opent, een oor-
log die weldra de groote beginselen van de middeleeuwen aan
\'t wankelen bracht. De paus triumfeerde oogenschijnlijk, maar
terwijl hij. dus tegenover den keizer in aanzien won, werd zijn
macht in Rome nogmaals gebroken, de senaat en \'t volk van
l^ome namen in 1252 tot podestaat of senator, den machtigen
^rancaleone den Bolonees ^ Voor het overige bracht de tijd
geen nieuwe nadeelen aan den paus: integendeel, de dood van
Gonradijn bevestigde den paus hoe langer hoe meer, en ook

^ Zie Perraii, II, pag. 46.

^ Zie Fei-ran, quot;Guelfes et Gibelins,quot; II, pag. 156.
\' Zie ook Becker, quot;Alg. Gescli.quot; (Scliotel) III, pag. 233.

B,ex venit ante foras, jurans prius urbis Iionores
Post Homo lit papac, reoipit quo dante coronam.

\'\' Zie Hassc, pag. 99.

\' He Ferrari, quot;Guelfes et G.quot; pag. 364 seqq cn Milman, IV, p^g.

-ocr page 90-

ßudolf van Habsburg gaf feitelijk ten minste zijn rechten op
den kerkelijken staat op De post van senator, door Branca-
leone tot 1251 bezeten, werd weldra opgedragen aau Karei
van Anjou, den beschermeling van den paus, doch bij het neer-
leggen van dat ambt door dien vorst, werden de Romeinen
door den paus gedwongen nooit weder een buitenlandsch vorst
te verkiezen als senator, en in allen gevalle dezen post slechts
een jaar te lateu bekleeden door denzelfden persoon Nu
echter, zoo als in geheel Italië, begon de aristocratie in Eome
aan \'t woelen, en de paus zich niet langer veilig achtende,
vluchtte naar Avignon — in dien tijd is alles anarchie in de
stad der pausen, nieuwe vorstendommen worden opgericht, tot-
dat ten jare 1347 Eienzi in naam van \'t volk optrad tegen de
aanmatigingen der baronnen, en \'t oude wereldbedwingende
keizeridee van Eome weder wakker maakte In het eerst was
de paus natuurlijk niet tegen hem, ja zijn legaat bisschop Eai-
mund vau Orvieto ondersteunde hem, toen echter Eienzi zich
alleen tot vertegenwoordiger van Eome stelde, en de wereld-
lijke vorsten voor zijn rechterstoel daagde, moest de paus zich
tegen hem verklaren, en — reeds in December van hetzelfde jaar
vertrok Eienzi uit Eome. Nu beghit hij een gansch andere po-
litiek, iüj ziet uaar den staatkundigen toestand van Europa, en
het eenigste middel om Eome tegenover aristocratie van binnen
en den paus van buiten staande te houden, schijnt hem toe
de aansluiting aan de beginselen der Eraticelli Derwaards
wendt hij zijn weg, in de wilde Apennijnen, waar verscheiden
van huu secteu zich schuil hielden, leeft hij twee en een halfjaar
onbekend: een profeet, Fra Angelo, overtuigt hem däär van
zijne roeping — en in de maand Augustus 1350 staat hij
plotseling te Praag voor deu keizer van Duitschland, Karei IV,
en openbaart dezen dat het rijk van den heihgen Geest nade-
rende is; een arme paus zou er gekozen worden, en de paus
en Eienzi met den keizer zouden te zamen de nieuwe eeuw ope-

1nbsp;Zie Hasse, pag. 107.

3nbsp;Zie Hasse, pag. 108.

3nbsp;Zie Ferrari, quot;Guelfes et Gibelins,quot; pag. 299 seqq. t. III.

4nbsp;Zie Milman, V, pag. 359, noot pag. 365—373. Ferrari, III, pag. 306.

-ocr page 91-

lien. De keizer zond kern gevangen naar den paus te Avignon.
Misschien was het \'t sterven van Clemens VI in 1352, dat
B-ienzi\'s dood verhinderde, ten minste hij bleef gevangen. Petrarca
stelde als dichter steeds belang in hem, en Rienzi in den ker-
ker zijn Bijbel en zijn Livius overpeinzende, koesterde wilde
droomen van een toekomst, die hij nog zon beleven.

De opvolger van Clemens VI was Innocentius VI, die tot
1362 leefde, en die de machtigste en voorzichtigste der pau-
sen te Avignon was. Veel had hij te danken aan den even
dapperen als sin wen kardinaal Albornoz, die den legaat Dura-
fort ^ had vervangen in het bestrijden van de vijanden des
pausen in Italië. Wij kunnen thands niet uitvoerig diens ar-
beid nagaan: genoeg zij het, dat hij de geheele macht van
den paus in Italië herstelde: eens teruggeroepen, en naar re-
kening en verantwoording gevraagd over de sommen door hem
besteed, kon hij wijzen op de karren, gevuld met de sleutels
der sterkten en steden, door hem onderworpen één van de
werktuigen nu. waarmede hij het bestuur over Eome weder in
handen wist te krijgen, was de nog altijd in den kerker toe-
vende Eienzi Deze wordt door Albornoz gebruikt om den
intusschen in Eome heeischenden volksman Baronnelli te ver-
nietigen. Eienzi vertrekt, neemt nogmaals. Augustus .1354,
het tribunaat aan, nu echter als getrouwe zoon van de kerk
en van den paus, daar de keizer zijn antipapistische plannen
van vroeger niet had willen ondersteunen, doch maakt zich
door zijn WTeedheid, losbandigheid en zwelgerij zoo gehaat, dat
reeds in October 1354 het volk opstaat en hem vermoordt
Zoo eindigde alles ten voordeele van den paus, zien wij nu
hoe de verwikkelingen met keizer Karei IV door Clemens VI
begonnen, onder het pontificaat van Innocentius tot een be-
vredigende uitkomst kwamen, en dus alles tot éénheid werd
gebracht. — Karei IV had zich na den dood van Lodewijk
van Beijeren aan een nieuwe keus moeten onderwerpen, daar

1nbsp;Zie over Durafort, Perrari, III, pag. 343.

2nbsp;Zie Perrari, III, pag. 385.

3nbsp;Zie Milman, V, pag. S78.

^ Zie Pemri, JU, pag, 379 seqq.

-ocr page 92-

de Duitschers geen keizer nit de handen van den paus hadden
willen ontvangen. Toen hij nu vroeger als tegenkeizer was be-
noemd, had liij moeten zweren ^ alle daden van. Lodewijk van
Beijeren te vernietigen, geen recht hoegenaamd op den kerke-
iijken stoel te doen gelden, en alleen Eome binnen te trekken
om gekroond te worden, maar dan dadelijk te vertrekken. Men
zou nu meenen dat door de hernieu.wde keus door de keurvor-
sten deze vroegere belofte vervallen was Karei IV begreep
\'t echter niet alzoo. Niettegenstaande de beden van de Ghihel-
lijusche hoofden, en de vermaning van Petrarca, ging hij als
getrouw zoon van de kerk naar Itahë — en den Ö^e^i April 1355
door den den paus vertegenwoordigenden kardinaal gekroond, her-
nieuwde hij voor het altaar van de H. Maria al de
vernederende
verbindtenissen, en
ging dadelijk w-eder naar Duitschland. Hij
was dus de eerste keizer die, wat er nog aan de macht van
den paus over den kerkdijken staat ontbrak, aanvulde: hij gaf
zijn keizerlijke goedkeuring
aan een feit, dat toch reeds lang
zich had doen gelden

Na den dood van paus Innocentius VI, zijn er nog twee
pausen die te Avignon hun verblijf hielden, namelijk Urba-
nus V en Gregorius XI ^ Doch ook de blik van deze twee
kerkvoogden was voortdurend op Italië gericht, en beide poog-
den zij reeds het pausdom weder
te Eome te doen zetelen.
Urbanus V toch kon of behoefde zich met het wereldlijk be-
stuur der andere staten niet veel in te laten, frankrijk had te
veel met den Engelschen oorlog
te doen, dan dat het moeije-
lijkheden zocht met den heiligen stoel, Engeland was den paus
te machtig en Duitschland gehoorzaamde sinds de gouden hul
oogenschijnlijk — alleen Itahë baarde moeijelijkheid
op moeije-
lijkheid. Eeeds had het hoofd der Viscontis de aartsbisschop
van Milaan tegelijk het geestelijk en wereldlijk bestuur m het
noorden van Italië zich verzekerd, en toen
hij kwam te ster-
ven. en zijn macht naliet aan zijn drie neven, Matteo,

1 Zie Gieseler, II, 3, pag. 78 en
3 Zie van Gilse, quot;Gids,quot; pag. 9.
s Zie Hasse, pag. 120.
^ Zie Milman, V, pag. 382—894.

-ocr page 93-

iiabo en Galeazzo, Avelke laatste met de dochter van koning-
Jan van Frankrijk geluwd was — wist de paus weldra geen
ander middel tegen de aanmatigingen van Barnabo Visconti,
dan hem in den ban te doen. Doch zelfs in Itahë beteekende
die excommunicatie niets meer, al de zedelijke invloed der
pausen was in Italië bijna verloren, de overwinningen van Al-
bornoz den kardinaal waren meestal als buitenlandsche verove-
ringen beschouwd, en de paus besloot daarom — daar hij op
ïrankrijk niet meer kon rekenen, en de zwarte prins hem
ook in \'t zuiden bedreigde — naar Itahë ai te reizen. Men
kan zich de woede van het conclave, meestal u.it Franschen
bestaande voorstellen, zij vergezelden hem ook niet, en de
paus landde bijna alleen te Genua aan. De eerste paus sinds
de dagen van Bonifacius VIII, bediende hij de mis op het al-
taar van Petrus, het volgend jaar kwam de keizer hem zelfs
te Uome bezoeken — doch reeds na twee jaar keerde hij we-
der naar Avignon terug, al was het alleen om daar te ster-
ven : hij liet den roem na van de deugdzaamste der pausen te
Avignon geweest te zijn, geen weelde, geen factiegeest, geen
simonie, geen bevordering van familieleden duldde hij; hij was
streng rechtvaardig, een beschermer der geleerden, mild voor
de armen, en had al de goede hoedanigheden van een bene-
dictijner monnik. — Zijn opvolger die met de hoop gekozen
Werd, dat hij niet naar Italië zich zou begeven, onderscheidde
zich als. in tegenoverstelling van ürbanus Y door zijn over-
dreven nepotisme: hij was een neef van Clemens VI en nam
den naam aan van Gregorius XI. Diens invloed op de vor-
sten was ook gering. Engeland en Frankrijk wilden hem niet
als middelaar aannemen, Barnabo Visconti trotseerde hem.
Waarom ging hij niet naar Italië, was de algemeene roep. Ca-
tharina van Sienna de beroemde heihge maagd, deed een reis
om hem over te halen. Eindelijk ging hij dan ook, maar te
midden van groote onrust en woeling stierf hij aldaar.

Hij was de laatste der pausen te Avignon: die na hem kwa-
den waren niet door de gansche Christenheid erkend. De Ba-
kilonische gevangenschap van het pausdom was geëindigd, maar
voor dat het in al zijn vastheid zich weder kon vestigen als

-ocr page 94-

de rots van Petrus, waarox^ ^e Christelijke maatschappij zou
rusten, moest het nog drie schokken doorstaan, die het paus-
dom geheel aau het wankelen zouden brengen. De aanduiding
van deze drie schokken zal onze beschouwing van de kerk in
denbsp;eeuw besluiten.

I. Men weet toch wat er na den dood van Gregorius XI
geschiedde. Een groote volksopstand barstte binnen Eome los,
men verlangde op luiden beslissenden toon een Itaiiaanschen paus
van het conclave. En terwijl dit conclave vergaderde (er wa-
ren 11 Planschen, 4 Itabaansche en
één Spaansche kardinaal)
werd dat volksgeschreeuw steeds dringender, en eischte men
woester en dreigender een Eomein. De kardinalen door de
vrees her en derwaards geslingerd, kozen den aartsbisschop
vau Bari tot paus, die Aveldra den naam aannam van Urba-
nus VT en nu ook door allen erkend werd. Maar toen wel-
dra zijn wreede hardvochtige aard aan den dag kwam, namen
de fransche kardinalen de wijk naar xinagni, beraadslaagden
daar, wonnen consulten in, en verklaarden eindelijk den
Augustus de keuze, die zij 18 April 1378 gedaan hadden,
onwettig. De koningin van Napels ondersteunde hen, de vier
kardinalen die nog bij Urbanus gebleven waren, begaven zich
ook tot hen, sinds Urbanus zes en twintig nieuwe kardinalen
had benoemd: en allen die vroeger Urbanus gekozen hadden,
verklaarden nu tot paus den door zijn krijgstochten voor het
pausdom beroemden, Eobert van Genève, die den naam aan-
nam van Clemens VII. Dus waren er twee pausen en de
Christenheid was verdeeld wie van de twee de ware was. Italië
hield voor het grootste deel de partij van Urbanus , zoo ook
Duitschland en Boheme, omdat Urbanus keizer
Wenceslaus
had erkend, en zoo ook Engeland en Vlaanderen, omdat
Prankrijk de andere partij koos. Polen en het Noorden ver-
sterkten ook nog de zaak van Urbanus: Prankrijk
daarentegen
nam de partij van den paus die te Avignon zou gaan zetelen
en zoo ook Schotland uit tegenstand tegen Engeland: later
werd ook Spanje voor den Avignouschen kerkvoogd gewon-
nen. — Deze periode die men rekenen kan. dat tot het con-

-ocr page 95-

cilie van Constanz ten jare 1415 voortduurde is men gewoon
liet gxoote scliisma te noemen. Het schisma nu had tot on-
ttiiddellijk gevolg het principe waarop tot nu toe de hierarchie
gebouwd was te doen wankelen, te weten de leer der bepaalde
8\'Utocratie van den paus, werd in gevaar gebracht Eene
opvatting die sinds de negende eeuw langzamerhand als ver-
geten was, werd als \'t ware uit het stof der tijden weder op-
gedolven , men begon te beweeren dat een concilie boven den
P^Us stond: de autocratie zou in eene aristocratie gaan veran-
tieren. — Wel was dit voor het pausdom een zeer gevaarlijke
klip waarop het dreigde te stranden, reeds het schijnbaar een-
voudige, met het verleden overeenstemmende van die leer, de
gemakkelijke oplossing die daardoor aan zoo menig moeijelijk
te besli sseii probleem werd gegeven, moest deze opvatting gre-
tige aanname doen vinden. Maar hoe verleidelijker de leer
Was, des te meer streed zij met de gansche opvatting van de
-S.oomsch Catholieke hierarchie, zoo als zij zich in de middel-
eeuwen had ontwikkeld. Zou dan die gansche schepping waar-
^^n een Karei de Groote de bezielende gedachte had
gege-
vernietigd worden? ïoen ten jare 800 der Eranken
keizer met den paus het bekende verdrag sloot, was wel
Eensdeels de beteekenis deze, dat het nieuwe Eomaansch Ger-
ttiaansche keizerrijk in het noordwesten ontstaan zijn godsdien-
stige sanctie had gekregen, en het Byzantijnsche rijk van nu
aan als uitgesloten was van de Europeesche ontwikkeling —
\'n^ar ten andere was ook de paus daardoor werkelijk tot paus
geworden, hij was tot leider en tot éénig hoofd der Chris-
telijke kerk erkend. De band tusschen dat nieuwe keizerrijk
flome zou de keten zijn waardoor de feiten in de middel-
eeuwen aaneengesnoerd werden, de woorden paus en keizer
Werden het wachtwoord der tijden En nu —■ door het ver-
•Irag der keurvorsten te Bense, Avas het keizerlijk gezag reeds
onafhankelijk van de krooning der pausen verklaard en dus

^ Zie quot;Edinburgh Eeview,quot; 1856, no. gio, pag. 483 en 467.

Eanlce, «die römischen Päpste,quot; 1834, I, pag. 21. Bunsen\' quot;Gott in
quot; GcscIucMe,quot; HI, p. ]23.

-ocr page 96-

liet keizerschap vervormd, zoti dan nu bij het schisma de paus
ophouden wezenthjk paus
te zijn ! Het scheen dat het dezen
weg opging, en dat de kerk weder een concilienkerk werd.
Immers na den dood in 1389 van Urbanus VI te Eome,
wiens leven een gedurige strijd was gev/eest tegen geheel Italié;
en vooral tegen jNTapels, in welke oorlogen hij zich
steeds
bediende van den Condotierri Alberic Barbiano — kozen de
Itabaa:nsche kardinalen zoo spoedig mogelijk een Napolitaan tot
opvolger, en wel Bonifacius IX, een man van veel bekwaam-
heden, maar wiens regering geschandvlekt is door de boven-
matige simonie. Intusschen had deze paus zich toch nog
eenig®
zekerheid in Itahë weten te geven, hij had goed gebruik ge-
maakt van het jubilee in \'t jaar 1400, en de groote vijand van
het pausdom in dien tijd, Gian Galeazzo Visconti, de
neef van
Barnaho, die den hertogshoed van keizer V/enceslaus had weten
te verwerven, en naar een koningskroon van Italië
streefde,
was juist te goeder ure gestorven, en zijn machtig rijk dus
verbrokkeld. Bonifacius IX, die in 1404 stierf, werd opg®\'
volgd door den voor die tijden te deugdzamen Innocentius Vfl;
en deze maakte in 1406 plaats voor Angelo Corario, die den
naam aannam van Gregorius XII. — I
)e pausen te Eome be-
kommerden zich dus als \'t ware niet om de pausen te
Avignon-
alleen deden al de kardinalen, wanneer zij de nieuwe kerkvoog
den benoemden, telkens den eed, om wanneer zij gekozen
den worden, dadelijk te zullen aftreden, zoodra als de paUS t®
Avignon zulks deed, — Maar ook de pausen te Avignon vo
g
den dezelfde gedragslijn: Clemens VII had niettegenstaande zijn
strijdzuchtige antecedenten, zeer rustig en waardig als een ecW
fransch edelman zijn ambt bestuurd, hij overleefde
Urbanus
5 jaren, en na zijn dood gingen de fransche kardinalen over,
na eenzelfden eed als die te Eome gedaan te hebben, om een
opvolger voor hem te kiezen; intusschen had de
universiteit
van Parijs, het eerste geleerde hgchaam der Christenheid, oji
het eindigen van het schisma aangedrongen, en bovendien, toen
het bleek dat de zeer listige Spanjaard, de kardinaal Peter m
Luna,
(che zich den naam, gaf van Benedictus XIII) tot paus
was benoemd, begon de ondersteuning van
Frankrijk te v,-

-ocr page 97-

8X

^^wakken, nu het niet langei een Pranschmau was. Om het
schisma te doen ophouden, zond de koning van Frankrijk, hierin
ondersteund door den keizer vau Duitschland, aan den paus te
Bome en te Avignon Peter d\'Ailiy, ten einde beiden de vraag
voor te leggen om afstand te doen. De paus te Eome, Boni-
facius IX, gaf een ontwijkend antwoord, Benedictus XIII werd
bepaald belegerd, en vijfjaar in zijn paleis gevangen gehouden.
Hij ontvluchtte echter, en wist zich Prankrijks ondersteuning
weder te winnen. — Nu echter, nu ook Angelo Coraxio zoo
dikwijls van zijn ijver om het schisma te doen ophouden, had
doen blijken, werd eindelijk met goedvinden der mogeudlaeden
bepaald,\' dat de beide pausen, Gregorius XII en Benedictus XIII
te Savoua zouden bijeenkomen, geen nieuwe kardinalen zouden
in dien tusschentijd worden benoemd, eu dan zouden de kardi-
nalen van beide pausen vereenigd te zamen den waren paus kiezen.
Zoo zou alles weder tot eenheid gebracht worden. Beide kerk-
voogden, maar vooral Gregorius XII, trokken echter weldra terug.
Toen namen de kardinalen vau beiden den kloeken maatregel
van zelf tezamen te komen, eeu dictatoriale macht aan te nemen,
en op eigen gezag, zonder op toestemming van paus of keizer
te wachten, een concibe bijeen te roepen te Pisa. Zoo geschiedde
het. H:et concibe kwam te Pisa bijeen. Het zette zoowel Angelo
Corario als Peter di Luua af, en brak zoo de traditie van de
pauselijke macht. Op eigen gezag was het te zamen gekomen,
Vertegenwoordigende de Catholieke kerk van God; eu let wel,
het zette de pausen niet
af wegens onwettigheid in de verkie-
zing, maar om hunne misdaden en handelingen; het concilie
Matigde zich dus het recht aan als een hoogste rechtbank te
zitten over de handelingen der pausen, terwijl het toch den titel
Volgens welken de pauselijke macht werd uitgeoefend, erkende —
quot;^^ij kunnen hier slechts het probleem stellen, de oplossing er
Van behoort tot de volgende eeuw op het concibe van Constanz
t\'huis Saint Mare Girardiu noemt er geus den paus quot;une in-
comparable individualité au mibeu de l\'égalité chrétiennequot;

\' Zie een meesterlijke beschrijving van dat concilie bij Milman, V, pag. 455—460.

^ Zie vooral ook Milman, VI, pag. 33, 40, 102 en 106.

® Zie quot;Essais de Litte\'ratare et de Moralequot;, 1853, I pag. 261.

-ocr page 98-

hoedanig dit opgevat werd op het einde der 14lt;Je eeuw door hen
die zich op het Cathoheke standpunt plaatsten, was het doel
van deze ontwikkeling.

II. Want er waren er reeds die er van spraken zich op een
ander standpunt te plaatsen, en ziedaar de tweede schok die de
Eoomsch Cathoheke hierarchie dreigde; wij bedoelen vooreerst
de verschijning van Wychlfe in Engeland Om diens leven
goed te begrijpen moeten wij drie periodes goed onderscheiden.
Eerst begint hij met de bedelmonnikenorde aan te vallen,
daarna wordt hij stouter en tast de pauselijke hierarchie aan,
en eindelijk, na den bijbel in het Engelsch te hebben vertaald,
begint hij enkele leerstukken van de Eoomsch Catholieke kerk
te betwijfelen. Het is niet een leven uit één beginsel dat
nU
in al zijne handelingen zich uit, maar een stuk voor stuk er-
kennen van de waarheid en een daarmede gepaard gaand bewijzen
van het valsche standpunt zijner tegenstanders. Hij was geboren
in 1324. Hij was arm en zijne bestemming als schoher
leidde
hem naar een of andere universiteit. Engeland was toen ter
tijde vol van scholen, onder welke die te Oxford en te Cam-
bridge toch altijd den eersten rang innamen. De universiteiten
nu waren in geheel Europa op dezelfde wijze ingericht, een or-
ganisatie die zelfs nu nog in de 19\'^e eeuw de inrichting is
van de twee genoemde Engelsche hoogescholen Zij
waren

1nbsp;Zie Milman, V, pag. 479—520. — Merle d\'AuHgne\', quot;Histoire de la Eefor-
mationquot;, tom. V, 1853, pag. 90—131. — Robert Vaughan, quot;Revolutions in
English Historyquot;, 1859, pag. 565—574. — De dissertatie van de Reuver Gro-
neman, quot;Diatribe in Johannis Wicliffi vitam, ingeninmquot;, scripta 1837 — en
vooral het belangrijke stuk iu de quot;Quarterly Reviewquot;, Julij 1858, N». ZOt
pag. 107—151.

2nbsp;Zie Montalembert, quot;l\'avenir de l\'Angleterrequot; 1856, pag. 159 seqq.; — MJ
zegt daar: quot;nulle part au monde le moyen age n\'est encore debout et vivant com®®
à Oxford et Cambridge — Lors des discussions intérieures de l\'université
d\'Oxford
sur l\'application des reformes re\'cemment introduites, on cherchait sans cesse la
solution des difficulte
\'s en recourant à l\'histoire de l\'université de Paris por
Boulay. — Zie ook quot;de Gidsquot; 1846, D. I, pag. 670 seqq. — Adolph
Heifferich,
quot;der Organismus der quot;VVis.senschaftquot; 1856, pag. 7 seqq.; — en vooral over de
geheele inrichting der Engelsche universiteiten: die Universität Cambridge,
geschil-
dert von Dr. J. G. Tiarks in de quot;Heidelberger Jahrbücher der Literaturquot; 1851 r
pag. 331—357 en 1853, pag. 801—841.

-ocr page 99-

allen gevormd op de wijze van de Universiteit van Parijs; te
\'\'^eten, het waren verzamelingen van scholen. Oxford en Cam-
bridge vooral waren en zijn zoo aggregaties van colleges, stich-
tingen die elk een kleine republiek op zich zelve vormden en
Waarvan de stichter de wetgever was. Op al die scholen werden
geleerd de theologie en tevens de zeven vrije kunsten, die echter
ïuet zoo zeer op zich zeiven stonden als wel de brug vormden tot
de theologie. Dit tweederlei onderwijs verdeelde de scholen als
Van zelve in écoles de theologie en écoles des arts, zoo verte-
genwoordigde in de Universiteit van Parijs de school de Sainte-
Creneviève de vrije kunsten, en de school de Nôtre-Dame (later
het college de Sorbonne) de bepaalde theologie En als in \'t
Voorbijgaan kunnen wij niet nalaten opmerkzaam te maken op
het zoeken naar eenheid, op het streven naar harmonie in alles
dat zich in de inrichting van het onderwijs in de middeleeuwsche
Universiteiten kenbaar maakt. Nergens afscheiding van weten-
schappen, neen , overal werd op het verband van wetenschap op
Wetenschap gedrukt. Had men eenmaal het trivium, dat is de
grammatica de rethorica en de logica, en daarenboven het qua-
fhivium, dat is de
arithmetica, de geometrie, de muziek en de
Astronomie beoefend ; was de geest t\'huis in het encjclopaedisch
stelsel, rustend op de zeven zilveren zuilen, dan was men als
staat de leer der evenredigheden in alles op te merken, en
de
zinnelijke vormen weldra sjmbolen te zien van de eeuwige
\'^aarheidsbeginselen die de kerk zou gaan ontwikkelen Er
Was nergens nog verdeeling van arbeid — maar ook nergens
Waren de voordeden te vinden aan deze economische regel ver-
honden. ■— Steeds dan verdrongen zich scholieren in de universi-
teiten, duizenden, waar wij in onze eeuw slechts honderdtallen
tellen, omdat de twee eenige wijzen waardoor men in de mid-
deleeuwen boven het lage onnadenkende volk stond, waren uit
munten in den strijd van \'t redetwisten of tropheeën behaald
te hebben in de wapenen. Wie geen ridder kon worden omdat
^yu geboorte of aanleg hem niet die edele keuze toehet, begaf

Zie laferrièi-e, quot;Histoire du droit I\'rancaisquot;, t. IV, pag. 232—235.
quot; Zie Alberdingh Thym, in de quot;Dietsche Warandequot; van 1857, pag. 356, 357 en 358.

-ocr page 100-

ïicli tot de scholen en trachtte door nachtwaken, honger en ont-
bering een hoogen. trap in de geleerdheid te verkrijgen, zich
oefenende in het strijdperk van den geest K Zoo ging Wycliffe
naar Oxford, werkte eerst in het Queen\'s college, juist gesticht
door Philippa van Henegouwen, de gemalin van Eduard III, en
later in het college Merton, zoo genoemd naar den stichter
Walter de Merton, kanselier van wijlen koning Hendrik III.
Nu was echter op die universiteiten en ook te Oxford nog altijd
wakker de twist van de eigenlijk gezegde kerk met de Erancis-
canen. Want de geheele kerk was toch nog altijd gebouwd op
de geheele en uitsluitende autoriteit van de wettige herders in
hun\' kerspellen, en op hun uitsluitend recht om de dienstender
kerk waar te nemen, de biecht te hooren, en de absolutie te
geven. In de oogen van alle kerkdijken waren de bedelmon-
niken die al deze bedieningen ook uitoefenden indringers, te
meer omdat zij onder het voorgeven van wereldlijke armoede de
rijkste giften ontvingen. Er was dus altijd ijverzucht, wedstrijd,
wrijving, overslaande tot haat en worsteling. Het verval in de
franciscaansche orde zelve had den strijd des te heviger doen
ontvlammen, en de twist was te grooter geworden naarmate de
orde te zwakker tegenweer aanbood, daar zij met uitzondering
van Jan van Parma en van St. Bonaventura byna altijd gene-
raals had van weinig talent, van bekrompen geest, met al de
vreesachtigheid van de onwetendheid, menschen die zich als van
zelf vernederd gevoelden wanneer bij toeval een groot en ver-
dienstelijk man in hun midden verdwaalde, zoo als dit het geval
was geweest toen Eoger Bacon in de dertiende eeuw
franciscaan
werd Welnu, een van de eerste w^erken van WycHffe —•
want het is niet zeker, dat het boek over de laatste tijden der
kerk van hem is, anders zou hij zelf eerst de stellingen van den
abt Joachim gedeeld hebben — Avas een aanval op de
Erancis-
canen; hij tastte hun leer rechtstreeks aan, aantoonende dat

1 Men denke aan de eelit middeleeuwsche redevoering van Don Quichote over
de wapenen en de geleerdheid. Zie de vertaling van Schuller, D. T, pag. 147 en
154; zeer schoon is dat verzinnelijkt door Imraerman in zijn vertelling die Wunder
im Spessart in zijn roman Münchhausen.
3 Zie Milman, VI, pag. 399 seqq.

-ocr page 101-

Quistus geen bedelaar was. Tot zoolang is dus Wycbffe de
kampioen der Universiteit Oxford en dus vau zelf van de kerk.

Wij treden thands de tweede periode van zijn leven in, waarm
hij de hierarchie van de kerk zelve begint aan te vallen. Om
zich de steUing vau Wycbffe tegenover het volk echter goed
voor te stellen, moeten wij een blik op
den staatkundigen toe-
stand van Engeland werpen. De begunstiger namelijk van
Wycbffe was de bekende John of Gaunt, hertog van Lancaster,
die tevens ook de patroon vau Chaucer en als het hoofd der
vooruitgaande beweging, die losscheuring van Engeland van den
paus verlangde, overal zich voordeed; door dien hoogen patroon
beschermd, verklaart het zich hoe Wycbffe door de kroou ge-
raadpleegd werd omtrent de schatting die Engeland sinds de
dagen van Jan I aan deu paus moest betalen, maar nu sinds
33 jareu niet opgebracht had. Het parlement en het land
deelde geheel de inzichten van Wycbffe, die beweerde dat ze
ïiiet moest betaald worden; ook het parlement begon meer en
meer jaloersch te worden op dè geestelijke hierarchie — als van
zelf moest nu het parlement zich aan Tjancaster hebben aange-
sloten, ware het niet dat het volk altijd ridderlijk gehecht aan
den zwarten Prins, nu die edele strijder gebroken naar het graf
zijn verder leven sleepte. Lancaster verdacht van zijnen broeder
eu diens jongeu zoon te willen verdringen en zelf na den dood
van zijn vader EduardllI den troon te willen beklimmen. Yan-
daar schijnbare tegenstrijdigheden. Het parlement, een oogeu-
hbk onder den invloed van Lancaster, vroeg dat alle groote
Waardigheden niet meer alleen door de geestelijken werden in-
genomen; de bcAveging was vooral gericht tegeu Wilbam of
%keham, bisschop van Winchester, dien echt ridderlijken,
rijken en fleren prelaat, in wien de hierarchie een van haar
schoonste en meest smettelooze typen had Wykeham, die
hijua alle staatsbedieningen vervulde, werd als zoodanig out-

^ Wykeliam was de stichter van de school te Winchester: de meest beroemde
school van Engeland naast die van Eton. De leerlingen heeten nog altijd Wyke-
hamisten.
Door een Wykehamist is vervaardigd het Engelsche studentenlied, dat
■ïe plaats inneemt van ons io vivat, namelijk het dulce domum. Zie quot;de Giisquot;\'
1846, ï, pag. 675 en 676.

-ocr page 102-

slagen, en Wycliffe, die ondertusschen als doctor te Oxford on-
derwees, was het volkomen eens met deze tegen de groote
macht der geestelijkheid gerichte beweging. Ondertusschen be-
greep het parlement dat Lancaster zijn macht bij den koning
weder verkeerd gebruikte. Wykeham en Peter de la Mare,
speaker van het huis der Gemeenten, zetten zich aan het hoofd
van den tegenstand, drongen op zijne verwijdering aan, en
vroegen aan den koning, die nu geheel versuft onder den invloed
van een vrouw Alice Perrers stond, de vorming van een nieu-
wen staatsraad; tevens drong het parlement echter aan op maat-
regelen tegen het vermeerderd aanzien van den paus in Enge-
land. De dood van den zwarten prins echter plaatste nogmaals
Lancaster aan het hoofd, hij nam de la Mare gevangen, en ver-
volgde Wykeham, die hem echter weerstond. In dienzelfden
tijd werd Wychlfe door den vriend van Wykeham, WiUiam of
Courtenay, bisschop van Londen, wegens eenige tegen de gees-
telijkheid vijandige stellingen gedagvaard. Wycliife verscheen,
maar met hem zijn begunstiger Lancaster en diens aanhanger
Percy; een worsteling ontstond; de burgerij in de city hielp
den bisschop, plunderde het paleis van Lancaster, en drong er
nu op aan dat aan Wykeham geheel recht zou geschieden. Het
volk was dus als \'t ware, door dat de bescherming van Lan-
caster een verkeerde kleur gaf aan den hervormer, geheel tegen
WycMe. — Dit duurde echter met lang, Eduard III stierf,
en de zoon van den zwarten prins Eichard II werd koning; Lan-
caster\'s invloed verminderde, ja hij begreep dat hij te ver\'gegaan
was, hij verzocht vergiffenis aan de city, en van nu af aan liet
hij Wycliffe meer en meer
aan zijn lot over. Dit was voor
Wychffe geen al te
groot nadeel. Op aanmaning van den paus,
nogmaals voor den bisschop van Londen verschenen, wordt luj
nu met langer door den machtigen hertog, maar door een
groote
menigte volks begeleid; die menigte werd luidruchtiger, en weldra
werd de vervolging op last van de prinses van Wales gestaakt.
Wychffe antwoordde op de beschuldiging van den paus, en toen
weldra in
1378 het groote schisma begon, putte hij daaruit nieuwe
kracht voor zijn aanvallen op de geestelijkheid. Hij werd meer
en meer het hoofd eener secte, bepaald tegen de aanmatigingen

-ocr page 103-

der hierarchie gericht, waaruit het zich dan ook laat verklaren
dat tot nu toe Oxford hem nog niet verloochende. Hij orga-
niseerde een orde van predikers die het land doorreisden, en die
in invloed gingen wedijveren met de bedelmonniken, zij leerden
hoe de kerkelijke goederen tot hun ware bestemming moesten
gebruikt worden, en dat de wereldlijke arm daartoe den gees-
telijken moest noodzaken, en bewezen, hoe geen excommunicatie
of eenige kerkelijke straf geldig kon zijn, zoo zij niet overeen-
komstig was met den wil van God.

Doch een nieuwe periode was ondertusschen in het hervor-
mingswerk van Wycliffe ingetreden. Wycliffe w^as de Heilige
Schrift in het Engelsch gaan vertalen omstreeks 1380 ^ Welk
een verbazenden invloed het kennisnemen door het volk möt den
hijbei heeft gehad is bekend, maar even
grooten invloed had die
Vertaling op den vertaler zeiven. Het was nu niet meer de
macht van den paus van de hierarchie die hij betwijfelde, maar
hij begon eenige leerstukken, van de Catholieke kerk zelve te
onderzoeken en bevond ze onwaar. Terzelfder tijd echter dat
zijn werkkring uitgebreider en ernstiger werd hadden er weder
staatkundige gebeurtenissen plaats, die voor de oogen van on-
nadenkenden een verkeerde plooi gaven aan zijn karakter. In
1381 toch begon de opstand van Wat Tyler. Het was een gansch
poUtieke en sociale beweging, in
\'t geheel geen religieuse revo-
lutie, maar zoo als \'t altijd bij het uitbreken van omwentehngen
gaat, voor een oogenblik komt te midden van het koken der
elementen al het schuim boven, en zoo was het ook nu, dat
toen de gevangenissen werden opengebroken, een zekere John
Ball die jaren te voren onder de lagere klassen de wildste lee-
ringen, verwant aan die der fraticelli, had verspreid, een dema-
goog van de laagste soort, wiens stelsel zich uitdrukte in het
tweeregehg versje:

W^ten Adam delved and Eve span.

Where was then the gentleman,

Zich met een van zijn geestverwanten Jack Straw weldra als

^ Zie ook over die vertaling Spalding, the history of English Literaturequot; 1853,
P^-g- 73 seqq.; er waren reeds voor Wycliffe vele fragmenten van den Bijbel in
\'\'et Engelsch vertaald. Zio ook Lingard, quot;History of England, IV, pag. 267.

-ocr page 104-

hoofden van het volk deden kennen. Die geweldige gebeurte-
nissen hadden twee verkeerde gevolgen voor Wyclifle,
vooreerst,
men achtte Wychffe\'s denkbeelden dezelfde te zijn als van John
Bal], een vermoeden dat krachtig gebruikt en bewerkt werd door
zijn tegenstanders, en ten tweede doordat de opstandelingen den
zachten aartsbisschop Simon Sudbury hadden vermoord, werd de
onverzoenlijke vijand van Wycliffe, William van Courtenay, rm
op den zetel van Canterbury geplaatst. Courtenay liet dan ook
weldra een synode bijeenkomen om maatregelen te nemen tegen
zekere vreemde en gevaarlijke meeningen die onder het
volk
rondliepen; de synode kwam als een ongelukkig voorteeken voor
Wycliffe in het verblijf der bedelmonniken Grey Friars te
zamen, vierentwintig artikelen werden uit de schriften van den
hervormer genomen, waarvan er tien als kettersch en de
andere
als dwalend werden veroordeeld. Onder de kettersche artikelen
treffen wij vooral de volgende aan, te weten: het
ontkennen van
de leer der transsubstantiatie in haar meest materieele vorm, het
verwerpen van de biecht behalve aan God \\ en het
aannemen
dat een priester die in zonde was, geen geestelijke macht had,
verder dat de geestelijken geen wereldsche macht hebben
mochten. De Lords intusschen maakten een statuut, dat de ge-
vangenneming van de predikers van Wycliffe\'s steUingen
gebood;
en daar Wycliffe weldra tegen de beginselen der geestelijkheid
te Grey-Friars protesteerde, en een petitie inleverde aan den
koning en het parlement, om zijn schriften te mogen bewijzen
vergaderde het parlement te Oxford, alwaar ook de
convocatie
der geestelijkheid zich had begeven. Wycliffe weder eenigzms
geliolpen door Lancaster, wordt nu slechts over een punt voor-
namcntlijk onderhouden, en wel over de Eucharistie. Hij bleek
in den strijd een goed logicus te zijn, hij verdedigde voorts het
ffevoeien van Berengar van Tours, die alleen op het
geestelijk

-r»/quot;!

zamenzijn van het hgchaam van Christus drukte — maar
veroordeeld. Ongedeerd ging hij echter naar zijn
kerspel Lut-
terworth, dat hij in vroeger tijd gekregen had; naar Oxlor

\' Do biecht was reefls in volle kracht gekomen rioor Iniioceniius IM, Milm«quot;\'
VI, pag. 190.

-ocr page 105-

keerde liij niet terug, en daar er nog geen statuut ui Enge-
land was voor het verbranden van ketters, stierf hij rustig in
1384, den roem achterlatende van een grooten stoot aan het onde
gebouw der kerk gegeven, en enkele steenen voor de nieuwe
stichting der toekomst bijgebracht te hebben. — Hij liet geen
bepaalde secte na, maar zijn denkbeelden waren overal verspreid
onder den adel, onder de gentry, maar vooral onder de lagere
klassen; het huis van Lancaster, dat weldra van de kroon zich
nieester maakte, sloot zich, om zijn invloed te handhaven,
sterk aan de kerk aan, en van nu af aan begonnen overal ver-
volgingen, en werd het statuut de heretico combuxendo uitge-
vaardigd. De Lollarden, zoo was de naam der aanhangers der
nieuwe leer, hadden vooral te zuchten onder de regering van
Hendrik Y, toen tegen hun hoofd Sir John Oldcastle, Lord
Cobham
een ware oorlog werd gevoerd. Hij, een goed krijgs-
kundige, lier maar tevens ridderlijk onderdaan, ontzien door
den koning, gevreesd door het hof, en geliefd bij het volk,
werd gevonnisd, en had het zeker niet verdiend, dat de traditie
onder Catholieken invloed hem tot den spot van alle eeuwen
zou maken, toen Shakspere het hem aldus overgeleverde beeld
tot zijn Sir John Ealstaff stempelde Op nog iemand anders
kad echter Wychffe grooten indruk gemaakt, en wel op de ge-
malin van Eichard II, de goede koningin Anna van Boheme;
haar waardigheid maakte een zeker verband tusschen Engeland
en haar vaderland, en Wycliffe\'s denkbeelden in Boheme ver-
spreid, zouden weldra daar een akker vinden vatbaar voor het
goede zaad.

Maar een even belangrijk verschijnsel als in Engeland had
ondertusschen in Duitschland plaats gehad. Wij hebben in \'t

1 Zie de two paits of Henry IV. Dat Ealstaff het door het volk mishandelde
l^eeld van Sir John Oldcastle, Lord Cohham is, blijkt voor ons overtuigend uit
de eerste acte, scène 2 van het eerste deel van Henry IV, waar (Editie Knight,
pag. 221) prins Henry Talstaff aanspreekt: my old lad of the Castle - en uit
öen epiloog van het tweede deel van Henry IV. Ook op dc Lollarden wordt
quot;liaschien gezinspeeld acte, II, scène 4, Henry IV first part (Edit. Kmght.
P- 245) w.ar Ealstatï zegt: I would I were a weaver I could smg psalms or
«ny thing. - Zie verder Gervinus Shakspeare, Edit. 1850, Band II, pag. 176 ea
■^üles Janin, quot;Litterature dramatiquequot; 1855, t. III, pag. 364 seqq.

-ocr page 106-

begin van onze voorstelling der kerk in de 14de eeuw ojjmerk-
zaam gemaakt op het
mysticisme, dat weldra onder zeer eigen-
aardige vormen in de leeriugen der Spiritueelen zich vertoonde.
Het had zich vooral met de Franciscanen vereenzelvigd, en in
\'t zuiden of liever in de bepaald Eomaansche volken wortel ge-
schoten. Daar tegenover laat zich nu iu \'t midden en op het
einde van diezelfde veertiende eeuw een Germaansch mysticisme
met even eigenaardige kenteekenen onderscheiden: de zooge-
naamde Godsvriendeu \\ Had men het eerste vooral in \'t zui-
den van Frankrijk en in Italië ontmoet, het laatste zou het
befst aau de boorden van den Ehijn, omstreeks de steden Straats-
burg eu Keulen vertoeven: ging het eerste veelal uit van de
Franciscanen, hier zijn het vooral Dominicanen die den stoot
geven: tegenover het Eomaansche denkbeeld van een
rijk des
Heiligen Geestes te willen stichten, is hier alles gebouwd op
het individueele zelfbewustzijn, op de vereeniging van den en-
kelen mensch met God. Eigenaardig aan dit Germaansch mysti-
cisme is ook de bepaalde aansluiting aan de middeleeuwsche
scholastiek, eu wel aan vele beginselen reeds zeer vroeg uit-
eeugezet door Scotus Erigeua. Het hief dan ook het hoofd op
toen de scholastiek overal in een vormleer ontaarde, toen de
groote mannen der middeleeuwsche wijsbegeerte in plaats van
strijders in de gelederen der gedachte, te dikwijls schermmees-
ters werden. Toen begonnen enkele mannen de groote denk-
beelden die zij meenden dat reeds veroverd waren, aan het volk
mede te deelen, en het volk ontving die gretig, want immer
en altijd wordt het volk gaarne op zijn geestelijken oorsprong
gewezen, altijd vindt meu gretige ooren en kloppende harten
bij dat volk, wanneer men hun verkondigt hoe wij slechts lief-
hebben naarmate van het min of meerdere dat ouze zielen van
deu hemel bevatten. Maar deze uiting vau het
mysticisme
wees tevens op een hervorming in \'t Cathobcisme zelf. Het groote
woord van deze school toch was dat, welke waarde men ook

1 Zie Karl Ilase, quot;Kirchengeschiclite.quot; Edit. Leipzig 1858, pag. 333—335,
en Bunsen, «Wijsgeerige Aphorismen-quot; Vertaling van de Reuve\'r Groneman, U,
pag. 64 en 63.

-ocr page 107-

^an het geschiedkundig Christendom mocht en moest hechten,
■Welke belangrijkheid ook de gebruiken, plechtigheden van de
kerk mochten hebben, — nogtans de ware religie alleen be-
stond in de volmaakte eenheid met God ^ Zoo dan trad zij
indirect op tegen twee belangrijke elementen van de Eoomseh
Catholieke kerk. De uiterlijke vormen van het religieuse we-
2en, zoo als die vastgesteld waren, verwaarloosde zij, en ten
andere kantte zij zich aan tegen de geleerdheid van een kerke-
lijke
of philosophische dogmatiek. Het waren geen fijne onder-
scheidingen, alleen door geleerden te maken, die iets afdeden,
niet op doen of weten maar alleen op vromen zin kwam het aan.
l^Ien moest zich slechts overgeven aan God, en dan zou het
Coddelijke van zelf zich aan de menschen meêdeelen. Dan zou

rust zijn, men schouwde God: geen arbeid was noodzakelijk,
•Ie arbeid die toch altijd iets slaafsch, iets onedels heeft, neen
stil verzinken \'in God, geen denkend doorgronden, maar
contemplatief en intuitief erkennen van God was noodig.
viel alle persoonlijkheid des menschen Aveg. De mensch
^^ordt een spiegelbeeld des Vaders, en gelijk de spiegel alleen
8\'oed is wanneer het glas zich niet laat zien, zoo is de mensch
alleen volkomen wanneer in hem de mensch is vernietigd. Hij
nioest worden ais \'t ware een denkende spiegel der Godheid,
quot;nii miroir vivant,quot; zoo als Leibnitz later het uitdrukte. Het
onnaiddelijke in die verbinding van God en mensch maakt de
kern van het mysticisme uit; het dualisme dat de scholastiek
eerbiedigt, is opgeheven: het eindige is verdwenen, en eigen
quot;^^il opgeofferd hebbende willen of kunnen Avij slechts
Avat
^od doet.

De eerste figuur die aldus leert is Eckhart, die voor het
jaar 1339 (men weet niet bepaald
Avanneer) stierf ^ Hij Avas
dominicaner monnik, en predikte na te Eome den doctorstitel
herkregen te hebben, in Saksen en Boheme, later te Straats-
hnrg en
te Francfort aan den Main: hij werd kort na zijnen

^ Zie J. p_ Lange ^ ju quot;Herzog\'s Real-lneyclopaediequot; in voce mysticisnaus — cn
Hemrich Ritter, «Die christliche Philosophie,quot; 1868, pag. 701 seqq.

- Zie Heinrich Ritter, I, pag. 703—710, en Carl Schmidt in quot;Herzog\'s Eea!
®quot;\'=yclopaediequot; in voce Eckhart.

-ocr page 108-

dood in den ban gedaan door paus Johannes XXII; zijne leer-
hngen spraken weldra van den heiligen meester Eckhart, Het
hoofdpunt van al zijne predikingen was de vereeniging van den
mensch met God: de mensch moet Godes worden,
God moet
zich in den mensch openbaren. Maar hoe zal dat geschieden,
hoe zal het absolute het algemeene, het altijd eenvoudige zich
vereenigen met het bijzondere, met het verscheidene, het een
strijdt immers met het andere, God en mensch kunnen niet
één zijn? — Zeer zeker, antwoordt Eckhart, in ieder
bijzonder
iets is als schepsel of schepping Gods toch iets goddelijks, iets
van God, en zoo is de ziel des menschen vooral een mikrokos-
mos te noemen.
Zij kan het oneindige, het algemeene begrij-
pen, ook zij kan eenvoudig worden De menschelijke ziel
heeft dus de mogelijkheid zich te verheflen. Welnu dat is de
kern van alle godsdienst, dat wij een vrije daad doen, en wel
dat wij in ons eigen keeren, ons van de wereld, daar zij
be-
grenzing is van het algemeene, afscheiden, en God zoo zien-
Gelijk het oog dat een bloem ziet, de voorstelling van die
bloem in zich opneemt, en zoo één met die bloem wordt, zoo
is hier de ziel met God nog veel meer een eenheid, daar hier
niet iets stoffelijks, waarvan alleen de voorstelling kan
overge-
nomen worden, maar de volmaakte Geest opgenomen wordt. De
ziel moet zich dus slechts goed bewust zijn dat zij God kan
opnemen, zich dus boven al het stoffelijke verheffen, niet een
enkele kracht zoo als den wil of het verstand alleen laten wer-
ken, tnaar zich slechts verheffen, slechts schouwen: dat ééne

^ Het is liet bekende vers van G-oethe;

Wär nicht das Auge sonnenhaft.
Wie könnten wir das LicM erblicken?
liebt in uns nicht des Gottes eig\'ne Kraft,
Wie könnt\' uns Göttliches entzücken?
iets pantheïstischer drukt Angelus Silesius in zijn Cherubinischer Wandersmauu
het
ZOO uit:

Gott ist die ew\'ge Sonn\', ich bin ein Strahl von Ihme,
Drum ist mir\'s von Natur, dass ich mich
ewig rühme:
Der Strahl ist nichts wenn er sich von der Sonn\' abbricht.
Du gleichfalls, lässt du Gott, dein wesentliches Licht.

-ocr page 109-

moet zij doen, maar ook niets anders — en dan daalt God in
ons en Gods genade komt op ons. — Wij zien dus tevens hoe
Eckhart zich van het pautheïsme weet of tracht vrij te houden,
er is verschil tusschen God en mensch: God is van nature goed,
de mensch slechts door de genade Gods, wanneer God het vonkje
dat in hem was als \'t ware tot een licht heeft aangeblazen; en
telkens heeft dus eene nieuwe schepping Gods j)laats.

Tauler (gest. 1361) en Nicolaas van Basel ijlaatseu zich hier
dadelijk na Eckhart ^ Tauler was ten jare 1290 te Straats-
burg geboren. Leerbng van Eckhart, had hij, terwijl de strijd
tusschen Lodewijk van Beijeren en Johannes XXII woedde , eu
interdict op interdict volgde, onder de Godsvrienden gepredikt
eu geleerd dat God niet alleen iu de kerk met de geestelijkheid
aangebeden behoefde te worden, maar dat God binnen in het
hart, in het leven moest zijn. Tauler predikte zijn mysticisme
overal, ook in Keulen en Bazel, en talrijke scharen hoorden
hem. Daar kwam eens een man tot hem, een leek uit Bazel,
die na vijf malen hem gehoord te hebben, \'t sacrament uit
zijn handen ontving, en den wensch uitte dat Tauler zou pre-
diken hoe de mensch de volmaaktheid op aarde kon verkrijgen.
Tauler sprak weder zijn gewoon mysticisme uit. Maar de man,
hij was Nicolaas van Bazel, rees nu met macht en gezag op,
verweet hem nog aan de letter te hangen, bekende zich zelf
als door twaalf jaren oefenens de geestelijke volmaaktheid te
hebben verkregen, en Tauler zweeg van dien tijd af gedurende
twee jaren, en na die afzondering trad hij weder op. Hij had
een verbazeuden indruk op het volk. Dat arme volk dat nu
ook door den zwarten dood werd gefolterd, troostte en beurde
hij op allerlei wijzen op, hij sprak er van dat hij, die het ware
geloof van Christus bekent en alleen tegen den paus zondigt,
geen ketter was, hij werd daarop in den ban gedaan, doch stierf
rustig in een klooster te Straatsburg, beweend door de gan-
sche stad.

Wij zouden nog velen kunnen opnoemen onder die Gods-

^ Zie Ullmann, quot;Keformatoren vor der Reformation.quot; KamLiirg 1842, Bantl IT,
pag. 223 seqq, ea Milman, VI, pag. 373 seqq.

-ocr page 110-

vrienden \', een Nicolaas van Straatsburg, een Rulman Merswin,
een Hendrik van Nördlingen, een Hendrik Saso, zoo minnelijk
en trouw van hart, dat men hem te recht met een van de
Zwabische minnezangers heeft vergeleken: wij zouden kunnen
gewagen van den schrijver van het boek quot;de Duitsche theolo-
gie,quot; door Luther zoo hoog gesteld, maar wenden ons liever
tot den eenigen prediker, tot Johannes Ruysbrock Ruys-
brock werd in het dorp van dien naam
bij Brussel ten jare 1293
geboren, meer stil en afgezonderd, meer vroom dan geleerd,
was zijn leven, niet achtend op de menschen dan voor zoover
hij dwalingen als die der Begharden bestreed; eerst op zijn
zestigste jaar begaf hij zich met vele vrienden in het klooster
Groendaal, niet ver van Brussel, en w^erd aldaar de eerste prior.
Dikwijls greep hem daar, geheel in aanbidding verzonken, de
Geest aan, en op wassen tafelen schreef hij de ervaringen op,
die hem den naam van den doctor Ecstaticus hebben seo-even.

Ö O

Op Tauler, die eens bij hem kwam, maakte hij een diepen
indruk, en ontelbaren wekte hij op tot het schouwende leven,
totdat hij den December 1381, 88 jaren oud, ontsHep —
een leven verlatende, dat velerlei stof voor sage en legende
geleverd had. Men verhaalde hoe de duivel in de gestalte van
een schrikwekkend dier hem menigerlei keer bezocht en pij-
nigde, maar Christus verscheen hem dan ook, ja eenmaal had
hij hem toegeroepen terwijl de Hemelkoningin en alle heiligen
hem omringden: Gij zijt mijn geliefde zoon in wien ik mijn
welbehagen heb. — De gloed van zijn vrome aandacht werd op
de volgende wijze verzinnelijkt. Eens zochten hem de broeders
in de eenzaamheid van het woud, waar hij zoo gaarne
vertoefde:
eindelijk zag één uit hun midden een boom die in vlammen
scheen te staan: onder dezen zagen zij Ruysbrock geheel in
aanbidding verzonken. — Op de eenheid met God is dan ook
zijn geheele leer gericht, in ons binnenste
teruggetrokken, daalt
de Godheid in genade in ons, wij heffen ons tot Hem op in
liefde en aandacht, en een wederkeerige werking van
krachten

\' Zie Gieseïer, II, 3, pag. ,254 seqq.
quot; Zie Ullraan, quot;Keformntoreii,quot; II, pag. 35 soqq.

-ocr page 111-

ontstaat, waarin de mensch door de onhegrijkelijke omarming
Gods als vernietigd wordt en toch altijd weer opleeft. De
mensch leeft zoo stervend, honger en dorst vernieuwen zich
uur op uur en worden steeds bevredigd ^ Zoo leerde hij, en
zijn M^erken schreef hij meest in de Nederduitsche taal op, in
een zachten, teederen en steeds zinrijken stijl, doordrongen door
den gloed van zijn hart en de vastheid van zijn geloof De
kerk nam hem later onder hare heiligen op.

Wij hebben met eenige uitvoerigheid over hem gesproken,
omdat wat er practisch reformatorisch in het karakter en in de
richting van Euysbroek mocht zijn, met ijver werd opgenomen
en in de noordehjke Nederlanden overgeplant door eenen die
hem ook te Groendaal bezocht had. Geert Groote.

Wij hebben meermalen gelegenheid gehad om te kunnen op-
merken hoe in de middeleeuwen naast de kloosters en monni-
kenorden, vrije geestelijke genootschappen ontstonden van heil-
begeerende mannen of vrouwen, genootschappen die wel uiter-
lijk de gestalte van het monnikenleven droegen, maar zonder
eenig hierarclnsch verband of dwang. In de Nederlanden, al-
waar op deze wijze zich reeds het vrijheidsbeginsel deed gelden,
ontstonden zij vooral en dragen daar overal den naam van
Begharden of Beghijnen (het eerste voor de mannen, het laatste
voor de vrouwen), welk woord wel het biddende hunner za-
menkomsten zal uitdrukken, en van Lollarden, door welke
uitdrukking hun voortdurend psalmzingen werd aangeduid ^
Deze Begharden en Lollarden nu hadden zich weldra overal
verspreid, waren een tijd lang ware voorbeelden van Christelijk
leven geweest, doch hadden zich omstreeks de veertiende eeuw
aangetrokken gevoeld door de apocalyptische droomerijen der Fra-

1 Het is wat Goethe uitdrukt:

Und so lang du das nicht hast.
Dieses, stirb und werde.
Bist du nur ein trüber Gast
Auf der dunklen Erde.
° Zie Hofdijk, quot;Nederlandsche Letterknnde,quot;
1857 , pag. 79 seqq. Visschef,
quot;Geschiedenis der Nederl. Letterkunde,quot;
1851, I, pag. 74 en 87.
^ Zie de heerlijke uitirerliing bij Michelet Reforme, 1855, pag. 93-^00.

-ocr page 112-

ticelli, zoo zelfs, dat de namen van Praticelli en Begliarclen
■weldra sinoniem werden. Een mystiek pantheïsme werd door
hen aangekweekt, dat verder in verschillende richtingen zich
uitte: kortom, alles neigde tot verval, en toch wist op het
einde van deze 14lt;ie eeuw een man zich nog eens van dat mid-,
del, den vrijen godsdienstigen genootschapszin, te bedienen om een
practisch reine hervorming in het geestelijke leven te bewerken.
Die man nu w^as Geert Groote
V. Wij hebben hier niet te
verhalen hoe hij te Deventer de orde van de broeders des ge-
meenen levens stichtte, hoe zij vooral op de Christelijke
volks-
opvoeding en het onderricht der jeugd hun aandacht gevestigd
hadden. Het is genoeg bekend Uit zijn school kwam Thomas
a K^empis, wien de volkstraditie nog altijd het boek toeschrijft?
waar ten minste eens in \'t leven alle zielen die zuchten, die
treuren, die lijden, die dobberen her- en derwaards
gedreven,
zich ontmoet hebben — quot;de Imitatio Christi.quot;

Wij eindigen hier deze vluchtige aanstipping van de Ger-
maansche mystiek in denbsp;eeuw. Eene aanmerking mogen
Avij echter niet achterwege houden, namelijk hoe allen zich van
de Duitsche taal bedienden, om het volk te leeren, op te wek-
ken, en hoe hun eigenlijke kracht was gelegen in de preek.
Had het Eomaansch mysticisme zich met de staatkunde ver-
ward, en hadden de Eraticelli voorspelling op voorspelling g®\'
waagd omtrent het toekomstige aardsche volmaakte rijk, de
Germanen volgden het voorbeeld, hun Aveleer door den francis-
caan Berthold ® gegeven, brachten geestelijkheid en leeken tot
elkander, en preekten in de moedertaal. De behoefte aan W\'
nige godsdienst die onbewust of bewust in het volk zich uitte,
vervulden zij op hunne wijze: het gemoed dat angstig heinde
en veer naar redding uitzag, bevredigden zij, en brachten zy
tot rust. Zoo werkte vooral Tauler wiens preeken een over-

1nbsp;Ullmann, quot;KeformatorenII, pag. 64 seqq.

2nbsp;Zie het boei van Delprat.

3nbsp;Zie over BerthoM, die van 1247 tot 1272 predikte, Gervinus, quot;Deutsche
Dichtung,quot; II, pag. 97 en 98, en A. P. C. Vilmar, «Geschichte der deutschen
National literatur,quot;\' 1852, I, pag. 360 en 507.

4nbsp;Zie Gervinns, II, pag. 111. Villmar, quot;Deutsche Litteratur,quot; I, P-
Carlyle Essays, pag. 274.

-ocr page 113-

tuigingskracht, een waarheid en diepte hehben, zoo als zij in
vele eeuwen niet meer bereikt werden: hij liet varen de dia-
lectica der wijsbegeerte, en sprak onmiddebjk tot het hart in
de taal van het hart.

Wanneer wij zoo van den eenen kant den krachtigen aanval
van WyclifFe, van den anderen het stil verwijten der Duitsche
öiystici in overweging houden, dan blijkt het ons hoe weldra
het rijk van de Latijnsche hierarchische kerk niet meer als de
eenige groote alles omvattende eenheid zou worden beschouwd.
De volken werden naar het bcht gebracht, en al huiverden zij
Wg eer zij het volle schijnsel durfden naderen, want de ge-
heele menschheid koestert altijd slechts vrees, de kinderen be-
ven wanneer men ze iu de duisternis brengt, de volwassenen
S\'ls men hen tot het licht voert — eens zou het heldenfeit
gewaagd worden en het Germaansche Christendom in de
Her-
\'^orvfiing eerst tot zijn ware bestemming komen.

III. De derde en laatste schok dien de kerk in de eeuw
te verduren hebben, was het opkomen der
Renaissance.
De vergeten letterkunde en kunst der oudheid werd als ware
het een stad, die in de diepte der zeeën was gezonken, weder
ontdekt, de zwerver op de golven der onstuimige zee der
14:3e eeuw zag van over \'t boord van zijn schip plotseling die
Schitterende tinnen, en die nu slechts den moed of de kracht
had om naar beneden te duiken, bracht immer nieuwe schatten
te Voorschijn. Toch was het aanzijn dier schatten niet zoo ge-
heel vergeten als men wel geloofd heeft. De oorzaken van hét
niet willen gebruiken van dien rijkdom ligt dieper, wijzen ons
het innerlijk verschil vau de oude en de Christelijk nieuwe
\'Gereld. Want de Christelijke wereld was met een denkbeeld
opgekomen, dat de gansche beschouwing der literatuur en
kunst geheel en al veranderde. Dat denkbeeld was het vol-
gende. Dat alle dingen die wij zien of waarmede wij werken
op deze aarde, en wel voornamelijk wij zelveu en alle perso-
quot;reu, als \'t ware eeu soort van kleed of liever zinnelijke ver-
schijning zijn: dat aan allen als hun inuerlijkst wezen, het
goddelijk idee ten grondslag bgt. Alle stof, alle vorm moest

7

-ocr page 114-

dus slechts als ligchaam van den geest worden geacht. Ge-
heel tegenovergesteld was deze opvatting aan de beschouwings-
wijze van het Grieksch Eomeinsch karakter zoo als dat zich in
de oudheid had geopenbaard. Daar was vorm en
schoonheid in
deze zinnelijke wereld als het hoogste beschouAvd geworden, in
de volmaking van die schoonheid zagen zij het ideaal dat be-
reikt moest en kon wezen, en terwijl de Christenwereld God
als in den mensch liet nederdalen, zagen zij in de volmaking
van den mensch hun Godheid. Zoo stonden dus nu voortaan
de Christelijke en de heidensche kunst lijnrecht tegenover elkan-
der. In die stelling van de beide kunstwerelden, zoo als zij
door de kerk geplaatst werden, zijn nu drie achtereenvolgende
momenten waar te nemen. De kerk begon met een
hamp op
leven
en dood tegen \'t heidendom, een kamp die des te heftiger
was naarmate de strijders eigentlijk te meer liefde hadden voor
het voorwerp dat zij bestreden. Men zegt dat
de Christelijke
liefde voor de wereld deze is, dat men de wereld eerst heeft
moeten haten, om daarna des te meerder liefde er voor te heb-
ben, een liefde dus die den haat heeft overwonnen: hier waf?
het omgekeerd: voor velen van de kerkvaders was, de legenden
leveren er overvloedige bewijzen van, de oudheid met haar ver-
goding van de zinnelijke schoonheid, nog altijd de
lokkende
Sirene, en zij zeiden tot haar even als de ridderlijke Tannhau-
ser: O Yenus, schoone vrouwe mijn, gij zijt een duivelinne. —
Maar deze kamp werd langzamerhand, toen het heidendom zijn
marieele kracht had verloren, veranderd in een
absorbeeren vais
de heidensche literatuur en kunst door de kerk. Men weet
dat
de voorname kracht van de Roomsch Catholieke kerk hierin
gelegen is, dat
zij van eiken hartstocht, van elke voorliefde der
menschelijke ziel gebruik weet te maken. Het systeem van
de Roomsch Catholieke kerk is gebouwd op een zeer
juiste en
naauwkeurige kennis van het menschelijke hart. Geen
enkel
gevoel in dat hart opkomend wordt door haar verloochend of
afgestooten, maar elke aandoening wordt door haar
geregeld?
gevormd, geleid en tot een hooger doel gebruikt. Voor den
krijgsman alleen op menschelijke eer en menschelijke kracht
vertrouwend, schiep zij den type van den ridder die voor het

-ocr page 115-

Godsrijk op aarde weet te kampen: voor den eenzamen geest
denkend en peinzend over de geheimnissen van het leven, maar
door de eenzaamheid zijner studiën van zelf als van geen nut
aan de medemenschen zijnde, richtte zij de kloosters op, waar
te zamen en toch in eenzaamheid datzelfde doel werd bereikt:
voor den dweeper die der maatschappij tot onrust, den menschen
tot een duivel is, weet zij orden op te richten als der Fran-
ciscanen, waar al de krachten van die ziel, die bovenmensche-
Hjk zijn gespannen, maar nu ook bovenmenschelijk weten te
werken en te lijden, een bepaalde richting vinden om te arbei-
den. Yoor den sluimerenden weemoed, de hoofschheid, en al het
teeder vrouwehjke tot in het hardste hart dichtte zij haar Ma-
riadienst — en zou zij eenzelfde methode niet toepassen op de
Grieksch Eomeinsche letterkunde? Voorzeker: in het groote
organisme van haar wijduitgestrekte heerschappij, waar de ge-
dachte het gevoel en de phantasie elk een vrijen en bijzonde-
ren werkkring vinden, kreeg weldra ook de oudheid haar plaats.
Zij werd dienares van de Christelijke wijsbegeerte, zij diende
de scholastiek. Of ook wel verchristelijkte\' men als \'t ware de
groote genieën van die oude wereld. Daar is iets hartroerends
in, wanneer wij zien hoe de middeleeuwen die personen uit \'t
Heidendom, die zij innig liefhadden, zoo gaarne tot Christenen
willen maken. Wel is waar de geschiedenis sprak het tegen,
maar wat hinderde hun de geschiedenis, de middeleeuwen had-
den iets anders daarvoor in de plaats, de legende. En wat
anders is de legende dan de geschiedenis van haar objectief ter-
rein op subjectief standpunt overgebracht; de geschiedenis uit
de boeken in de harten verplaatst? Zoo vervormde die legende
Seneca en Plinius den jongeren: Alexander werd een Christe-
lijke ridder. Maar het levendigst spreekt zich dat uit bij Vir-
gilius. Hij, de dichter der zachtste aandoeningen, wiens heer-
lijke liederen de muziek zullen blijven van alle tijden, was
twintig jaren voor Christus komst gestorven, en gestorven dus
als Heiden. En als de vrome Italiaan Napels uittrad en naar
de zee zich spoedde, waar de blaauwe golven zwellend tegen
de donkere grotten klotsten en spoelden, dan werd hij innerlijk
bewogen als hij het graf van den zachtsten en teedersten der

-ocr page 116-

dichters aanzag. iCn die aandoening uitte zich, goot zich ni
woorden, en tot in de lö^e eeuw zong men steeds een verlos-
singshymne voor Virgihus, waarin Paulus, de groote apostel,
wordt voorgesteld, zijne blikken slaande naar den Pausilippus,
en weenende dat hij den dichter niet nog had kunnen bekee-
ren. Ad Maronis, zoo zong men :

Ad Maronis mausoleum
Ductus fudit super eum
Piae rorem lacrymae:
Quem te inquit reddidissem
Si te vivum invenissem
Poetarum maxime!

Men weet dat Dante Virgilius tot leidsman neemt in zijn
donkeren gang in de onderwereld — met Dante kunnen wij dan
ook de periode als \'t ware besluiten, waarin de kerk de oudheid
als dienaresse heeft opgenomen. ■— Doch de veertiende eeuw was
gekomen, de Grieksch Romeinsche kunst en letterkunde ver-
brak de banden waarin zij tot nu toe door de middeleeuwsche
hierarchie was gebonden, en Petrarca trad op als profeet vau
het humanisme. Het herleven van de oudheid hebben wij overal

reeds in deze eeuw kunnen bespeuren, bij Rienzi en anderen_

en zonderling is het dat juist datgene wat Petrarca boven alles
aantrok en boeide in de oude letterkunde, was: de klank en
de zoete maat der latijnsche woorden Het was minder de
gedachte dan de vorm waarin zich die gedachte uitte. Het mu-
ziekale, de harmonie in de vormen werd gezocht, Cicero en
Virgilius werden de bevelingsschrijvers; van nu af aan waren
de twee kunstwerelden gescheiden, elk had zijn bijzondereu kring
van vereerders en ook van werkzaamheden. De renaissance
kreeg haar recht van bestaan nevens de middeleeuwsch Christe-
lijke levens- en kunstbeschouwing. Golden en openbaarden zich
in de laatste nog altijd de liefde naar het oneindige, de aspi-
raties naar iets hoogers, de symbolen van het hemelsche, de
verzuchtingen van het hart — in de literatuur en kunst der

» Zie Georg Voigt, quot;Die Wiederbelebung des Classischen Alterthums quot; 1859,
pag. 15 en passim.

-ocr page 117-

Renaissance was en werd op den voorgrond gezet het volle ruime
genot van het aardsche, het zekere, het bepaalde werd gehul-
digd : toegegeven werd dat het bestaan van den mensch hier
op aarde begrensd was, maar in die begrenzing werden werel-
den gevonden en gedicht, men vond een waarheid, waar de an-
dere levensbeschouwing steeds vreesde een zucht geslaakt te
hebben: in de architectuur werden de strenge rechte lijnen die
ßen bepaalde ruimte omsloten gebruikt in plaats van de steeds
hooger strevende spitsbogen: in de be^dhouwkunst kwam de
gestalte van den mensch tot haar waarde, waar de andere le-
vensbeschouwing alleen op het gelaat drukte en daarin alle
hartstochten weergaf: kortom, regelmaat, ordenen en gebrui-
ken van het bestaande werden de leus in plaats van het altijd
streven naar het toekomstige, weder hoorde men woorden als
Van Achilles in de onderwereld: quot;veel hever diende ik op
het veld een nog zoo arm man, hoe kommerlijk zijn be-
staan ook moge zijn, dan dat ik heerschte over al de schim-
men der afgrestorvenen.quot; Het leven werd door de renaissance
als werkelijk leven opgevat, niet meer alleen als voorberei-
ding van een beter bestaan: realisme in plaats van idealisme,
objectiviteit al was ihet in nog zoo weinig, in plaats van het
oneindig omvattende subjectivisme, waren de woorden waarmede
zij haar streven aanduidde. -— Heeft de kerk het probleem der
twee werelden opgelost? of hebben wij \'t misschien tot eenheid
gebracht? ofwel, is er nog altijd bittere strijd, en hebben wij
gezien dat het niet altijd opgaat wat
wij zoo dikwijls als de
oplossing van dien strijd hebben geleerd, om op de eenheid der
Christelijke wereld de vormen der heidensche te willen toepas-
sen: hebben integendeel wij gezien dat elke gedachte zich een
eigen vorm moet scheppen — wie weet het? Moeten wij soms
ons voor ons zeiven verontschuldigen en zeggen als Goethe —
■wiens naam alleen het schrikverwekkend bestaan van het pro-
bleem bewijst — in zijne toewijding van de Herman en Dorothea,

Also das wäre Verbrechen, dass einst Properz mich begeistert,
Dass Martial sich za mir auch, der Verwegne, gesellt\'?

Dass ich die Alten nicht hinter mich liess, die Schule zu hüten
Dass sie nach Latium, gern mir in das Leben gefolgt?

-ocr page 118-

Wel zijn op het klavier van het menschelijk hart menigte
van toonen, maar de harmonie is nog niet altijd zoo schielijk
gevonden. En ook hier stuiten wij weder, bij het behandelen
van de kerk in denbsp;eeuw op tweestrijd, op onrust, op

woehng.

Want het is als wij in onze gedachte de ontwikkeling van
de kerk nog eens nagaan, alsof wij deu Ehijn van zijnen oor-
sprong hebben gevolgd, rollend door groene beemden, langs
schilderachtige steden, met de blinkende toppen der bergen in
\'t verschiet: rustig schrijdt hij in zijn eigenaardige kleur voor-
waards, totdat hij komt op eeu kleinen afstaud voorbij het ste-
deke Schaffhausen. En als wij daar iu eens staan voor die wen-
telende, bruischende, klaterende, neerstortende watermassa, bij
die branding aller baren eu stroomingen, bij die steigering en
opstuiving van \'t schuimende vocht, en de opmerking bij ons
op mocht komen, wat, indien de mensch gelijk ware aau een
van die droppels, die in de algemeene vaart, in dien stuifregen
ziju weg zoekt, wat, indien die woeling en dwarling eerst zijn
leven ware, — dan worden tegelijk onze oogen als van zeiven
gevestigd op een veelkleurige tinteling : zie juist op dieu brui-
schenden waterval waar alles door elkander gaat, en de enkele
waterdroppel uiet weet werwaards hij snelt, schittert weerkaat-
send \'t hemelbcht, de welvende regenboog, de Iris, coeb de-
cus, promissumque Jovis lucidum.

-ocr page 119-

lïl.

M\'

I

F R A N K R IJ K.

-ocr page 120-

nbsp;iùi arirMWJs.-fc«!

-ocr page 121-

Bij den val der Karolingers had zich, na de erfelijkverklariug
der leenen, de feodaliteit voor goed in Frankrijk gevestigd.
De Feodaliteit was in haar beginsel niet anders dan eene hie-
rarchie van persoonlijke militaire dienstbaarheid. De persoonlijke
dienstbaarheid nu had zich door eene wonderlijke fictie ook op
de
landerijen toegepast, door den strijder verkregen; ook op
het land had meu al de verpbchtingen overgedragen van zijn
bezitter; het eene land was vasal aan het andere, het eene land
diende, het andere heerschte. Ook op de
ivaardigheden door
den persoon bekleed, was diezelfde hierarchie toegepast; en daar
nu het beginsel van die hierarchie toch eigentlijk iu den persoon
lag, werden tot op het eind der middeleeuwen de waardigheden
alleen naar die rede geschat, naarmate zij de gelegenheid gaven
den persoon te naderen en te dienen, die aan het hoofd van den
hierarchischen trap stond, den koning — niet naar de zaken
van staat, maar naar die van deu persoon des konings werd
alles gerekend. Opdat echter de persoonlijkheid des konings
zich krachtig en naar eisch zou doen gelden moest de koning
natuurlijk landbezit hebben; anders waren de leenen geheel vrij,
niemand bekommerde zich dan om den koning, eu elk gouver-
nement seigneurial was in zijn eigen sfeer eeu volkomen opper-
machtig gouvernement royal geworden; zoo als dan ook Frankrijk
bij den val der opvolgers van Karei den Groote in zeven groote
leenen en dus in zeven soevereiniteiten was vervallen. Door die
feodabteit was dus geheel gebroken het Romeinsche systeem,

-ocr page 122-

de individueele actie had zich aangekant tegen de alles over-
heerschende en gelijkmakende administratie; en in de plaats
daarvan was .gekomen de
soevereiniteit, — maar verdeeld en
gerangschikt, daar iedereen op de sporten des traps voor zijn
deel de soevereiniteit had, — maar opgevat als een persoonlijk
eigendom. Want vergeten wij \'t niet, sinds de erfelijkheid der
leenen waren alle pnhKeke rechten privaatrechten geworden, en
het was om die privaatrechten nu perpetueel te doen zijn, dat
men ze verbond aan grondeigendom, en ze zoo onroerend maakte.
Later zullen wij zien wat er in deze geheele inrichting werd
van al hetgeen buiten het grondeigendom stond. De spil nu
waarom deze geheele hierarchie zich altijd bewogen had, die
deze inrichting in beweging had gezet was de
oorlog, op de
verovering van land was de feodaliteit gegrondvest. Die beweeg-
kracht had echter, zoodra zij niet naar buiten werkte, als \'t
ware zich in eigen boezem doen gelden. En
vandaar dat de
trappen van de feodale hierarchie tegen elkander zich keerden,
de
Vasallen voelden zich even sterk als de soeverein, en al boog
de knie ter aarde, \'t hart ~ om de schoone uitdrukking van
kShakspere te gebruiken — voelde zich voor \'t minst zdd hoo»quot;
als \'t hoofd van hem voor wien men knielde; de koning bezat
van nu aan zijn kroon slechts door \'t recht
van zijn degen, en
de onderdaan had zijne vrijheden en rechten slechts tegen en in
weerwil van hem; de subordinatie die het
alles te zamen hield
was weg, en een abt van een fransch klooster in de Xl^e eeuw,
in \'t graafschap Toulouse reizende, kon zeggen: nu ben ik
even machtig als mijnheer de koning van Frankrijk; want nie-
mand hier geeft meer om zijn bevel dan om het mijne \\ Toen
de kroon dus na het uitsterven der Karohngers door keus
volgens de oud-Germaansche wijze, op het Capetingische huis
was overgedragen, toen de zes groote leenen vereenio^d met de

1nbsp;Zk Augustin Thierry, quot;lettres sur l\'histoire de Prancequot;, Lettre IX, pag. 137.

2nbsp;Zie die kens goed uitgelegd naar aanleiding van het hoek van den monnik
Kicher, Gerberts leerling, door Laferrière, p. B—14, Deel IV. — Over Bicher
üelven quot;Edinburgh Eeviewquot;, Januarij 1859, vol. 109, pag. 495. — Zie ook Eanke,
quot;Histoire de Irance principalement pendant le XVIe et le XVIIe sièclcquot;. Paris
1834, t. I, p. 20---..23.

-ocr page 123-

geestelijkheid, den bezitter van het zevende leen, tot koning uit-
riepen, toen het rijk meer federaal dan bepaald monarchaal was
geM\'orden, alle centrahsatie was weggenomen, het idee staat had
moeten plaats maken voor dat van heerlijke eigenaars van machten,
en het koningschap als symbool niet meer den aardbol van Karei
den Groote, maar de hand der gerechtigheid had genomen —
was de kroon in
wer-kelijkheid niet langer, volgens eene uit-
drukking van den heer Thorbecke, van één metaal noch van
één gietsel, maar uit ongelijksoortige op verschillende tijden en
gronden aangekomen stukken ineengezet. Toch was het be-
ginsel dat die werkelijkheid vormde vruchtdragend genoeg, en
bracht eindelijk de territoriale en politieke eenheid te weeg van
het in zoovele afzonderlijke soevereiniteiten gesplitste IVankrijk
Êeeds Lodewijk VI met zijn minister den abt Suger was daar-
mede begonnen; de vasallen van zijn eigen leen, le duché de
France, had hij zich onderworpen, om daarna in de soeverei-
niteit over de andere zes leenen van Frankrijk: de hertogdom-
men Normandie, Bourgogne, Flandres, Champagne, Aquitaine
en Toulouse, zich te handhaven —- in welk werk hem de vrij-
wording der gemeenten uitstekend te hulp kwam — doch het
Was Philips Augustus, die \'t eerst de territoriale eenheid van
frankrijk bewerkstelligde, door het geheele westen, dat aan
den Euö-elschen koning Jan zonder Land als heer van het

Onbsp;^

hertogdom Normandie, van de achterleenen Bretagne, Touraine,
Aiijou, Maine en Poitou, en door zijne moeder Eleonore als
hertog van Aquitaine behoorde, hem te ontrukken en zoodoende
ï\'rankrijk inderdaad een koningrijk te maken l Wel begon de
teodahteit eene vreeselijke reactie; de baronnen van het noor-
den, geholpen door den keizer van Duitschland Otto IV, en die van
\'t westen, ondersteund door den Engelschen koning, traden in
eene coalitie; doch de slag bij Bovines in 1214, waar Philips Augus-
tus de noordelijke vijanden overwon, terwijl zijn zoon de w-estelijke
Versloeg, besliste den kamp, en brak de macht der feodaliteit.

^ Zie Laferrière, IV, pag. 30.

^ Zie Mignet, Formation territoriale et politique de la France in zijn quot;Me\'moiros
llistoriquesquot; 1854. Paris.

Ranke, quot;Ilistoire dc Franecquot;, I, pag. 82 scqq.

-ocr page 124-

Het koningschap was gegrondvest ; de gewoonte dat de opvol-
gende zoon nog bij het leven van zijn vader tot koning werd
gekroond, werd voor het eerst door hem afgeschaft; de erfelijke
overgang van de kroon op den eerstgeborene was van nu aan
eeu recht, en Philips Augustus bewoonde het Louvre als mid-
delpunt van een rijk Nogmaals echter toen zijn zoon koning
geworden, en het zuiden van Prankrijk vooral aan zijn rijk ge-
hecht hebbende, plotseling stierf, nalatende een minderjarig^eu
opvolger, gordden al de feodale hoofden \'t zwaard aan, en
streden afwisselend van 1226 tot 1242, toen de overwinning
bij Taillebourg^ het werk vau Philips Augustus bevestigde; het
koningrijk was territoriaal gevormd. Zou het koningschap zich
ook reeds politiek hebbeu gevestigd? Beschouwen wij dit wat
nader, en gaan wij zoo de drie groote inrichtingen na van welke
het zich bediende. Wij bedoelen: het domein, het pairschap,
en de rechtsbedeehng ^
Het domein. Daar de koning niet
alleen suzerein van de groote leenen was, maar zelf ook een
leen bezat l\'He de Prance, zoo bestond de macht en de invloed
van den koning uit twee ongelijksoortige deelen: vooreerst uit
zijne eigene onmiddelijke macht over het leen dat hem behoorde,
ten tweede uit de indirecte macht over al de overige landen,
van wier leenheeren hij suzerein was. De strekking van de
Capetingers was nu natuurlijk geweest om de directe macht die
zij over eigen leenen hadden zooveel mogelijk te vergrooten, door
de leenen der overige leenheeren zich langzamerhand door verove-
ring, erfenis, koop, enz. te verwerven. De macht, die zij
over
dit zich allengs vergrootende domein hadden, kan echter weder
in tweeën verdeeld worden, bf de koningen waren bepaald seig-
neurs propriétaires, hadden het domaine directe et utile, en
als
zoodanig zonden zij prevots in die bezittingen, of zij waren eeu
graad minder, waren haut seigneurs, hadden slechts \'t
domaine
direct, en zouden baiUis in die landen, die over de prevots \'t

1nbsp;Zie Laferrière, IV, pag. 18, 23 en 55, wat er van het aanbieden vau de
kroon aan de vasallen voor den slag van Bovines waar is, zie men bij Augustin
Thierry lettres. Lettre I.

2nbsp;Zie Mignet, pag. 171-

3nbsp;Wij volgen hier Laferrière, IV, png. 44—12L

À

-ocr page 125-

oog moesten houden. Het pairschap. Pairs zijn evenknieën,
van wien ook. De oorsprong van deze instelHng moet gezocht
Worden in de personahteit der Germanen, die, iu welke land-
streek ook, door hunne eigen wetten en mannen moesten ge-
richt worden. Op het leenrecht toegepast, waren zij pairs die
Op gelijke sport van den hierarchischen trap stonden. Niet de
grootte van macht en eigendom regelde het pairschap, maar zoo
als het in \'t fransche recht wordt uitgedrukt, zij waren pairs die
égaux de mouvance waren. Het pairschap kwam natuurlijk tot
zijn volle recht, toen met de erfelijkheid der leenen het van per-
soneel reëel werd. Ieder leenheer nu heeft onder zich de pairs
die hem bijstaan iu het gevecht en hem strekken tot staatsraad.
De koning nu weder, omdat hij zelf een leen had, had zóó
tweederlei pairs, naarmate de zaken die hij had van tweeder lei
aard waren. Of hij moest de zaken van het koningrijk berechten
en besturen, en dan kwamen de zes groote leenheeren van
Frankrijk als pairs de Prance: of hij had slechts te doen met
de zaken van zijn leen, en dan kwamen de pairs van dit lief. —
De groote politiek van de Capetingers nu was om de groote
pairs waarover hij bijna geene macht had, met de pairs de lief
te vereenigen, ßeeds Lodewijk VII poogde dit te doen, maar
Vooral Philips Augustus. En zoo waren het hof der groote
pairs, dat uit 12 leden bestond (de zes groote leenheeren ver-
eenigd met zes geestelijken), en ten tweede het hof der baron-
nen van het bijzonder leen des konings — verbonden met het
oude idee cour du roi, zoo als de Merovingers het hadden —■
langzamerhand vervormd tot een nieuwe cour du roi, waarin de
pairs van Erankrijk en die van het leen des koning door elkander
zaten, en dat zoowel het gericht uitmaakte, als tot wetgevend
ligchaam en staatsraad diende. De naam dien het alzoo voerde,
Vooral als rechtbank, was parlement. — Maar zoodoende komen
^y tot het
gericht. Er was weder natuurlijk tweederlei rechts-
bedeeling. Vooreerst had ieder leenheer in zijn eigen leen de
Volstrekte rechtsbedeeling. Dat recht was inherent aan \'t land
dat hij bezat. Het was dus niet een hem toegestaan, maar een
met \'t land hem overgedragen recht. Elk leenheer had recht
om zijne vasallen ten krijg of ten gericht op te roepen: de

-ocr page 126-

vasallen moesten den lieer volgen in campo et in curto De
pairs die zoo het gericht onder den leenheer vormden, hadden,
volgens het ond-Germaansch idee, \'t recht van oordeel; de
leenheer had slechts \'t recht van oproeping le droit de cour.
Maar nu gebeurde \'t dikwijls dat die leenheer zijn hof niet kon
zamenstellen, dan kwam de suzerein en richtte, er was dan ge-
weest defaute de droit. ISTog op een ander punt scheen de
suzerein te kunnen binnendringen in die justice
seigneuriale:
te weten het oordeelen in laatste ressort scheen wel een usur-
patie, die de leenheeren zich hadden aangematigd bij het
verval
der koninklijke macht. Want bitter was de tweede soort van
rechtsbedeeling, la justice royale, langzamerhand
vervallen, noch
van de cour du roi, noch van de oude missi dominici scheen
bij den val der Karolingers iets over te zijn gebleven : de Cape-
tingers zochten hun koninklijk recht te herstellen, waren zij
niet de grands justiciers van hun rijk?
In hun domein dus
de prévôts en de baillis meer macht gevende, buiten het domein
de gevallen waarin de koning tusschen beiden trad
vermeerde-
rende, eindelijk de appellen tot zich trekkende, werd de rechts-
bedeeling langzamerhand het groote centralisatiemiddel van
Frankrijk. — Wij zien uit die werking van het koningschap op
domein, pairschap en rechtsbedeeling, hoe overal in
Frankrijk
de monarchie de feodaliteit op eigen terrein bestreed. Wij zien
hoe het werkelijk een voordeel was voor het koningschap een
eigen leen te hebben, om vandaar uit zijn her- en
vervor-
mingen te beginnen, en allengs de andere leenen op den voet
van onderdanigheid te brengen dien het van zijn eigen leen ver-
wachtte. De macht die over den geheelen omtrek was
uitgespreid
werd nu langzamerhand in één middelpunt vereenigd. Zoodanig
was de toestand in Frankrijk toen de fransche troon beklommen
werd door
Lodeioijh den Heilige het ideaal der middeleeuwsche
koningen ^ — Wij kunnen niet anders dan de knie voor hem
buigen, zoo als hij daar voor ons staat, leunende op zijn ge-
trouwen Jehan Sire de Joinville Senechal de Champagne. Di^

1nbsp;Zie ook Tocqueville quot;l\'anoien regime et la revolutionquot; 1857, pag. 153.

2nbsp;Zie Mignet, quot;de la Feodalité et des institutions de St. Louisquot;. Paris 1832.

-ocr page 127-

keurige Joinville voor wien alles zoo wonderlijk, zoo nieuw is,
die zoo eenvoudig ons een tijd voortoovert, lange jaren na hem
en wel \'t meest juist door zijne schildering quot;de goede oude
tijdquot; genoemd, die zoo natuurlijk frisch alle aandoeningen des
harten weergeeft, dat het is als of de morgenwind over zijn
verhaal is heengegaan, die ridderlijke degen, zoo als de Duit-
schers hem zoudeu noemen, heeft slechts oogen gehad om ons
den heihgen vorst te teekeuen K Eu hij heeft hem getroffen.
Als een Christelijke held in wien het inwendig vuur brandde,
die zich verteerde door te grooten ijver eu te groote liefde, staat
Lodewijk IX voor onze verbeelding. Noode weerhouden wij ons
hem hier te schetsen; wij kunnen slechts aauteekenen welke ver-
anderingen in zijn tijd de feodabteit onderging.

Want de werking van de Christelijke godsdienst, opgewekt
vooral door de kruistochten, was zichtbaar geworden. De feodale
strijder was langzamerhand tot ridder omgeschapen Omdat
meu de Godheid bijna tastbaar was beginnen te gevoelen en te
begrijpen, was zij ook overal nabij. De Hemel was bevolkt
met levende figuren, met engelen en schutsheiligen, den mensch
tot hulp en bemoediging strekkend. Eu zij scheen noodig voor
de verbeelding dier tijden: zoo w^ouderlijk scheen deze w^ereld
ingericht te zijn, zooveel duisterheden en geheimnissen eu
vreemde avonturen waren er; de krijger die soms iu den miu-
isteu windadem eene mysterieuse stem meende te hooren, kon
moediger voortrijden, naarmate hij zich met den hemel meer
in verbaud stelde. Men moet Joinville opslaan om te zien hoe
ieder zijn gebed deed iu den slag: quot;Biau Sire saiut Jaques, aidés
moy et secourez a ce besoiugquot; — Eu als de Mahomedanen
dat Grieksche vuur werpen, is dan niet de eenige raad van
St. Louis deze: quot;Si vous loe et conseille que toutes les foiz que

^ Zie vooral Sainte Beuve, quot;Causeries de Lundiquot;, torn. VIII, 1854, pag. 396--
424, en Villemain, quot;Littérature du Moyen Age,quot; I, pag. 276—281.

^ Zie Barchou de Penhoën, quot;Essai d\'une Philosophie de l\'Histoirequot; 1854, tom. II,
pag. 230 seqq. — Eugène Pelletan, quot;Profession de foi du XIX sièclequot; 2« Edition
1854, pag, 219—242. — James Smith, quot;The divine drama of History and Civi-
lisationquot;. London 1854, pag. 296 seqq.

^ quot;Memoires de Joinvillequot; Edition Eirmin Didot 1858, pag. 70.

-ocr page 128-

il nous geteront le feu, que nous nous metons à contes et à
genoulz, et prions Nostre Seigneur que il nous gete de ce
périlquot; ^ De Godsdienst, volgens het begrip van dien tijd op-
gevat, bezielde dat leven innerlijk zoo als zij uiterlijk alles re-
gelde. Wil men het treffendste bewijs, men leze die roerende
beschrijving als Joinville de meening des konings uitspreekt en
in het Oosten wil blijven tot dat al de riddereer vervuld is ^
Wij kunnen dat alles slechts aanstippen, en zouden den gan-
schen slag bij Massoura volgens Joinville moeten teekenen,
wilden wij duidelijk doen gevoelen, hoe de feodahteit in waar-
heid chevalerie geworden was : een paar woorden echter
ààâr
geuit, geven ons, volgens de fijne opmerking van Sainte Beuve,
gelegenheid het standpunt van dien riddertijd met verband tot
de toekomst nader te bepalen Le bon conte de Soissons,
lezen wij bij onzen chroniekschrijver, en ce point là oii nous
estions, se moquoit a moy et me disoit: Seneschal, lessons
huer ceste chiennaille: que, par la quoife Dieu! (ainsi comme
il jureit) encore en parlerons-nous de ceste journée ès chambres
des dames. De woorden ès chambre des dames spreken hier een
eigenaardige taal. Twee elkander opvolgende tijdperken toch
kunnen wij als onderscheiden in de ridderdienst. Vooreerst zien wij
den ridder door het Christendom dier dagen gevormd, zoo als God-
fried van Bouillon hem ons had vertoond. Wie die chevalerie
recht wil bewonderen verplaatse zich in den slag bij Massoura.
quot;Men kan zeggen van dezen veldslag van den Heihgen Lodewijk,
en van de wonderen van dapperheid die de edele kruisvaarder
er volvoerde, dat het was de schoonste ontluiking in zijn per-
soon en als \'t ware de bouquet van die heihge ridderschap, die
\'t oog slechts richtte naar \'t kruis. Van dien tijd af geschieden
er wel even schoone wapenfeiten, maar het is voor de eer en
den menschelijken roem, niet meer in de gedachte aan God alleen.quot;
En reeds begint die tweede, wereldlijke, hoofsche ridderdienst
m de woorden van Joinville, quot;ès chambre des damesquot; zich te

1 Joinville, pag. 64 et 63.
^ Joinville, pag. 126—130.

^ Zie Sainte Beuve, pag, 412 at 413. _ Joinville, pag. 75, 76.

-ocr page 129-

apenbaren, die vooreerst nog vereenigd met de echt-godsdien-
weldra hoe langer hoe meer zich van de eerste zal
afscheiden, ja de eerste zal verdringen, totdat in de 14lt;îe eeuw
Froissart de tweede alleen zal over zijn. Maar hierover la-
Voor \'t oogenbhk is \'t genoeg vastgesteld te hebben dat
de feodaliteit ridderdienst was geworden, een dienst wier wezen
hulde doen bestond, hulde aan God, aan de dame des har-
den, maar ook hulde aan den koning, den eersten ridder. Van-
daar verhooging van het monarchale beginsel.

De tweede verandering in \'t wezen der feodahteit werd door
I\'Odewijk IX zeiven gewrocht. Wij hebben gezien hoe de groote
die de feodaliteit van voorheen bewoog, de oorlog was.
^ij hebben gezien hoe dat beginsel van krijg naar binnen wer-
kende, de volmaakte onafhankelijkheid der leenheeren had ge-
^\'ïocht. In de ridderromans van die dagen is datzelfde begin-
sel weergegeven, men leze in het gedicht der Heemskinderen
de wijze waarop de hooge baronnen den keizer, hun hoofd, be-
handelen \' : maar vooral doorbladere men den roman der Lor-
ïeinen Mets gelijkt op den wilden moed van den baron in
^iju kasteel, dââr is hij volmaakt onafhankelijk, daar trotseert
hij zijn koning, daar soms zijn God: quot;Si je tenais un pied
paradis,quot; zegt een der baronnen in dat gedicht, quot;Si j\'avais
l\'autre au chateau de INTaisil, Je retrairais celui du paradis. Et
le mettrais arrière dans Naisil.quot; Strijd onderling, strijd tegen
den vorst is dan ook het wachtwoord van die lange gedichten.
Wel waren alle onderwerpen die de middeleeuwen aanboden,
door de trouvères behandeld, maar
één onderwerp was er waarop
^ij telkens terugkwamen, zij konden het niet uitputten, noch
uet verlaten, wanneer zij het eens opgenomen hadden, en dat
onderwerp waren de worstelingen, de stoot, en de gevechten
•^P leven en dood. Voeg hierbij — en wij gebruiken de woor-
den van den uitstekenden Quinet — hoe hun ijzeren taal hen
Wonderdadig bijstond: arm in zedespreuken, maar bij uitstek

^ Zie Allerdingk Thijm, «Litterature Néerlandaise,quot; pag. 41 en 43, en zijn
ai\'olingische verhalen, en Michelet, «Renaissancequot; Introduction, pag. 18.
Zie Jonckbloet, «Middennederlandsche Dichtkunst,quot; II, p. 5—79 en ook de
«oede appreciatie van Demogeot Litterature Française, 1852, pag. 78—87.

-r

-ocr page 130-

rijk eu op haar gemak, wanneer het gold wapenrustingen, ma-
liënkolders gebroken of vanéén gereten, purperen bloed, neer-
gestorte vasallen, eu ver verspreide hersenen. Ja te midden
vau huu eiudelooze heldendichteu, waar zij dikwijls zoo als hun
aller voorvader Homerus dutten, is het signaal ten
gevecht
altijd voor hen de opwakkering vau het genie — Dit nu isiu
denbsp;eeuw, maar bij Joinville is die volmaakte onafhanke-

lijkheid op het principe strijd gebaseerd, nog zeer kenbaar.
Wij willen twee voorbeelden geven. De heibge Lodewijk gaat
ter kruisvaart: quot;le roy mauda ses barons ä Paris, et leur fit
faire seremeut que foy et loiauté porteroieut ä ses eufans, se
aucune chose avenoit di li eu la voie. II le me demanda, mès
je ne voz faire point de seremeut, car je n\'estoie pas sou homequot;
Hij toch was direct vasal van den graaf van Champagne, en deed
dus deu eed niet aan den koning. Het andere voorbeeld is dit.
ïoeu eens een dienaar van deu koning eeu der ridders van Joinville
had geslageu, eu de koning op de klacht van Joinville niet dadelijk
scheen te willen genoegen geven, was het antwoord van Joinville,
dat zoo hem geen recht geschiedde, hij dadelijk de dienst verliet
Zoo sprak zelfs de meest loyale dienaar. Welnu Lodewijk
IX
ondernam het principe shHjd, waarop alles berustte, te doen
vervangen door het principe
geTechtiglieid, en zoodoende de feodale
onafhankelijkheid nog meer te bekrimpen, ja geheel te vernie-
tigen. Eu het is hem gelukt. De nakomebugschap ziet heffl
nog immer onder deu eik in het bosch van Yincenues, en wijst
op de bladzijde van Joinville ^, waar deze zoo schilderachtig
hem rechtsprekend voorstelt, als de zoetste glorie van den hei-
ligen koning. Zij weet hoe hij geholpen dooï de rechtsgeleer-
den Pierre de Pontaine, Geoffroi de Yillette, en Philippe de
Beaumanoir ®, het parlement voor goed organiseerde, vau welks
arresten het oudste register — ouder den naam van de ohms —-

\' Zie Edgar Quiuet, quot;de 1\'histoire de la Poesiequot; Oeuvres Complètes, t. IX»
1857, p. 340 et 341.

2nbsp;Zie\' Joinville, pag. 37.

3nbsp;Zie Joinville, pag. 155.
^ Zie Joinville, pag. 18.

Zie ook Montesquieu, quot;Esprit des Lois,quot; liv. XXVIII, bijv. c. 38 cn 45.

-ocr page 131-

dagteekent van \'t jaar 1254, toen de koning nit Palestina te- -
rugkeerde. Door de qnarantaine-le-roi (gedurende welke een
ieder wien een veete was verklaard, een quot;assenrement devant
la justice royalequot; kon nemen) misschien reeds door Philips
Augustus uitgedacht, maar door hem tot wet verheven, brei-
delde hij het gerechtelijke duel; door de appellen te verzekeren,
bevestigde hij het groote werk der centralisatie, en door overal
waar \'t kon naast de feodale administratie eene locale in te
richten, die de rechten des konings moest handhaven, — al
welke bepahngen in de Etabhssemcnts de St. Louis zijn neer-
gelegd, _ maakte hij Frankrijk tot eene pobtieke eenheid,

zoo als Philips Augustus het tot een territoriale eenheid ge-
maakt had. Eindelijk gaf hij een vaste stelling aan de natio-
nale geestelijkheid, en waarborgde haar en de wereldlijke macht
tegen de aanvallen van Rome, en legde zoo door zijne pragma-
tieke sanctie den grond tot die scherpe afscheiding van het we-
reldlijk en geestelijk rechtsgebied, en tot de ontwikkehng eener
Gallicaansche kerk. — Hij werd opgevolgd door Philippe le
Hardi (1270—1285). Navarre en Champagne werden toen aan
Erankrijk gehecht: terwijl na de . inwendige bevestiging van
\'t rijk door Lodewijk IX het koningschap thands naar buiten
zich zocht uit te breiden. Yan uit Provence bewogen zich de
fransche legers onder Karei van Anjou naar Napels, van uit
Languedoc begon de strijd tegen Spanje. De koning sneuvelde
in dien laatsten oorlog, en zijn geheele bestuur was slechts een
overgang geweest tot de met alle traditiën der middeleeuwen
brekende regering van Phibps den Schoone. Het feodale en ad-
ministratieve systeem hadden voortdurend onder hem met elkan-
der gestreden, totdat het den baronnen gelukte de gunstelingen
des konings en. vooral den rechtsgeleerde Pierre de la Brosse
te vernietigen De koningin Maria van Brabant ondersteunde
deze feodale beweging, zij was reeds bekend door haar begun-
stiging van den minstreel Adams of Adènes, den dichter van
lt;ien roman quot;Berte aus grans présquot; \', en een der laatsten van

\' Zie vooral Henri Martin, torn. IV, 1856, pag. 847, 356 en 364.

® Van Adenès is ook die roman genaamd Cléomadès, zoo bekend door \'tavon-
tuur van Proissart, zie zijn eigen biographic, Froissart, t. Ill, pag. 482.

8*

-ocr page 132-

die ridderlijke zangers, wier rei zich opende met den dichter
van het quot;Rolandslied.quot; Want opmerkelijk is het hoe die ge-
heele feodale literatuur tegelijk met het systeem zelf dat zij be-
zong, te niet ging: reeds was het gedicht verschenen, waarin
die ondergang geconstateerd werd, wij bedoelen den quot;Eoman de
la Eose,quot; en wel voornamelijk het tweede deel. Had de be-
werker van het eerste deel Guillaume de Lorris, die omstreeks
1260 stierf, zich nog binnen de palen eener wel wat vervelende
allegorie gehouden, in Jehan de Meung, die het tweede deel
dichtte, komt de geheel moderne geest zonder omwegen te
voorschijn \\ Hadden de riddergedichten den adel alleen ver-
heven , Jehan de Meung lacht wat om hun voorrechten :

Car leur corps ne vaut une pomme
Plus que le corps d\'un charretier.

Wilt gij den oorsprong van het koningschap weten, zoo als
het op het einde der 13*^® eeuw door hem w^erd begrepen.

Un grand vilain entre eux élurent.

Le plus corsu de quanqu\'ils furent,

Le pins ossu et le greigneur (le plus grand)

Et le firent prince et seigneur....

De là vint le commencement

Des rois et princes terriens

Selon les livres anciens.

En elders heet het in dat gedicht:

Les peuples quand ils voudront.
Leur aide au roi retireront,
Et le roi tout seul restera.
Sitôt que le peuple voudra.

Wij willen niet herhalen hoe hij over de vrouwen spreekt.
Wij zijn reeds ver van de theoriën der middeleeuwen. — Philips
de Schoone nu is de koning geweest, die revolutionnair in al-
les te werk gaande, met de middeleeuwen brak, en Erankrijk
vooral tot een nationalen staat poogde te maken. Geweldda-
dig voortzetter van het werk van Lodewijk den Heilige, trachtte

1 Zie Demogeot, pag. 118-132, en Henri Martin, torn. IV, pag. 367—369
en 574 seq, en Lenient, «la satire en France,quot; pag. 159—169.

-ocr page 133-

Inj boven alles eene adininistTdtievß an TßcJitelijkß éénheid te
grondvesten. Daartoe gebruikte hij als middel het Romeinsche
recht: met de beenderen der dooden ging hij de levenden slaan.
Want het Romeinsche recht, men vergete het niet, is de groote
bevorderaar van de absolute macht der vorsten, boven alle
boe historisch ook verkregen privilegies, plaatst het zijn on-
wankelbaar quot;princeps legibus solutusquot; En de rechtsgeleer-
den die van \'t canonieke recht uitgegaan zijnde, langzamerhand
smds de regering van Lodewijk den Heilige meer en meer het
Romeinsche recht Avaren gaan beoefenen, zouden nu de nieuwe
theoriën in toepassing gaan brengen, zij schaarden zich om den
koning: de Pandecten waren hun Bijbel, hun Evangelie: niets
hinderde hen zoodra zij maar met hun eentoonig: ^\'scriptum
estquot;.... konden antwoorden Het waren Elotte en jSToga-
ret: het was Guillaume de Plasian, en de twee gebroeders Le
ï\'ortier de Marigni, waarvan de^ beroemdste Enguerrand later
zulk een treurig einde had. Zij zouden de heerschappij van
liet Romeinsche recht weten te handhaven, en tastten driest
de feodaliteit en de kerk aan. Wij moeten echter hier de re-
denen pogen op te sporen, waarom hun die aanval, die
zóó met
\'t verleden brak, zoo goed gelukte: waarom het volk hen meestal
hielp. — De reden dan waarom in de middeleeuwen en in la-
ter tijden de feodaliteit door het volk zoozeer is gehaat, lag
minder in de rampen die onder dat systeem door de daaraan
onderworpenen werden gedragen, dan wel in het systeem zelf
Niet het drukkende van den last, maar wel het ongelijk knel-
lende, het schijnbaar toevallige, en \'t altijd onzekere van de
zwaarte deed zoo dikwijls de schouders onwillig wegtrekken-
Be feodaliteit toch was een confederatie van kleine souvereinen,
kleine despoten, die ongelijk onder elkander, rechten en plich-
ten jegens elkander hadden, maar over hun eigen domein en

\' Zoo deze waarheid nog bewijs noodig had, zouden wij willen wijzen op onzen
ï\'hilippng à Ijeidis, het thema van de meeste van zijn casus is altijd: de vorst
kan vroeger gegeven privilegies intrekken.
^ Zie Michelet, «Histoire de France,quot; tom. III, pag. 36—40.
\' Zie Guizot, quot;Essais sur 1\'histoire de France,quot; 1853, pag. 239—353, en Guizot,
quot;Wvilisation en Europe.quot; Paris 1851, pag. 83—110.

-ocr page 134-

onderdanen volkomene en onherroepelijke macht bezaten. Welnu
een despoot van een land wordt gemakkelijk gedragen, men
weet dat iedereen onder hetzelfde geweld gebukt gaat, is er
geen vrijheid, er is ten minste gelijkheid, en er zijn volken
zoo als de Franschen, die het laatste begrip nog boven het
eerste stellen: maar wat niet te verdragen is, is die tirannie
over eenige mijlen, die tirannie aan de deur, die tirannie
die elk harer onderhoorigeu kent. De schrijver dien men zoo
te recht met Tacitus vergeleken heeft, de hertog de Saint Si-
mon, heeft zulke soevereiniteiten goed gekenschetst in deze
misschien al te ruwe woordeu: quot;souveraiuité d\'uue roche, de
laquelle on peut pour ainsi dire cracher hors de ses étroites
limites.quot; Dit was de reden waarom de mouarchie, toen zij in
Frankrijk de feodaliteit ging aantasten, altijd weerklank vond
bij het eigenlijk gezegde volk. Het bleek genoeg dat de feoda-
liteit als sociaal hgchaam niet in staat was de natie den weg te
wijzen, hoe voortreffelijk zij ook de persoonlijkheid van \'t indi-
vidu dat in hare gelederen stond, ontwikkelde. In Engeland
was dit geheel anders, daar waren door de verovering van Wil-
lem de JNTormaudië, de baronnen nimmer soevereinen geworden,
zij waren slechts de aristocraten die weldra met het volk zich
zouden verbinden. In Frankrijk daarentegen waren de baron-
nen wel degelijk soevereinen, en de koning overwon hen. Een
vau de eerste maatregelen vau Philips deu Schoone dan ook
om aan de haiUis die tot nu alleen in \'s konings domeinen wa-
ren , rechtspraak te geven over het geheele koningrijk: terwijl
hij het parlement dat nog altijd ambulatoir was geweest, daar
het den koning overal verzelde, blijvend te Parijs vestigde, en
het eene inrichting gaf die tot op de reorganisatie door Karei YIT
duurde Wij merken verder op hoe de koning zich reeds het
recht aanmatigde van pairs te kunnen benoemen, welken titel
hij aan deu hertog van Bretagne gaf — Wat voorts de kerk
betreft, deze werd vooreerst juist als feodaal ligchaam aangeval-
len: maar daardoor werd van zelf de scheiding van kerk en

I

i

1 Zie quot;de Bastard d\'Estang les Parlements de Prance,quot; 1857, I, p. 10, en
Dufey, quot;Histoire des Parlements de France,quot; 1826, I, p. 6.
quot; Zie Henri Martin, t. IV, p. 414.

-ocr page 135-

119nbsp;I

staat voorbereid, die v/eldra in den twist met paus Bonifacius VIIInbsp;f^

te sterker zich zou uitspreken. De geestebjke wijding die denbsp;i

ttiiddeleeuwen zich beroemden aan alles te geven, werd door
die rechtsgeleerden spoedig terzijde gezet. Zoo kwam in 1287nbsp;p

een ordonnantie tot stand; die weldra een doodsteek bleek tenbsp;^

2jjn Zij hield in een bevel aan alle hertogen, graven, ba-
ïoniien, aartsbisschoppen, bisschoppen, abten, kapittels, colle-
ges, ridders, en in \'t algemeen aan allen die rechtspraak had-nbsp;^^
den in het koningrijk, om de uitoefening van deze rechtspraak op
;.;i
te dragen aan leeken, opdat in de gevallen dat deze rechters |
feilen begingen, hunne meerderen die leeken waren, tegen hen |
konden ageeren. Insgelijks werd aan alle menschen die zaken f::
te bepleiten hadden voor den wereldlijken rechter, verboden om ji
geestelijken te nemen voor procureurs, uitgenomen alleen de ;!
kapittels en de kloosters. Het volgende jaar werden ook de ;;
ambten van prévôt, maire, schepen, en van juré of jurat
ontzegd aan de mannen der kerk. Zoo werd de geheele rech-
terlijke macht van de geestelijkheid losgescheurd, en de bis-
schoppen waren van zelf uitgesloten uit het parlement, hetgeen \'j
de koning bevestigde, toen hij in 1289 de deurwaarders van |
het parlement verbood om eenigen prelakf; binnen te laten zon-
der verlof van de presidenten. — Wanneer wij nu echter met
oplettendheid de feiten nagaan van deze regering, dan komt |
van zelf eene zekere soort van tegenzin bij ons op tegen de ji
maatregelen;van den koning, die op zich zelve iets onzuivers p
hebben, en al onze vatbaarheid om elk feit tusschen zijn oor- (f
zaken en gevolgen te plaatsen, is noodig om vooruitgang op |
te merken. Dat langzamerhand een tijd werd voorbereid waarin
ttieer recht voor allen, meer burgerlijke vrijheid aan een ieder
Werd gevfaarborgd, dat al die barensweeën noodig waren om
welhaast een\' nationalen staat te doen geboren worden, was den
mannen van de lét^e eeuw zeer zeker nog niet duidelijk. Daarom
dan ook waren hunne gedichten bitter tegen den geest der tij-
den: zij stelden zich voor dat nu in werkelijkheid het rijk des
Duivels en van dom Argent, zoo als zij hem noemden, geko-

\' Zie Ilonri Martin, t. IV, p. 393.

-ocr page 136-

men was: zagen zij niet overal de procureurs eu de woekeraars
bloeijend en rijk? Zij wisten niet waar het heen moest ^ Wat
hun slechts duidelijk voor oogen stond, was de meer en meer
toenemende behoefte van den koning aan geld, en de afpersin-
gen dien ten gevolge geleden. En geen wonder. De konink-
lijke administratie zich langzamerhand uitstrekkende over het
gansche rijk, de vermeerderde hofstoet, de eischen van eene
opkomende diplomatie, maar boven alles de voortdurende oorlo-
gen en de legers daartoe benoodigd, daar de feodaliteit niet meer
alleen genoeg strijders leverde, hadden de uitgaven vertiendub-
beld: terwdjl de inkomsten niet grooter werden. — Het is hier
de plaats niet uitvoerig de middelen aan te wijzen waardoor de
koning van Erankrijk die inkomsten verhoogde; wel kunnen wij
er op wijzen, hoe enkele van die middelen zeiven strekten ter
ontneming van de zelfstandigheid aan de Iigchamen die nog te-
genover het koningschap stonden. Wij herinneren hier slechts
aan de ordonnanties, waarbij het den baronnen verboden werd
in hunne domeinen de munt te slaan, de koning behield zich
dat recht alleen ^ Voeg hierbij hoe de koning ieder oogenblik
de munt vervalschte, en hoe, daar de steden krachtens hunne
oude rechten geen geld behoefden op te brengen de Joden
en de Lombardische wisselaars als buiten die wetten der steden
staande, dit moesten misgelden. Herinneren wij ons eindelijk
hoe Philips de Schoone den grondslag legde tot het systeem der
indirecte belastingen. — Doch al dat hielp niet genoeg voor
zijne oorlogen. De koning, na den strijd tegen Arragon spoe-
dig ten einde gebracht te hebben, richtte weldra zijn wapenen
tegen de twee eenige nog onafhankelijke vasallen, tegen den ko-
ning van Engeland, die nog altijd een gedeelte van
Erankrijk
in bezit had, en tegen Vlaanderen, welk leen bijna onafhan-
kelijk was geworden. Twintig jaren strijdens vermochten onder
de heerschappij van Phihps te brengen, noch Guj^enne, noch
bovenal Vlaanderen, dat aangevuurd door Pieter de
Koning

1 Zie Lenient, «La Satire en France,quot; p. LSO—200.
Zie Henri Martin, t. IV, pag. .508.
Mignet, «Formation,quot; etc. pag. 191.

-ocr page 137-

uit Brugge, ook in den slag bij Kortrijk (den sporenslag) ge-
toond had hoe de legerscharen van burgers en neringdoenden
konden opwegen tegen de zware drommen der feodaliteit, en
dat de infanterie het op den duur nog uithield tegen de cava-
lerie op het slagveld. De eenige groote winst die Phibps de
Schoone had, was de volkomen inbezitneming van Lyon S dat
geruggesteuud door deu keizer vau Duitschland, tot nog toe
als overblijfsel van het koningrijk Arles een zekere onafhanke-
lijkheid bewaard had: doch de keizer had thands te veel te
doen met Itabë, en de oude koningin van GaUië keerde tot
de fransche eenheid terug. Meer dan dit alles echter waren
voor Prankrijk van belang de twisten met den paus, die wij
elders bij gelegenheid vau Bonifacius VIII hebbeu verhaald.
Steeds vermeerderende uitgaven waren het gevolg: bovendien
was de koning zich wel zeker bewust van den steun des volks,
uu hij gewelddadig de kerk ging aantasten? Om al die rede-
nen werden 10 April 1302 de drie standen bijeengeroepen, en
voor de eerste maal sinds de vorming des kouingrijks waren
de afgevaardigden der stedeu als derde stand regelmatig opge-
roepen, en deden zich krachtig gelden uaast de baronnen en
de geestelijkheid ^ — Wel is het der moeite waard dat wij
het belang van deze vergadering goed begrijpen. Tocqueville
heeft zeer juist opgemerkt dat dit oogenblik een besbssend keer-
punt in de geschiedenis vau Prankrijk is, sinds wanneer hare
ontwikkebng zich voor goed afscheidt van die van Engeland.
Hadden de drie standen in Prankrijk het momeutaueel contact
in 1302 tot eeu blijvend verhoud weten te maken, hadden de
standen zich niet zoo uitsluitend als castes willen beschouwen,
en niet zoo
onafhankelijk vau elkander, maar dan ook zoo
vreemd aan elkaar zich gaan plaatsen: dan had ook dit laud
eeu vergadering als het Engelsche parlement gegrondvest, en
de geschiedenis van de beide koningrijken had nog meer ge-
meen gehad als enkel die veertiende eeuw, waarin de fijne

\' Zie Henri Martin, IV, pag. 501.

\' Wij drukken hier op de woorden «regelmatig opgeroepen.quot; Keeds vroeger
en onder St. Louis waren soms afgevaardigden uit de steden opgeroepen om met den
koning te beraadslagen. Zie Guizot, «Oivilisation m Franco,quot; IV, pag. 191 seqcp

-ocr page 138-

opmerker zoo veel overeenstemmende trekken in de beide natiën
vindt \\ Maar het was alzoo niet. Is het eigenaardige van
Engelands adel juist daarin gelegen, dat hij \'t systeem van de\'
caste heeft vernietigd, dat hij met het volk zich vermengde,
voor het volk zijne reien openstelde, quot;admirable mecanisme par
lequel la pairie ouvre ses rangs et les vide,quot; zoo als de Mon-
talembert te-recht zegt, dat hij eene ware aristocratie is, zich
het iToiddelpunt makend van alle groote bewegingen in \'t volk,
— in Frankrijk was de adel, en werd hij hoe langer hoe meer
eene caste, zich niet willende ophouden met \'t volk, maar nu ook
langzamerhand \' vernietigd door de monarchie Waar zijn die
trotsche namen die de geschiedenis van \'t volk vertegenwoor-
digen, waar zwerven vergeten de afstammelingen van die rid-
ders, die alleen de passie van hun naam kenden, al ging ook
alles om hen heen te niet — Dus met niet het minste
denkbeeld om zich duurzaam te vereenigen, vergaderden de
drie standen in het jaar 1302. Çoe was intusschen de toestand
van den derden stand, op welken wij als afgescheiden van adel
en geestelijkheid, nog niet \'toog hebben gevestigd. Wij wil-
len dit wat hooger ophalen. — Toen de Germanen binnen Gallie
drongen, vorm.den zich natuurlijk twee maatschappijen, de Fran-
ken en andere Germanen vestigden zich met hunne buitgemaakte
slaven op het land, terwijl de Gallo-Eomeinen met hunne on-
vrijen voor het grootste deel, de beschaving reddend, in de
steden bleven Die steden echter behielden in \'t geheel niet
haar aanzien, daar de invloed van de velden, waar de verover-
aars woonden, overwegend was. Zoo verliepen vele eeuwen.
De Qi^e en lOi^e eeuw nu, zagen de rassen allengs zich versmel-
ten, en op de velden, waar de persoonlijke slavernij in een

1nbsp;Zie Tocqueville, quot;l\'ancien regime et la révolution,quot; pag. 156, 176, 150,

2nbsp;Zie Montalembert, «1\'avenir politique de l\'Angleterre.quot; Paris 1856, pag. 65
en 66, en Macaulay, quot;Speeches Tauchnitz,quot; 1, pag, 60. — Prévost Paradol Essais
de Politique et de littérature 1859, pag. 40.

3nbsp;Wil men nog goed de afscheiding van den adel in Frankrijk begrijpen, men
leze Chateaubriands schildering van zijn vader, in liet eerste boek van zijn quot;me\'-
niüires d\'Outre-Tombe.quot;

* Over het Romeinsche municipale systeem dier steden zie Giraad, quot;du droit
français au Moyen Age,quot; 1846, I, pag. 117—147.

w

-ocr page 139-

servage de la glèbe was veranderd, vormden zich langzamerhand
ïiaast de kasteelen der groote baronnen, nit de klasse der on-
vrijen, vlekken en dorpen: de feodaliteit maakte die onvrijen
weldra tot vrijen, onderworpen aan de heerlijke rechten, en op
het geheele platteland was eensdeels de adel zich oefenende in
den wapenhandel, anderdeels eene nijvere klasse van landbouw
en industrie levende, waarop de adel laag nederzag. Iets later
begon in de steden die zoo lang geslapen hadden, de beweging,
die zich kantende tegen feodale aanmatigingen, onafhankelijkheid
en vrijheid van eigen bestuur bedoelde: in \'t zuiden van \'t rijk
gaf het voorbeeld van Italië hier den stoot, terwijl in \'t noor-
den het Germaansche denkbeeld dat ten grondslag lag aan de
gilden hetzelfde gevolg te weeg bracht; in \'t noorden en \'t
zuiden ontstond \'t denkbeeld om tot \'t regime public de la citë
terug te voeren, wat door gebruik en misbruik onder \'t regime
privé du domaine was vervallen: zelfstandige instellingen, ad-
ministratie, gelijkheid van recht, en erkenning van den arbeid
kwam op, en zwanger van die vruchtdragende ideeën herna-
men de steden haar overwicht op de velden, en deelden ze mede
aan de vlekken en dorpen tot groots afbreuk van de feodaliteit\'
In de steden is van nu aan ontwaakt \'Vbegrip
staat, dat de
baronnie niet gaf Onderdanigheid, regelmatige opbrengst van
subsidies, gewapende burgerijcn, zelfregering waren er de ge-
volgen van. Was het wonder dat het koningschap zich die be-
weging aantrok, en door het organiseeren van al die onafhan-
kelijke communes zich den hechtsten steun voor de toekomst
bezorgde! De studie voorts van het Romeinsche recht, de feoda-
liteit vervormende, doet het parlement krachtig medewerken
tot de verheffing van den derden stand. Die verheffing van de
gemeenten tegenover de twee andere standen, doch tegelijk die
vernieling van haar onafhankelijkheid tegenover de macht des
konings, is het kenmerk van de regering van Philips den Schoone.
En zoo bevonden de afgevaardigden van die gemeenten zich naast

1 Zie Augnstin Thierry, quot;Histoire du Tiers Etat,quot; Ed. 1853, t. I, p. 1-33,
en quot;Considerations sur l\'histoire de Erancequot; (Ed. 1851, des récits Mérovingiens)
pag. 211—350.

-ocr page 140-

die vau de geestelijkheid en den adel, om het recht mede uit
te oefenen dat de feodaliteit aan al haar leden toestond, namelijk
om vrijelijk toe te stemmen in de belastingen en subsidies —
De vergadering geopend door den kanselier Peter Plotte, gaf
den koning gelijk, en elk der drie standen zond nu een adres
aan den paus, hem hun adhaesie aan den koning te kennen ge-
vend. Na dat gedaan te hebben, werden zij onmiddelijk ont-
bonden. Men weet het verdere. De vernedering van Bonifa-
cius, de vestiging van Clemens Y te Avignon, en de verdel-
ging der tempeheren, zijn de drie groote feiten, wier belang
wij reeds vroeger aangetoond hebben. Zij het ons hier genoeg
om aan te wijzen hoe op het einde dezer zoo sombere regering
overal teekenen van tegenstand zich openbaarden. Eene nieuwe
belasting vermeerderde het ongenoegen, en eene zaak gebeurde,
die even buitengewoon was in Erankrijks geschiedenis, als on-
heilspellend voor het koningschap, te weten, de adel en de
burgerij verbonden zich om een einde te maken aan die kne-
velarijen. Men kan hun proclamatie lezen bij Henri Martin.
Onder de onderteekenaars van dat stuk staat vooraan een naam
die als \'t ware \'t protest van de ridderlijke IS-Je eeuw tegen
de administratieve 14^6 eeuw was: de naam van den bijna hon-
derdjarigen Joinville

Naauw was de koning gestorven en Lodewijk X (le Hutin)
op den troon, of de omkeer tegen de vorige regering was in
vollen gang. De vorige raadsHeden van de kroon waren de
eerste slachtoffers. Latilli en Eaoul de Presle werden gevan-
gen gezet, en Enguerrand de Marigni wreed gedood. Het werd
een geheele feodale reactie, aangevoerd door den broeder des
overleden konings Karei van Yalois. zoo als er reactie tegen
Philips Augustus en tegen Lodewijk den Heihge was geweest.
De adel in Champagne, Picardië, Normandië, Languedoc en
Nivers kreeg bijzondere chartes, waarbij zijn aloude voor-
rechten, die door de nieuwe administratie terzijde waren gezet,
hersteld werden. Niet alleen tegen de finantieële maatregelen.

1 Zie Aug. Thierry, «Tiers Etat,quot; pag. 34-46.
^ Zie Henri Martin, IV, pag. 510.

-ocr page 141-

neen ook tegen de centralisatie van de recktsbedeeling liad meji
zich gekant. Op te merken is het, hoe \'t alleen provinciale
ligues waren, die haar rechten poogden te herkrijgen: ner-
gens was een spoor van eene groote nationale ligue, zoo als
de baronnen in Engeland hadden weten te vormen, om een
Magna Charta te verwerven. Die reactie was dan ook zoo als
wij weldra zullen zien, zeer tijdelijk. Engeland en Frankrijk
gingen meer eu meer beiden hun eigen weg, het eerste land
met het regelen en organiseren vau de feodabteit, het laatste
met het geweldig verbreken van dat stelsel. — Louis le Hutin
nu had geen minder gebrek aan geld dan ziju voorganger, en
om voor den oorlog met Vlaanderen, waartegen hij zich toe-
rustte, de noodige middelen te hebbeu, vaardigde hij in
Julij 1315 de bekende ordonnantie uit, waarin hij aan al de
serfs et les hommes de maiu-morte in zijn rijk de bevoegdheid
gaf zich de vrijheid te koopen voor geld. Het beginsel vrijheid
voor allen was echter reeds vroeger uitgesproken: wij hebben
met eeu woord gewaagd van den invloed vau de communes op
de velden, waar in de dorpen de landbouwende klasse nog ge.
Heel onderhoorig was aau de feodaliteit; in die landbouwende
klasse had langzamerhand het idee van de oorspronkelijke ge-
lijkheid van allen veld gewonnen: de kreet: «wij zijn menschen
zoo als zij,quot; in deu Roman de Eou geboekt S drong vau tijd
tot tijd door tot de ooren der barouneu, eu Phibps de Schoone
had dit verlansen van \'tvolk in een zijner ordonnantiën, waarin

\' Zie Lenient, «La satire en France au moyen age.quot; Paris 18159, pag. 19,
lirt lied der boeren is bij Robert Wace aldus :

Nous sommes hommes comme ils sont,
Tels membres avons comme ils ont,
Et tout aussi grande corps avons.
Et tout autant souffrir pouvons.
Ne nous faut que coeur seulement:
Allions nous par serment,
Ardons nous et nous défendons.
Et tous ensemble nous tenons.
Et s\'ils nous veulent guerroyer
Bien avons contre un chevalier
Trente on quarante paysans
Vigoureux et combattants.

-ocr page 142-

hi] de invrijheidstelhng van de serfs du Valois bevestigde, al-
dus als \'t ware officiëel uitgesproken. \'\'Attendu que toute
créature humaine, qui est formée à l\'image de Notre
Seigneur,
doit généralement être franche par droit naturel, et en aucuns
pays de cette naturelle liberté et franchise par le joug de la
servitude, qui tant est haineuse, soit effacée et obscurcie: que
les hommes et les femmes qui habitent ès lieux et pays dessus-
dits, en leur vivant soient réputés ainsi comme morts.. . etc.quot;
Ditzelfde beginsel nu werd door Louis
le Hutin tot wet verhe-
ven. Men leze vooral dezen gedenkwaardigen aanhef: quot;Comme
selon le droit de nature chacun doit naistre franc, et par au-
cuns usages et coutumes, qui de grant ancienneté ont
esté
entroduites et gardées jusques-cy en nostre royaume, et par
avonture pour le meffet de leurs prédécesseurs, moult de per-
sonnes de nostre commun peuple soient enchues en liens de
servitude de diverses conditions, qui moult nous desplait:
nous,
considérants que nostre royaume est dit et nommé le royaume
des Francs, et voullants que la chose en vérité soit
accordant
au nom.... etc.quot; Het was een groot schouwspel zoo van
den troon af het onwedersprekelijk recht van ieder mensch op
zijne vrijheid te hooren afkondigen, al wilden ook de onvrijen
meestal niet gebruik maken van hun recht, als waren zij te
arm en te zeer gebogen naar de aarde. Opmerkelijk is het
tevens om te zien, hoe hier het fransche karakter zich
weder
lijnrecht tegenover het Engelsche plaatst: terwijl de Engelschen
van \'t begin van hun geschiedenis uitsluitend steun zochten in
hun chartes, privilegies en steUige rechten: beroept zich de
fransche geest al dadelijk op het filosofische natuurrecht, op
algemeene beginselen, en wil even als de
Mephistopheles in
plaats van de wetten en rechten die van geslacht
tot ge-
slacht zich voortslepen. Kever spreken vom Eechte, das mit
uns geboren ist — De dood van Louis le Hutin
verhin-

1nbsp;Zie Michelet, quot;Histoire, de France ,quot; III, pag. 280, 231.

2nbsp;Zie Aug. Thierry, quot;Tiers Etat,quot; I, pag. 41 en 42, en Guizot, quot;Civilisation
cn France,quot; 1843, IV, pag. 20 en 21.

3nbsp;Zie de Sacy, quot;Variéte\'s Littéraires,quot; 1858 , II, pag. 242, en Ernest Kenan,
quot;Essais de Morale et dc Critique,quot; 1859, pag. 38.
Tocquevillo heweert dus

-ocr page 143-

derde liet zich verder losrukken aan \'t overwicht der reaction-
üaire feodaliteit \\ Bij zijn sterven deed zich voor het eerst
na de troonsbestijging van het Capetingische huis, de quaestie
van de erfopvolging voor: de koning toch liet eene zwangere
weduwe, die weldra van een slechts weinige dagen levenden
zoon beviel, en eene dochter na uit een vroeger vernietigd hu-
welijk. De oudste broeder des konings, Philips de Lange,
eenigen tijd regent voor het verwacht wordende kind nam
nu bezit van de kroon, en door zijne krachtdadige inbezitne-
ming maakte hij het feit tot een recht. Dat recht heette wel-
dra de Salische wet, en hield de uitsluiting van de vrouwen
op den franschen troon in. Hoe was toch het geval? De feo-
dale wetten hadden geen vast beginsel over het al of niet toe-
laten van de vrouw tot den troon: men nam dus zijn toevlucht
tot de wetten uit het voorgaande tijdperk: de Germaansche pe-
riode. Daar nu vonden de legisten in de Salische wet dat slechts
onder de mannelijke afstammelingen de terra salica verdeeld
werd, en de vrouwen niet toegelaten werden % en ziedaar dat
pastten zij op de fransche kroon toe. Let v.^el, dat het minder
de uitspraak van deze geheel yefkeerd bijgebrachte wet was,
dan wel van het bewustzijn van \'t volk. Het koningschap was
langzamerhand een te belangrijke instelling geworden, dan dat
het toevertrouwd zou worden aan den aan allerlei invloed bloot-
staanden wil van eene vrouw: het nationale gevoelen kwam hier-
tegen op, en bij Proissart lezen wij dan ook: quot;Le royaume

(ancien regime, p. 248) volgens ons ten onrechte dat die zin voor algemeene be-
ginselen voor natuurrecht bij de Eranschen eerst van de 18lt;1lt;\' eeuw datesrt. —
Het geheele boek van Burke, quot;reflections on the revolution in France,quot; is geschre-
ven om het gevaar van die theorieën voor Erankrijk te bewijzen: the pretended
lights of those theorists are all extremes; and in proportion as they are meta-
physically true, they are morally and politically false. Zie Burke, pag. 73.

\' Hij liet zelf een legaat na aan de kinderen van Enguerrand de Marigni. Zie
Henri Martin, IV, pag. 530.

- Zie ook Etienne Pasquier. Uitgave Leon Feugère. Paris, Didot 1849. t. I,

pag- 81.

^ Zie quot;Les Salica,quot; Editie Merkel, 1850, cap. 59, pag. 33, en Sybel, quot;Ent-
stehung des Deutschon Konigthums,quot; pag. 25. Gnizot, quot;Civilisation en Franco.quot;
l\'aris 1845, I, pag. 258 seqq.

-ocr page 144-

de Praiice, s\'écriait on, est bien si iioble qu\'il ne doit mie aller
^ femellequot; Nog meer. Koningrijken van sterksjjrekende
nationaliteit, die over de geheele oppervlakte van \'t land zich
in een geest van onafhankelijkheid uit, zoo als met Engeland
het geval is, deert \'t weinig of door de toelating vaii de vrou-
wen soms een vreemd stamhuis den troon bestijgt: het land
volgt in weerwil! van \'t koningschap zijn eigen ontwikkeling:
niet zoo is het in landen waar de stroom der menschen en ge^
dachten altijd naar één middelpunt is heengevloeid: de man die
op dit middelpunt zijn plaats heeft, bezit van daar uit een ver-
bazenden invloed; en zoo hadden de franschen van de eeuw
gelijk, gelooven wij, om de mogelijkheid te voorkomen, dat
een vreemd vorst daar zijn zetel zou opslaan. Weldra werd
Phihps de Lange dan ook erkend door de Staten-Generaal, door
Engeland, door den paus, en door Eudes, graaf van Bour-
gogne, oom van Jeanne, dochter van Louis le Hutin. Zijne
regering, gedurende welke hij den taak van Phihps den Schoone
weder opnam, en de administratieve maatregelen boven de wil-
lekeur der feodaliteit kracht gaf, was van korten duur, en zijn
broeder. Karei IV, volgde hem in 1322 op. — Wij kunnen
niet beter het bestuur van dezen laatsten der Capetingers ken-
schetsen dan door op te merken hoe vooral onder zijne rege-
ring de laatste hand werd gelegd aan de verbreking van de
onafhankelijkheid der communes. De opheffing van de commune
van Laon, omstreeks dezen tijd na twee eeuwen bestaan te heb-
ben, de geschiedenis van welke gemeente zoo schilderachtig is
beschreven door Augustin ïhierry, leidt als van zelf tot
enkele
aanmerkingen Zoodra toch het koningschap, toen het zich
ten doel had gesteld om zooveel mogelijk de onvrijheid en de
hoorigheid te doen ophouden, zich de zaak der communes had
aangetrokken, moest het van zelf trachten, wilde het zijn eigen
macht ook vermeerderen, \'t selfgovernment, dat het wezen der
gemeente uitmaakte, te veranderen in een aan den koning en
diens dienaren onderdanige burgerij. Reeds zeer schielijk werd

1nbsp;Zie Froissart, I, pag. 5.

2nbsp;Zie quot;Lettres sur l\'histoire île France,quot; Lettre 16, 17 en IS.

-ocr page 145-

als beginsel gesteld dat geen commane zich meer mocht oprich-
ten zonder toestemming des konings : daarop volgde dat de
koning alleen communes kon maken, verder — en dit was een
maatregel waardoor direct de feodaliteit werd aangetast — dat
alle communes waar ook, door dat feit zelf, ouder het onmid-
delijke bevel van den koning stonden. Toen dit laatste punt
gewonnen was, ging meu nog een stap verder, en maakte het
burgerschap van eeu commune in plaats van een plaatselijk,
tot een persoonlijk recht, meu kou namelijk vau jurisdictie
Veranderen, zonder vau woonplaats te verwisselen, door het,
Zoo luiden de oude actes, quot;desavouer son seigneur et s\'avouer
bourgeois du roiquot; Al deze maatregelen, hoe heilrijk ook voor
het volk, daar wel is waar het woord burger van de commune
ziju begoocheling verloor, maar als in vergoeding het woord
slaaf op de velden verdween, brachten de gemeenten hoe lan-
ger hoe meer in de afhankelijkheid vau den koning. Overal
Verscheen de prévôt royal, en ging de eigen gekozen magistraat
Weg ; en het treurigste was dat die verandering niet altijd in
de oogen der inwoners een ongeluk: was. Niet meer zal uit den
Wachttoren de klok gehoord worden, op wier gelui elk der hui-
zen zijn bewoners gewapend de deur zag uitstormen, om te
za-
Qien op de marktplaats zich te laten vinden ®, waar als \'t ware
een elektrieke schok zich van ieder had meester gemaakt, en
elk zijn wapen- en vrijheidskreet deed schallen, harder dan den
yzeren hamer, sterker dan het staal van de wapenrusting. Niet
\'^eer zal dit gelui, \'t geAveten der burgers opwekkend,
Avanneer
zij soms mochten sluimeren, gehoord worden — neen, tot zelfs
^e naam van den toren der gemeente mag niet meer worden
gebruikt: quot;Et defendous que ladite tour soit jamais appelée
beffroiquot; En de inwoners zagen niet in welk verlies zij leden!

De dood van Karei IV deed het tAveede gedeelte der vraag

^ Aug. Thierry, quot;Tiers Etat,quot; I, pag. éS.
® Men kent \'t opschrift op de klok te Gent:

Eoelandt, Eoelandt, als iek kleppe, dan ist brandt.
Als ick luye, dan ist storm in Vlaenderlandt.
^ Aug. Thierry, quot;Lettres sur l\'histoire de France,quot; pag. 328.

y

-ocr page 146-

beslissen voor de erfopvolging, en de uitkomst wees aan dat
niet alleen de vrouwen, maar ook de mannelijke afstammelin-
gen der vrouwen uitgesloten waren: met andere woorden: niet
de koning van Engeland, zoon van de dochter van Philips den
Schoone, maar Philips van Valois kleinzoon, door Karei van
Valois, van Philips den Koene werd koning, en begon een nieuw
stamhuis voor Erankrijk.

quot;Wij zijn hier allengs genaderd tot de crisis in de ontwikke-
hng van den Eranschen staat : de Engelsche oorlogen : de Engel-
sche koning nog altijd Guyenne in zijn bezit hebbende,
poogt
van daar uit zijn aanspraak op geheel het land te doen gelden,
en brengt de fransche monarchie tot op den val, maar opge-
staan, richt zij sterker dan ooit te voren zich op en verjaagt
op haar beurt al de Engelschen uit \'t rijk. Het geheele Eran-
sche rijk kreeg door die oorlogen eerst zijn ware eenheid. Van
nu aan vormde zich meer en meer het karakter van de fransche
natie : de nationaliteit in tegenoverstelling van Engeland en van
geheel Europa werd scherper bepaald en openbaarde zich bo-
venal in de drie groote organen: het koningschap, de kerk en
den adel. Zij uitte zich door een zekeren zin voor \'t ideale, en
een verlangst om dat te verwerkelijken ten koste van alles, zoo
als geen ander volk die getoond heeft In de middeleeuwen
hechtte de natie zich dan ook meer dan aan al het andere aan
de kerk, als de draagster van de ideeën die toen de
wereld
bestuurden. ISTiettegenstaande den slag van Philips den Schoone
aan Bonifacius VIII, heeft Erankrijk nimmer met de kerk ge-
streden zoo als Duitschland, nimmer tegen de kerk gemord, zoo
als Engeland: en verzetten zij zich tegen de kerk, het is meestal
in \'t belang van de kerk zelve. De Eranschen zijn te
-recht
les fils ainés de l\'Eghse, de kruistochten heetten zij niet ver-
heven eenvoudig Gesta Dei per Erancos ? Een weerglans van
de stralen die de kerk verlichtten, begon langzamerhand ook
op het koningschap te vallen, meer dan in eenig ander
land,

\' Wij ontleenen eenige opmerkingen uit le genie français van Emüe Montegut.
Zie zijn boek «Libres opinions morales et historiques,quot; 1858, pag. 1—43, en

zie Bluntschli, «Ueber den Untersehied der mittelalterlichen und modernen Staats-
idee,quot; pRg. 31.

-ocr page 147-

werd de monarchie hier langzamerhand en door eigen arbeid en
door werking van buiten naar het theocratisch voorbeeld ont-
wikkeld; de theorieën van vaderlijk beschermend bestuur hebben
in Frankrijk een schijn van werkelijkheid verkregen, daar was
overhelling tot goedmoedige tirannie, tot autoriteit in den hoogsten
graad, tot een zeker bijgeloof voor het begrip van koning. quot;Wij
hebben vroeger reeds opgemerkt hoe \'t godsdienstig element de
feodaliteit had doordrongen, en hoe zich de ridderdienst ge-
vormd\' had. Hoe gehaat de feodaliteit zich ook gemaakt had,
wat er overbleef, de chevalerie, was bij uitnemendheid geliefd
aan de natie. Die chevalerie met al hare militaire deugd, met
al haar roem en eer, had reeds de liefde voor het land gehad,
toen dat gevoel nog maar zeer weinig bij het overige volk was
ontwikkeld. quot;Douce Francequot; was reeds een geliefkoosde uit-
drukking in de riddergedichten van de 12lt;i® en 13lt;ïe eeuw, en
al zou ook meer en meer haar rol worden in de latere tijden,
om volgens de scherpzinnige uitdrukking van Montégut zekere
ondeugden tot de hoogte op te voeren van werkelijke deugden,
de culte de l\'honneur zou steeds bij haar een wezentlijke daad
blijven, een ideaal dat steeds haar voor oogen stond. Altijd \'t
hart hoog te dragen, wanneer \'t krijgvoeren gold: quot;qui a bon
coeur trouve toujours bon temps pour la bataille,quot; is toch het
Woord van Messire Gautier de Chatillon aan den koning: dan
in den kamp nimmer te rusten, van geen moeite of gebrek te
weten, plaagt de dorst, dan tot antwoord te krijgen het be-
roemde gezegde: quot;Bois ton sang Beaumanoirquot; ^ — kortom het
vers van Homerus tot richtsnoer van \'t leven te hebben:

ftç oiwvbç apKTTOç àfivvsç^ai irspi TraTpr)ç (H. XII, 242).

Voorts immer voor den geest te houden wat de Sire de La-
laing aan zijn zoon zeide ® : quot;Sachez que peu de nobles hommes
®ont parvenus à la haute vertu de prouesse et à bonne renom-

\' Het is liet antwoord uit het combat des (rente in Bretagne. Zie ook Mi-
chelet, III, pag. 445.

® Zie de woorden van Lalaing bij Kervyn de Lettenhove. Proissart, quot;Etude
Litteraire,quot;
1857, t. II, pag. 47-

-ocr page 148-

mée, s\'ils n\'ont été amoureux. Pour ce, beau fils, il vous

convient être doux, humble, courtois, gracieux____quot; Ziedaar

wat de chevalerie tot de bloem der natie maakte. — Maar het
eigentlijk gezegde volk, hoe was het daarmede? Het fransche
volk gelijkt op die menschen, waarvan onze eeuw ongelukkig
zoo vele voorbeelden oplevert, die als \'t ware, een dubbel leven
leiden. Wel zijn zij t\'huis in de werkelijkheid, maar zij ver-
dragen die meer dan dat zij die liefhebben: voor \'t oog van
den onnadenkende schijnen zij vrolijkl zelfs — te oordeelen
naar den ghmlach waarmede zij alles vergulden — hun phcht
te vervullen maar let eens op, zoodra is niet die phcht af-
gedaan, of zij vluchten met de gedachten naar het rijk der
verbeelding, hun ander, bij hen verreweg overwegend leven.
Haar zijn zij recht t\'huis, daar scheppen zij zich, niet aan
plaats of tijd gebonden, de heerlijkste droomen, bewegen zij
zich zoo gemakkelijk, daar wordt elke moeijelijkheid over-
wonnen: niet dus in de werkelijkheid brengen zij hun poësie
over, neen buiten al het bestaande plaatsen zij die; de zaken
van het dagelijksch leven hebben geene aantrekkelijkheid voor
hen, zij weten het huiselijk leven, de huiselijke zeden, den
lust tot den dagelijkschen arbeid, niet te ideahseren, laat staan
op den waren prijs te stellen: een hut blijft voor hen een
hut, onaangenaam en armoedig, in wat hcht ook de zon der
poësie ze moge plaatsen: neen, veel hever een gebouw vast en
hecht, bevaUig en vriendelijk, trotsch en gastvrij in de ge-
dachte opgetrokken, daar ingewoond, als men een oogenbhk zich
buiten deze wereld kan verplaatsen, daar het zich zoo gemak-
kelijk gemaakt, dat men die stoute gedachte bijna niet meer
kan onderdrukken, waarom men datzelfde gebouw niet op de
werkelijke aarde zou plaatsen. Ja waarom niet? En die reu-
zenvraag wacht niet lang op antwoord. Ziet het volk is reeds
bezig het bestaande te verstoren, een koortsachtige gloed schit-
tert op ieders wang, doortintelt ieders aderen, zij zijn aan \'t

\' Zie de juiste opmerking van Tocqueville, l\'ancien regime, pag. 227: ü faut
se defler de la gaieté que montre souvent le français dans ses plus grands
maa.x.

-ocr page 149-

werk, en al duurde dat werk nog zoo\'n korten tijd, al wreekt
zich de werkeHjkheid zeer spoedig: in dien tijd hebben zij ge-
leefd, eu eeu gansch leveu teert op de herinnering van dat geluk.
quot;Mevrouw,quot; zeide een vroeger lid van de conventie tegen de moe-
der vau Quinet, quot;andere menschen hebben eeu koorts van vier
en twintig uren, ik heb tien jaar lang die koorts gehadquot; \'!
Het volk heeft dan ook in de fransche staatsgeschiedenis een
exceptioneele rol, het komt uiet dikwijls op, maar wanneer \'t
optreedt, is zijn verschijning beslissend en afdoend: het is daar
meestal vox populi vox Dei.

Wanneer wij alles nagaan, zouden wij dus de fransche natie
zoo als zij zich uu gaat ontwikkelen, meer een romantisch volk
noemen, dan een bepaald ideabstisch, gelijk zoo velen willen.
De Grieken waren, zoo men deze woorden wil gebruiken, een
dealistisch volk, zij verheugden zich hoe de ideeën zich open-
baarden in de wereld, zij wierpen zich aau de empirische aarde,
en de aarde werd schoon onder hunne behandeling. Of de Frau-
schen dat zoo geheel en al doen, zouden wij betAvijfelen —
toch kan men hen eenigzins met de Grieken vergelijken, wan-
neer men den even stouteu sprong wil doen eu huu mededin-
gers in alles de Engelschen met de Romeinen gelijkstellen.

Dit nu is het karakter zoo als het zich in de toekomst vormde,
dit is het doel waar het heen moet, dit is het weefsel dat wij
verkrijgen, wanneer wij de organieke levensdraden die allengs
uit den chaos zich afzonderen, te zamen wilden slingeren en
vlechten — van uu aan zullen wij echter meer op het verle-
den moeten zien: opmerken hoe de groote steunpunten der
middeleeuwen langzamerhand aan de natie outvalleu, hoe meer
en meer slechts vormen overblijven, die dan als plaatsvervan-
gers van de wezentlijkheid slechts een zeer problematisch be-
staan hebben. — Tegelijkertijd dat meer dan ooit \'t karak-
ter van de natie zich vormde, trad de schrijver op, die
iu zijn chronieken het leveudigst die trekken van \'t verleden
zou afschilderen, namelijk Froissart, de Walter Scott der mid-

\' Zie Edgar Quinet, quot;irlistoire de mes Idées.quot; Oeuvres Complètes, tom. X
Pïig. 136.

-ocr page 150-

middeleeuwen Heeft ïhiers, toen hij zijn groot werk over
het keizerrijk hervatte, de geschiedenis vergeleken bij een van
die schoone Venetiaansche spiegels: deze vergelijking kan nooit
beter gebruikt worden dan bij Proissart. Hij toch is de spie-
gel waar langs de 14\'ïe eeuw voorbijtrekt. quot;Gloed der kleuren,
pracht der kleeding, gevechten, tournooijen, feesten, steden
belegerd, kasteden genomen, groote tochten te paard, kloeke
schermutselingen, edele wapenfeiten, intrede van vorsten, plech-
tige zamenkomsten, feesten ten hoVe, al wat het militaire en
feodale leven uitmaakt, verdringt zich in een bonte groep.quot;
Zelf is Proissart geen ridder, hij is klerk in de dienst -der kas-
teden, om later een pastorie te krijgen. Zijn vader is waar-
schijnlijk wapenschilder in Henegouwen geweest, hij zelf is in
zekeren zin niet anders, zijn geheele geschiedenis kan een groot
blazoen genoemd worden. Van jongs aan heeft hij een natuur
k la fenêtre, zoo als Sainte Beuve \'t geestig uitdrukt, wat
hem het meeste grieft is alleen te zijn: quot;trop malgré moi me
trouvois seul,quot; zegt hij in zijn berijmde autobiografie de rid-
derromans lezende, wordt hij verhefd, en hij weet een episode
uit zijn leven te verhalen, die eenige trekken gemeen heeft met
Dante\'s verzen over Erancesca; die Hefde dreef hem \'t land uit,
hij gaat naar het hof van koningin Philippa van Henegouwen,
gemalin van koning Eduard III van Engeland, en begint zijn
chronieken te schrijven. Wel zal die liefde hem niet lang ver-
volgd hebben, zijn lichte, bewegelijke, opgewekte, lustige, soms
dartele natuur kon niet lang den geest op één punt doen
verwijlen: hij stelt in alles om hem heen belang, en daar
de eeuw der chansons de geste voorbij is, zal hij in proza u de
feiten van zijn tijd vertellen, hij, de verteller bij uitnemend-
heid. Zijne geschiedenis gelijkt ook zoo veel op een verteUing:
or, lezen wij al dadelijk in het vierde hoofdstuk van het eerste
boek, dit
le conté que le beau roi Phihppe de Erance eut trois

1nbsp;Froissart, wij gebruikeu de editie van Bnohon, Paris 1840, 3 vol. Zie voorts
öainte Beuve, quot;Canseries du Lnndi,quot; tom. IX, pag. 63—96. Kervyn de Letten-
hove quot;Froissart.quot; 3 vol. üemogeot, pag. 197-201. Villemain,
quot;Litterature
du .Moyen Age, quot; pag. 127—1,50.

2nbsp;Zie Froissart, t. III, pag. 4S0.

1

-ocr page 151-

fils etc. Geloof echter niet dat hij zich geen moeite geeft om
U alles naar waarheid te verhalen: overal reist hij rond, dan in
\'t noorden, dan in \'t zniden: dan te Milaan, waar hij eens te
zamen was met Chaucer en Boccacio, dan in Brabant, dan in
Engeland, dan in \'t zuiden van Erankrijk, ja nimmer gunt hij
zich rust, zoo hij slechts iemand kan vinden die hem wat nieuws
Weet te zeggen, hij is de dolende ridder der geschiedenis. Wij
Zouden u zoo gaarne, zoo het hier de plaats was, op een dier
reizen eens hem doen vergezellen, u hem voorstellen zoo als
hij met Messire Espaing de Lj^on naar den graaf Gaston de
Eoix reist ; zij komen digt bij Cassères ^ : Messire Jean al-
lons voir la ville — Sire disje je le vueil — Nous passâmes
au long de la ville et vînmes à une porte qui sied devers Pa-
lamininch, et passâmes, et outre vinmes sur les fossés. Le
chevalier me montra un pan de mur de la ville et me dit:
Véez-vous ce mur illec? — Cil, sire, disje: pourquoi le dites-
Vous? — Je le dis pourtant, dit le chevaher, que vous vées
bien que il est plus neuf que les autres — C\'est vérité repon-
disje — Or dit-il je le vous conterai par quelle incidence ce
• fut, et quelle chose etc. — En zoo als hij daar alles getrouw
te boek stelt wat men hem verhaalt, behoort hij zelf noch tot
eenige partij noch tot eenige natie. Hij is als een van die Ita-
liaansche condotierri, zij boden hun degen aan degenen die
hun \'t meest betaalden, hij bood zijn pen aan hem die hem
\'t meest en \'t best vertelde : de chevalerie is nog voor het laatst
bij hem een groote eenheid, waarvan hij \'t orgaan was: weldra
zou de nationaliteit zich scherper teekenen, en \'t zou den schrij-
ver niet langer vergeven worden zijn vaderland te vergeten. En
Wel is hij het ware orgaan van dien riddertijd, even als die rid-
ders heeft hij voor de vilains niet veel over: hoe zeer hij ook
het verhes beklaagt van een enkele der ridders, welke partij
hij ook heeft versierd, voor de honderden van vilains geboren
om \'t land te bebouwen, heeft hij niet veel medelijden. —
Merk verder op hoe hij zoo\'n genoegen heeft in zijn eigen
werk, als zij hem iets vertellen, ontghpt hem van zelf die

\' Zie Froissart, t. il, pag. 380.

)

-ocr page 152-

kreet \' : quot;je voudrois qu\'il m\'eut coûté du mien et je eusse là
étéquot; : en als hij weer begint te schrijven, dan is als of hij in
zijn werkplaats gaat, me suis de nouveau reveillé et entré de-
dans ma forge, pour ouvrer et forger en la haute et noble
matière \\ Maar meer dan dit. Hij heeft bewustzijn van zijn
werk, met wat trots beloont hij elk der ridders die hem wat
weet te zeggen, door hem te beloven zijn naam in zijn chro-
nieken te vermelden; wel weet hij \'t zeker, dat
zijn werk de tij-
den zal overleven: car je savois bien que, encore au temps à
venir et quand je serai mort, sera cette haute et
noble histoire
en grand cours, et y prendront tous nobles et
vaillants hommes
plaisance et exemple de bien faire l - Eeeds vroeger hebben
wij gezegd hoe de echt-rehgieuse toon die bij Joinville uit-
bbnkt, hier niet meer is, wij gaan nog verder en beweren dat
een zekere zedelijke zin, een befde voor de menschheid aan den
historieschrijver ontbrak, zoo als aan de mannen van den tijd
dien hij schilderde. De geschiedenis van den graaf Gaston de
Poix, die zijn zoon heeft vermoord, maar toch even geëerd
blijft, is daar om het te bewijzend wil men een paar wLden
van Froissart zeiven, men leze de volgende, waarin
reeds eenige
trekken voorkomen, die ons aan \'t vossengelaat van Commines
herinneren quot;Mais je vous demande une chose qui moult
me fait émerveiller: comment ces quatre rois d\'Irlande sont sitôt
venus à l\'obéissance du roi d\'Angleterre; vous m\'avez dit que
ce fut par traité et par la grâce de Dieu. La grâce de Dieu
est bonne qui la peut avoir, et peut moult valoir, mais on
voit petit de seigneurs terriens présentement augmenter leurs
seigneuries, si ce n\'est par puissance etc.quot; _ Zoo sprak reeds
froissart, voor het oogenblik echter vinden wij ons nog ten
minste wat de vormen betreft, geheel in den bloeitijd der feo-
dahteit, met Philips van Valois op den troon van Frankrijk.-

\' Tom. III, j)ag. 212.
= Tom. III, pag. 1.
Tom. 11, pag.

^ Men kan dit verhaal ook lezen, naverteld door Oltmans,nbsp;- 1S4I

deel II, pag. 72 enz. en 10.5 enz.
\' Tom. 111, p. 212.

-ocr page 153-

Philips van Valois door de feodaliteit vooral tot koning uitge-
roepen \', was een vorst naar deu zin dier riddertijden: een
koning die met de kroou op het voorhoofd en deu scepter in de
hand voorzat bij allerlei feesten, eeu koning der romans en
der chansons de geste: niet de sombere eu schuwe rechtsge-
leerden omgaven hem, ueeu de bloem vau deu adel verdrong
zich in ziju kasteeleu: het hofleven spreidde een ongekende
pracht ten toon, en al dat bloemgeschitter maakte de ketens
bcht, die overigens op de edellieden gelegd werden, \'t Begin
Van zijne regering onbezorgd en vol feesten, was een ware
royauté de theatre: de ridderlijkste koning van die tijden, de
immer dolende Jan van Boheme was toen dau ook het liefst te
Parijs, le séjour le plus chevaleresque du monde: zelfs deed de
koning zijn best om de voetstappen vau Lodewijk den Heilige
te drukken: en hij regelde ook door middel vau den advocaat
generaal bij het parlement Pierre de Cuguières, de aanmati-
gingen van de Gallicaansche geestelijkheid, die zeer had ge-
Wonnen bij de laatste omkeeringen ten gunste der feodaliteit
Een veldtocht tegeu Vlaanderen, dat nu bij Montcassel als
een weerwraak op het verlies bij^-Courtrai, verslagen werd,
Verhoogde deu luister van \'t hof: het was een ware veldtocht
Van de feodaliteit tegen de communes geweest, de verbittering
Was meer en meer opgewekt tegen die immer in rijkdom toe-
nemende steden, eu een oud lied uit die tijden doet die afgunst
het best kennen door \'t refrein in den mond des adels ge-
legd

Wrongele ende wey, broot ende caes.
Dat heit hi al den dach:
Daerom es de kerel so daes,
Hi hetes meer dan hys mach.

^ Zie Ranke, quot;Histoire de France,quot; I, pag. 48.

\' Het principe der zoogenaamde appels pomme d\'abus werd zoo door hem
geregeld; men zie de literatuur over dat ontwerp bij R. von Mohl, quot;Staatswis-
senschaften,quot; IH, pag. 187 en 188 , waarbij te voegen is een stuk van Monta-
\'(^mbert iti de Correspondent. — Zie overigens Dupin, quot;Mannel du droit public
ecclésiastique français.quot; Paris 1844, pag. XXXI en 107 seqq: hoe de geestelijk-
heid zich op Pierre de Cugnières wreekte, kan men lezen bij Michelct, TH,,
ïgt;ag. 494.

\' Zie van Vloten, quot;Nederlandsche Geschiedzangen,quot; 1,353, pag. 34 seqq.

-ocr page 154-

Het scheen dus alles in Erankrijk goed te gaan, toch deed
zich van tijd tot tijd een enkele toon hooren, die minder har-
monieus dan deze dichterlijke ontboezeming in \'t oor des adels
klonk. De hertog Eobbert van Artois bleef maar altijd versto-
ken van \'t leen dat de feodahteit hem toekende, en vluchtte
eindelijk naar Engeland: — en bovendien \'t kon wel niet an-
ders of de klachten van \'t volk over de vervalschingen in de munt,
de herhaalde zware belastingen moesten eindelijk wel eenige
onrust ook in de hoogere standen verwekken. Zoo stonden de
zaken in Erankrijk, toen Engeland zich tot den aanval gereed
maakte en zijn vermeende rechten op de kroon met de wapens
begon te doen gelden. De Engelsch Eransche oorlog die zijn
ware oorzaak had in het macht hebben van een vreemden soeve-
rein, den koning van Engeland, in een overigens niet aan hem
onderworpen land, die oorlog welke langzamerhand van een
feodalen krijg een nationale wordt, geeft te onverwachte uitkom-
sten, dan dat wij niet een oogenbhk op een algemeenen in-
vloed in Europa de aandacht vestigen, M\'ij bedoelen de belang-
rijke plaats die de handel had ingenomen. Le secret des ba-
tailles de Créci, de Poitiers est aux comptoirs des marchands
de Londres, de Bordeaux et de Bruges zijn de woorden die
Michelet gebruikt Laat ons zien hoe?

De handel met het Oosten had zich tot in de dertiende eeuw
voornamelijk bepaald tot de boorden van de middellandsche zee,
de steden van Italië en Zuid-Erankrijk hadden zich tot stapel-
plaatsen weten te verhelfen, en van daaruit werden de waren
uit Azië en uit \'t zuiden van Europa over land binnenwaarts
naar Europa vervoerd: sinds dien tijd echter was men begonnen
de Straat van Gibraltar door te zeilen, en van nu aan was het
noorden van Europa met het zuiden beter vereenigd, de toe-
nemende aanvoer had toenemende behoefte verwekt, en de handel
had een uitgebreide vermeerdering verkregen. Vlaanderen
vooral
was de stapelplaats geworden en rijkdommen vloeiden daar over.
Europa had meer en meer het oog op dat verre Oosten geves-
tigd: nu niet meer om \'s Heeren kruis daar te plaatsen: neen,

1 Zie Miehelet, 111, pag. 268.

-ocr page 155-

dat schoone geloof was allengs verdwenen, sinds volgens de
uitdrukking van Hegel \' der Christenheid bij het Heilige Graf
nog eens geantwoord was, wat den jongeren werd toegesproken
toen zij daar het ligchaam des Heeren zochten : quot;wat zoekt gij
den levende bij de dooden. Hij is niet hier, Hij is opgestaanquot; —
nu gold het materieele schatten, waarvan een Marco Paolo in
zijn reis ten jare 1298 zoo goed wist te vertellen: toch is het
aardig hoe ook nog de koophandel met de godsdienst verbonden is ;
Wel zijn wij niet meer op het standpunt van Joinville, die gerus-
telijk gelooft dat de specerijen uit het paradijs komen Avant
que le flum (de Nijl) entre en Egypte, — zoo spreekt hij — les gens
qui ont acoustumé à ce faire, geteut leur roys desliées parmi le fium
au soir : et quant ce vient au matin, si treuvent en leur royz
eel avoir de poiz que l\'en aporte en ceste terre, c\'est à savoir
gingimbre, rubarbe, lignaloecy et canele : et dit l\'en que ces
choses viennent de paradis terrestre, que le vent abat des arbres
qui sont en paradis, aussi comme le vent abat en la forest en
cest pays le bois sec: et ce qui chiet du bois sec en flum nous
vendent les marcheans en ce païz. Dit ailes gelooft men niet
meer, maar in \'t jaar 1321 heeft de Venetiaan Sanuto aan paus
Johannes XXII een boek aangeboden, dat onder den vreemden
titel van quot;Secreta fidelium crucisquot;, het eerste werk over han-
delspolitiek is en dat Avonderbaars genoeg bevat. Het behelsde
het voorstel om Egypte ter zee te blokkeren, zoo zijn koop-
handel te vernietigen en het land aan de Christenheid dus over
te leveren. Eerst komt een zamenstel van alle bijbelteksten,
die aan de Christenen den plicht opleggen het heihge land te
veroveren, dan volgt een beredeneerde opsomming van alle spe-
cerijen waarvan het heilige land de stapelplaats is. Zoo zijn
boek in drie deelen is verdeeld ter eere der Heilige Drieëenheid,
de reden daarvan is ook dat er drie zaken noodig zijn tot herstel
Van de gezondheid des ligchaams, te weten de stroop om alles
meê te bereiden, de medicijnen, en een goede levensdieet:

\' Hegel, quot;Philosophie der Geschichtequot;. Berlin 1848, pag. 476.
^ie Joinville, pag. 59 en 60.

-ocr page 156-

en zoo alles door elkander \'; de kaarten intusschen die hij bij
zijn werk voegt zijn allerbelangrijkst en toonen hoeveel men in
die tijden reeds van de gesteldheid der aarde wist — Doch
ter zake: terwijl nu Frankrijk over \'t algemeen door zijn ver-
keerd bestuur bijna als buitengesloten was van den algemeen
opkomenden handel, doet Engeland al wat \'t maar eenigzins
kan om die beweging tot zich te trekken, en vormt zich allengs
tot een handelsstaat. Van zelf verbindt het zich, door de ge-
lijkheid van de belangen, met Vlaanderen, waar de machtige
Artevelde ondertusschen de gemoederen heeft gewonnen, en den
franschen invloed heeft verjaagd. Zoo is de toestand van de
twee rijken bij \'t begin van hun schok. Erankrijks Staten-
Generaal hadden den koning zoolang de oorlog duurde een recht
toegestaan op het verkoopen van dranken en van \'t zout: vol-
gens welk recht de koning het monopobe van dit laatste artikel
tot zich trok, en dus de administratie der gabelles schiep. En-
geland nu valt aan, eerst van den kant van Vlaanderen, doch
vruchteloos, dan aan den kant van Bretagne, waar het de partij
van Montfoort tegen Karei van Blois den schrikkelijken heiligen
ondersteunt: ook hier zonder dadelijk gevolg — eindelijk tast
het op raad van den graaf d\'Harcourt Erankrijk meer in \'t cen-
trum aan en wint den slag bij Créci.

Die slag bij Creci 1346 is een te gewichtige gebeurtenis dan
dat wij niet een oogenblik bij zijn gevolgen stilstaan. Men
merke op dat het leger van den Koning vooral uit voetvolk
en bovenal uit boogschutters bestond. Wat zich te Kortrijk in
den sporenslag, bij Morgarten in den oorlog der Zwitsers tegen
Albrecht van Oostenrijk reeds had voorgedaan, werd nu weder
bevestigd, dat de ruiterdrommen der ridders niet meer voldoende
waren De privaatoorlogen der feodaliteit, waar altijd ridders
tegen ridders streden, hadden dit feit niet kunnen leeren:

\' Zie L. Cibrario, quot;Economie politique du Moyen Agequot;. Paris 1859, tom. II,
pag. 246 en Michelet, III, pag. 269.

2 Zie ook Alexis Monteiî, quot;Histoire dos français des divers Etatsquot;. Bruxelles
1843, tom. Il, pag. 75.

\' Zie Chateaubriand, quot;Etudes Historiquesquot; Oeuvres. Bruxelles 1822, torn. V-
pag. 91 seqq.

-ocr page 157-

f\'Ventoin de kruistochten, die, om tot een juiste waardeering te
geraken, te ver af geschiedden en waarvan de ongelukken altijd
Verbloemd eu ontveinsd werden, terwijl men de oogen slechts
richtte op de wonderdaden van een persoonlijkheid als Godfried
Vau Botiillou en Eichard Leeuwenhart. Maar nu langzamerhand
in Prankrijk al die hoven der barouneu zich in één hof, dat
Vau den koning, hadden geconcentreerd en de nationale oor-
logen weldra begonnen, bleek Aveder het volstrekt onvermogen
Van de feodaliteit als sociaal ligchaam, hoe voortreffelijk ze ook
het individu ontwikkelde. Het was eeu geduchte schok iu de
denkwijze vau \'t algemeen. Door het militaire wezen was de
feodaliteit nog iu ieders oog groot, zou ook deze aureool weldra
Verbleeken? Het scheen zoo, de invoering der soldij ook aan
•le ridders toonde reeds aan hoe de oorlogen gansch iets anders
Werden \' : maar bovenal was dit merkbaar bij het gebruik van
^ kanon, dat hier zijn intrede deed. In \'t begin van den eersten
aanval aan de zijde van Ylaaudereu, was het buskruid nog alleen
^Is middel tot inbrandsteking gebezigd, even als het Grieksche
vuur bij de Sarracenen, maar nu iu den slag bij Creci ^ werd de
Ware artillerie gebruikt: en de ridders vielen zonder strijd en
Zonder eer.

\'s Kölligs alten Landen
Sind zwei Geschlechter nnr entstanden.
Sic stützen würdig seinen Thron:
Die Heiligen sind es und die Kitter:

quot;^eh, de heiligen waren al wonderlijk vervormd, zoo men er nog
aan geloofde, getuige die Karei van Blois — en de ridders —
Van de twee daarop volgende verzen (uit Goethe\'s Paust)

Sie stehen jedem üngewitter
Und nehmen Kirch und Staat zum Lohn.

Zou het eerste weldra een leugen, het tweede een bitter verwijt
Wezen.

Maar dit was nog niet genoeg ongeluks voor Prankrijk: de
Engelsche koning begreep terecht een vast punt in Frankrijk te

\' Henri Martin, V, pag. 39.
\' ïlenri Martin, V, pag. 48 en 91.

-ocr page 158-

moeten hebben, hij nam Galais in, en bevolkte het met Engel-
schen. Van nu aan waren er niet alleen fransche onderdanen
aan den koning van Engeland onderworpen; maar de Engelschen
zeiven vestigden zich in Erankrijk. Men kent de zelfopoffering
der zes burgers die het beleg van Calais kenmerkt ^ wij willen
ze hier niet herhalen; slechts een opmerking voegt hier: het is
deze, dat over \'t algemeen het nationale leven nog weinig was
ontwaakt, en \'t municipale, de hefde voor de geboorteplaats en
de gemeente nog veel sterker was. Wat moeite toch Philips
van Valois deed om de uit de stad verjaagde franschen te be-
loonen en te verzorgen het hielp niets, en de grootmoedige
Eustache de St. Pierre was een der eersten die het zich heten
gevallen Engelschen te worden, om in hun goede vaderstad ten
minste te sterven. Ditzelfde flaauw kloppen voor de zaak van
de nationaliteit was ook op te merken bij \'t hart van den adel
De feodale baron achtte zich te veel soeverein dan dat hij niet
telkens met den vijand zou handelen. Velerlei verraad was het
gevolg, en eerst moest Clisson, die met Eduard III heulde,
gedood worden door den franschen koning, eer het
denkbeeld
ten minste van twee vyandige naties levendio* werd ®

Erankrijk door het ongeluk als overstelpt, wachtte met dood-
sche verslagenheid in 1348 de verschijning van de zwarte pest
af. De ziekte waarde zestien maanden rond. Poogde in Duitsch-
land de dolle woede en waanzin der Elagellanten de ziekte te
keeren, trachtte de lichtzinnigheid der ItaHanen er mede te
spotten zoo als een Bocaccio in zijn Decameron, in Erankrijk
vielen mede bedroevende tooneelen voor, men wierp zich op de
Joden, totdat twee derden der imvoners waren weggenomen

Wat het grondgebied van het koningrijk Erankrijk onder
deze treurige regering betreft, MontpelHer en la Dauphiné
werden wel is waar gewonnen, het eerste door koop, het laatste

1 Zie de opmeAingen van Vinet, quot;Etudes sur la litterature française au dis-
neuvième sièclequot; 1857, tom.
II, pag. 326 en 327, naar aanleiding van de heer-
lijke beschrijvingen van Michelet en Chateaubriand.

3 Zie Michelet, III, pag. 818.

3 Villani de historieschrijver en Petrarca\'s Laura stierven in deze pest. Deze
pest is ook goed beschreven door den Griekschen keizer Cautacucenus.

-ocr page 159-

door afstand — maar Navarre werd een afzonderlijk koningrijk
en kwam aan de dochter van Louis Hutin en haren gemaal den
graaf d\'Evreux. Philips YI werd opgevolgd door zijn zoon
Jan II; den ridderlijksten koning dien tot nu toe Frankrijk gehad
had; die zich in alles tot voorbeeld stelde den avontuurlijken
honing Jan van Boheme. Alles wat mogelijk was werd door hem
gedaan om de feodaliteit weder in al haar glans te doen schijnen.
Een gedeelte van hun schulden schold hij den edellieden kwijt,
en. opdat een nieuwe geest het verkwijnend ligchaam zou bezielen,
stichtte hij de ridderorde de l\'Etoile: die aanhef van de ordon-
nantie waarbij deze orde wordt ingesteld, is in vele opzichten
merkwaardig, zij luidt als volgt Jean par la grâce de Dieu,
roi des Français. Entre les diverses sollicitudes de notre esprit,
nous avons souvent et plus de vingt fois pensé que, dans les
temps anciens, la chevalerie de notre royaume brillait dans le
monde entier par sa bravoure, sa noblesse et sa vertu: à ce
point que, moyennant l\'aide de Dieu, et avec l\'appui des fidèles
serviteurs de ladite chevalerie, qui leur prêtaient sincèrement et
■ûnanimement la force de leurs bras, nos predecesseurs ont rem-
porté la victoire sur tous les ennemis qu\'il leur a plu d\'attaquer,
qu\'ils ont ramené à la pureté de la vraie foi catholique une
infinité de gens que, par ses ruses, le perfide ennemi du genre
humain avait entraînés dans l\'erreur, et qu\'enfin ils ont rétabli
dans le royaume la secureté et la paix. Mais par la longue
snite des temps, quelques uns desdits chevaliers, soit qu\'ils
^lent perdu l\'habitude des armes, soit par d\'autres causes que
nous ignorons, se sont de nos jours adonnés plus que de cou-
tume à l\'oisivité ou à de vaines affaires, et négligeant leur
honneur et la renommée, se sont laissé aller à ne s\'occuper que
de leur intérêt privé. C\'est pourquoi, nous rappellant les temps
anciens, et les glorieux gestes desdits fideles chevaliers nous
^Vons résolu de ramener nos fideles d\'aujourd\'hui et à venir à
^^ gloire de l\'ancienne noblesse et chevalerie; de telle sorte
lue cette fleur de chevalerie, qui pendant quelque temps et

Zie Guizot, quot;Civilisation en Francequot;, III, pag. 381 en 382 en Alexis de
onteil, quot;Histoire des français des divers e\'tatsquot;, I, pag. 135.

-ocr page 160-

par les causes susdites, à langui et perdu quelque chose de
son éclat, se relève et brille de nouveau pour la gloire de
notre royaume.

\'t Ongenoegen van \'t volk werd echter zoo niet gestild, en
de onthoofding van den connétable \' Eaoul d\'Eu, wiens waar-
digheid werd gegeven aan Charles d\'Espagne, den
onwaardigen
gunsteling des Konings, deed het niet verminderen, terwijl \'t
vervalschen van \'t geld nu tot zijn toppunt was gekomen. Het
mark zilver gold bij de komst van Jan op den troon, 5 livres
5 sous: op het einde van \'t jaar 1351 werd het gebracht op
11 livres, dus 100 pCt. opgeslagen: maar dat was slechts het
begin, in de maand Eebruarij 1352 daalde het mark plotsebng
van 11 livres tot 4 livres 5 sous : vervolgens klom het weer tot
13 hvres 15 sous, gold toen een tijd 4 livres 10 sous, om
eindelijk de hoogte te bereiken van 18 livres. Zestien veran-
deringen telde men soms in één jaar. Hier was, zegt Michelet,
de wet waanzinnig En nu de oorlog weder begon en er
geld moest wezen, daar de adel ook niet meer voor niet wilde
dienen , werden de Staten in 1355 opgeroepen. Zij het ons
vergund bijzonder op deze Staten-vergadering de aandacht te
vestigen. Wij hebben gezien hoe de derde stand krachtig op
de vergadering van \'t jaai- 1302 zich deed gelden. Het
recht
echter om te zamen met de twee standen te beraadslagen,
was aan den derden stand in vele opzichten een
verdacht
recht, en was dus niet met hart en ziel aangegrepen. Elke
oproeping toch liep uit op een vraag naar geld, en men
schrikte
terug voor het recht dat door zoo groote opofferingen moest
worden geboet. Dus was het geschied dat na 1302 de derde
stand slechts weinig mede vergaderde, en dan nog een zeer
ondergeschikte rol speelde. Maar onder koning
Jan was de
ellende van \'t rijk zoo groot geworden, dat onwillekeurig een
hooger vlucht de gemoederen der stedelingen aangreep, en zij
besloten zich de zaken van staat aan te trekken. De plotse-

1 Over de waardigheid van connetahle zie Warnkönig, quot;Französisehe Staats-
nnd Rechtsgeschichte,quot; I, pag. 399.
3 Zie H. Martin, V, pag. 137. Michelet, III, pag. 361.

-ocr page 161-

linge schok op de statenvergadering van 1355, en de hervor-
Olingen daar voorgesteld, wonderlijk uitblinkende tegen den
donkeren achtergrond van een anders zoo onverstandig bestuur,
zijn de gevolgen van dat voor \'t eerst met bewustheid zich aan-
trekken van de zaken vau \'t laud door de stedeu. Wat toch
Was het geval? Zoodra de steden eens naauwkeurig de admini-
stratie van den fiscus nagingen, kon het niet auders of zij wer-
den getrofièu door het wonderlijk omspringen met de lands
gelden door de koninklijke dienaren. Genoeg hebben wij aange-
toond hoe de feodaliteit die geheel gebaseerd was op het begin-
sel van trouw aau den persoon, het denkbeeld vau staat, dat
^Sj het dieueu ten beste vau de algemeene zaak, niet begreep,
ï^it denkbeeld — wij hebben er reeds meer op gewezen —
leefde alleen bij de gemeenten in de stedeu. Voor de gemeen-
ten was orde, regelmaat, economie, zorg voor het w^elzijn van
allen niet alleen eeu beginsel of eeu vaste wet, neen het was
een feit dat alle dagen geschiedde, gewaarborgd door allerlei
inrichtingen, volgeus welke elk ambtenaar of rekeuplichtige
Zonder ophouden werd bewaakt eu nagegaan in zijne handebn-
gen. Weluu diezelfde begrippen slechts toe te passen op het
bestuur van \'t land, dusdanig was het oogmerk van den der-
•^en stand ^ op de statenvergadering van 1355. Men heeft die
Vergadering zeer te recht de eerste assemblee nationale vau
frankrijk genoemd: let echter wel op dat het nog maar alleeu
^e drie standen iu \'t noorden en midden vau Frankrijk zijn,
zoogenaamde langue d\'oil, die van \'t zuiden les Etats de
^^ngue d\'oc vergaderden nog altijd afzonderlijk De derde
dan tot orgaan gekozen hebbende, Etienne Marcel prévôt
^an de handelaars van Parijs, dreef al dadelijk het toestaan van
soldij voor 30,000 man voor een jaar door, op te brengen
^oor een belasting (gabelle) op het zout, en door een taxe
^e huit deniers par livre sur toute chose vendue, welke beide
quot;Opbrengsten van alle personen iu \'t rijk, leekeu en geestelijken.

Zie Aug. Thierry, quot;Thiers Etat,quot; I, pag. 50 en 51.

®e A. C. Thihancleau, quot;Histoire des Etats Gevraiix (;n France.quot; Bruxelles
b pag. 88.

-ocr page 162-

edelen en burgers, zou gevraagd worden. De gelijkheid van
allen voor de belasting was dus tot beginsel verklaard, al
moesten weldra deze twee belastingen wijken voor een
zooge-
noemde income-tax. Maar bovendien, en hier kwam het voor-
naamste , de staten zouden zelf zorg dragen voor het innen van
de belasting, en een commissie van negen opperintendanten,
drie klerken, drie edelen en drie burgers, zoude deze
geheele
finantieële administratie besturen en bewaken. De Staten-Ge-
neraal uiteengaande, verdaagden zich zeiven op zekere bepaalde
termijnen. De benoeming van die negenmannen was de stoutste
maatregel die men zich denken kon: de koninklijke macht werd
zoodoende voor eenigen tijd als geschorst, en de
nationaliteit
zich niet meer vertegenwoordigende in den koning, handelde
buiten de monarchie om. — Zoo was er echter nu geld en duS
een leger op de been, het leger vertrok naar \'t zuiden, waar
de zwarte prins alles verwoestte, men was vervuld van de blijdste
verwachtingen, toen op eenmaal de mare
Aveerklonk dat het
fransche leger van 50,000 man bij Poitiers door 8000 Engel-
schen was geslagen, en dat koning Jan gevangen was. Dit ge-
beurde 19
September 1356. Welk eene ontsteltenis allerAvege
ontstond laat zich begrijpen, \'s konings oudste zoon, de hertog
van Normandië, 19 jaar oud, nam \'t bewind op zich in die
schrikkelijke wanorde K In de feodaliteit en den adel die de-
zen slag had verloren, had men geen \'t minste
vertrouwen meer-
Avec tout ce, les chevaliers et les écuyers qui retournés étoient
de la bataille, en étoient tant haïs et si blâmés des communes
que envis ils s\'embatoient ès bonnes villes. Si parlementoient
et murmuroient ainsi les uns sur les autres ^ Onmiddelijk
werden de staten bijeengeroepen, en deze kwamen bijeen 17 Oc-
tober 1356. Wie anders zouden in deze vergadering den
stoot
geven tot groote ondernemingen dan de steden, daar de feo-
daliteit alles en ook haar eer had verloren? Bovendien lieten
velen van den adel en de geestelijkheid zich in deze zitting
vertegenwoordigen door hun procureurs, de meesten immers

\' Zie Froissart, T, pag. 863.

-ocr page 163-

Waren gevangen genomen in den schrikkelijken slag De ste-
den begrepen haar toestand en haar phcht, en beter nog dan
al de steden te zamen, zag Parijs in, wat haar te doen stond —
lt;le man, wiens naam wij reeds genoemd hebben, Etienne Mar-
cel, als prévôt des marchands thands het werkelijk hoofd van
Parijs, daar de prévôt royal weinig meer te beduiden had, wist
als een andere Artevelde den invloed der gemeenten voor een
Oogenblik alvermogend te maken. Zij grepen, zich aansluitende
en als opgaande in de gemeente van Parijs, het roer in han-
den , en geholpen door den vertegenwoordiger der geestelijkheid,
ßobert le Coq, ond magistraat, thands bisschop van Laön, was
haar eerste daad om nit de vergadering een comité van tachtig
leden te benoemen, die de vraag te onderzoeken hadden, wat er
^el geworden was van de groote som gelds, welke in allerlei op-
l^rengsten en schattingen, knevelarijen en afpersingen aan \'t volk
quot;Was ontnomen, en wat er nn te doen stond. Het voorstel aan
den regent door de drie standen, was met andere woorden, om
liet gouvernement, de wetgeving en de administratie in de han-
den van een soort van senaat
uit de drie standen genomen, over
te geven, den Staten-Generaal het recht te verleenen om uit
eigen beweging te vergaderen, en de vorige raadgevers van den
koning in staat van beschuldiging te stellen. — Echte Fran-
schen gaan zij zonder zich om historische ontwikkeling te be-
liommeren, logisch den gang hunner ideeën na: welnu, zoo het
l^oningschap niet langer bij machte is het rijk te regeren, zoo
nullen de standen zorg voor zich zeiven dragen. — Wanneer
\'lat alles geschied was, beloofden zij geld te geven voor een le-
ger van 30,000 man. De regent, toen hij dit alles hoorde,
retira moult dolent, en sloot de Staten-Generaal, verzocht
2e naar huis te keeren, wat zij na eenige tegenkanting deden,
\'^oor dat [hij de regering zoo in handen van de staten gaf,
\'Wilde hij liever en te recht nog eens alle andere middelen
l^eproeven. Bovendien in de staten zeiven hoopte hij, dat weldra
^^ tijd de groote onevenredigheid der elementen zou aanwijzen.
Zonden de steden dan alles wezen en de adel niets? Zouden

Zie Michelet, III, pag. 380.

-ocr page 164-

de steden zich door Parijs alleen laten regeren, en Parijs ge-
hoorzaam blijven aan Etienne Marcel? Dit waren ten minste
vragen wier antwoord hij niet wilde vooruitloopen. Langzamer-
hand scheen hij moed te krijgen, de staten van het zuiden van
de Languedoc stonden beter voorwaarden toe: en hij vormde
alsnu het plan om van de steden en detail te krijgen, wat de
Staten-Generaal hem weigerden. Maar Parijs stond pal, vroeg
de Staten-Generaal terug, weigerde alles, en toen de munt we-
der verhoogd was, en de prévôt en de schepenen de munt
weigerden, was het antwoord op een bevel van den regent om
het beletsel voor den vrijen loop van \'tgeldw^egte nemen: Rien
n\'en ferons ! terwijl op hetzelfde oogenbhk de prévôt de
order gaf om zich te wapenen, hetgeen al de métiers deden.
De regent gaf nu gedwongen toe, beloofde de bij eenroeping
van de staten, en de ontzetting van eenige van zijn raadsheden
van hun post. De Staten-Generaal dan verzamelden zich 5 Ee-
bruarij
1B57. Waren zij minder in getal dan op de vorige
vergadering, hun energie was verdubbeld, volijverig volgden
zij hun leiders Etienne Marcel en le Coq. Het was het werk
van deze Staten-Generaal, dat wij op \'t oog hadden, toen wij
boven spraken van het karakter van de fransche natie, als
met
een ruk willende volvoeren, wat de tijd slechts in lange jaren
afweeft. Het is letterlijk \'t werk van de fransche
revolutie
van 1789, dat zij reeds beginnen : niet alleen in het overdragen
van de macht van de kroon op de natie, en het willen vesti-
gen van eene permanente nationale vergadering, in het werken
van Parijs op de provinciën, als het hoofd op het ligchaam:
neen, Marcel nam reeds toen de nieuwe kleuren aan voor \'t
volk; als teeken van verbond en symbool van herniemving,
droeg elk de half rood half blaauwe kaproenen, en hij
eindigde
als de mannen der fransche revolutie, met la terreur au nom
du bien commun. — De regent moest wel toegeven, en
eene
commissie van 36 leden begon de hand te leggen aan de her-
vormingen, en de staten zouden voor \'t geld zorgen, om een
leger op de been te brengen. Daar verbiedt eensklaps koning
Jan van uit zijn gevangenschap de staten voort te gaan, en
de provinciën weigeren op dit bevel van den koning het
voort-

-ocr page 165-

Zetten der geldbetalingen, het was het eerste verschijnsel van
de langzame verwijdering van Parijs en het overige Frankrijk.
Be ellende was overigens in dat Frankrijk tot haar toppunt
gestegen: de bevolking werd op allerlei manieren afgeperst, om
de rantsoenen der edelen te betalen, de vijand plunderde het
overige, en wat dan nog restte, werd een prooi der roovende
leenden. Er hadden zich, namentlijk zoodra de wapenstilstand
niet Engeland gesloten was, uit de soldaten van weerszijden
die nu geen werk hadden,
henden gevormd, die voor eigen re-
kening tagen alle menschen die maar iets hadden, den oorlog
begonnen, ridders en anderen voegden zich bij hen, en \'t ging
Vrolijk los op de arme uitgeputte landbewoners, et toujours ga-
gnoient pauvres brigands a piller villes et chateaux (Eroissart).
In die verwarring poogden de regent en zijne raadsheden nog-
öiaals de teugels van \'t bewind uit de handen van Marcel en
2ijn partij te nemen, maar met geen goed gevolg, weder ont-
brak \'t geld en waren de staten dus noodig, zij werden op
aandrang van Marcel 7 Nov. 1357 weder bijeengeroepen. Meer
^n meer echter teekende zich het fiere figuur van dezen volks-
tribuun, reeds had hij wederom getoond hoe hij zich de opper-
heerschappij van Parijs over de provinciën dacht, door bij de
hrieven des regents, tot bijeenroeping der staten, brieven uit
zijn naam te voegen: en nu gaat hij zijn stoutste greep
quot;^agen, en tegenover den koning of regent uit het huis Valois,
steunende op de feodahteit, een tegenkoning langzamerhand
Voorbereiden, die alleen op de bourgeoisie zou leunen. De
tegenkoning dien hij echter zelf eerst meende te moeten vor-
ken ten dienste der gemeente, was Karei de Booze, de ko-
ning van Navarre. Dezen sluwen en geslepen edelman, nog al-
tijd gevangen gehouden door de Valois, daar hij de gunsteling
quot;^^n Jan II Charles d\'Espagne, vermoord had — en bovendien
altijd gevreesd als afstammeling van de dochter van Louis Hu-
tin, en dus pretendent op de kroon, zoo de Sahsche wet niet
tusschen beide was gekomen — verlost Marcel uit de gevange-
nis en zoekt hem nu, met een partij om hem heen, te
plaatsen
tegenover den regent. — Wonderlijke overeenkomst met die
latere bourgeoisie die eenmaal een Louis Philippe tegenover de

-ocr page 166-

oude Bourbons, meende te moeten verhelfeu, om vaste eu ze-
kere waarborgen te hebben voor politieke vrijheid! — Maar
het was alsof Marcel, langzamerhand ziende dat de staten hem
meer en meer met Parijs alleeu lieten ^, telkens heftiger werd,
totdat hij eindelijk de plannen van de feodabteit geheel willende
vernietigen, besloot tot eene handelwijze, het tijdvak der ter-
reur voorafschaduwende. Hij rukt met ziju aanhang naar het
paleis vau den regent, quot;Sire,quot; dus roept hij dien toe, quot;ne
vous ébahissez de choses que vous véez, car il convient qu\'il
soit ainsi fait,quot; — eu zich wendend tot ziju met deu kaproen
bedekte volgelingen: quot;faites eu bref ce pourquoi vous êtes ve-
nus içi.quot; Dit waartoe zij dââr gekomen waren, was de
moora
vau de raadslieden des regents Ondertusschen zoekt hij des
te naauwer de steden te vereenigen, eu meer en meer den in-
vloed van Charles le Mauvais te vergrooten, doch de weg der
legaliteit had hij verlaten, en Parijs had wel is waar alle
zaken
tot uu toe op zich genomen, maar Prankrijk zou weldra het
niet langer gedoogen: — de regent inmiddels (eu het niet
verhoeden daarvan was Marcels groote poHtieke fout)
verbet
Parijs.

De provinciën (zij het ons vergund die uitdrukking te ge-
bruiken) zetten den regent weer op de been, van alle
kanten
spoorde de feodaliteit in de onvergenoegde provinciën hem aa»
om tegen Parijs andere maatregelen te gebruiken, de
staten
werden te Compiègne bijeengeroepen, en de strijd zou begin-
nen tusschen de twee partijen, toen een derde partij
plotsebng
het hoofd opstak, en alles dreigde te vermelen: het was de
arme bevolking op het platteland, en haar opstaud is
bekend
onder den naam vau de Jacquerie.

Het zou een aardige studie zijn, na te gaan hoe in de fransche
geschiedenis de duurzame vestiging van een toestand van vrij-
heid altijd is voorkomen door de afgunst, den nijd en de
weder-
zijdsche verdrukking die in den derden stand steeds plaats vonden
tusschen die twee bestanddeelen, die meu gewoon is aan

1nbsp;Henri Martin, V, pag. 184.

2nbsp;Michelet, III, pag. 397.

-ocr page 167-

duiden door de woorden bourgeoisie en peuple En hier deed
zich het probleem voor het eerst duidelijk en scherp voor, en
het bleek weldra dat de bourgeoisie, hoewel de revolutie ma-
kende te Parijs door de commune, niets te doen wilde hebben
ïüet de Jacquerie op het platte land ^ En toch dat platteland
Wilde eindelijk ook eens zijn kreet doen hooren, men sprak
Van vertegenwoordiging van den derden stand, het waren in allen
geval alleen de steden die de afgevaardigden zonden, die voor
hare belangen zorgden, en in al dien tijd wat deed men voor
de Eranschen die geen stedelingen waren, en niet tot den adel
of de geestelijkheid behoorden? — Wat men voor hen deed? —
Men dwong hen eerst op te brengen en te betalen, ten einde
de ridders in staat te stellen in prachtigen wapendosch den oorlog
te beginnen : dan als de oorlog geëindigd was, dwong men hen
Weder op te brengen en te betalen, ten einde het rantsoen
Voor de gevangen ridders te leveren. Altijd het slachtoffer in
tijd van oorlog, werden zij in vrede niet alleen genoemd, maar
Werkehjk behandeld als de terrae vestitus, de pecunia viva.
Jaques bonhomme crie mais bonhomme payera. Koninklijke
rechten hadden zich langzamerhand doen gelden boven en bij
die aan den heer verschuldigd, en nu werden zij nog geplun-
derd door de compagnies der roovers; was het wonder dat de
Wanhoop woede werd; zij vielen bij de algemeene ontbinding
der maatschappij op hunne onderdrukkers aan, zij grepen \'t zwaard
»^aar wierpen nu ook de scheede weg, Ignorantne datos, ne
quisquam serviat, enses? ^ — Let wel op hoe deze beweging
der Jacques niets meer had van de godsdienstige geestdrift der
pastoureaux in vroegere tijden: zij verwachtten niet meer den
Heiligen Geest, zij vroegen slechts oog om oog, tand om tand,
eindelijk eens in weinige dagen den haat bot te vieren,
opgestapeld door lange jaren van lijden en smart.

^ Het spreekt van zelf dat wij hier vooral de regering van Louis Philippe op

oog hehhen, zie het probleem vooral uitgesproken bij Louis Blanc in zijn boek
^®gen Lord Normanly, en bij Quinet, quot;Oeuvres Complètes,quot; t. X, pag. 35. Aver-
tissement au pays.

® Zie ook Michelet, quot;Eenaissance Introduction,quot; pag. 67, en ook pag. 37,29.
Zie ook Tocqueville, quot;l\'ancien regime,quot; pag. 329 en 330.

^ Augustin Thierry, quot;Dix ans d\'Etudes historiques.quot; Paris 1846, pag. 243 seqq.

-ocr page 168-

Terwijl Marcel en de burgerij van Parijs met de Jacques on-
derhandelden en zich toch niet met hen wilden vereenigen, wis-
ten de baronnen de Jacques bij Meaux te verslaan en ze
verder
te vernietigen: en door die overwinning als \'t ware weder ge-
constitueerd, voelden zij zich met den regent aan \'t
hoofd,
krachtiger dan ooit om Parijs te belegeren en \'t hoofd t®
bieden.

Parijs begon te wankelen, verlaten door de provinciën, be-
dreigd door de roovende compagnies, ingesloten door den re-
gent, stond de stad geheel alleen. Marcel zag alleen heil en
redding in eene gansche overgave aan Karei den Booze, de ge-
meente wilde
\'t niet, en vermoordde op haar beurt den tribuun
Etienne Marcel den Sisten Juhj 1358.

En de gemeente had recht haar hoofd niet meer te volgen,
niet de commune maar het koningschap was de taak bereid om
Erankrijks nationaHteit te vormen: en het koningschap zou dan
ook, na dien wilden droom van \'t volk, krachtiger dan
ooit
die taak voortzetten, instemmend met de leus van allen: volo
esse bonus Gallicus — De regent verzoende zich met Karei
van Navarre, verwierp met de staten een smadelijk
tractaat,
dat zijn vader met Engeland gesloten had, en toen Engeland
weder den aanval begon, gelukte het hem in 1360 het verdrag
van Bretignj te sluiten, waarbij vrede werd gemaakt en ko-
ning Jan zijn vrijheid herkreeg voor 3 millioen dukaten
maar tevens Erankrijks grondgebied tot op den tijd vóór Phi-
lips Augustus beperkt werd: geheel Guyenne: le pays de Tar-
bes, de l\'Agenois, du Quercy, du Rouergue , du Perigord, du
Limousin, de l\'Angoumois, de la Saintonge, du Poitou, du
Ponthieu: Calais, het graafschap Guines en vele
heerlijk-
heden moesten worden afgestaan. Voeg hierbij hoe koning Jan
weldra de slechte politiek begon van groote apanages aan
zijn zonen te geven: het naauw gewonnen Bourgogne aan den
één Anjou, Maine en Touraine aan den tweeden, en Bern
aan den derden, en men begrijpt welke schrikkelijke
verbrok-

1nbsp;Miclidet, III, pag. 421:!.

2nbsp;Zie de Barante, quot;Les dues de Bourgogne.quot; Paris 1824, 1, pag-

-ocr page 169-

keling het koningrijk onderging. Jan 11, na zijn dochter aan
de Viscontis gegeven te hebhen om geld te verkrijgen, stierf
Weldra te Londen, werwaards hij gegaan was, tot het laatst de
riddereer getrouw; een zijner zonen toch gijzelaar van Eduard
Van Engeland, was tegen het gegeven woord aan naar Parijs
Vertrokken, de koning van Prankrijk begreep uu dat het zijn
pbcht was zich weder gevangen te stellen, eu wat ook zijne raads-
leden beweerden, hij bleef er bij, zeggende dat als het eerge-
voel overal elders ook verbannen werd, het een schuilplaats
öioest vinden in de borst der koningen.

De regent wien Marcel niet had kunnen bedwingen, werd kouiug
ouder den uaam van Karei V. De bijnaam hem gegeven vau
lt;len Wijze, drukt al dadelijk uit hoe wij hem ous hebben voor
te stellen. Daar was dan weder eeu koning zoo als Philips de
Schoone, doch zonder al diens slinksche wegen: een moderne
koning, die zittend in ziju kabinet de zaken van staat be-
stuurde, geeu held der feodabteit, die strijdend ziju rijk ver-
loor, zoo hij zijn persoonlijke eer slechts redde. Na te gaan
boe hij één voor één de drie vijanden van zijn rijk, den koning
Van Navarre, de compagnies en de Engelschen overwon en ten
«Uder bracht, hoe hij langzamerhand den staat weêr herstelde,
eu orde eA wet weder deed eerbiedigen, geeft ons te kennen
hoe hij waarlijk zijn spreuk in actie bracht: seigueurie est plus
charge que gloire, eu doet ous een hoog denkbeeld koesteren
Van zijn denkend hoofd. Wat zijn arm betreft, iedereen heeft
diens uaam op de lippen, al heeft ook de traditie geheel en al
het beeld vau Bertraud du Guescliu vervormd. Deze was het
die de vormeu vau de feodabteit uiet meer eerbiedigende, het
Wezentlijk ernstig meende met den oorlog, niet langer er een
tournooi van maakte, en meer het goed gevolg dau het point
d\'honneur op \'t oog had. Bretagner en zelf hoofd der com-
pagnieën, heeft hij, toen de koning vau Prankrijk hem tot zijn
dienst had crewonneu, door wilden moed, maar niet minder door
list en schranderheid Prankrijks grondgebied herwonnen. AI
dadelijk gingen zij beide, de koning eu Du Guescbn, aan het
Werk. Aan Engeland werd geld gegeven totdat men zich sterk
genoeg voelde het aan te tasten; men sloeg de partij van

-ocr page 170-

den koning van Navarre bij Cocherel, en zocht nu Frank-
rijk van de roovende benden te verlossen: een burgeroorlog in
Spanje tusschen den koning don Pedro den Wreede van Castihë \'
en zijn bastaardbroeder Hendrik van Trastamare, scheen een
geschikt middel: de koning van Frankrijk ondersteunde dezen
laatsten, en de compagnieën namen dienst om don Pedro aan
te vallen. — Inmiddels hadden de Engelschen en Franschen
zich door middel van de twee partijen van Montfoort en van
Blois in Bretagne weder bestreden: de Franschen waren gesla-
gen bij d\'Auray, en zelfs was Du Guesclin door den grootsten
ridder der Engelsche Chandos gevangen genomen. Du Guesc-
lin werd vrijgekocht voor 100,000 francs, en de oorlog in
Spanje begon. Het sprak van zelf dat de Engelschen die thands
onder bevel van den zwarten prins het zuiden van Frankrijk
inhielden, de tegenpartij don Pedro hielpen, en weder was
het geluk op hun hand, zij versloegen de Franschen bij ISTa-
varette, en weder werd Bertrand du Guesclin door Chandos
gevangen genomen. —- De zwarte prins keerde weldra echter
naar zijn hoofdplaats Bordeaux, als regent van Aquitaine terug, en
ook de compagnieën, nu weder zonder werk, begonnen op nieuw
Frankrijk te plunderen. Niets nu wekte meer den haat tegen
Engeland op, dan juist deze compagnieën, daar zij overal op
last van den zwarten prins voorgaven, te handelen. Karei V
bediende zich zeer geslepen van dezen zich vermeerderenden haat:
allengs zocht hij de partij van den prins in \'t zuiden te ver-
zwakken, door de handigste en machtigste edelen tot zijn zaak
over te halen, zoo d\'Albret en Chsson, en eindelijk toen de
prins aan de Gasconjers weder een belasting had opgelegd, en
zij aan den koning van Frankrijk appeleerden, riep hij den
prins als vasal voor zijn rechterstoel. Het tractaat van Bre-
tigny werd verbroken. Karei
Y voelde zich machtig genoeg.

1 Hoe een Pedro de Wreede het zoo lang uit kon houden, zie E. Dozy, quot;Kas-
tieljaansohe Letterkunde in de middeleeuwen,quot; Gids 1848, 1, pag. 230. Die
geheele tijd wordt meesterlijk beschreven in de Spaansche kroniek van don Pedro
Lopez de Ayala. Zie Gids, pag. 678. De groote dichter in die dagen was Juan
Euiz, aartspriester van Hita. Zie Gids, pag. 675, en ook Dozy, quot;Recherches sur
l\'histoire politique et litteraire de l\'Espagne pendant le moyen age,quot; I, pfig. 38fgt;-

-ocr page 171-

^ riep de Staten-Generaal in 1369 op, die hem recht en gelijk
gaven, en de oorlog begon \\ — Het is hier de plaats niet,
blezen oorlog in al zijn bijzonderheden na te gaan, te verhalen
lioe weldra de Engelschen land op land verhezen, hoe de zwarte
prins, na de verwoesting van Limoges, vertrekt, en Chandos
gestorven zijnde, de hertog van Lancaster vooral de Engelschen
aanvoert tegen den nn connetahle geworden dn Gnesclin : genoeg,
toen ten jare 1375 er een wapenstilstand van
twee jaren werd ge-
sloten was het koningrijk gerestaureerd, bijna al de landen waren
op Engeland herwonnen: slechts Galais, Bayonne en Bordeaux,
gehoorzaamden nog aan Engeland. Men zegt dat toen de
^Waxte prins uit overmoed na den afloop van den Spaanschen
Oorlog den gevangen Du Gnesclin losliet, hij hem zijn eigen
rantsoen liet bepalen: verwonderd over de hooge som die de
I^ranschman noemde, vroeg hij hem: quot;En waar zult gij dat
geld van daan krijgen, Bertrand!quot; quot;Prins,quot; antwoordde Du
Gnesclin, quot;de helft zal de koning van Castilië, en de andere
lielft de koning van Erankrijk geven, en zoo er niet genoeg
ttiocht zijn, daar is geen vrouw in Erankrijk die kan spinnen,
of zij zou gaan spinnen om mijn rantsoen te betalenquot; Dat
Woord was niet te veel gezegd, om het innige verband tusschen
Du Gnesclin en Erankrijks nationaliteit aan te duiden: al de
list, al de moed van dat krijgshoofd waren noodig geweest,
maar nimmer had hem ook het vertrouwen der Eranschen ont-
broken. Kwamen de legers der Engelschen onder Lancaster of
onder Robbert Knolles, steeds beval Du Guesclin den strijd te
ontwijken, hij bet de Engelschen slechts woeden op de fran-
• sche vlakten, hij verwoestte alles zoodra het gebrek zich weldra
bij den vijand deed gevoelen, en als dan reeds van zelf het
Engelsche leger moeite had zich staande te houden, overviel hij
bet plotseling. Die oorlog had voor het Europa der middel-
eenwen een nieuw schouwspel aangeboden. Alles was bereke-

\' Henri Martin, V, pag. 267 en 268. Michelet, III, pag. 465, 468.
^ Zie Henri Martin, V, pag. 366. Karei V was slimmer staatsman dan de
^Warte prins: hij liet zijn gevangenen niet los, het voor de Engelschen
strijdend
legerhoofd, den captai de Bueh, hield hij steeds gevangen, toen hij hem eens ge-
\'^\'■egen had, zie Henri Martin, pag. 388. Michelet, III, pag. 477.

-ocr page 172-

ning, niets toeval geweest: de hooghartige Eduard, aanhethoold
van zijn strijdende ridders, moest buigen voor den immer stil t\'huis
zittenden franschen koning. Eroissart begreep er niets van, en ook
het volk bewonderde nog altijd meer den op het veld rijdenden wak-
keren connétable dan den koning, die alle bevelen gaf, alles be-
stuurde, alles leidde te midden van zijn raadsheden. — Vlaanderen
ook dat nog altijd Engelands hoop was geweest, Avist Karei V
zich te winnen door de erfgename er van met zijn broeder den
hertog van Bourgondië te doen huwen : de koning van Navarre
was bedwongen, en Erankrijk door de chevalerie op den rand
des verderfs gebracht, werd weer tot een groote eenheid door
het geduld en de hst van zijn koning. — Besluiten wij
met
het oog te vestigen op het inwendig bestuur van dezen zeer
wijzen vorst. Wat zijn hof betreft, hij omgaf zich het liefst
met de mannen der wetenschap van die dagen, met astrologen,
grammatici, juristen en geneesheeren. Zijn hof-astroloog was
Thomas de Pisan, een Venetiaan, wiens dochter Christine de
Pisan de regering van ICarel VI zou opluisteren ^ : Philippe de
Maizières, Eaoul de Presle, namen ons reeds
bekend, Nicolas
Oresme, bisschop van Lisieus, en de prior Honoré Bonnor
waren zijn vertrouAvde vrienden. Van alle kanten deed hij boeken
verzamelen en overschrijven, en hij vergaderde dus ongeveer
900 deelen in drie ruime kamers, waar lampen de nachtwaken
der geleerden zouden verlichten, en welke boeken het begin
zijn geweest van de fransche nationale bibliotheek. Ook werden
door de personen van zijne omgeving vele werken geschreven;
wij spraken zoo reeds te voren toen wij de hierarchie behan-
delden over de bekende schriften: le songe du Vergier, en le
songe du Vieux pelerin : \'s konings oude leermeester de bisschop
Nicolas Oresme schreef een boek tegen de muntvervalschingen,
en
vertaalde naar eene latijnsche overzetting de Pohtica en Eco-
nomica van Aristoteles ^ Honoré Bonnor schreef onder den
zonderlingen titel de l\'Arbre des batailles het eerste onderzoek

1nbsp;Zie Lenient, quot;La Satire en Francequot;, pag. 352—256.

2nbsp;Hij heeft vele woorden van latijnsche en grieksche afkomst tot franschr
woorden gestempeld, zoo reeds \'t woord philanthropen. Henri Martin, V, p.299.

-ocr page 173-

over het recht van vrede en oorlog Maar het merkwaar-
digste boek was wel het werk dat
op verzoek van den koning
ten gebrnike van het volk werd geschreven, en dat ten titel
Voerde: Le vrai regime et
gouvernement des bergers et ber-
gères, composé par le rustique Jehan le Brie,
le bou Laboureur
(1379) Het boek heeft eeu dubbele strekking, het is be-
paald voor de praktijk, maar daarenboven moet het allegorisch
Worden opgevat: iu eeu afscheid iu verzen aan den lezer zegt
de schrijver daarvan:

Les pastenrs portant crosse et mitre
Voulans a cecy regarder.
Pourront apprendre maint chapitre
Pour leurs ovilles bien garder.

Het boek begint dan ook met het leven van Jehan de Brie,
den herder. Hij is niet van hooge afkomst, ueeu door arbeid
en vlijt heeft hij zich van den laagsteu rang weten te verheffen,
^\'quot;at al rampen had hij geleden voordat hij rustig kon leven,
oiaar eerlijk zouder simonie heeft hij zijn betrekkingen gekregen;
en zoo geeft hij als eeu volmaakt burgerman ziju lessen aan \'t
Volk, lessen die het tegelijk op de staatkunde koude toepassen,
bijvoorbeeld de eerste maxime die hij ontwikkelt is deze: qui
entre par l\'huis (la porte) dans la bergerie, n\'est pas le loyal
berger. Welnu gij goede en vroede lezers, herinnert u eens
hoe Karei de Booze eenmaal koning wilde worden, hoe hij Parijs
binnenkwam, kwam hij door de rechte deur, zoo klinkt als \'t
^are de waarschuwende stem van Jehan de Brie. En zoo gaat hij
\'Steeds voort. Een goed herder heeft zorg voor zijn kudde, hij
eerbiedigt in haar het natuurrecht, dat de natuur heeft geleerd en
onderwezen aan alle dieren (wonderlijk hecht dat fransche volk
\'altijd aau de regelen van dat vermeende natuurrecht!); zoo hij
straffen moet brengt hij ze door zachte kastijding tot gehoor-
zaamheid , slechts de wederspannigeu worden met roeden getuch-
tigd. Het was zoo tegelijk eene politieke verhandebug over het
bestuur, eu kon tevens ook voor almanak voor de velden

\' Michelet, III, pag. 490.
® I^enient, pag. 227—232.

-ocr page 174-

dienen, want het laatste gedeelte was niet anders dan een hand-
boekje over het fokken der beesten, en bevatte regels over de
astrologie en de veeartsenij ten gebrnike der kudden.
Karei V was alzoo een der eerste vorsten die de beteekenis en
den invloed van
het hoek op de zaken van staat begreep. Door
goede boeken moest de volksmeening geleid worden en de koning
wilde tegelijk gehoorzaamd en geloofd worden. Dikke
werken
liet hij maken ten gunste der kroon, tegenover Engeland, maar
vooral ook tegen de kerk, want hij zag wel in hoe weldra het
pausdom hem zou ontsnappen, reeds was het groote schisma
begonnen, en hij wilde wapenen tegen die kerk hebben. —-
Ook van de architectuur was Karei Y een groot begunstiger;
niettegenstaande de groote uitgaven van den oorlog liet hij ver-
schillende gebouwen oprichten. De civiele architectuur in tegen-
overstelling van de kerkelijke, begon zich onder hem krachtig
te ontwikkelen: een ongekende rijkdom van lijnen en
sieraden
brak door en liet der verbeelding ruim spel. quot;Wij kunnen hier
niet opnoemen wat door hem is gesticht, slechts een gebouw
dat van hem dagteekent noemen wij en wel de Bastille, hij liet ze
in 1369 beginnen onder leiding van Hugues Aubriot,
prévôt
royal van Parijs, en terzelfder plaats bouwen waar Etienne
Marcel zich vroeger had verdedigd en waar hij omgekomen was,
Etienne Marcel die in Parijs het Hotel de Yille had doen op-
richten — Die stoute figuur had echter gunstig op den
koning gewerkt, want wat het inwendig bestuur aangaat — het
is Augustin Thierry die het opmerkt ^ — werden de meesten van
de regelen van Marcel van nu aan gevolgd: de bepaald
feodale
monarchie had onder Karei Y afgedaan, vervalschingen van de munt
geschiedden niet meer ; wel waren nog de belastingen zeer hoog
en allerdrukkendst, de gabelle op het zout werd voor goed ge-
vestigd, en w^at het belangrijkste was, de Staten-Generaal, hoe
goed
zij den koning in 1369 ook hadden geholpen, werden na
dieri tijd niet meer opgeroepen. De belastingen werden
ook
geheel op eigen gezag door den koning geheven : de belastingen

1nbsp;Zie Henri Martin, V, pag. 301 en 213.

2nbsp;Zie Aug. Thierry Tiers Etat, I, pag. 64 en 73.

-ocr page 175-

eens door de Staten-Generaal toegestaan, werden voor altijd ge-
prorogeerd, de buitengewone inkomsten werden in gewone ver-
anderd, en de koning benoemde van nu aan de personen die de
gelden zouden innen. Dat was eene geheele omwentehng in de
staatsadministratie, en wel eene van de ongelukkigste omwente-
lingen, van nu aan was het fiscale despotisme gegrondvest, en
had de koning voor de nationale onafhankelijkheid van het volk
gearbeid, de inwendige vrijheid vernietigde hij geheel K

De koning toen hij stierf— enDuGuesclin was eenigen tijd
Voor hem gestorven — had als \'t ware een voorgevoel van het
onrecht daardoor ook aan de toekomst van Erankrijk gedaan;
naet bevende hand teekende hij op zijn sterfbed de ordon-
nantiën waarbij de belastingen zonder toestemming der Staten
geheven, afgeschaft werden ^

quot;Wij eindigen met den dood van Karei V onze ontwikkeling
Van Erankrijk, wel was de oorlog reeds weder begonnen, wel
moest het koningrijk onder zijn opvolger de bangste crisis nog
doorloopen, maar de regering van Karei den Wijze bleef een
lichtend punt, en toonde aan hoever eene regering het brengen
kon, wanneer zij de tradities van de feodaliteit vaarwel zeide.

Nationale grootheid, maar niet meer inwendige vrijheid. Zoo
is dan dat het laatste woord waarmede wij de ontwikkehng van
den franschen staat tot op het einde der 14^6 eeuw sluiten: zou
het ook het laatste woord van den franschen staat in \'t alge-
meen wezen? Letten wij op de roemrijkste tijden der fransche
geschiedenis onder een Eichelieu, een Lodewijk XIV, een Na-
poleon, dan zouden wij bijna geneigd zijn deze vraag toestem-
mend te beantwoorden. Daar is in de gansche staatsontvidkke-
van Erankrijk slechts ééne richting, het streven naar een-
heid: alle krachten, alle organen in den staat moeten naar één
middelpunt heenbuigen, en uit dat middelpunt moet alles be-
stuurd, geleid, gevormd, maar ook vervormd worden: centra-
lisatie in de hoogste mate is het doel geweest waarnaar alles

\' Zie Henri Martin, V, pag. 315, en Quinet, quot;Philosophie de l\'histoire de

ïrancequot; Revue des deui mondes. Avril 1855, pag. 939.
® Michelet, III, pag. 509.

-ocr page 176-

lieen neigde: daardoor werd aan hem die aan het hoofd van die
centrahsatie stond alle macht en invloed gegeven, de weg was
gehaand tot het grootste despotisme: want alle bolwerken waren
weggevaagd die de vaart konden stuiten, alle beletselen waren
verbroken die het snel werken van de centrahsatie verhinderden,
alle controle die het gouvernement zoude kunnen bewaken was
ter zijde gesteld, alle tegenwichten waren uit den weg geruimd,
die hier als in Engeland evenwicht van machten hadden kunnen
doen geboren worden. Vandaar werd alles van boven af
bestuurd.
Men verlangde alles van den staat, niets meer van het individu,
niets meer van gemeente, niets meer van plaatselijke corporatiën;
door beambten werd alles bestuurd; niet de man kon ooit zijn
post waarde bijzetten door zijn persoonlijkheid, slechts de post
maakte den man; en omdat weldra het begrip sterker werd dat
de staat voor ieder moest zorgen, en het beambtewezen een
geschikt middel van bestaan werd voor hen, die geen
andere
wijze van rijkdom te verwerven bij de hand konden of wilden
nemen, verlangde iedereen een staatsambt. Een post
oefende
op den geest der familiën dezelfde begoocheling uit die vroeger
een prebende of een canonicaat bewerkte. Men wilde beambte
wezen omdat het een loopbaan was die den dag van morgen
verzekerde: de Eranschen, zeide vroeger Mevrouw de Stael,
zullen niet tevreden zijn, voordat men een constitutie afgekon-
digd heeft in de volgende termen vervat: eenig artikel: ^\'allc
Eranschen zullen beambten wezenquot;. De constitutie van den
staat werd het tweede punt, administratie werd het
eerste in
de overweging der Eranschen ^ — Met dat streven naar een-
heid en dus naar centralisatie, is verAvant het streven naar
ge-
lijlheid:
geen hierarchie meer in den staat, geen scherp afge-
bakende klassen, geen vastbepaalde rangen: neen, een volk
zamengesteld uit zooveel mogelijk gelijke individuën — daarom
geen aristocratie die een ware aristocratie wil of kan zijn —
allen gelijke dienaars van éénzelfden meester; maar laat de een
geen voorrechten hebben boven den anderen: al zouden die

• Zie Biigène Porcade, quot;Etudes Historiquesquot;. Paris 1853, pag- 340. Tocque-
ville, quot;l\'ancien regimequot;, pag. 164, en Saint-Marc Girardin quot;Sonvenirs d\'un
Journalistequot;, 1859, pag. 90.

-ocr page 177-

die voorrechten ook ten algemeene nutte werken, daar is geen
reden waarom mijn buurman meer dan ik geroepen zou zijn
om die voorrechten te vertegenwoordigen, zoo redeneert elk
ï^ranschman. Nergens verscheidenheid, overal éénvormigheid van
ïegel; vandaar overal een onbewust ueigeu tot socialisme. —
Üit is de inwendige toestand van een staat, die naar buiten
\'^bijd het fierst zijn vaandel ontrold heeft, die de zuivere en onster-
febjke dienst van volksonafhankelijkheid en van den roem van
t vaderland altijd in \'t hart heeft gedragen. Toch heeft bijwijlen
een hlos het gelaat van de edelsten in Prankrijk bedekt, wan-
neer zij bedachten hoe daar ook inwendige vrijheid verkregen
kon en moest worden: zij hebben getracht de vrijheid op vaste
grondslagen te vestigen, fondamenten die weldra op eeu zand-
grond bleken te rusten: de stormwind kwam, en het met zoo-
Veel zorg opgetrokken gebouw stortte in. Toch hebben zij niet
gewanhoopt, ze dachten aau de historie, ze dachten aan de po-
giugen reeds in de veertiende eeuw geschied, ze werkten stil
Voort, sursum corda was hun leus, vast besloten als zij waren
om huu eerste liefde niet te verloochenen: de hertog de Broglie
stierf op het schavot in de fransche revolutie: maar voor zijn
flood liet hij zijn zoon bij zich komen en zeide tot hem: vergeet
^e bijl, en zweer de vrijheid steeds te dienen. Yelen hebben
Prankrijk zulk een eed gedaan en zullen hem houden.

-ocr page 178- -ocr page 179-

Inbsp;ÏV.

ENGELAND.

-ocr page 180-

M^^l l^i l\'ifnbsp;^Xnbsp;__

^ isesnbsp;î^^^ôs^^A^if Âtpî

i - r . . -

^^ tjîTÎ^^^amp;Î^ÎÎ^nbsp;niè -etaJiriSforfW

-ocr page 181-

I)e verovering van Engeland door de Normandiërs was de
grondslag voor de krachtige ontwikkehng van het Britsche rijk,
en gaf aan de staatsinstelhngen van dat eiland haar vaste plooi
Voor de toekomst. Toen Willem de Veroveraar ten jare 1066
zich in het overwonnen land nederzette, was het niet zoo als
Vroeger hij den inval der Franken in Gallië een betrekkelijk
barbaarsch volk, dat te midden van een reeds beschaafde natie
Zich vestigde, maar veeleer een als \'t ware hooger ontwikkelde
stam, die in een Germaansch ingerichte, op de basis der ge-
meente rustende, volksorganisatie nieuwe beginselen brengen,
en den eersten rang in het aldus veranderde staatswezen innemen
Wam. Mocht ook al deze gewelddadige vervorming van den
Angelsaksischen toestand in \'t begin eenigzins de vormen van
een overgang van het eene regeringshuis op het andere aanne-
men, weldra, toen herhaalde opstanden de gehechtheid aan het
oiide bestuur bewezen, werd de toestand scherper bepaald, het
denkbeeld van verovering meer toegepast. De Angelsaksers
quot;Werden van alle posten uitgesloten en de fransche taal de alleen
Voor de Avet geldende spraak. De grond werd, zoo men de be-
zittingen der vrije landbouwers die slechts kleine landerijen had-
den uitzondert, aan de Angelsaksische eigenaars ontnomen: de
^Idus verbeurd verklaarde landen systematisch verdeeld onder de
Veroveraars en zóó, dat de koning het meest kreeg en ieder ver-
volgens naar zijn rang in \'t leger het Doomsday-book ieders

Gneist, quot;Adel und Ritterschaft in Engelandquot; 1858, pag. 14 en 56 — er.i

-ocr page 182-

deel aanwijzend: door allerlei belastingen en geldafpersingen
werden de inlanders gekweld: het geld vroeger afgevraagd om
de invallen der Denen te weeren, Averd, hoewel reeds afge-
schaft door Eduard den Bekenner, weder opgevorderd
hoofd-
gelden van allerlei aard moesten opgebracht worden en rechten
van in- en uitvoer van allerlei goederen op de markten werden
geheven Wil men echter geheel den ongelukkigen
toestand
van het overwonnen volk begrijpen, men lette op de twee vol-
gende maatregelen van Willem den Yeroveraar. — Hij vond toch
eens noodig tusschen zijn eigeu heerschappij en de noorde-
lijke stammen, die door hun invallen hem last veroorzaakt had-
den, een woestenij te scheppen, en zie daar werden op zijn
eigen onderdanen krijgsbenden losgelaten, met het bevel om
hunne landerijen eu bezittingen te verwoesten, te plunderen en
te verbranden. De geheele landstreek tusschen York en
Durham
werd verwoest en meer dan 100,000 personen vau allen leeftijd en
kunne (hoewel onderdanen) gedood. Een ander voorbeeld. Niet
tevreden met het bezit vau 68 bosschen, van andere oude par-
ken, eu het recht vau vrije jacht overal, vond hij goed, want
hartstochtelijk beminde hij en ziju geheele geslacht het edele
vermaak, een nieuw jachtveld te vormen; een uitgestrektheid
van 30 mijlen in \'t vierkant werd daarvoor uitgekozen, alle
bezittingen daar verbeurdverklaard, alle woningen geslecht, eu
tot nu toe heet die plaats in het graafschap Hauts the Ne^^\'
Eorest De stedeu kAvameu van zelf in verval: maar he^
groote gevolg van de Normaudische verovering was de volle-
dige invoering van het
feodale stelsel Mochten ook misschien
eenige kenmerken vau de feodaliteit zich reeds op het einde

Gneist, quot;Das heutige Englische Verfassungs- und Verwaltungsrechtquot; 1857, I\'
pag. 9 seqq.

1 Guizot, quot;Du Gouvernement représentatif en Angleterre in de Essais sur
l\'histoire de Erancequot; 1853, pag. 269.

- Hallam, quot;State of Europe during the middle agesquot;. Eleventh Edition 1855,
tom. II, pag. 321 en 322.

3 Brougham, quot;Political Philosophyquot; 1853. Part. Ill, pag. 211 seqq.

« Zie Brougham, III, pag. 215 en 216.

5 Zie Emilo de Bonnechose, quot;Les quatre conquêtes de I\'Angleterrequot;. Paris 1852,
tom. II, pag. 393 sqq. — en Henry Raikes, quot;Sketch of the origin
and develop-
ment of the English Constitutionquot;, vol. I, 1851, pag. 43 seqq.

-ocr page 183-

van de Angelsaksische heerschappij hehhen vertoond, van nu
aan was het feodale staatssysteem geheel overheerschend, al het
allodiale werd feodaal, en Engeland ging ééne zelfde ontwik-
keling tegemoet als Erankrijk. Toch was die ontwikkehng ge-
heel anders. Het feodale systeem toch leidend tot desorgani-
satie in een groot rijk als het Eransche, bewerkte in elk bij-
zonder leen, en vooral in Normandië, een zeer georganiseerd
geheel. Die strenge organisatie brachten de Normandiërs mede
naar Engeland, en bovendien doordat alles uitging van eene
verovering onder aanvoering van den koning, wist deze na-
tuurlijk nog meer dan misschien anders \'t geval zou geweest
zijn, aan zijn macht zoowel autoriteit als werking bij te zetten.
De vasallen werden in Engeland verplicht veertig dagen te die-
nen wanneer zij opgeroepen werden, van die dienst konden zij
zich slechts bevrijden door een zekere willekeurige som die de
Vorst bepaalde, de zoogenaamde escuage bovendien moesten
zij in drie gevallen geld geven: fo. voor het rantsoen wanneer
de koning gevangen was genomen, 2°. voor het uithuwelijken
van zijn oudste dochter, 3°. voor het uitrusten tot ridder van
zijn oudsten zoon. Verder had de koning op zijn vasallen het
recht lo. van rebef, wanneer de meerderjarige erfgenaam het
leen in bezit nam, 2o. van voogdij, dat is het genot van\'t leen
gedurende de minderjarigheid van
den erfgenaam, 3°. van uit-
huwelijking, dat is het recht om de erfgename van een leen
Waarvan hij voogd was als \'t Avare aan den meestbiedende te ver-
koopen Om eindelijk het element van het koningschap nog
ineer kracht te geven werd de eed aan
den koning van iedereen
gevorderd die slechts in het leensysteem zijn plaats had, zoodat
niet als in Erankrijk de koning alleen den eed ontving van de
onmiddelijk van hem reieveerende leenheeren, en niet elk onder-
vasal zijn heer moest volgen, wanneer deze, hoeAvel vasal, zijn
koning ging beoorlogen Men ziet hieruit reeds dadelijk hoe

1 Zie Guizot, pag. 269 — Hallam, II, 321.

® Hallam, II, pag. 314 — Guizot, pag. 268 — D\'Israeli quot;Curiosities of lite-
raturequot;. London, Edward Moxon 1854, pag. 66,

^ Zie Brougham, pag. 206 en Gneist Adel, pag. 64. Men herinncre zich het
Voorbeeld van Joinville, die den eed weigerde aan Lodewijk IX

-ocr page 184-

deze toestand verschillend is van dien van Frankrijk: hier een
krachtig koningschap dat de leeiien eerst schiep en zorg droeg
van die leenen vooral niet te uitgebreid te maken, ja ze liefst
uit een aantal ver van één verstrooide landerijen te
laten be-
staan * — daar een zwakke monarchie, die, toen zij in den per-
soon van Hugo Capet de koningskroon greep, de leenen reeds
vond, en ze geheel onafhankelijke rijken bevond te zijn, zoo
uitgestrekt en machtig als ze waren: — doch werkte voorts in
Frankrijk de adel op zich zelf en geïsoleerd, hier in
Engeland
werd al dadelijk de grond gelegd tot de vereeniging in één vast
hgchaam van den adel, aangesloten deels door het telkens op-
roepen door den monarch, deels en wel voornamelijk door de
vijandige houding waarin zij als vreemde overwinnaars tegen-
over het overwonnen volk stonden. Dat overwonnen volk dat
zich aldus zag prijsgeven begon meer en meer als te haken
naar den ouden rechtstoestand, en voor hen werd het ideaal
van geluk steeds in de gedachte voorgetooverd wanneer men
hun sprak van de wetten van Eduard den Bekenner ^; welhaast
zou die naam hun genoemd worden als teeken van een betere
toekomst. Slaan wij daartoe nog eens naauwkeurig \'t oog op
het bestuur van den staat. JNTevens den koning toch w-as een
raad van de onmiddelijke vasallen van de kroon, de bisschoppen,
abten en groote baronnen, tot welken raad echter blijkbaar
slechts de aanzienlijkste en invloedrijkste leden geroepen Averden,
die driemaal \'s jaars op Kersmis, Paschen en Pinksteren, als
\'s konings
PAELEMENT moesten vergaderen: welk parlement dan
in de oogen des volks de plaats verving van de
Angelsaksische
witenagemot In hoeverre die vergadering moest bijeenge-
roepen Avorden, en Avelke zaken niet zonder die vergadering
door den koning konden verricht worden is niet juist te be-
sKssen, bijna als
zeker is het te stellen dat meestal echter eerst
de behoefte en de volstrekte noodzakelijkheid de vorsten drong
zich te beraden, dat verder voor belastingen meer de schijn van

gt; Gneist, quot;Verfassungs- und Verwaltungsrechtquot;, I, pag. 28.

2nbsp;Zie Hallam, III, pag. 325.

3nbsp;Zie Brougham, pag. 208 en Guizot, pag. 2ß4 — Emile Bonncchosc quot;hes
qiuitre cotiqnètcs de PAngieterroquot;, 11, pag. 440.

-ocr page 185-

bestemming dan een wezentlijke goedkeuxing. werd vereischt,
terwijl het ook soms. in vele gevallen \'s konings waardigheid
Verhoogde zich omringd te zien van de grootsten uit het rijk \'.
2oodra nu het koningschap zijn rol om waarlijk koning te zijn
overdrijft, waartoe het reeds door het aannemen van gehuurde
troepen aanleiding geeft ziet men iu Engeland het wonderlijke
Verschijnsel dat de adel naauwer zich aaneensluit, eu ten heste
Van allen ook van \'t volk chartes verlangt, gewaarborgd door
een meer vaste oproeping vau het Parlement. Eeeds AYillena de
Veroveraar wordt gezegd zulk een charte gegeven te hebben
doch het waren vooral zijne opvolgers die hiermede eenigzins
^fuid waren: en wel werden de barouneu iu huu streven geholpen
lt;loor de tijdsomstandigheden, van de zes vorsten die ua WillemI
kwamen, waren volgens hedendaagsche rechtsbegrippen ten
\'ï\'iuste vijf usurpateurs, eu moesten zich dus meer en meer de
gïinst van \'t volk verwerven. Hendrik
I in alles tot de An-
gelsaksers neigend, gaf in 1101 zulk een charte met verwij-
zing op de wetten vau Eduard den Bekenner koning Steven
§af er twee, Hendrik II eindelijk gaf behalve de beroemde
eoustituties van Clarendon, waarbij de toestand van de geeste-
lijkheid werd geregeld en waarop wij later nog wel terugkeeren,
ook al eeu charte; de regering van Eichard Leeuwenhart ken-
merkt zich door deu eersten vasten coustitutioneelen tegenstand,
daar de baronnen tijdens zijn afwezendheid naar het heilige land,
zijn kanseber Longchamp afzetten quot; — maar al die toezeg-
gingen aan den adel en ook aan \'t volk Avareu meer gecon-
eedeerd door de vorsten dan wel veroverd op de vorsten,
een ware hoeksteen voor de vrijheid was er nog niet: eerst de
-■\'IAgna chaeta onder koning Jan was zulk een hoeksteen.

\' Zie Hallam, II, pag. 322.

^ Gneist, quot;Verfassungs- und VerwaltungsrecMquot;, I, pag. 40.
^ Gtiizot, pag. 274 — Hallam, II, pag. 415—418.

^ Het beginsel van het Germaansche en dus ook Angelsaksische weergeld werd
Zelfs weder
in opgenomen. Brougham, pag. 211 en Eaikes, quot;English consti-
^\'^tion», pag. 50 en 60.

® Augustin Thierry quot;Conquête de l\'Angletcirequot;. Paris 1861, tom. IV, pag. 35,
»■n John Forster, quot;Historical and Biographic:»! essaysquot; 1858, vol. I, pag. 181.

-ocr page 186-

De onwaardige Jan zonder Land, door wiens fouten Normandie
van Engeland werd afgescheurd, en Engeland tot een leen van
den paus werd gemaakt, geraakte geheel in onmin met den
adel en de geestelijkheid; en deze twee standen,
aangevoerd
door den aartsbisschop Stephen Langton en Willem graaf van
Pembroke, lieten hem den ISi^en Junij 1215 de
zoogenoemde
Magna Charta geven. De rechten van de geestelijkheid wer-
den daarin bekrachtigd: nieuwe bepalingen ten voordeele deï
baronnen, vooral wat de misbruiken door \'s konings macht
ten aanzien van \'t rehef, de voogdij, en \'t uithuwelijken der
erfdochters betreft, werden voorgesteld: maar bovenal
vinden
wij hier onder de rechten waarvan de gansche natie voordeed
zou hebben, de volgende wetsbepaling als onderpand van de
kracht, als belofte van \'t geluk der toekomstige geslachten: nullus
liber homo capiatur vel imprisonetur aut dissaisiatur aut utla-
ghetur aut exuletur aut aliquo modo destruetnr, nec super eum
ibimus, nec super eum mittemus, nisi per legale judicium pa-
rium suorum vel per legem terrae K De bescherming van
personeele vrijheid en eigendom van alle vrije mannen was hie^
voluit uitgesproken: \'t eigenaardige van de Engelsche natie,
het anker dat het volk te midden van de stormen in het pU\'
blieke leven vasthoudt en beschermt, de
vrijheid en rust van de
haardstede, al wat zij door
hun woord quot;homequot; zoo schilderachtig
uitdrukken, is hier tot het fondament van \'t oprijzend
staats-
gebouw gemaakt. Treffend voorzeker toonde hier de adel ^^
d.e geestelijkheid, door zóó ook voor den derden stand te zor-
gen, dat zij \'t begrepen hoe de zwakheid der standen alleen lO
hunne afzondering hgt, daar zij dan gelijk zijn aan de
stecneu,
die hoe vervaarlijk hecht op zich zeiven, geen muur vormen?
en waartusschen de vijand binnendringt. — Wij bemerken van
zelf dat wij nog geheel in de middeleeuwen zijn, wanneer WiJ

I Gneist, quot;das heutige englische Verfassungs- und Verwaltungsrecht,quot; th. I\'
pag. 8G. Vreede, quot;de origine atque incrementis libertatis Anglorum,quot; V^^\'
107—118. Guizot, pag. £84. Gneist, Adel, pag. 65.
De magna charta is af-
gedrukt bij K. Pauli, quot;Geschichte von Engeland,quot; B. III. Hamburg 1853, pag\'
897 seqq. (Pauli is de vervolger van Liippenberg\'s Geschichte von
Engeland
Heeren en Ukeifs Verzameling).

-ocr page 187-

«P den waarborg letten, die de adel en de geestelijkheid zich
Heten geven voor het vervullen van de in de Magna Charta
gegeven voorwaarden. Die waarborg is met andere woorden
het door de wet verleende en geregelde recht van opstand. Wij
lezen toch in artikel 61: quot;zoo wij binnen veertien dagen geen
herstel van grieven verleenen, na daarvan verwittigd te zijn,
zullen de vijf en twintig baronnen, ter bewaking der hierbij
vergunde rechten gesteld, gezamentlijk met de overige landza-
ten, ons, zooveel in hun vermogen is, kwellen en vervolgen,
door het innemen onzer kasteelen, landerijen en bezittingen,
of op hoedanige wijze ook, totdat het misbruik zal zijn weg-
genomen: behoudens evenwel onze eigen persoonlijke veiligheid,
die der koningin en van onze kinderen: en zoodra het misbruik
zal zijn opgeheven, zullen zij ons als vroeger ten dienste
staanquot; ^ Dit recht van tegenweer dat ook voorkomt in de
Etablissements van den Heiligen
Lodewijk, was het noodzakelijk
gevolg van de begrippen door de feodaliteit in \'t leven geroe-
pen: persoonlijk dienstbetoon was wel is waar het beginsel waarop
alles draaide, maar dan ook vooral wederkeerig dienstbetoon,
brak de één zijn rechten, ook de ander was niet meer gehouden
hem te dienen. Let echter wel op hoe niet als op het vaste
land elk leenheer op zich zeiven den koning den oorlog kon aan-
zeggen, maar hier de adel corporatief ten tegenweer moest op-
treden: en ten overvloede waren in de Engelsche staatsorga-
nisatie de elementen reeds voorhanden, die deze wederkee-
righeid van rechten langzamerhand in een zamenwerking van
belangen zoude veranderen, elementen die van \'t parlement den
Prächtigsten waarborg tegen mogelijke inbreuken op de vrijheid
door het koninklijk gezag zouden maken. Er was toch reeds
in de Magna Charta eene bepaling die het heffen van geld
Verbood zonder de toestemming van den raad des vorsten, welke
raad of parlement dan zou bestaan uit de aartsbisschoppen, bis-
schoppen, abten, graven, groote baronnen, die dan elk voor
zich individueel moesten opgeroepen worden, en uit de andere
lagere vasallen die daarentegen slechts in massa door de she-

\' Zie J. Heemskerk Bz., in de Gids, 1851, 1, pag. 589. Guizot, p. 298 en 399.
J\'aikcs, English Constitution, p. 90.

-ocr page 188-

rilfs der graafschappen werden opgeroepen Wel was het
juist deze bepahng die altijd door den opvolger vau Jan zonder
Land den zwakken Hendrik III (1216-1272) werd achter-
wege gelaten, toch scheen hij niet daartegen te kunnen hande-
len eu steeds dwong de adel hem het overige vau de Magna
Charta te bevestigen en te herhalen (38 maal is de Magna
Charta in \'t geheel door Hendrik III en zijn opvolgers be-
krachtigd) — en bet hem in zijne minderjarigheid een nieuwe
charte geven,
the Charter of the Forest, bestemd om de onwet-
tige uitbreiding der bosschen ten dienste van de koninklijke
jachten te voorkomen De eerste daad van de meerderjarig-
heid nu van Hendrik III was geweest de intrekking èn vau de
Magna Charta èn vau the Charter of the Forest, de paus had
reeds dadelijk na het uitvaardigen van de Magna Charta haar
vervloekt, en de waarlijk vaderlandsbevende aartsbisschop Ste-
phen Langton had alleen de gevolgen dezer vervloeking voor-
komen door de excommunicatie niet te doen voorlezen. Hen-
drik III scheen echter ernst met hare vernietiging te maken,
eu de baronnen hadden hem dus eindelijk 14 Maart 1264 ge-
dwongen het bevel te geven, dat tweemaal \'s jaars op de feesten
van Paschen eu St. Michiel, de twee chartes in het hof van
ieder graafschap in tegenwoordigheid van het geheele volk zou-
den voorgelezen worden, en dat de sheriffs, rechters en baljuws
zoowel van den koning als van de baronnen zweren zouden
haar na te komen, verder dat de burgers niet zoudeu gehouden
wezen te gehoorzamen aau deu magistraat, die zich aan deze
laatste bepaling onttrokken had. Wederom was hier de groote
verdienste van de Engelsche aristocratie uitgekomen, van zich
met het volk in verband te stellen: aan het volk moesten zijn
eigen rechten steeds herinnerd worden: elk idee van zich als
caste uitsluitend met eigen voorrechten en verlangens bezig
te houden, was haar vreemd: zij vormde juist het tegen-
overgestelde van den franscheu adel. — Wij hebben thands te

^ Zie Broughani, pag. 223 en 41.
1 Zie Hallaiii, II, pag. 330 en 331.

3 Guizot, pag. 28fi. Gneiat, quot;Verfassungs- und Vcrwaltungsreciit/\' pag. 94.

-ocr page 189-

onderzoeken lioe het volk zelf een plaats bekwam in \'i parle-
quot;^ent. \'Wii hebben daarom slechts te letten op den toestand
Van den lageren adel, die zoo als wij zeiden, niet individueel,
Klaar in massa opgeroepen werd tot \'s konings raad \\ Die la-
gere adel, die ridders naderden iederen dag meer tot de gewone
^rije mannen van \'t volk, die als ingezetenen eenige rijkdom-
bezaten, de zoogenaamde freeholders, weldra vermengden
er zich mede, en de gewoonte werd het alras, ook door
koninklijke oproepingsbrieven gevolgd, dat de ridders die
opkwamen en wier aantal nu allengs bepaald en beperkt werd\',
^Is vertegenwoordigers van het graafschap waaruit zij kwamen,
^\'erden beschouwd. De writ van 15 November 1214, die aan
sheriffs beveelt om aan den koning vier wijze ridders uit
^Ik graafschap te zenden is het eerste voorbeeld van een
\'^^rgelijke representatie, die nu naast de baronnen en groote
^westelijken, welke individueel opkwamen, plaats nam. —
Wel-
^ïa echter kreeg het volk nog belangrijker en onmiddelijker
^■^vloed in \'t parlement. Het waren de groote twisten van Hen ■
\'Irik TH met zijn baronnen over de schulden die de koning ge-
had, terwijl hij zijn zoon Edmond tot koning van Sicilië
^\'ilde maken. De baronnen ontzet over de roekeloosheid des
Honings, namen forscher maatregelen, niet langer een politiek
^\'iii tegenstand, maar een streven om den koning onder hun
Voogdij te plaatsen, openbaarden zij.
\'De provisions van Oxford
zij den koning oplegden, waren de uiting van die bedoeling,
Simon van Montfoort, graaf van Leicester, was de leider
beweging, vooral toen na den slag van Lewes, de koning
^^ de handen der baronnen was gevallen. Vruchteloos had de
heilige Lodewijk als scheidsman pogen op te treden, vruchte-
kantte zich de lagere adel tegen de aanmatigingen der ba-
^onnen, tot op het laatst Leicester ook de hooge baronnen zelve
^dlekeurig ging behandelen — nu was de crisis aanstaande —

quot;Volgens

een conjectuur van Spence, zou het bezit van 7 manors (leengoede-
iemand tot een major baro hebben gemaakt, en dit dus het criterium zijn
®schen hoogen en laseren adel. Zie Mavquardsen in het Kritische Zeitschrift 1855,

^ie Guizot, pag. 305.

-ocr page 190-

Leicester vroeger aristocraat tegenover het koningschap, werd
nu uit noodzakelijkheid om zich staande te houden,
democraat
tegenover de aristocratie, en riep bij brieven December 1264,
behalve de graafschappen, ook de
steden Londen, York, Lin-
coln, de (cinq ports) havensteden Douvres,
Sandwich, Eomney,
Hastings en Hythe, en de overige steden en vlekken op, oi»
elk twee burgers als vertegenwoordigers naar het parlement te
zenden\'. En al hielpen de steden hem niet,
al overwon weldra
de koning en werden de provisions van Oxford vernietigd; te-
gelijk met de twee groote chartes, de Magna Charta en de
Charter of the Eorest, bleef de vertegenwoordiging der steden-
Eigenaardig is in de Engelsche staatsorgisatie geweest — oiö
dit in \'t voorbijgaan op te merken — hoe stad en
platteland
nooit in \'t begin tegenover elkander gestaan hebben ®; daar
toch het Engelsche koningschap nimmer bepaalde
privilegiën
gaf aan het grondbezit, hadden de steden ook geen aanleiding
andere wetten te begeeren, dan waardoor het geheele graaf-
schap waarin de stad lag, bestuurd werd, ook hier kon het be-
ginsel van afzondering zich dus nimmer zoo als in Erankrijk
en Duitschland doen gelden.

Wanneer wij nu een oogenblik stilstaan, om na te gaan ho®
ver men reeds gevorderd was met de ontwikkeling van Enge-
land, dan treft ons meer dan ooit de vermenging en weder-
keerige doordringing, die aanvankelijk reeds begon, van de
twee verschillende factoren in de Europeesche statenvorming •
het zuiver
Germaansche element en de feodaliteit. Het Germaan-
sche element bracht mede om alles in \'t staatsleven uit te doeO
gaan van de vereeniging der vrije mannen, de gemeente: di®
gemeente was volstrekt onafhankelijk in doen en laten: va»
haar ging uit bij keuze het koningschap, van haar ging uit.
wanneer zij zich tot vergadering had gevormd, de wetgeving
en \'t gericht: vrije zamenwerking waartoe het individu
voec^de, was de hoofdtrek in het Germaansche staatsleven, vol\'
strekte zelfregering de uiting er van: in de gemeente had »

1nbsp;BrougW, pag. 43 en 45. Guixot, pag. 319.

2nbsp;Gneist, Adel, pag. 8ö etc.

-ocr page 191-

hermaan eerst zijn rechte kracht verkregen, met bewustzijn
bad hij \'t stoute hoofd leeren buigen, tegenover een gemeenen
leerde hij zijn eigen wil slechts als willekeur te beschouwen;
nu had het staatsleven, hoewel door allerlei vormen gewij-
zigd, zich ook bij de Augelsaksers geopenbaard Daar tegen-
over nu stond het leenstelsel door de Normandiërs ingevoerd,
alles integendeel terugvoerde op \'t individu: de trouw aan
persoon des leenheers, hield alles te zamen, uiet het zich
bewust als deel gevoelen vau \'t geheel: verschillende macht,
onderscheiden graad van afhankelijkheid maakte van de per-
sonen onder elkander een hierarchischen trap, uiet langer was het
die gelijke vrijheid die overal gelijkheid van macht eu recht
kerkte: tegenover het quot;elke macht gaat uit van de gemeentequot;,
Was nu gekomen quot;elke macht gaat uit van deu leenheer.quot; Wij
hebben gezien hoe dit systeem van de feodaliteit in Prankrijk
had gewerkt, hoe eerst zeer langzaam door de communes en
^e royauté de desorganisatie was overwonnen eu de weg tot de
^eutrabsatie was gebaand; wij zullen zien hoe in Engeland de
Germaansch Angelsaksische basis weder doorbreekt, hoe iu den
op het leenstelsel gebouwden staat van Willem deu Veroveraar
®en tweede organisme voortleeft, dat gedragen door den Sak-
rischen nationalen geest, verder ontwikkeld door het kouing-
\'^ehap, zich in \'t vervolg in een onderdeel vau \'t parlement,
het lagerhuis, centraliseert. Of liever reeds uu voor de be-
paalde vorming vau het lagerhuis is die Angelsaksische invloed
i\'eeds overal zichtbaar; wij hebben tegenover den Erauscheu
beaumanoir slechts den gelijktijdigeu Engelschen Bracton te
^tellen Wij willen drie punten eveu aanstippen, om het
onderscheid goed te doen gevoelen; letten wij op de
rechtban-
/cen, de belastingen en het militaire wezen. Wat het gericht
betreft reeds van \'t begin af aan kon de zoogenaamde justice
®eigneuriale zich hier in Engeland nooit goed vestigen, reeds

Bethman Holl weg, quot;üeber die Germaacii vor der Völkerwanderung,quot;
seqq. Waitz, quot;Deutsche Verfassungsgeschichte,quot; I, pag. 53. VonSybel,
Entstehung des deutschen Königthums,quot; pag. 55.
° Hallam, n, pag. 357.
Gtieist, Adel, pag. 58-00.

-ocr page 192-

zeer schielijk werd zij weder ondergeschikt aan de gewone graaf-
schapsgerichten. Die graafschapsgerichten werden nn allengs
vervormd door de koninklijke macht. De koning het door
zijne beambten de colleges benoemen. die vroeger slechts van
dè gemeente uitgingen. Bovendien door het denkbeeld, dat
een vergrijp niet zoo als vroeger den x^laatselijken vrede, maar
nu meer \'s konings vrede brak ^, werd de koninklijke
invloed
op de rechtsbedeeling allengs krachtdadiger, de justices of as-
sises ingesteld door Hendrik II, bekrachtigd door de
Magna
Charta, die jaarlijks het koningrijk doorreisden, om in naam
des konings in elk graafschap civiele en crimineele zaken te
berechten, waren het gevolg hiervan. De vermeerderde
invloed
van den koning op de rechtsplegüig, deed weldra het hof des
konings als hoogste rechtbank in drie onderdeden, hoewel nog
niet altijd juist onderscheiden, splitsen: vooreerst het finantie-
gerechtshof, the court of Exchequer (\'t scaccarium), dan het
civielgerechtshof, curia
apud Westmonaterium, the court of com-
mon pleas: terwijl het eigentlijke hofgerecht, curia coram ipso
rege, the court of Kings Bench, voor de kroon- hoogheids- en
strafprocessen overbleef. De kanselier met zijn clerken vormde
langzamerhand nevens die drie instellingen, en eigen departe-
ment als officina justitiae, voor alles wat de procesorde be-
trof Dus kw^am er langzamerhand eenheid in de recht-
spraak, het recht werd een bewerkt geheel; maar nog meer,
door deze inrichtingen werd de ongelijkheid der standen voor
\'t gericht opgeheven, de isonomia werd nu reeds bijna geheel
voltooid, en door de weldra uitgesproken stelhng dat
alle recht
van den korting uitgaat, zijn in Engeland in denbsp;eeuW

overwonnen, de leen- en patimoniaalgerichten, de lands- en
stads-rechtbanken. In gansch Engeland wordt allengs slechts
e\'én rechtspraak gevonden, bestuurd door koninklijke rechters,
in
verbinding met een jury uit de gemeenten, door den konink-
lijken sheriff benoemd. — Wat het
inilifaire wezen betreft, ook

• Gneist, quot;Verwaltimgs- und Verfassungsreclit,quot; pag. 70.
2 Gneist, quot;Verfassungs- und Verwaltungsrecht,quot; pag. 73—78, Hallam,
pag. 336—339. Kaikes, Constitution, pag. 50.

-ocr page 193-

hier laat zich het indringen van den Ond-Germaanschen toe-
stand bemerken. Het door het leenstelsel gevormde leger wordt
langzamerhand voor de inwendige landsdienst vervangen door
een militie, bestaande nit de vrije ingezetenen der graafschappen
Diet gekozen aanvoerders, constabularü, onder opperste leiding
^an den sheriff. Door de escnage onttrokken zich verder velen
Van de vasallen aan den krijg, en de koningen kregen gelegen-
heid om zich voor de bnitenlandsche oorlogen van in soldij
staande troepen te bedienen, en zoo door taktiek en strategie
^e ridderlijke legers van Frankrijk te bekampen en te overwin-
nen ; zoo was het niet langer een koning, die bijna onafhan-
l^elijke leenen als vasallen ten krijg opriep, maar een vorst die
quot;^^erkelijk het hoofd was van alle gewapende macht: privaatoor-
logen werden ook in Engeland weinig gevonden, de koning
wist ook hier zijn koningsvrede, zijn macht te doen eerbiedi-
gen J. — Eindelijk wat de belastingen aangaat, niet zoo als
lil Erankrijk konden de leenheeren van de aan hen onderworpe-
nen op eigen gezag belasting op belasting heffen, neen, tot
®lke heffing was koninklijke goedkeuring noodig; voorts kwa-
den in Engeland in plaats van de beeren- en vroondiensten
langzamerhand geldopbrengsten, en het onvrije grondbezit ver-
vormde zich zoo zachtkens in een vrij eigendom.

Wij zien hoe het feudaalsysteem, dat de verbinding van het
grondbezit met de rechts-, mihtaire- en belastingsmacht mede-
bracht , zich hier vervormde door de inwerking van een anderen
geest; wij zien hoe overal de sporen van het Angelsaksische ka-
rakter zich vertoonden: quot;si qnaeris monumentnm circumspicequot;,
kon het zeggen aan degenen die nog aan zijn bestaan twijfelden:
Verlaten wij dit onderwerp niet zonder onze aandacht te vestigen
het groote verschijnsel waaruit het duidelijkst de eigenaar-
dige zamenwerking der standen in Engeland blijkt. Wanneer
^y toch spreken van de zamenwerking en de niet-afscheiding
van de standen aldaar, dan komt wel het eerst voor onzen geest
het optreden van den zoogenaamden lageren adel,
de gentry. Trach-

2ie Gneist, Adel, pag. 60, 61, 17 en 43. Hallam, II, pag. 349. Gneist,
^\'^fassungs- und Verwaltungsrecht,quot; pag. 107.

-ocr page 194-

ten wij haar toestand ons duidelijk te maken. Tusschen den
adel en het volk was toch allengs, zich oefenende in den wapen-
handel, een tusschentrap, de zoogenaamde ridderschap, de knights
la,ter squires, als een lagere adel ontstaan; deze ridders door
het verkrijgen van ridderleenen tot een stand gevormd, werden
weldra de band tussen de veroveraars de Normandiërs en de
Anglosaksers: zij begrepen weldra hun stelling, sloten zich aan
de steden aan, werden de vertegenwoordigers der graafschappen,
en terwijl iedereen hetzij door verdiensten, hetzij door verkre-
gen rijkdom zich tot hun rang kon verheffen *, had hun
stand
wel aanzien, maar geen privilegies, tenzij het betalen van dub-
bele belastingen een voorrecht mocht heeten Wanneer wij voor
dien toestand der squires een tegenhanger in Frankrijk zochten,
wij zouden hem \'t liefst met dien stand vergelijken, dien men
naderhand gewoon is geweest met den naam van bourgeoisie te
bestempelen; minder door zelfzucht bevangen, dan die fransche
stand, heeft de Engelsche gentry echter meer waarlijk nut aan
haar land gedaan, en het is niet te veel gezegd, wanneer men
haar als de spil van het geheele Engelsche staatsleven tot op
den tegenwoordigen tijd beschouwt. — Uit de unie en zamen-
werking van alle dergelijke elementen vormde zich het orga-
nisme van Engelands staat, en terwijl aan den éénen kant zich
in de graafschappen het beginsel van zelfregering en van in\'
dividueele en locale vrijheid vormde, versterkte zich tevens
ook
het koningschap door van zijne erfelijkheid een wet te maken»
en door langzamerhand het recht van opstand ter zijde te stellen
door middel van de rechten op \'t hoog verraad: plaatselijk®
onafhankelijkheid en centralisatie door het koningschap hielden
elkander in. evenwicht: het was als de passer waarvan het
eene
been wel eenen grooten en uitgestrekteu kring beschrijft, maar
toch in zijn beweging wordt weerhouden en bestuurd door het
andere uiteinde dat vast blijft bevestigd.

Gelijk de geheele staatsorganisatie van Engeland uit verschil\'

\' Zie Macaulay, quot;History,quot; 1, pag. 37. The dignity of Knighthood was iw\'^
heyond the reach of any man etc.

2 Zie de uiteenzetting hij Gneist, Adel, pag. 36—86.

)

-ocr page 195-

lende elementen is zamengesteld, die tot één harmonie zamen-
Werken, een harmonie zoo schoon en zoo echt Engelsch ge-
schetst door Shakspere in deze regels:

For government, through high and low, and lower,
Put unto parts, doth keep in one concent:
Congreeing in a full and natural close
Like music,

Zoo is ook het geheele Engelsche volkskarakter zelf zoo als
het zich nu in \'t begin van de eeuw gaat teekenen een
gemengd karakter, zamengesteld uit al de trekken die verschil-
lende rassen als Kelten, Angelsaksers, Denen en Normandiërs
kenmerkten \\ Daar is een fusie van de vreemdste en meest
tegenovergestelde elementen in die natie, op menigte van vra-
gen kan het antwoord én ja én neen wezen. Zelfs van hun
taal, hoe zijn daar niet nu nog gemakkelijk de deelen als van
een te scheiden? Zouden wij onder al die tegenstrijdige hoe-
danigheden enkele karakteristieke trekken mogen opnoemen,
die ook op hun staatsleven een beslissenden invloed hebben
gehad, wij zouden van hen zeggen dat zij een zeer
mannelijk
Volk zijn: mannelijk meer dan strijdlustig: een ontembare ener-
gie, een niet te breken vasthoudendheid kenmerkt hen, zij
Weten wat zij willen, waar een wil is, is ook een weg, zeg-
gen zij: het woord dat Strafford immer bezigde: quot;Thoroughquot; is
Ook hun woord: niet de driestheid, de onbezorgde vrolijke stout-
Bttoedigheid, de roekeloosheid der Eranschen is hun deel; koel-
bloedigheid, veerkracht om te dulden, beweegkracht om immer
Voort te gaan, zijn hun deugden: dat mannelijke dat echter
juist om zijn bedaardheid niet immer het heroische is, welk
laatste meer gegrepen moet worden, quot;het zijn de geweldenaars
die het koningrijk der hemelen nemendat mannelijke teekent
zich tot zeKs in hun ligchaamsoefeningen, zij noemen te-recht

\' Zie vooral «Emerson English traits.quot; Londen 1856. — De stukken van Al-
phonse Esquiros, L\'Angleterre et la vie Anglaise in de Kevue des deux Mondes,
^quot;ooral stuk 2,^15 Fevrier 1858. — Charles de Kemusat, quot;L\'Angleterre au dis-
î»iitième siècle,quot; 1856 . t.I, pag. 1—107. — H. Taine, «Essai de Critique et d\'His-
toire,quot; 1858, pag. 385—394. — Désiré Msard, «Etades de critique littéraire,quot;
•1858, pag. 199__347.

-ocr page 196-

mannelijke uitspanningen den grondslag van geestverheffing: eu
geestverheffing bestaat voor hen meer in karakter dau wel m
talent. — Een tweede eigenschap die wij bij hen zouden willeo
opmerken zou zijn hun scherpe blik wanneer \'t feiten gold: hun
bepaald
praetisclie aard: hun zien van \'t gevolg in de middelen
die zij gebruiken: huu den spijker op den kop slaan: maar om
diezelfde redeu zijn zij bepaald reabstisch, het leven is voor hen
veel te rijk, te veel verscheidenheid is daarin, dan dat zij het
onder enkele bepaalde cathegorieën zouden willen of kunnen
rangschikken: neen, elk element willen zij bever ziju plaats,
zijn recht gunnen, al is het ten koste der éénheid: zij zijn dus
ook echt behoudend, vernietigen befst niets, laten niets ver-
loren gaan, zijn in de hoogste mate econoom met wat zij heb-
beu, handelen bijna nimmer revolutiouuair; vandaar ook hun
liefde voor de historische traditie, als eeu bepaalde factor
wiens
macht zij hebben leeren kennen: hun op prijs stellen vau de
aristocratie, die zoo breed een horizont aan \'t volksleven geeft,
wier zonen een toekomst hebben die aan een verleden zich vast-
hecht; de levende archieven van \'t rijk noemen zij hun adel:
en deze zin voor \'t verleden vereenigd met hun open oog voor
het tegenwoordige, laat hen nimmer door schijnbaar logische
constructies hersenschimmen najagen; meestal werkelijk onge-
voelig voor logica zijn zij, zij laten de geschiedenis haren loop,
in plaats van in te grijpen in de gebeurtenissen, zij weten het

te goed hoe de Satan zijn slachtoffers in Dante\'s Inferno troost met

de bittere woorden: quot;Misschien dacht gij niet dat ik een logicus
wasquot; (Eorse tu nou pensavi ch\'io loico fossi!) ^ Geeu van de
regels die het Engelsche staatswezen constitueeren is dan
ook
gebouwd op een speculatief beginsel, geen natuurrecht wordt
ingeroepen als in Frankrijk, hun magna charta (zegt zeer goed
de Kemusat) is een compilatie: ja men kan zelfs zeggen dat
geen enkel der beginselen iu den Engelschen staat een
absoluut
beginsel is, elk wordt tegengehouden en in zijn vaart als gestuit

1 Zie dit ook goed bij Carlyle, quot;Past and Presentquot;. New-York 1856, pag. 163
en 163 — en Montalembert, quot;I\'avenir politiquequot;, pag. 54 sqq. — en quot;Edinburgh
Reviewquot;, April 1856, pag. 559 seqq.

-ocr page 197-

door een ander, het is altijd een in evenwicht zijn van verschil-
lende werkingen. — Hnn handelen voorts kenmerkt zich door
wat zij zoo eigenaardig
fair play noemen, zij spelen open kaart,
zij haten met hart en ziel, zij toonen hun hefde meer door
daden dan door woorden, in hun rechtspraak zoeken zij voor
alles fair trial: zij hebben in den hoogsten zin het phchtgevoel,
I^elson sprak een woord uit hun hart toen hij zijn dagorde gaf:
Engeland verwacht dat iedereen zijn pHcht zal doen. — Maar
Wel het meest karakteristieke in hun aard is hun zin voor het
PHvaatleven bij het sterke pubheke leven dat zij leiden, in hun
gehechtheid aan hun quot;homequot; is iets teeders, iets aandoenlijks:
hün privaatleven is hun eereplaats in de geschiedenis der mensch-
heid: vandaar hun zin om in eigen huis en aan eigen haard-
stede zoo onafhankelijk mogelijk te zijn: my house is my castle
Zegt de Engelschman: van. die onafhankelijkheid beminnen zij
het beginsel haast nog meer dan \'t genot zelve: ook hun zucht
om grondeigendom om een property te hebben is daarmede ver-
Want, Emerson zegt: ze hebben den earth-hunger: zij benijden
geen ander zijn rijkdommen en macht, zij hebben geen harts-
tocht voor gelijkheid: zij begeeren niet dat ieder in hetzelfde
gareel loope, maar volkomen vrijheid in hun eigen sfeer te
hebben, daar vrij zich te kunnen bewegen en werken, gaat hun
hoven alles, — het Engelsche volk — ei| wij sluiten hiermede
onze schets — is het volk dat de sterkst sprekende
individua-
liteit
heeft. Het is een natie van individuën van personen: en
daar geheel de staat op dat beginsel van eerbied voor de per-
soonlijkheid gebouwd is, daar nergens het bureaucratische cen-
tralisatiesysteem wordt toegelaten, daar overal de vrijheid, zij
l^et soms ten k(fste der gelijkheid, van allen wordt gehand-
liaafd, ontwikkelt op zijn beurt het staatswezen krachtig dezen
trek der nationaliteit. Die individualiteit breekt \'t monotone,
\'t ledige in \'t leven: iedereen is een persona quae per se agit,
die
met bewustzijn handelt: ils veulent que les hommes soient
^oninies zegt Montesquieu Zijn om zulk een persoonlijkheid

\' Denk ook om de bekende regels over het Engelsche karakter in «The Tia-
^■ellerquot; van Oliver Goldsmith.

-ocr page 198-

te vormen karakter, onafhankelijkheid en originaliteit noodig j
waar vinden wij die trekken meer dan hij de
Engelschen?
Originaliteit in de hoogste mate, overhellend tot het excen-
trieke, teekent hun figuur: geheel hun zijn en werken toont
het dat zij zich weten te concentreren: zij staan dus scherp
afgescheiden van iedereen: en daar zij toch in alles belang
stellen, overal willen wezen, vertoonen zij het
wonderlijke
schouwspel van het meest reizende en toch het minst commu-
nicatieve volk te zijn, zij zijn tegelijk wereldburgers en toch
zoo particulier mogelijk: zij gelooven \'t niet noodig te hebben
sympathie
te verwekken. Die sterk uitgesproken individualiteit
leidt bij hen tot een even groote trotschheid: Bulwer drukt het
aardig uit wanneer hij zegt dat de ijdelheid van de
Eranschen
daarin bestaat dat zij aan zoo groot een land toebehooren,
terwijl de ijdelheid van een Engelschman zich met de gedachte
verkwikt dat zoo groot een land hem toebehoort ^ Bij zulk
een volk dat zich zoo voelt kan een aristocratie goed bloeijen,
een aristocratie, die, omdat ieder ten minste de hoop kan heb-
ben er eens ook in opgenomen te worden, te sterker in inner-
lijke kracht is naarmate zij alle uiterlijke verschansingen ver-
smaad heeft: het geheele volk heeft zelf iets aristocratisch: het
is the most gentlemanly nation ®: er zijn daar geen
parvenus,
zegt de Eemusat, men zou dus van eenieder die zich zeiven een
hooge plaats heeft verworven de woorden kunnen zeggen die
Talleyrand van Thiers bezigde: quot;il n\'est pas parvenu il est
arrivé-
Met opzet hebben wij hier reeds deze schets ontworpen van
het Engelsche karakter. Is Engeland toch het eenige land ge-
weest dat met de tradities van de middeleeuwen niet heeft
gebroken, dat historisch gelijkmatig zich heeft ontwikkeld, dan
kan het niet kwaad zijn de trekken van de
volksindividualiteit
altijd voor oogen te houden, en bij elke gebeurtenis in het
staatsleven als op te merken hoe die krachtige persoonlijkheid
dat feit vormde of gebruikte. Wij keeren thands terug tot onze

1nbsp;Zie Bulwer\'s quot;England und die Engländerquot; (wij gebruiken een duitsche ver-
taling) 1833, pag. 14.

2nbsp;Zie S. T. Coleridge, «Tabletalkquot; 1852, pag. 108 en 109.

-ocr page 199-

d^ntwikkeling van den staat op \'t oogenblik toen Eduard I de
teugels vau \'t bewind opvatte. Zamenwerking van de standen
heeft reeds aanvankelijk vrijheid gewrocht, en een vast beginsel
is veroverd, dat boven koning en boven standen de
wet stond:
quot;de koning, zoo schreef reeds Bracton, moet niet onderworpen
2ijn aan iemand, maar slechts aan God en aan de wet: want
de wet maakt hem koning. Laat de koning daarom aan de
Wet geven wat de wet hem schenkt: te weten heerschappij
eu macht: waut er is geeu koning waar willekeur eu niet de
Wet de regels voorschrijftquot;

Eduard I nu is de koning onder wiens regering eu uiet voor
\'t minst door wiens werking alle vormende elementen vau het
Engelsch staatswezen zich kristaliseerdeu: van ziju bestaan dagtee-
kent het waarlijk bestaan van de Britsche constitutie iu deu vorm
Waaronder wij ons die steeds gewoon ziju voor te stellen: het
parlement nam allengs zijn
tegeuAvoordige inrichting en toestand
aan: de rechtspraak werd va,st bepaald voor de toekomst: de
geheele rechtswetenschap vormde zich en het nationale karakter
zich uitende in een eigen volksidioom, kreeg zijn bekende trek-
ken. Eduard\'s streven was het dan ook minder buiteulaudsche
oorlogen te voeren, gelijk zijn voorgangers bijna altijd
op de
Fransche bezittingen, hoe ook verkleind sinds Jan zonder Land,
huu meeste aandacht gevestigd hadden, maar integendeel bever
de soevereiniteit over het geheele britsche eiland te verkrijgen.
Zijn oorlogeu tegen Walbs en Schotland waren het gevolg er
Van. — Het eerst begon de krijg tegeu Wallis, de vorst
Llewellyu
Aveigerde hulde aau Eduard te doen, gedwongen om
ziju plicht te volvoeren, stond hij echter weldra daarna met zijn
broeder David op: doch het baatte niet, Eduard nam ua beider
dood het geheele landschap in, eu voegde het bij het overige
land: van toen af werd in het Engelsche staatswezen het Keltisch
Britsch element geheel en al opgenomen, eu langzamerhand
zwegen de zangen vau dien dichterlijken stam, die als een der
drie pilaren der maatschappij naast den landbouwer eu den hard-

1 Zie Hallam, II, pag. 3.34 en 335.

-ocr page 200-

werksman, den dichter geplaatst had. Verzoenend in de meeste
gevallen ging Eduard te werk, en om de overwinning zich
voor goed te verzekeren voerde hij overal de Engelsche juris-
dictie er in: zijne echtgenoote Eleanor beviel in een van
Walhs\' kasteelen, de burcht van Carnarvon, van een zoon, en
de troonsopvolger heet van dien tijd af prins van VVquot;allis \\ — De
twisten met
Schotland volgden; daar was de koning Alexander
gehuwd geweest met Margaretha, zuster van Eduard I; zijn drie
kinderen en ook zijn kleindochter stierven kort na elkander,
zoodat de troon ledig stond. Dertien mededingers boden zich
aan: doch weldra bepaalde zich de keus tusschen de twee die
er het meeste recht op hadden, John BaKol en Robbert Bruce:
de staten vroegen wijselijk aan Eduard van Engeland om scheids-
rechter te wezen. Maar dat was niet de bedoeling van Eduard,
hij eischte het recht van scheidsrechter te wezen, dewijl hij
voorgaf suserein van Schotland te zijn: de Schotsche koningen
waren slechts zijn vasallen. En inderdaad hadden in de laatste
vier eeuwen de Schotsche koningen steeds hulde gedaan, maar
zoo als zij beweerden slechts voor die enkele landen die zij
onder de kroon van Engeland hielden De Schotsche grooten
gaven eindelijk toe aan den eisch van Eduard, en hij besliste
daarop dat er een raad zou zijn om de moeijelijkheden der
troonsopvolging te onderzoeken. Bahol en Bruce bepleitten
daar hun zaak, en zoo als recht was, Bahol die de meeste
aanspraken had werd koning verklaard: hij deed hulde aan
Eduard en begon zijne regering. Doch Eduard Het hem spoedig
gevoelen dat hij hem slechts als vasal beschouwde, van al zijn

» Zie Lingard, III, pag. 258—267 — en Aug. Thierry, quot;Conquêtequot;, IV,
pag. 135—138, ook torn. I, pag, 89, — vooral Ferdinand Walter, quot;Das alte
Walesquot; 1859, pag. 113 en passim — en het stuk van Ernest Renan, La Poesie
des Races Celtiques «Essais de Morale et de Critiquequot; 1859, pag. 375—456. —
Aardig zou het wezen den invloed van dat keltische element in Engeland na te
gaan: men zou het weinig in de volksontwikkeling nog al overwegend in de
literatuur vinden. Spenser\'s Fairy Queen, Shakspere\'s Midsummernightsdream
behooren tot de uitingen van dat element dat de imaginatie onder zijn bescherming
uam. — Wales werd niet eer in het parlement vertegenwoordigd dan onder de
regering van Hendrik VIII. Zie Raikes, quot;English Constitutionquot;, pag. 148.

2 Zie Lingard, p. 275 en 276, noot.

-ocr page 201-

\'■uitspraken was appel op Engeland, en eindelijk tot het uiterste
gedreven, terwijl Eduard een oorlog met zijn suserein Frankrijk
hegon, weigerde Baliol elke verdere hulde te doen: Eduard
liet zijn legers in Schotland trekken, de Schotten verlieten hun
hoogten en werden bij Dunbar 27 April 1296 geheel ver-
slagen, Schotland onderwierp zich nu spoedig, en Bahol ge-
Vangen genomen stierf in ballingschap, na door zijn lafheid
ieders achting verloren te hebben \\ Toen was het, terwijl
Engeland met Frankrijk steeds oorloogde, dat William Wallace
den geest van Schotland wist op te wakkeren, bij Irving ver-
sloeg hij het Engelsche leger onder Warenne, en elk die als
Vrijman in Schotland wilde staan, of ten minste als vrijman
Vallen, volgde zijne oproeping: Engeland\'s koning sloot nu onder
hemiddehng van den paus vrede met Frankrijk, hij vloog naar
Schotland, en het leger van Wallace werd bij Falkirk volkomen
Vernietigd. De Schotten, om nu ten minste hun onafhanke-
lijkheid te behouden, beriepen zich op den paus Bonifacius VIII -
öien herinnert zich toch dat de paus Schotland, men weet niet
recht op welke gronden, als leen beschouwde — de wissehng
der stukken over die susereiniteit tusschen Engeland en den
paus hierop gevolgd toont het best aan den toestand van de
historische kritiek dier dagen, wij deelen daarom eenige uit-
treksels daarvan mede. De oorsprong van de suprematie van
den koning van Engeland over Schotland werd aldus bewezen.
Het was, zoo verhaalde het stuk van Eduard, in de dagen van
Eli en Samuel dat Brutus de Trojaan het eiland Albion op de
Ileuzen veroverde. Hij
verdeelde het tusschen zijne drie zonen
Eocrine, Albanact en Camber. Albanact werd door een vreemden
overheerscher Humber in gevecht verslagen en gedood. Locrine
Wreekte zijn dood, versloeg den onrechtmatigen bezitter, die
Verdronk in de rivier welke naar hem haar naam ontleende, en
onderwierp het rijk van Albanact (Schotland) aan Brittanje. Van
de twee zonen van Dunwallo, koning van Brittanje, Belinus en
Erennus, kreeg Belinus het koningrijk Brittanje en Brennus
Schotland, doch onder zijn broeder, volgens de Trojaansche wet

^ Zie Lingard, pag. 301.

-ocr page 202-

over de voorrechten der eerstgeboorte. Konmg Arthur gaf het
koningrijk Schotland ter leen
aan Angusil, die Arthur\'s zwaard
ten teeken van trouw voor hem uitdroeg. En zoo had, gedu-
rende het geheele Saxische ras, hijna elke
beroemde koning^
van Athelstan tot Eduard den Bekenner, hetzij koningen vao
Schotland benoemd, hetzij hulde van hen ontvangen. De JS\'or-
mandiërs oefenden dezelfde suprematie uit van Willem den Ver-
overaar af tot op Eduard\'s vader Hendrik III. De koning noemt
onbeschroomd allerlei handelingen die onderwerping
aanduiden
op en sluit zoo op zijn goed recht over het koninkrijk Schot-
land. — De Paus ontving dit stuk met de grootst mogelijk\'^
kalmte en plegtigheid en maakte daarop
het volgende antwoord
gereed. De Schotten, zoo luidt het stuk van den Paus, hebben
niets te maken met Brutus en diens veroveringen, zij zijn steeds
een onafhankelijk volk geweest, afstammende van Scota, ^^
dochter van Pharaoh, koning van Egypte, die te Athene een
tijdlang vertoefde en Ierland ten onder bracht. Haar zonen
veroverden Schotland op het ontaarde • ras van Brutus.
betreft dat de Angelsaksische vorsten hulde vroegen van
Schot-
land, dat zou niets bewijzen voor Eduard, die van de Norman-
diërs afstamde. En aan de Normandiërs was nooit eenige hnlde
gedaan behalve door Willem den Leeuw, en dat voor
landen die
hij had in het koningrijk Engeland. Eduard moest in alle»
gevalle, hoe hij ook over de zaak dacht, zich
onderwerpen aan
het scheidsgericht van den paus, de opperste
rechtbank van
volken en vorsten. En bovendien hier was Schotland het on-
vervreemdbare eigendom van de kerk van Rome, want het waS
besloten in de algemeene toewijzing van den keizer
ConstantiJ»
van alle eilanden in den oceaan aan de opvolgers van St. Petrus •

1 Zie Lingard, III, pag. 318-320. — Milman, V, pag. 70-72. ^ Over
geheel sprong men in de lé^e eeuw nog al wonderlijk met de
de geschiedenis van Bienzi had ons kunnen doen zien hoe hij de oudheid ^^^^
stond: pomoerinm verwart hij met pomaxium en maakt zoo van Italië
van Eome, en in een adres aan Johan von Neumark, later kanselier van ^^
Karei IV, schrijft hij het volgende: quot;Wij lezen in de chronieken dat
eerste Caesar, vertoornd over het verlies
van een veldslag, zoo waanzinnig ^^
zijn zwaard tegen zijn eigen leven te richten: maar Oetavianus, zijn
de eerste Augustus, greep met geweld het zwaard uit zijn hand, en
redde

-ocr page 203-

Bus was de inhoud van deze twee buitengewone stukkeu, de
ï^aus echter weldra den heftigen strijd tegen Frankrijk begin-
iiende moest Eduard zich niet tot vijand maken, en bet dus de
Schotten weldra aau hun lot over. Eduard viel Schotland dus
Weder aan, en het laud bevond zich weldra geheel ten onder
gebracht, terwijl Wallace gevangen genomen, uu gevonnisd
Werd. Schotland\'s bestuur werd geregeld eu Eugeland\'s opper-
heerschappij scheen verzekerd voor de toekomst.

Merken wij thands de veranderingen iu de staatsoutwikkeliug
Van Engeland ouder Eduard I zeiven op; gaan wij daartoe
Vooreerst de rechten na die het volk ouder zijne regering ver-
kreeg; letten wij dan op de algemeene verbetering in recht en
rechtspleging, om eindelijk ons de constitutie van het parle-
ment nog eens scherp voor oogen te stellen.

I. Yolgeus de Magna Charta was de persoonlijke vrijheid
en het eigendom van eeu ieder verzekerd. Iu de praktijk ech-
ter werkte de geldigheid van beide deze voorrechten niet in
gelijke mate. Terwijl de persoonlijke vrijheid meestal gehand-
haafd werd, was het eigendom niet altijd eveu zeker voor in-
breuken vau \'s konings macht. Eeeds de gedurige geldnood
der vorsten en de niet zeer bepaalde wijze van geldhefBug die
het leenstelsel medebracht, zou ous dit van zelf doen vermoe-
den. Te meer kwam deze gaping in den rechtstoestand uit,
toen Eduard om geld te krijgen, de statuten quo warranto uit-
vaardigde % waardoor een ieder gedwongen werd deu titel vau
zijn grondbezit op te geven; door den verwarden toestand van de
Vorige regering nu was dit bijna onmogelijk geworden, en ve-
lerlei afpersing was derhalve het noodzakelijk gevolg. De gees-
telijkheid na eenige tegenkantingen waarop wij zóó terug ko-
men, moest zich elke heffing laten gevallen, maar de adel, on-
der leiding van de graven Bohun van Beresford eu Bigod vau

^an zijn eigen woede. Caesar tot zijn zinnen teruggekomen nam dadelijk Octa-
^ianus tot zijn zoon aan, wien naderhand de Homeinen tot zijn opvolger benoemden
het keizerrijk. Zoo wanneer ik het woedende zwaard uit de handen des pausen
genomen hebben, zal de Paus mij zijn getrouwen zoon noemenquot;. Zie Milman,,
V, pag. 349 en 370.

• Zie Lingard, III, pag, 338.

-ocr page 204-

Norfolk, begon zich weldra te verzetten en weigerde eindelijk
bepaald de legers uit \'t land te geleiden ^ Eduard zocht zich
de gunst van het volk en de geestelijkheid te winnen, en trok
toch naar Vlaanderen, maar nu begonnen Bohun en Bigod, bijge-
staan door den aartsbisschop Winchelsej, sterker en sterker hun
tegenstand tegen den prins regent, en dwongen hem de
confirrnaW
der chartes
te geven, die eindelijk ook Eduard I moest goed-
keuren. Deze confirmatie bevestigde zoo als van
zelf spreekt,
de Magna Charta en the Charter of the Eorest, en bepaalde
weder dat zij in alle graafschappen in de kathedralen moesten voor-
gelezen worden; doch de belangrijkste bepalingen waren die,
welke onder den naam van het statuut
de tallagio non conc^\'
dendo
later steeds zijn vermeld. Te weten: gelijk de leen-
mannen auxiha of aids moesten geven aan den vorst, zoo wa-
ren alle andere Engelschen,
tot zelfs het groote en machtige
Londen verplicht schattingen of tallagia op te brengen; deze
tallagia werden naar de behoefte periodiek van de
konink-
lijke steden en domeinboeren geheven, maar elk riddergoed
was daarvan vrij, was liber ab omni tallagio Daar echter
sommige der landbouwers (de zoogenaamde Sochemanni), e^
enkele steden ook in het leenverband zich wisten te plaatsen,
zoo werden dan ook van hen bovendien aids afgevraagd, en
zoo kwam er allengs verwarring tusschen de aids en de tallages-
Het bewuste statuut nu dat thands verkregen werd, luidde
woordelijk zoo: geen tallage of aid zal van nu aan opgelegd of
geheven worden door ons of door onze erfgenamen in dit ons
rijk, zonder den goeden wil en de gemeene toestemming van de
aartsbisschoppen, bisschoppen en de andere prelaten, de graven,
baronnen, ridders en burgers en andere vrije mannen in ons
rijkquot; ^ Dit was wel de belangrijkste overwinning die tot nu

» Men kent het antwoord van Bigod aan den koning, toen deze hem heval
als opperhevelhehber hem te volgen: «By the Eternal God, sir Earl, you either
go or hang,quot; zedie Eduard. — quot;By the Eternal God, sir King, I neither go »oquot;quot;
Tiang,quot; was het antwoord. Zie Brougham, III, pag. 232.

2nbsp;Zie Gneist, quot;Verfassung- und Verwaltungsrecht,quot; pag. 23 en 39.

3nbsp;Lingard, HI. pag. 351. Hallam, III, pag. 3. Pauli, IV, pag. 130. Roller
Vaughan, quot;Revoliitions in English History,quot; 1859, pag. 505.
«Edinburgh Re-
view,quot; 1837, Nquot;. 92, pag. 485.

-ocr page 205-

toe op de kroon behaald was, het volk was van nu aan in \'t
bezit van het wapen waardoor elke buitensporigheid der ko-
ninklijke macht kon beteugeld worden, en de zekerheid van
t eigendom van elk burger was op een zekeren en duurzamen
grondslag gevestigd.

II. Wat het recht en de rechtspleging betreft, wij hebben
hier op te merken dat in bijna geen tijdvak zoo veel verbete-
ringen in de wetten, meestal op voordracht van het parlement
^ijn uitgevaardigd, zoo zelfs dat aan Eduard I den naam van
den Engelschen Justinianus is gegeven; wij vermelden hier
slechts als zeer belangrijk voor de staatsontwikkeling, het sta-
tiint quia emptores, waarbij het verboden werd nieuwe manors
(manoir, riddergoed) te maken; in \'t begin toch van Eduards
legering kon ieder eigenaar die freehold land had, zijne bezit-
ting in een manor veranderen door gedeelten er van aan an-
aleren te beleenen. — Het Engelsche rechtsysteem vormde zich
nieer en meer. Het kenschetste zich al heel spoedig door een
^el wat overdreven subtiliteit, en een voorliefde van technische
boven rationeele beginselen. Het recht werd in \'t algemeen
liever als een kunst dan als een wetenschap beoefend. Ook is
^r, zegt Hallam, geen lectuur meer droog en mager voor een
quot;^\'ijsgeerigen geest, dan de oude Engelsche wetboeken. Maar
inist door die technische bewerking kwam er in het Engelsche
i\'echt een taaiheid en vastheid, die het altijd het bolwerk van
\'le zekerheid van \'t individu heeft gemaakt. De historische
geest, hier zich uitend in het hechten aan precedenten, werd
tot het uiterste gedreven: de spitsvondigheid in het uitdenken
Van vormen, waardoor nieuwe levenstoestanden door oude regels
quot;berden bestuurd, werd werkelijk bewonderenswaardig; en is het
^en vaste eigenschap van het Engelsche recht, dat het geheel
Zelfstandig zich ontwikkelde, en niets van andere landen ont-
leende, dat het \'t eenige recht der nieuwe wereld is geweest
\'lat het Eomeinsche recht niet als element in zich heeft opge-
nomen, — toch is er geen recht op de aarde dat meer gelij-

\' Zie Eaikes, «English Constitution,quot; pag. 144. Freehold land is vrij land,
\'egenover copyhold, onvrij land.

-ocr page 206-

kenis heeft juist met het Eomeinsche recht. Had de Engel-
sche adel in het naar den kanselier van Hendrik III
genoemde
Statutum Mertonense gezegd ^: dat hij de wetten van Engelan
niet wilde veranderen; omnes comités et barones una voce
responderunt,
quod nolunt leges Angliae mutare, quae hucus-
que usitatae sunt et approbatae, het scherp uitspreken
daarvan
is juist het bewijs hoe een nationaal recht zich had moeten vor-
men in Duitschland. Terwijl men daar de rechtsboeken en
stad-
rechten met de Eomeinsche rechtsbronnen in de hand ver-
werkte, en overal het inheemsche Duitsche recht, zoo schoon zich
dat ook zou ontwikkelen, uitroeide; volgens de bekende rege
in het vers van Goethe uitgesproken:

Keimt ein Glaube neu ,

Wird oft Lieb und Treu,

Wie ein böses Unkraut ausgerauft, —

gebruikte men in Engeland het Eomeinsche recht meer als mid-
del om zijn scherpzinnigheid te oefenen: en een echt
Engelseh
recht kon ontstaan, waarin men de Eomeinsche scherpte?
lenigheid en fijnheid van onderscheiding terug vindt. — ^^
drie groote rechtbanken, de Kings Bench, de Exchequer, en
de Common pleas, werden ook onder Eduard I naauwer en be-
ter begrensd,
de instelling der reizende rechters Averd behouden,
en tot een meer spoedige rechtspleging werd bepaald, dat twee
uit hun midden, bijgestaan door een of meer ridders, driemaa^
in \'t jaar in elk graafschap de assises zouden houden; maai
de belangrijkste verandering bracht het beroemde
statuut van
Winchester
te weeg Dit statuut had ten doel de bewaring
en verzekering van den inwendigen vrede. De oude gewoonte
om zekerheid van vreemdelingen en

weder in \'t leveu geroepen, de quot;watch and wardquot; werd vai
zonsondergang tot zonsopgang in alle steden
en burchten geve-
tigd, tegen roovers werden middelen genomen, en om nu aa»
al deze regelen kracht te geven, toen de sheriff niet
voldoen e

1nbsp;Zie een stuk van Phillips, «Ueber das Römische Recht in Engeland^,\' i»^®^
«Kritische Zeitschrift für die Rechtswissenschaft des Auslandes.quot; B- \'

pag. 406.

2nbsp;Lingard, III, pag. 863.

-ocr page 207-

Was tegen den overmoed der grooten, werd weldra in elk graaf-
schap een vast aantal ridders benoemd die voor de handhaving
er van zouden zorgen; deze ridders nu werden later
ÖlQjustices
^f peace
genoemd ^.

Het is misschieu het meest verdienstelijke werk van Eduard,
•iat hij al zijn krachten inspande om het land inwendig in rnst
eu vrede te houden. Te weten, wij moeten hier vooral letten
op een karakteristieke trek vau de Engelsche natie, eeu over-
blijfsel misschien van de Normandische verovering die het volk
IB. twee kampen verdeelde, namelijk de talrijke rooverijeu, en
de populariteit die aau die roovers te beurt viel. Hadden veleu
der Augelsaksers, vau alles geplunderd, zich iu de bosscheute-
ruggetrokken, eu vandaar als
outlaws wederom de JSTormandiërs
aangevallen, — de traditie had dat beeld van den outlaw met zicht-
bare voorliefde behandeld, eu iu de Eobiu-Hood alle edele hoe-
danigheden vereenigd. Zulk een outlaw iu Oud-Germaausche
spraak Wargus (wolf) geheeteu wijl de verbande als een dier
iu het bosch leefde, eu ongestraft gedood kou worden, — wan-
neer hij opgehangen werd, hing men steeds een wolf naast
hem — handelde als of hij uiet had te achten op de regaliën
der vorsten en de verkregen rechten vau andereu. Zich als \'t
Ware steunende op de oud-Germaansche zienswijze, dat het wa-
ter eu het woud aau het volk behoorde, gedroegen zij zich
als of dat huu eigendom was. Pochten anderen op hun bezit-
tingen;

My dwelling is in the wood, says Kobin,

By thee I set right nought

\' Gneist, quot;Verfassung- und Verwaltungsrecht,quot; pag. 105—107, en hier oolî
ï^ohert von Mohl, quot;Staatswissensohaften,quot; II, pag. 94.

^ Zie Lex Salica 55, § 2. Editie Merkel, pag. 81. Zie verder VVilda quot;Strafrecht,quot;
pag. 280. Grimm, «Rechtsalterthümer,quot; pag. 734 en 685. Noordewier, «Rechts-
oudheden,quot; pag. 306. Koenen, in de quot;Verslagen en Mededeelingen van de Ko-
ïiinklijke Akademie,quot; 1856, Deel H, pag. 61. Shakspere heeft den outlaw ook
eenigzins in den Belarius of Morgan, in zijn Cymbeline geteekend, zie verder de
quot;ctlaws in zijn stuk the two Gentlemen of Verona.

® Zie Percy, «Reliques of ancient poetry.quot; Londen 1845, pag. 23 en 30, zie
verder Thierry, quot;Conquête,quot; IV, pag. 56—68. Grimm,
quot;Rechtsalterthümer
pag. 247.

-ocr page 208-

De volksstem wijst den reiziger nog altijd het bosch van Sher-
wood aan als \'t verblijf van de ontlaws, waar ook Walter Sco
zijn Loksley met de boogschutters ons doet bewonderen .
eien in dat woud waren steeds de toevlucht en de schudp^
van ieder die avontuurlijk of als wüddief of als roover zich om
de bestaande orde niet stoorde; het groene loof waann de wm
suisde, was hun dak, en de vogels zongen hun zoo vrolyk to
\'t wild en de helderstroomende beeken waren hun zoo mild ee
voedsel, dat een soort van heimwee naar \'t woud hun
ziel ve
vulde, en zij wel nimmer tot een ordelijk leven waren
te bewe
.en Teeren al die roovers poogde Eduard nu maatregelen te
Lmen, en al gelukte het hem niet dat nationale misdnjf ui
te roeijen, de pogingen die hij in \'t werk stelde, zijn

^Tlelts aan één klasse van menschen werd recht geweigerd,
en dat wel aan ^^ Joden. Shakspere heeft in zijn quot;Shylockquot; goed
den Jood der .middeleeuwen geteekend, den erfgenaam van een
vervloekt ras, zelf vertrapt, met smaad vertreden, en zich wre-
kend op de Christenen, met een haat die niet
langer een ge-
voel van hartstocht, maar een karakter geworden is. Hij
haa
de Christenen omdat zij Christenen zijn. De Christen meent
zich gerechtigd den Jood te beschimpen, omdat Jood
Komt de edelman, en het
is in de Merchant of Venice het
schoone karakter van den edelmoedigen Antonio, bij hem
geld leenen, en klaagt de Jood een oogenblik over
vroeger
Leedigingen, dadelijk herneemt de Christel: quot;ik ben niet va^
plan iets daarvan terug te nemen, ik zal hetzelfde steeds doen,
op u spuwen, tegen u vloeken, want ge zijt en bl^t een
hondquot;. - Maar let ook op de wraak van den Jood, hoor u
heerlijke woorden bij Shakspere: quot;Hij (Antonio) heeft mij overal
in ongenade gebracht, mij een half milHoen benadeeld: geia.
chen om mijn verliezen, mijn winsten bespot, mijn volk
schimpt, miju handel den voet dwars gezet, mijn vrienden ^^
mij afgetrokken, mijn vijanden aangehitst, en wat
is de red

1 Zie D. Nisard, quot;Etudes de critique littéraire,quot; 1858, pag. 350 seqq, e«
quot;Westminster Review,quot; April 1859, pag. 330 seqq.

-ocr page 209-

die hij heeft? — Ik ben een Jood. Heeft niet een Jood oogen?
Heeft niet een Jood handen, oxganen, leden, zintuigen, nei-
gingen, hartstochten? Wordt hij niet gevoed met hetzelfde
Voedsel, gewond door dezelfde wapenen, verzwakt door dezelfde
kwalen, genezen door dezelfde middelen, verwarmd of gekoeld
door denzelfden zomer en winter als de Christen? Als gij ons
steekt bloeden wij dan niet? Als gij ons streelt lagchen wij
dan niet? Als gij ons vergiftigt, sterven wij dan niet? En als
gij ons kwaad doet, zullen wij ons dan niet wreken? Als gij
®ns in alles gelijk zijt, zullen wij u ook hierin evenaren. Als
Jood een Christen beleedigt, wat wordt er van zijn nede-
righeid? wraak. Als een Christen een Jood beleedigt, wat
moet zijn lijden uitwerken, volgens het voorbeeld der Christe-
nen?
wraak.quot; — Dus was de toestand van Christen tegenover
\'^ood: en wel het ergst hebben zij geleden onder Eduard I.
l^a hen op allerlei wijzen uitgeplunderd te hebben — want zij
Vertegenwoordigden toen ter tijde het geld in zijn omloop, wis-
seling en capitaliseering — werden zij eindehjk voor goed uit
Engeland verbannen. Zestien duizend vijf honderd en elf wer-
den er aldus het land uitgezet, en hunne goederen verbeurd
Verklaard. Zij bleven na dien tijd 364 jaren uit \'t rijk ^

III. Wij wenden ons thands tot de constitutie van het par-
lement. Reeds onder Eduard I zijn teekenen van een schei-
ding in twee huizen, hoewel het nog minder juist te bepalen
Is.\' daar toch de werkzaamheid vooral in het toestaan vau gel-
den bestond, en elk der drie standen dan verschillende subsi,
dien gaf. In zooverre is de indeeling van het parlement dan
^og niet geheel voor de toekomst vastgesteld, daar de knights
^og veelal, als een deel van den adel uitmakende, hetzelfde
geven als de baronnen, de eigenlijke Lords. Eerst in de re-
gering van Eduard II zijn de knights geheel vereenigd met

^ Zie quot;tte Merchant of Venice.quot; Editie Knight, pag. 510 en 533. Zie verder
goede opmerkingen hij Jules Janin, quot;Litterature dramatiqne,quot; t. III, pag.
seqq. Verder Gneist, quot;Verfassung,quot; pag. 51. — Men weet dat de Joden in
öe l4de eeuw alleen in Spanje een gunstig lot hadden. Zie Dozy, quot;Gids, 1848,

pag. 680 seqq.

-ocr page 210-

den zoogenaamden derden stand Gaan wij nog even de ele-
menten van dat voor goed geconstitueerde parlement na. Voor-
eerst zaten er in de geestelijke pairs, en wel niet zoo zeer aS
leden van de feodaliteit als hebbende leenroerige goederen, maar
wel degelijk als hoogste geestelijken, als
vertegenwoordigende
de geestelijkheid. De zaken van die geestelijkheid, de betrek-
kino- waarin zij tot den staat zou staan, waren het eerst gere-
geld door Hendrik II in 1164 door de 16
constituties van CU\'
rendon,
welke den grooten strijd van den koning met Thomas
^ Becket ten gevolge hadden ^ Deze constituties hadden open-
lijk ten doel om
de kerk aan den staat te onderwerpen: slechts
\'s konings rechtbanken konden en moesten uitmaken of een zaak
tot de civiele of tot de geestelijke jurisdictie behoorde ; geen vasa^

van den koning, noch eenig bediende van\'s konings huishouding

kon in den ban gedaan worden, zonder dat de koning er eers
kennis van had gekregen; appellen waren er van den deken tot
den bisschop, van den bisschop op den aartsbisschop, maar bij g®\'
brek aan rechts verkrijging daar, zou in \'t laatste ressort de ko-
ning zorg dragen dat recht geschiedde: bij het
openvallen va»
elke geestelijke bediening vielen de inkomsten in \'s koningS
handen, die zorg moest dragen dat een nieuw geestelijke verko-
zen werd. — Men weet welke twisten het gevolg waren va»
die bepaling, niet alleen met de geestelijkheid, maar vooral oo
met den paus; dat alles was nog zeer verergerd toen Jan zon-
der Land zijn rijk ten leen aan den paus opdroeg;
maar
geestelijkheid in Engeland was ten allen tijde meer geneigd
met \'s lands belangen te vereenzelvigen, dan slaafsch te g^\'^
hoorzamen aan de bevelen van den Itabaanschen paus: g®\'
tuige die wakkere bisschop van Lincoln, Eobert Grostête, ^
tegen de bevelen van Innocentius III zich verstoutte te verze -
ten, en aldus waagde te schrijven aan den paus: quot;ik ben ge-
bonden om te gehoorzamen alle bevelen
van den apostohschen
stoel, maar dat zijn geen apostobsche geboden, die niet over
eenkomen met de leer van de apostelen, en van den meester

1 Zie Hallam, II, pag. 37 en 38.
i Zie Gneist, quot;VerfassungsreoM,quot; pag. 80. Milman, III, VS- 349 en

-ocr page 211-

der apostelen, Christus Jezusquot;. Het was nu ouder Eduard I
dat wederom de geestelijkheid iu conflict kwam met deu paus,
maar ook aan de geestelijkheid haar bepaald nationale plooi werd
gegeven. Bij het uitvaardigen toch van \'s pausen bul Clericis
I^aicos, weigerde de Engelsche geestelijkheid verdere belastingen
aan den koning te betalen; maar nu zette de koning haar bui-
ten de wet, verklaarde haar te ziju in state of outlawry, en de
geestelijkheid onderwierp zich aau de kroon, eu zocht van nu
aan slechts haar heil in de overige coustitutioueele wetten des
lands. Maar nog iets auderg had zij ouder Eduard I te verdu-
ren, het statuut
of Mortmain toch werd uitgevaardigd, het
«erste der drie groote w^etten die te zamen als \'t ware de magna
charta van de Engelsche geestelijkheid vormden Het statuut
Verbood het iu de doode hand ontvangen van land, op welke wijze
dan ook, door de geestelijkheid: en al Avist de geestelijkheid
door eukele rechtsficties als de common recoveries deze wet we-
der eenigzins te ontduiken, het principe was nu vastgesteld, en
twee latere wetten een van Westminster in het ISi^e jaar der rege-
ring van Eduard T, en eeu iu het I5\'3e jaar van Eichard II,
bevestigden het beginsel maar wat vaster op ziju wezentlijke
grondslagen ^ Eu het was noodig geworden; de rijkdommen
van de kerk wareu zeer groot eu vermeerderden steeds bij de
gedurige oorlogeu; men heeft een schatting van de goederen
der
geestelijkheid ouder Eduard I opgemaakt op bevel van paus
lNquot;icolaas lY, die meu echter slechts als zeer benaderende moet
aannemen. Het geheele geestelijke eigendom zou toen een
Waarde hebbeu beloopeu van 200,000 pond, zoodat de tiendeu
20,000 pond zoudeu opleveren \\ — Zoo nu was de toestand van
de geestelijkheid waarvau de hoofden in het parlement zaten. —
l^aast de geestelijkheid zat de adel, die echter in twee deelen
Was verdeeld, de groote baronnen en de knights: de eersteu
kwamen uit eigen hoofde, de laatsten bij vertegenw^oordiging,

\' Zie vooral Milman, IV, pag. 361—385.

^ De twee andere statuten zijn die van Provisors onder Eduard III, en of
Praemunire onder Eicliard II.
^ Zie Milman, V, pag. 37 en 38. Lingard, III, pag. 366—368.
^ Zie Milman, VI, pag. 197-199-

r

-ocr page 212-

en deze laatsten voegden zich derhalve als vertegenwoordigers
der graafschappen, weldra bij de vertegenwoordigers der steden,

om allengs te zamen het lagerhuis te vormen. Wat de steden
betreft, deze steden wier inwoners vroeger elk individueel aan
de tallages onderworpen waren, bedachten alras de pachting van
de quotaas zelve over te nemen, met dien verstande, dat de su-
serein nu niet meer van de individuen, maar van de
communi-
tas de opbrengst vordert; het stedelijk bestuur zorgt dan voor
de verdeeling van de som onder de burgers, en wordt zoo meer
en meer een eenheid; zij zijn, zoo als men het noemt, in fee-
farm ^ Sedert dien tijd is dan ook het stedelijk grondbezit
burgage tenure geheel gelijk gesteld met ander vrij bezit, so-
cage of ook freehold; de steden verkregen allengs het recht
haar eigen bestuur te vormen, in plaats van koninklijke stad-
voogden te hebben, krachtig werkten de
gilden mede om de
zelfstandigheid inwendig te versterken, en daar zij weldra het
rijkste
element in den staat werden, werd haar invloed in het parlement
en wel in \'t lagerhuis zeer groot.

Letten wij eindelijk op de zeer bepaalde monarchale inwer-
king onder Eduard I, den grootsten der Plantagenêts, op de
werkzaamheid van wat de Engelschen gewoon zijn te noemen
the king in council, dan zal het beeld van de Engelsche consti-
tutie en administratie ons allengs duidelijker worden. Want hefc
permanent council van den koning erlangde sinds koning Eduard
een belangrijke beteekenis, en kan eenigzins met de steUing
van een tegenwoordig ministerie vergeleken worden; daarin
zaten de hoofden van \'t Exchequer, van de rijksgerichten,
de hoofdbeambten van de koninklijke huishouding, de kanse-
lier, de privaat-zegelbewaarder, en de aartsbisschop van Can-
terbury — Dat nu nog niet altijd de werking der ver-
schillende elementen in de staatsregehng scherp
onderscheiden
wordt, toont juist dat permanent council; van tijd tot tijd wor-
den tot dat council namelijk ook de pairs geroepen, die
anders
het hoogerhuis zouden moeten vormen, en zoo wordt een mag-

1nbsp;Zie Gneist, «VerfassimgsrecM,quot; pag. 24 en 110. Hallara, III, pag.
Raikes, quot;EngHsh Constitution,quot; pag. 98.

2nbsp;Zie Gneist, «Verfassnngsrecht,quot; pag. 222 seqq.

-ocr page 213-

ßUm consilium in \'t leven geroepen, welks tweevoudige en daar-
door onbestemde natuur de geheele middeleeuwen voortduurt.
Gneist vergelijkt dit magnum consihum zeer goed met de fran-
sche parlementen, wier Averkkring, wat juistheid, zekerheid en
gelijkmatigheid betreft, ook nog al iets te wenschen overliet
Maar voor het overige wanneer wij voor een oogenbhk ons het
Verschil denken tusschen den feodalen staat zoo als hij in \'t begin
quot;^^as met zijn militaire-, finantie- en justitie-inrichting, en den
staat zoo als hij thands onder Eduard I mede rust op den bodem
Van \'t selfgovernment der gentry in de graafschappen — dan
Is het moeijelijk niet getroffen te worden, en bij zich zeiven
ïiiet \'t bekende vers van Ovidius: et nunc historia est quod ratio
ante fuit, om te keeren. Ja wat vroeger historie was, is nu
als tot rede geworden. Zouden wij een oogenblik op het voet-
spoor van Coleridge % den Engelschen staat van uit \'t idee dat
aan al die uitingen ten grondslag ligt, van uit zijn doel, mo-
gen beschouwen, wij zouden opmerken hoe de twee tegenover-
gestelde machten, op wier werking de staat rust, zijn die van
duurzaamheid en van vooruitgang. Wij zouden dan aantoonen
hoe het beginsel van duurzaamheid met het landeigendom vooral
Verbonden is, en door de groote en kleine baronnen wordt
Voorgestaan, hoe daarentegen het beginsel van vooruitgang met
den handel, de industrie en alle verstandswerk in verband staande,
in het lagerhuis vooral zijn uiting kreeg, waar het echter in
zijn te groote vaart werd gestuit door den lageren adel, die aldaar
ging zetelen. Wij zouden kunnen opmerken hoe, terwijl de
koning het evenwicht houdt tusschen de twee constitutioneele
behalen, de kerk op haar beurt het element der Christelijke
cultuur en beschaving in haar hoede nam, en
menschen zocht
te vormen, opdat er burgers zouden zijn; maar geen betoog is
meer noodig om ons ten volle te doen begrijpen hoe hier in En-
geland van een staat, dat is een door de natuur aangewezen

\' Zie Gneist, «Verfassungsrecht,quot; pag. 131.

\' Zie het echt platonische boek van S. ï. Coleridge, «on the Constitution of
the Chnrch and State according to 1:he idea of each.quot; 4th Edition, Londen 1852.
^ie pag. 25—.58.

-ocr page 214-

land- en volksgroepeering, een door de menschen gevormd kunst-
werk, een constitutie werd.

Wij moeten nu de gansche regering van den zoon en opvol-
ger van Eduard I, namelijk Eduard 11, opvatten als een reactie
tegen den constitutioneelen regeringstoestand, zoo als hij onder
Eduard I bevestigd was, doch tevens als een consolidatie van
de beginselen toen in \'t leven geroepen. Had Eduard I reeds al-
tijd getracht de persoonlijke koningsautoriteit te doen zegevie-
ren boven den wil van \'t parlement, en was het alleen de va-
derlandslievende tegenstand van Bohun en Bigod geweest, aan
wien Engeland zijn inwendige vrijheid te danken had; wij zullen
nu den koning met zijn gunstelingen den kamp op nieuw zien

opvatten tegen het parlement.

Schetsen wij vooreerst dien strijd. Eduard II was in karak-
ter en wandel geheel het tegenovergestelde van zijn vader, in
verkwisting levende, naar genot hakende, had hij reeds van
zijn vroegste jeugd geleefd met een zekeren Piers de Gaveston,
zoon van een edelman in Guyenne, die alle hchtzinnige harts-
tochten in hem opwakkerde. Reeds had de oude koning Eduard I
Gaveston uit het rijk verbannen, en zijn zoon doen zweren
hem nimmer terug te roepen, maar naauwelijks was de vader
in 1307 gestorven, of Eduard II, nu 23 jaar oud, riep hem
dadelijk terug, en het personeel der regering werd mitsdien
veranderd. Intusschen was de koning naar Erankrijk gegaan
om in \'t huwelijk te treden met Isabella, de dochter van Phi-
lips den Schoone, en besloot hij, teruggekomen, tot den oorlog
tegen Schotland, waarover wij zoo dadelijk zullen spreken. Het
parlement bijeengeroepen om geld op te brengen, vroeg verwij-
dering van Gaveston en herstel van de grieven;
bestaande
vooral in de willekeurige wijze waarop de taxen werden gehe-
ven. Gaveston had zich reeds verwijderd naar Ierland, en de
koning na eerst geweigerd te hebben, stond het herstel der
grieven toe. Maar nu het hij Gaveston weder terugkeeren en
de verkwisting begon weder op nieuw. Het parlement nog-
maals opgeroepen om geld te geven, wilde niet opkomen zoo
lang Gaveston bij den koning was — hij wordt dus
verborgen
en het parlement komt te zamen. In weerwil van het verbod

-ocr page 215-

\'les konings, komen de baronnen er gewapend met hun aan-
^angelingen, een commissie van pairs wordt benoemd om plan-
quot;len tot regebng der zaken voor te stellen, welke commissie
^^oer dat hunne werkzaamheden niet als eeu precedent tegeu de
^fechten van de kroon mochten ingeroepen worden. Eduard die
^Is \'t ware blijde om van alles af te zijn, naar Schotland was
gegaan, waar Gavestou bem overal verzelde, moest weldra terug
iiaar zijn parlement, om de hervormingen aan te hooren die de
kommissie zou voorstellen. De artikelen waarin de hervormin-
gen vervat waren, ademden eeu zeer vijandigen geest tegeu den
koning; zij heeten
de ordinances, eu zijn geheel te vergelijken
Qiet de provisions of Oxford, weleer door de barouneu aau Hen-
drik III opgelegd. Het was eeu buitengewone maatregel, die
^eel te heftig de macht van deu koning besnoeide; het was
geen organische ontwikkeling, maar een ruk voorwaards, te
om lang staud te kunnen houden V Alle giften door hem
gedaan — dus luidden eukele dier bepabugeu — sinds het vor-
lïien der commissie, moesten ingetrokken worden, en alle gif-
ten, gedaan zonder toestemming der barormeu iu het parlement
en voordat de schulden des konings betaald waren, zouden van
geen waarde zijn. De uieuwe taxeu op de wol, de kleederen
den wijn eu andere handelswaren werden vernietigd —
al de groot-officiereu vau de kroon, de warden of the ciuque
ports, eu de bestuurders van \'s komngs vreemde bezittingen
houden met overleg van de barouneu in het parlement gekozen
Worden; Gavestou, Henry Beaumont en diens zuster zouden
■verbannen worden: eindelijk werd bepaald dat om het uitstellen
quot;^an de rechtspleging te verhoeden, de parlementen ten minste
ééns, eu zoo noodig, meermalen iu \'t jaar zoudeu gehouden
borden. Men begrypt de woede van Eduard II, toen hij deze
Voorstellen vernam, toch teekende hij ze eindelijk na lang dra-
len, en Gavestou vertrok uit het land. Naauwelijks was echter
•le koning weder naar het noorden gereisd, of Gavestou kwam
Weder hij hem. Nu was het geduld der baronnen uitgeput, zij
kozen tot huu hoofd Thomas van Lancaster, kleinzoon van

il

\' Zie Brougham, III, pag. 334, en Hallam III, pag. 43.

-ocr page 216-

Hendrik III, eigenaar der vijf graafschappen Lancaster, Lincohi,
Leicester, Sahshnry en Derby. Gaveston wordt belegerd, ge-
vangen genomen en onthoofd; dit geschiedde in Junij 1312-
De koning bukkend voor de overmacht der baronnen, zag geeu
ander middel dan te veinzen, en verzoende zich met de
baron-
nen; het parlement had gezegevierd over den gunsteling.

Zien wij thands de oorlogen die Eduard II te voeren had,
en tot welke uitgaven hij steeds de hulp van het
parlement
noodig had. Letten wij vooreerst op den toestand van Schot-
land.

In de laatste jaren van de regering van Eduard I, waS
Schotland weder opgestaan; dertien jaren had de oude koning
noodig gehad om Schotland te onderwerpen; in zes
maan-
den was het weder vrij. Die vrijwording had onder zeer
eigenaardige omstandigheden plaats. Doordat er zoo groot
een wedstrijd om de kroon tusschen John Bahol en Bruce wel-
eer had plaats gehad, had het huis van Bruce tot nu toe uit
jaloerschheid tegen zijn gelukkigen mededinger, de partij van
Engeland gediend. Bahol ondertusschen was in de
gevangenis
overleden, een zoon achterlatend, en de rechten van de famihe
verdedigde nu John Comyn of Badenoch, de zoon van Mar-
gory, Bahols zuster. Nu had het huis van Bruce tot
verte-
genwoordiger den 23jarigen Eobert Bruce, kleinzoon van den
eersten van dien naam; deze vermoordde — men weet
niet
goed hoe het zich heeft toegedragen — te Dumfries Comyn,
en terwijl Eduard zwoer Comyn te zullen wreken, wist
Bruce
zijn land op te wakkeren, en besloot het voor te gaan in den
kamp naar de vrijheid: te Scone — al was de steen
waarop
de aloude Schotsche koningen werden gekroond, waarop Mac-
beth was gehuldigd, die de traditie dezelfde leerde te zijn
waarop de aartsvader Jacob had gerust, toen hij zijn
wonderen
droom droomde, in 1296 door Eduard I reeds naar de Westmm-
ster-Abdy overgebracht \' — te Scone werd ook Bruce
gekroond:

1 Zie ook Shakspere\'s Wacbeth, act II, scene4, Macduff zegt daarvan Macbeth:
He is already nam\'d, and gone to Scone
To be invested.

Knigbt in /ijn editie pag. 623, heeft een belangrijke noot op die plaats. By

-ocr page 217-

van nu aan begon hij overal zijne kleine dwaaltochten, zijne
omzwervingen door de bosschen, bergen en vlakten, ten einde
Zijn land te redden; de dood van Eduard I begunstigde zijn
plannen; de vrijheid won overal dienaars, want te-recht zeide
Barbour, de Schotsche dichter, tijdgenoot van Chaucer, in zijn
gedicht quot;the Brucequot;:

A! Fredome is a noble thing!
Predome mayss man to haiff liking,
Fredome all solace to man giffls,
He levys at ess that frely levys!
A noble hart may haiff name ess.
Na elleys nocht that may him pless,
Gyff fredome failyke i. —

En toen Eduard II dan ook met zijn leger kwam, overwon-
nen hem de Schotten geheel en al bij Bannockburn,
in een
slag die het lievelingsonderwerp der dichters is geworden
Schotland was weder een vrij koningrijk geworden en bestookte
Van nu aan, daar koning Eduard Bruce nog niet wilde erken-
nen, voortdurend het noorden van Engeland. Die gansche
streek daar in het noorden van Eng^eland was immer het too-
neel van gedurige strooptochten en ridderlijke feiten; ze is be-
kend genoeg onder den naam van de Borders. Het was däär,
dat het feudalisme het laatst stand hield: nog op het einde van
de achttiende eeuw werden mondehng däär de balladen en He-
deren bewaard, die eenmaal vooral in de veertiende eeuw het
leven van oorlog, avontuur en hartstocht hadden bezongen.
I)ie zangen verzameld als ze zijn door een Percy, en door den
echten afstammeling van den adel uit die Borders, Walter Scott

de Scandinaviërs had de verheffing tot koning ook op een steen plaats. Zie
Grimm, quot;RecMsalterthiimer,quot; pag. 802.

1 Zie Spalding, «English Literature,quot; pag. 136 en 137.

® Men kent het lied dat Burns Bruce in den mond legt voor den slag: Scotts
^\'ho hae with Wallace bled etc., over welk lied een keurige beschouwing bij Wilson ,
quot;Critical and tmaginative Essays (edited by Eerrier) 1856, vol. Ill, pag. 134—138. —
alter Scott heeft er het onderwerp van gemaakt in zijn gedicht: the Lord of
^■he Isles, vooral canto VI.

^ Percy\'s boek verscheen in 1765. — Walter Scott\'s quot;Minstrelsy of the Bor-
dersquot; kwam uit in 1802. (In zijn quot;lay of the last Minstrelquot; beeft bij den mafl

-ocr page 218-

gedichten waarin als \'t ware het hart van die helden uit de
middeleeuwen slaat, met hun actie en
wilden krijgsmoed en hun
open zin voor de natuur zijn daarom zoo belangrijk, omdat die
minstrelsy — zoo als zij genoemd worden — de ware
poesie
van de feodaliteit is geweest, en ook met de feodaliteit is te
niet gegaan. Zoo wild zijn die hederen in de vorm, dat het is
als of de dichter ze zong op het zadel, terwijl de hoef van \'t
ros de maat aangaf: de namen van Schotlands adellijke
geslach-
ten zijn er in vereeuwigd, en nog noemt men ze steeds met
den bijnaam hun in die zangen gegeven: doughty Douglas, gay
Gordon, gallant Graham, bonnie Campbell. Wij hebben niet
noodig hier te wijzen op de ballade van de Chevy chase,
waarin
de voortdurende krijgsveete tusschen de Northumberlands en de
Douglassen wordt geschilderd \\ noch op
het zoo bekende vers Sir
Patrick Spence — genoeg men zal uit het vluchtig inzien van
die balladen bemerken hoedanig een tooneel van woesten
strijd
die borders waren, en welk een krijg daar altijd woedde tus-
schen Engeland en Schotland.

Maar de Schotten beten het hier niet bij, zij poogden Enge-
land nog meer afbreuk
te doen, en besloten Ierland vrij te
maken van het Engelsche juk. Sinds de dagen van Hendrik U
toen deze vorst op aansporing van den eenigen
Engelschen
paus Adrianus IV het plan had opgevat Ierland te overmeeste-
ren, om het den paus sterker te onderwerpen, was Ierland als
onderdanig aan Engeland beschouwd. Het was toch toen dat
op aandrang van den lerschen vorst Diarmuid, die tegen den
koning te Tara, Roderick 0\'connor, oorlog voerde,
eenige En-
gelsche ridders onder aanvoering vooral van Richard
Strongbow,
een gedeelte van het schoone Erin hadden veroverd, en nu

geschilderd dien tij noemt: the last of all the hards was he, who song of Bol-
der Chivalry.) — De laatste verzameling is the Ballads of Scotland, hy WiUia®
Edmonndstone AytouE 1858, waarover de nitnemende kritiek in de
quot;Quarterly
Eeviewquot; Jan. 1859, vol. 105, pag. 305—341. — Zie overigens over die Sohotschc
balladen ook William H. Prescott, «Biographical and Critical Essays.quot; Londen 1856,
pag. 311 seqq.nbsp;_nbsp;^^

1 Zie het lied in zijn oudste vorm bij Percy, quot;Eeliqnes of ancient Eng i
poetry.quot; Ed. 1845, pag. 1—5. Zie Patrick Spence aldaar, pag. 20. — en bij
Aytoun, 1, pag. 1—6.

-ocr page 219-

hunnen koning Hendrik II, die van deze gelegenheid gehruik
inaakte, als leenheer moesten huldigen, toen deze iu 1171 naar
Ierland stevende Sedert zwijgt de geschiedenis bijna van
die Normaudisch Engelsche heerschappij over Ierland: totdat
ouder Jan zonder Land nogmaals tot een tocht besloten werd
iö. 1210, al ware \'t alleen om den overmoedigen Engelschen
adel in Ierland, vooral het huis der Lacys te toonen, dat zij
een heer in den Engelschen koning hadden. Ierland werd toen
Er igelsch ingedeeld in graafschappen, en kreeg Engelsche wetten en
Verordeningen De Ieren bewoonden vau nu af de meer wilde
eu bergachtige streken eu het grootste gedeelte van Connaught
eu Ulster; de Engelschen daarentegen hadden zich aan de oost-
en zuidkust gevestigd en in alle groote steden eu vlekken.
Voortdurende oorlogen tusschen Engelschen — onder welke be-
naming wij allen moeteu uemen die zich slechts in het eiland
hadden neergezet, vooral ook bewoners van Walbs en Guyenne —
en Ieren wareu de gevolgen vau deze verwarring geweest: maar
ook ouder elkander voerdeu zoowel de Engelschen als de Ieren
bijna altijd krijg, veete op veete brak los, eu nimmer was er
rust. Ordeloos en de wetten niet achtend was de toestand van
het eiland. Ook hadden de Engelsche kolonisten, daar hun
eerste overheersching meer een privaatzaak was geweest, zich
bijna als onafhankelijk van den Engelschen koning beschouwd,
en vandaar misten zij alle concentratie en dus alle macht. Het
lersche volkskarakter ten minste was onbesmet gebleven van
Vreemden invloed, huu dichters — waut ook zij behoorden tot
den dichterlijken Keltischeu stam — bleven de vrijheidszucht
opwakkeren, en bezongen als vau ouds het thema van befde
en strijd, hun bed begeleidend met de toonen van de
nationale harp. Vooral was het in de veertiende eeuw
Carol 0\'Daly geweest, de zanger van quot;Eileen A Eoonquot;,
die zich zóó beroemd maakte De Schotsche koning Eobert

^ Zie Keating, «the General History of Ireland.quot; Dublin 1847 (Editie O\'Coja-
\'lor) vol. II, pag. 198—212, en Mac-Geoghegan , quot;The History
of Ireland.quot;
(Edit. Patrick O\'Kelly). Dublin 1849, pag. 258.
^ Zie Mac-Geoghegan, pag. 299.

® Zie Henry R. Montgomery, quot;Early Poetry of Ireland.quot; Dublin 1846,

-ocr page 220-

Bruce uu rekende den Engelschen een gevoeligen afbreuk te
kunnen doen, toen hij zijn broeder Eduard Bruce naar
Ierland
zond om daar gezamentlijk met de oorspronkehjke bewoners de
Engelschen te verdrijven Tweemalen sloeg dan ook Eduard
Bruce de Engelschen, en hij liet zich zeiven tot koning kroonen —\'
maar weldra keerde de kans, en toen de zaakgelastigde van
koning Eduard II Hotham, later bisschop van Ely, de Engel-
schen had weten te vereenigen, werden de Ieren bij
Athenree
geheel verslagen. quot;Wel kwam nu ook Eobert Bruce zelf in
Ierland, maar hij werkte niets uit en keerde spoedig
naar Schot-
land terug. Paus Johannes XXII was steeds op de
Engelsche
hand geweest, en toch begrepen de Ieren dat de paus hun
laatste toevlucht was, zij zonden daarom een gedenkschrift, in-
houdende hun grieven, naar den paus. Het stuk zette uitéén
hoe Ierland altijd gedurende veertig eeuwen een onafhankelijk
rijk was geweest onder monarchen uit het huis van Milesius,
totdat Adriaan IV de soevereiniteit van het eiland aan Hendrik II
gaf Verder werden de redenen opgegeven waarom de
pausen
die opperheerschappij niet aan Engeland hadden moeten geven,
de afpersingen en wreedheden der Engelschen vermeld, en zij
vroegen nu aan den paus om hen bij te staan, ten einde hun
vrijheid te herkrijgen. Dit stuk maakte indruk op den paus,
hij ging met Eduard II onderhandelen, en de Engelsche koning
beloofde alle verdere onderdrukking te laten varen. Inmiddels
had Sir Eoger Mortimer den Engelschen invloed in Ierland her-
steld, en was Eduard Bruce geslagen en gedood in October 1318
door John Lord Birmingham. Ierland was dus weder
onder-
worpen en meer Engelsch dan ooit te voren.

Terwijl zoo Schotland wat betreft zijn lerschen tocht geheel
schipbreuk leed wreekte het zich op eigen terrein des te meer-
terzellder tijd dat Engeland in de jaren 1314 tot 1317
geweldig
leed door hongersnood en pest, hadden er gedurig strooptochten
over de borders plaats, en de baronnen en het parlement hiel-

pug. 95—102. Over lersehe letterkunde ook Mr L. Ph. C. van den Bcrghgt;
quot;Koninklijke Akademiequot;, I, pag. 280 seqq.
\' Zie Mac-Geoghegan, pag. 315.

-ocr page 221-

pen den koning bijna niet, maar drongeA steeds op de uitvoe-
ring van de voorgeschreven hervormingen de ordinances aan.
De paus Johannes XXII, om een einde aan de voortdurende
oneenigheden te maken, sloeg op eigen gezag een wapenstil-
stand tusschen Engeland en Schotland voor. Eobert Bruce wees
dit voorstel van de hand, daar de paus zijn koninklijken titel
niet wilde erkennen: maar sloot toch weldra 1 Januarij 1320
een bestand voor twee jaren met Engeland in een stuk waarin
het twistpunt over het al of niet erkennen van den konink-
lijken titel was ter zijde gesteld, en de aanhef aldus luidde:
Wapenstilstand tusschen Eduard, koning van Engeland en Sir
I^obert de Bruce voor zich en zijn nakomelingen. — Schotland
maakte zich dien tijd ten nut om de gunst van den paus te
winnen: zij zonden een stuk waarin zij bewezen hoe zij een on-
afhankelijk volk waren geweest, sedert dat zij 1200 jaren na
het overtrekken van de Eoode Zee zich in Schotland hadden
gevestigd, en door den apostel Andreas tot Christenen waren be-
keerd: totdat Eduard I, koning van Engeland, zijn juk op hen
Was gaan leggen. Zij schreven hoe zij voor de vrijheid tot het
Uiterste zouden gaan strijden: vrijheid was hun doel, en geen
hunner zou de vrijheid wenschen te overleven: zij vroegen om
den zegen van den paus: mocht hij echter altijd een gunstig
oor aan de Engelschen blijven leenen, dan hielden zij hem van
nu aan voor God verantwoordelijk voor het verlies van hun
leven, en voor alle ongelukken die uit den oorlog geboren
Werden. quot;Tot zoover als onze plicht ons bindt zijn wij gehoor-
zame kinderen, aan U als onderbestuurder van God zullen wij
dien eerbied geven die U schuldig is: maar aan God als den
oppersten Eechter laten wij de bescherming van onze zaak over.
Al onze zorg werpen wij op Hem, vertrouwende dat Hij ons
Zal in staat stellen om wrakker te handelen en onze vijanden
onder den voet te tredenquot; De paus werd door dit stuk merk-
baar ten hunnen voordeele gestemd.

Zoo stonden de zaken toen Eduard TI op nieuw den strijd in
zijn land tegen het parlement begon. Wij verlieten hem onder

\' Zie lingard, III, pag. 439.

-ocr page 222-

invloed der Lancastersahe partij. Een nieuwen gunsteling begon
hij echter weldra tegenover zijn vijanden te stellen, en wel
Hugo Spenser en diens vader. Diens invloed was al schielijk
overwegend op de staatszaken, en de baronnen vereenigden zich
weder onder leiding van Lancaster en Hereford. Het eerste ge-
volg was dat de Spensers verbannen wierden, doch het spel
begon op nieuw zoo als met Gaveston: de koning wapende zich,
en de Spensers kwamen terug. De baronnen sloten
ondertus-
schen een verbond met Bruce van wederkeerige bescherming?
doch zoo, dat Bruce geen aanvallen tegen Engeland kon doen-
Nu trok de koning tegen hen op. Hereford sneuvelde en Lan-
caster werd gevangen genomen en met 16 andere
baronnen
onthoofd. Eduard II had gezegevierd, een parlement dat \'s ko-
nings macht wilde versterken omringde hem, de Spensers waren
op het toppunt van hun macht, de ordinances eenmaal door
de baronnen voorgeschreven werden herzien, en er werd
bepaald
dat nimmer meer maatregelen van \'s konings onderdanen, door
welke commissie ook vervaardigd, van kracht zouden zijn, wan-
neer zij de rechten van den soeverein aanrandden. De koning
verzamelde nu ook een leger om nog eens nu hij in volle kracht
was tegen Schotland op te trekken: deze tocht bleek echter een
vruchtelooze te zijn, en weldra werd er een wapenstilstand ge-
sloten tusschen de beide rijken voor dertien jaren. Eduard H
kon zich dus geheel aan den inwendigen toestand van
Engeland
wijden. Doch de vorst op wien zoo te-recht het Horatiaansche
insanientis sapientiae consultus toepasselijk is, leunde meer en
meer op de door hem zeiven geschapen macht der Spensers, en de
Lancastersche partij, hoewel geknakt, was niet gestorven. Mor-
timer, de vriend van Lancaster, had weten te ontsnappen uit de
gevangenis en ging naar Erankrijk. Al schielijk begon de koning
van Erankrijk Karei IV den oorlog tegen Guyenne en dus tegen
Engeland. De koningin van Engeland liet zich naar
Erankrijk
zenden, schijnbaar om vrede te maken. Zij bewerkte dan ook
een tractaat, waarbij besloten werd dat Guyenne aan
Erankrijk
zou gegeven worden, en dat Erankrijk het dan weder aan Eduard
zou beleenen als deze de hulde deed. Eduard II stuurde nu
zijn zoon om die hulde voor hem te doen. Maar zoodra deze

-ocr page 223-

over was in Frankrijk werd het duidelijk wat men begeerde.
Igt;e koningin voegde zich bij Mortimer, de geheele Lancastersche
partij ondersteunde haar, en om Eduard II aan te vallen begaf
2ij zich met haar zoon weder naar Engeland. De koning bij
hare nadering vluchtte uit Londen: de oude Spenser werd ge-
Vangen genomen en gevonnisd, en alras vielen de koning en
de jongere Spenser ook in de handen der koningin. Het parle-
ment vergaderde te Westminster, en de jonge kroonprins werd
tot koning uitgeroepen. De koning werd nu vervallen van den
troon verklaard wegens luiheid, onvatbaarheid, wegens het verlies
van Schotland, wegens het verbreken van den bij zijn krooning
gedanen eed, wegens onderdrukking van de kerk en wreedheid
tegen de baronnen \\ Men poogde nu den koning te bewegen
vrijwillig afstand te doen, met veel bedreigingen kreeg men het
Van,hem gedaan, en nadat hij voor een deputatie van prelaten,
graven en baronnen met twee ridders uit elk graafschap en twee
vertegenwoordigers van elke stad, iets gezegd had wat zijn goeden
Wil te kennen gaf, nam WiUiam Trussell als speaker van het
geheele parlement het woord — en dit feit alleen bewijst reeds
de groote macht van de commons — en zeide: quot;Ik WiUiam
TrusseU, uit naam van de graven, baronnen en anderen, heb-
bende hiervoor volle en genoegzame macht, geef aan U Eduard,
koning van Engeland, terug de hulde en de trouw van de per-
sonen die ik vertegenwoordig: en onthef en ontlast hen daarvan
op de beste wijze die wet en gewoonte aan de hand geven. En
nu betuig ik uit hun naam dat zij niet langer in uw trouw en
gehoorzaamheid zuUen zijn, noch eischen zullen iets van U als
honing te houden — maar van nu af U als een gewoon burger

zullen beschouwen zonder eenige koninklijke waardigheidquot; \\_

Daarop brak Sir Thomas Blount, het hoofd van de koninklijke
huishouding, zijn staf en verklaarde dat alle personen in konink-
lijke dienst nu ontslagen waren. De reactie van den koning
tegen de constitutioneele regeringsvorm had voor hem wrange

\' Zie Eaikes, quot;English Constitutionquot;, pag. 157.

® Zie Sir James Mackintosh, quot;The history of Englandquot;. Philadelphia 1830,
pag. 238 en 239.

-ocr page 224-

vruchten opgeleverd: weldra werd hij iu de gevangenis ver-
moord: hij was de eerste koning die door Engeland werd
afgezet.

De koningin Isahella en Mortimer haar beminde kouden we-
gens de jeugd van den nieuwen koning een tijd lang aan het
bestuur blijveu. De Schotten maakten vau dezen ougeregelden
toestand gebruik om den gesloten wapenstilstand te breken en
vielen met 24,000 man onder Randolf eu Douglas over de bor-
ders. De Engelschen trokken naar Durham hun te gemoet:
maar de Schotten wisteu iederen slag te vermijden, hielden het
Engelsche leger zoo gedurig op, en sloten eindelijk eeu voor
Engeland zeer schandelijken vrede, waarbij alle eischen van suse-
reiuiteit over Schotland afgestaan werden \\ De steen te Scoue
zou als teeken hiervan aan de Schotten teruggegeven worden.
Wekte reeds dit het misnoegen tegeu de koningin en Mortimer
op, nog meer dedeu het de handelingen vau dezen laatsten. Niet
geleerd door het voorbeeld zijner twee voorgangers Gavestou en
Speuser, gedroeg zich deze derde gunstebng op de weelderigste
en meest roekelooze wijze. Weldra begonnen de baronnen zich
dan ook tegen hem te verzetten. Het werd een bepaalde strijd:
eu vele der tegenstanders van Mortimer
Averden ter dood ge-
bracht,
terAvijl huu de verdenking Averd aangewreven als hadden
zij den reeds gedooden Eduard II weder tot koning
Avilleu uit-
roepen; zoo viel ouder de bijl het hoofd van den hertog van
Kent, den oom des koniugs. Die koning Eduard III was intus-
schen 18 jaar oud geworden, eu ziju gemalin Philippa van He-
negouwen had hem reeds een zoon geschonken; de
tegenpartij
vau Mortimer maakte hem opmerkzaam of hij niet zelf de teu-
gels van het bewind op wilde uemen. Die raadgeving door
Lord
Montacute gegeven wekte de sluimerende veerkracht des konings
op. Mortimer werd gevonnisd om zijn aanmatiging van gezag
en de koningin Isabella werd in de gevangenis gesloten,
waarin
zij 27 jaar bleef. De jonge koning vroeg nu bij \'t begin
van zijn regering raad van den paus Johannes XXII, en deze
ried hem aan niet meer gunstelingen te nemen, maar om m

1 Zie Lingard, IV, pag, 8 en 9 en Pauli, IV, pag. 312.

-ocr page 225-

plaats van de nooit belangelooze inblazingen van eenige weinige
individuen te volgen, liever te regeren met den vereenigden raad
Van zijn baronnen, prelaten en gemeenten, verzameld in het par-
lement \'. De koning gaf gehoor aan die les, en van zelf moest
hij wel telkens de hulp van zijn getrouw parlement inroepen,
daar zijn regering een voortdurende
oorlog was. En wel voor-
eerst met Schotland. Eandolf, graaf van Moray, voogd van Robert
Bruce\'s zoon David regeerde daar. Vele Engelschen nu hadden
Ook landerijen in Schotland, en daar zij hun eisch gedurende
al die afwisselende krijgstochten niet hadden kunnen doen gel-
den, wendden zij zich na het sluiten van den vrede tot Randolf
om hun eigendom terug te erlangen. De Lords Wake en Beau-
öiont stelden zich aan het hoofd van deze edellieden en voegden
zich, toen op hun eisch geen acht werd geslagen, bij Eduard
Ëaliol, zoon van John Baliol, die een koningskroon zoo hoopte
te winnen. De koning van Engeland Eduard III was zoo in
groote moeijelijkheid gewikkeld: van den eenen kant wilde hij
gaarne van de minderjarigheid van David Bruce gebruik maken.
Van den anderen kant bond hem de gesloten vrede. Hij liet
dus den tocht van de Engelschen verbieden door de vijf noor-
delijke graafschappen: maar nu gingen zij over zee, en Baliol\'s
Zegepralen grensden aan het fabelachtige, hij werd gekroond te
Scone — doch even schielijk werd hij door Moray weder uit
Schotland verdreven. Eduard III intusschen had, voor de tocht
begon, met Babol een verdrag gesloten, waarbij deze weder de
susereiniteit van Engeland erkende; hij vroeg nu aan het par-
lement wat hem te doen stond: en wegens de voortdurende
strooptochten der Schotten besloot men tot den oorlog. De
Schotten werden verslagen bij Halidon-Hill. Berwick gaf zich
over aan de Engelschen, en de jonge David Bruce vluchtte
naar Erankrijk. Weder
werd Baliol koning, deze moest de suse-
reiniteit van Eduard III erkennen en een gedeelte van zijn
land aan Engeland afstaan. Dit laatste vooral wekte tegenstand
tegen hem, en nu Eduard III den oorlog begon tegen Erankrijk,

\' Zie Lingard IV, pag. 19.

-ocr page 226-

moest Baliol weldra wijken, en David Bruce heerschte weder

over Schotland \\

Want het groote feit van de regering van Eduard III e»
dat de meeste van zijn politieke handelingen haar bepaalde kleur
gaf, was de veroveringsoorlog tegen Erankrijk. Het was het
vermeende recht op den troon, na den dood van Karel l^»
koning van Erankrijk, dat hem tot dien krijg aanzette: een
krijg die tevens te vaster het bondgenootschap maakte dat de
geheele middeleeuwen voortduurde, namelijk tusschen Erankrijk
L Schotland. Wij hebben de gegrondheid van den eisch van
Eduard III reeds elders besproken en gezien dat deze van zeer
weinig kracht was. Om echter kracht bij te zetten aan zijn
vorderingen versterkte Eduard zich door bondgenootschappen op
het vaste land: zoo sloot hij verdragen met den keizer van
Duitschland Lodewijk van Beijeren, de hertogen en
graven van
Brabant, Henegouwen, Namen en Gelderland, met den aartsbis-
schop van Keulen, den markgraaf von Gulik, en wist hij voor
zich te winnen den tribuun van Vlaanderen Jacob van Artevelde.
Zoo toegerust zeilde hij naar Antwerpen en begon den oorlog:
zijn bondgenooten waren echter niet vol ijver, naar den keizer
begaf hij zich te Coblentz, die hem den titel schonk van alge-
meene vicaris van het rijk, opdat hij zoodoende de dienst der
vorsten van Duitschland kon ontvangen \\ Hij viel dan ook iß
het noorden van Erankrijk doch zonder gevolg, en zoodra hij
de grenzen van Erankrijk binnentrok had er een merkwaardig
voorbeeld plaats van de wondere verwikkehngen waartoe de
feodaliteit aanleiding gaf. De graaf van Henegouwen toch was
voor enkele deelen van zijn land vasal van Duitschland,
voor
andere vasal van Erankrijk. Zoodra nu de Engelsche\'koning,
na Kamerrijk belegerd te hebben, Picardie binnentrok,
weigerde
Graaf Willem, die slechts verplicht was het rijk in Neder-
Duitschland te dienen, hem naar Erankrijk te volgen.
Integen-
deel nu Eduard Erankrijk aanviel en het Duitsche rijksgebied
verliet ging hij Erankrijk helpen: il lui dit qu\'il ne chevauche-

\' Zie Lingard, IV, pag. 29.
2 Zie Froissart, I, p. 66.

-ocr page 227-

plus avec lui, et qu\'il étoit mandé du roi de France son
quot;^^cle, à qui il ne vouloit point de haine: mais l\'iroit servir
^^ royaume, en telle manière comme il l\'avoit servi en l\'Em-
Pire, et le roi lui dit: quot;Dieu y ait partquot; — Om al die ver-
wikkelingen nam Eduard weldra op aandrang van Artevelde
den titel van koning van Erankrijk aan, dien hij nog niet had
gedragen. De veldtocht intusschen in het noorden van Erankrijk
Werde eerst geen voordeden voor Eduard, totdat hij den zee-
slag bij Sluys won — en toen na deze overwinning de daarop
gevolgde veldtocht weder vruchteloos was, werd er een wapen-
stilstand gesloten. Eduard keerde daarop plotseling naar Enge-
land terug: hij scheen het slecht gelukken van zijn verove-
ringsplannen aan den weinigen ijver om hem geld en troepen
^^ zenden van zijn ministers te wijten, zette daarom dadelijk
den kanselier, den schatmeester, en den master of the rolls, be-
klevens de hooge rechters af, en wilde zich verzekeren van den
^artsbisschop Stratford, voorzitter van den staatsraad, die echter
Haar zijn zetel Canterbury gevlucht was De aartsbisschop
Werd nu opgeroepen voor den koning, maar hij weigerde te
Verschijnen anders dan voor zijn pairs in het Hoogerhuis. Terwijl
het parlement dan ook bijeenkwam ging hij met den bisschop
Van Chichester en Lichfield den gewezen kanselier en schatmeester
^yn gewone plaats innemen, toen hij aan de deur weerhouden
Werd door \'s konings dienaren. Hij protesteerde nu als eerste
pair van het rijk en de Lords vereenigden zich met zijn tegen-
stand, Eindelijk liet de koning hem dan in het huis der Lords
gaan, maar liet hem nu dadelijk door Sir John Darey en Sir
WiUiam Hittesby voor het huis der gemeenten en de burgers
Van Londen in staat van beschuldiging stellen. De Lords namen
Weder de partij van den aartsbisschop als van hun stand op, zij heten
door een commissie een rapport opmaken waarin werd bewezen

Zie Proissart, I, pag. 77. Misschien zijn de hijkomende redenen waarom
V^\'iUem IV Eduard verliet iets anders, maar het voorwendsel uit de feodaliteit
ontleend blijft hetzelfde. Zie ook Arend, quot;Geschiedenis des Vaderlandsquot;, tweede
tweede stuk, pag. 147 en 148, en vergelijk pag. 47.
Zie lingard, IV, pag. 47 seqq. — Pauli, IV, pag. 377 seqq. — Milman,
V. pag. 483.

-ocr page 228-

(lat een pair nooit in staat van beschuldiging gesteld noch
geoordeeld kon worden dau in het parlement en door zijn pairs,
alleen als een pair sheriff of belastingsontvanger was gewees
moest hij rekenschap geven voor de schatkamer. — De gel^l-
nood vau Eduard drong hem om toe te geven: hij moest het
recht van de Lords erkennen: het was eene belangrijke bepahng
in de constitutie van Engelaud die nu vastgesteld was: de
rechtszekerheid tegenover het koningschap werd met eiken stap
beter geregeld. Eu al trok Eduard weldra het statuut in, onder
voorwendsel dat hij wel had moeten veinzen, toen van alle
kanten men hem bestormde, zoo was het feit toch geëerbiedigd
en tot gebruik geworden. — Yau uu af aan begon weder sterker
de aauval tegen Frankrijk. Het was aan den kant van Bretagne
dat dezen keer de strijd begon — doch daar men hier
eigenthjk
niet vorderde viel Eduard op raad van d\'Harcourt in het cen-
trum vau Frankrijk; eu de slag vau Crecy, waarin
Frankrijk
geheel verslagen werd, de Engelsche boogschutters uitstekende
diensten bewezen, en de Zwarte prins zijn sporen wou V, waS
het onmiddellijk gevolg. — Iu dien slag bij Crecy, wij merkten
het reeds vroeger op, vocht de koning van Boheme, hoewel
stekeblind, aan de zijde der Frauschen. quot;Hij bond den toom
van zijn paard aan dat van den ridder naast hem, eu reed er
op iu, als eeu oud krijgspaard, zegt Carlyle wieu wij hier aan-
halen, wild opwakkerend bij \'t geluid der trompet! Hij werd
daar door een of andere Engelsche lans neergestooten. Men
vond hem op dat bloedig veld met ziju oud bbud gezicht op-
ziend naar de sterren, en op zijn schild stond als blazoen een
pluim van drie struisvederen met de woordeu quot;ich diénquot; er onder-
geschreven — met welk blazoen elk Engelschman sinds dien tijd
vertrouwd isquot; ^ want de prins van Walbs uam het op eu van

1nbsp;Men weet wat de Engelsche koning zeide: hij stond op een hoogte en vroeg
naar zijn\' zoon, men zeide hem dat hij noch gedood noch gewond was, maai
een zeer harden kamp had te bestaan. De koning verbood toen dat hem hi p
werd gebracht: car je venx que la journée soit sienne. Zie Eroissart, I, pag- ^
en 240. Hierop heeft betrekking wat Shakspere in zijn Henry V, act. 1, scene
Editie Knight, pag. 425 en act. II, scene 4. Editie Knight, pag. 445 zegt.

2nbsp;Zie Carlyle, quot;Frederick thé Greatquot;. Tauchnitz, 1850, I, pag- 198-

-ocr page 229-

toen af is het altijd door diens opvolgers opgedragen. —- En-
geland nam daarop nog Calais, en Erankrijk-wist niets beters
dan zich weder tot Schotland te wenden om Engeland in het
noorden aan te vallen. David Bruce die nu reeds vier jaren als
koning was teruggekeerd valt daarop in Cumberland, maar wordt
door het Engelsche leger aangevoerd door de echtgenoote van
Eduard III bij Nevil\'s Cross geslagen, en zelf gevangen ge-
nomen. Erankrijk leed dus op alle punten nederlaag, en nam
gretig de gelegenheid aan toen de paus een wapenstilstand van
Zes jaren bewerkte. Het was gedurende dien wapenstilstand dat
de zwarte dood overal zijn verwoestingen aanrichtte: de practi-
sche geest der Engelschen verwierp de dwaasheden der flagel-
lanten — maar zeer hard deden zich de gevolgen der pest ge-
voelen, vooral in \'t rijzen der prijzen van alle levensbehoeften
^n in het gebrek aan arbeiders: want onder de arme klasse had
de ziekte vooral gewoed. De wonderlijke ordonnantie van Eduard
die weldra zoo nadeelige gevolgen zou hebben wijst dit aan: bij-
stand aan bedelaars werd verboden, en alle mannen en vrouwen
heneden de zestig jaren en zonder vaste middelen van bestaan
Werden gedwongen zich als dienaars te verhuren voor hetzelfde
loon als in vroegere jaren ^

De oorlog tegen Erankrijk begon weldra op nieuw. Engeland
deed den voorslag van zijn recht af te zien, zoo hij slechts
soeverein werd van de provinciën die hij in Erankrijk reeds
bezat — maar Erankrijk weigerde: de legers vertrokken dus
Weder over het kanaal. Doch eensklaps vielen de Schotten weder
^ver de grenzen. Eduard snelt terug, koopt van Baliol den
titel van koning van Schotland en valt in het land: doch deze
strooptocht had weder geen onmiddellijke gevolgen. Intusschen
had de Zwarte prins den slag bij Poitiers in Erankrijk gewonnen
den koning gevangen genomen: Eduard zag zich dus nu in
het bezit der beide koningen van Erankrijk en Schotland en
nam zich voor van zijn voordeel met winst gebruik te maken.
Het rantsoen van den laatsten werd op 100,000 marken gesteld
6n van den eersten weten wij reeds wat bij het tractaat, vau

^ Zie Hallam, III, pag. 177 en 178.

-ocr page 230-

Bretigny werd afgevorderd. — Tot zoover heeft het geluk de
pogingen van Eduard bekroond: wij zullen nu een
keerpunt
waarnemen.

De Zwarte prins toch die als stedehouder zijns vaders het
zuiden van Erankrijk bestuurde, won nog wel een slag in
Spanje,
maar moest ten gevolge van ziekte en voortdurende onrust ein-
delijk naar Engeland vertrekken, na zijn schoon karakter
bezoe-
deld te hebben, door de vlek die de wreede verwoesting van
Limoges daarop wierp; de fiere strijder van wien Shakspere zoo
schoon heeft gezegd

Ie war, waa never lion rag\'d more fierce.
In peace, was never gentle lamb more mild.
Than was that young and princely gentleman.

(Richard II, pag. 133).

kwijnde weg: de oorlog in Erankrijk was Engeland niet langer
gunstig, en het parlement begon inwendig het bestuur van
Eduard III lastig te vallen. Zooveel was reeds betaald,
zooveel
rijkdommen verkwist, waartoe verder oorlog gevoerd? Het par-
lement drong op vrede aan. En dan toen de
wapenstilstand
eindehjk gesloten werd waren het de zaken van de geestelijk-
heid die het parlement van den koning vervreemdden. Daarbij
kwam dat de persoonlijkheid van Lancaster, \'s konings tweeden
zoon, die den laatsten ongelukkigen oorlog in Erankrijk ge-
voerd had, een man van meer eerzucht dan overeen te
stemmen
was met zijn bekAvaamheden, en die overigens sterk voor alle
hervormingsplannen was, maar wien het parlement verdacht van
naar de kroon te staan ten koste van den Zwarten prins en diens
zoon — veel moeijelijkheden baarde. Het parlement onder den
invloed van Thomas de la Mare, speaker
of the commons van
Wykeham en anderen zond een petitie in tegen de
ministers,
vooral tegen Lord Latimer, en drong ook op verwijdering aan
van zekere Alice Perrers, een vrouw die den koning
beheerschte
en zelve door de Lancastersche partij werd geleid

Het

Avas het parlement van April 1376. Beroering op beroering
volgde weldra. De dood van den ZAvarten prins bracht Lancaster

Zie Hallam, lil, pag, 55 en Railces, quot;English Constitutionquot;, pag. 160.

-ocr page 231-

Weder aan het hoofd, en Thomas de la Mare werd met andereu
gevangen genomen. Intusschen kwamen de onlusten door Wy-
clyffe veroorzaakt, eu wier voortgang wij reeds vermeld hehben;
Lancaster scheen ze te begunstigen. En te middeu van al die
verwarring stierf de oude koning, wien de teugels der rege-
ring toch reeds ontglipt wareu.

Wij willen thands enkele trekken uit het staatshestaan van
Engeland onder Eduard III nog wat nader nagaan, en daartoe
het oog slaan op 1° het recht en de rechtspleging; 2° op het
parlement; 3° op de betrekking van het rijk tot den paus te
Home; op de meer bepaalde koninklijke administratie.

I. Het groote gebrek van alle rechtbanken in de middel-
eeuwen werd zeer onmiddellijk door de iurichting der feodaliteit
veroorzaakt. De feodabteit toch was een toekennen van soeve-
reiniteit aan den leenheer zoowel in mibtaire eu finantiezaken,
als ook bepaald in de regeling der justitie. Het rechtspreken
werd niet als een pbcht maar als een recht beschouwd. Van-
daar was het oog van deu leenheer of soeverein bijna altijd
gericht op de voordeeleu die er voor hem ontstonden bij elk geschil
dat hij besbste, bij elke misdaad die hij berechtte. Dit ge-
brek werd wel eenigzins hersteld onder Eduard III, door de
vermeerdering van macht die aan de sheriffs en aau de conser-
vators of peace Averd gegeven, en door de meerdere onafhanke-
lijkheid die zij alzoo tegenover de koningen konden innemen:
maar geheel weggenomen werd het niet. Toch Averd een ge-
wichtige stap gedaan, waardoor aan het volk de behartiging van
eigen belangen bij het geschil voeren werd verzekerd: de ge-
rechtspleging namelijk die tot nu toe, als overblijfsel van de
Normandische feodaliteit
in het Fransch Averd gevoerd, werd van
uu af aau op bevel van den koning
in het Engelsch gehouden.
Wij behoeven bij de belangrijkheid van deze verandering niet
stil te staan, eu wenden ons bever tot een tweede groote ver-
betering in het rechtssysteem \': wij bedoelen de vaststelling vau
het statute of treasons m 1351. De misdaad van hoog verraad
toch
Averd altijd het zwaarst in de middeleeuwen gestraft, eu

Zie John Forster\'s quot;Historical and Biographical essays,quot; 1858, vol. I, pag. 204.

-ocr page 232-

nu wilde het toeval dat juist die misdaad het minst bepaald van
allen was, zoodat men elk misdrijf dat men wilde, er als \'t ware
onder kon trekken, \'s Konings dienaren hadden van die vrij-
heid een zeer willekeurig misbruik gemaakt: en eindelijk drong
het parlement er op aan dat die willekeur zou ophouden. Zeven
vergrijpen werden nu vastgesteld als uitmakende hoog verraad:
Mackintosh zegt van deze opmerkelijke verbetering, dat het
statuut vooral de reden is der mindere onderdrukking in Enge-
land, vergeleken bij de meeste andere landen, en hoe deze wet
daarom te-recht de hevelingswet van de natie geworden is. Ein-
digen wij deze schets van \'t rechtssj^steem onder Eduard III
niet zonder de woorden van Sir Matthew Hale over te nemen.
quot;Onder de regering van Eduard III werd de wet tot haar
hoogste kracht opgevoerd. Eechters en pleiters waren zeer ge-
leerd. De pleitredenen zijn meer gepolijst dan in de tijden van
Eduard II, en hebben niet zoo veel onzekerheid, breeden om-
haal, of duisterheid. Zoodat in het laatste gedeelte van \'s ko-
nings regering de wet bijna haar meridiaan had bereiktquot;

II. Wat het parlement betreft. Het groote constitutioneele
begrip dat de wetgeving bij den koning en de twee huizen van
het parlement quot;at the request of the commons by the assent of
the Lordsquot; berust, werd nu verder bepaald en verzekerd
Al was de maatregel door de ordinances onder Eduard II
vastgesteld, niet meer van kracht, toch kwam het parlement
van zelf ten minste éénmaal in het jaar te zamen wegens de
voortdurende geldbehoeften van den oorlogvoerenden Eduard IIL
men vindt dan ook in de vijftig jaren van zijn regering meer
dan zeventig oproepingen. De zamensteUing bleef natuurlijk
dezelfde als onder Eduard I, enkele wijzigingen zijn slechts op
te merken. Wat de geestelijkheid aangaat, meer en meer
scheidde zich de repraesentatie die zij \'had in het parlement af
van de eigenlijke zamenkomst die de geestelijkheid onder elkander
liad. In het hoogerhuis zaten van nu aan slechts de bisschop-

1nbsp;Zie Mackintosh, pag. 261 en 262. Lord Brougham, pag. 238. Hallam,
II, pag. 157.

2nbsp;Zie Hallam, 111, pag, 48.

-ocr page 233-

pen en aartsbisschoppen — de abten en andere geestehjken za-
ten alleen met de lagere geestelykheid in de\' convocatie, waar
de zaken van de geestelijkheid werden besproken. Wat de
overige Lords in het hoogerhnis betreft, hun aantal werd in de
legering van Eduard III vermeerderd, doordat de rechters van
de drie koningsrechtbanken en de gewone leden van den staats-
raad er bij kwamen om over punten van de wet te beslissen
Slaan wij de oogen op het lagerhuis en op de twee afdeelingen
die het vormden, de knights en de vertegenwoordigers der ste-
den, zoo vinden wij hier vooral het meer en meer op prijs
stellen van een plaats ,in het parlement te hebben. Yele ste-
den klagen dan ook als zij niet vertegenwoordigd zijn, wij zou-
den kunnen wijzen op de steden St. Albans en vooral Barn-
staple, waarvan Hallam zoo goed de verwikkelingen heeft dui-
dehjk gemaakt Wat het aantal leden betreft, zoo tellen wij
74 knights uit de graafschappen, ongeveer 120 burchten zonden
Vertegenwoordigers, meestal twee voor elke stad Eenigzins
kunnen wij hier den vooruitgang bespeuren, wanneer wij herin-
neren hoe onder Eduard I slechts 20 burchten zich lieten re-
praesenteeren. Elk vertegenwoordiger moest een borgtocht stel-
len , zoowel als de knights kregen zij salaris, het bedroeg 4 shil-
lings per dag voor een knight, 2 sh. voor een burger: en het
\'sv\'as juist dat salaris, vereenigd met \'t immer gedwongen toe-
staan van gelden, dat vele kleine steden er toe drong nog geen
Vertegenwoordiger te zenden. Als een onregelmatigheid moeten
quot;Wij nog vermelden, dat als het locale belangen gold, de com-
nions nog wel eens op verschillende plaatsen bijeenkwamen, de
leden van het noorden en zuiden elk in een andere stad verga-
derende — Gaan wij thands over tot de werkzaamheden van

\' Zie Brougiam, pag. 240, eri Hallam, lil, pag. 143.
^ Zie Hallam, 111, pah. 28—32.

^ Zie Brougham, 111, pag. 239. Het aantal der steden op 120 duurde tot
Klisaleth. Dat aantal was al sehielijk üoo groot geworden, omdat de koningen
geld van de steden moetende vragen, zoo veel steden als zij maar konden, lieten
vertegenwoordigen, zie Hallam, lll, pag. 113. Hallam telt slecMs 90 steden
«Uder Eduard IH, pag. 117.
^ Zie Brougliam, lll, pag. 240.

-ocr page 234-

het parlement, dan kunnen wij die handelingen altijd brengen
tot twee eathegorieën: 1° het verzoeken tot herstel der gn®\'
ven; 2° het voorzien van de behoeften der kroon. Het
eerste
leidde tot het vervaardigen van wetten. Nu had hierbij een
moeijelijkheid plaats. Stel toch dat het parlement een verzoek-
schrift indiende tot wering van eenige grief: de koning stond
het verzoek toe, nu moesten de klerken in the chancery
een statuut van maken % en dan moest het naar alle
sheriffs
en verdere beambten gezonden worden. Intusschen was het
parlement weder naar huis gegaan, en de koning na
zijn ver-
zoek om geld bewilligd te zien, dacht niet meer om het ver-
zoek van het volk. Het streven van het parlement was er dus
naar te vragen, dat het statuut nog gedurende de zitting van
het huis werd gevormd, en sinds 1354 gelukte hun dit ook •
Het begrip van wetgeving met en door het parlement, was
dus verzekerd, en wel was aan het lagerhuis het grootste aan-
deel, namelijk het recht van initiatief door de petities geg®\'
ven — Het tweede constitutioneele begrip, het recht van
het parlement om te onderzoeken en te straffen de
misbruiken
in de administratie, begon men langzamerhand aan de kroon
te ontworstelen. Wij hebben te voren opmerkzaam gemaakt
op den strijd tusschen koning en parlement, bij gelegenheid
van de vervolging van den aartsbisschop Straffort; hetzelfde
parlement dat er zoo op aandrong dat de pairs slechts voor pairs
zouden te-recht staan, had gevraagd dat de rechters en minis-
ters van de kroon in het parlement zouden benoemd
worden.
Dus zou aan het parlement toen reeds alle controle zijn gege-
ven die het thands heeft. De koning stond het toe, doch her-
riep het later, en dus kwam er vooreerst niets van. De
laatste
jaren van de regering van Eduard III en de treurige omstan-
digheden die zijn ouderdom vergezelden, voerden het parlement
er als \'t ware van zelf toe om zich te kanten tegen een hem

1nbsp;Eerst onder de regering van Hendrik VI is de groote verandering geschied die
deze moeijelijkheid verhielp; te weten dat in plaats van een petitie een hill werd
ingediend, die reeds de vorm van een statuut had. Zie Hallam III, png-

2nbsp;Zie Lingard, IV, pag. 169, en Brougham, pag. 24.2.

3nbsp;Zie Hallam, III, pag. 106 en 107.

-ocr page 235-

vijandig ministerie. Reeds hebben wij kunnen zien hoe voor \'t
eerst in de Engelsche geschiedenis de commons en het parle-
ment de leiding op zich nemen. Het parlement toch van 1376
tegen Lancaster werd voornamelijk geleid door den invloed van
den speaker der commons, Thomas de la Mare — maar bij
datzelfde parlement kunnen wij bespeuren hoe een tactiek be-
gon die later regel werd, om namelijk het parlement of liever
de commons te gebruiken als middel van aanval tegen de mi-
nisters. Het was onder invloed van den zwarten prins dat dit
geschiedde tegen den Lancasterschen minister Latimer en zijne
medestanders — en zoo ontwikkelde zich langzamerhand het groote
beginsel dat niet meer zoo als vroeger, de baronnen, die altijd
de macht en de kracht vertegenwoordigden, maar het lagerhuis
op recht en wet steunende, zich de grieven van het volk aan-
trok en die verhielp. ■— Letten wij er eindelijk op, om het
beeld van het parlement te voltooijen, hoe het parlement, als
de koning de verantwoordelijkheid op het huis willende schui-
ven, het om raad vraagt, dien raad durft weigeren \'; en hoe
toen de rechtsgeleerde vertegenwoordigers in het lagerhuis van
bun positie gebruik maakten om petities in te leveren voor hun
eigen chenten, het verbod werd uitgevaardigd dat geen lawyer
meer knight mocht zijn in het parlement Verder wijzen wij
er op hoe het parlement een bepaalde individualiteit kreeg in
de oogen van het volk; het werd in de volksmeening een han-
delend persoon, geen dor ligchaam, wij meenen dit gerust te
mogen stellen wanneer wij zien hoe de verschillende parlemen-
ten een eigen bijnaam kregen; zoo heette eertijds het parlement
dat de provisions of Oxford van Hendrik III afdwong, the
ttiad parliament, en zoo wordt het huis dat the statute of trea-
sons doorzette, the blessed parliament, en het huis dat de op-
positie in
1376 tegen Lancaster begon, the good parliament
genoemd. Geheel overeenkomstig met het nationale gevoel was
bet dan ook dat het parlement door een petitie \'t bewerkte.

^ Zie Hallam, III, pag. 53. Zie de verkeerde voorstelling van liet feit bij
Lingard, IV, pag. 165.
^ Zie Lingard, IV, pag. 170. Brougliam, pag. 243. Hallam, pag. 118.

-ocr page 236-

dat het huis sedert \'t jaar 1362 met eene Engelsche rede ge-
opend Averd, ofschoon de opteekening nog altijd Eransch bleef ■

III. Wij hebben altijd zoo weinig mogelijk op de meer on-
middellijke betrekking van Engeland tot den paus gedrukt, om
ze hier, uu ze zal verbroken worden, meer als één
geheel
te kunnen behandelen. Sinds de dagen toch van Jan I werd
Engeland als bepaald leeu vau den pausebjkeu stoel be-
schouwd.
De gevolgen vau dat leenverband waren in deu loop
der tijden te zamen gesmolten met die rechten welke den paus als
hoogsten kerkvoogd toekAvamen, en bepaalden zich tot de
volgende.
Vooreerst werd de reeds onder de Angelsaksische koningen ge-
heven
Peterspenning met nadruk weder opgevorderd ®; in het
begin
een taxe van een penning op ieder ingezetene Aviens vee
de waarde van 30 pence had, werd en bleef het weldra een
bepaalde som voor het geheele rijk, die iu ééns werd
afgedaan
en niet veel opbracht. Voorts moest de kouiug een jaarlijh-
sche gift, sinds Jan I vau 1000 marken, aan deu paus doen,
als teekeu van zijn trouw als vasal. Die jaarlijksche gift nU
had men reeds in de dagen van Eduard I
verAvaarloosd te ge-
ven: eu Eduard I liet dau ook bij ziju dood eeu schuld van
17000 marken aan den paus over. Eduard II, die
Aveder meer
zich met den paus had verstaan eu verbonden betaalde het,
maar Eduard III niet meer, vooral toen hij
Avegens zijn voor-
gewende verovering van Erankrijk zoo veel geld noodig had.
In 1366 vroeg uu de paus het te kort van 33 jaren. Eduard III
nu vroeg aau het parlement wat hem te doen stond, en het
parlement gaf dat bepaalde antwoord, dat Engelaud voor altijd
aan het leenverband van den paus ontrukte: bet stelde
namelijk
dat de geheele handeling vau koning Jan onAvettig was geweest,
daar zij zouder de goedkeuring vau het rijk en tegen den in-
houd van deu krooningseed was gedaan. Het parlement
besliste

1nbsp;Zie Paali IV, pag. 699.

2nbsp;Zie ook Raikes, quot;the English Constitution, pag. 52.

3nbsp;Onder Edaard II was ook op dat punt reactie geweest. De kerk was onder
hem machtiger dan ooit, zie ook Milman, V, pag. 480. Van daar dat ook iquot;
Engeland de vervolging van de tempeliers kon worden doorgezet. Een groot be-
wijs voor de goede ontwikkeling van het Engelsche rechtsbeginsel is dat er geen
tortuur ook toen gebruikt werd. Zie Hallam II, pag. 156 noot.

-ocr page 237-

verder dat zoo de paus mocht aandringen op de gift, hij kracht-
dadig zou worden weerstaan. Dus scheurde men zich van den
paus af, voor zoo ver hij wereldhjk leenheer van Engeland was,
maar de regering van Eduard III ging nog verder, en be-
twistte den paus zijn rechten nog op een ander gebied. — Als
oppersten kerkvoogd werden hem gegeven de
eerste vruchten,
een soort van belasting op het inkomen der geestelijken, maar
bovendien had de paus een ander belangrijk recht verkregen en
zich aangematigd. Door
Provisions benoemde hij uit eigen ge-
zag opvolgers in de opengevallen plaatsen der gestorven gees-
tehjken. De koningen van Engeland die aan elk benoemd
geestelijke de zoogenaamde temporalities moesten geven, waren
in \'t begin niet tegen deze maatregel, daar de vreemde pre-
laten meestal handelbaarder waren dan de Engelsche. Onder
Eduard I was ondertusschen reeds tegenstand ontstaan, vooral
Wat betreft de lagere geestelijkheid, waar zoo de rechten van allerlei
patronen gekrenkt werden. Er werden dus toen reeds maatre-
gelen tegen die provisions genomen. Nu hadden de pausen ge-
woonlijk bepaalde dienaren (officers) in Engeland, die voor hun
belang zorgden, en allengs begonnen de koningen zeer op hun
boede te zijn tegen die personen, die alzoo het beste geld van
Engeland medesleepten. De veelvuldige moeijelijkheden en twis-
ten hadden tot gevolg dat in het jaar 1343 onder Eduard III
nogmaals de -acte van Eduard I werd gelezen, welke acte her-
nieuwd en uitgebreid in 1344, 1351, 1352 en 1364 het be-
kende
Statute of Provisors vormde, de tweede hoeksteen van
lt;le Engelsche kerk, waarbij het den paus verboden werd vreem-
delingen op eigen gezag te benoemen, ter vervulhng van de
opengevallen geestelijke bedieningen in Engeland. — Wij heb-
ben reeds vroeger aangetoond hoe terzelfder tijd Wycliffe begon,
^ie zelfs in een commissie werd benoemd om te Brugge met
^en paus over de provisions te onderhandelen. — De macht
van den paus kreeg een gevoehgen slag in Engeland.

IV. Letten wij eindelijk op enkele trekken van de admi-
nistratie van den staat door den koning, en wel vooreerst op
de belastingen. De groote strijd bleef hier nog altijd of de
koning alleen, of dat hij slechts met zijn parlement belastin-

-ocr page 238-

gen kon nitschrijven. Wel was het laatste reeds sedert lang
uitgemaakt, maar telkens schond de koning nog de regel, tel-
kens was een nieuwe strijd en een nieuwe overwinning^an het
parlement noodzakelijk. Een trouwen bondgenoot had altijd het
parlement, en dat was de oorlogvoerende geest van den
konin-
daardoor toch had de koning steeds geld en bovendien den goe-
den wil van het huis noodig Geestig is dan ook de opmer-
king, dat zoo de vrijheden van Engeland met bloed zijn ge-
kocht, ze echter nog veel meer met geld zijn betaald. Voor
net parlement kwam dus telkens gelegenheid zich te oefenen
om geeu belasting te laten plaats hebben zonder zijne goedkeu-
nng. De praktijk leerde het, terwijl het de theorie reeds had.
Het meest streden koning en parlement telkens om de belasting
op de wol ^ Eduard III bedacht een middelweg, hij belastte al-
leen de wol die uitgevoerd werd, doch ook hierover klaagde ieder-
een, en al gaf de kouiug een wijl toe, altijd hield hij nog een
zeker voorbehoud dat hij later wilde heifen, wanneer hij het
noodio-
vond alleen en zonder parlement. Behalve de tallages bestond
de belasting nit de tienden en vijftienden op de roerende c^oe-
deren, welke som dan in ééns van de steden eu graafschappen
werd geheven, zoodat die het dan onder de inwoners omsloe-
gen; verder uit tonnages en pondages, dat is een belasting
vau twe shilling op elke ton wijn die ingevoerd en six pence
op elk pond goed dat in- en uitgevoerd werd. Eindelijk
werd sinds 1371 een tax op elk kerspel gelegd, door geeste-
bjken en leeken te betalen. Men kau zich geeu denkbeeld
van de statistiek dier dagen vormen, wanneer men leest hoe
het par emeut dacht dat er 45000 kerspellen waren, en dien-
overeenkomstig belastte, en later \'s konings dienaren bevonden
dat er slechts 8600 waren l Sluiten wij de regeringsmaat-
regelen van Eduard III met op te merken hoe hij in zekeren
zin beperkte de zoogenaamde purveyances, die eerst geheel afge-
schaft^^ ouder Karei II ^ Zij bestonden hierin, dat als

; fnbsp;en 43. Brougham, pag. 236.

Lingard, IV,nbsp;hallam, III, pag. 45.

^ Zie Hallam, IH, p^g. 47.nbsp;®

^ Zie Brougham, pag. 238, en Hallam, UI, pag. 148 seqq.

-ocr page 239-

de koning reisde, ieder paard en wagen binnen vele mijlen
aan elke zijde van den weg voor het gebruik van den koning
en diens gevolg werden opgevorderd. Voorts moest voor huis-
vesting en mondbehoeften gezorgd worden, overal waar de ko-
ning en zijn gevolg, meestal wel uit 1000 personen bestaande,
stil hield. Dat voorrecht, waarvan zich ook de groot-officieren
Van den staat bedienden, heeft altijd zeer zwaar gedrukt op het
Volk, en wdj moeten in \'t algemeen het koninklijk prerogatief
nog waarlijk niet gering achten. Vooral niet als zoo ridderlijk
een koning als Eduard III op den troon zat. Eidderlijk tot
overmoedigheid toe, was hij gewoon verkleed op de tournooijen
te strijden, om dan als hij overwonnen had, het vizier te ope-
nen, en luid door het jubelend volk te worden begroet. Hoe
hij in den wapenstilstand, na den slag bij Crécy en de inname
Van Calais, met Erankrijk gesloten, te Calais tegen Eibeau-
mont, en op zee tegen den Spanjaard de la Cerda streed \'
bewijst niet alleen dat de persoonlijkheid nog niet onder was
gegaan in het ambt van koning, maar tevens ook hoe fier een
strijder Eduard III was. Gaarne omringde hij zich met al den
Schitterenden glans dien de riddertijden kenmerkt: de sierlijk
tïotsche gebouwen die hij liet oprichten, in welk werk Wyke-
ham hem zoo zeer bijstond, getuigen van den smaakvollen zin
des konings terwijl de ridderorde van den kousenband om-
streeks \'t jaar 1348 door hem gesticht, met het devies: quot;hony
Soit qui mal y pense,quot; het eergevoel en de trouwe hulde aan
Cfod, den vorst en de vrouwe die men liefhad, moest verleven-
digen. Zeer juist is de opmerking die Eduard III met Lode-
wijk XIV vergelijkt: tot in enkele bijzonderheden laat zich die
overeenkomst uitwerken; ook daarin hoe zijn glorierijk leven
^n een slaafsch dienen van eene enkele vrouw eindigde: Vlaan-
deren en Spanje speelden ook een rol in Eduards oorlogen:
geen zoon volgde hem op, en zijne eerste hefde voor de gravin

^ Zie Lingard, IV, pag. 83—86.

^ Zie Pauli, IV, pag, 801 seqq. Zie over het werk van Wykeham een stuk,
getiteld quot;Berkshirequot; (van M\'. Hughes, den schrijver van quot;Tom Brown\'s Schooldaysquot;)
in de quot;Quarterly Review.quot; .lulij 1859, pag. 226 seqq.

-ocr page 240-

van Salisbury is met evenveel poësie door Froissart omringd,
als ooit de dichters hebben weten te verspreiden op de
trouw

van de hertogin de la Vallière.

Wij zijn gekomen tot de regering van Eichard IT, waarmede
de veertiende eeuw sluit. Was het tijdvak vau Eduard II een
reactie op dat van Eduard I, ook het bestuur van Eichard H
staat lijnrecht tegenover dat van zijn grootvader Eduard
III. Eeeds
de geweldige overspanning, door het voortdurend
oorlogvoeren
veroorzaakt, deed een terugwerking vermoeden, toen Eichard II
elf jaar oud, deu troon beklom. Bezien wij vooreerst de om-
standigheden gedurende \'s konings
minderjarigheid. Eechtelijk
was er geen regent, maar de Lords handelden als of zij de na-
tuurlijke regenten van den koning en het land wareu. De pre-
laten en baronnen hadden zich verzameld, en een commissie be-
noemd van twaalf permanente raadslieden, die \'t regentschap
zoudeu voeren, \'s Kouings oom, Lancaster, voor wien men op
het einde der vorige regering zoo beducht was geweest, zat
uiet in die commissie, hij was als \'t ware buitengesloten, hoe-
wel toch enkele van ziju aanhaugelingen er in kwamen. Het
parlement werd daarop dadelijk bijeengeroepen, eu Peter de la
Mare, Lancaster\'s vijand, was weder speaker der commons-
De groote vraag die aan dat parlement werd voorgelegd waS
deze: quot;hoe moet het met den oorlog?quot;
De commons misschien
uit
inzicht dat eendracht voor alles noodig was, wilden \'t ant-
woord op deze vraag hebben vau een commissie met
Lancaster
aan het hoofd, en deze de gelegenheid aangrijpende, zuiverde
zich van de hem aangewreven bedoelingen, als trachtte hij naar
de
koningskroon. De commons stonden uu toe twee tienden
op de stedeu, en twee vijftienden op de graafschappen, om den
oorlog met kracht te voeren, eu twee burgers van
Londen,
John Philpot eu Wilbam Walworth, werden benoemd om de
gelden te ontvangen en te besturen. Bovendien werd eene
nieuwe
commissie van uegen leden, waaronder twee uit de commons,
benoemd om eeu raad voor den koning te zijn; terwijl de kan-
selier, de schatmeester, de rechters en andere
groot-officieren
door de Lords in het parlement werden benoemd. Het parle-
ment ging uiteen, na tegen Alice Perrers eeu vonnis van ver-

-ocr page 241-

banning te hebben geslagen ~ De tocht tegen Erankrijk
onder aanvoering van Lancaster, was niet voordeebg, evenzoo
bedreigde Schotland op nieuw de grenzen, het parlement kwam
liet volgende jaar te Glocester dus bijeen, en dringender sprak
de speaker der commons, nu Sir John Pickering, over het
verkwisten en misbruiken der finantiën. Nogmaals werd dus
aan de commons toegestaan, niet als recht, maar als een vrije
gunst, dat zij het gebruik der finantiën konden nagaan. Op
alle punten werden hunne petitiën ingewilbgd, en eindelijk
werd door hen een belasting op den uitvoer van de wol en het
leder besloten. Toen echter zeven maanden later weder het
parlement bijeen kwam, en er geen geld genoeg was, vroegen
de commons dat in plaats van de commissie die den koning
tot raad diende, liever de gewone ministers, nu in het parle-
ment gekozen, zouden komen, en stonden eindelijk na lang
dralen een hoofdgeld over het geheele rijk toe Het invor-
deren van dat hoofdgeld had tot onmiddellijk gevolg den hevig-
sten schok dien de Engelsche staatsontwikkeling nog te duchten
had gehad: wij meenen den opstand van de lagere volksklasse
onder Wat Tyler

Wij hebben hier te doen met een sociale revolutie. Het is
niet zoozeer een omwenteling van den staat, als wel een om-
keer in de maatschappij, die men op het oog heeft. De bewe-
ging staat in verband met de langzame vrijwording van de on-
vrije bevolking van Engeland, wier toestand wij hier even wil-
len verduidelijken \\ Op het platteland toch werd de landbouw
steeds uitgeoefend door onvrijen, de zoogenaamde villeins: het
getal van die villeins was aanmerkelijk vermeerderd sinds de
l^ormandische . verovering, en kan in twee klassen gcspbtst
Worden, de villeins regardant die aan een manor vast verbonden

\' Hallam, III, pag. 58 en 59. Lingard, IV, pag. 320—228.
^ Hallam, III, pag. 59—62. Lingard, IV, pag. 228—234.
® Zie de zeer goede studie van G. Bergenroth. Der Vollcsaufstand in England
Jahre 1381, in het historische Zeitschrift van H. von Syhel, 1859, Drittes
pag. 51—86. Zie. voorts Eaake, «Englische Geschichte, vornehmlich im
l6\'en i^ten Jahrhundert,quot; B. I, 1859, pag. 101.
^ Hallam, III, pag. 171—182. Eaikes, pag. 91—94.

-ocr page 242-

zijn (de glebae adscripti), en villeins in gross, die niet be-
paald aan eenig grondbezit verbonden zijn.
De steeds vooruit-
gaande beschaving werkte als van zelve om de onvrijen langza-
merhand uit hun slaafschen toestand op te heffen; altijd is het
zeer moeijelijk den ontwikkelingsgang door de natuur als van
zelve gevolgd, in scherpe trekken ons voor te stellen, en die
moeijelijkheid doet zich het duidelijkste gevoelen,
wanneer e^
van de trapsgewijze emancipatie der onvrijen sprake is.
kunnen enkele voorwaarden opnoemen, die in Engeland het
slaaf zijn meer en meer beperkten. En wel vooreerst dient
gedrukt te worden op den weldadigen invloed dien
de kerk uit-
oefende zoo als Macaulay dien zoo schoon heeft
voorgesteld ?
maar buitendien moeten wij nadere omstandigheden in \'t oog
houden; villenage toch was in Engeland van dubbelen aard)
het was de toestand of van landerijen of van personen. Gelijk
alle personen of vrij of villeins waren,
zoo waren ook de lan-
derijen of vrij of door een villein tenure gebonden. Nu ge-
beurde het wel dat een vrijman landen verkreeg die in
villenag®
waren. quot;In this case,quot; zegt Hallam zeer goed quot;his personal
liberty subsisted along with the burdens of territorial servitude.
En een natuurlijk gevolg was dat de toestanden van vrij-ma»
en van slaaf tot elkander naderden. Op nog een andere wijz®
werd zamensmelting van het vrij en onvrij zijn verkregen; de
onmetelijke landerijen
der baronnen werden in den loop der
tijden hoe langer hoe beperkter: hetzelfde getal van villei»®
was dus niet meer noodig om ze te bebouwen, en zoo g\'^\'quot;
schiedde het dat tot de cultuur der van het groote goed ver-
vreemde gronden de villeins gebruikt werden, die
aan het
groote goed behoorden, maar die nu tegenover hun nieuwen
gebieder vrije dienaren waren, hoewel in villenage blijvende
van hun oorspronkelijken lord. Voeg hierbij vrijwillige vrij-
latingen door de heeren, en het vrijworden wanneer men een
jaar en een dag in een bemuurde stad was geweest, en men
zal zich kunnen voorstellen dat in denbsp;eeuw het
groote

vrijwordingsproces een goed eind gevorderd was. Zoo scheen

1 Macaulay, I, p^g. 22.

-ocr page 243-

alles geleidelijk te zullen gaan. Ondertusschen had, zoo als
wij vroeger opmerkten, de zwarte dood onder Eduard III,
vooral onder de arbeidende klassen gewoed. Zoowel de vrije
arbeiders als de villeins, zich in minder aantal nu voelend,
hadden hun diensten na het verdwijnen van de ziekte tot on-
eindig hooger prijs overal aangeboden. Arbeiders die vroeger
met 3 of 5 pence tevreden waren geweest, vorderden nu 8 of
12 pence benevens den kost. Eu de lagere geestelijkheid onder-
steunde overal die pogingen. De regering behandelde dadelijk
deze zaak met deu grootst mogelijkeu ernst; nadat de koning
Eduard
III reeds eenige maatregelen had genomen, werd in
1350 het parlement bijeengeroepen: en het gevolg der zittin-
gen en beraadslagingen was het uitvaardigen van het zoo be-
kende
arbeiders-statuut (statute d\'Artificers et Servants). Het
doel van dit statuut was eeu zoogenaamde arbeider.smarkt te
vormen. Alle menschen boven de 16 jaar die geen bestaan uit
zich zelveu en geeu bezigheid hadden, zoowel mannen als vrou-
wen, zoowel vrijen als onvrijen, moesten zich uaar de naastbij-
gelegeu stad begeven en zich daar op de markt met hun werktui-
gen plaatsen. Zij die arbeiders zochten, begaven zich ook daar
en bevalen slechts aan hen, wie zij daartoe uitkozen, hen te
volgen. Het maximum vau het loon dat gegeven moest wor-
den, was bepaald, het minimum echter niet. Alle arbeiders
in \'t rijk moesten verder tweemaal \'s jaars den eed doeu dat zij de
voorschriften van dit statuut zouden volgen. Eindelijk mochten
de arbeiders — ten einde er geen ontduiking kon plaats heb-
ben — de plaats die zij bewoonden, niet verlaten zonder uit-
drukkelijk verlof. Yoeg hierbij hoe de zwaarste straf op elke
kleine overtreding van dit statuut stond, en men kau begrijpen
welk een kreet van veroutv/aardiging dit statuut onder de ar-
beidende klasse uitlokte Waut let wel op hoe hier de rijke
burgerstand in het parlement vertegenwoordigd, als met den

^ Het plaatsen van zoogenaamde quot;stocksquot; in geheel Engeland tot kastijding van
de onwilligen dagteekent van dat statuut. Nog thands zijn
er sporen van de wer-
king der
wet te vinden. Te weten in Glocestershire, Oxfordshire, Wietshire en
Berkshire gaan de dienstboden nog quot;op \'t statuutquot; dat is op de markt, om zich
te verhuren. Ieder
heeft dan een teeken bij zich dat zijn beroep aanduidt.

15*

-ocr page 244-

adel zamenspande, om de vrije arbeiders, die zich tot nu toe uit
den slavenstand hadden opgeheven, Moeder te verlagen tot be-
paald onvrijen. Sterker dan een socialist onzer dagen het kon
doen, was de grens getrokken tusschen hen die vermogen en geen
vermogen hadden; de laatste werden bepaald onvrij en dat door
den onwil der rijkere standen om iets hooger loon
te betalen-
Tegenstand bleef dan ook niet uit, gevolgd door telkens zwaar-
der bedreigingen van het parlement; \'t gemor werd luider,
reeds
vertoonden zich soms de arbeiders bij massa\'s om gezamentlijk
tegenweer te bieden; enkele volksleiders hielden de bewegingen
gaande; en deze toestand was nog altijd dezelfde, toen onder
Richard II het hoofdgeld werd opgevorderd. De opstand brak
toen voor goed uit onder
de landbouwende klasse, die nu reeds
de volle vrijheid vroeg welke een langdurige ontwikkeling der
tijden haar eerst scheen te zullen geven.

Wij hebben hier de onmiddellijke aanleidingen aangegeven;
diepere oorzaken van die quot;volksreveljequot; waren de denkbeelden
van maatschappelijke en staatkundige vrijheid die toen ter tijde
door geheel Europa woelden —- men denke slechts aan de
Jacque-
■rie in Erankrijk — en niet zoozeer opgewekt waren dan wel
vergezeld gingen van de tegenkantingen die men allerwege aan
de kerk in die eeuw deed gevoelen. Er is een verband, hoe
ver
dat ook liggen moge, tusschen de leeringen van een Wyc-
liffe, de droomerijen van de Eraticelli, en de woeste opstuiving
van het volk dat vrijheid en gelijkheid verlangt. Wie dat be-
vestigd wil zien, hij lette op het zoo eigenaardige
allitereerende
gedicht quot;the Vision and the creed of Piers Ploughman,quot; dat
in 1365, dus vijf jaar voordat Wycliffe zich alom
bekend
maakte, verscheen De traditie schrijft het gedicht aan zekeren
Robert Langland toe; het schildert hoe de dichter in slaap ge-
vallen
Op één der Malvernheuvelen een lange reeks van gezich-
ten en verschijningen heeft. Hij ziet de gansche wereld voor
zich, ten oosten een prachtigen toren, waar de Waarheid
woont,
en aan de andere zijde een diep dal, dat het verblijf der god-

Zie vooral Stephen Gatschenherger, quot;Gesch. der EngUsch Litter.quot;
. 154 etc. Milman, IV, pag. 855—363. Piiuli, IV, pag. 701—704.

-ocr page 245-

r

deloozen is. In het midden drijft en woelt de menschheid een
elk naar zijn bestemming ten oosten of ten\' westen. Dit geeft
den dichter gelegenheid om alle menschelijke inrichtingen te
geeselen; vooral de bedelmonniken worden gehavend. — Ein-
delijk is er niemand, die den weg weet te wijzen naar den toren
der waarheid, als plotseling Pieter de Ploeger opstaat en zich
aanbiedt om dat te doen; hij heeft de waarheid lang gekend;
hij is haar getrouwe volger geweest. En de waarheid vertoont
zich dan ook weldra; beveelt aan Pieter bij zijn-ploeg te blij-
ven en werkzaam te zijn om wel te doen, en eindigt met het
eenige heilmiddel voor allen aan te wijzen, dat niets anders is
dan deze spreuk: quot;Zij die goed hebben gedaan, zullen het
eeuwige leven beërven, maar die het kwade hebben gedaan,
komen in de eeuwige pijn.quot; De dichter die zulk een gedicht
wist te vervaardigen, die aantoonde hoe ware godsdienst niet
hij den paus, niet bij de cardinalen of de gansche geestelijk-
heid was, maar bij den eenvoudigen landman — sprak, hoe
ook zijn werk in allegorieën was gekleed, een waarheid uit,
die trotscher en fierder het hart van dat volk deed slaan,
strooide een vonk uit, die eens het smeulende vuur wilder zou
doen ontvlammen.

En die vlam brak nu door — te Dartfort zette Wat Tyler
I ^ich aan het hoofd der onvergenoegden, te Brentfort een zekere
Jack Straw, vroeger priester, en te Gravesend John Ball, wiens
droomerijen ons aan de fraticelli herinneren. Alles ging op,
Weg naar Londen. Te Blackheath verzamelden zij zich, wel hon-
derd duizend in aantal, aangevuurd door de prediking van John.
Ëall, waarvan het thema steeds was:

When Adam delved and Eve span,
Who was then the gentleman?

Alle kasteelen werden verwoest, alle gestichten geplunderd,
alle rechters vermoord. In Londen zelf werden de grootste
huitensporigheden verricht maar, als om te toonen, dat zij
geen eigen voordeel zochten, vaardigden zij het verbod uit: dat
niemand een deel van het geplunderde voor zich in het geheim
niocht behouden, en zoo streng werd het gehandhaafd dat hij,

-ocr page 246-

die slechts het minste had gehouden, een zilveren beker of iets
anders, dadelijk werd verdronken met zijn gestolen goed. Zij
bleven er bij getrouw te zijn aan den koning Eichard IT, en
aan de commons. De koning, na eerst teruggedeinsd te zij»
voor een ontmoeting met deze benden, ging eindelijk op de
plaats Mile-End, waar het grootste gedeelte verzameld was.
Deze boden aan den koning hunne petitie aan, bestaande uit
vier vragen: afschaffing van de slavernij, de reductie van de
landrente tot 4 pence den akker, vrijheid om te koopen en te
verkoopen op alle markten en kermissen, en ten laatste een
algemeene vergiffenis voor al het gedane leed. Ondertusschen
had het overige gedeelte onder Wat Tjler en Straw, den To-
wer geplunderd, den aartsbisschop van Canterbury gedood en
andere geweldenarijen gepleegd. Zij waren het heftigste ge-
deelte en wilden van geen verzoening weten. Men zond hun
de charte, die de koning had toegestaan. Zij weigerden dien
te erkennen, en Eichard II, nu nog slechts 15 jaar oud, om-
ringd door zestig volgelingen te paard, reed naar Wat Tyler,
die aan het hoofd stond van 20000 opstandelingen. Wat Tyler
reed op den koning aan, zij schenen te zullen spreken, toen
hij met zijn dolk in de hand begon te spelen. Naauwelijks ziet
dit William Walworth de Lord Major, die den koning verge-
zelde (dezelfde die vroeger met Philpot de controle over de
finantien had gehouden), of hij vliegt toe en steekt Tyler dood.
Onmiddellijk spannen de oproerlingen hunne bogen — maar
stout
rijdt de koning op hen toe, roepende : quot;Wat doet gij, mijne
onderdanen ! Tyler was een verrader, komt tot mij, ik zal uw
hoofd zijn.quot; — En zij volgden hem. W^el wilde de
koninklijke
aanhang hen straffen, maar Eichard weigerde vooreerst en ge-
bood hen naar huis te gaan.

Toch zou de wraak weldra komen, want het gevaar was nu
geweken, en de Engelsche adel ademde weder vrij. En wel
was het een groot gevaar geweest voor het geheele Engelsche
staatswezen. De benden toch, die om Wat Tyler zich veree-
nigd Jiadden, w^aren met een nieuw denkbeeld voor den dag
gekomen, dat tot nu niet erkend was geweest en waarmede
ook later niet gerekend zou worden, namelijk het idee van
al-

-ocr page 247-

gmeem gelijkheid K Zij begeerden niet alleen volksvrijheid;
dat was niet genoeg: hun vraag was, op wat recht de edelman
zijn meerdere voorrechten grondde, en aan\'het verleden, waarop
hij dan wees, stelden zij een vroeger verleden steeds over: toen
Adam groef en Eva spon, hoorde men toen reeds van den stand
der Edelen? Het is een van de moeijelijkste problemen, die
zich aan den beoefenaar der staatsgeschiedenis voordoen, die
dreigende vraag om gelijkstelling. De geheele geschiedenis
leert dat niets noodlottiger is dan het op ééne lijn stellen van
alle elementen in de groote menschelijke ontwikkeling. Men
wil alle vermeende ongelijkheden wegnemen en de uitkomst in
een kunstig stelsel, dat lijnrecht tegen allen natuurlijken groei
en ontwikkehng aandruischt, en dat om de verloochening van
de natuur alle levenskracht verloren heeft. Toch moet men
altijd zeer voorzichtig zijn, voor men ook weder de uitkomst,
die de geschiedeuis aan de hand geeft, tot een vast systeem
verheft; men moet zich wachten aan hen, die hun lageren trap
willen verlaten, toe te roepen: quot;te vroeg, te vroeg,quot; —omniet
te eeniger tijd te ontwaken te midden van tijden, waarvan het ge-
weten van zelf zegt, dat het quot;te laatquot; is, tijden
waarop toegepast
kunnen worden de woorden van Thiers: quot;la passion ent plus rai-
son, que la raison même.quot; — Nu echter in de 14de eeuw was
die roep om gehjkheid geheel ongegrond en druischte bovendien
tegen de geheele Engelsche ontwikkehng aan, zoo als zij tot
nog toe was gericht. Alles verkondigde ongelijkheid. De voor-
uitgang was altijd geweest een voet voor voet verkrijgen van
eenige meerdere ruimte, niet een volgens het natuurrecht ver-
deelen in gelijke deelen van \'t groote gebied. Daar was ner-
gens een vast beraamd plan, maar overal verschillende verove-
ringen op verschillende tijden, op verschillende wijzen tot stand
gebracht. Zoo maakten, om nog een voorbeeld te nemen S
de steden, die het recht hadden zich in het parlement te laten
vertegenwoordigen, op vier verschillende wijzen van dat recht
gebruik. Er waren vooreerst de zoogenaamde Close Boroughs,
waar het locale bestuur alsmede de benoeming van afgevaardig-

» Zie ook Monte\'gufc, quot;Libres Opinions Morales et Litteraires,quot; pag. 145.

1 Zie Raikes, pag. 95—105.

-ocr page 248-

den bij een bepaaM bgchaam berustte, welk ligchaam eerst wel-
bcht erfelijk, later zich benoemde door coöptatie. Tegenover
deze zeer aristocratische vorm stonden de Boroughs, in welke
alleen de vrije uitoefening van eenig beroep, alom de voorrech-
ten der gilden tot zich trekkend en uitbreidend, het recht gaf
vertegenwoordigers te zenden en eigen besturen te kiezen; ieder
die dus mede wilde kiezen, moest onder een of auder beroep
zich lateu inschrijven; deze wijze van inrichting, de Preemau
Franchise genoemd, was b. v. de toestand vau Londen Een
derde soort van Borough Franchise was de Scot and Lot Fran-
chise, welke toekwam aan alle huisvaders die belasting betaal-
den. Eindelijk had men als vierde vorm de zoogenaamde
Burgage Tenure; het was de toestand van steden, die geheel
aau de macht van den naastbijwoueudeu barou behoorden, en
wier inwoners slechts kozen, naarmate zij aan eenige bezitting
vau den baron verbonden waren. Zoo was hier in de vertegen-
woordiging de grootste verscheidenheid. De eerste eu laatste
van deze vormen waren bepaald aristocratisch, de close boroughs
vormden eeu stedelijke aristocratie, eu de burgage tenure diende
slechts om de macht van de baronnen te vergrooten: de free-
man franchise was gebaseerd op volstrekt democratische begin-
selen, op het recht vau deu arbeid; de derde vormde scot and
lot franchise, baseerde alles op het vermogen. Reeds toen dus
was als eerste regel bij hen doorgedrongen, dat de beste verte-
genwoordiging die is, welke, dank zij de
verscheidenheid der
wijze van verkiezing, in een parlement al de belangen brengt,
die in den boezem der natie zich doeu gelden. — Maar nog
meer teekende zich die verscheidenheid af in eene andere eigen-
aardigheid, geheele graafschappen werden als het ware van de
kroon afgescheurd eu door een bijzonder bestuur ouder de kroon
geregeerd. Het zijn de zoogenaamde Palatinates ^ Men heeft

1 Dus is ook nu nog de inricMing van de city niet van de overige gedeelten
van Londen.
De city is nog altijd verdeeld in 90 corporaties: de grootste staatsman,
nen laten zich altijd bij die corpora tien inschrijven; zoo prins Albert en lordPalmerston
bij de vischverkoopers, lord Wellington was ingeschreven bij de
kleermakers. Zie
Jules Ie Berquier, quot;Revue des deux Mondes,quot; 1 Août 1839, pag. 934 en 935.

® Zie Raikes, pag. 140—149.

-ocr page 249-

Zoo de hertogdommen Cornwall en Lancaster \' en het graafschap
Chester, de hisschopsdommen Ely en Duncan. Wij maken er
Yielding van, omdat nog thands hiervan soms overblijfselen
Voorkomen. — Welnu in een staat en maatschappij, die zoo op de
basis van de ongelijkheid gebouwd was, en waaraan elk element
Zoo veel mogelijk zijn vrijheid werd gegund; in een maatschappij
Waar alles op de individualiteit rustte, en elke inrichting elke
toestand zijn bepaald karakter en kleur, kortom zijn individua-
liteit had, moest de drang, die ten jare 1351 de lagere klasse
om gelijkheid deed roepen, vernietigd worden. Dit was ook de
öieening van het parlement. De koning riep het dadelijk bij-
een, toen de onlusten bedaard waren, en gaf daarbij te kennen,
dat hij de charte van emancipatie door hem gegeven aan de
villeins, ingetrokken had, maar verzocht het tevens te beraad-
slagen of het niet wenschelijk zou wezen thands den staat van
onvrijheid geheel af te schaffen. Het parlement was van inzicht
dat dit niet moest geschieden, en weigerde dus de vraag des
konings Niettemin drong het parlement er op aan, dat de
knevelarijen der koninklijke beambten, de aanleiding der onlus-
ten, zouden ophouden. Het was ook in alle gevallen nog im-
mer een tijd van beroering en heftige opgewondenheid, daar
cn het schisma èn de leeringen van Wycliffe de gemoederen
Verdeelden.

Ondertuschen had de koning zijn zeventiende jaar bereikt,
kij had in de onlusten gedurende zijn minderjarigheid moed
®n geestkracht ten toon gespreid, en een goede verwachting
begeleidde hem, nu hij zelf de teugels van het bewind opnam.
E\'och die verwachting werd geheel en al teleurgesteld. Wel
Verzoende zich na hevige twisten de koning weder met Lan-
caster, maar weldra bleek het dat de koning zich meer door
bepaalde vrienden en gunstebngen wilde laten leiden, dan door
den raad van het parlement. Op een krijgstocht naar Schot-
land werden toch niet alleen twee van zijn ooms tot hertogen
Van York en Glocester, en de zoon van Lancaster Henry of

\' Lancaster was opgericht ten voordeele van John G-aunt, zoon van Ediiard III.
I^aikes, pag. 168. Er is nog altijd in \'t cabinet een minister voor Lancaster.

^ Zie Lingard, pag. 248.

-ocr page 250-

Bolingbroke tot graaf van Derby, en de zoon van York tot
gra,af van Rutland verklaard, maar werd ook Robert de Vere
tot markies van Dublin, en Michael de la Pole tot graaf van
Suffolk benoemd. Tegen deze twee laatste gunstelingen begon
de tegenstand der baronnen en gemeenten. Aan het hoofd van
dien tegenstand stond, nu Lancaster naar het zuiden van
Frankrijk en Spanje was gezonden, de andere oom des ko-
nings, de hertog van Glocester. Weldra begon de
strijd m
het parlement. Voor de tweede maal in de Engelsche geschie-
denis namen de commons de leiding op zich van een vervolging
tegen den kanselier, minister des konings, den graaf van Sut-
folk. Dit geschiedde in het jaar 1386 ^ Suffolk wilde zich
laten verdedigen door zijn zwager Sir Richard Scroop, maar
men dwong hem zelf te antwoorden op de beschuldigingen. Hij
werd dan ook schielijk veroordeeld tot gevangenis en boete.
Maar de oppositiepartij ging verder. Zoo als onder Hendrik lH
en Eduard 11, wilde men een permanenten raad oprichten om
den staat der natie te hervormen. Richard
II weigerde natuurlijk
en dreigde het parlement te ontbinden. Tot antwoord zond het
parlement hem een afschrift van het statuut waarbij Eduard TI was
afgezet. Hij moest dus eindelijk wel toegeven en een
commissie
werd benoemd van 11 leden, benevens de drie ministers van
staat, van welke commissie de hertogen van Glocester en Arun-
del
de invloedrijkste leden waren. De commissie had slechts
volmacht voor twaalf maanden

Richard werd dus op zijn 20ste jaar weder in staat van min-
derjarigheid verklaard, de verkwistingen van zyn regering had-
den het noodig gemaakt, doch het was te verwachten, dat de
koning zich niet in dien toestand zou schikken. Weldra wilde
hij zich vau de commissie ontdoen. Hij vroeg raad aan de
rechters van zijn rijk, die hem verklaarden
dat de volmacht?
door hem gegeven, onwettig was Doch de tegenpartij kreeg
bericht
van de maatregelen van Richard, en vijf Lords: Gloces-
ter, Arundel, Nottingham, Derby en Warwick vereenigde^

1 Zie Hallam, ITI, pag. 67.

3 Zie Hallam, III, pag. 68—72, en Kanke, pag. 103 en 104.
3 Zie Lingard, IV, pag. 287. Hallam, pag. 73,

-ocr page 251-

zich onder den naam van de Lords appellants, om de consti-
tutie te verdedigen. De gunstelingen des konings Suffolk en
de
markies van Dublin, benevens de aartsbisschop van York,
eu de rechters Trevibau eu Bramber werden in staat vau be-
schuldiging gesteld en vluchtten. De lords vormden nu de re-
gering. In het
elfde jaar van \'s konings regering vooral wer-
den de vrienden des konings zeer geteisterd. Trevibau en Bramber
Werden gevonnisd, zoo mede de hertog vau Ierland, en onder de
eersten
een bijzonder vertrouweling des konings, Sir Simsou
Êarley. En mochten ook in het begiu de commons zich al
Verklaard hebben tegen de acte vau beschuldiging der gunste-
lingen en rechters, vermeenende dat het niet volgens de civil
iaw was —• de lords gingeu met hun handelingen voort,
aldus besluitend, dat het parlement door geen andere
wet ge-
bonden was dan door de wet en gewoonten van het parlement
Zelf; \'^de zaken van staat moesten en zouden niet geregeerd
Worden door de civil law nor the common law of the landquot;
Toen dit bepaald vi^as, hielp het parlement verder de lords;
bet kreeg
dan ook den naam van the wonderfull en van the
merciless
parbament. Doch eindelijk was de bloedstorting ge-
ëindigd; ua eene zitting van
122 dagen werd het ontbonden,
liadat het vooraf den koning nog eens deu krooningseed had
laten afleggen.

De koning bleef zoo nog twaalf maanden onder de leiding
Van de lords appellants, toen hij met een stouten staatsgreep
Grlocester w^egzoud, en het land kennis gaf dat hij zelf de teu-
gels van het bewind weder opnam Gedurende eenige jaren
Was de koninklijke administratie dan ook gelukkig. Lancaster,
die onmiddellijk was teruggekomen, gaf hij tegelijk met Glo-
cester weder eene plaats in den staatsraad, en deze zeer rustige
jaren kenmerkten zich door het tot een besluit breugeu der
ouderhandelingen met den paus. Met overleg van het parle-
ment was Urbanus YI tot paus verkozen Deze even als zijn

^ Hallam, III, pag. 108.
^ Zie Lingard, pag. 304 en Hallam, pag, 78,
Seiden in zijn quot;table talk,quot; zie de editie van David Irving. EdiuLurgli ISaé,
pag- 153, noemt hem daarom the parlemeutary pope.

-ocr page 252-

pvolger Bonifacius IX, wilde nog niet de Statutes of Provi-
sors erkennen, en de prelaten van Engeland waren zeer gebonden
in deze zaak door de vrees van excommunicatie, indien zij des
pausen bevelen weerstonden. Om die vrees weg te nemen werd
ten jare 1373 de laatste der drie wetten welke de betrekking
van de kerk in Engeland gedurende de middeleeuwen regelden,
uitgevaardigd, namelijk de statute of praemunire, in welke wet
het verboden werd eenige bul of excommunicatie van den paus
tegen de rechten van de kroon en van het land binnen of
buiten het rijk te verspreiden of wel bekend te maken. Deze
wet was het einde van den langen strijd tusschen den paus en
Engeland, en eindigde niet ten voordeele van de pauselijke
hierarchie — Een tocht naar Ierland, die zeer voorspoedig
bleek te zijn, en de huwelijksverbindtenis van den koning,
wiens eerste vrouw gestorven was, met Isabella, dochter van
Karei VI van Erankrijk, waardoor met Erankrijk rust kwam,
schenen ook inwendig rust te voorspellen; doch al had de ko-
ning zijn haat verkropt, zijn wraak had hij slechts uitgesteld.
In het begin van het jaar 1397 begon hij een felle reactie tegen
de baronnen. Onder de vijf lords appellants zeiven scheen ook
oneenigheid te zijn, ten minste Nottingham en Derby waren
nu voor den koning, de andere drie Arundel, Warwick en
Glocester werden gevangen genomen, en Glocester naar Galais
gevoerd. Op dezelfde wijze als in \'t elfde jaar van \'s konings
regering tegen de vrienden van Eichard II was gehandeld, werd
nu tegen de baronnen gevoerd. Het parlement werd dan ook
bijeengeroepen. Eeeds had de koning van zijne gezindheid om
in \'t vervolg de rechten van \'t parlement te eerbiedigen, doen
blijken, door in \'t vorige parlement op
één der belangrijkste
rechten, de vrijheid van spreken, inbreuk te maken. Een ze-
kere Haxey werd wegens een petitie met klachten over \'s ko-
nings regering door hem ingediend, door den koning opgevraagd
en ter dood veroordeeld ^ En nu werd het parlement, te West-
minster bijeengekomen, tot de meest slaafsche onderworpenheid

1nbsp;Men weet hoe Shakspere in zijn quot;Henry VIHquot; door de termen van die
praemunire Wolsey vallen laat. Zie act III, scene II. Edit. Knight, pag. 490.

2nbsp;Zie Hallam, III, pag. 75, 76 en 102.

-ocr page 253-

genoodzaakt. Arundel werd met toestemming van \'t parlemenu
gevonnisd. Glocester stierf in de gevangenis te Calais onder
Verdenking van vergiftigd te zijn, de aartsbisschop van Cauter-
hnry en Warwick werden gebannen, en zoo ook Mortimer out-
law verklaard. Na de handelingen van het parlement werden
de twee overgeblevene lords appellants, de graven Derby en
l^ottingham tot hertogen van Hereford en Norfolk benoemd.
Zoo stonden de zaken in September 1397.—Wij naderen nude
twee laatste jaren van Richard\'s regering, jaren zoo meesterbjk
door Shakspere gedramatiseerd en die een wisseling van gebeur-
tenissen opleveren, zoo te recht bevestigende het woord van Mon-
taigne: quot;Le monde est une branloire perenne.quot; De zonder-
linge zamenloop van al die omstandigheden begint reeds met
een politiek raadsel. Plotseling daagden de twee overgeblevene
lords appellants elkaar uit. Hereford, de zoon van Lancaster,
beschuldigt Norfolk van ontrouw aan den koning. De koning
roept daarop het parlement te Shrewsbury bijeen. Nogmaals
Worden door dit parlement al de handelingen, onder Glocester
geschied, vernietigd, maar nog niet tevreden de wraak des ko-
nings te hebben geholpen, ging het verder. Het gevaarlijk
precedent werd gemaakt om aan den koning voor zijn leven
een subsidie op de wol toe te staan, en voorts werd aan een
eommissie van 12 pairs en 6 commoners, die de petitie van de
Commons moesten onderzoeken, alle wetgevende macht opgedra-
gen Het tweegevecht tusschen Plereford en Norfolk werd
nu besloten. Maar op het oogenbhk dat zij zouden beginnen,
Verbood de koning voort te gaan, en Hereford werd voor
10 jaar, Norfolk voor altijd uit het land gebannen Misschien
Was de reden deze, dat de koning zoo het best van beiden
ontslagen was. — Maar de rust die de koning beoogde, werd
niet bereikt. Hij had het hart van het volk van zich vervreemd,
door zich boven de wet te stellen. Het geheele rijk was in
opschudding, vooral toen na den dood van Lancaster, de goe-
deren niet op zijn zoon Hereford vielen, maar voor de kroon

^ Zie lingard, pag. 844 en 845 en Hallam, III, pag. 77 en 78.

Zie over Norfolk en zijn verblijf in Venetie ook nog Alfred von Reumont,
quot;Beiträge zur Italienischen Geschichte,quot; B. VI, 1857, pag. 241—350.

-ocr page 254-

werden verbeurd verklaard. En te midden van die onlusten gmg
de koning naar Ierland. Yan dien tocbt naar Ierland maakte
Hereford, nu hertog van Lancaster, gebruik, hij ging naar
Engeland; weldra voedden zich Northumberland en Westmore-

land bij hem; de koning teruggekeerd wordt gevangen genomen,

naar den tower gebracht en gevraagd om te abdiceren.
krijgt het schijnbaar van hem gedaan en het parlement om
handeling van kracht te doen zijn, zet hem nu af. De troon
stond nu ledig; de naaste pretendent voor de erfopvolging
zijn de graaf de la Marche, afstammend van Lionel, den derden
zoon van Eduard III. Maar Hereford, hoewel zoon van John
of Gaunt, den vierden zoon van Eduard, vatte in

het parlement

het woord op en vorderde het rijk en de kroon par droit de
naissance et par droit de conquête en ook omdat hij beide va»
vaders- en moederskant van Hendrik III afstamde. Het parlement
gaf hem de kroon, Eichard werd weldra gedood in de gevangenis?
en dus de constitutie van Engeland in de middeleeuwen be-
houden, gelijk later de revolutie van 1688 de vrije instellingei^
van \'t moderne Engeland redde ^

Zonderhng Avas het — en ook Shakspere heeft sterk er oP
gedrukt — dat Eichard zoo telkens op het goddelijk recht der
koningen zich beroepen had. Toen hij Haxey bet gevsnge»
nemen in het parlement verklaarde hij aan de Lords, dat hiJ
door Gods gift koning van Engeland was en geen inbreuk op
zijn gezag duldde. — Doch de ongelukkige koning begreep
niet, dat geen recht ter Avereld iemand kan ontheffen van
plichtsvervulbng en verloor juist door het nalaten van ziJquot;
phchten, zijn recht en zijn goddelijke wijding. Twisten ^y
dan niet met Eichard II over zijn vermeende rechten, lateiquot;\'
wij ze hem nu hij gevallen is, volgens de stelregel die Bul^ei
in zijn jongsten roman uitsprak: quot;Kings have no
rights divine?
except when deposed and fallen.quot;

Het is een zeer eigenaardige slotsom waartoe wij aan het
einde der 14\'ie eeuw komen. Yan de vier koningen, die Enge-
land gedurende die eeuw regeerden werden er twee afgezet.

Zie Eaikes, pag. 170 en Ranke, pag. 107.

-ocr page 255-

die afzetting geschiedde telkens om het staatswezen, zoo als het
zich tot nu toe had ontwikkeld te behouden en te beschermen.
Krachtig moest het volk wel wezen, dat niet alleen tot zulk
een middel herhaaldelijk zijn toevlucht nam, maar bij \'twelk ook
het middel proefhoudend bleek te zijn, zoodat de vrijheid steeds
raeer en meer bevestigd werd. En het volk was dan ook
krachtig. Wij willen dit niet in al te fijne trekken schetsen
en wijzen er slechts op hoe de Plantagenets krachtdadig den
koophandel hadden begunstigd \\ Eduard III heet nog altijd
de vader van den Engelschen handel, en zelfs Eduard II be-
vorderde op allerlei wijzen de betrekkingen van Engeland met
Genua. Het oudste boek in Engelsch proza is dan ook het
Verhaal door Sir John Mandeville van zijne reizen in het oosten,
van waar hij teruggekeerd was in 1355. Het is een zonder-
ling en aardig zamenstel van feiten vrij opmerkzaan gezien en
naauwkeurig te boek gesteld, met wonderlijke vertelsels opge-
gaard gedurende 30 jaar reizens — Moesten wij een scherp
tafereel leveren van het volksleven, we zouden het liefst Chaucer,
den grooten Engelschen dichter der lé^ïe eeuw, ^villen vertalen
Hebben wij aangetoond, hoe in Erankrijk de feodaliteit in haren
Val nog voor het laatst in al haar glans en schittering in
Eroissard zich spiegelt, het opkomend volk, de middelklasse in
Engeland schildert ons Chaucer. Wij kunnen hier zijn Can-
terbury Tales niet ontleden, waarin hij eenigzins opsomt al w^at
de middeleeuwen voor de literatuur hebben opgeleverd, maar
willen toch de personengallerij uit de prologue in oogenschouw
nemen. Al die figuren zijn even fijn geteekend, hun gan-
sche individualiteit scherp aangeduid; wij zien ze voor ons leven
en zich bewegen; want hij was de eerste dichter, die voor het

\' Zie Pauli, IV, pag. 644 seqq. en zie ook Bnlwer, quot;The Last of the Barons.quot;
Edit. Koutledge, 1859, pag. 136 en 137.
^ Zie over Mandeville Hiillman, quot;jStaedtewesen,quot; IV, pag. 3fi3.
^ Zie Stephan Gätschenberger, quot;Gesch. d. Engl. litterat.quot;1859, I, pag. 156—170.—
Villemain, quot;Littérature du Moyen Age,quot; II, pag. 177—182. — Milman, VI,
364—.368. — Pauli, IV, 710—715. — Spalding, pag. 17—83. — Eobert Vanghan,
quot;Revolutions in Engl. History,quot; 1859, pag. 479 en S. T. Coleridge, \'Wotes and
l\'Cctures upon Shakespeare and some of the old poets.quot; London 1850, vol, II,

pag. 28.

-ocr page 256-

alledaagsche, het eenvoudige, het burgerlijke een oog had — hij
vras de humoristische dichter bij uitnemendheid *; hem was eigen
quot;the exquisite touch, which renders ordinary commonplace things
and characters interesting jamp;rom the truth of the description and
the sentimentquot;, eene gave die Walter Scott al te nederig zich
zelveu niet toekende. Zoo viudt men daar in die prologue op
reis verzameld naar het graf van Thomas a Becket vertegen-
woordigers van eiken stand en rang: the knight en zijn zoon
the young squire, wien de yeoman volgt, leeren ons hoe de
adel
iu die dagen was, trouw en eer, vrijheid eu hoofschheid dienende:
de
geestelijkheid toont ons ook haar leden: de priores nog al
sentimenteel vergezeld door eeu\' non eu ander gevolg, de beue-
dictyuer monnik, een ware abt, die meer te paard rijdt dan de
mis bedient, eeu franciscaner, die al de taveernen iu iedere stad
kent eu de beste bedelaar is van geheel zijn gesticht, een ver-
kooper van aflaten, die de wonderlijkste reliquieu heeft, een
sompnour of dienaar van geestelijke rechtbanken, wiens meening
het was, dat de ziel van den mensch iu zijn beurs was en die
de menschen leerde, wat het dus beteekende, dat de ziel schade
leed: en ten laatste komt de pastoor uit het kerspel, voor wiens
edel werk Chaucer zoo groot een sympathie koestert. quot;Wel
was hij arm in goederen maar rijk in heibge gedachten en
werkenquot;. De
geleerdheid dier dagen wordt hier vertegenwoor-
digd door deu klerk uit Oxford, die zoo wijs eu zoo mager is,
en die hoe groot een filosoof hij ook is, zoo weinig geld in zijn
koffer heeft: de rechtsgeleerde die voor elk geval een juridiekeu
term heeft en eindelijk een arts, die alles weet wat in de natuur
is, maar slechts heel weinig in den bijbel studeerde. De
Gentry
kau bij Chaucer Avijzen op den zoo fier geteekendeu frankelein, die
reeds zoo dikwijls knight voor zijn graafschap geweest was; en
eindelijk schildert de dichter ons de krachtigste beelden uit de
volksklasse, vooreerst den boer, den molenaar en den reeve ot
rentmeester, aan welke laatste figuur vooral zorg is besteed;
dan den koopman, de vrouw uit Bathe, die zoo lustig een leven

^ Zie een goed opsf.el van Wilhelm Herzberg in het quot;Dentschej Museum,quot;
Februarij 1856.

-ocr page 257-

Weet te voeren en reeds vijf mannen heeft gehad (without other
compagnie in yonthe), den timmerman, den wever en den schilder,
den tapijtverkooper en de kramers, allen in de kleuren van hun
gild — den schipper en manciple of kooper van voedsel voor
an inn of court, en tot besluit den herbergier en den kok, die
Voor het eten zorgt. — Zoo trekken zij gezamentlijk met den
dichter voort en ieder moet op zijn beurt een verhaal vertellen.
IJaar is geen dichter zoo echt Engelsch als onze Chaucer , en
Zoo hij ons nog laat zien, hoe hier en daar nog fransch wordt
gesproken — een fransch echter in elk stadje anders door het
dialect vervormd, want reeds aan de priores was het fransch
Van Parijs onbekend, hoe goed zij haar fransch meende te ver-
staan ^ — zijn verschijning heeft zeker wel den grootsten stoot
gegeven tot de ontwikkeling der volkstaal. — Zoo was dat volk
m al zijn kleurrijke verscheiderdieid, degelijk, zedelijk gezond,
bezield met krachtige beginselen van orde en burgerzin, met
diepen eerbied voor individueele vrijheid. Ook hier weder is de
regel van de Maistre bevestigd: quot;qn\'un peuple n\'a jamais que
le gouvernement qu\'il mérite.quot;

Is het ons gelukt te midden van al die verschillende en van
®lkaar onderscheidene feiten, die wij moesten voorstellen, enkele
leidende ideeën der staatsontwikkeling te laten doorschemeren,
het zullen wel deze zijn, d,at vooreerst het
gemeenschapsbe-
\'*^ustzijn overal zegevierde. Gemeenschappelijk belang Averd het
staatsdoel, gemeenschappelijk overleg Arerd het middel. De
^tanden sloten zich aaneen en zoo heeft tot stand kunnen komen
•^en Staatswezen dat een Tacitus bijna onmogelijk achtte, toen
bij zeide: quot;cunctas nationes et urbes populns aut priores aut
®ingnb regu.nt: delecta ex üs et consociata rei publicae forma
andari facibus quam evenire: vel si evenit haud diuturna esse
potest.quot; — Voorts is het ons gebleken dat de Engelschen reeds
^an de vroegste tijden af beoefend hebben, Avat zij zoo eigen-
aardig noemen het selfgovernment: zij wachtten niet geduldig af
•^e men hen bestuurde : zij zagen zelf toe: dag op dag be-
gonnen zij op nieuw hun taak, zij heten zich nimmer afschrik-

\' Zie cle prolog., pag. 2,

-ocr page 258-

ken door het schijnbaar eentoonige werk; hun Chartes lieten zij
zich jaarlijks voorlezen; zij deden niet als het fransche volk,
dat eensklaps opkomt om dan weder voor langen tijd te rusten\',
neen, hun gansche geschiedenis onthielden zij, alles werd pre-
cedent en de namen hunner helden, die voor de vrijheid ge-
streden hadden werden quot;familiar in their mouths as household
wordsquot;; de gehechtheid en gehoorzaamheid aan de wetten werd
van den kant des volks volkomen. Zeer juist is daarom de op-
merking van Villeman, dat men in den zin van denzelfden
Tacitus: quot;Brittannia servitutem suam quotidie emit quotidie
pascitquot; slechts het woord libertatem in de plaats van servituteiö
behoeft te stellen om de waarheid te verkrijgen \\

Het resultaat van zulke beginselen, de grootst mogelijke
vrijheid te midden van de grootste ongelijkheid hebben wij ge-
tracht weêr te geven. Hebben wij te lang bij sommige ont-
wikkelingen verwijld, en te uitvoerig enkele gebeurtenissen be-
handeld, onze verontschuldiging hopen wij in ons doel te vinden-
Het was de gedachte, dat de eigenlijke kracht van het Engelsche
staatswezen niet alleen bestaat in dat wat
is, maar veelmeer te
zoeken is in de wijze waarop dat
geworden is. Het was. het
bewustzijn, dat elke voorstelling van een staatsontwikkeling op
een gegeven tijd ons moet voorkomen alsof wij eeu
uurwerk
voor ons hadden, Avaarvan de wijzerplaat en het gansche om-
hulsel van kristal w^are. Men moet dadelijk kunnen zien
welk
een\' tijd de loop der uren aanwijst en tevens het rader- eU
veerwerk begrijpen, dat die wijzers dringt en voortbeweegt.

De eerste plaats van ^ Tacitus vindt men Annal. IV, 33, de tweede Agricola i^l-

-ocr page 259-

w.

duitschla:^d.

-ocr page 260-

\' N-tWfS\'

SSsC-i\'TSi

Vc-s-rfe^s.»

^^HXiU

■ fnbsp;■nbsp;■ ■O-. - \'«^Vquot;\' -nbsp;-, ■ quot;-L,

-ocr page 261-

Terwijl wij liet ondernemen om de staatsontwikkeling van
duitschland in de veertiende eeuw uiteen te zetten, stellen wij
op den voorgrond, dat wij beginnen moeteu met een vrij bree-
deu terugblik te slaan op het werk der vroegere eeuwen,
duitschland toch had van de tijden toen het zich vau het Fran-
kische rijk afscheurde, tot op den oudergang der Hohenstaufen
een zoo eigen ontwikkeling gehad, naar zooveel groots ge-
streefd , iu zooveel richtingen zich bewogen, een zoo groote —
eu laat ons zeggen — een zoo logisch op elkander volgende
®feer van gebeurtenissen doorloopeu, dat het ons niet mogelijk
de stelling van een Eudolf van Habsburg en zijn opvolgers
le begrijpen, zoo wij niet bekend zijn met de elementen die
Vroegere ontwikkeling aan de baud hebbeu gegeveu, en die
slechts te gebruiken zijn. Wij meenen die elementen in
hreede trekken te kunnen schetsen, indieu wij achtereenvolgens
ep den omvang vau de begrippen van keizerschap vau het hei-
lige roomsche rijk, en van Duitsch koningschap, op deterrito-
^quot;lëu, de standen, en eindelijk op den grond en de nationaliteit
het oog vestigen. Het gewichtige van het onderwerp zal het
•loen vergeven, zoo wij misschien te veel op het verleden, te
^\'einig op de eigeutlijke veertiende eeuw drukken. Voor den
bersten Habsburger vooral was het de vraag: wat zal hij er meê
doen? Wat lessen te trekken uit de afgeloopen regeringen, wat
^oers te geven aan het rijk? Zoo ooit, dan was voor hem het
quot;Verleden de les voor de toekomst, tenzij, wat de hemel ver-
^^oede, Shellej\' geheel cn al de waarheid uitdrukt, als hij zegt:

-ocr page 262-

quot;de menschelijke ondervinding is als het licht op den achtersteven
van \'t schip, \'t verlicht alleen de golven achter ons.quot;

I. Het idee om in één groote staatséénheid zooveel mogelijk
alle volken te omvatten, met andere woorden, om een
zooge-
naamden wereldstaat te grondvesten, is even oud als de ge-
schiedenis der menschheid. Nadat de dood zoowel aan het le-
ven als aan de plannen van Alexander den Groote een eind had
gemaakt, nadat de Eomeinen slechts ter halver wege hadden
moeten blijven stilstaan, was datzelfde denkbeeld van
éénheid
weder levendig geworden in de borst der Germaansche volken.
Zij zeiven, zich allen bewust leden te zijn van één
geslacht,
voelden als \'t ware in zich de roeping om de geschiedenis te
leiden, en een groote federatie gewelddadig te stichten, waar
vroeger het reuzennet der Eomeinsche centralisatie over alles
zóó vast was heengetrokken, dat de beeldspraak van den dich-
ter niet te stout was, als hij den Eomeinen toeriep:
quot;urhein
fecistis quod prius orbis erat.quot; Die gedachte om het plan van
het wereldrijk door de Eomeinen ontworpen, te voltooijen, ont-
kiemd in de harten der Germanen, kreeg een bepaalde vorm
door het Christendom. Van dien tijd af drong het
beginsel
door dat de wereldstaat de verwerkelijking zou zijn van het Gods-
rijk. God zelf regeerde de wereld door middel van den paus •
en den keizer, en Duitschlaud\'s vorst was de persoon die met
die keizerlijke waardigheid
Avas bekleed, die aan het hoofd stond
van
quot;das heihge römische Eeich deutscher Nationquot; \\

Men begrijpt van zelf welken gewichtigen invloed deze toe-
stand had zoowel op de vorming en ontwikkeling van den duit-
schen staat, als op de stelHng van den duitschen koning. Ter-
wijl toch aan den éénen kant aldus aan de Duitschers een ze-
kere suprematie boven de andere staten van Europa werd gege-
ven, een suprematie die echter hoogst gering was, daar het
heilige Eoomsche rijk niet de onderdrukking maar de zelfstan-
digheid der vereenigde volken ten grondslag had, terwijl die ge-
dachte aan de plichten van den koning van Duitschland als kei-

1 Wij volgen liier en vertier liet uitstekende boek van C. T. Pertlics, quot;ik.s
dciitsehe Staatslebcn vor der Revolution.quot; 1854, pag. 5 soqq.

-ocr page 263-

2er een religieuse wijding gaf, en over \'t algemeen zoowel volk
als vorst door de diepte van liet begrip en de grootschheid van
het ideaal waarnaar werd gestreefd, een- hoog denkbeeld van
hün eigen werkkring verkregen; — bleek echter van den ande-
ren kant toen het weinig practische van het begrip van den
algemeen en Christelijken staat beter aan het licht kwam, het
idee aan Duitschland in zijn ontwikkeling meer hinderlijk dan
bevorderlijk te zijn. De duitsche koning toch, steeds er op
nit om als keizer werkzaam te zijn en zich te toonen, had te
Veel het oog op hetgeen Duitschland niet onmiddellijk aanging,
dan dat Duitschland zelf niet veel schade hierdoor zou lijden.
Tegenover de opkomende nationabteiten der andere landen, was
het idee van wereldstaat niet bestand, en het heilige roomsche
rijk alleen tot Duitschland beperkt en nog altijd elke zelfstan-
digheid eerbiedigende, was te weinig bindend om daar volko-
men eenheid te vestigen. Het werd langzamerhand de geschie-
denis van het kleed, dat te ruim was voor het ligchaam en de
leden niet omsloot, maar nu ook eiken gang belette en struike-
ling op struikeling veroorzaakte.

Vertegenwoordigen wij ons den toestand van den keizer van
dat Germaansch Eoomsche rijk. Hij was — en zie hier zijn
titels, zooals zij later geformuleerd werden — dominus mundi
en advocatus ecclesiae. Op deze wijze was zijn positie vrij naauw-
keurig gekarakteriseerd, wanneer men het doel van zijn waar-
digheid in
\'t oog houdt. Hij was dominus mundi, dat wil zeg-
gen van de Christelijke wereld, want let wel hoe juist hetzelfde
begrip van een wereldrijk dat de Germanen door middel van
het Christendom zochten te verwezenlijken, door de Arabieren
met behulp van het Mahomedanisme werd voorgestaan. Beider
aanschouwing van den wereldstaat., zoowel die der Christenen
als die der Mahomedanen, steunde op de gedachte dat de staat
van God uitging, de menschheid zou omvatten, en
één alge-
.meene heerschappij moest wezen. Vandaar kwam het spoedig
tusschen de Christenheid en den Islam tot den grooten kamp,
waarvan de uitslag was dat in Azië Mahomed\'s volgeren in
-Europa de Christenen overwonnen. De dominus mundi was dus
«lechts de heer en meester in Europa, maar zelfs in dat Europa

-ocr page 264-

werd zijn gebied ab-as niet meer erkend, de koningen over wie
hij bevoegdheid had \'t gericht te houden, stoorden zich weinig
om zijn oppermacht \', en zijn macht beperkte zich weldra tot
de heerschappij die hem volgens een anderen titel reeds toe-
kwam, tot de heerschappij namelijk van Duitschland. Hij was
verder de ■
advocatus ecclesiae. Het Christelijk wereldrijk toch
had twee hoofden: een geestelijk en een wereldlijk, den paus en
den keizer. Wij hebben elders de verwikkelingen ontvonwd waar-
toe dit tweevoudig bestuur aanleiding gaf, elders
aangetoond
hoe in plaats van zamenwerking tweestrijd tusschen de beide
zwaarden ontstond, en hoe het wereldlijk zwaard scheen te
zul-
len bukken voor het geestelyk. In plaats vau beschermer en
voogd te kunnen zijn van de kerk, moest de keizer
onophoude-
lijk waken om het keizeridee tegen de alles overwinnende macht
van deu paus op te houden. De oorlogen die de keizers moes-
ten voeren om Italië blijvend aan zich te onderwerpen, kregen al-
zoo telkens een ander karakter. Want Itabë maakte
gebruik
vau den strijd tusschen keizer en paus. En de strijd tnsschen
de twee beginselen op deze wijze tevens een locale oorlog ge-
worden, dreigde door de vorming der twee partijen van Guel-
fen en Ghibellynen tot geen einde te zullen komen.

Dus was de stelling van den keizer. Zien wij hoe die toestand
zich historisch ontwikkelde en wijzigde.

Sinds dat Otto I het verdrag vau Karei deu Groote met den
paus had vernieuwd, en het een uitgemaakte zaak werd — al
is het nimmer door eenige overeenkomst vastgesteld — dat de
paus aan den koning der Oost-Erauken en dus aan dien der
Duitschers de keizerskroon moest geveu ®, wareu achtereenvol-
gens Otto II eu Otto III door den paus gekroond. Ook
Hendrik II bet zich door den paus tot keizer verheffen, en

1nbsp;Zie Bluntschli, quot;Allgemeines Staatsrecht,quot; 1857, II, pag. 72. Richard Leen-
wenhart had anders die suprematie van den duitschen keizer nog eens
moeten er-
kennen: hij gaf zijn rijk aan don keizer Hendrik VI, cn ontving het van dezen
weder in leen. Zie Hillebrand, quot;deutsche Staats- und Rechtsgeschichte,quot; 1856,
pag. 291.

2nbsp;Zie Eichhorn, quot;neutsclie Staats- und Rechtsgeschichte,quot; 1843, H, pag. 37,
cn Kütli van Sclirockenstcin, quot;Geschichte der Reichsritterschaft/\' 1S5Ü, pag. 150.

-ocr page 265-

vervoigxie geheel de politiek dei Saksische keizers, om eene
innige vereeniging tnsschen den keizer en den paus met de
geestelijkheid tot stand te brengen _ Nu kwam het Praii-
kische huis; de eerste twee koningen werkten in denzelfden zin
als de pausen, Koenraad II ontving in
1027, Hendrik III in
1046 van den paus de keizerskroon, de laatste was het.vooral
die het pausdom, een geruimen tijd aan allerlei partijschappen
en indringers ten buit, weder poogde te reinigen en te verhef-
fen , en die dus den weg :baande voor eenen Hildebrand. Doch
nadat Hendrik IV Duitsch koning was geworden, ontbrandde
Weldra de strijd tusschen keizer en paus, en wel over de inves-
tituren, slechts een tegenpaus, Clemens
III, kroonde den
koning tot keizer in
1084, en de breuk tusschen de twee
ZAvaardeii Avas voor goed tot stand gebracht. Wel d^vong Hen-
drik V paus Paschaiis II hem tot keizer te kroonen, en sloot
hij met Cahxtus II het beroemde concordaat, waarbij de inves-
tituren strijd
Averd geëindigd: maar de vrije zamenAverking was
voor goed verbroken. Na de korte regering toch van .Lotha-
rius
II, die in 1133 tot keizer gekroond Averd, kAvamen de
Hohenstaufen. Allen tot keizers gekroond, waren zij het, en
onder hen vooral Barbarossa en Frederik II, die van het denk-
beeld van een machtig keizerlijk imperium het meest vervuld
Waren. Barbarossa zich latende leiden door de gedachten der
middeleeuwen, met een onberekenbare Avilskracht- begaafd,
moedig, en vast van bêsluit, poogde op de historische gege-
vens van het verleden, met versmading van Avat nieuAvere le-
venskrachten als die der steden hem konden geven, een rijk
te verAA\'ezentlijken, krachtig genoeg om zelfstandig tegenover den
paus te staan, doch toonde slechts door zijn voorbeeld dat geen
i\'ijk op de feodaliteit blijvend kon
Avorden gevestigd: — Frede-
rik II den strengen geloovigen zin , de diepe godsdienstige bezie-
ling der middeleeuwen missende, daardoor niet in harmonie met
^ijn tijd, en te veel Italiaaa voor Duitschland, stelde nieuwe
begrippen tegen het pausdom over, beriep zich op de toe-
komst, maar Averd door den geest van het verleden, zoowel

\' Zie llillebranil, quot;Staats und lïeclitsgcscliiclite,quot; pag. 233.

-ocr page 266-

door den paus, als door de eigen dementen van zijn rijk ten
val gebracht. De paus had gezegevierd, het groote
interregnum
begon, de keizersmacht was gebroken. Na den val der Ho-
henstaufen heeft geen keizer meer den troon van
Duitschland
beklommen, wiens verdiensten beantwoordden aan het ideaal dat de
middeleeuwen zich van die persoonlijkheid hadden gevormd. De
volksstem oordeelt juist, wanneer zij naar een keizer
vragende,
nog altijd de terugkomst van den ouden Barbarossa verlangt.
Hij slaapt nog altijd in den heuvel bij Salzburg, men heeft
hem gezien, gezeten voor de marmeren tafel, leunende op den
elboog, met den langen rossen baard golvend tot den
grond.
Hij sluimert nog steeds, al knikken zijn oogen den onbeschei-
den nieuwsgierige toe, maar ééns zal hij opstaan, bij het ge-
schal der klaroenen, zijn schild weder op de Honcabsche
velden
laten opheffen, en richten over ieder die onrecht heeft geleden?
of erger die onrecht heeft gedaan K De traditie zeiden wij?
bevatte een ware kern, want het heilige Eoomsche rijk deut-
scher Nation, al bleef het ook nog lang in naam voortduren,
had opgehouden te bestaan, zijn roeping had het nimmer ver-
vuld, thands zou het in werkelijkheid uit elkander spatten, en
de eerzame Frosch in Goethe\'s Faust
kon een bed aanheffen,
dat zeker al heel oud mocht zijn:

Das liebe, heil\'ge Eömsche Reich

Wie hält\'s nun noch zusammen!

II. Maar Duitschland vormt een afgesloten rijk, en hij die
den keizersscepter over geheel Europa zwaait, is tevens koning
van Duitschland. Die waardigheid van Duitsch koning
moest
aan het rijk de vereischte staatséénheid geven, en zoo daaren-
tegen de geschiedenis ons leert dat die eenheid altijd slechts in de
voorstelhng, nimmer in de werkelijkheid zelve bestond,
moeten
wij de oorzaken daarvan voor een groot deel in de stelling van
den duitschen koning zoeken. Wij rekenen daartoe in de
eerste
plaats de omstandigheid dat de koninklijke waardigheid nimmer
eene erfelijke kon worden. Zonderling is het dat van oudsher
af zich nooit de erfelijkheid van het koningschap bij de Ger-

1 Zie Carlyle, quot;Fredericlt the Grcat,quot; pag. 119.

-ocr page 267-

manen kon vestigen. Het was en bleef een (lobberen tusschen
erfelijkheid en keus. Van den oudsten toestand zegt Grimm
in, eeu classiek geworden zin: quot;Die Köni_ge waren erbbche oder
gewählte, womit aber nur der vorwaltende Grundsatz behauptet
werden soll, denn weder war die Erbbchkeit ohne Bestätigung,
noch die Wahl ohne alle Eücksicht auf das herrschende Ge-
schlechtquot; En misschieu is Guizot\'s beschouwing, die rond-
weg de keus als de basis vau het Germaansche konings hap stelt,
nog meer met de bronnen overeen te brengen Na den val van
Karei deu Groote herleefde dat beginsel van keus weder in het
duitsche koningschap tot groot nadeel vau het rijk. De herto-
gen kregen aldus de gelegenheid om zich meer eu meer onaf-
hankelijk te maken van de kroon, daar meestal het huis des
kouings zich niet krachtig genoeg kon vestigen. Aau den stam
der Oost-Eranken verbleef iu \'t begin het recht den koning te
benoemen, en deze moest dan trachten de goedkeuring der ove-
rige volksstammen te verwerven Hendrik de Vogelaarj, de
eerste krachtige duitsche koning werd zoo door een compromis
tusschen de Er anken en Saksers verkozen \\ Van toen af nam
over \'t algemeen de Saksische volksstam de leiding op zich
bij het vormeu van deu Duitschen staat, welke stam meer de
oud-Germaansche begrippen tegenover de nieuwere denkbeelden
door de Frauken in toepassing gebracht, in bescherming nam.
Van zelf uitte zich dat in eeu tegenstand tegen de frankische,
naar het absolute overhellende, monarchie Nadat het Saksische
koningshuis was afgetreden, een huis dat zich vooral op de hooge
geestelijkheid gesteund had en op deze wijze de verheffing der
Avereldlijke hertogdommen had pogeu te onderdrukken, iets dat
den vorsten uit dat huis niet geheel gelukt was, kwam het

^ Zie Grimm, quot;Eechtsalterthümer,quot; pag. 231.

^ Zie Guizot, «Civilisation en Europe,quot; Paris 1851, pag. 227, 232, zie ook
Burke, quot;Eeflections on the freneh Kevolution,quot; pag. 18, en Milman, quot;Latin Chris-
tianity,quot; II, pag. 171, en IV, pag. 2, waar de schrijver uit dat electieve begin-
sel verklaart hoe de paus geen partij trok voor Arthur tegen Jan zonder Land.
Slen herinnere zich het Taciteïsche reges ex nobilitate
smmint.

® Zie Zoepfl, quot;Deutsche Rechtsgeschichte.quot; Dritte Auflage 1858, pag. 454.

^ Zie Hillebrand, ]iag. 218.

® Zie Roth voï\\ Schreckcnstcin , pag. 30 cn 31.

-ocr page 268-

oostfrankische Imis op den troon. Aan de keus van Koenraad II
nam nog bijna al de hooge adel en vooral de
geestelijkheid
deel, hij was de eerste koning die door de vier hoofdstammen,
Franken, Saksers, Schwaben en Beijeren gekozen werd. De
eerste koningen uit het frankische stamhuis namen tot
steunpunt
de middelstanden, en wel vooral de ridders en de burgers der
opkomende steden: zij poogden door zeiven zich van de hertogdom-
men meester te maken de onafhankelijke federatie der hertogen
te breken, en toonden zich geheel hunner roeping waardig
Maar duidelijk was het meer en meer geworden dat de
kracht
waarmede het koningschap werkte, alleen aflüng van de persoon-
lijkheid des vorsten die het ambt bekleedde. Onder een Hen-
drik IV ging weder alles te loor, al scheen het op het
einde
dat een begin werd gemaakt met een gezonde politiek, te weten
dat de koning gebruik zou gaan maken van de zich
steeds
ontwikkelende steden. Toen na het uitsterven der Frankische
keizers eindelijk de Hohenstaufen de koningskroon verkregen,
gaf de keus van Koenraad III aanleiding dat zich reeds
eenigzins
een collegie van keurvorsten begon te vormen, en onder Barbarossa
vinden wij voor het eerst de aanduiding van principes electores %
zoo als dan ook in de Saksen- en Schwabenspiegel van zeven
keurvorsten wordt gewag gemaakt. Echter hebben eerst bij de
keus van Rudolf van Habsburg de zeven keurvorsten
werkelijk
van hun recht gebruik gemaakt. Hadden de Hohenstaufen het
idee van het keizerschap het hoogst van allen tot nu toe op-
gevat, ook het duitsche koningschap scheen door hen tot een
meer organiserend middelpuut gewijzigd te zullen worden. Hen-
drik II deed zelfs ernstige pogingen om de koninklijke
waar-
digheid erfelijk te maken maar over \'t algemeen ontbrak het
ook den H^ohenstaufen aan het ware pohtieke inzicht. Zij
waren
te veel keizer om goed koning te kunnen zijn, hun oog ^va»
bij voortduring op te grootsche idealen gevestigd dan dat ziJ

1 Zie Hillebrand, pag. 338 en 243 — zie ook over Hendrik III Gengier,
quot;J3entselie Reclitsgescliiclite im Grundrissequot; 1850, pag. 477.
^ Zie Zoepfl 1. c., pag. 457 en Walter, quot;Reclitsgescliiclitequot; 1853, pag- 368.
3 Zie Hillebrand, pag. 290 en 334.

-ocr page 269-

Van elk gelukkig voorbijsnellend oogenbbk gebruik wisten te
maken. Zoo zag Barbarossa te veel voorbij dat het nieuwe le-
vens element de steden waren, hij versmaadde ze wel niet, maar
Was misschien te veel ridder om op haar alleen te willen bou-
wen ^ Ook de Hohenstaufen met al hunne talenten gingen
onder zonder iets aan Duitschland nagelaten te hebben dan een
grootschen naam en een herinnering waarnaar veler blik zou
terugzien. Den koningen gelukte het dus niet van Duitschland een
goeden staat te vormen. Het keizeridee verstikte het konings-
idee — hun positie als keizer bracht hen in voortdurenden
twist met de kerk, en de strijd baarde hier
geen ontwikkeling.
Voorts was de erfelijkheid der koninklijke waardigheid niet tot
stand gebracht. — Vestigen wij de aandacht op nog enkele
bijkomende punten die mede den koning verhinderden om even
als in Frankrijk voor de staatsvorming te zorgen. Vooreerst
stierven de eerste duitsche koningen meestal zeer jong; de Ca-
petingers in Frankrijk hadden het groote geluk dat een lange
reeks van regeringen, noch door het uitsterven van een huis,
noch door lange minderjarigheid afgebroken, zoowel bij de
Vorsten een traditie tot heerschen als bij het volk een traditie
van gehoorzaamheid wekte. Juist het omgekeerde had in Duitsch-
land plaats: Otto II werd 28, Otto III slechts 22 jaar oud,
en met hem stierf het Saksische huis uit, en wat het frankische
koningshuis betreft ook dit was niet al te gelukkig, Hen-
drik III, de machtigste wellicht der duitsche beheerschers,
stierf naauwelijks 36 jaar oud, de lange minderjarigheid van
Hendrik IV deed het rijk op zijn grondvesten dreunen, en
naauw had Hendrik V alles weer eenigzins tot orde gebracht of
ook hij stierf — Merk verder op hoe de duitsche koningen in
het begin geen eigentlijke
Imimiaclit hadden, van waar zij even
als de fransche vorsten het overige rijk tot een korünklijk land
konden maken, of wanneer zij al een huismacht hadden dan
Avas die veel te klein om de verschillende hertogen te kunnen
beteugelen- Met behulp van hun huismacht konden noch de
Ivoenraads noch Hendrik I en zijn zoon de fiere Beijeren en

\' Zie Roth v. Solireckeiisteiii, p. 214.

-ocr page 270-

Schwaben onderwerpen; en daarbij was de hertogelyke macht
die de koningen dan over hun eigen grondgebied hadden, geen
macht steunende op het territoriaal bezit als bij de
Eranschen
maar een op den goeden wil des volks en de trou.w der grooten
rustende heerschappijnbsp;Wij herinneren verder hoe de Duit-

sche koningen een gewichtigen factor van centralisatie voor
Duitschland lieten verloren gaan door niet er voor te waken
dat er een algemeene duitsche
hoofdstad ontstond. Ook liet
telkens verwisselen van djaiastie werkte dit tegen: de
duitsche
geest die wel het nevens elkander plaatsen maar niet het onder
elkander ordenen der verschillende elementen gedoogt, en die
nimmer alle andere steden, als in Erankrijk tot bloote
copieën
van één hoofdstad had doen worden, was aan het vestigen van
zulk een centralisatiepunt evenmin bevorderlijk, maar juist
daarin had de groote blik van een staatsman bestaan om tegen
alle vooroordeelen in een gedachte te verwezentlijken, wier niet
vervuiling Leibnitz als een der grootste rampeu van zijn vader-
land betreurde. ■— Wij hebben er reeds op gedrukt hoe de
duitsche koningen het verwaarloosden om even als de
Eransche
vorsten de beweging der steden tot hun voordeel te gebruiken,
wij slaan dus dit hier over, men vergunne ons slechts nog één
opmerking. Ze is deze. De duitsche koningen hadden geen
vaste regeringstraditie, geen bepaald doel. Wij kennen de ge-
schiedenis van Augustus door Tacitus ons bericht hoe de
keizer
bij zijn sterven, wat de Eomeinsche schrijver zoo juist uitdrukt,
de arcana imperii van zijn huis aan Tiberius mededeelt. Ieder
vorstenhuis moet zulke bepaalde regelen hebben, en die jni^t
hadden de duitsche koningen niet. Zij hadden geen vaste mid-
delen , zij i wisten niet hoe zij het veelhoofdige rijksbestuur
moesten aanvatten, de één deed het zoo, de ander op een
andere
wijze, het was telkens een op nieuw beginnen van hetzeltde
werk, een Sisyphus arbeid, alle flinkheid ontbrak, en iets on-
zekers, iets
weinig doortastends, iets zwevends kenmerkte zoo-
wel de middelen als het doel dat bereikt moest worden.

1 Zie Karl Biedermann, quot;Die Entwiclielnng des Staatswesens in Deutschland,
England und Frankreich,quot; in v. Räumers Taschenbuch 1858, nie aldaar png. 363 seqq-

-ocr page 271-

Kaar de grootste hindernis die den koningen in den weg stond
Was het wezen der territoriën, zoo als het door de feodaliteit
Verder ontwikkeld was. Wij willen dit afzonderlijk beschouwen.

III. De territoriën. Wij dienen tot recht verstand der zaak
het onderAverp eenigzins hoog op te halen. Sinds de aller-
oudste tijden was elke volkstam der Germanen, zoodra hij zich
eenigzins gevestigd had, verdeeld in gauën, die gauën splitsten
zich weder, en naarmate de bevolking en het grondgebied grooter
AA\'aren geworden Avas er langzamerhand nog een verdeeling uoodig,
zoodat tijdens de volksverhuizingen de drieledige indeeling vau
elkeu stam iu gauën, ceuténen en boerschappen overal gebrui-
kelijk was bij de Germanen. Elke gau
Averd bestuurd door
een graaf, elke centéna had zoo tot hoofd eeu schultheiss (vica-
rius, ook
Avel centgraaf later genoemd), en elk boerschap stoud
onder eeu decanus (tunginus, villicus, ook wel dorpgraaf ge-
heeteu). Die magistraten ontleenden hun macht aan de volks-
gemeeuten, en hadden een tweeledige betrekking, in oorlog
voerden zij hun gebied aan, in vrede bestuurden zij het gericht,
met andere
Avoordeu zij hadden den heir- eu gerichtsban. Bo-
vendien hadden de meeste stammen elk een koning die boven
die verschillende graven van eiken stam stond en slechts iu
Avijder kring dezelfde macht, d. i. gerichts- en heirban had,
terwijl zij in oorlog nog meestal een tijdelijk opper aanvoerder
den hertog kozen K Nadat de breede democratische grondslag
Avaarop de Germaansche staats- en gemeenteinrichting berustte
was Aveggevallen, sinds de Erankische koning naar het voor-
beeld der ßomeinsche begrippen een opperkouiugschap boven
alle andere volkstammen had
Aveten te grondvesten, Averdeu al
die verschillende graven, waarbij uu ook de markgraven kAA^ameu
die de gauën aan de grenzen bestuurden, in plaats
van verte-
genwoordigers van het volk beambten des konings, en een
nieuwe waardigheid outstoud, in het midden staande tusschen

1 Zie Bethman Hollweg, quot;Die Germanen vor der Völkerwanderung 1830,
pag. 23—59 —■ G. AVaitz, quot;Deatsclieverfa8sungsgescliichtel844,1, pag. 32—52 —
Von Sybel. quot;Entstehung des deutschen Königthumsquot; 1844, pag. 32 seqq. —
VV\'ilda, quot;Das Strafrecht der Germanenquot; 1843, pag. 116 seqq.

-ocr page 272-

tien Fränkischen koning en zijn gaugraven, te Aveten het ambt
der hertogen, de plaats innemende der oude volkstamkoningen \' •
Zij vormden een gevaarlijke macht voor het koningschap, die
hertogen, zij toch vertegenwoordigden in het groote rijk de
aloude stammen der Germanen en streefden dus al van zelf
naar onafhankelijkheid, naar losrukking uit den
organiseerenden
band. Een ICarel de Groote had hen echter weten in toom te
honden, en hun door middel van zijn missi dominici onderda-
nigheid in te scherpen, maar naauw was hij gestorven, of quot;de
band der staten sprongquot;: het groote rijk viel uitéén in Duitsch-
land, Erankrijk en Italië, en Duitschland zelf dreigde zich te
splitsen in de verschillende hertogdommen. Een
omstandigheid
was het nu die èn de hertogdommen belette zich tot onafhan-
kelijke rijken te vormen, èn tevens de algemeene ontbinding
nog grooter maakte, te Aveten: de inrichting
van \'t rijk in
gauën en de verandering die in de toestand der gauën zelf
voorviel. Men denke zich toch de indeehng van het geheele
rijk
in gauën, staande onder graven, beambten des konings
met den heir- en gerichtsban, en stelle zich nu de verandering
voor die in dit centraliserend net van provinciën plaats greep
door middel van twee diep ingrijpende feiten — het ontstaan
der immuniteiten en het erfelijk worden der ambten zeiven
Door de toekenning toch van
immuniteiten werden enkele rechts-
gebieden van hun gewonen rechter den graaf onttrokken, en in
hun plaats kwamen bijzondere rechters, die niet meer in naam
des konings, maar in naam van hun heer recht spraken. De
residentie waar de koning allengs door een paltsgraaf
(comes
palatii) recht had doen spreken, had \'t voorbeeld gegeven voor
dergelijk^ immuniteiten. Meerdere paltsgraven op verschillende
plaatsen des rijks waar de koning soms mocht
vertoeven
volgden, doch vooral waren het de geestelijke stichtingen, die
onder het Saksische koningshuis eigen rechtsgebied
onafhan-
kelijk van gaugraven verkregen. Het spreekt van zelf dat hier-
door èn de inrichting des rijks van gauën in vastheid en streng-

1nbsp;G. Landau, quot;Die Teiritorienquot; 1854, pag. 298-343.

2nbsp;Zie iu \'t algranren I,anflau, quot;Die Territorien,quot; pag. 314 seqq.

T

-ocr page 273-

heid afnam, maar tevens ook de hertogdommen aan gebied werd
ontnomen \'; doch dat alles was niet te vergelijken bij den in-
vloed door de erfelijkheid der ambten veroorzaakt. Tegen het
einde der elfde eeuw kon men rekenen dat die erfelijkheid der
graafschappen zich voor goed had gevestigd, zoo zelfs dat wij
enkele graafschappen in vrouwenhanden vinden, waar dus het
denkbeeld van ambt geheel opgehouden had en overgegaan was in
bet begrip van eigendom. Doch niet alleen de gaugraven, ook
de centgraven en verder degenen die de boerschappen bestuurden
wisten hun waardigheid erfelijk te maken. Kortom de
Feoda-
liteit
was gevestigd, alle centralisatie was weggenomen, het land
Was verdeeld in tallooze soevereiniteiten, die slechts zeer zwak
te zamen werden gehouden door de hand eens konings. En let
Wel op hoe zoodra de gaugraaf in zekeren zin soeverein was
geworden, de betrekkingen tusschen een gaugraaf en zijn cen-
tenarii geheel op dezelfde wijze zich ontwikkelden, als dit tus-
schen den koning en zijn gaugraven had plaats gehad. Hadden
de centgraven vroeger als vicarii van den gaugraaf gehandeld,
thands kregen zij het rechtsgebied allengs uit eigen macht of
ontvingen het van den gaugraaf ter leen. De centgraafschappen
namen dus allengs de plaats in der gaugraafschappen en de
oude gaugraven werden op hun beurt soevereinen en beletten
de hertogdommen zich tot onafhankelijke rijken te vormen. ■—
^ien wij hoe die indeeling in hertogdommen met den loop der
tijden in Duitschland stand hield of zich vormde \\ Onder de
Saksische en Erankische keizers vinden wij over \'t algemeen
deze indeeling. Te weten negen hertogdommen:
Saksen, Franken,
Schwaben
en Beijeren in \'t midden, wier hertogen achtereen-
volgens de koningskroon droegen:
Friesland en Lotharingen in
\'t westen:
Thüringen, Bohemen (waartoe Mähren behoorde) en
^ärnihen ten oosten. Merk verder op hoe ten oosten verschei-
dene op de Slaven en Bohemen veroverde landen nu als
marken

^ Zie ook Koth von Schreokenstein, pag. 144.
Wij volgen hier voor de tvree landindeelingen onder de Saksisehe en Fran-
liische keizers en verder onder het Hohenstaafensehe huis, de quot;Historiseh-Geogra-
Pkisoher Altasquot; von Dr. Karl von Spruner. Zweite Auflage 1854. Vooral die
\'-ritte und vierte Lieferung.

-ocr page 274-

teo-en genoemde volken gericht waren, zoo was met Saksen (dat
overigens reeds verdeeld was in drie hertogdommen Westfalen,
Eno-eren en Oostfalen) verbonden de Noordmark, met Thürangen
denmarken Zeitz, Merseburg en Meissen, en met Beijeren de
Oostmark, terwijl Kärnthen de marken Putten, Kram en de
Boven- en Benedenmark had: voeg hierbij hoe overal reeds ra
de hertogdommen min of meer zelfstandige graafschappen ont-
staan waren. — Het doorbreken van die graafschappen had
echter geheel plaats onder de Hohenstaufen, en het zijn niet
meer de vroegere gaugraven die aldus zich
onafhankehjk weten
te maken: door de erfelijkheid en de daaruit volgende soeve-
reiniteit was allengs het ware onderscheid tusschen alle graven
(zoowel die over gauen als over centenen of decanen het bestuur
hadden) verdwenen; de gauen toch waren als hun heer stiert
van tijd tot tijd verdeeld, dau weder vereenigd, zoodat alle
trenzen verschoven waren: ieder nu was graaf die een eigendom
Ld en daarover vrije jurisdictie uitoefende, de graven waren
veranderd in den stand van den hoogen adel,
en slechts de meer
of mindere macht der graven maakte onderscheid en rang tus-
schen hen. Onder de Hohenstaufen dan was de toestand m
hoofdtrekken de volgende. In de landen
in het Westen Lotha-
ringen en Eriesland waren de volgende veranderingen gekomen.
Lotharingen was reeds vroeger in twee deelen gesplitst: in Neder-
Lotharingen hadden zich nu tot onafhankelijke gebieders geves-
tigd de hertogen van Brabant, de graven van Luxemburg, de
hertogen
van Limburg en de graven van Gelre, benevens de gees-
telijke vorsten van Luik en Keulen, en de graven van Ylaan-
deren wat hun duitsche bezittingen betreft: in
Opper-Lotha-
ringen was het gebied tusschen de hertogen zeiven, de graven
vau Bar en het Metzer hoogstift gedeeld de bisschoppen van
Toul en van Verdun en de graven van Vaudemont hadden er
ook bezittingen. In
Friesland hadden de graven van Holland,
en de bisschoppen van Utrecht het grootste grondgebied. -
Wat
het Oosten van Duitschland betreft, de Noordmark van
Saksen had zich van Saksen afgescheurd onder den naam van
Mark Brandenburg, terwijl Pommeren zich tot een hertogdom
verhief- in het land vroeger aan Thüringen behoorende waren nU

-ocr page 275-

de graven van Wettin, de markgraven van Meissen en van de
Lausitz, verder nog de bisschoppen van Merseburg, Meissen,
jSTaumburg en anderen. Yan Beijeren was de Oostmark afge-
scheiden sinds 1156 eu vormde nu het aartshertogdom Oos-
tenrijk. Carinthien was bijna geheel gesplitst, groote deelen
van het rijk kwamen aan het aartsstift Salzburg, en aan de
hoogstiften Bamberg, Brixen en Treisig, het bovendeel hadden
de graven van Görz als paltsgraven van Carinthien. — Wat de
landen in
het midden van Duitschland betreft. Franken en
^Sc/iiüaamp;ejï stonden onder vorsten van het Hohenstaufeusche huis,
in Franken waren, behalve aan den Ehijn en den Neckar, waar
de paltsgraven een niet zeer uitgestrekt rijk hadden, en behalve
Hessen, dat zich onder zijn landgraven afgescheurd had, de
aartsbisschoppen van Mainz en de graven van Nassau de mach-
tigste heeren, verder in Oost-Franken de bisschoppen van
Würzburg en Bamberg eu de abt vau Fulda, dan de hertogen
van Meran, de burggraaf vau Neurenberg % eu de graven van
Henneberg en Hohenlohe. In Schwaben had het huis der
Zähringen, eu de graven vau Schelkbngeu en vau Montfoort,
en in het zuiden de graven van Hyburg en Lensburg veel
macht. In
Saksen en Beijeren had het WeMsche huis zich ge-
vestigd totdat Barbarossa de groote macht van Hendrik den
Leeuw voor goed brak. Die val bracht eeu groote splitsing in
Saksen te weeg. Brunswijk en Luueburg, beide in Neder-
Saksen, bleven aan de Weifen, de landen ten noorden der Elbe
kwamen aan de hertogen van Saksen uit bet huis vau Anhalt
en in het westelijk Saksen, welks titel Ducatus Westfabae aan
den aartsbisschop van Keulen overging vormden zich de lauden
der graven van Tekelenburg, Arensberg, Mark en Berg. Het
hertogdom Beijeren ua den val van Hendrik den Leeuw aan het
huis van Wittelsbach gekomen, kwam langzamerhand ook creheel
aan zijn hertog, de geestelyke vorsten van Passau, Bamberg en
älzbur^ lifiddGii er echter gedeelten van. — Ondertusschen
hadden in het hertogdom Klein Burgundie ten zuiden van

1 Omstreeks 1170 wordt Koenraad vau Holienzollern burggraaf van Neuren-
berg — zio Carlyle, Frederick tbc Great, I, pag. 121.

-ocr page 276-

Schwaben, na het uitsterven vau het Zähringsche huis, zich
vele graven doen gelden, onder anderen die van Habsburg. —
In plaats dus van de macht van enkele hertogen onder wie de
gaugraven stonden, was door de toekenning van immuniteiten
en door de ontwikkeling van het leenstelsel dat overal soeve-
reiniteiten verdeelde en vestigde, een heerschappij van velen ont-
staan, waartoe nu ook de hertogen behoorden, zoo als geen
ander rijk die gekend heeft. De macht die elk van die heeren
over zijn gebied had noemt men
Landeshoheit \\ De privile-
giën van keizer Erederik II van de jaren 1220 en 1230 hebben
die macht binnen vaste perken geregeld. Dien ten gevolge
omvatten de bevoegdheden van de landeshoheit de rechtsple-
ging, de voogdij over de in het territorie zich bevindende en
bescherming behoevende personen, het recht van heirban, en
het finantie- en belastingsrecht, naardien de landheer deels onaf-
hankelijk zijn inkomsten uit zijn domeinen, regalien en boeten
trok, deels met bewilhging der landstanden zoogenaamde beden
of stiura\'s verkreeg. De landsheer had zijn hof en
hofbeambten
zoo als de keizer, hij hield er evenzoo hof- en landdagen, de
laatste inzonderheid tot beslissing van allen strijd onder de
grooten en tot uitoefening der vrijwilhge rechtspleging. De toe-
treding der grooten was bij elke gewichtige
landsaangelegen-
heid noodzakelijk. Tegenover die landeshoheit die gedurig meer
krachten invloed kreeg, stond dus als van zelf in
tweestrijd de
macht van den keizer, de Eeichshoheit. Het werd allengs een
scherpe afscheiding tusschen het quot;Eeichsunmittelbarequot; en het
quot;Landsässigequot; : men kreeg als \'t
Avare twee machten in Duitsch-
land, van den eenen kant het oorspronkelijke rijk met den
keizer, dat overal nog zijn armen wijd en zijd uitstrekte over
rijksstiften, rijksadel, de latere rijksridders, rijkssteden en rijks-
dorpen, en aan den anderen kant de verschillende
territoriën
die door middel van de landeshoheit hunner vorsten onafhan-
kelijke staten meenden te zullen worden. Hieruit is ook te
verklaren — om een voorbeeld te- noemen — het wezen van

1 Zie ook Ahreas, quot;Juristische Encyclopaediequot; 1857, pag. 44:2 seqq. Zoepfl,
pag. 155. — Zie ook Perthes, pag. 65 seqq.

-ocr page 277-

het zoogenaamde veemgericht: het waren gerichten op ond-
Germaansche wijze ingericht die geen heer boven zich erkenden
dan den keizer, zij waren de vrijgerichten tegenover de zooge-
naamde landsheerbjke gerichten Doch voorbeelden te over
ontmoeten wij wanneer wij op de standen letten.

IV. De standen. Wij dienen het oog te slaan op de gees-
telijkheid, den adel, de burgers, en de boeren zoo als zij in
het rijk op de verschillende territoriën Vv^oonden. Die taak
wordt ons echter gemakkelijker gemaakt dan oogenschijnlijk
lijkt. Want de geestelijkheid als afzonderlijke stand met eigen
bijzondere inwerking op de staatsontwikkeling in tegenoverstel-
ling van den adel is in Duitschland zeer zelden werkzaam ge-
weest. De hooge geestelijkheid vereenzelvigde geheel haar be-
langen en inrichtingen met die van den adel, den stand die als
\'t ware de spil was waarom het geheele rijk draaide. En die
adel was weder te onderscheiden in tv/ee deelen, den hoogeren en
lageren adel. Den hoogen adel hebben v/ij reeds behandeld. Het
waren alle vorsten die op eenigerlei wijze landeshoheit verkregen
hadden. Zij stonden onmiddellijk onder den koning, en poogden
hoe langer hoe meer zich onafhankelijk in eigen gebied te
maken, hetwelk hun volkomen scheen te gelukken toen de Ho-
henstaufen gevallen waren. Wat den lageren adel betreft zijn
vorming had onder eigenaardige omstandigheden plaats gehad.
Te weten langen tijd had van elk leger, dat een leenheer aan-
voerde, de kern bestaan in de ruiters uit den stand der vrijen,
die te paard en in harnas den strijd voerden. De kruistochten
hadden die ruiters tot ridders gemaakt door aan hun krijgsleven
een zekere godsdienstige wijding te geven, en zoo was het begin
gemaakt met hen langzamerhand tot een stand te vormen. Die

1 Zie een goede studie over het veemgericht van Richard John in het quot;Deutsch
Museumquot; 18S7, pag. 279 seqq., een stuk dat de resultaten van Wigand en
Wächter in zich opneemt. Het veemgericht door de Carolina voor goed ver-
broken, daar deze de behoefte aan een goede rechtspleging bevredigde, teerde in
Westfalen voort tot op onze eeuw. De laatste vrijstoel werd in 1811 door Na-
poleon opgeheven, toen het fransche recht daar werd ingevoerd. Enkele vrij-
schepenen leefden nog tot op onze eeuw. Immermann heeft in zijn roman
quot;Münchhausenquot; (negende hoofdstuk van het zevende boek) van zulk ecu vrijstoel,
ta onze eeuw een meesterlijke beschrijving gegeven.

-ocr page 278-

vorming was in de dertiende eeuw geiieel volbracht. Van nu
af aan was het ridderzijn niet meer afhankelijk van een vrije
keus tot een beroep, hier het dienen te paard in de legers,
maar een door de geboorte gegeven recht, met anderewoorden
de Eitterbürtigkeit was verkregen \\ De tweede stap die nu
gedaan werd was dat deze ridders onder den adel van het rijk
begrepen werden, hetgeen duidelijk in den Schwabenspiegel uit-
gesproken was. Van den anderen kant hadden ook onvrije ele-
menten zich tot den ridderstand verheven, het waren de zooge-
naamde ministeriales, de hofbedienden en beambten des keizers
en der grooten: zij, oorspronkelijk onvrij, hadden hnn ambten
ook erfelijk weten te maken, en waren reeds in de ll^^e eeuw
allengs waffenfähig verklaard. Hiermede was hun het grootste
recht der vrijheid gegeven, en hun streven was van nu af om
uiet meer naar hofrecht maar naar leenrecht, hetzij eigendom te
hebben, hetzij zelve beoordeeld te worden, hetgeen hun dan ook
gelukte — Geheel deze lagere adel of ridderschap had tot
op Frederik II geen eigen standspolitiek maar diende zijn hee-
ren, doch gedurende het interregnum begint het bewustzijn te
krijgen van een eigen stand te vormen vangt aan eigen be-
langen na te jagen, om weldra geweldig in te grijpen in de
Duitsche geschiedenis.

Zoo wij thands overgaan tot wat men in andere landen den
derden stand noemt, dan moeten wij vooreerst de opkomst en
den toestand der
steden beschouwen.

Ten tijde van Tacitus waren er geen steden in Duitschland,
de Eomeinsche verovering maakte echter dat die zuidelijke over-
heerschers aan den Ehijn en Donau verscheidene steden bouw-
den, die als de oudste van Duitschland te beschouwen zijn.
Spoedig echter- was
het aantal steden wegens andere oorzaken
vermeerderd: en wel vooral door het stichten der bisschoppeHjke
zetels: die bisschoppen verwierven voor hun steden immuni-
teiten, waardoor zij aan de rechtspleging der gaugraven werden

1 Zie Enth von Schreckenstoin, pag. 196.

° Zie Hillebrand, pag. 375. — Koth von Schreckenstein, pag. 190.
3 Zio Eoth von Schreckenstein, pag. 247 en 306 seqq.

Ui

-ocr page 279-

onttrokken en onmiddellijk onder het rijk kwamen Twee
andere beweegredenen bevorderden nog het opkomen van steden,
vooreerst werden uit militaire oogpunten — het meest onder
Hendrik den Yogelaar — bevestigde plaatsen overal opgericht
tegen het indringen der Denen, Slaven eu Hongaren, eu dan
ontstonden van zelf op voor handel en verkeer gunstige plaatsen
buurten, die weldra vergroot, door den keizer tot steden werden
verheven. De vormende staatskracht in alle steden was het
beginsel van het gildenwezen, de vrije vereeuigingsgeest tot eeu
bepaald doel: het was uit het oogpunt van het leenrecht een
bepaald revolutiouuair beginsel, eu reeds Karei de Groote had
bepaald het gildenwezen, op wat wijze het zich ook uitte, ver-
boden : toch kon het niet verstikt Avorden, al k^vam het ook in
de stedeu niet dadelijk tot ziju volle recht. — Men kau zouder
beeldspraak in het algemeen zeggen dat sinds het ontstaan van
de feodaliteit de vrijheid naar de steden vluchtte, in dien zin
dat alle vrije mannen die geen grondeigendom hadden, eu die
dus in het op eigendom gebouwde systeem der feodaliteit geen
plaats vonden en noodzakelijk hun vrijheid hadden moeten verlie-
zen, naar de steden vluchtten. Ook bestonden de menschen iu die
stedeu dan ook eerst uit de drie klassen van miuisterialen, van
vrijen zonder grondeigendom die zich nu tot königsleute maakten,
en van de bepaalde hoorigeu. Tot op het Salische keizershuis waren
de meeste steden bisschoppelijk en leefden onder het zooge-
naamde Weichbildrecht hetgeen op eeu uiet zeer bindend hof-
recht, zoo als dat voor de königsleute gemaakt Avas, berustte.
Door middel van het schependom haddeu echter de burgers onder
voorzitting van den vertegenwoordiger vau den rijksheer reeds
aandeel in het bestuur. Doch onder het Salische en Hohen-
staufsche huis namen de stedeu een hooger vlucht: ouder Hen-
drik IV en V was het vooral de hooge bloei der stedeu in
Vlaanderen die vau het noorden uit den stoot gaf tot vrijere
ontwikkeling — wij hebben reeds gezien hoe onder Hendrik IV

1nbsp;Zie F. W. Barthold, quot;Geschichte der deutschen Städtequot; 1850, I, pag. 77 en 86.

2nbsp;Zie Barthold, I, pag. 14S en 147.

3nbsp;Zie Barthold, I, pag. 219.

-ocr page 280-

de steden een plotselinge rol gingen spelen, — en onder Bar-
barossa begon de groote stedenbeweging van uit liet zuiden,
namelijk uit Italië, haar invloed in Duitschland overalte doen
gelden Het was een treurig feit dat Barbarossa in kamp kwam
met die Itahaansche steden, daardoor begonnen van zelf de duit-
sche steden ook Barbarossa te wantrouwen, en hoewel de keizer
den steden niet ongunstig was, kon of wilde hij zich niet op
haar steunen, hij bleef te veel ridder. De steden moesten
dan ook haar eigen weg gaan, nadat Barbarossa bij den vrede
van Constanz de Itahaansche steden en dus ook de steUing
der Duitsche, bevestigd had. En zij waren haar weg gegaan.
Meest aUen op welke wijze dan ook ontstaan, hadden zij reeds
een eigen stadsraad, vertegenwoordigende de meest invloedrijke
geslachten, de zoogenaamde oud-burgers of patriciërs,
waarmede
langzamerhand de ministerialen in de steden zamensmolten, welke
stadsraad eigen voorzitters had, de burgemeesters, die dan
als van zelf tegenover de voogden (vertegenwoordigers van den
heer of bisschop) stonden. Verder zochten zij buiten haar mu-
ren overal haar invloed te versterken door de opname van zoo-
genoemde Pfalburgers, dat zijn burgers die toch bniten de ste-
den bleven, en de macht der steden dus op het land verhoog-
den Over het algemeen was Hendrik VI de steden gu^nstig,
zoo ook Philips van Schwaben, maar met de regering van Ere-,
derik II begon er weder reactie tegen de steden % of hever
de naar de behoefte van het oogenbhk gerichte pohtiek van
Erederik II begunstigde de steden wel, als de keizer ze noodig
had, maar Het ze telkens weder te meer slechts over aan den
wiUekeur van den adel, wanneer hij ze niet meer behoefde. Het
was geen vaste pohtiek rustende op het gevoel van de
macht
in de steden \\ Toch was het een groote zaak geweest indien
eenig duitsch vorst dat begrepen had. In de treurige dagen
van het interregnum toen aUes in chaotische verwarring was en
het vuistrecht geheel scheen te heerschen, vertegenwoordigden

O

1nbsp;Zie Barthold, I, pag. 251.

2nbsp;Zie Eichhorn, II, pag. 152 seqq.

3nbsp;Zie Bartholü, II, pag. (57 seqq.

-i Zie Barthold, II, pag. 98 en 135.

-ocr page 281-

de steden de beginselen van orde en staatsbegrip. Het is uit
dat oogpunt dat wij de twee groote steden-verbonden moeten
beschouwen, te dier tijde in het midden en noorden van Duitsch-
land ontstaan, het Ehijnverbond en Hanseverbond. Vooreerst
bet
Rhijnverbond ^ Eeeds vroeger waren er dergelijke ver-
bonden voorgekomen ter onderlinge verdediging en bescherming,
de heeren met de vorsten hadden ze meestal verboden, maar
in 1254 gingen de steden Mainz en Worms een nieuw verbond
aan, waaraan nog in hetzelfde jaar de meeste steden aan den
Ehijn deel namen. De vereeniging had een geheel conservatief
karakter. Wat de rijksvorsten niet deden, zouden de steden
doen, het doel was de instandhouding van het rijk: het waren
dan ook vooral de steden in Schwaben en Franken, waar sinds
den val der Hohenstaufen geen vorst zich
had kunnen vestigen-
De bond, van het denkbeeld om het rijk in stand te houden
uitgaande, nam dan ook alle elementen in zich op. Voor de
boeren scheen zij te willen zorgen en de vorsten en de adel
Werden er in opgenomen. Doch deze aansluiting was juist de
politieke fout, als verbond van steden machtig, daar allen het-
zelfde belang van hadden, ging de bond te niet, zoodra de adel er
bij kwam. De duitsche adel had geen begrip van de eenigzins
republikeinsche denkbeelden in de steden, beider beginselen slo-
ten zich uit, en de bond hoewel door koning Willem bevestigd
heeft geen grooten invloed gehad op de staatsaangelegenheden. •—
Grooter macht kreeg de tweede bond, namelijk de zoogenaamde
Hanse. In het noorden ontstaan, op de grenzen en in die
landen waar de Slaven door Duitschland zich jaar op jaar het
grondgebied zagen ontnemen, naar het voorbeeld van de Vlaam-
sche Stedenbeweging zich richtende, had dat verbond niet de
bescherming van het rijk, maar het verdedigen van eigen han-
del zich ten doel geateld. Nadat reeds enkele stedenverbindte-
nissen in het noorden vroeger waren tot stand gebracht, sloten
in 1241 de steden Hamburg en Lübeck het verbond, dat men
Wel als den grondslag van de duitsclie hansa mag beschouwen.

\' Zie Barthoid, II, pag. 196 seqq.
^ Zie Barthold, II, pag. 322.

-ocr page 282-

Het eigenaardige en duurzame van dat verbond lag in bet vaste
doel dat omschreven werd. Het was wel voornamelijk tegen
Denemarken gericht, en had de strekking dat oorlogschepen en
manschappen de landstreek tusschen de Elbe en de Trave, en
de rivierweg der Elbe van Hamburg tot aan haar mond, zouden
veilig houden: verder zou men te zamen tot zekerheid en be-
veiliging van den handel waken, en met gemeenschappelijke
krachten elks vrijheden en rechten verdedigen. In de der-
tiende eeuw was echter het verbond nog niet zeer groot, eerst
in de veertiende eeuw bereikte het de groote hoogte, en wij
komen er dus later op terug. ~ Over het algemeen is het re-
sultaat omtrent Duitschlands steden dit: dat de steden oorspron-
kelijk allen rijkssteden, als onmiddellijk van den keizer haar
privilegie krijgende, weldra door verdrag, verpanding of door
de eenvoudige werking der landeshoheit in rijkssteden, bisschop-
pelijke en vorstehjke steden waren verdeeld, voorts dat in allen
een aristocratische partij van geslachten regeert; wij zullen in
de veertiende eeuw den strijd tusschen die aristocratie en de
uit den stand der hoorigen voortgesproten handwerkers zien
ontstaan.

||

y

Zoo was de toestand der steden, wij hebben thands het oog
te vestigen op degenen die het land bewoonden, doch niet tot
den adel behoorden, namelijk op de
boeren ^ Hun toestand
was echter nog zeer ongelukkig, het leenrecht dat de hoerig-
heid der personen ook op de landerijen waarop die onvrijen
woonden, had toegepast, had de ontwikkeling van het zooge-
naamde hofrecht zeer in de hand gewerkt. Hoe meer privile-
giën de andere standen verkregen, des te meer lasten en Kjden
drukten den vierden stand. Het scheen alsof de
hoorigheid
slechts te meer toenam, alsof de feodaliteit noodzakelijk moest
rusten op de breede basis der onvrijheid, en de landeshoheit
der vorsten deed al het mogelijke om de overblijfsels van den
vrijen boerenstand te vernietigen; als dieren werden de
hoorigen
verkocht, in tijd van oorlog en veete moest deze stand het

m

1 Zio .Tüliamies Schoi-i-, quot;Deutsche Caltur- unil SittcDgeschichte,quot; 1858, pag.
310 seqq.

-ocr page 283-

ais van zelf misgelden, daar alle oogst dan verA¥oest werd.
Hongersnood was dan het eerste gevolg, en de quot;arme liedenquot;
stierven bij menigte.
Alle rechten die de adel over de boeren
bad op te tellen, is onmogelijk, en. die rechten verminderden
bijna niet wanneer de boeren zich uit de lijfeigenschap loskoch-
ten.
Werd hun rechtstoestand beter, hun sociale toestand ver-
anderde niet.
Een van de rechten die in de middeleeuwen
öieestal als afkoop golden, was de zoogenaamde keurmedigheid,
de heer had het recht bij versterf het een of ander onder den
üaam van \'t beste hoofd of pand, ook wel doode hand geheeteu
(ttiain morte), uit den boedel zich te kiezen
^ Men begrijpt
Van zelf hoe drukkend deze last was.
De cijns of thins die
opgebracht moest .worden, de vroondiensten die door hem
iQoesteu worden geleverd, beletten alle groote ontwikkeling van
den landbouw; ja als in tegenoverstelling vau de gewoonte dat
■wie in een stad jaar en dag bleef, vrij was, het beginsel uit-
gedrukt iu de woorden de lucht maakt vrij, gold in eukele
strekeu het principe dat nederzetting onder ouvrijen deu vrijen
Ook onvrij maakte, de lucht maakt eigeu heette dat, en het
recht zelf droeg den naam van wildvangsrecht, of ook later droit
d\'aubaine
Hier en daar echter hadden zich als uitzonde-
ringen vrije boerschappen weteu te handhaven, vooral aan de
noordelijke eu zuidelijke grensmarken van het rijk.
Het waren
Vooral de Eriezeu, de Ditmarsen en de Stedingers iu het noor-
den.
Wel poogden adel en geestelijkheid als om strijd ook
bier hun juk neder te leggen, maarr het gelukte niet altijd.
De Ditmarsen vroeger door Hendrik den Leeuw overwonnen,
baddeu uog iu 1227 volkomen vrijheid van den adel zich be-
kämpf \', daarentegen wareu de
Stedingers door een zoogeuaamden

1 Zie Grimm, «RecMsalterthiimer,quot; pag. 364, zie ook Noordewier, pag. 129.
Arntzenius, quot;Institutiones,quot; I, pag. 112 en 178.

® Zie Grimm, «Keclitsaltertliümer,quot; pag. 827. Noordewier, pag. 132. Door
huwelijk werd vooral iemand lioorig, het is de oude rechtspreuk: quot;trittst du meine
henne, so wirst du mein hahn,quot; Op. les Salica, XIII, 5. Editie Merkel, pag. 9.

^ Men weet dat hij de Ditmarsen in Sleeswijk Holstein \'t gentilicisch wezen
het langst heeft stand gehouden. Herhaalde malen is op de belangrijkheid van
bun staatswezen gewezen, sinds dat Niobiihr do regeling te Bomo er mede ophel-
lt;!erdo, en Dahlmann de Chroniek der Ditmarsen van Neocorns, 1827 uitgaf.

-ocr page 284-

kruistocht in 1234 geheel vernietigd. Hoe later de vrije boe-
ren in Zwitserland tegen het feudahsme optreden, zullen wiJ

ter plaatse zien.

Wij hebben den toestand der vier standen: geestelijkheid^

adel, burgers en boeren elk afzonderlijk beschouwd, zien WJj
nu hoe zij eenigzins medewerkten tot het bestuur van het rijk,
en in welken zin er misschien zamenwerking tusschen hen be-
stond. Yooraf echter ééne opmerking. Wanneer wij een
staats-
rechtgeleerde der dertiende eeuw naar de standen gevraagd had-
dén,\'hij had ons gewezen op het systeem der heirschilden.
dienen dat systeem, waarin het resultaat van de feodaliteit een
soort van geordend ligchaam had gekregen, even in te zien-
Heirschild beteekende oorspronkelijk het schild dat
opgehangen
werd ten teeken dat de leenheer zijn vasallen opvorderde, later
kreeg het de beteekenis van oproeping zelve, en daar naar die
oproeping de standen bepaald werden, zoo drukte het woord
heirschild het begrip van rang en stand uit ^ In het eerste
heirschild stond de koning, in het tweede stonden oorspronkelijk
alle vorsten die het rijksleen onmiddellijk van den koning had-
den, weldra echter splitste zich dat schild en in het
tweede
stonden nu de geestelijke vorsten, die een scepter-lehn, in het
derde de
wereldlijke vorsten die een fahn-lehn hadden. In het
vierde stonden de vrije heeren, die uit de handen der vorsten
hun leen hadden. In het vijfde schild stonden nu de
vasallen
of mannen dier hoogstvrijen. In het zesde schild stonden vol-
o-ens den SchwabenspiegeUe dienstmannen, volgens den Saksen-
spiegel de achtervasallen der vasallen in het vijfde schild. In
het zevende schild stond ieder vrij-man uit een wettig
huwelijk
gesproten. Wij zien uit deze optelling hoe het geheel naar
le feodaliteit was ingericht en hoe de opkomende
burgerstand
weldra een einde zou maken aan de waarheid dezer indeeling,
ten minste aan de evenredigheid der standen, zoo als het
systeem
der zeven heirschilden die uitdrukte. Yan zelf worden wij
zoo gebracht op de zamenwerking der standen. In hoeverre kan
men rekenen dat die bestond? Wij hebben daartoe slechts te

Zie Zoepll, pag. 331 aeqq.

-ocr page 285-

-etten op de inrichting van het duitsche rijk De rijksverga-
deringen toch die de Karohngsche keizers nog hadden gehou-
den, waren sinds lang in onbruik geraakt, bij gewichtige om-
standigheden werden nu slechts door den keizer de rijksstan-
den opgeroepen, en de besluiten dan te zamen genomen,
droegen óf het karakter van een door den keizer met de rijks-
standen bezworen verdrag, óf ook wel dat van een door de vor-
sten gegeven oordeel, vastgesteld recht. ISiu waren het echter
alleen de wereldlijke en geestelijke grooten, welke die rijks-
standen vormden, de andere standen konden dus in \'t algemeen
aan \'t rijksbestuur niet medewerken: in het midden van de
dertiende eeuw was men echter begonnen ook de rijkssteden
tot de rijksvergaderingen te ontbieden, een recht v/aarvan zij
sinds de regering van Eudolf van Habsburg onbetwistbaar ge-
bruik maakten. Een nieuw verschiet dat zamenwerking beloofde,
opende zich dus.

V. Land en lieden. Voordat wij enkele trekken van de
Volksindividualiteit zullen pogen te schetsen, is het om meer
dan éene reden niet onbelangrijk, dat wij ons helder maken
Welke landstreek van Duitschland voor het staatkundige in de
middeleeuwen het meest gold, en voorts welke volken Duitsch-
land onmiddellijk omringden en daardoor als in vasallentoestand
Werden gehouden. Terwijl toch tegenwoordig het noorden en
zniden van Duitschland uit het oogpunt der pobtiek den groot-
sten invloed hebben, terwijl Pruissen en Oostenrijk verreweg
den boventoon voeren, lag het zwaartepunt van Duitschland\'s
macht in de middeleeuwen in het midden, en wel zoo, dat men
als \'t ware een driehoek moet beschrijven, waarvan de Ehijn
de basis met de uiteinden bij Aken en aan de Bodensee zou
zijn, en het toppunt in Silesië zou liggen. Eiehl heeft in den
tegenwoordi.g\'en tijd op die indeeling van Duitschland telkens
en telkens gewezen hij heeft aangetoond hoezeer ethnogra-
nsch dat middel Duitschland (zoo wij het aldus mogen noemen)
Van noordelijk en zuidelijk Duitschland verschillend is. xifge-

^ Zie Walter, quot;Deutsehe Reclitsgescliiclite,quot; 1853, ijag. 267.
® Zie Riehl, quot;Land und Leute,quot; 1857, pag. 119—157.

-ocr page 286-

scheiden van Middel-Duitschland door de groote bergketen, die
van het Karpathengebergte bij de bronnen van den Oder tot
aan de Ardennen onder velerlei vorming en benaming zich uit-
strekt, breidt zich het noordelijk laag-land aan de kusten uit;
groote bijna paralel loopende waterwegen, de
Beneden-Rhijn,
de Eems, Weser, Elbe, Oder en Weichsel stroomen tot diep
in het land, concentreer en overal, en doen scheepvaart en han-
del er gelukken. Daartegenover toont Middel-Duitschland, be-
ginnende waar de grond door het gebergte rijst, nergens con-
centratie, maar overal verbrokkeling door talloos zonder plan
zich kruisende rivieren en dalen. Daar vindt men ook nu die
bergen waarvan men in acht staten kan zien, het was en is de
zetel van het individualisme, geen eenheid deed zich gevoelen,
schakeering en veelkleurige rijkdom kenmerkten die landgroep,
goeds en slechts, vreemds en eigenaardigs mengt zich dooréén,
en alles spreidt de grootste veelzijdigheid ten toon. Het zui-
den van Duitschland daarentegen hoewel even hoog hggend als
het midden, is echter weder geheel daarvan verschillend. Het
gelijkt veel meer op het noorden, er is één groote handelsweg
de Donau, haast paralel vlieten hem de Alpenstroomen toe,
groote vlakten strekken zich uit, alles heeft een neiging tot
concentratie. Deze indeeling in drie streken doet zich overal
gevoelen. Het klimaat in het noorden kenmerkt zich door een
vochtige zware Incht, in het zuiden door een dunne lucht, het
midden vormt den overgang. Veel onbebouwde woeste
streken
worden ook nu nog in het noorden en zuiden gevonden, dui-
nen, heiden en moerassen strekken er zich uit: in het midden
is alles bebouwd, en worden niet zulke groote wouden gevon-
den als ten noorden en zuiden. Zonder nu te willen beweren
dat de geschiedenis van Duitschland geheel en al bepaald is ge-
worden door die drieledige verscheidenheid die grond en kb-
maat aanboden, willen wij er slechts op wijzen hoe een weder-
zijdsche inwerking van de natuur op den menschelijken geest,
en omgekeerd, heeft plaats gehad; want geschiedkundig herft
deze indeeling vooral de grootste belangrijkheid. Het
westelijk
Middel-Duitschland was door Karei den Groote tot den stoel
van zi^jn wereldmacht gemaakt , de Ehijn was door hem tot ko-

-ocr page 287-

ning der duitsche stroomen verheven. Van dien tijd af tot
aan den val der Hohenstaufen, blijft dat midden van Duitsch-
land op de basis van den Ehijn, het wezentlijk staatkundig
middelpunt. De stam der duitsche Franken neemt als \'t ware
de leiding op zich: terwijl in het noorden en aan het zuidoosten
de duitsche stammen slechts te kampen hebben tegen barbaren,
neemt het midden de romaansche begrippen van over den Ehijn
in zich op, en de bouwkunst richt, als teeken van die ver-
eeniging der denkbeelden, de heerlijkste cathedralen op aan
den breeden stroom. Alles individuahseert zich daar totdat
de hoogste bloei ten tijde der Hohenstaufen is bereikt, en
met Eudolf van Habsburg de noordelijke en zuidelijke gedeel-
ten haar recht beginnen te handhaven: de Hansa in het noor-
den, Oostenrijk en het zuiden doen zich gelden. Het midden
verbrokkelde zich hoe langer hoe meer, en terwijl het noorden
en zuiden overwinnend binnendringt in de landen der Slaven,
moet allengs het westen geheele streken prijsgeven aan het
centrahserende Frankrijk.

V\\^ij hebben nu nog het oog te vestigen op de omringende
volken, wier geschiedenis als \'t ware met die van Duitschland
is zamengeweven, en die steeds in een ondergeschikte betrek-
king tot Duitschland stonden: te weten de Slaven, de Maghya-
ren of Hongaren, en de Italianen.

De Slaven \\ Sedert den tijd van Karei den Groote was de Elbe
de grensscheiding tusschen de Germaansche en Slavonische volks-
stammen. De Slaven worden daarom ook wel Nordalbingii ge-
noemd. Slechts waar de Saai zich van de Elbe afscheidt had-
den zich tusschen die twee stroomen ook Slaven gevestigd, zoo
de Sorben, en verder meer in het zuiden de Cechen in Bohe-
men, en daaronder de Mähren. De oorlog door Karei den
Groote tegen de Slaven ondernomen, was door Hendrik den
Vogelaar op glorierijke wijze voortgezet. Men weet hoe de
geschiedenis van Noord-Duitschland één kruistocht is tegen de

1 Zie P. Palacky, quot;Geschichte von Böhmen,quot; 1336, passim, en een stuk van
Dr. Henry Kiehm. Uit Bohemen. Gids 1848, IJ, pag. 633 seqq, en Gids 1849,
I, pag. 35-78.

-ocr page 288-

volken van de Elbe, met liet doel om daar duitsche koloniën
te
stichten, en het gelukte deu Germaansche Stammen mtuemend,
de eene mark na de andere werd den Slaven ontnomen. In de
twaalfde eeuw was het vooral Hendrik de Leeuw, die de duit-
sche steden verder in het noorden
deed voorwaards dringen, het
markgraafschap Brandenburg werd voor goed gevestigd, — en in
de dertiende eeuw trokken ten jare
1230 de duitsche ridders
over den Weichsel, toen Herman von Salsa hun grootmeester
was. Deze bekeerden daar alles tot Christenen met de scherpte
van het zwaard. Na ongeveer vijftig jaar kampens was het gan-
sche Pruissen aan die ridders onderworpen, en
de geestelijke
orde beheerschte het uitgestrekte bezit. Oudertusscheu was het
deu Slaveu iu het zuiden eenigzins voorspoediger gegaan. Sor-
ben hadden zij wel is waar verloren, maar er waren ten
minste
twee rijken, Bohemen eu Mähren, onder één vorstenhuis ge-
vestigd. Doch reeds onder Hendrik den Vogelaar moest hun
hertog den duitschen koning tot leenheer erkennen;
Mähren
viel uitéén, en het Cechenrijk bepaalde zich nu tot Bohemen
onder de regering van Wenzel, die het Christendom had omhelsd,
en in 935 door zijn broeder Boleslaus werd vermoord en opge\'
volgd. Als aan Duitschland verbonden hertogen regeerden nu de
Boheemsche hertogen wier troonsopvolging (niet voor goed gere-
geld) altijd tot onlusten aanleiding gaf. In
1158 kreeg hertog
Wladislaus II voor trouwe dienst vau Barbarossa deu
koningstitel •
en sinds 1197 vormde dan ook Bohemen een er felijk koningrijk
ouder deu stam der Premyslideu. Het was dau ook zóó, dat
in
1270 Ottokar II den troon beklom, wiens inmengen in de
Duitsche keizerskeuze wij weldra zullen zien.

Wat de Maghjaren of Hongaren betreft \\ het was een Azia-
tische stam, die in de negende eeuw door ßusland en Polen
over de Karpathen in het tegenwoordig Hongarije binnendrong-
Vau daar spreidden zij verwoesting overal uit. AruuK de duit-
sche koning
had beu zelf biunengeroepeu tegen de Slaven, en

1 Zie een goede studie van Mr. quot;VV. E. Boer, quot;Hongarije en dc Hongarenquot;
de Gids, 1849, IT, pag. 390—436.

-ocr page 289-

het was eerst Hendrik de Vogelaar die hen bij Merseburg in 926,
en Otto die hen bij Augsburg in 955 geheel overwon en hun
overmacht breidelde. Hun vorst Geysa zocht van nu af de in-
wendige sterkte
van het volk meer te regelen, hij nam zelf
het Christendom aan, voerde de nieuwe godsdienst in, en zijn
Zoon gehuwd met Gisela, zuster van Otto III, verkreeg om-
streeks \'t jaar 1000 van paus Silvester II de koningskroon.
Van dien tijd af doen zich twee inwerkingen in Hongarije
gevoelen, van Duitschland en van het Byzantijnsch keizerrijk,
ßeeds had koning Peter, verjaagd doch met Duitschen invloed
hersteld, in 1044 aan Hendrik III zijn rijk in leen gegeven,
doch de Hongaren hadden
verontwaardigd hem weder verdreven
en Andreas uit den
Arpadischen stam nu gekozen, welk vorsten-
huis tot 1301 over Hongarije heerschte. Goede vorsten waren
het. Vooral Ladislaus I (1077—1095) was een wijs vorst,
die ook van de kruisvaarders partij wist te trekken, doch sinds
die kruistochten werd ook de Grieksche inmenging duidelijker.
Van Andreas I (1205—1235) wisten de grooten de bekrachti-
ging hunner voorrechten te erlangen in de zoogenaamde bulla
aurea, welke wet even als de Magna Charta van Engeland nog
tot heden de grondwet IS van het land. In 1291 moest Hon-
garije een vreeselijken aanval
der Mongolen weerstaan, en ook
de inmenging van Ladislaus II (1272—1298) in de duitsche
Zaken, bevoordeelde Hongarije niet. Toen toch Ladislaus ge-
storven was, verklaarde Eudolf van Habsburg Hongarije voor
een rijksleen, waarmede hij zijn zoon Albrecht beleende. De
Hongaren sloegen hem echter af, en Andreas III werd koning;
toen deze stierf in 1301, was ook de mannelijke stam van het
^rpadische huis uitgestorven en vreemde vorsten beklommen
Van nu af aan den troon.

Ons rest thands kortelijk den toestand van Noord-Italiê na
gaan Zonderling is het dat geen koningrijk in het noor-

\' Over Italië volgen wij altijd liefst de besdiouM\'ingswijze van Ferrari, les Re-
eolations d\'Italie. 4 vol. — vergelijk ook de kritiek van dat werk door Ernest Renan,
quot;Essais de Morale et de critique,quot; 1859, pag. 243—.368. — Zie verder over Italie
Quinet, quot;Les Revolutions d\'Italie,quot; 1857. quot;Oeuvres complètes, tom. IV,

-ocr page 290-

den van Italië zich had kunnen vestigen, eerst het verdrag
van Karei den Groote met den paus bepaalde de toekomst van
het schiereiland: en als teeken van dat verdrag werd Italië ver-
deeld, zoodat het noorden aan der Franken keizer kwam. Otto I
vernieu.wde in 962 dat verdrag. Italië en Duitschland waren
van dien tijd af verbonden, paus en keizer waren de begrippen
die Italië beheerschten. Met opzet kiezen wij het woord be-
grippen. Want het was misschien dat zwevende onbepaalde be-
stuur door die twee groote woorden aangeduid, dat de gemoe-
deren zoo aantrok en eigen landsheer deed verstoeten, om hier
een afwezigen, daar een min of meer ontwapenden vorst te ge-
hoorzamen. Zooveel is ten minste zeker, dat sedert \'t jaar 1000
zich als \'t ware niet bekommerend om paus of keizer, de
stads\'
gemeenten
zich een eigen weg pogen te banen, vooruit was de
leus, weg met den graaf, als laatste overblijfsel van de het ko-
ningschap ondersteunende edelen, en de bisschoppen zetten zich
aan het hoofd van die beweging. Beide paus en keizer moeten
zich w^el tegen die beweging aankanten , maar het volk gebruik
makende van den twist tusschen paus en keizer bestrijdt nU
den een door middel van deu ander; de landen toebehoorende
aan den paus worden dus de partij van den keizer, de landen
toebehoorende aan den keizer woorden pauselijk ^ Zoo was
het in de 12lt;5e eeuw, toen de steden een hooger vlucht namen?
onder eigen gekozen hoofden, consuls, voorwaards
streefden,
en onderling om den voorrang kampten. Het was toen dat Bar-
barossa zijn vernielende tochten in Italië hield, tochten die
eindigden in 1183 met den vrede van Constanz, waarbij
aan de
Italiaansche steden hun consul, hun vrijheid, hun
vooruitgang
was
verzekerd; en Barbarossa door het huwelijk [van zijn zoon
zich nu ook den steun van Beneden-Italie verwervend, Avas van
nu af aan il buon Federico, waarvan Dante spreekt.
Sedert
dien tijd verplaatst zich de imvendige kamp van Itahë, de twee
partijen van Guelfen en Ghibellynen, die tot nu toe als van

pag. 25 seqq. en Eugène Renda, l\'Italie et l\'Empire d\'Allemagnequot; seconde Edition
1859, pàg. 20 seqq.

1 Zie T\'errari, quot;Les Révolutions d\'Italie,quot; I, pag. 413.

-ocr page 291-

stad tot stad gestreden hadden, vatten wortel binnen elke stad
zelve \'; in iedere stad zijn van nu af twee kampen. Om ein-
delijk rust te hebben, denkt men om een magistraat, die tegelijk
rechter en bovenal dictator zou zijn, jaarlijks zou hij zijn ambt
Ueêrleggen, en uit den vreemde geheel alleen staan zonder vriend,
zonder bloedverwant. Deze zou zich boven de partijen kunnen
verhelfen; kortom de
podestaat werd in iedere stad aangesteld.
Innocentius III, de groote paus, had dit alles aangezien en
van alles partij getrokken, en de keizer Frederik II wilde wel
overal eenheid brengen, maar kon het niet; in \'t zuiden overal
gevierd, vermag hij \'t noorden niet te doen buigen, al onder-
steunt hem daar ook de podestaat van Verona, Ezzelino di Eo-
naano, het schrikkelijk beeld van dien tijd. Maar het ambt
van podestaat wordt van zelf afhankelijk aan een der beide par-
tijen, in elke stad komt dus een partij-regering, en elke partij-
regering loopt uit op tirannij, zoo ook hier, omstreeks het
jaar 1280 ziet men ze overal verschijnen: de Torriani en de
Visconti te Milaan, de Malatesti te Eimini, de Manfredi te
Eaenza, de d\'Estes te Eerrara, Ugolino te Pisa, de Doria\'s en
de Spinola\'s in Genua, de della Scala\'s te Verona, en zoovele
anderen zijn genoeg bekend, al was het alleen uit de wijze
Waarop Dante hen in zijn divina Comedia brandmerkt. Het
zyn deze geslachten die in waarheid in Italië heerschen, nu
Itudolf van Habsburg keizer wordt.

Dus was de toestand van Duitschland met zijn omringende
leenroerige landen, eindigen wij met ons in enkele trekken het
karakter van het duitsche volk, vooral met betrekking tot het
staatsleven, voor te stellen.

Nadat Goethe den Hamlet van Shakspere verklaard heeft, is
allen denkers opgevallen de treffende overeenkomst tusschen den
Hamlet en het duitsche karakter ^ Gervinus heeft telkens op
de verrassende punten van vergelijking gewezen, en
in waarheid
kan Hamlet maar nimmer het besluit nemen om de groote daad
te volvoeren die hij op zich had genomen, ook Duitschland stelt

I Zie Perrari, quot;Les Revoktions dMtalie,quot; II, pag. 256.

- Zie G. G. Gervinus, quot;Shakespeare.quot; Ed. 1849, III, pag. 286.

18 ^^

-ocr page 292-

op liet staatkundig leven de vreeselijke klove voor tussclieu
inzicht eu hesluit, tusschen voornemen en handeling, tusschen
wil en daad. Duitschlaud\'s politiek bestaan toont ons maar al
te duidelijk hoe de diepste en fijnste cultuur van den geest
nutteloos is voor het practisch handelen, wanneer de wilskracht
ontbreekt of liever wanneer de wil uiet geoefend is Eu
waarom ontbreekt die wilskracht, waarom kan de hand maar
nimmer aan den ploeg worden geslageu, eu wendt het hoofd zich
telkens achterwaards ? Is het bchtzinnigheid, is het te groote
bewegelijkheid van zin eu gemoed? Weder geeft de Hamlet
het antwoord: de eenzijdige vorming van den geest heeft de
natuur verlamd en gehouden, de uitsluitende omgang met een
wereld die meu zich eerst heeft moeteu scheppen, heeft aau
schimmen een bestaan gegeven, en over de werkelijkheid een
nevel getrokken,

And thns the native hue of resolution
Is sicklied o\'er with the
pale cast of thought.
And enterprises of.great pith and moment
With this regard, their currents turn awry
And lose the name of action. —

De Duitscher kou al wat groot is begrijpen eu zeggen
eu zelden het uitvoeren, met woordeu en groote heldengedach-
teu zich verheugen, in plaats van stil en gezet zicb voor te be-
reiden tot het ernstige werk vau een staat te ontwikkelen, om
dan stout in te grijpen wanneer de gelegenheid zich
aanbood-
hoe absoluut de Duitschers ook mogeu wezen, resoluut zijn ziJ
nimmer En omdat zij dit niet alles verstonden, werd ge-
durig schrikverwekkend grooter de afstand tusscheu de werke-
lijkheid en het eens gedroomde ideaal. Welnu dan
eindehjk
aan het werk! De ziu tot hervormingen ontwaakt overal, er
moet veranderd worden, snel wordt wetenschappelijk en door
dacht plan op plan geleverd; men bewerkt alles, meu beraa

1 Dat alles is met andere woorden goed gezegd door Mad. de Sfcael, l^All^^
magne,quot; livre I, chap. 2: L\'esprit des allemands et leur caractère paraissent n\'a^o\'^
aucune communication ensemble.nbsp;yj

^ Men herinnere zich het gezegde van Berryer op ]\\Iontalembert, toen
dezen voor
\'t eerst had hooren spreken: eest un homme non absolu mais reso u.

-ocr page 293-

slaagt, men acht geen moeite te veel; de diepte van geest van
den Dnitscher, in Avien allerlei krachten tot veelzijdige ontwik-
keling sluimeren, kan zich eindelijk eens niten, een overvloed
van richtingen doet zich aan zijn blik voor: de wil krijgt zoo
uitgebreid een sfeer, dat hij niet weet waarheen zich te wen-
den •— en men vergeet dat ook hier Aveder zoo waar is het
gezegde: quot;le mienx est Fennemi dn bien.quot; Ziet de gelegenheid
is weder voorbij, niet dat het beste gedaan werd, maar dat
iets
gedaan zon worden, had de leus moeten wezen. En de Duit-
scher begint op het laatst sceptisch te wanhopen, en ironisch
glimlagchend over zijn eigen
AT^oegere hoop zich in zich zeiven
terug te trekken.

Toch is het gemoed van geen enkele natie zoo vol liefde als
dat eens Duitschers, hij heeft behoefte s_ympathie uit te storten,
behoefte om iets te beminnen, met iets desnoods te dAfeepen:
bij veel hards en kantigs is er in den duitschen aard meer dan
bij Engelschen of Eranschen, veel zachts tot het
Aveeke toe,
gelijk ook de duitsche boom bij uitnemendheid nog meer dan
de eik de linde is, de breedgetakte zachte boom
AAdens bloesem
Avijd en zijd geuren verspreidt \' : heeft men niet wat men zou
kunnen liefhebben, dan moet men zich tevreden stellen met wat
men heeft, is een oud spreekwoord: en de Dnitscher,
Avien het
ontzegd werd een rol te spelen op het staatstooneel, die geen
breeden horizont van het politieke leven kent, voelt zich op het
laatst te meer slechts t\'huis in de kringen waarin hij zich mag
bewegen. Hij is, zegt Eiehl haast nog meer gehecht aan zijn
familie dan aan zijn
A^aderland. Dit is slechts een van die uitin-
gen van het verwonderlijk
particularisme dat hem zoo eigen
is
geAVorden Ieder vormt een leven en kring afzonderlijk
Voor zich, en kan later als uit dien kring niet uitkomen. Weet
een Engelschman
Avaar hij ook komt, overal den stempel van

\' Zie Grimm, quot;Keehtsalterthümerpag. 796, van den Bergh, quot;Mythologisch
Woordenhoek,quot; pag. 385, zie ook Horae Eelgicae, II, pag. 101 en 104.
^ Zie Eiehl, «die Eamilie.quot; 5Wr Abdruck, 1858, pag. 208.
^ Zie Eiehl, «die bürgerliche Gesellschaft.quot; 5\'quot; Abdr. 1858, pag. 26,
en Eiehl,
quot;Culturstudien aus drei Jahrhunderten,quot; 1859, pag, 11, waar het op de duitsche
atlassen van Homann wordt toegepast.

-ocr page 294-

zijn persoonlijkheid op af te drukken, een Duitscher stelt zich
in zoo innige betrekking met het hem omringende, dat het alles
om hem heen een stuk van zijn leven en bestaan vrordt. Van-
daar op het staatkundige aan den eenen kant overal splitsing
en afscheiding, daar er als \'t -ware geeu uitgang is uit de
klasse
waarin men zich eenmaal geplaatst heeft, geen brug die tot de
buitenwereld voert — maar aan den anderen kant een
slaafsche
eerbied voor wat men eenmaal boven zich heeft geplaatst. Het
woord van vorst heeft een tooverkracht in Duitschland
gehad.
Van
het goede begrip van trouw uitgaande, op dat begrip de
betrekking van onderdaan willende vestigen, werden
nimmer
waarborgen bedongen, gaf men zich met zijn persoonlijkheid
geheel over aan den vorst. Geen papieren constituties, was
nog later de kreet, neen organische ontwikkeling. Maar het
einde was dat wat Friedrich Karl Moser quot;die
Hundedemuth\'
noemde % en wat Schlözer quot;Staatslakaiengesinnungquot; heette.
En wil men weten hoe dat practisch werkte, men lette op het
volgende antwoord door een minister des keizers aan Moser ge\'
geven, toen deze laatste eenige opmerkingen over
staatsbestuur
voordroeg: quot;Wenn nun aber ihr Herr,quot; zoo sprak de minister,
quot;das Land hat ruiniren wollen, was hat das Sie angegangen,
das Land war ja nicht Ihnenquot; — Zoo diep kon Duitschland
zinken, zoodanig is het resultaat geweest van dien ongelukkige»
tweestrijd tusschen voornemen en daad. Thands in de middel-
eeuwen is men nog altijd aan het beproeven, het klagelijk einde
is nog niet bereikt, men is nog aan het vallen en opstaan,
men is in \'t midden der worsteling tusschen te groote gedach-
ten en te weinig practischen zin, men laat zich steeds mede-
slepen tot een streven naar het beste wanneer
iets gedaan moet
worden. — Wij willen onze meening nog op eene andere wijze
duidelijk maken door een tegenstelling met Erankrijk en En-
geland. Passen wij daarvoor het beeld van een
voortrollenden
wagen op de staatsbeweging en ontwikkeling toe. Dan kan

\' Zie Robert von Mohl, quot;Geschichte nnd Litteratur der Staatswissenschaften,

B. II. pag. 413.
\' Zie Robert von Mohl, U, pag. 420.

-ocr page 295-

®en van Frankrijk zeggen, dat de paarden voor den wagen nu
eens loom neder gaan liggen om dan weder steigerend op te
stuiven en in galop alles voorbij te snellen: van Engeland zou
kunnen beweerd worden dat de paarden fiksch draven maar goed
naar de teugels liooren om als \'t noodig is sneller voort te ren-
nen — terwijl Duitschland gelijkt aan den wagen waarvan Plato ^
spreekt, een hemelsch en een aardsch paard zijn er voor ge-
spannen, wel wil het eene paard opstijgen, maar het andere
boudt des te sterker de vaart tegen, en — geen vooruitgang is
mogelijk.

wij alzoo de elementen uitvoerig hebben aangewezen
Waarmede een keizer moest werken, wilde hij weder eenheid
bengen in die chaotische verwarring en splitsing van alle
bestanddeelen, kunnen wij veihger overgaau tot de regering
Van Rudolf von Habsburg. Wij hebben den knoop .slechts toe
te halen van vroeger betoog. Het was een
volledige recon-
structie van het rijk
die hij moest beproeven ^ en wel waren er
twee omstandigheden die met meer ter zijde konden worden ge-
schoven, vooreerst, de paus had overwonnen over den keizer,
ten anderen het rijk was in tweeën gesplitst, in het rijks-
onmiddelbare en in het aan de landsheeren door middel van de
Landeshoheit onderworpen gedeelte dat verreweg het belangrijkste
Was. Nadat dan ten jare 1273 voor het eerst in de Duitsche
geschiedenis zeven keurvorsten zich het recht aanmatigden den
keizer te benoemen, en Eudolf gekozen was, waren er
vier door
de omstandigheden als aangewezen maatregelen die de nieuwe
Vorst moest nemen. Hij moest voor goed met den paus vrede
Diaken en van zijn onderdanigheid aan den geestelijken opper-
^leer doen blijken; hij moest er van af zien een tocht naar Itahë
e^ doen, daar hij de macht niet had zich daar te doen gelden;
y moest beloven voortaan niets zonder de bewilhging der
rijksvorsten te volvoeren; hij moest den machtigsten der duitsche

^ 2iè Phaedras, caput 35 (246).
^le J. G. Droysen, quot;GescticMe der Preussisehcn Politikquot; 1855, I, pag. 132.,

-ocr page 296-

vorsten Ottokar, koning van Bohemen, fnuiken. Alle deze dinge«
deed hij. Ottokar de keurvorst die Eudolf met had willen eer-
biedigen
Averd eerst van zijn overwonnen landen Oostenrij ,
Stiermarken, Carinthien en Crain beroofd, daarna toen hij nog
eens den krijg waagde op het Marchveld volkomen geslagen en
afgezet en zijn onmondige zoon tot koning van Bohemen ver-
klaard ^ Thands eerst kon de keizer een eigen pohtiek gaan
volgen:
drie zaken waren het die hem daarin ter harte gingen,
en wel vooreerst moest hij langs alle middelen trachten een eigen
huismacht te hebben: hij gaf daarom aan zijn
zoon Albrecht de
hertogdommen Oostenrijk en Stiermarken, en aan zijn zoon
Eudolf Schwaben; voorts moest hem er alles aan gelegen zijii
één gedachte altijd te vervolgen en dat wel deze, om het com-
plex van al de onmiddelbaar aan keizer eu rijk
behoorende lan-
derijen en gebieden tot eeu geheel te vereenigen, eindelijk moest
hij een algemeenen landvrede maken. Bij de beoordeebug van
de vraag hoe hem dit alles in zijn achttienjarige regering geluk
is, dienen wij wel in \'t oog te houden in wat toestand hij het
rijk ontving, en ons oordeel over Eudolf zal over \'t
algemeen
minder ongunstig zijn. Letten wij er daarom nog eens goed op
hoe hij, terwijl hij overal den landvrede zocht te herstellen, met
de verschillende standen in zijn rijk omging. Wat de
groote
vorsten aanging hij zocht hen door huwelijken aan zich te ver-
binden, vijf van zijn dochters huwde hij aau duitsche
vorsten
uit, Mechteld aan Ludwig van Pfalzbeijereu, Hedwig aan Otto
van Brandenburg , Agnes aa.n Albrecht van Saksen,
Katharina
aau Hendrik van Beijeren, Gutta aan Wensel, den onmoudigen
koning van Bohemen, wien hij bovendien zijn schoonzoon Otto
van Brandenburg reeds tot voogd had gegeven, dus maakte Inj
zich ten minste een stelbng waardoor hij niet meer onder een
aristocratie van vorsten stoud. Wat den
lageren adel betreft hier
wareu enkele gegevens die Eudolf beter had moeteu
begrijpen
en die hij niet geheel als staatsman gebruikte. Tot den lageren

1 Zie Wolfgang Menzel, «GescMchte der Deutschenquot; in einem Bande, 1843\'
pag. 409. — Eudolf vom Ehein stortte onder de vijanden met dit verheffen
krijgsgezang: Sancta Maria Mutter und Magd, All unsre Noth sei dir geklag\'
Cfr. Koth von Schreckenstein, pag. 305.

-ocr page 297-

adel behoorden namelijk bijna al die roofridders die in het
interregnnm zoo wild een verwoesting hadden te weeg-gebracht;
daarbij had zich in de laatste tijden een beginsel kenbaar ge-
maakt onder die ridders dat een geheele omkeer in hun toestand
beloofde. Het wezen toch van den adelstand is, dat elk lid op
zich zelf een persoonlijkheid is, die uit zich zelve alles ont-
leent, en op zich zelve staande alle hulpmiddelen in zich zelve
vindt. Door het opkomen der vorsten als hoogere adel was dit
beginsel van den adel voor een goed deel verstoord: de ridders
konden zich toch slechts moeijelijk voegen als onderdanen van
den landheer, en het middel om die macht te weerstaan was
hetzelfde dat zich bij de steden had voorgedaan: de associatie-
geest. Na te wijzen is het hoe die vereenigingszucht het eerst
bij het in zekeren zin onvrije element der ridderschap de minis-
terialen is ontstaan\'. Welnu over het geheele rijk was de lagere
adel in tweeën gesphtst. Een deel voegde zich in de territoriën
en werd landsassig, een ander deel bekampte zich door veree-
nigingen en andersinds het recht om rijksonmiddelbaar te zijn.
De politiek van den keizer had nu moeten strekken om dit
laatste gedeelte een organisatie te geven en het aan zich te ver-
binden. Dit deed hij niet krachtdadig genoeg, wel verbond hij
vele ridders aan zich, maar hij maakte geen ligchaam uit al die
ridders, en misschien deden de omstandigheden hem wel al het
nadeel zien dat de ridders veroorzaakten, en niet al het voor-
deel opmerken dat er mede te bereiken viel. Zoo had hij zich
op zijn rondreizen genoodzaakt gezien in Thüringen 66 roof-
sloten te vernietigen, en in 1290 liet hij te Ilmenau 29 roof-
ridders ophangen Wat
de steden betreft, hij begunstigde
ze op allerlei wijze omdat hij ze ook op allerlei wijze noodig
had, van twee zaken voorzagen zij hem altijd, en wel vooreerst
van geld, nergens was bijna kapitaal dan bij haar, en dan leverden
zij hem krijgsknechten, want in den langzamerhand zich vervor-
menden toestand van Europa, begon de krijgsmacht de feoda-
hteit ook te verminderen. — Eudolf was een individualiteit, tal-

\' Zie Roth von Schreokenstein, pag. 309.
^ Menze], pag. 400.

-ocr page 298-

looze geschiedenissen wist het volk van hem te verhalen, hij
had gedaan wat hi] kon, toch was er niet genoeg eenheid: de
Hansa zich niet bekommerende om het rijk ging haar eigen
weg, in 1285 sloot zij na een heftigen strijd een vrede met
koning Eric van Noorwegen te Colmar, waardoor haar de alleen-
handel werd verzekerd. Ook bleven overal de veeten nog
voort-
woeden, een slag als die bij Woeringen was mogelijk, en tot
groot ongeluk voor Duitschland werd bij zijn dood in
1291 zijn
zoon niet tot keizer verkozen: de eenheid in het streven der
keizers werd daardoor al weder verbroken. Maar de duitsche
keurvorsten begrepen zeer goed dat met het vestigen van een
erfmonarchie hun macht gebroken was, zij kozen dus een ridder,
die de speelbal kon wezen van de aristocratie der vorsten, AdoH
van Nassau.

Zijn regering moet als eeu korte reactie tegen die van Eudoh
worden opgevat: hij was een ridder in den waren zin des woords,
dapper in den krijg, onnadenkend en zonder regeringsplannen:
overal werd het rijk dan ook verzwakt en heerschte er verwil-
dering. Wel poogde Adolf zich te versterken om dan krachtiger
te kunnen werken, maar de middelen die hij daartoe gebruikte
waren niet altijd even edel. Hij nam geld aan van Eduard I om
Engeland tegen den koning van Erankrijk te helpen, maar ge-
bruikte dat geld om zich zeiven van het landschap Meissen te ver-
zekeren De gruwelen door zijn soldaten in Meissen en Thü-
ringen bedreven verbitterden aller harten, men w^endde de oogen
naar Albrecht Eudolf van Habsburg\'s zoon. Deze had te kam-
pen gehad met de Hongaren, met zijn zwager den Boheemschen
koning Wensel, en met de Zwitsers. In het laatste land dat
zich zelf rijksonmiddelbaar verklaarde had het huis Habsburg
landsheerlijke rechten, doch om die te weerstaan verbonden zich
kort na Eudolfs dood Uri, Schwjrtz en Unterwaiden. — De
duitsche keurvorsten dan en vooral Gerhard van Mainz, die
Adolf eerst had benoemd, verbonden zich weder, en zoo
groot
was -reeds de macht dier keurvorsten, dat zij den keizer Adolf
wegens onbekwaamheid afzetten, en Albrecht kozen. Een
strijd

1 Zie Hillebrand, pag. 418.

-ocr page 299-

begon. Adolf steunde vooral op de Pfalz en ook op de steden,
Want de steden tocli hielden in naam zich aan Adolf, omdat
deze haar eigen weg haar liet gaan. Bij den revolutiegeest die
overal heerschte waren de steden geheel onafhankelijk gewor-
den, zoo zij slechts de rijksbelasting betaalden; in haar midden
begon reeds de strijd tusschen de regerende geslachten en de
gilden der handwerkers. Ook op het platteland poogden de
hoorigen zich meer en meer vrij te maken. Er moest een einde
aan alles komen. Adolf verhaastte zijn val door zelf zijn tegen-
stander bij Göllheim aan te vallen doch sneuvelde in den slag. —
Albrecht nu zette de traditie van zijn vader weder voort en
ontwikkelde verder diens beginselen: hij liet zich eerst nog eens
kiezen door de keurvorsten en sloot toen een verbond met
Erankrijk\'s koning. Dat verbond hetwelk hoofdzakelijk tegen
Bonifacius VIII den paus gemaakt was duurde echter niet lang.
Albrecht verzocht en verkreeg de goedkeuring als keizer van
den paus, doch in zooverre was die toenadering tot Erankrijk
beteekenisvol geweest, dat het meer en meer bleek hoe de
Habsburgers geheel en al de fransche koningen zich tot voor-
beeld namen \\ De politiek van Albrecht was dan ook de macht
der groote standen te breken, zich op de steden en ridders te
steunen. Hij begon de tollen op den Ehijn af te schaffen: doch
uu ontbrandde de krijg tusschen de vorsten aan den Ehijn en
den aartsbisschoj) van Mainz tegen Albrecht. De keizer ver-
sloeg ze. Hij vergrootte zich weldra overal. Aan alle kanten
Zocht hij weder de rijkseenheid te herstellen, hij kocht overal
bet land op, en benoemde op elke plaats waar hij macht had
ïijksvoogden. Eberhart van Wurtemberg tegen wien reeds zijn
Vader gestreden had bekampte ook hij, en zijn macht in Schwa-
ben poogde- hij te vermeerderen om die tegenover Zwitserland
fe stellen. Zijn plannen om ook Thüringen en Meissen alsmede
Bohemen, waar Wensel\'s zoon, de laatste uit het huis der
Bremysliden, gestorven was te verkrijgen, mislukte echter. Dit
neemt niet weg dat het doel van Albrecht even duidelijk blijkt,
zelfs wenschte ook hij de keizerskroon erfelijk te maken, en

^ Zie Menzel, pag. 419.

-ocr page 300-

toen dit mislukte wilde hij op het voorbeeld der fransche ko-
ningen zijn haismacht niet breken, hij gaf dus het apauage niet
aan zijn neef. — Dit was de oorzaak vau ziju dood, hij werd
in 1308 vermoord. Niet te loochenen is het dat \'t werk der
beide eerste Habsburgers geen vruchteloos werk is gcAveest, hoe
hardvochtig een karakter ook de laatste mogen gehad hebben,
zijn doel om eveu als zijn vader weder eenheid te brengen iu
de groote splitsing was hem ten minste eenigzins gelukt V

Wij zullen thands een auder huis dat van Luxemburg het-
zelfde zien beproeven. De eerste echter Hendrik VII deed het
op geheel andere wijze dan de eerste Habsburgers, huldigde hij
ook al meer dau zij gedaan haddeu de fransche vormen iu zijn
omgeving, het idee van koningschap werkte hij op minder fran-
sche wijze uit, dan zij in hun daden bleken te doeu. Veelmeer
stelde hij zich Karei den Groote en Barbarossa ten voorbeeld,
met andere woorden hij was meer keizer dan koning, de Habs-
burgers meer koningen dau keizers. Welker opvatting voor het
vervolg zegenrijker kon wezen wagen wij Iber niet te beslissen,
zeker is het dat Hendrik VII, hoe edel en ridderlijk ook zijn
karakter, hoe fier zijn gemoed ook moge geweest zijn, in zijn
pogingen door eeu te vroegen dood geheel werd te
-leurgesteld-
De keurvorsten haddeu hom gekozen om weder een niet al te
machtigen keizer te hebbeu; hoe de paus ook de keus van Hen-
drik van Luxemburg bevorderde ten einde den invloed van den
franschen koning, die zijn broeder tot duitsch kouing wilde
laten verkiezen, niet oppermachtig te maken, hebben wij
vroeger
aangewezen. Twee belangrijke zaken wist Hendrik VII te vol-
voeren. Vooreerst regelde hij de opvolging in Bohemen. IN^»
het uitsterven van den laatste uit
\'t geslacht Premjsl was eerst
Rudolf Albrecht\'s zoon, daarna Hendrik van Carinthië en \'Tirol,
vader van de later zoo befaamde Margaretha Maultasch en schoon-
zoon vau den vroegeren kouing Weusel II, koning aldaar
geweest.
Deze Hendrik was echter weggejaagd om zijn willekeur, de
keizer stond den Bohemers uu op hun bede zijn zoon Johan ten

1 Zie Eoth von .Schreckenstein, pag. 351, cn Droyscn, quot;Preussische Politik*\'
I, pag. 188—143.

-ocr page 301-

jare 1310 tot koning toe. Toen dit geregeld was, en de keizer
zich op een rijksdag te Spiers van de goede verstandhouding
met de Hahshurgers verzekerd had hegon hij voorbereidingen te
maken om een tocht naar Italië te ondernemen, ten einde daar
het geschokte keizergezag te herstellen. Het verlangen was
daar ook overal luide geworden naar een keizer sinds de paus
te Avignon zijn zetel hield. Toch gelooven wij met Ferrari *
dat Hendrik VII in Itabë een verkeerde rol ging spelen. In
plaats van te beantwoorden aan het ideaal dat Dante zich van
hem gevormd had, komt hij overal als bemiddelaar tusschen de
twee partijen: men had een Ghibellynschen opperheer verwacht
en een keizer nadert, van wiens lippen men altijd de woorden
slechts hoorde: ik ben gekomen voor het geheel en niet voor
de deelen. Vandaar het droeve lot dat aan den heldhaftigen
man te beurt viel, men begreep die onverschiUigheid voor het
partijleven nog niet. Mettegenstaande wonderen van dapper-
heid mislukte de tocht geheel, en na zijn broeder te Brescia,
zijn vrouw te Genua, zijn vrienden in Eome\'s straten, en zijn
soldaten overal verloren te hebben, trekt hij voor het laatst op
tegen Robbert den koning van Napels, den vriend der letteren
en der poësie, en stedehouder van den paus, — maar sterft
waarschijnlijk vergiftigd reeds te Buon-Convento (1313). — In
Duitschland was intusschen alles zijn eigen weg gegaan. Tegen
Eberhart van Wurtemberg was reeds te Spiers een rijkstocht be-
sloten, en aan Koenraad van Weinsberg,\' den opperbevelhebber
in den oorlog, sloten zich nu alle steden van Schwaben aan.
Het is de eerste merkwaardige stedenoorlog die in Duitschland
gevoerd is. De steden hadden zich vast verbonden, en Eber-
hart\'s macht werd geheel gebroken. In \'t algemeen was de
koning, hoewel hij zich de vorsten te vriend had weten te
houden, de overige standen niet ongunstig geweest. De Hansa
had zich om niets bekommerd wat het rijk aanging en was in
heftigen strijd geweest met Waldemar, markgraaf van Branden-
burg. —- Had de keizer slechts langer geleefd! maar zijn vroege
dood belette elke duurzame inwerking;.

L

\' Zie Ferrari, III, pag. 89—119.

-ocr page 302-

\'Na Hendriks sterven poogden de Habsburgers, zoo als natuurlijk
was, weder de kroon te verkrijgen, de
zoon van Albrecht hertog
rrederik liet zich kroonen, bijgestaan door zijn dapperen broeder
hertog Leopold, Keulen, Brandenburg, Saksen en de paltzgraaf
aan den Ehijn verklaarden zich voor hem: maar de Luxemburg-
sche partij zat niet stil, en daar Jan van Bohemen te jong was viel
haar keus op hertog Lodewijk van Opperbei^jeren. Het in \'t ver-
volg zoo belangrijke geslacht der
Wittelshaclurs (met de vorsten-
huizen van Habsburg en Hohenzollern heeft \'t toch den meesten
invloed op Duitschland gehad) komt zoodoende tot de keizers-
kroon. Wij hebben vroeger opgemerkt hoe in 1180 Otto van
Wittelsbach het door Hendrik den Leeuw verbeurde hertogdom
Beijeren kreeg. In het jaar 1214 was de hertog van Beijeren
ook met het paltzgraafschap aan den Ehijn beleend % en toen
in 1255 het hertogdom Beijeren in twee deelen werd gesplitst
bleef de Ehijn-Paltz aan de Opperbeijersche Hnie. Hertog Lo-
dewijk nu die naar de keizerskroon stond had met zijn oudsten
broeder moeten deelen, deze Eudolf geheeten hield zich in de
Pfalz op en hield dus de keurstem; de beide broeders waren
echter gedurig in oneenigheid. De Nederbeijersche linie had
toen ter tijde slechts onmondige leden en tot voogd was hertog
Lodewijk van Opperbeijeren gekozen. De adel in Nederbeijeren
betwistte hem die voogdij en ten jare 1313 had hij zich met
behalp van de steden bij Gammelsdorf het recht op de voogdij
met de wapens veroverd. ïoen zoo de aandacht op hem was
gevestigd als bondgenoot der steden werd hij tot Duitsch koning
verkozen, en zoo had men in 1314 in Duitschland twee tegen-
koningen. Wij behoeven er niet op te drukken hoe alle een-
heid alzoo weder werd verbroken, hoe het werk met zooveel
moeite door de Habsburgers en door Hendrik YII tot stand
gebracht vruchteloos werd vernietigd, hoe weder de elementen
in den Duitschen staat hun eigen weg moesten gaan, daar een
leider ontbrak die den koers hun aanwees. — Acht jaren duurde
de strijd tusschen de twee keizers:
woedende oneenighedenken-
merkten dien strijd, daar het tevens een kamp der
partijen

Zie F. W\'alter, «Deutsclie EeclitsgescMchtequot;, pag. 164.

-ocr page 303-

werd. — Vooreerst toch teekenden zich langzamerhand duidelijker
de twee tegenover elkander gestelde machten van
adel en steden.
Over het algemeen doch niet als vaste regel is te stellen dat de
adel voor de Habsburgers en de steden voor den Wittelsbacher
waren. Vooral in den oorlog dien hertog Leopold tegen de reeds
door Hendrik VII erkende Zwitsersche eedgenooten voerde om
de macht der Habsburgers däar te herstellen, had de adelspartij
ten jare 1315 bij Morgarten een gevoeligen slag geleden, waarvan
Lodewijk handig partij trok. Doch ook in de steden zelve
begon een strijd tusschen het meer aristocratische en het demo-
cratische element. Het waren
de gilden der handwerkers die
overal verlangden dat de zoogenaamde patricische geslachten die
tot nn toe het bestuur der steden hadden geleid ook hun een
deel in de regering zouden geven \\ Weder kan men stellen
dat de hertog van Beijeren aan die democratische pogingen niet
ongunstig was, in allen gevalle vertegenwoordigden de Habs-
burgers ook hier het aristocratische belang. Bij Mühldorf in
1322 had eindelijk een beslissende slag plaats: hertog Erederik
werd geheel geslagen en zelfs gevangen genomen. Lodewijk
was nu ook werkelijk keizer en had zijn zege vooral te danken
aan het beleid van zijn opperbevelhebber, die als ten teeken van
de macht van den derden stand een eenvoudig burger uit Neu-
renberg Siegfried Schwepperman was. De kracht van den adel
in de legers zonk bij het vallen der feodaliteit: en de ridders
moesten het aanzien en toejuichen toen aan de keizerlijke tafel
na den veldslag de keizer de weinig voorhanden zijnde spijs ver-
deelde met deze woorden: Jedem ein Ei, dem frommen Schwep-
perman zw^ei Wel was Lodewijk nu keizer maar de strijd der
partijen hield daarom niet dadelijk op; hertog Leopold had zich
ook niet onderworpen, en als ware het om dien tweedubbelen
kamp, van adel tegen steden en van aristocratie tegen demo-
cratie in de steden zelve, nog meer te verwarren begon koning
Lodewijk den heftigen strijd met
den paus. De vijanden van
Lodewdjk waren dus nu de volgende: vooreerst de paus, dan

1,1 ;I

^ Zie Droysen, quot;Preussische Politikquot;, pag. 162.
- Zie W. Menzel, pag. 439.

-ocr page 304-

de partij van Leopold die zich naauw aan Frankrijk aansloot,
en bovendien kou de keizer nooit geheel rekenen op den avon-
tuurlijken kouing Jan van Bohemen. Elk vau deze bediende
zich vau de middelen die hem ten dienste stonden. De paus
deed Lodewijk in den ban — en eeu machtig teeken des tijds
was het dat zoo weinigen zich om die excommunicatie bekom-
merden. Hertog Leopold verstond zich met den frauschen
kouing om dien tot keizer te doeu krooueu, hetwelk alleen
verhinderd werd door de vaderlandslievende taal van den com-
mandeur der duitsche orde Berthold von Bucheck: en Jan van
Bohemen was nu geheel tegen Lodev.quot;ijk sinds dat de keizer
Brandenburg, waar in 1320 het vorstenhuis der Ascauiers was
uitgestorven aan zijn eigen zoon had gegeven. Krachtige
bondgenooten voor den keizer waren de steden en vooral de
Franciscanen die overal rondgingen om tegen den paus en diens
aanmatigingen te prediken. Doch geen wonder is het dat. de
keizer tot allerlei hulpmiddelen zijn toevlucht moest uemen,
verpanding op verpanding van het rijksgoed volgde, eu mis-
schien wel ook door die omstandigheden gedwongen ontsloeg hij
in 1325 Frederik uit de gevangenis, ja ua een onderhandeling
die Frederik met zijn broeder Leopold moest beginnen en na
welker vruchtelooze afloop hij zich weder gevangen stelde, maakte
de keizer een verdrag met hem volgeus hetwelk zij te zamen
zouden regeren, welk plan zoo het ten uitvoer was gebracht,
het idee van het middeleeuwsche keizerrijk wel het ergst zou
miskend hebben. Doch van dien tijd af was Lodewijk geluk-
kiger. In 1326 werd hij vau ziju ergsten vijand verlost, te
weteu Leopold stierf. Nu kon hij om ziju tweeden vijand des
te meer afbreuk te doen in 1327 eeu tocht uaar Italië onder-
nemen. Die tocht in Italië was echter eeu der ongelukkigste
van allen die volvoerd werden De Ghibellynsche partij anders
had zich däär weder krachtiger doen gelden sinds paus Johan-
nes XXII zijn zoon Bernard du Poyet afgezonden had om de
belangen der Guelfen te bevorderen. De reactie tegen den paus

1nbsp;Zie Carlyle, quot;Frederick the Greatquot;, T, p. 180.

2nbsp;Zie Ferrari, III, pag. 334—255.

-ocr page 305-

289nbsp;II

concentreerde ziek vooral om de Yisconti te Milaan, om Can
grande della Scala te Verona, en Castrnccio Castracani te Lncca
en Pisa ^ De keizer nn vervreemdde reeds dadelijk van zicli
zijne natuurlijke bondgenooten de Visconti, Castrnccio scheen
hem niet te vertrouwen, en na strijd op strijd, zelfs na de benoe-
ming van een tegenpaus, was zijn nederlaag, toen hij Italië
verliet, volkomen. In Italië was langzamerhand ook geene heer-
schappij voor een keizer meer te verkrijgen; de veertiende eeuw
was de tijd dat Itahë het scheen te begrijpen dat men zich ge-
heel van den invloed des keizers moest vrijwaren, en zich meer en
meer scharen om de zich opgeworpen hebbende vorstenfamilies in
de steden, de partijen vermengden zich langzamerhand; door het
tragische floers heen heeft Shakspere ons doen zien hoe te Ve-
rona de Montecchii en de Capuletti zich boven het graf van
Eomeo en Julia verzoenen, quot;o brother Montagne give me thy
hand,quot; en de rechtsgeleerde Bartolus vernietigt juridisch het
onderscheid tusschen de twee secten: men kan guelf in de eene
stad en ghibellyn in de andere zijn, dat is de uitspraak van
zijn tractaat -\'de Guelfis et de Ghibelhnisquot; ^ Jan van Bohe-
men om wien de Ghibellynsche partij na den ongelukkigen af-
loop van Lodewijk\'s tocht zich schaarde, kan ook niets volvoeren,
hij komt en verdwijnt als een komeet, en Itabë is voorbereid
tot het groote feit dat weldra in Duitschland zou volvoerd worden.
Toen Lodewijk toch was teruggekomen, begon eindelijk als
\'t ware Duitschland het in te zien dat het, zoo \'t niet ge-
heel te gronde wilde gaan, zijn keizer tegen den paus moest
bijstaan; Jan van Bohemen bewerkte, toen Erederik van Oosten-
rijk in 1330 stierf, een volkomen zoen tusschen den keizer en
de Habsburgers, en toen nu de paus Johannes XXII was ge-
storven en opgevolgd in 1334 door Benedictus XII, die alleen
door Erankrijk werd verhinderd in zijn voornemen om Lode-
wijk van den ban te ontslaan, sloten de keurvorsten in het
jaar 1338 het beroemde
keurverdrag te Rense waar het kei-

1nbsp;Deze laatste is genoeg bekend door de levensbeschrijving die Machiavelli van
hem gegeven heeft.

2nbsp;Zie Ferrari, IIT, pag. 185 en 104.

3nbsp;Zie Hillebrand, pag. 430 en Eichhorn, II, p. 22 en 23.

-ocr page 306-

zerlijk gezag onafhankelijk van de krooning des pausen werd
verklaard. Zoo was dan ten voordeele van Duitschland met de
traditie der middeleeuwen gebroken, het verdrag tusschen keizer
en paus dat weleer de wereldgebeurtenissen aaneensnoerde, werd
verscheurd, het idee van het
duitsche heizerryh werd nu ook
in woorden opgegeven gelijk het reeds zoo lang inderdaad had
opgehouden te bestaan, en de keizer kon van nu af aan Duitsch-
land een eigen ontwikkeling, zoo als de overige landen die
hadden, een eigen vorming laten najagen, nu de hersenschim
van het duitsche algemeene door den paus gewijde keizerschap
was weggenomen. — Het scheen dan ook alsof Lodewijk na
dien tijd geheel met de middeleeuwen wilde breken, na nog
eenige vruchtelooze pogingen, om zich met den paus te ver-
staan, vervreemdde hij van zich meer en meer de hooge aristo-
cratie om zich geheel op de stedeu te steunen ^ Wel verbood
hij in 1341 het openen der Pfalhurgers, en bracht oogeublik-
kelijk dus den steden nadeel toe, maar voorrecht op voorrecht
volgde als teeken van \'s keizers gunst. Zich in zijn toestem-
ming verheugende, verbonden zich de steden telkens tot fede-
raties tegen den adel, op de rijksvergaderingen hielpen zij hem,
staande tegenover zijn vijanden, en hun woordvoerder sprak de
merkwaardige woorden: quot;de steden staan of vallen met het rijk.quot;
De vorsten werden ontevreden, vooral ook toen hij het huwelijk
wettigde van zijn zoon Lodewijk (aan wien hij Brandenburg
reeds gegeven had) met Margaretha Maultasch, weggeloopen
echtgenoote van den oudsten zoon van Jan van Bohemen, en
welke Tirol, Carinthië, Stiermarken en andere bezittingen mee-
bracht. De paus kon veld winnen, en een tegenkoning werd
benoemd; de tweede zoon van Jan van Bohemen, Karei IV,
doch plotseling stierf Lodewijk zonder eenig wezentlijk resultaat
voor Duitschland verkregen te hebben. Twee geduchte stroo-
mingen hadden in \'t rijk evenwijdig geloopen, de een tegen den
paus, de andere voor de democratie; zich van de eene bedie-
nende, geleid als ze werd door de schrijvers Willem van Occam,
Marsihus van Padua, Leopold van Bebenburg en anderen, had

\' zie Eoth van Schreckenstein, pag. 391.

-ocr page 307-

de keizer de tweede strooming niet kunnen tegenhouden, had in
zijn laatste dagen zich zelfs geheel aan de laatste willen toever-
trouwen, en had aldus onvoorzichtig een geweldige reactie van
deu adel opgeroepen: de kamp tusschen de twee elementen,
steden en adel, had zich uu gezet, het was de taak van ziju
opvolger om hier eenheid te brengen. — Het was overigens
een wilde ontzettende tijd, ook de natuur scheen slechts ver-
schrikking te kunnen baren, kometen waren reeds de voorboden
geweest, aardbevingen waren gevolgd, en iu 1347 kwam de
zwarte dood \' , en alle heftige hartstochten werden bij het ang-
stige volk opgewekt. De flagellanten zwierven rond, de Joden
werden vermoord, en ondertusschen stierf het volk bij hoopen
en werden de straten der steden hol en eenzaam, te Basel stier-
ven 14,000, te Straatsburg als ook te Erfurt 16,000 menschen. —
Karei van Bohemen werd iu zulk een tijd na Lodewijks dood
keizer, en het
Luxemburg sehe huis kon zich weder vestigen.
De tradities van Hendrik TII werden echter door hem niet op-
genomen. Integendeel. Waren er in den toenmaligen stand
vau zaken als van zelf twee huizen die mede iu aanmerking
kwamen voor de keizerskroon, de Habsburgers en Wittelsba-
chers , en werd het allengs duidelijker dat daarvan de eerste (zich
eenigzins vervormende) meer en meer aan de oude steunpilaren
van het vroegere keizerrijk deu adel eu de kerk zich aanslo-
ten, terwijl de Wittelsbachers huns ondanks misschien de de-
mocratische neigingen met hoop vervulden, het zou Kareis werk
zijn om bovenal te trachten
staatsman te ziju, en met de ele-
menten die er waren, te werken; de politiek der eerste Habs-
burgers vooral van Albrecht, uam hij op, maar waar deze met
geweld eu kracht optrad, berekende Karei naauwkeurig het ge-
volg vau elkeu sluwen gang dien hij ondernam. Veel meer dau
Albrecht werkte hij naar het voorbeeld der Eransche koningen.
Voor alles moest hij zijn
eigen stelling als keizer bevestigen.
De Wittelsbachers die over Brandenburg, den Pfalz, Opper- en
Neder-Beijeren en Holland heerschteu, werden op allerlei wijze

^ Zie de Limburgsche Cbronielc (wy hebben haar in den Prodromus historiae
Trevirensis, anno 17-57, pars posterior, pag. 1082 seqq.)

-ocr page 308-

geknakt, de valsche Waldemar — vermeende afstammeling van
het laatste vorstenhuis de Ascaniers — werd in Brandenburg
tegen hem ondersteund *, en daar geen kloek regent onder hen
gevonden werd, trof ongeluk op ongeluk hun huis: de Habs-
burgers, die Oostenrijk en een deel van Schwaben, benevens na
den dood van Margaretha Maultasch volgens hare beschikking
ook Tirol, Carinthië en Stiermarken hadden, werden tot \'s kei-
zers partij overgehaald, en een huwelijk gesloten tusschen Ka-
reis dochter en Eudolf van Habsburg. De tegenkeizers door
de Beijersche partij tegenover Karei gesteld, werdeii zonder
veel moeite ter zijde geplaatst, Eduard III trok reeds door
zijn parlement gedwongen terug, Erederik van Meissen werd
afgekocht, en ook Günther van Schwartzbergs macht verhep als
van zelf. Zoo stond dan de keizer alleen en vast. De tweede
zaak die Karei deed, was zijn handige politiek
met den paus\',
hij moest toch Duitschland met den paus verzoenen, en tevens
beproeven dezen van Erankrijks invloed los te maken. Dit ge-
lukte hem in beide opzichten; een schijntocht naar Eome moest
en Duitschland en den paus genoegen geven, en hij kon zich
nu aan Duitschland wijden. Wat hem daar te doen stond was
duidelijk, hij moest het
evenwicht tusschen de beide partijen,
den adel en de steden, herstellen, en beide weder aan gehoor-
zaamheid gewennen. Om de geweldige macht, die de steden on-
der Lodewijk hadden verkregen, neigde hij \'t eerst wel eenigzins
tot den adel, zoo als het ook onder hem was, dat de lagere
adel bepaald onder den adel werd opgenomen en de titels kreeg
die hij reeds lang feitelijk had gehad Zelfs hielp de keizer
de Habsburgers tegen de Zwitsers, doch deed dit laatste meer
in schijn dan metterdaad, en werkte ook niets uit, dan dit ééne,
dat de Zwitsers zich nog vaster — nu reeds acht kantons tot
het verbond waren toegetreden — bevestigden. Maar het meeste
heil voor Duitschland verwachtte de keizer van zijn
eigen erf-
landen.
Die Avilde hij krachtig regeren, tot een vast bolwerk
maken, ten einde dan de andere duitsche landen er om te groe-

\' Zie Carlyle, «Freaerick the Great,quot; T, png. ]87—190.
^ Zie Roth van Sehreekensteiii, pag. 402.

-ocr page 309-

peren. Hij zelf had Bohemen, zijn heide broeders Mähren en
Luxemburg. Zoo werd dan Bohemen inderdaad een land dat tot
voorbeeld voor alle andere kon strekken. Nog altijd in deze
19\'ïe eeuw is zijn naam een tooverwoord voor het volk en blijft
hij de groote koning naar wien men terugziet. Niet te vergeefs
was liij in zijn jeugd in Erankrijk geweest om niet in te zien
dat, volgens de middeleeuwsche ontwikkeling met haar onbehol-
pen finantiesysteem, geen materieel welzijn mogelijk was. Het
eerst wat hij dus ook deed, was een geheel fransche admini-
stratie der gelden in te voeren \\ en \'t verkeer voor den han-
del zeker te maken door een vast muntstelsel. Bohemen leverde
hem zoo doende schatten op, en hij was de eenige vorst die
altijd over geldmiddelen te beschikken had. Meer nog getuigt
het voor zijn staatsmansblik, dat hij het voordeel
van een concen-
treerende hoofdstad begreep, de stad Praag \' werd door hem
inderdaad het middelpunt van de Duitsch Boheemsche bescha-
ving, aan de overzijde van de rivier de Moldau bouwde hij de
nieuwe stad, die hij met de oude door een brug verbond, aan
alle kanten werd de stad uitgebreid en verfraaid, en om haar
ook het waardig middelpunt der geestesbeschaving te doen
zijn, stichtte Karei er de eerste hoogeschool van Duitschland.
Bohemen werd aldus een staat in den modernen zin, met
een hoofdstad die misschien hoofdstad van Duitschland kon wor-
den. Op zulk een vaste basis kunnende steunen, poogde Karei
voor Duitschland werkzaam te zijn. Is het aan de omstandig-
heden te wijten of aan Karei IV zeiven, dat die werkzaamheid
niet krachtiger, niet meer proefhoudend bleek te zijn. Wij ge-
looven dat beide en de tijd en de keizer de schuld hiervan
dragen. De keizer greep niet als een Barbarossa of als een
Hendrik VII, in de kern der moeijelijkheden in, maar ging
voorzichtig stap voor stap voorwaards; wel had hij, meenen
wij, het ideaal steeds voor oogen, maar de tijd was een buiten-
gewone en vorderde misschien quot;een reddende daad.quot; — Sinds dat

1 Zie Droysen, pa^. 196 seqq.

3 Zie over Praag boliaive Kiehm ook (Bakhuizen van den Brink) quot;Gidsquot; 1846
11, pag. 290 seqq.

-ocr page 310-

20-1

te Eeiise eindelijk het idee van het Duitsche keizerrijk was op-
gegeven, was er als \'t ware een nieuwe rijksgrondwet noodig.
Karei bewerkte die, en de
gouden hul, die van nu af de toe-
standen zou regelen, kwam in 1356 tot stand ^ En wat was
het resultaat dat de gouden bul voor Duitschland had, zooals
die neergeschreven wet het meebracht? Vooreerst dit. Twee
staatsvormende beginselen waren over: het duitsche koningschap
en de territoriën, het eerste het beginsel der eenheid, het laatste
dat der splitsing vertegenwoordigende, welnu, terwijl het de
tijd zou geweest zijn om het eerste te bevestigen en te verster-
ken, werd het bijna opgegeven, en het systeem der territoriën
zegevierde. Een keurvorstelijke oligarchie met een keizer in
het midden als eminent hoofd, zou Duitschland regeren. Want
die zeven keurvorstendommen kregen de kracht om zich geheel
tot onafhankelijke staten te vormen, daar hun het jus de non
evocando werd gegeven. Het waren de geestehjke keurvorsten
Mainz, Keulen, Trier, en de wereldlijke Bohemen, de Rijn-
paltz, Saksen en Brandenburg. Wel had de sHmme keizer ge-
zorgd dat Bohemen den meesten invloed had, en zelfs had hij
de machtigste territoriën van Duitschland, te weten Oostenrijk
Beijeren en het geslacht der Wettins geen keurstem gegeven,
doch dit juist maakte de anomalie nog grooter, daar hij allengs
de overige rechten der keurvorstendommen toch als van zelf
aan deze huitengeslotenen moest geven. En toen later Karei IV
in 1373 het keurvorstendom Brandenburg, waar achtereenvol-
gens de drie zonen van keizer Lodewijk geregeerd hadden, van
den laatsten dezer zonen kocht \', om zoo doende zijn huis en
het duitsche koningschap te versterken, was dit een geweld-
dadige maatregel nu eenmaal de aurea bulla was vastgesteld.
Bovendien, hoe was er voor dat gedeelte van den adel, dat

1nbsp;Zie de studie van Paul Jacoby in het quot;Zeitschrift für die gesammte Staats,
wissenschaft,quot; 1857, pag. 142—164.

2nbsp;Hij gaf Brandenljurg aan zijn oudsten zoon Wenzel. Na dezen kwam het aan
Sigismund, die het eerst verpandde aan zijn neef Jobst von Mähren (zoon van Maul-
tasch) toen aan anderen, en het eindelijk verkocht aan Frederik VI van Hohen-
zollern, burggraaf van Neurenberg, aan wiens geslacht het verbleef. Zie Carlyle,
quot;Frederick the Gj-eat,quot; 1, pag. 202 en 222.

-ocr page 311-

zich niet tot den vorstenstand had knnnen verheffen, en voor
de steden gezorgd? heiden werd het verboden om op zich
zelve verbindtenissen te maken zoo als weleer ^, en dat ter-
wijl grooter dan ooit het gevaar werd, dat die adel in plaats
van een rijksadel een adel onderhoorig aan de vorsten der ter-
ritoriën werd, en de steden ook landsassig dreigden te worden:
het zich verbinden van steden met den adel was alleen geoor-
loofd, maar dat verbood de tijd, en om dat voor te bereiden
had het bestuur der keizers te weinig gedaan, van zelf sprak
het, dat de onweerswolken zich weldra zouden zamenpakken.

Op het einde vau Kareis leeftijd eu ouder de regering vau
zijn zoon Wenzel stortten de buijeu neer.

Toen toch de keizer de verschillende elementen van het rijk
aau hun lot overliet, aau de vorsten het recht gevende om zich
in huu territorie tot onafhankelijke landsheeren, en hun onder-
hoorigheden tot staten te vormen, moesten de verschillende
rijkselementeu, zoo zij zich niet alle zelfstandigheid door de
vorsten wdden laten ontnemen, hun eigen weg gaan, en uit
eigeu krachten verdediging zoeken. Eeeds vroeger hebbeu wij
aangetoond, hoé dat verdedigingsmiddel bij de Duitschers altijd
het associatiewezeu was. De steden hadden zich reeds overal
verbonden tegen den adel. Maar nu dat gedeelte van den adel, dat
niet tot den vorstenstand behoorde, in zijn rechten werd bedreigd,
bleef voor de ridders, die niet aan de vorsten der territoriën
zich wilden onderwerpen, niets anders over, dan om hetzelfde
middel te gebruiken dat de steden haddeu gebezigd, zich ook
ouderling tot ridder bonden te vereenigen K Zoo had men nu
stedeuverbouden tegeu de ridders en vorsten, maar bovendien
ridderverbouden, welke wel is waar tegen de vorsten waren
opgericht, maar nadat zij eenmaal tegenover de vorsten hun
positie hadden gehandhaafd, te zamen met de vorsten de steden
gingen beoorlogen, want vergeten wij \'t niet, de haat tegeu
de steden was altijd nog grooter dan tegen de vorsten. Die

1nbsp;Zie cap. XV vaa de aurea bulla: de conspiratoribus (pag. 238 van do Editie
le droit public Germanique, 1749, torn.. II.)

2nbsp;Zie Koth von Schreckenstein, pag. 447 en 454.

-ocr page 312-

ïidderbonden, allen het in stand houden van de vrede tot leus
voerende, waren de elementen, die het verleden vooral vertegen-
woordigden ; vooreerst hadden zij krachtig het bewustzijn van tot
het heilige duitsche rijk te behooren, en dan waren zij het, die
de traditiën van de feodaliteit wilden opwakkeren, zoo als wel-
eer de provinciale ligues in Frankrijk, tegenover de hand over
hand toenemende minachting der kerk en de democratische
woelingen in de steden. Niet te miskennen is het, dat deze
ridderbonden in den nu eenmaal gegeven toestand van Duitsch-
land zeer veel kwaad deden, een staatsvormende kracht was er
in hen niet, zij beletten de steden zich zelfstandig te vesti-
gen, maar verhinderden ook de territoriën in \'t begin zich af
te zonderen en tot staten te vormen. De onlusten namen het
eerst een aanvang in Schwaben. Graaf E verhard der Greiner
van Wurtemberg begon den strijd tegen den ridderbond der
Martinsvögel, welke strijd na eenigen tijd werd bijgelegd door
den keizer, en waarin de steden den onrustigen graaf geholpen
hadden. In Hessen deed de ridderbond vom Stern weldra zijn
invloed gevoelen, en deed het land geweldig nadeel; ook ont-
stond daar de bond von der alten Minne. Verder ontmoeten
wij tegen 1370 in Schwaben een ridderbond mit dem Schwerte,
en een von der Krone in 1372, alsmede een mit dem Wolfen;
doch in hetzelfde jaar begon Everhard van Wurtemberg zijn strijd
tegen de steden, die hij bij Altheim volkomen versloeg. Het
was een ontzettende tijd voor geheel Du.itschland, keizer Karei
verpandde rijksstad bij rijksstad om geld te verkrijgen, ten einde
Brandenburg te kunnen koopen, en daarbij stortten zich de En-
gelsche compagniën al roovende in Duitschland. Wat wonder
was het, dat de steden in \'t zuiden, nu de adel en de vorsten
tegen de compagniën bijna niets gedaan\' hadden, zich vaster ver-
bonden en verder van geen vorsten en adel wilden weten. Veer-
tien steden kwamen in Juli 1376 te zamen. Naauw was hun
bond bevestigd, of keizer Karei in verbond met den graaf van
Wurtemberg en den adel ging ze beoorlogen: voor het eerst
werd in dien krijg \'t buskruid gebruikt, bij Reutlingen won-
nen dc steden het, en Wenzel sloot in naam zijns vaders 29 Sep-
tember 1377 een voor de steden zeer voordeeligen vrede. De

-ocr page 313-

eerste phase van den stedenkrijg eindigde dus geheel ten nadeele
der vorsten en van den adel, doch was oorzaak tevens van een
nadere aansluiting der vorsten en der ridders, en hij den dood
des keizers in 1378 stonden de adel en de steden wel toegerust

ten strijde tegenover elkander.

Dit had in \'t zuiden plaats, terwijl in het noorden zich even-
min bekommerende om keizer en rijk, de Hansa haar grooten
werkkring steeds had uitgebreid; nadat de steden die dat ver-
bond uitmaakten reeds in 1361 met koning Waldemar III van
Denemarken den krijg hadden gevoerd zetten zij dien in 1367
door. Hun aantal bedroeg thands 77 steden en zonder zich te
storen aan de banverklaring van Karei IV en van de kerk,
sloegen zij den Deenschen koning volkomen en sloten in 1370
een vrede waarbij bepaald werd, dat niemand den troon van De-
nemarken kon bekhmmen zonder hun toestemming.

Den steden zoowel in het noorden als in het zuiden scheen het
lot gunstig te zijn, terwijl het rijk den keizer was ontgbpt.
Ja het geheele rijk ging zijn eigen vaart, van een politiek van
koning Wenzel, Kareis opvolger, is bijna niet meer te spreken.
In Schwaben begon heftiger de strijd tusschen den adel en de
steden, van alle kanten ontstonden nieuwe ridderbonden, Avaarvan
de grootste en invloedrijkste de Leeuwenbond was. Ook de steden
aldaar verbonden zich naauwer. Wat al plannen beraamd en ook
uitgevoerd werden, die vereeniging tusschen den adel en de steden
bedoelden, niets baatte, de wilde elementen beten zich niet in
\'t gareel brengen. Bij Sempach verloor eindelijk de adel een
beshssenden slag tegen de Zwitsers, doch bij Döffingen, niet ver
van Weil, Averden de vereenigde Schwabische steden door den
adel onder den graaf Everhard van Wurtemberg voor goed ge-
slagen. De landvrede van Eger daarop gesloten was den steden
zeer ongunstig, de adel maakte van die gelegenheid gebruik om
telkens nieuwe verbindtenissen te vormen, de keurvorsten zetten
daarop wegens groote ongeschiktheid den keizer Wenzel af, en
alles woelde Avild dooreen zonder leider, zonder hoofd.

In zulke stormen ging de veertiende eeuw voor Duitschland
onder: het zal wel niet noodig zijn aan te
Avijzen tot hoe weinig
bevredigend een resultaat de reconstructie van het rijk sinds

-ocr page 314-

Eudolf van Habsburg gevoerd had. Van de drie begrippen \'t
keizerschap, \'t koningschap en het idee dat aan de territoriën
ten grondslag lag had alleen het laatste gezegevierd, de duitsche
keizers hadden \'fc misschien kunnen verhoeden, maar hadden bijna
niets daartegen gedaan, de hooge aristocratie Vfas hun te machtia;
geweest, en keizer Karei IV had eindelijk niets beter geweten
dan nu ook maar zelf zijn erflanden af te ronden, en voor goed
het systeem, dat de overwinning wegdroeg, in de aurea bulla als
wetsvoorschrift te boeken. Weldra zou het keizerschap worden
opgenomen door den stam die zich in het zuiden een vorstelijk
gebied had geschapen, dien der Habsburgers — in het noorden
zou een territorie, dat de Hohenzollern zich gekocht hadden, het
steunpunt van menigerlei verwachting worden, en de Wittels-
bachers benevens zoo vele andere huizen zouden elk een kring
om hun eigen belang trekken en die sfeer pogen te vergrooten;
terwijl het rijk zou vertegenwoordigd worden door twee steden
Wetzlar en Eegensburg, waarnaar de reiziger thands nog zijn
stappen richt, om daar te mijmeren hoe grootsch een ideaal dat
rijk eenmaal is geweest, wat trotsche aanmatigingen het immer
deed gelden, wat beloften het deed hooren, wat harten het fierder
deed kloppen, en wat droeve te-leurstelling het steeds heeft ge-
wrocht : en boven de gebouwen die in elk dezer twee steden die
denkbeelden bij hem opwekken zou de reiziger geneigd zijn het
devies neder te schrijven quot;plus deuil que joie.quot; — Want naarmate
grootscher het ideaal geweest is waarnaar werd gestreefd, naar-
mate ook de krachten die in de natie zich openbaarden meer
toereikend waren om de opgevatte gedachte te verwezentlijken,
naar die mate wordt ook de droefheid te grooter, Avanneer bij
het aanzijn èn van doel èn van krachten alle middelen die be-
proefd worden verkeerd blijken te wezen, alle wegen die inge-
slagen worden zijwegen zijn die tot geen uitgang leiden. —
Heeft men ooit steden gehad die krachtig bloeiden, en waar het
gemeentebewustzijn zich stout uitsprak, in wie de pHcht van
\'t staatsburgerschap tot misbruik toe werd begrepen en uit-
geoefend, het zijn de duitsche steden geweest: wel mochten zij
fier zijn op haar raadhuis dat midden op het marktplein zich
verhief met \'t prachtvolle front dat met kunstig weelderig aan-

-ocr page 315-

gebrachte sieraden en ievensgroote keizerstandbeelden prijkte,
met den toren wijd en zijd boven huis en muren uitstekend, —
Want van uit dat raadhuis werden de besluiten genomen door
de leiders van een bevolking, die met zoo noesten vlijt arbeidde,
zoo vroed elk handelsvoordeel bespiedde en najoeg, zoo jubelend
in haar voorspoed iu meestergezang eu volksbed de herinnering
van haar blijde vrelvaart heeft nagelaten. — Is er ooit een
adel geweest die behoorlijk geleid wouderen van godsvrucht eu
edelen zin heeft volvoerd, maar die aan zijn eigen lot over-
gelaten, geeu enkel element, geen enkele werking uaast zich
kon dulden, en alles om zich heen vernietigde, om zelf alleeu
alles te ziju, bet is de Duitsche adel geweest. Doch terwijl dat
Waarvoor zij konden Averken, het rijk, hun werd ontnomen,
sloten zij zich welhaast op iu hun kasteeleu aan Eijn eu Donau,
en oorlog tegeu allen werd de toestand dien zij schiepen, geen
staatsbelang kon hen meer tot zelfopoffering roepen, jaloersch
op al het andere om hén heen streden zij eeuwig om rechten,
dachten nimmer aan plichten, en het vaderland eindelijk bijna
ten val gebracht vervloekte zijn adel, al was ook de afstam-
mebng der oude rijksridders en die op die afstamming zich
beroemde, de vrijheer von Stein de redder van Duitschland.

En omdat al die middelen die in het duitsche volk waren,
niet gebruikt zijn omdat de weg die afgelegd moest worden
nooit scherp geteekend is, is Duitschland in der staten rei altijd
grooter gcAveest door wat het
vertegenwoordigt, dan door dat
Wat het doet. Geduld, hoop en concentratie vau krachten zijn
noodig tot elk goed gevolg in het leven, daarvan heeft de laatste
eigenschap, wat de Italianen zoo goed noemen het il piii ueir
Uno altijd aan de Duitschers ontbroken. Langen tijd hebbeu
zij doorgebracht in de salie des pas perdus, altijd op hun ster
wachtende, naar den blaauweu hemel ziende, hebben zij het licht,
dat zij in de hand hadden, uitgedaan, totdat het al duister om
hen is geworden. Toen hebben zij het begrepen dat noch het
Wachten op de toekomst, noch vooral het terugzien op het ver-

1 Zie E. M. Arndt, quot;Meine Wanderungen und Wandelungen mit Steinquot; 1858,
pag. 194.

-ocr page 316-

ieden iets baatten, dat voor alles een klaar inzicht in den tegen-
woordigen toestand moest verkregen worden, en dat zij het ver-
leden verleden moesten laten zijn: toen hebben zij het gevoeld
dat hnn groote wijsgeer Johann Gottheb Kchte een beeld voor
altijd van hen teekende in zijn rede an die deutsche Nation \';
quot;Het Duitsche volk van mijn tijd, sprak hij, schijnt mij toe
een geest te wezen, die over zijn lijk, waaruit zoo even een
heirleger van ziekten hem verdreven hebben, staat en jammert,
en zijn bhk niet losrukken kan van het eens zoo gehefde om-
hulsel, en vertwijfelend alle middelen beproeft om weder in die
woonplaats der krankten binnen te komen. Wel is waar hebben
reeds de levenwekkende adems der nieuwere wereld, waarin de
afgestorvene is ingetreden, hem tot zich opgenomen, en om-
geven zij hem met warme hefdestochten, wel begroeten hem
reeds blijde nog heimlijke stemmen der broederen, en heeten
hem welkom — wel beweegt het zich reeds in zijn borst, en
neigt het in zijn gemoed naar alle richtingen heen om de veel
heerlijker gestalte w^aartoe hij moet opwassen, te ontwikkelen —
maar nog heeft hij geen gevoel voor die adems, geen gehoor
voor die stemmen, of wanneer hij \'t al had, zoo is hij geheel
als opgegaan in zijn smart over het verhes dat hij geleden heeft,
en w^aarmede hij tegelijk zich zeiven gelooft te hebben verloren.
Wat is er met hem te doen?quot;

Wij eindigen onze beschouwing van Duitschland het hefst
met een vraag.

Zie de uitgave van den jongeren Fichte 18S9, pag. 10.

-ocr page 317-

VI.

TOT BESLUIT.

-ocr page 318-
-ocr page 319-

quot;W^ij hebben gezien hoe de drie groote beginselen in wier za-
menwerking men het hoogste ideaal van het middeleeuwsche
staatsbegrip zag, in de veertiende eeuw als opgegeven werden;
aan
het algemeen Christelijk Godsrijk op aarde werd niet meer
geloofd, elke staat begon op eigenaardig menschelijke wijze zijn
bestaan te waarborgen en zijn ontwikkeling te bevorderen: het
opperbestuur van keizer en paus werd niet meer geëerbiedigd,
de keizer zag zijn beheer tot Duitschland bepalen, de paus werd
als het ware genoodzaakt van zijn verkregen macht afstand te
doen, en hoorde het immer dreigender geroep dat hem gebood
voortaan alleen het geestelijke te beheerschen en een aanvang
te maken met de feitelijke afscheiding van kerk en staat: de
feodaliteit was geknakt en wetten en verordeningen vervingen
de plaats van eigenmachtig rechtssprekend en rechtsbedeelend
goeddunken. De drie groote beginselen zijn gevallen, onze
gansche studie heeft, zoo ze niet ten eenemale mislukt is, daarvan
den indruk moeten geven ; om echter zich een klaar denkbeeld
van het middeleeuwsche staatswezen te maken, zoo als het
bloeide in de dertiende, zoo als het viel in de veertiende eeuw,
is het niet genoeg alleen de groote trekken zich voor oogen
te stellen: met het aangeven van de beginselen is het werk
niet afgedaan, er blijft dan nog over, het geheim van het spe-
ciale en geheel eigenaardige leven te bespieden. Gelijk het
karakter van den ontwikkelden mensch zich wel \'t best uit in \'t
ééne doel dat hij immer najaagt, in den éénen hartstocht dien

-ocr page 320-

hij bf beheerscht bf waarvan hij \'t slachtoffer kan zijn — men
denke aan den Hamlet, aan den Othello — maar nimmer de
rijke natnnr van den mensch in haar oneindige sehakeering ons
duidelijk voor oogen zal staan, zoo wij niet vele aandoeningen
van zijn gemoedsleven, treffende en kenmerkende omstandig-
heden van zijn wezen en werken, alle gangen van zijn talent
kennen, zoodat al het verhevene en alledaagsche, al het gewel-
dige en buigzame, het beurtehngs afstootende en verleidelijke
van een veelomvattende natuur door ons begrepen wordt, zoo is
het ook met \'t weergeven van \'t staatswezen in een bepaalden
tijdkring; en het zij dus hier onze taak om enkele trekken op
te noemen die meer kleur en verheffing aan het algemeen voor-
gestelde middeleeuwsche staatsbegrip kunnen geven. — Wij doen
dit het best door op die eigenaardigheden te drukken die het
middeleeuwsche staatsbegrip van het moderne onderscheiden: zoo
zal tevens ons besluit een weerslag bieden op onze inleidnig,
hier zal op de toekomst gewezen worden, daar werd op het ver-
leden voor de veertiende eeuw vooral het oog gevestigd.

I. Wij willen daartoe op vier eigenaardige trekken \'t oog
vestigen en w^el vooreerst op de verhouding tusschen
staat en
maatschappij,
en onze stelling is in \'t algemeen deze, dat in de
middeleeuwen en dus ook nog in de veertiende eeuw de maat-
schappij den staat overheerschte, terwijl thands de staat de
maatschappij zoekt te omvatten en te overmeesteren. Mochten
er ook al zijn die het niet geheel toegeven een bijzondere en
nieuwe wetenschap te willen vestigen, die de verschijnselen der
maatschappij zou behandelen in tegenoverstelhng van de staats-
wetenschap, zeker zal zoo al niet de afscheiding dan toch gewis
de onderscheiding van staat en maatschappij meer en meer de
grondslag van elke volksbeschouwing moeten worden. Tusschen
den staat en het individu is een rijke verscheidenheid van toe-
standen en groepeeringen die bf geheel buiten het staatswezen
vallen bf slechts ter naauwernood onder haar bereik zich bevin-
den. De mensch toch is niet alleen lid van een bepaalden staat,
daarmede is zijn toestand niet geheel aangegeven, hij is ook hd
van een volksstam, heeft geslachtsbetrekkingen, is rijk of arm,
behoort tot dezen of genen stand, gelooft wat zijn
godsdienst

-ocr page 321-

betreft dit of dat, weet niets of is in kennis ontwikkeld, ver-
bindt zicb eindelijk tot honderdvoudige doeleinden met ziju
medemenschen. Hieruit ontstaan tallooze betrekkingen en vor-
men zich gegevens die het volk nu eens in zijn stam-, dan in
zijn geslachts-, dan weder iu ziju ecouomisch verband doen be-
schouwen, die verder het volk in zijn standen-, geloofs-, kennis-
en
associatie-verband ons voor oogen stellen. Verschillende
crystalbseeringen vau eeu volk dat zich iu een staatsorganisatie
plaatst of heeft geplaatst. Zijn nu deze maatschappelijke toe-
standen de grondslagen van een wordenden staat, of moeteu zij
als buiten den staat worden gedacht, wij willen het weten-
schappebjk pleit hier niet besbssen, al hellen wij tot het eerste
over, zeker is het dat in de middeleeuwen de natuurlijke orde-
ning van het volk zich onttrok aau de min of meer kunstige
begrenzing vau deu staat, ja dat de toestanden der maatschappij
deu staat beheerschten: de staat ging op iu de maatschappij,
terwijl wij in moderne tijden het tegenovergestelde uiterste hul-
digen, en het abstracte staatsalvermogen over alle maatschap-
pelijke onderscheidingen eu particubere rechten lateu gebieden.
En eigenaardig is dan ook \'t verschijnsel dat zoodra iu de veer-
tiende eeuw het begrip vau staat wat machtiger wordt, de staat
opgevat als geordende éénheid tot onafhankelijkheid naar buiteu
tot zekerheid uaar binnen, de staat de maatschappij reeds eenig-
zins, al is \'t nog luttel, begint te fatsoeneeren. Wij wijzen als
voorbeeld hiervan er op, hoe iu Erankrijk de gemeenten tot nu
toe als vau zelve wareu ontstaan, maar naauw begon het staats-
idee machtiger te worden of de oude fransche legisteu verde-
digden en dreven door de stelling dat gemeenten slechts met
toestemming van den staat konden gegrondvest worden.
Overi-
gens spreidde de middeleeuM\'sche maatschappij in haar rijken bloei
zich overal onbelemmerd uit. Als de gewassen in de natuur
wies elke inrichting, elke vereeniging voort, de staat was nog
niet zoo als in nieuwere tijden er immer bij om elk instituut
naar zijn reden en doel te vrageu, en dan eerst
zijn bestaan te
waarborgen. Webg tierde alles op iu
Avonderbaar duizendvoudig
verscheiden vormen uitschietend. De standen konden zich vrij
beAivegen, het waren nog niet de politieke partijen onzer dagen:

20

-ocr page 322-

de kerk werkte overal en wist zelfs een treuga Dei tot stand
te brengen toen de staat nog niet machtig genoeg was inner-
lijken vrede te kunnen handhaven: de economische
ongelijkheid
onder de menschen riep telkens nieuwe toestanden in het leven,
en nimmer kan men er genoeg op drukken hoe het
opkomen
van het kapitaal en \'t toenemen van den handel, in één woord
hoe het verkeer, de krachtigste bevordering is geweest ter invoe-
ring van het Eomeinsche recht. De familie werd
geëerbiedigd
en gewaardeerd, \'t erfrecht bij versterf was overheerschend en
bastaarden waren steeds eerloos: men heeft opgemerkt hoe m
latijnsche rechtsboeken der middeleeuwen, de vrijman
die anders
homo liber wordt genoemd, in betrekking tot zijn vrouw
haro
wordt geheeten: dat duidt van zelf de meerdere eer en de
groote huismacht aan die een huisvader had. Het
famibeleven

O

was zeer krachtig ^ en dat symbobseerde zich in \'t begrip van
\'t huis, het vriendelijk gemoedelijk huis dat niet alleen de na-
tuurlijke leden maar allen die in den kring medewerkten, het
duitsche ingesinde, insloot. Ook voor de volksopvoeding
zorgde
toen niet de staat zoo als nu, de groote inrichtingen van onder-
wijs waren vrije zelfstandige corporaties, geen machtiging had
een Abailard noodig om rondom zich op den berg Sainte Gene-
viève de scharen te verzamelen. — Wij beweren niet dat dit
alle zoo vele voordeden zijn die onze maatschappij mist,
neen,
wij wijzen alleen op de verschilpunten.

II. Wij vestigen thands het oog op een tweeden trek in het
middeleeuwsche staatsbegrip, namelijk op de verhouding
tusschen
staat en individu: en onze stelhng is deze, dat in \'t algemeen
de middeleeuwen de waarde van \'t individu verhoogden ja op de
spits dreven, terwijl ons modern staatsbegrip door zijn
centrah-
satie misschien aan het individu een te geringen werkkrmg
geeft. De feodaliteit bewerkte dit natuurlijk voor haar leden,
de mensch was nog geen abstractie, een cijfer opgaande in het
groote staatswezen. Die in de wel wat losse organisatie van het
leenrecht geplaatst was trok zich terug op het land,
bouwde

1 Men herinnere zich hier ook de klacht van S. de Sacy; l\'esprit de familie\'
hélas, serait il au nombre des vieilleries féodales que nous avons abolies!

-ocr page 323-

zich een sterk kasteel, en aan den voet van dat kasteel groe-
peerden zich de onderhoorigen, vormde zich meestal een dorp.
Als heer en meester beval hij daar, de minste wenk werd ge-
hoorzaamd, leven en dood waren in zijn macht, en dat niet uit
kracht van een ambt van eenige magistratuur, maar omdat hij
edelman was, alle rechten waren rechten aan zijn persoonlijk-
heid verknocht, sidderend zagen de onderhoorigen tot hem op,
vol angst spellend of soms een toornige gloed zijn oogen deed
fonkelen, of soms een wilde lust hem om de lippen speelde.
Dat wekte een machtsgevoel in dien man op zoo als nooit de
beschaving weder heeft gezien, wat was bij dat stoute zelfbe-
wustzijn dat door wapenhandel eu paardenrid altijd nog meer
werd opgewekt, de deftige waardigheid van den Romeinschen
patriciër die van zijn ambt zijn klem ontleende! En zoo de
feodale ridder andere leenheeren boven zich had die hij moest
eerbiedigen, dan nog vormde zelfs die schijnbare dienstphcht
evenzeer zijn karakter tot zelfstandigheid: immers zijn dienst
was vooreerst persoonlijk, van persoon tot persoon, en dan had
ook de leenheer hem plichten te vervullen, een wederkeerige
overeenkomst ontstond waarvan hij zelf de rechter was. Alles
gaat dan ook van zelf van dat individu uit, zonder dat de staat
er zich mede bemoeit. Moet er een weg gemaakt worden die
den toegang tot het kasteel baant, de corvee wordt aangezegd;
moet hij door zijn leenheer opgeroepen ten strijde gaan, veertig
dagen moeten zijn vasallen hem volgen; heeft hij grieven tegen
den naburigen baron, een privaatoorlog wordt hem verklaard:
transactie over alle mogelijke misdaden is toegelaten, eerst in
onze veertiende eeuw — en ziehier reeds het beheerschen van
\'t individu door den staat — wordt dat laatste door een ordon-
nantie van \'t jaar 1350 in Erankrijk verboden. Al deze be-
voegdheden en nog vele andere wekten gedurig levendiger dat
fiere en machtige gevoel van eigen vrijheid op. Gelijk hij afge-
zonderd en alleen woonde en — wonderlijk verschijnsel in de be-
schaving—bijna niets te doen had, ontwikkelde zich in hem de
reeds aangeboren neiging tot avonturen, niets was hem te groot,
niets was hem te stout, en naar buiten gegaan gaf hij kramp-
achtig maar toch vastbesloten \'t ros de sporen en
rende naar \'t

20*

-ocr page 324-

verre Oosten om \'t graf des Heeren te bevrijden. Ja het waren
menschen van wilden moed en wilden aard, wier gevoel van
geen verweekelijken wist, maar voor wie de schoone begrippen,
waarvoor de menschheid nog altijd warm kan worden, geen ijdele
klanken waren maar woorden uit \'t diepst der ziele voortge-
sproten. Weinig waren die ideeën, maar hoe minder in aantal
des te dieper gevoeld; luttel was de zelfbeheerschiug, eu de
toorn eens in \'t hart ontstoken deed de oogeu wild rollen, de
lippen heftig trillen, en de baud
altijd grijpen naar \'t gevest
van \'t zwaard. Maar juist daarom omdat de individualiteit toen
het sterkst ontwikkeld was, blijft de feodabteit de heroïsche tijd
der geschiedenis sinds den val der oude wereld, eu steeds zal \'t
hart eu de verbeelding het liefst vluchten naar die jaren, altijd
zal een onwillekeurige betoovering een geheimzinnige sympathie
ons aau de verschijnselen dier dagen hechten, al verzet zich
soms ons verstand, al weteu wij op honderd verwijtende vragen
vau tegenstanders geen enkel antwoord te geven.

III. Een derde trek van het middeleeuw^sche staatsbegrip
is dat de politieke vorm der middeleeuwen
de aristocratische
was. Alleen in de hooge standen w\'as al die eer eu die onaf-
hankelijkheid die wij zoo eveu geschilderd hebhen. Elke barou kon
zich beroepen op de bekendheid vau zijn geslacht eu op het
langdurig bezit vau zijn toestand, de beide voorwaarden die een
vrije beweging vau eeu machtige persoonlijkheid gedoogen, die
een adel vormen Dat zich dadelijk geplaatst vinden in eeu
stelling door de maatschappij reeds voor hem gemaakt, die hij
niet eerst behoefde te veroveren, een stelbng waarin hij niet
behoefde te arbeiden, maar slechts ziju persoonlijkheid moest
ontwikkelen, dat alles doen afhangen van geboorte en voor-
recht — maakte het voor den edelman mogelijk om waardig-
heid, edelen ziu, eerbied voor eigen meeningen, standvastigheid

\' Op de algemeene bekendheid, die zoowel door \'t ten toon spreiden van een
krachtige persoonlijkheid uitgelokt wordt, als later de uiting van de individua-
liteit ontwikkelt, komt het vooral aan : daarom maakt de krijg ook nu nog meestal
den adel en Courier kon naar waarheid zeggen : Rien n\'est si propre que la gloire
militaire à vieillir une race, et la fumée du canon noircit les parchemins aussi
bien que le ferait la poussière du siècle.

-ocr page 325-

tegen verleiding van rijkdom eu macht ten toon te spreiden,
om een karakter te toonen. Ontwikkelen wij dat verder door
op het verschil van de aristocratie der middeleenwen en der
moderne tijden te drukken. Vatten wij dat verschil in twee
scherpe punten te zamen dan kunnen wij het aldus omschrijven;
vooreerst had de aristocratie toen in waarheid de leiding van
staat en maatschappij, terwijl ze nu slechts een kracht van
weerstand is, ten tweede legde de adel toen lasten op (noblesse
ohhge), terwijl ze thands slechts er van bevrijdt (noblesse
exempte). De adel is thands slechts een kracht van weerstand:
hij onderstelt van zelf iets duurzaams, hier in een famibe door
tradities bewaard, het is de indruk van \'t verleden die een
toekomst zal beheerschen, hij verbindt het tegenwoordige aan
de ontwikkehng van vorige tijden, geeft daardoor klem aan alle
verschijnselen. Eeeds dit doet duidelijk zijn hooge j)laats ook
in onze tegenwoordige maatschappij gevoelen; juist thands nu
alles zoo snel wisselt en men soms geen rustpunt weet te vin-
den, heeft de edelman dit vooruit dat hij in al zijn denkwijzen
en handehngen een vaste steun in vroegere tradities heeft.
Anderen zijn wat hun daden, hun levensarbeid en levensstrijd
betreft, hun eigen begin, hun eigen midden, hun eigen einde:
zij hebben slechts hun geïsoleerd geweten om tegen alle moeije-
lijkheden en verleidingen te kampen: de edelman heeft voor
zich het gansch verleden van zijn geschiedenis. In onze tijden
van immer begrijpen en schiften en verwerpen en ontkennen en
twijfelen en dobberen, heeft hij of kan hij ten minste hebben
een vast geloof aan enkele waarheden. Daarom heeft een adel veel
voor zich, hij draagt in onze vijandelijke maatschappij de belofte
in zich van iets stabiels te wezen, daar geen regering iets aan kan
doen. Maar daarom ook heeft de moderne staat aan den adel
geen meer bijzondere macht en werkkring boven anderen willen
geven: de adel
vertegenwoordigt iets, dat is reeds veel boven
allen vooruit, wat het
doen betreft, staat hij met allen gelijk.
En beroept hij er zich op de behoudende macht in den staat te
zijn, en daarom aanspraak te hebben op meer onderscheiding,
men kan hem tegenwerpen dat er tegenwoordig nog andere con-
servatieve krachten zijn die dan evenzeer bevoordeeld moesten

-ocr page 326-

worden. Geen voorrecht dus voor de aristocratie, voor haar
staan even ajs voor allen alle gelegenheden open, haar weg is
haar meer voorgeteekend door een verleden, en tegen ieder edel-
man, die nu iets meer zou hegeeren, nog meer gemakkelijk-
heid wenscht, kan de moderne staat het strenge woord van
Lafayette richten, die toen op een audientie iemand om een
post aandrong, zdch beroepende op zijn titels, antwoordde:
quot;Monsieur cela n\'est pas un obstacle.quot; — Dat echter wijst op
het tweede punt van verschil tusschen de middeleeuwen en mo-
derne aristocratie: had in de middeleeuwen de adel ook werke-
lijk de plicht om lasten van den staat te dragen, moest hij in
den krijg het vaderland verdedigen, later trad hij slechts op met
den eisch om altijd voorrechten te hebben, maar juist dat heeft
hem ten val gebracht, heeft hem doen vergeten dat hij een
werkkring had te vervullen, een stand op te houden: heeft hem
in Frankrijk tot een decoratie voor een troonzaal doen worden,
heeft hem in Duitschland den algemeenen haat prijsgegeven, ter-
wijl in Engeland waar hij het begreep dat hij allereerst phchten
had te vervullen, hij stand kon houden. Daar kon een aristo-
cratie blijven, al wordt ook meer en meer Goethe\'s woord waar-
heid, dat het niet zoo zeer de strekking der tijden is de aris-
tocratie weg te nemen, als wel dat de aristocratie al het andere
tot zich opheft, dat
alles aristocratie wordt: al beamen wij ook
ten volle de woorden van Vico: quot;De regeringen die op het
volk berusten of monarchaal van vorm zijn, passen beide even
goed aan de tijden der beschaving, en kunnen gemakkelijk de
een voor de ander zich verwisselen, maar terugkeeren tot de
aristocratie is onvereenigbaar met de menschelijke natuur.

TV. De vierde en laatste trek dien wij willen opmerken in
het middeleeuwsche staatsbegrip, in vergelijking met het mo-
derne, is deze: in de middeleeuwen waren
alle staatsrechten
privaatrechten, terwijl thands de scheiding tusschen publiek en
privaatrecht geheel doorgevoerd is. De staatsambten
werden
met \'t grondbezit verbonden, en gelijk dat grondeigendom aan
den leenman behoorde, op dezelfde wijze behoorde hem
ook
zijn macht, gelijk dat grondeigendom erfelijk aan zijn zoon
overging, zoo kreeg deze ook zijn ambt. Elk recht dat hij

-ocr page 327-

alzoo krachtens zijn ambt bezat, werd door den leenman niet
met \'t oog op \'t algemeen belang, maar alleen uit \'t oogpnnt
van eigen vrije wilsuiting uitgevoerd. Gelijk hij met zijn grond-
eigendom doen kon wat hij wilde, zonder dat hij iemand re-
keuschap daarvan verschuldigd was, zoo kon hij ook handelen
met zijn macht. Hij had ze verkregen voor zich, niet voor
zijn onderhoorigen. Gelijk men het ook heeft uitgedrukt, droit
en droiture wareu voor hem woorden vau gelijke beteeke-
nis geworden. Er was maar een recht in dien ziu: het eigen-
dom , en dat eigendom behoorde aan eeu klasse, den adel. Van
daar het perpetueele karakter dat al de wetten der middeleeu-
wen dragen, het is geeu wet die men voor dezen of genen toestand
der maatschappij maakt, wet die haar kracht verliest zoodra
de toestand, die haar iu \'t leveu heeft geroepen, opgehouden
heeft, maar het is een gift aan iemand, die ze voor altijd heeft,
eu die er mede handelen kan zoo als hem goeddunkt. Of bever
de titel van zijn eigendom was nog meer eeu contract dau wel
de bepaalde gift, het was \'t romeinsche do ut des facio ut facias,
dat het middel van eigendomsverkrijging geweest was. Op de
basis van de overeenkomst was het geheele staatswezen inge-
richt, alles was privaatbelang, alles was conventioneel. Het
was de vrije wil van den mensch die hier werkte: het hooge
begrip vau onderwerping vau deu iudividueelen wil aan een be-
ginsel van orde, zoo als de wet, aan een middel vau orde, zoo
als de magistratuur, moest eerst later in \'t leven treden. —
Daarom was ook in volle kracht de erfelijkheid der ambten,
zoo men \'t woord ambt mag bezigen van een begrip dat er
bijna niets van heeft. De erfelijkheid op \'t staatsrecht overge-
bracht, ziedaar wel op zich zelf beschouwd de meest volslagen
ontkenning vau het beginsel der volkssoevereiniteit zoo als de
ouden het zich dachten, elke macht opgevat als een eigendom, met
dien verstande, dat als meu iemand iets van zijn macht berooft,
men hem. een onrechtvaardigheid aandoet, ziedaar een begrip
waartoe de ouden uit \'t idee van den absoluten staat uitgaande,
nooit hadden kunnen komen. Toch is dat begrip, toen het
allengs alleen tot de hoogste macht in den staat beperkt werd
eu aan de andere werd ontnomen, misschien het meest vrucht-

-ocr page 328-

dragende der middeleeuwen geweest. Het heeft het moderne
koningschap gegrondvest. Een koningschap te hoog voor aller
eerzucht en dus ontrukt aan de woelingen van partijschappen,
omdat het erfelijk is — een koningschap opgevat als een per-
soonlijk recht en dus vrij van eeuwigdurend verwisselen, dewijl
niemand \'t recht heeft het den vorst te ontnemen — een ko-
ningschap zich bindende door chartes, en hoewel persoonlijk
eigendom, toch verkregen als door contract met \'t volk, gelijk
de feodaliteit dit leerde. — Die instelhng tot nog toe (hoe
lange nog!) het steunpunt van het Europeeschc staatswezen, is
de vrucht der middeleeuwen; maar in de middeleeuwen was men
verder gegaan, en had datzelfde op alle machten toegepast, alle
macht in den staat was privaatrechtelijk.

Hebben wij tot dusverre getracht het karakter van het mid-
deleeuwsche staatswezen wat duidelijker te treffen, hebben wij
de gestalten van de schilderij die wij ophingen, wat meer per-
soonlijkheid, wat meer figuur gegeven, soms ook de achter-
grond wat donkerder makende, opdat de beelden te helderder
ons zouden toehchten: wij kunnen niet besluiten, zonder de
vraag even op te Averpen, of de middeleeuwsche ideeënkring,
voor zoover hij tot het staatswezen betrekking heeft, ook nog
voor onzen tijd belangrijk is, of er ook nog ideeën van zijn
over te nemen?

Wij willen hier die vraag niet in bijzonderheden beantwoor-
den, de vier punten van tegenoverstelling die wij opnoemden,
zouden tot een gansche verhandehng uitdijen, doch wij Anllen
alleen zeer algemeen een enkele opmerking wagen.

De strijd over quot;de aanwinst der middeleeuwenquot;, waarmede
de restauratie in onze eeuw haar werkkring begon, is gelukkig
in ons land niet op de politiek overgebracht, op litterair ge-
bied alleen is hier de kamp gevoerd, sinds onze uitstekende
Potgieter stooten wisselde met den hem waardigen Alberdingk
ïhijm ^ Wij kunnen des te veiliger de sfeer der middeleeu-
wen op zich zelve als een afgeslotene beschouwen, om de hoofd-

\' Zie bijv. een formuleering der twistpunten quot;Gids,quot; 1844, deel I, pag. 5Ü2-600.

-ocr page 329-

begrippen die toen de menschelijke zamenleving verbonden, te-
genover de leidende denkbeelden van onzen tijd te stellen.

Wij gelooven niet geheel de waarheid te miskennen, zoo wij
zeggen dat te midden van de rijke verscheidenheid van staats-
en maatschappelijke toestanden, twee denkbeelden in de mid-
deleeuwen altijd tot eenheid riepen, namelijk de geloovig gods-
dienstige zin en de krijgshaftige aard.
Godsdienst en krijg
waren de twee eenheidwekkende begrippen. Wij willen niet
voorbij zien hoe wonderbaar (in dubbelen zin) die godsdienst
werd opgevat, hoe die oorlogstoestand gruwzaam het mindere
volk teisterde, maar toch zal men het ons toegeven wanneer
wij die twee begrippen eerbiedwekkende gedachten noemen. De
godsdienst alles aan zich onderwerpend (hoe uiterlijk soms ook),
zoodat, om een treffend voorbeeld te noemen, zelfs een Eogier
Bacon, hij die zich onder de middeleeuwsche wijzen het meest
ter zijde plaatste, slechts daartoe al zijn wetenschappehjke uit-
vindingen laat strekken: wanneer hij de eigenschap der bolronde
glazen ontdekt, komt slechts die toepassing hem voor den geest,
dat men zoo doende brillen zal kunnen maken, die het lezen
der kerkvaders gemakkelijker doet worden — wanneer hij sterre-
kundige waarnemingen vindt, ziet hij daarin slechts een middel
om den tijd te bepalen waarop de veranderlijke Christelijke
feestdagen zullen gevierd woorden. Even als de schepeling die
van den achtersteven slechts staart naar het rijzen der morgen-
ster, zoo aanbad in elke gedachte die gevonden werd, de
wijsgeer toen den eenmaal volkomen geopenbaarden God. —
Voeg bij die gezindheid in de middeleeuwen den krijgsaard die
zooAvel het ware eergevoel doet opwakkeren in ieders borst, als
gehoorzaamheid wekt aan hooger plicht en hooger bevel. Een
gehoorzaamheid die niet mechanisch kon worden, wijl het be-
ginsel der trouw haar spil was \'; voortdurende krijg had een

\' Dat de bloot mechanische gehoorzaamheid het gevaarlijke element der staande
legers is, zoodat iemand met een leger achter zich tegenwoordig alles kan doen,
hebben de Eranschen misschien gevoeld, en zoeken te verhelpen door de oprichting
der gardes nationaux. De zeer imperialistische Prosper Menme\'e noemt als ken-
merken van die gardes naticnaux, qu\'ils raisonnaient beaucoup, et que leurs of-
ficiers avaient à discuter avec leurs soldats avant d\'en être obéis. Zie Me\'rime\'c

-ocr page 330-

aristocratie doen ontstaan, een stand die niet arbeidde, een stand
waarin misschien juist wegens dat niet arbeiden van deu man
voor het eerst ter wereld de vrouw een werkelijke rol ging
spelen. — Die begrippen dau van godsdienst en krijg waren
vooral krachtig, bevalen en redeneerden niet, wareu steunsels
vau elk gezag, bogen de eeuwen onder hun macht, werkten
éénheid.

Onze tijd daarentegen vooral voordat de revolutie vau 1848
hem wakker schudde, had twee andere heerschende gedachten die
ook eenheid vermeenden te scheppen, de
wetenschap en de in-
dustrie.
Die beide gedachten zijn al dadelijk zoo niet te grijpen
voor het ontvlambare gemoed, het zijn geen begrippen, waar-
aan men zich slechts heeft over te geven, om dadelijk er hetzij
meester zich vau te gevoelen of door beheerscht te worden,
neen beide deze moderne gedachten zijn droeviger, ze ondersteb
leu arbeid, een eeuwigdurend beginnen en zoeken en weder
opnemen vau dezelfde taak, ze baren twijfebng, lateu lichtstra-
len van hoop flikkeren, doch vernietigen voor het grootste deel
dat uaieve gevoel van kracht, laat ons zeggen van hoogmoed,
dat de middeleeuwen kenden. De wetenschap — maar het is
onnoodig haar kracht te beschrijven en teveus haar geringheid
te doen gevoelen: de industrie — maar wij behoeven er niet
op te drukken, hoe eeu nieuwe godheid, het nuttige, naast
de drie groote gedachten vau het schoone, goede eu ware ge-
plaatst is, hoe eeu transcendentaal Beuthamisme, zoo als meu
het geestig genoemd heeft, zich overal heeft ingedrongen en
heeft gezegevierd. Hoe het geld de ziel vau alles dreigt te
worden; eu hoe de vertelling vau Le Sage, waarin hij zijn
beide schoberen voorstelt voor een graf met \'t opschrift: quot;hier
ligt de ziel van den bcenciaat Garcias,quot; waarlijk in der tijden
loop haast uog dieper ziu heeft gekregen, dan die schrijver
er in wilde leggen; niet langer heeft de eene schober zieh
alles te verwijten, omdat hij voortloopt zonder ua te deuken

«Mélanges Historiques et littéraires,quot; 1855, pag. 197. Denk ook om de fijne
opmerkingen over de gehoorzaamheid in \'t leger van A. von Sternberg. quot;Brinne-
rungshlütter.quot; Vierter ïheil, 1858, pag. 41.

-ocr page 331-

wat het beteekende , maar den anderen treft misschien nog har-
der straf omdat hij een geldbuidel vindend dien waarlijk gelooft
te zijn de ziel van den geleerden licenciaat. De rampen van
hen die naar geld moeten zoeken om te leven, die in den
molen der maatschappij moeten rondloopen, behoeven wij niet
te schilderen; alles moet arbeiden en tot de verbeelding die
naar rust soms hijgt, geeft ieder zich wel gedwongen \'t ant-
woord van den ouden Jansenist, als kon hij daarmede een op-
komende verleidende gedachte ter neder drukken: rust, rust,
heb ik niet een eeuwigheid om in te rusten?

En trotscher werkt men voort, onderzoekt het een na het
ander, geen schuilhoek wiens geheimzinnig donker vroeger ver-
schrikte, wordt voorbij gegaan, men ontleedt al de fijnste ge-
wrochten der menschelijke gedachte, ontbindend en weder ver-
eenigend bespiedt men \'t levensgeheim overal, geen kracht ge-
voelt men, of oorzaak en gevolg worden er van bepeinsd: en
aan den anderen kant tracht men elke stoffelijke behoefte die
opkomt, te bevredigen, alle krachten in de natuur worden dienst-
baar gemaakt om de industrie te verbreiden en te ontwikkelen;
\'t ijzeren werktuig door stoom gedreven, vermenigvuldigt op
duizenderlei wijze den vroeger moeitevol volbrachten arbeid, men
denkt nu voor altijd de oorlogen te kunnen missen, en den
vrede voor goed op vaste grondslagen te hebben gevestigd. En
men zingt zich zeiven een lied van Excelsior, noch stroomen,
noch stormwinden, noch bergen, noch dalen, noch omarmingen
van wie het liefst ons zijn, zullen ons op onze reis weerhou-
den, reeds wordt de berg beklommen, reeds......Toch voelt

men zich bij wijlen niet bevredigd, te koud, te koel wordt het
om ons heen \\ de menschelijke rede is wel een goede huis-
houdster, maar liefdezuster is zij niet, rationeel moge de gods-
dienst nu geworden zijn, daar is een leegte in ons ontstaan,
vroeger misschien gansch opgevuld door de gedachte aan God:

\' Het is dezelfde gedachte die Petrarca zoo keurig uitdrukt in deze woorden:
Conosciuto il mondo
Non cresce, anzi si scema, ed assai piü vasto
L\'etra souante, e Palma terra, e
il mare
Al fanciullin, che non al saggio appare.

-ocr page 332-

en de handenarbeid, de industrie die vrede geeft onder de men-
schen en materieel welzijn belooft, ze verdooft tevens de edelste
hartstochten, vernietigt de fierheid van den mensch, en juist
onze eeuw heeft daarom misschien de gloeijendste-hymne op den
krijg geleverd door den mond van Joseph le Maistre.

Ziedaar slechts enkele verschijnselen. Bedriegen wy ons en
zijn wij onbillijk, zoo wij gelooven dat soms een levensbad in
de groote ideeën der middeleeuwen enkele malen het wel wat
moede hgchaam der nieuwere tijden kan verkAvikken ? Zijn
Avij
misschien ondankbaar, zoo soms de wensch in ons opkomt, dat
men zonder daarom op te houden levendig deel te nemen aan
de stroomingen van onzen modernen tijd, men ook kunne waar-
deeren de beginselen die de middeleeuwen hebben beheerscht?
Wie weet \'t! Misschien heeft onze geheele studie niets anders
bewezen dan de waarheid dier oude gedachte, dat nieuwe ge-
bouwen meest altijd zwijgen, terMujl bouwvallen het best tot
ons spreken.

-ocr page 333-
-ocr page 334-

THESES.

1.

De qaaestie over de onderscheiding (niet afscheiding) van staat en
maatschappij, en over de dien ten gevolge voorgeslagen sphtsing in
de staatswetenschappen door von Mohl en anderen, wordt volgens
ons met juistheid aangewezen in deze woorden van Littré: comme il
est certain que l\'état est postérieur à la société, et que c\'est la
société qui a fait l\'état, et non l\'état la société, il est certain aussi
que la société garde toujours son droit de priorité et sa prérogative
créatrice, qu\'elle fait valoir aux grandes époques. — L\'état suit le
mouvement ascentionel de la société.

3.

Te weinig worden in onzen tijd behartigd de woorden van Mira-
beau l\'ainé : Ie difficile est de ne promulguer que des lois nécessaires,
de rester à jamais fidèle à ce principe vraiment constitutionnel de
la société, de se mettre en garde contre la fureur de gouverner, la
plus funeste maladie des gouvernemeus modernes. — Met andere
woorden, krachtig moet worden weerstand geboden aan de richting
van onzen tijd, nu de
staat over \'t algemeen aan het individu een te
geringen werkkring laat.

3.

Die Staatsmänner und Staatsbürger sollen als Menschen Gott im
Herzen tragen : der Staat bleibt darum doch eine
menscJilicJie Anstalt
und die Gesellschaft zeigt uns den Menschen zuvörderst von seiner
wirthschaftlichen, beruflichen, ständischen Seite, nur mittelbar von
seiner religiösen. — Wer die Gesellschaft und den Staat fortbilden
will, der soll freilich im namen Gottes ans Werk gehen, aber als
Pohtiker an
ein politisches Werk. — Der Satz dass nur durch Gottes

-ocr page 335-

Wort die zerfallende Gesellschaft wieder aufgebaut werden könne ist
so allgemein wahr, dass er speciell wieder nichts besagt, und der
Staatsmann nichts mit ihm anfangen kann. Er würde zum politischen
Quietismus führen, er ist Frauen
Weisheit ira. guten und schlimmen
Sinne. Eine neue Gliederung der Stände, ein neues Innungsleben,
eine IS\'eubelebung tüchtiger Sitten und Gesetze des Hauses schafft
man nicht durch Gottes Wort. Gute Christen aber soll aus uns allen
Gottes Wort schaffen, damit wir fähig sind gute neue Gesetze und
gute alte Sitten zu ertragen und zu üben.

Deze woorden van W. H. Kiehl drukken het best de betrekking
van de
godsdienst tot den staat uit.

4.

Bij de Germanen is de gemeente het eerste en voornaamste: la
communauté des hommes libres voilà la règle, voilà aussi le siège
de la souveraineté, zegt Klimrath te-recht. Die monarchische Ver-
fassung, dus drukt Gans zich zeer goed uit, ist nur die erweiterte
Gemeinde
-Verfassung.

5.

Het leenstelsel hoe voortreffelijk ook de persoonlijkheid van \'t indi-
vidu ontwikkelende, was als maatschappelijk ligchaam niet bij machte
een staat te vormen.

6.

Een mandaat kan ook stilzwijgend gegeven worden.

7.

Wanneer iemand eens anders zaak tegen diens wil waarneemt, heeft
hij
geen recht om zich de noodzakelijke onkosten te doen vergoeden.

8.

Behouden varen strijdt met de beginselen van \'t assurantierecht.

9.

\'t Duel is een delictum sui generis.

-ocr page 336-

10.

\'t Appèl in crimineele zaken is noodzakelijk.

11.

Zeer te-recht verdedigt Molinari tegen Passy het verplichtend
onderwijs.

12.

Uit economische gronden is de tegenwoordige patentwet volstrekt
af te keuren.

13.

Zeer te-recht heeft onze regering e\'én uitsluitenden munt-standaard,
en dat wel den zilveren, aangenomen.

14.

In quaestione, num pupillus, sine auctoritate tutoris contrahens,
naturahter obligetur cum Puchta hoe negante facimus.

15.

Jus poenitentiae non exstat.

16.

Een uitmuntende richtssnoer ter beoordeding van de quaestie
over de betrekking van
Ustorie en staatsrecM in tijden van revolutie,
is gelegen in deze woorden van Guizot, waarin hij den
toestand
van het Engelsche volk kenschetst bij liet zich vormen van de inde-
pendentenpartij. L\'Angleterre était alors quot;dans une de ces crises glorieu-
ses et redoutables, où l\'homme, oubliant
faiblesse pour ne se sou-
venir que de sa
dignité, a cette suUim,e ambition de n\'obéir qu\'à la
vérité pure, et ce
fol orgeuil d\'attribuer à son opinion tous les
droits de la vérité.

-ocr page 337-

E R K A T A.

„ 15 V. b.nbsp;//

12 v. O.nbsp;//
, 1 v.b.

„ 11 V. O.nbsp;I,

4 v. O.nbsp;n

„ 15 v.b.nbsp;//

Iioot 3 reg. 1nbsp;u

l.r.3v.b.nbsp;u

veg. v. b.nbsp;h-

11 V. b.

9 v. b.

i reg

\' C3

0
98
131
13-3
137
151

remelnsche

Piologna

onbegrijkelijke

marieele kracht

ajivvcuSai

dealistisch

pomme

Normanly

niet de commune

der Engelsche

Villemaii

13 O, staat: de veertiende moet zijn.

de veertiende eeuw
romeinsebe
Bologna
ODbegrijpelijke
materieele kracbt

idealistisch

comme

Normanby

niet der commune

der Engeisclien

Villemain

-ocr page 338-