H. J. PARIS » AMSTERDAM
-ocr page 2- -ocr page 3-•sï,-
m
m
r\'iquot;quot;
î\'^Ï.C\'fîs
h
I:-
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER OUD-GRIEKSCHE
VISSCHERIJ
x6polt; S\'ivauStüv IxOtitov èTrtppóOci
oalvovTtc oi^paCoicn
»ag-iesiXt
-ocr page 7-BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER OUD-GRIEKSCHE
VISSCHERIJ
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE
UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
JHR. MR. DR. B. C. DE SAVORNIN LOHMAN
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTS-
GELEERDHEID VOLGENS BESLUIT VAN DEN SE-
NAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKIN-
GEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 10 JULI
DES NAMIDDAGS TE 5 UUR DOOR
GEBOREN TE AMSTERDAM
H. J. PARIS
AMSTERDAM MCMXXXI
aiBLIOTHEEK DER
U T R r r H T.
-ocr page 8- -ocr page 9-AAN MIJN VRIENDEN
-ocr page 10-m
\'r.
i
Bij het heengaan een bhjden groet aan de Utrechtsche Academie:
veel heeft zij mij gegeven voor mijn wetenschappehjke vorming en
mijn verdere ontwikkeling als mensch.
U, Hooggeleerde Bolkestein, mijn Promotor, ben ik heel veel ver-
schuldigd van de hefde, die ik mijn vak toedraag: Uw lessen en Uw
voorbeeld hebben mij geleerd mij met toewijding aan mijn vak te
geven. Zeer bizonder ben ik U erkentelijk voor de stuwende be-
langsteUing, waarmede Gij mijn studie hebt gevolgd, en de milde
hulp mij zoo vaak op Uw gastvrije kamer geschonken.
Uw colleges. Hooggeleerde Vollgraff, hebben mij den rijkdom der
Grieksche taal geopenbaard en den zin voor Griekschen humor
gegeven; U dank ik het, wanneer de lectuur der Grieksche schrijvers
een bron van genot voor mij geworden is.
Hooggeleerde Damsté, naast kennis van het Latijn, hebt Gij in
mij gewekt het besef van den adel der klassieke vorming in het alge-
meen, terwijl Uw sportief voorbeeld een prikkel was om mij voor
eenzijdigheid te hoeden.
Van U, Hooggeleerde Ovink, heb ik mijn sympathie voor Plato;
ook U, Hooggeleerde Schrijnen, ben ik dank schuldig voor Uw
onderricht.
Met groote erkentelijkheid gedenk ik Uw coUeges, Zeergeleerde
Van Hoorn. En graag neem ik deze gelegenheid te baat, U mijn war-
men dank te betuigen voor de hulpvaardige belangsteUing, die Gij
voor deze dissertatie hebt getoond.
Dr. Hulshof, aan U, evenals aan de andere Dames en Heeren van
de Bibhotheek, mijn dank voor Uw voorkomendheid, en aan mijn
Uitgever voor onze genoeglijke samenwerking.
Laat voor mijn vrienden deze dissertatie een vriendengroet zijn:
een schrale dank slechts voor al wat ik aan vriendsdiap in mijn
zeldzaam mooien studententijd van hen heb mogen ontvangen.
XAIPETE
-ocr page 12-ft
-ocr page 13-Biz.
INLEIDING...........................XIII
I - EPOS EN VISSCHERIJ.
1nbsp;- Visscher in vergelijkingen..................................1
2nbsp;- Visscherij belangrijke bestaansbron..........................5
3nbsp;- Helden eten geen visch....................................6
4nbsp;- Antieke beschouwingen hierover............................7
5nbsp;- Moderne verklaringen......................................9
6nbsp;- Opgravingen en vischvangst................................10
7nbsp;- Immigranten en visch......................................13
II - GEOGRAPHISCH OVERZICHT
1nbsp;- Westkust van Griekenland..................................17
2nbsp;- Oostkust van Griekenland..................................19
3nbsp;- Noordkust van do Aegaelsche Zeo..........................23
4nbsp;- Cycladen..................................................25
5nbsp;- Kreta-Rhodos............................................26
6nbsp;- Zuidkust van Klcln-Azië..................................27
7nbsp;- Westkust van Klein-Azie..................................28
8nbsp;- Hellespont, Propontis en Bosporus..........................32
9nbsp;- Zwarte Zee..............................................38
10nbsp;- Italic en Frankrijk........................................46
11nbsp;- Spanje en Afrika..........................................53
12nbsp;- Conclusio................................................58
III - VISCHVERBRUIK
1nbsp;- Brood en visch............................................60
2nbsp;- quot;O(j;ov wordt visch........................................62
3nbsp;- Armcluisvisch en rijkeluisvisch..............................64
4nbsp;- Visch als volksvoedsel
a - \'Eijn]To£................................................66
b - «PpuxTot, èTtavOpotxlSc«;....................................67
c - \'Acpiiai................................................68
d - Tpi^tScc, enz. en ^aivtSc;................................71
c - Ordinaire tarichos......................................73
i - Kopocxïvo^..............................................75
-ocr page 14-Biz.
5nbsp;- Visch als genotmiddel
a - Paling................................................76
b - Zeeaal................................................78
c - Glaucus................................................79
d - Zeebaars, enz............................................79
e - Fijne tarichos..........................................80
6nbsp;- Visch hèt genotmiddel
a - Koks, dokters en opsologen..............................82
b - nópvai xal IxSiie?......................................85
c - De opsophagen op de vischmarkt........................87
d - Vischluxe en wetgever..................................89
e - Revanche..............................................92
IVnbsp;- BEDRIJFSVORMEN
1nbsp;- Kustbewoner = visscher....................................93
2nbsp;- Vangmethodes............................................95
a - Haak..................................................96
b - Werpnet..............................................97
c - Fuik..................................................98
d - Drietand..............................................99
e - Duiker................................................101
f - Gifplanten............................................104
g - Sleepnet..............................................105
3nbsp;- De arme visscher
a - Eenling en gezin......................................108
b - Tijdelijke samenwerking..................................109
c - Pauper bij uitstek......................................110
d - Zelfstandig bedrijf......................................113
4nbsp;- De visscher-middenstander..................................114
5nbsp;- Grootbedrijf..............................................120
6nbsp;- Visscherscompagnieön......................................123
7nbsp;- Visschersvereenigingen......................................127
Vnbsp;- VISCHVERKOOP
1nbsp;- Vervoer van versche visch.................129
2nbsp;- Verkoop door visscher
a - Verbruiker enz. op het strand..........................130
b - Visscher aan huis......................................130
c - Visscher naar do markt..................................131
3nbsp;- Verkoop door vischboer
a - Tusschcnhandcl regel....................................132
b - Vischboer specialist......................................133
c - Vischventer............................................133
-ocr page 15-Biz.
4nbsp;- De persoon van den verkooper
a - De vischboer..........................................133
b - Geen vischvrouwen....................................135
c - De kunst om visch te koopen..........................136
5nbsp;- Wetgever en vischboer
a - Drie Attische verordeningen............................136
b - Wee ^n vischboer!....................................140
c - Prijszetting? ..........................................140
d - Beperking van den tusschenhandel........................141
e - Vischboer en wisselaar..................................143
6nbsp;- Buitenlandsche visch
a - Tarichosimporteurs......................................145
b - De tarichosslijter......................................147
7nbsp;- Verkoopsbelasting..........................................149
VI -^EIGENDOM VAN VISCHWATER. BELASTINGEN
1nbsp;- Zeebezit..................................................150
2nbsp;- Visscherij staatsbezit
a - Byzantium............................................151
b - Halae..................................................154
c - Troezen................................................154
d - Cos....................................................156
o - In den Pontus........................................157
f - lasos..................................................157
g - Varia..................................................158
h - Een stadsvischreservoir..................................158
3nbsp;- Visscherij tompelbezit......
a - Ephese................................................159
b - Delos..................................................159
- c - Verdere tempclplassen..................................161
4nbsp;- Particulier bezit............................................162
5nbsp;- Belasting op do vangst..................
a - Delos..................................................163
b - Myconus..............................................164
c - Stalao..................................................165
d - Ephese................................................165
e - Magnesia a. M..........................................166
f - Callipolis..............................................166
6nbsp;- Samenvatting............................................166
REGISTERS
I - ONDERWERPEN..............................................168
II - GEOGRAPIllSCHE NAMEN....................................172
III - GRIEKSCHE WOORDEN......................................175
SUMMARY............................................................178
-ocr page 16- -ocr page 17-INLEIDING
Wie zich bezighoudt met het economisch leven van het oude Grie-
kenland, mist een overzicht over de verspreide gegevens betreffende
het Grieksche visscherij bedrijf. De bruikbaarste materiaalverzame-
ling biedt de Dictionnaire des Antiquités s.v. Piscatio. Maar dit arti-
kel is onvoldoende ook al om deze reden, dat het hoofdzakelijk geba-
seerd is op voorafgaande studies, die slechts onderdeden van het
onderwerp behandelen.
Onder deze verhandelingen zijn de belangrijkste de volgende, in
volgorde van anciënniteit.
Ameilhon, Recherches sur la Pêche des Anciens S had zich tot
taak gesteld de visscherij in de Grieksch-Romeinsche Oudheid zoo-
wel van den technischen als van den economischen kant grondig te
behandelen. Hij is evenwel in de techniek blijven steken, en heeft
slechts de vangst met haak en snoer besproken.
Kochler ^ heeft in een uitvoerige verhandeling over antieke visch-
conserven veel materiaal bijeengebracht, dat evenwel met voorzich-
tigheid gebruikt moet worden.
Blümner» geeft in zijn boek over de nijverheid in de Oudheid
in den index onder Fischfang und Räuchcranstaltcn een lijst van
plaatsen, die conservenindustrie hadden. Maar, zooals de schrijver
zelf verklaart, het aantal namen kan gemakkelijk verdubbeld worden,
èn: vischvangst als zoodanig valt buiten zijn bestek.
Paul Rhode 1 heeft zorgvuldig het verspreide materiaal verzameld
en in een degelijke studie de tonijnen visscherij in de Oudheid be-
handeld.
Bunsmann ® bespreekt den visscher als type in de oude littera-
1nbsp;nbsp;Do piscatorum in Gr. atquo Rom. litteris usu, diss. Münster 1910.
-ocr page 18-tuur, doch het in deze dissertatie verwerkte materiaal zou belangrijk
uitgebreid kunnen worden.
Radcliffe, Fishing from the EarHest Times is een amusant boek,
waarvan ongeveer de helft gewijd is aan Grieken en Romeinen. De
schrijver verbindt groote belezenheid aan rijke hengelaarservaring, en
vertelt veel wetenswaardigs, vooral over antieke hengeltechniek.
In de volgende bladzijden heb ik getracht zooveel mogelijk ge-
gevens te verzamelen en deze tot eenigszins leesbare hoofdstukken
te combineeren, met het doel een voorloopig beeld te geven van het
Grieksche visscherij bedrijf en de beteekenis, die het voor de volks-
huishouding der oude Grieken heeft gehad. Van volledigheid is na-
tuurlijk nog geen sprake en daarenboven ben ik me bewust dat veel
van wat ik heb neergeschreven nog niet voldoende gerijpt is. Daarom
ook de titel: Bijdrage.
Een eerste hoofdstuk is gewijd aan het veelbesproken Homerisch
vischprobleem: heeft de epische maatschappij visch gevangen en
gebruikt ?
Op de tweede plaats was het noodig een overzicht samen te stellen
van de verschillende plaatsen, die zich met visscherij bezighielden,
hetzij op groote, hetzij op kleine schaal. Aan de hand van dit over-
zicht is het mogelijk conclusies te trekken omtrent de intensiteit,
waarmede de verschillende kustgebieden der Grieksche wereld aan
de vischvangst deelnamen.
Een derde hoofdstuk illustreert de groote beteekenis, die visch als
voedings- en genotmiddel voor de oude Grieksche maatschappij had.
Ten vierde is getracht aan de hand van magere gegevens zoo goed
en zoo kwaad het ging een indruk te geven van de verschillende vor-
men, waarin het vangbedrijf uitgeoefend werd, en van de sociale
positie van den visscher.
Daarop is in een vijfde hoofdstuk verzameld en geordend, wat wij
weten over den vischhandcl; in hoofdzaak spreken onze gegevens
over den verkoop in het klein aan den verbruiker.
Ten slotte is in een zesde hoofdstuk het steeds groeiend materiaal
— in hoofdzaak inscripties — verzameld en toegelicht, waarin sprake
is van eigendomsrechten op vischwater — in handen van staat,
tempel of particulier — en van inkomsten, die de staat in den vorm
van belastingen van het visscherijbedrijf trok.
gt; 2e druk 1926.nbsp;~~
-ocr page 19-Wat de technische zijde van het bedrijf betreft, heb ik mij zeer
beperkt. De verschillende vischtuigen, waarvan de Grieksche vis-
schers zich bedienden, zijn slechts in het kort besproken, inzooverre
deze den economischen vorm van het bedrijf beïnvloedden. Toch bood
deze korte bespreking gelegenheid enkele verwaarloosde gegevens
naar voren te brengen. Overigens kan voor de techniek nageslagen
worden de Dict. des Antiquités, s.v. Piscatio, Hamus, Nassa, Rete,
Tridens.
De verwerkte gegevens liggen chronologisch ver uiteen. Dit be-
zwaar is niet zoo groot als het lijkt: geen bedrijf is zoo conservatief
als het visschersbedrijf, en geen visscher zoo vasthoudend aan tra-
ditie als de visscher op de Oude Wereldzee. Het klassieke yaTY^l^o^
van Aeschylus leeft nog voort — zaak en naam — in de Aegaeïsche
Zee, maar ook aan de Zwarte Zee-kust van Klein-Azië en de Middel-
landsche Zee-kust van Frankrijk. Een bedrijfsvorm, zooals Wilski
dien in 1900 heeft leeren kennen opThera, is wel de denkbaarst pri-
mitieve organisatie van het sleepnetbedrijf, en wekt den indruk
even oud te zijn als die visscherij zelf.
Daarom dan ook zou deze studie veel beter geweest zijn, wanneer
ter aanvulling van onze fragmentarische kennis van de antieke
visscherij een grondig onderzoek naar techniek en organisatie van de
hedendaagsche visscherij in het Aegaeïsche bekken vooraf had kun-
nen gaan. Het boekje van Apostolides ^ is hiervoor een wèl mager,
maar toch welkom surrogaat geweest.
\' La Pêcho en Grèce (1883).
-ocr page 20-Tm
ff--:?
m
I - EPOS EN VISSCHERIJ
1 — Visscher in vergel ij kingen — Evengoed als met
het leven van herders en boeren zijn Homerus en zijn hoorders ver-
trouwd met het bedrijf van den visscher. Graag ontleent ook daar-
aan de dichter de beelden, waarmee hij de voorstelling der feiten
bij zijn publiek verlevendigt. En zoo raak geteekend zijn deze mo-
menten van het visschersbestaan, dat antieke kritiek Homerus\'
kennis van dit bedrijf verheft boven het weten der specialisten, die
in monographieën de vischvangst hebben behandelde
Acht maal ontmoeten we den visscher in een vergelijking. Drie
maal werkt hij met haak en snoer, twee maal met het net, één maal
met de speer en twee maal heeft hij geen ander tuig dan zijn handen.
a)nbsp;Nadat Patroclus een vijand aan zijn speer geregen heeft, trekt
hij hem uit zijn wagen, zooals iemand, op een vooruitspringende
rots gezeten, een heiligen visch uit de zee haalt met snoer en fonke-
lend bronst Veel is er over dien heiligen visch geschreven: is heilig
een algemeen epitheton of wordt er een bepaalde visch door aan-
geduid, en welke dan ^ ? Eenvoudig is de verklaring van Finsier1:
heilig is iedere visch, het raadselachtige wezen, dat van de goden
het wonderlijk vermogen heeft gekregen om in het water te kunnen
leven, waarin een mensch geen adem kan halen.
b)nbsp;Iris schiet weg in de diepte der zee, zooals het lood, dat zit in
den horen van een veldos, omlaag gaat, om aan de verscheurende
visschen den dood te brengen
c)nbsp;Zooals op een landtong een visscher, met een langen hengel
-ocr page 22-— terwijl hij voor de kleine vischjes om ze te lokken aas strooit —
in zee uitgooit den horen van een veldos, en dan, wanneer hij beet
heeft gekregen, zijn vangst spartelend op het droge werpt, zoo
werden ook spartelend Odysseus\' mannen door Scylla opgehaald i.
Alleen in deze laatste vergelijking is uitdrukkelijk sprake van
een hengel.
Sinds de vierde eeuw v. Chr. hebben de geleerden zich geplaagd
met dien horen van een veldos, waarin lood zit.
Plato meent, dat een visscher hier licht moet brengen Aristo-
teles vindt, dat men er niets bijzonders achter zoeken moet: die
horen is niets anders dan een pijpje van horen vlak boven den haak
om doorbijten van het hengelsnoer te voorkomen ^ (en dat om het
zinklood heensluit). Aristarchus sluit zich bij deze verklaring aan
die dan ook de gangbare werd. Daarnaast kennen de scholia nog een
tweede verklaring: xépa? = r^v xpfx« - het zou beteekenen een
sim gemaakt van ossenhaar. Maar dat is mis, verklaart Plutarchus,
want voor een hengelsnoer gebruik je paardenhaar s.
Het voornaamste bezwaar tegen Aristoteles\' hypothese is, dat
men uit de beide vergelijkingen den indruk krijgt, dat het xépa;; het
belangrijkste onderdeel van \'svisschers tuig was. Vandaar dat er
naast de twee oude legio nieuwe gissingen zijn gemaakt, waarvan
de meeste te vinden zijn bij Radcliffe De aannemelijkste zijn, dat
men onder xépa? de hoornen punt van een speer moet verstaan1
dat xépa? is een haak, gemaakt van horen; én dat x£palt;; een kunst-
vischje (z.g. spinner) van horen zou zijn, met lood bezwaard, dat
aan het hengelsnoer door het water gesleept wordt, om grootere
roofvisschen te vangen. Deze laatste oplossing, voorgesteld door
Haskinsis als de waarschijnlijkste aanvaard door den hengelaar
Radcliffe en den lexicograaf Mehler.
Wat het lood betreft: Oppianus vermeldt twee maal het gebruik
van den z.g. SsXcplt;: een stukje lood, dat een dood aasvischje in
1nbsp; Ion 538 d. » bij Plut. soil. an. 24. « Schol. Q ad [ji 253. • Flut 1 c
Earliest Times\', p. 81 vv. en p. IX. Shcwan. Class. Phü.
XXII (1927) p. 170 breekt nog een lans voor de door Plutarchus vcrwornen
opvattmg.
\' On Homeric Fishing-Tackle. Journ. of Phil. XIX (1891) p. 238.
-ocr page 23-den bek wordt gestoken, om hem natuuriijke bewegingen te doen
maken Hiertoe zou ook het lood in het hoornen kunstvischje kun-
nen dienen.
Toch lijkt mij ook Haskins\' verklaring onjuist. Ten eerste maakt
ze de Ilias-vergelijking invalide: want de verticale duiksprong van
Iris laat zich slecht vergelijken met de horizontale beweging van
een spinner. Ten tweede: wél de roofvisschen van de Ilias, maar
niet de kleine vischjes van de Odyssee laten zich met een kunst-
vischje vangen. En ten slotte: dan is het toch wel wonderlijk, dat
in de heele Grieksche litteratuur, die zich machtig interesseert voor
de technische zijde van het visschersvak, geen spoor van een spin-
ner te ontdekken is.
We moeten er in berusten, dat we nog geen streep verder zijn
dan Plato, en nog steeds de oplossing van het xépa; raadsel niet
hebben gevonden 2.
d) Als visschen, die in een net op het strand zijn gesleept, liggen
daar Odysseus\' verslagen tegenstanders: En hen zag hij allen in
bloed en stof neerliggen, talrijk, als visschen, die de visschers in
een bocht van het strand buiten de blanke zee hebben getrokken
in een veelmazig net, en die allen, hunkerend naar de golven der
zee, op het strand zijn uitgeschud, en de stralende zon heeft het
leven uit hen gehaald
De laatste regel doet de vraag opkomen, of men misschien in
Homerus1 dagen grootere hoeveelheden visch op het strand liet
liggen, om ze in de zon te laten drogen. Deze allereenvoudigste
methode om visch te conserveeren, werd in het oude Egypte veel-
vuldig toegepast en ook tegenwoordig behandelt men op Anti-
paros zoo de poliepen, die er in massa worden buitgemaakt
1nbsp; Verdere teksten, waar xépa? als uitrustingsstuk van een visscher voorkomt,
brengen geen licht. Anth. Pal. VI 230; Aót(i.t( 6 xupTcuxV)?, lt;j;dt(i.(i(j) xépa? alèv
èpclStiiv. Ael. NA XII 43 heeft bij de netvisscherij xépaxa noodig, en bij het hen-
gelen o. a. ook de horens cn de huid van een geit; maar deze dienen voor dc
vermomming bij de sargus-vangst, cf. Acl. NA 1 23, Opp. Hal. IV 308 vv.
\' ^ X 383: Toü; Sè ISev (ifiXa TtivTai; èv aï(iaTi xal xovtyjoiv / TreTïTccÖTa? noXXoüi;, wg
f\' iX^Oa;, oO; O\'aXiYje;/xoïXov atywtXóv toXitJ; êxxoaamp;e OaXaooYii; / SixTÜtp è^épuoav
TtoXuwTT^, oïSéxe 7ravte(;/xüi/.aamp;\' aX6(; TOamp;éovtei; ètrl ({;a(xaO-oioi xéxuvrai\' / twv
t\' rjiXioi; (paéOuv è^elXexo ^(Jióv.
\' Herod. II 92; II 77. • Tsountas, \'Eip. \'Apx- 1898, kol. 200.
-ocr page 24-e)nbsp;Nog eens is er sprake van het sleepnet, wanneer Sarpedon
Hector waarschuwt: Pas op, dat gij, gevangen in de mazen van
een alvangend net, niet een vangst en prooi voor uw vijanden
wordt
Het alvangend net is de aayT^vTj, het sleepnet, dat, aan twee touwen
door het water getrokken, de visch meeneemt Homerus\' beeld
wordt sinds Herodotus gemeengoed in het overdrachtelijk gebruik
van het werkwoord cjay/]veóeiv. Een werpnet vinden we voor het
eerst bij Hesiodus op het schild van Heracles®. Opmerkelijk is,
dat op Achilles\' schild de visscher ontbreekt.
f)nbsp;Ook den harpoen kent het epos als visscherswapen. De Laestry-
gonen spietsen de drenkehngen als visschen en nemen dit onver-
kwikkelijk maal mee naar huis
Dat de tonijnenvisscherij dit beeld heeft geleverd, zooals van
Leeuwen meent is niet waarschijnhjk. De tonijnen vangst is in de
Aegaeïsche Zee niet van overwegende beteekenis en wordt met
netten uitgeoefend. Met speer of vork vingen en vangen de Griek-
sche visschers poliepen, platvisch en in het bizonder de visch, die
in scholen de lagunen opzwemt, zooals zeebaars, goudbrasem, harder
en paling
g)nbsp;Poliepen werden, evenals nu, door den visscher uit hun gaten
getrokken (met de bloote hand of met een stok, waaraan een haak
vastzit)
h)nbsp;Ten slotte kent het epos den duiker naar weekdieren. Wanneer
Patroclus Hectors menner van den wagen doet duikelen, spot hij:
Och, wat een lenige vent! Wat duikelt hij vlot! Als die eens de visch-
rijke zee opging, dan zou hij veel menschen kunnen verzadigen,
wanneer hij, duikend van een boot, oesters ging zoeken, al was \'t
ook een bolle zee Hoe overvloedig oesters en andere weekdieren
in voor-Homerischen tijd zijn verorberd, bewijzen de schelpenvond-
sten Ook later worden schelpdieren nog door duikers gevischt 1®.
1 E 487: (iT) Tito?, o)? a(|;ïci XCvou (xXóvre Jtaviypou, / ivSpiai SuffjxevécoCTiv êXwp
xal xiipfia Yév7)oöe.nbsp;P
\' Cf. Plut. soll. anim. 26. • Hesiodus, Scutum 213 vv. • x 124: l^Oü?
S\' £gt;(; TreCpovTEi; dcTepTtéa Saïxa mépovro. • noot ad x 124. • Zie p. 100.
\' e 432: nouXónoSo; OaXajiT]? É5eXxo|xévoio.
» n 745: 2gt; TTÓTtot, ^ [xaX* èXa9p6lt;; Av7)p, w; ^eta xupicrr^. / cl St) nou xalnóvrtpèv
IX^óevTi Y^votTO, / TToXXoüi; Sv xopéaetev dcvJjp 6Se TT]^a Supoiv, / vYjö? iTioOptpaxtov,
el xal SuaTïéjxqjEXo? etv).
» Zie p. 10. quot; Zie p. 102.
Uit deze vergelijkingen blijkt, dat visschers met haak en net en
speer en duikers alledaagsche figuren waren in de wereld, waarin
het Homerisch epos is ontstaan. Er werd daar druk gevischt,
2 — Visscherij belangrijke bestaansbron —
Is die visscherij in Homerus\' tijd van groote beteekenis voor het
bestaan der menschen? Volgens de Odyssee wel. Deze somt de zege-
ningen op, welke het bestuur van een rechtvaardig vorst, die de
goden vreest, meebrengt, in dier voege, dat de zwarte aarde tanve
en gerst zal voortbrengen, de boomen zwaarbeladen zullen zijn
met vruchten, het vee zich geregeld zal vermeerderen en de zee
visschen leveren i. Welvaart omvat productiviteit van akker, boom-
gaard, vee en zee: de voornaamste middelen van bestaan zijn land-
bouw, boomkweekerij, veeteelt en vischvangst.
De dichter van de Odyssee oordeelt hier over de beteekenis van
de visscherij voor de volkswelvaart niet anders dan Hesiodus en
nog later Pindarus. De Hecate-hymne van de Theogonie bezingt
het universeele karakter dezer godin: in alle levensomstandig-
heden openbaart zij haar macht. Hecate laat de mannen uitblinken
in raadsvergadering en krijg, de koningen staat zij bij in de recht-
spraak; zij geeft roem den mannen in den wedkamp en staat de
ruiters bij; zij met Poseidon geeft den visschers rijke vangst, en
met Hermes doet zij het vee gedijen Onder haar bescherming
staat dus naast het maatschappelijk leven in ernst en spel, de indi-
vidueele strijd om het bestaan, vertegenwoordigd door visscher en
veeboer.
Evenzoo noemt ook de andere Boeotiër de visscherij onder de
voornaamste middelen van bestaan. Tegenover wie in wedstrijd
of oorlog kampt om roem, stelt Pindarus hen, die zich inspannen
om den broode, en dat zijn: veefokker en landbouwer, vogelaar
(Boeotië is zeer rijk aan gevogelte) en visscher
Jnbsp;^^ (léXaiva / TTupo-i; xal xplfra;, ppl{gt;noi Sè S£vSpca xapTKp. / tIxtd
ö ê[i.TOSa (i^Xa, WXaaaa 8è TrapéxT) IxOG?- Gccitccrd Plato Rep. II 363 bc.
Hes. Theog. 411-452; c£. Pfistcr, Philol. 84 (1928) p. 1 vv, —440: xal toï;. ot
YXaux-gt;)v Sua7ré(i9eXov èpyiJiovTai, / eöxovTai S\' \'ExdcTT) xal èpix-ni7tt|gt; \'EwoaiYaltji, /
pTjïSUo; (SypTfjv xuSp-)) Oeó; wTiaoe koXXt^v, / ^leïa S\' a9etXeT0 9aivo[xivnv, èOéXouoa Yc
\'nbsp;^nbsp;Y^Pnbsp;W êpYl^aoiv ivamp;ptinoK; yXwiq, /
K\'^XopÓTqc T ApÓTot t\' ipvixoXóxcp xe xal 6v nóvxo; xpdtoci, / Yaoxpl Sè na? xi; atxüvuv
Xiiióv alavT) xéxaxai.
3 — Held en eten geen visch — Terwijl Homerus\'
tijdgenooten visschen en druk visschen, eten Homerus\' helden geen
visch. Hoe vaak wij ze ook zien tafelen, in het kamp voor Troje
— vlak bij den vischrijken Hellespont! —, ten hove van Alcinous
of in Odysseus\' paleis, altijd halen de heeren hun hart op aan vleesch
en geen enkel vischje passeert den wal hunner tanden. En dat, ter-
wijl voor hun nazaten visch hèt otpov werd en gastronoom en visch-
eter synoniemen.
Ja, tweemaal eten de zonen der Achaeërs visch. Als Menelaus
door tegenwind wordt vastgehouden op Pharus, Odysseus op Thri-
nacia en de honger hen nijpt, dan gooien hun mannen haken uit
om een vischje te bemachtigen. Steeds ronddwalend over het eiland
vischten de mannen van Menelaus met kromme haken, want honger
schuurde hun maag En van Odysseus\' metgezellen wordt verteld,
hoe ze, toen alle proviand uit het schip was verbruikt, rondzwierven
jacht makend, noodgedwongen, op visch en vogels, wat maar in hun
bereik kwam, met kromme haken; want de honger schuurde hun maag
Uit deze regels volgt nog niet direct, dat de mannen in normale
omstandigheden afkeerig waren van visch; niemand leeft graag op
enkel visch. Maar wanneer in het heele epos de Achaeërs slechts
tweemaal visch gebruiken en dit beide keeren gebeurt bij gebrek
aan iets anders, dan dringt de conclusie zich op: zoolang de honger
hun magen niet schuurde, versmaadden de helden vischvoedsel.
Buiten de twee groote epen gaat nog eens een held uit visschen
in den epischen cyclus. Palamedes in de Cypria. Diomedes en Odys-
seus gooien hem in het water, waar hij verdrinktGing Palamedes
ook visschen door nood gedwongen? Of was het voor hem een tijd-
passeering, zooals voor de huurlingen van Timoleon en Dionysius 1 ?
De laatste oplossing is het minst aannemelijk: hengelen is in Grie-
kenland nooit een sport geweest voor groote heeren, zooals in Egypte
en het keizerlijk Rome of het moderne Groot-Brittannië
4 — Antieke beschouwingen hierover — De
Homerische aporia: wèl visch vangen, geèn visch eten, is sinds de
vierde eeuw v. Chr., toen het tafelgenot culmineerde in vischge-
rechten, naarstig bediscussieerd.
Wanneer Plato zijn wachters een leefregel voorschrijft, is het
diëet van Homerus\' helden zijn model: Homerus laat bij hun maal-
tijden in het kamp de helden geen visch eten, ofschoon ze vlak bij
den Hellespont zitten i. Plato beschouwt die vrijwillige vischont-
houding als eerste kenmerk van een soberheid, die gezondheid naar
lichaam en geest kweekt.
Slecht te spreken over die ascetische soberheid van levenswijze
IS een figuur van den vierde-eeuwschen comicus Eubulus^:
^x^w a\' quot;ofjitjpo? èo^fovx\' erpyjxe ttou
tIvx tcöv \'Axaifiiv; xpéa 8è (jióvov ^jtttcov ____
En dan beklaagt hij het droeve lot van mannen, die het tien jaar
moeten stellen zonder visch en vrouw — in Demosthenes\' dagen het
hedonistisch equivalent van het oud-vaderlandsche Wijntje en
Trijntje,
Visch heeft zelfs den xwptJ^ovxe? een argument geleverd: de dich-
ter van de Odyssee laat zijn helden visch eten, die van de Ilias niet.
Maar dat argument is niet steekhoudend, oordeelt de scholiast. Want
al brengt de Iliasdichter zijn menschen dan ook al niet visch-etend
ten tooneele, zoo is toch ook voor hen visch een voedingsmiddel,
daar Patroclus immers weet mee te praten over het eten van oesters
Meleager van Gadara, een Cynisch philosoof uit de eerste eeuw
V. Chr., begroet Homerus als landsman, op grond van zijn vischont-
nouding. Als Syriër laat de dichter volgens de traditie zijner vade-
ren de Achaeërs zich spenen van visch, hoewel er overvloed is in
den Hellespont«.
Plutarchus paraphraseert Plato ^ Elders borduurt hij voort op dit
stramien «. Zelfs Phaeaken en vrijers, die van een lekker leventje
nouden, laat Homerus geen visch proeven, ofschoon ze eilandbe-
woners zijn, Odysseus\' gezellen gebruikten op hun lange reis visch
met als toespijs, maar slechts als noodvoedsel, gedreven door dezelf-
de noodzaak, die hen ertoe bracht zich aan Hehos\' runderen te ver-
grijpen. Visch op één hjn met de heihge ossen van Hehos! Plutar-
chus\' slotsom is dan ook, dat niet alleen bij de Egyptenaren en
Syriërs, maar ook bij de Grieken onthouding van visch een eisch
is geweest van cultische reinheid. Behalve dat de gerechtigheid die
onthouding eischte, wilde men ook van geen visch weten, omdat
ze als voedsel iets overdadigs was.
Een uitvoerige beschouwing over de kwestie geeft de epitome
TTspi Tou TÓiv Tjpwov xa-ö^\' quot;0[x7)pov ßtou bij Athenaeus.i. Der langen
Rede kurzer Sinn is, dat Homerus zijn helden sober heeft doen
leven, om aan de jongelui (die hem lezen) matigheid in te prenten.
Daarom laat hij niemand visch verorberen, ofschoon hij den visch-
rijkdom der zee als welvaartscomponent beschouwt (9d). Er werd
wel door de heroën gevischt (13a). Hoe kwamen ze anders aan
vischhaken toen ze in nood zaten? En bovendien: Homerus blijkt
ook van het visschersvak meer verstand te hebben dan alle specia-
listen stuk voor stuk. Maar hij zet visch niet op het menu, omdat
hij van meening is, dat dit gerecht niet past aan zijn illustre helden.
Want, vat Athenaeus ten slotte samen (25d), het gebruik van groente^
visch en gevogelte is lekkerbekkerij en de bereiding ervan past niet
in de sfeer van het heroïsche en goddelijke. Stel je voor wat een
gezicht, als de zoon van Thetis visch schoonmaakte of soep kookte\'
roept een scholiast uit
Vatten we de antieke oplossingen van het probleem: wèl visch-
vangst, geèn vischkost, samen. Plato beschouwt de onthouding als
onderdeel van een ascetisch diëet, dat de helden volgden. Plutarchus
herleidt ze tot een internationaal religieus verschijnsel; even goed
als Syriërs en Egyptenaren zijn ook de Grieken eens vischonthou-
ders geweest: dat was een eisch van cultische reinheid. Meleager,
met een minder wijde visie, maakt er den dichter — niet zijn hel-
den — tot Syriër om. Evenals Meleager stelt ook Athenaeus de ont-
houdmg op rekening van den dichter. Terwijl de Grieken vischeters
waren, heeft Homerus hun met andere smakelijkheden ook visch
geweigerd, en zoodoende het leven zijner helden geïdealiseerd in
eenvoud en decorum.
\' Ath. I 8c. Onjuist is de bewering van Suidas s. v. quot;OpiTjpo;. dat Dioscuridcs
een 1.1. van Isocrates, de bron is van dit excerpt: Hiller, Rh. Mus. 40 (1885) p. 2041
\' Schol, ad n 747.nbsp;i •
5— Moderne verklaringen — Uitgaande van de visch-
maniè van hun eigen tijd, zien alle antieke schrijvers in het ont-
breken van visch bij de maaltijden der Achaeërs een principiëele
onthouding, die de helden zichzelf hadden opgelegd, of die de dich-
ter hun opdrong. Alle moderne commentaren daarentegen zijn het
erover eens, dat de Achaeërs, een herdersvolk en daarom van ouds
machtige vleescheters, visch versmaadden als een minderwaardig
voedsel. De bezitters slikten alleen dan visch, wanneer zij niets
anders konden krijgen, en Heten ze in normale omstandigheden over
aan den minderen man, die arm was aan vee. Kort en krachtig zegt
Friedreich: Fische sind nur eine Speise der Not und Armut ^ Daar
de vergehjkingen evenwel wijzen op het bestaan van een drukke
vischvangst, moet het vischverbruik van de groote massa der niet-
bezitters in Homerus\' dagen reeds omvangrijk zijn geweest Finsier
meent, dat visch toch ook wel op de tafels der aanzienlijken is ver-
schenen. De dichter spreekt steeds over gebraden vleesch in zijn
beschrijving der maaltijden, omdat hij slechts het smakelijkste
gerecht vermelden wil, dat hem alleen een edelman waardig lijkt
Vischvoeding burgerde zich steeds meer in als aanvulling van het
afnemend vleeschverbruik, toen tengevolge van bevolkingstoename
de veeteelt door den akkerbouw werd teruggedrongen
Helbig ® leidt uit zijn onderzoek der Terremare in de Povlakte
af, dat deze oudste nederzettingen der Italiërs zich in het geheel
niet bezig hielden met vischvangst (één vischgraat negeert hij, p.
15). Dit is des te opmerkelijker, omdat de vorige bewoners dier
streken juist hoofdzakelijk van jacht en visscherij leefden. Ont-
houding van vischvangst en -voeding was dus een karakteristieke
eigenaardigheid der oude Italiërs. Deze zelfde eigenaardigheid vindt
Helbig terug bij de oude Grieken {= de Grieken van Homerus\'
epos). Zoodoende is er weer een nieuwe gemeenschappelijke trek
ontdekt van den fictieven Graeco-Italischen tak der Indogermanen.
Daarna vinden de archaeologen de Grieken van Homerus weer
in de Mykeners. Noch te Mykene, noch te Tiryns werd, trots buiten-
I Die Realien in der II. u. Od. (1851) p. 116.
\' Ricdenauer. Handwerk 11. Handwerker in den homcr. Zeiten (1873) p. 154;
Buchholz, Die Horner. Realien (1871 -\'85) 1 2 p. 105 cn II 1 p. 161; Ameis-Hentze-
Cauer, noot ad S 368 (1920).
\' Homer (1914) 1 p. 81. • Beloch Gr. Gesch.« I 1 p, 302. • Die Italiker in
der Poebene (1879) p. 15 v., p. 76.
gewone oplettendheid, vischhaak of graat gevonden. Vandaar dat
Tsountas de conclusie van Helbig overneemt ^ Mykeners zoowel als
terremarebewoners hebben geen visscherij gekend. Eerst in het lang-
durig tijdsverloop, waarin de Homerische epen zijn ontstaan, heb-
ben de Grieken er zich aan gewend visch te gebruiken. Naar Tsountas\'
bewering, als zouden de opgravingen hebben bewezen, dat in den
tijd vóór de wording van het epos visch vangst in Griekenland on-
bekend was, verwijst nog Beloch in den tweeden druk zijner Grie-
chische Geschichte (1912) 2.
6— Opgravingen en vischvangst — De voortge-
zette opgravingen hebben bewezen, dat Tsountas te haastig was
geweest met zijn conclusie. Op grond van latere vondsten toont
Keramopoullos aan, dat Tsountas meening onjuist is, en betoogt
dat in Griekenland doorloopend visch is gevangen en gegeten, even-
goed in Kreto-Mykeenschen als in Homerischen tijd^. Evans sluit
zich hierbij aan: Fishbones are easily missed in an excavation, but
the theory, built formerly on negative grounds, that the „Myce-
naeansquot;, as they were then called, abstained from fish must definitely
go by the board
Wat schelpdieren betreft, daarvan zijn resten in overvloed gevon-
den: te Troje 6, op de Kykladen«, op Kreta ^ te Mykenete
Thebe®. Ook Tsountas wist al in 1891, dat de Mykeners Seivol 6-
aTpso9aYO\' waren geweest A priori is het dus al waarschijnhjk, dat
de bevolking van het Aegaeïsch gebied in het tweede millennium
vóór Chr. ook visch niet versmaad heeft. Volgt een korte samen-
vatting van de vondsten, die de waarschijnlijkheid tot zekerheid
maken.
Uit de ligging der nederzettingen op Amorgos, Paros, Antiparos
en Despotiko leidt Tsountas in 1898 af, dat op de Kykladen in het
begin van het tweede millennium visscherij van niet minder be-
teekenis was dan landbouw. Daar er wèl rijkelijk overblijfsels van
schelpdieren, maar geen vischgraten werden gevonden, houdt Tsoun-
tas vast aan een vischloos oestermenu, dat hij evenwel wil uitbrei-
den met poliepen. Die laten geen sporen na, en worden ook nu nog
op Antiparos in massa gevangen ^ Terwijl Tsountas hier nog ver-
onderstelt, dat de drietand het eenige wapen dier visschers geweest
is, vindt hij het volgende jaar op Syros in een graf twee bronzen
vischhaken met resten van snoer
In lagen van een handdikte soms zijn vischresten gevonden in
Troje II; daaronder ook, hoewel schaarsch, wervels van groote
tonijnen en haaien
Op Kreta worden bij het graven geregeld overblijfsels van schelp-
dieren, maar ook van visschen gevonden; zoo b.v. te Tylissos, onge-
veer twee uur van zee verwijderd In de provisiekamers van Knossos
vond Evans een groote pot, die blijkens de resten eens met visch
gevuld was geweest, an interesting contribution to our knowledge
of the Minoan dietary Een intaglio eveneens te Knossos gevonden
(waarsch. M.M. III) beeldt een visscher af, die in de eene hand een
poliep draagt en in de andere een visch, mogelijk den scarus creten-
sis 8. In een anderen steen, van onbekende herkomst, is een visscher
gegrift, die een grooten visch aan een lijn draagtTe Palaikastro
is een haak met weerhaak gevonden, die als vischhaak beschouwd
kan worden; mogelijk komen daar nog twee andere bij Van Rles-
sara komt een ivoren zegel, met een schip, waaronder twee visschen
en een viertandige vischspeer; misschien is er een vijf tand bedoeld®.
Dat in de eerste helft van het tweede millennium ook purpervisscherij
op Kreta werd gedreven, blijkt uit de vondst van een laag verbrij-
zelde murex-schelpen op Kouphonisi, het oude Leuke, en twee andere
in de ruïnen van Palaikastro, steeds in verbinding met Middel-Mi-
noïsch aardewerk
Wat de andere eilanden betreft: van Milo komt de interessantste
illustratie van voor-Grieksch visschersleven, de bekende visschers-
vaas van PhylakopiVier visschers op marsch, de een achter den
ander. Ze zijn alleen met een lendendoek bekleed, en dragen (op één
na, die slechts één visch heeft) in iedere hand een visch, dien ze
vasthouden bij de staart. Op hetzelfde eiland zijn in de kamer met
de vliegende visch-fresco fragmenten gevonden van een schildering,
die mogelijk een visschersscène in beeld brengt i. Deze vondsten
dateeren uit het midden van het tweede millennium. Verder is er te
Phylakopi nog een bronzen vischhaak gevonden tusschen scherven
van Mykeensch aardewerk
Twee vischhaken heeft ook Rhodos geleverd 3; één heeft Dörp-
feld er op Leucas gevonden
Op het vasteland zijn eindelijk ook te Mykene vischresten ont-
dekt, volgens een mededeehng van Tsountas aan Keramopoullos®.
Misschien is ook de zestandige harpoen, die te Midea in Argolis in
een Mykeensch graf uit de veertiende eeuw gevonden is, een visschers-
wapen? ®
In het door brand verwoeste paleis van Thebe vond Keramo-
poullos een vischwervel, evenals de overige vondsten in dezelfde
laag door het vuur gehavend. Bovendien leverde een graf een bron-
zen vischhaak
Al deze vondsten bewijzen, dat in het tweede millennium aan de
kust van Griekenland en op de omhggende eilanden visch gevangen
en gegeten werd. Van hoe groote beteekenis de ontginning der zee
was, toonen de scheppingen der Kreto-Mykeensche kunst: wand-
en vloerdecoratie, kleinkunst en vooral aardewerkversiering bewij-
zen, hoe zeer de dragers dezer cultuur vertrouwd waren met de zee
en de levende wezens in haar diepte.
Evans wijst op de Knossische gewoonte, om de vloer der kleine
kapellen en de altaarrichels te bestrooien met beschilderde zeeschel-
pen, meest kamschelpen. Hij vond er ook velerlei voorwerpen in
faïence: vliegende visschen, rotsen en schelpen (argonauten b.v.),
die oorspronkelijk waarschijnhjk samenhangende composities heb-
ben gevormdDan is er de dolfijnenfresco van Knossos en die
met de vhegende visch van Phylakopi beide M.M. III. Te Tiryns
was de vloer van het groote megaron, evenals die van enkele andere
vertrekken, verdeeld in rechthoekige vakken, waar octopus en vis-
schen als vlakversiering afwisselden met andere figuren
De goudsmeedkunst levert een gouden vischje, te Knossos gevon-
den de gouden octopus-medaillons van Mykene en nu de gouden
schaal van Midea, die in relief den zeebodem uitbeeldt met octopoden
en dolfijnen tusschen schelpen en koraalrotsen Op gesneden stee-
nen (twee visscherssteenen zijn boven reeds vermeld) vinden we
den scarus cretensis vHegende visch visch met octopus
Buitengewoon sterk heeft de fauna der zee de aardewerkversiering
beinvloed. Om slechts een greep te doen in het overvloedige mate-
riaal: daar zijn vazen met dolfijnen van Pachyammos \' en Knossos
met visschen van VasilikiKnossos Palaikastro ^^ en Pseira
met octopus van Knossos Mykene Goumia en Palaikastro
met argonauten van Pylos Zelfs wanneer in M.M. III planten-
motieven dier- en menschfiguren verdringen van het aardewerk,
handhaven zich toch de bewoners der zee Deze buitengewone
populariteit en duurzame invloed van de zeefauna op de ceramiek-
beschildering verraadt een belangstelling voor het leven in de diepte
der zee, zooals alleen een volk kan verworven hebben, dat onder
zijn zonen talrijke visschers met of zonder boot, sponsen- en purper-
duikers telde
Afbeeldingen van visschers, vondsten van haken en vischresten,
alsmede de vertrouwdheid der beeldende kunst met het zeegedierte,
leveren tezamen het overtuigende bewijs, dat in den Kreto-Mykeen-
schen tijd visch druk gevangen en gegeten werd. Ook in de paleizen
van Minos en Kadmos. De groote heeren waren goede afnemers —
als later Polycrates — van den visschersman, wiens beeltenis zij
in hun zegelsteenen lieten griffen.
7 — Immigranten en visch — Maar de koningen der
Achaeërs laat Homerus geen visch eten. Waarom? Omdat zij ze
mderdaad niet gegeten hebben.
\'nbsp;238ab. • Arch. Anz. 1927
nnJnbsp;\' Evans. Knossos I fig. 498. • o. c. fig. 499. • o. c. II fig.
306. \' o.c. 1 fig. 447 ab. • o. c. II fig. 308. • o. c. I fig. 131a.
o.c. I fig. 131b. » Palaikastro pl. IV de.nbsp;Evans o.c. 11 fig. 312f.
\' o c. II fig. 130; cf. fig. 307. Bosscrt o.c. Abb. 81.nbsp;Evans o.c.
„ 312c. o.c. II fig. 312d. quot; Bossert o.c. Abb. 182, cf. 183.
Evans o. c. I p. 607. Merkwaardig is dat we ook bij Homerus dolfijn (O 22).
poliep (e 432) en vliegende visch (H\' 692), favorieten der beeldende kunst, terug
vinden.
la
Cf. Bosanquet. JHS XXIV (1904) p. 320.
-ocr page 34-De Grieken, die zich sinds het begin van het tweede millennium
.n het Zuiden van het Balkanschiereiland vestigden, waren herders-
stammen, gekomen uit het binnenland. Van hen allen geldt, dat ze
oux Ina-ai S^aXacraav, ouSé Q-\' aXecrcn (j(,£(xtY[Jlt;-évov elSap eSouaiv — geen
visch of schelpdieren eten, zooals een scholiast dezen regel wil ver-
klaren 1. In hun nieuwe land stooten ze overal op de zee, waarvoor
ze den naam overnemen van de oude bewoners: MXaaaa. Water
kennen ze als drinkwater in bronnen, rivieren en meren; daarvan
is de groote zoutwaterpias in wezen verschillend, die zij daarom
ook aXq noemen.
Aan de kust vinden zij een bevolking, die zich druk bezighoudt
met scheepvaart en vischvangst. Het varen hebben de indringers
al spoedig geleerd: de uypa xéXeuO^a waren de bestbegaanbare en
dikwijls de eenige verkeerswegen in hun nieuwe zeeomspoelde, zee-
doorgroefde vaderland, waar de zee het pad bij uitnemendheid
(ttóvto?) was. Maar toch zijn de helden van het Grieksche epos vreem-
den gebleven op het water: er zijn onder hen nog geen zeehelden
van het slag der Noorsche Vikingen, die de zee liefhadden om de
zee en hun schip als hun thuis. Sowohl das Singen und Sagen seiner
Dichter, wie auch die Weise seiner Betätigung zur See entspringt
einer noch nicht ganz überwundenen Abneigung gegen das Meer,
oordeelt Köster over den Homerischen Griek
Tot varen dreef de Achaeërs de noodzaak; tot visschen voorloopig
nog niet. Ze hadden hun kudden, en aten vleesch als vanouds. Dat
zij zich vroeger niet met zoetwatervisscherij hadden beziggehou-
den, blijkt uit de woorden oXieuc;, aXieóeiv, die pas ontstaan zijn,
nadat ze de zeekust bereikt hadden^. Lang bleven de nakomelingen
der binnenlanders met wantrouwen en tegenzin neerzien op alle
watergedierte ^ Dit taaie wantrouwen, bewaard van geslacht op
geslacht, klinkt nog na in het Homerische epitheton Ix^uósiq. Dat
is geen\'dankbare erkenning van de weldaden der zee: [x^uóeii; heet
de zee, wanneer de storm raast en een dreigende schipbreuk de voor-
stelling wakker roept van de vraatzuchtige zeemonsters, wier prooi
de zeevaarders kunnen worden ^: toü? S\'oux è9iXovTalt;; éceXXat / ttóvtov
ett\' ix^uósvxa 9ÊXfa)v aTiavEu^ lt;pépouCTiv Buiten de vergelijkingen
IS de voorstelling van menschenetende visschen den dichter veel
beter vertrouwd dan die van vischetende menschen
Eenmaal, in de vergelijking van den oesterduiker, klinkt een
nieuw geluid: wanneer die eens de vischrijke zee op zou gaan, dan
zou hij veel menschen kunnen verzadigen, met weekdieren te zoe-
ken Want langzamerhand hebben de zonen der Achaeërs him
tegenzin overwonnen. De bevolking groeide, terwijl de veestapel slonk.
Vleeschgebrek dwong de minbedeelden onder de nakomelingen
der Grieksche immigranten het voorbeeld der oorspronkelijke be-
woners te volgen: ook zij begonnen hun 6(j;ov uit de zee te halen.
Nood leert eten. Maar juist dit belastte vischvoeding met een nieuw
odium in de oogen der aanzienlijken: behalve voedsel voor vreemde-
lingen, strijdig met eigen traditie, werd visch nu ook nog armen-
kost voor de minsten van hun eigen stam. Wie tot de gegoeden be-
hoorde, wie vee bezat, bleef vleesch eten — tenzij de nood hem
dwong. Lang heeft het geduurd, eer de heeren der Achaeërs leerden
visch te eten.
En hun goden hebben ze zelfs nooit leeren eten Die zijn trouw
gebleven aan het oorspronkelijke vischlooze diëet van hun ver-
eerders.
Wanneer Homerus zijn helden geen visch voorzet, moeten we dit
dus zoo verklaren, dat het epos de herinnering heeft bewaard aan
SetS,. \' ic ~nbsp;«p^pi^mv èXooïg ivéfxoioiv / ttóvtov in\' IxÖuócvra. Driemaal:
vovT«\'nbsp;avapTïi^aatx ÖóeXXa / nóvrov in\' tx^HiócvTa cpipy) papéa crcvi-
^o,,«nbsp;\' .. \' quot;J\' cf. I 4. Datzelfde gevoel van onveiligheid uit Odys-
424nbsp;\'^oc thuis te komen ènl nóvrov IxöuÓEVxa: 8 381, 390,
éénmn,! ^ . • Y - Twaalf maal is het epitheton met ttóvto; verbonden.
I IrT z/ xéXeuÖa. y 177; éénmaal wordt de Hellespont vischrijk genoemd,
gt; éénmaal een rivier, dc Kleinaziatische Hyllus. T 392.
. vv 1 \' quot; ° lt;I) 122. 203. « 11 746.
raritSquot;quot;^\'\'^\'nbsp;lt;^quot;=sellsch. d. Gr. p. 28. Vischoffers voor goden waren
werden ze dikwijls gebracht (dTtónupi?), cf. Stengel,
i^ultusalt.\' p. 123 v.; Dölger. Der H. Fisch p. 17 vv.
een oude traditie. Aan die traditie, door de Grieken meegebracht
uit hun vroegere woonplaatsen, hebben de „bestenquot; onder hen
vastgehouden nog eeuwen lang nadat ze de zee bereikt hadden en
zich gevestigd temidden van een oude bevolking die visch ving en
at. De dichter vond deze vischonthouding in de sage, terwijl in zijn
dagen vischvangst reeds algemeen beoefend en vischvoedsel naar
waarde geschat werd. Het leven van zijn eigen tijd beeldt hij uit
in zijn vergehjkingen; de oude zeden herinnert hij zich, wanneer
hij het leven van zijn helden schildert. Ook hier geldt de opmerking
van Wilamowitz Der Gegensatz der Zeiten wird so stark empfun-
den, dasz das Epos in vielem mit Bewusztsein einen älteren Kultur-
zustand festhält, so dasz der Dichter im Gleichnis moderner sein
darf als in der Erzählung.
Die griech. Lit. des Alt. p. 14,
-ocr page 37-II - GEOGRAPHISCH OVERZICHT
Wat volgt is een overzicht over de Grieksche (en naburige) plaat-
sen, waar volgens getuigenis van litteraire of archaeologische bron-
nen vischvangst, groot of klein, werd uitgeoefend. De niet-Grieksche
visscherijen in het Westen der Middellandsche Zee zijn hieraan toe-
gevoegd, vanwege de beteekenis, die hun vischexport voor de Griek-
sche wereld had.
1— Westkust van Griekenland — Evenals ook
thans nog werden aan de Oostkust der Adriatische Zee veel scom-
briden gevangen: in Dalmatië tonijn S bij Epidamnus makreel
De visch van deze laatste plaats smaakte bitter 3. Daarbij leverde
de Adriatische Zee rijkelijk kamoesters 1 en ojxJa (haliotis, zeeoor) s.
Corc3n-a ving groote poliepen Als tiende van een eerste rijke
tonijnenvangst wijdde het in \'t begin der vijfde eeuw den bronzen
stier te DelphiEen schelpdier, hartschelp of oester, is op een munt
vereeuwigd 8.
De golf van Ambracia was een zeer rijk vischwater, waarvan later
Nicopolis profiteerde en wordt om velerlei visch en ander zeeooft
geroemd. Het „gezegendequot;, „rijkdomschenkendequot; Ambracia is ver-
maard om zijn harder en zeebaars xdcTrpo? xp^fxi? kahnar
garnalen quot; en schelpdieren In Romeinschen tijd zijn de oesters
van Leucas en Actium gezochtquot;; ook parelmossels werden langs
de kust van Acarnanië gevonden, de bruikbaarste rond Actium
Meerdere steden rond de golf ontleenen aan hun visscherij de bij-
figuren op hun munten: Anactorium kamoester of garnaalArgos
I Plin. NH XXXI 94. « Ael. NA XIV 1. • Plin. NH XXXII 18.
^ Xenocr. de alim. aquat. 44; Plin. NH XXXII 150: te Salona en Altinum.
^ Xenocr. 62. • Arch. fr. 36 U; Ennius Var. V» 43. \' Paus. X 9. 3.
imhoof-Blumcr, Tier u. Pflanzenbilder VIII 34. » Geogr. Lat. min. p. 119
. quot;nbsp;fr- 53 R; Ael. NA XIII 19. quot; Arch. fr. 23 R; mogelijk
ook Enmus Var. V« 36. «• Arch. fr. 46 R. quot; Arch. fr. 43 R. quot; Arch. fr.
u t V »nbsp;quot; Xenocr. 53. quot; Plin. NH IX 115.
imnoof-Blumer. Die Münzen Akarnaniens, Numism. Zeitschr. X (1878) p.
-ocr page 38-Amphilochicum en Leucas een poliep S tenvijl Leucas (en misschien
ook Echmus) op enkele exemplaren een vischhaak heeft 2
CephaUenia levert zeeëgels 3, aan wie mogelijk ook de Echinaden
hun naam dankenVisch van CephaUenia is hartig®.
Rijk aan visch is weer het lagunengebied van Zuidehjk Acamanië
en Aetohë. Daar liggen nu de lagunen van Mesolonghi. die volgens
de officiëele gegevens (1883) den Griekschen staat meer opleveren
dan alle andere verpachte vischwateren tezamen In de Oudheid
had Astacus zijn eponymus (kreeft) op zijn munten\'. Oeniadae
aan den Acheloüs-mond, had de lagune Melite in bezit« Veel zee\'
visch zwom de genoemde rivier op. in het bizonder de xocttoo-»
Calydon vischte prima harder en zeebaars 10, lagunenvisch bij uit-
stek. die er ook nu nog overvloedig wordt gevangen. Later werd het
groote vischnjke meer van Calydon eigendom der Romeinsche kolo-
me Patrae Aan den overkant heeft Dyme soms een visch op haar
muntennbsp;^
Ook de Korinthische golf werd bevischt. In Eratosthenes\' dagen
was het bronzen Poseidonbeeld van het verdronken Helice nog een
gevaarlijke sta in den weg voor de visschers Wanneer AntipLnes
de specialiteiten van verschillende steden opsomt, moet hii visch
uit Sicyon hebben ^ Vooral de zeeaal van Si^yon was een bLImd-
heidKonnthe had een drukke vischmarkt De purpervisscherij
r.lft /r ververijen m het leven te Korinthede grootstl
helft der bewoners van Bulis in Phocis waren purpervisscherrquot;
In het s randmeer van Tiphae in Boeotië zatennbsp;\'
Voor de Westkust van de Peloponnesus zijn de gegevens zeer
TvnXr\'ó frnbsp;visichez^faX op Za-
cynthus 20 Maar in Ehs zijn tegenwoordig de ineenloopende sïrand-
meren van Agouhnitsa en Kaiapha (dicht bij de antieke kaap
na de lagunen van Mesolonghi het rijkste vischwater van Grieken-
land e Over dit gebied meldt de Oudheid slechts, dat de Anigrus
er een moeras vormde (het meer van Kaiapha) en daardoor de visch
ongenietbaar maakte 2. Maar ook toen moet aan de Elische kust
druk gevischt zijn: hoe zouden anders de koks van Elis beroemd
zijn geworden om hun vischgerechten ^P In ieder geval was de scarus
uit Nestors vaderland prima In Messenië zal de mond van den
Pamisus visscherij hebben gekend, want zeevisch zwom deze hel-
dere rivier op
2— Oostkust van Griekenland — Sponsenvissche-
rij was er aan weerszijden van kaap Malea Laconië leverde de
beste kwaliteit purperslakken na Phoenicië en dikwijls wordt in
den keizertijd het Laconisch purper geroemd Hoopen schelpen
zijn bij Gytheum en op Cythera gevonden ». Cythera heette eens
het purpereiland, Porphuroussa, om de schoonheid van het daar
gevischte purper
Vanuit Argos werd in het begin der vijfde eeuw visch geleverd
naar Tegea ^^ Tusschen de wadden van Nauplia ving men den har-
der en de xànpoç van Argos gold als delicatesse De purperkust
van Laconië zet zich voort in Argolis waar Hermione het middel-
punt der visscherij is Deze stad leverde in het begin der regee-
ring van Darius I 5000 talent purper naar Susa In het Zuiden
van Hermione\'s gebied lag de visschersplaats \'AXietç een neder-
zetting van verdreven Tirynthiërs; op hun munten komt een kink-
horen voor Troezen bezat rond 200 v. Chr. tonnare, waaruit de
staat belangrijke inkomsten trok »». De vangst van sommige polie-
pensoorten en van zeeschildpadden werd er in den ouden tijd als
ongeoorloofd beschouwd ^ Bij Methana maakten de vele haaien
het gevaarlijk om in zee te zwemmen 2. Mogehjk, dat die ook hier
gevangen werden als voedsel voor het arme volk en misschien
ook voor de fijnproevers
Aegina levert goede harders
De bodem van Megaris is schrale rots®; naast de Euboeërs zijn
de Megarensers menschen xotatv te ö-oXacraia ëpya (léfiyjXe Van zeer
groot belang was voor hen (evenals in Attica) de ansjovisvangst in
de Saronische golf ®; om ze te conserveeren bezat Megara zoutpan-
nen te Nisaea Een uitstekenden naam had de glaucus van Me-
gara en ook zijn tonijn
Ook in Attica, onvruchtbaar als Megarisquot;, vonden velen een
bestaan in de vischvangst. Volgens de overlevering leverde de Atti-
sche visschersvloot aan Solon booten genoeg, om met assistentie
van één dertigriemer 500 man te vervoeren Na de raid van Teleu-
tias tegen den Piraeus, ving de Spartaansche admiraal, terugvarend
langs de kust in de richting van Sunium, een groot aantal visschers-
vaartuigen op Over hun bestaan laat Alciphron Attische visschers
zelf vertellen in het eerste boek van zijn Brieven. De levendige visch-
markt van de hoofdstad zal nog herhaaldelijk ter sprake komen.
Ze was welvoorzien, evenals die van Piraeus want de zee rondom
Attica levert overvloedig van alles Voor zijn visch laat Attica
zich zelfs vergelijken met het vischrijke Rhodos, en kan dan bogen
op zijn Phalerische ansjovis, zijn glaucus, de tarbot en makreel van
Eleusis terwijl ook de Attische scarus wordt geroemd
Het best bekend was de vermaarde Phalerische ansjovis Arche-
stratus kan ansjovis alleen smakelijk vinden te Phalerum en op Rho-
dos 20. Op verscheidene plaatsen rond de Attische kust werden d9Óai
gevangen: bij Salamis, bij het graf van Themistocles (dat even bui-
ten de haven van Pkaeus lag), bij Marathon; vanhier kwam de
prima kwaliteit die zeeschuim (a(ppólt;;) genoemd werd. Mindere soor-
ten vischte men o. a. te Phalerum en in de haven van Piraeus K
Wanneer Archestratus desniettemin den dcppói; van Phalerum als
de beste aanbeveelt 2, dan blijkt hieruit dat het epitheton „Phale-
rischquot; handelsmerk was voor eerste kwaliteit Attische ansjovis.
Ook goede xcoßio£ kwamen als Phalerische ter markt De acpusct
werden in massa gevangen en er was zoo\'n overvloed in Attica,
dat naast aardewerk ansjovis op de eerste plaats in aanmerking
kwam voor de export Eerst in de vierde eeuw begonnen de vis-
schers hun vangst te zouten, waardoor in wijder kring uitvoer moge-
lijk werd 8.
Sommen we nu nog de Attische visschersplaatsen op. Eleusis\'
renommée is haar tarbot\' en makreel Het vischrecht in de zeer
productieve \'Peixot behoorde aan de priesters van Demeter en Kore
In den keizertijd waren de Eleusinische visschers vrijgesteld van de
betaling eener SioßcXCa, wanneer ze hun vangst te Eleusis ter markt
brachten i». De drukke visscherij van zijn geboorteplaats verklaart
de voorkeur, waarmee de Eleusiniër Aeschylus zijn beelden aan dit
bedrijf ontleent
Rond Salamis wordt ansjovis gevischt
Evenzoo te Piraeus, waar Aristoteles twee vangplaatsen aanwijst:
even buiten de groote haven en in deze zelfVisschers van Pi-
raeus worden vaker vermeld Op de groote beteekenis van Piraeus
als visschershaven doelt ook Aristophanes: Themistocles heeft aan
de Atheners bij hun ontbijt Piraeus gegeven cn hun weer nieuwe
visch voorgezet Er was een welvoorziene vischmarkt 1®.
De naam van Phalerum was een reclame voor ansjovis en andere
visch. Visschers van Phalerum
Aexone\'s roem waren zijn prachtige barbeden
Anst. AH VI 569b 11 vv. • fr. 10 K. » Antiphancs II 100 K. « Zie
VT, = ,nbsp;\'nbsp;VI 570a 1. \' Lynceus bij Ath.
VII 285{ cn 330a; Clem. Alex. Paed. 11 1, 3; Poll. VI 63. • Lynceus 1. c.
Vandaar de nieuwe makreel in Aristophanes\' orakels. Eq. 1008. • Paus. I 38 1.
\'»pr^oLquot;®\'- p. 146.nbsp;quot; Pers. 424; Suppl. 409; Ag.
361, 382; Cho. 492. 505; fr. 307 cn 308 N\'.nbsp;Zie boven. «• Luc. Pisc. 47;
Alciphr Ep 1 2; 6; 11; 13. Eq. 815.nbsp;•• Criton 111 354 K.
Alciphr. Ep. I 1; I 11. quot; Cratinus I 80 K;nbsp;Nausicrates 11 295 K; Poll. VI
63; Hesych. s. v. Al^t^vtSa TplyXTjv.
Te Halae Aexonides was een tonnara, waarvan de staat de in-
komsten op zij legde voor een offer aan Apollo Kunneios i.
Ook te Sunium werd gevischt
Aan de Oostkust werd in de baai van Marathon ansjovis gevangen
Te Anthedon in Boeotië leefden bijna alle inwoners van visch-
vangst, purper- en sponsen visscherij «.De zeegod Glaucus was voor
zijn promotie visscher te Anthedon®. Archestratus beveelt den
ovo? van deze plaats aan Ook nu nog wordt er druk gevischt in de
bocht van Anthedon, en bijna dagelijks gaat vandaar visch naar
Chalcis en Athene
In het eigenlijke Griekenland had alleeen Boeotië binnen visscherij
van beteekenis in het Copaismeer. Dit meer (in 1886 drooggelegd)
was in 1883 nog voor 62.000 dr, verpacht voor tien jaar s. Terwijl
de andere visch van dezen plas niets bizonders had, was de pahng
er buitengemeen groot en lekker 9. Hij was de lievehng der Attische
comedie maar werd ook buiten Attica met eere genoemd en door
zijn Boeotische landgenooten zelfs aan de goden geofferd
Zoowel de zeeëngte tusschen het vasteland en Euboea als de om-
geving der eilanden ten N.0. van Euboea is zeer vischrijk. Vandaar
dat ook de Euboeërs lui zijn toïctiv te ö-aXdccfcria êpya fiéfxTjXe Er
wordt verteld, hoe ze \'s nachts bij fakkellicht gingen visschen en
geassisteerd werden door dolfijnen Dionysus werd over den Euri-
pus gezet door een ouden visscher, die daar met zijn jongens zijn
bedrijf uitoefendel®. Visch van Euboea was ietwat bitter van smaak
Ook purperslakken werden in den Euripus gevischt, een klein soort
purpervisschers werkten in de bocht van Euboea (tusschen Chalcis
en Geraestus) i» en bij Kaap Caphereus
Van Chalcis wordt naast zijn olijvenbosschen de vruchtbaarheid
van zijn zee geprezen 20. Een aanbeveling verdiende zijn platvisch
\' Phot., Suid. s. v. Küweio«;. Mogelijk zinspeelt ook Antiphanes II 103 K op
drukke vischvangst te Halae (Koek). « Alciphr. Ep. I 11; I 14. • Zie boven.
♦ Ps. Dicaearchus FHG II 259. • Roscher, Myth. Lex. I 1682 v. • fr. 35 R
\' \'Apx- AeXt. 4 (1918) p. 92. • Apostol. o. c. p. 74. • Paus. IX 24 12
quot; Ar. Ach. 880; Lys. 36; 702; I 487 K; Strattis I 724 K; Antiphanes II 92;\'l05;
115 K; Eubulus II 186; 177 K; of. Dorion bij Ath. VII 297c; Poll VI 63
quot; Arch. fr. 18 R; Ptol. Euerg. FHG III 186. quot; Agatharchides FHG III 192
quot; Plut. soll. anim. 8.
quot; Opp. Hal. V 425; Ael. NA II 8. Ook thans nog op de Sporaden ten N. van
Euboea, Apostol. o. c. p. 49. De visch die zoo gevangen wordt is de geep (bclone^
» Opp. Cyn. IV 257. •• Plin. NH XXXII 18. quot; Arist. AH V 547a 6- Val\'
t^n quot;nbsp;^^^nbsp;quot;nbsp;55. » Ps. Dicaearchus
rHG II 260.
-ocr page 43-(tarbot en tong) Oesters leverde het in overvloed, zoodat een
Chalcidische hors d\'oeuvre aanlokkelijker was dan een Attisch
diner 2. Ook zeeanemonen (axaXyjtpai) werden er gevischt
Dat er onder de in 490 gedeporteerde Eretriërs veel schippers en
purpervisschers waren geweest, wees het schip uit, dat op hun gra-
ven in Perzië was uitgebeiteld Een visscher van Eretria wordt
door Demetrius Iambus als zijn vraagbaak geciteerd Onder de
visch van Eretria blonken uit de 9aYpot Als muntteeken gebruikte
de stad den octopus
Op een munt van Styra is een purperslak afgebeeld
Carystus was een uitstekende markt voor allerlei visch; prima
waren er de ÏTncoupoi®. Ook goede tonijnen vangt hetquot;, en zelfs de
overigens niet bijster gewilde (xaivlSet; zijn goed te Carystus
Ook te Geraestus woonden visschers
Een visscher van Oreüs kaapt te Geraestus Poseidons drietand
uit zijn beroemden tempel Opvallend is, hoe ver deze visscher
van huis is gegaan — om te visschen?
De markt van de badplaats Aedepsus was even goed voorzien
van visch, als van wild en gevogelte
Onder de eilanden ten N.0. van Euboea leverde Sc5n-us langoesten
zooals nog steeds. Peparethus voerde in de derde eeuw v. Chr. zijn tonij-
nen uit tot naar Egypte Rond Sciathus werd de harder gevangen
De weinig gelede kust van ïhessalië is geen gunstig vischwater.
Kaap Sepias zou genoemd zijn naar de inkt visschen die er zitten
In den keizertijd is er meermalen sprake van Thessalisch purper,
dat van Meliboea komtIn een visschersstulp bij den mond van
den Peneus overnachtte op zijn vlucht Pompeius
3— Noordkust van de Aegaeïsche Zee — Langs
de Macedonische kust werden zeer veel garnalen gevangen 21. De
kalmar van Dion is goed i. Te Methone waren de visschers ver-
plicht een bepaalde hoeveelheid visch te leveren aan de officiëele
TuapacTLTot der magistraten 2. Pella was bekend om zijn ypóuic ^
De glaucus van Olynthus werd aanbevolen ^ Te Torone is de
xapxapCa? xócov - een menschenhaai - goed; bezwaren zijn voor-
oordelen 5. Er werden ook sponsen gevischt ^ Visschers van To-
rone ^ Rond den Athos ving men langoesten
Het Bolbe-meer, dat in verbinding stond met de zee, leverde vette
zeebaars en harder, de gewone lagunenvisch In het voorjaar zwom
de visch ondiepe rivieren op en werd dan door de omwoners in massa
gezouten voor eigen gebruik Ook het meer Cercinites aan den Stry-
mon-mond zal dezelfde visscherij gekend hebben; op munten van
het nabijgelegen Barga staat een visch In den Strymon zelf werd
paling gevangen die met de Copais-pahng kon wedijveren ^^ Ook
geconserveerd kwam deze Macedonische paling in den handelquot;
Van Thasos wordt aanbevolen poliep oxopTiJo? quot; en barbeel
terwijl er ook kreeften werden gevangen in de oude comedie was
de renommée van het eiland zijn vischsaus, de 0ocdx (ScXpiTj In de
derde eeuw v. Chr. voerde Thasos prima geconserveerde tonijn uit
naar Egypte 20. Visschers van Thasos 21,
Tegenover Thasos lag bij de stad Pistyrus een vischrijk strand-
meer 22.
De harder van Abdera gold als de allerbeste 23; hij liet zich ook
tot uitstekenden tarichos verwerken 24. Op munten is een tonijn
voorgesteld 25. in het Bistonische meer tusschen Abdera en Maronea
zaten de meeste soorten visch 26. Een extra aanbevehng verdient er
de sepia
\' Arch. fr. 43 R. « Aristot. fr. 426 R. » Arch. fr. 46 R. « Arch, fr 15 R
n^^^rV/\';-,«® . •nbsp;V 548b 15; Plin. NH IX 149.nbsp;Anth
FHG IV 420 • n « gt; • M quot; Xnbsp;•nbsp;quot; Hegesande;
ISvTT^^oo\' 1nbsp;Thrace p. 205, 2 en 3. quot; Arist.
m 7Rfinbsp;H-nbsp;quot; 52 K. » Arch. fr. 18 R; Ptol. Euerg. FHG
I2 Inbsp;^nbsp;298b. quot; Arch. fr. 36 R. » Arch. fr.
A / unbsp;R. quot; Arist. AH V 549b 16. quot; Cratinus I 13 K-
Ar. Ach. 671; Ath. VII 329b; Poll. VI 63.nbsp;v^raunus IJ K,
r aL^^^\'nbsp;JreTTovYixi? Oiaiov xep(itiiov), cf. p. 23
aq\'uat.
» Paus. VI 11, 2, 8. «gt; Herod. VII 109. quot; Arch. fr. 26 R quot; DoHnn
-ocr page 45-Aenus leverde groote mosselen ^ en een visch, die ölt;; genoemd
werd 2. De roerende geschiedenis van een daar gevangen dolfijn
vertelt Aelianus 3.
Visschers van Samothrace ^
De Sinus Melas ten W. van de Chersonesus heette het winterver-
blijf der eerstejaars-tonijnen, de pelamyden, die de inboorlingen
op primitieve wijze bemachtigden In de strandmeren bij Alope-
connesus zat in ieder geval met andere visch ook de verwante amia
4 — Cycladen — Coresia op Ceos had den inktvisch als
muntteekenGyaros was tegen het eind der republiek niets dan
een yisschersdorpje, dat 150 drachmen tribuut had op te brengen,
terwijl 100 nog te veel was In dit Romeinsch verbanningsoord
werd ook purper gevischtVan tenos wordt de Xepla? of ^iza.xoc,
geprezen i». Op Myconus heft ± 200 v. Chr. de staat belasting van
de vischvangst, waarvan 20 drachmen jaarlijks besteed worden
voor een offer ^^ Ook eenige purpervisscherij was er rond Myconus
in dienzelfden tijd
Debs was een zeer belangrijke visschershaven. De staat hief er
in de derde eeuw v. Chr. een tiende van de vangst, die in 250 ver-
pacht werd voor 1850 drachmen 5 % toeslag. Dit bedrag is ge-
baseerd op een j aarlij ksche vangst ter waarde van minstens 20.000
drachmenis. Dat verklaart, dat een lekkerbek de eÖotj;ov ayopav van
Delos zelfs boven die van Piraeus kan verkiezenquot;. Ook veel visschers
van naburige eilanden zullen hun vangst op de Delische markt ge-
oracht hebben, zooals de visschers van Eleusis liever verkochten
te Piraeus dan thuis i®. Maar toch zijn ook de bewoners van het eiland
zelf grootendeels visschers Een DeUsche fuikenzetter is het type
van den haveloozen schooier en een Delische duiker is spreek-
woordelijk voor iemand, die tot in de diepste diepten doordringt
^ythagoras was in een vroegere incarnatie de Delische visscher
Pyrrhus geweest Een phratra op Delos heette de \'Ix^^uTioXtxai 2«,
en onder de vele eigennamen, die er aan een beroep ontleend zijn,
komt ook \'Ixigt;upóXo? voor 21.
! Arch. fr. 50 R; Ennius Varia V» 35. « Arch. fr. 44 R. gt; NA V 6.
7 T unbsp;^nbsp;\' Opp. Hal. IV 522 vv. • Arist. AH VIII 598a 22.
lo T ; \'nbsp;23 v. • Strabo X 5, 3 p. 485. • Luc. Tox. 18 v.
14 r •nbsp;quot; Ditt. Syll.\' 1024, 10. •« Zie p. 160. \'» Zie p. 163 v.
unbsp;354 K. gt;• Zie p. 142.nbsp;Callim. IV 15. gt;\' Herondas III 51.
fivn,.?^\'nbsp;^^ 22, IX 12; Mich. Apost. V 100: ArjXbu xoXu[xpt)toü- in\\ twv
v7)xo[xévav. Diog. Laört. VIII 5. quot; IG XI 298 A 197. quot; Ath. IV 173a.
-ocr page 46-Wat de visch betreft, terwijl die van de rotsen kwam, nogal hartig
was, smaakte die uit de haven zoetig K Met name wordt de quot;ke^ioLi;
of T}7raTo? (als van Tenos) aanbevolen en ook de 9aYpolt;;
De tempel verpachtte ook nog de visch in een binnenmeertje. De
opbrengst was erg wisselvallig, en variëerde van nog geen 10 dr.
in 287 tot 60 dr. in 279
Op Rhenea was eens de purpervisscherij een buitengewoon rijke
bron van inkomsten voor den tempel. Volgens een inscriptie, die
waarschijnlijk nog uit de vijfde eeuw is, bracht de verpachting dier
visscherij op het gedeelte van Rhenea, dat aan den tempel behoorde,
in vier jaar één talent 860 drachmen in Apollo\'s kas, dat is dus 1715
dr. per jaar. Tegen het eind der vierde eeuw leverde ze nog 650 dr. op,
enkele jaren later maar 40, om daarna steeds op laag peil te blijven
Seriphos\' visscher Dictys is bekend uit de Danaë-sage Verder
is van zijn visschers overgeleverd, dat ze een religieuzen eerbied
hadden voor den tétti^ èvaXto?, een of ander schaaldier waarschijn-
lijk
Paros\' visch was hartigEenmaal ontmoeten we een visscher
op Naxos Visschers van los waren \'t, die Homerus met hun raad-
seltje den dood injoegen In de sage van Thoas speelden visschers
van Sicinos een rol
Op munten van Cimolos komt de purperslak voor
5 — Kreta-Rhodos — Over Kreta\'s visscherij in voor-
Homerischen tijd is reeds vroeger gesproken. Vanouds waren de
Kretensers thuis op zee: 6 Kp^q t/jv ö^aXaxrav. Graag localiseert de
litteratuur visschers op Kreta zij hebben er Dictynna in hun net-
ten opgevangen Het eiland heeft zijn naam gegeven aan den
scarus cretensis. Alle soorten rotsvisch en de xtopió? komen aan de
kust van Kreta voor Ook de elops wordt er gevangen, maar die
is er inferieur i». De Stahtai, in het Z.0. van het eiland hadden in
de derde eeuw v. Chr. als voornaamste staatsinkomsten naast in-
en uitgaande rechten de tienden van visch en purperquot;. De purper-
visscherij in het Oosten van het eiland was een oeroud bedrijf. Op
\' Plin. NH XXXII 18. • Arch. fr. 30 R. gt; Arch. fr. 45 R. • Zie p. 161.
» Ziep. 159 v. • Pherecydes FHG 175; Strabo X 5, 10 p. 487; Luc. Dial. mar
12, 2. \' Ael. NA XIII 26. \' Plin. NH XXXII 18. • Aristot. fr. 510 R.
quot; Agon 312; Wilamowitz, Vitac Honicri, passim. quot; Apoll. Rhod. Arg. I 623
» Imh.-Bl., Tier- u. Pflb. ad VIII 30. Anth. Pal. VII 494; Ad. NA XIV 2o\'
quot; Callim. III 196; Paus. 11 30, 3. Arist. AH VIII 598a 16. Arch fr
19 R. quot; Ditt. Syll.» 524, 4 vv.
Leuke (waarschijnlijk eigendom der Stahtai) was reeds in Minoïschen
tijd purper gewonnen i. Eveneens te Palaikastro S waar in de zeven-
de eeuw de purpervisscher van Itanos woonde, die door den storm
naar de Afrikaansche kust werd geblazen 2. Ook sponsen werden
verzameld aan de kust van Kreta, vooral aan de Noordkust, waar
ze beter en talrijker waren, evenals lakmoes (roccella tinctoria),
een wiersoort, die gebruikt werd voor het roodverven van stoffen
In de Carpathische Zee, ten Z. van Carpathos en Rhodos komt
de fijne scarus cretensis het overvloedigst voor; nooit vindt men
dezen visch voorbij Kaap Lectum
Rhodos is rijk gezegend met visch (eöix^u?) en als gentleman
gold, wie daarvan wist te genieten, maar een carnivoor was een
proleet Lynceus van Samos prefereert de visch van Rhodos boven
die van Attica: hij looft er de ansjovis van Aenus (aan den over-
kant op het vasteland), den elops, den èpqjóq, den aXwTO)^ \\ Enthou-
siast over dien dtXtÓTCT]^ of yoikzÓQ van Rhodos, dien de Syracusanen
vette haai noemen, is Archestratus: gappen moet je hem, als ze
hem niet willen verkoopen 8. Mogelijk dat met dezen ,,haaiquot; een of
andere steursoort bedoeld wordt Ook Archestratus mag naast
de Attische alleen de Rhodische ansjovis Den elops van Rhodos
huldigen ook de Romeinen In de omgeving van het eiland werd
purper gewonnen en een zacht soort sponsen gevischt
6 — Zuidkust van Klei n-A z i ë — Op Cyprus waren
tonnare Cyprische tarichos wordt eens genoemd in de Attische
comedie Purperslakken vischte men er Visschers van Cyprus
Cilicië kon roemen op zijn scarus Ook de groote anthias is er
thuis: bij Elaeusa en Corycus werd deze kostelijke visch met een
losse lijn uit de hand gevangen
In Pamphylië ging de vangst van den kostbaren elops met feeste-
lijkheden gepaard 2®. Van Perge uit schijnen tonijnen gevangen te zijn
\' Zie p. 11. • Hcrod. IV 151. • Theophr. HP IV 6. 5; Plin. NH XIII 136.
♦ Plin. NH IX 62. • Lynceus bij Ath. VIII 360d: Rhodische tarichos bij
Chion Ep. VI p. 19 Kober. • Ael. VH I 28. \' Ath. VII 285o. • Arch.
fr. 13 R; Poll. VI 63. • Ath. VII 29-le. Arch. fr. 10 R. » Varro RR
n 6, 2; Sat. Mcnipp. p. 193 R; Plin. NH IX 169. Vitruv. VII 13, 2;pur-
pcrvisschcrij in Carië, zie onder. \'« Plin. NH XXXI 131; sponsen gevischt
»n Lyciö, zie onder. «♦ cetariae: Plin. NH XXXVIl 66. Poaidippus III
340 K. «• Isid. XIX 28. 3. quot; Ael. NA XV 4. VarroSat. Men. p. 193 R.
quot; Opp. Hal. III 206 vv. •• Plut. soll. anim. 32; Ael. NA VllI 28. Hesych.
xaoCTÜa;- ipxuvo;. lIcpYaïot-
Mogelijk had ook Phaselis in Lycië vischvangst, daar den heros
Kylabras tarichos geofferd werd Rond de Chelidonische eilanden
werd weer de anthias gevangen terwijl er ook oesters vandaan
kwamen Lycië voornamelijk leverde de losse soort sponsen
bizonder zacht waren die van Antiphellus
7 — Westkust van Klei n-A z i ë — In Carië werd de
sargus gevangen Een goeden naam hadden de Carische poliepen
De parabel van den Carischen poliependuiker, die honger heeft,
maar het water erg koud vindt (de z.g. Kapixo? alvo?), veraan-
schouwehjkt een lastig dilemma Een Carischen visscher ont-
moeten we ook bij Aristoteles Er werden purperslakken gevonden,
een klein soort
Nisyros heette eens Porphuris om zijn purpervisscherij
Te Halicamassus wordt tegen het eind van de 5e eeuw tezamen
met een stuk land een aangrenzende tonnara (opxuveïov) verkocht
Te Cos zijn in de tweede eeuw v. Chr, verscheidene (ixoTraf, uit-
kijkposten die een stuk vischwater bestrijken, eigendom van staat
of particulieren Volgens sommigen waren het Coïsche visschers,
die den gouden drievoet der Zeven Wijzen in hun netten hebben
opgehaald De vischmarkt van Cos wordt in twee inscripties ver-
meld Dat ook eilandbewoners niet uitsluitend versche visch ge-
bruikten blijkt uit het bestaan van een belasting op den verkoop
van tarichos te Cos Sinds den keizertijd is er dikwijls sprake van
Coïsch purper
lasos heeft een haven, en zijn inwoners vinden grootendeels hun
bestaan op zee, want er is overvloed van visch, terwijl de grond
schraal is De inkomsten uit zijn vischrijke haven hebben in de
vierde eeuw waarschijnlijk de Carische satrapen aan zich getrok-
ken, want de stad kreeg van Alexander zijn fjitxpy) tgt;aXa(TC7a terug quot;o.
gt; Philostephanus FHG Hl 29; Heropythus FHG IV 428; Phot., Suid. s. v.
«taoYjXt?. • Plin. NH IX 180. » Xenocr. de alim. aquat. 53. • Arist. AH V548b
19; Plin. NH IX 149. \' Plin. NH XXXI 131. • Acl. NA Xlll 2. \' Arch.fr.
36 R. • Timocreon III 539 B*. • AH IX 631a 11. quot; Arist. AH V 547a 6;
cf.Il.A141v. quot; Stcph.Byz. s.v. Ntaupoe.Eust. adIl.B676. gt;» Ditt. Syll.\'46a 43.
» Ditt. Syll». 1000, 10 v., 18 v. gt;♦ Plut. Solon 4; Diog. Laört. I 32. Ditt.
1. c. r. 21; Maiuri, Nuova Sillogc 440. » Mcnander III 132, 2 K. quot; Ditt.
1. c. r. 15. Hor. Carm. IV 13, 13; Juven. VIII 101; Prud. Cath. VU 156;
Joh. Lyd. do mag. II 13. Strabo XIV 2, 21 p. 658: iyci Sè Xi|jiéva, xal t6
xXeïotov toü jitou toti; èvamp;iSc èx öaXi-mf)?\' eüovpet ya.p ywpav t\' ë/ei TrapiXunpov.
quot; Ditt. Syll\'. 307, Cf. p. 157 v.
Van nachtelijke vischvangst bij fakkellicht in de lasische golf weet
Mucianus te vertellen i. De vischmarkt van lasos levert Strabo een
aardige anecdote ^ en Archestratus bizonder groote garnalen Deze
visschersstad is in Alexanders dagen het tooneel van de veelbespro-
ken vriendschap tusschen jongen en dolfijn na hun ongelukkig
uiteinde vereeuwigden de lasiërs het paar op hun munten ® (en wij
op onze weldadigheidspostzegels 1930).
Het lagunengebied in de baai van Milete (de z.g. FaiCTfovlt; X£(jlv7)) ®
was een buitengewoon productief vischwaterGevangen werden
ook hier weer zeebaars (de XaPpa^ van Milete had reeds in de vijfde
eeuw naam gemaakt te Athene) ® en harder, beide van uitstekende
kwaliteit Ook de barbeel werd er aanbevolen terwijl voor aeXax\'»)
(haaien en roggen) Milete de beste markt was ^^ Ook aan Milesische
visschers gunnen sommigen het genoegen, den drievoet der Wijzen
opgevischt te hebben en uit hun handen kocht Koiranos een dol-
fijn vrij In Romeinschen tijd zijn de solenstekers (atoXriv, scheede-
mossel) te Milete afzonderlijk georganiseerd
Myus, in dezelfde bocht als Milete, werd door den koning aan
Themistocles gegeven voor toespijs^®, daar de zee er rijk was aan visch
Wanneer op Samos in de zesde eeuw de visschers revolutie gemaakt
hebben moeten zij er sterk vertegenwoordigd geweest zijn. Zou
misschien Polycrates\' hofpoëet de omwenteling bezingen, die zijn
beschermer op den troon heeft gebracht? Dat zou dan een nieuw
licht werpen op de vriendschappelijke verhouding tusschen visscher
en vorst in Herodotus\' verhaalDe bizonder groote visch, dien
de visscher ving, kan een zware tonijn geweest zijn; Archestratus
deelt mee, dat er op Samos extra groote tonijnen worden gevangen,
die daar Öpxu? of xtjto? heeten en zoo fijn zijn, dat je ze zonder pin-
gelen moet koopen Het nabijgelegen Icaros heette eens \'Ix^^uoudcra
om zijn vele visch Daar speelt de vrome legende van den visscher
Epopeus ^^
\' Plin. NH IX 33. » 1. c. \' fr. 24 R. ♦ Duris FHG II 473; Plin. NH
IX 27; Plut. soil. anim. 36; Acl. NA VI 15; Poll. IX 84. • Head, Hist. Num.
p. 621. • Ath. VII 311c. \' Schol, Ar. Eq. 361. • Ar. Eq. 361. • Arch,
fr. 53 R. gt;• Arch. fr. 55 R. » Arch. fr. 54 R. «• Diog. Laërt. I 28;
Val. Max. IV 1. 7. quot; Phylarchus FHG I 340. «• Ditt. OGIS II 756.
quot; Strabo XIV 1. 10 p. 636; Plut. Them. 29; Ath. I 29f. » Diod. XI 57.
quot; Anacreon III 259 B«; cf. schol. Od. 9 71. III 42. quot; Arch. fr. 21 R.
quot; Heracl. Pont. FHG II 224; Plin. NH IV 68; Ath. I 30d; Steph. Byz. s. v. quot;Ixapo;.
quot; Pancrates bij Ath. VII 283b.
Dat ook Magnesia a. M. aan de vischvangst deelnam, bhjkt uit
het bestaan van een visscherij belasting (Lx^-uix-^) in den tijd van
Hadrianus i.
Te Ephese lagen ten N. van den Cayster de Selenusische strand-
meren, wier visscherij rijke inkomsten opbracht aan den tempel van
Artemis. Nadat eerst de Hellenistische koningen ze zich hadden
toegeëigend, moest de tempel zijn rechten weer verdedigen tegen
de Romeinsche belastingpachters 2. Overvloedig visch zat in de
rivier Selinus^; sterk aanbevolen worden zijn goudbrasems«. Goed
is ook de scarus van Ephese In het slib bij de uitmonding van den
Cayster werden oesters gekweekt en prima mosselen gevischt\'
en andere schelpdieren In Romeinschen tijd was te Ephese een
tolkantoor voor het innen van een visscherij belasting (Jx^uïx^)
Visschers in het gebied van Ephese zijn vischmarkt
Teos ving goede barbeelen Op een munt komt als nevenfiguur
een zeeëgel voor 1®. Ook Erythrae had naam om zijn barbeelEr
werd koraal gevonden, mooi rood, maar niet hard genoeg en daar-
om minderwaardig Een visscher van Erythrae
Chiërs probeerden in de vierde eeuw Lesbische oesters naar hun
kust te verplanten, maar zonder succes, daar de dieren zich niet
vermenigvuldigden In Romeinschen tijd is het eiland bekend om zijn
kamoestersquot;. In de Ionische purpervisscherij schijnt Chios een
belangrijk aandeel gehad te hebben
De Clazomeniërs bezaten visscherijen aan den Oostkant van den
Cimmerischen Bosporus iquot;. Misschien dat daar de uitstekende visch-
saus (garum) gefabriceerd werd, waarom Clazomenae in Romein-
schen tijd vermaard was 20. De visch bij de stad zelf gevangen was
wat bitter van smaak 21.
In de golf van Smyrna werden goede rhinae gevangen, terwijl
-ocr page 51-ook de andere asXaxfóSiQ (haaien en roggen) er uitstekend waren i.
Smyma was verder bekend om zijn groote garnalen 2, en onover-
troffen waren zijn Tr)9«a (een weekdier) 3. Ook leverde het een goede
kwaliteit purper In den keizertijd vinden we er een „vakvereeni-
gingquot; van fuikenzetters
Phocaea\'s bewoners leefden, vanwege hun mageren grond, van
oudsher van vischvangst, koopvaardij en zeeroof In hun koloniën
Massalia en Elea was de visschersklasse talrijk vertegenwoordigd
Te Phocaea zelf werd purper gewonnen 8.
Myrina en Gryneum hadden oestervisscherij, op rotsbodem
Op een munt van Gryneum is de pinna nobilis (een groote mossel)
afgebeeld i». Aan dezelfde baai hgt Elaea: op een munt van deze
plaats wordt Auge in een visschersnet opgehaald
Op Lesbos komt, blijkens Aristoteles\' waarnemingen, in het voor-
jaar de zeevisch de baai van Pyrrha binnengezwommen om kuit te
schieten tegen den winter zoeken ze de warmte van de open zee
weer, behalve de xcoptój; Daarnaast leverde de golf kamoesters
zeeëgels en oesters. Deze laatste waarschijnlijk van zeer goede
kwaliteit, want menschen van Chios hebben geprobeerd ze van
Pyrrha naar hun kust te verplanten Lesbos\' naam houden hoog
zijn wijdvermaarde kamoesters, die zoowel van Mytilene quot; als van
Methymna komen. De minst ongenietehjke aoXTO) werd gevischt
te IMytilene 1®. Een Lesbischen tonijnenwacht (oxoTritopó?) vinden we
onder de Attische visschers van Alciphron 2®, visschers van Methymna
in een cultuslegende 21 en van Mytilene in een herdersroman 22.
De vischmarkt (xó tx^ueio[v?) van het nabije Nesos schijnt ver-
meld te worden in een inscriptie 2». Op het vasteland leverde Cory-
phantis oesters 2«.
Tusschen Lectum en Sigeum werden groote purperslakken ge-
vischt 28. Zooals aan andere rotskusten ving men ook in de buurt
van Sigeum langoesten 2»,
\' Dorion bij Ath. VII 319d. \' Ath. I 7b. • Xenocr. 58. • Tot. orb. descr. 47.
\' Moua. cüaYY- «Xo\'^- ^ 65. • Justinus XLIII 3, 5. \' Zie onder deze plaatsen.
\' Ovid. Met. VI 9 • Plin. NH XXXII 59. » Imhoof-Blumer VIII 41.
quot; Head Hist. Num. p. 555. AH IX 621b 22. quot; ibid. b 12. «• AH VIII
603a 22. quot; AH V 544a 21. •• Arist. de gen. anim. III 763b 1.
quot; Philyllius I 785 K; .\\rch. fr. 50 K; Ennius Var. V« 36; Plin. NH XXXII 150;
Xenocr. 44.
quot; Philyllius 1. c.; Clem. Alex. Paed. II 1, 3; Poll. VI 63. Arch. fr. 37 R.
quot; Ep. 1 20, 1. Paus. X 19. 2. 3. quot; Longus Past. III 21. quot; IG XII 646a
49. •« PUn. NH XXXII 62. »• Arist. AH V 547a 5. •• o. c. 549b 16.
8 — Hellespont, Propontis en Bosporus — In
dit gebied had de jaarlijksche trek van groote scholen visch door
de zeeëngten een zeer levendige visscherij doen ontstaan. In het
voorjaar verlaat namelijk de meeste trekvisch (ayeXatot, SpofxaSe«;
of puaSe?) de Aegaeïsche Zee om in Pontus of Propontis kuit te
schieten, waarna ze in den herfst terugkeert. Verreweg de grootste
waarde voor de visscherij hadden onder deze zwervers de groote
scombriden tonijn, pelamys en amia, en de kleinere makreel en
coliasmakreel i.
Reeds Homerus noemt den Hellespont (met aangrenzende zee)
vischrijk 2, en visch in den Hellespont brengen, was even overbodig
als uilen naar Athene In de vijfde eeuw krijgt Athene makreel
en alle vischconserven van den Hellespont die er Phrygische tari-
chos worden genoemd Sophocles laat de pelamyden in de omgeving
van den Hellespont overwinteren \'s Nachts zijn daar steeds wel
visschers aan den arbeid
Overvloedig werden in den Hellespont kreeften gevonden even-
als oesters Abydus\' roem Ook een hard, vast soort sponsen (z.g.
Tpdcyoi) kwam er vandaan ^^ In den keizertijd pacht een vereeniging
van visschers te Callipolis een visscherijrecht
Sommige trekvisch blijft \'s zomers in de vischrijke i® Propontis
om daar te paaien; zoo geregeld de colias Volgens Plinius blijft
er ook de tong, terwijl de tarbot de reis voortzet De colias werd
hoofdzakelijk bij zijn intocht (in het voorjaar dus) gevangen; de
beste exemplaren zijn die uit de Propontis vóór het kuitschieten
De colias van Parium quot; kan met de gerenommeerde Spaansche op
één lijn gesteld worden Een andere autoriteit is van meening,
dat de beste colias uit Spanje komt, maar dat Parium de beste markt
is voor gewone makreel Goed bekend zijn er ook de apxxoi (scyl-
larus arctus, een kreeft) In een inscriptie uit den keizertijd is moge-
lijk sprake van een visscherscompagnie te Parium Visschers al-
daar
Priapus heeft op zijn munten zeekreeft en garnaal
Groote voordeelen bracht de tonijnenvangst aan Cyzicus. De
tonijn was er het stadswapen op de muntenEen slecht vischjaar
was een ramp, die de Cyziceners er eens toe gebracht heeft, een
beeld van Artemis Dictynna van den overkant van den Bosporus
te schaken Naast den tonijn komt soms ook de- pinna nobilis (een
groote mossel) op de munten voor De oesters van Cyzicus over-
troffen volgens Mucianus alle kwaliteiten, die elders in oesters ge-
prezen werden Verder is er sprake van een zekerennbsp;waar-
schijnlijk een platvisch, die te Cyzicus werd gevangen en aan
zeeëgels schijnt er geen gebrek geweest te zijn j)e naam van het
nabije eiland Porphyrionequot; wijst misschien op purpervisscherij.
Oostwaarts van zijn gebied deelde Cyzicus met Byzantium de
visscherij in het Dascylitische meer^1. Eén^®, mogelijk tweequot; inscrip-
ties zijn afkomstig van Cyziceensche visschersvereenigingen.
Een munt van Apamea (Myrlea) vertoont een visch, die Imhoof-
Blumer aan een gezouten makreel doet denken
Achter in een baai lag Astacus; op zijn munten is een kreeft afge-
beeld met een schelpdier tusschen zijn scharen i».
Intensiever nog dan in Propontis en Hellespont werd er gevischt
in den Bosporus, waar de haven van Byzantium, de Horen, het
brandpunt was.
Het seizoen der groote visscherij op tonijn (en andere scombriden)
duurde van de opkomst der Pleiaden tot den ondergang van Arcturus
op zijn laatst, dat is van half Mei tot eind October. Gedurende den
rest van het jaar verbergen de tonijnen zich («poXoGai) in diep water
1nbsp;\' Plin. NH XXXll 146. • Xcnocr. 72. cf. 64. » Arch. fr. 50 R. ♦ p. 126.
\' Charon FHG I 34.nbsp;\' Hcad. Hist. Num. p. 537; Imhoof-Blumer VIII 8.
\' Imhoof-Blumer VII 7; I 20; IV 19; VII 9; XI 15. 23; XII 1. 23. 30; XllI 10. 28.
-ocr page 54-en komen zelden voor den dag Behalve de colias worden de scom-
briden voornamelijk gevangen bij hun terugkomst uit den Pontus
en zijn dan op hun best 2. Die uittocht vindt plaats in den herfst
en de makreel komt eerder dan de tonijn Met de oude tonijnen
komt het jonge goed (6 yóvo(;) mee, de (cT)xopSuXai of zooals men ze
te Byzantium noemt vanwege hun snellen groei, de au^iSe«; Bij
Noordenwind zijn ze er eerder dan bij Zuidenwind, zoodat dan de
jonge tonijnen die de Byzantiërs vangen nog erg klein zijn s. Volgens
Strabo trekken de pelamyden langs de Noordkust van Klein-Azië
westwaarts, steeds toenemend in grootte, zoodat ze te Byzantium
de ideale maat en kwaliteit bereikt hebben; daar zijn ze wpatoi, in
de beste conditie Alle visch, die om Hieron zwenkt is voor de
Byzantiërs, omdat de krachtige strooming van den Bosporus ze
naar den Europeeschen oever drijft. In de antieke overlevering
speelt daarbij ook een witte klip aan den Aziatischen kant een be-
langrijke rol, die de dieren afschrikt en daarom door de Calchedo-
niërs BXapy) genoemd wordtWanneer de stroom op het voorge-
bergte van den Horen stoot, splitst hij zich: met geweld schiet de
hoofdstroom in de richting van de Propontis, terwijl een zijtak
rustig afvloeit in den beschutten Horen en zoo ontzaglijk veel visch
meevoert, dat ze er met de hand te grijpen is
De vele inhammen in den Horen en aan den Europeeschen oever
van den Bosporus wedijveren in vruchtbaarheid. Diep water tot
vlak bij de kust (ayxipa^c; is de ideale zee voor den Griekschen
kustvisscher), beschut tegen den wind door uitloopers van het ge-
bergte, ingesloten door onderzeesche riffen, waardoor de kracht van
den stroom wordt gebroken, vormen ze bekkens, die een herberg
zijn voor de visch en een reservoir voor den visscher Deze tal-
rijke, ontzaglijk rijke vangplaatsen (póXoi) hebben den Bosporus
de epithetanbsp;cöÖTjpoi; TapixÓTuXeox; ^^ bezorgd. De Horen
in het bizonder is eöOTjpoi;quot;, en de godheid noemt hem de weide,
waar visch en hert tezamen grazen
Dionysius van Byzantium somt in zijn \'AvauXou? Boarrópou —
geschreven kort voor of na de verwoesting van zijn vaderstad in
196 n. Chr. — de vischgronden (póXoi) in den Bosporus op
In den Horen zijn dat de volgende:
KiixXa (16);
MeXCaf; xóXttoi; (17);
K^uo? (18), in Dionysius\' tijd pas sinds kort geëxploiteerd;
\'lYTEvtSa?, nspaixó? (21), waar het heele jaar door gevischt werd;
SaTTpa OaXacjCTa (23), het ondiepe, slijkerige fond van den Horen;
Néo; ß0Xo? (28).
Hoogerop aan den Europeeschen oever noemt Dionysius:
BóXog (36), de Vischgrond, gunstig gelegen voor wintervisscherij;
\'OcTpewSTji; (37), een oesterbank, zoo productief, dat de aangroei
de vangst dekt;
üapäßoXo? (50), de Gewaagde Vischgrond: daar is de vangst zeer
onzeker, doordat het water onbeschut ligt;
Tuvaixtóv XI[jly)v (60), gelegen in een grootere bocht. Een metrische
inscriptie hier gevonden spreekt van de xóXtïoio fxuxou? eutx^ue;
amp;YP
lai
Oapjxaxlai; (68);
Ba{gt;uxoX7co(; (71);
KoXè? dcypó? (72), waar land en zee even gezegend zijn;
XoXxEta (76), waar het water, hoewel woelig, toch rijk is aan visch.
Behalve deze visscherijen in den Bosporus bezat Byzantium ook
nog een gedeelte van het Dascylitische meer in Klein-Azië
Dionysius noemt nergens de visch van den Bosporus bij den naam.
Maar uit Aristoteles en zijn epigonen, boven geciteerd S blijkt dat
de vangst der scombriden er alle andere visscherij ver in beteekenis
overtrof. Ook andere schrijvers vermelden vaak den tonijn van
Byzantium en zijn familieleden\'.
Overvloedig werd er ook gevangen de trichia (waarschijnlijk een
kleine clupeïde, verwant van ansjovis en sardien), maar uitsluitend
op de heenreis. Ze kwamen niet uit den Pontus terug, en als de vis-
schers van Byzantium ze soms toch bij de terugkeer der trekvisch
in hun netten ophaalden, werden deze grondig gereinigd De on-
natuurlijke vangst gold als een ongunstig voorteeken.
Verder leverde Byzantium prima zwaardvisch 2. Ook dolfijnen
kwamen er ter markt, tot felle verontwaardiging van Oppianus
Een goeden naam had de sparos uit den Bosporus, die zoowel Byzan-
tium als Calchedon vischte Dan kwam er nog saperdes en zee-
baars van den Bosporus^.
Zooals boven reeds gezegd is, was er een buitengewoon vrucht-
bare oesterbank Ook werden er parelmossels gevischt ^ cxpóixpoi
(allerlei spiraalvormige slakken)« en zeeëgels
Geen wonder, dat in een Attische comedie verondersteld wordt,
dat de Byzantiërs lijmerig werden van al de visch, die ze te ver-
orberen hadden
Maar het grootste gedeelte van de vangst werd voor uitvoer ver-
werkt door ,,de havelooze visschers, wier behagen de Bosporus vol
tarichos is, en die de buikstukken der visschen (het fijnste gedeelte)
in vierkante brokken snijden (de z.g. xópta) en zoutenquot; Een uit-
stekenden naam hadden de wpata (n.1. xapt/^) van Byzantium,
d. w. z. de visch, die op het gunstigste tijdstip van zijn ontwikke-
ling gevangen en gepekeld is Voor de pelamys is dat de zomer
Maar behalve van den tonijn werd ook van andere visch capatov in
den handel gebracht, en steeds munten dan de wpata van Byzan-
tium ver uit boven die van elders Belegen tarichos van Byzan-
tium is extra fijn en pikant
De visch van Byzantium had een wereldnaam. Medici waardee-
-ocr page 57-ren den tarichos vandaar boven dien van andere herkomst De
toonaangevende opsoloog prijst hem keer op keer 2. Reeds in de
vijfde eeuw is de Byzantische pelamys te Athene bekend ®; in de
volgende eeuw is daar de tonijn van Byzantium met die van Gades
als fijnste kwaliteit gezocht1; weer een paar eeuwen later huldigt
een Attische verhandeling over vischconserven Byzantium als moe-
derstad van prima tonijn en makreel In Egypte wordt in de derde
eeuw v. Chr. Byzantische tarichos ingevoerd®, en is er een zoo
courant artikel, dat met „goeden Byzantiërquot; zonder meer eerste
kwahteit Byzantische visch kan worden aangeduidOok Rome
gebruikte de vischconserven van Byzantium
Groot was het aantal burgers van Byzantium, dat een bestaan
vond in visscherij en de verwerking der vangst. Aristoteles noemt
Byzantium en Tarente als typen van Grieksche staten, waar de vis-
schersklasse zeer sterk vertegenwoordigd was De Byzantiërs ver-
waarloosden hun land, meent een moralist, om de vruchten, die
de zee hun zoo gemakkelijk schonk Slaven schijnen er in grooten
getale in dit bedrijf werkzaam te zijn geweest; want mede om deser-
tie van hun visscherij slaven te voorkomen, kochten de Byzantiërs
in de derde eeuw v. Chr. Hieron aan In de eerste eeuw na Chr.
had een burger van Byzantium een troep slaven te Hieron, die daar
voor hem vischten
Rijke inkomsten trokken particulieren en staat uit de exploitatie
van de vruchtbare zee, en we mogen gerust Dio ten spijt Sia tóv
^X^ijv euSa[[jiova? But^avT^ou? noemen Misschien reeds in de zesde,
maar in ieder geval niet later dan de vierde eeuw, brachten de By-
zantiërs geld in hun leege schatkist, door de zeevisscherij op län-
geren termijn te verpachten Wanneer Byzantium zich in de derde
eeuw groote uitgaven getroostte ter bescherming van zijn handel
en vischvangst, dan moeten die uitgaven door grootere voordeelen
gedekt zijn^^. Nog ten tijde van Augustus leverde de tonijnen vangst
belangrijke inkomsten aan Byzantium en het Romeinsche volk
1nbsp; Antiphancs II 43 K, cf. II 85 K; Nicostratus II 220 K. • Euthydemus bij
Ath. III 116b. quot; Papiri Soc. Ital. IV 413, 24. \' PSI VI 620, 11: But^ivTiov
■/PT^fïTÓv. » Hor. Sat. II 4, 65. • PoUt. IV 4 p. 1291b 23: toXüoxXo?.
quot; Dio Chrys. XXXV 25. 1\'olyb. IV 50, cf. p. 123. quot; Philostr. Vit. Soph.
24. 1» Dio Chrys. XXXIII 24: oüSd; äv etrtoi Siot TÓv IxOuv rjSat[iova; Bu^av-
quot;ctoui;, el (i-)) xal Toui; Xipou;. Arist. Occ. II 1346b 20, cf. p. 151 vv.
quot; Strabo VII 6, 2 p. 320: (?) 7T7)Xa(jlült;;) Tiapéxet toï; Bu^avTtoi; xal tw Twv
\'Ptojiattav TïpóooSov d^iöXoyov. Cf. Tac. Ann. XII 63.
Herhaaldelijk vinden we op munten uit den keizertijd den tonijn
afgebeeld Van een tijdelijke malaise ^ heeft de stad zich weer her-
steld: vlak voor haar val in 196 n. Chr. wordt Byzantium geteekend
als een volkrijke en welvarende stad, die haar bloei dankt aan haar
vruchtbaren bodem, haar handel en visscherij
Calchedon werd als de Stad der Blinden de risée van alle geslach-
ten, omdat haar bewoners, terwijl zij de eerste keus hadden, hun
stad aan den verkeerden kant van den Bosporus hadden gebouwd;
als bron van dezen spot fungeert een Perzisch potentaat, en later
de godheid zelveWant de Aziatische oever was misdeeld. De
eenige goede póXoc; aan die zijde was de baai KaTayyeiov s. Zoo kun-
nen de Romeinen toch nog Calchedons pelamyden roemen s. In de
bocht quot;A(xuxo? werd jacht gemaakt op xrjTtóSen; ix^utc;waar-
schijnlijk zwaardvisch en dolfijn, die ook elders den tonijn op trek
vergezellen en geducht onder hen huishoudenVerder deelde Cal-
chedon met Byzantium de vangst van sparos ® en oesters ; zijn
rrid^«. looft ArchestratusOok kleine clupeïden werden er ge-
vischt 12.
9 — Zwarte Zee — Moderne geschiedschrijvers der Oud-
heid hebben gemeend, dat vischvangst in de Zwarte Zee het voor-
spel der kolonisaüe geweest is. De ontzaglijke vischrijkdom, die
aan het Pontisch gebied een beteekenis verleende als de haring in
de 16è en I7e eeuw aan de Noordzee, lokte er de Grieksche visschers
tot bhjvende vestiging Latere opgravingen hebben deze meening
gestaafd. Op Berezan, nu een eiland, maar oorspronkelijk een land-
tong, tegenover den liman van Boeg en Dnjepr, ± 35 K.M. van
Olbia, heeft von Stern een Ionische nederzetting blootgelegd, die
daar gevestigd was hoofdzakelijk om visscherij te drijven. Blijkens
de vischresten voornamelijk op steur en karper, die in groote scho-
len de Russische riviermonden opzwemmen om kuit te schieten
Tweemaal is er een visschersdorp gevestigd geweest; de eerste neder-
zetting heeft bestaan van het eind der zevende tot in de eerste helft
der zesde eeuw, de volgende is uit de tweede helft der zesde en het
l^egin der vijfde eeuw. Daarna is Berezan niet meer permanent
bewoond, maar heeft men het verlaten voor het vasteland Hero-
dotus stelt den Borysthenes (Dnjepr) in nut voor de menschen
slechts achter bij den Nijl; hij levert buitengewoon goede visch in
overvloed, waaronder groote steur, die gezouten wordt
De meeste exportvisscherijen bevonden zich aan de Oostkust van
de Maeotis in den grooten Rhombites, en ook 800 stadiën ten Z.
van deze, op een landtong bij de uitmonding van den kleinen Rhom-
bites, waren visscherijemplacementen, hoewel in geringer aantal.
In de laatstgenoemde rivier werd de vangst uitgeoefend door de daar
wonende Maeotiërs zelf; de belangrijker visscherij in den grooten
Rhombites, waar de visschers hun kamp op kleine eilandjes op-
sloegen, was in handen van ............3p naam is in den tekst
uitgevallen, maar de tegenstelhng met de Maeotische inboorlingen
maakt het zeer waarschijnlijk, dat het Grieken geweest zijn. Meer
zuidwaarts aan dezelfde kust hadden de Clazomeniërs visscherij-
posten
Van groot belang was de vischuitvoer van de Zwarte Zee voor de
voedselvoorziening van het moederland. Zooals de Grieken hun
graan kregen van de Taurische Chersonesus, zoo kregen ze hun visch
uit de MaeotisNiet voor niets had Panticapaeum den steur als
stadswapen Strabo spreekt in den verleden tijd, schijnt voorname-
lijk de vierde eeuw op het oog te hebben, daar hij een korenzending
van Leucon als voorbeeld aanhaalt. Maar ook reeds in de vijfde
eeuw werd Pontische zoutevisch in manden in Attica ingevoerd
De Politische vischimporteur was een bekende figuur in het Attische
handelsleven: Antisthenes werd op sleeptouw gehouden door een
Pontischen jongeman, die beweerde te wachten op het binnenloopen
van zijn schip met tarichoslading, en intusschen de leege maag van
den philosoof met mooie beloften vulde Een gladde vogel als
Lacritus wendt voor, dat zijn broers hun geld gestoken hadden in
een schip, dat visch ingenomen zou hebben te Panticapaeum voor
Athene Dat is een puike captatio benevolentiae, want de Athe-
ners zien even graag pekelvisch als graan hun haven binnenloopen.
De Phoeniciërs, die iederen zomer onder zeil gingen, met name
naar Pontus en Maeotis, waren voor het meerendeel vischhande-
laars
Maar niet slechts massaproducten, ook delicate vischconserven
brachten de visscherijen van de Zwarte Zee op de wereldmarkt.
De fijne steurtarichos van de Russische riviermonden werd in de
vierde eeuw te Athene genoten tegelijk met de superieure tonijn
van Gades en Byzantium Te Rome maakte hij geweldige prijzen:
daar werden in de tweede eeuw 300 denarii neergeteld voor één
potje Pontische visch Vandaar dat Polybius den Pontus slechts
kent als leverancier van fijne visch waren. Wanneer hij de uitvoer-
producten van het Zwartezeegebied verdeelt in noodzakelijke levens-
behoeften en artikelen welke eigenlijk overdaad zijn, noemt hij van
de laatste honing, was en vischconserven, die er overvloedig van-
daan komen Ook in Egypte gebruikte men in de derde eeuw v.
Chr. steuren later heeft Cleopatra Pontische pekelvisch bij de
hand om aan den haak van den hengelenden Antonius te slaan
Tegen het begin van onze jaarteUing zijn de Zwarte Zee en Spanje
de leveranciers van visch voor de wereldmarkt. Strabo kwaUficeert
de Spaansche visch door vergelijking met de Pontische ®; Galenus
meent te weten, dat de meeste pelamys uit den Pontus komt en
zeer goed is, doch in kwaliteit toch moet onderdoen voor die van
Spanje en Sardinië Een nieuw product van Pontische conserven-
fabrikanten in Athenaeus\' tijd was een speciale vischsaus, het
o^iSyapo^\'. een mengsel van vischextract en azijn i.
Welke visch werd in de Zwarte Zee gevangen?
Terwijl Aristoteles verklaart, dat de meeste trekvisch kuit schiet
in de Zwarte Zee en met name tonijn en pelamys nergens anders
dan daar beweert Strabo — en vele anderen na hem — dat dit
bepaaldehjk gebeurt in de Zee van Azov Vandaar zou het tonij-
nenheer dan de Aziatische Zwartezeekust volgend langs Trapezus,
Pharnacia en Sinope, via de zeeëngten naar de Aegaeïsche Zee terug-
keeren. Met Strabo geloovend in den Maeotischen oorsprong van den
tonijn, nemen de modernen aan, dat in de Oudheid tonijnen gevan-
gen werden aan de Noordkust van de Zwarte Zee
Maar Strabo\'s meening kan niet juist zijn. Ten eerste is het op-
vallend, dat Strabo zelf met geen woord rept over tonijnenvangst
aan de Noordkust, ofschoon hij meermalen spreekt over de intense
visscherij in de Zee van Azov®: waar hij de daar gevangen visch
met name noemt, is het steur Ten tweede is Strabo in tegenspraak
met Aristoteles, volgens wien de meeste trekvisch, die den Pontus
binnenzwemt, kuit schiet bij den Thermodon, aan de Zuidkust
dusDit klopt uitstekend met Strabo\'s eigen mededeeling, die als
uiterste pimten voor de tonijnen vangst Trapezus en Pharnacia
noemt, doch erbij voegt, dat pas te Sinope de visscherij van grooter
beteekenis wordt Ten derde zou de tonijn zich in het brakwater-
meer van Azov niet thuis voelen. Ten vierde heeft in 1887 Pavesi
op grond van uitgebreide onderzoekingen de gangbare opvatting
verworpen, als zouden de tonijnen zich in den paaitijd en bloc over
enorme afstanden verplaatsen, waarbij dan de verschillende ton-
nare opeenvolgende etappen zouden zijn op den trek van het eene
groote tonijnenleger. De tonijn onderneemt geen verre reizen. Zijn
gewone verblijfplaatsen zijn verschillende diepzeegebieden; in het
voorjaar stijgt hij naar de oppervlakte en komt in troepen gedurende
eenigen tijd naar de kust om daar te paaien
De bewering, dat de Aegaeïsche tonijnen gezamenlijk naar de
-ocr page 62-Zee van Azov trokken en weer terug, is dus onjuist. Hoe Strabo
tot zijn hypothese is gekomen, is gemakkehjk in te zien. Hij wist,
dat veel jonge tonijn aan de Zuidkust van den Pontus werd ge-
vangen. Verder was het algemeen bekend, dat ontzaglijke massa\'s
visch in de Maeotis gingen paaien, zoodat zelfs de naam werd afge-
leid van [xatsósCTÖ^at, (jLatoucrO^ai Deze beide gegevens combineert
Strabo, en veronderstelt ten onrechte, dat de Zee van Azov ook de
bakermat van den tonijn zou zijn.
Daarmee wordt ook de tonijnenvangst aan de Noordkust van
de Zwarte Zee tot een fabel. Litteraire gegevens voert Rhode 2 niet
aan, en de tonijn op de munten van Chersonesus, Olbia en Istrus is
in tusschen een dolfijn gebleken.
De Aegaeïsche tonijnen kwamen niet verder dan de Zuidkust
waar Trapezus, Phamacia en Sinope, Amastris, Tieum en Heraclea
tonijnen ^angenAan de Thracische kust, te Varna, heeft een in-
scriptie uit den keizertijd een vereeniging van tonijnen visschers
(•ö^uveiTai = O\'uwlTat) aan het licht gebracht
De veel belangrijker visscherijen van de Noordkust vingen vooral
steur en karper. Von Stern heeft op Berezan hoofdzakelijk resten
van deze twee gevonden Op de munten van Panticapaeum is een
steur afgebeeldOok de litteraire gegevens spreken van steur
(avTaxato?) en xopaxivo? (waarschijnlijk een karperachtige).
De steur wordt het eerst genoemd door Herodotus, die weet, dat
de Borysthenes groote steuren levert, die tot tarichos worden ver-
werkt In den Taurischen Bosporus werd \'s winters onder het ijs
met de z.g. yaYyatiT]» visch gevangen, en wel voornamelijk steur, die
zoo groot was als een dolfijn Wanneer Aristoteles vertelt, dat de
menschen rond de Zwarte Zee hun tenten opslaan op het ijs en bijten
hakken om te visschen, zal het ook wel om denzelfden visch te doen
zijn Archestratus heeft het over een visch, die is opgegroeid in de
Maeotis en dien je niet in dactylische verzen kunt noemen ook dat
moet de avxaxalo? zijn. Behalve in de limans der Russische rivieren
werd hij ook in den Donau gevangen waar hij halfgezouten door
de Scythen werd genoten Bij de verwerking van den steur tot
tarichos werden bepaalde gedeelten afzonderlijk gepekeld — dat
zullen de fijne steurconserven zijn, die in de vierde eeuw te Athene
en in de tweede te Rome gezocht zijn — maar ook werd hij ge-
droogd tot z.g. (jLsXavSpuat of [i,eXavSpua (stokvisch) zoo genoemd,
omdat ze net gekloofd eikenhout lekenOok de steur van de Kas-
pische Zee (Aelianus noemt hem o^tipuyxo?) werd gezouten en ge-
droogd, en daarna op kameelen geladen en vervoerd naar Ecbatana
Van den xopaxtvoi;, die velen (TaTrépST); noemden kwam de beste
soort van de Maeotis maar hij werd ook in de andere rivieren, b.v.
in den Donau gevangen Hij gold als typisch Pontisch product
en was geen fijne waar maar een zeer algemeen volksvoedsel in
Griekenland Onder de goedkoope visch, die de Pontische vissche-
rijen in massa uitvoerden, nam hij de eerste plaats in Vandaar dat
een paar vischimporteurs te Athene als (yocizépSoci betiteld worden i®.
Waarschijnhjk werd hij evenals mindere kwaliteit steur gedroogd
in den handel gebracht, als een soort stokvisch; zoodoende kon hij
in manden (aapyavat) in plaats van in potten verzonden worden ^
Niet onwaarschijnlijk is deze Pontische coracinus ^ de abramis
vimba L, een karperachtige, verwant aan onzen brasem. Deze visch
zwemt in het voorjaar de Zuid-Russische rivieren op om kuit te
schieten, en wordt dan in enorme hoeveelheden gevangen en ge-
zouten. In den paaitijd is hij diepzwart van kleur ^ — vandaar de
naam xopaxtvo? Hiermede klopt, dat von Stem op Berezan naast
steurresten voornamelijk karpergraten heeft gevonden.
Naast steur en karper aan de Noordkust, en tonijn en andere
makreelen aan de Zuidkust, had de overige fauna van den Pontus
niet veel te beteekenen. Harders levert Sinope, maar van mindere
kwaliteit dan Abdera Aanbevolen wordt een Pontische visch,
die heet Te Phamacia ving men dolfijnen, die den tonijn ver-
gezelden, om hun traan, een surrogaat voor olijfoHe\'; terwijl de
inboorlingen hun vleesch gezouten aten Aristoteles verklaart, dat
in de Zwarte Zee haast geen poliepen of slakken en mossels voor-
komen doch Plinius verzekert, dat de sepia er niet gevonden wordt,
maar de kalmar wel, en dat slakken er inderdaad mankeeren, maar
mossels er overvloedig voorkomen In het laatste heeft de Romein
zeker gelijk: op Berezan zijn rijkelijk schelpen gevonden, in de vierde
eeuw prefereert een Athener Pontische mosselen en een tijdgenoot
van Phnius weet te vertellen, dat er veel kamoesters, klein soort,
in den Pontus zitten
Vermelden we nu nog in volgorde de visscherscentra rond de
Zwarte Zee. Dit overzicht kan kort zijn, daar de meeste gegevens
reeds in het voorafgaande zijn verwerkt.
Te Odessus (nu Varna) was in den keizertijd een vereeniging van
tonijnenvisschers gevestigd
In den Ister werd steur gevangen en gezouten Ook velerlei
andere visch: karper, brasem, baars en zwaardvisch — als met dezen
laatste tenminste niet een der spitssnuitige verwanten van den steur
bedoeld wordt, acipenser ruthenus of stellatus. De silurus, een kolossale
zoetwatervisch, werd met ijzeren haken uit den Donau getrokken,
waarbij teste Aehano een koppel ossen den hengelaar verving K
De Tyras (Dnjestr) leverde visch voor export 2. Op munten van
de gehjknamige stad vinden we een visch
De gemeenschappelijke liman van Hypanis (Boeg) en Borysthenes
(Dnjepr) was met de Maeotis het belangrijkste visscherij gebied van
den ouden PontusReeds tegen het einde der zevende eeuw was
er op Berezan een visscherskolonie gevestigd, die in het begin der
vijfde eeuw naar het vasteland verhuisd is®. Volgens Herodotus
was de Borysthenes de vruchtbaarste rivier na den Nijl en leverde
buitengewoon goede visch in overvloed, in het bizonder steur
Zout om deze te pekelen werd er bij den mond van de rivier in
massa gevondenBorysthenes of Olbia, aan den mond van de Hy-
panis, is er de stapelplaats De veelbesproken bronzen vischjes
van Olbia zijn, zooals nu algemeen wordt aangenomen, geen tonij-
nen, maar dolfijnen, en werden gebruikt als munten; ook op de
andere munten der stad is de dolfijn afgebeeldquot;. In een inscriptie
is sprake van de vischmarkt van Olbia De vader van den philo-
soof Bion handelde er in tarichos
Het allerbelangrijkst visscherijgebied was de Maeotis Ontzag-
lijk veel visch kwam daar in het voorjaar om te paaien, zoodat de
naam van deze binnenzee werd afgeleid van de bakerdiensten die
ze de visch bewees Vanuit de Maeotis werden de Grieken in de
vierde eeuw van visch voorzien zooals in de veertiende eeuw nog
de Byzantijnen 1®. De visscherij concentreerde zich aan de Oost-
kust, waar de groote Rhombites de grootste vangsten had, verder volgde
de kleine Rhombites en nog zuidelijker visscherij emplacementen van de
Clazomeniërs In den Bosporus werd ook \'s winters op het ijs steur
gevangen De beste brasem kwam van de Maeotis Panticapaeum
was uitvoerhaven voor visch en had den steur op zijn munten s.
Aan de Zuidkust van den Pontus was de tonijnenvangst van het
meeste belang. Trapezus en Pharnacia hadden daar de eerste vangst
van jonge tonijn (TOjXafiuSeta), die evenwel nog niet van heel veel
beteekenis was, omdat de dieren nog onder de maat waren Boven-
dien ving Phamacia en omgeving veel dolfijnen
Sinope had prachtige tonnare (TnrjXatJiuSeta); hier was de visch pas
beter geschikt om te vangen en te verwerken Daarenboven leverde
Sinope harders
Tonijnen vangst hadden ook Amastris, Tieum en Heraclea
10 — Italië en Frankrijk — Van weekdieren visscherij
in de Adriatische Zee is boven reeds gewag gemaakt Aan den
Italiaanschen kant leverde Brundisium uitstekende oesters en vol-
gens een laten auteur werden te Hydruntum purperslakken gevischt i®.
Tarente heeft tegenwoordig in zijn Mar Piccolo de rijkste oester-
banken van Italië, levert meer mosselen dan de rest van het land,
en andere weekdieren in bonte verscheidenheid Reeds Varro kende
Tarente als de stad der weekdieren waaronder de kamoesters
bizonderen roem verdienden i®. Deze komen vaak voor op munten
evenals soms de kinkhoren quot; en de purperslak Hoopen murex-
schelpen in het gebied van Tarente gevonden, wijzen op drukke
purpervisscherij Tarentijnsch purper was in de vijfde eeuw in
Attica bekend 21; in de laatste eeuw v. Chr. was te Rome het roode
purper van Tarente zeer in trek ^^ en in den lateren keizertijd was
er een keizerlijke ververij gevestigd
Ook belangrijke tonijnenvisscherij had Tarente. De tonijn van
Tarente werd met die van Gades uitgevoerd, over de Ionische Zee,
en was als hors d\'oeuvre gewild aan den overkant Ook in Egypte
vond ze een afzetgebied: te Ramleh bij Alexandrië is de gipsen stop
van een Tarentijnschen pot gevonden met het opschrift IX0YS
Soms verwisselt Taras op munten zijn dolfijn voor een tonijn
Verder acht Ennius Tarente de beste markt voor den xa7rpo(; en
op munten vinden we soms den octopus
Dat Tarente een der belangrijkste Grieksche visscherssteden was,
getuigt Aristoteles, die Tarente en Byzantium aanhaalt als voor-
beelden van staten met een talrijke visschersbevolking
Bij Metapontum kocht Pythagoras visschers hun vangst af
Op een munt is een weekdier, de aporrhaïs, afgebeeld
Te Sybaris werd paling gevangen Een aarts-Sybariet nam op
reis zijn eigen visschers mee
Thurii fabriceerde een vischsaus uit tonijnen (muria) Aan de
zool van Italië werden veel poliepen gevonden: te Thurii heette de
species o(T[JniXtov (muskuspoliep) Ö^aiva en Croton had octopus
(evenals Tarente) en sepia op zijn munten
In rijke verscheidenheid werd visch gevangen rond Sicilië, blij-
kens de vischcatalogen van Epicharmus Vandaar dat Sicilische
koks golden als specialisten voor vischgerechten, hoewel ze over-
dadig met sausjes en kruiden werkten Drukke visscherij was er
in de Straat van Sicilië; van groote beteekenis was de tonijnenvangst
aan de Noordkust en de Z.O.punt van het eiland; weekdieren leverde
de kust vooral in het Noorden; allerlei visch zwom de monden der
riviertjes aan Zuid- en Oostkust op.
Karakteristiek voor de Straat was de levendige zwaard visch-
vangst, waarbij een groot aantal bootjes, ieder bemand met roeier
en harpoenier, betrokken was, onder leiding van een seinwacht op
\' Euthydcmus bij Ath. III II6c.
\' Cccil Smith, JHS IV p. 158. veronderstelt, dat dit opschrift wil zeggen, dat
de visch op de 6e van de 9c maand is ingemaakt. Het lijkt mij niet waarschijn-
hjk. Men zou kunnen denken aan (rr(a|ivoi;) ö(uwctcov); Euthydcmus 1. c. laat den
tonijn in CTra^jLVOi uitvoeren.
•nbsp;Imhoof-Blumer VI 49. \' Enn. Var. V« 38. \' Imhoof-Blumer VllI 15.
*nbsp;Arist. I\'olit. IV 4 p. 1291b 23. \' Apul. Apol. 31. • Imhoof-Blumer VIII
28. « Phylarchus FHG I 347.nbsp;p. 60 n. 3. quot; Plin. NH XXXI 94.
Callimachus fr. 38 Sch. \'» Head. Hist. Num. p. 95 vv.; Imhoof-Blumer
\' Epicrates II 284 K; Ephippus II 262 K; Arch. fr. 53 R; cf. Plato Rep. III 404d.
-ocr page 68-de kust; reeds Homerus zou met de xóvslt;;, die Scylla ving, zwaard-
visschen bedoeld hebben Nog steeds wordt deze visch er op de-
zelfde wijze bemachtigd 2. De paling ^ en de muraena ^ uit de Straat
maken Archestratus enthousiast, en ook zijn prima conger zal wel
vandaar komen Terwijl de Grieken meer palingminnaars waren,
was deze muraena een Romeinsche passie®; muraenen, zoo vet dat
ze op het water dreven (z.g. TcXcoxai of flutae) leverde de Straat
van Messina voor de vivaria der Romeinsche grooten Verder
beveelt Archestratus den crtvóStov ® en den Xocto? i» van de Straat aan.
Volgens Plinius is alle visch, die er vandaan komt, ietwat bitter
Bizonder goed was er de reuzenmossel (TrsXwpt;;) en Zancle heeft
de kamoester soms ook den poliep als muntteeken. Een medi-
cus roemt de zeeëgels uit de Straat Op K. Pelorum lagen enkele
meertjes, die uitstekend vischwater waren 1®. Van uit Rhegium kon-
den Korinthische soldeniers in visschersbooten oversteken
De Italiaansche tonijnenvisscherij is tegenwoordig vooral gecon-
centreerd op Sicilië en Sardinië; in 1930 lagen van de 49 Italiaan-
sche tonnare in exploitatie er 27 aan de kust van Sicihë i». Men meende
in de Oudheid (en de visschers ook nu nog) dat de tonijn uit den
Oceaan kwam afzakken langs de kust van Spanje, Frankrijk en
Itahë naar Sicilië ; de derde vangst van het seizoen was dan ook
voor Italië en Sicilië 20. Hier werd de tonijnen vangst xTjTeta genoemd,
en het terrein, waar netten en verdere bedrijfsinstallatie werd op-
geborgen, xTjToOTjpeïov 21. In de vijfde eeuw verschijnt de Sicilische
tonijnen visscher in de litteratuur 22; dan wordt er ook al tequot; Athene
\' Polyb. XXXIV 3; Arch. fr. 34 R. » Lindeman, Seefischereien p. 41.
» fr. 18 R. 1 fr. 32 R. \' fr. 17 R. • Plin. NH IX 169; Mart. XIII 80;
Juven. V 99; Ath. I 4c; Clem. Al. Paed. II 1, 3; Poll. VI 63. \' Arch. fr. 32
R; Varro RR II 6, 2. \' Macrob. III 15, 7. • fr. 40 R. \'» fr 29 R
quot; Plin. NH XXXII 18.
quot; Arch. fr. 50 R. - Volgens Ath. III 92 f: al TicXwptSei; ^vofjLaalhjaav TOpot xó
TteXtópiov. Lateren leiden den naam af van Kaap Pelorum: Ath. I 4c; Clem. Al.
Paed. II 1, 3; Poll. VI 63.
» Imhoof-Blumer VIII 35. id. ad VIII 22. quot; Diphilus bij Ath. III 91b.
quot; Solinus V 3. quot; Plut. Timol. 19. quot; p. 46 n. 14.
quot; Strabo V 2, 8 p. 225; id. I 2, 15 p. 24; Dorion bij Ath. VII 315c; Opp. Hal.
III 620. Een populair visschersgezegde luidt: Iddio ci mandi la roba di Spagna,
aangehaald door Pavesi, die aantoont, dat de tonijn deze lange reis niet maakt,
zie p. 41 n. 9.
quot; Opp. Hal. III 627.
quot; Ael. NA XIII 16; Strabo V 4, 4 p. 243 vermeldtxirjTeïat = vangplaatsen, te Cumae.
quot; In Sophrons öuwoöirjpa?. Ook in \'OXieü? xóv dypottÓTav heeft een visscher de
titelrol. Fragm. Kaibel CGF I 1 p. 161 v.
gesmuld van de blanke buikstukken der Sicilische tonijnen K Na
Gades levert Sicilië de vetste exemplaren 2, en Archestratus raadt
aan om een moot van zijn vaderlandsche tonijn versch te gebrui-
ken, voordat ze gepekeld wordt wat bewijst dat ze fijn is. In de
derde eeuw klautert de ■9\'uvvoc7xÓ7roi; er nog boven op de rotsen
Het reuzenschip dat Hiëro II van Syracuse aan zijn Egyptischen
collega schonk, werd onder meer bevracht met 10.000 potten Sici-
hschen tarichos, 2590 H.L. visch
Tonnare waren in de Oudheid aan de Noordkust van Sicilië te
Tyndaris en Cephaloedium te Solus, waar de tonijn het munt-
teeken was terwijl Cetaria, ten W. van Panormus zijn-naam aan
deze visscherij ontleende. Ook aan de Z.O.punt, K. Pachynum,
werden massa\'s tonijnen gevangen
Daarbij was Sicilië\'s kust ook een vruchtbare bodem voor velerlei
zeeooft. Tyndaris leverde kamoesters iquot;, die ook op munten van
Zancle en Syracuse voorkomen. Solus beeldt op zijn munten af
verschillende crustaceeën en poliep Panormus tellina (een mos-
sel) en kamoester bovendien, evenals Segesta, Eryx en Motye
kinkhoren of purperslak Segesta daarenboven een zeeëgel en
Motye een kamoester 1®. Drepanum had koraalvisscherij
De monden der riviertjes van de Zuid- en Oostkust schijnen zeer
rijk aan visch geweest te zijn. Behalve zijn stadswapen, de rivier-
kreeft, figureeren op Agrigente\'s munten verscheidene visschen:
scorpaena 1®, polyprion cernium (een groote zeebaars) en mugil 20,
verder poliep, garnaal en schelpdier 21. In 480 het Agrigente door
krijgsgevangenen een stads vivarium graven, waarin meerdere rivier-
tjes visch brachten Gela omringt den beeldenaar van zijn Gelas-
rivier met drie harders 23^ en ook Camarina\'s Hipparis is niet zonder
visch 21. In den Helorus zat zeebaars en groote pahng 2®.
Van Sjnracuse wordt aanbevolen de kostbare elops i. Groote polie-
pen kwamen er ter markt en zijn ook op de munten te vinden
Geen vreemde was er de aXwTO)^, die te Syracuse „vette haaiquot; genoemd
werd \\ De plassen in de omgeving der stad leverden paHng s. Op
munten komt de kamoester voor en in den laten keizertijd was
hier een keizerlijke purperververij gevestigdEen paar maal is
er in Sjnracuse\'s historie sprake van visschersbootjes en visschers
van Syracuse spelen een rol bij den verkoop der villa van den ban-
kier Pythias
Catana beeldt weer zijn riviergod af tusschen watervogel en har-
der en heeft ook een garnaal op zijn munten Visschersbooten
werden er gerequireerd door Timoleon
Van Tauromenium lieten de Romeinen barbeelen komen
Rond de Liparische eilanden werd overvloedig visch gevangen
Daarvandaan komen de meeste en de beste zeekreeften De niet
bijster gewilde maena was te Lipara nog op zijn best, en verdwaalt
bij de epigonen onder de traditioneele delicatessen 1®. Ook de aulo-
pias of anthias werd hier gevischt, op dezelfde wijze als in Cilicië
Tenslotte was er koraalvisscherij
Zooals boven reeds gezegd is, meende men, dat de tonijn langs
Italië\'s Westkust trok, de purperslak achterna dat beteekent in
ieder geval, dat langs deze heele kust tonijnen en purperslakken
(benevens andere weekdieren) werden gevangen. Hipponium werd
bezocht door enorme scholen tonijn die daar op zijn allerbest
was Elea was door zijn schralen grond genoodzaakt zijn be-
staan grootendeels in vischvangst,. en conservenindustrie te zoe-
ken 22.
Een visch- en molluskenparadijs was de wijde baai van Cumae.
Daar ving Surrentum een aanbevolen elops 23. Pompei fabriceerde
uit makreelen een uitstekend ganim 2*; zijn piscicapi ontmoeten we
in een inscriptie ^ Bij Napels lieten de Romeinsche heeren hun
vischvijvers aanleggenevenals in de buurt van Baiae Koraal
werd te Napels gewonnen ^ Puteoli produceerde garum en pur-
perverf« De verpachting der visscherij in Lacus Lucrinus en Aver-
nus bracht eens groote sommen in de Romeinsche schatkist ^ Uit
den Lucrinus kwam fijne goudbrasemmaar zijn grootste rijk-
dom waren zijn oesters en andere weekdieren die er smds het
begin van de eerste eeuw v. Chr. ook in kunstmatige vivana voor
den handel werden geteeldquot;. Te Baiae vischte men purperskkken,
en rond K. Misenum goede zeeëgelsquot;. Dat ook reeds de Gneksche
kolonisten den molluskenrijkdom van deze kust exploiteerden
blijkt hieruit, dat Cumae de mossel als stadswapen had gekozen
Deze stad had ook uitstekende tonnaredie o. a. een goeden
a)(xoTdcpixolt;;, goedkoopen, halfgezouten tonijn, leverden De glau-
cus van Cumae wordt door Ennius geroemd
Volledigheidshalve enkele gegevens betreffende de Italische kust
ten Noorden van de Grieksche koloniën. Minturnae leverde ideale
garnalen i», Tarracina een uitstekenden coliasmakreel Circei edele
oesters en Antium fabriceerde garum Koraalriffen werden ont-
gonnen te Graviscae ^o. Vermelding verdienen de tonnare van Cosa quot;
en Populonia 22.nbsp;. , •• r. uu i
Van Sardinië, nu een centrum van tonijnenvisscherij, hebben de
sardae en sardinae hun naam gekregen. Sarda heette in de eerste
eeuw na Chr. de groote pelamys, die uit den Oceaan naar de Mid-
dellandsche Zee kwam 23. Deze pelamyden, die gevangen werden
aan de kusten van Spanje en Sardinië, waren de beste tonijnen ter
wereld, beter dan die uit den Pontus 2^ Het is niet onmogelijk dat
Sardinië reeds in de tweede eeuw v. Chr. aan deze visscherij deel-
nam Het zal een gevolg zijn van de toenemende exploitatie van
de Sardijnsche tonnare, dat de Gaditaansche tarichos door de jon-
gere medici in sardae is omgedoopt In later tijd werd sarda ge-
bruikt als synoniem van sardina, de kleine clupeïde, die nog zoo heet
Vischrijke strandmeren op Sardinië vermeldt Solinus
Corsica leverde fijne barbeelen aan Rome
Massalia had evenals haar moederstad Phocaea en haar zusterstad
Elea groot belang bij haar visscherij. Het kapen van visschersbooten
was de aanleiding tot een oorlog tusschen Massalioten en Karthagers,
in de vijfde eeuw na den slag bij Himera, die eindigde met een over-
winning van Massalia Al zullen er ook nog andere belangen in het
spel geweest zijn, zoo is het toch niet onwaarschijnlijk, dat Kar-
thago in het Westen een visscherij monopolie wilde vestigen en daar-
toe Massalia, zijn grootsten concurrent, uit de productieve Gallische
tonnare verdringenDeze hadden, na de Iberische, de tweede
vangst van het seizoenMassalioten en Galliërs vischten, evenals
de Liguriërs, den tonijn ook met den haak». MassaUa\'s kolonie
Antipolis fabriceerde in de eerste eeuw na Chr. uit tonijnen een
vischsaus (muria) Ook aan de zwaardvischvangst namen de Massa-
lioten deelIn ruigbegroeide modderplassen bij Massalia werd de
visch aan den drietand gespietst misschien wordt met deze plas-
sen de Stoma limne bedoeld, die rijk was aan oesters en visch
De fijne barbeelen van Marseille verzoenden Milo met zijn balling-
schap en zijn oesters looft nog Ausonius
Rond de Stoechades (Hyères) werd de edelste kwaliteit koraal
gevischt, die de Oudheid kende. Met dit artikel, bij Grieken en Ro-
meinen niet in trek, dreef Massalia in de vijfde en vierde eeuw leven-
digen handel op het binnenland, waar de GaUische inboorlingen er
hun uitrusting mee opsmukten. Sinds de derde eeuw ging de heele
opbrengst der visscherij naar Indië, waar koraal evenzeer gewild
was bij de mannen (het werd vooral als amulet gebruikt) als Indi-
sche parels bij de dames van Rome. Zoodoende werd in later tijd
in Gallië zelf haast geen koraal meer gezien i.
In het gebied van Nemausus werden tegen het eind van den zomer
op groote schaal mugiles gevangen, die dan uit het strandmeer Latera
weer naar open zee terugzwommen 2.
Ook purperslakken werden aan de Gallische kust gevischt: in
den lateren keizertijd zijn er keizerlijke purperfabrieken te Telo
Martius ^ en Narbo
11— Spanje en Afrika —Terwijl oudere Grieksche
bronnen de Spaansche visch slechts kennen onder den naam Gadi-
taanschen tarichos, is er in de Romeinsche wereld dikwijls sprake
van Sexitaansche visch Waarschijnlijk heeft de visscherij aan de
Spaansche kust binnen de Zuilen zich eerst tot een bedrijf van be-
teekenis ontwikkeld na den eersten Punischen oorlog, toen Karthago
zijn macht in die streken uitbreidde. In later tijd hebben binnen de
Zuilen Iberische en Tyrrheensche Zee de grootste tonijnenvangsten
Naargelang van het seizoen vingen en verwerkten de Spaansche
visscherijen tonijn of makreelMaar blijkens de verdere gegevens
schijnen aan de Spaansche Middellandsche-zeekust in hoofdzaak
de kleinere scombriden, makreel en colias, gevangen te zijn. Uit de
Spaansche makreelen werd een superfine garum bereid, het beroemde
garum sociorum, een vocht zoo prijzig, dat het slechts met parfums
vergeleken kon worden; twee congii (6,55 L.) betaalde men met
duizend sestertiën. Dit garum sociorum leverde Carthago Nova;
eenzelfde extract werd ook gefabriceerd te Carteia en in Mauretanië.
De makreelen werden uitsluitend voor de garumbereiding gebruikt
Hun verwant, de colias (lacertus bij Lat. auteurs) werd gezouten,
maar gold niet voor fijn ofschoon de Spaansche de beste was 1».
Als visschersplaatsen worden de volgende genoemd.
-ocr page 74-Barcino leverde garum
Visschers van Tarraco waren in 209 goed bekend tusschen de
wadden van Carthago Nova Deze laatste stad en haar omgeving
had drukke conservenindustrie®; in de buurt lag het Makreelen-
eiland, Scombraria, zoo genoemd naar de makreelen, die daar wer-
den gevangen en waaruit het prima garum werd bereid Want
Carthago Nova was de voornaamste producent van het delicate
garum sociorum. Visschers en vischhandelaars van deze stad treden
op in een inscriptie
Abdera\'s munten bewijzen, dat ook deze stad grootendeels van
vischvangst bestond Zeer merkwaardig zijn enkele munten van
Tiberius, die een tempel afbeelden, waarbij twee van de zuilen door
rechtopstaande visschen zijn vervangen
Sexi was het middelpunt van de coliasvisscherij, zoodat alle Spaan-
sche coUas als Sexitanus in den handel kwam onder zijn soort-
genooten was deze de beste Ook Sexi\'s visch versiert zijn munten
Groote conservenetablissementen had Malaca
Maar van meer beteekenis nog was de visscherij aan de Iberische
kust buiten de Zuilen Langs Lusitanië werd visch in veel grooter
massa en beter kwaliteit gevonden dan in de Middellandsche Zee i®.
Doch het sterkst concentreerde de visscherij zich aan de kust van
Baetica, tusschen de monding van den Anas en de Zuilen: er was
geen streek ter wereld, waar land en zee meer goeds schonken dan
hier Ontzaglijk rijk aan visch waren de monden der rivieren, die
in den Oceaan uitstroomen de Taag zat vol visch en oesters 1®,
meerdere steden aan den benedenloop van Guadiana (Anas), Guadal-
quivir (Baetis) en Guadalete beeldden het product hunner visscherij
op hun munten af Allerlei weekdieren en poliepen, zeeaal, muraena
e. a. waren aan de Iberische Oceaankust en vooral in Baetica onge-
loofelijk talrijk en groot. Tonijnen komen in massa naar deze kust,
vet en dik, daar zij zich mesten met de vruchten van een dwerg-
eik, die daar in zee groeit. Hoe dichter de tonijn op zijn trek uit den
Oceaan bij de Zuilen komt, des te magerder wordt hij, doordat het
voer begint te ontbreken De tonijnen van Gades zijn vetter dan
die uit de Middellandsche Zee, verklaart ook Hicesius 2, maar hij
wijt dit aan de lange reis. Want algemeen werd aangenomen — ten
onrechte, zooals Pavesi heeft aangetoond ^ — dat de Atlantische
Oceaan het groote reservoir was, dat de Middellandsche Zee van
tonijnen voorzag — zij kwamen door de Straat van Gibraltar binnen ^ —
vandaar dat binnen de Zuilen de meeste werden gevangen in Iberische
en Tyrrheensche Zee; bij hun verderen trek verstrooiden ze zich
Van niet geringe beteekenis is de uitvoer van gezouten visch uit
Baetica en het verdere gebied buiten de Zuilen, visch, die in kwali-
teit niet onderdoet voor de Pontische Op meerdere punten van de
Iberische Oceaankust zijn overblijfselen gevonden van conserven-
fabrieken uit Romeinschen tijd: in Algarviëaan den mond van
den Guadalquivir ® en te Baelo In Algarvië zijn dat rechthoe-
kige bassins (lacus genoemd door Plinius van verschillende af-
meting, lang 1.50 M.—3.90 M., breed 1.03 M.—3.55 M. en diep 0.79
M.—1.85 M., bestemd om gevuld te worden met pekel, waarin de
visch gezouten werd. Die bekkens zijn van binnen en van buiten
met een laag cement bekleed, en staan in rijen langs het strand.
Die, welke gevonden zijn aan den mond van den Guadalquivir bij
het zoeken naar Tartessus, zijn aanmerkelijk kleiner, ± één M®.
en liggen twee aan twee.
Als visschersplaatsen met conservenindustrie worden genoemd
Carteia Mellaria en Baelo alle drie aan de Straat van Gibraltar
gelegen. Te Carteia werden makreelen gevangen, waaruit ganim
werd bereid i. Merkwaardig zijn enkele munten van deze stad uit
Romeinschen tijd, waarop een visscher zit te hengelen 2.
Het centrum der Iberische Oceaanvisscherij was Gades. De meeste
Phoenicische munten van deze stad vertoonen den tonijn 3. Niet al-
leen de eigen kust werd door de Gaditanen bevischt, maar stout-
moedig waagden zij zich op verre vaarten. Met den Oostenwind in
den rug zeilden ze vier dagen ver den Oceaan op, tot ze aan een bij
eb droogliggende bank kwamen, waar ze tonijnen vingen van bui-
tengewone grootte en voortreffelijkheid. Deze uitstekende tonijn
werd door de Gaditanen gezouten en in vaten naar Karthago ge-
bracht. Vandaar werd alleen deze soort niet uitgevoerd, maar om
zijn kwaUteit voor eigen gebruik gereserveerd 1 Terwijl voor den
handel groote schepen uitgerust werden, voeren tegen het einde
der tweede eeuw v. Chr. de onbemiddelde Gaditanen nog geregeld
met kleinere schepen, die ze paarden noemden naar de versieringen
aan den voorsteven, zuidwaarts langs de kust van Mauretanië tot
aan den Lixus (en daar nog voorbij) ter vischvangst®.
Zooals reeds gezegd is, vermeldt Strabo den belangrijken visch-
export van Baetica en de verder verwijderde Oceaankust uitvoer-
haven was Gades\'. Ps. Aristoteles laat de Gaditanen hun vangst
naar Karthago brengen, vanwaar de visch verder werd verzonden.
Reeds in de vijfde eeuw werd de Spaansche visch in Griekenland
ingevoerd, waar ze als Gaditaansche tarichos (PaSeipixèv rapixo?)
een uitstekenden naam had: door Eupolis wordt de visch van Gades
met die uit de Pontische zeeëngten in één adem genoemd In de
vierde eeuw gelden te Athene als fijne vischconserven de tonijn
van Gades en van Byzantium soms tezamen met den Pontischen
steur 10. Ook in een oud medisch geschrift, afkomstig uit de Cnidische
school, wordt de Gaditaansche visch met eere vermeld Terwijl
gewoonlijk het vette buikstuk van den tonijn — ook van den Gadi-
taner quot; _ als het fijnste brok wordt geroemd, stelt de arts Hicesius
daar nog boven de xXeiSta (het schouderstuk), die te Gades afzon-
derhjk worden ingelegd \\ Misschien dat naast deze fijne vischwaren
ook de Phoenicische wnoTapixolt;; een goedkoop volksvoedsel, van-
uit de Westersche visschershavens op de Grieksche markten werd
gebracht.
Hoe kwam de visch van Gades in de Grieksche havens? Volgens
het boven geciteerde bericht van pseudo-Aristoteles, dat waarschijn-
hjk op Timaeus terug gaat 3, lijkt het, dat Karthago zich een stapel-
recht had toegeëigend voor visch (en dan mogehjk ook voor andere
waren) tegenover zijn onderhoorigen op de Spaansche kustVerder
heet het in de hexameters door Euthydemus op naam van Hesio-
dus geciteerd dat Bruttiërs en Campaniërs de visch van Gades
zoowel als die van Tarente over de Ionische Zee brachten. Daar
de Bruttiërs in de tweede helft der vierde en het verloop der derde
eeuw hun bloeitijd hadden en meerdere Grieksche kuststeden onder
hun heerschappij brachten is het waarschijnlijk, dat de verzen
van Ps. Hesiodus deze periode op het oog hebben. Misschien ging
dus in den tijd van Karthago\'s suprematie alle visch van Gades
naar Karthago; vandaar werd de Spaansche visch (met het over-
schot der Afrikaansche visscherijen) naar een Italische haven ge-
bracht — (zoo brengen in het begin der vijfde eeuw Phoenicische
schuiten ook versehe visch op Sicilië) \' — om vandaar door inheem-
sche handelaars in Griekenland te worden ingevoerd. Na Karthago\'s
ondergang ging de handel van Gades direct op Dicaearchiawaar
Spaansche handelaars opslagplaatsen voor visch hadden
Mauretanië werd bevischt door de Gaditanen i»; de Noordkust
ving makreelen, die tot garum werden verwerkt Naast Tyrus en
Laconië was Numidië de derde groote purperleverancier der Romei-
nen 12; de stad Chulli wordt als centrum der visscherij genoemd
Groote visscherijen had de Afrikaansche kust van Karthago zuid-
waarts: daar lag de eilandengroep Taricheiai i, genoemd naar zijn
zoutenjen, tegenover Leptis, dat garum in den handel bracht 2,
en waar de visch wat bitter van smaak was 3. Verder naar het Zui-
den had Kaap Ammon Balitho een tonnara \\ In de kleine Syrte
profiteerden de visschers van de getijden om ter vangst te gaan s.
Van het eiland Meninx kwam purper 6, terwijl op het vasteland
ook Zuchis purper en allerlei vischconserven leverde Beide Syrten
hadden sponsenvisscherij
12 — Conclusie — Er was wel geen Grieksche plaats aan
zee gelegen, waar niet meerderen geheel of gedeelteUjk een bestaan
vonden in vischvangst.
De belangrijkste visscherij centra schijnen de volgende gebieden
geweest te zijn.
Aan de kust van de Ionische Zee:
—nbsp;de golf van Ambracia;
—nbsp;het lagunengebied van Acamanië-Aetolië.
Aan de Westkust van de Aegaeïsche Zee:
—nbsp;de Laconisch-Argolische kust, voor purpervisscherij (Hermione);
—nbsp;de Saronische golf (Megara en de Attische kustplaatsen) ;
—nbsp;de zeeëngte tusschen het vasteland en Euboea (Anthedon,
Chalcis, Carystus).
Aan de Noordkust van de Aegaeïsche Zee:
—nbsp;de Thracische kust tusschen Chalcidice en Chersonesus; vooral
Strymon, Thasos en Abdera.
Onder de eilanden:
—nbsp;Delos;
—nbsp;Kreta;
—nbsp;Rhodos.
Aan de kust van Klein-Azië:
—nbsp;lasos;
—nbsp;Milete;
—nbsp;Ephese;
—nbsp;Lesbos, voor weekdieren.
De visch en ander zeegedierte in deze gebieden gevangen, was van
-ocr page 79-groote verscheidenheid. Maar, ofschoon de tonijn, de onmisbare
eetvisch voor de landen rond de Middellandsche Zee, la manna del
mediterraneo, ook in de Grieksche wateren op vele punten werd
gevangen, waren de vangsten hier toch slechts matig, vergeleken
met de massa\'s tonijnen, die de Pontische zeeëngten en het Westen
leverden. Zoodoende kon de Aegaeïsche Zee slechts voor een ge-
deelte in de behoefte der omwoners voorzien. Op groote schaal vond
invoer plaats uit het Noordoosten en het Westen.
Hellespont, Propontis en Bosporus, waar Parium, Cyzicus en
vooral Byzantium belangrijke visscherssteden waren, leverden enorme
hoeveelheden tonijn, makreel en andere scombriden.
In de Zwarte Zee vischte de Zuidkust (Sinope middelpunt) even-
eens scombriden. Maar de levendigste visscherij was in de limans
der groote rivieren van de Noordkust, waar de Borysthenes met
Olbia, maar bovenal de Maeotis met Panticapaeum de vischleveran-
ciers van het moederland waren. Gevangen werd er steur en karper.
In het Westen had Z.-ItaUë (Tarente, Hipponium, Elea) en Sicilië
(vooral de Noordkust en K. Pachynum) groote tonijnenvisscherij;
ook weekdieren werden hier overvloedig gevangen. In GaUië was
Massalia een visschersplaats van beteekenis.
Het Phoenicische Westen voerde zijn tonijn in Griekenland in;
het centrum der reusachtige visscherij lag buiten de Zuilen: Gades.
III - VISCHVERBRUIK
1 — Brood en Visch — De Achaeïsche voorvaderen der
Grieken waren carnivoren geweest en hadden hun honger hefst
gestild met een stevigen lap rundvleesch. Maar de menschen hadden
zich vermeerderd, de runderen waren schaarscher geworden, — en
rundvleesch werd Zondagskost. Reeds de Odyssee noemt het niet
meer onder de voornaamste levensbehoeften: graan en boomvruch-
ten, kleinvee en visch stellen het dagelijksch menu samen i. Eerst
alleen van den kleinen man. Maar in de zesde eeuw blijken ook de
groote heeren visch op prijs te stellen: Polycrates aanvaardt dank-
baar den reuzen visch voor zijn vorstelijke tafel De Sybariet, die
een Sicyonische prinses ging vrijen, nam op reis zijn eigen visschers
mee Zijn stadgenooten waren zoo verzot op paling, dat ze vangst
en verkoop van deze delicatesse vrijstelden van belasting
De Italische Grieken zijn al vroeg grage vischeters geworden.
Uit de fragmenten van Epicharmus\' Bruiloft van Hebe is een lange
kataloog samen te stellen van eetvisch met min of meer waardee-
rende epitheta en ook andere stukken van hem laten zich hier-
voor gebruiken e. De comediedichter citeert zelf reeds als deskundig
opsoloog zijn lyrischen landgenoot AnaniusSicilische koks waren
befaamd om hun gekruide vischschotels
Maar sinds de vijfde eeuw druipen ook de sobere Atheners van
vischsausen Aristophanes toont, op welk een ruime plaats visch
aanspraak mag maken in de harten en magen zijner stadgenooten.
Uitbundig is het enthousiasme hunner vroede vaderen bij sterke
prijsdahng der populaire aphyae quot; — ook voor de Megarensers is
een overvloedige ansjovisvangst een bijzondere godsgenade The-
mistocles\' onvergetelijke verdienste is, dat hij den Atheners een
\' T 111 vv. « Herod. III 42. » Diod. VIII 19; Ath. VI 273bc; Ael. Var.
Hist. Xll 24. • Phylarchus FHG I 347. » Kaibel FCG I 1 p. 98 vv. • Ael
NA XIII 4. \' PLG II 502B.« « p. 47 n. 15. » Cratinus I 95 K- Phcre-
crates I 197 K; cf. p. 68. quot; Eq. 624-682. quot; Plut. Mor. 83c.
nieuwe visschershaven heeft gegeven en Prometheus\' grootste
weldaad, dat hij ze bakvischjes heeft leeren eten 2. In een orakelbun-
del mogen de godspraken over nieuwe makreel niet ontbreken
En wanneer zich een paling door Aristophanes\' verzen kronkelt, borgt
hij den statigen toonval zijner tragische collega\'s1; men heeft —
hoewel ten onrechte — gemeend, dat hij een heel drama aan de glib-
berige lievelingen van zijn publiek had gewijd Tegen het eind
der vijfde eeuw laat een andere dichter de visschen revanche nemen
op de Attische piscivoren
Tot een waren vischcultus stijgt het enthousiasme onder de fijn-
proevers van de vierde eeuw en later. Deze cultus heeft zijn mythen
in de talrijke gastronomenanecdotes, die in den regel draaien om
visch Het is dan ook kenschetsend voor Cynische genotversmaders,
dat ze zich onthouden van visch Op Rhodos wordt de man, die
zijn hart aan visch heeft verloren — hij mag schransen zooveel hij
wil — een gentleman geacht; de vleeschliefhebber is een proleet
Barbaren eten geen visch Maar de passies van een Atheenschen
bonvivant uit de vierde eeuw zijn: vrouwen — en visch ^^
De kleine man, die teren moet op schralen kost, timmert minder
aan den weg. Maar naast brood was visch de eerste levensbehoefte
ook van den arme, voor wien vleesch een zeldzame luxe was, en die
de zee in eere hield om zijn drogen boterham te smeren
Hoe groot het verbruik van visch in het moederland was, blijkt
hieruit, dat, ondanks levendige visscherij, in ieder geval sinds de
vijfde eeuw belangrijke invoer uit de koloniën in het tekort van eigen
vangst moest voorzien. In de vierde eeuw leverde Zuid-Rusland
graan en visch Graan en visch waren de noodzakelijkste artikelen,
die de voedselvoorziening der Grieksche staten vereischte. Op de-
zelfde wijze als de graanhandelaars werden ook de vischimporteurs
gelokt tijdens de groote levensmiddelenschaarschte van 330 Er
\' Ar. Eq. 815 v. « Aves 1546. » Eq. 1008. « Ach. 881 vv.; Pax 1013 vv.
\' Dit drama \'EYxiXuc? is een fictie van schol. Nub. 559, welke regel zinspeelt
op Eq. 864 vv. • Archippus, \'IxOÓe?. \' Plut. Qu. Conv. IV 4, 2; Ath. VIll
337b-346c. • Antiphancs 11 66 K; Parmeniscus bij Ath. IV 157b. • Ael.
Var. Hist. I 28. \'» Eurip. fr. 366 N«:nbsp;pappapou;. quot; p. 85v.
Anth. Pal. VI 304: xiv ou xpéa? aXXa OaXaooav / TijJiwvTa, lt;];acpapou xXao[ji,aTo;
el? dnaTav. Ook in het verdere Oosten leefde het volk van brood cn visch: Chris-
tus voedde er de massa mee, Ev. Joh, 6, 11; Matth. 14. 19; 15, 36; gebruikte
het zelf met zijn leerlingen, Ev. Joh. 21, 13. Voor een Alexandrijn geldt dit als
voorbeeld van een sober maal, Clem. Al. Paed. II 1. 13.
quot; p. 39 n. 5. n. 146.
gingen stemmen op om speciale opzichters over de vischmarkt, zooals
die er ook voor den graanhandel waren ^; en de lekkerbekken eischen
convooi voor de visschersvloot even goed als voor de graanschepen 2.
Naast graan was visch het voedings- en het genotmiddel. Zoo
is \'t niet te verwonderen, dat sinds de vierde eeuw het woord
dat aanvankelijk alles omvatte wat bij het brood genuttigd werd,
uitsluitend visch gaat beteekenen.
2 — quot;O^j^ov wordt visch — Etymologisch is Stf^ov dat,
wat men bij iets anders eet ^; practisch in den regel dat, wat een
Griek gebruikt bij zijn hoofdvoedsel, hetwelk uit meelkost bestaat.
quot;Oipov heet alle toespijs, die bij het brood genuttigd wordtdeze
toespijs kan zijn groenten, olijven, kaas, vleesch, visch, enz. Ge-
woonlijk is het evenwel visch, en zoo ver dringen de zee-6(];a ® de
andere op den achtergrond, dat het woord Ö^iov zonder meer syno-
niem wordt met lx^q. Deze begripsverenging constateert Plutar-
chus\': zooals er veel dichters zijn, waarvan wij er toch slechts één
dèn dichter noemen, zoo heeft ook onder de vele de visch het
klaargespeeld, om uitsluitend of in ieder geval bij voorkeur als Stj^ov
te worden betiteld, daar zij in deugdehjkheid alle andere overtreft.
En zoo noemen wij dan ook ói}^o(paYot en (ptXoil\'oi niet hen, die houden
van rundvleesch, van vijgen of van druiven, maar de lui, die altijd
weer in de buurt van de vischmarkt opduiken en met gespitste ooren
luisteren naar het luiden van de bel (die de markt opent). Even-
zoo drukt zich Athenaeus uit
Natuurlijk wordt tegelijkertijd 6t|;ov ook nog wel gebruikt in den
ruimeren zin van toespijs ofschoon voor dit begrip een nieuw
woord is gesmeed: 7rpoaó4\'\'i\'3fia of Trpocy^dcYtov
De begripsverenging van o^iov dagteekent van de vierde eeuw.
In de Midden-Comedie vinden we voor het eerst Ö^j^ov gebruikt voor
visch, met uitdrukkelijke uitsluiting van andere toespijs. Een smul-
broer maakt zich op de markt meester van al wat er aan o^iov is ge-
vangen, en laat anderen de groente De Pythagoraeërs eten geen
noch eenig ander levend wezen De vischmarkt heet tó 6t|;ov
in tegenstelling met de vleeschhal (toc {xayeipeta) En zoo voort
Nog een stap verder gaat de begripsverenging van ^tj^ov. Evenals
de woordennbsp;en TdpiypQ meermalen tegenover elkaar geplaatst
worden zoo wordt ook 6(j/ov gebruikt in tegenstelling tot Tapixo?,
en beteekent dan dus slechts: versche visch
Wat voor 6ij;ov geldt, geldt ook voor zijn samenstellingen.
Eöo(j;o(; beteekent: rijk aan lekkere hapjes in Plutarchus\' probleem
9-aXaTTa tt]«; y^t; euoil\'OTépaMaar in den regel is het synoniem
metnbsp;vischrijk Evenzoo euoi];[a euo^{;£i;v
noXuo(}^o(; in ruimer zin, van een maaltijd: rijk aan gerechten
Wordt ook weer vischrijk (TioXiiix^u?)
\'Avovj;ta is gebrek aan visch
I^at (plXo^io? en ó(J;olt;paYolt;; met hun afleidingen synoniem zijn met
en Ixö^uotpaYo? constateeren Plutarchus en Athenaeusquot;.
Voor èij;aptov = ix^vQ haalt Athenaeus plaatsen aan uit Plato,
Pherecrates, Philemon, Menander en Anaxilas, terwijl hij voor
0(j;apia = 7TpoCTotj;Y)|jLaTa Aristophanes en Alexis citeert. Met de be-
teekenis van ,,vischquot; komt het meermalen in inscripties voor: in
het voorschrift van den Syrischen tempel op Delos: ayveóovTa?
etciiévai aub è4\'ap[ou Tpixabui; de offergave van èij^dcpia xpCa in het
testament van Epicteta van Thera quot; en de ètj^apia en óipaptoTtcóXai
in het keizerlijk edict voor de Pergameensche marktEvenzoo in
\' Alcxis II 314 K. » id. II 378 K. • Antiphanes II 98 K; zoo stelt Strabo
XVll 2, 4 p. 823 èi}/07TÓ)Xia en xpewTtwXta naast elkaar.
Alexis II 322 K; Antiphanes II 89. 13 K; Philemon II 500 K; Aristot. fr. 426
R; Diod. XI 57; Strabo III 2, 6 p. 144; III 2, 7 p. 145; XII 3, 19 p. 549; XIV
2. 21 p. 658; Alciphr. I 3, 2; Diog. Laört. II 119; Babr. 9; Ileliod. Aeth. V 18.
\' Crates 1 135 K; Athenion III 369, 32 v. K; Plut. Mor. 439f. Naast txöuoTrwXioc
f»jnerTapixo7rcóXia, Theophr. Char. VI9. • Plut. Mor. 236b. \' Qu. Conv. IV 4.
Anaxandrides 11 146, 10 K; Timocles 11 456, 1 K; Crito III 354, 7 K; Arch.
22 R; Strabo X 2, 21 p. 460; XVII II, 25 p. 804. \' Alciphr. 1 1, 4.
Strabo IV 1, 8 p. 184; XIV 2, 21 p. 658. » Luc. Gallus II. quot; Strabo
^J-II 3, 38 p. 560. — lloXiiixöui; Strabo 111 3, 1 p. 152. gt;» Antiphanes II 89. 8 K.
p. 62. 1\' IX 385d-386b. Verder Philemon II 509 K (groente); Alexis II
^54 K en Arch. fr. 53 R (visch). BCH 50 (1926) p. 312. quot; IG XII 3.
330 r. 191. 1« Ditt. OGIS 484 passim.
het N. T. 1 Anders dan Ö^iov schijnt o^j^aptov later niets anders meer
te kunnen beteekenen dan visch, zooals blijkt uit de notitie van
Phrynichus (2e eeuw na Chr.): ó^j;apiov tó Ö^ov, ou^t toü^ tjc^uc;\' oi
Sè vüv TOU?nbsp;XÉyouCTiv 2. In het N. Gr. heeft ói];apiov ((j;api) zelfs
iyßuq verdrongen.
3 — Armeluisvisch en rijkeluisvisch — Merk-
waardig is, hoe scherp ook in de Grieksche visschenwereld de schei-
dingslijn is getrokken tusschen arm en rijk — tusschen volksvoedsel
en genotmiddel.
Eenerzij ds visch, die voor een prik te krijgen is en daardoor een
groot aandeel heeft in de voeding van den minderen man maar
waarvoor een fijnproever zijn neus ophaalt, zoo hij het zich ver-
oorloven kan.
Anderzijds keeren steeds weer dezelfde visschen terug met een
eervolle vermelding om hun delicatesse en een kwade noot, omdat
ze voor een schrale beurs onbereikbaar zijn.
Als volkskost dient voornamelijk het kleingoed, dat in bonte
verscheidenheid overvloedig aan de Zuideuropeesche kusten wordt
gevangen. Een ongelikte plattelander kende niets anders; als hij
in de stad te gast is, lust hij geen groote visch, want die heeft men-
schenvleesch gegeten. Maar de stadsche heerenknecht vindt het
kleingoed net goed genoeg voor Hecate 3. Minachtend worden de
kleine vischjes betiteld als babies ^ Augustus was wel zeer sober,
dat hij zich als keizer piscicuh minuti het voorzetten een Atheensch
gentleman van de vierde eeuw laat de kleine vischjes op de markt
met rust, en koopt een grooten glaucusIn tegenstelhng met groo-
tere brokken worden de kleintjes bedacht met het epitheton mise-
rabel (axuxTQ?)Droomen dat je kleine vischjes vangt, voorspelt iets
onaangenaams®. Vandaar ook het echt volksche spreekwoord, dat
iedere groote visch lekker is: ouMq xax6^ (xéyalt;; fx^ó?
Allerlei kleingoed wordt vaak aangeduid met verzamelnamen als
ét|;7)To( (kookvisch) ofwel (è7r)avS\'pax(S£lt;; of 9puxToJ (bakvisch). Hier-
toe rekent men op de eerste plaats de vermaarde alt;püat (ansjovis en
andere kleine vischjes), en verder xpix^Se? of xpix^at,nbsp;en
fjte[xßpa8e(;, waarschijnlijk doorgaans eveneens kleinere clupeïden,
-ocr page 85-sardien e. d. ^ In groote massa\'s wordt ook gevangen de kleine
a9-epiv7) (mogelijk atherina hepsetus) Een goedkoope populariteit
bezaten ook meerdere kleine spanden of zeebrasems, b.v. de [i.aiv[lt;;,
de afiapi? en de ß0a^ (gewoonlijk geïdentificeerd als maena vulgaris,
smaris vulgaris en box boops). Bovendien wordt veel jong broed
van grootere visschen met dit kleingoed meegevangen en meever-
werkt. Ook kleine pohepen, krabbetjes, en al wat er aan schaal- of
schelpdieren en verdere frutti di mare een verwend gehemelte niet
kan bekoren, wordt overvloedig gebruikt door de massa.
Onder de rij keluisvisch opent den stoet de paling (eyxeXu:;), en
op behoorlijken afstand volgen yoyypoj; (conger vulgaris, zeeaal),
yXauxo1; (onbekend) en Xaßpa^ (labrax lupus, een fijne zeebaars).
Daarnaast worden ook vaak honoris causa genoemd op9CJ(; of èpqpóc;
(mogelijk Serranus of Epinephelus gigas, de mérou, een reuzenzee-
baars), xwßio*; (een grondel?), xPquot;CTO(ppult;; (chrysophrys aurata, goud-
brasem), 4\'^TTa (rhombus maximus, tarbot?), ßoiiYXtotrCTo«; (solea vul-
garis, tong), xa7rpolt;; (onbekend) en «paypo? (pagrus vulgaris, een zee-
brasem?). Veel gevangen en gewaardeerd worden de axapoq (scarus
cretensis, papegaai visch), rptyXv) of rpïyXa (mullus, barbeel) en de
xeoTpeilx; en xècfoCkoq (twee mugilsoorten, harders); aanvankelijk ook
de ßarf? (raia, rog) en zijn verwant de vapxT) (torpedo, sidderrog).
Zeer in tel zijn ook de poliepen: de octopus, de sepia en de Teuigt;{(;
(loligo, kalmar).
Een nobel gerecht zijn allerlei schaaldieren®: de langoest (xapaßoq)
en de in de M. Z. veel zeldzamer zeekreeft (aaxaxó?), de écpxro*; (scyl-
larus arctus) en groote garnalen (xap(8elt;; of xaptSe?), terwijl ook
verschillende krabben (Trayoupoi) worden gegeten. Weekdieren wor-
den in groote verscheidenheid verorberd. Voorop oesters (ßcTTpea),
mosselen ([juie;;, de groote 7t(vvat en de eveneens groote, maar fijne
TreXcoplSe*;), kamoesters (pectines, xréve?) en scheedemossels ((j6gt;X?)velt;;).
Onder de slakken* de■ verschillende XETraSe? (patella, napslakken),
XT^puxe«; (tritonium, kinkhorens), aTp0(jißoi (allerlei spiraalvormige
slakken), enz. enz. Veel gegeten werden ook de eierstokken van zee-
\' Wat dc antieke vischnamcn betreft: nous sommes condamnés à cn ignorer
toujours le plus grand nombre; aldus Cuvicr-Valenciennes, Hist. nat. des pois-
sons I p. 23. De grootste helft der traditioneele vertalingen is louter gissing;
f® visch-kataloog bij Mair, Oppian p. 519 (Loeb).
Wat een plebejer hij was, blijkt uit de etymologie van Favorinus: 6ti aöepicerai.
Zie RE s. v. Krebs. • Zie RE s. v. Schnccke.
egels (èxtvoi), en sommige zeeanemonen (axaX^9at), welke laatste
evenwel geen fijne kost waren.
In onze Noordzee zijn het in hoofdzaak Clupeïden (haring), Gadi-
den (schelvisch en kabeljauw) en Pleuronectiden (schol en bot), die
m massa gevangen worden. In de Middellandsche Zee komen haring,
schelvisch, kabeljauw en schol niet voor; daar zijn de genoemde
families dus van veel geringer beteekenis voor de visscherij: slechts
kleine clupeïden (ansjovis, sardien), den merluccius vulgaris, de
stokvisch van de M. Z., en sommige platvisschen (vooral tong) leve-
ren ze er. Hun plaats wordt in Zuid-Europa ingenomen door de
scombriden: tonijn en pelamys, en de kleinere makreel en cohas i.
Deze worden er in massa gevangen; maar bij gebrek aan snelvervoer
en ijs kon in de Oudheid slechts een klem gedeelte van de vangst
versch aan den man gebracht worden, zoodat de meeste visch in
pekel of droog gezouten als tarichos in den handel kwam. Deze be-
werking was des te meer noodig, daar de vangst sterk geconcen-
treerd was in bepaalde gebieden, voornamelijk rond den Bosporus
en verschillende streken in het Westen der Middellandsche Zee,
vanwaar de gezouten visch werd verzonden naar Griekenland, waar
de vangsten veel kleiner waren.
Behalve tonijn werd in Griekenland ook veel steur (avraxato;)
en xopoxivo? (mogehjk een brasem) ingevoerd, die van de Noord-
kust van de Zwarte Zee kwamen
Met de gezouten visch is het als met de versehe. Van den eenen kant
de spreekwijze: nog goedkooper dan tarichos Daarbij moet men
denken aan den z.g. ojfxoxaptxo?, oppervlakkig gezouten tonijn van
inferieure kwaliteit, of aan den plebejischen xopaxtvolt;;. Maar daar
staat tegenover, dat Cato zich ergert over de enorme prijzen, die
voor Pontischen tarichos worden betaald Dan gaat het om \'deli-
catessen, zooals bepaalde gedeelten van den tonijn, vooral het buik-
stuk (uTToyaCTTptov) of het schouderstuk (xXsi8(a), of om een fijne
moot steur.
4 — Visch als volksvoedsel — Monsteren we eerst
het visschenplebs, waarmee de groote massa der kleine luiden hun
broodrantsoen aanvulden,
a — \'Eip7)To£ — Met etj^yjToC worden kleine vischjes van aller-
v^V^^oquot;;nbsp;\' P-nbsp;\' ^\'■•Vesp. 491: TapCxou; d^itirepov. ♦ Polyb.
-ocr page 87-lei slag aangeduid Dorion in zijn boek Over Visch somt diverse
soorten vischjes, poliepjes en krabbetjes op, die geschikt materiaal
zijn, om tot ê^pTjToi te verwerken Te Naucratis werden de kleine
vischjes, die in de greppels bleven liggen, wanneer de Nijl terug-
liep, étpTjToi genoemd Al deze naamloozen werden tezamen gekookt,
en deze vischbrei (s4;y]t6iv Xottoci;) 1 was natuurlijk een min kostje
en niet erg in trek ]De Cynicus op het geleerdendiner laakt den man,
die steeds maar graatjes peutert uit é^^Tjxot en atherinen en nóg mise-
rabeler vischjes, en de groote brokken laat voorbijgaan En Char-
nius van Syracuse vindt als varium op een hors d\'oeuvre, dat bestaat
uit een moot tonijn, omgeven door é(|;7]To(: wil je dat plebs niet uit
mijn buurt jagen®?
Maar het volk at ze graag. Terwijl de demagogen alle profijt van
de bondgenooten plukken, krijgt hun gedweeë volgehng Philocleon
zelfs geen eindje knoflook voor zijn é^j^TjTot:
aoi^ S\' ëiv (Scpxeti;, TioXXa (xèv èv yyj, TroXXa 8\' èlt;p\' uypa 7rixuXeiiaalt;;,
oOSeli; ouSè axopóSou xecpaX:^v toïqnbsp;SfScootv
Die knoflook werd erbij gegeten om ze te kruiden; zoo gebruikt
men bij de ansjovis look en koriander
b — OpuxToC, (è7t) av^)-pax(Selt;; — Dit zijn kleine visch-
jes, die op een open vuur gebakken, of liever geroosterd worden
Het verschil schijnt te zijn, dat de (ppvxrol droog gegeten werden
terwijl de èTravO^paxlSe? warm van het vuur werden genoten^®, na
in saus of ohe gedoopt te zijn
I^ie 9puxTot zijn niet veel zaaks Je hoeft er niet aan te denken,
om een diner te geven, wanneer je ordinaire cppuxxof, xopaxtvoi of
\' Diphilus van Siphnos bij Ath. VIII 356c: ó i^TiTÓc. 1:6 aixpöv Iv^üSiov. Cf.
Ath. vil 301a; schol. Ar. Vcsp. 679.nbsp;P ^^
^ Ath. VII 300f; cf. Phot. s. v.; Eust. ad 11. A 638. • Ath. VII 301c.
liupohs I 259 K; Aristoph. I 405 K. 1 464 K. • Pollux VI 51: cuTcXé? ri
Ppw|i(£TtQv. • Aristoph. I 464 K. \' Ath. VIII 347d. • Clearchus FlIG
u C U \'nbsp;676VV.
bchol. Ar. Vcsp. 1329: eppuxTOÓ;- xa Tveqjpuyuéva IxOüSiot. Schol. Ar. Ach. 670:
«navOpaxlSe;- XctttoInbsp;ótrrot. Cf. schol. Ar. Vesp. 330: dc7v09ult;Wiaa;- twv y»?
amp;jrowopaxti;o|jiévwv ixoixov dnoouowaï -rfiv otioSóv.
„nbsp;lt;PPUgt;tTd- ^7)pi IxöüSia CÜTEXÏj.
Vischjes eten warm van het vuur heet inav^lpaxtCeiv (Ar. Aves 1546 met schol.);
daarvoor zeiden de Doriörs ixTTupti^Eiv (Herodian. 450 Piers.) of aKOTVupt^Eiv (Epi-
sv^^i^quot;quot;quot; \'^•\'»»l^cl); Cf. Stob. IV 33 § 31: twv (xaivlSwv dnótujpw noiTjoa;. He-
ycu. dTïOTnjptJ^wv Attó TTupó; èaötwv. - Deze werkwoorden hebben een analoge
egripsvcrenging ondergaan als Ölt;Lov. - Over anÓTuipic — vischoffer, zie Dölger,
Der Heilige Fisch 1 p. 377.nbsp;.nbsp;K .
quot; Zie onder.
-ocr page 88-wat maenae hebt ingeslagen En tezamen met xpixiSta en (DQTrtSioc
worden ze betiteld als proleten-vischjes Je hebt dus niet heel veel
égards voor je tegenpartij, wanneer je dreigt ze tot (ppuxroi te roos-
teren
Maar Crates roosterde een paar maenae op een smidsvuur, drup-
pelde er wat olie op, en was tevreden En op behoorlijke wijze
klaargemaakt, waren de sTuavö-paxiSe? een heerlijkheid voor een
Attischen burgerman. Peithetaerus waardeert in Prometheus\' phi-
lanthropie bovenal, dat ze hem bakvischjes laat eten s. En de knoes-
tige kolenbranders van Achamae willen een lied, pittig als een von-
kensproeiend kolenvuur, met bakvischjes en glanzende Thasische
saus In die Gacria aX[i.7)vischextract met ohe aangemaakt 8,
werden de geroosterde vischjes gedoopt®; Ttpiv toui; tx^ö? èXetv tyiv
aX(jL7)v xuxa?, was de huid van den beer verkoopen Op dezelfde
manier dreigt de Cycloop Odysseus\' kameraden mondgerecht te
maken Het was een toer, om behoorlijk I7iav0^pax[8£lt;; te eten:
nadat Philocleon zich ermee volgestopt had, moest hij zijn jas laten
opknappenquot;. Vooral a^uai worden graag op deze wijze bereid i®;
vandaar hun staand epitheton XiTiapat:
ei 8é iic, u(jL5clt;; uTroö-WTreiJCTaj; Xi7rapalt;; xaXéaetev \'A9-r]va(;,
7)upeT0 7i5cv av Sia tat; XiKapa?, atpuóiv TifX\'Jjv Trepia^Jyai;
c — \'A 9 u a t — Hèt nationale vischgerecht in Attica. De Pha-
lerische waren de beste; vandaar dat ze allemaal Phalerisch heet-
ten Zoo overvloedig zijn ze te Athene, zegt Chrysippus, dat ze er
schooierskost (tctcoxixov 8(jjov) genoemd worden (door de gastrono-
mische elite natuurlijk); in andere plaatsen daarentegen stelt men
ze op hoogen prijs, ofschoon ze daar veel minder goed zijn Een
Attische tafelschuimer pleegt zich in zijn onfortuinlijke dagen vol
te proppen met maenae en membrades en Phalerische aphyae
Koning Hop savoureerde ze nog na zijn metamorphose i. En ook
in later eeuwen bleven de Atheners hun acpiiai trouw wier culinaire
handelbaarheid ze huldigden in het spreekwoord: tSe Tiup a9ii7): hij
hoeft maar vuur te zien, en hij is al gebakken
De beste illustratie van de populariteit der Attische aphyae levert
de raadsvergadering in Aristophanes\' Ridders«, waar prijsdaling
van de ansjovis aan de oppositie de zege bezorgt. De worstverkooper
palmt den Raad in met het blijde nieuws, dat de ansjovis weer tegen
vooroorlogsprijs te krijgen is. ,,Met gesloten deurenquot; adviseert hij
bij de pottenbakkers den aardewerkvoorraad te requireeren, om
maar een massa visch te kunnen halen tegen spotprijs. Als Cleon
100 ossen als dankoffer daarvoor aan Athena wil opdragen, verdub-
belt de tegenpartij dit aantal en belooft Artemis 1000 geiten, als de
TpixCSet; den volgenden dag op honderd voor een obool staan Met-
een is er al een heraut uit Sparta om vrede, want daar hebben ze
de lucht gekregen van de goedkoope Attische ansjovis. Maar de
Raad wil in dezen voorspoed van geen vrede weten. De heeren dwin-
gen de prytanen de vergadering te sluiten en springen rechts en
links over de hekken. Terwijl zij hun visch inslaan, koopt de worst-
slijter alle koriander en look op, en deelt ze gratis onder hen uit,
om er hun ansjovis mee te kruiden. Waarmee hij de man van den
dag is.
Dat de prijs van de ansjovis aan buitengewone schommehng onder-
hevig was, kwam voort uit de zeer ongeregelde vangsten. Bij massa-
vangsten werd de markt overvoerd; in de vijfde eeuw des te eer,
daar pas ten tijde van Aristoteles de visschers op het idee kwamen,
de vischjes voor transport te zouten
Zoo kon het gebeuren, dat Attica zijn ansjovis graag kwijt wilde,
maar ook te Thebe was daaraan geen gebrekVoor Megara was
de ansjovis visscherij een volksbelang Drukke ansjovisvangst had
ook Rhodos, aan den overkant, bij Aenus». Op Sicihë was de acpuyj
al evenmin een onbekende
Dat, zooals Chrysippus zegt, de a9\\Iiai buiten Attica zeer gewild
waren, bewijst de koninklijke gril van een Bithynischen Nicomedes
De Siciliër Archestratus is vol lof over de ansjovis van Phalerum en
\' Ar. Avcs 76. « Schol. Ar. Eq. 645. » Ath. VII 285d; Zcnob. II 32, IV
25; Diogcnian. II 41. ♦ 624-682. » Geïnspireerd door de 500 geiten voor
Marathon, Xen. Anab. III 2, 12. • p. 115. \' Ar. Ach. 901 vv. • p. 115v.
Ath. VII 285ef. \'» Epicharmus fr. 124 Kaibel. » Euphron III 323 K.
-ocr page 90-Rhodos, maar spreekt over de rest zijn banvloek uit i. Lynceus
van Samos prefereert die van Rhodos boven de Phalerische 2.
Wat is die a9U7]?
Aristoteles onderscheidt den a9pó? (ook a9ptTi(;) het schuim-
vischje, dat spontaan ontstaat uit het zeeslib, van de andere aphyae,
die jongen zijn van verschillende vischspecies. Het schuimvischje
is voor de\' consumptie het best; de andere aphyae zijn veel minder,
omdat ze zoo snel groeien. Het schuimvischje wordt rond Attica
gevangen bij Salamis, even buiten den ingang van de groote haven,
en bij Marathon. De andere aphyae zijn jonge xtoßiot, [jiefAßpaSec;
(deze te Phalerum gevangen), die zelf weer Tpix^Se^ en later ipix^xi
worden, eyxpaaixoXot (gevangen in de groote haven), [xaivi8elt;; en
xeaTpetlt;;
Hicesius onderscheidt eveneens de fijnere a9pó(;, die blank en heel
tenger is (Xeuxr) xai Xtav Xsttt^) van de andere mindere soort. Maar
die betere kwaliteit is volgens hem de xwßiTi?, jonge xtoßw? Even-
zoo Diphilus van Siphnos
Archestratus beveelt aan den d9p6?, dien hij y^vo?, jong goed,
noemt, en laat hem komen van Phalerum De vijfde eeuw heeft
nu eenmaal aan de beste kwaliteit den naam Phalerum gekoppeld.
Oppianus» en AeUanus» laten alle aphyae spontaan worden.
Oppianus noemt de aphyae ook eyYpaiSXeK; terwijl Aelianus deze
ook weer èyxpacrixoXoi en Xuxólt;tto[jloi noemt
Uitgaande van deze gegevens lijkt het mij waarschijnlijk, dat
Aristoteles met de spontaan geworden aphya, den a9pó(;, de ansjovis
bedoelt (engraulis encrasicholus L.)quot;; vergelijk Aristoteles I.e. met
Brehm, Tierleben III p. 260. De andere aphyae zijn broed van aller-
lei visch, die met de ansjovis meegevangen en verkocht worden.
Zooals nu nog het Italiaansche equivalent nonnati door de visschers
van Napels wordt gebruikt, om ansjovis aan te duiden en een groote
verscheidenheid van andere piccoli pesci, die ze niet thuis weten
te brengen Over het algemeen zal wel, waar een bepaalde aphya
boven zijn naamgenooten wordt aanbevolen, de ansjovis gemeend zijn.
Smul als de Atheners hadden in het elxa^etv, zou het vreemd zijn,
gt; fr 10 R. • Ath. VII 285ef. • Ath. VII 284f, 325b. \' Arist. AH VI
569a 29 vv. » Ath. VII 285b. • Ath. VIII 356c. \' fr. 10 R. • Hal.
I 767. • NA II 22. quot; Hal. IV 469. quot; NA VIII 18. quot; N. Gr. xatj/i.
quot; Badham, Fish Tattle p. 330. Zoo wordt in de Noordzee met sprot allerlei andere
visch meegevangen, vooral jonge haring, en als sprot meeverkocht, Brehm III
p. 256.
wanneer de populaire aphya haar naam niet had moeten afstaan aan
haar medemenschen. Tijdgenooten van H5^erides ^ waren de zussen
Stagonion en Anthis, hetaeren, bijgenaamd de \'A9uai, omdat ze
blank en tenger waren, en groote oogen hadden Ook een hetaere
Nicostratis had denzelfden bijnaam
d — Tpix^^sc;, enz. en (latvfSe? — Volgens Aristo-
teles zijn de aphya van Phalerum, membras, trichis en trichias op-
eenvolgende ontwikkelingsstadia van eenzelfde vischje Met de
trichis is weer de chalcis verwant die ook aapSïvoi; genoemd wordt
In den regel zal men onder xpixtSe?, Tpi^tai, xa^^^\'Se«; en (le^ßpaSei;
kleine clupeïden verstaan hebben, sardien e. d.
In de blijde boodschap van den worstslijter worden naast de
aphyae de trichides genoemd, die één obool per honderd moeten
worden In oorlogstijd zijn ze in trek als proviand op campagne:
als de vloot uit gaat varen, is de stad vol knoflook, uien in netten,
kransen, trichides, fluitspeelsters en blauwe oogenHet schohon
zegt, dat ze hun naam te danken hebben aan hun haarfijne graat-
jes. Die worden, evenals bij aphyae, membrades e. d. meegegeten
Vandaar, dat de echtgenoot van Ar. Eccl. 55 den heelen nacht heeft
hggen hoesten, nadat hij zich \'s avonds met trichides had volge-
stopt. Best te begrijpen, dat menig kooper ze niet moest:
XaXxtSalt;; ir^v Sè qsépT)? lt;piXaxav{gt;(Sa(;, xiva O^pCacrav
eudypei\' XiO-^vav ou yap Êxto «papuya
(De O-plGGo. ZOU volgens schol. Ar. Arch. 551 de antieke Tpix^? zijn;
in het N. Gr. is ö-pbaa een kleine clupeïde, sardinella aurita
Natuurlijk waren ze voer voor de massa; Alexis rekent ze onder
de proleten-kostjes en trichides in te slaan gold als bewijs van
zuinigheid
Ook de membrades of bembrades waren trouwe gasten ter Atti-
sche markt. Daar stonden speciale (xeiißpaSoTiöXai quot; naast handelaars
in fijne zeewaar die hun onfrissche membrades aanprezen onder
het motto: nog zoeter dan honingquot;!
\' Hyper. fr. 28 BI.» • Apollodorus bij Ath. XIII 586b. • Antiphanes bij
Ath. 1. c. \' Hist. An. VI 569b 24. • Ath. VII 328c. • Epaenetus bij
Ath. VII 328f. » Ar. Eq. 662; Séxa ToipóXou was reeds spreekwoordelijk voor
een koopje: App. Prov. I 93. • Ar. Ach. 551. • Mnesitheus bij Ath. VIII
J57e. gt;• Anth. Pal. VI 304. quot; Apostolides p. 31. \'« p. 68 n. 2.
liupolis I 299 K; cf. Poll. VI 50.nbsp;Nicophon I 779 K. \'» Ar. Vesp.
494. Antiphanes II 61 K.
-ocr page 92-De membras is de typisch volksche visch in de tyrannis-boutade
van de Wespen:
^v (jièv wvïjTai Tl? opq5lt;i)i;, }ie(xPpaSa(; 8è pir] ^éXy),
su9i(0!; eïptjx\' ó ttcjxwv ttxyjctiov tolc, [xsfjippasa?\'
05t0(; ót};ci)veïv eoix\' (xv9-pto7ro(; èizl xupawtSi
De vrouw uit het volk is oud geworden met membrades de
sjofele klaplooper is er mee volgepropt Voor één obool kun je ze
koopen En zoo komt het, dat de ongenoode parasiet, met vier
duiten op zak, informeert naar de prijs van paüng, tonijn, rog en
kreeft, maar tenslotte afzakt naar de membrades Ze zijn niet
veel zaaks voor een lekkerbek ®; en heel kras is dan ook de verzuch-
ting van den klaplooper, die bij een vreemdeling getafeld heeft:
je kan nog beter membrades eten met een gastheer, die Attisch
kent
De bembras kon ook klaargemaakt worden als een aphya; dan
heette ze pefjippaepiiy; Van personen gebruikt, beteekent het: hij
is geen vleesch en hij is geen visch
De [LOLivlq wordt geïdentificeerd als maena vulgaris, thans nog een
van de gewoonste en goedkoopste vischjes op de markten rond de
M. Z.
Met kleingoed als maenae en kleine barbeeltjes komt de visch-
venter ook wel op het platteland, tot vreugde van de boeren; maar
een heerenknecht vindt dat kost voor Hecate Of voor arme drom-
mels Een soberheidsapostel als Crates is er natuurlijk tevreden
meequot;. En ook een arme schoenmaker is blij, als hij ze bij zijn avond-
boterham kan bekomen Op een fatsoenlijk diner hooren geen
maenae thuis al zet dan een god als Poseidon ze een gast voor
op den Olympus Cicero vindt ze het minste, wat er in zijn pekel-
rijk rondzwemtHet is dan ook teekenend voor de benepen huis-
houdelijkheid, die Euripides zijn stadgenooten heeft bijgebracht,
dat mijnheer, pas thuis, zijn slaven op het lijf valt met de vraag:
wie heeft er den kop van de maena opgegeten quot; ?
\' Ar. Vesp. 488 vv. « Aristoph. I 425 K. » p. 68 n. 17. * Aristomenes
Inbsp;691 K. » Timocles 11 456 K. • Hcgesippus III 312, 17 K. \' Alexis
IInbsp;369 K. » Dorion bij Ath. VII 287c. • Aristonymus I 668 K.
Volgens Faber, Fisheries of the Adriatic p. 73 schijnt magna (•= mangia)
menole, hij eet maenae, te Venetië gelijk te staan met; wat een armoedzaaierI
» Antiphanes II 38-39 K. quot; p. 68 n. 4. quot; Luc. Gallus 22. Anaxan-
drides II 146, 12. •» Luc. Icaromen 27. •• de fin. II 28, 91. quot; Ar. Ran. 985.
Het best bekend nog waren de maenae van Carystus ^ en die van
Lipara
Een nabije verwant was de póa^ die wel witte maena (Xeuxo-
fxaiv[lt;;) genoemd wordt Ook aan deze visch at een Athener zijn
buikje rond en ook hij hoorde niet tot de elite
e — Ordinaire tarichos — In het tekort aan versche
visch uit eigen zee voorzag de invoer van gezouten visch (ó of tó
Tocpixo?) Voor volksvoedsel komen in aanmerking de mindere
soorten, onder welke de o)(jioTapixolt;;, rauwe tarichos, meermalen
genoemd wordt. Dit is visch, die slechts in zooverre gezouten is®,
dat ze voorloopig niet bederft, maar dan ook lijmerig en zwaar ver-
teerbaar is Deze onvolkomen bewerking werd natuurlijk toege-
past op mindere kwaliteiten, in het bizonder op groote oude tonijnen,
die versch niet te genieten zijn en gezouten dikwijls ook niet
Wie wat beters kan krijgen, groet dat Phoenicisch vischproduct ^^ j
het dragelijkst is de wfioxapixoi; van het Italische Cumae Van-
wege het grove materiaal (xi^tt), xyjTtóSsK; is de algemeene naam
voor groote visschen en in het bizonder ook voor de allergrootste
tonijnenquot;), heet de wixoxapixo«; ook x;QTif)|ia (liever xif)Teia, cf. ^uwcia
n.l. TapCxvj)
De lage prijs van dit populaire voedingsmiddel blijkt uit de zegs-
wijze: nög goedkooper dan zoutevisch, xapixou? d^itórepov. Bdelucleon
klaagt, dat een woord als tyrannie, dat hij in geen vijftig jaar ge-
hoord heeft, nu weer goedkooper is dan zoutevisch Bij de ver-
klaring van den worstverkooper, dat hij zijn negotie dreef bij de
poort, waar de zoutevisch verkocht wordt, noteert de sclioliast,
dat dit zeggen wil: daar, waar goedkoope waar verhandeld wordt
Spreekwoordelijk is ook de ,,zoutevisch voor c6n oboolquot;. Tarichos
was goedkoop genoeg, maar de kok kon ze duur maken: èpoXou
Tapi^o?, Su\' oßoXcdv TapTijfzaTa (de specerijen), wat overdrachtelijk
van toepassing was op hen, die geen kosten ontzagen om kleinigheden
op te knappen Toen eens de rhetor Anaximenes een voordracht
hield, wandelde Diogenes zijn auditorium langs, terwijl hij een stuk
zoutevisch op armlengte voor zich uit droeg. Anaximenes werd boos,
en Diogenes had zijn zin: één obool zoutevisch had Anaximenes
van zijn stuk gebracht Een stuk wfioxapixo? staat als laagste post
op de rekening genoteerd voor vijf duiten Voor twee obolen kocht
je een stuk tarichos, waar je twee of drie dagen op kon teren
Tegenover vleesch als Zondagskost stelt het spreekwoord zoute-
visch : av (XY) Trap^ xpéa.;, raplxv CTxepxTÉov De Phaseliten offerden
hun heros Kylabras zoutevisch; vandaar dat OacnfjXtxwv ^ufza werd
gezegd van een cadeautje, dat niet veel zaaks was
a — Slavenkost — Geen wonder, dat zoutevisch slavenvoer bij uit-
stek was. Al rondwandelend koopt iemand onder de hand geplukte
(tiXtóv, afgeschubde) tarichos voor zijn slavenWeggeloopen sla-
ven, die zich als philosophen ontpopt hebben, eten fijne vleezen,
in plaats van tarichos met thijm zooals te voren De portie zal
soms krap geweest zijn; zoodoende koopt een slaaf, die zich tracteeren
wil, een reuzen stuk zoutevisch En een rijkaard ex-slaaf stopt
zich vol met boonenbrei of zoutevisch, tot hij ervan knapt, terwijl
keur van gerechten op tafel staan iquot;. Zoo kun je vaker galgebrokken
voor twee of drie obolen zoutevisch zien eten van zilveren borden
van een pondquot;. Tarichos is een sla venpassie; dat belet den omnivoor
Heracles niet ze in massa te verslinden in de onderwereldskroeg
ß — Boerenkost — Tarichos was een welkome aanvulling van
het groenten-Ö^iov van den plattelander, die versehe visch zelden
te zien kreeg. Als er vrede is, gaan de boeren weer naar huis terug, na
een degelijk stukje zoutevisch te hebben ingeslagen voor op de
boerderijVanuit Panticapaeum worden een dozijn potten tarichos
verzonden naar een boer in Theodosia, voor zijn landarbeiders
De lomperd van Theophrastus vraagt op weg naar stad den voor-
bijganger naar de prijs van vachten en zoutevisch, en doet in het
voorbijgaan zijn voorraad op bij Archias
Y — Soldatenkost — Op veldtocht namen de soldaten het mee
als proviand. Wanneer generaal Lamachus van Dicaeopolis paling
wil hebben, vindt de vredestichter, dat hij zijn pluim maar bij zoute-
visch moet laten wapperen Want, zegt de scholiast, dat aten ze
in den krijg. Als de generaal zich dan ook marschvaardig maakt,
brengt zijn oppasser hem zijn knapzak met thijmzout, uien en ran-
sige tarichos in een vijgeblad Van een Attischen soldaat, die in het
kamp te Sestus pekelvischjes staat te roosteren, vertelt Herodotus
f — Kopaxtvoq — Het befaamdste materiaal voor goedkoope
tarichos is zeker de xopaxtvoc; of aaTrépSyjc;. Hij was een product van
de Zwarte Zee, en de beste kwam uit de Zee van Azov; mogehjk
dat hij een brasem is Niet bijster welwillend jegens hem en zijn
vereerders is Archestratus:
aaTtépSy) S\' èvÉTrto xXaCeiv (xaxpa, IlovTixqj
xal Toiq xeïvov sTïaivoüaiv
Wanneer hij daar dan op laat volgen, dat weinig menschen weten
hoe min hij is, dan beteekent dat slechts, dat de groote massa, die
alles lekker moét vinden, groote hoeveelheden van deze visch ver-
bruikt. Alle lekkerbekken weten beter.
Graag stellen dezen den coracinus als antipode tegenover iets extra
fijns. Gek is de man, die een coracinus eet, als hij een glaucus kan
krijgen De zeeaal uit de Straat van Messina staat zoo ver boven
zijn soortgenooten, als de vetste tonijn boven den gemeensten brasem\'.
Het is gewone kost voor een armen schoenmaker, net als maenae
Met goedkoope brasems of geroosterde vischjes of maenae kun je geen
diner geven En aan een uitgelezen maaltijd dien je geen saperdes
of boonenpurée op, al heb je die toevallig klaar staan Het is te
begrijpen, dat Gnathaena het present van een Syrischen aanbidder
— één brasem en een handje sneeuw — wegmoffelt voor haar spot-
zieken vriend Diphilus Royaal was het niet; een obscure zeeman
bracht voor zijn liefje tenminste nog vijf brasems en vier baarzen
mee, toen hij van den Bosporus terugkwam
Diogenes stelde een novitius op de proef, door hem in publiek een
-ocr page 96-saperdes te laten dragen. Dat was den man te machtig: hij gooide
hem weg en ging er van door i. Deze anecdote werpt een komisch
licht op den militair die in groot tenue op de markt komt om brasems:
xal (A-yjv TÓ ys repayfjia yéXotov,
otav aoTtCS\' sx.wv xai Fopyóva tic; x5t\' wvtjttxi xopaxivouQ
En wanneer Cleon de gevangen Spartanen van Sphacteria Aaxe-
SaifjLoviiov xopaxivouc; noemtzegt de scholiast, dat de coracinus
een soort visch is en dat hij hier een woordspehng maakt op xoupot.
Maar de pointe is, dat een coracinus zoo\'n miserabele stokvisch is.
Het beste commentaar levert Varro 1: omnes videmur nobis esse
belh, festivi, saperdae cum simus daTrpot. Ook Chaerephilus\' veel-
gehoonde zoons worden voor aaTtépSai uitgemaakt En SaTtépSiov
was de nickname van een hetaere, een der beide Phryne\'s
5 — Visch als genotmiddel — De Grieksche visschen-
wereld heeft haar plebs, ze heeft ook haar elite. Met trouwe aanhan-
kelijkheid worden bijna steeds dezelfde visschen in extra krasse
termen gehuldigd. De ontboezemingen, grootendeels door de come-
die, aan deze opperste heerlijkheden gewijd, illustreeren kleurig de
Grieksche waardeering voor het uitverkoren
a — Paling—De paling is het nee plus ultra voor den Griek-
schen smuller. Op veel plaatsen kwam hij voor: in Klein-Azië vond
Homerus hem al in den Scamanderen ook in den Maeander zat
hij 8; op Sicilië in den Helorus® en in de plassen bij Syracusequot;. Te
Sybaris werd hij gevangen, waar visscher en verkooper krachtens
bizonder privilege vrijgesteld waren van belasting Maar beroemd
ver buiten de grenzen van hun vaderland waren de palingen van
het Copaïsmeer van den Strymon quot; en van de Straat van Sicilië
De Strymonpaling werd gezouten quot; en was zoo geen onbekende te
Athene Maar de Boeotische was daar versch te krijgen, zelfs
levend; en dat verklaart zijn succes. Buiten water kan hij immers
vijf a zes dagen blijven leven, bij koud weer langer dan bij warm
Zoodoende brachten palingkweekers (èyxeXuoTpÓ9oi) hem over naar
geschikte bassins (lyxeXeavs? of èyxeXuwve?) waardoor ze steeds
1nbsp;\' Diog. Laört. VI 36. Crates nam dezelfde proef met een pot lin/.enbrei, Diog
L. VII 3. » Ar. Lys. 559. • Ar. Eq. 1053. \' Sat. Men. p. 169 Kiese.
levende paling ter beschikking hadden. Het is niet onwaarschijn-
lijk, dat dit een vondst van de opsophage vierde eeuw is.
De Boeotische pahng heeft zijn troubadour gevonden in Aristo-
phanes, van wien men zelfs ten onrechte heeft geloofd, dat hij hem
een heel stuk gewijd had Een hooggestemde welkomstgroet brengt
Dicaeopohs hem, nadat vijf oorlogsjaren de grenzen voor hem ge-
sloten hadden Zoodra de vechtjas Lamachus er de lucht van
krijgt, dat er weer pahng in Attica is, waagt hij een bod van drie
drachmen Ook in het andere vredesstuk zijn de manden met Co-
païsche pahng het summum der goede dingen, die de vrede terug-
brengt, en waaromheen zich alle koopers verdringen De reëele
heerlijkheden, waarin Philocleon zijn opviO-tov yaXa. omzet, zijn rog en
pahng Natuurlijk hoorde hij op tafel bij feestelijke gelegenheden.
Lamachus wil hem hebben voor het Kannenfeest De koorzangers
worden door den choreeg met een traditioneele palingfuif gelukkig
gemaaktHij wordt opgediend in bieteblaren gewikkeld
In de vierde eeuw blijft de pahng de uitverkorene. Veruit de eerste
onder de 6ij;a is hij Of zooals Archestratus zegt: koning van alle
gerechten en in heerlijkheid hun leider is de paling Was ik god,
zegt iemand, dan zou ik geen lendestuk op mijn altaar willen, wan-
neer er geen pahng naast gelegd werd^i. De Boeotiërs bekransten
inderdaad hun dikste palingen, bestrooiden ze met gerst en offerden
ze aan de goden; en toen een vreemdeling dit raar vond, zei de Boeo-
tiër, dat men de zeden der vaderen in eere hoort te houden, en dat
liet niet noodig is aan vreemden daarvan rekenschap te geven
Memento vivere: eens dood, krijg je geen paling meer^®. Een Epicu-
rist begroet de joyeuse entree van den paling op het geleerdendiner:
zie daar de Helena der maaltijden; ik zal haar Paris zijn Ook
deze Helena had een Trojaanschen oorlog op haar geweten
Van die hulde tot een apotheose is maar een stap, in de vierde
eeuw. De paling wordt aangeroepen als godheid als godheid wiens
naam men schroomt te noemen quot;; ja, hij is meer dan een godheid.
Bid je tot de goden, dan heb je ze; maar voor een pahng moet je
op zijn minst een dozijn drachmen uitgeven, om er maar even aan te
mogen ruiken ^ Dat is een fantasieprijs; Lamachus bood drie drach-
men, en dat was oorlogsprijs. In ieder geval is paling een dier zalig-
heden, waar een man met vier duiten op zak naar kan fluiten
Maar om hem machtig te worden, staat een arme drommel voor
niets. Wanneer je \'s nachts bent uitgeschud, ga dan den volgenden
morgen vroeg naar de vischmarkt: den eersten sjofelen jongen kerel,
die paling koopt bij Micion, kun je gerust in zijn kraag pakken
b — Z e e a a 1 — Al is de yóyypoi; de mindere van den paling,
toch is hij ook goed Vermaard is de zeeaal van Sicyon Daar wer-
den vaak exemplaren gevangen, waar een man een vrachtje aan
had, en soms was er zelfs een kar noodig voor transport In Matrons
parodie ligt Tityus, de roemruchte conger, uitgestrekt over negen
tafelsVolgens den nuchteren Strabo zijn ze buiten de Zuilen van
Hercules veel grooter dan in de Middellandsche Zee Tegenwoordig
wordt hij wel eens 3 M. bij meer dan 50 K.G., en niet meer beschouwd
als lekkernij
Eens was hij godenspijs Dien van Sicyon levert Poseidon aan de
Olympiërs; en wanneer die conger of een xd7rpolt;;, glaucus of scarus
werden klaargemaakt door een knappen kok, voelden zich allen
die er van proefden als goden Toch weet Archestratus nog beter
adres dan de zeegod: de conger uit de Straat van Messina overtreft
ver alle andere
Toen eens de slaaf van den fluitspeler Dorion geen visch meebracht,
ranselde zijn meester hem af en liet hem de namen van de fijnste
visschen opnoemen. De stakker begon: orphos, glaucus, conger____
maar zijn baas viel hem in de rede: namen van visschen zou je op-
noemen, niet van goden quot;! Koning Antigonus betrapte er zijn staf-
poëet op, dat hij in het kamp rustig een congerschoteltje stond
klaar te maken in plaats van \'s konings daden te bezingen
Met het buikstuk van den tonijn, den kop van den zeebaars en de
sepia is de conger een hapje, dat de smalle gemeente niet kan be-
kostigen Diphilus laat hem met zijn eigen gewicht aan geld beta-
len Prijzen worden genoemd: 6 drachmen voor zijn kop en voorste
mooten quot; (de kop is het beste van den visch) 10 obolen vooreen
heelen conger, wat niet duur is^; maar voor één drachme kon je
er toch ook al een krijgen
c — Glaucus — „Heb ik vandaag eens glaucus\' moot gekookt
gehad, zoo wil ik best die morgen opgewarmd weer hebbenquot; —
in die formule vat een Attische rasparasiet zijn philosophie samen
Met den conger gewordt den glaucus de apotheose *, en als deze is
hij in staat goddelijke gelukzaligheid te schenken Mits de kok
er naar is, want:
yXauxov ou Trpèi; 7ravTÓlt;; dvSp6lt;; ècttiv dpTuaai xaXwi;
Ook aan hem was het zijn kop (en wat daar aan grensde, zijn
TrpoTOfiTQ) die hem zijn gastronomischen roem bezorgde Gebruik
den glaucus als toetssteen voor philosophen: onfeilbaar zeker schie-
ten ze op den kop af®. De kop werd ook afzonderlijk verhandeldquot;,
en was een erg dure lekkernij Drie drachmen worden neergeteld
voor een glaucus ^^
Goede exemplaren leverde Attica Archestratus recommandeert
Ol5mthus en Megara
d — Zeebaars, enz. — \'n Godentelg noemt Archestratus
den labrax \'t Is weer voornamelijk om zijn kop te doen, die ook
afzonderlijk wordt ingeslagen en geen waar is voor een platte
beursquot;. Een labrax brengt 10 obolen opquot;. Iemand is duur uit met
acht zeebaarzen en twaalf goudbrasems voor 100 drachmenquot;. De
markt was Milete^« en bleef Milete Mindere kwahteiten leverden
de lagunen van Calydon en Ambracia, en Bolbe
Het genoemde viertal genoot de meest algemeene populariteit
onder de Grieksche fijnproevers. Daarnaast worden ook andere
visschen soms hyperbolisch becomplimenteerd. De orphos is de
aristocraat bij uitstek volgens Aristophanesen een der goden
van Dorion Ue x(oPiólt;; is de clou van koning Ptolemaeus\' tafel
en een kostbaar bruiloftsgerecht waar een vischboer vier drach-
men voor durft vragen De goudbrasem is de smakelijkste aller
visschen auctore Hicesio i, en werd goed betaald fijn zijn ze te
Ephese De xdcTrpoi; van Ambracia is bloem van nectar Fijn is
ook de scarus®, die met de barbeel geen slecht figuur slaat bij een
koningsmaal Prijzig kon ook de sepia zijn Ze was dan ook een
feestgerecht en bij de amphidromia was het gewoonte, dat de
famihe poliepen en sepia\'s aan de ouders van de baby zond Op
langoesten was de politicus CaUimedon zoo verlekkerd, dat hij
naar hen ó Kapapo;; werd herdoopt
De rog bewijst, hoe ook een visch zijn roem kan overleven. Voor
Aristophanes geldt de rog nog met de paling als de delicatesse, die
een normaal mensch het meest waardeertquot;. Vischmaniakkennoemt
hij roggenspeurders, PoctlSooxókoi Ook elders in de Oude Comedie
wordt zijn naam cum laude genoemdMaar in de vierde eeuw
taant zijn glorie. Nog één maal verschijnt hij in uitgelezen gezel-
schap in de Midden Comedie ; dan verdwijnt hij onder het gemeen.
Het laatste woord over hem is van den musicus Dorion. Toen een
conservatief tegenover dezen kenner beweerde, dat de rog een fijne
visch was, zei Dorion: net of je een gekookte jas eet^®!
e — Fijne tarichos — Naast de goedkoopere soorten tari-
chos, waarmee het volk zich voedde, kwamen ook fijne merken ter
markt, die kostbaar waren niet te betalen uit een schrale beurs
Iemand kan zijn vaderlijk erfdeel verslinden aan tonijn met knof-
looksaus zijn heele bezit aan tarichos verliezen Cato foetert,
dat te Rome voor één pot Pontische visch 300 denarii worden neer-
geteld ^ Als ik rijk was, laat Lucianus een armen drommel droomen,
zou ik van gouden borden Spaansche tarichos eten En een waar-
dig present om van een verre reis voor je vrinden mee te brengen,
is fijne Nijltarichos
Een veelgeprezen lekkernij is het vette, blanke buikstuk van den
tonijn (uTcoYdffTpiov, ook wel utdqtpiov * of i^xpiata de ventresca, die
nog tegenwoordig als het beste gedeelte van dezen visch beschouwd
wordt Afzonderlijk gezouten, in vierkante stukken, komen deze
conserven van den Bosporus maar ook van Gades ® en Sicilië
Het uTToyacTpiov wordt door de Attische gastronomen op één lijn
gesteld met de fijnste versche visch Verdere eervoWe vermeldingen
heeft Athenaeus verzameld waarbij Dorion zich aansluit Voor
een pauper is deze heerlijkheid niet te betalen Eubulus spreekt
zelfs van ^-ówcov (xeyaXÓTrXouTa uTroydoTpia
Ook het schouderstuk (xXelSei; of xXetSla) van den tonijn is een
fijn gerechtquot;. Te Gades werden deze afzonderlijk ingemaakt, en
Hicesius vindt, dat het schouderstuk het nog van het buikstuk
wint
Over de fijne steurconserven van den Pontus is reeds vroeger
gesproken
6 — Visch hèt genotmiddel — Tot zoover het défilé
der gezochtste Grieksche taf el visschen. Niets van alles wat be-
stemd is, om \'s menschen keelgat te passeeren, heeft de Grieksche
pstronomen tot zulke uitbundige, dithyrambische loftuitingen ge-
mspireerd als de gaven van heer Poseidon. Visch beteekent voor den
Griekschen smuller het summum van cuUnair genot. Fijne visch en
mooie vrouwen zijn, vooral in de vierde eeuw, de luxe artikelen bij
uitstek. De algemeenheid en de intensiteit van den Griekschen
vischluxus zal in de volgende bladzijden nog van enkele kanten
belicht worden.
a — Koks, dokters en opsologen — Hoe de taal
weerspiegelt, dat in de vierde eeuw de begrippen lekker eten en
visch identiek zijn, is reeds aangetoond. Daarmee in overeenstemming
is, dat de branieënde koks van de jongere comedie in hun woorden-
rijke oraties de quintessens van hun kunst achten: het bereiden van
de tallooze soorten visch, een kunst, stevig gefundeerd op degehjke
kennis hunner eigenschappen en kwaliteit, die wisselt met het jaar-
getijde De beste reclame voor een kok is, dat hij van zich kan
getuigen: Sicihë noch Ehs levert een specialist in vischgerechten
zooals ik
Een uitgebreide culinaire en medische litteratuur houdt zich bezig
met de voedings- en genotswaarde der verschillende visschen. De
eerste verhandeling van medische zijde, die ze systematisch in enkele
bladzijden bespreekt, is het Hippocrateïsche Trept Sia^nr);; De visch
wordt hier (evenals later door Aristoteles) « ingedeeld naar zijn ver-
bhjfplaatsen, en iedere groep gerecenseerd op haar meerdere of min-
dere verteerbaarheid. Onder de artsen, die Athenaeus citeert als
zijn ichthyologische bronnen, zijn o. a. Diodes van Carystus, Phylo-
timus, Mnesitheus, Diphilus van Siphnos, Hicesius, enz. ® Bewaard
gebleven is de verhandeling van den medicus Xenocrates Ttepl ty)lt;;
dcTrö Ttöv èvuSpwv Tpo9%, uit de le eeuw na Chr. ®
Den neerslag van veel wat door zijn voorgangers is gedebiteerd,
vinden we dan bij Galenus, die aan het eind van zijn boek Tcepi
Tpoiytöv SuvaiJieto«; uitvoerig over visch handelt
Galenus verdeelt de visschen — zooals vóór hem Phylotimus, dien
hij meermalen citeert en corrigeert — in (xaXaxócrapxoi en oxXyjpó-
aapxot. De tiaXaxóaapxoi zijn lichter verteerbaar, maar minder voed-
zaam dan de (rxXTjpÓCTapxot Vandaar dat de eersten een uitstekend
voedsel zijn voor menschen, die weinig beweging hebben, ouden,
zwakken en ziekend Tot de fxaXaxóoapxoi behoort voomamehjk
de rotsvisch (TrsTpaloi), onder welke de scarus uitmunt 2. SxXr)pó-
dapxoi zijn bijna alle diepzeevisschen (TieXdyioi) 2; met name noemt
Galenus onder meer barbeel, orphos, glaucus ^ en zeeaal Ook heb-
ben hard vleesch de meeste weekdieren, behalve oester s, schaal-
dieren 6 en pohepen De xto^ió? en de platvisschen staan wat hard-
heid van vleesch betreft in het midden
\'n Tweede criterium, waarmee Galenus, evenals Phylotimus, werkt,
is dit: is hun vleesch ij/a^upó? en oXito)? (droog-vezelig) of wel y\'klaxpoq
en XiTiapó? (vet-plakkerig). In het laatste geval vult het voedsel spoe-
dig en verdrijft de eetlust, waarom dergelijke visch pikante spece-
rijen, als azijn, mosterd, origanum, noodig heeft®. Daarmee gaat
samen dat de visch van de eerste kategorie zoo goed als geheel door
de spijsvertering geassimileerd wordt (ze is dTrépiTTOc;), terwijl bij
de tweede groep veel van de substantie onverteerbaar is (deze visch
is 7rspiTTC0(i.aTixÓ£;) Rotsvisch (voorop de scarus) isnbsp;en [xaXa-
xólt;;; diepzeevisch (en bij uitstek de barbeel) isnbsp;en t7xXr)p6lt;;
Veel visch houdt zich op in volle zee, die toch ook strandmeren en
riviermonden opzwemt, b.v. harderlabrax quot; en xojpió; quot; (deze
visschen è7ra(i90Tep(j;ouaiv) Wanneer ze in strandmeren en rivieren
worden gevangen, zijn ze inferieur: daar verliezen ze hun t|;a^gt;upÓT7)lt;;
en wordennbsp;Vooral wanneer die rivier veel vuil
loost van een groote stad, zooals de Tiber Zeer bruikbaar is deze
inferieure visch evenwel om in te zouten. Want geschikt om tot
tarichos te verwerken zijn slechts de vischsoorten, die het eigen-
schappenpaar crxXyjpó; -f TrepixrcopiaTtxói; combineeren. Ongeschikt is
dus b.v. alle rotsvisch, omdat ze [xoXaxó? en dTrépirro; is — die ver-
vloeien in de pekel —; maar eveneens ongeschikt zijn de barbeden,
die wel stevig, maar aTrépiTToi zijn: zulke visch wordt hard, als ze
gezouten wordt i».
Tot zoover over den aard van het materiaal. Daarnaast is ook de
wijze van bereiding van invloed op de voedingswaarde. Gekookt,
maar dan slechts met witte saus (recept zie Galenus) en vrij van
\'skoks gevarieerde vindingen, is visch voor zieken het best. Voor
gezonde menschen is ze gebakken in de pan beter dan geroosterd op
een open vuur\'®. Aldus Galenus.
Zien we af van de culinaire litteratuur in het algemeen, dan
houden zich speciaal met visch bezig: Dorion Over Visch, en Euthy-
demus Over Tarichos. Slechts fragmenten zijn bewaard; die van
Dorion zijn talrijk in het zevende boek van Athenaeus. De musicus
uit de vierde eeuw, vermaard om zijn esprit en zijn kieskeurige
tong heeft zijn naam moeten afstaan aan een geschrift, dat een
jongere compilatie is. Maar de grootste onder de opsologen, de Hesio-
dus, de Theognis der lekkerbekken is de „hedonistische philo-
soofquot; ® Archestratus van Gela, die in de tweede helft van de vierde
eeuw 1 zijn leerstellingen ^ heeft verkondigd in geestdriftige hexa-
meters De titel van het werkje was waarschijnlijk \'HSuTraö^eia —
de Kunst om het lekker te hebben —, maar het wordt ook geciteerd
als Gastrologia, Gastronomia, Deipnologia, Opsopoiïa en Opsologia,
terwijl Ennius\' bewerking onder den naam Hedyphagetica gaat
Haast alle heerlijkheid, die Archestratus zijn lezers biedt, is:
visch, visch en nog eris visch. Hij had de wereld rond gereisd en
overal kwaliteit en smaak van eUce moot van iederen visch onder-
zocht Zijn leerdicht — nu een bundel losse fragmenten, waaraan
misschien niet zoo heel veel ontbreekt ® — deelt zijn bevindingen
mee: in welke stad je een bepaalde visch moet koopen, in welk sei-
zoen, welk gedeelte het best is, en op welke wijze de visch klaarge-
maakt moet worden. Een practische gids ten gerieve van koks —
die hem hun kritiek niet spaarden quot; — en koopers. Hoe dezen van
Archestratus\' wijsheid konden profiteeren leert Lynceus\' Handlei-
ding voor den onhandigen kooperOok dit vademecum schijnt
zich hoofdzakelijk voor de vischmarkt te interesseeren.
En dan tot slot Athenaeus, onuitputtelijk als de zee, die alle
stroomen van cuhnaire visschenwetenschap in zich heeft opgenomen.
De epitomator van zijn encyclopaedie begint met een inhoudsop-
gaaf Er is niets moois wat hij niet besproken heeft. En aan het
hoofd der lange lijst van xaXXiaxa staat: visschen heeft hij in zijn
boek opgenomen en hoe die worden gebruikt en hoe hun namen
worden verbogen (utile dulcü), en dan volgen: groenten, dieren,
prozaschrijvers, dichters, philosophen, muziekinstrumenten, rake
1nbsp;gt; Ath. VIII 337b-338b. \' Ath. VII 310a. gt; Ath. VII 312f. « Volgens
Brandt p. 123, tusschen 335 en 330. » Ath. III 113d.
zetten, drinkbekers, vorstenpraal en zeekasteelen, en zoo voort.
Visch bovenaan, — en terecht. Het heele zevende boek en groote
gedeelten van het derde en het achtste zijn er vol van, en ook daar-
buiten kan hij zijn lievelingen niet met rust laten.
b — ITópvai xal t/^ue? — Vrouwen en visch, — het
Grieksche equivalent van het oudvaderlandsche Wijntje en Trijntje.
Het merkwaardige element in de koppeling is de visch. Zoo stereo-
tiep worden beide begrippen verbonden, vooral sinds de vierde eeuw,
dat van toevalligheid geen sprake kan zijn. Naast de vrouw was
inderdaad de visch de typische passie van den doorsnee Griekschen
bonvivant. Visch zette alle andere gastronomische genotmiddelen
in de schaduw: tafelluxe was over\\vegend vischluxe.
Nog in de vijfde eeuw ontleedt de Oude Comedie de heerlijkheid,
die Calüas\' gasten wacht, in langoest en rog en haas en ywatxe?
siXtTToSeq Zoo stootte ook bij een bezoek aan Aristippus de sophist
Polyxenus tot zijn verontwaardiging op yuvaïxdcc; te xal tioXuteXï)
Vrouwen en visch, is de leus van den vierde-eeuwschen hedonist.
Dan beitelt Demosthenes de rauwe formule, wanneer hij Philocrates
beschuldigt: voor het geld, waarvoor hij zijn land verkocht, kocht
hij 7tópva(; xalnbsp;Ook zijn tijdgenoot Hyperides onderhield ver-
scheidene hetaeren, en placht zijn morgenwandeling op de visch-
markt te maken En ook dit laatste was geen uiting van Platonische
liefde. Met het geld, dat hij van Harpalus heeft aangenomen, zal hij
de vischhandelaars wel rijk maken, want hij is zoo\'n vischschrok,
dat met hem vergeleken de meeuwen Syriërs zijn 5; tx^gt;^uóppou? Ttoxa-
wordt hij genoemd Neem het ervan in je leven, zoo je kunt,
preekt een andere tijdgenoot; want na je dood kun je geen paling
meer eten, en in het doodenland wordt geen bruiloftstaart meer
gebakken ^
Stakkers waren Homerus\' helden, die het voor Troje tien jaar lang
zonder visch en meisjes moesten uithouden
Uit de reactie der moralisten blijkt, hoe ook voor de genotzucht
van volgende eeuwen de door Demosthenes geijkte formule blijft
gelden. Epicurus veroordeelt in zijn brief aan Menoeceus deze alge-
meen verbreide opvatting van genot: niet drank en braspartijen,
noch het genieten van knapen en vrouwen of van visch en wat een
luxueuze tafel verder biedt, schept het aangename leven i. Chrys-
ippus pleegt steeds m één adem te noemen den befaamden visch-
expert Archestratus en Philaenis, aan wie een welbekend werkje
Tcspl dc9poSi(ïitov wordt toegeschreven Ook de Peripateticus Clear-
chus van Soh heeft het over individuen, die thuis zijn in de geschrif-
ten van Philaenis en Archestratus. Hij klaagt, dat de eenige onder-
werpen voor conversatie nog visch en vrouwen zijn. De menschen
van vroeger stelden bij een beker wijn problemen, waarbij men
blijk kon geven van ontwikkelmg. Niet zooals de lui van nu, die
elkaar vragen ti? rwv afppostaiacttixcliv auv8uaa(jlöiv tq ti? rj tcoïoi; tx^*^?
T^StCTTOi;, en welke momenteel op zijn best is, en verder welke het smake-
lijkst is na de opkomst van Arcturus of de Pleiaden of de Hondsster
Plutarchus wijst erop, waarom prikkelende muziek heel in het
bizonder gevaarlijk is: andere lusten worden vaak geneutraliseerd
door tegenwerkende hartstochten. Zoo haalt b.v. op de vischmarkt
krenterigheid den vinger van den smulbroer omlaag, en van een
dure hetaere houdt geldzucht den vrouwengek af
Lucianus laat den zedenmeester Menippus er zich druk over maken
of een of andere rijke sinjeur dure visch heeft gekocht of een meisje
onderhoudt
En Cato gaat er over te keer, dat er menschen zijn, die uitheemsche
weelderigheid in Rome importeeren, door voor 300 tienlingen een
potje Pontische visch te koopen en mooie jongens voor een prijs,
hooger dan een akker opbrengt Een ouderwetsche Romein zag
dus als meest typische symptomen van Grieksche genotzucht: de
liefhebberij voor dure visch en mooie jongens.
Maar niet alleen Cato, ook de godheid, die in een tempel op Delos
zijn vereerder wilde [ayvl^v a::6 y^vaiJt^? — quot;raptxou
Gegeven deze innige saamhoorigheid van visch en vrouw, ligt
de vergelijking van opperste smakelijkheid en opperste schoonheid,
van pahng en Helena, voor de hand
Veel zeldzamer dan de verbinding visch en vrouw, is de combi-
natie visch en wijn. Crates adviseert de jongelui, niet te proeven
van visch of wijn Baton kent slechts philosophen, die zich bedrin-
ken en precies weten, wat het beste brok van den glaucus is
De trias vrouw, wijn en visch, die ook in Epicurus\' brief de in-
houd van het verkeerd begrepen genot is vinden we terug bij
Plutarchus Toen iemand tegen Aristippus beweerde, dat Laïs
niet van hem hield, antwoordde hij, dat hij veronderstelde, dat ook
wijn en visch niet van hem hielden, maar dat hij ze toch graag gebruikte.
c — De opsophagen op de vischmarkt — Naast
de werken van Aphrodite waren \'t vooral de gaven van Poseidon,
waarin Grieksche genotzucht haar bevrediging zocht. Veel geld liet
zij rollen over de vischmarkt. Veel, naar Griekschen maatstaf. Want
vergeleken met de enorme bedragen die Romeinsche rijkaards in
de eerste eeuw n. Chr. voor één enkel exemplaar neertelden is de
Grieksche vischluxe maar kinderspel. Wèl wordt van den dichter
Choerilus verteld, dat hij de vier mnai die hij dagelijks van koning
Archelaus kreeg, opmaakte aan Öipov en éénmaal is er sprake van
een uitgave van honderd drachmen voor een partij visch maar
overigens loopen de bedragen, die de Attische comedie voor fijne
visch laat betalen, nooit hooger dan enkele drachmen
Maar toch, reeds in de vijfde eeuw gaat de vischmarkt door voor
de plaats, waar men het eerst merkt, wat iemand waard is. Daar
ontpoppen zich de stiekeme rijkaards, zooals Euripides die gekweekt
heeft, door koningen als bedelaars toegetakeld aan het publiek voor
te stellen. Met het gevolg, dat niemand die geld heeft nog zijn offertje
aan den staat wil brengen, maar in lompen gewikkeld staat hij te
huilen, en zegt, dat hij arm is. Ja, bij Demeter, valt god Dionysus
den criticus bij, en dan draagt hij een hemd van fijne wol eronder,
en als hij met zijn praatjes de lui om den tuin heeft geleid, dan duikt
hij op bij de vischmarkt Twee generaties later verwijst Aeschines
het gerechtshof ook weer naar de vischmarkt, om de verkwisting
van een paar bonvivants te peilen Het geld, dat Hyperides van
Harpalus heeft gekregen, zal dienen om de vischboeren rijk te maken\'\'.
Omdat Callimedon de Langoest hun vetste klant is, hebben ze be-
sloten, hem een standbeeld te geven op de vischmarkt Heele ver-
mogens komen terecht in de handen der vischhandelaars en veel
opsophagen zijn door hun manie geruïneerd
Maar niet alleen zijn geld had de Atheensche vischliefhebber over
voor een zoodje visch, hij toog er in persoon op uit om het begeerde
in te slaan.
De aanleg van zeevischvijvers voor eigen gebruik, zooals de Ro-
meinsche aristocraten die hadden sinds de eerste eeuw v. Chr.
was voor de Grieken een onbekende luxe. Alleen van staatswege was
er een vivarium aangelegd te Acragas en op Hierons reuzenschip
was een reservoir (îx^^uorpocpetov) gebouwd voor zeevisch De paling-
reservoirs, die Aristoteles beschrijft, werden door handelaars ge-
exploiteerd zooals de eerste vivaria in Italië trouwens ook Maar
er is geen spoor van exploitatie van vischvijvers door rijke particu-
lieren voor eigen tafel.
Wel lieten welgestelde Grieken zich in de vierde eeuw en later de
versche visch soms regelrecht van boord aan huis brengen, maar ook
dit schijnt een vrij zeldzame luxe geweest te zijn, althans in de
genoemde eeuw
Vaker kwam het voor, dat men zijn visch in liet slaan door den
deskundigen kok of een slaaf naar de markt stuurdequot;, die, wanneer
dit zijn speciale functie was, ayopaa-r^c; ôv{;wv7)ç en in later tijd
otI\'tùVTjTTjç ^^ of è^icovotxcop heette.
Maar in den regel streden, zoowel te Athene als in andere Griek-
sche steden, de burgers persoonlijk den struggle for fish, even goed
de welgestelde gastronoom als de man uit het volk Dit is zeker
het geval in de vijfde en vierde eeuw; rond het jaar 300 gaf Lyn-
ceus, de broer van den vorst van Samos, een handboekje uit voor
onhandige koopers waaruit blijkt dat het ook toen nog bij de
welgestelden gewoonte was, zelf hun visch op te doen, en ook later
vinden we nog dikwijls de burgers op de vischmarkt
Het moet er wonderlijk amusant geweest zijn op zoo\'n Griek-
sche vischmarkt. De stormloop van Aristophanes\' raadsleden ^ is
een caricatuur, die de alledaagsche werkelijkheid dicht benadert.
Met gespitste ooren wachtten de grage koopers op het luien van de
bel, die de vischmarkt opende, — dat schijnt algemeen Grieksch
gebruik geweest te zijn Dan werden alle minder belangrijke bezig-
heden onderbroken: de muzikant raakte zijn auditorium kwijt tot
op den laatsten dooven man de student vloog weg van de college-,
banken De krijgsman in groot tenue ® en de stille rijke in lom-
pen de kaffer ® en de philosoof de politieke grootheid ® en de
armoedzaaier iquot;, allen gingen zelf om een zoodje visch. Geen van
de rechters, mag Aeschines veronderstellen, is een vreemde op de
vischmarkt zooals in den tijd toen hun grootvaders nog kleine
jongens waren, alle raadsleden erheen holden om goedkoope ansjo-
vis Wie het beter kunnen doen worstelen er om dikke pahng
een tyrannos in spe lonkt er naar een prachtigen orphos i®. Zelf de
fourage mee naar huis te nemen, was beneden het peil van een
gentleman quot;: vandaar dat een groen een gedroogde brasem of een
pot linzenbrei over straat mocht dragen Op de markt stonden
pakjesdragers klaar (Trpouvtxoi), die voor een fooi de waar naar huis
brachten
Het is te begrijpen, dat Hyperides graag zijn dagelijksche wande-
ling over de vischmarkt maakteEn dat Dionysius II zich te
Korinthe op de vischmarkt troostte over zijn verloren troon
d — Vischluxe en wetgever — Wie als Melanthius
te laat kwam op de markt, kon afdruipen zonder paling\'®. Philoxenus
vond de vischmarkt te Ephese leeg, omdat alles was opgekocht
voor een bruiloft i. Herhaaldelijk klinkt in de comedie de klacht,
dat verwoede vischwellustelingen als een wervelwind over het ötj^ov
losbreken, en hun medeburgers niets dan groenten laten
Meermalen wordt in de Attische comedie de gedachte geopperd,
dat hier de overheid diende in te grijpen. Van een aanstaanden
marktmeester wordt verlangd, dat hij een al te begeerigen kooper
zal remmen. Maar de functionaris ver\\verpt dien voorslag: ëpyov
Tupavvcov, oux ayopavófxcov Xéyeit; Verordeningen, die den kooper
beletten zooveel visch in te slaan als hij wilde, hoorden dus volgens
dezen Athener in een vrijen staat niet thuis. Dat wil natuurlijk
zeggen: ze bestonden te Athene niet. Te Rome bijvoorbeeld wel:
daar was door de lex sumptuaria of cibaria van C. Fannius Strabo
(cos. 161 V. Chr.) een maximum uitgave vastgesteld voor het dage-
lijksch maal, en tevens quantum en aard van de spijzen geregeld
Dergehjke reglementen waren er natuurlijk in Sparta
De Attische marktmeester achtte zich niet gerechtigd, de over-
dadige vischluxe van enkelen door zijn machtwoord te besnoeien.
De bhjspeldichter Sophilus komt daarom met een ander voorstel®:
er moeten door den Raad twee of drie ó^j;ovó[xot worden gekozen,
ambtenaren, die uitsluitend met het toezicht op de vischmarkt
belast zijn. Daarmee zou dan evenals de graan- ook de vischhandel
aan de controle der marktmeesters onttrokken zijn, en beide hun
bizondere inspecteurs hebben. Als taak der ó^\'o^\'^f^o\' hebben wij
ons dan te denken: de begeerlijkheid der vischmaniakken en de
inhaligheid der vischhandelaars binnen de perken te houden, opdat
zoo mogelijk een ieder zijn deel kan krijgen van het begeerde
tegen redelijken prijs.
Maar niet pas op de markt hoort de controle te beginnen, zooals
uit een scène van Antiphanes blijktDaar hebben enkele groote
verbruikers de visschers bepraat om hun vangst direct van boord
bij hen aan huis te brengen. Het gevolg van deze ondemocratische
handelwijze is, dat de vischmarkt leeg blijft: er heerscht avoij;[a.
Een paar teleurgestelde liefhebbers maken stemming onder de markt-
bezoekers: \'t Is niet te harden, dat men veel geld uitgeeft om de
zee te beheerschen, en dat er dan nog geen kriezeltje visch bin-
nenkomt. Waarvoor dienen dan de nesiarchen? Wettelijk kan toch
worden vastgelegd, dat men den visschen convooi mee geeft (Trapa-
7:oix7r7)v TToteïv Ttöv tx^uwv). Zoo werd ook graan onder militair geleide
van den Hellespont gehaald
Of in oorlogstijd de visschers inderdaad wel uitzeilden onder ge-
wapend convooi, is niet overgeleverd. Het is niet onwaarschijnlijk,
vooral daar waar de visscherij als te Byzantium een rijke bron van
inkomsten voor den staat was, of te Massalia, dat met Karthago
in oorlog kwam wegens het kapen van visschers vaartuigen. Voor
Attica hebben we misschien een spoor in een der lezingen, die van
de verovering van Salamis worden gegeven: ongemerkt kon Solon
op een groot aantal visschersbooten onder geleide van één dertigrie-
mer 600 man naar Salamis smokkelen Misschien mag men daar-
uit afleiden, dat in den tijd toen dit verhaal ontstond, het geen
ongewoon verschijnsel was, dat een Attische visschersvloot uitvoer
met gewapend escorte. Na de ontbinding van den Attisch-Delischen
bond hadden de Attische visschers deze bescherming wel noodig:
in den Korinthischen oorlog werden er velen door Teleutias gekaapt
tusschen Piraeus en Sunium
In ieder geval: èn het ingrijpen van Alexis\' marktmeester, èn
de speciale vischmarktinspecteurs van Sophilus èn het convooi voor
versehe zeevisch van Antiphanes, zijn niet ernstig te nemen. De
voorgestelde maatregelen bedoelen niet de voedselvoorziening van
Attica te vergemakkelijken; de comedie maakt zich geen zorgen
over de nooden van het volk, maar is de spreekbuis van enkele opso-
phagen, die willen, dat de staat hen helpt om een maaltje fijne visch
machtig te worden.
Een eigenaardig karakter had de lex sumptuaria, die, ook al weer
volgens de comedie, te Korinthe bestond Deze stelde namelijk
niet zooals de Romeinsche Lex Fannia een algemeen gekiend maxi-
mum vast. Van staatswege werden de uitgaven voor tafelgenot ge-
controleerd, cn wanneer bleek, dat iemand geregeld rijkehjk 6ij;ov
insloeg, werd onderzocht, wat zijn inkomsten waren. Daarbij onder-
scheidde men drie vermogensklassen.
1°. Vermogenden, die volkomen vrij gelaten werden in de uit-
gaven voor hun maaltijden.
2°. Minvermogenden, die, wanneer hun uitgaven niet evenredig
waren aan hun inkomen, eerst werden gewaarschuwd en, als dat
niet hielp, beboet.
3°. Onvermogenden, die aan den beul werden overgeleverd, wan-
neer ze weelderig leefden; want de bron van hun luxe moest nood-
zakelijk een of ander misdrijf zijn.
Causaal verband tusschen hartstocht voor visch en criminaliteit
legt ook Alexis Dat te Korinthe arme drommels, die dure visch
kochten, zonder verder onderzoek werden afgemaakt, is natuurlijk
niet aan te nemen. Die overdrijving beoogt slechts, den aangespro-
kene den schrik op het lijf te jagen. Maar overigens is het zeer goed
mogelijk, dat in de vierde eeuw te Korinthe een verordening bestaan
heeft, die voorschreef dat de tafelluxe (en dat is op de eerste plaats
vischluxe) evenredig zou zijn aan het inkomen. Een dergeUjke rege-
Hng zou wel in den geest zijn van een plutocratische tcóXk; als Korinthe.
e — Revanche — De gulzige opsophagie der Atheners brengt
hen in openlijken oorlog met hun slachtoffers. Dit is de stof van
Archippus\' drama de Visschen De visschen vormen een staat naar
Grieksch model, met een volksvergadering, met priester, heraut en
trompetter. Ze geven hun verbittering lucht jegens den vischboer,
die hen vilt en hun het hart uit het lijf scheurt. In den strijd wordt
de kleine tengere hetaere \'A^ót) ^ verzwolgen door een pan visch je.
De oorlog eindigt door verdrag. Wederzijdsche gevangenen worden
uitgewisseld; bovendien wordt de vischvraat Melanthius geboeid
aan de tegenpartij uitgeleverd, om op zijn beurt verslonden te wor-
den. Deze concessie zal den Atheners niet zwaar gevallen zijn ^
De Visschen zijn kort na het archontaat van Euclides (403/02)
opgevoerd Het stuk is een navolging van Aristophanes\' Vogels
in groote lijnen en detailsDe visschen hebben geen geluk gehad
met hun dichter: antieke kritiek laakt ook nog zijn goedkoope
woordspelingen
IV — BEDRIJFSVORMEN
1 — Kustbewoner = visscher — Haast alle Grieksche
visscherij was kustvisscherij. Dit vindt zijn oorzaak in den aard
der visch en de gesteldheid der kust: met haar tallooze bochten en
inhammen, vaak beschut door eilanden en rotsen, biedt de kust aan
de visch een rustige verblijfplaats, waar het aan voedsel niet ont-
breekt. Aristoteles verdeelt de visch in kustvisch (Trpóoyeiot), diep-
zeevisch (TreXayiot) en visch die zoowel aan de kust als in diepzee
thuis is (l7Ta(x90Tep[^0uai) — vergeleken met de twee andere catego-
rieën is het aantal diepzeevisschen die hij noemt, gering i. Talrijk
zijn verder de visschen, die zich graag ophouden in de vele brakwater-
meren en lagunen (XifivoQ-aXaxTai), die door de uitvloeüng eener rivier
ontstaan Daarbij komt, dat naar Grieksche overtuiging de kust-
visch vaster vleesch heeft dan de diepzeevisch, en daarom voor de
consumptie beter is®. Dus: de meeste en beste visch wordt in de
Grieksche zee bij de kust gevonden; daar zoekt dan ook de visscher
het terrein zijner werkzaamheid. Hieruit volgt, dat de Grieksche
visscher strikt genomen geen boot noodig heeft, en dat hij, anders
dan de Hollandsche zee visscher, vanaf zijn rotsig strand druk gebruik
maakt van hengel, werpnet, fuik en speer. Op deze wijze is het iede-
ren kustbewoner, ook al is hij geen beroepsvisscher, mogelijk, zonder
uitrustingskosten zijn deel te nemen van den rijkdom der zee. Zoo
doet nog de tegenwoordige bewoner van Kreta en de eilanden van
den Archipel: He may be no sailor, but he is generally half a fisher-
man for whom familiarity with the sea and its fruits does not neces-
sarily involve possession of a boat. He works with line or spear or
basket-trap from the rocks, etc. * Uit ons geographisch overzicht
IS gebleken, dat ook in het oude Griekenland, niet alleen op de eilan-
den maar ook langs de kust van het vasteland, er wel haast geen
plaats was, waar niet meerderen of minderen zich met vischvangst
vv\'iw^-,,^quot;nbsp;\' l-c- r. 19. \' l-c. r. 2. • Bosanquct, JUS
XXIV (1904) p. 321.
-ocr page 114-onledig hielden. Bij de eigenlijke visschers kwamen er velen, voor
wie vischvangst een nevenberoep was. Omdat de vangst van veel
visschen aan een bepaald seizoen gebonden is namen in den gun-
stigen tijd ook velen, die een andere brood\\vinning hadden, aan de
visscherij deel. Vandaar dat er onderscheid gemaakt kon worden
tusschen de vaklui (TsxvÏTat) onder de visschers, en de leeken (tStÖTat),
die onder hun leiding bij de vangst hielpen
In den regel was de kustbewoner heel of half visscher. Dat ver-
klaart ook het volgende. Bij ons Hollanders wekt de voorsteUing
zee onmiddelHjk de gedachte aan varen, voor een Griek lag nader
de verbinding zee — visschen. Voor ons is een zeeman een man die
vaart, voor een Griek (dXisiii;) een man die vischt. Wij gebruiken de
uitdrukking zee bouwen als synoniem van varen, de Grieken als
S3moniem van visschen: zooals een deel der menschheid het land
bewerkt, zoo bewerkt een gedeelte de zee, en dit „zee bewerkenquot;
is in den regel visschen
De Grieksche zeevisscher kon het zonder boot stellen. Homerus
laat den oesterduiker van een schuit afspringen 1; maar dat is dan
ook de eenige maal, dat er in het epos sprake is van een vaartuig
bij de vischvangst. De hengelaar zit er op een vooruitspringende
rotspunt evenals bij Hesiodus de man met het werpnet ®; bij Theo-
critus zit hij er nog te hengelen of haalt er zijn net in en hij blijft
er zitten, hengelend meest, den Hellenistisch-Romeinschen tijd
door tot zijn zitvleesch den afdruk van de harde rots meedraagt
Zoo zien we op een zwartfigurige lecythus een godentrio visschen:
Poseidon met drietand, Heracles met hengel (zijn boog met lossen
pees) en Hermes met fuik(?), ieder op een rotsblokquot;.
Tot de uitrusting van den beroepsvisscher behoorde in den regel
toch wel een boot. Dikwijls is het maar een kano ((xovó^uXov) \' of
een bootje met één stel riemen, waarin de visscher alleen of met
één gezel ter vangst gaatMaar ook worden, vooral bij de visscherij
met het sleepnet, grootere booten gebruikt met meer bemanning
Voor de visscherij met groote netten zijn sloepen met twaalf roeiers
het normale type1.Waar visschersbooten voor troepentransport worden
gebezigd, moet men natuurhjk ook aan grootere sloepen denken
Maar: boot of geen boot, de Grieksche visscherij was kustvisscherij.
Varend langs de kust van Piraeus tot Sunium maakte Teleutias
Attische visschersvaartuigen buit Als bizonderheid wordt van
Phoenicische visschers van Gades verteld, dat zij zich vier dagreizen
ver den Oceaan op waagdenMaar ook die hielden zich in den
regel aan de kust
2— Vangmethodes — Wanneer Socrates als voorstudie
voor de definitie van den sophist den stamboom van den hengelaar
afleidt, verdeelt hij alle visscherij in vangst door insluiting (Ipxccnv)
en door stoot of ruk (7rXif)Y7j). Onder gpxTj vat hij samen fuik en netten.
Door stoot of ruk wordt de visch verschalkt met drietand en haak.
De TtXvjXTix-}) ft^pa wordt uitgeoefend of wel \'s nachts bij hchtschijn
of wel overdag, met drietand of haak
Schematisch opgezet is Plato\'s indeeling der vangmethodes dus
als volgt:
[ épxo97jpix-;Q
aXieuTixr) Jnbsp;TTupcuTiXY)
i ttXtqxtixt)nbsp;tpiosovtta
\\
aYXiCTTpeuTixr)
i {ilt;TTC0cXieUTlX1Q.
-ocr page 116-De mannen van de practijk onderscheiden vier methodes: visscherij
met net (StxTueta), fuik (xupTsCa), drietand (xóvrtocrit;) en haak (ayxi-
arpeia) Deze traditioneele vierdeeling is in beeld gebracht in een
mozaïek van Soussa: de hnker bovenhoek, die ontbreekt, beeldde
zeker den hengelaar af; in de andere hoeken zien we netwerper,
fuikvisscher en harpoenier
a — Haak — De hengelaar^ was een even traditioneel oma-
ment van Griekenlands rotsige zeekust, als van de grazige boorden
onzer vaderlandsche vaarten Al vroeg ontdekt hem daar de beel-
dende kunst; alhoewel de eerste hengelaar in de Grieksche kunst —
op een Spartaansch ivoorrelief van het eind der zevende eeuw —
zijn visch ophaalt vanaf de voorplecht van een schip, dat aan den
wal ligt Sinds het einde der zesde eeuw vinden we hem afgebeeld
op vazen gehurkt op zijn rots, in de eene hand een hengel (xdtXa-
(jiolt;;, papSo?, Sóva^), in de andere een vischben (9epv[ov, cnrupCg)
naakt, met lendedoek of exomis, blootshoofds of met een viltmuts
In de Hellenistische vrije plastiek is de oude visscher, staand, favo-
riet ® (een populair type was daamaast ook het slapend visschers-
jochie) op reUefs gemmen ^^ en zelfs munten (van Carteia in
Spanje) zit hij als vanouds, en op Italische wandschilderingen
bren^ hij leven in het landschap
De Grieksche hengelaar vischte met de grondlijn (xa{gt;eTolt;;, xaOixTj) quot;
-ocr page 117-even goed als tusschen water en wind. Voor groote visschen, o. a.
den anthias, gebruikte hij een stevige handlijn i, in tegenstelling
met moderne sport visschers, die voor groot wild van een hengel
met haspel profiteeren. Het hoekwant (TroXuayxicrTpov) werd ge-
bruikt 2; ook als sleeplijn achter een snelvarende sloep om pela-
myden te vangen De Grieksche visscher construeert handig een
kunstvlieg uit kleurige woldraden en veertjesNa Aehanus duurt
\'t tot 1496, eer voor het eerst weer een Engelsch geschrift het ge-
bruik van de kunstvlieg vermeldt Aehanus\' relaas doet niet ver-
moeden, dat ze in zijn dagen een nieuwtje was®; en een zeldzaam-
heid schijnt ze ook niet geweest te zijn, want dezelfde auteur noemt
het materiaal for dressing a fly bij de noodzakelijke uitrusting van
een hengelaar
Voor al de TravatoXa SVivea xé^^\'^«; ix^upóXou is hier geen plaats.
Sommige antieke hengelaarstrucs doen wel heel erg aan visschers-
latijn denken maar Apostolides waarschuwt in het algemeen tegen
ongeloof».
b — Werpnet — Een druk gebruikt vischtuig is ook het
werpnet (a(i(p(pX7)(Txpov). Op Heracles\' schild loert de visscher om zijn
net uit te gooien hetzelfde moment beeldt het visschersmozaïek
van Soussa uitHet werpnet is een kegelvormige zak, waarvan
de bovenrand een koord is, met looden gewichten in het rond. Aan
het ondereind van den zak zit een touw, waaraan men het net op-
neemt en wegslingert. Door den krachtigen gooi vliegt de zak wijd
open en stulpt als een klok over de visschen heen. De worp vereischt
een krachtigen arm en een zeker oog; vandaar dat een oude visscher
dit tuig niet meer hanteeren kan Veel werd er met dit net ge-
vischt ï; de netwerper dient Cyrus als parabel voor de loniërs
en het kleed, waarin Agamemnon wordt gevangen, vergelijkt Ae-
schylus met een werpnet De visscher, die ermee werkt, heet
dfi9t|3oXeu? Een verwant tuig is het schepnet (uTro/-^) Plutar-
chus somt de visschen op, die zich met beide laten vangen
c — Fuik — De oudste Grieksche fuik (xupToi;) \' vinden we
op een kylix van Chachrylion, ± 500 v. Chr. ® Cratinus varieert
het in zijn dagen dus reeds welbekende spreekwoord: terwijl de
visscher slaapt, vischt de fuik, suSovti S\' atpet xupxo? waarop ook
Plato zinspeeltPlato\'s dédain tegenover deze extra onsportieve
vischtactiek vindt nog een echo bij Aehanus de havelooze pro-
fessional (xupxeó? xupTEUT!^? xupTo(3óXo(; stoorde zich daar-
aan niet en vischte druk met de fuik. In afgedamde rivieren is ze
een dankbaar vischtuigquot;; maar ook de scarusquot; en legio andere
zeevisch werden in de fuik gevangen Graag gebruiken ze ook de
litteratoren in vergelijkingen en overdrachtelijke zegswijzen
De fuik werd gevlochten uit biezen 20, wilgenteenen 21 of esparto 22.
In den trechtervormigen hals steken de uiteinden van het verwerkte
materiaal binnenwaarts, zoodat ze zich door een binnenkomenden
visch uiteen laten drukken, maar den terugkeer zeer bemoeilijken 23,
Een dergelijk trechtervormig mondstuk — de visschers noemden
het een zeef (ri9-[xó(;) — werd wel in den hals van leege vischpotten
geschoven, die dan als palingfuik dienst deden
In het bizonder werden fuiken ook gebruikt door de purper-
visschers ^; ze waren klein (xupT(Selt;;) en enggevlochten, met als aas
gewoonlijk een weekdier erin Deze slakkenfuik heet elders xyjfjió?
en wordt beschreven als een vlechtwerk van biezen in den vorm
van een zeef Waarschijnlijk wel niets anders zijn de xu^|;éXat die
voor de slakkenvangst gebezigd werden. Dit waren korfjes in klok-
vorm, op geregelde afstanden opgehangen aan een lang stevig touw,
dat op kurk dreef. Wanneer dit apparaat één dag in het water was
geweest, werd het ingehaald
Zooals tegenwoordig in de Grieksche lagunen de visch binnen
een beperkte ruimte wordt gelokt, waar ze dan met de hand of met
fuiken in massa wordt buitgemaaktzoo construeerden ook de oude
visschers hun doolhoven uit horden van riet of biezen; we vinden
het materiaal ervoor in de hut van Theocritus\' visschers
d— Drietand — De drietand (TpióSou1;, xpfaiva, Ix^uxevrpov
^X^uóxevrpov is steeds een trefzeker wapen geweest in de vuist
van den Griekschen visschersmanReeds in Kreto-Myceenschen
tijd was hij in gebruik — mogelijk was een meertandige vork de
oudere vormquot; _ en ook in de Homerische periode werd visch ge-
spietst Aeschylus beschouwde Poseidons oude attribuut als vis-
scherswapenen een zwartfigurige lecythus beeldt den heer der
zee af, terwijl hij visschend met zijn vrienden zoo juist een visch
doorpriemd heeftquot;. Naast de vork gebruikte de visscher ook een
speer (Sópu xa[i.a^ dxt? in hoofdzaak wel voor grootere visch.
1nbsp;\' Arist. AH IV 534a 20. • Arist. AH V 547a 28. \' Opp. Hal. V 600;
Acl. NA VIl 34. « Soph. fr. 463 N\'. • Schol. Ar. Eq. 1150; Hesych. s. v.
^ Poll. 1 47 v. \' Apostolides p. 62 vv.
Theocr. XXI 11: xópxoi tc xal ix cxotvuv Xaptipivöoi. Apostolides p. 39 ziet deze
plaats over het hoofd.
De speer was het gewone wapen bij de zwaard visch vangst in de
Straat van Messina. Een groot aantal bootjes trok er gezamenlijk
op uit, ieder bemand met één roeier en één harpoenier, die voorin
stond. Een gemeenschappelijke uitkijkpost {axoTzóq) seinde, waar
zich zwaardvischruggen vertoonden De man aan de riemen roeide
erop af, en de harpoenier stootte den speer, die een weerhaak had,
in het lichaam van den visch, trok de schacht terug, die los in de
spits zat, en vierde het lange touw, dat aan de spits bevestigd was,
tot de visch was uitgespeeld. Als hij niet te groot was, werd hij in
het bootje geheschen, anders naar den wal gesleept. Mocht de speer-
schacht te water raken, dan was hij gemakkelijk terug te krijgen,
daar hij half eiken- half dennenhout was (en zeker ook nog wel be-
zwaard aan den eenen kant), en zoodoende verticaal in zee dreef
Bij het harpoeneeren van groote krachtige visschen zal in den
regel wel van een vierlijn gebruik zijn gemaakt; ook bij de dolfijnen-
jacht wordt deze vermelden Aelianus rekent touwen tot de normale
uitrusting van een speervisscher Behalve zwaard visch, haai ^ en
dolfijn werden ook tonijnen buitgemaakt met den drietand, of-
schoon deze visscherij niet veel beteekende naast die met het groote
net Daarom zal het gebruik van igt;uvva^eiv ofnbsp;voor steken
wel hieruit voortkomen, dat drietand of speer het gewone wapen
was, om de tonijnen in het net af te maken Verder leverden pohe-
pen ® en platvisch ® een geschikt raakvlak voor de vork.
Al is de drietand (en a fortiori de speer) bij uitstek geschikt om
grootere vischsoorten te bemachtigenxy)to96volt;; is zijn epithetonquot;—
toch wist de visscher ook allerlei kleinere visch handig te verschalken
met zijn vork. In groote massa werd de lagunenvisch op deze wijze
gevangen: zeebaars, goudbrasem en harderNog thans spietsen de
visschers van Mesolonghi, die het handigst met de vork weten om
te gaan, in hun lagunen dezelfde visch, en bovendien veel paling
Wanneer de visschers \'s nachts bij fakkellicht ter vangst gingen
-ocr page 121-(TTupeuTtxY)) S was de drietand het gebruikelijke wapen 2. Als men
zich niet van gewone fakkels bediende werd aan den voorsteven
der bootjes een lantaren opgehangen van horen (^ttvôç) met als bodem
een metalen rooster, waarop harsig hout opvlamde Door den
vuurgloed wordt de visch gelokt ® — vergelijk de lichtbak van onze
stroopers — ; Oppianus en Aehanus hebben het mis, wanneer ze
meenen dat het vuur diende om de visch schrik aan te jagen Daarna
werd ze met den drietand bemachtigd. Toch werd ook wel in de
Oudheid, evenals nu, gebruik gemaakt van het net bij nachtelijke
expedities De oude schrijvers weten veel te vertellen van de assi-
stentie die de dolfijnen den visschers verleenen: als jachthonden
drijven ze het wild op Ontdaan van alle romantiek is de kern van
dit verhaal, dat de dolfijnen voor eigen rekening jacht maken op
de visch, die voor hen in de richting van het land vlucht
e — Duiker — Waar het vischtuig te kort schiet, gaat de
visscher zelf te water Dikwijls hebben Grieksche duikers blijk
gegeven van buitengewone behendigheid en het kranige duiken
van de visschers van Delos was spreekwoordelijk
Er waren sommige visschen, die zich door den duiker met de
hand heten grijpen Pohepen werden met de bloote hand bemach-
tigd, gewoonUjk wanneer ze dicht bij het strand zaten 2. De oude
parabel van den Carischen visscher vertelt, hoe deze in den win-
tertijd een poliep ziet, en daardoor voor de moeilijke keus wordt
gesteld tusschen een plons in het ijskoude water of zijn kinderen van
honger te zien sterven Ook naar weekdieren werd gedoken zoo-
wel die tot voedsel dienden als purperslakken ® en mossels (vooral
de groote pinna), wier byssusdraden (xa èx aXo; epia) tot weef-
sels werden verwerkt. Verder werd ook zeewier door duikers omhoog-
gehaald
Maar vooraan onder de producten door duikers geleverd, kwamen
de sponsenOok in de Oudheid gold het bedrijf van den sponsen-
visscher als het ellendigste bestaan ter wereld uit angst hiervoor
ging een slaaf drossen Door diëet en extra slaap trainen de duikers
zich voor hun zware taak 12. Om het zeevlak effen te maken en tot
op groote diepte in het klare water te kunnen zien — want de zachtste
en beste sponsen groeien op diepe plekken quot; — goten ze er olie.op
uit Wanneer verteld wordt, dat de duiker een mondvol olie mee-
nam naar de diepte en door deze uit te spuwen de onderzeesche
duisternis licht maakte zal dat wel op een misverstand berusten.
Met een touw om het middel gebonden springt de duiker in zee;
om snel te zinken neemt hij een stuk lood mee. In de hand heeft hij
een krom mes (fipTn)) om de sponsen af te snijden Doordat ze zich
samentrekken, ontglippen de glibberige sponsen aan zijn greep;
voor Aristoteles is het een probleem of de spons gevoel heeft, terwijl
lateren de samentrekking toeschrijven aan den prikkel van een
mwonend diertje, dat op een spin hjkt i. Wanneer de duiker de
spons afsnijdt, woelt er verstikkend vuil op, het z.g. bloed van de
spons 2. Talloos zijn de groote zeemonsters, vooral haaien en pohe-
pen, die zijn leven belagen 3, en de kleine, die hem bij zijn arbeid
belemmeren«. Welkom is hem daarom de verschijning van den
anthias; want waar deze visch zich vertoont, zijn geen roofvisschen,
en daarom noemen de sponsenvisschers hem den heihgen visch
Om minder in het oog te loopen, maakt de duiker zijn voeten en
handen zwartMaar het ergst is de benauwdheid die hem bevangt
en die hem suggereert, dat er een reusachtige platvisch boven hem
hangt (pou?, nubes of nebula), welke hem van de bovenwereld af-
sluit als een dekselDe enorme druk van het water doet zijn trom-
melvlies scheurenwaarom hij zich olie in de ooren druppelt» of
er sponsen tegen bindt in olie gedrenktof een insnijding maakt in
ooren en neusvleugels Ook de oude duikers hadden reeds verschil-
lende apparaten bedacht, om zich lucht toe te voeren en zoo langer
onder water te kunnen blijven. Ofwel men liet een omgekeerde met
hicht gevulde schaal, bezwaard, zoodat hij niet kantelen kon, zak-
kenquot;; ofwel de duiker bleef door een buis in verbinding met de
bovenwereld. Van deze laatste vondst maakt Aristoteles terloops
gewag terwijl ze in de zesde eeuw na Chr. werd toegepast door
Slavische duikers in het Donaugebied
-ocr page 124-f — Gifplanten — Ook door de oude Grieksche visschers
werd gebruik gemaakt van giftige gewassen (nu zijn dynamiet-
patronen meer in trek) S die, in het water gestrooid, alle visch, rijp
en onrijp, binnen zekeren omtrek doodden of bedwelmden. Dit mis-
bruik moet in de vierde eeuw reeds tamehjken omvang hebben
gehad, daar Plato het noodig acht het vergiftigen van vischwater
uitdrukkelijk te verbieden 2. Ofschoon gegevens ontbreken, is het
niet onwaarschijnlijk, dat er ook van staatswege dergelijke verbods-
bepalingen bestonden. Ze golden slechts de binnen visscherij, want vol-
gens Aristoteles maakte men van den TuXófio? (verbascum, toorts) ^ slechts
gebruik om de visch in rivieren en plassen te vergiftigen (TrXo(xf^eiv);
alleen de Phoeniciërs bemachtigden op deze wijze ook zeevisch 1.
Later werd deze roofvisscherij ook door de Westerlingen aan de
zeekust gedreven. Plinius zag Campaansche visschers de zee vergif-
tigen met aristolochia, waarvan ze den wortel fijngestampt en met
kalk vermengd in het water strooiden Evenzoo werd een cyclamen
gebruikt, welke plant daarom ook ly^^uo^px heet Gevangen werden
op deze\'wijze ook tonijnen
Uitvoerig beschrijft Oppianus de vischvangst met vergif De
visschers (Ex^póXot 9ap(xaxTai) drijven de visch in een baai met
veel rotsspleten en schuilhoeken, waarna deze inham met netten
wordt afgezet. Van den wortel van de cyclamen en leem worden
koeken gekneed, en een visscher gaat te water om het deeg rond te
strooien. Eerst gaat de visch heftig te keer, doch weldra treedt rust
in, en de visschers sleepen hun doode slachtoffers aan wal.
Deze tactiek maakt de visch ongenietbaar en minderwaardig:
Plutarchus vergelijkt het gedoe van vrouwen, die met minnedrank
of tooverkunst de mannen vangen met deze visscherijMerkwaar-
1nbsp;\' Ook in Griekenland wettelijk verboden, Apostolides p. 87.
» Plato Leg. VII 824: èvuYPol^i^peu-riiv ---- é^icrrw lt;hjpcüci.v, |jf?) xP^IJicv^^
dvaOoXtÓCTEi (xóvov (mits hij het water niet troebel maakt door plantensappen).
\' Plin. NH XXV 120.
« Arist. AH VIII 602b 31: aTioOvnoxouoi 5è ol £xlt;K5lt;; tcT» :rXó|xlt;p\' xal lt;h)peüoumv
ol fx^ iïXgt;vOi TOÜ; ^ Toï; tïotaixot; xal Xl|jivaii; 7rXonlJ|ovTClt;;, ol Sè lt;l)o£vixt(; xal toü;
èv Tfj OaXirrf). Bijenhouders strooien blaren of vruchten van dezelfde plant in
plassen, om kikkervischjes uit te roeien, Ael. NA I .S8.
•nbsp;Phn. NH XXV 98. • Plin. NH XXV 116; Dioscor. de mat. med. II 164
Wellm. \' Philostr. lm. I 13. • Opp. Hal. IV 647-693.
dig is, dat van de cyclamen, die het ongeluk der visschen is, ook
minnedranken worden gebrouwen ^
De bladeren van de xóvu^a (een composiet) werden vroeger en
ook nu nog gebruikt om den poliep los te doen laten
In dit verband kan nog vermeld worden de voorstelling van een
vloermozaïek in de vergaderzaal der Dionysische mysten op Melos
Een visscher in een bootje laat aan een touw een doorzichtige kruik
in het water hangen, die met een donkere vloeistof is gevuld. Groote
verscheidenheid van visch zwemt rond zijn bootje. Boven het hoofd
van den visschersman leest men (lóvov (x^ öSwp, slechts geen water.
Bosanquet meent, dat dit zou beteekenen: alleen het water man-
keert er aan, en het zou echt zijn. Het lijkt mij evenwel aanneme-
hjk, dat er verband bestaat tusschen deze woorden en het eigen-
aardige vangapparaat 1. Veel is er ook in de Oudheid gespot met de
waterdrinkers s; misschien zijn het hier de verstoktsten onder hen,
de visschen, die zich bekeeren tot de Dionysische leus: alsjeblieft
geen water! en in bonte scharen de wijnkruik omstuwen, waarmee
de looze visscher hen bedwelmt. Verschillende visschen werden in
een fuik gelokt met aas, dat met wijn gekneed was en brood in wijn
gesopt was een tractatie voor dolfijnen
g — Sleepnet — Plutarchus onderscheidt tweeërlei soort
netten: tegenover werp- en schepnet stelt hij het sleepnet, de zegen,
waarmee de visch wordt omsingeld en weggesleept Van sleepnetten,
waarin de visch gevangen wordt door de beweging van het net, kunnen
weer onderscheiden worden staande netten, waarin de visch zich
^ooï\'^at ze zijn opgesteld in den weg, die een school waar-
schijnlijk zal nemen. Hiertoe behooren de kieuwnetton, waarin de
visch zich vastwerkt met zijn kieuwen; zoo werden b.v. makreelen
gevangenVoor tonijnen (evenals voor zwaardvisch)werden veel-
I \'Ihcophr. H. PI. IX 9, 3.
rc^Jltvit\'^\'\' 534b 28; Apostolides p. 60: tabaksbladeren hebben hetzelfde
I quot;oHanquet. JHSXVlll (1898) p. 60 vv.. pl. I. • Zoo ook Kadcliffe p. 239 n. 4.
XI ^quot;xrS/nbsp;\'\'nbsp;VI 30; XIX 46; Anth. Pal.
I Opp. Mal. lil 401 vv. \' Plin. NH IX 32.
«T^poüai ircl^\'ï\'nbsp;poXia^xi x«Xoó|xcva .... yplnoilt;i Tt x«l aar^vai;
laat « TttpiXaiipivovTc?. lioXicrrixi heet de visch. die zich in massa met het net
4 Aiïthquot;\'^?quot;/nbsp;quot;quot; Solon
543a 1 n^ ;nbsp;quot; gt;quot; troepen zwemmen. Aristoteles AH V
\' Oun M®r ,ffnbsp;\'quot;j omschrijft n«ct ol t.p sixtii«^ Ktpievóucvou
\'-\'PP- Hal. ni 578nbsp;vv. Opp. Hal. 111 567 vv.
-ocr page 126-al staande netten gebruikt: een net aldus opgesteld, dat het tezamen
met de kusthjn een cirkel vormde, met slechts één opening op den
weg dien de tonijn zou nemen i. De staande netten blijven gedurende
längeren tijd in het water, b.v. den nacht door
Maar daar ook de staande netten evenals de eigenUjke sleep-
netten op het strand (of aan boord) werden getrokken, schijnt
men ze in de Oudheid niet als afzonderhjke categorie onderscheiden
te hebben
Het sleepnet wordt acuffivTi of yp^\'^o? (ïP^To?) genoemd, welke
namen meermalen paarsgewijs voorkomen De oay^vï] is het grootere
net 5 — vergelijk het overdrachtehjk gebruik van cayT^veueiv ® — dat
steeds door meerdere mannen gehanteerd wordt: aayifjvet? oayTjveu-
Tat CTayTjveuTTips?\' of aayvjvopóXoiquot; werken steeds met meerderen
tezamen. Waar daarentegen een visscher in zijn eentje een net aan
het sleepen is, wordt hij ypiTceü? genoemd De ypiTroi; — een term
die eerst in Hellenistischen tijd voorkomt — moet dus een klein
sleepnet zijn. Later vervaagt dit onderscheid en in N. Gr. wordt
de aayrivT) van vroeger yptTtoi; genoemd (naast \'t Ital. Tpdxa), terwijl
een kleinere zegen nu yptT^apó^i heet
De netten konden zeer groot zijn. Bij de tonijnen visscherij aan
de Zuidkust van de Zwarte Zee werden netten gebruikt, die over
vijf booten met twaalf roeiers ieder verdeeld waren Maar in den
regel zal in de Grieksche wateren wel met één boot gevischt zijn,
waarbij meerdere visschers een middelgroot net bedienen 1®. Daar-
naast is er ook meermalen sprake van kleine netten, die door één of
twee man gehanteerd wordenVischte men met een boot, dan
kon het net aan boord worden ingehaald Doch daar in hoofdzaak
de vischrijke bochten en engten van de sterk geleede kust werden
bevischt^, was de eenvoudigste methode, om het net met zijn eene
uiteinde vast te leggen op of bij het strand. Het andere eind van het
net werd door een boot in zee uitgeworpen, waarna men het een
boog het beschrijven naar de kust toe. Dan werd het net aan de beide
kabels, waarin de vleugels eindigen, door twee partijen visschers
aan land getrokken Zoo ziet men tegenwoordig rond de Middel-
landsche Zee nog het vaakst een visschersnet hanteeren.
Behalve met het sleepnet werd ook gevischt met het yayyafiov 5.
Aeschylus spreekt van het groote Yayyaixov der slavernij, het al-
vangend onheil De oude lexicographen identificeeren ten onrechte
yaYYaf^ov en ax-piMTiDe juiste verklaring geeft de scholiast van
Oppianus: het is een stevig kuilnet van dik touw, waarvan de zak
wordt opengehouden door een ijzeren hoepel Aan- een sterken
kabel wordt deze antieke trawl over den zeebodem gesleept: nog
heet ditzelfde vischtuig yayyaPa op Paros en andere eilanden van
den Archipel, yayYaM-i te Cerasus aan de Zuidkust van de Zwarte
Zee® en ganghi aan de Fransche Zuidkust\'quot;. Over een ander vang-
apparaat, dat ook yxyyayLVi genoemd werd, een vischdreg, is reeds
elders gesproken
Van andere netten noemt Plato quot; nog ßp0xoi en rópKoi, Oppianus
xaXii(i(jiaTa, nit^oLi, alt;paipcóvElt;; en Travaypov.
Wanneer Ttdcvaypov niet als epitheton van netten in het algemeen
gebruikt wordt ^ duidt dit woord in den regel wel de cayrfTfi, het
sleepnet, aan 2.
Met xaXü(ji[jiaTa wordt door Aeschylus het kleed aangeduid, waarin
Agamemnon werd gevangen, en dat hij even te voren d(X9(pX75(jTpov
heeft genoemd ]\\IogeUjk was een xaXu[jifi.a dus een werpnet.
De Tcópxo? — de visschers die dit net gebruiken heeten Tropxet?1 —
is misschien hetzelfde als het ydYYafxov, een schrobnet opengehouden
door een ijzeren hoepel. In het epos is Tcópxr)? een metalen ring, die
de pijp van de speerpunt om de schacht klemt
Den naam Tit^a. ® vinden we terug in N. Gr. TieJ^ópoXoi;, een werp-
net. Vanwege zijn vorm wil Apostolides hiermee den ouden ctpaipwv \'
identificeeren
Bpóxo? zou een staand net kunnen zijn, in welks mazen de visch
zich verstrikt, zooals dit b.v. voor makreel gebruikt werd.
Maar dit zijn slechts gissingen, die zeer hachelijk zijn: {xópta 8\'
ai6Xa Tota SoXoppa9é(ov X(va xóXttwv, verklaart Oppianus». Te oor-
deelen naar zijn ordelooze opsomming der verschillende netten,
roept ook bij hem niet iedere naam een klare voorstelUng wakker.
3 — De arme visscher — Bezien we eerst het visschers-
bedrijf op zijn smalst, zooals het door den eenling met of zonder
gezin wordt uitgeoefend, met bedrijfsmiddelen die hem haast niets
kosten.
a — Eenling en gezin — Dikwijls hebben wij in de
voorafgaande bladzijden den Griekschen visscher in zijn eentje aan
den waterkant gevonden. Zonder assistentie hanteert hij hengel,
speer, fuik en net — zoowel het werpnet als het kleine treknet —;
alleen het grootere sleepnet vereischt meerdere handen. Laten wij
dit laatste voorloopig buiten beschouwing, dan kan de Grieksche
visscher, met of zonder boot, in velerlei vorm zijn bedrijf uitoefenen
zonder andere werkkracht dan zijn eigene. Maar, evenals in andere
bedrijven, zoodra vader visscher zonen had, groot genoeg om hem
bij de vangst te helpen, nam hij die natuurlijk mee naar zee. Op
een vaas uit de vijfde eeuw zit een baardige visscher aan den water-
kant te hengelen, terwijl zijn eene jongen in gestrekten pas, met de
manden aan den draagstok over den schouder, de visch naar stad
brengt; een tweede zoon staat nog op zijn vrachtje te wachten
Pelagon deelde zijn vaders ellendig visschersleven Acoetes\' erf-
deel was vaders vak en de zee\'. De zoons van den ouden Kretenser
waren visschers als hijzelf Aan den Euripus troffen Dionysus\'
pleegmoeders een visscher met zijn jongens aan den arbeid Epo-
peus van Icaria en zijn zoon vischten samen, toen zij den heiligen
pompilusvisch molesteerden De zoons van den ouden visscher van
Zacynthus gingen er op hun beurt met het net op uitWanneer
een visscher — die ook niets bezat — zijn jongens boer wilde laten
worden was dat een uitzondering op den regel, dat visscherskinde-
ren visscher werden. Erfelijkheid van het bedrijf wettigt ook het
gebruik der omschrijving ,,de zonen der visschersquot;, waar visschers
bedoeld worden
Wanneer de visscher geen gezin bezat, dan kon hij met een ouden
kameraad hut en vangst en gouden droomen deelen
b— Tijdelijke samenwerking — Dikwijls kwam het
voor, dat meerdere visschers zich aaneensloten tot samenwerking
voor een enkele vangst. Zoo omsingelen bij een drijfjacht op dol-
fijnen een aantal visschers de dieren met hun kano\'s, en drijven ze
door groot lawaai in massa naar het strand, waar ze zonder moeite
afgemaakt wordenEen dergelijke samenwerking schijnt regel
geweest te zijn bij de drukke zwaard visch vangst in de Straat van
Messina. Een groot aantal kleine bootjes, bemand met roeier en
harpoenier, neemt hieraan deel, onder leiding van één gemeen-
schappelijken uitkijkpostquot;. Ook in dc Tyrrheensche Zee en aan de
Zuidkust van Gallië wordt dezelfde visch gevangen door insluiting
met een aantal booten — booten die de gestalte van het wild na-
bootsen gt;3.
In de golf van lasos gaan de visschers \'s nachts gezamenlijk op
jacht met fakkellicht, waarbij dolfijnen als drijvers assisteeren, en
wel zoo, dat ieder bootje zijn eigen socius heeft i. Dergelijke nachte-
Hjke vangsten met dolfijnenhulp, waaraan meerdere booten deel-
nemen en de visch met den drietand wordt buitgemaakt, worden
georganiseerd aan de Noordkust van Euboea Aan de Fransche
Zuidkust was het strandmeer Latera het tooneel van zoo\'n gemeen-
schappelijke visscherij bij daglicht. Door visschers en dolfijnen
werden de mugiles in de netten gejaagd en dan aan den drietand
geregen. De heele bevolking nam vanaf het strand aan het vermaak
deel, door de dolfijnen met luid geschreeuw te roepen en aan te
vuren
Vangsten, waaraan het heele dorp deel kon nemen, onder leiding
van vakkundige visschers (01 Texvlrai twv aXiswv) beschrijft Aelianus
er twee. Rond Actium profiteeren de visschers in den herfst van het
beurtelings rijzen en dalen van het water. Bij laag water worden
groene populierentakken in het zandig strand gestoken, op korten
afstand van elkaar. Wanneer het water komt opzetten, voert het
veel goudbrasems mee. Stroomt het weer terug, dan blijft in plassen
een hoop visch achter, die zich koest houdt uit angst voor de ritse-
lende peppels. Tot kinderen en vrouwen toe helpen bij het inrekenen
van de buit
Even primitief is een andere visscherij. Bij stil weer trekt de be-
volking onder leiding van beroepsvisschers erop uit, om achter in
ondiepe lagunen stevig zand te trappen. In de aldus gevormde kuiltjes
worden na eenigen tijd door de visschers diverse soorten platvisch
gevangen
c — Pauper bij uitstek — Het ellendig bestaan van den
schamelen visscher is een gemeenplaats in de Hellenistische litte-
ratuur Maar ook reeds in klassieken tijd heeft zijn misiire de aan-
dacht getrokken. In het begin der vijfde eeuw was gemeengoed de
Carische parabel van den visscher, die de keus had om te crepeeren
van honger of van kou En de stumperige visschersman was uit-
verkoren om een aanschouwelijk aequivalent te leveren voor liet
oude 7ra9-ü)v Sé te vt^ttio? ëyvw: een visscher pakte steeds zijn vangst
met de hand beet, totdat een stekelige visch hem een venijnigen
prik gaf. Vandaar het spreekwoord: oXisut; 7:X7)Y£ilt;; vouv 9ÓCTet (oÏctei)
Geen welgedekte tafel wacht den ploeger van het natte element
en \'s nachts, als anderen slapen, zwoegt hij
Wel gold voor iederen handwerksman wat de Samische visscher
van zichzelf verklaarde: dat hij niets had om van te leven dan zijn
handen«; en van alle handwerk de opmerking, waarmee de Vis-
schersidylle wordt ingeleid: dat slechts de armoede het ambacht
wekt Maar onder alle ambachten, waartoe de armoede de menschen
dwingt, is er geen, dat met minder bedrijfskapitaal kan worden
gedreven dan dat van den visscher. Desnoods is een snoer met haak
voldoende. Haast heel Anthedon hield zich daarmee in \'t leven«;
Acoetes deed het er meeevenals de oude visscher, dien Diogenes
in de onderwereld interviewde Bezat de visscher een boot, dan
kon die tevens tot woonhuis dienen Een paar riemen krijgt hij
in ruil voor een zoodje visch Een oud gehavend net, dat op het
strand ligt te vergaan, vraagt hij cadeau aan een welvarender collega
De volledige inventaris van een visschersstulp loont de kosten
niet van deurslot of waakhond:
OU xXetS\' ouyl •Dupav lExov. ou xóvaquot; Trdvra Trépiaffa
TauT* èSóxei TiQVot?\' d ylt;*P Ttev^a lt;T(pa? ènfjpsi
Vergelijk met Theocritus* gedetailleerde inventaris de wijepi-
grammen in de Anthologia Palatina, waarin visschers op hun ouden
dag hun heele bedrijfsinstallatie aan een of andere godheid wijden.
Het draait steeds om hengel en toebehooren, vischmandjes, fuik,
werpnet, drietand, riemen, anker en vuursteen In twee epigram-
nien komen er nog de restanten van een zegen bij
Het visschersbestaan gold als de Trxwxixöi; ptoi; bij uitstek. Krasser
dwaasheid laat zich niet denken, dan dat zoo\'n antipode van koning
cn satraap, negentig jaar oud geworden, in de onder^ve^eld nog
treurt om het verloren leven. Zelf teekent hij zijn aardsch verleden:
een schamel bestaan had ik door mijn hengelsnoer, een record armoed-
zaaier K Als moeder Metrotime haar aap van een jongen met zijn
plunje aan flarden ziet, doet hij haar denken aan een Delischen
fuikenzetter, die op zee zijn botte leven shjt Een slaaf informeert
naar het welzijn van een groepje visschers:
Mijn groet aan julhe, stroopers van de zee, schelpenzoekers, hengelaars,
Hongerhjdend menschenras, hoe maak je \'t, hoe kom julhe aan je eind?
en krijgt ten antwoord:
Zooals \'t een visscher past, door honger, dorst en pech
Vader Meniscus zet op het graf van zijn zoon fuik en riem, ter
gedachtenis aan zijn misèreleven
Heele gemeentes sleten zoo hun aardsch bestaan. Pseudo-Dicaear-
chus schildert de bewoners van Anthedon, die haast allen visschers
waren, levend van den haak, van purper- en sponsenvisscherij:
aan wierbegroeid strand en in krotten vergrijsd, verbrand van huid
en mager, met uitgevreten nagels Toen Strabo\'s schip te Gyaros
aanlei, kwam er aan boord een afgevaardigde van het visschersdorp,
die naar den keizer wilde. Om verlichting van den belastingdruk.
De arme visschers hadden honderd vijf tig drachmen te betalen,
terwijl honderd nog te veel was
Geen wonder, dat naast de blijmoedige gelatenheid van de Vis-
schersidylle, de verbittering tegen het harde leven zich uit in Menan-
ders Visschersdrama: Wie den arbeid heeft uitgevonden om den
arme in het leven te houden, heeft veel menschen ongelukkig ge-
maakt; het eenvoudigste zou zijn, dat ieder die zonder kommer
niet kon leven, maar dood ging ^
d — Zelfstandig bedrijf — Het type van den schame-
len visscher, die met hengel, speer, fuik en klein net de zee ontgint,
vertegenwoordigt het bedrijf op zijn smalst. Uit de populariteit van
dit type in htteratuur en kunst blijkt, hoe algemeen deze visscherij
op allerkleinste schaal in de Grieksche wateren geweest is.
Twee vragen zijn nu nog te beantwoorden. Ten eerste: waren
deze visschers vrijen of slaven? En vervolgens: vischten ze voor
eigen rekening of stonden meerdere visschers in dienst van één
ondernemer?
Van slaven, in de kleine visscherij werkzaam, is slechts zelden
sprake. In een van Alciphrons Brieven laat een baasje eenige slaven
voor zijn rekening visschen. Geen zeeanemoon of mossel laat hij
den armen tobbers om hun honger te stillen; visch en kleingeld, alles
gaat naar den baas, die geregeld in persoon het bootje komt door-
snuffelen. Dag en nacht sloven ze. Wanneer hun exploitant ook nog
eischt, dat ze naar sponsen en byssus zullen duiken, is de maat vol
en deserteert een van de flinksten ^ Ook Gripus, de visscher in de
Rudens van Plautus, is slaaf, doch deze verkoopt zijn vangst voor
eigen rekening op de marktMaar buiten deze beide gevallen is er
nergens in de uitgebreide Grieksche visscherslitteratuur — in de
Anthologie, bij Oppianus, Aelianus, Alciphron of elders — eenige
aanwijzing, die ons op het spoor zou kunnen brengen van slaven,
die werkzaam zijn in de kleine visscherij. Wat begrijpelijk is, daar
deze vorm van sla venexploitatie niet loonend kan geweest zijn.
Dikwijls daarentegen blijkt duidelijk, dat de visscher vrij man is.
pe visscher, die door Polycrates aan zijn tafel wordt genoodigd,
is vrij 3. De visschers van Piraeus, Phalerum, Sunium en Geraestus.
die Alciphron laat pressen om dienst te nemen bij de Attische marine,
zijn vrij *. De belastingbetalers van Gyaros zijn vrij Vrij isdebe-
yolkmg van Anthedon, die haast uitsluitend uit kleine visschers
bestaat
pe kleine visschers waren dus voor veruit het grootste gedeelte
vrijen. En wel vrijen, die werkten voor eigen rekening. Dit blijkt al
dadelijk, wanneer we in onze gegevens den visscher steeds naar
Alciphron I 2.
Irnitquot;!^quot;nbsp;in foro palam omnis vendo pro mcis vcnalibus. Een tijd-
K , quot;\'Vl \'^\'P!®.\'^\'quot;®\'quot;\'nbsp;Hufu». had ook slaven, dio voor eigen rcko-
uv5v ..rnbsp;l\'ouTfXio; irapfik twv 4XicuÓvtmv aCrroö SoOXwv TpicoSÓXou -rf.v
^vav TOU ö4k)u (tivtiTO . Ath. VI 274d.
Hcrod. III 42. \' Alciphr. I 14. • p- 112.
eigen goedvinden over zijn vangst zien beschikken; de opbrengst
is zijn eigendom i. Vervolgens bewijst ook het litteraire visschers-
type zijn zelfstandigheid. In dit type heeft de Hellenistische litte-
ratuur met toewijding alle factoren bijeengebracht, die het visschers-
bestaan maken tot een leven van armoe en ontbering 2. Zwaar weegt
hier daarom het argumentum e silentio: nergens is er sprake van,
dat een visscher afhankelijk zou zijn van een ondernemer, die hem
voor een gedeelte van de vruchten van zijn arbeid berooft. Slechts
éénmaal wordt er geklaagd over hardvochtige exploitatie, en dan
zijn slaven er het slachtoffer van, niet vrije visschers®. Ten slotte:
dat de kleine visscher zelfstandig is in zijn armoedig bedrijf is eigen-
lijk vanzelf sprekend. Zoo gering zijn de bedrijfsonkosten — de
uitgaven voor vischtuig, dat hij grootendeels zelf kan maken — dat
dit hem onafhankelijk maakt. Kapitaal, hoe weinig ook, vereischt
zijn primitief bedrijf absoluut niet; geld speelt pas een rol, wanneer
hij zich een grooter sleepnet aan wil schaffen.
Voorloopig de visscherij met een meerpersoons sleepnet buiten
beschouwing latend, mogen we samenvattend besluiten: in Grie-
kenland was in de Oudheid sterk verbreid visscherij op allerkleinste
schaal, gedreven met minimum onkosten door visschers, waarvan
de groote meerderheid vrij was, en die werkten voor eigen rekening
4 — De vissche r-m iddenstander — Er werd door
Grieksche visschers wel gevischt met kleine treknetten, die door
één of twee man gehanteerd werden. Vaker is er evenwel sprake van
grootere sleepnetten. Waar deze gebruikt worden, blijken soms de
bedrijfsmiddelen — netten en boot — het eigendom te zijn van één
man, die zijn bedrijf uitoefent met behulp van vreemde werkkrach-
ten. In vergelijking met den boven geschetsten „armenquot; visscher,
kunnen we dezen nettenbezitter als ,,kleinen middenstanderquot; be-
titelen. Hij moet zelf hard werken voor zijn bestaan, en verhoudt
zich tot den eerstgenoemde als TcévTj«; tot Trrtoyóf;.
Soms verdeelen de visschers onderling het profijt van de vangst,
zonder dat één van hen als bezitter op den voorgrond treedt. Dan
is niet uit te maken, of net en boot het eigendom is van één onder
hen of van allen gezamenlijk.
Ook hier in den regel kleinbedrijf. Wanneer Aelianus de vier
vangmethodes bespreekt, vergelijkt hij de netvisscherij met de
» Zie\'t hoofdstuk: Visch verkoop, p. 129 vv. \' Bunsmann o.e. p. 6 vv. • p. 113.
-ocr page 135-overrompeling van een legerkamp; ze vereischt groote verscheiden-
heid van „bedrijfsmiddelenquot;, en schenkt den visscher welstand^. Deze
woorden wekken den indruk alsof de visscherij met het sleepnet
een kapitaalkrachtig bedrijf was, contrasteerend met de magere
broodwinning van hengel-, speer- of fuikvisscher. Maar in werke-
lijkheid bestaat een zoodanig contrast niet. Dat blijkt al dadelijk,
wanneer Aelianus de vereischte bedrijfsinstallatie inventariseert:
touw en wit en zwart vlas en biezen en kurken en lood en hout en
riemen, enz. Philostratus, sprekend over de tonijnenvangst, waarbij
soms reusachtige netten gebruikt worden, maakt onderscheid: een
klein net volstaat voor wie tevreden is met een klein gedeelte van
de school
De ansjovisvisscherij schijnt uitsluitend kleinbedrijf geweest te
zijn. De vangsten zijn zeer wisselvallig; soms verschijnt de ansjovis
in enorme massa, en vormt dan wel banken, waar schepen op vast
loopen Het komt voor, dat een enkele school {ß6Xo?) vijftig vis-
schersvaartuigen vult Wanneer alle vaten en booten vol zijn,
liggen er nog groote hoopen visch op het strand Deze ongeregelde
massavangsten zijn oorzaak, dat de visch dan zoo goed als te geef
is Want de ansjovis bederft spoedig, doordat ze een groot vocht-
gehalte heeft, en pas in Aristoteles\' tijd zijn de visschers op het idee
gekomen om hun vangst te zouten, waardoor het mogelijk werd ze
te vervoeren Dat de ansjovis niet eerder werd gezouten doet ver-
onderstellen, dat de vangst gelegenheidsbedrijf voor kleine visschers
Was: bij de groote visscherij op scombriden werd dit van oudsher al
gedaan. De ansjovis werd gevangen met het sleepnet®; er werd ge-
vischt met fijnmazige (misschien geïmproviseerde?) netten, die voor
andere visch niet te gebruiken waren Dat te Megara de ansjovis-
visscherij een bedrijf van kleine luiden was, volgt hieniit, dat Posei-
don den philosoof Stilpo, zijn priester, in een droom beloofde, om
\' Acl. NA XI1 -13: xixl |iiv SixTutla TtXouToyópo;, xal loixcv aXilt;Jxo|i£vlt;|) crTpaTortiSM
® p\'^^^fiivoii; alx|iaX(ÓTOis [tioIJ. xal Scïtai \'/(OPÏÏX^^^ TtoixlXïj;.
1 hilostr. lm. I KJ; xal |iixp6v f,pxtae Slxxuov 6t(|) ij^AxpT) xal [iixpiv ttJ; aYéXr;.
^ Opp. Hal. IV 477 vv.; Acl. NA VIII 18.
aÜTwv ï) mixvf) tc xal mjvcx^;; vïj^i? ß6Xo;. xal Tttvn^xovta
«AtóSa; noXXixi;nbsp;tl; ßöXo;. ü; «paoiv ol »aXarroupYol.
^ Opp. 1. c. • Ar. K(i. (544 v.
Arist. All VI 569b 28: 6 8\' ilt;fpb(i 6 étyovo? uypó; èan xal Sia|iivci iXlyov xpivov
TCAo; yotp XtljttTai xeipaX-f) xal ioOaXuol- ttX^iv vüv cöpTOTai toï; aXwüoi jtpóc rit «laxo-
lil^tiv oXilioixévT, yäp ;:xilc (xivci^óvov.
\'^nst. AH VI 569b 7; Opp. Hal. IV 492. • Acl. NA II 22 (corrupt).
zijnentwille den Megarensers een rijke ansjovisvangst te zullen
gevenDit geschenk kon voor den wijsgeer alleen waarde hebben,
wanneer het aan arme visschers ten goede kwam.
Zetten we nu bijeen de gegevens, die ons eenige aanwijzing geven
omtrent den aard van het bedrijf.
Een visscher is blij, wanneer hij door dagelijkschen arbeid in
zijn noodzakelijke levensbehoeften kan voorzien Toch heeft deze
visscher loontrekkende werkkrachten in dienst (toult;; Trap\' èfzol Öt^teu-
ov-alt;;). Wanneer die hem in den steek laten, gelokt door een concur-
rent — die zijn welstand ook niet aan de visch te danken heeft —
met buitensporig hoog loon (Trepiouaia fiicr^tofiaTOJv), zit hij met de
handen in het haar De visscherspatroon blijkt meer verlegen te
zijn om werkkrachten dan zij om hem.
Een andere visscher is eigenaar van boot en CTayi^vr). Op zijn boot
leent hij vier goudstukken bij een geldschieter, om zijn gehavend
net te herstellen. Hij kent ook goede dagen: in een dergelijke periode
heeft hij zijn vrouw eens een gouden ketting gegeven
Een derde visscher neemt een gezelschap fijne jongelui aan boord,
die de vangst mee willen maken. Ook hij schijnt persoonlijk baas
van boot en visscherij te zijn. Doch èn hij, die blij is met zijn bui-
tenkansje, èn zijn beroepsgenooten, die het hem misgunnen, hebben
het niet rijk
Een beperkte mate van welstand verraden ook twee andere ge-
vallen. Een visscher kapittelt zijn vrouw, omdat ze in stad de Oscho-
phoria en Lenaea mee gaat vieren met de rijke Atheensche dames
En een andere visscher wordt op zijn beurt onder handen genomen
door zijn vrouw, een erfdochter van goede familie, omdat hij allerlei
moois, tot goudgeld aan toe, bij een hetaere brengt
De visscher Sosias vischt met een sleepnet en fabriceert zelf visch-
extract (garum) uit het kleingoed dat hij vangt
In bovenstaande gevallen, alle aan de opstelbrieven van Alciphron
ontleend, hebben we te doen met den kleinen middenstander, den
visscher die bezitter is van boot en sleepnet en deze zelf exploiteert.
Eenmaal blijkt deze vrijen in loondienst te hebben. Hoe hij het
overigens klaarspeelt, zeggen onze gegevens niet. Waarschijnlijk in
den regel wel met behulp van vrije medewerkers. Want van slaven
zal bij de kleine visscherij weinig gebruik zijn gemaakt. Vischvangst
is een seizoenbedrijf, en wat moest de visscher buiten den vischtijd
met slaven aanvangen? Ook in Palestina werden in Christus\' tijd
in het visscherij bedrijf wel gehuurde krachten ([iict^cotoO gebruikt
Daarnaast komt het meermalen voor, dat er niet voor rekening
van één enkelen persoon wordt gevischt, maar dat alle visschers,
die aan de vangst deelnemen, gezamenlijk beschikken over de op-
brengst.
Meerdere gezinshoofden gaan met één boot en net uit visschen.
Zij verkoopen de vangst, zoodra zij aan wal zijn, aan wederverkoo-
pers, en nemen het kleingoed mee naar huis voor vrouw en kinderen
Een aantal visschers sluit met hun net een kleine baai af, nadat
de tonijnenwacht (oxoTritopó?) ^ zijn roep heeft laten hooren. De
hij sch is te zwaar voor hen, en zij roepen enkele lieden die in de
buurt zijn te hulp, met de belofte, hun aandeel te zullen geven in
de vangst. Uit het meervoudig èxaXouncv blijkt, dat het initiatief
uitgaat van de visschers gezamenlijk, die ook op eigen gezag hun
helpers tot aandeelhouders in de vangst (fjiEpÏTai) maken Zoo dee-
len dc twee visschers van Theocritus geregeld met elkaar ((iep[j;ovTai
TT^jv (ïypav) Een vast compagnonschap vinden we ook bij het twee-
tal, dat rond de Chehdonische eilanden (Zuidkust van Klein-Azië)
met dc haak den schichtigen anthias vangt. Een van de twee, die
oneenigheid had gekregen met zijn compagnon (socius) had den
moeizaam getemden lok visch heimelijk weggevangen, cn zoodoende
\' Ev. .Mare. I 19 v. Een nctvisschcr vischt met zijn twee zoons en uioOutoI.
I Alciphr. II.nbsp;\'
\' tKiwoox/jTTo;: Arist. AH IV 537a 19; I\'hit. soll. an. 29; Opp. Hal. 111 638;
Suiclas; - oxoTTÓ;: Polyb. XXXIV 3 (voor zwaardvisch); Ael. NA XV 5; -
^OTTiwpó;: Alciphr. 1 20. 1; Philostr. lm. I 13. Dc post heet: Ouwookottcïov:
1 nnn quot; ^ ^ P- V 2. 8 p. 225; XVII 3. 16 p. 834; - oxoTdj: Ditt. Syll.\'
»000 passim (Cos); Strabo XI 2. 4 p, 494; - oxoTrii: Ael. NA XV 5. Dc handc-
|gt;quot;g: Ouwoerxorrtïv: Ar. Eq. 313; - oxoTriiCtoOai = Theocr. III 26; -oxonii^tiv:
riaquot;\'nbsp;^nbsp;(Callipolis); - oxomwpeïoOai: Philostr. lm.
r»nbsp;Inbsp;twv trxtjalov tivi? èxoxoütuv jiepltac 4:ro9!xvcïv inxyycxxóiicvoi,
. «ï^^poivto fji^Tv xal auiiTcovfoaicv. Cf. Poll. VIII 136: ol uèv Stavc-jióucvoi ....
ficpiTai. en Suid. a. v.nbsp;i-nbsp;!* t*
• Theocr. XXI 31.
-ocr page 138-het werk gesaboteerd. In rechte vervolgd, werd hij veroordeeld tot
schadevergoeding i.
Een aantal visschers offeren gezamenlijk een bescheiden dank-
gave aan Priapus voor een voorspoedige tonijnen vangst Zoo zul-
len zij ook het voordeel gezamenlijk verdeeld hebben, dat het net
hun heeft opgeleverd. In een gefingeerd grafepigram van Leonidas
van Tarente (derde eeuw v. Chr.) voor een netvisscher heet het,
dat niet zijn Idnderen of zijn vrouw, maar zijn gezamenlijke mede-
werkers (cruvepyaTtvT)? tx^ßoXwv ^lacro!;) voor het graf hebben ge-
zorgd Ook onder dezen ö^taCTo; heeft men niets anders te verstaan
dan een groep visschers, die geregeld samenwerkten met eenzelfde
net
In het verhaal van den gouden drievoet der Zeven Wijzen, die
door visschers van Cos of Milete in een sleepnet werd opgehaald,
is steeds sprake van visschers in het meervoud, die hun vangst nog
voor ze zichtbaar is verkoopen Pythagoras kocht meermalen van
visschers een net vol visch, die ze zoo juist aan wal gesleept hadden
en Koiranos van Milete of Paros kocht dolfijnen vrij, die tezamen met
andere visch door visschers in een sleepnet waren gevangen Deze
legenden schijnen uit te gaan van de gedachte, dat de visschers ge-
zamenlijk beschikten over hun vangst. Ze stonden dus niet in loon-
dienst, maar deelden de opbrengst als (ieptxai.
Daarbij heeft men twee dingen in het oog te houden. Van den
eenen kant: verdeeling van de vangst onder de medewerkers sluit
niet in, dat zij de gemeenschappelijke bezitters zijn der bedrijfs-
middelen. Eenmaal komen buitenstaanders in aanmerking als (jtepZ-
Tai: hun arbeidsprestatie wordt vergoed met aandeel in de vangst.
Van den anderen kant: het feit, dat de bedrijfsmiddelen eigendom
zijn van één persoon, sluit niet uit, dat ook in dat geval de mede-
werkers geheel of gedeeltelijk geloond worden met een aandeel in
de opbrengst der visscherij. Eenmaal is er sprake van thj-rcóovxEi;,
die een vast loon schijnen te ontvangen.
\' Plin. NH IX 182, bron Mucianus. Cf. Kadcliffc p. 233. • Anth. Pal. VI 33.
» Anth. Pal. VII 295: «rijjxa Si toöt\' oij raïSc? è9:^p|xooav, ous\' 6|i6xcxtpoi; / iXXdt
CTuvcpYaTtvTj? lxlt;H)ß0Xa)v ötaoo;. Cf. A. P. VII 693 (voor ccn hengelaar, van jon-
geren datum): x^oav 8i (x\' fioao? fjV ouvcpYTjTTj;.
♦nbsp;Poland, Vcreinsw. p. 126 n. spreekt van: einen Kultvcrcin (Olaoo;) von Pischcrn
aus älterer Zeit. — Welnee I het woord Oiaao? heeft hier even weinig technischen
zin als (6 twv iXiéav) S^pio; bij Philostr. lm. I 13.
•nbsp;Val. Max. IV 1, 7; Plut. Solon 4; Diog. Laört. 1 28. • Plut. Mor. 91c; Apul.
Apol. 31. \' Phylarchus FHG 1 340; Plut. soll. an. 36; Acl. NA VllI 3.
Het gebruik van den term [xepirat bewijst, dat ook het antieke
visscherij bedrijf het participatiestelsel kende. Dit systeem, dat den
arbeider geheel of gedeeltelijk loont met een vast aandeel in de winst,
is tot op den huidigen dag bij vele visscherijen regel gebleven
Bij gebrek aan gegevens uit de Oudheid is het interessant om te
zien, op welke wijze Grieksche visschers op Thera in het begin dezer
eeuw hun vangst verdeelden
De visscherij op Thera (in hoofdzaak werden er harders gevan-
gen) was tegen het jaar 1900 hard achteruitgeloopen door het gebruik
van dynamiet, dat het vischbroed vernietigt. In het dorp Messagonia
werd nog gevischt met één klein sleepnet (Tparra), dat voor \'/j eigen-
dom was van een Messagoniër en voor van iemand uit het na-
burige Messaria. Bij de vangst blijven de eigenaars thuis. De schipper
(xapapoxupi]«;), die blijvend het commando voert over de Tparra,
heeft onder zich een axoiva? („Seilordnerquot;), een poXu[iia(mQlt;; (de
man, die zorgen moet, dat bij het inhalen het met lood, póXufio?,
bezwaarde net niet vastraakt), een (iiXyjtt]?, die als wekker fungeert
(voor het invallen van den morgenschemer wordt uitgevaren), en
zes roeiers. Tezamen heeten ze ol rparrapiSoi.
De vangst, in buitengewoon gunstige gevallen 100 okka, wordt
door den gezagvoerder verdeeld. Eén derde komt aan de rparra,
d. w. z. de beide eigenaars van het net, die dus resp. V» en krijgen.
Van de resteerende \'/a ontvangen de vier voormannen ieder één
9ouxr€ia (zooveel als met twee handen gepakt kan worden) als
(eereloon, y^P«?)» en ieder van de roeiers krijgt 9ouxT£ia
(± 10 kleine vischjes) als (icpSixó. Daarna wordt de rest gelijk op
Verdeeld. Is de vangst erg zuinig, dan worden de visschen geteld.
Een primitiever wijze om de winst van een bedrijf te verdeelen
|s niet denkbaar. Gegeven het taaie conservatisme van den visscher
m het algemeen—waarvoor getuigt het hardnekkig viisthouden aan het
oude participaticstelsel elders\' —cn van den Griekschen visscher in
liet bizonder — wat blijkt uit het voortleven van antieke visch-
methodes ^ — is het zeer wel mogelijk, dat in de Oudheid het profijt
bij de netvisscherij in denzelfden geest werd verdeeld als nu nog
op Thera.
5— Grootbedrijf — Griekenland voerde groote hoeveel-
heden visch in van elders. De visscherij in de Grieksche zee was
van geringe beteekenis vergeleken met de enorme vangsten van deze
exportgebieden: naast Sicihë en Italië op de eerste plaats de beide
monden van de Middellandsche Zee: de Straat van Gibraltar met
de aangrenzende Oceaankust, en Hellespont-Propontis-Bosporus met
daarop aansluitend de Zwarte Zee. De regelmatige verschijning van
ontzaglijke scholen tonijn en makreel en (aan de Noordkust van de
Zwarte Zee) steur, had aan deze kusten een visscherijbedrijf met
conservenindustrie in het leven geroepen van wereldbeteekenis.
Hier waren de voorwaarden aanwezig voor de ontwikkeling van een
kapitaalkrachtiger bedrijf, zooals we dat rond het eigenlijke Grie-
kenland niet hebben kunnen ontdekken.
Duidelijk stelt Philostratus, wanneer hij over de tonijnenvangst
in den Bosporus spreekt, tweeërlei bedrijf tegenover elkaar. Vele
manieren zijn er om deze visch te vangen: van speer, vergif of kleine
netten maken zij gebruik, die tevreden zijn met een klein gedeelte
van de school. Tegenover deze visscherij in het klein staat als veel
productiever bedrijf de insluiting met een diep, gesloten net, door
een groot aantal visschers in meerdere booten bediend volgens de
commando\'s van den tonijnenwacht, die op het land in een hoogen
mast de bewegingen der visch bespiedt. Dit bedrijf levert schitte-
rende vangsten, die den leider der visscherij rijk maken Minder
juist noemt Aelianus de visscherij met het net in het algemeen rijk-
domschenkend, ze onderscheidend van de vangst met ander tuig
Ontzaglijk groote netten werden gebruikt Hoe, leert een beschrij-
ving, die Aeüanus geeft van de tonijnenvangst aan de Zuidkust
van de Zwarte Zee, in het gebied van Heraclea, Tieum en Ama-
stris. De uitkijk heeft post gevat op een stellage, bestaande uit
twee hooge masten door talrijke dwarslatten verbonden. Het zeer
groote net (SixTua TrpofjiTQXKj) is verdeeld over vijf booten ieder met
twaalf roeiers bemand. Zoodra de uitkijk het sein geeft, maken de
visschers het lange touw van het eene uiteinde van het net vast
aan een der beide masten. Dan steken de vijf booten in zee, in één
lijn oproeiend, en werpen de een na den ander hun deel van het net
uit; zijn de tonijnen omsingeld, dan is pas de vijfde boot aan de
beurt, die met het laatste gedeelte den kring door kustlijn en net
gevormd moet sluiten. Dan wordt het net aan de beide kabels aan
land getrokken Soms is de vangst zoo overweldigend, dat de vis-
schers zich genoodzaakt zien een deel van de visch weer te laten
ontsnappen
In den regel schijnt de tonijnenvangst, op grooter of kleiner schaal,
te hebben plaats gehad op de wijze zooals Aelianus die beschrijft,
met de «rayiQvrj dus Behalve dit kringnet, waarmee nog steeds
gevischt wordt, b.v. aan de Adriatische kust en in Zuid-Frankrijk,
wordt tegenwoordig in het Westen van de Middellandsche Zee, waar
de vangsten het grootst zijn, een andere vorm van tonnara gebruikt.
Dit is een staand net, dat stevig verankerd wordt, en niet van zijn
plaats komt. Het is in zijn geheel soms een paar K.M. lang, doordat
twee reusachtige netvleugels de visch leiden naar het middenge-
deelte, dat bestaat uit meerdere kamers die een suite vormen (aan de
kust van Sardinië wel 7—9) die door afsluitbare openingen met
elkaar in verbinding staan. Alleen de laatste kamer, de camera di
morte, heeft een bodem, en is van extra zwaar materiaal. Wanneer
na enkele dagen de buit groot genoeg is, wordt de visch in de camera
di morte gedreven, cn terwijl deze geleidelijk wordt omhooggetrok-
ken, maakt men de tonijnen af en hijscht ze stuk voor stuk aan
boord
Waarschijnlijk heeft ook de Oudheid reeds deze geweldige ton-
nare gekend. Oppianus schijnt ze te beschrijven, wanneer hij spreekt
van netten, die als een stad in zee staan: poortwachters heeft het
net en poorten; en binnenplaatsen Met die „poortwachtersquot; moet
^nj de netvleugels (It. code) van de tonnara bedoelen. Ook Manilius
^hijnt dit net op het oog te hebben, wanneer hij zegt, dat de vis-
schers door het uitzetten van netten de zee in vakken verdeelen
(want een twintigtal regels verder spreekt hij over de omsingehng
met de sagena) ook het wachten op steeds nieuwe scharen, wat
de visschers noodzaakt voortdurend de wacht te houden bij hun
netten, laat zich het best verstaan van de vaste tonnara, die gedu-
rende enkele dagen in het water blijft 2. Mogehjk zal men ook aan deze
tonnare moeten denken, wanneer het heet, dat Italiërs en Sicihërs
de tonijnen vangst xy)T£ia ® noemen en het terrein, waar ze de groote
netten en verdere benoodigdheden bewaren, x7)To9Tr)peta (cetaria)
Wat het aantal visschers betreft, die bij dit grootbedrijf in touw
kunnen zijn, Aehanus mobiliseert voor de tonijnen vangst aan de
Zuidkust van de Zwarte Zee meer dan zestig man, en vijf booten
Philostratus zet bij de visscherij in den Bosporus een ,,volk van vis-
schersquot; aan het werk, in meerdere booten
Rijkdom heeft van de vangst alleen de leider (0 -fiYepioóv) te wachten.
Dat wil zeggen, dat hier één man leider van het bedrijf en tevens
eigenaar van de kostbare bedrijfsmiddelen is. Ook van zijn arbeids-
krachten? M. a. w. zijn de visschers die in zijn dienst staan, slaven
of vrije arbeiders? Naar analogie van andere grootere bedrijven is te
verwachten: grootendeels slaven ^ In het onderhavige geval schijnt
dit inderdaad zoo te zijn. Want in Philostratus\' schildering krijgt wie
lijn trekt een mep, waarschijnlijk van een vrijen gezagvoerder: 6 Sè
7ra(et xèv (ji-J) èpérTovTa. Waar klappen vallen, daar komen ze neer op
slavenruggen; vandaar de naïeve etymologie: xatt; Sè ó SouXo; , dcTiè
Tou naltü
Van visscherij slaven te Byzantium is vaker sprake. De vader van
den rhetor Marcus van Byzantium, een tijdgenoot van keizer Hadria-
nus, had een troep slaven te Hieron aan den Bosporus, die daar als
visschers werkzaam waren Zooeven hebben we den eigenaar van het
bedrijf persoonlijk de vangst zien leiden. Maar de vader van Marcus
behoorde tot den oudsten adel van de stad: hij stamde af van den
stichter Byzas; van dezen hoogwelgeboren visscherij reeder is het moei-
lijk aan te nemen, dat hij in eigen persoon met zijn slaven aan een
zoo bij uitstek plebejisch bedrijf heeft deelgenomen.
Dat ook al eerder, in de derde eeuw v. Chr., in het visscherijbedrijf
te Byzantium in grooten omvang slaven geëxploiteerd werden, blijkt
uit Polybius\' motiveering van de belangstelling der Byzantiërs voor
Hiëron®. Hiëron lag bij de Noordelijke uitmonding van den Bosporus,
op den Aziatischen oever. Korten tijd voordat koning Prusias het hun
weer ontnam (± 221 v. Chr.), hadden de Byzantiërs Hiëron gekocht
voor een groote som geld, om zijn gunstige ligging, ßouX0(xevoi (XTfjSefxCav
dq3op(i\'J)v (jLTjSevl xaraXiTreiv
{JL ï) T E xaxa Twv zl(; t6v FIÓvtov TiXeóvTtov è(X7c6pwv
[Ji \'IQ t e TTCpl Tou? SouXou; xal xd«; auxT)? ttj? S^aXaacnr)? èpyaata«;.
Hiëron was dus een geschikte operatiebasis, vanwaaruit de koop-
lieden die naar den Pontus voeren konden lastig gevallen worden, en
vanwaaruit men vat kon krijgen op de slaven, die werkzaam waren
in het visscherijbedrijf. Twee categorieën worden door |jiy)te____(jnrjTe
naast elkaar gesteld: de vertegenwoordigers der beide bedrijven, waar-
aan Byzantium zijn rijkdom dankte. Al worden in Hellenistischen tijd
xaxd en 7tep[ als synonieme praeposities gebruiktzoo lijkt het mij
toch waarschijnlijk, dat Polybius hier onderscheid maakt tusschen
xard: vijandige maatregelen tegenover de kooplieden, en het neutrale
Tcept: maatregelen in verband met de visscherij-slaven, die konden
deserteeren (als de visscher bij Alciphron) * en dan een toevluchtsoord
zouden hebben te Hiëron.
O — Visse herscompagnieën — Een goed rendeerend
visscherijbedrijf, zooals Philostratus cn Aelianus het beschrijven, ver-
eischt aanmerkelijk kapitaal voor aankoop en onderhoud van netten,
booten en menschelijke arbeidskrachten. Daarbij komt dan nog, wan-
neer de visschers zelf hun vangst verwerken \\ de hiervoor vereischte
installatie 2. Bovendien, wanneer men zekerheid wilde hebben zijn
kapitaal productief te kunnen maken, was bezit of pacht van visch-
water gewenscht, te meer daar zeer vaak de vruchtbaarste vischgron-
den tot de domeinen van den staat behoorden, door wien ze in pacht ge-
geven werden
Vandaar dat naast een bedrijf, dat voor rekening van één enkelen
reeder werd gedreven, het ook voorkomt, dat meerdere visschers
zich vereenigden om samen te werken voor gemeenschappelijk risico.
Een dergelijke visscherscompagnie wijdt (mogehjk in de 2e eeuw
na Chr.) te Callipohs een rehef, waarop Priapus, naast hem een altaar
met een visch, en aan zijn andere zijde een dolfijn en een thyrsus 1.
De dedicanten zijn: ol Six-ruapx\'^^cravTs? xal TsXcovocpx^iCTavTe!; èv tw
NeiXaCcp
apxtovouvTO!;,nbsp;1 naam.
SixTuapxouvTtov,nbsp;ö namen.
CTXOTtta^ÓVTCOV,nbsp;2 ,,
(pEXXoxaXaCTTouvTO?, 1 naam.
èlt;p7)fiepsu0VT0lt;;,nbsp;1 ,,
XE[jipapxoiivT(ijv,nbsp;5 namen.
Ten slotte: auwaÜTat.
Het afgetreden bestuur der compagnie wijdt, waarschijnhjk aan
Priapus, een exvoto in vereeniging met de gezamenlijke leden (ouwau-
Tai). De voorstelling van het wijgeschenk wijst op het visschersbedrijf,
Priapus is een populaire helper bij de vangst en de titulatuur der
bestuursleden laat geen twijfel aangaande het bedrijf dat de vereeni-
ging uitoefent:
dpxuvwv (apxwvY);) is de hoofdpachter®;
SixTuapxouvTEi;, de netbazen;
oxoTTia^ovTE?, \' de uitkijkposten\';
xupEpvSvTE^,nbsp;de stuurlieden;
1nbsp;nbsp;De tweetalige inscr. Ditt. OGIS 480 vertaalt het met promagister; zijn mede-
pachters heeten gezamenlijk |i£toxoi. Wilcken, Ostraka I p. 538.
\' Zie p. 117 n. 3.
-ocr page 145-«peXXoxoXaCTTojv, de kurklichter \';
È(p7)[i.epeua)v,nbsp;de secretaris-penningmeester(?)
avTiYpa(pó(xevo!;, de controleur®;
XeixpapxouvTEi;,nbsp;de bootslieden.
Hierbij valt op te merken:
de hoofdpachter is tevens nummer één van de bootsheden;
twee van de netbazen zijn tevens uitkijkpost;
één van de stuurlieden is tegelijk controleur.
En verder: onder de achttien namen van functionarissen komt ne-
gen maal de familienaam Avius voor. Onder deze Avii is de hoofd-
pachter P. Avius Lysimachus met twee zoons vijf maal vertegenwoor-
digd; P. Avius Bithys met één zoon drie maal. Het zal wel niet toe-
vallig zijn, dat een zoon van den man, die blijkbaar het meeste geld
in het bedrijf heeft gestoken, den post van controleur bekleedt.
Voor gezamenlijke rekening drijft deze compagnie, waarvan de voor-
aanstaande leden grootendeels met elkaar verwant zijn, visscherij.
Merkwaardig is, dat ook deze visschers van den Hellespont, blijkens
het aantal der netbazen en bootslieden, visschen met een net dat over
vijf booten verdeeld is. Het schijnt, dat Aelianus\' beschrijving van de
tonijnenvangst 1 inderdaad typisch is voor de groote visscherij rond de
zeeëngten, die Aegaeïsche en Zwarte Zee verbinden. De talrijke be-
manning der vijf booten — volgens Aeliatms zestig roeiers — vinden
we in onze inscriptie terug in de ouwauTai. Waar een grooter aantal
visschers zich vereenigen, zooals hier het geval is, is het twijfelachtig,
of het slavenelement sterk vertegenwoordigd is onder de werkkrach-
ten.
Maar behalve dat zij ter vischvangst gaat, heeft deze compagnie
iets gepacht. En wel niet zonder meer het recht om uitsluitend te
mogen visschen aan een bepaalde kuststrook. Daartegen pleit het
woord TcXtovapxVavTt«;. Ze zijn TtXtivai, belastingpachters. Het meest
Voor de hand ligt: deze vereeniging heeft van rijk of gemeente ge-
pacht een recht, geheven op dc visscherij. Zelf visschers zijnde, hebben
ze zoodoende aandeel in de vangst hunner concurrenten. Zoo hadden
op Cos meerdere personen gezamenlijk van den staat gepacht de ver-
goedmg, die betaald moest worden voor het gebruik van een vischpost,
die staatseigendom was
Het locaal van de Callipohtaansche compagnie heet to NciXatov,
is aan den vischrijken Nijl gewijd. Hun devotie voor Egyptische god-
heden deelen ze met de ambtenaren van het visscherij belastingkantoor
te Ephese, waar een dame een Isisbeeld laat plaatsen
Als analoog met de inscriptie van Callipolis herkent Mordtmann\'
de volgende wanhopig fragmentarische van Parium: [ol........apxJ-
TgaavTEi; êv Opou........ [crxoTrJta^óvxcov........ Parium had drukke
visscherij, vooral op den colias, een makreel.
Minder klaar uitgesproken dan te Callipohs is het karakter eener
compagnie te Cyzicus Deze inscriptie is een paar eeuwen ouder; Po-
land dateert ze in de eerste eeuw v. Chr. ^
De vereeniging wijdt een relief, waarop Cybele en Apollo zijn afge-
beeld, aan Poseidon en Aphrodite Pontia als dankoffer. De dedicanten
zijn:
apx^vv)?,nbsp;2 namen.
inl TOU xpi^llAaTiarfjiou,nbsp;2 ,,
De namen zijn alle Grieksch. Er zijn geen sporen van familiebetrek-
king tusschen de pachters onderling.
Uit het karakter der geadresseerde goden is wel met zekerheid op te
maken, dat het ook hier betreft een vereeniging, wier bron van in-
komsten de zee is. Wat hebben ze gepacht ? Een of ander recht met
betrekking tot zeevaart of visscherij. Cyzicus had drukke tonijnen-
vangst, en de tonijn was er het stadswapen.
Als apxtóvif)lt;; treden hier twee personen op. M£toxoi zijn de overige
leden der societas, die hun geld en hun arbeid in de onderneming heb-
ben gestoken «.Wanneer ook deze compagnie uit visschers zou bestaan,
dan zullen zij onder elkaar dezelfde functies verdeeld hebben, die te
Callipolis met name genoemd zijn. Met êttI tou xp\'^fxaticrti.ou worden de
personen aangeduid, die voor de administratie te zorgen hebben Ze
correspondeeren op den l97)[ji,speutov en den avTiypa^ópievo!; van Calli-
polis. Daar zij voor de (jlétoxoi worden genoemd, zullen zij ook wel fi-
nancieel bij de pacht betrokken zijn geweest. DeèTraycoyot mogelijk niet.
Een gissing omtrent hun werkzaamheden te wagen, is te hachelijk.
7 — Visschersvereenigingen — Poland constateert, dat
bij vereenigingen van beroepsgenooten opvallend zelden voorkomen
bestuursfuncties, wier benaming ontleend is aan het ambacht. Als
uitzondering wijst hij op de vereeniging van Callipohs ^
Dit is echter geen uitzondering. Poland stelt hier ongelijksoortige
grootheden op één lijn.
Eenerzijds bestaan er ,,gildenquot;, die zooals nu en dan uitdrukkelijk
in hun titel gezegd wordt, alle ambachtsgenooten van eenzelfde ge-
meente omvatten 2.
Anderzijds ontmoeten we te Callipohs, te Parium en mogelijk ook te
Cyzicus vrije verbindingen van een aantal visschers, wier doel is
gezamenlijke uitoefening van hun bedrijf en pacht van een of ander
visscherij recht. Deze onderscheiding wordt, wat de vereeniging van
Cyzicus betreft, nog bevestigd, doordat ze (ook door Poland) in de
eerste eeuw voor Chr. wordt gesteld. Nu schieten de ,,gildenquot; pas in
den keizertijd als paddestoelen uit den grond; slechts te Sidon is 47
v. Chr. een bond van zwaardvegers gesignaleerd
Wat ,,gildenquot; van visschers betreft, vereenigingen van alle beroeps-
genooten, die vinden we in den keizertijd:
te Cyzicus: tö ispcóxaTov ouvéSpiov tcüv aXiéwv, in verband met graf-
bescherming
te Odessus (nu Varna): de ö-uvetrai quot;Ep(xavTO? ol uepl tóv lepéa *E-
7rTaÊxev{gt;ov\'AcnaTiKou,tonijnenvisschers (agt;uvvlTai), die een relief wijden
te Smyrna: een ouvepyacrta xupro^óXcov
te Milete: ó otóXoi; tc5v awxvjvoxevttov, die een huldigingsdecreet uit-
vaardigt ^
De ,,gildenquot; blijken sterk gespeciahseerd te zijn. Te Smyma zijn de
fuikvisschers afzonderlijk georganiseerd, te Milete zelfs de solenstekers
Voor hun doen en laten, zie Poland. Misschien krijgen we een glimp
te zien van het vereenigingsleven der visschers bij Aelianus. De strom-
boi (allerlei spiraalvormige zeeslakken) hebben een koning, den groot-
ste en mooiste uit hun midden. Dien te vangen beteekent geluk; zelfs
wie hem ziet vangen, zal een buitenkansje hebben. Wie te Byzantium
den koning ving, kreeg van ieder van zijn medevisschers een drach-
me Dat ziet er uit als een van de vermakelijkheden op een ver-
eenigingsfeest van Byzantische CTpojxpoO^ïipai.
quot; Ael. NA. VII 32.
-ocr page 149-V - VISCHVERKOOP
1 - Vervoer van versche visch — Een warm kli-
maat, geen snelvervoer, geen ijs: versche visch was een artikel, dat in
de Oudheid onmogelijk op eenigszins grooter schaal kon verhandeld
worden. Het was voor den visscher zaak, zijn vangst zoo vlug mo-
gelijk aan den man te brengen. Op een roodfigurige pelike ^ uit het
midden der vijfde eeuw zit een baardige visscher vanaf een rots te
hengelen. Een jongen verwijdert zich in gestrekten pas, op den schou-
der den draagstok (aatXXa) met twee manden (cpépvia, crcuptSei;) waar-
in hij vaders vangst wegbrengt. Een tweede jongen staat nog op een
vrachtje te wachten.
Diep het binnenland in werd de versche zeevisch op deze wijze
soms vervoerd. Rond 500 won een athleet te Olympia, die over zich-
zelf meedeelt:
Trpócj^e [ièv dyif* wfioic7tv ë^cov xpa/etav ÄcriXXav
Lx^ü? è^ quot;Apyout; è? Teyéav ëtpspov
Met het ruwe draaghout op den nek had deze kampioen in vroeger
dagen visch van de Argolische golf naar Tegea gebracht, hemelsbreed
een dikke dertig K.M.
In een verzameling wonderverhalen uit Epidaurus * — de inscriptie
wordt gedateerd in de tweede helft der vierde eeuw — is sprake van
een dergelijken vischdrager, Lx^uo(pó[po(;], Amphimnastos. Ook hij
bracht visch naar Arcadië ® en kwam te Tegea. Zijn woonplaats wordt
niet genoemd, mogelijk is het Epidaurus. De deugniet had aan
Asclepius de opbrengst van zijn waar beloofd, maar den god bedrogen,
en werd daarvoor aan den lijve gestraft. Uit zijn gelofte blijkt, dat hij
voor eigen rekening handel dreef. Tot den langen marsch werden de
Ix^^uocpópoi gelokt door de hooge prijzen, die ze te Tegea konden maken.
Want voor een Arcadischen binnenlander was versche zeevisch zoo\'n
zeldzaamheid, dat hij zijn vingers al aflikte voor een allereenvoudigst
toebereid vischschoteltje
Bij Alciphron lezen we eens van vischkoopers (cnj^clivai), die aan het
strand van Phalerum komen en den visschers hun vangst afkoopen.
Dan haasten ze zich met het draaghout over den schouder stad-
waarts
2— Verkoop door visscher — Hoe brengt de visscher
zijn waar aan den man ? Ofwel verbruiker of wederverkooper komen
naar het strand om hun voorraad in te slaan; ofwel de visscher brengt
den verbruiker de visch aan huis; ofwel hij gaat met zijn vangst naar
de markt.
a — Verbruiker of wederverkooper op het
strand — Als Gripus, de visscher uit Plautus\' Rudens, den slaaf
Trachaho aan den zeekant ziet, meent hij, dat die een zoodje visch
komt inslaan Een epigram van Phanias, wiens datum schommelt
tusschen derde en eerste eeuw v. Chr., laat een vischliefhebber \'s mor-
gens vroeg aan het strand komen, om inkoopen te doen Een troepje
slaven als visschers werkzaam leveren bij hun baas de visch af en het
kleingeld, natuurlijk de opbrengst van wat ze reeds dadelijk aan den
waterkant van de hand hebben kunnen doen De bovengenoemde
èij^tóvai zijn wederverkoopers, die op het strand hun voorraad opdoen;
daar zullen ook de lx^uo9Ópoi de waar versch en uit de eerste hand zijn
komen halen. Ook speculatieve koop van een nog niet opgehaald net is
misschien geen ongewone transactie geweest
b— Visscher aan huis — Op Naxos komt in de zesde
eeuw een visscher met zijn waar bij de welgestelden, die over het
platteland verspreid wonen, aan huisAtheensche lekkerbekken
lieten zich in de vierde eeuw de versche visch thuis bezorgen Er
wordt geklaagd, dat Maton de visschers heeft gekaapt en Diogeiton ze
allen heeft bepraat, om hun vangst bij hem te brengen, met het ge-
\' Menander III 132, 8 K.
\' Alciphr. I 1, 4: eiamp;üi; o5v èt^icövai TrXrjCTtov, xal Ta; dcolXXa; èiiwfxtou; (iveXó[jievoi xal
Ta; éxaT^pcoöev OTRjptSa; è^apTTjaavTe; xal UTrèp auTwv xaxapaXóvTe; TapyiSpiov,
amp;ffTuS\' Èx «taXiQptov Y)7reCY0VT0.
» Rud. 941 vv. « Anth. Pal. VI 304. » Alciphr. I 2. 2: ó SeaKÓTY); Sè cruXXéyei.
xal Toü; Ij^Ma; xal Ta xspfxaTa. \' p. 118 n. 5. \' Aristot. FHG II 155.
\' Plato I 608 K: ê^ióvTi yap /aXieü; d7r/]VTT)cev (pépwv (xoi xeoTpéa;. Menander III
204 K: ó TTpooKbv yépwv dXieó;, Trap \' oü tó 9épviov____èTrpiifxeó^a.
volg dat de markt leeg is Alciphron laat een Attischen visscher aan
een parasiet ora zijn voorspraak verzoeken: hij zou graag geïntrodu-
ceerd willen worden bij één of twee rijkaards, om hun vaste leveran-
cier te worden. Dat brengt hem\', den visscher, tweeërlei voordeel: een
extratje van zijn begunstigers op Dionysia en Apaturia, èn hij is van
de dagelijksche plagerijen der marktmeesters af In Longus\' Herders-
roman brengen Lesbische visschers per boot hun pasgevangen visch
naar stad aan een rijken klantZooals blijkt, is door den visscher aan
huis bediend te worden een weelde, die uitsluitend rijke lieden zich
veroorloven. In den regel zullen zij wel hun vaste leveranciers gehad
hebben. Mogelijk aspireerde ook de visscher van Samos naar een hof-
leverancierschap In een laten roman heeft een visscher een vetten
klant aan een piratenschip
c_ Visscher naar de markt— Maar dat de consument
naar het strand kwam of dat de visscher aan huis leverde, is uitzonde-
ring. Bij de bespreking van het vischverbruik is reeds gebleken, dat
in den regel de koopers naar de markt kwamen om zich van een maal-
tje visch te voorzien Dezen regel bevestigt ook de context der
zoo juist geciteerde uitzonderingen. Maton en Diogeiton zijn schuld,
dat er op de markt geen visch meer te krijgen is, een euvel zoo ernstig,
dat de overheid dient in te grijpen. Wanneer de handelaars hem niet
reeds aan de haven zijn tegemoet gekomen, brengt de visscher zelf
zijn vangst op de markt. De Samische visscher is gewoon ze daar te
brengen; Gripus verkoopt er zijn visch; evenzoo de visscher die den
Kiaplooper om een aanbeveling vraagt; nog een tweede visscher van
Alciphron komt met zijn waar te Athene op de markt i.
3— Verkoop door vischboer — Toch is het gewoon-
lijk niet de visscher, bij wien de verbruiker op de markt zijn visch in-
slaat. Tusschen beiden schuift zich als schakel de handelaar, de visch-
boer, die zelf geen visscher is.
a— Tusschenhandel regel — De visscher Gripus le-
vert direct aan het publiek maar dat kan Romeinsche zede zijn
Doch ook een Attischen visscher laat Alciphron zijn waar in het klein
op de markt aan den man brengen
Voor landbouwer en ambachtsman was het in Plato\'s tijd regel, dat
zij niet zelf hun producten op de markt omzetten. Tusschen producent
en verbruiker treedt de koopman, de xa7r/)Xo(; Als iets ongewoons ver-
meldt een leerling van Plato een wet van Zaleucus te Locri, die den
tusschenhandel verbood, zoodat de landbouwer zijn eigen producten
aan den man moest brengen Daarentegen brengt de Thessalische
hovenier uit den Ezelroman \'s morgens vroeg zijn groenten op zijn
grauwtje naar de markt en doet ze daar van de hand aan kooplui,
om zelf weer naar zijn moestuin terug te keeren e. Zooals deze tuinder,\'
zóó zullen ook in den regel de visschers hebben gedaan: zij deden
hun waar over aan de vischboeren hetzij op de markt, hetzij aan
de haven. Dat tusschenhandel regel was, blijkt uit de consequentie,
waarmede steeds de termen aXieólt;; en tx^uoTrtoXv)? uit elkaar gehouden
worden Dat was te Rome anders: daar beteekende piscator zoowel
visscher als vischboer. Uitdrukkelijk worden te Sybaris de palingver-
koopers onderscheiden van de palingvisschers». In een Coïsche in-
scriptie uit de tweede eeuw v. Chr. is sprake van rol pteTotpoXot
Toi èv Toïg ix^uaiv, de wederverkoopers op de vischmarkt Door een
straks nader te bespreken ^ keizerhjke verordening uit de tweede eeuw
betreffende den vischhandel in Attica wordt de verkoop slechts toege-
staan aan hen die de visch aanvoeren (dus de visschers zelf) en aan
degenen, die ze van hen gekocht hebben. Verkoop uit de derde hand
is verboden, om prijsopdrijving tegen te gaan.
b— Visch boer specialist — Onder de vischboeren op
de markt waren er, die zich gespecialiseerd hadden in fijnere of minder
fijne waar. Naast den handelaar in dure visch stond de man die goed-
koope membrades verkocht 3. Nog eens worden door een tijdgenoot
van Aristophanes onder de marktkooplui speciale [xefx^paSoTrcóXai ge-
noemd
c — Vischventer — Boven is reeds gesproken over den
vischkooper, die visch bracht naar een stad — toevallig beide malen
Tegea — ver van zee gelegen. Deze zal de liefhebbers wel op de markt
bediend hebben, wanneer hij tenminste geen vaste afnemers had.
Iets anders is het, wanneer de vischboer soms met zijn waar den boer
op gaat. Een logé van buiten vertelt, dat er bij hen op het land eens
zoo\'n vischventer is gekomen met kleine maenae en barbeel, en dat
iedereen daar erg blij mee was Dat zijn vischjes, waarvoor een slaaf
van den gastheer zijn neus ophaalt. Maar bij de tarichosslikkende bui-
tenlui was er nog wel een zacht prijsje voor te maken.
4 — De persoon van den verkooper — De visch-
boer wordt in de comedie doorloopend getypeerd als een brutale af-
zetter. Koopers waren machteloos tegenover hem. Merkwaardig is,
dat onder de pootige Attische marktdames de vischvrouw ontbreekt.
a — De vischboer — Visscher en vischboer — een contrast
als dag en nacht. In bucolische poëzie en epigram, een enkele maal
ook in den roman, verschijnt de visscher als een arme oude tobber,
gelaten, eerlijk, gastvrij, vroom Hij is een brok natuur, waarvoor de
romantische genres schwärmen, even innig als de realistische comedie
den vischboer verfoeit die een euvel der cultuur is. Op de markt kwam
de afnemer in aanraking met den vischboer, liet zich door hem villen,
en werd gewroken op het tooneel. De arme visscher in de verte aan
den waterkant was zijn weldoener, schepper van zijn Luilekker-
land Onverdeelde sympathie was zijn deel: omdat hij geen directen
aanval op de beurs van den stedeling deed. Tusschen hem en den ver-
bruiker had zich de vischboer geschoven.
Athenaeus heeft een aantal plaatsen verzameld uit de Midden-Co-
medie, die den vischboer typeeren 2. Nergens wordt hij oXisói; ge-
noemd. Antiphanes geeft in den Ploertenhater ^ een stijgende climax
van schavuiten:
1.nbsp;minnen en huisonderwijzers;
2.nbsp;bakers;
3.nbsp;bedelmonniken;
4.nbsp;vischboeren;
5.nbsp;bankiers.
De vischboer staat op de op één na hoogste sport van den ladder der
gemeenigheid. Alleen de wisselaar steekt nog boven hem uit, wat door
een edict van keizer Hadrianus wordt bevestigd
De epitheta, die den vischboer sieren, zijn: avSpo9Óvoc rotxwpóxot;
(jiiapcöTaTOt; xaxapaxof; xaxtax\' dcTcoXoOfjievoi; Een lok over zijn
facie maskeert een brandmerk
Twee dingen zijn het vooral, die hij op zijn debet heeft:
a)nbsp;Zijn schreeuwende prijzen waarbij de afzetter dan ook nog het
koersverschil tusschen Aeginetische en Attische munt weet uit te
buiten
b)nbsp;Zijn aanmatigende houding — iets, wat je een generaal nog kunt
vergeven die trouwens minder ongenaakbaar is dan hijAlleen als
\' Anaxandridcs II 146 K.
» Ath. VI 224c—227b. Behalve tx^uoTTwXï)? vinden we Jx^iiwv xdcmjXoi;: Archippus
I 684 K;- ol [xexapoXoi ol èv toï;.; Ix^ócriv: Ditt. Syll.» 1000, 20;-ótJ^apiOTTcbXYji;: Ditt.
OGIS 484 passim; — Ix^uoiierdtPoXo; en Ix^uoTtpaTv;!;, zie Preisigke, Wörterbuch.
» II 75 K. * Ditt. OGIS 484, zie p. 143. » Amphis II 244, 8 K; cf. Ath. VI
228c. • Antiphanes II 100, 5 K. \' Archippus I 684 K. « Amphis II 244,
4 K. » Alexis II 303, 5 K; Antiphanes II 76, 5 K. quot; Diphilus II 562, 7 K.
quot; Aristophanes I 492, 9 K; Antiphanes II 79 K; id. II 100 K; Alexis II 330 K; Di-
philus II 551 K; Menander III 57 K; cf. Apul. Metam. I 24 v. Te Rome zijn ze niet
beter:.Ath. VI 224c.
quot; Diphilus II 562 K. quot; Alexis II 303 K. »• Amphis II 244 K.
-ocr page 155-zijn waar niet frisch meer is — wat geen zeldzaamheid is ^ — wordt de
lomperd beminnelijk 2.
En dan staat hij te schreeuwen als een gek, dat zijn sprotjes nog
zoeter zijn dan honing Geen wonder, dat de Laconiër zich ergerde
over het zotte marktgeschreeuw van den Attischen vischboer en dat
Plato alle reclame wettelijk wilde verbieden
In beeld vinden we den vischboer op een roodfigurigen krater, van
Lipari afkomstig Het is een oude man, met het bovenlijf bloot. Op
een driepootig blok snijdt hij met een groot mes een tonijn aan, waar-
van de kop op den grond ligt naast een gaven soortgenoot. De kooper,
ook bejaard, heeft een moot tonijn in de eene hand, terwijl hij met de
rechter den verkooper een geldstuk toereikt.
b— Geen vischvrouwen — Anders dan bij ons: op Griek-
sche markten is geen spoor van een visch vrouw te ontdekken. In een
parfumerieënzaak hoort geen man te zitten, maar je vindt ze er toch
ondanks Solons uitdrukkelijk verbod Dan weten de vrouwen beter
wat haar sekse past: nog nooit heeft iemand een slagerin of een visch-
verkoopster gezien Inderdaad missen we de vischvrouw in Lysi-
strate\'s alarmroep
Si (T7rep(jLaYopaioXsxi9-oXaxavo7ra)XiS£(;,
amp; (TxopoSo7ravSoxeuTpi,apT07r(Igt;Xi8elt;;.
Wel heeft Antiphanes een \'AXieoo|ji£vY] geschreven. De vrouw die
vischt; dus nog geen vischvrouw. En de visschen die zij gevangen
heeft in het eenige fragment van beteekenis dat van het stuk bewaard
is, hebben alle hun naam afgestaan aan bekende hetaeren en lekker-
bekken. In het bedoelde fragment schijnt zij haar vangst aan den ver-
kooper te overhandigen, die ze op zijn tafel uitstalt
Bij ontstentenis van onze visch vrouw schijnen de broodverkoop-
sters de eereplaats te hebben ingenomen onder de Attische dames
de la halle. „Het past niet, dat heeren dichters schimpen zooals
broodverkoopstersquot; Maar ook de rest mocht er wezen
c — De kunst om visch te koopen — Moed en slag-
vaardigheid waren noodig om op bevredigende wijze zaken te doen
met de Gorgonen van de vischmarkt Lynceus van Samos, broer van
een regeerend vorst, pubhceerde rond het jaar 300 een Handleiding ten
gebruike van hen die visch willen koopen (xé^vT) ótJ;a)VY)Tix\'^). Dit va-
demecum, opgedragen aan een vriend, die een erkend onhandige koo-
per was, leert wat je moet zeggen tegen de moorddadige vischhande-
laars, om op voordeelige en tegelijk ongevaarlijke wijze je van een
maaltje visch te voorzien. Aanbevolen wordt, met citaten van Arche-
stratus en andere poëten kwaad te spreken van de visschen, species
voor species. Daarmee zul je een aantal koopers op de vlucht jagen,
en de visch is jou, voor de prijs die je beheft te geven
5 — Wetgever en vischboer — Meerdere pogingen zijn
door de Attische overheid van de vierde eeuw gedaan om den vischboer
te temmen, zooals eeuwen later door het Romeinsch gezag. Tot het
vaststellen van prijzen van overheidswege schijnt men pas nu en dan
in Romeinschen tijd te zijn overgegaan, terwijl toen ook door keizer-
lijk edict de tusschenhandel werd beperkt. Als tegenhanger van al deze
maatregelen die den vischhandelaar te lijf gaan, kan dienen een
keizerlijke verordening betreffende de Pergameensche markt, waardoor
de vischboeren in bescherming worden genomen tegen de wisselaars.
a— Drie Attische verordeningen — Drie verschil-
lende voorschriften van de zijde der overheid, wier strekking is den
vischboer handelbaar te maken tegenover de afnemers, vinden we in de
fragmenten der Midden-Comedie. Ze zijn dus Attisch en vallen in
de vierde eeuw.
Ten eerste werd den verkooper verboden, om tijdens de markturen
de uitgestalde visch te besproeien, waardoor ze verscher leek dan ze
■ Antiphanes II 20 K. In Latium vinden we een piscatrix de horreis Galbae. GIL
VI 9801.
» Ar. Kan. 857. gt; Ar. Plut. 427 v. lt; Antiphanes II 79 K. » Ath. VI
228c; VII 313f.
was. Maar de wetgever wikt, de vischboer beschikt. De gladde vogel
ensceneerde een vechtpartij, en liet zich voor de leus buiten westen
slaan. Een collega komt aanhollen met een kan water, waarvan de
verslagene minder profiteert dan zijn visch De strekking der ver-
ordening was, den vischboer te dwingen wat vlotter afstand te doen
van zijn waar.
Om een eind te maken aan het brutale overvragen, diende de hoog-
geprezen heer Aristonicus een voorstel in, om den verkooper te ver-
bieden een eenmaal gevraagde prijs te verlagen. Bij overtreding werd
de vischboer onmiddellijk in hechtenis genomen. Hij had dus de keus
een aannemelijke prijs te vragen, of \'s avonds zijn onfrissche waar
weer mee naar huis te nemen. Dank zij Aristonicus, zullen nu zelfs
oude menschen en kleine kinderen op behoorlijke wijze visch kunnen
koopen:
ou yéyove xpslxtov vo(xo9^ét7)^ tou TrXouaCou
\'Aptaxov^xou..........................
................T^ö^Yjcji yap vuvl vófjiov,
Twv l/O^uoTttoXciv öotk; av ttcoXGv Tiva
t^Mv U7roTi(XY)(ja(; dtTtoScÜT\' èXaxTovo?
eÏTre Tt(Ji.gt;i? , el? T6 S£(J(JLlt;OTÏ)PIOV
EuO-ui; ómolyza^oli toutov , tva SeSwxóxei;
T^i; ot^aQ OLfOLTiSiCSiv T^q écTTrépac;
(jaTtpou? aTravTa? a7ro9épwatv oïxaSs.
xdcvTaüO-a xal ypaüi; xal yépwv xal TtaiSlov
7rE(jL99\'el(; ócrcavTEi; ayopaaouai xam rpÓTTOV
Een ander voorstel van denzelfden Aristonicus hoopt de vischboe-
ren tam te maken door hen te verbieden, bij hun waar te gaan zitten:
Voortdurend moeten ze blijven staan. Het volgend jaar is hij van
plan het zitten in hangen te veranderen. Als deus ex machina zal de
verkooper zich wel haasten om het eens te worden met zijn cliënteele:
OU yéyovE fiexa SóXtova xpeCTTfov ouSè elc;
\'ApicTTOvlxou vopioö^éTT)!;\' ra t\' (ScXXa yap
vev0[jL0igt;£T7)xe TioXXa xal TravTota
vuv{ TE xaivóv ElcJ9épEl v6(jlov Tiva
Xpuaouv , TÓ (j.-}) TtwXetv xa9^7](Ji£voult;; ëxi
\' Xenarchus II 470 K: aÜTOÏ; oixéx\' ëax\' è^ouata / (baCveiv, dcTretpYjTai 8è toüto
tip vó(xw.
\' Alexis II 342 K.
-ocr page 158-ToiI)(; tx^uoTTwXat;, Sta xéXou? S\'éaTTjxÓTai;\'
sIt\' etlt;; vstoTa 9Y](tl ypavpstv xpe[jla(xÉvoult;;,
xai O-axTov a7ro7ré[jn[\'ou(Ti toult;; tóvou[i.évou(;
dcTto (jL7)xav7)(; TCCoXoOvxei; woTrsp ol ■8-soi
Het eerste voorstel van Aristonicus vertoont verrassende overeen-
komst met een van Plato\'s wetten die luidt:
ó TttüXcav ÓTioüv èv ayopa [iTjSsTcoTS Suo soty) Tt[jiac av ttcoX^, aTrXvjv
Sè eiTUfóv, av [i^ Tuyxavy) xaiJTT)«; , dnofépcóv opamp;üt; av a7t09sp0i TiaXiv, xal
TauTY]«; Tvji; YjfJiepac; [xv] TtfjLYjcrjQ 7rXéovolt;; fjiyjSè èXaxTovoi;.
Beckerbijgevallen door Stallbaum in zijn commentaar, acht
het mogehjk, dat Alexis Plato parodieert.
\'t Ligt inderdaad voor de hand om hier aan parodie te denken. De
inhoud van beide verordeningen is dezelfde. Opvallend is de woorde-
lijke overeenstemming van Plato\'s a7ro9ép£iv TraXiv en Aristonicus\'
a7co9ép£i,v o^xaSs. Geen betere wetgever (sinds Solon) dan hij, zou voor-
treffelijk van toepassing zijn op den schrijver der Nó(jioi. Bovendien
is Plato zeer vaak mikpunt voor den spot der comedie, en onder de
door Diogenes Laërtius verzamelde citaten staan er vier op naam van
Alexis Ten slotte zou de naam Aristonicus aan Plato, eigenlijk Ari-
stocles zoon van Ariston 5, doen denken. Ook chronologisch is Beckers
veronderstelling niet onmogelijk. De parodie zou nog tijdens Plato\'s
leven geleverd moeten zijn, want Aristonicus heeft nog een nieuwe wet
in petto. Nu bhjkt inderdaad Alexis (geb. ± 372) Plato (gest. 347) nog
bij zijn leven gehekeld te hebben
Toch levert Alexis hier geen parodie van Plato Vooreerst: voor het
ÓTiouv van Plato visch te nemen is een goede zet. Maar een paar regels
verder stelt Plato het eiken burger boven de dertig tot plicht den
verkooper af te ranselen, wanneer hij hem hoort vloeken In plaats
van deze prachtige persoonlijke strafpleging den schavuit doodgewoon
naar de gevangenis te laten brengen, dat zou al heel stumperige parodie
zijn.
Verder: 7rXoóoriolt;; zou geen passend epitheton zijn voor den soberen
Plato, en Aristonicus een onbegrijpelijk pseudoniem. Te meer daar
» Alexis II 342 K. « Leges XI 917bc.nbsp;» Becker-Göll, Charicles II p. 205.
« Diog. Laërt. III 26-28. • id. III 4.nbsp;• Pauly RE I 1468. \' Zoo ook
Wachsmuth, Stadt Athen II p. 469 v.
® 1. c.: 6 napacruyxdyov twv doTcóv, fJff) ëXarrovnbsp;Tptdcxovra ysyovci); Êtt), xoXd^wv (Ji-èv
Tiv óyLvvvroc dcvaxl Tu:rréTai Ti;.
Aristonicus van Marathon een historisch persoon is, een van de leiders,
die in 322 met Demosthenes om hun anti-Macedonische politiek ter
dood veroordeeld zijn. In het heetst van den partijstrijd rond den
naam van Macedonië, deelden pro\'s en anti\'s toch één ideaal: fijne
visch. Het is dan ook zeer aannemelijk, dat deze politicus uit de sfeer
van de aartsopsophagen Hyperides \' en Callimedon ^ inderdaad maat-
regelen heeft voorgesteld om het opdrijven der marktprijzen voor
visch tegen te gaan.
En een laatste argument: Plato\'s eisch van vaste prijzen is geen
origineel idee van een excentrieken philosoof Dat dit voorschrift aan
de werkelijkheid ontleend is, blijkt uit een Delische verordening op
den verkoop van hout en houtskool, uit de tweede helft der derde
eeuw^. Daar wordt bepaald: [xyjSè TzXeiovog TrcoXetv 7) 6aou av aTroypa^l^tovTai
Ttpot; TOUlt;; TrevTTjxoaToXóyout; [XïjSè èXac70V0lt;;\' a7roypa9é(79-(OCTav Sè xal Trpoi;
TOU(; dyopavó[i.ou(; ol ebayayóvTe? Tcp6 tou TroiXslv 8lt;tou av dTcoypd(|;tovtai
TUpÓf; TOU? TOVTTQXOCTToXÓyOU?.
Door het (i.7)Sè nXelowt; [ivjSè èXaaovo? is de overeenkomst tusschen
de Delische verordening en Plato\'s wet grooter dan tusschen Plato en
zijn zoogenaamde parodie. Het verbod om ook beneden den gedeclareer-
den prijs te verkoopen, bewijst, dat het ook op Delos om meer gaat,
dan te lage aangifte bij den invoer te voorkomen: de importeur mag
b.v. den tusschenhandel geen reductie geven. Bescherming van den
afnemer is de bedoeling van Plato, van Delos en van Aristonicus,
door te eischen dat de verkooper zich aan vaste prijzen houdt. Plato
stelt dien eisch voor alle koopwaar in het algemeen, de beide andere
wetgevers voor bepaalde noodzakelijke levensbehoeften: brandstof en
visch.
Resumeerend lijkt het mij vast te staan, dat Aristonicus van Mara-
thon inderdaad het afslagverbod en het zitverbod in de volksvergade-
ring gebracht heeft. Mogelijk de gevangenis en natuurlijk de machina
komen voor rekening van Alexis. Zonder twijfel is ook het sproeiver-
bod een werkelijk bestaand voorschrift s. De comedie heeft ons hier een
drietal paragrafen bewaard van de reglementen op den vischverkoop,
voor de naleving waarvan de Attische marktmeesters hadden te zorgen.
\' Ath. VIII 341e-342a. \' Ath. III 104 cd.VIII 339c-340e. en passim.
\' Wachsmuth I.e. « BCH 1907 (31) p. 46-93; cf. 1923 (47) p. 301 vv.
\' Een tegenhanger vinden we te Chios. Daar is het den wolverkoopers verboden
hun waar uit tc stallen, wanneer het regent, omdat de wol dan zwaarder zou worden,
J. öst. A. I. XII (1909), p. 142 vv.; cf. XIV (1911) Beibl. 51 vv.
Natuurlijk zal ook de vischmarkt elders aan soortgelijke bepalingen
gehouden geweest zijn, want roofdieren waren de vischboeren overal
b — Wee den vischboer! — En niet alleen in de vierde
eeuw. Een vermakelijk staaltje, hoe onder het Romeinsche gezag
de overheid waakte tegen woekerprijzen op de vischmarkt, beleeft
Apuleius\' held Lucius Het geval speelt zich af in het Thessalische
Hypata. Lucius heeft in de hem vreemde stad een mandje visch gekocht
en is natuurlijk schandalig afgezet. Een oude studievriend, nu markt-
meester, daa^ op. Hij monstert het zoodje visch en laat zich den ver-
kooper wijzen. De machtige houdt een indrukwekkende peroratie tot
den ouden vischboer, keert Lucius\' mandje om en beveelt zijn klerk
de visch te vertrappen, tot des verkoopers eeuwige schande. En Lucius
kan gaan, zonder visch en zonder geld.
In Lucianus\' bewerking van den roman missen we deze episode.
Mogelijk hebben pas de Romeinsche heeren den marktmeester het
recht verleend ondeugdelijke waren te vernietigen. Plautus kent deze
bevoegdheid
c— Prijszetting? — En nog een tweede. Zijn marktmeester
stelt den prijs vast, dien de koopman mag vragen Prijszetting hakt
den Gordiaanschen knoop door (èn spoils the fun, zooals Zimmern
opmerkt). De veronderstelling, dat Plautus deze oplossing reeds in
zijn Grieksch origineel heeft gevonden, vindt eenigen steun in den
Griekschen term agoranomus (in het boven aangehaalde citaat spreekt
Plautus van aedilis). Toch is het niet aannemelijk, dat reeds voor den
Romeinschen tijd de agoranomos de bevoegdheid had om prijzen te
decreteeren. Zelfs op de korenmarkt schijnt de overheid niet zoover te
zijn gegaan; slechts door overreding beïnvloedde de marktmeester den
verkoopsprijs Wanneer dan ook een agoranoom van Astypalaea
wordt gehuldigd, omdat door zijn goede zorgen alle marktwaar zoo
billijk en eerlijk mogelijk is verkocht dan heeft hij dit bereikt aan de
hand van een reeks verordeningen als de drie boven geciteerde, maar
vooral door zijn persoonlijke tact. Ook de idee, om een marktmeester
prijzen te laten decreteeren, zou door een Griekschen democraat ont-
vangen zijn met een: epyov xupawov, oux ayopavófAtov XéysK;
Het eenige voorbeeld van prijszetting voor visch in de Grieksche
wereld, vinden we te Pergamum in de tweede eeuw na Chr. 2 Daar is
het gewoonte, dat voor kleine vischjes, die bij het gewicht verkocht
worden, door de marktmeesters de verkoopsprijs wordt vastgesteld.
Alleen voor het kleingoed dus, dat volksvoedsel is; niet voor de fijnere
soorten, die genotmiddel zijn. Dat evenwel ook in de tweede eeuw voor-
geschreven prijzen geen regel waren op de Grieksche vischmarkten,
blijkt uit de volgende inscriptie.
d— Beperking van den tusschenhandel — Zoo-
veel mogelijk den tusschenhandel uit te schakelen, is het voornaamste
oogmerk van een keizerlijk schrijven (van Hadrianus?), gevonden
grootendeels te Piraeus De tekst, zooals Wilhelm die geeft — maar
met weglating van enkele al te onzekere aanvullingen — luidt als volgt:
1....... ei [iexpr) ................
2.nbsp;Sè ttjv StopeXJav .......... (xviSè [.......... toïi;]
3.nbsp;Sè èv \'EXeuoetvi aXieuaiv axèXeiav lx\'amp;ó[(ov elvai ÖTav èv \'EXeu]
4.nbsp;Gzlvi èv TT) dyopa TTiTtpacntwcJLv , (Aevy) ..............
5.nbsp;elaaytóyta ocpeXo? eiq [xéya ti atravtyjoy)quot; t[oijlt;; Sè ..........
6.nbsp;xal Toui; TraXivxaTCTjXeuovTac; 7ré7Tauoö^[ai ..........
7.nbsp;ßouXofAai r] ëvSei^iv auTwvnbsp;Trpfo? T]ègt;v x[:^]puxa è^ \'A -
8.nbsp;pelou Tiayou ßouXY)?- tÖv Sè eloayeiv tl(; to[ult;; \'A] peiottayetta«;, toO? Sè
9.nbsp;Tei(xav Öti XP\'^I TtaO^eïv =}] dcTtoTeïoai\' 7ri7tpa(Txè[Tlt;o]ciav Sè TravTa ^
auTol ol
10.nbsp;xo[x[^ovTe(; y) ol TcptÓToi Ttap \'auTÖiv wvou[[xe]vof t6 Sè xal TpiTou? -
11.nbsp;V7)Talt;; yeivojxévouc; twv auTtóv wvCwv (i.e[Ta]7rt7rpa(ixeiv èrciTefvet
12.nbsp;Ta(; TEifxa? . TauT7]v t7)v emoToXV arf\\k-{i è[y]ypai|^avTe(; èv Ileipaet
13.nbsp;aTTiaoLxe tipi) tou Sely[xato?
euTuxeÏTE
è7ri(xeXT]Teu0VT0(; tt]:; TcóXeto? T.\'IouXlou \'HpwStav[ou] KoXXuTéto?.
In het eerste, fragmentarische, gedeelte der inscriptie zijn de gege-
vens de volgende: De SioßeXla. Lacune. De visschers van Eleusis ge-
\' Cf. Alexis II 388, 4 K.
quot; Ditt. OGIS 484, 16 v.: Öaa {xévtoi twv XeTrrwv 6iJ;apCoiv OTaamp;|X(jj T:iTcpa(Tgt;tó(ieva
tt[xatai u7t6 twv dcyopavóijiwv....
\' J. öst. A. I. XII (1909) p. 146 (Wilhelm). Een fragment van dc inscriptie is
gevonden op ïenos, en door Wilhelm als zoodanig herkend.
nieten txTÉXeianbsp;wanneer ze te Eleusis op de markt verkoopen,
opdat — lacune — (en) opdat de ebaytoyta niet tegen een groot belang
m gaan. In het volgend gedeelte wordt geëischt door den keizer,
dat de — en de wederverkoopers ophouden met hun practijken.
Overtredingen zullen door den Areopaag behandeld en gestraft worden
met geldboeten of anderszins. Verkoopen mogen slechts zij, die de
waar aanvoeren — dat zijn dus de visschers zelf — en zij, die ze on-
middellijk van hen overnemen. Verkoop uit de derde hand is verboden,
omdat dit de prijzen opjaagt. Dit edict moet in steen worden gegrift
en opgesteld te Piraeus voor de ,,Beurs.quot;
Het ligt voor de hand, om aan te nemen, dat de SioßsXfa (r. 2) en de
stCTayfóyta (r. 5) een en dezelfde zaak aanduiden. Te vergehjken is ^
een eveneens lacunaire Attische inscriptie uit de vijfde eeuw, in ver-
band waarmee Böckh opmerkt 2; Übrigens scheint es auszer dem Fünf-
zigstel wohl auch noch andere Eingangs- oder Ausgangssteuern gege-
ben zu haben, wovon eine Spur in einer Inschrift vorkommt: CIG 73c
= CIA I 28, wo eine Erhebung von vier Obolen vorkommt, wie es
scheint beim Eingange von Chalkis nach Hestiaea; und etwas Ähn-
liches scheint im Vorhergehenden gesagt gewezen zu sein vom Eingan-
ge aus Oropos nach Hestiaea, und vom Eingänge nach Oropos. Ein
Näheres läszt sich nicht mehr erkennen. Evenzoo schijnen de Atti-
sche visschers een invoergeld ® van twee obolen te moeten betalen,
wanneer ze hun vangst in een Attische haven lossen. Daarvan worden
de Eleusinische visschers vrijgesteld, wanneer ze hun visch te Eleusis
op de markt verkoopen. Opdat de invoergelden niet tegen een groot
belang ingaan.
Welk belang? Het belang van de markt van Eleusis ^ Waarschijnlijk
konden de visschers van Eleusis vlugger en voordeeliger hun vangst
omzetten te Piraeus of Athene, zoodat de vischmarkt van Eleusis
dreigde te verloopen, wat een groot ongemak was voor de Eleusinische
verbruikers. Om dit te voorkomen, worden de visschers naar de markt
hunner eigen gemeente gelokt, door hun ontheffing te verleenen van de
StoßeXCa, wanneer zij daar verkoopen.
Maar \'s keizers mes snijdt aan twee kanten, \'t Is niet voldoende,
dat de visschers hun vangst aanvoeren te Eleusis en ze dan b.v. aan de
haven van de hand doen aan wederverkoopers: om hun twee obolen
in den zak te mogen houden, moeten ze zelf op de markt verkoopen.
Er moet niet alleen visch komen op de markt van Eleusis, maar die
visch moet ook goedkoop zijn; en om dat te bewerkstelligen, moet de
tusschenhandel uitgeschakeld worden. Het tweede gedeelte van de
inscriptie, vanaf de laatste woorden van regel 5, betreft den visch-
handcl in geheel Attica, niet alleen te Eleusis, waarom de verordening
dan ook te Piraeus gepubliceerd moet worden.
In het kort samengevat is de strekking van \'s keizers bemoeiing, den
Attischen verbruiker te beschermen, door den tusschenhandel in een
noodzakelijke levensbehoefte tot één enkelen schakel te beperken.
Bovendien wordt de markt van Eleusis door een uitzonderingsmaat-
regel bevoorrecht, die tevens de auxoTtcoXixY) aanmoedigt.
e — Vischboer en wisselaar — Een aardigen kijk op
het marktgedoe geeft een ander keizerlijk edict eveneens uit de tweede
eeuw, dat den geldwisselaars van Pergamum inscherpt, wat geoor-
loofde en ongeoorloofde winst is Hier zijn naast de koopers de óipa-
pioTTwXat de verongelijkte partij, en zoo staaft dit keizerlijk schrijven de
juistheid van Antiphanes\' climax: voor een bankier moet zelfs een
vischboer de vlag strijken. De neringdoenden worden onderscheiden in
èpYaoxaC (ambachtslieden), xd7nr]Xoi (wederverkoopers) en èij^apioTccóXai.
(r. 8); r. 23 worden alle drie de groepen samengevat onder den naam
èpyaaxaf (neringdoenden). Wel opmerkelijk is, dat in de eerste plaats
de vischhandel \'s keizers zorg behoeft.
De wisselaars hebben volgens contract het recht den denarius bij
ontvangst tegen 17, bij uitgifte tegen 18 as te berekenen, — doch alleen
in hun transacties met de marktkooplieden. Maar: 1) vergrijpen ze
zich ook aan de koopers; 2) plukken ze op onrechtmatige wijze de
Verkoopers.
Met betrekking tot het eerste euvel bepaalt het edict nu:
Wanneer een kooper zijn visch betaalde met zilvergeld, vorderden
de wisselaars van hem één as per betaalden denarius. Dit is hun ver-
boden: tegenover de koopers hebben de wisselaars geen rechten.
Met dit dubbele voorbehoud evenwel:
a) kleine vischjes, die, per gewicht verkocht, door de marktmees-
\' Ditt. OGIS 484.
-ocr page 164-ters op bepaalden prijs gesteld worden, moeten, ook al koopt men
meerdere ponden, in klein koper ^ betaald worden, opdat van deze
waar de inkomsten uit den xoXXußoi; voor den staat behouden blijven;
b) evenzoo, wanneer meerderen voor gezamenlijke rekening koopen
en daarna den koop verdeelen, moeten ook zij den vischverkooper in
klein koper betalen; daarbij mogen de koopers evenwel den denarius op
17 as berekenen, daar het wisselbedrijf alleen den verkoopers aangaat,
In deze beide gevallen moet de otj^apioTrtóXY)? dus één as toegeven op
iedere 17, wat een verlies voor hem beteekent van bijna 6
Met r, 24 begint het tweede gedeelte van de verordening, waarin de
kooplui en wel voornamelijk de vischboeren in bescherming genomen
worden tegen de inhaligheid der wisselaars. De wisselaars hebben zich
namelijk ook nog andere voordeeltjes buiten het opgeld veroorloofd:
de dcCTTrpaxoupa (aspratura), waarschijnlijk een extra toeslag op wissel-
geld, dat door slijtage aan gewicht had verloren en het onder hen
zoo genoemde Trpoa^dyiov waarmee ze vooral de vischhandelaars
plaagden. Waarschijnlijk hebben de wisselaars aanspraak gemaakt
op een gratis maaltje visch. Te vergelijken met deze extra inkomst is
het óipoXóytov — Kostprobe vertaalt Preisigke — dat volgens een pa-
pyrus uit de eerste eeuw de Egyptische tolpachters hieven boven de
verschuldigde invoerrechten van uit het buitenland ingevoerde le-
vensmiddelen Op dergelijke extratjes hebben de wisselaars geen
recht.
In laatste instantie geldt toch ook weer deze bepaling niet zoozeer
het heil van den verkooper, als wel de bescherming van den consument,
op wien de verkoopers hun onkosten verhalen. Woordelijk zegt de in-
scriptie: Het feit, dat die enkele menschen (de verkoopers) door hen af-
gezet worden, zou al erg genoeg zijn, maar het liep zoo, dat voor alle
koopers voelbaar werd de onbillijke benadeeling der verkoopers
Het vervolg van het edict bewijst, dat de keizer die het gaf (Hadria-
nus ?) zin voor humor had, en ook, dat het tusschen wisselaar en visch-
boer (marktkoopman) toch weer ó Kpyjc; xèv Kp7)Ta was.
De wisselaars werden er namelijk ook van beschuldigd, dat ze van
de koopheden feestgeschenken ® vorderden. Graag gelooft de keizer
hen op hun woord, dat het onwaar is, en beschouwt dit tevens als een
erkenning hunnerzijds, dat zoo iets niet behoort te gebeuren. Alleen
hebben ze toegegeven, dat hun in de maand Hyperberetaeus (de laat-
ste van het jaar) ^ TO si; Tov Xeyófjievov wordt aangeboden op grond
hiervan: het was hun toegestaan den verkoopers, die hun kleingeld
bij hen brachten, een eed af te nemen, dat ze niets gedaan hadden in
strijd met het wisselreglement. Omdat dezen nu van wege hun booze
geweten (8ia tó cruveiSoi;) niet konden zweren, boden ze den wisselaars
een douceurtje aan, om niet den eed te hoeven afleggen. Dit acht de
keizer niet onredelijk. Dat nu evenwel ook de wisselaars op hun beurt
ten overstaan van de kooplieden zweren, dat zij geen enkele oneerlijk-
heid hebben gepleegd bij het geven van het zilvergeld, — ook dat heeft
Z. M. billijk geoordeeld.
Een geestige oplossing van de kwestie. Want dat zal dan ook wel weer
uit moeten loopen op een tegendouceurtje van den kant der wisselaars
— ofwel, wat het eenvoudigste is, beide partijen betalen elkaar met
gesloten beurs.
Wat de keizer verder bepaalt omtrent beslagname en procedure, be-
hoeft hier niet besproken te worden.
6 — Buitenlandse he visch — In de vijfde eeuw, maar
waarschijnlijk ook al eerder, werden van de Pontisclie zeeëngtenenden
Pontus zelf, in de vierde eeuw ook van Gades, groote hoeveelheden ge-
conserveerde visch in Griekenland geïmporteerd. Ook Sicilië en Zuid-
Italië namen deel aan den invoer van tarichos. In de vierde eeuw was
op de eerste plaats Zuid-Rusland de groote importeur van graan en
visch. De visch werd gepekeld in potten ^ of gedroogd in manden ®
verzonden.
a — Tarichosimporteurs — De overzeesche vischhandel
was hoofdzakelijk in handen van vreemdelingen. Over den royalen
soi-disant vischimporteur van Pontische origine, waarmee Antisthenes
te Athene kennis maakt, is boven reeds gesproken; eveneens over de
gefingeerde verscheping van visch van Panticapaeum naar Athene
door de Phaselitische handelslui Deze beide ficties onderstrepen
p. 40.
Strabo\'s mededeeling omtrent den drukken vischhandel van Zuid-Rus-
land op Griekenland in de vierde eeuw. Bekende figuren te Athene in
dezen tijd waren de vischimporteurs Chaerephilus en Zonen, die tij-
dens de groote schaarschte van 330—327 door hun bedrijf het burger-
recht wonnen Demosthenes was hun promotor hun advocaat was
Hyperides en Dinarchus sloeg politieke munt uit Demosthenes\' be-
moeiingen Hoewel de staat van hun rijkdom profiteerde mochten
de zoons zich niet in de sympathie der comedie verheugen, die hen in
den ruiterstoet als makreelen tusschen de saters ziet en Pythionice
hoont om haar connecties met dieplatneuzige, ongezouten stokvisschen®.
De vader van Bion was vischexporteur te Borysthenesquot;en werd we-
gens smokkelhandel met zijn heele gezin als slaaf verkocht
In het bizonder hebben de Phoenicische kooplieden zich druk bezig
gehouden met den vischhandel. Reeds in het O. T. brengen de Tyrische
handelaars te Jeruzalem op de eerste plaats visch En Lucianus zegt
van hen, dat zij tot laat in den nazomer op den Pontus tot in de Mae-
otis en op alle andere zeeën varen, en voor het grootste gedeelte visch-
handelaars zijn Die Semitische handelaars waren in de vierde eeuw
zeer talrijk te Athene één van hen tracteert de schoone Gnathaena
op één gezouten saperdes Ook de Syrische pseudo-prins, die in 55 v.
Chr. een paar dagen de gemaal mocht zijn der Egyptische Berenice
IV, was in werkelijkheid een vischhandelaar
Over de wijze, waarop de Gaditaansche visch naar Griekenland werd
vervoerd, is boven reeds gesproken i.
De vischimporteur heet Tapixé[i.7ropolt;; ^ of xapixT^YÓ? maar wordt
meestal evenals de locale verkooper TapixoTrtóXyji; genoemd Kleinee-
rend was de naam xußtocrdxTr); ^ ,,stokvischpakkerquot;; xußia zijn vier-
hoekige stukken pekelvisch ofwel de heele visch, waaruit ze gesneden
worden
b— De tarichosslijter — Visch en tarichos worden in het
gewone spraakgebruik wèl onderscheiden. Wanneer een Griek het over
heeft, bedoelt hij in den regel versche visch, voor pekelvisch be-
dient hij zich van het woord Tapixo? De tafeletiquette behandelt ze
als diversen: om zoutevisch aan zijn mond te brengen gebruikt iemand
met goede manieren behalve zijn duim één vinger, voor versche visch
twee Zoo waren ook op de markt visch en tarichos gescheiden arti-
kelen, die te Athene niet aan dezelfde kramen te krijgen waren Of-
schoon betere waar ook op de markt verkocht werd, was er te Athene
nog een speciale verkoopgelegenheid, waar mindere kwaliteit zoute-
visch, evenals dito vleeschwaren, kon worden ingeslagen, aan den bui-
tenkant van de stad, bij de poort Waarschijnlijk was dergelijke
minder frissche waar door wettelijke voorschriften van de markt ge-
bannen, om de reukorganen der burgerij te sparen Ook op Chios was
een afzonderlijke tarichosmarkt (xapixÓTrwXK;), waarover de inboorling
Theocritus spreekt, zooals wij over de vuilnisbelt zouden spreken
De nering van den TapixoTrwX-/)? wordt beschouwd als een zeer min-
derwaardig bedrijf. Critias kan zich niet indenken dat Hesiodus\'
woord: werken is geen schande, ook zou gelden voor de bezigheid van
den ambachtsman. Hier spreekt jonker Critias\' aristocratische hoog-
hartigheid, maar wel zeer typeerend is, dat hij, om sterk te staan in het
debat, uit Socrates\' voorbeelden (161e) den schoenmaker oppikt — een
ambacht, dat als een der minste schijnt beschouwd te zijn ook door
anderen \' — en daaraan koppelt in dalenden climax via den Tapt^o-
TrwXwv den ètt\' 0LKi^[jLaT0lt;; xa8i^(jievo(;. Wanneer koning AntigonusGonatas
Bion spottend vraagt naar zijn afkomst, antwoordt de cynicus, dat
zijn vader een vrijgelaten slaaf was, een man die zijn neus snoot in
zijn elleboog, met een gezicht als een schilderij dank zij de wreedheid
van zijn meester, en zijn moeder zoo één, als een dergelijk sujet tot
vrouw kan krijgen, een uit een bordeel. Ten slotte werd hij wegens
smokkelhandel met zijn heele gezin als slaaf verkocht 2.
,,Hij is iemand, die zijn neus snuit in zijn elleboogquot;, is zoowel in \'t
Grieksch als in \'t Latijn, algemeen gangbare zegswijze voor: hij doet
in tarichos. Om het verschil tusschen XoiSopCa en dxcófjifxa duidelijk te
maken haalt Plutarchus als voorbeeld aan: wanneer je iemand
Taptxo7ró)Xy)(; noemt, dan schimp je; zeg je tegen hem: we weten wel,
dat jij je neus afveegt aan je arm, dan spot je Hoe de frissche sinjeur
tot deze karakteristieke hebbelijkheid is gekomen, ligt voor de hand:
omdat hij met zijn vingers in de pekel werkt, kan hij deze niet gebrui-
ken, zooals fatsoenlijke menschen dat doen
De tarichosverkooper wordt gerekend tot het grondsop der antieke
samenleving, en hij is zelfs spreekwoordelijk voor maatschappelijk
uitschot. Met brutaliteit kan zelfs een leerlooier of een tarichosslijter
een groote meneer worden s. En in de onderwereld kun je koningen en
satrapen als schooiers zien, die daar van armoe in tarichos doen of
lager onderwijs geven Maar alle menschelijke waardeering is betrek-
kelijk: een tevreden kooper vindt zijn tarichosleverancier een heel
nette vent
Te Athene zullen de TapixoTrcÓXat van de markt, die in fijne waar
handelden, wel onderscheiden zijn van hun collega\'s bij de poort. Om
het odium dat aan den naam kleefde, zal voor hen wel de nieuwe be-
naming wpaioTTwXrji; ^ uitgevonden zijn. Ook Te(jiaxo7rc5Xai worden zij
genoemd
7— Verkoopsbelasting — Evenals alle andere markt-
nering was ook de verkoop van visch en tarichos belast. In tegenstel-
ling met de over het algemeen uniforme douanerechten (een vijftigste
penning), werden bij den markthandel verschillende waren volgens
verschillend tarief belast Te Athene maakte de marktverordening
zelfs onderscheid tusschen paling- en vischpenning Deze heffing was
algemeen ook in andere Grieksche staten, zoodat het als typische uit-
zondering op den algemeenen regel gold, dat te Sybaris palingvissche-
rij en -verkoop vrij van lasten waren; hier baarde gastronomie vrij-
handel Misschien sloot de arlXeta l^^ucov, die den Eleusinischen vis-
schers werd verleend wanneer ze op de markt van hun eigen stad
verkochten, behalve vrijstelling van de StoßeXta ook ontheffing van
den marktpenning in (tweede eeuw na Chr.). Niet veel later laat Alci-
phron een Attischen visscher klagen over onrechtmatig winstbejag
van de marktmeesters der hoofdstad
In de tweede eeuw v. Chr. ontmoeten we op Cos de pachters van de
belasting op den tarichosverkoop Deze belasting bedroeg een hon-
derdste penning te Magnesia a. M. in den tijd van Hadrianus
VI — EIGENDOM VAN VISCHWATER
BELASTINGEN
1— Zeebezit — Het visscherij reglement, dat Plato wensch-
te in te voeren, is zeer eenvoudig. Met uitzondering van havens en van
rivieren, poelen en meren die tempelbezit zijn, is de vischvangst overal
vrij, mits geen gebruik gemaakt wordt van plantensappen, die het
water verontreinigen Van exclusieve visscherij rechten in kustwateren
of in binnenwateren — behalve wanneer deze laatste aan een tempel
behooren — wil Plato dus niets weten.
De feitelijke toestand in Plato\'s tijd was heel anders. Ty)v ^axaocav
xoivrjv slvai ^ is een principe, dat slechts gold op open zee. In de kust-
wateren — en daar werd juist hoofdzakehjk gevischt — heerschte
veelal een bezitstoestand, overeenkomend met dien op den vasten
grond. Naast vrije vischgronden lagen de domeinen van staat en
tempel, de eigendommen van particulieren. Lagunen of strandmeren
(XC[jivai, XijxvoÖ-aXaTTai) en vischrijke bochten (ßoXoi) vooral die pun-
ten, welke jaarlijks door trekvisch, meest tonijn en soortgenooten,
werden bezocht (^uweta 7ïir]Xa[j.u8eïa ópxuveta waren vaak eigen-
dom van staat of tempel of particulieren. Te Halicarnassus wordt een
stuk zee verkocht tezamen met een stuk land ®: de eigenaar van gron-
den langs de kust schijnt ook de aangrenzende zeestrook als zijn
eigendom te hebben mogen beschouwen. De tempel van Delos ver-
pacht afzonderlijk de purpervisscherij in de zee grenzend aan zijn
grondbezit; wanneer de tempel landerijen heeft verworven op Myconus,
verpacht hij ook daar weer de slakken vangst in de zee, die deze gronden
bespoeltDit zeebezit der grondeigenaars is begrijpelijk, wanneer
men bedenkt, hoe gewoonlijk gevischt werd: vanaf het land werd het
net uitgeworpen, aan land werd het ingehaald A fortiori is de land-
heer heer van de zee, wanneer op zijn terrein zich de onontbeerlijke
observatiepost ^ bevindt, vanwaar in het seizoen dag aan dag wordt ge-
speurd naar de komst van trekvisch. Particulieren en staten hebben
dergelijke crxoTrai in eigendom; dikwijls zal het terrein zijn waarde
uitsluitend aan hun aanwezigheid ontleend hebben. Verpachting van
een oxotinf) beteekent verpachting van de zee, die door de oxotttq wordt
overzien.
Ook tegenwoordig nog hebben de Zuid-Europeesche staten rijke
inkomsten uit de verpachting der zeevisscherij. Apostolides ^ noemt
84 visscherijen op, meest lagunen, strandmeren, riviermonden en kust-
strooken, die de Grieksche staat in 1883 had verpacht voor ruim
3.000.000 frs. De O^uvveïa, die als zoodanig geboekt staan, totaal 10,
brachten slechts 14970 frs. in de schatkist. Of particulieren nu nog
zeevisscherij en in Griekenland bezitten, blijkt uit Apostolides\' werkje
niet. Dit is wel het geval in Italië. Terwijl ook daar de tonnare over het
algemeen door den staat worden verpacht (in 1930 waren er 49) zijn
er op Sicilië en Sardinië ook particuheren, die van oudsher visscherij-
rechten bezitten En de talrijke tonnare aan de Kroatisch-Dalma-
tische kust zijn eigendom van het rijk, van de gemeente, maar ook wel
van particulieren
2 — Visscher ij staatsbezit — Bespreken we eerst de
plaatsen, waar de staat optreedt als eigenaar van vischwater.
a — Byzantium — Van verpachting van de visscherij door
den staat te Byzantium is sprake in een netelige paragraaf van Ps.
Aristoteles\' Oeconomica die het laatst behandeld is door van Gronin-
gen Van Groningen\'s verklaring wijkt hierin van zijn voorgangers ®
af, dat hij den O^tacrtiTai als schadeloosstelling voor het verlies hunner
bezittingen alleen en uitsluitend gronden in de buurt van gymnasium,
markt en haven geeft; de in den tekst volgende staatsinkomsten wor-
den niet aan hen gegeven, maar verpacht aan den meestbiedende.
Deze verklaring is de juiste. De tekst luidt:
Bu^dvttoi Sè Ssïjö-évtsc; jjpri]!«.!:^)^ ta te(xév7) ta S7)[xócia (xtiéSovto , xd
[xèv xdpTTifxa xpóvov Tivd, Ta Sè axaprca dsvvdwi;, xd te -^lacrtoTixd xal xd
TcaTpicoxixd waauxox; xal oaa èv ycipioiq iStoxixoit; -^vquot; wvoüvxo ydp ttoXXoS
9)v xal xö dXXo XTvifxaquot; — Tot(; Sè ^taacoTai? sTspa yoipicr. tol Sïjfxócna, ocra
^v TTspl TO YU(jivd(7iov 7) x^v dyopdv tj xÓv XtfxÉva — xou? xs xottou;; to\\)c,
dyopaiou?, èv oIq èncóXsi tii; tl\' xal ttji; amp;aXa.tt/}t; ty)v dXieiav, xal t7]V twv
dXoiv dX[ax]o7r(oXtav, enz.
Boeckh 1. c. vat xal Sera èv xwploilt;; IS. ■ïjv op als: en vooral wat inge-
sloten werd door particulieren grond. Van Groningen stoot zich aan
deze weergave van xat, verandert de interpunctie ^ en schrapt ydp-
Maar dan lijkt het mij veel redelijker om xat te schrappen, en dus te
lezen: xd xe •S-taacoTixd xal Ta TuaTpicoTixd waauTox; oaa èv x^^pioii;
iSiwxixoïlt;; Met deze lezing is de maatregel veel begrijpelijker:
De Byzantiërs deden van de hand allen grond, die staatsdomein
was, en van de bezittingen der ^[acrot en Trdxpai slechts die, welke als
enclaves lagen in particulieren grond; want deze particuliere eigenaars
hadden er veel geld voor over.
De zin xot? Sè •^laatoxatf;____xèv Xi[iéva is een parenthesis. We missen
een werkwoord; want dat ook deze tusschenzin van dTréSovxo zou af-
hangen, lijkt mij minder waarschijnhjk. Het ligt voor de hand, dat
de staat den ^Vtaacöxai grond geeft in ruil voor den grond, die afgestaan
is en waarmee de staat zoo\'n voordeeligen handel heeft gemaakt 2. Ik
zou willen lezen in plaats van 6a«. ^jv het werkwoord è\'Socrav. Mogelijk
is ook xwpia xd corrupt voor x^P^\' dTTa. De parenthesis luidt dan:
tot? Sè amp;iocac!)Tailt;; ETEpa x^P^\' drra Sir)(i.óaia ëSoaocv nepi tÓ yu[jLvdlt;nov 75
xy)v dyopdv yJ xóv Xifjtèva.
Na dezen tusschenzin neemt de schrijver den draad weer op, waarbij
steeds nog dTtèSovxo het werkwoord blijft. De Byzantijnen ,.ver-
kochtenquot; dus (en niet aan de i^Cacjoi):
1. xd xEfzévT) xd Sy)(xó(7ia,
2.nbsp;Ta T£ ^taowTixa xai Ta TraTpiWTtxa oaa èv ^wpiot? iSiwTixot? ^v,
3.nbsp;TOi)(; TÓTioui; to^q ayopaioui; , èv oli; èTTCÓXsi xic, ti,
4.nbsp;TTji; O-aXdcTTY)!; tv)v oXteiav,
5.nbsp;TTJV Tcóv aXtov aXoTTwXiav,
6.nbsp;de inkomstenbelasting van goochelaars, waarzeggers, kwakzal-
vers e. d.,
7.nbsp;het bankmonopolie.
Van deze zeven staatsinkomsten worden de inkomstenbelasting
der goochelaars en het bankmonopolie uitdrukkelijk als nieuw aan-
geboorde bronnen vermeld. Wat het domeinland betreft, dat is natuur-
lijk ook tevoren steeds door den staat verpacht, en dit is ook zeer
waarschijnlijk het geval geweest met de standplaatsen op de markt,
de zeevisscherij en de zoutpannen. De bronnen hebben steeds gevloeid,
maar ze worden nu op nieuwe wijze geëxploiteerd. Dat zegt het woord
aTTÉSovTo. De Byzantijnen verkoopen van hun domeinland de woeste
gronden voor altijd, de bebouwde voor een bepaalden tijd, dergestalt
dasz sie eigentlich nur den Pachtzins auf eine Reihe von Jahren vor-
ausnamen Zooais het bouwland, zoo zullen zij ook de marktstand-
plaatsen, de zeevisscherij en de zoutpannen voor längeren tijd ver-
pacht hebben tegen contante betaling van de pachtsom over den hee-
len pachttermijn; want het is moeilijk aan te nemen, dat de staat deze
objecten voor altijd uit handen gegeven heeft.
Beschouwen we de verpachting der zeevisscherij nader. De tele-
gramstijl van Ps. Aristoteles heeft velen er toe gebracht te veronder-
stellen, dat de visscherij te Byzantium in haar geheelen omvang staats-
monopolie was, welk monopolie dan verpacht werd Anderen ver-
zetten zich tegen deze veronderstelhng en terecht. Het is toch zeer
weinig waarschijnlijk dat een bedrijf, waarin een buitengewoon groot
gedeelte van de bevolking zijn bestaan vond (wat te Byzantium met de
vischvangst het geval was) in een Griekschen staat monopolie was
of plotseling tot monopolie verklaard werd. Vergelijken we den toe-
stand in andere staten, dan vinden we daar naast staatsbezit van
vischgronden ook particuliere visscherijen, ook vrij vischwater. Aldus
zal de bezitstoestand ter zee ook te Byzantium geweest zijn. Wat de
staat verpacht is geen visscherij monopolie, maar de som der visch-
gronden (ßoXoi), die tot het staatsdomein behooren.
Worden nu de verschillende ßoXoi of TrrjXapiuSeta, die de staat voor
längeren tijd verpacht tegen directe betahng van de pachtsom, en
bloc onder den hamer gebracht? Of gaan ze stuksgewijs?
Gegeven is, dat de aiaacoxixa verpacht worden aan de verschillende
grondeigenaars, door wier land ze worden ingesloten. De standplaatsen
op de markt waar men iets te koop aanbood worden verpacht — waar-
schijnlijk toch wel aan die verschillende men\'s, de marktkooplui. Er
is geen sprake van grootsche financiëele transacties, die veel kapitaal
vereischen. \'t Is alles klein gedoe. Zoo zullen ook de ßoXot stuksgewijs
aan verschillende visschers of visscherijreeders zijn verpacht.
Omtrent de dateering van het heele maatregelencomplex zijn de
meeningen sterk verdeeld. Op grond van de chronologische ordening
der verschillende voorbeelden van het tweede boek der Oeconomica
houden sommigen vast aan de zesde eeuw v. Chr. ^ Anderen, vooral
omdat ze dien datum te vroeg achten voor een bankmonopolie, geven
de voorkeur aan de vierde eeuw
b — Halae — Te Halae Aexonides ^ bezat de Atheensche staat
een tonnara, die natuurlijk verpacht werd, en groote baten afwierp.
Deze reserveerde de staat voor een offer aan Apollo Kunneios
c — Troezen — In het begin der tweede eeuw v. Chr. had ook
Troezen tonnare (S^uweia) in eigendom, niet onmogelijk gemeen-
schappelijk met een nabuurstaat. Dit bhjkt uit een veelbesproken in-
scriptie een overeenkomst, welke een eind maakt aan vijandelijk-
heden tusschen Troezen en een anderen staat. Het begin van het
verdrag is zeer fragmentarisch overgeleverd; het vervolg is zonder la-
cunes. Dit gedeelte luidt als volgt. Gedurende de wederzijdsche grens-
sluiting (èv Tai? dveTiißaaiat?) ^ hebben de Troezeniërs van staatswege
een strooptocht ondernomen in het gebied der tegenpartij. Nu wordt
bepaald aangaande degenen, die door dezen strooptocht in hun bezit-
tingen zijn benadeeld of gevankelijk zijn weggevoerd, dat:
(XTro tay xoiväv ttoö^óScov tócv èx twv Q^uvvetwv
1)nbsp;schadeloos gesteld zullen worden degenen die in hun bezit be-
nadeeld zijn, volgens de gegevens van den schatmeester Philocles;
2)nbsp;aan drie geschaakte personen ieder 200 drachmen Troezenisch
zal worden uitbetaald
3)nbsp;terwijl de door den staat in bezit genomen landerijen en huizen
teruggegeven zullen worden, zal een vergoeding worden uitgekeerd
aan hen, die de geroofde gronden intusschen hebben bewerkt
Voor de hand ligt, om het woord xoivó^; te beschouwen als synoniem
van SaixÓCTioi;. Dan betaalt Troezen de schadevergoeding uit de inkom-
sten, die deze staat uit zijn tonnare trekt. Maar er is in de inscriptie
ook nog sprake van Tav xoivav x^pavZoo komt Nikitsky er toe het
gedeeltelijk verloren, gedeeltelijk zeer fragmentarische begin van het
verdrag aldus te reconstrueeren: Troezen en de andere staat hebben
oneenigheid gekregen over een stuk land en (waarschijnlijk aangren-
zende) tonnare. Dit geschil wordt bijgelegd in dier voege, dat zoowel
grond als vischwater gemeenschappelijk bezit zullen zijn (of blijven?)
der beide staten. De verminkte toestand van den tekst maakt deze
\' Nikitsky I.e., coli. Epistologr. Graeci Didot p. 288: de Ephesiërs hebben hun sla-
ven vrijgelaten, maar geen burgerrecht gegeven: tC o5v ßoüXeaamp;e; tt); :róXeolt;;
aöpóot èféXOwtn xal l^eX^ivre? tSlav TtóXtv XTlatoai xaTapcojJievoi ü[xïv xal Ttaiol Tral-
Sov ÄveTtißaotav i};Tf](piaa(X£voi;
\' Omdat de schadevergoeding wordt vastgesteld naar den te Troezen gebruike-
lijken muntvoet, is het waarschijnlijk, dat de Troezeniërs ze hebben tc betalen,
en dat zij dus de invallers geweest zijn. Nikitsky acht dit niet uit te maken.
\' IG IV 752, 5 vv.: Tispl 8è tcöv èppuTtaa(xévwv ÜTtè t5lt;; tïÓXioi; ï^ iyixévtov inbjvöiZ
Xwpas èv Taï; äveTtißaclai?\' anó xay xoiväv tïoamp;óSwv tSv èx twv öuwelcov èTïiXuO^ixev
toü; èppuTiaaii-èvou; oraotav 6 (cttcxoi dcv\' 5, R. Meister, Ber. der Sächs. Ges. der Wiss.
53 (1901) p. 21 vv.) xa 9épn ó Xóyo; 6 xaiJila \'lgt;iXoxXéo;, xal toï; «rwjxatiiv toï; ätto-
npaxöeïaiv utz6 tw(x noXe(i(4pxtgt;gt;v \'ApxeiJtiSwpcd, Ilüppw, ©eoSótco, éxidtw Spax(xa;
Siaxoata; 5v Tpo^vioi vo[xIJ;ovti- xal tA x^P^« xalnbsp;èppuTiaa(i.éva
uttü TÓt; TTÓXio; aTtoSójxev toï; èppuTiaajxévoi;, èTnXücravTa; i7r6 Tay xoiväv ttoöóSwv toï;
KETrefxiJiévot; ti twv èppuTtaa|i.£vwv üttó Ta; ttóXio;. - ne7te(JL[jLévoi;, het meest omstre-
den woord der inscriptie, leidt R. Meister Ber. Sächs. Ges. Wiss. 54 (1902) p. 2 af
van Tiévofiai, coli. SGDl 3316, 8 cn vormen als y^ctxu(jl(aat, w^uixjiai.
♦ IG IV 941 B 2.
reconstructie onzeker, hoewel ze wel aannemelijk is. Gemeenschappe-
lijk bezit van visscherij rechten komt vaker voor: de Stalitai moeten
met Praesus de tienden van visscherij en purpervangst deelen i; en
Byzantium en Cyzicus bezitten gezamenlijk de visscherij in het Da-
scylitische Meer 2. Dat de schadevergoedingen uit de gemeenschappe-
lijke baten der Ö^uvveta worden uitbetaald, beschouwt N. als een con-
cessie aan den schuldigen staat.
Wie is nu die andere staat? Het moet een nabuur zijn. Op grond van
een andere inscriptie uit dezen tijd, die spreekt van oneenigheden tus-
schen Troezen en Hermione, denkt Frankel aan dezen staat 3. Deze
veronderstelhng vindt steun in het feit, dat nog tegenwoordig de Griek-
sche staat enkele O^uvveia verpacht in de eparchieën Troezenia en Hy-
dra ^
d _ C O s — In een Coïsche inscriptie uit de tweede eeuw v. Chr.,
die een reeks menschen opsomt, welke tot bepaalde offers verphcht
zijn, staat:
^uóvtoj Sè xal oxavoTraYsCCTÖ^wv xal toI aYopd^avxet; xav wvdv oxoTta?
Safxoaia?\' . ^uÉTto Sè xal crxavoTraYeldO^co xal ó xdv écXXav [xiCT^waafxevo?
cTxoTrav xav èm NauxiXèw
Een cTxoTrd is een hooge rots of een getimmerte aan den zeekant,
vanwaar de visschers de bewegingen der trekvisschen bespieden
Toepffer \' meent, dat van de twee genoemde oxoTral slechts de eer-
ste staatsbezit is, terwijl de tweede particulier zou zijn. Dit is on-
juist. Ze zijn beide, zoowel a Safxoda als d dXXa staatsbezit. Immers
alle offerplichtigen van de inscriptie zijn geordend in drie kategorieën,
waarvan de eerste (r. 1—16) uitsluitend menschen omvat, die iets van
den staat gepacht hebben. Pachters en verpachters van particuliere
CTxoTtat komen en bloc aan de beurt»in de tweede kategorie, die parti-
culiere bedrijven noemt welke met de zee verband houden (r. 16—23)
Hoe worden deze beide oxoTrat door den staat geëxploiteerd?
De tweede wordt verpacht. Maar de eerste? Wat wil zeggen xol
dYopd^avxe? xdv wvdv axoTia? Safxoola?? Een wvtq is een inkomst die de
staat verkoopt (verpacht) aan den meestbiedende; het woord is syno-
niem met xéXo?, inzooverre het xèXo? verpacht is. Niet dus de oxoTrd
• Zie p 165. • p. 158. \' FrJinkel ad IG IV 752, coll. IV 791. \' Apo-
stolides p. 76. \' Ditt. Syll.\' 1000, 9 vv. • Zie p. 117n. 3. \' Ath. Mitt.
XVI (1891) p. 426. « r. 18 vv.nbsp;o-, ^ ..
» De derde kategorie zijn menschen die in staatsdienst staan op zee, r. IS tot t
eind.
-ocr page 177-wordt verpacht: het gebruik staat iedereen vrij, doch de gebruikers
hebben een vergoeding (retributie) te betalen, en deze is door den staat
verpacht. De pachters van deze retributie zijn tol ayopa^avTs«; xav
wvav (TnoTixc, SafxoCTta:; Deze verschillende wijze van exploitatie der
beide staats-lt;jxo7Tat verklaart misschien ook waarom alleen de eerste
Safioata genoemd wordt. De gkotzx Safxocrta is de eenige publieke
axoTToc, publiek in dien zin, dat ze voor iedereen open staat.
Op Cos heeft de staat dus twee visscherijen in eigendom. De eerste
is niet verpacht, maar voor het gebruik hebben de visschers een ver-
goeding te betalen, mogelijk evenredig aan de waarde der vangst,
aan den pachter van deze retributie. De tweede axonó. is wel ver-
pacht, waarschijnlijk aan een visscher, die er zijn bedrijf uitoefent.
•nbsp;Behalve de staat zijn er ook meerdere particuheren op Cos, die een
crxoTra bezitten en deze verpachten: ^uóvtw Sè xaxa rauxa xal Öctctoi xa
axo7ra(; (jiicT^07ronf)CTa)VTat è\'xwvxi ISicoxtxav fiC(jLta9-a)(j.évot____èlt;; 6 xa ^
auvECTxrjxuïa a axoTra, zoolang als de constructie blijft staan Ook hier
zijn het weer eigenaars van gronden langs de kust, die de gelegenheid
om de aangrenzende zeestrook te bevisschen verpachten.
e — In den Pontus — Ver van hun eigen gebied bezitten
volgens Strabo de Clazomeniërs eenige visscherijposten (oxoTtal) aan
den Oostelijken oever van de Maeotis. Waarschijnlijk zijn het ook Grie-
ken van elders, die de visscherijen in den grooten Rhombites, de be-
langrijkste van de heele Maeotis, bezitten; zij oefenen de vangst uit
vanaf kleine eilandjes (^xo^^i.... vrjcrla ópiJiYjx^pia) Een dergelijke
operatiebasis was van het eind der zevende tot in het begin der vijfde
eeuw ook Berezan bij Olbia
f — lasos — Te lasos worden kort voor 323 v. Chr. de gebroeders
Gorgos en Minnion gehuldigd om hun verdiensten jegens hun vader-
stad, en wel in het bizonder, omdat ze met koning Alexander over de
,.kleine zeequot; hebben gesproken, waardoor ze deze hebben teruggekre-
gen en weergegeven aan het volk van lasos
lasos lag op een eiland dicht bij het vasteland; het had een haven,
en de bewoners vonden hun bestaan voor het grootste gedeelte in de
vischvangst, want de zee was er rijk aan visch en het land schraal. Over
drukke visscherij in de lasische golf weet ook Mucianus te berichten i.
Achter in de golf lag de haven van lasos; deze haven bedoelt het
huldigingsdecreet waarschijnlijk met zijn (jitxpï) ^aXaaaa. Een merk-
waardige parallel levert het moderne Tarente, waar ook de vischrijke
binnenhaven mar piccolo genoemd wordt.
Deze (jiixpT) Q^dXaaax was dus eigendom geweest van den staat lasos,
die er door verpachting of belasting zijn inkomsten uit trok. Nadat
in de vierde eeuw dit vischwater hun ontnomen was, waarschijnlijk
door de Carische satrapen, kregen de lasiërs hun [jiixp-}) ^aXaaaa door
bemiddeling hunner landgenooten van Alexander den Groote terug.
g _ Varia — Ook in den Romeinschen tijd bezaten meerdere
staten visscherijen in eigendom, soms ver van hun eigen grondgebied.
De Romeinsche burgerkolonie Patrae was eigenaar van de groote visch-
rijke lagune van Calydon (nu lag. v. Bochori), die hun door Augustus
na den slag bij Actium geschonken was 2. Oeniadae aan den Achelous-
mond bezat de nu dichtgeslibde lagune MeliteCyzicus en Byzan-
tium hadden ieder een gedeelte van het Dascyhtische Meer in eigen-
dom, een binnenmeer in het land der Mygdoniërs, ten Z. van de Pro-
pontis
h— Een stadsvischreservoir — Op origineele wijze
hebben in de vijfde eeuw de Acragantijnen van goedkoope arbeids-
krachten geprofiteerd. De nederlaag der Karthagers bij Himera (480)
leverde den Sicihërs een ontzaglijke hoeveelheid krijgsgevangenen.
Die werden onder de bondgenooten verdeeld naar verhouding van de
door hen gestelde contingenten. Acragas kreeg de meeste. Ze werden
in de steengroeven aan het werk gezet voor pubheke werken: tempel-
bouw, rioleering. Maar ook het de staat hen een grandioos bassin
graven buiten de stad, met een omtrek van zeven stadiën en twintig
el diep. Het water van rivieren en bronnen werd naar dit bekken ge-
leid, en het werd een vischvijver (lx^uoTpo9et:ov), die een massa visch
leverde. Bij openbare maaltijden werd de burgerij van Acragas ont-
» Over lasos als visschersstad, zie p. 28 v.nbsp;,nbsp;i
gt; Strabo X 2, 21 p. 460: ëari Sé Tt? xal Ttpó? rf, KaXuSwvi Xt|iv7) lieyAXT) xal
eÖoi}/olt;;. rjv ëxouctv ol èv IldcTpai? \'Pwixaïoi. Cf. Strabo VllI 7, 5 p. 387.
« Strabo X 2, 21 p. 459: Xl(xvy] twv OlvtaSwv MeXIttq xaXou^iévr).
\' Strabo XII 8. 11 p. 576: xal tï)? AatTxuXtxiSoi; Xtiiv1]? xd [xèv ëx^^aiv ëxEivoi (de Cy-
ziceners) xd 8è Bu^dvxioi.
haald op de visch uit hun eigen stadsvijver. Zwanen, die er in massa
neerstreken, maakten den plas ook tot een lust voor het oog. In later
tijd is de vijver verwaarloosd en dichtgeplempt
3— Visscher ij tempelbezit — Herhaaldelijk behooren
visscherijen tot het domein van een of anderen tempel.
a — Ephese — Ten N. van de Cayster-delta lag de lagune Se-
lenusia en een tweede plas die met deze in verbinding stond. Van ouds
waren deze plassen het eigendom van den Artemistempel te Ephese,
die rijke inkomsten uit de verpachting der visscherij trok. De Helle-
nistische koningen ontnamen ze aan de godin; de Romeinen gaven ze
haar weer terug. Toen in 123 v. Chr. de belastingpachters op Asia
werden losgelaten, eigenden dezen zich weer met geweld de inkomsten
toe. Maar Artemidorus (de geograaf) wist als gezant van zijn vader-
stad te Rome de teruggave der plassen aan de godin te bewerken
b — Tempel van Delos — De Apollotempel van Delos ver-
pachtte de purpervisscherij in de zee, die zijn domeinen bespoelde.
Voor de eerste maal is er sprake van deze verpachting in een rekening
over de jaren 434/3—433/2, welke ongeveer aldus aangevuld kan wor-
den: T7)v ö-aXaxxav T7]v 7io[p(p\\ipav tpépoucrav Ttepl rJjv tepav yy)v] r^v èv
*p7)ve[q: èfibQ-waav Séxa [è\'nr)____] Later schijnt deze inkomst van
den tempel kortweg :?) jropcpupa genoemd te zijn mogelijk zoolang de
Attische amphictyonen het tempelgoed beheerden. Tenminste na 314,
toen Delos zijn onafhankelijkheid terugkreeg, wordt er in het eerste
decennium in de rekeningen steeds gesproken van -f) 7roplt;p\\ipa Trepl t^v
lepav T7)VEtav d. w. z. de purpervisscherij langs de kust van dat ge-
deelte van Rhenea, dat tempeldomein was. In 279 blijkt men terugge-
keerd te zijn tot de oude benaming en spreekt weer van y] 7toplt;pópa
\' Diod. Sic. XI 25: xaxeoxeijaoav Sè ol\' AxpayavTÏvoi xal xoXu(i.pT^{gt;pav TcoXuxeX^, x^jv
lepljxexpovnbsp;axaSlwv énxa, xö Sè Paöo; tojxwv elxoaiv. el; Sè xa\\ixY)v èrtayofiévtov
toxauw xal xpYjvalwv üSdcxwv, Ixöuoxpoipeïov èyévexo, noXXoiii; 7tapexó(xevov Ix^ü; el;
Tpu(p^w xal (inóXauaiv. Cf. Diod. XIII 82: ^v Sè xal XCfiVTQ xax\' èxetvov xöv xpóvov
èxxè; xr); :TÓXeult;; xetpono^iTroi;____ et; è^rayoiièvov uSaxov è(piXoxéxvgt;)oav TtXr){gt;oi;
Ix^ütov èv aiixf) :roi?ilt;Tai Travxoïwv, el; xA; SY)[xo(Tla; ècrxiacret;.
\' Strabo XIV 1, 26 p. 642: [xexa Sè xi)v èx[3oX-?)v xoü Kaöoxpou XI(xvï) èaxlv èx xoij
rttXayou; dvaxeo(iévïi (xaXeïxai Sè SeXTjvouala) xal èipe^yï; (ScXXy) (lüppou; aüx^, (xeya^a?
ïyoucfai TrpoaóSou;\' ól; ol PaaiXeï; [j.\'Jjv lepa; oüoa; a9etXovxo -^v ^eóv \'Po(xaïot
S\'aTiéSoCTav TiaXiv S\'ol 8r)[Xoaiwvai ptaaajjievot TrepiéoxYjoav el; èauxoü; xa xéXr)\'
TrpeajBeiiaa; Sè 6 \'Apxe|xl8wpo; lt;amp;; (pTQCi xa; xe Xlj^va; AnèXape xfj Oerquot;) xal____Ook bij
een dergelijk gescliil tusschen publicani en Amphiaraus te Oropus, in 73 v. Chr.,
wordt de heros in het gelijk gesteld, Ditt. Syll.» 747; Cic. de nat. deor. III 18, 49.
\' CIA 1 283, 24 v. « CIA II 813 A 5; 817, 14. » IG XI 135, 27; 138 B 13;
142, 18; 144 A 19; alle uit de jaren 314-301.
zonder meer i. Dit blijft regel 2, tot we in 219 voor het eerst naast
7) 7uop9ópa ook nog verpacht vinden •?) 7top9upa v) topl töv
d. w. z. de visscherij rond den isthmus van Myconus, waar de tempel
in dezen tijd domeinen heeft verworven De visscherij aan de kust
van Rhenea en die van Myconus worden afzonderlijk verpacht. Maar
in 192 vinden we y] 7rop9upa y) :rpó? t^nbsp;xat TiQveia xal xji laÖ\'fJLÓi
de purpervisscherij bij Delos, Rhenea en Myconus tezamen onder den
hamer gebracht. Zoodoende kon men in 179 weer teruggekeerd zijn
tot de benaming y) Ttoptpupa zonder meer
Het bedrag, dat de verpachting der purpervisscherij jaarlijks in de
tempelkas bracht, is:
CIA II 813 A 5
IG XI 135, 27
„ 144 A 19
„ 161 A 43
„ 162 A 39
„ 199 A 15
„ 203 A 31
274, 12
„ 287, 41
„ 316, 64
219
353 A 30 en 35 »
1
„ 192 BCH XXXV p. 83 n.
„ 179nbsp;„ VI p. 20, A 152
Uit deze gegevens blijkt (zie de bedragen voor de jaren 279, 278, 274,
269), dat de purpervisscherij in de derde eeuw ieder jaar op nieuw
verpacht werd, evenals de t£Xy). In 434/3 of 433/2 was dit nog anders:
toen werd de zee evenals de domeinen op den vasten grond voor 10
jaar verpacht Ook in een andere inscriptie uit den tijd der Attische
overheersching (358/7) wordt de 7rop9ijpa bij de (xict^woek;, de ver-
pachte domeinen vermeld Nadat Delos vrij geworden was, vinden
1715 dr.\'
650 dr.
40 dr.
12 dr.
23 dr.
30—50 dr.
50 dr.
16—20 dr.
18 dr.
40 dr.
ƒ 8 dr.
I 3 dr. (Myc.)
23 dr.
10 dr.
waarsch. vóór 400
tusschen 314 en 301
314 en 301
.in 279
278
„ 274
„ 269
tusschen 260 en 250
in 250
.. 231
2 ob.
we de 7i:op9upa aanvankelijk onder de diversen en later steeds onder
de tsXy). Vijfmaal komt als pachter der Tropcpópa voor \'E^-^xectto?, n.l.
in de jaren 278, 274, tusschen 260 en 250, in 250 en kort na 248 i.
In het tijdsverloop tusschen 278 en 248 wordt slechts éénmaal een
andere naam genoemd: in 269. Als pachter van andere tsXy) komt
Exekestos niet voor. Het is dus zeer waarschijnlijk dat hij zelf de slak-
kenvisscherij heeft gedreven en van beroep purpervisscher was. In
269 zal de prijs Exekestos te hoog gegaan zijn: 52 drachmen, het ma-
ximum in de derde eeuw en later, voorzoover wij gegevens bezitten.
Zeer merkwaardig is de enorme daling van de opbrengst dezer ver-
pachting, wanneer we de vijfde en vierde eeuw vergelijken met de
derde en tweede. Waarschijnlijk waren tegen het eind der vierde eeuw
de slakken zoo goed als uitgeroeid in de zee tusschen Rhenea en Myco-
nus, ofwel door een ziekte ofwel door de intense jacht in de vooraf-
gaande eeuw.
Behalve de purperkust had de tempel van Delos nog een plas in
eigendom, waarvan de vischvangst werd verpacht; in de tempel-
rekeningen sinds het jaar 287 is sprake van de opbrengst der XfpivT),
soms van de Lx^^ue? èv t^ X[(jlv7) In tegenstelling met de purpervis-
scherij, die sinds 314 met de andere réXr} telkens voor één jaar wordt
verpacht, wordt de inkomst der Xi[xvr) nu eens bij de domeinen dan
weer bij de réXTj geboekt Hieraan beantwoordt een zakehjk onder-
scheid: in 250 wordt de XJ|xvy) met de andere domeinen voor tien jaar
verpacht, terwijl ze in 219 als réXo?, blijkens de gewijzigde pachtsom
voor 218, voor één jaar vergeven wordt.
De opbrengst der vischpacht is:
A° 287nbsp;IG XI 155 b 3nbsp;6-10 dr. 1
279nbsp;„ „ 161 A 36nbsp;60 dr.
250nbsp;„ „ 287, 34nbsp;43 dr. 4 ob.
249 tot en met 240 „ „ 287, 147nbsp;21 dr.
219nbsp;„ „ 353 A 35nbsp;20 dr. »
218nbsp;„ „ 354, 30nbsp;21 dr. 1 ob.
179nbsp;BCH VI p. 19, A 152 v.nbsp;10 dr. 1 ob.
c — Verdere tempelplassen — Een vierde-eeuwsche
1nbsp;•nbsp;IG XI 291 d 53. • IG XI IGl A 36; 162 A 41.
» In 250, 206 (IG XI 368, 28) en 179 bij de domeinen; in 219 en 218 bij de TéXrj.
•nbsp;Zoo dit tenminste geen gedeelte van de pachtsom is, in aanmerking genomen do
bedragen van 279 en 250; ook de praepositie: èXiipo[iev 8è artó ■rij; Xtfivr;; komt an-
ders niet voor.
Attische inscriptie vermeldt de verpachtmg van een poel die het
eigendom is van een of ander Athena-heiligdom
De Teitoi, twee plassen, gelegen waar de Heilige Weg in de vlakte
van Eleusis komt, waren gewijd de een aan Demeter, de ander aan
Kore. Alleen de priesters van Eleusis mochten de visch uit deze
plassen, die in verbinding stonden met de zee, vangen 2. Ook tegen-
woordig zit er nog heel wat visch, die twee maal per jaar wordt wegge-
vischt (vooral harders)
Te Pharae in Achaea was een stroomend water aan Hermes gewijd,
waar de visch niet gevangen werd, omdat ze den god geheihgd was
En te Aegiae in Laconië was een meer bij een Poseidontempel, waar
niemand durfde visschen omdat men geloofde dat de visscher in den
visch aXisu? zou veranderen Die aXteiii; of pocxpaxof; is de lophius pis-
catorius; over zijn slimme manier om andere waterbewoners te ver-
schalken, zie de zoölogen In vrede leefden de visschen ook in de Are-
thusa-bronnen te Syracuse\' en te Chalcis en in het ix^uoTpótpiov
{leou te Smyrna
4— Particulier bezit — Ook particuheren konden eige-
naar zijn van een stuk vruchtbare zee. Te Halicarnassus werden de be-
zittingen verkocht van de schuldenaars van Apollo, Athena en Par-
thenos, die in gebreke gebleven waren 1®. Daarbij koopt \'YctctwEy)«;
\'App-^CTio1; het land van AiÓTifzot; toü SapucitóXXo te \'Qcnrpdcovvoi;, dat
vroeger van Kdcxpa;; was èn de zee waar de tonnara (ópxuvetov) is, voor
de som van 870 drachmen Een Öpxuvof; is een groote tonijn een
èpxuvstov is dus, evenals een {K»wetov, een plek waar tonijnen gevangen
worden. Zeer merkwaardig is, dat te Halicarnassus uitdrukkelijk de
zee zelf als particulier eigendom wordt genoemd, dat door verkoop
overgedragen wordt.
Op Cos waren meerdere particulieren eigenaars van oxoTtaC, die zij
1nbsp;nbsp;Arist. AH IX 620b 13; Opp. Hal. II 86 vv.; Ael. NA IX 24. \' Diod. Sic.
V 3 » Ath. VIII 331e. • Ditt. Syll.\' 997.
quot; Ditt. Syll.» 46a 2: oïSe èttplavto j:ap(i toü \' ATtóXXtovo? xal t^g \' AÖTjvatT); xal IlapOè-
vou yèai; xal olxla; Ttöv èlt;peixóvttjiv t0i5 Oeoï? toütok;.
quot; r. 43: \'TootütTjs\'Appi^oiogèitptatoyïjv rfjv AiotI[xo toü SapuatiXXo rJjv èv \'ütJTtpaówtp,
i^tti; ^v KAxpaSoi; xal t7)v ÓdtXaaaav Stïou tó ópxuvEÏov.
quot; Sostratus bij Ath. VII 303b.
verpachtten Dit komt practisch hier op neer, dat de bezitters van
gronden langs de kust het visscherijrecht op de aangrenzende zee
verpachtten,
5 — Belasting op de vangst — Op tweeërlei wijze
brengt de visscherij geld in de staatskas. Boven zagen wij hoe buiten-
zoowel als binnenwater kan behooren tot het domein van den staat,
die dan door verpachting zijn inkomsten daaruit trekt. Maar daarnaast
komt het ook voor dat de staat van de opbrengst van alle visscherij een
belasting heft, die soms een tiende van de waarde der vangst bedraagt.
a — Delos — Deze Ssxar/) ixamp;ówv heft de staat op Delos. In 250
V. Chr. is de opbrengst der visscherij tiende een der inkomsten, welke
Raad en Schatmeester van Delos den \'lepoTcoiot overhandigen ter af-
doening van een schuld, die de staat bij den tempel heeft aangegaan
In vier tempelrekeningen komt een dergelijke overdracht van de
pachtsom van belastingen, door den staat ontvangen, aan de lepoTioioJ
voor. Dit zijn:
TrevTYjxoCTTj) aoxfa
^X^^ófov SexdcTY]
èvoixCtov SexaxT)
ohou Sexanr)
ttevttjxocttiq
èvoixtwv Sexanr)
UTTOXpÓTClOV
ct[tou SexdcTT)
[TreVTYJXOCTTY)]
UTTOTpÓTTlOV
a^TOU SexdcTif)
èvoixCtov SexocTT)
A° 278«
A° 274 6
èvoixCwv
UTTOTpÓTtlOV
Aquot; 250 2
A° 279 3
Homolle veronderstelt ^ op grond van vergelijking der terugbeta-
lingen voor de drie eerstgenoemde jaren, dat het overigens onbekende
uTcoxpÓTTiov hetzelfde is als de ix^utov Ssxary). Hij wil het woord afleiden
van xpÓTTti?, kiel, en vergelijkt Opp. Hal. I 224, waar u7r0TpÓ7rt0{; gezegd
wordt van de echeneis remora L, die zich aan de kiel van het schip
heeft vastgezogen. Liever zou ik verband zoeken met het werkwoord
uTTOTpÉTTotiai, CU uTToxpÓTtiov willeu verklaren als het recht, dat de vis-
schers te betalen hadden bij terugkeer in de haven. Analoog zou dan
het ELcraytÓYiov kunnen zijn, dat de visschers in de tweede eeuw na Chr.
in Attische havens te betalen hebben 2.
Niet onwaarschijnlijk is het, dat de verandering van naam in de
rekening van 250 haar oorzaak vindt in een wijziging van het karakter
der heffing. Want opvallend is het groote verschil in opbrengst tusschen
uTcoxpÓTiiov en tx^ucov SexaxTj. Het uTroxpÓTtiov brengt op in:
279nbsp;530 dr. »
278nbsp;515 dr.
274nbsp;630 dr.
de tiende in:
250nbsp;1850 dr.
De visscherij tiende brengt dus ruim driemaal zooveel op als het
uTioxpÓTuiov gemiddeld, \'t Ligt voor de hand te veronderstellen, dat
tusschen 274 en 250 in plaats van het oude uTroxpÓTctov een nieuwe, be-
langrijk hoogere heffing is ingevoerd, die een tiende van de waarde
der vangst in de schatkist bracht.
Rond het jaar 250 v. Chr. gaat na een paar zeeslagen de hegemonie
in de Aegaeïsche Zee van de Ptolemaeën over aan de Macedoniërs
De onveiligheid ter zee was een ernstige belemmering voor den handel:
de 7tevx7)xoaxTQ bracht op Delos in 250: 5250 dr. op, tegen 14200 in 279
en 18000 in 278. De enorme daling van deze belangrij^te inkomst van
den Delischen staat zal de overheid gedwongen hebben tot verzwaring
van andere heffingen. Zoo zou de invoering der nieuwe tiende kunnen
vallen in de woelige jaren, die 250 v. Chr. voorafgaan.
b— Myconus — Ook Myconus hief belasting van de vangst
der visschers, een x£Xo? xtöv ix^^ijcov. In een offerkalender van ± 200
V. Chr. is bepaald, dat jaarlijks op den 12en van de maand Poseideon de
Raad 20 drachmen moet besteden voor den aankoop van schapen,
bestemd voor een offer aan Poseidon Oóxto?. Deze 20 drachmen moeten
gefourneerd worden uit de opbrengst der visscherijbelasting i.
c — Stalae — Een tiende van de opbrengst der vischvangst en
ook van de purpervisscherij wordt geheven in de derde eeuw door de
SxaXÏTai, wier staat hgt in het Oostehjk gedeelte van Kreta, aan de
Zuidkust. Deze beide tienden hebben ze te deelen met het machtige
Praesus, dat in dezen tijd den baas speelt in Oost-Kreta.
De Praesiërs hebben den Stahtai hun stad met ommelanden en
eilanden teruggegeven, daarbij de helft van hun douanerechten en van
de tiende op purper en visch; wat de visch betreft net als vroeger 2.
Als tegenprestatie hebben de Stalitai tezamen met de SyjTa^Tai (een
Praesische vazalstaat a/d Noordkust) hun heeren schippersdiensten
te bewijzen
\'t Is niet volkomen zeker, dat Sexdra? ook met 7rop9upac; te verbin-
den is. Mogelijk zou zijn, dat met Tcopcpiipa ook hier evenals op Delos de
opbrengst van de verpachting der purpervisscherij zelf bedoeld wordt.
d — Ephese — Belast was de visscherij ook te Ephese in de
tweede eeuw na Chr. Daar wijdde Cominia lunia voor eigen reke-
ning een beeld van Isis met een altaar aan Artemis van Ephese, keizer
Antoninus Pius (138—161), de stad der Ephesiërs en oi Inl TÓ TEXcÓ-
viov Trj?nbsp;7rpaY(i.aTeuó(xevoi
Blijkens Egyptische papyri, waar de verbinding 7rpaY(zaTeijeCT^gt;ai è^l
tou TeXcov(ou vaker voorkomt ^ hebben we onder ot èm tó teXwviov t^?
Ix^uïx^ 7tpaY(AaTeu6(jievoi te verstaan: menschen werkzaam op het bu-
reau der visscherijbelasting; zij staan in staatsdienst en ontvangen de
binnengekomen gelden van de belastinggaarders. Wat de accusativus
in de verbinding betreft, daarmee is te vergelijken N.T.: elSev dv^ptoTrov
xaamp;Tjfjisvov £71! TÓ TsXtóviov
De zonderlinge koppeling van den naam der belastingambtenaren
aan dien van godin, keizer en stad moet hieruit verklaard worden, dat
het Isisbeeld met altaar in hun kantoor wordt opgesteld.
e — Magnesia a.M. — Ook te Magnesia aan den Maeander be-
stond in de tweede eeuw na Chr. een belasting op de visscherij, die
vermeld wordt in een inscriptie uit den tijd van Hadrianus (117—138) i.
Ook hier, als te Ephese, wordt ze Lx^uïxy) (n.1. wvi^) genoemd. Wat den
naam betreft is te vergelijken de tetocptt) ix^uïxwv aXiéwv, kortweg
LX^^uïxa welke in de derde eeuw v. Chr. in het Egyptische Thebe werd
geheven.
f — Callipolis — Over een visscherij belasting te Callipolis
is boven reeds gesproken
6— Samenvatting — In dit hoofdstuk is gebleken, dat
Byzantium zijn domeinen ter zee, in hoofdzaak wel TD^XafiuSeta, ver-
pachtte (6e eeuw?), evenals Athene een ^uwetov te Halae, terwijl ook
Troezen O^uweïa bezat, waarschijnlijk met een naburigen staat gemeen-
schappelijk (begin 2e eeuw). Cos bezit een (txctt^, die tegen betaling
eener retributie mag gebruikt worden, en een andere, die verpacht
wordt (2e eeuw). De Clazomeniërs bezitten enkele axonxl in de Maeo-
tis, terwijl \'t schijnt dat Grieken van elders ook de rijkste visscherijen
in diezelfde zee in bezit hebben. Te lasos is de staat eigenaar van de
visscherij in de haven (4e eeuw). Patrae en Oeniadae bezitten ieder
een lagune (le eeuw v. Chr.), terwijl Cyzicus en Byzantium de vis-
scherij in een meer van Klein-Azië in eigendom hebben (le eeuw v. Chr.).
Deze staats visscherij en zijn in den regel verpacht; de eenige stellige
uitzondering is de eerste oxoto) op Cos, waarvan het gebruik niet ver-
pacht, maar belast is. Een unicum is de vischvijver van Acragas, die
van staatswege is aangelegd, en de staatstafel van visch voorziet (5e
eeuw).
Dan de tempels. Die van Ephese bezit een paar lagunen (zeker vóór
de 2e eeuw v. Chr. en ook nog ± Christus); de tempel van Delos ver-
pacht purpervisscherij (5e—2e eeuw) en een binnenwater (3e en 2e
eeuw). Een Athenatempel in Attica verpacht een plas (4e eeuw) en
de tempel van Eleusis heeft het uitsluitend recht van visscherij op de
\'PeiTot. Evenals de staat, verpacht ook de tempel zijn vischwater;
alleen de Eleusinische plassen schijnen door het tempelpersoneel zelf
ontgonnen te zijn. Talrijk zijn ook de heilige wateren, waar vischvangst
verboden is.
Wat particuheren betreft, te Hahcamassus wordt een stuk zee met
een tonnara verkocht (5e eeuw) en op Cos zijn meerdere personen, die
crxoTrat verpachten (2e eeuw).
Belasting van de visscherij wordt geheven te Delos, aanvankehjk
het uTcoTpÓTCtov (le helft 3e eeuw), dat misschien op één lijn te stellen is
met het Attische elcraYtÓYiov (2e eeuw n. Chr.). Later belast Delos de
vischvangst met een ixQvav SexaTT) (250 v. Chr.); ook de Stalitai op
Kreta heffen een tiende van visch- en tevens van purpervangst (3e
eeuw). Myconus heft een tIXo? tcóvnbsp;(i 200 v. Chr.). Te Ephese
wordt een ix^mii geïnd, evenals te Magnesia a.M. (2e eeuw n. Chr.).
Te Calhpolis pacht een visscherscompagnie behalve een visscherij-
recht ook nog een heffing op het bedrijf (2e eeuw n. Chr.) ^ Of de vis-
schers van Parium behalve het recht om te visschen nog meer pachten,
is niet uit te maken 2. En van een vereeniging te Cyzicus is het niet
eens zeker, of ze een recht pachten dat op vischvangst betrekking
heeftVan wien de drie laatstgenoemde vereenigingen gepacht heb-
ben, van rijk of gemeente, moet in het midden gelaten worden.
Tot zoover de gegevens. Ze zijn een samenraapsel van toevallig
overgeleverde notities. Geheel en al laten ze ons in den steek voor de
Grieksche tcóXek; van den Pontus en het Westen; op welke wijze hun
schatkist profiteerde van de groote visscherijen, weten we niet. Dat
ze dit deed, is wel zeker. Wij mogen in het licht der vrij talrijke gege-
vens veilig aannemen, dat wel zoo goed als alle Grieksche staten, wier
bewoners zich met vischvangst van eenige beteekenis bezighielden, of
door verpachting of door belasting of door beide hun inkomsten uit
dit bedrijf vergrootten. Wanneer als bewijs voor de genotzucht der Sy-
barieten mag gelden, dat bij hen het bedrijf der palingvisschers vrij
van belasting was dan laat zich ook hieruit al afleiden, dat in een
normalen Griekschen staat de vischvangst belast was. Naast den staat
bezaten regelmatig ook tempels en particulieren visscherij rechten.
I. ONDERWERPEN
acclimatisatie 30. 31, 80.
Achaeërs 6, 7 v., 9 v., 13 vv.
Aeschylus 21.
alopex 27, 50.
amia 25, 32, 35.
Amphidromia 80.
Ananius 60.
ansjovis 20, 21, 22, 27, 64, 68 vv.,
115 v.
anthias 27, 28, 103, 117.
Archestratus 84, 86.
arctus 33, 65.
Aristonicus 137 vv.
Aristophanes 60 v.. 69, 77. 80.
armoede van den visscher 110 vv.
Athenaeus 84 v.
atherina 65, 67.
aulopias 50.
baars 36, 44, 75.
barbeel 21, 24, 29, 30, 50, 52, 65,
80, 83.
belasting op markthandel 76, 133, 149.
- op purpervisscherij 165.
--op visscherij 76, 125 v., 141 vv.,
149, 156 v., 163 v., 164 v., 165,
165 v., 166, 167.
beroepsvisschers 94, 110.
bescherming der visscherij 37, 104.
bestaansmiddelen 5, 37 v.
bijnamen 71, 76, 80, 92, 135.
binnenland 14, 64, 74, 129 v.
binnenvisscherij 14, 22, 26, 45, 98,
104, 161 v.
botargo 43.
box 65, 73.
bronzen vischjes van Olbia 45.
brood en visch 60 vv., 62.
burgers op de markt 87 vv.
byssus 102.
Callimedon 80, 88, 139.
caper 17, 18, 19. 47, 65. 80.
Cato 80. 86.
Chaerephilus 76, 146.
chalcis 64, 71.
Choerilus 87.
chorizontes 7.
clupeïden 36, 38, 52, 66, 71.
colias 32. 33. 51, 53. 54.
conger. zie zeeaal.
convooi 91.
coracinus 36, 42, 43 v., 46. 66. 75 v.
Zie ook karper,
cordyla 34. 35.
criminaliteit en visch 78, 92.
Cynici 7. 61, 68. 72.
diepzeevisch 83, 93.
diepzeevisscherij 56, 93, 95.
dolfijnen als helpers 101, 105, 110.
dolfijnen vangst 25, 36, 38, 44, 46, 100,
109.
Dorion 67, 78, 80, 84.
drietand, zie speer.
drievoet der Wijzen 28, 29, 106, 118.
duiker 4, 101 vv.
duikerapparaten 103.
eigennamen (sprekende) 25, 106, 112.
elops 26, 27, 50.
Epicharmus 60.
epische vergelijkingen 1 vv., 15, 16.
episch vischprobleem 7 vv., 13 vv.
epos en vischvangst 1 vv, 6.
epos en vischverbruik 4, 6. 60.
Epopeus 29.
erfelijkheid van het bedrijf 108 v.
Euthydemus 57, 84.
fauna bij Homerus 13.
--in de Kreto-Mykeensche kunst
12 v.
--van de Midd. Zee 66.
- van de Noordzee 66.
--van de Zwarte Zee 41 vv., 44. 45.
fuik 98 v.
fuikenzetters 31, 127.
gadiden 66.
Galenus 82 v.
garnalen 17, 23, 29, 31, 33, 49, 50, 51.
-ocr page 189-geld wisselen 134, 143 vv.
genotmiddel (visch) 7 v., 60 v.. 62, 65 v..
76 w., 81 vv.
--(tarichos) 37, 40, 43, 56 v., 66.
80 v.
Glaucus 22.
glaucus 20, 24, 51, 64, 65. 79. 83.
gobius 21. 26, 31, 65, 70, 79, 83.
goden visschend 94. 96, 99.
goudbrasem 30, 51, 65, 79 v., 100, 110.
Graeco-Italiërs 9 v.
groenloopen 75 v.
grondlijn 96.
grootbedrijf 115. 120 vv.
haai 11, 20, 24, 29. 31, 100, 103.
haak 1 v., b, 8, 10, 11, 12. 18, 45, 52,
96 v., 111, 117.
handel (overzeesche) 57, 145 vv.
■- (klein-) in tarichos 147, 149.
------visch 130 vv.
handleiding voor den kooper 84, 88,
136.
handlijn 27, 97.
harder 17, 18, 19. 20. 23, 24, 29, 44,
46, 49, 53, 65. 70. 100, 110, 119.
heilige visch 1, 19 v., 26, 103, 162.
hengelaar in de kunst 94, 96.
hengelsport 6, 97.
hoekwant 97.
hordenvisscherij 99.
horen 1 vv.
Hyperides 85, 139, 146.
immigratie 14 v.
inventaris (visschers-) 111, 115.
invoer in Egypte 23, 24, 37, 40, 47,
144.
---Griekenland 32, 37, 39 v.,
45 v., 47, 56 v., 59. 61, 66, 76, 120,
145 vv.
kalmar 17, 24, 44, 65.
kamoester 12. 17. 30. 31. 44. 46, 49,
50, 65.
Kannenfeest 77.
karper 38. 44. 59.
kaviaar 43.
kieuwnet 105.
kinkhoren 19. 46, 49. 65.
kleinbedrijf 93 vv.. 108 vv., 114 vv.
kleinbedrijf zelfstandig 113 v.
Koiranos 29, 118.
koks en visch 19, 47, 82, 83, 84.
kolonisatie 38 v.
koorfuif 77.
koraalhandel 52 v.
koraalvisscherij 30, 49, 50, 51, 52 v.
krab 65, 67.
kreeft 18, 24, 32, 33, 49, 50, 65.
Kreto-Mykeensche visscherij 9 v., 10
vv.. 99.
kunstvischje 2 v.
kunstvlieg 97.
kustvisch 83, 93.
kustvisscherij 93 vv., 107, 150 v.
labrax 17, 24, 29. 49, 65, 79, 100.
lagunenvisscherij 18,24,29,30,99, 100.
lakmoes 27.
langoest 23, 24, 31, 65, 80, 85.
lebias 25, 26.
leverantie aan den staat 24.
Lex Fannia 90, 91.
loligo, zie kalmar.
loonarbeiders 116, 117.
Lynceus 27, 84, 88. 136.
maena 23. 50, 65, 70, 72 v.
makreel 17, 20, 21, 32, 33, 34, 37, 50.
53, 54, 56. 57, 61, 105.
markt van Eleusis bevoorrecht 142 v.
marktbel 62, 89.
marktmeester 90, 131, 140, 141, 149.
marktverordeningen 89 v.. 91 v.,
136 vv.
medici en visch 36, 48, 56, 82 v.
membras 64, 70, 71 v.
menschenetende visschen 15, 20. 64,
103.
middenstander 114 vv., 124.
monographieën 1.
monopolie 52, 57, 153 v.
moralisten 7 v., 86 v.
mossel 25. 30. 31. 33. 44. 46, 48, 49,
51, 65, 102, 113.
mugil, zie harder,
mullus, zie barbeel,
muraena 48, 54.
nachtarbeid 95, 100 v., 110, 111.
noodvoedsel 6, 7 v,
octopus, zie poliep.
oester 4, 17, 23, 28. 30. 31, 32, 33, 35,
36, 38, 46, 51, 52, 54, 65, 83.
oesterteclt 30, 31.
offers uit visscherij bekostigd 154,
164 v.
onthouding 7 v., 14 vv., 85.
opson (beteekenisontwikkeling) 62 vv.
orphos 27, 65. 79. 83.
Palamedes 6.
paling 22, 24, 48, 49, 50, 65, 76 vv.,
100, 149.
Palingen (de — van Aristophanes) 61.
palingkweekers 76 v., 88.
parelmossels 17, 36.
participatiestelsel 117 vv.
particuUer bezit 150 v.. 157, 162 v.,
167.
pelamys 25, 32, 34, 35. 36, 37, 38.
40. 41. 51. 154, 166.
Philaenis 86.
Philocrates 85.
Plato 2, 7, 62, 98, 104, 138 v., 150.
platvisch 66, 83, 100, 103, 110.
poliep 4. 11. 12, 13, 17, 18, 19. 23.
24.nbsp;28, 44, 47, 49, 50. 54. 65. 80, 83.
100. 102, 103, 105.
Polycrates 29. 131.
prijszetting 140 v.
purpervisscherij 11. 16. 19. 22, 23.
25,nbsp;26, 27. 28, 30. 31. 33. 46. 49.
50, 51. 53, 57. 58. 99. 102. 150,
159 vv., 165, 166, 167.
Pythagoraeërs 63.
Pythagoras 25. 47. 118.
rhina 30.
rog 29. 31. 65. 80, 85.
rotsvisch 26. 83.
salpa 31.
samenwerking (voorbijgaande) 109 v..
115. 117.
--(voortdurende) 117 vv., 123 vv.
saperdes. zie coracinus.
sarda 51 v.
sargus 28. 46.
scarus 11. 13. 19, 20. 26. 27. 30. 65.
80. 83.
scheedemossel 29. 65. 127.
schepnet 98.
schrobnet 107. 108.
scombriden 32. 33. 35. 59. 66.
Semieten 75. 146.
sepia 23. 24. 25. 44. 47. 65. 80.
sidderrog 65. 80.
silurus 45.
slaaf-inkooper 88.
slaven (visscherij-) 37. 113, 117, 122 v.,
125.
slavenkost 74.
sleepnet 3 v., 105 vv., 108. 120 v.
sleepnetbedrijf 114 vv.. 120 v.
soldatenkost 71. 75.
solenstekers 29. 127.
Sophron 48.
sparos 36. 38.
specerijen 47. 67. 69. 73 v.. 83.
speer 2. 4. 11. 12. 52. 99 vv.. HO. 120.
sponsenvisscherij 22, 24. 27. 33. 58.
102 V.
spreekwoorden e. d. 25. 26. 32. 64.
68. 69. 71. 72. 73. 74, 98. 111. 148.
sproeiverbod 136 v., 139.
staand net 105 v.. 108, 121 v.
staatsbezit 150 v.. 151 vv.. 166. 167.
staats visch vijver 158 v.
steur 27, 38. 39. 40, 41. 42 v.. 45, 46, 66.
tarbot 20, 21. 32. 65.
tarichos (verwerking tot) 3. 24. 33.
36.nbsp;39, 43, 44, 46, 49. 50. 51. 53. 54.
55. 56, 58, 66, 81, 83, 115.
tarichosfabrieken 55.
tarichosslijter 147 vv.
tempelbezit 150, 159 vv., 166 v.
terremare 9.
thiasos 118, 151 vv.
tollen 142.
tong 23. 32, 65.
tonijn 4. 11. 17. 19. 20. 22. 23. 24.
27. 28. 29. 32. 33 v.. 35. 36. 37. 38.
40. 41. 42. 44. 46. 47. 48 v.. 50. 51.
52.nbsp;53. 55. 56 v.. 58 v.. 66,.81. 100.
105 V., 115, 117, 120 vv., 125, 127.
135. 151. 154 vv.. 166.
Zie ook pelamys.
tonijnenvisschers 42. 127.
traan 44.
trekvisch 31. 32. 35 v.. 38. 41 v.. 44.
48. 55.
trichis 35. 64. 70. 71.
tusschenhandel 132 v.. 139. 141 vv.
uitkijkpost 31. 39. 47. 49. 100. 117.
120. 124. 125, 126, 151, 156 v.. 157.
vangverbod 80.
vaste prijzen 137. 138 v.
vergiftige planten (visscherij met) 104
V.. 120.
vernietiging van marktwaar 140.
verpachting van purpervisscherij 150.
159 vv.
----visscherij 18. 19. 22. 26.
37.nbsp;51. 125. 151 vv.. 154. 156 v..
159, 161, 162 V.. 166 v.
vischboer 133 vv.. 136 vv.
vischboer specialist 133.
vischdreg 42. 107.
vischextract 24. 30, 41. 47. 50, 51, 52.
53,nbsp;54, 56, 57, 58, 68. 116.
vischimporteurs 40. 43. 145 vv.
vischlooper 129. 130.
vischluxe 85 vv., 87 vv.. 89 vv.
vischluxe beperkt 90, 91 v.
vischmarkt 76, 87 vv., 131 vv.
vischmarktinspecteurs 90, 91.
vischnamen 65.
vischoffers 15, 28, 77.
vischprijzen 71, 72, 73 v., 77 v., 78 v.,
79. 80 v., 87.
vischtransport 129 v.
vischtuigen 95 v.
vischventer 133.
vischvrouw 135.
Visschen (de — van Archippus) 92.
visscher aan huis 88.
visscher op de markt 131 v.
visscherij reeder 122 v., 124.
Visscherin (de — van Antiphancs) 135 v.
visschersbooten 56, 93, 94, 95, 106 v.,
109, 111, 125.
- gekaapt 20, 52, 91.
- voor troepentransport 20, 48, 50.
visscherscompagnieën 123 vv.
Visschersdrama van Menander 112.
visschers„gildenquot; 118, 127 v,
Visschersidylle van Theocritus 111, 112.
visscherskolonies 38 v., 45 v.
visscherslatijn 45, 97.
visschersmozaïek van Melós 105.
---Soussa 96, 97.
visschersrevolutie 29.
visscherstype in de litteratuur 114,
133 V.
visschersvaas van Phylakopi 11.
vivaria 48, 49, 51, 76 v., 88.
voedingswaarde 82 v.
volksvoedsel (visch) 9, 15, 60. 61, 62,
64nbsp;v.. 66 vv.. 141.
--(tarichos) 39 v., 43, 57, 66,
73 vv.
vrouwen en visch 7, 85 vv.
waterdrinkers 105.
weekdieren 4, 10, 15. 17, 30. 31, 44.
46. 47, 49, 50, 51. 54, 58, 65, 83.
werkverschaffing 158 v.
werpnet 97 v., 108.
wijn en visch 87.
wintervisscherij 35, 42.
wisselaars 116, 134, 143 vv.
Xenocratcs 82.
zeeaal 18, 48, 54, 65, 78 v.. 83.
zeeanemonen 23, 66, 113.
zeebezit 150 v.
zeeëgels 18, 30, 31, 33, 36, 48. 49.
65nbsp;v.
zeehelden 14.
zeeschildpadden 19.
zeewier 27, 102.
zitverbod 137 v., 139.
zoutwinning 20, 45, 153.
zwaardvisch 36, 38, 44, 47, 52. 100.
105. 109.
-ocr page 192-Abdera (Sp.) 54.
Abdera (Thr.) 24, 44, 58.
Abydus 32.
Acamanië 17, 18, 58.
Acharnae 68.
Acheloüs 18.
Acragas 49, 88, 158, 166.
Actium 17, 110.
Adriatische zee 17, 36,
46, 121.
Aedepsus 23.
Aegaeïsche zee 4, 19 vv.,
23 vv., 25 vv., 28 vv., 32,
41 v., 58, 59.
Aegiae 162.
Aegina 20.
Aenus (K. A.) 27, 69.
Aenus (Thr.) 25.
Aetolië 18, 58.
Aexone 21.
Afrika 57 v.
Agoulinitsa 18.
Algarvië, zie Lusitanië.
Alopeconnesus 25.
Amastris 42, 46, 120.
Ambracia 17, 58, 79, 80.
Ammon Balitho 58.
Amorgos 10.
Anactorium 17.
Anas 54.
Anigrus 19.
Anthedon 22, 58, III, 112,
113.
Antiparos 3, 10, II.
Antiphellus 28.
Antipolis 52.
Antium 51.
Apamea 33.
Arcadië 129, 130.
Argos 19, 129.
Argos Amphilochicum 17.
Astacus (Ac.) 18.
Astacus (Bith.) 33.
Astypalaea 140.
Athene, zie Attica.
Athos 24.
Atlantische Oceaan 54, 55,
56, 78, 120.
Attica 20 vv., 22, 27, 29,
31, 32, 36, 37, 39 v., 43,
46, 48, 56, 58, 60 v., 64,
68 vv., 71 vv., 76 v., 79,
81, 87 vv., 90, 91, 92,
130 V., 132, 133, 135,
136 vv., 141 vv., 147,
149, 162, 164, 166.
Avernus 51.
Baelo 55.
Baetica 54, 55, 56.
Baetis 54, 55.
Baiae 51.
Barcino 54.
Barga 24.
Berezan 38 v., 42, 44, 45,
157.
Bistonis 24.
Blabe 34.
Boeotiö 5, 22, 76 v.
Bolbe 24, 79.
Borysthenes (riv.), 39, 42,
45, 59.
Borysthenes (stad), zie Ol-
bia.
Bosporus (Cimmerische)
30, 42, 46.
Bosporus (Thracische) 33
vv., 59, 75, 81, 120, 122.
Brundisium 46.,
Bruttium 57.
Bulis 18.
Byzantium 33, 33 vv., 47,
56, 59, 91, 122 v., 128,
151 vv., 158, 166.
Calchedon 34, 36, 37.
Callipolis 32, 124 vv., 127,
166, 167.
Calydon 18. 79, 158.
Camarina 49.
Campanië 57, 104.
Caphereus 22.
Carië 28, 102.
Carpathische zee 27.
Carteia 53, 55, 56, 96.
Carthago Nova 53, 54.
Carystus 23, 58, 73.
Catana 50.
Cayster 30.
Cephallenia 18.
Cephaloedium 49.
Cerasus 107.
Cercinites 24.
Cetaria 49.
Chalcis 22 v., 58, 162.
CheHdonische eil. 28, 117.
Chersonesus 42.
Chios 30, 147.
Chulli 57.
Cilicië 27. 50.
Cimolos 26.
Circei 51.
Clazomenae 30, 39, 157,
166.
Copaïs 22, 24, 76.
Corcyra 17.
Coresia 25.
Corsica 52.
Corycus 27.
Coryphantis 31.
Cos 28, 118, 126, 133. 149,
156 v., 162. 166, 167.
Cosa 51.
Croton 47.
Cumae 50, 51. 73.
Cycladen 10. 25 v.
Cyprus 27.
Cyrene 14.
Cy thera 19.
Cyzicus 33. 59, 126 v.,
127, 158, 166, 167.
Dalmatië 17, 151.
Dascylitische meer 33, 35,
156, 158.
Delos 25 v., 58, 63, 112,
139, 150, 159 vv., 163 v.,
166,nbsp;167.
Despotiko 10.
Dicaearchia 51, 57.
Dion 24.
Drepanum 49.
Dyme 18.
Ecbatana 43.
Echinaden 18.
Echinus 18.
Egypte 3, 6, 8, 23, 24, 37,
40, 47, 144, 165, 166.
Elaea 31.
Elaeusa 27.
Elea 31, 50, 59.
Eleusis 20, 21, 141 vv.,
149, 162, 166.
Elis 18 v., 82.
Ephese 30, 58, 80, 89. 126,
159, 165 v., 166, 167.
Epidammus 17.
Epidaurus 129.
Eretria 23.
Erythrae 30.
Eryx 49.
Euboea 20, 22 v., 58. 110.
Euripus 22. 109.
Gades 37. 47. 49, 52, 53,
55, 56 v., 59, 81, 145, 147.
Gaesonis 29.
Gallië 48, 52 v., 59, 107,
109, 121.
Gela 49.
Geraestus 22. 23, 113.
Gournia 13.
Graviscae 51.
Gryneum 31.
Guadalete 54.
Gyaros 25. 112. 113.
Gytheum 19.
Halae Aexonides 22. 154.
166.
Halicarnassus 28. 150, 162.
167.
Halieis 19.
Hellespont 7. 15, 32. 59,
120.
Helorus 49, 76.
Heraclea Pontica 42. 46,
120.
Hermione 19, 58, 156.
Hieron 34, 37, 122 v.
Hipparis 49.
Hipponium 50, 59.
Horen 33, 34, 35.
Hydruntum 46.
Hyllus 15.
Hypanis 45.
Hypata 140.
lasos 28 v., 58, 110, 157
v., 166.
Icaros 29. 101. 109.
Ichthys 18.
Indië 53.
lonië 30.
los 26.
Ister 36, 43, 44 v.
Istrus 42.
Italië 9, 46 vv., 57, 59.
60. 88, 96, 119, 120, 122,
145, 151.
Itanus 27.
Kaiapha 18 v.
Karthago 52, 56, 57.
Kaspische zee 43.
Knossos 11, 12, 13.
Korinthe 18, 89. 91 v.
Korinthische golf 18.
Kreta 10, 11. 26 v., 58.
93, 109.
Laconië 19, 57. 58.
Latera 53. 110.
Lectum 27. 31.
Leptis 58.
Lesbos 31, 58. 131.
Leucas 12. 17. 18.
Leuke 11. 27.
Ligurië 52.
Lipara 50, 73, 135.
Lixus 56.
Locri 132.
Lucrinus 51.
Lusitanië 54. 55.
Lycië 28.
Macedonië 23, 24.
Maeander 76.
Maeotis 39. 40. 41 v., 43.
45 v., 59, 75, 146, 157,
166.
Magnesia a. M. 30, 149,
166, 167.
Malaca 54.
Malea 19.
Marathon 20, 22. 70.
Massalia 31, 52 v.. 59. 91.
Mauretanië 53, 56, 57.
Megara 20, 58, 60. 69,
79, 115.
Meliboea 23.
Melite 18. 158.
Mellaria 55.
Melos 11 v.. 105.
Meninx 58.
Mesolonghi 18. 100.
Messenië 19.
Metapontum 47.
Methana 20.
Methone 24.
Methymna 31.
Midea 12, 13.
Milete29, 58, 79. 118. 127.
Minturnae 51.
Misenum 51.
Motye 49.
Myconus 25. 150, 160,
164 v.. 167.
Mykene 10. 12. 13.
Myrina 31.
Mytilene 31.
Myus 29.
Napels 51. 70.
Narbo 53.
Nauplia 19.
Naxos 26. 130.
Nemausus 53.
Nesos 31.
Nicopolis 17.
Nijl 39. 44. 67, 81. 126.
Nisaea 20.
Nisyros 28.
Numidië 57.
Odessus 42. 44, 127.
Oeniadae 18, 158, 166.
Olbia 38, 42, 45. 59. 146.
Olynthus 24. 79.
Oreüs 23.
Pachyammos 13.
Pachynum 49. 59.
Palaikastro 11. 13, 27.
Palestina 61, 117.
Pamisus 19.
Pamphylië 27.
Panormus 49.
Panticapaeum 39, 40. 42,
46. 59. 74. 145.
Parium 32 v.. 59, 126,
127. 167.
Paros 10, 26. 107.
Patrae 18, 158, 166.
Pella 24.
Pelorum 48.
Peneus 23.
Peparethus 23.
Pergamum 63, 136, 141,
143 vv.
Perge 27.
Phalerum 20, 21, 68, 69
V., 113, 130.
Pharae 162.
Pharnacia 41, 42, 44, 46.
Phasehs 28, 74.
Phocaea 31.
Phoenicië 19, 104, 146.
Phrygië 32.
Phylakopi 11, 12.
Piraeus 20. 21, 25. 113.
141 vv.
Pistyrus 24.
Pompei 50.
Pontus 32. 36. 38 vv.. 56.
59. 75. 81. 86. 106, 120.
122. 145. 146. 157, 167.
Populonia 51.
Porphyrione 33.
Praesus 165.
Priapus 33.
Propontis 32 v., 34.59,120.
Pseira 13.
Puteoli. zie Dicaearchia.
Pylos 13.
Pyrrha 31.
Rhegium 48.
Rheitoi 21, 162.
Rhenea 26. 159 v.
Rhodos 12. 20. 27, 58,
61. 69 V.
Rhombites 39. 46. 157.
Rome 6. 40. 46. 50, 52,
53, 86, 90, 132.
Salamis 20, 21, 70.
Samos 29. 111. 131.
Samothrace 25.
Sardinië 40, 48, 51 v.. 121.
151.
Saronische golf 20, 58.
Scamander 76.
Sciathus 23.
Scombraria 54.
Scyrus 23.
Segesta 49.
Selenusische meer 30. 159.
Selinus 30.
Sepias 23.
Seriphos 26.
Sestus 75.
Sexi 53. 54.
Sicilië 47 vv.. 57. 59. 60.
69. 76. 81, 82. 120, 122.
145. 151.
Sicilië (Straat van) 47 v..
76, 78. 100, 109.
Sicinos 26.
Sicyon 18, 78.
Sigeum 31.
Sinope 41. 42. 44. 46, 59.
Sinus Melas 25.
Slaven 103.
Smyrna 30 v., 127, 162.
Solus 49.
Spanje 33. 40. 48. 51, 52.
53 vv.. 81.
Sparta 62. 90.
Stalai 26 v.. 156, 165, 167.
Stoechades 52.
Stoma limne 52.
Strymon 24, 58, 76.
Styra 23.
Sunium 20. 22. 91, 113.
Surrentum 50.
Susa 19.
Sybaris 47, 60, 76, 132,
149, 167.
Syracuse 27, 49. 50. 76.
151. 162.
Syrië 7, 8, 85, 146.
Syros 11.
Syrten 58.
Taag 54.
Tarente 46 v.. 57. 59, 158.
Taricheae 58.
Tarracina 51.
Tarraco 54.
Tauromenium 50.
Tegea 19, 129. 133.
Telo Martius 53.
Tenos 25, 26.
Teos 30.
Thasos 24. 58. 68.
Thebe 10. 12. 69.
Theodosia 74.
Thera 63. 119.
Thermodon 41.
Thessalië 23. 132.
Thracië 58.
Thurii 47.
Tiber 83.
Tieum 42. 46. 120.
Tiphae 18.
Tiryns 10. 12. 19.
Torone 24.
Trapezus 41. 42. 46.
Troezen 19. 154 vv., 166.
Troje 10. 11.
Tylissos 11.
Tyndaris 49.
Tyras 45.
Tyrrheensche zee 44. 53,
80. 109.
Tyrus 57. 146.
Vasiliki 13.
Zacynthus 18. 109.
Zancle 48. 49.
Zuchis 58.
III. GRIEKSCHE WOORDEN
amp;.yyeXcfv 145.
dveXatot 32.
dtYtiffrpe\'a 96.
dcYxiffTpeuTiXTQ 95.
dcyopai; réXoi; 149.
88.
d-rZiPaÖTQS 34.
iamp;eplvï}, zie atherina.
dxaXijtpai, zie zeeanemo-
nen.
dxC? 99.
aXieCa 152 v.
óXtcófxaTa 39.
OXieCK; 14, 94, 132, 134.
óXieiJi; (visch) 162.
aXieuTixrj 95.
4X(iT) 68.
4Xs 14.
4Xlt;Ó7nf)5, zie alopex.
(i{X9tpXT)aTpov 97, 108.
i(X9ipoXEij(: 98.
(i(Z90peiS(; 145.
dvETtiPaaCa 155.
4volt;J;£a 63, 90.
dtvraxaïo?, zie steur.
ivTiypxipótievo^ 124 v., 127.
dTïavOpaxtCEiv 67.
Snixamp;vi 61.
iTróXEXTO? 24.
47to{xuaoó|jiEvo; (ry dcyx^vi)
148.
«iTcoTtuplCsiv 67.
ijrÓTcupi? 15, 67.
fipxTo;, zie arctus.
4pmf) 102.
ipXwvT)? 126.
ipxwvwv 124.
«oiXXa 129, 130.
ioTiaXiEUi; 96.
ioTToXiEUTi^g 96.
AffTtaXiEUTix^Q 95.
itrraxó?, zie kreeft.
ixéXEia Iyöuov 141 vv..
149.
oci^lg 34.
auTOTTtoXixr] 143.
i9op£a T^? S^ocXdaarjQ 33,
a9pó(; 21, 70.
(i9tjT), zie ansjovis.
Swpoc 82.
paTtSoaxó^TOi 80.
PktIc, zie rog.
PEfjtPpai;, zie membras.
Pe|zPpa9Ó7j 72.
PTxoc 145.
póa^, zie box.
PoXiCTTixti 105.
PóXo? 34, 35, 105, 115,
150, 154.
porSyXcoaaoi;, zie tong.
PoC? 103.
Ppóxo? 107, 108.
YaYYajZYj 42.
yiiyyoiiio^ (yaxydyLT]) 107.
YoXeóc, zie alopex.
Yipo; 68.
YÓYYPO?, zie zeeaal.
yóvo; 34, 70.
YpiTTEÜ? (Ypi9E\\ii;) 106.
Ypïrto; (YPÏ905) 106.
Sex(£t7) tx^iiwv 163 v., 165.
--7rop9tipac 165.
SeXcpli 2.
SiXTuapxoüvTEC 124 v.
SiXTueta 96.
SioPeXIoc 21, 141 vv., 149.
Sóva5 96.
Sópu 99.
8po(i.4S£lt;: 32.
SUTTTT]? 101.
Su-n]i: 101.
^YYP®quot;^\'? 70.
t^paotxoXoc 70.
è^cXecóv (èYXE^uciv) 76.
è^EXu0TpÓ905 76.
ÉT^eXu?, zie paling.
ctcaYMYi\'* Ï41 vv., 164.
èxTwpti^Eiv 67.
ènoLyoiyol 126 v.
è7ra(i90TEpt^Eiv 83, 93.
èïtavamp;paxtSE? 64, 67 v.
èpYa^Eaöat TJ)V ■^ccXaTxav
e. d. 94.
èpYacm^? 143.
ëpix (tót éx -nis aXó; -) 102.
èpxoÖTjpixi^ 95.
\'EpfjiTj (T6 EIS TÓV - Xeyó-
fiEvov) 145.
EÖOïjpoi; 34.
Eöixöu? 27. 35, 63.
EÖ0(}/0s enz. 63.
è9T)(XEpeótov 124 v., 127.
zie zeeëgels.
lifvjTol 64, 66 V.
■?lYEtJicl)v TT); öyjpa? 120, 122.
■:^|ji£v7ipoi; 73.
■^[iiTapixo? 73.
VaToc, zie lebias.
TjTpiata 81.
OaXaoaa 14.
©aota iXfjivj 24. 68.
OrjTEtiovTEC 116. 118.
ötaoo?, zie thiasos.
Optffaa 71.
Ouwdc^Eiv (ftuwtJ^Eiv) 100.
IhjWEta 122.
öüwEta 81.
•DuwEtov 150, 154 VV.
öuwIttj); 127.
•ftuwofr^^pa; 48.
OuwooxoriEÏv 117.
OUWOCXOTTEÏOV 117.
Ouwooxójtos 49, 117.
tStwTai 94.
tnvó; 101.
t7T7T05 56.
ÏTnroupoi; 23.
lx{gt;u(o)PoXE*i(; 99.
IXamp;upóXo; 99.
\'IxOupóXo; 25.
lxOueïov(?) 131.
Ixlgt;lt;iec(= vischmarkt) 131
Ix^\'iyd] (Ix^ïxd) 165, 166.
lX^i)(ó)xevTpov 99.
Ix^ósi? 15, 29, 34.
Ix^o^pa 104.
{x-^o(i.eTapoXoi; 134.
iX^uoirpaTT]; 134.
Ix^uoTTÓXatva 135.
IX^uoTTüjXeïov 131.
EX^uottwXT]!; 132.
IXamp;uoTTwXta 131.
Ix^uoTvcoXtov 63, 131.
tx^uÓTttóXi? 131.
Ix^OTpotpeïov 88, 158 v.
lx^OTpó(piov 162.
lXÖuo9Ópo? 129, 130.
\'IX^TToXÏTai 25.
xaOexo; (xaamp;é-nj) 96.
xaXafXEnjT^i; 96.
xiXafioi; 96.
xaXu(ji[jia 107, 108.
xdcfxaS 99.
xdTHjXo; 132, 143.
--(IXÖÓMV) 134.
xaTipoi;, zie caper.
xapaPo?, zie langoest.
Kaptxii; alvoi; 28.
xapt?, zie garnalen,
xapxapia; 24.
xaamiai; 27.
xaTaxoXu[jiP7)-n^(; 101.
xepafiiov 145.
xépai; 2 v.
xepxixT]; 3.
xeaxpeii;, zie harder.
xé9aXoi;, zie harder.
X7)jjl6S 99.
xiQpu^, zie kinkhoren.
x^Teia(?) 73.
XYixela 48, 122.
XYjToÖT^peïov 48, 122.
xïjTos 29, 73.
xrjTomóvoi; 100.
xXetSla 57, 66, 81.
xoXuji.pYj-rf]5 (-TQp) 101.
--G9uSpoi; 101.
xóvTwaï; 96.
xóvu^a 105.
xopSüXï], zie cordyla.
XTcl;, zie kamoester.
xuPepvwvre? 124.
xupta 36, 147.
xuPiodixTYji; 146, 147.
xüvei; 48.
xupxeta 96.
xupxeii; 98.
xupxeuTT^; 98.
xupxt? 99.
xupxopóXo? 98, 127.
xiipxci; (xiSpxY)) 98.
xu^éXYj 99.
xtopiói;, zie gobius.
Xtippa^, zie labrax.
Xapópivamp;oi 99.
Xdxoi; 48.
Xe^ia;, zie lebias.
XefxPapxoüvxe; 124 v.
XsTid; 65.
Xeuxofiaivl; 73.
XlfiVT] 150, 159, 161.
XttJ.vo{gt;aXaxTa 93, 150.
Xuxóax0[x0lt;; 70.
(xaivt;, zie maena.
(xcXavSpijat (jjieXivSpua) 43.
IxcjxPpaSortcüXYji; 71, 133.
(leizPpii;, zie membras.
(iepïxai 117, 118, 119.
(iexd^oXoi 131, 132, 133.
(xéxoxoi 124, 126 v.
(iixp-f] S^aXaooa 157 v.
(xiaötiixol 117.
{jiovó^uXov 95.
(xouvEpéx7)lt;; 95.
{zriXXoi; 40.
(i.üi;, zie mossel.
vdtpxTf), zie sidderrog.
vuxxepéxT); 111.
«Caiva 47.
«vos 22.
ó^iXfiT] 68.
ó^iJYap®^ 41.
ópxuveïov 150, 162.
Öpxuvos (Öpxu?) 29, 162.
ópjjLTQX^piov 39, 157.
6p[jiiaxóvo?( ?) 96.
óptxieuxT); 96.«.
ópixiTQpóXo; 96.
óp9Ói; (óp9tó;), zie orphos.
èojxüXtov 47.
è(];apiov 63 V.
laptOTrciXifji; 134, 143 v.
iapiÓ7:lt;oXtlt;; 131.
/oXóyiov 144.
lov 62 V.
- (= vischmarkt) 131.
ótLovófioi 91.
buonuiXloL 131.
èuoTtwXiov 63, 131.
ó(j;ó7tlt;oxi5 131.
Stj^oi; 62.
ó4/09(iY0(; 62, 63.
ó(J^(ovaTcop 88.
è^iwvT]; 88, 130.
èil\'OJVTix;^; 88.
è\'i\'t^vtjxix^q 136.
TCayoupo;, zie krab.
Ttdcvaypov 4, 107, 108.
reapattopltrij 91.
Ttapioixot 24.
né^a. 107, 108.
TteXaytoi, zie diepzeevisch.
tcextiipt; 48, 65.
7re7re(a[x£voi; 155.
Tcépxïj, zie baars.
Ttexpaïoi, zie rotsvisch.
TVTjSaXiov ((itxpóv) 3.
tnf)xa|xusela 46.
7n)Xa(xuSeïov 46, 150, 154.
Trtwa, zie mossel.
7txr)xxix^ 95.
7rxotit!:eiv 104.
ttxóixo; 104.
TrXoxat 48.
TToXuayxicfxpov 97.
ttoxiiix^u? 63.
ttoxüoij\'o; 63.
ttóvxo; 14.
TTOpxeï? 108.
TTÓpxo? 107, 108.
7:op9uptx 159 vv.
:Tpay(xaxeuó[ievoi (ol JtvI
x6 xsXuviov x^lt;; Ix^uïx^?
-) 165.
jrpóayeiot, zie kustvisch.
Ttpoaó*J;7)(i.a 62.
7tpoct9iyiov 62, 144.
Ttp0X0{XlQ 79.
TTpOliviXOt 89.
TTUpeUTlXTQ 95, 100 v.
TTupCa 101.
^.ApSo? 96.
^(uiSei; 32.
cayrjveï; 106.
oaytiveüeiv 4, 106.
aay7)VEUxal 106.
oayTjveuxiïpct; 106.
oayiQVTQ 4, 106.
aay7]vopóXoi 106.
aiXTTT), zie salpa.
caTtépér);, zie coracinus.
oapyivT) 44.
oexdtxïj (cexaxcóst)) 29, 31.
-ocr page 197-aivóScov 48.
orxójxPpo;, zie makreel.
axoTrf) 28, 39, 117, 151,
156 v.. 157.
axoKidt 117.
oxoTTiaCetv 117.
oxoTTia^eo^ai 117.
axoTTidi^ovre? 124, 126.
oxoTiioipeïo^ai 117.
CTXOïTltOpÓS 117.
axoTTÓ? 100, 117.
(TxopSüXT), zie cordyla.
CTXopoS(4X[X7) 68.
CTXopTrb; 24.
afxapt? 65.
(nrdtpo;, zie sparus.
aTTOYYeïc 102.
CTTTOYYieï; 102.
CTTTOYYO^pai 102.
OTroYYOxoXuiJiprjTat 102.
okoyyotójxoi 102.
OTTupt? 96, 129, 145.
CTTdt(xvolt;; 47, 145.
orpójxPo; 36, 65, 128.
ouvvaÜTat 124 v.
09aipü)v 107, 108.
cwXtjv, zie scheedemossel.
otoXT)vioT;Qi; 127.
otoXyjvoöripa; 127.
owXirjvoxé^? 127.
Tapixeta 39, 54, 55, 58.
TapixéfATCopo; 147.
Tapixvjyó; 147.
TaptxÓTrXetDi; 34.
TapixoTtwXcïov 147.
TapixoTccdXYj; 147 vv.
TapixojrciXiov 147, 149.
Tapixó;twXi? 147.
Tiipixoi; 147.
TéXjxa 162.
TéXoi; Ex^ówv 164.
TéXos (xerapóXwv aXiécdv
133.
TeXovapxT^cavre; 124,125v.
TEfjiaxoTrtóXT]; 149.
TETdcpnj Ix^uïxGv aXiicov
166.
T£tti5 èviXiog 26.
TEuamp;Cg, zie kalmar.
TsxvÏTai (ol - Tuv oXiétóv)
110.
•ng^ea 4, 31.
TIXtóv 74.
rpdcyoi 32.
Tplaiva 99.
xplyXTj, zie barbeel.
TpioSovrla 95.
TpióSou? 99.
Tpixt? (Tpixla), zie trichis.
ÜTnQTptOV 81.
ÓTroydoTpiov 66, 81.
ÓTTOXpÓrtlOV 163 v.
ÓTIOXT^ 98.
ÖpxT) 145.
5g 25, 44.
9dtYpo(; 23, 26, 65.
9ap|idxT7)(; 104.
9eXXoxaXa(rrwv 124 v.
9epvlov 96, 129.
9lX0i{;0(; 62, 63.
9puxTol 64, 67 v,
9toXeïv 33.
XoXxeü; 33.
XocXxlg, zie chalcis.
Xeiptüva^tov 153.
Xpï)[xaTia(i.oü (èril TOÜ) 126.
Xpóixi; 24.
Xp*iao9pult;;, zie goudbra-
sem.
XUTot 105.
XÓTpa 145.
zie tarbot.
«(jLOTipiXO? 51, 57, 66, 73,
74.
wvT^ 156 v.
upaiOKtóXT)? 149.
wpaïoi; 34, 36, 82.
öpi(XO(:(?) 82.
wTla 17.
SUMMARY
I — Epos and fishing
Eight times Homer derives a simile from the trade of the fisher-
man. Three times the latter works with hook and line, twice with
a seine, once with a spear; once he dives for shellfish and once he
drags a poulpe from its hole. When in the Odyssey prosperity, the
natural result of good government, is analysed, it appears to consist
in the fertihty of fields, orchards, cattle and sea. This proves that,
in epical times, there must have been a good deal of fishing.
The more striking, therefore, that Homer makes the Achaeans
eat fish only twice (i. e. in the Odyssey, which provides the
xtQ with an argmnent) and only when compelled by circumstances.
Ever since the fourth century, when the pleasures of the table
reached their acme in fish-courses, this has proved to be a problem.
From Plato downwards all the writers of Antiquity saw in the ab-
sence of fish on the tables of the Achaeans ascetic abstention, which
the heroes either imposed upon themselves or which was forced upon
them by the poet.
Modern commentators agree that, of old, meat must have been
the staple food for the Achaeans, who were a nation of herdsmen,
and that only the poorer classes, for lack of cattle, had to be satis-
■ fied with fish. Helbig and Tsountas identified the newly discovered
Mycenaeans with Homer\'s Achaeans, and in the abstention from
fish they saw a feature common to the fictitious Graeco-Italians.
Recent excavations have supplied increasing material from which
it appears that in Creto-Mycenaean times fish was constantly caught
and consumed and that the people then hving on the Aegean shores
were thoroughly acquainted with the sea and its inmates. The
Greek invaders, however, were a nation of herdsmen feeding on meat.
Coming from the interior, as they did, they had little trust in the
briny waste of waters. In the epos itself, apart from the similes, the
poet is far more conversant with man-eating fishes than with fish-
eating men, a fact which is also conveyed by the emotional value of
the epithetnbsp;In their new settlements the invaders came
upon a fish-catching and fish-eating population; no doubt the less
well-to-do among the immigrants will soon have taken their example,
to be followed but slowly by the rich. The Greek Divinities, however,
have never deserted their fishless diet.
In his narrative Homer adheres to the old tradition; in his similes
he gives a true image of his times. Hence on the one hand, the ab-
stention from fish of the heroes, and on the other, the frequent ap-
pearance of the fisherman in the similes.
II —Geographical survey
When putting together the names of the various Greek places
which are mentioned in connection with fishing, we shall see, that
there was hardly a town on the seaboard where not many of the
inhabitants found, either partly or wholly, a living in the fishing-
trade.
The most important of these fishing-centres seem to have been
formed by the following regions:
On the coast of the Ionian:
—nbsp;the Ambracian gulf;
—nbsp;the lagoons of Acamania-Aetolia.
On the West coast of the Aegean:
—nbsp;the Laconico-Argolic coast, for purple-fishing (Hermione);
—nbsp;the Saronic gulf (Megara and the Attic coastal places);
—nbsp;the Straits between the main land and Euboea (Anthedon,
Chalcis, Carystus).
On the North coast of the Aegean:
—nbsp;The Thracian coast between Chalcidice and Chersonesus; espe-
cially Strymon, Thasos and Abdera.
Among the islands:
—nbsp;Delos;
—nbsp;Crete;
—nbsp;Rhodes.
On the coast of Asia Minor:
—nbsp;lasos;
—nbsp;Miletus;
—nbsp;Ephesus;
—nbsp;Lesbos, for shellfish.
-ocr page 200-The fish and the other animals of the sea caught in these regions
were of the most variegated kind. But although the tunny, the in-
dispensable food for the countries round the Mediterranean, was also
caught in many parts of the Greek seas, the catches were but mode-
rate here, as compared with the batches of tunny supplied by the
Pontic Straits and the Western Seas. Thus the Aegean could only
partly supply the requirements of the surrounding population. Salted
tunnies were largely imported from the North-East and the West.
The Hellespont, Propontis and Bosporus, where Parium, Cyzicus
and especially Byzantium were important fishing-towns, supplied
enormous quantities of tunny, mackerel and other scombridae.
In the Black Sea, the South coast (centre Sinope) also had scom-
brid-fishing. But the most active fisheries were in the slimy mouths
of the great rivers on the North coast, where the Borysthenes with
Olbia and above all the Maeotis with Panticapaeum were the sup-
phers of fish to the mother-country. Sturgeon and bream were the
fish caught there.
In the West, Southern Italy (Tarentum, Hipponium, Elea) and
Sicily (esp. the North coast and C. Pachynum) had large tunny-
fisheries; molluscs were also caught here in great numbers. In Gaul,
Massilia was an important fishing-town.
The Phoenician colonies of the Western Mediterranean imported
their tunny into Greece; the centre of the gigantic fisheries was situated
without the Porticoes: Gades.
Ill — Consumption of fish
The Achaeans lived on meat; their descendants learned how to
profit by the inexhaustive food-stores of the sea. And even the select
among them, e. g. Polycrates. The Italic Greeks were eager fish-
eaters at an early date, but in the 5th century the sober Athenians
too indulge in relishing fish-sauces. And fish-eating rises to the
height of a prandial cult among the connoisseurs of the 4th century
and after. Next to bread fish has become the principal food stuff,
as it appears from the narrowed-down connotation of the word Ô^j^ov
since the 4th century.
It is noteworthy how sharp the boundary line was marked between
the fish for the poor and that for the rich. As popular food were chief-
ly assigned all sorts of small fry, collectively indicated as élt;|;Y)To[,
èTtav^ypaxtSeç or «ppuxToJ, among which various small clupeidae and
sparidae are prominent. As a luxury the eel ranks first, to be fol-
lowed at a proper distance by conger, glaucus, bass (labrax) and
others, while different kinds of shellfish are also guzzled with relish.
Preserved fish, imported from the West and the Pontic area fared
like fresh fish: on the one hand the saying \'cheaper than salted fish\'
obtained, whereas on the other 300 denaries were told down in Rome
for a little jar of Black Sea fish. Among the finer qualities preference
is given to some parts of the tunny, e. g. the ventral (uTTroyaCTxpiov)
and shoulder parts (xXsiSla), and the finer preserves of sturgeon; —
as popular food we often find the so-called wfioxapixo?. a slightly
salted tunny of inferior quality, mentioned, and also the notorious
coracinus, which was probably a bream.
The great importance of fish as a luxury appears from the voluble
orations of the cooks of comedy, and the ample space which is allot-
ted to it in medical and gastronomical literature. It stands out spe-
cially clearly from the fact that ever since the fourth century \'fish
and woman\' were coupled together by pleasure-seeking Greeks in
very much the same way as the \'wine and women\' of modern times
Hence also the fishmarket is deemed to be the place where a man
may be valued at his real worth — the Greek citizen going there in
person to buy his fish.
More than once it is suggested in Attic comedy that authority
should curtail excessive luxuries in fish-eating. Salvation is either
expected from the interference of the agoranomus or the appointment
of special fishmarket-inspectors, 6(|;ov6(zoi, is insisted on, thereby
withdrawing the fishmarket from the control of the clerks of the
market, as had also been done with the corn-trade. It is further pro-
posed to convoy the fishing-smacks into port to prevent all the
fish from being got hold of by some fish-guzzlers. Likewise according
to Attic comedy there was an act at Corinth which provided that
the expenditure on table-luxuries should be proportionate to one\'s
income.
Shortly after the archonship of Eucleides (403/2) the fishes were
revenged upon the fish-devouring Athenians in Archippus\' comedy
\'The Fishes\'.
IV — Organisation of the fishing-industry
Greek fishing was almost exclusively coastal fishing, the fisherman
from the rocks often making use of rod, casting-net, basket or spear.
so that, if need be, he can do without a boat. Since in this way he by
himself can secure his share of the treasures of the deep without
working-expense, the inhabitants of the coasts of Greece are either
wholly or partially fishermen. The notion \'sea\' in the first place
evokes the notion \'fish\' and not \'ship\': in Greek a \'seaman\' was a
\'fisherman\', and \'ploughing the sea\' was a much used expression
for \'fishing\'.
As regards the fishing-gear used by fishermen in Antiquity, we
find that for catching big fish the handline was made use of: the
modem reel was unknown. They did know the art of dressing a fly,
but of an artificial bait-fish there is not a trace. The long-line was
used. Very popular were the casting-net and the fish-basket. The
spear or trident were most cleverly handled by the Greek fisherman,
not only to catch the larger sorts, but more especially when pur-
suing the smaller lagoon fish. The trident was also the usual weapon
employed in night-fishing by firelight. The Greek divers had gained
a reputation and those from Delos had become proverbial. They
brought up some species of fish, a good many shellfish, but above
all sponges — than which spongefishing there is no drearier trade
going. Even in Antiquity they availed themselves of various ap-
paratuses to convey air to the diver when under water. Widespread
was the abuse of intoxicating fish by means of poisonous plants, in
the times of Aristoteles only in river-fishing in Grecian parts, af-
terwards, however, in coast-fishing too.
Where nets are spoken of, it is often difficult to find out, what
kinds are meant. By the side of casting and bag-net most frequent
use is made of the draw-net, the small yptTroi; and the bigger (jayvivyj,
which had to be worked by several hands. The yayfaiiov is a dredge-
net.
We often come across the fisherman all by himself on the coast
or in a boat using all manner of fishing-gear. If he had any sons,
they assisted him in his work. Often too, several fishermen working
for their own account, join hands, where the nature of the catch
renders this desirable. This type of fisherman preeminently repre-
sents the pauper among those who toil for their living. Though ex-
treme misery and hardship are his share, he is independent and
works for his own account. Slaves are only seldom exploited in this
unremunerative manner.
Another working-method is found in seine-fishing. At most the
-ocr page 203-seine-fisher is to be distinguished as tovyj; from the Ttrtoxot; who can-
not acquire a net. In seine-fishing either one single fisher is owner
of net and boat following his trade with the assistance of hired men
—nbsp;the small \'middle-class\' tradesman — or several men sail out to-
gether with the net and share the catch as (xspixai, while not one of
them appears to act as owner of the trade-requisites.
Of what is called \'great industries\' not a trace is to be found in
the Greek seas. Outside them, however, the scombroids were caught
in immense quantities when on their yearly passage. Roundabout
the Pontic Straits they fished with a huge circle-net divided over
five boats, each of them manned with a crew of twelve rowers. By
the side of this it seems that in Antiquity the large fixed tonnara with
several suites of rooms was already being used. Along the Iberian
coast of the Atlantic remnants of preserving-works have been found
in several places. In these great industries one single man is some-
times the owner — though perhaps not always the manager (•J)Ye[i.tt)v)
—nbsp;of the entire concern, which he works with slave-labour. It also
occurs, however, that several fishermen join and form a company
and together hire a fishing-ground to follow their trade. Such com-
panies are found in Imperial times at Callipolis, at Parium, and per-
haps as early as the first century B. C. at Cyzicus.
Carefully to be distinguished from these companies fishing and
trading for joint account, are the associations, who, as a rule, com-
prise all those that follow the same trade. We find an association
of fishermen at Cyzicus, of tunny-fishers at Odessus. Occasionally
these societies are strongly specialized: at Smyrna the basket-fishers
are separately organized, the solen-stickers at Miletus.
V — F i s h-s e 11 i n g
No fast trains, no ice: of how vital importance it must have been
for the Greek fisherman to dispose of his catch soonest possible.
And yet the interior also had fresh seafish: we twice read of tx^uo-
lt;p6poi who shouldered the yoke and carried the fish from the East
coast to Tegea.
Occasionally the consumer or retailer goes to the coast to buy his
stock of fish; the well-to-do are called on by regular fish-purveyors.
But as a rule the fisherman takes his wares to market and there dis-
poses of them to retailers — as the gardener does his vegetables. For
the middleman was a feature in the Greek fishmarket: between
dXieu? and consumer there is as a rule the Ix^amp;uottwXt]?. Sporadically
the latter goes on the tramp to get rid of inferior quality.
The fishmonger is the butt of comedy, which reproaches him his
habits of fleecing customers, his arrogant behaviour and his blatancy.
It is a remarkable thing that among the notorious Athenian \'dames
de la halle\' the fisherwoman is absent — this was no woman\'s trade.
Useful hints how to tackle the unmannerly sellers of fish are to
be found in Lynceus\' \'Manual for the awkward buyer\'. But author-
ity had to step in to tame them. Some ordinances on the subject are
mentioned in Attic Comedy: a prohibition, to water the fish in market-
hours and two proposals of the highly commended Aristonicus: the
fishmonger shall adhere to the price once asked and he must not sit
down in the market-place. This Aristonicus has been passed off for
a caricature of Plato. Unjustly so, however, as he belongs to the
circle of piscivorous politicians of the times of Demosthenes; it is
very well possible that he did propose both motions in the Popular
Assembly. No doubt the prohibition of watering wares was actually
among the market-regulations of those days.
In Roman times we once see a clerk of the market destroy the fish
as the salesman had dared to ask a shamefully high price.
It seems that as a rule prices were not fixed by the magistrate.
We once hear of it in Imperial times at Pergamum, but only for small
fish, which were popular food.
An imperial ordinance of the second century protects the interests
of the consumer by restricting the intermediate trade for Attic fish-
markets; only the fishers and those who had bought the catch direct
from them, were allowed to sell; for every third party this was pro-
hibited. This edict, moreover, favoured the market of Eleusis, by
exempting the local fishermen who sold in their own market, from
having to pay a SiwpeXCa, most probably a kind of import-duty.
Next to the buying public it is the market-vendors and in the
first place the sellers of fish, who are protected at Pergamum by
the emperor against the greedy practices of the money-changers.
As a commodity salted fish was always carefully distinguished
from fresh. It was chiefly imported by strangers; well-known dealers
at Athens were Chaerephilus and Sons, who owed their citizenship
to their trade. The importers are often Semites. As for Spanish fish,
it is once asserted that it was imported, together with that of Ta-
rentum, into Greece by Bruttians and Campanians.
The tarichos retail-trade was carried on in separate localities
notorious for their malodorousness. This trade was looked upon as
an inferior kind of occupation, and the salesman himself as the dregs
of his class; he was popularly known as the man who wipes his nose
in his elbow.
As all market-trading the sale of fish and tarichos was taxed:
the free trade in eel was a Sybaritic excess. At Athens a different
duty was levied on fish and eel. The tax on the sale of tarichos is
mentioned for Cos and Magnesia o. M., in which latter town it amount-
ed to 1%.
VI — Property of fishin g-w ater. Taxes
The fishing-grounds along the sea-coast as well as those in the
interior of the country were often owned by state, temple, or private
persons. The net generally being hauled in on the beach where also
stood the observation-post necessary in catching migratory fish, it
was customary that the owner of territory along the coast was also
entitled to fish the adjacent part of the sea.
Byzantium let its sea-demesnes, chiefly 7n]Xa[iuSeta, by long lease
(6th century?). Athens owned a well-paying O^uwetov at Halae, while
Troezen also possessed ^uweta, possibly together with a neighbouring
state (early in 2nd century). Cos owned a crxoTtTf), which people were
allowed to make use of against payment of a certain fee, and another
which was leased (2nd century). The Clazomenians owned axoTiaC
in the Maeotis, while it seems that Greeks from elsewhere also pos-
sessed the richest fishing-grounds in the same sea. At lasos the state
owned the fishing of the port (4th century). Patrae and Oeniadae
each owned a lagoon (1st century B. C.), while Cyzicus and Byzan-
tium were owners of the fishing in a lake of Asia Minor (1st century
B. C.).
These state-owned fisheries were generally let on lease; the only
certain exception being the first mtoTrr) in the isle of Cos, the use of
which was not leased, but permitted against payment of a tax. Unique
of its kind is the fish-pond of Acragas, which had been laid out by
the State, and which provided the fish for the public meals (5tli
century).
Then there were the temples. That of Ephesus held a few lagoons
(at any rate before the 2nd century B. C. and still in Augustan times);
the temple of Delos let purple-fishing (5th—2nd century) on lease
and also an inland lake (3rd and 2nd centuries). A temple of Athena
in Attica let a pool on lease (4th century) and the temple of Eleusis
had the exclusive right of fishing in the \'PeiTo(. Just as the State, the
temple leased its fishing-water; only the Eleusinian lakes seem to
have been worked by the temple-people themselves. Numerous were
the sacred waters where fishing was not allowed.
As for private persons, at Halicamassus a patch of land was once
sold together with a piece of sea in which there was a tonnara (5th
century) and in Cos there were several people who let crxoTial on lease,
(2nd century).
In our sources we read of rates levied on fishing in Delos, at first
the u7roTp67tiov (1st half 3rd century), which is perhaps to be put
on a level with the Attic ziaoL-Yamp;yiov (2nd century A. D.). Afterwards
Delos imposed an lx^\\icov Sexoctt) (250 B. C.) on the catch; the Stalitae
in Crete, too, levied tithes on fish and purple (3rd century), Myconus
levied a xiloc, ix^utov (^ 200 B. C.). At Ephesus they collected an
Ix^uixT), as they also did at Magnesia o. M. (2nd century A. D.).
Besides a fishing-licence, a fishing-company at Callipohs also
rented an imposition on the trade (2nd century A. D.). Whether the
fishermen of Parium rented a licence to fish or something else besides
is not to be traced. And of an association at Cyzicus it is not to be
said with any degree of certainty whether they rented a licence in
any way connected with fishing at all.
Concerning the great fisheries of the Black Sea and the West all
data are missing. There too, the State must, of course, have pocketed
its share of the profits yielded by the fisheries; as a typical exception
it is reported that at Sybaris the catching of eel was exempt from
any imposition whatsoever.
STELLINGEN
De tonijnenvisscherij aan de Noordkust van de Zwarte Zee is
een fabel.
De befaamde Pontische coracinus of saperdes is waarschijnlijk
een brasem, de abramis vimba L.
Ook in de Oudheid werd gebruik gemaakt van apparaten, om
duikers onder water lucht toe te voeren.
Anth. Pal. VI 192, 5: xal Sóvaxa Tpixavutrrov, is sprake van een
meerdeeUgen hengel.
V
De veronderstelling van Apostolides, La Pêche en Grèce p. 39,
dat het gebruik van rieten horden bij de lagunenvisscherij, om de
visch in te sluiten, een Romeinsche vondst zou zijn, is onjuist.
VI
Galenus de alim. fac. III 41 (VI p. 747 Kühn): xa te SapSixoL Tcpix;
Twv gfjLTrpoaO-ev laxpwv èvo{iaJ;6|Jieva TapCxil. CTlt;ip8alt;; S\'auxA? ol vüv xa-
XoÜCTiv. Lees voor SapSixi: FaSeipixa.
Het werkwoord è;:a{x(poTepiJ^eiv, van visch gebruikt, heeft bij
Galenus een anderen zin als bij Aristoteles.
VIII
Poland, Vereinsw. p. 126 n., neemt ten onrechte aan, dat ^Laaoq,
Anth. Pal. VII 295, 10, een ,,Kultvereinquot; zou wezen.
IX
De ix^^iitov SexaTT) en het u^oTpÓTciov op Delos zijn heffingen van
verschillenden aard.
X
De door Rob. C. Hom, Class. Philol. XXIV (1929) p. 164 w.,
gegeven verklaring van sïpeiv in Pap. Soc. Ital. 798, 15, wordt
bevestigd door antieke gegevens.
XI
Dio Chrysostomus XXXI 113: TtdvTa TaÜTa dvaTÉTpaTCTat tó? del
(vulgata; codd. UBM: xal del) TrpocrSoxav èpyrjv Ttva ^ jitdo?. Lees:
xal Set TTpooSoxav x.t.X.
XII
De \'Ix^iie? van Archippus zijn opgevoerd na 402, misschien in 401.
XIII
In het edict betreffende het wisselbedrijf op de Pergameensche
markt (Ditt. OGIS 484) neemt de keizer (Hadrianus?) r. 30—41 een
loopje met de wisselaars.
XIV
Ditt. OGIS 484, 28: TtXeovexTsiaO^ai ydp xal tou? óXtyou? u7t\' auTÜv
dvS-pwTTou? StjXov (steen: AION) ^jv, — lees voor S^Xov: Seivóv.
In Hom. Ilias I 513 v.: Tuópe xal (nl) Atoc xoup-jfjatv iizea^xt. / Ti[X7)v.
beteekent ti^tq: vergoeding.
XVI
Ten onrechte meent Stengel, Kultusaltertümer p. 123 n. 16, dat
Plutarchus Quaest. conv. VIII 3 p. 729 E: Ix^ówv Sè Mffifjio? ouSellt;;
ouSè lepeócrifjLÓi; Icrnv, als Pythagoraeïsch voorschrift bedoeld zou zijn.
XVII
Evenals overeenkomstige Grieksche woorden wordt ook het La-
tijnsche sedere in de beteekenis: op de knieën zitten, gebruikt.
XVIII
Ps.-Aristoteles Oecon. II p. 1346b 13 (Susemihl): Bu^avTioi Sè
SeTjOivTEj; xp^lpiaftov Ta TSfiévT) Ta S7)[x6aia aTiéSovTO____Ta TE ^laaWTixöt
xal Ta TiaTpifOTixa waaÓTto?, xal Öcia èvnbsp;ISiwTixot? ^v. Lees
[xal] 6(7a.
b 17: Tot? Sè 9-iaCTtÓTailt;; iTspa xlt;|^p£a xa Syj^óaia, Öaa ^^v Ttepl Ti yufx-
v(£ci0v ü) t})v ayopav ^ tóv Xi[xéi/a, — lees: toi? Sè ^lacrtÓTai? iTSpa xwpt\'
dctta SiQfjLÓaia ^Soaav Trepl xè yufxvaaiov x.t.X.
XIX
Ps.-Aristot. Oecon. II p. 1348a 25: tGv Sè otpatitottöv eï ti? teXeutt)-
(TEiE, SiaTniXtov èTrtóXei Spax(x-})v tou atófiato?. Lees voor ItcwXei: êlujixti,
XX
De Latijnsche thema moet terugkeeren op het programma voor
het gymnasiaal eindexamen A.
XXI
Een academisch gevormd docent, die houdt van zijn vak en zijn
leerlingen, heeft geen speciale paedagogische opleiding noodig.
^^ ,nbsp;\'fTl «ï\'F
.nbsp;__________ .......KSSMS^:^ . ..
■\'quot;.■fâf
-ocr page 211-■\'tfir.
Tm
-ocr page 212- -ocr page 213- -ocr page 214-m-^ikktJÈ\'i
im
}mm
\'A
f«