-ocr page 1-

ET PROTESTANT» ALS POLITIEK BEGINSEL,

EENE VOORLEZING

DOOR

Dr. D. CHANTEPIE DE LA SAUSSATE.

ROTTERDAM. — W. WENK. 1871.

-ocr page 2-

.

-ocr page 3-

Velen uwer zal wellicht zelfs de naam onbekend zijn van eenen dichter, die, leefden wij in een tijd, dat de stem der Muze niet gesmoord werd onder het wapengekletter, zeker nog meer algemeene aandacht zou wekken, dan thans hel geval is; niet alleen om zijn talent, maar ook omdat zijn poezij een woord des tijds is. Toch bewijzen de herhaalde uitgaven van verschillende zijner gedichten, dat zijne stem, in Duitschland althans, steeds meer gehoord wordt. Ook in Nederland werd hij, een en andermaal in letterkundige tijdschriften (de Gids en de Letteroefeningen) besproken; of ook genoegzaam gewaardeerd , kan de vraag zijn. Ik bedoel den oostenrijkschen dichter robert kamerling. Behalve kleinere gedichten, en nu onlangs een drama uit het tijdperk der fransche revolutie, schreef hij twee grootere, het eene Ah as ver in Rom, hetwelk tot onderwerp heeft het verval der maatschappij in het tijdperk van den overgang van het heidensche in het christelijke Rome; het andere Der Konig v on Si on; beide gloeiende van geestdrift voor de roeping van het germaansche, of, zoo als hij het nok wel

1

-ocr page 4-

2

eens, naar zijne - niet materialistische, maar - ideaal-naturalistische opvatting der geschiedenis, noemt, van het teutoonsche ras. Merkwaardig, M. H.. dat het uationaal-cosmopolitische gevoel, indien ik het zoo mag noemen, dat zich van onze oostelijke naburen heeft meester gemaakt en een verhoogd nationaal leven in alle stammen en standen van Duitschland heeft doen onstaan , het gevoel van in eigen natuurlijken aanleg, gewekt en geheiligd door het christendom, eene beschavende roeping voor de wereld te bezitten, geen dichterlijke!\' en meer enthusiastische uitdrukking heeft gevonden dan bij een onderdaan vau dat groote, vroeger zoo machtige, thans ontluisterde keizerrijk, dat, zelf uit Duitschland verstooten, voortaan slechts schijnt te kunnen blijven bestaan door de beschermende vriendschap van het nieuwe rijk, dat zijne plaats heeft ingenomen. Des te verwonderlijker, als men bedenkt dat de hier genoemde gedichten nog dateeren van vóór den wapenroem en machtsontwikkeling van het vorige jaar, toen dus Oostenrijk nog kou hopen, door eene of andere wending der geschiedenis den verloren invloed te kunnen herwinnen. Wel een bewijs voorwaar, hoe machtig, hoe overweldigend over alle hindernissen van stamverschil en tegenstrijdigheid van politieke belangen of klein patriottische ijdelheden heen, die strooming is van den germaanschen geest, dat tot de bergtoppen van Tyrol en Stiermarken toe er door bewogen worden. Wat onzen dichter betreft, het is op het tweede der genoemde dichtstukken.

-ocr page 5-

een episch gedicht in tien zangen, dat ik eerst eenige oogenblikken uwe aandacht wil vestigen. Het voert ons niet af van, maar integendeel brengt ons op eens midden in het onderwerp, dat ter behandeling is aangekondigd : het protestantisme als

politiek beginsel.

Dit gedicht heet alzoo der König von Sion en heeft tot onderwerp de beweging der Wederdoopers in Munster in het jaar 1535. Een zonderling, weinig dichterlijk onderwerp, zou meu geueigd zijn te zeggen, als men die beweging slechts kent uit de walgelijke buitensporigheden, die daarvan, bij wijze van specimen, in historische handboeken worden medegedeeld, een onderwerp weinig waardig die weelderige natuurbeschrijving, waarin dit dichtstuk uitmunt, dien prachtigen en gespierden versbouw, hexameters die niets hebben van de eentoonigheid van die van klopstock en waarmede deze dichtmaat haar koninklijk recht in de duitsche poezij eerst schijnt te hebben veroverd, waarin het is gedicht. Toch bij nader inzien zal het anders blijken.

De held van den epos - naar historische nauwkeurigheid hebben wij niet al te zeer te vragen - is een ede] jongeling, jan van leiden, een koninklijke figuur, in vvien zich, als in een anderen hamlet, de groote tegenstellingen, die de maatschappij in de zestiende eeuw beheerschten, afspiegelen. Als in een anderen hamlet, zeg ik. Daar is evenwel een groot verschil tusschen de conceptie van den brit-schen dichterkoning in de zestiende en die van zijnen

i*

-ocr page 6-

4

gemalen oostenrijkschen navolger, - zoo toch mag ik hem noemen, - der negentiende eeuw. Is hamlet het slachtoffer der botsing in zijn gemoed van de twee werelden, de middeneeuwsche, die voorbijgaat, en de nieuwere, die met de reformatie onstaan was en nog haar woord uiet had gevonden; is licht en duisternis in zijn geest in chaotische gisting, zonder dat hij dien strijd meester en dat uit die tegenstellingen harmonie geboren wordt: niets is er van dien strijd te bespeuren, niets derhalve ook van de onbeslistheid van karakter, die de vrucht is van een niet voldongen strijd, waar te nemen in den held van den oostenrijkschen dichter. Integendeel, die strijd ligt achter hem; het ideaal heeft zich klaar en duidelijk geteekend voor zijn geest en naar het verwerkelijken van dit ideaal streeft hij met al het vuur der jeugd, met al de geestdrift des geloofs. Hij heeft zijne Wanderjahre gehad op het oogen-blik dat de dichter hem ten tooneele voert. Het tooneel is het woud Davert in de nabijheid van Munster, met weelderige pracht door den dichter beschreven, en in dat wond, op den voorgrond, het bont gewemel van een troep reizende come-dianten en goochelaars en daarin en daarachter de phantastische gestalten van eenige Zigeuners -men weet welk een essentieel bestanddeel van het middeneeuwsch leven deze zwervende heidenen van onbekenden oorsprong uitmaakten. Hij aad , zeg ik, zijne Wanderjahre gehad. Als zoo velen indien tijd, had hij weetgierig en heilbegeerig Europa

-ocr page 7-

5

doorkruist, was getuige geweest van den strijd, door het reformatorische woord alomme gewekt; maar bevredigd was hij niet. Daar hoort hij, te midden van den wilden troep, eene stem die eerbied gebiedt aan den woesten hoop en de schrille uitbarstingen van het ongebonden leven voor een wijle bezweert. Het is de stem van matthison . den profeet, den profeet der wederdoopers, die het nieuwe rijk, het rijk des geestes, des lichts, der vrijheid, het ware Sion, aankondigt. Als een andere johannks de doo-per staat daar de strenge gestalte, verkondigende het einde der tegenwoordige wereld, de komst van het rijk des Heeren en roepende tot boete en be-keerinlt;t. In \'t kort, ook jan van leiden wordt aangegrepen, het woord des profeten valt diep in zijn hart en hij laat zich doopen. Dat rijk te zien, te vestigen, de heerschappij der heiligen, die aan de vermolmd keizerlijke en pauselijke macht een einde zal maken, ook met de halfslachtigheid der Hervorming breken en het werk, dat de Hervormers hadden opgegeven van het oogenblik af dat zij het uitwendige woord boven het inwendige, de letter boven den geest gesteld hadden, zal voltooien, dit wordt van nu af aan zijn streven, liet ideaal en het eenig doel van zijn leven. Aan dat ideaal zal hij getrouw blijven, dit doel niet uit het oog verliezen, ook dan wanneer dit streven hem hoe langer zoo meer een tragisch einde • voorbereidt. Want tragisch zal zijn einde zijn. Het spreekt van zelfs , M. H., dat ik u de verschillende uit- en inwendige ervaringen,

-ocr page 8-

()

die tot dit tragisch einde voeren, en die de inhoud zijn van het gansche gedicht, niet in bijzonderheden kan vermelden. Het zoude al den tijd vereischen mij tot spreken gegeven. Alleen wijs ik u op twee vrouwengestalten, die diep in zijn leven ingrijpen en zijn gemoedsstemming beheerschen, maar die tevens de typen zijn van de twee geesten die in de beweging der wederdoopers te Munster en elders om den voorrang dongen. De eene, die hij verafschuwt, en die toch soms een magischen invloed op hem uitoefent, vertegenwoordigt de aardsche lust, de Aphrodite, de andere de heilige hemelsche liefde, de Venus Ui\'auia. Aau de zijde van dien strengen profeet, maïthison, staat de op wonderlijke wijze, op den weg van onmiddellijke ingeving, maar overigens inwendig hem geheel vreemde, door den echt met hem verbondene Zigeunerin divara. Hij had het verstootene kind gevonden, opgevoed, aangenomen, gehuwd, niet wetende welk een slangennatuur uit dat glinsterende zwarte oog sprak, welk een poel van hartstocht en zinnelijkheid zich onder dat bruine gelaat, die weelderige lokken, die betooverende stem verborg. Kind der woestijn was zij, in dubbelen, in natuurlijken en geestelijken ziu. Heidin bleef zij, ook toen zij gedoopt en eene dochter Sions was, vrouw van den profeet, later koningin van Sion werd. Koningin van Sion! Matthison toch valt als slachtoffer van zijn geestdrift, of, wilf? gij , geestdrijverij, in een hopeloozen, onbezonnen uitval, met eenige weinigen, tegen het leger van den bisschop.

-ocr page 9-

Divaea, zijne weduwe, weet jan van leiden, die inmiddels door zijne edele gestalte, zijn heldenmoed en wijsheid, bovenal door de reinheid en vastheid van zijn geloof aan het nieuwe Sion, als koning van Sion door de in Munster heerschende, maar dooide bisschoppelijke troepen belegerde Wederdoopers gekroond was, te belezen haar tot koningin van Sion te verheffen. Dit was immers de vermaking van den profeet, dit de laatste stem des Geestes in hem geweest. Aan deze stem gehoorzaamt jan , overigens persoonlijk met haar niet in verbindtenis tredende, ja haar hatende en verachtende. De andere vrouwelijke gestalte is eene in waarheid heilige kloosterzuster, die, toen alle de andere nonnen onder het schrikbewind der Wederdoopers uit de kloosters gevlucht waren, alleen was overgebleven, omdat zij daar, te midden der heiligen, in waarheid in het hemelsche Sion leefde. Voor haar toch waren de beelden der heiligen geen doode gestalten, zij leefden in haar hart, zij bezielden zich voor haar oog.

Ik mag niet toegeven aan de verzoeking, die de herdenking aan die schoone bladzijden bij mij doet oprijzen om u de treffende ontmoeting te schetsen tusschen jan van leyden bij het doorzoeken van de verlatene kloosters en de non, die in hare heilige extase den overmoedigen jongeling, die den gewijden drempel had durven betreden, eerst slechts als een geweldenaar tegen God en menschen kan beschouwen, maar weldra, als zij hem in profetische taal de heerlijkheid hoort schilderen der nieuwe era,

-ocr page 10-

8

\' van de gemeente der vriien en heiligen, daarin haar eigen geestesleven terug vindt, alleenlijk met dit onderscheid, dat haar ideaal niet meer een droom maar een werkelijkheid zou worden. Ik mag u niet, ook haar tragisch einde schetsen, als zij, van de geestdrift van het heilige Israël bezield, in het leger, in de tent van den bisschop dringt, om als eene andere juditii , met het zwaard der gerechtigheid, haar zwaard, dien anderen holophernes , den ver-achtelijken en bloedgierigen wellusteling, te dooden en hoe zij, plotseling aangegrepen van het gevoel van eigen onreinheid en onwaardigheid om het zwaard des Heeren te voeren, dit zwaard tegen zich zelve keert. Evenmin mag ik uitweiden over de listen en hekserijen der bruine Zigeunerin, die in haar instinctmatigen race-haat, den haat der oosterlinge tegen de zonen van het westen, der zwervende Heldin tegen de christelijke maatschappij, gezworen heeft het rijk der vrijen en reinen te zullen verwoesten door den geest, die van haar uitgaat, den geest der »ontbondene eeuwige natuurkrachten.quot; Ik noemde deze twee figuren, omdat zy typen zijn van den strijd, die in het Sion\'s leger ontbrandt. Aan de eene zijde de heilige geest, de geest dei-profetie, met maTTHisoN niet gestorven, aan de andere de geest des vleesches, de teugellooze natuurkracht, niet meer weerhouden door den band van wet en woord. Helaas! de eerste wordt al zwakker en zwakker en vindt zijn laatste toevlucht in een kleine groep getrouwen, die zich terugtrekken

-ocr page 11-

9

en op somberen toon den val voorspellen van dat Sion, dat tot een Babel wordt, schoon zy de eenigen zijn, die hun laatste druppel bloed veil hebben voor de verdediging der heilige veste. Daarentegen gaat de groote menigte met dolle vaart den weg op van maatschappelijke omkeering en zedelijke ontbinding , van emancipatie des vleesches en gruwzaam terrorisme. Op de gemeenschap der goederen volgt de ontbinding van het huwelijk; op de prediking van de losmaking van het uitwendige woord, die van de losmaking van het inwendige. De laatste consequentie, uitgesproken door een afzichtelijke figuur, die van den aanvang af als de satan der gemeente was geweest, krechting, wordt het parool dei-gemeente ; Geen inwendig woord, geen goed, geen God, geen geweten; lust en enkel lust. Jan van leiden, de koning, die gezworen heeft, aan den wil der Sionskinderen als aan den wil Gods te zullen gehoorzamen en die zijn eed gestand doet, jan van leiden, die zijn ideaal niet opgeeft, wordt in zijn inwendig leven, de martelaar van zijn geloof. Bittere ironie wordt zijn leven, hij gevoelt het, en het verscheurde hart, dat zich schijnbaar voegt in den toestand, - hij is immers de koning der heiligen, en hun stem is Gods stem, - verraadt zich alleen in den sarcastischen hoon, waarmede hij hun wil ten uitvoer legt, ook aan hunne God-tergende en mensch-onteerende feesten deel neemt, en eindelijk in de laatste bacchanale zijn kroon en scepter afstaat aan den afschuwelijken krechting , den waren alleen

-ocr page 12-

10

waardigen koning van dit Sicm. In de laatste bacchanale: maanden lang had het bisschoppelijk leger voor de poorten van Munster gelegen om het door honger te dwingen zich over te geven. Het gebrek was ten top gestegen. Eindelijk was een verborgen voorraad in de stad ontdekt, door on-

o

trouwe Sioniten, die de wet der gemeenschap niet hadden in achtgehoudeu, bewaard. Op die ontdekking groote, neen, woeste vreugde. Het door wellust en honger ontzenuwde en uitgeteerde volk ziet hierin een teeken der naderende verlossing. Een Belsatsars-maal wordt gehouden, dien nacht, in de gansche gemeente, ook in het paleis des koning.s. Met kleuren als van eene schilderij van jokdaens wordt het door den dichter geschilderd, kleuren soms te schel en die, ondanks de zedelijke strekking, toch dit boek rangschikken onder degene, waarvan men moet zeggen: üne raère n\'en per mettra pas la lecture k sa fille. Daar schrift een der oude, weinige, getrouwe Sioniten, die overgebleven waren, een jonger van matthisos\' , aan den wand de woorden: Menê, Menê, Tekêl, Hupharsin; daar wordt het wapengekletter gehoord op de straten; de troepen van den bisschop zijn binnengekomen; een Zigeuner, in dienst van de bruine divara, was in het vijandelijk leger geslopen met de boodschap: »de appel is rijp, kom om hem te plukken; heden nacht zal u de poort geopend wordenquot;. Jan van leiden wordt door diva ha gered langs een onder-aardschen lang toebereiden weg en als hij zich weder

-ocr page 13-

] 1

erkent, dan bevindt hij zich in hetzelfde woud, de Davert, waar de twee stemmen, die van deu beiligen profeet, en die van de betooverende vrouw het eerst tot hem gekomen waren. Toen had hij gemeend, dat het mogelijk was, ja dat het werkelijkheid was geworden, dat geest en stof zich verzoenden, dat de geestelijke kracht en reinheid ook tot aardscbe heerlijkheid kou worden. Thans heeft hij het gezien, dat die harmonie onbereikbaar is op aarde, dat die dualiteit wet is van ons aardsche leven, dat (ik wil het paulinisch uitdrukken) het vleesch strijdt tegen den geest en de geest tegen het vleesch, en dat deze twee zijn tegen elkander, dat eene gemeente , die meent dat in haar het woord vleesch is geworden, vleesch wordt en het woord verliest. Neen, dat ideaal geeft hij ook thans niet op, maar aan dit leven vertwijfelt hij. De toovenares, die hem omstrikt had, die hij haatte, en wier beeld hem toch niet verliet, de bruine divara slingert hij terug in den afgrond, waarin zij behoort en waaruit zij als een slang tot hem was opgekropen; over hem zeiven roept hij den verzoenenden engel des doods in en stort in zijn zwaard.

Uaar ware over dit gedicht veel te zeggen, en had ik eene literarische lezing te houden, voorzeker ik zoude bij vele tafereelen met bijzondere voorliefde zijn blijven stilstaan. Het behoefde ook niet alleen een objectief referaat te zijn; want dit gedicht is symbolisch en die teekenen te duiden ware een voor den redenaar aantrekkelijk en voor

-ocr page 14-

8

• van de gemeente der vriien en heiligen, daarin haar eigen geestesleven terug vindt, alleenlijk met dit onderscheid, dat haar ideaal niet meer een droom maar een werkelijkheid zou worden. Ik mag u niet, ook haar tragisch einde schetsen, als zij, van de geestdrift van het heilige Israël bezield, in het leger, in de tent van den bisschop dringt, om als eene andere jüditii , met het zwaard der gerechtigheid, haar zwaard, dien anderen holophernes , den ver-achtelijken en bloedgierigen wellusteling, te dooden en hoe zij, plotseling aangegrepen van het gevoel van eigen onreinheid en onwaardigheid om het zwaard des Heeren te voeren, dit zwaard tegen zich zelve keert. Even min mag ik uitweiden over de listen en hekserijen der bruine Zigeunerin, die in haar instinctmatigen race-haat, den haat der oosterlinge tegen de zonen van het westen, der zwervende Heidin tegen de christelijke maatschappij, gezworen heeft het rijk der vrijen en reinen te zullen verwoesten door den geest, die van haar uitgaat, den geest der »ontbondene eeuwige natuurkrachten.quot; Ik noemde deze twee figuren, omdat zij typen zijn van den strijd, die in het Sion\'s leger ontbrandt. Aan de eene zijde de heilige geest, de geest dei-profetie, met matthison niet gestorven, aan de andere de geest des vleesches, de teugellooze natuurkracht, niet meer weerhouden door den band van wet en woord. Helaas! de eerste wordt al zwakker en zwakker en vindt zijn laatste ooevlucht in een kleine groep getrouwen, die zich terugtrekken

-ocr page 15-

9

en op somberen toon den val voorspellen van dat Sion, dat tot een Babel wordt, schoon zij de eenigen zijn, die hun laatste druppel bloed veil hebben voor de verdediging der heilige veste. Daarentegen gaat de groote menigte met dolle vaart den weg op van maatschappelijke omkeering en zedelijke ontbinding , van emancipatie des vleesches en gruwzaam terrorisme. Op de gemeenschap der goederen volgt de ontbinding van het huwelijk; op de prediking van de losmaking van het uitwendige woord, die van de losmaking van het inwendige. De laatste consequentie, uitgesproken door een afzichtelijke figuur, die van den aanvang af als de satan der gemeente was geweest, krechting, wordt het parool dei-gemeente : Geen inwendig woord, geen goed, geen God, geen geweten; lust en enkel lust. Jan van leiden, de koning, die gezworen heeft, aan den wil der Sionskinderen als aan den wil Gods te zullen gehoorzamen en die zijn eed gestand doet, jan van leiden, die zijn ideaal niet opgeeft, wordt in zijn inwendig leven, de martelaar van zijn geloof. Bittere ironie wordt zijn leven, hij gevoelt het, en het verscheurde hart, dat zich schijnbaar voegt in den toestand, - hij is immers de koning der heiligen, en hun stem is Gods stem, - verraadt zich alleen in den sarcastischen hoon, waarmede hg hun wil ten uitvoer legt, ook aan hunne God-tergende en mensch-onteerende feesten deel neemt, en eindelijk in de laatste bacchanale zgn kroon en scepter afstaat aan den afschuwelijken kkechïing , den waren alleen

-ocr page 16-

10

waardigen koning van dit Sion. In de laatste bacchanale: maanden lang had het bisschoppelijk leger voor de poorten van Munster gelegen om het door honger te dwingen zich over te geven. Het gebrek was ten top gestegen. Eindelijk was een verborgen voorraad in de stad ontdekt, door ontrouwe Sioniten, die de wet der gemeenschap niet hadden in achtgehouden, bewaard. Op die ontdekking groote, neen, woeste vreugde. Het door wellust eu honger ontzenuwde en uitgeteerde volk ziet hierin een teeken der naderende verlossing. Een Belsatsars-maal wordt gehouden, dien nacht, in de gansche gemeente, ook in het paleis des konings. Met kleuren als van eeue schilderij van j oud a ens wordt het door den dichter geschilderd, kleuren soms te schel en die, ondanks de zedelijke strekking, toch dit boek rangschikken onder degene, waarvan men moet zeggen : U n e m è r e n\'en p e r m e tt r a pas la lecture a sa fille. Daar schrijft een der oude, weinige, getrouwe Sioniten, die overgebleven waren , een jonger van matthison, aan den wand de woorden: Menê, Menê, Tekêl, Hupharsin; daar wordt het wapengekletter gehoord op de straten; de troepen van den bisschop zijn binnengekomen; een Zigeuner, iu dienst van de bruine divara, was iu het vijandelijk leger geslopen met de boodschap: »de appel is rijp, kom om hem te plukken; heden nacht zal u de poort geopend wordenquot;. Jan van leiden wordt door diva ka gered langs een onder-aardschen lang toebereiden weg en als hij zich weder

-ocr page 17-

11

erkent, dan bevindt hij zich iu hetzelfde woud, de Davert, waar de twee stemmen, die van den heiligen profeet, en die van de betooverende vrouw het eerst tot hem gekomen waren. Toen had hij gemeend, dat het mogelijk was, ja dat het werkelijkheid was geworden, dat geest en stof zich verzoenden, dat de geestelijke kracht en reinheid ook tot aardsche heerlijkheid kou worden. Thans heeft hij het gezien, dat die harmonie onbereikbaar is op aarde, dat die dualiteit wet is van ons aardsche leven, dat (ik wil het paulinisch uitdrukken) het vleesch strijdt tegen den geest en de geest tegen het vleesch, en dat deze twee zijn tegen elkander, dat eene gemeente, die meent dat in haar het woord vleesch is geworden, vleesch wordt en het woord verliest. Neen, dat ideaal geeft hij ook thans niet op, maar aan dit leven vertwijfelt hij. De toovenares, die hem omstrikt had, die hij haatte, en wier beeld hem toch niet verliet, de bruine divara slingert hij terug in den afgrond, waarin zij behoort en waaruit zij als een slang tot hem was opgekropen; over hem zeiven roept hij den verzoenenden engel des doods in en stort in zijn zwaard.

Daar ware over dit gedicht veel te zeggen, en had ik eene literarische lezing te houden, voorzeker ik zoude bij vele tafereelen met bijzondere voorliefde zijn blijven stilstaan. Het behoefde ook niet alleen een objectief referaat te zijn; want dit gedicht is symbolisch en die teekenen te duiden ware een voor den redenaar aantrekkelijk en voor

-ocr page 18-

12

de hoorders niet onbelangrijk werk. Doch ik zoude over het protestantisme als politiek beginsel spreken. Gij vraagt mij: waartoe zulk eene inleiding? wat heeft dit gedicht met dat onderwerp van doen? Ziet, m. H., in iedere ware poëzij ligt iets profetisch. Soms weet het de dichter, soms weet hij het niet, dat hij profeteert. Deze dichter weet het. Hoort zijne laatste woorden . Na beschreven te hebben, hoe alles weder in den stroom van het ordinaire leven terugkeert te Munster, hoe de priester weder de hostie offert en het volk voor de beelden knielt, hoe de kloosters weder bevolkt worden , hoe onder de terugkeerende menigte, de eenige, die den band tusschen het verleden en het heden aanknoopt, het blinde moedertje is, dat, vergeten van de wederdoopers, niets gemerkt had, op de trappen van het stadhuis haar rozenkrans was blijven bidden en altijd weder dezelfde woorden prevelt: Kome tot ons Uw rijk en leid ons niet in verzoeking; na dit alles gemeld te hebben verkondigt de dichter ten slotte:

Maar z,iet, daar komt een tijd, waarin weer \'t verleden

tot teeken

Wordt -en die tijd, als hij komt, bedenkt het de zinnende Muse. Dan, uit des tijdstroomvloed, die toch van de eeuwige sterren Spiegel eu graf is te saam, verheft zich het beeld, dat

verstaan wordt

Door \'t nieuw geslacht. Schrikbeeld en voorbeeld rijst thans

uit de branding. Op de vleuglen der dichtkunst, het beeld vau den Koning

van Sion (1).

-ocr page 19-

13

Wat is nu het profetische in dit gedicht? of liever, wat maakt de Munstersche beweging tot een afschrikkend en vermanend voorbeeld voor onzen tijd? Wij aanschouwen hier den strijd van twee machten, de eene, die wij de revolutionaire kunnen noemen, in het Sionsrijk te Munster, de andere, de conservatieve, vertegenwoordigd door het bisschoppelijk leger. De Hervorming is verdeeld tusschen beide: de meeste Sioniten zijn van haar uitgegaan, maar de echte Lutheranen bevinden zich in het leger van den bisschop. Het is de vraag of zij deze verdeelde positie zal blijven behouden, of wel zich als eene zelfstandige macht zal constitueeren. Om deze vraag beweegt zich onze rede. Wij vragen het antwoord aan de geschiedenis en spreken eerst over het conservatieve beginsel, dat aanvankelijk in de Hervorming heeft getriomfeerd, dan over de afbreking van dit beginsel door derevolutie, eindelijk over het ware protestantsche beginsel, als den vasten grondslag der moderne maatschappij.

I.

De beweging te Munster, zoo edel begonnen, zoo smadelijk geeindigd is gewelddadig onderdrukt, en zij kon het worden, omdat zij zelve de kiem dei-ontbinding in zich droeg en in wulpschheid en zin-nenlust onderging. Ja, hare onderdrukking is het behoud geweest der hervorming zelve. Te recht wijzen de kerkelijke geschiedschryvers er op, dat door deze

-ocr page 20-

u

buitensporigheden de Hervorming tot bezinning en zelfbewustheid is gekomen en de bedding gegraven, waarin hare wateren tot een breeden en diepen stroom konden samenvloeien, die zijn kracht niet in overstrooming en overweldiging, maar in het vruchtbaar maken der landen, waardoor hij stroomde, heeft geopenbaard. Het is bekend hoe reeds een tiental jaren vóór de munstersche troebelen luther zich met kracht en heldenmoed, op gevaar af van zelf voor een afvallige gehouden te worden, tegen de geestdrijverij der Zwickauer profeten verklaard had, en hoe, bij de toeneming der onlusten in Duitschland, in den zoogenaamden boerenkrijg, de groote Hervormer, die aanvankelijk de man des volks geweest was en die meer dan ziju vriend melanchthon het rechtmatige in de volksgricen wist te waardeeren, zich immermeer aan de zijde der overheid schaarde en, in zijn kernachtige taal, van de roofzieke en bloedgierige boeren sprak als van dolle honden, die met den stok moesten doodgeslagen worden. Te recht zegt hase van dezen omkeer, naar zijne wijze, zinrijk en kort: »Tn dezen tijd beslistte zich in luthers geest en in den gang der Hervorming wat sedert den terugkeer uit den Wartburg aangevangen was: naast de uitsluitende gelding van het inwendige leven of het geloof, trad weder op den voorgrond het gewicht van het uitwendige kerkelijke wezen; het koene afbreken werd getemperd door de achting voor de geschiedenis eu midden in de puiuhoopen begon de nieuwe kerkbouw.quot;

-ocr page 21-

15

Is deze omkeer nu naar wet en orde, kerk en schrift en leer, van het inwendige naar het uitwendige woord, als een vooruitgang of als een achteruitgang in laet hervormingswerk te beschouwen ? Gemakkelijk valt het hierop te antwoorden, indien wij alleen op den toenmaligen toestand der maatschappij het oog slaan. Wat zou er geworden zijn van Europa, van de Christenheid, indien bewegingen als die te Munster algemeen waren geworden, indien het wrakke schip van kerk en rijk verder uiteengeslagen ware, indien op de puinhoopen van beide dat Sion zich had moeten vestigen , dat, in extatische geestvervoering begonnen, den moord heiligde en aan alle hartstochten en begeerlijkheden den teugel vierde? Wat reeds geschied is, de gruwelen van den boerenkrijg en der munstersche Wederdoopers geven het antwoord. Als eene pro-videntieele bewaring mogen wij het dus beschouwen, dat die gruwelen hebben kunnen onderdrukt worden en de fanatische geest bedwongen, zonder algemeenen terugkeer tot de heerschende kerk en het heilige roomsche rijk. De tegenstanders der Hervorming mogen haar beschuldigen van tweeslachtigheid en haar noemen eene inconsequente en afgeknotte revolutie , wel verre vau dit oordeel als een beschuldiging-op te vatten, vinden wij daarin veeleer een lof; een lof, ik zeg niet van \'s menschen werk, want de geschiedenis wordt nu eenmaal niet beheerscht door den wil van menschen, door congressen van mogendheden of parlementaire meerderheden, en de diepst

-ocr page 22-

16

ingrijpende gebeurtenissen zijn het meest het bewijs van die menschelijke onmacht, het bewijs dat niet de menschen den tijd beheerschen, maar de tijd de menschen; een lof alzoo, of eene erkentenis van Hem, die Heer is over den tijd, die de koning heet der eeuwen, eene lof en erkentenis van zijne goedertierendheid en barmhartigheid. Niets toch is zoo bekrompen en geesteloos, dan de geschiedenis, wier evolutiën naar hooger plan geschieden, in het schematisme onzer logica te willen invoegen en op de gedachten Gods het entweder-oder te willen toepassen. Zeer juist is wat baader, ergens zegt van de philosophie der geschiedenis, dat zij te doen heeft met onafgewerkte brokstukken of ook wel met door diepe kloven van elkander gescheiden bergtoppen, en dat het een gewaagd spel is haar te willen systematiseren (2).

Maar, indien wij wat wij zien van de goddelijke voorzienigheid moeten erkennen en prijzen en dus van enkele gebeurtenissen en resultaten mogen zeggen: hoe gezegend zijn zij geweest voor de mensch-heid! - volgt daaruit, dat wij ergens een rustpunt mogen aannemen, en van eenig tijdvak verklaren: hier is het godsrijk gevestigd, wat daarvan afwijkt of daarover heenreikt is acliteruitgang en verval, is uit den booze ? Indien wij den zegen mogen erkennen van de stabiliteits-periode, waarin de Hervorming is ingegaan, na de eerste min of meer revolutionaire beweging, volgt daaruit, dat wij dien zegen ook als toeneming van inwendige kracht, als een

-ocr page 23-

17

louter en ongestoord ontwikkelingsproces der idee kunnen aanmerken? Is er niets waars aan die beschuldiging van halfslachtigheid , van inconsequente revolutie, die meestal met hoonende bedoeling der Hervorming naar het hoofd wordt geslingerd? De hoonende bedoeling laten wij rusten , maar het oordeel willen wij onderzoeken. En dan is het genoeg, alleen het oog te slaan op den man zeiven , in wien de Hervorming haar eersten heros, haar iniatenr heeft gevonden, en die daarom juist in zijne geheele verschijning een type is der Hervorming; naar de wet der geschiedenis, dat eene nieuwe beweging haar centrum heeft in een individu. Zijne metamorphose willen wij hem niet tot schande rekenen , niet aan luim en hartstocht, willekeur en wispelturigheid, niet aan de lagere drijfveeren van den natuurlijken, ongeestelijken mensch toeschrijven wat het leven des geestes en het worden van een tijd in hem was. Maar die metamorphose loochenen, kunnen wij niet: Of is het dezelfde luther, die te Worms , nog aan keizer en paus gelijkelijk gehoorzaam, het profetische woord uitsprak: Hier sta ik, ik kan niet anders, die de macht des persoonlijken gewetens uitspreekt, en de luther die aan zwingli de hand der gemeenschap weigert omdat hij het sacrament anders verklaart dan hij ? Dezelfde, die van de macht van het inwendige woord getuigde en vrij stond tegenover de schrift, of die het inwendige woord als dolle dwee-perij verwerpt ? Dezelfde, die rechtvaardigmaking door het geloof predikt en die aan het sacrament

-ocr page 24-

18

ook door ongeloovigen genoten, geestelijke kracht toekent? Dezelfde, die aan den christelijken adel der duitsche natie in vlammende woorden zijne verplichtingen jegens het christelijke volk voorhoudt en die later de idee van christelijken staat en van het goddelijk recht der overheid tot aan de grenzen van het onbegrensd absolutisme huldigt, die daarom ook de openbaring van johannes verwerpt als een boek vol joodsche fabelen, omdat hij het duizendjarig rijk reeds met den christelijken staat gekomen acht, en aan de Joden , die hij vroeger als landgenooten des Heeren liefhad, het recht van bestaan in den christelijken staat ontzegt? Is het dezelfde man? Ja, toch dezelfde man in die twee lijnrecht tegen over elkander staande stadiën zijns levens, dezelfde niet alleen in den vuurgloed zijn geestes, in de kinderlijke eenvoudigheid zijns gemoeds, dezelfde in onverschrokken wilskracht en onvermoeide werkzaamheid, maar ook in de kern zijns wezens; hetzelfde karakter niet alleen, maar ook hetzelfde geloof, hetzelfde beginsel. Alleen een geest als de zijne, kon dat verschil van meening bij gelijkheid van beginsel, die onophoudelijke stofwisseling, zoo als iemand het paradox maar waar heeft uitgedrukt, bij een kerngezond hart ondergaan, die hij ondergaan heeft (3). Het christelijk beginsel van vrijheid en het christelijk beginsel van gezag dongen in dat groote hart om den voorrang. Niet alsof hij met diplomatie; - diplomatische berekening was ten eenemale vreemd aan den overvloeienden rijkdom van zijn gemoedsleven , dat met onmiddel-

-ocr page 25-

19

lijkc natuurkracht (naturwüch si g) zich openbaarde; - niet alsof hij met diplomatie nu eens het een, dan eens het andere naar de behoeften en gelegenheden des tijds vooropzette. Neen, in hetgeen hij deed was hij geheel en dacht niet dat hij met zich zelveu in tegenspraak kon schijnen, bekommerde zich niet om de consequentie. Hij zou niet zoo als aug-ustinus , zijn eigen leven hebben kunnen objectiveeren en een boek retractation es schrijven. Toch is de laatste periode van zijn leven, juist omdat zij geen afval was van zijn wezen , beslissend geworden voor zijn invloed op tijdgenoot en nakomeling. Scherp maar waar zegt hase van hem: »Zijn leven was gewijd aan de vrijmaking des geestes en hij heeft voor de letter geijverd.quot;

Welnu die strijd van letter en geest, van het uit- en inwendige woord, die bij hem niet in hoogere harmonie is opgelost, is het omineuse teeken geworden voor de naar zijn naam zich noemende reformatie. Ach! hoe is zij afgevallen van hare oorspronkelijke hoogte! Reeds bij het leven van Luther, en in de eerste decenniën na zijn dood. Toen zijn dierbare, onmisbare melanchthon in /ijn naam verketterd werd en zijn leven in hartzeer eindigde. Toen het Calvinisme als erger dan paapsch verdoemd en vervolgd werd. Toen de formula concordiae alle vrij onderzoek, iedere onbevangen schriftverklaring, humanistische en phiiosophische studie beide, muilbandde. Toen de rijksvrede gesloten werd tusschen katholieke en luthersche vorsten en

-ocr page 26-

20

de gereformeerde belijdenis daarvan uitgesloten. Is het niet, in grootere evenredigheid, wat de dichter ons in het Munstersche drama voorstelt: het bisschoppelijk leger uit paapsche en luthersche troepen saam gesteld, oprukkende tegen het Sions-leger. Doch daardoor werd het Sions-leger onderdrukt, maar geestelijk niet overwonnen. Voorzeker, wij Nederlanders, mogen ons, ten deele althans , in die treurige ontknooping, in die uitsluiting althans uit den rijksvrede, verheugen. Zonder haar geene nederlandsche martelaarskerk , geen tachtigjarige glorierijke bevrijdingsoorlog, geene Unie van Utrecht, geen onafhankelijke staat der Nederlanden, geen alva , maar ook geen Willem van oranje. Alva , \'t is, meen ik, door een tijdgenoot gezegd, is de ware Hervormer der Nederlanden geweest. Voorwaar, zonder de spaan-sche inquisitie ware de Nederlandsche Hervormde kerk niet ontstaan, op die eenvoudige, zoo geestelijke en vrijzinnige grondslagen te Wesel gelegd in het jaar der vervolging 1568, die kerk, die gedurende twee eeuwen een middenpunt van geloof en wetenschap beide is geweest. Toch mogen wij, ziende op de politieke macht der luthersche Hervorming, in Duitschland en in de scandinavische staten, die zoo scherp contrasteert met de betrekkelijke zwakheid der gereformeerde, het duitsche Hervormingswerk niet anders dan als een aangevangen, maar onvoltooid gebleven gebouw beschouwen, een gebouw, dat niet stevig op eigen grondslag rust, maar die grondslagen verkeerdelijk, in plaats van op

-ocr page 27-

21

den vruchtbaren grond des geestes, op inzakkende muren heeft gevestigd en daarom vroeg of laat instorten moest.

Instorten! Dit woord dunkt u wellicht te sterk. Het is het, niet alleen, maar zelfs het is onwaar, indien gij mijne woorden zoudt verstaan van het protestantsch beginsel, dat onsterfelijk is, indien wij vergaten dat hetgeen boven den grond is opgetrokken de levenskiemen die in den grond gelegd waren wel voor een wijle kon onderdrukken, maar niet verstikken. Maar dat dit woord niet te sterk is van dien bouw, die in de oogeu valt, van de kerk, die zich naar luther heeft genoemd, in hare uitwendige gedaante, dit bewijzen niet alleen de kommerlijke overblijfselen, die wij daarvan zien in de tegenwoordige zoogenaamd echt-luthersche afgescheidene gemeenten, die het begrip eener clericale kerk, waarin de gemeente slechts nominaal bestaat, en de tooverkracht van het sacrament op eene wijze voorstaan, die de uitdrukkingen der nog immer geleerde en wetenschappelijk bevestigde formula concordiae verre achter zich laten, maar vooral de geschiedenis van de luthersche kerk in Duitsch-land zelve. Hoedanig is aldaar de verhouding geworden van de kerk tot den staat?

Stahl heeft in zijne belangrijke voorlezingen over het protestantisme als politiek beginsel, te recht tegenover de ultramontaansche bewering, dat door het protestantisme het beginsel van gezag op ieder gebied verzwakt was, omdat het op het hoog-

-ocr page 28-

22

ste niet werd toegelaten, het feit gesteld dat de leer van het recht van opstand, ja zelfs van het in sommige gevallen geoorloofde van koningsmoord het eerst door de Jesuïten gepredikt is en eerst later in sommige fanatieke secten van het Protestantisme is overgenomen, dat daarentegen juist Luther, en Luther voornamelijk, ofschoon met instemming ook der zwitsersche Hervormers, het goddelijk recht der overheid tot een artikel van het credo heeft gesteld. Van \'t hoogste gewicht en van weldadige uitwerking was deze leer tegenover die van het alleen goddelijk recht van de kerk en van haar hoofd als den stedehouder van Christus , waardoor de sonvereiniteitsrechten van den staat en van zijne overh«id slechts bij wijze van delegatie door den paus, als uitvloeisel van diens machtvol-komenheid, werden erkend. Het is de ware betee-kenis van de souvereiniteit bij de gratie Gods, welke formule, hoedanig ook hare oorsprong zij, reeds in de middeneeuwen de strekking had om de zelfstandigheid van den staat tegenover de kerk te vrijwaren. Doch hoedanig is de ontwikkeling geweest van het in zich zelf ware en zegenrijke beginsel, naarmate het uitsluitend, zonder tegenwicht vau het andere reformatorische beginsel, het koninklijke priesterschap der gemeente werd op den voorgrond gesteld? Is daaruit niet ontstaan het zoo heillooze, zoogenaamde territoriaal-systeem, het systeem, waarbij de onderdaan geacht werd de belydenis van den souverein te omhelzen en het land naar die belijdenis genoemd,

-ocr page 29-

23

ie een systeem, uit welks ijzeren drukkende banden et ook thans nog de duitsche evangelische kerk zoo •d veel moeite heeft zich los te maken. De souverein

st de opperste bisschop, de kerk eene staatsinstelling,

3- von obenherab, dat wil niet zeggen, van het

5t ware boven, maar van het boven der aardsche

i- macht, geregeerd! Wat wordt zij dan anders dan

;t een staats-ministerie en de dienaren van de kerk,

ii wat anders dan ambtenaren van den staat, die zich

a niet naar het woord Gods, tenzij dan voor zoo verre

r het in de officieel geoctroijeerde leer is ingesloten,

i maar naar de willekeur van den souverein te ge-

, dragen hebben? Voorwaar, het is niet aan het

i zoo gebrekkige, in beginsel zoo onprotestantsche

gt; territoriaal-systeem, met zijn corollariura, liet

jus reform an di (Hervormingsrecht) van den souverein, maar veeleer aan het, ook onder dien ijzeren i dwang, immer onsterfelijke levensbeginsel van het

protestantisme te danken, indien het geslacht van edele, vrijdenkende, geleerde en innig vrome evangeliedienaren nimmer in de duitsche kerk is uitgestorven, indien b. v. werken als de Ideeën van hrkder, die zoo machtig den nieuweren tijd hebben voorbe-, bereid, gevloeid zijn uit de pen van den Obercon-torialrath en Hofprediger van den souvereinen vorst van scuaumburGt-lippe, resideerende te Bückeburg, dien hij zelf als een stör rise hen Herrn beschrijft, die slechts soms zijne lippen ontplooide, om een woord van welgevallen voor zijn beroemden theoloog allergnüdigst ten beste te geven. Het was de

-ocr page 30-

24

tijd, toen zelfs in het verlichte Weimar voor een president van het consistorie een adellijke titel ver-eischt werd, toen de eerzame en welmeenende professor philosophiae, christiaan wolff, ter wille van zijn determinisme, door den koning friedrich wilhelm i van zijn professuur ontzet en hem op straffe des doods aangezegd werd binnen 24 uren Halle te verlaten.

Ik noemde daar den naam van den tweeden pruis-sischen koning, den kleinzoon van den grooten keurvorst, den vader van frederik den groote , den vorst, in wien zich, ondanks zijne persoonlijke goedhartigheid , het militarisme van den pruissischen staat op de onbehouwenste en, om het bij zijn rechten naam te noemen, koddigste manier openbaarde , den koning van den korporaalstok. Men zoude daaruit kunnen opmaken , dat het kerkelijk s3Tsteem waarvan ik de heillooze strekking aanduidde , juist het meest in den pruissischen staat gehuldigd werd. Het is er evenwel verre van daan. Het systeem is de uiterste consequentie van het luther-sche dogma omtrent de kerk: namelijk de reine kerkleer door den souverein als haar oppersten bisschop te handhaven , zonder eenige rechtsbevoegdheid der gemeente. Nu is het evenwel bekend, dat het huis Hohenzollern oorspronkelijk, althans sedert den Keurvorst johann siöismund, 1613 (4), der zwhser-sche reformatie was toegedaan. Het zal ons blijken dat het ook later dien gereformeerden zuurdeesem niet heeft kunnen uitroeien. Wij beschouwen nu dit

-ocr page 31-

25

feit, dat de streng luthersche leer tot geene alleenheerschappij in Duitschland heeft kunnen komen als een zegenrijk verschijnsel: zegenrijk voor Duitschland, zegenrijk voor het geheele protestantisme. Reeds bij den aanvang zien wij die gunstige uitwerking. Door den rijksvrede te Augsburg stond de weg tot terugkeer naar Rome open; en indien de afkeer der strenge Lutheranen tegen de Zwitsers, ja zelfs tegen den van Crypto-Calvinisme beschuldigden melanchthon, niet gestuit ware, op het onver-winlijk verzet van den Hessischen landgraaf philips en vooral van den keurvorst van den Paltz, den goeden en grooten frederik , die de smaadheid der gereformeerde belijdenis, op gevaar af van zijn land te verliezen, niet geschroomd heeft te dragen, wat zou er van het luthersche Duitschland zijn geworden? Historisch gewichtig, een gedenkteeken van martelaarsmoed is daarom het aanstootelijke woord in den Heidelberger Catechismus van )gt;de paapsche misse als eene vervloekte afgoderijequot;, dat i\'REDEEiK, ondanks alle bedreigingen van vorsten en sten den, niet heeft willen laten varen. Doch hoe gewichtig ook de houding dezer twee vorsten voor de toekomst der Hervorming in Duitschland van den aanvang af geweest zij, dit gewicht is niet te vergelijken bij dat van het feit, dat het huis, dat weldra zoo grooten invloed zou verkrijgen , ja thans tot de keizerlijke waardigheid opklimmen , nimmer, zoo als toch in de luthersche premissen lag, de kerk-vegeering als een attribuut van de souvereiniteit bij de

2

-ocr page 32-

2(5

gratie Gods, dus als een absoluut goddelijk recht heeft kunnen beschouwen. De groote keurvorst, aan wien het te danken is dat bij den Westfaalschen vrede de voor de gereformeerden drukkende bepalingen van dén Augsburgschen rijksvrede werden opgeheven, was oprecht gereformeerd, en die traditie is bij de koningen van Pruissen niet verloren gegaan. De gereformeerde geest zat hun, als ik het zoo mag noemen, in het bloed , en om tot Caesaropapisme te komen zoude het huis der Hohenzollern zijn oorsprong en wezen moeten verloochenen. Dit nu is ondenkbaar, want een vorstenhuis heeft alleen beteekenis door de traditie die het vertegenwoordigt, en die boven de individuen staat. De sceptische Voltairiaan, fke-derik de tweede, toen hij de maxime uitsprak, dat in zijne staten ieder zalig mocht worden op zijne wijze, de geloovige fkederik willem iii , toen hij van zijne bisschoppelijke macht gebruik of misbruik maakte door de Union te octroijeeren, de mystisch-ridderlijke frederik willem iv, toen hij wegen zocht om het bisschoppelijk gezag, dat hem drukte, in den schoot der kerk neder te leggen, zij gehoorzaamden aan dezelfde impulsie - noem het fataliteit, of roeping, naar mate van uw standpunt, - namelijk die der traditie van hun huis, aan het territorialisme van de meeste duitsche landen ten eenemale tegenovergesteld, dat aan den sonve-rein, hoe uitgebreid zijne rechten kunnen zijn circa sacra, nooit een recht in sacra toekomt: eene traditie, waardoor dit huis tot een centrali-

-ocr page 33-

27

seerende macht voor Duitschland kon worden, meer dan eenig ander, meer voorzeker dan het in merg en been katholieke der Habsburgen. — Alzoo reeds in den pruissischen staat, - zoo hoor ik enkelen, die in Pruissen slechts het militaire régime zien, mij toeroepen, - het beginsel van het nieuwe recht, de scheiding van kerk en staat, die toch immers een der groote resultaten is der fransche revolutie, een der onsterfelijke beginselen van 1789?

Gelieft wel op te merken M. H. dat ik dit beginsel eene vrucht noemde van de zwitsersche Hervorming, en het niet, noch aan Pruissen, noch aan het huis Hohenzollern als zoodanig toeschreef, maar aan den invloed van het gereformeerde beginsel. Ik moet er bijvoegen, dat het tot de ironiën dei-geschiedenis behoort, die zoo veelvuldig zijn, dat daar waar het beginsel in een volk leeft, het soms door zijne vorsten niet gedeeld, en daar waar het in de traditiëu van een huis ligt, het soms door het volk niet erkend .noch gewaardeerd wordt. Bewijs te meer dat de volkomen harmonie tusschen vorst en volk nog tot de idealen behoort, en dat de ware koning van Siou op geen aardschen troon zetelt.

, De keurvorsten van Brandenburg, later koningen van Pruissen, regeerden over een op weinige uitzonderingen na uitsluitend luthersch volk, en ook heden ten dage is het gereformeerd beginsel slechts in de jongere provinciën Rijnland en Westfalen vertegenwoordigd. Het beginsel vond dus nog geen bodem om in te wortelen. Daarentegen der gereformeerde

2*

-ocr page 34-

28

kerk ontbrak het aan centraal-persoonlijkheden om het te realiseeren. Doch wij willen thans nog niet over deze eigenaardigheid van het gereformeerd kerkelijk beginsel en de politieke beteekenis daarvan spreken. Daar wij meenen dat in dit beginsel, mits zuiver ontwikkeld, de ware verhouding is aangegeven, waarin het Protestantisme zich tot den

O O \'

staat moet stellen en dat de staat tegenover alle kerken, protestantsche zoowel als katholieke, heeft aan te nemen, zoo besparen wij deze bespreking tot het slot onzer rede, om eerst nog te onderzoeken of de algemeen verspreide meening, dat de ware verhouding van kerk en staat, de zelfstandigheid van beide binnen het aangewezen gebied, naar de beroemde, meer schoone dan duidelijke leus van den italiaanschen staatsman cavour , de vrye kerk in den vrijen staat, in waarheid de vrucht is der revolutie.

II.

Het is een glibberig terrein dat wij betreden als wij over de revolutie spreken ; ja, reeds bij de eerste vraag, die zich voordoet: wat is de revolutie? is de weg versperd door voetangels en klemmen. De phrase, de rhetoriek heeft hier zooveel bedorven, dat het moeielijk is nuchter te oordeelen en men schier niet rekenen mag op eene onpartijdige beoordeeling ook van een nuchter oordeel. Gemakkelijk valt het, aan de eene zijde, om, met vele kerkelijken, reformatie en revolutie in glansrijke

-ocr page 35-

29

tegenstellingen tegenover elkander te plaatsen en al het goede van den tegenwoordigen tijd aan de reformatie, al het kwade aan de revolutie toe te schrijven. Ook hier wachte men zich voor het in de liistoi\'ie altijd onware entweder-oder: het een of het ander. Even gemakkelijk valt het, de revolutie als de inauguratie van een\' nieuw tijdperk van vrijheid en orde, zedelijke en maatschappelyke ontwikkeling en vooruitgang, - een tijdperk, dat in-tusschen altijd nog op zich laat wachten - te verheffen en alle antirevolutionairen, in hunne verschillende schakeeringen, als duisterlingen , reactionairen, kerkelijke achterblijvers te brandmerken.

Men onderscheide tusschen revolutie als beginsel, en de revolutie als historisch verschijnsel. Het eerste is eigenlijk eene afgetrokkenheid, een gedanken-ding, een iets of een niets - zoo als gij het nemen wilt - dat in de geschiedenis nooit als positieve macht optreedt, maar dat wel als zoodanig gedacht wordt en dan als gedachte, door het woord zoowel der bestrijders als der aanhangers , grooten invloed uitoefent. Het laatste is alleen reëel.

De revolutie als beginsel is eigenlijk het breken met het verleden, het afbreken van het overgeleverde, bet tabula rasa maken, het van meet af aan beginnen der geschiedenis. Men begint eene nieuwe era. Men begint met het jaar één, niet onzes Heeren , niet der schepping der wereld, maar van het nieuwe ware begin. Jammer dat. volgens het beginsel, er nimmer een jaar twee op zou

-ocr page 36-

30

kunuen volgen. Men zoude zijn evangelie kunnen aanvangen met de woorden: In den beginne was - ja, wat was? God? neen, dat moeten wij onderzoeken; het woord? neen dat moeten wij vinden, de wereld ? neen; die moeten wij scheppen. Alzoo: in den beginne was het begin en het begin was bij het begin, en het begin was ... ja wat was het? Het was gelijk aan niet - begin... Maar neen, ik wil, schoon ik zeer ernstig spreek, den schijn niet aannemen als of ik spot. Het is als of een mensch plotseling ontdekte dat hij tot hiertoe eigenlijk niet geleefd had, dat hij weder moet beginnen te leven, en op nieuw -in den zin van nicodemus , niet van Hem tot wien deze sprak - moet geboren worden. De revolutie in dezen zin, is der Geist der stets verneint, en die niet kan komen tot het bejahen, het affirmeeren, het stellen, eer hij alles verneint heeft wat bestaat. En daar hem dit niet gelukt, zoo komt hij er nooit toe. Hij kan dus niet optreden als positieve, opbouwende macht in de geschiedenis; hij is het roode spook, dat als het ais een vampier al het bloed meent te hebben uitgezogen , zich verwondert, dat het bloed zich gestadig verniewd heeft en dat er nog zooveel bloei en leven overblijft. Daarom zeide ik dat de revolutie als princiep niets is en niets doet, in zichzelve geene macht is in de geschiedenis, maar alleen door de gedachten en woorden van hare aanhangers en bestrijders invloed uitoefent. Voorwaar , als victor Hugo\'s holle phrases over de

-ocr page 37-

31

broederschap der volkeren en de eene ondeelbare algemeene republiek ons den glimlach op de lippen doen spelen, dan gelooven wij niet dat zijn comisch ideaal bestaat of ooit zal komen, maar wel zien wij dat deze fantasmagoriën op de groote menigte «n-ooten invloed uitoefenen. Evenzoo wanneer er

O

antirevolutionairen zijn, die overal sporen ontdekken van den revolutionairen catechismus en de geloovige o-emeente oproepen tot een kruistocht tegen een vijand, dien zij nergens weten aan te treffen, ook dan loopt het wel eens uit op een strijd in de lucht en ziet men reuzen waar windmolens staan.

Doch dit brengt ons op de tweede beteekenis van de uitdrukking: de revolutie; de historische namelijk. Men onderscheide hier tusschen het feit, de gebeurtenis op zich zelve, en de idee, die zich vau lieverlede uit of naar aanleiding van het feit ontwikkeld heeft.

Beschouwt men de wereldgeschiedenis als eene aaneenschakeling van gebeurtenissen, dan komt men tot de ontdekking, dat de groote gebeurtenissen alle revolutiën zijn, dat is min of meer gewelddadige omkeeringen, waardoor zoo wel de inwendige maatschappelijke toestand van een volk, als de politieke verhouding der natiën onderling eene min of meer belangrijke verandering ondergaat. Deze revolutiën kunnen onmiddellijk uit den boezem vau het volk ontstaan en dan brengen zij binnenlandsche onlusten, ja burgeroorlog voort, die dan meestal in een buiten-landschen oorlog, hetzij ten gevolge van inmenging van vreemde staten, hetzij dat het verdeelde volk

-ocr page 38-

32

zelf door eene afleidiug naar buiten zijne verlorene | woc eenheid terugzoekt, gevolgd wordt; of wel de buiten- t rev(

landsche oorlog is zelf aanleiding en oorzaak der gen

revolutie. Een oorlog toch - het is in de laatste \\Ye

maanden dikwerf gezegd, - die de toestanden waaruit SyS

hij is voortgekomen onveranderd liet, ware een on- jjgi

zedelijk spel. Wij voegen er bij, dat het onzedelyke dat

van dit spel slechts voor een klein deel voor de ras

verantwoording zou liggen der oorlogvoerende partijen, on

omdat oorlogen niet toevallig ontstaan, maar de on- VOl

vermijdelijke uitbarstingen zijn van in de maatschappij t|e

aanwezige en voor eene hoogere verzoening voorals- mi

nog onvatbare elementen. Die dus aan een hooger ^

bestuur, aan een zedelijke wereldorde, aan God ^

gelooft, kan den oorlog, ondanks al zijn gruwelen, w

niet als iets toevalligs en onvruchtbaars beschouwen. Q

Revolutie alzoo is het normale in de geschiedenis h,

en - daardoor tevens - het teeken van den abnormalen ,]

toestand, waarin de menschheid zich bevindt. Te f(

spreken van evolutie, geleidelijke en natuurlijke n ontwikkeling, in plaats van revolutie, gewelddadige

omkeering, is of een liefelijk phantasiebeeld, of eene e

werkelijkheid alleen voor diegenen, die het woord in i

hoogeren zin opvatten, die boven de daden en lot- j

gevallen der menschen en volkeren een hooger plan i erkennen, en dus in de revolutiën zelve de uitvoering zien van Gods raad en de wording van zijn rijk.

Indien wij deze beschouwing deelen dan mogen wij ook het revolutionaire idee, alsof de mensch of eene vereeniging van menschen, een politieke club - dit

-ocr page 39-

33

woord in ruimeren of engeren zin genomen, - eene revolutie zou maken, niet beamen. Neen, de ideologen en doctriuairen maken de geschiedenis niet. Wel kau zich uit eene revolutie een idee, een systeem ontwikkelen; maar wat zich alzoo ontwikkelt, was zoo weinig de aanleiding tot de revolutie, dat waar het wordt uitgesproken, het als bij verrassing geschiedt en de eerste, aan wien het woord ontvallen is, voor zijn eigen woord, en nog meer voor de consequentiën daarvan terugdeinst. Of was de proclamatie der rechten van den mensch, die men de onsterfelijke beginselen van 1789 genoemd heeft, het oorspronkelijk programma dier leden van den derden stand die zich tot constituante opwierpen? Of lag het in de bedoeling der eerzame Girondins, of zelfs der heftige Montagnards, om het christendom te doen vervangen door den dienst der rede en later het bestaan vau God en de onsterfelijkheid der ziel tot eene quaestie te maken, door meerderheid van stemmen te beslissen? Neen; ook deze groote revolutie, die meer dan eenige andere eene europeesche, ja eeue wereldhistorische beteekenis heeft verkregen en die daarom door zoo velen als de incarnatie van het begrip de revolutie wordt beschouwd, is niet naar een te voren beraamd plan of naar vaste ideën ontstaan en heeft alleen, doorliet omwoelen van den grond, door het afbreken van hetgeen de vrije openbaring der geesten tot hiertoe had belemmerd, te voorschijn gebracht wat in het hart verholen was. De ideën sluimeren instinctmatig,

-ocr page 40-

31

onbewust in de diepste schuilhoeken des inensche-lijken geestes tot dat zij, door geweldige stormen opgezweept, op de oppervlakte komen en haar woord vinden. Maar zij zelve wekken die stormen niet. Revolutiën ontstaan niet uit ideën, maar uit behoeften, aanvankelijk meestal slechts materieele behoeften, maar waaraan zich, naar de natuur van den mensch, van zelfs geestelijke aansluiten, omdat de nood leert denken. Een zekere malaise doet zich gevoelen in de maatschappij; de lucht is van onweder zwanger; men gevoelt de onzekerheid, men riekt als \'t ware gevaar, met iederen ademtocht vermeerdert de vrees. Eéne electrische vonk slechts is noodig en hot ge-heele maatschappelijk gebouw staat inbrand. Voorwaar, het was een schoon oogenblik, toen een Bourbon, een kleinzoon van lodëwijk xiv, feitelijk diens afschuwelijke staatsmaxime: l\'état c\'est moi ter zijde stelde en zich herinnerde dat er een aloud, onvervreemdbaar, natuurlijk en historisch recht bestond voor het volk om zich te doen hooren, en voor het eerst, na 175 jaren, de Staten-Generaal van Frankrijk opriep, om over de nooden van het land en de middelen om daarin te voorzien te beraadslagen. Wie had, toen het den edelen zoo welgezinden en volklievenden i.odewijk xvi gelukt was zich van het drukkend juk van adel en geestelijkheid in zoo verre vrij te maken, dat de drie standen eensgezinde samenwerking beloofden, zoodat men in Parijs jubelde over de aangevangen gouden eeuw en de edelsten den dag der vrijheid zagen aangebroken, niet alleen voor Frank-

-ocr page 41-

35

rijk, maar voor geheel Europa, wie had toen kunnen voorzien dat zijn einde zou zijn het schavot, en het einde der gansche beweging het schrikbewind van maraï en robespiekre, de despotic van napoleon?

Doch wij zijn alzoo van lieverlede gekomen op de groote historische gebeurtenis, die men de fransche revolutie heet, op dat feit waarmede eene nieuwe periode in de wereldgeschiedenis is aangevangen en eene beweging begonnen, die niet door het Weener congres gestuit is geworden, maar die nog duurt, een stroom gelijk, die wel voor een tijd onder den grond verborgen kon zijn, maar aan den weerstand zeiven dien hij ontmoet nieuwe kracht ontleent. De geschiedenis dier revolutie heb ik u hier niet in herinnering te brengen. Ik spreek er van juist om dit tegenwoordig wel door niemand meer geloochende karakter, dat die geschiedenis door de restauratie afgeknot, maar niet afgebroken is - hoe zou het kunnen? - en dat de nieuwere maatschappij, waarin wij leven, voor een groot deel haar resultaat is. De ouderen van dagen, wier eerste indrukken uit het restauratietijdperk dagteekenen, weten zich nog zeer goed te her-inneren hoedanig die indrukken waren, hoe onze vaderen die 1789 en \'95, althans Waterloo hadden beleefd, in den waan verkeerden, dat men een tijdperk eenvoudig kon uitlichten uit de geschiedenis, en dan weder aan het voorafgaande aanknoopen. Zij verkeerden in den waan, zoo naïef uitgedrukt door den nieuwen Bourbon toen hij, den troon

-ocr page 42-

3(5

zijner vaderen beklimmeade, zich niet den maar den XVIIIlt;1en lodewijk noemde, schoon er geen XVIIde op den troon van Frankrijk had gezeten, en het eerste jaar zijner werkelijke regering het 18de heette: een waan trouwens, niet alleen den legitimisten - daarin aan hun beginsel getrouw - eigen, maar zelfs den imperialisten, die hun piebiscitair stelsel met een waas van legitimiteit willen tooien: de mau van den coup d\'état van 2 December noemde zich toch napoleon den derde. Merkwaardig , dat in dezen waan - van de historie te willen maken en te ignoreeren wat men ignore eren wil, - de uitersten elkander ontmoeten; dat, zoo als de legitimisten de revolutieperiode meenden te sluiten, de mannen der revolutie even zoo meenden, toen zij eeue nieuwe jaartelling begonnen, achter het geheele verleden van Frankrijk, ja van de christenheid een punt te kunnen zetten. Neen, God alleen zet een punt; maar de geschiedenis, vóór hare voleinding, kent slechts comma\'s en comma-punten. Welnu, die waan is thans onmogelijk geworden. Wij hebben het gezien dat de restauratie de revolutie niet heeft gekeerd, en dat de zwakke dam zelfs van 1830 door hare breede stroomen in 1848 is omvergeworpen. In zoo verre zal ieder, die de geschiedenis niet atomistisch maar als eene concatenatie beschouwt, hoedanig ook zijne philosophic moge zijn, het den antirevolutionairen moeten toegeven, dat onze geheele maatschappij zich in de wateren der revolutie beweegt en met haar beginsel

-ocr page 43-

37

niet heeft gebroken. De vraag kan alleen zijn of zij daarmede kan breken, of zij daarmede moet breken, en of dat beginsel zoo absoluut is, dat het hier althans geldt het entweder-oder. Of dat beginsel geheel, zonder voorbehoud, zonder vermenging; öf dat beginsel in \'t geheel niet, uit te roeien alzoo in alle zyne openbaringen en alle zijne uitwerkselen. Een catechismus van den Satan of een catechismus van God.

Over de waardeering alzoo van het beginsel, dat door de revolutie van 1789 in de geschiedenis zich heeft geopenbaard en dat sints nu reeds bijna eene eeuw zoo machtig werkt, dat de nieuwere maatschappij daardoor beheerscht schijnt, daarover kan verschil zijn en is er verschil. Wij moeten hierover ons oordeel, dat van de antirevolutionaire rechtzinnigheid wellicht eenigszins afwijkt, - schoon het moeielijk is te zeggen wat antirevolutiouaire rechtzinnigheid is, - onverholen uitspreken om tot het resultaat te komen, dat ik, onder schijnbare afwy-king, steeds als het doel mijner rede voor oogen heb gehad.

Allereerst, welk is dit beginsel? Wij hebben reeds afgewezen als een dolzinnigen waan, die alleen door het woeste fanatisme, dat zich daaraan als aan eene wezenlijkheid zoekt vast te klemmen voor een wijle gevaarlijk .wordt, het streven om met het verdeden te breken en met de geschiedenis op nieuw aan te vangen. Tot dit uiterste van waanzin gekomen, vernietigt de revolutie zich zelve en slaat zij om in

-ocr page 44-

38

haar tegenbeeld, het absolute despotisme. Of liever het zijn de twee polen, onafscheidelijk van elkander, maar waarvan nu de eene, dan de tweede zich vertoont: het despotisme der massa, het despotisme van den enkele. Maar binnen deze ledige vormen beweegt zich eene wereld, is er eene realiteit, waarvan deze twee polen slechts de wederschijn zijn. Het is de vraag, hoe deze waan heeft kunnen ontstaan en dit streven geboren worden. Het zou kunnen zijn dat, eer men tot dit punt van luchtledigheid gekomen was, stadiën goorbijgesneld en schijnbaar vernietigd waren, die als levensmomenten moeten erkend worden die tot de harmonie van het geheel hehooren en in verbinding met andere de levensvolheid der geschiedenis uitdrukken.

Wij vragen aan de geschiedenis zelve der fransche revolutie welk beginsel zij had, welke idee zij heeft ontwikkeld, en letten daartoe op haren oorsprong.

De staten-generaal waren alzoo bijeengeroepen om te voorzien in den nood der toestanden. En voorwaar, wij hebben slechts de namen te noemen van de toenmaals in Frankrijk heerschende machten, koning, geestelijkheid en adel, en daartegen over te stellen de groote massa, die onder den naam derden stand (tiers-état) niet alleen aan alle politieke rechten vreemd, maar zelfs sints de opheffing der parlementen onder lodewijk xv van lederen schijn van rechtsbedeeling verstoken was, om te begrijpen dat die nood groot was, om ons een beeld van de ellende der fransche maatschappij bij de troonsbe-

-ocr page 45-

39

stijging van lodewijk xvi voor oogen te stellen. De namen dier heerschende machten konden als synoniem gelden voor despotisme, huichelarij, gewetensdwang, althans in de hoogere geestelijkheid, en willekeur, en in alle drie voor teugellooze zedeloosheid. Wanorde in het finantieel beheer, in het burgerlijk bestuur, in de rechtsbedeeling; knevelarij en onderdrukking op het platte land; verarming der steden, verwoesting der zeden en het walgelijkste heteeren-regiinent aan het hof. Ziedaar le bon vieux temps, de maatschappelijke ontbinding, die , met lode-v ijk xiv begonnen, onder lodewijk xv voltooid, aan de revolutie voorafging. Après nous 1 e déluge was de onbeschaamde leus geweest van den laatstgenoemden verachtelijken wellusteling. Is het wonder dat, naarmate de omvang van het kwaad bekend werd, en de noodzakelijkheid eener reconstructie der gansche maatschappij zich deed gevoelen, de constituante, aan haar nieuwe grondwet een zedelijken grondslag wenschende te geven, dien zocht in den miskenden en vertrapten adel der menschelijke natuur, en aanving met een catechismus over de rechten van den mensch? De rechten van den mensch! Ziedaar dus het beginsel dat de revolutie uitsprak: dat de mensch als mensch rechten heeft. Hoe kwam zij aan dat program? Alleen uit de philosophic? O neen, die philosophic, dat wil hier zeggen, de honende glimlach van Voltaire, de bittere sarcasme van rousseau, de moralistische phrase van diderot , in één woord de richting der Encyclopedisten, in al hare scha-

-ocr page 46-

40

keerinscen , zoude zulk een invloed niet hebben uit-geoefend, indien er niet iets geweest ware in de conscientiën, dat heilbegeerig naar haar uitzag. De philosophie is het product van den tijd , vóór zij op den tijd inwerkt. Het waren grootendeels edele mannen die de rechten van den mensch proclameerden; de revolutionaire catechismus was een kreet des gewetens, de verzuchting der onderdrukte men-schelyke natuur, die eindelijk uit den geprangden boezem oprees en tot een vlammend woord van toorn werd. De historische filiatie is veeleer deze: dat die catechismus aan de aiuerikaansche republiek ontleend en door deze aan het engelsch puritanisme verwant was. Tot zoo ver is die catechismus waar en goed en mag men spreken van de onsterfelijke beginselen vau 1789 - maar ach! wat is het, dat het ontwakende geweten elders dan bij den Uod des gewetens raad en troost zocht? Wat is het, dat men zoo ras met de traditie van 18 eeuwen brak en aan de kerk , die toch in mannen als gregorius van tours, Bernard de clairvaux, Frankrijk tot zegen en tot roem was geweest, den rug toekeerde? Waarom liever bij het evangelie van rousseau dan bij dat van jezus den nazakener gezworen? Had dan de man van smarten, die tot hiertoe zoo grooten en zoo veler nood had gelenigd, zoo vele gewonde harten genezen, geen balsem voor de wonden van Frankrijk? Helaas! het was de vloek van dat land, dat het dat evangelie niet anders meer kende dan in de kerkelijke hieroglyphe en den man van smarten

-ocr page 47-

41

niet anders dan in de bezoedelde handen des zedelijk gebrandmerkten priesters. Dat verbond van troon eu altaar tot wederzijdsclie ondersteuning ten koste van liet volk (den Laos, den leek, het Plebs, burger en dorper) was beide ten vloek geweest, en toen de toornvloed over hen kwam, was er geen om dien vloed te bezweeren en den toorn te verzoenen. De levende Christus , was hij niet begraven geworden in het bloed der Hugenoten? Waar zou Frankrijk hem vinden, hem dien zij gedood had? De Hugenoten, zegt een fransch geschiedschrijver, waren het geweten van Frankrijk geweest; en van dien lastigen getuige had hof en adel, Sorbonne en parlement zich afgekeerd en de weerloozen overgegeven in de handen van den inquisiteur. O, liet is niet alleen tot de Joden gezegd, maar daar zijn tijden en toestanden, waarvan ook dit woord geldt, dit woord des gerichts: gij zult mij zoeken en niet vinden, en waar ik ben kunt gij niet komen; en - - in uwe zonden zult gij sterven. Ach! indien men de rechten van den mensch proclameerde , waarom niet tevens de plichten van den mensch? Of vreesde men dan te moeten spreken van de rechten Gods? Immers waar de naam van den Heere God genoemd werd, daar dacht men niet aan Hem , die in zijne lijdensnacht sprak : die Mij gezien heeft, heeft den Vader gezien, maar aan de hostie en den priester, aan den satelliet des gewelds en den moordenaar der gedachte. Omineus is het voor Frankrijk geworden, dat de ontwakende mensclielijke

-ocr page 48-

42

natuur in de verdrukte haar evangelie niet zocht bij Hem, die de kinderen zegende en de belasten en beladenen tot den eeuwigen Sabbat riep, maar bij hem die zyne eigene kinderen te vondeling legde, en in de individuën slechts zag de exemplaren van de soort. Dat was een slechte ruil, de kerkwet tegen het contrat social, het klooster tegen het vonde-linashuis en later zich daaruit ontwikkelend, het Saint Simonisme met het gemeenschappelijk familieleven en de phalanstères van fourier! De kerk in al hare ellende bewaart toch , zij het ook in een graf of tusschen vier muren, nog een schat van barmhartigheid en handhaaft, voor \'t minst als symbool, de persoonlijkheid des menschen; in het socialisme, de consequentie van het coutrat social, is, als in de leer van hobbes , niet meer de staat, maar de maatschappij de Leviathan , die den individu verslindt. Maar indien ik zoo spreek , is het alsof socialisme en communisme , ja alle gruwelen , die uit de leer van de emancipatie des vleesches en het ophefPen van het eigendomsrecht ontstaan zijn, op rekening moeten gesteld worden van de revolutionaire

O O

theorie van het programma van 1789, die toch immers daarvan verre verwijderd was. Voorzeker hier is de gruwelijke praktijk aan de gruwelijke theorie voorafgegaan. Vooraf het terrorisme van 1793 en 1794, dat feitelijk geen persoonlijk recht erkende, en de individuën in de staatsmachine verpletterde, en eerst onder de restauratie en de Julie-revolutie de socialistische stelsels , zonder bloedige praktijk,

-ocr page 49-

43

maar met kouder, meedoogenloozer theorie omtrent het wezen vau den mensch, de heiligheid des huwelijks, den zedelijken adel van den individu! Maar, zegt men ook, 1793 is geene consequentie van 1789, veeleer eene reactie. Ik wil hier niet wijzen op de logica van een beginsel, noch mij beroepen op uitspraken van antirevolutionaire zijde, maar u het gezond en nuchter oordeel over kousseau\'s leer van het contrat social, dat alle revolutionaire theorien heeft beheerscht, aanhalen van een man, die niet als antirevolutionair staatsman, veeleer als vrijzinnig denker en geschiedschrijver bekend is, den beroemden hoogleeraar dahlmann, die om zijne zelfstandigheid in 1837 van zijne professuur te Göttingen ontzet is geworden. Sprekende van genoemd beginsel zegt hij: »de menschen zijn van natuur evenmin vrij en gelijk, als dat de staat als eene kunstmatige inrichting op te vatten is, waaraan een nog niet tot staat geworden natuurtoestand zou zijn voorafgegaan. Ieder mensch wordt geboren en opgevoed in een toestand waarin hij hulpbehoevend is en onder gezag staat, en, is hij volwassen, dan ziet hij zich omgeven van menschen hem aan gedaante, vatbaarheden, stand en vermogen ongelijk. Ook is er geen enkele grond aanwezig om aan te nemen, dat het ooit anders zou geweest zijn: de staat is zoo oud als de menschheid. Had men zich eens ten doel gesteld het fransche volk te leeren op welke wijze zijne nieuwe staatsregeling tot een weldaad kon worden, zoo had men daartoe een weg moeten bewandelen

-ocr page 50-

44

tegenovergesteld aan dien, welken men bewandeld heeft, namelijk door aan te toonen dat die ongelijkheden , die in de maatschappi] bestaan, door God en de natuur en de macht der geschiedenis gegrondvest zijn; maar tevens dat het doel eener goede staatsregeling is, de schadelijke uitwassen dier ongelijkheden ter zijde te stellen, en om alles wat onder de menschen billijk is en gelijke rechten heeft vrij, naar zijn aard te doen gelden.quot; (5) Alzoo in plaats van het gedankending covtrat social, het wijzen op hooger plan in de geschiedenis! Ja dan ware de revolutie de aanvulling en voltooiing geweest der reformatie. Hoe te verklaren dat dit niet geschied is?

Op eene enkele omstandigheid vestig ik uwe aandacht, niet omdat zij op zich zelve van zoo veel belang is of in de reeks van gruwelen, die op de proclamatie van de rechten van den mensch gevolgd zijn, zoo veel beteekeuis heeft, maar omdat zij een in \'t oog vallend symbool is van hetgeen, naar mijne meening, de mislukking der fransche revolutie verklaart. Het is bekend dat de seculariseering der kerkelijke goederen gevolgd werd door een decreet, dat van alle geestelijken den eed vorderde op de nieuwe constitutie, die de bepaling behelsde, dat de geestelijken voortaan staatsbeambten zouden zijn. Een goed deel vooral der lagere geestelijkheid weigerde gewetenshalve dien eed; en de anderen, de zoogenaamde constitutioneele priesters, vonden zoo weinig vertrouwen bij het geloovig gebleven gedeelte

-ocr page 51-

45

van het volk, dat men weigerde bij hen ter biecht te gaan en uit hunne handen de absolutie te ontvangen. Geen wonder: het was een breken met de grondslagen der katholieke kerk, en indien er ooit een banvonnis uit Rome rechtvaardig is geweest, het was dat, waarbij de paus de ontrouwe priesters in den ban deed. Welnu, en dit is het feit waarop ik uwe aandacht wilde vestigen: de pauselijke bul werd den 26 December 1790 in het Palais Royal door het woedende gepeupel verbrand. Het is het tegenbeeld van de verbranding ook eener pauselijke bul, \'2JÈgt;0 jaren vroeger, den 10 December 1520, te Wittenberg door luther. Welk een contrast ! Daar was het een teeken van de souvereiniteit des gewetens, hier van de onderdrukking des gewetens! Daar was het recht en de waarheid aan de zijde desgeneu, over wien de banvloek gesproken was, hier aan de zijde desgenen, die hem sprak. Voorwaar, indien iets de smaadheid van het catholicisme in die dagen, van deu gewetensdwang en de huichelarij van de geestelijkheid, waardoor de revolutie tot eene onvermijdelijke noodzakelijkheid was geworden , kan opheffen, het is het martelaarschap dei-getrouwe priesters, dat zoo roerend en treffend beschreven is geworden, niet door een katholiek, maar door een protestant, edmond de pbessense , in zijn belangrijk geschrift: L\'église et la revolution fran§aise. De revolutie heeft de smadelijke eer, van het catholicisme door het martelaarschap zijner dienaren tc hebben gerestaureerd, en aan de bloedige maar

*7

I

I

-ocr page 52-

schooue bladzijden van de brandstapels der Hugenoten in de 16lt;Je, en de Pasteurs du désert in de 17de eeuw, in Frankrijk\'s geschiedrol die te hebben gevoegd van de schavotten der IS*16 eeuw met de bloedgetuigen van jézus Christus uit de Roorasche kerk.

Doch ik noemde dit feit een symbool van hetgeen de mislukking der fransche revolutie verklaart. Ik bedoel mislukking in hoogeren zin, mislukking daarin, dat de revolutie aan het fransche volk evenmin in-als uitwendig vrede heeft gegeven. Waaraan is zij toe te schrijven? Wij dnidden het reeds aan: aan de rechten van den mensch ontbrak het eerste en het hoogste, zonder hetwelk alle de andere van nul en geener waarde zijn: het reeht des vrijen gewetens, onafscheidelijk van dat van vrije belijdenis en vrije eeredienst. Welke groote karakters de revolutie ook moge hebben gebaard en gekweekt, hoe ook uit de op eenmaal uit de lange verdrukking opspringende beweegkrachten van het menschelijk hart, naast de laaghartigste ook de edelste drijfveeren van dat hart te voorschijn traden, hoe vele welmeenende pogingen ook aangewend zijn om bet heiligdom des menschen voor heiligschennis te bewaren, immer treft ons bij het lezen dier lijdensgeschiedenis de volkomene afwezigheid van godsdienstig gevoel, de volkomene miskenning, zoo wel van de maatschappelijke beteekenis van den godsdienst, als van de kracht en de diepte van het godsdienstig bewustzijn in den mensch zeiven. Immer en immer weder blijft de staat de afgod en de zichtbare wereld de

-ocr page 53-

47

eenige levenssfeer des menschen. Bij de geavauceerden is het een theoretisch en praktisch atheïsme met feilen haat tegen alles wat godsdienst ademt, bij de gematigden een overblijfsel van eerbied, maar in den zin van het ancien régime: de godsdienst niet als het hoogste in den menscb, maar als middel tot iets anders, tot het hoogste: het staatsburgerschap; de kerk derhalve als een rad in het raderwerk der maatschappij , een ministerie van eeredienst, of een policie-bnreau. En dit karakter, deze miskenning van den aard van den godsdienst en daarmede van het wezen van den mensch, blijft der revolutie eigen in al hare phases, ook waar zij de woestheden der conventie reeds achter zich heeft en zich tot orde en deugd schijnt te schikken, Pressensé heeft in het genoemde werk met de feiten aangetoond, dat de revolutie in haar voorjaars-en zomer-periode 1789-1802 niets gedaan heeft voor godsdienstvrijheid, waarvan zij het beginsel zelfs niet begreep. En de graaf d\'haussonville heeft onlangs in een klassieke studie over het eerste keizerrijk, hetzelfde van de napoleontische periode, het herfst- en wintertijdperk der revolutie, bewezen. (6) Doch ik ga verder. Het ancien régime heeft wel niet kunnen terugkeeren na de restauratie, zelfs niet onder kabel x; die tijd was voor goed geoordeeld en daaruit laten zich de revolutionaire sympathiën der meeste fransche protestanten gereedelijk verklaren ; maar toen onder de Juli-monarchie de revolutie in waarheid een constitutief beginsel van alle vrijheden scheen te zullen worden, was het met de eerste dier vrijheden, de

-ocr page 54-

48

godsdienstige niet beter gesteld. Men noemt thans gtii-zot, de hoofdfiguur dier monarchie, een anti-revolutionair staatsman en voorwaar het is niet te miskennen, dat de schok van 1848 eene revolutie voor hem geweest is en , zooals hij het zelf gezegd heeft, hem eene gronddwaling van de beginselen van 1789, de onverdorvenheid der menschelijke natuur, heeft doen inzien, maar toen hij actief staatsman was, was het anders. Als men zijne Mémoires leest, waarin hij van zijne politieke loopbaan rekenschap aflegt, dan ontmoet men overal, in zeer gematigden vorm en zoo als het den conservatieven staatsman betaamt en van zijn protestantsche opvoeding wel niet auders te verwachten is, ja wel eerbied voor den godsdienst, ook persoonlijke godsdienstigheid, maar van het absolute gewetensrecht geen spoor, ja veel eer dezelfde dwaling, die den godsdienst in zijn wezen vernietigt, door hem tot eene politieke machine de resistance te verlagen en als een der voornaamste breidels tegen de revolutie te beschouwen. (7) En van welk allooi de eerbied van het tweede keizerrijk voor de kerk was, welk godsdienstig karakter de ultramontaansche vel-leïteiten van den man van Sedan vertoonden, dat weten de katholieken even zoo goed, als de protestanten weten hoe vijandig dat régime was aan het pro-testantsch beginsel en hoe schoonschijnend de belofte van gelijke bescherming ja, hoe de vryheid zelve tot slavernij werd door dat zij niet als recht, maalais privilegie werd toegekend. Zoo weinig is het waar, dat de schoone leus van cavoub: de vrije

-ocr page 55-

4y

kerk in den vrijen staat, de lenze der revolutie kan genoemd worden of eene realiteit zou uitdrukken, die door haar zou zijn ontstaan.

III.

Het is een tragisch schouwspel, M. H., een volk als het fransche, een volk, welks wereld-historische beteekenis, ook al wordt het gekortwiekt, niet kan vernietigd worden, een volk, welks genius zoo te recht wordt genoemd een génie sympathique, een volk dat zijne bekoring uitoefent op alle volken der aarde, en dat zich, in naïve zelfbewondering, van die toovermacht zoo bewust is, dat het in al zijne zonen den zoeten waan koestert, een waan onafscheidelijk van zijne vaderlandsliefde, dat het eerstgeboorterecht der beschaving hem toekomt; het is, zeg ik, een tragisch schouwspel, zulk een volk als missionair der revolutionaire leer ouder alle volkeren aan te treffen, en in welmeenende sympathie hun allen de gave te zien aanbieden, die aan dat volk zelf zooveel bloed en tranen heeft gekost. Hoe die ironie der geschiedenis, hoe dien tragischea weg te begrijpen? In geen land ter wereld zooveel onzekerheid in den maatschappelijk en toestand, zooveel politieke wisseling, zooveel oorlogen naar buiten, zooveel onlusten van binnen; en dat land belooft aan de wereld de gouden eeuw van vrijheid, gelijkheid en broederschap! Is dan zijne wereldhistorische roeping louter waan? Zijn dan zijne politieke en sociale idealen droombeelden en niets

3

-ocr page 56-

50

meer? Ik geloof het niet en om mijn oordeel te staven, slaan wij den blik weder naar achteren en keeren tot de Hervorming terug. Het is het laatste deel mijner rede.

Onder de Hervormers der lüe eeuw was er een, die een dubbel martelaarschap heeft gedragen; het martelaarschap des geloofs, het martelaarschap der vaderlandsliefde. Die eene was jkhan calvin, een man, die, wanneer men op den weg der geschiedenis hem aantreft, wel met het majestueuse woord, waarmede bossuet - trouwens in verachtelijken zin -cromwell ten tooneele voert, mag worden ingeleid: Un hom me s\'est rencontré. Zoo ontzagwekkend is zijne verschijning, als van een elias, zoo als de bliksem, nedervallende uit den hemel, de werking zijner kracht. Van een dubbel martelaarschap sprak ik, dat des geloofs, dat des vaderlands. Vergelijk den door vasten en bidden uitgeteerden monnik op den rijksdag te Worms, met den krachtigen, humoristischen, tafelkout en muziek-lievenden luther der latere jaren, en gij begrijpt dat de monnik verzoend is niet alleen met God, maar ook met de natuur, dat hij woont te midden der zijnen en haard en hof heeft gevonden. Volg den Zurichschen landgeestelgke te Einsiedeln, te Zurich, te Glarus, op het slagveld waar hij voor het vaderland sterft, en gij begrijpt dat de Hervorming, van hem uitgegaan , de Zwitsersche kan genoemd worden, want de Zwitsersche berglucht, die hij inademt, is het symbool zijner krachtige natuur. Van eene ryksheerlijkheid,

-ocr page 57-

51

die over de toppen van Jura en Alpen zou zweven, begrijpt hij niets; voor de vrijheid van zijn vaderland te sterven is hem zoet en in den vaderlandschen grond vindt hij zijn graf. Zwingli is de type van zijn volk, der derbe Schweizer, physiek en moreel. Stelt tegenover die helden, om van de andere niet te gewagen, den zwakken, door ziekte en van geestesaanleg schuchteren jongeling, te Noyon in Picardie geboren, die om zijn geloof, dat hij niet wilde, niet kon verloochenen, maar dat hg geenszins zocht te pro-pageeren, den innig geliefden vaderlandschen grond, het schoone Frankrijk, moest verlaten en nu een leven te gemoet gaat van vlucht en ballingschap. Franschman, niet van geboorte alleen, maar naar geestesaanleg en naar al de sympathiën van zijn hart, mocht hij toch nooit weer den geliefden grond aanschouwen, maar leefde als vreemdeling te Bazel, te Straatsburg, toen althans nog volkomen duitsch, zonder ooit met den duitsclien geest te sympathi-seeren, en eindelijk, het grootste deel van zijn leven, onder allerlei smaadheid, eerst verdreven, toen weder als in triomf ingehaald, onder het lichtzinnige Savooische grensvolk, dat hij nooit heeft kunnen lief krijgen, in dat Genève, dat hem als eene gevangenis was en waar, voor zijn oog, door krankheid verduisterd, voor zijn geest, door tegenspoed gedrukt, door arbeid verteerd, zelfs het schoone meer en de stoute Montblanc-keten geen aantrekking hadden.

Doch genoeg: in de scherpe dialectiek van zijn

-ocr page 58-

52

verstand, in den nuchteren, praktischen blik van zijn geest, in de netheid en puntigheid van zijn dictie, in de afwezigheid van alle dweepende phantasie, was calvyn de franschman bij uitnemendheid. Ook in zijn eerbied voor de wet, zijne hooge waardeering van den staat en zijne vatbaarheid om het staatsorganisme niet alleen te begrijpen maar, zooals hij te Genève deed, te scheppen. Van de theologische zijde is Calvyn het meest bekend en beroemd; zijne innige en ootmoedige godsvrucht, waaraan - ook hierin was hij de meest bestredene van alle hervormers -zoo vaak getwijfeld is geworden, zoodat een duitsch-luthersch staatsman, nog onlangs hem alle gemoedsleven ontzegd heeft (8), is door zijne brieven zoo zonneklaar in het licht gesteld, dat men schaarsch in dat tijdperk stichtelijker lectuur kan vinden. Alleen als staatsman is hij miskend en ziet men vaak in hem den fanatieken theocraat, den prote-stantschen Torquemada. Toch is hij de vader van de theorie die thans nog eene zuivere toepassing zoekt, ik zeg niet van de scheiding van kerk en staat, dat is zoo onbestemd; maar van de zelfstandigheid van beide machten, een ieder op haar gebied. Inderdaad, die oplossing is de ware, maar juist omdat zij zoo waar is en zoo eenvoudig, ontmoet zij in de praktijk zooveel tegenstand. Ontneem aan de theorie van de twee zwaarden, het ééne dat van den staat, het zwaard der overheid, het andere dat van de kerk, het zwaard des geestes, het Avoord; ontneem zeg ik, aan die theorie hetgeen

-ocr page 59-

53

de roomsche kerk, in samenhang met zoo vele andere dwalingen, daarbij heeft gevoegd: de absolute souvereiniteit van pbtrus en van zijne navolgers, de jezuïtische leer dat de macht van den staat afhankelijk is van die der kerk (Q), en gij hebt de theorie van calvyn ; - ik zeg niet zijne praktijk, want de theorie was grooter dan zijn tijd en dan de persoon die haar uitsprak en die den tol van afhankelijkheid van den geest zijns tijds rijkelijk heeft betaald; - en deze theorie, is zij niet de ware, is zij niet die, welke wij thans, voor zoo velen wij niet reactionair noch revolutionair zijn, als de ware huldigen?

De zelfstandigheid van de kerk binnen haar gebied. Welk is dit gebied? Naar calvyn en immers ook naar het woord des Heeren en de apostolische praktijk, het gebied des inwendigen levens, het gebied dér religie, der betrekking van den mensch tot God. Daarin geene inmenging van den staat. Stemrecht der gemeente, onafhankelijkheid der consistoriën, geestelijke tucht, ziedaar enkele gevolgen van dit beginsel. Binnen dit gebied alleen heerschend het woord Gods, zonder eenige inmenging van het staatsgezag.

Het gebied van den staat. Waarin bestaat het? In het uitwendige leven. De maatschappelijke zedelijkheid en de daarin gefundeerde rechtsinstellingen. Hierover heeft de kerk geenerlei jurisdictie, en zij onthoude zich van iedere inmenging in dit gebied. Van eene hooge geestelijkheid met pairsrechten, van een recht van wetgeving of zelfs van veto in

-ocr page 60-

54

staatsaangelegenheden weet, evenmin als van een primaat des vorsten of van eenige souvereiniteits-rechten van den staat binnen liet gebied der kerk, een jus in sacra, de gereformeerde kerk niets. Haar eenvoudig presbyteriaal en synodaal bestuur maakt haar voor het eerste ongeschikt, en hare opvatting van het koninkrijk Gods als een geestelijk rijk en van de absolute souvereiniteit des Heeren over de conscientiën, bewaart haar voor de tegenovergestelde dwaling om de kerk voor dat koninkrijk te houden en aan den souverein als membrum praecipuum eenige souvereiniteit binnen dit gebied toe te kennen. Ja, wanneer men - wat te betwijfelen is - ook in gereformeerden zin van een publiek recht der kerk raag spreken, dan moet dit in haren geest worden opgevat, niet alsof de kerk naar buiten zelfstandige macht had tegenover den staat, maar dat zij de haar van staatswege\' toegekende rechten mag, en in gegeven omstandigheden moet doen gelden.

Ik zeg niet, m. H., dat de gereformeerde kerk aan hare beginselen getrouw gebleven is. De geschiedenis leert het tegendeel. Reeds te Genève was, om de uitnemendheid zijner persoonlijkheid, kerk en staat feitelijk in Calvyn vereenigd. Het nog onontwikkelde gereformeerde beginsel van zwingli liet in de cantons die hem volgden, schoon ook deze aan den invloed van calvyn niet vreemd bleven, de onderscheiding van kerk en staat niet tot haar recht komen. Zij waren in het volksleven der kleine Zwitserache republieken te zeer vereenigd,

-ocr page 61-

55

dan dat zulk eene theorie in de praktijk kon wortelen. In Schotland en Nederland, de twee eenige bepaald gereformeerde landen, leidde de groote invloed der kerk tot eene theocratische opvatting van het ambt der overheid in oud-testaraentischen zin, schoon in het laatste het evenwicht gestadig weder hersteld werd door de remonstrantsche oppositie, die evenzoo neigde om de kerk aan den staat, als de contra-remonstranten om den staat aan de kerk te onderwerpen (10). Doch wij hebben hier niet te doen met de verscheidenheden der praktijk. De geheele verhouding van kerk en staat was in het tijdperk tusschen den vrede van Westfalen en de Fransche revolutie, alzoo gedurende anderhalve eeuw, te zeer afhankelijk van plaatselijke toestanden en de behoeften van het oogenblik, dan dat het tot eene zuivere afbakening van grenzen kon komen. Zulk een geweldig nivelleerende storm als de revolutie was noodig om tot beginselen te komen, nieuwe te zoeken of oude, maar vergetene en verwaarloosde, te herstellen, Is niet het recht op ieder gebied, het publiek en privaat recht, door die geweldige omkeering, ik zeg niet geboren of herboren, maar toch zoodanig getransformeerd, dat men in ieder deel der rechtsgeleerde wetenschap kan spreken van een modern recht, in tegenoverstelling van het antieke, het vóór-revolutionaire? Hoe zou het anders kunnen zijn met de rechte betrekking tusschen kerk en staat? Wij zijn er dus verre van af om de gereformeerde kerk, zoo als zij feitelijk bestaan heeft of nog bestaat, als het model van ware rechtsbetrekking en

-ocr page 62-

5(3

als type van het protestantsch politiek beginsel te beschouwen; alleen dit beweren wij, dat het ideaal van den nieuweren tijd, de zelfstandigheid van den staat en van de kerk, een ieder binnen eigen gebied, in de gereformeerde principieën ligt, bepaaldelijk in de Calvinistische; en tot bewijs hiervan beroep ik mij op het kleine laatste hoofdstuk van calvyn\'s Institutio, een hoofdstuk, dat, in dien hoek verscholen , als aanhangsel achter het vierde boek dier Institutie geplaatst, door de theologen in den regel niet opgemerkt, en door de juristen, ook al zijn zij anti-revolutionair, even weinig gewaardeerd wordt, omdat het anti-revolutionair staatsrecht zijne theoretici meer in de luthersche, ja in de katholieke kerk heeft gevonden dan in de gereformeerde. Ik nu meen, dat Nederland vooral, dat in een goed deel van zijne protestantsche bevolking zoo door en door gereformeerd is, althans geweest is, calvyn niet zoo mag ignoreeren, als men gewoon is dit te doen. Laat mij u een zeer beknopt overzicht geven van dit hoofdstuk. Het zijn aanduidingen , niets meer; want de hervormer schijnt zich min of meer te verontschuldigen, dat hij zijn leerboek over de christelijke religie eindigt met een hoofdstuk over staatsrecht, maar hij is daartoe, zegt hij, genoodzaakt; vooreerst om de buitensporigheden der wederdoopers, dier zinnelooze en barbaarsche menschen, die, om het rijk des geestes te vestigen, alle maatschappelijke orde willen omkeeren; ten tweede -en het komt mij voor dat hg hier het aanvangende Caesaro-papisme der luthersche kerk op het oog

-ocr page 63-

57

heeft - om de vleierij te bestraffen van hen, die aan de vorsten buitensporige macht, ja een recht tegenover Gods recht zelf toekennen; eindelijk om de christenen te wijzen op de groote weldaad van een geregeld staatsbestuur en hen tot dankbaarheid daarvoor op te wekken. Aanduidingen zijn. het, zeg ik, maar deze zijn kostbaar en van ver reikende toepassing. Hij begint met het recht der nationaliteit te stellen. De eenheid in chuistus, in wien noch Griek noch Jood is, heft het in natuur en geschiedenis gegronde onderscheid niet op. De eene en ondeelbare republiek, - indien zij toen bekend geweest ware, en zij was het zonder den naam, dit toch was het ideaal van de gemeente der heiligen - zoude voor den historischen zin van calvijn een onding geweest zijn. Toch staan die eenheid en verscheidenheid niet tegenover elkander. lu het historisch recht, dat verschillend is bij de verschillende natiën, erkent men een streven naar een gemeenschappelijk ideaal. Ook de staat draagt een geestelijk karakter, omdat het natuurlijk leven van den mensch, waarvan hij de uitdrukking is, niet is zonder geest. Hij is als een zwakke aanvang van het godsrijk, een voorteekeu van een toestand van onsterfelijk en onverderfelijk geluk. Verwonderlijk is het niet, M. H., deze verhevene voorstelling van het wezen van den staat aan te treffen bij den hervormer, maar wel beschamend voor velen, die geacht worden hem te volgen en die toch altijd de zoowel ongereforuaeerde als onschriftuurlijke theorie der wederdoopers huldigen, volgens welke de staat een

-ocr page 64-

58

werk des duivels is. Heeft de staat alzoo mede een geestelijk karakter, dan mag men zijne roeping ook niet bepalen tot het materieele leven en hem tot hoogste taak stellen het bevorderen van materieele welvaart. Ja, wilde men dit ook, zoo ware dit uit den aard dier welvaart zelve onmogelijk. Want ook zij eischt gemeenschap der mensehen onderling, vrede en vertrouwen zoowel onder de burgers van denzelfden staat, als tusschen de volkeren onderling. Ook de materieele taak van den staat rust op zedelijken grondslag en het is dus - ik zeg niet in zijn belang, eene uitdrukking, die calvijn niet gebruikt en die ook aan het latere absolutisme van den staat doet denken - maar van zijne roeping, dat godsdienst en zedelijkheid bevorderd, de openbare rust niet gestoord , de persoonlijke veiligheid gewaarborgd, de eerbaarheid gehandhaafd worde; in een woord -en hier zullen wellicht sommigen het spooksel van eene staatskerk met al den aankleve daarvan zien verrijzen, - dat onder christenen de maatschappij een christelijk karakter vertoone en de menschelijke natuur (de humaniteit) onder de menschen blijve bewaard (11). Merkt wel op, M. H., de verbinding van deze twee woorden, de christelijke godsdienst en de humaniteit. Calvijn kende de scheiding daarvan nog niet, evenmin eene humaniteit, die, als afgetrokken begrip zich eerst buiten den christelijken godsdienst, dan buiten de historische godsdiensten, eindelijk buiten den godsdienst plaatst, -dit zijn toch de drie stadiën, die de revolutie doorloopt op haar weg naar het luchtledige, - als een

-ocr page 65-

59

christelyken godsdienst, die zicli als iets abstract-bo-venuatuurlijks tegen de humaniteit aankant. Laat ojis in de beoordeeling van calvijns theorie niet beneveld worden door het schrikbeeld, nocli van zijn eigen tlieocratisch regiment te Genève, dat historisch moet beoordeeld worden en dan veelszins in een milder licht voorkomt, dan de frausche geschiedschrijvers, het voetspoor drukkend van bossuet, ons het hebben overgeleverd, noch van de latere pre-tensiën van de handhavers der »gereformeerde waarheidquot; onder de predikanten, vooral ook in ons vaderland, maar de theorie in haar zelve en nuchter beschouwen. Ook wanneer wij door calvijn aan den magistraat den plicht hooren voorschrijven om den waren godsdienst te erkennen en te beschermen, moeten wij dit opvatten in den zin als waarin alle profetische geesten de toekomst, waaraan zij geloo-ven en die zij aanvankelijk aanschouwen, reeds veel naderbij achten dan zij wezenlijk is. Even als paulus in den snellen voortgang van het Evangelie reeds de voorbode zag van het naderende godsrijk, zoo konden de hervormers zich illusie maken over het snel verval der roomsche kerk, waarin zij den antichrist zagen, en over de instemming der conscien-tiën met het woord, dat zij zeiven verkondigden. Bedoelde nu lütheu den chiistelijken staat te reformeeren op zijne aloude sints constanïijn beproefde grondslagen, die door de roomsche suprematie voor eene wgle verdonkerd waren, calvijn zag een nieuwen toestand vooruit, waarin de christelijke godsdienst; niet de «gereformeerde kerkquot; - eene uitdrukking die

-ocr page 66-

60

calvun niet kent en die ook onze vaderen niet kennen, die immers spraken van de ware christelijke religie der gereformeerde kerken; - als de waarheid en het heil der menschheid, van zelfs, door den drang der publieke conscientie als grondslag van den staat zou worden erkend, hoedanig ook de vorm van het staatsbestuur mocht zijn. Hoedanig ook de vorm van het staatsbestuur mocht zijn! Want zoo weinig zocht calvijn dien in het herstel van het heilige roorasche rijk of in eenige andere monarchie, zoo weinig zelfs dweepte hij met den monarchalen regeringsvorm , dat hij den aristocratischen en democra-tischen voor gelijk berecht met den eersten houdt; ja persoonlijk, niettegeaistaande dat de Schrift, om hare vele voorbeelden van godvruchtige vorsten die

O O

hunne volken tot zegen waren, voor den monarchalen schijnt te pleiten, zijne voorliefde voor den aristocratischen niet verbergt. Omdat, zegt hij, de monarchie licht in tyrannic, de democratie in woest geweld ontaardt, alhoewel ook aan den aristocratischen regeringsvorm het gevaar van familieregering (oligarchie) aankleeft. Doch de staatsvorm is kern betrekkelijk onverschillig. Welke ook de overheid zij, het goddelijk recht der overheid als zoodanig moet worden erkend, naar de Schrift, tegenover de anarchisten van alle soort, ter rechter of ter linkerzijde, en opdat de magistraat zelve het bewustzijn hebhe van zijne roeping, en het gevoel van zijne verant-woordelykheid en evenzoo de persoonlijke willekeur, als het lafhartig zwichten voor den wil der menigte worde geweerd. De regeringsvorui nu is in hoogeren

-ocr page 67-

61

zin onverschillig, omdat dit goddelijk recht der overheid onder iederen vorm hetzelfde blijft. Maar daarom is die vorm niet willekeurig gekozen. Hij is in de historie van ieder volk gegrond, en het is niet dan ijdel gezwets om over den besten regeringsvorm te disputeeren. Politieke tinnegieters en coustitutiema-kers worden te dezer plaatse met welverdienden spot gegeeseld. Het doel nu der overheid is niet haar eigen gezag, maar het heil des volks, nader omschreven - het is in de lO110 eeuw, dat dit gezegd wordt: - de vrijheid, wel geordend, en duurzaam bevestigd (12). Van deze vrijheid zijn de overheidspersonen de handhavers (de praesides). Behartigen zij deze roeping niet, zoo zijn zij trouweloos en verraders des vaderlands.

Doch deze innige betrekking tusschen overheid en volk, waardoor aan de eene geen goddelijk recht in zich zelf, maar alleen voor het heilige doel waarvoor zij is aangesteld toekomt, het andere in de overheid geen vloek, maar een zegen heeft te zien , veronderstelt een hoogeren band tusschen beide; een maatstaf voor die betrekking en een toetsteen voor wederkeerige rechten en plichten; in één woord, wat wij heden ten dage zouden noemen, eene grondwet. Welke is volgens calvijn die grondwet ? Zij is en kan niet anders zijn dan de goddelijke wet , de eeuwige, geene door menschen gemaakte en tijdelijke. Na over het recht der overheid gesproken te hebben, behandelt hij nu in de tweede plaats, het gezag der wetten. Geen recht der overheid zonder wet, die het regelt, maar ook geene wet.

-ocr page 68-

62

zonder overheid, die haar uitvoert en handhaaft. De wet is als de stomme overheid en de overheid de levende wet. Richtsnoer nu van alle wetten en daaruit voortvloeiende rechten is de wet Gods. Hoe haar te kennen? Als ik nu zeg, dat calvijn haar vindt in de wet der tien geboden, dau zullen velen weder de oude beschuldiging van theocratie, oud-testamentische politiek, verwarring van godsdienst en politiek, miskenning van den vooruitgang en wat niet al doen hooren. Maar als ik er bijvoeg, dat calvijn daarom niet van eene afschaffing der mozaische wet wilde weten, omdat - hij zegt het met dezelfde woorden - datgene wat voor een tijd gegeven werd niet behoeft afgeschaft te worden, wanneer de tijd waarvoor het gegeven is, verstreken is, dan bevroedt gij dat hij met zijn beroep op de tien geboden nog iets anders bedoelde dau eene restauratie der israelitische theocratie. Hij begint met de gewone onderscheiding der mozaïsche wet in de moreele, de ceremonieele en de politieke. De moreele is de grondslag van beide. Zij is eigenlijk de grondwet, de ceremonieele en de politieke de constitutie, of, zoo als men thans zegt, de organieke wetten, waarin de beginselen der grondwet ziju neergelegd. Deze organieke wetten nu zijn noodzakelijk van tijdelijkeu en plaatselijken aard. De organieke wetten of constitutioneele instellingen van het volk van Israël zijn voor dat volk in dien tijd. Maar ook de grondwet was in haar vorm tijdelijk en plaatselijk. Eeuwige beginselen zijn in de wet der tien geboden neergelegd op de wijze als met den

-ocr page 69-

63

cultuurtoestand van dit volk in verband staat. Dit neemt evenwel niet weg dat het eeuwige beginselen zijn. Een beroep op de wetgeving van andere volken toont het aan. Hoe meer ontwikkeld een volk is, des te meer nadert het tot de volheid der rechtsbeginselen in de tien geboden uitgedrukt; hoe minder ontwikkeld des te meer wijkt het er van af. Doch bij geen vindt men diametraal daarmede strijdende rechtsbeginselen. Voor de geboden van de tweede tafel springt het in het oog. Of is er een ander maatschappelijk recht dan dat. hetwelk in de ouderlijke rechten, de onaantastbaarheid des mensche-lijken levens, de heiligheid van het huwelijk, het eigendomsrecht, de rechtelijke macht eindelijk , zich uitspreekt? Is in de handhaving daarvan niet de veiligheid der maatschappij gelegen? Of zal men eene maatschappij vestigen op het communisme , de vernietiging der familie, het geweld, de ontbinding van het huwelijk, de gemeenschap van goederen (la propriété c\'est le vol!), de opheffing der rechterlijke macht? Merkwaardig M. II., dat het communisme, zoowel van de Munstersche weder-doopers, als van de moderne socialisten juist tegen deze grondslagen der menschelijke maatschappij gekant is. Alzoo, wilt gij, om toch niet bijbelsch te zijn, verklaren: met die mozaische wet hebben wij, christenen, wij mannen der I9de eeuw niet te maken, .gij hebt daarom nog het stelsel van calvijn, dat die wet de band is tusschen overheid en volk niet omvergeworpen, noch zijn beroep op de mozaïsche wet ontzenuwd. Want hij zal u met paulus in de

-ocr page 70-

64

Land antwoorden, dat die wet ook geschreven is in de conscientiën der heidenen, dat zij niet daarom goddelijk is, omdat zij op de twee steenen tafelen van den Sinaï gebeiteld is, maar dat zij daarop gebeiteld is, omdat zij goddelijk is. Maar geldt hetzelfde van alle geboden? Ook van die van de eerste tafel? Voorwaar, indien wij ook hier vasthouden aan de onderscheiding tusschen de uitdrukking en het ■wezen, den tijdelijken vorm en den eeuwigen grond , dan zullen wij althans, die den staat niet willen ontwijden, noch de maatschappij ontkerstenen, het den grooten hervormer moeten toegeven, ook waar wij in de toepassing van zijn beginsel evenmin hemzelven geheel kunnen goedkeuren, als de praktijk van vorige eeuwen als maatstaf mogen erkennen voor hetgeen heden ten dage vereischt wordt, dat het de plicht der overheid is aan het godsdienstig leven des volks zijne openlyke uitdrukking niet alleen te gunnen, maar ook daaraan als den hoofdfactor van het volksleven in de wetten zulk eene uitdrukking te geven als met den aard dier wetten overeenkomt; met andere woorden , dat de wetten in de conscientie des volks behooren gegrond te zijn (13). Indien de moderne staatsvorm medebracht, dat de godsdienst stelselmatig uit alle volksinstellingen werd uitgesloten, alzoo b. v. afschaffing van den rustdag, afschaffing van den eed, afschaffing van kerkelijke armverzorging, uitroeing van het godsdienstig element op de volksschool en daarbij onbelemmerde toelating van alle zich voor godsdienstig uitgevende, openbare of geheime genootschappen, ook met publieke

-ocr page 71-

65

godsvereeringen of onmaatschappelijke en ouzedelijke praktijken, als b. v. het mormonisme , voorwaar, zulk een staatsvorm zoude slechts dienen voor een volk, dat geen godsdienst meer had; maar zulk een volk ware der ontbinding nabij, of liever, inwendig ontbonden, rijpt het voor de slavernij of verteert zich zelf in inwendigen krijg (14). Zulk eene moderne natie zou verre beneden de antieke staan, en het christendom zou voor die natie slechts gediend hebben om, nadat zij voor eene wijle uit de schemering barer heidensche voorvaders tot het licht gekomen was, omdat zij dat licht zou verworpen hebben, haar dieper te doen zinken in den duisteren afgrond. Daar blijft dan van de hooggeroemde humaniteit niets anders over dan de bestialiteit. Het materialisme toch. in theorie en praktijk, doodt de menschelijke natuur in een volk zoowel als in den individu. Welnu, dit is de theocratie van calvyn , niet de onderwerping van den staat aan de kerk, maar de onderwerping van beide aan God en zijne eeuwige wet. Ik herhaal het, m. H., dat ik niet meen, dat de wijze, waarop calvyn de plichten der overheid ten opzichte van den godsdienst beschrijft, op onzen tijd zonder voorbehoud toepasselijk is. Hij kon niet vooruitzien wat de geschiedenis zou baren, evenmin den Westfaalschen vrede als de Fransche revolutie. Ik acht, dat staats- en volkenrecht door iedere groote revolutie in de wereldgeschiedenis gewichtige wijzigingen ondergaan, en dat dientengevolge de staatsregeling en het civiele recht met de nieuwe factoren die in het volksleven zijn opgenomen rekening moet

-ocr page 72-

66

houden, doch de beginselen blijven dezelfde ouder alle gedaantewisseling. Wat eeuwig is schept zich nieuwe vormen maar verandert niet van wezen.

Wij wenschen dus evenmin de staatskerk als den revolutionairen staat Evenmin den heidelberger catechismus als den catechismus van de rechten van den mensch, willen wij op de volksschool zien ingevoerd. Wij beweren alleen, met calvyn, dat eene overheid, die God niet eert, geene zedelijke kracht heeft en haar eigen gezag ondermijnt, en dat eene wetgeving, die niet in de conscientie geworteld is, die den godsdienst ignoreert en het idool van den staat stelt boven den levenden God die in de conscientiën spi-eekt, geen bestand heeft in zich zelve , maar tot maatschappelijke ontbinding en de tyrannic van het plebiscitaire systeem voert.

Over de conflicten die er kunnen ontstaan krachtens de hoogere wet der conscientie, tusschen overheid en volk, en dus over de grenzen van rechten en plichten van overheid en onderdaan beide, over den plicht van gehoorzaamheid en het recht van verzet: - want een recht van verzet neemt de hervormer aan, in den uitersten nood, naar het apostolisch woord, dat men Gode meer gehoorzaam moet zijn dan den menschen ; als er dus conflict is tusschen de goddelijke wet en het menschelijk voorschrift ; - geeft het laatste deel van het hoofdstuk dat wij ter sprake brachten de treffendste wenken, die wij echter als voor ons doel overtollig niet mededeelen.

Ik meen genoeg gezegd te hebben om u zeiven tot het besluit te hebben gebracht, dat er nog een

-ocr page 73-

67

ander politiek beginsel is dan liet ultraniontaansclie, aan de eene zijde : de souvereiniteit der kerk, en het revolutionaire, aan de andere; de souvereiniteit des volks; het protestantsche namelijk, de souvereiniteit Gods in staat en kerk beide. Inconsequent werd dit beginsel toegepast in de landen der luthersche Hervorming, toen het zich, naar licht verklaarbare sympathien, uit eerwaardige traditiën ontstaan, aan een kwalijk begrepen legitimiteits-beginsel huwde, en aan den souverein een grooter recht toegekend werd dan hg ooit onder de roomsche heerschappij had bezeten. In de calvinistische theorie van de goddelijke wet die, boven vorst en onderdaan staande, beide verbindt en zoowel beider rechten bepaalt als de band is tusschen beide en die, in de conscientie gegrond, door de christelijke openbaring volkomen gekend, een recht grondvest, dat, zoowel goddelijk als menschelijk, uitdrukking van Gods wil en van \'s menschen natuur is, ligt een vruchtbare kiem, die in de moderne maatschappij zich zal moeten ontwikkelen. O! had Frankrijk, dat land, dat vooraan staat ia de sociale quaestiën, en immer den volmaakten staat zoekt, zijnen grooten zoon niet verworpen, voorwaar de idealen der fransche revolutie zouden een anderen grond hebben gevonden dan een van \'t goddelijk recht afgescheurd, en dus ontwijd handschrift van menschenrechten, en eene andere vrucht dan 1793, 1848, 1871.

Hoe geheel anders zou het zijn, indien Frankrijk protestantsch ware geworden!

Hoe zal het nu zijn?

-ocr page 74-

68

Zal de profetie van het gedicht van kamerling vervuld worden?

De Munstersche beweging is gesmoord, maar de geest die daar heerschte is niet gestorven. Van gedaante is hij veranderd, in zijn wezen onveranderd gebleven. In de zestiende eeuw was er geen beweging, die niet een godsdienstig karakter vertoonde en zich niet aan de groote beweging, die de Hervorming genoemd wordt, aansloot. In de 19e eeuw wordt het sociale karakter voorop gesteld. Doch het is immer dezelfde geest, de geest der anarchie, der revolutie, die geen gezag erkent, die alle banden verscheurt, die het ideaal der menschelijke natuur zich als een roof toeeigent, en het niet op den weg van strijd en gehoorzaamheid en lijdzaamheid zoekt te bereiken. Het is barabbas in plaats van Jezus, de vleeschelijke Messias in plaats van den geestelijken. Aanvankelijk is de revolutie idealistisch, maar zij eindigt in de walgelijkste zinnelijkheid. Aanvankelijk het rijk der vrijen en reinen, eindelijk de bachanaliën in den nacht des gerichts. Eerst 1789 met den edelen vrijheidszin, dan het terrorisme van 1793 en \'94. Eerst de philosophic der rede en het jenseits, - dan het positivisme en het diesseits. Eerst gelijkheid van rechten , dan opheffing van alle rechten. Eerst recht op den arbeid en gelijke verdeeling van lasten, dan opheffing van arbeid en kapitaal, communisme in maatschappij en familie, geen overheid, geen huwelijk, geen eigendom.

Vreesselijk is de toekomst die Europa bedreigt

-ocr page 75-

69

van de zijde der sociale democraten, der internationale arbeidersvereenigingen, der propagandisten van de universeele republiek. Aan die zijde geen vaderland meer, geen godsdienst, geene familie, straks ook geen arbeid. Daar staat de mensch, de echte natuur mensch , het ware natuurproduct, quint-essenz van het dierenrijk, met zijne onverzadelijke lusten, tegenover de maatschappij , als haar souve-rein, haar rechter, haar beul, van haar eischende wat hij begeert, haar veroordeelende om haar onvermogen , haar moordende om straks als de schepper eener nieuwe op te treden. Hij zal zijn eigen God zijn en van mensch wordt hij dier.

Zal deze permanente revolutie geen anderen tegenstand vinden dan de reactie ? Zal ook hierin het gedicht van kamerling profetisch zijn, dat, zoo als daar lutheh\'s volgelingen dienden in het leger van den bisschop , alzoo de protestantsche orthodoxie als eene halfgeëmancipeerde dochter spoedig weder, bij het dreigend gevaar, zich aan de moederkerk aansluit en gemeene zaak maakt met hen die in de revolutie ook de reformatie, in Munster ook Wittenberg en Genève bestrijden ? Dat zij verre, schoon daarvan voorteekenen zijn.

Of zal het inconsequente liberalisme op eenmaal kracht verkrijgen en naar willekeur op de helling stand kunnen houden tusschen revolutie en reactie?

Zal het politieke liberalisme niet eindelijk inzien , dat zijne idealen den christelijken doop moeten ontvangen, en dat de mensch nog bij iets anders leeft dan bij ongerepte constitutioneele

-ocr page 76-

70

orthodoxie en onberispelijke ponderatie van machten ?

Of zal de kerk de liberalen big ven afstooten door hare onmachtige ingrijpingen op politiek gebied en, niet te vreden met haar zoo diep ingrijpenden geestelijken invloed, dien zelfs verspelen door in hare periodiek terugkeerende agitatiën te toonen, dat zij daaraan of niet gelooft of zooveel niet hecht?

Ziet, het ware protestantsch beginsel, door calvijn uitgesproken, de onaf hankelijkheid van den staat ten opzichte der kerk, de zelfstandigheid der kerk in den staat, de onderwerping van beide aan de hoogste wet, is een vruchtbaar beginsel, maar het is geen programma, waarmede directe resultaten te verkrijgen zijn. Kerkelijke of politieke comités kunnen er niet mede, noch agiteeren, noch revo-lutioneeren; het kan geene partijleuze worden. Daarom zeggen de partijmannen : het is halfheid.

Halfheid! Welnu ja, omdat de menschelijke maatschappij nu eenmaal uit deze twee helften bestaat hier op aarde, staat en kerk; omdat de mensch hier zelf in het midden staat tusschen twee werelden, de zichtbare en de onzichtbare, die wel voor zijn geloof maar niet in de werkelijkheid verzoend zijn. Beide nu hebben recht van bestaan en beide een taak te vervullen.

Als de kerk, - zegt de beroemde leeraar van het kerkrecht, Dr. a. l. richter, - als de kerk haar taak zal hebben vervuld, dan zal ook het einddoel van den staat bereikt zijn; het Godsrijk is noch staat noch kerk!

-ocr page 77-

71

Wij wachten den eeuwigen Koning van Sion, het rijk der gerechtigheid en des vredes, waarin staat en kerk één zijn.

Nog eenige korte stellingen, ten slotte, over Nederlands roeping.

Nederland is door de Hervorming geworden wat het is, een onafhankelijke staat, een vrij geineene-best, dat later, in staatsvorm gewijzigd en tot een constitutioneel koninkrijk is geworden, met zijn verleden niet heeft gebroken, maar zijne vrijheid in het grondwettig Koningschap van het nationale stamhuis heeft bevestigd tegenover aristocratische willekeur en demokratisch geweld. Het is niet toevallig, het is in harmonie met de nuchter-verstandelijke geestesrichting en vooral met den vrijheidszin der bewoners van deze gewesten, dat zij, schoon van germaanschen oorsprong, zich niet aan de duitsche, maar aan de fransch-zwitsersche Hervorming hebben aangesloten. Deze aansluiting is wederom het middel geweest om Nederland, door de uitsluiting uit den godsdienstvrede te Augsburg , uit het verbond met het Duitsche rijk los te maken en als vrijen staat te gronden.

In dezen germaansch-protestantsch-gereformeerden oorsprong van den Nederlandschen staat ligt zijne roeping en zijne toekomst.

-ocr page 78-

72

De vrijheidszin, in Nederland inheemsch, is geene gave noch vrucht der revolutie; in zijn volksaard gegrond is die door zijn protestantsch-gereformeerd karakter gekweekt en geheiligd. In den tijd der gereformeerde staatskerk openbaarde zich die vrijheidszin in het asyl, dat hier geopend werd voor alle om den godsdienst verdrukten, niet alleen gereformeerden, maar ook lutherschen, doopsgezinden, roomschen en joden. De vervolging der remonstranten is een kort intermezzo geweest, dat, door den oogenblikkelijken partijstrijd gewekt, den volkaard niet heeft veranderd en reeds binnen het vierde eener eeuw geweken was.

De gelijkheid in rechten van alle godsdienstige gezindten is niet in strijd met de protestantsch-gereformeerde beginselen, mits de goddelijke wet, die door alle die gezindten gelijkelijk erkend wordt, als de hoogste wet ook voor den staat gelde.

Nederland heeft met de revolutie gedweept in het amelooze vertrouwen , dat de revolutie de con-

O \'

tinuatie was van de reformatie.

Nu die waan gebroken is, staat Nederland als op den tweesprong, en is in eene crisis; die naar de wet der eeuwige gerechtigheid over zijne toekomst als natie zal beslissen en waarvan zijn zelfstandig volksbestaan afhangt.

-ocr page 79-

73

Kiest het de revolutie, dan breekt het met zijn verleden, met zijne nationaliteit, wordt gevaarlijk voor zijne naburen, en roept over zich de roede Gods, onverschillig van welke zijde die kome.

Blijft het aan de beginselen der reformatie getrouw, dan is het krachtig tegen iedere onmaatschappelijke richting, zoowel de ultramontaansche als de revolutionaire, en zal zijne onafhankelijkheid bevestigen, beter dan door een militair-staat te worden in het klein , door zijne zedelijke kracht en de achting die het inboezemt aan zijne naburen.

Door zijn germaanschen oorsprong is Nederland aan Duitschland, door zijn gereformeerd karakter aaH de volken van romaanschen oorsprong, voornamelijk aan het fransche protestantisme verbonden.

Gevaarlijk voor Nederland is niet de sympathie met de fransche natie, die uit edele gevoelens kan ontspruiten, maar sympathie met het revolutionaire Frankrijk, die zich oplost in een cultus voor Parijs, als de heilige stad, de hoofdstad der moderne beschaving. De liefde voor Frankrijk kan althans de protestantsche Nederlander niet beter en niet vruchtbaarder bewijzen, dan door werkdadige belangstelling in de ontwikkeling van het, sedert het begin dezer eeuw, weder krachtig ontwaakte fransche protestantisme.

4

-ocr page 80-

74

Gevaarlijk voor Nederland is niet zijn afkeer van militair en autocratisch régime, dat velen, te recht of te onrecht, als het kenmerk beschouwen van het nieuwe duitsche rijk, maar iedere kleingeestige afgunst op de politieke macht, of miskenning van het wetenschappelijk en literarisch primaat, of vreesachtig wantrouwen in de vriendschappelijke gezindheid van het broedervolk, waardoor het tot verloochening van zijn eigen germaanschen oorsprong en miskenning van zijn deel aan de roeping der germaansche volken zou gebracht worden.

Eindelijk; gerechtigheid alleen verhoogt een volk en daar is geene gerechtigheid buiten de vreeze Gods.

-ocr page 81-

AANTEEKENINGEN.

(1) [bl. 12]. Zeer gebrekkige poging tot vertolking, ten behoeve dergenen onder mijne hoorders of lezers, die met de hoogdnitsche taal mochten onbekend zijn, van de volgende krachtige regels, waarvan ik gevoel de mededeeling aan de overigen verschuldigd le zijn;

Aber die Zeit, sie kom-rt, \\vo Verschoilenes wieder bedeutsam Wird - und sobald sie gekommeni die sinnige Muse bedenkt es.

(Jnd so hebt aus des Zeitstroms Flut, der ja ewiger Sterne Spiegel und Grab, dies Bild sie: verstandlich dem neuen Geschlechte, Schreckend uud spornend zugleich, auf schwebendem Kahne der Dichtung Ueber den Brandungen rage der leuchtende König von Sion.

(2) [bl. 16]. Moeielijk valt het de gedachten van ba ad eu woordelijk terug te geven; hier vooral om het buitengewoon afgebrokene vau den stijl. De bedoelde woorden zijn uit zijn Dagboek, waarin de beroemde auteur zich meermalen zeer aphoristisch uitdrukt, en luiden als volgt:

Philosophic der Geschichte! In welcher Entfernung! Welche elende Briichstücke! Wie die Bergesspitze in der Feme Menschcn- und Thier-figuren abnelnd; je mehr es nebelt, je weiter man steht, je nachdem Auge, Standpunkt. oder Phantasie trügt, sich iindernd. (Sammtliche Werke XI. S. 349).

Men houde evenwel in het oog dat dit in 1793, alzoo op 28jarigen leeftijd, geschreven is. Later vinden wij, dat baader, ofschoon de empirische geschiedenis nooit zijne voorliefde geweest is, toch immermeer de hoogere harmonie in haar erkent . Deze harmonie der geschiedenis is gegeven in de Openbaring, voornamelijk in haar middenpunt, het

4 *

-ocr page 82-

76

vleesch geworden Woord. B.v. iu de volgende gedachten, die wij naar tijdsorde aanhalen :

1831. Eine Theorie der Geschichte ist ohne jene einer Offenbarungs-geschichte schon darum nicht möglich, weil die Offenbarung als solche immer divinatorischer Nhtur oder die Zukunft anticipirend und in die zeitliche Gegenwart heim- oder herab ziehend ist ... . Was nemlich in einer niedrigeren Region noch nicht effectiv oder, wie man sagt, vorhanden ist, das ist es bereits in einer höheren Region, sowie was in einer niedrigeren Region bereits wieder verschwunden ist, hiemit in einer höheren oder tieferstehenden noch ist ... . In demselben nor eine höhere Ordnung der Dinge meldenden Sinne sagt die Schrift, dass Gott nichts thut, was er nicht seinen Vertrauten oder Propheten vorhin weiset, welche sohin die eigentliche Jagend der Societat zn jeder Zeit bilden, insofern das zeitlich noch üngeborene doch noch jünger als das zeitlich jüngst Geborene ist. (Elementarbegriffe iiber die Zeit als Einleitung zur Philosophic der Societat und der Geschichte. Samniti. Werke XIV, S. 53, 54.)

1834. Die Historie Ui nur ihres Verstandnisses, wie das Gewachse seiner Trucht, die Zeit der Ewigkeit wegen da. (Ueber den Evolutio-nismus und Kevolutionismus. Sammtl Werke VI, S. 102, ook herhaald in zijne speculative Dogmatik, 1836; IX, S. 16.)

1837. Die irdische Menschwerdung des Christs, als eiti einzelner weltbistorischer Moment der Incarnation gefasst, erweiset sich für den Menschen und diese Weltzeit als das Ziel sowohl der Vorschau als Nachschau des inneren wie ausseren Geschehens (Geschichte), an welchem alle Menschen- und Weltgeschichte sich zu orientiren uud von dein aus sie zu ziihlen oder zu rechnen bat- . . . Womit denn auch alle altere und neueste, dieses Princip aller Menschen- und Weltgeschichte ignorirende nnd darum principlose und contuse. Philosophic der Geschichte oder der Erzichnng des Menschengeschlechtes ihre Endschaft erreicben, - so wie alle noch immer wieder aufgewarmt werdenden Versuche diesen Christianismeprincipe durch irgend eine einzelne mehr oder minder selben enstellende und verhiillende Volksmythe, Sage oder Religion der Vorwelt, erkliiren zu wollen. ♦

(3) [bl. 18]. Ik bedoel het geniale geschrift van mijnen vriend J. H. GUNNING JR.: Beginsel en meeningen (U.recht, C. VAN DER POST JR, 1860), naar mijne schatting een der beste producten van dezen rijken en oorspronkelijken geest. Geniaal noem ik dit geschritt, omdat het eene gedachte uitspreekt en ontwikkelt, die zoo eenvoudig is

-ocr page 83-

77

eu waar, dat een ieder, die uit de waarheid is, haar terstond moet toestemmen en zich verwondert dat zij hem als iets nieuws treft, dat zij vroeger niet of althans niet zóó is uitgesproken. Maar daardoor tevens is die gedachte paradox: zij is zoo gevaarlijk, dat de wereld, d. i. een ieder die niet uit de waarheid is, haar kan misbruiken om allerlei onstandvastigheid, wispelturigheid en karakterloosheid er mee te vergoelijken. Het hangt er toch van af wat onder dat «beginselquot; verstaan wordt: bet natuurlijk IK van den mensch, of het zaad der wedergeboorte »Christus in onsquot;. Geen krachtiger wapen tegen het intellectualisme met zijne schijnbare consequentie, dan die gestadige verwijzing naar den eenigen vasten en blijvenden grond, waarop de gemeente gebouwd en waarin zij geworteld is, den levenden Christus.

(4) [bl. 24]. Vrijheer VON HOD EN BERG heeft in zijne «Sechs Briefe über die Gewissens- und Begriffsverwirrung in Politik, Kirche und Wissenschaft der Gegenwartquot; (Erlangen 1867), een boek, waarop wij later terugkomen, beweerd (Viertes Heft, S. 76) dat deze keurvorst ■ um schnöden Gewinnes willen aus dem Interesse der ■Machterwei-terungquot; (volgens H. de signatuur van het pruisische koningshuis), namlich um die Lander Jiilich, Cleve, Berg, die Mark und llavensberg zu erlangenquot; tot het Calvinistische geloof overging. Men kan begrijpen dat een zoo streng Lutheraan, als de heer v. H., zich moeielijk een overgang uit overtuiging van de luthersche naar de gereformeerde kerk kan denken en dat, wanneer deze Lutheraan tevens een Hannoveraan is en een IT an no verse h edelman, hij niet zeer geneigd is belangelooze motieven bij het huis Hohenzollern te veronderstellen. Intusschen moet gezegd worden dat deze keurvorst, indien het waar is, dat hij niet uil eigen overtuiging overging, al zeer uitstekende gereformeerde theologen ter zijner beschikking en in in zijn dienst had. Het »Glau-bensbekentnüs der reformirten Evangelischen Kirchen in Deutschlandquot; in 1615 uitgegeven •anft\' sonderbahren befehll, und anordnung, des Durchlauchtigsten Hochgebornen Fürsten und Herrn, Herrn JOHA^MS SIGISMUNDS, Marggraffen zu Brandenburg, des Heil. Römischen Reichs Ertzcammerers, und Churfiirsten etc.quot; (bij Dr. H. HEPPE: Die Be-kenntniszschriften der reformirten Kirchen Deutschlands, Elberfeld 1860), is toch een dar rijkste en degelijkste belijdenisschriften der duitsche gereformeerde kerk. Het werd door hem uitgevaardigd, zoo als de Inleiding zegt, om het werk van zijne voorgangers JOHAN GEO KG en JOACHIM FRIDER1CH te voltooien. ■Dieses recht Fürstliche und Christ-liche Vorhaben, wird von etlichen unbesonnenen, gelestert, und vor

-ocr page 84-

78

CaWinisch auageschrien. . . . Wer nun dieser Rekantnus in der forcht Gottes wil nachdenken, der wirds innen werden, was hinder der vorge-nommenen Chuer Brandenburgisehen Kirchen-reformation, stecke. Nemblich das, das J. Chuerf. Gn. Sinn und Meiuung ist, Christus der Hcrr allein, sol in J. Chuerf. Gn. Landen mit seinen Wort herrschen, aller Menschen tand und Aberglaube solle weichen, und aus den Schrifften der Prophfcten und Aposteln allein sollen die unterthanen unterwiesen werden, wie sie recht glauben, Christlich leben und scelig sterben kiinnen.quot; Men vergete ook niet dat het een tijd was dat het Calvinisme overal in Duitschland doordrong en waarschijnlijk, indien het niet met geweld ware onderdrukt geworden, zich met het Lutheranisme zou verzoend hebben en er alzoo reeds toen e\'éne evangelische kerk zou ziju ontstaan. Over het inwendig leven vooral van vorsten, is het moeieliik een oordeel te vellen. Maar mij dnnkt, naar den schijn, pleit het meer voor de oprechtheid der gezindheid van het huis Hohenzollern in dat tijdvak, dat hel aan de strenge luthersche strnoming, die aai. do meeste hoven der duitsch-evangelische vorsten heerschtfi, heeft weerstand geboden, dan indien het die ware gevolgd. Trouwens voor den Vrijheer VON HODENBEKG is de Union zelve, die de gereformeerden altijd begeerd hebben, de gruwel der goddeloosheid en het huis Hohenzollern reeds daarom van God afgevallen, oracat het die Union geproclameerd heeft.

(5) [bi. 44], Deze woorden heb ik ontleend aan H. DITIMARS: Die Geschichte der Welt, IV, S. 419.

(6) rbl. 47]. L\'églige romaine et le premier empire. 1800-1814. Drie deelen Paris, MICHEL LEVY. 1870.

(J) [bl. 48] liet is overal de moedige, standvastige en consequente toepassing van de .politique de resistancequot;, maar zonder dat het ooit blijkt of die .resistancequot; op een beginsel steunt en iets anders bedoelt dan de revolutie te breidelen. Reeds dadelijk komt dit uit in de wijze, waarop de ondersteuning van de belgiscbc revolutie wordt gemot.veerd (Chap. X in het 2de deel). Maar voornamelijk blijkt die beginselloosheid uit de wijze waarop, uit naijver tegen Engeland, de protestantsche zending te Taiti tegen alle recht in onderdrukt en daarentegen eene katholieke - niet ondersteund maar - door de regering zelve ingevoerd is (Chap. XL, in het 7de deel), waartegen ook in der tijd zoo groote kreet van verontwaardiging uit diezelfde protestantsche kringen gehoord is, die thans GII1ZOT als geestverwant beschouwen. Waar men, onder

-ocr page 85-

79

den indruk van aijne kalme redeneering, die overal het voor en het tegen wikt en weegt, geneigd zou zijn aan G. de palm üer politieke wijsheid toe te wijzen, daar stelle men daarnaast de niet zoo kalme, maar van reine waarheidsliefde en heilige overtuiging gloeiende aanvallen van den edelen republikein EDGAR QüIXET, waar hij aan het Juli-gouvernement te laste legt dat het in het buitenland optreedt aU bestrijder van datzelfde vrijheidsbeginsel, waaraan het zijn opkomst te danken had en dat het in de binnenlandsche politiek overal vooropstelde. B.v. in het welsprekende artikel; La France et la sainte Alliance en Portugal (Oeuvres complètes X, p. 55 etc.), dat met deze weemoedige en toch geloovige woorden eindigt, die, in 1847, reeds eene profetie waren van 1848: «Parler a l\'esprit de ceux qui disposent au-jourd\'hui du pouvoir et des affaires, je ne suis ni assez simple, ni a»sez vain pour l\'espérer. Je sais qu\'il est des temps ou les oreilles et les coeurs se ferment, ou toute vérité est une rêverie bonne au plus pour les enfants, oü toute parole est inutile a ceux qui oppriment comma a ceux qui sout opprimes* L\'iniquité s\'amoncelle en silence, sans rien craindre. Ce sont les temps oü la Providence se réserve d\'agir seule, sourdement, au fond des choses, quand les ames s\'en sont rctirées. Les hommes ne vous écoutent plus; ils out trop ji faire. Mais la justice continue de travailler en secret et de préparer ses représailles : car tout Tor du monde n\'a pas encore acheté, en sa source, cette conscience souveraine, qui renait éternellement de la mort de toutes les consciences. Son oeuvre ne se lasse pas dans la lassitude des hommes; aucun fait n\'est jamais accompli pour elle et Tiniquité con-sommée n\'est que le commencement de sa justice. Pauvres gens! que leur serviront, a la fin, taut d\'efforts pour tout corrompre? ils n\'ont pas encore acheté la Providence.quot;

De ultra\'s, aan beide zijden, zijn dikwerf gelooviger, op ieder gebied, dan de mannen van het juste milieu. Zulk een beroep op het eigen werk der Voorzienigheid in de maatschappij, op de eeuwige gerechtigheid in de geschiedenis, op de souvereiniteit en de onsterfelijkheid van het geweten in de menschheid, vindt men in de Mémoires van GUIZOT nergens en daarom zijn de republikeinsche geschriften van QUI NET eene stichtelijker lectuur dan zijne monarchale. Ik spreek van GülZOT vóór 1848. Dat hij sints veranderd is, zich nader aan de kerk, en wel, protestant als hij is, aan de protestantsche kerk heeft aangesloten, en als president van het bijbelgenootschap in hoogst belangrijke discours bij de jaarlijksche vergaderingen, groot e

ingenomenheid met de Heilige Schrift en klare inzichten in den zin

*

I

-ocr page 86-

80

en de beteekeni3 der openbaring heeft aan den dag gelegd is niet te loocheoen en hoog te waardeeren. Ook dat hij, de verwantschap der moderne theologie met de altijd door hem betredene revolutionaire theoriën inziende, zich aan de orthodoxe partij heeft aangesloten, is natuurlijk. Toch komt het mij voor dat de orthodoxe partij met die aanwinst te veel heeft gecoquetteerd en, op min geestelijke wijze, aan den eerwaardigen bondgenoot eene kritiek heeft bespaard, die zij anders aan eervvaardighe!d van karakter en veelzijdigheid van verdiensten niit onthoudt en niet behoeft te ontbonden en die zij hier, om der waar. heid wille, althans eenigermate had moeten doen doorschemeren.

(8) [bl. 52] Freiherr von ho den beug in boven vermeld geschrift. Ziehier de zinsnede, die ik bedoel (I, S. 15): ■Weil luther das Evangelium in der ganzen Tiefe seines kraftigen Gewissens nnd Uerzens hatte ein- nnd durchdringen lassen, darum beugte er alle seine Ideen nnd seinen Verstand im Gehorsam des Wortes Gottes, wahrend calvin u n d zwingli nur so weit glauben wollen, als sie mit ihrer Logik dasselbe im Gehirne unfnehmen konnten. Das ist eben bis zum heutigen Tage der Hauptunterschied der luthe-rischen nnd reformirten Lehre geblieben.quot; Wij onderschrappen. Waarlijk , men heeft moeite zijne oogen te gelooven, als men zulke dingen leest; toch staat het er duidelijk. Niet alleen zwingli, - van wien men gewoon is zulke dingen te zeggen, met eenigen schijn van waar heid, maar toch in den grond zeer onwaar (men zie de belangrijke monographic van Dr. sigwart: »L)lrich Zwingli. Der Charakter seiner Theologie mit besonderer Riicksicht auf PICÜS von MIUAndulaquot; ; waarin wordt aangetoond, dat het onderscheid tusschen dezen italiaanschen phi-losoof, voorlooper der hervorming, en zwingli, die zijn systeem voor een goed deel had aangenomen, juist hierin bestond, dat P. een man der theorie, z. een man des levens, gene een geleerde, deze een hervormer was, hervormer niet der wetenschap, maar der kerk, omdat de nood der zielen, hem even als luther, het vooruaumste was, en niet de zuiverheid der theorie) - niet alleen zwingli een man der logica, zoo veel aannemende der Heilige Schritt als hij begreep, maar ook calvyn! Ook Calvyn! De theoloog der Unio mystica; de praktische uitlegger der Schrift; alle wiens schriften uit den nood der kerk geboren zijn; de zoo schroomvallige dienaar van het Woord, zoo als het geschreven is, dat hij sommige speculatiën over de Schrift, waar die zich aan zijn vorschenden geest van zelve opdrorgen, liever van den aanvang af afsnijdt als ontijdig, voor alsnog gevaarlijk, enz.

-ocr page 87-

81

ZwiNGLl en calvijn ratioualisten, voorloopers der moderne verstands-iheologie! Tot hiertoe gold het in de kerkgeschiedenis anders: men meende luther stond vrijer tegenover de Schrift, dan calvijn! De Ouitschers waren minder afkeerig van philosophic dan de Zwitsers. Freiherr vün hodenberg weet het anders. Hij snelt zelfs stahl, zijnen leermeester, voorbij, die vcor de gereformeerde kerk als kerk weinig sympathie koestert, maar althans voor de grootheid van calvijn een oog heelï en in het gereformeerde gemeenteprincip wel iets vindt dat de luthersche kerk kan overnemen. Niet alzoo Freiherr von hodenberg. Het hoofdonderscheid van luthersche en gereformeerde kerk is gebleven: daar onderwerping van het verstand aan het Woord Gods; hier onderwerping van het Woord Gods aan dj logica\'

Nu, het verwondert mij niet, dit ongehoorde oordeel in dit hork aan te treffen. een boek dat eerder een merkwaardig psychologisch verschijnsel kan genoemd worden eu als zoodanig, om de subjectieve waarheid, belang en hier en daar sympathie inboezemt, dan dat het eenige overtuigende kracht kan uitoefenen op iemand die niet, zoo ais de auteur, in harmonische eenheid de drie karakters in zich vereenigt van Hannoveraan, Lutheraan en Edelman. Men ooideele. liet eerste Heft bevat, onder den titel van: humoristisch eruste Briefe (van den humour is niet veel te bespeuren; daarvoor is de auteur niet kalm genoeg, tenzij men de bitterste smaadredenen tegen de gan-sche moderne maatschappij, die in Pruissen haar anti-christelijk karakter vertoont, humour gelieve te noemen), eene zonderlinge philosophic, bestaande uit eene stelling: Die Menschheit altert; en eene voorstelling, naar het mij voorkomt aan het Darwinisme ontleend, van den ■Kampf des Leb ens mit dem To dequot;. De strijd van natuurkrachten en die van geestesrichtingen zijn hier zoo zoo zondeiliug door elkander gemengd, dat het mij niet heeft kunnen gelukken een duidelijk begrip te verkrijgen van des schrijvers bedoeling. Intusschen trekt de auteur zelf dapper te vtlde tegen vee5,, wat wij tot hiertoe als veraangenaming van het leven hebben beschouwd, zonder er een verhoc-glng van geestelijk leven van te verwachten, als daar zijn: «Maschinen, Eisenbahnen, Telegraphen, Photographieën, u. s. w.quot;, waarin hij ziet • llülfsmittel der alternden Bequemlichkeitquot; (S. 65). Vooral moeten sommige andere dingen, die tot hiertoe niet in zoo kwaden reuk stonden, het hard ontgelden, als daar zijn »Ideën und Principiënquot;, »Spe-culationen und Lebensprincipiënquot;. Van al zulk onnut tuig wist men vroeger niets af. Doch dil alles is slechts inleiding - zonder eenige philosophische premissen komt nu eenmaal geen duitsch boek, ook

-ocr page 88-

82

wanneer het de politiek van den dag behandelt, in de wereld - inleiding tot een politieken syllabus van alle de zedelijke afdwalingen, in theorie en praktijk, van den praisischen staat; een syllabus niet kleiner vooral dan die van het vatieaan, en evenzoo uitloopend in het scherpste en bitterste anathema over het anti-christelijke rijk. Hier wil de auteur zelf ook niet meer humoristisch zijn, en voorzeker de lust om het te zijn vergaat ook bij ons als wij dien geweldigen toornkreet uit het diep gewonde hart hooren oprijzen Daar is in de aanhankelijkheid van den talrijken Hannoveraanschen adel aan het aloude stamhuis der Welfen iets edels en verheffends, zoo scherp contrasteerend met de wuftheid van zoo vele constitutiemakers, bij wie even zoo weinig kennis van als trouw aan traditie wordt aangetroffen. Alleenlijk het groote punt iu questic wordt niet besproken , alleen vooromleisteld : de vraag namelijk, of het land het eigendom is van den souverein. Zoo dit wordt toegestemd, dan volgen alle de toepassingen van V. II. van zelfs: verovering is diefatal; Pruisen is een roofstaat; het huis Hohen-zollern en dat van Savoye zijn bezig het rijk van den Antichrist, het rijk van geweld en list, te slichten, enz, enz. Doch men zie eens tot welke consequentiën men dan komt. Men lette op den oorsprong van de macht der Welfen (opstand tegen den keizer), op de geschiedenis van het huis Habsburg, om van anderen te zwijgen en slechts die te noemen, die voor V. H. de typen zijn van ridderlijke trouw en koninklijke rechtvaardigheid, zoodat hij zelf over dit laatste - het huis Habsburg -een oordeel uitspreekt, dat ik niet geloof dat eenig katholiek, laat staan protestantsch historicus hem zal naschrijven: »In der Politik hat Oesterreich seit Jahrhunderten am Recht und Gottes Geboten festge-haltenquot; (IV, S. 201); men lette, zeg ik, op de geschiedenis en vrage zich af of, op deze wijze, niet de uiterste rechter- aan de uiterste linkerzijde de hand reikt. Het onderscheid is alleen dit, dat de eerste zich een idealen toestand in het verleden droomt, waarvan de geschiedenis eene gestadige afwijking zou zijn, de andere zich dien in de toekomst denkt; geen van beiden in dat ecuwig heden, in dat koninkrijk Gods, dat over alle tijden cn koninkrijken is, de eeuwige, bezieleude kracht der geschiedenis. Voor V. H. wordt de menschheid oud, want het is uit met het heilige roomsche rijk, met de feodaliteit, met de zuivere luthersche leer, met het verbond van troon en altaar, met de onafhankelijkheid van den geestelijken stand, met de onmondigheid van burger en boer. Pruisen verdringt het Germanenthum, want de Pruisen zijn geen Germanen, maar Slaven, het Slavische ras nu kent geen persoonlijkheid; van daar willekeur en geweld. Het pruisisch konings-

-ocr page 89-

83

Tiuis is ketterach in de leer, het dringt de Union op, de Union, die van de veronderstelling uitgaat, dat er tusschen Luthersch en Gereformeerd meer verwantschap is dan tusschen Luthersch en Katholiek!

Dit alles is den hannoverschen lutherschsn edelman een gruwel, en dit is natuurlijk. Vinden wij hier geen ruimen blik, geen verstand der geschiedenis in het licht der profetische schrift, wij vinden hier eene weemoedvolle klacht, een uit een edel christelijk hart opwellenden toorn-kreet tegen hetgeen in zijn oog onrechtvaardig en onchristelijk ia.

Maar ons is ook tevens een gruwel, dat nederlandsche adel, onzen gereformeerden oorsprong, onzen vrijheidsstrijd, onzen traditioneelen afkeer van kerkelijk gezag, van ieder christelijk of onchristelijk absolutisme in kerk en staat vergetende, met de dóór en dóór anti-gereformeerde en onnederlandache beschouwingen van v. h. kan dweepen en hem als een welkomen bondgenoot in den strijd tegen ongeloof en revolutie beschouwen. Men weet dat v. h., als minister van Hannover te \'s Gra-venhage en met een der eerste nederlandsche geslachten vermaagschapt, grooten invloed heeft uitgeoefend in de christelijke kringen der residentie, Gunning heeft onlangs in »een van de salons onzer hofstad, waar men begeert wat in zulk een salon behoort besproken te wordenquot;, ecu treffelijk woord gericht tot de Nederlandsche Aristocratie («Adel in rang en hartquot;). Hoe goed en waar die gedachten zijn, ik mis ongaarne een klein korreltje van dat bijtende zout. waarvan u\'s geschrift een geheele lading bevat. Of is het goed te keuren dat onze christelijke adel van de nederlandsche hervorming , van nederlandsche kerkgeschiedenis, van nederlandsche kerkelijke toestanden in den regel evenmin kennis heeft, als er eenig hart voor toont, uit de hoogte neerziet op den strijd in Nederland gevoerd en, in zouderling amalgama, het strenge antirevolu-tionarisme der duitsche ond-lutherschen met het oppervlakkig democratisch liberalisme der min of meer methodistisch gekleurde franschc protestanten vermengt en dan in dezen onnederlandschen dosch zich een geestelijk patronaatsrecht over de orthodoxe nederlandsche boeren aanmatigt? Of is het een en ander te verklaren - want, \'t is waar, het hart kan vele antinomiën verdragen - daaruit, dat persoonlijke sym-pathiën hier meer wegen xlan vast gegronde overtuigingen? Ik heb daar allen eerbied voor; mits men dan ophoude van eene christelijke partij te spreken, tegenover de niet-christelijke. Eene partij toch behoort een beginsel te hebben en geene coterie te zijn.

Von hodenberg heeft ook schoone gedachten. Ik wil ten slotte, om niet met een wegwerpend oordeel te eindigen over eenen man, wiens geschrift mij in weerwil van mijn volkomen dissensus toch achting

-ocr page 90-

84

en sympathie voor hem heeft ingeboezemd, met een citaat eindigen lt;IV, S. 200).

»Der hausliche Friede ist das n a c h s t e Bild des Herzensfriedens und der Gewissenskraft und die hausliche Zucht die erste Frucht der innern Seelenzucht. üarum, wie ich sagte, mussen die Vülker nicht nach ihren Gesetzen und Einrichtungen, sondern nach ihrem hauslichen und ehelichen Leben beobachtet werden, um die Stufe ihrer sittlichen Kraft und Lebensfahigkeit zu beurtheilen. Bei gesunkenen Vólkern werden die Frauen energischer als die Manner; wo sie diese Energie, statt damit die ihrer Manner zu heben, missbrauchen und sich an deren Stelle setzen, selbsl Politik oder in sektirerischen Hochmuth Kirchliche Dinge betreiben. da wird die Demoralisation nur beschleunigt.quot;

(9) [bl. 53]. »De Jezuitische leerquot; dit is voornamelijk de kracht van de oppositie van Döllinger en zijne medestanders, aan te toonen, dat de rechtsbeginselen, door de roomsche kerk sedert GREGOKIUS VII met toenemende consequentie voorgestaan, in strijd zijn met die. welke door de oud-katholieke kerk werden gevolgd.

(10) fbl. 55]. Het kan niet ontkend worden dat de gereformeerde belijdenisschriften, met name ook de nederlandsche belijdenis, in het bepalen van de plichten van den staat ten opzichte van de kerk, ten deele verder gingen dan de beginselen, door Calvijn uitgesproken, het vorderen, ten deele, juist door die beginselen als geloofsbelijdenis te formuleeren en als kerkelijk dogma op te leggen, aanleiding gegeven hebben tot die onbehoorlijke inmenging in politieke zaken en aanmatiging van gezag door de kerkdijken over de politieken, die ten slotte hier te lande de oud-gereformeerde kerk bij de aanzienlijken impopulair en het reinonstrantisme in dezelfde standen populair gemaakt heeft. Wanneer de kerk tucht uitoefent over den magistraat als zoodanig, niet alleen over de personen, als leden der gemeente, maar over de leden der gemeente, ook en wel inzonderheid als waardigheidsbekleeders in den staat, wanneer dus de daden van het bewind aan openbare gisping in de kerk, en de bewindvoerders zeiven dikwerf aan openbare bestraffing bloot staan - en dat dit in de 17de en 18de eeuw hier te lande geschiedde, is van algemeene bekendheid - dan kan het wel niet anders of de laatsten keeren eindelijk der kerk wrevelig den rug toe en stellen zich, naarmate de kans daartoe open staat, ten doel om de kerk zoo veel mogelijk te breidelen en haar invloed te beperken, zonder dat daaruit het gevolg mag getrokken worden dat d i e onkerkelijkheid tevens onchristelijkheid is. De kerk kan haar zedelijken invloed her-

-ocr page 91-

85

winnen alleen door zich te onthouden van alle politieke bemoeiing: ik bedoel niet het uitspreken, verdedigen en aanprijzen van politieke beginselen; maar het deelnemen aan politieke agitatiën, verkieziugs-manoeuvres, enz., enz.

(11) [bl. 58], De woorden zijn zoo fijn gekozen en zoo veelbeduidend, dat ik ze hier in het oorspronkelijke afschrijf: ut inter Chris-tianos publica religionis facies existat, inter homines constet humanitas.

(12) [bl. 61]. Libertas ad cam quam decet moderatio-nein composita et ad diuturnitatem rite constituta.

(13) [bl. 65]. Niet meer en niet minder. Het is mij hier eene gewenschte en ongezochte aanleiding om mijn gevoelen omtrent het thans zoo veel besproken art. 194 der grondwet uit te spreken; hetgeen ik niet gedaan heb en niet behoefde te doen, zoolang de instemming met den eisch tot revisie als voorwaarde werd beschouwd van het lidmaatschap der Vereeniging voor Chr. nat. schoolonderwijs. Het komt mij voor dat interpretatie van staatswetten een gebied is, dat den theologen behoort vreemd te blijven, en dat zij verstandig doen, indien zij, vooral wanneer omtrent den zin der wetten tusschen de bevoegden zeiven, namelijk de rechtsgeleerden, verschil is, zich van een openbaar oordeel onthouden, dat zij in den regel toch niet anders dan op autoriteit aannemen of althans schijnen aan te nemen. Dezen nu, die slechts naspreken, zijn in den regel het stoutst in hunne beweringen en spreken als evangelie uit wat zij zeiven zonder onderzoek hebben overgenomen. Doch ook binnen deze beperking blijft de bevoegdheid der theologen nog ruim genoeg. — Van hunne praktische, pastorale roeping behoeft dit nauwelijks gezegd te worden. De keuze tusschen openbare of bijzondere school hangt daar geheel af van het christelijk karakter van den onderwijzer en de degelijkheid van het onderwijs. Daar zijn toch ware christenen, ja zelfs vurige voorstanders van het christelijk nationaal schoolonderwijs, onder de openbare onderwijzers. Daarenboven hoe groot is niet, vooral in landsgemeenten, de invloed van den leeraar en hoe kan hij niet, ook bij de gebrekkigste hulpmiddelen, oneindig veel doen tot bevordering van christelijke opvoeding in huis en school. — Doch ik bedoelde meer bijzonder de theologische roeping. De theologie is een amalgama van allerlei nietigheden en splinterigheden, indien zij niet ten doel heeft het rijk Gods in de wereld te kennen en indien deze kennis niet de vrucht is die

-ocr page 92-

86

zij bij hare beoefenaars bereikt. Welnu, de geschiedenis der school is een deel vau de geschiedenis der beschaving an als zoodanig van de geschiedenis van het Godsrijk. Voor mij staan deze punten vast: 1°. dat de school van de kerk naar den staat is overgebracht , is geen bewijs van ontrouw der eerste, maar alleen van hare onmacht, niet dus op zichzelf een teeken van ontwijding der school, - evenmin als de société laique een teeken is van ontwijding der maatschappij, -veeleer van een zoeken naar betere waarborgen voor de conseientievrijheid , ook in de school; 2°. het monopolie van den staat in het geven van onderwijs zou t van wege de macht van den staat, een veel sterker gewetensdwang zijn dan die welke ooit door de kerk is uitgeoefend; 2°. de staat moet van het voogdijschap, dat hem thans op historibchen weg geworden is over de school, in de richting der gewetensvrijheid gebruik maken, d. i. niet door absentie van godsdienst als dogma aan de school op te leggen, maar door met voorzichtigheid en naar gelang der locale behoeften de school aan de familie, d. i. aan familievereeni-gingen, bepaaldelijk aan de burgerlijke gemeenten, terug te geven; 4°. de staat qua staat heeft geen andere eischen te stellen dan die van kennis en zedelijkheid; 5°. aan de burgerlijke gemeenten , in hare uit de directe verkiezingen voortgekomen raden, verblijft de bevoegdheid over de locale behoeften te oordeelen en daarin te voorzien ; 6°. aan alle minderheden moet de gelegenheid openstaan en deze op de ruimste wijze worden bevorderd tot oprichting, behoudens de door den staat (n0. 4) te stellen eischen, van bijzondere scholen ; 7°. de kerk heeft aan den staat geen eischen te stellen, maar alleen aan de gemeente de doopsverplichting in te scherpen en naar locale behoeften te helpen, te raden en te verbeteren.

Of nu tot deze decentralisatie van de school wijziging van art. 1Ü4 der grondwet noodig is, ben ik niet bevoegd te beoordeelen. Ook begrijp ik dat van juridische zijde beweerd wordt dat het woord i»christelijkquot; in art. 23 een leugen is. Voor dat woord zou ik waarlijk ook niet ijveren; maar de eisch om het weg te nemen mag, naar mime meening, de kerk qua kerk niet stellen.

(14) [bl. 65]. Het Mormonisme is het onwedersproken en on-wedersprekelijk teeken dat de godsdienstvrijheid haar grenzen heeft. De staat raag, zonder aan eigen roeping ontrouw te worden en zijne eigene wijding prijs te geven, die zedelijke goederen, die het gemeengoed der raenschheid zijn geworden en de zedelijke beschaving uitmaken, niet ter wille van eenige buitensporige secte prijs geven. Doch

-ocr page 93-

87

van iïe Mormonen en dergelijken is weinig te vreezeu. Zij zullen den stroom niet weerhouden, noch in het rad van den tijd een spaak steken. Geheel andere evenredigheden verkrijgt de vraag van de betrekking van kerk en staat, na de wending, door de roomsche kerk in den laatsten tijd genomen, of liever nu het sints 9 eeuwen in haar sluimerende, dan eens krachtig opluikende, dan weer schuchter zich terugtrekkende, stelsel van de absolute souvereiniteit der kerk over den staat, en dit thans onder onfeilbaar monarchaal gezag, zich zoo krachtig, zoo consequent, - men mag er bijvoegen: zoo onbeschaamd tegenover de geschiedenis - heeft voorgedaan. Tusschen de roomsche kerk van pjüs ix, van de encyclica en den syllabus, van het vaticaansche conciel van 1870, en de moderne maatschappij, in al hare vormen, is geen vrede denkbaar. üe strijd is op leven en dood. De goedkoope phrases van het liberalisme, over de verlichting en den vooruitgang, enz, doen hier voorwaar niets ter zake. Iedere positieve godsdienst, ook met de ver-keerdste en verderfelijkste leerstellingen is krachtiger, dan de negatieve zoogenaamde wetenschap, Geen blinder menschenras voorzeker is er te bedenken dan de zoogenaamde Fortschrittler, die In alle hunne verschillende gedaanten, fatsoenlijke en onfatsoenlijke, zich over den persoonlijken God schamen en het feit zijner regering voor een oostersch dogma en dat zijner gerichten voor een middeneeuwsch vooroordeel verklaren. Deze menschen zijn dikwerf zeer gemoedelijk en zij kunnen er oprecht over weenen dat de commune te Parijs de zaak van het liberalisme zoodanig compromitteert; maar aan de onfeilbaarheid van het altijd onbepaalde en voor alle bepaling onvatbare liberalisme komt het in hen niet op te twijfelen. Zij bereiden het geloof aan de onfeilbare kerk voor en de mannen van deze weten het, prijzen hnn vrijheidszin en gebruiken hen. De type van de verhouding van beiden is in de Schrift gegeven: filvruy was een vrijzinnig man, voor edele indrukken vatbaar, warsch van onrechtvaardig bloedvergieten, ja, vol eerbied voor den man der waarheid die voor hem stond; hoe verzet hij zich, tot het laatste toe, tegen den gehaten priester. Toch is die joodsche priester machtiger dan de romeinscbe landvoogd. CaJAPHas gebruikt pilatus; pilaïus cajaphas niet.

-ocr page 94-

CORRIGENDA.

»

BI.

5

reeel 13

v.

0.:

: vermolmd;

lees:

vermolmde.

u

7

¥

14

v.

b.:

alle de;

al de.

u

7

n

7

V.

0.:

: Leyden;

u

Leiden.

II

12

H

4

V.

0.;

; tijdstroomvloed;

tr

tijdstrooms vloed.

H

13

H

6

V.

0.:

; geeiudigd is;

r

geeiudigd, is.

If

14

H

8

V.

b.

en 15, regel 15

V. 0.

: munstersche; lee

Munstersche.

n

20

H

5

v.

b.;

; Sious-leger.;

lees:

Sious-leger?

t

22

It

12

V.

o.;

; hare;

n

haar.

H

23

It

3

V.

b.

: maken.;

tr

maken ?

V

28

H

14 v.

b.

: aangewezen;

H

hun aangewezen.

H

29

U

7

V.

b.

: een\';

//

een.

n

30

V

30

V.

b.

: vinden,;

H

vinden;.

H

30

*

7

V.

0.

: verniewd;

H

vernieuwd.

y

45

H

12

V.

b.

: 250;

//

270.