-ocr page 1-

DE VERHOUDING

TUSSCHEN

DEN TROPISCHEN LANDBOUWGORDEL EN
DE INDUSTRIECENTRA DER GEMATIGDE ZONE
IN HARE BETEEKENIS

VOOR HET HUIDIG ASPECT VAN
HET KOLONIALE VRAAGSTUK
IN ZUID-OOST-AZIË.

liquot;\'-^-
m

J, G. LOOHUIS

\'M

HILVERSUM, 1931.

- ß-

-ocr page 2-

\'V

Ä- ^^

-ocr page 3-

m

-M

ß

H ^

quot;m

ïv

-ymM

-ocr page 4- -ocr page 5-

IN DIT WERK WORDEN DECIMALE
CIJFERS VOORAFGEGAAN DOOR EEN
PUNT EN NIET DOOR EEN KOMMA.

DECIMAL FIGURES ARE THROUGHOUT
PRECEDED BY A FULLSTOP AND
NOT A COMMA.

-ocr page 6-

Smmê .

Wällnbsp;- .\'-A- . \'\' . .

-ocr page 7-

DE VERHOUDING TUSSCHEN DEN
TROPISCHEN LANDBOUWGORDEL
EN DE INDUSTRIECENTRA DER
GEMATIGDE ZONE IN HARE
BETEEKENIS VOOR HET HUIDIG
ASPECT VAN HET KOLONIALE
VRAAGSTUK IN ZUID-OOST-AZIË.

-ocr page 8-

/Mi

■ X

il

-ocr page 9-

NAAR AANLEIDING VAN BEN STUDIEREISnbsp;1

NAAR NEDERLANDSCHJNDIÈ. BRITSCH-MALAKA,
SIAM, INDOCHINA. DE PHILIPPIJNEN. JAPAN,
DE SANDWICH EILANDEN, CUBA EN DE
VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA.

-ocr page 10-

»

i \'fft-

-ocr page 11-

DE VERHOUDING

TUSSCHEN

DEN TROPISCHEN LANDBOUWGORDEL EN
DE INDUSTRIECENTRA DER GEMATIGDE ZONE

IN HARE BETEEKENIS

VOOR HET HUIDIG ASPECT VAN
HET KOLONIALE VRAAGSTUK
IN ZUID^OOST-AZIË.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
JHR. DR. B. C. DE SAVORNIN LOHMAN
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
RECHTSGELEERDHEID VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER

LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
TE -VERDEDIGEN OP VRIJDAG 29 MEI 1931
DES NAMIDDAGS 4 UUR DOOR

JOHANNES GERARDUS LOOHUIS

GEBOREN TE BUSSUM

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

GEDRUKT EN UITGEGEVEN BIJ N.V. DRUKKERIJ ,.DE MERCUURquot;
VAARTWEG 43a. HILVERSUM. IN MEI VAN HET JAAR 1931

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVEF quot;vlTEIT
UTRECHT.

2302 945 1

-ocr page 12- -ocr page 13-

Aan mijn Moeder en de nagedachtenis
oan mijn Vader.

-ocr page 14-

■ y à .,

....

m

• ■

\' V, :
• S

-mm.:

m

w

Ci\'

-

r iA^

h-\'\'-

1 • • ■■■ •;

ym

■Ar--nbsp;^ • J. ■ . quot; \'î.- r -

-ocr page 15-

Van de gelegenheid, door dit proefschrift geboden, maak ik
gaarne gebruik om tot U, Hoogleeraren der Utrechtsche Univer-
siteit, woorden van dank te richten voor de wetenschappelijke
opleiding, die ik van U mocht ontvangen.

Hooggeleerde van Vuuren, Hooggeachte Promotor, het
is mij een warm gevoelde behoefte, U mijn groote erkentelijkheid
te betuigen voor hetgeen Gij voor mij zijt geweest en voor wat Gij
voor mij hebt gedaan gedurende de voorbereiding en de voltooiing
van mijn proefschrift. Ik ben er van doordrongen, dat Uwe bezie-
lende leiding en hulp hiervoor onmisbaar waren. Uwe gaven van
hoofd en hart, die Gij steeds beschikbaar steldet, waren in de
achter mij liggende studiejaren van zeer bijzondere beteekenis
voor mij. Ongaarne zou ik bij mijn verder werk Uwe hartelijke
belangstelling missen en ik hoop dan ook, dat Gij mij die in de
komende jaren zult willen blijven schenken.

Dat ik gedurende enkele jaren Uwe interessante colleges heb
kunnen volgen en dat Gij mij hebt willen toestaan. Hooggeleerde
Kohlbrugg e. onder Uwe leiding te werken, zal ik steeds in
dankbare herinnering houden.

Hooggeleerde O e s t r e i c h, mijn verdere studiën hebben
mij afgeleid van de natuurkundige aardrijkskunde, doch mijn be-
langstelling is naar het door U gedoceerde deel der geographische
wetenschap blijven uitgaan. Uwe colleges droegen veel bij tot mijn
wetenschappelijke vorming en de onder Uwe leiding gemaakte
excursies nemen een plaats in onder de aangenaamste herinnerin-
gen uit mijn studententijd.

-ocr page 16-

Hooggeleerden Kernkamp, U moge ik dank zeggen voor
het genoten onderricht en voor de belangstelling, die Gij tijdens
de voltooiing van mijn proefschrift in mijn werk hebt betoond.

Een voorrecht acht ik het. Hooggeleerde Verrijn Stuart,
door U te zijn binnen geleid in de economische wetenschap. In
menig opzicht hebben Uwe colleges en beschouwingen licht ge-
worpen op het vraagstuk, dat ik gepoogd heb in dit proefschrift te
behandelen.

Dat Gij den jongen student den weg hebt gewezen naar het
candidaatsexamen, heb ik buitengewoon gewaardeerd, Zeerge-
leerde Hol.

Van onschatbare beteekenis is het geweest, dat ik ter afron-
ding mijner theoretische aardrijkskundige opleiding een groote
studiereis heb kunnen maken. Afgezien nog van het algemeen
vormend karakter, dat deze reis droeg, was de groote waarde ervan
gelegen in de verdieping van het inzicht van den theoretisch ge-
schoolden sociaal-geograaf. Ik ben er mij ten volle van bewust,
dat het onmogelijk zou zijn geweest, mijn proefschrift in dezen
vorm te doen verschijnen, indien dit zeer bijzondere voorrecht mij
niet te beurt ware gevallen. Als ik terugdenk aan de maanden, in
den vreemde doorgebracht en aan den schat van indrukken en
ervaringen, die ik op reis mocht verwerven, vervult mij telkenmale
opnieuw een gevoel van innige dankbaarheid.

Het heeft mij vreugdevol gestemd, dat ik tijdens mijn studie
ook buiten den kring der Hoogeschool van zoo vele zijden raad
en belangstellende hulp mocht ontvangen en ik reken het mij tot
een aangename plicht, daarvoor mijn erkentelijkheid uit te spreken,

In het bijzonder gaat mijn dank uit tot Hen, die in verre
landen, niettegenstaande drukke bezigheden in een afmattend
klimaat, steeds bereid waren om mij rond te leiden en te laten
putten uit de schatten hunner practische ervaring en plaatselijke
kennis. Ook na mijn terugkeer in Nederland gaven zij menig blijk
van belangstelling in mijn werk.

Op hoogen prijs heb ik het gesteld van de dames en heeren

-ocr page 17-

ambtenaren der bibliotheken veel hulpvaardigheid te mogen onder-
vinden. Zeergeleerden van Lummel, U ben ik wel in het
bijzonder dank verschuldigd voor Uwe waardevolle bibliogra-
phische aanwijzingen.

Mijn studentenjaren zullen voortleven in mijn herinnering als
een mooie periode van mijn leven. Dat dit zoo kan zijn, dank ik
voor een belangrijk deel aan de vriendschap, die ik, mede in het
Utrechtsch Studenten Corps, aan Utrecht\'s Aca-
demie heb ondervonden.

-ocr page 18-

fe

■ . i ,
\'il\'. ■■ ■■gt;^

Vnbsp;!

• , lt;

-ocr page 19-

■i \' • y-M

..-ï\'\'- -

• i

yv\'

. [Mi

■■ •

-ocr page 20-

v:-

■■nbsp;ft ï^M-..

■ -, ir

\' ■ ï

\'lÜI

r.\' .

f

-ocr page 21-

RICHTLIJNEN.

Ainsi importe-t\'il plus que jamais d\'apporter
à cette œuvre de la colonisation, toujours très
délicate et compliquée, de l\'étude, de l\'appli-
cation, de la persévérance, de la mesure et
de la sagesse.nbsp;Leroy-Beaulieu.

Als men op een wereldkaart van het jaar 1931 de koloniale
gebieden met roode, de moederlanden met blauwe kleur aan-
duidt, dan verkrijgt men op gematigde breedte een blauwen, om
en nabij den evenaar een rooden band rond de aarde. De moe-
derlanden liggen haast zonder uitzondering op gematigde breedte,
de koloniën zijn nagenoeg alle tropisch, enkele sub-tropisch.

Zou men op een dergelijke kaart de gebieden, die over-
wegend agrarisch zijn, rood kleuren, en degene, binnen welker
grenzen de groote industrie-centra der aarde zijn gelegen, blauw,
dan zou men wederom een — zij het thans gebroken — blauwen
en rooden gordel verkrijgen, die in hoofdtrekken, zoowel naar
ligging als naar verbreiding, met de beide eerst verkregene zou-
den samenvallen.

Deze beide kaarten zouden duidelijk demonstreeren, dat zich
op gemaUgde breedte een reeks van
industrieele moederlanden
bevmdt, in de tropen een serie van koloniale landbouwgebieden.
Een ieder, die wil trachten eenig inzicht te verkrijgen in de hui-
dige economische en politieke wereldverhoudingen,, dient zich
goed rekenschap te geven van het naast elkaar bestaan en van
de onderlinge verhouding dezer op gematigde breedte gelegen
industrie- en m de tropen gelegen landbouwgebieden, zoomede
van de in hunne verhouding besloten liggende wederzijdsche af-
hankelijkheid met de vele daaruit voortgesproten economische,
sociale en politieke banden tusschen beide zones der aarde.

De groote ontdekkingsreizen tegen het einde der middel-
eeuwen hadden ten gevolge, dat nieuwe landen met velerlei uit-
heemsche producten en groote handelsmogelijkheden, uitgestrekte
onontgonnen gebieden met een relatief dunne bevolking binnen

-ocr page 22-

den gezichtskring der Europeesche volken werden getrokken. De
handelsomzet van West- (en indirect ook van het overige) Europa
nam sterk toe. De vreemde en kostbare v^aren kwamen sindsdien
rechtstreeks naar Europa, dat aanvankelijk tegenover dezen invoer
slechts geldzendingen en geen goederenexport kon stellen. De
eenige wijze, waarop het zich dus van een geregelden toevoer der
Oostersche producten en van de voordeelen van den Oosterschen
,,handelquot; kon verzekeren, was: dwang uit te oefenen op de
producenten. Daaruit vloeide de noodwendigheid voort in de
nieuwe gewesten zelfs niet voor wapengeweld terug te deinzen.
Met recht zou men dus die jaren kunnen kenschetsen als een tijd-
vak van ,,koloniale overheerschingquot;. Doch geleidelijk werd de
verhouding meer normaal, toen Europa moest overgaan tot de
vervaardiging van goederen, die als tegenprestatie aan de tro-
pische landen werden geleverd. Een werkelijke goederenruil,
waarbij beide partijen voordeel genoten, ontstond tusschen den
gematigden en den tropischen gordel der aarde en bijgevolg werd
het meer en meer onjuist de verhouding tusschen beide zones te
beschouwen als eene tusschen overheerscher en overheerschte.
De mogelijkheid werd in elk geval geschapen voor een verhou-
ding, die niet meer een zoodanige wa», doch op wederzijdsche
belangen en economische functies berustte. Zoo waren dus de
nieuwe (latere koloniale) gebieden mede oorzaak van den op-
bloei der industrie in Europa. Europa werd de fabrikant voor
Azië, Amerika en Afrika!\')

Behalve de zooeven genoemde ontwikkeling der industrie
had de kolonisatie na de groote ontdekkingen nog een ander ge-
volg voor Europa, namelijk een belangrijke toename van ,,enjoy-
mentsquot;
{Adam Smith), verhooging van het welvaartspeil. En
toen men dan ook ging realiseeren, hoezeer de koloniën handel,
industrie en welvaart bevorderden, begon men eerst recht het
belang der nieuwe landen voor Europa te begrijpen. De uit
wederzijdsche afhankelijkheid voortspruitende band tusschen het
tropisch landbouwgebied en het op gematigde breedten gelegen
industriegebied ontstond.

\') Vgl. Adam Smith, Wealth of Nations, II. J899, p. 140:

,,In consequence of those discoveries the commercial towns of
Europe have become the manufacturers for Asia, Africa and
America. Two new worlds have been opened to their industryquot;.

-ocr page 23-

De geheele nieuwe geschiedenis door streden de mogend-
heden voor en om het bezit der nieuwe gewesten en trachtten
elkander de reeds veroverde weer afhandig te maken. Het was
een strijd, waarin in toenemende mate vitale volksbelangen op
het spel kwamen te staan en die in bovengenoemden band en
afhankelijkheid zijn verklaring vindt.

Spanje en Portugal ondervonden aanvankelijk van het nieuw
verworven koloniaal bezit gunstige gevolgen. Hun financieele
positie en politieke macht werden er aanzienlijk door versterkt.
Engeland en Holland dankten en danken ook thans nog hun aan-
zien en welvaart grootendeels aan het bezit van uitgestrekte
koloniale rijken. Frankrijk voelde de enorme beteekenis van een
koloniaal rijk voor de handhaving van zijn wereldpositie en trachtte,
ondanks velerlei tegenwerking, steeds weer een imperium te vormen.

Het reeds aangegeven verband tusschen de Europeesche in-
dustrie en de kolonisatie der nieuw geopende landstreken was dus
van functioneelen aard, de kolonisatie deed in Europa de industrie
opbloeien en deze werkte op haar beurt de expansie weer in de
hand. Immers, de snelle technische ontwikkeling van Europa en
de daarmede gepaard gaande industrialisatie en mechanisatie van
Het bedrijfsleven was sedert het begin van de tweede helft der
19e eeuw een nieuwe prikkel tot het verkrijgen van koloniaal be-
zit. De geweldige bevolkingstoename in nagenoeg geheel West-
Europa\') maakte dit streven dubbel noodzakelijk. Men zocht pro-
du ƒ egebieden van grondstoffen (ten deele ook van voedings-
middelen) en afzetgebieden voor zijn voortbrengselen van nijver-

___laatsten tijd neemt de bevolking der wereld

nog aanzienlijk toe, gelijk de volgende cijfers aangeven (ont-

im p^72)- ^nbsp;des Welthandels, Band III,

Jaar
Europa
Azië
Afrika

Noord-Amerika
Midden- en Zuid-Amerika
Australië, Zuidzee-eilan-
den en Antarktis

Aarde

Bevolking der aarde in 1,000.^ tallen:

1920

1924

begin 1928

450,000

466,000

484,000

1,000,000

1,019,000

1,045,000

132,000

135,000

139,000

113,600

121,756

129,223

96,400

101,250

110,278

8,100

8,700

9,400

1,800,000

1,851,000

1,917,000

-ocr page 24-

heid. De daling van den rentevoet in Europa deed mede velen
uitzien naar nieuwe beleggingsmogelijkheden. De politiek van
alle koloniale mogendheden was samen te vatten in deze stel-
regels: De oude markten zooveel mogelijk trachten te behouden,
nieuwe landen ontsluiten en zoo spoedig mogelijk alles in bezit
nemen, wat nog geen eigenaar had.\') Evenals in 1494 (Verdrag
van Tordesillas), bij den aanvang der nieuwe geschiedenis, deden
de ,,Interessensphärenquot; weer hun intrede in de koloniale politiek.

Nieuwe staten begonnen met de vorming van een koloniaal
rijk. Italië en Duitschland spanden zich in om koloniën te verwer-
ven; Japan, in 1850 nog bijkans een feodaal georganiseerd land,
slaagde er in, groote gebieden te veroveren; de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika, quasi onwillig in den aanvang, waren
door de interne economische ontwikkeling gedwongen mede te
doen.

Zoo was in 1914 de geheele wereld geoccupeerd door de
groote industriestaten, die gaarne de door den wereldoorlog ge-
boden gelegenheid aangrepen, elkaar van grondstof- en afzetge-
bieden te berooven. Niet alleen zij, die den oorlog verloren,
betaalden daarvoor den prijs.

Meer dan ooit zijn nu de beide zones der aarde van elkander
afhankelijk. Dat de voortbrenging in het tropische landbouwge-
bied op peil blijft, is voor de overige wereld levensvoorwaarde
geworden, terwijl evenzeer van iedere eenigszins aanzienlijke
productiestagnatie in den industriegordel der aarde de tropische
volken den terugslag aan den lijve zouden ondervinden. Wan-
neer in een van beide gebieden de voortbrenging, door welke
oorzaken dan ook, belangrijk zou afnemen of stagneeren, zou dat
voor de wereld een ernstige crisis, om niet te zeggen een cata-
strophe met zich brengen. Naarmate Europa, later ook Japan en
de Vereenigde Staten zich van agrarische- tot industrielanden
ontwikkelden, werd voor hen een geregelde toevoer van de pro-
ducten der overzeesche gewesten meer en meer noodzakelijk.
Niet alleen wat de grondstoffen voor hunne industriën betreft, ook
ten aanzien van de voedings- en genotmiddelen nam de afhanke-
lijkheid bijna verontrustende afmetingen aan. ,,Zonder tropen
geen Europaquot; is welhaast een gemeenplaats quot;geworden. Zoo
Europa voor de koloniën thans nog geen levensvoorwaarde is ge-

\') Vgl. Obst, England, Europa und die Welt, 1927, p, 66.

-ocr page 25-

worden, aan Europa dankt de bevolking dier regionen toch zeker
haar tegenwoordig levenspeil. De enorme wederzijdsche afhan-
kelijkheid is evident.

De ten deele dichtbevolkte tropische gewesten zijn onmisbaar
als afzetgebieden en grondstof leveranciers, als producenten van
levens- en genotmiddelen, zij vormen een beleggingsgebied en
zijn tevens een arbeidsveld voor dat deel van de bevolking van
het moederland, dat door aanleg en ambitie geroepen tot het ver-
vullen van leidende functies, daartoe in patria geen gelegenheid
vmdt. Door de zeer vermeerderde vraag naar arbeidskrachten, de
verhoogde rechtszekerheid, de gunstiger sanitaire toestanden,
voortvloeiend uit het contact met het Westen, namen de levens-
kansen en bestaansmogelijkheden der tropische volkeren sterk toe.

Deze wederzijdsche afhankelijkheid neemt echter voort-
durend toe. In Europa wordt het bevolkingsprobleem steeds
nijpender en maakt verdere industrialisatie noodzakelijk. Onaf-
wijsbare voorwaarden daarvoor zijn eenerzijds import van grond-
stoffen en levensmiddelen, anderzijds de creatie van afzetgebieden
voor de vervaardigde artikelen. De levenseischen van de Inheem-
sche bevolkingen zijn stijgende en kunnen slechts bevredigd wor-
den, mdien zoowel in Europa als in de t.opische koloniën de
productie zich uitbreidt of zich ten minste op haar tegenwoordig
peil weet te handhaven. Slechts indien dit geschiedt is een loo-
nende handel tusschen beide zones der aarde mogelijk, een uit-
wisseling van producten, die geeischt wordt door de huidige
economische structuur der wereld en het levenspeil der volkeren.
Hieruit volgt, dat de gekleurde rassen hun belangen niet beter
kunnen dienen, dan door samenwerking met het moederland,
zelfs nog dan. wanneer zij zelve in staat zijn, aan de voorwaarden
gesteld door de aangeduide welvaarts-imperatieven te voldoen.
In den loop van dit geschrift zal worden getracht aan te toonen,
hoe het hiermede staat.

Aanvankelijk volgde Europa in en ten opzichte van de nieuwe
koloniën een politiek, die niet bepaald gelukkig gekozen was.
Verblind door het onhoudbaar dogma, dat bij handel, bij ruil,
noodwendig de eene partij de schade droeg van de winst van de
andere, beschouwde men de overzeesche gewesten slechts als
..instruments de richessequot;. wat ze in zekeren zin ook ongetwijfeld
waren. Daarbij maakte men van die ..instrumentsquot; zoon
onhandig gebruik, dat zoowel de moederlanden als de koloniën

-ocr page 26-

heel wat minder voordeel genoten dan bij wijzere methoden mo-
gelijk ware geweest. Nu en dan verrezen er stemmen tegen de in
de 17e en 18e eeuw gevolgde koloniale politiek in diverse landen,
maar dit was uitzondering. Het gelukte den dissidenten niet, een
verandering tot stand te brengen.

Pas de theoriën van enkele Physiocraten en meer nog de op-
vattingen van
Adam Smith en zijn school deden in de koloniale
politiek richtlijnen\' veld winnen, die geheel afweken van de tot
dusver gevolgde. Eenvoudige economische waarheden als: handel
is ruil van goed tegen goed; bij ruil winnen beide partijen; in den
internationalen handel zijn de volken als geheel en niet bepaalde
groepen uit een volk de ruilende partijen, werden slechts lang-
zamerhana aanvaard. En bij nieuwe inzichten op economisch ge-
bied bleef het niet. Democratische en humanitaire ideeën braken
zich baan in de 19e eeuwsche maatschappij. Het behoeft dus geen
verwondering te baren, dat de eerste helft der 19e eeuw een nieuwe
richting in de koloniale politiek inluidde. Zonder strijd kwamen
de veranderingen intusschen allerminst tot stand. Van meer dan
één kant was het verzet heftig. Maar de uitslag kon niet twijfel-
achtig zijn, want vitale belangen van gansche volken stonden op
het spel. De oude koloniale politiek was gedoemd te verdwijnen

Overwegingen van practischen en van ideeëlen aard deden
Europa beseffen, dat er in de koloniën verkeerde dingen waren
gedaan, die in het belang van moederland en kolonie hersteld
moesten worden. Bevordering van de welvaart en van de belan-
gen der Inheemsche volkeren werd een onderwerp, waaraan de
regeeringen thans in ernst aandacht begonnen te schenken. Meer
en meer werd het Europeesch bestuur voor de tropische volkeren
een invloed ten goede. En van de nieuwe politiek ondervonden
de moederlanden geen nadeel. Zoo was de toestand omstreeks
1914. Overal in de koloniën streefden de regeeringen naar ver-
betering van het levenspeil der Inheemsche groepen, er werd zeer
veel rekening gehouden met hun belangen, geestelijke zoowel als
materieele. Velen scheen het, dat daarop zelfs meer gelet werd
dan op de belangen van de Europeesche groep. Toch waren er
ook toen reeds teekenen van verzet tegen de , .overheerschingquot;,
ook toen reeds bestond de onderstroom, die aanstuurde op ver-
breking van den band. Na, ten deele ook ten gevolge van den
wereldoorlog, is die stroom aanzienlijk gewassen. Niet alleen in
de koloniën, ook in de moederlanden verwierf deze richting bij-

-ocr page 27-

val. Doelbevirust destructief van opzet is zij slechts ten deele,
veelal komt zij voort uit een aan beide zijden heerschende mis-
kenning van de imperatieven van het economische leven, welke
niet ongestraft verwaarloosd kunnen worden; Vooral dan is zij
moeilijk te onderkennen en gevaarlijk voor een harmonische ont-
wikkeling der verhoudingen. Niet zelden gebeurt het. dat men
juist in kringen, waar men met reden een beter inzicht en juister
oordeel zou mogen verwachten, overtuigingen beleden vindt, die
lederen feitelijken grondslag missen. Het gebrek aan zelfvertrou-
wen, het niet meer gelooven in eigen kracht, hebben in Europa
onrustbarende afmetingen aangenomen. De weerslag van een der-
gelijke geestesgesteldheid verkleint het aanzien en het gezag van
het Westen in het Oosten. Dergelijke stroomingen vormen een zeer
ernstige bedreiging voor het welzijn en de welvaart van moeder-
land en kolonie.

Er is beweerd, dat de tropische volkeren er zich wel van be-
wust zijn, dat een verbreking van den band met de tegenwoordige
moederlanden een teruggang van welvaart voor hen zou beduiden,
doch dat zij gaarne bereid zouden zijn, dit materieele nadeel te
aanvaarden, daar het ruimschoots zou worden opgewogen door
de groote geestelijke winst, voortaan hun eigen zaken te mogen
leiden, baas te worden in eigen huis. Gesteld al dit ware juist,
dan kan nog altijd de bij uitstek gewichtige tegenwerping worden
gemaakt, dat de moderne economische wereldconstellatie ver-
(biedt de tropische gebieden en hunne bewoners geruimen tijd als
producenten en consumenten uit te schakelen, wijl de levens-
belangen der wereldbevolking zich daartegen verzetten. Immers
bij iedere stagnatie of achteruitgang der productie in deigt; tropi-
schen landbouwgordel is de geheele beschaafde wereld ernstig
geinteresseerd. Met dit feit zullen ook de tropische autochthonen
in hun beschouwingen ter dege moeten rekenen.

Er zijn diverse verschijnselen aan te wijzen, die zouden
kunnen worden beschouwd als voorteekenen eener nieuwe
periode in de koloniale geschiedenis. Tegen een dusdanige be-
schouwing bestaat geen bezwaar; er is geen reden om aan te
nemen, dat de tegenwoordige episode steeds zal blijven voort-

-ocr page 28-

duren.\') Nieuwe opvattingen betreffende de verhouding van
moederland tot kolonie, betreffende de taak van het moederland
ten opzichte van de kolonie vrinnen veld. Er wordt veel ge-
sproken van een ontwaken der gekleurde rassen, van een Aziatisch
en zelfs al van een Afrikaansch réveil. Naast de Atlantische heeft
ook de Groote Oceaan zich gedurende de laatste decennia ont-
wikkeld tot een wereldzee van de eerste orde, de beteekenis der
circumpacifische landen nam zeer toe, ten deele ten koste van
Europa\'s invloed. Deze feiten, die met vele andere te vermeer-
deren zouden zijn, rechtvaardigen de boven aangegeven opvat-
ting. Doch, hoe hoogst belangwekkend dit ook is, van primair
belang blijft toch de door het huidige welvaartsprobleem, op
straffe van catastrophale gevolgen, gestelden eisch: ,,de produc-
tiecapaciteit van den tropischen landbouwgordel moet op peil
gehouden en zoo mogelijk uitgebreid wordenquot;. Daarom zullen
veranderingen, van welken aard dan ook, in de verhouding tus-
schen tropen en gematigde zone slechts verwezenlijkbaar blijken,
indien aan dezen eisch wordt voldaan.

Daarbij heeft men te bedenken, dat iedere koloniseerende
natie ten allen tijde ter zake van de door haar gevolgde politiek
door andere mogendheden ter verantwoording kan en zal worden
geroepenquot;). En zeker zal een land, dat mocht vergeten zijn beleid
in overeenstemming te brengen met de imperatieven van het
wereldverkeer, vroeg of laat voor het forum der beschaafde
wereld worden gedaagd. Duur zal het dan zijn misslagen boeten
en slechts aan eigen tekortkomingen zal het dit mogen wijten
Want het zal de eigen gedragslijn zijn geweest, die andere be-
langhebbende groepen genoodzaakt zal hebben, meer of minder
diep in te grijpen.

coloniaux et peuples colonisa-
teurs 1895 p. 31: „
les œuvres coloniales de maintenant, qui
procèdent dun développement hatif febrile de puissance indus-
trielle et commerciale ne sont plus solides que les édifices élevés
dans l\'antiquité par des Phéniciens spéculateurs ou au début des
temps modernes par des Espagnols cruellement cupidesquot;.

\') Vgl. Van Gybland Oosterhojf, De komende staat-
kundige beslissing inzake Nederlandsch-Indië, 1928, p. 17 en
18.
Hier wordt gewezen op de omstandigheid, dat\'het bestuur
van Nederland over Indië andere dan alleen Nederlandsche en
Indische belangen interesseert en dat ons land dus niet meer ge-
heel vrij is in de wijze van Schalten und Walten aldaar.

-ocr page 29-

Belangrijke problemen wachten in de koloniën op een op-
lossing, ernstige verwikkelingen treden nu en dan op, vele zijn
de richtlijnen en stelsels, die men voordraagt. Mede daarom is er
meer dan ooit te voren behoefte aan rustige en doelbewust wer-
kende mannen, die. toegerust met scherpen blik en helder inzicht
m de verhouding tusschen tropen en gematigde zone. de nieuwe
mogelijkheden koel zakelijk kunnen beschouwen en uit den
tegenwoordigen chaos van begrippen den weg zullen weten te
vinden naar een in het welvaartsstreven gefundeerd en derhalve op
het geluk der betrokken groepen gericht beleid.

Een zoodanig beleid zal zich moeten baseeren op een con-
creet sociaal-geographisch inzicht. Dit leert, dat iedere groep
mnen hare woonruimte datgene moet produceeren, waarvoor de
eigenschappen van groep en gebied de gunstigste kansen bieden.
Gegeven de bestaande middelen en mogelijkheden, zal men
slechts dan voor de wereld een maximale productie kunnen ver-
krijgen en zal de bevrediging der menschelijke behoeften zoo
groot mogelijk kunnen zijn.

Deze maximale productie volgens het economisch principe ge-
produceerd en vrije ruil tusschen de volkeren zijn onafwijsbare
voorwaarden voor het bereiken van een hoog welvaartspeil der
geheele menschheid en voor het metterdaad in vervulling gaan
— als men dit tenminste binnen de bereikbare werkelijkheid
acht — der idealen van wereldvrede en waarachtige volkeren-
gemeenschap.

-ocr page 30-

HOOFDSTUK I.
INLEIDENDE HISTORISCHE BESCHOUWINGEN.

Van de oudste tijden af zien we de kolonisatie als een regel-
matig verschijnsel in de historie optreden, zoowel in Europa als
in de andere werelddeelen. Kolonisatie is te beschouwen als een
methode, volgens welke de aarde geleidelijk ontgonnen is;
koloniën waren vaak het vegetatiepunt eener beschaving. Dit in
tijdelijk zoowel als in plaatselijk opzicht veelvuldige optreden doet
vermoeden, dat de kolonisatie een verschijnsel is, in het leven
geroepen door algemeene oorzaken, die ondanks alle variaties naar
tijd en plaats in wezen toch altijd weer van den zelfden aard zijn.
Variaties zijn er zeker vele. Zoo speelden agrarische en
bevolkings problemen, de beide voornaamste motieven, die
in de Oudheid aan de uitzwerming tot oorzaak strekten\'), een
betrekkelijk geringe rol in de nieuwe koloniale geschiedenis, al
werd ook bij voorbeeld de Engelsche kolonisatie van Noord-
Amerika mede door dergelijke problemen bevorderd. Meer pun-
ten van overeenkomst zijn aan te wijzen tusschen de oorzaken en
beweegredenen, die in Phoenicië en Carthago, in de Italiaansche
steden der middeleeuwen tot kolonisatie leidden en die, welke na
1500 zoo grooten invloed uitoefenden op de kolonisatorische
werkzaamheid van Zuid- en West-Europa. Vergelijkingen tus-
schen deze laatste en de niet Europeesche volkeren zijn er tot
heden weinig gemaakt. Ten deele moet dit daaraan worden toe-
geschreven, dat de kennis aangaande de door niet Europeesche
volkeren bedreven kolonisatie nog betrekkelijk gering is.

Het is voor het verkrijgen van een helder en juist inzicht in
de huidige verhouding tusschen koloniën en moederland van
groote beteekenis, de kolonisatie van andere volkeren en andere
tijden te bestudeeren. Een zoodanige voorstudie zal het veelal
mogelijk maken, die verhoudingen beter te doorzien. En van het
allergrootste belang is het, duidelijk voor oogen te hebben, welke

\') Vgl. Kielstra, Adam Smith over de koloniën, in: De
Economist 1923, p. 455.

-ocr page 31-

motieven, oorzaken en stroomingen na 1500 in Europa leidden
tot het uittrekken naar en het geleidelijk in bezit nemen van de bij
den aanvang der nieuwe geschiedenis ontdekte gebieden. Zeer in
het kort moge derhalve hieronder worden aangegeven, welke in
Zuid- en West-Europa, in Japan en de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika de omstandigheden waren, die het aanvangen
eener koloniale carrière mogelijk en noodzakelijk maakten.

Tijdens de middeleeuwen werden de producten van Oost- en
Zuid-Oost-Azië door de karavanen der Oostersche volkeren langs
de groote handelswegen van Azië (een enkele maal ook wel over
zee) gebracht naar de stapelplaatsen voor die producten in het
Oostelijk bekken van de Middellandsche Zee. De kooplieden der
Italiaansche steden, in den beginne Florence, Amalfi en Pisa,
later vooral Genua en Venetië, zonden hun schepen derwaarts,
kochten de artikelen op en transporteerden ze naar de diverse
Europeesche landen. Aanvankelijk bevredigde deze gang van
zaken. De producten werden in voldoende hoeveelheden geleverd
en de winsten waren aanzienlijk. Er kwam echter verandering,
toen de Mohammedaansche Turken meer en meer westwaarts
drongen en dientengevolge de handel in Oostersche waren ernstige
belemmeringen ondervond. Het werd hoe langer hoe moeilijker
op de Oostersche waren de hand te leggen; het resultaat der
Kruistochten was niet zoodanig, dat de Mohammedaansche bar-
rière, die handel en verkeer tusschen Europa en het Verre Oosten
(Indië en China) belemmerde, geslecht werd. Vooral in de toen-
malige centra van den Oosterschen handel, in de Italiaansche
stedenrepublieken, gevoelde men de nadeelen, die uit deze zwa-
righeden voortsproten, aan den lijve. De Mohammedaansche Tur-
ken beheerschten de wegen, langs welke de Oostersche produc-
ten werden aangevoerd en de belangen der Italiaansche koop-
steden werden ernstig geschaad. Men behoeft er zich dan ook
met over te verwonderen, dat zij steeds trachtten alle mogelijke
handelsvoordeelen te bedingen voor hunne hulp (transport van
troepen en levensmiddelen) aan de kruisvaarders; ondermeer
hoopten zij aldus in meer of minder mate de nadeelige gevolgen
der Turksche tegenwerking te compenseeren. Ook na de kruis-
tochten gingen de Turken door met hun veroveringen\'); de strijd.

\') Vgl. voor den strijd tegen de Turken: Heyd, Histoire
du
commerce du Levant au moyen âge, 2 din, Leipzig 1923.

-ocr page 32-

dien zij deswege te voeren hadden met de Geestelijke Orden en
de Italiaansche koopsteden was vaak heftig, doch den Turkschen
opmarsch blijvend te stuiten was onmogelijk. De onderlinge riva-
liteit der koopsteden kwam den Mohammedanen in dit opzicht
goed te stade. Geleidelijk kwam geheel Klein-Azië in hun macht
en ten slotte bereikten ze Constantinopel, één der gewichtigste
centra van den Oosterschen handel der Italiaansche koopsteden.
Vooral na den val van deze stad namen de moeilijkheden, die de
Oostersche handel ondervond, toe. Hiermede ging een groeiend
verval in de Italiaansche steden zelve hand in hand, ten deele
een gevolg van den achteruitgang van den handel, ten deele ook
van andere omstandigheden, als onderlinge twisten, verslapping en
overgroote weelde, en strijd met krachtiger wordende buitenland-
sche machten. Aldus is het te verklaren, dat gaandeweg deze
steden niet meer in staat bleken te zijn Europa in voldoende hoe-
veelheden van de Oostersche waren te voorzien, zoodat de wen-
schelijkheid ontstond, zich
zelf de waren te verschaffen. Daar
Europa ook toen reeds de producten van het Verre Oosten niet
kon en niet wilde missen, was het
genoodzaakt in direct contact
te treden met het Oosten, De indirecte handel bood te weinig
garanties voor voldoenden aanvoer. Zoo kwam men er toe den
zeeweg naar dat Oosten zelf te gaan zoeken. Het handelsmotief,
de ,,nécessité du commercequot;\') was verreweg de voornaamste van
de vele overwegingn, die tot het uitzenden van expedities leid-
den. Naast dit principale motief valt te denken aan haat tegen
de Mooren (algemeene naam voor Mohammedanen), godsdien-
stigen ijver, avonturenlust en economische crises. In laatste
instantie was het echter de loop der gebeurtenissen, die
dwong tot het zoeken van den zeeweg naar Indië. Deze stap zou
blijken groote en onvoorziene gevolgen te hebben. De door
Europa bedreven kolonisatie en de koloniale gedachte, die na
1500 in Europa ontstond, waren veeleer het onafwendbaar gevolg
eener handelsnoodzakelijkheid, dan nauwkeurig van te voren be-
raamde acties of in practijk gebrachte stelsels. Het was toevallig,
dat Amerika betrokken werd in de wereldgeschiedenis, waarvan
West-Europa van dien tijd af tot voor kort de leiding steeds heeft
gehad.

■) Vgl. Febüre, La Terre et l\'Evolution humaine, 1922,
p. 392 en 393.

-ocr page 33-

Vele volkeren stichtten in de nieuv^r ontdekte gebieden fac-
torijen en nederzettingen. Weinig besefte men toenquot; nog, wrelke
territoriale consequenties zich hieraan zouden vastknoopen. Men
had slechts het doel voor oogen: ,,handelswinst te makenquot;. Op-
dat het handelsbedrijf zonder stoornis en winstgevend voortgang
kon hebben, zag men zich veelal genoodzaakt in te grijpen in de
interne aangelegenheden der tropische volkeren en inbreuk te
maken op hunne souvereiniteit. Duidelijk bleek, hoe, vaak zelfs
tegen de bedoeling der kolonisatoren in, deze inbreuk dwong tot
verder gaan, dan men aanvankelijk wilde. Ieder begin van inmen-
ging leidde tot verder strekkende bemoeiing en het onherroepelijk
eindresultaat was steeds ,,annexatiequot;, verstaan in den zin van
volledig beheerschen der toestanden.\') Dat de zucht naar winst
deze gevolgen zou hebben, hadden slechts weinig kooplieden
ingezien. Men zou het kunnen beschouwen als een uiting van de
wet der traagheid, de kolonisatorische actie gaat vaak verder
dan de oorspronkelijke bedoeling der kolonisatoren is en werkt
nog door. ook als de krachten, die haar deden ontstaan, niet meer
of nog slechts in mindere mate werken.\') Ook dit is een groote
en veelal nog te zeer bulten beschouwing gelaten factor, die de
(koloniale) expansie bevorderde. Kolonisatie en annexatie waren
voor de commercleele. nationale of politieke ambitie onafwijs-
bare eischen. die de moederlanden zich door de omstandig-
heden gesteld zagen. Immers, langzamerhand werden zij voor de
keus geplaatst, of zich terug te trekken uit de tropische gebieden,
opgeven van al wat tot stand was gebracht, of voortgaan en zich
verder mengen In de interne aangelegenheden. Uit deze onmo-
gelijkheid van restrictie, van beperking, is het veelal gesmade
imperialisme ten deele te verklaren. Niet voorzichtig genoeg kan
men uitspraken beschouwen, als die van Supan\'). wanneer hij.
sprekend over de Brltsche expansie In Voor-lndië. schrijft, dat
het is ..Landhunger in ein System gebrachtquot;. De noodzaak was
vaak meer perfide dan Alblon zelve!

\') Vgl. Van Vuuren, Eerste Maatregelen etc.. 1910, p. /.

\') In dezen geest ook Van der Lith, Het doel en de
methode der Wetenschap uan het koloniale recht. 1877, p. 12 en
13.
V. d. L. spreekt zelfs van een natuurwet, waartegen ook
vredelievende landvoogden zich niet kunnen verzetten.

Supan, Leitlinien der allgemeinen politischen Geographie,

2 Aufl., 1922. p. 40.

-ocr page 34-

Er is nog iets, waarop dient gewezen te worden en dat ver-
band houdt met den aanvang der moderne kolonisatie. Reeds
vóór de groote ontdekkingen begon in Europa de oude middel-
eeuwsche sociale en economische structuur, met zijn locale res-
sorten en gesloten huishouding, te verdwijnen. Warenhandel en
geldverkeer deden hun intrede en luidden de nieuwe „kapitalis-
tischequot; periode in. Kleinere gebieden sloten zich aaneen of wer-
den tesamen gevoegd tot grootere politieke eenheden.\') Deze
episode was nog niet afgesloten, toen de groote ontdekkingen
plaats hadden. De hieruit voortvloeiende kolonisatorische activiteit
en uitzetting van den handel versnelden dit proces. Aldus kan
men zeggen, dat de koloniën het tot stand komen der moderne
West-Europeesche staten mede bevorderd hebben

PORTUGAL:

Een der eerste landen, die probeerden zelf den zeeweg naar
jndië te vinden en met het Oosten in relatie te treden, was Por-
tugal. Een Portugeesch vorstenzoon. Prins Hendrik de Zeevaarder.
Tas zeer juist in, welke belangrijke positie Portugal zou kunnen
innemen, indien het er in mocht slagen, deze directe verbinding
tot stand te brengen. Derhalve bevorderde hij zooveel mogelijk
de belangen van de scheepvaart van zijn landgenooten en maakte
hij zelf diepgaande geographische en nautische studiën, ten einde
komende expedities goed voor te bereiden. Reeds in de eerste
helft der 15e eeuw kwamen Portugeesche schepen, voorzichtig
varende langs de kusten, tot in de landen aan de Golf van Guinea,
doch het Portugeesche volk toonde uiterst weinig belangstelling
voor deze eerste tochten. Hierin kwam echter verandering, toen
een pauselijke beschikking, die getuigde van een scherpen blik
op de komende veranderingen in de wereld en de daaruit
mogelijkerwijze voortvloeiende moeilijkheden, in 1441 alle landen
tusschen Kaap Bojador en Indië tot Portugeesche „Interessen-
sphärequot; verklaarde. De politieke trots der Portugeezen werd hier-
door gestreeld en geprikkeld tevens. Er werden nieuwe expe-
dities uitgezonden, die zich meer in de sympathie van het publiek
mochten verheugen en die weldra vreemde landen binnen den
gezichtskring en onder Portugeesch gezag brachten. Zoo begon

\') Vgl. Treub, Hoofdstukken, 5e druk. 1930, p. 33 en 34.

-ocr page 35-

Portugal zijn carrière als koloniale mogendheid. De ontdekkings-
ijver en de publieke belangstelling stegen nog aanmerkelijk, toen
eenmaal ingezien werd, welke groote winsten de Afrikaansche
handel opleverde en vooral ook, toen de vloten der Italiaansche
steden minder geregeld begonnen te verschijnen en Lissabon niet
meer voorzagen van de gewenschte hoeveelheden Oostersche
producten. Daardoor dreigde toch de tusschenhandel in die waren
met daaruit voortvloeiende aanzienlijke baten — aan Portugal
te ontsnappen! Meerdere expedities werden uitgezonden en ten
slotte zetten Bartholomeo Diaz en Vasco da Gama de kroon op
het ontdekkingswerk door het vinden van den zeeweg naar Indië.

Politieke ambitie, commercieele noodzakelijkheid en zucht
naar gewin speelden dus in Portugal een belangrijke rol. Het is
waarschijnlijk, dat naijver op den rijkdom en de macht van
Venetië en Genua mede een prikkel was tot het uitzenden der
expedities. Vooral echter dient ook melding gemaakt te worden
van de, ten deele ten gevolge der Moorenoorlogen, hoog
gespannen religieuze overtuiging der Portugeezen. De hei-
denen te bekeeren en vooral ook de gehate Mooren te vervol-
gen tot in die landen, welke op den handelsweg naar het Oosten
reeds onder Mohammedaanschen invloed stonden, waren motie-
ven, die veel bijdroegen tot het slagen der expedities en der latere
kolonisatorische actie. Al mag dan betwijfeld worden, of ook den
leidenden figuren in Portugal dit streven ter harte ging, onge-
twijfeld was het een drijvende kracht bij de verrichting der groote
daden en ontwikkeling van Portugal\'s macht over zee. Na den
jarenlangen strijd met de Mooren, die in Europa welhaast vol-
streden was, waren er in Portugal groote groepen van mannen
gekomen, die uit den aard van hun aanleg en vroeger avontuurlijk
leven, „geen emplooiquot; in de samenleving konden vinden. Voor
hen waren de nieuwe gebieden een prachtig arbeidsveld. Vast in
het geloof, getraind en gehard door een langdurig leven te velde,
overtuigd van eigen superioriteit en goed recht, vormden zij ideaal
menschenmateriaal, dat zeker grootsche dingen tot stand vermocht
te brengen.\')

Op één omstandigheid dient ten slotte nog gewezen te wor-
den, die zeer bevorderlijk was voor het uitzenden van expedities
en het drijven van directen handel op Afrika en Indië. Portugal\'s

\') Vgl. Van Vuuren, N. R, Crt., 21-9-1929.

-ocr page 36-

geographische positie, in het uiterste Zuidwesten van Europa,
vlak bij Afrika en later ook zeer gunstig te noemen ten opzichte
van het nieuw ontdekte Amerika (vooral Brazilië), droeg onge-
twijfeld bij tot het succes, dat Portugal in zijn ontdekkings- en
kolonisatorisch werk mocht boeken. Maritieme bekwaamheden
waren in Portugal zeker niet grooter dan in Holland of Engeland,
maar de geographische positie was veel voordeeliger en daarin
mag men mede een belangrijken factor zien voor het slagen der
Portugeesche pogingen.

De hier kort aangegeven omstandigheden en oorzaken maak-
ten het mogelijk, dat Portugal zich snel een aantal belangrijke
handelsposten en nederzettingen kon verwerven. Een eigenlijk
koloniaal rijk, uitgestrekt territoriaal bezit, heeft het evenwel in
Azië nooit gehad. Het door de Portugeezen ijverig nagestreefde
handelsmonopolie verdween, toen krachtige mededingers in het
strijdperk traden en Portugal van nagenoeg alle steunpunten van
zijn handel beroofden. In Zuid-Amerika hield Portugal langer
stand en daar werd — in Brazilië — koloniaal werk van eenige
beteekenis verricht. Een eeuw geleden ontviel dit gebiedsdeel aan
het moederland. Het werd een onafhankelijk land, welks taal en
cultuur Portugeesch zijn gebleven.

SPANJE:

Het klinkt bijna paradoxaal, als we lezen, dat Spanje eens de
grootste koloniale mogendheid van Europa was. Een beschou-
wing der toestanden in Spanje bij het begin der 16e eeuw leert,
dat het Spaansche volk eigenlijk alle geschiktheid en eigenschap-
pen miste, die noodig zijn. om met succes te gaan koloniseeren,
terwijl ook de omstandigheden in dien tijd in Spanje daaraan niet
bevorderlijk waren. Het land was dun bevolkt, zeer arm en had
pas de kostbare en uitputtende Moorenoorlogen achter den rug.
De Spanjaarden waren in vele opzichten weinig energiek, hadden
fantastische voorstellingen omtrent de wijze, waarop fortuin
moest worden gemaakt en koesterden voor den arbeid, voor de
„oficios viles y bajesquot; verachting. De kansen op een welslagen
in de nieuwe gebieden leken dus niet groot te zijn. maar toch
aanvaardde Spanje een koloniale loopbaan en doorliep die schit-
terend. Welke oorzaken en omstandigheden waren het dan wel,
die dit mogelijk maakten gt;

-ocr page 37-

Hoewel het niet zoo gunstig was gelegen, als Portugal, mag
toch aan de geographische positie van Spanje in deze groote be-
teekenis worden toegekend, vooral na de vereeniging met Portugal
m 1580. De ligging in het uiterste Westen van Europa, tegenover
Amerika, tusschen Atlantischen Oceaan en Middellandsche Zee.
m de nabijheid van Afrika, is zeker buitengewoon gunstig te
noemen voor het aanknoopen van handelsbetrekkingen en het
openen van scheepvaartverbindingen met Amerika en Indië.
Evenals Portugal geprikkeld werd door jalouzie op Venetië, zoo
was de naijver der Spanjaarden op de Portugeezen en de lust hen
m macht en rijkdom te overtreffen, een factor in het tot stand
komen der koloniale macht van Spanje. Dit land kon. als Katho-
heke mogendheid par excellence, niet achterblijven bij zijn klei-
nen nabuur Portugal in het verwerven van een groot koloniaal
bezit.

Ook Spanje had jaren lang tegen de Mooren gevochten en
ook hier had na afloop van dezen strijd een groot aantal mannen
zijn emplooi verloren. Zij bleken niet meer geschikt te zijn om
terug te keeren in het rustige civiele leven. Zij vormden het
pioniersmateriaal, dat het land behoefde in de koloniën; daar
konden zij hun avontuurlijk leven voortzetten en een arbeidsveld
vinden. Vooral Amerika was een prachtig terrein van werkzaam-
heid voor hen en zij werden dan ook de ..conquistadoresquot; van
Peru en Mexico.

Veel meer nog dan in Portugal was het geloof in Spanje een
drijvende kracht in het kolonisatiewerk. Mede ten gevolge der
Moorenoorlogen werd in Spanje het Katholicisme met te voren
ongeleenden ijver beleden. Het land had pas den langdurigen
kruistocht tegen de Mooren beeindigd en deze strijd had zoowel
het godsdienstig gevoel als de vaderlandsliefde zeer hoog opge-
voerd. Geloo sijver en vaderlandsliefde was voor vele Spanjaarden
een en hetzelfde sentiment. Iedere verovering voor de Kroon was
tevens een verovering voor de Christenheid. Van het allereerste
begin af was uitbreiding van het Christelijk geloof een der voor-
naanriste motieven tot het stichten van overzeesche nederzettin-
gen. ) De Roomsch-Katholieke kerk was een hoeksteen van het
igt;paansche koloniale
systeem. Groot was het gezag der Spaansche\'

r„nbsp;De la colonisation chcz les peuplcs

modernes. 6 ième cd. 1908. Deel I, p. 3.

2

-ocr page 38-

Kroon over de kerk, die de humane motieven (bekeering der.
Indianen) van de Spaansche regeering zeer v/aardeerde en de
geestelijke zaken aan de leiding en de goedkeuring der v^rereld-
lijke overheid overliet. De Raad van Indië mocht zelfs veto\'s uit-
brengen over de voor Amerika bestemde pauselijke bullen. !n
dit verband valt ook te denken aan het werk der missies, kleine,
min of meer autarchische gemeenschappen van Indianen onder
supervisie van de geestelijke orden. Zeer groot was de steun,
dien Spanje van deze missies, waarvan het extreme type aange-
troffen werd in den door de Jezuïten geschapen en bestuurden
staat Paraguay, ondervond.

Ook zijn te noemen de aanmoedigingen en subsidies der
Spaansche Kroon, dank zij welke de ontdekking van Amerika
mogelijk is geweest.

Ten slotte dient nog gewezen te worden op de begeerte naar
geld en edel
metaal als één der sterkste drijfveeren, die Spanje
deden overgaan tot het in bezit nemen van overzeesche landen.
De beteekenis van het edel metaal als ruilmiddel was zeer belang-
rijk geworden en deze beteekenis wellicht nog overschattend,
trachtte de Spaansche regeering zooveel mogelijk ervan te ver-
zamelen. In de middelen ter verkrijging was men niet kieskeurig.
Ondanks de verachting, die de Spaansche grande den handel
toedroeg, interesseerde de Spaansche koning zich financieel in
de onderneming van Columbus, die in den grond van de zaak
een handelsonderneming was. Zijn voornaamste opdracht was
,,handel te drijven met den Vorst van Zipangoe (Japan)quot;; intus-
schen blijkt uit Columbus\' instructie, dat er ook sprake was van
bekeering en verovering. Dit laatste doet geen afbreuk aan het
feit, dat ook de Spanjaarden uittrokken om het mysterieuze Oos-
ten zelf te leeren kennen, en dat reeds bij de eerste expeditie
Spanje\'s koning financieel risico droeg. Ook later steunde de
Spaansche Kroon steeds moreel en financieel het ontdekkings- en
kolonisatiewerk. De koloniën brachten geld in het land, zoowel
direct door den aanvoer van edel metaal als indirect door den
kolonialen handel. Vooral toen bekend werd, dat Amerika goud
en zilver opleverde, spaarde Spanje geen moeite om de nieuwe
landen onder zijn heerschappij te brengen. Nooit deed zich de

-ocr page 39-

aantrekkingskracht der edele metalen sterker gevoelen dan in den
aanvang der nieuwe koloniale geschiedenis!\')

Van kolonisatie in den zin van volksplanting was in den aan-
vang geen sprake. Het geheel droeg het karakter van een grooten
veroveringstocht, opbouwende arbeid werd weinig verricht. De
zucht naar goud en zilver dreef de Spanjaarden voort, el Dorado
lokte en bracht hen tot lange tochten en gruwelijke bedrijven. De
bij uitstek -voor landbouw geschikte landen werden pas Iaat in
bezit genomen. Dit is niet te verwonderen, immers, de inbezit-
name der nieuwe gebieden (hoofdzakelijk Amerika) berustte niet
op een kolonisatorische gedachte, al mogen we den conquista-
dores met alle kolonisatorisch inzicht ontzeggen. Het maken van
handelswinst, het vinden van edele metalen en religieuze propa-
ganda waren de hoofdmotieven der Spaansche kolonisatie.

L\'e vestiging der Spanjaarden in Amerika verliep vlotter dan
die der Portugeezen in Indië. Eerstens was de zeeweg naar
Amerika minder gevaarlijk en korter dan die naar Indië. Dan
was Amerika een dun bevolkt land, zoodat de Spanjaarden er
minder te vechten hadden dan de Portugeezen in Indië. Dit te
minder, daar men in den aanvang de Spanjaarden met bijgeloo-
vigen eerbied beschouwde en in hen missionarissen, cultuurbren-
gers, heroën of halfgoden zag, tegen wie strijd hopeloos en
ongepast zou zijn. Het zoowel in Peru als in Mexico streng door-
gevoerde kastenstelsel maakte daarbij de overwinning voor de
Spanjaarden gemakkelijker. Ook deze omstandigheden maken het

r^rv-v^quot;quot;nbsp;quot;^eer begrijpelijk. Zoo slaagde Spanje er ge-

leidelijk m, een groot koloniaal rijk te vormen, waarvan het thans
echter met veel meer over heeft gehouden. De revolutie in de

schel KÏ/onifquot;^\'\'quot;\' /fquot;\'nbsp;Entwicklung der Europäi-

til • quot;quot;^iquot;\'i\'^quot; ■ quot;Geographische Aufgabe eines Edel-
metalls ist unbekannte Länder zu erschliessen, die sonst den
Europäern noch lange verschlossen geblieben wärenquot;.

Uok in de Oudheid was de aantrekkingskracht der edele
metalen poot. Het mag voor een aanzienlijk deel worden gesteld
op rekemng van de rijke zilvervondsten, dat Phoeniciërs en Cartha-
geners naar bpanje trokken.

Nog geen eeuw geleden waren Californië en Australië brand-
punten van zulk een „goldrushquot;. Vgl.:
Faulkner. Amerika-
nische Wirtschaftsgeschichte, 1929, II Teil, p. 65 v.o.
Men leze
ook den roman van
Blaise Cendrars, L\'or, la mervcilleuse histoire
lt;iu géneral Johann August Suter (Paris 1925).

-ocr page 40-

koloniën (1820), de opkomst der Vereenigde Staten met hun
Monroe-leer en hun intrede in de rij der koloniale mogend-
heden, de andere reeds vroeger opgetreden rivalen, de decadentie
en corruptie in Spanje zelf, de opheffing der Jezuïten-orde, on-
verstandige koloniale en noodlottige handelspolitiek, dit alles
bevirerkte, dat de meeste koloniën voor Spanje verloren zijn ge-
gaan.

De nieuw ontdekte landen werden dus in bezit genomen door
Portugal en Spanje. Een begin van den kolonialen (wed)strijd
was reeds waar te nemen, de wederzijdsche naijver dreef tot
meerdere inbezitname, dan bij niet bestaan der concurrentie zou
hebben plaats gevonden. De Heilige Stoel voorzag den komenden
strijd in en om de koloniën en deed een poging om dien te voor-
komen. Tevens sprak hij daarmee principieel zijn gezag uit over
de geheele wereld. Deze poging werd gedaan te Tordesillas in
het jaar 1494; daar verdeelde de paus de nieuw ontdekte landen
in twee groote ,,Interessensphärenquot;, een werd aan Spanje toege-
kend, de andere aan Portugal.

Hierdoor werd de strijd evenwel niet voorkomen. De gebrek-
kige kennis der nieuwe landen (op de wereldkaart van Diego
Robero zijn de Molukken twee maal afgebeeld\')), de onbekend-
heid met het verrichten van lengtebepalingen, maakten, dat een
dergelijke regeling van te voren gedoemd was te mislukken. En
toen Nederland, Engeland en Frankrijk overgingen tot de vorming
van een koloniaal rijk, moest dat reeds geschieden gedeeltelijk
ten koste van de beide voorgangers. Tegen Tordesillas poneerde
Elizabeth van Engeland het volkenrechtsprincipe der reëele
occupatie; dat wil zeggen, een landstreek behoort dien staat toe,
die haar werkelijk in bezit heeft genomen. Hierdoor werden dus
de rechten van Spanje en Portugal uit hoofde van de pauselijke
beschikking ontkend. De strijd in en om de koloniën was hier-
mede ontketend.

NEDERLAND:

Nederland stond wel bovenaan onder de landen, die getracht
hebben de na 1500 ontdekte gebieden ten eigen bate te exploi-

\') Vgl. Van Vuuren, Geography. Uitgegeven ter gelegen-
heid van het Ist pan-pacific-science congress, 1923.

-ocr page 41-

teeren. Hieruit blijkt dadelijk, dat het maken van handelswinst,
zoo al niet het eenige. dan toch het voornaamste motief was.
waarom de Nederlanders naar Amerika en Indië togen. Geld ver-
dienen was de zeer gezonde drijfveer, die hen een koloniale car-
rière deed aanvangen. Bekeeringsijver en machtsambitie, die voor
Spanje en Portugal zoo belangrijke motieven waren, traden hier
geheel op den achtergrond. De Nederlanders waren geen kolonisten
in eigenlijken zin (behalve ten deele in Zuid- en Noord-Amerika
en m de Kaapkolonie), ook geen zendelingen of militaire avon-
turiers, ze waren kooplieden en zeelieden bij uitnemendheid.

De groote commercieele en maritieme bekwaamheden, die de
Nederlanders zich in de late middeleeuwen hadden
weten eigen
te maken, kwamen hun nu zeer te stade. In dit opzicht waren zij
zeer zeker de gelijken der Engelschen en de meerderen van
Spanjaarden of Portugeezen. Het verlangen naar winst werd ook
geprikkeld door de groote voordeelen, die men Portugal in den
Oosterschen handel zag behalen, en waarvan de Nederlanders, die
de vrachtvaarders van Europa waren, tijdens hun bezoeken aan
de Portugeesche havens hoorden vertellen. Vooral na de vereeni-
ging van Portugal met Spanje, toen de Spaansche koning zijn
opstandige onderdanen den toegang tot de havens van zijn land
verbood, werd het verlangen levendig om zelf in directe handels-
betrekking met het Oosten te komen. De jonge, krachtige en on-
afhankelijke geest van het voor vrijheid vechtende volk droeg
veel bij tot het welslagen der uitgezonden handels- en koloniale

Armar^\'\' ^^nbsp;Portugeezen en de ondergang der

rma^a m 1588. ten gevolge waarvan de Spaansche macht ter
zee _ tijdelijk althans - aanzienlijk werd verzwakt, waren
tactoren. d.e mede dat welslagen bevorderden. Ook Engeland
ondervond hunne gunstige werking; gelijktijdig met Nederland be-
gon ook dat land een koloniale carrière.

De Nederlandsche koloniën waren bedoeld als handelskolo-
men. al ontbrak het ook bij de Vereenigde Oost-Indische Com-
Pagme met aan voorschriften, krachtens welke hare dienaren
moesten trachten de Inlanders tot Gods eer te bekeeren. Doch
practisch gesproken, was het principe der koloniale politiek van
de Compagnie het principe van den koopman; politieke en reli-
gieuze inmenging werden vermeden, indien een zoodanig optre-

-ocr page 42-

den de handelsbelangen zou kunnen schaden.\') Uit de geschiede-
nis der Nederlandsche factory in Japan, eerst te Hirado, later te
Decima, blijkt dat afdoende.quot;quot;) De goede en betrouwbare reputatie,
die de Nederlanders hadden als bona fide en reëele kooplieden, was
een sterke ruggesteun voor hun macht en invloed in Azië. Niet
machtsdemonstraties, maar dienstbetoon passen den koopman, die
lucratieven handel wil drijven. Van veroveringen trachtte de Com-
pagnie zich dan ook zooveel mogelijk te onthouden, de koopman
zou imers steeds met de oorlogskosten zijn winstrekening moeten
debiteeren. Wel zagen enkele gouverneurs-generaal, onder wie
Coen, in, hoe belangrijk, het was, om permanente nederzettingen
met Nederlandsche kolonisten en territoriaal bezit in Indië te ver-
krijgen. Er werden in dien geest wel enkele pogingen gedaan,
maar slechts zelden constateert men, dat deze vooropgezette
plannen ook metterdaad werden verwezenlijkt. In dit verband kan
er op gewezen worden, dat de Compagnie in den loop der 18e
eeuw naast het koopmansbedrijf ook dat van planter ging be-
oefenen.\') Dat de Nederlanders zich slechts om den bloei van den
handel bekommerden en voor koloniale politiek in wijderen zin
weinig oog hadden, kan ook blijken uit de geschiedenis der West-
Indische Compagnie.\') Men denke mede aan den afstand van
Brazilië aan Portugal en van Nieuw-Nederland aan Engeland.

Uit de ervaringen der Nederlanders blijkt duidelijk, dat het voor
een land, dat den kolonialen handel wil monopoHseeren door be-
heersching van het productiegebied en den weg daarheen, onmo-
gelijk is, zich tot een onthoudingspolitiek te beperken. Klaar
treedt hier in het licht, dat inmenging van allerlei aard en zelfs

;nbsp;U^t\'^^\'t\'nbsp;j^oofdlijnen van het Neder-

landscn-lndiscn btaasrecnt, 1923, p. 4 en 5.

=) Vgl. voor de geschiedenis der factorij in Japan: Naehod,
Die Beziehungen der Niederlandtsch-Ost-Indischen Kompagnie zu
Japan im H ten Jahrhundert, 1897; Feenstra Kuiper, Japan
en de Buitenwereld m de 18e eeuw, 1921; Nederbragt. Neder-
land en Japan m hun onderlinge Verhouding vóór, tijdens en
na Doe}},
m: btemmen des I tjds, 6e jrg., 1916-1917

Xtnnbsp;koloniale \' Geschiedenis, Deel II,

1925, p. 230 en 233.

Vgl. Busken Huet, Het Land van Rembrandt, 5e dr
II (I), p. 220:
„De West-Indische (Compagnie) is wezenlijk nooit
iets anders geweest, dan een naamlooze vennootschap voor het
rooven van Spaansche retourvlotenquot;.

-ocr page 43-

oorlogen van een dergelijke monopoliseering het onvermijdelijk
gevolg zijn.\')

De historie leert, dat het meermalen — ook nog in later tijd\')
— groote maatschappijen waren, die op het gebied der kolonisatie
het pionierswerk verrichtten. Te wijzen ware op de Hudson Bay
Co., de Compagnie des Cent Associés de la Nouvelle France,
de diverse Oost-Indische Compagniën en vele andere. Het een na
het ander werden deze lichamen in hun taak afgelost door de
nationale overheid, die ten slotte haar afwachtende houding op-
gaf en zelf de koloniale taak ter hand nam. niet zelden, wanneer
de ontginning van het nieuwe gebied reeds ver was gevorderd.
Op deze wijze zijn al de groote handelscompagniën, die in den
loop der 17e eeuw de kolonisatie hebben ingeleid, verdwenen.

Ook m Nederland is het aldus gegaan. De eens zoo machtige
Oost-Indische Compagnie had de dagen van grooten bloei lang
overleefd, toen hare bezittingen en schulden, alsmede souvereine
rechten door den Staat werden overgenomen.

Gedurende het tijdperk der Vereenigde Oost-Indische Com-
pagnie vloeiden uit de tropische gewesten rijke baten naar het
moederland, dat mede dank zij deze rijkdommen zich kon doen
gelden als een der machtigste staten van Europa. Als nevengevolg
kan nog worden genoemd het feit, dat Nederland — en speciaal
eiden sedert de 17e eeuw het voornaamste centrum is ge-
weest van de beoefening der Oostersche talen. In alle opzichten
was de 17e eeuw. de bloeitijd van den kolonialen handel, een
gouden eeuw voor Nederland!

De groote ontwikkeling der industrie, die ook hier te lande
na
IÖ15 aanving, werd een sterke prikkel om het koloniaal bezit
te behouden en zoo mogelijk uit te breiden. Aanvankelijk leverde

ifl.o t,nbsp;nijverheid vele producten voor Indië. na

; nam Noord-Nederland deze taak over. Geleidelijk werd de
geheele Oost-Indische Archipel onder direct of indirect Neder-

11 n\\nbsp;Land oan Rembrandt, 5e dr.,

ij {IJ, p. ZZÜ: Heeft de Oost-lndische Compagnie... door het
veroveren van Java een blijvende vrucht voor de nakomeling-
schap afgeworpen, dan is dit onwetend geschied, ten gevolge van
omstandigheden we ke niemand voorzien konquot;.

/ 1nbsp;,, ,,,, Japansche Mandsjoerije Spoorweg-My.

Af-L l^\'nbsp;\' 5 Juli 1930, avond), de Deutsch-Südwest-

Atrika Gesellschaft, de Borneo Co. en vele andere.

-ocr page 44-

landsch gezag gebracht. Met name de beteekenis der buitenge-
westen is voor het moederland sterk toegenomen. Het is voor
geen twijfel vatbaar, dat Nederland zijn huidige belangrijke
positie in de wereld dankt aan zijn tropisch gebied.

GROOT-BRITTANNIË:

De eerste omstandigheid, die het voor Engeland mogelijk
maakte over te gaan tot kolonisatie, waren de groote ontdekkin-
gen tegen het einde der 15e eeuw en de dientengevolge ontstane
verplaatsmg van den handel naar Zuidwest- en West-Europa
Evenals Spanje, Portugal en Nederland ondervond ook Engeland
den invloed dezer verplaatsing. Wie slechts de geschiedenis van
vóór 1500 kende, zou nimmer de groote rol hebben kunnen ver-
moeden, die Engeland ten deze eenmaal zou worden toebedeeld
De excentrische ligging ten opzichte van het oude kultuurgebied
rond de Middellandsche Zee verklaart alleen reeds afdoende de

quot; quot;nbsp;= »nbsp;— —B^.aiiu LUL ausver r

nomen. Maar na de ontdekkingen werd juist de daardoor gewij-
zigde geographische positie een der voornaamste factoren

weinig gewichtige positie, die Engeland tot dusver had inge-

ewij-

het tot stand komen van Engeland\'s wereldmacht

Reeds vóór 1600 had Engeland kleine visscherijstations op de
kusten van Labrador en New-Foundland. Iedere inbezitname van
land druischte in tegen de arbritage van Tordesillas. Om zijn
veroveringen te rechtvaardigen beriep Engeland zich op het door
zijn koningin uitgesproken principe der reëele occupatie

De eerste ontplooiing der Engelsche macht ter zee vond
plaats op den Atlantischen Oceaan. Avonturiers en piraten, als
Howard, Drake en Hawkins, waren de voorloopers en grondleg-
gers der latere Engelsche zeemacht. Spanje was Engeland\'s voor-
naamste concurrent op den Atlantischen Oceaan, de nederlaag
der Onoverwinnelijke Vloot in 1588 besliste den strijd ten gunste
van Engeland. Het verdwijnen der Spaansche hegemonie ter zee
kwam de uitvoering van Engeland\'s koloniale plannen zeer te
stade; de opbloei van Engeland\'s zeemacht was begrijpelijkerwijze
voor de kolonisatie een conditio sina)^ qua non

Naast het verlangen naar directen handel op het Oosten en
de daarbij te behalen winsten speelde ook de begeerte naar edel
metaal een rol. Evenals de Nederlanders poogden ook de Engelsche
kapers steeds de rijke Spaansche retourvloten te bemeesteren en

24

-ocr page 45-

te plunderen. Ook zelf gingen zij uit om el Dorado, het geheim-
zinnige goudland, te zoeken, dat Raleigh zelfs meende gevonden
te hebben in Zuid-Amerika.

Evenals voor de Nederlandsche kolonisatie geldt ook voor die
van Engeland, dat ze voornamelijk een uitvloeisel was van win-
zucht en handelsnoodzakelijkheid. Doordat het land zich koloniën
in de tropen en sub-tropen verwierf, werd het mogelijk op voor-
deeliger wijze dan te voren zich een voldoenden toevoer van de
producten dier streken onafgebroken te verzekeren. Van het
allereerste begin der Engelsche kolonisatie af speelde dit motief
de hoofdrol: het trad sterk op den voorgrond bij de oprichting
aer Engelsche Oost-Indische Compagnie in het jaar 1600, en het
rukte dan ook zijn stempel op vele der overzeesche bezittingen
van Engeland. In meer dan één opzicht vertoonde het Engelsche
koloniale systeem de kenteekens eener typische handelskoloni-
satie, evenals in de middeleeuwen dat van de Italiaansche
steden-
republieken en in de oudheid dat van Phoenicië en Carthago,
öij voorkeur koos men dan ook die streken of plaatsen voor de
koloniseerende werkzaamheid, die kostbare en begeerde produc-
ten opleverden of door hun verkeersgeographische positie als
handelscentra van belang waren.

Intusschen werd het handelsmotief als drijvende kracht dep^
Engelsche kolonisatie gesteund door andere drijfveeren en door
gunstige bijkomende omstandigheden. Soms waren deze op zich
zelve reeds voldoende, om tot kolonisatorische activiteit te voe-
ren. Het ware bijvoorbeeld onjuist, de kolonisatie van Amerika
Naa^^Innbsp;Handelsmotief alleen te willen verklaren.

^^^^^nbsp;H®^ handelsmotief samenhan-

gend, deden zich - gedurende de 19e eeuw - strategische over-
wegingen gelden. Deze gaven niet zelden den doorslag tot het in
bezit nemen van een gebied. Natuurlijk golden dergelijke over-
wegingen ook voor andere landen, maar bij Engeland kwamen ze
zeer scherp naar voren tijdens de vorming van het Empire.
Veelal,
en dat is ook zeer begrijpelijk, kwam het voor, dat strategisch
belangrijke plaatsen tevens groote handelscentra waren. Singa-
pore, het oude Toemasik en Malaka, beide aan Straat
Malaka,
zijn er zeer mooie voorbeelden van.\')

Utrecht ^925nbsp;De betechr^is üan Straat Malaka,

-ocr page 46-

Meer dan in Nederland werkten de binnenlandsche toestan-
den in Engeland het slagen der kolonisatie in de hand. Elizabeth\'s
regeeringsperiode kenmerkte zich door groote binnenlandsche
moeilijkheden. Het land maakte een zware economische crisis
door, het in gebruik nemen voor veeteelt van groote landbouwge-
bieden veroorzaakte een ommekeer in de economische en sociale
structuur der Engelsche samenleving. Dientengevolge ontstond
een teveel aan arbeidskrachten, een relatief bevolkingssurplus. De
Engelsche kolonisatie (voornamelijk die van Noord-Amerika) had
ten deele een zeer reëele noodzakelijkheid als oorzaak!

De nijverheid ondervond den terugslag van de daling der
koopkracht van het volk, een daling, die nog verergerd werd door
een depreciatie van het geld ten gevolge van grooten aanvoer van
edel metaal. De geheele natie leed hieronder, alom in den lande
heerschte zoo groote armoede, dat ze een landsplaag dreigde te
worden, waartegen de regeering met strenge armenwetten moest
optreden.\')

De godsdienst had mede invloed op het tot stand komen der
Engelsche kolonisatie. De Anglicaansche staatskerk voerde een
heftigen strijd tegen Puriteinen, Presbyterianen en Roomsch-
Katholieken. Om aan de verdrukking te ontkomen verlieten velen
het land en gingen naar de nieuwe gewesten, voornamelijk naar
Noord-Amerika. Men denke aan de tochten der Pilgrimfathers,
de stichting van Pennsylvania door Penn en aan Lord Baltimore\'s
activiteit!

Het waren niet uitsluitend soldaten, avonturiers of kooplieden,
die naar de vreemde gewesten togen, ook vele eerlijke, ferme
boeren en handwerkslieden, echte kolonisten dus. gingen mede.
De Engelsche geleerden uit dien tijd sloegen vol belangstelling
deze uizwerming gade en schreven er zwaarwichtige verhandelin-
gen over, zoo Bacon. Hakluyt, Gilbert en anderen.

De natuurlijke en klimatologische gesteldheid van Noord-

) Leroy-Beaulieu De la colonisation chez les peuples mo-
dernes, 6 ieme ed 1908 Deel I, p.
90: „The griefes standeth in
these poynts a dearth of all things in comparison of the former
age, though there be scarceness of nothing; desolation of countryes
by enclosures: desolation of townes for lacke of occupation and
craftes: and division of opinions in matters of religion, which
haleth men to and fro and maketh them to contend one against
anotherquot;.

-ocr page 47-

Amerika droeg ook bij tot het welslagen der kolonisatie. Het land
had mooie havens, goed bevaarbare rivieren, het was dun be-
volkt, vertoonde in klimatologisch opzicht overeenkomst met
West-Europa en lag betrekkelijk dicht bij Engeland.

Men mag bij een opsomming der factoren, die Engeland\'s
slagen in de koloniën bevorderden, niet vergeten te vermelden
lt;le mentaliteit en de levensbeschouwing der Engelschen. De En-
gelschman joeg geen romantisch fantastische idealen na, doch
stond met beide voeten stevig op de aarde en ging rustig en met
koel overleg te werk. Met zorg koos hij de rijkste en gunstigst
gelegen gebieden uit voor de nederzettingen en handelsstations.
Ook de Engelsche levensbeschouwing, krachtens welke het in-
dividu zijn hoogste taak moet zoeken in dienst der gemeenschap,
wier belangen steeds gaan boven die harer leden, bevorderde het
tot stand komen, maar vooral het in stand blijven van het Empire.

e groote gemeenschaps- en burger-zin, dien de Engelsche emi-
granten en kolonisten in patria hadden verkregen, kwam hun bij
de stichting van gemeenschappen in de nieuwe landen mede zeer
te stade.

De ongeëvenaarde industrieele ontwikkeling, die in de 19e
eeuw in Europa plaats greep, oefende een verreikenden invloed
uit op de kolonisatorische actie van dit werelddeel. De enorm^
stijgende productie van fabrieksgoederen maakte het noodzakelijk\',
nieuwe grondstofbronnen aan te boren en de groote menschen-
massa\'s, die Afrika en Azië bewonen, als afnemers te winnen.
Ook konden de groote (ten deele in de industrie verdiende)
iTnden quot;nbsp;^»quot;«tgevende belegging meer vinden in de moeder-

de and ^^nbsp;^^^^ reden nam Europa\'s belangstelling voor

e an ere werelddeelen zeer toe. Buitengemeen gunstig voor deze

jnbsp;^ waren de nieuwe verkeerstechnische mogelijk-

e en, le dank zij belangrijke vindingen werden geschapen.

Om een geregelden en voldoenden toevoer van grondstoffen
te verzekeren, om te voorkomen, dat de afzetgebieden verloren
zouden gaan door de actie van agressieve buitenlandsche mogend-
heden of tengevolge van interne troebelen, om de geweldige be-
leggingen te beveiligen, zagen de rijke industriestaten zich ge-
dwongen, ook de poHtieke leiding op zich te nemen - c. q. te
behouden _ m de overzeesche gewesten. En onvermijdelijk
volgde hieruit steeds de directe of indirecte annexatie.

In den loop der 19e eeuw nam Engeland groote gebieden in

-ocr page 48-

Azië en Afrika in bezit. De economische noodzakelijkheid en de
wedstrijd der mogendheden verklaren den bijna universeelen
drang naar expansie in de industrielanden. Ook de met deze ont-
zaglijke industrialiseering gepaard gaande bevolkingstoename
dwong tot het schenken van meerdere aandacht aan de koloni-
satie en emigratie.

In dien tijd werden de laatste steenen gelegd aan dat kolos-
sale werk. het Britsche Rijk, waarvan de bouwmeester, het En-
gelsche volk, nog steeds de kern en de ziel is. Of het deze positie
op den duur zal kunnen behouden, is een vraag\'), die ten nauwste
samenhangt met de oplossing, die deze rijksbouwende kern zal
weten te vinden voor de problemen, die zich allerwegen in het
Empire voordoen. Een beslist antwoord zal niemand heden ten
dage op deze vraag durven geven.

FRANKRIJK:

Ten allen tijde werd Frankrijk in zijn kolonisatiewerk geremd
door zijn buitenlandsche politiek. Meer dan die van Spanje, Por-
tugal, Nederland of Groot-Brittannië was Frankrijk\'s \'staat-
kunde continentaal georiënteerd. Slechts Duitschland ondervond
wellicht in even sterke mate als Frankrijk de nadeelen eener zoo-
danige politiek. Frankrijk\'s aandacht was steeds verdeeld tusschen
land en zee, tusschen Europa en de koloniën, dit verklaart mede
de koloniale échecs, die dit land in den loop der tijden heeft ge-
leden.

Frankrijk\'s geographische positie evenwel was niet. als die
van Duitschland, ongunstig. Zijn ligging aan de Middellandsche
Zee en den Atlantischen Oceaan en het bezit van goede havens
waren omstandigheden, die de kolonisatorische plannen steeds
ten goede zijn gekomen. Ook het feit. dat Frankrijk een land-
bouwstaat is, zou gunstig op de kolonisatie hebben gewerkt, ware
het niet. dat door diverse oorzaken de Fransche boeren niet tot
emigratie overgingen. Dit mag wel in lioofdzaak toegeschreven

i-^l\'/lt^Tnbsp;seinden wierp Van der

Lnbsp;methode der Wetenschap van het koloniale

recht, 1877, p. 15) deze vraag reeds op. Sprekend over de rijp-
wording en afscheiding van koloniën zegt hij: „dan wende men
slechts zijn blik naar Engeland s verleden; misschien zal ook deze
eeuw vóór zijn einde ons dit schouwspel opnieuw vertoonenquot;.

28

-ocr page 49-

worden aan de geringe dichtheid der bevolking en hare gebon-
denheid aan den grond. Maar ook toen de toestanden, waar uit
die gebondenheid voortsproot, waren opgeheven, was het uiterst
moeilijk, de plattelandsbewoners tot vertrekken naar de koloniën
te bewegen. Indien heden ten dage de Fransche regeering er in
mocht slagen den trek der plattelandsbevolking naar de steden om
te zetten in een uitzwerming naar de overzeesche gewesten, zou
dit Frankrijk\'s wereldpositie ongetwijfeld versterken.

De eerste sporen van Frankrijk\'s koloniale activiteit vindt men
reeds tijdens de kruistochten; de toenmalige Fransche nederzet-
tingen dienden voornamelijk tot schuilplaatsen voor de pelgrims
of als handelsposten. Sommige waren vergeven aan leenmannen
der Fransche koningen. De geheele 14e, 15e en 16e eeuw deden
de Fransche zeelieden groote ontdekkingsreizen. De kusten van
Guinee werden bezocht en het is niet uitgesleten, dat reeds vóór
1500 Fransche visschers de Indische en Australische wateren heb-
ben bereikt. Pas in de 16e eeuw echter, onder de regeering van
Frans I, werden deze reizen gevolgd door kolonisatie. Ernstig op-
gezet was deze niet. Het waren nog geen werkelijk bestaande be-
langen, die de Franschen naar de nieuwe
gewesten dreven. De
belangstelling bij het Fransche volk was zeer schaarsch en de
aandacht der regeering werd voortdurend in beslag genomen door
binnen- en buitenlandsche quaesties.nbsp;^

De volgende kolonisatorische poging van Frankrijk hield ver-
band met de godsdienstoorlogen, die tegen het einde der 16e
eeuw Frankrijk verdeelden. Duidelijk demonstreerde zich weer de
invloed van den godsdienst op de Europeesche kolonisatie,
tenerzijds bestond deze hierin, dat de toenmalige Christelijke
volkeren, aangemoedigd door de geestelijken, in vreemde landen
het geloof wilden verbreiden, anderzijds daarin, dat godsdienst-
dwang velen er toe bracht elders de vrijheid te zoeken, die de
oude wereld niet kon of niet wilde bieden. De pogingen van
Admiraal de Coligny, om in Amerika een Protestantsch Frankrijk
te stichten, mislukten intusschen.

Hendrik IV en Sully realiseerden ter dege, welke groote han-
delsvoordeelen men door het bezit van koloniën verwierf en in-
teresseerden zich derhalve op tal van manieren voor den koloni-
satiearbeid. Ook dit maal echter bleef de belangstelling
beperkt
tot de hoogere regeeringskringen, het volk zelf leefde niet mee
en scheen het groote belang voor den handel niet te kunnen in-

-ocr page 50-

zien. Toch werden op iniatief der regeering expedities uitgezon-
den en een aanvang gemaakt met de kolonisatie van Canada;
visscherij en pelshandel, maar vooral godsdienstige ijver en be-
keerzucht waren de drijfveeren. Met name de Jezuiten zagen hun
moeizaam pogen in Canada met zeer veel succes bekroond.
Slechts Roomsch-Katholieke emigranten werden toegelaten; de in
1627 door Richelieu\'s bemoeiingen opgerichte
Compagnie des
Cent
Associés de la Nouvelle France stelde zich allereerst ten
doel ..bekeering der Indianenquot;. Er was dus een groote mate van
overeenkomst met de Spaansche kolonisatie in Mexico en Zuid-
Amerika. Lijnrecht daartegenover stond de door Engeland ge-
volgde methode, welke de koloniën als een welkom débouché
aanmerkte voor de heterodoxe elementen in het moederland

Canada werd een min of meer theocratisch bestuurde kolonie,
vanaf den eersten dag waren de geestelijkheid en de diverse
religieuze orden inzonderheid de Jezuïten. er oppermachtig. De
toestanden m Frankrijk waren echter niet bevorderlijk aan de
emigratie. De landbouwende klasse was onontwikkeld, de boeren
leefden in zeer armelijke en zelfs eenigszins serviele omstandig-
heden. Van krachtigen steun van overheidswege was geen sprake.
De koopheden in de koloniën stelden in een snelle bevolking en
bevordering van den landbouw in Canada niet veel belang

In Frankrijk waren het altijd vorsten of staatslieden, die den
stoot gaven tot kolonisatorische actie, het volk bleef bijna steeds
onverschillig toezien. Richelieu realiseerde ten volle de beteeke-
ms van kolomaal bezit, hij streefde er naar Frankrijk\'s prestige te
versterken door het verwerven van koloniën, tevens wilde hij de
marine op hooger peil brengen om de Nederlandsche en Engelsche
concurrentie beter te kunnen weerstaan. Verscheidene compag-
men werden op zijn miat.ef opgericht; naast handeldrijven moes-
ten ZIJ ook trachten grondgebied te winnen en den R.-K. gods-
dienst verbreiden De koning zelf interesseerde zich in die onder-
nemingen door deel te nemen in het kapitaal en de edellieden,
voor zoover zij daartoe de middelen bezaten, konden bijgevolg
moeilijk nalaten belangstelling voor het werk te toonen. Door een
systeem van premies en beloften trachtte men de kolonisatie te
bevorderen. Gelijk te voren werd ook dit maal weer alles kunst-
matig en van boven af in elkaar gezet. Een sprekend contrast dus
met Nederland, waar het geheele volk spontaan zich toelegde op
den kolonialen handel. Alleen naar de West-Indische koloniën

30

-ocr page 51-

trokken de Franschen op eigen iniatief. De loonende smokkelhan-
del, het lucratieve plantersbedrijf en de leidende functies, die in
de Antillen, gelijk in iedere tropische kolonie, voor de Europeanen

te bekleeden vielen, oefenden blijkbaar voldoende aantrekkings-
kracht uit.

Later was het vooral Colbert, die grooten Invloed uitoefende
op den gang der Fransche koloniale geschiedenis. Gelijk bekend
voerde hij een sterk mercantilistisch georiënteerde politiek. Hij-
achtte een koloniaal rijk noodzakelijk voor de verwezenlijking
zijner economische idealen. Alleen door een zoodanig bezit zou
het voor Frankrijk mogelijk zijn, een actieve handelsbalans te
verkrijgen; men kon in de koloniën goedkoop inkoopen en duur
zou aldus een saldo aan edelmetaalinvoer bereiken.
O zouden z. i. de gevaren der concurrentie veel geringer wor-
en door het uit de mercantilistische ideeën voortvloeiende mono-
pohesysteem.

De vrede van Parijs (1763) bracht Frankrijk aan den rand
van koloniale onmacht; gedurende de Revolutie en de Napoleon-
tische oorlogen ging alles verloren, wat bij voorgaande gelegen-
heden nog behouden was.

Pas tijdens den harden oorlog tegen Algiers rijpte in Frankrijk
weder de koloniale gedachte. De aanleiding tot het in bezit nemen
van Algiers was weder van politieken aard, het verlangen name/
hjk der Fransche staatslieden, om de binnenlandsche toestanden

voorw^dfnbsp;achtergrond der belangstelling te dringen; als

oorwen se gebruikte men een eerezaak. een beleediging van den

^ranschen consul door den Dey van Algiers. Ook thans werd de
Kolonisatie dus wpcr Atnbsp;.nbsp;. ,nbsp;t^

de Franschennbsp;• ^^ regeenng ter hand genomen. Dat

vi««.- 1nbsp;^ Algiers bleven, was missschien minder een uit-

vloeisel van den bepaalden wensch dat te doen. dan wel van de
onmogelijkheid, zich terug te trekken. De verovering van Algiers
leidde
de meuwe koloniale expansie in Afrika in.

legen het einde der I9e eeuw waren het verschillende omstan-
digheden - grootendeels van politieken aard die er toe leid-
den dat Frankrijk zich toelegde op de verwerving van koloniaal
bezjt. Door uitbreiding van macht en grondgebied in Azië en
Atrika hoopte de Fransche regeering de politieke gevolgen van
den Fransch-Duitschen oorlog te compenseeren. Hierin slaagde
ZU - ondanks binnenlandsche tegenwerking - ten volle; het
nieuwe Fransche koloniale rijk kreeg, als voorheen, een zeer

-ocr page 52-

groote uitgestrektheid en hergaf aan het moederland de positie
van groote mogendheid, welke het bij de nederlaag van 1870/\'71
had ingeboet. Bismarck sloeg Frankrijk\'s koloniale pogingen niet
onwelwillend gade, daar hij hoopte, dat de aandacht van de
revanche-idee in Frankrijk er door zou worden afgeleid. Toen ook
Duitschland en Italië een groote koloniale activiteit begonnen te
ontplooien, stimuleerde dit Frankrijk in zijn streven naar kolo-
niaal bezit.

Naast deze politieke factoren waren ook toenemende indus-
trialisatie (mét de daaruit voortvloeiende behoefte aan afzetgebie-
den en grondstofleveranciers) en vooral het zoeken naar goede
beleggingsmogelijkheden voor het Fransche kapitaal omstandig-
heden, die het streven naar koloniaal bezit sterk stimuleerden.

Uit de geschiedenis der Fransche kolonisatie blijkt ten duide-
lijkste, dat koloniën niet kunnen worden geschapen en in stand
gehouden door bemoeiingen van hooger hand alleen. Slechts als
uitingen van den volkswil en met intensieve medewerking van het
volk is ten deze succes mogelijk. Het zwakke punt der Fransche
kolonisatie is ook thans niet geheel verdwenen, weer heeft Frank-
rijk een zeer uitgestrekt koloniaal bezit, weer sukkelt het met een
tekort aan personen, die genegen zijn in de koloniën den arbeid
ter hand te nemen en met een gebrek aan belangstelling van de
zijde der natie. Door deze beide oorzaken heeft de productie in
de koloniën lang niet het peil bereikt, waarop ze bij intensievere
exploitatile en meerdere belangstelling\') zou kunnen geraken. Wel
wordt er ook thans van hooger hand belangstelling gewekt voor
het koloniale werk van Frankrijk — te wijzen is in dit verband op
de uitgave van den Atlas Colonial Francais en van monographiën
over enkele gebieden van het rijk buiten Europa — en het is te
hopen, dat het volk gaat realiseeren, welke beteekenis de koloniën
hebben voor het moederland. Zoo gezien kan men het Fransche
standpunt begrijpen.^ zooals het geformuleerd werd door den heer
Sarraut\'): ..Aujourd\'hui, la sécurité nationale elle-même est con-
ditionnée par la force du domaine colonialquot;.

\') Vgl. Politiek Economisch Weekblad, Je jrg., p. 176,
citeert Clemenceau.

\') Vgl. Angoulüant, Les Indes néerlandaises, leur râle
dans l\'économie internationale, 1926. Tome I, p. VII.

-ocr page 53-

ITALIË:

Reeds spoedig na de vestiging van den eenheidsstaat in de
tweede helft der 19e eeuw ving Italië een op verwerving van
koloniën gerichte politiek aan. Het streven der regeering naar
binnenlandsche rust en nationale consolidatie werd daardoor ge-
baat; ook hoopte men de groote armoede en de relatieve over-
bevolking, waaronder het land gebukt ging, aldus te kunnen
mitigeeren. Tevens zou door het inluiden eener koloniale politiek
en uitbreiding van het rijksgebied Italië\'s prestige tegenover an-
dere mogendheden worden verhoogd.

Itahë had gehoopt Tunis binnen zijn machtsspheer te kunnen
brengen, doch Frankrijk\'s agressief optreden in dit gebied ver-
hinderde dit.\') Voor deze teleurstelling trachtte Italië elders com-
pensatie te vinden, een koloniale carrière scheen dê aangewezen
weg. Het groote verlangen, dat sedert de eenwording in Italië
werd gekoesterd, was, de voornaamste macht aan de Middelland-
«che Zee te worden; daartoe was kolonisatie in Noord-Afrika een
zeer belangrijk hulpmiddel. Italië\'s machtige mededinger was het
hierin echter voor geweest en had Algiers en Tunis onder zijn
invloed gebracht, zoodat Italië zich aanvankelijk met enkele be-
zittingen aan de Roode Zee moest tevreden stellen. Later gelukte
het Italië de Porte Tripolis afhandig te maken en zich daar — ge-
Ii)k op enkele eilanden in de Aegeïsche Zee — blijvend te ves-
tigen. Aan het tactlooze optreden der Italiaansche regeering is
het te wijten, dat de Italiaansche koloniën aan de Roode Zee
minder belangrijk en uitgestrekt werden, dan Ä hadden kunnen
zijn, indien een verstandiger gedragslijn ware gevolgd.
. , V^ f «ogenblik^) is Italië\'s positie critiek. Jaarlijks is er in
net komnknjk een geboorteoverschot van 440,000. Er zouden
iverse wegen openstaan om de bedenkelijke gevolgen van dit
verschijnsel te keeren. Naar het intusschen schijnt, maakt men zich
over deze bevolkingstoename in het land zelf niet al te onge-
rust. Ue huidige regeering schijnt er zelfs voor Italië\'s welzijn en
prestige veel heil van te verwachten; ze slaat de vorming van
groote gezinnen met een zeer welwillend oog gade. Mocht het
wa^^dat dergelijke ver^^chtingen op valsch optimisme be-

P. 298.nbsp;^^ Rombaud, Histoire Générale, Tome XII,

\') Vgl. Key, The new colonial policy, 1927, p. 103 v.v.

-ocr page 54-

rusten, dan is de kans op ernstige gevolgen — zoowel voor Italië
zelf als voor andere mogendheden — van deze al te snelle uit-
breiding van het zielenaantal niet uitgesloten, zoo ze niet tijdig
worden geneutraliseerd door industrialisatie en emigratie, hetzij
naar de eigen koloniën of naar vreemde landen. De industrialisatie
maakt geen groote kans van slagen in Italië, de mogelijkheid om
goedkooper te leveren dan andere landen en zich aldus in den
concurrentiestrijd te handhaven, is vrijwel uitgesloten. Wel be-
schikt Italië over een voldoend aantal — ten deele geschoolde —
arbeidskrachten, maar het mist de noodige grondstoffen binnen
zijn grenzen of in zijn koloniën, zonder welke de moderne indus-
trie niet kan floreeren.\') De Italiaansche industrie kan zich der-
halve niet in die mate ontwikkelen als gewenscht zou zijn. Er
blijft slechts één oplossing voor het Italiaansche bevolkingsvraag-
stuk over en dat is de emigratie. Het verdrag van Versailles
schonk ItaUë niet de noodige overzeesche gebieden, noch man-
daten. Te zelfdertijd ongeveer werd de Italiaansche emigratie
naar de U. S. A. moeilijk gemaakt. Meer en meer vestigde Italië
zijn blikken op
Zuid-Amerika, Er zijn zelfs plannen om naar
Brazilië op groote schaal emigratie van Italianen te doen plaats
hebben en wel met behulp van Amerikaansche bankiers, die de
ondernemingen zullen financieren.^)

Zoo komt het Italiaansche bevolkingssurplus niet ten goede
aan de Italiaansche koloniën, doch voornamelijk aan andere ge-
bieden. Naar de Vereenigde Staten, Argentinië, Uruguay, Chili,
Brazilië, Algiers en Tunis togen veel Italianen^ nu nog zijn er
levendige handelsbetrekkingen met Italië. Erythrea vond niet
eens een afzonderlijke plaats op de Italiaansche emigratiestatistie-
ken, wel een bewijs, hoe gering het aantal kolonisten derwaarts
was!

DUITSCHLAND:

In de I7e en 18e eeuw reeds deed men van Duitsche zijde
pogingen om koloniën te verwerven. De Groote Keurvorst had
ver strekkende plannen in dit opzicht, hij kocht ook werkelijk een
eilandje nabij Sénégal en steunde de in 1681 opgerichte Branden-
burg-Afrika Compagnie. Resultaten heeft dit verder echter niet
gehad.

\') Vgl. Key, The new colonial policy, 1927, p. 105.

Vgl. Key, The new colonial policy, 1927, p. 118.

-ocr page 55-

Pas in de tweede helft der 19e eeuw, na de eenwording van
het Duitsche Keizerrijk, begon Duitschland zijn eigenlijke kolo-
niale carrière, die snel en succesvol doorloopen werd. In de 19e
eeuw waren er verscheidene ontdekkingsreizigers van Duitsche
herkomst geweest, die vooral voor Afrika in Duitschland belang-
stelling hadden gewekt. Later gingen er ook missionarissen naar
Atrikaansche zendingsposten en ten slotte maakten de belangen
van den Duitschen handel het onvermijdelijk, dat de rijksregeering
zich officieel ging bemoeien met dat werelddeel. Duitschland\'s
snelle ontplooiing tot
één der sterkste Europeesche machten en
de ontwikkeling der Duitsche industrie maakten het voor dit land
uiterst
wenschelijk zich overzeesch gebied te verwerven en zich
te scharen in de rij der koloniale mogendheden. Het verwerven
van koloniën door Duitschland werd sterk gepropageerd, vooral
Dr. Peters en het door hem gestichte „Allgemein Deutsche Ver-
bandquot; wezen op de noodzakelijkheid van koloniën voor Duitsch-
land en op de gewenschtheid, om er naar te streven Engeland te
evenaren in het bezit van overzeesche gewesten. Ook de „Gesell-
schaft für Deutsche Kolonisationquot; arbeidde in dezen geest.

De geographische positie van Duitschland was, met betrekking
tot het veroveren van overzeesch gebied, veel ongunstiger dan
die van Italië; niettemin waren de prestaties van eerstgenoemd^
land veel grooter. Het stelde zich op het standpunt, eertijds door
bhzabeth van Engeland gehuldigd, dat ieder niet werkelijk ge-
occupeerd land beschouwd moest worden als niemand\'s eigen-
dom. Overeenkomstig deze opvatting handelde Duitschland dan
OOK en het wist dit principe doorgevoerd en aanvaard te krijgen
op he in 1885 gehouden Congres van Berlijn.\') Engeland erkende
met alleen bij monde van zijn eersten minister\') dit goed recht
van Duitschland, maar zag die pogingen helder in het verband
van de welvaart van de menschheid, daarom legde het den nieu-
wen rivaal weimg moeilijkheden in den weg en trad hem vaak als

f895!pnbsp;quot;^y^^èmes coloniaux et peuples colonisateurs,

Gerln?-nbsp;^^^ ^^ïf« l^et Lagerhuis in 1885: „If

Slf Knbsp;^ colonizing power, all 1 say is. God speed

greatttrnr\'^^Tp^^\'.Squot;^nbsp;execution of the

Kdü^ K? rnbsp;for the advantage of mankindquot;,

inderdaad behartigenswaardige woorden in dezen tijd!

-ocr page 56-

helper tegemoet\'). Ten deele was dit ook te danken aan de poli-
tieke constellatie dier dagen.

Naast Duitschland\'s politieke ontplooiing was ook de in-
dustrieele ontwikkeling van het land een der sterkste drijfveeren
tot het in bezit nemen van koloniën. De kolossale industrieele ont-
wikkeling en de groote toename van bevolking maakten het win-
nen van nieuwe verbruikers voor zijn industrieproducten en
leveranciers van grondstoffen noodzakelijk; de koloniën waren
hiervoor aangewezen. Vooral toen tegen het einde der 19e eeuw
verscheidene landen (waaronder ook Duitschland) in Europa een
protectionistisch getinte politiek gingen voeren, werden koloniën
een noodzakelijkheid voor Duitschland, dat thans nieuwe afzet-
gebieden in eigen of anderer overzeesche gewesten moest zoe-
ken^). Diverse economische en politieke geschriften uit die dagen
toonen aan, hoezeer men zich in Duitschland van die noodzake-
lijkheid bewust werd. De publieke opinie was in alle opzichten
gunstig gestemd voor het verwerven , van koloniën.

De eerste pogingen in die richting (van Lüderitz en Dr.
Peters)
sloeg de leidende man dier dagen, Fürst Bismarck, zon-
der veel belangstelling gade. Hij meende, dat Duitschland meer
gebaat zou zijn bij een uitsluitend op Europeesche zaken gerichte
politiek. Aarzelend zette hij de eerste schreden op het koloniale
pad en uitdrukkelijk verklaarde hij\'), dat de bedoeling der Duit-
sche regeering slechts was, om de nederzettingen van Duitschers
en hun ondernemingen en eigendommen in deelen der wereld,
welke nog niet onder erkende souvereiniteit van eenig ander land
stonden, te beschermen^). De ontwikkeling der gebeurtenissen
nam een zelfde verloop als overal elders in analoge gevallen. De
bezittingen ter kust van Afrika waren in den aanvang slechts han-

j \'LoY®^-nbsp;o/ modern Europe, 1878-1919, Lon-

don, 1928.

ImP Xt-y- ^quot;onf\'nbsp;ef peuples colonisateurs,

p. 202 en 203.

;) Vgl. Gooch History of modern Europe, 1928, p. 104:
..It IS a remarkable fact that Bismarck, contrary to his convictions
and his will, has been driven by public opinion to the colonial
policy he h^ad hitherto denounced as detrimental to the concen-
tration or
Vierman strength .

Vgl. ook Hammann, Der neue Kurs, 1918, p. 21.

Vgl. Morris, History of colonization, im. Deel II,
p. 300.nbsp;\'

-ocr page 57-

delsstations, ten deele opgezet door particuliere maatschappijen,
van wie de regeering later het gezag overnam. Ook hier werkten
echter de krachten, die vroeger reeds aangeduid werden (zie
pag. 13). De kleine handelsstations groeiden weldra uit tot uit-
gestrekte territoren, die geheel onder Duitsch oppergezag ston-
den. Hier bleek weder duidelijk de onmogelijkheid, om de kolo-
nisatorische actie naar willekeur te beperken.\')

Kenmerkend en zeer zeker ook bevorderlijk voor de Duitsche
kolonisatie was de grondige en wetenschappelijke wijze, waarop
ze gevoerd werd. Systematisch werden de nieuwe gebieden be-
studeerd, mogelijkheden, bevolking, bodem e. d. in uitvoerige
monographiën beschreven.^) Met trots kan Duitschland op deze
methodische wijze van arbeiden terugzien en in dit opzicht kun-
nen andere moederlanden wel bij Duitschland ter school gaan.
Het ware te wenschen, dat spoedig weder aan Duitschland de ge-
legenheid zal worden geschonken, het door den wereldoorlog
onderbroken werk te hervatten.

Het nevendoel der Duitsche kolonisatie, de emigranten-
stroom naar de Vereenigde Staten van richting te doen veranderen
en te leiden naar de eigen koloniën, is echter niet bereikt. Even-
als Italië had ook Duitschland in dit opzicht een échec te boeken.
Voornamelijk was dat hieraan te wijten, dat de nieuw verworven
gebieden minder geschikt bleken te zijn voor een permanent ver-
blijf van blanken.

DE VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA:

Met de kolonisatie der Vereenigde Staten wordt hier niet be-
doeld de ongeevenaarde uitbreiding over het Amerikaansche
continent der voormalige Engelsche koloniën, doch de verwerving
van overzeesche bezittingen, waartoe de Unie, zelf in zekeren zin
een internationale kolonie, een dertigtal jaren geleden overging.

\') Vgl. Leroy-Beaulieu, De la colonisation chez les
peuples modernes. 6ième éd. 1908. Deel 1, p. 319, 320:
„II est
facile de s\'abstenir complètement de toute colonisation, mais il
est chimérique, entré dans cette carrière entraînante, de vouloir
limiter à un cercle étroit et à un mode déterminé d\'avance l\'acti-
vite colonisatrice d un grand étatquot;.

\') Opmerkelijk is, dat geruimen tijd voordat Nederland een
koloniaal instituut bezat, Duitschland er
reeds een had te
Hamburg.

-ocr page 58-

Deze van Amerika uitgaande actie verliep in vele opzichten
analoog aan de door andere landen bedreven kolonisatie. Het be-
gin was vaak een aanknoopen van handels- of zakelijke relaties
en geleidelijk volgde daarna algeheele politieke overheersching.
Dezelfde factoren, die bewerkten, dat de Europeesche landen zich
koloniën veroverden in Amerika, Azië en Afrika, strekten ook tot
oorzaak aan de Amerikaansche expansie. Naast een streven naar
het verwerven van grondstoffen leverende gebieden en débouchés
voor de voortbrengselen der nijverheid, kwam in het geval der
Vereenigde Staten sterk naar voren de behoefte aan beleggings-
gebieden. Dit laatste vooral was een der sterkste drijfveeren!\')
Een nieuwe wijze van koloniseeren pasten de Vereenigde
Staten toe: de algeheele economische penetratie. Cuba is daarvan
een sprekend voorbeeld. Toen in 1898 de Unie den oorlog aan
Spanje verklaarde, bedroeg het in Cuba belegde Amerikaansche
kapitaal $ 50.000,000.-. in 1926 was dat bedrag gestegen tot
$ 1.250.000,000.-.=quot;) Eind 1928 beliep de uitvoer van Cuba
$ 202.535,000.—, 72.8 % hiervan ging naar de Vereenigde Sta-
ten. Hierdoor werd het onvermijdelijk, dat de Unie geleidelijk
indirect ook de politieke leiding kreeg. Rechtens is Cuba nog een
onafhankelijke staat, feitelijk hebben de New Yorksche bankiers
en het State Department te Washington politiek en economisch
Cuba volkomen In hun macht. Aldus worden de kosten, die met
eigenlijke kolonisatie steeds gepaard gaan. uitgespaard, terwijl de
Amerikaansche belangen op het eiland toch vrij spel hebben.\')
Strategische overwegingen motiveerden ook de verkrijging van
nieuwe gebieden: bij den aankoop der Virgin Islands van Dene-
marken. de verwerving der
Philippljnen^) en de verovering der
Sandwich eilanden.

\') Ook heden ten dage heeft Noord-Amerika nog een kapi-
taalsurplus. Vgl.
bimmons, tmancing American Industry, 1930
p 329:
.Granted that our surplus of capital in this country is
likely to be great m commg years - and I (1. e. President New
York btock Exchange) tor one believe that it will be — etc quot;
ƒ) Vgl.
Nearing \' and Freeman, Dollar Diplomacy, a quot;study
in American Imperialism, 1926, p. 173.

Ibidem, p. 193: ..American domination of the island is
thorough .

De $ 20.000.000.-. die de Vereenigde Staten aan Spanje
betaalden als schadeloosstelling, zou men ..gewetensgeldquot; kun-
nen noemen.

-ocr page 59-

De meeste landen rond de Caraïbische Zee en enkele Zuid-
Anierikaansche staten kwamen, practisch gesproken, onder toe-
^cht der Vereenigde Staten; dit geldt voor Cuba, Santo-Domingo,
Haïti, Nicaragua, Panama en Bolivia. Ook in den Stillen Oceaan
werden enkele eilandengroepen onder Amerikaansche supervisie
gebracht of wel direct in de Unie opgenomen\').

Interne veranderingen in de Vereenigde Staten dwongen dit
land zijn toevlucht te nemen tot expansie. Nog in het midden
der vorige eeuw uitsluitend landbouwgebied, dat niet kon voor-
zien in zijn behoefte aan kapitaal en fabrieksgoederen, ontwik-
kelde het land zich geleidelijk tot een industriestaat. Vooral
na
den becessie oorlog bloeide de Amerikaansche industrie sterk
P INog m de tachtiger jaren was de landbouw het hoofdmid-
del van bestaan, in
1890 was ze echter als zoodanig door de nijver-
heid
overvleugeld en in 1900 was de waarde der in de industrie
vervaardigde producten reeds dubbel zoo groot als die der land-
bouwproducten\'). De waarde der Amerikaansche voortbreng,
seien van nijverheid nam kolossaal toe, in 1914 bedroeg ze reeds
het achttien-voud van de waarde in
1859, in 1919 was dit gestegen
Toin^»nbsp;dertig-voud. De respectieve cijfers voor
1859 en

gt;9 9 Zjjn I 1,885,862,000 en $ 62,418,079,000. Deze industrieele
ontwikkeling blijkt ook uit den trek der bevolking naar de steden,
stelde de census vast. dat het meerendeel der Amerikanen

the ^ost^^XuLt^cnbsp;crossroads schrijft: ..Though

to assurne tC l-rnbsp;^ l^^ve led

the Philippines G^Squot; \'nbsp;^^ millions of people in

Haïti, Santonbsp;^^^ ^one.

fTw \' Hnbsp;«quot;d Rico...quot;

Teil, 1929nbsp;Amerikar^ische Wirtschaftsgeschichte, II

Teil,nbsp;Wirtschaftsgeschichte, II

tabel:nbsp;quot;n^wikkelmg nadien moge blijken uit de volgende

In het jaar:

Waarde dernbsp;^^^^

ÄÄr sz I

i^aÄ^r ciz I

-ocr page 60-

(51,4 %) in de steden (i. e. plaatsen met een zielenaantal van
meer dan 2500) viroonde, de kleinste helft woonde op het platte
land (48.6 %).

Thans heeft Amerika een productie overschot van industrie-
goederen en bovendien een groot kapitaal-surplus, terwijl het eeii
tekort heeft aan enkele voedings- en genotmiddelen en vele grond-
stoffen, zooals rubber, jute, zijde en cocosolie. Petroleum en
enkele andere artikelen heeft het wel zelf, maar kan het elders
goedkooper of van beter qualiteit krijgen. Het land was dus aan-
gewezen op kolonisatie en expansie en doortastend trad het in
die richting op. Steeds was het leger of de vloot gereed om in te
grijpen, indien zulks noodig bleek te zijn; de gewelddadige
opening der Chineesche en Japansche havens (met rijke achter-
landen), Haïti, Santo Domingo en Nicaragua mogen daarvan ge-
tuigen. Het werd als natuurlijk beschouwd, dat de Vereenigde
Staten, rijk. goed gewapend en voorzien van een prachtige vloot,
bij de snelle uitbreiding hunner belangen rond de Caraïbische Zee
van de daar gelegen staten eischten, dat ze de Noord-Amerikaan-
sche belangen, de politieke zoowel als de economische, zouden
ontzien en eerbiedigen. Wanneer dit niet gebeurde, was de Unie
door politieke of economische imperatieven gedwongen, met ge-
weld van wapenen op te treden en de door zijn belangen gestelde
eischen door te voeren. Met ..zelfbestemmingsrechtenquot; der kleine
volkeren, met wenschen der kleine landen werd geen rekening
gehouden, indien tengevolge daarvan de groote Amerikaansche
belangen in het gedrang zouden komen\'). Belangen, niet prin-
cipes beheerschen de internationale politiek, dat is het Ameri-
kaansche standpunt en de kolonisatie der Vereenigde Staten van
Noord-Amerika vormt daarvan een sprekend voorbeeld,quot;)

\') Vgl. Nearing and Freeman. Dollar Diplomacy, 1926,
p. 171, 172:
..The weak nations are still convinced of their
right to independence and the exercise of sovereignty. They pro-
test in the name of their ..rightsquot;. Apparently a small weak
nation has no rights, that a great strong nation is bound to respect.
Protests are ignored. Opposition is overruled. At length, pressed
by political or economic necessity, the strong nation stretches out
its military armquot;,

\') Vgl, voor de Amerikaansche expansie ook Fish, The
^9/9nbsp;° chronicle of the United States as a world power,

-ocr page 61-

Op dezen grondslag arbeiden zij rustig voort aan de uitzetting
van hunne hegemonie, een arbeid, die door geen andere dan
practische motieven geinspireerd wordt. Door velerlei openingen
wist het Amerikaansche kapitaal zich toegang te verschaffen tot
de niet Amerikaansche gebieden. Voor Zuid- en Midden-
Amerika was het de Monroeleer, in Azië was het de politiek der
open deur. terwijl verschillende bepalingen van het Dawes plan
de economische penetratie van Europa mogelijk maakten. Steeds
steunde het State Department krachtig de economische (en de
daarmede samenhangende en er uit voortvloeiende politieke)
expansie en was het bereid, ze door zijn autoriteit te dekken\').
Toen Amerika zich ontwikkeld had tot een machtigen industrie-
staat. bleek het onmogelijk zich te beperken tot een politiek van
„isolation and no entangling alliancesquot;. Intensief bedreven inter-
nationale- en expansie-politiek worden door de Unie noodzakelijk

geacht om haar nieuw verworven positie in de wereld te be-
houden^) .

JAPAN:

Zonder weerga in de wereldgeschiedenis is de expansiekracht
van dit nog eerst kort geleden geemancipeerde land. Kjellèn\'s
woord, dat levenskrachtige staten met een beperkt grondgebied
aan den kategorischen imperatief onderworpen zijn van zich uit te
breiden) wordt door het voorbeeld van Japan treffend ge-
illustreerd. De neiging tot expansie bestond in Japan reeds lang

p.277.nbsp;Freeman, Dollar Diplomacy, 1926,

mn^^^Rl\'nbsp;^quot;quot;^sraphie des Welthandels, Band III,

tontJ^J!\'nbsp;die schnelle und, was nicht genug be-

reie ai f r^rï\'nbsp;f -- Hemmungen

Amerikanischen W-nbsp;^^-^l^^ringung gestellte Entwicklung des

m^n den F Mnbsp;«iches kritisch betrachtet, und wenn

Trd iZ gt; •nbsp;^^^ Weltproduktion miszt. dann

w In^T Mnbsp;^^ugeben müssen, dasz die auf

wissenschaftliche Kultur gestellte Europäisierung der Erde in

Gefahr ist. von der Amerikanisierung der Erde überholt zu
n Vgl. Kjellèn, Der Staat als Lebensform, 1924, p. 75.

-ocr page 62-

voordat de moderne verbeteringen van techniek en bewapening
hare verwezenlijking mogelijk maakten. In den aanvang der 19e
eeuw was er een zeer imperialistisch georiënteerde groep in Japan,
die onder leiding stond van Yoshida Shoin (overleden 1854) en
die op haar programma had staan de verwerving van de Koerillen.
Sachalin, Kamtsjatka. Formosa, Korea, Mandsjoerije, Oost\'
Siberië, benevens de overheersching van China. Opmerkelijk is.
hoe Japan eigenlijk punt voor punt dit programma heeft uitge-
voerd\'). De Gele Zee werd gemaakt tot een Japansche binnen-
zee; Korea en deelen van Mandsjoerije kwamen onder Japansch
bestuur; zuidwaarts verwierf het zich de Rioe Kioe eilanden en
Formosa, noordwaarts Sachalin en de Koerillen, terwijl het in
China zijn invloed gestadig uitbreidt. Thans omvat het een ge-
bied. dat reikt van het sub-tropische Formosa tot het op hooge
breedte gelegen Kamtsjatka.

Steeds nijpender overbevolking, met als eenige remedie emi-
gratie en industrialisatie, dwingt Japan tot het verwerven van ge-
bieden. waar het zijn bevolkingsoverschot kan plaatsen, waar het
grondstoffen voor zijn opbloeiende industrie kan vinden en waar
het de producten dier nijverheid kan verkoopen. Dit is de reden
dat Japan ook vasten voet tracht te krijgen in gebieden, die uit
den aard hunner natuurlijke en klimatologische gesteldheid niet
als débouché voor het bevolkingsoverschot kunnen dienen. Het
geboorteoverschot bedraagt thans nagenoeg een milHoen per jaar!

In China werd de moderne wijze van kolonisatie, de econo-
mische penetratie, doelbewust toegepast. Japansche bankiers
financierden de Chineesche politieke partijen en^wisten ook zoo-
doende de leiding van een groot deel der Chineesche industrie in
handen te krijgen. Toen Engeland en Amerika tegenover China
een zeer tegemoet komende houding aannamen, deed Japan dat
niet en thans heeft het daar grooten invloed

Zoo werd Japan de groote Aziatische mogendheid, welks be-
langengrenzen liggen in de Soendabogen! In alle gebieden, waar
Japan de heerschappij kreeg, werd veel tot stand gebracht en
welhaast overal kwam het Japansche bestuur den materieelen
bloei der betreffende gebieden ten goede.

\') Vgl. Hocelaque, Le Japon, J92I, p. 285 v.v.

-ocr page 63-

BELGIË:

Dit land is het laatst getreden in de rij der koloniale mo-
gendheden. Het verkreeg, dank zij een koninklijke daad, groote
gebieden in Midden-Afrika. die vooral op den duur als grondstof-
leveranciers en mogelijk ook als afzetgebieden voor het sterk in-
dustrieele moederland van groote beteekenis zullen blijken te zijn.

De aarde is thans volledig in bezit genomen, nagenoeg alle te
koloniseeren gebieden zijn geheel geoccupeerd. Azië, Afrika.
Midden-Amerika, de eilanden in den Stillen Oceaan en in den
Indischen Oceaan zijn alle onder supervisie der meer ontwikkelde
industrielanden gekomen. Onderstaande tabellen, ontleend aan
st), geven de territoriale en bevolkingsverhoudingen van de
koloniën tot de respectieve moederlanden.

Oppervlakte in k m\'-nbsp;Zielenaantal

in 1925

MoederlancJ. Kr,.

Moederland.

Koloniën.

Moederland.

Koloniën.

314,377

37,995,800

47,453,300

423,702,000

551,000

11,379,453

39,596,000

57,398,000

7,900,000

1,854.500

105,828,000

12,657,000

30,440

2,419.000

7,539,600

11,431,000

91,950

2,093,000

6,033,000

6,778,000

34,200

2,045,600

7,212.700

49,540,000

312.570

2,022,300

38.838,000

1,807,000

504.550

371,700

21,313,000

1,019,000

385,500

297,700

55,963,000

22,343,000

Obst, England,

Europa und die Welt,

1927, p. 103

Britsche Rijk
Frankrijk
U. S. of A.
België
Portugal
Nederland
Italië
Spanje
Japan

en 105.

-ocr page 64-

HOOFDSTUK II.

KORT OVERZICHT VAN DE ONTWIKKELING DER VER-
HOUDING TUSSCHEN MOEDERLAND EN KOLONIËN.

De koloniale geschiedenis van Phoenicië, Carthago en de
Italiaansche stedenrepublieken vertoont met die der tegenwoor-
dige koloniale mogendheden verscheidene punten van overeen-
komst met betrekking tot de in en ten opzichte van de koloniën
gevoerde politiek.

Ook daar bestond reeds een sterke wisselwerking tusschen de
welvaart in het moederland en de kolonisatorische actie. De
kolonisatie bevorderde zeer den opbloei der industrie in Phoe-
nicië, dat beroemd was om zijn glas-, purper-, textiel- en metaal-
nijverheid; groote hoeveelheden edel metaal vloeiden uit Spanje
(toen een Phoenicische kolonie) naar Phoenicië, ook vele andere
grondstoffen werden door de koloniën aan het moederland ge-
leverd\'). In de middeleeuwen waren de producten der Italiaan-
sche industrie, met name die van Florence en Venetië, gevraagd
over de geheele wereld; de Italiaansche nijverheid verkeerde in
een periode van bloei.

De koloniale- en handelspolitiek, die de Italiaansche koop-
steden toepasten, waren nagenoeg gelijk aan die, welke in de
oudheid door Phoenicië en Carthago werden gevolgd. Het wer-
kelijk of vermeende belang van het moederland was zoowel in de
oudheid als gedurende de middeleeuwen primair; deze overweging
drukte haar stempel op de houding ten opzichte der koloniën,
een houding, die in hooge mate door protectionistische en exclu-
sieve richtlijnen bepaald werd.

Niet door zelf betere producten te leveren of hooger prijzen
te betalen, trachtte men het belang van het moederland te behar-
tigen en de koloniën als afzetgebied en grondstofleveranciers te
behouden, doch list en geweld moesten dienen om rivalen te

\') Vgl. Morris, History of colonization, 1900. Vol. I, p.
54 en 59.

-ocr page 65-

weren. Nautische en geographische kennis, technische vindingèn
hield men strict geheim, emigratie van geschoolde werklieden of
uitvoer van instrumenten was verboden. Streng waakte het moe-
derland voor het behoud zijner monopoliepositie en geen middel
werd verzuimd, om het verlies ervan te voorkomen. De gansche
politiek werd gedomineerd door den angst voor mogelijke schade
aan handel en industrie van het moederland, tengevolge waarvan
dit in macht, rijkdom en aanzien achteruit zou kunnen gaan\').

Aldus de antecedenten, die de Zuid- en West-Europeesche
naties in de historie aantroffen, toen zij omtsreeks 1600 hun kolo-
niale carrière aanvingen. De regeeringen der ten deele nog jonge
landen zag zich voor de taak gesteld, de volkswelvaart te bevor-
deren en daarvoor waren de overzeesche gewesten een welkom
hulpmiddel. Het streven ontstond om van moederland en kolo-
men een min of meer autarchisch geheel te maken\'); ook de vrij
groote armoede, die tegen het einde der middeleeuwen in uitge-
strekte gebieden van Europa bestond, deed naar grootere wel-
vaart verlangen, dus gold het, de mogelijkheden der koloniën
zooveel mogelijk te benutten. De welvaartspolitiek der Europee-
sehe staten was in wezen de voortzetting der door de steden in
de middeleeuwen gevolgde economische politiek\'). Men trachtte
den nationalen rijkdom te vermeerderen, door in de koloniale- en
handelspolitiek rigoureus toe te passen de gedachte van het mer-
canhhstische systeem, een economisch en politiek stelsel, dat.
bezien m het licht van dien tijd, verklaarbaar en verdedigbaar
was. Niettemin heeft het voor Europa maar vooral voor de kolo-
men ook ongunstige gevolgen gehad. Ieder Europeesch land was
er op uit zijn koloniën te exploiteeren geheel ten eigen bate, de
overzeesche gewesten werden gedwongen/- vaak met geweld

sZhtJ\'tTlit]nbsp;behoeften van het moederland.

I and mochten de overzeesche gewesten grondstof-
fen voor zijn industrie leveren, van geen ander land dan van het
moederland mochten de voortbrengselen van nijverheid betrokken

•;) Vgl. Wo»-quot;«. H/sfory of colonization, 1900. Vol. I, p. 89.

1925 %. in A Z \'nbsp;und Geographie,

den Ll.n-nbsp;in Verbindung mit Rohstoffliefern-

au^uMdenquot;.quot;nbsp;\' selbstgenügsames Wirtschaftsgebiet

-ocr page 66-

•worden, die de kolonie zelf niet fabriceerde\'). Het vervoer van
goederen van en naar de koloniën vond uitsluitend plaats met
moederlandsche schepen, op vele wijzen trachtte men ook den
opbloei der industrie in de koloniën tegen te gaan\'), de koloniale
handel was in handen van groote geoctroyeerde compagniën, die
zich in een monopoHepositie verheugden en alle concurrentie
wisten te verhinderen. Vreedzame ruil en vriendschappelijk ver-
keer tusschen de volkeren werden door een dergelijk systeem
niet bevorderd. Deze politiek van monopolie en uitsluiting werd
voornamelijk geinspireerd door economische overwegingen, al
waren ook politieke beweegredenen er niet vreemd aan, zoo in
het geval van Spanje.

Met het belang en de wenschen der kolonie hield men zelden
rekening, de economische politiek werd bepaald door en ten be-
hoeve van de geinteresseerde groepen in het moederland. De
Vereenigde Oost Indische Compagnie bijvoorbeeld was van over-
matige welvaart in haar overzeesche gewesten weinig gediend, de
eclatante levensstijl veler Inheemsche hoofden vervulde haar met
wantrouwen. Teekenend zijn de woorden van een harer Gouver-
neurs-Generaal, die de prijsdaling der koffie, als gevolg van de
uitbreiding der aanplantingen ,,niet van soo sorgelycken aen-
schouw (achtte) als den ryckdom en weelde der gemelde Javaen-
sche hoofden, die bij eenigh misnoegen of een onverwagten op-
stand van andere qualykgesinde knapen ligt souden kunnen uyt-
spatten en seer gevaerlyck worden voor de rust en welstand van
dese colonie...quot;\'). Een niet te groote welstand in de kolonie was
dus het politieke doel en al kan men erkennen, dat er een kern
van juistheid in boven gegeven meening schuilt, toch is een der-
gelijke politiek economisch kwalijk te verdedigen. Maar in tijden,
waarin het recht van den sterkste openlijker werd beleden dan

\') Vgl. Treub, Hoofdstukken, 5e dr., 1930, p. 41: „De uit
de middeleeuwsche steden overgewaaide zucht
naar het schep-
pen van monopolies voor eigen onderdanen op elk gebied waar-
mede de economische politiek der staten zich inlaat, spreekt zich
nergens zoo duidelijk uit als in de I7e eeuwsche koloniale
politiekquot;.

\') Vgl. Adam Smith, Wealth of Nations, II, 1899.

\') Vgl. Kielstra, Adam Smith over de koloniën, in: De

Economist 1923, p. 455.
lt;

-ocr page 67-

naar thans vigeerende opvattingen oirbaar wordt geacht, hechtte
men aan dergelijke overwegingen niet al te zeer\').

De Spaansche, Fransche en Engelsche regeeringen verleenden
zelden en dan nog aarzelend of zelfs met tegenzin hun hooge
medewerking tot emigratie; nog in de 18e eeuw nam het Engel-
sche Parlement strenge maatregelen om het uittrekken van werk-
lieden naar overzee en den export van werktuigen tegen te gaan.

Opvallend is de overeenkomst met de houding, die vroeger
door de Italiaansche steden werd aangenomen; als de nationale
industrieën het moederland eens mochten verlaten, vreesde men.
dat dit in welvaart en macht zou achteruitgaan.\')

Tot het inzicht, dat de welvaart der volkeren bevorderd wordt
door een vrije uitwisseling van producten en een zooveel mogelijk
benutten der natuurlijke hulpbronnen, die ieder milieu biedt, had
men het nog niet gebracht. De vele productie- en handelsbelem-
menngen, van welken aard die ook waren, mogen hiervan getui-
gen^ Intusschen dient men niet te vergeten, dat het welvaarts-
probleem toen nog niet — gelijk dit tegenwoordig het geval is —
en dringenden eisch stelde eener intensieve exploitatie van de
mogelijkheden, die ieder gebied in zich sluit.

onb quot;nbsp;vormde de leer der handelsbalans een vrijwel

voer^Tn h ^^nbsp;^^

er en et tekort moest door toevoer van edel metaal worden
aangezuiverd^ r\\

eener •nbsp;overtuiging van het fundamenteele belang

bepaalde de economische en de
der Europeesche landen^); de koloniën waren

..-•the ïut/ot^\'JT^\'nbsp;of Nations, II, 1899, p. 139:

of the Europeans that thnbsp;oquot; \'he side

every sort of injustice» *nbsp;enabled to commit with impunity

\') Vel Trt-nhnbsp;\'emote countries...quot;

aan edel metaal uit\'de nlJ Tpm^,-nbsp;verklaart de behoefte

oorlogsschat. daar het Ta«^^^

staten zich uit tijdelijken Juquot; J®^\'nbsp;moderne

wikkeling was gekomen. O^nbsp;Tl quot;ïN

en de daaruit

het verlangen naar edel metaalnbsp;quot;

Volnbsp;-Ji \'quot;f/aal te verklaren.

^925,P 15nbsp;^^\'\'^-haftsforschung und Geographie,

-ocr page 68-

,,des Instruments de richesse, des dépendances économiquesquot; van
het moederland\').

Dit systeem van handelsbeperking en monopolisatie, van be-
gunstiging van het moederland door en ten koste van de koloniën,
is in de geschiedenis bekend als het stelsel van het koloniale
pact^). Alle koloniseerende landen pasten het rigoureus toe en
meenden aldus hun welvaart ^zeer te bevorderen. Ten deele is aan
dit systeem van bescherming de opbloei der industrie in Europa
te danken. Het was de heerschende opvatting, dat de nieuw ver-
worven gebieden slechts tot taak hadden de welvaart der moeder-
landen zooveel mogelijk te vergrooten. Daarbij zag men echter
vaak economische waarheden over het hoofd (Inleiding, p. 6)
en bijgevolg waren de voordeelen, die de Europeesche landen uit
de nieuwe gewesten putten, kleiner dan ze bij een verstandiger
exploitatie hadden kunnen zijn. Maar de groote rijkdom der kolo-
niën en de groote baten, die zij derhalve aan het moederland
schonken, verzachtten de uitwerking der fouten, die het mercan-
tilistische systeem ongetv/ijfeld aankleefden\'). Dank zij de ont-
dekking der nieuwe gebieden en dank zij ook de beschermende
economische politiek bloeide in vele Europeesche landen de in-
dustrie op en nam de
Welvaart er toe\'). Het lijdt echter geen
twijfel of bij een verstandiger koloniale politiek en een tijdig laten
varen der mercantilistische maatregelen ware die opbloei en toe-
name aanzienlijker geweest\'). Elk land trachtte zooveel mo-

\') Vgl. Dubois, Systèmes coloniaux et peuples colonisateurs,
1895, p. 266.

Vgl. Leroy-Beaulieu De la colonisation chez les
peuples modernes. 6ième éd. 1908. Tome f, p. 118:
,,. si les
habitants de l\'Angleterre s\'engageaient à ne \'consomme^que les
denrées coloniales produites par les colons anglais et si les colons
anglais d\'autre part s engageaient à n\'employer que les objets
manufactures fabriques par 1 Angleterrequot;.

Typeerend was de uitspraak van Lord Sheffield in het Parle-
ment: ,,The only use of the American colonies or West-lndian
strands is the monopoly of their consumption and the carriage of
their tradequot;.

Vgl. Adam Smith, Wealth of Nations, II, 1899, p. 119

en 120:

Vgl. voor de handelspolitiek van moederland t.o.v. kolo-
niën ook:
Fontana-Russo, Grundzuge der Handelspolitih 1911
p. 247 v.v.

Vgl. Adam Smith, Wealth of Nations, II, 1899, p. 102 v.v.

-ocr page 69-

gelijk van den kolonialen buit binnen zijn grenzen te bren-
gen en deinsde daarbij, zoo noodig, voor oorlogen niet terug.

Gaandeweg veranderden de inzichten. Onzen Hugo de Groot
komt de eer toe een der eersten te zijn geweest, die gewezen
hebben op het belang, dat de volkeren hebben bij een onbelem-
merd verkeer en bij vrijen handel. Alleen dan kan ieder land dat-
gene produceeren, waartoe het krachtens zijn natuurlijke omstan-
digheden het meest geschikt is en zijn producten toevoeren aan
andere landen, d,e ze behoeven; vrije handel en onbelemmerd
verkeer z^n de voorwaarden voor een vreedzamen ruil met wer-
kelijk wederzijdsch voordeel.

steed^\'^ °quot;^°^dbaarheid van de leer der handelsbalans kwam
steeds duidelijker aan het licht, naarmate zij aan de feitelijke uit-
komsten getoetst werd. Men zag, hoe het edel metaal (voorname-

n et Wnbsp;^lo^de, daar

Dieet, doch grootendeels weer naar Azië werd geëxporteerd

n dat niettemin de Aziatische handel groote voordeelen af-
wierp K In Nederland en Engeland verhieven zich stemmen
egen de mercantilistische theoriën, die ten deele kwamen van
ooraanstaande personen uit handelskringen\'). Zoo wees
^ftomas Mun, een der Directeuren van de Engelsche Oost-Indische
th. T^^T^-nbsp;discourse of trade from Englarxd urxto

Indiê quot; P fnbsp;dat de invoer van

Indië Anbsp;^nbsp;^^nbsp;Engeland naar

heidnbsp;1nbsp;theoretische onjuist-

-tnln^l^p/jJ^\'^-^^^^b^\'-aan, echter achtte hij om
politiek noodzakelijk M ^^\'tnbsp;mercantilistische

holdi, die veel tnbsp;\'nbsp;Alexander üon Hum-

der handelsbalansnbsp;^^ positiviteit

berekeningen bleek ^ 7 geweest. Uit door hem gemaakte
wereld naar Europa aan quot; Tnbsp;^^

drag van 5445 millioen pillet ^ \'

p. iLnbsp;unc/ Geographie, 1925.

nouvelle EspagL^Toml^ ^quot;827 ^fTllquot;
) Vgl. ihidem, p. 436. \'

-ocr page 70-

Reeds in de 18e eeuw begon men dus terug te komen van de
mercantilistische theoriën, maar eerst langen tijd, nadat zij theore-
tisch waren gevallen, werden zij door de practische politiek prijs
gegeven. De publicaties van mannen als
Josiah Tucker (1711-
1799) en
David Hume (1711-1776) bereidden haar val voor\'); de
theoriën der Physiocraten en eerst recht die der Klassieke school
maakten deze tot een voldongen feit. Volgens hen moesten de
koloniën niet langer beschouwd worden als ,,instruments de
richessequot;, doch als deelen van het rijk, waarvan de belangen niet
mochten worden opgeofferd aan die van het moederland\'). In den
landbouwstaat Frankrijk ontstonden de physiocratische opvattin-
gen, die in zekeren zin de beteekenis van handel en industrie voor
de volkswelvaart onderschatten\') en aan den landbouw als wel-
vaartsfactor een te groote waarde toekenden. Doch de slechte
welvaartsverhoudingen der bevolking, de groote bevolkingstoe-
name en de toen nog geringe landbouwmogelijkheden in West-
Europa, maakten de industrialisatie onafwendbaar. Het was de
verdienste van
Adam Smith en zijn school dit juist in te zien en
in
dit opzicht staan zij scherp tegenover de Physiocraten. In een
doelbewust doorgevoerde industrialiseering zagen zij de oplossing

\') Vgl. Tucker, Cui bono? of onderzoek Van het voor-
deel etc.
In dit geschrift pleit Tucker voor een vrije handels-
politiek tusschen de Europeesche landen, met name tusschen.
Frankrijk en Engeland. Geheel coherent zijn Tucker\'s opvattingen
evenwel niet. Zijn ideeën omtrent de verhouding Engeland Noord-
Amerika zijn minder liberaal. Vgl. b.v.
Tucker, Onzijdige brief
van een voornaam koopman etc. 1878, p. 40.
JToch staat Tucker
niet meer op het zuivere mercantilistische standpunt.

\') Vgl. Schmidt, Wirtschaftsforschung und Geographie,
1925, p. 32:
„Die damalige Kolonialpolitik, welche die Kolonien
gar nicht dazu gelangen liesz, ihre natürlichen Produktionskräfte
zu entfalten, sondern sie unter unwirtschaftlicher Aufwendung
hoher Transportkosten zwang, alle gewerblichen Erzeugnisse vom
Mutterlande zu beziehen, war den Physlokraten ein Greuel. Die
Kolonien muszten als ebenbürtige Teile des nationalen Wirt-
schaftsgebietes betrachtet und behandelt werden.quot;

\') Isaac Iselin schreef: ,,Das Übergewicht der Kaufmann-
schaft und der Fabriken ist die Quelle des Elends, das unseren
Weltteil überschwemmtquot;. (In:
Träume eines Menschenfreundes,
Karlsruhe, 1784,
geciteerd door Schmidt, Wirtschaftsforschung und
Geographie, 1925, p. 31.
De bron zelf kon ik niet raadplegen.)

-ocr page 71-

van het we vaartsprobleem. Engeland\') werd voor hen het model;
aan de werking der krachten, die daar te lande de nijverheid ten
koste der agrarische bedrijven veld hadden doen winnen, zou in hun
oogen geen der West-Europeesche staten zich op den langen duur
jrnogen te onttrekken. Meer en meer begon de buitenlandsche
en de kolomale handel het economisch leven te domineeren.

onont quot;quot; rlnbsp;overzeesche gewesten voor West-Europa

onontbeerhjk, eenerzijds als afnemers van de voortbrengselen der

mïïTr\'nbsp;anderzijds als producenten van voedings-

Ternbsp;- toenemende mate werden de deelen

der aarde afhankelijk van elkaar.

eze onvermijdelijke industrialisatie bracht met zich een stre-
Het
Zk TZnbsp;quot;quot; ontwaken der liberale gedachte,

ziïn Tnbsp;aan voldoende voedingsmiddelen voor

(arbeiders) bevolking en aan voldoende
hand 1nbsp;industrie. Hierdoor werden vrije

ver Înbsp;wenschelijk. Heftig werd het

et tegen alle belemmeringen, die handel en industrie in
ko onjen en moederland ondervonden; het inzicht, dat internatio-
aie (en dus ook koloniale) handel ruil is van goederen, waarbij

r,nl J .nbsp;bepaalde fracties uit dat volk de

ruilende partijen en dus belanghebbenden zijn, brak zich baan.

Uaar immers het gansche volk belang had bij den handel, eischte

oPt^ethng van alles, wat dien handel in den weg stond.

Phie^ UnitseUrToT\'quot;}nbsp;Britanniques, in: Géogra-

Plus purement eurot^óTn •nbsp;^^^^ paradoxal de nation. Ie

Sa vie quotidienne Jï. jnbsp;Grande-Bretagne,

échanges internationaux quot; quot;quot; régularité et de la prospérité des
la possibilité que 1
plt;î R.\'fnbsp;merveilleuse qui repose sur

gers le produit de leur t^quot;

premières. C\'est par l\'in \' ^ échange de vivres et de matières
quintessence de lanbsp;puissance de cette machine,

imposa à l\'univers durânf

transportant sur ses navire, Unbsp;direction économique,

dans ses ports le marché V®®/quot;quot;^duits des pays lointains, attirant
ses banques les profits dulnbsp;exotiques, accumulant dans

à l\'exploitation dL pays ner^quot;quot;\'\'^
articles manufacturés pournbsp;usines les

fournissant aux territoires vi^s îes

Plement. en un mofnbsp;necessaires à leur peu-

sa vie.

-ocr page 72-

Adam Smith werd de voorvechter in zijn bekende boek „Inquiry
into the Nature and Causes of the Wealth of Nationsquot;.
Hij plaatste
zich lijnrecht tegenover de mercantilistische leer; opvoering van de
welvaart der koloniën en vrijheid van den overzeeschen handel
beschouwde hij als de gezonde basis, ook voor de welvaart van
het moederland, die zeer benadeeld werd door het tot dusverre
gevolgde systeem van monopolie en verwerpelijke exploitatie.
Vrijmaking van den kolonialen handel leidt op den duur tot alge-
meen hooger welvaartspeil, want de goederenproductie neemt er
door toe. Groeiende en ongebreidelde productie in de koloniën
moet op den duur een grooter algemeene welvaart veroorzaken.\')

Smith zag in de geringe productiecapaciteiten der tro-
pische volkeren slechts een gevolg van het gebrek aan bescha-
ving. Deze opvatting mogen we verouderd noemen®). Men is
thans wel algemeen overtuigd, dat ook klimatologische factoren
en eigenaardigheden, gelegen in de sociale structuur, zoomede
religieuze begrippen daaraan tot oorzaak strekten en nog strek-
ken. Bovendien rechtvaardigen de vorderingen van het weten-
schappelijk onderzoek ten aanzien van de erfelijkheidsfactoren
het, te denken aan de mogelijkheid van aangeboren verschillen
tusschen de bewoners der tropen en die der meer gematigde
regionen.

Deze theoretische quaestie kan-hier verder buiten beschou-
wing blijven. Hoofdzaak is, dat reeds
Adam Smith de wensche-
lijkheid eener intensieve productie van de tropische gewesten in-
zag. De middelen, waarmede hij die wilde verwezenlijken, ver-
schilden mogelijk van de tegenwoordig als wenschelijk beschouw-
de, het doel was het zelfde.nbsp;^

Heftige aanvallen hadden de scheepvaartmonopoliën (act of
navigation), de handelsbelemmeringen en de geoctroyeerde com-
pagniën te verduren^). Niet alleen de koloniën, ook de Europee-
sche landen, zoo werd er betoogd, ondervonden de nadeelige
werking dier beperkingen en reglementaties*). Alles te samen

\') Vgl. Kielstra, Adam Smith en de koloniën, in: De
Economist 1923, p. 457.

Vgl. ibidem, p. 458.

Vgl. Adam Smith, Wealth of Nations, II, 1899.

■*) Ibidem, p. 123: ,,the monopoly of the colony trade...
depresses the industry of all other countries, but chiefly that of
the colonies, without in the least increasing, but on the contrary
diminishing that of the country, in whose favour it is establishedquot;.

-ocr page 73-

genomen, was het oordeel der klassieke economen inzake de oude
kolomale politiek, dat niet dank zij. maar ondanks het mercan-
tilistische systeem. Europa zich had kunnen handhaven in de kolo-

mZ Znbsp;niettegenstaande alle hinderlijke bepalingen.

Heen door hun ^ooten natuurlijken rijkdom nog baten hadden
kunnen opleveren\'). Het verval van Spanje en Portugal, het ver-

sLrtrvofrquot;quot;\'quot;nbsp;schreef Adam

DolibVk. Anbsp;der mercantilistische

.cenm.H. koC\'^ bequot; Hbe^Ie school op het

deze vero« A i- •nbsp;^^^ ^an quot;»et geloochend worden, dat

dit vJ^ Vquot;nbsp;opzichten onbillijk was en dat zij. die

hedent\\quot; \'r fquot;\'nbsp;ontwikkeling der omstandig-

wijziain^ Anbsp;hadden opgenomen. Toch was een

hede^ n A ^nbsp;veranderde omstandig-
veld noodzakelijk geworden en dit inzicht won meer en meer

de trolth t T\'^. Europeesche bestuur over
voordeellnbsp;u quot; ^^^ ^^ Inheemsche groepen zekere

ders dat^ quot;quot; unbsp;^^ Europeesche bestuur-

Zrs tTJ fVan huis uit was im-
^behartitnnbsp;^^nbsp;moederland

Lanks wirtquot;^^ -Hterstelling van alle andere belangen. Des-

bieden grooter veiliXjdnbsp;opperbestuur in vele ge-

Van veel beteekrnifnbsp;. \'\' organisatie te danken geweest.

In de tweede helft dJTo\'\'nbsp;invloeden echter niet.

tiek der Europeesch/l !nbsp;\'\'\' ^^ practische poli.

een definitieve ve

democratische en ,,nbsp;zoowel onder den invloed van

zichten en belan Jnnbsp;\'\'\' gedachten, als door gewijzigde in-

^ economisch terrein. Geleidelijk werd in

.wé mu\'IfLrIfuTy dulL-\'t^quot;^^^nbsp;^

trade and those of thenbsp;««e^»« of the colony

always and necessarily

Hurtful. But the formednbsp;inbsp;necessarily

though subject to anbsp;f beneficial, that the colony trade,

effects of that monopSr^r Hll

greatly beneficial, tho^ T,«^ -^^ole beneficial, and
would bequot;.nbsp;less so. than it otherwise

-ocr page 74-

verschillende koloniën de slavernij afgeschaft, ook de als koloniaal
pact samengevatte maatregelen verdwenen langzamerhand in de
jaren omstreeks 1850\'). De ideeën van
Adam Smith ten opzichte
van het overzeesche gebied begon men in de practijk te brengen.
Sterk blijkt de invloed van den grooten econoom in Nederland uit
de haast letterlijke weergave van passages uit de Wealth of
Nations ter gelegenheid van de behandeling van enkele op de
koloniën betrekking hebbende wetsontwerpen.\')

Men dient niet uit het oog te verliezen, dat de wisseling der
koloniaal politieke principes verband hield met de interne ont-
wikkeling der moederlanden in economisch en sociaal opzicht.
Het was met ccn spontaan, acccptccrcn cn toepassen van dcnlc*
beelden, die door het gansche volk werden aangehangen; de
koloniale gedragslijn werd in dien tijd veel minder bepaald door
theoretische waarheden of leerstellige principes dan door groote
en vitale belangen van meer materieelen aard. Deze bepalen ook
nu nog de gedragslijn, die een volk aanvaardt ten opzichte van
zijn koloniën\'). Dit wil niet zeggen, dat een doelbewust doorge-
voerde belangenpolitiek het eenzijdig moederlandsch belang be-
oogt. Integendeel, juist door de bevordering der wederzijdsche
belangen worden beide het best gediend.

Ook in de tweede helft der 19e eeuw kwamen de veranderin-
gen niet zonder strijd tot stand. De bij de handhaving van den
bestaanden toestand geinteresseerde groepen verzetten zich vaak
heftig. Ook toen spraken de belangen en niet de theoretische over-
wegingen het beslissende woord. Daar het immers de oplossing
van het welvaartsprobleem gold. een vitaal volksbelang dus. dat
een internationale beteekenis had. kon de uftslag niet twijfelach-

■) Vgl. Leroy-Beaullieu, De la colonisation chez les
peuples modernes, éième éd. 1908. Tome I, p. 194 w.ü. en 222 v.o.

\') Vgl. Kielstra, Adam Smith en de koloniën, in: De
Economist 1923, p. 460 ü. 0.:
De Memorie van Toelichting van een
drietal ontwerpen betreffende de tariefwetgeving bevatte o.a.
,,bevordering van de belangen des handels door eene zoo vol-
komen mogelijke bevrijding der scheepvaart van alle belemmerin-
gen, welke haar ontwikkeling in onderscheidene bepalingen der
bestaande wetgeving ontmoetquot; en ook ,,de markt voor den best
gelegene, het vervoer voor den bestvarendequot;.

\') In dezen geest ook Middendorp, in: The Effect of Western
Influence on Native Civilisations in the Malay Archipelago, 1929,
p. 44.
(Ed. by Dr. B. Schrieke.)

-ocr page 75-

t.g zun. De oude koloniale politiek was tot ondergang gedoemd.

quot;quot; M Tllt\'^ S^hleken met de belangen der volkeren.

Na 1850 gmg men in Europa, deels op gronden van welbegre-
pen eigenbelang, deels ook uit humanitaire overwegingen, inzien,
dat er m de koloniën in vroeger eeuwen ten opzichte der Inheem-
^he groepen feilen waren begaan. Er ontstond een streven, om

de frnbsp;—-nbsp;maken,

r oik rfnbsp;b^l-S van het moederland werd

motief dtA vfnbsp;bevolking een

Behartiri ^nbsp;politiek binnen haar gezichtskring trok.

thonenbsp;rnbsp;betere behandeling der autoch-

econonbsp;^^vor^ering hunner welvaart en verheffing der

rijke nTr^\'nbsp;hygiënische verhoudingen werden belang-

res^eer- quot; 7 koloniaal politiek program der moederlandsche
stuurnbsp;rnbsp;opzichten werd het Europeesch be-

terwiir^J j 1.nbsp;^^ \'^^^^quot;iën en hare bevolking,

vol J V fnbsp;het moederland door de nieuw ge-

o gde politiek met werden geschaad. Niet, dat in alle landen der-
g ijke overwegmgen in even sterke mate de overhand kregen,
rolit lnbsp;\'\'\'nbsp;de richting, in welke de koloniale

Ültr\'\'nbsp;^^nbsp;De moederlanden

legaen dus ten deele 7plf £ jnbsp;, . ,

JU -jnbsp;fundamenten voor de eischen van

iXZ tTAnbsp;volwaardigheid en meerdere

zelf in de hand^quot;quot; ^«\'quot;\'^pen. De beweging, door de moederlanden
ontwikkelingsmogSrhedlquot;quot;\'\'nbsp;geschapen meerdere

heffing der indigene bevdk- quot; ^nbsp;quot;

moederlanden boven h t l

ontsnappen. Men ^nbsp;controle te

indien ze reeds nu ver\'vi

welvaart van kolonie en 1 Ttquot;quot;quot;.nbsp;^^

anderzijds ware Znbsp;\'\'\'\'\'\'\'\'\'ÏV\'^

tischen thans niet als reÏÏnbsp;quot;--en deze

-ocr page 76-

HOOFDSTUK III.

DE BETREKKINGEN TUSSCHEN ZUID-OOST-AZIË EN
DE LANDEN DER GEMATIGDE ZONE.

INLEIDING,

De natuurlijke band tusschen tropen en gematigde zone, die
ontstaan is als gevolg van een in de sociaal-geographische ver-
schillen tusschen sterk industrieele en agrarische gebieden beslo-
ten liggende wederzijdsche afhankelijkheid, kwam in den loop der
eeuwen tot stand en werd vooral gedurende de laatste vijftig jaar
zeer innig.

Aanvankelijk waren de tropische landen voornamelijk leveran-
ciers van genotmiddelen, later traden zij meer op den voorgrond
als productiecentra van grondstoffen en tevens als afnemers van
de producten der Westersche nijverheid. De bewoners der gema-
tigde zone werden meer en meer aangewezen op de voortbreng-
selen van de tropen; het bestaan en het welzijn van de industrieele
gemeenschappen op hoogere breedten ging nauw samenhangen
met den gang en den omvang der productie in de tropische land-
bouwgebieden, onder welke Zuid-Oost-Azië een gewichtige plaats
inneemt. De ontzagwekkende groei der groot-industrie\') heeft de
mogelijkheid van autarchie voor de op gematigde breedte gelegen
industrielanden ten eenenmale illusoir gemaakt. Zoolang synthe-
tische productie van grondstoffen en voedingsmiddelen op groote
schaal technisch of economisch tot de onmogelijkheden zal behoo-
ren, zoolang zullen de industriestaten een beroep moeten doen op
de surplus-productie der tropen, teneinde voedseltekorten te com-
penseeren, bepaalde genotmiddelen machtig te worden en last
not least zich van de onmisbare grondstoffen voor vele industriën
te voorzien. Het is niet overdreven, als men zegt, dat de produc-
tie der tropen voor de welvaart der wereld en de handhaving van

\') Fimmen, Labour\'s Alternatwe, 1924, wijst op de ont-
wikkeling en de krachtige organisatie en concentratie in de indus-
trie, Zoo
p. 23: ,,The development from large-scale industry to
mammoth industry is universal. This development is inevitable. It
is not the outcome of any special conditions of time or place, but
is the logical consequence of the advance of capitalist organi-
sationquot;.

-ocr page 77-

het tegenwoordig beschavingspeil onmisbaar is. Het mag zelfs
alleszins waarschijnlijk genoemd worden, dat de tropische land-
bouwgebieden. meer nog dan thans het geval is. productiecentra
van voedmgsmiddelen en grondstoffen voor de wereldhuishouding
zullen worden. De geschiktheid, die de tropen daarvoor potentieel
ezitten door de natuurlijke eigenschappe n van dit gebied, recht-
vaardigt ten volle deze uitspraak. De beteekenis der thans nog
braak hggende territoren zal mettertijd aanzienlijk toenemen en.
eenmaal in ontginning gekomen, zullen zij een belangrijk deel van
hun^opbrengst leveren aan de industrieele gebieden der gematigde

De tropische rijkdommen, die zoo lang onberoerd hadden ge-
legp. werden door Westersche energie en met Westersch kapi-
a m exploitatie genomen. Transport- en communicatiemiddelen
werden zeer verbeterd en dit droeg er niet weinig toe bij. dat
^ ost en West elkander geleidelijk naderden\'). Westersche artike-
en vonden hun weg naar de tropen en in de gematigde zone
ea iseerde men de groote afzetmogelijkheden dier verre en ten
deele dichtbevolkte regionen steeds beter. Naarmate de industrie-
producten _ absoluut en relatief - een grooter plaats in gingen
nemen in de uitvoeren der landen in de gematigde luchtstreek,
werden deze meer en meer afhankelijk van de absorptiecapaciteit
der overzeesche - en dus ook van de tropische - gebieden. Dit
rnpliceert. dat de industrieele landen groot belang hebben ge-

b^lU-nbsp;groote koopkracht van de

bevolking dier heetenbsp;gewesten.

Hnc Ir l^r\'\'nbsp;^^\'quot;tigste eeuw is de industrieele ontwikke-

productek^^nbsp;toegenomen\'). De

rttte iTstardtsquot; jaTE ^\'T

dU veTslV ^^^nbsp;-nbsp;- - -ogelijk,
dit verschijnsel te constateen-r,
t •• jnbsp;•
d^r to^f I I . ^«^eeren. 1 e wijzen ware op de verovering
der textielmarkt van British Mol j i i ,
__quot;^quot;tish-Malaya door Japan ten koste van de

quot;quot;quot; N^derlandsch-Indië met Britsch-

/53^^^nbsp;K. N.A.G. mi, p.

mode;ne vèrkee \' ^^^ ^^nbsp;d«quot; -vloed van het

\'n^eemsche bevolking, Naar

Vgl. o.a. Key, The new colonial policy, 1927, p. 10 ü.v.

-ocr page 78-

Europeesche landen, speciaal van Engeland. Ook in Nederlandsch-
Indië is dit waar te nemen. In 1923 leverden Engeland en Neder-
land 69.2 % van den totalen invoer van katoenen manufacturen,
Japan 18.7 %; in 1926 waren de respectieve percentages 56.7 en
29.7P) In het algemeen ging Europa\'s aandeel in den wereldhandel
en de wereldproductie relatief achteruit, terwijl de beteekenis der
circumpacifische landen steeg.\') Uit de volgende cijfers moge
dit blijken\'):

Relative changes in the geographical distribution of
World Production and World Trade.

Relative share of each continental group in 1924 and
1925 as percentages of its relative share in 1913.

Production Trade Production Trade

Europe (including Russia)

84

86

89

85

Europe (excluding Russia)

88

91

89

90

North America

107

129

107

131

Caribbean

180

135

147

123

South America

110

93

113

93

Africa

124

99

119

95

Asia

114

126

106

130

Oceania

113

121

100

127

\') Vgl. Verslag van

den President van

De Javasche Bank,

1926/1927, p. 25.

Men hoede zich voor het standpunt, ingenomen door
P. }. Schmidt in zijn zoo juist verschenen brochure ,,Het Koloniale
Gevaarquot;, Amsterdam 1931, p. 16,
welke schr^ver onder verwijzing
naar de door ons hier ook gegeven cijfers omtrent vermindering
van het aandeel der Europeesche centra (vooral textiel: Engeland
en Nederland tegenover Japan) meent te mogen besluiten tot een
nadeel, dat daarin gelegen zou zijn voor de arbeiders. Hij stelt
zich daarbij op het — voor een sociaal-democraat vreemde —
eng nationale standpunt. Men zou den heer Schmidt willen vragen
of de Japansche arbeiders minder recht hebben dan de Neder-
landsche en de Engelsche op de welvaartsmogelijkheden, gelegen
in de verhouding tropische landbouwgebieden ^— gematigde
industrie-centra!

\') Vgl. Verslag van den President Van De Javasche Bank,
1926/1927, p. 23 v.v.

\') Memorandum on Production and Trade, published by
the Economic and Financial Section of the League of Nations,
1926, p. 40, tabel X.

-ocr page 79-

De handel van Azië, Noord-Amerika en Oceanië nam in dit
tijdvak toe met ongeveer 30 %; de productie in deze drie gebie-
den vertoonde een vermeerdering van rond 25 %. Europa\'s aan-
deel in den wereldhandel daalde met 15 %\'). De cijfers zijn
veelzeggend en toonen aan, dat de commercieele relaties tusschen
Europa en Azië neiging tot inkrimping vertoonen. De andere op
gematigde breedte gelegen landen — Amerika. Japan, Noord-
China, Australië - maken zich echter op. de Europeesche
leveranties ten deele over te nemen. Dat men zich in Noord-
Amerika meer bewust wordt van de groote beteekenis der Paci-
lische landen moge de volgende uitspraak van
Simmons, oud-
president der New York Stock Exchange illustreeren^):

..The final feature of the foreign employment of Ame-
rican capital is no doubt of special interest to the progressive
cities of our Pacific coast. I refer to the slow improvement in
the standards of life, as they exist in the crowded and ancient
cities of Asia. In the vast populations there, a tremendous
potential purchasing and consuming power is inherent, and
as far as this can be developed by American foreign invest-
ment. our Pacific coastal ports and cities who face towards
the setting sun should specially benefit. Few serious students
of the subject have ever doubted the tremendous coming im-
portance of the Pacific Ocean in the future trade of the
world, and new though your business centers may be here,
they are inevitably due to become the outlets for American
commercial participation in this trade. Perhaps I am ranging
oo tar into the future; nevertheless it has seemed to me
hat sotne of the foreign financing effected in Wall Street
during the past few years would some day come to be

lir uld ^^ ^nbsp;stimulating Ameri-

can tra e to the Orient, and developing commerce through
our h\'acific coastal centers.quot;

Men dient intusschen voor oogen te houden, dat in absolute
maat gemeten. Europa\'s handelsomzetten op Azië en
vice-versa
m de toekomst met noodwendig behoeven te verminderen. Alles
zal afhangen van den gang van zaken in Azië. Met instemming

Ibidem, p. 7 en 8.

Simmons, Modern capitalism, 1927, p. 207.

-ocr page 80-

kan hier Trip\'s uitspraak te dezer zake worden geciteerd\'): ,,Bij
een zich ontwikkelend en welvarend Oosten, welks bewoners ge-
leidelijk over grootere koopkracht zullen beschikken en in bree-
dere lagen tot kapitaalvorming kunnen geraken, is het belang van
de geheele wereld betrokken. Ook dat van het Europeesche in-
dustrieele bedrijfsleven, al zullen sommige takken daarvan hun-
nen afzet in het Oosten zien verdwijnen of verminderen. Als ge-
volg toch van eene ontwikkeling als zooeven bedoeld, zullen de
behoeften van de Oostersche landen aan producten ook van het
Westen in zóó sterke mate toenemen, dat, in het algemeen ge-
sproken, de ontwikkeling aan allen voordeel zal brengen. Het
ligt dus op den weg van het Westen om in de aangegeven richting
samen te werken en te steunen. Het groote middel, waarover het
Westen te dien einde beschikt, is het kapitaal, dat voor de ver-
dere ontwikkeling van het Oosten onmisbaar is en ter plaatse zelf
ontbreekt.quot; En verder: ,,Geen land ter wereld kan op den duur
de eischen, welke zijn kapitaalsvoorziening stelt, ongestraft ver-
waarloozen. Kan aan die eischen niet voldaan worden uit de
kapitaalvorming binnen eigen grenzen, dan zal een beroep op het
buitenland onvermijdelijk zijn om het land tot ontwikkeling te
brengen en de voorwaarden voor eigen kapitaalvorming te schep-
pen. In deze noodzakelijkheid zie ik den waarborg, dat het Oosten
en het Westen tot een samenwerking zullen komen, welke beider
belang zal dienen en de mogelijkheid zal openen voor welvaart
en vooruitgang. De hiervoor noodige mentaliteit schijnt mij... in
het Westen aanwezig.quot; Tot zoover
Trip.

Europa komt door de ontwikkeling van de circumpacifische
landen zeer excentrisch te liggen; mede daarom is het voor de
Europeesche industriestaten van veel belang, een basis te be-
zitten aan het nieuwe wereldcentrum. Kapitaalsuitvoeren naar, het
verrichten van qualiteitswerk en het geven van leiding in de lan-
den rond den Stillen Oceaan zijn zeer geschikte middelen om zulk
een pied a terre te krijgen of te behouden. Het extra-voordeel
(boven rentetrekking), dat belegging van groote kapitalen in deze
ten deele nog weinig ontwikkelde landen den investeerenden groe-
pen biedt, is, dat met de kapitalen tevens leidende, organiseeren-
de en administreerende krachten dienen te worden uitgezonden.

\') Verslag üan den President van De Javasche Bank, 1926/
1927, p. 25, 26, 27.

-ocr page 81-

Aldus wordt in aanzienlijke mate de arbeidsgelegenheid voor
energieke landgenooten verruimd.\')

Het waren niet slechts de voortbrengselen van Westersche
nijverheid, die geleidelijk hun weg vonden naar de tropische regi-
onen. Tegelijk met nieuwe artikelen kwamen nieuwe ideeën,
andere inzichten, hooger levenseischen ook het landbouwgebied
van Zuid-Oost-Azië binnen. Met de exploitatie der tropische hulp-
bronnen onder leiding van vreemdelingen en met behulp van
vreemd kapitaal ging hand in hand een verhooging van het wel-
vaartspeil der tropische autochthonen. De snelle sociale en
hygiënisch-sanitaire vooruitgang der bevolking in enkele deelen
van Zuid-Oost-Azië is welhaast zonder weerga in de geschiedenis.
Natuurlijk treden in Zuid-Oost-Azië, zoo goed als in de meest
primitieve gemeenschappen van Afrika of in de hoog-ontwikkelde
samenleving in West-Europa, belangentegenstellingen en wrijving
tusschen de verschillende sociale groepen op. Onverdeeld gunstig
IS de aanwezigheid van het Westersch grootbedrijf voor de
tropenbewoners natuurlijk niet. Maar gezien de omstandigheid,
dat in de meerderheid der gevallen de economische betrekkingen
tusschen tropische autochthonen en bewoners van de gematigde
zone een vrijwillig karakter dragen, is het alleszins waarschijnlijk,
dat per saldo de Westersche ondernemingen voordeelig zijn voor
de Inheemsche maatschappij. De studie der (voor Nederlandsch-
Indië) beschikbare gegevens bevestigt dit volgens
Gongrijp ge-
heel. 2) In een zoo dicht bevolkt land als Java is kapitaalsinvestie
met de daarmede gepaard gaande
arbeidsverruiming hoogst ge-
wenscht en de uitspraak ware te rechtvaardigen, dat in enkele op^
zichten het Westen voor de tropen en dan speciaal voor de dicht-
bevolkt^opische centra, van nog meer belang is dan omgekeerd^).

\' Oüer den invloed van het Westersch
fnd% 1930 p^\'snbsp;samenleving in Nederlandsch-

« li 7quot;]\'nbsp;invloed van het Westersch

grootbedrt]f etc., 1930, p. 12.

Rnbsp;P- 6.

öoe/?e acht den invloed van het Westersch kapitalisme op de
Inheemsche bevolking uitsluitend destructief en heeft geen oog
voor de goede gevolgen. Wij achten deze visie in zijn eenzijdig-
neid onjuist. Men zie:
Boeke, Dualistische economie, 1930 en:
tioeke. Vergelijking van Nederlandsch-Indië met Britsch-Indië op
economisch gebied, in: Tijdschrijt Kon. Ned. Aardr. Genoot-
schap, 1931, p. 153 v.v.

-ocr page 82-

De aanraking met het Westen stimuleerde de ontwikkeHng
der productiecapaciteit van het Oosten; ook w^as het Westen de
brenger van betere sanitaire toestanden, meerdere veiligheid en
rechtszekerheid, kortom van gunstiger bestaansmogelijkheden en
grooter levenskansen voor de tropische autochthonen. Moeilijk
direct viraardeerbaar in geld, zijn het toch voordeelen van de aller-
eerste orde, die de Inheemsche bevolking van Z.-O.-Azië aldus
deelachtig wordt. Wat hieronder van de Philippijnen wordt ge-
zegd, geld m.m. voor het geheele naburige Z.-O.-Aziatische ge-
bied:^)

..The measure of general advancement which has been
attained during the past quarter of a century is truly remark-
able. Aided and directed by a paternal and representative
government which has been sincerely and unselfishly concer-
ned in the advancement of the welfare of the Filipino people,
excellent health and sanitary measures have been effected;
public hospitals have been provided in all of the principal
cities and provincial capitals; free public schools have been
established and maintained everywhere even in the remotest
places; thousands of miles of excellent roads have been built;
ocean transportation and harbors have been improved; and
development of the rich and latent natural and agricultural
resources by the native inhabitants has been encouraged.
Due to the unfortunate lack of native capital and initiative,
however, a very large measure of the present development
of the resources of the Islands has been accomplished by
foreign capital investment and initiative, without which the
present measure of progress could notquot; have been attained or
even approached. To foreign capital and initiative, therefore,
must be given a very great measure of credit for the present
advantages and material welfare of the people of the Philip-
pine Islands.quot;

Zouden, door welke oorzaken dan ook, de thans in de tropen
belegde kapitalen teruggetrokken worden, zouden de groot-onder-
nemers de benoodigde bedragen voor aanleg en onderhoud van
de ondernemingen niet meer beschikbaar stellen, dan zou de tro-
pische natuur spoedig haar rechten hernemen en menig thans
bloeiend gewest zou verworden tot een land van verlaten

Port of Manila Year-Book, 1926, p. 16.

-ocr page 83-

plantages en vervallen fabrieken i) De koloniale regeeringen
zouden de belangrijke baten, die het Westersch groot-bedrijf in
de respectieve schatkisten brengt, mojeten derven en onvermijde-
lijk zou de zorg voor de Aziatische bevolking, de onderwijs- en
welvaartspolitiek zoomede vele sociale maatregelen leelijk in het
gedrang komen. Wat
Gonggrijp van Nederlandsch-lndië schrijft,
geldt m zijn algemeenheid ook zeer zeker voor de Philippijnen.
British Malaya en _ dj het dan thans nog in beperkte mate -
ndochina.
..De conclusie uit de bestaande cijfers moet hier
luiden: een gemoderniseerd Indië is ondenkbaar zonder den steun
van het grootbedrijf. Of. ruimer geformuleerd: zonder modern
productieapparaat geen moderne bestuurszorg... Indië kan zon-
er modern productieapparaat de hoogescholen. de middelbare
SC O en. het algemeen lager onderwijs, de artsen, de hospitalen,
e ygiemsche dienst, de waterleidingen, de gezonde steden, de

wenschr\'T\'\'^ bezoldigde politie niet bezitten, die het
ensc t. 2) Het is dus van uitermate groot belang voor de be-
woners van Zuid-Oost-Azië. dat in de tegenwoordige productie-
verhoudingen geen al te ernstige storingen optreden. In de eerste
vofcen7nbsp;inzinking geven van de welvaart der tropische

Bovendien dient nooit uit het oog te worden verloren, dat
ook de gang van zaken in Europa en de andere industrieele lan-
den mede de mate van welstand bepaalt, die de rest der wereld,
en speciaal de tropische landbouwgebieden, kunnen genieten.

^venzeer als Europa, zijn ook de overzeesche landen verre
van autarchisch. Naarmnh« -nbsp;inbsp;■ »

wereldverkeer, zijn ^ T \'nbsp;«Pg^nomen in het

hun beh ffnbsp;nierop aangewezen voor de voorziening in

middelen ^vo^\'T\'quot;\'quot;\'^\'^nbsp;grondstoffen en levens-

innbsp;^ ^e\'^eWmarkt zijn gaan produceeren. werden zij

quot;erkoop Tnnnbsp;rest der wereld voor den

productie. Her is dTi\'^^\'^\'^\'T quot;nbsp;geworden -

, , , , \'quot;ans voor hen een direct belang, dat
Europas koopkracht zoo hoog mogelijk blijft3). gelijk omgekeerd
de bewoners van de gematigde luchtstreek belang hebben bij het
opvo^an de welvaart, en bijgevolg van de koopkracht en

;) Vgl. oan Walree, Azië en wij, 1930, p. 15.
) ^ongga^p Over den invloed etc., p. 12.

W.lfL- r, f c.^ Wirtschajt Niederländisch-Indiens im
quot;yeltliriege und heute, 1921,
p. 30,

-ocr page 84-

absorbtiecapaciteit, der tropenbewoners. Een enkel voorbeeld. Op
grond van den toestand daar te lande werd in 1927 voor Neder-
landsch-Indië een bijzonderen bloei van het zakenleven verwacht.
Wel vond inderdaad eenige vooruitgang plaats, maar de groote
verwachtingen kwamen bedrogen uit. De oorzaken van deze
teleurstelling lagen
buiten het betrokken gebied en moesten wor-
den gezocht in de industrieele landen, waarvan Nederlandsch-
Indië afhankelijk is voor den afzet van de toenemende productie
van exportgewassen. Industrieele onrust en werkloosheid in de
Westersche industrielanden veroorzaakten aldaar een verminde-
ring van koopkracht. Dientengevolge hielden de afzetmogelijk-
heden niet langer gelijken tred met de productiecapaciteit der
Oostersche landen, zoodat deze met een surplus bleven zitten van
de producten, waarop hun welvaart voor een aanzienlijk deel
rust\'). Hieruit moge blijken, hoe de welstand der tropische lan-
den mede bepaald wordt door den gang van zaken in de industrie-
landen der gematigde zone.

De belangengemeenschap tusschen de tropen en de gematig-
de zone is groot. Continuïteit en stabiliteit van den politieken toe-
stand, rust, orde en veiligheid, op peil blijven der productie in
beide gordels der aarde zijn noodzakelijk, wil het tegenwoordig
welvaartspeil der geheele wereld gehandhaafd kunnen worden. In
het midden der vorige eeuw meende een bekend econoom: ,,Die

Länder der gemäszigten Zone sind...... vor allen übrigen berufen

die nationale Arbeitstheilung zur höchsten Vollkommenheit zu
bringen und die internationale Arbeitstheilung zu ihrer Bereiche-
rung zu benützen.Thans zijn zij niet slechts ,,berufenquot;, doch
genoodzaakt, de eigen woonruimte te^ industrialiseer en en de
exploitatie der tropen te leiden en te intensiveeren. Niet slechts
zij zelve zijn hierbij gebaat — al is eigenbelang de gezonde drijf-
veer, die de individuen tot het aanvaarden dezer taak voert —,
doch uiteindelijk de geheele menschheid. Een falen in deze door
het huidige welvaartsprobleen gestelde opgave, zou voor de gan-
sche wereld zeer ernstige gevolgen met zich brengen.

\') Vgl. Bluett, Economic conditions in the Netherlands East
Indies, London, 1929, p. 9.

Liszt, Das nationale System der politischen Oekonomie.
Erster Band, 2e Auflage, 1842, p. 239.

-ocr page 85-

INDUSTRIALISATIE VAN DE GEMATIGDE ZONE.

Zooals werd gezegd, berust de band en de afhankelijkheid
tusschen Zuid-Oost-Azië en de landen in de gematigde luchtstreek
op de sociaal-geographische verschillen tusschen sterk industrieele
centra en agrarische gebieden, die in zich vereenigen de eigen-
^happen van grondstofleveranciers en consumenten van nijver-
heidsproducten. Het proces der industrialisatie in de landen der
gematigde zone is wel een der meest op den voorgrond tredende
verschijnselen in de geschiedenis na 1850 en is ook thans nog in
vollen gang. Met recht kan worden gezegd, dat - niettegen-
staande de pogingen, die worden gedaan tot vestiging van indus-
trien en scheepvaartondernemingen in tropische en sub-tropische
landen -- de gematigde zone industrieel en maritiem de wereld
beheerscht. terwijl commercieel hare beteekenis, al is een \'rela-
leve achteruitgang waarneembaar, nog steeds verre uitgaat boven
die van tropen en subtropen.

Lloyd\'s Register of Shipping geeft voor 1929 een wereld-
tonnage van ongeveer 68 millioen B. R. T. aan. Het aandeel van
•europa hierin bedraagt 42 millioen ton (35 millioen ton voor
rekemng van de landen om de Noordzee), van Amerika 18 mil-
joen ton (14 milHoen ton voor de Vereenigde Staten), van Azië
5 milhoen ton. van Australië I millioen ton. terwijl Afrika\'s

Ted^vir\')\'nbsp;Europeesche reederijen wordt

snroiquot;nbsp;is de gematigde zone - practisch ge-

jroken _ nog steeds alleenheerscheres. Een enkel voorbeeld: in

Takkrnbsp;findustriën. twee zeer belangrijke

ZsZTu-nbsp;n^achine- en electrotech-

vTwt^o^^^^^^^^^^^^nbsp;\'-^en aantreft, is een te

ï

P.383.nbsp;^^quot;quot;Sraphie des Welthandels, Band III, 1930,

Ibidem, p. 252.

-ocr page 86-

Aandeel in waarde der wereldproductie:

l^and:nbsp;Machine-nbsp;Electrotechnische

industrië:nbsp;industrie:

1913 1925 1913 1925

Vereenigde Staten . . •nbsp;50.0 %nbsp;57.6 %nbsp;28.9 %nbsp;48.1 %

Groot-Brittannië ....nbsp;11.8%nbsp;13.6%nbsp;16.0%nbsp;11.5%

Duitsche Rijk..........20.7%nbsp;13.1%nbsp;34.9%nbsp;23.3%

Canada en New-Foundlandnbsp;2.4 %nbsp;3.2 %nbsp;1.4 %nbsp;1.2 %

Frankrijk............1-9%nbsp;2.4%nbsp;4.0%nbsp;4.9%

Overige landen der gema-
tigde zone\') ....nbsp;
13.2%nbsp;10.1%nbsp;14.8%nbsp;11.0%

100.0% 100.0% 100.0% 100.0%

Binnen den kring der industrieele landen vinden dus merkbare
verschuivingen plaats, maar buiten de gematigde zone treedt nog
geen industrie van groote beteekenis op.

Ook uit de cijfers van den wereldhandel blijkt duidelijk, hoe
overwegend de positie der gematigde zone is\').

Totaal omzjet Van den buitenlandschen handel der Wereld in 1928:

ongeveer 160 milliard gulden,

waarvan voor rekening Van:nbsp;%

Vereenigde Staten..........10

Groot-Brittannië............15

Duitschland ..............8

Frankrijk ................6.4

Canada..................3.8

Australië en Nieuw-Zeeland . .nbsp;3.1

Japan ..................3.4

Nederland................2.8

België-Luxemburg..........2.3

\') Zooals Rusland. Zwitserland, Italië, Japan, Zweden,
Tsjechoslowakije, België. Australië. Oostenrijk, Nederland, Hon-
garije, Polen. Denemarken. Noorwegen, Finland, Nieuw-Zeeland

e.a.

) Andree\'s Geographie des Welthandels, Band III, 1930, p.
504 en 505.

-ocr page 87-

De staten rond het Kanaal, die gezamenlijk een honderdste
deel der vaste aardoppervlakte beslaan, trekken 40 % van den
wereldhandel tot zich. In 1913 was dit aandeel nog 48 %. Deze
achteruitgang is onmiskenbaar; men dient echter voor oogen te
houden, dat het niet de eerste maal in de geschiedenis is. dat
Europa zich voor een sterk opkomende concurrentie van andere
deelen der wereld gesteld ziet.

Met betrekking tot de belegging van het wereldkapitaal komt
^eneens scherp naar voren, hoe belangrijk de gematigde zone is.
Het IS moeilijk een juist beeld te verkrijgen van de verdeeling der
eleg^ngen; men moet zich met ruwe opgaven tevreden stellen.
Van het wereldkapitaal is ongeveer 89 % belegd in de oude kapi-
tahstische landen der wereld en 10 % in de nieuwe, zooals
J-anada, Midden- en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika en Australië,
n de overige landen is slechts één procent van het wereld-
apitaal geinvesteerd, voornamelijk is dit Britsch en Neder-
andsch van nationaliteit\'). In absolute bedragen zijn echter de in

a!n • vquot;, =7nbsp;^^nbsp;- ^eïegde kapitalen

^^nzienhjk). gelijk later zal worden aangegeven. Uit de hier-

oosTnbsp;gegevens moge gebleken zijn. dat ook uit een
gpunt van kapitaalsinvestie de gematigde zone ..Weltwirtschaft-

n\'^^unbsp;«beteekenis is.

beeldnbsp;van een volksgroep geeft een globaal

bewlnl: ibiTlquot;\'^\'\'quot;\'^\'quot;nbsp;^^^ ^^

bedrijfslevnbsp;\'mmers. naarmate een bepaalde tak van het

»quot;een gesprokTn^lTnbsp;- ^et alge-

hun bestaan vindnbsp;personen, die in dien bedrijfstak

aantallen der innbsp;^^nbsp;^^

aangeven, blijkt dannbsp;industrie geëmployeerde menschen

ring der gematigde^quot; duidelijk de toenemende industrialisee-
dustrie- ook de Lfnb^quot;nbsp;bedenken, dat onder „in-

dat de voor de vers^hilir^\'\'

onderling strikt vergelijkb..nbsp;verstrekte cijfers niet steeds
____ ^^ge^Jkbaar zijn. Tevens dient in het oog te wor-

^^SO^p.^sfg,nbsp;^^ographie des Welthandels, Band lil.

Zooquot; b \' h

\'nercenbsp;^an het Department of Com-

Hetnbsp;^^ ^t\'TT

drie milliard dollar bedraagt!nbsp;tropische landen, twee è

-ocr page 88-

TABEL V).

Aantallen der in landbouw en industrie geëmployeerde menschen:
Landbouw Industrie Per 1000 landbouw

1000-t.

Land en jaar

1000-t. zijn er in de industrie

Vereenigde Staten

1890

8.626

5,478

635

1900

10.512

7,039

670

1910

12.659

11,954

944

1920

10,953

14,300

1,306

Canada

1911

1.012

800

791

1921

1,111

906

815

Japan

geen vergelijkbare

cijfers

Engeland en Wales

1891

1,336

7,336

5,491

1901

1,152

8,350

7,248

1911

1,389

7,631

5,494

1921

1.282

8^82

6,850

Schotland

1911

227

1,152

5,075

1921

217

1,031

4,751

Ontleend aan of berekend op basis van: Woytinsky, Die
Welt in Zahlen, Viertes Buch. Das Gewerbe.
1926, p. 12 en 13;
International Statistical Year-Book, published by the Economic
and Financial Section of the League of Nations,
1930 (1929 Year-

Book), P- 36 v.v.
68

-ocr page 89-

Aantallen der in landbouw en industrie geëmployeerde menschen:

Landbouw Industrie Per WOO landbouw

Land en jaar lOOO-t.nbsp;lOOO-t. zijn er in de industrie

Duitschland

1895 8.293nbsp;8.281 999

1907 9.883nbsp;11,256 1.139

1925\') 9.762nbsp;13,239 1.356

Frankrijk

1906 8.855nbsp;6.260 707

1911 8.572nbsp;6.931 809

1921 8.733nbsp;6.186 708

België

\'900 697nbsp;1,372 1.968

\'910 520nbsp;1.581 3.040

\'920\') 614nbsp;1.491 2.428

Nederland

1899

1909
1920

Zwitserland

1900

1910
1920

Zweden

593nbsp;651nbsp;1.098

640nbsp;783nbsp;1.223

642nbsp;1.035nbsp;1.612

482nbsp;699nbsp;1.432

477nbsp;822nbsp;1.723

486nbsp;835nbsp;1.718

1900
1910

\'920nbsp;2:272

2.354nbsp;1.121nbsp;476

2.319nbsp;1.513nbsp;652

1.847nbsp;813

1914^918quot;^nbsp;l^etreffen het grondgebied na den oorlog van

69

-ocr page 90-

Aantallen der in landbouw en industrie geëmployeerde menschen:

Landbouw Industrie Per WOO landbouw
Land en jaarnbsp;lOOO-t.nbsp;1000-t. zijn er in de industrie

Noorwegen

1900

360

242

672

1910

359

241

671

1920

394

310

787

Denemarken

1901

531

277

522

1911

512

299

584

1921

475

368

775

Italië

1901

9,666

3,999

488

1911

9,086

4,502

495

1921\')

10,264

4,491

438

A ustralië

1911

480

668

1,392

1921

532

790

1,485

Nieuw-Zeeland

1911

116

148

1,276

1921

139

i49

1,072

den gehouden, dat toenemende industrialisatie steeds een opbloei
van den handel en de transportbedrijven met zich brengt, zoodat
de aantallen van hen, die in deze bedrijfstakken worden ge-
employeerd, eveneens zijn toegenomen, ten deele ten koste van
den landbouw. Hoofdzaak is, dat uit tabel I blijkt, hoe in de ge-
matigde luchtstreek de industrie — in het algemeen gesproken —
de neiging vertoont, het karakter van ,,wirtschaftliche Dominantequot;

ï) Deze cijfers betreffen het grondgebied na den oorlog van

1914-1918.
70

-ocr page 91-

aan te nemen^). Dit verschijnsel is gewenscht en verklaarbaar
tevens, als men bedenkt, dat de industrie de mogelijkheid in zich
sluit binnen een gegeven woonruimte aan een veel grooter aan-
tal menschen een bestaan te verschaffen dan de landbouw.

Deze industrieele ontwikkeling vindt men ook terug in de
cijfers betreffende de vermeerdering van het gebruik van mecha-
nischen arbeid. De capaciteit der in de industrie gebruikte machi-
nes is sterk toegenomen, gelijk tabel II doet zien. Juist nu aller-
wegen in de industrie de tendens tot bedrijfsconcentratie en betere
technische outillage zich demonstreert — en bijgevolg het aantal
benoodigde arbeiders relatief weinig toeneemt —, zijn gegevens,
ook al zijn zij verre van volledig, omtrent het toenemend gebruik
van mechanischen arbeid illustratief.

Uit de cijfers van het steenkoolverbruik en de productie van
electrischen stroom ziet men, hoe het proces der industrialisatie
ook de laatste jaren voortging. De tabellen III en IV verscherpen
derhalve het beeld, dat door de beide eerste werd gevormd.

Het industrieel karakter van de landen in de gematigde lucht-
streek accenteert zich nog, als ook tabel V in de beschouwing
Wordt opgenomen. In verhouding tot de groote vermeerdering van
Het zielenaantal was de toename van voor bouwland gebruikt
areaal niet groot en in enkele landen — Groot-Brittannië, Frank-
r«jk. Zweden, Noorwegen en Denemarken r— zelfs negatief. Wel-
iswaar werd de productiviteit van den landbouw door de tech-
nisch-wetenschappelijke bedrijfsvoering aanzienlijk vergroot, maar
toch wijzen de gegevens van tabel V er op, dat in de landen op
gematigde breedten de industrie meer en meer „wirtschaftliche
Uominantequot; gaat worden.

ff^!?nbsp;ongetwijfeld van belang, cijfers aan te voeren be-

trettende de waarde en de hoeveelheid der in de industrie ge-
produceerde goederen. Wel is het mogelijk voor enkele categoriën

nu Pnbsp;quot;quot;^\'\'•^«cfia/f/iche Dominantequot; is afkomstig van

Ubsï. Het zou als volgt kunnen worden omschreven {Andree\'s
^eographte des Welthandels, Band UI, 1930, p. 68):
„überall
.heben sich einzelne Zweige der Produktion aus dem Komplex
von wirtschaftlichen Leistungen heraus, manchmal so sehr, dasz
der betreffende Landschaft als Industrielandschaft oder als Land-
schaft der Bodennutzung ein besonderes Gepräge gegeben wird.

l rTlquot;\'®^^ Wirtschaftszweig, diesen nennen wir die wirt-
schafthche Dominantequot;.

-ocr page 92-

Capaciteit der in de industrie gebruikte
motoren\') 1,000 P.K.

Land en jaar:

Duitschland

1875
1895
190r)
1925

Groot-Brittannië en Ierland

1907
1924

1,056
3,427
7,415
21,605

8,842
15,594

Frankrijk

1901
1906
1913\')
1919\')

2,285
3,551
3,539
4,651

Italië

734
1,620
1,552

1903
1911
1918\')

Zweden

1900
1910
1920

435
906
1,690

O Ontleend aan: Woytinsky, Die Welt in Zahlen, viertes
Buch Das Gewerbe, 1926; Statistisches Jahrbuch für das Deutsche
Reich 1929; Die Wirtschaft des Auslandes 1900-1927, 1928.
Vaststaande primaire motoren.
Tegenwoordig gebied.
\') Niet volledig.

-ocr page 93-

Capaciteit der in de industrie gebruikte
motoren\') 1,000 PK.

Land

en )aar:

Zwitserland

1901
1911
1923

283
713
1.339

Denemarken
1897
1906
1914

52
130
285

Noorwegen
1900
1910
1923

Japan
1900
1910
1920

Vereenigde Staten

1900

1910

1922

Canada

1901

1911
1923\')

A ustralië
1906
1916

1923

239
565
1,787

95
505
1,243

15,820
32,397
51,000

606
1,431
2,974

192
412
584

\') Vaststaande primaire motoren.
\') Niet volledig.

-ocr page 94-

TABEL IIIC).

Steenkoolüerbruik:

Land:

Ver. Staten.....

Canada ......

Japan...... •

Australië......

Nieuw Zeeland • •

Duitschland.....

België en Luxemburg .
Denemarken ....
Frankrijk (incl. Saargebied

Italië.......

Noorwegen.....

Nederland .....
Vereenigd Koninkrijk

Zweden.....

Zwitserland ....

Jaar........ 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929

millioenen metrieke tonnen

569

495

505

555

519

495

524

32

25

25

28

30

29

30

29

30

31

31

34

35

33

12

13

13

13

14

13

1.7

2

1.9

1.9

2

1.9

109

135

139

126

154

160

170

29

32

31

31

36

34

38

4.2

4.9

4.2

4.1

5.2

4.8

73

83

81

84

87

85

93

9

11

11

13

14

13

1.9

2.1

2

1.6

2.2

2.1

2.4

9

10

11

11

12

13

14

175

186

175

120

185

169

178

4

5

5

5

7

6

7

2.9

2.6

2.7

2.6

2.9

3

3.4

(gt;) Ontleend aan : InUmational Slctistical Ytar-book published by the Economic
^nd Financial Section oj the League of Nations. 1930 (1929 Yearbook), p. 106.

TABEL IV(\').

Productie van Electrische Energie:

Jaar......

Land:

Ver. Staten O . . .

Canada .....

Japan ......

Australië (2) ....
Nieuw Zeeland . ■
Duitschland ....

België......

Denemarken O. . .

Frankrijk.....

Italië......

Nederland ....
Vereenigd Koninkrijk
Zwitserland ....
Zweden.....

millioenen kilowattuur

59.014
9,315
7,331
1,375
310

65.870
10,116
8.172
1,537
477
20.328
2,274
276
10,207
6,545
1,009
11,743
3.709
3,673

55,665
8,099
6,145
985
258

80.205
14,549
10,559
1,988
800
25,135
3.243
288
11,875
8,108
1,234
13,828
4.400
4,392

73,791
12,093
9,313
1,730

633
21.218

Ï72
11,348
7,644
1,060
11,766
4,170
4,006

1,650
223
7,490
4,879

9,952
3,115
3,000

252
9.066
5,623
896
10,935
3,275
3,517

87,850nbsp;97.296

15,931nbsp;17.628

2,194nbsp;—
960 —
27,870 -

1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929

3.725nbsp;—

9,502
1,606

5,300

13,800
8.936
1,400
14.960
5,200
4,375

(\') Ontleend aan: International Statistical Year-book, published bij the Economie
and Financial Section of the League of Nations. 1930 (1929 Yearbook), p. 107.

(») Uitsluitend energie, opgewekt in publieke stations (centrales); de werke-
lijke productie is dus grooter.

-ocr page 95-

Daling (D) of Toename (T) der met landbouwgewassen beplante
oppervlakte en der bevolking in de onderstaande landen:

339
8

3.6

6.02
12.3
12
1.3
2.5
4.8
0.67

5.8 -
13.1
15

1.29-
2.4 -
5 -
0.72-

geringc daling
29,692-31.983
k.m.2

millioenen h.a. Tijdvak

1900-25

1901-27
1900-26

1916-26
1900-26
1900-27
1913-27
1900-26

1900-25
1907-26

1901-26

1900-24

(T)
(T)
(T)

(T)
(D)
(D)
(T)
(T)
(D)
(D)
(D)
(T)

-374

-nbsp;23

-nbsp;7

Land

Ver. Staten
Canada
Australië
Nu). Zeeland
Japan

Gr. Britlannié

Frankrijk

België

Nederland

Zweden

Noorroegen

Denemarken

Zwitserland
Italië

Tijdoak

millioenen zielen

1900-27

76 -118

(T)

1900 27

5.3-

9.5

(T)

1900-27

3.7-

6.1

(T)

1900-26

0.8-

1.4

(T)

1900-25

45 -

62

(T)

1900-27

41 -

45.4

(T)

1900-27

39 -

41

(T)

1900-27

6.7-

7.9

(T)

1900-27

5.2-

7.6

(T)

1900-27

5.1-

6.1

(T)

1900-27

2.2-

2.8

(T)

1900-27

2.4-

3.5

(T)

1900-26

3.3-

4

(T)

1900-27

32.4-

40.8

(T)

(\') Ontleend aan de jaarcijfers voor de verschillende landen, zooals die p-
«evcn zijn in :
Die Wirtschaft des Auslandes 1900-1927. Bearbeitet im Statistischen
Reichsamt, 1928.

van voortbrengselen dergelijke gegevens te verzamelen, maar voor
de industrieele wereldproductie in zijn geheel mag dat wel on-
doenlijk geacht worden. Waarde- en hoeveelheidscijfers der in-
dustrieele productie — om slechts één bezwaar te noemen — zijn
voor de verschillende landen en tijdvakken zelden onderling
vergelijkbaar. Hier moge dan ook volstaan worden met het aan-
voeren eener uitspraak van bij uitstek bevoegde zijde betreffende
dit gedeelte der statistiek: ,,So little information is available con-
cerning industrial production that it is quite impossible to make
any direct estimate of the output of industry in the world as a
wholequot;\').

Na dit algemeen overzicht van de toenemende industrialisatie
der gematigde zone volgen thans voor de verschillende landen ge-
gevens, die regionaal deze industrialisatie-tendens naar voren zul-
len brengen. Uit den aard der zaak zijn de verstrekte cijfers voor
de diverse gebieden niet steeds onderling vergelijkbaar of volledig.
Onder een gelijkluidend hoofd samengevatte gegevens zullen

\') Vgl. Memorandum on Production and Trade, published
by the Economic and Financial St:ction of the League of Nations,

1926, p. 5.

-ocr page 96-

veelal verschillend moeten worden gewaardeerd. Hoofdzaak is
echter, dat duidelijk blijkt, hoe de industrie meer en meer ,,wirt-
schaftliche Dominantequot; in vele landen der gematigde zone gaat
worden\').

Vereenigde Staten van Noord-
Amerika\').

De phenomenale ontwikkeling der Noord-Amerikaansche in-
dustrie werd slechts in Canada geëvenaard. Groote natuurlijke
rijkdommen, een energieke bevolking en ruime binnenlandsche
afzetmogelijkheden waren de factoren, die dezen groei zeer be-
vorderden. De rationeel-technische wijze, waarop van stonde af aan
de nijverheid in dit land werd bedreven, droeg mede bij tot haar
opbloei: niet slechts de productie, ook de productiviteit der
Amerikaansche industrie nam dientengevolge enorm toe. In de
19e eeuw werden vele Amerikaansche industriën nog met buiten-
landsch kapitaal gedreven en overtrof de grondstoffenproductie in
belangrijkheid verre die der verwerkende industriën. Thans is dit
anders en is in de industrie het Amerikaansche kapitaal veel ster-
ker vertegenwoordigd dan de buitenlandsche belangen. De eerste
vijf en twintig jaar der 20e eeuw steeg de waarde der voortbreng-
selen van de verwerkende industriën van 4.8 tot 26.8 milliard
dollar; die van delfstoffen van 0.6 tot 4.3 milliard dollar. Wat
de hoeveelheden der productie betreft, neemt het Department of
Commerce een
verdrievoudiging voor de nijverheid en een vervijf-
voudiging voor den mijnbouw aan. De volgende cijfers illustreeren
de ontwikkeling der industrie:

Jaar Arbeiders Capaciteit der machines Bruto productiewaarde^)
1000-t.nbsp;1000 P.K.nbsp;1,000,000-S

1899 4,713nbsp;i 0.098nbsp;14,237

1925 8,384nbsp;35,773nbsp;39,630

Toename 77.9%nbsp;254.3 %nbsp;178.4%

\') Niet alle landen zullen in de volgende bladzijden behan-
deld worden. Voor enkele — bijv. Tsjecho-Slowakije — is
het zeer moeilijk over een voldoend aantal jaren gegevens te ver-
zamelen.

Zie p. 39—40 van dit boek.
Vgl.
Die Wirtschaft des Auslandes, 1928, p. 523 v.v.

Omgerekend op het prijsniveau van 1914.

-ocr page 97-

Opvallend is de sterke toename van de capaciteit der
machines en de in verhouding geringe stijging van het aantal

arbeiders.nbsp;. , ,

De industrialiseering van het land kan ook blijken uit de be-
volkingscijfers, waaruit de concentratie in de steden duidelijk

spreekt:

-

Jaar:

Totale bevolking

Stadsbevolking

Landbevolking

lOOO-t:

%-en totaal

%-en totaal

1900

75.995

40

60

1910

91,972

45.8

54.2

1920

105,711

51.4

48.6

Tot

aan den oorlog was er

in absoluten zin

nog toename van

nei mei ianaDouwgcYgt;aoo»^nnbsp;------

boerenarbeiders: relatief is het aandeel van den landbouw even-
wel gedaald en de industrie meer en meer „wirtschaftliche
Dominantequot; geworden.

Canada\')

Van alle industrielanden heeft Canada zich het snelst ontwik-
keld sedert het begin dezer eeuw. Hoewel ook agrarisch een aan-
zienlijke vooruitgang valt te constateeren, wordt deze toch in de
schaduw gesteld door den groei der industrie. Het land is rijk aan
grondstoffen en heeft enorme voorraden „witte steenkoolquot;, de
vooruitgang op industrieel gebied is dus geenszins bevreemdend.

Canada behoort tot de landen, die bijzonder gezegend zijn
met minerale rijkdommen; de betere uitrusting van het verkeers-
apparaat en de toenemende bevolking maakten de exploitatie dezer
bodemschatten mogelijk en van 1897 tot 1927 steeg de voortbren-
ging van delffstoffen met 800 %!

Jaar:nbsp;Waarde mijnbouWproductie in 1.000.-$

1900nbsp;64.421

1910nbsp;106.824

1926nbsp;240.437

1927nbsp;244.520

\') Vgl. Die Wirtschaft des Auslar^dès, 1928, p. 565 v.ü.

-ocr page 98-

De opbloei der industrie vindt men o.a. terug in het vermin-
derde aandeel der plattelandsbevolking in het totaal aantal zielen:

Jaar:nbsp;Land-bevolking in %-en totale bevolking:

1901nbsp;62.5

1911nbsp;54.6

1921nbsp;50.5

Thans woont reeds meer dan de helft der Canadeezen in de
steden, hetwelk de toenemende beteekenis der nijverheid mede
illustreert.

Het streven bestaat in Canada, vooral na den oorlog, om de
in het land aanwezig zijnde grondstoffen zooveel mogelijk zelf te
bewerken. In de eerste plaats nam derhalve de verwerkende in-
dustrie een zeer hooge vlucht. Kunstzijde-industrie, hout- en
papiernijverheid, malerij, conservenbedrijf zijn hier te noemen.
Men werkt niet slechts voor de binnenlandsche markt, maar ook
voor uitvoer. In 1927 was Canada\'s invoer 1J/2 maal en zijn uitvoer
2J4 maal zoo groot als in 1913.

Naast de verwerkende industriën kwamen ook industriën op,
die van elders hun grondstoffen moeten aanvoeren en van groote
beteekenis zijn voor de wereldmarkt. Te noemen zijn rubber-,
textiel- en automobiel-industrie.

Een algemeen beeld van de industrieele ontwikkeling van
Canada gevên de volgende cijfers, waarmede deze korte beschou-
wing zal worden besloten:

,nbsp;Aantal Belegd ArbeiJers Loo ncn AfatcTtaol IVaartle der productic

^ Bedrijven Kapitaal I.OOO-t 1.000,000-$ 1,000.000$ 1,000,000$

nettonbsp;bruto

1900 14,650 446.9 339.2 113.2^ 266.5 214.5 481.1

1910 19.218 1.247.6 515.2 241.0 601.5 564 5nbsp;1,166.0

1920 23,315 3.371.9 609.6 732.1 2.085.3 1.667.0nbsp;3.772.3

1926 22.708 3.981.6 581.5 653.9 1,728.6 1,519.2nbsp;3,247.8

Japan\').

Japan ziet zich voor het probleem gesteld, binnen een betrek-
kelijk kleine woonruimte met weinig natuurlijke rijkdommen, een
snel toenemende bevolking te accomodeeren. Twee wegen zijn inge-
slagen, om dit probleem op te lossen, te weten
emigratie en in-
dustrialisatie.
Het eerste middel is voor Japan weinig geschikt, In
de eerste plaats is de Japanner van nature geen emigrant, na vol-

\') Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes, 1928, p. 703 v.v.

-ocr page 99-

brachten arbeid of na het vergaren van een vermogen keert hij
meestal weder naar zijn vaderland terug. Bovendien zijn er wemig
gebieden, waar het Japansche bevolkingsoverschot een plaats zou
kunnen vinden. Inwendige kolonisatie is buitengesloten, slechts
Hokkaido biedt nog voldoende ruimte en daar zijn de klimatolo-
gische omstandigheden zeer ongunstig voor de vestiging van
Japanners. China komt door de dichtheid, den lagen levens-
standaard en de groote arbeidskracht zijner bevolking mede niet
in aanmerking voor immigratie van Japanners op noemenswaar-
dige schaal. Immigratiebepalingen beletten aan Japansche kolonis-
ten den toegang tot de Vereenigde Staten en Australië; slechts
naar Zuid-Amerika gaan tegenwoordig vrij veel Japanners.

Doelbewust heeft de Japansche overheid de industrialisatie van
het land bevorderd, daar dit volgens haar het aangewezen middel
was om het nationale welvaartsprobleem op te lossen. Door
regeeringssubsidies en een krachtige tarievenpolitiek en dank zij
de aanwezigheid van talrijke en goedkoope arbeidskrachten slaagde
Japan er in — ondanks zijn geringen grondstoffenrijkdom — in
enkele decennia zijn industrie krachtig te ontwikkelen. Na den
Russisch-Japanschen oorlog bloeiden scheepsbouw-, textiel-, ma-
chine- en electrische industriën op, de wereldoorlog van 1914-1918
stimuleerde die industrieele ontwikkeling in aanzienlijke mate.
Japan\'s snelle industrieele en economische ontplooiing mag min-
stens even verbazingwekkend worden genoemd als de verande-
ringen in Japan\'s internationale positie — politiek gezien — ge-
durende de laatste zestig jaarl

Aan de hand van een viertal verschijnselen kan de industria-
lisatie sedert het begin dezer eeuw worden aangetoond:

/o. De vlucht der bevolking van het platteland naar de
steden. Wel is nog steeds het meerendeel der Japanners in kleine
plaatsen of op het platteland woonachtig, maar de trek naar de
steden is onmiskenbaar, gelijk de volgende cijfers illustreeren:

Jaar: Steden met meer dan 20,000 inW. Overige gemeenten

aantal

zielenaantal

O/o-en tol. beo.

zielenaantal

O/o-en lol.

lOOO-l

o/o

lOOO.t

%

1893

69

4,783

11.37

37,278

88.63

1903

89

7,568

15.59

40,975

84.41

1913

134

10,727

19.45

44,404

80.55

1925

217

16,624

27.83

43,113

72.17

-ocr page 100-

2o. De wijziging in de beroepsstructuur. In 1909 vond nog
53.9 % der bevolking van Japan een bestaan door het verrichten
van werkzaamheden in dienst van den landbouw, in 1925 was dit
percentage gedaald tot 44.7. Sterk blijkt uit deze cijfers het toe-
nemend industrieel karakter van Nippon.

5o. De verandering in de samenstelling van in- en uitvoeren.
Het aandeel van industrieproducten in den invoer nam sterk af,
in den uitvoer echter toe. De geëxporteerde textielgoederen wor-
den voor een aanzienlijk deel geabsorbeerd door de Ver-Oostersche
markten; de Philippijnen, Ne,derlandsch-Indië, Malaka, Britsch-
Indië, China, Hongkong en Mandsjoerije\'). Een der meest op den
voorgrond tredende verschijnselen is wel het toenemende aandeel,
dat grondstoffen verkrijgen in de invoeren van Japan. Meer en
meer richt dit land zich voor zijn grondstoffenvoorziening op
tropische en sub-tropische landen^), als Britsch-lndië, Java, Malaka
en Australië.

Dat de grondstoffeninvoer van groote en toenemende be-
teekenis is, illustreeren de volgende cijfers:\')

Invoeren in Japan (incL Koerillen en Hokkflïdo):
In procenten der.totale invoerwaarde.

Grondstoffen Halffabrikaten

Fabrikaten Voedsel

en dranken

Jaar:

%

%

%

%

1922

43.8

20.6

19.3

15.3

1923

50.2

18.0

18.2

12.6

1924

47.5

18.4

19.2

14.1

1925

58.0

12.7

i3.5

15.2

1926

56.4

15.0

13.2

14.7

1927

55.1

15.9

13.3

14.8

j 4o. Toename

van het aantal industrieele bedrijven, arbeiders

\'en capaciteit der machines. De

volgende tabel geeft in absolute

\') Vgl. wat betreft kunstzijde-export: Sansom and Macrae,
Report on economic conditions in Japan, 1928, p. 28.

quot;) Vgl. Ibidem, p.^ 63, ,,This appears to be an inevitable
tendency in world tradequot;.
\') Ibidem, p. 31.

-ocr page 101-

cijfers de stijging

van het aantal bedrijven

en in de industrie ge-

employeerde menschen. De staatsbedrijven

zijn niet opgenomen,

Jaar:

Aantal bedrijven:

Aantal arbeiders

1,000-t.

1900

7,171

388,296

1913

15,811

916,252

1919

43,949

1,611,990

1925

49,161

1,808,706

Omtrent de grootte van den mechanischen arbeid geeft de
volgende tabel een denkbeeld:

Machines, in gebruik, bij de industrie, gedreven met:
Stoom Gas Petroleum Water Electrischen stroom{^)

Jaar.n

100 P.K.

1900

84

0.5

0.5

3

1909

272

11

7

84

17

1914

429

43

5

270

121

1919

805

84

9

363

1,063

1925

1,158

39

16

815

1,767

(\') Geleverd door centrales.

(\') Na 1919 bedrijven met minder dan 5 arbeiders niet opgenomen.

Australië^).

Naast den landbouw treedt de laatste 25 jaar in Australië de
industrie als basis der welvaart meer en meer op den voorgrond.
De beteekenis van den mijnbouw gaat achteruit. De industrieele
productie van het land is zeer sterk toegenomen, relatief meer dan
de agrarische productie. Gedurende de jaren 1906-1910 bedroeg
het aandeel der verwerkende industrie in de totale productie 20 %,
in de periode 1921-26 steeg dit tot 30 %. De voornaamste branches
zijn: metaalindustrie, textielindustrie, hout- en levensmiddelen-
nijverheid. Zestig a zeventig procent der geheele Australische
nijverheid komt voor rekening dezer industriën.

De ontwikkeling der nijverheid en de achteruitgang van den

\') Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes, 1928, p. 119 v.v. en
Dalton. Economic and Trade Conditions in Australia to August
1929. 1930, p. 26 en 94.

-ocr page 102-

mijnbouw veroorzaakten een toenemende concentratie der bevol-
king in de steden. Tegenwoordig woont 60 a 70 % der Australiërs
in de groote centra.

De toename der industrieele productie, in vergelijking met die
van andere takken van bedrijf, blijkt uit de volgende cijfers:

Agriculture ....

Pastoral.....

Dairying and Farming
Forests and Fisheries

Mining.....

Manufacturing (\')

Total......

Waarde der Productie:

1911nbsp;1927-28

l,000-£nbsp;l,000-£

38.774nbsp;48.256

53,468nbsp;125.068

20,154nbsp;50.261

5.868nbsp;12,181

23.303nbsp;22,983

47,531nbsp;158,562

189.098nbsp;453.311

(\') In beperkten zin. zonder zuivelindustrie e. d.

Van de opkomst der industrie geven ook de volgende cijfers

een beeld:

1912

1927-1928

14.878

22.775

327,456

464,196

Loonbedrag .......

31,287 l,000-£

91,365

Waarde installaties en machines(\')

34.461

121,228

Waarde der bruto-productie . .

184,775

416,994

(\') Waarde van terreinen en gebouwen niet inbegrepen.

Duitschland\').

Ook voor dit land is de tendenz tot toenemende industrialisatie
onmiskenbaar en blijkt uit meerdere verschijnselen. Ten gevolge
van den wereldoorlog verloor Duitschland het Saargebied. een der
belangrijke industrieele centra. De volgende cijfers hebben
alle
betrekking op Duitschland zonder Saargebied.

\') Ontleend aan: Statistisches Jahrbuch für das Deutsche Reich
1929.
Zie ook: van Vuuren, Onze volkskracht en de landbouw, in
het bijzonder ten aanzien van Zuid-Beveland.
In: De ZeeuWschamp;
Polder, 15 Aug. 1930.

-ocr page 103-

De resultaten der beroepstellingen gedurende de laatste halve
eeuw wijzen op de groeiende beteekenis van de industrieele be-
drijven als welvaartsfactor in het Duitsche Rijk:

Beroepsstatistiek.

Aandeel üan geëmployeerdennbsp;In procenten van het totaal

in:

Land- en boschbouw .
Industrie en handwerk
Handel en verkeer

aantal toerkzamen:

1882

1895

1907

1925

42.2

36.3

34.0

30.5

33.8

37.8

39.1

41.4

8.6

10.9

13.9

16.5

Het door dezen knip uit de beroepsstatistiek gevormde beeld
wordt nog versterkt, als ook de cijfers betreffende de toename
van de capaciteit der machines in de beschouwing worden opge-
nomen:

Capaciteit der machines:

1907nbsp;1925

P.K.nbsp;P.K.

Primaire machines....... 7.414,520 21.605,380

Electromotoren ........ 1.877.828 14.823.212

Deze toenemende groei van de industrie ging gepaard met een
vermindering van het voor den landbouw (en aanverwante be-
drijven) gebruikte areaal. In 1907 waren 27,173.000 ha ..land-
wirtschaftlichquot; in gebruik, in 1925 was deze oppervlakte ingekrom-
pen tot 25.598,000 ha. Zij het dan, dat de gestegen produktiviteit
van den landbouw de gevolgen der vermindering van het beplante
areaal wel voor een aanzienlijk deel zal compenseeren, zoo mag
men toch aannemen, dat relatief de ontwikkeling van den land-
bouw geen gelijken tred heeft gehouden met die van de industrie.

De verdeeling van de bevolking van Duitschland over het
platteland en de steden is, evenals de beroepsstructuur, typeerend
voor het afnemend agrarisch karakter van dit land. In 1925
bedroeg de totale bevolking van Duitschland 62,410.619 zielen.
Hiervan woonden er in de landelijke gemeenten, dat zijn gemeen-
ten met minder dan 2.000 inwoners. 22.219.031 of 35.60 % der
totale bevolking. De stadsbevolking was als volgt verdeeld:

-ocr page 104-

aantalnbsp;zielental

Gemeenten met 100,000 en meer inwoners 45nbsp;16,711,309 26,78

Gemeenten met 20 tot 100.000 inwoners 216nbsp;8,531,464 13.67

Gemeenten met 5 tot 20.000 inwoners 920nbsp;8,195.820 13.1S

Gemeenten met 2 tot 5.000 inwoners 2.249nbsp;6,752,995 10.82

Uit de voorgaande bijzonderheden moge gebleken zijn, dat
ook in Duitschland de beteekenis van de industrie voor de volks-
welvaart een stijgende tendenz vertoont.

Gr

Dit land, waar de industrialiseering van Europa is begonnen,
heeft zich ook gedurende de laatste dertig jaar industrieel sterk
ontwikkeld. Dit blijkt onder meer uit de toename der stadsbevol-
king=):

Jaar: Aandeel der stadsbevolking in totale bevolking:

%

1901nbsp;77

1911nbsp;78,1

1921nbsp;79,3

De sterkste toename kwarh voor rekening van de kleine en
middelgroote steden. De hoogere levenseischen der industrie-
arbeiders, de verbeterde verkeersmiddelen en de toenemende
electrificatie der bedrijven verklaren dit.

Uit de beroepsstatistieken is eveneens op te maken, dat het
proces der industrialisatie in Groot-Brittannië voort gaat. In 1901
waren van alle ,,Erwerbstätigenquot; 48.3 % geëmployeerd in de in-
dustrie, in 1921 bedroeg dit percentage 51.5 %. Het aandeel van
de groep, die geëmployeerd is in landbouw-, bosch- en visscherij-
bedrijven, daalde in die periode van 9.3 tot 7.8 %. Ook in absolute
cijfers komt de toename der industrie tot uiting; het aantal arbei-
ders in mijnbouw en industrie was in 1901 rond 7,874,000, in 1921
bedroeg het rond 9,971,000; de nettowaarde der industrieele pro-
ductie steeg gedurende de jaren 1907-1924 van 675 millioen £ tot

■) Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes, 1928, p. I v.v.
Betreft alleen Engeland en Wales.

-ocr page 105-

1.6 milliard £; in 1907 was de capaciteit der machines in de In-
dustrie 8.842,000 P.K., in 1924 niet minder dan 15,594,000 P.K.;
de brutoproductie der industrie had in 1907 een waarde van 1.7
milliard £, in 1924 bedroeg zij 3.9 milliard £; vóór den oorlog
1914-1918 was ongeveer een vijfde deel van het Britsche volksver-
mogen in de industrie belegd en vond ongeveer de helft van het
volk van Groot-Brittannië een bestaan in de industrie, na den
wereldoorlog namen deze aandeelen nog iets toe. Deze weinige
cijfers zijn veelzeggend en toonen — ten overvloede wellicht —
aan, dat in Groot-Brittannië de industrie de ,, wirtschaftliche
Dominantequot; bij uitnemendheid is en nog steeds meer gaat worden.

F r a n k r ij k\').

Ook in Frankrijk is de tendenz tot sterker industrialisatie dui-
delijk waarneembaar. Vooral in de cijfers van in- en uitvoer
demonstreert zij zich; uit de beroepsstatistiek blijkt zij in mindere
mate, gelijk de volgende cijfers illustreeren:

in 1,000-taUen:

Beroepsstatistiek.

ibouu) en InJaslr
sschetijnbsp;Verh

,nbsp;_ ,nbsp;Landbouw en InJaslrie ennbsp;Oeerige

Jaarnbsp;Totaalnbsp;Vhzcheriinbsp;Verkeernbsp;Beroepen

1901

19,715

8,244

6,993

1,882

2.596

1911

20.931

8,590

7,516

2,053

2.772

1921(\')

21,720

9,023

7,846

2,314

2.537

in procenten totaal:

1901

100.0

41.8

35.5

9.5

13.2

1911

100.0

41.0

35.9

9.8

13.2

1921(0

100.0

41.5

36.1

10.7

11.7

(\') Nieuw grondgebied.

Dat de geïmmigreerde vreemde arbeiders voor 75 % een plaats
vinden in de industrieele bedrijven, wijst echter weer op toe-
nemende industrialisatie, evenals de snelle ontwikkeling
van het
verkeer als een aanwijzing daarvoor mag worden beschouwd.

\') Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes. 1928, p. 63 ü.v.

-ocr page 106-

Na den oorlog vertoonde de agrarische productie geen noe-
menswaardige stijging, terwijl die van mijnbouw, ijzer- en staal-
nijverheid, chemische industrie en de bouwbedrijven in vergelijking
met de jaren vóór den wereldoorlog aanzienlijk toenam. Dank zij
deze inte;isievere industrialisatie werd Frankrijk\'s positie op de
wereldmarkt sterker; talrijke industriën, die vroeger niet voldoende
konden afleveren voor de binnenlandsche markt, werken nu ten
deele voor export en er zijn alle gronden aanwezig, om aan te
nemen, dat Frankrijk\'s industrieele ontwikkeling het tot een ge-
duchten concurrent zal maken op de wereldmarkt van industrie-
producten^). De toenemende invoer van grondstoffen en de stij-
gende exporten van fabrikaten wijzen reeds in deze richting, ge-
lijk ook uit de volgende cijfers moge blijken:

Handel naar Warengroepen{^)

Voedmgsmiddelen

Invoer Uitvoer

1,817.6 880.7
4,308.2 981.5
2,822.2 1,095.0

Jaar:

1913
1920
1927

Invoer

4.945.7

9.126.8
6,749.7

Uitvoer

1,868.5
2,226.5
3,412.5

Grondstoffen

Fabrikaten
Invoer Uitvoer

1,658.0 4,130.9
4,670.5 6,549.5
1,176.3 6,723.0

(\') Waarde in millioenen goud-francs.

België\').

België was — vooral in den loop dezer eeuw — gedwongen
zijn industrieele ontwikkeling krachtig te bevorderen. De zeer
dichte, sterk toegenomen bevolking en de ontoereikende agrarische
productie van het land maakten de industrialisatie van België tot
een onafwijsbare noodzakelijkheid/De bij uitstek gunstige geogra-
phische ligging van hun woongebied kwam onze Zuidelijke buren
hierbij zeer te stade, evenals het uitstekend functioneerende en
uitgebreide verkeersapparaat. Gent, Brugge, Brussel en Antwerpen
werden industrieele centra van beteekenis, waar ook de ,,Schwer-
industriequot; niet ontbreekt^).

\') In dezen geest McDougall, The growing dependence of
British industry on Empire markets, 1929, p. II.

\') Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes, 1928, p. 103 v.v.
In 1900 bedroeg het aantal arbeiders, dat werkte in ijzer-
en staalnijverheid en in de hoogovens 25,295, in 1920 was dit aan-
tal 33,809 en in 1926 reeds 40,936!

-ocr page 107-

De volgende partieele beroepsstatistiek toont de (tendenz tot)
industrialisatie duidelijk aan:

Beroepsstatistiek..

Jaar: Land- en BosehbouW,

Visscherijnbsp;Industrienbsp;Handel en Verkeer

in 1,000-tallen:

697.4nbsp;1.372.3nbsp;385.3

1900

1910nbsp;783.5nbsp;1.609.9nbsp;607.9

1920nbsp;613.5nbsp;1,491.3nbsp;588.2

in procenten v. h. totaal aantal arbeiders:

1900nbsp;21.9nbsp;43.0nbsp;12.1

1910nbsp;22.4nbsp;46.1nbsp;17.4

1920nbsp;19.1nbsp;46.5nbsp;18.4

Een aanzienlijk deel van het Belgische volk is in de steden
woonachtig, wat mede teekenend is voor het industrieel karakter
van het land.

Inwoners:

Steden Vannbsp;2-25.000 25-100.000 meer dan 100.000

Percentage totale bevolking 51.3nbsp;14.8nbsp;12

In 1913 vormden de fabrikaten met een waarde van 1.436.4
millioen goud frcs. 39.5 % van België\'s totale uitvoerwaarde, m
1927 was dit aandeel gestegen tot 2.206.4 millioen goud frcs. en
57.7 % der totale uitvoerwaarde\'). De met landbouwgewassen
beplante oppervlakte nam in den loop dezer eeuw niet noemens-
waardig toe. De industrie wordt dus ook in België meer en meer
de ..wirtschaftliche Dominantequot;.

\') Voor 1927 betrekken deze cijfers zich op België en Luxem-
burg samen.

-ocr page 108-

Nederland\').

De bevolkingstoename van ons land is. gedurende de laatste
eeuw zeer groot geweest. De stadsbevolking nam relatief veel
sterker toe dan de bevolking van het platte land; uit deze concen-
tratie in de steden mag men reeds besluiten, dat een tendenz tot
industrialisatie bestaat in het land.

Bevolking Van Nederland.

Jaar: Totaal Dichtheid km\\ Bevolking in steden gt; 20,000 inw,
aantalnbsp;aantalnbsp;in % totaal

1829nbsp;2,613,487nbsp;80.2nbsp;799,444nbsp;—

1889nbsp;4,511,415nbsp;138.6nbsp;1,674,474nbsp;37.1

1909nbsp;5,858,175nbsp;179.7nbsp;2,562,023nbsp;43.7

1920nbsp;6,865,314nbsp;210.6nbsp;3,133,084nbsp;45.6

1928nbsp;7,730,577nbsp;237.0nbsp;3,644,280nbsp;(1926) 46.4

Deze snelle bevolkingstoename ging niet gepaard met een
evenredige ontwikkeling van den landbouw. In 1903 bedroeg de
totaal beschikbare oppervlakte bouwland in Nederland 859,325
ha, dat is 26.39 % der oppervlakte van ons land. In 1926 waren
deze cijfers respectievelijk geworden 891,761 ha en 27.29 %.
Het voor bouwland bestemde areaal nam derhalve toe met slechts
ruim l %! Wel werd de opbrengst per ha door betere techniek
en methoden vergroot, maar de agrarische productie hield nau-
welijks gelijken tred met de toename der bevolking.

Ook uit de beroepsstatistieken blijkt de tendenz tot indus-
trialisatie in ons land, gelijk de volgende cijfers duidelijk makenr

y

Beroepsstatistiek van Nederland.

Aantalnbsp;Landbouw en Handel Ooerlge

Jaarnbsp;zielen werkzamen Industrie Visscherij en Verkeer Beroepen

in l.OOO-tallennbsp;i„ 1,000-lallen

1899 5,104,1 1,923.6 650.6 592.8 322.3 358.0
1909 5,858.2 2,261.6 796.8 641.9 416.6 406.3
1920 6,865.1 2,722.4 1,028.2 642.1 533.3 518.8

Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes, 1928, p. 133 V.V.; ook:
van Vuuren, Onze volksk\'^acht en de landbouw, in het bijzonder
ten aanzien van Zuid-Beveland,
in: De ZeeuWsche Polder, van
15 Augustus 1930.

-ocr page 109-

in procenten van

totale bevolking:nbsp;ciantal werkzamen:

1899 100.0 37.7nbsp;33.8 30.8 16.8 18.6

1909 100.0 38.7nbsp;35.2 28.4 18.4 18.0

1920 100.0 39.3nbsp;37.8 23.6 19.6 19.0

Duidelijker dan ergens elders in Nederland demonstreert de
toenemende industrialisatie zich in de phenomenale ontwikkeling
van het mijn- en industriegebied in Zuid-Limburg. Als belangrijke
industriecentra in ons land kunnen worden genoemd:

ƒ O. Zuid-Limburg; met mijnbouw- en nevenindustriën als
briketten-, teer- en andere nijverheid. Ook de aardewerk-, glas-»
cement- en papierindustriën bloeiden in dit gebied op.

2o. Noord-Brabant; de reeds bestaande industriecentra in
deze provincie namen de laatste dertig jaar een hooge vlucht, zoo
Eindhoven, \'s Hertogenbosch, Tilburg, Breda. Bergen op Zoom,
de Ungstraat en het Noord-Westelijk deel der provincie met
beetwortelsuiker-, kunstzijde- en andere industriën.

3o. De Zaanstreek; houtzagerij, scheepsbouw, levensmidde-
lenindustrie, verwerking van koloniale producten.

4o. Twente; voornamelijk met textiel- en machinenijverheid
en een opkomende mijnbouw (deze ontwikkelt zich ook in
Oost-
Gelderland) .

5o. Langs de rivierarmen; in het Westen des lands treft men
langs de rivierarmen metaalnijverheid en scheepsbouw aan; aan
het Noordzeekanaal nabij Velsen een hoogovenbedrijf.

6o. De groote steden; Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en
andere steden van beteekenis zijn nagenoeg alle industrieele centra.

De samenstelling van den buitenlandschen handel is afwijkend
van die van andere industrieele landen. Het land voert veel levens-
middelen uit en heeft een bijzonder grooten invoer van grondstof-
fen. Tot voor kort was de uitvoer van levensmiddelen zelfs grooter
dan die van industriegoederen; nog in 1927 bedroeg de waarde der
uitgevoerde fabrikaten 694 millioen en die van
levensmiddelen

89

-ocr page 110-

791 millioen gulden. In 1928 was dit echter anders geworden en
waren de respectieve bedragen 900 millioen en rond 750 millioen
gulden\').

Z w e d e n^).

In het midden der 19e eeuw was Zweden nog geheel
landbouwstaat, met een weinig ontwikkelden buitenlandschen
handel en nagenoeg geen industrie. Zweden kan voor een groot
deel in eigen behoeften voorzien en dientengevolge is ook heden
ten dage de buitenlandsche handel nog niet groot. Koloniale
waren, plantaardige oliën, bepaalde levensmiddelen en vele
grondstoffen moeten echter in toenemende mate worden ingevoerd.
Want ook in Zweden vertoont zich een tendenz tot industrialisatie;
lt;Je industrie — in het begin van deze eeuw reeds van beteekenis —
treedt sedert dien steeds meer op den voorgrond van het econo-
misch leven. Dit blijkt bij een beschouwing der beroepsstatistiek:

Beroepsstatistielz.

Jaar: Totaal aantal Land- en Mijnbouwnbsp;Handel en

Werkzamen Boschbouw Industrienbsp;Verkeer
in 1,000-tallen:

1900 2,067.1 983.0 413.0nbsp;148.4

1910 2,402.8 1.015.8 564.6nbsp;231.9

1920 2,946.1 1.058.4 808.2nbsp;371.3

in procenten:

% % % %

,1900nbsp;100nbsp;47.5nbsp;20.0nbsp;7.2

1910nbsp;100nbsp;42.3nbsp;23.5nbsp;9.7

1920nbsp;100nbsp;35^nbsp;27.5nbsp;12.6

De sterke relatieve daling van het aantal in land- en bosch-
bouw geëmployeerden, de toename der in mijnbouw, industrie,
handel en verkeer te werk gestelden zijn veelzeggend. De concen-
tratie der bevolking in de steden neemt voortdurend toe, gelijk
onderstaande cijfers aantoonen:

\') Vgl. voor den huidigen stand der industrieele ontwikkeling
van ons land
La Hollande industrielle, publ. par. Division du
Commerce et de l\'Industrie du Ministère du Travail, du Commerce
et de l\'Industrie. La Haye, 1929.

Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes, 1928, p. 381 v.o.

-ocr page 111-

Bevolking:

Stadsbevolking in procenten totaal

%

21.49
24.76
29.52
31.46

Ook wat betreft het gebruik van mechanischen arbeid valt
een aanzienlijke vermeerdering te constateeren: in 1900 was de
capaciteit der motoren 432.000 P.K.. in 1926 bedroeg zy
2 019 000 PK De waarde der industrie-producten nam tevens
voortdurend toe: gedurende het tijdvak 1900-1912 met 70 %. van
1913 tot 1926 met 100 %. Houdt men rekening met de prijsstijging
in de betreffende tijdperken, dan worden die percentages 45 en 23.

Een en ander moge aangetoond hebben, dat het proces der
industrialisatie in Zweden in vollen gang is.

Denemarke n.\')

Het bedrijfsleven van dit land is nog voornamelijk agrarisch
gericht, toch was reeds vóór den wereldoorlog sprake van indus-
trieele werkzaamheid en sedert dien is deze in omvang toege-
nomen. Enkele gegevens mogen dit illustreeren. Van het totaal
aantal werkzamen waren in 1901 22.8 % werkzaam in de industrie,
in 1924 bedroeg dit percentage 24.1. Het aandeel van m den land-
bouw geëmployeerden daalde van 42.3 in 1901 tot 31.1 m 1921.
Ook werd meer en meer gebruik gemaakt van mechanischen
arbeid, de capaciteit der machines bedroeg in 1897 48.000 P.K..
in quot;1914 230.000 P.K. en in 1927 (inclusief Noord-Sleeswijk)
437.000 P.K. Het in de industrie belegde kapitaal steeg van 143
millioen kronen in 1902 tot 236 millioen in 1912 en 771 millioen
in 1927.

Noorwegen. )

De mogelijk geworden benutting van de „witte steenkool\'\' en
de verbreking van den economischen band met Zweden (löV/
werd het „Zwlschenreichgesetzquot; opgeheven, dat Zweden voor

\') Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes. 1928. p. 407 v.v.

•) Vgl. ibidem, p. 361 v.v.

Jaar:

Totaal

Land

Stad

in ],000-tallen:

1900

5,136

4,032

1,104

1910

5,522

4,155

1,367

1920

5.904

4,161

1,743

1927

6,088

4,173

1,915

-ocr page 112-

zijn industrie fiscale voordeelen toekende) hadden een sterken
industrieelen opbloei in Noorwegen ten gevolge. Hout-, papier-
stof-, stikstof-, electrometallurgische-, conserven- en chemische
industrieën namen sedert het midden der vorige eeuw, maar vooral
na 1900 een hooge vlucht.

Van concentratie der bevolking in de steden is echter weinig
te bemerken.0 In 1900 woonden 28 en in 1925 28.8 % der totale
bevolking van Noorwegen in de steden. Gedurende de jaren 1910
tot 1920 verminderde het aandeel, dat in land- en boschbouw ge-
employeerden hadden in het totaal aantal werkzamen, van 28.6
tot 26.9 %; de industrie en de mijnbouw hadden in 1910 21.9 %
en in 1920 24.7 % van alle werkzamen in dienst. Het aandeelen-
kapitaal der industrieele ondernemingen steeg van 391 kronen in
1914 tot 1406 millioen kronen in 1925.

Zwitserlan d.\')

De tendenz tot industrialisatie van het land komt duidelijk
tot uiting in de beroepsstatistieken, die een toename van het aan-
tal in industrie, handel en verkeer geëmployeerden vertoonen en
een vrij sterken achteruitgang van landbouw en ,,Urproduktionquot;.quot;)

Beroepsstatistiek,
aantallen

Totaal aantal

Landbouw

Overige

Jaar

werkzamen

Vrprodukt.

Industrie

Handel

Verkeer

Beroepen

1870

1,309,402

552,646

498,654

69,831

17,464

170,807

1900

1,555,247

487,124

694,062

140,558

61,391

172,112

1910

1,783,195

483,194

809,114

194,105

84,734

212,048

1920

1,871,725

492,306

829,627

217,152

96,157

245,483

in

procenten.

1870

100.0

42.21

38.08

5.33

1.33

13.05

1900

100.0

31.32

44.63

9.04

3.95

11.06

1910

lOO.O

27.10

45.37

10.89

4.75

11.88

1920

100.0

26.30

43.84

11.60

5.13

13.13

De electrificatie van de industrie maakt in enkele gevallen
concentratie der arbeidersbevolking in de steden niet meer nood-
zakelijk.

■) Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes, 1928, p. 151 v.ü.

,,Urproduktionquot; is oerproduktie, productie van ruwe stof-
fen door landbouw, mijnbouw e.d..

-ocr page 113-

Textiel- en metaalnijverheid nemen een belangrijke plaats m
onder de Zwltsersche Industrien, gelijk de volgende cijfers, die
tevens een beeld van den omvang der geheele Industrie geven.

doen zien:

Aantal arbeiders in industrie.

Andere industriën

81.091
123.923
142.116

De uitvoer van Industrieproducten steeg van 681.4 mlllloen
francs in
1900 tot 1.689 mlllloen francs in 1927.

De industrialisatie van Zwitserland, die voor een groot deel
wordt mogelijk gemaakt door de welhaast onuitputtelijke water-
kracht van het land. is dus blijkens deze cijfers een duidelijk aan-
wijsbaar gebeuren.

Italië.\')

Italië is uit hoofde van zijn natuurlijke gesteldheid meer pe-
schikt voor landbouw dan voor industrie. Nog steeds is de land-
bouw in Italië dan ook de ..wirtschaftliche Dominante . hoewel
sedert het begin dezer eeuw weinig ontwikkeling in dezeri bedrijts-
tak valt te constateeren. In 1921 vond nog 55.7 % der bevolking
een bestaan door het verrichten van werkzaamheden m dienst van
den landbouw en 29.1 % m dienst der industrie. De
laatste jaren
doet de Italiaansche regeering weder pogingen om den landbouw
te stimuleeren. waarmede zij klaarblijkelijk succes heeft.

Jaar:

Totaal

Textiel

Metaal

1901

242,534

90.916

70,527

1911

328.841

100.175

104,743

1927

366.350

89.718

134,516

Ondanks het feit. dat Italië voor toevoer van grondstoffen
nagenoeg geheel is aangewezen op het buitenland, namen toch
diverse takken van nijverheid een vrij groote vlucht en mag met
recht van een toenemende industrialisatie worden gesproken.

\') Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes. 1928, p. 173 ^
Donaldson Rawlins and Carpenter. Economic conditions m Italy,
dated April 1930. London. 1930.

-ocr page 114-

IVIijnbouw, ijzer- en staalnijverheid, automobiel-, textiel-, electro-
technische- en chemische industriën namen sedert het begin dezer
eeuw^ zeer in beteekenis toe. De volgende cijfers illustreeren deze
ontplooiing (gemiddelde der jaren 1910-1914 is gelijk 100) wat be-
treft de metaalproductie:

1900 1927

Productie van gietijzer......... 12.7 132.3^

Invoer van gietijzer........... — 53.1\'

Productie van staal .......... 32.3 177

Invoer van staal............ 51.5 78.3

Het verbruik van steenkool nam na den oorlog in sterke mate
toe, terwijl vele andere energiebronnen eveneens werden geëxploi-
teerd. De opbloei der textielindustrie na den oorlog moge blijken
uit de toename van den invoer van ruwe katoen (met 7.6 %) en
van wol (met 94 %); de invoer van wollen weefsels kromp in tot
69.9 % van den vooroorlogschen invoer; de uitvoer van katoenen
stoffen en -garens, zoomede van kunstzijde nam eveneens in aan-
zienlijke mate toe. De automobielindustrie, die voor 70 % voor
export werkt, voerde in 1927 ongeveer tien maal zooveel wagens
uit als vóór den oorlog. De rubberindustrie van Italië neemt sterk in
omvang toe en gelijken tred daarmede houden de rubberinvoeren
uit Z.-O.-Azië (v.n. uit British Malaya). Ook de andere takken
van nijverheid vertoonen symptomen van vergrooting en toe-
nemende belangrijkheid. Gedurende het tijdvak 1900-1927 steeg de
uitvoer van industrie-producten met 75 %.

Uit het voorgaande moge gebleken zijn, dat ook voor Italië
de industrie van meerdere beteekenis wordt als welvaartsfactor
en dat het bijgevolg in toenemende mate afhankelijk wordt van
de grondstofleveranties, die — het zij hier herhaald — voor een
groot deel uit tropen en subtropen afkomstig zijn.

DE BETEEKENIS VAN Z-O -AZIË VOOR DE WERELD-
HUISHOUDING. SPECIAAL VOOR DE LANDEN IN DE
GEMATIGDE LUCHTSTREEK, EN DE COMMERCIEELE
BETREKKINGEN TUSSCHEN DEZE LANDEN EN
Z.-O..AZIÈ.

Het naast elkaar bestaan van de op gematigde breedte ge-
legen industrie- en in de tropen gelegen landbouwgebieden, zoo-

-ocr page 115-

mede de In hunne verhouding besloten liggende wederzijdsche
afhankelijkheid, zijn op den voorgrond tredende kenmerken van
de hedendaagsche wereldstructuur. De voortgaande Industrialisatie
van de gematigde zone en de stijgende behoeften der tropische
autochthonen maken een loonende uitwisseling van producten
tusschen belde gordels der aarde mogelijk en in toenemende mate
noodzakelijk.

In de voorgaande bladzijden werd aangegeven, hoe allerwegen
in de gematigde luchtstreek de tendenz tot industrialisatie aan
den dag treedt; thans zal worden nagegaan, welke producten Zuid-
Oost-Azië voor de wereldmarkt levert en welke de commercleele
relaties zijn tusschen deze tropische gebieden en de industrielanden
op hooger breedte. Daaruit zal duidelijk blijken, hoe enorm groot
de wederzijdsche afhankelijkheid is. Reeds in de inleiding van dit
hoofdstuk werd er op gewezen, dat ook in andere opzichten de ge-
matigde zone — en dan speciaal de respectieve moederlanden —
een gunstlgen invloed uitoefenen op de toestanden en den gang
van zaken in de onder hun leiding geplaatste koloniën. Met
nadruk zij hier dan ook betoogd, dat de handelsomzetten van ieder
moederland afzonderlijk niet gebruikt mogen worden als een maat-
staf voor de belangen, die moederland en koloniën bij elkaar heb-
ben. Wie dit wel zou doen, zou een onjuiste — althans een onvol-
ledige — index gebruiken. De cultureele en ideëele voordeelen
— moeilijk in cijfers waardeerbaar —, die beide partijen, maar
vooral de tropenbewoners, genieten van het contact zijn van on-
schatbaar belang. Reeds werden enkele dier voordeelen opge-
somd (zie p. 61
V.V.). Wel mag men die handelsomzetten gebruiken
als maatstaf voor de verhouding der belde gordels als geheel be-
schouwd, daarom zal in de volgende pagina\'s hoofdzakelijk het
feitenmateriaal worden verstrekt betreffende de voortbrenging en
den handel\'), waaruit dan duidelijk de beteekenis van Zuid-Oost-
Azlë als productiegebied en de wederzijdsche afhankelijkheid van
tropen en gematigde luchtstreek zullen blijken.

\') Nadrukkelijk zij er hier op gewezen, dat de belangrijke
positie van Singapore, Hongkong en andere doorvoerhavens in d^
Zuid
-Oost-Aziatischen handel het zeer moeilijk maakt, met betrek-
king tot de in- en uitvoeren van het onderhavige gebied volkomen
betrouwbare gegevens te verkrijgen.

-ocr page 116-

NEDERLANDSCH-INDIË

Nederlandsch-Indië is een zeer belangrijk deel van het rijk.
Meer dan eenig ander Aziatisch gebied wordt dit eilandenrijk van
toenemende beteekenis voor de wereldhuishouding, vooral voor
de Europeesche industriestaten, terwijl de laatste twintig jaar ook
de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Japan groote belan-
gen bij den gang van zaken in Insulinde hebben verkregen. Indië
dankt zijn enorme ontwikkeling aan de groeiende behoefte van
deze industriecentra aan tropische grondstoffen en voedingsmid-
delen, zoomede aan de met moderne wetenschappelijke methoden
cn technische hulpmiddelen onder Westersche leiding geinten-
siveerde exploitatie der natuurlijke rijkdommen.*)

De productie voor de wereldmarkt is voornamelijk agrarisch
van aard, al zijn ook enkele delfstoffen van beteekenis geworden.
Te noemen zijn petroleum en tin, die èn voor Indië èn
voor de rest der wereld gestadig in belangrijkheid toenemen. Het
is moeilijk voor Indië de juiste productie-cijfers samen te stellen,
daar een groot deel der producten dient voor onmiddellijk gebruik
of opgaat in den interlocalen handel en daarmede dus ontsnapt
aan de statistiek. De handelsgegevens, zoomede de opgaven van
enkele Inlandsche bedrijven en van de meeste Westersche onder-
nemingen, geven echter een tamelijk juist — en voor het in dit
hoofdstuk gestelde doel voldoende ^ beeld van de beteekenis van
Nederlandsch-Indië voor de wereldhuishouding.

Deze beteekenis ziet men ook zonder gedétailleerde gegevens
dadelijk in, als men bedenkt, dat negen tiende deel van de
wereld-kina-productie, drie vierde deel van de wereld-kapok-
productie, drie vijfde deel der wereld-peper-productie, ruim een
derde deel der wereld-rubber-prbductie, ruim een vijfde deel der
wereld-klapper-productie, een vijfde deel der wereld-agavevezel-
productie, een zesde deel der wereld-thee-productie en een tiende
deel der wereld-suiker-productie uit Insulinde afkomstig zijn. De
volgende tabel vat kort samen, welke in hoofdzaken de beteekenis
is van Nederlandsch-Indië voor de wereldmarkt van diverse
tropische plantaardige producten:

Vgl. Die Wirtschaft des Auslandes. 1928, p. 751.

-ocr page 117-

Beteekenis van Nederlandsch-Indië voor de tüereldmarkt
van tropische landbouwproducten^^).

Product:nbsp;in procenten wereld-uitvoer:

Rubber
Suiker
Koffie
Thee
Kina(=)

Klapperproducten (\')
Oliepalmproducten
Agave ....

Cacao .....

Cocablad . . .
Kapok ....
Peper ....

(\') De Landbouwexporlgewassen üan Nederlandsch-Indië in 1929. p. 7.
Productie.

(3) Versche klappers, geraspte klapper (dessicated coconut), copra en olie,
«lies in copra omgerekend.

De cijfers van tabel VI geven een globaal beeld van den
toenemenden omvang der agrarische productie van Neder-
landsch-Indië, zoowel wat betreft den ondernemingslandbouw als
de bevolkingscultures. In 1929 was de totale waarde der uitge-
voerde landbouwproducten zeven maal zoo groot als in 1894, de
uitvoerwaarde van de ondernemings-producten bereikte in dat
jaar het vijfvoud en de uitvoerwaarde der Inheemsche producten
het drie en twintigvoud der respectieve waarden in 1894.\')

\') 1929 was een slecht jaar. Voor 1928 geldt respectievelijk
een achtvoud, zesvoud en vijf en twintigvoud der uitvoerwaarde

in 1894.

1927

1928

38

35

10

11

6

8

16

17

91

93

23

30

3

4

19

19

0.2

0.2

58

?

76

79

53

70

-ocr page 118-

TABEL VI\').

Uitvoer van Ondernemings- en Inlandsche plantaardige Landbouw-
producten in millioenen guldens.

Jaar:

Ondernemings

Inheemsche

Totah

J

a V a:

1894

116

7

123

1898

115

5

120

1902

123

13

136

1906

148

16

164

1910

187

34

221

1913

231

43

274

1917

339

31

370

1921

516

65

581

1922

400

46

446

1924

675

77

752

1925

625

101

726

1926

541

76

617

1927

604

81

685

1928

583

135

718

1929

484

104

588

Buiten-B

e z i 11 i n g e n:

1894

21

10

31

1898

22.5

10.5

33

1902

23

24

47

1906

21

27

48

1910

18

42

60

1913

70

55

125

1917

89

54

143

1921

133

101

234

1922

121

117

238

1924

205

222

427

\') Ontleend aan: De Landbouwexportgewassen van Neder-
landsch Indië in 1929 (Beplante uitgestrektheden, producties en
uitvoeren). Weltevreden 1930, p. 3.

-ocr page 119-

TABEL VI.

1925

300

429

729

1926

276

324

600

1927

284

323

607

1928

225

294

519

1929

204

291

495

-

Nederl

a n d s c h-I n d i ë:

1894

137

17

154

1898

138

16.5

154.5

1902

146

37

183

1906

169

43

212

1910

205

77

282

1913

301

98

399

1917

428

85

513

1921

649

. 166

815

1922

521

163

684

1924

880

299

1,179

1925

925

530

1,455

1926

817

400

1,217

1927

888

404

1,292

1928

808

429

1,237

1929

688

395

1,083

Indië\'s beteekenis als productiegebied van tropische land-
bouwgewassen moge ook blijken uit den omvang der voor den
Europeeschen landbouw beschikbare en door dezen benutte ge-
bieden.

Opperclakte der üoor den Europeeschen landbouw
beschikbare territoren.(\')

ha

UUgegeVen

Waarvan niet
Jaar: Totaal in exploitatie

11)25 2,753,\'27G 888,099

1926nbsp;3,002,483 1,088,417

1927nbsp;II3,283 1,048,935

1928nbsp;3.257,373 1,145.595

1929nbsp;3,123,536 976,196

Op ondernemingen

On-nbsp;Totaal nog

Beplant beplantnbsp;nietbeplant

657.725 1,207,452nbsp;2,095,551

688,075 1.225.991nbsp;2,314,408

747,336 1,317,012nbsp;2,365,947

813,069 1,298,709nbsp;2.444.304

844,876 1,30-2,464nbsp;2 278,660

Totaal

1.86.5,177
1,914,066
2,064,348
2,111,778
2,147.340

(\') Ontleend aan: De Landbouwexportgewassen üan Nederlandsch-Indië in

1929, p. 13.

-ocr page 120-

Per ultimo 1929 waren dus 3,123,536 ha gereserveerd voor de
plantagecultuur, de ondernemingen besloegen 2,147,340 ha, doch
slechts 844,876 ha waren hiervan beplant. Groote toekomstige
mogelijkheden bestaan dus nog voor den Europeeschen landbouw
in Nederlandsch-Indië.

Suiker:

Java mag terecht een suikerland genoemd worden. Het be-
hoort met Cuba en Hawaïi tot de grootste producenten van
rietsuiker. Het aandeel van Java in de wereldsuikerproductie blijkt
uit de volgende tabel:

Productie üan Jaüasuiker{^).

Percentage dat de Jaoaoogst uitmaakt van

wereld-

totale wereld-

Jaar:

.Jaoaproductie

rietsuikerproductie

suikerproductie

1,000 kg

quot;/o

%

mAjQs

1,039,178

14.3

8.5

1909/10

1,280,300

15.2

8.5

1913/14

1,404,942

14.1

7.5

1919/20

1,525,300

12.6

9.9

1924/25

2,299,875

14.6

9.6

1925/26

1,972,771

12.1

8.0

1926/27

2,393,674

15.1

10.1

1927/28

2,937,376

17.7

11.4

1928/29

2,901,140

16.0

10.5

1929/30

2,914.537

16.3

10.7

(\') De Landbouwexportgewassen Van Nederlandsch-Indiè in 1929, p. 61.

Tien procent der totale wereldsuikerproductie en vijftien
procent der wereldrietsuikerproductie komen dus voor rekening
van Java. De suikerproductie van de andere eilanden is practisch
te verwaarloozen.

De voor den verbouw van ondernemingsriet gebruikte gebie-
den besloegen een aanzienlijke oppervlakte, gelijk de volgende
tabel illustreert:

-ocr page 121-

Aantal suiherjahriekennbsp;en beplant areaaZ(\').

Jaarnbsp;Aantal fabriekennbsp;Eigen aanplant (in ha)

1925nbsp;179nbsp;172,544

1926nbsp;178nbsp;174,001

1927nbsp;176nbsp;179,120

1928nbsp;178nbsp;189,471

1929nbsp;179nbsp;191,366

(\') De Landboawexportgeulassen van Nederlandsch-Indië in 1929. p. 58.

De suikerproductie van Java wordt nagenoeg geheel uitge-
voerd. Het aandeel, dat de suiker heeft in den totalen uitvoer van
Nederlandsch-Indië blijkt uit de volgende cijfers:

Suiker-uitvoeren (\')
in procenten der waarde van den totalen uitvoer.

1924 1925 1926 1927 1928

%nbsp;7onbsp;7onbsp;7onbsp;7o

32.01 20.58 17.01 22.29 23.65

(\') Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-Indië gedurende hei
jaar 1928, deel III, staat II.
Alle soorten suiker, exclusief residu.

De percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

Onder de landen van bestemming nemen de industriestaten
der gematigde zone een zeer belangrijke plaats in, gelijk uit de
volgende cijfers moge blijken:

Landen van bestemming der }avasuiker{^).

Jaar 1913 1927 1928 1929

in 1,000 kg

Totaal uitgevoerde hoe-
veelheid
.... 1,468,359 2,280,746 2,997,553 2,917,418

Waarvan naar:

Nederland. ...nbsp;139nbsp;32,609nbsp;11.545nbsp;7,725

Groot-Britannië . .nbsp;362nbsp;160,507nbsp;74,419 46,987

Duitschland ...nbsp;—nbsp;25,607nbsp;14,101nbsp;866

(\') Statistisch Jaaroverzicht Van Nederlandsch-Indië, 1929. p. 318.

Hoofdsuiker, zaksuiker, melassesuiker en melasse samengenomen.

-ocr page 122-

Frankrijk ....

42.474

77.487

82,897

Italië.....

305

1,829

6.297

Denemarken . . .

10

_

Overig Europa . .

41

18.260

20.205

33,550

Ver. Staten van N.

Am. en Canada .

5.989

203

27,381

12,662

Egypte.....

53,692

206,582

242,103

Britsch-Indië . . .

709,053

918,186

1,158,983

1,065,202

Siam.....

11,495

44.801

51,124

47,119

China.....

63,505

176,431

328,529

315,414

Japan .....

286.595

416,401

243,075

218,510

Australië . . . .)

32,906

522

1,025

1,300

Nw Zeeland . . .j

19,447

54,427

20,856

Hongkong....

262,380

207,503

289.897

279,514

Singapore ....

94,609

83,334

88,122

84,459

Elders.....

1,274

79.464

347.811

451,963

Rekent men de uitvoeren naar Elders, Egypte, Hongkong en
Singapore half en die naar Japan geheel voor rekening der ge-
matigde zone, de export naar China geheel voor de tropen en
sub-tropen bestemd, dan komt men tot het volgende aandeel der
suikeruitvoer voor de gematigde luchtstreek:

Totaal..... 1,468,359

Gematigde zone . 505,173
1927 1928
1,000 kg
2.280,746 2,997.553
928,336 991,719

Bestemming der Javasuilzer.
1913

1929

2.917.418
960,668

Ongeveer een derde deel der Javasuiker vindt dus zijn weg
naary de landen in de gematigde zone. Er is dus wel degelijk
commercieele afhankelijkheid wat betreft den suikerexport van
Java.

Niet alleen het moederland, ook de andere landen der ge-
matigde zone zijn geinteresseerd bij den gang der suikerproductie
op Java, terwijl de aanzienlijke hoeveelheden, die geëxporteerd
worden naar de Aziatische landen, impliceeren. dat ook de
Aziaten belang hebben bij het op peil blijven der voortbrenging.

Het mag dienstig worden geacht, om de meening van een tot

-ocr page 123-

oordeelen bevoegd buitenlander, oud-gouverneur-generaal Angoul-
vant,
weer te geven omtrent de voordeelen, die de suiker-cultuur
aan de bevolking van Nederlandsch-Indië brengt. Van den oogst
1922 en 1923 betaalde de suikerindustrie aan de Inheemsche be-
volking respectievelijk 12P/i en III/2 millioen gulden. Het aan-
deel, dat de autochthone bevolking verkreeg van den totalen
oogst gedurende het tijdvak 1917-1923 blijkt uit de volgende
cijfers:

1917 1918 1919 1920 1921 1922 1923

% % 7o 7o 7o % 7o
43.75 36.66 39.50 28.00 39.00 36.00 37.00

Hierbij moet men nog optellen de in de bibit-ondernemingen
betaalde loonbedragen en de sommen, die door opkoop van be-
volkingsriet in de zakken der autochthonen vloeiden. Ook voor
het Europeesche element is de suikercultuur van beteekenis. Ge-
durende de jaren 1920, 1921 en 1922 werden aan salarissen en
tantièmes betaald aan het Europeesche personeel respectievelijk
98, 43J4 en 3IJ/2 millioen gulden. Daarenboven zijn er vele kantoor-
employés, die direct of indirect betrokken zijn bij de suikercultuur
en -handel en hieraan mede hun bestaan danken. In 1920 waren
er van de 41,000 mannelijke Europeanen, die op Java woonden.
5,000, i. e. 12 %. te werk gesteld in de suikercultuur! Het aantal
Inlanders, dat geregeld van de suiker leeft, bedraagt ongeveer
140,000, terwijl er nog velen zijn, die door verhuur van terreinen,
als hulpwerkkrachten of anderszins (een deel van) hun inkomen
aan de suiker danken.\')

Ook indirect, door quot;welfare workquot; en ziekenzorg, mag de
suikercultuur een zegen voor Java genoemd worden. Toen onge-
veer een jaar geleden de Handelsvereeniging ,,Amsterdam\' een
nieuwe suikerfabriek in het Blitarsche opende, sprak de Resident
van Blitar dan ook zijn groote waardeering uit voor alles, wat een
suikerfabriek pleegt te doen in haar areaal ten bate der Inheem-
sche bevolking^^ ..De suikerindustrie brengt voor de Inlandsche
bevolking\'groote. welvaart met zich mede. ...In het rayon eener
suikerfabriekquot;worden velerlei sociale voorzieningen getroffen, wel-
iswaar uit bedrijfsbelang, doch daarom van groote economische

\') Angoulüant, Les Indes néerlandaises, leur rôle dans
l\'économie internationale, 1926. Tome II, p. 445.

-ocr page 124-

•waarde. Verbetering van het wegenstelsel, bruggen, politie,
irrigatie, enz., de suikerindustrie grijpt door al deze verbeteringen
diep in het economisch leven van den Inlander. Als werkgeefster
is de s. f. eene zeer belangrijke factor in het leven der bevolking:
vele streken zijn op economisch gebied zeer vooruitgegaan en om
die reden is de oprichting der s.f. ,,Koenirquot; in dit regentschap
zeer toe te juichenquot;.\')

Een en ander moge volstaan om den indruk te vestigen, dat
de suikerindustrie èn voor Java èn voor de wereldhuishouding van
veel belang is.

Rubber:

De rubbercultuur heeft eerst in den loop dezer eeuw een groote
vlucht kunnen nemen. Nog omstreeks het jaar 1900 was er van
plantagerubber nauwelijks sprake en kort vóór den oorlog van
1914-1918 bedroeg de opbrengst der plantagerubber nog geen 50 %
der wereldproductie. Sedert dien is de cultuur met reuzenschreden
vooruitgegaan en heeft tevens een groote verplaatsing ondergaan
— van Zuid- en
Midden-Amerika via West-Afrika naar Zuid-Oost-
Azië —, gelijk onderstaande cijfers illustreeren:^)

1913 1920 1925 1928

Soort:

in

procenten wereldproductie

Plantagerubber.....

44.7

89.6

92.5

95.7

Wilde of Para-rubber. . .

55.3

10.4

7.5

4.3

Productiegebied:

1912

1913

1920

1925

1928

Zuid- en Midden-Amerika .

53.0

39.5

9.5

5.84

3.9

Tropisch Afrika ....

20.0

15.8

1.8

1.16

0.6

Insulinde en Moesson-Azië

25.0

44.7

88.7

93.00

95.5

De toenemende vraag naar rubber, die nog hoofdzakelijk ge-
bruikt wordt bij de fabricage van banden, was het gevolg van
het snel groeiende automobielverkeer. De Vereenigde Staten, met

\') Soerabaiasch Handelsblad, 15 Mei 1930. Vergelijk ook voor
de sociale beteekenis van de Java-suikerindustrie het belangrijke
werk:
Tichelaar. De Java-suikerindustrie en hare beteekenis voor
land en volk-

= ) Andree\'s Geographie des Welthandels, Band III, 1930,
p. 146 en 148.

-ocr page 125-

hun enorme auto-industrie, zijn dan ook de grootste rubber-
afnemers.

Blijkens bovenstaande tabel nam de rubbercultuur in Insuhnde
snel in omvang toe en ook de laatste 10 jaar zijn nog aanzienlijke
vermeerderingen te constateeren. Het is voornamelijk de Hevea,
die in ons Indië wordt verbouwd. Van den omvang der rubber-
kebons geven de volgende cijfers een beeld:

Totale en beplante uitgestrektheden Rubber-ondernemingen.{\')

Totale

Beplante uitgestrektheid

uitgestrektheid

totaal

met heüea

Onbeplant

Jaar

ha

ha

10

ha

0/
/o

ha

1925

1,526,107

504,807

33.1

414,948

212

1,021,300

1926

1,592,898

545,012

34.2

445,887

28.0

1,047,886

1927

1,565,021

587,746

37.6

485,473

31.0

977,275

1928

1,645,655

633,253

38.5

525,646

31.9

1,012,402

1929

1,677,160

658,772

39.3

547,556

32.6

1,018,388

(\') Ontleend aan: De Landbouwexporlgewassen üan Nederlandsch-Indiè in
p. 71.
Het areaal, ingenomen door den bevolking«rubberaanplant, is niet bekend.

De omvang der productie is eveneens stijgende, gelijk onder-
staande tabel leert:

Productie üan Heüearubber(\').
In tonnen.

Ondernemingsrubber

Inlandsche rubber

Totaal

Jaar

Java

B.G.

Tolaal

excl. vochten mil

generaal

1920

27,252gt;

41,798

69,056

10,000\'

79,056

1921

24,514

37A73

61,987

6,000

67,987

1922

28,902

43,321

72,163

17,000

89,163

1923

34,154

47,540

81.694

36,000

117,694

1924

37,773

52,518

90,291

56.346

146,637

1925

44,493

61,990

106,483

85,245

191,728

1926

51,897

71,381

123,278

78,642

201,920

1927

55,076

75,819

130,895

100,491

231,386

1928

59,102

81,826

140,928

91,353

232,281

1929

66,512

87,642

154,154

108,584

262,738

(\')

De Landbouwexporlgewassen

van Nederlandsch-Indië in 1929. p.

78.

-ocr page 126-

Bovendien dient nog vermeld te v/orden de uitvoer van
latex, die pas van de laatste jaren dateert. Sumatra\'s Oostkust is
de voornaamste producent, de volgende cijfers gelden voor ge-
heel Nederlandsch-lndië:

Latex-uitvoer in tonnen van 1,000 kg-(^)

Jaar 1925 1926 1927 1928 1929

Latex......... 6.368 160,5 256 4,113 4,086

Gehalte aan droge rubber. . 2,178 56 89 1,418 1,441

(\') De Landbouwexportgewassen oan Nederlandsch-lndië in 1929, p. 79.

De productie van Ficus elastica en andere caoutchoucsoorten
is niet noemensw^aardig in Nederlandsch-lndië.

Het aandeel, dat de rubber heeft in den totalen uitvoer van
Nederlandsch-lndië, blijkt uit de volgende cijfers:

Rubber-uitvoeren.{^)

In procenten der Waarde Van den totalen uitvoer.

1924 1925 1926 1927 1928

7o % 7o % o/o

13.24 32.86 30.96 25.95 17.82

(1) Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer oan Nederlandsch-lndië gedurende het
jaar 1928, deel III. staat 11.
Genomen zijn rubber, getahs, exclusief oude lommel.

De percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

Uit tabel VII ziet men. dat Nederlandsch-lndië meer dan een
derde deel der wereldrubberproductie oplevert en meer dan 50 %
der wereldlatexproductie (apart beschouwd). Tevens blijkt uit
deze tabel duidelijk, dat Zuid-Oost-Azië bijna de geheele wereld-
rubberproductie verzorgt. Reeds hierom alleen is een ongestoorde
gang van zaken in dit deel der wereld voor alle overige landen
van eminente beteekenis.

De voornaamste consumenten van rubber zijn: De Vereenigde
Staten van Noord-Amerika, het Vereenigd Koninkrijk, Canada,
Frankrijk, Duitschland en in toenemende mate ook Rusland en
Japan. Dit laatste land wordt voor de oudere industriecentra een

-ocr page 127-

TABEL VII(^).

Wereldproductie üan rubber.

Gebied :

Malakka . . . •

Nederlandsch-Indië

Ceylon ....
Britsch-Indië . .
Br. N. Borneo .
Serawak . .
Siam ....

Fransch-lndochina
Andere plantagerubber
Totaal plantagerabber .

Brazilië.....

Andere vrilde rubber
Totaal wilde rubber .

1925

i

205.000
191,406
45,617
10,081
5.4-24
8,364
\'2,500
7,946
3,500
479ß3S

27,386
6.735

1926
1 tonnen van
296.700
200.723
58,854
9,900
5,800
9,200
2,300
8.640
4.200
59(gt;-3n

26,443
11,390
37^33

1927
1016 kg
242.000
229,013
55,400
11,300
6,600
10,600
3,000
9,500
4,000
57^.413

30,952
6.740

3T,blt;)z

1928

(long tons)

\'297,500
228.832
56.000
10,795
6,799
10.750
2,700
9,638
4.300
^27,314

24.556
4,950
2(),\'job

1929

449.600
258.733
80.500
11,720
7.381
11.313
2,900
10.934
5.100
838,181

22.598
5,015
27.(gt;i3

TOTAAL GENERAAL 5^.959 ^34J50 6og,ios 656,820 .865,7g4

in procenten totaal generaal

%

7o

%

%

7o

39.88

46.79

39.73

45.30

51.93

37.23

31.65

37.60

34.83

29.88

8.88

9.28

9.10

8.53

9.30

1.96

1.56

1.85

1.64

1.35

1.06

0.92

1.08

1.04

0.85

1.63

1.45

1.74

1.64

1.31

0.49

0.36

0.49

0.41

U.34

1.55

1.36

1.56

1.47

1.26

0.68

0.66

0.66

0.65

0.59

9336

94.03

93.Sr

96.81

5.33

4.17

5.08

3.74

2.61

1.31

1.80

1.11

0.75

0.58

6.64

S\'97

6.ig

4-49

3-\'9

100.00

100.00

100.00

100.00

100,00

(») De Landbouwexportgewassen üan Nederlandsch-Indië in 1929. p. 99.
Voor de wereldproductie van rubber ziet men zeer verschillende cijfers

opgeven, die meestal betrekking hebben op ^^ quot;i\'voeren en niet op de producties.

De hierboven verstrekte productiecijfers hebben zooveel moge i]k betrekking
op de productie van
nieuwe rubber en slechts indien dit niet mogelijk was, zijn
uitvoercijfers gebruikt.

Latexuitvoeren in equivalent droge rubber.(\')

Malakka • . . . •
Nederlandsch-Indië
Ceylon ....
Britsch-Indië .
Br. N. Borneo .
Serawak .
Siam ....

Fransch-lndochina
Andere plantagerubber
Totaal plantagerubber

Brazilië . . . . •
Andere wilde rubber
Totaal wilde rubber .

TOTAAL GENERAAL

1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928 1929

kgnbsp;kgnbsp;kgnbsp;kg kg

3.150.780nbsp;2,841,077nbsp;2.124,129nbsp;1,251.785 2.324;9l5

\'2.17B.352nbsp;55,902nbsp;89,093nbsp;1,418,011

9.182nbsp;17,821nbsp;342nbsp;929

Gebied:

Malakka ....

Nederlandsch-Indië .
Ceylon.....

1\',440.440
929

(\') De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indii in 1929. p- 79.

-ocr page 128-

belangrijke concurrent in de rubberindustrie; de landen van het
Verre Oosten en Australië nemen veel Japansche rubber-
artikelen af.\')

Wat betreft de voornaamste afnemers der Nederlandsch-
Indische rubber, daarvan geven de volgende cijfers een beeld:

Landen üan bestemming van rubber.{\')

1913 1927 1928 1929

in 1,000 kg

Totaal uitgevoerde hoeveelheid,nbsp;7,087nbsp;285,314nbsp;273,279nbsp;301 440
waarvan naar:

Nederland .......1,621nbsp;11,285nbsp;11,670nbsp;10,289

Gr. Brittannië......1,976nbsp;31,748nbsp;25,946nbsp;32,084

Duitschland..............27nbsp;2,942nbsp;4,566nbsp;7,730

Frankrijk................_nbsp;2,216nbsp;3,943nbsp;5,072

.................._nbsp;1,668nbsp;2,384nbsp;4,047

Overig Europa............—nbsp;1,095nbsp;1,122nbsp;1,635

Vereenigde Staten en Canada .nbsp;20nbsp;77,186nbsp;91,996nbsp;94,911

Singapore........1,864nbsp;144,899nbsp;120,587nbsp;131,432

......... — 461 1.564 2,722

Australië........ _ 2,077 3,036 3,211

.........\'.579 9,695 6,427 8,218

(\') Slaliitisch Jaatooerzickt van Nederlandsch-Indië, 1929, p. 318.

Stelt men de exporten naar Singapore en Elders half en die
naar Japan en Overig Europa geheel voor rekening van de landen
in de gematigde luchtstreek, dan komt men tot de volgende
cijfers:

Bestemming der rubber.

1913 1927 1928nbsp;1929
1,000 kg

Totaal export ...... 7,087 285,314 273,279nbsp;301,440

Gematigde zone...... 5,366 207,976 209,735nbsp;231,526

,ono \\ ^^\'quot;^/oJn\'^nbsp;^\'\'\'het /or

1929 Londen, 1930, p. 5: „Japan is becoming a serious competitor

m all rubber manufactures and is finding a ready market for her

products m Eastern countries and in Australiaquot;.

108

-ocr page 129-

Ongeveer 75 % der geëxporteerde rubber gaat naar de lan-
den van de gematigde zone, die dus alle zeer geinteresseerd
zijn bij den gang der rubberproductie in Nederlandsch-lndië.

Koffie:

Van de met koffie beplante oppervlakte en de productie in
de laatste vijf jaren, gesplitst naar ondernemings- en Inlandsch
product, geeft onderstaand staatje een beeld:

On^ernemings-

Jaar

aanplant

ha

1925

116,530

1926

117,351

i1927

118,445

1928

126,762

1929

127,171

Kofjie-cultuur.i\')

Ondernemingkoffie

Productie
Beoolkingskoffie
1.000 kg

Totaal

61,153

36,688

97,841

38,978

48,819

87,797

64,397

56,594

120,991

55,314

70,635

125,949

55,280

58,553

113,833

(\') De Landbouwexportgewassen oan Nederlandsch-lndië in 1929, p 102.
Het areaal van den aanplant der bevolkingskoffie-cultuur is niet bekend.

Java is verreweg de belangrijkste producent; in de Buiten-
gewesten neemt de bevolkingskoffiecultuur voortdurend in betee-
kenis toe. De uitvoercijfers naar het buitenland vertoonen een
ander beeld dan de totale productiecijfers. Dit mag op rekening
van groote binnenlandsche consumptie en voorraadvorming wor-
den gesteld. Nederlandsch-Indië\'s aandeel op de wereldkoffie-
markt blijkt uit de volgende tabel:

Koffie-export.{^)

]aar: Wereldexport Export van Nederlandsch-lndië

},000 kgnbsp;kgnbsp;procenten wereldexport

1924nbsp;1,339,000nbsp;73,000nbsp;5.5

1925nbsp;1,282,000nbsp;69,700nbsp;5.4

1926nbsp;1,361,000nbsp;74,400nbsp;5.5

1927nbsp;1,446,000nbsp;84,800nbsp;5.9

1928nbsp;1,381,000nbsp;114,500nbsp;8.3

1929nbsp;..........................81,800

(\') De Landbouwexportgewassen oan Nederlandsch-Indii in 1929, p. 129.

-ocr page 130-

Het aandeel, dat de koffie heeft in den totalen uitvoer van
Nederlandsch-Indië blijkt uit de volgende cijfers:

Kofiie-uitüoeren (\').
in procenten der Waarde van den totalen uitvoer.

1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% ■nbsp;%nbsp;%nbsp;%nbsp;o/^

4.28nbsp;3.82nbsp;4.49nbsp;4.59nbsp;5.16

Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-Indië gedurende hel jaar
1928, deel III, staat //.

De percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

De landen met het grootste koffieverbruik liggen nagenoeg
alle in de gematigde luchtstreek, gelijk onderstaand staatje leert:\')

Koffie-gebruik in kg per capita.
Land:nbsp;1909-1913 1927

Vereenigde Staten van Noord-Amerikanbsp;4.3nbsp;6.1

Frankrijk......................2.8nbsp;3.9

Duitschland....................2.8nbsp;2.0

Italië ......................0.8nbsp;1.1

Zweden......................5Jnbsp;73

België........................4.8nbsp;5.3

Nederland ....................7,3nbsp;50

Denemarken ..................5.3nbsp;7.3

Spanje........................0.7nbsp;0.9 (1926)

Noorwegen....................5,6nbsp;55

Groot-Brittannië en Ierland..........0.3nbsp;0.4

Zwitserland....................3.0nbsp;3.4

\') Andree\'s Geographie des Welthandels, Band III, 1930,
p. 542.

-ocr page 131-

De voornaamste afnemers der
vindt men in onderstaande tabel:

Nederlandsch-lndische koffie

Bestemming van Kojfie-exporten{^).

Jaar

1920

1927

1928

1929

1.000 hg

Totale hoeveelheid,

• * •

26.019

86.368

116.633

83,404

waarvan naar:

19,566

12,197

18.058

21.229

Groot-Brittannië

« ♦ •

99

304

71

Duitschland • •

• ♦ •

295

1.070

553

4,119

27.323

33.503

21,784

796

3.883

1.443

Denemarken . .

♦ • •

918

4.207

5.424

4.099

Overig Europa .

9.967

11.578

8.297

Ver. Staten en Canada .

2.853

10.014

25.279

10,176

Egypte ....

• • ♦

319

261

573

Britsch-Indië . .

■ • ♦

2.319

3,145

4.332

2,170

9.030

6.359

6,150

75

89

147

60

82

334

74

114

. 132

923

858

1.200

1.016

740

1.121

Nieuw-Zeeland .

• • •

40

28

34

Elders ....

4,032

1.753

2.692

3,392

Stalhlhcfi Jaarooerzichl van NeJerlandsch-Indié. 1929. p. 318.

Rekent men de hoeveelheden, bestemd voor Hongkong, Singa-
pore, Egypte en Elders half voor de gematigde zone bestemd, dan
komt men, Japan geheel binnen die zone en China geheel er bui-
ten nemend, tot de volgende uitvoercijfers naar de gematigde
luchtstreek:

Bestemming der Koffie.

Totaal export . • .
Gematigde luchtstreek

1920 1927 1928
1,000 kg
26,019 86.368 116,633
23.188 78.328 108.598

1929

83.404
73.762

111

-ocr page 132-

Nagenoeg de geheele koffieuitvoer van Java is dus bestemd
voor de op hooger breedte gelegen industriecentra. Met de uit-
breiding der bevolkingskoffiecultuur vs^ordt dus de bevolking ook
rechtstreeks meer en meer betrokken bij de absorptiecapaciteit
en de koopkracht in de gematigde zone.

Thee:

Een overzicht van de cijfers van den aanplant en de produc-
ties van de laatste vijf jaren, gesplitst naar ondernemings- en
Inlandsch product, volgt hieronder in een staatje:

Thee-cultuur.

Aanplantnbsp;Productie

Jaar

Ondernemings-

Bevolkings-

Ondernemings-^)

Bevolkings-

Totaal

ha

1.000 kg

1925

97,631

25,832

41,515

11,167

52,682

1926

103,382.

28,134

48,304

14,616

62,920

1927

109,021

30,567

52,387

12,691

65,078

1928

115,237

34,844

57,254

15,608

72,862

1929

120,442

37,475

59,825

15,758

75,583

(\') De Landbouwexportgewassen oan Nederlandsch-lndië in 1929. p. 146.
Inclusief de opkoopthee van ondernemingen en kleinen landbouw.

Java is verreweg de voornaamste producent; ongeveer 80 %
der Nederlandsch-Indische thee-opbrengst is van het hoofdeiland
afkomstig.

De thee-aanplant der Inheemsche bevolking is beperkt tot
West-Java. Daar is echter de Inheemsche cultuur zeer belangrijk.
Het blad wordt door de Europeesche ondernemingen opgekocht
en verwerkt.

Het aandeel, dat de thee heeft in den totalen uitvoer van
Nederlandsch-Indiëjblijkt uit de volgende cijfers:

Thee-uitüoeren{^)
in procenten der Waarde van den totalen uitvoer.

1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % % %

6.11nbsp;4.16nbsp;5.27nbsp;5.56nbsp;6.23

(\') Jaaroverzicht Van dennbsp;In- en Uitvoer van Nederlandsch-lndië gedurende hel
jaar 1928, deel III, staat II.

De percentages zijn vannbsp;den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

-ocr page 133-

Het binnenlandsch verbruik van thee is niet zoo sterk als dat
van koffie, zoodat een grooter deel der theeproductie wordt uit-
gevoerd dan van de koffie-opbrengst. De onderstaande export-
cijfers bewijzen dit, bij vergelijking met de productiecijfers.

Thee-export.

Jaar:

Wereldexport

Export üan

Nederlandsch-Indië

1,000 kg

1,000 kg

procenten wereldproductie

1925

372,857

50,200

13.5

1926

387,979

61,700

15.9

1927

410,161

65,600

16.0

1928

416,657

69,700

16.7

1929

406,800

72,450

17.8

{•) De Landbouwexporlgewassen van Nederlandsch-Indië in 1929, p. 161.

In toenemende mate worden de Nederlandsch-lndische thee-
leveranties dus van belang voor de wereldmarkt, relatief zoowel
als absoluut. De voornaamste thee-verbruikers zijn landen in de
gematigde luchtstreek, gelijk het volgende staatje demonstreert:\')

Theegebruik in kg per capita.

1913

1927

3.06

4.17

Vereenigde Staten van Noord-Amerika . .

0.47

0.38

3.66

3.91

2.36

1.96

0.60

0.20

0.85

1.48

0.06

0.08

0.08

0.03

0.03

0.05

0.17

0.16

0.17

0.04

0.08

o:o7

\') Andree\'s Geographie des Welthandels,

Band III,

1930,

p. 548.

8

113

-ocr page 134-

Opgemerkt dient nog te worden, dat de Aziatische landen zelf
ook een groot theeverbruik hebben, maar dat Chineesche en
Japansche thee daar zeer veel aftrek plegen te vinden, vooral in
China en Japan zelf.

Welke de voornaamste landen van bestemming der Neder-
landsch-lndische thee zijn, daarvan moge de volgende tabel een
beeld geven:

Landen van bestemming van thee.{\')
Jaar:nbsp;1913 1927 1928 1929

in 1,000 kg

Totale hoeveelheid,..... 26,548 65,615 69,658 72,450

waarvan naar:

Nederland........12,180nbsp;16,750nbsp;16,726nbsp;16,027

Groot-Brittannië ............7,523nbsp;30,310nbsp;29,377nbsp;36,603

Duitschland ..............—nbsp;200nbsp;183nbsp;73

Frankrijk..................—nbsp;117nbsp;248nbsp;175

Overig Europa..............—nbsp;525nbsp;787nbsp;1,098

Vereenigde Staten en Canada . .nbsp;135nbsp;3,129nbsp;2,552nbsp;2,392

Egypte ..................—nbsp;110nbsp;828nbsp;1,778

Br. Indië..................-nbsp;1.236nbsp;2,414nbsp;1,836

Singapore ................—nbsp;331nbsp;324nbsp;344

China....................—nbsp;611nbsp;782nbsp;272

Australië en Nieuw-Zeeland . .nbsp;2,014nbsp;10,083nbsp;11,149nbsp;8,809

Elders ..................4,696nbsp;2,208nbsp;4,279nbsp;3,036

(\') Slalislisch Jaaroverzicht üan NeJerlandsch-Indië, 1929, p. 318.

Overwegend zijn het dus de industriestaten der gematigde
zone, die de thee afnemen. Saamgevoegd vindt men dit in de vol-
gende cijfers (Egypte, Singapore en Elders half voor gematigde
zone genomen) :

Bestemming der thee.

1913 1927 1928nbsp;1929
1,000 kg

Totale hoeveelheid..... 26,548 65,615 69,658nbsp;72,450

Gematigde zone...... 24,200 62,439 63,738nbsp;67,756

-ocr page 135-

Het belang, dat Nederlandsch-Indië heeft bij de koopkracht
der industriestater^blijkt ook weder uit deze thee-cijfers.

Kokospalmen:

Tijdens en na den wereldoorlog vond een snelle ontwikkeling
plaats der copra-verwerkende industrie. Margarine-, zeep-, olie-
en aanverwante takken van nijverheid namen een geweldige
vlucht; te denken is hier aan enkele groote concerns als Unilever
e.a. De beteekenis van de copra als grondstof voor de Westersche
industriën is dientengevolge enorm gestegen. Mocht men er in
slagen het probleem van de mechanische verwerking der kokos-
vezels op te lossen, dan zal de klappercultuur nog gestadig toe-
nemen in belangrijkheid. Nederlandsch-Indië, dat een der voor-
naamste centra van deze cultuur is, is mede hierom van groot
belang voor de industrieele centra in de gematigde luchtstreek.

De laatste jaren breidde de klappercultuur zich in Insulinde
gestadig uit. Zij mag onder de belangrijkste factoren worden ge-
rekend, die bijdragen tot de welvaart van vele Nederlandsch-
Indische gewesten. De cultuur wordt in hoofdzaak door de
Inheemsche bevolking gedreven, gelijk de volgende cijfers
illustreeren:

CopraC)

OnJernemingsproductie

Inheemsch exportsurplus

Totaal-export

Jaar

1,000 kg

1925

16,951

334,059

351,010

1926

17,582

359,300

376,882(2)

1927

17,969

287,308

305,277

1928

23,339

417,512

440,851

1929

24,477

432,392

456,869

(\') De Landbouwexporlgewassen van Nederlandsch-InJlë in 1929, p. 190.

Bruto.

Een juist inzicht in den totalen omvang der productie te ver-
krijgen is welhaast ondoenlijk, daar slechts te benaderen is, welk
het Inheemsch verbruik van klappers is.

Van den omvang der klapperplantages geven de volgende
cijfers een beeld:

-ocr page 136-

Klapperplantages. (\')
Aantalnbsp;Beplant areaal

ondernemingen

totaal

ongemengd

gemengd

in productie

Productie

Jaar

ha

ha

ha

ha

1,000 kg

1925

541

49,390

46,280 •

3,110

22,832

16,951

1926

544

50,696

47,042

3,654

23,683

17,582

1927

558

52,147

47,648

4,499

25,363

17,969

1928

561 •

50,582

47,820

2,762

25,203

23,339

1929

655

51,665

49,301

2,364

26,885

24,477

(\') De Landbouwexporlgewassen van Nederlandsch-Indië in 1929. p. 175.

Dus ook de ondernemings-klappercultuur breidt zich ge-
stadig uit! Ongeveer 50 % van den totalen ondernemingsaanplant
is pas in productie; de cultuur op de ondernemingen is nog
jong. Met reden mag dus in de komende jaren een aanzienlijke
stijging der productie v/orden verwacht.

Op Java is een klapperolie-industrie; de fabriekjes zijn voor-
namelijk in Chineesche handen. De beteekenis dezer nijverheid
neemt gestadig toe, gelijk uit het volgende staatje blijkt:

Klapperolie-productie Van Jaüa.{^]

Jaar:

Productie

Consumptie

Uitvoer

1,000 L.

1,000 L.

Procenten

Procenten 1,000 L.

1924

54,354

44,574

_

9,780

1925

78,548

65,242

83.0

17.0

13,306

1926

87,266

68,281

78.3

21.7

18,985

1927

96,444

84,448

88.5

11.5

11,996

1928

136,049

94,565

69.5

30.5

41,484

1929

138,156

96,034

69.5

30.5

42,122

(\') De Landbouwexporlgewassen van Nederlandsch-Indië in 1929, p- 185.
(\') Voornamelijk naar het buitenland en ten kleinen deele slechts naar de
Buitengewesten.

Weliswaar vertoont de binnenlandsche consumptie een stij-
gende lijn, maar niettemin wordt het werken der Aziatische olie-
producenten voor de wereldmarkt in toenemende mate van belang.

-ocr page 137-

Het aandeel, dat de copra en de klapperolie hebben In den
totalen uitvoer van Nederlandsch-lndië blijkt uit de volgende

;ljfers:

Copra- en Klapperolie-uitüoeren{^).
in procenten der Waarde
Van den totalen uitvoer:

. 1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % %

6.03nbsp;6.65nbsp;4.76nbsp;7.74

(I) Jaarooerzichl van den In- en Uilvoer van Nederlandsch-lndië gedurende het jaar

1928, deel III, staal II.nbsp;,... , .

De percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

De volgende cijfers geven een beeld van den uitvoer van
klapperproducten uit Nederlandsch-Indië gedurende de jaren

1925 t/m 1929:

Cl

1924

%

6.64

Totale uitvoer van klapperproducten tot copra omgerekend.(\')

Klapperolie

Kokosnooten

Copra

Totaal

Jaar

liters

copraequiv.

aantal

copraequiv.

copraequiv.

L

1.000 kg

1,000 kg

1,000 kg

1,000 kg

1925

10,400,372

15,660

154,850

36

351,010

366.706

1926

16,560.892

24,936

48

376,882(\'\')

401,866

1927

9,666,452

14,555

138,838

32

319.864

1928

36,660,038

55,199

57,437

13

440,851

496,063

1929

34,442,611

51,860

284,667

66

456,869

508,795

Ó) De Landbouulexportgewassen van Nederlandsch-lndië in 1929, p.

191.

(2) Bruto.

Betrouwbare cijfers betreffende de wereldproductie zijn niet
beschikbaar. De consumptie In de productielanden Is
Immers on-
bekend. Wel zijn gegevens te vinden betreffende het In de ver-
schillende produceerende gebieden voor export beschikbare
surplus. Tabel VIII (p. 119) leert, welk aandeel de Nederlandsch-
Indische klapperproducten op de wereldmarkt van dit artikel heb-
ben. Van den wereldexport komt een vierde a een derde deel
voor rekening van Nederlandsch-Indlë.

-ocr page 138-

De voornaamste landen van bestemming der copra (exclusief
de andere klapperproducten) vindt men in onderstaand staatje:

Landen van bestemming van copra.

Jaar: 1913 1927 1928nbsp;1929

in 1,000 kg

Totale hoeveelheid, .... 229,399 305,277 440,851nbsp;456,869

waarvan naar:

Nederland....... 74,024 109,244 136,554nbsp;131,067

Groot-Brittannië..... 494 6,006 5,392nbsp;19,043

Duitschland...... 28,811 48,777 97,053nbsp;90,712

Frankrijk....... 59,952 39,309 70,566nbsp;74,819

Italië ........ 1,584 9,917 10,680nbsp;8,321

Denemarken...... 100 30,479 43,514nbsp;43,150

Overig Europa..... — 1,412 2,849nbsp;2,648

Vereenigde Staten en Canada — 7,713 14,247nbsp;16,881

Singapore....... 47,007 43,775 47,186nbsp;57,884

Japan ....... . — — 50nbsp;2,261

Elders........17,367 8,645 12,760nbsp;10,083

(\') Slalislisch Jaaroverzicht Van Nederlandsch-Indië. 1929. p. 318.

Het belangrijke aandeel, dat de landen der gematigde zone
hebben in dezen export, moge blijken uit de volgende cijfers. De
uitvoeren naar Singapore en Elders zijn half voor rekening van de
landen in deze zone genomen:

Copra-export van Nederlandsch-Indië.

1913 1927 1928nbsp;1929
1.000 kg

Totaal uitvoer...... 229,399 305,277 440,851nbsp;456,869

Gematigde Zone.....197,153 279,071 410,878nbsp;422,886

Nagenoeg alle copra gaat dus naar de industriestaten der ge-
matigde zone. Daar de klappercultuur hoofdzakelijk Inheemsche
cultuur is, spreekt uit deze cijfers de wederzijdsche afhankelijkheid
tusschen de autochthone bevolking van Nederlandsch-Indië en de
bevolking der op hoogere breedten gelegen industrieele centra.

-ocr page 139-

Wereld-export-oüerschot üan klopperproducten in copra-

TABEL Vin.(\')

Land:

Philippijnen.....

British Malaya ....

Ceylon......

Britsch-Indiê ....
Nederlandsch-Indië . .
Br. N. Borneo ....
Fransche Bezittingen

Voor-lndië . . . • ^
Portugeesche Bezittingen in

Voor-lndië ....
Indochina ....

Totale export üan AZIË .

Amerika
Afrika .
Oceanië

WERELD-EXPORT

Philippijnen . . .
Nederlandsch-Indië
British Malaya . .
Br. N. Borneo . .
Indochina ....

equivalent.{\')

1925

1926

1927

1928

1929

1,000 kg

341,016

393,254

465,759

504.127

102,296

121,678

106,994

114.666

130,355

239,016

227,709

234,475

235.844

238,225

907

3.071

1,703

691

782

366,673

394,283

319,838

495,964

508,703

3,940

5,291

3,475

6.324

85

76

43

31

6,355

7,494

10,405

7,939

9.026

11,912

9,765

12,610

1,164,768

23,671

28,496

29,297

30,094

49,782

50.627

47.020

50,769

158.167

181.697

171,427

175,997

1,400,201

1,635,036

in procenten wereldexport

26.21

27.59

33.26

30.83

28.19

27.66

22.84

30.33

7.86

8.54

7.64

7.01

0.80

0.37

0.25

(\'.39

0.69

0.84

0.70

o.n

(\') De Landbouwexportgewassen oan Nederlandsch-Indië in 1929. p. 192.
P) De uitgevoerde producten zijn klappers, geraspte klapper (desiccated
coconut), olie en copra. Bij de herleiding tot copra werden de volgende ver-
houdingen aangenomen:

4300 noten geven 1 ton (1,000 kg) copra.nbsp;, . , ai

Voor 1 ton geraspte klapper zijn noodig ongeveer 7000 noten. d.i. 1.0:gt;
ton copra.

Voor I ton klapperolie is 1.67 ton copra noodig.

(\') Eigen berekening, op basis van de in (1) verstrekte gegevens.

Tabak:

Tabak wordt verbouwd op geheel Europeesch beheerde on-
dernemingen. op ten deele door Europeanen geleide ondernemm-
gen en door de bevolking. Een deel der bevolkingstabak wordt
door de ondernemingen opgekocht en door deze geëxporteerd.
Aangaande de zuivere ondernemingstabak en de door Europeesche
ondernemingen opgekochte hoeveelheden bestaan betrouwbare
statistieken; de krossok. die door derden (Chineesche e. a. op-

-ocr page 140-

koopers) wordt opgekocht, is moeilijker te achterhalen en slechts
uit de uitvoerstatistieken kan men de grootte dier hoeveelheden
benaderen.

Het aantal ondernemingen met geheel eigen aanplant bedroeg
in 1929 116; geheel zonder eigen aanplant, de z.g. opkoop-
ondernemingen, 62, alle op Java gelegen. De totale oppervlakte,
waarvan ondernemingstabak werd geoogst, bedroeg 48,701 ha;
hiervan lagen 20,775 ha ter Sumatra\'s Oostkust, 19,794 ha in Oost-
Java en 6,158 ha in de Vorstenlanden.\')

De totale productie van ondernemingsbladtabak bedroeg in
de voornaamste centra gedurende de afgeloopen jaren:

Productie van Ondernemingsbladtabak.V)

Jaar:nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928nbsp;1929

Gebied:nbsp;kgnbsp;kgnbsp;kgnbsp;kgnbsp;kg

Jaya..........16.843.695nbsp;18,481.995nbsp;17,889,675nbsp;23,483,821nbsp;21,630,095

Sum. Oostkust . .nbsp;17.959.201nbsp;20,049,676 18,391,043nbsp;21,081.074nbsp;19.242,725

ResiB.G. . . .nbsp;_nbsp;_nbsp;_nbsp;99,840nbsp;122.772

Totaal Ned. Indië 34,802.896 38,531.671 36.280.718 44,664.735 40.995.592

(\') De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indië innbsp;1929, p. 163.

Van de ondernemingsproductie, den opkoopnbsp;en den uitvoer
van krossok geven de volgende cijfers een beeld:

Java-Krossok.{^)

Jaar:nbsp;Ondernemingen

produceerden kochten op leverden afnbsp;Uitvoer-totaal

kg kg kgnbsp;kg

1925nbsp;12.044.944 9.770.061 21.815.005nbsp;63.285.000

1926nbsp;11.266.464 9.260.460 20.526.924nbsp;43,347.000(^)

1927nbsp;9,362,602 10.708.087 20.070.689nbsp;41.122.000

1928nbsp;9.141.698 11.543.263 20.684.961nbsp;37.330.000

1929nbsp;9.342.790 7.860.062 17.202.852nbsp;48.802.000

(\') De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indië in 1929, p. 163.
(»} 1926 bruto gewicht 44,231,000 kg.

\') Vgl. De Landbouwexportgewassen Van Nederlandsch-Indië
in 1929, p. 162.

-ocr page 141-

Het aandeel van Nederlandsch-lndië in de productie voor de
wereldmarkt mag worden gesteld op ruim 4%\'); men dient
hierbij te bedenken, dat vooral de Delitabakken qualiteitsproduct
zijn en uit dien hoofde een bijzondere beteekenis voor de tabaks-
markt hebben verkregen.

Het aandeel, dat de tabak heeft in den totalen uitvoer van
Nederlandsch-lndië blijkt uit de volgende cijfers:

Tabaks-uitüoeren{^)
in procenten der Waarde üan den totalen uitüoer:

]924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % % %

8.08nbsp;6.19nbsp;4.65nbsp;7.02nbsp;6.06

(\') Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-lndië gedurende het
jaar 1928. Deel III. staal 11.nbsp;, , •

De percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

De Nederlandsch-Indische tabak wordt bijna geheel uitgevoerd
naar Nederland en komt daar te Rotterdam en Amsterdam ter
markt°). Vanuit deze centra wordt ze verkocht naar andere lan-
den; Amerika koop veelal de beste qualiteit (first leaf). Holland
en Frankrijk de middensoort (middle leaf) en Duitschland de
minder goede qualiteiten. De volgende cijfers doen zien, welk
aandeel der tabak-exporten naar Nederland gaat:

Tabak-tiitüoeren. (\')

Jaar:

1924

1925 1926 1927

1928

millioenen guldens

Totale uitvoer, .

123.63

110.47 72.86 113.93

95.57

waarvan naar

94.43

Nederland . .

121.56

104.57 71.87 113.15

(\') Ontleend aan: Jaaroverzicht Van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-lndië
gedurende het jaar 1928. deel III, staat 11 en p. 5.

\') Andree\'s Geographie des Welthandels, Band III, 1930, p.
135,
geeft de volgende percentages voor Nederlandsch-lndië:
1923-1926 3.84 % der wereldproductie,
1927-1928 4.41 % der wereldproductie.
= ) Vgl. voor de beteekenis van de Indische tabakken voor
ons land:
Onderzoek naar de economische beteekenis üan de
verhandeling der Nederlandsch-Indische tabakken in Nederland.
Rapport oan een studie-commissie van de
Nederlandsche Maat-
schappij voor Nijverheid en Handel,
in: Maatschappijbelangen,

April 1930.

-ocr page 142-

Vermeldenswaard is, dat slechts kleinere partijen Deli-tabak
rechtstreeks naar Manila, P.I., gaan. De grootere hoeveelheden
worden via Amsterdam en Rotterdam naar Manila verzonden en
als dekblad in de daar bloeiende sigaren-industrie gebruikt.

Kina:

Een overzicht van den aanplant en de productie van kina
gedurende de laatste vijf jaren vindt men in de volgende staatjes:

Kina-aanplant. C^)

Aantal ondernemingen

Beplante opperolakte

Totaal

In productie

Totaal

Met kina

In productie

Jaar

ha

ha

ha

1925

19,157

14,734

1926

139

127

201,097

19,318

15,015

1927

138

123

194,898

19,656

14,594

1928

132

115

188,017

19,752

15,032

1929

131

115

185,803

19,379

15,347

(\')

De Landbouwexporlgewassen van

Nederlandsch-Indië in 1929,

p. 169 en 170.

Ondernemingskina-productie. (\')

Jaüa

Buitengewesten

Totaal

Jaar

in 1.000 kg

1925

9,583

1,136

10,719

1926

9,317

1,326

10,643

1927

8,652

1,394

10,046

1928

8,321

1,599

9,920

1922

10,185

1,699

11,884

(\') De Landbouwexporlgewassen van Nederlandsch-Indië in 1929. p. 171.

Java is dus verreweg de belangrijkste producent binnen Neder-
landsch-Indië. Andere kina-producenten zijn Britsch-lndië, Bolivia,
Ecuador, Peru, Columbia, Venezuela en Portugeesch-West-
Afrika (San Tomé en Principe). Nederlandsch-Indië, met 93 %
der bekende wereldproductie, beheerscht de wereldmarkt voor
kina geheel.

I\' 122

-ocr page 143-

Het aandeel van kina in den totalen uitvoer van Nederlandsch-
Indië blijkt uit de volgende cijfers:

Uitvoeren van kinine en kina-hast{^)
in procenten der waarde van den totalen uitvoer:

1924

%

1925

%

1926

%

1927

%

1928

%

0.96

0.75(=)

0.61

0.45

0.45

(\') Berekend op basis van: tabel 28, MeeTderjarige Ooetzichlen üan den In- en
Uitooer van Nederlandsch-Indië 1927, 3e deel;
voor 1928 het cijfer ontleend aan :
Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-Indië gedurende het jaar 1928,

deel III, staat 14.nbsp;, i •

Deze percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

(\') inclusief quinoïdine.

Nederland is verreweg de voornaamste distribuant van dit
product, gelijk ook uit de volgende cijfers moge blijken:

Uitvoer van kina-bast en kinine.

Jaar:

1,000 guldens

Waarde Van den totalen uitvoer................7,099

waarvan naar:

Nederland ............................5,234

Britsch-lndië ..........................176

Groot-Brittannië ........................^^^

China................................456

Japan (inclusief Formosa)..................621

Overige landen..........................^26

(\') Jaaroverzicht oan den In- en Uitvoer van Nederlandtch-Indië gedurende hel jaar

1928, Deel III, staat 14.

De gematigde zone — en vooral Nederland — is dus het ge-
bied, waarheen de meeste kina-producten worden
verscheept.

-ocr page 144-

O 1 i e p a I m e n:

De oliepalm-cultuur is eerst in de laatste jaren van beteekenis
geworden in Nederlandsch-Indië. Zij is voornamelijk geconcen-
treerd ter Oostkust van Sumatra; kleine centra vindt men ook op
Java, de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, in Menado,
Palembang, de Lampongs en Atjeh. De palmolie- en palmpitten-
uitvoer neemt gestadig in belangrijkheid toe en verovert zich een
steeds voornamer plaats onder de exporten van Indië. Wanneer
eenmaal de nog niet in productie zijnde arealen en de uitbreidin-
gen, welke onder handen zijn, voor productie in aanmerking zullen
komen, zal de beteekenis van dit landbouwgewas voor Neder-
landsch-Indië (en de wereldmarkt) nog aanzienlijk toenemen.\')
Vooral nu de rubber ongunstige aspecten gaat vertoonen mag
men met groote mate van waarschijnlijkheid een sterke toename
der oliepalmcultuur verwachten. Reeds thans is Nederlandsch-Indië
tweede in rang, wat betreft de wereld-oliepalmcultuur. De West-
kust van Afrika is het voornaamste productiecentrum, ook Brazilië
moet als producent worden genoemd, terwijl Malaka een beeld
van zich geleidelijk uitbreidende oliepalmcultuur te zien geeft.
Verwacht wordt, dat de productie aan den Overwal (British
Malaya) belangrijk zal toenemen.®)

De volgende cijfers geven een denkbeeld van den omvang
en de uitbreiding der oliepalmcultuur en van den uitvoer van
oliepalm-producten :

Oliepalm-cultuur en uitvoer van oliepalm-producten.

Aanplantnbsp;Productienbsp;Uitvoer

Totaal In productie Pittennbsp;Olienbsp;Pittennbsp;Palm- en palm-

pittenolie

Jaar hanbsp;hanbsp;kgnbsp;kgnbsp;kgnbsp;kg

1925nbsp;31,629nbsp;9,712nbsp;1,745.414nbsp;8,738 874nbsp;1 505 424nbsp;) 7 076114 )

1926nbsp;29,523nbsp;10.967nbsp;1,627,230nbsp;9 506 779nbsp;^ 197 548nbsp;quot; IS 405 726 quot;

1927nbsp;43,267nbsp;16.014nbsp;3,875,939nbsp;19 ^317nbsp;.?771 669nbsp;\' 21 637 611 \'

1928nbsp;50.324nbsp;19.033nbsp;5,767,258nbsp;27 030 137nbsp;5 731 709nbsp;) 0^73^\'
57.711nbsp;23.473nbsp;7,065,514nbsp;35.97^06nbsp;S.562nbsp;\'.) Söl?!???::!

(O De Landbouwexporlgewassen van Nederlandsch-Indië in 1929. p. 200.
. ) Netto. . .) Bruto.

\') Vgl. Verslag Van den President van De Javasche Ban}^

quot;-) De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indië in
1929,
p. 201.

-ocr page 145-

De Westkust van Equatoriaal Afrika en Nederlandsch-lndië
zijn de belangrijkste producenten van palmolieproducten, de
exporten van Brazilië en Malaka zijn niet van groote beteekenis
tot nu toe. Niet alleen in absolute maat, ook relatief neemt de
beteekenis van ons Indië voor de wereldmarkt van deze producten
toe, gelijk uit onderstaande cijfers blijkt:

Werelduitüoer van oliepalm-producten.{^)

Afrikanbsp;NederlanJsch-Indii

Palmpiiten Palm- en Palmpillenolie Palmpillen Palm- en Palmpillenolie
Jaarnbsp;\'.000 kg

1924

525,476

184,889

1,262

5,202

1925

582,857

194,252

1,505

7,076

1926

555,700

177,672

2,198

13,406

1927

568,596

176,030

3,772

21,638

1928

545,159

181,004

5,732

28,870

(\') De Landbouwexportgewassen oan Nederlandsch-Indiè in 1929, p. 201.

Het aandeel, dat de palmolie heeft in den totalen uitvoer
van
Nederlandsch-lndië, blijkt uit de volgende cijfers:

Palmolie-uitvoeren (\')
in procenten der waarde van den totalen uitvoer:

1920{\')

1924

1925

1926

1927

1928

%\'

%

%

%

%

%

0.005

0.14

0.13

0.29

0.44

0.59

(gt;) Berekend op ba.is van : Meerderjarige Otterzichten oan den In- en Uitooer
can Nederlandsch-lndië, 1927. 3e deel, tabel 28.
Het cijfer voor 1928 ontleend aan:
Jaaroverzicht oan den In- en Uitooer oan Nederlandsch-Indle gedurende het jaar IVJtf.
deel III, staat M.nbsp;, u •

De percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.
(\') Eerste jaar, dat Ned. Indië palmolie exporteerde.

De landen der gematigde zone zijn bijna uitsluitend de af-
nemers van palmolie, gelijk uit onderstaande cijfers moge blijken:

-ocr page 146-

Uitvoer van palmolie.

Jaar:

1,000 gulden

Waarde van den totalen uitvoer,..............9,226

waarvan naar:

Nederland ............................] 935

Vereenigde Staten ......................4,877

Groot-Brittannië ........................| 47^

Japan (inclusief Formosa)..................129

Duitschland............................47Q

België................................105

Overige landen ......................Ig2

quot;quot;quot; Ncderlandsch-Indië gedurende het

aar 1928, deel III, staat 14.

Niet alleen het moederland, ook de andere industriestaten zijn
dus voor de leverantie van palmolie afhankelijk van Nederlandsch-
Indië, gelijk dit voor de afname zijner producten afhankelijk is
van de behoeften in de industrieele centra der gematigde lucht-
streek.

Het mag dan ook bevreemdend worden genoemd, dat belang-
rijke internationale jaarboeken en bekende geographische hand-
boeken de palmolieproductie van Nederlandsch-Indië geheel
negeeren.\')

Etherische oliën:

Deze worden gekweekt op Europeesche ondernemingen en
door de bevolking. Citronella-olie is verreweg de belangrijkste
soort. Gedurende het jaar 1929 waren er 115 ondernemingen
(waarvan 12 opkoopfabrieken op Java); de totale aanplant be-

\') Vgl. International Statistical Year-Book 1929. published by
the Economic and Financial Section of the League of Nations, 1930

^\'\'i\'HnLnbsp;Geographie des Welthandels, Band

III, 1930, p. 153: „In ihrer Verbreitung und dementsprechend in
der Ölproduktion ist die ölpalme auf Afrika und dort wiederum
auf die Länder an der Bucht von Guinea und deren Hinterland
beschränktquot;.

-ocr page 147-

droeg 10,835 ha, waarvan 9,123 ha in productie waren. De aanplant
vindt men voornamelijk op Java, nl. 10,333 ha.\')

Van enkele ondernemingen en Inlandsche fabrieken zijn de
gegevens niet bekend. De volgende cijfers geven een beeld van
de bekende sereh-productie en den uitvoer:

Productie en uitvoer van sereh-olie.(^)

Ondernemings

Productie

Productie

productie

opkoop

inl. Jabrieken

totaal

Uitvoer

Jaar

kg

kg

kg

h

kg

1925

439,186

67,484

?

506,670

933,506

1926

822,065

115,763

7

937,828

1,197,046

1927

785,412

202,226

7

987,638

1,315,824

1928

567,099

133,904

7

701,003

1,141,080

1929

359,492

70,841

113,719

544,052

879,007

(O De Landbouwexporlgewassen van Nederlandsch-Indiè in 1929. p. 193.

Product:

Citronclla
Kajoepoetih
Patchouly
Cananga .
Lemongras
Paltnarosa
Tjempaka
Vetivcr .
Wintergroen
Nietnader gespecificeerd

Van den totalen uitvoer van etherische oliën geven de vol-
gende cijfers een beeld:

Overzicht Van den uitvoer van etherische oliën voor zoover
cijfers beschikbaar zijn.(\')
1927

1926
kg
1,197,046

1925

kg

933.5Ü(;
106.501
760

13,145

120,111

87.407

617

1,691

13,562

17,383

954

874

1,277

702

13

_

1,397

2,935

42

?

7

kg
1.315.824

1928

1929

kg

kg

1,141,080

879.007

131,864

92,409

1,186

989

18,905

16,049

301

2,839

1,202

1,538

3,831

2,110

_

91

23,006.)

54,550.)

in 1929. p.

195.

.) Bruto.

\') Vgl. De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indië

in 1929. p. 193.

-ocr page 148-

Het aandeel, dat de etherische oliën hebben in den totalen
uitvoer van Nederlandsch-Indië, moge uit de volgende cijfers
blijken:

Uitvoeren Van etherische o?iën(\')
in procenten der waarde van den totalen uitvoer:

1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % % %

0.22nbsp;0.25nbsp;0.29nbsp;0.21nbsp;0.18

m Berekend op basis van : Meerderjarige Ooerzichlen van den In- en Uitvoer
van Nederlandsch-Indië, 1927, 3e deel, tabel 34.
Het cijfer voor 1928 ontleend aan :
Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-Indië gedurende het jaar 1928,
deel III, staat 14.

De percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening

De landen in de gematigde luchtstreek zijn bijna uitsluitend de
t afnemers van de etherische oliën, gelijk de volgende cijfers leeren:

Uitvoer van etherische oliën.

Jaar:nbsp;1928

1,000 guldens

Waarde üan den totalen uitvoer,..............2,774

waarvan naar:

Singapore ............................282

Nederland ............................150

Vereenigde Staten ......................672

Groot-Brittannië........................327

Frankrijk..............................910

Japan (inclusief Formosa)..................119

Duitschland............................179

Overige landen..........................135

(\') Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-Indië gedurende hei jaar
1928, staat 14.

Groot is dus het belang, dat de bevolking van Nederlandsch-
Indië heeft bij het op peil blijven der koopkracht in de industrieele
centra der gematigde luchtstreek.

-ocr page 149-

Vezelgewassen:

De beschikbare productie-gegevens zijn zeer onvolledig, daar
enkele groote ondernemingen de resultaten niet ter beschikking
van het Centraal Kantoor voor de Statistiek stelden. De cijfers van
den uitvoer geven dus een beter beeld van de beteekenis van
Nederlandsch-Indië voor de wereldmarkt van vezelgewassen.
Reeds kan worden opgemerkt, dat — evenals voor de oliepalmen
— voor de vezelgewassen geldt, dat ze zich een gestadig belang-
rijker plaats veroveren onder de uitvoerartikelen van Nederlandsch-
Indië, terwijl met recht groote verwachtingen van de toekomstige
mogelijkheden mogen worden gekoesterd\').

De geheele gerapporteerde productie bedroeg in Nederlandsch-
Indië gedurende het jaar 1929
12,416,601 ks, de uitvoer van
agavevezels rond
58,686,000 kg- De verbouwde soorten zijn voor-
namelijk
agave sisalana en cantala. Dit laatste gewas wordt prac-
tisch alleen in Nederlandsch-Indië verbouwd; de op de Philip-
pijnen aangeplante
magey is van mindere kwaliteit. In geringe
hoeveelheden worden verder aangetroffen
roselle en manila\'
hennep.
De productie van abaca (manila-hennep) van Neder-
landsch-Indië zinkt in het niet bij de kolossale hoeveelheden, die
de Philippijnen exporteeren. De bevolkingsagave, die men op
Madoera aantreft, is nagenoeg niet voor export bestemd.\')

Van den uitvoer van agave-vezels geven de volgende cijfers
een beeld:

Uitvoer van agave-vezels.

Jaoanbsp;Buitengewesten Nederlandseh-Indië

Jaarnbsp;1,000 kgnbsp;1,000 kgnbsp;1,000 kg

1925nbsp;15.691nbsp;19,320nbsp;35,011

1926nbsp;16,489.)nbsp;21,839.)nbsp;38,328.)

1927nbsp;17.944nbsp;28,190nbsp;46.134

1928nbsp;22.702..)nbsp;27.604..)nbsp;50.306..)

1929nbsp;25.326..)nbsp;33.360..)nbsp;58.686..)

(\') De Landbouwexportgewasien van Nederlandich-Indiè in 1929. p. 204.
.) Bruto.

..) Uitvoer harde touwvezel« (agave sisalana, cantala. manila-hennep e.d.)

\') Vgl. Verslag van den President van De Javasche Bank,
1929/30, p. 40.

De Landbouwexportgewassen Van Nederlandsch-Indië in
1929, p. 204 en 205.

-ocr page 150-

Betreffende het aandeel, dat de Nederlandsch-Indische agave
heeft in den wereldexport van agavevezels, leert tabel IX ons, dat
Insulinde na Mexico de belangrijkste exporteur is.

Het aandeel, dat de vezelstoffen hebben in den totalen uit-
voer van Nederlandsch-Indië vindt men in het volgende staatje:

Uitvoer van vezels{^)
in procenten der Waarde van den totalen uitvoer:

1926

%

0.95

1924

%

1.04

1925

%

0.82

1927

%

1.11

1928

%

1.13

(\') Jaaroverzicht van Jen In- en Uitvoer van Nederlandsch-Indië gedurende het jaar
1928, deel III. slaat II.
Uitvoer van harde touwvezels.

Deze percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

Het zijn voornamelijk de landen in de gematigde luchtstreek,
die de afnemers zijn der vezelstoffen, gelijk uit de volgende cijfers
moge blijken:

Uitvoer van vezels.

Jaar:nbsp;1928

1,000 guldens.

Waarde Van den totalen uitvoer,..............] 7,757

waarvan naar:

Nederland ............................5,602

Vereenigde Staten ......................7,132

Groot-Brittannië ........................150

Frankrijk..............................108

Australië..............................1,276

Duitschland............................2,371

Denemarken ..........................112

België......................505

Spanje................................141

Zweden..............................191

Overige landen..........................169

(J) Jaaroverzicht van den In-en Uitvoer van Nederlandsch. Indië gedurende
het jaar 1928, deel III, staat 14.
Harde touwvezels.

-ocr page 151-

Werelduitvoer üan agaüeüezels.(^)

Ncderlandsch-Indië (lt;) .
Philippijnen (lt;). . . •

ha

1924

1925

1926

1927

1928

1929

in

tonnen üan 1,000

kg

31.M9

35,011

38,328

46.134

50,306

58,686

28,160

24,288

17,872

17.578

17,172

740

402

364

193

120

_

171

262

207

6

6

203

?

7

60,809

60,075

56,826

64,112

67.604

76,000{\')

18,723

18,568

25,422

33,540

36,76.5

■ 46,460

11.599

14,593

15,167

16,092

16.780

_

812

797

537

814

1.016

3,655

3,901

4,251

5,045

7,083

202

201

247

219

70\'i

438

575

498

750

765

184

215

250

_

_

_

66

_

_

_

_

_

178

463

_

_

_

278

3

l

14

38,892

46.860

56.237

62,613

73,000(S)

99,052

131,382

97,188

188.270

130,970

_

452
12

436

801

720

830

1.7J9

1J45

1.634

673

467

_

384

200

205

246

277

_

1,252

1,469

3,432

1,889

1,829

4

_

_

8

8

_

59
4

59

59

1

102,938

135,291

103,319

121,809

134.882

134,000(3)

iggjóó

234,25s

207,00J

242,IjS

264,599

28S.OOO{\')

in procenten totaal-generaal

%

%

%

%

%

%

15.97

14.95

18.52

19,05

19.01

20.74

14.47

10.54

8.81

7.34

6.50

(O De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-lndië in p. aoS.

(\') In bovenstaande tabel zijn bijeengebracht de beschikbare gegevens
oetrclfende den uitvoer van agavevezels, waarin zijn opgenomen agave Sisalana,
agave Cantala en de z.g. Mexican Sisal, Henequen ot agave fourcroydes.

(3) Geschat,

(lt;) Eigen berekening op basis van (gt;).

Land:

Ned.-Indië, alle agave
Philippijnen „Magey\'

id. „Sisalquot;
Ceylon....
Malaya

Totaal Azië . .

Tanganyika . .
Kenya ....
Nyassaland .
Port. Oost-Afrika
Madagascar . .
Senegal . . .
Fransch Soedan
Belgisch Congo
Goudkust. . .

T^ogo ....

Fransch Guinea

Totaal Afrika .

Mexico . . .
San Salvador .
Guatemala . . .
Br.West-Indië en Ba
Jamaïca . . .
Cuba ....
Haïti ....
Venezuela . .
Argentinië . .

Totaal Amerika

Totaal Generaal.

TABEL IX(\').

In Nederlandsch-lndië komen agave Sisalana en agave Cantala voor, in
hooldzaak agave Sisalana, en in Amerika voornamelijk Henequen. De magey
van de Philippijnen is botanisch agave Cantala, maar is van minder qualiteit

- — Philippijne-
dan de Java Cantala.

-ocr page 152-

Ook uit deze cijfers blijkt wederom, hoe de welvaart van
Nederlandsch-Indië afhankelijk is van de absorptiecapaciteit der
industrieele centra in de gematigde zone.

Kapok:

Evenals de klappercultuur is ook de kapokteelt voornamelijk
in handen der Inlandsche bevolking. Het is derhalve zeer moeilijk
een juist beeld te verkrijgen van den totalen omvang der produc-
tie. De cijfers omtrent de ondernemings-cultuur geven het vol-
gende beeld te zien:

Ondernemingskapok-cultuur. (\')

Aantal

Beplant

Ondernemingsproduclie

Ondernemingen

areaal

zuiüere kapok

pitten

Jaar

ha

1,000 kg

1.000 kg

1925

83

10,286

1.236

2,149

1926

85

12,169

1,456

2,514

1927

91

13.771

1.385

2,466

1928

101

14.106

1.619

2,050

1929

119

15.316

1.813

3.219

(\') De Landbouwexportgewasien Oan Nederlandsch-Indie in 1929. p. 211.
(2) Alles omgerekend tot zuivere kapok en pitten.

De bevolkingskapokcultuur vindt men op Java, in de gewes-
ten Atjeh en Onderhoorigheden, Celebes en Onderhoorigheden,
op Bali en op Lombok. De landbouwvoorlichtingsdienst doet zijn
best, de kapokcultuur te stimuleeren. Reeds werd gezegd, dat
het moeilijk is een juist beeld van den omvang der bevolkings-
cultuur te verkrijgen. De volgende totale exportcijfers benaderen
echter zoover mogelijk de waarheid:

Uitvoer van kopok-producten.C)

Vezelsnbsp;Pitten

ondernemings beoolkingsnbsp;totaal ondernemlngsnbsp;beoolkings totaal

Jaar: ton ..J %nbsp;% ..J ton ..Jnbsp;%nbsp;lon ..Jnbsp;7o lon.J

1925nbsp;1,236 6.9nbsp;16,710nbsp;93.1nbsp;17,946 2,149nbsp;52.9nbsp;1,912nbsp;47.1 4,061

1926nbsp;1,456 8.1nbsp;16,571nbsp;91 9nbsp;18,027 1,968nbsp;86.0nbsp;321nbsp;14.0 2,289

1927nbsp;1,385 7.0nbsp;18,384nbsp;93.0nbsp;19.769.) 2.466nbsp;22,2nbsp;8,617nbsp;77.8nbsp;11.08:{

1928nbsp;1.619 8.2nbsp;18,119nbsp;91.8nbsp;19.738.) 2,050nbsp;17.4nbsp;9,773nbsp;82.6nbsp;11.823

1929nbsp;1.813 10.2nbsp;15,918nbsp;89.8nbsp;17.731.) 3.219nbsp;40.5nbsp;4.737nbsp;59.5 7.956

(gt;) De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indtc in igzg, igt;. aiS.
.) Bruto 1 ton is 1,000 kg.

-ocr page 153-

Uitvoer van kopok-producten.{^}
Kapokpittenolienbsp;KapokpHienkoeken

Bevolkingsproduct van Java
ton..)nbsp;ton..)

1925nbsp;2.052nbsp;—

1926nbsp;1.252nbsp;9.378

1927nbsp;1.907nbsp;16.865

1928nbsp;1.115nbsp;13.208

1929nbsp;1.393nbsp;17.540

V) De LandboirMtxporigewassen van Nederlandsch-Indië in iq2g, p.siS.
• .) 1 ton IS 1,000 kg.

De beteekenis van Nederlandsch-Indië voor de wereldkapok-
markt blijkt uit de volgende cijfers:

Aandeel Nederlandsch-Indië in u)ereldkapokuitvoer{^).

1925 1926 1927nbsp;1928nbsp;1929
1,000 kg

Werelduitvoeien .... 22,839 22,890 25,455nbsp;24.237nbsp;22,400

Ncderlandach-Indiê . . . 17,946 16,946 19.025nbsp;19,298nbsp;17,429

\'d. in procenten .... 79 74 75nbsp;80nbsp;78

0) De Landbouwexportgeivassen van Aeder/andscfi-Indië in iqsg, p. 2/9.

Bovenstaande cijfers hebben betrekking op kapok in den rui-
meren zin des woords. Het aandeel van Nederlandsch-Indië in de
werelduitvoeren van zuivere Java-kapok is nog grooter en wel ruim
Met recht mag dus worden gezegd, dat Nederlandsch-
Indië de wereldmarkt van kapok beheerscht.

Het aandeel, dat de kapok heeft in den totalen uitvoer van
Nederlandsch-Indië vindt men in het volgende staatje:

Uitvoer Van kapokV)
in procenten der Waarde van den totalen uitvoer:

1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % % %

1.29nbsp;1.21nbsp;1.14nbsp;1.25nbsp;1.23

(\') Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Nederlandach-Indiè gedurende het Jaar

\'^28,deelIII, staat II.

Deze percentages zijn van den totalen uitvoer voor par/icultereickenwg.

\') De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indië in
1929, p. 221.

-ocr page 154-

De voornaamste afnemers der kapok leert men kennen door
het beschouwen van onderstaande tabel:

Uitüoer üan kapok-V)
Jaar:nbsp;1928

1,000 guldens

Waarde üan den totalen uitüoer,..............19,462

waarvan naar:

Nederland ............................5,981

Singapore..............................569

Vereenigde Staten........................7,021

Groot-Brittannië ........................288

Japan (inclusief Formosa)..................153

Australië..............................4,816

Denemarken............................101

Spanje................................192

Overige landen..........................341

(gt;) Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-Indtëgedurende
het jaar ig28, deel ///, !gt;taat 14.

Nagenoeg alle kapok gaat naar de industrieele landen, die in
den gematigden gordel zijn gelegen. Voor dit belangrijke bevol-
kingsproduct zijn de autochthonen dus, wat betreft den verkoop,
geheel aangewezen op de op hooger breedte gelegen industrie-
centra.

C

a c a o:

Van den omvang van de cacaocultuur en -uitvoer geeft het
volgende staatje een beeld:

Cacao-cultuur en -export.{\')

Jaar: Ondernemingennbsp;Uitüoer
aantal beplant areaal productie

ha 1,000 kgnbsp;hOOO kg

1925nbsp;21 4,519 745nbsp;1,201

1926nbsp;19 4,873 775nbsp;1,061

1927nbsp;16 4,477 726nbsp;983

1928nbsp;17 5,541 924nbsp;1,117

1929nbsp;21 5,151 1,154nbsp;1,291

(\') De Landbouwexports^ewassen van Nederlandsch-Indic in igzg, p. 222.

-ocr page 155-

Het grootste deel van den ondernemingsaanplant ligt in
Semarang en Pekalongan, nl. 4,648 van de 5,151 ha. Vermeldens-
waard is, dat ter Oostkust van Sumatra proeven worden genomen
met de teelt van cacao op enkele ondernemingen, die thans nog
gebruikt worden voor andere gewassen.

Het surplus van den uitvoer boven de ondernemingsproductie
moet in hoofdzaak afkomstig zijn van Inlandsche producenten.
De opbrengst van bevolkingscacao bedroeg gedurende de laatste
5 jaar ongeveer 260 ton per jaar.

Nederlandsch-Indië levert slechts een zeer kleine fractie van
den wereldcacao-uitvoer, nl. ongeveer %• Het is echter „edel-

cacao De voornaamste productie-centra zijn Amerika en West-
Afrika.

Cacao-export.{^)

Wereld

Ned.-Indië

Jaar:

i.ooo kg

1,000 kg

1925

507,095

1,201

1926

486,739

1,061

1927

499,413

983

1928

513,934

1,117

(\') De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indië in igzg, p. 222.

Het aandeel, dat de cacao heeft in de waarde van den totalen
uitvoer van Nederlandsch-Indië is niet groot en bedroeg gedurende
het jaar 1928 slechts 0.07 procent. De totale uitvoerwaarde be-
droeg Fl. 1,076,000.—, waarvan Fl. 870,000.— ging naar Neder-
land, Fl. 162,000 •— naar Singapore en de rest naar de Vereenigde
Staten, Groot-Brittannië en Australië. De cacaouitvoer ging dus
nagenoeg geheel naar de gematigde zone\').

Peper:

Nederlandsch-Indië isnbsp;de voornaamste producent van peper
voor de wereldmarkt. De cultuur is bijna geheel in handen van

Inlanders en Chineezen.nbsp;Dientengevolge is het moeilijk juiste

\') Jaaroverzicht Van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-
Indië gedurende het jaar 1928, deel III, staat 14.

-ocr page 156-

productiecijfers samen te stellen en moeten de uitvoercijfers als
een benadering daarvan worden beschouwd.

Voor de ondernemingspeper is Java verreweg het belangrijk-
ste gebied; de voornaamste leverancier van bevolkingspeper is
Sumatra, terwijl ook Bangka en Borneo peper exporteeren.

Het volgende staatje geeft een beeld van den omvang van de
pepercultuur en -export van Nederlandsch-Indië:

Peper-cultuur en export.

Ondernemingen

aantal

totaal

aanplant
ongemengd

productie

Uitüoer

Jaar:

ha

ha

1,000 kg

1,000 kg

1925

25

1,492

167

100

28,958

1926

25

1,523

170

187

24,494

1927

25

1,312

194

168

22,526

1928

24

1,527

244

87

24,229

1929

23

1,352

236

158

28,191

(\') De Landèouwexporigewassen van Aederlandsch-lndtë in p. 334.

Het surplus van den uitvoer boven de ondernemingsproductie
moet worden gesteld op rekening van de Inlandsche producenten.
Duidelijk blijkt, hoe overwegend het aandeel is, dat de autoch-
thone bevolking heeft in de pepercultuur.

Het aandeel, dat Nederlandsch-Indië heeft in de productie
voor de wereldmarkt moge blijken uit onderstaande tabel:

Wereld-exportoüerschot üan peper.

Land ;

1925

1926

1927

1928

1929

1.000 kg

Afrika.........

18

41

52

126

Britsch-lndië.......

3,502

3,306

10.754

4,726

6^07

Ceylon.........

76

276

197

148

_

Br. Malaya en andere Br. bezit-

tingen in Azië......

1.549

131

1,588

770

1,330

882

973

899

Indochina........

3,808

2.784

4,234

3,206

3,379

Siam..........

835

426

1,086

541

.

TOTAAL BUITENLAND . .

11,118

7,846

18,884

10,416

12,000

TOTAAL WERELDEXPORT.

40,076

32.340

40.103

34,645

40,189

28.958

24,494

21,219

24,229

28,189

%

%

%

%

%

idem in procenten v/ereldexport {\')

72.26

75.74

52.91

69.94

70.12

(gt;) Be Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indië in igzg, p. 23g.
(2) Eigen berekening op basis van (\'),

-ocr page 157-

Het aandeel, dat de peper heeft in den totalen uitvoer van
Nederlandsch-Indië vindt men in het volgende staatje:

Uitvoer van peper.

In procenten der Waarde van den totalen uitvoer:

1925nbsp;J926nbsp;1927nbsp;1928

%nbsp;%nbsp;o/^nbsp;o/^nbsp;•

1.37nbsp;1.61nbsp;1.59nbsp;2.75

jquot;. ^^quot;Se peper. JaaroverzülU van den In. en Uitvoer van
NederUndsch-Indze gedurende het jaar igzS, deel III, staat
11.

Utzz. percentages zijn van den totalen uitvoer voor jtarticultere xamp;kmxng.

De landen van bestemming der Nederlandsch-Indische peper
zijn de volgende:

Uitvoer van peper.{\')

Jaar:nbsp;]g28

1,000 guldens

Waarde van den totalen uitvoer..................42,870

waarvan naar:

Singapore..............................18,962

Nederland ............................1,117

Vereenigde Staten........................10,147

Groot-Brittannië ........................8,082

F\'rankrijk..............................149

China ................................462

Australië..............................138

Egypte.......................219

Penang ..............................2,144

Italië ................................652

Balkanstaten............................371

Overige landen..........................427

(\') Jaaroverzicht van den In- en Uitvoer van Aederlandsch-Indiëgedurende
het jaar igsS, deel III, staat 14.

Rekent men, dat de uitvoeren naar Singapore, Penang, Egypte
en Overige landen voor de helft ge-herexporteerd worden naar de

-ocr page 158-

gematigde zone, dan ziel men het overwegend aandeel, dat deze
industrieele centra hebben in de afname van het bevolkingsproduct
peper. Ook uit de cijfers betreffende dit gewas blijkt dus weder
de band, die bestaat tusschen tropen en gematigde zone.

Cassave:

De voor dit gewas beschikbare gegevens zijn zeer onvolledig,
daar een der grootste concerns de cijfers niet ter beschikking van
het Centraal Kantoor voor de Statistiek stelde. Slechts uit de
exportcijfers kan men eenig idee krijgen van de productie. Het
volgende staatje moge een beeld geven van den uitvoer van
cassave-producten:

Uitüoer üan cassave-producten.

1925 1926 1927nbsp;1928nbsp;1929
1,000 kg

35.908.) 22,687nbsp;55.949nbsp;20.386

52,502

15,317.) 96,010nbsp;274,547nbsp;99,645

89,445 82.633.) 104,588nbsp;126,921nbsp;116,758

5,513 5,032.) 5,005nbsp;10,339nbsp;6,933

13,468 12,899.) 13,263nbsp;26,652nbsp;19,0.^5

Tapiocawortels (gaplek) . .
Tapioca ruw gemalen (gaplek

meel)........

Tapiocameel......

Tapiocavlokken en siftings

Tapioca pearl and seeds . .nbsp;__.;nbsp;xo i/wu

Tapioca ampas, al of niet gemalen 3,477 3,928 .) 3,884 .) 10,222 .) 71507

(\') De^^ndbouwexportgewassen van Nederlandseh-Indic in ig2g, p. sjo.

Het aandeel, dat de tapiocaproducten hebben in den totalen
uitvoer van Nederlandsch-lndië moge uit de volgende cijfers blijken:

Uitüoer üan tapioca- en sagoproducten{^)
in procenten der Waarde van den totalen uitvoer:

1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % % %

1.51nbsp;0.95nbsp;1.07nbsp;1.46nbsp;2.30

(ï) Jaaroverzicht van den In-en Uitvoer van Nederlandsch-lndië eedurendf
het jaar /gzS, deel III, staat 11.
Tapioca alleen dus iets lager.

Deze percentages zijn van den totalen uitvoer voor particuliere rekening.

-ocr page 159-

De voornaamste landen van bestemming der tapiocaproducten
zijn de volgende:

Uitüoer üan tapiocaproducten.

Jaar:nbsp;1928

1,000 guldens

Waarde üan den totalen uitüoer,..............33,783

waarvan naar:

Nederland ............................2,329

Vereenigde Staten........................7,419

Singapore..............................569

Britsch-Indië............................987

Groot-Brittannië ........................5,740

Frankrijk..............................1.054

China ................................764

Japan (inclusief Formosa)..................2,842

Australië..............................356

Hongkong..............................649

Duitschland............................2,423

Denemarken............................2,502

België........ ..........2,269

Italië ................................119

Philippijnen............................283

Spanje................................939

Noorv/egen............................2,195

Elders................................334

(\') Jaaroverzicht van den In. en Uitvoer van Nederlandsch-Indië gedurende
het jaar igsS, deel III, staat 14,

Het zijn dus weder de industrieele landen der gematigde zone,
die van dit product de grootste afnemers zijn.

C

oca:

Coca staat veelal verspreid tusschen andere gewassen, zoodat
het moeilijk is juiste aanplantgegevens te verzamelen. Voor zoover
bekend bestaat er geen Inheemsche coca-cultuur. Een groot aan-
tal ondernemingen heeft de coca langs de wegen geplant.

-ocr page 160-

Van den omvang der coca-cultuur geven de volgende cijfers
een denkbeeld:

Coca-cultuur.

Aarxtal ondernemingen Beplant areaal , Opbrengst

totaal

in productie

beplant

geoogst

Jaar

ha

ha

kg

1925

116

100

2,283

1,738

997,484

1926

114

90

2,068

1,591

1.002,870

1927

95

50

1,304

1,260

635,084

1928

76

43

1,162

1,147

455.677

1929

63

43

1,063

1,036

485.407

(\') De Landbouwexport^ewas^n van Nederlandsch-Indië in 1020. igt;
Aangezien de opgaven in vorige jaren niet volledig waren, mag men gein

conclusies trekken uit het af-en toenemen van de aanplantcijfe^s.

Nederlandsch-Indië is voor de wereldmarkt een der voornaam-
ste producenten van coca. Ook uit Zuid-Amerika (Bolivia en Peru)
komen nog kleinere hoeveelheden cocablad, terwijl Peru boven-
dien nog cocaïne exporteert. Het volgend staatje geeft een denk-
beeld van de beteekenis van Nederlandsch-Indië voor de wereld-
markt van coca-blad:

V/ereldexport üan coca-blad. (\')

Jaar:

Ned.-Indië

Boliüia

1.000 kg

I.OOO kg

1925

1.008

.

1926

1.094.)

438

1927

709

360

1928

412

?

1929

599

?

De uitvoerwaarde van coca en cocablad bedroeg gedurende
het jaar 1928 slechts 0.02 % van de totale uitvoerwaarde voor par-

HO

Peru

Peru-cocdine

1.000 kg

kg

217

621

204

1.048

142

980

?

?

?

p

Nederlandsch-Indië in igsg. p.

-ocr page 161-

ticuliere rekening. Nederland is verreweg de voornaamste afnemer
(75 %). De niet naar Nederland verkochte partijen gaan naar de
Vereenigde Staten, Japan en Duitschland. Dus ook de coca-
productie vindt geheel zijn weg naar de industrieele centra der
gematigde zone.

*

*

Behalve de hiervoren genoemde en besproken agrarische pro-
ducten, brengt Nederlandsch-lndië nog andere voort, die in dit
overzicht van de beteekenis van Insulinde voor de wereldhuishou-
ding vermelding verdienen. De voornaamste zijn: specerijenquot;),
maïs, hout, verf- en looistoffen (gambir, pinang, cutch), kamfer,
copar, rotan, damar en andere boschproducten. Gedetailleerde
gegevens betreffende de productie zijn niet te verkrijgen, zoodat
volstaan moet worden met het aangeven van enkele uitvoercijfers:

Uitvoeren van enkele agrarische- en boschproducten.

Jaar\'.nbsp;1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

Naam oan hel product:nbsp;1,000,000 guldens

Maïs................9.07nbsp;6.72nbsp;4.52nbsp;4.03nbsp;12.95

Hout................3.01nbsp;2.98nbsp;6.42nbsp;9.07nbsp;11.56

Pinang, gambir en cutch

(ruwe verf-en looistoffen)nbsp;11.28nbsp;14.97nbsp;11.39nbsp;8.54nbsp;10.31

Copal en damar ....nbsp;7.46nbsp;8.83nbsp;9.28nbsp;9.91nbsp;10.03

Gambir..............4.75nbsp;3.95nbsp;1.76nbsp;1.19nbsp;1.40

Rottan en rottanstokken .nbsp;8.26nbsp;7.81nbsp;7-54nbsp;8.52nbsp;7.73
Specerijen (kaneel enkaneel-
kassie, muskaatnoten en

foelie)..............6.28nbsp;7.21nbsp;6.88nbsp;8.06nbsp;6.15

(\') Metrderjarige over zich (en van den In- en Uitvoer van Nederlandsch-
lndië etc. 3e deel, i\'qzj.
De cijfers voor 1\')28 ontleend aan: Jaaroverzicht van

den In. en Uitvoer van Neder landsch-Imiü\' (gedurende het jaar igsS, deel II!.

* «

*

Nederlandsch-lndië heeft zulk een groote bekendheid als
productie-centrum van tropische landbouwproducten, dat men de
beteekenis van dit eilandenrijk als producent van delfstoffen
veelal over het hoofd ziet. In toenemende mate echter wordt ook

\') Andree\'s Geographie des Welthandels, Band III, 1930,
P- 566.
Ned.-Indië behoort, met de Philippijnen en Malaka tot de
voornaamste producenten van specerijen.

-ocr page 162-

de ontwikkeling van den mijnbouw in Nederlandsch-Indië van be-
teekenis voor de wereldhuishouding en voor het land zelf. Met
name tin en aardolie verwerven zich een steeds hechter positie in
het bedrijfsleven van het land en worden van veel belang voor de
wereldmarkt. In het tijdvak 1908 tot 1929 verdubbelde de gepro-
duceerde hoeveelheid tin en werd de hoeveelheid geproduceerde
aardolie drie en een half maal zoo groot\').
De absolute productiecijfers waren:

1908 1928

Aardolie (10,000 ton)........ 124 430

Tin (100 ton)........... I7Q ^^g

Ook de laatste jaren neemt de productie van tin en aardolie
geregeld toe, gelijk uit de volgende staatjes moge blijken:

Productie van tin, aardolie en aardgas.{\')

Jaar:

Tin

A ardolie

picol

1,000 kg

1926

530,294

3,018,124

1927

567,347

3,693,798

1928

579,m

4,307,716

Aardgas
1,000 kg

373,131
366,359

__479,176

(\'J Jaardoei van het Mijnwezen in Aed. Indië, igsS. p. 347 v.v.

Het aandeel, dat Ned.-Indië heeft in de wereldproductie
van tmerts is aanzienlijk, gelijk uit de volgende cijfers blijkt:

Productie van Tinerts (in metaal-equivalent)(\')
in 1,000 ton:

1924 1925 1926 1927 1928

Wereldproductie . . 140.9 149.1 146.8 159.0 178.9
Ned.-Ind. productie . 32.0
33.2 33.5 33 9 35 5

(») International Statistical Yearbook jg^g, p, ji8.

Nederlandsch-Indië levert dus ruim 20 % der wereld-tinerts-
productie. Veel van het in Insulinde gewonnen erts wordt naar
Singapore gevoerd en daar versmolten.

Het aandeel van Nederlandsch-Indië in de wereldaardolie-
productie IS minder aanzienlijk:

O Jaarboek van het Mijnwezen in Ned.-Indië, 1928. Alge-
meen gedeelte, plaat VII (tegenover p. 356).

142

-ocr page 163-

Productie Van petroleum{\')
in 1.000.000 barrels(^)

J^or:nbsp;1924 1925 1926 1927 1928 1929

Wereldproductie. . 1,010.4 1,064.1 1,090.7 1,255.3 1,314.7 1,468.0
Ned. Ind.
productie 20.5 21.4 21.2 26.0 28.5 30.0

{■) International Statistical Yearbook 1020. p. 108.
(2) 1 barrel is 159 liter.

Amerika (Noord-, Zuid- en Midden-Amerika) beheerschen de
wereldpetroleummarkt met ruim 83 % der totale productie. Hier-
uit volgt, dat alle overige vindplaatsen secundaire beteekenis heb-
ben, zij het dan, dat in absolute maat de aangetroffen hoeveel-
heden zeer aanzienlijk mogen voorden genoemd. Het feit trouwens,
dat ook om deze secundaire vindplaatsen een heftigen strijd wordt
gestreden, bewijst, dat deze internationaal van veel belang zijn\').

Tin en tinerts namen in 1928 met 87,641,000.— gulden, dat
IS 5.56 % van de totale uitvoerwaarde, de zevende plaats in onder
de uitvoerartikelen van Nederlandsch-Indië. De voornaamste lan-
den van bestemming waren:

Bestemming van tin en tinerts.

Jaar:nbsp;1928

innbsp;1,000 guldens

Totale uitvoerwaarde....................87.641

Waarvan naar:

Singapore ..........................49.638

Nederland..........................24.739

Vereenigde Staten....................1,002

Groot-Brittannië......................7.880

F\'rankrijk ..........................2.934

Japan (inclusief Formosa)................442

België ............................198

\'talië..............................511

Overige landen......................297

(\') Jaaroverzicht van den In. en Uitvoer van Nederlandsch-Indië t^ednrende
jaar igsS, deel III, staat 14.

Men leze: Denny, We fight for oil, 1928.

-ocr page 164-

Bedenkt men. dat de voor Singapore bestemde hoeveelheden
vanuit die plaats weder ge-herexporteerd worden — en wel groo-
tendeels naar de landen in de gematigde zone —, dan ziet men,
dat nagenoeg alle tin zijn weg derwaarts vindt en dat dus Neder-
landsch-lndië ook voor deze belangrijke grondstof der metaal-,
automobiel- en electrotechnische industriën een gewichtig leveran-
cier is.

Aardolieproducten namen in 1928 met 144,073,000 gulden, dat
is 9.14 % van de totale uitvoerwaarde, de derde plaats in onder de
uitvoerartikelen van Ned.-Indië. De voornaamste landen van be-
stemming waren:

Jaar:nbsp;jg28

in 1,000 guldens

Totale uitvoerwaarde,..................144 973

waarvan naar:

Singapore ..........................69.016

Nederland..........................2.185

Vereenigde Staten ....................1.738

Britsch-Indië ........................4 631 .

Groot-Brittannië......................2,376

............................8,505

Japan (inclusief Formosa)................9,584

Australië ..........................14,094

Hongkong..........................3,152

Penang............................| 475

Britsche Bezittingen Middellandsche Zee ...nbsp;8,911

Philippijnen ........................4 552

British Malaya . .....................| 995

.............. 1K649

^cin Nederlaudsch.Indicgedurende
het jaar 1(^28, deel III, staat
74.nbsp;^

Een aanzienlijk deel der geproduceerde aardolieproducten
gaat dus naar de industrieele centra in de gematigde luchtstreek.

Wat betreft de voortbrenging van andere delfstoffen wil ik
volstaan met het verschaffen van eenige productiecijfers, ontleend

144

-ocr page 165-

aan het Jaarboek van het Mijnwezen in Nederlandsch-Indië voor
W jaar 1928\').

Steenkool
1.000 kg

3.018.124
3,693.798
4.307.716

1926

1927

1928

Goud
grammen

3.586.732

3.513.052.5

3.430.255

Zilver
grammen

73.525.358
71.083.141
63.202.713

Product

Wolframiet (1).
Diamant .
Mangaanerts (2)
Koperioduur (3)
Asphaltkalksteen

Zwavel .

1928
\\5J
236
24.452
149
3,660
370

Overige delfstoffen

Eenheid

1926

1927

1.000 kg

18

44.3

karaat

176

250

1.000 kg

11,393

18,503

idem

134.7

131

idem

155

1,340

idem

207

354.9

tinerls.

(^J Uitvoercijlers.

*

leveran\'\'^\'^quot;\'\' \'\'nbsp;Nederlandsch-Indië een belangrijke

huisCJ\' quot;nbsp;landbouwproducten voor de wereld-

L tvenquot;nbsp;^^ der gematigde zone en dat

HeH Unbsp;wereldproductie van delfstoffen,

-episch agLschTebitdnbsp;afhankelijkheid tusschen

trielanden verscherL lnbsp;^ gematigde breedte gelegen mdus-

in de beschouwingnbsp;quot;quot;quot;

die de landen \' Anbsp;oPgenomen. De enorme beteekenis.

__^ gematigde zone hebben als afnemers\') en

AlgeL^n\'^gtTeeltTlnbsp;Nederlandsch-Indië 1928.

O t d\' -\'■O ü.ü,

bij Ned.-Indirlerd Ïoorquot;^^\'\' Nederlandsche metaal-industrie
ingesteld. Uit het
rapport Ülnbsp;commissie een onderzoek

f^\'-dcTLTobirnbsp;Mlt;,„,3c/,apptf ooor Niioerhcid cn

» P\' /ijj en 226.

iO

-ocr page 166-

leveranciers voor Nederlandsch-Indië treedt scherp aan den dag
bij een beschouwing van tabel X. Rekent men de invoeren van
Singapore, China en Hongkong als voor de helft afkomstig uit
de landen der gematigde zone, dan blijkt het aandeel dezer lan-
den in den totalen invoer van Insulinde ongeveer 75 % te zijn:

1920nbsp;1922nbsp;1924nbsp;1926nbsp;1927nbsp;192amp;

% % % % % %

85.15 73.8 75.75 74.50 77.80 77.70

Drie vierde dèel der in Nederlandsch-Indië geïmporteerde
artikelen zijn dus afkomstig uit de landen der gematigde zone.
Commentaar overbodig.

Wat de uitvoeren uit Nederlandsch-Indië betreft, gelden de
volgende percentages, (Singapore, China en Hongkong wederom
half voor rekening der gematigde zone nemend) :

mOnbsp;1922nbsp;1924nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % % % %

62.20 63.60 67.15 71.55 69.05 66.95

Zes ä zeven tiende deel der uitvoeren vinden dus hun weg
naar de industrieele centra in de gematigde luchtstreek.

Het beeld van de tegenstelling en op aanvullende functies
berustende belangengemeenschap tusschen tropisch landbouw-
gebied en op hooger breedte gelegen industriegordel accentueert
zich, als de gegevens betreffende den aard der in- en uitgevoerde
goederen in het tableau worden ingeschakeld.

In- en uitvoeren van Nederlandsch-Indië naar goederengroepen{^).

Jaar

1923

1924

1925

1926

(M Memorandum on International Trade and Balances of Payments igiz.igsö,
published by the Economic and Financial Section of the League of Nations,
Vol. II, p. 44\'

Groep I is: levende dieren.

Groep II is: voedsel en drank.

Groep III is: grondstoffen en halffabrikaten.

Groep IV is: voortbrengselen van nijverheid.

Groep V is: goud en zilver (gemunt en ongemunt).

I

n V O e r e n

Uitvoeren

I

II

III

IV V I

II

III

IV

V

in procenten

0.1

23.3

8.0

67.1 1.5 0.1

47.7

49.2

2.3

0.7

24.4

6.8

68.0 0.8 0.2

47.3

50.1

1.6

0.8

0.1

21.9

6.4

68.9 2.7 0.1

32.8

65.0

1.6

0.5

0.1

25.0

6.7

64.9 3.3 0.1

30.8

66.8

1.7

0.6

-ocr page 167-

TABEL X.(\')

Jaa

Land van herkomst:
Holland ....
Groot-Brittannië

Singapore ....
Duitschland .
Vereenigde Staten .
Japan .....
China en Hongkong
Britsch-lndië.
Australië ....
Zweden, Noorwegen
Indochina, Siam .
Frankrijk ....

België.....

Italië . . .

Jaar

Land van bestemming:
Holland ....
Singapore ....
Groot-Brittannië
Duitschland . .
Vereenigde Staten.
Britsch-lndië. . .
Japan . . . . .
China en Hongkong
Australië ....
Zweden, Noorwegen
Indochina, Siam .
Frankrijk ....

België.....

Italië ....

^^ecterlandsch-Indië uitgevoerde goedererx.
Invoer in

Yo totaalinvoer.

1922

1924

1926

1927

1928

22.6

19.5

17.8

17.5

18.1

14.7

14.6

12.5

12.3

12.6

13.8

16.2

14.5

13.8

11.6

6.6

6.9

9.1

9.3

10.9

4.6

6.6

8.7

10.8

10.2

8.3

9.9

9.6

10.5

9.9

4.4

4.5

2.9

2.8

2.6

3.9

5.4

6.2

4.9

4.8

4.3

3.1

2.9

2.9

2.7

0.6

0.6

0.7

0.8

0.9

5.1

5.0

4.6

2.3

4.2

0.8

1.1

1.1

1.4

1.2

0.7

1.3

1.4

1.9

1.9

1.5

1.8

2.0

2.1

2.2

totaaluitvoer.
1922

15.9
19.4

5.3

1.5

8.4
6.8

10.2

7.6

4.7
0.1
1.0
3.3
0.2
0.5

1920

23.6

18.5
11.2

3.3

14.6
12.0

3.5

1.6

3.2
0.8
1.8
0.5
0.6
0.7

loer in

1920

15.9

12.3
6.5
0.4

13.4
9.7

6.3

7.5

4.6
2.3
0.5
0.9
0.7
1.3

Uitv

1924

1926

1927

1928

19.1

16.6

17.5

16.7

17.6

22.7

22.0

19.3

7.6

10.1

9.6

8.1

1.5

1.9

2.1

3.0

9.5

16.0

13.3

12.8

9.6

8.6

10.0

11.1

7.3

5.4

5.8

3.6

7,7

5.0

5.1

7.0

2.5

2.3

2.3

3.2

1.0

1.1

0.3

0.4

0.4

0.5

0.6

0.7

4.8

3.4

3.4

4.4

0.6

0.3

0.7

0.8

0.6

0.6

0.5

0.8

•s, Igjo.

P\' j-f-f.

-ocr page 168-

Tabel XI geeft nadere bijzonderheden aangaande den aard
der ingevoerde goederen, terwijl tabel XII hetzelfde doet voor de
uitvoeren en dus recapituleert, wat in voorgaande pagina\'s breed-
voerig werd besproken.

Nederlandsch-Oost-Indië is dank zij de enorm toegenomen
productie- en afnamecapaciteit van land en volk een brandpunt
van de wereldscheepvaart geworden. Niet slechts Nederlandsche
en Nederlandsch-Indische Maatschappijen hebben schepen in de
vaart in de Indische wateren, ook andere landen en dan voor-
namelijk de industrie -staten in de gematigde zone dirigeeren hun
schepen derwaarts. Het is een wereldbelang, dat de scheepvaart
ongestoord voortgang kan vinden in die verre zeeën. Onderstaande
tabel geeft aan, welk het aandeel is, dat de diverse volkeren heb-
ben in de scheepvaart op Nederlandsch-lndië:

Aandeel der verschillende nationaliteiten in tonnage Van
binnenkomende schepen.

NaUonalileii:(^)

Nederland en Nederl.

Indië.....

Vereenigd Koninkrijk
Duitschland . . .
België ...
Frankrijk . . . .

Italië......

Spanje.....

Noorwegen . . . .

Zweden.....

Denemarken . . .
Overige Europeesche
landen . . . .
Vereenigde Staten .

Japan ......

China.....

Overige Aziatische
Unden . . . .
Overige landen (3) .

1913
1000m3

5,674
6.184
1,799
1
12

7o

38.10
41.52
12.08
0.01
0.08

5,988
4,774
27
7

74
11

35

170

1.14

195

155

1.04

162

180

1.21

227

59

0.39

29

1

0.01

778

558

3.75

1.719

83

0.56

389

16

0.11

35

—~

1920

1925

1928

7o

lOOOm\'

7o

1000m3

%

41.44

10.743

45.25

13,832

43.91

33.04

8.116

34.18

11.205

35.57

0.19

1,327

5.59

2,279

7.33

0.05

6

0.02

24

0.07

051

106

0.44

247

0.78

0.08

114

0.48

99

0.31

0.24

_

1.35

444

1.87

1,205

3.82

1.12

189

0.80

83

0.26

1.57

157

0.66

72

0.22

0.20

50

0.21

143

0.4

5.38

564

2.38

725

2.30

11.90

1.302

5.48

1.066

3.38

2.69

601

2.53

470

1.49

0.24

25

0.11

40

0.12

Totaal 14.892 100,00 14,450 100.00 23,743 100.00 31,490 100.00

{\') Handbook of the Netherlands East Indies. 1930. p. 360.
1 mS it 0.353357 R.T.

(2)nbsp;De vlag van het schip bepaalt de nationaliteit.

(3)nbsp;In andere jaren wel schepen onder dit hoofd.

-ocr page 169-

TABEL XP).

%

Particuliere Invoeren.
Invoeren in duizenden guldens gedurende de jaren:

ARTIKELEN:nbsp;1920 1922 1924 1926 1927

Manufacturen, alle soorten . . . . 366,218 182,804 187,422 213,215 217,079 234,053 24 67
Gepelde rijst. . . . . . . . . 38,340 74.920 63,649 96.816 66,808 82,860 8.74

8.66
8.37
7.17
3.55
3.46
2.55
1.87
1.79

Percentage van
tot. invoer

1928 1928

Toestellen, machines en werktuigen 78.220nbsp;44.658nbsp;41,667nbsp;64.289nbsp;68,096 82,162

Eetwaren, alle soorten n.a.g. . . . 58.464nbsp;60.690nbsp;61,987nbsp;13M0nbsp;17,900 19 388

Ijzer- en staalwerk. alle soorten . .nbsp;126.998nbsp;37,744nbsp;47,993nbsp;60,924nbsp;64,386 67 977

Sigaren, cigaretten en tabak . . . 29.6\\5nbsp;35,087nbsp;38M9nbsp;35,210nbsp;34 730nbsp;33 636

Automobielen en onderdeden. . .nbsp;35,938 8.138nbsp;10,021nbsp;26.164nbsp;26,274nbsp;32 842

Mest, alle soorten..............48,344nbsp;16.246nbsp;21.650nbsp;19,354nbsp;23.134nbsp;24,174

Dranken, bier, wijn en gedistilleerdnbsp;22,374nbsp;1 5,168nbsp;12,402nbsp;15.657nbsp;16.505nbsp;17 761
Chemicaliën en geneesmiddelen . .nbsp;14,535nbsp;11,278nbsp;10.674nbsp;13,286nbsp;15,326nbsp;16,949
Papier, papierwerk. Schrijf- en teeken-
behoeften ..................21,259nbsp;8,887nbsp;10.082nbsp;16,795nbsp;13.104nbsp;16.580 1.75

Tarwemee......... 8.254nbsp;10.529nbsp;8.654nbsp;11.648nbsp;12.410nbsp;13.731 1.45

Garens, alle soorten............11,269nbsp;8.822nbsp;10.815nbsp;14.101nbsp;12.123nbsp;12,497 1 32

Auto-, rijwiel- en rijtuigbanden . .nbsp;12,655nbsp;6,946nbsp;5,629nbsp;8.841nbsp;10.077nbsp;12 387 1 31

Aardewerk, alle soorten..... 8.698nbsp;7.949nbsp;8.367nbsp;9.709nbsp;9.652nbsp;10*804 1 14

Kramerij2)....................11,054nbsp;8.324nbsp;10,34)nbsp;8,296nbsp;9,782 9.829 1.04

Verfwaren en ruwe verf-en looistoffennbsp;11.208nbsp;6.258nbsp;7.947nbsp;8,950nbsp;9,822 9.690

1.02

8,584 9.347 0.99

Melk

\') Handbook of the Netherlands East Indies. 1930. p. 313.

\\Dnbsp;Foulievelijk vertaald door Haberdashery,

-ocr page 170-

Particuliere Uitvoeren:

Uitvoerennbsp;in duizenden guldensnbsp;gedurende de jaren-

\'nbsp;rercentase van

ARTIKELEN:nbsp;,92.nbsp;,926nbsp;,927 ,925

RubL\'L\'.Ltr^^^^^^ •nbsp;270.861nbsp;491.063nbsp;269.642nbsp;365.310 375.807nbsp;23.84

Aardolln^nf ^..............202.625nbsp;484.896nbsp;421.053nbsp;278 421nbsp;17 82

Aardoheproducten..............302.113nbsp;324.905nbsp;157.353nbsp;176.154nbsp;149916nbsp;144.073nbsp;9 14

Thcl......................^7.411nbsp;96.981nbsp;73.083nbsp;106.491nbsp;6.75

fabak......................82.454nbsp;90.224nbsp;98.210nbsp;6.23

T.n en Ij^erts................123.630nbsp;72.868nbsp;113.926nbsp;95.568nbsp;6.06

nn en tmerts................64,749nbsp;50 943nbsp;g^ ^g^

......................50.980nbsp;41.467nbsp;65.580nbsp;70.276nbsp;74.376nbsp;81 394nbsp;5 16

TenL^r r\'; ..........^2.727nbsp;20.675nbsp;24 685nbsp;k345nbsp;4^870nbsp;272

5«;trpaln.;nbsp;22.978nbsp;15.160nbsp;23.661nbsp;33.783

andere soorten)..............72.477nbsp;4.836nbsp;9.876nbsp;16.230nbsp;16.139nbsp;28.472nbsp;1.81

..................H.312nbsp;16.833nbsp;19.674nbsp;17.814nbsp;20.282nbsp;19,462nbsp;1 23

Huidln ............1^-930nbsp;17.968nbsp;17757nbsp;.13

hquot; ,/ ; \\............^2.669nbsp;8.034nbsp;10.543nbsp;13.178nbsp;16.067nbsp;14.646nbsp;0 93

Hout (V.n teakhout) . .nbsp;5,074nbsp;1.868nbsp;3,488nbsp;6.436nbsp;9.067nbsp;U.559nbsp;0 73

Gommen (copal en damar). . . .nbsp;10.480nbsp;5.741nbsp;7.457nbsp;9.282nbsp;9 911nbsp;10 131nbsp;0 63

Pmangnoten ..............2.518nbsp;4.495nbsp;6,180nbsp;9.588nbsp;7 306 8 889nbsp;0 56

Rotting en -stokken............10.641nbsp;6.579nbsp;8.263nbsp;7.535nbsp;8.520 7 732nbsp;0 49

A -/A V-j ;..........2.298nbsp;2.358nbsp;2.404nbsp;7.618nbsp;048

Aardnoten (Arach.des)..........7.542nbsp;2.264nbsp;3,368nbsp;2.965nbsp;4 334nbsp;7.282nbsp;0.46

............28.650nbsp;13.280nbsp;14.718nbsp;9.599nbsp;7.274nbsp;7.099nbsp;0.45

Handbook of the Netherlands East Indies 1930. p. 315.

«-n
O

-ocr page 171-

Ook de ontwikkeling van het postverkeer zou men een index
kunnen noemen van de toenemende beteekenis van Nederlandsch-
Indië als productiecentrum en afzetgebied. De volgende cijfers
«even van die ontwikkeling een beeld:

Ontwikhling van den post-, telegraaf- en telefoondienst.{\')
Binnenlandsch postverkeer:

Brieoen,

Briefkaarlen.nbsp;Coui

Jaar Expresse-stukkennbsp;Dru

1900 8.9361?)nbsp;7.302

1910 15.686nbsp;H.586

1920 30.879nbsp;24.892

1925 30.730nbsp;26.956

1928 35.296nbsp;30.890

1910 3.656 3.057

n.

Diemt-

Handelspapier,

Post-

stukken

monsters

Totaal

pakketten

in I.OOO.tallen

\' 2,427

161

18,826

133

4.000

855

35,127

320

8,583

2,367

66.721

891

10,600

526

68,812

783

12,647

560

79,393

829

b. Buitenlandsch verkeer (verzonden en ontvangen):
1900 1.615 1.520 ?nbsp;108 ?nbsp;53

?nbsp;291 ? 108

920 8,692 5.034 28nbsp;357 14.111 195

925 8.084 7.552 27nbsp;381 16,044 255

1928 11.997 9.639 22nbsp;328 21.986 327

Het aantal postkantoren nam toenbsp;van 219 in 1900 tot 583
in 1928.

Ontwikkeling telegraphische dienst in N.-O.-Indië:

Totale Draadlengtenbsp;Aantal Telegrammen
Waarvan

Ffnbsp;j ,nbsp;Waarvan

Jaarnbsp;tZnnbsp;Ondergrondsche Binnenland Buitenland

1900nbsp;11.268nbsp;1651 415 293

1910nbsp;17.112nbsp;5,328 931 320

1920nbsp;29.424nbsp;9.982 806 2.267 700

loocnbsp;1\'212nbsp;1.296 862

1928nbsp;33.179nbsp;11.616 1.356 1.351 972

Hetnbsp;aantal telegraafkantoren nam toe van 383 in 1900 tot

1,179 innbsp;1928.

(\') Handóooi of the Netherlands East Indies, igjo. p. jSg, 393-

-ocr page 172-

Ook hel telefoonverkeer breidde zich aanzienlijk uit. In het
„dvak van 1910 .o. 928 nam het aantal .elefooncentrales toe van \'

4 2m T quot;quot; ®nbsp;™ 6.500

tot 45,2W, de mkomsten stegen van 0.9 tot 10.8 millioen gulden

de draadlengte nam toe van 21,000 ,ot 309.510 km. De ontwitteling

van den rad.o-d.enst ,s eveneens gedenkwaardig.\')

70
60

Bl,kens da voorgaande bladzijden is Nederlandsch-Indië\'s lot
nauw
saamgeweven me. den gang van zaken in en de belangen
der .„dustnestaten, gelegen op gematigde breedte. DecZquot;
beffende de m Insuhnde geïnvesteerde kapitalen en de daa van
gekweekte mkomens verscherpen dit
beeld A j -j i
aflrankeliikheid e„ aanvullende func.iest„7r p r^t^tlgt
zona^ Enkele gegevens om deze uitspraak te illustreerenT

Ue heer Putman CTamer\'), secretarU ^n« Jnbsp;i

raad voor Nederlandsch-lndie raam T.nbsp;O-rdernemers-

kapitaal op om en nabij da iL mnWd uquot;

geveer op 600 millioen gulden, .n dftlt t ffquot;\' fbf

tesamen 400 millioen gulden, zoodl, t

cultures meer dan 2000quot;mini;er:\'\'l: rbl^d

Oud-Gouverneur-Generaal Ansouh^nr,* ui rr ,
kapitaalsinvestias in Nadarlandsch-Cfr vo^Laquot;^ ^^
Landbouwondernemingen ...nbsp;,

Petroleumondernemingen . . \' quot; g^J: quot;^quot;quot;oen gulden
Banken. Financieele- en Handelsmaat-

schappijen......

Diverse industrieele ondernemingen \' oS
Stoomvaartmaatschappijen ... \' Sn quot;
Spoor- en Tramwegen ... quot; \' ü^
Mijnen........ quot; •

Verzekeringsmaatschappijen ...quot;

Totaal . . . 3^720

;) Hanc/èoo^ of the Netherlands East Indies 1930 . m
) Men ZIJ zeer voorzichtig, wat betrJt J \'. , \' • , r
der -- van welke zijde dan ook 1 verstSt

.s echter, dat duidelijk blijkt uit de rWnbsp;Hoofdzaak

bedragen zijn. die in Nederlandsctlnd^\'ber\'.\'^°quot;nbsp;^^

Vgl Neerlands Indië, Loni en Volk T\' U\' . ■
Bestuur, Bedrijf en Samenleving,
door tal vl rinbsp;ƒquot;

leiding van Prof. D. G. Stibhe, 2Tdeel mS

/\'économ/e ,n/erna//ona/e /ome tp. 629^^^ ^^^

-ocr page 173-

De geïnvesteerde kapitalen zijn voornamelijk van Nederland-
sche nationaliteit. Het is moeilijk de juiste grootte van en het aan-
deel der diverse nationaliteiten in de belegde kapitalen te leeren

tZZ\' T quot; /^quot;^^--ondernemingen belegde kapitaal
geeft
Angouïüant de volgende cijfers:

Nederlandseh kapitaal
Engelsch

Chineeschnbsp;,,

Belgisch

Fransch

Amerikaansch „
Japansch
Duitsch
Zwitsersch
764 millioen gulden
245 ..
120

36 ..
28 ..
27
23
8
6

% totaal

7o

7o

0/
10

7o

7o

60
19
10
3
2
2
2

7o

0.7%
0.5%

deeuVl^.Y\'Anbsp;worden voor een aanzienlijk

werWl ^Anbsp;\'\'nbsp;dientengevolge meerdeL

werkgelegenheid en grooter welvanrh J i i. i i i
n j- . V . ,nbsp;aan de Inheemsche bevol-

king. „Uas verdiente Kapita war «k«^ l • » . w/nbsp;i

J- c.nbsp;Tnbsp;Wert sondern

ein lebendiger Strom, von dem einnbsp;T -i • jnbsp;r i-

• 1 n^..,,nbsp;, . quot; guter leil wiederum auf die

kolonialen Mühlen geleitet wurd,»nbsp;c i.-tc v n

äLelCquot;quot;quot;! genommen...-), ße bed,iifón.en=iva,ie der

1 behoef,nbsp;Nederlandsch-Indië maak. relatief

de behoefte aan werkvolk minrl^.,. .v, . i

da. he. Wes.ersch groo.beZf wT

.iid verminderd zijn Jeds mé ü Tquot;

„Indien nie. de W .er ^7 1

loonen en grondhure^ (vt de ^ quot;quot;nbsp;,

millioen) onder de bevol „:nbsp;d

aan rW^t ^nnbsp;Dracht, dan deze op het zelfde areaal

aing der overtollige millioenen (op Java) ten
eenen male spaak loopen

tm

-ocr page 174-

Nederlandsch-Indië heeft ruim een milliard staatsschuld. Deze
■gelden had het land ontwijfelbaar op minder voordeelige voorwaar-
lt;ien moeten leenen, indien er geen politieke band tusschen Neder-
land en Insulinde had bestaan. Deze staatsleeningen waren noodig,
•om Nederlandsch-Indië zijn tegenwoordige outillage als productie-
en handelscentrum te geven en kwamen dus voor een zeer aan-
zienlijk deel ten goede aan de autochthone bevolking.

Reeds werd gewezen op het extra-voordeel, dat geldbelegging
in Nederlandsch-Indië den investeerenden groepen tot nu toe biedt;
nl. het tegelijkertijd kunnen uitzenden van administratieve en
leidende krachten, dus verruiming van de arbeidsgelegenheid voor
energieke Westerlingen (zie p. 60/61).

Ten slotte nog de volgende cijfers, die een beeld geven van
de inkomens, welke uit de Indische beleggingen worden ge-
kweekt\'). De rente op de Nederlandsch-Indische obligaties
(bonds), genoteerd ter beurze van Amsterdam, wordt voor 1928
geschat op 78 millioen gulden. Het meerendeel dezer gelden wordt
overgemaakt naar het buitenland (t.o.v. Nederl.-Indië). De totale
rente op alle leeningen — inclusief de niet te Amsterdam geno-
teerde — wordt voor 1926 en 1927 respectievelijk geschat op 90
millioen en 88 millioen gulden. Ook de volgende tabel geeft een
indruk van den omvang der buiten Indië betaalde winsten en
dividenden:

Estimated dividends and Taxable income
profits, paid abroadnbsp;of all companies

\'926nbsp;1927nbsp;1927

flanling enterprises

(dividends and profits)nbsp;guilders (millions omitted)

Sugar......

Tea and Coffe . . .

Rubber......

Tobacco (Sumatra) . .
Tobacco (Java) and other
products.....

Total. .

53

31

94.0

22

25

45.3

80

76

150.0

22

20

27.0

10

10

19.9

187

162

336.2

132

134

205.0

Companies, not engaged
in planting (dividends)

\') Vgl. Memorandum on International Trade and Balances
of Payments, 1926-1928. Published by the Economic and
Financial
Section of the League of Nations, 1929/30. Vol. II, p. 64 en 65.

-ocr page 175-

Aan den toevloed van kapitaal uit het buitenland (Nederland
en andere landen) dankt Nederlandsch-Indië voor een groot deel
zijn tegenwoordige wereldbeteekenis en levensstandaard. Het
vreemde kapitaal streefde echter geen philantropisch doel na, toen
het belegging zocht in Indië en zal daar ook alleen blijven, indien
de voorwaarden vervuld blijven, die noodzakelijk zijn voor de be-
drijfszekerheid. Vrede, orde en rust zijn daarvoor onmisbaar.

Nederlandsch-Indië neemt een plaats v^n veel gewicht in de
wereldhuishouding in. hetgeen uit het voorgaande afdoende ge-
bleken moge zijn. De landen der gematigde zone. met geweldige
industrieele ontwikkeling, behoeven dit tropische eilandenrijk als
leverancier van grondstoffen, als beleggingsgebied voor enorme
kapitalen en als verkoops-markt voor de surplusproductie der
nijverheid. De ontwikkeling van Azië gaat snel en het is het wel-
begrepen eigenbelang der industrielanden, hieraan metterdaad
mede te werken. Groot zijn de mogelijkheden, die nog benut
kunnen worden in dat deel der wereld\'); gelukkig gaat men dit
meer en meer inzien. De welvaart der geheele menschheid kan
daar slechts bij gebaat zijn.

Deze beschouwing over de beteekenis van Nederlandsch-Indië
voor de wereldhuishouding en de relaties, inzonderheid de com-
mercieele relat.es. tusschen ons Indisch rijksdeel en de industrie-
staten in de gematigde luchtstreek, moge aangetoond hebben, van
hoeveel belang het geacht moet worden te zijn. dat in Nederlandsch-
Indië de productie ongestoord kan voortgaan en dat de welvaart,
dus de absorptiecapaciteit. der Inheemsche bevolking toeneemt.
Deze laatste .s ook voor de vervulling van niet materieele behoef-
ten aangewezen op coöperatie met de industrielanden op hooger
breedte en speciaal met Nederland. Door dit voor oogen te houden

\\vl ® Eldndge Trading with Asia, 1921, p. VI. Ook p. VII:
.With enormous capital ready for investment, we must sooner or
later make a defm.te decision as to whether or not we wish to
participate in the development of Asia. We are handicapped in
many ways but most severely by a timid investing public and a
lack of tramed men ... If we face the situation intelligently, study
our field, invest judiciously and wisely, there can be no doubt
about the ultimate outcome. It will mean wider foreign
commerce,
greater production and peater prosperity at home. The choice is
with the American people. \'

-ocr page 176-

en tevens aan meerdere activiteit en differentiatie in haar bedrijfs-
leven aandacht te schenken, zal het mogelijk zijn, dat zij op den
duur een nog belangrijker plaats zal kunnen Innemen binnen het
rijk, dan tot nu toe het geval is gew^eest.

BRITSCH.MALAKA.

In de landen der gematigde zone wordt de beteekenis van
Britsch-Malaka voor de wereldhuishouding veelal te laag aange-
slagen. Toch is dit gebied de voornaamste leverancier van twee
zeer belangrijke grondstoffen, te weten rubber en tin en het Is
tevens een handelsfactor van de eerste orde voor de industrieele
centra op hooger breedte, met name voor West-Europa, de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika en voor Japan. Door zijn
strategische en verkeers-geographische positie is het een der be-
langrijkste deelen van het Britsche Rijkquot;).quot;

Zonder gedetailleerde gegevens aan te voeren realiseert men
de beteekenis van Malaya voor de wereldmarkt direct, als men
weet, dat een derde deel der wereldtinproductie en nagenoeg de
helft der wereldrubberproductie in dit land worden gewonnen.
Automobiel-, metaal- en electrotechnische industriën, om dan
slechts enkele te noemen, zijn dus voor een aanzienlijk deel afhan-
kelijk van den gang der productie in dit gebied. Daarenboven is
de levering van andere minerale en tropisch-plantaardige grond-
stoffen reeds nu vrij aanzienlijk en ongetwijfeld voor groote uit-
breiding vatbaar\'). Weinig landen hebben ook zulke goede
scheepsverbindingen met alle deelen der wereld, als Malaya.
Singapore is de doorvoerhaven van tallooze goederen, afkomstig
uit en bestemd voor alle mogelijke deelen der wereld. Deze gun-
stige geographische positie en goede natuurlijke omstandigheden
maken het alleszins waarschijnlijk, dat de toekomstige beteekenis
van het Maleische schiereiland de huidige nog verre zal over-
treffen\').

quot;) Vgl. üan Vuuren. De beteekenis üan Straat Malaka, Rede.
1925.
Ook: Beale, A reüieW of the trade of British Malaya in 1928.
1929, p. 4:
,,If the United Kingdom can secure and hold a sub-
stantial share of the trade of Malaya, her future trade position
throughout this portion of the world is largely assured.quot;
Ibidem, pag. 5.
\') Ibidem, pag. 8.

-ocr page 177-

De verhoudingen in Malaya woorden goed getypeerd door een
uitspraak, indertijd gedaan door den voormaligen president van
de New York Stock Exchange tijdens een diner te Amsterdam\'):

,,lt is necessary always to consider not merely the posses-
sion of great natural resources, but also the ability of their
possessors to utilize them. Indeed, in the long run, 1 am
persuaded that natural resources are in our modern world only
a secondary advantagequot;.

Zoo was het in Britsch-Malaka, de natuurlijke rijkdommen
waren aanwezig, maar de bevruchtende werking van uitheemsch
kapitaal en vreemde energie was noodig, om het land tot ontwik-
keling te brengen. De autochthone bevolking is ,,easy goingquot; en
geen handelsvolk; het werkvolk bestaat uit geimporteerde Chi-
neesche en Indische koelies, de kleinhandel berust bij de Chinee-
zen en voor een klein deel ook bij Japanners en Indiërs, de import-
handel wordt beheerscht door Chineezen^).

De cijfers betreffende de productie en den handel van Britsch-
Malaka illustreeren uitstekend de wederzijdsche afhankelijkheid
en aanvullende functies van tropen en gematigde zone\'). Dit ge-
bied vereenigt in zich de eigenschappen van producent van be-
langrijke grondstoffen en afnemer van industrieproducten. Niet
slechts door een politieken band. maar ook door zijn sterke
economische afhankelijkheid is Malaya\'s lot nauw samen geweven

met den gang van zaken in en de belangen van de industrielanden
op hooger breedte.

Betrouwbare productie- en handelsstatistieken bestaan slechts
voor de laatste jaren en dan nog alleen voor de beide voornaamste
producten, rubber en tin. Doch reeds het beschikbare cijfer-
materiaal. aangevuld met enkele gegevens betreffende de andere
producten en met in- en uitvoer-statistiekjes. zal ruimschoots vol-
doende blijken om de bovengenoemde illustratie te leveren.

2 Simons Financing American industry, 1930, p. 205.

1928 19Ï9 P 7

n In meer beknopten vorm vindt men enkele der volgende
bijzonderheden reeds in m.jn artikel:
Tin, Rubber en Chineezen,

^^^kseenheid, jrg.

-ocr page 178-

Tin:

Omtrent de vroegere productie van dit metaal bestaan niet
veel betrouwbare gegevens. Sedert 1920 nam de productie van tin
echter geregeld toe, wellicht in sterkere mate dan door de wereld-
vraag gewettigd werd. De tegenwoordige depressie in den tinhandel
zou ten minste op de juistheid van deze veronderstelling kunnen
wijzen. De onderstaande cijfers geven een beeld van de tinproductie
van Malaya en het aandeel in de wereldproductie. Men moet be-
denken, dat het uiterst moeilijk is, export- en productiecijfers niet
te verwarren. Hoofdzaak is, dat men een beeld krijgt van de groote
belangrijkheid van Malaya als tinproduceerend gebied en zijn
stijgende beteekenis als zoodanig.

Tinproductie Van Britsch Malaka.

Jaar:

Wereldproductie

Britsch Malaka

productie

%- en werel

ton

ton

%

1920

119,400

37,500

32

1921

106,300

36,800

35

1922

131,600

37,900

29

1923

128,700

39,377

30

1924

140,900

46,933

33

1925

149,100

48,140

33

1926

146,800

47,788

33

1927

159,000

54,322

34

1928

178,900

65,600

37

(\') Ontleend aan Bea/e, A review eic.fi. jój International Statistical Year-
Book jgzg, p. ii8
(productie tinerts m equivalent metaal).

De percentages ten deele eigen berekening.

De tinuitvoer van Malaya omvat tevens hoeveelheden ge-
herexporteerd tin, dat van Siam, Nederlandsch-Indië en elders naar
Malaya in den vorm van erts ter versmelting is gezonden. Inclusief
deze hoeveelheden was het aandeel van tin in de totale uitvoer-
waarde van Malaya — die Str. $ 1,068,694,121.—\') bedroeg —
19.5 %! De voornaamste landen van bestemming waren in 1927\'):

•) D. i. £ 125,000,000.- 1 Str. $ is ongeveer Fl. Holl. 1.40.
Beale, A review etc., p. 25.

-ocr page 179-

Vereenigde Staten......................j^^gt 55 4

Nederland .........................met 13.6 %

Vereenigd Koninkrijk....................11.3 %

^\'^^^rijk . .........metnbsp;4^9 %

............... met 4.5 %

Bntsch-lndië............. met 4.2 %

............... met 2.3 %

Van den totalen tin-uitvoer ging dus 92 % naar de industrieele
landen m de gematigde zone. Reeds dit eene cijfer impliceert de
geweldige belangen, die deze centra van industrie hebben bij een
geregelde productie in Malaya.

Rubber:

De kunstmatige restrictie der rubberproductie maakt het ver-
strekken van een betrouwbare productie-opgave over de jaren 1922
tot 1929 verre van eenvoudig. De volgende cijfers, ontleend aan

tabel VII (p. 107). geven een beeld van de rubberproductie van
Malaya:

\'925 /926 1927 1928 1929
in long tons (1,016 kg)
Wereldproductie . 513.959 634.150 609.105 656.820 865.794
Productie Malaka . 205.000 296.700 242.000 297.500 449.600

Idem in procentennbsp;%nbsp;% \' %nbsp;%nbsp;%

wereldproductie . 39.88 46.79 39.73 45.30 51.93

In het hooge cijfer voor 1929 vindt men de opheffing der
restrictie terug. Bovendien worden nog vrij groote hoeveelheden
rubber-latex geproduceerd en in dien vorm uitgevoerd, voorname-
l,k naar de Vereemgde Staten van Noord-Amerika. Tabel Vil
(p. 107) geeft daarvoor de volgende cijfers:

Latex.uitvoer in equivalent droge rubber:

gt;925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928nbsp;1929

kg kg kg
3.150.780 2.841.077 2.124.129 1.251.785 2.324.915

Malaya is de grootste leverancier van latex.

-ocr page 180-

De waarde der uitgevoerde rubber vertegenwoordigt 50 % der
waarde van den totalen uitvoer van Britsch-Malaka. In 1927 waren
de voornaamste landen van bestemming\'):

Vereenigde Staten......................metnbsp;64

Vereenigd Koninkrijk....................metnbsp;21

Japan ..............................metnbsp;5 %

Frankrijk............................metnbsp;4 %

Duitschland ..........................metnbsp;1.6 %

Australië............................metnbsp;1.5 %

Meer dan 90 % van den totalen rubberuitvoer gaat dus naar
de industrieele landen in de gematigde luchtstreek. De geweldige
bloei der rubbercultuur is mede een der oorzaken van de welvaart
des lands^).

Behalve rubber en tin produceert Malaya nog andere voort-
brengselen — van mijn-, bosch- en landbouw —, die thans betrek-
kelijk nog niet van veel belang zijn, doch groote mogelijkheden in
zich sluiten. De sterke vraag naar rubber en de uitstekende prijzen,
die dit artikel gedurende een aantal jaren kon behalen, leidden de
aandacht der planters van de bijproducten af. Wellicht, dat de
tegenwoordige malaise in de rubbercultuur althans dit gunstige ge-
volg zal hebben, dat men zich meer zal gaan concentreeren op de
teelt van andere gewassen. Men gaat in Malaya inzien, dat het ge-
vaar niet denkbeeldig is, dat het land te zeer afhankelijk zou wor-
den van dit eene product en dat dientengevolge een stagnatie —
door welke oorzaken dan ook ontstaan — in productie of afname
zou kunen leiden tot een ernstige economische crisis. Blijvend
verminderde vraag naar natuurlijke rubber of moeilijkheden in de
cultuur van dit gewas zouden met zich brengen, dat Malaya, op-
genomen in het internationaal ruilverkeer en daarop aangewezen
voor de vervulling zijner behoeften, niet in staat zou blijken te
zijn, voldoende tegenprestaties te leveren voor den belangrijken
invoer van voedingsmiddelen en industrieproducten uit andere
landen. Reeds worden dan ook de mogelijkheden voor andere

Vgl. Beale, A reüiew etc. p. 25.

Vgl. o.a. Reichwein, Die Rohstoffwirtschaft der Erde,
1928, p. 274:
..Vor zwanzig Jahren trieben die Chinesen Raubbau
in den Urwäldern, die einzige wichtige Plantagenpflanze war
Kaffee... etc.quot;

o/

/O

-ocr page 181-

cultures ter dege bestudeerd, proefstations en -tuinen voor koffie,
thee, klappers en palmolie zijn ingesteld, het landbouwonderwijs
wordt bevorderd\'). Ook de Empire Marketing Board interesseert
zich bijzonder voor deze pogingen.

Enkele der minder gewichtige in Malaya verbouwde gewas-
sen zijn^):

Kokospalmen:

Malaya\'s aandeel in den werelduitvoer van klapperproducten
is tamelijk aanzienlijk, gelijk de volgende, aan tabel Vlll (p. 119)
ontleende, cijfers demonstreeren:

Export-overschot van klapperproducten in copra-equivalent.

Wereldexport

Britsch Malaka

export in

\'^0- en wereldexport

Jaar:

1,000 kg

1.000 kg

%

1925

1,300,934

102,296

7.86

1926

1,425,588

121,678

8.54

1927

1,400,201

106,994

7.64

1928

1,635,056

114,666

7.01

1929

130,355

R ij s t:

Een oppervlakte van ruim 600,000 acres is met rijst beplant,

doch er wordt niet genoeg verbouwd voor de locale consumptie.

Bij den gang van zaken in andere rijstverbouwende landen heeft
iVlalaya dus veel belang.

O 1 i e p a 1 m e n:

Evenals op Sumatra is ook in Malaya de oliepalmcultuur nog
zeer recent, maar vertoont goede vooruitzichten. Men heeft voor
\'o^ LTnbsp;\'50,000 acres gereserveerd; hiervan zijn er

? Tnbsp;De uitvoer van palmolie voor 1927

en 1928 bedroeg respectievelijk 854 en 1,482 ton, hoofdzakelijk be-
stemd^ het Vereenigd Koninkrijk en de Vereenigde Staten.

/or

quot;) Beale, A review etc. p. 19 ^.v.

-ocr page 182-

Ananas:

Indirect werd de cultuur van dit gewas geremd door de rub-
berhausse. Veelal wordt ananas geteeld als „catchcropquot; met rub-
ber\'). De vruchten worden voor een zeer aanzienlijk deel ter
plaatse geconserveerd en in blikken naar het buitenland verkocht.
In 1927 werden aldus uitgevoerd 40,000 ton, vertegenwoordigende
een waarde van Str. $ 8,300,000.—. De voornaamste landen van
bestemming waren: Vereenigd Koninkrijk, Canada, Australië,
Nieuw-Zeeland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.

S p e c e r ij e n:

De aanzienlijke uitgevoerde hoeveelheden specerijen zijn
voornamelijk
her-exporten, voor een aanzienlijk deel uit Burma en
Nederlandsch-Indië. Alleen de areca-noot wordt op groote schaal
in het land zelf verbouwd. Het voornaamste land van bestemming
der uitgevoerde areca-nooten is Britsch-Indië.

Sago en Tapioca:

De sago is voornamelijk her-export van Serawak en Sumatra;
tapioca wordt in niet onbelangrijke hoeveelheden in het land zelf
verbouwd. De gezamenlijke waarde der exporten bedraagt onge-
veer Str. $ 9,000,000.— per jaar.

Boschproducten:

De houtrijkdom wordt voornamelijk voor binnenlandsch ge-
bruik geexploiteerd, hoewel ook kleine hoeveelheden worden uit-
gevoerd, in 1927 voor een waarde van Str. $ 1,153,075.—; de voor-
naamste landen van bestemming waren Mauritius, China, Indië en
Arabië.

De boschproducten, als rottan, damar en copal, die het land
exporteert, zijn voornamelijk herexport-artikelen.

Delfstoffen:

Geringe hoeveelheden goud, steenkool, ijzererts en andere
mineralen zijn aanwezig.

Samenvattend vindt men in het volgend staatje een overzicht

\') Vgl. o.a. Straits Settlements Report jor 1929. London 1930,
p. 25.

-ocr page 183-

Sayl-nbsp;voornaamste export-artikelen van British

Üitüoer van British Malaya.{\')

Waarde
in 1,000$

522,987

8,907

]927

in O/oen

Hoeveelheid

totaal

in 1,000 ton

50.0

.•!71.309

19.5

(183,250)

83.773

2.5

(42.254 erts)

143.042

(5)6,538)

1.6

13,515

1.0

(11,712)

49,879

0.8

40,134

0.8

79,420

Product:

Rubbernbsp;.nbsp;.

Tin .nbsp;.nbsp;.

Copra.nbsp;.nbsp;.

Peper.nbsp;.nbsp;.

Arecanooten
Ananas . .
Sago en Ta-
pioca . .

1924

in®/oen Hoeveelheid
totaal in I.OOO ton

259,706
(108,524)

80.674nbsp;206,571
(37,909 erts)

159.049nbsp;26,578
(67,314)

19,592nbsp;16.762
(18.813)

62,196nbsp;10,299

39.20-tnbsp;8,296

Waarde
in 1,000$

266,191

169.147

32.668

8,296

14.982
8,874

37,0

23.3

4,5

1.1

2.0
1.2

13,651 1.8 96r,33

werden gnbsp;eÄnbsp;K^rgr^l^L^^^^^^^ ^

Uit het voorgaande is wel voldoende gebleken, dat niet alleen
^root-Bnttannië - het eigenlijke moederland dus -, doch ook
de andere industrielanden bij het op peil blijven der productie in
Malaya geïnteresseerd en gebaat zijn.

Het beeld der wederzijdsche afhankelijkheid accentueert zich
nog, als we de handelscijfers in de beschouwing inlasschen:

Aandeel /n totalen uitvoer, berekend naan landen Van besterr^rrring
van 1923 tot en met 1927.{\')

Totaal uitvoer van koopwaren.

Jaar

Totaal uitvoer,
waarvan naar:
Ver. Koninkrijk
Br. Bezittingen
Europa
Ver. Staten .
Japan . , .
Siam . , .
Ned.-Indië .
Overige landen

1923

674.7

13.8
13

10.4

40.5
4.4
3.4
12.3
2.2

13.8

16.4

15

9.6

10.5

11,8

10

9.1

10.8

49.9

47.5 .

44.2

2.9

3

3.5

2.3

2,3

3

9,3

8

9.9

2.2

3,2

1.8

1924 1925 1926
in millioenen Str. Dollars
725.1 1289.9 1258.5 1057.9
\'n procenten totaal uitvoerwaarde

13.1
12.1
11.3

41.2
3.6
3,5

11.8
3,4

1927

(\') Bea/e, A review etc. p.

-ocr page 184-

Neemt men aan dat „Britsche Bezittingenquot; geheel buiten de
gematigde zone liggen, de ,,Overige Landenquot; half binnen dien
gordel, dan is het aandeel, dat de gematigde zone heeft in den
exporthandel van Malaya als volgt:

1923nbsp;1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927

%

%

O/
/O

%

%

70.2nbsp;70.9nbsp;77.7nbsp;77.6nbsp;74.4

Drie vierde deel van de exporten van dit gebied is dus be-
stemd voor de landen in de gematigde luchtstreek. Commentaar
overbodig.

Ook de cijfers betreffende den invoerhandel zijn ter zake leer-
zaam. Er dient op gev^^ezen te w^orden, dat betrouv/bare statistie-
ken, die Malaya in zijn geheel omvatten eerst van na den oorlog
dateeren, de oudere cijfers hebben niet meer dan een groote mate
van waarschijnlijkheid. Samenvattend vindt men in het volgend
staatje een overzicht van de beteekenis der voornaamste invoer-
landen van Malaya:

Aandeel in totalen invoer, berekend naar landen van herkomst{^)
Jaar:nbsp;1907-1911 1913 1921 1925 1926 1927

in millioenen Str. Dollars
. . 256 341 502 967.9 1,003.8 990.6

Totaal invoer,
waarvan uit:

in procenten totaal invoerwaarde

Ver. Koninkrijk . .

12

11.5

19

13.4

14.7

13.5

Britsch-Indië

11

9

11.8

8

8.7

8

Hongkong ....

8

8

9.2

4

3.7

3.6

Australië . .

2.5

2.6

3.5

1.8

1.4

1.7

5

5.5

2.6

4.2

6

5.8

2.5

2.9

5.8

2.9

4.6

3.5

Indochina ....

3.5

4.4

5

1.6

2

2.3

Japan .....

2.7

3.4

4.5

3

3.3

3

Ned.-Indië en Borneo

20

18

19.7\'

40

35.3

36

Siam......

10

10

10.1

9.3

9.6

11

Ver. Staten . . .

1

1.8

5.5

3.9

4.3

3.5

Overig Malaya . .

18

18

_

Overige Br. landen .

2.3

6.4

5.7

6.1

Overige landen

4.3

4.9

1

0.5

0.7

_

(\') Beale, A review etc. p. 26 v.v.
De cijfers voor 1907-11 en voor 1913 hebben betrekking op de Straits Settle-
ments (95
0/0 van dtn totalen invoer), de latere gelden voor geheel Mdaya.

-ocr page 185-

Neemt men aan dat de „overige Britsche landenquot; geheel bui-
ten, Europa geheel binnen, „overige landenquot; half binnen de ge-
matigde zone liggen en dat de invoeren uit Hongkong voor 50 %
van de industrielanden op hooger breedte afkomstig zijn, dan vindt
men voor het aandeel van de gematigde zone in den invoer van
Malaya:

1907.11nbsp;1913nbsp;1921nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927

% % % % %

29.35 31.25 40.20 28.55 31.90 29.30

Drie tiende deel der »uivoeren van British Malaya is dus af-
komstig uit de landen der gematigde zone! Beschouwen we de
goederengroep ,,Goods wholly or mainly manufacturedquot; afzonder-
lijk, dan blijkt nog duidelijker, hoe afhankelijk Malaya van de
industrielanden is. Deze post vertegenwoordigt 37 % van de totale
invoerwaarde, een deel dezer goederen is natuurlijk bestemd voor
herexport. Onderstaande tabel geeft een nader inzicht omtrent de
landen van herkomst der geïmporteerde voortbrengselen van
nijverheid. Sedert 1926 bestaan pas gedetailleerde gegevens, niet-
temin is het beeld sprekend:

Invoer Van fabrikaten en aandeden der
respectieve landen van herkomst.(\')

har:nbsp;]924 ^nbsp;jg25 \' 1926nbsp;1927

Waarde in Straits Dollars

Totaal invoer. 227.167.759 338.907.572 393.468,371 367.978.134
waarvan uit:

Ver. Koninkrijk
Br. Rijk (Overige)
Japan

Ver. Staten
Europa

Overige landen
(v. n. Ned.-Indië)

in procenten totaal invoerwaarde industrieproducten

30

28

27

27

20

19

18

19

6

7

6.4

6

6

6

6.5

6.3

9

9

10.5

10

29

31

31.6

31.7

(\') ideale, A revie^u etc. p, ^j.

-ocr page 186-

Neemt men aan. dat Europa geheel. ..overige Britsche Rijk-
voor een kwart binnen en de ..overige landenquot; geheel buiten de
gematigde zone liggen, dan is het aandeel van de landen in de

gematigde luchtstreek in den invoer van industrieproducten als
volgt:

W24

%

56.00

1925

%

54.75

1926

%

54.90

J927

%

54.05

Meer dan de helft van den totalen invoer van industrieproduc-
ten komt dus voor rekening van de industrieele centra in de ge-
matigde luchtstreek.

Van den aard der goederen geeft de volgende staat een idee:

Jaar 1927.

Voortbrengselen van nijverheid

Aardewerk, glas etc. . . .
Ijzer, staal en -fabrikaten .
Andere metalen en -fabrikaten

Ijzerwaren etc......

Electrische artikelen en toestelle

Machines.......

Katoenen garens en -goederen
Wollen goederen ....
Zijde en zijden goederen .
Andere textielgoederen . .
Kleederen (apparel) ....
Chemicaliën, drogerijen, veri

stoffen.......

Oliën, vetten, harsen
Leder en lederwaren
Papier en papierwaren . .
Voertuigen (inclusief locomotie
ven en schepen) .....

Rubberartikelen.....

Diversen ....

1.
2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.
11.
12.

13.

14.

15.

16.

17.

18.

Invoer
Waarde Procenten

13,831,162
29,061,487
3,798,198
6,090,980
5,443,727
22,899.533
56.176.291
2.595.852
7.184.143
11.873.139
9.060.687

21.592.903
112.991.406
1.659.727
6.463.032

19.602.970
6.323.548
31.940.586

totaal

3.7
7.9
1.0

1.7
1.5
6.2
15.2
0.7
1.9

3.2
2.4

5.8
30.6

0.5
1.7

5.3

1.7

8.8

368.589.371 99.8

Totaal

(\') Beale, A revie^v etc. p. jó.

-ocr page 187-

De beteekenis, die British Malaya heeft als afzetgebied voor
enkele Europeesche industriestaten treedt bij een beschouwing der
volgende cijfers duidelijk naar voren\'). Opvallend is de sterke toe-
name van de invoeren uit Europa.

Land üan herkomst:

Totaal bedrag der inüoer in Toename in
1922nbsp;minbsp;procenten

Vereenigd Koninkrijk
België . .
Frankrijk
Duitschland
Italië . .
Nederland

76,245.749
1.137,987
3,305.641
2.651,217
3.772.028
3.619.825

132.608.666
4.829.832
11.172.606
13.705,396
9.671.877
11.583.100

74
325
238
417
160
222

Uit deze cijfers blijkt tevens, dat er binnen den kring van
industrielanden verschuivingen plaats vinden. Merkwaardig is de

Tv\'Unbsp;\'T. ^ï^l-ncl. die zoo duidelijk uit deze cijfers

bhjkt. en de betrekkelijke achterlijkheid van Groot-Brittannië. Ook
Japan weet zich een steeds belangrijker plaats te verwerven als
leverancier van Malaya. Het ons in Nederlandsch-Indië zoo be-
kende verschijnsel van de invoertoename der Japansche katoentjes

tirnen\') quot;quot; \'\'\'\'\'\'nbsp;^^

Inüoer üan katoenen stukgoederen.

baarde in millioenen Straits Dollars

Jaarnbsp;1923 1924 1925 1926 1927 1928V

Totaalwaarde 33 31 45 41 37 n

waarvan uit:

in procenten totaalwaarde
Ver. Koninkrijk 66 63.7 62.4 58 56 4 50
J^P^quot;nbsp;10.9 13.6 15 17quot; 24

\') Beale, A reüiew etc h
= ) Ibidem, p. 31.
\') Januari t/m April 1928.

-ocr page 188-

In het begin dezer eeuw was Malaya nog vrijwel een vergeten
land, thans treft men aan weerszijden van den spoorweg Singapore—
Kuala Lumpur — Ipoh — Penang enorme rubberplantages, tin-
mijnen en welvarende stadjes aan. In betrekkelijk korten tijd ont-
wikkelde het land zich tot een productiecentrum van de eerste
orde, grootendeels dank zij de bevruchtende werking van uitheem-
sche kapitalen en energie\'). De Aziatische bevolking plukte voor
een aanzienlijk deel de vruchten van dezen phenomenalen opbloei.
Haar levensstandaard beweegt zich in stijgende richting. Op den
duur zal dus een vermeerderde vraag naar industrieproducten ont-
staan. De beteekenis van de Europeesche groep als consument is
niet noemenswaardig uit hoofde van hare geringe getalsterkte. Er
zijn groote potentieele mogelijkheden in British Malaya voor de
landen der gematigde zone, zoowel wat betreft de absorptie van
nijverheidsproducten als de leverantie van grondstoffen. Deze lan-
den zijn dus alle ten zeerste gebaat bij een regelmatige productie
en stijgende afzetmogelijkheden in dit deel der wereld. Toenemen-
de welvaart der Aziatische bevolking is dus zoowel voor deze zelve
als voor de industrielanden zeer gewenscht.

SIAM.

Siam ontleent zijn beteekenis voor de industrieele landen in
de gematigde zone in de eerste plaats aan het feit, dat het een
der voornaamste rijst produceerende en exporteerende landen ter
wereld is en dientengevolge voor de millioenenbevolking van
Zuid-Oost-Azië een ongemeen belangrijke functie vervult, nl. die
van de voedselvoorziening. Nergens elders ter wereld is de rijst
van zoo groote beteekenis als in Zuid-Oost-Azië; een bespreking
van het voedselvraagstuk voor dit deel der wereld komt neer op
een bespreking van de rijstvoçrziening. Nog tal van jaren zal dit
het geval zijn.\') Vooral tijdens en na den wereldoorlog kwam
duidelijk naar voren, hoezeer de Aziatische landen onderling af-
hankelijk zijn. Burma, Indochina en Siam - de drie groote rijst-

quot;) Vgl o.a. Dennery, Foules d\'Asie, 1930, p. 178: , k
pemnsule elle-même n\'existe économiquement qu\'en raison du
capital étranger qui s y déversa depuis le début du siècle.quot;

, , \'\'nbsp;^o^dselüoorziening üan Nederlandsch-

lndië, 1919, p. 9.

-ocr page 189-

leveranciers — voerden in die jaren minder rijst uit dan gewoon-
lijk en in andere Aziatische landen, zooals in Nederlandsch-Indië,
raakte dientengevolge de voedselvoorziening der bevolking in het
gedrang.\') Tijden van rijstschaarschte plegen in ons Indië bijvoor-
beeld aanleiding te geven tot onrust in de Inheemsche wereld en
tot moeilijkheden in het handelsverkeer en den gang der productie-
Storingen in de productieverhoudingen in deelen van Oost-Azië,
die in den regel een export-surplus van rijst hebben, werken terug
op de landen, waar men een rijst-tekort heeft en doen hun in-
vloed gelden op de agrarische productie van geheel Zuid-Oost-
Azië^) .

Ook meer direct is Siam echter van beteekenis voor de op
hoogere breedten gelegen industrielanden en wel in de eerste
plaats doordat vrij aanzienlijke hoeveelheden voortbrengselen van
nijverheid uit de gematigde zone hun weg naar Siam vinden.
Verder ook als productiegebied van grondstoffen. Nog afgezien
van de rijstleveranties aan de industrieele landen, zijn de uitvoeren
van tin, rubber en teakhout niet onbelangrijk. Bedriegen de tee-
kenen des tijds niet, dan zullen ook andere producten, die thans
nog bijna uitsluitend voor binnenlandsch verbruik worden geteeld,
in komende jaren een plaats innemen onder de export-artikelen
van Muang Thaï. Wie het laatste jaar geregeld de Siameesche
couranten heeft gelezen, weet, hoe het rijstvraagstuk en den mo-
gelijken verbouw van andere gewassen in het brandpunt der be-
langstelling staan. De volgende beschouwing ontleenen wij aan
een Consulair Rapport\'):

„Siam ondervindt namelijk bij den uitvoer van zijn rijst
hóe langer hoe grooter moeilijkheden. Een der oorzaken hier-
van IS de gestadig toenemende rijstbouw in landen als de
Vereenigde Staten, Italië, Spanje, waardoor uit Azië steeds

A7 P,nbsp;en van I^uuren, De voedselvoorziening van

Nederlandsch-lndie, p. 4 en 5.

= ) Vgl. Mededeelingen der Regeering omtrent enkele onder-
werpen van algemeen belang. Februari 1926, p. 78 en
79.

) Noest, FmancieelEconomische toestand van Siam; Eco-
nomische Verslagen Van Nederlandsche Diplomatieke en Con-
sulaire Ambtenaren, vier en twintigste jaargang, p. 510 en 511.

Vgl. ook: Siam, Nature and Industry, 1930, p. 265.

-ocr page 190-

minder behoeft te worden ingevoerd. Een tweede oorzaak is
de achteruitgaande qualiteit van de Siameesche rijst tengevolge
van het mengen van verschillende soorten in de rijstmolens.
Een derde factor is de nog onvoldoende landbouwvoorlich-
ting. Er is een ministerie van Landbouw, een „Bureau of
Agricultural Sciencequot; en een proefstation, maar het schijnt,
dat de proefnemingen nog geen definitieve resultaten oplever-
den, althans op het gebied van den rijstbouw hoort men wei-
nig en evenmin van demonstratie of publicatie der verkregen
gegevens. ... Dat aan den rijstbouw niet te veel zorg kan
worden besteed, blijkt uit het feit, dat rijst in een normaal jaar
ongeveer 70 % van Siam\'s uitvoer uitmaakt. Sedert eenige
jaren vertoonen verder de wereldprijzen van bijna alle land-
bouwproducten, inclusief rijst, een dalende tendenz. Voor een
land als Siam. welks welvaart staat en valt met de opbrengst
van zijn rijst, is dit een reden te meer. om aan het rijstvraag-
stuk zijn volle aandacht te wijden, ook omdat in omliggende
landen men ernstig bezig is te trachten de opbrengst per ha
en de qualiteit van de rijst te verhoogen.

Opdat de welvaart van het land niet van den oogst van
één enkel product zal afhangen, gaan er sedert geruimen tijd
stemmen op. om zich meer dan tot nog toe op het verbouwen
van andere gewassen toe te leggen. In dit verband worden
genoemd copra en palmolie en zelfs katoen, tabak en koffie.
In die richting is momenteel echter nog niets wezenlijks ver-
richt.quot;

De gevaren der mono-cultuur gaan Siam. naarmate het ......

en meer wordt aangewezen voor de voorziening in zijn behoeften
op de wereldmarkt, in toenemende mate bedreigen. Het is der-
ha ve zaak voor het land. zich voor die gevaren zoo spoedig mo-
gelijk te vrijwaren en dat zal hoogstwaarschijnlijk toenemende
productie van tropische grondstoffen en export daarvan met zich
brengen. Het land is bij uitstek een agrarisch gebied en ten allen
hjde vond het overgroote deel der Siameezen een bestaan door
het verrichten van werkzaamheden in dienst van den landbouw
In de terminologie van de ..wirtschaftliche Dominantequot; is Siam
een rijstland.

meer

-ocr page 191-

R ij s t:

Onderstaande cijfers geven een beeld van den omvang der
rijstproductie en -uitvoer gedurende de laatste jaren:

Rijstcultuur en rijstuitvoer.{^)

(1919/1920)
(1920/1921)
(1921/1922)
(19^2/1923)
(1923/1924)
(1924/1925)
(1925/1926)
(1926/1927)
(1927/1928)
(1928/1929)

Culiu

beplant areaal
rai

15.492.515
15.293,135
16,224.160
15,795,400
16,791,250
17.356,120
17,103.380
18,091,780
18,298.440
17,809,570

Jaar:
2462
2463(gt;)

2464

2465

2466

2467

2468

2469

2470

2471

opbrengst
pikol

37,840,180
71.291.920
70,537,460
72,341,060
73,318,750
82,359,650
69,885,040
87,100,610
75,068,260
64,702,750

waarde
baht

123,082,698
29,223,132
140,983.643
128,210,665
143,835,554
139,627.629
167.409,359
165,223,234
201,156,349
175,123,781

Uitoi

hoeveelheid

pikol
7,409,453
4,706,038
21,581.584
21.424.556
22,249,294
19,389,040
22,929,114
21,799,541
28,670,654
24,667,309

348 L Jtl unbsp;Kingdom of Siam, B.E. 2471 (1928129), p. 347,

1 600 lï I ï l Ä rquot;nbsp;April. 1 rai i, 0.395 acres is

% V U^nbsp;\'nbsp;\'nbsp;i« ongeveer Fl. I.IO.

\\ ) Verbod van rijstuitvoer.

In normale jaren vertegenwoordigt de uitgevoerde rijst 70 %
der waarde van den totalen uitvoer van Muang Thaï. Wat de lan-
den van bestemming en hun respectieve positie betreft, gelden
de volgende cijfers voor de jaren 2470 en 2471 :

Land oan Bestemming:

Alexandrië (orders)
Port Said (orders)
Singapore . .
Hongkong . . .
Ned.-Indië . .
Maleische Staten .
Br.-Indië . . .
Japan ....
China ....
Europa ....
Overige landen(quot;)

Bestemming der rijst.{\')

B. E. 2470 0927-28)
Waarde
Bedrag Percentage

■ • 400.344 0.20

40.83
30.91
2.67
4.33
0.53
5.86
3.55
3.99
7.13

82.133.188
62.184.201
5.371.238
8.705.916
1,068.089
11.781.089
7.141,236
8.015.153
14.355.895

B.E. 2471 (1928-29)

Waarde
Bedrag Percentage

0.07
0.27
42.67
30.26
5.02
3.83
1.25
2.47
2.29
2.23
9.64

127.903
471.650
74.718.247
52.996.574
8.794.251
6.709.904
2.194.819
4.320.169
4.013.187
3.902,089
16,874.988

Waarde ia baht. 1 baht is 1 tical is iq lïo ^

-ocr page 192-

Neemt men aan, dat de uitvoeren naar Hongkong en Singa-
pore voor 75 % weder ge-herexporteerd worden naar de Zuid-
Ocst-Aziatische landen en dat alle „overige landenquot; daarbuiten
vallen, dan is Siam dus voor ruim 60 % van zijn rijstuitvoer aan-
gewezen op Zuid-Oost-Azië!

De rijstcultuur is in Siam nog aanmerkelijk voor uitbreiding
vatbaar, terwijl tevens door intensiveering en verbetering van het
bedrijf een belangrijke vergrooting van den rijstoogst kan worden
verkregen. Deze punten hebben de volle aandacht der Siameesche
regeering. Met reden mag men dus in de toekomst een toenemen-
den rijstuitvoer verwachten. Tevens dient men te bedenken, dat
de rijst een der factoren is. die de Aziatische scheepvaart beheerschen.

Behalve rijst worden in Siam nog tal van andere agrarische
producten vèrbouwd, die thans nog niet of slechts in geringe mate
van belang zijn voor de wereldmarkt, maar toch in dit overzicht
— vooral met het oog op de toekomstige mogelijkheden — ver-
meldmg verdienen.\')

Tabak:

Van den omvang en de gestadige uitbreiding der tabakscultuur
geven de volgende cijfers een beeld:

Tabakscultuur.

Oppervlakte (Rai)nbsp;Opbrengst (Pikol)

B.E. 2461 (1918-19)nbsp;54,114

2462nbsp;(1919-20)nbsp;54,867

2463nbsp;(1920-21)nbsp;54,441

2464nbsp;(1921-22)nbsp;52,180

2465nbsp;(1922-23)nbsp;73,890

2466nbsp;(1923-24)nbsp;62,172

2467nbsp;(1924-25)nbsp;58.143

58.157
68.776
56.126
63.694
106.512
112.924

--------139 732

2468nbsp;(1925-26)nbsp;54.751nbsp;,,9\' 35

2469nbsp;(1926-27 )nbsp;56.644nbsp;72 646

2470nbsp;(1927-28)nbsp;57.515nbsp;73220

2471nbsp;(1928-29)nbsp;62.246nbsp;ii5;i27

1 rai is 1,600 m^. 1 pikol is 60.48 kg.

-ocr page 193-

De tabak is voornamelijk bestemd voor binnenlandsch ge-
bruik; kleine hoeveelheden worden echter uitgevoerd, in hoofd-
zaak naar Singapore en de Malay States. Het jaargemiddelde voor

de jaren 2468 t/m 2472 (1925/26 t/m 1929/30) was 13,751 pikol,
met een waarde van baht 825,599.

De natuurlijke factoren maken het alleszins waarschijnlijk, dat
in Siam goede cigaretten-tabak kan worden gekweekt en reeds
neemt de regeering proeven in deze. richting.

M

a 1 s:

Maïs wordt alom in het land verbouwd, veelal tusschen de rijst
in. De opbrengst wordt geheel in het land verbruikt. De volgende
cijfers geven een beeld van den omvang der maïsteelt in Siam:

Matscultuur.

/aar;nbsp;Oppervlakte (Rai)nbsp;Opbrengst (Pikol)

B.E. 2461 (1918-19 )nbsp;38,786nbsp;155,144

2462nbsp;(1919-20)nbsp;27,032nbsp;113,512

2463nbsp;(1920-21)nbsp;30,118nbsp;152,022

2464nbsp;(1921-22)nbsp;34,699nbsp;157,326

2465nbsp;(1922-23)nbsp;38,526nbsp;133,237

2466nbsp;(1923-24)nbsp;33,327nbsp;89,423

2467nbsp;(1924-25)nbsp;60,569nbsp;261,963

2468nbsp;(1925-26)nbsp;55,400nbsp;124,705

2469nbsp;(1926-27)nbsp;55,326nbsp;147,653

2470nbsp;(1927-28)nbsp;50,698nbsp;82,216
(1928-29)nbsp;46,331nbsp;176,960

1 rai is 1,600 m». 1 pikol is 60.48 kg.
Katoen:

Dit gewas wordt voornamelijk verbouwd in de Noordelijke en
Oostelijke deelen des lands, bijna uitsluitend voor
binnenlandsch
gebruik. Er zijn ongetwijfeld groote mogelijkheden voor katoen-
plantages in Siam, maar er dient gezorgd te worden voor
geschikt
zaad en goede afzetgebieden. De volgende cijfers geven eenig
idee van den huidigen omvang der katoencultuur:

-ocr page 194-

Katoencultuur.

2462nbsp;(:919.20)nbsp;27,929nbsp;\'

2463nbsp;(1920-21)nbsp;40,857nbsp;fyl^

2464nbsp;(1921.22)nbsp;27,885nbsp;4!\'quot;!

2465nbsp;(1922-23 )nbsp;33,041nbsp;39 8 O

2466nbsp;(1923-24)nbsp;23,048nbsp;3?\'®\'«

2467nbsp;(1924-25 )nbsp;27,997

2466 (1925-26)nbsp;32,157nbsp;«

2469nbsp;(1926-27)nbsp;20,370

2470nbsp;(1927-28)nbsp;19.801nbsp;f/f^

2471nbsp;(1928-29)nbsp;22,727

32,934

1 rai is 1,600 m\'. I pikol is 60.48 tg.
Suiker:

In de eerste helft der 19e eeuw Dro,1..,.„J

oedert dien nam de suikercultuur eestadJc ;r, k f i • r
H. iaar 1929/30 Be^ de ultvoefJll

en de concurrentie der Java-suiker ^ Ï T

teruitgan. der suikercultuur in M^nrnai Hfquot; 7quot;

ding. dat „,en de laatste jaren -nbsp;quot;T.f quot;^r/\'

landsch-Indische suikerproducenten - eenil t f T

.en heeft ingesteld naar de »ogelijkheden d^Squot; quot;quot;/\'quot;r\'\'quot;-

den verbouw van suikerriet op a n jen^T;quot;

Rubber:

De cultuur der Heüea Brasiliensi., Q-nbsp;, . .

productie komen, mag men een toennbsp;-

c-nbsp;L . ,nbsp;toenemenden rubberexport van

Siam verwachten. In het jaar 2472 (]Q7Qn()\\ u J l

ruBBerboomen 679,923, waarvan J\'^^st^Vt^

waren.
174

-ocr page 195-

De waarde en de hoeveelheid der geëxporteerde rubber vindt
men in de volgende cijfers:

Rubber-export üan Siam.

Jaar

B.E. 2463

2464

2465

2466

2467

2468

2469

2470

2471

2472

(1920-21)
(1921-22)
(1922-23)
(1923-24)
(1924-25)
(1925-26)
(1926-27)
(1927-28)
(1928-29)
(1929-30)

Ibs

kg

Hoeveelheid

pikol

baht

5.354
7,534
18.670
35,107
59,416
83,257
7,894,133
10,312,328
9,885.660
5,672,921

Waarde

428.299
204.446
697,451
1.879,222
3,419,619
10,182,459
5,907,415
6,959,356
3.183,121
3.140.985

De rubber wordt bijna uitsluitend geëxporteerd naar Penang,
Singapore en de Malay States; van hier vindt dit product dan zijn
weg naar de industrieele landen in de gematigde zone.

Peper:

De pepercultu^ is zeer oud in Siam; den laats,en lijd vertoont
z„ echter eer, sterken achteruitsang, evenals de suikercultuur. In
het ,aar 19 8/19^droeg de beplante oppervlakte nog 21,084 rai,

pikoh in 1928/29 waren deze ciiters respectie-
vehjk 11 388 ra. en 20,692 pikol. De daling van den peperprijs en

bedrijfsvoering maakten de peper-

m Z stquot;quot; quot;quot;quot;quot;nbsp;- gestadig achteruitgaand be-

Kokospalmen:

Deze cul^ur be^nt meer en meer van belang te worden voor
de Inheemsche bevo king zoowel als voor de wereldmarkt. Met
name voor de bevolkmg van Siameesch-Malaka schuilen groote
mogelijkheden in dit product en reeds hebben Siameesche kapita-
lsten een aanvang gemaakt met de exploitatie van klapperplan-

tages in dat deel van Muang Thaïnbsp;Jnbsp;j 11

, . _nbsp;^ \'quot;ai. Van den omvang der klapper-

cultuur in Siam geven de volgende cijfers een beeld:

-ocr page 196-

Klappercultuur in Siam.{^)

Aantallen
Dragende Niet dragende Totaal
J\'quot;quot;^ ■nbsp;hoornennbsp;hoornennbsp;hoornen Kokosnoolen

B.E. 2469 fl926/1927) 4.310.855 2,832,514 7,143 369 -
B.E. 2470 (1927/1928) 4,547,310 2,812.456 7,359,766 92 340 710
B.E. 2471 (1928/1929) 4.690,529 2.894,534 7.585,063 152.\'342.395

... Alleen voor de voor deze teelt belangrijkste kringen (provincies) zijn
«ijfers beschikbaar, zoodat de totale omvang grooter is dan hier gegeven. Er
zijn geen statistieken aangelegd betreffende de productie van copra en cocosolie.

De uitvoer van copra begon eerst een tiental jaren geleden
van eenig belang te worden en is sedertdien in belangrijke mate
gestegen, gelijk blijkt uit het volgende staatje:

Export van copra uit Siam.

J^^r: Hoeveelheid (Pikol)nbsp;Waarde (Baht)

B.E. 2462 (1919-20 )nbsp;7,775nbsp;164,319

2464 (1921-22)nbsp;45,328nbsp;452,048

2466 (1923-24)nbsp;91,373nbsp;891,269

2468 (1925-26)nbsp;85,289nbsp;997,408

2470 (1927-28)nbsp;18,190nbsp;191,934

2472 (1929-30 )nbsp;273,246nbsp;\' 3,687,412

De geëxporteerde copra gaat voornamelijk naar Denemarken;
de voor Singapore, Penang en de Malay States bestemde hoeveel-
heden vinden voor een aanzienlijk deel hun weg weer naar de in-
dustrielanden op hooger breedte. De volgende tabel geeft de be-
stemming der Siameesche copra aan gedurende de jaren 2471 en
2472 (1928/29 en 1929/30):

Landen Van bestemming der copra.

E. 2471 (1928-29) B. E. 2472 (1929-30)
Land van bestemmingnbsp;Waarde Hoeveelheid Waarde hoeveelheid

Singapore ..... 886,936nbsp;87,904 322,079nbsp;34,077

731,950nbsp;69,317nbsp;521,333nbsp;49,569

538nbsp;52nbsp;_nbsp;_

. 3,690,900nbsp;251,795nbsp;2,844,000nbsp;189,600

Penang
British Malay States
Denemarken . .
Duitschland . . .

9,500nbsp;931nbsp;—nbsp;—

Totaal

5.319,824 409,999 3,687,412 273,246

Waarde in baht (Fl. 1,10)
Hoeveelheid in pikol (60.48 kg.)

-ocr page 197-

Behalve de hier genoemde worden er in Siam nog andere ge-
Avassen verbouwd, die evenwel weinig van belang zijn, zoodat
vermelding hier achterwege kan blijven.

De uitgestrekte wouden, die men in Siam aantreft, zijn van
^oote economische beteekenis voor het land. In totaal is
70 è 80 % van Siam bedekt met bosch en struikgewas; het grootste
lt;leel dezer beboschte terreinen is echter commercieel van weinig
waarde. Maar de oppervlakte, die met bruikbare houtsoorten is
begroeid, is nog zoo uitgestrekt, dat met recht gezegd kan wor-
den. dat na de rijst het hout Siam\'s voornaamste product is.
Wereldberoemd, en alle andere houtsoorten in de schaduw stel-
lend. is het teakhout, dat als materiaal voor scheepsbouw onover-
troffen is. De teakhout (tectonia grandis) -bosschen liggen meeren-
deels in Noord-Siam en worden voor 85 % ontgonnen door Euro-
peesche firma\'s. Ook de houtzagerijen zijn voornamelijk in

vreemde handen; Europeanen en Chineezen predomineeren in dit
bedrijf.

De mindere qualiteiten teakhout worden uitsluitend verkocht
op de bmnenlandsche markt; 55 Jer teakhoutproductie van Siam
wordt geëxporteerd, nagenoeg geheel via de haven van Bangkok.
■De omvang der uitvoeren vindt men in de volgende cijfers:

Teakhoutexport van S{am.(\')

Hoeveelheidnbsp;Waarde

B.E. 2463 (1920-21)nbsp;nw,.

2464nbsp;fl9?lnbsp;12,349,720

2465nbsp;9 \'23

246^nbsp;\'056nbsp;5,678,789

4quot;

2468nbsp;6,702,015

^468 (1925-26nbsp;42 oc, acja AAI

24fiq nq7A97\\nbsp;5.636.661

59.339nbsp;8.218.583

70.231nbsp;9.947.249

11.241.864

(•) Waarde in baht, hoeveelheid in tonnen van 50 kub. voet. .

De uitvoer van teakhout naar Europa nam de laatste decennia
m beteekenis af; 15 jaar geleden ging ongeveer 19 % der Bang-
12

2470nbsp;(1927-28)

2471nbsp;(1928-29)

-ocr page 198-

koksche teak-exporten naar Europa, 62.5 % naar India en Ceylon
en slechts 15.5 % naar de landen van het Verre Oosten\'). De
laatste jaren waren de respectieve percentages 12 (Europa) 22
(India en Ceylon), 54 (Verre Oosten). Deze verschuiving r^oet
worden toegeschreven aan de heffing van zwaardere invoerrechten
op teakhout in India, zoomede aan de toenemende commercieele
en mdustrieele bedrijvigheid in Japan en China.

Gedetailleerde gegevens betreffende de bestemming der uit-
gevoerde hoeveelheden teakhout vindt men in onderstaande tabel
die verkregen is door de voor ieder land bestemde hoeveelheden

squares, plar^ks, shmgles, logs and butt ends en scantlings samen
te tellen.

Land van Bestemming

Australië ....

België.....

Br. Maleische State
Canada ....
Ceylon ....

China.....

Delagoa Baai . .
Denemarken. . .
Frankrijk ....
Duitschland . . .
Hongkong . . .
Br.-Indië ....
Ned.-Indië . . .
Italië . . . : .

Japan .....

Nederland . . .
Noorwegen . . .
Penang ....
Philippijnen . . .
Port Saïd ....
Portugal ....
Port. Z. O.-Afrikq
Singapore . , .
Zweden ....
Unie van Z.-Afrika
Vereenigd Koninkrijk
Vereenigde Staten .

21.812
23.921
31.746

639,586
856.071
5,339
199,321
40,355
118.450

11.152nbsp;1.128.465

5,774nbsp;595.556

2.142nbsp;334,1^

5.778nbsp;1,152,251

Uitüoer üan teakhout.{\')

B.E. 2469 (1926/27) B.E. 2470 (1927/28) B.E. 2471 {1928/29gt;
Hoeveelheid Waarde Hoeveelheid Waarde Hoeveelheid Waarde

92
111
181

6,065
8,798
30
1,237
184
792

59
22
641

8.3M
5,538
95
1,391
342
952
16,952
4,354

4,242
6.982
591
41
180

592nbsp;121.292

112

24,508

12,752
5,168
94,101

880,147
557.622
22.596
211.134
68.662
155.711
1.733.995
474.340

686.091
1,547,489
160,650
6,836
35,681

• It 5.192nbsp;704.752

0 07a 30nbsp;6.992

IS ^\'386nbsp;765,622

4,342nbsp;967,131

306 75.839 460nbsp;101 724

4,600
12,607
143.447

10.460 1,193,591
6.965 699.557

233,521
63.423
237.536
1.789,975
528,214

514.753
1,436.586.
219.162
29.019
57,525

40
65
913

1.414
357
1,311
15,948
4,551

8.187
6.705
877
193
356

20
22
230
6.302

4.062
3,809
42,264
861.643

2,868 618.362
6.628 1.453,708
625 149,995

in^nbsp;quot;Z\'^\'\'quot;»\' B.E. 2471 0928/29) p

102 v.v. Waarde m baht (I baht is 1 tic«! FI I im U - lU •/ •

van 50 kub. voet.nbsp;quot;nbsp;J^^\'^eelheid m tonnen.

\') Vgl. Commercial Directory for Siam, 1929, p. 50.

-ocr page 199-

Uit deze cijfers blijkt, dat Siam nog aanzienlijke hoeveelheden
teakhout exporteert naar de industrieele landen in de gematigde
zone. Gezien de groote hoeveelheden, die naar de doorvoerhavens
worden gezonden, is het welhaast ondoenlijk het juiste aandeel der
gematigde zone in den teakexport van Siam te berekenen.

Er groeien in Siam nog tal van andere houtsoorten, die com-
mercieel van belang zijn en, indien een goede verbinding tusschen
groeiplaats en uitvoerhaven bestaat, reeds in exploitatie zijn ge-
nomen. Alleen de zeer kostbare soorten worden ook in gevallen,
waar die verbinding nog niet tot stand is gekomen, opgezocht en
met veel moeite getransporteerd. Een der meest bekende soorten
is het prachtige ..rosewoodquot;. dat in Zuid-China (o.a. te Canton)
wordt gebruikt voor de vervaardiging der ..blackwoodquot; ameuble-
menten. De waarde der uitgevoerde hoeveelheden hout (exclusief
teakhout) vindt men in onderstaande cijfers.

Houtuitvoer van Siam.(\')

Bedrag in Baht

h

aar:

B.E. 2463 (1920-21)nbsp;2 269 752

2464nbsp;(1921.22)nbsp;2:184:517

2465nbsp;(1922-23)nbsp;2.067.453

2466nbsp;(1923-24 )nbsp;2 214 723

2467nbsp;(1924-25)nbsp;2.209:242

2468nbsp;(1925-26)nbsp;2 069 441

2469nbsp;(1926-27 )nbsp;2:715:094

2470nbsp;(1927-28)nbsp;2.595.707

2471nbsp;(1928-29)nbsp;2.719.040

Evenals voor teakhout zijn ook voor de andere houtsoorten
de havens van het Verre Oosten de belangrijkste afnemers.

Behaue hout evererj de Siameesche wouden ook nog. enkele
boschproducten als bamboe, rottan. guttapercha, benzoë, terpen-
tijn en etherische oliën, die in geringe hoeveelheden worden ge-
exporteerd.

-ocr page 200-

Lak:

Met Indië en Indochina behoort Siam tot de belangrijkste
lak produceerende en exporteerende landen. Het lak wordt voor-
namelijk in ruwen vorm, als „sticklacquot;, uitgevoerd, al zijn er
enkele pogingen gedaan om in Siam zelf het lak te verwerken.
Dit product wordt voornamelijk in het Noorden en Noord-Oosten
des lands gewonnen. De lakproductie neemt in Siam voortdurend
in beteekenis toe en ook voor de wereldmarkt worden de Siamee-
sche lakleveranties relatief en absoluut van meer belang, gelijk uit
het volgende staatje moge blijken:

1924 Hm 1928

Lak-productie.{\')
Jaar:nbsp;1914 Hm 1923

picol per jaarnbsp;picol per jaar

Wereld..... 386,000nbsp;535,000

...... \'5,000nbsp;4o\'ooo

...... —nbsp;478,000

Indochina .... —nbsp;j y qqq

(\') Siam, Nature and Industry, igjo, p.

De sterk toegenomen productie van lak in Siam wordt ook
duidelijk aangetoond door de volgende cijfers:

Hoeveelheid Waarde

picol

baht

per

jaar

7,859

197,174

per

jaar

10,526

385,539

per

jaar

17,086

1,317,332

per

jaar

33,353

2,399,121

57,436

3,925,716

86,729

4,758,405

Tifdvak

B.E. 2471 (1928-29)
B.E. 2472 (1929-30)

(1) Siam, Nature and Industry, /gjo, p,

Lak-uitüoer van Siam.(\')

-ocr page 201-

De voornaamste landen van bestemming van „sticklacquot; zijn
India. Singapore, de Vereenigde Staten. Duitschland en het Ver-
eenigd Koninkrijk. De laatste 20 jaar namen de voor Singapore
bestemde hoeveelheden af. de exporten naar Duitschland en de
Vereenigde Staten aanzienlijk toe. In Amerika gebruikt men het
sticklac vooral voor de fabricage van gramaphoonplaten. Onder-
staande cijfers geven aan. welke de landen van bestemming van
het sticklak gedurende de jaren 2471 en 2472 zijn geweest:

Land van bestemming:

Singapore
Hongkong
Ver. Koninkrijk
Nederland
Ver. Staten
Br. Maleische
Duitschland
België . .
Italië . .
Japan . .
Burma , .

Staten

1

Bestemming van sticklac.(\')

2471 (ig28.2g)

B.E. 347a {igag.jo)

Hoeveelheid Waarde

Hoeveelheid Waarde

36.538

2.151.601

74.249

3.867.581i

11

650

1.755

115.228

3.780

234.645

588

58.800

597

35.294

6.607

633.107

1.958

185.318

13

770

_

_

10.053

801.164

5.519

393.905

1.714

149.437

421

22.282

134

13.440

168

16.800

33

2.170

25

1.850

80

Annual Statement of the Foreipn ^ • ^

dom of Siam. Year 2472, p. ggnbsp;Navigation of tie Km^-

Hoeveelheden in pikol. waarde in baht.

als levefaLr^nbsp;^^nbsp;Siam heeft

l indTrer iquot;quot;nbsp;^^nbsp;Z.-O.-Aziatische landen

rl le^^^^^^^^^ S quot;quot; -^-^-staten op hooger breedte. Behalve

Zn nde e^\'r\'nbsp;Hoeveelheden voedingsmiddelen

van anderen aard aan d.e landen. Java bijvoorbeeld is een ge-

^ouwe en grage afnemer van de Siameesche visch\'). Ook peul-

Letr d- quot;nbsp;vleesch en gevogelte, benevens

levende dieren worden op vrij groote schaal uitgevoerd, voor een

goed dee naar de ovenge Z.-O.-Aziatische landen. Siam\'s betee-

kenis als leverancier van levensm;rl.Jlt;.lnbsp;• n

1 rnbsp;■nbsp;/^^^nsmiddelen moet dus met alleen wor-

den afgemeten naar de rijstleveranties.

quot;) Vgl. o.a.
///, 1930. p. 574.

Andree\'s Geographie des Welthandels, Band

-ocr page 202-

siam is een land, dat rijk is aan ertshoudende gesteenten,
terwijl er tevens half-edelsteenen worden gevonden. Van de in
Siam aangetroffen delfstoffen zijn te noemen: Tin, bruinkool,
koper, zilver, goud, lood, molybdenum, wolfram en zink. Van de
half-edelsteenen: Robijnen en saphieren. De Chineezen waren de
eersten, die inzagen, welke de mijnbouwmogelijkheden van Muang
Thai waren. Tot nu toe is slechts de tinwinning van beteekenis
voor de wereldmarkt.

Tin:

De gewonnen hoeveelheden tinerts worden haast geheel
geëxporteerd naar Penang en Singapore en vandaar uit, na
versmolten te zijn, verder verkocht naar de landen in de gematigde
zone. Een klein deel van het Siameesche erts wordt in het land
zelf versmolten. De regeering heft een recht op het geproduceerde
tinerts en daarom worden statistieken aangelegd van de opbrengst
van tin en tinerts „in terms of metalquot;. Tot Juli 1923 was de om-
rekeningsbasis van erts in metaal 70 %, nadien werd een gehalte
van 72 % aangenomen. De volgende cijfers geven een beeld van
de productie van tin:

Tin-productie in Siam.{\')

Jaar:

Hoeveelheid
pikpl

B.E. 2450

(1907-08)

72,438

2453

(1910-11)

82,255

2457

(1914-15)

110,731

2460

(1917-18)

153,782

2463

(1920-21)

104,183

2464

(1921-22)

103,326

2465

(1922-23)

117,251

2466

(1923-24)

128,084

2467

(1924-25)

133,588

2468

(1925-26)

132,079

2469

(1926-27)

123,275

2470

(1927-28)

131,323

2471

(1928-29)

143,165

(«) S/aiürüai Vearèaok of the Kingdom of Siam, B.E. 2471 {,928120). p.
1 pikol 13 60.48 kg.nbsp;gt;nbsp;-n \\ y 1 y/. /

-ocr page 203-

De volgende cijfers geven aan. welke de tinuitvoeren van
Siam de laatste jaren zijn geweest (meerendeels in den vorm van
erts):

Tin(erts)uitvoer van Siam.

Waardenbsp;Hoeveelheid

bahtnbsp;pikol

14.928.754nbsp;146.543

9.314.475nbsp;146.219

12.025.651nbsp;166.547

17.720.436nbsp;175.882

20.925.169nbsp;182.838

22.385.954nbsp;181.867

22.839.806nbsp;170.348

22.423.979nbsp;182.174

20.029.820nbsp;198.839

22.638.323nbsp;256.873

(gt;) 1 pikol is 60.48 kg. l baht is 1 tical is Fl. 1.10.

Zooals reeds werd gezegd, gaat het meerendeel der gewon-
nen ertshoeveelheden naar Penang en Singapore, zoodat deze
beide stederi de voornaamste havens van bestemming zijn. Ge-
rmge hoeveelheden erts gaan direct naar het Vereenigd Koninkrijk.

Het tinmijnbedrijf op het Maleische Schiereiland is nog voor

aanzienlijke uitbreiding vatbaar. Omtrent de belangen, die andere

naties hebben m het mijnbedrijf van Siameesch Malaka. geven de
volgende cijfers een beeld:

Mijnbouwmaatschappijen in Siameesch Malaka. V)

Jaar:

B.E. 2463nbsp;(1920-21)

2464nbsp;(1921-22)

2465nbsp;(1922-23)

2466nbsp;(1923-24)

2467nbsp;(1924-25)

2468nbsp;(1925-26)

2469nbsp;(1926-27)

2470nbsp;(1927-28)

2471nbsp;(1928-29)

2472nbsp;(1929-30)

Aantal:
60 totaal. . .

Waarvan:
50 Britsch
6 Siameesch
I Zwitsersch
1 Deensch
1 Fransch
1 Nederlandseh

Kapitaal (authorised)

met

12.197.000

met

8.280.000

met

260,333

met

91.667

met

2.708.333

met

23.333

met

. 833.333

-ocr page 204-

Ui. deze cijfer, zie. men da. er in he. Siameesche mijnbedrijf
™h,ke bu,.enlandsche kapi.alen zijn ge,.oken. voornamelijk
öntsch en Ueensch van nationaliteit.

Sxam s beteekems voor de wereldhuishouding moge blijker.
u. het volgende staatje, dat samenvat, wat in voorgaande Wad-
z.den over Siam s productie en export werd geschreven:
Uitvoer van Siam.{\')

Jaar:

Product:

Rijst ....
Teak . . .
Tin en Tinerts
Diversen .
Her-exporten .
Totaal . . .

Totaal uitvoer.
Waarvan naar:
Straits Settlements

en F. M. S.
Honkong . .
Europa . .
Amerika (vn. W,
Ned.-Indië .
China , . .
Japan . . .
Overige landen

m c..nbsp;Tr , .nbsp;----—nbsp;IW.UU

(J) Statistical Yearbook of the kimdom ^f cr-

(a) In 2463 was er een verbod vlfriisïjSr\'

op alle percentages, zoomede op het totau L inbsp;^^^nbsp;^\'Jquot; stempel

f c«- loiaie bedrag voor dit jaar

Uit het voorgaande moge gebleken zijn. dat er wel degelijk
mdirect en ook direct, een band
ennbsp;j •• , , „

heid bes.aa. .usschen Siam en d= ind
.igde luch.s.reek. He. bee d dezer quot;rt iTJ\' Vquot; ^
scherper, als ook de handelscijfeÏt /quot;\'quot;quot;\'\'t\'quot;\'\'\'\'quot;\'\'
genomen.nbsp;worden op-

AunJ.., ,„ ,o,lt;,;e„ „«„oer dernbsp;Wen „„„

/quot;«r..nbsp;B.E. 2470 0927.28, B.E. 247, Os/si]

276,269,363nbsp;^ilM^SA

\'n %-en totaal

%

52.01
25.05
6.44
3.59
2.12
3.12
4.91
2.76

Indië)

%

52.14
24.54
6.25
5.21
3.79
2.13
2.40
3.54

B.E. 2463
(1920/21)

Waarde in

1,000 Bht

(a) 29,223
12,350
14,929
27,296
6,695
(aj 90,493

B.E. 2467
(1924/25)

baarde in

1.000 Bht

139,628
6,702
20,925
27,575
8,250
203,080

B.E. 2471
(1928/29)

Waarde in
1,000 Bht

175,124
11,242
20,030
40,069
6,011
252,475

in quot;/oen
totaal

32.29
13.65
16.50
30.16
7.40
100.00

in %en
totaal

68.76
3.30
10.31
13.57
4.06
100.00

•n °loert
totaal

69.3amp;
4.45
7.94
15.87
2.38
100.00

-ocr page 205-

In aanmerking nemend, dat het meerendeel der naar Sin-
gapore, Malaya en Hongkong verscheepte goederen weder ge-
herexporteerd wordt, ziet men dus, dat een belangrijk deel der
Siameesche exporten bestemd is voor de landen in de gematigde
luchtstreek, zoodat Siam dus ten zeerste is geïnteresseerd bij den
gang van zaken en de koopkracht in de gematigde regionen.

Ook de cijfers betreffende den invoerhandel van Siam zijn ter
zake leerzaam:

Aandeel in den totalen invoer der diverse landen van herkomst.

B-E. 2470 (1927.28) B.E. 2471 (1928-29)

Bahtnbsp;Baht

Totaal invoer, . . . 201,080,535nbsp;189,790,506

Waarvan uit:

in %-en totaal

25.50

32.21

20.51

20.69

18.70

14.96

8.63

7.44

7.85

8.70

6.89

6.63

6.52

2.84

2.74

3.54

2.66

2.99

b ivoninicrijlv met respectievelijk 13.72 en 17.G1

Europa(\') ....
Straits Settlements en

F. M. S.
Hongkong
Britsch-Indië
Ned.-Indië
China , .
Japan

Ver. Staten
Overige landen

(\') Vn. het VereeniRd KoninWrni- ^ .

Neemt men aan, dat de «n\'t Pnbsp;o-nbsp;11 .

komende goederen voor 50 % a kom

,nbsp;jnbsp;, arkomstig zijn uit de industrielanden

der gematigde zone en dat ceen l Jnbsp;• i j •• •

, , , , . ,nbsp;enkel der ,,overige landen m

die luch streek is gelegen, dan komen dus voor rekening van die
mdustrielanden ongeveer 55 o/, (54 ^^nbsp;^^^ giam\'s totalen

mvoer. Siam s uitgesproken agrarisch karakter en de opname van
het land m het wereldverkeer maken het zeer afhankelijk van de
productie in en de uitvoeren van de industrielanden.

De aard en belangrijkheid der ingevoerde artikelen moge

blijken uit de volgende tabel:

-ocr page 206-

Invoer van Siam.{^)

B.E. 2463nbsp;B.E. 2467nbsp;R E 2471

Jaar: (1920/21)nbsp;(1924/25)nbsp;al28/29)

IVaardcin inOj^crxnbsp;Waarde in in%en Waardein in%en

1.000 Bht totaalnbsp;1.000 Bht totaal 1,000 Bht totaal

13.85
7.27
63.12

5.40
2.87
6.29
1.20
100.00

25,320
15,728
101,837

11,104

4,908
9,065
1,408
169.370

14.95
9.29
60.13

6.55
2.90
5.35
0.83
100.00

29.305
18.566
116,459

11,720
4.649
4,712
4,379
189,791

15.44
9.78
61.86

6.18
2.45
2.48
2.31
100.00

22.112
11,609
100,793

8.622
4.585
10.037
1,919
159.676

(\') Statislical Yearbook of the Kingdom of Siam B.E. 2471 (1928129), p. 60.

Hieruit ziet men. dat de voornaamste groep de voortbrengselen
van nuverheid zijn die 60 % der totale invoerwaarde vertegen-
woordigen. B^zonderheden omtrent deze groep vindt men in on-
derstaande cijfers:

Product:

Voedsel ennon-alcoholische

dranken ....
Grondstoffen . . .
Industrieproducten .
Alcoholische dranken en

tabak......

Opium ......

Goudblad.....

Diversen......

Tolaal......

Invoer van industrieproducten.

Waarde in
procenten totaal invoerivaarde

89,220,967
84.192.830
89.741.542
101.836.976
108.870.607
110.411.811
120.148.223
116.459.276

61.73
58.37
59.89
60.13
60.02
56.18
59.75
61.36

baht

B.E. 2464 (1921-22)

2465nbsp;(1922-23)

2466nbsp;(1923-24)

2467nbsp;(1924-25)

2468nbsp;(1925-26)

2469nbsp;(1926-27)

2470nbsp;(1927-28)

2471nbsp;(1928-29)

De voornaan^ste artikelen dezer groep met de respectieve in-
tXrnbsp;i-\'-en vindt men in de volgende

Invoer Van enkele industrieproducten.{\')

Jaar

^ , ,nbsp;Jaar: 1924/25

Arhkel:

Textielgoederen, katoen . . 28,246
Textielgoederen,andere soorten 5,112

Metaalwaren......15,051

Machineriên.......4,426

Tabak, sigaren en cigaretten . 7,819
Gunje zakken......6,566

1925/26 1926/27 1927/28nbsp;1928/29nbsp;1929/30

in 1,000nbsp;baht

29,316 27,110nbsp;28,895nbsp;22,798nbsp;28.611

6,429 6,522 6,091nbsp;6,627

11,809nbsp;14,220nbsp;14,035nbsp;14,873

6.225 7,506nbsp;13,724nbsp;13330

9.024 8,797nbsp;8,454nbsp;8.604

8,662 9,143nbsp;7,775nbsp;7,057

6,863
11,190
4,579
8,886
9,886

-ocr page 207-

De voornaamste importeurs dezer artikelen vs^aren voor:^)
Katoenen goederen: Groot-Brittannië, Japan en Nederland.
Andere textieïgoederen: Japan, Italië, Hongkong en India.
Metaalwaren: Vereenigd Koninkrijk, België, Duitschland, Frank-
rijk en Japan.

Machineriën: als voor metaaWaren; voor automobielen hoofd-
zakelijk de Vereenigde Staten.
Tabak, sigaren en cigaretten: vrijwel alle invoerende landen.
Gunje zakken: voornamelijk Britsch-Indië.

Siam\'s opname in het wereldverkeer ennbsp;zijn afhankelijkheid

van de productie- en absorptiecapaciteit vannbsp;de andere deelen
der wereld vindt men ook terug in de cijfers betreffende de scheep-
vaart van het koninkrijk:

Scheepüaart.{^)

Inkomende schepennbsp;Uitgaande schepen

Jaar Aantal Tonnenmaatnbsp;Aantal Tonnenmaat

B.E. 2448 (1905-06) 758 706,646nbsp;752 700,901

2456nbsp;(1913-14) 914 895,204nbsp;907 887,831

2457nbsp;(1914-15) 898 805,638nbsp;896 802,255

2458nbsp;(1915-16) 988 837,765nbsp;987 840,176

2459nbsp;(1916-17) 1,064 855,621nbsp;1,064 857,199

2460nbsp;(1917-18) 1,009 796,232nbsp;1,020 806,123

2461nbsp;(1918-19) 826 683,102nbsp;823 685.362

2462nbsp;(1919-20) 639 581.390nbsp;645 583,123

olS ^92.812 569(^)nbsp;491.305

1-014.199 959nbsp;1.012.747

IfÄ P 1\'008.825 985nbsp;1.004,317

2467 lil ^\'037,431 965nbsp;1,040,314

24^ Q^^IS olS 952nbsp;1.005.496

987nbsp;1,044.049

9470 Q^TISnbsp;1.041nbsp;1.127.984

247? 928I9 0?? J\'277.485nbsp;1.183nbsp;1.279.374

2S2 929I0 m^nbsp;1.158.309

24/2 (1929-30) 1,013 1.145.922 1.003 1.136.889

\'^quot;«n de haven van Bangkok.
(2) In 246J was er verbod van rijstuitvoer.nbsp;•

V Vgl. Annual Statement of the Foreign Trade and Navigation of

^^nbsp;f- ^ \' : Siam. Nature and Industry.

1930 p. 268 v.t).

-ocr page 208-

Het aandeel, dat de diverse riationaliteiten hebben in deze snel
toegenomen scheepvaart op Muang Thaï blijkt uit de volgende
tabellen:

Aandeel der verschillende nationaliteiten in tonnage Van binnen-
komende en uitgaande schepen.

Binnenkomende schepen:

B.E. 2471 (1928-29)

B.E. 2472 (1929-30)

Nationaliteit

Aantal

Tonnenmaat

Aantal

Tonnenmaat

Noorsch . , .

454

406,752

390

349,294

Britsch .

272

389,924

249

334,517

Deensch .

45

98,342

45

105,769

Siameesch . _ .

200

95,148

194

94,519

Nederlandsch .

57

74,078

57

74,326

Japansch. . .

19

39,268

49

100,225

Amerikaansch .

5

17,960

9

40,673

Duitsch . . .

6

14,187

4

29,924

Fransch . . .

13

11,891

13

8,062

Chineesch . ,

4

4,330

_

Zv»reedsch . .

3

8.613

Totaal

1,075

1.151,880

1,013

1,145,922

Uitgaande schepen:

B.E.

2471 (1928-29)

B.E. 2472 (1929-30)

Nationaliteit

Aantal Tonnenmaat

Aantal

Tonnenmaat

Noorsch . . .

457

411.066

387

345,104

Britsch .

273

389.972

245

330.468

Deensch . . .

45

98,342

45

105.769

Siameesch . .

199

95,350

191

93.725

Nederlandsch .

57

74.078

57

74,326

Japansch.

20

41.133

49

100.225

Amerikaansch .

5

17.960

9

40.673

Duitsch . . .

6

14.187

4

29.924

Fransch . . .

13

11.891

13

8.062

Chineesch .

4

4.330

_

Zweedsch . .

3

8.613

Totaal . .

1.079

1.158.309

1,003

1,136,889

(quot;) Annual Statement oj the
of Siam, Year 2472 {ilt;)2g}jó).

/\'hreign Trade and Navigation of the Kingdom

-ocr page 209-

De meeste schepen, die de Siameesche havens — en speciaal
Bangkok — bezoeken, varen dus onder de vlag van een der in-
dustrieele landen in de gematigde zone, waaruit dus wederom
blijkt, welke beteekenis deze groep van landen heeft voor
Muang Thaï.

Onder de regeering van Koning Mongkoet (1851-1868) werd
Siam opengesteld voor de Westersche invloeden en den Wester-
schen handel. Vreemdelingen mochten voortaan ongehinderd het
land binnenkomen en handel drijven. Het contact met het Westen
had vele zegenrijke gevolgen voor Muang Thaï; tevens werd het
land opgenomen in het wereldverkeer en in gestadig toenemende
mate daarvan afhankelijk voor de voorziening in zijn behoeften.
Het is voor een land, dat geen kapitaal buiten eigen grenzen heeft
uitstaan en ook uit anderen hoofde — scheepvaart, verzekerings-
wezen — nagenoeg geen inkomsten uit het buitenland trekt, van
het allergrootste gewicht, dat een aanzienlijk exportsurplus wordt
geproduceerd. Derhalve is het van uitermate groot belang — en
ook te verwachten —, dat Siam\'s productie in komende jaren be-
langrijk in omvang zal toenemen. De wederzijdsche afhankelijk-
heid en den band tusschen Siam en de industrieele landen in de
gematigde luchtstreek, waarvan het bestaan uit de vorige pagina\'s
moge gebleken zijn, zullen dus in komende jaren hoogstwaarschijn-
lijk grooter en hechter worden. De richting, waarin de wereld-
handel zich beweegt en de sociaal-geographische verschillen tus-
schen tropische en gematigde gebieden, maken dit alleszins waar-
schijnlijk.

INDOCHINA.

Indochina is evenals Siam en Burma, de beide andere Achter-
Indische Rijken, een bij uitstek agrarisch land. Rijst is het hoofd-
gewas en de rijstbouw het voornaamste middel van bestaan der
Inheemsche bevolking. Naarmate Indochina meer en meer wordt
aangewezen op de wereldmarkt voor de voorziening in zijn be-
hoeften, staat het in toenemende mate bloot aan de gevaren, die
aan monocultuur uit den aard der zaak eigen zijn. Dit — en de
tegenwoordige crisis op de rijstmarkt — maken het waarschijnlijk,
dat de andere gewassen, die men in Indochina aantreft en die thans
nog nagenoeg niet voor export worden geteeld, in komende jaren

-ocr page 210-

een plaats van beteekenis zullen gaan innemen onder de uitvoer-
artikelen van Indochina.

Enkele dier gewassen zijn\'): Maïs. rubber (in Cambodga en
Cochmchma): katoen (in Noord-Annam en Cambodga); kapok
(m Cambodga); klappers (in Annam. Cambodga en Cochinchina);
ncmus- en sesamzaad, arachides (in Annam); moerbeien, koffie
(m Annam en Tonkin); suikerriet (in Cochinchina); tabak,
pinang(areka)noten. peper (in Cambodga en Cochinchina); kaneel,
peiJvruchten. maniok (in Annam); pataten. kardemon (in Uos
en Cambodga). Een groot deel dezer landbouw-voortbrengselen is
bestemd voor binnenlandsch verbruik; de rest wordt naar het bui-
tenland verkocht.

1.nbsp;^iin in Indochina nog zeer weinig ontwik-

keld. Wel z„n er veel als ..kleine landjesquot; te betitelen onder-
nemmgen welke toebehooren aan Europeanen of Inheemschen,
d.e voor hun overgespaarde gelden aldus belegging hebben ge-
zocht. De Inheemsche en Uitheemsche groepen, die zich bezig
houden met de rijstcultuur, maken geen aanstalten de groote nog
braak hggende arealen in exploitatie te nemen, zoodat er dus
ruim voldoende gronden aanwezig zijn voor een eventueele be-
Wgrijke expansie der plantage-cultuur en groote ondernemingen.
Ue pedologische en klimatologische factoren mogen zeer gunstig
genoemd worden en maken het waarschijnlijk, dat men in In-
dochina dezelfde cultures zal kunnen drijven, als op Java^). Nog
met lang geleden werd door een Fransche Commissie van Onder-
zoek uitgemaakt, dat Indochina zeer goede qualiteiten tabak zou
kunnen produceeren. die met succes op de wereldmarkt zouden
kunnen worden gebracht\'). Indien men er in Indochina in kan
slagen de noodige arbeidskrachten te importeeren. dan zijn er in
dit onder Fransche leidmg staande gebied, groote mogelijkheden
weggelegd voor energieke personen en kapitaalkrachtige groepen.

Een juiste statistiek betreffende de agrarische productie van
Indochma^bestaat met. de inlichtingen der locale Inheemsche

Vgl. Pekelharing, De groote cultures in Nederlandsch-lndie
en eemge naburtge koloniën, 1924, p. 59 en 67.

n „ . Y^\'-nbsp;culture du tahac en Indochine in-

/-wTp\'r.T\'\'\'quot; ^nbsp;30e anne\'e - nouvelle se\'rquot;

-ocr page 211-

hoofden zijn niet voldoende nauwkeurig en betrouwbaar, om als
basis voor zulk een statistiek te kunnen dienen. Wel heeft men
uitvoerstatistieken aangelegd en uit deze zal het mogelijk zijn, een
beeld te vormen van de beteekenis, die Indochina heden ten dage
heeft voor de wereldmarkt, in het bijzonder voor de landen in de
gematigde zone.

R ij s t:

De jaarlijksche productie van rijst in Indochina bedraagt on-
geveer zeven millioen ton^. Hiervan wordt anderhalf a twee
millioen ton uitgevoerd, gelijk uit onderstaande tabel, die tevens
de voornaamste landen van bestemming aangeeft, moge blijken:

Uitvoer üan rijst.(\')

f920 1922 1924 1926 1928

...nbsp;1,000 ton

Uitvoer van rijst

Totaal, . . . .nbsp;1.618nbsp;1,119nbsp;1.440nbsp;1,230nbsp;1,597nbsp;1,798
waarvan naar:

Frankrijk en koloniën .nbsp;43nbsp;99nbsp;158nbsp;138nbsp;212nbsp;291
..........037nbsp;471nbsp;685nbsp;667nbsp;302nbsp;605

\'--ninanbsp;1

. „ ...... \' 1 82 54 584 42

...... 355 - 23 54 83 167 120

PL;I- ..nbsp;------O:) ID/ IZU

Philippinen .... ,6o 35nbsp;,,7 55

Singapore .nbsp;1,nbsp;-\'v/ ■ 1 /

: quot; ::: 2ï:, ^

(\') Annuaire statistique de ritt,l»
années 1913 à iç22f tdlt;tn. suMU-mJr//nbsp;statistiques relatives aux

Rapport sur la Navigation et le mZnbsp;à IÇ26 ; Deyme,

Vannée 1928, in: Bulletin économiou^\'quot;f^T/V Indochine fendant
V. IÇ2Ç, p. j66 {tabel).nbsp;^ \' Indochine, 33e année — nouvelle série.

Het meerendeel der geëxporteerde rijst wordt dus gevoerd
^ar de Aziatische landen, zoodat Indochina ten aanzien van

P. 165.nbsp;^^^ Auslandes 1900-1921. Berlin 1928,

-ocr page 212-

VolMgheidshalve volgen thans enkele exportcijfers betref-

b°quot;„ dquot;! dnbsp;l Tr\'nbsp;te«eekenis heb-

ben, doch d,e waa,.ch„nl„k in toenemende mate van belang zul-
len worden, zoowe voor de Indorl,;», l inbsp;,

Whouding.\')nbsp;Indochmeesche als voor de wereld-

Maïs-uitvoer.

Overige landen

Totaal

ton

ton

54

39,012

4,028

j

40,034

3,136

56,843

5,977

64,723

2,298

57,868

6,552

128,207

zijn na Frankrijk de voor-

\'ge landen

Totaal

ton

ton

109

12,548

55

9,829

323

8,904

493

11,342

493

9,678

188

12,557

Jaar:

Frankrijk en Koloniën

ton

1923

38,958

1924

36,006

1925

53,707

1926

58,746

1927

55,570

1928

121,655

— — — -viv^Hccacne land
naamste afnemers.

Copra-uitüoer.

Jaar: Frankrijk en Koloniën Qi
ton

1923nbsp;12,439

1924nbsp;9,774

1925nbsp;■nbsp;8,581

1926nbsp;10,849

1927nbsp;9,185

1928nbsp;12,369

Frankrijk neemt nagenoeg de geheele copra-export af, de
kolon^n andere landen koopen, practisch gesproken, niets.

J) Ontleend aan: Deyme. Rapport sur la Navigation et Ie
Mouvement commercial de l\'Indochine pendant l\'année 1928 iL

V 929nbsp;^\'Indochine, 32e année - nouvelle serTe\'.

d/j/\'Jnbsp;rjnbsp;Annuaire statistique

-ocr page 213-

Kofjie-uitüoer.^

Jaar:

Frankrijk en Koloniën

Overige landen

Totaal

quintalen

quintalen

quintalen

1923

6,053

177

6,230

1924

8,006

49

8,055

1925

3,771

56

3,827

1926

1.063

37

1,100

1927

3.850

42

3,892

1928

6.343

68

6,411

Frankrijk neemt ongeveer den geheelen koffie-uitvoer af.

Peper-uitüoer})

Jaar:

Frankrijk en Koloniën

Overige landen

Totaal

quintalen

quintalen

quintalen

31,033
34,940
34.854
27,063
33.094
32.033

1923

1924

1925

1926

1927

1928

7.887
14.975
3.228
854
9.259
27

38.920
49.915
38.082
27,917
42,353
32,060

Kaneel\'uitüoer.

Frankrijk en Koloniën
kg

27.646
23.713
99.481
34.459
42.754
18.568

Jaar:

1923

1924

1925

1926

1927

1928

Overige landen
kg

493.085
627.753
521.999
736.666
665.567
782.292

Totaal
kg

520,731
651,466
621,480
771,125
708,321
800,860

Hongkong is de voornaamste afnemer, op grooten afstand
volgen de Amerikaansche landen, China en Siam.

l quintaal = 100 kg.

-ocr page 214-

quintalen
7,116
6,895
8,920
9,985
6,630
7,980

Jaar:

1923

1924

1925

1926

1927

1928

Na Frankrijk zijn Hongkong en
afnemers der Indochineesche thee.

quintalen
1,664
669
1,429
1,492
1,133
1,385

Engeland de

Thee-uitvoer.^)
Frankrijk en Koloniën Overige landen

Totaal
quintalen
8,780
7,564
10,349
11,477
7,763
9,365

voornaamste

quintalen

7,325
8,229
7,835
4,469
4,964
4,443

Sticklac-uitvoer.^)
Frankrijk en Koloniën Overige landen

Jaar:

1923

1924

1925

1926

1927

1928

quintalen

4,446
3,662
4,843
2,231
4,917
1,951

Totaal
quintalen

11,771
11,891
12.678
6.700
9.881
6.394

Na Frankrijk zijn België. Hongkong, Duitschland,
bmgapore de voornaamste afnemers. Indochina is, na
Siam, de belangrijkste producent van sticklac.

Japan en
India en

quintalen

43,239
50,276
71,964
82,081
72,155
63,336
quintalen
13.722
17.684
8.110
5.695
24.119
34.590

Rubber-uitvoer.
Frankrijk en Koloniën Overige landen

Jaar:

1923

1924

1925

1926

1927

1928

Totaal
quintalen
56,961
67,960
80,074
S7J76
96,274
97,926

Frankrijk en Singapore nemen bijna alle uitgevoerde rubber af.

\') I quintaal = 100 kg.

-ocr page 215-

Indochina is als leverancier van rijst van groot direct belang
voor de Aziatische en van indirect belang voor de industrieele
landen. Ook andere voedingsmiddelen exporteert Indochina en
onder deze neemt visch een groote plaats in, gelijk uit de volgende
cijfers moge blijken:

Export üan üisch.(^)

Gedroogde,nbsp;Haaienvinnennbsp;Visch. en

Jaar gezouten ennbsp;Gedroogdenbsp;Tripangnbsp;garnalenpastei

gerookte vischnbsp;garnalennbsp;Zeealgennbsp;pekelvisch

quintalen

1923nbsp;297.324nbsp;18.539nbsp;223nbsp;6.587

1924nbsp;401.038nbsp;14.480nbsp;287nbsp;5 210

1925nbsp;333.890nbsp;15.902nbsp;240nbsp;5\'.629

1926nbsp;330.374nbsp;10.794nbsp;184nbsp;5.507

1927nbsp;313,400nbsp;12.608nbsp;240nbsp;6*341

1928nbsp;307.232nbsp;12,945nbsp;156nbsp;3,664 \'

{}\\ Deyme, Rapport sur la Navigation et le Mouvement commercial de
rindochttie pendant Pannee jg28, m : Bulletin économique de PIndochine, 32e année
— nouvelle série. V-1929, p. 704.
1 quintaal = 100 kg.

De voornaamste afnemers dezer producten zijn Hongkong.
China en Siam. Vanuit Hongkong worden aanzienlijke hoeveel-
heden weder verder verscheept.

De mijnbouw heeft zich in Indochina de laatste decennia zeer
snel ontwikkeld en is in toenemende mate een middel van be-
staan voor de autochthone bevolking
geworden en een dankbare
beleggingsmogelijkheid voor Inheemsche en Uitheemsche kapitaal-
krachtige corporaties. Deze snelle ontwikkeling van den mijn-
bouw is mede te danken aan de bemoeiingen der Fransche regee-
ring. die vooral na den wereldoorlog een zekere mate van autar-
chie binnen het rijk nastreefde. Van de vijf landen, die te samen
de Indochineesche Unie vormen _ te weten Annam. Tonkin.
Cochinchina. Cambodga en Laos — is Tonkin het rijkst aan delf-
stoffen. Na steenkool zijn zink en tin de meest belangrijke voort-
brengselen van den Indochineeschen mijnbouw. Vóór 1906 was
er geen enkele mijn in exploitatie; toen werden rijke
vindplaatsen
van zink. lood, tin, zilver en wolframium aangetroffen en gelei-
delijk in bewerking genomen. De snelle ontwikkeling van den

-ocr page 216-

mijnbouw moge onder meer blijken uit de volgende waardecijfers
van de productie\'):

Waarde der mijnbouwproductie
piasters

4,480,000
9,571.000
11,375,000
13,753,000
14,885,000
16,513,000
18,460.000

concessies

Oppervlakte in ha

111

143.629

85

50.429

10

6.952

38

11.271

12

7,034

23

15,174

2

1,700

9

9,013

8

5,756

3

618

4

2,838

14

6,283

1

100

320

260,796

Ook de laatste jaren neemt dus de mijnbouw gestadig in om-

Januan 1929. Gedetailleerde opgaven verstrekt het volgende staatje:
Mijnbouwconcessies. (\')

Aard der mijnen:

Brandstoffen . . . ,
Zink en lood ....
Lood en zilver ....
Tin en tungsteen

(wolframium)

Tin.....

Goud ....
Koper ....
Ijzer

en titaanijzer
Chroom . . .
Antimonium
Kwik . . .
Phosphaten
Graphiet . .

économique
p. 827.

(\') L\'Industrie minière en Indochine en m:,!! in •
r Indochine, 32e année - nouvelle séHtviZç^ç\'p s Jnbsp;de

Vgl. L\'Industrie minière en Indochine en 1928, in: Bulletin
nomique de l Indochine, 32e année — nouvelle série. Vl-1929,

Jaar:

1920

1923

1924

1925

1926

1927

1928

-ocr page 217-

De groote belangstelling, waarin zich de mijnbouw in In-
dochina mag verheugen, weerspiegelt zich ook in het aantal ver-
gunningen tot opsporing van delfstoffen, dat een snelle stijging
vertoont. Onderstaande cijfers bewijzen dit:

Datum

Aantal

1 Januari

1924

1,290

1 Januari

1925

1,347

1 Januari

1926

1,890

1 Januari

1927

3,424

1 Januari

1928

4,774

1 Januari

1929

8,174

1 Juli

1929

14,171

Men mag dus, gezien den mineralen rijkdom van het land, in
de toekomst een belangrijke uitzetting van het mijnbedrijf in dit
deel der wereld verwachten.

Steenkool:\')

Van de Oost-Aziatische steenkoolproductie komen ongeveer
40 % voor rekening van Japan, ruim 20 % voor rekening van
China en India ieder, 8 % voor rekening van Mandsjoerije en 2 %
voor rekening van Nederlandsch-lndië en Indochina ieder. Van
de kleine twee millioen ton, die Indochina produceert, wordt meer
dan de helft uitgevoerd. De geëxporteerde hoeveelheden zijn van
goede qualiteit. De volgende tabel geeft aan, welke de uitgevoerde
hoeveelheden en de voornaamste landen van bestemming der
steenkool zijn geweest gedurende de laatste jaren:

1927nbsp;1928

960,967 1,054,372

461.909nbsp;448,681

343,026nbsp;391,243

135,702nbsp;201,963

20,330nbsp;12,485

Uitvoer van steenkool

Jaar: 1923 1924 1925 1926
in melr. tonnen

Totaal uitooer: 677,236 698,740 669,388 859,072

waaroan naar:

China (excl. Hongkong)nbsp;172,498nbsp;193,039nbsp;323,801nbsp;418 778

Japan............190,679nbsp;203,952nbsp;176,496nbsp;273,375

Hongkong..........217,155nbsp;219.052nbsp;1S8.856nbsp;127,254

Andere landen . • •nbsp;96,904nbsp;83,697nbsp;30,235nbsp;39 665

Ontleend aan: L Industrie minière en Indochine en 1928,
in: Bulletin économique de l\'Indochine, 32e année — nouvelle
série. V1-1929.

-ocr page 218-

China. Hongkong en Japan blijken dus de voornaamste af-
nemers te zijn.

Zink:

Van den omvang der zinkproductie en -uitvoer van Indochina,
zoomede van het aandeel van Indochina in de
wereld-zinkproductie
geeft het volgende staatje een denkbeeld:

Zink-productie en -uitvoer.{\')

ar:

Indochina

productie

uitvoer

ton

ton

1913

33.438

27,732

1914

31,500

18,464

1923

30,500

32,592

1924

42,451

35,241

11925

52.869

49,995

ÎI926

61.933

57.747

11927

54.929

59.330

1928

51,927

41.000

Ja

Wereld
uitvoer

ton

1,095.750
1,126.950
1,284.250
1,399.500
1,470.500

i^) Annuaire Financier Frajice—Extrhn/\'o,nbsp;r,, ,

- nouvelle série. V. içsç!nbsp;\'économique de VIndochine, 32e anttée

De wereldbeho^te aan zink is stijgende, in 1921 bedroeg het
totale verbruik 454.000 ton. m 1927 was dit gestegen tot 1.300.000
ton De voornaamste verbruikers van zink zijn: de Vereenigde
btaten. Duitschland. Engeland. België en Frankrijk, dus de in-
dustriestaten der gematigde zone.

Geringe hoeveelheden zinkerts worden in Indochina zelf ver-
smolten; de uitgevoerde partijen vinden hoofdzakelijk hun weg
naar de industrieele centra op hooger breedte, te weten België
Frankrijk. Japan en Duitschland. terwijl ook Hongkong een
quantum tot zich trekt.

-ocr page 219-

Tin:

Dit metaal is van groote beteekenis voor de industrieele lan-
den; het is een der voornaamste grondstoffen voor de automobiel-,
chemische- en electrotechnische industriën en kan met ijzer tot
het vervaardigen van veel alliages woorden benut. De Vereenigde
Staten, Engeland, Frankrijk en Duitschland zijn de voornaamste
tin-consumenten.

De tinproductie van Indochina neemt gestadig toe, machtige
financieele groepen interesseeren zich voor de winning van dit
metaal en in komende jaren mag dus een aanzienlijke expansie
worden verwacht.^) Van de ontwikkeling der tinproductie, van den
uitvoer en van het aandeel, dat Indochina heeft in de wereld-
tinproductie geven de volgende cijfers een beeld:

Tin-productie en -uitüoer.

. ,nbsp;Uitvoernbsp;Wereldproductie

taaiequivalent Metaal
tonnbsp;ton

72nbsp;123,220

146nbsp;132,000

256nbsp;146,350

251nbsp;143,500

311nbsp;158,800

548nbsp;172,000

Een klein gedeelte van het erts wordt in het land zelf ver-
smolten, de rest wordt uitgevoerd naar Singapore en Frankrijk en
koloniën.

Ten slotte volgt een waarde-opgave van de productie van
enkele delfstoffen, waaruit men zich tevens een beeld kan vormen
omtrent de beteekenis, die de minder belangrijke soorten hebben:

Annuaire Financier France — Extrême-Orient, 1928/1929,

p. 973.

Jaar

Erts Metaalequivalent

Erts

ton

ton

ton

1923

649

365

198

11924

818

472

330

1925

985

591

483

1926

1,011

603

480

1927

1,216

710

715

1928

1,390

810

983

(y L\'/ndustrü minière en Indochine en içsS, in: Bulletin économique de
l\'Indochine, 32\' année — nouvelle série. VI - iç2ç, p, 870 v.v.

-ocr page 220-

Productiewaarde van delfstoffen.{\')

Brandstoffen . .
Zink ....
Lood en zilver .
Tin en wolfram
Phosphaten .
Graphiet . . .
Edelsteenen en

steenen . .
Okers (kleiaarden)

Jaar

1923 1924

7,571
1,239

658
49

8,705
1,668

62

halfedel

50

4

44
1

1925 1926

1.000 piasters

9,823 9,479
2,520 3,718

1,206
151

53

40

1,435
75
150

28

1927

11,410
2,924

1,804
288
53

34

1928

14,202
2,145

1,906
167

(\') L\'Industrie minière en Indochine en 192S Rnbsp;gt; . ,

chine. 32e année - nouvelle série. VI - 1929, p 829nbsp;économique deVIndo-

Samenvattend vindt men in het volgende staatje de voornaam-
ste artikelen met hun respectieve waarden, die Indochina aan
andere landen levert:

Uitvoer van Indochina.(\')

1923nbsp;1926nbsp;1927
Aard der goederen, 1,000 frs.(\')

Rijst en derivaten . . . 957,243 653,728 2,628,545nbsp;2,694 796

Rubber .. .. 29,186 28,480nbsp;280,885nbsp;308,078

Visch, gedroogde, gezouten

..... 26,558 89,197nbsp;140,409nbsp;149 217

...... 26,464 42,549nbsp;110,734nbsp;127 349

.......\'7,709 14,400nbsp;41,935nbsp;59,770

.......quot;\'433 11,104nbsp;15,210nbsp;14,885

^f\'TT • \\.....11,027nbsp;24,605nbsp;15,104

..... 9,861 10,533 .nbsp;45,306nbsp;40,508

Levende dieren .... 9,845 13,357nbsp;43,668nbsp;45 734

....... 9,502 11,294nbsp;22,685nbsp;19,357

,...... 8,437 28,120nbsp;61,087nbsp;39,795

bruine Inheemsche suiker

in poedervorm . . . 8,242 12,246nbsp;11,062nbsp;7.076

{\') Bij de enorme waardeverschillen tusschen 1923nbsp;en l^ok
bedenken, dat in die jaren de koers van älTüZ Zr gedaalf

200

-ocr page 221-

Uit het voorgaande moge gebleken zijn, dat er direct zoowel
als indirect een belangengemeenschap tusschen Indochina en de
industrieele landen der gematigde zone bestaat, die op den duur
naar alle waarschijnlijkheid intensiever zal worden. Het beeld van
den bestaanden band en de wederzijdsche afhankelijkheid ver-
scherpt zich, als de gegevens betreffende den in- en uitvoerhandel
in de beschouwing worden opgenomen.

Frankrijk\'s aandeel in den invoer van Indochina is zeer groot
tengevolge van de bewuste tariefpolitiek, die vrijdom van invoer-
rechten toestaat aan alle goederen, die uit Frankrijk naar de kolo-
niën worden gevoerd. De andere landen moeten bij invoer in
Indochina even hooge rechten betalen als bij invoer in het moe-
derland. Hoe belangrijk Frankrijk\'s positie in den Indochineeschen
handel is tengevolge dier tariefbepalingen, moge blijken uit de
volgende cijfers:

In- en uitüoer.{\'^)
Jaar:nbsp;Frankrijk en Koloniënnbsp;Andere landen

inüoer

uitooer

invoer

uitvoer

frs

frs

frs

frs

1923

546,883,876

226,861,233

546,642,944

927,952,373

1924

712,408,420

346,118,999

676,185,348

1,425,422,354

1925

953,169,606

598,717,012

827,331,761

1,857,467,421

1926

1,458,559,061

850,944,314

1.408,796,762

3,003,928,060

1927

1,342,604,889

633,820,329

1,343.258.973

2,347,506,315

1928

1,146,486,866

657,724,865

l ,450,764,071

2,280,707,223

Deyme, Rapport sur la Navigation et le Mouvement commercial de
VIndochine pendant Pannee 1928,
in : Bulletin économique de VIndochine, 3se année
— nouvelle série. V - 1929, p, 6js en 728.

Ook de uitvoer naar Frankrijk wordt door preferentieele
tarieven bevorderd. Daar echter rijst het voornaamste uitvoer-
artikel is, is deze begunstiging niet zoo sprekend terug te vinden
in de cijfers. Hongkong en Singapore zijn voor den exporthandel
van Indochina dientengevolge van enorme beteekenis. Het aan-
deel, dat de diverse landen hebben in den uitvoerhandel van
Indochina moge uit het volgende staatje blijken:

-ocr page 222-

Aandeel in totalen uitvoer, berekend naar landen
can bestemming.

(Commerce spécial)

Jaar

Totaal uitüoer, .
waarvan naar:

Frankrijk en kol.
Hongkong\'
Singapore
Nederl.-Indië
China .
Japan . .
Philippijnen
Amerika .
Europa (excl
1913

Frankrijk)

1920 1922 1924
millioenen Jrcs

1.112.1 1.771.5

285.5 982.1

in °lo-en totaal uitvoerwaarde

/O

0/
/O

7o

7o

26

17.3

18 0

19.6

32.5

35.3

39

42

12.2

14.9

6.5

8.7

8.8

11

4.2

6.5

2.9

7.3

6.9

5.7

2.5

4

6.1

■—

2.6

2

7

0.8

5.5

4 (3)

2.2

7.7

—\'

2.2

{\') Die Wirtschaft des Ausluftdes looo ic»-, j,nbsp;^ •

France - Extrême.Orient. igaS/ig^o ^çô^nbsp;Financier

(2) Frankrijk alleen.nbsp;^

O Exclusief de Vereenigde Staten.

Een aanzienlijk deel der exporten van Indochina vindt dus
zyn weg naar de industriestaten in de gematigde luchtstreek, in-
dien men althans aanneemt, dat de exporten voor Singapore en
Hongkong weder voor 50 % bestemd zijn voor de landen op hoo-
ger breedte.

invoerhandel illustreert nog beter de bestaande afhanke-

Jijkheid.

-ocr page 223-

(M Die Wirtschaft des Auslandes igoo-igs-j. p. -jbb; Annuaire Financier
France — Extreme-Orient. iga8lig2g, p. gbj.

(2) Frankrijk alleen.

{?) Exclusief de Vereenigde Staten.

Meer dan 50 % der invoeren van Indochina zijn dus afkom-
stig uit de industriecentra op hoogere breedten! De afhankelijkheid
van Indochina van deze landen is dus veel grooter. dan omge-
keerd. gelijk tevens uit de volgende tabel moge blijken (zie ook
p. 201):

Handel Frankrijk—Indochina. (\')

Aandeel in totalen invoer, berekend naar landen
van herkomst.{^)

(Commerce spécial)

1913 1920 1922 1924

millioenen frcs

234.8 848.1 839.4 1,386.6

in ^la-en totaal invoer waarde

7o

0/
/o

7o

7o

43.5

28

43 (2)

51.3

27.8

34.5

28

17.8

9.3

10.9

6

6

8.3

7.4

3.6

9.4

—.

4.5

10

4.5

1.5

^

4.5

1.9

4.2

3 Q)

3.0

1.9

2.2

0.7

1.7

6.3

3.8

Jaar

Totaal invoer,
waarvan naar:

Frankrijk en kol.
Hongkong .
Singapore
China . . .
Britsch-Indië
Ned.-Indië .
Amerika .
Japan .
Europa (excl. Frankrijk)

Invoer

Uitvoer

Jaar

bedrag

percentage van

bedrag

percentage van

Frankrijk\'s totalen

Frankrgk^s totalen

invoer

nitvoer

1900

34.3

0.7

48.8

1.2

1913

104.4

1.2

85.6

1.2

1920

114.5

0.6

86.3

0.9

1926

141.2

1.4

266.5

2.7

1927

128.2

1.2

218.3

1.9

(J) Die Wirtschaft des Auslandes igoo-igzy. p. 8s,

Bedragen in millioenen goud-iranken. Invoer van Indochina in Frankrijk,
uitvoer van Frankrijk naar Indochina.

-ocr page 224-

Van den aard der in Indochina ingevoerde artikelen en hun
respectieve waarden geeft de volgende staat een denkbeeld:

Invoer.

har:nbsp;1920 J923 1926 J927

waarde in duizenden francs

Aard der goederen:

Katoenen weefsels .
Jute weefsels ....
Boeken, couranten, druk-
werken .....

Metaalwaren ....
Machines • en werktuigen
Ijzer en staal
Katoenen garens .
Jutegarens en touw . .
Andere textielwaren
Petroleum (producten)

Suiker......

Wapens, buskruit en amuniti

Wijnen .....

Chin. en Jap. porcelein
Bladgoud

140.477

178,628

414.387

316,654

39,851

11,319

55.241

39.385

13,495

3,969

15.494

32,440

48.893

112.831

267.782

17.272

38.125

105.814

894.743

24.367

36.313

68.267

85.143

12,435

22.959

56,320

46.736

1.750

7.748

19,441

23,586

57.501

68.662

209,406

145,737

22,957

68.410

163,060

170,435

11.278

12.426

97,556

101,885

14.762

15.564

67,136

_

22.812

24,103

54,677

39,644

20.100

10.747

37,915

46,795

56.710

3.016

18,144

426,000

5.040

12.999

59,229

66,786

33,043

19.936

81,010

97,132

13.870

22.638

48,690

63,301

12,970

17.436

48,641

54.276

5,781

35.910

52,187

2.973

Cigaretten . .
Automobielen
Rubberwaren
Tarwemeel . .
Chemische producten

(\') Annuaire Financür France _ Extrane-Orient, igsS/ig^g, p. g68.

De voornaamste importeurs van textielwaren zijn: Frankrijk
Singapore, Hongkong, Britsch-lndië, Ned.-Indië, Japan en China!
Van metaalwaren: Frankrijk, Engeland, Hongkong. Japan, de Ver-
eenigde Staten. China. Van petroleumproducten: Nederlandseh-
Indië de Vereenigde Staten. China en Siam. Van tarwemeel-
Hongkong\').

\'quot;\'Jquot; Navigation et le Mouvement com-
mercial de i Indochine pendant l\'année 1928. p. 713 v.v.

-ocr page 225-

Scheepvaart:

Voor den aan- en afvoer van waren is Indochina nagenoeg ge-
heel aangewezen op de scheepvaart van andere landen, gelijk de
onderstaande tabellen leeren. Slechts de zeilvaart is Inheemsch,
Chineesch of Siameesch; deze vindt haar reden van bestaan hoofd-
zakelijk in het transporteeren van rijst.

Nationaliteit:

Scheepvaart. O

Binnenkomende schepen

aantal tonnage

1927

aantal tonnage

Fransch

354

1.456,866

338

1,593,249

Engelsch . . .

232

615,437

262

815,182

Duitsch

31

52,330

26

92,869

Noorsch . . .

199

352,435

141

295,413

Hollandsch

65

170,069

76

208,424

Amerikaansch

18

119,402

20

119,861

Japansch

244

842,314

261

882,328

Chineesch

196

345,542

218

412.624

Siameesch

132

30,043

104

35.766

Uitgaande

schepen

aantal tonnage

aantal

tonnage

1927

1928

Fransch

353

1,482,447

338

1.593.249

Engelsch

232

605,646

262

815.182

Duitsch . . .

31

52,330

26

92,869

Noorsch

199

357,257

139

278,447

Hollandsch . .

65

171,009

71

192,651

Amerikaansch

14

93,871

19

127.870

Japansch

241

840,497

253

926.949

Chineesch

196

345,252

217

409,799

Siameesch

132

30,043

104

35,766

(\') Deyme. Rapport etc.
Kapitaalsinvestie:

Het is moeilijk — evenals voor eenig ander land — een juiste
opgave\') te verstrekken der in Indochina belegde kapitalen.
Angoulvant geeft als totaalbedrag der beleggingen in alle Fransche

Zie noot 2, p. 152.

-ocr page 226-

koloniën 7,087 millioen francs en voor de tropische koloniën alleen
2,460 milioen francs. Vergeleken met Nederlandsch-Indië is dit
een zeer klem totaal.
Angonhant noemt het dan ook een bedroe-
vend en niet uit den meerderen ouderdom der Hollandsche kolo-
nisatie te verklaren verschijnsel, dat de belangstelling van de zijde
van het kapitaal voor Indochina zoo gering is.\')

Op basis der in het Annuaire Financier France-Extrême-
Orient, 1928/1929
verstrekte gegevens kwamen wij tot een be-
drag van

2.240,954,375 francs

voor de kapitaalsinvestie in Indochina.^) Te groot is dit bedrag m
geen geval, daar het niet uitgesloten is, dat buitenlandsche maat-
schappijen geen plaats vonden in genoemd „Annuairequot;. De kapi-
talen zijn als volgt over de diverse groepen van maatschappijen
verdeeld:

1. Banques et Institutions de Crédit, Sociétésnbsp;^

Financières, Foncières et Immobilières. As-

.1 ruquot;quot;quot; J r ■ • • •....... 229.000.000

11.nbsp;(chemins de her. Iramways. Transports diversnbsp;49.799.750

III.nbsp;Canaux, Eaux, Électricité, Ports.....153 275 000

IV.nbsp;Transports Maritimes et Fluviaux(=) ....nbsp;46,\'000\'000

V.nbsp;Valeurs de Plantations (Caoutchouc, Tabac,

w T^f\'............ 878,690,625

Va. Valeurs de Plantations (Riz et Rizeries) . . 48,500,000

VI.nbsp;Entreprises Industrielles....nbsp;242*804 000

VII.nbsp;Charbonnages .........quot; \' , 75400,\'oQO

VIll. Mines diverses, pétroles, phosphates . . . 172,510,000

IX. Entreprises Commerciales ....nbsp;244 975 000

dennbsp;n^-rnbsp;^^^ ^^^^^ ^^ ^

derlijiWLoSnbsp;\'oiîenoli^l^\'^ -atschappijen. die uit.on-

Snbsp;en rijstpelmolens, die in grôep Va werden samengenomen,

begreplnnbsp;landbouw-mdustrieele ondernemingen reeds tin deelê

Angouhant, Les Indes néerlandaises, leur rôle dans
l economie internationale 1926. Tome II, p. 632.

Voor de kapitaalsinvesties gedurende het tijdvak 1924-1928

leze men: Smolski. Les investissements de capitaux privés et les
emissions de valeurs mobilières en Indochine, au cours de la
Periode quinquennale 1924-1928, in: Bulletin économique de Vin-
dochine, 32e année — nouvelle série. V-1929, p. 803 v.v.

206

-ocr page 227-

Om het beeld der kapitaalsinvesties volledig te maken, dient
men ook de staatsleeningen te beschouwen. Zij droegen aanzienlijk
bij tot de moderne outillage van het land en vormen dus een
factor, die de welvaart der Inheemsche bevolking ten goede komt.
De volgende tabel geeft een overzicht van de leeningen, opge-
nomen door het gouvernement van Indochina en door de protec-
toraten Annam en Tonkin, tot begin 1929.\')

Emprunts coloniaux (*).

Gouvernement Général de l\'Ind o-C h i n e.

Francs

Spoorwegleening van 200,000,000 francs,

eerste tranche in 1899 ....... 55,000.000

tweede tranche in 1902 ....... 77,500.000

derde tranche in 1905 ....... 86,206,500

Spoorwegleening van 1909 ......... 59,819.000

Leening 1913 .............. 90.000.000

Binnenlandsche leening 1922. groot 6.180.000 piaster(\') 77.250.000

Totaal ............. 445.775.000

Leening 1896 van het Protectorat de l\'Annam et du

Tonkin .............. 80.000.000

Totaal-Generaal ........ 525.775.000

(gt;) Een deel dezer leeningen werd natuurlijk reeds afgelost.

(2) Koers van omrekening: 1 piaster is 12.5 francs.

* .. *
*

Indochina is een tropisch landbouwgebied, dat heden ten
dage zijn beteekenis voor de wereldhuishouding nog hoofdzakelijk
ontleent aan de enorme leveranties van rijst, het hoofdvoedsel der
millioenenbevolking van Oost- en Zuid-Oost-Azië. Reeds worden
in kleine hoeveelheden andere artikelen voortgebracht, die voor
de
wereldmarkt van belang zijn en bedriegen de teekenen niet,
dan zullen de mogelijkheden, die Indochina biedt voor den ver-

\') Vgl. Annuaire Financier France — Extrême-Orient, 1928/
1929, p. 34 en 35.

-ocr page 228-

bouw op groote schaal van tropische export-gewassen\') in komen-
de jaren in toenemende mate benut worden. Daardoor zal de be-
teekenis van Indochina als leverancier van plantaardige grondstof-
fen en voedingsmiddelen en als beleggingsgebied van aanzienlijke
kapitalen grooter worden. De mijnbouw mag zich evenzeer ver-
heugen in een stijgende belangstelling van ondernemerszijde, zoo-
dat ook hierin een toekomstige ontwikkeling alleszins waarschijn-
lijk is te achten.

De groeiende behoeften der autochthone bevolking - groo-
tendeels het gevolg van de opname in het wereldverkeer — zul-
len een toenemende vraag naar de voortbrengselen van nijverheid
der landen in de gematigde zone doen ontstaan, zoodat Indochina
als afzetgebied nog groote potentieele mogelijkheden in zich sluit
Tevens zal dit stijgen van het behoeftenpeil de activiteit der be-
volking en dientengevolge de productiecapaciteit van het land
stimuleeren. Toenemende exploitatie en kapitaalspenetratie zullen
een beter geoutilleerd verkeers-apparaat met zich brengen en ook
anderszins gunstig inwerken op het welvaartspeil en de bestaans-
mogelijkheden der Inheemsche bevolking.

Uit het voorgaande moge gebleken zijn, dat Indochina een ge-
bied is van groote en toenemende beteekenis voor de wereldhuis-
houding en speciaal ook voor de industriestaten in de gematigde
zone. een gebied, dat zeer veel profijt trekt van den bestaanden
band met deze industriestaten, die niet slechts politiek, doch ook
economisch zeer hecht is.

DE PHILIPPIJNEN.

De Philippijnen ontleenen hun beteekenis voor de rest der
wereld en speciaal voor de landen in de gematigde zone vooral
aan het feit, dat zij een bij uitstek agrarisch gebied vormen, dat
reeds heden ten dage een belangrijk leverancier is van tropische
plantaardige grondstoffen en als zoodanig enorme potentieele
mogelijkheden in zich sluit. De basis der Philippijnsche welvaart
is dan ook de landbouw en in de tweede plaats de boschbouw.
Pedologische en klimatologische factoren maken het land zeer

\') Vgl. voor deze mogelijkheden: Pekelharing, De groote cul-
tures in Nederlandsch-Indië en eenige naburige koloniën. 1924
fgt;. 60 v.ü. *nbsp;\'

-ocr page 229-

geschikt voor deze beide bedrijven, de wereldvraag naar land-
bouw- en boschproducten vertoont een stijgende tendenz\'), groote
mogelijkheden zijn ook hier nog aanwezig, zoodat het minstens
genomen waarschijnlijk is, dat in komende jaren de voort-
brenging van landbouw- en boschproducten sterk zal toenemen.
De laatste dertig jaar hebben reeds een phenomenale ont-
wikkeling van de agrarische productie der Philippijnen te zien
gegeven; toch liggen nog drie vierde deel van alle voor landbouw
geschikte terreinen ongebruikt en 15,900,000 ha ,,commercial
forestquot; onbenut^). De uitspraak wordt begrijpelijk, dat „only the
surface of the
available resources has yet been touchedquot;. Indien de
noodige kapitalen en leiders voor het productieproces beschik-
baar zullen komen, gaan de tropische cultures en het plantage-
grootbedrijf een goede toekomst tegemoet. Klappers, rubber,
suiker, hennep, tabak rijst koffie, ananas^) etc. kunnen in
veel grooter
hoeveelheden worden verbouwd, dan thans het ge-
val is, mits aan beide bovengenoemde voorwaarden worde vol-
daan. Uitgestrekte woudgebieden met waardevolle houtsoorten en
boschproducten liggen nog ongeëxploiteerd.

Industrie en mijnbouw zijn op de Philippijnen nagenoeg niet
ontwikkeld. De weinig dichte bevolking maakt industrialisatie niet
noodzakelijk, slechts enkele landbouw- en verwerkende industriën
— te denken is aan sigaren- en touwindustrie — hebben eenige
toekomst. De mijnbouwmogelijkheden der eilanden zijn echter
tamelijk groot en nog weinig benut, zoodat op den duur een niet
onbelangrijke leverantie van delfstoffen voor de wereldmarkt
geenszins onwaarschijnlijk is.

De sedert den aanvang van het Amerikaansche bestuur ge-
stadig gestegen welvaart en verhoogde levenseischen der bevolking
veroorzaakten een wassende vraag naar voortbrengselen van
nijverheid, die geleverd worden door de op hooger breedte ge-
legen industrielanden, speciaal door de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika. Naarmate de Philippijnen meer en meer werden
opgenomen in het wereldverkeer en daarop aangewezen voor de

\') Vgl. Fischer, Our dependence on tropical products, in:
Asia, May 1922.

Berekening van Bureau of Agriculture en Bureau of
Forestry.

Voor de toekomst der ananascultuur vgl. b.v.: Reichwein,
Die Rohstofjwirtschajt der Erde, 1928, p. 199.

Hnbsp;209

-ocr page 230-

vervulling hunner behoeften, nam de beteekenis van deze eilanden
als afzetgebied voortdurend toe. Deze groeiende afhankelijkheid
en dit verhoogde levenspeil stimuleeren v^ederom de activiteit der
autochthone bevolking en bevorderen het kweeken van een
export-surplus voor de wereldmarkt.\')

Ten gevolge van de bestaande politieke relatie tusschen de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika en de Philippijnen is het
mogelijk, dat de producten der eilanden vrij van fiscale rechten
ingevoerd worden in de Unie. Dit is een onschatbaar voordeel voor
de Philippijnen. De productiekosten in dit gebied zijn hooger dan
in de omringende Aziatische landen, waar dezelfde producten
worden verbouwd. Het mag dan ook voor een groot deel aan deze
preferentieele tarieven worden toegeschreven, dat de Philippijnen
kunnen Blijven concurreeren met het overige deel van Zuid-Oost-
Azië. Reeds uit dit eene feit blijkt, hoe belangrijk het voor de
Filipinos is, om in de huidige periode van tarievenstrijd deel uit
te blijven maken van het Amerikaansche rijk.®)

Deze inleidende beschouwing moge den indruk gevestigd heb-
ben, dat er zeer terecht kan worden gesproken van een band en
wederzijdsche afhankelijkheid tusschen de Philippijnen en de in-
dustrieele centra in de gematigde luchtstreek. Thans zal worden
aangetoond, aan de hand van statistische en feitelijke gegevens,
hoe sterk die afhankelijkheid wel is.®)

Nagenoeg alle tropische gewassen kunnen met succes worden
verbouwd op de Philippijnen. Hier moge hoofdzakelijk worden
volstaan met een beschouwing over die cultures, welke van belang
zijn voor de wereldmarkt.

\') Vgl. voor deze inleidende beschouwing o.a.: Port of
Manila Year-Book, 1926, p. 16, 17 en 18.

Vgl. o.a.: Harrington, Commercial conditions in the Phi-
lippine Islands, 1928, p. 14.

\') De volgende cijfers zijn — tenzij anders is vermeld — ont-
leend aan of berekend op basis van de in de volgende publicaties
verstrekte gegevens:

Commercial Handbook o/ the Philippine Islands, 1924.

Statistical Bulletin of the Philippine Islands, 1927; idem 1928\'
idem 1929.

Annual Report of the Insular Collector of Customs, 1927-
idem 1928; idem 1929.

Port of Manila Year-Book, 1924; idem 1926; idem 1927; idem
1928; idem 1929; idem 1930.

-ocr page 231-

Kokospalmen:

De kokosnoot is met betrekking tot de wereldmarkt het be-
langrijkste product der Philippijnen. Van den omvang der cultuur
en productie geven de volgende tabellen een beeld:

Klapper-cultuur.

1914nbsp;1923nbsp;1925

246,000nbsp;456,440nbsp;472,050

49,190nbsp;86,707nbsp;89,638

—nbsp;49,809nbsp;53,166

591nbsp;1,515nbsp;1,585

1927

1928

1929

500,010

515,510

531,040

94,878

98,056

101,527

58,414

61,068

65,083

1,800

1,907

2,156

160

163

235

(\') aantal in duizendtallen.
(2) aantal in millioenen.

omvat ook noten, die „shreddedquot; en „desiccatedquot; worden.

Productie üan klopper-producten.

Jaar: 1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928nbsp;1929

Copra (1,000 kg)nbsp;387,036nbsp;362,220nbsp;365,629nbsp;410,160nbsp;432,664nbsp;480,191

Olie (1,000 kg)nbsp;128,380nbsp;120,000nbsp;119,000nbsp;146,600nbsp;144,000nbsp;192,040

Tuba (1,000 L)nbsp;114,582nbsp;87,252nbsp;99,002nbsp;107,773nbsp;113,695nbsp;115,847

De kokosnootproducten verkrijgen als grondstof voor vele in-
dustriën gestadig grooter waarde; plantaardige oliën en vetten
veroveren zich meer en meer een plaats van beteekenis als voe-
dingsmiddel van mensch en dier.
,,The products of the coconut
hdüe become worldcommodities of prime importance and the
Philippine Islands lead all other countries in present and future
potential productionquot;.
Het aandeel, dat de Philippijnen hebben
in den wereld-export van klapperproducten geven de volgende —
aan tabel VIII (pag. 119) ontleende — cijfers:

1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % %

26.21nbsp;27.59 33.26 30.83

Het grootste deel der klapperproducten wordt uitgevoerd naar
de Vereenigde Staten van Noord-Amerika; slechts van copra-meel

Jaar

Beplant areaal (ha) .
Geplante boomen(\')
Dragende boomen(\')
Geplukte noten (2) .
Noten, voor voedsel (3)

gebruikt(2) ....nbsp;_nbsp;58 111

-ocr page 232-

is een ander industrieland, met name Duitschland, de voornaam-
ste afnemer. De volgende staatjes geven aan, welke de beteekenis
en respectieve exportlanden van de klapperproducten der Philip-
pijnen zijn:

Uitüoer üan klapper-olie.

Percentage totaal uitvoerwaarde

h

\'aar

totaal

Waarde

per capita

Jaar

P

P

0/
/o

1903

162

^

1923

28,133,164

2.43

10

1927

\' 49,681.366

4.02

16

1928

46.978.345

3.73

15

1929

58.369.883

4.53

18

Bestemming der klapper-olie.

1926
P

1927
P

1928
P

1929
P

waarvan

naar:

0/
/o

0/
10

0/
10

0/
/o

Vereenigde Staten .

98.12

97.76

98.94

99.03

Groot-Brittannië . .

1.19

1.68

0.37

China

.....

0.61

0.41

0.88

0.35

Japan

0.08

0.14

0.17

0.17

Overige

landen . •

quot;quot;quot;

0.01

0.01

0.08

Uitüoer üan copra.

Waarde

totaal

per capita

Percentage totaal uitvoerwaarde

Jaar

P

P

7o

1903

7.639.586

1.00

12

1923

38.493.998

3.33

16

1927

38.311,481

3.10

12

1928

45.084.682

3.58

15

1929

31.131.641

2.42

9

212

-ocr page 233-

Jaar

Totaal uitvoertoaarde,
waarvan naar:
Vereenigde Staten
Spanje . . .
Duitschland .
Frankrijk . .
Nederland . .
Groot-Brittannië
Italië . . .
Hongkong . •
Britsch-Indië .
Japan . . •
Mexico . . .
Denemarken .
Overige landen

Bestemming der copra.

1926 1927
Pnbsp;P

37,173,465 38.311,481

0/
10

79,55

15.40
1.77
1.49
1.15
0.25
0.25
0.10
0.04

0.31

0/
10

74.33

10.56

5.22

6.28

1.86

1.65

0.06

0.04

1928 1929
Pnbsp;P

45.084,682 31.131.641

0/
/O

78.09
13.36
0.65
4.84
0.11
2.73
0.15

0.30
U6

0.04
0.02

0.01

7o

73.50
19.06
0.41
5.40

0.17

Copra-meel en -koek-

Waarde

per capita

totaalnbsp;per capitanbsp;Percentage totaal uitvoerwaarde

Pnbsp;Pnbsp;7o

1.798,548nbsp;0.16nbsp;1

4,969,078nbsp;0.40nbsp;2

5,772,274nbsp;0.46nbsp;2

7,585,573nbsp;0.59nbsp;2

Bestemming van copra-meel en -ko^k-
Jaar

Jaar
1923

1927

1928

1929

Totaal uitvoerwaarde,
waarvan naar:
Duitschland . •
Vereenigde Staten
België . . .
Nederland . •
Groot-Brittannië
Hongkong •
Spanje . • ■
Zweden . •
Noorwegen
Hawaïi .
Denemarken .
China . . •

1926

1927

1928

1929

P

P

P

P

,472,447

4,969,078

5,772,274

7,585,573

0/
/O

7o

0/
lo

%

78.02

71.64

74.91

69.31

19.51

24.43

12.43

10.74

1.55

0.12

0.60

1.37

1.17

0.19

6.63

0.73

2.40

2.62

0.53

0.31

0.33

0.26

0.57

0.13

0.06

,—.

__

4.82

8.31

4.35

1.05

__

0.30

—■

__

0.18

___

0.14

-ocr page 234-

Uitvoernbsp;van desiccated coconut.
Waarde

totaalnbsp;per capitanbsp;Percentage totaal uitvoerwaarde

Jaar Pnbsp;. Pnbsp;0/^

1923 1,806,247 0.16nbsp;1

1927nbsp;5,700,120 0.46nbsp;2

1928nbsp;7,447,141 0.60nbsp;2

1929nbsp;7,080,247 0.55nbsp;2

Bestemming van desiccated coconut.

Jaar

1926

1297

1928

1929

P

P

P

P

Totaal uitvoerwaarde.

5,515,315

5,700,120

7,447,141

7,080,2

waarvan naar\'.

0/
/o

7o

%

/o

Vereenigde Staten .

99.79

99.66

99.86

99.91

China.....

0.03

0.20

^

Hawaïi .....

0.08

0.09

0.11

0.08

Japan . . . . •

0.08

0.05

0.03

O.Ol

Spanje.....

0.02

Uit deze statistieken moge gebleken zijn, dat de voortbrenging
van klapperproducten op de Philippijnen een stijgende tendenz
vertoont en dat de industrieele landen in de gematigde luchtstreek
van nagenoeg 100 % van den export de afnemers zijn!

Manilahennep:

De Philippijnen zijn uit hoofde der natuurlijke gesteldheid bij
uitstek geschikt voor den verbouv^r van dit gewas en hadden dan
ook tot voor kort vrijwel een monopolie van abacaproductie. Door
het aanwenden van beter cultivatie-methoden en door het in ge-
bruik nemen van tot nu toe onbebouwde terreinen is nog een
groote expansie der abacacultuur mogelijk. Van den huidigen stand
der cultuur geven de volgende cijfers een beeld:

-ocr page 235-

Beplant areaal
ha
437,500
513,420
480;150
480,730
484,850

Abaca-cultuur.

Productie
1,000 kg
137,536
188,889
172,776
178,766
213,393

Jaar:

1914
1923

1927

1928

1929

Productiewaarde

P

29,968,000
39,317,490
59,240,800
54,362,440
54,814,360

Het aandeel, dat de manilahennep heeft in den uitvoer van
de Philippijnen blijkt uit de volgende cijfers:

Abaca-uitüoer.

Jaar:nbsp;Waarde

totaal

per capita

percentage totaal uitvoerwaarde

P

P

%

1903 44,001,176

5.76

68

1923 49,903,150

4.32

21

;i927 59,374,258

4.81

19

1928 53,187,212

4.22

11

1929 56,841,100

4.42

17

De bestemming der uitgevoerde abaca

ziet men

in onder-

staande tabel:

Bestemming der abaca.

Jaar:

1926

1927

1928

1929

P

P

P

P

Totaal uitüoerW.,

64,284,076

59,374,258

53,187,212

56,841,100

-waarvan naar:

%

%

%

%

Ver. Staten

. 50.72

41.34

35.82

43.20

Groot-Brittannië

17.25

24.10

23.46

20.99

Japan • • •

15.73

18.15

20.02

18.82

Nederland . •

2.39

2.84

3.14

2.90

Duitschland

1.33

2.09

2.03

1.98

Australië • •

1.50

1.71

1.18

1.05

Frankrijk • •

3.61

1.67

3.48

2.01

België . • •

1.62

1.66

3.14 ,

2.18

Spanje . • •

1.54

1.50

1.70

1.29

Britsch-lndië

1.10

0.97

1.11

1.03

Overige landen .

3.21

3.97

4.92

4.55

-ocr page 236-

Nagenoeg alle abaca wordt dus verscheept naar de industrieele
centra in de gematigde luchtstreek, voornamelijk naar de Vereenig-
de Staten, Groot-Brittannië en Japan.

Suiker:

De suikercultuur is een der oudste cultures op de Philippijnen
en door de eeuwen heen was suiker een belangrijk uitvoerartikel.
Vóór 1914 werd bijna alle suiker in ruwen vorm — als muscovado
— geëxporteerd, sedert dat jaar zijn er echter meerdere suiker-
fabrieken opgericht. Thans zijn er ruim 40 in werking.

Van den tegenwoordigen stand van cultuur en opbrengst geven
de volgende cijfers een beeld:

Suiker-cultuur.

Jaar:

Beplant areaal

Productie

Productiewaa)

ha

1,000 kg

P

1918

205,500

430.686

41,158,800

1923

,227,290

431.212

87,831,550

1924

227,190

479.988

105,667.180

1925

239,470

707.167

112.729.900

1926

231,840

550.995

78,401,990

1927

237,350

695.728

113,591,090

1928

237.000

732.844

114,136.710

1929

257,710

847.278

119.915.120

Het aandeel, dat de Philippijnen hebben in de wereldsuiker-
productie, moge uit de volgende cijfers blijken:

Aandeel üan de Philippijnen in de wereldsuikerproductie

Jaar:

1925

0/

1926

0/

1927

0/

1928

0/

1929

0/

In %-en wereldrietsuiker-

/o

. %

70

70

/o

productie .....

4.49

3.37

4.31

4.43

4.68

In %-en totale wereld-

suikerproductie . • •

2.95

2.22

2.95

2.86

3.07

(\') Eigen berekening op basis van : Statistical Bulletin of the Philippine
Islands, igzg, pag. 4 s tx\\. De Landbouwexportgewassen van Nederlandsch-lndië in
igsg, p. 61.
Aangenomen is, dat de opgave wereldsuikeroogst 1924/25 samen-
valt met de voor de Philippijnen over
1925 verstrekte produclieopgave.

-ocr page 237-

Het aandeel, dat de suiker heeft in den uitvoer der Philip-
pijnen, ziet men in de volgende tabel:

Suiker-uitüoer

W aarde

Jaar:

totaal per capita Percentage totaal uitvoerwaarde

P

P

1903

6,550,468

0.87

1923

69,038.246

5.97

1927

100.591.919

8.14

1928

95.085.879

7.54

1929

106.488.298

8.28

%

10

29
32

31

32

De landen van bestemming geeft het volgende staatje:
Bestemming der suiker.

Jaar:

1926

1927

1928

1929

P

P

P

P

Totaal uitvoerW.,

64.459.268

100.591,919

95,085,879

106,488,298

Ver. Staten . .

90.48

95.21

96.11

97.35

China . . . •

4.35

2.53

2.38

1.35

Hongkong . .

2.49

1.33

1.35

0.67

Japan . . . •

2.65

0.92

0.15

0.02

Guam . . . .

0.03

0.01

0.01

0.01

Br.-lndië . . •

Nagenoeg alle suiker gaat dus naar de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika en dit heeft herhaaldelijk commentaar uitgelokt in
Amerikaansche suikerkringen, v^aar men van meening is dat de
Amerikaansche bietsuiker en de Cubaansche rietsuiker in de be-
hoefte aan suiker dienen te voorzien. Thans kan het
voorkomen,
dat de schepen met Philippijnsche suiker op hun reis Oostwaarts
in het
Panamakanaal schepen met Cuba-suiker op hun reis West-
waarts
tegenkomen! Velen zijn van meening, dat de Vereenigde
Staten niet de natuurlijke markt
voor de Philippijnsche suiker zijn,
doch dat deze in het Verre Oosten Hgt\'). De Filipinos zien terecht

Vgl. Commerce and Industry Journal, January 1929. ..Na-
tural outlet for Philippine sugar is in the East, says United States
Sugar Association .

-ocr page 238-

in. dat hier een ernstig gevaar dreigt voor hun suikercultuur, want
gezien de betrekkelijk hooge productiekosten staat het te bezien,
of de eilanden in de open markt de concurrentie met Java en
Cuba zouden kunnen volhouden. Men bedenke, dat de Cubaansche
suiker wel aan invoerrechten onderhevig is bij het binnenkomen
in de Vereenigde Staten. Van de zijde der Philippijnsche suiker-
belangen wordt betoogd, dat de eilanden een betrekkelijk gering
aandeel in de wereldsuikerproductie hebben en ook geen groote
expansiemogelijkheden zouden bieden voor de suikercultuur\').
Zelfs heeft men al gesproken van een vrijwillige restrictie, teneinde
de tegenwoordige bevoorrechte positie der Philippijnsche suiker
op de Amerikaansche markt niet te schaden^).

T a b a\'k:

De PhiUppijnsche tabaksproducten zijn wereldberoemd. Reeds
meer dan twee eeuwen wordt tabak op de eilanden verbouwd en
verwerkt. De pedologische gesteldheid is op vele plaatsen bij uit-
stek geschikt voor de tabakscultuur en indien men zou overgaan
tot meerdere intensiveering en betere cultivatiemethoden, zouden
de opbrengsten ongetwijfeld zeer vergroot kunnen worden. Thans
woi;dt de cultuur in menig opzicht nog primitief gedreven. De vol-
gende cijfers geven een beeld van den stand der tabakscultuur
gedurende de laatste jaren:

Tabakscultuur.

Jaar:

Beplant areaal

Productie

Productiewaarde

ha

1.000 kg

P

1914

60,900

46.731

7.109.000

1923

64,730

32.806

6.814,800

1924

72,090

43.323

11,505,420

1925

71.630

41.902

11,891,590

11926

74.790

45.448

11,943,460

1927

83,970

50.216

13,180,840

1928

80,480

46.177

9,334,770

1929

82,620

47.419

10,463.050

\') Vgl. Fairchild, Potentialities of the sugar industry in the
Philippines,
in: Commerce and Industry Journal, March 1928.

Vgl. Harrington, Economic conditions in the Philippine
Islands 1927-30, 1930, p. 21.

-ocr page 239-

Het aandeel van de Philippijnen in de wereldproductie van
tabak mag worden gesteld op ruim 2 %\'). Veel tabak wordt m
de eilanden zelf verwerkt en dientengevolge is er een bloeiende
sigaren- en cigarettenindustrie ontstaan. Het aandeel, dat de tabaks-
producten hebben in den uitvoer der Philippijnen moge uit de
volgende tabel blijken:

Uitüoer üan tabak, en tabaksproducten.

Waarde
totaal

P

3,893.750
21,034,893
17,817,331
17,142,873
17,579,888

1903
1923

1927

1928

1929

De landen van bestemming zijn:

Bestemming üan tabak en tabaksproducten.

1926

1927

1928

1929

P

P

P

P

,263,163

17,817,331

17,142,873

17,579,81

%

%

%

%

54.73

45.23

51.15

38.96

19.37

25.42

18.71

32.17

4.10

6.41

6.80

6.24

5.61

4.22

6.97

4.29

2.51

3.85

3.21

2.58

3.28

2.46

0.17

3.96

2.72

2.04

2.54

2.28

1.47

2.00

2.90

1.63

1.66

1.73

1.57

2.28

1.58

1.35

1.44

1.03

2.97

5.29

4.54

5.18

Jaar:

Totaal uitüoerW.,
waarvan naar:
Ver. Staten . •
Spanje . • •
Italië . • •
China • • •
Japan • • •
Frankrijk • •
Hawaii . • •
Nederland . •
Britsch-lndië •
Hongkong • •
Overige landen

De industrieele landen der gematigde zone zijn dus de voor-
naamste afnemers van Philippijnsche tabak en tabaksproducten.

ï) ^ïndree\'s Geographie des Welthandels, Band UI, 1930,
t) 135 seeit
als aandeel der Philippijnen in de wereldtabakproduc-

tie: 1.9 % voor de periode 1923-1926 en 2.25 % voor het jaar
1927/28.

•de

per capita Percentage totaaluitüoerwaarde

Pnbsp;%

0.51nbsp;6

1.82nbsp;9

1.44nbsp;6

1.36nbsp;6

1.37nbsp;5

Jaar:

-ocr page 240-

Maguey:

Dit gewas (agave cantala) is zeer eenvoudig te verbouwen;
het behoeft slechts geplant te worden en vereischt verder geen
zorg\'). De cultuur van maguey neemt op de Philippijnen gestadig
toe, gelijk de volgende cijfers illustreeren:

Maguey-cuUuur.

Jaar:

Beplant areaal

Productie

Productiewaarde

ha

1,000 kg

P

1914

18,200

7,584

861,000

1923

28,575

27,033

3,018,770

1924

29,380

28,020

3,649,140

1925

31,100

28,842

5,682,530

1926

33,350

25,325

5,036,250

1927

34,000

19,953

3,838,490

1928

35,630

19,518

3,288,130

1929

37,260

21,282

3,538,030

Indien men er te zijner tijd in slaagt betere ,,strippingquot; machi-
nes te construeeren en meerdere belangstelling voor de maguey-
cultuur te wekken, zal ongetwijfeld de beteekenis van maguey
zeer toenemen.

Het aandeel, dat de Philippijnen hebben in den werelduit-
voer van agavevezels, geven de volgende — aan tabel IX, p. 131,
ontleende — cijfers\'):

1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927nbsp;1928

% % % % %

14.47nbsp;10.54nbsp;8.81nbsp;7.34nbsp;6.50

De snel toenemende productie van agavevezels in Neder-
landsch-lndië en Afrika (in het bijzonder in Tanganyika) verklaart
het relatief minder belangrijk worden der Philippijnen.

Het aandeel, dat de maguey heeft in den totalen uitvoer van
de eilanden blijkt uit de volgende tabel:

\') Vgl. Commercial Handbook of the Philippine Islands
1924, p. 89.

\') Maguey en sisal samen. In De Landbouwexportgewassen
van Nedêrlandsch-Indië in 1929
wordt geschreven: Magey.

-ocr page 241-

Uitvoer van maguey.

Waarde

raenbsp;,

per eapita Percentage totaal uitvoerwaarde
p %

2
l
1
1

Jaar:

totaal

P

4,182,086
4,112,923
3,524,648
3,259,125

1923

1927

1928

1929

De voornaamste afnemers der maguey vindt men in de vol-
gende tabel:

Bestemming der maguey.

1926 1927 1928 1929
Pnbsp;Pnbsp;Pnbsp;P

4,766,840 4,112,923 3,524,648 3,259,125

%

25.37
10.86
16.71
13.44
13.02
6.01
9.67
1.35
3.57

%

22.03
13.02
19.28
18.50
11.60
5.65
5.72
1.77
2.43

%

29.52
16.07
14.38
13.40
10.80
6.93
5.07
1.79
2.04

%

21.37
17.16
13.95
12.49
16.54
7.45
8.75
0.93
1.36

wordt dus verkocht naar de industrielanden

Jaar:

Totaal uitvoerW.,
w^aarvan naar:

Japan . . . •
Groot-Brittannië

België

Nederland .nbsp;■
Vereenigde Staten

Duitschland .nbsp;•
Frankrijk

Italië . . .nbsp;•

Overige landennbsp;.

Bijna alle maguey
in de gematigde zone.

R ij s t:

Hoewel rijst op groote schaal wordt verbouwd op de Philip-
pijnen, geschiedt dit toch niet in voldoende mate. om te kunnen
voldoen aan de voedselbehoefte der autochthone bevolking.
De
eilanden leenen zich zeer goed voor de teelt van. dit gewas.
Indien de Philippijnsche boeren zich er meer op toelegden, zou
welUcht zelfs een uitvoeroverschot kunnen worden verkregen, ter-
wijl thans
aanzienlijke hoeveelheden ieder jaar moeten worden

221

-ocr page 242-

geimporteerd, voornamelijk uit Siam en Indochina. Daar echter de
teelt van exportgewassen voor de wereldmarkt grootere baten
afwerpt dan de rijstcultuur, is een sterke uitbreiding dezer laatste
niet waarschijnlijk te achten.

Van den omvang der rijstcultuur geven de volgende cijfers een
beeld:

Rijstcultuur

]aar:

Beplant areaal

Productie

Productiewaarde

ha

1,000 kg

P

1913

1,141,200

1923

1,675,870

1,882,992

149,475,950

1924

1,737,910

1,787,540

172,957,290

1925 .

1,725,500

1,963,062

192,179,270

1926

1,755,920

2,054,540

204,051,110

1927

1,807,060

2,177,663

200,970,720

1928

1,786,960

2,176,564

183,295,130

1929

1,775,460

2,170,687

193,431,510

De invoer van rijst gedurende die zelfde jaren bedroeg:

Rijstinvoer

Jaar:

Hoeveelheid

Waarde

%-en totaal invoer

Waarde

1,000 kg

P

%

1913

86,990

6,329,182

5.94

1923

66,449

7,412,861

4.22

1924

151,109

18,525,837

8.58

1925

101,199

12,826,439

5.36

1926

70,484

9,067,510

3.80

1927

12,165

2,149,769

0.93

1928

43,757

4,880,727

1.81

1929

105,227

11,620,026

3.95

M a ï s:

Maïs wordt voornamelijk als ,,catchcropquot; op de Philippijnen
verbouwd en levert geen surplus voor export. Het is na rijst het
belangrijkste voedselgewas en derhalve zou uitbreiding der maïs-
teelt, met het oog op mogelijke rijstschaarschte, gewenscht zijn.
Deze vindt ook inderdaad reeds plaats, maar nog niet in voldoende
mate en jaarlijks moeten nog vrij belangrijke hoeveelheden maïs-

-ocr page 243-

meel worden geïmporteerd. Van den omvang der maïscultuur
geven de volgende cijfers een beeld:

Maïscultuur.

Jaar:

Beplant areaal

Productie

Productiewaarde

-^ha

1,000 kg

P

1914

421,300

360,115

15,874,000

1923

557,690

457,992

32,388,700

1924

533,230

458,074

33,303,960

1925

522,380

444,957

30,767,250

1926

533,570

462,134

37,370,300

1927

561,430

486,313

34,697,470

1928

519,680

425,853

26,104,700

1929

515,040

356,218

24,431,600

De belangrijkste landbouwgewassen zijn nu besproken. Thans
volgen enkele gegevens omtrent een drietal cultures, die toekom-
stige mogelijkheden in zich sluiten.

Koffie:

Vroeger was de koffiecultuur van veel belang op de Philip-
pijnen en
aanzienlijke hoeveelheden koffie werden geëxporteerd.
Ziekte in het gewas deed de cultuur veel schade en thans komt
koffie nagenoeg niet voor op de lijst der uitgevoerde waren. Ge-
zien de zeer gunstige natuurlijke omstandigheden voor de koffie-
teelt, is het
begrijpelijk, dat men pogingen doet om de cultuur
weder te stimuleeren en blijkens de volgende cijfers is er dan ook
weer van vooruitgang sprake.

Koffiecultuur.

Jaar:

Beplant areaal

Productie

Productiewaarde

ha

1,000 kg

P

1914

788

626

303,000

1923

870

1,156

787,300

1924

900

1,174

806,900

1925

930

1,178

836,300

1926

1,010

1,207

. 836,700

1927

1,010

1,210

840,800

1928

1,140

1,237

868,600

1929

1,197

1,301

926,300

-ocr page 244-

De geproduceerde koffie wordt bijna geheel binnenslands ver-
bruikt; kleine partijen worden uitgevoerd, daar de Philippijnsche
koffie van zeer goede qualiteit is.

Rubber:

Deze cultuur is van zeer recenten datum op de Philippijnen.
Klimaat en bodem zijn gunstig voor de rubbercultuur, zoodat
expansie zeer wel mogelijk zal zijn. Gezien de goede resultaten,
die de Inheemsche bevolking in naburige Aziatische landen heeft
verkregen met den verbouw van Hevea, biedt de teelt van dit
gewas — die geen groote kapitalen of kundige bedrijfsleiders be-
lioeft — een mogelijkheid voor de Filipinos om hun welvaartspeil
te verhoogen.

Thans is van verbouw voor export op noemenswaardige
schaal nog geen sprake; de productie neemt evenwel geleidelijk
toe en reeds worden geringe hoeveelheden uitgevoerd.

Uitüoer üan rubber.

Jaar:nbsp;Hoeveelheidnbsp;Waarde
1,000 kg £

1925nbsp;138nbsp;17,580

1926nbsp;224nbsp;34,330

1927nbsp;292nbsp;41,820

1928nbsp;309nbsp;40,831

1929nbsp;312nbsp;24,898

(\') Harrington, Economic conditions in the Philippine Islands 1927-1930.

p. 21.

De feiten logenstraffen dus de in Z.-O.-Azië wel verkondigde
meening, dat de Philippijnen zich niet leenen voor de rubber-
cultuur.\')

\') In dezen geest bijv.: Echec de la politique américaine
da caoutchouc aux Hes Philippines,
in: Bulletin économique de
l\'Indochine, 32e année — nouüelle série. 11-1929, p. 179 v.v.

-ocr page 245-

Cacao:

De cacao treft men sedert eeuwen op de Philippijnen aan.
doch nooit werd dit gewas voor commercieele doeleinden ver-
bouwd. De productie is niet eens voldoende voor de binnenland-
sche consumptie, zoodat er geen sprake is van een
export-surplus.
Van den omvang der cultuur, die wel degelijk voor expansie vat-
baar is. geven de volgende cijfers een beeld:

Cacaocultuur.

Jaar:

Beplant areaal

Productie

Productiewaarde

ha

1.000 kg

P

,1914

1.200

566

354.000

1923

1.350

1.045

1.145.500

1924

1.380

1.161

1.206.600

,1925

1.400

1,112

1.189.100

1926

1.420

1,083

1.119.400

1927

1.430

1,089

1.127,600

1928

1.510

1.173

1,183,700

1929

1.625

1.216

1,239,200

Het grootste deel der geproduceerde cacao

wordt ter plaatse

verwerKt tot cnui^uiov.^.nbsp;„v^x^.. .^v,.. .......—

boonen op de locale markten gebracht of direct verkocht aan de
chocoladefabrikanten. Deze betrekken echter het meerendeel hun-
ner grondstoffen uit Ceylon. Java en Singapore.

Behalve de thans besproken gewassen zijn er nog andere, die
op de Philippijnen worden verbouwd — sisal. kapok, katoen.

cassave etc. _. die echter niet of weinig van belang zijn voor de

wereldmarkt. Ook de fruitcultuur zou groote mogelijkheden kun-
nen bieden, indien conservenfabrieken werden gebouwd.

Afgezien nog van toekomstige mogelijkheden, vertegenwoor-
digt reeds heden ten dage de waarde der uitgevoerde agrarische
producten 90 % van de totale uitvoerwaarde der Philippijnen.
Samenvattend vindt men de beteekenis der voornaamste landbouw-
exportgewassen in de volgende tabel:

-ocr page 246-

Export van landbouwgewassen.
Jaar Tabaksproducten Abaca Klafperproducten Suiker Maguey Totaal
in procenten der totale uitvoerwaarde

%

%

%

%

%

%

,1920

13

24

19

33

l

90

1921

9

15

34

29

1

88

1922

9

20

33

27

2

91

,1923

9

21

29

29

2

90

1924

7

22

28

31

2

90

1925

6

24

27

31

2

90

,1926

6

23

33

24

2

88

1927

6

19

32

32

h

90

1928 \'

6

17

34

31

1

89

1929

5

17

32

32

1

87

De overwegende positie, die deze categorie van goéderen
inneemt onder de uitvoerartikelen, blijkt overtuigend uit deze
cijfers.

De expansiemogelijkheden voor den verbouw van tropische
landbouwgewassen zijn groot op de Philippijnen. Betreffende de
reeds in cultuur genomen en nog te nemen arealen gelden de vol-
gende cijfers:

Verdeeling naar gebruik üan den bodem op 13 eilanden
in het jaar 1925{\').

ha

Agricultural and alienable lands(quot;):

a.nbsp;Cultivated lands ..........3,712,712

b.nbsp;Alienable for cultivation .......12,336,470

c.nbsp;Total of agricultural lands.......16,049,182

Forest and other non-alienable lands......13,580,418

Grand total land area............ 29,629,600

De groep ,,estimated areas alienable to agriculturequot; is als
volgt samengesteld:

(\') Fort of Manila Year-book 1926, p. 31.

(2) Onder quot;alienable landsquot; verstaat men terreinen, die uit hoofde hunner
natuurlijke gesteldheid zich voor landbouw leenen, doch thans nog niet hier-
voor worden benut.

-ocr page 247-

Estimated areas alienable to agriculture.

ha

Commercial forest land...........

Non-commercial forest land......... \' i .

onbsp;1nbsp;. 3,802,114

Open or grass land...................

Unexplored land..........................aZ

Total estimated alienable lands........12,336,470

Reeds werd aangegeven, dat 90 % der totale uitvoerwaarde
voor rekening komt van de landbouwexportproducten. Het spreekt
dus van zelf, dat relatief de beteekenis der andere uitvoerartikelen
gering is. Zij bestaan uit hout, bosch- en mijnbouwproducten,
benevens enkele industrieproducten, als hoeden en borduurwerk.

Boschproducten:

Van de totale oppervlakte der Philippijnen is 64.4 % bedekt
met bosch. Deze wouden zijn als volgt onder te verdeelen:\')

Oppervlakte
hanbsp;in %-en totale oppervlakte

Commercial forests • • 15,904,984nbsp;53.7

Non-commercial forests . 2,914,333nbsp;9.8

Mangrove swamps • • 270,868nbsp;0.9

De mogelijkheden, die de eilanden bieden voor de winning
van hout en boschproducten, zijn dus groot en tot nu toe
slechts
in zeer geringe mate benut. Van het gewonnen hout is
tegenwoordig verreweg het grootste deel bestemd voor binnen-
landsch gebruik, terwijl, indien de noodige kapitalen en bedrijfs-
leiders beschikbaar kwamen, het Philippijnsche hout met succes
zou kunnen worden gebracht op de markten in het Verre Oosten
en in
Australië. Ook voor belangrijke nevenindustriën zou er plaats
zijn op de
Philippijnen, indien men de houtwinning rationeeler
ter hand zou gaan nemen^); thans worden de grondstoffen voor
dergelijke nevenindustriën nog veelal als afval en rommel wegge-
gooid.

Commerce and Industry Journal, January 1929, p. 6.
Voor
den tegenwoordigen stand der bosch-exploitatie zie:
Manila Bulletin, 31 October 1930, Philippine Hardwood Sup-
plement.

-ocr page 248-

Het aandeel, dat de uitvoer van hout heeft in den totalen uit-
voer der Philippijnen, vindt men in de volgende tabel:

Uitüoer üan hout.

Percentage totaal uitvoerwaarde

1926

1927

1928

1929

P

P

P

P

105.621

O/

5.587,614

O/

6,253,001

O/

7.237.918

O/

/o

54.65

/o
61.68

7o

52.40

/o

49.44

11.26

18.50

16.99

19.35

21.51

5.84

14.48

15.80

2.93

7.02

9.19

6.10

8.58

5.94

5.68

5.72

1.07

1.02

2.26

3.59

Jaar:

Waarde
totaal per capita

P

P

%

1903

67,986

0.01

1923

3,077,507

0.27

1

1927

5,587,614

0.45

2

1928

6.253,001

0.50

2

1929

7,237,918

0.56

2

De landen jvan bestemming zijn de volgende:
Bestemming üan hout.

Jaar:

Totaal uitüoerwaarde,
wraarvan naar:
Vereenigde Staten
Japan . . . •
China . . . •
Groot-Brittannië
Australië - •
Overige landen

Ruim 80 % der Philippijnsche houtuitvoer is dus bestemd voor
de industrielanden in de gematigde luchtstreek.

Van de boschproducten noemen wij slechts de gommen en
harsen, waarvoor de volgende exportcijfers gelden:

Uitüoer üan gommen en harsen.

Jaar:

Waarde

Percentage totaal uitüoerwaarde

P

%

1925

490,146

0.16

1926

851,348

0.31

1927

826,015

0.27

1928

901,894

0.29

1929 ^

770,002

0.23

228

-ocr page 249-

Delfstoffen:

Chlneesche bronnen berichten, dat reeds in de derde eeuw na
Christus de Philippijnen bekend waren om hun delfstoffen en dat
g
oud toen een uitvoerartikel was. Er zijn inderdaad ..minmgpossi-
bilitiesquot; op de eilanden; men treft er vindplaatsen
van jpud,Jcoper.
ijzer, zilver, mangaan en lood aan en tevens van andere delfstoffen.
De opbrengst van den mijnbouw vertoont een stijgende tendenz;
ongetwijfeld zouden, indien kapitaal en bedrijfsleiders beschikbaar
kwamen en betere werkmethoden werden toegepast, de uitkomsten
veel grooter kunnen zijn. De volgende tabel geeft een idee van de
waarde en de geleidelijke stijging der productie:

Productie Van delfstoffen.

faar:

Metalen

Niet metalen

Totaal

P

P

P

1907

207,293

-26.799

234.092

1917

2,668,615

3.361.835

6,030,450

1923

3,480,425

4.912.916

8,393,341

1924

3A77,%2

3.864.893

7.342.875

1925

4,047.389

3,980.535

8.027.924

1926

3.989.711

5.002.718

8.992.429

1927

3.452.969

5,683,767

9.136,736

1928

3.890.866

15,275.349

19,166,215

Van

de uitgevoerde hoeveelheden edel metaal

zijn de Ver-

* *
*

Het beeld der wederzijdsche afhankelijkheid tusschen dit
tropisch
landbouwgebied — de Philippijnen — en de op gematigde
breedte gelegen industrielanden wordt nog scherper, als ook de
handelscijfers in de beschouwing worden opgenomen.

Het is begrijpelijk, dat onder de bestaande gunstige tariefbe-
palingen de meerderheid der Philippijnsche goederen naar de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika wordt verkocht. Toch
trekken ook de andere industrielanden een aanzienlijk deel van de
uitvoeren tot zich. Uit de volgende cijfers^blijkt, hoe groot het
aandeel is, dat de landen in de gematigde luchtstreek hebben in
den export der Philippijnsche artikelen:

-ocr page 250-

Landen Van bestemming van en hun respectieve aandeelen
in den uitvoer van de Philippijnen.

1899 t/m 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929

in procenten totaal uitvoerwaarde

7o

76
4
1
4
1
4
2
1
1
2

1
1

7o 7o
75 75
6 5

7o
53
15
6

7o %
72 73

0/
10

73
5
2
5
1
3
2
1
1
2
1
1
1

7
2
5
2
3
2
1
1
2
1
1
1

8
1
4
1
3
2
1
1
2
1
1
1

2
4
1
3
2
1
1
2

1
1

1
5
1
4
2
1
1
2
1
1
1

5

4.5
4

3.5
2
2

1.5

Land Van herkomst:
Vereenigde Staten
Indochina ...
Vereenigd Koninkrijk

China.....

Japan.....

Nederlandsch-Indië {\')
Britsch-lndië
Duitschland . .
Spanje ....

Land van bestemming:
Vereenigde Staten .
Vereenigd Koninkrijk
Frankrijk.
Japan. .
Hongkong
Spanje .
China.
Nederland
Britsch-lndië
Duitschland
Austfalië
België . .
Italië . . .

Afgerond in geheele getallen; landen met minder dan \'/z % weggelaten.

Binnen den kring der industrielanden hebben dus wel verschui-
vingen plaats gevonden, voornamelijk ten gunste van de Ver-
eenigde Staten, maar als geheel bleven de industrielanden nage-
noeg uitsluitend de afnemers der Philippijnsche uitvoerartikelen.

Ook de gegevens betreffende den invoerhandel illustreeren
treffend de bestaande afhankelijkheid. Van den totalen invoer is
ongeveer 80 % afkomstig uit de industrielanden, gelijk men kan
zien in de volgende tabel:

Landen van herkomst van en hun respectieve aandeelen
in den invoer van de Philippijnen.

Jaarnbsp;1899 i/m 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929

Jaar

in

procenten

totaal invoerwaarde

0/

10

0/

10

7o

7o

7o

7o

0/
/O

63

46.5

56

58

60

62

63

9

9

5

4

1

2

4

8.5

5

6

5

5

4

4

8.5

6

6

6

6

5

5

8

8

9

10

10

10

8

3.5

3

3

2

2

2

2

3

l

2

2

2

2

2

2.5

2

2

3

3

3

3

2.5

1

1

1

1

1

1

1; landen

met

minder dan V2

% ^

iveggelaten.

-ocr page 251-

Evenals voor de uitvoeren geldt ook voor de invoeren, dat
binnen den kring der industrielanden verschuivingen ten gunste
van de Vereenigde Staten plaats vonden, maar als geheel bleven
de industrielanden voor ongeveer 80 % de leveranciers der l^hilip-

pijnen.nbsp;i J«

Van den aard der Ingevoerde producten geeft de volgende

staat een beeld:

Invoer van enkele artikelen.

Jaar 1926 1927nbsp;1928 1929

pnbsp;pnbsp;pnbsp;P

Tot. invoerwaarde. 238.597.984 231.702.943 269.313.796 294.320.549
waarvan voor
rekening van :

Katoen en -fabrikaten
Ijzer, staal en -fabri-
katen .....

Minerale oliën . • •
Automobielen, onder-
deelen en banden .
VleeSch en zuivel-
producten . . . •

Rijst......

Tarwebloem. . • •
Zijde en -fabrikaten .
Papier en -fabrikaten
Electrische machines,
apparaten enz. . •

Welke de voornaamste importeerende landen zijn, werd reeds
aangegeven. Volledigheidshalve volgt hier nog een gedetailleerde
opgave van de herkomst van de twee belangrijkste categoriën van

7o

%

%

7o

24

20

20

18

11

13

15

15

7

7

7

7

4

5

5

5

5

5

5

5

4

1

2

4

4

4

4

3

3

3

3

3

3

3

3

3

1.43

2.12

1.62

2.53

invoerartikelen:

\\

-ocr page 252-

Invoer Van kotoen en

katoenen goederen.

Jaar

1926

1927

1928

1929

P

P

P

P

Totaal invoerwaarde.

56,470,119 46,085,427 56,272,304

53,953,834

waarvan uit:

7o

0/
/o

%

0/
10

Vereenigde Staten .

58.07

52.75

54.73

58.74

Japan .....

21.06

24.51

23.54

19.66

Groot-Brittannië

11.32

11.30

10.30

10.98

China.....

3.80

4.22

3.71

3.59

Zwitserland . . ■

3.72

3.61

4.37

4.26

Duitschland . • •

0.83

1.43

1.25

1.11

Overige landen.

1.20

2.18

1.60

1.66 .

Invoer van ijzer, staal

en fabrikaten hiervan.

Jaar

1926

1927

1928

1929

P

P

P

P

Totaal invoerwaarde.

27,041,520 30,855,639 40,296,562

43,812,331

waarvan uit:

7o

0/
10

0/
/o

0/
10

Vereenigde Staten .

75.23

72.27

78.40

81.16

Duitschland . . •

10.47

9.09

7.61

7.69

Groot-Brittannië

4.08

5.80

3.43

2.83

België.....

2.96

4.57

4.54

3.07

Hawaïi . . . •

2.62

2.80

0.78

1.12

2.22

1.77

2.15

1.59

Overige landen. •

2.42

3.70

3.09

2.53

Men ziet dus, dat een zeer belangrijk deel der invoeren van
de Philippijnen bestaat uit voortbrengselen van nijverheid en dat
deze geleverd worden door de industrieele landen in de gematigde
zone. Ook tarwe, zuivelproducten en vleesch zijn uit deze landen
afkomstig.

Onder het Amerikaansche bestuur namen de handelsomzetten
van de Philippijnen belangrijk toe, gelijk reeds uit de voorgaande
statistische gegevens gebleken moge zijn. Met name de handel met
de Vereenigde Staten vertoonde een enorme uitzetting\'). Geduren-

\') Voor den handel der Vereenigde Staten met Z.-O.-Azië
vgl.:
Korte Berichten üoor Landbouw, Nijverheid en Handel,
20e jrg., 1930, p. 172-175.

-ocr page 253-

de de periode 1855-1895 was het aandeel, dat de Noord-Ameri-
kaansche Unie had in de invoeren van de Philippijnen 2.5 ^ m
het tijdvak 1899-1923 was dit percentage gestegen tot 40.5 /o en
thans bedraagt het ruim 60 %. Voor den uitvoer naar de Ver-
eenigde Staten gelden respectievelijk de volgende percentages.

1855-1895 met 30 %. 1899-1923 met 53 %. heden 75 %.

Van de toename der handelsomzetten in het algemeen geven
de volgende cijfers een beeld:

Buitenlandsche handel.

Waarde

Invoer

Uitvoer

Totaal

P

P

P

4.500.000

5.500.000

10.000.000

25.000.000

37.000.000

62.000.000

38.385.972

29.693.164

68.079.136

62.168.838

69.848.674

132.017.512

237.278.104

226.235.652

463.513.756

294.320.549

328.893,685

623.214.234

Jaar:

1855
1895
1899
1909
1919
1929

Terecht merkt Balmaceda bij een bespreking dezer phenome-
nale commercieele ontwikkeling op\'):

•nbsp;..Progress in education, and in the political and social

life of the country during recent years had to depend to a
considerable extent upon the availability of the material
means for such development. Without an increase in the
national income, without progress in those varied economic
activities which yield increased revenues to the people, much
of the progress accomplished in non-economic fields would
not have been possible.quot;

M Balmaceda, Three decades of Philippine foreign com-
merce
(1899-1928), in: Commerce and Industry Journal, beptem-
her 1928.

-ocr page 254-

Ook de sterk toegenomen scheepvaart mag als een index wor-
den beschouwd van de groeiende beteekenis der Philippijnen voor
de wereldhuishouding. De volgende cijfers gelden voor de haven
van Manila, die het grootste deel der scheepvaart tot zich trekt:

Scheepvaart.{^)

Aantal schepen

922
2,835
3,945
4,833

Jaar:

1899
1909
1919
1929

Totale tonnage

429,975
1,823,965
2,214,470
5,866,264

,(\') Binnenkomende schepen.

Voor den aan- en afvoer van waren zijn de Philippijnen na-
genoeg geheel aangewezen op de scheepvaart der landen van de
gematigde zone, gelijk onderstaande tabellen leeren:

Binnenkomende schepen.i^)

Jaar:

1926nbsp;1927nbsp;1928nbsp;1929

tonnage aantal tonnage aantal tonnage
1,000 t

Nationalileil:

Amerikaansch
Philippijnsch . .
Britsch ....
Chineesch . . .
Deensch . . .
Nederlandsch
Fransch ....
Duitsch ....
Japansch . . .
Noorsch . . .
Panamaansch . .
Spaansch . . .
Zweedsch . . .
Belgisch . . .
Tsjecho - Slowaaksch
Finsch ....
Italiaansch . . .

1,392
140
1,368
27
2
211

451
509
36

7
6
1

232
50
412
11
3

76
8
144
137

66

7

(\') Ne
of vertrek.

aantal tonnage aantal

1,000 t

259

1,327

270

55

129

59

421

1,541

374

13

19

19

2

5

2

54

196

68

2

2

74

294

106

142

482

157

35

49

34

1

8

10

23

3

8

23

2
1

van

alle sehe

•pen.

1,000 t

1,000 t

1,213

359

1,763

129

24

63

1,493

481

1,706

16

49

95

7

25

53

262
3

101

393

589

143

607

438

217

628

144

83

213

_

2

8

7

3

7

22

19

67

O

1

3

£

2

7

ï

3

-ocr page 255-

Uitgaande schepen.{^)

Jaar:

1926

1927

1928

aantal

tonnage

aantal tonnage aantal

tonnage

Nationaliteit:

1,000 t

1,0001

1,000 t

Amerikaansch • .

242

1,277

258

1,349

218

1,172

Philippijnsch . .

62

150

68

160

57

136

Britsch .....

409

1,518

378

1,370

412

1,492

Chineesch ....

14

19

18

27

11

16

Deensch ....

2

5

1

1

3

7

Nederlandseh ■

55

200

67

210

75

264
2

Fransch.....

2

2

2

Ouitsch.....

75

298

105

448

138

571

Japansch ....
Noorsch . . . •

143

49U

157

515

138

444

41

59

34

36

68

148

Panamaansch. - •

1

8

3
7

Spaansch ....
Zweedsch ....

10
10

23
29

3
3

7
9

7
22

Tsjecho - Slowaaksch

2

O

Italiaansch . . . •

(\') Netto tonnage van alle schepen, onverachillig de haven van aankomst
of vertrek.

Ook wat betreft de scheepvaart zijn de Philippijnen en de in-
dustrieele landen door gemeenschappelijke belangen verbonden.

Het voorgaande moge den indruk gevestigd hebben, dat de
Philippijnen een gebied vormen van groote en groeiende betee-
kenis voor de wereldhuishouding, dat bij het in stand blijven van
den band met de industrieele centra op hooger breedte ten zeerste
geinteresseerd en gebaat is.

1929

aantal tonnage
1.000 I

1,684
67
1,771
83
50
395
1

594
565
215
4
7
66

335
27
501
42
24
102
1

139
194
84
1
3
19

-ocr page 256-

HOOFDSTUK IV.

STROOMINGEN EN FACTOREN. DIE NIET BEVORDERLIJK
ZIJN AAN DE HARMONISCHE ONTWIKKELING DER
VERHOUDING TUSSCHEN TROPEN EN
GEMATIGDE ZONE.

Uit de geschiedkundige en statistische gegevens, zoomede uit
de, daaraan vastgeknoopte beschouwingen, is gebleken, dat er
tusschen de landen met sterk industrieel karakter in de gematigde
zone en de agrarische gebieden van Zuid-Oost-Azië een intensieve
belangengemeenschap bestaat. Deze historisch gegroeide en
sociaal-geographisch gefundeerde betrekkingen zijn een der meest
marquante kenmerken van de huidige politieke en economische
wereldconstellatie. Door de opname in het wereldverkeer werd
de autochthone bevolking van Zuid-Oost-Azië voor de vervulling
harer behoeften in toenemende mate aangewezen op productie,
arbeidsprestatie, koopkracht en organisatietalent van duizenden
en nog eens duizenden werkers in de gematigde luchtstreek; in
deze regionen zijn — om één voorbeeld te noemen — enkele hoogst
belangrijke industriën nagenoeg geheel afhankelijk van den gang
der productie in die tropische landen; welvaartspeil en levens-
kansen der bevolking in beide deelen der aarde worden door het
in tact blijven van den bestaanden band ten zeerste gediend.

Indien deze eenvoudige waarheid van het aanvullend karakter
van tropen en gematigde zone door allen werd begrepen, dan zou
het onmogelijk zijn, dat, zooals thans het geval is, allerwegen in
de koloniën en in de moederlanden stroomingen optraden en fac-
toren aanwezig waren, die niet bevorderlijk zijn aan de harmo-
nische ontwikkeling der bestaande verhouding.

In dit hoofdstuk zal worden getracht van deze factoren en
stroomingen — die zeer uiteenloopend van aard zijn — een
exposé te geven. Daardoor zal het mede mogelijk worden het
huidig aspect van het zoo samengestelde koloniale vraagstuk in
Zuid-Oost-Azië scherper te zien.

-ocr page 257-

COMMUNISME

De mannen te Moskou hebben blijk gegeven volkomen te door-
gronden. dat
Zuid-Oost-Azië een der kwetsbare plekken is van —
en daardoor aangewezen voor hun aanval op — de hedendaag-
sche
maatschappelijke ordening. Een beter indirect bewijs van de
beteekenis. die dit gebied voor de wereldhuishouding heeft, ware
moeilijk aan te voeren. Principieel een heftig tegenstander der
kapitalistische samenleving, laat het Communisme geen middel
na. om deze te bestrijden. In alle deelen der wereld wordt de
propaganda voor de\'ideologie van het Communisme op instigatie
der Russische machthebbers bedreven en hoewel zij doelbewust
destructief zijn van opzet, worden de beginselen in den vorm
eener nieuwe heilsleer aan de volkeren gebracht.\')

Het mag in het algemeen gevaarlijk worden genoemd, de
massa in kennis te brengen met idealen, zeer in het bijzonder geldt
dit echter van de communistische idealen. In Europa wordt eene
de zedelijkheid van het volk ondermijnende, wijl
onware, propa-
ganda gevoerd: zelfs wordt een appèl aan de broederschapsidee
gedaan om_ wat men dan noemt — de verfoeilijkheid der kolo-
niale verhouding in het licht te stellen. In Azië ontmoet men de
agenten van Moskou eveneens overal, van de oevers der Middel-
landsche Zee tot de Gele Zee en van Noord-Siberië tot op de
kleinste eilanden van Insulinde.\') Revolutie en onrust te ver-
wekken in Azië is het doel, dat Moskou nastreeft. Uitdrukkelijk
verklaarde
ZinoWieff dit, toen hij zeide, bereid te zijn, iedere
revolutionaire actie (tegen Engeland) te steunen.\') Juist het
tegengestelde van wat in Europa wordt verkondigd, wordt in
Azië gepredikt. Hier tracht men zoo veel mogelijk de volkeren
strijdbaar te maken en hen op te wekken voor den oorlog tegen
de ,,verdrukkersquot;. Terecht zien de Moskousche heerschers in, dat
het voor de Vereenigde Socialistische Sowjet Republieken een
levensquaestie is, om de rest der wereld — en vooral Azië —
naar het
communistisch ideaal om te vormen. Alléén zal het voor-

van

\') De Rector Magnificus der Utrechtsche Universiteit sprak
het
Communisme als van den hostis generis humani!
\') Vgl. Pasvolsky, Russia in the Far East, 1922, p. 72; ook:
Le
communisme, la question coloniale et les races de couleurs,

^ \') Vgl. Fasüolsky, Russia in the Far East, 1922, p. 82.

-ocr page 258-

malige Czarenrijk er nooit in slagen, zich te handhaven tegenover
de — al dan niet verbonden ^ kapitalistische staten der wereld.
Rusland, hoe groot het ook moge zijn en welke enorme natuurlijke
rijkdommen het ook binnen zijn grenzen bezit, zal op den duur
zich zelf niet kunnen bedruipen. Autarchie is voor dit rijk niet
bestaanbaar: naarmate het huidige industrialisatieproces voortgang
neemt, zal het gemis aan tropische grondstoffen zich sterker doen
gevoelen.\') Derhalve ziet het zich voor de keus gesteld, of ver-
gaande concessies te doen aan de door het wereldverkeer gestelde
eischen, met andere woorden, het kapitalistische stelsel door voor-
of achterdeur weer binnen het eigen staatsgebouw te halen=),
of wel, gelijk georiënteerde gemeenschappen te organiseeren en
zich aldus bondgenooten te scheppen. Soortgelijke ideëen sprak
ZinoWieff ook uit op het congres te Bakoe.\')

Ongeveer gelijktijdig met den Volkenbond van Genève con-
stitueerde zich de Derde Internationale, die iedere actie, welke

\') Vgl. Andrees Geographie des Welthandels, Band III
1930, p. 81:
„Auch Ruszlands wirtschaftliches Horoskop ist un-
geklärt. Sein Nachteil ist heute schon ersichtlich. Das ist der
Mangel an Anteil an den Subtropen und Tropengebieten der Erdequot;.

Vgl. Simmoris, Modern Capitalism, 1927, p. 36: „Civili-
zation will in the future always have the supremely practical
benefit of the Russian example, as an object lesson to casual and
uninformed critics of private capitalism. Indeed, the great nations
of the present world owe a profound debt to Russia for providing
civilization with a permanent example of the fallacious follies of
state socialism and complete government control of trade and
industryquot;.

Ibidem, p. 10: ,,Modern communistic Russia, living on the
wealth accumulated in the past by the Czars, and for the time
being paying its way by exporting its gold supply and other wealth
accumulated under the Czars, provides an interesting and illumi-
nating instance of the way capital inevitably commits suicide when
its ownership is all entrusted to the Statequot;.

Ibidem, p. 9: ,,ln fact, even some of our foremost Russian
Soviet philosophers, who have so frequently urged the
destruction of capital, and who have already dissipated and
destroyed so much of the capital of their own country, seem to
be curiously interested just at the present time in attempting to
borrow the capital of someone else.quot;

In dezen geest ook: üan Embden, De overschatting üan den
Staat in de toelüaartssfeer, 1930, p. 7.

\') Vgl. Pasüolsky, Russia in the Far East, 1922, p. 70.

-ocr page 259-

de Sowjet regeering niet openlijk dorst of kon ondernemen, te
haren behoeve ondernam. Het getuigt van den zin voor ,,Real-
politikquot; van dit lichaam, dat een zijner eerste daden was, de
oprichting van de
Ligue Anticoloniale^), die als orgaan van den
Russischen propagandadienst tot taak kreeg, een verbinding tot
stand te brengen tusschen de voor hun vrijheid strijdende koloniale
volkeren en de uitgebuite klassen der kapitalistische landen. Een
poging dus tot vorming van een ,,entenquot;të\'cordialequot; tusschen den
nationalen strijd in de koloniën en den klassenstrijd in de moer-
derlanden. Men verwondere zich niet te zeer over deze oogen-
schijnlijk zoo ongerijmde combinatie 1 Het dient gezegd, dat de
communistische leiders den strijd niet ontweken hebben en zijn
consequenties hebben aanvaard. De eigenaardige buitenlandsche
oorlog, dien Rusland in Azië voert, bewijst dit.\') Openlijk kan
dit land de West-Europeesche landen en met name Groot-Brit-
tannië niet aantasten, ondergronds wordt voortdurend aan de af-
braak van het wereldrijk der Britten gewerkt.\') Deze zijn echter
— meer wellicht dan de andere koloniale regeeringen — op hun
qui vive. Nuchter beschouwen de Britten den toestand en zien in,
dat ook het Communisme slechts menschenwerk is, door men-
schen wordt gepropageerd en dus met succes bestreden kan wor-
den. Zij stellen zich op het standpunt — ook wel door Nederlan-
ders ingenomen —, «la\' iedereen, die ,,uit verkeerd toegepaste
menschelijkheidsoverwegingen de communistische leiders en volge-
lingen ontziet, onmenschelijk handelt.quot;\')

Het is vooral in Oostersche landen zeer moeilijk om na te gaan,
in hoevere het Communisme er wortel heeft geschoten. Zooveel
is echter met zekerheid te zeggen, dat de propaganda nog geen
einde heeft genomen en groot is het aantal verschijnselen, waaruit
de activiteit der bolsjewistische propagandisten blijkt. Wie ge-

\') Vgl. Petrus Blumberger, De communistische beweging in
Nederlandsch-Indië, 1928, p. 130 ü.ü.

Vgl. Rapport sur la préparation par le Gouvernement
Soviétique des révoltes coloniales, La Haye.

Vgl. Treub, Het gist in Indië, 1927, p. 75.

Vgl. Staal, Onze Oostersche vraagstukh^n getoetst aan de
ervaring in Britsch-Indië, 1927, p. 42
V.V.. De poging van Rusland
om Azië te bolsjewiseeren zou een voortzetting der vroegere Rus-
sische anti-Britsche politiek zijn!

Treub, Het gist in Indië, 1927, p. 40.

-ocr page 260-

regeld de Aziatische couranten leest, weet dit! Een uitgebreide
en stram georganiseerde propagandadienst werkt in Zuid-Oost-
Azië\'); Polen, Duitschers, Hongaren en andere Europeanen zijn
veelal de agenten van Moskou in het Verre Oosten. Te Moskou
is een hoogeschool gesticht\'), waar de propagandisten geschoold
worden in het verwekken van revoluties en in de practijk en tech-
niek der demagogie. Na het ontvangen dezer opleiding gaan de
agenten naar China en verspreiden zich van hieruit over geheel
Zuid-Oost-Azië. De opperste leiding berust in handen van
Europeanen, de buitendienst wordt veelal verricht door Chineezen.
Ook Javanen, Filipinos, Annamieten, Tonkineezen en Hindoes zijn
in dienst genomen. Voortdurend blijkt nauwe samenwerking tus-
schen de roode knooppunten — Singapore, Canton, Shanghai,
Bangkok — te bestaan en dit verklaart mede, hoe het mogelijk is,
dat de communistische actie telkens weer op nieuwe punten zich
demonstreert. Zoolang de toestanden in China zoo chaotisch blij-
ven, als zij thans zijn, zoolang zullen daar de communisten centra
van actie kunnen blijven vormen.

Wanneer het geldt eigen macht te versterken of de nieuwe
beginselen ingang te doen vinden, werpt het Communisme zich
op als kampioen in rassen- en klassenstrijd en als voorvechter van
de religieuze belangen der Aziatische volkeren. Het is niet te
verwonderen, dat velen in Azië met graagte luisteren naar de Rus-
sische beloften. Zoo hield een in Maart 1919 door de afgevaar-
digden van 17 landen onderteekend manifest van de Derde Inter-
nationale, gericht tot het wereldproletariaat, in, dat het uur der
proletarische dictatuur in Europa voor de koloniale volkeren het
uur der bevrijding zal zijn!\') Opheffing van alle ras- en standsver-
schillen, de oude Islamitische belofte, zij het dan dit maal zon-
der de diep religieuze fundeering, kwam thans uit Rusland tot
de volkeren van Zuid-Oost-Azië. In Juli 1920 werd te Petrograd,
het tweede congres der Komintern gehouden en een der voor-
naamste punten op de agenda was, hoe de Oostersche volken het
best konden worden gerevolutionariseerd*). Te Bakoe en Moskou

\') Vgl. Javabode, 19 Mei 1930.

\') Vgl. N. R. Crt., 27 Juli 1930, ochtend, betreffende de stuk-
ken in verband met de interneering van Mr. Koesoemo Soemantri.

\') Vgl. Petrus Blumberger, De communistische beweging in
Nederlandsch-lndië, 1928, p. 9.
Ibidem, p. 12.

-ocr page 261-

werden samenkomsten belegd van revolutionaire leiders, die werk-
ten in de richting van de consolidatie van alle Aziatische volkeren.
De tastbare resultaten waren niet bijster groot, maar de beteeke-
nis van dergelijke ontmoetingen dient men toch ook niet te on-
derschatten. De persoonlijke kennismaking en het aankoopen van
betrekkingen is op zich zelf al een waardevol gebeuren en dien-
stig aan de buitenlandsche politiek der Sowjets. Op het vierde
congres der Komintern, eind 1921 te Petrograd gehouden, werd
weder openlijk de strijd tegen de blanke leiding in Azië afgekondigd
en werd onder de oogen gezien of, en zoo ja, in hoe verre, in de
koloniale landen de methodische, tactische en organisatorische be-
ginselen van den klassenstrijd gebruikt zouden kunnen worden.\')
Men besteedt dus aan communistische zijde voldoende aandacht
aan het Aziatische vraagstuk. De hier gegeven instanties zouden
met vele te
vermeerderen zijn. Met klem zij herhaald, dat de
inzet van het vanuit Moskou gedreven spel een welvaartsvermin-
dering der menschheid en hooger nog, het leven en het geluk van
millioenen en millioenen Aziaten is, wijl dit communistisch streven
de door ons geschetste betrekkingen tusschen tropen en gematigde
zone, die voor de algemeene welvaart van zoo groot belang zijn,
zou vernietigen.

Nederlandsch-lndië:

Het had aanvankelijk den schijn, dat Nederlandsch-lndië een
vruchtbaar
arbeidsveld voor de Communisten zou worden. De
eenvoudige Inlanders hoorden naar en aanvaardden ten deele de
verhalen en beloften der nieuwe mannen; de meer ontwikkelde
elementen sloegen het verschijnsel met belangstelling gade en een
kleine groep Inheemschen nam daadwerkelijk deel aan de propa-
ganda en de actie. Het werksysteem berustte op de theorie der
kernvorming. In het leger, op de vloot, in de desa\'s en in de
bedrijven werden communistische cellen gevormd, die niets on-
gedaan lieten om onrust onder de bevolking te verwekken. Ten
aanzien van de gebruikte hulpkrachten was men weinig kieskeurig.
Talrijke misdadige elementen bevonden zich weldra in de gelede-
ren der Communisten^). Veel geld en propagandamateriaal

\') Ibidem, p. 22.
Ibidem, p. 58.

-ocr page 262-

stroomde van elders den Archipel binnen en werd gebruikt, om
de mentaliteit der Inheemsche bevolking te beïnvloeden. Ook de
jeugdorganisaties werden door de communistische agitatoren —
gedachtig aan de waarheid, dat de kinderen van heden de vol-
wassenen van morgen zijn — bewerkt.

Met recht wordt dit voortdurend ageeren en verwekken van
onrust beschouwd als een groote bedreiging voor de productie-
capaciteit van Insulinde. Onrust, vrees voor leven en eigendom
zijn gevoelens, die, als ze veld winnen onder de breede lagen van
Europeanen en Inlanders, de geestkracht en de arbeidsprestaties
drukken. Dit hebben de Communisten bij het organiseeren hunner
actie ter dege begrepen. Is het wonder, dat de goedmeenende
elementen in onze tropische gewesten met klem aandringen op
krachtige maatregelen tegen de onruststokers, teneinde voor zich
en hun gezin te kunnen rekenen op veiligheid en bescherming
van overheidswege, zonder welke garanties een ongestoorde voort-
gang der productie niet mogelijk is? Welke de idealen zijn van de
Communisten en hoe deze denken te handelen, moge blijken uit
het hier volgende fragment van een interneeringsbeveP):

,,dat de P. K. 1., als aangesloten bij de Derde Inter-
nationale, zich als voornaamste doel stelt het omverwerpen,
met alle wettige en onwettige middelen, zoo noodig gewapen-
derhand, van het gevestigd wettig gezag;

dat vanwege die P. K. I. zijn opgericht, in overeenstem-
ming met de voorschriften dier Internationale betreffende de
stichting van onwettige organisaties, vereenigingen of groepen,
onder de benaming van D. O. (Dooden Organisatie, Dictato-
riale Organisatie, Dubbel Organisatie), O. P. (Omwentelings
Partij) of welke andere benaming ook; dat de P. K. I. en de
bovengenoemde organisaties o.m. het oogmerk hebben om de
slechte elementen der bevolking tot zich te trekken, teneinde
hen te bewegen tot het plegen van allerlei misdaden, als dief-
stal, sabotage, moord op ambtenaren en het verwekken van
opstand tegen het wettig gezag, voorts om door intimidatie of
bedreiging ook de rustige, van hare misdadige plannen afkee-
rige bevolking onder haar invloed te brengen en tot mededoen
te dwingen;

\') Ibidem, p. UI V.v.

-ocr page 263-

Overwegende, dat de groote onrust, in verschillende ge-
westen en in het bijzonder en vooral in West-Java plaats ge-
had hebbende ernstige troebelen ontwijfelbaar veroorzaakt
zijn door het drijven van bedoelde vereeniging en hare onder-
organisaties;quot;

De Partei Kommunist Indonesia is thans officieel ter ziele, de
door Moskou geïnspireerde gedragslijn wordt echter door andere
organisaties nog verder gevolgd en voorgestaan.

Men huldigt in hooge ambtelijke kringen in Indië de over-
tuiging, dat het Communisme daar te lande zijn groote beteekenis
heeft verloren. Herhaaldelijk werd mij op Java de verzekering ge-
geven, dat er van een eigenlijke communistische beweging, dank
zij de krachtige tegenmaatregelen der regeering, geen sprake meer
was. In ondernemerskringen, vooral ter Oostkust van Sumatra,
was men dienaangaande minder optimistisch. Het feit evenwel,
dat men gestadig nieuwe ondernemingen bleef openen\'), spreekt
niet van een gebrek aan vertrouwen in de toekomst. Met
Staal\')
zijn wij van meening, dat van de zijde van het Communisme geen
groote gevaren meer dreigen, mits men streeft naar het wegnemen
van misstanden onder de arbeidersbevolking en tevens de econo-
mische activiteit en daarmede de welvaartsmogelijkheid op een

hoog peil houdt.

Er is plaats voor de meening, dat de communistische actie
ten deele is omgezet in eene van nationalistischen aard. Herhaal-
delijk is gebleken, dat er in communistische kringen een groote

\') Vgl. Verslag van den President üan De Jaüasche Bank
1929/1930, p. 49,
waar voor het door de Europeesche cultures ge-
bruikte areaal de volgende cijfers worden verstrekt:

Totaal
ha

Jaar:

Jaüa

Buiten-bezittingen

ha

ha

1924

575,227

332,411

1925

598,916

354,145

1926

616,473

377,055

1927

656,999

411,030

1928

677,552

461,767

Dus een toename van 25.6 % gedurende 5 jaar!

907,655
953,061
993,528
1,068,029
1,139,319

\'\') Vgl. Staal, Onze Oostersche üraagstukken getoetst aan de
ervaring in Britsch-Indië, 1927, p. 39.

-ocr page 264-

belangstelling bestaat voor de nationalistische beweging in Neder-
landsch-lndië, zoodat men licht zou kunnen overhellen naar de
opvatting, dat achter die belangstelling nog meer dan sterke weder-
zijdsche sympathie schuilt. Vooral in het Oosten, waar onder-
grondsche en geheime actie zooveel vaker voorkomt dan bij ons,
mag men aan de geregeld opduikende berichten van deze strek-
king ongetwijfeld symptomatische beteekenis toekennen.

Het is voor het juist beoordeelen van den toestand van groot
belang steeds voor oogen te houden, dat de communistische
leiders te Moskou niets na zullen laten, om het kapitalisme en het
imperialisme, zooals zij alles, wat niet communistisch getint is,
samenvatten, nadeel te berokkenen en dat Nederlandsch-lndie
een der meest kwetsbare plekken van de wereldhuishouding is.
Daar kan men de hedendaagsche ordening zeer gevoelig treffen
en dit heeft men te Moskou volkomen doorzien. De communis-
tische agitatoren zullen dan ook niet nalaten, pogingen aan te
wenden, de orde en rust te verstoren. Men bedenke, dat slechts
als Indië rustige en ordelijke toestanden blijft kennen, er
sprake kan zijn van een geleidelijke ontwikkeling van land en volk!

In de andere Zuid-Oost-Aziatische koloniën en eveneens in het
politiek onafhankelijke Siam ageeren de Communisten, zooals ze
dat in Nederlandsch-lndië doen. Van overheidszijde ondervonden
zij daar tot nu toe nog minder tolerantie en clementie voor hun
actie dan in Insulinde. Uiteindelijk op gezagsvernietiging gerichte
stroomingen worden op het continent zoomin als op de Philippijnen
geduld.

BritishMalaya.

Onder de Maleische bevolking van Malaya is geen sprake
van communistische tendenzen, wel echter treft men deze aan bij
de talrijke Chineezen daar te lande. Zoo werd gerapporteerd, dat
de Chineesche Communistische Partij, die sedert 1927 haast niet
van zich had doen hooren, in 1929 weer zeer actief was geworden
en dat zij trachtte, in geheel Malaya de arbeiders voor haar idealen
te winnen\'). Kleine ongeregeldheden kwamen gedurende dat jaar

\') Vgl. Bangkok Times, ƒ September 1930; ook: Straits Settle-
ments report for 1929, London 1930, p.
55.

-ocr page 265-

enkele malen voor. De voor de Chineezen zoo typische vorm van
organisatie, de geheime genootschappen, maakt controle uiterst
moeilijk. Nadrukkelijk verklaarde de hoogste Britsche gezagdrager
— Sir Cecil Clementi —. dat hij met de uiterste gestrengheid de
uit China afkomstige extremistische stroomingen, die uitloopers
van het Moskousch Communisme zijn. zou tegengaan. Indien men
bedenkt, welke beteekenis British Malaya zoowel strategisch als
verkeersgeographisch en als productiegebied van rubber en tin
heeft, is deze houding volkomen begrijpelijk. Op het Maleische
Schiereiland zal de ..South Sea Communist Partyquot; zeker haar
grootste successen niet oogsten.

1 a m

Aanvankelijk scheen het. dat Siam verschoond zou blijven van
de over geheel Zuid-Oost-Azië gedemonstreerde activiteit der
Sowjet regeering en Derde Internationale. Diplomatiek en politiek
was het juist gezien van Moskou, voorloopig dit onafhankelijke
land, aan alle zijden omringd door onder Westersche leiding
staande territoren, niet in kennis te brengen met de zegeningen,
die het
Communisme ook voor Siam ongetwijfeld met zich zou
brengen. In den loop van het jaar 1930 kwam er evenwel een
wijziging in deze gedragslijn. Onder den druk der omstandigheden
in Indochina werd besloten, den Siameezen. die reeds den eere-
naam Thaï. dat is Vrije Menschen, voeren, meerdere vrijheden
te belooven en Muang Thaï te gaan gebruiken als uitgangspunt
voor de propaganda in Indochina en Nederlandsch-Indië. Het was
na de ongeregeldheden in Indochina uiterst moeilijk geworden, dit
land van de zee- of Noordzijde te bereiken. De Siameesch—Cam-
bodsjaansche grens werd echter ternauwernood bewaakt en Bang-
kok leende zich derhalve uitstekend voor distributiecentrum van
revolutionaire actie en propaganda in Zuid-Oost-Azië\'). De
Chineesche en andere geheime genootschappen, vormen van
organisatie, die in Zuid-Oost-Azië frequent zijn. werden ten deele
door het Moskousche geld gewonnen. Ook in Siam zelf verwaar-
loosde men de propaganda niet.

Herhaaldelijk reeds hebben de Siameesche autoriteiten ge-
toond. in het geheel niet gediend te zijn van de ongevraagde hulp

\') Vgl. Bangkok Times, 5 Juli 1930.

Si

-ocr page 266-

der Communisten, zij treden dan ook zeer streng op jegens deze
lieden. Onder geen voorwaarde worden communistische stroomin-
gen of elementen in dit nagenoeg absoluut geregeerde Oostersche
land getolereerd. In Siam woonachtige Communisten worden, in-
dien betrapt op het voeren van actie of propaganda tegen het
wettig gezag, zeer streng bestraft. Siam\'s hooge regeering meent,
dat het door een energieke bestrijding van het Communisme land
en volk dient en bepaalt dienovereenkomstig haar gedragslijn.
Hierdoor stijgt Siam in de achting der beschaafde wereld en het
is een alleszins gelukkig verschijnsel, dat dit politiek onafhanke-
lijke land te dezer zake één lijn trekt met de koloniale regeeringen
in Zuid-Oost-Azië.

De propagandacirculaires, die in Siam werden gevonden en die
ngt;eerendeels door Chineesche ijveraars werden verspreid, behelzen
— naast de gebruikelijke tirades tegen imperialisme, kapitalisme
en groote mogendheden — dan ook heftige verwijten aan het adres
der Siameesche autoriteiten. Deze laten zich hierdoor niet van de
wijs brengen\'). In Siam is voor de communistische leeringen weinig
plaats. De regeering doet alles, wat in haar vermogen is, om het
geluk en de welvaart der onderdanen te bevorderen; de tegen-
stelling tusschen regeerende en geregeerde groepen is minder veel-
zijdig, dan in de koloniale gebieden; een nationalistische strooming
ontbreekt er uit den aard der zaak. Siam leert, dat het Commu-
nisme
als op zich zelf staande beweging in Azië geen groote levens-
vatbaarheid heeft. Een zorgzame regeeringspolitiek en een uit-
stekend geoutilleerd productie-apparaat zijn de beste afweermid-
delen tegen extremistische stroomingen^).

Een bijkomstig gevolg van het feit, dat de Russische propa-
gandadienst zich in Siam van Chineezen bediende, is, dat men
thans in Muang Thaï zijn stem gaat verheffen tegen de ongehin-
derde immigratie van Chineezen\'),

Indochina:

In Indochina is het beeld weer anders. Vooral in de grootere
plaatsen als Saïgon-Cholon, Hanoi, Haï-Phong en Pnom-Penh treft

\') Vgl. Bangkok Times, 14 October 1930.

Vgl. Bangkok Times, 23 Mei 1930: „Red Teaching and
the Remedyquot;.
Ook: Bangkok Times, 4 September 1930.
Vgl. Javabode, 14 Mei 1930.

-ocr page 267-

men groepen meerendeels jonge Indochineezen aan. wxer xdeeen
nauwe verwantschap vertoonen met roode idealen. Velen deze
groep genoten hun educatie geheel of ten deele aan Europeesche
universiteiten. Teruggekomen in het vaderland,
bleek de concur-
rentie voor hen uiterst moeilijk, sociaal gevoelden zij zich mis-
plaatst Velen hunner werden teleurgestelde malcontenten,
die voor communistische propaganda zeer toegankelijk waren.
Ook in Nederlandsch-Indië is een soortgelijk verschijnsel waar-
neembaar! In de intellectueele en
semi-intellectueele Inheemsche
milieus in de Fransche kolonie bestaat dus wel degelijk een
extremistische strooming. die reeds meerdere jaren aanwezig is.
Ook in Indochina is het alleszins waarschijnlijk, dat er tussctien
deze en de nationalistische stroomingen een sterke sympathie, zoo
al niet een directe samenwerking bestaat. Moeilijk is het aan te
geven, in hoeverre de arbeiders en kleine luiden voor dergelijke
bewegingen zijn gewonnen. Van ambtelijke zijde liet men te
Saigon over deze quaestie niet veel los en vaak kon ik mij met
geheel aan de meening ontworstelen, dat doelbewust werd ge-
tracht, den toestand gunstiger te doen schijnen, dan hij in werke-
lijkheid was. Van particuliere zijde werd mij herhaaldelijk de ver-
zekering gegeven, dat op de plantages en ook onder de platte-
landsbevolking in het binnenland de communistische propaganda
wel degelijk vat had op de bevolking en voortgang maakte. Uok
in de steden zou de houding der Inheemsche bevolking de laatste
jaren merkbaar veranderd zijn. Middelen en doel der comniums-
tische propaganda zijn dezelfde als in Nederlandsch-lndië. Kern-
vorming en tendentieuze voorlichting, schoone beloften en asso-
ciatie met iedere beweging, die de mogelijkheid van onrust ver-
wekken in zich sluit. Zoo ging het met het Caodisme\'), het werd
door de Communisten als een bruikbare beweging beschouwd en
door hen in bescherming genomen.

De feiten hebben bewezen, dat de mij door officieele per-
sonen gedane verklaringen te optimistisch waren getint. In den
loop van 1930 braken op vele plaatsen in Indochina opstootjes

Caodisme, Caodicisme of Caodaïsme is, naar men mij te
Saigon vertelde, een syncretisme van Christelijke, Confucianisti-
sche. Boeddhistische en Islamitische elemeiiten. De
vormen een secte, waarvan ook Europeanen lid zijn en die op aa
leden een zware pressie uitoefent. Vgl. ook:
Bangkok ^\'^es,
5 October 1930.

-ocr page 268-

uit, die door communistische agenten uitgelokt waren. Met groote
gestrengheid greep de regeering in, duizenden vielen als slacht-
offers der Russische actie\'), maar groote groepen kwamen ook en
masse hun onderwerping aanbieden (Januari 1931) en verkregen
een algemeen pardon\').

Evenals voor Nederlandsch-lndië, Malaya en Siam geldt voor
Indochina, dat een juist gerichte welvaartspolitiek en — impllcite
— een krachtig handhaven van rust en orde de beste waarborgen
zijn tegen extremistische actie.

P h 1 1 1 p p ij n e n :

Geringer nog dan in Siam zijn de levenskansen van het Com-
munisme en zijn aanhangers op de Philippijnen. die sedert het
einde der vorige eeuw onder bestuur van de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika staan. Naast de krachtige onafhankelijkheids-
beweging is het Communisme op de Philippijnsche eilanden een
vrijwel te verwaarloozen strooming\'). Wel treden ook hier extre-
mistische propagandisten, veelal weer van Chineeschen landaard,
op, maar weinig dingen zijn er, waar de Amerikanen meer afschuw
voor koesteren dan juist voor Moskousche theoriën. Wie de
Amerikanen in eigen land heeft gadegeslagen en leeren kennen,
weet, dat zij dingen of personen, die zij onaangenaam vinden, niet
dulden. Met recht mag dan ook betwijfeld worden, of op de
Philippijnen een strooming als de communistische ooit vasten voet
zal verkrijgen, zoolang de Amerikanen er de leiding in handen
houden.

Minder sceptisch staan de nationalistische leiders tegenover
de communistische ideëen. In ernst vertelden enkelen hunner —
onder wie zich hoogleeraren van de ,,University of the Philippinesquot;
bevonden —, dat zij den bekenden communistlschen agitator Tan
Malaka na zijn vlucht uit Nederlandsch-lndië te Manila in hun
midden hadden ontvangen en met aandacht zijn vertoogen hadden

\') Vgl. Bangkok Times, 23 September 1930.
\') Vgl. Bangkok Times, 15 Januari 1931. „The Communist
Troublequot;.

\') Juist den laatsten tijd zijn er herhaaldelijk berichten in de
nieuwsbladen omtrent (communistische) agitatie op de Philip-
pijnen. Een samenvatting hiervan geeft:
Koloniaal Weekblad
19 Maart 1931, p. 141.

-ocr page 269-

gevolgd. Dit voorbeeld toont aan, dat zij ten aanzien van het
Communisme een geheel andere opvatting huldigen, dan hun
Amerikaansche medeburgers.

Samenvattend kan worden gezegd, dat het Communisme voor
de rust en de welvaart in Zuid-Oost-Azië een
permanente bedrei-
ging vormt. Krachtige welvaartspolitiek. stimuleeren van de wei-
vaartsbehoefte der autochthone volksgroepen en tactvol handhaven
van rust en orde zijn de aangewezen middelen om deze bedreiging
te keeren.

SOCIALISME.

Naast het Communisme compareert op de lijst der sUoomm-
gen. die aansturen op de liquidatie der koloniale verhouding, ook
het Socialisme. Men behoeft nog niet zoo ver te gaan als
Pohle of
Verrijn Stuart, die meenen. dat een consequent uitgedacht en
doorgevoerd Socialisme in wezen niet verschilt van het Commu-
nisme\'). om de juistheid der zoo even gegeven classificatie te
erkennen. Met het Communisme heeft het Socialisme gemeen, dat
het vijandig staat tegenover de huidige maatschappelijke ordening,
al trekt het in de practische politiek de consequenties dezer vijand-
schap minder ver door dan het Communisme zulks pleegt te doen.

Principieel en uit hoofde hunner maatschappelijke theoriën
stonden de Socialisten oorspronkelijk scherp tegenover de koloni-
satie van vreemde gebieden. Anders dan bij de doelbewuste Com-
munisten vertoonen zich bij de Socialisten tegenwoordig ten aan-
zien van de koloniale vraagstukken twee gedachten; eenerzijds
ageeren zij heftig tegen iedere groep of beweging, die de bestaande
toestanden wil consolideeren, anderzijds geven zij blijk, niet on-
genegen te zijn, theoretisch en practisch een compromis aan te
gaan. Deze herhaaldelijk aan den dag tredende dualistische hou-
ding getuigt wel van tweespalt in den boezem der beweging, maar
toch ook van meer zin voor de realiteit der verhouding tusschen
tropen en gematigde zone.

\') Vgl. Verrijn Stuart, Grondslagen, 2e druk 1924, p. 88,
noot 4.
Citeert met instemming Pohle, Kapitalismus und Sozialis-
mus, p. 7h
,,es nur eine konsequente und in sich geschlossene
Form des Sozialismus gibt. Das ist der Kommunismus.quot; Vgl. ook:
Treub, Het gist in Indië, p. 27.

-ocr page 270-

Kolonisatie had — voral in de nieuwste geschiedenis — ten ge-
volge, dat ruimere afzetmogelijkheden voor moederlandsche pro-
ducten werden gecreëerd en bestaande verruimd\'), zoodat dus de
oplossing van het sociale vraagstuk en de komst van de door de
Socialisten als ideaal beschouwde maatschappelijke ordening steeds
verdaagd werd. De kolonisatie verminderde de tegenstellingen en
spanningen in Europa; aan het Europeesche proletariaat werden
vele en vaak de meest energieke krachten onttrokken, die in de
koloniën een prachtig veld van werkzaamheid en tevens betere
bestaansmogelijkheden vonden. Evenals in de oudheid waren in
den nieuwen tijd de koloniën veiligheidskleppen van het vigeerende
— in casu het kapitalistische — stelsel.

Betrekt men in de beschouwing de maatschappelijke evolutie-
theorie der Socialisten, dan maakten deze, bij het stelling nemen
tegen de kolonisatie op grond van de boven kort weergegeven
redeneering, zich aan een inconsequentie schuldig. Stelt men zich
met
Marx\') op het standpunt, dat een nieuwe maatschappelijke
ordening haar intrede niet kan doen voor en aleer de haar vooraf-
gaande vorm geheel uitgediend heeft\') en dat het de taak der
Socialisten is, met alle ten dienste staande middelen dit proces te
bespoedigen, dan had het — Marx\' hypothese als uitgangspunt
aanvaard — juist in de lijn der Marxisten gelegen, de koloniale

\') Vgl. Schmidt, Wirtschafsforschung und Geographie, 1925,
p. 125:
,,Es entsprach im Grunde dieser Auffassung, dasz die
radikalen Sozialisten dem Welthandel und der Kolonisation fremder
Länder feind waren, da sie zum Ausgleich der Gegensätze in
Europa beitrugen, tüchtige Kräfte der Arbeiterbewegung entzogen
und die fortgesetzte Ausweitung des kapitalistischen Systems
ermöglichten, der Revolution gegenüber als Ventil wirkten und
so die Verwirklichung des Sozialismus hintan hielten.quot;

Vgl. Marx (geciteerd door Schmidt, Wirtschaftsforschung
und Geographie, 1925, p. 128):
,,Eine Gesellschaftsform geht nie
unter, bevor alle Produktionskräfte entwickelt sind, für die sie
weit genug ist, und neue höhere Produktionsverhältnisse treten nie
an ihre Stelle, bevor die materiellen Existenzbedingungen der-
selben im Schosz der alten Gesellschaft selbst ausgebrütet worden
sind.quot;

Louis, Le déclin de la société bourgeoise, in: Le Monde
Nouveau, jrg. 1922 en 1923, Mrt. 1923, p. 15:
Alvorens een nieuwe
orde in kan treden, moet de bestaande geheel rijp zijn, is het noo-
dig ,,que l\'évolution du capitalisme arrive au stade dernier.quot;

-ocr page 271-

activiteit zooveel mogelijk te bevorderen, teneinde

tijdstip te bereiken, waarop de socialistische heilstaat zou kunnen

worden gevestigd\').

Geleidelijk stapten de Socialisten af van hun oorspronkel.ke

theoriën en maximes en ook wat betreft het vraagstuk der kolo-
nisatie werden nieuwe ideëen naar voren gebracht en wonnen
andere inzichten gaandeweg veld. Natuurlijk trachtte men - mee-
rendeels uit overwegingen van propagandistischen aard - de ou
leuzen zooveel mogelijk te handhaven, doch wat de fundamenteels
problemen aangaat, werden de beschouwingen voortdurend meer
reëel. Men stelde zich bij de behandeling en besprekmgen dezer
vraagstukken in op de werkelijkheid en gaf, als deze met strookte
met de theoretische richtlijnen, de laatste dikwerf pri]s. Verhan-
delingen van koloniale congressen, redevoeringen en publicaties
van socialistische zijde leveren van deze koersverandering een

overvloedig bewijs.nbsp;, ,

Veelal wordt thans openlijk erkend, dat de arbeiders m de
Industrieele centra hun huidig levenspeil slechts kunnen handhaven,
dank zij de — met kapitalistische methoden geschiedende —- exploi-
tatie der tropische landbouwgebieden, ja zelfs, dat —
tegenwoordig ^ ook in een naar socialistische idealen gewijzigde
maatschappelijke ordening de benutting van de rijkdommen der
tropen een levensvoorwaarde voor de overige wereld zal blijven.
Zonder deze zal het ondoenlijk zijn. den stevigen materieelen on-
derbouw te vormen, die - alweer volgens Marxistische opvattmg
— onmisbaar is voor het optrekken van een meer ideëelen boven-
bouw. Te lang hebben juist Marxisten en hun geestverwanten deze
stelling bij hun beschouwing van het koloniale vraagstuk uit het
oog verloren. Den laatsten tijd breekt echter het inzicht zich baan
en wordt de stelling ook in het socialistische kamp uitgesproken,
dat de tropische volkeren bij het opstellen hunner desiderata in-
zake politieke vrijheden en economische zelfstandigheid ter dege

n De heer Bruineman maakte er terecht attent op (Hande-
lingen
Volksraad, 5 Februari 1930), dat de Socialisten, door hun
actie tot economische ontwikkeling der Inheemsche
bevolking, het
kapitalisme in de hand werken. De
Inheemsche maatschappu ont^
wikkelt zich van de goederenhuishouding via het
pre-kapitalisme
tot het kapitalisme. Het optreden van Stokvis. Middendorp e. a.
is dus consequent marxistisch.

-ocr page 272-

dienen te rekenen met de imperatieven van het ruilverkeer en de
huidige economische wereldconstellatie. Op het in Januari 1930 te
Utrecht gehouden Koloniaal Congres der Sociaal-Democratische
Arbeiders Partij werd dit enkele malen duidelijk naar voren ge-
bracht. Met andere woorden, aan wat dan de uitbuiting der ge-
kleurde en economisch zwakkere mede-arbeiders genoemd wordt,
hebben ook de Europeesche proletariërs deel en het laat zich niet
aanzien, dat hieraan spoedig een einde zal kunnen komen. Zelfs
een in de socialistische gelederen gezaghebbend man als
Kautsky,
dien men toch in de allerlaatste plaats mag verdenken van gebrek
aan idealisme of van skepticisme tegenover de zaak, die hij met
zooveel ijver voorstaat, acht het verre van onmogelijk, dat, indien
eenmaal in Europa het proletariaat de zeggingsschap mocht krij-
gen, dit op zijn beurt de gekleurde volkeren zal uitbuiten\'). In dit
verband ware te wijzen (en
Kautsky doet zulks ook) op de hou-
ding, die de Amerikaansche, Australische en Britsche arbeiders
reeds nu aannemen tegenover de gekleurde mede-arbeiders\'), een
houding, die wellicht begrijpelijk\'), toch van socialistisch standpunt
laakbaar geacht moet worden te zijn.^) Het dient gezegd, dat
Kautsku dan ook ontstemd is over de Angelsaksische arbeiders.

De merkwaardige zwenking, die de Socialisten allengs hebben
gemaakt ten aanzien van de beschouwing der koloniale vraagstuk-
ken, is wel het duidelijkst tot uiting gekomen in de houding, die
de Labour Party, gesteld voor „the fact of Empirequot; heeft aan-

I927]B^nfll!\'A2tnbsp;Geschichtsauffassung,

, ,nbsp;vermelden is de houding der „Australian Workers

Union , toen er plannen werden gemaakt van Australische zijde
orn op Nieuw-Guinea met suikercultuur te beginnen en Papua
arbeiders in dienst te nemen. Dan zou men goedkooper kunnen
produceeren dan Queensland, waar als gevolg van de ,,white
man\'s policyquot; de kostprijs der suiker hoog is. Deze plannen lokten
heftip protesten van de A. W. U. uit, daar de levens- en loon-
standaard der blanke arbeiders werd bedreigd. Vgl.
Soerabaiasch
Handelsblad, 12 Mei 1930.

\') Vgl. o.a. Viator, Asia contra mundum, in: Fortnightlu
Review, 1908, p. 184 v.v.nbsp;^ ^

Vgl. o.a. van Gybland Oosterhoff, De komende staatkun-
dige beslissing inzake Nederlandsch-lndië, 1928, p. 27.
Gewezen
wordt op het overboord gooien van de gelijkheidsidee in arbeiders-
kringen, als er sprake is van de aanwerving van cheap labour.

-ocr page 273-

genomen. De practijk heeft in Groot-Brittannië geleerd, dat daar
althans de Socialisten niet meer principieel tegenover de rijksge-
dachte (aldus mogen we thans het woord imperialisme lezen)
staan en dat zij het oude dogmatische socialistische standpunt,
zoo de Labour Party dit al ooit heeft ingenomen, geheel verlaten
hebben\').

In September 1925 werd te Liverpool de jaarlijksche con-
ferentie der Labour Party gehouden. Nog in 1923 waren in het
jaarverslag der partij heftige verwijten gericht aan het adres der
imperialistische exploitatie van de overzeesche gebieden; te Liver-
pool stelde men evenwel een koloniaal politiek programma vast,
dat vroeger afgelegde verklaringen grootendeels loochende en
een volkomen démenti behelsde van de ten aanzien van koloniale
vraagstukken door de oorspronkelijke Socialisten gehuldigde op-
vattingen. Weliswaar formuleerde men de uitspraken zeer voor-
zichtig, maar principieel werd te Liverpool de tegenstelling tus-
schen Socialisme en rijksgedachte opgeheven.quot;)

De Labour Party stelde desiderata op met betrekking tot de
behandeling der gekleurde volkeren, die de geheele beschaafde
wereld reeds als essentieel erkende. Het kardinale feit. dat het
huidige koloniale vraagstuk beheerscht en waarop ook de moge-
lijkheid van het ..empire \' ten deele berust, verloor men te Liver-
pool niet uit het oog; de groote en steeds toenemende onderlinge
afhankelijkheid van gematigde zone en tropen vond ten volle
erkenning. Kort en duidelijk werd de weg aangegeven, dien wij
moeten betreden om het welvaartsprobleem op te lossen:
„The
scientific direction of the resources of the worldquot;!
De Labour
Party beschouwt zich als trustee, niet alleen voor het welzijn der
Inheemsche volkeren, maar tevens voor de tropische rijkdommen
van het geheele Rijk, zoowel voor dit Rijk zelf als voor de gan-
sche wereld.\')

Onbsp;(de bekende socialistische publicist

Sydney Webb) houding jegens de afscheidingsbeweging op Cyprus,
die duidelijk deed blijken, dat in zijn oogen rijksbelang gaat boven
groepsaspiraties. In:
(Steuws van den Dag van Nederlandsch-Indië,

14 Maart 1930.

= ) Vgl. Haden Guest The Labour Party and the Empire,
1926.
Ook mijn bespreking hiervan in: Politiek Economisch Week-
blad, 1929/30, p. 251 v.v.

\') Vgl. Maden Guest, The Labour Party and the Empire,
p. 18.

-ocr page 274-

Een deel althans der vroegere principieele tegenstanders van
de ontginning der aarde met de methode der kolonisatie ziet nu
deze eens gewraakte methode als noodzakelijk en bevorderlijk
voor de welvaart der menschheid. Men is zich in Labour kringen
tevens bewust geworden van de verantwoordelijkheid, die de
koloniseerende en de tropische rijkdommen beheerende volkeren
op zich hebben genomen. De Engelsche Socialisten wenschen het
Rijk niet te Hquideeren, dit streven hebben zij voor goed verlaten.
In tegenstelling met de Communisten, die „wish to smash the
Empirequot;, willen de Socialisten in Groot-Brittannië een politiek
volgen, die „realistic and constructivequot; is.\') Abstracte bespiege-
lingen en destructieve propaganda passen niet in het systeem der
Labour Party.

Met scherpen kijk op de werkelijkheid en met groote open-
hartigheid komt men er ook voor uit, dat de idee der democratie
niet meer houdbaar is. Rusland en Groot-Brittannië zijn wereld-
rijken en worden derhalve
natuurlijk niet democratisch gere-
geerd\'). Men is in Engelsche Labourkringen reëel geworden, nu
men enkele malen gesteld is voor het feit, een wereldrijk te be-
sturen. Ter dege ziet men in, dat de band tusschen tropen en ge-
matigde zone onder geen voorwaarde mag worden verbroken en
men heeft principes ter zijde gesteld, toen het bleek, dat zij voor
het behoud der koloniën gevaarlijk konden zijn. De sleutel van
toekomstige welvaart ligt in een juiste ontwikkeling der verhouding
tusschen gematigde industriegebieden en tropische landbouwgebie-
den, wier belangen zoo nauw samenhangen.\')

Men make zich niet diets, dat dergelijke inzichten reeds ge-
meen goed zouden zijn onder de Socialisten van het continent. Deze
stellen zich voor een aanzienlijk deel nog op het standpunt van den

\') Vgl. Haden Guest, The Labour Party etc., p. 21.

\') Ibidem, p. 22. Minder positief sprak de oud-president
der New York Stock Exchange zich te dezer zake uit
(Simmons,
Modern Capitalism, 1927, p. 17);
century ago, statesmen used
to think that if all citizens were allowed to vote, all the difficulties
and problems of government would rapidly disappear. After the
experience of the last one hundred years, however, we are today
somewhat more sceptical as to the universal truth of this theory
than were our forefathersquot;.

\') Vgl. Haden Guest, The Labour Party etc., p. 90: ..And
it is in^the due development of these interrelated areas that the
key to all prosperity in the future liesquot;.

-ocr page 275-

bitteren klassenstrijd en gaarne zouden zij zien, dat ook Azië en
Afrika daarin betrokken zouden worden.
Kautsky formuleerde
het scherp, toen hij schreef, dat de proletarische massa niet eer
rust zal hebben, voor over de geheele wereld aan alle — wat hij
dan pleegt te noemen — uitbuiting een einde zal zijn gekomen\').
Deze groep van Socialisten miskent klaarblijkelijk de groote be-
teekenis van een harmonische verhouding tusschen tropen en ge-
matigde zone voor de welvaart van de proletarische massa in beide
gebieden.

De Socialisten traden uit de Liga tegen Koloniale Verdruk-
king, maar binnen de S. D. A. P. ging men voort met te ijveren
,,voor de zaak der overheerschte volkeren in het algemeen en
voor de onafhankelijkheid van Indonesië in het bijzonderquot;^). De
meer bezadigde elementen gingen niet met deze extreme opvattin-
gen mede. Dit kwam naar voren, toen begin Januari 1930 te Utrecht
een koloniaal congres der Hollandsche Sociaal-Democraten werd
gehouden. Een deel der congressisten wenschte onmiddellijke en
onvoorwaardelijke onafhankelijkheid der tropische koloniën, in
casu van Nederlandsch-lndië. Anderen waren gaarne bereid het
recht op nationale onafhankelijkheid te erkennen\'), maar zij wezen
op de noodzakelijkheid rekening te houden met de eischen van
het wereldruilverkeer. Aldus ook de heer Stokvis in den Volksraad,
toen hij zeide, dat de Sociaal-Democraten ervan overtuigd waren
— en dat de Indonesiër daar ook van overtuigd behoorde te
zijn —, dat zonder dat men zich kan handhaven in het inter-
nationale ruilverkeer, op welke wijze dan ook, de onafhankelijk-
heid wel geproclameerd kan worden en desnoods eenigen tijd
kan worden verkregen, maar niet behouden kan blijven^). Zoo-
wel de belangen der Inheemsche volkeren als der overige naties

Geschichtsauffassung.

Band II, p. 539.

Vgl. Petrus Blumberger, De communistische beweging etc.,

p. 132.

Anders Koch (Bataoiaasch Nieuwsblad, 17 September
1930)
op een vergadering der Indische Sociaal-Democratische
Partij te Bandoeng, toen hij verklaarde, dat de Sociaal-Democraten
scherp afwijzend tegenover de P. K. 1. staan en dat ook het wezen
der P. N. I. vijandig is aan de Sociaal-Democratie.

\') Handelingen Volksraad, 15 Juli 1930, p. 200. Kies merkte
naar aanleiding hiervan op
(ibidem, p. 546), ,,dat dit is een ver-
wijzing van die onafhankelijkheid naar den Griekschen kalenderquot;.

-ocr page 276-

maken het noodzakelijk te rekenen met de imperatieven van het
wereldverkeer.

Op het in Augustus 1928 te Brussel gehouden congres der
Socialistische Arbeiders Internationale kwam deze tweespalt even-
eens tot uiting\'). De Belgische Socialist
Wauters (en bij hem
sloot zich de Nederlander
Vleming aan) zeide bij die gelegen-
heid. dat weliswaar ieder volk het recht had om over zich zelf te
beschikken, maar tevens, dat het een dwingende eisch was ge-
worden, dat alle wereldrijkdom in omloop wordt gebracht. Daar-
om is het niet mogelijk, het nationalistische streven op zich zelf
te beschouwen, andere vraagstukken compliceeren het beeld en
moeten mede in overweging worden genomen bij het bepalen van
een standpunt\'). Een groot verschil van meening dus met de
radicale Socialisten, die tot eiken prijs ook in de koloniën de
massa der werkers willen opvoeden tot klassebewustzijn, klassen-
strijd en internationale solidariteit. De houding dezer radicale
groep is zeer na verwant aan die der Communisten en in dezen
vorm is dus het Socialisme wel degelijk een op liquidatie aan-
sturende strooming.

Samenvattend kunnen wij zeggen, dat, ondanks vele bezadig-
de aanhangers, het Socialisme — althans op het vasteland van
Europa — een ge^ar in zich sluit voor het blijven bestaan van
den huidigen band tusschen tropen en gematigde zone. Het is
onloochenbaar, dat de koloniën veel bijdragen tot de instandhou-
ding van het kapitalistische stelsel en het ligt dus in de rede, dat
principieele tegenstanders hiervan niet al te welwillend staan
tegenover een instelling, die dit stelsel bestendigt. De toekomst
zal leeren, wat zwaarder zal wegen, het leerstellig vasthouden

\') Vgl. Algemeen Handelsblad, 24 Januari 1930. Hier vindt
men ook een goede beschouwing over de verhouding van
Socialisme tot nationalisme. Gewezen wordt op het gevaar, dat
het revolutionair sentiment de overhand krijgt boven het gezond
verstand in de socialistische gelederen.

\') Vgl. Middendorp (in: The Effect of Western Influence on
native civilisations in the Malay Archipelago, 1929, p. 69),
die er
op wijst hoe de Buitenbezittingen, en vooral Sumatra\'s Oostkust
tot een internationaal belangencentrum, tot een knooppunt van de
welvaart der menschheid zijn geworden. Vgl. ook:
Van Vuuren,
Westlicher Einflusz auf die einheimische Kultur im Malayischen
Archipel,
in: Zeitschrift der Gesellschaft für Erdkunde Berlin
Jahrgang 1930, No. 5/6.

-ocr page 277-

aan - theoretisch aanvechtbare - dogmata, dan wel de reëele
belangen van de arbeiders, d. i. van de meerderheid der Socialis-
ten. Men vergete niet, dat van een stagnatie in de productie der
tropische gebieden de arbeiders de eerste slachtoffers zouden zijn
en dat - m «»ncreto _ het verlies van Indië in de allereerste
plaats de arbeidende k asse in Nederland zeer gevoelig zou treffen.
De volkswelvaart wordt hierdoor bedreigd. Te weinig houdt men
zich m de industnelanden voor oogen, hoe iedere anti-kapitalis-
tische actie uiteindelijk een destructief karakter draagt. Onbewust
hebben groote deelen van de Westersche volkeren de socialistische
mentaliteit en doctrines tot op zekere hoogte tot de hunne ge-

antnbsp;^ lU-nbsp;Socialisten door de

autochthone bevolking^ voor zoover deze er kennis van neemt

- veelal geïdentificeerd met dat van de Communisten. Voor Zuid-
Uost-Azie, meer nog dan voor de lan^»» • Jnbsp;j

geldt, dat iedere anti-kapitalistische Ïo quot; de gematigde zone,

destructie en welvaartsve^inSnbsp;quot;quot;quot;
. , WA\'nbsp;draagt. Het is on-
juist, de werkheden in Zuid-Oost-Azif:nbsp;Uquot; . i • t.
„^U- J quot; V . .11nbsp;een bij uitstek agrarisch

TeS Tnbsp;industrie-arbeiders L hen

dezelMe .dealen en beloften voor ,e houden. Mannen, die dit doen,

bedreigen de welvaart van blank#.r.nbsp;. i inbsp;i i

,, ,nbsp;, quot;\'^quot;Ken en autochthonen door hun ge-

mis aan eerbied voor de werkpHïLk -j rsnbsp;. , , ,

r^er F^^^] k lt;; • r . ^«quot;^kehjkheid. Dan getuigt de houding
der hngelsche Socialisten waarliik v«« unbsp;inbsp;•

=cht! Lo, van alle phraseolog,e^„7.\'°quot; t

idealisme, dat in de Kroon het quot;I f

Commonwealth of Nations, en^ quot; e .T\' quot;quot; •

achter te stellen bii de belangen la?d! tquot;f quot;

van de gansche menschheid.nbsp;njksbevolkmg en

Het Socialisme heeft tot nunbsp;■ ■nbsp;.

volkeren van Zuid-Oost-Aziënbsp;quot; vat gekregen op de

__•nbsp;meer vatbaar voor, althans

confld^\'stte^Tprs^n^fSatTho\'rt\'\'\'\'\'\'quot;- \'T\' ü\'quot;

highly inconsistent; we ^re all \' quot;quot;T^nbsp;become

socialistic fallacies of thought in ^ i ^^^^ occasionally into
would violently repudiate socialismnbsp;^^^hough we

Vgl. ook: Mewes, Een geoaTi\' quot;quot;quot;nbsp;«y^tem .

eenheid, jrg. 1930/31, p. 91 Znbsp;Prohleem, in: De Rijks-

Vgl. ook: Guyot, Theories i^-u j
Bulletin périodique de la Soe Z belJe fpT^ dangereuses, .n:
December 1923.nbsp;^ Etudes et d Expansion,

-ocr page 278-

gewonnen door de felle propaganda van het Communisme. Voor
een afzonderlijke behandeling van de socialistische beweging in
de koloniën van Zuid-Oost-Azië bestaat dan ook geen aanleiding.

.Wij kunnen volstaan met te verwijzen naar wat gezegd werd over
het Communisme in die regionen.\')

In breede kringen heeft de meening post gevat, dat de huidige
ordening, het kapitalistische stelsel zijn längsten tijd zou hebben
gekend. Te weinig houdt men voor oogen, hoe krachtig de vitali-
teit, hoe groot de zegeningen en de toekomst van dit eerst recen-
telijk opgekomen productiestelsel zijn. Het moge derhalve dien-
stig worden geacht, deze beschouwingen over Communisme en
Socialisme te eindigen met de visie op het thans vigeerende stelsel,
zooals
Simmons, de voormalige president der New York Stock
flxchange die gaf:quot;)

,,Some economic writers during recent years have expres-
sed the fear that capitalism... is now in its flowering stage,
and that its speedy and disastrous decline is inevitable. Such
a distorted view, 1 feel sure, must of necessity proceed from
a fundamental ignorance of conditions such as we have...
today. No one who will view the full panorama of the modern
... capitalistic system, with its almost universal benefits, its
steadily expanding scope, and its ever increasing achieve-
ments, can long remain in doubt concerning its vitality for
future years. Never before in history have the needs for capital
and the opportunities for capital been as great as they are
today. Apart from the pressing problem of restoring pros-
perity abroad (i. e. in Europe, L.), raising the standard of
living in many older nations of the world, and of exploiting
the vast new continents which discovery and exploration have
so recently opened up, modern capitalism must likewise keep
up with the swift and resistless pace of modern science and
invention, as they constantly perfect new products useful and
desirable to everyone. Economists have long pointed out that
there is no limit to the satisfactions which humanity desires.

\') Tijdens den druk van dit werk verscheen: Daan van der
Zee, De
Wereld Vrij. Socialistische beschouwingen over hei kolo-
niale probleem. Amsterdam, 1931.
Deze beschouwingen konden
niet meer worden geraadpleegd.

\') Simmons, Modern Capitalism, 1927, p. 23 en 24.

-ocr page 279-

and that m consequence there is at all times an infinite

potential demand for goods and services. It seems obvious

therefore that we can set no limit upon the productive task

with which capitalistic society is and will be confronted, nor

scarcely any limits to its ultimate accomplishments.

«certain it is that never beforf- Jr, 1,- f i, • .
fol.-o^ unbsp;f ,nbsp;oerore in history has private capi-

uZdrrnbsp;- - -„.pkieiy

elsewhere in the world M^Jnbsp;• i. . , ,

^^ , ƒ •• let It must be apparent to us all that we

cTnitTl . quot; \' \' iquot;\'quot; ^^^nbsp;^^^^ benefits of the

capitahstic system are becoming practically universal...quot;

WESTERSCHE MENTALITEIT.

een t^Tnbsp;ontwikkelde zich in Europa

W vat d\'quot; V ^nbsp;de verzwak,

king van de positie der Westerlinsen m 7, -j r» . a - j-

J 1- -J . , \'quot;ngen in Zuid-Oost-Azie en dien-
tengevolge de hquidatietendenzen
ir. A- • if

1nbsp;,nbsp;regionen heeft versterkt,

vooral na den wereldoorlog vatf»^nbsp;•nbsp;, r- .

t^^l, ■ 1 1- 1 , „nbsp;meening post. dat Europa s

.aak e„ e.nde hep, da, d. We»,er.che beschaving uitgediend had.
Groote volksgroepen ■„ Europa en ook in de Vereenigde S,a.en
waren .„ de .„,n„ger jaren behept me. een „inferiority complexquot;.

Ue opvatting. ..dat de stroomineen U . o . • .

1 . 11nbsp;, quot;quot;quot;gen in het Oosten met veroor-

zaak. worden door een opkomende kracht in A.ië, maar te wijten

z,,n aan de verzwakkmg van Europaquot;\'). „oaU dia door enkele

auteurs w»d verkond,gd h,k. ons evenwel - al beva. zij een

kern van ,u,s.he,d - m z«n algemeenheid .e eenzijdig.

^pengler ) was een der eersten A-

jnbsp;,nbsp;. ^^\'^sten. die m suggestieven vorm

onder de massa de opva..mg verspreidde, da. Europa en ziin
cuhuur ten onder zouden neigen, dat de „Untergang des Abend-
landes nab« was. Zonder veel critiek werd deze idee overge-
nomen; aU w,ldvuur greep de gedachte om zich heen, da. Europa\'s

Hik lnbsp;»„„ .r.c

^\'orXtTtnbsp;I92, f9!f

-ocr page 280-

dagen geteld waren\'). Het had er allen schijn van, dat Europa
het
bewustzijn van eigen kunnen, van taak en roeping zou ver-
liezen. Zelfvertrouwen, durf en doortastendheid waren ver te
zoeken en hadden plaats gemaakt voor een overtuiging, die niet
veel minder dan defaitistisch te noemen is. Goed wordt die gees-
telijke verwording beschreven door mannen als
Coudenhove—
Kalergi^) en Krutch^),
om dan slechts een tweetal te noemen.
Amoraliteit, défaitisme en pessimisme schreden hand in hand
voort; besluiteloosheid, onwetendheid en onverschilligheid namen
hand over hand toe; hoogere concepties dreigden te ontvallen aan
den geest van het Westen.

Het is vanzelf sprekend, dat dit gebeuren een zwaren terugslag
gaf op het aanzien, dat de Westerlingen in de landen van Azië
genoten. Terecht mag deze richtingloosheid in het Westen wor-
- den aangemerkt als een der meest destructieve krachten, die sedert
geruimen tijd in het Oosten werken. Slapheid inspireerde veelal
de houding, die men aannam jegens de bestuurde volkeren. Men
begon het geloof in de hoogere rechtvaardiging van de koloniale
taak^) te verliezen; krachtige en evenwichtige leiding waren dien-
tengevolge vaak ver te zoeken. men behoeft geen diepgaande
studie te hebben gemaakt van de geschiedenis der omwentelingen
om te weten, dat hare diepste oorzaak bijkans nimmer is gelegen
in den weerstand der Onderdanen, maar altoos daarin, dat de
Overheid het geloof aan de rechtmatigheid van hfiar gezag, en
daardoor de kracht tot handelen, verloren had. De vernietiging
van dit geloof door valsche theoriën heeft in het verleden rijken

\') Vgl. o.a. Lothrop Stoddard, The rising tide of color
against white
World-supremacy, 1921, p. 195: ,,There is the lost
illusion of a European culture and the demonstration of the im-
potence of knowledge to save anything whatever\'\'.

\') Coudenhove-Kalergi, Held oder Heiliger, 1927.

3) Krutch, The modern temper, 1930, o.a. p. 43, 44, 55 en
de conclusie.
Dit boek, ,,a study and a confessionquot;, is een karak-
teristiek werk over de mentaliteit van vele moderne jongeren.

*) Thomas Mann schrijft (Europäische Gespräche, Dez. 1927,
p. 652):
,,Im Ganzen hat man den Eindruck, dasz Europa, dessen
aristokratische Naivität gebrochen ist, die Rolle des Heilbringers,
der sich bereichert, nicht mehr mit natürlichem Anstände zu
«pielen vermagquot;. Voor de rechtvaardiging zie o.a.:
Gerretson,
De historische vorming
Van den bestuursambtenaar, p. 23 v.v.

-ocr page 281-

ten gronde gericht, en ... de kracht der ideëen is niét aan tijd of
plaats, gebonden!quot;.\') In de Aziatische gebieden, evenals in
Europa, dreigde de kracht tot regeeren en heerschen verloren te
gaan. Verantwoordelijkheidsgevoel voor de door de historie aan
de moederlanden toevertrouwde rijkdommen was bij vele moeder-
landers totaal afwezig.

Juist in de jaren van verwarring, die onmiddellijk na den
oorlog van 1914-1918 kwamen, hebben de twijfelaars veel
schade toegebracht aan de goede verhouding tusschen koloniën
en moederlanden. En zij. die met prijzenswaardige volharding
voortgingen leiding te geven en beschaving te brengen aan miU

lioenen Aziaten, gevoelden zirh ïtv tr. j i i i

,, , , ,nbsp;Europa de achterhoede ont-

vallen. ) Vooral in Oosterschenbsp;j i v r

Ç. 1nbsp;1 1 A . , \'anden was deze houding funest,

bcherp voelt de Aziaat, of ziinnbsp;u i • i i i i i

, . ^ , , . , , leiders besluiteloos dan wel doel-
bewust, krachtig dan wel zwak all^^« v j j inbsp;j
.. ny, 1 . , , \' staand dan wel gesteund
zijn. Meer nog dan m het Westen f^ • i ^ i
1 ^ r, , . , westen heeft men in het Oosten be-
hoette aan en eerbied voor mannen J j j • vi
£1- _ , , ., «»nnen van de daad. De innerlijke con-
llicten van den Leider en den j i ,
A . , . achtergrond daarvan vermag ook
de Aziatische massa met te peilen H-
k j d ii j i
UU» 1, 1. Tj j net woord van
Bolland kan
hier herhaald worden: ,,Op de Vi««,,» i .. ..
u » V -IV7 noogten moet het eenzaam zijnquot;.
Het succes van het Westen in de u i i •

j 1 1 iquot;inbsp;, Aziatische koloniën is voor een

groot deel afhankelijk van den n^rc.,«., i i v i

„ j.nbsp;-, , Pe\'fsoon en de houding der man-

ne„, i. geroepen .h leiders op te treden. Kracht en ver-

1017.11 \'nbsp;quot;nbsp;Vereenigde Staten

Len f f\'lquot;.nbsp;\'Tquot;nbsp;-iquot;- om de gevolgen van

dezen twijfel te neutral seeren H» l- i v ,

Jnbsp;,nbsp;^cren. Ue eerbied, dien het Oosten

koesterde en nog koestert voor Westerc.U lnbsp;inbsp;, r

P^-nnbsp;U« Ir 1nbsp;westersch kennen en kunnen heeft

een gevoeligen knak gekregen ter. er.»,, i jnbsp;v»

dma ««« J . • quot; gevolge der geestelijke verwor-
ding, die nog m de twintiger iaren ir. vnbsp;i , , ,

te zullen nemen.nbsp;^^

Tijdens mijn verblijf te BatsT,;» i ..
ben te dezer zake met een dê Tnbsp;quot;quot;

maar scherp formuleerde hii t^^ op::.?nbsp;nquot;!,\'quot;quot;quot;\'

zaak van de onrust en vooralTanTet T\' quot;

1 , n »nbsp;«» van het vele gepraat over onrust in

het Oosten gezocht moet worden in het Westen. De Oostersche
quaestie is in wezen een Westersche quaestie. zei hij. Ook uit het

\') Ibidem, p. 25; ook uan Walree (Azië en toij, p. 60), wijst
op het gevaar van twijfel en wankelmoedigheid.

) Vgl. Pobttek Economisch Weekblad, jrg. 1929/1930, p. 2.

-ocr page 282-

thans volgende moge blijken, dat er in deze w^oorden onmisken-
baar een kern van v^raarheid schuilt.

Er zijn in het Westen mannen, ten deele zelfs op hooge
en verantwoordelijke posten geplaatst, die in woord en geschrift
aandringen op de liquidatie der koloniale verhouding. Zij komen
voor in alle landen der gematigde zone. Met voorbijzien van de
vitale belangen der wereld stellen zij zich in op theoretische
richtlijnen, op dogmata en principes, die den toets der feiten niet
kunnen doorstaan. Dat oo^persoonlijke eerzucht, politieke in-
vloeden\') en onmiddellijk belang hierin wel medespreken, is niet
meer dan natuurlijk. Uitspraken als de volgende van
Ruther-
ford^):
,,Bannish therefore from your minds any idea af a career
in India as unclean and unrighteous and unworthy!quot;, staan niet
alleen en worden gaarne in Zuid-Oost-Azië overgenomen. Het
^feit, dat zij door Europeanen in Europa worden gedaan, verhoogt
in aanzienlijke mate hun beteekenis voor de ook aan Inheemsche
zijde wel nagestreefde liquidatie idealen!

In Nederlandsch-Indië werd het verzet tegen het Gouverne-
ment georganiseerd door Nederlanders, die in nauwe betrekking
stonden tot den Sarekat Islam. Wel sprakén enkelen hunner later
een ,,peccaviquot; uit\'), maar er zijn er nog, die voortgaan op den
ingeslagen weg. Het gevaar, dat het optreden van deze Wester-
lingen voor Indië (c. q. voor ieder ander onder Westersch bestuur
staand gebied) met zich brengt, werd juist geformuleerd in het
door de regeering uitgevaardigd uitwijzingsbevel van een dier
mannen^):

,,Dat dit streven vooral hierom zoo gevaarlijk moet wor-
den geacht, wijl het zich ook richt tot de millioenen analpha-
beten en half ontwikkelden, behoorende tot de niet Europee-
sche bevolking van Nederlandsch-Indië, en bij deze personen
tevens godsdienst- en rassenhaat wordt aangekweekt en be-
vorderd.quot;

\') Vgl. FurtWängler, Die weltwirtschaftliche Konkurrenz des
indischen Industriearbeiters,
1929, o.a. p. 50.

\') Vgl. Rutherford, Modern India, 1927, p. 63.

Vgl. Baars, Sowjet-Rusland in de practijk, Indië tot lee-
ring,
in: N. R. Crt. van 7 Januari 1928, avond, en volgende dagen.

*) Vgl. Petrus Blumberger. De communistische beweging
etc., p. 6.

-ocr page 283-

Overwegingen van internationaal politieken aard liggen veelal
ten grondslag aan de betoogen van Duitsche schrijvers\'), die aan-
dringen op of pleiten voor verbreking der politieke banden tus-
schen kolomen en moederlanden. De fout, die te Versailles werd
begaan, toen men Duitschland de koloniën ontnam, wordt daardoor
van Duitsche zijde veelal nog verergerd.

Ook in de Vereenigde Staten gaan af en toe stemmen op, die
den band verbroken wenschen te zien. Hier waren het onder an-
deren een voormalig Gouverneur-Generaal der Philippijnen en een
President, die pleidooien hielden.voor de onmiddellijke onafhan-
kelijkheidsverklaring der
Philippijnen en verlangden, dat met de
tenuitvoerlegging van deze ideëen direct zou worden begon-
nen . Ook vele andere auteurs spelen door hun publicaties in de
kaart van de separatisten in de koloniën.\') Zij scharen zich aan
de zijde der naar hun meening onderdrukte volkeren. Het zij ons
verre, den verdedigers van de koloniale zelfstandigheid alle zui-
vere motieven te ontzeggen; wij willen er echter den nadruk op

leggen, dat soms ook eerzuchtnbsp;i • i • i i

,nbsp;gebrekkige kennis der verhou-

dingen en een wegloopen met quasi-altruïstische idealen tot een
ooüamge houding kunnen inspireeren. Ook zakelijke motieven

zijn met altijd vreemd aan een derspl^U« fnbsp;n

j dl.,. .. , ., , vergelijke actie.nbsp;De concurrentie

der Philippijnsche suiker heeft tot j .nbsp;• -i i •

/, . , /-.,., gevolg, datnbsp;in suiker-kringen

bietsuiker- en Cubasuiker-producenten) wel stemmen opgaan tot
toekennmg van de onafhankelijkheid aan de Philippijnen, daar

dan de invoer van suiker uit dp,« „ . ••nbsp;i

1nbsp;j j , ,nbsp;gewesten vrij van rechten uit

den aard der zaak zal vervallen T^. rv,nbsp;• i i

le memoreeren is ook de actie

\') Vgl. o.a. Haushof er und Mnr^ 7nbsp;i^i i ^ tt .
Bestimmung, 1923, p. 95 NO l^T \'GeopohUk der Selbst-

20,

denc^, 1922, p. 285: ..The w^stZquot;quot; ^nbsp;° -quot;t\'quot;\'quot;-
dence! and America caLT

^SiTitquot;.nbsp;sood faith delay the

fo ihJ\'kiuZ^lTJn/f^^^nbsp;f^-P-rt of the Mission

sal?, L: Tie

Haushofer und M.V. Z^ G^^^r

-ocr page 284-

in Amerikaansche handelskringen tegen den invoer van goederen
voortgebracht door arbeiders, die onder contract met poenale
sanctie werken. En wat te denken —^ men vergeve óns deze note
gaie — van het optreden van Senator Blaine, die de Amerikaan-
sche volksvertegenwoordiging een motie wilde laten aannemen,
strekkende tot toekenning der onafhankelijkheid... aan Britsch-
Indië 1\')

Al de genoemde factoren, die ieder op zich zelf beschouwd
wellicht niet bijzonder belang/ijk behoeven te worden geacht, ver-
sterken elkaar en vormen een invloed, die veel schade berokkent
aan de positie van den Westerling in het Oosten, met name in
Zuid-Oost-Azië, en aan de materieele en geestelijke belangen der
wereldbevolking.

De opvatting, krachtens welke de Oostersche quaestie een
Westersche quaestie zou zijn, wordt nog begrijpelijker, als men ook
de samenstelling en de
mentaliteit der blanke groep in Zuid-Oost-
Azië beschouwt. Juist heden ten dage, nu allerwegen in Azië en
in de koloniën een réveil-beweging zich demonstreert, nu talrijke
leden der koloniale volkeren Westersche landen bereizen en er
hun educatie voltooien, zoodat ze intiem het Westen leeren ken-
nen, juist in dezen tijd is het van het allergrootste belang, dat als
leiders in alle takken van bestuur en bedrijf naar de koloniën ver-
trekken de besten, die het moederland heeft. Beschaafde, be-
gaafde, krachtige figuren, mannen van karakter moeten het Wes-
ten aan den evenaar vertegenwoordigen. Groot zijn de moeilijk-
heden, die aan de tenuitvoerlegging van dezen wensch zijn ver-
bonden, grooter nog de belangen, die gemoeid zijn met de tenuit-
voerkoming ervan. Gevaarlijker dan Communisme of Socialisme
is in het Oosten het tekort aan leiders. Om millioenen Aziaten te
besturen en te leiden, kan men niet volstaan met het uitzenden
van gediplomeerde jongelieden. Van grooter beteekenis dan
diploma\'s is de persoonlijkheid. De bruikbaarheid van groep of
individu wordt niet alleen bepaald door het bezit van diploma\'s.
Te weinig wordt dit nog in het Westen beseft; aan deze gedachte
kan men zich niet onttrekken, wanneer men rondreist in Zuid-
Oost-Azië. Minder dan voor de koloniën van andere landen geldt
deze uitspraak voor Nederlandsch-lndië. Het probleem Oost-West

\') Vgl. N. R. Crt. 7 April 1930. avor^d.

-ocr page 285-

is er uiteindelijk eert van mertsch tegenover mensch. Vele conflic-
ten kunnen worden voorkomen, onaangenaamheden vermeden,
mdien men dit in het Oosten zoowel als in het Westen beter wilde
begrijpen. Voor den waren rijksbouwer, hij zij blank of bruin,
heeft een ledér. Europeaan zoowel als Inlander, instinctief ont-
zag. Te weinig van dezulken gaan er in den tegenwoordigen tijd
naar de tropen ). De Oosterling, met zijn fijn ontwikkelden zin
voor decorum en zijn groote scherpzinnigheid^), waar het betreft
de gebreken en fouten van anderen, ziet onmiddellijk de tekort-
komingen en het gemis aan beschaving van vele zijner ..oudere
broeders . Ook de Westerling, die het voorrecht heeft feestelijk-
heden ten huize van Aziatische grooten mede te maken, wordt ge-

troffen door de weirtig beschaafde houding van sommige blanke
gasten.

Het mag ook betwijfeld worden, of de komst der blanke
vrouw in de tropen de achting voor den Westerling heeft vergroot.
De
met haar mtrede onvermijdelijk gepaard gaande mondainisee-
nng van het leven, de minder intieme verhouding tot de Inheem-

sche bevolking en vooral ook d«»nbsp;i t i-nbsp;i

jnbsp;, , , ,nbsp;ae leefwijze, kleedmg en het ge-

drag van vele blanke vrouwen^), waren en zijn nog factoren, die
de achting van de Inheemsche bevolking voor haar Westersche
leiders en bestuurders verkleinen. Het vaak boven de financieele
draagkracht leven der Europeanen (ook al bestaat dan een aan-

zienlijk deel der autochthone bevftll-;««nbsp;i_ i

, Vnbsp;, , , , \'bevolking nagenoeg geheel van voor-

schotten), met al de aankleve van dien. de weinig ideale huwe-
lijksverhoudingen en de
nerveusiteit doen ook de blanke maat-
schappij veel schade. Klimaat ennbsp;» j- v j

dit verklaarbaar maken. niettemL T^

hoenbsp;/930. W^ erop.

kregen informatie, voortdurend daaU Dnbsp;ver-

te Den Haag moet voortdurendnbsp;fquot; «^Hiftrngscommissie

^^ Vol S/nn/ n.,, n .nbsp;eischen laten vallen.

) Vgl. btaa Onze Oostersche Vraagstukken etc O 13-

If^nnbsp;quot;quot; prijzenswaardig, karaktertrek

\') Met name Manila en SAïrr/N^ ..nbsp;• i-. • i.,.

^^^ .. .. u-nbsp;ivr Saigon vertoonen m dit opzicht

marquante staaltjes van Westerschen ..geestquot;!

-ocr page 286-

naamheid en rustige distinctie veelal ver te zoeken zijn bij den
Europeaan in de tropen.

Deze mentaliteit, dit sanguinisch temperament weerspiegelt
zich ook in een gedeelte der koloniale pers. De weinig tactvolle,
ja. onhebbelijke wijze, waarop deze soms meent haar oordeel
kenbaar te moeten maken, getuigt van weinig waardigheid en
van een gering besef van de groote verantwoordelijkheid, die juist
in een koloniale samenleving de pers heeft. De Europeesche pers
kan in de koloniën zoo ontz.©ttend veel goeds doen, wanneer zij
de beste tradities van het Westen hoog houdt en in alle opzichten
der Inheemsche pers een voorbeeld is. Het valt niet te ontken-
nen, dat in alle Zuid-Oost-Aziatische landen tegen dezen gebieden-
den eisch der beschaving wel gezondigd wordt.\')

Het ligt in den mensch, om haast ten allen tijde en onder
alle omstandigheden persoonlijk belang zwaarder te laten wegen
dan het algemeen belang. Ook in een koloniale samenleving is
dit natuurlijk het geval. Deze uitspraak geldt zoowel voor de
Inheemsche als Uitheemsche bevolkingsdeelen. Het belang van
kolonie en moederland wordt veelal geschaad door een te ijverige
behartiging van het particuliere belang. De productiviteit van het
betrokken gebied wordt dientengevolge minder groot dan bij
een exploitatie, die met het algemeen belang meer rekening zou
hebben gehouden, het geval had kunnen zijn. In arbeidsquaesties
bij voorbeeld komt vaak naar voren, hoe het directe particuliere
belang of wat als zoodanig wordt voorgesteld, in strijd is met het
algemeen belang. In dit opzicht vertoont de koloniale quaestie
een zekere mate van overeenkomst met de fabrieksarbeiders-
quaestie in Europa gedurende de 19e eeuw. Daar het gaat om
gemeenschapsbelangen, is het toe te juichen, dat allerwegen in de
Aziatische koloniën een arbeidswetgeving bezig is te ontstaan
en arbeidsinspecties worden ingesteld, zoodat het eventueel plegen
van roofbouw aan de tropische arbeidersreserve moeilijker zal
worden. Zoowel uit een oogpunt van humaniteit als van verstan-

\') Vgl. Hclfierich, D ie Wirtschaft Niederländisch-Indiens im
Weltkriege und heute, 1921, p,
27. Wijzende op den onhebbelijken
toon der Inheemsche pers, schrijft H.: ,,Einige Europäische Zei-
tungen mit ihrer sinnlosen Verachtung der Eingeborenen tragen
einen groszen Teil Schuld daranquot;.

Vgl. ook de rede van Fournier in den Volksraad, Handelingen
Volksraad, 28 Juli 1930, p. 550.

-ocr page 287-

dig beheer is bescherming van den Inheemschen arbeider nood-
wendig. Met klem dient echter betoogd te worden, dat de be-
palmgen ook zullen gelden voor en de inspectie zich ook zal rich-
ten op de met-Westersche bedrijven!\') Vooral met het oog op de
arbeidsquaestxe dient men er voor te zorgen, dat de juiste Euro-
peanen als leiders worden uitgezonden. Het mag onverantwoor-
delijk genoemd worden, zooals thans in Zuid-Oost-Azië soms

wordt voorzien m het leidendnbsp;inbsp;i i i

ciaena personeel van groote handels-, maar

vooral van cultuurondernemingen. Ten volle moet men na eigen
aanschouwing onderschrijven, wat Dr.
Colijn^) hieromtrent zegt. De
uropeesc e administrateurs en hun Westersche assistenten weten
meestal te wemig van den Inlander, zijn taal en gewoonten af.
Zi, hebben ook geen gelegenheid en tijd bij hun inspannenden tien-
urigen werkdag dit alles te bestudeeren. Vooral geldt dit voor
gebieden met een internationale arbeidersbevolking, als Deli en
Malaya. Daarom is het van belang den assistenten Inheemsche
adviseurs, lefst van goeden huize, ter zijde te stellen. Vele

arbeidsconflicten, die grootendeeknbsp;.. j

, , ,nbsp;^ , \'ueeis uit misverstanden voortsprui-

ten, zouden aldus vermeden kunnen worden. De tegenwoordige
toestanden moeten onverantwoordelijk geacht worden^) en met
klem dient te worden aangedrongen op samenwerking tusschen

particulieren en gouvernement Dai- .-.^i ..nbsp;t

j ,nbsp;, 1 , ,nbsp;groote zorg dient te wor-

den besteed aan de arbeiderswerving en dat men zich moet hoeden
voor massale werving en te weinig selectie, spreekt vanzelf. Het

dient gezegd, dat zoowel metnbsp;* jnbsp;i- l.-

, ^ r-nbsp;,nbsp;, betrekking tot de voorlichting van

het t.uropeesche personeel als tot rl^ l i- • i i

... , u . •nbsp;koehewerving den laatsten

tijd verbeteringen te constateeren zijn^)

batikLd\'Sven\'^ïnbsp;quot; ^^

vraagstukken van heden en morgen,

Vgl. Soerabaiasch Handelsblad 29 Af^ril mo Cnll.r

tieve waanzin o misdaad?quot; een ,,nbsp;u , ,

voldoende kennis van de Inheemschl

moord kan leiden.nbsp;quot;»^^-msche mentaliteit tot assistenten-

Het aantal aanslagen on ^oo,- ..nbsp;i

De Deli Crt. van 20 Mei TpV verST

l_i ji -j-nbsp;• . . Xnbsp;de publicatie van een

Handkiding voor assistenten in de cultures, geschreven door den
heer
Ostmeier, in opdracht van A. V R O S en D P V In

Indochina gaat men hoogere eischen stellen aan de talenkennis
der assistenten.

-ocr page 288-

Een bezwaar, dat men wel in de gematigde landen oppert,
is, dat de belooningen, die den kolonialen leiders in de tropen
worden toegekend, zeer hoog zouden zijn. Dit zou dan gaan ten
koste van het loon, dat is van den welstand der Inheemsche vol-
keren. Men gebruikt wel de economisch niet te verdedigen quali-
ficatie ,,te hooge belooningquot;. Hierbij vergeet men, dat groote
inkomens de kapitaalvorming zeer in de hand werken, iets wat
voor de massa der bevolking zegenrijk moet worden geacht, daar
kapitaalvorming in de eersti«»plaats een arbeidersbelang is\'). Het
mag echter ten zeerste betwijfeld worden, of inderdaad de be-
looningen in de tropen wel zoo hoog zijn, als men veelal in
Europa meent. Vooral den laatsten tijd zou menig administrateur
dit gaarne bevestigen! Het is wel eens een enkele maal voorge-
komen, dat een administrateur eener suikerplantage een millioen
gulden aan tantièmes ontving, dergelijke legendarische verhalen
\'zijn echter geenszins typeerend voor den normalen gang van
zaken. Natuurlijk kunnen dank zij bijzondere persoonlijke quali-
teiten of antecedenten, dan wel door gunstige omstandigheden of
„Hochkonjunkturquot; in de tropen, evenals in de gematigde zone, bij-
zonder hooge belooningen worden toegekend. Regel is echter,
dat de leidende posities in Zuid-Oost-Azië niet veel beter gesala-
rieerd worden, dan gelijkwaardige en even verantwoordelijke be-
trekkingen in de landen der gematigde luchtstreek.

Wel zijn in de tropen de moeilijkheden, die in de moederlan-
den voor energieke menschen zonder kapitaal of goede relaties
bestaan, in minder sterke mate aanwezig. De kans om eenmaal
een leidende en behoorlijk gesalarieerde functie te kunnen ver-
vullen is voor de hier bedoelde categorie grooter. Deze mogelijk-
heid is een stimulans, een prikkel voor de koloniale werkers, die
ongetwijfeld aan de productiviteit van den tropischen landbouw-
gordel ten goede komt!

WESTERSCHE INVLOEDEN.

Een der punten van het huidige koloniale vraagstuk, die in
het centrum der belangstelling staan, is de toenemende verwester-
sching van het Oosten. ,,Car l\'Asie sans l\'Europe ne serait qu\'un
amas de ruïnes, elle n\'avait, de son histoire, conservé que

\') ^Vgl. Vern\'jn Stuart, Kapitaalvorming inzonderheid arbei-
dersbelang,
in: De Economist, 1924.

-ocr page 289-

l\'orgueil, comme ces illustres familles qui portent toujours leur
blason, mais laissent en friche leurs terres et inhabité leur château.
C\'est nous, les Barbares de l\'Ouest, à qui la pensée orientale
semblait devoir être fermée, qui en avons réveillé l\'écho chez ses
héritiers mêmes\'quot;), schreef Gouverneur-Generaal
Pasquier.

Scherp dient men te scheiden tusèchen de invloeden, die uit-
gingen van de opname der geïsoleerde gemeenschappen in het
wereldverkeer, het contact met de Westersche beschaving in het
algemeen en die, welke het verstrekken van meer onderwijs op
Westerschen grondslag hadden op de Inheemsche maatschappij
en individuen.^) Vaak schreef men aan het onderwijs alleen ge-
volgen toe. die feitelijk voortkwamen uit de Europeaniseering en
Amerikaniseermg van het leven. Ontwijfelbaar is het evenwel,
dat de tegenwoordige onrust in Azië voor een deel op rekening
van de toenemende verwestersching moet worden gesteld. Nauw-
keurig aan te geven in hoeverre het onderwijs hiertoe medewerkte,
is welhaast ondoenlijk. Tal van
invloeden maakten, dat de In-
heemsche volkeren voor een groot aantal dillemna\'s kwamen te
staan en menigmaal waanden zich te bevinden in een heksenketel
vol vreemde en tegenstrijdige ideëen. Het is begrijpelijk, dat
aldus groepen onevenwichtige en ontevreden menschen werden
gevormd. ) Ook in het Westen had de drang naar meerdere en
algemeene ontwikkelmg van de massa des volks dit gevolg. Be-
staande waarden en normen werden vernietigd, substituten wer-
den met gegeven). Moreele. ethische en maatschappelijke con-
cepties ontvielen aan hen. die zich ten gevolge hunner educatie,
los hadden gemaakt van hun oude milieu»). De Europeesche

maat-

1930, p. 150.nbsp;crudes et d txpansion, Aprtl

-) Vgl. Schrieke, The effect ni W t ■ n

Indil p^lf. ^^ ^^^--dschebewegins en de onrust in

Ibidem p 22 citeert Upton Close (The revolt of Asia, 1927,

quot;a fxnbsp;in Asia which was not only goaded

mto hatred of the white man. but equipped ..to get behind his

n Vgl. Schrieke, The effect of Western influence etc. p. 246.

269

-ocr page 290-

schappij in de koloniën was voor aldus opgevoede Inlanders
slechts bij uitzondering toegankelijk. De Inheemsche groep ging
zich gegriefd voelen, want ,,wat zij feller nog wil dan cultuur of
welvaart, dat is gelijkheid met den Europeaan, desnoods op een
lager niveau.quot;\')

Evenals in Europa een tweetal decenniën geleden, verwacht
men thans in Azië alle heil van onderwijs en ontwikkeling op
groote schaal. De tragiek van het Oosten, dat steeds achter het
Westen schijnt te moeten kamen, spreekt hieruit. Het is heden
ten dage min of meer gewoonte in Azië, om zijn kinderen een
zooveel mogelijk Westersche educatie te geven. In Nederlandsch-
lndië, in Siam, in Indochina en op de Philippijnen kan men dit
allerwegen gadeslaan. De regeeringen doen zonder uitzondering
haar best, hierin de behulpzame hand te bieden en op alle moge-
lijke wijzen aan dit streven tegemoet te komen.\') Evenals in het
Westen worden enorme bedragen besteed voor scholenbouw en
andere onderwijsdoeleinden; de meening wordt wel verkondigd,
dat deze onkosten feitelijk gaan boven de financieele draagkracht
der betrokken regeeringen. Ten gevolge van een en ander dreigt
er in Zuid-Oost-Azië een overproductie van theoretisch geschoolde
krachten, een intellectueel proletariaat te ontstaan, dat uit den
aard der zaak voor de rust en de orde en dus voor de welvaart
van dat deel der wereld een gevaar oplevert. Welstand en cultuur
kunnen niet geheel gescheiden worden, meerdere cultuur doet den
wensch naar meerdere materieele welvaart ontstaan en als die
onvervulbaar blijkt, voert de verkregen meerdere cultuur tot on-
tevredenheid.

Het ware evenwel onjuist — gelijk men wel in Europeesche
kringen in Zuid-Oost-Azië pleegt te doen — het onderwijs de
schuld te geven van de woelingen en onrustige tendenzen .in de
Aziatische koloniën. Niet slechts onjuist, ook onbillijk moet zulk

\') Meyer Rannejt, Nota van het Commissielid, overgedrukt
uit:
Publicatie No. 11 (2e stuk) der Hollar\\dsch-lnlandsche Onder-
wijs Commissie, 1930, p. 5.

\') Te memoreeren ware ook, dat zending en missie, sociaal-
democratie en liberale groepen alle het onderwijs stimuleerden,
teneinde meerdere vatbaarheid voor eigen ideëen bij de Inheem-
sche bevolking te verkrijgen.

-ocr page 291-

een oordeel worden genoemd. Want men mag niet vergeten, dat
het ondoenlijk zou zijn. de tegenwoordige groote bedrijven en
handelszaken in tact te houden zonder de vele Inheemsche admini-
stratieve krachten, ambtenaren en beambten. Waren deze krach-
ten met ter beschikking, dan zou de productiecapaciteit van de
tropische landbouwgebieden minder groot zijn. dan thans het ge-
val IS. Men IS licht geneigd te vergeten, dat het juist de behoeften
van landbouw en handel waren, die veel bijdroegen tot de ont-
wikkeling van het onderwijs\'). Het is onloochenbaar, dat meer-
der onderwijs een gebiedende noodzaak werd. toen Zuid-Oost-Azië
geei eij wer etrokken m het wereldruilverkeer en kennis
maakte met de moderne techniek. Maar tevens is het onmisken-

baar. dat men in de kringen dernbsp;u ii •

j., j .. .„ . , , quot; autochthone bevolking omtrent
dit onderwijs illusies heeft, dienbsp;i i n i

j M L • r-nbsp;,nbsp;vervuld zullen kunnen wor-

den. INoch in Luropa, noch in Aziënbsp;Unbsp;quot; c

, .11 ,nbsp;^nbsp;bezit van een of meer

diploma s de sleutel tot een oo«r1«nbsp;i ..

.4 1 . ,nbsp;ccn goede positie in de maatschappij.=)

Meer dan stimuleerend te werken nr, J . 1 1 i-nbsp;\' \'

, •• T . , 1nbsp;„. 1nbsp;ontwikkehng van het on-

derwijs, hgt het thans wellicht or^nbsp;j

• jj 1 , ,nbsp;quot;nbsp;weg der regeeringen, om

middelen te beramen, die denbsp;1

1nbsp;gevolgen ervan zullen

kunnen neutraliseeren. Met Meuernbsp;••

, ,nbsp;..nbsp;t\\anneft zijn wij van meening,

dat er geen argumenten zijn aan tonbsp;i- • 1 i-

. 1 ,nbsp;J aan te voeren voor een pohtiek, die

systematisch hoop opwekt en wp^t J ^nbsp;• • 1

j n-. . . 1nbsp;\'nbsp;vernietigd moet wor-

den. Uit gaat ten koste van zeer- «««.i i •nbsp;1 .

, 1 .nbsp;. n zeer veel verdriet en „productie van

leed IS geen regeeringszaak \'!\') Vonr Jnf 11 » v j-

1 , 1 • j 1 1 . , .nbsp;mtellectuahsme dient men

zich vooral m de koloniale anden f« k jnbsp;i n •

1; 1__. ,nbsp;\'önaen te hoeden. „Inflatie van

diploma s kan ernstiger worden dan Jnfl f*nbsp;j •

. .nbsp;,.nbsp;mtiatie van waardepapier.

Uok bij de uitgifte van dit papier ^ni,nbsp;j rnbsp;, ,

t^\'ipier zijn er andere factoren dan dat

Tlïdts hVcX-^elf^^^^^^^^

dig en die moesten worden opgddd

ten van het huidig onderwijs. \'nbsp;fundamen-

= ) Vermeldenswaard is het prindr^^^ A^. Tnbsp;c- i. i

die zich op het standpunt plaats! dat tnnbsp;A-\'
schoone en nuttige voorwerpen v^orSr/ ^

dan een klerk of commiesquot;. ^^^\'^^brengt, veelnbsp;meer waard is

uit. PubtZlNolfn^^J\'\'? Commissielid. Overgedrukt
u . PubheaUe No. 11 (2e-^k) der Hollandseh-Inlar^dsche Orrder-
wtjscommtsste, 1930, p. 3.

-ocr page 292-

een apparaat moet draaien om ze te leveren en dat de menschen
ze begeeren.quot;\')

Men tracht, behalve door het verstrekken van onderwijs, ook
nog op andere manieren de Inheemsche bevolking te ontwikkelen,
zooals door instellingen als de Volkslectuur\') (Balai Poestaka) in
Nederlandsch-lndië en door het vormen van bibliotheken, zooals
dat, in navolging van de Vereenigde Staten, veelal op de Phi-
lippijnen geschiedt. Aangaande de resultaten en den invloed dezer
instellingen zijn de meeningen verdeeld; zeker is het evenwel, dat
men door een juiste h^teering ervan een machtigen hefboom
ten goede heeft in de bevolking, tenminste wanneer deze, gelijk
in Nederlandsch-lndië het geval is, haar vertrouwen schenkt aan
deze instituten. Door het bijbrengen van practische kennis, bij
voorbeeld om de bevolking duidelijk te maken, dat bebouwing van
den grond met exportgewassen voordeeliger is dan de voedsel-
landbouw, kunnen zij zeer nuttig werk doen.\')

De Westersche litteratuur, philosophie, wetenschap en techniek,
die het Oosten binnendringen, maken, dat vele Oosterlingen
gaan wenschen en het als een noodzakelijkheid zien. dat de Oos-
tersche beschaving, als zijnde uit den tijd, zal verdwijnen. Aldus
hoopt men het Westen te zullen evenaren in kennen en kunnen
en bijgevolg de economische minderwaardigheid en — onuitge-
sproken natuurlijk — de arrogantie van sociale meerderheid der
Westersche groep uit de wereld te helpen. Soms heeft het er allen
schijn van. dat het Oosten tracht zoo snel mogelijk eigen wezen
weg te werpen en het Westersche beschavingstotaal in zich op te
nemen*), terwijl vele Westerlingen met gevouwen handen naar

Meyer Ranneft, Nota van het Commissielid etc. p. 6 en 7
Op de Philippijnen heeft men de richting van het onderwijs
zoodanig gemaakt, dat meer aandacht aan industrieele en econo-
mische vorming wordt besteed. Vgl.
Nieuwenhuis, De economi-
sche opvoeding in de Philippijnen.
in: Indische Gids, 1923, p.
289 v.v.

\') Vgl. waardeerend oordeel in: La dépêche coloniale. Fe-
bruari 1930.

Koloniale vraagstukken van heden en morgen,
p. 37.
Vgl. ook: Krajft, Coöperatie in Indië, 1929, p. 13.

1 ivKnbsp;Een korte analyse van Chinas moei-

lijkheden in: Koloniale Studiën, Juni 1928. Typeerend voor de
begeerigheid naar Westersch kennen is ook de reden, waarom er
in China nog geen
copyright law bestaat. Vgl. Fox and Brett,

-ocr page 293-

het Oosten Staren en zich diets maken, dat vandaar de hoogste
w,she,d zal komen. Hooggeplaatste Javanen en Filipinos hebben
onomwonden verklaard, dat zij alleen van een spoedige ver-
westerschmg der Inheemsche maatscha,.,.;- J J 1, -1

verwachtten. Voor den geest ZTr7 ^nbsp;f

T.v^^n«.!,nbsp;®nbsp;^et typeerend. een der

Javaansche voormannen te hnor^«nbsp;, , ,

tuur er eene is voor een muLquot; m ^^

orgaan, „dat de hormat lehr;!nbsp;quot; ^^^ nationalistisch

een mensch te laten kru pen Vnquot;nbsp;quot;

hem willoos te laten bukken old T quot;quot; quot;quot;

de maatschappij is toebedeeld-

overname van vreemde cultuurgoednbsp;quot; -e vruwilhge

tot tüA t^f •nbsp;J- ^quot;quot;quot;quot;quot;^goederen moet natuurli k van tijd

tot tijd tot eigenaardige uitingen leid,.« n i-inbsp;i.- 1

«»nnbsp;••nbsp;.nbsp;leiden. Dergelijke verschijnselen

en uitspraken zijn evenwel symntoTY^^f u 1 , • 1
ze dpnbsp;j =\'-gt;\'quot;iPtomatisch van beteekenis. daar

ze de opvatting van de extremenbsp;•nbsp;1 •nbsp;1

tuur tvr^««, 7 \'nbsp;I elementen jegens de eigen cul-

tuur typeeren. Zij meenen het oude te fnbsp;j

bereirlcnbsp;jnbsp;,nbsp;moeten wegvagen, zonder

bereids nieuwe waarden gereed te hebben

Het hand over hand toenemen v«« W . l 1 . v
vermaken demonstreert
eveneenT d/ Westersche kleeding en

A -1, •nbsp;^ voortdringing van het Euro-

peanisme en Amerikanisme mnbsp;r» . a ... o

. i, 1-1nbsp;^U\'d-Oost-Azië. Sportterreinen,

bioscopen, maatschappelijk werk v««nbsp;111

1, J • L 1 ,nbsp;en door autochthonen

schrijden hand in hand met het Westerc^V j - . a .

. ,nbsp;.111,nbsp;westersch onderwijs voort. Auto-

mobiel en autobus, draadlooze teleora^k-nbsp;j l •

__. „ . L ... 11 1 - , quot;-^\'egraphie en moderne begrippen

omtrent hyg,ene helpen b« het beschavingswerk. De minderwaar-
d,ge posme der vrouw, door velen aangemerkt als een der factoren

van de achterlijkheid van Azië. schiit^f f 11nbsp;j -
-- scnijnt te zullen verdwijnen );

Economic conditions in China, ]93() ^ i-j -ri • .,1
copyright law in China, and the Äinquot; quot; \'unbsp;l

cHned to come into line with other nl^^®^ authorities seem disin-

ground apparently that the urgenfl^^d Tnbsp;the

western learning by the Chinese beonrnbsp;of

place any restriction on the salenbsp;inadvisable to

thereof.quot;nbsp;foreign books or translations

2nbsp;^nbsp;^929, P ?57 vo

) Deze ideeen zijn nog lane ni^f I, quot;nbsp;1 ■ 1 ^

ten. Dat leeren bezoeken aan de wor?

Aziatische grooten. Te noemen is 00k Tquot;quot;

Boedaja, op instigatie der vier Vnr ? 1nbsp;f \'

welke v\'ereeniging\'beoogt stXg t^ ntnbsp;zelfbestuurders.

Javaansche cultuur en ta^l. ^nbsp;^^^

nn/onbsp;vgl.: Mededcelingen der Regee-

nng^omtrent enkele onderwerpen van algemeen belang, Juni 1930,

-ocr page 294-

naar men mij verzekerde zijn in Zuid-Oost-Azië in de jongere
generatie huwelijken uit genegenheid en op voet van gelijkheid
tamelijk frequent.

Uit het voorgaande moge gebleken zijn, dat de verwester-
sching van het leven en de maatschappij der Inheemsche bevol-
kingsgroepen zijn voortgang neemt. Men wane niet, dat dit proces
13 stoppen zou zijn. „Geen vaderlijke bestuurszorg kan verhin-
deren, dat de strijd van „the survival of the fittestquot; in toenemende
onmeedoogendheid door de Inlandsche bevolking zal moeten ge-
streden worden.quot;\') WeHs het de taak van iederen Westerling,
die door het feit zijner aanwezigheid reeds in de Inheemsche ge-
meenschap verwarring sticht, ontbindend werkt op eeuwenoude
tradities^), onruststoker is tegen wil en dank, deze van hem uit-
gaande invloeden te neutraliseeren. Het belang der wereld zoo-
wel als dat der onmiddellijk betrokken Aziatische volksgroepen
eischt het betrachten van een gematigd tempo en — waar noodig
en mogelijk — van het aanleggen van remmen in het proces der
verwestersching van Zuid-Oost-Azië. Tot staan brengen is echter
niet mogelijk. Gandhi moet zijn feodalen droom opgeven ter wille
van de grootschere
rijksgedachte, indien hij zijn invloed in
India wil behouden. De Spaansche priesters werden verjaagd van
de Philippijnen, wijl ze de tijden niet begrepen en geen oog had-
den voor de gewijzigde wereldconstellatie. De ontwikkeling der
verhoudingen tusschen (en in) de gematigde industriegebieden en
den tropischen landbouwgordel maakt het onvermijdelijk, dat de
economische evolutie in Westersch-modernen zin en de cosmopo-
litiseering ook over Zuid-Oost-Azië komen. Wij hebben er in de
eerste plaats naar te streven, dat dit proces hier minder offers
zal kosten dan het in Europa deed.\')

DE WERELDOORLOG EN DUITSCHLAND\'S
KOLONIELOOSHEID.

Onder de factoren, die hebben bijgedragen tot een verminde-
ring van het aanzien van en de achting voor het Westen en die

\') Lulofs en van Vuuren, De voedselvoorziening van Neder-
landsch-Indië, p, 30.

\') Vgl. Kohlhrugge, De Inlandsche beweging etc., p. 14.

Ook: Kraemer, Beschouwingen met betrekking tot de Inland-
sche ^beweging,
in: Koloniale Studiën, jrg. 1927, p. I v.v.

\') In dezen geest: Nieuwenhuis, De economische opvoeding
in de Philippijnen,
in: Indische Gids, 1923, p. 212.

-ocr page 295-

m memg opzicht stimuleercnd hebben gewerkt op de separatie-
fsche bewegingen in de Aziatische koloniën, behoort ook de
weredoorlog van 1914 tot 1918 genoemd te worden\'). In vele ge-
schnften .s \'«ds gewezen op de onherstelbare politieke fout, die

titaan h ,nbsp;quot;-kten, toen zii Aziatische en

naÏrland 1 Tquot;!quot; quot;quot; Europeesche fronten brachten en

e^. onaantastbaarheid^d^

schokt; het respect voor dennbsp;i ,nbsp;,nbsp;i^, gc

vrouw mnbsp;1 •nbsp;^^nbsp;die de blanke

vrouw m iedere kolonie omgaven vpr,^, i i i l-

mii herhaaldelijk verteld, hoe on quot; V \\ ^ ^
meed, „if F.nbsp;Onmogelijk de houding is van de

W tnt hTquot;quot;\'nbsp;Inheemsche frontsoldaten en

hoe^hun verhalen ,n velerle, opzicht volkomen anti-Westersch zijn

Maar ook van onder een anderen u u • i i i 11

oorlog veel kwaad aan de kolonwê b

strijd werd ook deze oorlog vols \'1 quot;\'T\', \'quot;\'r

zien het wereldomvattend karafe tn I \'nbsp;7

\'JJ 1nbsp;i ,nbsp;^^^nbsp;«n de moderne

communicatiemiddelen — ook der. „ n i

1 ,nbsp;gekleurden volkeren bekend

werden en door de separatist sehenbsp;j i

,nbsp;ontevreden elementen wer-

den aangegrepen en tegen haar verkondigers gericht. Vooral geldt

d.t van de \'-ze van het zelfbestemmingsrecht der volkeren. De

geesten, die President Wilson opriennbsp;u- J inbsp;i

1 „ ^^nbsp;jnbsp;, ^r\'ep, toen hij deze leuze als oor-

logsmotto aannam, dreven het Wpct«,,

Wvvcsien voort op een weg, waar-
s men nu met groote mspanninc r., .. . inbsp;^

1 , rnbsp;j • jnbsp;^ quot;ïoet terugkeeren. Groote

belotten werden m de moeilijkenbsp;•nbsp;i

1nbsp;, D • 1. I j-.. , oorlogsjaren op grond van deze

leus gedaan; Britsch-lndië en de Philmr.;;„nbsp;jnbsp;«eze

j ,nbsp;.nbsp;, : \'^quot;quot;\'PPUnen werden gepaaid met

vergaande toezeggingen ook m Nederlandsch-lndië liet in 1918
de^t^hge landvoogd zich verleiden tot het openen van voor-

Vgl. Lothrop Stoddard, The ri^ir.» * J x i
white world-supremacy, 1921,
t, /7Q tI ^
of a headlong plunge into white race\' quot;^T
Die weltwirtschaftliche /Con^^urren^ c/es Änbsp;»i\'

^ers, 1929, p. 14: „der Weltkrieg, der v J •nbsp;i c

wereldoorlog op de gekleurde vX^en quot; quot;nbsp;quot;quot;

Hier^lnbsp;^^ fnlar^dsche beweging etc., p. 12.

nier worden gegevens en ervarin^pn J-nbsp;. .nbsp;..

dit punt aangevLd.nbsp;®

-ocr page 296-

uitzichten met betrekking tot het verleenen van autonomie, die
prematuur genoemd mogen worden.\') Op grond van al deze be-
loften werden de stemmen in Azië, die om zelfbestuur vroegen,
luider; de thans tot bezinning gekomen Europeesche moederlan-
den, opnieuw hun uitgangspunt nemende in de feitelijke verhou-
dingen, konden, in het belang van land en volk der kolonie, de
gedane beloften niet gestand doen. Slechts President
Wilson gaf
aan Gouverneur-Generaal
Harrison opdracht den Filipinos de ver-
langde autonomie te brejigen en den weg tot volledige onafhan-
kelijkheid te banen. De resultaten waren van dien aard (zie hoofd-
stuk V), dat reeds Wilson\'s opvolger last moest geven, de laatste
bladzijden van de geschiedenis der Philippijnen terug te slaan. Het
avontuur was mislukt! De eigenschap van „trouweloosheidquot; voeg-
den de ontevreden Aziatische groepen toe in hunne ,,cahiers de
doléancequot; aan de lijst der grieven tegen het Westen. Onjuist is de
voorstelling echter, alsof een golf van verontwaardiging door het
Oosten zou zijn gevaren. De geheele quaestie raakt de millioenen-
massa van Azië nog betrekkelijk weinig, de publieke opinie wordt
er minder goed verzorgd en eischt bij lange na niet die mate van
medezeggenschap over het wereldgebeuren, die we in het Westen
gewend zijn aan te treffen.

Een Chineesch spreekwoord zegt: ,,Wie een tijger berijdt, kan
niet afstijgenquot;. De fouten, tijdens den wereldoorlog begaan met
betrekking tot het koloniale vraagstuk, werden bestendigd en ver-
ergerd door de vredesverdragen. In 1909 noemde Lord l^itchener
de eensgezindheid van Europa een noodzakelijke voorwaarde voor
het behouden eener sterke positie van de Europeesche landen rond
en in den Stillen Oceaan.\') Te Versailles werd niet in dezen
geest gehandeld. Daar ontnam men Duitschland zijn koloniale ter-
ritoren en verbitterde hierdoor niet slechts het verslagen volk, doch
bracht tevens veel schade toe aan eigen prestige en gezag in de
tropische en sub-tropische landen.

De koloniale clausules van de vredesverdragen vonden een
eigenaardigen weerslag in Duitschland, die, zoo al begrijpelijk,
toch niet getuigt van groot politiek inzicht en de fout der Ge-

\') Vgl. Treub, Indies toekomst, 1924, p. 11.
\') Vgl. Haushofer, Geopolitik des pazifischen Ozeans, 1927,
p. 339.

-ocr page 297-

alheerden slechts versterkt. In enkele kringen ging men bij onze
Oostelijke buren de opvatting huldigen, dat het feitelijk beter
was. zich van koloniën te onthouden.\') Redelijke zoowel als sen-
txmentsgronden worden aangevoerd, om dit standpunt kracht bij
te zetten. Gelijk eens minister Canning met vreugde de onafhan-
kehjkheidsverklaring der Spaansch-Amerikaansche koloniën be-

groette, zoo denken thans velf» Dinfeol, l-- inbsp;i i i

,, . 1 . . , ,nbsp;t-\'uitschers bij de autochthone be-

volking der tropische koloniën mnbsp;i • i

1nbsp;\'^et gevlei te komen, door het

geven van sympathiebetu gingen met k^fnbsp;u

aldaar. Aldus hoopt men oo d! T I separatistisch streven

voordeelen te verkrijgt M^ ^t
land, door zich te onthoi^den

A^ ..^rr^^^^U- J II ,nbsp;koloniale activiteit, voetstoots

t naX : f \'nbsp;—erven en schrijft

de na 1918 sterk toegenomen handelsomzetten op vele Aziatische
landen toe aan die reeds nu verworven sympathie. Hoeveel juister

— en minder pathetisch ook — ware u- . ■•nbsp;j

jnbsp;,nbsp;quot;\'er te wijzen op de

quahteit en de concurreerende nrhV^r, Jnbsp;r^ • inbsp;i

.. , ,nbsp;Pquot;Jzen dernbsp;Duitsche voortbreng-

selen van nijverheid als verk arine van A; i.- i ra

r 1 iv/i • ïT 1 . ^nbsp;verschijnsel. Mannen

als Generaal-Majoor HausWer^) n,,^ R-i i i-

1 r^ . , ^ \'^quot;a-rlt;ijkskanselier MüUer\') en
«uut^re vooraanstaande Uuitschers, die om verschillende redenen

van meen,ng z,n. da. he, Dui.schland-s belang is, geen koloniaal

bezit meer na te streven, zien ovpr u r i inbsp;i

1 , 1 • 1 . , „nbsp;hoofd, dat een sterk, om-

oogstrevend,^ industrieel volk niet kan buiten een geregelde leve-

rmg van tropische grondstoffen en dat het afzetgebieden behoeft

voor zijn industrie, hvenals de andp^« \\Y/ c-nbsp;i i i

j , , ■ j cnbsp;I ^quot;aere West-Europeesche landen,

de Vereenigde Staten en Japan, is Dnifo^ui j l- j

j , .. ,nbsp;j j ^ . is uuitschland bijzonder gemteres-

seerd bij den gang der productie en de mate van koopkracht in
den tropischen landbouwgordel. Duitschland ziet zich gesteld

voor

1926. Stuttgart 1928, p. 82.nbsp;Auswirkunger^.

\') Vgl. o.a. Haushofer und März 7nrnbsp;l-ru J c iu ,

Bestimmung, 1923, p. 26 en 161. \' ^^opohtik der Selbst-

3) Vgl. Europäische Gespräche, Dezember 1927, p. 655. Op
de vraag. ..soll Deutschland Kobnialrgt;nl,gt;;i, f -unbsp;■ i \'

in deze aflevering een bloemlezin. vacant A^quot;quot; \' quot;
staande Duitschers. Velen sprek^Tv.?

rn

von bchuize-Gavermtz dringt aan nrgt;nbsp;jnbsp;.l-

„„ ,nbsp;.. ..j ^ , ^ °P verwerven der sympathie van

de voor hun vrijheid strijdende Aziaten.

-ocr page 298-

een zeer zware taak, het herwinnen der voor-oorlogsche positie in
de wereld en de regeling van interne moeilijkheden van velerlei
aard. Maar dit mag niet leiden tot een voorbijzien van het kardinale
punt der hedendaagsche koloniale quaestie, nl., dat het in de
koloniën niet meer gaat om moederlandsche belangen alleen, doch
dat de oplossing van het
wereldwelvaartsprobleem ten nauwste
samenhangt met den gang van zaken in de koloniale landen en
met het aandeel, dat de industrieele landen krijgen (of behou-
den) in de (leiding der) productie van de tropische agrarische ge-
bieden. Moge Duitschland vermeende onmiddellijke commercieele
voordeelen weten achter te stellen bij het allesoverheerschend be-
lang der Europeesche en Aziatische welvaart! Naar onze meening
ware het ook in het belang der overwinnaars in den wereldoorlog,
indien opnieuw tropische territoren onder Duitschland\'s leiding
geplaatst werden, opdat dit land door deelname aan
„was viel-
leicht die monumentalste Aufgabe weltpolitischer Gegenwart
istquot;,\')
gelegenheid krijgt zijn krachten geheel te ontplooien. De
positie van het Duitsche volk als „Kultur- und Wirtschaftsnationquot;
en zijn koloniale antecedenten rechtvaardigen dit verlangen ten
volle.

NATIONALISME.

Onder de stroomingen, die zich ten doel stellen, de bestaande
politieke banden tusschen Zuid-Oost-Azië en de moederlanden in
de gematigde luchtstreek te verbreken, is een der meest op den
voorgrond tredende het nationalisme in de koloniën. Het streeft
uiteindelijk naar de vorming van nationale staten in de respectieve
koloniale gebieden en naar vervanging van het gemengd Westersch-
Inheemsche bestuur door een uitsluitend Inheemsche regeering.
Reeds is aangegeven, hoe deze politiek-separatistische beweging
voedsel vindt in en gesteund wordt door verschillende groepen,
partijen, stroomingen en omstandigheden in de landen der gema-
tigde zone.\') Het is dienstig in het verband dezer studie om een
overzicht te geven van deze beweging, zooals zij zich thans aan

Ibidem, p. 671, Professor Veit Valentin. Wij cursiveeren.

\') Vgl. Vinacke, A history of the F ar East in modern times,
1928, p. 456.
Volgens hem ontstond het Oostersch nationalisme
als reactie op het Westen en ten gevolge van de infiltratie van
Westersche politieke en sociaal-economische denkbeelden. Dus
een gift van het Westen aan het Oosten!

-ocr page 299-

ons vertoont in haar algemeen karakter en bijzondere aspecten in
de Zuid-Oost-Aziatische gebieden.

De beantwoording van de vraag, of het mogelijk is, dat
nieuwe nationale staten zich vormen, kan hier achterwege blijven,
wijl iedere beantwoording, in welken vorm dan ook. een specula-
tief karakter moet dragen. Onmogelijk lijkt zulk een statenvor-
mmg ons met ). zekerheid kan slechts de geschiedenis brengen.

Het mag algemeen bekend verondersteld worden geacht re
zun. dat de veel geciteerde, zoowel door mede- als tegenstanders
van den Leidschen hoogleeraar Snouc^ Hurgron,e misbruikte uit-
spraak: ..Soort over soort, dat is genadequot;, in het licht der feiten
zoomm in het Westen als in het Oosten houdbaar is^). Maar wel
IS het een ervaringsfeit, dat een volk geneigd is meer van eigen
heerschers te verdragen dan van een vreemde overheid\') en dat
de aanwezigheid hiervan onderlinge grieven doet vergeten, con-
solideerend werkt op bestaande nationalistische - althans oppo-
sitie - stroomingen en a s natuurlijke reactie op bestaanden of

vermeenden druk een verianeennbsp;i i i i

. unbsp;^aar een Inheemsch bestuur op-

wekt. Het hgt nu eenmaal in d^-r,nbsp;l . • i i-

. ^ , .nbsp;... , quot; mensch te idealiseeren. wat

niet ot niet meer is. Vooral nu vpU \\y; i i- vj

, ,nbsp;Westerlingen lijden aan een

vaag verlangen naar wereldvrede Pr. unbsp;i j • j i

,, . ,,, . .nbsp;,nbsp;quot;nbsp;buiten wel den indruk

wekken, m defaitisme een ideaal te zien. is het licht begrijpelijk,
dat de roep om meerdere zelfstandigheid in Zuid-Oost-Azië luider
IS geworden). Europa en Amerika deinsden aanvankelijk terug;
van de landen in de gematigde zone bleef Japan echter de verhou-

\') Identiek aan de indrukkennbsp;i • •nbsp;i -f

Angoulvant (Les Indes nêerlanda^l^ dHnbsp;\'\' \'

soit Ie controle résidentiel, il semble^ \' i quot;,
aussi heureux dans les Vorstenlandennbsp;le peuple n est pas

Est ce la couleur sombre des costumé \'\'quot;r
Je ne saurais

le dire. le no/. JC. ? \' expression des visages?
cas. le peuple y donneVimprtss^^^^ l-pression. En tout

Gerretson (De historisS^J ^nbsp;mdigence.

tenaar, p. 30) doet de uits^I daTlTvfquot; bestuursan^h-
ling. Vorst en Wetgever in den .\'rond L tnbsp;Vreemde-

Dall ChJ^Hch^ränbsp;6 trTw Thrijft:

.nbsp;. quot;\'\'quot;gl. IS liet ervan overtuigd, dat succes

slechts een quaestie is van een grooten mond opzettenquot;.

-ocr page 300-

dingen rustig bezien en aarzelde niet, groote gebieden in China --
ten deele door de Westersche mogendheden geabandonneerd -
onder zijn invloed en binnen zijn machtsspheer te brengen.

De nationaliteitsbeweging, die een der meest op den voor-
grond tredende stroomingen gedurende de 19e eeuw in Europa
was, droeg\'in ons werelddeel en in dien tijd veelal een heroisch
karakter. Dit kan niet gezegd worden van de beweging, die zich
in Zuid-Oost-Azië demonstreert onder de groepen, die men met
den verzamelnaam Jong-Aziaten zou kunnen betitelen. De pas-
^nde adjectieven zijn ^eleer pathetisch en tragisch dan heroisch.
Het ideaal van kleine gesloten nationale eenheden is niet meer
van dezen tijd, niet nationalisme, doch federalisme ligt in de lijn
van de hedendaagsche economische condities. Wij leven in een
tijd, die groote politieke verbanden even wenschelijk maakt als
arbeids- en kapitaalsconcentratie.\') Willen de groepen hun positie
m de wereld handhaven, dan zal het opgeven van rechten,
idealen en zelfstandigheid meer en meer noodzakelijk worden.
De organische banden, voortgekomen uit bestaande sociaal-
geographische verschillen tusschen de diverse woonruimten, welke
de naties steeds hechter verbinden, maken, dat het stellen van
het eng-nationalistische ideaaP) en het nastreven der nationale
vnjheid voor de welvaart van welke groep dan ook noodlottig kun-
nen worden. Met name geldt dit voor de jonge, weinig ervaren,
economisch zwakke en slecht georganiseerde groepen in de tro-
pische regionen. In dit verband is gesproken van ..den strijd voor

een verouderd doel\'quot;), dien men thans in enkele Aziatische landen
voert.

Beziet men de economische wereldconstellatie, dan merkt men
op. dat allerwegen een tendenz aantoonbaar is. die het recht-
vaardigt in letterlijken zin van ..Weltwirtschaftquot; te gaan spreken
Meer en meer strengelen de banden, die de volkeren verbinden,
dooreen. Grooter dan ooit te voren is de onderlinge afhankelijk-
heid. Overal op aarde worden de kleine belangen - vaak met
geweld — ondergeschikt gemaakt aan grootere. wijl — al moge

pire, lyzo, p. 21.

I! w fnbsp;niet gedacht aan cultureel nationalisme. (L.)

) Vgl Norman Angell, Britseh-Indië\'s strijd üoor een ver-
ouderd doel, m: Telegraaf, /ƒ Mei 1930.

-ocr page 301-

men d,t somtijds betreuren _ de noodzakelijkheid zulks gebiedt.
D,t ma.1 daagde het in het Westen, hier wordt men zich bewust
van den gang der geschiedenis en _ zij het dan, dat er nog lang
met a u,d naar wordt gehandeld _ krijgt men een zuivere visie
op het welvaartsprobleem en de eenig mogelijke oplossing daar-
van the scenhfre d,rect,on o( the resources of the Worldquot;. Houdt
men het hier geschrevene voor ooßen d^r, l . i. i.
tisch het is. als thans weinig sterke quot;\' ^^ent quot;.en hoe pathe-
u L , ^^ g^oepen trachten den dans te
ontspringen en hun beste krachten «=.0nbsp;,

van een doel _ de volled^rn , , ^quot;T

fictiefnbsp;►nbsp;nationale onafhankelijkheid -, dat

tictiet IS en met meer van df^^»» .-j t - .

Oostnbsp;„„II,nbsp;ZuW-

Uost-Aziatische volkeren is zoo gelukkio t. „nbsp;v •• j

opgenomen in bestaande en gfed„ quot; fquot; \'

binnen een federatief verband\' l^ ^Tr quot;quot; \' \' \'\'

graad van gelijkheid met de overin 1

meerdere activiteit en bekwaamheW vooquot; T? TT V quot;quot;quot;

waarbinnen zij. voor zoover dit helt t . \'«^erschap en
hun nationale cultuur ten volle kl;nbsp;nog mogehjk .s,

activiteit in den meest ruimerzin dnbsp;T\'

sehe leiders hun streven te richten T .
keren, waarvan zij deel uit maken

in de volkerengemeenschap ^ .eT-quot;quot;f\'
droevend en van weinig inzkh J\'\'quot;nbsp;«n be-

zich. ins,ede van naar algeh ek ^vT rr*!,quot;quot;quot;\'\'
veel instelt op een verouderdnbsp;\'

wille hiervan schroomt men n equot;

ten volle de bestempeling reacLlnbsp;«e arbeiden, die

welvaartsvermindering van hefequot; \'\'nquot;nbsp;quot;quot;

terminologie der nationalistische ideojnbsp;quot;

volge der geringe economische weelV. quot;quot;quot;\' quot;quot;
nemende „onderdrukkingquot; De „nbsp;onvermijdelijk toe-

bedenken, dat reacWe en\'toenem\'quot;;;nbsp;\' \'\'^^quot;quot;•^»\'•de moge

quenties zijn van haar strevér ° quot;quot;^■^quot;\'quot;\'kkin, de conse-
Ook de internationale comnl;^

Aziatische nationalisten dient men ó

Oost-Azië is een zeer belangrijk r^Z

ngnjk productie- en handelscentrum en

Men leze Goldschmidt n,-« j n ,
1929,
waaruit blijkt, hoe pijnlijk in ■ Eroberung Amerikas,

landen en volken binnen een ioSnbsp;^^

groot federatief verband kan zijn.

-ocr page 302-

daar de autochthone bewoners, relatief gesproken, niet weerbaar
zijn, zouden zij zich dus genoodzaakt zien ter versterking hunner
positie en handhaving hunner vrijheid internationale allianties aan
te gaan. De kans op oorlogen en burgerkrijg\') zou dientengevolge
toenemen; de groote en veelzijdige belangen (der onderdanen)
van vreemde mogendheden zouden in het gedrang komen en mo-
tieven tot gewapend ingrijpen worden geschapen. Ook moet wor-
den betwijfeld — gelijk nader zal worden aangetoond (hoofdst. V)
— of een Inheemsche regeering een zelfde mate van rechtszeker-
heid en veiligheid zou Jainnen handhaven als thans onder het ge-
mengd Westersch-lnlandsche bestuur het geval is.

De uitingen van het nationalisme, zoomede het probleem, dat
deze strooming den waarnemer stelt, worden meer dan in Europa
gecompliceerd door bestaande ras- en geloofstegenstellingen, die
meerendeels samenvallen met verschillen in nationaliteit en der-
halve deze verschillen accentueeren. Het rassenprobleem, met
zijn vele verwikkelingen en moeilijkheden, paart zich aan het
nationalistische probleem^). Het ware dwaasheid, zich diets te
maken, dat rasverschillen fictief zijn en geheel op inbeelding be-
rusten. Men dient bij een beschouwing van het koloniale vraagstuk
uit te gaan van het ervaringsfeit, dat er merkbare rasverschillen
zijn aan te wijzen. Het vraagstuk van de „gelijkwaardigheidquot; of
„ongelijkwaardigheidquot; der rassen\') — hoe interessant en belang-
rijk het ook is — zal hier niet besproken worden. Binnen het
kader van dit geschrift is het voldoende de feitelijke verhouding
aan te geven.

Alom in Azië heeft men nog respect voor den Westerling en
al moge het waar zijn, dat deze eerbied vroeger grooter is geweest,
men is toch in Europa veelal geneigd, dien tegenwoordig te on-
derschatten. Ook thans erkent de Aziaat — grosso modo gespro-

Vgl. Huden Guest. The Labour Party etc. p. 21. Zelf-
bestemmmgsrecht m Afrika zou slechts leiden tot onderlinge oor-
logjes en internationale complicaties.

Voor het rassenprobleem vgl. Oldham, Christianity and
ine race problem, 1926.

\') De gedachte van eigen superioriteit komt bij zeer veel
volkeren voor; Joden, Arabieren en Engelschen achten zich het
uitverkoren volk, Amerika is quot;God\'s own countryquot;, etc. etc Vgl.
ook: Fmac^e,
A history of the Far East in modern times, 1928,
p. 453 en 454.

-ocr page 303-

ken - den Westerling Js een meerdere. Reeds breekt echter aan
weerszijden der colourlinequot; het inzicht zich baan, dat persoon-
hjkhcd en n,et hmdskleur de bepalende (actor dient te zijn. Wie
.ets presteert, h„ z,, blank of bruin, wie dualiteiten bezit, die hem
voor een funche gesch,kt maken, moet deze bekleeden. Wij ver-
helen ons met dat deze oplossing oogenschiinlijk simplistisch lijkt

L r-^vf T li rnbsp;- quot;-is- dage mede

hun mvloed zullen doen ge den ^elnt • • j • , , - ,

samenleving het geval pleeg, tquot;\'.t\'^el quot; \'

Hikt ons echter onmiskenbaar, J^^\'u een bquot;nbsp;T

richting, waarin de geheele sameùnbsp;h\'Tnbsp;quot;quot;

twijfeld zal bijdragen tot het vTnd7nbsp;quot;

vaartsvraagstuk..) In enkele pZtnTsl t\'nbsp;\'\' T\'quot;

aan he, vraagstuk, da. zich i„ dlTe „ J

Wnbsp;^ II j j 1nbsp;\'eaere sociale groep voordoet, wel-

ker samenstellende deelen uit hnof^lnbsp;■ •• inbsp;i- •

en (of) oms.andigheden, in verÏhiltrnbsp;T

ui.oefenen. Me, volledige IZnn quot;f

dien. .och .e worden gezegd tafquot; quot;quot;quot;

tegenstellingen, inbeelding\'e n gtoj^uquot;\' Tquot;\'\'/\'\' jquot; f

den vaak worden geschapen door de ll^rj\'nbsp;ffquot;\'

niet terecht als inferieur beschouwt ennbsp;T

het breve, „hoogerquot; of ..superieuquot;\' ,oelquot;mnbsp;\'

Samenwerking tusschen blank pt, U • \' j i

meer een gebiedende eisch. vtorTlnbsp;Unbsp;T\' T

beschaafde elementen in beide Ztlnbsp;^

humanitaire overwegingen, rnaar luquot; ^^

coöperatie slechts heilzaam kan

tic en de bevordering der welva^n w- ^ f

element dient te zijn de pirton J^erJ^^^^^^^

in den ruimsten zin des woords ^n d . vquot; quot; eigenschappen

____^^^ ae enkelingen: het probleem

Vgl. van Embden, De on^ro l
Welvaartsspheer, 1930 p 26 M ^nbsp;^«n den Staat in de

weggelegd voor die klleenige\'brnbsp;overwicht schijnt ook hier

vaart: de enkelingen. En in dit hnbsp;volkskracht en volkswel-

alisme zal de verhouding der vol?®^®nbsp;gelouterd individu-

wordenquot;.nbsp;quot; productiever en vreedzamer

Vgl. ook: Caudel, Le rôle d 4 t
politique contemporaine, in- R^ quot; lecteur économique dans la
Mai 1926.nbsp;\'nbsp;économique internationale,

im] p^2tnbsp;^^ - ^ef Rassenprobleem,

-ocr page 304-

Oost-West zal zich otwikkelen als een strijd van mensch tegenover
mensch en niet van blank tegenover bruin. Binnen de afzonderlijke
groepen kan exclusiviteit\') tot op zekere hoogte zeer gewenscht
zijn, dit sluit echter de mogelijkheid van vruchtbare samenwerking
op de basis der werkelijkheid niet uit=). Meer dan tot nu toe het
geval is geweest — tijdens mijn reis in Azië heb ik mij er dik-
wijls aan geërgerd! — zal aan weerszijden van de kleurlijn reke-
ning moeten worden gehouden met de eischen, welke een behoor-
lijk sociaal verkeer vooropstelt en zal men tact en sociale verkeers-
techniek dienen te betrachten\'). Te dikwerf nog worden verschil-
len tusschen een blanke en een gekleurd man gezien en vertroe-
beld tegen den achtergrond van dat vermeende bruin-blanke con-
flict. Veel wordt er in dit opzicht in Azië gezondigd.

De vraag rijst, of het ontwakende nationale sentiment niet
medebrengt, dat het rasbewustzijn — voorzoover dan aanwezig —
in Azië zal verzwakken en of nationalistische idealen niet de
plaats zullen gaan innemen van raciale gevoelens. De houding
van Siam en Japan zou als argument voor deze opvatting
zijn aan te voeren. Vooropstellende, dat wij onder nationalisme
verstaan het streven om baas te worden in eigen huis, het pogen
tot het veroveren eener gelijkwaardige plaats in de volkerenge-
meenschap, kunnen wij geheel medegaan met Kinac^e^), als hij

) Een mooie illi^tratie van ras- en standsverschillen levert
het terras van Hotel „Continentalquot; te Saigon. Bovenaan troont in
supreme heerlijkheid de Europeaan; in de tusschenlaag treedt de
Arabier op, die als major domus, als superintendent der boys zijn
verachting voor hen niet onder stoelen of banken steekt en er
menig maal hardhandig blijken van geeft. Een trapje lager dan
de boys zijn de geuniformde chasseurs, die weer het contact met
de pousse-pousse koelies en de venters vermijden. Geheel onder-
aan komen de bedelaars. Verschil schijnt er te moeten zijn!

\') Ook de Inheemsche milieus zijn meestal exclusief. Toch
beweert men aan deze zijde de sociale barrière vaak als ondrage-
lijk te voelen. De vraag kan worden opgeworpen, of sociale assi-
milatie, met de gevolgen van dien. wel gewenscht is of verlangd
wordt Ik meen dit te mogen betwijfelen en werd hierin versterkt
door het geziene en gehoorde in Azië.

Vgl. van Walree, Azië en wij, 1930, p. 66. Hier wordt
ook een pleidooi gehouden voor samenwerking en meerder sociaal
contact tusschen Westerlingen en Inlanders.

\') Vinacke, A history of the Far East in modern times. 1929
p. 453.

-ocr page 305-

schnjft: „Any careful analysis of the forces at present operative
m the Far East must lead to the conclusion that nationalism rather
than raoahsm xs to be the dominant motive in the East for many
years to come^ As national aspirations are realized, the possibility

lunwquot; T ; \'nbsp;^--ed and the Eastern

countries will participate n world »^^I f- • i i ■ , . ,

by divergent national. ratheT tfan Knbsp;^

Het gevaar bestaat evenw^ dat de We Tr^\' Tquot;^T^\'

zaamheid en sociale arrogLnt^ Inbsp;onverdraag-

van de gekleurde groepen ^ bten^^T^quot;-^^^

tegenstellingen in de Aziatis^e
kort geleden leefden in de

oncTf^noTv,«« • u . 1 , quot; . ™™rtschaftquot;, zi n meerendee s

opgenomen m het wereldrui verkeer » u • • i

J • L . ^«rKeer en beginnen in hun maat-
schappelijke ordening het patroon van \\Y/ .

Met de intrede van de kapitalistilr ^nbsp;quot;quot;

stelling tusschen de standen,nbsp;ifA

verscherpen en het antagonisme t3:htn^ tl d

en arbeiders zal ten deele de pla^rnbsp;werkgevers

sehen blank en bruin. De komLdnbsp;dat tus-

scherping van den klassenstr^fenbsp;T

sequentie van de geleidelijke overnamT^Ï ^ wu u ?
en techniek.\')nbsp;Westersche beschaving

Een fout. die in het Westen r» ^ l , .nbsp;^

vraagstukken nog wel word. geil, f \' T

te veel „aar eigen gedachten \'! , \' quot;nbsp;O-\'erling

hii zii Siamees, FilipL, AnnalT\'^quot;quot;\'

voeten op de aarde en maakt ril \'\'\'quot;\'fquot;\'

ach met diets, een mahatma of

5): ^Dl^r^^twthÄ\'\'\'^\'--\'\'\'-^^ Kon^urren. e,c.
weiter nichts sei als ein

Teil jnbsp;(in Britisch-Indien)

nicht stichhaltig behauptet werdetnbsp;Bewegung, kann

Gegenteil, indem sie zeigt wie ,nbsp;^treikstatistik beweist das

, «hlreich auch die indischen Be-

-ocr page 306-

profeet te zijn. Denkbeelden als moreele verontwaardiging van
het Oosten jegens het Westen, leuzen als ,,Azië den Aziatenquot;
worden door den Oosterling wel overgenomen uit opportunistische
overwegingen, maar zij zijn voortgekomen uit den Westerschen
geest, meer in concreto uit de studeerkamers van Westersche
denkers.

De vooral in den loop der I9e eeuw menig maal naar voren
gebrachte gedachte, dat de wereld staat voor groote rassencon-
flicten, waarin blank en bruin, blank en geel, of blank en zwart
elkander zouden bestrijden, wil ons voorkomen fantastisch te zijn.
Kort en krachtig verwees Kautsky een dergelijke idee, waaronder
menig auteur gebukt ging, naar het rijk der verbeelding en schreef:
,,Nie und nimmer war eine Rasse als Gemeinwesen organisiertquot;.
Naar onze meening zullen naast nationaal-cultureele vooral de
economische belangen meer en meer de determineerende factoren
worden bij de afbakening der groepen.^) Reeds is het een bekend
feit, dat de belangen, die betrokken zijn bij den buitenlandschen
handel, zich groepeeren onafhankelijk van de groepeering volgens
nationaliteit.\') De op sociaal-geographische verschillen gebaseerde
onderlinge afhankelijkheid tusschen Zuid-Oost-Azië eenerzijds en
Europa en Noord-Amerika anderzijds, tusschen de tropische vol-
keren en de bewoners der gematigde zone — ook al liggen in die
afhankelijkheid latente conflicten besloten — maken het uitbreken
van rassenconflicten onwaarschijnlijk.\') De door Moskou als

\') Vgl. o.a.: Caudel, Le rôle du jacteur économique dans la
politique contemporaine,
in: Revue économique internationale.
Mei 1926, p. 213
V.V. Ook: Fimmen, Labours alternative etc. p. 10:
,.In every land we can trace an increasing admixture of foreign
with native capital; while foreign and native capital combine for
the exploitation of the lands where capital is scarce, and for
the exploitation of remote colonies. The notion of ,,national
capitalquot; and that of ,,national industryquot; grow ever more nebu-
lousquot;.

\') Vgl. Verrijn Stuart, De grondslagen der volkshuishou-
ding,^ 1924, p. 62.

Te memoreeren is ook van Embdens uitspraak (De over-
schatting van den Staat etc., p. 25):
,,Vervolgens zijn er: toe-
nemende internationale kapitaalbelegging, aangroeiende kapitaal-
import, mede in de koloniën van vreemde staten, voortschrijdende
internationale kartelvorming en verticale concentratie — al deze
verschijnselen wissen landsgrenzen uit en doen annexaties teniet.
Kapitalistische procédé\'s? Voorzeker, maar op deze wijze pacifis-
tisch tegelijkertijdquot;.

-ocr page 307-

propagandaleus gebruikte opvatting, dat de blanke de kapitalis-
tische en de gekleurde de proletariërvolkeren der aarde zouden
zijn IS niet houdbaar in het licht der feiten. Te wijzen is op de
zich snel ontwikkelende industrie in Britsch-Indië. Japan en Noord-

China, welke landen leeren, dat kla««« ^ • a •..nbsp;-j

. , , . , ,nbsp;• Klasse en ras in Azië geen iden-

tieke begrippen behoeven te zijn.\')

Het is een verschijnsel van alUnbsp;i i lt;■

, .„nbsp;,nbsp;. , ^^ tijden geweest, dat geloofs-

verschillen vaak samenvielen metnbsp;• • i. .

j. , , j j... ^^^ verschillen in nationaliteit en dat
dientengevolge de conflicten of tocr^^o^ li-nbsp;i.

1 . 1nbsp;jnbsp;,nbsp;tegenstellingen een scherper

karakter verkregen dan zonder de c i-nbsp;i-

u«^ „ 1 ••nbsp;geloofscomphcatie waarschijn-

lijk het geval zou zijn geweest n.\'i- i i ,nbsp;^

nrhf.rnbsp;j / ë^weest. üit geldt ook voor Zuid-Oost-Azië,

echter met voor dit gebied in zijn geheel.

De bewoners der Philim-.;;,,

alleen de Moros zijn den I artquot;quot;nbsp;\'\'

het dus niet aan, in den od^fe!:\'^\'quot;\'.\'\'quot;nbsp;\'T

tegenstellingen verscherpt. De,quot; quot;f

China. Hier wordt, even\'als in Siar det Iv

beleden, terwijl men onder de ^e\'r . u

in het Oosten des lands, ook

geeren aantreft. Het Boeddhisme i^^nT. T

zoo mogelijk nog vredelievender In tnbsp;T T ^u

tendom. Resten Malaya en NedeL^dth t
wegend Mohammedaansche bevolkTiIrnbsp;quot;

De Islam is een permanent gevaar v ju. • ii
mitische landen, dat gedragen wlT 7

Islamieten. Theoretisch is hef den f \' T

zijn diensten te leenen of te r^nbsp;Muzelman verboden,

ook in onzen tijd komt deze stellLnbsp;ongeloovigen en

-, nognbsp;tot uiting.\') Groot zijn het

) Wij kunnen Heljjerich.\\nbsp;,

Jändisch-Indiens im WeltLeZnbsp;Wirtschaft Nieder-

schrijven: „Die EingeborenSbewnbsp;^^^

Krieges und darnach herausgebildnbsp;während des

tische Rassenbewegung zu i .nbsp;anti-kapitalis-

sieht der Eingeborene heutetT ^^nbsp;doppelter Weise
part: als Europäer und als K^JtT

antagonisme tusschen Chineezen lnbsp;i wijzen is hier op het

rated the demands of Islam and n ^\' ^^^^

unlawful for any faithful MusulL^r ^ \'quot;e/olution declaring it

army or help or asquiesce in Slrr^Juteml^.^^.^quot;^ \' \' quot;

-ocr page 308-

aanpassingsvermogen en de proselytiseerende kracht van den
Islam en ook heden ten dage worden in Azië nog vorderingen
gemaakt\'). Het wekt vaak den schijn, dat de groote massa der
Moslems in ons Indië en in British Malaya slechts aan den buiten-
kant Muzelman zijn en dat het geloof bij hen niet al te diep zit.\')
Voor ons betoog doet deze vraag weinig ter zake. Van meer be-
teekenis is in het verband van ons probleem, dat de Mohamme-
daansche bevolkingsgroepen in Nederlandsch-lndië hun
vertrou-
wen
geplaatst hebben aan de zijde des geloofs. Zoo wordt dui-
delijk — en het werd mij door vooraanstaande Javanen openlijk
toegegeven —, dat het Mohammedaansche geloof potentieele
vijandschap jegens het Westersch gezag In zich sluit en dat de
Islam steeds en overal als een hefboom ten kwade kan worden
aangewend, indien hij tot bezielende kracht eener opstandige
beweging wordt gepromoveerd. Dit impliceert evenwel niet, dat
iedere hadji een rebel is! De aaneensluiting in den Islam, die niet
alleen agressief, maar tevens defensief — tegen de opdringende
Westersche kuituur — van aard is, komt het sterkst tot uiting in
de
Pan-Islamietische beweging. Omtrent den omvang en de wer-
kelijke kracht dezer organisatie divergeeren de meeningen zeer\'\').
Wij willen volstaan met een uitspraak van
Snouck Hurgronje^):
,,Twee Moslems, onverschillig uit welke landen, leeren elkander
spoediger begrijpen dan, ceteris paribus, twee leden van een
andere internationale ter
Wereldquot;.

Merkwaardig en gevaarlijk is de alliantie, die schijnt te be-
staan tusschen den Islam en het Communisme\'). Nog op het
tweede congres der Komintern, in 1920 te Leningrad gehouden,
werd de noodzakelijkheid betoogd van een bestrijding der Pan-
Islamietische beweging®). Maar het Communisme, hoewel prin-
cipieel
anti-religieus en derhalve ook anti-Mohammedaansch, be-
dient zich niettemin van Mohammed\'s leer en volgelingen, om zijn

\') Vgl. voor Br.-lndië, bericht zendingsmedewerker Alg. Han-
delsblad 4 Juni 1930, avond.

Vgl. o.a. Ostmeier, Punten en problemen, 1914, p. 127.
quot;) Dreigend ziet o.a. Lothrop Stoddard het gevaar. Vgl. zijn
New World of Islam; ook: The rising tide of color, p. 60.

Snouck Hurgronje, De Islam en het rassenprobleem, p. 16.
quot;) Vgl. o.a. Le Bolchévisme et l\'Islam, In: Revue du Monde
Musuiman, Octobre et Décembre 1922.

Vgl. Spat, Communisme en Islam, in: Pol. Econ. Week\'
blad, jrg. 1929/30, p. 89.

-ocr page 309-

propaganda te verbreiden onder de koloniale volkeren en onrust
en opstand te zaaien in het Oosten. Van Marokko tot in Centraal-
Afrika en tot in het Verre Oosten treft men deze Sowjet-invloeden
aan onder de Mohammedaansche volkeren.^) Vooral richten zij
zich op vakbonden en nationalistische bewegingen in de onder
Westersch bestuur staande landen. Te Mekka - brandpunt van
den intransigenten geest van den Islam ^ kwam een nauw contact
tot stand tusschen de mannen van Moskou en de Islamieten. Het
Sowjet consu aat legde een groote mate van activiteit aan den dag.
onder de pelgnms werden quasi-religieuze geheime genootschap-
pen gesticht die de Moskousche propaganda naar het Oosten uit-
roegen. )
Men dient bij dit alles te bedenken, dat er tegenwoor-
dig stroomingen m den Islam zijn. die de uitkomsten van het
modern wetenschappelijk onderzoek en vele hedendaagsche
idealen reeds m den Koran aanwezig achten; deze heterodoxe
elementen kunnen dus misschien ook de theoriën van Moskou met
hun rehgieuze opvattingen in overeenstemming brengen.\') Boven-
dien zijn er talrijke IslamUische jongeren, die kennis maakten

met het Westen en zijn ideëen en derhalve veelal hun religieuze
Ijver en oprechtheid van geloof inboetten. Ook deze groep zal
zich weimg aan het feit stooten, dat het Communisme in wezen
een negatie van iedere rehgie is. Ten slotte zijn er nog Mohamme-
danen, die den Rus beschouwen als den wreker der onderworpen

Oostersche volkeren en als den natii.,rl;-U u jnbsp;j

II D j • . . , natuurhjken bondgenoot van den
Islam. Keeds ziet men m die krinrr^v, • i inbsp;i ,. ,

u E-nbsp;••nbsp;in de toekomst de Halve

In^anTe. c7TlTquot;; f Moskousche actie tot vernie-
van het Chnstehjk geloof eenmaal geslaagd zal ziin.\')

Up Java was de verhoudinc van rnbsp;• /d .

munist Indonesia) en Islam e Tanrnbsp;\'

Tegenover Sarekat Wam en

schap worden gesproken\'). Na de ITcht \'nbsp;Jquot;quot;

nement van NederlandschldiS te„ de \'\' acfe van het Gouver-

^egen de communistische beweging

Vgl. ibidem, p. 130.

\') Vgl. Petrus Blumberger Denbsp;• i ,

Nederlandsch-Indië, 1928, p. I37 \'\'^quot;^quot;^quot;nisttsche beweging m

\') Vgl. spat, Communisme en Islam t 121
EconLiltnbsp;-

VpI Petrus Blumberger Denbsp;, ,

p. 18 en 32.nbsp;communistische beweging etc.

-ocr page 310-

en de harde slagen hieraan toegebracht, zag de Partei Sarekat
Islam evenwel haar gelederen versterkt met een aantal
ex-commu-
nisten. Ook thans, na het veroordeelend vonnis der rechtbank te
Bandoeng in het proces tegen enkele nationalistische leiders, waar-
door deze aan de Partei Nationalist Indonesia ontvielen, schijnt de
Islamietische beweging weer op te leven en vertoont meerdere
activiteit.\')

Van een noemenswaardige werkzaamheid van den Islam in
British Malaya is tot nu toe nooit iets gebleken. Gesprekken, die
ik te dezer zake met daar te lande resideerende Europeanen en
Chineezen mocht hebben, gaven mij den indruk, dat men daar een
gevaar van Mohammedaansche zijde niet bestaande acht.

Resumeerend kan men dus zeggen, dat de Islam wel degelijk
een potentieele bron van onrust is in ieder land, waar ongeloo-
vigen den scepter zwaaien over Mohammedanen. Eenheid en
organisatie ontbreken echter nog in de Islamietische wereld, waar-
door het latente gevaar aanmerkelijk wordt verkleind^). Dreigen-
der wordt het aspect, waar Moskou en Mekka de handen ineen-
slaan. Tot nu toe is daarvan in Nederlandsch-Indië en Malaya niet
heel veel gebleken, al zijn er symptomen, die in de richting eener
bestaande samenwerking zouden kunnen wijzen. In ieder geval
dient men met de mogelijkheid van een te eeniger tijd metterdaad
samengaan van beide in wezen vijandige, maar door gemeenschap-
pelijk doel verbonden bewegingen te rekenen.

Zooals werd gezegd, treedt er in alle Zuid-Oost-Aziatische
landen een beweging op, die zich als nationalistisch aandient.
Getracht zal worden van den omvang en de beteekenis dier bewe-
ging in de respectieve koloniën een exposé te geven.

\') De P. S. I. maakt geen deel uit van de P. P. P. K. I.
(Federatie van nationalistische organisaties). Een artikel in
Tim-
boel (1 en 15 November 1930)
spreekt van ,.gescheiden samen-
gaanquot; van nationalisme en pan-Islamisme.

2) Vgl. Staal, Onze Oostersche vraagstukken etc. p. 37. On-
juist lijkt het ons echter de geringe reactie in de Mohammedaan-
sche wereld op de afschaffing van het Khalifaat door Kemal
Pasha en de vernielingen in de heilige plaatsen door Ibn Saud als
een bewijs van lauwheid te beschouwen, gelijk
Staal doet. Hier
waren het geloofsgenooten en nog wel aanzienlijke geloofsge-
nooten. die zich tot deze daden verstoutten.

-ocr page 311-

Nederlandsch-Indië :

De nationalMsche sjroomingen i„ di. deel der wereld beoogerr

iiitemdel.jlc aan het Nederlandsche gezasr .Mnbsp;• j

„„K__AU ,nbsp;,nbsp;^ gezag aldaar een einde te

maken. Aldus kan men kort de idealen en 1... . j

listische groepen samenvatten. Zi Siequot; A U

dat politieke machtsfactoren, ne gS Jn l 7 ^

regelingen, de economische en sociïe ontll Tnbsp;T

maatschappij zouden bemoeiUikr Je ^\'quot;\'\'T

Nederland zou de gr«.„te hinderpaal zii

komst van het Indonesische volk oirT

schikkingsrecht voor dit volk etZ r^ quot;

volledige onafhankeliikheid te

Het is zaak, deze verlangens en k
zijn, iets nader te beschouwen RnU 1nbsp;\'\'

dadelijk op. Eerstens is het wel d.
standigheid den economischeroptlo~\'\' ^f
derhalve hieraan dient vooraf te ,. T . quot;\'t
zag eenmaal verdwenen, zoo delTquot;nbsp;Nederlandsche ge-

dan zal een economische ontwTkkeTn\' quot;
meent dus, dat dan de Inheemrche \' T-
niek zal kunnen ontwikkelen, die z^Tlnbsp;productietech-

gemeenschap der volkeren te kunnnbsp;^^

de toenemende bevolking in het C

geschiedenis van Azië^), noch dnbsp;^^

Nederlandsch-Indië rechtvaardigennbsp;verhoudingen in

getoond (hoofdst. V) — een d 1-inbsp;^^^ ^o^den aan-

den laatsten tijd herhaaldelijk stltnbsp;^el gaan e.

dat economische zelfstandigheid nonbsp;^^nbsp;uiten,

tueel verkregen politieke onafhanklrut • i
--nathankehjkheid te handhaven,\') doch

\') Vgl. Timboel, Manifest P. P p K 1 ^ ■

K. /., 3e jrg., p. 175 en

Vgl. Gonggrijp, Oüer f}^ •
grootbedrijf etc., p. 12.
G. wÜst \' rnbsp;Westersche

eeuwenlange overbevolking en behnbsp;China, met

lijkheden, teneinde de hongeren ? ® ëoede transportmoge-
ontwikkelden zij geen betere mod ?

de wetenschap niet en evenmm J quot;letechniek. Dogmata dienen

.. 7 De Br.-Indische natxCaUstD

zijn boek „The problem of naf on ,nbsp;bijv., wijdt

geheel aan een betoog voor de ^A

voeden tot Westersche efficiency! ^ ^nbsp;°P

-ocr page 312-

hierboven uit hoort men steeds weer den roep om politieke zelf-
standigheid. Ook uit de richting, die de nationaUstische beweging
telkenmale weder inslaat, blijkt haar sterke politieke oriëntatie.
Met voorbijgaan van het iederen dag waar te nemen verschijnsel,
dat een intensieve economische activiteit meer en meer nood-
zakelijk wordt, wil een volk zijn positie in de wereld handhaven,
schenkt men in het nationalistische kamp te veel aandacht aan be-
staande of vermeende politieke onvrijheid en achterstand. Men
verlangt liquidatie der politieke banden en garandeert in geen
enkel opzicht, dat men gereed is en voldoende toegerust, om de
continuïteit van het bestuur, noodzakelijk om de bestaande orde,
rust en veiligheid, die onmisbaar zijn voor het in tact blijven der
bedrijven en het op peil houden der productie\'), zeker te stellen.
Het wil ons voorkomen, dat het juister gezien ware, indien de
nationalistische of nationale actie zich richtte op de economische
en sociale opheffing der Inlandsche massa. Politieke rechten kun-
nen — gesteld al dat de wil daartoe voorzat — niet onthouden
worden aan een economisch weerbaar volk en dit zou de voor-
deelen gaan realiseeren van de omstandigheid, dat het deel uit-
maakt van een wereldrijk, waarbinnen het als gelijkgerechtigd
deel een eervolle plaats zal kunnen innemen. Alleen
üan binnen
uit,
door eigen kracht, is dit doel te bereiken.

Van het boven reeds aangestipte gevolg van het verdwijnen
van het Westersche bestuur zou in de eerste plaats de Inheemsche
bevolking de dupe worden. Ook van nationalistische zijde werd
mij toegegeven, dat men rekening hield met een aanvankelijke
welvaartsvermindering bij een al dan niet vrijwillig vertrek der
Nederlandsche overheid. Mén sprak dan tevens de overtuiging uit,
dat een dergelijke achteruitgang van het materieele welvaartspeil
ruimschoots zou worden opgewogen door de geestelijke winst der
politieke vrijheid en dat de bevolking zeker gaarne bereid zou
zijn, dit tijdelijke stoffelijke nadeel te aanvaarden. De meerder-
heid der Inheemsche massa in Nederlandsch-lndië leeft evenwel nog

\') Vgl. Soembangsih, Gedenkboek Boedi-Oetomo, 1908-Mei-
1918, p. 22.
Op de in Augustus 1915 gehouden algemeene vergade-
ring van Boedi Oetomo werd een motie aangenomen, waarin o.a.
stond: ,,dat voor den verderen geleidelijken vooruitgang van deze
landen urgent is, dat de rust en orde geen oogenblik wordt ver-
stoord; dat het volk het zijne moet bijdragen om bedoelde rust
en orde te verzekeren.\'

-ocr page 313-

aan den rand van het bestaansminimum en men mag zich dus
afvragen, of de nationalistische leiders niet wat al te licht denken
over die tijdelijke( ?) materieele nadeelen. Tenzij zij hieronder
hongersnooden en epidemiën verstaan. Een feit is het ook, dat de
nationahstische propagandisten de desa-bewoners nooit voor het
alternatief hebben gesteld: Een gemengd Nederlandsch-lnheemsch
bestuur met rust en welvaart of Inheemsch gezag met welvaartsver-
mmdenng. Nooit mag vergeten worden, dat het te danken is aan
he Westersch grootbedrijf en de baten, die in den vorm van
belastingen hiervan geheven, in de schatkist vloeien, dat de tegen-
woor ige welvaartspohtiek kan worden volgehouden en dat aller-
lei sociale maatregelen ten behoeve der Inlandsche bevolking,
onderwijs en sanitaire verzorging staan of vallen met de aanwezig-
heid van de groote cultures\'). . Da«; W^kl l, J
ir 1 • \' .1. ,nbsp;•.i-\'as Wohlergehen der gesamten

Kolome ist weiterhin mehr denn r^:^ j wr n i i
, j • , 1- f 1nbsp;^nbsp;dem Wohlergehen der

Landwirtschaft und zwar insbesnnri«, • j r- • i
I 1 • ^ 1 £ rnbsp;\'quot;soesondere mit der Europäischen

Landwirtschaft aufs engste verbunden 1 J-
».=.1; u •• J j 1 ,nbsp;) Indien men van natio-

nalistische zijde goed werk w 1 doen tntnbsp;•nbsp;i

I .nbsp;• u 1nbsp;. \' quot;equot; van eigen stam, dan

richte men zich op de economischenbsp;i,-nbsp;j • •

. I IJ 11nbsp;,nbsp;weerbaarmakmg van de weinig

ontwikkelde volkeren van den Archmel Q»- inbsp;ir ,

jnbsp;. . ^\'^cnipel. btimuleeren tot zelfwerk-

zaamheid, tot meerdere activiteit ziquot;m inbsp;i

I 1 jnbsp;, quot; vooralsnog van veel grooter

belang dan aansturen op politieke vrijheden =)

is en^dlf dnbsp;InHeemsche nationalisten juist

hen Jvraatd fT fnbsp;^^^^^ ^^^^^ van

hen gevraagde offer ter wille van de r^ iv i -i. • i i

dan geldt toch nog de bij uitstek „ u \'nbsp;quot;

tegenwoordige economische wetirtT-\'^\'^^T\'\'\'quot;^\'

dat met de wenschen der .Toptl quot;tquot; quot;quot;quot;

gehouden, wanneer de levens^ngt Tnbsp;quot;quot;quot;

daartegen verzetten. En dit is.ha quot;TT quot;\'

val. Men dient derhalve in Nedernds h
met de eischen van het internat
natie of achteruitgang der p oductT

gordel is de geheele wereld et 1 ^

tieve feil dienen de tropische

te betrekken, of hun dit aangeTanbsp;quot; beschouwingen
-^- aangenaam ,s of niet. Kleine belangen

) Vgl. Hetflerich, Dia Wl,l. L i. i:, ,
Wdtkriesc and heute. 1921. p.nbsp;in,

Ibidem, p. 6.

Eeonomisch Weekblad, jrg.

-ocr page 314-

moeten nu eenmaal voor groote wijken; wordt dit, waar ook ter
wereld, niet ingezien, dan moet zulk een inzicht op de één of
andere wijze worden bijgebracht. Onvermijdelijk zou buitenland-
sche interventie het gevolg zijn van een slagen of mogelijk al van
een te sterke actie der nationalisten. Dat de machtigen der aarde
niet terugdeinzen voor daadwerkelijke en krachtige bescherming
hunner belangen in vreemde landen, als deze door welke oorzaken
dan ook in het gedrang komen, het optreden van de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika in Zuid- en Midden-Amerika levert hier
voor de illustratie.\') De Amerikaansche belangen in Canada zijn
grooter dan in menig ander Amerikaansch land; toch bestaat in
Canada geen aanleiding tot interventie, daar rust en veiligheid er
door de bestaande regeering voldoende worden gewaarborgd. Te
wijzen is ook op de omstandigheid, dat Canada deel uit maakt van
een wereldrijk en dat dus iedere poging tot interventie in zijn ge-
volgen niet gelocaliseerd zou kunnen blijven.

Een juist inzicht in den gang der moderne geschiedenis, een
goed begrip van den economischen achtergrond der politieke ge-
beurtenissen, zou den nationalisten in Nederlandsch-Indië — en
ook elders in Zuid-Oost-Azië — zeer te stade komen. De inter-
nationale politiek laat zich weinig aan idealen gelegen liggen, in-
dien groote belangen daardoor bedreigd worden. Men kan dit be-
treuren en afkeuren, een voorbijzien van deze waarheid ware een
notoire fout, die zich ongetwijfeld zou wreken. Het zou leiden tot
een aanzienlijke verzwaring van den in het nationalistische kamp
als hinderlijk aangevoelden buitenlandschen druk. Niet eer vóór
de leiders der Inheemsche beweging te voorschijn kunnen komen
met een rijk, sterk en economisch weerbaar volk, zullen zij inter-
nationale erkenning verkrijgen. De tijden zijn te ernstig, om aan
humanitaire leuzen of politieke idealen — die bovendien nog zeer
aanvechtbaar zijn — veel waarde toe te kennen, wanneer het
gaat om de bevredigende oplossing van het zich scherper en
scherper stellende probleem van de welvaart der menschheid.

\') Vgl. ter adstructie: Nearing and Freeman, Dollar Diplo-
macy, p. 121:
,,Weak neighbouring countries in which there are
important American investments must expect to have their internal
affairs dominated by the United States Government whenever such
a domination seems advantageous to American interests.quot;

-ocr page 315-

Voor idealisme is nog slechts nlaat«nbsp;u .. • i

j , , , ®nbsp;piaats, voor zoover het zich stelt

op den bodem der concrete verschijnselen\')

Men heeft er in Nederlandsch-lndië en ook in patria in vele
krmgen een gewoonte van gemaakt, te spreken van Indonesië en
de Indonesiers ). zooals men ook soreekf M J i J j
Nederlanders. Tegen het woord Lnbsp;? Nederland en de

ëcn net woord Indonesië als geographische ver-
zamelnaam bestaat niet het minstenbsp;1 , . quot;quot; ,

naam i, „Indonariërsquot; ookTet tuT\'
word. he. gebruik ech.er van Teze quot;tr T\'
en na.ion.le eenheden mee Z/T o

herhaald, da. he. haas. overbTd „m quot;quot; quot;nbsp;Iquot;\'

bare fei., da. Naderlandsch-lndfëIr

heid van volkeren en s.amm n die „T -quot;\'^Joor^quot; veel-
van beschaving s.aan, bijna gê;„ L?nbsp;\'»PP-

schillende .alen spreke,^ en sWhTnbsp;houden, ver-

benquot;). De bindende krach, is he. NedeTr^ f Tquot;
donr li^^frnbsp;1 J ••! , ^^^e\'^\'andsche bestuur, gedragen

door het ideaal van de rijkseenheid M J i j i i v .

het gebied van een staatsvolk; ^s f fnbsp;f ^

van de vroegste tijden af het huidig bestaaÏquot;quot;\'

welke wijze dan ook, zou verklarennbsp;quot;quot; , emperium, op

A- ■ u- . • , ,nbsp;•nbsp;quot;awi sbaar... Neder-

landsch-Indie is historisch slechts heh R-Unbsp;m j i ,

Azië.-) Evengoed als Europa wordt b J^Anbsp;l

geen complex van volkeren en Ie \' Tnbsp;^^^

een Europeesch volk, zoo geldt ooi t T\'. \'\'

nalisten, dat het een fictieve Lnh ,

van het cultureel éénheidsbegrip vorrlol\'nbsp;T

dat noch in zeden en gewoonTennbsp;f ^^

de Indische volkeren tot één quot;;^ \'l

gemeenschap behooren. Maar het

\') Vgl. van Embden, De oo^rc^I, .x-
lüelüaartsspheer, p. 24- Niette \'

niale politici is economische zelfwquot;\'nbsp;^e ethische kolo-

idealisme betrachten wil hijnbsp;^ie koloniaal

nomische werkelijkheidquot;.nbsp;^^^ volle besef der eco-

Vgl. Keane, Man, t)asi nr,^ ^
de „Indonesiansquot;, een Kaukasisch

bevolking van enkele eilanden ^ V ,nbsp;proto-maleische

Formosa en de Japansche eJl J \'quot;sulinde. de Philippijnen.
echter zoon warwinkel van volk.quot; vormde. Het geheel is
is. om te spreken van een InA^t Vnbsp;^^^ gedurfd

-ocr page 316-

Indisch nationalisme is ook een politiek begrip, waarvan het be-
staan voorshands streng incidenteel is. Hiermede wil ik bedoelen,
dat de oorsprong van het Indisch nationalisme te danken is aan
het bestaan van één en dezelfde overheersching, waaronder alle
Indische bevolkingsgroepen zijn gekomen en welke voorloopig
eene onvermijdelijke voorwaarde is voor de aanwezigheid van het
Indisch-nationaal begrip.quot;\') Onmiskenbaar is, dat zoowel de vol-
keren van Europa als die van Indonesië groote gemeenschappelijke
belangen hebben. Wat voor Europa nagestreefd wordt, een fede-
ratief verband, dat heeft Indonesië, dank zij de aanwezigheid van
het Nederlandsche gezag, reeds verworven. Of in de toekomst uit
dit volkerenconglomeraat één natie zal groeien, is een vraag, die
slechts een speculatief antwoord toelaat. Heden ten dage moet
geconstateerd worden, dat van zulk een eenheid nog geen sprake
is en dat er groote verschillen en controversen bestaan tusschen de
volkeren, die den Archipel bewonen. Door de fictie van een In-
donesische natie op te houden, stellen de nationalisten zich bloot
aan de critiek, dat zij onwerkelijkheden najagen.

Pogingen tot onderlinge toenadering der in Indië wonende
volkeren kunnen slechts dienstig zijn aan de welvaart en het ge-
luk der bewoners van het schoone eilandenrijk aan den evenaar;
indien Javaansch of Minangkabausch nationaal gevoel inspireert
tot meerdere zelfwerkzaamheid, tot een waarlijk pogen om baas
in eigen huis te worden, dan verdient zulk een streven onverdeeld
onze medewerking. Cultureele en economische opheffing der tro-
pische autochthonen is een eisch, waarvoor zij zich gesteld zien,
indien zij hun tegenwoordige positie willen behouden in de wereld
en binnen het rijksverband.

Het is moeilijk den juisten omvang der nationalistische bewe-
ging aan te geven, de meeningen van hen, die als het meest be-
voegd tot oordeelen mogen worden aangemerkt, divergeeren op
dit punt. Zeker is wel — en dit werd door Inheemsche zegslieden
beaamd — dat er van een gedisciplineerde volksbeweging geen
sprake is\'), terwijl men tevens kampt met een gebrek aan bezon-

\') Surya Ningrat, in Soemhangsth, Gedenkboek Boedi
Oetomo, J9I8, p. 28.
Vgl. ook p. 40.

Vgl. Goenawan Mangoenkoesoemo, in: Soembangsih, p.
109:
,,Onbekend toch is bij ons het begrip ,,vaderlandquot;. De ge-
zichtskring van den Javaanschen dessaman reikt niet verder dan
tot de groene heg van zijn dorp. Saamhoorigheid met omliggende

-ocr page 317-

ken en kundige leider. Het is nie, onmogeliik, dat er op enkele

kans op locale troebelen derhalv,» r,;..» ,

aan staatnbsp;dierhalve niet Uitgesloten is. Maar daar-

landsche actie de nationallüslr t

schiinliilc stimuleert. Infe^nbsp;^ ^aar-

zal hebben genomen, zal dit on/t f !

nationale beweging ten goed koL^ T t

rend vermogen der Inheemsche Jrquot; quot;quot; quot;

onlangs kwam dit aan het 1 cht tiid 7

der Partei Nationalist IndonesL ^nbsp;^^

Inheemsche zijde iedere beschuldnbsp;weliswaar van

Moscou teruggewezen\'), maar dJtnbsp;samenwerking met

malen is komen vast te staan dTquot;quot;\'nbsp;verscheidene

communisten een zekere maté v^ Aussehen nationalisten en
daadwerkelijke samenwerking besL^n?!. \' •nbsp;quot;quot;quot;

aan de mate van vertrouwen Znbsp;bevorderlijk is

stelt, spreekt van zelf. Het is weH,quot;quot;^quot;nbsp;Inheemsche leiders

schrijven, welk deel van de separat\'^
Indië
voor rekening komt van het tut

De verschillende gelijk gerichte sLnbsp;«treven.

soonlijke en kleiL groepsbdante^^

kluwen geworden. Aldus beschouwd U •

ten onrechte, dat geschreven weTd \'\'nbsp;quot;

Dat dit noodzakelijkerwijs tot hevL

ons zeer betwistbaar\'). Indien. ^^

----scujK m China meer en meer het

dessa\'s voelt en weet hij in den r,«..

van den regent. Wat weet hij ervan d°°tquot;nbsp;districtshoofd of

menschen wonen tusschen groene h v. fv ^ niijlen van hem af
spreken, zich kleeden en voelen aUnbsp;^^

\') Vgl. Timboel, 15 Juni wïg 7 iJsquot;quot;-nbsp;.

Europeesche pers) tracht hare landnbsp;\'76: „Zij (1. e. de

regeering. tegen ons op te zetten door^d°°U,nbsp;^^

nationalisten, maar communisten zifn Wquot;nbsp;^^^

verdachtmakingen.quot;nbsp;^ \' ^^^ Protesteeren tegen die

\'1 V^!\'nbsp;J927

) Vele Europeanen stimuleeren ^^ \' j-. 1

separatistische actie, zooals ook hn^; \'nbsp;beweren, de

bedoelde pogingen, die niet het quot; fquot;nbsp;°P ^oed
veel wrevel doen ontstaan in de hquot;?\'\'^?

mannen. harten dernbsp;Inheemsche voor-

-ocr page 318-

geval blijkt te zijn\'), de leiders zullen gaan inzien, hoe enorm de
taak is. die zij op zich hebben genomen, zal hun oordeel wellicht
meer bezonken en hun actie minder extreem gericht worden.
Alleen dan zullen hun desiderata - in overeenstemming gebracht
met de imperatieven van het welvaartsprobleem - een kans maken,
om m vervulling te gaan. Reeds gaat men in Inheemschen kring
den zin voor proporties vinden. Naast de Partei Sarekat Islam, na
de Partei Kommunist Indonesia en de Partei Nationalist Indonesia.
heeft zich thans de Partei Rajat Indonesia gevormd, die de non-
cooperatie van haar programma heeft geschrapt en wil trachten
langs wettigen weg te komen tot meerdere zeggenschap in regee-
ringszaken en niet meer wenscht. den band met Nederland te ver-
breken, doch binnen het rijk voor Indië de autonomie nastreeft.
Een gezonde, normale politieke ontwikkeling van Indië behoort
geenszins tot de onmogelijkheden en een opgewekt en krachtig
staatkundig leven is alleszins wenschelijk voor het land. Het natio-
nalisme dient zich te richten op een doel. dat onder de tegen-
woordige wereldverhoudingen bereikbaar is en dat geen gevaar
voor het peil en den voortgang der productie in zich mag sluiten.

Voor Nederlandsch-Indië geldt, wat de heer Kiès in Juli 1930
in den Volksraad zeide^):

..Nederlandsch-Indië. zooals het thans is. maatschappelijk,
cultureel, economisch en staatkundig, is het product van een
ruim drie eeuwen lange wisselwerking en samengaan van
Nederlandsche en Indische factoren, een zoodanig ineenge-
groeid geheel, dat er feitelijk geen Nederlandsch belang meer
IS aan te wijzen, dat niét samengeweven is met een Inlandsch
belang en geen Inlandsch belang, dat niet samengeweven is
met een Nederlandsch belang. En zonder nu eens aan een der
beide hoofdelementen in deze constructie het overwicht te
willen toekennen, omdat tenslotte beide onmisbaar zijn voor
het voortbestaan van het geheel, is het toch wel zeker, dat de
constructie is opgebouwd met het Nederlandsch cement en de
overkapping der zoo heterogene deelen tot één krachtig staat-

r, . \\nbsp;bracht. Een korte analyse van

Lhinas moeilijkheden m: Koloniale Studiën, Juni 1928, p. 301.
) Handelingen Volksraad, 28 Juni 1930, p. 545 en 546

-ocr page 319-

ä vL tnbsp;Daarom kan er geen sprake

Ted \'Tndnbsp;Nederlandsche leiding en in-

dfoCerLr W \\ \'nbsp;poging tot afbraak,

die overigens ook in het wereldbestel „Im ,„ 1 .

den. Wilde Nederland hier ooi,nbsp;\'»^Selaten zou wor-

eindigen en verlaten da„nbsp;quot;quot;

dadeliik overnemerin he. beT quot;quot;

■n he. belang van he. were!dbes.el.quot;

Deze beschouwing over hf-inbsp;i.

deel willen wij besluiten metnbsp;^nbsp;rijks-

spraak\'): ..dat de westersch LXtw\'^Tnbsp;^^\'T

vermag op te lossen en dat (ir^ unbsp;quot;iet

risch gebied), in Britschnbsp;, ^/^\'^^«quot;dmg van stad en agra-

verbetering Lr uC^Z:^!^ quot; Nederlandsch-lndië. elke

de wil naar beter en IT dWcHr^\'^\'^

zelf.quot;nbsp;a^kracht van de landelijke bevolking

British Malaya:

In deze onder Britsch bestuur staand 1 J •
van een nationalistische bewesin. Tnbsp;\'\'

Nederlandsch-lndië kennen W

nationalisten Malaya met ziinnbsp;^^ Nederlandsch-Indische

de grenzen van Indonesië bren.\'^\'-\'^\'\'\'\'quot; bevolking niet binnen
mogelijk de omstandigheid daM^v ^^^^^^ duidelijk. Zou
Nederlandsche en Malaya
van he T ^^^^
consequentie hebben geleid?nbsp;^quot;^sche imperium tot deze in-

Wel kan men in British Malaya een 0..I •
sentiment onder de talrijke Chinbsp;°P^eving van het nationale

maar tot machtsverschuivingen zTrd\'^^^^ bevolking constateeren.

ding geven (zie p. 309 v v ) T quot; ^quot;quot;^^^\'^nog wel geen aanlei-
Malaya een der belangrijkste strnbsp;^^ omstandigheid dat
wereldrijk is\') en meer en meer Britsche
van de eerste orde gaat wor^q.r, ^^^ quot;»ndels- en productiefactor
__ g-\'^-ndeeren. dat alle deelen van

Indië op economisch gebied \'iTnbsp;met Britsch-

nooischap, 1931, p. 180. \' \'^^schrift Kon. Ned. Aardr. Ge-

\') Vgl. van Vuuren. De h^t^^L .

\' ^ ^e^ee^enis van Straat Malaka, 1925.

-ocr page 320-

het Rijk en inzonderheid Australië zouden verlangen, dat weinig
tolerant werd opgetreden tegen separatistische bewegingen, van
welke zijde die ook zouden uitgaan.

a m

Muang Thaï. het eenige politiek onafhankelijke land in Zuid-
Oost-Azië, kent natuurlijk geen nationalistische beweging als de
omringende koloniale gebieden. Vooral sedert het land in de jaren
na den wereldoorlog nagenoeg volledige fiscale en juridische
autonomie heeft verkregen, kan er van een dergelijke strooming
geen sprake zijn. Wel gaan er stemmen op. die aandringen op ver-
vanging van Europeanen en Chineezen - die menige gewichtige
positie in het openbare en bedrijfsleven bekleeden — door Siamee-
sche onderdanen. Men maakt zich evenwel niet diets, zelf alles te
kunnen en maakt derhalve gaarne gebruik van de adviezen en daad-
werkelijke hulp. die door meer ervaren naties worden verstrekt\').
Algemeen is de meening van in Siam resideerende vreemdelingen,
dat de Siameezen zeer voorkomend zijn en dat anti-Westersche
gevoelens slechts sporadisch voorkomen. Mijn eigen ervaringen
stemmen hiermede geheel overeen. Op instigatie der regeering en
met hulp van kundige Westersche adviseurs voltrekt zich in Siam
zonder veel misbaar het proces der economische ontwikkeling.

Indochina:

Bijkans alles, wat ter zake van het nationalisme in Neder-
kndsch-lndië werd geschreven, geldt ook, mutatis mutandis. voor de
Fransche kolonie in Achter-Indië. Hier is eveneens een beweging,
die zich uiteindelijk tot doel stelt de verdrijving van het Wester-
sche bestuur, daar zij de aanwezigheid hiervan een hinderpaal acht
te zijn voor de economische en sociale ontwikkeling van land en
volk. De bezwaren, die tegen het nationalisme reeds te berde wer-
den gebracht, gelden zeker in even sterke mate voor Indochina als
voor Indonesië.

Ook in Indochina legt men zich aan separatistische zijde te
veel toe op politieke actie en het verkrijgen van staatsrechterlijke

\') Vgl. o.a. Bangkok Times, 14 Juni 1930.

Si

-ocr page 321-

zeggenschap. Van pogingen tot economische opheffing der bevol-
kmg. van constmct.ef sociaal werk is nog niet veel te merken.

De mterna,,ple gevolgen van hun streven en de verwikkelin-
gen. „aarm het land b, een te sterk ageeren of welslagen der actie
zou kunnen worden betrokken, nemen ook I J l,-
J
nalisten niet in voldoende mate inTun bes h
hun waarschiinlijk ook niet helder v^r o getTquot;\'\'quot; quot;quot; ^quot;/\'T
bii den rijstbouw geinteresseerdenbsp;,\'!nbsp;^^

wonen, dat de andere hed „ ^ Z7Tnbsp;T

nen natuurlijke rijkdommen Weldra Jo» T \' quot;quot;Ti\'quot;quot;quot;
bruikt zullen moeten worden en daT Ï quot;
T\'k T\'
autonomie-beweging wantrouwend
Ld.nbsp;\'quot;^r

buitenland - en met name derfudlsÎu ^ quot;quot;
baas te
kunnen zijn in eigen hu snbsp;quot; quot;

politieke zelfstandigheid, als ntrjchat ,ïknbsp;quot;T

een interne aangelegenheid kunnenCesf n Tquot;,\'
noch de tegenwoordige verhoudirgL quot;Ïrquot;\'
Nederlandsch-Indië-, dat een geheel «»quot;borgen _ zoomm als in

stabiel zal zijn en de noodige mÏddeuI ^T\'Ï-m
om rust, orde en veiligheid in dttte^\'^\'-f\'-quot;^
zakelijk is voor een gestadige
ont^kke i„ ^nbsp;k

Evenals de verstandige Javanen\') zle„ o^ J- quot;quot;quot;quot;b-n^mg.
grip van zaken dit inquot;).nbsp;\' quot; \'ndoctnneezen met be-

Gelijk de nationalisten in Insul,r.^ i
Indonesië als een nationaal geheel 1 ^ f ?quot; ï
volk. zoo spreken ook de nation iisCrf

van de onder dezen verzamelnaam^^ Indochma m d.en geest

Ook hier is de wensch tot vTdeHer\'^T\'quot;^\'

wordt bewoond door in menie Z ^^ geworden. Indochina

keren - op het punt van taal ^elnnbsp;quot;^^^«quot;\'««Pende vol-

peil -. die een zeer verschillend. »^\'^edsmenging en cultureel
__schillende mentaliteit hebben. Men denke

\') Angoulvant, Les Indo^ r,\' i ,

..Toutefois l\'élite javanaise se garS d^^ quot;quot;\'r ^^^^
parce que ce cri serait en ce mome ^ quot;Java aux Javanaisquot;,
aspirations de l\'élite jeune-javanais quot; vaniteuse absurdité. Les
listes. Leurs représentants comprenn^°?* .^^^^ées et très loya-
raient de longtemps encore se «nbsp;Javanais ne sau-

des Hollandaisquot;.nbsp;gouverner eux-mêmes et se passer

Vgl. Fontaine, De Annnr^- t
Fransehe Protectoraat,
in: Weten^^ i-C t

^^tenschappelijke Bladen, Maart 1928.

-ocr page 322-

slechu aan het groote contrast tusschen de vriendeüjke bewoners
van het Westelijk deel des lands (Siameezen, Shans. Laos) en de
stugge, ,™mg toegankelijke Annamieten en Tonkineezen in het

Oosten! Wie van Bangkok komende dwars door Indochina naar

bMlf ;nbsp;Mei recht mag dan

bi, een verdwijnen van het Fransche bestuur wel zou bliiven be-

rderudeTd:::\'.quot;\'\' -

gewiw\'inquot;d-r -der moge gebleken ziin, da. de beschouwingen

üljnbsp;rnbsp;nagenoeg geheel

ook opgaan voor Indochina.

Wat betreft de mate van loyaUteit kan men de bevolking van

Indochina m een drie,a groepen verdeelen. De eerste groep is

volkop loyaal. Haar leden bekleeden dikwerf belangriife fL-

bes als ambrenaar. talri.ke mandarijnen maken er deel van uit

Ook I er een gematigd nationalistische groep _ te vergelijken me

de onlangs m Indië opgerichte Partei Raja. Indonesia - 1 w

.,ach..n langs wettigen weg te komen tot meerdere politieke zeg
genschap en u te ndelijk totnbsp;J- L -j ■
P°quot;neKe zeg-

zin De derd, „ J- ,nbsp;staatsrechterlijken

zm. Ue derde groep is die der extreme nationalisten, die tot e ken

prijs en liefst zoo gauw mogelijk de Fransche leiding willen doen
verd^nen. Tot deze ^oep behooren vele jonge mannen, die n
Europa en vooral m Parijs hun educatie voltooiden en terugge-
komen m hun eigen land, teleurgesteld werden in hun verwX
tmgen. Deze elementen voeren een heftigen toon; van eigen ku„

nen en constructief werken werden tot „„ , • ■ ï

leve,d H., ■ IV i. .nbsp;nu toe weimg bewijzen ge-

over dequot;t quot;l quot;u Tnbsp;-en

over de geheele wereld dit verschijnsel kan waarnemen. De groep

de communistische bewpmnr, n • ,nbsp;,nbsp;^

kolomaal nationalisme TeT^ele e^Tl/^ ^ gerechtvaardigd het

ten dage alom in de wer J^d tldendnbsp;^ ^

wereld geldende oorzaken en omstandigheden.

Vgl. Keane, Man, past and present 1920, p 293
302nbsp;■ ■

-ocr page 323-

Wil men zich een juist inzichf in u .. i

dit nationalisme veLrven

gezegde niet buiten beschouwing te LtenT

Evenals in Nederlandsch-lndië is ook in I J i.-
nalisme saamgeweven met ander.nbsp;Indochma het natio-

Het Caodisme kan in dit verbanTJ ?quot;quot;\'quot;^\'quot;nbsp;bewegingen,

werking van Communisme ^nlraT ^quot;nbsp;^\'
getoond. Ophouden der buitenJatdTh quot;

zonkenheid bij de Inheemsche f ƒ\'nbsp;quot;quot;

onmisbare voorwaarden voor p ^nbsp;Indochina de

standigheid van het land en eennbsp;staatsrechterlijke zelf-

normaal politiek leven.

De Philipp ij nen:

Evenals in de andere Zuid O f A •
bestaat ook op de Philippijnen ^koloniale gebieden

is, kort gezegd, gericht op onafhanr^r fbeweging. Zij
behoud. Een modus, voorgesteld ^

van Koophandel te Manila, die aanT tnbsp;Kamer

ringsvorm wilde geven als eertijds^^r^ ^nbsp;een zelfde regee-

Arizona in de Unie hadden, werd i quot;^^^\'tonesquot; Oklahama en
afwijzend ontvangen. Practisch ^nbsp;kringen dan ook

autonoom, althans zij hebben innbsp;de eilanden reeds

Oost-Aziatische koloniën denbsp;^^

den President der Vereenigde IT^ verworven. De door

Generaal vindt naast zich het uit tw benoemde Gouverneur-
lichaam. welks leden meerendeeT^ Pt bestaande wetgevend
Gouverneur-Generaal het recht va^nbsp;zijn. Wel heeft de
hij zeer beperkt in de toepassincTquot; ^^nbsp;is
-- g van d.t recht. De secretarissen

Vgl Meyer Ranne/f (in- Th
etc., p. 82)
die voor Ned. Indië s^Äf\'nbsp;\'quot;/^quot;-ce

examme m whrch social groups the dis, quot; \' interesting to
headway. Of the approximately 900 .

exiled as a result of the irregularilr-quot;quot;quot;?«?]\'\'nbsp;^bo were

^rnment service. 20 o/^ in t^\'ervtnbsp;^^ % ^^^ - ^o-

40 % belonged to the native merXn^nbsp;organisations,

only 15 % to the agricultural class Of t \'quot;^ustrial type and
the nobility. 6 % had made th.nbsp;6 % were of

were educated. The fact is outst.nJ^quot;™^^^nbsp;and 70 %

officials, nobility, pilgrims and edu^^quot;^/^^\'nbsp;percentages of

than those of the correspondingIro? quot;! ^^^^^^ arequot;much higher

g groups m the whole population.quot;

-ocr page 324-

der verschillende departementen, te vergelijken met onze minis-
ters, zijn eveneens Filipinos. Men kan dus gerust van zelf regeering
spreken en er rest den Philippijnschen nationalisten dan ook nog
slechts het verwerven der algeheele onafhankelijkheid. Reeds waait
van de officieele gebouwen en groote hotels te Manila naast de
vlag der Vereenigde Staten die der Philippijnen en dit uiterlijke
teeken wijst er op. dat de verhoudingen aldaar niet direct vergelijk-
baar zijn met die in andere Zuid-Oost-Aziatische gebieden. Ook
de omstandigheid, dat de eilanden een Spaansch-Amerikaansche
cultuur hebben en het feit, dat 90 % der bevolking den Christe-
lijken godsdienst belijdt, maken het duidelijk, dat men voorzichtig
moet zijn in het trekken van paralellen. De Spaansch-Europeesche
antecedenten worden door de onafhankelijkheidspartij als een hef-
boom tegen het Amerikaansche gezag gebruikt!

Commercieele en strategische overwegingen brachten Noord-
Amerika er toe. de eilanden binnen zijn machtsspheer te brengen;
deze overwegingen gelden nog met onverminderde kracht en zul-
len blijven noodzaken tot het controleeren der eilanden. Deze die-
nen Amerika als basis bij de financieele en commercieele expansie
in het Verre Oosten, dit is de zakelijke achtergrond van het Philip-
pijnen-vraagstuk (vgl. voor cijfers p. 229 v.v.). Bedenkt men dan
nog, dat ze tevens als marine-basis en productiegebied van tropische
grondstoffen van groote en toenemende beteekenis zijn, dan wordt
het duidelijk, dat de Noord-Amerikaansche Unie zal trachten de
Philippijnen binnen haar rijksverband te houden.

Veel wat betreffende het streven der nationalisten in Neder-
landsch-lndië en Indochina werd te berde gebracht, geldt eveneens
voor de Philippijnsche separatisten. Ook zij — het bleek mij uit
gesprekken, die ik ter zake met ontwikkelde voormannen, onder
wie professoren van de University of the Philippines, mocht voe-
ren — verwachten alles van politieke onafhankelijkheid. Is deze
concessie eenmaal gegeven, dan zullen als bij tooverslag de aard
en de mentaliteit der Filipinos veranderen en zullen zij een onge-
kende activiteit aan den dag leggen. De internationale politiek
spreidde echter tot nu toe weinig geloof aan mirakelen ten toon!

Op de Philippijnen zou het wegvallen van den politieken band
met het moederland nog bijzondere economische gevolgen met zich
voeren. De loonen en de levensstandaard zijn hier hooger dan
elders in Zuid-Oost-Azië, waar men gelijke producten voor de
wereldmarkt verbouwt. Tevens is de kapitaalschaarschte er grooter

-ocr page 325-

dan in Nederlandsch-Indië. Onder deze . J- u J .
de eilanden zich slechts handhaven dank Td \' ?quot; T

bepalingen, die ten opzichte van dennbsp;\'

waren in de Vereenigde S^ .el^dT

Amerikanen dan ook op. als de rne^nbsp;^^

gaat worden. Van den Lam 7nbsp;quot;quot;^^^-kelijkheid te luid

teert men deze omstandigheid 1nbsp;nationalisten han-

heidsbelofte te vragen zood^nbsp;onafhankelijk-

Amerikaansche Unie de best.. Tnbsp;^^

opheffen\'). Het is welhaast onnoot TtTf\' f
nationaal voelende Filipinos - l Ï n

volk het best kunnen dienen do Tnbsp;^^nbsp;quot;

die leidt naar meerdere activiteitnbsp;^^

Ook in ander opzicht zou het wer^r\'quot;^\' volwaardigheid,
sehe gezag naar onze meening 1 t Tnbsp;Amerikaan-

staten. Oostersche zoowel als West tnbsp;^^hhen. Andere

dra zich de gelegenheid daartoe T a Ttquot;
hun rijksverband te brengen Intnbsp;Philippinen binnen

logen zouden hieruit voortvloeiennbsp;complicaties en oor-

nalistische kringen in. althans mennbsp;dit in natio-

tisch over. Een enthousiast voorstaTnbsp;quot;quot;

lijkheid wierp mij bij voorbeeld tnbsp;quot;^tionale onafhanke-

ongeveer de positie innamen, die T^l\'- ^^ ^\'landen toch wel
oorlog! De ernstige politieke\'fout . ®nbsp;Europa vóór den

lijkheid. maar zich te baseeren \'

ook door Philippijnsche nationalnbsp;wereldbeeld, wordt

Het is niet te ontkennen, datd T^
nationaal bewustzijn van de be,. ^ cultureele eenheid en het
____de Philippijnen sterker

\') Thans gaat 75 % van d
Vereenigde Staten van Noord-AmeHr^quot;^®®\' eilanden naar de

/nbsp;O j5

ments. 32e année, nouüe//e^nbsp;Renseigne-

Vgl. ook Kmac^^e ^nbsp;254.

times, 1928, p. 455, die eveneens ir^nbsp;^^^

kelijke Philippijnsche Republieknbsp;dat een onafhan-

governmentquot; geen gevaar voor intquot;^^^nbsp;..reasonably stable

opleveren. De tegenstrijdige belanbsp;complicaties zou

lidmaatschap van den Volkenbnn^\'\'^^\'^ , mogendheden en het

Men denke evenwel aan bijzoSr vquot;quot;- voorkomen.
20nbsp;jzondere politieke constellaties.

-ocr page 326-

zijn dan die van — om twee maal een ethnische verzamelnaam te
gebruiken — Indonesiërs en Indochineezen. De talrijke groep der
Mestizos, der kleurlingen, voelt zich, anders dan in Insulinde en
Indochina, vóór alles Filipino en trekt één lijn met de onafhanke-
lijkheidsmannen. Niettemin zou naar alle waarschijnlijkheid de
terugtrekking van het Westersch bestuur wel leiden tot een periode
van burgeroorlog en ouderlingen strijd. Want het feit blijft bestaan,
dat er 87 verschillende talen worden gesproken en dat er 43
ethnische groepen op de eilanden wonen\'). Onafhankelijkheid te
verleenen aan de Philippijnen zou beduiden, aan een aantal staat-
jes en volkjes zelfstandigheid te geven en hen bloot te stellen aan
onderlinge twisten en buitenlandsche interventiequot;). Het experiment
ware onverantwoordelijk te noemen en het Amerikaansche gouver-
nement heeft dit begrepen, toen het, in overeenstemming met de
door de commissie Wood-Forbes aanbevolen gedragslijn, geen
verder gevolg heeft gegeven aan de door Wilson ingeleide en door
Harrison ten uitvoer gelegde liquidatiepolitiek (zie hoofdst. V). De
nationalistische leiders, die ik sprak, verwachten veel van een
meerdere ontwikkeling (naar Amerikaansch model), een leven-
diger onderling ruilverkeer en een bevorderen der onderlinge ban-
den voor het tot stand komen der zoo gewenschte eenheid; de toe-
komst zal moeten uitmaken, in hoeverre deze visie juist is. Wij
konden ons niet aan den indruk onttrekken, dat vele Filipinos wel
verlangen en streven naar nationale onafhankelijkheid, maar dat
zij de politieke en economische consequenties eener metterdaad
verkregen zelfstandigheid niet duidelijk zien of misschien wel te
lichtvaardig beschouwen. Stonden hun de gevolgen, als hiervoren
opgenoemd, helder voor den geest, dan zouden ongetwijfeld velen
de nationalistische oppositie verlaten. Deze uitspraak geldt ook
voor de nationalistische bewegingen in andere Zuid-Oost-Aziatische
koloniën.

Omtrent den omvang der beweging op de Philippijnen kun-
nen wij kort zijn. De zeker niet tot overschatten geneigde staats-

\') Vgl. o.a. Condition in Philippine Islands, Report of the
Special Mission to the Philippine Islands to the Secretary of War,

1922, p. 6.

\') Vgl. o.a. Powell, Asia at the crossroads, 1922, p. 341 ü.ü.
Ook: Keane, Man, past and present, 1920, p. 246: ..In the Phi-
lippines. where the ethnical confusion is probably greater than in
any other part of Malaysia etc.quot;

-ocr page 327-

commissie Wood-Forbes gaf als een harer eindconclusies\'): „We
find everywhere among the Christian Filipinos the desire for inde-
pendence, generally under the protection of the United States.
The non-Christians and Americans are for continuance of Ame-
rican control.quot; Het verlangen naar onafhankelijkheid is dus alge-
meen. Dat de
niet-Christelijke Filipinos allen voorstanders van het
Amerikaansche gezag zouden zijn, is misschien wat optimistisch
voorgesteld. De herhaalde opstanden van de Moros zouden als een
argument hier tegen kunnen worden aangevoerd.

Reeds werd gewezen (p. 248) op de houding, die de nationalis-
tische leiders ten opzichte van een befaamd Communist aannamen.
Hoewel er van een daadwerkelijk samengaan van Communisme en
nationalisme op de eilanden geen sprake is, duiken toch herhaal-
delijk geruchten op, berichten van onrust en troebelen, waarin
communistische agitatie en nationale aspiraties in één adem wor-
den genoemd. Al dient men juist in dezen tijd dergelijke berichten
steeds onder voorbehoud te aanvaarden, niettemin getuigt een en
ander er toch van, dat het inzicht der leiders en het zelfzuiverend
Vermogen der beweging niet in alle opzichten even groot zijn.

Resumeerend zou men de bezwaren, die aan te voeren zijn
tegen het verleenen van onafhankelijkheid aan de eilanden als
Volgt kunnen samenvatten\'):

1°. Een nationaal bewind zou, te oordeelen naar de antece-
denten en de bestaande toestanden, zich niet kunnen handhaven
tegen ondermijnende binnenlandsche of agressieve buitenlandsche
invloeden. Dientengevolge zouden de internationale verwikkelingen
m het Verre Oosten grooter worden en de welvaart der Filipinos
^ou een gevoeligen klap krijgen, waarvan het betwijfeld mag wor-
den, of zij dien wel spoedig te boven zouden kunnen komen. On-
tijdige terugtrekking van het Amerikaansche bestuur ware dus in
meer dan één opzicht onverantwoordelijk te noemen.

2°. Onvoldoende financieele ^rönnen. De verplichtingen
jegens houders van Philippijnsche obligaties, thans gewaarborgd
door den politieken band met de Vereenigde Staten, zouden in het
gedrang komen.

30c

\') Vgl. Condition in Philippine Islands, Report etc., 45.
) Vgl. Bulletin économique de l\'Indochine, Renseignements,
année, nouvelle série, Juni 1927, p. 538.
Vgl. ook: Deli Courant, 5 Juni 1930.

-ocr page 328-

3°. De homogeniteit en solidariteit der bewoners van de Phi-
lippijnen zijn te gering. Een gemeenschappelijke, door alle stam-
men gesproken taal, bestaat nog niet.

4°. De publieke opinie wordt nog onvoldoende voorgelicht

en is niet krachtig genoeg.

5°. De Amerikaansche handelsbelangen maken, van Ameri-
kaansch standpunt, het behoud der eilanden gewenscht.

Het is dus alleszins waarschijnlijk te achten, dat voorloopig de
Philippijnen nog wel zullen blijven leven onder de vlag der
Vereenigde Staten van Noord-Amerika\').

Allerwegen in Zuid-Oost-Azië kan men een opleving van het
nationaal gevoel constateeren. Dit leidt tot het ontstaan van tal
van — meerendeels separatistisch getinte — Inheemsche bewegin-
gen\'), die zich nog hoofdzakelijk op een politiek doel richten en
andere activiteit te zeer verwaarloozen. Het mag een gelukkig
verschijnsel geacht worden, dat juist den allerlaatsten tijd hierin
eenige verandering schijnt te komen en dat ook de sociale en de
economische ontwikkeling van het eigen volk binnen den kring der
belangstelling van de nationalisten worden getrokken. Voor de be-
trokken volkeren zoowel als voor de rest der menschheid moet van
deze nieuwe oriëntatie alle heil verwacht worden; tevens is zij een
onafwijsbare voorwaarde voor het bereiken van meerdere politieke
zelfstandigheid, welke de nationalisten zich ten doel stellen te be-
reiken. Zoolang de Inheemsche activiteit niet op een hooger peil
staat, dan thans het geval is (zie hoofdstuk V), kan er geen
sprake zijn van in vervulling gaan der desiderata van de Aziati-
sche nationalisten en moet hun separatistisch drijven schadelijk
worden geacht te zijn voor de Aziatische welvaart. Het ware on-
verantwoordelijk, thans de leiding uit handen te geven, terwijl het
natuurlijk onmogelijk is, de koloniale regeeringen te brengen in

\') Vgl. Het Philippijnen avontuur, anderen ter leering!, in:
Politiek Economisch Weekblad, jrg. 1929/1930, p. 303 ü.ü.

\') Haden Guest (The Labour Party and the Empire, 1926,
p. 69)
schrijft, dat het karakteristieke der Inheemsche bewegingen
(in Britsch-Indië) het tijdelijk karakter is, dat al die organisaties
eigen is.

-ocr page 329-

een positie, die wel verantwoordelijkheid met zich zoude brengen,
doch geen gezag in zich zou sluiten\').

CHINA.

Thans volgen enkele beschouwingen, die gewijd zijn aan
China en de Chineezen, daar men veelal een nauw verband legt
tusschen de gebeurtenissen in het Hemelsche Rijk en elders in
Zuid-Oost-Azië. Enkele verschijnselen dienen dan onder de oogen
te worden gezien.

China zag millioenen zijner zonen en dochteren uittrekken
naar alle oorden der wereld. Hoewel dit geen oplossing zal bren-
gen van het Chineesche bevolkingsprobleem\'), illustreeren toch de
cijfers, dat deze uitzwerming groote proporties heeft aangenomen.
Haushojer^) kwam tot de volgende aantallen betreffende de Chi-
neesche emigratie:

in Zuidelijke richting........814 ä 9^2 millioen,

in Noordelijke en Oostelijke richting meer dan . 15 millioen,

vvaarvan naar:

Formosa ..........2millioen

Indochina..........5 millioen

Siam ...........4 millioen

Malaya en Burma.......1 millioen

Insulinde..........i //imillioen

Deze cijfers mogen dan al niet geheel exact zijn, toch komt
duidelijk uit, dat men met recht van een pacifieke penetratie der
Chineezen in Zuid-Oost-Azië mag spreken. Latere publicaties
geven voor British Malaya op een totaal zielenaantal van 4 milli-
oen, 1,600,000 Chineezen\'): gedurende het jaar 1929 kwamen er

\') Vgl. Condiiion in Philippine Islands, etc., p. 46: ,.We
•■ecommend that under no circumstances should the American
Government permit to be established in the Philippine Islands ?
situation which would leave the United States in a position of
»■esponsibility without authority.quot;

\') Vgl. Vinacke, A history of the Far East in modern times,
\'928, p. 201: ,,This was a drop in the bucket so far as taking care
of the surplus population in even Kuantung was concerned.

\') Haushofer, Geopolitik des Pazifischen Ozeans, 1927,
P. 369.

*) Vgl. Beale, A review of the trade of British Malaya in
1928. Department of Overseas Trade, London 1929, p. 7.

-ocr page 330-

109,801 Chineezen meer aan in de havens der Straits Settlements
dan er vertrokken, te v^reten: 54,541 mannen, 26,340 vrouv^ren en
28,820 kinderen^); in Siam bedraagt blijkens de uitkomsten der
laatste volkstelling in de periode 1919-1929 het aantal geïmmigreer-
de Chineezen 185,080\'), op een totale bevolking van 11,506,207
zielen is het aantal Chin-Nok\') 445,274. Betreffende de immigratie
van Chineezen in Indochina geven de volgende cijfers een beeld

Jaar:nbsp;1923nbsp;1924nbsp;1925nbsp;1926nbsp;1927

Aantalnbsp;19,831 13,848 15,193 18,947 31,114

De laatste volkstelling in Nederlandsch-Indië bracht aan het
licht, dat voor Java en Madoera het aantal geïmmigreerde Chinee-
zen in de periode 1920-1930 bedroeg 199,142. Op een totale be-
volking van 41,719,524 treft men op Java en Madoera 583,360
Chineezen aan.\'^) Numeriek neemt dus het Chineesche element een
belangrijke positie in de Zuid-Oost-Aziatische landen in. Belang-
rijke centra als Singapore, Cholon en Bangkok hebben een over-
wegend Chineesche bevolking. De burgerkrijg in China stimuleerde
de emigratie en tegenwoordig gaan, in tegenstelling met vroeger,
ook de Chineesche vrouwen mede naar het buitenland, zoodat het
gevaar ontstaat voor Chineesche kernen binnen de landsgrenzen
der Aziatische landen\').

\') Vgl. Straits Settlerrier^ts report for 1929, London 1930,
p. 70.

quot;) Vgl. voor de resultaten der laatste volkstelling in Siam:
Bangkok Times, 30 Juni en 2 Juli 1930.

\') Chin-Nok zijn de eigenlijke Chineezen, d. w, z. Chineezen,
die na hun geboorte naar Siam zijn gekomen. Onder deze groep
vallen niet de in Siam uit Chineesche ouders geboren kinderen.

\'\') Vgl, Bulletin économique de l\'Indochine, 32c année, nou-
velle série, 1-1929, No. 199, p. 90, tableau VI.

quot;) Vgl. Volkstelling 1930, voorloopige uitkomsten, Ie ge-
deelte, Java en Madoera, 1931, p. XIX en XX.

Vgl, voor Siam: Bangkok Times van 30 Juni en 2 Juli
1930;
voor Ned, Indië: N\'. R. Crt. 12 Aug. 1930, aüonJ: ,,Opmer-
kelijke immigratie van Chineesche vrouwen en kinderenquot;. Blijkens
de voorloopige uitkomsten der laatste volkstelling nam voor Java
en Madoera het aantal Chineesche vrouwen relatief af. Per 1000
mannen waren er in 1920 832,2 vrouwen en in 1930 was dit aantal
verminderd tot 821.8. Voor Indochina:
Dennery, Foules d\'Asie,
1930, p. 147.

-ocr page 331-

Niet slechts numeriek, ook in economisch opzicht neemt ile
Chineesche volksgroep een belangrijke plaats in Zuid-Oost-
Azië in, waarvan men in Europa nog een te geringe voorstelling
heeft. Het is niet overdreven, als wij schrijven, dat het Chineesche
element onmisbaar is voor den bloei, de ontwikkeling en de wel-
vaart in die regionen\'). Zuid-Oost-Azië is een gebied met rijke
natuurlijke mogelijkheden, de Chineezen zijn noeste werkers en
als het ware een a-klimatisch menschentype\'). De koloniale over-
heden zorgden voor rust en geordende toestanden, mededinging
van Inheemschen kant was in de meeste gebieden weinig te vree-
zen, geen wonder, dat de Chineezen weldra belangrijke functies in
het bedrijfsleven van Zuid-Oost-Azië wisten in te nemen. Deze
economische importantie wordt meer en meer door de koloniale
regeeringen erkend\').

Het is ook heden ten dage geen zeldzaamheid, dat men leest\')
of hoort, dat deze penetratie van de Chineezen in Zuid-Oost-Azië\')
vvordt voorgesteld als een nieuwen vorm van het Gele Gevaar. Het
is de oude legende, gehuld in een nieuw gewaad. Een geünificeerd
en gepacificeerd China zou een appèl kunnen doen aan de buiten
de landsgrenzen vertoevende Chineezen. Deze zouden in de
respectieve geadopteerde vaderlanden — gesteund door China —
hooge eischen inzake politieke medezeggenschap gaan stellen, mis-
schien wel naar de staatsmacht grijpen en dus de koloniale over-
heden groote moeilijkheden kunnen bezorgen. Het wil ons voor-

\') Vgl. Moll, de Chineezen in Nederlandsch-Indië, 1928, p.

.,De beschuldigingen aan de Chineezen als groep, dat zij den
Inlander het volle pond niet geven, hem afzetten en uitzuigen, be-
rusten meer op gevoel, dan op inzicht in de economische realiteit.
Er groeit dan ook een communis opinio, dat de voordeelen, die de
Indo-Chineezen op de Inlandsche maatschappij behalen, dubbel
en dwars worden opgewogen door het nut, dat deze laatste dankt
aan hun werkzaamheid als op-gang-houders en stimuleerders van
productie en verbruik.quot;

\') Vgl. o.a. Andree\'s Geographie des Welthandels, 1930,
^and III, p. 52:
,,die gelbe Rasse, die klimatisch wehgeeignet für
Arbeitsleistung von
Muskel und Hirn istquot;.

\') Vgl. Statesman\'s Yearhook 1930. Regeeringsvorm der
Zuid-Oost-Aziatische koloniale gebieden.

\') Vgl. o.a. Haushofer, Geopolitik des Pazifischen Ozeans,

^927, p. 369.

\') Vgl. Tin, Rubber en Chineezen, in: De Rijkaeenheid, jrg.

^930/31, p. 110 ü.v.

-ocr page 332-

komen, dat de voorstelling van de mogelijkheid van zulk een ge-
beuren berust op een fictief begrip van de verhoudingen in Azië
en — Vk\'il men dan de mogelijkheden, die deze opvatting weergeeft,
niet geheel uitschakelen — minstens genomen overdreven en pre-
matuur is. Gesteld al, dat een of andere Chineesche generaal er in
zou slagen, voor geheel China een krachtig en centraal gezag le
vormen\'), dan nog zou een appèl, als boven verwacht, niet wor-
den gedaan. Te veel zou er binnenslands moeten worden geor-
dend, alvorens met kans op succes aan buitenlandsche politieke
actie zou kunnen worden gedacht. Indien dan ten slotte het Rijk
van het Midden zulk een oproep zou doen, rest nog de vraag, of
de vele in den vreemde wonende Chineezen aan dien oproep ge-
volg zouden geven. Mogelijk zouden tijdelijke onrust en wanorde-
lijkheden er uit voort vloeien, echter geen blijvende machtsver-
schuiving in Zuid-Oost-Azië. Want wel binden sterke banden den
elders wonenden Chinees aan China en is het een zijner dierbaarste
wenschen in Chineesche aarde te worden begraven, wel dient men
de centripetale krachten, die den Chineeschen familieconglome-
raten eigen zijn, niet te onderschatten, maar als ,,man of propertyquot;
vindt de Chinees zijn gelijke niet. De Chineesche groep en vooral
de economisch sterke fractie daarvan vormt een zeer conservatief
element in de bevolking van Zuid-Oost-Azië, dat het zekere steeds
stelt boven het onzekere en rust, orde en veiligheid, zooals die
gegarandeerd worden door het tegenwoordig bestuur, hoogelijk
waardeert. Duidelijk blijkt dit ,als men bij voorbeeld hoort hoe te
Shanghai nagenoeg alle Chineezen van beteekenis hun geld, dat
vroeger in binnenlandsche landerijen of fondsen was gestoken, be-
legd hebben bij buitenlandsche bankinstellingen en in buitenland-
sche waarden. Van een samengaan van Inheemsche en Chineesche
bevolking is weinig sprake; overal in Zuid-Oost-Azië is de contro-
verse tusschen de Chineezen en de autochthonen, mede uit hoofde
van de positie, die de Chineezen zich in het economisch bestel
wisten te veroveren, tamelijk sterk\').

Het is onloochenbaar, dat in geheel Zuid-Oost-Azië de Chi-
neesche groep den laatsten tijd tracht, zich sociaal en politiek meer

\') Nooit is het centrale gezag er in geslaagd van China een
politieke eenheid te maken. Vgl. o.a.:
üan Vuuren, De beteekenis
üan Straat Malaka, 1925, p. 10.

\') Vgl. Meyer, De Hollander in den Oost, 1927, p. 27; ook:
Dennery, Foules d\'Asie, 1930, p. 153, 154, 157.

-ocr page 333-

te doen gelden, dan voorheen het geval is geweest. Ten deele is
dit het gevolg van het in China zich manifesteerende verlangen
naar de afschaffing der ongelijke verdragen\') en exterritoriale
rechten, zoomede naar een gelijkwaardige behandeling van elders
wonende Chineezen met de onderdanen van andere staten. Op het
eerste punt zijn nagenoeg alle mogendheden China tegemoet ge-
treden\'); thans staat het tweede punt in* het centrum der belang-
stelling en allerwegen in Zuid-Oost-Azië roepen de Chineezen om
..gelijkstellingquot;.

De geheele 19e eeuw door bestond er nagenoeg geen officieel
contact tusschen China en zijn geëmigreerde onderdanen. In den
loop der twintigste eeuw kwam hierin verandering; men ging in
China realiseeren, welke enorme rijkdommen, hulpbronnen en
volkskracht buiten de grenzen van het Rijk waren verzameld. De
Keizer van China, de Zoon des Hemels, richtte een boodschap tot
zijn afgedwaalde kinderen, waarin hij algeheele vergiffenis genadig-
lijk beloofde. Maar hij verwachtte, dat zij hunne verplichtingen
jegens hun stamland en de Dynastie zouden vervullen! ,,Vertroos-
tmgscommissarissenquot; reisden rond en brachten deze boodschap
aan de buiten China resideerende Chineezen.

Genootschappen en fondsen werden in Zuid-Oost-Azië ge-
sticht, die ten doel hadden, het contact met China levendig te
houden en mede te werken aan den opbloei van het stamland. In
China werden scholen toegankelijk voor de kinderen van kolonisten.
Met de geremitteerde gelden werd evenwel niet steeds even con-
sciëntieus omgegaan!\')

Begin 1912 werd Soen Yat Sen staatspresident van China. De
\'■evolutionaire regeering, die voor een groot deel bestond uit Chi-
ï^eezen, die een Westersche educatie hadden genoten, had een
open oog voor de krachten, die latent waren in de Chineezen-
^olonies in Azië. De Kuo Min Tang heeft van den aanvang af in

\') Vgl. Vinacke, A history of the Far East in modern times,
251: ,,From the standpoint of principle, the most widely adver-
tised of the
Kuo Min Tang objectives is the ending of foreign
privilege.quot;

Vgl. Fox and Brett, Economic conditions in China. Lon-
^on, 1930,
p. 17, 18; ook: Bangkok Times, 29 December 1930:
..China\'s diplomatic triumphsquot;.

.nbsp;Vgl. voor deze beschouwingen Moll, De Chineezen in

\'^^\'(lerlandsch-Indië. 1928, p. 21 o.c.

-ocr page 334-

den vreemde dan ook een opmerkelijke activiteit vertoond\'). Ook
thans zoekt men in China nog ijverig contact met de buitenslands
v^onende Chineezen\'). Een Chinees uit Californië werd benoemd
tot een hooge representatieve functie te Genève, een Chinees van
Java kreeg het presidium eener universiteit, geweldige bedragen
worden overgemaakt naar China als steun voor de nationale regee-
ring\'). In ons Indiëquot;), in Indochina\'), in Malaya\') en in Siam\')
oriënteeren de Chineezen zich nationalistisch en in dit gevoel wor-
den zij vanuit China versterkt. Het heeft er dus den schijn van,
dat over de geheele wereld de Chineezen meer geporteerd zijn voor
een sterk China dan voorheen; overeenkomstig de principes van

\') Vgl. ibidem, p. 28.

Vgl. Dennery, Foules d\'Asie, p. 92 ü.ü.; ook: Dr. Kung\'s
Manifesto Relating to the Administratiüe Programme of the Mi-
nistry of Industry, Commerce and Labour of the Nationalist
Government, p.
7, punt 10.

\') Vgl. o.a. Bangkok Times, 21 Mei 1930. Hieruit blijkt, hoe
voorzichtig men echter moet zijn in de beoordeeling van de waarde
der oogenschijnlijke successen. Vele in British Malaya wonende
Chineezen waren dankbaar, toen Sir Cecil Clementi een krachtige
actie aankondigde tegen anti-Britsche actie van Chineesche zijde
{voor boycot of anderszins). De gaven, die door Chineezen zoo
rijkelijk werden overgemaakt naar China, bleken ten deele ver-
zonden uit angst voor afpersing en door de tegenmaatregelen van
overheidszijde gevoelde men zich in Chineesche kringen weer
meer gerust gesteld. Wij beoogen niet, den Chineezen op het stuk
vaderlandsliefde alle zuivere motieven te ontzeggen, doch slechts
te wijzen op de groote omzichtigheid, die geboden is bij het oor-
deel vellen in Aziatische quaesties.

\') Vgl. Meyer Ranneft, in: The effect of Western influence
etc., ed. by Schrieke, p. 84.

Vgl. Dennery, Foules d\'Asie, p. 145 en 150.

\') Vgl. Tin, Rubber en Chineezen, in: De Rijkseenheid, jrg.
1930/31, p. 111.

\') Vgl. Bangkok Times, 8 Sept. 1930. „More Chinese Mis-
statementsquot;.

Ibidem, 9 Sept. 1930. „The New Propagandaquot;.

Ibidem, II Sept. 1930. „The Chinese in Siamquot;.

Men gebruikt valsche voorstellingen en ongegronde grieven
als argumenten om de gelijkstelling te verkrijgen. De
,.Shanghai
Overseas Chinese Associationquot;
en de ,.Overseas Chinese Welfare
Associationquot;
schijnen zich uitzonderlijk voor een dergelijke actie
te interesseeren.

-ocr page 335-

den grooten leider Soen Yat Sen verlangen zij gelijkheid met de
andere nationaliteiten en eigen consulaire en diplomatieke vertegen-
woordiging\'). Hoe merkwaardig dit streven ook moge zijn, toch
wil het ons prematuur voorkomen er reeds nu een groote
internationaal-politieke beteekenis aan toe te kennen\'). Interne
moeilijkheden zullen de koloniale administraties er echter ongetwij-
feld mede krijgen.

Dit streven naar politieke en sociale erkenning moet naar onze
meening niet slechts beschouwd worden als een uitvloeisel van de
staatkundige verhoudingen in het Hemelsche Rijk, doch mede als
het natuurlijk gevolg van de economische beteekenis der Chineezen
in de Aziatische landen, waar zij zich vestigden en aan de belang-
rijke plaats, die zij zijn gaan innemen in het bestel van hun geadop-
teerde vaderlanden\'). Ook de nivelleeringstendenzen en de toege-
nomen democratiseering, die men allerwegen in de wereld kan
Waarnemen, algemeen geldende oorzaken en omstandigheden dus,
droegen het hunne bij. Europeanen, die lang in Azië hebben ge-
quot;Wcond en voor goede kenners van de Chineezen doorgingen, gaven
als hun meening, dat juist de laatst genoemde oorzaken, meer dan

\') Enkele auteurs achten dit een toekomstig politiek gevaar.
Vgl. bijv.:
Dennenj. Foules d\'Asie, 1930, p. 145 v.o.

quot;) In dezen geest ook de kenner der Chineesche toestanden
en mentaliteit
oan der Gracht, Een korte analyse Oan China\'s moei-
lijkheden,
in: Koloniale Studiën, Juni 1928, p. 301: ,,en hen (i. e.
de Chineesche leiders) heeft doen beseffen, dat nog lange jaren
zullen voorbijgaan voordat hun hoop, een machtig en vereenigd
China, zal verwezenlijkt worden.quot; Vgl. voor het Chineesche vraag-
stuk ook:
Putnam Weale (Alg. Hhl, 6 Fehr. 1930, aoond, „Exter-
ritorialiteitquot;.
Hij schrijft: ,,Het groote probleem is, om een
overbrugging te vinden tusschen een bevolking uit de veertiende
eeuw en omstandigheden uit de twintigste; een kloof van 600 jaar.
Een lastiger quaestie dan welke ook.quot;

In dit verband ware op te merken, dat de snel toege-
nomen belangrijkheid van de landen rond den Pacific en het enorm
zich uitbreidende handelsverkeer aldaar een sterker gevoel van
eigenwaarde mededeelt aan de volkeren en dus indirect stimulee-
rend heeft gewerkt op het ontstaan der nationalistische en sepa-
ratistische tendenzen. Groote waarde hecht
Haushofer aan deze
omstandigheid; men heeft zelfs opgemerkt, dat H. overhelt naar

quot;Geomystikquot;.

(Voor cijfers betreffende de toenemende beteekenis van de
»anden rond den Pacific zie hoofdstuk 111, p. 58/59).

-ocr page 336-

de „nationale bewustwordingquot; als belangrijk moesten worden aan-
gemerkt.

In het algemeen kan men zeggen, dat de Chineezen — vooral
natuurlijk als zij tot de economisch sterke groepen behooren —
goede onderdanen zijn van de koloniale regeeringen en van nature
behoudend. Democratische pretenties van het Westen begrijpen
zij veelal verkeerd of geheel niet. Ook mag betwijfeld worden, of
ZIJ spoedig geneigd zijn, eigenbelang en zakelijke overwegingen
ondergeschikt te maken aan nationalistische aspiraties en politieke
idealen.

PAN-AZIË.

Bij de bespreking van de nationalistische stroomingen in Azië
werd reeds een korte beschouwing gewijd aan het rassenvraagstuk,
als een der factoren, die het nationalistische probleem complicee-
ren. De meening werd toen uitgesproken, dat er voor rassenstrijd
weinig gevaar bestaat. Nog in anderen vorm duikt de idee van den
rassenstrijd op en wel als de Pan-Aziatische gedachte. Omtrent den
omvang en de kracht dezer beweging divergeeren de opinies zeer.
Het wil ons voorkomen, dat het gewaagd mag heeten, reeds nu van
zulk een supra-nationale beweging te spreken. De nationale ge-
voelens beginnen zich pas kenbaar te maken en de door de Aziat°en
nagestreefde nationale eenheden zijn, ethnisch gezien, nog zeer
heterogene complexen.

Van een dergelijke Pan-Aziatische beweging zou Japan geroe-
pen zijn het leiderschap te aanvaarden, het zou de natuurlijke aan-
voerder zijn in de vrijheidsbeweging van Azië, aldus de gangbare
opvatting, die ook wel met een mystiek waas van wetenschappe-
lijke zijde naar voren wordt gebracht\'). Deze keus lijkt op het

..nbsp;Geopolitik der Selbst-Be-

sizmmung /925, p. 48 en 49: „Wenn schon die Führerkräfte zum
Wiederaufstieg des Gesamtlebensraums nicht aus dem eigenen
Boden und seiner Regenerationskraft erwachsen können, wie im
leilraum Japan, dann bleibt als der berufene Führer-Teilraum
budostasiens doch wohl der bisher am erfolgreichsten zur Selbst-
bestimmung vorgeschrittene, ob er selbst und die
anderen das nun
bewuszt wollen oder nicht. Findet er sich zu
dieser, ihm vom
bchicksal bestimmten Führerrolle, durch, so wird die Selbstbestim-
mung wohl für den ganzen Erdraum erreicht werden, der dazu in
zwangsläufiger Entwicklung drängt, und wenn sich auch der
Chinesische Kulturstolz, dem Hochmut verwandt, noch so sehr
gegen eine zeitweilige Führung durch Japan sträubtquot;.

-ocr page 337-

eerste gezicht een gelukkige. „Japan vormt een eenheid zonder
weerga. Het Japansch individu voelt zich niet als zoodanig, maar
als een deel van het geheel. Smaad en glorie, roem en eer van land
en volk worden door allen gevoeld en gedeeld. De grondwet van
het moderne Japan is de belichaming van die gedachten. Het Rijk
en de Keizer zijn eeuwig, zoo luidt artikel 1 van dat staatsstuk der
moderne tijden...

Zoo is in het Japansche volk die eenheidsgedachte gebleven,
die het aanzijn heeft geschonken aan de ongeschreven moraal der
Samurai, die het individu zich met een glimlach op het gelaat
doet opofferen, wanneer het geldt de eer, het belang van de
familie, van het volk of van het eeuwige rijk.quot;\')

Dit waren de diepere oorzaken, die het mogelijk maakten, dat
Japan
successievelijk China en Rusland versloeg en dat het land
een plaats kon innemen onder de groote mogendheden. Met volle
kracht wierp Japan zich op eigen weerbaarmaking, baas worden
in eigen huis werd het alles overheerschende doel der regeering,
die beschikte over mannen, welke wisten te dienen en over de
noodige qualiteiten beschikten.quot;)

Japan\'s internationale successen hebben getoond, dat dit land
een zeer reëelen zin voor macht, diplomatie en politiek bezit. Het
is niet onmogelijk, dat Japan er naar zou streven, de hegemonie
in het Verre Oosten te verwerven, maar dat dit streven een Pan-
Aziatische politiek zou impliceeren, mag onwaarschijnlijk genoemd
worden. De bestaande scherpe
Japansch-Chineesche tegenstellin-
genquot;), de bedreiging van uit Russisch Azië, de uit een Pan-
Aziatisch streven onvermijdelijk voortvloeiende conflicten met het
Britsche Rijk en met de Vereenigde Staten van Noord-Amerika,
om van de Europeesche landen nog niet te spreken en ten slotte
de omstandigheid, dat het moderne Japan zich na verwant gaat
gevoelen aan de volkeren, van wie het zijn nieuwe cultuur heeft

\') Vgl. van Vuuren, De beteekenis van straat Malaka etc.

J925,p.ll.

°)Vgl. Vinacke, History of the Far East in modern times, p.
HO
V.V., 316 en 448.

\') Vgl. van Vuuren, Straat Malaka, p. 11.

Ook: Vinacke, A history of the Far East etc., p. 415.

Ook: Dennery, Foules d\'Asie, p. 81. Japan wordt gedwongen
(behoefte aan grondstoffen en afzetgebieden) zijn actie op Azië
te richten. ,,Les ambitions du Japon en Asie, en Chine surtout,
ne varient pas selon les Gouvernements.quot;

-ocr page 338-

overgenomen\') en met welke het gemeenschappelijke belangen
heeft op cultureel en commercieel gebied (te denken is aan den
„zijden draadquot;, die de Noord-Amerikaansche Unie met Japan ver-
bindt!quot;), het zijn allemaal factoren, die maken, dat Japan zich
wel zal bedenken, alvorens deze door politieke fantasten geop-
perde taak op zich te nemen. Dat Japan een enkele maal uit op-
portunistische gronden een separatistische beweging in Zuid-Oost-
Azië zou kunnen gaan steunen, is niet heelemaal uitgesloten. Ook
van Duitsche zijde kan dat verwacht worden. Mogelijk is het ook,
dat Japan de Pan-Aziatische leuze zal gebruiken, wanneer dit
dienstig mocht zijn aan zijn internationale politiek. Een te groote
beteekenis mag men echter niet aan dergelijke leuzen en mogelijk-
heden hechten\'). Trouwens, Japan heeft reeds eenmaal getoond,
wars te zijn van Pan-Aziatische bewegingen; in 1926 werd met ge-
weld verhinderd, dat te Nagasaki een Pan-Aziatische conferentie
werd gehoudenquot;).

Azië omvat een veelheid van volkeren, die op het punt van
beschaving, godsdienst, afkomst en taal groote onderlinge verschil- ^
len vertoonen. Van een groote Aziatische belangengemeenschap
is geen sprake. ,,Pan-Aziëquot; en ,,Azië den Aziatenquot; kunnen met
alle, recht worden teruggewezen naar het rijk der verbeelding en
naar de Westersche studeervertrekken, waar zij thuis behooren en
geconcipieerd werden. Te spreken van een Aziatisch gevaar in
deze beteekenis heeft voor het heden geen zinquot;). Strijd tusschen
Azië en Europa is — daar de belangengrenzen hier niet gelijk zijn
aan de scheidingslijn tusschen beide werelddeelen — een fictie en
de ontwikkeling van Azië maakt, dat de kans op zulk een conflict

\') Vgl. van Walree, Azië en Wij, 1930, p. 7.

quot;) Vgl. Sansom and Macrae, Economic conditions in Japan,
to 30th June 1930, p. 16.
Van Japan\'s totalen uitvoer ging
in 1929 42.5 % naar de U. S. A. De uitvoerwaarde van ruwe zijde
naar U. S. A. bedroeg 755 millioen Yen, i. e. 1/3 deel van Japan\'s
totale uitvoerwaarde!

\') Vgl. o.a. Lothrop Stoddard, The rising tide of color, 1921,
p. 32.

\') Drascher; Geopolitische und geoökonomische Chronik, 1er
Teil, 1928, p. 81.

Versuch im Laufe des Jahres 1926 eine
panasiatische Konferenz in Nagasaki abzuhalten, wurde denn auch
von der Japanischen Regierung mit Gewalt verhindert.quot;

\') Vgl. Wortham, De Aziatische hoeman, in: Wetenschap-
pelijke Bladen, Jan. 1928.

-ocr page 339-

steed geringer wordt. De belangengroepeering maakt zich heden
ten dage meer en meer los van raciale en nationale samenhoorig-
heid en wordt in toenemende mate bepaald door de eigenschappen
Van de verschillende woonruimten en van de activiteit der groe-
pen, die zich daarbinnen organiseerden. Tot slot van dit hoofdstuk
v^illen wij de rustige en op groote kennis van de Aziatische ver-
houdingen gebaseerde beschouwing van den heer
van Walree^)
over de Pan-Aziatische gedachte weergeven:

,,Azië wemelt van half ontwikkelden, die bezig zijn hun
eigen natuurlijke beschaving te verliezen, maar de Westersche
beschaving
nog niet voldoende hebben veroverd, en die zich
daardoor al heel gemakkelijk overgeven aan de meest ongebrei-
delde staatkundige phantasiën. Enkele schrijvers hebben zich
door dit verschijnsel laten meesleepen, en hebben wel be-
weerd, dat over geheel Azië de leus ,,Azië voor de Aziatenquot;
zoude zijn aangeheven; enkele Aziatische schrijvers hebben
hun dit wel eens nagepraat; van een algemeene neiging om
die leus aan te nemen, van een algemeene Aziatische concen-
tratie, valt echter niets te bekennen. Het ligt voor de hand,
dat in de beraadslagingen onderling tusschen Aziatische lan-
den, die zich op een gegeven oogenblik, hetzij door dezelfde,
hetzij door verschillende Westersche landen, miskend of be-
nadeeld gevoelen, wel eens is gesproken over een samengaan,
over een gemeenschappelijk uitoefenen van politieken druk.
Er is zeer waarschijnlijk in de meeste Aziatische landen een
zeker gemeenschappelijk gevoel van afgunst en van onbe-
hagen, maar men doet verkeerd zich dit als een factor van be-
teekenis of van onmiddellijk dreigend gevaar voor het Westen
voor te stellen.

De waarheid is, dat Azië in geen enkel opzicht als een
homogeen gebied kan worden beschouwd. De verschillen van
klimaat, van bodem, van volksaard, en van ontwikkeling zijn
veel grooter dan die, welke tusschen de verschillende Europee-
sche landen bestaan. De meer ontwikkelde landen van Azië
denken er niet aan hun lot te verbinden aan dat van volken,
welke in alle opzichten achterlijk zijn gebleven. Elk land heeft
vooralsnog meer dan genoeg met zich zeiven te stellen, en

\') van Walree, Azië en wij, 1930, p. 6.

-ocr page 340-

elk land op zichzelf zoekt den welstand van zijne inwoners le
bevorderen langs lijnen van economische mogelijkheid, en
niet langs lijnen van gemeenschappelijk ras of van gemeen-
schappelijke huidskleur. Gelukkig voor de menschheid is er
geen uitzicht, dat geel en bruin en zwart zich in onvruchtbaren
krijg tegen blank zullen combineeren, althans zoolang blank
niet door exclusieve economische maatregelen een dergelijk
samengaan zoude provoceeren.quot;

Noot. Ei- bestaat ook een Pan-Afrikaansche beweging. Wat
van Pan-Azië werd gezegd, geldt nog in versterkte mate van Pan-
Afrika. De negers slaagden er nooit in, zonder vreemde hulp of
bloedmenging, een politieke organisatie van eenige beteekenis (in
den zin der moderne staten) tot stand te brengen. Toch werd in
1919 te Parijs een Pan-Afrikaansche conferentie gehouden (vgl.
Lothrop Stoddard, The rising tide of color 1921, p. 99). Wij
vragen, waarom dit niet te Timboektoe of Stanleyville werd ge-
daan?

-ocr page 341-

hoofdstuk v.

In my heart and in my mind I thoroughly believe that,
it ia only by a developmcnt of business that a
people
travels along the road to selfgovemment and freedom.

STIMSON.

beschouwingen met betrekking tot de activiteit
der inheemsche bevolking van zuid-oost-azië.

Uit het voorgaande hoofdstuk is gebleken, dat er allerwegen
in Zuid-Oost-Azië een streven bestaat naar meerdere zeggenschap
in eigen zaken en dat dit streven ook buiten Azië door velen
Wordt gebillijkt en voorgestaan. Het is zaak, vooral in een tijd
Van veranderingen, verwording en revolutionaire woelingen, goed
voor oogen te houden, hoe de feitelijke verhoudingen in Zuid-
Oost-Azië liggen. Voor het vormen van een juist oordeel omtrent
^e hedendaagsche koloniale problemen is het van groot belang,
de economische werkelijkheid als uitgangspunt te nemen. Met
name de naar meerdere zelfstandigheid strevende Inheemsche
volksgroepen dienen zich te hoeden voor de dikwerf gemaakte
fout: negeeren der werkelijkheid.

Het kardinale punt der huidige koloniale quaestie — die hier-
door een internationaal karakter heeft verkregen — is de toe-
ïiemende beteekenis van de agrarische gebieden in de tropische
zone voor de industrieele landen in den gematigden gordel en
omgekeerd. Wil men ernstige crises in de wereldhuishouding voor-
l^omen, dan moet de eisch gesteld worden, dat de productie en
daardoor de welvaart en koopkracht in de tropische landbouwge-
tgt;ieden — minstens genomen — op haar tegenwoordig peil gehand-

l^aafd blijft.

De vraag rijst, welke functie de naar meerdere zelfstandigheid
strevende Inheemsche bevolking in het bedrijfsleven van Zuid-
Oost-Azië vervult en of deze functie
ihans goede verwachtingen
Voor het leiderschap van het productieproces rechtvaardigt, zoodat
dit den autochthonen in handen gegeven zou kunnen worden,
Zonder dat de vervulling van den zoo juist geformuleerden eisch in
^et gedrang komt.

-ocr page 342-

Tijdens een meermaandelijksche studiereis in Zuid-Oost-Azië
had ik gelegenheid door eigen waarneming en door gesprekken met
Europeesche en autochthone bewoners van dit deel der wereld
mijne uit litteratuurstudie verkregen meening omtrent de mate van
activiteit en het welvaartsstreven der Inheemsche bevolking te
verifieeren. Het was mij mogelijk, dank zij de bijzondere hulp
en medewerking, die ik overal en van zoo verschillende zijden
mocht ondervinden, zeer veel te zien en te hooren. Mede hierdoor
was na terugkeer in patria de studie der koloniale litteratuur vrucht-
baarder voor mij dan zonder de sociaal-geographische oriënteering
ter plaatse en de vele gesprekken met leidende figuren uit ambte-
lijke en zakelijke kringen het geval ware geweest.

Vooruitloopend op de afzonderlijke besprekingen, die succes-
sievelijk zullen worden gewijd aan Nederlandsch-Indië, British
Malaya, Siam, Indochina en de Philippijnen, kan thans reeds ge-
zegd worden, dat in alle genoemde gebieden Westerlingen en ten
deele ook Chineezen en Japanners als leiders van het productie-
proces optreden. Slechts zelden bekleeden Inheemschen leidende
functies in het bedrijfsleven van hun eigen land. Vaker treft men
hen aan in ambtelijke betrekkingen. Voornamelijk vindt men de
autochthonen in min of meer ondergeschikte posities. Op het
oogenblik mag men nog geen te hoogen dunk koesteren van de
tropische volkeren, wat betreft hun leiderscapaciteiten.

Klimatologische omstandigheden en raseigenschappen schijnen
in hooge mate de arbeidsprestaties der menschen te beiiivloeden.
Ook de sociale organisatie der groep binnen een bepaald woonge-
bied, zoomede haar religieuze opvattingen, zijn factoren, die men
bij de verklaring van de verschillen in arbeidsprestaties mede dient
te beschouwen. De blanken, bijvoorbeeld, zijn als ,,Arbeitsmen-
schenquot; gebonden aan de klimatologische verhoudingen der gema-
tigde zone. In de tropen kunnen wij slechts als ,,Organisations-
menschenquot; een functie in het bedrijfsleven vervullen\').. De Chi-

Vgl. o.a. Andree\'s Geographie des Welthandels, Band III,
Produktion, Verkehr und Handel, 1930, p. 52 en 29.

Veel waarde kent Haushofer toe aan den invloed van het
klimaat
(Zur Geopolitik der Selbst-Bestimmung, 1923, p. 85):
,,Es ist unmöglich, alle Einzelheiten zu belegen, es kann nur
wiederholt werden, dasz auch nach eigener Beobachtung im Erd-
raum (Asien) selbst am ehesten vom Klima aus der Schlüssel zu
seinem Schicksal zu gewinnen ist, etc....quot;

-ocr page 343-

neezen zijn daarentegen over de geheele wereld als „Arbeitsmen-
sehenquot; te gebruiken en schijnen a-klimatisch van constitutie te zijn.
Binnen deze twee groepen zijn weer aanmerkelijke verschillen te
constateeren.

De vraag, of op den duur de tropische autochthonen in staat
zullen zijn om zelf de leiding der productie in handen te nemen,
iaat slechts een speculatieve beantwoording toe. Voor deze studie
js het hoofdzaak en voldoende, om aan te geven en vast te stellen,
iïoe tegenwoordig de concrete verhoudingen in Zuid-Oost-Azië
zijn. Prognose is niet mogelijk en ware onwetenschappelijk. Slechts
de ontwikkeling der gebeurtenissen zal op de hierboven gestelde
vraag het juiste antwoord kunnen geven.

Het verlangen naar autonomie, naar baas zijn in eigen huis.
treedt allerwegen in Azië aan den dag. Maar met instemming kan
hier herhaald worden, wat een nationalistisch orgaan\') in Neder-
Jandsch-Indië verleden jaar schreef en wat voor geheel Zuid-Oost-
Azië met onverminderde kracht geldt: ..Die geestelijke motieven
hebben zich reeds geopenbaard. Ons is het een behoefte geworden
aan de dominatie door het Westen te ontkomen. Maar we zullen
metterdaad, door de dääd. moeten bewijzen, dat de motorische
\'cracht. die ons drijft, de Westersche thans evenaart.quot; Zoo is het.

Nederlandsch-Indië,

Het mag in het algemeen gevaarlijk genoemd worden van
..volkskarakterquot; en „groepseigenschappenquot; te spreken, daar men
door te generaliseeren veelal een scheeve voorstelling van zaken
geeft. De vaak gehoorde en vaker nog herhaalde gemeenplaats,
dat de economische activiteit der bewoners van
Nederlandsch-Indië
gehjk nihil zou zijn. is er een voorbeeld van. Men kan in Indië
zeer terecht - en gelukkig in toenemende mate - spreken van
zelfwerkzaamheid der autochthone bevolking. Wel blijft er plaats
voor de opvatting - gelijk uit het volgende moge blijken - dat
het economisch inzicht bij de meeste groepen van den Archipel
veel te wenschen overlaat. De activiteit der Inheemsche bevolking
»S echter gedurende de laatste decennia in aanzienlijke mate ver-
groot.

De werkzaamheid der Inlanders is uit den aard der zaak agra-
\'^^chj^t. In de eerste plaats draagt de bevolking zorg voor

\') Timboel, 15 Juli-I Augustus 1930.

-ocr page 344-

den verbouw van de benoodigde voedingsmiddelen, maar daar
naast is meer en meer op den voorgrond getreden de teelt van ge-
wassen voor de wereldmarkt. Deze laatste vat men samen onder
den misschien eenigszins paradoxalen naam ,,bevolkingsculturesquot;.
Paradoxaal, want zelden ging de bevolking uit eigen beweging over
tot den verbouw van handelsgewassen, meestentijds waren het de
Nederlandsch-lndische regeering (onder meer door de belasting-
heffing\')) en de opname in het wereldverkeer, factoren dus, die
geheel buiten de ,,bevolkingquot; lagen, welke de ,,bevolkingscul-
turesquot; deden ontstaan en stimuleerden\'). Van regeeringswege wer-
den vele maatregelen genomen, om den Inheemschen landbouw
en daarmede de welvaart der bevolking te bevorderen. Te denken
is hier aan het verstrekken van onderwijs, aan den landbouwvoor-
lichtingsdienst, aan den phytopathologischen dienst, aan het volks-
credietwezen, aan den aanleg van irrigatie werken, aan het in
stand houden van goede transportmogelijkheden en aan vele an-
dere maatregelen en instellingen\'). Ook de aanwezigheid van het
Europeesche bedrijf heeft in vele gevallen dezen gunstigen invloed
gehad^).

De toestand van den Inheemschen landbouw werd in 1926 als
volgt beschreven\'):

,,0p Java en Madoera en verschillende plaatsen in de

Buitengewesten is en blijft de natte rijstbouw de ruggegraat

\') De pepercultuur en tot op zekere hoogte de klappercultuur
zouden als uitzonderingen kunnen worden genoemd. Beide zijn
van ouds Inheemsche culturen.

\') Vgl. van Gelderen, Voorlezingen over tropisch-koloniale
staathuishoudkvn\'J^\' 1927, p. 30:
,,Teekenend is, dat ... bijv. de
maïsaanplant wel eens ,,taneman padjegquot; genoemd wordt (belas-
ting-, speciaal: landrente-aanplant)quot;.

\') Vgl. o.a. Bluett, Economic conditions in the Netherlands
East Indies, 1929, p. 78.

Voor de beteekenis der suikercultuur zie: Tichelaar, De
Java-suikerindustrie en hare beteekenis voor land en volk;
ook:
van der Mandere, De Javasuikerindustrie in heden en verleden
etc. 1928.
Voor de beteekenis der Europeesche cultures ter Oost-
kust van Sumatra zie:
Volker, Van oerbosch tot cultuurgebied,

1928.

°) De Inlandsche Landbouw, Overdruk uit: Mededeelingen
der Regeering omtrent enkele onderwerpen van algemeen belang.
Februari 1926, p. 54.

-ocr page 345-

van het Inlandsche bedrijf. Hier vindt in steeds grootere mate
plaats een benutting van de droge velden en van de sawahs
na den padioogst voor de teelt van palaw^idja, waarvan een in
belangrijkheid toenemend deel bestemd wordt voor export. In
verband hiermede staat een toenemende beteekenis van den
veestapel, vooral van het rundvee, voor de uitoefening van
het bedrijf, \'t Sterkst komt deze ontwikkelingsgang tot uiting
in Oost- en Midden-Java, \'t minst in West-Java. Daarnevens
worden de producten van de erfcultuur van grooter belang
voor de uitkomsten van den Inlandschen landbouw. Op de
groote eilanden buiten Java ontwikkelde zich in de dunbevolkte
ladanggebieden uit den ladangbouw een nieuw bedrijfstype,
waarin de teelt van overjarige exportgewassen in belangrijk-
heid toeneemt, maar de voedselproductie op ladangs nog im-
mer van groot belang is.

Een belangrijke verandering van den landbouw in de Oos-
telijke eilandengroepen valt niet waar te nemen.

Op de Kleine Soenda-eilanden wordt de teelt van rund-
vee en paarden van betere kwaliteit van grooter beteekenis.

Uit deze korte omschrijving blijkt tevens, dat, hoewel ver-
schuivingen in het bedrijfstype van den Inlandschen landbouw
hebben plaats gevonden, deze toch in technisch opzicht in
hoofdzaak zijn eigen karakter is blijven bewaren.quot;

Uit dit korte exposé blijkt, dat in toenemende mate handelsge-
wassen door de bevolking worden verbouwd. Naast de Inlandsche
voedselplanten, als rijst, cassave, maïs, bataten, suikerriet, sago
en peulvruchten, en de handelsgewassen, die ten deele bestemd
zijn voor de binnenlandsche markt, als klappers, aardnoten, tabak,
gambir, pinang, aardappels en groenten, treden de exportgewas-
sen voor de
wereldmarkt meer en meer op den voorgrond (gelijk
ook uit hoofdstuk III gebleken is). De voornaamste zijn: rubber,
koffie, kapok, cacao, kina, agave, tabak, suikerriet, thee, peper,
etherische oliën en enkele andere. Relatief nam de productie der
bevolking sterker toe^^an die der Europeesche cultures, gelijk de

volgende cijfers illustreeren\'):

\') De Landbouwexportgewassen üan Nederlandsch-lndië in
1929,
p. 5.

-ocr page 346-

Aandeel der Inheemsche producten in totaal-export van
landbouwproducten.

Jaarnbsp;Jaoa Buiten-Bezittingen Nederlandsch-Indië

%

%

%

1894

5.7

33.2

11.3

1898

4.2

31.7

10.1

1902

9.6

51.3

20.3

1906

9.8

56.5

20.3

1910

15.7

70.0

27.3

1913

15.5

42.3

24.5

1917

8.4

37.6

16.9

1921

11.2

43.1

20.3

1922

10.4

49.1

23.8

1924

10.2

52.0

25.4

1925

13.9

58.8

36.4

1926

12.3

54.0

32.9

1927

11.8

53.2

31.3

1928

18.8

56.6

34.7

1929

17.7

58.8

36.5

De intrede in het wereldverkeer, de behoefte om geïmpor-
teerde artikelen te koopen en dus de vraag naar contanten, mede
om belastingen en schoolgelden te betalen, noodzaken den Inheem-
schen landbouwer een grooter deel van zijn producten te gelde te
maken en daartoe leenen zich de export-gewassen het best.

In absolute maat gemeten hebben voor Java de Inheemsche
exporten nog steeds een geringe beteekenis\'), anders is het op de
Buiten-Bezittingen, waar belangrijke centra van Inheemsche cultures
worden
aangetroffen. Koffie, rubber en klappers worden daar in
aanzienlijke hoeveelheden verbouwd en de teelt neemt nog toe.
Te denken is aan Palembang, Djambi en enkele deelen van Bor-

\') Gelijk o.a. van Gelderen betoogt (The effect of Western
influence on native civilisations etc., ed.
by Schrieke, 1929, p. 96).
Elders schrijft van Gelderen (Voorlezingen over tropisch-koloniale
staathuishoudkunde,
1927, p. 94): ,,Handelslandbouw heeft in veel
hooger mate dan de aartsvaderlijke voedselteelt een prikkelende,
welvaart bevorderende werking op zijn beoefenaars... Daar ligt
voor den beknelden Javaanschen tani een mogelijkheid van be-
staansverruiming èn ontwikkeling van zijn gezichtsveld.quot;

-ocr page 347-

neo. De bevolkingscultuur wordt hoofdzakelijk extensief bedreven,
een werkwijze, die in streken met een welhaast onuitputtelijk
bodemkapitaal en weinig arbeidskrachten rationeel mag worden
geacht te zijn. Als nevengevolg van den toenemenden exportland-
bouw der autochthone bevolking mag worden genoemd, dat deze
steeds meer wordt opgenomen in het wereldverkeer, in contact
komt met de buitenwereld en dat derhalve met nieuwe artikelen
ook nieuwe inzichten en ideëen het land binnen komen. Deze doen
veelal geleidelijk de oude opvattingen en sociale organisatie, die
belemmerend werken op de ontplooiing der individueele activiteit,
verdwijnen. Het verband tusschen de opname in het wereldver-
keer en de ontplooiing der agrarische activiteit van de Inheemsche
bevolking in Zuid-Oost-Azië is dus functioneel van aard.

Door het drijven van bevolkingscultures neemt ook het kapi-
taalbezit der Inheemsche bevolking zeer toe, zonder dat deze
daartoe een beroep op de kapitaalmarkt behoeft te doen. De on-
kosten, gemaakt voor de boschontginning, worden goed gemaakt
door de opbrengst van den eersten padioogst, terwijl met uitbrei-
ding van den aanplant kan worden doorgegaan tot de eerste aan-
plant in productie komt. Aldus behoeft de Inheemsche landbouwer
niet, als de Europeesche planter, veel kapitaal vast te leggen voor
ontginning en onderhoudskosten gedurende den tijd, dat de aan-
plant nog niet in productie is. Is dit eenmaal het geval, dan is de
opbrengst zoowel per oppervlakte-eenheid als per arbeidsdag groo-
ter dan met
ladangpadi kan worden verkregen. Koffie en klappers
eischen meer onderhoud dan rubber in den aanvang; een voordeel
is, dat men steeds de teelt der voedingsgewassen kan laten door-
gaan tusschen den jongen aanplant.\')

Zooals reeds werd gezegd, een principieele verandering is er
door de toenemende beteekenis der handelsgewassen in het karak-
ter van den Inheemschen landbouw niet gekomen. ,,Het is
gebleven en in vele gevallen zelfs in toenemende mate geworden
een bedrijf, dat allereerst het noodige voedsel produceert voor den
landbouwer en zijn gezin zoo mogelijk met een surplus voor den
verkoop, waar de omstandigheden daarvoor gunstig zijn. De teelt
van handelsgewassen heeft in het algemeen niet plaats gevonden

\') De Inlandsche Landbouw, overdruk uit: Mededeelingen der
Regeering omtrent enkele onderwerpen üan algemeen belang.
Februari 1926, p. 53.

-ocr page 348-

ten koste van de voedselproductie, maar is aan het bedrijf toege-
voegd.quot;\') Hieruit volgt tevens de concurrentiemogelijkheid, die
de Inheemsche planter heeft. Loont het niet, voort te gaan met den
verbouw van handelsgewassen, dan laat hij de tuinen de tuinen en
houdt zich aan zijn voedselcultuur; hij is immers niet geheel afhan-
kelijk van den verbouw van handelsgewassen!

,,IVlen kan voor Java en Madoera den Inlandschen landbouw
dus karakteriseeren als een bedrijf, dat met groote arbeidsaanwen-
ding slechts lage opbrengsten geeft en dat den arbeid per arbeids-
eenheid slecht betaalt.

Geheel anders staat het met de overblijvende handelsgewassen,
zooals koffie, klappers, rubber, enz. De opbrengsten per H.A. zul-
len bij de gevolgde extensieve cultuurwijze gemiddeld niet veel
hooger zijn dan die der eenjarige gewassen, rubber wellicht uitge-
zonderd. Maar de belooning van den arbeid is zeker veel grooter.
Hierdoor is te verklaren de grootere welvaart der bevolking in de
koffie-, rubber- en klapperstreken der Buitengewesten, waar volop
gronden beschikbaar zijn om aan deze aanplantingen voldoende uit-
breiding te geven.quot;\')

Deze beschouwingen uit het regeeringsverslag namen wij uit-
voerig over, wijl, gelijk het rapport (p. 61) zegt, de hier gegeven
karakteristiek van den Inheemschen landbouw niet alleen opgaat
voor Nederlandsch-lndië, maar voor het geheele aangrenzende
Aziatische gebied. De overeenkomst tusschen de verschillende lan-
den van Zuid-Oost-Azië op het punt van den landbouw, — door
deze uitspraak van officieele zijde mede bevestigd —, vindt zijn
verklaring in de klimatologische factoren, die het moessongebied
kenmerken. De groote warmte en het periodiek afwisselen van
droogte en heftigen regenval maakten het mogelijk, dat men, zij het
dan veelal met groote arbeidsinspanning, zonder technische hulp-
middelen voldoende kon produceeren om het leven er bij te hou-
den. De noodzakelijkheid voor de ontwikkeling van de landbouw-
techniek bestond niet in Zuid-Oost-Azië. Thans, nu de bevolking
voor de exportgewassen ook de droge gronden in gebruik gaat
nemen en dit moet doen, om in haar behoeften te kunnen voorzien,
verandert de toestand. De achterlijkheid in de technische ontwik-
keling treedt pijnlijk aan den dag en het wordt een klemmende

\') Ibidem, p. 59.
\') Ibidem, p. 61.

-ocr page 349-

eisch, dat hierin verandering gaat komen. Zoolang de techniek
van den Inheemschen landbouw niet op wereldpeil is gebracht,
zullen de autochthonen zich tevreden moeten stellen met een
tweederangsplaats in het bedrijfsleven van hun eigen land.

Er is, blijkens het voorgaande, op agrarisch gebied in Neder-
landsch-lndië dus wel degelijk sprake van activiteit en van toe-
nemende activiteit der bevolking, wier cultures gestadig van
grooter beteekenis voor de wereldhuishouding worden\'). Niet
slechts, dat land en volk hierdoor gediend zijn in den zin van ver-
meerdering van inkomsten, van de welvaart in het algemeen, ook
in ander opzicht is de ontwikkeling van den Inheemschen export-
landbouw van groot belang. Met
Trip zijn wij van meening, dat
uit dezen bedrijfstak op den duur eventueel de Inheemsche leiders
der productie moeten voortkomen\'). Het is evenwel noodig, dat
de bevolking haar streven niet slechts richt op grootere produc-
tie en verbetering van werkwijze, doch tevens tot het inzicht wordt
gebracht, dat meerdere inspanning en vooral kapitaliseering van
een zoo groot mogelijk deel der opbrengsten noodzakelijke voor-
waarden zijn voor den verderen vooruitgang\').

De Inheemsche zelfwerkzaamheid is op het gebied van handel
en (verwerkende) industriën veel geringer dan op agrarisch terrein.
Dit mag een minder gunstig aspect worden genoemd. De toene-
mende
noodzakelijkheid van productenlevering aan de wereldmarkt
maakt het alleszins gewenscht, dat het Inheemsche bedrijfsleven
een grootere differentiatie gaat vertoonen dan tot nu toe het ge-
val is geweest. Intensiveering en differentiatie zijn eischen, waar-
voor de Inheemsche bevolking zich met betrekking tot haar
activiteit en bedrijfsleven gesteld ziet, wil zij in komende jaren de
gevaren van — zij het dan wat extreem gezegd —
„monocultuur\'
ondervangen.^) Vele producten van de bevolking, die bestemd
zijn voor export, zijn hiervoor eerst geschikt na het ondergaan van

\') Vgl. oan Vuuren, De jongste deelneming der Inheemsche
beüolking etc., p. H-
de twintiger jaren deed de bevolkings-
rubber in samenwerking met de Amerikaansche consumenten de
uitwerking van het Stevenson restrictie schema te niet. Dus een
factor van internationale beteekenis!

\') Verslag van den President van De Javasche Bank, 1924[
1925, p. 42.

\') Ibidem, p. 42.

\') De Inlandsche Landbouw, p. 71.

-ocr page 350-

een fabriekmatige bewerking, zooals rubber, thee, copra, cassave
en suiker. Inheemsche fabriekjes hiervoor bestaan er heden ten
dage haast niet; toch is de landbouwindustrie nog voor een groote
uitbreiding vatbaar. Te denken ware hier bijvoorbeeld aan de ver-
werking van vezelprodukten en aan de vervaardiging van maïs-
veevoeder. Tapioca-fabriekjes en verkoopsorganisatie der boeren
zouden het mogelijk maken, om aan den verbouw van cassave op
Java een groote uitbreiding te geven.\') Daar er met dergelijke be-
drijven geen groote kapitalen gemoeid zijn, spreken het ontbreken
ervan en het gemis aan verkoopsorganisaties wel voor de geringe
mate, waarin de economische qualiteiten aanwezig zijn. Zoo is het
ook met andere producten. De klappers groeien in de zon en ver-
eischen weinig onderhoud. Chineesche handelaars koopen het
product op en verkoopen het aan de eveneens Chineesche olie-
fabriekjes of aan de weinige groote Europeesche bedrijven. De
Westersche exporteur verzendt de olie naar de verschillende lan-
den der wereld. In Oost-Java is de Javaan veelal tabaksplanter,
de opkoop- en exporthandel zijn in handen der Europeanen.
Typeerend voor het verschil tusschen Europeesche en Inheemsche
cultures zijn de cijfers betreffende de opbrengst van de Europee-
sche en Inlandsche tabakstuinen op Java. In de Vorstenlanden
vindt men nagenoeg uitsluitend op Europeesche wijze beheerde
ondernemingen, van een beplant areaal van bijna 6,200 ha werd

in 1929 geoogt ruim 12,000,000 kg bladtabak. In den Oosthoek
treft men voornamelijk bevolkingstabak aan. Hier werden in het
zelfde jaar van een oppervlakte van bijna 20,000 ha slechts
8,065,000 kg bladtabak verkregen; de cultuur is dus heel wat min-
der intensief.\') Van verschillende zijden werden pogingen gedaan
om de bevolking te brengen tot meerderen suikerriet-aanplant;
zoowel de pogingen van regeeringswege als van de zijde van een
der groote cultuurbanken mislukten. De in 1918 ingestelde suiker-
enquête-commissie kwam tot het resultaat, dat rietaanplant door
de Inheemsche bevolking niet verdiende te worden aangemoedigd,
hoewel men, gezien de samenstelling der commissie, juist een an-
dere uitspraak had verwacht. Blijkens haar rapport wordt de bevol-

\') Vgl. Krafft, Coöperatie in Nederlandsch-Indië. een sociaal-
paedagogisch üraagstuk, 1929,
p. 266.

\') Vgl. De landbouwexportgewassen van Nederlandsch-Indië
in 1929, p. 162.

-ocr page 351-

klng nog lang niet in staat geacht, de leiding der bedrijven in han-
den te houden.\') Rijst, het voornaamste product van den Inland-
schen landbouw, wordt bijna uitsluitend gefinancierd en verhan-
deld door Chineezen, die vaak seizoenen van tevoren de rijst van
de Inheemsche tanis koopen. In het algemeen kan worden gezegd,
dat Westerlingen en Chineezen den groot- en tusschenhandel geheel
controleeren en dat Chineezen en andere Aziatische uidanders den
kleinhandel voor een zeer aanzienlijk deel beheerschen.

Aan het kweeken van reserves, aan kapitaalvorming schenkt
de Inlander
slechts weinig aandacht, zijn ,,esprit capitalistequot; is
nagenoeg niet ontwikkeld. Enkele uitzonderingen zijn intusschen
hierop reeds te noemen. Zoo begint men in Palembang en Djambi
reeds met kapitaal te vormen en dit mag een zeer verheugend ver-
schijnsel worden genoemd. Een krachtig, kapitaalbezittend In-
landsch
landbouwbedrijf zal een kracht ten goede zijn voor de ont-
wikkeling der
Inheemsche maatschappij.quot;) Tot nu toe bezit de boe-
renstand in
Nederlandsch-Indië weinig bedrijfskapitaal en zit vaak
diep in de schuld bij
In- of Uitheemsche geldschieters. Op crediet
leven is voor de
Inlandsche bevolking de normale toestand. Energie
en arbeidslust worden door dergelijke omstandigheden natuurlijk
zeer gedrukt. Van regeeringszijde is gepoogd, een betere crediet-
voorziening in het leven te roepen, waartoe de Dienst van het Volks-
credietwezen werd ingesteld. Het doel moest zijn productief crediet
te geven aan de landbouwende klasse, op korten termijn voor aan-
koop van mest en zaad en op langen termijn voor amelioratie van
den grond. Het is typeerend voor de gebrekkige inzichten op eco-
nomisch gebied, dat het tot nu toe verstrekte crediet vrijwel ge-
heel voor
consumptieve doelen werd gebruikt. Typeerend is de
volgende passage uit het jaarverslag van het Volkscredietwezen
over 1927: ,,Een zeer groote moeilijkheid om een rationeel crediet-
bedrijf op te zetten, dat zich zoo goed mogelijk aan de behoeften
der leeners
aanpast, blijkt (alzoo) te zijn dat de belanghebbenden
zelf zich van die behoeften nog niet behoorlijk rekenschap kunnen
geven, zij leven grootendeels nog onbewust, zij zijn aan rationa-

\') Vgl. van der Mandere, De JaVasuikerindustrie in heden
en
Verleden, gezien in het hijzonder in hare sociaal-economische

beteekenis, 1928, p. 34.

quot;) Vgl. Verslag van den President van De Javasche Bank,
1924/1925, p. 45.

-ocr page 352-

listisch denken nog niet toe; het is de nog primitieve psyche van
den
dessaman, die de verdere ontwikkeling van het credietwezen
in den weg staat.

Diezelfde moeilijkheid doet zich evenzeer voor bij de crediet-
verstrekking aan de economisch vooruitzijnden, aan de energiek-
sten onder de bevolking. Ook zij voeren veelal nog geen rationeel,
systematisch ingericht bedrijf, zij hebben geen commercieele boek-
houding, bedrijfs- en huishouduitgaven loopen dooreen, zij kunnen
niet precies aangeven, wanneer hun geldbehoefte, wanneer hun
geldruimte het grootst is. Geeft men hun rekening-courantcrediet,
dan bevriest het in 99 van de 100 gevallen.quot;\')

Het ware dan ook wel beter, hier de bevolking tegen haar
eigen credietzucht te beschermen en desnoods wat minder aan-
dacht aan de woekerbestrijding te besteden\'). Door een juiste cre-
dietverschaffing, op zakelijke voorwaarden en slechts voor produc-
tieve doeleinden, zal men er in kunnen slagen het krachtige, ener-
gieke deel der Inheemsche bevolking op een hooger welvaartspeil
te brengen. Want aan de speciale behoeften van de energieke
groepen zal voortdurend bijzondere aandacht moeten worden ge-
geven. Teveel is het bedrijf der volksbanken nog ingesteld op de
groote massa, differentiatie is evenwel een voorwaarde voor het
welslagen van dit bedrijf.\') Tot nu toe had de dienst van het Volks-
credietwezen slechts in enkele deelen der Buitenbezittingen reden
om met voldoening op het bereikte terug te zien, naar de direc-
teur der Centrale Kas mij verzekerde. Het geringe welslagen van
het van overheidswege ingestelde credietwezen mag ook worden
toegeschreven aan de aanwezigheid van het vanuit Singapore ver-
strekte Chineesche crediet en verder aan de vele credietverbanden
in de desa, die dank zij hun plooibaarheid zich aan tallooze econo-
mische en individueele factoren weten aan te passen en daaraan
hun kracht en levenstaaiheid ontleenen. De strijd, dien het Volks-
credietwezen hiertegen moet voeren, mag verre van gemakkelijk
worden genoemd.quot;*)

\') Verslag üan het Volkscredietwezen oüer 1927, p. /.
\') Vgl. Hirschfeld, Koloniale Welüaartspolitiek, in: Koloniale
Studiën, Augustus 1927, p. 102 en 103;
ook: Hirschfeld, Het üolks-
credietwezen in Nederlandsch-Indië,
in: Koloniale Studiën, Augus-
tus 1926, p. 558.

\') Verslag üan het Volkscredietwezen oüer 1927, p. 1.

Vgl. Verslag üan den economischen toestand der In-
heemsche bevolking, 1924. Deel I, p. 313 en 314.

-ocr page 353-

In tegenstelling met onze boerenleenbanken behooren in Indië
bij de volksbanken deposanten en credietnemers tot verschillende
groepen van economische subjecten.
Bij de afdeelingsbanken wordt
bijna uitsluitend door Europeanen geld gedeponeerd.
Uit Inheem-
sche kringen, die als credietnemers optreden, vloeien slechts zel-
den depositos den banken toe. Deze toestand mag terecht minder
gezond genoemd worden\') en het is een zeer ongunstig verschijn-
sel, dat kapitaalvorming uit surplusproduceering in de Inheemsche
maatschappij nog slechts sporadisch voorkomt\').
De kapitaalvor-
ming via het Volkscredietwezen beteekent op Java zoowel als daar-
buiten, in
verhouding tot het zielenaantal, nog zeer weinig; ,,de
beteekenis hiervan voor de algemeene economie van de Inlandsche
bevolking is vooralsnog niet anders dan die van een hoopvol tee-
ken van een klein begin.quot;\') Ook het sparen in geld is blijkens de
uitkomsten van den dienst der postspaarbank in de Inheemsche
maatschappij nog van geringe beteekenis.^) In de bevolkingscul-
tures spelen besparingen geen noemenswaardige rol. Het percen-
tage van het totale provenu, dat in de consumptie overgaat is bij
de Inheemsche cultures veel grooter dan in de Europeesche be-
drijvenquot;).

Ook aan Inheemsche zijde beseft men wel, dat Java nog lang
niet economisch weerbaar mag worden genoemd en dat vooral het
kapitaalgebrek zeer hinderlijk is®). Een deel der priajis acht zich
te goed voor handel, nijverheid en landbouw^) en het economisch
inzicht is nog weinig ontwikkeld.
Dit laatste moet naar onze mee-
ning voor een
aanzienlijk deel worden gesteld op rekening van de
eigenaardigheden der aloude sociale structuur, die het individu

\') Vgl. Hirschfeïd, Het volkscredietwezen in Ned.-Indië,
p. 558.

\') Vgl. Smits, De voedselvoorziening van Ned.-Indië, 1919,
p. 75 en 76.

\') Verslag van den economischen toestand etc., p. 322 en

323.

Ibidem, p. 342.

\') Verslag van den President Van De Javasche Bank, 1928/
1929, p. 43.

Ibidem, 1929/1930, p. 51.

Vgl. Soembangsih, Gedenkboek Boedi Oetomo, 1918,

p. 53.

\') Ibidem, p. 58.

-ocr page 354-

niet deed uitkomen en waarin de dorpsgemeenschap het productie-
proces leidde.\')

Java heet een overbevolkt land, maar toch komen jaarlijks dui-
zenden Chineezen het land binnen — tegen betaling van een niet
onaanzienlijk entréegeld — en weten als kooplieden en handwer-
kers zich een plaats in de Indische maatschappij te veroveren; de
bevolking van Nederlandsch-lndië dient nog door de agrarische
wetten beschermd te worden tegen de vreemde Oosterlingen; deze
en dergelijke verschijnselen wijzen op de geringe economische
qualiteiten, die tot nu toe door de bevolking aan den dag worden
gelegd.

Terwijl de Westerling meer en meer heeft geleerd, de natuur
te beheerschen en aan zich dienstbaar te maken, is in Zuid-Oost-
Azië de mensch nog sterk onderhevig aan de invloeden, die uitgaan
van de natuur en deze exogene invloeden, dit nog weinig vrij staan
van de wereld der verschijnselen, maken ook, dat zijn doen en
laten op economisch terrein niet altijd even ,,economischquot; is. Ma-
gische en animistische voorstellingen compliceeren de gedragingen
van den Inheemschen mensch in het economisch leven aanzienlijk.\')

Zin voor kapitaalvorming en voor economisch beheer is onmis-
baar voor leiders van groote bedrijven. Beide eigenschappen treft
men — naar algemeene opvatting — nog zeer weinig aan bij de
autochthone bevolking van Nederlandsch-lndië. Zoo lang dit het
geval blijkt te zijn, is de aanwezigheid der Westerlingen zedelijk
en redelijk volkomen gerechtvaardigd door de leidende rol, die zij
in het bedrijfsleven vervullen moeten, willen de productie en de
welvaart op peil blijven.

Uitzonderingen daargelaten kan in het algemeen gezegd wor-
den, dat zorg voor de toekomst een eigenschap is, die men op ge-
heel Java en in de meeste deelen der Buitenbezittingen weinig
aantreft bij de autochthone bevolking\'), wat zeer belemmerend

\') Vgl. van Gelderen, Voorlezingen over tropisch-kploniale
staathuishoudkunde, 1927, p. 16.

\') Vgl. Kohlhrugge, De Inlandsche beweging en de onrust in
Indië, 1927, p. 19 en 20.

Kielstra (Nationalistische Economie, in: Pol. Econ. Week-
blad, jrg. 1929/1930, p. 104 v.v.)
meent, dat de Inlander wel spa-
ren /jan, maar dat men steeds van toekomstige behoeftenbevredi-
ging zeker is geweest en dus
niet behoefde te sparen. Kleine amb-
tenaren sparen wel bijvoorbeeld. Gebrekkige zorg voor de toe-
komst zou dus niet een quaestie van volksaard zijn.

-ocr page 355-

■werkt op de welvaart van het land. Behoudzucht, geringe ontwik-
keling en bijgeloof treft men bij onze keuterboertjes ook veelal
aan, maar hun gierigheid en winzucht compenseeren deze schade-
lijke qualiteiten! De vergelijking met den orang tani gaat dan ook
niet geheel op. Zoolang de economische zenuwen van dezen laat-
sten niet sterker geprikkeld worden, zal hij er niet in slagen stap-
pen in de goede richting te doen. Typeerend voor zijn mentaliteit
gt;s het volgende voorbeeld\'):

,,0p Banka wordt de pepercultuur gedreven door Banka-
neezen en Chineezen (gewezen mijnkoelies). Reeds uit de
verte kan men onderkennen aan welk van beide rassen een
pepertuin behoort. De Chinees plant zijne ranken in dambord-
achtige regelmaat, zijn tuin is keurig onderhouden, om eiken
rank heeft hij van steenen een lagen wal gebouwd waar bin-
nen de bemesting wordt aangebracht, een compost van alle
afval, waarop hij de hand kan leggen, ook menschelijke en
dierlijke faecaliën en urine.

Dank zij zijn vlijt maakt de Chineesche peperboer een
oogst van 16 katti per rank, terwijl de Bankanees van zijn slor-
dig aangelegden en slecht onderhouden, onbemesten tuin
niet meer oogst dan 4 katti per rank. Hij weet best, dat en
Waarom de oogst van Chineesche tuinen viermaal grooter is
dan die der zijne en niet pas, al sedert, zeg een halve eeuw,
heeft de Bankaneesche peperbouwer de meest sprekende
demonstratie voor oogen. Hij denkt er echter niet aan de Chi-
neesche cultuurwijze, welke geheel binnen zijn bereik ligt, na
te volgen: hij verkiest een kleine oogst met geringe moeite
boven een grooteren, die hem in eigen oogen zou verlagen tot
een slaaf van den arbeid en bovenal wil hij die zich niet koo-
pen door weerzinwekkend geknoei met menschelijke uitwerp-
selen, dat vindt hij vies, en de aanraking ermede besmet met
onreinheid naar de godsdienstige wet.

Uit een moreel oogpunt valt dit standpunt niet anders dan
te eerbiedigen, maar tevens moet erkend, dat hier een van de
oorzaken schuilt van de economische minderwaardigheid van
elke animistische en animistisch-Mohammedaansche maat-
schappij.quot;

\') Lulofs en van Vuuren, De voedselvoorziening van Neder-
landsch-Indië, 1919, p. 39.

-ocr page 356-

Houdt men het voorgaande voor oogen, dan wordt het begrij-
pelijk, dat naar veler meening de Javaan slechts bescherming be-
hoeft tegen zich zeiven, tegen de nadeelige gevolgen van zijne
mentaliteit, welke van alle hinderpalen, die verbetering zijner positie
en toename zijner welvaart in den weg staan wel de groote is.\')
Afkeer van gestadigen en ingespannen arbeid, afwezig zijn van
financieele en economische qualiteiten zullen vooralsnog de ont-
plooiing der Inheemsche activiteit danig in den weg staan. Voor
de geringe bruikbaarheid der autochthonen in het bedrijfsleven
pleit ook de omstandigheid, dat men nagenoeg geen Inheemsche
staf employés op ondernemingen of kantoren aantreft; Inheemsche
assistenten ontmoet men nog slechts sporadisch in de cultures. Tot
nu toe was er één Europeesche administrateur, die met succes
met hen heeft gewerkt. Ook in de staatsbedrijven, waar men toch
zeker geen ,,kleuroverwegingenquot; laat gelden, heeft men Europee-
sche leiders. Waren er Inheemsche krachten, die even bruikbaar
zouden zijn als de tegenwoordige Westersche employé\'s. dan zou-
den zeker binnenkort die Inheemschen de Westerlingn uit vele
leidende posities verdringen, al was het alleen maar. omdat dit het
bedrijf goedkooper zou maken. Het is vanzelf sprekend, dat een
Amerikaansche onderneming er licht toe zal komen, om bij voorkeur
Amerikaansche managers en assistenten te benoemen, maar indien
een Hollander of Javaan het zelfde werk beter of voor minder
geld zou doen. dan zou het niet lang duren of de Amerikanen
waren verdwenen uit de leidende posities. Ten deele mag dus het
niet aanwezig zijn van Inheemschen op de hoogere posten toe te
schrijven zijn aan algemeen geldende oorzaken en mogelijk aan
principieele bezwaren, hoofdzakelijk moeten wij dit verschijnsel
verklaren uit de mindere bruikbaarheid der autochthone krachten.
Ook in de kringen der bevolking ziet men wel in, dat tot nu toe de
economische qualiteiten der Westerlingen die der Inheemschen
overtreffen. De ondernemingen van vele zelfbestuurders staan on-
der beheer van cultuurbanken of Europeesche administrateurs. En
toen enkele jaren geleden een Javaansch Regent aan een Sultan
op Sumatra verzocht hem gronden voor tabakscultuur in concessie
te geven, werd deze aanvraag geweigerd. De betrokken vorst had
terecht overwogen, dat inwilliging van dit verzoek een aanzien-

\') Zeer scherp in dezen geest: Ostmeier, Punten en proble-
men, 1914, p. 52.

-ocr page 357-

lijken achteruitgang van zijn inkomsten met zich zou brengen. Men
ziet in Inheemschen kring ter dege in — zij het dan, dat zelfover-
schatting wel eens een enkele maal moge voorkomen —, dat hij,
die een klein bedrijf kan beheeren, nog niet de geschiktheid bezit
om als leider van een groote onderneming op te treden en dat, wil
het tegenwoordig productiepeil gehandhaafd blijven, de groote be-
drijven onder leiding van vreemdelingen moeten staan\'). De
stap van
klein-landbouwer tot directeur eener landbouwmaat-
schappij is te groot, om binnen één generatie te worden gemaakt.
Vooral als men bedenkt, welke enorme kapitaalsconcentraties en
expansie der groote bedrijven deze tijd te zien geeft\'). Tot nu
toe heeft althans de Javaan weinig blijken gegeven, geld te kunnen
beheeren\') en zijn familiezwakquot;) maakt het bovendien bezwaarlijk,
hem aan het hoofd van een groote onderneming te plaatsen, ook
al zou hij overigens de vereischte eigenschappen bezitten. Zeer
terecht schrijft een nationalistisch orgaan\'), ,,de tot een gewoonte,
tot een instinct geworden krachtdadigheid heeft geleid tot de domi-
natie van het Westen over ons (i. e. Indonesiërs)quot;. En verder:
,,Wij stellen ons voor, dat, zoodra we hebben aangetoond het Wes-
ten in daadkracht te evenaren, dit dan zoo wijs zal zijn, van zijn
dominatie in eigen belang afstand te doen.quot; Aan deze uitspraak
behoeft slechts te worden toegevoegd, dat indien het Oosten het
Westen eenmaal in daadkracht evenaart, er uit den aard geen
sprake meer van dominatie ^an zijn. Het is in het belang van de
industrieele landen, dat dit zoo spoedig mogelijk geschiedt, daar
dan de hooge kosten van een koloniaal bestuur en van koloniale
employé\'s voor een aanzienlijk deel zullen vervallen, de gevaren
voor politieke wrijving en woelingen verdwenen zullen zijn en de
Oosterling, met nieuwe inzichten op het gebied van het welvaarts-
streven, zal realiseeren, van hoe groot belang het voor hem is, als
gelijkwaardig lid deel uit te maken van een wereldrijk. Deze gelijk-
waardigheid zal het Oosten zich door eigen werken moeten ver-

\') Vgl. Soembangsih, Gedenkboek Boedi-Oetomo, p. 58
en 59.

\') Vgl. Fimmen, Labours Alternative, the United States of
Europe or Europe Limited, 1924, p. 23,
27 e.a.

\') Vgl. van Lith, De politiek van Nederland ten opzichte van
Nederlandsch-lndië, p.
27.
Ibidem, p. 37.

Timboel, 15 Juli—1 Augustus 1930.
22nbsp;337

-ocr page 358-

werven. Het Westen ziet het eigen belang beter dan het Oostere
en heeft krachtig de economische ontwikkeling van de Zuid-Oost-
Aziatische volkeren ter hand genomen. Het is onvermijdelijk dat
hierbij fouten worden gemaakt. De pogingen en bemoeiingen zoo-
wel van overheids- als van particuliere zijde getuigen van dit Wes-
tersch streven, om aan het Oosten het juiste inzicht bij te brengen.
Scherp formuleerde
Stokvis de in dit streven besloten liggende ge-
dachte, toen hij in den Volksraad de gedenkwaardige woorden uit-
sprak: ,,Wij (i. e. de Sociaal Democraten) zijn ervan overtuigd —
en ook de Indonesiër moet daarvan overtuigd zijn —, dat zonder
dat men zich kan handhaven in het internationale ruilverkeer, op
welke wijze dan ook, de onafhankelijkheid wel geproclameerd kan
worden en desnoods ook wel korten tijd kan worden verkregen,,
maar niet behouden kan blijven.quot;\') Op die economische ontwikke-
ling dient dus het streven gericht te zijn.

Zooals reeds werd gezegd, is men zich aan Inheemsche zijde
wel degelijk bewust van het feit, dat in menig opzicht nog veel
dient te veranderen, wil er van economische gelijkwaardigheid met
het Westen sprake zijn. Reeds gaan dan ook de nationalistische
en andere Inheemsche organisaties zich toeleggen op economisch
en sociaal werk. De opvatting, die men wel van Europeesche zijde
hoort verkondigen, dat men in het nationalistische kamp alleen
politieke idealen zou najagen is althans heden ten dage onjuist.
Duidelijk blijkt dit uit de in Juni 1930 verschenen Mededeelingen
der Regeering omtrent enkele Onderwerpen van Algemeen Belang,
waarin een hoofdstuk wordt gewijd aan de verzorging van geeste-
lijke behoeften en sociale welvaartszorg uit Inlandschen kring.\')
Rustig en waardig schrijft de regeering\'):

„In snel toenemende mate geraken de leidende kringen
der Inlandsche bevolking zoowel in als buiten de volksbewe-
ging er van doordrongen dat op hen de plicht rust te arbeiden
aan den vooruitgang van het eigen volk. Deze overtuiging doet

\') Handelingen Volksraad, 15 Juli 1930, p. 200.
Het woord „onafhankelijkheidquot; laten wij voor rekening van
den Heei Stokvis.

\') Verzorging van geestelijke behoeften en sociale wehaarts-
zorg uit Inlandschen kring,
in: Mededeelingen der Regeering om-
trent enkele onderwerpen üan algemeen belang. Juni 1930, p.
35 v.v.

\') Ibidem, Inleiding, p. 35.

-ocr page 359-

academisch gevormden en lieden van geringe schooische ont-
wikkeling, — menschen van gevestigde maatschappelijke
positie en studenten en leerlingen bij het middelbaar onder-
wijs —, mannen en vrouwen tijd, werkkracht en geld beschik-
baar stellen voor den dienst van het algemeen. Daarbij worden
vaak offers van beteekenis gebracht. Er zijn academisch op-
geleiden, die met een schraal inkomen genoegen nemen om
tijd en werkkracht aan maatschappelijken arbeid, al dan niet
vergezeld van politieke werkzaamheid, te kunnen geven; er is
een architect die uit roeping de leiding eener Taman Siswo
school op zich heeft genomen; er zijn meisjes en vrouwen van
den hoogsten adel, die zich wijden aan onderwijs en opvoe-
ding. Wijlen H. Fachroeddin van de vereeniging Moeham-
madijah is niet de eenige, die door bovenmatigen arbeid voor
zijn idealen en door in stilte gedragen ontberingen te vroeg
aan zijn volk en zijn taak ontvallen is.

Ook in de eerste jaren van de Inlandsche beweging heeft
men een periode gekend van werkzaamheid op maatschappelijk
gebied, gevolgd door een diepe inzinking. Er bestaan echter
tusschen die activiteit en de tegenwoordige groote verschillen.
In de eerste plaats wordt gewerkt met meer vakkennis en met
veel minder optimisme. Dan is de bevolking, door veel leer-
geld wijzer geworden, tot geen medewerking meer te brengen,
indien de integriteit der leiders niet boven twijfel verheven is.
Ten derde kan de welvaartszorg rekenen op leiding en steun
van Westersch geschoolde krachten. Deze leiders toonen bij
den socialen arbeid meer verantwoordelijkheidsbesef en zelf-
critiek dan voorheen denkbaar was. Ten slotte heeft de tegen-
woordige activiteit in hooge mate het karakter van zelf willen
doen. Men vraagt niet meer alles, ook critiekloos, aan de
Regeering, zooals vroeger, doch men slaat zelve de hand aan
• den ploeg en poogt, vaak ook met uitsluiting van vreemde
bemoeienis, iets eigens tot stand te brengen. Van een gedeelte
der in de Inlandsche maatschappij woelende krachten kan men,
met een woord van Mr, Sartono, getuigen dat zij in het stadium
van constructieve verwezenlijking zijn gekomen.quot;

Omvangrijk is het werk, dat verricht wordt door vereenigingen
als Moehammadijah, de Indonesische Studieclub te Soerabaia, de
onderwijsstichting Taman Siswo, door de vereenigingen Boedi

-ocr page 360-

Oetomo, Pasoendan en P. N. I. Ook onder de Inlandsche Christe-
nen en op het terrein der coöperatie valt een grootere activiteit
te bespeuren. Het terrein is zeer veelomvattend en, ondanks de
geruststellende passage in de hier geciteerde inleiding, dringt de
vraag zich op, of men toch nog niet wat te snel van stapel loopt.
De volgende regels geven een idee van de veelomvattendheid der
sociale werkzaamheid in Inlandschen kring\'):

,,0p geestelijk gebied zijn het godsdienstige prediking en
godsdienstonderwijs en voorts bevordering van eigen en wel
in het bijzonder Javaansche cultuur en kunst, die op den voor-
grond treden. Zeer veel aandacht wordt besteed aan het on-
derwijs. De groote vraag naar onderwijs, waaraan de overheid
niet volledig kan voldoen, het besef, dat onderwijs een onmis-
baar middel is voor vooruitgang en de gedachte dat iedere
poging tot verbetering der Inheemsche maatschappij zich moet
richten tot het komende geslacht dragen daartoe bij. Verder
mogen verbetering van de positie der vrouw en van het gezins-
leven, bescherming van vrouwen en kinderen, weezen-, zieken-
en armenzorg, reclasseering, kostelooze juridische en econo-
mische voorlichting, bevordering van handel en bedrijven,
woekerbestrijding, credietverschaffing en last not least bevor-
dering van coöperatie zich in de belangstelling van de voor-
aanstaande Inheemschen en de Inheemsche organisaties ver-
heugen.quot;

Ongetwijfeld is dit sociale werk, vooral wanneer het zich, ge-
lijk de Taman Siswo scholen, richt op practischen arbeid en een
synthese van Oostersche en Westersche cultuur van groote betee-
kenis. Op economisch terrein was het succes der Inheemsche zelf-
werkzaamheid tot nu toe niet groot. Op initiatief der Studieclub
te Soerabaia werd de Bank National Indonesia gesticht, waarin met
1 Januari 1930 de Bank Boemipoetra werd opgenomen. Meer nog
dan credietverschaffing — die immers door de overheidsinstellingen
op grooter schaal kan geschieden — was het doel der oprichters
opvoedend te werken en op te wekken tot zelfvertrouwen en zelf-
werkzaamheid\'). Mag het dan al een twijfelachtig beginsel voor
een bank genoemd worden, deze gedachte ligt geheel in de lijn

\') Ibidem, par. 4, p. 36.
\') Ibidem, p. 42 en 53.

-ocr page 361-

der Indonesische Studieclub, die zieh op het standpunt stelt, dat
het volk niet met theoretische beschouv^ingen, doch met reëele
voorbeelden moet worden bereikt en aldus In den opbouw der
maatschappij dient te worden betrokken. Als poging om te komen
tot een eigen bank en symptomatisch beschouwd, is de stichting
der Bank Nasional Indonesia een belangrijk gebeuren geweest.
Deze schepping van Dr. Soetomo staat thans weder onder controle
van de Centrale Kas. De bestuurderen der Bank Nasional Indonesia
hebben in den loop van September 1930 den Directeur der Cen-
trale Kas
verzocht, de boekhouding der bank onder controle te
willen nemen. De post ,,goodwillquot; zou hierdoor natuurlijk aanzien-
lijk stijgen en de Directeur der Centrale Kas, die dit begreep, wil-
ligde het verzoek in, mits de geheele bedrijfsleiding onder controle
der Centrale Kas zou komen. Aldus is geschied.\')

Ook op andere wijzen trachten de leden der Studieclub de
bevolking tot meerdere zelfwerkzaamheid te brengen; te denken
is hier aan de eigen pers, aan de gestichte coöperatieve bankjes
onder toezicht der leden van de Studieclub, aan de Vereenlging
tot Bevordering van de Inlandsche Nijverheid. Zeer veel werk-
zaamheden worden door de leden der Studieclub om niet verricht,
iets wat zeer zeker van groote liefde voor het volk en van prijzens-
waardig enthousiasme getuigt, maar toch den zakelijken grondslag
aan het streven ontneemt. Ook hoorde ik herhaaldelijk in Indië
vertellen, hoe zeer — zij het dan, dat er met meer vakkennis wordt
gewerkt dan voorheen (Inleiding van de Regeering!) — het veelal
nog aan de noodige ervaring en kundigheden mangelt, waardoor
men zich aan het verwijt van ,,economisch dilettantismequot; bloot
stelt. Zoolang de leiders der Inheemsche bedrijven deze klip niet
ontzeilen, is herhaling van wat in den aanvang der Inlandsche be-
weging geschiedde niet uitgesloten\').

Het ware naar mijn bescheiden meening juister, Indien de
leden der Indonesische Studieclub gingen werken als employé of
volontair in groote Westersche bedrijven in
Indië, of zoo zij daar

\') Soerabaiasch Handelsblad van 15 September 1930.

\') De ervaringen van den Sarekat Dagang Islam, opgericht in
1913, met zijn honderdduizenden leden, zijn bedroevend geweest.
Zonder eenlgen commercleelen zin werden tientallen coöperatieve
winkels
opgericht, die weldra alle failliet gingen. De Chineezen
waren de Inheemschen veel te slim af! Vgl.
Krafft, Coöperatie in
Nederlandsch-lndië, een sociaal-paedagogisch vraagstuk, 1929, p.

217-218.

-ocr page 362-

geen plaats kunnen vinden, elders ter v^rereld, en dan na een veel-
jarige ervaring en veel routine pas begonnen met het opzetten van
eigen ondernemingen. Uit gesprekken met Inheemsche intellectu-
eelen, in Indië zoowel als elders in Zuid-Oost-Azië, kreeg ik meer-
malen den indruk, dat men nog steeds de taak, het eigen volk op
te heffen tot een in alle opzichten gelijkwaardig lid der volkeren-
gemeenschap vaak onderschat. Slechts indien met de grootst mo-
gelijke toewijding, volharding en kennis van zaken wordt gehan-
deld, zullen op den duur resultaten kunnen worden verkregen.
Het nationaal idealisme mag niet leiden tot vluchtigheid of dilet-
tantisme, daar dit onherroepelijk mislukking met zich zou voeren.

Het wordt weieens voorgesteld alsof Zuid-Oost-Azië thans in
een stadium zou zijn, waarin Europa tijdens de middeleeuwen ver-
keerde. In sommige opzichten is dit ook juist, de opheffing der ge-
sloten huishouding, de overgang van de gesloten goederenhuishou-
ding naar de geldhuishouding, de opname in het wereldverkeer, het
zijn verschijnselen, die in Europa tegen het einde der middel-
eeuwen optraden. Europa was toen aan de spits der ontwikkeling,
Azië komt — in het algemeen gesproken — in de laatste gelede-
ren. Europa, Amerika en Japan hebben het stadium der kleine en
middelgroote bedrijven reeds achter den rug, de moderne groot-
bedrijven vereischen zeer groote kapitalen en bijzonder knappe
leiders. Kapitaalsconcentratie, bedrijfsorganisatie zijn de moderne
economische slagwoorden. Daarom hoede men zich voor een
parallel tusschen de laat-middeleeuwsche maatschappij in Europa
en de hedendaagsche maatschappij in de tropen. Vele malen
zwaarder is de taak waar^^r de tropische autochthonen zich ge-
steld zien en die zij
moeten volvoeren, willen zij een plaats in de
zon behouden. Daarom is het in het belang van Indië en de vol-
keren van Indië, dat men de voordeelen gaat inzien, die voort-
vloeien uit het feit, dat Indië deel uitmaakt van een rijk, waarvan
één deel thans reeds in staat is de benoodigde leiders te fournee-
ren. Men moge dan denken over de ontwikkeling der koloniale
verhouding, hoe men wil, thans is het zaak voor de waarlijk natio-
naal voelende tropische autochthonen in belang van eigen land en
volk samen te werken met de Westerlingen en uit die samenwer-
king te halen, wat er uit te halen is.\')

\') Vgl. van Lith, De politiek van Nederland ten opzichte Van
Nederlandsch-Indië, p. 28: ,,Gemeenschap van belangen bindt
Indië en Nederland aan elkaar, de twee zijn er op aangewezen om
zich door hulp en wederhulp samen te verrijken.quot;

342

-ocr page 363-

De Inheemsche middenstand verkeert in Nederlandsch-Indië
ïiog in embryonalen toestand, al is er reeds een toename van het
aantal middenstanders te constateeren. In de districten Palembang
en Djambi op Sumatra, onder de Boegineezen op Celebes worden
wel degelijk groepen middenstanders aangetroffen onder de In-
heemsche bevolking en ook op Java ontwikkelt zich deze stand
geleidelijk, hoewel tot 1910 er feitelijk slechts twee standen, adel
en kleine luiden, bestonden. De adel was (althans op Java) mee-
rendeels werkzaam bij het Binnenlandsch Bestuur.\') De langzaam
opkomende middenstand recruteert zich hoofdzakelijk uit de vol-
gende groepen: lo. De lagere gouvernements-ambtenaren, zooals
^e die aantreffen in den pandhuisdienst en bij den dienst der
irrigatiewerken. 2o. Vele leden van den Inheemschen adel kunnen
geen plaats meer vinden bij l\\et B. B. en maken dientengevolge,
en ook op ideëele gronden, een zwenking naar de ,,bewegingquot;.
Onder deze ,,anges révoltésquot; treft men vele rumoerige elementen,
-die bovendien
onevenwichtig zijn en uit den aard der zaak gede-
classeerd. 3o. Een breede laag van hadjis, landbouwers, Inheem-
sche industrieelen (batik en cigaretten in de Vorstenlanden etc.),
kortom personen van eenigen welstand. Uit deze groep zullen op
den duur de leiders van het bedrijfsleven moeten komen.

Ook de groep der aan Westersche of Indische univer-
siteiten
opgevoede intellectueelen kan men gevoegelijk tot den
middenstand rekenen. Deze groep is in het algemeen ook rumoerig
«n nam gedurende de laatste tien jaren zeer in omvang toe.

De toenemende losmaking uit de „Naturalwirtschaftquot;\'), de op-
name in het
wereldverkeer, de stijging vtó het Inheemsche be-
hoeftenpeil\') en het streven naar verhooging van den levens-
standaard zullen
ongetwijfeld de ontwikkeling van den Inheemschen
middenstand
bevorderen. De individualistische eigendomsprikkel,quot;)
het los worden uit de groep,\') het ontwaken van de ,,esprit capita-

\') Vgl. Verslagen betreffende het onderzoek inzake de instel-
ling üan Regentschapsraden op Jaüa en Madoera, ingesteld inge-
volge het regeeringsrondschrijüen üan II Januari 1919, No. 89,

p. 34 ü.ü.

\') Vgl. o.a. üan Vuuren, De jongste deelneming etc. 1926,
p. 5.

Vgl. o.a. Verslag üan den President üan De Jaüasche

Bank, 1929/30, p. 52.

■*) Vgl. o.a. Key, The new colonial policy, 1927, p. 69.

\') Vgl. o.a. The effect of Western influence on natiüe ciüili-
sations in the Malay Archipelago, 1929, p. 239.

-ocr page 364-

listequot;, kortom de opkomst van het individualisme, gestimuleerd
door hiervoor genoemde oorzaken, zijn noodzakelijk, wil op den
duur de Inheemsche bevolking haar bestaansmogelijkheid behouden
en ver grooten.

De groote meerderheid der ,,Indonesischequot; middenstanders
zijn Vreemde Oosterlingen, voornamelijk Chineezen. Reeds werd
gewezen op de functies, die zij in handel, klein-industrie en middel-
groote industriën vervullen. Ook als handwerksUeden zijn de Chi-
neezen de Inheemsche bevolking feitelijk nog de baas. De Inlander
is niet ongeschikt voor technisch werk; bij de spoorwegen, als
chauffeur en in dergelijke beroepen voldoet hij goed. Zelden heb-
ben zij echter bedrijven in eigen beheer. De Chineezen zijn in de
meeste gevallen eigenaars der werkplaatsen of autoverhuurderijen.
Door de agrarische politiek der Regeering werden de Chineezen
verre gehouden van de agrarische bedrijven, de handel is dan ook
hun voornaamste middel van bestaan. Dat het gemiddelde inkomen
van een Chinees drie maal zoo groot is als van een Inlander spreekt
boekdeelen\'). De Chineezen nemen in aantal en beteekenis toe.
In de middelgroote bedrijven is de Chinees de primus inter pares,
minder succesvol is hij over het algemeen in de groote bedrijven,
groote Chineesche concerns weten slechts bij uitzondering stand
te houden. Sterke familiezucht, die soms ontaardt in een bijkans
zedelijke verplichting tot nepotisme, te persoonlijke credietverlee-
ning, deden aan de Chineesche grootbedrijven veel schade en daar-
aan mag men de eclatante liquidaties (Tjong A Fie e.a.) in de
Chineesche zakenwereld wel toeschrijven. Als opiumhandelaars,
als pandhuishouders, als eigenaars van groote particuliere lande-
rijen en na 1870 ook in den handel in roerende en onroerende
goederen wisten vele Chineezen groote kapitalen te verzamelen.
Thans zijn drie dezer bronnen van inkomsten den Chineezen nage-
noeg geheel ontvallen en in de belegging der vrij gekomen kapi-
talen en het beheer ervan faalden vele Chineezen schromelijk\').
Naast de bovengenoemde factoren waren ook weelde, verkwisting,
speel- en speculatiewoede funest voor, en bewerkten mede de de-
capitalisatie van de Chineesche groep\').

\') Vgl. The effect of Western influence on native civilisations
in the Malay Archipelago, 1929, p. 84.

\') Vgl. Siem Bing Hoat, Chineesch kapitaal in Indië, in :
Orgaan der Vereeniging Chung Hwa Hui, overgenomen in N. R
Crt., 6 Augustus 1930.

\') Ibidem.

-ocr page 365-

Het economisch leven van Indië wordt dus thans geleld — voor
zoover het de groote bedrijven, handels- en bankondernemingen

betreft _door Westerlingen en ten deele ook door Chineezen en

Japanners. Van Inheemsche leiders, laat dan staan van Inheemsche
scheepvaart-, landbouw- of commercieele ondernemingen is geen
spoor te bekennen. Slechts een heel enkele kleine exportfirma is
te Soerabaia in het bezit van Inheemschen, vertelde men mij daar
ter plaatse. In de middelgroote en kleine bedrijven voeren de
Chineezen nog steeds den boventoon\'), alhoewel op enkele plaat-
sen in den
Archipel symptomen zijn, die wijzen op grootere be-
drijvigheid der bevolking en uitschakeling van het Chineesche
element. De
Inheemsche bevolking is nog in hoofdzaak kleine
boer en
visscherman, hoewel de agrarische activiteit de laatste
decennia door velerlei oorzaken sterk is toegenomen en meer en
meer beteekenis gaat krijgen voor de wereldmarkt. Aanwezig is in
Inheemschen kring de drang — gelijk niet alleen uit woorden en
geschriften, maar
tevens uit daden bleek — naar meerdere zelf-
werkzaamheid. Dat hierbij vergissingen worden gemaakt is echter
natuurlijk. Zelfcritiek en zelfbezinning zijn onmisbaar, wil
men kans van slagen hebben. Een juiste waardeering van eigen
kennen en vooral van eigen gunnen (want hier komt het op aan)
zijn in de Inheemsche
maatschappij noodzakelijk.

Of later de Inheemsche groep zelf de leiders voor het produc-
tieproces zal kunnen leveren, is een vraag, die thans niet kan be-
antwoord worden. Hoofdzaak is het te kunnen constateeren, dat,
zooals de zaken staan, daar
heden ten dage volstrekt geen sprake
van kan zijn.
En ook voor de hoogere ambtelijke betrekkingen
hebben de Inheemschen. uitzonderingen daargelaten, weinig ge-
schiktheid tot nu toe vertoond.

De tropische landbouwgebieden zijn geworden tot internatio-
nale belangencentra. M^t klem geldt de eisch, gesteld door het
huidige welvaartsprobleem, de productie in die regionen op peil
te houden. Met dezen eisch zullen de tropische autochthonen ter
dege rekening dienen te houden. Derhalve is in de eerste plaats
noodig de vorming van een eigen Inlandsch bedrijfsleven, ,,het
vormen van in de practijk geschoolde, langzamerhand in aantal
toenemende werkgevers, die, aanvankelijk in kleinbedrijf en mid-
denstand, hun volk op een hoogere trap van economische ontwik-

\') Vgl. Mo//, De Chineezen in Nederlandsch-lndië, 1928,
p. 13.

-ocr page 366-

keling zouden kunnen brengen. Deze weg is lang en moeilijk doch
hij zal betreden moeten worden, wil het immer mogelijk zijn om
aan de politieke rechten, welke geschonken werden, hun onmis-
baren grondslag te verschaffen in de economische en financieele
.structuur van de samenleving.quot;\')

Britsch-Malaka:

De autochthone bevolking van Britsch-Malaka vormt slechts
een betrekkelijk gering deel van de totale bevolking van het land,
gelijk uit onderstaande cijfers moge blijken\'):

Bevolking van Britsch-Malaka.

Maleiers.........1.675,000

Chineezen ........) ,600,000

Indiërs ..................650,000

Europeanen................20,000

Euraziaten ................13,000

Diverse groepen............40,000

4,000,000

Hieruit volgt reeds, dat quantitatief de beteekenis der Inheem-
sche bevolking voor het economisch leven van Malaka niet zeer
groot kan zijn. Bovendien zijn de autochthonen niet te vinden voor
geregelden arbeid op de ondernemingen\'): hoofdzakelijk zijn zij
kleine boeren of een enkele maal ook tijdelijk werkman op de
plantages. Deze zijn, evenals het geheele mijnbedrijf, in handen
van Westerlingen en Chineezen, dus van buitenlanders. Zelfs de
bevolkingstuinen, dat zijn de tuinen met een oppervlakte van min-
der dan honderd acres, zijn bijna geheel in Chineesche handenquot;).
Van een noemenswaardige activiteit op economisch gebied van
de Inheemsche bevolking mag dus niet worden gesproken. Dit

\') Trip, Verslag van den President Van De Javasche Bank,
1928/29, p. 60.

Vgl. Beale, A review of the trade of British Malaya, 1929,

p. 7.

\') Vgl. Pekelharing, De groote cultures in Nederlandsch-Indië
en eenige naburige
^o/onie\'n, 1924, p. 17.

Vgl. Beale, A review etc., p. 19.

-ocr page 367-

gaat te meer op, als men bedenkt, dat ook de handel en de nijver-
heid geheel door buitenlanders worden beheerscht en gedreven.
Inheemsche krachten treft men wel aan in Gouvernementsdienst,
voor sociaal werk en bij het onderwijs. In de lagere rangen voldoen
zij in deze diensttakken goed\').

Den Chineezen komt voor een aanzienlijk deel de eer toe, den
bloei van Malaya te hebben bewerkt. Bezield met een noesten
vlijt en een enorm uithoudingsvermogen wisten zij, uit China ge-
komen en in het land van bestemming nagenoeg geen belemmerin-
gen ondervindend, spoedig tot een groep van groote economische
en geleidelijk ook van sociale beteekenis te worden. Weinig lan-
lt;len zijn er aan te wijzen, waar de Chineezen meer getoond heb-
ben, welke mogelijkheden zij in zich sluiten. Er was geen wet-
geving die hen, gelijk in enkele andere Zuid-Oost-Aziatische lan-
den het geval is, verre hield van de agrarische bedrijven of van
den mijnbouw, de financieele lasten, die zij hadden te dragen,
waren in geen enkel opzicht zwaarder dan die welke terugvielen
op de Brittenquot;). Onder deze gunstige omstandigheden en met de
hun eigen ijver en werkkracht baart het geen verwondering, dat
vele als koelies gearriveerde Chineezen zich wisten op te werken
tot mijn- en plantage-eigenaars. Thans behoort meer dan de helft
der tinmijnen aan Chineezen en in de rubber worden hun belan-
gen slechts door die der Britten overtroffen.

De tinindustrie is feitelijk de basis waarop de welvaart van
Malaka zich heeft ontwikkeld. Reeds in vroeger eeuwen werd tin
met eenvoudige methoden gewonnen door Maleiers en enkele
Chineezen, eerst veel later begonnen de laatsten, aanvankelijk met
primitieve hulpmiddelen, geleidelijk met technisch meer volmaakte
installaties, met de tinwinning op groote schaal. Als men de tegen-
woordige positie der Chineezen in het tinbedrijf ziet en daarbij
de concurrentie van Britsche, Amerikaansche en Skandinavische
zijde in aanmerking neemt, moet men erkennen, dat de Chineezen
veel tot stand hebben gebracht. De volgende cijfers toonen aan,
welke hunne positie is:\')

\') Vgl. Cochranc, Federated Malay States. Annual report
Jor 1929, o.a. p. 26. 52. e.a.

quot;) Vgl. Dennery, Foules d\'Asie, 1930, p. 163.
) Ibidem, p. 175
citeert Monthly Bulletin of Statistics relating
to the Mining Industry, March 1929, p. 51.

-ocr page 368-

Percentsgewijs aandeel van Chineezen en Westerlingen
in het tinmijnbedrijf.

1911

1915

1919

1923

1927

%

%

%

%

%

Chineezen . . .

. . 77

72

68

56

51

quot;Westerlingen . .

. . 23

28

32

44

49

Ook de arbeidskrachten in de tinmijnen zijn overwegend Chi-
neezen, gelijk uit de volgende cijfers moge blijken\'):

Jaar:

Aantal arbeiders in

tinmijnen:

Chineezen

Totaal

1919

105,912

113,107

1922

76,449

82,195

1925

94,975

107,257

1926

95,538

110,293

1927

108,373

122,888

1928

96,858

109,141

De Chineesche ondernemingsgeest heeft de tinindustrie in het
leven geroepen, de Engelschen hebben deze weten te organiseeren
tot een basis voor den algemeenen vooruitgang van het land, door
te zorgen, dat de verschillende staatjes hun aandeel kregen uit de
gemaakte winsten\'), welke zoodoende ten algemeenen nutte
konden worden besteed. De Inheemsche bevolking profiteerde
ruimschoots mede van de gunstige uitkomsten van het door vreem-
delingen gedreven (mijn)bedrijf. Het Britsche Gouvernement heeft
zich tot taak gesteld, de welvaart der in enkele opzichten inerte
Inheemsche bevolking op een hooger plan te brengen. Te denken
is hier aan de verzorging van transportmogelijkheden, onderwijs,
sanitaire en hygiënische diensten. De levensstandaard is in Malaya
voor Aziaten hoog, de gezondheidstoestand is voor een tropisch
land opmerkelijk goed, wat mag worden toegeschreven aan den
moeizamen arbeid van den Dienst der Volksgezondheid; een prima
wegennet, een goed geregeld en uitgebreid treinverkeer, drink-
watervoorziening, electriciteitsvoorziening, geneeskundige verzor-

\') Ibidem, p. 169 citeert Monthly Bulletin of Statistics rela-
ting to the Mining Industry, January 1929, p. 21.

\') Vgl. Pekelharing, De groote cultures etc., p. 7.

-ocr page 369-

ging, gratis onderwijs, het zijn allemaal voordeden, die de bevol-
king van dit Aziatische land geniet, dank zij de aanwezigheid van
vreemd kapitaal, uitheemsche energie en het Britsche bestuur\').

Niet slechts in het mijn- en plantagebedrijf, ook in de locale
industriën, als metaalgieterijen, zeep-, banden-, rubberschoenen-
en
ananas-conservenfabrieken zijn de Chineezen een factor van
groote beteekenis geworden. Het zelfde geldt van den handel.
Direct dient te worden gezegd, dat de Inheemsche bevolking, van
wier economisch initiatief tot heden bitter weinig is gebleken\'),
evenals elders in Zuid-Oost-Azië een zwaren concurrentiestrijd zal
hebben te voeren met de Chineezen en Westerlingen, indien zij
zou probeeren, baas te willen worden in eigen land. Kapitaalrijk-
dom, technische vaardigheden, stramme organisatie, eeuwenlange
handelsroutine, groote arbeids- en geestkracht der buitenlanders
zullen de concurrentie voor de Inheemsche groepen uiterst moei-
lijk maken. Toch mag dit geen reden voor de Inheemsche bevol-
king zijn om af te laten van een dergelijk pogen. Met
Moll zijn wij
van meening, dat ,,de ontwikkeling der Inheemsche volkeren in
cultureel opzicht gepaard zal moeten gaan met een stijging van het
economisch niveau en dus met een stijging van de behoeften. Zij
moet derhalve leiden tot een zóó belangrijke verbreeding en ver-
dieping van het handels- en bedrijfsleven, dat daarin ongetwijfeld
plaats zal zijn voor beide groepenquot;\'). Thans is dit evenwel voor
geheel Zuid-Oost-Azië nog pas toekomstmuziek.

Als ondernemer (en zeer zeker als arbeider) is de Chinees
zelfs een niet te onderschatten concurrent voor den Europeaan.

\') Vgl. Cochrane, Federated Malay States. Annual report
}or 1929.
Ook mijn beschouwing ,,De zorg voor de Aziati-
sche bevolking in de Federated Malay Statesquot;,
in: De Rijkseen-
heid, jrg. I930/193J. , , ,

\') Ter adstructie de volgende uitspraak van Anstey (The
Trade of the Indian Ocean, 1929, p. 18 en 19):
,,One of the most
striking features about this extraordinarily rapid economic develop-
ment is that it has been almost entirely originated and carried out
by aliens. The Malay has so far contributed little towards the in-
creased prosperity of his country, but, on the other hand, he has
not been in any way exploited, nor divested of his land or other
means of support, whilst great efforts are now being made to
provide him with widespread educational facilities, and to improve
public health.quot;

\') Vgl. Moll, De Chineezen in Nederlandsch-lndië, 1928,
p. 14.

-ocr page 370-

Hij betaalt lager loonen, kent — als werkgever — weinig sociale
lasten en weet uit zijn dood en levend arbeidsmateriaal meer te
halen dan een Europeesche ondernemer. Ik sprak werktuigkun-
digen, die openlijk hun verbazing uitspraken over de prestaties»
die een towkey zijn machines en arbeiders wist te doen verrichten.
Door dit alles zijn de bedrijfsonkosten en bijgevolg de productie-
kosten van een Chineesche onderneming veelal lager dan van een
Westersche. Vooral in de meer afgelegen deelen des lands houdt
de Chineesche werkgever dan nog winkels en amusementsgelegen-
heden in den meest uitgebreiden zin des woords voor zijn koelies,
zoodat de uitbetaalde loonen weer grootendeels in zijn zakken
terugvloeien, wat natuurlijk een zakelijk voordeel met zich brengt.
Voegt men aan dit alles toe de betere kennis van taal en volk,
de geringere levenseischen (zoo men wil, de groote aanpassings-
vaardigheid) in den aanvang der loopbaan en het gestadig toene-
mende technische kennen en kunnen der Chineezen, dan ziet men
de juistheid van de opmerking betreffende de groote concurrentie-
mogelijkheden van den Chinees in. Juist door het overnemen van
Westersche methoden wist hij veelal zijn positie te versterken. In
Singapore en Penang zijn enkele groote handelshuizen reeds geheel
in Chineesche handen en de door Chineezen ten toon gespreide
weelde in verschillende plaatsen van Malaka bewijst, dat zij als
groep tot grooten welstand zijn gekomen\'). Met de Westersche
techniek en het geleidelijk tot welstand komen namen de Chineezen
ook de moderne Westersche cultuur over. Westersche kleedij,
bioscopen, luxe auto\'s, confortabele woonhuizen getuigen daarvan.

Malaka dankt zijn tegenwoordige positie als handels- en pro-
ductiecentrum aan vreemd kapitaal, dat sedert het begin dezer
eeuw het land binnenvloeide, zoomede aan de vreemde energie,
die dit kapitaal als leidende kracht vergezelde. De Britsche regee-
ring zorgt voor geordende toestanden, wegen en transportmiddelen,
rechtspraak en veiligheid: de vreemdelingen in het algemeen voor
kapitaal, leidende en arbeidende krachten. De activiteit en de
economische beteekenis der autochthone volksgroepen moeten,
blijkens het voorgaande, zeer laag worden aangeslagen.

Britsch Borneo:

Daar dit gebied niet werd bezocht, zij hier volstaan met de
uitspraak weer te geven, die
Pekelharing deed met betrekking tot

\') Vgl. Dennery, Poules d\'Asie, 1930, p. 177-178.

-ocr page 371-

de activiteit en werklust der autochthone bevolking van Britsch-
Borneo\'):

„De Inheemsche bevolking is niet genegen tot geregelden
arbeid op de cultuurondernemingen. Zij zijn alleen af en toe be-
reid eenig werk te verrichten dat hun bevalt en als zij wat contan-
ten willen hebben en werken dan goed en voor normaal in de
streek geldend loon. Doch dit is nooit meer dan een tijdelijke hulp,,
waarmede men slechts eenige percenten van de benoodigde hoe-
veelheid arbeid kan doen verrichten,quot;

Ook hier liggen dus klaarblijkelijk de verhoudingen zooals dit
in British Malaya het geval is.

Si

a m

Dit nagenoeg absoluut geregeerde Achter-Indische Koninkrijk
is de eenige
onafhankelijke staat in Zuid-Oost-Azië. Daarom is het
van belang voor de koloniale mogendheden goed op de hoogte te
zijn van de toestanden aldaar. Een juist inzicht in de inwendige
aangelegenheden van Muang Thaï kan hun zeer te stade komen.
Voor het Siameesche volk is deze internationale belangstelling een
reden om te komen tot meerdere activiteit; het wordt er door ge-
stimuleerd in zijn pogen om een in alle opzichten gelijkwaardig lid
der volkerengemeenschap te worden. Reeds is Siam een volledig
erkend lid van den Volkenbond, is vertegenwoordigd bij het Inter-
nationaal Gerechtshof, neemt deel aan belangrijke internationale
conferenties en heeft sedert een tiental jaren de bijkans volledige
fiscale en juridische souvereiniteit herkregen. Aan het wijs beleid
van een reeks van vorsten, bijgestaan door de beste krachten uit
de Inheemsche
maatschappij en door vele kundige Westersche
raadgevers, mag het worden toegeschreven, dat Siam zich de positie
wist te verwerven, die het thans inneemt. Zonder veel misbaar wer-
den de Westersche methoden en instellingen overgenomen. Dat het
Koninkrijk
onafhankelijk bleef mag mede worden toegeschreven
aan de bufferpositie tusschen de Engelsche en Fransche koloniale
rijken.

Politiek is Siam\') een onafhankelijk land. Na de openstelling
in het midden der vorige eeuw was het aanvankelijk genoodzaakt

\') Vgl. Pekelharing, De groote cultures etc., p. 39.

\') Vgl, mijn beschouwing: Het Koninkrijk Siam, een alge-
meen historisch, geographisch en economisch overzicht,
in: Siam,
Muang Thai, 1931.

-ocr page 372-

juridische exterritorialiteit toe te staan aan de binnen zijn grenzen
verblijf houdende Westerlingen, terwijl ook in fiscaal opzicht zijn
autonomie werd beperkt. Vreemdelingen bekleedden veelal leiden-
de posities in Siameeschen staatsdienst. Thans zijn zij ten deele
vervangen door Inheemsche ambtenaren, die nog wel ter zijde wor-
den gestaan door buitenlandsche adviseurs, onder wie vooral de
Financial Adviser, een Brit, een man van beteekenis is te Bangkok.
Om een enkel voorbeeld te geven. Er is aan het~D^)artement
van Landbouw geen tak van dienst te noemen, die niet werd geor-
ganiseerd door vreemdelingen, aan wie men ook van Siameesche
zijde den vooruitgang van het land toeschrijft. Landregistratie,
irrigatie werken\'), boschwezen, mijnwezen, veterinaire dienst, vis-
scherijbelangen werden het eerst behartigd door vreemdelingen\').
,,De redenquot;, zoo schrijft men van Siameesche zijde\'), ,,waarom
wij op deze vreemdelingen een beroep moesten doen, was wel,
dat zij meerdere kennis hadden dan wij en voor de uitvoering van
groote werken is het een eerste vereischte, een man met veel erva-
ring aan het hoofd te stellen en met de uitvoering te belasten.
Anders stelt de regeering geen vertrouwen in de zaak en is niet
bereid er gelden in te steken.quot; De Siameezen hebben zich niet
diets gemaakt, direct alles zelf te kunnen doen, maar toen zij een-
maal getoond hadden, voor een goed bestuur en geregelde toe-
standen te kunnen zorgen, gaven de mogendheden
uit vrijen wil
in de twintiger jaren dezer eeuw eigen voorrechten prijs en stel-
den vol vertrouwen leven en eigendom hunner onderdanen onder
bescherming der Siameesche regeering en wetten.quot;)

Aan Siam\'s politieke onafhankelijkheid valt dus niet te twij-
felen. Wel is er plaats voor de opvatting, dat de Siameezen als
economische groep te afhankelijk zijn. Dit moge uit het hier vol-
gende blijken. Siam is ten allen tijde geweest en ook heden ten
dage nog een agrarisch land bij uitnemendheid. Het voornaamste
product van het land is de rijst, die als dagelijks voedsel van
mensch en dier, zoomede als voornaamste uitvoerartikel (70 %
der totale uitvoer komt voor rekening van rijst!) een plaats in-
neemt, welke door haast geen enkel ander gewas in eenig land ter

\') Onze landgenoot, de heer Homan van der Heide, deed
veel bij de totstandkoming der bevloeiingswerken.
\') Vgl.
Bangkok Times van 14 Juni 1930.

\') Ibidem.

quot;) Vgl. General View o/ the Government and Administration
of Siam, 1926, p. 3.

-ocr page 373-

wereld wordt ingenomen. Thans staat en valt Siam\'s welvaart nog
grootendeels met de rijst. Deze rijstbouw is tevens het eenige be-
drijf — met andere landbouwbedrijven en visscherij, die echter
van minder beteekenis (voor de wereldmarkt) zijn\') —, dat in
Siameesche handen is gebleven. Dit geldt althans voor den ver-
bouw van het gewas. In alle andere industriën zijn de Inheemsche
bewoners door vreemdelingen of geheel verdrongen óf op de
tweede plaats teruggebracht. Te bedenken valt nog, dat ook in
den landbouw de bevolking niet geheel zelfstandig is, maar be-
klemd zit in den greep van — Chineesche en andere — woekeraars.

Zoodra men het terrein van den landbouw en de visscherij
verlaat zijn het vreemde kapitalen, energie en (ten deele ook) werk-
krachten, die het bedrijfsleven in Siam gaande houden. De door
de boeren geteelde rijst moet gepeld worden en verkocht. De rijst-
handelaren — die een aparte klasse vormen tusschen rijstboer en
rijstindustrieel — zijn vrijwel allen Chineezen. Hetzelfde geldt voor
de eigenaren der rijstpellerijen en de werklieden in die etablisse-
menten. Voorname Siameezen, die uitgestrekte landerijen bezit-
ten, hebben Chineesche handelaars in dienst. De gebrekkige
organisatie der boeren en het geringe economisch inzicht maken,
dat een groot deel der met den rijstbouw te behalen winsten aan
deze groep ontglipt. Van bevolkingscultures, die van groote be-
teekenis zijn voor de wereldmarkt (zie p. 172 v.v.) kan men In Slam
niet spreken, de rijst uitgezonderd natuurlijk.

Van groote economische beteekenis voor Slam zijn ook de uit-
gestrekte wouden. De uitvoeren van teakhout bij voorbeeld, zijn
zeer groot (zie p. \'78). Typeerend voor de verhoudingen
in Muang Thaï is, dat 85 % van alle bosschen door Europeesche
firma\'s in exploitatie zijn genomen, 14 % door de Chineesche en
autochthone bevolking samen en 1 % door het Bureau voor het
Boschwezen, dus staatsexploitatie. De houtzagerijen te Bangkok zijn
ook weer nagenoeg alle in handen van vreemdelingen, te weten
van de groote 5 in Europeesche en 3 in Chineesche handen, de
kleinere behooren nagenoeg alle toe aan Zonen van het Hemelsche
Rijk\'). Deze cijfers zijn veelzeggend.

\') Vgl. Siam, Resources, 1926, p. 11 ü.ü.
) Vgl. Commercial Directory Jor Siam, 3rd edition, 1929,
issued by the Ministry of Commerce and Communications.
Ook:
Siam, Forests, Compiled by the Royal Forest Department.

-ocr page 374-

Een zeer belangrijk bedrijf in Siam is ook het rnijnwezen, spe-
ciaal het tinmijnbedrijf. Hier overwegen de buitenlandsche belan-
gen eveneens, vooral Britsche en Skandinavische (zie p. 183), ter-
wijl vele der als ,,Inheemschquot; geregistreerde maatschappijen met
Westersch of Chineesch kapitaal werken. Ook als arbeiders in de
tinmijnen zijn de Chineezen in de meerderheid.

Wie te Bangkok banken of handelskantoren binnenstapt, treft
daar nagenoeg geen Siameesche employé\'s, laat dan staan mana-
gers, aan. Ook hier doen vreemdelingen het werk. Siameesche
scheepvaartmaalsehappijen zijn er nagenoeg niet, een enkele
slechts voor de kustvaart is in Siameesche handen. Typeerend voor
de verhoudingen in Siam is ook, dat van de
Siam Commercial Bank
(een Siameesche instelling) de Board of Directors vooraanstaande
Siameesche edellieden zijn, de manager echter een Westerling\').
Hier dient tevens vermeld te worden, dat deze bank steeds
nieuwe succursalen — meerendeels onder Westersche leiding —
opent, ook in de afgelegen plaatsen des lands. Indien men in het
tegenwoordig tempo daarmede voortgaat, zal Siam weldra een
netwerk van handels-, landbouw- en spaarbanken hebben, die uit
den aard der zaak bevorderlijk zijn aan den economischen opbloei
van Muang TTiaï\').

Zondert men de rijstpelmolens en de houtzagerijen uit, dan
is Siam in industrieel opzicht nog weinig ontwikkeld. Maar voor
zoover aanwezig, staat ook de industrie nagenoeg geheel onder
leiding van vreemdelingen. De technische industrie staat onder
Skandinavische leiding. Hetzelfde geldt van de cement fabriek le
Bangsue nabij Bangkok, hoewel de aandeelen uitsluitend in han-
den van een zeer hoog geplaatsten Siamees zijn. De dokmaatschap-
pijen zijn Britsch. De kleinere industriën zijn voornamelijk in
Chineesche handen, te denken is aan de zeep-, spijkers-, vuurwerk-.

\') Siam Commercial Bank, Board of Directors:
Phya Jaiyos Sompati, Chairman.
Phya Bonbun Raja Sombat.
Phya Jotika Rajasreshti.
Phy Amaresr Sombatti.
Phya Outhen Dhepakosintr.
Arnold Jones Elsqr., Manager.
Vgl.
The Record, The Journal of the Board of Commercial
Development, Bangkok, Juli 1930, p. 47:
,,lt is to their own
benefit that the Siamese people should educate themselves to ap-
preciate the value of banking and to profit by it.quot;

-ocr page 375-

cigaretten- en medicijnenfabrieken, zoomede aan de leerlooie-
rijen.\'). Wel wordt er van staatswege een papierfabriekje geëxploi-
teerd. In de meer eenvoudige beroepen maken de Siameezen naast
de Chineezen als handwerkslieden ook vaak geen al te fraai figuur
en worden door de laatsten numeriek en wat betreft de arbeids-
prestatie zeer zeker overtroffen.

Wat van landbouw en industrie werd gezegd geldt m.m. ook
voor den handel. In oude tijden was de Koning Heer van den
buitenlandschen handel en door hem werd een ambtenaar be-
noemd, die de handelszaken met de vreemdelingen (Mooren, En-
gelschen en Hollanders) afwikkelde. Een dergelijke regeling gaf
aanleiding tot misbruiken en ongewenschte toestanden. Tijdens
de regeering van Koning Mongkoet veranderde dit dan ook. Toen
met vreemde mogendheden verdragen werden gesloten, verviel
het handelsprerogatief van den koning en werd een douanedienst
ingesteld, die moest zorg dragen voor de heffing van in- en uit-
voerrechten. De handel werd geleidelijk opengesteld, doch slechts
weinig werd door de Siameezen (in tegenstelling met de Japanners
te zelf der tijd in Japan) gebruik gemaakt van de geboden gelegen-
heid om in den handel een bestaan te zoeken. De boeren bleven
boeren, uit de hoogere kringen kwamen ambtenaren en officieren
voort, doch geen kooplieden. Dientengevolge worden zoowel de
groot-, tusschen- als kleinhandel thans uitsluitend gedreven door
vreemdelingen. Deze controleeren den in- en uitvoerhandel: onder
hen zijn de Chineezen, althans numeriek, verre in de meerderheid.
Gaarne grepen zij de gelegenheid aan, een nieuw en lucratief be-
drijf aan zich te trekken.

Vele vooraanstaande Siameezen zijn zich van de gevaren, die
de hier geschilderde economische verhoudingen in zich sluiten, ter
dege bewust en doen hun best veranderingen tot stand te brengen.
De regeering, ter zijde gestaan door eminente buitenlandsche raad-
gevers, begreep, dat Siam\'s opname in het wereldverkeer een ver-
scherpte welvaartspolitiek noodzakelijk maakte. Ook voor Siam
geldt, dat deze opname onvermijdelijk de consequentie in zich
sluit van de noodzakelijkheid eener intensiveering en differentiatie
van het bedrijfsleven en de activiteit der autochthone bevolking.
Evenals elders in Zuid-Oost-Azië waren het factoren, die buiten
de bevolking lagen — te weten regeeringsinitiatief en Westersche

\') Vgl. Siam, Resources, 1926, p. 23 ü.ü.

-ocr page 376-

kennis en energie —, welke deze hielpen, tegemoet kwamen en
stimuleerden in haar welvaartsstreven. Enorme irrigatiewerken
werden in de vlakte van Centraal-Siam aangelegd, zoodat de
jaarlijksche overstroomingen van de Menam Chao Phya een zegen
werden voor het land en deze rivier thans wel ,,de moeder der
vruchtbaarheidquot; wordt genoemd. Nederlandsche en Britsche in-
genieurs hebben zich bij den aanleg dezer bevloeiingswerken zeer
verdienstelijk gemaakt. De stijging der grondprijzen in de bevloeide
gebieden toont aan, dat de bevolking de irrigatiepolitiek der
regeering waardeert en de beteekenis er van gaat beseffen.\')
Reeds werd opgemerkt, dat de boerenstand stevig in den greep
van woekeraars zat. Rooskleurig waren de toestanden niet. Energie
en initiatief, voor zoover dan aanwezig, werden lam geslagen door
het bewustzijn, nooit geheel vrij te kunnen worden en altijd ge-
bukt te moeten gaan onder een grooten schuldenlast. Uitzicht op
verbetering van positie bestond voor den Siameeschen boer nage-
noeg niet. Op instigatie der regeering werd een stelsel van coöpe-
ratieve credietverleening tot stand gebracht, dat goed functioneert.
Mogen wij de verstrekte cijfers\') gelooven, dan is de financieele
positie der ongeveer honderddertig coöperatieve credietvereenigin-
gen niet slecht\').

Evenals elders ter wereld is ook in Siam de boer een koppig
en behoudend menschentype, dat niet gaarne de van de vaderen
tot hem gekomen arbeidsmethoden prijs geeft. In Muang Thaï
waren bovendien de patriarchale verhouding op het platteland (ook
in de steden) en de eigenaardigheden der sociale structuur een be-
lemmering voor de ontwikkeling der vooruitstrevende en energieke
elementen. Vooral heden ten dage (voorjaar 1931), nu de positie
der rijstmarkt verre van gunstig is, besteedt de regeering speciale
aandacht aan het organiseereen van landbouwonderwijs en een
landbouwvoorlichtingsdienst. In den loop dezer eeuw werden reeds
laboratoria en landbouwproefstations opgericht, chemische en
botanische onderzoekingen, zoomede studiereizen in opdracht der
regeering gedaan en vele jonge Siameezen behaalden een academi-
schen graad aan buitenlandsche universiteiten. In 1920 vormde
men een Bureau voor Handelsontwikkeling (Economische Ont-

\') Vgl. Siam, Irrigation, Bangkok, 1926.
\') Vgl. Siam, Nature and Industry, Bangkok, 1930, p. 262.
\') Vgl. Siam, Co-operatiüe Movement, Bangkok, 1926; ook:
Siam, Nature and Industry, Bangkok, 1930, p. 252 ü.v.

-ocr page 377-

wikkeling), dat tot taak heeft de door de verschillende Departe-
menten ontworpen plannen in onderzoek te nemen en eventueel
verbeteringen en veranderingen aan te brengen. Het nagestreefde
doel is het bedrijfsleven van Siam zooveel mogelijk te rationalisee-
ren en het Siameesche volk economisch op te heffen. Tevens werd
gezorgd voor een uitstekenden spoorwegdienst, die geheel onder
Siameesche leiding staat en floreert. Ook voor wegenaanleg deed
de Siameesche regeering veel. Van hooger hand, door een groep
hooggeplaatste en energieke Siameezen ^ te noemen waren Prins
Purachatra, de ,,Spoorwegprinsquot;, en Prins Sakol, de Directeur-
Generaal van Volksgezondheid — werden en worden veel maat-
regelen genomen, die beoogen de economische afhankelijkheid van
het volk van Siam te verkleinen.

Een ieder, die Siam bezoekt, zal worden getroffen door de
groote
vriendelijkheid en voorkomendheid, die hij van de zijde van
dit zoo gastvrije volk ondervindt. Ook van ambtelijken kant is dit
het geval. Men krijgt echter wel eens den indruk — en gesprekken
met in Siam wonende Europeanen bevestigen dit —. dat de meer-
derheid der Siameezen in den blauwen panoeng (de ambtelijke
dracht) te zeer een ideaal ziet en vergeet, dat men ook in parti-
culiere bedrijven eervol zijn brood kan verdienen. Wel zijn tegen-
woordig nagenoeg alle ambtelijke posten bezet door Siameezen.
maar het geeft toch te denken, dat handel en industrie in handen
van
vreemdelingen — Westerlingen en Chineezen — zijn en dit
rechtvaardigt de reeds gemaakte opmerking, dat economisch ge-
sproken de Siameezen te weinig onafhankelijk zijn. Waarom staat
de Siam Cement Co. te Bangsue nabij Bangkok, waarvan de aan-
deelen toch geheel in Siameesche handen zijn. onder Deensche lei-
ding? Is het
noodzakelijk, dat het geheele rijst-, hout- en mijnbedrijf,
de industriën en het bankwezen beheerscht worden door vreemde-
lingen? Op den duur zullen toch niet alle ontwikkelde jonge Siamee-
zen een plaats kunnen vinden in staatsdienst en zullen zij moeten
uitzien naar posities in het bedrijfsleven van hun eigen land. Wel
is voor hen de concurrentie met Westerlingen en Chineezen uiterst
zwaar (zie opmerking voor Malaya p. 349). maar dit moest een
prikkel te meer zijn voor hen. om zich die plaats te veroveren. Dit
is noodzakelijk, wil de politieke onafhankelijkheid een goeden
economischen en financieelen grondslag verkrijgen. Bedenkelijk is
het ook. dat de middenstand in Siam voornamelijk door Chineezen

-ocr page 378-

wordt gevormd, zoodat de uitspraak begrijpelijk wordt, dat de
Siameezen of prinsen of koelies zijn/)

Siam staat aan het begin eener nieuwe periode in zijn ontwik-
keling. Door een groep krachtige, doelbewuste mannen — Siamee-
zen en Westerlingen — werd het binnengeleid in de moderne
wereldhuishouding, het werd opgenomen in het wereldverkeer,
waarvan het voor de vervulling van zijn behoeften meer en meer
afhankelijk is geworden. De komende jaren zullen moeten leeren
of Siam in staat zal blijken om zijn plaats in de zon te behouden en
zich te kunnen handhaven in zijn nieuw verworven positie. Zwaar
is de taak, waarvoor het volk van Muang Thaï zich ziet gesteld:
zich op te werken tot een, vooral ook in economisch opzicht, zelfde
peil als de Westersche naties. Met waardeering kan worden ge-
wezen op veel, wat tot stand is gekomen, maar men dient voor
oogen te houden, dat er nog verscheidene zaken moeten verande-
ren, wil het bovengenoemde doel metterdaad verwezenlijkt zijn.

Groot zijn de vaderlandsliefde der Siameezen en hun vertrou-
wen in de toekomst van het eigen volk. Voor de lacunes in eigen
kennen en kunnen zijn zij niet blind en gaarne aanvaarden zij raad
en daadwerkelijke hulp van meer ervaren naties. Toch is grootere
activiteit op alle gebied een noodzakelijke voorwaarde, wil de be-
staande onafhankelijkheid
de facto bewaard blijven. Dit klemt te
meer, nu Siam zich door den loop der ontwikkeling gedwongen
ziet, de gevaren der monocultuur, waaraan het als uitsluitend rijst
verbouwend land na de opname in het wereldverkeer in hooge
mate blootgesteld is, te neutraliseeren door meer differentiatie
in het Inheemsche bedrijfsleven en in de keuze der verbouwde
gewassen. Wil Siam op den duur in de behoeften zijner bevolking
kunnen voorzien, dan is het noodzakelijk, dat het land in toe-
nemende mate voor export gaat en kon produceeren. De banden,
die Siam met de rest der wereld en speciaal met de industrieele
landen in de gematigde luchtstreek verbinden, zullen nauwer wor-
den aangehaald, als dit land een productiecentrum wordt van
tropische landbouwgewassen. Zoodra Muang Thaï aanzienlijke
hoeveelheden rubber, copra, tin en andere grondstoffen zal voort-
brengen, zoodra het landbouwgrootbedrijf er beteekenis gaat ver-
krijgen en het buitenlandsch kapitaal er belegging gaat zoeken, zal

\') Bangkok\'s bevolking is bij voorbeeld voor meer dan de
helft Chineesch en de middenstanders wonen voor een groot deel
in de Chineesche kwartieren van Sampeng.

-ocr page 379-

de belangstelling der wereld voor het gebeuren in Siam in sterke
mate groeien.

Bedriegen de teekenen niet, dan zal Muang Thaï genoodzaakt
zijn, den hier kort aangegeven weg te bewandelen en daarom is
het van het allereerste belang, dat de Siameezen hun aandacht
meer, veel meer dan tot nu toe het geval is geweest, gaan richten
op het welvaartsstreven en het bedrijfsleven in hun vaderland. Dan
zullen zij er
mogelijk in slagen om op den duur zelf de leiding
van het
productieapparaat in handen te krijgen, althans in die lei-
ding voldoende vertegenwoordigd te zijn.

Indochina:

Evenals Nederlandsch-Indië en Siam is ook Indochina een
agrarisch land. Den laatsten tijd streeft men er naar, tevens den
mijnbouw en de industrieele bedrijven op den voorgrond te
brengen.

De activiteit der bevolking demonstreert zich uit den aard der
zaak allereerst in den landbouw, die voornamelijk rijstbouw is. In
Cochinchina, een der vijf deelen van de Indochineesche Unie, is
90 % der bebouwde oppervlakte in handen van Inheemsche rijstboe-
ren\'), terwijl van de ,,Europeesche culturesquot;, die in Cochinchina
ongeveer 200,000 ha beslaan, drie vierde deel door rijst wordt in-
genomen. Deze naam ,,Europeesche culturesquot; is misleidend, daar
de aldus
aangeduide gronden meerendeels behooren aan rijke ge-
naturaliseerde
Annamieten, die op hun terres Inheemsche pachters
zetten, die met zeer primitieve methoden het land bewerken. Het
ware juister, althans duidelijker, gewoon van Inheemsche cultuur
te sprekenquot;). De andere gewassen, die de Inheemsche boeren ver-
bouwen, zijn, behalve voor eigen consumptie, nog van geringe
beteekenis (zie p. 192 v.v.). Men vindt kleine aanplanten van
kapok, tabak, peper, maïs, betelnooten etc., alle van weinig belang
voor den export. De fabriekmatige bewerking der landbouw-
producten is in handen der Chineezen.quot;)

\') Vgl. Bulletin économique de l\'Indochine, 30e année, nou-
velle série, IV\'1927, p. 261:
„Enqucte sur Ie matériel agricole en
Indochinequot;.

\') Ibidem, p. 273.

) Vgl. Bulletin économique de l\'Indochine, 32e année, nou-
velle série, 1-1929, p. 37 V.V.:
,,L\'agriculture indigène en Cochin-
chine pendant l\'année 1927quot;. Wijst o.a. op de moeilijkheden ver-
bonden aan het samenstellen van betrouwbare statistieken, die er
dan ook niet zijn.

-ocr page 380-

In Cambodsja doet de bevolking, behalve aan landbouw, ook
aan veeteelt en vischvangst. Voor de laatste leenen zich de jaar-
lijks door de Mekong geïnundeerde vlakten na het terugtrekken
van het hooge water uitstekend. De visch wordt voor een deel ge-
droogd en gezouten en dan uitgevoerd, voornamelijk naar China\')»
maar ook naar de andere omliggende Zuid-Oost-Aziatische landen.

Handelsgeest vertoonen de autochthonen ook in Indochina —
met uitzondering van de Noordelijke deelen des lands — weinig.
Nooit hebben zij iets met den handel te maken gehad en de enkele
pogingen, die in deze richting worden gedaan, mislukken bijna
steeds.\') De strijd met de Chineezen is ook hier wel zeer zwaar
(als elders in Zuid-Oost-Azië). want deze groep beheerscht den
klein- en tusschenhandel, benevens de middelgroote bedrijven ge-
heel.\') De cultuur van rijst is — als men afziet van den invloed
der geldschieters — in handen der Inheemsche boeren, maar rijst-
handel en rijstpelbedrijf worden beheerscht — als in Siam —
door Chineesche kooplieden en fabrikanten. Te Cholon, de be-
drijvige Chineezenstad, behooren nagenoeg alle rijstpelmolens aan
Zonen van het Rijk van het Midden; de laatste jaren zijn er ech-
ter ook een paar grootere Fransche bedrijven bijgekomen, terwijl
men mij als groote uitzondering een enkel Inheemsch etablissement
liet zien. Of dit in staat zal zijn de concurrentie met de Chineesche
rivalen vol te houden, zal de toekomst moeten leeren. Vanaf het
moment dat de rijst geoogst wordt totdat ze Saïgon\'s haven ver-
laat, is zij onder controle van de Chineesche groep, die aldus in-
direct de landbouwende Inheemschen aan zich ondergeschikt
maakt, te meer, daar ook de jonken, die de rijst vervoeren en en-
kele binnenscheepvaartmaatschappijen (riviervaart) aan Chinee-
zen toebehooren. Het is te begrijpen, dat de autochthone bevol-
king den altijd vriendelijken en glimlachenden, maar steeds meer
verdienenden Chinees niet al te gaarne mag. De immigratie van
Chineezen in Indochina is niet een massabeweging. Koelies komen
er zeer weinig en pogingen, die de Fransche regeering aanwendde,
om Chineesche werkkrachten te importeeren, hadden door de
groote duurte dezer werkkrachten weinig succes\'). De Chineezen

\')nbsp;Vgl. The Statesman\'s Yearbook, 1928, p. 890.

\')nbsp;Vgl. Elie, Le crédit en Cochinchine, un cri d\'alarme, J928,
p. 36.

\')nbsp;Vgl. Pekelharing, De groote cultures etc., p. 49.

\')nbsp;Dennery, Poules d\'Asie, 1930, p. 131 ü.ü.

-ocr page 381-

in Indochina zijn bijkans uitsluitend middenstanders; handelaars,
warmoezeniers (nabij de groote steden), peperboeren (langs de
kusten van de Siameesche Golf), rijst- en andere industrieelen. Ge-
lijktijdig met de telegraafpalen verrijzen de winkels en barakken
der Chineesche kooplieden, die men den geheelen langen weg van
Aranya Pradhesa (Siameesch-Cambodsjaansch grensstation) tot
Saigon aantreft en die een Franschman zoo juist als volgt be-
schrijft\') :

,,Le type le plus apparent du Céleste est l\'épicier; pro-
duits d
\'Extrême-Orient et produits d\'Occident sont réunis
dans son échoppe: alcool de
riz en grosses bouteilles ventrues
et vins
Dubonnet ou Vermouth; baguettes d\'encens pour faire
brûler devant l\'autel des ancêtres et lampes électriques, et
tissus de
Roubaix ou de Tourcoing; confitures de roses, pous-
ses de bambous, nids d\'hirondelles ou conserves de chez
Amieux.

Le Chinois est le trait d\'union entre l\'Européen et l\'indi-
gène. Avec sa camelotte, il fait pénétrer, jusque dans la
cabane du paysan annamite, des pacotilles d\'Occident: préro-
gative du commerçant qui mêle dans son étalage deux civili-
sations, et en introduit la mixture hybride dans le foyer de
son client.

A côté du petit commerçant, le petit artisan chinois, pres-
que toujours commerçant lui aussi. 11 fabrique et vend d\'ordi-
naire lui-même sans passer par un intermédiaire. Dans les
échoppes travaillent, en causant, des Cantonais, des Hakkas,
nus jusqu\'à la ceinture. Tâche qui paraît ne jamais s\'inter-
rompre et qui se poursuit même la nuit à la lumière des lam-
pes. L\'atelier céleste semble ne jamais chômer: potiers chez
lesquels s
\'accumulent les jarres de terre rouge et les marmites,
cordonniers, scieurs de long, tanneurs, menuisiers, verriers,
tout un monde qui travaille sans relâche et qui vit de la vente
au détail.quot;

Gerust mag worden gezegd, dat de Chineezen thans een on-
misbaar deel der bevolking van Indochina vormen. Ook in de
credietbedrijven zijn zij — met de Chettys\') — een element van

\') Ibidem, p. 138.
\') Vgl. voor deze groep: Elie, Le crédit en Cochinchine, 1928,
59, 60.

-ocr page 382-

beteekenis en beide groepen weten aanzienlijke bedragen uit de
zakken van de autochthone en Westersche bevolking over te heve-
len in eigen beurs of wel naar China en Indië. In het Noorden des
lands, in Tonkin, liggen de verhoudingen eenigszins anders. De
Tonkineezen, nauw verwant aan de Chineezen, evenaren hun He-
melsche neven in handelsaanleg en daar kan men dan ook met
recht gaan spreken van een Inheemschen middenstand\').

Eén gevaar bedreigt de positie der Chineezen in Indochina.
De geleidelijke openstelling van het land voor de Europeesche
grootbedrijven, de plantage-productie voor de wereldmarkt. Te
Saigon hoorde ik veelal de opvatting verkondigen, dat de Chinees,
die krachtens de wetten van het land geen grondbezit of conces-
sies kan verwerven, er niet in zal slagen, zijn tegenwoordige positie
te handhaven als de transformatie van het landbouwbedrijf voort-
gang krijgt.^) Het groot-landbouwbedrijf zou onafhankelijk komen
te staan van Chineeschen invloed. Men dient echter te bedenken,
dat het alleszins waarschijnlijk is, dat de Chineezen vroeger of
later die belemmerende bepalingen zullen weten opgeheven te
krijgen, vooral als zij vanuit China gesteund zouden worden in een
dergelijk streven (vgl.
p. 313). En ook, dat, mocht in Indochina
als in Nederlandsch-Indië met de opkomst van het plantagebedrijf
een opbloei der bevolkingscultures gepaard gaan, de Chinees van
die bevolkingsproducten weer den handel en de fabriekmatige be-
werking zal gaan controleeren. Tenzij natuurlijk de mentaliteit der
Inheemsche bevolking geleidelijk zou veranderen.

Groothandel, bankbedrijf, de groote scheepvaart en — voor
zoover aanwezig — de exportlandbouw (uitgezonderd rijst) zijn in
handen van Westerlingen, voornamelijk van Franschen. Ook de
Chineezen doen zich reeds in het (niet landbouw-) grootbedrijf gel-
den. Van Inheemsche bedrijven is vrijwel geen sprake, één Inheem-
sche credietinstelling werd mij te Saigon genoemd,
Le Crédit
Annamite.
Ook in het auto (bus) bedrijf laten de autochthonen zich
niet onbetuigd, zij het dan, dat ook hier een notoir gebrek aan
economisch inzicht en beheer wordt gedemonstreerd. Velen mijner
zegslieden vertelden evenwel, dat er toch de laatste jaren een op-
leving in het Inheemsche volk te bespeuren zou zijn, dat van een
opkomenden Inheemschen middenstand (hierbij niet te denken aan

\') Vgl. Pekelharing, De groote cultures etc., p. 50.
\') In dezen geest ook: Dennery, p. 156.

-ocr page 383-

ambtenaren, afstammelingen van oude mandarijnenfamilies of rijke
landheeren, die eerder tot de hoogere standen gerekend behooren
te worden) reeds gesproken zou kunnen worden. Veel verwacht
men van een opvoering van het behoeftenpeil der bevolking en
van de kennismaking met Westersche artikelen\'). Ook de oprich-
ting in 1926 van het
Crédit agricole, met het doel een betere cre-
dietvoorziening\' te verschaffen en het volk aan den greep der
woekeraarsquot;) te ontworstelen, stemde velen hoopvol. De meerder-
heid der Inheemsche groepen staat echter nog wantrouwend tegen-
over pogingen, die bedoelen het volk te helpen. Het is voor
de Inheemsche hoofden haast onmogelijk, aan gedésinteresseerde
onderzoekingen te gelooven en derhalve verstrekt men veelal on-
juiste gegevens.\') Dat dit de taak van economische opheffing noo-
deloos verzwaart, behoeft niet nader betoogd te worden.

Resumeerend kan worden gezegd, dat de Franschen het land
administreeren en besturen, terzijde gestaan door
Inheemsche man-
darijnen en ambtenaren, die veelal met prijzenswaardige plichts-
betrachting hun taak volbrengen.
Orde, rechtszekerheid en een
goed
verkeersapparaat worden aldus geschapen en stimuleeren de
ontwikkeling van Indochina.
Franschen en Chineezen zijn de on-
dernemersklasse en de leiders van de productie, de
Inheemsche
bevolking is kleine boer of visscherman. Slechts in Tonkin is de
economische positie der autochthonen — gelijk werd aangegeven —
sterker tegenover de vreemdelingen.

Leidende figuren voor het bedrijfsleven zijn, hoewel A vele
universitair geschoolden aanwezig zijn, haast niet uit de autoch-
thone bevolking voortgekomen. Van een zelfstandige hanteering
van het bestuurs- of productieapparaat kan dus geen sprake zijn,
wil men niet een ontwrichting van de welvaart riskeeren.

De Philipp ij nen:

Naar algemeene opvatting zijn deze eilanden het verst voort-
geschreden op den weg naar nationale onafhankelijkheid (vgl. p.

\') In dezen geest ook Elie, Le crédit en Cochirjchine, p. 18.
\') Bangkok Times, 9 Jan. 1931, bericht dat Va deel van het
rijstland in Cochinchina zwaar gehypothekeerd is. Een ieder weet,
wat dit in het Oosten beteekent.

quot;) Vgl. Smolski, Note sur Ie mouvement de la population en
Indochine,
in: Bulletin économique de l\'Indochine, 32e année,
nouvelle série, 1929, p. 83.

-ocr page 384-

303/304), die volgens velen in de naaste toekomst geheel haar
beslag zal krijgen. Het is dienstig, alvorens over te gaan tot de
beschrijving van de tegenwoordige verhoudingen, een kort histo-
risch overzicht te geven omtrent de gebeurtenissen op de Philip-
pijnen. Een zevental jaren toch hebben zij practisch zelfbestuur
gehad en zijn de Filipinos baas geweest in eigen huis. Aldus heb-
ben zij de wereld kunnen toonen, wat men van een zich zelf be-
sturend Zuid-Oost-Aziatisch volk — en nog wel een volk met een
in hoofdzaken Spaansch-Christelijke cultuur — heden ten dage
kan verwachten.

Een groot deel der Filipinos geeft zich uit voor voorstanders
van algeheele politieke onafhankelijkheid. Wel kreeg ik enkele
malen den indruk, dat velen dit doen om zich niet in de oogen
hunner landgenooten te blameeren en in den grond der zaak lang
niet zoo ontevreden zijn met het Amerikaansche bestuur als zij
openlijk voorgeven te zijn. Deze opmerking geldt ook wel voor de
bewoners van andere Zuid-Oost-Aziatische gebieden. Onjuist is
de voorstelling, dat een verkrijgen van nationale onafhankelijkheid
feitelijk een
herkrijgen zou zijn. Van de oudste tijden af hebben
de eilanden, al dan niet als één geheel, onder vreemd oppergezag
gestaan. Gedurende het tijdvak van 200 tot 1325 n. C. vormden
zij een wingewest {,,dependencyquot;) van diverse Hindoe-Maleische
rijken in Indochina, Sumatra en Borneo; van 1325 tot 1405 stonden
zij onder den invloed van het Javaansche Rijk Madjapahit; van
1405 tot 1440 oefende China, waar de Ming dynastie den scepter
zwaaide, het gezag uit; Noord-Luzon was van 1440 tot 1565 schat-
plichtig aan Japan en in dien tijd stond het gebied ten Zuiden van
Manila onder Mohammedaansche vorsten van Borneo; van 1565
tot 1762 waren de eilanden onderworpen aan Spanje, dat ze van-
uit Mexico bestuurde, en binnen dit tijdvak (van 1592 tot 1623)
werd schatting betaald aan Shogoen Hideyoshi van Japan; in het
begin der zestiger jaren van de 18e eeuw verving Engeland korten
tijd Spanje als opperbestuurder; reeds in 1763 werden de eilanden
aan Spanje teruggegeven, dat ze tot 1898 bleef besturen, In 1898
maakte het Spaansche gezag plaats voor het Amerikaansche en dit
heeft zich tot heden kunnen handhaven. Nationale onafhankelijk-
heid, zoo min als nationale eenheid, hebben dus nooit op de Philip-
pijnsche eilanden bestaan\').

\') Condition in Philippine Islands. Report of the Special Mis-
sion to the Philippine Islands to the Secretary of War, 1922, p. 6.

-ocr page 385-

Aanvankelijk stelden de Amerikanen de Philippijnen . onder
een militair bestuur, dat echter reeds in 1901 plaats maakte voor
een civiel gezag. Talrijk waren de maatregelen, die werden ge-
nomen om de welvaart en de bruikbaarheid der Filipinos te ver-
grooten. In de lagere ambtelijke posities werden Filipinos be-
noemd, aldus hoopte men, door het geleidelijk toekennen van
grooter verantwoordelijkheid, hen op den duur geschikt te maken
voor belangrijke gouvernementsposten. Begin 1914 waren van de
leden van het ambtenarencorps 72 % Filipinos en 28 % Ameri-
kanen.\')

De periode van 1914 tot 1921 is een der belangrijkste in de
geschiedenis der eilanden geworden. Zij kan worden aangeduid
als het tijdvak der ,,Filipinisatiequot;. Reeds was in voorgaande jaren

een volksvertegenwoordiging in het leven geroepen, in de ge-
noemde periode
werden de bevoegdheden dezer vertegenwoor-
diging aanzienlijk uitgebreid. De
Jones Bill (Sixty-fourth Congress,
Act No. 240, approved August 1916)
werd aangenomen; de Chris-
telijke en beschaafde provincies kregen het recht de leden van
Senaat en Lagerhuis te kiezen, voor de niet-Christelijke gedeelten
der eilanden benoemde de Gouverneur-Generaal vertegenwoor-
digers. De wetgevende vergadering kreeg de wetgevende macht
over de eilanden; de Jones Bill stelde nationale onafhankelijkheid
in uitzicht en President Wilson beloofde, die te zullen geven,
zoodra een ,,stable governmentquot; zou zijn gevestigd. De methode
der Filipinisatie van beneden af ^ zooals de Amerikanen dit in
den aanvang deden — werd verlaten en onder leiding van Wilson
begon men in den top. Openlijk
werd gezegd, dat het doel was,
zoo spoedig mogelijk de algeheele onafhankelijkheid der eilanden
te proclameeren^). Zeer duidelijk werd het neergelegd in de
boodschap, die President Wilson medegaf aan den nieuwbenoem-
den Gouverneur-Generaal Harrison: ,,Every step we take will be
taken with a view to the ultimate independence of the Islands and
as n preparation for that independence.quot; Dit was het politieke
richtsnoer en hiernaar werd gehandeld. De Amerikanen werden
zooveel mogelijk weggewerkt uit de ambtelijke functies, instede
van promotie op grond van anciënniteit of betoonde brulkbaar-

\') Ibidem, p. 16.

\') Ncaring and Freeman, Dollar Diplomacy, a study in Ame-
rican Imperialism, 1926, p. 20!
ü.ü.

-ocr page 386-

heid volgde men een politiek van snel doorgevoerde Filipinisatie.
Ook in de betere betrekkingen werden Filipinos benoemd, o.a,
op hooge rechterlijke posten. Het resuUaat was, dat in 1921 96 %
der ambtenaren Filipinos en 4 % Amerikanen waren.\')

Opvoeding en onderwijs, de politie, de regeeringsbureaux
werden gefilipiniseerd, enorme bedragen werden besteed aan het
onderwijs en aan openbare werken, in zeven jaar tijds verdubbelde
het aantal leerlingen op de openbare scholen. Het gehalte der
openbare diensten daalde echter merkbaar en de belastingen
stegen aanzienlijk^). De politie werd minder bruikbaar ten gevolge
van het gemis aan voldoende controle en het ontbreken van
Amerikaansche officieren. De rechtspraak liet veel te wenschen
over, vooral de lagere rechtbanken en de vrederechters bleken
verre van intègre te zijn\'). Corruptie was een veel voorkomend
verschijnsel^); het Bureau of Lands, de Dienst der Registratie, het
Bureau of Science functioneerden onder Philippijnsche leiding
niet meer naar behooren. Ook in andere opzichten was de ge-
volgde nieuwe politiek funest. De wegen vervielen, wel werden
nieuwe aangelegd, maar de bestaande werden nagenoeg niet on-
derhouden. Van de nieuw verworven ,,civil rightsquot; bleek men,
vooral buiten de steden, weinig besef te hebben. Frauduleuze
practijken tijdens verkiezingen waren geen uitzondering\'), de bij-
kans feodale familiehoofden herwonnen hun ouden invloed geheel
en familie- en groepsbelangen deden zich in de politiek maar al
te zeer gelden. Er vormde zich reeds een politieke bureaucratie,
invloedrijke vrienden te hebben was onmisbaar om een betrekking
te krijgen. Slechte voorbeelden en gemis aan degelijke controle
droegen ook bij tot de politieke ontaarding. Wetten werden ge-
passeerd, die beoogden vriendjes aan ambtelijke posities te hel-
pen of wel speciale voorrechten, als vrijstelling van militairen
dienstplicht, deelachtig te doen worden.
Harrison trad hier niet
krachtig tegen op.\')

\') Vgl. Condition in Philippine Islands etc., p. 17; ook:
Powell, Asia at the crossroads, 1922, p. 313 ü.ü.

Vgl. Condition etc., p. 17. De belastingen stegen met
124 %, de staatsuitgaven met nog meer.
\') Vgl.
ihidem, p. 23 en 24.

*) Vgl. Powell, Asia at the crossroads, p. 326. Ik hoorde ook
te Manila dergelijke klachten.

*) Vgl. Condition etc., p. 43.
\') Vgl. ihidem, p. 23.

-ocr page 387-

Een der meest ernstige gevolgen van de Filipinisatie v^as
wel de debacle der
Philippine National Bank^). In 1916 was deze
bank opgericht en een wet was aangenomen, die provinciale en
gemeentebesturen verplichtte, hun fondsen te deponeeren bij die
instelling. Ook de regeeringsfondsen, die bij andere banken lagen,
werden gedeponeerd bij de Philippine National Bank. Het zelfde
gold van de goudreserve. Deze bank kwam onder leiding van een
Inheemsche directie, voor de bijkantoren werden eveneens autoch-
thonen tot bewindvoerders benoemd. Zonder uitzondering gingen
die bijkantoren verkeerd en meerdere managers werden gerech-
telijk vervolgdquot;). Buitenlandsche banken weigerden reeds de stuk-
ken der P. N. B. te honor eer en en het rapier t der accountants was
veelzeggend:\')

,,Our examination thus far reveals the fact that the bank has
been operated during almost the entire period of its existence
prior to the appointment of Mr. Wilson (nieuw benoemde
leider, L.) as manager in violation of every principle which
prudence, intelligence, or even honesty dictates.quot;

Een ieder moge dit rapport vrij vertalen!

De déconfiture der nationale bank laat omtrent de financieele
qualiteiten en het economisch inzicht der betrokken leiders geen
twijfel. In twee jaar tijd verdwenen 95 % der goudreserve, men zou
kunnen zeggen dat zij ,.politiek belegdquot; werden. Aan vrienden
en familieleden werden groote en ten deele blanco credieten ge-
geven en aan den goeden trouw der bankleiding mag ernstig ge-
twijfeld wordenquot;). Hadden de Amerikanen dus niet ingegrepen,
had men den Filipinos de zoo onstuimig verlangde onafhankelijk-
heid gegeven, dan zou die ingezet zijn met een staatsbankroet.
Nu werd de peso gestabiliseerd op vijftig dollar cents en gerust
mag worden gezegd, dat Philippijnsche obligaties hun koersen
slechts kunnen handhaven door het feit. dat de Vereenigde Staten

\') Vgl. Condition etc., p. 38; ook: Powell, Asia a the cross-
roads, p. 323.

\') Vgl. Condition etc., p. 39.

quot;) Ibidem, p. 38.

quot;) Ibidem, p. 38: ..Much of ït was then loaned out to specu-
lative concerns under circumstances which have led to grave doubt
as to the good faith of the transactions.quot;

-ocr page 388-

van Amerika achter de eilanden staan. De geschiedenis der Phi-
lippine National Bank is een der donkerste passages uit de Phi-
lippijnsche historie.

Klaarblijkelijk hadden de Amerikanen de aanpassingsmogelijk-
heden der Filipinos overschat. Wat andere volkeren door de
eeuwen heen zich eigen hebben moeten maken, konden de Filipi-
nos niet in een twintigtal jaren overnemen en aanleeren.

De roep om algeheele nationale onafhankelijkheid bleef luide
op de Philippijnen en Wilson besloot de in de Jones Bill gedane
voorwaardelijke belofte gestand te doen. Hij sprak de volgende ge-
denkwaardige woorden op 7 December 1920 in de volksvertegen-
woordiging\') :

,,Allow me to call your attention to the fact that the
people of the Philippine Islands have succeeded in maintaining
a stable government since the last action of the Congress in
their behalf, and have thus fulfilled the condition set by the
Congress as precedent to a consideration of granting indepen-
dence to the islands. I respectfully submit that this condition
precedent having been fulfilled, it is now our liberty and our
duty to keep our promise to the people of those islands by
granting them the independence which they so honorably
covet,quot;

Het Congress ging op dit voorstel niet in; veel van het boven-
genoemde was officieus reeds tot Washington doorgedrongen en
Wilson\'s opvolger. President Harding, achtte zich niet verant-
woord. het vraagstuk der Philippijnsche onafhankelijkheid te be-
handelen. Hij gaf aan
Wood en Cameron Forbes opdracht, zich
naar de eilanden te begeven en een nauwkeurig verslag in te die-
nen van hun bevindingen. Hij verzocht ook. hieraan een poli-
tiek advies te willen vastknoopen. Dit is de beroemde ..Special
Mission to the Philippine Islandsquot;, de ..Wood-Forbes Missionquot;,
die een nauwgezet en uitgebreid onderzoek instelde en het mogelijk
maakte, dat te Washington geoordeeld werd op de basis der
nuchtere werkelijkheid. Vele uitkomsten van de Commissie wer-
den reeds in voorgaande pagina\'s gereleveerd, ter wille van het
groote belang en de zakelijkheid van het uitgebrachte rapport is
het dienstig hier de algemeene conclusies te laten volgen\') ;

) Condiiion in Philippine Islands etc., p. 7.
) Ibidem p. 45 en 46.

-ocr page 389-

General conclusions.

We find the people happy, peaceful, and in the main
prosperous, and keenly appreciative of the benefits of Ame-
can rule.

We find everyv/here among the Christian Filipinos the
desire for independence, generally under the protection of the
United States. The non-Christians and Americans are for con-
tinuance of American control. We find a general failure to
appreciate the fact that independence under the protection of
another nation is not true independence.

We find that the Government is not reasonably free from
those underlying causes v^^hich result in the destruction of
government.

We find that a reasonable proportion of officials and
■employees are men of good character and ability, and
reasonably faithful to the thrust imposed upon them; but that
the efficiency of the public services has fallen off, and that
they are now relatively inefficient, due to lack of inspection
and to the too rapid transfer of control to officials who have
not had the necessary time for proper training.

We find that many Filipinos have shown marked capacity
for government service and that the young generation is full
of promise; that the civil service laws have in the main been
honestly administered, but there is a marked deterioriation
due to the injection of politics.

We find there is a disquieting lack of confidence in the
administration of justice, to an extent which constitutes a
menace to the stability of the government.

We find that the people are not organized economically
nor from the standpoint of national defence to maintain an
independent government.

We find that the legislative chambers nre conducted with
dignity and decorum and are composed of representative men.

We feel that the lack of success in certain departments
should not be considered as proof of essential incapacity on
the part of Filipinos, but rather as indicating lack of expe-
rience and opportunity, and especially lack of inspection.

We find that questions in regard to confirmation of
appointments might at any time arise which would make a

-ocr page 390-

deadlock between the Governor General and the Philippine
Senate.

We feel that with all their many excellent qualities, the
experience of the past eight years, during which they have
had practical autonomy, has not been such as to justify the
people of the United States relinquishing supervision of the
Government of the Philippine Islands, withdrawing their army
and navy, and leaving the islands a prey to any powerful
nation coveting their rich soil and potential commercial
advantages.

In conclusion we are convinced that it would be
a betrayal of the Philippine people, a misfortune to the
American people, a distinct step backward in the path of
progress, and a discreditable neglect of our national duty
were we to withdraw from the islands and terminate our
relationship there without giving the Filipinos the best chance
possible to have an orderly and permanently stable govern-
ment.

Toen dit rapport in Washington ontvangen en bestudeerd
was, keerde de Amerikaansche regeering op haar schreden terug.
Duidelijk bleek dit ook later nog uit een brief van President
Coolidge aan een der nationalistische voormannen, Dr. Roxas, ge-
dateerd 21 Februari 1924, waaraan wij het volgende ontleenen\'):

,,My dear Mr. Roxas,

...although they have made wonderful advances in the
last quarter century the Filipino people are by no means
equipped, either in wealth or experience, to undertake the
heavy burden which would be imposed upon them with poli-
tical independence...

It is to be doubted whether, with the utmost exertion, the
most complete solidarity among themselves, the most unquali-
fied and devoted patriotism, it would be possible for the
people of the islands to maintain an independent place in the
world for an indefinite future...

A fair appraisal of all these considerations and others
which suggest themselves which do not require enumeration
will, I am sure, justify the frank statement that the Govern-

\') Nearing and Freeman. Dollar Diplomacy, a study in
American Imperialism, 1926, p. 206 o.o.

-ocr page 391-

ment of the United States would not feel that it had performed
its full duty by the Filipino people, or discharged all of its
obligations to civilization, if it should yield at this time to your
aspirations for national independencequot;.

Aan terugtrekken van het gezag dacht men dus te Washington
niet meer en het voorgaande moge den indruk gevestigd hebben,
dat dit volkomen gerechtvaardigd was op grond der antecedenten.
Het Philippijnen-avontuur van President Wilson was schromelijk
mislukt.

Een der slechte gevolgen van het experiment Wilson-Harrison
was ook, dat het Amerikaansche kapitaal, dat zich in het begin
der eeuw in toenemende mate voor de eilanden had geïnteres-
seerd — iets wat veelal ten onrechte door de Filipinos met wan-
trouwen werd gadegeslagen — bang werd en elders belegging ging
zoeken. De feiten logenstraffen de beweringen van nationalistischen
kant, die inhouden, dat de onafhankelijkheid der eilanden het
vreemde kapitaal niet zal doen wegvloeien\').

Hoewel de Filipinos meer dan andere Aziatische volkeren
bekend waren met Westersche administratiemethoden en ideëen en
in massa den Christelijken godsdienst beleden — en dientenge-
volge meerdere
geschiktheid hadden om de moderne Westersche
beschaving op te nemen —, vertoonden zij toch in één opzicht een
groote mate van gelijkenis met de bewoners der reeds besproken
Zuid-Oost-Aziatische gebieden. ,,Hun werkwijze en werkappre-
ciatie waren nog geheel de feodale. Dat wil zeggen, weinig inten-
sief werk, gebrek aan economisch inzicht, minachting voor han-
denarbeid.quot;quot;)

Het onderwijs vond op de eilanden, als elders in Zuid-Oost-
Azië, enorm veel aftrek en de Amerikanen trachtten het te richten

\') In dezen geest Osmena, voorzitter der Kamer van Koop-
handel in 1920, in het Jaarboek der Kamer van Koophandel. Vgl.
Nieuwenhuis, De economische opvoeding in de Philippijnen, in:
Indische Gids, Maart 1923. p. 199.

Key, The new colonial policy, 1927, p. 24, schrijft daaren-
tegen: ,,it seems improbable that Americans will risk large invest-
»nents in the Philippines, unless there should be a considerable
restriction of the present relative independence of the islands.quot;

quot;) Vgl. Nieuwenhuis, De economische opvoeding in de Phi-
i\'ppijnen,
in: Indische Gids, Maart 1923, p. 198.

-ocr page 392-

op practische en maatschappelijk nuttige ontwikkeling. In dit
streven heeft men naar de meening van enkelen niet gefaald\').
Ook de toenemende behoeften der Filipinos stimuleerden de werk-
veiligheid. Groote offers getroostte de bevolking zich, om de jeugd
een Westersche opleiding te geven en ook hier is de vraag ge-
rechtvaardigd, of wel de noodige voorzichtigheid
Ts betracht in
het ontwikkelingstempo van het onderwijs.\') De gedachte was
ook hier, dat men door het genieten van een Westersche opleiding
in alle opzichten de gelijke der Amerikanen zou kunnen worden
en natuurlijk leidde dit tot desillusies. Zooals men pleegt waar te
nemen in groepen, waar men weinig kansen heeft en diploma\'s
slechts ten koste van opofferingen kan halen, is ook onder de
Filipinos een overschatting van en een te sterk verlangen naar
,,learned professions or occupations which do not involve severe
manual labor.quot; Men onderschat de beteekenis van landbouw en
handenarbeid en hecht een te groote waarde aan de standing, die
de theoretische beroepen aan hun beoefenaars zouden schenken.\')
Beschouwt men de tegenwoordige verhoudingen op de eilan-
den, dan valt een groote mate van overeenstemming met andere
Zuid-Oost-Aziatische landen in het oog. De massa der Filipinos
zijn nog steeds boeren en visschers, zoomin als in het verleden
nemen zij thans actief deel aan den handel. Slechts als kleine
winkeliers treft men hen in de dorpen aan en dan worden de zaken
nog vaak door de vrouwen gedreven.quot;) Tijdens het Amerikaan-
sche bestuur nam de handel ontzettend toe (zie p. 233), groote
export- en importzaken vestigden te Manila en andere haven-
steden kantoren, scheepvaartmaatschappijen lieten zich door agent-
schappen vertegenwoordigen. Groothandel en groote scheepvaart
zijn echter geheel in handen van Amerikanen, Europeanen, Chi-
neezen en Japanners. Behoudens enkele uitzonderingen zijn de
Filipinos, de Inheemschen, niet vertegenwoordigd^). Ook in den
klein- en tusschenhandel treft men de Filipinos — zij het dan ook,
dat er verbetering valt waar te nemen — steeds op de tweede
plaats. De Chineezen controleeren dezen bedrijfstak geheel. Be-

\') Aldus Nieuwenhuis, De economische opvoeding in de Phi-
lippijnen,
in: Indische Gids 1923.

\') Vgl. Condition in Philippine Islands etc., p. 28.
\') Vgl. ibidem, p. 18.
*) Vgl. ibidem, p. 19.

Vgl. Port of Manila Yearbook 1928, p. 19.

-ocr page 393-

trouwbare statistieken bestaan niet, men noemde mij te Manila
75 % als het aandeel, dat de Chineezen in den kleinhandel heb-
ben. Rijst, het voornaamste voedselgewas op de Philippijnen,
wordt door Filipinos verbouwd, maar door Chineezen verhandeld
en ten deele gefinancierd. Ook de textielhandel is Chineesch.
Chineesche winkels treft men tot in de verste hoeken van het land
aan, de winkeliers onderhouden nauwe betrekkingen met de be-
volking, koopen landbouwproducten op, geven kasvoorschotten
op ,,Chineeschequot; voorwaarden en houden derhalve de armere be-
volking, die wel direct gebaat is door de geboden hulp, stevig in
hun greep.\') Behalve Chineezen nemen ook Filipinos, Spanjaarden,
Japanners en Indiërs deel aan den kleinhandel.

Men heeft op initiatief der regeering getracht door het instel-
len van een beter credietsysteem de bevolking op te heffen en den
invloed van woekeraars te niet te doen. Door het gestichte land-
bouwcrediet op coöperatieve basis te stellen wilde de regeering
opvoedend gaan werken en deze opvoedende tendenz werd gesteld
boven den zakelijken grondslag van het systeem.\') Als men dit
in aanmerking neemt en tevens de mentaliteit der Filipinos\'), zal
het geen verwondering baren, dat de verkregen resultaten verre van
schitterend waren. De meerderheid der credietassociaties had last
met het vinden van de noodige betrouwbare en bekwame admini-
strateurs. Velen aanvaardden de taak, zonder goed te begrijpen
wat er van hen werd verwachtquot;). Bij het verleenen van credieten
werden allerlei persoonlijke en onzakelijke overwegingen in de
beschouwing opgenomen, met het gevolg dat vriendschapsbanden.

\') Vgl. Port of Manila Yearbook 1928, p. 21.

Ook: Powell, Asia at the crossroads, 1922, p. 326.

\') Vgl. Henry, Le credit agricole aux Iles Philippines, in:
Bulletin économique de l\'Indochine, 30c année, nouvelle série V-
1927, p. 338 en 347.

\') Ibidem, p. 368. Henry (Inspecteur général de l\'Agricul-
ture, de l\'Elevage et des Forêts de l\'Indochine) schrijft: ,,I1 n\'est
pas douteux, pour quiconque a l\'expérience des pays du Pacifique,
que la conduite d\'une institution de crédit agricole, même dans la
forme coopérative ne peut pas être laissée à la seule discrétion des
intéressés, et que tout en laissant à ces derniers une part progres-
sivement élargie dans la conduite des affaires, une direction à la
tête et un contrôle effectif à tous ces degrés doivent être exercés
par les représentants de la nation protectrice.quot;

*) Ibidem, p. 349.

-ocr page 394-

politieke betrekkingen of verkiezingsverwachtingen veelal bepaal-
den, wie het crediet verkreeg. Het gewenschte effect, de meest
energieke en voortuitstrevende Filipinos te helpen en dezen een
kans te bieden, boven de massa üit te komen, werd dus niet be-
reikt. Zakelijkheid was ver te zoeken. De cijfers spreken hier ook
hun woordje mede. In 1925 waren er 84,000 leden ^an de crediet-
associaties op een totale landelijke bevolking van 6,000,000. Slechts
een derde deel der leden was credietnemer, dus 0.47 % der totale
boerenbevolking!\') Wel trachtte de regeering de onjuiste prac-
tijken onmogelijk te maken door het uitvaardigen van bepalingen,
maar dit had niet het gewenschte resultaat.\') Ook in dit veld van
financieel beleid hebben de Inheemschen hun sporen nog niet
verdiend! Er is ongetwijfeld een Inheemsche middenstand aan te
wijzen op de Philippijnen. Van de 6 millioen landbouwers, die in
1925 op de eilanden woonden, waren ongeveer 1^2 millioen
eigenaars van hun akkers. Zij zijn dus te beschouwen als mid-
denstanders. Verder bestaat deze stand uit winkeliertjes en kleine
handelslieden, een groep, die, gelijk reeds werd gezegd, in om-
vang toeneemt. Lang is echter de weg, die moet worden afgelegd
voor het stadium van den groothandel zal zijn bereikt en voor zelf-
overschatting dient men zich te hoeden in autochthone kringen. In
het bedrijfsleven kan men kennis, routine, zakelijk inzicht nu een-
maal niet vervangen door idealisme of enthousiasme, gelijk dat in
de politiek wel eens mogelijk is. De lagere ambtenaren, beoefe-
naars der vrije beroepen, doktoren, juristen, leeraren en journalis-
ten, kunnen mede tot den middenstand worden gerekend. Op-
merkelijk is, dat, naar men mij te Manila verzekerde en gelijk ook
het Wood-Forbes rapport\') schrijft, vele middenstanders en leden
der goed gesitueerde en ontwikkelde groepen Spaansch of Chi-
neesch bloed in de aderen hebben.

Van een economische autoactiviteit van voldoende beteekenis
is — het werd ook door de commissie Wood-Forbes uitdrukkelijk
geconstateerd — geen sprake heden ten dage. De Inheemsche in-
dustriën. die ik zag. waren in het algemeen achterlijk; familie-
zucht. clangeest en nepotisme drukken den vooruitgang op alle
gebied, het kapitaalgebrek is zeer hinderlijk. Niettemin zijn er
symptomen, die op economischen vooruitgang en meerdere deel-

\')nbsp;Ibidem, p. 369.

=)nbsp;Ibidem, p. 342 en 343.

quot;)nbsp;Condition in Philippine Islands etc., p. 14.

-ocr page 395-

name van het Inheemsche element aan het bedrijfsleven van eigen
land wijzen\'). Hoewel het onloochenbaar is, dat er verschijnselen
zijn waar te nemen, die wijzen in de richting van een meerdere
ontwikkeling der bevolking in menig opzicht, toch zal men, na de
hiervoor gegeven historische beschouwingen en schildering van den
tegenwoordigen toestand, de aanbeveling der Wood-Forbes Com-
missie kunnen begrijpen en billijken:quot;)

,,We recommend that the present general status of the
Philippine Islands continue until the people have had time to
absorb and thoroughly master the powers already in their
hands.quot;

De bezadigde leiders der Philippijnsche nationalisten geven in
geschriften herhaaldelijk blijk, dat zij een scherp oog hebben voor
de tekortkomingen van hun volk. Zij blijken in te zien, dat econo-
mische weerbaarheid een noodzakelijke voorwaarde is voor meer-
dere politieke
zelfstandigheid, daar zonder de economische en
financieele grondslagen de zelfstandigheid wel kan worden uitge-
roepen, maar niet metterdaad gehandhaafd kan worden.
Cosio,
hoofd van de afdeeling Markets and Exchanges van het Bureau
of Commerce and Industry te Manila, wijst met nadruk op de
noodzakelijkheid van economische en commercieele ontwikkeling.\')
Het onderwijs dient zich hier in de eerste plaats op te richten. Ook
meerdere vreemde kapitaalsinvestie is onmisbaar. Dit wordt ook
uitdrukkelijk betoogd door
Reyes, Directeur van het Bureau of
Commerce and Industry. Hij zegt, dat kapitaal geinvesteerd wordt,
■ waar het de meeste baten oplevert. Het is aan de Filipinos de
noodzakelijke
voorwaarden te scheppen om vreemd kapitaal aan
te trekken. Dit mag zich echter nooit onder een philantropisch
mom aandienen, dat ware onzakelijk.quot;) Ook
Quezon, voorzitter
van den Senaat, schrijft in dezen geestquot;). Is eenmaal het vreemde
kapitaal toegelaten en blijken de Filipinos een sterk volk te zijn.

\') Ibidem, p. 33.
») Ibidem, p. 46.

\') Commerce and Industry Journal, a monthly publication of
the Bureau of Commerce and Industry, Manila P. I.. 1928, April-
nummer.

*) Ibidem, 1928, Meinummer.
\') Ibidem, 1928, Octobernummer.

-ocr page 396-

dan zullen zij er op den duur ongetwijfeld in slagen, de werkzaam-
heden, die thans.door vreemdelingen worden verricht, zelf te doen.
Immers, zoolang de Filipinos niet voldoende financieele qualiteiten
aan den dag hebben gelegd, zal het buitenlandsche kapitaal slechts
binnen komen, als de noodige leiders tevens worden toegelaten.
Quezon meent, dat op den duur de Filipinos ongetwijfeld zullen
slagen in het fourneeren der benoodigde leiders. De President van
den Senaat was geheel solidair met Gouverneur-Generaal
Stimson, die allereerst beoogde de Inheemschen weerbaar te
maken, voor en aleer weer van meerdere politieke rechten kon
worden gesproken. Quezon acht het een ernstig verzuim, die ont-
wikkeling tot meerdere activiteit te verwaarloozen en meent, dat
zonder vreemde hulp niet veel te bereiken is. Terecht la^kt hij den
toenemenden stroom van gediplomeerden, die een inflatie in
diploma\'s veroorzaakt en een onevenredige vraag naar ,,white col-
lar jobsquot; in het leven roept. Inheemsche ondernemingen ontbreken
nagenoeg geheel en deze dienen te worden opgericht, wil men
meerdere betrekkingen voor de gestudeerden creëeren.

In dien geest schrijft ook Balmaceda\'). Het handelsbedrijf is
geheel in handen van vreemdelingen en deze controleeren markt-
wezen en goederendistributie. Zij gaan strijken met de groote han-
delswinsten. Dit impliceert de noodzakelijkheid van meerdere In-
heemsche activiteit. Men moet ,,economic-mindednessquot; bij de
jonge Filipinos aankweeken, zuinigheid, samenwerking, goede han-
delsmoraal dienen zij zich eigen te maken, Japansche en Chinee-
sche kooplieden kunnen in deze opzichten den Inheemschen veelal
tot voorbeeld gesteld worden. Groote ondernemingen, gedreven
met vreemd kapitaal, dient men niet wantrouwend te bezien; het
kapitaalgebrek is groot en aanvulling van buiten een onmisbaar
iets voor den bloei der eilanden, die behooren tot de minst kapitaal-
rijke landen der wereld\'). Ook
Balfnaceda wijst er op. hoe drin-

\') Commerce and Industry Journal, 1929, Januarinummer.
\') Ibidem:

Per capita Wealth in U. S. A. dollars.

Philippijnen . . 233 Denemarken . .nbsp;1,751

Rusland. ... 342 België ....nbsp;1,524

Japan..... 380 Australië . . •nbsp;1,092

Italië.....617 Argentinië . . .nbsp;1,378

Duitschland . . 642nbsp;Vereenigde Statennbsp;2,918

Frankrijk . . . 1.477

-ocr page 397-

gend het gewenscht is, dat meerdere arbeidsgelegenheid wordt
geschapen voor gegradueerden. Onwillekeurig rijst de vraag, waar-
om de buitenlandsche ondernemingen zoo weinig Filipinos in
dienst hebben voor de betere posities, hoewel zij ongetwijfeld
goedkooper werken dan Westerlingen\'). Waarschijnlijk zal de ge-
ringere bruikbaarheid hier wel een factor zijn, die zwaar medetelt.

In Februari 1919 werd te Manila de ,,First National Convention
of Filipino Business Menquot; gehouden, zoodat dus inderdaad reeds
van meerdere activiteit mag worden gesproken. Met groote belang-
stelling slaat het Amerikaansche bestuur deze pogingen gade en
steunt ze waar dit mogelijk is. Gouverneur-Generaal
Stimson had
zich den bijnaam verworven ,,apostel of economic developmentquot;.
Voortdurend hamerde hij op het punt der economische weerbaar-
heid. Economische en industrieele activiteit dienen op een vol-
doende hoog peil te staan, wil er werkelijk sprake kunnen zijn van
onafhankelijkheid\'), meende hij. Tot hen, die hem met wantrou-
wen tegemoet traden, zeide hij, dat het zijn innigste overtuiging
was, dat alleen door een juiste ontwikkeling van het economisch
leven, een volk vrij en onafhankelijk kan worden\'). Vele Filipinos
slaan met wantrouwen de openstelling van het land voor het
vreemde kapitaal en de ontsluiting der natuurlijke rijkdommen on-
der leiding van vreemdelingen gade. Zij meenen, dat dit tot meer-
dere
onderworpenheid en verdrukking zal voeren. De onjuistheid
dezer opvatting is evident en Stimson schreef dan ook terecht1):

,,1 say you that slavery and serfdom are wholly inconsistent
with the spirit of commerce and business; that commerce and
business thrive only upon the fresh air of freedom; and that
everything that can be done to develop business and develop
the
selfreliance that goes with business, the spirit of coopera-
tion which goes with it throughout the community, spells a
deathblow to any form of slavery.quot;

1nbsp; Ibidem, p. 7.

-ocr page 398-

Gilmore, toenmalig Vice-Governor, legt eveneens den nadruk
op de noodzakelijkheid eener economische ontwikkeling en spreekt
over de verkeerde toestanden, die nog vaak tijdens de verkiezin-
gen plegen voor te komen. De kiezers dienen zich te laten leiden
door zakelijke en economische overwegingen en niet door baantjes-
jagerij en clique belangen, als zij hun stem uitbrengen. Alleen als
zij dezen raad ter harte nemen, kan van hen gezegd worden, dat
zij inderdaad het landsbelang willen dienen.\')

Het wil ons voorkomen van belang te zijn, hier aangegeven
te hebben, hoe op de Philippijnen het juiste inzicht bij de volks-
leiders zich baan breekt. De door mannen als
Quezon, Reyes e.a.,
onverdachte voorstanders van de belangen van hun volk, geuite
meeningen betreffende het punt der economische weerbaarheid en
de tekortkomingen in Zuid-Oost-Azië op dit terrein, verdienen
meerdere aandacht dan zij tot nu toe hebben genoten, ook in
Inheemschen kring in andere Zuid-Oost-Aziatische landen. Daar-
om werd deze kleine uitweiding toegevoegd aan de bespreking van
de toestanden op de
Philippijnen. Men meene evenwel niet, dat
deze opvattingen algemeen aangehangen worden. Vele Philippijn-
sche nationalisten — het bleek me uit gesprekken (zie p. 304)
— hebben zich een inzicht als het bovenaangegevene nog niet
weten eigen te maken. Keulen en Rome zijn echter niet op één
dag gebouwd.

De tropen zijn, uit hoofde van hun natuurlijke en klimatolo-
gische gesteldheid, de aangewezen gebieden om aanzienlijke hoe-
veelheden exportgewassen te verbouwen, die de overige wereld
behoeft als grondstoffen voor zijn industrie en als genot- en voe-
dingsmiddelen. Gelijk in dit hoofdstuk is gebleken, slaagde de
Oosterling er tot nu toe — althans in Zuid-Oost-Azië — slechts
zelden m, zonder Westersche leiding voldoende te produceeren voor
de wereldmarkt of zonder Westersch toezicht de gunstige voor-
waarden voor een geregelden gang der productie te scheppen.
Terecht schrijft Tr/p\'):

,,Zeer belangrijke en omvangrijke deelen (van Azië), die
in de allereerste plaats behoefte hebben aan economische ont-

-ocr page 399-

wikkeling en dus aan kapitaalsinvesteering en die, bij gezonde
en economische opvattingen, onder een krachtig en op het
algemeen belang gericht bestuur, groote productie- en con-
sumptiemogelijkheden zouden bieden, blijven ten eenenmale
in gebreke om de noodzakelijke voorwaarden voor die inves-
teering en voor de verwezenlijking van die mogelijkheden te
scheppen. In andere deelen voldoen slechts bepaalde groepen
der bevolking aan de zooeven bedoelde voorv/aarden, terwijl
de overige, inheemsche, groepen nog geen teekenen vertoo-
nen, binnen afzienbaren tijd in staat te zullen zijn tot eene in-
tensieve, op Westersche leest geschoeide bedrijfsvoering. De
zóó vaak vermelde en als belangrijk wereldverschijnsel gecon-
stateerde opleving van zelfbewustheid en energie in het Verre
Oosten heeft zich tot dusver in hoofdzaak geconcentreerd op
politieke macht en medezeggenschap doch met het leggen van
de zooveel moeilijker te verkrijgen, onmisbare grondslagen van
economischen en financieelen aard werd nog niet begonnen.
Voor dit laatste zal in de eerste plaats noodig zijn het opbou-
wen van eigen kapitaal, gepaard aan het bieden van zekerheid
voor het aantrekken van vreemd kapitaal, en voorts de noodige
kennis, ervaring en stabiliteit om de aldus verkregen middelen
in midden- en grootbedrijf te bezigen, rendabel te maken en
te doen
aangroeien. Uit den aard der zaak zijn in de verschil-
lende landen ook in de hierbedoelde opzichten de toestanden
niet gelijk, doch de zwakke zijden van de eigen. Oostersche
ontwikkling zijn in het bovenstaande aangegeven.quot;

Stimson, die zich tijdens zijn ambtsperiode als gouverneur-
generaal der Philippijnen den bijnaam ,,apostel der economische
ontwikkelingquot; verwierf, heeft ook herhaaldelijk gewezen op de
noodzakelijkheid van meerdere activiteit, kapitaalvorming en het
aantrekken van vreemd kapitaal. Zijn redevoeringen zijn door-
drenkt met deze uitingen. Wij citeeren bij voorbeeld\'):

quot;... 1 attempted to point out the Importance of a greater
economic development of the Islands and the necessity of
encouraging the entry of American capital for that purpose.

-ocr page 400-

I believe that probably is the fundamental problem of the
Philippine Islands today, underlying nearly all other problems.
...The Filipino people today constitute a community in the
Orient filled with eager western desire and hunger for the
mental and material good things of this life but are held back
from a gratification of this desire by their failure thus far to
achieve the mechanical and economic progress by which alone
such desires can be gratified.

At the same time, the Filipino Islands contain a wealth of
natural resources which, under proper development, could
be made to satisfy these unfulfilled desires of their people.
These great resources have been left virtually untouched. ...

,,The comparison of the economical situation in the Phi-
lippines with that in the United States is a comparison of hand
labour and small productive units versus the machine and large
productive units. It is the comparison between the modern
sugar-central consuming hundreds of tons of cane daily and
recovering ninety-two per cent of the sugar, and the slow,
laborious Carabao mill, the daily capacity of which is better
expressed in kilos than in tons and where something like forty
per cent of the sugar in the cane is lost or wasted in the milling
process. The imperative need of Philippine industry that 1 see
in the large unit, the machinery and equipment that can only
be worked in large units, and the capital to provide that ma-
chinery and equipment. This must be done on a larger scale
here if the Philippines are to expand in the face of world com-
petition.quot;\')

Certain thoughtless critics have thought to arouse sus-
picion and enmity by saying that to invite the help of such
capital would be to institute economic serfdom to America.
It would be hard to conceive a more disastrous error. By exci-
ting an unfounded fear, these critics would block the only
avenue towards economic, and therefore political, indepen-
dence for these Islands....... I believe that American capital

has learned the unwisdom and the danger of attempting un-
fairly to exploit the land in which it enters. 1 believe that it is
ready to come here, and it certainly will be permitted to come

-ocr page 401-

here only upon terms of fairness with respect to the treatment
of its Filipino partners and its Filipino labor. What capital
demands and what it has a right to expect, is safety for in-
vestment and the certainty of fair treatment under the laws of
the country where the investment is to be obtained. High
rates of interest are demanded only where the hazard is great.
Capital will not rely upon the chances or favors or discretionary
benefits; it demands a quality and safety before the law.quot;

Het mag ongetwijfeld een verheugend verschijnsel genoemd
worden, dat allerwegen in Zuid-Oost-Azië de economische zenu-
wen der bevolking geprikkeld schijnen te zijn. De stap van goede-
ren- naar geldhuishouding is in dit opzicht een gunstige omstan-
digheid. Een onderzoek naar de gevolgen van dezen overgang —
voor Nederlandsch-lndië — leverde tot resultaat\'), dat in gewesten,
die van de goederen- naar de geldhuishouding overgingen door de
omzetting van voedsellandbouw en van de winning van bosch-
producten in handelslandbouw, een sterkere vooruitgang van de
koopkracht der bevolking valt waar te nemen dan elders. Verhoo-
ging van het welvaartspeil is dus het gevolg. Het behoeften-
peil der Inheemsche bevolking wordt hooger, het verlangen om
geld te besteden voor kleeding, transportmiddelen (fietsen, auto\'s)
en amusement neemt toe. Hierin mag men ten deele de verklaring
zoeken van de grootere activiteit, die veelal is waar te nemen.
Ongetwijfeld is dit in het huidig stadium der ontwikkeling een
gunstig
verschijnsel1). Maar pas de thans nog nauwelijks te onder-
kennen neiging tot kapitaalvorming kan leiden tot een ontwikkeling
van het Inheemsche bedrijfsleven — gelijk wij reeds eenmaal citeer-
den —, ,,tot het vormen van in de practijk geschoolde, langzamer-
hand in aantal toenemende werkgevers, die, aanvankelijk in klein-
bedrijf en middenstand, hun volk op eene hoogere trap van econo-
mische ontwikkeling zouden kunnen brengen. Deze weg is lang
en moeilijk, doch hij zal betreden moeten worden, wil het immer
mogelijk zijn aan de politieke rechten, welke geschonken werden.

1nbsp; Verslag van den President van De Javasche bank. 1928129,
P. 60.

-ocr page 402-

hun onmisbaren grondslag te verschaffen in de economische en
financieele structuur van de samenleving.quot;\')

De Oosterling zal zich daadkracht, continuïteit van arbeid,
economisch inzicht en sociaal gevoel buiten de clan dienen eigen
te makenquot;), hij zal moeten toonen, in staat te zijn, bestuursorganen
te vormen, v^aaraan men de materieele en ideëele belangen van
alle bevolkingsgroepen zal kunnen toevertrouwen. Dit streven —
het wordt ook in nationalistische kringen reeds hier en daar inge-
zien — zal voorloopig de basis moeten zijn van alle nationalistische
bemoeiingen. De geschiedenis bewijst, dat het onmogelijk is, de
zelfstandigheid van een volk of een volkerengroep tegen te hou-
den, indien aan de door ons hier meermalen aangewezen econo-
mische imperatieven is voldaan, In Zuid-Oost-Azië zullen, wanneer
dit eenmaal is geschied, vanzelf politieke veranderingen — in wel-
ken zin ook — komen. Men moet daar getoond hebben, een ,,stable
governmentquot; te kunnen vormen en men mag redelijkerwijs aan-
nemen, dat dit het geval is, zoodra in die landen ,,capital seeks
investment at normal rates of interestquot;
(Wood). Zeer behartigens-
waard is de slotzin van Dr,
Kungs manifest: ,,Dear fellowcoun-
trymen, let us unitedly exert ourselves with indefatigable zeal to
make our nation great commercially and industrially.quot;\')

De vraag, of aan boven genoemde imperatieven in Zuid-Oost-
Azië reeds is voldaan, wordt zeker niet bevestigend beantwoord
door hetgeen men heeft kunnen waarnemen bij het experiment,
door de Amerikaansche regeering op de Philippijnen gehouden.
Schromelijk hebben de Filipinos gefaald, toen zij een kans kregen,
te toonen, waartoe zij in staat waren. De eigenschappen en ante-
cedenten der tropische autochthonen maken het geenszins waar-
schijnlijk, dat de mate van rust, veiligheid en orde, die thans door
het koloniale bestuur wordt geschapen, ook onder een uitsluitend
Inheemsch bestuur zou blijven bestaan. In zooverre is het juist,
dat een koloniaal bestuur, al is het dan oogenschijnlijk duurder
dan een Inheemsch bestuur, tenminste waar voor zijn geld levert.

-ocr page 403-

Men staat in Zuid-Oost-Azië zeer sceptisch tegenover de mogelijk-
heden, die een zuiver Inheemsch bestuur over de thans onder
Westersche leiding geplaatste gebieden
heden ten dage zou kun-
nen bieden. Men meent te mogen betwijfelen, of dan de voor-
waarden, onmisbaar voor opvoering der productie en der welvaart
in de betrokken gebieden, wel zouden worden vervuld en tevens,
of een zuiver Aziatisch bestuur
reeds thans de mate van integriteit
zou kunnen bezitten, die het tegenwoordig gemengd Westersch-
Inheemsch bestuur eigen pleegt te zijn. Schijnbaar goedkooper zou
dan per saldo de nieuwe regeering toch veel duurder blijken te
zijn.\')

Meer en meer wordt Zuid-Oost-Azië opgenomen in het wereld-
verkeer en ziet het zich gesteld voor de gecompliceerde proble-
men, die deze overgang met zich brengt. Hechter worden de ban-
den, die de Aziatische volkeren binden aan de industrieele landen
der gematigde zone en die zij slechts zouden kunnen verbreken op
straffe van achteruitgang in welvaart. De toenemende economische
beteekenis van Zuid-Oost-Azië is hoofdzakelijk te danken — afge-
zien van de natuurlijke rijkdommen — aan vreemde energie, leiding
en kapitalen. Een belangrijke factor is geweest, dat de Inheemsche
bevolking nagenoeg steeds bereid wordt gevonden of zonder veel
moeite er toe kan worden gebracht om mede te werken in het
productieproces.\')

In toenemende mate is de indigene bevolking afhankelijk ge
worden van het Westen en het Westersch grootbedrijf in Azië.
Hoe men ook denkt over de historische ontwikkeling der verhouding
West-Oost, thans is het onloochenbaar, dat de tropische volkeren ge-
baat zijn bij de aanwezigheid der Westersche leiding en bedrijven\').
Het is in het belang van het Westen door het voeren eener juiste
koloniale politiek en het scheppen van gunstige voorwaarden en
omstandigheden de Inheemsche bevolking in de koloniën, althans
de levenskrachtige elementen dier bevolking, op een economisch

-ocr page 404-

hcoger peil te brengen.\') Als uitgangspunt van alle beschouv^^ingen
over de koloniale verhouding — waarbij men dient te bedenken,
dat de geschiedenis niet ongedaan kan worden gemaakt — dient
men echter scherp voor oogen te houden, dat, zooals de zaken
thans staan, de wereld de voortbrengselen van een belangrijk pro-
ductiecentrum als Zuid-Oost-Azië niet kan missen^n dus niet zal
dulden, dat dit deel der wereld — door welke oorzaken dan ook
— zal terugvallen op een lager productiepeil\'). Deze fundamenteele
waarheid moeten In- en Uitheemsche groepen steeds voor oogen
houden bij het bepalen en uitzetten hunner gedragslijnen, welke,
gelijk reeds werd betoogd, dienen gericht te zijn op beider welvaart
en geluk.

Men zij voorzichtig in het trekken van vergelijkingen tusschen
de gebeurtenissen in Europa in vroeger eeuwen en datgene, wat
zich thans in Azië afspeelt. Met gemeenplaatsen, als die, welke de
koloniën vergelijkt met rijpende vruchten, die voorbestemd zijn
om eenmaal van den moederstam te vallen, lost men de heden-
daagsche koloniale problemen niet op. De enorme veranderingen
die de laatste decennia in haast alle opzichten in de wereld zijn
opgetreden, de phenomenale ontwikkeling van verkeer en bedrijfs-
leven, de schokkende politieke wijzigingen, de economische experi-
menten, die men in Oost-Europa bezig is te nemen, de toenemende
verwestersching van het Oosten, de geweldig toegenomen onder-
linge afhankelijkheid der verschillende deelen van de wereld,
maken het gevaarlijk voorspellingen te doen of — naar zooge-
naamde analogiën redeneerende — een ontwikkelingslijn van de
verhouding tusschen moederland en koloniën uit te stippelen. Er
zijn krachten in het spel, die al dergelijke theoriën onbruikbaar
maken.\') Hier past slechts een rustig en feitelijk beschouwen der
toestanden en het voeren eener opportunistische koloniale politiek.

-ocr page 405-

SYNOPSIS

If in the year 1931 the colonial possessions were painted in
red on a map of the world and the mother countries in blue,
one would observe that in the temperate zone a blue band and
in the tropical regions a red one encircles the earth. The mother
countries are, with few exceptions, situated in the temperate zone,
the colonies in the tropics and a few in the sub-tropics.

If on such a map one were to colour the countries, which
within their frontiers contain the great centres of industry, blue
and those predominantly agricultural, red, one would find blue
and red circles co-inciding almost identically with the blue and
red bands obtained before, though this time not quite unbroken.

These two maps would clearly demonstrate that in the tem-
perate zone are situated a number of
industrial mother countries
and in the tropics a number of colonial agricultural areas. Anyone
wishing to form an adequate idea of present day political and
economic world problems would have to take into consideration
the simultaneous existence and the interrelationship of these tem-
perate industrial and tropical agricultural areas, as well as their
mutual interdépendance and the numerous economic, social and
political ties, resulting therefrom.

The voyages of discovery towards the end of the middle
ages brought many unknown countries with numerous new products
and large possibilities of trade, vast unexploited areas with a
relatively sparse population to the ken of European nations. The
trade of Europe and especially of Western-Europe made great
strides. Since that time foreign and costly commodities found their
way directly to European markets which in the beginning could
only give gold and silver in exchange and not a counter export
in goods. The only certain method of ensuring the advantages
of Oriental trade and of keeping up the flow of Eastern products
Was to exert coercive measures on the natives of the producing
countries, sometimes resulting in a recourse to armed force. This
period in history may rightly be called one of quot;colonial subjectionquot;.
Gradually, as Europe produced goods in e.xchange for those
imported from overseas, normal conditions began to exist and
trade relations advantageous to both the temperate and the tropical
zones came into being. Therefore it became less and less true to
consider the relationship between the two zones as one of
oppressor and oppressed. A relationship founded on mutual and
economic interests took its place. The discoveries and subsequent

-ocr page 406-

colonization gave an impetus to industrial development in the
mother countries ; quot;the commercial towns of Europe have become
the manufacturers for Asia, Africa and America. Two new worlds
have been opened to their industryquot;
(Adam Smith).

Another favourable result of the acquisition of the new
colonial territories was an increase in the enjoyments and amenities
of life. Once the advantages of colonial trade began to be acknow-
ledged in Europe, the importance of the new countries was fully
realised and the close band between the temperate and tropical zones
founded on their mutual interdépendance then came into existence.

Throughout the last centuries the powers have been fighting
one another for the acquisition of the new lands. It was a struggle
in which the vital interests of the nations became more and more
involved and which is explained by the above mentioned tie and
interdépendance.

The financial and political positions of Spain and Portugal
became stronger owing to the newly obtained colonies. England
and Holland owed and still owe their prosperity and important
position in the world to far distant lands. France repeatedly
pushed to the utmost her imperialistic aims, in spite of many
opposing factors, realising the great importance of a colonial
domain to her well-being and upkeep of her prominent position
as a world-power.

European industry and colonial expansion went hand in hand.
The development of high technical skill in Europe together with
industrialisation and mechanisation of all manufacture from the
middle of the nineteenth century onward were a further stimulus
to the acquisition of colonial possessions. The heavily increased
population in practically the whole of Western Europe made this
acquisition of new territory imperative, in the first place for the
securing of raw materials and food stuffs and secondly as a market
for her industrial products. The fall of the rate of interest in
Europe caused many people to look for new investments. The
policy of the old and new colonial powers was: to retain as far
as possible the old markets, to open up, occupy and annex
without delay new territories. Just as in 1494 (Treaty of Tordesillas),
in the early days of modern history, the quot;Interessensphärenquot;
found their way into colonial politics. New states began to form
a colonial dominion. Italy and Germany did their utmost to gain
colonies. Japan, in 1850 almost a federally-organised country,
succeeded in attaining large territories. The United States of
America, quasi unwilling at first, were forced by internal econo-
mic developments to take the same line.

Thus in 1914 almost the entire world was dominated by the
great industrial states which were ready to take the opportunity
offered by the great war of seizing one another\'s sources of raw
materials and overseas markets. It was not only those who lost
the war who had to pay the price of this policy.

-ocr page 407-

More than ever are the two zones of the earth dependant
on one another. That the agricultural production of the tropics
should be kept up to level has become a question of life and
death for the rest of the world. Any stagnation in the production
of the industrial circle will react on the prosperity of the inha-
bitants of the tropical zone. Should production in either of these
zones decrease to any extent or stagnate, the world would be
faced with a serious crisis, not to say catastrophe. The more
Europe and later on Japan and the United States developed from
agrarian to industrial countries, the more it became imperative for
them to have an unbroken supply of products from overseas.
This applies not only to raw materials for industrial purposes but
equally to food stuffs and luxuries. The saying quot;without the tropics
there is no Europequot; has become almost a platitude. Even should
Europe not yet be considered indispensable to the colonies, it
is very certain that these owe their present standard of life to
Western influences. The mutual interdépendance is self-evident.

The tropical regions are as essential as markets as they are
for the supply of raw materials. They form further a field of
action for such persons from the mother countries as feel them-
selves disposed towards leading positions for which at home they
find no opportunity. The investment of foreign capital in tropical
countries causes a heavily increased demand for native labour and
owing fo recognition of the claims of the indigenous populations
and to the improved sanitary conditions due to Western contact,
the native\'s chances of living and his standard of life have vastly
improved.

The interdépendance of the inhabitants of the temperate and
tropical zones is on the increase. The population problem in
Europe is becoming daily a more vital question and makes further
industrialisation imperative. Indispensable are the imports of raw
materials and food stuffs and equally indispensable are markets
for exports. The native\'s standard of life can only be maintained
by production — both in the West and in the tropics — on the
present scale or by expansion. Only under these circumstances
can a profitable interchange of trade exist between the two zones
and the present day economic structure of the world makes this
essential. It would be in the interest of the colonial peoples to
co-operate with the mother countries, even if they were capable
of themselves keeping up the present day standard of production
in the colonics. At present this is not the case. In the Dutch
East Indies, British Malaya, Siam, Indochina and the Philippines.
Westerners and a few Chinese function to-day as the leaders of
production. Seldom are the natives found in leading positions in
industrial and commercial pursuits of their own countries. They
occupy more or less subordinate places. Only as officials do they
sometimes attain a higher rank.

Europe\'s policy with regard to her newly gained possessions

-ocr page 408-

was in the beginning not always the most opportune. Blinded
by the untenable theory that while trading one party was bound
to lose what the other gained one was apt to consider the over-
seas possessions as quot;instruments de richessequot; what to a certain
extent they most certainly were. Such a foolish use, however,
was made of these quot;instrumentsquot; that the results of the exploi-
tation were far less advantageous to both mother country and
colony than they might have been by wiser methods. Occasion-
nally in the seventeenth and eighteenth centuries a protest arose
but never sufficient to produce a change of policy.

The theories of certain Physiocrats and still more those of
the school of
Adam Smith, awakened in colonial politics a new
point of view. Only slowly were accepted such fundamental
economic truths as that trade is exchange of commodities and
that by this exchange both parties profit, that in international
trade the entire nations and not merely groups of persons are
the exchanging and interested parties. Apart from this new view
of
economics which came into existence, democracy and humani-
tarianism found their way into the social organism of the nine-
teenth century. Therefore it was not surprising that in this century
colonial policy underwent a radical change, albeit not without
opposition. There was a heavy resistance in more than one quarter,
but as the vital needs of whole nations were at stake, the old
colonial policy was doomed to disappear.

Matters of practical and other considerations had brought
Europe to the conclusion that in the interest of the populations
of mother countries and colonies much had to be redressed in the
overseas possessions. To increase the prosperity of the natives
and to consider their claims were questions which now began to
absorb the interests of Western governments. European rule of
tropical peoples became more and more beneficial and the mother
countries themselves suffered no detriment from the new policy.
Such was the state of things in 1914. Everywhere in the colonies
governments were improving the standard of life of the indigenous
groups. Their material welfare as well as their spiritual needs
were receiving a great deal of consideration. It appeared to some
that even more attention was being paid to the needs of these
peoples than to those of the Western group.

Yet there were already at that time signs of resistance to
what some considered to be quot;foreign oppressionquot;. Already at that
time was perceptible an undercurrent of discontent which might
eventually cause an upheaval. After and partly as a result of the
great war this current has risen to a tide. It is not only in the
colonies but also in the mother countries that this movement is
often looked on with approval. It is only in some measure purpo-
sely destructive and is often rather a result of ignorance and
thoughtlessness, of a lack of proper understanding of the impera-
tives of economic life. It frequently happens that exactly in the

-ocr page 409-

circles where one might reasonably expect more insight and better
judgement convictions are to be found which can not at all stand
the test of facts. The want of self-confidence has taken an alar-
ming proportion in Europe. The reaction which such a state of
mind produces, minimizes Western prestige and authority in the
East. Such tendencies seriously threaten the harmonious develop-
ment of the relations between tropical and temperate regions and
consequently are a menace to the welfare of mankind.

It has been stated that tropical peoples are fully conscious
that a breaking of the ties with their respective mother countries
would mean a setback to their prosperity. They would, however,
be prepared to accept this disadvantage being convinced that
advantages of another nature and the fact that they would in
future manage their own affairs and be their own masters would
amply counterbalance this material loss. Even if this statement
were true, the objection has to be made that the modern economic
world constellation makes it impossible to eliminate the tropical
countries and their inhabitants for any length of time as producers
and consumers because the vital interests of the entire world
would suffer in consequence. The outstanding fact has to be ta-
ken into consideration that any stagnation of or decrease in pro-
duction and consumption in the tropical agricultural belt would
seriously affect the whole civilized world.

There are several circumstances which may eventually lead
to a new period in colonial history. New conceptions with regard
to the relationship between mother country and colony are win-
ning field. Much is said of the awakening of the coloured races,
of an Asiatic and even of an African réveil. Besides the Atlantic
the Pacific and Indian Oceans have of late years developed
into world seas of prime importance, the significance of the lands
on the Pacific has greatly increased, partly at the cost of Europe\'s
influence. These facts, to which many more could be added,
justify the view expressed above. Yet however interesting this
may be it remains of primary importance — under penalty of a
catastrophe —
that the capacity of production of the tropical
agricultural zone should be kept up to standard
or, if possible,
be expanded.
Therefore changes in the relations between the tropical
and temperate zones in whatsoever form are only permissible and
possible as far as they take this fact into consideration.

Further one must remember that every colonizing country
can and will be called upon at any time by other Powers to
justify the policy it is pursuing. There is no doubt that a country
which might forget to adapt its leadership to the demands of
human welfare and civilization would have to pay dearly for any
mistakes. Any failure that might ensue and equally the necessity
of intervention by other groups could only be attributed to
these shortcomings.

Important problems are awaiting solution in the colonies.

-ocr page 410-

Serious complications arise from time to time. Many and confused
are the points of view and many are the systems which are
proposed and more than ever are needed quiet, purposeful, hard
working men, keen eyed and gifted with a clear understanding
of the relations between the tropical and temperate zones^ men
who can coolly and succinctly weigh the new possibilities and
who, out of the present intricate situation, wilT know how to
find the way back to statesmanship on a steady basis and with
a view to the well-being and happiness of the peoples concerned.

The enormous changes in almost all directions which within
the last score of years have made their appearance in the world,
the phenomenal development of traffic and of trade, the shaking
political changes, the economic experiments which are being
made in Eastern-Europe, the greatly increased interdépendance
of the various parts of the world make it risky, if not impossible,
to predict or reasoning from historical analogy to define the
direction in which the relationship between the colonies and the
mother countries will develop. quot;One thing stands out clearly: it
is that the wellknown metaphor, which compares a colony to a
ripening fruit or a growing boy, is childish and misleading. There
are forces at work which will nullify every theory of evolution
along preconceived linesquot;
(Meyer Ranneft). The only thing to
do is to calmly consider the various possibilities and to pursue
an opportunistic colonial policy. ,

-ocr page 411-

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

Aalst, G. J. K. van. Les Indes néerlandaises au point de vue
de réconomie internationale.

In: Bull. pér. Soc. belge Etud. et Expans. 1928 (237-243).

Alston, Leonard. The white man\'s work in Asia and Africa.
A discussion of the main difficulties of the colour question.
London. 1907. 8°.

Andre e. Heiderich. Sieger. Geographie des Welthandels.
Eine wirtschaftsgeographische Erdbeschreibung Unter
Mitw. von G.
Dressler enz. Völlig neubearb. 4. Aufl.
Wien.
1926-1930. 3 din. M. krtn.. grafn. en tabn. 4°.

Band III. Produktion. Verkehr und Handel. Von Bruno Dictrich und
Hermann Leiter.

Angoulvant. Gabriel. Les Indes néerlandaises. Leur rôle
dans l\'économie internationale. Avec carte, [portr. et illustr.].
Paris. 1926. 2 dln. 8°.

Annuaire financier France Extrême-Orient. 1928—1929. [Ed.]
Ernest Martin amp; de. [4e éd.] Paris, z.j. M. krt. en
tabn. 8°.

-- statistique. Statistique générale de la France. 44e vol. — 1928.

Paris. 1929. 4°.

Ministère du travail, de l\'hygiène, de l\'assistance et de la prévoyance
sociales.

--- statistique de l\'Indochine. Hanoï. 1927. 4°.

I. Recueil de statistiques relatives aux années 1913 ù 1922 Supplém.
relatif aux années 1923 à 1926.

Gouvern. gén. de l\'Indochine. Direction des affaires économiques.
Service de la statistique générale.

Anstey. V. The trade of the Indian ocean. With maps and
diagrams. London enz., 1929. 8°.

The University geographical series.

-ocr page 412-

Beale, L. B. A review of the trade of British Malaya in 1928.
London, 1929. M. krt. en tabn. 8°.

Dep. of overseas trade.

Blankenstein, M. van. De poenale sanctie in de practijk.
Rotterdam. 1929. 8°.

Bluett, H. A. N. Economic conditions in the Netherlands East
Indies to 31st October. 1928. London. 1929. M. tabn. 8°.

Dep. of overseas trade.

Boeke, J. H. Tropisch-koloniale staathuishoudkunde. Het
probleem. Amsterdam. 1910. 8°.

Proefschrift Leiden rijksuniv.

- Dualistische economie. Leiden. 1930. 8°.

Inaug. rede Leiden rijksuniv.

- Vergelijking van Nederlandsch-Indië met Britsch-Indië op

economisch gebied. [Met tabn.]

In:Tijdschr.Kon.Ned.aard.gen. 2e R.48.1931 (153-180).

Lezing gehouden voor den kolonialen vacantie-cursus Voor geoarafen.
op 30 Dcc. 1930.

Bolchévisme. Le. et l\'Islam. Paris, 1922. 8°.

L Joseph Castagne, Les organisations soviétiques de la Russie musulmane.
II. Hors de Russie.

Overdr. uit: Rev. Monde musulman 51.1922 (October), 52.1922

(December).

B o r e 1. M. Rapport sur la navigation et le mouvement commercial
de l\'Indochine pendant l\'année 1926. [M. grafn. en tabn.]
In: Bull. écon. Indochine. 30. N.s. 1927 (413—543).

Buffart. J. F. A. N. Alweer de koelie-ordonnanties. (Saïdjah\'s
vader had een buffel).

In: Kol. Stud.nbsp;11.1927.1 (470-490).

Bulletin. Statistical, of the Philippine Islands. 1927-1929,
10th—12th number. Comp, and publ. by the Bureau of
commerce and industry. Manila. P.I.. 1928-1930. M. krt. 8°.

Busken Huet. C[o e n r a a]d. Het land van Rembrandt.
Studiën over de Noordnederlandsche beschaving in de
zeventiende eeuw. 5e dr. Haarlem, r.j. 2 din. (1 bd.)
M. afbn. 8°.

Car thill. Al. The lost dominion. Edinburgh enz., 1924. 8°.
392

-ocr page 413-

Caudel, Maurice. Le rôle du facteur économique dans la
politique contemporaine.

In; Rev. écon. internat.nbsp;18. 1926.2 (213—244).

Cendrars, Biaise. L\'or. La merveilleuse histoire du général
Johann August Suter. 22e éd. Paris, 1925. 8°.

Cochrane, C. W. H. Federated Malay States. Annual report
for 1929. Kuala Lumpur, 1930. M. krt. en tabn. 8°.

Colonial reports — annual. No. 1498.

Colenbrander, H. T. Koloniale geschiedenis, \'s Gravenhage,
1925/1926. 3 dln. Met krtn. 8°.

I. Algemeene koloniale geschiedenis. — II. Nederland. De West. De
Oost tot 1816. — III. Nederland. De Oost sinds 1816.

C o 1 ij n, H. Koloniale vraagstukken van heden en morgen.
Amsterdam. 1928. 8°.

C O m m u n i s m e. Le, la question coloniale et les races de couleurs.
Genève, z.j. 8°.

Entente internationale contre la Ille Internationale.

Condition in Philippine Islands. Report of the special mission
to the Philippine Islands to the Secretary of war.
Washington, 1922. 8°.

67th Congress. 2d session. Doc. No. 325.

Coudenhove — Kalergi. R. N. Held oder Heiliger. Wien,
1927. 8°.

Cowan, F. J. H. De poenale sanctie op de koeliewerkcontracten
inNederl.-Indië (Haar ontstaan, aard en werking).
In: Haagsch Mbl.nbsp;10.1928 (567-584).

Dalton. R. W. Economic and trade conditions in Australia to
August. 1929. London, 1930. M. tabn. 8quot;.

Dep. of overseas trade.

Demangeon, A[lbert]. Les Iles britanniques. Paris, 1927.
M. pltn., krtn. en profn. 4°.

Géographie universelle. I.

Dennery, Etienne. Foules d\'Asie. Surpopulation japonaise,
expansion chinoise, émigration indienne. Paris, 1930, 8°.

Denny, Ludwell. We fight for oil. New York enz., 1928.8°.

-ocr page 414-

D e y m e, H. Rapport sur la navigation et le mouvement com-
mercial de l\'Indochine pendant l\'année 1927. [M. grafn.
en tabn.]

In: Bull. écon. Indochine. 31. N.s. 1928 (455-606).

-- Rapport sur la navigation et le mouvement commercial

de l\'Indochine pendant l\'année 1928. [Mr grafn. en tabn.]
In: Bull. écon. Indochine. 32. N.s. 1929 (641—802).

Directory, Commercial, for Siam, 1929. 3rd ed. Iss. by the
Ministry of commerce and communications. Bangkok. 1929.
M. afbn. krt., en tabn. 4°.

Donaldson Rawlins, E. C. and H. C. A. Carpenter.
Economic conditions in Italy. Dated April, 1930. London,
1930. M. tabn. 8°.

Dep. of overseas trade.

Dräsche r, W a h r h o 1 d. Geopolitische und geoökonomische
Chronik, I Teil. Die weltpolitischen und weltwirtschaft-
lichen Geschehnisse der Nachkriegszeit und ihre Auswir-
kungen 1926. Stuttgart, 1928. 8°.

Unterrichtsbeitr. zur Pflege der Geographie enz. Veröffentl. des geogr.
Seminars der techn. Hochschule, Stuttgart. Reihe B.

Dubois, M. Systèmes coloniaux et peuples colonisateurs. Dogmes
et faits. Paris, 1895. 8«.

Eldridge. Jr., Frank R. Trading with Asia. Maps. New
York. 1921. 8°.

Elie, Robert. Le crédit en Cochinchine. Un cri d\'alarme.
Saigon,. [1928]. 8°.

Embden, D. v a n. De overschatting van de staat in de welvaarts-
sfeer. Amsterdam, 1930. 8°.

Rede Amsterdam gem. univ.

Exportations, Les, agricoles des Indes néerlandaises et
l\'économie mondiale. [M. grafn. en tabn.]
In: Rev. mensuelle Rotterdamsche Bankvereeniging.

10. 1929 (293-299)
en 11. 1930 (1—8 en 65-71).

Farwell, Cecilia W. Philippine progress under American rule.
In: Current History [mag. New York Times.]

19. 1923 (275-280).

-ocr page 415-

Faulkner, Harold Underwood. Amerikanische Wirt-
schaftsgeschichte. Aus dem Englischen übertr. enz. Hrsg.
von
Carl Hanns Pollogg. Mit einer Einleitung von
Julius Hirsch. Dresden, 1929. 2 dln. 8°.

Febvre, Lucien. La terre et l\'évolution humaine. Introduction
géographique à l\'histoire. Avec le concours de
Lionel
Bataillon. {2e
éd. 1924.] Paris, 1922. 8°.

Bibliothèque de synthèse historique.
L\'évolution de l\'humanité. Synthèse collective. IV.

Feenstra Kuiper, J. Japan en de buitenwereld in de acht-
tiende eeuw. \'s Gravenhage, 1921. M. pltn. 8quot;.

Werken uitgeg. door de ver. Het Nederl. Ecoa.-Hist. Archief. 3.

Timmen, Edo. Labour\'s alternative, the United States of
Europe or Europe limited. Preface by
A. A. Purcell.
Transi, by Eden amp; Cedar Paul. London. 1924. 8quot;.

Fischer. Arthur M. Our dependence on tropical products.
In: Asia.nbsp;1922 (Mei).

Fish. Carl Russell. The path of empire. A chronicle of the
United States as a world power. New Haven enz.. 1919.
M. portrn. 8°.

Extra ill. ed. Vol. 46. The. chronicles of America series.

Fontaine. A. R. De Annamieten en de politiek van het Fransche
protectoraat.

In: Wetensch. Bid.nbsp;1928. 1 (309—322).

Ontleend aan: La revue mondiale 1927.

Fontana — Russ O. Luigi. Grundzüge der Handelspolitik.
Ubers, von
Pflattm-Rom. Leipzig. 1911. 8°.

Fox. H. H. and H- J. Brett. Economic conditions in China
to September 1st. 1929. Together with an annex on the
trade of South Manchuria by
W. B. Cunningham. London.
1930. M. tabn. 8°.

Dep. of overseas trade.

Freundlich, Waldemar. Nijverheid in Britsch-Indië. Ge-
gevens bijeengebracht in verband met het industrie-
vraagstuk voor Nederlandsch-Indië. [Weltevreden, 1918.] 8°.

Vereeniging voor studie van koloniaal-maatschappelijke vraagstukken.
Publicatie No. 5.

Friedrich.quot;Ernst. Geographie des Welthandels und Welt-
verkehrs. Neubearb. in 2er Aufl. von
Walther Schmidt.
Mit einer färb. Krte [en tabn.] Jena, 1930. 4°.

-ocr page 416-

Furtwängler, Franz Josef. Die weltwirtschaftliche Kon-
kurrenz des indischen Industriearbeiters. Leipzig, 1929.
M. afbn. 8°.

Weltwirtschaft!. Vortr. und Abhandl. Heft 4.

G e 1 d e r e n, J. van. Voorlezingen over tropisch-koloniale staat-
huishoudkunde. Haarlem, 1927. 8°.

Gerretson, C. De historische vorming van den bestuursamb-
tenaar. Utrecht, 1925. 8°.

Inaug. rede Utrecht rijksuniv.

Goldschmidt, Alfons. Die dritte Eroberung Amerikas.
Bericht von einer Panamerika Reise. Berlin, 1929. M. aflin.
en krt. 8quot;.

G o n g g r ij p. G. Winstdeeling bij de suikerindustrie op Java.
Amsterdam. 1921. 8quot;.

- Over de invloed van het Westerse grootbedrijf op

de^i^heemse samenleving in Nederlands-Indië. Haarlem,

Inaug. rede Amsterdam gem. univ.

Go och, G. P. History of modern Europe 1878-1919. London
enz. [1928J. 8«.

Gracht, J. van der. Een korte analyse van China\'s moeilijk-
heden.

In: Kol. Stud.nbsp;12, 1928. 1 (281-301).

Gybland Oosterhoff, H. H. A. van. De komende staat-
kundige beslissing inzake Nederlandsch-lndië. \'s Graven-
hage. 1928. 8°.

Voordracht gehouden voor de besturen-conferentie van de federatie
van Christelijk-historische jongerengroepen.

G u y O t, Y V e s. Théories et faiblesses dangereuses.

In: Buil. pér. Soc. beige Etud. et Expans. 1923 (311 —318).

Hade quot;^^G u^e s^t, L. The Labour party and the empire. London.

Hammann, Otto. Der neue Kurs. Berlin, 1918. 8quot;.

Handbook, Commercial, of the Philippine Islands, 1924. Publ.
by the Bureau of commerce and industry. Manila, P.I.,
1924. M. afbn., krt. en tabn. 8°.

-ocr page 417-

Handbook of the Netherlands East-Indies. [Ed. by the] Divi-
sion of commerce of the Department of agriculture,
industry and commerce. Buitenzorg, Java. [Batavia, 1930.]
M. portrn., afbn., krtn. en tabn. 4°.

Handel, De buitenlandsche, van de V.S. van Amerika met het
Verre Oosten en het verkeer met Ned.-Indië gedurende
de laatste jaren.

In* Korte ber. landbouw, nijverheid en handel.

20. 1930 (172—1

20. 1930 (172-175).

Handelingen van den Volksraad [van Ned.-Indië] gedurende
1928—1930. Batavia, 1928—1930. fol.

Handelsbalans. De. van Ned.-Indië.

In: De Zakenwereld.nbsp;12; 1930 (983-985).

Handelsvereeniging ..Amsterdamquot;. Gedenkboek ter
herinnering aan de opening van haar kantoorgebouw te
Soerabafa. Aangeboden door de— [Soerabaia, 1925.] M.
afbn. 4°.

Harrington, Thomas, Commercial conditions in the Phihp-
pine Islands. From 1925 to June. 1928. London. 1928.
M. tabn. 8°.

Dep. of overseas trade.

Economic condition
London. 1930. M.

Dep. of overseas trade.

Economic conditions in the Philippine Islands 1927—1930.
London. 1930. M. tabn. 8°.

rrison. Francis Burton. The corner-stone of Philippine
independence.
A narrative of seven years. 111. with photogr.
New York. 1922. 8°.

Haushofer. Karl. Geopolitik des pazifischen Ozeans. Studien
über die Wechselbeziehungen zwischen Geographie und
Geschichte. 2 ... Aufl. Mit Krtn. undTfln. Berlin-Grunewald,
1927. 8«.

_ und Josef März. Zur Geopolitik der Selbst-Bestim-
mung. München enz., 1923. 8^

Südostasiens Wiederaufstieg zur Selbstbestimmung von K. Haushofer. —
Das Schicksal überseeischer Wachstumsspitzen von ƒ. März.
Bibliothek der Weltgeschichte.

Helfferichquot;. E. Die Wirtschaft Niederländisch-Indiens im
Weltkriege und heute. Hamburg. 1921. M. krt. en tabn. 8°.

Sonderdr. Mitth. geogr. Ges. Hamburg. Bnd. 32.

Ha

-ocr page 418-

Henry, Y v e s. Le crédit agricole aux Iles Philippines. [M. grafn.
en tabn.j

In: Bull. écon. Indochine. 30. N.s. 1927 (337^377),

H e y d, W. Histoire du commerce du Levant au moyen-âqe.
Ed. franç.... Leipzig. 1923. 2 din. 8°.

Publ. sous le patronage de la Soc. Orient latin par Farcy Raynaud.

Hirschfeld, H. M. Het volkscredietwezen in Nederlandsch-
Indië.

In: Kol. Stud.nbsp;lo. 1926. 2 (548—569).

--Koloniale welvaartspolitiek.

In: Kol. Stud.nbsp;n. 1927. 2 (96-105).

Hollande, La, industrielle. Publ. par Division du commerce et
de l\'industrie du Ministère du travail, du commerce et de
l\'industrie- La Haye, 1929. M. afbn. en krtn. 8«.

Hovelaque, Emile. Le Japon. Paris, 1921. 8quot;.
Les peuples d\'Extrême-Orient.

Hübner. Geographisch-statistische Tabellen aller Länder der

Erde. 70. Ausg. 1929. ... neu bearb.......von Eugen

Wurzburger in Verb. m. Ernst Roesner. Wien, [19291.
M. grafn. 8°.

Humboldt, A. de. Essai politique sur le royaume de la
Nouvelle-Espagne. II éd. Paris, 1825—1827.4 dln. M. krt. 8°.

Industrie, L\', minière en Indochine en 1926. (Rapport du
Service des mines de l\'Indochine). [M. grafn. en tabn.1
In: Bull. écon. Indochine. 30. N.s. 1927(643—696).

L\', minière en Indochine en 1928. [M. krtn., grafn. en
tabn.]

In: Bull. écon. Indochine. 32. N.s. 1929(821—911).

Irrigatie wezen, Het. in Nederlandsch-Indië. Weltevreden.
1930. M. afbn.. fig. en krt.. fol.

In: Meded. der regeering omtrent enkele onderwerpen
van algemeen belang. Juni 1930 (93—118).

Jaarboek van het mijnwezen in Nederlandsch-Indië. Algemeen

Z®,nbsp;58e jrg. 1929. Weltevreden, 1929,

1930. M. bijl., krtn., grafn. en tabn. 8°.

Jaaroverzicht, Statistisch, van Nederlandsch-Indië. 7e ira.
1929. Weltevreden, 1930. 4^.

Ook met Engelschen titel.

-ocr page 419-

Jaaroverzicht van den in- en uitvoer van Nederlandsch-
Indië gedurende het jaar 1928. Weltevreden, 1930.4 dln. fol.

III. Landen van herkomst en bestemming.
Meded. Centr. kant. statistiek. No. 80.

Jahrbuch. Statistisches, für das deutsche Reich. Hrsg. vom
statistischen Reichsamt. 48. Jhrg. 1929. Berlin. 1929. 4°.

Kat Angelino. A. D. A. de. Staatkundig beleid en bestuurs-
zorg in Nederlandsch-Indië. \'s Gravenhage. 1929/30. 2 dln.
(3bdn.). 8quot;.

I.nbsp;Grondslagen en richtlijnen van koloniaal beleid.

II.nbsp;De overheidszorg in Nederlandsch-Indië.

K a u t s k y, Karl. Sozialismus und Kolonialpolitik. Eine Aus-
einandersetzung. Berlin. 1907. 8°.

- Die materialistische Geschichtsauffassung. Berlin. 1927.

2 dln. M. portr. 8°.

I.Natur und Gesellschaft. II. Der Staat und die Entwicklung der Menschheit.

Keane, A. H. Man past and present. Revised, and largely
re-vi^ritten, by
A. Hingston Quiggin and A. C. Haddon.
[New ed.] Cambridge enz., 1920. M. afbn. 8°.

Key, H e 1 m e r. The new colonial policy. Transl. from the
Swedish by
E. Classen. London. [1927]. 8°.

Kielstra. T. C. Adam Smith over de koloniën.

In: De Economist.nbsp;72. 1923 (453—463).

_ Het koloniale vraagstuk van dezen tijd. Haarlem. 1928. 8°.

K j e 11 é n. Rudolf. Der Staat als Lebensform. 4. Aufl. In----

Uebertr. von ĥ Sandmeier, Berlin-Grunewald. 1924. 8quot;.

Knoop. W. J. Het probleem Nederland—Indonesië. Hoe kan
de band tusschen Nederland en Indonesië behouden blijven?
•s Gravenhage, 1925. 8°.

K o h 1 b r u a g e. J. H. F. De Inlandsche beweging en de onrust
in Indië. Utrecht. 1927. 8quot;.

Voordrachten gehouden in Oktober 1927 bij de opening der lessen
voor de indologische faculteit der rijksuniv. te
Utrecht.

K r a e m e r. H. Beschouwingen met betrekking tot de Inlandsche
beweging.

In: Kol. Stud.nbsp;11. 1927. 1 (1-15).

K r a f f t. A. J^ C. Coöperatie in Indië. Een sociaal-paedagogisch
vraagstuk. Groningen. Den Haag. 1929. M. tabn. 8quot;.
Proefschrift Amsterdam vrije univ.

-ocr page 420-

Krutch, Joseph Wood. The modern temper. A study and
a confession. London. 1930. 8®.

K un g, H. H, Manifesto relating to the administrative programme
of the Ministry of industry, commerce and labour of the
Nationalist government. Z. pi. en j. 4°.

Lag ley 2 e, M. La culture du tabac en Indochine. [M. krt.]

In : Bull. écon. Indochine.nbsp;30. N.s. 1927 (1—40).

Landbouw. De Inlandsche. Weltevreden, 1926. fol.

In: Meded. der regeering omtrent enkele onderwerpen
van algemeen belang. Februari 1926 (49—80).

Landbouwexportgewassen, De. van Nederlandsch-lndië
in 1929. (Beplante uitgestrektheden, producties en uitvoe-
ren). Weltevreden, 1930. M. tabn. 4quot;.

Meded. Centr. kant. statistiek. No. 86.
Ook met Engelschen titel.

Lavisse. Ern. et Alfr. Rambau d. Histoire générale du

IVe siècle à nos jours. Ouvrage publ......Paris, 1893—

1901. 12 dln. 80.

XII. Le monde contemporain, 1870—1900.

L e r O y—B e a u 1 i e u, Paul. De Ia colonisation chez les peuples
modernes. 6e éd. (complètement remaniée et considérable-
ment augmentée). Paris. 1908. 2 dln. 8quot;.

List, Friedrich, Das nationale System der politischen Oeko-
nomie. 2... Aufl. Stuttgart u. Tübingen, 1842. 8°.

I. Der internationale Handel, die Handelspolitik und der deutsche Zoll-
verein.

Lith, F. van. De politiek van Nederland ten opzichte van
Nederlandsch-lndië. \'s Hertogenbosch-Antwerpen. Z.j. 8quot;.

Lith, P. A. van der. Het doel en de methode der wetenschap
van het koloniale recht. Leiden, 1877. 8°.

Inaug. rede Leiden rijksuniv.

Louis. P a u 1. La déclin de la société bourgeoise.

In: Le monde nouveau.nbsp;4. 1922. 5 (365—371).

4.nbsp;1922. 6 (38-44, 118-124. 189-196.274-280).

5.nbsp;1923. 1 (50-57. 134—139. 199—206,289—294).
5. 1923.2(50-57. 121-130. 288-291).

Lui of s, C. en L. van Vuuren. De voedselvoorziening van
Nederlandsch-lndië. [Batavia, 1918.] M. bijl. en tabn. 8°.

Vereeniging voor studie van koloniaal-maatschappelijke vraagstukken.
Publicatie No. 6.

-ocr page 421-

Mc Dougall. F. L. The growing dependence of British
industry upon empire markets. London, 1929. 8°.

E[mpire]. Mfarketing]. B[oard]. 23.

Mande re, H. C h. G. J. van der. De Javasuikerindustrie in
heden en verleden, gezien in het bijzonder in hare sociaal-
economische beteekenis. Amsterdam, 1928. M. portr.,
afbn., grafn. en tabn. 4quot;.

Het koloniale bedrijfsleven I.

M a n s V e 11, W. M. F. Het jaarverslag van De Javasche Bank
over 1925/1926.

In: Kol. Stud.nbsp;10. 1926. 2 (570-595).

- Onderwijs en communisme.

In: Kol. Stud.nbsp;12. 1928. 1 (203-225).

Marx. Karl. Das Kapital. Kritik der politischen Oekonomie.
Hrsg. von
Friedrich Engels. Hamburg. 1922. 3 dln.
(4 bdn.) 8°.

I. Der Produktionsprocess des Kapitals. lOe Aufl. II. Der Cirkulations-
process des Kapitals. 7e Aufl. III. Der Gesamtprozesz der kapitalistischen
Produktion. 6e Aufl.

Memorandum on international trade and balances of payments
1912-1926. Geneva. 1927-1928. 2 din. 4°.

I. Review of world trade and balances of payments. II. Trade statistics
of sixty-four countries (including provisional symmary figures for 1927).
Publications League of Nations. II. Economic and financial 1927. 11.
68\'.quot;.

_ on international trade and balances of payments 1926—1928.

Geneva. 1929-1930. 3 din. 4°.

I. Review of world trade. II. Balances of payments. III. Trade statistics
of
sixty-four countries (including provisional summary figures for 1929).
Series of League of Nations publications. II. Economic and financial
1929. II. 51I-quot;-quot;\'-

__ on production and trade. Submitted to the preparatory

committee for the international economic conference.
Geneva. 1926. M. tabn. 4°.

Publications of the League of nations. II. Economic and financial
1926. II. 52.

Meyer Herrn. De Hollander in den Oost. Ingeleid door
M. W. F. Treub. Amsterdam. 1927. 8°.

26nbsp;401

-ocr page 422-

Meyer Ranneft, J. W. Nota van het commissielid. Welte-
vreden, 1930. 8°.

Overgedr. uit publicatie no. 11 (2e stuk) der Hollandsch-Inlandsche
onderwijs commissie.

Moll, J. Th. De Chineezen in Nederlandsch-Indië. Utrecht,
1928. 8°.

Rede uitgesproken op 15 October 1928 bij den aanvang van den cursus
betreffende de Chineesche politieke en sociale stroomingen in Nederlandsch-
Indië, enz.

Moresco, E. Koloniale politiek, \'s Gravenhage 1924. 8quot;.
Inaug. rede Rotterdam Ned. handelshoogesch.

^ Morris, Henry C. The history of colonization. From the
-hnbsp;earliest times to the present day. New York enz., 1900

[1908]. 2 din. 8°.

Nachod, Oskar. Die Beziehungen der niederländischen
Ostindischen Kompagnie zu Japan im 17ten Jahrhundert.
Berlin, 1897. M. bijl. 8°.

Proefschrift Rostock 1897.

Nearing, Scott and JosephFreeman. Dollar diplomacy.
A study in American imperiahsm. London, [1926]. M. krtn.
en grafn. 8°.

Nederbragt, J. A, Nederland en Japan in hun onderlinge
verhouding voor, tijdens en na DoefF.
In: Stemm. Tijds.nbsp;6. 1917. 3 (39—66).

Nederburgh, J. A. Eenige hoofdlijnen van het Ned.-Indisch
staatsrecht, \'s Gravenhage, 1923. 8°.

Neerlands Indië. Land en volk, geschiedenis en bestuur,
bedrijf en samenleving. Door tal van deskundigen. 3e dr.
Onder leiding van D. G.
Stihhe. Met een voorwoord

van H. Colijn. M.....afbn, .., 1 krt. en ... pltn.

Amsterdam, 1928-1929. 2 dln. 4°.

Ni e u w e n h u i s, G. J. De economische opvoeding in de Philip-
pijnen.

In: Ind. Gids.nbsp;1923. 1. (193-215 en 289-305).

Noest, J. I. Financieel-economische toestand van Siam. Z. pl.,
1930. 8°.

Econ. verslagen vao Nederl. diplomatieke en consulaire ambtenaren.

24. 1930 (505-518).

-ocr page 423-

Obst, Erich. England. Europa und die Welt, Eine geopolitisch-

weltwirtschatdiche Studie. M.. .. Textzeichn, u----welt-

wirtsch. Tabn. im Anhang [en krtn ] Berlin-Grunewald,
1927. 8quot;.

Oldham, J. H. Christianity and the race problem. 8th. ed.
London. 1926. 8°.

Onderzoek naar de belangen der metaal-industrie bij den uit-
voer naar Nederlandsch-Indië.

In: Maatschappijbel.nbsp;98. 1930 (225-226).

Rapport van een studie-commissie van de Nederlandsche maatschappij
voor nijverheid en handel.

_ naar de beteekenis van de verhandeling der Nederlandsch-

lndische tabakken in Nederland.

In: Maatschappijbel.nbsp;98. 1930 (68-77).

Rapport van een studie-commissie van de Nederlandsche maatschappij
voor nijverheid en handel.

Ostmeier. T. J. B. Punten en problemen. Het Javaansche volk.
Semarang, 1914. S»

Overzichten. Meerjarige, van den in- en uitvoer van Neder-
landsch-Indië, met uitzondering van gemunt en ongemunt
goud en zilver en van den in- en uitvoer voor gouver-
nementsrekening. 1927. 3e deel - Nederlandsch-Indië.

Meded. Centr. kant. statistiek. No 77.
Ook met Engelschen titel.

PasQuier Pierre. L\'action de la France en Indochine.

In: Bull. pér. Soc. belge Etud. et Expans. 1930(149-159).

Pasvolsky. L. Russia in the Far East. New York. 1922. 8°.

Pays Bas, Les. et leurs colonies. [1928.] M. portrn.. afbn. en
krt. 4°.

Illustration écon. et financ. Numéro spéc. supplém. au no. du 25 août 1928.

Pekelharing, N. R. De groote cultures in Nederlandsch-Indië
en eenige naburige koloniën. Weltevreden.
1924. M. krtn.
en grafn.
4quot;.

Verslag naar aanleiding van een in opdracht der Ned.-Ind. reg. onder-
nomen reis naar het schiereiland Malaka, enz.

Petrus Bfumberger. J. Th. De communistische beweging
in Nederlandsch-Indië. Haarlem. 1928. M. afbn. 4°.

Uitgave van den Nationalen bond tegen revolutie.

-ocr page 424-

Port, The. of Manila, Philippine Islands. Port facilities. 1922—
1923. Annual reports of the First Manila harbor board.
111. Publ. by the Manila harbor board. Comp. by
E. C. Earle and Lawrence Benton. Manila. P.I., 1924.
M. grafn. en tabn. 8°.

--The, of Manila, Philippine Islands. Port facilities, port

regulations, port commerce. The Philippine Islands as a
world resource. Products of the tropics of vital world
necessity. A year book 1926. Comp., publ. and distr.
by the Manila harbor board. Manila, P.I., [1926]. M. afbn.,
grafn., krtn. en tabn. 8quot;.

-- The, of Manila, Philippine Islands. Port facilities, port

economics, port efficiency. Manila and the Philippine
Islands a delight to travellers. Government public works
and improvements. Steamship lines in Philippine Islands\'
foreign trade. A year book 1927. Comp., publ. and
distr. by the Manila harbor board. Manila, P.L, [1927].
M. afbn. en tabn. 8®.

-- The, of Manila, Philippine Islands. Brief facts and figures.

Government organization. Steamship lines in foreign trade.
Port Charges. A year book 1928. Comp. publ. and
distr. by the Manila harbor board. Manila, P.I., [1928].
M. afbn. en tabn. 8°.

- The, of Manila, Philippine Islands. A year book devoted

to foreign commerce and shipping of Manila and the
Philippines. Foreign steamship lines. A year book 1929.
M. tabn. Comp., publ. and distr. by the Manila harbor
board. Manila., P.L, [1929], M. afbn. 8°.

- The. of Manila, Philippine Islands. A year book devoted

to foreign commerce and shipping of Manila and the
Philippines. Tourist attractions. Foreign steamship lines.
A year book 1930. Comp. and publ. by the Manila
harbor board, Manila. P.L. [1930]. M. afbn. en tabn. 8°.

Powell, E. Alexander. Asia at the crossroads. Japan : Korea :
China : Philippine Islands. 111. London. 1922. M. portrn.
en krtn. 8°.

P u t m a n Cramer. G. J. W. Uit een reisrapport.

In: Ind. Gids.nbsp;1923. 1 (510-521).

Rapport sur la préparation par le gouvernement soviétique des
révoltes coloniales. La Haye. z.j. 8°.
Ed. Bureau colon, internat.

-ocr page 425-

Rapport sur l\'industrie minière de l\'Indochine française en

1927.nbsp;[M. grafn. en tabn.]

In: Bull. écon..Indochine. 31. N.s. 1928 (607—700).

Reich we in. Adolf. Die Rohstoffwirtschaft der Erde Jena,

1928.nbsp;8°.

Reigersberg Versluys. J. C. van. Fabrieksnijverheid in
Nederlandsch-Indië. Batavia. 1917. 8°.

Vereeniging voor Studie van koloniaal-maatschappelijke vraagstukken
Publicatie No. 2.

Report. Annual, of the Insular collector of customs to the
honorable the Secretary of finance for the fiscal year
ended Dec. 31. 1927 - Dec. 31. 1929. Manila, P.I.
1928 — 1930. M. tabn. 8°.

-------- of the Indian statutory commission. London, 1930. M.

krtn. en tabn- 8quot;.

I. Survey. II- Recommendations.

Presented by the Secretary of state for the Home department to par-
liament by command of His Majesty. May. 1930.

Review of the rubber market for 1929. [Uitgeg. doov] Syming-
ton
lt;5 Sinclair. London. 1930. M. tabn.

Robb. Walter. The Filipinos\' demand for independence.
In: Current History [mag. New York Times].

19. 1923 (281-287).

Rolland. Romain. Mahatma Gandhi. (Ed. nouv. augm. d\'une
postface.) 48e éd. 1924. 8°.

Roscher. Wilhelm und Robert Jannasch. Kolonien.
Kolonialpolitik und Auswanderung. (3e Aufl. von Roschers
Kolonien). Leipzig. 1885. 8°.

Russell, Charles Edward. The Philippines, independent
or vassall ?

In: The Nation.nbsp;114. 1922 (487-488).

Rut h er ford. V. H. Modern India, its problems and their
solutions. London* 1927.
8°.

Sansom. G. B. and R. Boulter. Economic and financial
conditions in Japan to June 30th. 1929. With annexes on
the trade of Formosa and Corea. London. 1929. M. tabn. 8°.

Dep. of overseas trade.

--and H. A. Macrae. Report on economic conditions in

Japan. To 30th June. 1928. London. 1928. M. tabn. 8°.

Dep. of overseas trade.

-ocr page 426-

Sansom, G. B. and H. A, Macrae. Economic conditions in
Japan. To 30th June, 1930. With appendices on the trade
of Formosa and Corea. London, 1930. M. tabn. 8°.

Dep. of overseas trade.

Schmidt, Peter Heinrich. Wirtschaftsforschung und Geo-
graphie. Jena. 1925. 4quot;.

Schmidt, P. J. Het koloniale gevaar. De beteekenis van het
moderne imperialisme, zijn winstbronnen en machtsgebieden.
Amsterdam. 1931. 8«.

Schmidt. Walther. Geographie der Welthandelsgüter. Breslau.
1925. 2 din. M. krtn. en tabn. 8°.

1. Kraftquellen und mineralische Industriegüter, II. Pflanzliche und
tierische Nahrungs- und Industriegüter.
Jedermann\'s Bücherei, Abt. Erdkunde.

Schrieke, B. (Ed. by.). The effect of Western influence on
native civilisations in the Malay Archipelago. Batavia,
1929. 4°.nbsp;ynbsp;P y

Kon. Bat. Gen. Kunsten en Wetenschappen.
Royal Bat. Soc. of arts and sciences.

Schrieke, J. J. De Indische politiek. Amsterdam, 1929. 8°.
Siam, Co-operative movement. Bangkok, [1926]. 8°.

Comp, by the Dep. of co-operative societies, Ministry of commerce and
communications.

- Forests. Bangkok, [1926]. M. afbn. 8°.

Comp, by the Royal forest dep.

■-- General view of the government and administration of

Siam. Bangkok, 1926. 8°.

- Irrigation. Bangkok, [1926]. M. afbn. 8°.

Reprinted from no. 15 of quot;The Recordquot;, the organ of the Board of
commercial development, (January 1925).

- Muang Thaï. Den Haag, 1931. M. portrn. en afbn. 4».

Uitgeg. in samenw. met het gen. „Nederland-Siamquot;.

- Nature and industry. Iss. by the Ministry of commerce

and communications. Bangkok, 1930. M. krtn. en afbn. 8°.

- Resources. Bangkok, [1926J. 8°.

From a report publ. in no. 20 of quot;The Recordquot;, the organ of the
Board of commercial development, (April 1926.)

Siegfried, Andre. Les États-Unis d\'aujourd\'hui. 6e éd.
M. krtn. en tabn. Paris, 1929. 8°.

-ocr page 427-

Simmons, E. H. H. Modem capitalism and other addresses.
[New York. 1927]. 8°.

_ Financing American industry and other addresses. [New

York. 1930]. M. grafn. 8°.

Smith, Adam. An inquiry into the nature and causes of the
wealth of nations. Repr. from the 6th ed., with an introd.
by
Ernest Belfort Bax. London, 1899. 2 dln. 8quot;.

Smits M B. De voedselvoorziening van Nederlandsch-lndië.
Batavia, 1919. M.
krtn. 8°.

Vereeniging voor studie van koloniaal-maatschappelijke vraagstukken.
Publicatie No- 7.

——- De voornaamste middelen van bestaan van de Inlandsche
bevolking der Buitengewesten. Buitenzorg, z.j. M. krtn.,
grafn. en tabn. 8*^.

Dep. van landbouw, nijverheid en handel. Meded. afd. landbouw no. 14.

S m O 1 s k i, T. Les investissements de capitaux privés et les
émissions de valeurs mobilières en Indochine, au cours de
la période quinquennale 1924—1928. [M. tabn.]
In: Bull. écon. Indochine. 32. N.s. 1929 (803—820).

Snouck Hurgronje, C. De Islam en het rassenprobleem.
Leiden, 1922. 8°.

Rede Leiden rijksuniv.

Soembangsih. Gedenkboek Boedi-Oetomo. 1908 — 20 Mei —
1918. Amsterdam, 1918. M. portrn. en afbn. 4°.

S O e r a c h m a n, R. M, P. Het batikbedrijf in de Vorstenlanden.
Weltevreden, 1927. M. krtn. en tabn. 8°.

Dep. van landbouw, nijverheid en handel. Meded. afd. nijverheid no. 1.

Soll Deutschland Kolonialpolitik treiben? Eine Umfrage.

In: Europ. Gespräche.nbsp;5. 1927 (609-676).

Spengler, Oswald. Der Untergang des Abendlandes. Um-
risse einer Morphologie der Weltgeschichte. Mit tfln.
München, 1921/22. 2 dln. 8«.

Staal, P. Onze Oostersche vraagstukken getoetst aan de er-
varing in Britsch-Indië. Amsterdam. 1927. 8°.

Statement. Annual, of the foreign trade and navigation of
the .kingdom of Siam. year 2472 (April 1929 to March
193Ö). Publ. by the Dep. of H.M.\'s customs. Bangkok.
1930. fol.

-ocr page 428-

S t a t e s m a n\'s, The, year-book. Statistical and historical annual
of the states of the world for the year 65th... 1928,
67th... 1930. Ed. by M.
Epstein. London, 1928, 1930.
M. krtn. en tabn. 8°.

Steinmetz, S. R. Die Nationalitäten in Europa.
Zeitschr. Ges. Erd. Berlin. Erg. Heft II. 1927.

Stibbe, D. G. Inleiding tot de kennis der bestuursinstellingen in
vreemde koloniën. Haarlem, 1924. 8°.

Volksuniversiteitsbibl. No. 30.

Stimson. Henry L. Message..., delivered in an address to
the Philippine legislature on Monday, July 16th, [1928]
at 6 P.M. (Phihppine time). [Manila, P.I., 1928]. fol.

Getypt stuk.

Stoddard, Lothrop. The rising tide of color against white
world-supremacy. With an introd. by
Madison Grant.
New York, 1921. M. krtn. 8°.

Straits Settlements. Report for 1929. London, 1930. M.
krtn. en tabn. 8°.

Colonial reports — annual. No, 15H.

Sup an, A[1 exander]. Die territoriale Entwicklung der euro-
päischen Kolonien. Mit einem kolonialgeschichtlichem Atlas
von 12 Krtn. u. 40 Krtchn. im Text. Gotha, 1906. 4°.

—- Leithnien der allgemeinen politischen Geographie. Natur-
lehre des Staates. 2e ... Aufl. Nach . .. Manuskript A.
Supans besorgt von
Erich Obst Mit Bildnis u. Fig. Berlin
u. Leipzig, 1922. 8°.

Tichelaar, J. J. De Java-suikerindustrie en hare beteekenis
voor land en volk. Soerabaia, 1926. M. afbn. en grafn. 8°.

Uitg. Algem. syndicaat van suikerfabrikanten in Ned.-Indië.

Treub, M. W. F. Indië\'s toekomst. Haarlem, 1924. 8°.

-— Het gist in Indië. Een analyse der hedendaagsche Inlandsche

beweging. Haarlem, 1927. 8°.

- Hoofdstukken uit de geschiedenis der staathuishoudkunde.

5e dr. Haarlem, 1930. 8°.

Tucker, J. Onzijdige brief van een voornaam koopman te
Londen aan zijnen neeve in Amerika: over de tegen-
woordige geschillen aldaar; en in hoeverre het Britsche
parlement het recht heeft, aldaar belastingen te vorderen
enz. Uit het Engelsch vertaald. Utrecht, 1778. 8°.

-ocr page 429-

Tucker, J. Cui bono ? of onderzoek van het voordeel dat immer de
/nbsp;Engeischen of de Amerikanen; de Franschen, Spanjaarden,

of Hollanders uit den tegenwoordigen oorlog bij de beste
slagen of overwinningen kunnen behalen: In eene reeks
van brieven aan den Heer Necker.. . Uit het Engelsch.
[1782.] 8°.

V e r r i j n Stuart, C. A. De grondslagen der volkshuishouding.
2e herz. dr. Haarlem, 1924. 4°.

- Kapitaalvorming inzonderheid arbeidersbelang.

In: De Economist.nbsp;73. 1924 (777—786).

Verslag van den economischen toestand der Inlandsche be-
volking.
1924. Weltevreden, 1926. 2 dln. M. krtn. en
tabn.
4°.

- van den President van De Javasche Bank en van den

Raad van Commissarissen over het 97e—102e boekjaar
(1924/1925-1929/1930).
Weltevreden, 1925-1930. M.
tabn. 8®.

Uitqebracht in de algemeene vergadering van aandeelhouders op 10 Juli
1925, 8 Juli 1926, 8 Juli 1927, 11 Juli 1928, 24 Juni 1929 en 9 Juli 1930.

_ van het Volkscredietwezen over 1927 afgesloten ultimo

Juni 1928. M. bijl. Weltevreden, 1928. fol.

Uitgave van dè Centrale kas.

Verzorging van geestelijke behoeften en sociale welvaartszorg
uit Inlandschen kring.
Weltevreden, 1930. M. bijl. fol.
In: Meded. der regeering
omtrent enkele onderwerpen
van algemeen belang. Juni 1930 (35—70).

Viator, Asia contra mundum.

In: Fortnightly rev.nbsp;83. N.s. 1908. 1 (183-200).

Vinacke Harold M. A history of the Far East in modern
times. New York, 1928. M. krt. 4«.

The Borzoi historical series.

Volker, T. Van oerbosch tot cultuurgebied. Een schets van
dé beteekenis van de tabak, de andere cultures en de
industrie ter Oostkust van Sumatra. [Medan, 1928]. M.
pltn., krtn.. grafn. en tabn. 4°.

Uitgave van de Deli Planters Vereeniging.

Volkstelling 1930. Voorloopige uitkomsten, le ged. Java en
Madoera.
Batavia centrum. 1931. 4°.

Ook met Engelschen titel.

-ocr page 430-

Vree de. A. G. Rapport omtrent de arbeidstoestanden in en de
werving van arbeidskrachten voor de Straits Settlements,
de Federated Malay States en Ceylon. Weltevreden, 1928.
M. afbn. en bijl. 4°.

Publicatie Kantoor van Arbeid, No. 4.

Vuuren, L. van. Eerste maatregelen in pas geannexeerd ge-
bied. Met beschrijving der Pak Pak landen (Daïri landen)
en schetskrt. 1 : 250,000. Zaltbommel, 1910. 8®.

- Geography. Development of the geographical knowledge

of the Malay Archipelago. Amsterdam, 1923. M. krtn. 8°.

Kon. Ak. Werensch. (Amsterdam). Intern, circumpacifische onderz.
commissie (l.C.O. commissie) The history and present state of scientific
research in the Dutch East Indies.

- De beteekenis van Straat Malaka historisch beschouwd

naar aanleiding van: Singapore-vlootbasis en onze vloot-
wet. Utrecht, 1925. M. portr. en krtn. 8quot;.

Openbare les Utrecht rijksuniv.

------De jongste deelneming van de inheemsche bevolking van

Nederlandsch Indië aan de productie voor de wereldmarkt,

in het bijzonder de bevolkingsrubbercultuur.

In: Verslag Prov. Utr. Gen.nbsp;1926 (56-71).

- Het wereld-rythme in Oost-Azië en het aangrijpingspunt

van het communisme in West-Java. Utrecht, 1927. M.
krtn.

Inaug. rede Utrecht rijksuniv.

- Westlicher Einflusz auf die einheimische Kultur im Ma-

layischen Archipel.

In: Zeitschr. Ges. Erdk. Berlin.nbsp;1930(178—185).

Onze volkskracht en de landbouw, in het bijzonder ten

aanzien van Zutd-Beveland. [M. grafn.]

In: De Zeeuwsche polder.nbsp;3. 1930/31 (15—27).

Waard, J. de. Een en ander over de uit- en invoercijfers van
Sumatra\'s Oostkust. [M. tabn. en grafn.]
In: Kol. Stud.nbsp;12. 1928. 2 (10-32).

Walree, E. D. van. Azië en wij. Een studie over onze ver-
houding tot Nederlandsch-Indië. Amsterdam, 1930. 8°.

Wirtschaft, Die, des Auslandes 1900—1927. Bearb. im statis-
tischen Reichsamt. Berlin, 1928. M. krtn., grafn. en tabn. 4°.

Einzeischriften zur Statistik des deutschen Reichs. Nr. 5.

-ocr page 431-

W O r t h a m, H. E. De Aziatische boeman.

In: Wetensch. Bid.nbsp;1928. 1 (10—26).

Ontleend aan: Atlantic monthly, July 1927.

Woytinsky. W 1. Die Welt in Zahlen. Berlin, 1924—1928.
7 dln. M. grafn. en tabn. 8quot;.

IV. Das Gewerbe.

Year-book, International statistical, 1929. Geneva, 1930. 4°.

Series of League of Nations publications. II. Economic and financial.
1930. n. 10.

_ Statistical, of the kingdom of Siam. B.E. 2471 (1928/1929).

14th number. Prep, in the Dep. of general statistics. Publ.
by the Ministry of finance. Bangkok, [1929]. 4°.

-ocr page 432-

TIJDSCHRIFTEN EN NIEUWSBLADEN.\')

Algemeen Handelsblad.
Bangkok Times.
Bataviaasch Nieuwsblad.
Bulletin économique de l\'Indochine.

Bulletin périodique de Ia Société belge d\'Etudes et d\'Expansion.

Commerce and Industry Journal (Manila, P.I.).

Deh Courant.

Economist, The.

Indische Gids.

Javabode.

Koloniale Studiën.

Koloniaal Tijdschrift.

Koloniaal Weekblad.

Nieuwe Rotterdammer Courant.

Nieuws van den Dag van Nederlandsch-Indië.

Politiek Economisch Weekblad.

Record, The. (Bangkok).

Rijkseenheid, De. (Voortzetting van: Pol. Econ. Weekbl.)

Soerabaiasch Handelsblad.

Statist, The.

Telegraaf, De.

Timboel.

Vragen van den Dag.
Wetenschappelijke Bladen.
De Zakenwereld.

\') Deze tijdschriften en nieuwsbladen werden min of meer geregeld gedurende
de laatste drie jaar geraadpleegd.

Enkele artikelen uit hieronder volgende tijdschriften zijn reeds afzonderlijk
in de litteratuurlijst opgenomen.

-ocr page 433-

TABELLEN

Inbsp;Aantallen der in landbouw en industrie
geëmployeerde menschen......pag. 68— 70

IInbsp;Capaciteit der in de industrie gebruikte

motoren............P^ö- 72- 73

IIInbsp;Steenkoolverbruik.........pag.nbsp;74

IVnbsp;Productie van electrische energie . . . pag.nbsp;74

V Daling of toename der met landbouwge-
wassen beplante oppervlakte en der be-
volking ............ pag.nbsp;75

VI Uitvoer van Ondernemings- en Inlandsche

plantaardige landbouwproducten .... pag. 98— 99

VII Wereldproductie van rubber.....pag.

VIII Wereld-export-overschot van klapperpro-
ducten in copra-equivalent......pag.

IX Werelduitvoer van agavevezels .... pag.nbsp;131

X Landen van herkomst en bestemming der
in Nederlandsch-Indië ingevoerde of uit
Nederlandsch-Indië uitgevoerde goederen . pag.nbsp;147

XInbsp;Particuliere invoeren (in Ned.-Indië) . . pag.nbsp;149

XIInbsp;Particuliere uitvoeren (uit Ned.-Indië) . . pag.nbsp;150

107
119

-ocr page 434-

INHOUD

RICHTLIJNEN............pag.nbsp;9

HOOFDSTUK I.

Inleidende historische beschouwingen . . . pag. 10— 43
Algemeen, pag. 10 — De middeleeuwen, pag.
11-12 — Oorzaken der kolonisatie, pag. 12-14 —
Portugal, pag. 14-16 — Spanje, pag. 16-20 —
Begin van kolonialen strijd, pag. 20 — Nederland,
pag. 20-24 — Groot-Brittannië, pag. 24-28 —
Frankrijk, pag. 28-32 — Italië, pag. 33-34 —
Duitschland, pag, 34-37 — De Vereenigde Staten
van Noord-Amerika, pag, 37-41 — Japan, pag.
41-42 — België, pag. 43 — Territoriale en be-
volkingsverhoudingen van moederlanden en kolo-
niën, pag, 43.

HOOFDSTUK II.

Kort overzicht van de ontwikkeling der ver-
houding tusschen moederland en koloniën, , pag, 44— 55

De oudheid, pag. 44 — De middeleeuwen, pag.
44-45 — Mercantilisme, pag, 45-49 — Ver-
anderde inzichten, pag. 49-50 — De liberale
school, pag. 50-53 — Gewijzigde koloniale poli-
tiek, pag. 53-55.

HOOFDSTUK III.

De betrekkingen tusschen Zuid-Oost-Azië en

de landen der gematigde zone......pag. 56—235

Inleiding, pag, 56-64.

Natuurlijke band, pag. 56-57 — Geographische
verdeeling van wereldhandel en -productie, pag,
57-59 — Kapitaalsvoorziening van het Oosten,
pag. 60 — De beteekenis van het Westen voor
de koloniën, pag. 61-64,

Industrialisatie van de gematigde zone, pag. 65-95,
De beteekenis van de gematigde zone, pag,
65-67 — De industrialisatie, algemeen, pag,
67-76 — Vereenigde Staten van Noord-

-ocr page 435-

Amerika, pag. 76-77 — Canada, pag. 77-
78 — Japan, pag. 78-81 — Australië, pag,
81-82 — Duitschland. pag. 82-84 — Groot-
Brittannië, pag. 84-85 — Frankrijk, pag.
85-86 — België, pag. 86-87 — Nederland,
pag. 88-90 — Zweden, pag. 90-91 — Dene-
marken, pag. 91 — Noorwegen, pag. 91-
92 — Zwitserland, pag. 92-93 — Italië, pag.

93-94.

De beteekenis van Z.-O.-Azië voor de wereldhuis-
houding, speciaal voor de landen in de gematigde
luchtstreek, en de commercieele betrekkingen tus-
schen deze landen en Z.-O.-Azië.
pag. 94-235.
Waarde der te verstrekken gegevens, pag.

94-95.

Nederlandsch-lndië, pag. 96-156: Be-
teekenis voor de wereldmarkt van tropische
landbouwproducten, pag. 96-100 — Suiker,
pag. 100-104 — Rubber, pag, 104-109 —
Koffie, pag. 109-112 - Thee. pag. 112-115 -
Kokospalmen. pag. 115-119 - Tabak. pag.
119-122 - Kina, pag. 122-123 - Olie-
palmen. pag. 124-126 — Etherische oliën,
pag. 126-128 — Vezelgewassen, pag. 129-
132 — Kapok. pag. 132-134 — Cacao. pag.
134-135 — Peper. pag. 135-138 — Cassave,
pag. 138-139 - Coca, pag. 139-141 -
Overige bosch- en landbouwproducten, pag.
141 — Aardolie en tin. pag. 142-144 —
Andere mijnbouwproducten. pag. 145 — Ge-
gevens betreffende den in- en uitvoer, pag.
145-148 en pag. 149-150 — Scheepvaart-
cijfers, pag. 148 — Ontwikkeling van post-,
telegraaf- en telefoondienst, pag. 151-152 —
Kapitaalsinvestie, pag. 152-155 — Slotbe-
schouwing, pag. 155-156.

Br i tsch-Malaka, pag. 156-168: Algemeene
beschouwing, pag. 156-157 — Tin, pag.
158-159 — Rubber, pag. 159-160 — Ge-
varen der monocultuur, pag. 160 — Kokos-
palmen, pag. 161 — Rijst, pag 161 — Olie-
palmen, pag. 161 — Ananas, pag, 162 —
Specerijen, pag. 162 — Sago en tapioca, pag.
162 — Boschproducten, pag. 162 — Delf-
stoffen, pag. 162 — Gegevens betreffende den
in- en uitvoer, pag. 163-167 ~ Slotbeschou-
wing, pag. 168.

-ocr page 436-

Siam, pag. 168-189: Beteekenis voor de wereld-
huishouding, pag. 168-169 — Gevaren der
monocuhuur, pag. 169-170 — Rijst, pag.
171-172 - Tabak, pag. 172-173 - Maïs,
pag. 173 — Katoen, pag. 173-174 — Suiker,
pag. 174 — Rubber, pag. 174-175\' — Peper,
pag. 175 — Kokospalmen, pag. 175-176 —
Teakhout, pag. 177-179 — Andere hout-
soorten, pag. 179 — Lak, pag. 180-181 —
Levensmiddelenleverantie, pag. 181 — Tin, pag.
182-184 — Gegevens betreffende den in- en
uitvoer, pag. 184-187 — Scheepvaartcijfers,
pag. 187-189 — Slotbeschouwing, pag. 189.

Indochina, pag. 189-208: Algemeene be-
schouwing, pag. 189-191 — Rijst, pag. 191-

192nbsp;— Maïs-uitvoer, pag. 192 — Copra-
uitvoer, pag. 192 — Koffie-uitvoer, pag. 193 —
Peper-uitvoer, pag. 193 — Kaneel-uitvoer, pag.

193nbsp;— Thee-uitvoer, pag. 194 — Sticklac-
uitvoer, pag. 194 — Rubber-uitvoer, pag.

194nbsp;— Visch-uitvoer, pag. 195 — Mijnbouw,
algemeen, pag. 195-197 — Steenkool, pag.
197-198 - Zink. pag. 198 - Tin, pag.

199nbsp;— Andere mijnbouwproducten. pag. 199-

200nbsp;— Gegevens betreffende den in- en uit-
voer, pag. 200-204 — Scheepvaart-cijfers,
pag. 205 — Kapitaalsinvestie, pag. 205-207 —
Slotbeschouwing, pag. 207-208.

De Phi 1 ip pij nen, pag. 208-235: Algemeene
beschouwing, pag. 208-210 — Kokospalmen,
211-214 — Manilahennep. pag. 214-216 —
Suiker, pag. 216-218 — Tabak, pag. 218-
219 ~ Maguey, pag. 220-221 — Rijst. pag.
221-222 - Maïs. pag. 222-223 - Koffie, pag.
223-224 — Rubber, pag. 224 — Cacao, pag.
225 — Uitvoer van landbouwgewassen, pag.
225-226 — Expansiemogelijkheden voorland-
bouw, pag. 226-227 — Boschproducten en
hout, pag. 227-228 — Delfstoffen, pag. 229 —
Gegevens betreffende den in- en uitvoer, pag.
229-232 —
Toegenomen handelsomzetten, pag.
232-233 -
Scheepvaartcijfers, pag. 234-235 -
Slotwoord, pag. 235.

-ocr page 437-

HOOFDSTUK IV.

Stroomingen en factoren, die niet bevorderlijk

zijn aan de harmonische ontwikkeling der

verhouding tusschen tropen en gematigde zone pag. 236—320

Algemeen, pag. 236.

Communisme, pag. 237-249: Propaganda en
politiek van Sowjet-Rusland in Azie, pag.
237-241 — Nederlandsch-Indië, pag. 241-244
- British Malaya. pag. 244-245 - Siam,
pag. 245-246 — Indochina, pag. 246-248 —
Philippijnen, pag. 248-249.

Socialisme, pag. 249-259: Dualistische houding,
pag. 249 — Oorspronkelijk standpunt der
Socialisten, pag. 250 — Gewijzigde houding,
pag. 251-252 — De Labour Party en de
Rijksgedachte, pag. 252-254 — De opvattingen
in Socialistische kringen op het vasteland van
Europa, pag. 254-256 — Gevaar van het
Socialistisch streven, pag. 256-257 — Socia-
lisme in Z.-O.-Azië, pag. 258 — Simmons\'
visie op het kapitalistische stelsel, pag. 258-259.

Westersche mentaliteit, pag. 259-268: Geestelijke
verwording in het Westen, pag. 259-261 —
De tendenz tot liquidatie ging uit van het
Westen, pag. 261-264 — De samenstelling
en de mentaliteit der blanke groep in Z.-O.-
Azië, pag. 264-266 — Arbeidsvraagstukken,
pag. 266-267 — De belooning der koloniale
werkers, pag. 268.

Westersche invloeden, pag. 268-274: Algemeen,
pag. 268-270 — Drang naar onderwijs, pag.
270 Meerder onderwijs onmisbaar voor en
ontstaan ten deele door de behoeften van het
Westersche bedrijf, pag. 270-271 - Gevaar
van het onderwijs, pag. 271-272 - Ook op
andere wijzen tracht men de autochthonen te
ontwikkelen, pag. 272 - Toenemende ver-
westersching van het Oosten, pag. 272-274.

De wereldoorlog en Duitschland\'s kolonieloosheid,
pag. 274-278: Aziatische en Afrikaansche
troepen aan de Europeesche fronten, pag.
274-275 — Leuzen en beloften, pag. 275-276 —
De vredesverdragen en Duitschland\'s reactie,
pag. 276--278.

Nationalisme, pag. 278-309: Algemeen, pag. 278-
280 — Reactionair karakter der nationalistische

-ocr page 438-

beweging in Z.-O.-Azië, pag. 280-281 —
Gevaar voor internationale complicaties, pag.
281-282Derassenquaestieen de noodzakelijk-
heid van samenwerking tusschen blank en
bruin, pag. 282-284 — Nationalisme verzwakt
het racialisme, pag. 284-285 — Klassetegen-
stellingen insgelijks, pag. 285 — Toekomstige
rassenconflicten onwaarschijnlijk, pag. 286-287
— Het gevaar van de zijde van den Islam,
pag. 287-288 — Islam en Communisme, pag.
288-290 — Nationalisme in Nederlandsch-Indië,
pag. 291-299 — Desiderata, pag.291-292 — Van
dit streven zou de Inheemsche massa de dupe wor-
den, pag. 292-293 — Nationalistische actie is niet
uitsluitend een interne quaestie, pag. 293-295 —
„Indonesiëquot;, pag. 295-296 — Omvang der
nationalistische beweging, pag. 296-297 --
Nationalisme en Communisme, pag. 297 —
Een juist inzicht breekt zich baan, pag. 298 —
Slotbeschouwing, pag. 298-299 — British
Malaya, pag. 299-300 — Siam, pag. 300 —
Indochina. pag. 300-303 — Overeenkomst met
Ned.-Indië, pag. 300-301 — Niet uitsluitend
een interne quaestie. pag. 301 — Het ..Indo-
chineesche volkquot;, pag. 301-302 — Mate van
loyaliteit der bevolking, pag. 302-303 — De
Philippijnen, pag. 303-308 — De Philippijnen
zijn meer autonoom dan andere Z.-O.-Azia-
tische koloniale gebieden, pag. 303-304 —
Analogie met de nationalistische beweging in
Ned.-Indië en Indochina, pag. 304 — Gevol-
gen van een wegtrekken van het Amerikaansche
bestuur, pag. 304-306 — Omvang van de
nationalistische beweging, pag, 306-307 —
Bezwaren tegen het verleenen van onafhanke-
lijkheid aan de eilanden, pag, 307-308 — Slot-
beschouwing over nationalisme, pag. 308-309.

China, pag, 309-316: Omvang der emigratie,
pag, 309-310 — Economische positie der
Chineezen in Z.-0,-Azië. pag. 311 — De
legende van het Gele Gevaar, pag. 311-312 —
Nauwer contact tusschen China en de elders
wonende Chineezen, pag. 313-314 — Streven
der Chineezen naar politieke en sociale erken-
ning, pag. 314-316.

Pan-Azië, pag. 316-320: Japan\'s leiderschap niet
waarschijnlijk, pag. 316-318 — Het Aziatische

-ocr page 439-

gevaar, pag. 318-319 — Van Walree\'s be-
schouwing over Pan-Azië, pag. 319-320.

HOOFDSTUK V

Beschouwingen met betrekking tot de activiteit

der Inheemsche bevolking van Zuid-Oost-Azië pag. 321—384

Algemeen, pag. 321-323.

Nederlandsch-lndië. pag. 323-346: Beschouwing
over den Inheemschen landbouw, pag. 323-
325 — Toename van den verbouw van han-
delsgewassen, pag. 325-327 —
Karakteristiek
van den Inheemschen landbouw, pag. 327-328
— Technische verbetering en kapitaalvorming
noodzakelijk, pag. 328-329 — Differentiatie en
intensiveering van het Inheemsche bedrijfsleven
eveneens, pag. 329-331 — Credietwezen, pag.
331-333 — Gering economisch inzicht der In-
heemsche bevolking, pag. 333-337 — Het
streven dient zich te richten op economische
ontwikkeling, pag. 337-338 — Sociale wel-
vaartszorg uit Inlandschen kring, pag. 338-
340 — De Bank Nasional Indonesia, pag.

340-341nbsp;— Gevaar voor dilettantisme, pag.

341-342nbsp;— De vergelijking met het middel-
eeuwsche Europa, pag. 342 — De
Inheemsche
middenstand, pag. 343-344 — De Chineezen,
pag. 344 — Slotbeschouwing, pag. 345-346.

Britsch-Malaka. pag. 346-351: De beteekenis der
autochthone bevolking voor het
economisch
leven van het land is zeer gering, pag. 346-
347 — Overwegende positie der Chineesche
groep, pag. 347-349 — Concurrentie met den
Chinees is voor Inlander en
Europeaan moei-
lijk, pag. 349-350 — Britsch-Borneo, pag.
350-351.

Siam. pag. 351-359: Algemeen, pag. 351-352 —
Buitenlandsche hulp, pag. 352 - Positie der
vreemdelingen in het economisch bestel van
Siam, pag. 353-355 — Maatregelen van regee-
ringswege tot bevordering van de welvaart,
pag. 356-357 — Slotbeschouwing, pag. 357-359.

Indochina. pag. 359-363: Het landbouwbedrijf,
pag. 359-360 — Positie van Chineezen en
Westerlingen, pag. 360-362 — Slotbeschouwing,
pag. 362-363.

-ocr page 440-

De Philippijnen, pag. 363-378: Historisch over-
zicht, pag. 364-365 — Het experiment der
„Filipinisatiequot;, pag. 365-368 — Conclusies der
commissie Wood-Forbes, pag. 369-370 — Het
experiment mislukt, pag. 370-371 — Over-
schatting van het onderwijs, pag. 371-372 .—
De positie der In- en Uitheemsche groepen
in het economisch bestel, pag. 372-373 — Het
landbouwcrediet, pag. 373-374 — Inheemsche
leiders dringen aan op meerdere activiteit, pag.
375-378.

Slotbeschouwing, pag. 378-384.

SYNOPSIS (in English).........pag. 385-390

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR . . .nbsp;pag. 391-412

LIJST VAN TABELLEN........pag. 413

INHOUDSOPGAVE.............pag. 413-420

-ocr page 441-

STELLINGEN

I

De uitspraak van Knud Rasmussen: „Peary führte den Verstand
des weiszen Mannes in ihr Erwerbsleben ein,
und damit geschah
selbstverständlich ein ganz auszergewöhnlicher Fortschritt in ihrem mate-
riellen Dasein\'*,
berust op een onderschatting van de groote gevaren,
die volgens de ervaring van Rasmussen zeiven en anderen in het
overnemen der Westersche cultuur voor de Eskimo\'s schuilt.
(K.nud
Rasmussen: In der Heimat des Polarmenschen, Leipzig 1922, pag. 15,)

II

De wijze, waarop Haushofer de cultuur van een volk uit zijn natuur-
lijke omgeving tracht te verklaren, is oppervlakkig.
{K. Haushofer:
Japan und die Japaner. Leipzig-Berlin, 1923, pag, 5, 11, 19, 28^29,
32, 35 en 45.)

III

Het oordeel van Dr. J. Frost over de organisatie van onze land-
bouwers, wanneer hij zegt; „Es gibt in den Niederlanden kein Dorf
ohne landwirtschaftlichen Verein
und keinen Bauer oder Gärtner im
ganzen Lande, der nicht Mitglied mindestens einer Fachorganisation
ist\'\\
is te gunstig. (Dr. J. Frost: Die holländische Landwirtschaft,
Berlin, 1930, pag. 94.)

IV

Dr. I. J. Brugmans\' conclusie, dat in de 19e eeuw in Nederland
misbruik van zeer jonge werkkrachten niet op groote schaal gemaakt
is, is niet van toepassing op de Wageningsche tabaksstripperij.
{Dr. L J. Brugmans: De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw,
\'s-Gravenhage, 1929, pag. 93.)

D. Regeling

-ocr page 442-

De meening van Prof. J. H. F. Kohlbrugge, dat de wetenschappe-
lijk gevormde mensch niets meer aanneemt dan wat hij proefonder-
vindelijk bewegen acht en voor het overige oog en oor sluit, is onjuist
en construeert een tegenstelling tusschen cultuur- en natuurmensch,
die in dezen scherpen vorm niet bestaat.
(J. H. F, Kohlhrugge:
\'s Menschen religie, Groningen, 7932, pag. 10.)

VI

De geschiedenis van den Joodschen landbouw gedurende de ver-
spreiding maakt het waarschijnlijk, dat een ,, bevordering der kolo-
nisatie in Palestina door Joodsche landbouwers en landarbeidersquot;
door het Zionisme (Baseier Program, art. 1), bij het Joodsche volk op
bijzondere
moeilijkheden stuiten zal.

VII

Ervaringen bij den zendingsarbeid opgedaan schijnen er op te
wijzen, dat, gegeven de geest van het Japansche volk, slechts een
bijzonder nationaal Christendom kans op succes hebben kan.

VIII

De uitspraak van Kurt Hassert over de Negers in de Unie „dasz
sie an Begabung den Weiszen nicht nachstehenquot;, wordt door hem
niet bewezen en door andere uitingen van den auteur aanmerkelijk
verzwakt.
{Kurt Hassert: Die Vereinigten Staaten von Amerika.
Tübingen, 1922, pag. 99.)

IX

De wijze, waarop de afwatering der Geldersche Vallei werd ge-
regeld, mag als bewijs gelden van het geringe saamhoorigheidsgevoel
tusschen de gewesten onzer Republiek.

-ocr page 443-

STELLINGEN

Bij een beschouwing van het koloniale vraagstuk dient
een der uitgangspunten te zijn: de wederzijdsche afhan-
kelijkheid en aanvullende functies van de tropische land-
bouwgebieden en de industriecentra in de gematigde zone.

II

Het door de Philippijnsche nationalisten ingenomen
standpunt, dal het
verkrijgen der politieke onafhankelijkheid
een
herkrijgen zou beduiden, is in strijd met de historische
werkelijkheid.

III

De resultaten van het door Wilson en Harrison
gedurende de jaren 1914-1921 op de Philippijnen genomen
experiment der „Filipinisatiequot; waren zoodanig, dat ten
aanzien van de waarschijnlijke gevolgen eener metterdaad
verkregen onafhankelijkheid een pessimistische beschouwing
thans nog ten volle gewettigd is.

IV

De beteekenis, die British Malaya heeft als productie-
en handelsgebied, is, afgezien van de gunstige natuurlijke
omstandigheden,
uitsluitend te danken aan de activiteit
van uitheemsche bevolkingsgroepen.

-ocr page 444-

De soberheid, door het Nederlandsche volk steeds
betracht met betrekking tot het openbaar maken van eigen
activiteit, mag lofwaardig heeten. Het Nederlandseh Rijks-
belang vordert echter thans, dat een deskundig orgaan
de beteekenis als productiegebied van alle deelen des
Rijks in het licht stelt. Dan zal worden voorkomen, dat
wetenschappelijke werken en zelfs belangrijke statistische
volkenbondspublicaties de voortbrenging van hoogst ge-
wichtige grondstoffen in Nederlandsch-Indië onvermeld
laten. (Men zie proefschrift,
p. 126).

VI

De tegenwoordige kennis omtrent de door niet
Europeesche volkeren bedreven kolonisatie eischt dringend
aanvulling.

VII

Het bedrijven van anti-sociale handelingen is minder
veelvuldig in primitieve dan in meer ontwikkelde gemeen-
schappen.

VIII

Op magische voorstellingen berustende utiliteitsover-
wegmgen, benevens geringschatting van het menschelijk
leven — en niet een hoog ontwikkeld rechtvaardigheids-
gevoel — moeten als de voornaamste oorzaken worden
beschouwd van de strenge straffen, die de bedrijver eener
anti-sociale handeling in primitieve gemeenschappen onder-
gaat.

IX

De uitspraak van den Leidschen Hoogleeraar S n o u c k
Hurgronje „Soort over soort, dat is genadequot; is slechts

-ocr page 445-

aanvaardbaar voor groepen, waar het recht der overheid
in zeer bepaalde opvattingen is gefundeerd.

X

Het afkeurend oordeel, dat men veelal aantreft in
geschriften van liberale zijde over de Spaansche kolonisa-
torische activiteit in Amerika, moet eenzijdig geacht
worden, wijl daarbij met de in Zuid-Amerika verkregen
cultureele resultaten geen of onvoldoende rekening ge-
houden wordt.

XI

Het werken der ,,missies m Amerika is van niet te
onderschatten beteekenis geweest en
verdient als koloniaal
verschijnsel groote aandacht.

XII

Ten onrechte meent L o z i n s k y, dat de blokvelden der
Midden-Duitsche en Oost-Europeesche gebergten perigla-
ciaal, d.w.z. in het gebied onmiddelijk beneden de diluviale
sneeuwgrens gelegen, zouden zijn ontstaan.

IV. Lozinsky, Uber die mechanische Verwilterung
der Sandsteine im gemäsziglen Klima.
In: Bull,
internat. Académie des Sciences Cracoüie. 1909.
I (1.25).

-ocr page 446-

-ocr page 447- -ocr page 448-
-ocr page 449-
-ocr page 450-

mm

■■-\'.r-\'i.-

: -

î-v.\'-;-;

m

M.

M?

ri*

A,;-nbsp;.K. f