over eenige stoffen, dewelke heel selden warden geleert en noch minder gepradiseert.
\'gt; Ter Drrikpors beqnaam gemaakt, er vftrrylft met eeii
; als ook, met een Besehryviiig tan bet liEEVEN en STUKVEN van den grooten selfs-vevlooclitnaar J. ».«» liOnUXMVKYiV.
f
I:
i®C
Prpflicant ie Nienv^nrfu m. {rgt;n verander fie uitgave volgens iÖÖT.)
4
TP.
tii A^£f1 ■
-i-
AMSTERDAM,
P. VAN DER SLUVS ÏR.
Kast 4»»8 PI. J Niquot;.30
r eenige stoffen, dewelke heel selden werden geleert en noch minder gèpractisèert.
NAGESIEN,
V\'ï Drukpers begnaam gemaakt, en verrykt met een iKEDEN; als ook, met een Beschryving van het LEEVEN en STERVEN van den grooten selfs-verloochenaar jr. VAM I.OWKXSTKV*,
noop.
Predicant te Nieuwendam.
(Onveranderde uitgave volgens 1097.)
AMSTERDAM,
P. VAN DER SLUYS Jr.
1877.
\\ i ■
(Cot üolöneninc üan \'t LV SOttiBel ban be Hetficn-otf , traat Jjier nctieng be Approbatie ban be €b. Heeren Pjafcffoorm ban be C^eoloBiftfie tfatultcgt in be ^êtabt Xeffben- tunbcnjc flï? boip:
Sacra htec concionum óno/ivtjfiara Vcnerandi, Piissimi amp; üdc-tissimi viri, D. JODOCI a LODENSTEYN, p. m. apud Ultrajeclinos quondam Pastoris Florentissimi, non modo nihil continere Religkai Reformatse, aut Formulis Vnionis contrarium, verum etiam i.iu\'tom facere ad fidelium institutionem amp; solatium, censet Theologies facultiS Ijeidensis. 5. Kaleadas Decembris 1696.
.TACOBUS TEIGLANüIUS.
Vacultniis Docanus.
(©e .gtljjijbEr ban be Voorreden en be 25eftictber ban be|? Cbpfonbet ban be 4. 6, 7, 8 en 9) S^ebicatten, ftenb aeir; Remplaten boot joeb/ alg be toelBe ®eb?ufit 3t)n 63 lacobu van Hardenberg.
NB. Alwaar Godt staat, leest God; gelyk E. v. H. altvt scliry.quot; om dat men in het veelgetal segt Goden en niet Godtcn.
OPDRAGT
AAN DE
E. E. Uytverkoorene Vrouwen,
Eertijts Gemaalinne van den Ed. Heere Bartholomaeus de Gruyter, in sijn Eds. leven Heere van Groenewoude, Oud-Borgerm. en Raad in de Vroedschap der Stad Utrecht 5 en wegens de selve gecommitteert ter Kamere van de Finantien van Haar Ed. Mog. de Heeren Staaten \'s Lands van Utrecht.
EN AAN
Mejuffrouw CATHARINA BROUWERS,
Voor desen, dierbaar Egtgenoot van Wylen den Heer Justus van den Boogaart, in sijn tijd, seer getrouwe Knecht van den grooten Jests, eerst te Naarden, daar na te Rotterdam, en van daar t\' Utrecht.
NEVENS
Voormaals Egade van haren uytnemende Heer Gemaal, de Ed. Heer Johan van den Bemde; in sijn Ed. leven groot Koopman, en geroemt Ouderling t\'Utrecht.
Indien ooit Utrechts Gemeente aan eenige Familie is verplicht geweest; het is ook aan den wakkeren yver, en aan het Godvruchtig Beleit van uwe zalige en nooit volpresene Mannen; het is aan het uytnemend Voorbeeld uwer Deugden; en het is aan onsen geweesen Vriend Jodocus van Lodensteyn. WelkersLeeven en Sterven, met eenige van sijn Predikstoffen, aan UU EE. opdraagt hy, die dikwils heeft mogen deel hebben in het soet en suur, \'t geen uwe Gesegende Familien van den Hemel is toegedient; en die het altyt aansag, als een bewijs van Gods gunste, als UU. EE. hem weerdig kennen het Onderwys van uwe Voortreffelijke Spruyten of Neven. Gelyk hy sich noch gelukkig rekent, als hy sich mag noemen,
Gesegende onder de Vrouwen!
m
Uü. EE. Dienaar en Vriend, Everardus van der Hooght.
Te Nieuwendam den 8 Decemb. 1696.
berbojben mcnfcïj taiï of Aftreeden, nf 3vertreeden. Siftaei^ gcfladjt biiï niet optrefiftcn/ ïl^ (öoiï ïjet begeert/ of taiï aï opt?eftftcn/\' aï^ ïe ^eere Jet berbieb. Munter. 14: a—10. met jet^ 40—45. ï|et eerfle taa^ Aftreden, of afk.ee-■en van den Heere, beró 43. Cn get ïaatfle taajï )vertreden tegen ben ï|eere. Cn bat bepbe taaji :ot 3!frae(# berberf.
ï^et feïfbe gnaab bertoont fictj noeïj/ tot ben jupöigen bag/ in be meefte ftuftiten onfe^ dPeloof^; m in be getaicïftigfte ^ïicgten onfeë C§?iiSten» aom#. Jtëant/ of men Koopt/ geïtjft onfe (Cegen^ jattpen/ berber aï^ be ï|eere taiï; of men fcljiet :e fio?t in get geene/ bat taeï bupbeïtjft i^ belaft.
Cn/ Com boo? tegentaoojbig ban geen anbere Jingen te fpjeeften) get feïbe fiet men foo tafl:e= iijft in be ïtpttaerfting ban bie pïicgt/ ben taeïfien ïn# binnen b?engen be taoojben 1 Co?. 6 : ao. 500 verheerlijkt dan God in uw\' LICHAAM, ende in uwen Geest, welke Godes zijn.
itëant/ gier op geeft niet aïïeen get Papendom geïegentgepb gebonben/ om/ na de gebooden en
Leeringen
6 Voorreden over den
Leeringen der menschen, in te boeren garen Eygen-willigen Godsdienst, in het lichaam niet te sparen. Coï. a : 23. ^lBaar fetf beeïe genaambe (fiterefojtneerbe Ijeóamp;en fidj bernoegt met een %igt; ctjameïijften (^ob^bienft/ fonber beeï jteï^fiefajer# fiing/ en jtjn te b?cebe met een upttaenbigen Öerftgang/ of met be IXpttoenbtge (J5efangen/ (j^efieben/ ^jebififttngen/ SCalmaeffen/ t\' ^amen-fpjaaften/ (PonpfeW (èeniepnfctjap aan Cgjifli jÈafei/ en fan baajt; fanber een^ te fieïjertigen ben «©ob^bienfl: in Geest en Waarheyd. 3|o0.4:24. lt;©p bien boet/ sfln \'er beeïe/ in befe laatste dagen en sware tijden, fïedjtj? te b?eebe met be Gedaante van Godsaligheyd, tertbtjïe fp de kracht derselver verloochent hebben. 1 (jCim. 3 5 1/5«
5Cnbere fïaan taeberom aan b\' anbere ftant ober/ en fp^eelten beeï ban een ^eejleïijfien lt;l5ob^bienft; tertmjïe men be upttnenbige en ïidjameïgfie fjuïpinibbeïen/ tot ben recï)t ^eefteïijfie aPob^bienft of benninïtt/ of gegeeï tuegneemt. ^e fuïfte roe^ men beeï/ onber garen upttaenbigen ergerïijften 3©anbeï/ ban gaar goeb gerte/ en ban gaar Sintoenbige betaerfiing tuffcgen a5obt en gare ^ieïe. fCettaijïe fp gegeeï en bergeeten Cg?ifli onberricgting/ JiEattg. 5 :18. Een goede boom en kan geen quade vruchten voortbrengen ; noch een quade boom goede vruchten voortbrengen. ^00 fuït gp ban be felbe aan gare bjucgten ftennen. ber# 16/ en 20. Maakt dan den boom goed, ende sijne vrucht goed; ofte maakt den boom quaad, ende sijne vrucht quaad. 3amp;ant uyt de vrucht werd de boom gekend, itëattg. 12 : 33.
5IIÏ^ er ban npt get gerte boojtftomen boose bedenkingen, doodslagen, overspeelen, hoereryen, dieveryen, valsche getuygenissen, lasteringen, .mamp;attg. 15 : 19. mag baar toeï bpboegen)
Eygen-
in- en uitwendigen Godsdienst. 7
Eygen-lietde, Geldgierigheyd, Laatdunkendheyd, Hovaardy, Ongehoorsaamheyd aan de Ouderen en Overlieden, Ondankbaarheyd, Onheyligheyd, Gebrek van natuurlijke Lieide, bysonder de Liefde tot de Goede, meer liefde der Wellusten, als liefde tot God; en öiergeïtjïte quabcn ban be laatfte tij tien meer; 2 ^Thn. 3 : 1—5. üan roemt men pöeïijft ban een geefteïgfien a5ab^bien|\'t. J©ant fulfie bjuctjten taaffen niet aan be tanften/ bic in ben illijnftafi/ €tj?i?ta/ ïtïrjben/ Slag, 15 : 5. en be tuelfte op Christo gebouwt gijn/ tot een Woonsteede Gods in den Geest. Cpij. a : 22.
JlBen fdjcpb ban btoaaffeltjft get geene be ï^eere tail t\' fainenboegen. 25cpbe Lichaam en Geest geeft be j^eere 3[efu| diere gekocht. 1 Car. 6 : 20. ^Sepbe fuïlenfe toerben bergeerïpt. ^t)il. 3 :21. Jgt;p 6epbe moeten ben i|eere C§?ijta taerben tae^ fierepb. 2 Co?. 11:2. Mamp;tt bie bepbe moet een ï|emeïjS borger fijnen taanbel reebs in ben ^emet geöfien. ^giï. 3 : 20. Cn met bie fiepbe moeten be geene/ be taelfte feggen/ bat fe in Cljjifto Ölijben/ ALSOO wandelen, GELYK Cljliflu^ ge-wandelt heeft. 1 3log. 2 : 6. ^oo bat een anber get mag sien, en ben ©aber verheerlijken. JJ^attg. 5 J 16.
ïPtaaaffeïijft taerfien ban be geene/ bie get ICicgaam npt ben lt;!5ob^bien|l taegnemen/ en ronb upt feggeu: «OPab fiet niet na get ICicgameïgfie/ »tap moeten Opobt maar in ben i^eefl bienen. »a5abt fiet opgetgerte;quot; tertaijïe haft be hjucgten ban een aarbfcg^gefint gerte ronbom te fainben gijn/ en baagïijft^ meer en meer aantaaffen.
€n/ minber taa^ bit guaat: 3lnbien niet be dippen ban fommige onbaa?ficgtige Cgjiflenen gier toe/ foo nu en ban eenig ©oebfeï gaben; en bat baar boo? niet/ met eenen fïag/ te gelijft
8 Voorreden over den
öe upttaenbige met be ^ntnentiige ^ab^bienft af (fceejleïpïjBph bc^ taicrbe berftoaftt/ in^
tien niet gegcel lucggcnamcn.
tytt ié tod üiaar/ bat bc ^attlup/ i ^ini. 4 : 8. anberfcÖEpbentlijft fpjceïit ban be Itcï|a= meïtjfte ^effening/ en ban be (©obtfalig^Epb/ feg# genbE/ bat be Lichamelijke Oeffening tot weynig nut ié: jUaar/ bat be Godsaligheyd tot alle dingen nut is.
^oct) (x) tnic fal ané feggen/ bat ^aulué aïbaar niet eh (pjeeftt ban be ocffeningen bet grenen/ be taélfte om p?rjé ïiepen/ tnojflelben/ ^jeeben/ in be SCtïjIetifcije/ (dat zijn, Camp* becïjterfrtje) 3£nappïaatfen/ bienftig tot öebajbe-ring ban te gefantijepb beé HCicïjaamé. €n/ of fcljoon cCiniotfjeu^ in bie bingen geen tijb fpiibe/ en baarom fnïïte becfiiaring in befe omftanbigïjepti niet tael fcgeen te paé te ftonien: ^oo ftonbe nocgtané ^auïué/ foo taeï Ijier/ aïé i Co?. 9 : 24—27. baar ban een bergelgfting \'maften. (Ce meer/ bclnijle faufué ï)ier fc§jeef aan ben lt;©p= fienber ban be Jgt;tab Cpöefien/ €pï|. 1: 3. in bE taeïfte fulfte fpeeïen taiEtbEn aangEflElt. 3[a/ baat mEit fiet/ IjoE j^auftté in frjnE öanbEÏing mEt CimotfiEué/ geb?iipftt be geïpeniffe ban ddxém Kampvechten, Stryden; a (Cim. 2 : 5. a^EÏijft Qrj in bEfe (Cett 1 Cim. 4: 8. geeft get bJoo?b YVfivoKria Oeffening. #elfte bepbe taaojben get loopen, stryden en kampvechten om den Prijs, te ftEltnen gEbEn.
(2} Cu fcgoon gennniEU bat ^aulué in bE (Cegengetaojpene (Cett fp?aft ban 6e lirtjaniEïijfte oeffening/ ter oojfaafi ban ben ((3ob^bienjt/ in get temmen ban get ïicgaam boo? ©aften/ 3©a* ften en anbecfnié geoo?ïofbE ©EtguififtingEn; ban bJEEt mEn taEÏ/ bat baar boo? tacrb tegengegaan (A) ben Eygen willigen Godsdienst in het Lichaam
niet
in- en uitwéndigen Godsdienst. 9
niet te sparen. Coï. a : 21—23. Ingevoert na de Gebooden en Leeringen der mensehen. 3[n be taeïfte becïe balfc^e \'Ceeraar^ baojtijb^ gjante tjcplig^ gepb gefteït ï}E6öcn. (©aar fc nocïjtan^ geen fi?acgt laübcn/ om Ijet geejtelijfte ïeben in on# bonjt te fetten. Coï. 2 : 21—23. nota 82/ 83. (B.) ftonnen ooft ftiaar ffen/ bat ^aulu^ be lidjame^ ïtjfte «©effening niet geïjeeï onnut faerïtïaart/ en aïleen (in bergeïijfting ban be rechte (öabfaïigïiepb) ïeert/ bat be lirtjamelijfte (©effening tot weynig ; maat bat be Godsaligheyd tot ALLE dingen nut is. ï|ier mebe taerb ban een ©ergeïijfting gemaafit/ tuffcijen minber enbe meerber. €n get foube een gjoote btaaa^jepb jijn/ bat iemanb be 25ebienftige mibbeïen/ be taelfte (©ob geamp;ooben öceft/ totbe» ïfuïp ban ben 3(ntaenbigen (©ob^bienfl/ foube opnemen booj ben (©obsbicnft feïf/ of ten minften boo? een gjoot gebeeïte ban be felbe. J©ant alïe bie pCCictjamelijftB (©effeningen en (©ntïjoubingen 3ijn maar nuttig 6p vCoeUal: om batfe be bet= teltjcyb be^ bïecfclj intoomen/ en om batfe bienen/ om on# be# te opmerMper/ en be# te byeriger op te toeftften tot ï|epïigc (©berbenfiingen/ ét--ïteeben/ en anbere ï^ectelyïte J0ucï|ten ban (©ob--fatigtjeyb en (©eugb. €n niet? om on# met bat Opus operatum, of gebane taerft/ te bergenoegen. #eïfte niifflag ban on# i# tegengegaan.
(3) berber en mag men ^auli toooiben niet ujitfljeftftcn. J©ant/ inbien men met bie taoojben ben upttaenbigen (©ob#bicnfi:/ en aïïe be plichten ban Vasten, Waken, Onthouden, besette Oeffeningen. ïjet Bedwingen be# Lichaams, en get 6?engenban get feïbe tot Dienstbaarheyd, foub taillen biegne^ men: l©aat toe geeft be ^aïigmaftcr ban belaft/ Waakt ende bidt, op dat gy niet in Versoeking en komt? MSattfj. 26 : 41. ï©aar toe fepbe tju ban/
JlSattg.
10 Voorreden over den
.ÜSattïj. 17 : ai. Dit geslacht en vaart niet uyt, dan door Bidden en Vasten? 3Etaat toe ÖElaft öe ^aïigmaficr/ 6 :17. Maar gy, als gy VAST,
salft uw\' hoofd, ende wascht- uw\' aangesichte. 18. Ende uw\' Vader, die in \'t verborgen siet, sal \'t u in \'t openbaar vergelden? ]@aacoin fcgt ijy/ iBaltt). 9 : 15. De dagen sullen komen, wanneer de Bruydegom van haar sal weggenomen zijn, ende dan sullen sy VASTEN ? J©aar toe ÖegEErt ^auïu#/ tat feïf^ be gctjoutabe voor eenen tijd ficlj malkanderen fouöen mogen nnttjefificn tot fuïfien epnöE/ aïié gp fieg?tjpt tn te taoojtien: Op dat gy u tot Vasten ende Bidden moogt verledigen ? 1 Coj. 7 : 5. J©aar toe ©ennaanöe ban ooft ^etju^? 1 Hfetj, 4. : 7. Zijt dan nuchteren en waakt in de Gebeden. €n taaar toe taerb on^ ban bergaaït/ bat men fip ijet ©erttiefen bet a^uberïingen ï|abbe Gebeden met VASTEN ? 5Cct. 14 : 23. inbit n be geefteïijfiïjcpb bes ^ieutaen (Ceftamenté bie npt-taenbige ^Beïmlpmibbeïen niet meerber ban noaben geeft. 31a/ taaar toe becgaalt on^ ^auïuiö/ Ciaüet taeïfiet^ taoojben aïgiet geQanbelt taerb) be ge-ïgfteniffe ban be geene/ bie in be HCoopfiane ïoo^. pen/ om ben te berfijggen? J©aar toe fegt gp/ bat be fuïfie ficg onthouden in ALLES ? J©aar toe bient anber*? fgne naber toepaffing op fïcïj feïben? Ik loope dan ALSOü, ik kampe ALSOü, (t. ta. met fuïfie ontljoubingen/) Ik bedwinge mijn Lichaam, ende brenge het tot dienstbaarheyd. Cn/ op bat men niet mogt benfien/ bat ^auïné gier in beeö een pïicljt/ be taeïfie boo? een gemeen Ctjjiften en ïeeraar onnobig taa^; foo fleïb Ijp \'er fip get oogmerfi ban befe fgne intooming/ onber be taoo^ben: Op dat ik niet eenigsins, daar ik andere gepredikt hebbe, selve verworpelijk en weide. 1 €oj. 9 : 24—27. ^00 raafite bit ban
^anhié/
in- en uitwendigen Godsdienst, li
^auïuji/ niet jlecljt# ai^ SCpojleï; maar boo? foa bed fjy ftan bcrtnojpEn fcaerbcu.
3ift öefïuptE ban/ öat .^auïu# te gclijfi be upigt; taenbige ^licgten/ en/ baben al/ bc ^ntaenbige lt;6EBftclgfte lt;J3oöfaitg|jcyb öeeft aangcp?efcn. €n bat öEn Reegeit ban get Bicultic (Ccftamcnt nn^ nooit oritflagen geeft ban fulUe ^5ebttiingingen be# KEicïjaani^/ be taeïfie mactjtig 3gn/ om be bperigïjepb beiè lt;6eefle# in on| meer en meer te ontfteeften. J©ant/ die Christi zijn, hebben het vleesch gekruist met de beweegingen ende begeerlijkheden (©al. 5 ; 24. (©ie den Heere Christum AANDOET, bie en versorgt het vleesch niet tot begeerlijkheden. ïïom. 13:14. lt;©nfe ©rygepb in get .©ientae ^Teftament mag niet geb?uplit baerben/ tot een oorsaak voor het vleesch. q^al. 5 :13. i©aar flaat in een ber# : wandelt door den Geest, ende en volbrengt de begeerlijkheyd des vleeschos niet. 16. jJSen en ftan ficg geen Vryheyd belooven, tertugle men blijft dienstknechten der verdorvent-heyd. 2 =^etj. 2 : 19. J©ant de saligmakende genade Gods onderwijst ons. dat wy de Godloosheyd, en de Wereldsche begeerlijkheden versakende, matiglijk ende rechtveerdiglijk, ende godsaliglijk leven souden in dese tegenwoordige Wereld ©aar tuojb tot een Cgjiften gefegt: 1 ^geff. 5 : 22. Onthoud u van allen schijn des quaads. Cn een Dabib ftan ban ficg felben roemen, ^f. 26 : 4. Ik en sitte niet by yde\'e lieden; en met bedekte lieden en ga ik niet om. €11/ beel toerb \'er ban on# menfegen ge^ epfegt/ al# J^aulu# fegt : Voorts. Broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk iè, al wat rechtveerdig is, al wat reyn is. al wat lieflijk is, al wat wel luyd, soo daar eenige Deugd is. ende soo daar eenigen lof is, dat selve bedenkt. J^gil. 4 : 8.
©aar i# ban oberig/ bat tap een toepnig naber
12 Voorreden over den
gaan itifkn/ öoo? taclftcn ^cöiftbienfl bc twee tioajnoemöe Hoofdstoffen (i) ban trcn intnentiiBen lt;J5atiéiJicnft in ben ^ceft/ En CO ban be npt-tnenbige ICirijanicltjttc J|uïpmibbden/ baer toe bicnflig/ op bc befte en ïtojtftc tntjfe sijn te ber-ftjtjsen.
€n in bit onberfoefi/ faï tnp niemanb öettaiften of be taeg/ be taeïlie be ï^eere Sfefu^ en fijne SCpafteïen gier inne boïgen/ faï jijn be befte/ be gefegenfte/ be ftojtfle/ be bermafteïijftfte en be gemaftfteïijfifte.
^aar i^ ban boo? on^ in te fien/ tnat flijï en o?b?e ban J^iebiften be ï^eere Sefué en fijne ^Hpofteïen Rebben getjouben. €n ban bebinb men/ bat ïjet begin ban fijn ^jebiften taa^: Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen. jBattï). 3 : 17. JilSatc. 1 : 14/ 15. #aft predikte hij het Euangelium des Koningrijks, bergt 23. en ïjp tna^ met be feïfbe ^oofbflioffe befig in fijn ^?e= bicatie op ben 25erg. jÉattg. tap. 5. 6. en 7. OPebuurig taa^ Ijy baar op npt/ om fijn boïft in te pjenten gare Cïgt;?ijleïijbe plichten ban ^ant^ baargepb; om be taare beugb ban bes feïfé fetjijn te onberfcfjepben/ .ilSattlj. 23 en 24.. »en om ben menfetj te fterften tegen fijn berbjiet/ boo? get boojftel ban garen ICoon/ en boo? get beftent maften ban be enge poojte en nantaen to eg/ die tot het leven leydt, en bat \'er taepnige jijn/ bie ben felben binben. jEattg. 5 : 10—12. en 7 : 14. JlSattg» 19:23. en cap. 23—25. lt;©p bie taijfe p?e» biftte gp in \'t openbaar/ en ooft in get bpfonber. J©cn fag bat/ in fijn gefpjeft met be Jjamari* taanfege ©?outae/ Éog. 4:17/ 18. 3|n fijn ^Tafeï-rebcnen/ taanneer gp ten ceten taaé. ?Cuc. 14. 31og. 6. jJSattg. 26 : 21—25. 3ln fön J®anbeïin^ gen op ben taeg. JlBattg. 26: 30—35. Sue. 23:28.
■ en
Ghristi Predikstof. 1S
en 24 : 15—27. i|p gEtupgbc/ bat btt menftfim tacrfien öao? jtjn. SPoïj. 7:7. €n öp f^Qt/ bat be 10|. «©eefl/ aï# bie foube geènraen jtjn/ foubc over-tuygen van sonde, van gerechtigheyd, en van oordeel. 3[ojj. 16: 8/ 9/10. ï|p pjEbiftte 00ft ban fijn Eijben/ jn®att§. 16:21. en 17:22/ 23. en 26:2/12/21—25^ ïjp nobigbc ben menfcljE tat get (tëeïaofae. lt;©arc. 1 : 14/ 15. 3ioïj. 3:16/ 36. en 4:10/14/ 26. ^elf# aan ïjet ïjangenbe/taee^ gp tat be piicgten. Slofj, 19:26/ 27. Cn bat aïïe^ ging gem foa ter ïjerten/ bat ^9 fionbe feggen; Mijn spyse is, dat ik doe den wille des genen, die my gesonden heeft, ende sijn werk volbrenge. É08. 4 gt; 34. 3in aï fgn boen/ fartjt fjp be eere be^ geenen/ bie gem ge^ fanben ïjab. 3[ag. - 7:18. bat gp op get epnbe ban fijne ïoopbane/ fionbe feggen: Vader! Ik hebbe u verheerlijkt op der aarden. 3üoïj. 17 l 4. Ik hebbe uwen naam geopenbaart, den menschen. her?* 6.
Cn tnat vrucht gab be ïfeere Slefu^ boeg ban bugibanig pjebimten? ^aar ban fegt be ï^eece SÏEfu^ feïf/ log. 17 :7. Nu hebben sij bekent, dat alles, wat gij mij gegeven hebt van u is. Cn JÓamp;at* tgeu£ bergaaït ban fgn ^?ebicatie op ben berg/ dat de Scharen haar ontzetteden over zijne Leere, .lEaftg. 7 : 28. 3ïoganne^ fegt/ bat get gefpjeït met be ^amaritaanftge ©joutae bie b?ucgt gabbe; bat veele der Samaritanen uit die stad in hem geloofden. 3|og. 4: 39. ^e feïbe b?ucgt fiet men eiber# bifttail#; aï# 3|og. 7:31/ 46. ens.
ép ben felfben boet bempgben ooft beSCpofte* ïen. SCttor. 2 ; 40. Word behouden van dit verkeert Geslachte. J|are taïe bia#: Bekeert u van dese uwe boosheyd, ende bid God, of misschien u dese overlegging uwes Herten vergeeven wierde. ^Cct. 8 : 22.
maafiten gaar taerft/ om aan te b?ingen op be pïicgten ban HCiefbe/ en in get ontbeftften bat
tap
quot;14 Voorreden van \'t
tap fanbaar^ hiaten, i 3a{j. i : 8. lt;©aar 6p feg^ genöe: Indien wij onse sonden belijden, hij is getrouw ende rechtveerdig, dat hij ons de sonden vergeve, ende ons reinige van alle ongerechtiglieyd. tcr^ 9. gaben teeftencn/ taaar aan iemanb bjeeten ftnnbe/ of Ijp upt dEiob gebDoren taagL onbErticljtcn pet baïft/ taanneer men niagt bibben/ om bergeebing bet fonben/ 3|aïj. 5:16/ 18. (©aojgaanjs taefen fp aan/ taaar boa? öe tenen ficïj fjaüben te taactjten. ^p ïeerben/ gne men arfjt mofl geben/ op ficö feïben/ en fp be= ïoofben/ bat men/ foo boenbe/ nn^ feïben enbe onfe (ilCoegoojber^ foube betjoutien. 1 (Cim. 4; 16.
l|et taaar/ bat men * Cï^ifhtm en fijne SCpofteïen ooft bao^gaanp beficlj binb/ in ïjet be= beftigen ban be Leere tot Kennisse derWaarheyd; maar bat taaé aï taeöerom tot be «JPobfalig^epti. ^Tim. 1:1.1 (Cim. 6: 3.
ï|Et ooft taaar/ bat be ï|cere €8?iP:uié enbe be SPpofteïen bifttaifé ijebben taeberïepti be ber^ fcljiïien/ be taeifte/ gier en baar in be oüemepnten^/ be ofaerïjanb gabben. ©oclj nooit bifputeerben fp ïieben/ om te bifputeeren: maar aïïeen/ om taeg te nemen be ©erfdjiïïen/ be taeïfte be leere, die na de Godsaligheyd is, fjinberïpft taa^. €n fuïïen Slnboerber^ ban ©ecfcïjiïïen ïjefifien nobig te ïefen/ 1 (Cim. 6:3—6. i©aar fiet men/ tjoe be ï)eplige ^autu^ ban ben 3[nboetber ban een anbere/aïg be «©ube/ ïeere Cïjjifli/ fcgjgft. i|p is opgeblasen, ende en weet niets, maar hij raast ontrent [fwist]-vragen ende woordenstrijd : uyt welke komt nijd, twist, lasteringen, quade nadenkingen, bergt 5. Verkeerde krakkeelingen van menschen, die een verdorven verstand hebben, ende van de waarheyd berooft
* Siet dit van my (onder een vercierden uaam) aangewesen. in den Sevenden Brief tegen Dr. Balthasar Bekker, pag. 198, 199.
wederleggen der verschillen. 45
i\'ooft zijn, meynende dat de Godsaligheyd een gewin zij. ïjp fcljjfjft aan ^Chnotïjeu^/ wijkt af van de sulke. ^aar fitj boegenbe: 6. Doch de Godsaligheyd is een groot gewin, met vergenoeginge. jiaen en fcan bodj bc fcljatie (be taeïfie get bi^» yuteemi aan be fliïïe a5obfaligï|epb boet) niet tneï ftïaarber afmalen/ aï^ boo? be geïtjfteniffc fean een Jfiepfigec na fijn ©aberïanb/ na fijn pjauta/ ïtinberen/ en anbere gaeberen; am ftc^ in \'t genot ban befe ftjne gaeberen tebermaften. ^§00 een Kepffger taanbeït fijnen taeg met bieugbe: luant öp bermaaftt ficlj/ op fijn taeg/ met bc quot;jete (êebacQten ban be ©aljjEpb en ïïufte/ be taeïfte 09/ op Ijet epnbe ban.fijn Üïcpfe/ ïieeft te toacljten. ^lEaar be feïbe ïiepfiger taerb tael ijaafl in fijn ©ergenoegen en fltïtc geftaojt/ ai^ gem/ öan ïjier en ban taeberom baar/ en bat foo boa?gt; gaan^/ be ïEtoober^ ontmoeten/ be taeïïte !jem of ban ben taeg boen taijftfien/ of gebuurig ont ruften/ of ooft ban fijn- iitenjjjjEnmng berooben/ cn aïtijt feefter in fijn ©oojtgang na fijn ©aber^ ^nb en in fijn ïfhtfte beletten. 25p fulfie Goobers bergelijft ift alle be Dwaalgeesten, be taelfte be fïjgbEnbe ïterfte gier op aarbe gebnurig moeptc maften/ en be taelfte baarom gebuurig moeten taerben afgefteert/ tegengeflaan/ en/ taa^ get magelijft/ t\' onber geamp;?acïjt. ^©it tegenftaan ban onfe i^eberpartij maaftt on^ tael taaftftér/ beer big/ omficljtig en baft in be Ütenniffe ban be iuaarljepb/ en ooft ban anbere JBaarljeben/ be taelfte baar toe beïjooren: jlSaar beneemt onfe rufle/ get bertailbert on^ gemoeb/ en get Kelet on^ ben ©oorgang na on^ ©aberlanb. ■4?aar men niet meer beljoeft te bifputeeren/ en öaar men/ fonber be albermmfte Énb?euft/ tot m be epnbeloofe eeutaigljepb/ ficij bennaaftt met
be
16 Voorreden van \'t
innigfte teeentaoojtiigftepti dPoti^/ enbe met be alüeröEcrlgïffle «©enieting ban ben (©rp-eenigen tytttt. *©oc{j ift taiï ïiicr tod tat aJctupgen m* men alle be geene/ be toeïfte getaoon jgn in een gebuurige Nabijheyd met ben ^eere tetaanbelen: m 73 : 20.) en fp fulïen met mp feggen: bat men feïben be ®oo?fmaaft ban befe J^emelfrtje gaeberen faï genieten; aïj» men/ boo? be ©eeïgepb onfer JJ^eberflanber#/ nauïgft^ trjb geeft/ om te oberbenfien/ taat be ^eere aan onfc jieïe gebaan geeft/ en taat 0p boo? nnë noctj meerber geeft toeggeïegt. lt;!5cen taonber ban/ bat $aulu| tot fijnen ^oane (Cimottjcul fegt: Maar gij, 0 mensche Gods, jaagt na Godsaligheyd, en grijpt na het eeuwige leven. 1 @tim. 6:11/ 12.
i|et |l?ijben boo? be taaargepb if ban taeï nnobig/ 6p toehaï ban be geene/ bie on# ont? ruften; maar get ij? geen taerfi bat in ben i^eineï plaat# geeft; of bat on# get taerft be# J|enieï# op aarben in be bao?fm^aft boet genieten.
€n foo i# ooft met get gebenbaagfcge foo genaambe dptïeggen ber ^?opgetpen. S)ct i# fiupten tegenfpjaaït/ bat be ^jopgetpen jijn een gebeeïte ban be lt;6obbeïpe ^Soeïten. ^aar flaat ooft uptb?uftfieïp/ i ^Tgeff. 5 : ao. En veracht de Prophetien niet. €n ^aulu# pjijfl en bepaalt ooft get ^jopgeteren. i €0?. 14:3/ 29—40. (©oft geb= ben Cgjiftn# en be ^poflden be ^?opgetyen öifttaiï# toegepaft. ^omtijt# met te feggen : Heden is dese Schrilt in uwe ooren vervult. 5Cuc. 4 : 21. ^omtijt# met te roepen: Maar dit is hel, dat ge-sprooken is, door den Propheet .loël. 5llct. 2 : 16. Cn fomtijt# met anbere taoojben. ber# 29—31. Cn foo beetmaïen.
^ocg Cgjiftu# enbe be SCpojleïen gabben een anber Eicgt oni be ^?opgetpen toe te paffen/
aï#
Hedendaagsche Propheteren. 17
al^ tap nu in onfc bagen. l|aE taa# get anamp;cr^ mogcïtjfi setaeefl/ üat be ^ecce Enbe
fijne Stlpofteïen aïtijt fao eenftemmig taaren in ^are taepaffingen ? en bat be ^jopgeten onfe^ tijb^ (do feer tegen maiftanberen aanïoopen? ^en eenen ^jopQcet onfeé tgbé fiïijft in aïgemeene Uitleggingen/ en b\' anbere taeet fijne ^jopjjetpen op befe en geene/ in §et fipfonber toe te paffen. SCnbere taeeten (of ïieber Ucrtieeïbcn ficïj/ batfe taeeten) öe nette tijben ban be berbuïïingen/ ban \'t geene geopenfiaart taa^ ban? 3ialjanne^/ df boa? een anbei*. Cn aïé ban ïjet baa?fepbe niet en Karnt/ ban ftaat foa een anüeöactjtfame ^oe-paffer ban bupjtere ^optjetpen te baeft bao? een opgebiasen Weel-niet. i ^tim. 6 : 4. fl^p bat ift niet fegge/ baa? een valsch Propheet
\'dEn nautaïijfi# ij^eft be eene ^ap^eet onfe^ tijbé fijne (Openbaringen beftenb gemaafit/ of Ijp taerb gebotgt ban een anber later ^?apljeet/ be taeiHe \'be batige berliïatingen/ ten eenenmaïe/ of boa? een gebeette/ tail bertaa?pBn Rebben; am bat Ijp fijn gébonta op geljeete anbere g?anben faefit op te maften.
^efen canr^ Ijceft men nu al eenige jaren na ben anber en geljoubcn/ en noclj en fien tap ban bien baa?tgang get epnbe niet. I©ant foa lang \'er gebuurig taeberom nieutae bermeteïe heeften op^ ftaan/ faï be Cï)?iften taerelb bïijben in een ge= ftabige ongeftabigïjepb/ en faï ooft eerber berme^ nigbuïbigen get getal ber genaarabe ^?opgeeten/ alé fdjare ber bernieutabe na «J^obe beelb en ber get?aafte boo? ben 45eejl.
ï}et i|S onbertuffcïien te beftïagen/ bat men bus boenbe/ niet alleen anberfoefit na een dag en uure, be taeïfte niemand weet dan de Vader. JlSattfj. 24; 36. Daar men beïfooibe te benfien om €tj?i|ti
2 taao?ben
Voorreden van \'t
ban affcïjcpb/ Stct. i: 7- Het en komt u niet toe te weten de tijden olie gelegentheden, die de Vader in siin evgen magt gestelt heeft. .ïlSaar bat men baft on foo tm taijfe/ ïjet aJoübcïpc 25oeR 6?cngt in Mcmiber achting. 3ta/ bat men get gcmcenc ©olft Camp;et taeïft ter (tfab^bienft fiomt/ am tjet noobigftc üoebfel bao? gare jieïen te foeftcn) opftonb met ïaffe giffingen/ menfcgeïpe bonben/ en ïeebig na ftunrt met een briefje/ taeï-fiecé opfcö?tft i^ geleerdheyd; en ban binnen ftaat * ziels-magerheyd. B3gt;ant be HCeeraar geeft ftcg feif en niet ben ï^eere Slefum gep?ebifit. mf , taerb baft Ret gehoor ban be toaargepb afgewend, en men fteett fictj tot fabulen. ^elijft bupbeïijft gep?opgeteert taa|. 2 ^Tmt. 4 : 4. céuiftc Mare ©aopfietuen bient men niet ober get goofb te . quot;fien: maar ficg toat beei gemeen te maften, ^ebe men bat/ men en foube ficg niet ïicgt begeven tot fabulen, ende oneyndelijke geslacht-rekeningen, welke I meer twistvragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het Geloove is. Maar het einde des Gebods | is liefde uyt een reyn harte, ende uyt een goede conscientie, ende uyt een ongeveynst geloove. Van : de welke sommige afgeweeken zijnde, hebben haar ; oewend tot ydel-spreekinge. ^tjn be opmerftetgfte ;
taoojben ^auli. a ^Tnn. 1 ♦ 4/ 5/ \\
garitftge ïtëet enbe be fjopgeeten gangen ,
maar aan ttaee uBeöaaben. ©an be taeïfte get • eerfte en gjootfle (6ebob fepb: Gij suit liefhebben den Heere uwen Godt, met geheel uw herte, ende
met geheel uwe ziele, en met geheel uw verstand. )
En het tweede, desen geïtjft [is]: Gij suit uwen \\
naasten liefhebben, als u selven. ^egt gp/ bie öe }
©lopgeet aller f jopgeeten i^/ JBattg. 22 r 37—4°- ,
giffen tapquot; bit/ ban t# al am f ?opgrtecren \'
18
Hedendaagsche Propheteren 19
brugteïooiS. ^an ïaat men na hét swaarste der wet: namelijk het oordeel ende de barmhertigheyd, ende het Geloove. ^USattg. 23 : 23. bcrWtft
ÖEt geene bat recgt en fiiïlp 3®SEn ïaat na be taerften bet ïieföE. .ïitScn binb niet meer be nubc tjouioe in aïïe ganbeïingen met be menfeïjen. JÏSen fiet te ongerechtigheyd vermenigvuldigen, en baar boor de liefde van veele verkouden. jBattlj. 24 : 12.
Cn gae ftan/ met trien boojtgang/ get tenbom den BEELDE ban a5nb^ jamp;aon GELYK-FORM1G taerben ? Kant. 8: 29. Jtëat fijacijt fleeïtt \'er boeg in fuïïte mibbeïen/ om te bekeeren de herten der Vaderen tot de kinderen, ende de onge-hoorsame tot de voorsichtigheyd der rechtveerdige, om den Heere te bereyden een toegerust volk? 3Cut. i ; 17. San ooft/ booj mibbeï ban fnlften bienft/ toerben uytgedaan den ouden mensche met sijne werken? en Ban baar boor taerben aange-baan den nieuwen mensche, die vernieuwt word tot kennisse, na het evenbeeld des geenen die hem geschapen heeft ? Coï. 3:10. 3$ bie bienft macïjtig cm on^ heylig te maften in allen onsen wandel? gelijk hij, die on^ geroepen heeft, heylig is? 1 J£etr. 1 : 15. ï|eeft men ban niet ïanger te ïettèn op lefu^ hJDDjben j Jiaattg. 5 : 48. Weest dan gylieden volmaakt, gelijk uw Vader, die in de Hemelen is, volmaakt is? Ëeert men/ boor fulfte onbertagfin^ gen/ ben Heere Jesum Christum aan te doen, enbe §et vleesch niet te versorgen tot begeerlijkheden? Öom. 13 : 14. 3©o?b men boo? fuïfte taeegen in de liefde gewortelt en gegrondt? Cpg. 3 : 17. 3$ bat een mibbeï/ om na ben rijkdom ban (éobé heerlij kheyd met kracht versterkt te werden door sijnen Geest in den inwendigen mensche? berfE 16. Wast men op bie tatjfe op tot eenen heyligen
Tempel
20 Voorreden van \'t
Tempel in den Heere ? cn taarbtn tap öaar üoq? ook mede gebouwt tot een woonstede Gods in den Geest? Cpij. 2 : 21/ 22.
£iet ban fuïfie tn bicrgcïtjftE bingen fpjecftt (6oüt in fijn ^epci taoo^ö. €n befe bingen biEn^ ben ernfteïp te tacrben ücbcftigt; of get mage^ lijft taatc/ bae tap baa? get fiefcgautnen ban be heerlijkheyd des Heeren, na het selve beeld in gedaante verandert wierden van heerlijkheyd tol heerlijkheyd, als van des Heeren Geest. 2 Co?. 3 18.
MSaar get is te buctjten/ bat fuïïte beranbe--ring na (©ab^ 2Bceïb niet i^ te luadjten/ bao? fuift onfiebagt en beeïboubig ^opgetcercn. 3©ant/ ten fcftaunften genomen/ faï met ai bien arbepb niet meer te tainnen gijn/ aïiS bc bebetliging ban be (6obbclpgepb bet hioa^ben 45ob^/en ban get bertaag ban be taaargepb/ dat Jesus is de Christus, ^ocg/ aïfoo bie ttnee ^oafbftuftften onfe^ aMoofê genaegfaam jijn bebeftigt/ boor beeïe ftcacgten/ taonbeuen en teftenen/ Sliet, a : 2a, en met be tae« paffïngen/ be tneifte be #eere Cg?ifl:n^ en fgne SCpojleïen in get dSieutoc rCeftaineut/ upt get #ube (Ceftament gemaaïtt geïrüen; foo bul ift tueï aan get gebenbaagftge Cgjiftenbom in be-benfting geben/ of bie fafte boo? onfeftere toe^ paffingen ftan taerben bertietett ? en of men op bie bingen taeï fao öcgDDjbe te ftaan? [bat men onbertnffegen naliet get geene on? op get googfte Ü aanfiebolen; get geene ooft be ^eere Cgjiftu^ en be SCpofteïen get meefte geböen begertigt/ en hiaat boo? men taeï b^buyfent menfegen op eenen bag fiefteert geeft. In bier boege/ bat be (Coe-goo?ber^ eerfl taierben verslagen in het herte; ban fieftommert bjaagben/ Wat sullen wy doen? te taeten/ om faiig te tnerben; baar na taierben geboopt; op bien iDoop ficg gieïben bp maïftan^
nodigste Prediken.
bet; daaglijks eendrachtelijk in den Tempel volher-dende in de Leere der Apostelen, ende in de Ge-meynschap, en in de breekinge des Broods, ende in de Gebeeden, en öat aïle^ met verheuging en eenvoudigheyd des Herten. SCct. a : 37/ 41/ 4a/ 46.
^rjn \'et fuïftc fajucgten ban ijet tjeamp;cntiaagfdjE ^jopÖEtECCEn tc ^oopen ? öan öient men bm ftet ^npöEtmen ïjoog tE acï)tEn/ aan tE p?ijfEn/ tE bEtbubtteÏEn/ En mEt gElpEt tjanb baar op gEfEt tE 3tjn. JiBaar inbiEn mEn in \'t tEgtnbEEl öEbinb/ bat/ onbEt ïjEt bEEÏbauöig ^jopgEtEEtEn/ bE bÏEEfc^EÏtjfigEpb en aatbsgEfnitijEnb niEEt En inEEt bE obEtganb fijggt; ban btEtb ïjEt tgb am aclj« tEtoni tE üEntiEn/ En om EEn anbEtEn biEg tE ïtiEfEn.
Ï^Et ié nu (EEfiEt/ bat bE niEnfctjEn boa? bat geamp;uurig ^jopïjEtEErEn gEljCEi fEibEU gEbjactjt {uEröcn tot bE rEdjtc ftEimtffE ban gaar fEÏbEn. 3lac. i: 24. Jtoo tEn opficöt (i) ban ïjaarE EÏEnbE. Som. 7 : 24. ïiom. 3 :19/ 23. Cpï). 2:1—5. ^Tit. 3 : 3. i $Etr. 2 : 10. tEn(2;opficötbanöarE bEtïaffing. €pt)- 2 : 5. (Cit. 3:4—7. €n tEn ap^ ftcljt ban IjatE (3) fctjuïbigc ^ïidjtEn ban ©anft» baat^Epb. ^Eut. 32:6. i5om. 12:1/ 2.(^it. 2:14. En 3 : 8. i ^Etr. 2 : 9/ 12. ICuc. 1: 68/ 74/ 75. Soft. 15 : 8. dEplj. 1 : 6. (©p batfE Cv op goEbE gjonbEn mogsn bEtfEïtEtt sijn ban ïjatEn ftaat/ in §Et bpfonbEt. 1 Co?. 1 : 9. 2 ^Tim. 1 : 12. eu 4:8: €n bat EEii phEt fictj (EïbEii mag ïeeeeh onbEtfoEftEn En bEp?0EbEn/ of fu ooft in het Ge-loove zijn. 2 Co?. 13 : 5.1 $ioïj. 1: 3. Col. 1:12/ 13. (5gt; ^oo? fuIftE tEÏiEncn/ als (6obt bE ï^eece iu 3gn bïoo?b aangEtaEEfEn ö«ft. 1 31oïj. 1:6/ 7. En 2: 6/ 15/ 16. En 4:13. EH 5 :1—4.1 Jktr. 1 ♦ 7/ 9» lt;©p bat C6) EEn C§?iftEn in fteft fEÏbEn mag ïjEöbEn Vertrouwen, Gerustheyd, Blyschap, Vreede, Eli bJEÏ
gEmoEb
22 Voorreden over de
gEmaetJ mag jgn tegen alïe geefteïijfte en ïiclja-meïijfte bpanben/ booj ben roem in de hoope der heerlijkheyd Gods. dEpfj» 3 : ia. I|e6?. 4 :16. lt;£ant, 7 : 10. i ^etr. 1:6/7/ 8. met üïnm. 5:2. ï|e6?, 3 : 6. enj. *
%ttt taeïfte bjuctjten/ öoo? geen bupfenten ban ^ioptjetifclje ïeffen onfe^ ttjt^ jgn te ïjaopen.
III. 4Éen en faïfe ooft niet binben in Êeerin* gen/ be toeïfic nn^ gebunrig onberritgten op taat tatjfe lt;!5abt be Heere be ©aöeren in get lt;0ube ^eftament geïepb tjecft/ en gne a5abt be ïjeerc 3ijn ïterfte na anfen boob ïepben fal. l|et eerfle raaftt ben Voorleeden i^ijb. ï|et anbere i# nocg onbeïtenb/ en raaftt ben toekomenden (Cgti. \'©ocj foa taepnig ais be iicljamcigfte fpijfe/ be toeïfte ban nnfe ©onjbaberen gegeeten i^ en ban onfe ^aUatnelingen gegeeten fal taerben/ oné ftan boebfel en ^erftte toebrengen: ^oo tnepnig ftan anfe jieïe met smeer en vettigheyd versadigt worden, (J^f. 63 : 60 at^ tap toeeten/ tjoe lt;éobt be ïfeece be ©aberen getjanbelt Heeft, en onfe Ma.--faaten ïjanbeïen Sal. iF)et Voorledene en ig niet meer. i|et Toekomende i^ onfeefter. J©p sgn in ben Tegenwoordigen tijd, en moeten toeeten of en wat God voor ons is; en foo ooft/ ol en wal wy voor den Heere en onsen naasten zijn, en moeten wesen.
SCï bie ïeffen CfP mogen foo geïeert fctjijnen/ aïé fe fclignenj ftan men ïeeren of gooren/ en noeïjtan*? maar ïiefiben een ^ip:orift§ lt;J3etaobe. Jiaaar een Cljjijlen moet ïjebben een ^aiigma^ ftenb aMoobe/ \'t geen toerftfaam i# boo? be Eiefbe. d^obt ïjeeft U/ Geloovige! geroepen tot heerlijkheyd en deugd. Door welke ons de grootste ende dierbare
beloften
* Siet hier over meerder in mijn Verklaring over de Heydelbergsche Catechismus, pag. 36, 37, 38, 46, 51.
onvrugtbare Lessen. 23
beloften geschonken zijn, op dat gij door de selve der GODDELYKE NATUURE deelachtig soudet werden. €n öat fult gp fejpsen. Na dat gij ontvlooden zijt het verderf, dat in de wereld is, door de be-geerlijkheyd. i ^etr. i: 3/ 4. ^JSaar ató men Ijct berberf ontbloóbcn xi! öan en i«S men noclj niet bigt aan ben J|emri. i^ieram inil bcrê
bat tap tot ïjet fcïbe aïïe neerstigheyd fulïen toebrengen, boegetlbe bij het Geloove deugd, en bij deugd kennisse, £115.
©e fpcculatien alleen itonnen on^ niet na ben kernei öjengen/ en noeïj mi .bet ftonnen fuïft^ boen be oberbenftingen taat een anber getjab Heeft af ïjebben Sal Cn bojft ift öenften/ bat men get 1119 niet quaüjft fonbe afneemen/ als ift Ijiev aber/ brij uut be 6a?ft/mijn geboeïen fepbe; lift faube (eggen: bat men met Woorden ben ftaat be# ^ientaen cCeftamcnt| bertjeft boben Ïjet lt;©ube/ * (geftjft fe taaarïijft bet baben !be feïbe te berïjeffen i#) maar bat fmmnigc/ met ^are on» baajfirtjtige Daden, ben flaat ban be ïierfte be# Jgieutaen jCeftameut#/ in gelnicïjtige bingen/ geïijft maften met be ïierfte be# lt;©nbcn (S£ejta» ment#. JJBant be geene/ be taeïfte be jieïroercnfle bJDojben ban be % JilSannen in ftet ^ube iCefta-ment berftïaren at# een ^oy tjetp ban be goeberen/ be taeïfte eerft in get Bteutae ^eftament fouben toerben genooten; be feïffce ïjonben be lEebcmaten onfe# tijb# boajgaan# op met een bertoog ïjoc (!5obt be ï|eere be ©aberen geïepb Heelt, en §oc be l^eete Ïjet Ctj^iftenbom na onfen tub ïepben Sal.
* €n aïbu# taerben onfe ïjebenbaagfetje Cö?ifte= nen geïepb boo? een fctjatftift/ baar fe niet gaar eggen/ maar een# anber# fetjatten flectjt# 6Ioote; ïijfi befegontaen. i©f foo be 5Canïjoa?ber en be
^Can^
* Siet mijn Catechismus, over de 19 Vrage, jjag, 30—34.
24- Voorreden over de
SCanfcljautoet nocïj cpgen# in We ftift binb; get mEcft ftp toebaï/ bat cen^ benfte/ ftac Ijecï gemaïtfieïvjfiEr en tot ïjoc üeeï gjaotEr gaE« bEïEti tjp ftan gEÏEpb toEtbEn.
IPactj öiE ftenniffE fion ntEn toEÏ licljtEt en foiu öei foo bEEÏ mtainbfEÏEn ban \'t #ubc (CeftamEnt berftjijgEn. Cn ï|Et naait taij^Epb/ bat mEn ap bEn ^EÏbEtEn bag bE^ M. ^EftaniEnt^ gebnn» rig öEfiEt/ {joe bEEÏ mEn tm bE ftEEté ban \'t (©nbE (^EftamEnt ÖEEft ftonnEn bajbErcn.
Cn aï^ men ban aï be filaatE fcEnniffe öecft/ taaar bat anfe ^cïjat tE binbEn i^/ ban jijn tap nacïf bEttE ban ijEt genat bEt ^cïiattEn fEïf. i©ant ban biEnt inEit nacï» bEEÏ neerstigheyd toe te brengen. Slat. i; 5. om biE gaEbEtEn/ aï^ anfi EpgEnbam fiEöaajïtjft tE EpgEnen, J©p biEnEn tE taEfsn anbEcricljt/ af ané Geloofs-en Gerechtsbrief baïïEEbig i^. Cn tap biEnEn taEï tE beta ar En/ En tE behouden ïjEt gEEnE bat tap hebben, op dat niemand onfE Kroone neeme. Stpac 3 t n. niEt 1 (^im. i: 19.
o^m nu ^iEt taE tE fiamEn/ maEtEn bifttait^ in anfE aarE fiïinïmi bE taaajbEn Siataöi 1:22. Zijt Daders des Woords, ende niet alleen Hoorders, u selven met valsche overlegginge bedriegende. JUtant IjeEft tjein fEïbEn baa? an^ gEgEbEn/ niEt am an^ in bE fanbEn tE ïaten fmaaren; maar op dat hy ons soude verlossen van alle ongerech-tigbeyd, ende hem selven een eygen volk soude reynigen, yverig in goede werken. Cn/ ajJ bat niEmanb gier ban foube antaEtEnbE taEtEn/ foo öEïaft: ^anïn^ aan fijnEn (Citué: Spreekt dit, ende vermaant, ende bestraft met allen ernst. Dat niemand n en verachte. (Cit. 2:14/ 15. Cn ijp tjErïjaaït ÏjEt fEÏbe nacïf EEn# ^tit. 3:8/9. feggenbE: Dese dingen wil ik, dat gy ernstelijk bevestight, op dat de geene.
noodigsle Leere. 25
die aan Godt gelooven, sorge dragen om goede werken voor te slaan. ï|ji fegt \'er nocïf naber fip: Dese dingen zijn het, die goed ende nuttig zijn den menschen. Cn ïjp ftelt bat tegen anbere btaafe bjagen/ euj. te toelfte tjp beiinaart onnut en ydel. ber| 9. Cben aï# 1 (Cim. 6: 3—6.
ï|et ftDint ban alic^ aan op Geloove en Deugd. €n öat (^eïoobe * tjeeft foo beet in/ en toiï bjij meer (eggen/ af# een fpccuïatibe ftenniffe. lt;0aft en men niet öeugbfaani/ alé men ban be beugben Vnat taeet te pjaten. JSeen! neen! ïfetïtamt op DOEN aan. ï|ier geïben be tuoojben Cftjifli: M. 13: 17, Indien gij dese dingen weet, salig zijt gij soo gij de selve DOET. Cn foo taa^ 00b Ijet ^ot ban fijn ^?ebicatie op ben 25erg. iJlEatt. 1: 16. Een ygelijk, die dese mijne woorden hoort, ende de selve niet en doet, die sal bij eenen dwasen man vergeleeken werden. J©it men ban jijn een uytverkooren Geslachte, een Koninklijk Priesterdom, een Heylig Volk, een verkreegen volk? foo moet men VERKONDIGEN de DEUGDEN des geenen, die ons uyt de duysternisse geroepen heeft, tot fijn wonderbaar licht. 1 ^etr. 2 : 9. Cn bie beugben berfcïpïïen foo beel ban be fetjijn-goebe baben bet ^epbenen/ alé ïfet ^eybenbom berfcljilt ban Ijct C^jiftenbom. a?»eiijfi men fien ban nut be beïafle plirijten/ 3Cuc. 14:26/ 27. €n upt be boo?taaarben ban be Ctjiifteïijfie beugben/ beftnopt te ïefen in mijn Catechismus, pag. 164/ 165.
ïangë befen taeg/ Rebben beeïe bermaarbe geïben anfer föerfie g?oate bjueïjt gefien ban garen bienft/ en gjoote beranbering beroojfaaftt in tjet fiebjijf/ en in bet gemoeb barer (Coeljoo^ beren. J^eïfte beranbering in be jeeben en in be
UCiefbe
\' Siet des selfs Negen Daden, in mijn Catechismus, [.ag. 36—3S, 46, 50, 51, 63, 64, quot;94, 99, 100, 115. enz
26 Voorreden over
JCieftiE tot lt;0olit niet gcbonöen laertt boo? beeï öifputEEren#/ of öooj bed te ^opljeteeren na onfe gebenjlbaagfcÖB ^oyljctpEn. J©aar ban fiobcn pag. 16/23 gefpjooften ié.
€n (om ban anbere Hiadjtige bannen in bit fcffjift niet beeï te feggen) boo? fulften bienfl leeft notïj in \'t gerte ban fijne (atoetjoojberen bie gjoote ïüefojmatcuE bet ^eeben/ en bat tjelber booj^ fieeïb ban tjet intaenbige Cljjiftenbam/ be J^eet Jodocus van Lodensteyn. l^e toeïfie zes jaren ficlj feïben/ aïé een öjanbenbe ïteetffe/ berteert tjeeft/ te Soetermeer, onber ïjet rcfo?t ban ftjn OPcboojte ^tab Delft. l©aai: na twee jaren te Sluys in Vlaanderen, en baar na vijf-en-twintig jaren te Utrecht. 2CI taaar tjn ben 6 SCugnfti 1677. beé mojgen# ten bjie nure (jgnbe get getaoone nur/tnanneer tjy ficïj baagïijfi^ ter ftubie plag te fetten/) bcr= fijeeg ïjet epnbe fijne^ $eïoofê/ en Ïjet befit ban bat ïjeerïijfie/ taaar oy Iju in fijn ïeeben foo fterft en rnfteloo^ pepnabe.
*©e biepen inbjuït/ be taeïfie bat g?oote -Cicljt/ bn^ lang na jijn boob/ nocg geeft in get gerte ban be geene/ bie gem pïacgten te gooren/ of bic boa? fgne fcg?iften geraaïtt jijn/ geeft eerft ben Drukker, en (boo? gein) nip betaoogen/ om be jieïen/ bie boo? fijnen bienfl gebjatgt 30» tot get (fPeloobe/ en tot een taanbeï/ be taeïfte taat uytnemender (i Co?. 12:31.) ij?/ aï^ ben taanbeï ber 20o?gerïpe menfegen/ te geïpen aan get ïee* fen en oberbenften ban be ftoffen/ be taeïfte bie gefeegenbe ïippen eertijté boojtbjacgten. H^f mi^\' fcgien get fcgijnfeï ban bat Manelicht, na get onbergaan ban bie bertaarmenbe gelbere Son, iet? mocgt toebrengen tot get rgp maften ban ben b?utgt ber ^jupben/ be taeïfte be ranften/ bie in Cg?ifta blpben/ 3og. 15 : 4/ 5/ 6, met
Lodensteyns Leeven. ^7
3tef. 5:1/4. rceb^ ïjefiamp;cn gcfct; en of ooft an^ üere/ öoo? tte fmaaft en foctiggepb bet fclher/ mochten Vnerüen aangemoetiigt en opgeïcpö/ om toat edelder bjucljtBn/ Cant. 4:13/16. al^ fc tot nocïj toe geüiagen Ijeööen/ faoojt tc öjengen.
ift nu gier toe mijn feïhen niet ontaiïïig tnonöe/ tjeamp;üen be ©erfoefterj» fip mp naöer aan? geijontien/ om te mogen Ijeölien een ftojt bertjaat ban be^ boa?t?effeïijften ^JSang LEVEN en STERYEN ; op bat be SCeefer taifle/ bat \'er foo beeï Leere taa^ in Lodensteyns LEVEN, aljjt \'er Leven taas in fijne Leere.
ban/ am niet onbanfibaar te toefen aan be Apenbare 3£ceringen; be taeffie ift/ neben^ an? bere/ tot hjucftt mijner jiefe/ foo menigmaal gabbe geöoojt; en/ om ooft niet te berbergen \'t geen boo? particulieren ommegang met bat weergadeloose voorbeeld in ïjem foo ongemeen te fien toa£/ tjeb ift mp bie moepte niet toilïen ont-tjeftften; op bat be toereïb taifle/ bat fijne SCie-betingen niet fonber g?onb na fijne taoo?ben fnafiften/ om foo een tjontaen KCepb^man nocïj te taiïlen in \'t ooge ïionben/ na bat |p gaar i| onttaeeften.
SCiïeen öeftjunpt mp be bjeefe/ bat ift/ met te feggen ban \'t geene ift ban fijn Certa. feïf^ tjebbe erbaren/ ben Fakkel fijner beugben fal berbooben, «En bat ift ben roem/ be toelfte gp berbienbe/ maar/ ten fetjoonfte genoomen/ fïectjté niet beter aï? met taaterbertae faï ftonnen afteeftenen.
ï^ct tuft mp edjter in befen ïieber mijn plicht gebjeftftetijft te onberneemrn/ até bien geijeet na te taten. ^etaijte ift ötijbe in bie bertoacïjting/ bat be Leeser ten minften baar upt fïen fat/bat be ï|eer Lodensteyn toet in een geheel anbere ge? baante morijte gefien toerben/ at? op ben Predik-
stoeL
26 Voorreden over
^Cicfbe tat lt;l5otit niet geüontiEn tacrö boo? beel öifputcmn^/ of boa: facet te ^jap^eteerEn na onfe ijeben^taagfcïiE ^aptjetpcn. J©aar faan öofaen pag. 16/23 gefpjoaften ié.
€n (oin faan anUecc ftiactjtige jfêannen in bit fcï)?ift niet fa cd tc f eggen) boo.: fnïftcn bi en ft ïecft notïj in \'t ban frjnc (pCoc|joo?ticrcn tic g?oatE ÜïcfajHiatcur bet ^cebcn/ en bat tjeïber fa002= facclb faan tjet infajcnbigc Cyjiftenbam/ be ï^cet .lodocus van Lodensteyn. ÏPc faJciftc zes jaren ficïj fetfaen/ aï^ een üjanbenbe ïteerffe/ faerteert ïjeeft/ te Soetermeer, onber Ijet refost faan fijn (!5e6oo?te ^tab Delft. i©aar na twee jaren te Sluys in Ylaan-deren, en baar na vijf-en-twinlig jaren te Utrecht. 5CÏ tuaar 09 öen 6 SCugufti 1677. be^ morgen# ten b?ie nure (jijnbe tjet gefajoane nur/taanneer gp fïtö baagïp# ter flnbie plag te fetten/) faer-ftjeeg ï|et epnbe fijne# (6ctaof#/ en get fiefit faan bat geerfijHe/ inaar op tju in fijn ïeefaen foo fterft en rnfteïoo# pepn^be.
©e biepen inbjuft/ be tnelfie bat gjaote ICitfjt/ bné ïang na jijn boob/ noctj geeft in get tjerte tan be gecne/ bie gem pïacgten te gooren/ of bie boa? fijne fegjiften geraaïtt 3911/ geeft cerfi ben Drukker, ch (boo? gein) mp befajoogen/ oin be sielcn/ bic boo? fijnen bienft ge6?acgt söntot get (6eloofae/ en tot een faianbeï/ be faieïfte tnat nytnemender (1 Co?, ia: 31.) if/ al# ben \'tnanbeï ber ^pojgerlijfte menfegen/ te geïpen aan get ïee» fen cn ofacrbEnficn faan be ft off en/ bE taElïiE biE gEfEEgEnbE lippen EErtijt# faoojtfajatgten. a^f mi#\' fcgiEn gEt fcgijnfel faan bat Manelicht, na gEt onbEtgaan ban biE faErtnarniEnbE gElbEtE Son, iEt# mocgt toEüjEngEn tot gEt rijp maftEii faan bEn b?ucgt bEr ^jnpfaEn/ bE taElïiE bc ranficn/ biE in Cgjifto bïijfaEn/ 3tog. 15 : 4/ 5/ 6. mEt
Lodensteyns Leeven. 27
3fef. 5:1/4. mtig geöficn gefct; en of ooit an» üEtE/ too? öe fmaaït en foctigÖEpi) bet feiber/ mochten taertien aangemoeöfgt en opgeïepb/ om taat edelder bjuctjten/ Cant. 4:13/16. al^ fe tot noctj toe geli?agen ïjefifien/ Vioo?t te fijengen.
ift nu lier toe mijn feïben niet ontaiKïig toonöe/ tjctiöen te ©erfoeners fip mp naber aan^ geljouöen/ om te mogen fjebïten een ftojt berïjaat ban iie^ boo?t?effelijften MSan^ LEVEN en STERVEN ; op öat be ICeefer taifte/ bat \'er foo beeï Leere taa^ in Lodensleyns LEVEN, aïj* quot;er Leven taa^ in fijne Leere.
Éft tan/ om niet onüanfiöaar te toefen aan te Apenbare Peeringen; te taelfie iït/ neben^ an? bere/ tot bjucftt mijner jieïe/ foo menigmaal gabbe gctjoojt; en/ om ooft niet te beröergen \'t geen boo? particulieren ommegang met bat weergadeloose voorbeeld in ïjem (qq ongemeen te fien tuag/ tjeb ift mp bie moepte niet taiïïen anu tjebfien; op bat be taereïb taifte/ bat fijne üie-beïingen niet fonber g?onb na fijne taao?ben fnabben/ om foo een tjautaen KEepb^man noclj te taiïïen in \'t ooge ijouben/ na bat ïjp ^aar if onttaeefien.
ailïeen bebjunpt mp be bjeefe/ bat ift/ met te feggen ban \'t geene ift ban fijn €crtn. feïf^ tjebbe erbaren/ ben Fakkel fijner beugben faï berbooben. €n bat ift ben roem/ be tneïbe Bp berbienbe/ maar/ ten fetjaonfte genoomen/ flccljts niet beter ais met taaterbertae faï bonnen afteebenen.
S^et ïuft mp ecljter in befen lieber mijn pïicïjt gebjeftfteïijb te onberneemen/ aï? bien geljeel na te laten, l^ebjijïe ift bïijbe in bie berhjadjting/ bat be Leeser ten minften baar upt fien faï/bat be i|eer Lodensteyn tneï in een geïjeeï anbere ge^ baante mocljte gefien tnerben/ aï^ op ben Predik-
stoelf
28 Voorreden over
stoel, öaar men inaar §et halve lijf fiet; maar bat ooft herliienbe öct geftcïitc oüer fgnen gEïjeeïen taanliEÏ öe nienftgen/ iu toat faooj gEbaantE men §Ein ooft öEfcftoutabE. bat fijn Leven jp een leffe boo? een ieder, bie bEfE ^jEbicatiEii lee? fen/ en een ojjtaEfiftmg boo? tjaar/ biE mEt getfelbe Lot der bediening (3!ct.: 17,) verkregen fjEööen/ of noctj ft?ggEn mochten.
3lïn bie bertaartjting amp;?eng ift ijier in getjEugE^ niffE/ bat bE ï|eeï Jodocus van Lodensteyn, al ban jonft^ op/ gEïEEft ïjabbE tE ïEbEn boo? bEn ^eeee. 3©aar boor öp ban getaiït ïjEEft tE bJEtbEn ftïepn; op bat be ï^eeie boo? §Em moc^tE taerben bet^ ^eetïgftt. i©ant §p/ Gebooren in Sprokkelmaand 4620. npt een aanfiEneïrjftE jfamitie ücr betniaarbe ^tab Delf, Ijab/ tot fgnEn i|EEr ©abet/ ben i^eec Joost C. van Lodensteyn, bE blEÏfie eetjl ICic^t be^ toetelb^ fag ben 7 ban ICoumaanb 1584. M. jamp;t. €n/ tot fgn ©joutae Jifêoeber/
fjoufa Maria van Voorburg, gebooren ben 10 in Slachtmaand, 1587.
€n biE jfaniiïiE/ in bE ttaEebe ^temtjebbEnbE ^tab ban onfE J^jobinciE/ gaf onfEn ï|eet J. van Lodensteyn goebe ijoope ban te ftomen tot een aanfieneïgft ^etainb ber 25o?gerïgfte En CjiinitiEEiE faftEn bEt ^tab Delf En ban gantfctj ï^otianb. lt;0Eïgft fgn i|r, ©abEt/ En fijn i^r. ^joebEr Dirk van Lodensteyn, bE EErftE al? 25o?gErmEEftEr/ En bE tbiEEbE aï^ bEttig JSaab/ ^cftEpEn/ 2amp;Ebjinb^ IjEbfiEr/ eiij. atbaar in gjootE SCdjtbaarljepb gE= tUEEft
jJSaar ftEt taa^ gEEn taEtElb/ biE met lamp;aar gïant^ ben jongeling bEftoomi ftonbe. gt;©e smaad-heyd Christi (be taeïfte Moses meerderen rijkdom ad)te te jgn/ dan de schatten van Egypten. ^eb?. 11:26.) pjEEft Ijp (^jebicant 3ÖnbE) bifttnilé aan/
en
Lodensteyns Leeven. 29
en aoïi fijn fpoo? gEineefl/ om lieber te tacrijen ten fónec^t ban ten ï^EEre 3iEfu^/ aï^ eeh fiieber ober ben ©oïfte.
€n/ of fetjaon befe fijr-en ïuft/ om boa? Jesus 3ieïcn te bangen/ toat ftonbe taerben geflimt/ boo? eenige geb?ec^be berijinbermg in* fijne lipt\' fp?afie/ enbe be baat op geöouinbe rebenen ban beeïe SCfraberen. ^oa nodjtan^ be l|eece ^em foo aangemaebigt om Zion te fioutaen/ bat \'er geen tegen-rebenen fijac^tig genoeg inaren/ om ben Slonseïing te beneemen ben pber/ om boo? ben ï|cere te Vucrfien.
sèp befen yvergeesi, be taeïfte be ï^ccre in fijn gerte geiegt ^abbc/ nnani be goebe opboebing in een SCcgtbare JFamiliè/ taaar ban fijn €crto. ge-inaagt/ in feefiere %ibiagt aan fijn J|eer ^iaebec Dirk van Lodensteyn. ©efe Opboebing in befajij^» ïjepb ber goebe ïtonften/ en boo? aï inbebetjag^ ting ban een gjonbige Btenniffe ber Vnaar^epb/ bie na be q^obfaiig^epb if/ tnierb ban ben i^eere gefeegent/ om ben jongeling at bp tijb? te ©ep^ ïinen boo? ben ^eere.
.Sa afïeeren ban ïjet geene be Jiatunrïtunbe leert nafpenren/ bebienbe ïjp fictj ban be lt;©nber^ toijfingen boo? be i^oogberoembe ^?ofeffoaren Gisb. Voetius, Meinardus Schotanus, en Garolus de Maats. €n ftoe g?oot en biep fijne atgting en ïiefbe ban ben ï|eer Voetius gebjeeft W i^ aï te taereïbftimbig/ aï# bat ift tjicr ban beeï betjoebe te feggen.
©an ben J|eer Schotanus fepbe gp een# tegen mp : Had gij Dn. Schotanus gekent, dan soud gij eerst een Predicant gekent hebben. Cn ban ben i^eere de Maats, geeft ïjp mp taeï berïjaaït/ bat be geene/ bie ïjem ï|oo?ben/ ftonben getoaar tno?\'
ben
* Siet Lodensteyns Weegschale der Onvolmaaktheden, 2, 4-, 6.
30 Voorreden over
ten bat (öoijj? tnaojb taa^ levendig en krachtig, ende scherpsnydender dan eenig tweesnydende sweerd, ende gaat door lot de verdeelinge der ziele, en des Geests, en der te samenvoegselen, en des raergs, en is een oordeelder der gedachten, en der overleggingen des herten. 4 ; 12. ÜMftc (Cept öe Hr. Lodensteyn, ff dj feïben en fijne ^ToEljoa^ tieren bifituilé hoo? bc ^jebicatie te öinnen öjagt/ al$ gp 6ab om ben fegen a5ob^/ ober get 3©Do?b bat gp gebacïjt gabbe te pjebiften. €n be ï^eer Lodensteyn ftonbe ban fijne ifëeefter^ foo fmaftelijft fyjeeften/ bat ift mp baar na taeï te öinnen gefifie gebjacljt be tnoojben ban ben gjooten Beza. taeïfie gp fp?aft ban fijne bjie geïicfbe jBeefler^ * Guilel-mus Farellus. Johannes Calvinus en Petrus Riivetus.
SCïji nn be l|r. Lodensteyn fijne SCccabemifcge ftubie te lltjcctjt en eiber? Ijabbe boïepnbigt/en na get Examen Préparatoir, taa^ toegelaten tot be openbare ^ebifiing/ berftonb fijn l|r. Vader, be SBojgeineefter te Delf, niet/ bat fijn ^oon heel foube ïopen JE^cbiHen/ baar nocjj geen pïaatfen baceerben; gp beftetbe ban fijn ^oon te Franeker, ten gupfe ban ben 5|ecr J. Coccejus, om ficg (taat berber al# men \'getooon tna#) te oeffenen in be ftenniffe ber «^oflerfcge (ïCaien en in anbere ge* ïeerbe «©effeningen. ï©at bifconrffen nu/ gcbuu« renbe bie ttaeejarige conberfatie/ tufftgen ben S^eer Coccejus, en ben ï|eer Lodensteyn, foo nn en ban/ ober befe en geene ftuïtften ber Öeiigie/ taeï jijn boojgebaïlen/ ïjeöbe ift upt fijn monb taeï fomtijt# berflaan. Ifeaar ift ttaijffeï of be l|eer Lodensteyn, (inbien öp ïeefbe) be feïfbe taeï aan een ieber taiïbe tjebben beftent gemaaftt. 3[ft
fal
quot; Siet Melchior Adamus Silesius de vitls Theologorum Exterorum PriQcipnm, pag, mihi 74. in vita I. Calvini, amp; pag. 121. 122, in ■vita Vireti.
Lodensteyns Leeven. 31
fal tan baar ban aïïjier ooft niet meer fegtjeu.
ben 28 3Üugujti 1644. taicri) üe ï^eer Lo-densieyn öeijejligt in ben ^jebiftbienft ban Soetei-meer. €n fijn Ccrta. gaf in ben «©ienft f00 beeïe pjocben ban bat ïjp fijne ziele ïjabbe obergegeben voor den name onses Heeren Jesu Christi, (5lict. 15: a6) bat be bjucljt fijner fiebiening niet aïïeen bertoont toierbe in bat aanfieneïijft Dorp, maar ooft in be paatfe baar ronbomine. .ïlBijne oogen ïjebfien bifttaiï^ gefien/ aï^ ift met fijn Certa. aïbaar toag/ met taat tebere genegentljcpb fijn ^erfoon baar taierb ontfangen; en Ijoc feïf^ ftcïj (gebepn^beïijft of ongebepnjt bat Iaat ift baar) aan §em taiftcn te onbertaerpen be gecne/ be tacïfte fijnen pjeciefen toanbeï en pieufe ©efojma* tie/ te booten/ bJeï ïjat,bcn foeften te ftnpten. €n ban bjacïjt ïjp nip luct te binnen be inijfe hioojben ban Salomon, ^ob. 28 : 23. Die een menscbe bestraft, sal achter na gunste vinden; meer dan die met de tonge vleyt.
3©at inbjuft fijnen bienfl geïjab peeft in fijn ttaeebe beroeping ban Sluis in Vlaanderen, ftan men bernemen upt be getupgeniffen ber gener/ be tneïfie be gehalte ban bie pïaatfe Rebben ht ïjanbeït/ en be tacïfte bieten taat nieuta ïeben beroo?faaftt taierbe/ niet alleen in bie/ maar ooft in be nabijgelecgene \'Canbfbeeften/ baar men be ftracgt ban fijnen (©ienft geboelbe. ^00 bat be tytztt ober al met ïjent taa#/ taaar ^P ooft bet\' fteerbe/ en ïpe men gem ooft tegenflont.
(Pen 17 5llp?il 165a. tot Utrecht spnbe bebe?-tigt/ bonb ftp albaar nocp een ban fijn ^eeren Üeefter^/ bp ben taeïften pp/ tot ben 1 Jgobem^ ber 1676» jijnbe be flerfbag ban ben l|eer Gisb. Voetius, altijt gebonben geeft beel liefbe/ en met ben taclften pp/ nebcné be meefte Collegen/ ge-
leeft
32 Voorreden over
ïeeft tjecft in een foct facrftanö/ ten nutte ban te gemeene flerfie.
J©eï öaaft fijeeg gp/ baoj fijne ongetaaone gaben en pber/ een gjaaten opgang onter öe Gemeente. €n öaben öe ljuipe ban fijne ïiebe Mede-amptgenooten, bonb ïip een flerfien arm aan fgnen t:outaen ^jienb/ be ^eet Justus van den Boogaart, be taelfte fiojt na §ein ban Rotterdam tat Utrecht taierb beroepen.
^opt fag be bieretb (febert ber SBpofteïen boob) foeter otcreen^einining/ ten goebe/tuffegen inen= fctjen ban geiijfte 25cbiening/ al^ tuffctjeu Ijem en fijnen Collega/ ü0. van den Boogaart. jSojit aegtte b\' eene ben anberen nytnemenber ban ficjj feïben; baigens JPtjit. a: 3. atjé befe ttaee (J5eb?oegt; beré in en tot den Heere.
lt;én ift ttoijffei/ of men (bp bit gjoot berbaï in be ^eeben) fian taacijten/ bat \'er ooit in een .^tab/ baar foo beeïe 3|jebicanten jijn/ fal ge# bonben taerben foo beèi obereenftemming/ foo beet tebere genegentfjeub ten beften ban 6obö faSe/ en foo beeï fojge booj maïïtanberg eere/ ate \'er gefien tuffeïjen befe tluee Ijaogbegaafbe ^bcraaré/ en ooft tuffeïjen garen genieenen jfeeefter Voetius, nebeng en met ïjet gjootfte getal ber tlnaaïf■ Strnptgenooteu.
MSen ïjeeft baar ban een (öebeniiteeften/ in Justi van den Boogaarts LAATSTE UUREN, boo? Lodensteyn opgeftelt/ en aan Ijet tjeurenb ïltjec^t apgeoffert/ in \'t jaar ban be# felfé ^Cfjlerben 1663. lt;!Fn bie ongemerne toeloop ban ïlt?edjtg mm/ ter tijb ban be^\' gjooten van den Boogaarts UYTVAART, fton ïjet/ in g?oote letteren/ leefen/ upt fytt gelaat ban ïjem/ bie foo feer ontroert taas» boo? tjet sterfbed, en bie fidf) felben foo feer moeft bebtaingen/ alé Ijn/ na fijn rang/ achter
Lodensteyns Leeven. 38
tjct Eijft ging/ en alé tjy foa bed ]6ctuee0m0 fa0 in öie öahen 0etnoanc toeïooy öcr 49aljcil0eren ban tjet Lijk, \'t geen tlticctjt niet fonber gjoote reben fritterïijtt niO0t 6efclj?epen.
#nbcr be 0aben/ be taeïfie llt:ccljt aan garen van den Boogaart berïooj/ teït be Heer Lodensteyn, * bat t)p boDjgaans/ feet boi bnur?7 fijne rctitv nen fan tneï beboitnerfite met fnïfie getnyocuiffen ban be? Cu\'efte^ betiiening/ bat 1]« niet aïïeen be ïSinberen bej» Utoningrijb? oberltian; maar bat tju ooft met Inonbeitijft fubtieïe ftjaïcn/ boor fijn frij?anber berjlanb/ taift in te biecften in be biiU5= terijepb ber onUiebergeboorene bteefcïjeiijfte fterten. j^n teït \'et ooft onber ijct bctlics ban een ttiiee* ben de Maats. €n bat boet on£ benften/ om be acjjting/ be bieïfte be ïjeer Lodensteyn gabbe boa: garen Eerw. gemeenen M^eefter/ bpfonbet in \'t ftnft ban be obertnyging eeneó fanbaar#/ en in tjct ftnft ban een bïitggen en boajfidjtigcn iaaab/ be taeïfte bat gjaote ïticïjt by aüe boojbaiïen tuifte te geben. ï^y geeft fijnen Collega be eere-naam ban Zions kroone.
,500 beeï acïjting tjab be Heer Lodensteyn boo: b:ciome ^lBannen; foa beeï ïiefbe gaf jjy aan be ^elben in oJobs ïlerfte; foo beet nutnemenber actjte jjy fijnen Collega/ ban fictj feïben. ^ao feet beftïaagbe tjy get berliep ban bannen/ bie 0cgeei booj ben l^eere luaten.
€n tnaé get taonber? 3Ci fijn iiicrften/ aïó fijn benften/ ai fijn boen/ ai fijn fpjeeften/ Inaé maar bat be Heere ALLES, en get Schepsel niet met al mocgt tneefen. joBenfcgen quot;ban/ bic tot batepnbe aï gare baben gefegiftt gabben/ ftoft gy ban ooft niet anbere als Hfcicbcn/ SCangangen/ ^eïycii en
3 Éoben
* Siet J. van den Bogaarts laatste üuren, pag. 189, 194, 195, 196, 199.
34 Vooreden over
%o\\itn/ m/ até fc lues toaren/ öittetïpt frtnencu. mcer/ om üat Ijp gelcert fiabbe/ bat be ©ecL-c ftcïj gcrecb maafttc om te iicrtjen^ ftcn/ aï^ W fön fiefte öquot;9^aab üaft oppaftt eu tatgncemt. Idèf. 57 : i.
lamp;t\\z fiaogagting ban be geene/ m be taeifte be Beerc boo? fijnen 45eeft tu?odjt/ fetjeen be^te ftïaarber «pt : lt;0111 bat ïjP in \'t tegenbcei fiabbe een neebiig geboeïcn ban fijn eugen geftalte. €n op bie donkere Foelie ban fijnen ootniaebigen ^eeft/ flonkerde de Diamant fgner gaben en ge^ nabe op tjet albercierlpfte boa? \'t aoge fgner ^eftenbe. €n baar boo? tjab tju feer taeï öebon^ ben/ bat neb?igljeyb ging boo?cere. ^?ab. 15: 33. en 18 : ia. ^e g?onb ban befe fijne Nedngheyd taa^ geïegt in een lebenbig üefeffen/ bat be menfetj niet meerber \'ma$ ban stof en assche, ^en. 18:27. een 1 Worm, een JiBaaben-faft/ een druppel van eenen Eemer, en als een sloiken van de weegschale.
0 : 15. €n bat tjy ai fiet geene tjp nocp fdteen te taeefen; maar enftel en alleen moefte tueefen boo? ben Heere, uyt wien, en tot wien
alle? i^. Öom. 11 : 36- }6 : ♦ ,
ben felben g?onb ïeerbe t)|i eeten en drinken, alleen tot lt;i5ob^ eere. ©olgen^ 1 Co?. 10 : 31. «nn flapen lua^ niet om te fïapen; maar om baar boo? öeguaamer te tuerben tot öetbergeer^ ïnfcen ban fijnen JÜSafter. daarom taaé fijn fïaap niet ono?bentelp; maar tjem bactjt bat men be tnb beé ftaapé moefte nemen/ foo beele nuren voor- al^ na middernacht. DMar boo? ban fijn tgb ban getaoone berrgfiitg toa^ (foo to el be# Winter#/ al£ be? Roomer#) tnffc^en b?ie a bier uuren in ben 4Bo?genjtonb.
Waar van hy soo veel sprak en song. Siet sijne Uytspanningea, pag. 74, 75.
Lodensteyns Leeven. 35
lt;©aft jjab geïeert naait te Eeten, om te Eeten; maar hij At maar om te leeven; gdtjft ïjp leefde, om sijnen Maker te dienen en tclooven. \'©ujStliaj» fijn (Cafd matig in üc Hoedanigheyd en outt in öc Veelheyd ber fpijfe. ^et gejacpöE öe# ©eïb^/ het vette der nieren van Tarwe, ^eut. 32 : 14. öaar gu bccl ban fpjaft/ taa^ fijn fmaMpftc pa?tic. €n faa \'er nacïj ecnig gcbjaab bao? Ijct bper gtiam/ Ijet taaé mecft/ 0111 baar ban beden tc fenben aan bc gecnc/ bic nodj inadjt/ nodj accafic tjabbcn/ om tjet fdbc boa? Ijaac tc öcrcp\' ben. dEn Jjeeft nicmanb aait een incnfdj gefien/ bc tadfte fmafidgfic fytjfe ïict tacftdlen/ am bat fijn epgen inonb tc antljanbcn/ cn get aan ben armen en denbigen am te beden? Ik ftan n (eggen/ bat faa een man gctuccft i^ bic giaatc jmeefter abcr 3011 bïecfcïj en tang/ Jodocus van Lodensteyn. ^c tacifte fijn fobcrc #ijn bermengbe met JJ^ater/ en bic «jet boa: geen eer reïtenbe/ bat een ^?cbicant Cfdjoan ban gjootcn ljuufe) bed fienniffe öabbe ban bc befte en fmaftdijftjtc Wijnen, fajap bc .ïBan/ be tadftc meet HCic^t al)£j taijn berbeefigbe. biaé \'t/ be Indite ap ^ct nuttigen ban bc minfte berftiniftfiing (at taa? \'t maar taater) fijnen jmafter banfttc. €n ban/ bagt tjem/ Ran tju/ gcfant 3ijnte/ Ineï iet^ miffen/ \'t geen bc anbcrmagcnbe dïenbige beter fanbc bonnen berfilniftften. * (CcrbJijie Ijp ficij berfabigbe met be^ i^eere genabe/ en bjalijft taa^ fanber ïeftfierpen/ en met een Meun genat ban \'t aarb= fclje tna^ tc bernaegen.
^aa matig taaj? Jp aaft in fgn huysraad, cn lud bergenacgt met Ijet gecne bat tat fijn gemaft gc^ naeg taa^. i|et ftïeeb om \'t lijfber naafite ïccben/ en be Deekens ap ïjet beb bcr geencr/ bic be^
JJ^inter^
* Siet sijn Uytspauningen, pag. 154 VIII. 176. XIV, en 271, 272.
36 Voorreden over
Jtëinter^ üan ftoube ft?ompcn/ (boo? fijn gcltr jdtortjt) tua^ \'t guji^raab/ taaar in fijn tjct ineeftc rjEnocgcn fcïjepte; en bat \\na^ (fjae fiebcftt aoft befen fijnEt arBenb ber iiefbe getjaiu ben luierbc) boa? ïjet gctupgcniffe ber aSenicteré/ baa? tjem betcc cieraab/ ais ben pjonft met ftonft-toerft/ bat meer tot iaft atë tot Ijcpi gebpen ftaiu Wlbué berftojben aan ficö feiben/ ftab ftp feet nantae acöt op be bctueegingen fijner Hertstochten, en baar boa? baö en Weef öu beefier ban fijne Passien; foo bat men nauiijfts in fijn alberern-ftigfte nelaat eenioe beranberinge jïen ftonbe. Ben mo eft bertoonbert ftaan/ a(^ men tjein aan-fan/ taanneer tjem ücftenb taierben geinaafit eenige ïafteringen/ be to elft e ïmofe menfetjen tegen be ^abb?ecfenbe/ en aoft tegen gem/ met monb en pen/ in ïafter-fdfciften boa?tft?acöten. J^ant/ taar in anbere get bïeefcïi en öïocb tegen fulfte ïafteraar^ ïiefttelp fonbe ftonnen ontfteeften : lgt;aar fag men ftem tegen fijnen ICafteraar facftt-moebin- €n taaé \'t in \'t Poezy; ban fton tjp felfjE noeft taeï pjijfen be aardigheyd, be taelfte fnïfte ^potter^ in a3ebfc0ten toonben. oEn taaar tiuam tjem boclj befe fijne ïioninftlijfte magt en obcrtainmng ban ficlj feiben ban baan? \'©ereben gier ban taaé geen anbere/ als om bat ftu geïeert ftabbe Eer, Staat en Aansien ober te geben booj \' ten Ileere, en boo? fijne goebe fafte.
l^et ié taeï taaar/ bat fijn adjting bu be lt;l5ob= baeefenbe enbe fijnen taanbei boo? *l5obt foo gjoot en gocb taas/ bat be ïafteringen Tjem minber ftonben feftaben/ ató be geene/ bic in ftïepne pïaat« fen/ boo: öoofe menfetjen/ meerber ftonnen taer* ben gebjuftt. Mant ecljter taa^ get boa? een ieber a 15 taat taonberö/ bat men in fijn oMaat/ ooft feïfê ban nürtj fag een effenbaar gemoed.
Lodensteyns Leeven. 37
ooft In aar/ battjp niet taüijc lijden als Quaaddoender. i ^Et?. 4:15. lt;£11 öat ^9
fidj liEramp;cbigiïc tegen l]ct angeïgït. J©aar ban men een ^taaltje ficn ftan/ in öcn Toeëygening Brief, aan fijn ïfeer 25gacber Dirk van Lodensteyn, bnoj fijne Weegschale der Onvolmaaktheden * 5/ 6/ 7/ 8/ 9/ 10. Jüaar bat aïïej» Ran men boen fanber ficlj te faergjijpen tegen een effenbare geftaite be^ gemoeb^.
€n niepnt iemant/ bat in fijne laatste Uuren, ban be J|cer J. van den Bogaart te fien i»* iet^/ bat tegen een effenbaar gemaeb fetjijnt te jljijben. lt;Pie taeete ban/ bat nooit een ^jebiïtant mag Inerben getjouben Vrnoj buptenfpoarig/ al^ tjtj nut niebeiijben tot ben ^onbaar fijn gnaab ontbeïit/ en baarop (l5ob^ oo^beeïen b^eeft en tot tuaarfrijou» ining fieftenb maaïtt.
Stibu^ tjab ÏJP ban fijn Heer en Meester Jesus geïeert fmaat te lijben fonber ficij te toieeften; en noctjtan^ öebjoeft te toefen ober ben ftaat be^ ^onbaar^/ en ober be onteering ban lt;!5ob^ name. lt;©it ejcempeï flelbe tjn ficlj boo?/ alé lju fang: f
«Sachte Jesu! die sachtmoedig »Het alderscherpste leet,
«Wraakloos kond vergeven goedig, »Ja sonder toornen leed;
»Maar in yver kond vergaan,
»Wierd uw\' Vader smaat gedaan;
»Heyligt mij, heyligt mij:
»Ik moet Jesu zijn als Gij.quot;
fteïbe fjy firlj feïben 3|efmn boa?,
bleef lju .Jil^eefter ban fijne Hertstochten; en buj?
toift
* Piet ,1e laais\'.e Uuren, pag. 198, 199. VI. en pag. 189, 191, f Siet sijne TV spanningen, pag, 153. V,
38 quot;Voorreden over
taift ftp te siften get rcpne ban ftet onrepne» €n ttrtaijïen ftp luaftftcr hrn^ in ftct toaftcn ober €ïj?ifli ^cftapen/ foo tuaaïtte ïjp foo heel te ineertier ober fijn epgen fterte. Cebente m een neftaöine iaïoufp en acljterboctjt ober be? fclfg öetaeegingen; op öat \'er öp ftem imnier^ niet motftte taeefen een eenige berïepbmg tot tieojog/ notft öe minfle fcftabeïpe taeg tot eygen liefde; toaar boo? ftp fieft feïben moeïjte berftoobaarbi* nen/ en aïfoo ban ben ïfeere afbnjften. i|ier toe öjacftt ftp ban fieft feïben te binnen te pepten/
let. 17 : 9/ IO- m I39 : 23/f -. .
(©p bie b3ijfe taa^ ÖP in föquot; Blyschap nooit feer uptgeïaten. fn fijn Droefheyd nooit beeï berffagen/ in fijn Begeeren feer gematigt; in fijn Liefde feer geregeït; en in aïïe fijne Beweegingen bjonberïgft oeposeert of welgeset.
feïben bonb men ftem anber^/ al$ m een diep o-epeyns; en be stof fijner oberbenftingen toag beel ober Gods Algenoegsaamheyd, aï^ ooft ober be^ menfeften Nieiigheyd en ober be berpïicïjting/ be taeïfte be menfeft toeï aïtxjt aan ben i^eere schuldig was, boeft nooit na taaarbe betaalde
^ij befe gebnnrige Inspanningen ban fgne Gedachten, fton niet avibers at^ gepaart gaan een afkeerigheyd ban sotgeklap, ydelgerel, en gekkery. 3©aar boo? ban fijne taoo?ben of toaren toepnig/ of aïtnt ernstig. gt;©ifitoiï| bernieutabe ftp be alge» meene Vermaning. Het is beter te zwygen, als te spreeken \'t geene, dat geen nut en doet, noch genade geeft bien die het hooren. ©oïgen*? Cpft. 4 : ao. en 5 : 4. JÖSattïi. 12 : 36. ^eïfê taa^ ftp getaoon in een gcfeïfc|ay ïieber te hooren, ban te spreeken. (jCen beeïe/ om bat ftp be minfte benuaam oo?beeïbe om ftem te flieftten; en ten beeïe/ om bat ï)p aïfoo npt be bJoa?bcn fton ont-
beflften
Lodensteyns Leeven. 39
beïtïmt taat in bcc menfctjen Ijcrtc taa?
gen/ aï^ ooft op taat g?onbcn Qet genicene faolft fjare taeegcn ficflicröB.
ï|ier gnam ftp Een aangefioorEn Statig, Ontsag-gelijk en Deftig Weesen. ^ct get tadfic tc na-tuur gem öabbc Begaaft/ \'t tacïft bc flatige faaebing in IjEin Ijabbc gcguecftt/ cn \'t geen be nenabe in gem ïjaöbe geljepïigt.
quot; ^et i^ niet fonber reben/ bat ift per ban befe bjie oajfaftcn uptbjuftfielijft nactne. JJlant men fag bit filaar upt be liniamenten ban fijn aangefictjt. 4®Bn lionb ïjet feïbe in fijn B?eer 25?oebec Dirk van Lodensteyn, ben taeïlte ÖP öoo? die drie banden aan firij feïben berfinocïit reftenbe; atjé tjn tuffcljen gaar fiepbe geïtjfigept fteïbe 1 in bloetverwantschap, in een goebe opvoeding, en in een geefteïijfie te samenvoeging in eenen selven sin, ende in een selve gevoelen, upt i Coj. i : 10,
€ct)ter taierb fijne ontfaggdijVitjepb getetnpert met een Beleeftheyd en met een Vriendelijk gelaat tegen een iebcr/ felf tegen fijne bpanben/ en öaben al/ tegen be geene/ bie be taaargepb focljten te bet^acgten in ïiefbe. €n/ ten taare fijne ontfag* geïijfte ^tatigljepb bup taare getemuert getaeeft met Vriendelijkheyd, Ootmoedigheyd, Nedrigheyd en Liefde; men en ïjabbe gem nautaïpe berben aap 5ien anberé at^ met b?eefe. JBaar nuftonbefijn Venerabel JJ^eefen tael te taege Bjengen een mm ficgtiggepb om tot gem te naberen; maar get temperament ban fijne ernflgaftige eenboubiggepb maaftte gaar/ bie gem gabben te fpjeefien/ aan b\' eene jijbe taeï bebacgt in gaar berfoeft/ en aan be anbere jijbe brpmoebig/ aï^fe boo? gem taaren onberricgt/ gefterftt en taeï getjooft.
felfbe Ontsaggelijkheyd bieï ooft op be ©et\'
ga»
Siet sijn Weegsehale, 2 en 6.
40 Voorreden over
giibecing/ in üc to elft c ftp aié ten Lid ban bat ncfcïfcöajj ncerflig opijuam/ omficamp;tts abhifccrbE/ en njns meefter^ (aaft met beeï toijstjepb ber^ bebigbe. ftan be giants fijner beugbcn/ en ftet bertong ban 4500^ j^ajefteybt/ al^ een blixem, flaan in een ieüer^ ftert en oDge.
(©nbertuffetjen ïeecbe Ijcm fijne Beleeltheyd en tebere ^abtbaerfcntljepb/ tjae Ijn met eere fijnen mebe menfeö maeftc baa?gaan. (Som. 12 : io.) €n fiu luifte Ijet ten beeïe fijne goebe 1 opboe^ bing banft/ bat Iju eere gaf hen geenen/ die hij eere schuldig toa^; maat Ijet ^abbelijft ïicftt (geboeït aan fijn tjerte) beeh Ijem fultif te be-nachten en in te fcljerpcn/ om der conscieniie wille. (iSain. 13 : 7/ met bet^ 5.) iaa^ ban niet alleen aangebaan niet ontiag en fjDogadjting boo? be aarbfefte ^aben. J)0elftecs geftoajfaamamp;epb/ ïju fijne ^oeïjaojbeu^ fao bifttuiï^ inpjente/ al In aren ïjare bebeelen Ijarb en niet befeftenben. jiBattb. ao: 25. Sam. 13:1—5. 1 fetr. 2:13/ 1 / 17/ is. ^Baar ïjp toonbe ficïj ooft feer beleeft en kieyn Itaa: een ieber/ al In aren be feïbe ban een anbere gëfintljenb en ooft in beeïe faïten minber ban fin feïbe. €11 ftae fian boeïj bit aïle^ anber^ taeefen; ^aar fijne gebacftten fteeb^ befet taaren met be aberbenfiing ban fijn engene genngheyd, niet alleen bacu ben ï|cere/ tot Vnien ftp nooit ban met g?oote ootinoebigïjepb beflonb te naberen; maar ooft boo? be menfdjen.
€en ftaaïtje ban bit laatje Itan jijn/ fijne 011= getaoone beleeftfjenb in Ijet berfoeften ban Ijnipe/ of ban eenigen bienft ban fijn minbere; betaelfie ten minften aan Ijem/ ijaren ^eejler/ fcljmbig taaren eenige bergeïbing boo? be openbare en bnfonbere onbertaijfingen ban öem genoten. Ift
ftan
Siet sijnc AVeegschale, 6.
Lodensteyns Leeven.
ïtan in öcfcn (öoaj ccbarcnttjcyö) getuygen/ öat iït naait tjclcefticr tat miigc ijuïyc in ijct Jp^Eöi\' ftcn bctfacljt ücn/ al^ toaj be gcenc/ ban tuien ift be fieflc fUcljting ïjab antfangcn; en bat iït naait anbdcefber tat ^jebiftcn ben aangcfp?aa^ ften/ aï^ boa? fnlfie/ bè ineïftc ap nip geen anber reben ban fjaar berfaeft ïtanben byüjeugcn/ aïs bat ifi taa^ aangeteftent anber be gcene/ be taeïfte ap een bacerenbe plaatfe magen ^ebiften. .ïBaar anber aïle be ©erfaefter^ (ïali be Heer Lodenstejn (in bien trjb/ aï^ ift nu cl) maar p?apaneerbe) berre baben anbere npt/ nabien öp ficïj felben taift te ijelpen en ber tjeïperen tjerte te jleetcn/ met te feggen : »Ik ben wat verlegen, doch ik derve u niet meer vergen; men moet de willige niet te veel opleggen, gy bent aan my niet verbonden, en hebt my soo dikwils geholpen. Weet gy ook iemand, die my eens soud konnen verlichten? JlSeecbet taaajben/ am fijn berfaeft te üeft.jactjtigen taais ijp niet getuaan te geöjnpften. €n baar taaren \'er aaft geen meer ban noabe boo? een ^aïlanbp ïjerte. ©an \'t taelfte Keyser Carel, tegen fijn ^pan^ jaarben ftonbe feggen: »Ik kan met mijne beleef-heyd en eere, aan den Nederlander opgedragen, haar door een vuur jagen. Cn geïijft be Heer Lodensteyn, in bit ftuft ber beïeeft^epb fao feer uytjïaft; fao fag men ïjet felbe in ai fijn bojgerhjft gcb?ag/ met alterïep fïaclj ban menfeïjen.
^aclj/ am Ijier ap niet te lang te bïijben flaan; foo fuïlen bip maar ftojt feggen: bat \'r ban Ijem/ op ïjet antijbig affterben ban bat gjoote Éicftt Justus van den Bogaart, geen beugben geroemt flaan/ of bie ttaee ecnamp;jefinbe tjabbrn met maï= ftanberen/ in bie alle/ om be ftjoon gefljeeben. dEn men benfte b?p/ bat be Heer Lodensteyn foo feer niet opgenomen foube sijn getaeeft/ met
bengben^
41
k?
4,2 Voorreden over
iieugijen-cierfEl ban fijnen bieröarcn Amptgenoot; inliiEn ftp tjet geiijfie ixtt teugbcn in fictj
feifaen niet gcmint öaöbc. fal l)ein ban ooft nacmcn der weduwen flut/ der wesen schut, der reddeloosen toeverlaat, de troost der heyligen, den wysen onderschrager van den staat der hoopeloose, den schrik der goddeloosen, den bekoorder van Gods Lievelingen, den raad der vrienden, de baat der weesen, het gewaad der naakten, het sieraad der vroomen, een\' suyl der kerke, die ieder te baal wilde en konde komen, soo menigmaal als de ouderdom, of smerte, of armoede iemand dede suchten. In woorden deftig, machtig, wichtig, geestrijk, voor-sichtig, altijt suyver van bedrog en altijt stichtig 1.
^efen en bietgeipen (of gaf ÖP aan fÖn een#» gefinben Collega J. van den Bogaart, cn toaarotn fouben tnp ïjet felbc ban gem niet mogen getup; gen; nu fijn penne ruft en fijn ftemme ftaijgt? J0ant op cene taijfe taierben bie ttaee tjerten aan een gefioniaen; booj \'t felfbe oogtait toierb alijaar boen öefliert; be leïfamp;e lt;!5eeft tegeetbe in 8aa,: tiepbe; en elft bedjief fijn Collega bob en ficlj felben.
a©onber fcïieen get/ bat onfe Lodensteyn (bit alle# niet tegenflaanbe) nocfttan# bifitoil? toilbe ïtlagcn/ bat be ^eere gem (ten opficgt ban be f gevoelige genade) be,eb Inanbelen in duysternisse. C3cf. 50: 10.) €n bat Qp taepnig licïjt ban ber= tjoofting getaoon tea# te boelen.
§ ^e Heer van Rijp fiier ober ftjne gebacftten upttenbe/ fepbe : bat be ^cete fijnen ïSnecgt Moses gabbe gelepb in get bonfter/ Cpob. 19 :9. op bat gp aan Moses foo beel te beguamer Cfon^
ber
Siet Bogaarts laatste Uuren, pag. 195, 196, 197.
f Dit noem ik in mijn Catechismus, de achtste en negende daad des Geloofs. pag. 37, 38.
5 Siet Domino van Kijps Nagedachten, pag. 11, c. d.
Lodensteyns Leeven. 43
ter tuffrfjenSomfie ban ïjet gcficljte ^ob?) foube gebEii ben inb?ufi ban be (öobbEÏijftE wet en wille.
(EÏfbE .^cïiavjliEr üjEtigt nn^ ooft tE öinnEn/ IjoE bE ï|eÊi;e oEtaaon taa^ in eeh InoïffE op fjet Versoendeksel tE bErfC^uncn. ÜEli. 16 : 2.
Cn foo magen tap ooft bEnftEn/ bat bE I^eeïe fijhe i|i3ftia niet aïtijt eb en liellijk omhelst; Sief. ^8 : 17. om Vieeïe tEbEnEii/ be toeïfie be ïjeere na fijne ^epïigE JJ^ij^epb baar tae öeeft/ en ban be taeïfie iït/ in mijne Yoorrechten van het Ware Christendom, in \'t fi?ecbe fjanbeïe/ in mijn Predi-catie, over die lieffelijke omhelsing van den llizkia *. ü^aar sijn beEÏE tijben/ bat a3ob^ befte ïtinberEn Ijaar ïjebüen te bergenaegen met te geïooben bat «J5nb i# Algenoegsaam. Wijs, Heylig en altijt Goed, Qoe ÖP 9Et ooft mEt geïi^ft te maften. Cn ift beften/ bat ift nautaïtjïf^ ftan obereenb^engen/ goe ï|Et tE fiEgjijpEn xH bat EEn giEÏE/ be taeïfie gebnurig taanbeït in Ïjet befegontaen ban a5ob^ boïmaafitgeben; ja bat iemanb/ be taeïfie baft get 25eetb lt;J5ob^ fiet ingebjnfit in fijn jieie/ fao bat tjy (in bien apficïite) bet* (i3obbehjfic natuure beeïacgtig ié; i^oe fao een jieïe ftan fiïagen obEt llEt geüjEfi ban geboeïige berfeftering. (Ce meer/ a(£ men baar bp baft fteit/ bat al ana ïjepï be-jtaat in öct bergenaegen/ bat be jiele ÖEEft in lt;èabggt; welbehagen tE sien en te doen. SUïïeen ftan ift bit feggEii/ bat an# geficljte ban a3ab/ en onfe gelgftfarmigljenb met lt;!5ab/ aïgier in bit tjanenbaï maar i# ten beeïen En bat faa aaft anfEbipfc^ap in bEn ï^Eere maar ftan taefen ftufistaijfe/ tertoijïe get baimaafite baa? ben ^Eineï gefpaart taerb. daarom Qet Engelen gesang ï)ier op aarbe feïbEn tang bnnrt. (0p quot;bat be ï^eere an# te meer faube
ïeetEn
* Siet mijne Voorrechten, png. 105—149. en iu \'t bysonder, pag. 140—147.
44 Voorreden over
ÏEErcn wandelen door het Geloove; en np öat onbertuffcöen onfc siele/ boa? een fiïepn en fiajt timaag ban fijne tjcecujftljcit faube üerruftficn/ om IjEm te ttegeertger tc faeficn. €n foa baa?t/ at? in mgnE Voorrechten te ften ijé.
Onbertuffcöen taa^ be Heer Lodenstejn in fijnen inanbeï altijt üicï geinoet/ en taegen^ fijn ftumeur vrolijk, ^oo nacljtan^/ bat fijn bjengbe niet üïcef gangen aan get ^djepfci/ maat aïtijt optaaartg ging tat in be aigenoegfaamtjeyb ban fijnen JlSafter en ^erïaffec. i|et aberbloebig fietaij^ban bit fijn bjoïijft leb en geben didg fijne ï}oge/ l^iep\' (innige/ en rec0t a5cefteiijftc lt;!5efangen/ be taeïfte gae meerbei: geïeefen/ gae factec filinften in \'t oo? ban fnifte/ bie fiecljt^ in SCefu ïiefbe amp;?anben/ en bie alleen maar tjacljten te leben boa: ben HEERE.
a5?oot lua? fijn gefidjt ober lt;6ob^ inonberen. ^iepfinnig taaren fijne obccbeniïingen. Onfiene^ ïijfte bingen taifl gp ïebenbig te berbeeïben. %U ïjoetueï jjp (gelijft niemanb) be ïijacljt ban (J5ob^ genabe niet Boft inprenten in be geene/bie (èob^ ifiefbe niet en baelben. ^oa luepnig/ al^ men iemant/ bie nooit ©jouta of i^inb gegab geeft/ ïian boen fien/ bjat fietjefifiing bat \'er i^ in een tneï geboegt goutaïijft; of taat en jjoe fterft baar 30quot; be fiebieegingen tuffetjen een 55aber en tuffcljen een tueï gefegiftt ïiinb.
Cn op bat inniclj en geeftcliju Cgjiftenbom fijn gerte foo gefet/ bat gp baar op niet alleen boelbe in fijne gefette Huysoeffeningcn, of in fijne aanfpjalie aan be gene/ be taeïfte gp aï? ^ebicant üeganbelbe. ^ifêaar foo bleef gp/enfoa fag men gem felf in alle fijne oeffeningen.
3ili en faube get niet gelooft gebben/ gab ift niet bifitail^ felber gefien gac effenbaar/ goe ge rE0eït/ goe geeftelijft gp ficg felben gelgït bleef in
aïle
Lodensleyns Leeven- ^S-
aïïe fijne tjanbEfingen; en fclfé ooft tan nocg/ aï^ (ten fiegagen ban fijne bjienüen) ficg: feïben Itiat tailbe tiibcrtcercn en üeciujligen. jfêentgmaaï ïjeti ift be cere geljab ban begeert te sijn en pjefent te taeefen öp tjet ftittjtelijft i6efelfctjay/ bat tjü of ïjab genaobigt in fijn ;Cupn/ af pö geftafen/ nm een^ ïanblnart^ in te baren/ ter tijb al# tjp af üefactjt luap ban een üituten ^jebicant/ af ban iemanb fijner ^ïaebbjienben. ^tèaar naait en fteerbe ift ban Ijem taeber anber# aïó geflidjt/ opgelneUt en abertupgt ban fijn effenbaren en aïtijt geefteïijften amtnegang. J©ant taaren \'er bp ïjet gefelfdjap in fün iCuun tegenlt; b,iaa:big fannnige ban fijn eertaaarbe Caïïegen/ \'t 39 ^jcbicantcn af ^jafeffaren; men fjjjaft naait anberi ai# ban ben ftaat ber ïterfte/ men fpjaft ban ftnbie/ en ban \'t geene na be# tijb# geïegent» Ijeub a?ab# ^ian aanging. Blaren \'er bic a5cïccrbe niet ün/ men ïjabbe aïtijt ernftige rebeneringen/ af men fang eenige ban fijnen HEieberen/ af ^faunen; ban be tncifte men ban/ na Bet fingen finaft tat berftïaring en tot naber oplueftfting. €n (\'t geen mn boojguam aï# een beloij# ban fijne gjoate ©efïoatïienhig) naait gebaagbe tjn/ bat fijne HCieberen/ ben baorrang tjabben boben »©abib# ^fahnen/ bie ban ^attjenn# gerijmt jijn. l^acltieï fjn bie ban Deutecom, na be nientae ober# fetting/ op befeibe noten ban Claudius Gaudimellus, gefongen/ bn fict) feïben beter rocmbe.
ï^u fctijeef * een# ban Jilt:cctjt# SEeeraren/ taaar ban fjy \'er een tna#: »Der grooten gunste, der rijken tafelen, noch des werelds vermakelijkheden en hebben- sij niet na gewandelt. (JEn een Inepnig berber/ feybe ïgt;u: Uwe Leeraren hadden
met
* Siet sijn Voorreden, voor het kort en seedig ondersoek van \'t Bericht, nopende den Sabbath, pag. 4. en 7.
46 Voorreden over
mei hel werk der Bediening, lol uwer slichling, de handen, gelijk hel herl en de hersenen, allijlquot; «ven vol. ban niet te fien aan een anberg!
tafeï/ en öp Ijab fön Cuini meer tot nobige fliïte en tjEiiigc öbertienfiingen/ aï^ tot anbere inflcfiten. Center ïjelt ift/ nebeué antiere f?ebicanten/ fijn gefeifcöajj cené mogen üuinaanen/ ter 25?uplaft ban fefterc oPobtbjeefenbe bebaagbe luff?outa; taelfter^ l|eec ©aber toa# getaeeft jEebe^icgter ban öct aicaücmie/ en/ in bic tvjb/ regeerenb ^5o?germcefter bet ,®tab Htjecgt. taa^ be geene/ toeittcré occafïe gaf tot Ijet op^
ftelicn ban bat ï|emcï£ 252uuloftö-gefan0. * O Heylig, Heilig Heer!
€n ift moet getnugen/ bat be Heer Lodensleyn, ooft ter bier tijb en jjiaatfe/ina^ en bleef be felfbe Man/ be toelfte ftp altijt taa^ in fijne ernftigfte (©effeningen. €n tjac aanfieneiijft bat ooft albaar taaé Ijet gefelfctjap ban politique iSegentcn/ en foo ïtcrfteüjfte al? ^Cccabemifclje JSannen. Mocfy tané fag inen baar onfen Lodensievn in fijne ge-tnoone ontfaggcïpljeib. ©e tuffetjen tijb/ aïé men niet aan be (Cafei taaé/ to ift gp te fiefteeben om elberé beefe of geene fiefte te gaan befoeften. €n ober (Cafeï ftoo?bE men dJeeftelijfte ©efangen/ of (J5ebccbcn/ of fticljteïijfte ïïebenen. Süïbu^ fton altijt ftidjtcn ftet aansien ban Ijcm/ die allijl sprak, selfs dan als hy sweeg.
^00 ftelber al? bit Eicïjt fefteen in tijben ban berftenging/ foo ftjacljtig fionftecbe ooft bic ïjeï* bere ^terre in be bonftere nacftten ban {Ctqtn* fpoeben. 55efocïjt be l|eere Jllt?ecftt met be peftigt; lentie; Lodensleyn, bie booj ben l^eere leefbe/ ontjoft ficlj niet quot;be ïjupfen/ baar be peftfiefte fijn aanfpjaaft en laatfte plieftt boo? ftet fteb berepfeftte.
2amp;eliefbc
* Te vinden in sijue Uytspanningen , pag. 306—313.
Lodensteyns Leeven. 47
2Miefamp;e Ijet ooft tien ï^cere tjem met ecnige ftaaft^ctien te öefoeften; Ijii taonöe bat Ijet ^ieft^ ïteötie tjem meet* aï# \'t tjaoge gegooi tjaö fiannen leeten.
^erftanben een# t»e jF?anfc^e aBgt;lictmactjten/ üat men Énna 1673. be meeft öeminbe foube mebeiioeren in Ostagie, om bej? te öeter in ijanben te ft^tjgen be reftecenbe penningen/met be taeïïte lltjedjt ficlj tjabbe briigeftacljt/ en taierb baar onber ooft be Heer Lodenstevn mebegeboert; feifs toen en ftunben ooft geen fianben fijnen i^emelgt; fc^en ^eejl fiebtningen. JilSaar oaït Ijet Fort Nieuw-Rees fong on^ toe fijne ongemeene ©eigt; ïacgening en ^einet^ gefintïjcub; be toeïfie te ïefen W anber fijne lt;i5efangen/ yag. 78—90.
SClbu^ öïonft bat untnemenb «Ejcempei ban ï^eji\' Ügtjetib npt/ ïraUen §et .Baambragenb Clj?ifi:en= bom/ in fijnen gemeenen Inanbeï onber be menfcljen. «Én niet minber luaé; bat gjoote Eictjt bertaaar^ Öepb een untfteft in get taaarnemen Uan fijn quot;beroep. ^eer taerftfaam luaé lju in Ijet quartier/ \'t taeïti fijner fojge taaé toeteruoutat/ om baar in fip een ieber te betuygen hel Euangelium dei-genade Gods. Niel achterhoudende van \'t gene nuttig was, dat hy niet sonde geleert hebben in \'t openbaar en by de huysen. Betuygende de bekeering tot God, en het geloove in onsen Heere Jesum (SCct. ao : 20/ 21/ 24.)
bollen bit onberïjielt ï|u/ fieijaïben be alge^ meene ^ebicatien en Catectjifatien/ nocfi een feer boï gepjoyte Catechisatie be^ Rustdags, ten bier uure/ in be Nicolai Kerke, (©aar na/ be^ ^in^= bagg ten een uur/ een Catecïfifatie in be Catharine Kerk, boo? be geene/ bie fictj ten \'JCbonbmaai fouben laten fiereiben. ©aar na be^ J©oenbag^ taeberom een Catecïjifatie ten bjie uure/ in be
Nicolai
r
48 Voorreden over
Nicolai Kerk. €ni)e bcgt een Cfltccïjifati\'c
ober be fjaïttijft/ in get Weeskerkje, lipt aïle tefe ^effeningen (in öe taelfte ooft taeï be bicatien toierben gerepeteert) niaar ünfonber nnt bie oeffening/ be taelfte öeè ©^tbagé getjonben taierbe/ fton men ïeecen be albcrinnigfte J^jafttijft beö Cfeijlenbom^/ en be aïberteberfte gebaïïen bet cmifcientie. daarom men ooft be feïbe baogt; gaan^ berbnït fag met een g?aot getaï erbarerie Clj?iftenen/ \'Cecben be*« ïterftenraabs/ (6obt= luuctjtige ^tubenten/ en ooft taeï met ^jebicanten en ^joponenten.
J^ier nebeng onbedjieib be Heer Lodensteyn ttaee Collegia boo? be Sludenten, be taelfte jfip oeffenbe in Qet ^jebiften. l^ooj befe Coliegien tien ift onbei* aiibéren ün fijn «èertaaarbe eerft lieftent getaojben/ en baar na tot meerbere om^ niegang* toegelaten.
^nbertuffcjjen ftictjte l)vi fjet gemeen i\'od nu en ban no dj al met fijn penne. €n Ijier boo? leeft ïjn noclj in \'t Qerte ban boojname tenen/ booj mibbeï ban fijne ï|emelfctje/ ^iep^ finnige/ pittige en ^ielroetenbe Èieberen en (6ebic0ten/ gebjnftt fin Willem Klerk, in 8. iBelfte Eieberen/ goe fe meerber taerben geïeefen/ tjoe fe ooft te Öeter taerben berftaan en geartjt; boctj meeft ban fulfte Cïuiftenen/ be taelfte Ijare ge-rechtigheyd taat overvloediger foeften te Rebben/ als der Schriftgeleerden en der Phariseen. (jBattQ. 5 : ao.) €nbe be taelfte beljertigen het leven, dat met Ghristo verborgen is in Gode. (Coïloff. 3 : 3.)
^ijn licljt fcftijnt ooft no dj onber 0115/ boo? ïje\'t bergaaï ban be^ aSjooten J. van den Bogaarts laatste Uuren, geb?nftt tot Htjedjt ün ï^enr. l^er? fteeg/ 1663. in 8. SCliS ooft boo? bé Weegschale van de Onvolmaaktheden, of struykelingen der Hey-
ligen
Lodensteyns Leven. 49
ligen op der aarden; geti?ufit fip l^cnr. ©ECftEEg. 1664. in ia. JlSen tjecft aorf fijn Kort en Sedig Ondersoek van \'t berigt, nopende den Sabbath; gcb?Uï(t öp Henr. Versteeg, 1668. in 12. bocij fon^ bet uptbniftfting lian fijnèn naam/ fin Ij et to erft/ taaar ban gp ^c^ijbEr toa^. «JMijfi Jju in be Etmaïligc ccrfte perfoon. ï^octoEï baar ober ooft geftent jgn N. N. N. N. fgne taaarbc Coïlcgrn. .ïBecnnalcn 31)11 gebjuftr öp Willem Clerk, fijne Beschouwingen van Zion. in 4. Sdrtjtcr bt tneïfie/ na fijn boob geborgt sgn/ fijne Geestelijke gedachten, aangaande hot ware wesen van \'s menschen geluksaligheyd. Cn fiofaen bit adeé/ foo ïceft ijlt noc^ in get gerte fijner getacefene (jtoegoojberen/ aïtaaar men/ aïé in een gefeftjeben 25?ief/ ftan ïeefen be 25cfteering ber genen/ be taeïfte boo? ben (^eeft beé ïebenbigen éaös/ en onber be toe-fierepbing ban fijnen bienft/ ben ^eere sijn toe= geöjacijt» Corint. 2 : 2/ 3.)
%i to as ooft toerftfaam iix get toaarnemen ban fijn picgt in get regeeren ber Ïïerfte/ neben^ fijne mebe-amytgenooten/ aï«; ooft nebens be \'Certo. Zeereu en 25^oebcrcn (Duberïingen/ en anbere 25ebienaar^ ber SCrmen.
^eer teerïjertig toa^ gy gt;» \'t fiebienen ban get 5(banbmaaï aan menfdjen/ in be toeïfte ïjp be recöte b?eefe aPob^ niet binben ftonbe. €n bit toeï te meer/ na bat fjp in ben iare 1665. ban ben i^eere fiefogt toa# getaeeft met een ftoare fieftte.
^ifttoi^ tjoojbe men gem berijaien be touajbeu ban 3fofi 31 : 23. cn men fton upt aï fijn boen fien/ bat fjp fe toel op ficff felben mocgte toe^ paffen/ en na toaarïjepb modjt feggen : Het verderf Gods was by my een schrik; ende ik en ver-mogt niet van wegen sijne Hoogheyd.
4 ^P?aft
50 Voorreden over
«malt icmant ïjcm aan/ om/ in \'t ftuft ban een beroeping/ btfen of geenen snnftïö ^ uut infigt bat foa af foo een# jlBan| ftaat ^et felfbe tnel foube berepfeïjen; ban taa# fön ge= taoanc anttooajb/ bat ftn botgen# ftjn niet tnocftt be petfoonen ïjeïpen booj bc «ertt, maar bat tju Mï Sterft moefl tjadjten te tjet-pen/ booj be perfaanen/ bie ïiii baar tae be fie» nuaamfte ao?bcelbe. €n fijne geöactjtcn taaren/ bat fiet ©jebiftanipt niet toa# om lemanb aan be ftoft eri boo? be taerelb te l]clpcn; inaar bat ftet geïjeeïe oogmerft ban ben f»?ebiftbtenjt toa|/ om ben untberftorene menfclje ban be tacrelb na ben ©eere lefnm te leuben. fyn berftonb bat €motument/ ftet geen ban bc^naarlgcnaoten taerb/ aïïeen maar bient om te boen bettaanbe aeene/ bie boo? tjet taaacnemen ban ben f ?ebitV bienft öeïet taerben om par feïben en bare öup|-* genooten (boo? get toaarnemen ban een tgbelpe
tai^t\')oogtoft ban ben f iebiübienft Ijab tjem (be taelfte ban tnbeïpe mibbeïen oberbïoebig gefegent taa#) be ftubie in be (!5ob#geleerttjenb boenaan^ haarben; bit toonbe ïjp ooft taanneer bc ïgcte ftem ftab untgefonben/ om ftet €uangeïinm tc éaebiften. €n booj bien toeg guam \'er een geljeel nienta ieben/ aïtaaar öb berfteerbe/ of taaar ïjn ftinen bienft beftleebbe. ^pfonber/ taanneer fijne jkebearöepber^ op be feïbe tatjfe uiebc=ta?ocöten/ tegen be ïoffe en ongeregeïbe of maar öojgerlgïte
iBonbrljjiftenen. „ ïhrtVigt;
SCïé nu albu# fijn ïeben taa#/ al# een VjeOiere Takkel ban een geftepïigbe siete/ fag men in pent een menfeft/ be taeïfte in een gebuunge nabyheyd met ben ïfeere taanbeïte. ^oo bat spn herie met Godt was. Ier. 12 : 3« W» 5 :
Lodenstej ns Leven. 51
Jiiaidj. 3 : 8. SCI? ïip nu aïtmg met fijn «öotit ge* meen taaé getoceft in fijnen taanöel/ eer bat Ijp öe ^tael öeftlom/ fag men/ in fijn op- en afkomen ban ben ^ebififtoel/ in fijn gantfeïje taeefen/een gïant^ ban een menfetj/ be toelfie (aï^ taare ïj? getaeeft een ttaeebe Moses) met lt;tfgt;obt op ben 25erg eerft gefpjaaftcn Ijabbe; eer §9 ging ter ylaatfe/ baar ï)y a5nb^ taft foube uptfp?eeften boo? get bolft/ en be? bolfta berfoeft foube baojfteüeu aan ben l|eere.
€nbe albu^ gegejiïigt eer bat Ijy ben ^jebift-ftoeï beftlom; ^euligtie lju ficjj felben nocF) cené met be ^cgare/ öie gem foube tjooren/ bo02 een Gebedt, \'t geen fjert en 31 el boojftjuppen fton en aan ben Ifeebeïritber een gioote bebiening be? a5eeft^ beïoofbe. ©aar fi?agt Ijy ban eerft be ^cgare tot een goog begrip ban 43ob^ jiBaje^ teyt; ban baar toierb men geb?ac||t tot een leben^ big geficgte ban onfe tnalgeïpe nietigtjenb. ©aar taierben be aanïoftfieïijfte booitjeffeltjïtïjeben ban get gegepïigb Cgjiftcnbom/ ban \'t begin tot get epnbe toe/ foo beftooreïijft boo?geftelt en afgebc ben/ bat een jieïe/ be tneïfte met opmerfting gab gelpen fucgten/ gereeb taajé om na be# ^eeren taille te lupfteren/ en ten eerften upt te roepen • Spreekt Heere, want uwe Knegt hoort. 1 4^am. 3 lt; 9-
©e stoffe sijner Prediking taa# in alle goefien ban be ,êtab/ bifitail# gericgt na get ©olft bat baar getaoon taa^ te berfegijnen; anber# taaren baarom be ^jebiftftoffen in be ÓPaftguyfen/ an* ber# in \'t gertje ban be ^tabt/ en anber# ter plaatfe/ baar\'t bolft ban minber beggip be meefte taaren.
©ifttail# gefibe ift gem blug en gereeb gebonben/ om fgne J^jebicatien/ felfs ober be biepfte ftoffen/ te riegteri/ na be gjonben en ftellingen/ be taelfie
maar
52 Voorreden over
maar een bag te booren onber ben boiftc gesaept tnaten,
^ercyfcötc be ftaat ban a^ot^ ïferfte in tenlanbfcftc (^Eincften/ be innerlijke beweegingen der barmhertigheyd; (Col. 3 : 12.) .ïlSen fag/ aan Lodensteyns geïaat/ bc geftaïte ban een menfeïj/ bc taeïïte der Gevangen gedagt, alsof hy mede gevangen ware, ente ber geenen bie qualijk gehandelt taietben/ als ol Qp ook selve in \'t lichaam qualijk gehandelt taierbc. i^eb?. 13 : 3. ï©a^ a5ob^ ïterfte ergen^ in noab of berboïgt. i|p fton met taaar* gepb feggen : Indien ik uwer vergeete 0 Jerusalem, soo vergeele mijne rechterhand haar selfs. J^f. 137 ; 5. ^ititait? fp?afi f)P ban ban be ^ojge/ ban be iCjaanen/ ban be jJSagergepb/ ban get haften/ ban ïjet Ribben/ en ban aïïe be ^etoegingen/ be taeffle be gjoote Nehemia ban peg felben ber^ Qaalt ö^eft; taanneer öp bericQt toierb ban ben foberen toeftanb ban «^ob^ ©otft te lernfaïem. JSeïj. i : 3—11. en Cap. 2 : 1—20. Cn bat ging ïjicin ban foo ter gerten/ bat ijp baar ban nauta^ ïgft^ anber^/ aï^ met natte oogen en opgefijopte fnififiingen fionbe ^jebiften. 3(n bier boege/ bat men fijne (Coetpajbers mebe fag ontroert/ of berïegen/ of bitter t?anen/ of miïbabig geben/ of obertupgt/ of bat aïïe^ te geïijft bjaarneemen.
dPjoot toaren fijne bepnaamïjeben/ om ben 25ntpbegom ban bc ïterftc/ bc i|ecre Slefuji Cljjiftus/ in fijn aanloMieïgftc boo2t:cffelijftï|e-bcn/ tot fijn bebïocbe ijoofb toe/ ben ïierfte foo ïebenbig af te fcQilbcren. i^at bc geene (bie niet te beeï op bc hiereïb bcrfïingcrt toaren) aïiS ge^ btoongen biicrben/ om ben j^eere Éefum met al Öaar gerte te bcgceren.
€n foo sielroerenbe al^ befe man bja^ in be beweeglijke Stoffen; foo ernftig en ftjacïitig fton
Lodensteyns Leven. 53
lip Ijet Ijerte roeren/ baoj get banberenb geïimt lian a50iï?E ^orlieeï aüer ben ^onöaar. öjatgtig taift Öy/ bao? ben fcjjjitt be^ ^eeren/ ben htenfclj tot Geloove te bewegen, a Co?. 5 : n. «JEn^et tea|5/ al^ of öp in (i5ab^ pïaatfe ben ^onbaar niet namen toeciep: Adam waar zijt gy? (êen. 3:9. JiBp gebenftt nocïj feer taeï/ Ijoe bititaitó mpne gapten te berge reefen/ aï^ ift gem tjoa^bc donderen tegen be fonben. CmSarc. 3 : 17.) ^pn bonberenb en ftaaac geïupt (\'t geen Ijp iii bie gjoote ïterfien fonber inljauben ftonbe uptfetten) taalt;t baar toe een g?oat fieljulp. bagt ift
bp mp felben/ of ooft een anber (jdijft ift) bie ontroering en oinfteering be^ gemoeb^ onberfijn gebitten onbertaojpen toare. Cn ban ontmoette ift berfctjepbe flag ban inenfctjen/ be tneïfte (fan-ber bat fe gebjaagt taierben) get felbe ban gare betaeegingen onber Lodensteyns pjebiften niet fton^ ben berbergen. ^e i|eer Professor N. N. geeft mp iiEctjaait/ en fijn Ed. berijaalt get ooft Utel aan anbere/ bat een ban be bermaartfte (SCgcologifcgE ^jofeffooren onfe^ Eanb^/ bp feefter occafte te ïltjecgt taa#/ en ben Heer Lodensteyn een^ goojbe ^?ebiften/ met bie bertaonbering/ bat gp tot ben ttttjecgtfcgen ^ofeffoj fepbe: »Daar isquot; in dien man iets Apostolisch, ik geloove dat de Apostelen soo gepredikt hebben.quot;
Ccgter luaé onfe Lodensteyn bekleed met foo beeï Ootmoedigheyd. (1 J^et?. 5 : 5) en bat dienen ban ben i|eete met alle ootmoedigheyd, (na get boojbeetb ban |0aulué 5Crt. 20 : 19.) inaaftte gem beguaam om fijnen (jtoegoojber te betueegen/en om gaar te * betuygen, batfe fouben wandelen weerdiglijk Gode, die gaar roept tot sijn Koninkrijk
en
* Dit zijn sijne woorden in de Voorreden voor siju Kort Ondersoek, pag. A. 3.
54 Voorreden over
en heerlijkheyd. i (SCïjcff. 212. maaïtte bat fin ficïi fettjcn niet tn fpaatiïc/ maar aïle^ taiïöe opfEtten enöe te koste geven, ooft fïcïj feïben/ fijn ïcbEn enöe gefontïiepö voor ijarc zielen, (2 Co?, is : 15.) om tiatfe gem lief geworden waren. (1 2:8.)
Loopjens in bt ^EticatiE taaren gein maat Lompjens; Bloemtjens in tE rEtiEHEn/ taatEn ün ftEm niEt ïictEt al£ öe 55ï0EmtiEg in IjEt itaDrim/ öe taEïfiE maar ÖEt fupfaEtE g?aan ÖEbErbEn. €n tiEtïpE op0Ep?anfttc tooaiben/ acfjtB ftp (in \'t ftuft bEt üEïtEErins) alfoo fcgabEïijft alé bE je^ fcftilbEtbE ïierfigïafcn/ bE taEifte mEt gare bEtfcïjEp^ bEHE ftoïEUtEn IjEt licïjt maar bEtmmbEtEn/ eh bEn aanbagt öEÏEttEn. ïiabbE gelEEtt ftoogE dingen te seggen met lage woorden. ï^Et fupbEt CuangElium/ En bE lt;ögt;obbEÏpE toaarftEpb (fenbE fin) fiEEft boo? ficfi feïbEn foo bEEÏ fit/ föEtn En ©EEfl:/ bat gEtn niEnfcftEÏijfiE omtoinbfeÏEn aan fiEt (EïhE ft?acfit fionbEn gEbEit/ om fiEt fiertE tE boo?boorEn.
(0p ï)Et CuangEÏium eii bE^ feïf? brpfiEpb b?ong fip iiEbEn^ fgiiE Collegen fiEt niEEftE aan/ En op bat fijnE (CoEÏjoojbEt^ moEfttEn wandelen weerdig-lijk der roeping, met welke sy geroepen zijn, (€ptj. 4 : i.) foo flEÏbE fiy bEn Regel 1 ban fiatEii toanbEÏ aan ïjaar flip boo? uvt de Wet; maar bE kracht, om die Wet precies te houden, ftaaïbE fip Upt fiEt CuangEÏium. ©eeï ftfiifit tju fijnE fjEbicatirn tot onbEïtfiingE ban bE btuaïingEit bE# gEtneEnen ©Olït^. (Peu wille Gods te doen, en God te verheerlijken toa? ftjnEn ^eiheï. lt;©e blnfcfjap in bEn biEnft ban bEn 45obt Jehova, En bE bEtEEniging mrt bE ïfEpïigE taiïïE a5ob? toa? fijn fioogjlE goEb. éiEt nut fp?DatEn foo bEÏE tEbrnEn ban bE Selfs-
ver-
Siet ibidem, pag. 8. of A. 8. versa.
Lodensteyns Leven. 55
verloochening. ïftec too? foo btEÏ onöErfOEft naöe rEhcnen ban be onfiEftEcrlijft^cpti. ban baan quamen foo bceie fndjtingcn ober üe toobigljEjib ban on^ tegEntooojbig Cfjjiftenüom. i|icr ban baan be onbcrfoefting na be oo?[afien ban bc t?aagïjepi3 onfe^ Ijcrten/ om boo? ten ïjEErc itt$ tE tuitlEn bOEn oftE tE ïvjbEn.
^ijn gantfcljc IjEttc bia^ uytgEfoEïtt na bt bolmaaïitE ^Eyïigftepb; om bat ftp baftJtEtbE/ bat bE ^EetïpöEpb taa^ EEn boünaaïttE ï^Euiig-ÖEpb. 5©EÏfte baarom tjiEt op aarbE moEftE bJErbEn gEfocfit/ op bat mEn bE fEÏbE na bE boob foubE gEiitEtEii. |p maafttE ooft bEEï taEtfts/ om bEn menfcÖE tE bOEn ücg?ijpEn/ bat IjEt IjEpÜg ïEbEn niet EEn moEpEÏijft of niEianctjaigft ÏEbEn. €n ftp b?acï)t ftjnt (iCbEÏ)00?bErEn bEEÏtijbe boo? oogEii/ bat bE nanbJE In Eg bE^ bEitgbé Itia^ bEn rupmen ©emEï. ^p toonbE bat bE tusg bE^ bEugb# gEiiaamt bJiEtbe nauw, JiEatt§. 7 : 14. aliEEn/ om bat fe foo fcftEEn tE jijn boo? IjEt bEri3a?bEn blEEictj. ifêaar bat biE taEg rupm gEuoEg 1^/ aï^ mEn rechter oogen, biE oné ergeren, uvllrekt En wegwerpt; aï^ mEn maar tEgtEr handen en voeten, die ons ergeren, afhouwt, 18 t 8/ 9* to at alp
ban Christi Jok is sacht, En fijn Last licht. JiEattlj. 11 : 30. ^oo bat bE gEEnE/ biE Gods bevelen ge-socht heeft, ftan wandelen in de ruymte. ff. 119 : 45-€n in bEEfEn fin fEpbE sfotjannE?: 1 loïj. 5 • 3-Sijne geboden en zijn niet swaar. Godt te dienen taaé bp ftEin regeeren; eh baar in ftEÏbE Ijp onfE gEïnftfaïigÖEpb/ EbEn gEÏtjft bEr €ngEÏEn gEhift^ faïigöEpb baar in tE binbEn i^.
©p En flEnbE ooft gEEii rEgulEii ban une hEb?pf/ aïé maar alÏEEn Gods wil tE boEn. ïfp pUElbE ban (mEt ICot 2 #et?. 2:8.) bag op bag fijiiE rEctjt-bEEtbiRE SiEÏÊ/ boo? IjEt sien en hooren van de
ongerechtige
56 Voorreden over
ongerechiige werken, ©eet Maagbe Ijja ober tjec mistrouwen, bat imn betoonbe te ïjebfien aan de Beloften Gods. «En Ijn m erft te bat aan/ aljé een gjoote oo?faaft/ Inaarom bat be C^jijtenen niet nieerbcr baoiftjaften in be üiefaimatie. ï©ant O\'euöe Öp) men fag in onfe uyttaerftingen meeröer op be uptftomfte/ al^ op Gods Wil en op onsen plicht, ©n berftont bat men geene plicljtcn moefte ftaften/ oin bat men \'er niet door en sag; maar batmen q5obt ben l|cere moefte op fijn taoo?b geïfoo?fa= men/ en bafteïijft geïoben bat ïju \'er on^ door foube helpen, ©u ïeerbe/ bat men moefte oogen ijctiben/ om te fien Inat 6obt öebeeït/ en bat men moefte blind zijn, nopende de üytkomst der saken. 4ier toe fc^erpte ben ©oïfte beeltijt^ in be püefjt ban Ijet versaken van ons verstand, met een obergeebing ban alle onfe taijisftepb/ aan ben taille ban ben ^eere. €n tertaöle ift bit fcgjgbe/ foo Somt mu te binnen/ goe eeti^ bie (J5?aote * Guil. Farellus ben bierbaren Joh. Calvinus betupgbe/ bat (^obé oojbeel ïjaamp;be te bjeefen: 3(nbien ïjp (onber get boojgeben ban fijne ftnbien noeft ber= ber te taillen berbojberen) ta eng er be ben ^ebift* bienft/ en ^octoraatfeïjap te GENEVÊ aan te nemen/ »taamieer ïj? b?)iba?ftig aanfepbe/ bat lju booj bit boojgeben toonbe/ §oe öp fig felben en niet ben ï^eere Ctjjiftum fogt/ en bat gp maar öabbe te fien op 05ot$ taille entaettige beroeping.quot; JJ^elfie leffe be Heer Calvinus baar na foo baft onrtjonben tjabbe/ bat tjp/ taanneer tjem taierbe befient gemaaftt/ bat öp met Farellus en Goraldus, binnen ttaee bagen be ^tab ban GENEVE ftabbe te rupraen/ tot anttaoojb gaf. t «Indien ik de nienschen gedient hadde, soo sonde my een quade
vergelding
* Siel Melch, Adamus in vifa Calvin, page mi hi 68. b, c.
f Slet ibidem, pag. 7. 0.
Lodenstejns Leven. 57
vergelding geschieden. Maar nu is het goed, dat ik gedient hebbe Hem, die nooyl aan sijne Dienaars niet voldaan heeft het geene hy eens belooft heeft. €n balgen^ bat bertjoutaen/ geeft te J|eere Hem en Geneve, boben aïlé berbntcljthig eu tjaape/ faa taanberïgft ge^aïpen en gereb/ bat men baar uut bieï mogt ïeeren: CO ^ttijt maar alleen te boen get geene God wil in an^ gebieb/ en baajt# (2) maar bïinb te büjben/ napenbe be llutftamft. J©eïfte uutftamfl ben l^eere maefte bierben tae-bcrUaubit. Simmer^ faa Itiilbe get beHeerLoden-steyn an^ baen betjacgten. €n gabben be ^eplige /iBanncn $ob£/ ban ben beginne beé ^Subeïé tot gier toe/ nait iet^ anbernamen/ en op (éobg ^5ebeï niet aangegaan/ boo? en al eer fp \'er baojfagen/ Abraham gab fijn \'Canb niet berïaten/ nocg fijnen .^uone opgeoffert; Moses gab geen SIfraei berïoft en gelepb; Josua en Calebh gabben geen aanmoebigenb befegepb gebjacgt. Sum. 13 : 30. en 14 : 9. Nehemia gab get berbalïene niet gerftelt; be Apostelen gabben be befteering niet te biege geb^acgt; en tap taaren/ totgeben toe/ nocg fonber be Éefojmatie gebïeben. Gods wil en fijne beloften ban guïpe begoojben een Cgjiften genoeg te toefen/ om geenen te gaan in de mogentheden des Heeren HEEREN. ^f. 71: 16. lt;©p bie tapfe ftevftte David sich in den Heere sijnen Godt; 1 Jjam. 30 : 6. ©ertjoutoenbe op fijne 55e-(aften► €11 boa,? geen anberen taeg jterfite ficg Ezra, na de hand des Heeren sijnes Gods over hem; Cjr. 7: 28. (©etoijïe be l^eere gem/ na fijne be= lofte fegenbe. (0nbc op bien boet geeft Lodensteyn, met be fijne/ uutgebnocgt/ \'t geen anberé nont berftiüegen toerb.
ï^p oojbeelbe * bat onfe tgben/ om be Onge-
voeligheyd
\'* Soo schreef hy in siju Voorreden van sijn Kort Ondersoek, pag. A. 4.
58 Voorreden over
voeligheyd en Doodigheyd öegt;1 bercyfcljten/
tat tiE HeeratEn hare stemmen wat veranderden, om (niet be %utt/ maar) tjarcn Ernst, en ïjate wij se van doen of spreek en, op een tjogcr toon te ftEïlen en toat ongeniEEn tE maïiEn/ faoï0En^ tEn ïaft/ Roept uyt der Keele. 3lEf. 5^ • I« Slaat uwe hand en stampt met uwen voet, en segl Ach.
EHJ. üïSEdj. 6 : ii.
^?oot tna^ fijn pficijt ban üErbo?gEnE bingEn/ toEïfiE onfiEHEïpE bingEn tju niEt ïEbEnbigE ita^ ïEutEn taift af tE tEfiEiiEn; foo bat bE gEEtiE/ oe taElïtE gEtaoon taaren ntEt SCfapÓ m Gods Heylig-dommen in te gaan, 78 :17. fijnE En bEö ^ECftEsi mEuning ïoeï taiftEn tE bEgjijpEU; om bat gn oe f aft En/ btE tju boo?b?oEg/ foo ïEbEiibig un|t af tE maïEti.
ïtïaar toift tju booj tE ftElïEn bEn aart ban eeu CftjiftEit na fijiiE in-En uytwendige gestalte. 3©aar to ar ftp öan bEn gEbEyujsbEn tjEt j^Ba^fiEr 011= tjoft. ^00 bat fE niEt tangEr onbEt ïjEt bolft boo? goEbE CftjiftEHEti ftonbEn booigaan. €n aïfoo QEt boo? ^cijyn-CftjiftEnEn anb?aagïp W bat niEn fiaar ftEt oppErftE oogtait/ \'t gEEn bE .^lEur-CfoiftEiiEn foEftEii/ ontnEiiiE; foo fi?EEg Ijy en aUE iJE gEEHE/ biE ï)Et iimigE/ HEttE/ Elt gEEftEUJHE Cft?iftEnbam bEftErtigEn/ baar boo? op ftrt Itjf/ * bEn gantfdjEn trayn der onherhorenen, der we-reldschen, der staat en eersuchtigen, der prachtigen, der ydelen, der vleeschelijke buykdienstigen, der onrechtveerdigen, der lossen, der ongeregelden, der borgerlijke Mond-Christenen, de welke dan alle middelen aangrepen, om dit ongelijk (inaar boo? fp bit aanfagEn) te wreeken. lt;©m flEcftt^ (bnas ïjEt tno^ gEÏijft) biEii loop ban ^jEbiften tEftuptEn; taaar
Dit zijn Lodensteyus woorden, in lt;le Voorreden voor sijn Kort Ondersoek. ])ag. A. 3. versa.
Lodensteyns Leven. 59
tat ban ben toes tat ïaftEting bao? gaar aïtijt open ftonti/ boa? ïj^t mi^bupben en berbjafyett ban gare ^jebicaticn.
i©acij/ fb\'n üecI te fterftec als be Mond-Christenen gier tegen taoeïben/ foo lieeï te aangenamer maafc ten Lodensteyn en (gne jnBebe-arfiepberen gaar selven by alle conscientien bet geencr/ be taelfte gaar feïben onbertaierpen aan be getjaoifaamïjEpb Cfjjifti; arn bat ïiaar bestraalde de verlichting des Euangeliums der heerlijkheyd Christi, die het beeld Gods is. (a Co?. 4:2/4- w«t a Co?. 10:5.) ^n fuïfie Geloovige to?odjt tjaar taOO?b/ als Gods woord. .^00 batfe navolgers taietben ban andere Gemeyn-tens. (i 2 • 13/ HO Wen fe fagen/ §ce feer en ï)oe gebnucig f|i niet alleen tatïben mede-deelen het Enangelium Gods; maar aaït gaar eygene zielen, daarom dat fp gaar lief geworden waren, ber^ 8.
bergaalbe be Heer Lodensteyn be hJDD?^ ben ^anli/ ïüom. 10: 1. Broeders, de toegenegent-heyd mijns herten, en het gebed, dat ik lot Godt voor Israël doe, is tot hare saligheyd. Cn baar op betuygde by ban/ dat ftjne (Caeïjoo?bcr£ fouben wandelen weerdiglijk Gode, die on^ roept tot fijn koninkrijk en heerlijkheyd, 1 (CljEff. 2 : 12. l^aar toe fiab ïjp ooft/ met Moses, #Eut. 32 : 2. Mijn leere druppe als een regen, mijn reden vloeye als een dauw; als een stofregen op de gras scheutkens» en als droppelen op het kruyd !
45een taonber ban/ bat be sleten/ taeïfierji tju-peïoofen ftaat öp foo bjtjffeïgfi inift te onber* fcö?agen/ noclj t?efi Rebben/ om notïj te mogen Rebben eenig berïjaaï ban fijne rebenen/ bie foo meenig Wemeling befiao?ben.
Opeen taonber ooft/ bat fe foo bifttaiï? Ij ebben uptgefcö?ebcn be ^?ebtcat!en bie ift nu (be^ber^
foctjt
■60 Voorreden over
focgt sijnbc) tec öniïtper^ öeccpiï
tamtbcr ooft/ bat fc Ijarc .feaüeuacïjting ïjeöïtEn oüev
LODENSTEINS STERVEN EN LAATSTE WOORDEN.
lt;®p iaat tjaai: gctjoutae ü?ientt (met Abel 11:4.) nacÖ mocï)t fjjjeeften/ na dat hy gestorven is. Cn/ op tat fc niac^ten acï|t ïteööen op be foermanmg ^auïi/ 13 : 7. lt;©aar tjn fegt: Gedenkt uwer Voorgangeren, die u het woord Gods gesprooken hebben ; en volgt haar geloove na, aanschouwende de uytkomste [harer] wandeling. l|jl ^eeft bocij qualijk geleeft, bie nooit of te ïaat ïeert wel te sterven. *©ifttail^ mag ban tod in onfe ooren ftlinfien be ftcmme/ bc toelfte on^ baagïtjft^ toe= roept: Wy en hebben hier geen blyvende Stad. lt;0p bat toy baar neben^ met taaarl^epb magen feggen: maar wy soeken de Toekomende. ï^eft?. ïS • 14«
4Sajit ftierf bie quaüjft/ bie toet geïeeft tjeeft. ^00 TCeben i#/ foo i^ aoft ö^t Cynbe. €n/ alljoetoct i5abt be i|eere «iet aïtrjc fuïfté boet fien aan ben llutgang ban alie getjeuiigbe ï^erten; om bat üiïitoiié be natuure ber fteftte en anbere toebaïïen be unttuenbige heeftenen ban een i!5obt\' lijuctjtig SCffterben öeietten of toegnemen; .^no mag men en foo moet men 45obj? «^oebïjEnb roemen en pjijfeu/ aï^ be l^eece gelieft te geben fiïöfteïijfte ^jeuüen ban eenen «öobfaïigen en oMufcfaïigeh llutgang. €n bit goebe Ijeeft be i|eere gelieben te berïeenen aan beu ^terbenben Lodensteyn. ijet taeifte ban fion ftjeftften totber= fterftiugquot; ber aanfctjouluereu/ en (na fijn boob) tot berguiftfting ban aïïe/ bie öet feibe met ge^ noegen ïeefen.
3[ft fiefiöe/ ten bien epnbe/ mu ooft ïaten ober^
reben/
Lodensteyns Sterven. (H
rEöEti/ om \'t geenc baar ban/ boa? beu Crbaren Cgjijten/ (in iJcfen oor- en ooggeluyge) opgc-tcEftBiit/ fonber eenige beranbering/ alhier te ïaten balgen. 3|ft (tec bier tijb Predikant te Knollendam en Marken aan be Saan) tjabbe/ bin tacHEn boo? fijn boob/ iEt^ tE fiEfteilen in bE ^tab inijner gEboojtE/ en nooit gEtaoon baar ie ftoniEn/ foiu bEt biEn i^EEr te fp?eEftEn/bonb ift fijn dEErtuaarbe te bebbe/ raEt Een gEftaoIlEn ïirfjaam/ eii/ na bEn (éeeft/ fEer gelaten en geboogEn onbet pet alleen 3tëij£ bejlier ban fijnen .uBafter. Sfn \'t fittEit boo? fijn leegerflEEbE/ fag fijn Eerwaarde, bat nnjn oogE taaé op Een ftopje met tuatEr/ baar iEt^ gjOEn? in quot;lag/ taaar op ïjp (fanber bat ifi baar na bjaagbe) fepbe: »Het sijn blaaijens Huyslook, die ik tot verkoeling\' in mijn mond legge.\'quot;\' ï|ier op bjaagbE tj)i (bolgEné fijnE gebnrigE getaoontE) na mijiiE En na bes ïierfte grflaltE. €n tjy ijab fijn manb ïdeI Ijaaft berbult met jiElroErenbe ©er^ maningEii En ^EEgeningen; a3eiij|{ Ijy ooft/ aan fijn ttant/ be Cantja-fegeningEn mEt opmEtïling ïiaa?bE En mEt eeu ftetaEEglijft Amen! befloot. jUSEerbEr/ al^ \'t geenE Duöcr bEfE bobEnftaanbE bioojbEii tc begrijpen W fian ift üoo? eygen be« binbing ban fijn ItpttEtftE/ bat ontjEnt brp taEC ïjeu baar na gEbalgt is/ niEt gEtupgEii.
i|Et gECiiE ban anbEtE/ bimiEii be laatfte bagen ban fijn leben/ i^ aangetEEfient/ i^ taeynig/bEr-mité bc gcftaitc fijner ficïttE niet bEEl fpjEEfien toeliet, ^ijn tuepnigE InoojbEii taatEn EiïjtEr feer nabiuïifielöft En boojgaan? ï^EmElfrtj. O^nbEr ïjet apgeteefienbe binb iït/ in be EErflr plaat^/ bat fip/ op get aanfien ban bE Traanen fijner omftanberen/ gare mebebagentjenb ober fijn lijben en fmerte beanttnaojbe/ met befe taaojben: Wat weent gy lieden ? Ik leg als in de roosen. Soo soet is \'t my
den
62 Voorreden over
den wille van mijnen Godt te doen. Cn tat fijn taeenenbe ^icnftmaajjb feufcr tjl? 1 Hy is immers de Heere, buygt u dan voor hem. quot;Qamp;tit taOOJÖtn 3nn unt 45 :12.
©joeg iemanti of 0ct nict 1amp;etcr ,nEt ïjem toarE ? öan (Epbc ftp: \'t Is altijt goed, wat de eeuwige wijsheyd doet. Prijst dan doch met my de eeuwige Goedheyd. Prijst doch Hem, en maakt u daar toe op !
lt;j^p een aubecc ©jagc na ben (Caeftanb fijner jicïe/ in opfieftt ban ftct geboeï ber ^enabe OPtob^. ï^et toette men anber^ noemt be * taeerfïaanbe baab be^ d^eïaaf^/ anttoao?be ftp: Het is my genoeg, dat ik weete en Geloove, dat in Godt is de Volhevd en de Algenoegsaamheyd aller dingen. Ik voel niets, maar ik weete dat in den Heere Jesu Christo is de volheyd van genade, en ik legge my neder op dat sout-verbond, dal onveranderlijk is. Mpt Bum. 18 : 19. en 2 Cfcon. 13:5. €n baar op riep ftp upt/ met Jacob, lt;i5en. 49:18. Op uwe saligheyd wachtte ik, Heere I
\'t (^ebenrbe bat fijn €erta. Collega Do. H. van Rijp bp ftem ^uam/ en na fijn ^taat b?agenbe/ tot anttaoojb ftjeeg befe lÊage en ecftter ©er» tjontoenbe taoojben; Ik ben een doode hond voor God. ï©eïlfe nebjige tooo?ben ^abib een^ fp?aft/ in een anbere gdegenttjepb. 1 ^am. 24 : 15. en 2 .éam. 9: 8. ©odj/ tot fietaij^ ban fijn d^eïoobe op (üSobjï genabe/ boegbe ftp baar ftp : Maar nochtans sal ik door bien verschen en levendigen weg tol Hem ingaan in het Heyligdom, door het bloed Jesu, en voor eeuwig by Hem en in Hem rusten. faï my aan Hem geheel overlaten, en mv selven on verdrietelijk aan Hem beveelen. Cn afbu^ gaf ftp met be tooojben (upt ^eb?. 10: ao.)
te
Siet wat dit is, in mijn Catechismus, pag. 87, 38. numero (8) (0).
Lodensteyns Sterven. 63
te fccnnen/ öat ïni öao? (©doaVie/ ï|aope tn fieamp;en regeltECïjt backte te gaan tot i5atrt in ben kernel/ ban? €t)?iftum/ be taeïfte alle tijb in boïle ïuadamp;t en eben bcrfctj ötijft/ en bao? fijn baab on^ ïebenbig maaftt.
jUBen fag een^/ bat fijne oogen boo? be atper^ gïafen bieïen op ben Jtëijngaart/ en men ljoo?be |em [eggen: Dat heeft niets by Gods Algenoeg-saamheyd.
\'t «tftebenrbe/ bat iemanb in \'t ficftüebbc gem taat onberflennbe €n baar op fp?aft ftu tot be lt;©mftanber^. Nu leere ik wat het te seggen is, te steunen op den God Israëls. lipt 3ief. 8; a. ^it ié anber^ genaamt te steunen op sijnen God. aef. 50 t 10. €n bu£ ïjabbe (Pabib op ben ^eere ge-steunt van den buvk aan. 71:6. SCnbere ïjeb^ ben opgeteftent/ bat ï)u fepbe/ unt Cant. 8 : 5-Ik leune lieffelijk op mijnen Liefsten. €n getaiffelDR ftan bit alle^ üetaijfen/ bat tju/ gelijft in fijn ïeben/ aïfoo ooft in fijn fieftte/ gebnurig taerft* faam Inaé niet tjcineïfcïje oberbenftingen en pïicljten.
^pfonber ftaft ijp npt in Lijdsaamheyd in fijne ïtefoeftingen. €n baarom b?atïgt;t öy fictj feïben bifttaiï^ te binnen be taoojben ban lob a : 10. Souden wy het goede van God ontfangen, en het quade niet ontfangen? -ïBet misnoegen ïjoojbe ÖP be ftemme bet geener/ be tueïfte tot tjcm fepben/ be éeere befoeftt u met beeïe pijnen. €n tegen be fulfte fepbe : Waarom segt gy dat? Waarom segje niet liever, dat de Heere aan my soo veele weldaden doet? Waarelijk de Heere is goed, ende sijn Majesteyt doet altijd wel, hoe hy het ook met ons gelieftquot; te maken. Mtn ïjoojbe Ijem/ onber a«e fijne accibenten nooit feggen/ ach of wee 1 jfèaar/ upt bedangen na ben tijb fijner ontbin= bing/ fenbe fin taeï mi en ban: CSoctael aïtijb
met
64 Voorreden over
met Dnöerlncrying ban fijnen taiïïc aan aPolif taiïÏE/O He ere wanneer suit gy een eynde maken van mijne elenden! Otn aï? men ijem eenigc bet* fitaifttnng tailöe gcfarn/ fepte gy tneï tot fijne 25ebienben: Waarom wilt gy mijne elende verlengen? maar tat «Ctatt fepöe ïip: 0 groote Majesteyt, uw\' dienstknecht soude noch iets genieten, tot versterking van sijn benaut en pynelijk Lichaam. Gelieft uw\' Majesteyt dat te seegenen; daar is in u machts genoeg. Doch soo niet, o Heerscher! mijn Godt en Ileere l uwe wille, die alleen goed is, moet geschieden.
Éemanö ber Settenten een# affcljeyb ban ben fieften neemenbe/ bjaagöe ben fiefien/ af gy ooft beguaani hia^ om eenigen bienft te boen? ü^aar op be Heer Lodensteyn fepbe: Dient God. €n bné bias fin foo tneï aanfoubenbe in fjet Vermanen oy fijn ïtjauft^bebbe/ aï^ Ijy getaeeft toa? op ten ^jebiftfbeï/ en ober ai/ Uiaar gp maar berfteertic.
^ign Heer Broeder pjefenteeriie Qem eenjt hsat Cordiaals, tot ber^erfting. €n be fiefte gaf tot anttaoojb (wpt 13 :9.) Het is goed dat het
herte gesterkt worde door genade, niet door spijsen. €n aï^ fijn Heer Broeder (na fijne gebioane 23e? ïeeftljejiö) baar op ecljter aanljiett met befe bJOOrben: maar Broeder! om der Conscientie wille; foo anttuoojbe be fiefte; Wel aan dan! en aï^ men b?aagbe Öct fmaaftte? fepöe öy: Heten komt op geen smaak aan. SCïjt of ï|p biiïbe feggen/ tiat ïjp bat cordiaals maar ïjab gennttigt/ om 60b te getjoojfamen. Cn och of bit/ met adjters tocljt/ aïftier mochten ïcfen bie ÏDiinft-Ctjjiftenen/ bien get maar te boen 1^/ om be fmaaft/ eniom te eeten/ en bie niet taeeten/ luat te feggen \\i/ nooit anbers te taiïlen eeten/ ai^ en toanneer (l5ob gebieb bat men faï eeten of bjinften.
JJPilbe
Lodensteyns Sterven. 65
IMöe icnumb gem ftcrften in fijn HCijücn/ 000? ïjet ©oojftcï/ tat Ijct Inaé bc Inilïe (J3ubri: ^an gaf tot antlnoojb/ Ik wil dat en noch veel meer lijden. Al wat de Heere met my voorheeft, is m\\ altyt wel. Cbeii gciijft tjn in fijn ïcticn ijcfongcii ïjabbc: * Wy zijn niet dan voor den Heer; en ons heyl is in sijn eer; En sijn eer in al sijn werken: Als hy ons dan sinken doet, Konnen wy sijn lol\' maar sterken. Wat hy doet is even goed. l=)|! feubc ooft in fijn luaotftE ïccb: Ik wil het soo hebben, Ik wil het soo hebben, soo als het Godl gelielt te schikken, f ^oo taa? Ijy onöertaajycn ais ccn ftinb/ cu foó licrrc Inaé tjn ban tc ttniftcn met fijnen Rafter.
^cnbc men/ bat \'er ijelneeft luierbc boa: Ijct fto\'ubc bmtt aan fijn Eicïjaam/ en bat be 3?do toren fpjafien ban Jjaare bjeefe booj nodj erger ungemaft; ban fepbe: ll?at mogen be Doctoren daar van seggen ? ü^aar i^ imnier^ niet aange? ïeegen of het met my beter of erger is. Het is my doch evenveel hoe het de Heere wil, als ik maar mag doen en lijden wal, hy wil.
(èn Leeser! geeft mn bcrïof bat ift/ oy ïjet fctjjnben ban befe taoojben eens uytroepe/ en bat ift 11 een? bjage/ taaar binti men/ onber bunfenb menfe^en/ noctj foo een Lodensteyn? ïtëie onfer i^ foo obergegeben aan ben ileerer M3gt;ie ftomt tot fuïften top ban Selfsversaking?
ben derden nacht buo? fijn U^oob/ fepbe Ijp: Ik ben een elendige ziele. Ik ben arm, blind en naakt, en een waar voorwerp voor den Heere Christo.
jfêen geeft opgeteeftent/ bat een ban fijne ttuee Jiaaagben (onboojfiens en tegen tjare getaoonte) ijaren ftjanften JiEeefter eens noembe: Mijn Heer 1
5 3© aar
* Siet sijn Uytspanningen, pag. 79. versu quot;VI.
f Ibidem, pag. 75. IV, V.
66 Voorreden over
3©aar op üan onfc ïiianfte fcpbc: Had ik uw Heer geweest, soo soude ik u de Selfsverloochening hebben doen pracliseeren; maar nu ben ik alleen uw Meester geweest, en ik heb u die deugd maar konnen leeren. ^ocïgt;t iü tjicr giffen/ upt Lodensteyns rtebmuia gcbiag in fijne Vermaningen/ foo rafetj als tjn tiL- fontic fag; iü fmib öenfien/ bat bit niet ié ncluccft fijn tuiöe en l^iomne JlSaagb
éï...... €ï..... J^aar bat ijet gdneeft {$/ 3!.....
quot;cnbe bat be feïbe ter bier tf)b iete tjab boen fiïijften/ \'t geen tegen befe bengb taas ftjijbenbe. Jï^aut fijn reyn gefiebte fion niet Ineï be fonben berbjagen en berftotjgen.
(0nt?ent be feibe tijb ü?agt Ijem iemanb tijbnig/ bat N.N. taoonenbe in fijn guar tier luas boab= ftjanït en in g?oatc armoebe. Cu ft:aft5 feybe be Heer Lodensteyn tegen be 3lSaagb: Gaai henen, en geelt, alles wat er ontbreekt; want, waar toe hebbe ik anders mijn geld en goed? j|et toellt ban 0pit ten eerften Imïfijadjt taierb.
^ugbanige J»taaïtjeué fonb men beele fiannen outeeftenen? .4iBaar be Leeser fat Ijier upt genoeg fien/ bat befe Welbete jfaUftet ans ben taeg toijft/ on; maar ten eynbe toe te bïijben ftantbaftig in be üetjacljtinn ban mife epgene Nietigheyd, en in een Inanbet/ be luelite 6obe sy ter eere/ en onfen jBebemenfcf) ten nutte.
ll^ii fuïïen ban alleen maar aaumerUen/ t geene boojbiet oy ben ïaatfte SCbonb of Bacljt fïjneg ïebenp. ©e^ abonb^/ booj fijn boob/ ten fe^ uure/ feu be ijy: God sal seggen tot sijnen Dienstknecht, mijn Soon! Keert tot stol, waar uyt gy zijt genoomen. En mijn ziele sal gaan tot Godt, als tot haren Oorspronk; en, daar zijnde, sal ik hem on-middelijk genieten.
Cen seven uure feil be lju : Ik ben als een ge-
speent
Lodensteyns Sterven. (37
speent kind voor Godt. Ik ben NIET, en ik hebbe waarlijk geenen WIL.
(Dntient negen uure feufce tjy: Is dit sterven? soo sterve ik wel gemakkelijk. Cn tjn genoat alfaa be Imidjt ban fijn a^abbjurtjtig Eeben. ^cttadfi 11002 tjem oeluEcft taas ecu geftatrig pogen om be fonben af te ft er U en. iPaar men aan b\' anbere ftant luel mag benften am bie fpjeufte: Sterven valt hem wonder suur, die sterven leert in \'t stervensuur.
(©ntjent Elf uure, foube men tjem inat SCmanbele^ mellf toebienen. lt;Cn ïf p üab eerft om ben ^egen/ met te feggen: O Heerscher van alles! o Alge-noegsaamheid! Ik soude noch iets gebruyken tot verquikking van mijn doodbenanwdt Lichaam. Gelieft uw Goedheyd dat te segenen, daar is in u Magts genoeg. Doch indien niet, uwe Wille, die alleen Wijs en goed is, moet geschieden in der eeuwigheyd.
(Cen Een uure fcafi fijn öeficljt/ en lju bcr« foctjt/ of men tjem taat oy fijn jijbe tuilbe leggen. 3In bit omfieeren riep öp nut: OMasesteyt! Goed en Goeddoende! iPenftt bjy/ Leeser! batijcmIjier is te ïtinnen geftomen \'t geen fju biulnils ïeerüe/ bat ben ï^eere Sfefué geen bi en ft of gevalt Pan fijne ©jienben fjab mogen tjelitien; om tjem befen bienft te Peetaerben/ en om ben amoeben en *i3oeb= boenöen lt;!3obt te fien/ in befe goebe baab Pan fijne goebe Pjienben en tieftenben.
^en Twee uure, Piannecr men l^em tuat ïaafbe/ fepbe pp/ geïijft üoPen pag. 64. nocfj een flaat: liet is goed, dat het herte gesterkt werde door genade, en niet door spyse ofte Medicynen.
#nbectnffcïien fag men tjem at quot;meer en meer afnemen/ en men bonb geraben/ om be SSunren in te tjaten. Onbec befetbe bias een Predicant, fijn Collega, be taetfte boo? get 23eb ttamenbe/
fjem
68 Voorreden over
htm tpefcutc: tat nu fun tijb quam/ am te ttjaane ter ï^rerltiüljcyt en bcé Ceutaigcn HCcliené tc öeetlicn. J©aar op Lodensteyn. Cficlj fEÏbcn fao bEEi öp fianbc opiicijtente) antlnaojte: Ja, He-melsch, Hemelsch. €n men üefïaat taar nut (i) tat öquot; in 031 bertionlnen fterben taiïte: maar (2) bat tju aan Ijct tuan?t Kroone niet taiïte ïnpen tjangen/ en (3) tat tap l?:eticantcn lier^ pïicfjt taaren/ om ten lioifte met Jliuijnftina te ïeeren: Uat men Iran ten i^emel niet mag ïjeiiüen eenicie Aardsche Verbeeldingen. il©ant was hel dat maar, dan en was het geen Hemel.
^ijn alterïaatfte luaoiten taaren: Ik ben seer vol\' van gedachten. lt;©f/ (geujli antere ayfdj:elietC myne gedaglen zijn veel in my. ï^et taelfie men tjcet\'t opaebat/ atö of te oliertenfiing ban te bolle GODHEID in fijn enge en euntige Siele taierte obergeftojt. €ben geip tju in fijn ïeben getaoon taa?/ in ai fijn toen/ önfonter in fijn geefleïijfie pïicljten/ niet anter^ aio G0D11E\\D te üefjertigen. JilSen fiet tit in tit taerfije/ en toojgaané in fijne antere ïtëaajten en ^cljjif^ ten.
®t!itu^ gaf ten OJeeft/ op ben 6 SCuguftn?! 1677. be^ \'é moigenó ten drie uure, tat gjoote ©oa?= fteeiö ban * onnebeunóte lt;J5otb:eefentljcnt; tat Cieraat ban (!3oté fierfte; tie o^ueefter ban foo beei geefteiijfie (©effeningen en tjeuiige pieten; tie taojftelaar in \'t bitten; tie taanterïijlt be^ gaafte \'op ben fgt;?eamp;iftftoei; bie ©erfienbe en ^oag^ berïicljte ï)eït ter pelten. 43a tat tjn fictj ban jonfié op getaent ij at be/ om niet te ïeben boo? ficf) feïben/ maar boo? ten ^eere/ boo? te txerfte/ en boo? ^ions ïtinberen.
Ba ïjet geben ban fijn «öeeft/ fag men fijn Aangesicht in een Lachende geftaïte.
dibits
Lodensteyns Sterven. 69
SCïtiU^ flicrf ï|p/ iïc tadïtc 57 jaren en ses maanden, ap aarttcn Ongetrouwt, cn/ in bicn ^taat/ ilcyïig gcïccft öecft. Jêalatcnbc boo? ficïj fdben eeu giooten Jgaam; üooj fijne ^ïocbliErtoantcn bed (Cybtlijific .iBibbElEii; boo? öe ^setjoeftige bEEÏE ICEgatEit; boo? öe ifèErEÏbfrtjE niEnfcljEii bEEÏ ïuacljtigE lt;0bErtupgiii0En; Cu boo? ffjiiE a3un\' flEïingEii eeii biEjJEii 3fnb?uti fijiiEt ©EiigbEn.
ÏJEÜÜEU IjEtll niEt EECÖt gEÏtEllb/ bE toclliE ftjiiE bJoa?bEn niEt gEbEiiUEii tot 25EïtEEring. €11/ of miffdjiEn bE JBat?acï|ting fijiiEr ©EiigbEii lEts mactjte inerftEn ojj tjet O^EinoEb ban biarE Cij?i^-tEiiEn; foo IjEüiiE ift my ïatEii obErrEbEit om bit tE fclj?ijbEn/ Ell om Negen van sijne Predicatien tE ü?En0En in biE (©Eb?E/ bat eeu iEbEt/ CbsiEii tjEt mag ïuftEn) ficlj mocljt ücbiciiEn ban bEfE occafïE/ om foo eeii #oo?gangEr (tEii minftEn 6p ï|Et Manelicht) tE boïgEii na bEtmogEn.
StilEEii ïiEamp; noctj ict^ tE ÖEiicïjtEn ban bE ^lEbicatiElt/ bE bJEÏÏfE be Drukker CEEEtijt^ Lodensteyns Leerling) nu üEiiftt gEuiEEii tE maïiEU. ©ijf ban bE fElbE Ijeüüeu ijatE gebaantE/ batfE ftonuEU gEtOEtft InEi\'bEu aan bE Ordre van een welgestelde Predicatie, gEÏijU ift tEtftoub faï aantoijfEU. pft tjEbtie/ oubEt IjEt ©?ufrüEU/ acijtcr biE ^?EbicatiEU §Et feïbE iiEftEub gEmaaftt; oy batfE modjtEUOu» bEtfcljEybEU taEfEU ban bE aubEtE biEt/ en üyfonber ban bE b?ie EerflE/ bE bi Ell! e Iueï opmErftEÏijft/ boeg in fommige ©eeIeu ^Eamp;rdVftBïgït jijn.
SCïïe bEfE ti^EgEU jp?EbicatiEn Ijeü ift nagEfïEU/ eu tEr b?ufiperi bÈftbjaam gEmaaftt. 5iïSaar be \'vierde, zesde, zevende, achtste en negende ï|e6öe ift gEljed bEEfcl)?EEbEU. lt;0in bat tjEt ben *©?uftfiEr moeyeïijft taajs/ ïjet 5Cffdj?ift/ \'t geen fjl? bia^ macljtig gEtao?bEU/ eu ban eeu ongEletterbe Ina^ geftö?eben/ te ftouuen ö?EngEn in bie gEbaantE/
70 Voorreden ove r
geij?ufite ^?eamp;icaticn bcrepfcgen. JJ^at men nu anamp;cr öe taoajten/ nagesien ende ter Drukpers bekwaam gemaakt, moet Begjijjjcn/ fulïen bie ijcene tjct öcft ftanncn oajijeclcn/ bic bESCffdjjiften (be tadïtc foo menigbuïbig/ jebert be baab ban ben d^obtbjucljtigcn Lodensteyn, jijn nptgcfcijjEben en onber fijn ©oubftcriingcn baojtgefet) geïicbcn na tc ficn.
^5obcn bit/ gelieft be Leaser te taeeten/ bat be Heer Lodensteyn ban 4?ebatijten toa^/ bat be Inleydingen boo? be ^jebicatien niet befjoefben te toefen te tjoog. o^in bat men anber£ tjet ^?in= tipaal/ taaar op men in be ^jebicatie ftaan tail/ met minber luuctjt (fijn5 eractjtens) fian pjenten in \'t gemaeb/ of \'t |erte bee (Caetjaajberen. (0oft ïeetbe tju fijne ©aebfterïingen/ bat een tjuart^ baabenbe Inleyding, biiitaiié meerbet beïaoft/ ais be ^jebifter^ in \'t mibben of in \'t flct ber Jpje* bicatien aan ^oe^oojber^ betalen. S^aat boo? ban be Coeljucabei-é in fjaren aanbacgt noabfaïieiiju moeten berfiaulnen. i^ae bet nn mijne a3ebactjten in befen ban ben Heer Lodensteyn bcrfcgiïïen of abcreenüamen/ ftan men ïefen nnt mijne SCanbadjten/ be In elite ift booj-ftel in mijn Preekordre becgcïeeften met be In? leydingen, be taeïfie ilt ïjebbe booj be ^jebi^ catien/ be taellte in mijne quot;Voorrechten van het Ware Christendom ftaan te ïefen. (©it tjebbe iit Ijier boo? af te feggen/ op bat fict) niemanb aan be Inleydingen defer ^jebicatien moeite ftooten.
joaiffcïfien faï ooft be Leser niet at te taet be-gjijpen/ tnaarom be Heer Lodensteyn, foo bifttoil^ in befe J5?ebicatien/ peg feïben b?aagt/ en fict) felben beanttaoojb. ïlet i^ ban noobig/ bat ift baar ban icta tot opening fcggc.
^e
de Negen Predicatien. 71
Heer Lodensteyn tna*» een man/ iJE hidfte in ftjn jonftOepb be fitjctarifcljc jfigunren cn 25ïacmcn fcer taeï tjabiïE gieïccrt. ,J»u bat men in fijne ^jebicatien ijooren ftonbe fijne
Éxclatriatien, af IXptraepingen; fomtrjt^ fijne Obie-slatien, of ^Setumjingeu; fomtijtS fijlie Optaliën, of JJ^enfcljingcn; fomtijts fijne Deprecatien of 5l!famp;ibbingcn; fomtijt^ fijne F^piphonemata of (.Coe# jupdjingen. Cn foo üoojt^ fijn na^aaia, Epanoi-thosis, Aposiopesis, Apostrophe, Prosopopoeia, dnoyin, óvaxóvntns, ngóx?/ifii.g, Permissie, Concesslo, en al fnffle (©ratorifcöe ©erüeelbingen/ be taetiic tjn foo ftnn-ftig in fijne ^jebicatien üiift te üeröecgen/ bat geïeerbe en ongeïeerbe/ boa: tjem taierben geraaftt/ ont?oert/ oliertnpgt/ of betaoogen/ of befcljaamt gemaaïtt. €n tertaijïe ilt bit fcljiijlie fiomt mu te binnen/ goc bitttaijï^ ift ben Heer Vader Voetius taeï tjeü tjooren feggen (aïsi be faften en beünjfe ban Boojfteüen/ na fijn fin/ boo: ben Heer Lodensteyn, ftjacïtfig taaren gep?ebiïtt/ oygetjeibert/ aangebjongen en toegepaft) befe luoojben: Onse Collega Lodensteyn KAN, \'t geen een ander niet kan seggen of doen.
#odj onber alle be lïljctotifclje Figuren taaren bp tjem feer gemeen be Apostrophe, be Prosopopoeia, be Polepsis, en be Aporia. 3©aar boo? ÖS fön^ rebenen aftaenbe tot een anber ^erfoon/ of een anber inboerbe te fp?efien/ of een flnauigtjenb boojittnam; of fict) felben inboerbe al? of fjn ttaijffelbe. ï)et tneïfie in gem fulfte natuuriijfte aangenaamijepb ijabbe/ bat ÖP ötrt:e/ oog en oore ban fijne iCoetjoojber^ al^ taegnam/ eer fp Ijet merftten.
^et en i# ijier geen plaaté/ om be boojnoembe Oratorische J^pieefïtmjfen omjtanbig te bfiijanbe^ len/ of om \'te toonen/ tnanneer bit in befe
bicatien
72 Voorreden over
bicaticn tc paffe ftomt. in tefen/ onberrieft\' ting fiC0Ecrt/ öic ftan tit ficn toEgcpaft/ in tiE lèjèbicatiEli/ öe taElïfE ifi in quot;mijne Voorrechten van het Ware Christendom Ijeühc boen üluïtUcn/ En taar ift önöEr aan öe Bladzyden, feggE/ öiti# Een Prolepsis, Prosopopoeia. Apostrophe, En fnn boojt. \'©aar ift ooft/ na bE rEgclEn ban mpn gE\' öjufitE Preekordre, alïE be ^eeltjen^ ban bie ^?e= biftatien ejramineere of ter pjuebE öjenge. .jioo bat be üeefer baar boo? Bu be tjanb gelepb taerb tot ftenniffe ban aï ïiet geEne/ bat in ccuige bicatie lueefentip ié. €n Inei byfonber in bie ^tuffen/ aié ifi aïbaar tuone (i) Ijoe een Christen reeds salig is onder de roede, af onbEt be fiuaacjle ftaftijbingen a3ob5. Cquot;J ï^e ijp ban 4?ab Inerb aangesocht tot een spoedige vrede. Cs) 3in tuat fin hy Lieflijk van Godt werd omhelst. (4) Hoe hy ge-kruyst is aan de Wereld. (5) Gesterkt werd voor Chnsti onsacht Sterfbedde. (6) Verheerlijkt werd bv Christi sraf. Cn (7) altijt verhoort werdinsijn smeeken. (Paar men (8) ooft binb be Kegelen ban een ïnelgeftelt ii5ebeb; ais ooft (9) be lïegeien om be jieïe ban een booblhanUe te beïjanbeien/ om ïjem tot ben laatften fnift fijne# ïeben# te onberjteunen en te fterben op fijn g?ootft:e repfe na be eentaigïjepb.
®it booj af gefegt jgnbe/ fal be Leeser met meerber b:uct]t befe ^?ebicatien ïtonnen beg?n^ pen; aï# ftp ban bic Oratorische Figuuren eerft ftenniffe tjeeft geitjeegen; en aï# ftp baar bu fteeft opgemerttt/ bat bE ^jopftEtEii En SCpoftEÏEn bE fEÏfbE taijfE ban fEggEii ftEbben gebjupftt eh op fijn tijb toEgEpaft. JBEn ÏEfe maar/ onber ben gjooten oberbïoeb/ be ttaEE a bjiE flaaïtjen#/ Hom. 6:1/1. (©aar ^auïu# bjaagt en fieft feïben beanttaoojb/ feggenbe: Wat suilen wy dan seggen?
sullen
de Negen Predicalien. 73 -
sullen wy in de sonde blijven, op dat de genade le meerder werde ? Dat zy verre, en Kom, 7 : 7. Wal sullen wy dan seggen ? Is de wet sondequot;? Dat zy verre, cnj Jgt;ict ooft Ucr£ 13. en fiom. 9:14/ 19/ ao/ 3a. en 10 : 8. cn 11 : / 7/ 11/ 19/ 20. ©aar $auïu*» fictj inhacrt/ al? ttmjffdcnbc: ©aar tjy bjaagt cn ficlj fcïijcn öranttooajö. ©aar tjp een anöcr in boert te fpjeeïten tegen Ijemen taar öp be J^oojgefienc ftoarigtjefcen tegentuerpt en taegneemt.
©it 3p tan genoeg/ booj foo Vieei befe JSegcn ^aebicatien in \'t gemeen aangaat. ICaat ons be (etlie een^ ftuft boo? ftuft in Ijct ftoit oberïoopcn.
3ln be b?ic eerfle taerb gefpjooften ban be an.-getaoone ©eugb ban Selfsversaking : maar alle bic bjic ^ebicaticn 3Ön niet boiïecbig/ cn lionnen be ^?acf ban een Incigeftcibc ^jebicatic niet uut= ftaah. J]Een ftan baar op eens naficn Ijct cerfte Cayittel in mijn Predikordre. Cn men faï bebin^ ben/ bat in be felbe be meefte ©ceien ban een baeïgefleïbe ^cbicatie ontbjeefien. JÊen fict baar in geen ©crïuaringen nocï) bcljoojiijfie (Cocpaf^ fingen ban be (Cert. 3|a fcifs binb men in bie alle niet bc Beschryving cnbe de Bepaling ban bc ftofteïgfie ©engb ban Selfsverloochening, in \'t gc» ineen. ï^aetacï bc felbe albaar op be albertcbcrftc 6 eb allen biel cn op een fuütielc onberfoefting/ taerb toegcpafl.
ï|ct ïtomt my ban foo boo?/ b.it bc Heer Lo-densteyn ban bic ©eugb te booren Ijecft gefp^oo? ficn/ en bat fijn «öogincrïi in bic b?ie ^jcbicaticn getaeejt i£/ om get gecnc/ bat te bóren/ bao? fijn Ccrtaaarbc/ taas gepjebiftt/ naber op te fytU beren/ cn ban alle ÏEGENWEBPINGEN te 6eb?ij* ben. o^p bat be Coeïjaoibcr moeite tactcn/ Ijac bie ©eugb ban ^clfsbetiooctjcning/ op berfejjep^
bene
74 Voorreden over
öcne tmjfcn en tijben/ in bceïcrïeu Dcio^batlEn/ maeftB taerbcn in \'t IncrU gefteït. lt;0otx bertjanta ift Uflftdgti öat öc Heer Loriensteyn niEctiJer tot liErHtaring bcr (Ccrt (en \'t gccnc baar toe ücljoa:t) tjeeft gcpiEbiUt/ até \'er ftcrnb in tjet ïteftc 2Cf-fcö3ift/ \'t gmi be ïÉgufiftcr tjeeft ftonnen Innbrn.
(fee Eccfer geliebc ban fictj te ficbiencn ban \'t gccnc be ©jufifter (onber mijn o^yficljt) in befen aan be lucrcib inebcbccït; €n tjn faï in bic b:ie ^jcbicaticn ober bc ^elf^berfatting bccïc bingen bihben/ be brcïïie tjp in bc ï^ebenbaagfetje ^ctjjif^ ten niet faï ontmoeten; enbe be Inciïte Ijem g?oat ïictjt futïen geben/ oin ooft in bic ftoffc ben 5Baam= Cljziftencn/ tot tjcui ban fijn eggen 3icic/ oy een boo?t?effeïgfter Vugfe tc obertjeffen; en om booj ficïj fetben te Inerben bcrioft ban beeïc fcjnycieii/ be taeïfte fijn teber gemocb/ niet fonber gjootc reben/ bitilnilG tjebben beuonnnert gelaten.
gt;0ni nu onbertuffcijeii be gecnc/ be taeïfte be Sellsverloocheninp, ban bc gjonb op/ geïicbcn tc ïeeren/ cenigfiné tc redjte tc tjeïpen; foo t)cübc ift in befe VOORREDEN nobig gcacïjt be fcïbc ^cugb aïbug tc befetjjijben:
//©at be Selfversaking i^ bic i^Dofbbcugb ban oné Cïjjiftcnbain; taaar boo? tog uné feïben en aï tjet onfe taiïïig en bcerbig obergeben aan (!5ab^ Wil en Bestiering, met berfafting ban onfe eugene 4Bgt;bcrbcnitingen of 55ctaccgingcn ban onfen taiïïc/ enbe met een ^Screubtaiïiigljcnb/ om b?oïgft/ tot a?abé ecre/ aïïeé te taiïïcn verlaten cn aïïe^ te toiïïen doen, lijden en missen, \'t gccnc 45obt bc J^cerc/ booj fgn Bevel of Regeering, openbaart bat tap/ om a5ob£ toiïïe/ moeten berïaten/ of boen/ of ïgben/ of miffen.quot; .ïBcn ffet befe ^©eugb aanbebooïen: 3®attï|. 16 : 24. met be taoojben: Soo iemand achter mv wil komen, die verloochene
hem
de Selfsverloochening. 75
hem selven, en neme sijn Kruys op, en volge my.
üie ödofte: ber| 25. Soo wie sijn leeven veriiesen sal, om mynent wille, die sal het vinden, ï^et feïbe tacrb h erg aalt .il^arc. 8 : 34/ 35. SCuc. 8 : 23/ 24. Cn tiBrïtïaart quot;3Euc. 14 : 26. met öe tnonjöen : Indien yemant tot my komt, en niet en * HAAT sijnen Vader, ende Moeder, ende Wijt, ende Kinderen, en Broeders, en Susters,. ja ook selfs sijn eygen Leven, die en kan mijn Discipel met zijn. Cn ïjiec toe dienen notë te Vermaningen/ te taelfte öe SUpaftelen met anbere taaajbeu «pt* ijjitftïfen. ïïam. 6 : 4. 1 «Caj. 7; 29/ 30/ 31. 2 Ca?. 4:10/ 11. s Coj. 5:17. a5al. 5:16/17. Cptj. 4:22. i petr. x : 22. en 4 : 1. 1 5 : 18/ 19.
iCangefien nu be menfdjen/ öaaj ©ermaningen Dj.igetaeiit/ getneenïyü bauj Ccenipeïen to er beu getjaftfteu/ faa fuïïeu tan tjier uebeu^ ten tien eyute toDUEU/ tot aufer anberrictjting/ hoe, wanneer en waar in. te JitSauneu tit Jjebbeu ge^ p?actifeert of taerfifleliig gemaaftt.
JJSen fag ban tefe Selfsverloochening in SCbja^ tjaiu/ taauneer Ijn bijf-eu-febenticlj jaar oub jijube/ op lt;J3at^ 25ebeï/ ging upt fijn Éanb Ilaran, en nyt frju Maagdschap, en uyt ftjn Vaders luivs. (J5eu. 12 : 1/ 4. ilSeu fag tjet in bat gegoojfaam op^ offeren ban fijnen Cenigeu/ a?ieï|oo?faineu/ a?ab\' li:uctjtigen/ éeiiefben ^oouc ber beloften en be? «Duberboui^/ Sdfaar. 33oc 5tü:aljaiu moeft bergeeten/ bat §u taa^ Isaac Vader; om te tooneu/ bat öp taa^ Gods Knecht. a5cn. 22 : 1/9/ 10. ï^eb:. 11 : 8—19.
3Éct be feïfbe beugb taaö Moses berciert/ boe ïjp taeygerte een fane ban ^tjaraoö toc^ter ge= naamt te taerben: Verkiesende liever met het volk
Gods
* HAAT, dat is hier te seggen, die de selve boven Godt lief heeft. Matth. 10 ; 37.
I
76 Voorreden over
Gods kwalijk gehandelt te werden, dan voor een tijd de genieting der sonde te hebben. Achtende de versmaatheyd Christi meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypten. n : 24.—26.
^anto ijufc Selfsverloochening ïjailtiE be^tamme Levi ïjaar eygenc filaebbjiEiibcn niEt gEbaob; gEÏijft fc nu/ baa? bE ftjacljt ban Selfsverloochening, gEcn üjtEnbEii aanfagEii/ tPEii bE I^eeïe ^aar get boabcn ber fcljulbigc öEïaftE/ eh toEii fp öobs bcrlionb amp;Etnaai*bEn. ab. 32:17/ 28. ^Eut. 33:9. vPao? bEfE bEitgb ïiEt ficlj Amazia gcfEggEn; om/ op öct aanfEggEii ban bEn 3l^an (öob?/ bE öEnbEn/ biE uyt Cplj?aiin gclianiEn In ami/ tE boEii bEC^ tjEÏEHEii upt fijn lEgEt; tjac Htaaiiju bit ooft up-gEiioniEii taicrbcbaii bE toojnigc fllnbEren Ephraïms, En niEt tEgEiiftaanbE bEtfiE# ban bE IjanbErt taïEntEii. SClfoo fc baftElijfi bErt?outabEn bat in Godt tuagi kracht, om te helpen, en om te doen vallen, En 0111 bat fE toEftEinben bEtaoo^bcn ban bEn man Gods, bE tnEÏÜE gEfEgt ijabbE: De Heere heeft meer dan dit om u te geven. 2 Ctjzon. 25 : 7—11.
l^Et taa^ nofi bEfE %Eugb/ toEn bE ÉpoftElEit fEybEil: Wy hebben alles verlaten, en zijn u gevolgt. jJSattff. 19 : 27. ilÊEn fag bit/ in tjet ïrnfanbÈr/ in bE tbJEE (ÖEamp;jOEbErg Petrus En Andreas; ^ilSattïj. 4: 18—20. ooft/ in bE ttaEE anbEtE O^EÜjoEbEr^ Jacobus eh Johannes, ber? 22. Cn niEt minbEr in Barnabas Ell Paulus, 5Ütt. 15 : 26. Menschen die hare zielen overgegeven hebben voor den name onses Heeren Jesu Christi. ^n IjEt ïtpfoilbEr fcpbE Paulus; Ik en achte ook geen ding, nocï( En IjonbE mijn ÏEbEli niet dierbaar voor my selven, op dat ik mynen loop inEt blyschap mag volbrengen. 2t!ct. 20 : 24. i^Et taa^ ^EÏf^bErlooc^Ening/ tosn gp fEpbE; Ik ben bereyd met alleen gebonden te werden, maar ook te sterven te Jerusalem voor den name des
Heeren
de Selfsverloochening. 77
Heeren Jesu. Sliet. 21 : 13. taa*» ^ElfgiiErïoo» evening/ tacn tjem be wereld, en Ijp der wereld gekruysigt taaé. * lt;0at. 6 : 14.
ilScn ftjcuot Ijici* tac aaft iïc Crcmpdcu ban Ruth cap. a : 11. ban Eliza. i Keg. 19: 20. cn ban ant ere; Uu-fflers taben gcljccl bcrfctjiiben ban be Selfsliefde, in ben uijfiEn ^angeling. jiBatttj. 19 : 21/ 22/ 23. .4l®ar£. 10:21/ 22/ 23. ïuc. 18: 22/ 23.
.rtSaar f|Ct fVaaarfte in befe Selfsverloochening is/ aïé men fidj öxipgt anber tail/ tcr tijb
taanneer be ï^eere geen ïujl aan unó geeft; om oné te iaten genieten get gebjuuit ban be tee^ fienen ban a^otrs tegentaoajöigijenb; geiijft l\'oo tjertbieeltenbc David ban fidj feïben getaaagt. 2 .©am. 15 : 26. €»f/ taanneer be i|eere op onë tjertjaalti berfoeïf/ ober get taegnemen ban ben Cngd Satan, gelieft te anttaoojben: Myne genade [is] u genoeg. 2 Co?. 12: 7—10. Cn aï»? men ban niet ^auio teert roemt in Swakheden.
©it is be Selfsverloochening, ais men foo afjlaat ban fijn Eygen verstand, wille en vleeschelijke Hertstochten; en ais men berepb is fidj feïben te belt; rooben ofte te ïaten berooben ban be bingen/ be taeïfte onj* in be taereïb jijn lief en taaarb; taanneer tap fiebinben/ bat be feïbe on^ ginberhjft jijn in hen (J5Dbsbienfl/ of/ taanneer aï^ lt;i5obé ei\'re fuïïté modjte berenfegen.
ïtojtom/ get té een gegeeïe ^nbectacrping aan v^obs taille/ 0111 (J3ott en \'t ï)emeifdje te foeften/ met bcriies ban alles/ bat oité op aerben ïieffe^ lijft en aangenaam té. ©an get taelite iemanb ber ©nben feube: Per de et ipse, ne pereas, bat is/ sell verderft u, opdat gv niet verboren gaat. (0f
gelijft
* Men kan dien Text uytvoerig verklaart en toegepast vinden, in myne Voorrechten van het Ware Christendom, pag. 150 —196.
78 Voorreden over
gcigft Bernardus fcgt * ober 16 : 24.
Qui me desiderat, se despiciat: qui vult sacere voluntatem meam, discat frangere suam. ©at ije: Die my begeert, die verachte sich selven; Diemynen wille wil doen, die leere sijn eygen wille te breeken.
lt;©ticr öcfe ïfoDföfaHc Ijantdcn bc bjtr ccrftc ^jcöicaticn ban turn lieer Lodensteyn. Sfn tier bacgc/ tat tc Inleyding, in ÜC EERSTE Predicatie, taet ficn Ijtt getóigte öcr fafte/ taaat ban gc= ganamp;dt faï toerten; en jbo ftan tie ^niepbinge gcüjacljt Incrben tot öcn regeï/ tc tncïïtc bevijaiv belt if/ in nnjn Preekordre. (boo? faa beeïe ben Slntjoub ban be SPnïcytnng aangaatj foaiian men bic üjengen tot ben regel/ in mijn Preekordre.
©e Text i Co?. 6 : 19/ ao. taerb iet? omfdjiee* ben/ en niet berjjanbelt na be ïtegeien ban een goebe berftïaring/ be tacine men fian ïefen in mijn Preekordre. taa^ feer befitaaam om ons be noobfaafiïgftïjepb bei* Selfsverloochening te boen fien. JJ^ant/ nabien tag niet eggen jgn aan on? fclben: maar geljcct en al aan ben lleere/ foo 111 oeften tag maar in alles üeljertigen \'t geen onfe Cugenaar tail üeljertigt ijcüüen. ifier tóe taaren tag catis Cgjiftenen/ ^joggeten/ ^jiefters en ïïoningen) berpiidjt. €n baar toe taerb oggejjaalt Ijet ©óojüeelb ban SCbam boo? ben tgt;aï. €n aï^ tag ngt bien -étaat taaren ugtgebalïen/ ijabbe be ï^eere 3fefus on? taeberom eygen gemaafit aan ben ï}ecre; iSoobfaüeigfi taas bet ban/ bat tag niet beben onfen taille: maar alleen \'t geen onfe Eygenaar begeert/ bat tag fullen laten, of lijden, of missen, of doen. of besitten.
befe bingen ^abhe be Heer Lodensteyn (foo tag lefen) te booren geflaan. 4lu taaren Ijem
eenige
* Bern. de vigilia Saneti Andmc. sermone, 2. pag. mihi 66- L.
de Eersle Predicatie. 79
eeltige (STegcnlucrphigcn liaaigcitamcn/ te tacïftc ÖEanttnoajÓ Incrtcu. lt;©c öiic ccrftc en öc bijfbc (Ccgcntacrpen jijn gemeen. .4iBaar öe vierde, ente te Sesde Tegenwerpingen, met bec fellier fingen/ ijaoit men niet be el/ en ïeefl men feïben in eenige ^ctjjiften.
©c TWEEDE Predicatie, is aber be feïfamp;e ^taffe ban be Selisverloochening. Cn in be Inleyding binben tap/ bat be feïbe niet getjaatt i^ upt br t\' samenknooping ban be ^ejt; ft taeïft men anber^ na tubje boet. ^iet mijn Preekordre, niaar npt be t\' samenknooping ban \'t geene te buren taa? gejnebiüt. ^oo uoc^tané/ bat aïbaar be (©eugb ban Selfsverioochening, in feftere geballen/ beelfin^ taerb berMaart.
(!3e ^Te^t 2 Co?. 5 : 15. taerb afgebeeït/ bolgen? mijn Preekordre.
3([n be piaatfe ban een berftiaring befer Text, taerb be feïbe [do omschreeven, bat men fien ftan/ ^oe/ uut be feibe/ be quot;3Eeere en be beugb ban Seilsveiioochening ïiaii gebanben taerben.
dEr taerb boozgettoinen een intsbatting/ be taeifte ober bie Peering fton taerben opgenomen.
i^e Toepassing begint met een ernftige ^nc^t ober be jjerfteïling npt feftere fant/ be taeïfte tegen bie Steering/ in onfe ©erbo:bene iCijben/ ia boo2lt; gebjooften. Cn/ biub men een ^Sebjeyging tegen bie fonbe/ boïgens mijn Preekordre,
JCBen binb men een Vermaning en een Bestiering tot onfen pttdjt. IDeüie Vermaning ban taerb beftiacljtigt CO bao? een ^etaeegreben/genomen ban 5tbain? Cjempet; \'t taeiït (a) aangeb^ongen tao?b op onfe Jjerfteïling in bien ftaat/ boo? be berïoffmg Ctjiifti/ en taegens onfe Ijecfteïling booj t)cm. 3©aai öp (3) ftomt be it:adjt/ be taeïfte tap ïjefiben in Cljiifti Crempei.
€n
80 Voorreden over
€11 taErö üie ttöBEÜE ^jcbicatie gefïoDtcn met een ©ermaning/ met SCantatjfing ban ccnigc ^ïigtcn/ met (Cjaofteïijfte belaften/ en met 6c-öeben en ^anfifeggingen. ©olgené mijn Preekordre.
lÉe DERDE Predicatie ijs/ ober be felfbe ^toffe ban Selfsverloochening, gebaan unt ^JSattg. 6: io. Cnbe be (nleyding i| genomen ban be ï^oogtaig^ tigfienb en ban be ftaaarte bes plidjté ban Sell\'s-verloochening.
*0r taerb getocmt §dc ^et (^etaictjte en be mogeüjHtjepb ban befe piicljt te begjijpen ia nut get lt;!3cbcb/ \'tlneïït be J^eere on^ baar ober leert bibben.
oEr taerb aangebieefcn/ bat befe ^jebicatie tot tjaar (Oaglnit foube Rebben be ©ertjantieïing ban onfe (^nberluerping aan Gods Bestiering, \'©aar be tin cc borigc meeft fagen op onfe ©nberluerping aan a^obé Bevel.
©aar taerb gebaan een uutfcljictenbc fnctjting/ om ben feegen en om €gt;übé Ijiiïpc/ op bat toy mogen begjijpen en in \'t toerft fteïten \'t geen aber bat gcluicijtig ftub foube taerben gcicert. ©it botgen^ be Preekordre.
©e ©erftlaring ban be Cert is niet getaceft in tjec befte ^cljJift/ bat be ©jnttfter mp Ijeeft ter tja»ö gcftelt. ©f nu be Heer Lodensteyn be feibe berftïaring gepjebifit Ijeeft/ ban/ of tj)i befe iCert maar tjceft geleefen/ om/ bw ber feiber occafie/ te fp?eeften ban onfe Buyging ouberGods Bestiering, bat ié mu onbelienb. jïiiffcljicn tjeeft be Heer Lodensteyn\'fielj Ijicc inne gebjagen/ na get gcene men/ in be Catergetifctje berganbeling/ gemeenïijïi boet. Siet mijn Preekordre. ©f/ in be plaatfe ban be ©erbiaring/ ftonnen geiben be fteuingen/ tacïfte taerben baftgefteït en betaeefen. ïDoïgeiia mijn Preekordre.
de Derde Predicatie. 81
©ie ttuec liaa?naemtiE Vaststellingen, (gelijft ift fe naemc en baaram get felbe taoojö öaar üp fjefifiE boen bjuftften) tDErtien ftïaar boojgcftelt cn bebeftigt met fi?ai:f|ti0c Cjcempdcn. J0aigcn^ bE Preekordre.
bat nu niEtnanb bE baajnoEmbE Vaststellingen foubE mogen HjactjtElaaó maftEii/ fao tacröcn bc» anttaaojb biEt gEtaicgtige Tegenwerpingen.
JSa befE anttaoojb ny bE bitrbE Tegenwerping, taEtb bEfijaft eeu gjobE faut ban bE aïbEttebEcfle Cö?iftEnEn. ^aclj taEtb bE Itoigb ban Selfsver-saking anbErtuffcljEn aalt aangEpjEfEii/ om bEn niEiifcïjE baar toe tE bctacgEii eh tE befliErcn.
^©an bEgint eeu Moetgeving eu eeu Opwekking aan bE ©ErfïagEnE l^ErtEiu
©EtbEt ftaat EErft eeu Beweegieden boo? lt;!5ob^ HptbErltoorEUE/ bEtboigt noclj eeu Beweegreden boo? bE onbJEbEtgEboorEnE/ biE ilEc^t^ i5obt^ ïitnbEEEn 5ijn aïlEEtl boo? bE Schepping Eli Onderhouding. ir»E derde ^ElHEEgtEbEii taEtb gEiioamEn ban bE^ inenfcQen EygEH Voordeel, Gemak En Ruste.
€r tBErbEii aangEtaEfEn ttaEE Middelen, om tjiEr toE tE gEcaftEn.
^ot 23Efïupt fainb mEii eeu ^BEïoftE/ upt i €oj. I5 ; 58.
(©it EErft gEïEEfen sijnbE/ eee mrn bE $gt;?Ebiï catiEn ban bE Selfsversaking ïEEft/ eu ooft na bat mEii fe gEÏEfEn IjEEft/ fai g:oot lictjt gEbEii tot ©Etflanb brr fEïbEr.
3in bE boïgenbe ^jebicatien gEbbE tft/ in IjEt ^jnftften/ eeu tEftEn boen fteHEn; oy bat bE ÜEEfEr/ onbEr IjEt ÏEEfEn/ mocljtE InEtEii/ of niEti be (Ccpt Verklaarde, ban of mEn Leerde, pf tnat gebEEÏtE ban bE Negen J|oofbfaftEn/ bE hiElftE in eeu taEU gEflEïbE ^?EbicatiE faEtEifrljt taEtbEn. (J»iEt mijn ^?EEftojb?E) bErtjanbEït taiEröE.
6 CcljtEE
82 Voorreden over
€cftter üintiBn tap raabfaam/ om alic öie Hoold-saken noci een taepnig op te ïielberen/ boo? üe felPe te toetften aan een goeöe Preekordre.
In be VIERDE Predicalie, upt €3ec§. 37-7/8\' taerö geen Inlevding gefien: liBaar/ in isej» feïf# pïaatfe/ getoont be t\' ^amentjang ter tooa:ticn/ om te ftomen tot öet rechte Oogmerk ban ben Cert. ^iet ftter ober mijn Preekordre.
©crbuigcnl btnben tap be SCfbeeiing ber ^Te^t. ©Oigené mijn Preekordre.
©et Eerste Deel taerb berttïaart/ na ben fin en na be mepning ban be faften/ be taeifte in ten ^Tcvt beg?epcn taerben. ©oigen? mijn Preekordre. c .
be fetfbe taijfe taerb getoont be taaarpcpb ban tjet Tweede Deel. €n taerb er een ftaarngtjepb of Tegenwerping oygeloft. , r ,
^e (Coepaffing ban ben i^crt begmt/ fonber een Leering te ueftften/ en alïeen booj a^ber* bjenging. ©oïgen^ mijn Preekordre.
(i»c eerste Nuttigheyd ^ebbe ifi aangetaeien/ booa bet bpoenen ban Ijet taoojt Onderrichting, ^et\' neene ooft taeï mag genoemt taerten Ontdekking. Jtëant taar taerb be ftaat ban on^ iant/ en ban onfe Sterfte ontdekt, ^iet mijn Preekordre.
3ïn befe Onderrichting taerb eerst getoont/ poe berre ftet met be iicfo?matic gebojben ié. €n taar na taert/ botgenó pet tweede Deel ber Cejt/ ontdekt bat \'er geen oSeeft bp get \'Cifpaam ter ftefojmatie geftomen ié/ en bat tap boobig SPquot;.
€r taerb/ Imlgene mijn Preekordre onberfoept na be Oorsaken ban befe c©oobigpcpt. €11 bte ooafaften taerben in ïjaar ftjaept getoont tegen aïic feppnretenen/ be taeifte men tot betannpe^ ïing bpöiengt.
de Vijfde Predicatie. 83
ïfiet na boïgt een ftojtc Vermaning, met een aantatjffng ban ttaec plichten; en tnerö biesje» bicatie gefïooten met een fncïjt tot (^obt/ om fijnen i^obbeïijften segen. ^iet ban bie tagfeban Vermanen in mijn Preekordre.
3in be VIJFDE Predicatie taerb be Inleyding genomen na be gelegentïjepb ban een Bededag, en toegenjt be occafie/be taeïfte be Heer Lodensteyn ^abbe/ om boo? fijn oube Gemeente een^ te ftomen pjebifien. ©oïgen^ mijn Preekordre.
Cr taerb ooft getoont be t famenboeging en get oogmerft ban be (Cevt. i^of. 9 : 12. ©olgens: mijn Preekordre.
Cn bierb be\' lt;amp;txt/ en get geene baar onber te bcgzupen i$/ berftlaart. J^oo/ bat men niet aïleen baar ban ben\'ftojten sin ftan beg?ppen; maar bat men ooft fiet taeggenomen be fdjijnftjijb/ tegen be Stelling, be faieïfte aïbaar (in te pïaatfe ban een Leerstuk) taerb aangetaefen en fiebejltgt. JlBen ftan baar op te tjups bjengen mijn Preekordre.
Cr taerb getoont tegen afle Tegenwerpingen, be taeifte tjier in bebenfting ftonnen ftotnen/ bat be ïfeere ban een TCanb ftan taijften. ^it noem ift baar Onderrichting, bolgené mijn Preekordre.
€r taerb booj negen öetaö^rebenen ontdekt, bat men/ ban ben ftaat onfer föerfte/ moet 002^ beeïen bat be i^eere ban ons getaeften i£.
Cn taerben taij vermaant tot achterdogt, en be Beweegredenen taerben baar toe genoomen en aangebjongen ban get gene tatj boo? onfe oogen fien/ bat be l|ecre ficïi gereeb inaaftt/ om geheel upt onfe ïterfte te bertjeftften.
Cr taerben gegeben zes ^ÜSibbeten/ of 25e|1ie; ringen/ om on^/ in befen bjoebigen fc^ijn ber ïierfte/ tael te b?agen. lt;©p bat tag/ ten laat ft en/ aïïeé in lt;J5obt mochten binben.
©c
84 Voorreden over
TBt ZESDE Predicatie $ getaan ober 2 Coj. 4:6, op een 25Eciicbag. ï^odj öc tijö toanneEr en ftont niEt in get \'t gEen öe lt;P?HftfiEr
^e Inleyding bErtoont/ tat onfE 25EtiEtagEn gEEn fiEÖoo?ïpE taEdting onbEr on? IjEÖïiEn/ am öat ntEn gEEn rEüjt üEgjtp tjEEft/ ban öe tnarE •^EftEEring üep niEnfctjEn. jcfêEn ft an öe (ElbE EEnigfiné öjEngen tat tEn Kegel/ öe taElUE mEn binü in mijn Preekordre.
©EtbaigEné bE t\' J^aniEnftnaajjing öee taoaj* tEn; eii anbEt aan \'ftaat Ijct €»agniErt{ ban öe ^E^t. ©DlgElié ÖE Preekordre.
daarna bJEtb üe CE^t afgEÖEEÏt eii taar öe^ gint mEt eeiieu aaft öe Verklaring ban öe rCEft/ in ai tjEt toEïfe ftip (öocï) fiajtEip) gEbalgt taEtb §Et gEEnE tot eeii gOEbE Ai\'deeling in Hoofd- En Onderdeden, En ooft tot EEn gOEbE bEtftlaring bErEpfEÏJt taEtb; bOÏgEn^ mijn Preekordre.
dEr bJEEÜ npt ÖEt bErfiïaarbE eecRe onderdeel, gEtjoftftEH ÖE eerste Leere. (©e taElftE ÖEbiEfEn hiEriJ öooj tbiEE Redenen, eii tOEgEpaft taEtb boo? eeii feo?tE Ontdekking ^oigEne mijn Preekordre.
Cr bJEtb EEn tweede Leere gEtjoftftEil/ npt t]Et tblEEÖE Onderdeel. U^EÏftE ÜEEtE bEbEftigt lUEfb niEt biEt iSEbEllEn. (^E Toepassing Eli Ontdekking i§ tjiEt taat uptboErigEt; eii taEtb öiE Leere ije^ fïootEn niEt eeii ^ndjt om tE mogEn tjEtitiEn tjEt gEfictjt ban ÖiE faut; tEn EpnbE tap üe (ElbE moet]tEn bEtbEtEtEn En aïfoo gEÏjalpEn taEtbEii. %i tjEt taEÏftE taEÖErom gEfctjiEb na tE (ElfbE Hapittelen in mijn Preekordre,
©ErbolgElis taEtb eeii derde Leerstuk getjofttiEn lipt ^Et tweede Hoofddeel iJEE ^E^t. Jl^EÏfiE Leere taEÖErom fiEbEfligt taErö mEt ^Ej:tEn En boo? ttaEE
tEbEiiEn;
de Sevende Predicatie. 85
rehencn; ftcïjaïben cn öalmi get gcene te tmacen getoont taal/ in bE Verklaring der Text.
Cr taert taciïccum ontdekt een anörre aajfaafi tan \'t gcïiicft anfer SöEamp;Bering.
€r taD?ü lucggeuaamen een ültiafe uutbïuctjt han ben berbujbeu ineufdj; en baar tnerb inaeö gegcbEn om üc iniübcïcn tat üEfteerivuT aan öe Öanb tE ïfoubEn.
©ErliaïgEiié taEtb lioajgEftEÏt EEn Vermaning, öe hlEÏItE toetb berftEL\'Ut/ baa: IjEt aanwijsen ban bierbEriEp Middelen.
€n in t]Et baojftEïïen En tOEpaffEn ban bEfe HCeeee blErb flipt gEbuïgt bE guEbE Preekordre, bE taEÏÏtE iii ÏEEEbE in mijnE Aanmerkingen.
3in ^Et Besluyt ban bEfE fgt;?EbicatiE taErb gE^ baan EEn ïiojtE Naleesing ban bE gEijEEÏE ^?Ebi* catiE. ©nïgEné mijn Preekordre.
©E SEVENDE Predicatie obEi* Cant. 5 : 3. ÖEgjijpt-EEn quot;SEfctj^jbing ban bEii actjtElaafEn ftaat bet tjagt ifóerfte/ in \'t gEinEEii/ en ban iEbEt \'Cib ber Mttftt/ in ^Et öpfanbEt.
Sn bE fElbE IttEtb bE Inleyding gEnaniEit ban kté StïgEinEEnsV \'t gEEn in bEquot; (Ccte op ijet par^ ticulier tatrb taegEpajl. Cn biE UnjfE ftan gEöjatöt taEtbEn tot bE ÖEgElEn/ bE Iueïüe niEn binb in mijn Preekordre.
Cn üiEEb gEtaant bE t\' famenfinaaping bEt biaojbEn. ©aigEné mijn Preekordre.
Daarna i^ uuït aangEtaefEn IjEt Oogmerk ban be (CEtt En bie Ccrt bJEtb ooft aïbaar afgtbEEït; balgen^ mijn Preekordre.
JDaigEné bE fEÏfbE Preekordre bJEtb bE (CEtt berfilaart/ attaaar ooft get Summier der Text in get ftojt te ïefen i^.
©erbdigen^ taerben upt be berftïaarbe (Cert ge* gaalt ttnee ^oafb-SCeetingen/ be taeïfte fiepbe
taerben
86 Voorreden over
taeriJEn öebcftigt na de Ordre van een welgestelde PrGclic3t.i6
©erboiaen^ tncröen in be ccrfte Nuttigheyd, öe toeïfte ift ben Saam gebc ban Onderrichting-, actoant Seven fonbcn/ be tadHE men upt be taoo?^ ben en upt ben taanbel ban be ^npb/ in be (fctjlt te ïefen/ fian befïupten. ^iet mijne Aanmerkingen over de Preekordre.
©erbaïgen^ taerben in een tweede Onderrichting negeben be rebenen/ taaarom be leutige OSeeft befe Fauten ban Cfeifti 25?upb ïjeeft taiflen ap= teeftenen.
ü^aar üetjoa?t tot een taelgefteïbe ^jebicatie/ bat men ftebbe een Vermaning of Afmaning ban \'t geene in be Text en Leere booj Deugd of bno? Ondeugd i£ beftenb gemaaïlt. C.^iet mijne Aanmerkingen over de Ordre van een welgestelde Pre-dicatie. €n foo taerben tjier ooft aangeöjongen be onberfc^epbene Plichten O be taeïfte upt be Text en Leere boïgen.
©erbolgen^ tnerb be ^jcbicatie beslooten met eenige Troostelyke beloften, ©oïgen^ mijne Preekordre.
lF)e geïegentijepb beeb mij benften/ om be ijoofb* (aften in bie fjebicatie baar actjter te boegen: jmaac ift öeiiÜLV na tjet 2Cfb?ufiften ban bat fiïab/ gefien/ bat be sCetterfetter na ijet taoa?b Oogmerk, |eeft ober ijet Ijoofb gefien befe taaoiben: de Aldeeling, de Verklaring en het Summier der Text. J1MK geöjeft be TCecfec ban geïieft te bullen. lt;amp;p bat «iet benfte/ bat aïbaar aïïe^ flaat/\'t geen x tot tjet ber^anbeïen ban een ®:ett berepfeftt taerb.
^e ACHTSTE Predicalie i^ ober Cantic. 5 : 8. €n geeft/ tot fjaar Inleyding, een gemeene Stelling, beueffenbe be berbojgene ftjacïjt bet ïiefbe.
J©eifte
Wtifte seniEEnc ftclling ap bz in \'t
fanbcr tacrtt te Ijuyé gelijacljt. mijn
Preekordre.
^ic öe t\' samenknooping öcr toaojbcn üolgcn^ mijn Preekordre.
©erber fict men }jct ©ogmerft ban öe ^Tcpt/ nclicn^ be SCfbecling bcr (.Cept/ liolgen? mijn
Preekordre.
©erbolgcnit Inerb Ijrt eerste Deel trcrftïaart. €11/ na een omftanbigc berftlaring lian be (aften/ be lueïfte baarin berUat jijn/ taerben baar nut getjaatt Vijf Leeringen, lueïfte met een ftojte sucht taerben toegepaft. ©aigen«j mijn Preekordre.
3|ft leere in mijne Aanmerkingen over de Ordre van een welgestelde Predicatie, ijae men in een (Cert/ baar berfdjeybene faften taerben bertjanbelt/ neemt eenige Aanmerkingen of ftn?te Lessen; be taeifte ban moeten taerben toegepaft/ op foo een taijfe al^ er aïbaar geïeert taerb.
®e tempelen ban bien ©egel ftan men Ijier liinben in befe Achtste Predicatie, liooraï ï)et geene in jjet eerste Hoofddeel te leer en i^.
i|et tweede Hoofddeel ijt gefc^ift in vier Onderdeden, pet be ïtegel baar ban in mijn Preekordre.
^ilSen binb be berftïaring ban Qet eerste Onderdeel, ujJt bat berftiaarbe beeï taerb geïjaalt een Leere, be taeifte taerb üebefligt en tot-gepaft/ booj een Vermaning, en bic Vermaning taerb fteftjacljtigt/ boa? bier Beweegreden.
ï|et tweede Onderdeel taorb berftïaart/ en baar npt geïjaaït Tien Aanmerkingen, bie ooft fomtijbé ftojteiijft taerben aangeb?ongen en toegepaft
j|et derde Onderdeel taerb berftïaart en geeft OCCafie tot Zes Aanmerkingen.
vierde Onderdeel taerb berftïaart en boo? een ïfojte Lesse (Coegepaft. Cn bat alles» taerb
gefclpftt
88 Voorreden over
gefcïjiftt na een goeamp;c Preekordre, geïijfi tic ïefer §ier6oben btïitaiïl genoemt/ Iran naften.
l|ier na tuert toie dedicatie gefïaaten niet aan^ moeiJigenbe beloften/ üolgens mijn Preekordre.
(Pe NEGENDE Predicatie öc ïaatfle; boctj tic ftccftt tnrgene Ijnre ongemeene ©nojtjeffeïijft^epb noeïj ïtofaen tie bortge (au berre xipt/ öat öe tefecten ban te drie Eerste baar öaaj taeï tien tmbbeïti toerticn bergaeb. Sfnnner# fp tjeeft (in get berfc^jpben ban be feïbe) bie fiebjeeging beroajfaafit op mijn gemoeb/ bat ift geraben bonb/ nm bie eetft te pjebififten in anfe ïtterïte/ eer bat iït mijn SKffcljjift ter ©juftïterp ftefteibe.
3|fi fie be felbe aan/ al^ een («Mnobige ©ec tooning ban be aïberinnigfle gemeenfcljap/ en ban be albertjemeifle KEiefbe/ be taeïfte een «Seloo\' bige ^teïe ijier op aarbe ooit of ooit ban ïjaren dPobt geeft ftonnen genieten. 4!fêen ftan be feïbe gaitben tut een getaoone (©effening ontjent be tijben ban be ^Bebiening be^ Avondmaals. dl ift bjenfege/ bat fe op ben TCeefer mag ïjeböen bie belucrfting/ be taeïfte fe geQab geeft op mijn Gemoeb en op get Gemoeb ban mgne Gemeente/ aïé tap fe niet fonbec (Cjanen ftonben schryven, predikken en hooren.
3©eïfte 23etaeegingen/ aï# ban taeï get meeft fuïïen gaanbe taerben/ aïó be Leeser ficg ftan ©erBceïben/ met taat gratie, gesten en ontroering, be HCebenbige flennne ban be i|eer Lodensteyn fnïfte ft o ff en pïacgt boo? te fteïïen/ upt een gerte/ \'t taeïft aï bie bingen te booten lebenbig gab mogen genieten. l©aarani ift ooft/ meer atë te booren/ mp gettöe nptgeïegt/ om be befecten/ be taeïfte ift in be Afschriften trein erft te/ nauta* fteuriger te buïïen.
^e Text i^ genomen upt Cant, i t 4. en mag
genoemt
de Negende Predicatie. 89
genoemt tacaimi tacl gepaft op ücn Cijb cn ^OEÏ|OD?ber. ©algen^ mijn Preekoidre.
Inleyding i$ (gdrjfi aangetaant i?) na Lodensteyns gctaaontc/ foniier pampc/ en een# bouöig gciwmen ban be Tijd, en ban ïjet Perijaaï ber ftoffe/ be tacitte Ijp te booten berganbeït ïfabbe; Cn fn hierb berüjeub/ boo? een Vtojt bcr= toog ban ïjet gebjag ber ïfeereïb^ ïtinberen/ eer fn ter maaltijb gaan/ cn ats fe baar 5ijn getaeeft. \'t ï©el[ft be ^eer Lodensteyn aïgier in een beter (toffe (al botgen; en/ om fuitt^ met biugt te boen/ maaftt tjn met fijn CCoeljooiberQ een nobig Beding.
hierna flaat be t\' Samenknooping ber taoojben en Ijet Oogmerk ban be ^Te^t. ï©eïftc Text bierb afgebeeït en geïeert/ taie bat befe isoning ig. Berber taerben gegeben be Öebenen/ ban befc benaming be^ ï|cercn met ben naam ban Koning.
daarna §eeft men be berftfaring ban tweede Deel.
^et derde iloolddeel anberfc^enb ficïj in drie Onderdeelen.
JSa bat be (Cert aïbug toa^ berftïaart/ foo bjerb een algemeene ICeere getjofiften en betaefen/ upt be tjE-eft/ npt anbere Exempelen, en boo? drie Redenen, JiBen fict Ijier ban een geheel an^ bere Coepaffmg/ alé in be Achtste Predicatie, baar men ïjabbe Aanmerkingen upt ieber Onderdeel. Jjiet öie berfcljenbenc/ boclj öepbe goebe/ lt;©?bje/ in mijne Aanmerkingen over de ordre van een welgestelde Predicatie.
©erboïgen^ bjerb/ op een Mare en ongelnoane o?b?c/ bertoont/ (O be föoning ané in \'t SCbonbmaaï bg be ijanb nam en lepbe tot aan be
benre ban fijn öupjS; OO J^oegp be Deure openbe;
ooft ïjoe on^ (3) niet ïiet ftaan in g^t Voorhuys, maar na binnen bzadjt; J|oEb3pC4)in
90 Voorreden over
be Binnenkamer jgnbe/ ten eer ft en be upttaenbige finnen taefïaoten; en ffoe oaft be Zoning be deure feïf toesloot. i©at er ecf|ter in bie ïtinnenfiameren i. Lichts genoeg taa^; bat tap 3. ooft baar met hem Alleen taaren; en bat tap 3- ierfeïtenng ftjeegen/ öoe bat aus/ onber fijn Dak, geen fttaaab
foube ontmoeten.
Ba tiet üeröaaï ban alle befe Omstandigheden, taoiben tap geïepb tot een ftïaar Uertoog ban at ftet geene/ bat een redjt ^emeifch Ctjiiften/ in bic öinnenftanieren/ boo? f|ct 4Moobe fionbe (1) sien. Jtl-s ooft taat tap aïbaar (a) seyden en hoorden. €nbe/ ten taatften taat tap (3) Proefden. tjet taelHe attjier/ foo bupbeitjït en foo Ijemetfcï} ber^ toont taerb; bat ift nip berbe berfefteren/ bat men nooit biergeïijfi^ in eenige fctj?iften te fatnen
gebonben tjceft.
Ba befe Onderrichting (in be taeihe 3ijn taaap genomen be iSegelen/ be taeïfte iït ïeere in mijn Preekordre, taerben be (Coeljoojber^ ban bie bicatie in driederley [tag onberfcïjepben. €n boo? be geefteïnfi doode. blinde en ongevoelige taerb gegeben een ONTDEKKING ban öaren nnnofeïen
ftaat. c ,
^an be tweede Slach taerb gegeben raad en moed, om niet te fieftapen; aï ie \'t fcijoon/bat be ï|eere tjaar foo geboelig noctj niet ïjeeft boen sien, hooren en proeven \'t geen be B|cere aan fterfter 6eioobige taeï gelieft te openfearen.
^e derde en be laatfle/ be taeïfte ijier beljan^ belt taerben/ sijn be fterfte Ctjjiftenen/ be taelfte bit goeb geboelig öeböen genooten/ en fomnjt^ nocjj beel ïtlaarber tjebben gefmaafit/\' ban aïöier gep?ebiïtt ié- (Pefe taerben öier geflerltt/ en ber^ maant tot ttaee noobige plichten.
fcet Besluyt ban befe fjebicatie berbat een
Onder-
de Negende Predicatie. 91
Ondersoek, een Klachte, een Bestiering en een Belofte; en bat alles in elf rcgdrn. lt;©p bat men bc f»^ebicatie (na bE ftunft) aftijafte/ met een fctjijn/ alé af inrn naclj lieei taiibk! feggen; mn bE (jCoEftoojbEEEn/ niEt EEn fiegEErtE na mEErbEt onbertatjs/ taEg tE (EnbEii.
Cn bat allE^ na bE Ordre van een welgestelde Predicatie, taelftEté EEgEÏEn ifi algiEr/ öij iEbEt gEbEEÏtE/ niEt fjtöüe aangEtaEfEn. ^gt;m bat ifi bEt* tjoutabE/ bat bE Leeser, upt bE borigE acfjt p?E= bitatiEn/ to El fmtbE gEÏEEtt tjEfifiEn/ in taat Gapittel upt mijn Aanmerkingen over de goede Preekordre, iEbEE fluft tE binbEn i^.
vDe Leeser fian ban upt bEfE mgiiE Voorreden ÖErigt sgn ban bE nuttigste PREEKSTOFFE, al# ooft ban IjEt LEVEN Eti STERVEN ban bEn Heer Lodensteyn; ^iBEt EEll ftajtEli Inhoud ban bEfE Negen Predicatien; op bat niEn bE fEÏbE ntEt niEEt» bEt liErftantr/ achting eu nuttigljEpb mnctjtE kccefen.
,ïSu tjabbc ift mijn Voorreden ïjiEr niEbE gEfloa» tEn; inbiEti ift fan nu eh ban niEt fjaajbE fp^EftEn ban eeh fEftEt ©olft in onfE (^ErEfojniEECbE ïiEtftE/
bE taEÏfiE niEll noEint Lodensteynsche V.....of
Lodensteynsche G.......Cn ift lamp;EfiEn/ bat ift niEt
En taEEtE/ taat Et in bE Heer Lodensteyn gEtaEEft i^: taaac op mEii fan eeii anbErfc^Eub öEfoEft tE ntaftEn. J©ant IjEt i;é ïl^EEEibftunbtg bat bE Heer Lodensteyn, in aïlE bE ^tnftftEn/ bE taElftE bE ïeeee bEtjEffEn/ op EEn buitten gEmEEnE taijfE/ gEfEt taa^ op bE Heydelbergsche Catechismus, En |oe tjn tot bE g?anbEn bEt dSub^gEtEErttjcnb/ aanpjEE^ onfE Confessie, Calvini .lustitutien, En anbEtE Gerneene Plaatsen ban onfE oubE lt;!5ErEfo?^ mEErbE ^cïj^ijbEr^. J©aarE ö^t anbEt^ gEtaEEft; mEn En foubE niEt gEfiEn IjEbttEn biE taEEtgabc-ïoofE gEnEgEntjjEpb/ bE taElïiE foo {jEEtEïijft Enfoo
ongEbEpnft
92 Voorreden over
ongcfaegnft gctaeeft is tiiffcljen Hem en be Ed. Heeren ^jnfcffaarcn Gisbertus Voelius, Andreas Effenius. Johannes Leusden. Gerardus de Vries, en tiergelgfic Jtëannen; aan öc tuelfte/ na tjaae/ üe ^jofeffie t\' Ut^cctjt ie tuebertjoutat. jilSen fentie tian hen, bat er tuffctjen öc heeren Gisb. Voetïus, Andr. Effenius en be Heer Lodensteyn fnïften ober* eenftomftc toa^/ aï^ af er eene 3iele ïeefbe in biie anöerfrtjepbene TCicljamen.
i|et i^ tnaar/ en ift mag bat alhier niet bergt; bergen/ bat be Heer Lodensteyn, op Ijet epnbe ban fijn Leven, fluarigljenb maafite/ om Ijet SCbanbmaaï upt te beeïen aan menfdjen/ be taeïftc tju berftanb/ bat be föerïtenraab maefte Cenfu^ reeren/ en noc^tan^/ om getaigtige rebenen/ niet en fionbe Cenfnreren. SIR tjebbe baar ober tneï gefjEijooften met üe C. Reeren Tadd. De Lantman en Guil. Saldenus, Doctores in be lt;i5ab^geïcerts geyb en Ifnaggeadjte ^ebicanten te \'s Gravenhage, taelfte abbifeerben/ bat men §em baar in moejle berbangen/ en bat be Cailegen/ get feibe (eer gemafifielgfi baa? gem ftanben tnaarnemen; baa? bien fp taiften/ bat gp/ baa? fefiere belaften/ in fijn barige fiefite firij baar tegen aan a5abt ben i|eere gabbc fcerbanben. JlSp i^ aafi in feer ber^ fctjc getjeugeniffe/ Ijae be Ed. Heer Borgermeester Bartholomseus de Gruyter (bie g?aute .^tijï ban Utrechts föerfie/ lltjectjt te b?aeg antbatlen/) mp nu en ban taeï bergaaït ]jeeft/ taat rebenen fgii Ed. baar ober met ben Heer Lodensteyn tjabbc getaiffett. Cn bat be Heer Lodensteyn ban gem gabbe geanttaaa?b: »Ik versoeke dat de Borgermeester daar van niet gelieve te spreeken. Want het is, als of er een Eemer kout Water over mijn herte werd gegooten. Ik hebbe daar over scrupel in mijn gemoed, en men leert bij de Cafuisten, (quod
Lodensteyns Gevoelen. 93
in dubiis sit abstinendum: tat bat men in tingEn/ taaar ober ïjet ganaeb ttaijffeit/ ficg moet ontljoxibcn en ftiï fitten»
MSaar/ betuijïe ift niet taeete/ bat er in onfe vlperefojmeerbe ïterfie iemanb ié/ be taelle ben Heer Lodensteyn gier in naboïgt; foo i# be naam ban Lodensteynsche, in brfen/ in onfe ïïerïiB/ obertoïïig. Simmer^ ift merfie/ öat be geene/ be taeifie men noemt Lodensteynsche ban bit ftnft geen be minfte ftuarigljepb toonen te maften.
©oojt^ i# tjet fienneïijfi/ bat be ï|eer Lodensteyn; neben^ be Cb. ifeeren ^jofefforen Gisb. Voetius en Andr. Effenius, beftommert ié getaeeft ober be ïterften ban Engeland; oihn bat Cfijné eracgtené) be gjonben ban be lt;!5crefo?meerbe ©eligie aïbaar fpaarfamcr/ aié \'t noobig ié/ toierben ingefegeryt; en bat men be ^jafitijft bér 6abfaïigljcpb fomtgté/ meerber buoj menfctjeiijbe geiijïteniffen/ aïé boo? be epgene Inoojben ban ben damp;ceft foc^te aan te p?nfen.
en tueete ban niet tuie tap boo? ^t^olfr/ \'t geen men noemt Lodensteynsche, moeten aanfien of acïjtcn. ^oo men onbertuffetjen iemanb na be ICeere en na §et ïeeben ban ben Heer Lodensteyn faï benoemen: Jioo moet men/ booj bat taoojb Lodensteynsche berftaan/ menfegen/ be taeifie ban tjem geflett taerben tegen be Geveynsden, en tegen ben gantschen train der onherboorenen, der wereld-schen. staat en eersuchtigen, prachtigen, ydelen, vleeschelijken, buykdienstigen, onrechtveerdigen r lossen, ongeregelden, en tegen de borgerlijke Mond-Christenen. ï^an be taeïfie ijl1 fitfi cn fijne Jüebe* arbeuberé onberfctjepb/ in fijne Voorreden ban fijn Kort Ondersoek van \'t Bericht, nopende den Sabbath. Cn ÏJP berflaat boo? Mond-Christenen be fnifie/ be taeïfie te bjeeben 3ijn met ben JSaam
ban
94 Voorreden over
ban Cljjiftenen/ fonbcr bat fe tj^igten tc taefcn be gene/ be toeïftc be Heydelbergsche Catechismus, (vrage 32) onber 0« taao?b Cöiiftcn tail fiegicpcn ïjEbbcn.
^aa jijn ban be Lodensteynsche tnenfeijen/ be taclfte niet boïmaaftt jijn: maar bie tnel üaïmaaftt tacnfctjten tc taefcn. ïfet jijn mcnfcljen/ be tactfte Godt en ^aare Overigheden gdjacafaam jtjn/ niet uyt bieefc/ of nut inficljtbanccmgtacrcïbgtiaa?* beeï; maar puur cn aïïecn/ om der conscientie wille. Kam. 13 : 5. Dat is, bic ijace ^bcrigljcben getjao?faam ^ijn/ om bat l3abt belaft ïjeeft: Alle ziele zy den Machten over haar gestelt onderworpen, ©om. 13 : 1. #et sijn menftgen/ be lneifie ber^ ftaan bat be gene/ be taeïfte tjare oMierigtjcben nngeljanjfaam ^ijn/ fmiber liefteering/ niet ttonnen falig taajben/ en een oordeel over haar selven halen, faer? 2. faerftaan en fp factiën tjaar feïben in te yicnten/ bat be incnfcljcn in tjaar oogen ge^ geci NIET maeten taefcn; ap bat 45abt be i^cerc be Eer ban alieé tjeïrüe. en taillen niet eeten/ fp en taillen niet bluften/ fu cn taillen niet fla-pen/ baa? bat (©abt be J|eerc par/in fijn taaa?b/ belaft/ bat fe maeten ecten/ baintten/ flapcn; cn faa lang fp ap bicn baet baa?tgaan/ faa i# \'t anmagelijft/ bat fe ftanncn taccben aberbabig in fpijgi/ af bjanft/ af flaap. 3©ant bic niet berber gaat/ al?» a5abt geöieb te ceten/ enj. bic taerb naait dronken of sat.
^p jijn ©panben ban Tijdkorters, en fpfaeften ben tijb upt te ftapen tat a5abfalige (©effeningen; (bolgcn£ €ptj. 5 : 16.) JBant fp ffen/ bat fc bcel Tijd ban naaben ïjefifien/ am tc bctjacljten gecne in be Eeuwigheyd fonber apïjauben fal tacr-ben begertigt/ cn ban \'t geen/ bat ban ben ï^cere fal taerben gaebgefieurt in bicn bag.
.^P
Lodensteyns Gevoelen. 95
foeftcn te wandelen voorsichtig ax?tSc3s. bat iji/ uytnemende, nauw, neerstelijk, sorgvuldiglijk, welgeschikt en uytgesocht. Cpïj. 5 : 15.
upt tiaïgt üan/ tat fc Cgelpft üe if eer Lodensteyn) alle iie ^eugben/ be tueifte be ifep*
benen (balgen^ gaar fcïjemerlicïiO iquot; Öate 23ae= ïten Rebben aangepjefen/ ouft p?pfen en foeften te berbeteren/ boo? ben Jiïegel ban get ((5obbe^ ïpe 53nelV en na get ©oojbeelb ban ben ïfeere Ctjjiftu^. ^00 bat ban al get geene bat get ïjepbenbom roemt in Aristides, Scipio, Cato, enj. ban gaar/ npt ben Geloove, na (öob^ wet, en tot lt;!Pab^ eere, taerb gebolgt en berbetert.
foeften (bolgen^ onfe Itantteftening ober Ojen. 5- : 22. nota 14.) voor Godt te leyden een heylig leven, met eenen grooten yver en bysondere gestadigheyd, sich alsonderende van de godloosheyd en van de boose seeden der wereld. J^p foeften te wandelen weerdiglijk Gode, die ons roept tot sijn Koninkrijk en Heerlijkheyd. 1 (Cgeff. 2 : 12. met Cpg. 4: 1. en fp en jijh met ben naam en met ben gemeenen fïeur ban get gebenbaagfcge Cgji^ tenbom niet bernoegt. ^p fien/ bat er moet spn waarheyd en een vasten Geest in het binnenste. J^f. 51 : 8/ ia. Cjecg. 36 : 26/ 27. ^p bJillen God in den Geest dienen, J^gil. 3 : 3. 3[og. 4 : 24. en bat tot aller tijd. Cpg. 6 : 18. ï|aar leven is met Christo verborgen in Gode. Col. 3 : 3. ^p booj* foeften alle be quot;binnenste deelen der gedachten, ge-negentheden, aflecten, en der seer verborgene consciëntie; bolgengt be 77 ïtantteftening ober ^?nb. 20 : 27. Cn baar boo? ftomen fe beel berber in be beugb/ al^ öe aarbfcge menfcgen.
©at nu bit gaar poogen xü ftan men bernee^ men upt gaar npttaenbig geb?ag onber be men-fcgen. ^aare (©effeningen in lt;6ob^bicnftigepiicg\'
ten
96 Voorreden over
ten tjEtiücu fe op een gefctte toijfe. be itierft synbc/ tooncn fc tat fe aibaar een Ijeyïigen o^oti ficn. gt;©3 jijn overvloedig tot stichting der Gemeynte. ^00 bat mm ficn fian/ bat God waarlijk is onder gaar. ©ulgen^ i Co?. 14:12/25. hierom gaar ooge op ben gBnen/ bic ben bienft tnaarncEint/ in t ICefcn of in \'t ^?EbififiEn. 3|n ^Et (i5E6Eb ftpt mEii be (CEEfteiiEn tian ïjatc a^otinoEbig^Epb/ bErflagEiitQEpb/ gEïoobE eh hjojflEïiug itiEt bEn i|EErE; eh bat atlE^ in minbEr ujittaEnbigE gs^ ÖEEtbEn/ al^ tjet gEtnaafitE taEtft bEt Phariseen. 3©ant fn sijn Ijct niEEflE tuerftfaam niet ïjEt gEEnE/ bat binnen in ïjaar i^; ^f. 103 ; 1. dat is, niEt tjarE gcamp;adjtcn/ inncrïijftV üelnEEgingcn/ luftEn En öEgEcttE. C^iet bat ïiantteHening 1.) fOEHEn zielsverkwikking, 94 : 19) Ell fuïïtE
JpjEbicaticn/ bE taetftE baar toE bienfiig jijn. 3©aaroni fE tueï hErnoEgt syn niEt fuifte ^?Ebift« ftoffEii/ al^ gier fiofaEn i$ aangEtaefEii/ en in bit gEÖEEÏE J^ErftjE taerbEii berganbEït.
Jip brrftaan/ bat iheh a5ob^ lnoo?b niEt alÏEEn moEt hooren; maar bat ineii Ijet fEïfaE ooft moet lesen eh bewaren. Sfpoc. 1 : 3. gelooüEn/ bat men ï|Et aan anbEtE moEt vertéllen. SCuc. 2 : 17. Sfotj. 4 : 28/ 29/ 30. ^f. 66 : 16. €11/ op bat fE ÖEt fEÜJE tE ÖEtEr lliodjtEn UpthtErftEll/ fOO i^ 5aar lust tot bE Heylige en Heerlijke, die op dei-aarden zijn. |^f. 16 : 3. Cn fp verlangen om maiU ftanbEren tE firn/ cn 0111 inalftanbEren EEnigE geestelijke gaven mede te deelen; ten eynde fp mocïitEn taErbEn versterkt, en mede vertroost, door het onderling geloove. OMijft J^aulu^ fictj fEÏben ÖEfcïjjijft. Kom. 1:11/ 12. ^p 3ijn mcnfcljcn; En eeii niEnfct] i^ EEn gefEllig l^ier. (öobïoofE taEtEn Öaaré gElgfte tE foEfiEii En tE binbEii. tJllSaar/ om bat fe fiaar bEtmaaft ïj^bfiEn in mEnfcijEn/ in be
bJEÏftE
Lodensteyns Gevoelen. 97
taEÏfie fp Gods beeld meencn tc binbEn/ foa öcn fE (mEt ^atntO beeh ïujl om tE fittEn 6n ydele lieden, eh ïtannEH mEt bedekte lieden niet omgaan, pf. a6 : 4. i©EfE magEn in gaar buys eh onbEr paar oogen niEt blyven. ^f. 101: 7.
eh flaan niEt op gatEn weg, eh fu eh fittEn niEt in bet gestoelte öEt Spotteren. ^f. i\': 1. CcgtEt öiEnEit fE In El EEnig gEfEïfcgajj tE fjEübEn/ En baar tos stjn gaar ban bE naaftE En bE pjafytEÏijftftE bE gEEnE/ bE taElfiE ^ob^ taaajb noEmt bE Geestelijke. i Coj. 2 :13. a5aï. 6 :1. bE Wedergeboorene. 1 ^Etr. i ; 3/ 23. 3Iaï|. 3 : 5/ 8. Het uytverkooren geslachte, een Koninklijk Priesterdom, een heylig volk, een verkregen volk. 1 ^Etr. 2 : 9. Kinderen des Lichts, ffinc. 16 : 8. eiij. Mzt beft gaan fE gaarnE op cn nEEr. fingEit mEt malfianbEtEn EEii fgt;faim of gEEftElijft \'CiEb. €pö. 5 : 19. Coï. 3 : 16. €n ftomiEn fE onbEr gaar gEfElfctjap ïiarEn Predicant, [of §arE Predicanten] tEgEntaoojbig fiEn/ biE §aar (öobEn eeh anbEtE) toElftom En aangEnaain. Jl^ant ban 3ijn fc bE^ tE öEtEr öEtoaart boo^ bE aftoping ban bE jfojinnliErEn ban EEnigijEpb/ of ban bE gjonbftufifiEn br^ (ÖEÏOOf^.
€n/ aangEfiEn bEfE CgjiftEnsn gaar fEïbEn bn^ affonbEtEn ban bE toErElbfcge/ pbElE/ natnurlijfiE 4Saam-Cg?iflEnEn; foo ïoopEn fE fEEr in gEt oogE bp bE gEEjtEloofE ïïErïigangErEn; bE toElfiE niEEr op gaar jijn grbEEtEn/ a$ op mEnfc^Eti ban eeu ErgErlijfien toanbEï. 3©aar ban niEn gEEn anbErE rcbEnEii faï binbEn/ at^ bat bE ErgErftjfiE niEnfdjEn bEn 25o?gErïpEn J^aam-CgjiftEnEn ïatEn bEpn-bEn ïjarrn Algod; bE toEïfiE i^/ b^oom tE fcgijiiEn En boo? gEEn ïjElbErbEr liegt tE toErbrn bErbon* ftErt. ^it EEnigftE toa^ bE rEbrn/ toaarom bE Phariseen foo tEgEn onfEn ïJeeee toaiEn gEfiant.
98 quot;Voorreden over Lodensteyns Gevoelen.
daarom fc ban ooft niet fïicpen/ boo? öat fe gem Ijatbcn aan ïiiups geholpen.
(^nbertuffdjEn öicnt men ^ier te tactcn/ bat bEfe tjaat bEt tuEtEÏb EEn fóentECfien ban een rECÏ|t ^tfcipEÏ 3fEfit Cljiifii. ^iBattïj. 10 : ai. En 24:9/ 10. JDBarc. 13 :13. HCnc. 6:11/ 27. En 21:17. 3toïj. 3 : 20. 3(0lj. 15 :18/19. En 17:14. i©aarmn niEn öicr raa5 bEnfiEn om bE taao^bEn/ 1 3!dï|. 3 : 13. Verwondert u niet, mijne Broeders, soo u de wereld haat.
€En biE gaat ban bE JJ^EtEïb maaftt gaar maar tE niEer geït?uiifl aan bE taErEÏb. 6aï. 6:14. lt;S)t\' ïgft ift tooilE in inijilE Voorrechten van het ware Christendom, i^ ooft EEn mibbEÏ/om bE ïiefbe tot malïtanbEEEn En onber malfianbEtEn mEer En niEEr tE boEn ÏEEbEn. „êoo bat tmn fipnanEtgEn# ïtan binbEn tEbEtbEr En ïjErtErlprr ïiEfbE/ ai# tnffcpn bE QEenE/ taEÏftEr^ ÏiEfbE tot maïftanbmn gcgjonb op ij^t gEboEÏ ban bE ÏiEfbE CQjijti.
3|og. 13: 34/ 35- ^ i5 :12/ 17.1 3Namp;. 3 :14. ^
3$ Et ban EEnig ©oïft m bE a5ErEfo?inEErbE ïïErïtE/ bat mEn Lodensteynsche mag noEmEn; foo moEt öct fuïït boïft biEfEn/aï^ nu bEfcftjeebEn i^. jj^ant/ in aïïen bEfEii/ taa£ bE Heer Lodensteyn EEn ujitftEEfiEnb ©oo?bEElb. T^e Leeser fian nu oojbEEÏEn of bEfEbingEnsöntEininnEnofteöatEn. €n ift faï (na toEtoEUfcljing ban alle ïjEpï eh jEEgEn) blgbEU/ biE ift mp foo mEEniginaaï gEtoont geïtbE tE sgn/ boo? bE ÜïEtïjtfninigE 3©aargEpb/
Gunstige Leeser!
ÜE. toegenegene Dienaar in den Heere,
EVERARDUS VAN DER HOOGHT.
(leschreveu te Nieuwendam, den 5 Decemb. 1696.
Over I Cor. 6:19, 20.
Of en weet gy niet dat ulieder lichaam een tempel is des H. Greestes, die in u is, die gy van Godt hebt; en dat gy u selfs niet en zyt. Want gy zijt diere gekocht: soo verheerlijkt dan God in uw lichaam, en in uwen geest, welke Godes zijn.
IN L E Y D IN G.
Waarde Toehoorders! (0m ban Qct jhlfi öcc mortificatie te fpjecfien ig tmjétjEpt ban nooüEu/ fan boo? bic get fpjcefitn/ aï^ boo? bic \'t Ijooren faï. 3Ift tjoopE bat a3obt be Ï^EEtE ijEt on^ boo? fijnen i0Befl faï ïeeren/ en boEn berftaan.
©at ban d^obe eygen jrjn/ beïrjben tap in onfe Catecïjigmu^: tap feggen ooft/ bat onfe ï|EEre Süefu^ i# gefaïft tot ^jopljeet/ ^2ie|tet en ïioning: en bat ber^aïbEn be Cfjjiftenen ooft Propheeten moeten 31]n/ om te berftonbigen be beugbenjbe^ geenen/ bie on# getjoftften geeft upt be bupjtec^ niffe/ tot fijn taonberbaatïijft ïigt. 1 ^etr. 2 : 9. Priesters moeten fn jijn/ om gaar feïben na
Siel
100 J. van Lodensteyns
3ieï en ïicïjaam aan op te offcmi/ gem ten tiienPiE.
Koningen, om te ijeerfcljen ober gare ïuften/ en iamp;egecrïtjfiöeticn/ oüer en JBit.
JlEaar §oe tacpnige jgn \'er onamp;er on^/ üie öaar toe geftoinen jtjn! pamp;er ïeeft en ïteft fig feïben/ fp en üenften niet een^ öat fp lt;6otie epgen 3tjn : €n ebentaeï/ i. ten eerften menfcïj fag (bao? ben bal) bat lt;!5abt aïicé gefcgapen ïjabbe/ en bat 45abt ooft gefcijapcn gabbe/ en bat alle?; om a5ob£ fcïf luide gcmaaftt ; ber^aïben maeft ben menfcïj tjcm aiic^ toeber toebrengen: taant ai taat ïjp ïjaöbe/ bat gab gp ontfangen om a5obt te berïjeerïijftcn/ en om get a5obe tae\' berom tae te bjengen; ^it nu beeb 0p geerne; taant bat taa^ ftjn ïjemeï/ bat ïjp éobt mogt bienen.
^oo ban (6abe epgen te jijn/bat men niet# bob? fig feïben geeft; maar alleé boo? ben ï^eere. 250 geïpeni#/ een tjap i# niet boo? fig feïben gemaaftt/ maar boo? gem/ bie baar op gaat: foo ooft een Cg?i|ïen niet boo? fig feïben ge* fcgapen/ maar boo? fl5abt/ om gem te bienen.
2. \'©en eerften menfcg erftenbe a3abt? bebeï en magt.
3. fag a3obt# öeflcïïinge/ gij taa| ten bolïen bergenoegt in a3ab# taeibegaagen/ gp taa# in aïïe# te b?eebe; taant gij fag bat a5ob een .4|au» b?ain ^eer taa#/ en fepbe foo taepnig tegen ben tjeere/ aï# get maaftfet tegen ben #attetjaftl{cr ftan feggen/ taaaram gebt gp nip aïfaa gemaaftt?
4. i^ij fag a3obé aïgenaegfaaingept/ en gab fpn genoegen in bie aïgenaegfaaingept.
5. J|ij fton in aï fpn boen afgangen ban ben ï|cerc.
,§00 taaé 5(Ibam boo? ben ©aï.
jBaar
I. Pr. over de Selfsverloochening. 101
Mmt aï^ be menfrtj jtjn norc lecnbc aan be bedepbing (©upbKi^/ boc be menfeïj ban lt;!5abt afgetjoiVttcn/ en geüjagt tat fijn befilaagïfjft eygen. €n in bat ramyfaïig eygen üïeef Ijtj bonj tentaig bebajben/ inbien niet be ï^ecre/ baai fijne otifieg?npehjfie taijisljcyt/ gaetljept en aïmagtig* Öeut/ fijnen ^aone Sfiefum in be Inereït gefanben ^abbe/ om on^ te berloffen ban bat tm|berboe-melgft eygen, en om ang te tjelïften in ijet ïta» ninïirijft ban \'t epgenbam a5nbc^. €n Christenen! beefe faalt ïjeeft beeï ïeerenjs/ en nog beeï meer jpi?actiferen| in fig.
€n belDijïe bat mij ober bit jtuft eenige tegen^ taerpinge baoj sijn gefiaamen/ faa i^ an^ baojs neemen bie ay te ïaffen.
1. Eerst mogten er jijn/ bie benïten mogten/ ben 5lijtiop:eï fept ïjier/ bat btij Gode epgen jijn/ en be Catedjiónmö fept/ bat taij Christo epgen 3ijn. .ïiBaar ban anttnaojb ifi: bat be i^eere Éefu^ il be JiBibbeïaar/ baaj be taelften taij tot (!5obt gaan; foa bat Jesu eygen jijn/ i^ boo? gem Gode eygen jijn.
2. Tegenwerp. jiEaar iït ineenbe bat at be ^cljeyfeïen (©abc epgen taaren/ en gij fpjeeftt ïjier ban reebeïijïte en ijerboorene ^cjjepfeïen/ bat bic lt;i5obe epgen jijn. Antw. gja Clj?ifl:rnen/ alles taat er i^/ is a5obe epgen/ en fooit ben ïjeere toe/ menfeïjen/ bee/ reebeïijïte en anree-belijfte; maar be reebetgfie gerboorene ^cïjepfeïen 3tjn (éobe epgen/ onber get ïloninftnjHe ber genabe of brpUiiïiigtjcpt; baar be onreebeiijlte ^djeyfeïen $obe epgen jijn onber get iïoninfc rpe ber magt. «ï^og bat be faafi/ baar ift nu ban fyjeefte/ met een natuurïp berftanb fon bonnen begjeepen taojben/ i^ onmoogeïijfi; na= bemaaï bit ïidjt ban (J5obt moet ftoomen; ift ftan er
ban
102 J. van Lodensteyns
tan ban feggen/ bat a^obé fiinbEtcn baa? ben ï|eere met dPobt taecbcn berfaent/ en ban boo? SJefué fien bie 3?aotE uptneementgept/ ban Oabt^ aïge^ nacgfaamtjciit/ Ittg^tjeut/ gcnabe/ regfbeecbig# {jcuö/ liefije/ en epnbeiaafe balmaafitgepb boo? fig fcibcn/ en in fijnc fiinberen.
3. Cen anber taerpt mij tegen; ben ift aïïeen van ben J|eerc en voor ben l^eere; Ijoe ftomt ïfet ban bat éobt be ^eere boo? fgne bebeelen en befliecing met on^ tjanbelt/ eben of bjp na ben ©al nag iet^ eygens tjabbenï 3fli Antwoorde: ((5ob^ bebeï iaijjl on^ aan onfen pïirtjt/ en niet onfe magt/ am fijne bebeeïen bao? an^ cpgene inagtcii te bolbjengen. bebeeït tjp/ bijvoorbeeld, Som. 12 : 11. Zijt niet traag in het beneer-stigen. Zijt vyerig van geeste. Dient den Heere. In befen fien toij CO ^ob? rectjt om te bebeeïen/ en toij 3ön fcguïbig öcm op tjet te ge^ ïjoo?famen. fien (2) baar bij/ onfe onmagt en boobigticpb/ om bien d^obt te gegoojfamen. Jfèij ften ooft (3) in bie onfe boobigfjept lt;i3Db^ tail en befliering. (4) bat tag on^ feïben ooft baar onber fouben berïooctjenen/ mit| ené epgen onmagt te betreuren. (5) d^ebtiurig npt te fien ban 011^ feïberi na ben ©eere: en (6) op bie taijfe al tjet onfe te beragten. (©p bat (7) taij in alïeé bleben afgangen ban ben Heere, en ap bat taij ïjet geene in oné mogte taefen/ alleen en geheel epgen berfilaarben aan ben i|eere.
4. Tegenwerpinge : een getaigtiger Tegenwerping bomt mij ban anbere boo?/ en men fegt mg: bat taij upt ÏÈ?acïjt ban on? ey gendom aan ben J^eere fdjulbig 3gn/ Ci) getjoojfaamljept aan fijne beveelen, en ooft (2) geöOD?faamïfept aan fgne bestellinge ober on^; en men bjaagt mg/ ïjo^ §et epgen bolft ban ben ï|eere ïjier in fonber tegen^jgb fat bjagenï
Antw.
I. Pr. over de Selfsverloochening. 103
Aniw. Itëaar op ift (egge/ bat een Ctj?iften/ abertupgt jijntie ban gefiaöt/ tjet felbe op §et ïjoagfte mag en moet fiegeeren te geïjao?* famen; üoclj bat gier in ooft be feïf^berloocïjening ban Cïjjifti epgen boïïf te ya^ ftomt/ aï^ lt;!5abt be i|ecre on^ belieft te öeneemen/ of te antljou^ ben be geïegenttjept en ft?agten om fijn öebeï te gcljDOjfanien. Jifeen fag bit ftïaar in ^abib/ taan^ neer ïjy 2 ^am. 15 : 25/ 16. fijn fterfte begeerte toonbe/ om ben 5|ccre in fijnen bienft boo? en boo? be SCrfie te ge^aojfamen. .4l©aar een C§?i^ ten^ ö^tte moet bijna berften/afê men bien gjao# ten ïieföebber ban o^ab# tegentnoa?big§etib f}j:eefteti/ be boïgenbe ^cifgUerloocljcnenbe taoaj= ben/ raftenbe get tefien ban «öab^ tegentaoojbig\' ïjent; al^ ï(P fcgt : Brengt de Arke Gods weder in de sladt : indien ik genade sal vinden in des Heoren oogen, soo sal hy my wederhalen, ende sal se my laten sien, mitsgaders sijne wooninge. Maar indien hy alsoo sal seggen; ik en hebbe geenen lust tot u: siet hier ben ik, Hy doe my soo als \'t in sijne oogen goel is.
^iet baar ftïaarïtjft bijeen gepaart/ be begeerte oni 45cibt te getjoojfaamen na fgn bebeï/ en be onbcrtnerping/ afê be ï^eere gem baar toe be getegenttjent belieft te ontt?efefien/ of terug te lautren. a5oiJt be ï^eere tjeeft in fijne binberen gelegt een begeerte tot be beugb/ ^tjil- 2 : 13. geïijft M ooft in on^ gelegt tjccft een begeerte om te ilaapen/ om te eeten/ en te bjinften; ïjij gabbe an| ftonnen gefdjayen Rebben/ bat taij bat niet ban noben ïjabben geljab/ maar nu ijeeft be i^eere bie begeerte in on^ taillen leggen, ^aa Ijeeft Ij ij ooft in on^ gelept een begeerte tot be beugt/ en baarom mag ift fe en moet ift fe biel begeeren: «naar ift moet mij ooft met eenen leeren
onber?
104 J. van Lodensteyns
onbertaerpcn aan fgncfiejliering; op bat ift taone/ bat ift aïïecn ben tot fijner tttt/ en bat ift ge-Öeeï en at niet^ amp;en/ op bat ift geijeel epgen fiïpbe aan mijnen €pgenaar/ bie üerïfeerïijfit toil taerben/ booj mijn beugt en faliggept; maar bie föne oppermagt ober mg D^eft/ om mg be trappen en mate ban mijn beugb te fcljenften/ en te fcQift^ ften na fgn toeïüeöagen. JBant toaarom ïjeü ift anber«i een begeerte bat lt;J5obt berïjeerlijftt mag taerben/ inbien ift niet foo taeï moefl letten op fijn Bestelmagt, al^ op jijn Bevelmagt. belieft ÖÖ mij een gjoote maate ban genabe te geben/ ïjet fonbe mij aangenaam jijn; maar belieft get ïjem niet/ Ïjet i^ mij ooft hiel: i|ij i^ be^ goetïiept^^ fontegn/ en \'t i^ aï Ineï taat §ij boet/\'t i^\'toaar be ^eer geeft gefept: Ik sal uytstorten den geest der genade, en der gebeden. *8adj. ia : 10. en berijalben bient be ï^eere bie belofte te boïbjengen. ^og een Cljjiflen^ §ttt/ ij» een ©rij geer/ gij boet toat gem begaagt/ om fijne aïgemeenc fie^ [often epgen te maften aan befe en gene/ in get Bijfonber na fijn fupbere taeïbegagen/ en bat alles in bic maate/ foo aï^ get fijne tog^gept goet ftenrt.
5. Tegenwerpinge. €en anber fegt: 31a maar Leeraar! ift ftan foo niet leeben/ foo boobig/ en geejleïao^/ foo ongeboeïig. €n ift en San niet berftaan/ goe ift a?obt in foo een jlaat fou ftonnen bergeerïijften.
Ant. jiBaar of gg get niet berjlaat/ lt;tfgt;obt ftan get tuel berflaan/ en fgne gebagten en jgn niet uïieber gebagten/ (Je. Sief. 55 : 8/ 9.
6. €en anber taerpt mij berber tegen : ^e i|ecre 3|efU^ fepb/ 1£uc. 13 : 24. Strijd om in te gaan door de enge poort, .jfeatt. 7 : 14. En de poorte is enge, en de weg is naauw, die tot het leven leyd: aï^ ift nu mp onbertaerp/ goe faï ift ban ft?gbcn ?
Ant.
I. Pr. over de Selfsverloochening. 105
Ant. Sa/ maar üat i? ooft ftjubcn/ fig feïfacn te anttErlnerpcu/ toant öaar ftumcn er feer tnep« nige toe; lt;èm bat §et ban be aïberftuaarfte fl^gben/ betacïfie men ïjier te fl:?gben geeft.
Cn §et ig anmoogeïijïi bat iemanb bit berftaan foube/ bie fiet booj a5obt^ a5eefl niet geïeert toert. €n aï^ men be faaït regt in pet/ fao faï men tael ftonnen begrijpen/ bat men fcQuïbig i^ te taiïlen boen ïjct geene (öobt bebeeït/ en egter te tailïen anberlnojyen\'ggn/ al^ a5ab be i|ecre on^ geen meerber genabe geeft/ om fijnen taille te boen/ foo a$ tag tacnfdjten/ bat tog fijnen taille beben.
lt;Pit onbertuffeften ontflaat an^ niet ban be ge^oojfaampepb aan (öob# bebeeïen. #ant tog bïgben aïtijb gebonben aan a3ob^ 3©ct. Bijvoorbeeld zij, be beiafte pïicljt ban geïjoojfaamijepb ber ïtinberen aan ïjare o^uberen. lt;©aar lt;^ob^ bebel (i) niet fegt/ bat be ïiinbeccn fuiftgt;5 boo: gaar feiben fionnen boen. €n baar (2) onfé bugging onber (Cobé toiï/ toanneer be Itiinbercn oniê ongegoojfaam jijn/ niet toeg neemt/ be fcïjulbigc getjoojfaamljepb ban be Itinberen aan gare (©uberen: IBant bie geïjooifaamljepb bïgben be ïiinberen ftguibig; 31a ober gare ongegoo?* faamtjeyb fuïïen fij (éob^ fljaffen niet ontgaan. lt;©e lt;0uber# moeten ooft bie gegoo?faamijepb aan gaar föinberen infetjerpen/ fij moeten bie tailïen/ fij moeten baarom bibben/ en aïïe^ boen/taatin gaar magt i?; €n aï? get be IJeere niet geïieft te fegenen/ ban moeten fe gaar feïben onbertaer\' pen aan garen Eygenaar. Cn bu^ gaat taeï/ in o?,b?e/ be begeerte tat be gegoojfaamgepb boo?; bóeg aï^ bie niet te bertaacgten i#/ ban boïgt in o?b?e/ een ttaeebe toiï/ om ong te fcgififien na \'t geene «öobt be ï|cete ober on^ beïieft tebjen^
gen.
106 J. van Lodensteyns
gen. «Eben gdijft een menfclj/ bctaeifte ïjet ftoube buur aan fijn binger geeft/ cerft gjaote fiegeerte tjeeft om fijn btnger te öeïjoubcn : maar baar na/ ats Ijet buur na get Qerte foube t?efifien/ ban 0nbcttnErpt gij fïg/ ja ban begeert gij feïf get affetten ban fijn binger/ ben taeïïien gg met aï fgn magt eerfl: gabbe foeïten te begouben. J©g fien get aafi in onfen ï|eerc lefu^ Cg?i|tu^/ bie get luelfiegagen ban fgn ©aber b?pbiirtig beebe: maar ebentael fgn eggen tnille boa? fgn ©aber open ïepbe/ afê gg fepbe: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deesen drinkbeker van mij voorbij gaan. ^ISatt. 26 : 39. Jjiet baar taa^ fgn eerfle begeerte/ nf toiï; maar gij baegt baar tael gaaft bij fgn onbertaerpingc/ met bic taoa^ben/ dog-niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt. B^aat mebe be ^aïigmafter bab/ bat gem get fibiaab mogte oberftomen; taant gg taifle bat be tailïe ban fgnen ©aber taa^/ bat gij fgn toa?n faube b?a» gen/ en eben baarom bib gij/ bat bien taojn ober gem iitaam/ na ben tailïe ban fijnen ©aber. ^iet gij taeï Christenen! aï^ (!5obt get tegenbeeï beftelt/ ban moeten tag ooft aï te b^ceben jijn, €ben foo beebe bc geïoobige 5Cbjagam: riep be i^eere tot gem ? gg fepbe: Siet hier ben ik. ^en. 22 :1. .éepbe be ï^eere tot gem/ ber^ 2. Neemt nu uwen sone, uwen eenigen, dien gij liet hebt, Isaac, ende gaat henen na het landt Moria: en offert hem aldaar tot een brandt-offer, op een van de bergen, dien ik u seggen sal. ïfij boegt fig na (É?obs« fiebeï/ en gij ftont \'s morgens vroeg op, ende zadelde sijnen ezel. ende nam twee van sijne jongers met hem, ende Isaac sijnen sone; ende hij kloof hout tot het brantoffcr, ende maakte sig op, ende ging na de plaatse, die hem Godt geseyd hadde. her^ 3. €n goe feer ooft be aanfp^aaft ban fgn
gegoa?^
I. Pr. over de Sellsverloochening. \'107
geïjoojfaam ftiiiö gem aan ïjet tjertc raafite/ fao strekte Abraham nogtans sija hand uyt, (Je. 6. (©ag aï# bt ïjet baat na anöcr# öcfteiamp;e/ faaegüe % SCBjaöam aï tneberom na 6ab^ 6e= ftdting. ia : 13. ï^icr en toont p geen
ijaafbigtjeut/ am fig tegen a5ati^ fieftieting te Santen/ en om tegen ben feïben op te balgen be bioo^ben ban (Ègt;obpt eerfte befleï: neen; maar ïjtj onbettaerpt ftg lt;6ob^ befteïling/ aitjoetoet bie öefliering geheel anber? nptbiel/ aï# be
tnifte ban 6ob5 bebeï in \'t begin beïaft ïiabbe. Cn foo moeten hnj bit ooft onberfrfjeuben/ om te begjijpen/ tjne get met maïftanbeten taei ober een ftomt/ bat iemanb fig eerft bient te boegen na lt;ij?objj gebob/ en ban/ aï# be ï^eere get anber# boet uptbaïïen/ bat men fig ban boege na a5ob# beftiering.
Cben geïtjft een ftinb/ tot get taeïfte be ©aber be# mojgen# fepbe: Gij suit voor mij desen ge-heelen dag schrijven, Uieï boet/ aï# bat ftinb met tuft aan \'t fdj?ijben gaat: maar fttaaïijft foube boen/ inbien bat ftinb baar na fig fleïbe tegen be naber taiïïe be# ©aber#/ bebicïfte ap ben bag ïiet bïgften/ bat gem get fcgjijlren niet ïanger aangenaam taa#. €n get fton niet anber# aï# goofbiggeut en tajebeï taerben genaamt/ inbien bat ftinb tegen fijn ©aber ba?ft feggen: »3l[ft taiï nu fcg?rjben; gij ©aber/ gebt get mg gup* ben mojgen beïaft/ en ift geb er nu ïuft toe gefuegen/ en goe ftan ift fttaaïijft boen/ aï# ift utaen tail met ïuft boe. ïHer tegen geeft be ©aber recgt om te feggen : Ik bestel het nu anders, doet mijn sin en doet kwalijk.
Jtëeï Cgjiftenen! boet foo een aarbfege baber aan fijn ftinbt; goe beeï meer recgt geeft be ï|eerc »i3obt/ bie een brggeer i#/ cn aïïe# tot
fön
108 J. van Lodensleyns I. Pr. over de Selfsverl.
fijn cpgcnbnm Ijceft ? d^ntiertaerpt u ban onöer (0obt/ cn tacEft te bjeeben met ftjn bifpenfattc: ïaat ÖÖ w in fanben baïïen; geeft tjy u geefle* iDosljeiat en tjaabigtjcyt/ (cert ban maar te feg= gen: 31a i|eere/ dus lust mij uw wil, enz.
E Y N D E.
Als
\\
te
on^
ïioo
her
gefa
m
te fp?\' bat tegi lt;ü tjeü
ibcr tie:
fie*
165=
Uyt II Corint. 5 : 15.
Als die dit oordeelen, indien een voor alle gestorven is, sy dan alle gestorven zijn: en hy is voor alle gestorven, op dat de gene die leven, niet meer haar selven en souden leven, maar dien die voor haar gestorven en weder opgewekt is.
IN L E Y D I N G.
Waarde Toehoorders! jijn ïtcfig gctaeefl om te metnteeten ober i Co?. 6 : 19/ 20. ®at tnij ont? fcïhen niet en 3ijn/ maat a^obe; een feer gaogtaigtige faalt/ tic ber ban get natuurltjft berftantit; een gcflatte en ftaat baar SCbam nyt gebaiïen is/ en bat ijij ban fijnen ^c^epper is afgehieïten/ en op fijn eygen g?ant gééft beginnen te jlaan. i©tj Rebben boe baat ban bjeebct ge fpjDoUeii/ en berfc^enbe bingen bijgcfijagt om bat ftnft te bebefligen; tag ijebben ooft bede tEgentaetpingm opgeïoft.
lt;©m ban taebetom tot beefe faaft te bomen/ ïjcb ift beefe tejet genomen/ om baar npt booj
110 J. van Lodensteyns
tc ftdlen/ bat lt;J5obt bt $}ttt ben nienfdj gcfcga^ pen Ijecft/ oin ficg fdfs toiïle.
€n bat berljalben be menfeïj niet i£/ en arbep^ ben mag boa? ftg fEÏben/ maar boo? djob; taant tag sijn ben i|cer bupfentmaai meer epgen/ ban een fïaaf epgen fijnen ï^eere. gijn ^em epgen met gaeb en bïoeb/ na ïirtjaam ennajieï; t\' eenemaal a3obe epgen: en baar npt faaïgt ban/
1. ®at men t\' eenemaal en aïïeen boa? a5abt maet taerfien.
2. v©at men tjoore fijn bebelinagt/ en jjem ge-ïjaojfame/ fienbe fijn auttjaritept.
3. (Pat ben menfetj niet te bifponeeren geeft ober fig (eïben/ maar ïjem feïben in nebaig^epb moet onbertaerpen onber dSobt^ bifpenfatie/ en feggen altijt/ O Heere, ift tjcüïte niet# te bifpo^ neeren ober mijn feïben/ maar ift fteï mijn ge-ïaaten onber u. ^ao berre/ bat men moet Se* bjaeft gijn ober fijne fonben: nogtan^ met ge-ïatenljept feggen/ bu^ (uft mij nta taiï.
4. (Pat ben menfeij fgn begeerte epnbigt in be aïgenoegfaamgept ban a3obt/ en binbt alleen ruft in be taille ban fijn ï|ecr: bat taij ban tot be taerelt feggen/ gij en ftonb mij nog bermaaften/ nog bergenoegen; maar Ijet onepnbige goet alleen i£ magtig om mij te berfabigen.
5. #at ben menfeïj alleen afhangt ban (J5obt/ in Jet geeftelxjfte/ en in Ijet lictjamelijtte. 3©ij fagen baar in Qet eer^e/ bat Sllbam niet taa^ nog ta?ogt boo? fig felben/ maar boo? lt;!5obt.
geeft befe teyt on^ aanlenbing om te leeren/ bat be ïjerftelling baar toe i«j/ oin niet met al boo? onë feïben te jijn/ of bao? ong feïben te foeften/ maar alle^ boo? (èobt.
©ie fig felben boob in Cij?ifto/ leeft in Cij?ifto.
^taee bingen jijn aan te merften in onfen tert:
II. Pr. over de Selfsverloochening. Vil
i. boojfldïiuge/ is het soo dat een voor alle gestorven is, soo zijn se alle gestorven.
a.^Et imtcpnbE ban bat geboden; op dat die geene die leeven, niet meer haar selven en soude leven, maar dien, die voor haar gestorven en opgewekt is.
3Jn ïgt;ct l)0o?0aanbe ïjati ben Stpoflei gefpjoften bat be tiefbe Cïf?ifli an? drong: Mn gaat ft ij hoojt en fegt/ dit oordeelen taij/ en baar Vido? ïjauben toij ïjet/ dat indien een voor alle gestorven is, sij dan alle gestorven zijn; aï^ een geboïg faan bie fafte.
on^ in be ^cïjiiftuur baojftomt/ bat een faoo? aïle geftojfaên ban moet men bat met ïiepaïtng berftaan: te toeten/ ban? aïlc bie \'t bcelt ban 3fefu^ bjaagen; gg Öccft fön Gemeente met fijn filoet geftogt/ 5Cct. 20: 28. bao? be
fijne gefla^ben/ Slog. 10 : 14/ 16. JUSat. 1 : 21. Der selver sonden heeft hij gedragen op het hout, op dat sij der sonden afgestorven zijnde, der ge-regtigheyd leven souden. 1 ^etr. 2 : 24. lt;©ODr aïïe moeten taij ban berftaan/ alle die niet meer haar selven leven, maar dien, die voor haar gestorven en opgewekt is. nEn fuïïte toaren er in all er ley gefïagten/ onber allerlep rijfte en armen; en niet aïïeen onber be SJooben/ maar ooft onber be 3|epbenen: bog niet bic alle menfdjen Ijooft boo? Ijoaft/ maar aïïeen be taare geïoobige/ en fijn boïft onber §aar. 3|oï|. 3 \' 16. en 17 : 20. SCct. 10 : 43. iSom. 3 : 22/ 25/ 26. en 10 : 4. 1
«Pit ban foo Jtjnbe/ bat een voor alle gestorven is, soo zijn se alle gestorven; en bat 5ijn be geene/ bie niet meer ïjaaf feïben jijn/ bie niet meer
gaar
Die dit stuk in \'t kort, met al de bewijsen voor en tegen wil bewesen sien, kan opslaan de Catechismus van Do. Ev. van der Hoogt. Pag. 70, 71, 72, gedrukt, ia Martio, 1696.
H2 J. van Lodensteyns
paar fdbcn ïcclien/ 6aï. 2: 20. maar baar in ïecft. gaar ïatcn ïcpöen boa? a3otit^ (èceft; bic met ^auïa ftonnen feggcn/ ïïom. 6: 11. ©at (Ö der sonden doodt zijn: fulfte ban/ bie in bit tgbdpt ïcbcn/ niet meer haar selven ïrüen: bat ié/ bic gaar eygrn fleniaft/ boojbcd en bermaaft niet inccr faeften/ maar bie adecn 6Dbt^ eere faeïfen. Cben gelijfi een ^ïaaf niet meer voor sig selven leelt; gij facftt niet fijn engen gaet/ aïïel taat ï(Ö boet/ ié boa? fijnen ïfeere.
Cn faa maet aaft een ïtnegt ban ben gjanten Stoning niet anberé ter ïjerten nemen/ aïé \'t gene fijneé Jleeren i?. ïfier toe gaf bc $|eere Sfefué een boojöeeïö; taant befeïbe ^efué ié niet gefiomen om fig feïben te beljagcn/ maar 6obc. $?Ü ié geltomen om ben menfetje befitaaam te maften/ bat ï|ij fig feïben ober fonbe geben/met licljaam en jiei aan ben ÏJeere; ten ejinbe Qfj aïé ïtoning ober 0cin foube ïjeerftgen. ^rj ïiet fig bangen/ befyuUien/ befpotteu/ fiaan/ en ten ïaatjlen fijuyfigen/ op bat gij fijn boïft foube tjeiifien itnt get Eiuninftnjft ban gaar eygenbom/ en oberfetten in lt;l5abté eygenbom.
Cn aïé be menfclj tot bit Koninkrijk des Soons, ban beé ©aberé liefde, taaé overgeset, Coï. 1:12» ban taiert gij met eenen boo? Cgjiftum (bie aïé JlEibbeïaar beé ï^abcré imegt taaé/ 3ief. 53:11.) gebjagt tot get eygenbom beé ©aberé/ tot toeï-fteré geerïpgeyt fuïfie berïofle ban fleebé moeten ïeben en taerften. Jtoa bat tag boo? Éefné geb?agt 5tjn om (öobe te ïeben: boo? gem taojben tag befttaaam gcmaafit/ om (!5obe bjugten te bjagem SCïé ban Sfcfné ié gejlojben boo? oné; bah 3gn tag ooft geftojben aan oné/ om a3abe te ïeben.
ï}et taeïfte egter niet moet taerben opgebat/ aïé of tag 6obe meerber geerïgftgept ftonben
toebrengen
II. Pr. over de Selfsverloochening. 113
toEfijcngEn ban gp ö«ft. Mttn/ taant ön ié bergeclJEn öoben aïïe ïaf en p?g^/ en onfe naet-Öcpt en raaftt tnt gcm niet/ 16 : 2. JiKaar tag moBten lt;!5abt aanfien eii gouben boo? foo een ïioning. J©ij moEten aÜEé taat tag bdEii/ Enfceï En aïïEEn booj bEn Koning boen; om bat ÖÖ foo taaarbig/ foo tjEErigft/ foo oiiEpnbig/ foo onbEbEniïEïgft g?aat/ ïjEt toEEfEn ban alle tacEfEtié/ En aïle# in alien i£; tie aïïeen een ontoeganfteïgft ligt betaoont. 1 gt;Ciin 6; 16. Ende die alleen weerdig is te ontfangen de kragt, en rijkdom, en wijsheyt, en sterkte, ende eere, ende heerlijkheyt, en dank-segging. (©ehjft bit ban get 3Eam/ bat gefiagtet if/ boo? be tien bnpfentmaal tien bnnfenbe bet Cngeïen taerb uptgeroepen/ Slpoc. 5 : 11/ 12. en met geen minbEt nabjuft ban be fêaber moet berftonbigt taetben.
€n nooit b?engt men i6obe en ben Kamme bEfe öEerlgftöept beter toe/ ban afê tatj onë feïben berfafien/ ïtjunfigen en booben. €11 bat i^ eerfl: een Cljjijlen te jijn/ alp men op bic taijfe niet boo? sicïj felben/ maar boo? ben ©eere Ctpifto leeft.
\'écïi! bat bit taeï bebagten/ bie baar fiegté foo burgerïgft geenEn ÏEben; bie baar feggen/taeï Predikant! gij taonb mij taeï boïmaafct öebbcn/ ift leef/ al# mgn buntEn/ Eerlrjft: ili bEn gEcn biEf of moo?bEnaar; En taat mEEnt gij bat ift be naam tail ijebben/ bat ift een ©ie^tjcinft/ ^gfiel-fnfter/ ^plaar-bpter/ of düeufe-ftlop ben? ^een ifi/ al öeei niEt. 3|Et ïanb $ niet te regeeren mEt öet PatErnoftEr in be öanb. 3©g moeten b?oïi}ft leben/ ^ob i# met flennen en fucgten nietgebient. ï©ij leben in be taerelb/ En bie baar boo? tail fto* men/ moet ficlj op berfdjepben taijfen taeeten te ft?ommEn.
8 ;iil®aav/
414 J. van Lodensteyns
jfêaar/ menfcïjc I bie fao met mecning fpjecftt/ ill öetupgc boo? ben i^ccrc tcgcn^ u/ bat gij noeïj faa btt af jijt ban ïjet vecljtc Cg?ifl:cnbain/ aï# be ïjcmci ban be aarbe: Jtëant bat alleen een Cö?ifl:eti/ bie effectibelijft tjet bedt ban ben ^eere 3tefu^ fa eftt upt te bjuftften/ en bie aïfaa taanbeït gelijk hij gewandell heelt, i SiDtj. a : 6. Cïjliftu^ moet booj ïjet geïoobe in onse herten woonen; tag moeten in de liefde 5ijn geworteld en gegrond. Cptj. 3 : 17. €n aï bie menfeïjen/ bie nodj gaar felben ïeben/ bie 51)11 noclj boo? be mtébaben en fonben/ CjjIj. 2 : 1. €en Clj?iften moet ftonnen feggen: ï^eer/ ift ben utae/ Uwe zijn wij, 0 David, en met li 3ijn bnj/ Gij Sone Isai: geïtjft een? (©abiijft ftnedjten fepben/ 2 Cïj?an. 12:18. ais fe gem ten ïianinfi aannamen. €en Cfj?iften moet ïtonnen feggen/.©iet anber# Beb ift ban/ n Ctj?ijlu£ en foo ift noct] iet£ bupten n foefte/ bat alles ié maar mijn ramyfaiigftept. ^Paar in beftaat ban get niet te ïeben boo? ftctj fetben/ bat big on# na jiel en licljaam geljcel en aï aan a5obt cber^ geben.
jlBaar Predikant! fegt men/ men ftan (0obt bieï gonben booj get googfle goeb/ om gem fio* ben aï te bienen; maar men mag ftcg felben ooft toeï bienen; en ftj berftaan booj bat bienen/gaar feïben te begagen. ^ocg ift geb tegen fuïft boïft niet meer te feggen/ aï# bat lt;ögt;flbt get gegeete gerte taiï gebben/ JBBattg. 22 : 37. en foo moet een pber get gegeeïe gerte aan a5abt geben/ en niet anberé benogen/ aï# enfteïgft (!5ob# eere/ iCoj. 10:31. SCïïe# taat tog bg ber gant\'nemen/ feïfs tot on# geoo?ïoft boojbeeï toe/ moet aïïeen bienen/ om get aïïe# ben re taeberom toe te brengen: ^oo bat on# eenigfte en googfte ennbe/ of oogmerft/ 39 (^obt. Cn baar toe bient ban be
bet?
II. Pr. over de Selfsverloochening. 115
bErïoacïjeninBE ban fïdj feïfaen/ en ban alle fan» tige/ en aafi feïf^ anfonbige bingEtu ^aa öat öe fanbigE tingEn aïtjjt En aüfolnpt moEtEn taEC-öEn bErlaatEn: En in nnfonbigE geÏEgEnttjEbEn inDEt ÖE 3\'EÏE tE Iijeöeii sgn mEt lt;!5oiït^ taelöe* ÖagEti/ foo in ïicljainEïgliE/ als in öe gEEftEipE bingEn/ biE öe jIeïe öEtjEffEn. Éïtgt iuEï faEtnoEgt mEt fuïïtE maatE ban (Dotts (J3EEft ai? ijEt fijn lt;0obiJEtgfiE .fBajEftEpt öEïiEbEn faï tE gEbEn/ ons altgt üupgEnbE onbEt (öobs bifjJEnfatiE/ eii ^döe rantom in aïlEj» fgn eee gEbEnamp;E. itojt om/ wij moeten maar eten om te leven, en wij moeten leven om Gode te leven.
Cn om öiE faafiE tE ÖEtEt tE üEt?actjtEn/ is gEt nooöig/ bat tag bEbEnfiEii/ in taat booj ftaat onfEn EErflEti ©atee taaé boo? bsn ©at; op bat tag taEbEtom flaan magEn na biE goEbEtEn/ bE taEÏfiE tag in SCbam ïiEbbEn bEtloorEn.
Vooreerst ig ban bEÜEnt/ bat bE ^eeee gEiitEÏ En aarbE upt niEt gEfc^apEn tjEEft/ i^Eb?. n : 3. En bat niEmanb ïjEin gEgoïpEn/ of raat gEgEbEn ^EEft/ öom. 11: 34.. En bat bE ïIeeee alÏE^ gEmaaftt ijEEft om fgn fEïf^ tail/ ©?ob. 16 : 4. ^00 mnEjt ban ooft SCbam boa? a3abt taECÏtEn; taant tjg fag/ bat bE J^eeee allE^ gEfcgapEn tjabbE/ eh bat niE? mant fijn raat^man gEtaEEfl taa^.
Ten tweede. i|g fag fuift EEn taEEtbigljEgb in ^obt/ bat/ al ïjab SCbam bugfEiibEit ban jaatEn in biEn ftaat gEïEEft/ tjij fou niEt anbEts IjEbbEn ftannEn bEnftEn/ ban bat ïjö 6abE moEft lEbEii. lt;©it nu taift ï|g baa? ï|ct bEElb a5abt^/ bat in ï|Em taa^: ijg fjabbE ban maat tE fEggEu/ Ik ben uwe: eii Ijg ïfonbE niEt anbErs bEnftEn/ als bat Ijg OJotiE EggEn taas; eu in bat tE bEbEnlkn/ bonb tjg fgn g?aatflE gEnoEgEii. ^aar buEii SCbam in fuift eeu ftanbt ftonbt/ fttaam bE bnafE gEEjï/
eu
116 J. van Lodensteyns
en maaïtte €ba tatj^/ öat fij a5otiE geiijft fion 3tjn/ aï^ (e inaac ban tien üoam taitbe ttttn/ en bat fe ban niet aïtjjt boa? lt;i50bt/ maar baoj fig feiben fanbe ftanncn tacrften. €n fij at ban bien baam/ gebenbe ijaar man baar ooft ban te eeten/ en bie at. a^encf. 3 : 6.
9Cïbu| bieï SCbam uut tien öeerïgïien ftanbt/ in taeïften tjfj taaó bao? ten J^eere. ^Paar ging Ijij taen fictj feiben foeften; tjij taaj* boi epgen liefte/ en foa taaé te menfcïj betojben.
jjBen fan bijna feggen/ ^oe i^ get mogeïijït! l^et is ebentaeï faa gefcöict/ en totj moeten fiet betjeuren.
iBaar nu ftomt te l^ecce bjeterom boo? fijne toij^tjeut/ en fentt fijn ^non in te taereït/ tie fterft buDj ten menfc§/ tie betaalt boa? te fon^ ten/ tie fnpbert be canfcientie/ tie neemt taeg te bpanttfcïjap/ bie baar toa# tuffci^en ben öoog^ bertjEEben «êobt/ en tEn niEnfcïj/ tiE berfoent oné mEt bsn ©abEt; En ^ij maaftt on^ faa taE^ bEtam tat fijne bjienten.
SClbu# taerten tag taeteram befitaaam gemaaïit om a5att te tienEn: En in tiEn tiEn^ i*» anfE gEÏufifaiigÖEpt- ^ott tE IjEEtE fent tan baar tae te genate te^ (èEefl:e^ in anfe ïjertEti; tiE (15ee^ (EEtt an^ ban fiEn tE IjEEtlgliljEpt a3atté/ En tat (6Dtt aïlEé gEfdjaapEn ï|EEft om fig feïf taiï/ op tat ton on# feïbEn bieterom magen abergeben aan o^ott,
25ij tit erempeï ban SCtam onfen eerften ©ater/ in ten ftaat fijner annofelïjept/ ftannen bnj boelt; gen/ tat anfer 23ebjeeging en ©oojbeelt/ fjet erempet ban ben ttaeebEn iHbam/ onfEn ï|Epïant lEfnè. lEgt;EfE fogt nopt fig fEïbEn/ nopt fijn ttt/ nont fijn gemaft, \'s Hemels wil te doen hield hij voor sijn spijs en lekkernij, ^tjn fpijfe lua# te boen
ben
II. Pr. over de Sellsverloochening. 117
iJEtl taiÏÏC geenen die. hem gesonden had; fijn fpijfe taagt bcg ©aber^ taerft te volbrengen. Sfog. 4 : 33\' m ri^P in ben ftaaarften ft?rjb/ ©aber uwen wille geschiede. ^iBat. 26: 42. lt;©cïj! bat ban maar bat gevoelen in on^ taacE/ \'t welk ook in Christo Jesu was, ^§iï. a: 5. bic l)ceft Ijnn feïben vernietigt en vernedert, gehoorsaam geworden zijnde, tet den dood, ja tot den dood des Kruyses. 7. En 8. ï^dc Ban men ban een Cljiifleii jijn/ En fao fcer ficjj fEïbEn ïEbEn? J|oe jijn fuüiE taEtEïb^ niEnfctjEn fictj fEïbEn gEflojbEn? ï|oe ftan men ftcij fEïbEn foo fnEftcn? baar Jj^auiu^ foo buibEïtjft roEpt/ Kom. 15 : 3. Want ook Christus en heeft hem selven niet behaagt.
Houd het ban/ in ijEt tacftamcnbE/ daar voor, dat gij wel der sonde dood zijt, maar Gode levende zijt, in Christo Jesu onsen Heere. Kom. 6; 11. lt;©p bat gij niEt mEEr maagt faEftEn uta (EïbEn/ maar aiïEEn asobefi eeee En ïjcErlijftljcpb. Crtfcnt bEn JIeeee bno? ntOEn isoning En Vticrpt n
fEïbEn taEg/ bnpgt n boo? jjEin nEbEr. (^oont bat gij jijt eenes anderen, op dat gij Gode vruchten moogt dragen. Kom. 7: 4. Cn gij fnlt bobcn an-bEtE ban bEn ïfEEtE bJErbEn bEÊïjEbEn/ Cijiiftu^ faï in u ÏEEbEn/ En gij fuït ntEt Ijcm bJEtbEn op^ gEtaEftt tEn ÏEbsn. €n üt faï öibbEn/ bat bE JIeeee ÖEt u En mij boo? fgn O^eeP: tail ÏEErEn; op bat taij mocljtcn ftomEn tot eeiï EffEttUEEÏE bEtanbE» ringE/ En EEn baabEÏijfe bEnacljtingE ban fnïïiE bEugbEn. i|Em bE ©abEr/ ^oon/ En ï|EpïigEn 45EEfl sg aïÏE lof En pjijé/ EEr En IjEErïijHljEpb/ tot in bEr EEiitaigtjEpb. StniEn.
Over Matth. 6 : 10.
Uwe wille geschiede, gelijk in den hemel,
alsoo ook op der aarden.
Waarde Toehoorders! jijn ïteefig gEtaccft en sön nocg öecfig in üc faafic/ bie tcn fjoogflEn noatfaftEÏijft 3911/ en tie her jtjn ban get natuur= lijft btrflant/ nainentlijft/ fijn eygen ©erfiant/ Wil/ en ^Begeerte te tteriicfen/ en te öoabcn. ©it Han te natureïijFte menfetj niet öebatten/ fijn engen taiïïe te bertiefen ié bij gaar geheel antmenfeïjt te taerben. ïr)are aberïeggingen : tatj gijn innner^ reebeïijfie fcfjepfeïen/ en be ïfeer geeft bie tail in on£ gefcljaapen/ fauben taij bie taiï nu gaan berïiefen? f00 beroofben taij nn^ ban \'t geene be i|eere eerft in on^ geïegt geeft, ©ortj be inenfcgen/ bie foo fpjeeSen/ bie toonen met ter baab/ bat fij be google JiEajeftept/ geerigftgept/ en nnuptfpjeefieïgfte gjoatgept (éabt# niet en bennen/ bie en gebben geen geejleïgfte aogen. gebben berïoaren/ get geene gaar eerjle ©aber SCbam boa? ben ©al gabbe. en begjgpen niet/ bat be ^eere 31efué in be taerelb
geftomen
J. van Lodensteyns III Pr. over de Selfsverl. 119
geitotmn i*»/ am on^ tc bedaffen ban oné bcr^ bocnicïijft epgcn; tn om te beröicnen bat ben inenfctj bJebËr fou fianncn öibbcn/ Uwe wille geschiede, gelijk in den Hemel alsoo ook op der aarden: be ^eerc 3[cCué on^ ooft met fijn cfempet boojgegaan. Hue. as: 42» aïtaaar Ijij fegt/ ©abtr/ niet mijnen wille, maar den uwen geschiede; bEbJijÏK tavj ban bcefig tnaren te fpjeefien ban bie ïEcre baar be Catljecïji^mu# ban fpjeelit/ in be ecrjle ©jaage/ raïtenbe onfen eugenbom aan ben tycctt/ ben tncïïten big gier boben üebeftigt ïjebben/ uut i Ca?. 6 : 19/ ao. en lipt toeïïien eigenbam maet boïgen/ be berfafiing ban onfen eggen tailïe.
9111s; big nu üefig tnaren/ am tjier aber te mebiteeren/ ïjebben tag niet befttaamer ttonnen binten ban be taoajben be# ï^eeren Sefu/ taaar in tjg ïeert/ ïjoe be intaenbige fucïjtingen ber geïaabige tat lt;ëabt baar aberjijn: niet onse wille, maar Godts wille geschiede. ï^et taeï taaar/ bat befe tett te geiijlt fpieebt ban be taille be^ ge^ bobté/ en ban (öobé taifte geopenbaart baa? fijne 23eftciïinge: maar/ am bat taij baa?befen gefyjaa^ ben ïjebben/ ban get fcljiftften ban anfen taiïïe na Ijet bevel töuütti: taanneer taij fpjaaften ober i Ca?. 6 : 19. faa fuïien taij nu fyjeeften ban be anbertaerying anber be Bestellinge be^ ^eeren/ en bat ben menfclj aï fijn begeerte moet ermbigen in be aigenoegfaaingent ban a5abt/ bie alieé tat een goet egnbe baet uptballen/ en betaeïfie an# geheel baet ruften ay fijn aïgenaegfame/ aïïeen-taijfe/ en aïtijb gaebe beftiering.
Cn acg! af taij bit upt ïgt;et innicgfle ban an# tjerte taei lieg?epen/ en in aprecjjtiggeyb ftonben betjacljten. #ant Cïj?iftenen! tjet en i# Ijiermet geen p?aten te baen/ get fiamt aan ap een ft?ac^ babig en beïjenbig upttaerften/ ban bit ruften ap
lt;^ab#
120 J. van Lodensleyns
^SEflicring tot gjoatmafting ban ben Jleere/ en tnt Een facte rufte ban an^ gemoeb/ in at ons tueberbaren. ï^ae anfmafieïtjft bie anfe nnt^ maetingen aaït toefen mochten boo? onjS berbo?^ ben gemoeb.
VASTSTELLINGEN.
(O moeten ban berflaan/ bat tot bit onbertaerpen aan lt;C»abts tail/ becenft bjerb een ftennen en een ïieben ban 45obtlt;« en
taeïöeöagen; en get upt ïiefbe tot lt;l5abt te bibben/ bat fijnen iniïïe gefctjiebe. ïfet is ban niet genoeg/ bat al£ a5obt tegenfpoeb geeft/ bat men ban feut/ ift moet bat ïijben; bat boen ooft hiel be buube^ ïen/ en at be gabïoofen; en cerber foube be ijcmcl en be aarbe boojïtij gaan/ of \'t onberfte boben fteeren/ eer bat er iets foube gefcljicben buiten of tegen ben taiile ^obt^.
(a) ^it gefeïjieben ban taiïïe i^ ban ooft iriet aïieen een lijden van Gods- wil, om bat ïjet be i|eere tail. ïf et taeffie taeï goet {$/ maar ecïjter niet genoeg i^. 3©ant men moet foo berre met a^ob^ öeflelïing bernoegt jijn/ bat men felf# baar na taenfe^t/ (öobt baar boo? banftt/ fob i: lt;21. lef. 12 : 1. baarom bib/ en ai? Ijet ïtomt/ baar in roemt, en een welbehagen geeft/ 1 C02.12:9/ 10. en bat selfs in swakheden, in smaatheden. in nooden, in vervolgingen, in benauwlheden, om Christi wille.
J©ant ïjet i^ taeiinig «unfl in boo?fpaet te feggen: be ^eere i^ goeb/ en iö faï ben ï^cere ïooben. ^lBaar ö^t i^ een ftaaarber leffe (J5obt in tegenfpoet te ïoben en te banïten/ en baar toe moet een CQjiflen ftomen/ fal öö redjt bibben/ uwen wille geschiedde. taaar 3ijn fe/ bie in
fuift en
III. Pr. over de Seltsverloochening. 121
fuïften bDojbaï/ tegen gaar Epgen taille aangaan; op üat fe öan taille ban ïj^rten öcben, ^atan ftonöe bit tael bcgjijpEn/ Hab i. en baarant bjaagt gij bec^ 9. Is \'t om niet dat Job Godt vreest. 10. Hebt gij niet eene betuyninge gemaakt voor hem, ende voor sijn huys, ende voor al dat hij heeft rondom? het werk sijner handen hebt gij gesegent, ende sijn vee is in meenigte uitgebroken in den lande. 11. Maar doch strekt nu uwe hand uit, en last aan alles wat hij heeft: soo hij u niet in uw\' aangesichte en sal segenenl ^atan tail feggcn/ ban ban men ccrfl fien of iemanb bzaam of onbioam is/ ate men fclfé in be ftaaarfte nnt^ maetingen ftanbbaftig blijft nm (0ab^ taille te bnen. Slab^ J|ujipb?Dutae ban bit mebe fien/ alé fg 3Cob 2 : 9, fegbe: Houd gij noch vast aan uwe oprechtigheyt? segent Godt, ende sterft. (£n felflt;? bat giootc eicempel bet IgbfaaniöenbCSiac. 5; 11.) ftonb tael eens! en anbermaaï bequot; pjoef ban befe ^elfsberlaoctjening upt/ als lju fenöe/ 3iob 1: 21. Naakt ben ik uyt mijns moeders buyk gekomen, ende naekt sal ik daar henen wederkeeren; de Heere heeft gegeven, en de Heere heeft genomen: de naem des Heeren zij gelooft, ^na bat gij ber? bieube vöobé getupgeniffe/ bcr*gt; 22. In dit alles en sondigde Job niet, ende en schreet Gode niet ongerijms toe. o^p gelpe taijfe bjoeg fnj ftctj in fijn ttaeeben aanbal/ alé gij/ 3fab 2 : 10. tegen fijn ©joutae niet fbaffe taüoiben fepbe: Gij spreekt als eene der sottingen spreekt; ja souden wij het goede van Godt ontvangen ende \'t kwaade niet ontvangen ? jffllaar frjn taaie taas Camp;Ö een ïjarbec aanbal) foa goeb niet/ al^ gij Sob 3:1—26. ben bag ban fijne geboomte vervloekte. Ccljter nogtané bergat pij befes plicijt^/ baat taij nu ban fp?ee* ben/ niet; al? §tj bien ftiijb te boben fitaam/
fijn
122 J. van Lodensteyns
fijn fcïjuli) fieftenbE/ 3[a6 13 : 26. in fijn Goël tjoaft factjr/ 3foiamp; 19:25/ 26. en fijn ^crte flerfite boo? ccn apfettdrjft gaeb ijoajnemen. 3Jo6 13:15. cn 27 : 5/ 6.
taiïlig moet men fictj boegen anber (ï3ob^ bcftiering; bit^ maet men niet aïïecn tijatijft aan-fien/ bat be i^cere fijne goebeten terug epfc^t; maar men moet fe ooft ben ï^eere farijtaiïïig ops offeren/ en öem banften/ bat gij on^ tjet 6etoo= berenb fctjepfei na fijne inij^Öcpt geïieft te ont^ t^efiften/ op bat on^ ijerte/ op ïjet feïhe niet af» gobifc^ mocgte ruften.
dEn bit moet foo gijn niet alleen ontjent ïic^a-meïtjfie: maar ooft ontjent geefteïijfte goeberen. 3©tj fagen bat filaar in (©abib/ aï| f(ij 2 ^atn. 15 ♦ 25/ 26. fegt: Indien ik genade sal vinden in des Heeren oogen, soo sal hij mij wederhalen, ende sal se mij laten sien, mitsgaders sijne wooninge. Maar indien hij alsoo sal seggen; ik en hebbe gee-nen lust, tot u: siei hier ben ik, hij doe mij soo als \'t in sijne oogen goed is. (0 gjoote-en onge^ taoone bengb! ïfoe feer moet taeï onfe taiïïe ober® btaerfl taerben/ eer men tot bien top ftomt? jBaar noc^ naber/ en beeï berber filnam ^ier in be % ^attin^/ boe ft» ban lt;ï5oht be ï|ecre tnierbe aangetaft ontjent tjet bieramp;aarfle/ bat een menfcfje op ber aarben Ijebben fian. Op dat ik. fepbe 0tj/ 2 Co?. 12 : 7. mij door de uytne-menthejt der openbaringe niet en soude verheffen, soe is mij gegeven een scherpe doorne in hel vleesch, faamelijk een Engel des Satans, dat hij mij met vuysten slaan soude. J^ier taa^ tuat ongetaoon^ te ïijben/ cn taat noob taa^ er getaeeft? inbien be ^eere ïjet mibbel tegen befe plage/ ban a5obt felf^ berojbineert/ tjabbe geïieben aan te nemen. JiBaar ooft in bat gebeeïte taierb fijn taille ober^
btoerft/
III. Pr. over de Selfsverloochening. 123
irtnerfi/ ra fjtj moet ftiagen/ 8/ 9. Hier over hebbe ik den Heere driemaal gebeden, op dat hij van mij soude wijken. Ende hij heeft tot mij gesegt, mijne genade is u genoeg: want mijne kracht word in swakheyt volbracht. Cn Ijoc bjaeg fig üefen gjaaten ïjelti ht öit boojbaï? ttomt ficf fclbcn en aïle be anbetE ftnacig^Eben tt fiabcn/ ai«j ijtj ficlj fEÏben baegt/ om faa te taiïïcn/ geïgtt a5ob tuil. 25eiïuptEnbE berg; 9. Soo sal ik dan veel liever roemen in mijne swakheden, op dat de kracht Ghristi in mij woone. 10. Daarom hebbe ik een welbehagen in swakheden, in smaatheden, in nooden, in vervolgingen, in benauwtheden om Ghristi wille, ©it bJa^ We ^auïuj»/ be hiEïftE SCct. 21: 13. fenbe: Ik ben bereydt niet alleen gebonden te wordenquot; maar ook te sterven te Jerusalem voor den name des Heere» Jesu. €n ocïj/ of tag bic beugb mijt fttmbcn g?gpEn/ foo bat tag fe minben/ en fodjtcn na te boïgEn.
(©m nu bit Leerstuk ban alle ftaarig^Bbcn te bebjijben/ fal ifi aiittaaa^ben op befc en gehe ftaarigtjeben/ betaeibc tegen befe ftetlingcn toer* ben bijgebjac^t.
1. 3finanbt mngt Tegenwerpen: gg fegt/ bat ift in aïle# niet aïïeen moet te bjeebên jijn/maar ooft faa tatïïen/ ais 05abt toil, ©ocfj Ijae ftan bat 5gn/ baar be l|eere be begeerte tot öet goebe in mij gefeïjaapen tjeeft? i|ae ban ift bie ban tegen jlaan?
Ant. ©ie begeerte bie be i|eere in an# tot jjet goebe gefetjapen en geïegt beeft/ moet gij niet tegenftaan/ maar opbolgen/ taant bat en faube geen beugb sijn/ bat gij be begeerte tot be beugb/ tot genabe/ tot t?aafl/ enj. taeg foub nemen; taant ban foub gij ooft een g?aat beel bana^ob# beeïb taeg boen: maar tan taiïïen met onfeboben*
\'IS\'l J. van Lodensteyns
ftaanbE fteïiingen fcggcn: bat totj aan tc tent 3pt macttn ïjtfifitn ttn gjaott fitgttrte tat bt btugb/ tat gepttg^tpb tn tisnft. Maat bat tag ooft aan bt anbert jtjbt motttn ïetrtn onbtrtnaj* jjtn tt jijn/ al^ bt ï^ttrt gtt anber? ötfltït/ faa bat tag c^n tatflbrijagtn motttn ïttrtn ijtfibtn in ftaafitjtben/ tnj. q^m onftn taillt in aïlt^ gtïijft^ fa?mig tt tnafitn aan btn taillt bt? Ifttrtn. ^tn ftan bit anbtrfcljtub Maar fainbtn/ in bt fatrfa^ Ringt ban Cfeijti taillt. JBattlj. 26 : 39. J©ant bt ^aïigmafttr ftgt baar nitt/ ©abtr! nttmt ban nnj tatg bt btgttrtt/ ban btrloft tt tailltn tattftn. nttn! maar gij ïetrt fijn btgttrtt te inatigtn/ ftggtnbt/ Niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt,
€n Ijtj ïtab alfoa/ bat (6abó toajnt obtr tjtm fttaamt. Jl^ant ïjij tat! taift/ bat Ijtt bt^ ©aber^ taiïlt taaé/ bat bt Stijgt btn taojn (^ab^ ttgtn bt fanbt bjagtn mntjï. €n bat bttbt gij upt ïitfbe tot (6ob^ tail: foo mott mtn ban bt bt^ gttrtt nitt tatg botn/ maar mtn mott bit bt^ gttrtt onbtr btn tail ban a5ab jttïltn; taant bt taiïlt ban (SSobt ip abfoluit/ t\' etntmaal gott tn ontatbtrfpjttfttlijfi Ijtulig, €n of Ijtt fcljoon in onft oogtn mtnigmaaï foo nitt tn ié/ bat ftomt ban onp onbtrflanb; om bat taij nitt tattttn/ tn als taij ijtt tattttn/ nitt rtcljt btbtnfttn/ bat taij gtlattn motttn stjn ontmit (öobé tatlbtga^ gtn/ tn bat taij bnjtaillig motttn ftggtn: ïjtert/ om bat utat taiïlt foo i^/ baarom taiï ift iamp;tt ooft/ tnbt mg tn luft nitt anbtr# ban u tatïbt^ §agtn tt botn.
2. Tegenwerping, ^oben beft terftt ftaarigljtnb/ bott tr flclj no dj ttn anbtrt ftaarigljtnt op/ bt tatïftt gtgaalt tatrb nut get 25cbtï ban Ijtt tnt^ ntmen in be tjenïigmafiing. Cn baar taojb nitt
ongtgjonb
III. Pr. over de Sellsverloochening. 425
angegjonb gebjaagt/ Ijoe ftan ift nuj bBctaactje^ nen/ in tjet ftuft ban ïjct niet tacnetncu in be fjepligmafting. H^aar be i^cere fao ftiaar ticbBcft §ct nplnaffen in de genade, ende in de kennisse onses Heeren. 2 3 : 18. met JlSatt. 5 : 48.
i $Et?. i : 16. i 3ioÖ\' 2 ♦ 6. €pö. : 12/ 13/ 14/ 15. enj.
3©aar op tag feggen/ bat upt bit boajnocmbe alleen lihjftt/ bat lt;J3abt be ï}eer fulUs taiï getiic^ ben; maar aïleé taat 050bt be ï^cere taiï geöie* ben/ bat taiï ijp baarom niet gebaan ïjeüüen na anfen fin/ ofte op foo een taijfe en tijb/ aïs tag taeï fonben taiïïen. J©g en mogen ben H. Israëls geen perk stellen, 78 : 41. €n get moet een Cij?iften genoeg jgn/ bat be ï^eere met ïiem tjanbeït na fgn taeiuetjagen. ^oo noctjtans/ bat gij mag en moet nachten na\' ïjet tioïtijengen ban (!5ob^ taiïïe be^ 25ebeï^/ mit^ bat öö ficï)/ bij naber openbaring ban 45ob£ taeïbeljagen/ boo? be nptftomft geruft fteïle/ en genoegen neme in (JjSobs bifponfatie.
3. Tegenwerping. jiBaar (fegt men berber) be name be^ heeren taojt niet berjjeerlgftt/ aï^ taij niet toeneemen in be genabe. 3©ant be l|ecre 31efu^ feub/ hier in taerbt mijn Vader verheerlijkt, bat gij veele vrugten draagt. SJolj, 15 5 8» Cn fal ill beeïe bntgten bjaagen/ aïó ift tegen be fonbe niet en ft?gbe?
Ant. J©g en feggen niet bat men tegen be fonben niet en faï fucljten en ftjgben: taant/ ten aanfïen ban get bebeï be# É)eeren/ moeten tag met aïïe onfe fijacljten tegen be fonben aangaan; maar bit i# gier in ïjet fitaaabe/ bat men iupft ftjac^ten taiï ïjebben op bie tijb/ aï# fyet on^ geïeegen ftomt/ en in ntïften mate alé tjet on# goet bimftt. Cn ban meenen tag/ bat be l|eere
booj
126 J. van Lodensteyns
0002 an# faubc berljeedtjftt to a? ben/ op foo een tgö en in fulHcn matE/ alé tag tan in oné tjoofö öEgjcEpcn IjEbamp;En.
^ocb tog niBEtEn aïtgt benftcn/ tat onfc goEt^ gEpb tot tjein niEt En raafit. f fal. 16 : i. JignE gedagten zijn niet onse gedachten, En onfE wegen zijn niet sijne wegen. 3|Ef 55 : 8. lt;©p biEn gjonb fepbc icmanb baarom ftEr taEt: bc rc
niEt gEfiEn/ bat ijtj boo? tEn bal ban SCbam foubE tiErt)EErïgt{t taojben/ tjg foube ï)Em niEt IjEbficn ïatEn ballEii.
4. Tegenwerping. jEaar bat faï ons fojgEfooé maaltcn/ ai# taij te lijEEbE jgn/ mEt EEn ftïEpnE matE bEt gEiiabc/ eiï op bE bifpEnfatiE bc# ©eeeeii tailtEii ruftEn.
. i©aar op taij Antwoorden; bat tjet taEÏ ftan taEfEit/ bat menfcï|En ban eeu bEtbaiben berftant/ öooj IjEt misbnniK ban bEfE ïeece ! fojgEïooé taEt? öEn/ En biE fuüEÏt ban ïjaar oojbEEl bjagEft. jEaar §Et i# Et foo bEttE ban baan/ bat eeh tEcï^t Cljjiften ijiEi\' boo? fojgEïoo# foubE taErbEn/ bat SÖ in \'t tEgcnbEEÏ giEr boo? gEüjacïjt taEtb tot EEn gebnurigE obEttaEEging/ Ijoe tjg ficïj bEft faï ïatEn lEubEn ban bEit op bat tjij aan be
EEUE ftjbE ÜEttEnt lliafiE fijllE ÜEgEEEtE tot ï|Et tOE» nEniEn in bE gEnabE/ En aan bE anbEtE 5gbE/ fgnE onbEttaEtping aan OPobt# taiïïe En taEïbEÏjagEn/ ale bE ï|eel\'e (ua fgnE onEpnbigE toijéljcpb/ En ÖEgligE algEnoEgfaamïjEUt) on# op biE tijb gEEn g?0otEr gEnabE gEliEft tË bEtgunnEn.
J©ant dPob# q^EEft ÏEEtt öeii mEtrctj tiEtgEns/ bat Ijij tEgEn ^obt faï opftaan: ï|Et i? ban tE ÖEftlaagEti/ bat fommige niEnfctjEn in befen/ met g?oote ftoutigtieut/ tEgEn «öobt taiïïEn aangaan. 3®g F|EböEn boo? EtbacEiittjEUb gefiEn/ bat Et pErfoonEn jgn gEbiEEft/ bie jatEn aan maïfianbEt/
En
III. Pr. over de Selfsverloochening. 127
en famtgté tat tjaac icebens nmbc toc/ ^efiamp;cn (eggen taajftcicn in gaat cjigcn liefbc; am bat fjj fuift een hcrjlerfimgc nict en ft^eegen/ ai^ fij na ïjaar 0taaa| berftant öaa? gaar üjenjlig aaz-beeiben/ en fg stjn in bien ftaat geMceben/ tot bat be Cfeere met get ficljt ban fijn OJeeft ïttoam/ en ïjaar ftefient niaalite fijn gioot^ept en fontoaine rnacïjt.
^acï| anbettuffcljEn ïiet be J|cerc in ^aar btg^ ben be begeerte tot be beugb. Jfëelfte begeerte in fulften ftaat nacïj een bebjgs Uiaé/ bat be 3|eere niet ban Baar taaé getaeeften/ en gaar gehJiffeïgft na eg te recgte fanbe fticrcn.
€n gier in tjanöeït be ^eere met ans/ geïgït een ©aber met fgne fiinberen/ be tueïfte niet ten eerjten gereet flaat/ am be ftinberen gaar eeten te geben/ aïp be fiinberen baaram bifttnil^ ona?» benteïgft raepen/ »geeft mg eeten/ geeft mij eeten.quot; lt;6ab be ï|ecs£ tail aUe| fcljaan maften op fijn tgb/ fijn unre/ in fgn raab beflaaten/ maet eerft ftamen eer gg fig feïben aan aiijé abergeeft.
a^aft i^ be i^eere getaaan te regeer en/met fijn (öeeft/ aber een effenbare 3ieïe/ en aber een ftiïïen geeft/ en niet aber bie geene/bie baar ftommeïcn tegen be toiïie ban (ötobt aan. Cn acg gae beeïe 5gn er/ bjeifte anberé niet baen ban tegen lt;^abt aan te roepen en te tieren! en tnat tooit er niet aï tgt taegeb?agt/ met fig te boeben in be eggen ïiefbe/ en met ficg te beftïaagcn ober fgn ftaat! ï|ae gaat men baar toe niet toet beef in eenfame plaatfen fitten! en ban fpjeeftt men baar ban nocg foa beeï tegen anbere. beeï tijb toert er fonbig boojgeb?agt tot onfe ongeruftgegb/ baar men be tgt moeft uptftopen en beftccben/ met te fpjeeften/ en te benften om ©abts geerïgftgegb en gjaotgegb/ en gae gg toeerbig i^ gebient te
toa?ben/
128 J. van Lodensteyns
tnojtiEn/ om zijn selfs wil. Cn ijie to aar lijft een Cö^iftcn in ber baat/ tic met ten Effenöare jieïc/ en met ten ftilïen geeft geburig bcefig ié/ in get pjijfen ban dPnbts ginntgepb/ taijftjepb cn aïgenoegfaaintjeyb ban bat 3©efen aller toefen/ fjet taeïft ï|g Ij^ft berftoDren tot on^ en fijn eenig al.
In be fonbanige geeft be ïfeere een taelgebal* len/ en in be foobanige tail be Beece taerfien. J©ant geïijft een ;Canbt eerft moet toefen effen/ eer get befaent toert/ op bat men niet b?ncijte^ loD^ jaeije in een ongeïgft ICanbt: foo toil ooft be ï|eere regeeren ober een jiele/ bie ftil en ge^ fonbt i?. :|ef. 57 ♦ 15. ®e fulfie jielen Ifonnen ooft eerft bjugten bjaagen. JiEaar eplaa^! goe toep^ nige jijn er bie tot bie ftilte ftornen/ en bie altrjt te b?eeben jijn in a5ubé beftelling ? toie foube met 3ioö feggen? toanneer gein al fijn goeberen ontnoomen 3911: De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genoomen: de name des Heeren zij gelooft? 31 ob i : 21. €n toie fteït ftcg in get geeftelijfte onamp;er ben toille ban O^obt; feggenbe met^abib/ 2 .J»am. 15 : 26. Sfnbien be ïfeere fal seggen: Ik en hebbe geenen lust tot u: fiet hier ben ik, hij doe mij, soo als het in sijne oogen goetis. (©fmet Eli in een anber gelegentgeyb/ 1 ^am. 3 : 18. Hij is de Heere, hij doe wat goet is \'in sijne oogen. ©aar en onbertuffegen geen öing inacgtiger om ben menfeg tot ftilte te fiiengen/ ban bat men ficg boojftelle be gjoate geerlijfigepb en ftoninfilgfie Jifêagt ban onfen (üjobt: en. bait men ficg bifitoil^ getoenne aan be oberbcnfting/ bat (6nbt toeerbig i^/ om fgn^ felf^ toil gebient te tonjben.
i|ct gefijeft ban befc oberbenfting/ en geboelige 6et?acgting/ i^ oa?faafi bat er beele Cgjiftencn
3ön
III. Pr. over de Self\'sverloochening. 129
3Ön gebanöen gctaccft/ bic aï geagt luicrben fterft te sijn in geïoohc/ en aï berre te sgn gBftamen in üe ïjEpïigmaftinge/ en öie eUEiitael bccfe beugö ban anttcrtaErpingit niEl En ijabimi gEïEErt; taant fij taaubEn aïtijt EbEn bol sijn ban gEnabE; taant fij tjaütiEn bEii taiïlE ban oJobta taEibE^aagen niEt taeï gelccrt. ^adj taat fat ift [EggEn? gEEii anÖECE al^ ÖEfe tatjfE/ ï|EEft öe baubEl iJE| niEn* fc^en ö^rtE EEtft bEtlEpt/ En beraojfaaftt/ bat SCbam En Cba ^Et Gebodt löabt^ EErft abErtjEE* ben tjcbbEn: En nu ftamt \\}ij/ En baEt ïjEt op bE (EïfbE tarjfE/ até ïjij bEii mcnfcïj boEt taErftEii tEgEn lt;J30b^ Bestellinge, gEÏtjft tDEn tsgEii (J5obé gebod.
JCBaar EbEntaEï/ gij ftaaft gElbobigE/ eu geeft be moEb baatoni niEt berïoorEti/ goubt maar aan; 3Öt gij in IjEt Jtcöip ban giEfu^ gEfijagt/ öö fai u taEï obEtboEtEn.
moEt je niEt (Eggen: bE ^jebiftant ij^Eft mij IjEEl nEbergEiïaagEn; Neen Christenen! SCftljEb aïlEEn u niet taülEn boEbEn in uta eygen Helde, ift ijEö maar ftjadjtig bao:gEfteït/ Ijae a3obt tail gebiEiit sijn/ En moet gEbient sgn/ om fgn fElfs tail/ al taa# \'t fcJjoon bat bE J^EEtE taEpgErbÉ gjoote gEnabe/ eu gjootE bErtjoofting: En ift goopE bat Er noctj EEnigE jijn fuïlEn/ biE boo? beefE f :EöiftatiE lictjt fullen gefi:EEgEn ijefiüen/ en bat bE J|EErE boa? fijn «öEEft tja ar ban öobEn intaEiibig fal boEn bErftaan/ ïjoe eeu cïj?iften in allE^ ficft moEt onbErtaErpEn aan «öobsi taElbE= ïjagEn; taant anbEr^ fnlt gij foo taijé nyt bE ïterft gaan/ até gij er in geftoniEn jijt/ eu bEEl ligt noctj Etgrr.
SClle^ ftomt ban ^isr op npt/ bat taij ban niEt allEEn lijben/ En fEggEn/ ift fal IjEt lijben/ taant lt;l5abt^ tail moEt bocïj gEfcljieben; Neen Christenen l
430 J. van Lodensteyns
gij moet öiliamp;En bat OPobt^ tail boo? u in alïe# vrijwillig gBfctjiEbc/ taant (©obt i^ goet tn fjep^ ïig; bc ^eere maaïtt goct/ om bat M \'t taiï; cn taij jtjn fc^uïbig get baar faoo? te ïjou^ ben/ ai# tag öebinben tjoc en taat be i|ecre taiï/ om bat taij toeten bat fijn taiï niet anfter^ aï^ goeb i^.
J©eï ban Christenen! fïaat be §anben aan \'t taerft: taant taie faï anberé 6abt bcrïjeerïijften cn bienen om fijn feïfé taiï? gullen get öe ïjep-benen boen/ bic d^obt niet Bennen? fuïïen ö^t bc 3iobcn boen/ bic Cïjjiftu^ niet aannecmcn? fuïïen get bc gobbeïoofen boen/ bic lt;0abt^ aBceft niet cn ïjcüïten ? ü^efc ftonncn niet/taie faï\'t ban boen; .^aï ban bc gantfe^e taeteït tegen oPobt op ftaaii? fnïïen ban aïïe incnfctjen getaeeïten jijn upt tjtt ftoninftrijft ber lijgtaiïïigïjept/ en faï et ban niet een gePonben taojben bic a5ubt ftenbt/ bic fijn taeïfiegagen boet/ in bc ftaaarjte pïicïjtcn ban ^cïfsPcrïaocFicning ? ©erftaat gij taeï Christenen! taat ifi fegge? of berftaat gij \'t niet? 3iï£ fcg Ijct iinnieré foo bupbeïijft/ bat ift niet en ttaijffcïe of een ontacebergcboojne foub get ber^ ftaan.
©ntaceberQcüoorc =ïBenfcïj! ïjcb jc niet taeï geïecfen bat (!5obt be J|ccmcï en bc 5Carbc gc^ fepaapen tjeeft/ en bat fijn raat faï beftaan/ cn bat tjij aïïeé gemaaftt geeft om fijn feïfó taiï; en fionb gij baar npt niet taeï beiïupten/ bat be ïfeetc moet gebient 5ijn om fictj fcïf^ taiï: fiet gij taeï bat gij ftoutc binberen jpt/ bat gij tegen be taiïïe ban a3ob boet/ cn bat gij u niet onbcr= taerpt onber ben aïïeen taijfen en goeben taiïïe dPobt^T
Hmmer^ utac antoiïïigpept maabt get ïgben tot ftaaatber ïgben. J©crb §et ban geen tijb/ bat
ftet
III. Pr. over de Selfsverloochening. 131
get fcïjcpfcï ïjccftclt tDErijE/ om 45niït te öiEnen/ om ftjn| felfg tail? en \'t niet tijb/ öat be mtnfcïj ban fiinnen bcranbcrt taerbe/ op bat ïpj fte be nietigljeyt ban get fctjcpfei/ en be gjaate ïfeEcïijftöEpt ban Ijet 3©cfen aiïEr taefen^/ bat onepnbig tjeeritju i|.
€n toat foube u bat niet al ban bupfcnt an= noabigB befiannnerniffen öEbjybeu!
©an taaar ftoint boeg al uta omftaerben? \'t niet/ nm bat jrj u aan a5abt niet ^cbt abcr^ gegEbcn? \'t niet/ om bat gtj in uepgen ïicfbe ftecften blijft? tjab gij u aan utaEn (èobt obcr^ gEgcbcn/ onbEftommErt ging gij in eeii pcflljup^
(Om fOO tE fpJEEttEll).
€n al^ gij maar foa taiibE al^ (!5abt tail; gtj foub maar [eggen/ hij is de Ileere, en bat if mijn gElimfaligtjEpt/ bat a5obt flcctjtó boo? mij bet\' §EErlijftt taccbr.
6g fottb maar fingEn/ Hallelujah, dJobt lEEft En i^ tioning/ in bEn IjEniEl/ baar bE ï|EErE EEutaig IjaHElujaalj/ taEErbig lïaning i^.
Bu fult gij fEggEn/ taijft mij bocfj middelen aan om IjiEr toE tE ftomEn.
jfiBaar dc^ CgjiflEnEn! of ift u al mibbElen aan^ taij^/ bE mibbElEn SoniiEn u baar toE niEt bjEn^ gEn/ fanbEr (l5ob^ «5EEft/ bE Geest, bE Geest, bE Geest maEt Ijier lEEtEn/ ftillEn taij bit battEn Eit tiEt?actjtEn. 3iu taEEt u ban geen anbEtE middelen aan tE taijfEn/ alé bat gij (i) utaEn lt;l5obt in fgiiE t)EErlijftïjeiib En foubjaine magt lEErt fiennEn. Üoïj. 17 : 3. ^it maaïttE 3[ab/ €li/ i^abib/ ^aiu I115/ En allE giootE jBannEn/ foo ftunftig in Ij\'aarE gjootE JSElfëbErloacljening/ eii fal u ooft (onbEr ^obt^ fEEgEn) taEï te rEct)t IjElpEu/ om bat al on^ EpgEn liEfbE fp?upt upt gEb?Eft ban gEnoEg-faamE ftEnniff? bEé ï|EErcn onfeé a3obt^. (12) \'CEgt
ban
132 J. van Lodensleyns UI. Pr. over de Selfsveii.
ban haar gcöuurig aan be beure ban
a5ab^ gcnaabc/ en bibt/ bat Ijij fön fctbe aan u tail openbaren/ en (egt biïttail^ »ïfeece belieft ftet u/ geeft mijn een ftiaaïtje ban u d^eeft/ boet mg u gjoortjepb bennen/ op bat ift uyt mijn epgen ïicfbe mag rafien; boc^ boet bit alïej* en altijt met üeï)oa?lijfte onbettaerping.
En Christenen! uta taerït fat niet ybel 3ijn in ben l|ecre. i Co?. 15 :58. SCnien.
E Y N D E.
Over Ezechiel 37 : 7, 8.
Doe propheteerde ik gelijk mij bevolen was, ende daar werd een geluydt, als ik propheteerde, ende siet, eene beroeringe! endede beenderen naderden, elk been tot sijn been. 8. Ende ik sag, ende siet, daar werden zenuwen op de selve, ende daar kwam vleescb op; ende bij trok eene buydt boven over baer, maar daar en was geen geest in baar
lamp;t ^optjcet Ezechiel bertjantait in tjet eerfte ^cd ban bit Capitteï/ berg i—14. ben toeftant ban get Unobfrtje boïft/ ïjet tadfie ter bier ttjb taa^ até boob/ en aïë geen bolït meer. Jtëant be ïtoning ban 25aM/ tjabbe Jojachim met beeïe Slooben/ taaar onber ooft taa^ Ezechiel, geban^ fielijït boen taegboercnna25aöeï; tertntjïe Jeremia, met anbere Slooben nacft bia^ geMeben in \'t Slaobfcöe ïanbt/ onber ben ïtoning Zedikia. ^oc^ . foo fcaeï be taeggeboerbe a(s bie noctj gebïeben taaren/ öïeeben onber ben bienft ban be booj* noembe ^jopgeten eben ïjarbneïtfiig.
ban 0aren flaat aan ben l^opljeet ber^
toont
134 J. van Lodensteyns
toont taerb/ üoo? een baïepe vol beenderen, ber^ i. .êoo bo? aï# be beenbmn ban becflo^bcne rmnfdjen/ seer vele, ïcggcnbc seer dorre op den grond der valleye. berj! 2.
lt;©bEi: bic bom beenberen/ b?aagt be ï|ecre aan ben ^japïjeet: ber^ 3. Menschen Kind sullen dese beenderen levendig werden? en be fepbe: Heere HEERE, gij weet [het.] J^ièr op fegt (ÖJObt tot ben Jpjopljcct: Propheteert over dese beenderen: en na fijn ïaft berftonbigt Ijij tjaare ïebenbigmafting/ foo ten opficljt ban tjare ber» ïofftng nut 33abei/ aïg ten opficljt ban tjaare gecftclijbc berïoffing nut be fïabcrnu ber fonben/ booj ben Geest, en |ct Bloed ban ben Messias, ber»? 4/ 5/ 6/ 7.
lt;0p bie Jpgt;2Dpljetie boigbe een geluyt, (clubbing/ bebing/ beroering, ende de beenderen naderden elk been tot sijn been. ber# 7. lt;Paar Étoamen ooft ober bie bereenigbe beenberen/ zenuwen, vleesch en een buyd. Maar daar en was geen geest in haar. ber# 7/ 8.
511 Ijet tneïfte bebuubbe ben flectjten toeftanb ban (JSobé bollt en tjaar onniagt/ om tjaar feïben ïebenbig te maften/ üactj $ob# macljt om tjaar te berïoffen; at tuaren fe noeïj foo boabig. 3©ant fajegen# tjaare iicïjameïpe bienftbaartjeub hjift tjij een Cores te bertaefiften/ bie tjaar fonbe laten tneberfteeren na Jerusalem. Cn beiotjïe be ^abn-ïonifcïie gebangeniffe taa# een boojbeeïb ban be# menfeïjen Geestelijken dood, baa? be fonben en mi^baöcn/ foo Inonbe be UJecre Ijaar te geïp ïeeren/ bat gij taaé bie SCimadjtige a5abt/ be ineïïie boben be macgt/ en boben get begjip be# meufcljen/ gaar foo gemaftïteïvjft fonbe berïoffen boo? ben boob fön# ,êaon#/ en boo? ben lt;0eefl/ nntgefanben in gare \'gerten/ faa ïigt aï# get gem
taa#
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten- 135
om öe ijoaij^ficcnbcren tc tecgaberen/ tc ober-t?eïtften/ en ïcbcn tc gcbcn.
©oft boet on# bit getjEEÏe tacdt ter öoobiS-ïigenbcrcn üenften/ om ben afval ber ïtcrfte/ ban be fujifaerfjcjib ber ïeere bef Cuangeïmm#: 3©aar ban Cï(:iftué en be Stpafteïen gefj??oaftcn Ijeöben. a (^ïjefr 2 : 3. met JCBattïj. 24 : 23/ 24- 1 4:1,2 ^ct?. 2:1. 1 lolj. 2:18. SCyoc. 11:11—13^ 3©Elfte quot;verborgentheyd der ongerechtighevd in ^auli tijben aireede imert gewrocht. 2 {Cï)eff. 2:7. ©oft fonben/ ten ayfictjt ban be feeben/ sware tijden ontstaan. Want de menschen fonben zijn liefhebbers van haar selven, geldgierig, laatdunkende, hoovaar-dig, lasteraars, den ouderen ongehoorsaam, ondankbaar, onheylig enj. 2 (jCim. 3 : 1—5*
^it berbaï in be Eeere en in be ^eeben nae= men tarj iamp;et Babyion, boigen? SCpoc. 14:8.16:19. 17 : 5. 18 :2/ 10/ 21. aï# 3Ö»bE boo:gebeeib boo? ben jlaat ban Israël in Babel, foo ten opficïjt ban garen boobeïgften toeftanb/ ai# ten opficljt ban ftaare getaiffe en ihadjtbabigc berïofffng.
€11 noopenbe bic aanftaanbe bcrloffing/ Ijcbbcn tag tot on# oogmerft/ om tcgcnbJoo?big tc (p?cc= ften ban feeftercn trap onfcr iebenbigmafting/ en ftoc berre bic geftoomen taa#/ en toaar tjet biecT flaan. ©nfc tcrt fcgt/ bat bc bcenbcrcn taaren berecnigt tot een ïicljaain: maar daar en was geen Geest in haar. €n foo ficn tag ban in ben (^t twee Deelen.
J©ant l. taerb bergaalt ftoc üerre get met be boobébeenberen/ op Csccljielé f :optjctie/ bojber^ be/ en ban
II. il^aar bij ïjet nict ^ boob^beenberen ftaan bieef. ^ij bieben een boob tictjaam.
I. ©an \'t eerfte (egt be ^jopfteet: ber# 7. Doe
propheteerde ik, gelijk mij bevolen was. ï©at tooo^
■136 J. van Lodensteyns
ben öe ^opgect fpjatt tocrü IjiBt niet berljaait. i|ij geeft fonber ttaijffeï gefyjaoïten na ben tailïe 45ob|/ en op fijn fpjeeften/ geeft be ï|cere öoo? een ïtjadjtig fiebeï fijner tniïïe/ be fafie/be taelïte gepjopgeteert toieröe/ boen fioinen na öe toijfe ban be eerfte ^tgepping. 5l!poc. 4:11. a5en. 1:3.
33 ♦ 9- Hij spreekt en het is er, hij gebied en het staat er. ^fmmer^ Ezechiel fpjafi over de Beenderen ; enbe gij fepbe tot jjaar/ Gij dorre beenderen hooret des Heeren woord, enj. ber^ 4/5. met ber# 7,
ÖÖ nu foo propheeterde, soo inicrb daar een geluyt, ende siet eene beroeringe! ende de beenderen naderden, elk been tot sijn beèn. Ende ik sag, Cfcpt be ^jopgeet: ber^ 8,) ende siet, daar werden Zenuwen op de selve, ende daar kwam vleesch op; en hij trok een huyd boven over haar.
^it beteefienbe boo? get Ifoobfdje boïït/ bat be J|eere gaar lueöerain foube op be been b?em gen/ en boo? Cores gerfteHen tot een repuöiiefï. 3©ii men bit toepaffen op ben ftaat be# boïït*»/ in bie febentig of tacgtig jaren/ be hieïfte ge-paffeert 31)11/ febert be brggept/ be toeïfie Cores Cbat i$ Cyrus) be Zoning ban Persen, aan be 3Ioobcn gaf/ Csra 1:1—5. Sief. 44: 28. en 45:13. om Sferufalem te bontnen/. tot op ben tijb ban Nehemia ? Cap. 5:14.) ib mag get ïgben. 3©ant binnen bien tgb taa| get boffi Slfraeï# aï# een boobe/ fg tnoonben taeï te Slerufaïem/ maar be ^tab en (Compel lagen/ boo? be boo^gepb gaarer tegenpartpberen/ onbebontnt. SCnberi Ban men bit toepaffen op ben tgb/ febert gaar ftomfte upt 25abeï/ tot be berfeggning ban ben Messias in ben bïeefege.
^ocg bit en taaé get niet at/ bat tag bg befe taoojben gebben të benfien. 3©ant get itytgaan
upt
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 137
uut het geestelijk Babel, uut bcci flEcljtct
ftajit/ en bcreufcfitE at [odJjecï fgadjt/ aï|J^ beriofnugc upt Ijct uyterlijke Babel.
öan hier toe getijunHt öcn tienfi: ter Ecrflc Jwc^ fojmatcuré/ te toeïïïc niet boni ftjacljt/ of too? aetaeïb/ maar üoo? öcn a3cefl te# monbg/ en tooi ftct ©jopfjettifcöc taoo?b/ bt berïoffing upt fict geefteïnfie ^afici ücgonncn/ bodj met ftonüen üooifettcn; tot bat bE ïfeeie bE ïSefojmatiE/boo? ben blEnft ban ^uttjEtué/ Caïbinu#/ ^tomgim^/ Enj. foo bEttE tE taEgE fijacïit/ bat Et eeu gc^ biunfcft af ceu bEroEting fttoam in bE tjEEiibEtEn/ eu bat mEii/ na tangEU tEgEuftaub/ ftoubE (EggEu: fiEt baar i^ öct HCicfiaam bEr j5Efo?niatiE.
II. jX^taar taat gEöEurb Er? eu ïjoe ging 0« bos bErbErï ^irr bÏEEf i}Et ftaan/ eh top ÖabbEn EEU Lichaam sonder Geest; foo bat tuij ban bic onfEn ftaat moEflEU ieggen/ niEt IjEt tweede Deel ban onfEn tEj:t: Maar daar en was geen Geest m lissr
©it is iuaar gctoEEft ban bEit ftaat ban 3ftaei/ in fiarE taEbErïtEEring onber bEn ?^o?fl Zerubbabel. €ua 2 : a. Beïj. 7:7. JJ^EgEn^ biE mEnigbuïbigE ftoarigftEbEU/ bE bJElfiE Ijaar boojUtaainen in ljEt ïtoutaEu ban bEn ^cmpEt/ En jamp;tab tE jErnfaiEin. Cjra 3 : 12. En Cap. 4. En Cap. 5:1—5- ®n ooft toEgEné bE ingEüjoDHEUE fonbEn/ Cjra 9 : 1—15« mEt Cap. 10 : 1—1?. ^ s «
4jaaar ö^t i? ooft taaar ban bEn ^taat bEr ïtEEfte/ in bE fiEfojinatiE unt ^aM. ©aar toa# ttiEï eeu Kticöaam ban bEEïE imttoEUbigE ^Beïij^ brré bEr SEÏigiE; bocïi/ baar eu taa# gEEn leven. €n taat Er ooft fttaam/ baar En fttaam geEn Geest, ©aar En fttaam niEt \'t gEEn bE ïforftE foo goog^ nobig taa?. \'t J^EÏft bE SCpoftEÏ noEmt/ Som. 8 : 2. I)e wet des Geests, des levens in Christo Jesu, bie
■138 J. van Lodensteyns
ons vrij maakte van de wet der sonde, en des doods. lt;Paar Ijaperamp;e {ElmibitjmatobE a^eeft/ tie in Ctjjifta Slefu i^: be tacUte in ons moeft te niet toen be bcr fanbe/ be tneïfie te booten in
on*» tjeeft gdjcerfdjt. aBdj! taaar i^ bat ïehen onber on^? IPaar i^ men boob aan firtj feïben? Cn taaar leeft men (j3obe? Sfimnet^ riep be SCpoé-teï tot on^/ Som. 6: n. Alsoo gij lieden houd het daar voor, bat gij tueï bet: fonbc dood zijl, maar Gode levende zijt in Ghristo Jesu onsen Heere. 12. Dat dan de sonde niet en heersche in uw sterflijk lichaam, om haar te gehoorsamen in de begeerlijkheden des selven lichaams. 3iintner|gt; moeft men/ aïj? toebergeïiaorcne booj a^ab^ lt;öeefl/ toa^ nen/ bat men berloft taaé ban be macfjt ber fonben. Simmer^ moeit men leben alé fnlfte men= fcfjen/ bie boo? Cfjjifti ïtefbe taerben gebjongen; als die dit oordeelen, dat indien een voor alle gestorven is, sij dan alle gestorven zijn, op dat de geene die leven, niet meer haar selven souden leven: maar dien, die voor haar gestorven en opgewekt is. a Co?. 5 : 14/ j5.
Sift taeet In el/ bat men benftt enfegt: J©ij jpn alle onbolmaafite menfrfjen/ en men ftan foa niet leben. ^aar bic onfe onbolmaafttïjenb/ïtan anfen fctjulb niet berfeïjoanen/ maar taeï berg^oaten; om bat blij boo? on^ engen fcfjulb onbolmaaftt 3tjn gebiojben. l^oclj ooft be^ niet tegenjlaanbe/ §eb ilt tnel menfeijen genoeg gefien/ bie befe bengb meefterlijft ftonben/ en bie tjet onfe dScrefojmcerbe af inonnen; menfeijen/ bic fig feer berftojben toon» ben aan Ijaar eugen felbcn/ om te leben boo? ben l^eere. €11 boben anbere/ moeften foo boen be lt;éefo?meerbe/ be tnelfte baar ban Confeffie boen/ in be eerste Vrage, al^ fc belijben bat gaare ge^ Inftfaligc (C?ooft baar in leib: dat se niet haar
selven.
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 139
selven, maar Gode en den Heere Christo eygen zijn. SHa bat (e Ijcm cpgen jijn/ na lichaam eh na ziele.
taa# onfe ïïerftE/ intiien men öit faa fianbE hinöün in get telmi/ m in ten JjanöEi en taanöei onfct 23ciiibeten!
jREaar gier gapett get nn^. ^aar taei een Eicgaam met ïjanben en boeten; boeg baar en i^ geen a5eeft in. ©it nu gefiöe ifi boojgenoomen boo? tegenbJoo?btg te toonen. €n aïgoetael ift mrj feïbe taeynig bjncgt ban boobe ïicgamen en menftgen fieïooben tail; foo fai get nocgtan# ftonnen bienen tot naber aptaeMnng/ ban be geene bie reeb^ ïebenbe jijn: of get ooft een mibbeï biierbe om den dooden te doen sien, dat se dood zijn!
ONDERRICHTING.
(©m nu bit met b?ugt en o?b:e te boen be^ gjgpen/ faï ift u eerjt toonen bat big geftomen 5gn tot be gebaante ban een HCicgaam; en ban ten tweeden, bat er in bat ïicgaam geen (!3eefl i#.
I. ©oo? af jij ban gefleït/ bat er boo? be fiefojmatie/ een gebaante ban een Ucgaani ié boojtgeöjacgt/ upt een totale of aïgemeene boob/ be tactfte in be Öoomfege ïterfte gebieeft ié/ in be jaren 1300/ 1400 en 1500. Sfn bie tijb fion be föerfte niet anberé toer ben aangeften/ até boob. J©ant C1) SCefu^/ bie ons leven is, Coï. 3 : 4. toaé upt be Soomfcge ïterfte/ goe feer gij ooft aïbaar mocgte genoemt/ en/ alé aan get ftjune gangenbe/ bertoont taerben. €cgtcc en taa^ ftefu^ onber gaar niet. JJ^ant fg gabben foo beeie boegfeïen/ en foo beeïe ^aligmaftera/ bupten en begaïben Siefum/ bat fe/ onber aï bie Aflaten, Sancte Mariaas, enj. ben ^aïigmafter feïf gabben
berlooren.
140 J. van Lodensteyns
faErïooren. Cn op öat fc egter een Sefu# fauöen fcgtjnen tc faeftcn/ foa becfon men be (£;anffuïi-ftantiatie/ baar fe ban een 3Iefu^ pïaatfeïijft en ïicgaineïijfi meenben te gebfien/ en onbertuffetjen een fhiftjen bjoob^/ in be pïaatfe ban SJefu^/ in ten monö ftecftenbe/ ben J^eere Slefum felber miflen. Cs) «©oft taa# er be goebe Ordre ban get Hictjaam Cïjjiftt niet meer te binben/ en be 6een^ beren lagen |ier en baar beraapt. cïBen berfon ban baar tegen een anbere lt;0?b?e; en aïbn^ ft?eeg men onber gaar Pausen, Cardinalen, Patriarchen, Aardsbisschoppen, Bisschoppen, Canoniken. Priesters, en ban noeïj feben minber lt;Jy?b?c^. Sin bicrboe0en/ bat bc geïjeeïe taerelt baar ober nog berbionbert ftaat/ cn bat natuurïgbe menfefjen bit upttengfie ïicïiaam/ onber get ^an^bom/ foo p?gfcn. 25Dben bit taa# er in get ^augbom Cs) een g?oote dor-righeyt, en bic bojgépb bertoonbe ficï) in bic fuper* ftitieufc upttacnaige mibbeïen/ aï? in gaar Agnus Dei, Crucifix, Olysel, Wijwater, ccn Man met uyl-gebreyde armen, aan het Kruys, en aï bic bnjre bingen meer. 3©ant bc (^eefi taa^ npt bc Soom* fege ïterfte taeg. ©aft bertoonbe ficg bc bojrigïicpb in get ^augbom/ boo? get opfoeftcn ban een anbere Hoofd ber ïtcrfic. ^oo bja^ ban get ïcbcn taeg/ taant gemaaftte tjoofben op ben romp gefet/ geben geen ïebcn.
^lBaar taat gebeurt er/ tertagfe be ïterfte in bien ftaat taa^? ^aar ftomt een J5cfo?matic/ en men (eert bat bc ï^ecrc SiCfus aïïeen bc ^alig^ maftet \\i/ bolgen^ 5Cct. 4:12.31otj. 14:6.1 ^iin. a ; 5. .ijBen fegt ban: De saligheyd is geen anderen, en men ïeert met eenen/ bat er geen (^janffub^ ^antiatie ig/ upt be taelfte faoojftomt een ïitga» melgfie berceniging: maar bat bc berecniging ban Slcfn^ met fijne Öinberen ié geeftcïijft/ en bat bic
beftaat
iV. Pr. van de Docligheid des Herten. 141
öeftaat in mi mcamp;cbceïmg ban öcn ^ccre ^efum/ (!5obt en menfclj aan anfe jieïc baai get ^elaolie.
5(!ïbu^ fiegannen be 25EEni3ccEn 6ij EEn tE fioniEn: illEn iiEEtaiErp öan öt Pausen, Cardinalen, En tE gantfdjE ïtaamfcljE .ojbjE/ En imn lijactjt in üe ïletftE Herders EnÖE Leeraars, En foa fttaam Elft fiEEn fiij §Et fijne.
(Paar fttaam En ooft Senuwen aan ftEt ICictjaam/ En Aderen, eh bat taa| bE ïeeee ban aïïentijattnge gEnabE. 3©aat npt aïïE bE ïSibiEren ban öcyïigj fjepb baajtfttoamEn/ taaar bao? ooft bE ftaaftfte tuiErbEn berflcrlit/ bE öEbjoEfbE taiErbcn gEtjooft/ En bE tUEg tEn ïEEbEn ontbEftt. vPaar toiEtb boE bEtftonbigt/ bE lonteyne geopent voor het huys Davids, en voor de inwoonders van Jerusalem, tegen de sonde en tegen de onreynigheyd. *gartj. 13 : 1. (©aar taiErb §Et boïft gènobigi tot een bEttE maaltijt, een maaltijt van reynen wijn, van vette vol mergs, van reyne wijnen die gesuyverl zijn. 3ÏEf. 25 : 6. (Paar ljoo?bE msn ban ïfEt 25?oob bE# ÏEbcns/ loij. 6 : 35. En ban ijet HCEbEnbE JPatEr/ Sag. 4:10. En 7 : 37/ 38. JiBaar ^Et bia# aïtEinaaï flECÏ|t£ in bE Leere.\' ^us_ taaó Er ban eeii Hicöaam mEt Beenen, Senuwen, Vleesch En Vel; Elt taiïbE be JIeeee 3|Efu#/ biE ^Et l^oofb i#/ baar öt) ftp^ niEn/ om ÏEbEitbigE aJeeftEn tE fEitbEn in biE IEee* bEn/ ban tuaf bE ïterftE geljaiyEn.
11. (Poclj IjiEr ^aat ï)Et nn: En baar i# gEEn O^eeft bij bE HCeeee. (Pu# fton bE ÏEtter niet levendig maftEit/ maar biEt dooden. 2 Co?. 3 : 6. lt;iFn ïfiEr boo? jijn bEEÏE onbEr on# bEEï boobigEr/ aï# fommigE ^apiftEn.
jgiEt bat ift baar inrbE (Eggen tail/ batbitfoo getaEEft i# ban bEn bEginnE bEr fiEfo?matiE/ En bat niEn baar boo? tjet gorbe En g?DOtE taErft bEt ïtEfo?inatEur# fou bernietigen. ^ neen/ bie
Rebben
14*2 J. van Lodensteyns
tjcüüen to el en tjet ïjare gctiaan; maat get lt;t5nbt^ biépcnfatic/ öat ö\'J gelieft tjeeft te fa^ meer en een ïCidjaam fonöer a3eejl.
31 ft tait ooft niet feggen/ bat be eerjle ïüefa?^ mateucs fouben getaeejï gijn fanber a5eeft. ^at ooft niet, JlSaar men moet bnber be ï5efo?mateur^ b\' eenen ban ben anbecen l\'eeren onberfdjepben. Jl^ant baar Itiaren er in bien tijb/ bic boo? be fiefo?matie maar foc^ten ontfïagen te taerben ban aïïe öanben: en befe faerftjeegen baar boo? ïjaaren naam ban wilde Geusen. ^nbere focQten flecftt^ boo; be Hefojmatie/ gare ftlaeutnen te flaan in ber ^apengoeberen/ om fig feïben aïfoo te berrpen. €n aï^ ift bit fegge/ ban moet men be goebe ban bien tijb niet te na fp?eeften/ of berbenften. Sabemaal men uyt gare fctjiiften ge= noeg fien ftan/ bat fe taaaritjft be? aBeefte^ Cgjifli jgn beeïac^tig getaeeft.
lt;©aft en tail ift niet feggen/ bat er nu geen lt;Cgt;eeft in onfen tegentaoojbige ïierfte jgn foube. jX^aar ift biiï aïïeen toonen/ bat er in onfe ïtecfte/ in \'t gemeen aangemerftt na gaat tegenbioojbi^ gen fbiier/ geen 45eeft te binben i^/ en bat get nu tijb i^ om te roeyen/ upt ^f. 12:2. Behoud, 0 HEERE! want de goedertieren ontbreekt: want de getrouwe zijn weynig geworden onder de men-schen idnderen.
1. Cn bat er onber on| geftjeft ban een leben= bigmaftenben ^eeft ié/ ftan men feer ftïaar 6e^ bnjfen/ uyt be aïgemeene figtnooningen ber men-fcgen. l©ant/ waar vind men doch een mensch, de welke verloochent i£ aan ftcjj feïben? tuaar 3iin ooft gup^gefinnen/ bie enftenjft tnerften om maar a5obt te bertjeerïijftcn ? €n fiet men op aïlerley/ felfs ïterfteïgfte/ ©ergaberingen en Coï^ ïegien: J©aar tuojb er ergen? ban 3Iefu? ge^
fpjooften ?
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten.
fp?Dofien ? 3©aar ïeeft öe ï^cccc Slefu^ in be üijeen* ftomften ? jniaen ftan in geen gefcïfc^appEit Komen/ af men moEt berüaaft ftaan/ bat men get fiet; en men mag met bertaanbEring fajagEn: Is dit het Tolk, baar be ïfEetE SJefn^ nnber taoont? B^ant mEii Eet en bjinftt flectjt?;/ men bermaafit fidj met sotgeklap en gekkernij. Cpïj. 5: 4. ^iBen
weeldrig in fijne bedriegerijen. 2 J^etj. a : 13. Jïamp;en acht de daaglijksche weelde tot fijn vermaak, bet? i3. ïBen bjinlirt gefontljeben tot eygen on# gefontfjtpb/ en tot ontfticïfting ban be tebece in ben Eanbe. Cn i^ er een ^jebifiant bij/ bie boet ooft foa. Süa men ijoub fic§ bjemb/ aï£ men niet mebeïoopt/ en meiï ïaftert be geene bie on^ niet bolgen. 1 ^gt;tu. 4 : 4. €cn ftïaar betaijsV bat er in f)Et ICictjaam ban be a^erefojmeerbe ïterfte/ geen a3ceft i^.
2. ^Ben ftan get fetbe ooft afnEemen/ npt bie gjootE ongevoeligheyd, be taeïfte in onfe a3erefoj\' meeröe üerfte öefpeurt taerb. ^00 bat men taeï te regt mag b?agcn/ of er taeï ergen^ ongehoe-liger J^olft/ aï| onber be dJerefojmeerbe gebonben taErb. ^lmmer^ taerb ban ïjet taoojb ^ob^ ge# tupgt/ bat Ijet felbe $ levendig ende kragtig, ende scherpsnijdender dan eenig tweesnijdende sweerd, ende gaat door tot de verdeelinge der ziele, ende des geests: ende der t\' samenvoegselen, en des mergs, ende is een ocrdeelder der gedachten, en der overleggingen des herten. jcEaar taaar taerben be «Serefojmeerbe menfdjen/ boo? bat ftjacïjtig taoojb betaoogen tot afftanb ban ijet fttaabe/ en tot beijertiging ban get goebe? Jüen fiet in ben menfeïj meer betaeeging/ boo? een ftupber fetjabe of pjofijt/ aï# boo? Ijet toepaffen ban be ft?adjs tigfte ^cïj?iftuur-pïaatfEn.
^5DbEn bit gijn be ftaftijbingen oSobé feet fetjerp
ober
144 J. van Lodensleyns
aber an^ gctaecft/ eh men mag tifttaiï^ ücnfien iat lt;!5namp;# Ijanü ftaaar op on^ if nEamp;ergetiaatt/ afê be öEbjEijgingEn niEt magtig taarEn/ omon^ tat ^Eplig^Epb tE fiEtaEEgcm ©an öinnEn En ban ïtuptEii/ En in atoÏEp öEfaEÏiingEn tjECft öe ü^eeee ons ïtEpjaEft. jtBaar tjEt eh tjEEft niEt ïtannEn ÖElpEn. ^En ïaatftEn fonb öe \'éttit/ öiEn inag« tigEii bijanö in tjEt pïtc ban an^ HCanb/ fEïf^ tot in bEfE Stad, ja/ tot in ïjEt gEttE ban i|aiïanü. „Cn baar boo? ïiEt bE ^eeie onbEt on? öjanbEn/ inaa?bEn/ bjauhJEnfcljEnbEii/ En to at aï IjEbbEn onfE oogEn niEt gEfiEit? l|Et i^ taaar/ tatjEn sijn norg niEt gEtjEEi uptgErout. lt;Boctj bat is gEfc^iEb op bat tag on^ mocgtEn öEïtEEEEn. l|Et i^ ooft taaar/ En on^ nocïi taonbEritjftEr/ bat üe Kerke noEïj ölEEf in ïiarrn ftaat. ^e (EïbE taiEtb HEtgEng in bEi^inbEEt/ maar ooft iiErgEn^ in gEÖEtErt. J©a 15 a 16 maanbrn fuftfiEïing/ ftjEgEn bE bjEEtubE niac^tEn patEnt/ am taEbEram f|EEn tE gaan. Cn öij biE gEÏEgEiit^Epb ïEibEn toij oné uut/ om tE bErnEEnmt taat ee ban öeö ©oïfi^ öEUEEring gE= toojbEn foubE : jREaar eylaas! ^Et fiÏEEf En ié nocïj EbEti angEbOEÏig. i©aar rn taEtb niEt EEn ftantjE/ uiEt EEn tjaartjE/ niEt eeu ftEEntjE afgEïatEn. ©aEr En taEtb niEt eeu bEugb gEEftEÏijfiEr/ aié tE botEn ÖEtjatljt/ En Elft ijïijft Ebeh angEbOEÏig: tot tiEtaijs ban onfE gEEftEïoofEn tOEftanb. €n/ om bit noctj taat nabEr tE ontïEEbEn.
CO ©aar i£ onbEt oné eeu gEEftEïpE bErftop^ ping in onfE aorEn. 3©ant taij IjEbbEU ooren om te hooren. JCEaat/ aï gooEEnbE/ hooren wij niet, En taij En bEtftaan bE taaarïjEpb niEt/faa al^ mEn biE moEt bEEftaan. JllSatt^. 13:9/13/ 14. En battEn bEn gEEftEÏpÉn sin ban bEtaaarljEpb niEt; foo bat ban on^ i^ taaar gEtaojbEn/ \'t gEEn ftaat lEf. 6 : 9/ 10. Hoorende hoort, maar en verstaat niet,
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 145
en siende siet, maar en merkt niet. 40. Maakt het herte deses Volks vet, en maakt hare oogen swaar, en sluyt hare oogen, op dat het niet en sie met sijne oogen, noch met sijne ooren en hoore, noch met sijn herte versta, noch sich bekeere, en hij het genese.
O) Wy en ïjEfiBEn ooft (hoïgEnë tien feïben tcft) geen oogen om tc fien get ïidjt ban öe ^aiigniafiEnöe taaartjepti/ en be ö?acljt öie baar in fteefit/ nni ons bjij en bjoom te maften. JBen teert tneï tnj aniö bat er geen Transsubstantiatie ie/ men gelooft ooft/ bat üefu# be ^atigmafier i^. Cu ban meent men bat men fiet/ tertaijle men ij? fiïlnb. ij©ant (A) wie siet en kend sich selven inei/ öij get tjeulig ÏCictjt/ bat «Utobt iö? .ff. 27:1.3Iofj. i: —9. en 8:12. en 12:35/36/46. 3©te fpiegeït ficlj aan Cïjjiftuö/ om te fien of men ooft foo tnanbeït/ gelijft gij getaanbeït geeft? 1 3iog. 2 : 6. 3^ get niet te öeftïagen/ bat een f apifl/ om bat gg öiecgten moet/ meer ftenniffe ban ficg feïben geeft/, até onfe flJerefojinecc-be/ bie baagiijft^ boo? lt;!amp;abt 6egaa?ben te öiecgten?
(B) J^aar $ ooft be rechte Kennisse van Godt? J©ant inbien onfe Cgjiftenen (6obö geerigftgejtb ftenben/ fij fouben bien ^ob bieefen. Cn luaar ié boeg be b?eefe 45ab*S? ^Jnbien fij boojt^ a5ob§ taijlgepb ftenben/ fg fouben gaar op (èobt ber# laten, inbien fij fijne goebgepb ftenben/ fg fouben gem altgt p?gfen en minnen. 3fnbien fg fijn ^e^ belmagt ftenben/ fg fouben gem gegoojfamen. inbien fg a5ob^ ^Ilgenoegfaamgegb fagen/ fij fouben gem aïïeen minnen/ en alte ïiefbe tot be .^tgepfeïen berminberen. 3fnbien fg (üSobé SCïmag^ tige taerftfaamgepb fagen/ fij fouben ficg felben ban gem ïaten fietaerften.
10 (C)
■146 J. van Lodensteyns
(C) €n tnat fienniffc foub cr öod) anber on# toefen ? menfetjen toeten geen anüerfctjenb te maften tnffetjen ïjet goeöe/ en tuffcfjen ïjet fitnatiB/ tuffcQen ïjet repne/ en tuffeïjen ï|et onreyne. C^ectj. 4 : 23. €n tjicc boa? ftieft be menfeïj tjet eene boa? tjet anbere/ tjet Slarbfctje boa? get ïfemeïfcöe/ Ijet fieneïpe boa? {jet anfieneïijfte; tot een Maar üetaijé/ bat be menfdjen onber ans geen oogen ijebben/ en aï# ongeboeïige fonber #eefl: jijn.
(4) lt;0oft bïijïft be berftopping onfer geefteïpe ^eeten/ ombat onfe Ctjiiftenen geen geefleïpen Mond betoonen te Rebben, ©aar toert gefegt/ Sief. 0 : 9. O Zion, gij verkondigster van goede boodschap, klimt op eenen hoogen berg: O Jerusalem, gij verkondigster van goede boodschap; heft uwe stemme op met macht, heft se op, en vreest niet, segt den Steden Juda, Siet hier is uwe God. €n inbien be ^eere onber on# bJ?ocïjt;
scheppen de vrucht der lippen. 3!ef. 57 : 19. De Heere gaf te spreeken; der boodschappers van goede tijdingen was een groote heyrschare. ^f. 68 : 12. iüEaar taaar toonen brij/ bat taij moiiben tjebben ï J©aar fpjeften big beel ban lt;êob# toaargeben? J©aar en taanneer berteït men taat 43abt aan onfe ziele gedaan heeft? ^f. 66 ; 16. BDie boen fuïft# in öaare binnenftameren? 3©ie onber be fcftare/ en in be menigte. 3©aar boet men bit op be maaltgben/ foo bat men fijnen tjupptaeerb öetaaïe fijne ïtoften/ boo? een fticljtelp gefp?eïi/ na \'t bao?bceib ban ben ^eere 3efu#. ïuc. 14: 7—35, l©aar ftomt men tot beter te samen. 1 Co?. 11 : 17. J©aar sgn be 25?ujiloften gericïjt na §liub. 4. en ^olj. a. J©aar sijn in onfe gefelfc^appen tooo?ben/ bie genade geven, dien die se hooren. €pij. 4 : 29. (èij feïf 3Öt niijn getungen/ en ift
b?age
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 147
bjagp u: er niet ren bicp flilftaggcn ban 6ott in onfe ©ergaberingen ? 31a/ itt faï meer feggen. ^iBen fcljaanit ficlj bat men ban a5obt eii fijnE faïtc foube fpjcEften. ^aubcn J^zinccn/ 43,:abcn/ ^tafen/ tn ïferren/ niet maiftanbercn ban Sïrfu? en ftjne ïiefbc fpjceltcn/ bat foubc fetjanbe jijn. ^oa berre sgn tatj ai afgebtoaait ban ^abib^ baojbedb. 119: 46. Cn taat noob toa^ t inbtcn niet feif^ bc ©oojgangcr? bcr ïterfte ïiiec untzent fcf)uibig In are ti ?
(5) öebben baar benebEn^ ooft geen Handen bie Ij et goEbe tOErftEii. ^e ^anb bE# (©cïaaf^ niDEft ^Efuni aangjijpEii/ 3fop. 1 : 12. Col. 1:6. 3iEf. 27 : 5. * bat aangrijpeh moEftEii ïtaincn bE gaebE tnerfiEn. ^ac. 2. %Et gEÏoabE moEftE taEtftEn boo? bE KCiEfbE. lt;J3ai..5 : 6. ^iEaar biaar jijn ïjiEr bE ganbEii taErfifaam? i©aé ïjet foo/ mEn foubE ban J©EbtttuEn eh ïll»EfEn bcfoefiEii/ arniE ïiEbEtt IjEïpcn/ feifs in IjarE itlnaïen bEr? fiEbbEn/ ganbtrEufting boEii ehs. 31a (Egt niEn: fg flinftEn foo/ ^ct boo? ïjaar fiEftbEbbE foo tuaïgElijft. J]©aar fjabbrn Vnij Cö?iftEïtjftE ^anbEn/ tag foubEit bat ongEinaft/ biEn ftanft/ biE taalg^ lijftIjEyb taEt ïjaaft tE bobEtt ftoniEn/eh niEit foubE tjaar na Cljiifli booibEEib taEÏ fEÏfê aanraftEtt En ^EÏpEn. *©aclj tnaar jijn fuiïtE IjanbEn onbsr on^ï ïl^aar bïijbEii ooft aïïE onfE aubEtE jjanbEtt tot aliE ïiEfbEtoEEfiEn ? ï©at boEt men tEn goEbE ban dJobt En fijnE faftE/ tnEt bE macljt/ niEt ^et gE= fact}/ mEt onfE aut^oritEnt/ niEt onfE gEiunttjEiib/ bic EEn iEbEt na fijn ftaat ban aSobt IjEEft 011 fangEn? I©at booibEEt ftjijgt 3iEfu faftE baar boo?? 4500 IjEbbEit tatj ban tjanbEÏoofE tjanbEti/ En In ij En g?ijpEn ntEt aan/ \'t gEEn aan tE g?tgt; pEn toaé; mEn mEEiic bat niEii IfEfunt tjEEft aan*
gEg?EpEn/
* Siet daar nevens Van der Hooghts CatechisiKus, pag. 132, 123, 160.
148 J. van Lodensteyns
gtgjepcn/ en men tteijjiegt ficlj fcïbcn. JBanc in Cïjji^a ben lt;lpeeft be^ ïeben^. Jlïom. 8 :2. en üie lt;i5Be|ï maaïtt be rechte Christenen levendig, fog. 6 : 63. 1 €0?, 15 : 45. 2 Cd?. 3 : 6.
(6) €11/ napenbe ïjet Herte; men mag ban on# Ijebenöaagfd} Cljjiftenbom (eggen/ bat men een herte fauöer herte ïPabib (epbe een^
119 ♦ 32. 3ift fat den weg uwer geboden loopen, als gij mijn herte verwijdet suit hebben, fejibe ooVi aïbaar ber^ 10. Ik soeke u met mijn geheel herte. ^iBaar tnaar boet men onbei* an# fijne pïkjjten/ met een ongebcnnft/ met een ïebenbig/ met een geïjeeï ïjertei J©aar i# er een ïjertelijfte lief be tot Siefum? ü5eeft gij Cljjiftenen toeï een fhipber boo? öem ten beften? taiït gp taeï om fijnent taille een eenige gun ft ban menfcljen bet* ben? 3[mmer# taerf nu on# berftonbigt be Ver-wydding be# Qerten/ boo? be bergebing bee fonben/ boo? be oberbloebige bernjlifting ban fijne Ben^ niffe/ boo? ben oberbloeb ban fijne bert?aafting/ lef. 60 : 5. en baa? ïjet belientmaften ban fijne taeergaloofe liefbe/ met een uptgeb?epb ïjecte. 2 Co?. 6 :11. ^iteaar taaar i# on# gerte bertaijb^ tet/ in b?eugb en bïijtfe^ap? ï©ie loopt baar boa? te blijtiger in ben taeg ban ^ob# geboaben; I©aar boet men fuift# boben be taeberpartuen/ bie be recljtbeerbigniafting upt genabe beft?ijben? €n taie toont boctj bat onfe HCeere/ boben tjarc ICeere ft?acïjtiger i#/ om on# tot ïjooger beugben aan te fetten? ^iBen Ijeeft ban onber on# een ïjerte/ en geen ïierte.
O) ©erber fiïijftt onfe ongeboeïig^epb/ upt on# lebenloa# geb?ag/ ont?ent be dingen die onse natuur tegenstrijdig jijn. ^aulu# fenbe eené Kom. 12:2. Dat men moet beproeven, welke de goede, en wei-behagende, en volmaakte wille Gods zij: en ïlïoin.
2: 18.
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 44-9
a: 18. ^giï. i: 10. lt;Pat incn ooft moet ficpjocben de dingen, die daarvan verschillen. dEbcn gcïijfi ÏEbenbig lichaam fieficnt taetb tc ïcbeti/ om bat get be ïtoube gcbaeit/ be ftanfi rieïtt/ be fiagen onttapt/ eng. iPaar in Ijct tegenbeeï ecu bnob inenfct}/ geen bcuft/ geen ïucï|t/ geen ftanfi/tnj. toont te merfien: iamp;jengt een boob itcljaatn in be ïtoube/ op een fthiftpiaató/ tjet faï nergens ban toeten. Cn foo tmjUt ooft onfe geefteüjue onge^ baeügljepb; om bat onfe ijeebeubaagfdje Cj32is= tenen/ geen geboeï of toaïgtng ïtetoonen ban fuïfte bingen/ be tneïfte be tnare genabe tegen jijn. a©ant taie i^ affteerig ban ben ftanïi ber fonben t toie onttopt fnïfie berïepbenbe gefeifcljappcn ? toie ben raft bie met bïeefdj fiefmeti^ï taie ijeeft een taaiging ban ft dj fetben? 0*tn meent bat alte onfe geejletijfie ^jijb i# tegen be ber* boemeniffe/ en men en benftt niet bat men moejl ftjijben en affteerig gijn ban be fonben/ be ao^ faaït ber berboetneniffe.
i|ier ban baan ftnmt Oct oofi/ bat men foo gemeen omgaat met atterlep flag ban menfetjen. JBiemanb fcTpjnt te taerettfctj/ te aarbfclj gefint/ te ybet te 3ijn am met ïjaar te berfieeren. 3|a men tjontat feif^/ en gaat bat nantae ©eröonb aan met be ongeioobige en met be toerctbfdje menfegen: men berftaagert fig aan fnlfte bie a5abt niet en bjeefen/ en bie ter cont?arie feif fomtijt^ 3ijn afgobifctj ban iieligic. .JiBagijljaten laten be lefgoberij ongeboeïig toe. Cn foo boïgt een ieber hen gemeenen loop, ^iet gtj ban toei/ bat men ongeboeïig en baarom boob if/ am bat men geen af fteerigïiepb toont ban be bingen/. be taeïfie foo feer oni geeftetijft ïeben tegen sijn.
(8) €n taat mogen faij beeï fpjeeften ban onfe ongeboeïigljept/ ont?ent bingen/ be taetite ons»
tegen^
150 J. van Lodensteyns
tegenftjgbig sjjn. lt;©aar in one een SCcEfaen in üe fanöen/ tie taclfte onfe geïuftfaïtgöeptt/ en on# geefldp iBben/ foo fcer tegen of cant?atie jijn. il©ant elft ïeeft tjem feïiien/ of men ïeeft aan tie y?actjt/ en bat fiet men in öie taerelbfcïje ftieetiing/ biscaurfen/ lieftellingen untjent anö en anbec gup^raati. ^ISen fiet get in bat bermaaft/\'t geen men öetnant te tjetmen in be taerelbfctje gefeb fcïjajjpen/ men fiet ïjet in ïjet öefo?gen ban ijet blcefctj/ tot óegcertijHljetien. Som. 13 : 14. (öal. 5 : 16. 2 : 3. i (Ctjeff. 4: 5. a Cim. 3:6. (j£it. 2:12. en 3 :3. 2 .^et?. 2:10. en 3:3. SSnbe 16/ 18. jJSen fiet maar na onfe gemafifteïgïtïjeben/ ber^ maaft/ leftfternp/ na epgen pjofijt/ en na al bi at bient tot be g^oatgöcpb be^ ïeben^ 1 Slog. 2:16.
C9) Sa onfe boobigljcpb i^ aifoo berre geen geraafit/ bat tnij ai stinken, boo? een poel ban ïjonberben ban ergerïgfie baben. 3©ant taat i^ onber onë niet af ftanfr ban oberbaab/ ban b?ingt; fterij/ ban ö^afferg; taat al ftanfi ban onftup^ Öepb/ en anbere ongerecgtiggeben onber on|: taat aï ftinftenbe npttaafemingen riefit men niet al in onfen gantfegen taanbel? l|ae flinfien niet hiel bic vayle Redenen, be taelfie uyt onfen mond gaan. €11 aïbué fien taij aan alle ftanten be boo^ biggepb en get berberf in onfe ïterfte.
VOORKOMING, VAN EENIGE TEGENWERPINGEN.
m taeet taeï/ bat men fiet) flatteert/ om bat er noclj fao beele lebenbige Cljjiftenen onber on# 3ijn. ifeaar (1) bat ftan niet baten be geene bie onbertuffetjen boob jtjn. Cnbe (2) bie lebenbg baar men op roemt/ jijn mebe boa? garen ommegang onber be booben/ bijna foo boob/ al# be booben felf. €ben gelijfi be lebenbe/ bie fin be booben
leggen/
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 151
ïEggen/ incbE ftout en ben boaücn gdijft taerben. €n epïaa^! dien aïfan taerben toij in fjet gcefte-ïpe ftout/ in be ïicfbe tot lt;l5obt en onfen naaften. (3) 25oben bit/ faa taerben be geene bie natö lehen/ bao? get g?oot getaï bet baaben/ bie oni? gebuurig in be tneg leggen en ergeren/ in ïjaaren loop ber (!5obtfaiigfjepb berïjinbcrt. «En (4) be geene/ baar nocg eenig geeftelijft (eben in i^/bte tnerben fiefi ban ben flanft ber boaben. ^aa bat fe boo; ai bie fdjanbaten en ergerniffen mebe taerben afgetjaftften/ en aïé tjeenen taeggefïeept. Sflbn^ taerb men tjbeï met be gbeïe lieben. jBen taerb^ fiefc en legt op get afflerben/ boo? ben ftanft ber fiefie en booben. €n bu^ berïiefen taij get geefteïijfic ieeben onber on^.
©oojt# fegt men gier tegen: taf} en jijn noclj foo boob niet at^ be ^apiften/ en tnij gebfien no dj get lidjaam ban een goebe üelijbeniffe/ en beter beftier ber ïierfte/ aié fij tjebben.
jBaar iïi antwoorde. geïtjïÈ fefter J^aap ^en# fepbe: JE^adjt/ Iaat bie pot ooft eeni foo lang te buur gaan al| be onfe/ fij faï ban al foo bupï jijn en alfoo toeï aanbjanben al^ be onfe.quot; Jjoo feg ift aoft eerst, Inij 31311 aï boob/ Itnj fuïlen tod ïjaaft ban een ballen; en felf aan be leere fat get onié ooft toel gaaft beginnen te gaperen. MSaar get tweede) tnij moeten ooft toeten/
bat get Antichristendom ooft l^ in de Seeden. Cn bat berbal in be ;®eeben ié niet minöer onber an^/ al^ onber ^aii^bom. €n goe feer get oafe quot;Ceeraar# ooft nacgren bij een te gouben/foo fat boeg alle# te bergeefê jijn: get goebe bleefcg fat ficg felben liegt noeg toel eene ten laatflen fepa^ reeren. C^it feg ift niet om een onbegoojtijfte af* fcgepbing boo? te fpjeeften.j €11 ban fat get anber berbo^ben bleefcg toel gaaft bo? en b:oog/ en ten taatsen bertoo?pen too?ben. 4iEaar
\'152 J- van Lodensteyns
jBaar taaar fiamt iait fttoaab öacö ban öaan?
OORSAKEN VAN DESE DOODIGHEID.
1. opperde (©ojfaaït ban ié/ be Infjfe en oiicr^cpUge 5amp;cfl:iering tes fytttzn/ be taclfte na fijne fautijaine toil nodj geen geeft en lecben fieeft geiieben te geben; enbe tie tren felben (0eejt faï nytftajten/ ban en in fnlften mate/ als Ijet fijn a3otibeiijï{c gcnaöc fal toelgcballen.
2. ^e nnber-oojfafien sijn/ (i) am öat te ïtefajmatie ban teil bleefcljelijltcn menfclj Utaalijft i^ opgebat/ baa? een refa?matic alleen in te Leere, cn niet in te Seden; en faa al? get toe ig opge-bat/ foa üegnjpt men ïjet ooft naclj tot ten Ijiup tigen tijt toe. lt;611 taar too? beljauten toij toel ten licljaam tec tuaartjeyt in te leere: maar men en ftaat niet genoeg na te bcröeteting in te ben/ te toelfte faa berre tiobcn ter peptenen teugten moeften nptftcefien/ al? get Ctj:iften ï) eerlij ft liegt berfcljilt ban te i|cptenfcï)e tuifter= niffe. ^it nu cn toaé niet te öegjijpen/ fonber ten lebentigmaftenten «öeejt.
€n nin tit nodj taat nater npt ten g?ont ap te galen/ fal ifi eerst aantoijfen/ goe get boo? te ïüefajinatie in get ^an^tom toeging/ toe men taar fag tat te 45ec|ï te ïterfie gatte berlaten. Cn tan ten tweeden aantoijfen/ toaar in te ïSe^ foimatie om tat geüielt te gerfteiten/ te ftojt ié getileben. Bijvoorbeeld:
I. A. J©ij leeren/ tat te i|eere lefu^ fijne ïrerfte regeert/ too? fijn ï©oa?t en 45eeft SCI? nu te ï|ecre geen aBeejt beliefte te geben/ foo fagmen toel tat te ïterïte in tnpgen foute ballen/ en baar upt geeft men in get ^au^tom berfonnen een Paus, en5. op tat er eene regeering mocgt
toeefen/
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 153
toecfcn/ be taelfte Mn am in be pïaatfe ban bc rcgecring boo? fijn toaojb en
B. J©ij faerftonben bat een tcbcr fijn beroep moefte boen/ met een geefteltjït ïjette: boïgenó
3 : 20. i Co?. 2 :15. 43al. 5: 25. maar men öefpeurbe bat bte geeftelijfic betzactjting ban onp beroep/ en in onfen gantfeïjen tnanbet tneg luaé. J^en berfon ban eenige ïtloofterg/ baar men ïeefbe fonber beroep/ op bat men ftet fterte moeite ïjemelfcjj tjouben.
C. jiEen taifte bat be taare aanroeper# ben ï^eere moeften aanbibben in ben a3eeft en taaar-tjepb. Sfofj. 4:24. 2Cis men ban liebonb/ bat een menfc^ boor beeïe berftoojmigen ban gebac^ten/ en boa? ejmbeïoofe aft?e6ftingen ban finnen/ tnierb afgeleyb ban be gecfteïijüljeub in Ijet bibben/ foo berfon men in ïjet ^au^bom een man aan get ftjuijj gehangen/ boo? lueltteré afteeftening men fijne gebeeben tot 450b foube fenben/ om alfoo ben menfrtj in aanbagt te tjouben.
begjeep men tjet in \'t ^augbom/boe men fag bat be a3eeft nut be tierfte getaeefien tuaé. HEaat ons nu berber eens infien/ taaar in be fiefoimatie in befen te ftojt fetjiet.
tl. 2CI^ nu be ïïefojmatie ijet boojnoembe geüjeli foube tjerfteïten/ foo tjeeft men taeï ben Paus en fijne anbere lt;0?b?eg bertao?pen. jBen fteibe ïeeraars/ berber?/ enj. in be^ fetfé pïaatfe. JBBen berbnierp ooft tact tjet ïtloofter ïeben/ en men fenbe: men moet gt;J3obt bienen elft in fijn beroep. 4iBen bertaierp ooft toet en te reelat/ bie upttaenbige 55eeïbcn/ \'t jij gefcijiïbert/ ofgegoo# ten/ en men ïeerbe bat men lt;0ob in ben «öeeft moeft bienen. 5tlïe befe bingen taaren taeü maar echter niet genoeg. ï©ant blij ïjabben baar boo? nortj niet öct geene ^et ^au^bom gabbe gejien/
bat
154 J. van Lodensteyns
öat ïjaat antamp;?aft/ en in hjelfierjé plaat# tie eerfte tingEn taaren ingebaert. J©atit
A. 3|n öe plaatfc ban ben ^au^/ moE^e se^ ft omen jijn Ctjjifti a^EEft. ^faltn 143 : 10. 3|aïj. 14:16. sn 15: 26. eh 16:7. a5al- 4:6. ï5om. 8:9. en 8:15. SCct. a: 17/18/ 39, ÜEf. 59:21. Cpïj. 4:30. ©in bat aiÏE ajttt/ fonbEr (0EEft maar öi#a?bEC i^.
B. In be piaatfE ban tjet ïtïaoftEr ïEbEn/gab mEn fijn üdjt moEtEn latsn fctjijnEii bao? bEn mEnfct]E/ op bat fE onfEn goEbEn En gEEflEigftEn taandEl fagen/ En ©obt biE in tEii J^EinEÏ ber^ ÖEErlgfitEn. .«attg. 5 : 16. jjEEn moEjl maïftan= bEtEH tjEtJÜEn aangEinErftt/ tot opscherping der Liefde en der goede werken. i|EÏij. 10 : 24.
G. €n in bE pïaatfE ban ^t gEfcïjilbErt ^EElb ban öeh gEUjitufcljtEn/ vnoEflE gEftoniEn sgn tjEt öEfcljouiDEn ban bE ÖEEtigüljEyt bE? tytttm/ om na het selve Beeld in gedaante verandert te werden, van heerlijkheyd lot heerlijkheyd, als van des Heeren Geest. 2 Coj. 3 : 18.
D. ^ao fjEEft niEn ooft bJEÏ öe \'iSiEcgt bEctao^ pEn/ En mEn ^EEft bEtgEetEn boo? 6otit tE fiiEC^ tEn/ niEn laat na ficlj (EibEit nauta tE onbEtfoE^ fien; taaar boo? ban ftnmt EEn fto?fl: obEr onfE confciEntiE. €n EEn a5ErEfo?mEErbE mEt bE naam sonder Geest, bEEfcjjilt ïjeeI taEpnig ban EEn Atheist in bE p?afttgfi.
(2) 25EtjaIbEn bEfE oorsaken, bau unfE gEeftE-loofEn flaat in bE fiEfo?matiE/ Er iioeö eeh anbEtE gEtaEEft. JSamEïgft/ tJEt gEboEÏEn ban bE Geestdrijvers. %iEr taaé EEn lan van Leyden, baar EEn David Joris, En gin# Een Knipperdolling. Ü^ElftE fp?aaïtEn ban een liegt ban binnen/ en ban bat bonfije bat men moeft optaeftfien en nabolgen/ fonber te fien of get met lt;00b# taoo?b ober een fihiam of niet.
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 155
§tt tocitt BBboden/ at^ btaaa^/ men Ijecft mactcn tegen gaan/ om bat tog geen anöer a^eeft eeftennen/ até be taelSe abcceenhnmt en geyaatt i# met ö^t taoojö Sfef. 59 : 21. (©al. 1 : 8. enj. ^oc0 btaaïing gaf otcafie/bat men öe geene/ be toeïfie ban ben 6ee|ï fpjaaïten/ (fetjoan men bie öepaaïbe en fiepjaefbe aan a5ob^ taoojb) faoo? Geestdrijvers untmaaftte: en Dit ïjeeft faeroojfaaftt bat men aan öe anbere liant cibecfloeg/ en maar aan een bienil fonber 45ecfl ig bïghen gangen/ en men ï|pEft bebagt/ bat ai onfen bienft boa? ben (©eeft mneft taerben berricïjt/ faxib be feïbe 45Dbe fttmnen beïjagen.
(3) Cen berbe atnfaaft is/ bat men be fetter# benni^ aanfiet boa? ben bienft in ben a^eeft/ en bat men bno? taare Cö?iftcncn aanfiet/ be geene bie maar taat ban be Keligie en (öaüfaiigljepb taeeten te pjaaten. JiBaar be Geleerste 3gn bift^ tail^ be Verkeerste. ^e verborgentheyd be^ HEEREN, is voor de gene die hem vreesen; en sijn verbond om hen [bie] bekent te maken. 25 : 15. Cn HJSabt openbaart taeï den kinderkens, get geene gij booj ben wijsen en verstandigen berbo?gen |eeft. .4teatt!j. 11 : 25/ 26.
r ) ©olt boet in befen beeï fitaaab/ bat men boo? een geefleïijften taanbei aanfiet/ ais men i^ een negatief Christen: bat ig/ aïs men geen bïoeft^ aart/ geen ftneecber/ geen mepnecbige/ geen bjonftaart/ geen goereerber/ geen onrecgtbeer^ bige/ geen leugenaar of tafteraar ié. €11 men gaat felfs foo berre/ bat men geen menfcJj actjt btaaab te sijn/ of gij moet get feïbe met beele fttaaabe babèn/ een tpb lang toonen. sïEaar/ goe ban iemanb een goeb Cg^iften jgn/ baar men in gem niet get minfle teeften ban een goeb Cgjiften fiet ? gaat men regel recgt tegen onfe Üeïigie
aan.
J. van Lodensteyns
aan. 3©ant onfc ICcerc i^/ öat tatj aïïe bcriJojbcn tn ban natuure fiinbcren tciojn? jgn. Jgt;ao ïang ban/ alp uieii in ben menfeij gecn teeftcnen ban bKranbering en ban bcrnieutDing fict/ foo ïang moet fao ten blijbcn onber be fufpicie ban m\\ fttaaabc. IBant baar men geen ïttaaab/ en ooft geen gacb in iemanb fict/ baar blijft ïjet baft/ bat fao ccn inenfeij getai^ïijfi fitnaab cn berbajben i^. 3©ant aï^ be berbojbrntfjepb taa^ obtrtaonncn/ ban foub men §et goebe noobfaaft» ïijft moeten ïtonnen fien.
Tegenwerping . Sift taeet taeï bat men tjier tegen toil inbrengen/ bat men aitijt na ben aarb ber ïiefbe moet\'oajbccïen. JlSaar bat Somt ïjier niet te pa^. €n bat gelb aïleen/ alp men tegen iemanb een fttaaab ïjerte ijeeft/ of tajaaftgiengfonbsijn: maar bat en ftomt niet te yap in bet ftuft ban geneeftng. 31?ant ban moet men t}et fttoaab in= fien/ in fijn recljte natuur/ oybat het geneefen toerbe. €n foo ié men gier fctjulbig (faï men get fttaaab ban geefteioostjepb genefen) na te fyeuren/ taaar upt on^ gein eft ban ïeben in get ftuft bep bienftp ban baan ftomt. Cn baar ban ip/ onber anberen/ be oojfaaft bat men een menfeft boo? b:oom ftoub/ ai^ öö geen ergerïgft fonbaar i^.
€n bit fttaaab i^ te g?0otergetao?ben; taanneer be leeraars ooft foo een oojbeeï gebeït ijebben/ cn baar op fuïfte menfeften tot lEebematen aan^ namen/ alé fe maar geen g?oote fonbaarp taaren. ïfet geene ban een occafie gaf/ om te benften/ bat er aan fuïfte menfcljen geen bingen ontüjaa^ ften/ be taeïfte in een ïebenbig ICibmaat €tj?ifti berepfeïjt taierben. dEn bat taa^ be oo:faaft/ bat men naliet te foeften na een reeïjt getjeuïigt en geefteïijft ïjerte. ^it jgn be biucbten/ alp men iemanb/ be taeïfte taereïbp i^ in ïjunfen/ in ftlee»
bing/
156
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten. 157
tring/ in tafeï/ en in fijn gantfdjen taanttd/ tot HEeöEmaten aanneemt. J©ant fao een KCibmaat üenfit/ inbien be taEmtrê-gcfintïjEpb/ inbicn te gierigljepi)/ enj. fuift een gjnote fanbe tnare/ öe f»?ebiRant foute mg geen 3Eitmaat maften; en attufi liebiiegt te menfetj fictj feïben met baïfc0e Dberieggingen.
\'t ^ taaar/ men toil tit fan Uiat betainpeien/ en men fept: men geeft fe te Sacramenten outer contitie tat fe ban binnen Cïjjifleneu sgn/ en üat fe intaenbig foo 3tjn/ aï# fe gaar upttaentig üertoonen.
JlSaar ojj tie contitien balt aï b?ij beet te feg^ gen. Jtëant/ tjoe ftan iemant tie upttaentig ftbiaat/ en fontig fctjynt/ ïjet ^acjament ontfangen op tie boa?biaarbe: Siutien gg intaentig foo sijt/ geïijft gij u upttaentig bertoont. 115aut tjtj bet^ toont fieft upttaentig fttaaat. ^ai men tan iemant get J)ac?ament geben/ op tiê conditie/ intien Ijij intaentig foo fttaaat en fontig i?/ aï# pij ficg upttaentig bertoont? ©p foo een conbitie mag men niemant get ^acjament geben/ tie men fiet tat fontig ban taantel ié. ^oo tang men fiet/ tat fe jijn taerettfege menfetjen/ bat fe jijn gierig^ aarté/ bat fe gebben fttaaate maximen en g?on» ten; of tat fe teben in ttaifl/ eng. 3Ja tat fe opflupben tegen garen 23eft,:affer.
JCBaar fegt men/ tat i# maar een bao?bggaante taat/ en fout men taarom een menfeg beroo?# teeten?
(©ocg goe? 31# taerelb# gefintgepb/ i# te gie^ riggept een boojbggaanbe taat ? éf moet ift ooj» teeten/ tat te geene tie niet en ttaifl:/ taarom een Cg?ifl:en i#? ^et ftan 3gn/ tat gg geen occafte geeft om te ttaiften/ of om te rooben/ te lafteren/ enj. €n moet men taarom oo?teeïBn/
tat
158 J van Lodensteyns
tat foa ttn menfclj ceti gacli Cfjiiften 10/ am bat §g in tefe tn gtenc fttaaaben niet en ïccft ? Been/ men/ men fcan geen Cï|?iften jijn/ of men moet iets pamp;fien/ taaar ujit een Ctjjiften te ftennen ié. ©inb men ban een menfrfj/ be taeïfte in eenige fonben leeft/ en bie até ijij öejtjaft taerb/ toa:nig taerb/ en baar tegen oyftuitft/ ban fian men ban \'t intaenbige niet beeï goeb^ oajbceïen/ en fuïfte baben ftan men onber ïjet boojfld ban een buojbrj» gaanbe fonbe/ foo maftfielp niet berfc^nonen.
jBaar mEn berber) ifc fie taat gaeb^ in befen of geenen menfclje/ om bat M noeïj tjeft geeft tot be Ïïerfec/ en tot ïjet getmmü bet ^acjamenten.
(©ocï) (feg ift) gij en Ijcfit be# menfeften tjertc noeïj niet gefien/ enbe en taeet niet/ nut taat jjionb be iSerfi en \'t Stbonbmaaï ban tjem gefogt toerb. dnij foub bat beter ftennen/ inbien men geften gab bat fuïfte menfcgen/ om be Ïïerft en om jet Stlbonbmaaï/ gaar taereïb^ boojbeeï ooit of ooit bioïgft berïaten tjabben. €n feïfé ban uoclj ftonb gtj Vbjoogen taerben: boigen^ 1 Co?. 13 : 1—3. quot;(énbertuffetjen blijft bit taaar/ bat onber te Oorsaken ban onfe boobiggepb i^/ onfe geruft» gepb op get negatief Christendom, als men flecgts geen befpjooften fonbaar ié. 1
(5) l|ier ftomt brj/ bat men fig infeeelb/ alé of men na ben ©al nocg raab toijï/ om boo? fijne epgenc ftjacgten fttg felben tot ben ïjeerc te fcgtftften. J©tj gebben gemeent/ bat taij taat boen ftonben/ en tag en oberleiben niet/ \'t geen ccljtcr t onfe leere i#/ bat taij boob jijn boo? be fonben en mi^babeu. €pg. 2:1/2/ 3/ 5. €n bat taij
onmagtig
Siet Vau der Hooghts Voorrechtea. pag. So, 182, 18^, 184, 196. En sijn Catechianms pag. 141, 142, 163, 154.
f Siet Vau der Hooghts Catechism, pag. 123, 124.
IV. Pr. van de Dodigheid des Herten.
onmagttg jijn/ am an? fcïbcn Ichenöig te maften. 3aïj. 15 J 4/ 5- quot;15.
Cn fton ift ban? befe ^jEbiftatic/ bit gtftc^t ban utae eugen onmagt tdt ccnig gccfteïijft goeb in utnc jieÏE tc tnegc bjengen/ fao bem bat gtj (aagt/ bat gij dood taaart/ ban fanbc ift rcefte* ncn/ bat ift beeï ban (öabt berftjecgcn ^abbe.
VER M A NI N G.
jEaar taat fuilen tuij ban boen? fuïïen taij befperaat {jeenen gaan? Mttn/ baar tac tjcöbe ift bit niet gefegt.
3©at ban? I Wi} moeten (^ob bc eere geben/ ban aï get gaebe bat er noctj in ons i|/ ofte nacg machte ftomen.
II 3©g moeten in ncb?igljepb fitten tnac^ten/ tot bat be J|eere geïiebe quot;te ftomen/ om on? ben Geest des levens te- geben. Cben gelijft ïjier in be (jCett moefte gelnartjt toerben/ tot bat be ü^eere geïiefbe in bie baobe ïidjamen te bïafen ben d^eeft/ foo bat ftj ïebenbig tuierben. ber^ 9/ 10.
5tian bit uptfien na ben i|eere gapert ïjet oné. €n bat ftomt alles baar ban baan/ om bat tag beeï te beeï getaacls ïjebben in anfe engene ihatïj n/ foo bat men firtj baab taoeït/ en niet met aï unttaerftt.
ï^ietom geeft be üfeere Sjefné in ben Cnangeïio aïïeé baar op toegeïenb/ om ben inenfdje te boen fien/ bat gij niets boo? ficlj feïben bermag. ^at riep gij eeng/ SCog. 9:41. Indien gij blind waart, soo en soudet gij geen sonde hebben; maarnusegt gij wij sien: soo blijft dan uwe sonde, l^an pje^ biftte gij een^ ban be faïiggejib ban be hongerige en dorstige, en ban de arme van geeste. jfeatt. 5:3/6. €n org of tag baar toe fttaaamen\' bat
tag
459
160 J. van Lodensteyns
taij fagcn bat tag dood taarcn! ïtaniïE ift u taar toe ïnentjen/ bat gij faagt tjae gij 3#t ellendig, ende jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. 5Cpoc. 3 : 17. dEn öat totj tan cen^ te famen macljteri rocpch: Sue. 18 : 38. Jesu, gij Sone Davids, ontfermt u mijner! Stamt in öefe fiïinbK taereïti en geeft on^ geficljte! ^©an fauöe öe ^eere ge^ taiis Hamen en ané ftenüe maften.
^cïj! bat ban befe bag madjt jijn be bag/ bie ban lt;éobt geajbineert taa#/ om ïjtt ïeben te ge^ ben upt ben baaben! «En bat §et battel ban bien fanbigen taanbeï macgte baïïen! SCtnen.
Gedaan op een Bededag, door Domino Lodensteyn, zijnde als doen tot Sluys in Vlaanderen.
Over Hosea 9 ; 12.
Want ook wee hen, als ik van haar sal ge-weeken zijn.
I N L E Y DI N G E.
gjft in öeamp;cnfitnge/ aï^ mij/ boo? öe hoo?» fienigljepi) ^ecrcn oPotit^/ gelcgcntgEpti ge* gctaen taiecb/ om oy beefcn bag tot uï. te fpjee» ften/ taat iït fieft tot u fpjeefien foube; en\'ttua^ mg al fiebentten^ taaarbig; om bat iït foo jiartl* cutter be ongeflalte ban beefe Gemeente nu niet en taeet. #ui ban eenige fonben befer Jitab op te Ijaaïen en te öejïjaffen/ bonb ift niet geraaben; ifc tail bit ttefaer ïaten aan be epgen ©oo?gan* geren ban beefe flfomepnte/ en ift tjefi lieber taiïlen fpjeeften ban be geineene ongeftaïte Uan ^ion; om foo boo? bie öefdjoutainge te ftomen tot een Maar gefirtjte en geboeï ban be felbe; opbattatj mogen toeten/ öoe tag on^ ij a ar in fuUen ö?agen.
ii uiteen
162 J. van Lodensteyns
SCIïeen moet ift üodj af fcsgcn/ tat taanneer ift fpjecfie ban get boïft tcs fleren/ foo en bcrftae ift üaar boo? nict get ^Ebcrranbtfcfjc bnlft: Mttxi/ öat boïfi faï met er tijt aftiaïlcn/ maar ifi meene te ïlierfie Cïjjifli; en niet foo een nationaaï faoïft. 3ift meen tiat uptfaerfioaren gcfladjte/ bat ïtoninft^ lijft ^iiEfterboiii/ bat Ijeylig en faerftjeegen ©oift. i Jpet?. i: 9. Simmer^ bat fonbe get sijn/ en ber-toonen get te jgn: inbien be l|eerc met fjjn lt;!?eeft niet fajare taeg getueeftcn.
iPe ^japiject flt;« gier fieefig am get faoïft gare fonben faoo? oogcn te fteïlen/ aï^ ooft om tefaer» ftonbigen be fl?affe/ bie dPobt gaar baar ofaer bjepgbe/ in te faoojgaanbcfaerfen; hiaaropfaoïgt befe/ aï^ een ber gjootflc jljaffen. Want ook wee hen, als ik van lien sal gevveeken zijn.
üPaar ftonb gij fien get g?ootfte oojbcel/ bat be ^eere bifitai^ op fgn faoïft ïegt: namentïgft/ tat gg faan gaar weggaat.
Twee Deelen jijn er in onfen iCept aantemer^ ften: eerst, te beramp;?epbing faan be eïenbe faan bat faoïft/ wee hen, en ban/ ten tweede, be faoo?^ gaanbe oojfaaft faan bat wee: als ik van hen sal geweeken zijn.
I. vï^oo? bit Wee, geeft be J|eere te ftennen be aïbergjootjle en fcgjiftfteïgft^e eïenbe/ be ineïfte ben menfcge ftonnen t?effen. ^00 geöjnpftt be i^eere Scfu^ bat tuao?b bifttniï^: aï^ onber an-beren JOiaatt. u : 21. Wee u Korafin, wee u Beth-saida. .ïlBattg. 23 :13—15» Wee u gij Phaiiseen, gij geveynsde. faer^ 16. Wee u gij blinde leydtsliedeii. ^êoo tnerben ooft in be (©penftaringe faan Sogan-ne^ be oojbeeïen/ tie op een faoïft ftomen fouben/ Weën genaamt/ SCpoc. 9:12. en 11:14. Het tweede wee is weg gegaan, siet het derde wee komt haast. €n HCucajS 6 : 24/ 25. tnerb bit tnoojt Wee gefleït/
tegen
V. Pr. over Gods vertrek van ons. löS
tegen get geïuft ber falige/ en ter t?Burtge: Wee
u die nu lacht, wee u gij rijke, want gij hebt u troost weg.
II. l|et tweede deel, raaftt öe faafte felf/ als ik van hen sal gevveeken zijn. Clt trit een ont* t?eftfthige tiau ten i|eece: gelijft in teefe p?op|e» tie/ Cap. 5 : i. ftaat: Met haar schaapen, en met haar runderen, sullen sij dan gaan om den Heere te so\'eken, maar niet vinden: hij heeft sich van hen onttrokken: aïj» ooft treilt. 31 : 16/ 17/ 18. taar fept te J|eeEC tot Moses, siet, gij suit slaapen met uwe Vaderen; ende dit volk sal opstaan, ennahoe-reeren de Goden der vreemden van dat landt, daar het na toegaat, in \'t midden van dien; ende het sal mij verlaten, ende vernietigen mijn verbont, dat ik met het selvige gemaakt hebbe. 17. Soo sal mijn toorn ten dien dage tegens het selvige ontsfeeken en ik sal se verlaaten, ende mijn aangesichte van hen verbergen, dat sij ter spijse zijn, en vele kwaden en benautheden sullen het treffen: dat het ten dien dagen sal seggen; Hebben my deese kwaden niet getroffen, om dat mijn Godt in \'t midden van mij niet en is? 18. Ik dan sal mijn aangesichte te dien daagen gantschelijk verbergen, om al het kwaad, dat het gedaan heeft, want het heeft sich gewendt tot andere Gooden.
jBaar taat ig tat te feggen? te ï|eere $ im-merg otcr ai tegcutaoarbig? üer. 23 : 24. ig niet alleen een ^obt tan nabij, maar ooft tan verre. ïfij vervult hemel en aarde. Cn 3|cfaia 66 : 1. (egt ï|ü • öe Hemel is mijn-troon, ente aarde is de voetbank mijner voeten: en 1 Ïïaning. 8 : 27. ftaat/ De Hemel der Hemelen en soud hem niet begrijpen.
JlBaar taar ié een tegentaoo?tigïjept ^ot|/ te taelïte onterfdtjephen i£ tan tefe aïgemeene tegen* taoojtigïjept tij aïïe fgne fdjepfelen. €11 te tegen#
taooj^
464 J. van Lodensteyns
taaojtrigljEpb baar ïjict ban gefpjooftcn taojb/ niet anbcrié aï# be Qepïigc en genabige figtaaa^ ninge/ ban o^obt ben l^eete in ben nietifdj. Col. 3:3/4/ 11. lt;^f §et i# be openbaringe ban be ifcobrtjepb aan ben menfcïi/ boo? een Qepttge en genabige mebebeeïinge ban gem feïben aan Baar; foo bat be ï|eerc gem feïben in fijne epgenfcïjap* pen en tjeerlijftljEpb ontbefit aan ben menfc§; taaar boo? gij tot gem taojb getjofifien/ boo? fijne liefbe/ en boo? fijne taaarbigïjepb omfet taerb met b?eefe/ boo? fijne almacgtigljepb met onbertaerpinge/ en boo? fijne taij^ljepb met ober^ gebinge ban ficg feïben aan fijne ïepbing.
^it taierb ooft boo?gebeeïbt/ boo? be intaooning (©ob#/ op ben (Cempeï/ in get lt;0ube (Ceftament: alle toelïte bingen een googer bebupbing gabben. J©ant bat alle^ ïeerbe on^ be geeclijïte intaooning ban 43obt/ boo? fijn genabe en (öeefi/ in onji.
©oo?t^ moet men ooft taeeten/ bat beefe bijen inwooninge gaat ont?ent elft Cg?iften in \'t öijfonber: \'t i^ baar bij een ^et?u^/ gier bijeen J0au(u^/ JiBaria/ Clijabetg/ ènj. €n gierom tao?b bte menfcg genaamt een tempel bes? ^eyligen (0eeP:e^. 1 Co?. 6:19. ï|et i$ taaar/ get taerb op be geele Sterfte tael toegepaft; maar bat i^/ om bat er beele fulfte in foo een ïterfte sgn; taij en feggen niet bat i# een Cg?iften/ om bat er een ïfeerft i#. 40een/ maar bat i^ een Serft/ om bat er €g?iflenen jijn. SClbu^ gefien jijnbe/ goe be l|eere bp on^ is en komt, foo ftan men ligt be^ g?gpen/ bat be ï|eere ban ban onjë tagftt en taeg gaat/ alg be ï^eere on^ ontt?eftt get liegt/ get taelfte a3obt in be jiele laat fcgijnen/ en alg gij baar tegen geeft een bupfterniffe in be jiele.
Tegenwerping. j©aar licgtelijft benftt iemanb/ goe Ban be ^eere gefept tao?ben ban fijn bolft
taeg
V. Pr. over Gods vertrék van ons. 165
tocg te gaan/ baat M bc geene/ We ijtj ïief geïiabt fieeft/ lief geeft tot ben epnbe toe ? lt;©oc0/ befe moeten toeten/ bat bit toet taaar i^ ban een particulier Cïjjiften/ ban taelïte be ^eere noopt ge§eeï aftaijftt/ en in ben taelften gij blijft taoonen ten epnbe toe.
jBaar ban inert be J^eere gefegt ban fijn JSerlte te taijften: taanneer gij \'t foo belieft te fiefegififien/ bat er taepnige b?ooine jijn; ioant gij fionht toel gebben uptteclijfte boojfpoebt/ ja be hiaargepb/ en belijbeniffe/ en leeraren/ en alle^; en dPobt ftan ebentnel getaeeften jijn. «©e ï|eerc fanbe n bat tnel altemaal ftonnen laten gouben/ en ecgter geenen gaan: en taat fal \'t ban jijn? J^et gaat er ooft al gart na toe; taant fommige bjaomen taojben berftooten/ anbere taerben ban lt;!5obt toeg= gegaalt/ boo? ben bag be^ fttaaat^. 3fef. 57 : i. fommige gaan felf^ geenen/ en taiïlen met beefe nptterlijfte ftgojfe ban ben gebaantigen lt;i5ob^ bienft niet te boen gebben. €n op beefe taijfe/ berliefen taij baft be geeftelijfte/ berftanbige/ ijberige/ nebjige/ berftojbene booibeelbcu in be feerfte; foo bat er biergelijfte maar taepnige oberig 5ijn: bat fien taij foo al baft boo? onfe oogen baaglijft^ gebeuren. €n ift benfte ban/ taat fal \'t nocg met bat bolft taerben! 3Ift fpjeeftnugaar affonberinge ban be ïterfte niet boo?/ * maar get geeft mij al een g?oote bebenfting/ en get i# al baft een ftaaar oo?beel boo? be iSf erft/bat er fulfte al baft uptgaan; gelijft taij ober 637 jaren ge^ fien gebben. Cn bie menfegen/ bic gaar foo af» fcgepben/ bie laten on^ bolft foo alleg gouben bat maar taerelb^ taa^; al?/ gaar leftftere tafel/ gaar fcgoone ftleeberen/ gaar pjacgtige gupfen/ al gaar
boo?#
* NB. Dit schijnt te sien op de scheuring door de Labadisten, de welke veele (cerst-welloopeude) Christenen heeft vervoert.
166 J. van Lodensteyns
boojfpoet en becniaaft/ Ijaar fojmulieren ban Ecniglcpb (be hJEïfie cctjtCL- fao uaabig en nuttig 3ijn) fjaac Catcclji^mu^ en ^ebiftanten; en faa gaat be ï|eerc baft Itieg/ feif^ ban alö ben uptlt; taenbigen aPob^bienft blijft.
Cn ortj eienbige! tag en fien get gebaar niet/ en aï jïaapcnbe/ fan en nietften tag be Qanb be^ J^eeten niet aan: ift feïfé ben aïfaa/ tag bjDonien faa taat ban be ïEterfie. Cn \'t i^ aï be ïterfiel be ïterfie! bie ij? in fuïften tjeerujften ftaat/ boclj anbettuffcljen betratten tag aan get Ijerte. Wij leggen in een biepen flaap/ be ï|eere ftaat on# taeï aïtemet een^ aan/ en tjij tjefit ou^ be aagen taeï een3 apen: feggenbe tat an|/ wat is u gij hard slapende? en ban taaften tag faa een# een uur af ttaee. JlBaar tag ïeggen ïjaaft taeer neber te papen/.aï# te baaien.
«©it i# feer Maar baa?gcbBeïb/ ban anfe bagen/ aEjecg. 9 : 3. baar gaat be ^japljeet befcïj?gben/ Qae be ïjeerïptjeyt be# l|ecren ficlj eerft ber= taanbe ap ben Cljerub/ baen taerb be ïjeerïijftïiegb be# i^eeren berïjeeben/ ban ben Ctjerub baar ïjij ap taa#/ tat ap ben bajpeï ban get gug# be# ï^eeten/ \'t taeïft anfe ütantteefienaar# apneemen/ aï# een teelten/ bat be ^eere fgn !0aïït en i^uy# berïaten taiïbe. dEjecïi. 9 : 3. nata 20. en Csecg. 10 : 4. nata 24. Cn bit fïen tag Maar in anfe bagen. 3|et fcggnt af be Ijeere aaït faa met an# tail baen. lt;3igt;at nu i# be fdjjiïtlyftfte/ en aï ber erbarmeïijliile ftaat/ baar een lïerït in fiaraen Uan: namentïgft/ aï# be geerïgftgegb be# ^eeren taeg gaat ban een baïlt/ ban een ïanbt en ban een jieïe.
lt;©aar en i# geen eïenbiger ftaat aï# beefe; bat gebaeïbe be i^eere Siefu# in be bagen fijne# bïee-fege#/ aï# gtj baar aber faa erbanneïgft Maagbe:
Mijn
V. Pr. over Gods vertrek van ons. 167
Mijn Godt, mijn Godt, waarom hebt gij mij verlaten. .JlBatt. 27 : 46.
«©at nu fuift en ftaat fecr eïenbig xü öïtjftt upt bEEfc reijenen: eerstelijk, om üat ban taeg gaat get ïcfacn uyt bc ïrerfte. €n iaat ié er ban meer obertg/ afê een boot? 3©ant geïijft on|E ïicFjaam ïeeft boo? be jicïe/ faa leeft tjet ^eefteïijfifle beeï boo? ben inlnaonenben a5abt. 3Ia§. 14 : 23. Ten tweeden, be geerïijftljepb be# ï|eeren gaat tneg. Ichabboth, Waar is de heerlijkheyd ? fepbemenboe be 5ilrfie be# ï|eeren tneg tna#. 1 ^am. 4 : ar. €n aï# a5ob# geerlgftgeiib ban een boïfi taeg gaat/ ban fielamp;auben fij niet ban fcljanben. Ten derden, gare macïjt gaat tneg; taant in ben ^eere ïag ïjare flerfite/ en baar ban tuerb men ban ont* öïaot. Ten vierden, gaar rufte gaat taeg/ en bat i# bic rnfle ban bertjontaen/ of bie ftiïgepb be# gentoeb#/ boïgen# taelfte be i^eere fegt: Cn bjeeft niet/ ift faï met u 31311. «En ooft bit ftan er niet jijn/ aï# be ï|eerc taeg taijftt. J©ant be ^eere feïf moet tot be jleïe feggen: jijt jlille/ Tegt u onber mijn taiï en eeutaig fiefïupt.
*©it moet on# ban eerstelijk bienen/ tot een
ONDERSOEKING.
ï?ae Qet nu gefteït i# met [be ïtcrfte onfe# TCant#. 3Ift en f}J?eefte nu niet ban beefe of ban bie ïterfte/ maat ban be Ïïerfte in get algemeen; mijn oog» merft i# maar een# te feggen/ taat ift fie/ en goetoeï get felbe maar taeynig i#/ foo i# \'t notg aï beeï/ bat ift get fie. 3tft fie ban bat be J^eere met fijn geylige intaoaninge getaeeften i#/ Qab ift bijna gefept) maar aïtoo# feer aan \'t bjijften i#/ ban onfe genaambe Cgjiflen föerfte. J®aar taat i# bit te feggen? fuïïen onfe Cgjiflenen feg^
gen:
168 J. van Lodensteyns
gen: foutie öb J^eere tapen ban be Cïjjiftcncn? foulre M tapen ban be flPerefojmeetliE Kerfie? goe $ bat moogelp? geeft 3fefu^ ban niet ge= fept: 31ft fal met u 3Ön/ tot aan be bntcpubing ber taerelb? en ig ban gaar niet gefept/ bat fe fal fliaanbe filijben tegen be poojten bet geile?
Sfminer^ gefifien too be ^eere/ legabag/ noclj onber on^/ goe ftan gij ban fajeggaan? ^Baar men moet bie öelafte niet aanneemen/ aï^ of fe gebaan taaate aan een particuliere Serfie of boïfi.
neen! maar fij ig gebaan aan be to are ïterfte/ en foo fal be 3|eere Sefu^ altijt fijn ïterfte Qeamp;= öen in be taerelb; maar be ï|eere Sfefu^ en i^ niet geöonben aan beefe of bie iterfte. (©aar fiaat $llp0c. a : 5. bat be i|eere fijn ïtanbelaac tailbe taeg neemen/ npt be Gemeente ban Cpljefen/ maar ectjter foub be £feere ebentael fijn Sterfte geöfien: be belofte $ ban aan geen Sfetufalem/ of SCntiocgien/ of Cpgefen/ of Soomen gebaan. ^ie ïterften geöben reeb^ een fcgepbb^ief geftjee^ gen: en ecgter blijft be belofte: ik ben met u. MSattg. 28 : ao.
®ocg ooft bejS niet tegenflaanbe/ ftaat er 2 (Cim. 3 : 2. bat be menfegen fonben jijn liefgeb= ber^ ban gaar felben; ja be geftalte ber öerfie foube foobanig jijn/ bat be ^eere Slefu^ baar ban fegt/ 3[uc. 18 : 8. De Soone des menschen, als hij komt, sal hij ook geloove vinden op der aarden? lt;0cg! 25abeï i^ in get mibben ban oniS en fit op ben tjoon; be bjoutne blugt nu in be taoeflijne: 5Cpoc. 12 : 6. J^et recgt is achterwaardts geweeken, en de waarheyd struykell op de straale. 3Ief. lt;q : 14. (©u^ taijfit be i|eer bajl ban on^.
4©aar fept ben menfeg; get i| Ebentael EEn «Erft/ biE bE toaargEpb geeft/ goe ftan men ban feggen/ bat be J^eere ban gaar gefajeeftEn i#?
^ocg
V. Pr. over Gods vertrek van ons. 169
^ocïj men moet aïtijt anücrfctjciib maften/ tu^ feïjen te taaar^epti/ en tuffeïjen be taoojben ber toaarö^pö. quot;©aar g?oot onbetfcljepb/ of men geeft de woorden der saake, ofte de saake dei-woorden: bat berftljil 0?oot. De Heere Godt is de waarheyd, flaat et Sier. 10:10. en aï^ bie lt;ï5obt taeo gaat/ ban gaat be toaarïjepb taeg/ en \'t feefier/ bat be ï^eete ftan taijïten of taeggaan.
^egt men nu baar tegen: Wij tjebtjen ebengt; toéï be toaatljejib. ©an feg ifi/ fan beel te ftnaar^ ber faï ïjet u ballen: taant be bienftfinegt/ bie be taille fijn^ ïjeere getaeeten/ en niet gebaan geeft/ sal met veele slagen geslagen worden. ICnc. ia: 47. lt;©e menfetjen roepen al/ de waarheyd, de waarheyd; maer be taaarljenb fal u ftaaar genoeg ballen, öoemtgij brij op b\'e taaatljejib. lt;©! taat een fcïjjiftfielijlie faaft ïjet be taaargepb te geöfien/ (foo men feyt) en ebentael onbefieert te filijben ban be taaarïjepb: moet ban ïSomen ben beefier ban «©obt^ gjamfegap bjinften/ om bat gij be taaatfjepb Jjebt gegabt; en taat t^oo^ fal u be toaarijepb geben/ ai^ fe/ in taaerQepb/ te= gen u fal getupgen/ bat gij jijt in een leugen be^ leben^; en bat gij berlooren gaat/ met be uptgt; taenbtge taaargepb in be eene/ en met een be= bjiegelijhe leugen beg leben^ in be anbere tjanb.
Bu ftaat ong ban te betaijfen/ bat be S|eere ban be Üterïie taeggaat: get eerste bewijs, i*j om bat er geen (fcobbclijfie glant^/ noeïj geerlijftgepb in be üerfie tao^b gefien. 31a maar (fegt men) be ïierfte i^ onfigtbaar/ en ooft inbien be ï|eere baac niet en taa|/ men foube get tael gaajlelijfi fien.
ï|et ig taaar/ be iSerfie $ onfigtbaar; maar be particuliere ICebematen en jijn niet onfigtbaar; bie fouben get bertoonen/ en een iegelijft bie gaar
170 J. van Lodensteyns
fict/ foube ficlftennen bat get een faah toa^/ bat ban ben i|eece gefeegenb taa^. 3ef. 61 : 9. ^it taierbe boajgcbeelt in get lt;0ubc cCeftament/ boo? ben tempel/ bie foo jjeerlijft bïonft/ öat men ban berte be^ fetf^ giant# ftnnbe aanfdjoutaen/ en foo moeft tjet 00ft in onfe fterlte 3ijn/ a5ab^ öep^ ïiggepb moeft baar in bertoonen. ï|ier gelben be taan?bcn/ 03 ; 5. ^e Heyligheyd is uwen huyse cierlijk, HEEKE, lot lange dagen, ^feaar taaar i^ bocg nu bie geyligljeub. ^e ^eere ftomtbeefe bjugten foeïten ban fijn iuijngaart/ 3|ef. 5 : a/ 7. maar tjij en binb fe niet: toat fal gij ban boen met bat bolft?
Cïjiiftenen! ftonb gü u In ei inbcelben/ bat on* fen taanbel bien giants nptmaaftt/ bie blijft fonb geben ban ben intaoonenben a5obt in on^? ^iet bocQ een^ aan Qet leben ber l|e}ibencn/ber (Cur* ften/ fiet ecn^ aan get leben ban bie ban get ^auebcim/ obertjeffen fe niet beele ban be ^ere^ fó?meerbe jgaam-Cg?ijtcnen ?
j^aar/ fejib be menfcg/ bie alle jijn afgooben-bienaar#. ®ocg tnat bent gij boeg? taaar tnebe bertoont gij/ bat gg ben taaren (Jltobt bient? (©eg! al^ tag een^ gaan infien bie noefle beefig* geyb onber gaar/ tnat een ïterft gaan/ tnat een baften/ tnat een tuaffing/ tnat e«n biecgten/ tnat al geefelingen jgn er onber gaar/ om get licgaam onber bienjlüaargenb te b?engen/ al tnag get tot get obergeben ter boob toe. €11 tnaar bigben onfe Jgaam-Cgjiftenen/by garen gber? Wegbaar moeft fuift een giant# in onfe ïierfte sijn/ bat be SJooben boo? onfe boeten fttnamen neber ballen: maar eilaa#! tnat bertoont er fitg nu meer in onfe Cgjiflenen/ al# in be ^apiften! Rebben be 3£apfften beel goeberen/ lêben fg tnellnflig en oberbabig ? foo boen be onfe ooft; bolgen fg be
moobe
V. Pr. over Gods vertrek van ons. 171
inootie ban trc tacrcïh? öc onfc ooft; gaan fc met nytgejl?efttc Ijalfeu aï tjippdcnbc? lef. 3 : 16. fltife Ijanjnacmtic Cïgt;?iflcnEn boen ban gdijftcn: taaar in öacg obertjeffen taii ban?
m tweede blijk ijs\'/ öic aïgemmtc geefteïaa^ tjejtt ban be föerfte. ,%et moeft nu geheet gcefte* lijft sijn/ in onfc bagen: maar ijet aïbtecfcïje\' ïijft; baar i$ geen geefl in be Éerfie te fien; en men fjanbt ficïj te b?eebcn/ met faa Utat op een bïeefc^eïijfte taijfe te boen.
l?ortj tag 3ön ban be ^apiflen niet gefegeyben/ om bat fij be öeïafte pïigten en oeffeningen te bed tjabben: neen/ maar/ om bat fe bie beeben op een uptterïgfie taijfe; en be reben ban ons? affeïjenben taa^/ op bat taij be pïicïiten geefteïijft boen fouben.
r3iL^aar inbien een ^anïu# onber on# taare/ BÖ foube/ fienbe oufen êob^ bienjt/ te recljt bjagen/ i Co?. 324. En zijt gij niet vleeschelijk? J|et i# taaar/ taij en fiennen taeï geen opperljooft in be ïierfte/ ïreljalltcn SJefmn: maar taie onber on# ïegt fijn ftjoonc boo? 3Jefu boeten neber 5 en taie Cijengt aï fijn IjeertijHtjenb in ij^t nieutae 3|eru= faïeniT taie acjjt ficïj faïig/ om bat fiij fuift een ï^eer mag bienen? geïijft be ïtoninft ^abib firtj meer berfiïijbe/ om bat ï|ij een ïtnegt be# Zeereu taa#/ aï# om bat tjij een itoning ober Ifraeï taa#. J0f. 36 : 1. JIDaar fiet men in onfe a^berljeeben een ijbergeefl/ om Ijet geene fij bermogen en sijn/ te jijn booj ben Heere Slefu. 31a/ taaar i# feïf in be geeraren/ bie bperigljepb be# ^eeftes? ï5om. ia : 11. J^aar sijn ooft be ftinberen/bie ban ben Ifeere geïeert sön ? 3fef. 54 • men op
be jonge/ fiet men op be taat meer bejaarbe; inen.btnb in 5aar niet minber/ aï# beintaenbige b?eefe be# ^eere. Center aï# fe gjoot taerben/
ban
172 J. van Lodensteyns
ban ïaat men trie toe nm be Jgt;eegeïen be# ©et= ffonbt# te genieten; taant get foa be getaaonte/ bat fg moeten SCebematen tao?ben. 31# ban bat ooft niet een blijft/ bat be ïjeere taeg gaat?
jlBaar/ (egt berber een taerelb# menfclj/ bat fainmige nienfctjen get berbaï in be föerfte faa feer fien en beftïagen: bat i#/ om bat fnïfte ftïager#/ in gaar fin/ gemeen met fl5obt gijn/ en ban fiet men get berbal beeï gjooter/ ban get in ber baab taeï i|. .Jl^aar ift fegge/ men foub get berbaï niet fien/ indien get baar niet en taare. €n betatjïe get gefien tao?b/ foo i# get baar feefter en getai#.
i|et derde bewijs, bat ^obt ban on^taijftt/i#/ om bat be# J|cercn jiBajeftept i# toeg gegaan; Sij en sien de hoogheyd des Heeren niet aan. 3fef. 26: 10. ^Pe onfieneïijfte (bie JlBofc# fag/ boe gij ficg baft gieïb/ 11:27.) taerb niet gefien/ en baarom en i# er geen bjecfe OBobtp in be jiele: aï# tay meenigmaal in be lt;Confiftoric fuïlengaan befïupten/ toat booj yïigten men be gemeente bootleggen faï/ foo i# get epnbe meeft aïtijb: baar en i# geen bjeefe o^obt# in on# ïanbt en pïaatfe/ (J3obt# epgenfegappen taojben niet ge* fien: be menfegen taillen al be naam ban Cg?ifc tenen gebben/ en/ eilaa#! be .HBajeftept/ be taaar* biggepb/ be tatj^gepb/ be bjeefe (0obt# legt niet op gaar gerte. J|et i# ban taeï een bïijft/ bat be Jfeere taeggaat.
ï}et vierde bewijs ban (J5ob# bert?cft i#/ombat be liefde tot de waarheyd taeggaat. 3©ant geïijft OPobt be i|eere aan ben menfef geeft een ge^cgte ban gein feïben/ foo geeft gij get ooft ban be taaargepb/ bie be menfeg ban moeft omgeïfen/ eben geïijft be man/ bic be peereï ban gjoote taaarbe bonbt/ en berftocgt aïïe# taat gijgabbe/ en ftocgt bien peereï, .4JSat. 13 : 6. lt;^og al# nu
be
V. Pr. over Gods vertrek van ons. 173
liB fterfie mift be licfbe tot be taaarijEpb/ foo mifl fe met een/ al ijaar autgncitept/ be taeïfte bafl: baaglijft^ berralnbert taerb/ in apficljt üan beu bienft en get gefactj bet HEebiten/ of Cïjjifti ïtnecQten.
aPaat men/ ban be Kegenten in ^olicie en ïterfie/ ober tot tie gemeene HCebcinaien? ©an mag men giet te recïjt lueï b?agen/taaac i^ gaar (iefbe tot be taaatgepb? men rijft/ men maaftt bat men eben fian toeftomen met fijn inftomften/ om bat men getooon i^ fijn ftaat beeï te gjoot te gonben; en foo geeft er een anber niet met aïïe ban. é\\ men moft jlnbenten ïaten ftnbeeren op fijn ftofte/ en gaar fnïfte taïe ïaren ïeeren/ taaar boo? fö bie bjeembe boïfteren ftonben onber# luijfen: maar neen/ get té aï boo? ficg feïben.
^iet men op be ^ebiftanten/ taaar i^ gaar liefbe tot be taaargepb? maar/ (fegt gij) fij p?e= iiiften immer# foo ernflig/ en foo tjberig. lt;©ocg/ taat ïijben fij boo? be taaargepb? taaar mebe fij be recgte ïiefbe boo? be taaargepb fonben boen öïijften. 3|et bïijftt ban ftïaar/ bat be ï^eere ban on# taeg taijftt. JJl^ant s (Cgeff. a: 2 taerb getoont/ bat ben afbal ban een bolft aïïeen fijn oo?fp?onft gabbe/ om bat fij de liefde der vvaarheyd niet aan= genoomen gabben/ om falig te taa?ben.
Cn eben foo ié \'t met on# lt;(5erefo?meerbe boïft; get taelft be# te fïecgter i#/ om bat tag baag^ ïgft# boo? onfe oogen fien/ goe be ^apiften bnp» fentmaai meer boen boo? be ïterfte/ en boo? be 33efteenng ber ongeloobige/ aï# tag a5erefo?meerbc. . i|et vijfde bewijs i#/ om bat be latere boo? een retgtbeerbig oo?beeï/ upt fijn ificrftc ïaat ber# ötagnen be taaargepb feïf#. JflSaar (benftt gij) taat i# bat te feggen5 taij gefiöen immer# be taaargepb nocg in be Catecgi#mu#. JlSaar ift
fegge/
Mb J. van Lodensteyns
fegoE/ get fiaat tt fao inEbe/\'bat inbicn gg tic niet en Ijab/ fij en foubc tt ïigt niet fiomen; en tat be taaacgcyb berbtoijnt/ öhjfit om bat be (0ECft Incg gaat; taant bie moet getnpgen bat Ijet taaojb be taaargcpb i$/ en aï bie geene/ bie be taaaracï|tigc intaooninge oPabt^ niet en ö^eft/ bie en geeft be tuaatfjepb niet. \'t ^ taaat/ fij Ijefiamp;en be taaojbcn bet toaatïjeyb/ en be Cate^ rtjifnut^: maar bat i^ be taaarljc|ib niet. (©aft fanben tmj ftonnen toaiicn/ bat on^ Cïjjijten boïft geen fiebattinge geeft ban be taaatïjepb/ en niet recljt taeet taat be taaargcpb i$: taant fij iiennen noclj reegtbeerbiggepb/ nacfj gcuïigmaftinge/ noeïj ben ©abet/ noclj ben ^oone/ nadj ben ^epligen lt;6cejl/ en fij jtjn get fpoo? geel bijfter.
lt;©! be (éeeft/ i^ be lt;!5eeft ber taaarijepb/ bie on^ in alle be taaargepb ïepben foube. Slog. 16:13.
ban be a3ecft taeg gaat/ ban gaat be taaaigt; gepb taeg.
J|et zesde bewijs i^/ om bat be gobïoofe ober al be oberganb ftjijgen. 25ijna ober al leggen be b?ome onber. Jfëant al^ be bjoome be oberganbt tjabben/ foo foubc Sfefu^ ïtoninft jijn. ^ilSaar be ©erefo^meerbe iüerfte tao?bt geregeert boo? ben geeft ber taerelb: elft tail be meefte stjn/ en tag öegoojben geen anber tjooft te gebfien/ al^ Cg?iftu^. l©ie anber^ gabbe get opfigt ober be ^Cpojtelen/ al# be ^eere 3fefn#: en inbicn bit foo ooft onber on# taare/ ban foube bie geerlgfte belofte aan on# berbiilt taojben/ taelfte tatj leefen 3Sef. 59:19. Als de vyandt sa! komen gelijk een stroom, sal de Geest des Heeren de baniere tegen hem oprichten, üef. 60 ; 2, en de heeriijkheyd des Heeren soude over ons gesien werden.
ï|et zevende bewijs 1#/ om bat fommige ban on# KCanbt/ flcg niet ontfien aan te ta^en be
§ttt\'
V. Pr. over Gods vertrek van ons. 175
l^ecrïijiïtjepb belt;» ©ecren. ï|cerc Ijeeft ocfeyt/ Dat frjn ftoninftrijfic niet ban becfe toereït Soij. 18 : 36. lt;iEn bat toa*t fijne tjeeriijU|jcpti/ bat gij alleen ai^ ïtoning in fijn föetftc geerfeïjte. %et gefacg nu bat be ©eeve in be ïterfie taeftoint/ ïjab gij öeboDÏen aan fijne fönecïiten. jEaar eilaas! be fi?one onfe^ ^ in öefen aan \'t
baïïen; be fiebienenbe magt bet föerfie/ anber an^ (©pperljooft 3!efu^ i$ berïuaren; be fïeuteïen ber Mttftt/ jEatt. 16: 19. en 18 : 18. üoïj. 20 : 23. toerben bermift/ of jijn ten ininften uyt ^et gc= fijupft geiaafit. €n (!5obt tueet taaar bit notïj geen faï. 3llSen binb feer luepnige Ambrosius, en baacam- faa feïben be tec^tc Theodosius. Cn taa^ ren er meer Latimers, baar toaren meerber Henricius.
gaat ban baft be l|eere niet fijn gefac^ ber^ jjupfen upt onfe iierite.
m achtste bewijs ié/ bie outieranberïöftljejit/ en nnberücterlijHljejib ban one bnïft/ upt gaar Rtaaabe gangen/ f fat. 55 : ao. en bat/ niet tegen» flaanbe al bie fïaagen/ taaar boa? an^ ïanbt i^ geBjagt tot fuïfien engte/ al^ tog toeeten. J©aar in jtjn blij boeg öeter gctaa?bcn? OBing (!5ab^ ^eefl neben^ be flagen/ ban fonben taij boo? 45ab^ gericgten gerecl^tigljepb geïeert gebben. Éef. 26 : 9. i©ö fonben be^ ^eeren googgepb aanfien. ber^ 10. taie onfer ïtan fien/ bat i0ab^ ftaflijbingen de vreedsame vrucht der gerech-tigheyd geven aan de geene die daar door geoeffent zijn. ï|e6?. 12 : 11. ifeie biojb er boc^
booj be flagen? 3[nnner^/ foo öet ooit tijb i^ getaeefl om te blagen: Heere sien uwe oogen niet na waarheyd? gij hebt se geslagen, maar sij en hebben geen pijne gevoelt; gij hebt se verteert, maar sij hebben geweygert de tucht aan te nemen: sij hebben hare aangesichten harder gemaekt dan
eene
J. van Lodensteyns
eene steenrotze, sij hebben geweygert sich te be-keeren. 3[er. 5 : 3. ^00 fet mi be tp: moet niet nu be ïjeere ban on^ feggen ? al^ 31ef. 48:10. Siet, ik hebbe u geloutert, (t. tD. booj ftjnpO doch niet als silver, (taant ift ^ebbe Qet nag ge* matigt) ik hebbe u gekeurt in den smeltkroes der elende. jlêaar taaar bao? Ijebben tag fiem accafte gegeben/ bat gij on^ taeberom taeïbabigijepb foube betaijfen? na bat taij boo? fym/ am anfe fonben taille fiebjaeft jgn. Wi] 3»jn in Ijet buui- getaa?= pen/ maar men fiet ^ian naclj niet üïinften: tag 3gn in be fmeitftjoel getaeejl/ maar niet gefup# bert. ï|et frtjnpm i^ ban get gaut nartj geenfin^ taeg gefcïjupmt: de blaasbalk is verbrandt, het loot is van het vuur verteert: te vergeefs heeft de smelter soo vlijtiglijk gesmolten, dewijle de boose niet afgetrokken en zijn. SRer, 6 : 29. ^aa öat op onj« tael mag gepaft taa?ben/ be baïgenbe taaa^ben/ ban ber| 30. Men noemt se een verworpen silver: want de Heere heeft se verworpen, itëtant bactj be menfcften anber an^ fiïgben eben gabtaa^.
i|et negende bewijs i^ getjaatt/ ban be geene/ bie ben naam ban bjaame Rebben. Cn aaft felf bie en geben geen fdjgnfeï ban öaar: lt;©! die kostelijke kinderen Zions, tegen sijn goudt geschat, hoe zijn se nu gelijk gerekent den aarden flesschen! ïilaagl. 4 : lt;2, iêant van de Dochter Zions, is al haar sieraad weg gegaan, ïilaagï. 1:6. eïft poubt nac0 3gn fanben bij be ïjanijt; be a^abt^bienft taerbt geefteïaa^ en ïeebeïoaé bctjacljt/ en boet aan tja ar geen recQte nut; aïljaetaei men beeï te ïterft gaat/ en afijaetaeï men aaft beele pïigten taaar neemt. i|et taeïft ban een Maar betaij^ i§/ öat lt;!5abt niet en taaant anber an#.
JlSen fiet baar bij/ ten tweeden aaft/ ^ae taep^ nig be Ctjiifretijfte ïiefbe toeneemt/ taij maeften
476
een
Mril Mb
V. Pr. over Gods vertrek van ons.
een ïjert en eene jieïe 3gn. .ïiBaar tnat fiet men nu niet al een gjoote ïiefbeioo^ïjepb/ taanpau= taigfjEpö/ acfjterfflap/ onberfcljeub ban geboelen en ber0o?beeïinge ban maïïfanber!
ïjet zout word finaMon#/ en indien het zout smakeloos word, waar meede sal \'t gezouten worden. .-iHSatt. 5 : 13. Hebt dan zout in u selven, en houd vreede onder malkanderen, fegt be ï^eere feftrê/ ^ifêarc. 9 : 50.
(pEcn derden, men fiet geben ooft/ goe tneinig ^eïfgberïODrtjenmge bat er ig onber be Cg^iflenen. J©ant taaar jtjn fe/ bie o^ob bienen om fijn tnaar^ bigïjenb? taaar b?aagt men ficg gelaten onber (l5ob^ tail? taaar ftangt men foo ban (6obt afin onfe geefleïgfie en licljameitjfte onbernemingen ? Öoe blijft men niet 110clj gangen aan ficlj feiben ? ïjoe feer fiet men niet ïjet epgen ift/ bij arte onfe baben/ get i^ aï epgen/ epgen/ bat men foeftt. €n aï^ be 3|eere onber onf taare/ ban fouben toij meerber in ^elfgberloocljeninge uptfteeften/ foo berre/ bat \'pber een get ftonbe fien/ geïijft men ben gïant^ ban ben (Cempeï ban berre fien ftonbe.
vCen vierde, men jiet ooft foo geen untfteeftent* gepb onber be Cljjiftenen. een Cijjiften i# taat fingulier^/ en be (j5etefo?mcerbB ïierft moeft beftaan upt menfctjen/ in taeïfte be J|eere boo? ïjet lt;6eïoobe taoonbe. €plj. 3 : 17. ^e ï|eere moejt onber on# gefien taojben/ en men moe|t ban on# ftonnen feggen/ geïtjft be ^nnamitifcije ©joutae ban (lElifa fepbe: Ik hebbe gemerkt, dat deeseMan Godls heylig is. 2 Keg. : 9.
JlSen fal mij ligteïgft Tegenwerpen: toeï is dan dé Heere niet te Sion? is hare Koning niet bij haar? Sier. 8 : 19. gebfien immer# meer liegt/ aï# bie ban get ^au#bom. l^ocg tegen fuift bolft feg
12 ift/
177
ifi/ öat tiit toaar i^: maar tat bcrftaaart nnfe EiKiitie fctjjtftftelgti; taant ïicgt tc Ijelificn/ en tc miffcn/ een gjaot oajöccï? Cn ift mag feggen/ öat toe ancrEfajmeertic Srerfi ten 25aïici tier 23atjcicn/ tmpfent maaï Erger öan tic ban \'t ^ausbam/ ban taccgcn get (icijt bat fg Ijccff en iiiEt regt gcüjuyut.
®it moEt an? tan biEnEii/ am ons gcEfteïijft yjafijt baar mEEbE tE boEn/ En om bit tat Ecn goEb gEU:uuU tE maHEii. ïfaE faï !jEt nu gaan mEt bE OpErEfaimEErbE ïtErftE? toat gEcft bE JIeeee niEt ang baa? ? SJft cn Ijeüüe gEEii anbm gebacfi^ ttw/ al^ bat be ï^eeee/ in \'t Ra?te taanberïijft mEt fijn ÜtErHe tuErücn faï. #nfE niEnfcijEn rarpEii al ban be ^janfcljE/ eh biE fulÏEn gaar uptrayEii/ niEEnEii fE; biE fullen anfE goEöErEii taEg iiEinEii/ anfE ^tEEbEii iniiEEiiiEn. MSaar bat aïlE^ ijs bE onbErganlt ban bE Cïi?iftElijf{E ïlErïïE niEt. ^at taarrn bE bEbjEigingE antiEr ïjEt (0ubE (.CeftaniEnt; taant baar taag bE ïiErfie ^Et SCanbt/ En gEt 3Canbt bE ïÜErfiE JSEaar nu acïjt iït tjEt btijftcn uan a5ati^ ïiEfbE/ taamiEer bE ^eeee ang nacg fïaat.
(I5abt iaat biïttail^ ben upttaEnbigEii niEnfcg bEriJErbEn/ op bat bE intaEUbigE bErniEutat taErbE/ ban bagE te bage, 2 Ca?. 4:16. ^Beemt een^/ bat be ©eere get gantfege ïanbt t\' anijcrfle babEii taiErp/ taat öan? l|Et faube ban miffdjien bEEÏ bEtEr gaan/ niEt ben intaenbigen menfetj/ en met be recite beiijber^ öes 43ciaafs/ até get nu gaat. SCfi Ij eb gegaojt/ (taanneer be ï^eerr faa eenige ^teben liet inneEiiiEn/ En gegeEï ^jabintiEii ïiEt \'abEr gaan) bat niEit aï riep ban \'t l^eberïaiibtfdje
quot;V. Pr. over Gods vertrek van ons. 179
^ion. 4iBaar fïet/ öat Ijet Beöerïantfcïfe Jmoh niet; öic ^tEÖEn en Nabinden/ maften (jJotis ^ion niet upt. ^iet/ foa fpjeeftt men aï/ om ttat men niet tcdjt herflaat faiat ^ian i^. J©ij en moeten niet fiefïnpten/ öat te J^eere tnijftt/ am tat gtj ani§ flaat. lt;0 neen! maar/ om öat (éaöt/ 6# be flagen/ met fijnen Geest hieg gaat: entuaar npt fiïpt/ (fuït gij feggen) öat öe i^eere met fijn 45eeft taeg gaat?
Watty fioben get gefeyte/ foo fiïijftt get öaar npt/ Ci) om öat öe- ï^eere fijn ftofteïgfte baten fiegint taeg te neemen: ijs \'t niet een tceften öat öe j]Ban faerQuyft/ al^ ïjij fijn ftofteïijfte baten fiegint taeg te yaftften en taeg te boeren? I|eti^ nu openbaar/ öat öe ïfeere in taeynig tijté tjer^ taaart?/ foo beeï ban fijn ftinöeren öoo? öe öoot geeft taeg gegaaït. 3ief. 57 : i. dommige Iaat gij uptöJijben/ fominige ftgeyöen gaar feïben af/ en feggen/ ,/öat i^ 23afici/ ifi ftan met öie föerfie geen gemeenftgap gouamp;en.quot; €n öat öoet öe i|eere foo al baft. €n foo i| gg fieefio met fijn gupgraat taeg te ö?agen/ öetaijïe gg gereeö i? om fijn ïterft te berïaten.
^Ten (2) fiïgftt get öaar uyt/ om öat öe ïfer^ ften foo tegen maïftanöer aanbotfcn: taanneer men iemant ttaee potten tegen maïftanöer fag fïaan; men fouöe öenften/ öie man tail öie potten aan ftuftften gefifien. €11 foo gaat get met onj»/ öe l^eere fpïgt öe ïterfte in beele ftuftften. ©et fiïgftt ooft
(Cen (3) uyt aï öie gjoufame fcganöaïen en ergerniffen: ooft taet figfonöer öe ergerniffen ban a5aöt£ ftinöeren feïf. ^e l|eere ïaat nu öeefe/en öan geene in fcgjiftfteïgfte fonöen baï(en/ tot een giooten aanfloot ban \'t boïft. Ccgter en fouö ift öie ebentaeï niet taiïten beroojöeeïen; maar ift
fie
180 J. van Lodenstejns
fie baar in/ ooft tie frtjjiftfteïtjfte aojöeEfen (Ctotitg/ ober onfc ïterftc.
(alen (4) be ^cere 3iefu# öegint fön flcgecringe ban bE ïtErft te ïatEn ftoniEn in fjanbEn ban fijnE btjanbEn: Ijij ïaat fijn ïtErftE öEroobEn/ en ï)Ö ftaat flit: be i^EEre foub IjEt toEÏ fionnsn bEtftin^ beren/ maar nEEn/ gij laat bat fan toe. Cift ruftt aan een epnbe/ En ijet onnoofeïe 3Cam be ïterfte/ raaïit foo bajt gare rerijtEn fttoijt. ^Ertnijle be bpanbEn bEn roof onbrr maiftanbEtEn bErbEEien. €n bat bEftEït be i^eere foo toij^ïijft/ En foo boo?\' figtEhjft. 3!? bat ban niEt Een ftïaar betagé/ bat bE JIeeee ban on^ tapt?
J|Et (5) bEtaijé i^/ biE jamniErlijfte tni?f|anbE^ ling ban bE ïjEjaligtjEut bE# ^eeeeii: En ift bEnft bifttoil#/ fanbE bE ^eeee ÜEfui bat taEl tOElaten/ bat fijn ^Epligs bingEn foo foubsn taErbrn ont^ ÖEiligt/ inbisn gij noctj onbEr en# foubE taillen Blijben taoonen.
lt;©! taat al ontaaarbige/obErbabige/taEElbjige/ ontoEEtenbe inenjtgen laat mtn niEt al ten SCbonb# maal toE DEEbEn. J^abbEn bE ÏEEratEn luft om te gaan etamineeren/ ftj fouben Er bElE onöe-fitaaam binbEn. Jilêaar neen/ bat gaat foo al ïjeenen; \'t i# al# of 3jEfu# bagt/ laat fe baar mee omfpjingEn/ gElijft fE taillen; be fianbt i# boeg lo#/ en ift fal fE berlaten.
Sfa/ ten (6) let een# IjoE taonbErltjft bE l^Eere oPobt tE taErft gaat ontjsnt gEt Sibben; gij neemt be recgte natuur ban get öibben taEg: geti^alé of be ïleere fepbe/ en öibt niet booj bit bolft; taant men fiet in \'t algemeen/ bat men öibt boo? ben f?iné/ boo; be ^bergeben: (bat moet ooft 3yn) maar .baar ftaat men langer op/ al# op on# a5ebeb boo? Jiion; .4Mon geeft nautalgft# iet#; geele uuren öibt men boo? get HCanbt; maar boa?
be
V. Pr. over Gods vertrek van ons. 181
öc itterfiE geeft men geen ïjert om Ijeeï te öiüben. lt;0! öe Sterft 155 Een fauïft/ bat alleen taaant: en aié get atanbt balt/ ïtan be terftE tuEl op \'t albEtbEftE flaan/ in \'t fluft ban IjarEn mtoenbigc geflaltE eh ban unttaenbigE bElijbEt?.
Bu fullen ber nog een tnemiig regnlen ban ONDERR1GTING jrjn: boor eerst, bat men ban gEEit gjootE gEbagtEn moet opbatten ban be ïtErftE. i^nu? §Et tweede, bat be l^eerE niEt gEbonbEn aan EEiiig HEanbt of ^tab. ^e JIeek ftonbE bit Eanbt toet laten te gjonbe gaan/ of bit berftjoai^ jen; en een anber bolft berftiefen/ om baat fijn ïterft te plantEn. ïfg ftan fijn ÉanbEiaar ban fijn plaatfE nEinEit/ gElijft ïjij \'t gEbaan ïjEEft aan bE gEniEEntcnp/ baar niEn ban lEEft ©penbaringe 2. En 3. ^En derde, get leert on^/ ijoe bat taij ïiefiben te öibben boo? 2ian/ meEr al? boo? on^ Eanbt, Zian moet \'t meeft bij on^ taeegeh. lt;é ja! taant get i# ongelijfi beter/ maar taater en fijoob te gebben bij 45obt en fijn (öeeft/ al^ boo^ fpocb te gebben fonber be vöccfl. Ey Christenen! lËert botg Cg^iftelijft 31311/ leert boeg gcEftclijft jijn/ lEErt intaEiibig gijn. ^Teh vierde, bat tog ban lEEtEn alftné bojberlijft jijn/ booi ^ion in al onfe baben; bjeefit boeg met utae baben niet af/ bat gij boo? bibben gebt opgebontot. (Cen vijfde, foeftt beel te befegontoen be elenbe ban J?gt;ion/ en ftlaagt fe beel aan ben i^eerE. J©ant gij gaa?t gEt fngtEn bEr ElEnbigEn. ^f. ia ; 6. eh 91:15. enj. (Ceh zesden, gEeft u ban foo ober aan ben ^EErE/ om gEgeel te jijn boo? bEn l^EEtE. dEn gij jult allE# in lt;0obt binbEii. ^tniEn.
Gepredikt op een Beededag.
Over 2 Cor. 4:6.
Want Godt, die gesegt heeft dat het licht uyt de duysternisse soude schijnen, is de gene die in onse herten gescheenen heeft, om te geven veriichtinge der kennisse, der heer-lijkheyd Godts in \'t aangesichte Jesu Christi.
I N L E Y D I N G.
^efE bag/ geiijft fe té een ©aét- en ^Seamp;enöag/ foa ié fü aaft een tianteber\'
taonüeren/ üat traar get epgen taerft ban tefen bag be ^eftcering ié/ bat er op aïïe anfe 23eamp;es bagen foo taepnig beftcering bolgt.
lift en taiï niet benften/ bat ïjier ban in becle Htaaattoilligtjepb. B^ant beeïe bjoome boen tnat ftj bonnen, jlp bebenben tjaar/ aï borend be ^eebag bomt; en aï^ bie geftomen i$/ foo b?en= gen fij ben feïben bag boo? in goebe ©effeningen. Ün begl abonbé na ben «föobébienft/ beïtjben fij
eerft
VI. Pr. Van de Bekeering. 183
eer ft in jjare ïrinnenftanieren/ en baar na met \'t geïjeeïe ^up^scfin/ ï)are tinfonbere/ en ooft tja ar Huys-, Stads- en \'s Lands sonden. 3lamp;aar ecljter en bolgt baar op geen recljte berootmocbiging of befteering.
3©aar ftomt bit ban baan? 3|ft geïoobe niet upt fituaattniïligöeib: maar ïjet ftomt/ i. ombat men be fafie ban be ^eïteering ftfaaiijft opbat. jlêen fiet niet taaar be befieering ban baan moet ftomen. jiBen merftt niet op ben 2l!uttjeur ber befieering. €n men benftt ftecljte/ bat be 55e\' fieering i^ be fonben te taten. Ciai (©jonftaart/ meent bat tjö is befteert/ at^ gij niet meer bjon» ïten bjinftt; een HCafteraar/ ats gij niet meer ïaftert; een ^ntncjjtige/ ai# tjtj niet meer on-tuctjtig ié. ^Baar/ of een menfrtj bat atïe^ al nalaat/ ban i# ï|tj nocfj niet beïteert.
i^aar beïjoojt b?ij taat anber^ tot be befteering. * ©aar moet jijn foo een berlidjting ban boben/ taaar boo? men tjerteitjft bertjeugt en berblijb ié/ in ^obt booj Ct}?iftum; na bat men gertelijft i# bebjoeft getaeefl ober be fonben/ tnaar mebe taij a3obt bertoojnt ïjebben.
ïicct)t anber^/ al# men fig gemeenelijft inbeelb. 3©ant men neemt flecQt# fijn genoegen in ben naam ban Bekeering; en ban laat men foo eenige fonben. ^aar ïjet jjoogfte/ taaar toe men ftomt/ 5ijn maar foo eenige 25o?gerltjfte bengben. Cn ban meenen felf be goblooffte/ bat fe ban be ï^et berlojl jijn/ en in ben kernel fnilen ftomen/ om baar met be Cngelen a3ob lof te fingen,
©it nu buurt foo lang maar/ aï# be gebacgten ban ben %mel/ en ban be i|el buuren/ en baar na fïaapt bat taeberom Ijeencn.
2. SCnbere befteeren ^a^r tael ten beele; maar
* Siet de bewijsen in Van der Hooghts Catechismus, pag. 162—164
■184 J. van Lodensteyns
fij jjEfificn fad itt$/ baar gare fünnelpljepti op ftaat. \'t J©2ïïe ban in gaar oogen geen fitaaab i^/ toaat ban men ficij fie^aeft te fiefteeren. €n ban meent men/ bat men bie bingen (taaar ban men fictj echter ooft aï öetkcrcn niaefte) tael mag öe^ ijauticn. ^aar men anbertuffeïjen nacljtans begaat be g^utaeïijïte fonbe ban Afgoderij. J©ant bat men gier op geld, en baar up staat, ban tneberom op be bcgeerïijftljepb be? bleefcljé/ ap Mermaaïi/ op iïaftelgu getaaab/ np öupéraat/ enj. gcfet i$: ^at i$/ bie btngen te maften tot fijn Sffgub: €11 ban fulfte bingen ficïj te fiefteeren/ baar get ïjert té beeï toerft ban maaftt/ bat i^ eerft rectjt be ^cftcering.
J©ant be ieering\'niet foo feer ban ijet fttaaabe tot get goebe te ftornen: jJSaar het is van sich selven afgekeert, en tot Godt bekeert te zijn. €11 ban i? eerft be menfeï) befteert/ air. iJ5abt get gcljceïe ijerte inneemt/ en bat men fijn ijertc geïjeeï obergeeft aan dPobt. ïfet toeïftc f»auiué begettigbe/ boe gij fiom. 12:1. fepbe: Ik bidde u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uwe lichamen stelt tot een levende, heylige, ende 60de wel behagelijke offerhande, welkequot; is uwen redelijken Godtsdienst.
€11 Christenen! fao ïang gij nocij iet^ ijebt/ baar gij niet af taiït fcgepben/ foo en jijt gij noeïj niet befteert/ foo toepnig aï^ bie jongeïing/ Inien^ ijerte notg te baft aan fgn geïb bleef gangen. M^att. 19 : 20—24..
3lft taeet taeï/ bat men benftt/ men ftan ben ■ï|cmel taeï in get ooge gebben/ aï geeft men nocg iet^ taaar mebe men taat op geeft, ^ocg be fulfte bjaage ift: 315at i^ ben l|emcï? ^en ^emeï ié/ dat Godt ALLES is, en dat wij niet met al zijn. ^it nu en bebat be menfeg foo niet. iiier
boo?
VI. Pr. Van de Bekeering. 185
too? keeren ftj ïjaar fEÏben/ van haar selven, tot haar selven. ReEtcn ïjaar ban toe fanöen/ uyt iufitgt ban cpgcn hoDjamp;Eeï/ om te te am* gaan; eh frj ïtEErEn gaar tot öe tEugti/ upt in= fictjt ban gaar fElf^ liEfttE/ am in ten J|Emd tE fiamEii. €n bat atiEé ip mi^ gEtafl. JBant al ans Epgsn baojüEEï moEt luerbEn bEtfoEyt En tacggE^ baan/ at^ mEn faï bEftEErt 3#n. J©ant niEn i^ ban cEcft rEcgt ^SEftEEtt/ aija niEn fijn EpgEnfïn/ fijn Eygcn taii/ fgng fElf^ boajbEEt niEt inEEr tail faEftEn: maar aïg mEn aïiEs; En aïlEEn taiï sgn boaj \'bEn I^eeee : faa bat niEn fctfs bEn ^eiheï niEt faub taiïïEn faEïtEn/ inbiEn taij in bEn ^eitieï niEt gctjEEï En aï fauben taecfEU En taErftEit boa? bEn ^EEEE.
3?ï{ IjEtiiamp;E ban baojgEnamEn/ nm bEfE reyfE/ ay bEfEii ^EbEbag/ niEt fiEcïjt^ EEnigE fonbEn tE ontbEftïtEit; maar am ban bE rcdjtE ^EüEEring tE fpjEEÏÉEll.
Cu ift gEfifiE baar tas bEtftaarEn bE taaa?bEn ban bEfE ^Ejrt. HMHee*} baajgaanbE taoajbEn bErbattEn ecu bErgaai ban ^auln^ gEtjautaig^ gEpb/ in gEt canfciEntiEu^ taaarnEinEn ban fijne 25EbiEningE; om bE fEïbE tE üjEngEn tot bicïjt aan gEt gEiiiDEb ban fijiiE (ÖEinEEntEn^. 3©a^ ban fijnEn biEnjl bij fammigE bjucljtEiao^: gEt taa? bij fuift boïft/ bat berlaarcn ging; taEÏfiEr^ finuEn berbiinb taarEii/ En taEïftE niEt beft;aalt taiErbEn door de verlichting des Euangeliums, der heerlijkheyd Christi, die hel beeld Gods is. bEr^ i—4. ^HEgElt bE taEïftE gij in onfE ^Ept jlElt bE bErlicgting derkennisse, der heerlijkheyd Gods, in het aangesichte Jesu Christi.
ï|jj fpjEEftt ban in onfEn (CErt ban IjEt noabig \'Cictjt/ bat Er brrEyfcgt taErb in eeu taarE 25e^ ftEErbE.
Wij fulUn baar in aanniErftEn/ 1. ^gt;e ontfan?
gEUE
186 J. van Lodensteyns
gene tadbaab/ tadfce tjier genaemt taerb/ de verlichting der kennisse der heerlijkheyd Gods, in het aangesichte Jesu Christi. Cn ban II. be taerficnbe ©ojfaaft ban bcfc bcrficgting. Het was Godt, die gesegt heeft dat het licht uyt de duysternisse sonde schijnen, En bie heeft in onfc herten gescheenen, om te geven verlichting der kennisse.
I. llIEÏbaat taal C1) ÖE verligting der kennisse der heerlijkheyd Gods. fag * i. np btE bovennatuurlijke verlichting bE»» ^ErtEn/ fonbtr bE tnEïfiE ijEEnE öEïfEEring ftan boïgEn. ï|ec fag ooft 2. op bat ïicfit/ taaar ban? bE nienfcl) öeïftaaam tacrb gEinaaftt ara EEn anbEr üe bErïictjtEn/ bon? fijnE unbcrlthjnmTEn. J^ant in bE borigE Verssen ïjabbc ^aulu^ ban ft dj fEÏbEn gel^anbEït/ baai faa bEEï tjïj EEit SCpaftEl En HCEEraar taaé. €n boa? bEfE taaajbEn tierïEïaart tjö Öet (aatfte gc= bEEïtE ban get ban?gaanbE ©Er^.
€n Ijij (Egt bErbEr/ bat bEfE bEdic^ting bEr ïtenniffE taa^ bEC Heerlijkheyd Gods. raafttE niet EEnigE aarbfcïiE finnflen/ maar fij ging antjEnt Gods volmaaktheden; frj ÖEtJEft bE albEtgEErïgftftE bErbajgEiittjEbEn/ baa? bE tuEÏftE üe ^eeve taEtb bErtjEEdijftt; En fij bEt?Eft biEï bgfanbEr bEnraab «öobté/ lucgEné bEC inEnfcïjEn fatigtjenb En tjcEr IgftïjEpb.
^ab bat be jieïe (i) eerst jiEt (6ab^ ïicedijft ^Epb/ En bat aiïE# boa? bEn J^eeee SCpac. 4:11.
^an jiEt fij (2) lt;!5Dbs algEnoEgfaamtjEpb. (Öeii. 17:1. Cn §oe fij faiE mEÈrbEr öEfpiEgEÏt/ gaE fij 3icï| fEÏbEn niEEtbEr fitaijt bJErb. #at eEiitaig gE 3tc§te nu ban (!5abé aigcnoEgfnainïiepb/ en ban lt;l5ob^ EunbEÏaofE IjEErïijïtljepb/ faï tnefEn onfE gE luftfaiigljEpb. Slaï». 17 : 3. Jteatt. 5 : 8.
^OE gjooter ban onfE ftEnniffE ban (öob^ïjEEE
* Siet Vau der Hooghts Catechismns. pag. 124 de 25 Sondag.
VI. Pr. Van de Bekeering. \'187
ïpïjEpti en foiEErlngïjEptt i$/ ïjoe mBEröcr men fien fian/ bat aïle fcïjcjafeïEit moeten jijn baai ben l|eere/ en bat get (fcabt aïïeen i$/ uyt wien en tol wien tag sfjn en ïeben. Jlïoin. n 156, Uit nu i£ machtig om ben nienfrtje bag op bag/ meer en meer af te tjeftften ban fïcjj feïben/ ban ftjn epgen ooibaar gemaft/ bermaaft en boa^eel; om bat be jiele boo? bat tjemelfct) \'Cictjt leert fien/ bat tjet (!5obt alleen taeerbig ié. ï|ier booj geboelt be siele in fic§ felben aïfoo gjoote öetaeeging/ tot Godts eere, alé tot ftjn epgen faligtjenb. ï^elfte ttaee bingen niet itanncn\' gefejjenben taer^ ben/ en faa ié ban bie berlicljte 3icle getaiffelijft geluftftig.
JJ^ant be 3iele fiet i15oög aigenoegfaamtjeub aan/ niet alleen in fictj felben: maar ooft boo? en ten nutte ban fijne fcfjeyfelcn/ en linfonber boa? be rebelgfte fctjepfelen. 5Cltaaar nu be jiele fijn €»obt alfoo begint te ftennen/ baar begint ftj (0abt te ftennen/ foo al# hij is, en baar in is geleegen get ^epl ban onfe jiele.
lïSaar (ftgt een beftommerbe jiele) ban moeft ift taeeten/ bat bie algenoegfame «öobt boa? mij taa#,
1. ^actj bat beijaeft niet/ men ïjeeft tjem maar te ftennen; en baar en ié geen t{?actjtiger reben/ am ijem te lieben/ alé bat men tjem ftenne. Uie ftenniffe nu taerb in ané gebuaeftf booj\' be verlichting des Geestes.
2. IE»aar jijn tael menfc^en/ bie baojgeben bat fe O^obt ftennen/ maar frj en ftennen Ijcm niet gelijk hij is. Jjij ftennen ^em maar/ om bat fe taat ban f^m \'gefjemt of geleefen ïjebben. €n al# er befe berlicïjting niet bij en ftomt/ ban 1# al bat taeeten niet#.
USen moet van den Heere geleert zijn. Sief. 54 : 13.
188 J. van Lodensleyns
salving met ten leerl ons alle dingen.
1 Sfdtjan. 2 : 27. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoort, ende geleert heeft, die komt tol mij: fepöc tc llectE Ctjiiftu?. SDotJ- 6: 45. ber^ ïidjtingen cn ïEcringen/ nu geeft üe J^eere/ na fgn tuelöeijagen/ aan ten geenen ttie IjÖ tail. Cn fanüer trie berïictjting/ mag men taat fp?eeften ban te ïetter/ te tneïfte dood, maar te 45eeft inaafit ïebentig. 2 Co?. 3:6. %i tjattc tan iemant gjoote ïetter fienniffe/ fnnter te ïiefte; fan taa?
maar een klinkende metaal, of luydende schelle geworden. 1 Cof. 13 :1. Cn aï tie nuterlrjfte Hen-niffe fat ftjn tjettc niet beranteren notïj tjepiigcn. \'t 3$ taaar/ ïict mag ten menfetj foo tneï fommige tingen toen onternecmen en uuttaeriten/ am ftjn canfdentie te Ithnjten; maar ïjet cn faï Ijem ftjn ijerte niet beranteren/ en fijne taten fuiien ujit geen Ij en lig gemaet bonjtftomen.
^e beeïic^ting tan/ taar te 5llpnflei alhier ban ftueefct/ flaat recQt tegen een baïfcjj ïicïjt/ taaar ban gefpjaoïten taa? in te boojgaante verssen. J|et flaat tegen te berfiiinting/ too? ten Godt deser Eeuwe: en fij ie een bErlittyting trs Cuan= gEliuins der heerlijkheyd Ghristi, die het Beeld Gods is. ber| 4.
(2) j|ier tne hEfcljiijft tE (Ctxt/ tEfE tjcErlijl^ ïjEpt Cat^ nu natsr/ tat fE fcöijnt in het aan-gesichte Ghristi. eeu mittEÏ am tot tiE ïtEn^ niffE tE ftoniEU. JEEeu ftEnt iEmant fiïaar too? ï(Et aangEficljtE. Cn foo fetjijnt a5ats tjEErlijlt^Eyt in Ctj:iflD/ na tiEii Ctjiijïus ig IjEt 23EElt Cot^.
2 Co?. 4 : 4. Coï. 1 : 15. 3Pn tEn toEïïtEn Cotg tjEErlijHljEHt/ al# in eeu bolmaattt fpiEgEï tE fiEn ig. ïéant mEii fiEt in alïE Ctjiifli taoojtEii En taErïtEn/ mEn ftEt in Ctjiifti bEiljEErtijhing op tEU 5j5erg/ mrn fiEt in fijn sépftanting/ eu in aïlE#
taat
VI. Pr. Van de Bekeering. 189
baar na gebolgt i£/ be geerlijfigBpli ban Gods Wijsheyd, Rechtveerdigheyd, Barmhertigheyd, Men-schenliefde, en taat ttie^ meer
«En bit taerb tjiet üaojgeftrit öoo? öe fpeding op be peerlijfttjepb ^aös; bc taeifte fiïanfi in get aanfegijn jfeofcji op ben ^Becg; bocö be taelfte toen öebeftt toierbe. IEgt;aar tegen nu ter tijb be JjeeriijHtjepb aJob# in Ctjjifto/ boo? alien en een ieber/ ongebefit taerb bao?gefteït/om ben menfege baar boo? te beeïit^ten.
3[[n bit aangejicijte C9?ifti: bat i$/ onder het ooge, in den name, in den Persoon, en op die weerdigheyd Christi, (ban toelfte ^auïus! een bienft^ ftnegt toaè) arbepbe ^auluê om laar te berlicljten.
i|ier op hiee# ïjij cap. 2 : 10. en cap. 5:20. en baar op tnilbe tjij fijne bebiening ijeerlijfi maften, ber# 5. met ïüom. 11 : i3. J©aar toe ban ooft bienft boet get taao?beften WANT, \'t taeïfte alhier/ boo? aan fiet ber# ftaat.
II. Deel. Maar/ toaar fttaam bit lictjt ban baan? ï^et taaji «önbt/ die in onse herten geschenen heeft, oln taat boo? een (©nbt? J|et taa^ bie God, bie in be eerfte ^cQepping gesegt heeft, bat get licht uyt de duysternisse soude schijnen.
(x) (6abt moefte fetjijnen in get gerte/ eer bat get feïbe ftonbe taerben beriicgt/ om te begjijpen; en/ eer bat get felbe taierbe tailïig gemaaftt/om te begeeren get taare taeefen ban be geïuftfaïig# gepb. €n gier toe moefte een ieber (maar bp-fonber 00ft be SdpofteQ bibben. €pg. 1 : 17. Op dat de Godt onses Heeren Jesu Christi, de Vader der heerlijkheydt, u geve den geest der wijsheydt, ende der openharinge, in sijne kennisse. 48. Namelijk verlichtede oogen uwes verstandts, op dat gij moogt weten welke zij de hope van sijner roepinge, ende welke de rijkdom zij der heerlijkheyt van sijne
erffe-
190 J. van Lodensteyns
erffenisse in de heylige. 19. Ende welke de uyt-nemende grootheyd sijner kracht zij, aan ons die gelooven, na de werkinge der sterkte sijner macht.
Jjtmiïcr trie faErïicïjting des Geest, ijcmcnfcï» Duysternisse. 5 * 8. lt;lHn öaaront ïjccft men
tcfcn schat ban nnDöcn. facr^ 7.
i©E yiaatfe/ taaar in bic a3ott fon moet fcMs mn/ is in onse herten. ^icr met geen ujitgt;
tuenöigc gebaante te tmen. .ïBen öicc niet beheert/ ais men sictj taat mtbefpjaoften biaagt baoj be taereït. ©f ais men ben «èoü^bienft tipt ben fleur tnaarneemt, i|et herte, get herte moet toefen bernientat. ï^et bomt ïiict aan op ben intaenbigen/ en verborgen mensch des herten, 1 J^Btr. 3 ; 4. Cpij. 3 : 16. 2 Ca?. 4: 16. ï^et Verstand, de Wille, aïïe be Hertstochten, en tiaar na onft be getjeeïe upttaentige menfeï)/ moeten taer= ben vernieuwt, verlicht, omgeset en overgeset. Col. 1 : 13. Cpïj. 4 \' 23. Cnï. 3 : 10.
ï^et iis ooft niet genoeg/ bat befe berïicïjting een anber tnerb mebegebeeït; eüt moet ^ictj felben baar ban foeften te berfeeliecen; op bat een ge^ meen ICibmaat mag bonnen feggen: in mijn herte schijnt Gods geest. Cn op bat boben anbere/ foo mogen feggen/ bie met j^auto fctjulbig jijn/ ben fetjat ban gare beriictjting mebe te beeïen aan begeene/ bie onber garen bienft 3ijn te betaerfien. (©p bat baar na be a3enieenten^ met geltjhe gerte mogen feggen/ bat (!5ob£ a3eeft gefegeenen geeft in HARE herten.
(a) JDBaar taat boo? een 43obt taa^ get/ be taelfte aïfoo in onfe gerten moefte fcgpnen? J|et toaj* Godt, die gesegt heeft, dat het licht uyt de duysternisse soude schijnen.
tpifttaifê taerb er een bergeïijfting gemaaftt/ tuffegen be eerste Schepping, en tuffegen be tweede
Her-
VI. Pr. Van de Bekeering. 491
Herschepping, (fiteïijft men fict Coï. 3: lo.Cyt)- 2:10. 3 : 9 en 4 : 24. en in ^Et fegin ban Cuangcïiitm. €11 faa tacrö ooft gier aangetaEfcn/ bat gcïp öc 3^cm\' üao? Ijct fyjccftcn/ en öonj ten tnacljtig ^ebd fijner taiiïE/ bc cccftc taerdö bebe baojtïtomen/ bat ÖÖ ooft alfa a ban? een ft?actjtbabig 25cbEï ban sijnen wille, uyt onge^ ïopbigE/ gdDDbigc toert tr maften. aMp be on* geïoabigc toerüen genaamt buufterniffe/ en be üeftcerbc licht in den Heere. Cplj. 5 : 8.
vPaar ban 1. boo? be 25efieerhig be^ men? fcljen/ fan toennig beginfd bet genabe/ fao toep* nig al? et ïicfjt en ïeben toas boaj be ectftc ^c^epping. a. *Paat is ooft foo beeï ft?acïjt ban naoben tot be ï^etfcljepping eene? fanbaars/ als tot be eet|T:e ^c^epping ban ijcniel/ aatbe en tnenfeïjen. 3. lt;0aft ftan men (00 taeynig bie luactjt in lt;J3ob5 ^ebeï tegen (taan/ fna toennig nié men ftaft tegen (taan 6ab^ toerfiing in be J)Ctjepping. 4. €11 faa ijeetïp/ aï? taas ïjet ge? tnjoc^te boo? be ^cftepping/ foo ïjeetlp/ en uaclj ennbeiaas tjeeeïijfter ié oaft a?obé unttoerft? fd/ in\' be geene/ be toeïfte ban ben ïjeere faa tnerben befegeenen. 3©ant fnlfte menfetjen tartben bet éabbdijfte natunte beelacljtig. 1 J^etr. 1 : 4. cn fij taetben in gedaante na v^ab^ Beeld verandert, van heerlijkheyd tot heerlijkheyd, als door des Heeren Geest, a Ca?. 3 : 18.
I. LEERE.
jUSen giet ban afljier/ bat een menfclj befteert toetb/ als be ïfeere een ft?aaltje ban fijn ICicljt fenb in ahs Ijerte.
Siet bat faa een menfclj ban airceb| baïmaaftt i^; maar ijij tail ban tael balmaafit 3Ün/ en ban
3tct
192 J. van Lodensteyns
3iet M/ öat Ijij sitö niet betantfdjultugEn ftan met fgne onbaUnaaftttjcub. ©aar ftomt ban met tat lEicgt/ bat upt a5atit i#/ een ïjaat tegEn be fonben en tegen al ïjet ongabbeïpe; baar ftomt met bat licljt een gjoote Ijenligïjeiab. I©ant be jieïe ffjijgt ban een fiïaar gesictjte ban »Êgt;ob?ï minneitjfie Cjigenfcïjappen.
Stiïs men ban fan geen reeïjt üegjip geeft ban (!5abt/ en ban fijne genabtge boïïjepb in sic^feïben/ en ooft tot onfen nutte; bat i^ ban alleen npt gebjeft ban befe (0obbeïpe beriicljting. ^onbet toeïfte berïicïfting men tael ftan ftjijgen ftenniffe/ bie met nnfe jaren en rijper berjtanb opgjoept/ of bie ooft boa? neerftigtjepb taeï beeï benneerbert taerb. ^fêaar men ft?ijgt baar boo? niet be faïige ftenniffe. 3©aar ban be ^aïigmafter fp?eeftt Slatj. 17 : 3. Dit is het eeuwige leven dat se u kennen, den eenigen waarachtigen God, ende Jesus Christum, dien gij gesonden hebt. jfêen taerb baar bno? niet lebenbig gemaaftt/ om/ upt get ïebenbig öefeffen ban fijn jieïe/ upt te roepen: Heylig, Heyhg, Heylig is de Heere der heyrscharen: de gantsche aarde is sijner heyligheyd vol. Sief. 6 : 3. €n be gjonb baar ban om bat be natuurïijfte ften^ niffe on# niet b?engt tot ftenniffe ban d^obt eu ban on# felben. I©aar toe alleen get a3obbelijft HEicgt ben menfeïje fijengen ftan. 45eltjft gier boben getoont i#.
©e 1. Reden i#/ om bat baar boo? beranbert taerben be# menfegen Oogmerken. €n be oog* merften fteeren ben menfeïje gegeeï en al om. SCI# ban be menfeg boo? fijne ^efteering/ fijn oog gegeel plag te gebben |op ficg felben/ ban geeft gij na fijne 35efteering get oog alleen na éob. Jioo bat get laten ban be fonben geen betaij# i#/ bat iemanb befteert i#. jflamp;aar ban
ftan
n
VI Pr. Van de Bekeering. 193
ftan eerfl iemanti boo? fiEftecrt faerlien aangcfien/ aï^ Ijij tiie te bonten flecgt^ ta?ocï|t/ bagt en Hep om aïïe# boo? ffcïj feïben te boen/ tie ig nu aïïcen/ in aï ftjn boen en benfien boo? ben ï^ecce, ^oo berre bat men a5obt ïief Ijeeft/ niet flecljt^ om öat öö een kernel geeft; maar enfieï en alleen/ om öat öö öct biaarbig if/ om bat ijij ïjcpïig i$/ en om bat gg Öecrïgft i|§. Cn aï biat ban öit oogmerft aftaijfit/ öat i^ maar taaterbertae/ en mag ben naam ban beïteering niet b?agen.
2. ^e tweede Reden i^/ om bat boo? öie dPoiï^ belgfte berlicïjting treé tnenfegen Objecten (of Voorwerpen) toerben beranbett. ^gao bat/ baar men boo? be 25efieering/ en boo? get geficljte ban Gods Algenoegsaamheyd, genoegen bonb in be menfegen/ in gare bJij^epb/ m ijare fcljoonljepb/ enj. itear tafjfien aï bie bingen taeg/ aï^ men beg?ip fi?ijgt ban a5ob^ algenoegfaamSepb; * in taelfte men bat aïïe^ binb/ op een beeï boo?* t?ejfeïptcr en öeerïtjfter tnijfe. 5(iïïc taeïfte bingen ift u taeï ftan feggen/ maar niet intaenbig fian leeren/ of boen beg?gpen; foo ïang bie ^obbeïpe berïicljting get feïbe niet aan nta ïjerte b?engt.
€n fonber bie berïicöting/ mag men ben menfetj in befen bergeïijften bij een Kok, be taeïfte taeï ftent aïïe be ing?ebienten in be fpijfe/ bie gij toe^ maafit; maar bie be geur en boebing boo? bie fpijfe niet beeïacljtig taerb/ foo ïang gij be fpijfe niet en p?oeft/ en boo? be mage en anbere taer^ ftingen berteert. Cben foo i^ get ooft aïgier ge* ïegen/ bat men be boo?noembe fteïïingen niet ftan fi^Öpen/ en tet faïiggepb opfaoïgen/ foo ïang men a5ob^ aïgenoegfaemgeyb en geerïijftgepb/ boar bit ^emeïfcg ïitgt niet en fiet/ en boo? een «egt geïoobe op on^ toepajl.
13 ONT-
* Vergelijkt hierbij Van der Hoogls Voorrechten/pag. 102,193, 194.
194 J. van Lodensleyns
ONTDEKKING.
• I } i ; ((it ■ ■■ ! •
met ftomt ïjet ban ban baan/trat men al rotpt Oin Bekeering, om Bekeering; cn ïjet ^tana C3«t men en fenb men to el) faï/ foo et geen 25eïteetmg ftamt/ berlooren gaan. ^lBaar aï bmtrbe batge^ roen om bc ^efteering notft bijfenttaintig en meer iaren/ foo en faï er/ notlj fao equot; ftan « geen öefieering üoïgen; foo ïang toij boo? ïjet a?Damp;öeigi{ licljt niet geïeert toerben/ bat men ficö moét ftee. ren ban aï amp;et geene bat men nocïj m tjet fcïjepfel meent te ïtonnen binben/ en foo ïang men met üetniiut/ bat in ben J^eere i^ onfe algenoegsaam-hevd, rijkdom, staat, gemak, vreugde, heerhjkheyd,
en aïle^. fp. 3 * 8. ff. 73 * 1/247 ^5/26/ 28. ff. 27 :1. ff. 62 : 2/ 6/ 7/ 8/ 9/ 10. ï|aamp;aft. 3 .18.
ff. 4:7/8/ 9- *n3.
II. LEERE.
mcb/ faï befe berïirfjting met tmictjt en een recfite bctïicïjting 30quot;/ foo moet men ^obf feer. ïriftfienb ftennen/ in het aangesichte Jesu ünnsti: geïP be ^ept fegt. m i^ bocï|aïïe|nict/fonber en ïmnten Cljjiftu^. €en i^epben öeeft ooft Set ïicfit ber natunre/ loft. 1 : 9« cn oo^/
na fijne toijfe/ too? fijn a5obt/ en tot eetcban ftin (J3obt te ïeben. *ar gier onber fiet €ljiip tenbom/ fijijgen aïïe onfe bctïicütingen een gefteel
anbere gebaante. . ,, j m-
J©ant 1. eerst, niemand kent den Vader, en tig geboïg fijne ïieerïgftftegb/ dan de Soone, en dien het de Soone wil openbaren. JlïSat. n : 27. €n fonber bien ^oone/ fonbe lt;©obt be i|eere on^ toefen tot een verteerende vuur. 3ief. 33:14. «©aar §g/ nu in ben ^oone/ ficlj met ben J^onbaat berfoent ïjeeft. 2 Co?. 5 : 19.
fti ot
Ö\' to 01 bi I r fi
VI. Pr. Van de Bekeering. 195
2. Ten anderen, fan ïjeeft be on^ het-bient ben lt;l5eeft bei: genabE. ï©aar boa? taij ïton-ncn fiefteert tarrben. J©ant gciijft br ï^Ecrc
onfE ©ErfDEner/ Som. 5:10. Cal. 1: 20/ 21. eu anfE Versoeninge. 1 2 : 2. Eli 4:10. faa ï|Ö aaft an# alles en in allen gEtaajbEli. Cal. 3 : 11.
3. Ten derden, faa ÏEEtt bE ï-Jeeee SlEfu^/ baa? faa öeeï §ij ^apgEEt \\i/ an# bEn ?0atiEr fiEiinEii. Éaïj. 10 : 30^ En 14 : 8/ 9.\'En 17 : 4—11.
4. Ten vierden. 5Clg taij bEil J^BEtE ^Efum aan-fcïjoutaEti/ faa fiannEn trnj In Qcm fiEn aïïE a3ab# ÖEEtïijftE CpgEnfcljappen. J©ant niEii ftEt in Ctjjifta (èob# rechtveerdigheyd, wijsheyd, menschenliefde, Enj. 4lBEn fiEt baar tjae bE Ï^eece aïlE öingEn geschapen ïfEEft bao? Jesum Christum. €yff. 3 : 9/ 10. Op dal nu door de Gemeente bekent gemaakt werde, den overheden en den machten in den hemel, de veelvuldige wijsheyd Gods. Cn tnat t# \'t EEn gjaatE gEnabE 5 bat (Elf# üe gEEUE biE til €ï]?ifto gEfdja^ pEn 30°/ den Engelen magEii bErftanbigEn lt;!5ab# nntaEEtbEEclgttE gEiiaöE; bE taElftE foo gjaat i#/ bat bE CngElEn üEgEErig 3911 baar in tE ^eu. 1 $Et. 1 ; 12.
ONTDEKKING.
J^iEt gö nu ItiEbEram taEï/ taaar ïjet ban baan ftomt/ bat inEn faa tuEpnig üEUEErt InErb. I^Et t# am bat niEn a5ab# tjEErlijlljEnö uiEt eu ïiEiib in gEt aangesichte Jesu Christu. #aiit €lj?iftu# fEÏbE hiErb niEt gEfiEiit. €gt;nfE ï^Enlanb is bij an# eeu anöEftEnbE «öatit, JJ^ant SlEfu# InErb\' bij an# niEt bEïiEnb/ tEn aanftEn ban fijn Oogmerk, tnaaram |ij in be toEtElb i# gEftaniEii/ 11 act) aafi tEn aan^ r ^Eii ban fijne Ampten.
I. 1# in be toEEEÏb gEftaniEn/ am an# in
bEll
496 J. van Lodensteyns
ben geniet tc ftjengcn/ en om on# faïtg te maften/ en baar toe tncrb bcrepfc^t be befteering. J|ij i# bcr^oogt tot Een Vorst en Saligmaker, om Israël le geven BEKEERIN6E en Vergevinge der sonden. SCtt. 5:31. Hij heeft ook eens voor de sonden geleeden, hij rechtveerdig voor de onrechtveerdige: op dat hij ons tot Godt soude brengen. 1 J^et?. 3 : 18. Die selve (boïgcn# 1 ^et?. 2 : 24.quot;) onse sonden in sijn lichaam gedragen heeft op \'t hout; op dat wij de sonden afgestorven zijnde, der ge-rechtigheyd leven souden ; door wiens striemen gij genesen zijt. 25. Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeert tot den Herder ende Opsiender uwer zielen. (ÖSobt heeft ons eenen hoorn der saligheid opgerecht, in het huys Davids sijns knechts.quot;3Cuc. 1:69. en berg 74. Op dat wij verlost zijnde uyt de handt onser vijanden, hem dienen souden sonder vreese. 75. In heyligheyd ende ge-rechtigheyd voor hem, alle de dagen onses levens.
ïttaam om on# aan on# feïben te boen flerben/ en om on# ïjerte in te nemen.
WQ arme menfeïjen/ meenen bat be i|tere 3[efu# ten pjincipaïe geftomen 1#/ om on# fïerijt# met (ï5otit tc berfoenen: op bat toij foo maar een ge^ rufl:e confcientie fonben Rebben/ en bat foube ban onfe kernel jijn. 4©aar brij batten Ijet gegeeï fitaaïgft. JBant bie berfoening tna# tael een reben ban Cï|?ifti fiomfl:e: maar bat taa# fijn boo?« naamfle reben niet. ï^ij i# in be taereïb geftomen/ op bat Ijg on# foube taeberbaren. Cft?iftu# §eeft door den eeuwigen Geest hem selven 60de onstraf-felijk opgeoffert, om uwe conscientie te reinigen van doode werken, om den levenden Godt te dienen flaat er ï|eb?. 9 : 14. «©en taelften ban veel vergeven taerb/ befeïbe moet ooft veel liefhebben. Sue. 7:47. ^iet baar i# Ijet eerjte om get Iaat-
VI. Pr. Van de Bekeering.
fle/ be bcrgehfng i# om ben lebenbtflcn a5oht te inenen/ en om heeïe lief te ijebben; fij i^ op bat tag bet fonben fouben affterben.
ïïccïft anbcc^ aï^ be menfcïjen meenen. o^cfj Boe taepnig taiï bit Cuangelium in ï|et g^tte. Ï©Ö en begapen niet genoeg/ bat be ï^cere Sefu^ geftome» if/ om te beröienen aï taat tag moeten Rebben/ en om on# te maften foobanige alg taij moeten taeefen: öat i^/ om on^ te bjengen tot tien ftaat/ dat wij niets zijn, en dat Godt alles zij. €n al# taij baar toe Romen/ ban jijn taij eerft geïnftfalig.
a. lt;©oft geeft men geen recïite ftenniffe ban C^jiftu# Ampten, en taeï eerst A. nopenbe fijn Prophetisch-ampt; men en ïaat jidj niet ïepben boo? fijne ïeeringen/ en boo? fijn Cpempeï/ bm be rectjte heerlijkheyd lt;l5ob# öooj Ijem te ïeeren begjijpen. ^aar nocljtan# in Cïj?ifii aangesicljte lt;6ob]0l bolmaaftttjeben te ftennen taaren. €ens fepbe be ^amaritaanfcfte ©?outae/ Slog. 4 : 25. W anneer de JUSeffia;? gekomen sal zijn, soo sal hij ons alle dingen verkondigen; en fijne ©ijanben moeften beftennen/ bat gij den weg Gods in der waarheyd leerde, jfearc. 12 :4. JiBaac taij en be* gjijpen niet recïjt/ bat be ICeeringen fijner dienaren jijn op te nemen/ aï# ïeffen ban ben ï|cere 3|efu#/ bie boo? mibbeï ban gaar tot on# fp?eeftt/ enbe ban taien men moet taacgten/ bat gg get taoo?b fijner ïtnecgten geïiebe te feegenen; op bat tag be# ©aber# geerlgfigepb mogen ïeeren ftennen en naboïgen.
B. dEn eben foo maaftt men ooft get recgte ge* bjuift niet ban Cgjifti Priester-ampt. lt;©m aïïeen boo? fijne berfoening bergebing te taacgten; en om gem/ aï# onfen 25?oeber/ te geb?ugften tot een voorsprake bij den Vader. 1 3|og. 2:1. ODp bat
tag
197
lil
!; i
M-\'K
198 J. van Lodensteyns
mij öao? ï|Em mocfjtcn Itcrtaecbcn get geftdjte ban (J5ob^ öeerïpïjcyö: ten cynöe/ toy on^ fetben aan ïjem geljcci en ai ïeerüen opofferen. Ifïom. ia : i. .
G. Jfêij en ftennen ooft niet fgn Konmklijk-ampt, op tat öö aïleen in onfe jieïe mocöt Ijeerfdjen/ en aïtaar fijn ïtoninftïp öofljouöen. Cen^fepöe be ^ccre/ lef. 55 : 4. Siet, ik hebbe hem tol een getuvge den volken gegeven, eenen Vorst, ende Gebieder der volken. ïEtenbe men gem tan te reeïjte/ tan fonöc men ff rij feïben ïjem ooft ïeeten onijer^ tueryen. llDij fouten genoegen binten in fijne ïjeerfcljappij/ en toij fouten ïjem geb?upften/ op tat M fijue en onfe bijanten te onterbjacljte/ en op tat toij aifoo too? fijnen ^5«ft baierten betnieutat na ten intoentigen menfefte.
3. €11/ Inat fouten toij too? Clj?iftum te ijeer* Ujftljent 6até ïeeten ftennen? Mtn ïjeeft geen rrdjtc üetjentigïjeyt/ om lefum Cljaiftum too? ten aTicIoobe aan te nemen; tjoe foute men tan a5ofció ijecrïijftiieut/ too? ten ^eece gicfuin ïeeten ftennen/ taat men feïfé ten ïjcere lefum inift/ en niet taeet aan te g?i}pen? 3©ant men meent/ tat ïjet a^eïoobe öeftaat in een bafle inüeeïting/ tat te ï|ccre lefu^ boo? on^ in get öijfonter i^. * ©aat ontertuffdjen tie betfccftertljeyt cerft boïgt op te taefentïijfte taten tcé ^cïoofè. ï©aar outer te boo?naamfte i$/ ten begeerten Slefum geheel aan te nemen, te omgeïfen/ en baft te ïjou^ ten. 3[og. i: 12. lef. 17:5. Coï. 2:6. lgt;it noemt (Étot^ taOO?t ten toevlucht te nemen, om de voorgestelde hoope vast te houden. J|eB?. 6 : 18. Cn
tit
* Sict dit Waar en ordentelijk vertoont in Van der Hooghta Catechismus, over de 21 Vrage, pag. 30. 37, 38. En nader toegepast op i^\'n Artikel van de Schepping, pag. 40. Op de voorsienigheyd, pag. 51, op Christnm, pag. 55, 58. En soo vervolgens op ieder Artikel des Gcloofs.
VI. Pr. Van de Bekeefing. 199
hit toierh te ftennEii gegebm öoo? ïict ïeggen ban öe fjanti op ïjct tjoofti bef 55?anbnffer^/ op dal het voor bem aangenaam zij^ om hem te versoenen. KCeb. 1:4. ^Dclj be betfeeftcring ban bc faligtjeyb boïgt eerft/ na bat men ben ï^eere 3efuin aan^ genomen geeft. Jfflaen moet eerfl ben ï^eere Siefum aannemen/ niet aïïeen tot een ©erïoffer/ maat ooft tot een ^eere/ aïé men biiï getjoafl: jijn.
lt;Paae ftan ban geen berfeeftering jijn/ fonber be boo^gaanbe onbertuerping aan ben i^eere; men ftan ooft niet naberen tot ben ©abcr/ al£ boo? ben ï|eei*e Éefum Cijjijhun/ bic oné a5ob^ fteerïöftgepb moet boen fieg?öpen; op tat Inij be felbe baar na in be 25efteering mochten na bolgen/ tot bat big eenmaal ben i|eerc geïijft^ fojmig taerben in ïjeyiigljEnb en gïorie. JlSattïi. 5 : 48. i ^et?. i : 15.
lt;©cïj of to ij ban maar Ijct ijcü?eft in befcn fagen! om bie g?oote öinberpaal in be 55cftccring te nujben/ en om in Ijet toeliomenbe te arbepben/ bat men mag ïeeren ftennen bc tjceriptjeyb 43ob^ boo? ilefum Cfeiftum/ onfen genabigen ^eere/ ^opljeet/ ^jiejlEr en honing; om on^ bc ftepKig^ inafting en bermcutaing na »J5abs bcclb tc boen beg?öpen/ en tc boen naboïgcn.
III. LEERE.
(©oft bïijfit upt onfc berïjanbeïbe ^Tctt/ bat bie faïige bcrticïjting tot bnjéljcpb en beliccrimj bcr Cf)?iftenen alïecn ftan ftomen ban bien (6obt/ bie ïjet liegt upt bc bupfterniffe geeft boen fdjgncn, a3etgft onfc (jCcrt fegt. Bicmant fton in bc fcgep^ ping a5obt gelpen/ niemanb fton fgn iSaabeman jgn. Hom. 11 : 34. Cn foo en ftan ooft niemant ftem fteïpen/ in get fcgenften ban get ïicgt ter
beftccring.
200 J. van Lodensteyns
fiEftcering. ^ier in taerb tie mcnfcg ftchontieii al^ BEÏjEcl ïijtoeïijft. (©oht moet Ijier alïe# geben.
i : 29. Het is Godt Cfegt ^aulu^/ 2 13.)
die in u werkt, beyde het willen en het volbrengen na sijn welbehagen. *
^e Redenen jtjn/ 1. (©mbat be ^eere be eerfte taerftmeejler ban alle^/ en foo onfi ban ftet geeflelijft goeb. ^ob. 21 : 1. 3Ier. 10 : 23. SCct. 17 : 25. iliom. 11 : 36. 45een fcgcpfeïen ftannen inerften fnnbec ben ^cïjepper/ en foo ooft nocïj beel minbet be fonötge fcgepfelen/ be hielfie dood jijn/ door de misdaden ende de sonden. Cpij. 2 :1.
2. (©ofi en sijn lt;!5obe geen anbere tnerfien aan^ genaam/ al^ be geene bie ban Qern feïf^ sijn boojtgebjacftt. J|et moet aïïe£ 3ijn uyt hem, ende door hem, en lot hem. Jüom. 11 : 36.. Cu al taat baar bupten $/ bat mi^aegt ben ïleere; ïjij moet en tatï alïeene jijn be HEERE: en jjij Qeeft alles gewrocht om sijns sells wille. ^aob. 16 : 4. ï^et buur ten ^anboffer moejle baalrom ban ben Ifeineï ballen/ al^ get eerfle offer op ben Altaar foube taerben ontfleeften. HCeb. 9 : 24. €n na bat get felbe buur eenjS ban ben kernel gebaïïen taa#/ m oeften be ^ie^eren get felbe gebuuriglp fie-toareu. 3Ceb. 1:7. met Cap. 6:12. ^aar en mocgte geen vreemt vuur voor het aangesichte des Heeren geïept taerben. HEeb. 10:1. Cu bat boet on^ fien/ bat Cobt be J|eete geen taeïgeballeu geeft in iet?/ bat niet eerft ban gem gefpjooten i^.
ONDERRICHTING.
Jiiet gij nu aï taeberom taeï/ taaar get ban baan fiomt/ bat er onber on£ geen fiefteering ftomt? ï|et ij?/ om bat be menfcgen gare Wt*
Reering
* Siet Van der Hooghts Catechismus, pag. 124, 136.
VI. Pr. van de Bekeering. 620i
ftEering tailïEn upttaerften bon? gaar epgene ten. Jaen tuil falig tacrben boo? frjne epgene gerecgtigijcpb; en men geeft geen gefttfjte ban fijn epgen onmagt; men en fiet niet op na ben ï|eere. €n bu^ boenbe fiïijft get taerft be^ beloof# en ber ^efteering achter.
#aten toij recljt onbertaeefen/ taij fouben be= gjtjpen/ öat tag (i) lagen in een ge^eeïe onmagt/ ten opfirijt ban on^ felfaen. (2) JJ^ij fouben fien öat er geen planten dSobe aangenaam jtjn/ alié alleen fulfie/ be taelïte be ï^eere 3Iefu^ felf geplant geeft. 5Clle^ moet stjn get taerft en een plante fnner ganben. (3) fouben fien/ bat taij met al on£ boojneinen in onié tpgen ftjacgt/ niet^ Bonnen bojberen/ al^ er geen bobennatuur^ lijfte toerfting Cgjifti bgfiomt. (4) i©ij fouben (met een nafmerte) gebenften/ bat al get fioofe Cfelf ben ©al 5llbam|) ftomt upt een btaafe in-beelbing/ ban on^ epgen bermogen. lt;©cg hat eygen, bat eygen boet foo beel fttaaab in be Sterfte.
€n (goe ftomt get er nocg een^ upt?) baar i^ in oni gerte fulften borgt gefet; baar i^ fulfien berfteerben plop gelegt/ en bie fcgfjnt er niet te ftonnen uptftomen. JlSen i^ ban jong^ op (foo men meent) een Cg?iften getaeeft/ en bat tail men notg jtjn. JSiemanb fal gaar bat upt get goofb p?aten.
3[ft benfte bifttail# btj mij felben/ ift tail mtjn upterfte bermogen aantaenben/ om ben menfeg Godt in allegï te leeren ftennen/ en baar toe gem fijn Onmagt te boen fien. JiEaar/ taat ift baar toe/ in \'t ^jebiftcn/ en in particuliere be, ^tin» gen/ onberneme/ ift en fïe baar geen raab toe. 3©ant men geeft niet recgt geleert/ \'t geen be Catecgifmu^ fegt/ ®?age 103. bat men den Heere door sijnen Geest in ons moet laten werken,
VOOR-
^02 J. van Lpdensteyns
VOORKOMING VAN EEN SWARIGHEYD.
^oct) ift fic fjict nu tweederley nienfclpcn te gemoet. cehe faï I. imiften/ foo moct ift ban in get ftuft «iflner öBftecnng ftiï jlaan. J©ant ift en Ran tt tadj niet tae öoen; en af ift aï taiïliE Beginnen/ foo en ftan ift badj niet fieginnen/ en noct) üeeï taeyniger nnjne üefteering üao?fetten.
Éa üactj/ gij en ftanb njet Beginnen/ nocïj oaft iet# boajtaerften in ulu eygene fi^adjten. €n/ om fuïfte boojtaenbfeïen/ mag men niet nalaten te leeren bic tuaarijepti/ bat öe menfclj fanüer a^Db# Voor- en Medewerking, firt) feïfaen niet en ftan Ijeranbeten. Jl^ant fca fepbe te l|eereSlefu# felf: 3Io§. 6 : 44.. Niemand en kan tot mij komen, tenzij dat de Vader die mij gesonden heeft, hem trekke. €n alljoetaeï er/ baariia/ tier^ 66. ftaat: Van doe af gingen veele sijner Discipelen terugge, ende en wandelden niet meer met hem. ^00 liet nocïjtan# be ïïjeere 3[efu^ niet na/ om bao?t te gaan met fijne TCecrc. ^HSaar Ijij biaagt in ftet tegenbeeï bc Twaalve, ber# 67. Wilt gij lieden ook niet weg gaan? Cn ^ct?u^ gaf tot anttuoojb: beré 68. Ileere, tot wien sullen wij heenen gaan? gij hebt de woorden des eeuwigen levens. 3lllbu?* iietanbccbc be fytttt/ om bie wegloopers, fijn ICeere niet. Cn aïbniS fagen be Twaalve, bat er geen anbere tuoojben be# eeutaigen leben# taaren. (Pie ban Ijicrom aftopen/ bat 3911 planten/ be toelfte ban ben 3|emelfcgen #abcr niet geplant jijn.
.JlEaar egter ö.oub gijlieben nog moeb; ift fal ooft nocïj moeb Jjauben om n te leeren. (©e öe^ fleering ftan nocïj ftomen. Cn baar mebe tail ift niet feggen/ «gij moet uto cygen Beft boen; gij moet Beginnen.quot; neen t taant gij en ftonb niet Beginnen fonber ^oö.
i ©ocg
VI. Pr- van de Bekeering. 203
«Dodj/ tjac faï ift toeten/ of ^oöt taerfie? 3©at öat te fcggen; Christenen! Sfminer^ al# ^obt taerfit/ ban fuït gtj ÖÊt toeï gaafl taee^ ten, 251# gij in een Jidjip baart/ ban taeet gij tael/ laf gij aïïeen boo? be tainb bao?tgaat/ ban of gij roept. €n foo ftan men ooft aUjier taeï taeeten/ of d^obt be ï|eere in on# aïïeen taerftt/ of bat taij onbet fijne Voor- en Medewerkingen ooft fteïpen roeyen.
VERMANING EN BESTIERINGEN.
II. lt;©e andere menfcljcn nu/ bc Ineïfte on# gier ontmoeten/ sön- be beftonnnerbe Ijerten/ in br taeïfie be ^eere nu aï tjeeft beginnen tetoerften/ en be toeïfte boo? be genabc «6ob#/nu al beginnen neer te finften/ boo? ijet gebod ban ïjaar eggen onmartjt; taaar boo? fe ban fien/ bat er in gaar foo taepnig bermogen i#/ om gaar felben te ber^ anberen/ foo toepnig al# een fleen Ijem felben ftan bertaerjjen. (Cot befe Clj?iflenen fegge ift:
i. o^etoent u baar toe/ begint ooft (ban abonb na ben lt;ögt;ob#bienft/ al# gij ntu 25cebbag# plieftten in tn tji\'P# toaarneemt) en gaat in ftille bebaar ftepb ntae# gemoeb# geboelig erftennen/ bat gij (bie al Ijet fieginfel be# leben# ïjebt) boo? nta epgene ft?acöten foo taepnig ftonb boen tot nta ttaeebe 55efteering ban ntae particuliere mi#baben/ aï# een ft?anfie boen ftan/ om fictj felben lebenbig te maften/ ofte te geneefen. bat ijet geficïjte ban uta onmagt u mogt leeren.
a. Untften na ben ^eere/ be luelftc boen ftan boven al dat wij bidden of te denken. Cpft- 3 J 20. Jjlaat foo. uta ooge op Sfefu#; foeftt u te leggen onber be inbloeijingen ban fijnen damp;eeft/ op occafie ban utae gebeeben en Ijemclfdje oberbenftingen.
€n
J. van Lodensteyns
Mieft ijet gem ban nac§ nitt/ u mmbEt fijacjj.isen, ten te gcben tot get onberamp;jengen ban utoefon l^ob^ ben; fan öïijft gtj al meerber en meerbet taerfi I 4. faatn in get ofaerbenfien ban nine onmacgt; faaboo? fang/ tot bat be ^eere een# ftomt/ om get baofejom 1 in u te booben/ en om nta meerber berlicgtinglwbei en ft?acgten tot baagfgftfcge bernieutning te geben. I te b£ €n ban fuït gij/ liegt nocg taeï ban abonb/ ge-1 f jot taaar taojben Cgjijtu# fijacgt tegen befe en geenel balie fonben. I
€n foo be J^eere get ban befen abonb niet en 1 tni) geïiefbe te berleenen/ foo ïaat uta oogen ino?gen/1 ftaaj en in aï be boïgenbe bagen/ gebuurig bltjben geflagen op utoe onmagt/ en bp be ft?acgt/ bie in Cgjifto i$/ om u te berloffen ban get getoeïb ber fonben.
€n ïeert feggen met be ïüerfte/ ^faïm 123: 2.
Siet, gelijk de oogen der Knechten zijn op de hand harer Heeren: gelijk de oogen der Dienstmaagd zijn op de hand harer Vrouwe: alsoo zijn onse oogen op den Heere, tot dat hij ons genadig zij. Wacht foo op den Heere, zijt sterk, en hij sal uw hérte versterken; ja wacht op den Heere. ^falm 27:14.
Wacht op den Heere, ende houd sijnen weg. |0f. 37 : 34: lt;©p bat gij mettaaargepb moogtfeggèn: J^f. 130:6. Mijne ziele wacht op den Heere, meer dan de Wachters op den morgen.
3 ©ergeet ooft niet bergenoegt te jtjn met bicn flaat/ in ben toelften be J|eere u gelieft te ftellen.
J©aar mebe ift ecgter niet feggen tail/ bat gg moet bergenoegt öïgfaen met utoe fonben: maar bat gij n buijgen moet onber aPtobg? bifpenfatie/ boo? foo beeï gg get felbe ober on# foo gelieft te beftellen/ bat tog geen berber obertainning ober be fonben gebben. i^ebt ban met ^aulo welbehagen in swakheden, in docden, in vervolgingen.
204
VI. Pr. van de Bekeering, 205
gen, in benauwtheden om Christus wille. Cn ïaat fcolig genate u genoeg jijn. 2 Cd?. 12 : 9/ 10,
4. €n tiit alle^ ïaet bennengt jijn met h?eefe boo? be fonben. édangeften gij ftenö utae onmacïjt om te filgben ftaan/ en utae ftaaftljepb oin u feïben taeberom op te geïpen/aï^ gij mogt Romen te ballen. €en rec^t lt;£|?iflen bjeejt gebuurigïgft. f ?ofa. 28:14. JSiet ïjtj een anber in g?oote fonben ballen; ban benfit fjij/ mtffcïgt;ien faï ift mojgen be feïfbe fonben ftonnen begaan. Okfj! Ijoe ftonnen tag flaan/ aï^ d^obt on^ boet jlaan! en §oe ftaaar ftonnen tag fonbigen/ al^ be ï^eere onj? Iaat ballen! €n al# men fiet/ Ijoe be ï|eere alle# bifponeect ober fijne fcïjepfelen/ na fgn taelge= ballen, ^at ftan ban in on# niet anber# al# een ge= bunrige b?eefe en toeberfic^t tot 45obt bertaeftften.
B E S L U Y T.
^oeftt ban befen Beeddag-avond baar in toe te 6?engen. ïaat utae 25efteering tot lt;!5obt alleen fp?ugten upt liefbe tot ben J^eere., (©in bat M i# taeerbig en algenoegfaam. 3In taien men alle# Öeeft/ bat on# bergenoegen ftan. lt;©oet Qet ooft boo? ben J^eere Sfefum. J©ant get i# fgn ampt be fonbaren tot lt;0obt te bjengen. 1 j^et?. 3; 18. ^angt gebuurig af ban ben bie get u al»
leen ftan geben. ^gt te b?eeben met bie mate ban genabe/ be taelfte |g u gelieft te geben. €n bat fal on# ban nocïj fo?gcloo#/ nocft moebeloo# ma-Sen, iteaar tag fullen baar boo? fo?gbulbig blij* ben in lt;Ögt;ob# taegen. €n tag fullen ontfangen meerber genabe/ al# tag berben benften. ^00 maar be ^eere get u en mg gelieft te boen be» 8?gpen. filmen.
\'11 ii
Over Hooglied 5: 3.
Ik hebbe mijnen rok uytgetogen, hoe sal ik hem weder aantrekken? ik hebbe mijne voelen gewasschen, hoe sal ik se weder besoetelen ?
I N L E Y D I N G.
ftomicn get gegecïe aagmEtfi ban bc ^c^tf tuur tot öcfe fumma fijcngtn/ üat fe een l^iftonc ban onepubigc/ tn onbcrgcïgfic^
lijfte ^arm^ertigQepti/ öe tacïfic «©Dijt getoont heeft ant?ent te geiaabige petten.
3©ant geïijft öe menfctj een ftlejinc tncrelö/ be bidfte eerft gefcïjapen taierb/ na batbei|eere be taereïb te booren ïjabbe gegjant enbe beroert, foo ftaat ooft be taereïb alleen baar toe/ op bat de ï^eere get taonber ber bcrloffinge albaar foube bertoonen/ tot saligijeyb ber uutbcrfioorenen/ en tot Ueruojamp;eltng ijacer bpanben/ ten verderven toebereyd. (jSom. 9 : 22.)
gin get upttaertten nu befer berïoffing/ gee be ï^eere geïteben te openbaren ben ftaat be^ menfcfien boo? ben ©ai; baar na ben ftaat bef
m
jetl notl \'tg? bet! taas ï jaa m Ca bet eeti be tot aai be Cï
ge bïi bÈ! bc ta fti
ra g-
bi
Ö b b
V! t b
VII. Pr. van Christi trage Bruyd. 207
felfg/ na ben ©al; en ten ïaatflen ben ftaat ber faerïafle/ tn ïiare berfcïicpbene gebaantené. ^oa nocgtan^/ bat in bat aïïe^ uptfcïjijne be onbe= frtjjijffeïpe genabe «öob^/ in Ijet foeïten/ in ï»et betgeeben/ enbe in ïjet toeüereyben ban Cï|?ifti toaaracï)tige HCebematen.
ï)ier ban geeft on^ een ftojt 25eg2ip/ get ber* gaal ban be onberljanbcting Cï|?ifl:i met fijn ïierfte/ in ijét Liedt der Liederen, \'t welke Salomons is. Cant, i : i. i^ant men binb baar in (onber be berfiïoembe fpjeefitayfe ban Bmydegom en Bruyd,quot;gt; een befcljjping ban be gerteïgïte ïiefbe/ en ban be baojt^effelgïte taeïbaben be? ^eeren ^efu Cfjjifli tot fijn ^vnipb/ be Cftjifleïijfie ïïerfte. a5eïijft ooft aan be anbere ^ijbe/ tjct fjerteiijft berïangen ban be öecfte/ na ïjaren ï^eere en 25jiipbegam Slefum Cgjiflum.
^atïj nabitti befe Kerïte op aarbe toef ïjeeft beeïe beugben/ maar ecfjtcr ooft nocïj beeïe bïeftfien en onbolmaafitgeben/ faa toerben be beug-ben ber Sterfte/ baar in toeï bnojgefteït/ tot na-bolging; maar ooft Ijare ftoaftgeben ontbeftt tot taaarfcljoutaing/ tot berriebering/ en tot opmer^ fting boo? ïjaar/ be taeïfte tot biergeïijfie fitaaïen mocljten berbaïïen.
€en ftaaïtje ban foo een onfietameïtjft gebjag/ Rebben toij foo eb en afgeïeefen/ uyt bit derde ber^ ban Set vijfde Capitteï.
ftonnen npt get boojgaanbe 16 ber^ ban get vierde Cajpittel fien/ goe be ^npb een fterfte begeerte gabbe/ na be ftomfte ban garen ^:up= begom tot fijnen l|of; op bat gij ate sijne edele vruchten, be taeïfte be ïterfte gem/ boo? be toerfting en ftjacgt bej? (©éeftejï/gabbe boa?tgeft?acgt/ enbe toaar boo? fij gem- focgt te bereeren. 3©tj ftonnen ooft upt get ecrfte ber^ ban bit ! Capitteï
al ik nijne /eder
■Mi een itjfec flont
ceïij/ •cere iett/ bat 01106 i/en rven
leeft bes
:ïf^/
2Ö8 J. van Lodensteytis
Capitteï ften/ üe ^zttt/ ay tat noiJigen/ tot fgncn i^of ig geftomen; cn Ijae gij een fan* bcrüng genoegen taant te gefifien aan öe iijucïitcn ban gefieöen/ ban öanïtfeggingen/ en ban anbere goete taerften fijner ïtinberen; aï^ sgnbe Cgjifli vruchten. ï©ant fonber Qem ftonbe be ïterfte niet^ boen. Slag. 15:5. met ^alj. 1 : 16. 1 Co?. 4:7. en 25pac. 3 :18.
ï|ier op ïjaböe be ï|eere fijne föerïte genoobigt/ om nebeng ïjem ficïj te betïjeugen met bie fcljoone en ïieffelijfte bjudjten/ (be geljaojfaamljepb fijner Öetfte) op bat fe berbuït mochten toerben met be ïiefbe tot Cïjjiftum/ en tot malftanberen.
Ba bit uobigen Ctjjifti/ taerb aangetoefen/ ïjoe bat eenige Eebematen ber ïterïte/ na bat fe Cljjijtt taeïbaben oherbïoebeïijft genooten Ijabbcn/ in fiaap toaren gebaïïen/ foo bat fe niet alteen b?g t?aag en ieberïoaj? tnierben in ïjet fietjadjten ban gare bengben/ maar ooft herbaJIen taaren in een Wee* ftïjelijfie gcruitïjEpb/ of in een fajgeïooéöepb be^ ijerten. ^oa nacQtan^/ bat j^et Ijette naclj eenig* fin# taafifter bleef/ en bat Cij?i)tu# (na ben in* taenbigen menfclje/ of na get tnebergebooren beeQ ban gaar nocg toel tnierben beminb/ geïooft/ en gefocfjt. J©aar boo? fe ban noeïj toel gabbe op* gemerfit op be taoo?ben ban garen 25?ugbegom; taanneer gij fttnam Moppen/ boa? fijn 3©ao?b en (©eeft/ en ooft tael boo? be Raftgbingen (^llpot. 3:i2oO aan gaar gerte; om gaar op tetaeftften/ npt get bebbe ban gaar taerelbjEgemaft en blee» ftgelijfte fo?geïoo$jepb; op bat gg boa? ben lt;$e» ïaobe in gaar gerte macgte ftomen iooonen.
lt;©p al get toelfie be flupmerenbe Sterfte nocgtan# gaf een anttaao?b ban affïag. ^oo bat be re 5lefu^ fijn ganb nu aft?afi ban get gat ber beure/ om tacg te gaan/ of Cgeïijft anbere taillen) fijn
ganb
YII. Pr. van Christi trage Bruyd 209
ganb ftaft boo? get gat ber beurc ban gaar herte, om bat tc openen en aan te roeren boo? be fijacijt en Itierfiing be^ ï|. aSeefl^; ojj bat pij in gaar madjt bertaeïtften een fijanbenbe ïiefbe/ en een berïangen tot fijne gemeenfcïjap.
Sïn onfen ^tejct Ijcöüen Itiij ban een bertjaal/ ban be ijbEïe en onnutte uptfaïucgten/ be taelfte be 25?iijib boojtuenb/ om garen ^wuubegam niet in te ïaten.
iJ^ij fuïïen baar in aamnerfien twee Iloofddeelen. Jêamentïijfi/ I. gaar natuure om Cljjiftum af te fïaan: en II. be geforijtc bebeftfeïen ban garen affiag.
I. i|et fl:aat baft/ bat bcfe affïag moet geftelt taerben tegen get berfoeli ban ben 25jnpbcgam. ^efe nu gabbe berfogt: Doet mij open. bcrlt;gt; 2. 3ln bit gaar beftei legt ban een aiitliioojd/ be toetfie baar tegen ftaat/ en foo beeï biiï feggen aï*i: ik en sal, en ik en wil u niet open doen. ^aar i^ ban in gaar befegepb 1. een tnepgering/ ban te gegoojfamen get maar en nabjuftMijfc gebob ban ben ïjeere S(efu^. Cgiiftuó b:eybc gier fijne ganben uyt; maar fij lua^ Ineberftjeebig. ï^tj boob ficg feïben aan: maar fij en taas niet te betaeegen. ^ij toanbeïbc oy een weg, die niet goed en was, na gare eygene gedachten. 31cf. 65 :2.
a. (€e g;0nter Inas quot;gare angegoojfaamgeub/ om bat fe Ineï luiftc/ luie gij tua#/ be taeïïie gaar get open boen beïafte. Bet luao gij/ beu lu elft en be ©aber gegeben hadde tot een getuyge don volken. Wie aï# ^pjopgeet en üteeraar ban bed ©abcr^ tuitïc getuygeniffe gaf. Wie een Vorst was, en een Gebieder der Volken, om te gebieben get geene gem belieft. 3lef. 55 : . l^et bias be ^Beminbe garer 3iele/ ben bielften fij baar na foa omftanbig befcgjijft/ ban alle fijne b0citjeffelijftgeben. bers
14 9-16.
210 J. van Lodensteyns
(©cfc fiïapte nu bjucljtcïaa^ aan öaai: ïjcrtc; cn riep doel mij open, mijn Suster, mijne Yriendinne, mijne Duyve, mijne Volmaakte. Want mijn hoofd is vervult met dauw, mijne hairlokken met nachtdruppen. \'Ijcr^ a. fion tc 3|EErc
ïiEffeüjftcr/ l)DE Vion jjij ftjacijtigEr eh obtf tuiuTcnbcr ïjeüamp;eh gEfpiooliCu/tot fijm- ^jicnbimiE/ booa ijE Vueïïïe tjij foo IieeI uutgeftaan ïjatbE/ bEts 2. cn naclj uutftaan foubcï
3. Sla ij are luEpgEring In as tcgEit ijaar Uoo?\' gaanbE nabigen. ^olgcn^ IjEt töEifiE niEn Ijaar |ab Ijaomi fÊggEii: O dat mijn Liefste tot sijnen Hof k wame, en ate sijn edele vruchten. CajJ. 4: 16. j i^aar taEjigEriug taa^ tcgEn ïjaar UoojgaanbE ftEtUE üEHEÊrtE na fijnE gEiiiEynfcïiap. Cant. 1:3/ 4/ 7. En Cap. 2:3/4/ 5/ 6/ 8. eh Cap. 3:1/2/ 3/ 4. Ens. Cn nu ÖE ïfEEtE lEfué lunnt/ tail fij Ijeiii niEt opeu boEii. ar Ron (e onüEbagtfaniEr/ taat Ron (e onüEÏEEfbEE gEtaEEft 31)11 ï at^ [00 EEll lliiElls ÜEÏpEn l^jiEiib tE ïatEii ftaEH li002 öe öEurE! (0 fcïjanbEïpE ongEljoojfaaiiüjEjib! lt;amp; tjoutaioofE bEradjtiiig li an 3iEfu? lijiEiibElijUljEyb! amp; ongE^ ftabin ï|ErtE in utaE ÓEgEEttE.
II.\'JlBaar laat on^/ upt 011^ tweede Deel eeu^ ftEu/ taat fcljijn ban ïeeamp;eueii fij gEcft/ omljarE taEpgEtinn tE liErfdjoonEii. Cn ban faï iiieh öe-liinbEii/ bat ïjatE liEEftljooningEn nuclj fïEeïftEr 3011/ aï^ biE ban bE Akker- Eli Ossenkoper. \'Cue. 14 : 17—19. Cn bat (e niEt niinber t?ot^ sijn/ at^ ban Ijeiii biE eeu vrouw Iiadde getrouwt, EiibE biE bE aïbEröotflE taEpgEting bEEbE. bErg 20. JEiant baar bE ttaEE EEtftE uocï) tJclEEft [EpbEii: Jk l3idde u, houd mij voor verontschuldigt, bEt? 18/ 19. baav (EpbE bE derde bot upt: Ik hebbe een vrouw getrouwt, en daarom en kan ik niet komen. bEt? 6.
VII. Pr. van Christi trage Bruyd. 211
Jioa geeft ooft tc öerftc aïper twee Redenen, i3E Incilk niet foubcr Udnijs ggn ban Ijarc trots-heyd, smaat, sorgeloose gerustheyd, traagheyd en kleynacliting van Jesus, en van de teekenen sijner gunste. Scimij? ccn cmlninigfjcuü/ nm boaj Sicfitin taat tc ïgben.
I. fegt ban eerst: Ik hebbe mijnen rok uyt-getoogen, hoe sal ik hem weder aantrekken?
(0in nu befe Urna2bcn ban Ijare gcfocijtc ber= untfcljuibigiiut tc beter tc bcgjijpen/ [uilen big voor eerst bicucn te taeeten/ (i) taat befen Rok taa^. ^an (2) taat Jjet jg/ bien ïtoft aan tc tjeliften. 511 g ooft (3) in taat geftaïte men be geliïeebbe muet aanfien. €nbc (4) taat ijet -ij/ bien lïüü nut tc ticÜUen. lt;0}.i bat men ten tweeden toeetc/ taat fc taeygert/ a$ fc b:aagt/ hoe sal ik hem weder aantrekken?
(1) 3tgt;c Ketlte fpjeefit alljicc ban ccn ïilceb/ enbe in öct bgfanber ban ccncn Rok. #f nu bit getaeeft 5g ccn onder- of een bovenkleed, bat balt niet liegt te bepalen. Jtëant ijet i|cöjecufcijc bioujb Cuttooneth, binb men ban Josephs veelvervvigen Rok. (i3cn. 37 : 23/31. SClji uuli ban fict JBjieftcr-lijfe ïxleeb. ^üb. 28 : 40. en 29 :5/ 8. en 40:14. 4cb. 8 ; 7/ 13. en 10: 5. €11 ban ben gefcljcueben toft ban Husal, ben Architer. 2 ^am. 15 : 32.
mebe ban ben ruif ban ben ^cljatihecftcr/ uf Cfafmeefter Sebna, taelfic gein fonbc taerben nut# namen; tat een üetags/ bat ïjij ban fijn anij.it (taaar ban be raft een teften taaa) foube taerben berooft/ en bat Eliakim fijn ampt en rok foube mitfangcn. 3IIcf. 22 : 15/19/ 20/ 21. JÊen fiet bit taaaib aaft gcüjunltt ban .lob, taanneer Ijg tailbe te ftennen gebcn/ bat be ^ecrc tjem ftaaar be= nautabc/ eben geïijft bc ftjage bes ïïnfi^/ baben aan ben Ijals ban ben raft/ ïjet licgaani af ben
tjals
212 J. van Lodensleyns
ïjaifê ficnautnt/ fcggente: Sfoö 30:18. Hij omgord mij als de krage mijns roks.
ü^aar $ nadj een aubet gEïtjft tiEtecftcncnb taoajb/ Cethooneth. ^et tocïftE ooft gefi^upfit taD?b ban SCofepö^ bcclbcrtaigcn roft. (©en. 37 : 3/ 23/ 31/ 32/ 33. Als ook van den rok der Priesteren. €):ob. 28 : 4/ 39. cn ban Thamars mantel, met bE tadftc des Konings Dochters, die Maagden waren, gekleed wierden. 2 ^am. 13 : 18/ 19.
iDoctj lint befen allen $ niet ftlaar te binben/ af bc Hok, aan be tuclfte Jobs krage taa#/ 3Ö0C^ taccft een ftïeeb/ bat naafl aan ïjet lijf gcfïooten/ ban of bic noclj met een obctftïeeb gebeftt inaé. oEn of ober fulfté be roft/ ban be tueïfte aïïjier be ^ejrt fy?ecftt/ gctaceft igt;S een Opper- of een Onderkleed.
ï^et jij an^ ban genoeg/ bat ijet tna^ een ftïeeb/ 1. tot deksel, 2. tot verwarming, en 3. tot sieraat. 30aar bij Unj mogen benften/ 1. om be kleederen ban Cljjiftua heyl, en om ben mantel ban sijne gerechtigheyd. 3!ef. 6i;io. 5lri^ ooft om Vjet ftïeeb ban een oprechte quot;^eïijbeniffe be^ oJeioofs/ litoin. 10 :10. i #et?. 3 :15. €}$♦ 6:15. berfiert met een ïjepïigen taanbet booj ben J|eere. (Cit. 2 : 10» i (^Tim. 2 : 9. i ^etj. 3:3/ / 5« Sfpoc. 21:2.
C2) J^et aantrekken nu ban dien rok, geeft te ftennen ^et aannemen, Slo^. i: 12. en Ijet aandoen ban ben Heere Jesum Christum, Jtotn. 13 :14. (©al. 3:27. tot ftebeftfting ban ben fcïmïb onfer onge-recïjtigljeiib/ enbe tot nabolging ban fijne beugben; op bat anfe naaftte sieïe ftebeftt mag luerben tegen ben toojn (6obé/ cn bat fc baarenboben beeftert mag tuerben met tjet reeïjie ^juyïoft^ ftïeeb. (i5al. 3:27. l^ct luctfte a5ob^ tooojb noemt aangedaan te jijo niet kracht uyt de hoogte; Hue. 24 : 49, Aandoen ban den Nieuwen Mensch. Cpïj.
4: 24.
VII. Pr. van Ghristi trage Bruyd 213
4 : 24. Coï. 3 : 10. Aandoen ban be innerlijke bewegingen der barmherügheyd, goedertierentheyd, ootmoedigheyd, sachtmoedigheyd, lankmoedigheyd, cns. bur| 12.
Cs) nu EEn jirie aïbu# geftlcEb i$/ faa geeft fe be fiefttaaamïjepii om te ftamiEn 1. Werken, en 1. om te ftannen Waken tegen tmfe geefleïrjfte bpanben. ^©cfe ttaee hingen fiet men te famen gebaegt/ JSeïjeinia 4 : 13/ 22/ met ber^ 23. öaar ïjij/ tot taaarneming ban gaar werk, en ooft ban Öaar nachtwacht, aïbugt fegt: Voorts noch ik, noch mijne Broederen, noch mijne Jongelingen, noch de mannen van de wacht, die achter mij waren, wij en trokken onse kleederen niet uyt; een iegelijk hadde zijn geweer en water, ©aar liefjielb men fijne ftïeebercn aan get hjf/ om te tueefen werk-saam en tneï op öe wacht. nEn faa jijn beCljji^* tenen ^aïgt fe ïjeüücn aangebaan be wapenen des lichts, CSom. 13 : 12. de Borstwapen des Geloot\'s, 1 ()£ïjeff. 5 : 8. de Borstvvapen der Gerechtigheyd, Cyïj. 6 : 14. ende geheele wapenrustinge Godts, €yt). 6 : 11.) beftlnaam om alle bpanben onfer 3ieïE af te fiaan/ en om/ In ei geftïeeb jijnbe/ ficlj felben te berfferen met be beelberbiige ftïeeberen/ ban allerlep Cljjiftelijfte beugben. «©ja bat tatj mogen feggen met Siob/ Cap. 29:14. Ik bekleedde mij met gerechtigheyd, en sy bekleedde my. ©at if/ fij bienbe mij tot fi\'eraat/ en ift hia^ öefttaaam om boa: ben ï)cere te luerften en te taaften. Hef. 52 : 1. ^f. 132 : 9.
(4) 9013 rin be 25:upb alljier fieftent/ bat fe garen Bok hadde uitgetoogen: foo tail fe feggen/ bat fe Cljjiftl Gerechtigheyd, Cgjifti Genade, Cgjlfti Beeld, Cljjifti Vertroosting, en aïïe# taat baar toe bienbe/ met aï gaar Werksaamheyd en Waken gabbe afgeïetb/ en bat fe nu maar meenbe te
leben
514, J. van Lodensleyn?
ïebcn faniJcr 6oöé tuao?ö bed tc onöcrfoeiteu/ fanber aaft üccï te letten nf fe Cö?ifl:i genabe aan haar ticrtc nelioeibc of te niet; aï^ fe maat met tneer am gare fonben/ oaft niet meer om be ber1 nebinn/ cn om ben inbïoeö ban 35ob^ genabe bacftt of öeftommect taa^/ cn fiecyté maar een ïtojgerinfi ïeben ïcybe; bat taaé tjaar genoeg/ en booité leef be fe in een biepc fïaapfucht en io?gc* ïoo^jcpb/ na be tmjfe ban ben gemeenen ftaop
ber menfetjen. , , ^ ^
4Su ftan men/ voor het Tweede, )itxi/ tarit pet jajaé/ bat be 3??uyb bien roft niet wederom wilde aantrokken. öabbe genoegen in jjare naakt-hevd, en in\' bat fojgeloos en ongeboeiig ïeben. «ij cn biiïbe foo beet niet meer benlien om gare fonben. 4?i) öabbe geen bermaaft in be rebenen/ be bjeïïté fiefitoaam bi aren/ om ïjaar te bjengen tot ftenniffe ban par feiben. taiïbe UrT\\p genabe en gerectjtigijtpb foo feer niet meer üe^ fcfiontaen/ en bat aeloobe foo * taerftfteüig mallen/ in tiet aanïi?önen ban fijne genoegboening boo? haar. toil ijet ooft foo nanto niet meer nemen/ in het\' naboïnen ban C9?ifti ïeben. b:oome tiefetfehau/ bat haar plagt op tc tocïïïten/ ton fe toat affmjben. ^ij toiï met aï bic oeffemngen met meer te boen tjefiben/ bc toeïfie gaar te boren foo feer Ijabben opgetoeïit in be ïicfbe Ch?iili. Cmiftirê toas ïjaar foo ïief en toaatb niet meer/ en foo toaren ban ooit h^t foo bieröaar niet ïanger be oeffeningen/ be toeïfic baar toe bienben.
ïtojtom/ fö h^0 0aar eerste lietcle verlal.en- 5,;ï,i:iC\' a : 4. ^n toa^ toereïb^ getoojben. Jig ftat! 0C?
nocgen
Om te onderhouden de negen Daden des Geloofs. Welke vertoont werden, als een recht merkteeken van esn innig Christen, m Van der Hooghts Catechismus, pag. 36, 37, 38, 40, oO, 51, 03 64, 90, 94, 99, 100. met pag. 65.
VII. Pi\', van Chrisli trage Bruyd.
nacgcn in Ijaren fïecïjten ftiiat. JPant fij cn fag gare naafttljcnb niet. Iniïbc ban aoH öc macutc niet öoen/ am Ijaar taetierain/ atë baten/ te tiieeben.
2. €n beeï minber iniïbe fij baar baoj lijden, ïjet ge ene fij te fiennen geeft met Ijaar tweede verschooning, fe fetjt: Ik hebbe mijne voeten gewasschen, boe sal ik se weder besoetelen\'?
3[n teefe Ijarc rebenering/ tjeeft fe gaar aoge ay feeïtere gelnoante in be a^afterfcljc HCanben/ baar men öaarüoet^ imtging. €n baar men bes aliDnb\'i getnoon Inaé be \'uaeten te luaffcljen/ en te berfjiffctjen/ ató men niet taebernm bagt npt te gaan. Stibue fag men/ bat Abraham ftjn bienft bebe met Ijet taater te boen tijengen/ aan fijne * bjie gaflen. n!5cn. 18 :4. 4IlSen ftet Ijet feibe ban Lot nageboïgt/ 6en. 19 : 2. en biergetijüe erem^ pelen boajgaan^/ ai# 6en. 24 ; 32. cn 3 : 24. finb. 19 : 21. i ^am. 25 : 41. KCnc. 7 : 38/ 44. SIoö. 13 • 4- ,
(^efe gebiDonte Ina^ anber ijaar faa gemeen/ bat men aïïe be berfttaififiing/ be taeïffe men ben tenfigers toeü^acljt/ ben naam gaf ban be voeten te wasschen. 1 (Cim. 5 : 10. 5Cltaaar onber Ijet fieraat ban een Weduwe gefteit Inerb/ bat sij der heyligen voeten heelt gewasschen, en den verdrukten genoegsame hulpe gedaan, ij-n faa fenbe David lot Uria Gaal na uw huys, en wascht uwe voelen. 2 ^am. 11 : 8.
jtibuó nu bergeïeeft be 2??nub garen arbenb/ be bieïfien fij hi ben bienft bclt;« lijeeren tjabbe toegebgacljt/ bij iemanb be taeïfie bermoeut lua^ booj een renfe. ^ij benfit/ bat tjet tvjb InaCom
toat
* Wie de selve waren, heeft Van der Ilooght getoont in sijn groot Werk, in kwarto, tegen Doctor Bekker, Zed. Ondersoek T. Deel. Cap. 13. pag. 85—92.
2i5
216 J. van Lodensleyns
tnat te ruften/ am tjaar gemaft to at te neemen/ fij meent am fcfu toiïïe geen ongemaft meeröer te blagen. €n betaijl fe öie ongemaftfien te li eet actjtte/ taiï fe Ijare boeten niet taeöer öefaeteien. dEn fij meent/ öat Ijet felbe vebené genoeg iva§/ om lefum af te feggen. Immer^ Ijet öacljt tjaar foo/ öat öct üoo? tjaar niet geraöen taa^/ om lefirê iquot; te iaten. bat fe met pin ging taan^ beien/ en Ijare boeten Ineberom ïtefoeteïbe.
©octj/ O btaafe raabflag ban bieefclj en öïoeb/ in üct geefleïpe! ^ er ban ergen^ rufte öuyten Cï)?iftum? Kis er iemanb/fieljaiben Jem/be taeïfie feggen fian tot be bermoeibe/ en tot be Mafte/ komt tot mij, ende ik sal u ruste geven, en gij suit ruste vinden voor uwe ziele. ^iBattïj. n \'* 28/ 29.
^inintro luaé be ruste en verkwikking, bat fij o^obé neüoben Ijieïb en fiebiaarbe. Sief. 28 : 12. ^f. 116 : 7. ©ocö fö tua^ berfilinb/ en berfaalien quot;tot meerber ïütiabcn/ geïp taij in be Onderrichting fulïen toonen.
HET SUMMIER DER TEXT.
_45ij fet ban ben #eere/ tjaren ^juubegom/ tot ti:ie/ af/ fö tai:int Öaar ongenegen/ om taeberom met ben ^eere 3(efum te gaan luanbeien in ben ï^af/ baar men ban iefn^ ïiefbe tuerb ber^ feeftert/ en booi be bjucïjten ber bjomen taerb geflcrftt. ^ij meent bat fe berfeïjaoningen genoeg fteeft/ om be fatten ban 3lefu^ taat gemaftfteïijfter op te nemen, benttt om be religie niet meer te ïgben. ^ij en taiï er niet ïanger booj ft?ijben. Cn fij meent/ bat get nu tijb i^ om te ruften. ajeïijH be geene/ toien^ boeten getoaffcïien taaren/ in be ©nbe tpen niet meerber uptgingen/ maar fictj berfitaifiten/ en berbjolpten/ na Ijaren moeijehjfien arüenb. TWEE
VII. Pr. van Chrisli trage Bruyd. il7 TWEE LEERINGEN.
dEn taij iecten baai* upt/ i. ©at een sicïc/ be tueïfic te üaami bc faecjle gcmeenfcïiap met ben ï^ecrc Sefue getjati ïjeeft/ booj eenigen tgb ft an ftomen tot bic (laapfucïjt en berflapptng in Ijare ïiefbe/ bat fe nac| ïncl blijft Itiecftenbe in ïjare liefbe; maar bat gate ïiefbe/ tat Ijet tnerelb^ge» maft en bermaaft faa gjaot té/ bat fe garen Slefum affegt/ tegcnflaat en fijne nabiging afflaat. ©it fien luij ailjier in be (Cert. Jtëant be 25?upb tjabbe met be ï^eere gegab be aiberfaetfte/ en be albert Ijemelfcbfte ommegang. Cant, i : 13. en 2:4/ 8/ 16. en 3 : 4. en 4 : 16. en 5:1. ^iBaar nu taa^ fe fao berre berli?ecmt/ (arjedj. 14: 5.) bat fe fijne liefbe ftemme/ en fuactjtige nobiging 1 afflaat/ 2. afflaat met üerfmabiging/ 3. afflaat om fa?# geloof te blijlicn leggen op get fieb ban eentae^ relbfcge en fcgabeltjfte foetbocrigljepb en rufte. jjBen fiet bit aaft in be ©erlaters ban gaar eerfte liefbe/ 5lipoc. a: 4. jjBen fag get in ©abib/ 2 .^am. 11: 3—17. en 12:7—13. met ^faïm 51. .ïlBen fag get in ^ct?ité/ ^iBattg. 26:69—74. en (üSai. 2:11/ 12/ 13/ 14. en in be gemeente ban lt;!5aïatia/ bic met ben (öccft begonnen gabbe/ a5al. 3:3/4. en 4:4/ 15/ 16/ 19. 5 :7. enj.
II. cïiBen leert gier ooft/ bat een jieïe/be taetfte ben i|eere Sfefnm om cene reben geeft afgejïagen en gebjepgert te openen/ bat be felbe (aan get Inepgcren sgnbe geraafit) ficg ftan bcrbeelbcn/ bat fe rebenen genoeg geeft/ om ben felfben Sefum met meer rebenen af te fïaan. ^00 bat fe foo berrc ftomt/ bat fe niet alleen bóoj 3|efum niet en luit werken, (bertieclb boo? get aantjeftfien ban garen borigen ^upb^-rok;) maar bat fe ooft boo? gem niet langer tail ongemaft lijden. (J^oojgc
beelt
218 J. van Lodensteyns
ficdt boo? Ijet IttEbct ticfoetden ban hare voelen.) i|ct fclbc fag men in be gemeente ban Ephesen, be taeiftc odIe §ace eerste liefde Ijaiïbe verlaten, in Ijaar verdragen, in Ijaar gedult, en in tjaar arüeub om Ctjjiili naams wille, fonber moede te worden. %pat. 2:3/ . 4©en fat} get in ^et?o/ MSattlj. 26 : 69—74. en lt;6al. 2: 11—14. €11 men fiet aïïe banen in be geene/ die haar ontrekken ten verderve. en bie niet gebenfien der vorige dagen, in de welke, na dat fij verlicht zijn geweest, veel strijd des lijdens tjabben verdragen. ï|efi?. 10: 32/ 38/ 39.
ONDERRICHTING.
jfêaar iaat dii^ teué in get ötjfonber gaan fien/ 1. ï©at foniten be 55?upb bij bit afflaan bertoont geeft/ en ban II. tnaarom be dJeeft gare fouten gier geeft oygetefient.
I. ^aar bJa| in gaar (i) een raadslag met vleesch en bloed. ÜMfte foa fcgabetp io in get ftnft beg (öclaofo. €n luaar ban ^aulus ficg feïben foo nauta getoacgt geeft. (6al. 1:16. i0cg bat natuur-lijft benutfr/ fiet foa beet op epgen gemaft/ en taerelb^ bao?beeï. l^at vleesch en bloed kan ons niet openbaren, \'t geen ban ben ©aber/ bie in ben ï|emeï i^/ moet luetben geïeert. 4®iattg. 16:17.
(2) (©aar taa^ ooft in gaar een omvilligheyd, om ÉefKs ojj fijn berfoeft te gegoojfamen. 6een gegepïigt Cg?iften mag in ttaijffel t?eftften/ of gij fal boen of naïaten \'t geene aSobt geöoben geeft, ^oa rafcg als men bes ï^eeren taille ftent/ foo bjDiijft en getaiilig moet men bïiegen/ om fijn Opiebob te gegoojfamen. be ï|eere roept/ moet men met Samuel feggen: Siet jiier ben ik, want gij heb mij geroepen 1 ^am. 3:6. I^f anber^/ spreekt, want uw knecht hoort betSt 10.
YII. Pr. van Chrisli Irage Bruyd.
Cs) 31a fÜ öorft met ^pcfus disputeeren, sij borft onbecfDcUcn of fijn 25cfacï tact nctrip taas. i|aar öagt öat fe tegenredenen genoeg lioó? Ijaar 0abi3e.
ruftc meent fe taa^ Itaoj §aar fteft. ^ij ijabbe tie ijefad)t/ en nu/ fao fe meenbe/ gebanben. €ij tietie baclj! taat rufte ft au men tjeijtten fonbet Sjefu^/ be eenige tjooft in klien en in ftecben ? 3|é er taei iet^ faet^/ aï^ men Sïefitfi baar niet in en IrinbT moeft fe ban niet gefegt öefiüen/met Maria? 3£iic, i: 38. Siel de Dienstmaagd des Heeren; mij geschiede na uwen woorde. ^afte {jaar ooft taeï fieter tate? alo/ Ik sal dan geduuriglijk bij u zijn. Wien hebbe ik nelïens u in den hemel? neffens u en lust mij ook niets op der aarden. Jpf. 73 : 23/ 25.
(4) (0aïi tna£ er in tja ar een btaaling/ bat quot;fe ben weg Gods aansag als een moeijelijken, schadelijken, eh harden taeg. ^iet/ feuben be tjagc Sfoben/ .iï!al. i : 13. Wat eene vermoeytheyd 1 Cn ^aït boert be gabloofe in/ bat fe feggen: Wijkt van ons, want aan de kennisse uwer wegen, en hebben wij geenen lust. W7ai is de Almachtige, dat wij hem souden dienen? en wal bale sullen wij hebben, dal wij hem aanloopen souden? Sfoü ai: 14/15. l^DCÏf offdjaon be baben ber gobïoofcn (atbaar en ooft jiEat. 3:14.) fuïfte bingen te hennen geben/ fao tuaé bit een gjooter btaahng in be 25?unb be^ J|ecrcn; om bat be feïlie fna beeïe teftenen ban Éefit^ ïiefbe gefien tjabbe/ en om bat fe Ijabbe fietjooren te taeten/ bat ^obt be l^eere nopt tot ben zade Jobs gesegt heeft, soekt mij ie vergeefs. 3fef. 45 : 19. €11 taat ftan er oout foeter üefpie* geïing/ en aangenamer bonjtjeffeïijhïieub bebagt taerben/ alf. bat een menfeïje/ bie eenr. na «Oobé beetb gefcljayen is\'/ fictj berïuftige in be afber-foetfte/ en in be albergeluHfatigfte befcljontaing ban (©oö en ban fijne baben? €11 taat foeter te^
ben
-219
r
220 J. van Lodensleyns
Ijcn ïtan Er taeEfEu/ al^ tE fijanben in bE liefbE Cïjjifti; ®ltiaa^ lua^ ban befE oberiEggtng/ blnaa^ tua^ ijare rEbEHEring/ bat fe bien taeg dPob^ aan* fag/ En ronb uyt oynain ban? eeh ftEtobing ban ijatE tuftE/ eh ban? eeh befoctding ban tjauE boEtEn. i: (Ètobt fcgt/ Dit is de rusle en dit is de verkwikking, t. ta- bat gij nignE gEïtabEii öcub. Sief. a8 : 12.
(5) I©aar fiij oofi ftbiam eeh taatfclje versma-diging ban Slcfus tiefbE/ alö of fijiiE gEiiabE (in bE taEEgfcljaïE np gEluaogEii niEt bE bJErElbfclje lufle) moEflE bjijfiEii/ eh te licljt UEbonbEii luai/ fig be rnfte eh fig IjEt gemaft ban befE taecElb. ^iQd bErfmabeïgfi fpjaïtEii eeuó be SJobEn/ luan= HEEt ft ftnutElgft fEpbcn; Wij en suilen na u niet hooien, anbec een boajbjenbfeï/.bat fe/febert ben biEnjl be^ ^eeceii ininber biaren gEfegent/ en niEEibtr taai\'En gEplaagt. Sfer. 4 : 16/ 17/ 18. Jjoa beracgtEïgfi fpjaït oaft gg/ biE op be nabi= ging ban bE fiiiEcgten bEj? l|Epianb^/ fEpbEt Uc hebbe een vrouw getrouwt, en daarom en kan ik niet komen. HEuc. 14 : 20. i©acl) foa EEn fmabEÏijftE bErtUErping ban bEii raad Gods, jfiaftE imniEr^ niEt bE ïiEi-Ue/ be bJEïftE luel fietjaajbE tE InEEtEii/ bat fg maat ftof en afcï(/ eh bat bE ï^EEtE/ biE tjaat ininbe/ bE gjaatflE éoning bjalt;t.
(6) jBeu mag ooft benfteii/ bat er in ïjaac ge* tuEEft i^ EEn schaamte, om toebetom aan tE iieeiiieii/ \'t geen fg een? gab afgeïegt. B^aat foo berre berbaït iiieii ijaaft/ aï^ men bE piicljtEn ban bEbotiE EEtfl: fiEgint tE ftaftEn/ eii aï^ iiieii ben Üïaft ban een goebE üEtgbenié en ban Een Ijeyligen loaiibEi IjEEft uutgEtjoliftEii/ bat men ban fcljjoumt/ tnbe eeu fcljaamtE fiEgint te ftiggEii/ om bJEbErom aan tE t?EftftEn IjEt seeoe mEii ïjeeft ugtgetoogen. ^aar i^ titffctjEii bEii en tuffcïjen tjarE
jitïE
VIL Pr. van Chrisli trage Bruyd. ü22t
jide een liErb?ecmamp;ing; EtiiJe bie affiecrigE fcgaam^ te/ boa? a3abt en boa? aufc incbc cljjiflenen/ i# bifibiiï^ oojfaafi/ bat men niet trnrft taEbccftEEren tot fijne bomje pïtcöten.
(7) o^oït jÏEEftt er in be ®?agc/ (Hoe sal ik mi)n rofi weder aantrekken?) een gepretendeerde onmacht, oin tE ftonnen boen get geene bci|eerE ^efns ban Ijaar enfetjt. JBelHe fienniffE ban ijatE oninagt/ ItiEÏ fionbE gEtaeeft öeamp;bEn eeii mibbeï om be fi?acjjt npt lt;£ïj?ifto te ïjaïen. ^ISaai* betoijïe fij boo? Slefn^ btEpgert tE oyEnEn/ foo bia^ Et in Ijaar een bianljaopig geficgte ban ïjaarr on^ ÏTEfJtaaaniljEntt. €n fij tail gaar fclbcu btaaaffeïijft berfctjoonEii niEt Qaar onmagt, baar [e nocgtaniS (EïbEr/ eii boo? tjaar engen fct)uïb/ oo?)aaft taaé ban bie ontieütaaamijcyb. tail Ijaar ban brr# fcljaoiiEn/ met ïjet geene ijaar maar te biiuïber maaftte.
Jiiet bu? berre Bonnen a^obs ïiebe liinbErcn taErbEii berboert/ aló fij een^ aait ij et ballen ra^ liEix: En bit biEiiEii taij te taeeten/ om 011^ baar tegen te taapenen.
II. (©aar moet nn naber taerben gefien/taaarom be EHnilige 6eeft getailt ijeeft/ bat befe ftaat ber ïicrlic foo opeiitlijft fonbe taerben te üoeïi geftelt.
Cn jjiEr ban ftannen taij binben drlederley Redenen. 3©ant 1. fommige jijn ten p?ofijte ban be 25?upb; 2. anberE biEiien ter eere ban Sfeju^/ en fommige 3. jtjn ten nntte ban be ^eyligen.
i. i|ct bao?bcel bat be 25?iipb ijier nyt ftonbe t?EftftEn/ taaé (O bat fc/ boo? IjEt IjcrbenftEii ban befen ïjaren ftaat/ modjt fmeliten in t?anen/ ober gare g?ootE onüebagtfïiamljejJb/ en berfinabElgfiE bErtarrping ban (0objê raab/Ijaar ten go Ebe. ^oo fEnbE bE ïjeere: Csectj. 36 : 27. ban 31fraël/ als bEJ ^EEre gaar fijiiEit Geest in gaar binnenste fonbe
oeven,
22^ J. van Lodensleji ns
geven, Ucr^ 31. Dan suil gij gedenken aan uwe boose wegeti, ende uwe handelingen, die niet goed en waren: en gij suil een walginge van u selven hebben over uwe ongerechtigheden, en over uwe grouwelen. 22. Schamet u en wordet schaamroot van uwe wegen, gij buys Israels. ïfct fclfbe baajs fcpbc ist l^cccc/^acljar. 12 : 10. Sv sullen mij aanschouwen, dien sij doorsteeken hebben: en sij sullen over hem rouw klagen.
(2) ï^ct tricutrc udÜ Din öc nedrig tc maften/ cn um met ben Tollenaar ban betre te jlaan/ neerfïacljtig te taeefen/ oy be ftajjl te flaan/ seggende, O Godt, zijt mij sondaar jgenadig 3Citc. 18 : 13. Want een ieder die hem selven verhoogt, sal vernedert werden, en die hem selven vernedert, sal verhoogt werden, bet# 14.. ï^et bienbe jjaar ban/ om met IJabib te (eggen: Ik hebbe gedwaalt als een verlooren Schaap; soekt uwen Knecht. 119 ; 176. 4-n ay öie togfe gebartjte pauUiG fijnen taanbeï in fijne umjeiaobigljcub/ en Ijij noeinüe ficb üe voornaamste der sondaren, om in biepe neojigtjeiib te ft en bat gem barmhertigbeyd geschiet lua^. i (Cim. 1:13/14/ 15. Cn/om bie reben/ lüierb tjem gegeven een scherpe doorne in fijn vleesch, op dat hij sich niet soude verheffen. 2 Coj. 12:7/ 9. toonbe fijne Nedrighejd. Cplj. 3 : 8. Cn Ijij beiieeit/ bat men sien faï op fict] fetben/ om te recgte te biengen/ be gene bie overvallen taaren/ door eenige misdaad. (0aï. 6 : 1.
(3) ©aft ftan Ijct be Üerfte ftjeftften tot luaar* fcljouUiing/ en tot bao:ficl]tigljeyb in Ijct taefto-menfae. ll?elfte voorsichtigheyd failing foo biftluils aanpiijft. (Cituni 2:2/4/ 5/ 6.quot; Cnfcftenbe bat be Oude en Jonge Mannen, fonben taeefen voorsichtig, anber^ ooft matig obergefet/ en tjjj tait bat be jonge Vrouwen, fonben leeren voorsichtig te zijn. ber^ 4.
Cn
VII. Pr. van Christi trage Bruyd. 223
Cu roept on# toc/ i ^ct?. i : 17. Indien
gij tot een Vader aanroept, den genen die sonder aanneeming des persoons oordeelt, na eens iegelijks werk, soo wandelt in vreese den lijd uwer inwoo-ninge.
2. ^ctjaUje bcfc rebencn/ bc iueïïtc Ijaar opficïjt Ijattöcu op tic ^juyb/ foo toas Ijct berQaaï li au ijcfc mi^gjBepEU bc^ ^rupb^ ooft notjj nobig tot eere van de Ileere Jesus. èm bat Ijij fijne licrlïc niet aïïccn ïicf gabbc/ Inannccr fc Ijcm focljt cn boïgbe: maar oalï nocfj ter tijb/ tuannccr fc Ijcm f00\' feer bcradjt cn berfnvaab Ijaübc. ^cïfé boe noctj/ inannccr bc ï^ccrc JIcfuG inoctjtc feggen: Sij en hebben in mijnen raad niet bewilligt: alle mijne bestraffingen hebben sij versmade!,.
1 : 25/ 30. Cn Inat ii5 bit niet een gjoutc eere li do: quot;ben ileere? bat ijij faa ftantliaftig blijft in fijne cenluige ïicfbe/ bat ijij fijne goebertierent\' ïjcpbt cn Ijct ©crïmnb fijne# lijcebe# niet cn boet laanïteïen/ en bat IjÜ nocl) blijft ijaren geftaoren Ontfermer. \'ifef. 5 : 4—10. ^cïf# ban ai# fijn ïterlte tot fojgcïaa^Ócyb en lilcefctjelijfie factboerigljeiib ié U er li allen.
3. Cn foo taij onfc oogen fïaan op anbere ïicriicn cn Ktebcmaten/ foo Ui ar. ijct berljaat ban befe ftnaUljeben be# 25:nub# noabfafteïijft/ op bat be feilie ficlj moeïjte bebicnen ban befen ftaat ber Öerlie. (Cen ennbc fij/ op get aanfdjontacn ban Ijaar gcbicft/ niocljten benfien op bc bermaning ^anü : iSoin. IX : 20. Zijl niet hooggevoelende, maar vreest. (Dp bat een icber mocljt bcljouben een Uia* fienb Ijerte/ cn bat men ban bc 25:unb ïeerbe/ lucber op te ftaan/ Slefum te gaan fa eft en/ al# Ijij ficlj felben (tot fDaffe onfer Daagljenbj Ijceft ontjofiltcn.
VKK-
J. van Lodensteyns VERMANING EN PLICHTEN.
€n bat get/ to aar toe taij u C^iftdpe aanbagt nu to ill en vermaani ijeülicn. Cn tocï eersi:
1, I^DCt bc^ 5p?uybt^ tEgBntooojbigc ftaat/ ban flajjerigïjcpb cn tjaagïjepb in .get gocbe/ ang boen opmctften/ om onfc ï^emdfeïje gcjtaïte nauta tc üetaaren/ om bic onft na licrmogcn op te toeft* ftcn/ en om tod te benftcn aan Cftjifti licrmaning/ Stpoc. 3 t ii. Houd dat gij hebt. bat toy (tipt aanmerfting ban be ftoaftljepb bc^ lileefftj?) on^ biütoil^ magen bernieutoen be toaöjbcn €ö?ifti/ Jjamp;attlj. 26: 41. Waakt en bid, op dat gij niet in versoeking en komt.
2. SCaat baar toe be toeftant ban bcfe 2S?iipb n tjouben in ccn gebuurige bjcefe. 4^abeinaal gtj ï)icr fiet/ tjoe berre be alber innigfte Cljjiflcncn en HCicbeïhigen oSabé ftannen berbaïlcn. Ifeen fag gier (1) bat yet Ijaar niet bed en fcfieeïbe/ of fc ben l|eerc Écfum genoot/ of niet en genoot. Cn toat toaj» bat dtenbig ? ïBant te zijn, en sender Jesus te zijn, is erger als niet le zijn, en nodj* tans toaagt be ïierftc bat miffen ban ben ïfccre Sfefus/ boo? een bïeefcïjdgft gemaft/ cn bon? een ingefiedbe rnftc/ be todfte niet anbcré iri ban onrufte. 31a (2) fij gaat felf? foo ber/ bat fe genoegen neemt in foo een geftaitc/ baar in fij Sefxts genabe miffen moet. €n bat meer is/ Cs) fü fadit er fdbe in te üüjben. ( ) toep* gert met Ijem en booj Ijein te toanbden/ baar fe eepter tod üepoojbe te toeten/ Ijoe foet tjet In as/ toe fij met maïftanberen ftonben fpjeeften/ ban bie eeutoige en onbegjppdijfte ïiefbe be^ ©aüers/ be toeifte Ijp betoont aan ben fonbaar; en ban bie tebere genegentpepb/ be todfte be ïfeere Sfeftté Ijaar pabbe toegebjagen/ toanneer
VII. Pr. van Chrisli trage Bruyd. 225
ïjij/ om ïiarcn \'t taille/ öen ^eiiieï gaötc (of faube) bcrïatcn: am ïjaar ren pïaatfc aan fijn jijijc tc bcrtaerfacn. il^at taarcn üaar tad sid^ bEfruftfienbe taaojtcn/ tuffcgcn ïjaar cn öEn ï^eeie SÜEfum licctaiffclt! Cn EctjtEr tacygert jij fiarEu ^iEtiii tE opEitEii/ om iiiEt gsm tE taanbEÏEn. €n (5) ftj bur ft bEfEit ïjaarEn affïag nactj rectjts tiEErbigen/ eh niEt fcïjgnrEbEiiEn bEtfilOEniEU.
Siel Christenen! foo ÜErtE fionnen be ïiEfilE ©jiEnbEn Uan ^Efu# ïtoniEn. €n taij fjEamp;ücn tjEt bifttail^ tE obErbEnftEn/ om on^ foo üeeï tE nau-taEt tE taacgtEn; En om niEt tE bEnfiEii/bat taij/ in bEtt tijb ban befen ftjijb/ aï biE flnarigljcbEn 51)11 tE bobEll gEftoniEll. Ziet dan, hoe gij voor-sichlig wandelt. oEplj. 5 : 15. Cll ïaat IjEin niEt b?iicïjtEïao^ tot n roEpEii. 5l!djt nooit ÖEt gEinaït bE^ taEtEÏb# bobEii ^Efu^ biEiilt. Cn öEÖeipt u nooit niEt öEbEfifEtEii ber i\'rtjanbc.
3, Cn/ of Et onbEt myiiE (CoEijoojbEtEn fuïïtE SiEÏEii taatEii/ bE lUEltiE ficlj in bEn EpgEiiften ftaat ban bEfE ^nyb ÖEbonbEn; tEgEii^ bEfE niOEt ift fsggEii: M5o?t eeii^ niEt bE 2B?upb taaftfisr upt utae iluymccing. .^iEt tjaac eeii? Haatten na bEn i^EEtE SÏEfum/ foo rafel] aljs fij maar tjaar fElbEii taat bEtEt bEgon tE bEbEtibEii. Cn bErbEtErt aïlE^/ bat in ïjaar EEn fout taa^. (i) ^aat ban nimmEr* niEEr in bE faïte bE^ a?Eïoof| tE rabE met bÏEEfclj eii bïoEb. (a) O^EÏjoojfaamt 3iEfu^ eii bE^ a3tEflE| Mopping fonber uytftEï. ^f. 119 : 60. J5f. 110: 3. Cs) ^Öt eeii bijanb ban niEt lt;ï5obt tE ttaiflEii; en bEiiht nooit bat utae tEgEntEbEiiEn fuïÏEn fioniiEii tE niEte boEn bE taij^ijejih (!5ob^ in u tE gEbiebEti. (4) SCEgt ooft nooit biEii blaam op ben taEg d^oh^/ bat gij bE (öobfaligljEyb foub bErbEnften boo? een moeijElijfiEn taanbeï/ maar leert met l^abib feg^ gen EU roElllEn: Ik ben vrolijker in den weg uwer
15 getuy-
22ö J. van Lodensteyns
geluvgenissen, als over allen rijkdom, 119:14. (5) \'èabcn a\\/ ïaat in 11 nayr yïaat# üinamp;cn/ een licrfmabcnö Mcpnacgten lian Cïjjifli ficbccïen.
roemt fc ter contjarie at^ licbcclcu/ npt te luclfic gij berftant ït?ijgt/ en öe taetfie u bcr^ ftaniïiget maften/ dan alle uwe Leeraars, 119; 99/ 104. met Sof. 1:7/8. il©ant fij jijn u ten gocbe. (6) ^ctjaanit ooft u feïben nooit om tocöer te ftccrcn/ na öat gij cen^ jijt afgefieert getaeeft. (7) 25crocpt ooft u fciben nooit oy ulu onmagt oin Incbcu te ftccrcn. Jfèant §ij/ tiic u fiegcerten foeftt/ öccft Öctt en luacljtja genoeg/ om fterftte te vermenigvuldigen dien, die geen krachten heelt. Sief. 40 : 29. l|ij üieti U te ftoop witte kleederen, (ban fijne gerecljtigfteyti en Ijcyiigljoib) Stpoc. 3 : 18. J©ant eer bat Cfeiftu^ roeyt/ i^ men ban ficï) 1 ell)en naaftt. Styac. 3 : 17. €n {men iian boo? engene ftjacljten ftefltiaarïijft taeberom aantjeftften tjet ftleeb ban ïiefbe/ \'t geene men eens geeft uytgetjoftften. jlSaar tegen alïc bic flnarigïjeyb geeft be ïfeere Ctjjiftn^ niet aïïecn ftïceberen/ maar ooft tbacljten/ om be feïbe tuebcrom aan te tjeftften. (8) Verloochent ooft nooyt 3?efuG name/ al? er om fijnen \'t luiïïe boeten jijn te fiefoeteïen/ en aï^ öoo? \'t ïfjben om fijne^ naani^
Inilie/ geïieft te öejjjoebcn. 5l\'yoc. 3:8/10. Vreest ban geene der dingen, die gij lijden moet/ zijt getrouw tot den dood. 5Cjjoc. 2 : io. i|e£tt de voeten geschoeyd met de hereydheyd des Euangeliums des vredes. Cpïj. 6 : 15. En zijt altijt bereydt Lot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap af-eyscht van de hope, die in u is. 1 ^et?. 3 : 15. C9) ^cg ooft uyt een boïftomen gerte/ met Stfapjj/ ^f. 73 : 28. Mij aangaande, het is mij goed nabij God te wesen Soekt sijn aangesichte geduuriglijk. ^f. 105 : 4. ^ib bat ftij het huys Sfraeï^ (en ooft
VII Pr. van Christi trage Bruyd. 227
u) in het herte grijpe, faa bteïe als tt ban Ij cm vervreemt zijn. Csccïj. 14 : 5.
BESLUIT.
©us tiocnbE/ foub men üelnijfcn/ bat bc ï^ecre imdj in mié Ijabbe getuiocyt/ fcïfs ban noctj/ aï^ tat) faa fcer ban tjcm berbjccmt fcïjeencn te taEfcn. ï|ij foube 011^ nut gcnatic gebcn/ niet alleen in hem te gelooven, maar ook voor hem te lijden. ^Ijiï. 1 • 29* i|Ö foube be geene/ bie met hem lijden, ooft met hem verheerlijken. iSfam. 8 : 17. J|ij faubc fidj feïben na dj openbaren, «èeïgft Ijij fic| gier na/ met bnïle bcrfeehertgepb/ geopen^ baart ijeeft aan bcfe Ïïerfie. Cap. 6 : 3. €n M foube getaiffeïijft luaar maften fijne belofte/ 5Cpac. 3 : 20. Siet ik sta aan de deure,. en ik kloppe: indien iemand mijne stemme sal hooren, ende de deure open doen, ik sal tot hem inkomen, en ik sal met hem Avondmaal houden, en hij met mij. 5Cmen!
Over Cant. 5:8.
Ik besweere u, gij Dochters van Jerusalem, indien gij mijnen Liefsten vindt, wat suit gij hem aanseggen? Dat ik krank hen van liefde.
INLEYDING.
ïicfbc $ een beröajgen bing Uno? aïlE be gene/ taeïïter^ jieïe naait anber f^aar niagt ge-tueeft i^. i^ een faerBajgentgept/ be tneïfie naclj menfe^en/ nactj Cngeïen ïtannen uptbjufe ïten en bnen berjlaan aan be geene/ be tuetfte gare taerfting niet blagen in garen ïtaefem. Ibe» ïtjfi 3gn baar toe bccle 55aeften/ inbien be ICeefer of ^Hacljaojber naait baa? gare fcljitljteu i? ge-raafit. i^ boeg sterk als de dood: hare kooien zijn vyerige kolen, vlammen des Hecren. Cant. 8: 6.
ontjleeïtt get gerte/ enbe gare bïammen ïtan? nen niet taerben uptgefiïufcgt/ aï taaren baar tae be taateren ban berbalgingen en tegenfpaeben faeeïe. ber# 7.
©ifitaiïö getaagen baar ban be i|cyïigc ^Bannen
(l5ab^/
VI [I. Pr. van Christi lievende Bruyd. 229
a5oö^/ cu üeeï taajö ban ^aar geftijooften in^ct Hooglied, \'t welke Salomons is. dEn men fict ooft öet fciher toerfiinB in bc taoojben/ öe taelftc u CöjiftElöïte aanbagt foo ebcn sijn baa?gdefcn.
iteen ftet in \'t begin ban öit Capitteï/ gae minndgft be 55?uybcgam ficfj nptbaob/
aan fijn geliefde be ïtertte. en fiet/
Qoc anbebacijt be 25?npb ben jjEinnaar ban ïjare 3iele ïiet baoj be beur ftaan. .ï^en fiet baar/ öoe bc ïleere bte flaperige ilïcrftc baoj een tijb ber^ ïaat; enbe tjoe beeï m oen te be 25:unb biel m a eft aantoenben/ eer fij fioft ^ertainnen be boorige uptgeboabene (baclj ban tjaar beracljte) liefbe be^ ^jupbegom^. #?ucljtElDa^ tua^ baar toe tjaar roepen. Jfeant be ï|cere gaf tjaar geen antbjoojb. ©nictitelaua toa^ ooft gaar bertaacffte tjulpe ban be ï^acfjter^/ gare HEeeraar^. ^tj berlaat ban bie J©ac0ter^/ en ïteert ficlj tot be ^octjter^ ban üerufalein/ be biare quot;Ccbematen ber JSerfte; of fe baar beter modjte getjolpen bierben/ alsi bij ïjare ICeeraar#/bie gaar berbolgben enbenantaben.
55ij befe ^ocljterö ban Slcrnfalcm foefft fe te-gentaoojbig ïjuljje unt gare bjoefijeyb. €n fij ftelt baar toe baoV
ï. i^acen beftoininerlyften ftaat: feggenbe/ bat fe krank was van liefde.
II. €n ban ftelt fe boo? \'t geen fij tot Ijare gefonbtjepb bienjtig actjt. €n fij boet een ïjooge betupging om tjulye: met eenen aantoijfenbe/tjoe fe bjenfctjt bat tjare niebeleeben fictj ontjent gare fafte en toeftanb fouben bjagen/ alé fij garen SEiefiten modjten binben.
l. ^©e jlaat ban be ^npb fiomt on^ boo?/ onber befe taOOJbent Ik ben krank van liefde.
€»aar ftaat 3ïab n : 3. bat be ^nfter^ ban SCajaru^ tot Slefinn fonben/ Seggende, Heere, siet
dien
230 J. van Lodenstcyns
dien gij lief hebt is krank. JfBaar ^ier ijï \'t/ rEC^t anbcr^/ die uw lief heeit is krank van liefde.
lt;©c gesondheyd der ziele ma^en tag noemen een «©aööBïijfie bïam/ bic boa? 3fefum uut ben ïfemel ïtomt/ en in an^ ontfteehen Vnerb bao? ben ï|. a5ce|\'t. 5llï^ ban be ^eere 3efu^ aftoefig \\i/ ban i^ er een uitbomping ban bic bïamtne. JCBaar at^ tjij/ baar en tegen/ tegentuoojbig \\i/ ban ^eeft be sieïe een taeïbeijaagïijft ïeben in fijn foet gefeïfc§aj). 5Can bit Alzijn, of Bijzijn van of bij ben ï^cere/ ïjangt ban be gefontljejib of ftianütjcpb ban be jiefe. 3fs ban be l^eete tnat berre afgchjceften/ ban berïangt be jieïe/ bie ftrtj in SIcfu# tegen= hiDojbigtjeyiJ plag te bermaften/ tot fïautu en fi?anft Itiojben^ toe/ na be bertjooftingen ftare^ 25?upbegam#/ en na be teeltenen ban fijne gc= nabe. ©it biuftte ©abib nyt met anbere tooojben/ ^f. 63 : a. O Godl! gij zijt mijn Godt, ik soek u in de dageraat, mijne ziele dorstet na u, mijn vleesch verlangt na u: in een Land dor, en mat, sonder water, ©it gaf ïjij te fiennen/ ^f. 42 : 2. ai$ ïjü fepbe: Gelijk een hert schreeuwt na de waterstroo-men; alsoo schreeuwt mijne ziele tot u, o Godt! 3. Mijne ziele dorstet na God, na den levendigen Godt: wanneer sal ik ingaan, en voor uw aange-sichte verschijnen? 4. Mijn tranen zijn mij tot spijse dag en nacht, ©aar ië get fetfbe/ bat be ïierüe altjicc tail feggen/ boa? gare fijanftljepb en flauVute. 3©ant fij taa|/ als; ©abib/ amechtig boo? get ft erft bcrïangen na Ct)?ifti tegentaüoibigljenb en genabe.
©e ïterfte taa^ getaeefl in een feer fibjabe ge^ ftaïte/ taanneer fe 3|efu^ ïieffeïps rebenen tjabbe fiïepn geacht, ©oe tna^ be taarnite ban ïjare ge^ negentljeiib ban SCefu^ afgefteert/ na get taerelij^ genial! en boojbeeh J§ij taa^ (geïijfi ban €pg?aim ftaat ^of. 7 : 8.) een koek, die niet is omgekeert,
fialf
VIII. Pr. van Chrisli lievende Bruyd. 23-1
tjalf rautu en fjaif berfijanb. ijaü ïiaar aee^ tEÏgft tueïbarcn bgrtaaarïaüft/ en niet gepaft op §et tgüig omfteeren na ten i|ccrc toe; toannecr get tp taaiö/ om op fijne notiigen en roepen op te merften. SCïs fij nu laar feïben foo berre ber» fnyint jjabbe/ ging öe re Sefu^ ban tjaar bieg. (©oclj hoo? fijirbertjeft/ taterp ïji) een ftooï buur in Qaar öerte: taaar öoo? fij/ aïi öjanöeniïe ge^ maaftt/ na Scfinn omfiets
1. (Éorö fö biniï tjem niet meer booj gare teure fl:aan. ÖEn boe Inierb öaar ingewand ontroert om sijnent wille, ber^ 4. ^aar taa^ tan een geöjeft/ en boo? tjaar gcb?cft een tijanlïljenb.
2. 3!cfué Ijab nactj fijn bcröeeiting in Ijare sicfe geïaten/ biaar boo? fe ban nergen^ in anber?/ tan in ïjem (Inicné bceib fij noctj in ïjaar Ijabbe) fictj Hon be bernocgen. I©aé ifefnö tueg/ jijn fieeïb taa# no dj ürj Ijaar gelaten/ en foo taa^ (jij naclj/ boo? bat 23ecib/ bij Ïjaar tegcnluoojbig. fij aïïeen ft on ijaar berm aften/ als fij maar badjt op fijn gunftig aangefirijte/ en op fijne certijbs genootene liefbe.
3. I|arc fi^anftljcpb ontftonö ban niet alleen uyt ö^t geboelig ontfieeren ban fijne tegenlnoo?* bigljenb/ en uut Ijet tjeugcïyli tjerbenften ban \'t géiie booj befen genoten luag: .iXlaer gaf ooft te ftennen een fterftc begeerte/ en onberfettelijft ber# langen na fijne tegenlnoojbigljeub en na get ge* boelen fijner ïiefbe teeftenen. (éelijft Ö^t ijertc meer i^ baar Ijet lieft/ aié baar tjet leeft; en gelijft fjet fjerte meer bereenigt met Ijet geene bat gelieft tnerb/ als met ficïj felben.
4. €n baar boo: tua^ er iii befe ftraniujenb een Ijeete ftaojtfe en een tjertelijftc pijne/ be lueifte booj faa een afjtjn ban ben üjeere :3fefu^ tuierbe beroojfaaftt.
€11/
232 J. van Lodensleyns
€11/ om befc ft^anftgcpt öc^ te fieter te fic^ 0?ijpcn/ (00 bient ïjier toel te taeröen tuaaroe^ nomen/ bat bit niet taaé be feïfbe fieftte/ lian be taelfte men ïeefl Cant. 2 : 5. SCituaar be ïterfie fegt: Ondersteunt gij lieden mij met de flesschen, versterkt mij met de Appelen: want ik ben krank van Liefde. Saberaaal bie fieftte albaar iua^ öetec te bergeïyften fiij be flautute/ be tueïfie beroojfaaftt tacrb boo,: Ijet oherlaben üan be inage/ met aï te liceï fjjijfe. ©at mi bie jieftte toet taajS een genegentgeyb ontjent jjetfeffbe lioojlnerp/ maat niet ban befcllie natuure/ blijftt: (i) ^m bat baat geen ontaeftfting lua^ ban ben ïfeere Slefu^. ll^ant bie Ijabbe be ^junb aïbaar gevoert in liet wijn-huys, en de lielde taaé sijne baniere over Qaai*. bcr^ . ©e l^cere Siefu^ gaf baar aan be éerfie fnïften oUerliïoeb ban liefbe/ bat fg ibagten ban uooben Ijabbe/ om bie liefbe te ftonnen berbjagen/ en om bit liefbe boebfel te ftonnen berteeren. JlSaar Ijiet i^ een geftjeft en een fterften fionget na Éefu^.
O gelukkige ongesontheid! ^ocljten Inij foo leggen aan befelbe ftjanftljeyb! ^iet een5 gare geftalte. ber^ 4/ 5/ 6. €11 leert baar nyt be bolgenbe
LEERINGEN.
* %ié lefu^ een^ Ö^tt^ raafit/ foo ont-fteeftt ^fj albaar een gjoote blam ban \'Ciefbe/ be taelfte ft^acljteljjft boojftjeeftt. ©aar taa^ öe^ looft ©ent. 30 : 6. De Heere uwe Godt sal uw herte besnijden, ende het herte uwes zaads: om den Heere uwen Godt n.b. LIEF te HEBBEN, met uw gantsche herte, en met uwe gantsche ziel, op dat gij levet.
^00
* Siet Lodensteyus Uytspanningen, pag. 14—19.enpag. 104—109.
J
VIII. Pr. van Ghrisli lievende Bruyd. 233
^aa foubc be afonabc get öcrte raften; fan faube bc ICtefbe sgn met ïjtt geïjeele Ijcrte. €n fao ecu Cgjiften ttaee Ijkten |abbc/ gij gaf get eene getaiffeïtjft aan lefué. ïjeeft t)tj er maau een/ en baat i# 3Iefu^ be naafte toe. Sefu^ ïjceft een ïjanö om ïjet gcrte te t^eïtften/ en een bebaote 3ieïe ö^eft een ©erte/ bat na jjem uytgaat. Cant. 5 ; 6. €n bat i$ be recljte Keïigie/ baar men fna baa? get a5eïaobe ontfangt/ en boa? be HCiefbe Uicrtifaam blijft.
2. KCeert gier ooft unt/ bat bit geen fieïtte i|/ bie üe jieïe öeblegerig maaïtt: maar bie be jiete üeesig en aan get taerft goub. ^e 55:unb faeftt gier aïïe yïaatfen oy en neer. ï|et i^ gaar am 3lefu^ te boen. ^gne tegenltioa^biggepb Ina^ gare genezing. €n al maeften fg een googen berg öc« fflimmen/ om gem te binben; fij luaö fterït en ïtjacötig genoeg/ om bien moebig oplnaart^ tot in gaar ftepïte te bet?ajfijjcn. l|et ina^ ïiefbe/ be tueïfie gaar eerft bebe opftaan; get tna^ ïiefbe/ be iucïfte gaar bebe roepen; get tua£ ïiefbe/ be taeïfie gaar in \'t openbaar op ftiaat beebfaelfen; get taa# ïiefbe/ be Vueïfte be flagen en be fitaabe bejegeningen ber JJ^acgter^ tuiïïig beeb berbjagen; en get Inaé ïiefbe/ be toeïfie gaar nu tegenluoa:= big boet guïpe foeften by be ^ocgter^ ban 3[eru^ faïem/ en bij be taare ^Mybetsi ban ben l^eere SlEfuó.
3. ^ocg goetueï gaar ïiefbe Hemelheet i^/ foo i^ fe nocgtan^ fonber ongenojïoofbe Passy. jBen gooit be ^upb aïgier niet feggen: »31 ft benap^ geftaan/ ift gebbe open gebaan/ ift geb geroepen. 31a/ ift ben in get ftof gegaan/ am ban baar een taoojb ban mijnen bjienb te üjactjten. D^ocg tot nocg toe biucgteïoo^. ^oo tuiï ift ban niet meer foeften/ ift tuil mijn ru\'fte nemen/ ift iuiï gem baren
234 J. van Lodensteyns
mi laten/ enj.quot; Been! ©an aï öie bingenïjoojt men gaar niet een een tg tiina?b getaagen. J^ant Ijare ïiefbe Inap te ijerteïijft/ ftj Ina^ tneï Heaiel-heet, maar niet fiaben mate fijanbenbe. JiBen jiet tiefc ïiefbe nettje^ afgemaait i Corintg. 13 2 4»
De liefde is lankmoedigheyd, sij is goedertieren: de liefde en is niet afgunstig, de liefde en handelt niet lichtveerdiglijk, sij en is niet opgeblasen 5. Sij en handelt niet ongeschiktelijk, sij en soekt haar selven niet, sij en word niet verbittert, sij en denkt geen kwaad. Ö. Sij en verblijd haar niet in de on-gereehtigheyd, maar sij verblijd haar in de waarhe\\d. 7. Sij bedekt alle dingen, sij gelooft alle dingen, sij hoopt alle dingen, sij verdraagt alle dingen.
. .J^et men nu berbet op be öittergebcn/ be In elfje fyaae in bit foefien bah be itë\'acljtet^ tuier* ben aangebaan: #an mag men ïceren/ bat be redjte ïiefbe tot ben i|ecre SCefum boebfeï en ïeben ontfangt/ uyt alïe beii tegenftant/ be tueifte gaar du ben taeg tegen Ulnam. (tCnen fe garen fiefum niet en ftoft binben/ bon? ljuïpe ban gare ICee» raar^; toen ging be bïam ban tjare ïiefbe rec^t oy na boben toe/ en fg ïiet bittere Leyders gaan boo? get geene bat fe hiaren. I©ie tainb ban tegenftanb blief, gare HEiefbebïam bef te Ijeeter aan. il©ant ïjare ïiefbe taaf te gjoot/ aï^ bat be biinb bie foube ïtonnen uytbïafen. ïtïepne bïaminen Uierben bteï boo? ben tainb ijebïufctjt; maar gjoote buren bjanben boo? be tainb bef te Ijeetter. ^e ®?autae/ be taeïfte ban be .Jidjare berbjongen taierbe/ b?ong foo beeï te meer tegen be ï|eere aan; en foo taierb fe toen eerft geueefen. jBarc. 5: 27—34. f00 obertaon ooft be Cananeefcge ©jaütae/ boa? Ijaar onberb?ictig aantjouben/ niet tegenftaanbe foo g?D0ten tegenfl:anb. ^iBattij. 15: 22—28. *Baar be ïiefbe ^efuf pïaatf gjjjpt/ baar
bient
VIII. Pr. van Chrisli lievende Bruyd. 235
öient aïlE tegenftaut maar/ om/ aïé olie/ get buur te faermeerberen.
5. (^en ïaatfl:en leert men gier upt/ bat f^ti# een ïjarbe faïte boo? een ^teie/ be taelite Éefué liefbe o^fmaaftt geeft/ bat fe ïjaren Siefu^ moet miffen. .^ijne tegenfajoojbiggepb toa^ get leben boo? gare jiele/ enbe foo tna^ ban baarentetjen 3gn alweezen een boob boo? get gerte. ï|ieram fionbe gaar get bebbe niet langer gouben. moeft aan \'t foeften/ foa lang tot bat fe garen üefuin lionbe binben. 3©ant §efu# recgt geftent 3tjni3e/ moet ooft toerben bemint; bemint sgnöe/ moet gij toerben gefocgt; en gefotgt jijnbe/ gcgt; bonben.
^it toa^ ban gare fieftte. oEn tog mogen baar ober nocg een# uptroepen5 O geluksalige onge-sontheyd! jBen toenfegt toel fomtijté boo? onbe= bacgtfaamgepb befen of geenen menfeg toe/ bat fe een# mogen fmaften/ goe fmertelijft onfe licga= melijfie fieftte ip/ toanneer tog fien gare onüarm^ gertiggepb/ in get aanfegoutoen ban onfe ellenbe. JiBaar ift toenfege/ met bebacgtfaamgept/ bat niemant ban u alle mag herben/ boo? bat gg eerft gefmaaftt gebt te ficlïte ban liefbe tot ben ï^eplanb/ toaar ban tog nu gefp?ooïten gebben.
HET TWEEDE DEEL DER TEXT.
11. Eaat ong nu een# fien/ taat mibbelen be 25?uyb tegen befe gare ft?anlitgepb geb?uglit geeft. I^et i# a5obt/ die alle onfe krankheden geneest, ^f. 103 : 3. (aTot gem ban te fteeren/ toa# get belitoaamfle mibbel tot onfe geneefing. hierom toenb jicg be 25?ugb na ben i|cere ^efum toe. ber# 6. ^g beeb ooft foo/ Cant, a ; 6. en 3 : 2/ 3/ 4. €n al# fe ben i^eere felf niet toift te binben/
!
11
ban
236 J. van Lodensteyns
öan luenti fij Qaar fcïbcn cerft na be J^atljtet^. iicr^ 7. met Cant. 3:3. €n aïé fe ooft tjem ban baat niet Honbc taijö tucrbcn/ faa focfit fe ïjarc F)uïpc fiij gare mebc quot;Cebematen/ en baar ban ïjanbeït on^ tweede hoofddeel. ï©g hinben baar in/
1. 15e ^erfannen/ bie fij aanfpjeeïit. ^an 2. get ficbei/ bat fe gaar geeft. 3. ^e tfjb/ tuan* neer bat fiebeï/ of berfoeft inuefte taerben tuerft\' jleilig gemaafit. €n 4. be ernft/ be Incïfic be %niub gier in liertuont/ niet gaar baar toe te besweeren.
1. öEgt;c perfoonen/ tot be Vueïïte be ^jnpb ficg taenb/ 3Ön be Dochters van Jerusalem. IJ^it taaren be geïoobige ïtinberen o^ob^. \'©efe toerben ge* naamt Sferufatenié ©ocgteré. il^ant het .lerasalem, dat boven is, dat is vrij, welk is onser aller moeder. a5aï. 4 : 26. recgte Cgjiflen ïterfie/ be taeïfie gare faliggepb foefit öoo^ be berbienjlen Cgjifti/ met toaren geïoobe aangenoomen/ geeft gaar oaj= fp?onft ban ben ^emct/ boo? be fijacgtige roeping beé % o^ccfte^. i^ ban bjij ban be (©ienft# öaargepb en ban ben bïoeft ber ïfêgt;et. Cn fg i^ be jfeoeber [00 Ineï ban be 3loben a(^ ban be i|cybcnen/ bie gare faïiggcpb in Cgjifto foeften. €ben geïgft Sara be moeber lua^ ban Isaac, bic ban ooft be erfgenaam fijnen ©abcr^ lua^/ om bat gg npt een bjge ^lBoeber taal gebooren. SClïe be particuliere Éerften ban/ en alle gelooüigc Cg^iftenen in be feibe/ bjerben genaaint 3ïecu^ faïcm^ ^ocgter^/ Cant, i : 5. cn 2 : 7. en 3 : 5. en 8:4. of jiaaagbcn. 2 C02. 11:2. Époc. 4 : 4.
(Cot befe l?ocgter^ ban get SUsrufaïeni/ bat gier ficneben iflt;/ be taare ^pcïgberen bep a5eïoof|/ be lueïfte a5oi3t tot garen ©abcr/ cn be föcrfte tot garen jEoeber gabben/ fteert jicg be ^jupb algier. Cn bat/ niet tcgenftaanbe be ^Sclijberé maar ftlepne ftenniffe gabben ban be inhjcnbige
^effening
VHI. Pr. van Chrisli lievende Bruyd. 237
(©effening Cljjiflcnbamé en ban öc ftjanfigepli tier liebenbe sieïen; faa aïjs taö ftannen afncemen ujit get bolgentie negende ber#. Center pjefnp^ poneert be Éerfic/ tat in öefe gare antmoeter# taa^ be 55?aEberïpe Uefbe/ en bat fe genegent^ |epb Öaööcn oin ïjaar te Ijeïpen/ foa herre fij\'t fiejle ftanben. fionbe in tie ^odjter? rieften ben reufi ijarer filcebcren/ jgnbe be öetjacïjting üan gare goebe tacrften. Cant. 4:10/ 11. €n be ^eere ïjabbe onber §aar narij gelaten ben
renfi zijner olien. Cant. 1:3. ^ao batfebanffcg gaf ben renft ban allcrlep pbeher beé ïtjimbe* nier^. Cant. 3 : 6.
(0p befen reuft ging be ïterfte aan. €n fg fpgeeftt baar op tot bie ^ocljtec^ bjtj upt ban ben flaat garer jiele. ^oo nodjtan^/ batfe^aar niet te lang opgielb bij tjare incbeïeeben/ met berfnpm ban onbertnffdjen Sfefnin feïf te foefien. ©clj neen! taant get tna^ Ijaar aïieen om 3iefu^ te boen. Cn aï Ijab ïjaar (om foo te fpjeeïten) een Engel boojgefiomen/ ftj fonbe bien Ijcüöen boo?amp;ij gBftapt;-ani maar 3iefum te binben. ^i| fpjeefit tan maar een taoojb/ aljS in ïjet bao?6ij gaan/ tot bie (Pocïjtcren Sferufaïcm^.
LEERE.
€n tag leeren baar npt/ bat ïjrt i^ ben aarb/ en be pïirljt ban be dMoobige onüer get Cnan^ geïium/ te beïjouben be CljjiftLiijfte. gemeynfeïjap nnber maïfianberen. €n bie 45eefl:elöfie ^emeen^ fetjap i^ ooft een mibbeï tot bei^emeenfcljap met C5?iftu#/ of tat be becnieutaing be|S felf^/ aïé bie (èemeenfeïjap i? berbaïïen.
^at bit nu fao ilt;» be JBIictjt ban een Cö?iflen/ fietaöfen tatj naber ugt 3|eïj?. 3 : 13. ^aar be
J. van Lodensteyns
SUpoftd Öeïaft Vermaant malkanderen alle dage, soo lange als het heden genaamt word; op dat niet yemant uyt u verhardt en worde door de verley-dinge der sonde. 14. Want wij zijn Christus deelachtig geworden, soo wij anders het beginsel deses vasten grondts tot den eynde toe vast behouden, ^aa bcrmaant ïjtj ooft ï|e£i?. 10 : 23. Laat ons de onwankelbare belijdenisse der hope vast houden: (want die het belooft heeft is getrouw). 24. Ende laat ons op malkanderen acht nemen, tot opscher-pinge der liefde, ende der goede werken 25. Ende laat ons onse onderlinge bijeenkomste niet nalaten, gelijk sommige de gewoonte hebben, maar malkan-deren vermanen : ende dat soo veel te meer als gij siel dat de dag nadert. itiil ïjtj on*i ban
öuptEii cn ban binnen berfitaitit jjEbimi/ trnoj inaïftanöErEn tE bErmanen. Stibue fEijt ijij onft i ^rijEff. 4 ; 18. Vertroost malkanderen. Cn tie a5EinEEnfrt)ap i^ eevi inibdEi om SlEfu^ tEbinbcn/ gEïijfi tüij be bEtmamngEn En öe bEttjooflingcn bij EEti gEboEgt binbEn/ 1 ^Tgeff. 2 : 11. 1 Coj. 14: 3. ehj.
VERMANING.
SlhtiEn gtj ban Christenen! getiaoft taiït ÏEben/
foo vermaant malkanderen, en sticht de een den anderen. 1 (^ïjEff. 5 : 11. Vermaant de ongeregelde, vertroost de kleynmoedige, ondersteunt de swakke. bEt^ 14..
BEWEEGREDEN.
i. Cn foub gtj niet Christenen! \'lt;©an foub gij obereEnftomen met lt;!5obt/ be bielfie baar in fijne IjeerlijftljEpb flEÏt/ bat tjij jiEÏen foeftt en roept
tot
238
VUL Pr. van Christi lievende Bruyd. 239
tol sijn koninkrijk en heerlijkheid, i (jOjcff. 2: 12.
fuït gg jiclcn li ooi ten ï^ecrc bangcn/ en CÖJifto öc ftjoonc op get ^oofö fcttcn. %»an fuït gij ftonnen pionïtcn met te siden/ öie gij (!5abc gcöaart ïfcöt. 5l!röcjiamp; öan maar tot öat C^jiftu^ ccn geflaïte in gaar fijgge. ifigt;aï. 4 : 19. €11 tan fulïen ulne rebcncn aJahc fao aangenaam jgn/ alé gantL\'ösccm hen menfetje is. 3fa ban fnïïen ittac lippen/ hal lof aSab^ en hol flidjting hoo? uhicn naaftcn/ Cöjifto foo aangenaam sijn/ hat gij haat han fat feggen: Uwe lippen, 0 Bruyd, druppen van honichzeern, honich en melk is onder uwe longe, en de reuke uwer kleederen is als de reuke van de Libanon. Cant. 4:11.
2. ï|et fclfhe hereyfrïjt ooft öe onherlinge ^e^ meenfcfjap/ be hi elft e gij Ijeht met malftanberen; haigens - he tueifte eïft Ijem feïhen moet fctjulbig ftennen fijne gahen/ ten nutte han anbere Stib^ maten/ gchiiïïigjjejib en met vreugde aan te leggen. Jjegt onfe 55 Vrage *. ï^et geene gij ban hult hat anbere u boen fouben/ boet gij ooft aïfoo.
3. ^at ig ooft get oogmerft aptabamp;Z taaarom gij u ooit of te ooit eenige gahen geeft mebegebceït/ en taaarom gij u ooit of ooit met fijne ïiefbe $ ontmoettet. J|et taa^ niet om u hlootelijft fgn hjienbeïijfigeyb te boen p?oehen: maar get taag/ op bat gij fijnen ïof fouh hermelhen/ en op bat get een anber ooft taeten foube. Éoïgt ban in befen na get erempeï han ©ahib/ ^f. 66 : 16. en fegt in een nebjige hjijmoebiggepb: Komt, hoon toe, 0 alle gij die Godt vreest, en ik sal vertellen wat God aan mijne ziele gedaan heeft.
4. €11 i^ er ooit een pïicgt getaeeft/ be taeïfte be ^eere ooit of ooit gefegent geeft/ foo ig get onber anbere ooft be pïftgt han bit mebebeeïen
han
* Siet de Bewijseu in Van der Hooghts Catechismus, pag. ] 08, 109.
240 J. van Lodensteyns
lian ceii ieber^ p:aat aan fijn mcÖE Cïi?ijlen. JJ^ant taar men baajfirgtelgft ben taeftanb (fdf^ ooft tad be angeflaltc ban nnfc jicle) aan anfe niebe-ïeeben facrïjaaït/ baar fian men ïjaar biïttaiïj» rebben upt gare fieïiamincdnB/ en fic^ felben bifitail^ lierïic§ten bao? Magen. ^JSen fiet bat baaroin be jBfêannen a5ab^ niet gefiöen nagelaten/ am felf£ öaat eygen ongefteïtijeyü te fiefc^^ijben. ^iet bat in ©alnb. ^f. 81. en 32. en 51. in ^fayQ.
73 : 2. en 77 : 3/ 4. in $auïu£. 2 Co?. 12: 7—10. en in Cï)?ifta felbe. ^lllattfj. 26 : 37/ 38. Cn Ijet ber^aal ban bic onfen fieftomraerlgfien ftaat/ bient ten minjten om bc ftaaftfie Cjjjiftenen te boen benïten/ bat be bjoomfte öelben niet aïttjt tben feer ^gn get?aoft getaeeft/ en bat fe baarom Öaren [taat niet ïjebben te beutoerpen/ aï^ tjaar biergeïijft^ mocljt ontmoeten.
Stlbu^ ftonnen tajj on^ gcfijuyft maften ban bit eerste Onderdeel.
j^et tweede Onderdeel öefcljjÖft ^ebeï ofte) Ijet ©erfoeft bat be 2B?upb op §are mebeieeben boet. ï|aar taille i^/ bat fe Cgjiftu*? fieftent maaft» ten be geftaite ban ^are jiele. Cn bit ftelt fe boo?/ onber een maniere ban blagen: Wat suit gij hem aanseggen? (©in boo? bie maniere ban b?agen/ garen ernfl en meerber ft?acöt te öeteeftenen/ aï^ ooft 0111 be rebenen te berfieren. €11 ï)Et i# foo beeï aljsof fe feybe; J^oe )ecr taenfcljte ift taeï/ bat gij ïjem neerflig aanfeybe. Hft en ftan ïjet 11 niet genoeg feggen/ ^oe ootmoebig ift taeï taenfcQ^ te/ bat gij Cg?i|T:mu boo? mij geliefbe teïnbben. SCnber^ fian men befe taoo?ben ooft opnemen/ fonber b?agen/ aï^of fe fepbe; Dit suit gij hem aanzeggen, ©oïgen# onfe ïtantteeftenaar^/ nota 40.
il^e ftoffe nu/ be taelfte Cö?ifta fonbe aange^ feyb taerben/ taa^ foo aïj» öoben berftïaart ié/ dat de Bruyd was krank van liefde. TIEN
VIII. Pr. van Christi lievende Bruyd. 241 TIEN AANMERKINGEN.
i. \'©us fian ten her getia?ticrt Ctjjiften faa feer taerben bernebcrt/ bat tjij famtijtl moetfto^ men tat fijne minbere Cö?i^enen; amgaregulpe te berfoeften/ en am in tjace gebeeben te magen gebackt taerben/ taegené {)are ftjanftïjepb en geejlelijfte cmgeftalte ber jieïe. ^it \'t bat toy tjier ncbené ften/ in bit faerfoeft ban beberïatenc Iferfte; be taeïïte tjare niebeteben berfaeïtt/ bat fe garen ftaat geïieben te obertaegen/ en ïjarer/ in gare gebeeben tat ben ïjcere/ geïieben te ge-benfien/ af miffcljien be J^eere ficïj Ijarer gciiefbc te ontfermen.
a. i|et ié betamelijft/ ais ^obé baïft i^ in bcr= lating/ en aï^ be i|cere Sfefuis ftcjj anttjaHhen Öeeft/ in apfidjt ban be gebaetige betoaning fijn er liefbe/ bat ban faa een berlatene ïierftc/ of fao een berlatene jieïe/ nocfj echter gelooft/ bat be l|cere Sfefué noclj faa beeï teebere gencegenttjcpö boa? gaar geeft/ bat gij faï taillen omfien na bie 3ieïen/ be to elft c fielt en tijanti jijn ober fijne af= taeefiggepb. lt;©it toont be ^iupb aïgier met befe gare taoojben/ aï^ fij baft ftett/ bat get beftenb maften ban gare ftjanftgepb genoeg foube jijn/ om fijne ïiefbe tot gaar taeberom te boen ïeben.
3. ï^et is ooft ben aarb en be pïicgt ban aïle «©ocgteren SPcrufalems en \'Ceeben ban bat ïjoafb/ bat fe een naauto regarb of ayficgt nemen/ ap be ongebatïen ban gare mebeleeben. 3tlbné fien tag/ bat be 25?upb gare mebeleeben aanfpjeeftt/ aléof fe mebelijbig taaren/ en felfé geboelben garen noob/ en bat get bij gaar baft ftanb/ bat be eene boo? ben anberen bg lt;ï5obt gabbe te liib^ ben. ;ll5en ftet get feïbe fao geboelig in ben JlSan (ï5ob#/55egemia.i : 2—11. en 2 : 2. en 13 ; 11/ 14.
16
242 J. van Lodensteyns
lt;©p ieber jicïE bet ^Sriijberen ïegt ban een ber^ öintentffe/ om mebeïijben te tjeöamp;en met ftarc mebeieeben; en om get felbe mebeïijben te tonnen/ in get öeftent maften ban garen ftaat/ aan ben ïfeere.
4. €en g?oot gebeeïte ban be «tëemeenfcljap ber d^eloobige onber malftanberen/ leit baar in: bat men gier op aarbe maïftanber^ nooben taeet/ enbe be fetbe boo? a5obt open ïegt; bat men be geene/ bie iet# geöfien/ en taat meerber foeften te gefiben/ mebe neemt in onfe oEtebeeben. J^ierom fepbe Slacobu#: Belijd malkanderen de misdaden, en bid voor malkandereu, op dat gij gesond wordet. 3iac, 5 : 16. €n bat moet men toepaffen/ foo taeï op be gceftcüjHe geneefing/ be taelfte na be fcgnïb-beftenteniffe en bergebing ber fonben boïgt/ al? op be licgamelijfte geneefing.
5. ï|et geeft ooft een gjoote berlicgting boo? be jiele/ taanneer bie fteb?oeft en ft?anft i# ober flefus aftaeefen/ al# fe jien mag/ bat gare inebe-leeben met garen ftaat mebelgben gebben/ J|eb?. 10 : 33/ 34. en bat fe/ upt bat mebelgben/ garen ftaat beftent taillen maften aan ben i|eere. ï^ier toe bertelt be Serfte garen ftaat opengertig aan be mebeieeben/ en ftj en tail jupft niet/ bat men bie beel bcrp?aate bij ongeboelige Jêaam-Cgjis\' tenen; maar bat fe baarban geïieben tefpjeeften/ in gare gebeeben tot ben f^eere/ gaar tot her-nieutaing. l^et taelfte get albcramp;ejte taa# bat men ban ben i|eere ftonbe bibben. ï|eb?. 10: 35,
6. jEeri fiet gier ooft/ bat een jiele tael jieft ftan 3ijn in be oogen $ob#/ en bat ^obt gare jieftte fomtijt# foo lang boo? gaar berfcjjgcn goub/ tot bat fe geleegentgeyb gebben om bg anbere (be taelfte ooft tael fomtgtg minber genabe al# ftj gebben) baar ban te fpjeeften. #pbat be i^eere fnne barmgertiggepb mocgte toonen/ niet alleen
(A)
VIII. Pr. van Christi lievende Bruyd. 243
CA) fitj antere getupgen/ maar ooft CB) op te geöCEben ban anbere. gebodbc ^aulu^/ boe fp bcftenbE bat gij upt fon g?noten boob bcrïoft taa^/ en be berberc berloffng noclj tiertaacï)te/ ojfi ben gtonb ban bc geamp;cben ber Corintïjieri/ fcg^ genbe: i Cor. 1:11. Alsoo gy lieden ook mede arbeyd [voor ons] door den den gebede, op dal over de gave, door vele persoonen aan ons te wege gebracht, ook voor ons danksegginge door veelege-daan werde £,\\tt/ bc OöemeEnfené to aren bed» acgtig aan bibbcn/ fp taaren onfi bedachtig aan tjet afgeamp;ecbenc gocb. #et goebc taas gctaEEgt ten b?ucïjt ban ïiaac gebEb/ en baartun bercpfc^tc ^aulu^/ bat bc gccnc/ be taeïftc beeïacljtig toacni quot;aan ben fegen/ aoft beeï fouben Ijebbcn aan bc banftfeggingen.
7. ^nbertiiffc^en moeten tan ïjier ooftaanmerlt; ften/ bat be genen/bie met bsngt taillcn berfoeften be gebeeben ban anbere/ bat be (eïbe ooft moeten medewerken tot ïjaar epgen beljoubemffe en ber^ troofting. jBen en moet g^r niet eggen/ met Pharao tegen^ Moses: Bid werigiijk tot den lleere voor my- C^ob. 8:8/28. en 9:28. en 10:17. jBaar men inoet met ^amué feffé mebe bibben/ en ban feggen: Ik bidde u Broeders, door onsen Heere Jesum Christum, ende door de iielde des Geests. dat gy MET MY strijdet in de gebeeden, tot Godt voor my. ïtorn. 1.5*30. .-^oo focï|t/ foo riep ïjrer ooft be 25rupb felber eerft/ eer batfe focï)tbege\' fieben bon jDBebe-ïeben.
8. €n Ijet bloot open-ïcggen/ of get bloot boo^ fteïïen ban ben ftaat ber 3ie(e in bs gebeeben/1?\' ben i^eere Cgjifto feer aangenaam, ^it p?efup^ poneeert aïïjier be 25jupb/ en baarom fegtfe tegen gare mebe^leeben: Segt hem aan, en niet/bid hem. i^at bjpupt-beftenb-mafien ban ben ftaat ber
jiele;
244 J. van Lodensleyns
3iEïE; felf^ aaft ban ben ftaat onfer meiJE-Ieettcn/ een öetag^ ban oniS hEttraubjen/ bat iup op ièabt gebben. IJet boet fien/ bat tap Ijet baar boo? ïjoubEn/ bat be ftenniffe ban ang uptfien na ben l|mE genopg ii/ om ben ^ectE tot ontfEE= ming tE bErtoeMiEn. €n als tup beïtEnt maliën ben ftaat ban onfe .üfèEbÊ-lcbEmatEn/ ban toonen top onfE gEniEpnfctjap aan bie ïEeben/ ban be toEïfte bE ï^EEtE 3[Efu| ïjEt ï|aofb i#/ En bat moEt bEpbE (Eer aanpEnaam spn boo? bEn ^jupbEpom onfet SIElE.
9. ©odj Rebben tap ftier aan te uiEtften/ (upt berpElpfting ban bEfE taoo?bEn/ niEt bE boïoEnbe) bat fointgt^ flerftE €l)ji(tEncti/ bE toElftE te booten bcEi (OEtigïjepb gefmaaftt IjEübEii/ in bE tegEii1 taoojbigE gEniEting ban ben ^eere/ baar ban fton= nen taEtbEn bErooft; en bat anbere/ bE taEïfiE mntbEtE gEnabE gEljab ïjebben/ op bie tgb taeï taEtbEn toE-gElatEn/ om tat ben ifEEtE geniEEn? faam tE mogEn nabEtEn.
^e rEbEnEii ijier ban jgn/ (1) om bat be ftaaftfte boo? foetigijepb moeten taorben geïóftt/ en C2) om bat bc fterftE taeï fomtpt^ lt;i5ofc^ genabe en gemEenfaampepb migbjupften/ * foo ïang als fp op ber aarbe nodj niet gcpEEl jpn berïoft ban paar berbojben Qerte. (©oft (3) geeft be i^eere an^ bertuiTcljen aan be fterfie CpjijlEnEn fnïftEn in-bïoeb ban óBenabe/ batfE/ niEt tEgEn-fiaanbgt;j te l^eere fictj taat herbergt/ noclj fteEbté bEn ï^ere blpbEii aan-ïtïEEben. iÖelijH tjier bE 55?upb bat aan-ftlEEbEn aan be 25?upbEgom gEnoEgfaamboet bïpïtEU.
ijêen boet ban onboojfidjtig/ al# msn bE groottE
ban
.Siet Van i!er Hooght Voorrechten, pag, 14G. En wil men hier van noch meer andere redenen fien, men sal die aldaar vinden, pag. 139 —147.
VIIl. Pr. van Ghristi lievende Bruyd. 245
ban iemantig genaöe tail 6Ep?nelJEn aan be factig-ijcptt/ en aan ben abecbiacb bet bertraafting/ be taelfte men anber taaarnecmen ban bc Ctjiifte^ ïijfie plichten pïag te genieten.
io. Voor het laatste, metïten tap giet aan/ bat get gtaat beffeiu of boo^neemen in onfe fineen-liamfte maet taeefen maiftanbcren op te baütacn in anfe ïiefbe-pïic^ten/ en in oné bettrantaen np ben i^eere.
Mtn fiet bit gier in befe 55tupb/ men fiet ïjet in tjaa; aanfpjaaft tot be ©acljteté ban 3Ierufaïcm; en men ljoo?t ^et unt tjate tauojben/ be taeïfte fn gate JBEebe-Ieebcn te ftennen geeft. ï^aat taateii betfrtjepbene bingen ontmoet, ïjabbe ben ^eere Siefum te booten gefien/ fp taa^ met ïjem/ booj bien tijb/ feet gemeen gchieeft. JSn tjabfe getjab een flapetige en een fojgeïoofe bïage. gaööe Siefum te betgeefé laten toepen. dEn fp ïeeb nu be fttaffe ban gare foetboetiggeib en aatbfege ge^ inaMeiijftgepb. €n na batfe atijtetbocljt ftteeg/ gabfe ben ï|eere bjucgteioo^ gefocgt. ^p gabbe ooft geen ttoost ontfangen ban gate i|erbetlt;S. Sta taat foubefe boo? gaat taeefen getroost ï ^e feïbe fïoegen gaat/ fp bettaanben gaat/ en fp namen ga? en ft up et af; aïg offe taate getaeest een on^ eetlpfie b?outae. ^f fp öetoofben gaat ban ben fïupet ban een bjpmoebige ^Seïijfaeniffe be^ (öe^ ïoofê/ boor ga?e bittere ontmoetingen.
Cn goe bjaagt ficg be 23?upb in aïie befe ont^ moetingen boot be menfegen? ^p fp?eeftt baar ban niet een eenig taooib met gare iféebe-ïeben. J)P bertrapt bat ongeïgft onbet be boeten. J©ant bat ftonbe gare .JiEebe-ieeben niet beel fticgten. ^p gabbe taat grooters te ïpben en te feggen. ©aar taajs een anber bper/ bat gaar ten monbe uptïrianb. ^?ibaat ongelijft gab gier geen piaaté
in
2quot;46 J. van Lodenstejns
in gare filarfjtcn. l|aöfe geen fterfi Cï(?iften ge-toceft/ fu foube gefproften QEÖfiEn ban tjate bjon^ tien/ ban be fiittErgeben parer J©ac§tcrcn.
fouöe gcfegt tjcBBcn/ berbinli mp befc bjanöen.
(JMijft bcfïE niEnfcïjEn ^aac EEtftE En EEnigjtE hiErft maften/ ban bE onfacl^tE ontmnEtingEn/bE fajeïfte fp 6p befE En geEnE gegab ÖEfiöEn. ©EfEbergtaot men En bErtElt niEn ban öp eeu iebEr/ öie on^ bODjftomt/ tot ontEEting ban onfen niEbE-niEnfcö. €n onbertuffcljen bEtfupmt men IjEt gEEiiE meer-ber ftonbe flicljten. lt;ée ^jnpb geeft Bier niet be minfle Ia|V om aan ïjaren 25?upbegom iet^ te rejfipen ban be Inonben/ tDe-geöjacFit boor be IBactjtcré. .^p taift taei/ batfe taeï taat fïagen betbient gabbé. €n foo moet men gier ban be ^jnpb ïeeren/ aïlE bie bingEn/al# jgnbE bE ftÏEpn» |ïe fiuarigïieben te bergeeten/ en meèfl fieftommert te tnefen met be tjnofbfaftE onfE# OPrioofë/ En met be liefbe tuffetjen on# en Ctjjiftuin. JBant ober ijet miffen ban ben felben moet men niEEft ge^ boeïig jijn.
JlBaar j^oe b?aebig i# get/ bat be t\'famen-fpjaïten ber Cï|?iflenen meerber sonden al# genade ber^ toonen! Mtt biat pbeïE pjaatjen# toetb onfen tijb bergeetenï i|oe taepnig inerb er gefp?oofien ban be ïiefbe a5ob# in atï|?ifto; jiiEaar taecben be teberE jiEÏen boo? onfE rEbenen bErgntftt/ op^ gEtaEftt/ En tot ïiEfbE in Cïjjijlum ontflEEften? ^ioub men taeï taitïen Ijeüöen/ bat ben intjoub ban onfe t\'famen-fpjaafte taierbe opgetefient/ en bat men be# abonb#/ aï# men booj n bp (amp;abt fal öibben/ ben ï^eere op een roïïe Een# boo? ïa# taat boo? bolft gp jpt/ En öoe b?OEbig ïjEt mEt uta gEftElt i#? ïtan men npt fnlfte taoo?bEn taEÏ ÖEfïuptEn/ bat gp krankt zijt van Jesu Helde? Öan men bat Sefuin aanfeggen/ fonber ban u een
baïfcïi
TS
VII. Pr. van Ghristi lievende Bruyd. 247 üalfdj getupgeniffe te geimi? HEaat uta epgen tjectc
tat feïfé DDjöeeïcn.
3[ft en faï mp niet inïaaten/ am te ontbeftften ïjEt annuttelijft verquisten van onsen lijd. en IjEt ÖEtaij^ ban anji ptEl ïjerte/ upt bc getentiaag^ fdje ntcfe biócourffen. jBaat tail u aUeen bet* ijaien get geen ift nfaer öit ftuft geïeeftn tjeamp;öe/ in tjet Icfaen ban fefter tyEinpIaar ÖEpIig Songe» ïing/ in Cngelanb. taeltie met eeh Ijeplige beranttaaarbiging fp?aft ban üe ïjEbEnbaagfclje taEEEibfcïjE ©ifiEtEiié/ eh ban IjEt nnnut bErfpillEn ban oiifsn ftoftEiijftEn tijb. ïfet gueïbc ïjEin fEEt/ aïiê obEEbagt ïjoe bEEÏE gaebe gdEgEnttjEbEn baar gcftclt taaren in bE tjanben bEr CtjjiftEnEn/ eii ijoe taEunig bErftanb eh taüÏE fu f)abbEn/ om bic tE gEü?upftcn/ tot apöoutaing ban maïfianbEtEn in ^Et albEEgEjiligjlE gEïonbE. fmertE öcm/ bat niEn fon tacynig fp?afi ban bat Stanb/ eh ban bat ïtaninftnjftE/ taaar ban tap inECUEn ErfgE-namEit tE taEEfEn. €n ï)p üEftïaagbE ficfj/ bat niEn fan taEunig maïftanbEEEn aanpojbE opbEntaEgna ^ion/ eh bat niEn niaïftanbEEEn fan taepnig mEbE* bEEÏbE bE EEbatEntt)Epb/ biE mEii IjsbbE ban IjEt goEbE/ \'t gEEiiE lt;(5ab fijnE ftinbEtEn gEtaaon tE baEn gsniEtEn. ï^p eh ftan niEt tiEgtijpEti/ ljoE ljEt magEÏijft taaé/ bat bE bEtïicïjtE CjjjiftEnEii ficïj ftanbEit apgaubEn niEt fuïftE fta^En ban bi^caurffEix. ï^aar baar niEn taonbE/ al^ af bE ï^EinEl/ Cl}?i^ EnbE bE EEutaig^Eib gEEn faftrn ban bat 6elt; lang eh ban bat gEtaictjtE taarEn/ al^ be gEtaaaitE rEbEiiEEringEii/ mEt bEtaElftE mEn bE lippsn/ tangsn eh aarEii (bE taElftE baar brn Ï^EEtE SjEfuin gE-ftacgt spn) gebunrig öEfïg tjiEÏb. €n/ om bE btaaa^ jjEib in bEfEn tE antbEftftEn/ fEttE Ijp ficïj EEn^in EEn gEfElfctjap fliï nEbEr; En nEinEnbe psn En inftt/ fc§?EEf baar niEbE (in CïjaractEr#) bE tEbEnEii/ bE
taElftE
248 J. van Lodenslejns
hmïte aïbaar in bat gefelftljap toierben bertoiffdt/ onbec fuïftc Ctj?iftcncn/ be toelfte aïbaar baDt-tnenbbEn/ batfe meer ban een gemeen herftanb ïjabben in be Ijanbelingen #ob# met fijn föerfte/ en met be fipftmbere pielen. SlIIjï ïjp nu bit fao een uur af ttaee ïang tjabbe gebaan/ fao berfacljt tjji aanbagt op Ijet geene Ijn faube baajïeefen: fjn ïaé baar ap fijn fcljiift/ en bjaagbe of fu taeï taiïben bat be HEERE ïjare lnoajben faa apteftenbe/ gelijft ïju nu gebaan §abbe. ^cl)! feube tjp/ luaar in fjcöt gp nu in befe ttoee uuren getaont bat gp een Cfeiften sgt? ^aar i^ in al bat gepag* feerbe niet eenja ban ifefu? gerept? lt;©dj/ feube Ijp/ ïtan men faa taanen bat an^ ïjerte ap tjeulig^ 5epb gefet i^? ï©aar in geeft men |ier getaant/ bat men ïiefbe geeft tat lt;!5abt en tat fijn eugen jiele? ï©aar i# (bjaagbe tju aaft; anfe erftentenis en anf geliaeïen ban onsen kostelijken tijd? Cn ban be groote reftening/ be tnelfte top eenmaal ïjcöamp;eu te geben ban tjet befteeben ban one talent? 5®attg. 25: i25—30. (©f en taeeten tan niet/ bat tap ban elft pbel taaarb/ get taelfte be menfegen fuïten gefpjaaften Ijebben/ reHenfcgap fullen geben in ben bag beó aa?beelg. jiBattg, 12 : 36. a3e-lijlit bit Cbjaagbe. gp) na be taaie Canaans? of na menfeïjen bie be tale Canaan# berftaan? ïtminen tap tael benften/ bat be ï^eplige Mmgt; nen gare tongen in boorige tijben tot geen beter taerft fauben befleeb tjebben? ^oube Enoch, foube Abraham, foube David, foube Faulus, en aubere ï^eplige jEannen aaft tael faa ge» fpaoUen gebben? \'Sf? bit bie i|cinelfcge taanbel? ^gil 3 : 20, bit bie geraembe 45emepnfcgap bet ï^enligen op aarbe? ïtan men geen ftof binben/ om een uur lang t\'famen te fpreetten onber be Cgjiflenen? J|oe fullen tap ban be
eeuwig-
VIII. Pr. van Ghristi lievende Bruyd.
eeuwigheyd fiotinen önajöjengEn/ met altijtaPatit te laafaen?
(Puis berre fp?aft bie man. €n tap magen tael tienften/ üat anfe ïjerten feer ïebig jijn ban ge^ nabe/ en bat tap taepnig geboelen geöfien ban \'t geene bat on^ (i3eefteïtjft en eeutaig taeïfaaren be^ ïangt. Stinbeus fuub men taat meer gefet 3ijn/om nnfen taanbel fan aan te (teilen/ bat onfeJjaebe-ïeben ben i|eere 3|efum ftanben aanfeggen/ bat tap ftranft stjn ban ïiefbe/ ober at/ en faa bift-taijl^ als fp !jcm btnben. gt;J5eïtjft ïjier be ^?upb den tijd baii bat aanfeggen bepaalt/ met be taaaf ben/ be taelïte tap aanmerfien/ aï^ nns
DERDE ONDER-DEEL.
indien gy mynen Liefsten vind. ©at ip/ iltbien gu anber ^et taaarnemen ban ben uijttetlpen 6ab5-bienft/ af in be gebeeben getaaar taerb/ bat t)P boa: fijnen a3eeft in u taerfit/ en bat gp beeïe bjpmoebigöepb tat tjem in uta jjette befpeurt/ am baar n en baar utae .iBebe-ïcben te bibben/ faa geeft gem bacö te ttennen mijnen faberen flaat/ en bat ift Ijertelgft feer berlange na fijne barm» tjertigtjenb/ ap bat tjp be taanben mijner jiele ge^ neefe. ^egget öan/ bat ift baa? berlangen maet bèftaijïten/ inbien ift be teeftenen fijner ïiefbe narij ïang moet antbeeren. ^eg ïjem/ bat ift tjem taenfrïjte te genieten/ faa als ift gein baaj befen genaaten tjebbe/ anber een uprcctjtc en jiel-raeren; be leere/ anber een Ctjiiftelijft teben/ anber een gaebe en taettige ajb?e/ enbe in een ftiïïe aber-een-bainfte/ ban anfe etnégefintljepb anber be ^jaeberen. 3©ant ap bie taegen/ en in fnlfte ge^ jtalte ban ^et gemaeb/ ijs be ïfeere te binben.
SES
249
y - - ^
,
250 J. van Lodensteyns
SES AANMERKINGEN.
1. 55?uptt anbErflciö ban airier in be iCeyt: ©at be geene/ bie tat noctj toe minber ftenniffe/ en minber genabe ban ben ï|eere genoot ijabben/ taeï feer ïicltelijfi ben i^eere Siefum/ fa eel eecber al# fp/ fonbe ftonnen binben/ tot bertroojling/ en tot tjenligmainng tjarer jiete.
2. pjefupponeert ooft/ bat gare mebe-ïeeben/ foo tneï al# fu/ ben ï|eere Slefxim focgten. ©at ïiaar ïjerte en aangeficgte tnaé na üefum toe. ©at 5ijn aftaefen gare jieïe tuonbe. 3©ant vinden pje* fupponeert soeken.
3. fteït ooft faafl:/ bat ap soeken aïttjt vinden bolgt/ * en bat be ï|eere geen ïn^t tot foefien immermeer in get tjerte pjent/ of bat öp ooft ban ^aar tail gebonben toeefen. JdSatt. 7:7/ 8.
4 .^p geeft ooft te ftennen/ bat be foeftêr# niet ten cefflen binben; maar bat be i|eere fomtijté taat langer laat foeften/ eer bat liP 3icÖ binben laat/ om bifttaijl# fijne Qeerlgftijeib te meer te openbaren. ©oe be ^eere Slefxië berfocljt taierbe/ om bp fijnen lieben en ftranften b?ienb Sasaru# te ftomen/ foo bleef Ijp (bat alle# niet tegenftaanbe) nocö ttaee bagen abfent. SIo^. n: 3—6. ©oc^ fyat\' tael tjp tjet Tinden nptfteït/ foo fal \'er ectjter noctj tael een# een bag ftomen/ bat be ïfeere ficï| laat vinden, en bat te 55?iipb ftan feggen: Doe ik een weynigsken van hem weg-gegaan was, vondt ik hem dien myne ziele lief heeft; ik hielt, hem vast, en de en liet hem niet gaan. Cant. 3:4. ^o bat fp roe* men ftan: Hy voert my in het wijnhuys, en de liefde is sijne baniere over my. Cant. 2:4. 3©p moeten
ban
* fioet hier by het geeue vau de kracht ies Geteds, eu van de verscheydene wysen vau verhoring geleert werd, in Vau der Hooghts Voorrechten, pag. 302—311.
i
VII. Pr. van Christi lievende Bruyd. 254
üan in on# fucfien ban (tftobt niet bettragen; maar tcnficn üat ï|ij beete tEöenen geeft/ * Inaarom Ijji fijn aangeficljte ijifitaijï^ faerfiergt. J©ij maeten benften/ bat get bertragen bifitaijl# i^ ter heerlykheid Gods. Sïoïj. u : 4/ 40.
5. ïjet uu aïfoa ban? oné tijb ban vinden i^/ ban ïjcbfioi iuy be befte accafie/ oin ooft öp Iduin te fpjeetten baa? anbere/ öe tnelfte boor bien tp faa geen taeang ïjebben. 3:12/ 16.
€11 baar ih betoont men get graotfte teeften ban onfe banftbaartjepiJ boa? ües ^eeren openbaring aan anfe sie te. %ilt;x tap faa optaaften/ am a oft anbere ban (l5ab^ fiinberen meöe tat ben ^eere te bjengen. Ma öet boa?beeïb ban be J^amari# taanfcfie =©?autoe/ 3|o0. 4:28/ 29/ 30. ban Andreas, Slaïj. i : 42/ 43. en ban ®abib/ jpf, 51:14/ 15,
6. I^oo? ïjet laatfte/ fiet men gier aafi/ bat een jieïe/ be taeïfie Sdefum oprecïjt lief tjeeft/ niet fat munnnreeren al^ be i^cere fonitijb^ een anber naber toelaat/ ban fu felbe tot Ijem toe-gelaten taerb. dHn de reden is, om tat be ïierfte een ïicïiaam uptmaafit. i©aar boor ban ooft bie jieïe bie ten i^eere tot ïjarer bertroofting binb/ baor garen ommegang met ben J|eere bienfl ftan boen/ aan anbere berlatene en ongetroofte petten. 2 Co?. 1:3/ 4/ 6. met ïïoin. 1:12.
\'T VIERDE ONDERDEEL.
l^et begrip ban tefe berplicljting ber SEebematen aan maïfianberen/ maaftt be 33?uut/ in bejen grooten ernft garer begeerte/ b?pmaebig om ïjare Jjamp;ebe-ïebematen te BESWEEREN, batfe/ bp be
eer#
* Siet Van der Hooghts Voorrechten pag. 138—147, en 246, 247, 251, 252.
i
252 J. van Lodensteyns
terflc ontmoeting ban ben ^eere 3!cfum/ tjem futten aanseggen, bat fn taag ftcanft ban KCiefbc.
jUaen fiet bit taoojb Besweeren mccrmalen in bit ^oogliEb gebjupftt/ al^ Cant. 2: 7. en 3 :5. en 5:8/ 9. en foo ooit Cap. 8:4. €n t\'elfteng taerben baar be (©ocïjteren Slcrufalem# teftaooren.
f l^it Besweeren nu i^ te (eggen/ iemanb iet# op \'ben eeb te beheeïen/ en te berbinben om ietè te boen ofte teïaten. lt;èf boo? tuffcgen-ïtomfte ban be a3obbeïijliC autgoritept/ boo? 0et ooge qöaö# iemanb ergen# toe beröinben/ en met be grootje plagen lt;600# te öeb?epgen/ inbien men iet# baar tegen boet. 411Sen fian baar op najien be (.Certen/ Cpob. 13 : 19. 3lof. 6:26. 1 Jiam. 14 : 26/ 27/ 28. i Zoning. 22 : 16. 2 Cïj?on. 18 : 15.
SCÏbuó Besweert aïfjier be ^3?iipb gare JBBebe-ïeben. bebeeït get ijaar op garen eeb/ of foo men taiï/ bat be eeb te booren ai gebaan taa|/ foo bjingtfte gaar op gare beloften. ajMfte beloften een ieber ICibmaat boet/ al# gil met lefu# in get l^erbonb gaat/ om niet alleen ficg felben; maar ooft anbere jDEebe-leben tot Sjefum te bzengen/ en boor fijne bertrooflingen te ber= guiftïten.
€n met bit beftaeeren geeft fp te ftennen garen grooten ernft in be fafte/ bie fp boojftelt. J©elfte ernft ten googflien bienftig taaé. JBant al# men niet ernftig i# in get berfoeïten; foo en begoeft men niet te taacgten/ bat be geene/ bieberfocgt tuerben/ ernftig boo? on# taeefen fullcn.
Cn tap mogen baar npt LEEREN, goe gerte-hjft/ goe ernftig/ en met taat infpanningen ban alle onfe firacgten/ men moet aangebaan sgn/ in onfe onberlinge berganbelinge ban ben ftaat on^ fer jiele. ^etru# fepbe baar ban i ^etr. 4: 11. Indien iemand spreekt, die spreeke als\'de woorden
Gods,
VII. Pr. van Christi lievende Bruyd. 253
Gods, met fulften ernft en cerïmtrigtjdti/ tot leering/ ohertupging/ faermaning/ en bErtroofling.
BESLUYT.
(©lig tioenbe fouüe men ^ctj felbcn fiEtjauben/ EH ooft die ons hooren. i. (^im. 4: 16, 4lBEn foub ap malftanbetEn acïjt neniEn/ tot opscherpinge dei-liefde , en der goede taErfiEn. 1|eöj. 10:24. jKkn foub fijnE gabE/ tot nutte En tot fticQting ban eeu anbEt trachten aan tE ïEggEn. sBm foubE ban fgnE pticïjtEn bOEn mEt bEn OSeEft/ eu ooft niEt faEtflanb. i Cor. 14:14/ 15. €n inbiEn eeu on^ gEïoobigE oftE eeu ongEÏEttErbE in bE ©EtgabEting guaniE/ biE foube ban alïen taEtbEn obEttungt. CnbE atfoo vallende op sijn aangesicht, sal hy Godt aanbidden, en verkondigen dat Godt waarlijk is onder u. 1 Cor. 14:24/ 25. ito?t om/ op biE toijfE foubEti bE «JjcmEiintEn? toErbEU gesticht, fp foubEn wandelen in de vreese des Heeren, en de vertroostinge des Heyligen Geests foubEn dan vermenigvuldigt ÜJErbEn. ICct. 9 t 31. Amen!
Gedaan. na de bediening des H. Avondmaals.
Over Hooglied 1 : 4.
De Koning heeft my gebracht in sijne binnen-kameren.
I N L Ë Y D IN G.
Jtëij ïjcïtfien boo: get tjcmöcn ban f)Et 5Cbonb^ maal/ met maïfianberen nbcrïeit bc taoorbEn ban be 55jupb. Cant, i : 4. Hy voert my in het wijn-huys, ende de liefde is sijne baniere voor my. Cn/ na geïegentgeib ban bic taoo?ben/ namen tap ao cafie nm taat naber te bebenïten be bingen/ bic on£ in ïjet Sacrament naber te bemetjten ftonben.
taeeten/ tjoe bat be bleefcfteïijfte menfeïjen/ al^ fp tot een maaïtijt fulïen gaan/ ban aïle# ban te booten baar na fctjiftften. üerepben baar toe ïjars ïfïeeberen/ gare bercierfelen/ en aïle^ taat baar toe bient. benften baarom/ fn fyeeeïten baar ban/ fp berïjeugen en berbïtjben ïjaar/ baar
tegen/
r
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 255
tegen/ eer öatfe nactj ter maaïttjt ftamen. aEn foa tnoeften tag Ctjjiftenen aaït öaen tegen öe aller^ ftDfteïrjftfte maaltgt/ be taeïïte gier op aarbe ge^ ïjnuhen taerb/ en baar men tjet aïberfmaftetgftfte ftan pgaefaen/ ï|et alberftafteiijïtfl:e fian ijaaren/ en get aïberfcgoanjle ftan ïtefcïjoutaen.
4lSaar nu jgn tan aïbaar getaeeft/ en nu moeften tap ban be toeretbfcfje menfcgen leeren te Ijebiien be aïbcr-Dpmerïreïgïrfte nairachiing. D^at gefiöen be toeretbfcge menfcgen niet aï op met gaar ontgt; gaaï/ a^ fn ter fiaupïoft jijn getaee^? i|oe ïang fpjeeften fp niet taeï ban bie eer/ be taelfte gaar aïbaar i^ gefcgieb? ï^oe geboeïig sgnfe ban bie gunfte/ de taeïHe gaar aïbaar is getoont? ^gt;an bie ftoftelgugeben/ be taeïfie m aïbaar geböen ge^ fien? ^efe gare ober tien Hingen en t\'famenfp^aften buuren bagen/ inaanben/ ja jaren na maïfianberen. ^elfp in gaar grgfe ouijerbora ïionnenfe nocg met groot herniaaft aan gare ftinberen/ en ftinijs-linibe-ren bergaïen/ goefe gier en baar in ïjaar jeugt ontgaaït jgn getaeeft. Cn foo moeten tan ooft een| gaan bebenften/ goe get ons gegaan ié aan be iteminftïgfte tafeï/ tjet Avondmaal van de Bruy-loft des Lams. SCpoc. 19 : 9.
iJ^n ïjebben ban boojgenomen/ om baar ban tegentaoorbig te fpreefien. Cn fuïïen tap bat met b ju egt boen/ foo moeten tan boen ftaggen aï taat on£ in be taereïb ïief en aangenaam i?. 2l!ïïes moet gier ftiï fijn. (0nfe sieïe moet ftier Gode svvygen, (^f. 6a : 2.) SCnberg b?eefe ift bat \'er gier beeïe quot;jgn fuïïen/ bie niet gooren ofberflaan fuïïen taat ift fegge. lt;amp;m bat \'er geen ftiïte in be jieïe ijéu J©ant §oe faï men bit gegepm begrgpen? foo ïang alé \'er in onp nocg bïgft een groot ge= raap ban bïeefcgeïgfte ïuften/ en ban get boïgen ban be taereïb/ in be begeerlijkheden onses vleeschs,
doende
256 J. van Lodensteyns
doende den wille des vleeschs en der gedachten. Cpïj. 2:3. 3ift fegge ban nacïj een^/ tiat alteé moet ftafjgen/ fuïïcn tap met tuucïjt öaomt.
(©m tan te ftamen tot on|S oogmerft/ fal on# be afgeïeefene ^ert een genoegfame aantenbing gefaen. ^e öabbe in ftet boojgaanbe ge^
precfen be fcjjoongeib/ be ïjcerlrlïtïjeiö/ en be upt^ netnentljepiJ ban garen SBnipbegoin. ïjabbe fgne uytnemende liefde, fijne b?ienbeïfjftï|eib en minneïijftöepb/ en al jijne\' genabe en taeïbaben/ be taeïfte fjn aan fijne ïterfce betaijft/ berljeeben ftoben ben wijn ban aïïe aarbfcïje becïjeugingen en genoetïiten. .^p gabbe fijne olyen of berfcïjepbe gaben be# J|. aamp;êejle# gepreefen/ al# goed tot reuke, goeb om te berfadjten/ 0111 te becfriffcgen/ om te berbjoïijften/ en om be stele rab en beerbig te maften, Ijabbe groot behagen in jgn ^erfoon en Slmp\'ten. berfiïaart Qem al# gelieft ban be Maagden, be \'taare Mptberftoorene. ^pgabbeooft berfocïjt/ bat be l^eere 3|efu# tjaar en gare mebe-Hptberfioorene/ boo? fijn taoo?b en booa be in^ taenbige taerfiing fijne# a3eejt#/ tailbe trekken, meer en meer berlicljten/ taillig maften/ berbeteren en berïjcugcn/ tot batfe in \'t nabolgen ban tjaren l^eplanb guame tot meerber tjepl/ genabe/ beugb en brengt/ en tot bat be geljecïe Sterfte tot ben J^eere mocftte taefen toevergadert. a (^Tfteff. 2:1, .4Su jleltfe boor/ waar inne en waar door fp fijne öpfonbere liefbe gefien en er baren Ijabbe. 2Cl# fe in onfen ^Tejct fegt: De Koning heelt my gebracht in sijne binnen-kameren
J©p fullen om be meening ban be (Cept te beter te begrppen. I. Eerst fien taie bat ftier be Koning i#. Dan II. taat men berftaan moet boa? befe binnen-kameren be# ïtoning#; enbe baar op ban 111. boen fien/ op taat boor een taijfe
be
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 257
be fiioning Öa9? in Wc binnen-kameren gebracht fteeft.
l. ten taepnig gcineenfaain i|é met get taoart 6oti^/ öie faUic^t tneeten/bat be Koning, baar be (.Cept afjjrer ban fpjeefit/ be 3|eere Christus Jesus, anfe Jteïigmafter/ be ^aone be# ïefaenbigen (!5ab#. ©an befen gab fp in \'t baor^ gaanbe gefpjaoften/ al# een geïiefbe ban be ^aag* ben. acigaetaei Qet oaït taaar j#/ bat lt;0obt öe ©aber/ af be J|eilige ^peenigQeib in get gemeen/ met ben name ban Koning genoemt taerb. 5liï# 3ijntie be Koning des Hemels, ^an. 4 : 37. *Egt;é Koning over de gantsche aarde; ^ac§. 14 : 19. De Koning der eeuwen, 1 (£hn. 1 : 17. ens. ^ijnbe bie Koning, die sijnen Sone een bruyloft bereyd hadde. JÜSatt. 22 : 2. iPie men ban fjier ooft moet ffen. SCïgoebJel bit fjier in feefier opjicgt beter paft/ op ben J^eerc lefuni Ctj:iftuin/ ban ben taeïften be ©aber (egt: $)*. 2:6. Ik doch hebbe mijnen Koning gesalft over Zion. den berg myner heylig-heyd. i|ij i# bic eeutuige feffjianbige J©eg#tjcui) be# ©aber#/ be tneïfte mag roepen: 8:15. Poor my regeeren de Koningen, en de Vorsten stellen gerechtigheid. 16. Door my heerschen de Heer-schers, ende de Princen, alle de Richters der aarde, ©an befen gab fp in \'t baojgaanbe gefcgb: ber# 3. Uwen naam (bat i#/ uta\' ^er#oon en gaïig^ mafier# ampt) is een oly, die uyfgestort word: daarom hebben u de .Maagden lief. Uia# \'t ban be bjclfie be ^3rupt fegt/ in be tnoorben/ na onfen (^Teft: Wy sullen ons verheugen, ende in u ver-blyden; wij sullen uwe uytnemende liefde vermeiden, meer dan den wijn: de oprechte hebben n üef, ^ict foo tniiben be €gt;prECljte/ in be taelfte geen Bc\'b:ag taoont/ meer enbe meer toenemen in be ïicnniffe Cgjifli/ en ooft/ na tjet geboeïen ban fgne genabe/
17 meer
258 J. van Lodensteyns
meer en meer toenemen in öe geejleïijftc fa?eug= bc/ enbc in ben raein ban ftjncgenahe. ^italleg nu taa# be genabe be^ ^eeren 3!efu €tj?ifti/ en foo i*t ban aoït ÖP Koning, baat ban be (Ccjct gctnag maafit. ^iBeermalen geeft be 55?uub ben ^eere Siefuin fna genaemt. hiaé\'t ban be taeifte bt ïierfic feybc: bers ia. Terwijle dat de Koning aan sijne ronde tafel is, geelt mijn Nardus sijnen reuk. Die Zoning/ be toetfte öaa? ^aïamon
i^ baajgebeeïb/ Cant. 3 : ii. en 7 : 5. i^ be Waning/ be toelfie lust geeft aan be^ ^jupb^ schoonheyd, en baoj tnien be ^Sjupb/ aï^ ban? garen Heere moet nederbuygen. 4.5 : 12. i^ \'t/ ober tuelfie be Dochter Zions ficlj moet ber« gengen. ^aeïj. 9 : 9.
®at nu be ïierüe aljjier ben i|ecre aanfpjeeïtt/ onber ben name ban Koning, bat \'taa^ niet fonber opinerfting. 3©ant fn taiïbe baar mebe te Hennen geben 1. fijnen grooten glans, sijn Majesteyt en Heerlijlvheyd. ï^ict madjt men ban feggen: De Heere regeert, hy is met hoogheyd bekleed, de Heere is bekleed met sterkte, enj. ^f. 93 *• 1. benftt gier om ben Koning met de kroone, daar mede hem sijne Moeder kroonde, op den dag sijner Bruyloft, ende op den dag der vreugde sijnes herten. Cant. 3:11. ï©aar boa? afgebeeïb taierbe be tjecrlijitljcpb Cï|?ifti/ tnaar toe gp bergeben i£ boa? fijn l|emel-baart/ en bie gp fgne ïferfie faï taten aanfegoutoen in ben J|eineï. Ent. 24.: 26. 3iog. 17 : 24. ^giï. 2 : 9. ®it nu bienbe grootelgft^ tat bergcffing ban be genabe/ be tneïfie be 25;upb ontfangen gabbe: bat gp/ bie gaar geïepb gabbe in bebin^ nen-fiameren/ niet taaé een gering ^eer/ maai* een Koning.
2. bienbe bie benaming ban Koning, om aan-te-lupfen bat gp biaj* haren Koning, aan ben
taeï-
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 25 9
taeiftcn fp tttt/ öicnjt eh bed onbcrtacrpinf! fdjitls big taa#. ï©ant gp taa^ gaar ïtoning/ öc tadftc ïjaar fon diere gaböc gekocht, i €or. 6 : 20. Uic
aïó don Oversten Levdsman tjatcr saligheyd door lijden gehejligt. 2 : i . Cn bic door den
dood te imtc gcbaan ïjecft den geenen die het geweld des doods hadde, dat is den Dujvel. iicr^ 14. Wji mocftcn getrofifien tucrbcn uit de magt der duysternisse; tap mocftcn overgeset tacrbcil in het Koningrijke des Soons ban bes ^gt;abcr^ liefde. Coï. 1 : 13. Jlp \'t/ in ben welken wy de verlossing-hebben door syn bloed, [namentïijft] de vergeving der sonden. ber^ 14. i^ het hoofd des Lichaaras. ber^ 18. ©an §em fepbe be Cngeï/ 3Cuc. 1 : 32. Dese sal groot zijn, ende de Soone des Alderhoog-sten genaarnt worden. Ende Godt de Heere sal hem den throon sijnes Vaders Davids geven. 33. Ende hy sal over het buys Jacobs Koning zijn in der eeuwigheyd, en sijns Koninkrijks en sal geen eynde hebben.
II. ©an befen ÏJoning nu (egt fp/ bat ïjp Bin-nen-kameren ï^abbc. ü^aar spn in ber Koningen buy sen, ©oojljoben/ ^apjtaien/ ©oojïjupfen/ ©oDjfianiercn/ (£5ppcr-fa(eii/ cn anbcre ©ertrcfi^ ften beeï. iJ^aar baar jijn aoft BINNEN-KAMEREN,
1 Ctj?. 23 :11. bat 5ijh be beflioigcnftc ©ertrefi\' Sen bcé ljuu?/ baar men get bepiigfte is/ cn Ijet gefidjte ïtan ïjebben ban bes ïtanings taccrbigfte goub/ filber/ jntaeeïen/ cn anöcrc boDitccffcigft^ Ijcbcn. ^aar men in bjptjeib Ban fyrecHen ban öc albergrootfte gcgepmen ban 3iel cn fliaat/ cn baar men ooft genieten ïtan be aïberinnigjtc gemeen\' faamgepb met get baajtreffclpfte bc^ ïioning^.
l^at nu be Binnen-kameren te ftenncn geben (1) bc aldenverborgenste bertrcftficn/ ftaii men binben
2 üïcg. 6 : 12. ^aar ccn ban bc ïtncdjtcn ban ben
260 J. van Lodensteyns
ïioning ban .^prien fEptie: Elisa de Propheet, die in Israël is, geelt den Koning Israëls te kenneti, de woorden die gy in uwe Binnenste slaap-kamer spreekt. JSen binö öct naït upt Cïjjifti toaojtiEn .4!lSattï(^ 6 : 6. aljt Jp fegt: Wanneer gy bid, gaat in uwe Binnenkamer, ende uwe deure geslooten hebbende, bid uwen Vader, die in \'t verborgen is, En utaE Vader, die in \'t verborgen siet, sal\'t u in het openbaar vergelden, fian ïjiEr ooft fip boen öe (CEXIEU/ J^job. 2o: 28. 24: 3/ 4. EII ^JE. 10: ao» €3ec. 8:12. En 21:14. Èuc. 12:3. (2) ^\'00 3ijn ooft öe 5amp;mnEn-ftamErEn öe Veyügste plaatfEn; En ijiEt upt fton mEn ftEmiEn (6obp ftaare oojbeEïEn/ al^ ÖP (EpbE: (JEjEcJ. 21:14. \'t Is het sweerd der Grooten, die verslagen sullen werden, dat tot hen in de Binnenste kameren indringen sal. Cn 300 bjEngbE ooft bE #eeee bEn lt;©ngEÏjoo?famen. i©EUt, 32 : 25. Van buyten sal hel sweert berooven, ende uyt de Binnen-kameren de verschrikkinge. (3) l|Et fajErb ooft jjEnoDiiiEii boo? bE pïaatfE/ baar mEii bE aibEcgEniEEnfaamilE onmiEgang ijEEft. jBeh fiEt IjEt fElfbE 3|oeI 2 : 16. eii Slubicum 15 : 1. baar ïjEt EpgEnftE taoo?b ban bE bEijïigflE en bEtbojgEn^ ftE yïaatfE gEnomEn taerb. Cn foo 3iEt niEn 0Et ooft ban ïjct taoojb Cant. 3 : 4. de binnenste-karner be£ 25:upbé obergEfct,
(©it nu taa^ bpfonbEt taaar te iiEinEn ban bcr föoningEn ^5innEn=fiamErEn. 3fn bE taEÏftE aïlEEn bc ^oobElingEn/ EntiE bE naaftE aan bEn itiamng plEEgEii tE bEtftEECEii/ En baar mEn bE faftEnban Öet grootfiE gEljEum getooon te bErganbEïEii.
^utfte fiiniiEn-ftaraEtEn fcïjitjft be 25jupb alljiEt toÊ aan Cobt bEit J^abEi*/ (éobt bEn ^ooiie/ eii a?obt ben lt;!3ee|T:/ in op3ictjt ban fijnE ^eniige eh bEtbojgene bJEtfting op onfE ïieïe. ^p fclj:ijft IjEt met een bpfonberen nabjuft toe/ aan ben
©tere
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 261
tlcecc Sfefum/ aï^ jflêlbbeïaar/ aïs Ijaar ^alig^ mafter/ ©?ieniï en ^upbcgam. gefiften ban boo? befc ïtmncn-fiameren te berftaan (i) ben
Hemel. ^et des Vaders . baat vele wooningen zijn. 3[ojj. 14:2. SCfgeöeelb troo? get ^cplige bet J^epltgen/ en baaeatn genaamt het binnenste des Voorhangsels, 6:19. ©aar lefu^ boor on^
ingegaan, ber^ 20. \'t taeïfi ben kernel felbc genaamt inerb. ï|e6?. 9 : 24.
SCangefïen nu be «éeïaobige gier ojp aarbe reeb^ tjeüben * ïjet befit ban ben kernei;; fao berftaat men boa? üefe Binnen-kameren (2) be gegeele her» bajgentjjenb ban get Öaninftjgfte ber femelen/ Knbe aïïe de Schatten der wijsheyd, ende der ken-msse der verborgentheden Gods, ende des Vaders ende Christi. Caï. 2:2/ 3. ï©p berflaan baar boa? tie GEVOELIGE LIEFDE Christi, enbe be aïberht* nigfte a^emepnfcgap ber jiele met Cgjifla. berflaan baar boaj aoït bie feftere en bafl:e bc« taaring en befcgerming ban lt;!3ab^ fiinberen; met aïïe be i|emeïfcgc bertraoftingen/ bie baar op boïgen.
3!gt;at nu befe taeïbaben aïljier boojftomen/onber ben name ban Binnen-kameren, in get getaï ban veele, xü om bat be fcgatten en bierbare goeberen ban ben l|eere onfen Koning sgn veele, en ooft op berfcgepbene tij ben en bnjfen aan fijne ftmberen taerben uptgebeeït. i©ant uyt hem jgn tap in Christo Jesu, die ons geworden is wijsheyd van Gode. ende Rechtveerdigheyd, ende Heyligmakinge, ende Ver-lossinge. 1 Cor. 1 : 30. geeft be genabe ban ICebenbiginafting. Cpg. 2 : 1/ 4/ 5. ïfij beran?-faaftt/ bat tap jijn gerechtveerdigt, in den name des Heeren Jesu, enbe boo? ben a5eefl onfe^ Gods. 1
Co?.
* Siet ilit beweseu in Van der Hooglits Voorrechten, pag. 19—24. cn .\'59, 40—43. en 113—133. en siju Catechismus, pag. 113, 113, 114.
i
262 J. van Lodensteyns
CD?. 6: ii. Cn Upt sijne volheyd hebben wy, alle ontlangen ook genade voor genade. 3100. i : 16. SdïiJU# is de verborgenbeyd des Heeren, voor de gene die hem vreesen, en sijn Verbond, om hem die bekend te maken. ^f. 25 : 14.
III. Deel. SCfé quot;nu te 25?U}ib fegt/ hat be Zoning paar in bic ^inncn-ftainEren GEBRAGT ïjabbe; foo bicnen tap eerst te ftcn/ taat bat firengmin be lamp;innen-ftanieren in \'tgemmi 35; en ten tweede, goe bit in get öpfnnber taaar taa# ban be 55?upb; en ten derden, tuaaram fu bit gegepm opcnlöaar maaftt.
1. ^it inbrengen, of doen komen, of leyden onberfteït voor \'af drie bingen. Jï^ant ïjabbE bc 25:iipb ban gaar fdben fiegnaam gEtaEtfl om biE biniiEn liamccen tE nabetEn/ frj en Ïjabbe ban bie (Eubing niEt ban nobE gEtjab. Wiy onbErftEilEn ban bua? af/ bat \'ee in bE ^jujjb i# aan tE mEcftcn (1) EEn natuurhjfiE ouöEcutaamtjeub/ am ïjaar fel\' ben/ baa? gaar euQcne Rractjten/ tot bie ïtinnen-ïtameren te brengen: ©oïgen^ 1 Coj. 2 : 14, Cplj. 2:1/5. jSoin. 8 : 7. a Coj. 3:5. (2) ^e* ïjaiben bie garE onöEguaamgEib/ taaren \'er aaït nocï) anbere tjinberpaien/ om tot bie 25innen-ftameren te ftonnen ingaan. l©ant baar taa? een middelmuur des afscheydsels. lt;!Epg. 2 : 14. Jtëeïfte EErft gctiiDolJEiT moEfte taErben. \'©aar taaren ooft foo beeie taereïbfetje infictjten taeg te nEtiiEn. ®aar taarEn bE upttaEnbigE picgtEn be^ a^ob^biEnfl/ aan bE taeïfte bupfenbe ban menfetjen blijben gangen/ fonber baar öp op te Mimmen tot taat ftaoaeré; om batfe niet geleert tjetjiien/ aïle biE bingen boo? fcgabe te reïtenen/ met J0auïo/ ^giï, 3:8. €n gierom taa^ get boo? gaar ten googjlen
no-
(1) (2) (3) Siet dit bewesen in Van der Hooghts Catechismus, pag. 123, 124, 125.
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 2H3
naüig tatfe öab/ trekt my. ber^ 4, (©oft nntcr» ftcït bit brengen in de binnenkameren, (3} bat be Éoning bnaj een firagtige en öDben-natuurïgftc inerfiing tjaar ïjabbe overmagt. en aïïe ïjinber^ palen ontnomen. Cn bat aïfo fijne luerfthig taaé getaeeft antaeberftanbeïtjfi. 4500 bat be ï|eere ijaar Cbpna geïijft \'er ban ©abib/ ïjae tael in een anbec opficöt jlaat/ 78 ; 71.) op een feer onber^ taartjte tagfe/ èn gêïtjft al^ van achter de soogende Schapen, tot gem dede komen, (©it mcenen tap bat aïbooren^ in üefe taoojben moet taerben onberfteït.
©oïgt/ bat tap jïen taat men boo? bit 6?engcn in be binnen-kameren berftaan faï. Cn taeï eerst, bient men te taeten/ bat baar boo? te berjlaan 3P be inleyding tol de voordeelen van de Kerke Christi hier beneden: ^ant eer men ftomt in be ijeerhjft= gepb be^ ^emei^/ foo moet men aï?; levende steenen gebouwt zijn tot een geestelijk buys. 1 ^etr. 2:5. Cn/ boo? bie bcnebcn-fiamer/ gaat men op tot in be tjcernjftljcnb bes Renins/ baar men altijt met den Heere wesen sal. 1 »ff. 4 : 17. jpïSen taojb ban geïepb in Sfefn binnen-ftamereh.
1. SCïié men firggt een groote ftenniffe ban be bcrbojgcntljebcn OJob^. #elfEc ftenniffe ban be berbojgcntïteben (©ob^ nu grooter \\i/ aï^ in be bagcn ban get ©nbc ^eflament. daarom befc Sfnïepbing/ taaar ban be (Cc^t fpjeeftt/ afljicr gefteit taerb tegen be bebiening in Ijet lt;©ube ^Tefta^ ment; (feggen onfe fiant-teftenaar^/ nota 15O taanneer be berbojgentïicben ban 3lefu iïoninftrgfte nocïgt; bebcftt taaren/ anber be fdjabutaen en Cete= monien ber J©ct. JllSaar nu in get Jfèieutae (^efta^ ment/ fien tap met ongedeklen aangesichte. de heerlijkheyd des Heeren als in een spiegel, en \\vy worden na het selve beeld in gedaante verandert, van heerlijkheyd tot heerlijkheyd, als van des fleeren
Geest.
264 J. van Lodensteyns
Geest. 2 Co?. 3:18. \'er Een openbaring der
verborgentheyd, die van de lyden der eeuwen verswegen is geweest. 55Dm. 16:25. \'t J©dft ebentaeï niet moet npgenomm iueriiEn/ alg of lt;l5otit bc Jleerc aan öe ©aiJcren te Cfaangeïtfc^E ICEEtE niEt foubc gEfiïtEn gcopcnamp;aart. J©ant facr^ 26 ^aat/ bat bE opEnbacing jjEfcïjiEt boo? de Prophetische Schriften. MSaau bilquot; fiEt op bE mEErbEr * Uytbrey-ding, Vervulling , Licht en Vryheyd. 2 Co?. 2:20. J^eö?. 8110. ïlMttc nu genotEn taErbEn onber Ijct ^iEUtoE ^Efl:ainEnt.
i®ocö bit En taai§ get niEt aï/ \'t gEEit nisn boor gEt inieubEn in bE öimicn-ttaniErcn berftaan moEt. €n tjabbc bE 252unb niet niEcrbEt gEtjab/ at^ foo eeu uiittacnbigE ^EbiEiiing En Openbaring ban bE taaarljEpb; gabfE niEt mEErbct gEgab/ aï^ bE uyttacnüigc Samp;ElijbEniffE ban bat CbangEïiutn/ fp foube bit IjebbEn ftonnEn genieten/ En naeljtan^ geïjEEi ontbloot ftonnEit bJEfEii ban ijct aanftgou^ tnen ban a3ob5 aangeficQtE in gerECtitigïjepti. ©aar taas luat anbEi*^ in bE ütnnEn-ïianiErEn tE sien eu tE hooren, eii bat tjeübEn [ommigE ©aberen in tjEt lt;©uhE (CeflaniEUt beet IjEEtlijftEr gesien, En gesmaakt, als bEEÏE =Tl^onb-Clj?iftenEn/ biE nu ïebsn onbEE bE bEbEEling ban \'t iliEutaE ^EflamEnt. Jêeu ftan/ upt bEii obErbïoEb/ baar obEt nafiEn ^fahn 4:7/8. 16:9/ 11. 17 :14/ 15. 51; 10/ 14.63 :6.
2. ©iEr tna^ ban Een roeping tot de Gemeynschap Jesu Christi, onses Heeren, 1 Co?. 1: 9. ^ier onbEt moEt niEn begegpen eeu \'t samenvoeging in een selven sin. bErj» 10. .jISeii bEgnjpt baar onbEr bE berlicgting boo? d^ob^ lt;i5ee(1/ eh boo? bE J©EbEr^ gEbao?tE. ^iE foo binnen geleyd werd, die is GEESTE-LYK. i Co?. 2 :15. «S*ie UiEEt ben fin Christi, boor
* Siet dit beknopt verklaart eu bevveeseii, ia Vau der Hooghts Catechismus, pag. 31 over de 29 Vrage.
IX. Pr. de Br. in Ghr. binnenkamer. 265
be Dpenfiarhig beg (J5eeflc^. bets 16. €ptj. 4:121. ^ao bat be geene/ bie foa in be binnen-ftamet gebjactjt taetben/ bie jijn geftajben/ en gaat leven is met Ghristo verborgen, in Gode. Coï. 3:3. ^n en ïeben niet meer gaar feïben/ maar Cljjiftu| ïeeft in gaar. (fiSaï. a: 20. jijn * gekruyst aan de wereld. O^aï. 6.: 14. hjetten boo? be waarheid vry gemaakt ban be magt en tjeerfdjappy ber fonben. Slog. 8; 3a. JKtent be wet des Geestes des levens in Ghristo Jesu heeft gaat vrij gemaakt Tan de wet der sonde en des doods. Jjoa batfe niet na den vleesche wandelen, maar na den Geest. Stom. 8:1/ 2. Cg?ifti afoeft woont in gaar. bet»» 9. Cn baatatn dooden fp door den Geest de werkingen des lichaams betó 13. 3Jn befc binnen-ftameren gaan geen toerelbfcge ^iBanb-Cijjiflenen/ bic bet» naegen gaar aï^fe maar mogen ïtamen in get Voor-hnys, ban een untbienbige befcgaaftgepb/ en ban een upttaenbigen btanbeï. €n fn en benften niet eens/ bat een innicg Cgjiften/ baar en boben den Beelde ban (öflbg ^oon gelijkformig moet toefen, bers 29.
3. 5l!ïé nu be jieïe aïbus in de binnenkamer ge* bjacgt is/ foo boet be ï|eerc aïbaar fïen/ met een ongebeftt aangejïcgt en ban nabp/ fgne ïtinbercn fgne antacerbeerïgfic genabe. (©p bat fn mocgten bekennen de liefde Ghristi, die de kennisse te boven gaat, en op bat fn vervult mocgten werden tot alle de volheyd Gods. Cpg. 3 : 19. ^ij berfeftcrt gaar ban ban- be getaiffe bergcbing garcr fontcn. ïfn boet gaar ficn be breedte, be lengte, bc diepte, en be hoogte ban 31efu ïiefbe. bcr^ 18. ober^ tupgt gaar ban gaar öinbfcgap/ en ban get ^anb bat bp gem i^ taeg-gelcgt. 43al. 4:5/6. èom.
8 : 15.
* Siet dieu staat in \'t breede over die Text uytgehaalt, in Van der Hoogbts Voorrechten, pag. 190—196.
266 J. van Lodensteyns
8:15. toet Ijaar aïbaar fien aï tjet fijne/ en ÖP openöaajt ficïj feiben met eenen aan Ijaar/ aï^ gcnabig en aïé een bergebenbe (0otit. SCïbué *
omhelst hy onse ziele lieff\'elijk. Oef. 38:17.) ^OO bat tap weten de dingen, die ons van Godt geschonken zijn. 1 Co?. 2 : ia. daarom ooft een ^auïu# ftan feggen/ ik weete wien ik gelooft hebbe, en ik ben versekert bat jjp macijtig is mijn pand by hem weg-gelegt. te bewaren tot dien dag taiflen tapquot; te recljte taat bit aï in fig berbat! Blgt;ifl:en tjet be geene bie tot Sfefw berftiefing bc gooren! Op dat hare herten vertroost macïjtcn werden, en sy te samen gevoegt zijn in de liefde, ende dat tol allen rijkdom der volle versekertheyd des verstands, tot kennisse der verborgentheyd Gods, ende des Vaders en Christi, in den welken alle de schatten der wijsheyd, en der kermisse verborgen zijn. Col. 6:2/ 3.
4. €n nabemaaï bit $ een getai^ onbetpanb ban anfe faïige Crffeniffe: ^00 men ooïi reeb^ mede geset in den Hemel \'in Christo Jesu, 2 : 6. bie on^ goofb en ban ig men boo? get a3eloobc in be alberfiinnenfte-fiamer/ en men ïjeeft bit goeb ïpa: namaal^ te taac|)ten boo? aanfcïjau^ taen. JiBen fiet ban baft in bie rupme ^aïe ijet groüte goeb/ bat lt;!5obt ïieeft taeg-geïegt boo? be geene bie ö^m b?eefen. 0f. 31:20. 4lBen begrijpt bat gantsch seer uytnemend eeuwig gewichte der heerlijkheyd. a Co?. 4 : 17. ^00 bat men reeb# in hoope salig is geworden. ïtom. 8 : 24.
Dit i^ \'t Cïj?iftenEn! aï# men ban ben Waning gctj?actjt taerb in fijne fiinnenfcameren. taa| be ^?upb Cïj?ifti/ na gare beïienteniffc in bie binnenïfameren gefi?acï|t. IBant upt gaar feïben
Öab
* Siet dit nytgebreyd in van der Hooghts Voorrechten van het Ware Christendom, pag. 102—149.
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 267
ïjab fc baar toe nodj recht, nocö magt. Cn toen tt Éoning gaar tiaar in taiïbe ïtjcngEn/ taaj» er niet|f hat gem ftantc ginbEren. €n aï^ it in bie binncnHamcrcn geüjacfjt taaé/ foo ftaccg fe Ci) 0?oate ftenniffe ban Slefu^ ïiefbe cn genabe. Cs) Mü taicrb baar gdjeeï na ftjn feïben bcrniEiitat/ en ftj ftonbc ben fin Cïjjijli tacetcn en boen. Cs) toierb baar faerfeïfert ban be^ föaning^ anberanberïtjfte tjouioe en gnnjle t\' tjaartaaarts. Cn fij tjab C4) aïfaa be gctoiffe eerftetingen ban ben l|emeï. #it tlncebe bebe §aar ban foa beeï raemen en fpjecftcn ban ^efu^ baï^cpb/ fc^oan^ ïjepb en ïiefbe. Cant, i : 1—4. en 2 : 3/ 4. en 3 : 4. en 5 : 5—16 en}.
3. [€-t gjoot bia# befen fegen/ aï^ bat befetbe ban bc ^upb fiunbe taerben berftaeegen. J|et taaö l)icr foo beeï afs uf be Waning een fïecgte 411amp;aagb ban be it?aat gab opgenomen/en bat Jjij bcfeïbe gefijacgt gab in fijn ^aïepj?/ en bat niet flecgt^ ban? aan in ftet pobjtaai/ maar in fijn fiinnenfte ftamer/ in fijn Cabinet/ attaaar gij gaar ban toonbe aïïe fgne geerïgfigeöen cn rgft? bommen: cn met ecnen tegen jicg feïben en fijne berbojgene tiefbe/ bebjcïïite gg gaar ban ober ïang gab toegeb^agert. ^ic albii^ boo? een macgtig Zoning taa^ bg be ganb geïenb/ bic macgt feg^ gen/ bat fg gebjaegt taa^ in bc# ïianingé binnen^ ftameren. Cn eben foo/ ja nocg beeï booiDeffe-ïgftcr ié get geïegen met be leybing ban een ge= ïoobige sicïe tot bc^ ïioning# binnenfiamer. #ie Side is ban natuure niet|/ cn flccgtcr al# een ^ebeïaar. Jüaar taerb ban begiftigt met a5obé 25ec[b/ berfiert met aï get ftojtcïgbe; Cjecg. 16. ontgaaït met at luat gcerltjft i#; ja Cobt fcïf i# gaar fieraat/ fpij# en bjcugbe. Cn baarom fcan fe bic taeïbaab niet berbergen. (©it iua# gcbolgt
268 J. van Lodensteyns
op Öaar gcöeb: Trekt mij, ber? 4. heranbert öan §aar Bidden in roemen, looven en danken.
L E E R E.
i©tj leeren baarupt/ bat ïjct bc natuur ban lt;!3ob6 ftinberen/ al# tc ^EEtc gaar geeft tadgei baan/ cn gaar geeft boen ficn fijne antaaarbeer-ïijKc goeberen/ be tnelfte gg gaar ttereiib en ge^ baelig gefdjonten geeft; bat fe ban bë genabe/ bie gaar gefegiet i£/ niet ïicgt bergeeten/ maar baar ober beeïe natjacgtingen gebtten. ^00 bat fe baar ban beeï fp?ecïEcn/ tot ojjtaeftfting en ber^ ïitaiamp;fiing ban gaar en ban anbere; nf fe befeïbe ooft motgten gaanbe maften en opbieftften/ om bie innige liefbe Cgjifli te begertigen.
$5it alte# fiet men gier ftïaar in get Cjceinpet ban be föerfte/ ban alle tijben. Jlfj fpjeeftt ban fijne uytnemende liefde, ber^ 2. roemt fijne Allien, bers 3. Jlg bergeugt gaar baar in/ fg bermeïb die uytnémende liefde, ber# 4. J*ij gieïb be gebacgteniffe ban Cg?ijli ïiefbe/ al# een bun* beïftcn of riefierften ban Myrrhe; um gaat gerte baar boo? te berftbiiftften. ber# 13. j§g berteït get aan anbere jSebeïeeben. Cant. 2:4. J)ij öe= fcgjgft fijne fcgoongepb/ ban ben J|oofbc tot be ©oeten; en ftj getupgt/ bat alle#/ bat aan gein i#/ begeerlijft i#. Cant. 5 :10—16.
J)OD gebben ooft gebaan anbere leutige/ als fe (!5ob# gegepmen en genabige tegentóoojbiggepb geboeït gabbeu. JiBen fiet bat in ©abib/ toanneer gg fijnen a5obt in get Heyligdom gabbe aanschouwt, fienbe fgne sterkte en fgne eere. ï^g fpjaft ban versadigt te taerben met smeer en vettigheyd; gg taiïbe lt;0Obt roemen met vrolijk singende lippen. S^ij gedenkt fijner op sijn legersteeden, gij pepnft
aan
IX. Pr, de Br. in Chr. binnenkamer. 269
«DSdtit in be nachtwake, ^f. 63 : 3/ 4/ 6/ 7. $$ bertEÏt ïjet aan alle dfe God vreesen, wat ^nöt aan fijne ziele gedaan heeft. 66 : 16. Cn foo jiet men tit boojgaan^/ aï# ban Asaph, 73 : 17/ 22/ 23/ 24/ 25—28. En $177:11/12/13/14/15. ^jSen fiet get in üe JjamaritaanfcijE ©?ouiDE. 4 : 29/ 39 €n foa ban anhEte i^EpïigEn mEEr-maïen.
^e Redenen ban bEfE jjanbEïing ban lt;0ob^ ftin^ öEtEn sijn tEn öeeïe/ fi) op amp;at fiinbEtEn ban? 3ic| fElbcn boa? biEn taEg faubEn fiaejlErEn bE gEnabE/ bE bJEiïtE frj EEnmaaï ijabtiEn bEïtEnti/ En bEtaEïftE Ïjet ÏEbEn taa? ban Ijare sielE; (2) tEn bEEÏE ooft/ op bat fe tjEt bJEtft ban bEn ï|emd ï(iEr op aarbE baft mogt fiEgimiEn in ^obt te ïiEben en te ïaoben; en (O am bat get ï|enielfcïj goeb C\'t geen «J^obt fgne fcinberen ijiec baft in üe boojfmaaU boEt gEniEtcn) mocljt fiEfioojïpft tacrben booj bE gEEnE/ be bJElfcE tot SiEfn^ bEtfiiEpng 6e»-^ootEn/ En bE taEiïte nocg niet babeïtjft jijn over-geset, in het Koninklijke des Soons sijner liefde. (Coï. 1 : 13.)
ONDERRICHTING.
ICaat ané bit een^ obErbjengen/ En najiEn tnajt bE Ï^EcrE aan fgn tafEl aan onfe 3ieïE gebaan tjcEft.
1. Eerst ban/ al»* taij aan fgt;Et ^acjaniEnt fon» bEn gaan/ foo Htaam be ïEtaning \'fElf als ban fijn @rij?aon/ En batte on^ bij bE tjanb/ an? aïfoo ÏEpbEiibE tot aan IjEt ^acjamentEEÏ gcüjuuH fijiiEC gEnabE.
JUSaar ^oe? (fult gij fEggEn) be üoning geeft mij niet genoobigt/ be HCEEtaar^ fjEbfiEn pt gE# baan. l^oclj ban moEt inEn biEEtEn/ bat bE %tt* raaré maar jijn gEtaEEft upttEtïijfte inftjinnenten/
be
270 J. van Lodensteyns
tic tadftc get ^acjamcnt iftebicnliEn. Cnbicmoe^ ten tag aber fytt lioofb sten/ en nopt Ijaogcr aanjien aï^ boo? ist ©jienben bc^ SSnipbcgom?/ Sag. 3 : 29. be taeïRc öaar selven niet cn pjebi-ficn/ maar Chrislum Jesum den Heere, Ell §aar fEÏtJEll/ bat fE utüE Dienaren zijn, om Jesus wille. 2 Co?. 4 : 4. ^ij fOEÏïEll u lieden tOE tE bereyden, om [u/ aï^] een reyne maagd eenen manne\'voor te stellen, [naniEÏpt] Christo. a Co?. 11 : 2. ï|Et En taaé niEt ^auïu^/ maar bE i|EEtE/ biE let ïjcrtE ban Lydia heeft geopent, dat sij acht name op het geene van Paulo gesprooken wierd. Stct. 16 : 14. Paulus Eil Apollos 31)11 maar Dienaars, door welke gij gelooft hebt, en dat gelijk de Heere een fegelijken gegeven heeft. 1 Co?.\' 3 : 5.
€11 foo ij} gEt ooft ïjiEr bE taaaracgtiSE dSobt fEïf/ bE taEiftE ong aan fijn lt;gac?aniEnt gEb?actjt IjEEft. iISeii 3iEt in bE taErEÏb/ tioE bat groote Dames boo? EEii ïf obEÏing toEtbEii pElcyb/ eh niEt ijEin ijanb aan ïfanb gaan. Jföaar giEr gEfctjicbc on^ g?aotEr tttt/ als bE (öobt ban i|EmEÏ eh Star be/ bE ^c^EppEr ban atleë/ bE l|EpligE ^lcfup/ be 4lBibbEÏaar fijnr^ boïft^/ tjEt Siffcljgnfct ban lt;!5ob^ IjEErigftgEjib n bij bE Qanb nam/ En aan fijn tafel fcttE.
■2. nu bE Koning ong tot baar tor gE6?acöt ^abbE/ boe openbE gij bE deure boo? onjï/ eh Ijg bEEb on^ boo? mibbEi ban bat Jiac?amEnt/ C\'t bJEÏft aigt;é bE bEtirE toajé) ingaan tot fijn biiniEii^ ftamErrn/ om fijnE bEErlpljppb aïbaar te öefcijou* taen. J©ant/ bij get gBö?upft ban bat tEEften/ 6?acgt ïjij 011^ tot bE öEtEEftEnbE fafiE bES s^ac?a^ ments/ * En Ijtj bErfsgEïbE on^ ban aïïE üe goE-bErEn be^ OjEnabEn ©Erbonb^. 45Eïijfi tag onj? aan onfE ftant taEbErom beramp;onbEn aan bEn I^eeee.
3. *©EfE
* Siet Van der Hooghts Catechismus, pag. 41 en 142.
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 271
3. beurc nu aïüu? gcopcnb synbe/ faa en ïict be iSonhig an^ niet jtaan in §ct Voorhuys. nm maar fïecöt^ tc ^jetricatic en 45Eamp;cbEn te ^anren/ en tie upttaêntiigc heeftenen te fien. Jjamp;aar gij amp;?acljt DUS in fijne binnenkameren, om/ ton? Ijet gefounü ban bat fijoob en ban bien tuijn/ te genieten be gueberen bes Sieutuen (Ceftaments. 3©ij fttaamen ooft baar ben i|eere beet naber als in on^ Werkhuys, baar taij on^ tijbeïijfi beroep Rebben taaar te nemen/ en baar men onber ijet taaarneemcn ban fijn beroep/ ooft teel geleub taojb boa? (©ab^ raab/ en gebnnrig bij «Utobt i^; foo bat een Clj?iften nooit i^ bnnten (©abt. ^gt;f. 73 : 23/ 24/ a8. jfeaar baar men foo beet geiegéntïieub niet en tjeeft/ om fictj in be berbozgenttjeben 6abs te oeffenen/ en nocjj minber om/ in be binnenkameren bej« ïtoning^/ 3lcfu^ liefbe met een bcr« ïiemeït perte te erbaren.
4. SCïg tatj nu foo in be binnenfiameren be# föoning^ gebjacljt blaren/ taat gebeurben er toen ? lt;©aar ftjeegeu tnij ten eersten ben i|eere 3|efum m fytt ooge/ bie ïtoning beebe ficg feïben baar ten eerften aan on*» fien. ïfy openbaarde albaar sicb selven aan on#/ en niet aan be taereïb. 3iolj. 14:21/ 22. ^5aï, i: 16. JBatt. 16 :17. Cn foo rafclj al# blij Slefum gefien tjabben/ foo luier ben alle be Vensleren rontom toegebaan.
lt;©efe ©enfleren gijn be nytterlijke sinnen, en l^et epgen verstant, get oberbïijffel ban ben O^uben 5tbam. *©ie oogen mochten ijier niet fien; bic ooren mochten niet ^aoren; bic mond macï|t niet fpjeeften; bie upterlijbe smaak moeïjt niet fmaa^ ben; bie gevoelige beeïen mocljten niet boelen; bie reuk ban toerelbfcïje lieflijMljeben mactjt per niet meer rieften. i|et epgen berflanb mogt niet bietften, 2 Coj. 10 : 5. overleggingen moefl men
ter
ÏJ72 J. van Lodensteyns
ter nederwerpen; ende alle hoogte, die\'haar verheft tegen de kennisse Gods, en alle gedachten moest rnen gevangen leyden tot de gehoorsaamheyd Christi. $nfE epgcnc hcbcnltingen inoctjtEn gier niet meer taerfien. €n jiet/ tm# tnaren aïïe te Vensteren toegeslooten
èaft sloot bc Koning toe de deure, taaat boa? toy tnaren inpeïepb. i©ant be l^eere toilbe niet bat taij aan bat upttaenbig/ ïicljamettjfi/ nion= belijft eeten en bjinftcn fouben fiïpen tJanOen. Mttw/ bat bieefc^ehjft eeten in get Sdhonbmaaï i^ on^ niet nut. Slog. 6 : 63. taat baar te
boen taa^/ moefte gebaan taerben in ben (öeeft en in ber taaarljepb/ 31og. 4 : 24. en get ^aga* ment taa^ maar be beure/ am boo? bie lieg tot be^ innige fietaeeging ban tiefbe/ en tot be sieiU bercuttttenbe gemeenfefjap met ben ï|eere opening te geben/ tot be öinnenïtameren be^ ï^eplanbé.
3iEaar taa^ get toen niet getaeïbig bonfier in bic binnenkameren? taanneer be Vensteren ban onfe 5innen/ en be Deure ban get upttaenbig pjebiften/ bibben/ ban get teeïten in get ^acjament aïfoo geilooten toaren? lt;© Been! baar en taa^ niet alleen geen bupflerniffe/ maar in get tegenbeeï een g?oot LICHT. Want de Heerlijkheyd Gods heeil se verlicht, ende het Lam is hare keerse. 5tpoc. 21: 23. €11 bat Eicgt en bien a5ïant^ i^ nergen^ anber^ te binöen/ ban in belt;« föoningl binnen ^ fiameren. ©at ïicgt i| niet te binben in be toereïb. J©ant baar i^ enïtei duysternisse. Euc. 1 : 79. 4Epg. 5 : 8/ 11. 1 3[og. i: 6. en 2:9/11. (Paar i^ in ai get bermaaft/ in aï get goeb/ inaïgetfoet ban be toereïb/ niet anber^ aïsi ijdelheyd ende kwelling des Geestes. Cccï. 1 : 14. %et en raaftt niet bij bat liegt en bij bic fa?ewgb/ bc toeïfte in Cljjifti binnenftameren erbaren toerb. lOant baar
5iet
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 273
3iEt men hnlmaafttïjetiEn; baar jiet incn
anfe berfaEning met a^oiit; baar jiet men get gjoote gaeb/ bat be J^eere booj fijne ftinberen geeft toeggeïegt. €11 bat fian men naait beter jien/ ban aïe men be oogen, ooren, en aïïe upter^ lijfte jinnen taefïnpt. (©aar in get tegenbeeï be glant^ en geerlijftgepb/ ban be tnereïb aïïeen maar ftan gejien tna?ben/ boo? be uyttncnbige 3innen. 5tl taat be taereïbfrtje menfdjen liefgeöben en najagen/ ftomt upt op be begeerlijkheyd des vleesch, ende de begeerlijkheyd der oogen, en de grootsheyd des levens, taelfte niet jijn ujt den Vader, maar uyt de wereld. 1 Slag, 2 : 16. ï©acg be fnetig^ geben en öeftaajlgftgeben ban be ÜJeerc Sefné tnerben noout beter gejien/ als taanneer menbë oogen ban be tnereïb aftnenb; opbat fe geen ijbeïgeben fien/ =^f. 119 : 37. en alé tag onfejin^ nen baflfetten op get befcgantaen ban Sjefu^bai\' maaftte ïiefbe.
Ten tweeden, al^ tug mi foo in bie binnen» ftameren taaren/ fno taaren tag er met gem alleen.
of tag op een Eyland en ban alie menfcgen afgefcgepten taaren. €n tag gabben baar be aiber^ foetfte gemeenftgap met maïfianberen. ©aar fpjalie !P5n .F01 8Eni ban Ö^t gerte af/ baar openbaarde gg lieg feïben aan on| gegeel en aï/ gg toonöe onf taie gg taaf./ en taat gg boo? on^ taa^. Sfog, 1 : 21/ 22.
i|ct ig taeï taaar/ bat een ieber Cg?iftcn \'met Cg?ifto in be binnenfiameren Somt; en ban gem in \'t bpfanber taa:b berfttaiïft: maar ecgter be^ p?oeft een ieber ficg feïben/ onber a^obts oogein get bgfauber. 1 Cu?. 11: 28. Cn baar paffeert taat tnffegen gaar en ücn ^eere lefu^/ bat niemant aïé fg en Cg?iflus taeeten.
Voor het derde, a$ tag nu foo taaren CO in \' 18 \' bat
274 J. van Lodensteyns
tat lictjt/ en (2) ög f(Em alleen; toen fepbc tjrj
tat an^/ nu en kan u geen kwaat ontmoeten. Hiei bent gij onder mijn dak, mt tjicr öent gij ÜEytic booj aïïe fttaaab. €n/ met bat Ijvj bit fepbe/ foa tjielb up be üjanb ban onfc Utaaabc begeer^ lijftljeyb/ en ban alïc onfc fonbigc tuften/ baat bcriaacljEnbE tag toen onfc toil enfin. \'DaarIjich ben ooft op bc berboïgingen cn bc fmaab. Want ^g/ die op den Throon sit, soud ons krachtig overschaduwen, oEn baar taierben tog getoaar bc bjuctji ban bc öeïofte : Spor. 7: 15/ 16. Sij en sullen niet meer hongeren, noch en sullen niet meer dorsten, [gaar cn fai geen ïccbt of gcamp;jcft meer oberlio^ men.] Noch de Sonne en sal op haar niet vallen, noch eenige hitte 17 Want het Lam, dat in hel midden des Throons is. sal se weyden, ende sa) haar een Leydsman zijn tot levende ionteynen dei wateren; en Godt sal alls tranen van hare ooger alwisschen. 2libui5 taaren toij booj aïïc fitoaat bcbjgbt.
jfeaar taat gcfienrbc baar/ in bic öinncnftainc ren/ bg bic ftccrfe/ in bic eenfaanigcnb cn inbii ïtcfcljerming/ aï berber?
^©aar C1) fagen tag taat. (2) ©aar ïjoo?öcr tag taat/ cn baar (3) fmaauten tag taat. €n ii befe b?ic bingen tailïcn tag nu Ijct ontlaai bej ïioning? in bie binnenfiamcren gaan tonnen.
I. ©e honing bebe on| baar ban sien fgm fcljoone en liofleigftc gecrlgftgepb. €n taat taaf er boeïj? ïl^arcn er Hoftetgfte fctjilberijcn/ tapig fergen ban tjupfen of tjaben/ of fioftelgftc berfte ringen? O Neen! bat aïïe? i^ in be^ honing? binnenftameren niet te binben. ï^et gccne ögoni bebe ficn/ taas bc KONING feïf. J©ant alleg taat in bic binnenftaincren taas/ i^ niet anber^ al» bc ïtoning fclf. ©aar bïinftt Qct aïle^ban GODHEYD
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 275
Cn öat gcficljt taa^ faa ïjEerltjïf/ üat tag in trc gcljedc binncnttamercn niet ander? linnbcn jicn. i©ant öic d^ott/ üit taij fagen/ ijaö ato^ insictj ïrEgjcepeu. J©tj fagen tjem tan baar klaar voor ons, en bat ban nabij. J©ant tatj taaren fiij Ijcm in bc binnenkameren. gcEiit taij nu ban biE Godheyd fagEii/ taas niet anbErs all bat t]ii 3ict) albaar aan on# bErtoanbE in fijnE Eygenschappen En Deugden. JBij fagElt baar bÉ Heerlijkheyd Gods, in het aangesichte .iesus Christus, i Caj. 4 : 6. J©ij fagEn bE heerlijkheyd Christi, die het beeld Gods is. bErgt;5 4. 115ij fagÈn fijUE Rechtveerdigheyd. fijnE 25atml)ertigt)enb/ fijn (^EtjnutaiggEyb/ fijne Waarheyd, sijne lielde. baar nirbE Ijij on^ ban EEutaigtjEub tjEEft ïiEf gEljab/ fijn Goedheyd, fijn Vriendelijkheyd, fijnE Sachtraoedigheyd fijnE Ool-moedigheyd, fijn Nederigheyd, En toat biErgEÏijfte bin gen niEErbEt taarEn. €11quot; bat allEf, fag mEn in ^Ein in bE gjoatjlE batniaalitljcub. 2115 taij nu atlE bEfE bingEU fagen/ foa ÖEgannEn taij tE ^iEn bE S^EErlijfiljEpb ban bEfEn Koning. Cn tOEll taiEfb t]ij bao? ans als eeu SON. ^f. 84:12. ©e taellie/ fan rafetj al^ tjij opgaat/ be MAAN eu bE STERREN boEt upt ïfEt gE5ictjtE bErbtaijnEii. Cn EbEn foo taEEÏEEn upt atifE aagEn aïïE bE aarbfctjE ïtEbaUtglt; tjEbEii; foo bat taij niets fagen als bEU KONING. JIEgt;ij foubEn baar aan bE tafEi aoft taEï gE^tEu ^eüïtEn bE I!. Engelen, bE taEÏfiE baar aaft tEgEn? taaajbig jijn; ^f. 34 : 8. 1 Caj. 11 : 10. 1|eö:. 1 : 14. .4®aar/ niEt bat taij bEn ïtaning fagsri/ taa^ aafi ai bat ïjEEriijftE nut anfE aagEn taEg. i©ij fagEn fElf? ané fEÏbEU niEt iueee in biE fiinnen* fianiErEU. Dat is te seggen: J0ij fanftEu taEg in au*» gjanbElaafE niEt. J©ij bErfmaïtEn eu bErgingen in oué fEÏbEU. €n tag fEubEtt mEt bEU man (èabé Jacob; (Jpeu. 28 : 17. Hoe vreeslijk is de plaatse?
dit
276 J. van Lodensteyns
dit en is niet dan een buys Godes, ende dit is een poorte des Hemels. Gewisselijk is de Heere aan dese plaatse: en.ik en hebbel niet geweeten. bcr^ 16. €n ijcfe fittaerfimg onfe^ gcmoeiJ# ftan men noe^ men/ ^otit lief te hebben met ons geheel her te, en met onse geheele ziele, en met ons geheel verstand. 22 : 37. jÉcn noemt get (!5ott ]amp;elt; geeren/ tntiel cn attccn om 31 dj fdfé tniïle/ om bat foo een öecrïgfic (6otit i|.
J©g ïjefifien in üie fiinnenfiameten noc^ al meer gcsieu/ en tmj fouamp;6« nocg aï beel meer tt \'act\' tEllen ïjeüÖEn. ^iBaar aï^ tup met onfe oogen teo^n öefe Son aanfagen/ foo toicrijen onfe oogen foo ïtïinb/ bat Imj ai taeberom niet anbers fagen/ ban ben ïiouing feïf. €11 ban fagen totj nodj ceue fafie: te toeten/ in bien giants beé ïftoning#/ fagen taij ooft onfe Broeders en Susters. IPefe moeiten tnij noobfafteïijft fien/ aï^ to ij ben ïioning fagen. JJ^ant fij jijn Cljjijli Leeden, en bie tjet ^»oofb fiet/ bie fiet ooft be Leeden. l©ant bie BCeeben ^aüben Christum aangedaan. 43aï. 3 : 27. toaren in hem. S[otj. 15 : 5/ 6/ 7. Üïom. 8 : 1. ^tjiï. 3:9. 2 Co?. 5:17. 1 Siog. 2:6. 1©ö fagen Ijoe ftj/ in befe pre ^eerïgfi^epb/ bjoegen get 55eelb ban befen honing/ berftert met fijne geflaïte/ en foo fagen tarj ai toeberom in ^aar ben Stoning/ ofte tjaar jn jjEn ïioning.
.üBaai\'/ (fat iemanb lidjt b?agjm) faagt gij baat* aan be tafel geen gobïoofeï 3Pa anttaoo^ben totj/ ai? toy be toaadjeub fuïïen feggen/ toij fagen/ met be oogen onfe*» licïjaam^/ aïbaar ooft gob= ioofe/ en vleeschelijke menschen. JÖSaar ai^ toij on^ toeï öebagten/ foo toaren bie gobioofe ter-ftohb toeberom nyt onfe gebac^ten; toant onjï ïitoam te binnen be €gt;obts fp?afic/ ^f. x ; 5. \'©e godloose sullen niet beslaan in het gerichte, noch
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 277
de sondaars in de vergadering der rechtveerdigen. Cn 37 : io. Noch een weynig, ende de god-Joose en sal er niet zijn, tn gij suit acht nemen op sijne plaatse, maar hij en sal er niet wesen. oEn taar incöB taarcn üie gaijlaafe gdjed taeg uyt on^ gefitte/ enbe ïjarcr gcbac^teni^ upt an^ ïjcrtc. Jgt;ij 5Ön beracïjt in a5oti? oogen/ en foa ^iju fe oaft in anfc oagcu. ^(.15:4. i©tj fagcn gaar in 45ab«gt; fiechtveerdigheyd, (©otit ^aattE Qaat Eli hltj ooft. ^f. 139 : 21/ 22. Cn aïfan fagEn taij ö^ar ÏEggEit/ in tjars EÏEnbE En rampen anber tiEn to0211 tan bsn öaning.
4llSaai* üe gEïaabige ïtinbErEn a5ob^ fagEn tatj in EEn gEljEEÏ anbECE gEhaantE. J©ij fagEn fjaar niEt in ïjaat fciUcn/ maar in öeu J^eeee SJefu? Cg?iflu^/ bEn taElftEn fg gabbEn aangEbaan. J©ij fagsn gaar öpftïEEb nut bE ftlEEbcrcn bEé IjEtilê/ en inEt ben mantel bEr gECEcgtigïjEpb. fef. 61:10, Cn boE Mtiamen (e oné boa? aié bEtfiEtt met bE lt;©EugbEn ban (©atmaEbigljEyb/ ^acgtmoEöigïjEpb/ ^EbjigljEnb/ .^EEbigtjEpö/ (èelooliE/ #aapE/ HCiefbe. Cn bat taa^ on? gEt aïberfegaon^e geficljte/ bat mEii ïtan tiEbenften/ alé niEn bEtiEffEnjt bEn Koning fag alÏE bEg Konings kinderen, biE Soonen En Doch-teren bE^ Almagtigen. 2 Co?. 6 : 18. J©ö fa0Cn baat bE Heylige, die op der aarden zijn. ende de heerlijke in de welke onfE lust toap. 16:3. (Pit geööen to ij gEfiEii.
If. iBaar aï^ taij inEt bEn honing in fijne ïtimiEiiftamECEn tnaren/ foo f|EEft gij on^ ooft taat ftoflEÏijft^ boen HOOREN. €n toat ïfaojöen taij baar? J©oo?ben ban SCutïjoritEpt. iBant bE honing fEïf hoErbE baat öct: ÖaogftE tooo?b. jjBaar fp?alt; ftEn taij baar ooft niEt? üa boeïj! taant niEt bat taij baar fagEn bEn (öobbElijften giant#/ foo öe^ BoflEti taij mEt bEn ^?opöEEt tE fEggEn; Wee mij,
want
278 J. van Lodensteyns
want ik verga, dewijle ik een man van onreyne lip-pen ben, en ik woone in \'t midden eens volks, dat onreyn van lippen is. Want mijne oogen hebben den Koning, den HEERE der heyrscharen gesien. 6: 5. J©ij fcnöen/ tjuc ftora ift gier? en tnat boe ifi gier op üEfe pïaatfeï en met fan bieien taij op an^ aangesichte, 1 Co?. 14:25. aïgt nbertupgt ban onfe fonben. Wfi ftaüen onfcn mond in het stof, ïtlaagi. 3:29. J©ij ficficnbcn tn hemoctiigljcnb onfe ongerccïjtigliEben. 03ij verfoeyden anjsi/ en taij gab ben berouw in st6f en assche. 3I06 42 :6. en taiflcn niet to a ar bat tag an£ fauben bergen/ ban taegen ïfet gefir^t anfer fonben/ taaar mebe tag be aagen fijner ljeeriijtif)E)ati gabben berbittert. 3|cf, 3 ; 8. 3©ant nopt öfbücn tag Maarber ge* ftctjte ban be gjautaelijlVtjcnb anfer fonben/ ban ale tag sgn in É^fu? binnenfiainer/ bij Set ïicïjt ber genabe onfes ©ob?/ en at^ tag een tit aar gcfict)tc tjebben ban 43ab^ JiBajefteut en tjeerlgfte gegiig^Epb. €n gier ftoint tjet oofi ban baan/ bat men op get boabbebbe fiiaarber beg?ip Ijeeft ban be gjoutaefijblijepb ber fonben/ al^ in be bagen ban taeeïbe. J©ant ban fiet men Maarber taie lt;l3abt i$/ en tjac gjutaeïijfi be onïjepligïjegb i^. J©anneer ban be jieie sicfj foo berieegen bonb/ en foo be-fdjaamt taa^ ober ben gjoutael garer angerectj^ tigöepb/ toen ^oojben tag be^ Konings ©aber/ bie met ben Jgt;oone een if/ Slog. 10 : 30/ 38» fp?eeRen i. Trooslelijke en 2, Koninklijke woorden.
CO ^i) fepbe ban: Mijn kind, foo afg?gffeïgft gg jijt in utae oogen/ foo 501 gij get oofi in mijne oogen. ^oo ontaaarbig al£ gij u feiben fcgatte/ foo jijt\'gg oofi gerefienb in mijne oagen/ al^ ifi n aanjie in uta feïben. dlBaar ifi fdjenfi u mijn Jioon/ en baar mebe jijt gij öejjouben; bie falu 3gn tot rechtveerdigmaking, tot heyligmaking, en
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 279
verlossing, i Ca?, i : 30. (Ctngffeït baar niet aan. J©ant fon taaai-artjtig ai^ ift u ijct 2amp;?onti gcüe/ f00 taaarïtjfi geef ifi u mijn Soon. Cn al^ gij ijien Soon tjdit/ fna en gij niet te bjeefen. 3!n ïfem ïjeöt gg te verlossinge door sijn bloed, (na-melijlï) de vergevinge der sonden. Door hem lje6 ift vreede \' gemaakt, door het Bloed des kruyses; door hem tjeïilamp;E ift alle dingen versoent tot mij selven. Col. 1 : 14/ 20. Soo en isser dan nu geen verdoe-menisse meer voor den genen, die in Christo Jesu zijn. finm. 8 : I. B^ant mijn Soon heb ik u voor-gestelt tot een versoening door het geloove in sijnen bloede. I5um. 3: 25. Vreest üan niet. 3Cuc. 2 : 10. Hebt goeden moed. ^JiBarc. 10 : 49. Jjiet/ fuïfiE aangename en fuïfte tjoojteïgfte tapojben/ fp?aft be^ Konings ©abet tot on^/ en ÖÖ en de Vadei-zijn een. 3ioï). 10:30. De Vader in ben ^one/ en be .-êone i^ in ben ©aber. ber^ 38.
(2) 4lSaar taaar toe taa^ get boc^/ bat be ©aber futfte troostelijke taoojben tot on^ fp?aft; %t taa# baarom/ oy bat ïjrj tot on^ foube f^e^ ften woorden van authoriteyt; en baarom ïjefi ift gefegt/ bat §0 tot on^ fpjaft Koninklijke woorden. %c ïtoning fepbe ban berber: Mijn Kind, taeet gg biei taaar toe gij gier geftoomen jgt? ^eti^nier op bat gg ïeben (onb geïgft be taerelb boet/ of foo al# gg tot nocg toe geïeeft ö^öt. Been! 4l©aar SÖ 3gt öiec geftomen/ en ift ïjeb n gier in mgne fiinnenftameren geamp;jac^t/ (i) op bat ift ober n fonbe heerschen en geöieben. i|et taa#/ op bat be Wereld, be Satan, en nta eigene ïnften be# bleefclj niet meerber ober u Jjeerfcïjen fonben: maar op bat ift Koning ober n jgn fonbe. O^p bat gij verlost zijnde uyt de hand uwer vyanden. mg DIENEN soudet sonder vreese, in heyligheyd en gerechtigheyd voor mij/ alle de dagen ntae*» levens HCur. 1: 74/ 75.
.iTSgn
280 J. van Lodensteyns
jEijn ^aon heeft eens voor de sonden geJeeden hij rechtveerdig voor de onrechtveerdige: op bat ï$ u tot mij soude brengen, i 3 : 18. ï|tj
mocft u tuebcr öjEngen in üien fl:aat/ in ben taeïften SCbam taa^ boa? btn ®aï. dEn utn flaat gaat gctaiffelp allc^ tc ïiabcn/ aïp gij maar üjcücram mijn dienaar moogt taeefcn.- Wapent u ban met die gedachten, dat wie in het vleesch geleeden heeft, die heeft opgehouden van de sonde. Om na niet meer na de hegeerlijkheden der men-schen, maar NA DEN WILLE GODS den tijd die overig is in het vleesch te leven i Jftetj. 4:1/2. 45ij jijt ban taebcram mijne bienaar^ en onber* banen getaD?ben/ fepbe be Waning in be binnen\' ftamer.
©e Koning fpjaft ban baaram faa beet taaaftei ïijïte iuoajben tegen 11/ op bat gij niet fleemt# foubet taanbeïen boigcrigü eetlijfi en onfiefp?anftcn ban? be Itiereïb: 3!®aar/ op dat gij soud wandelen weerdiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijl. Cptj. 4 : 1. €n op bat be gantfetje luerctb jien machte/ bat gij mijne Dienaars en Onderdanen 3gt. 4Su moet gij ban jtjn onberispelijk en oprecht. Kinderen Gods, zijnde onstraffelijk in het midden van een krom en verdraayt geslachte: onder welke gij Schijnet als Lichten in de wereld. iPijiï. a : 15. jÉattïj. 5 :16. mnet gij taanbeïen Weerdiglijk, Gode, die u roept tot sijn Koninkrijk ende heerlijk-hevd. 1 1 ; ia. ^iet/ mijn Sinti! fepbe be
ïüaning: Ijeamp;öe n geb^ac^t tot fteerïpe boop beeïen/ ifi riep u tot be gemecnftftap met mijn ^oon. i Co?. 1 : 9. Hebt ban geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duysternisse €PÖ. 5 : 11. Daarom gaat uyt het midden van haar, en scheydet u af. 2 Co?. 6 : 17. Want wat gemeenschap heeft het licht met de duysternisse? berjt 14. Cn
taaar
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 281
tnaar toE geef ift u ïjet 3£icöt anber^/ aï^ op bat gg in ïjet ïic^t faubet tnanbden? i log. i : 7» 3©aat toe ooft ftomt mijn ^uonc in u woonen? 2 Co?. 6:16. 3iaïj. 14:23. i©aaram i# gij in uta gerte? 3 i 17. l|ct i^/ ap bat gij aïlc be
fctjuantjetiEn/ aï tt IjiCErïpÖEbcn/ En aïïE bE öe^ ïtaajïijïtÖEbEn ban bE toEcclü/ uyt uta IjEttE fanb toEgbOEn/ En bEfElbE niEt niEEt fanb acljtEii aio schade Eli drek, jfp. 3 : 8. En op bat bE ^EEEE SEfu^ aïïEEn mogt taEfen uta fcfiaunftEdb En al uta ïjEErïijfiïjEpb.
C3) fepbe bE ïianhig/ nu i^ hel Konink-
rijke der Hemelen nabij gekomen, cilfèattïj. 10 : 7. Ceu iEbEt biE nu taiï faïig taEtbEU/ moEt ficö nu tot mijn ïtaninïtnjft begEbEU. lt;Pe|e inaaïtijt ié eeu maaltijb bE^ fönninftrijft^. i|Ebt gij ban tot noclj toE utaE fonbEii bij bE Ijanb gE^aubEii ? quot;^Ent gij taEEElbfcg gEtaCEfl? I|Efit gij tot-noeïj toE utaE UiflEii eu öcgEEtlijfiljebEn bE^ biEefct) bEEÏfiné gE# goojt eu opgEboigt; iï^at mag nu na bEfEn niEt niEEt gEfcïjiEbEn; maat nu moEt iït uta Üoning jijn/ eu NU moEt gij/ onbEt mijuE baniEtE/taaft» ftEt ft^ijtien tegEU aïtE utaE bijanbEU. dEn taiïtgij taEEtEn/ taat utaE bijanbEn jijn? i^Et i^ bE be-geeriijkheyd des vleesch, de begeerlijkheyd der oogen, ende de grootheyd des levens. 1 Éaïj* 2 • ró. ^Et jijn biE bingEU/ baat bE toEtElbfdjE mEnfc^EU foo (EEt na giEtEii. l|Et i^ ooft bE Satan mEt aïïE fijnE SnftjumEUtEU. ^Et i^ bE wereld. bE taelftE in het boose licht. 1 5 : 19. ^ofi fspbE bE ïtoning
taElftE nnfE Onderdanen moE^Eii taEfEU. Cn baEt nnbEt noEinbE tjij aïïE onfE unttECtijftE Sinnen, OltfE Oogen, onfE Ooren,. onfE Mond, onfE Tonge, OllfE Smaak, on^ Gevoel, ait^ Verstandt. ^iEt EEné mijn Kind, (fEpbE gij) obEt al biE finuEii moEt gij ÖEetfcïjEn/ gij moEt fE in uta marijt ^Ebben/ om
282 J. van Lodensteyns
fc ban get JiluatiE af te tjeRftcn/ en tot Ijet gocbe tc tcntien. €n gij moet ooft mceftEt toefen ban aïïe utoe Passijen.
( ) ^e ïto.ning ging noctj aï berber/ en tjij leerbe an| boa? fet ^acjament/ ban taaar tag be Macht fouben ft?ijgen/ om be fonben te booben/ om foo ober on^ feïben te beerfdjen/ en om beugbfaam booj fijn aangeficïjte te toanbelen. ij fepbe ban eerst, bat taij ben ^oone boo? ijet Ge-loove moeflen aanneemen. Sog. i: 12. en aandoen. 43aï. 3 : 27. Cn aï^ taij foo met get l|oafh ber^ eenigt taaren/ foo foxtben taij beeïe bjucïjten bjagen. 3Io§. 15:5. ÏÉie Geest des levens in Christo Jesu fonbe on^ vrij maken van de wet der sonde ende des doods. Jiïom. 8 : a. 3©g fouben alle dingen bermogen door Christum, die on*t kragt geeft. ^|it. 4 : 13. taee^ öö on^ aan/ ban taaar taij onfe geejleïtjfte ïfjac^ten ftonben ft?ijgen/ om krachtig te werden in den Heere. en in de sterkte sijner macht. Cpïj. 6 ; 10. ï|ij fepbe ooft/ten tweeden, 3$ u bat nodj niet genoeg? J©eï bie ^oon faï feïfé uta voorbeeld 3ijn. ^teït u ban bat crempet boo?. i|ij ïjeeft u een exempel nagelaten, op dat gij sijne voetstappen soudel navolgen. 1 ;J|gt;et?. 2 : 21—24. \'Sn gem fuït gij niet anberg fien aï^ beugben/ enbe bat in ben aïberïjoogften g?aab. beró 22—24. i|ij i^ be taefentïijfte beugb feïf. €n gij Ijeeft baarom be menfctjljepb aangenoomen en onber on^ berfteert/ om on| te toonen taat beug^ ben tag ïjabben te 6et?acï|ten. 450 bient ban fijnen taanbel taat beeï te oberbenben en na te ïeefen.
bat gij moogt t?acïgt;ten ^eplig te toefen/ ge= lijft ïjij ^epïig i^. BEgt;ant die segt dat hij in hem blijft, die moet ook £elve ALSOÜ wandelen, GELYK hij gewandelt heeft. 1 Sloïj- 2 : 6. vPoe fepbe be ïioning aï bo?ber/ ten derden, u ooft bit noc^
al
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 283
aï niet genoEg? ^aar jgn in mijn fao
tiEÏE, ijiecfiare ÖEloftEn gEÖaan. Cn soo veele beloften Gods als er zijn, die zijn in mijn Soon ja, ende zijn in hem Amen, Gode tol heerlijkheyd. 2 Cdj. i : 20. ^jijpt üan aan öiE groote en die dierbare Beloften, ilE tUEÏftE te aïÜErg^oatftE lt;!5abt gEÖaan IjEEft ban wtae EEUtaigE faiigtjEpb/ op dat gij door de selve der Godlij ke natuure deelachtig soud werden, en dat gij ontvlooden zijt het verderf dat in de wereld is door de begeerlijkheyd. 2 ^Et?. 1:4. ^Eiiïft bat gö gEWEpEn jijt/ En öatubaar tOE öiE gjaotE ^Eïaften ban bEn ^eiiieI jijn gE^ baan/ om tjEt 25EEÏb »J3ab^ ban Goedheyd, ban Heyligheyd, ban Wijsheyd. Heerlijkheyd, Eli anbECE biEtgEïijftE bEugbEit uyt tE bjufifiÊn/ in utUEn gantfctjEii taanbEÏ. C11 fno ging bE ïlaiiing al baajt En bjaagbE an^/ ten vierde: lt;0f taij (niEt tEgÊnftaanbE biE biErüarE ÖEloftEn ban fgn lt;èobs bEïtjfiE ögftanb) EbEiitaEÏ nocïi aï bjEE^bEU booj bE uptEtïijftE jlSagtEn/ bE biElfiE on^ in ^Et p?ac^ tifEEEEn bEt bEugbEit gEbjaan jijn tEgEn tE ftaan? Cn tag En bojftEii gEEn ja fEggsn: maar EbEntaEl bjEE^bEn taij niEt Er baab/ bat taij aï taEbErom boa? onfE bijanbEn foubEn taErbEii afgetrokken eh verlokt, 3|at. 1 : 14. faa tafclj a(^ taij upt bEgt;t toning^ üiiinEidiaincr faubrn gEtjEbEii 3ijn/ eh fan rafcö al# tag fijnE taoajbEn ban t?aajï En bErftEtfeing foubEn gEfibEn bErgEtsn. €n aïg bE honing öit mEtfttE/ fEpbE ï|ij: En vreest niet. ik ben u een schild, u loon is seer groot. (0En. 15 :1. Ift bEn een Sonne en schild, iït sal genade en eere geven. ^f. 84:12.3©aar op taij ban anttaoojbEn: Ü^E Heere is mijn Licht, ende mijn Heyl, voor wien soud ik vreesen? De Heere is mijn levenskracht» voor wien soud ik vervaart zijn? ^f. 27 : 1. J©ij fEpiJEll nofi; De Heere is mijn Herder, mij en sa! niets ontbreeken. ^f. 23 : 1. (5) dEn
284 J. van Lodensteyns
(5) €n tEttaijïcn tag befc tnoojben foo |jao?ben/ fan ïtlonfi ooft in anfe (©oren een fcer facte en ten aïberlieffcïöftftc Harmonie ban ïjeedpc aPcfangen/ (do bat tjet in bie binnenftaniEren taa^ ran torn ïicffcïijH en 6cftao?igft. J©ant get toaé baar aberal Hallelujah, ^at i^/ Looit den Heere. ï|ier taa^ gantfclc ï^cpr be# ïfemeï^ op uyt/ ïjiettae boegen aïïe be geïaabigen gare gefangen en fyttttw/ en taij ïjoojben baa? get Geloove een eenparige ftcmme/ feggenöe: Uyt hem. ende door hem, ende tot hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheyd in der eeuwigheyd. Amen. ïïom. n : 36. Cïfi feubeapbat (öcfang Amen. Cnbe fij en gatben geen ruste dag en nacht, fegtjenbe: Heilig, Heilig, Heilig is de Heere Godt, de Almachtige, die was, ende die is, ende die komen sal; en ffj gaben eere, ende danksegging, hem die op den Troon sal, die in alle eeuwigheyd leeft, 2113. SCpoc. 4:8/9/ 10/11. Cn niet tegen» flaanbe bit gefang/ goajben taij ecgter ben föaning fiïaar en bupbeïvjft tat on? fp?eften. J©aiit get a5c(ang fïoeg aï gebnnrig op get geene bat be honing feiibc. ifëant al fijn taoojben fttaamen Ijier op npt: Ik ben Koning, ik moe; over u heer-schen. €n baar op flaegen aïïe be Gefangen ber gencr/ be taeïfte met een groote stemme fejiben: Het Lam dat geslachtet is, is weerdig te onU\'angen de kracht, ende rijkdom, ende wijsheyd, ende sterkte, ende eere, ende heerlijkheyd. ende danksegging. SCpai!. 5 : ia.
^it aïïeg ftonben aïïe be taare lt;!3eïaabigen in be# ïtoning# binnenftamer Ijaaren/ taanneer ijaar geïoabe ban ben J|eere taa# ïcbenbig gemaaftt/ of atë ïjg tjaar aïbn# in fijn binnenftameren b^acljte.
Hl. l|et derde, bat an# in be# ïioning# binnem ftameren ontmaette taa#/ bat be ïioning on# baar bebe PROEVEN be aïberftofteïpfte en be aïber*
tjcerlijftfte
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 285
ijEBrïijÏÉftc spijse; en bic fyijfc tua^ ïjet vleesch en \'t bloed ban d^ab# ^aonc. 6: 55. Jl^aarom bic ^pijfc niet alïccri taa^ ftojicïijft hao? ftct aogc/ maar baar ncbcn^ C1) uitncmcnbc ban reuk, (a) licffcïrjft ban smaak. (3) Jiij taa^ fccr versa-digende, cn C4) ft?acïjtig geneesende.
(1) tnaè ujitncmcnbe fact ban Reuk. ^aa bat bc aniccfitigc sicïcn/ bc tacïftc/ boo: gcöjcft ban ftjat^tcn/ bcftaccficn onbcr get gcficQt ban gare fonben/ cn ober get ontftccrcn ban bc ï$e* mclfc^c bert?ooftingcn/ boo? ben reuft ban befe fpijfe taierben ondersteunt en versterkt. Cant. 2 : 5. €n inbien opficïjte fcpbc be 25?npb/ Cant. 1:3. Uwe olyen zijn goed tot reuke. Cn foa bia^ be renfie ban fijne geefteïijfte gaben een reuk des levens ten leven. 2 Cd?. 2 : 15.
(2) \'t (l5ccn ï|ij an^ bebie pjacben tua^ ouft iicffcïtjft ban Smaak. iPe 25?upb/ gier ban fuilcnbe getupgen/ fepbe Cant. 2 : 3. Sijne vrugt is mijn Gehemelte soete. Cn tuie onfer ftan bocö uptfpjcc ftcn be i^cinclfcöc foctiggepb ban fijne a5obbclijHc bertjoajlingen ? Sijn gehemelte is boeg enkele soe-tigheyd, en al wat aan hem is. is gantsch begeerlijk. Cant. 4: 16.
(3) ©oft i^ fijn fpijfc versadende. Cn baar in fteeftt fe upt/ boben aïïe be bingen ban begant= fege tnereïb. 3©ant onfe *i3abt leeft an^ faa ge^ fc§apen/ bat geen taereïb/ ja geen tien bupfenb taereïben/ onlt;» fouben bonnen versadigen; aïtrjt begeert |erte nocö al meer cn meer; maar Jesus met fijne oJcnabe/ i^ macïjtig om tegeben versadiging boo? on^ verstand, en boo? onfen wille, ^ie ban Sfcfugf b:oab eet/ en ban fijne taateren bjinftt/ dien sal in eeuwigheyd niet hongeren of dorsten. 3[alj. 4 : 14. en 6:35. l|et Brood dat hij ons geelt, is fijn vleesch, enquot; foa iemanb van dit
Brood
286 J- van Lodensteyns
Erood eet, die sal in der eeuwigheyd leven. Slot). 6 : 51. J©ij motften ban in frjn fiinnenftamcren ficftenncn/ bat inij ten faouen tuaren versadigt. Cn tatj mncflcn uptroepcn: Neffens u en lust mij ook niets op der aarden. 73 :25. Geelt ons öan maat altijt dit brood. 6 : 34.
C4) toet aï£ bie fpqfe rook en smaakte,
faa fijac^tiB aï| im taa# am tc versadigen; foa faceï geeften ftcelien in bic fptjfc/ om tc geneesen. lt;©nber te tacibatiEn a5abg i^ aaft/ bat ïjg alle onse krankheden geneest 103 : 3. lt;lEn ^etju^ ïjccft ban Clijiftn getuiigt/ bat tig/ in be bagen fÖHE^ bïecfc^c^/ gcna| alle die van den Duyvel overweldigt waren. Sliet. 10:38. jBaar tog magen ooft getitpgen/ bat be fptjfc Cljjnfti een gefonbe fpgfe/ een gesonde Leere. 1 ^im. 1 : 10. en 4:3. (Slit, i : 9. en 2:1. dEn bat tjet fijne Senate i^/ be toelfte on# maaftt gesont in het geloove, in de liefde, in de lijdsaamheyd, en3. (^it. 2 : 2. (iJelijft er ban ban Cö?i|to (in fjtt aan be ïicïja= meïtjfte geneefing) getupgt taerb/ ;ttuc. 9:11. foo mag men en moet men ban fijne geefteïrjfie ge» neefing ooft feggen: die genesinge van noode hadden. maakte hij gesont Jfëant toerb be jieïe ober^ ballen booj ïEtaabe begeerlpljcben tatbefonben? ban ié befe fprjfe en bjanft/ alé een Koeldrank, om bien bjanb te ftujiten en te bertmoben. Jltgt;erb be jiele aherhallen met be fitoale ban misnoegen? befe spijse fal gaar leeren be g^oote bengb ban vergenoegt te zijn ifp. 4 ♦ ii- 13 : 5. 3!^
be jiele fiefocf|t met be kanker ban ketterij? 2 3rim. 2:17. of met be berberffelpte fieftte ban een on» gebonben leben ? i|ier i# raab om gesont te tner^ ben/ in het Geloove (Cit. 1 : 13. iemattb ber-flagett en Uerbjgfelt ban Ijerte? l|in- is een Siefné/ om te geneesen die gebroken zijn van herten. ICnc.
4 : 18.
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 287
: 18. \'©aar i$ öan geen fttaalc fao gjoot en duö/ -j» bc fpöfe/ be tncffic taij aten. taa^ luagtig tat gcncfing,
^iet baar/ tjae Koning Jesus fijn 25?upb 6:engt ü*. fijn öinnenamp;amcrBn. Jgt;iet baar/ Qdc gij an? bin tacg Voijft tat tien ©abcr. Jiiet baar/ öoc ï)ij brn ©abrr toont. 14:6/8. €n fïct b?ar/ een berljaal ban \'t gcenc big (op uccafic ban Ijct gebjuyit iicjs J|. Stbanbmaaig) inbc öin^ n\'nftamerEn ban öen föontng öcööcn Gesien. Ge-ii ort cn Gesmaakt.
ONTDEKKING.
JilSaar fanber rtoijffEi sgn gier sieïen tcgcu^ V aojbig/ bc bJelfte/ ay tjet liooiftd ban befe ij. eberen/ ftilirn ijeböcn bErfctjeube obcrbraftingEn.
1. €11 taEï eerst uoniEii on# tE boorEn bE gEeiiE/ t e (taat fcmbEn [e bEfE goEbEtEii aan bE^ ifEEten . afEl t)EöbEn ErbarEit!) niEt eeuö brifiEii bat Et ,j tjet gEbjuptt ban ijit ^acjamEnt/ foo bEEï btngt; arn mEt Een gEeftEüjli IjErtE taarEtt tE sien, tE l; -oren En tE proeven. Cn biE maar aan bat iiptEr= i ,ftE bE^ ^atjamEnt^ biEEbEn gangEn; fg gingEii n ar bEiiEn DiibErEuti/ fij fatEn baar al*» doode, tioove, blinde eh ongevoelige. €11 fij bjacgten maar ten aa?bfcij gErtE aan en van bE ijCafEl. Cn ïjoe lua^ tjEt ban mogElijft/ bat fij iEté gEefteltjbé ftaibEn IjEbbEii bEljErtigt? ^ig En sagen niEt; taant bE (öobt bEfEr eeuwen ïjab hare oogen verblindt, en foo iuagt;j gaar IjEt Evangelium Cyiiftt h dekt. a Ca?. 4:3/4. Cn Inat fonbEii (e sien? t-are lokken eii krullen pngEii gaar boa? bE aogEii/ cn baar op toa^ gaar tjEiTE hieee gEfEt/ aï? op ïie bEtaErbing ban Een toEbErEnbE jieïe. 3©atfau= ben fE naft hooren. \'t gEEn bE ïtaning tot gaar
(EpbE?
288 J. van Lodensteyns
fepamp;c? geraa# ban gaar geld en goed, ban ïjaar staat en swier, rammeïijc faa in get ïjcrtc/ (feïf boe fe get ^acjatmnt fnuben ontfangcn/ en nabat fe ïj^t ontfangen gabben) bat fe niet een# ftonben ïupfleren na get geene be öoning tot gaar fepöe. Jl^ant aï^ men be Zoning in be binnen^ ftameren taiï fien/ ban moeten aïle öie beuren gefïooten jgn. ^attg. 6:6. «©f anber^ taerb get tnoojb berjtifit. ^lBattg. 13 : 22. J^oub men ban in be^ ïtoningiö binnenïtamer sien en hooren, toat baar te fien en te gooren taa^? ban moet men fgne oogen flupten/ en fijne ooren flopyen booj aïïe bie berïepliirigen ban be bjereïb. «En men bienamp;e ban met fijn gantfege gerte te bibben: ïleere ontdekt mijne oogen. ^f. 119 : 18, i|eere/ doet mij hooren vreugde en blijdschap. J^f. 51 : 10. Cn foo u bat niet tiifl/ en foo gij be tnereïb taiit bïijben aanïtleben/ ban moeten big u met $et?i bjoojben feggen: Gij hebt noch deel noch iot in dit woord: want uwe herle is niet recht voor Godt. 5tct. 8 : ai.
MOETGEViNG.
[I ^aar sijn ooft nocg anbere getaeeft/öie öefe geertgftgepb foo ftlaar boo? epgene erbarentgepb niet gefien of gegao?t gebben. (©m bat be Zoning/ aië een Jiouberain i^eec/ befe taeïtiabEn niet bergunt *\' aan alle, nocg ooft altijt, nocg ooft eben klaar, ^ij gebben gem ooft faeï ban berre/ enbe alé met een ftuenft gefien enbe gegoojt/maar gij en bjacgt gaar foo niet na binnen, «èeïijft fe taeï ban gare Leeraars en ban anbere gooren bat te l|cere fijne ïtinberen Inel foo nabij bjengt. ^ij gaöben gem ban tael apgebiacgt/ maar in bie geftatte niet ontmoet. ®0aarom fe ban ftïagen en
fcgjeijenbe
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 5189
fcgjeoeniie fegcen: Heere! wanneer sal ik ooft een^ ingaan en voor uw aangesichte verschijnen. Pfatm 42 : 3/ 4,
tfCnt tEfc fegge ift: 1 Houd maar moed. Hoopt op God. herj? 12. Werpt uwe vrijmoedigheyd niet weg ^eïtj. 10 : 35. ^Et i£ nog gEEti tijtt ban mantjoopEn. jtöm en mag öiEr niEt feggEn; aPobt jf, mön ©abEr niEt/ ombat f/ij mg öupten bEfE bmnenïtaimr iaat flaan. lt;amp; ncEn! j|iEr moEtonfe taiïÏE gEöoogEn taErbEn onbEr dSabé bifpEnfatic En taijfE öEfliEring. JSopt mag mEn ïjiEr murmu^ rEEtEn. .ïlEaar gisr moEt onfE taïE jijn: Noch sal mijn ziele swijgen stil, om dat het Vader wil. €n afê gij foo utaEn faiUïE ftupgt onbEr bEn tailfe ban utaEn ©abEt/ ban Ijefit gij EEn Sleutel van sijn binnenkamer. ICaat ban bE ^EEtE fijn föaniEr flun-tEn; tag fuïïpn fE mEt bEfE sleutel taEbErom ode» nEn. D^ant utaEn taiï tE bupgen onbEr fgn onge^ fcgapen tail/ bat i$ in bE binnEnftamEr tE snn. JiE obErEenftomftE ban onfEn taiilE mEt Mé tailïE/ bat onfEn tytmd/ bat i? onfE gEïuftfa^ liggEpb.
2. (©oftrabE ift bEfE mi#moEbigE/ bat fe ftaar gctuiui\'ig QoubEn aan bE bEutE ban bEfE üinnEm ttamier/tot bat bE %ErE gaar ooft inïatEtotfiet öEfcgoutaEn ban fgnE lEEtlgfiïjEbEn. €bEn gEïrift baar m onbErfcljEpbEn ig EEn goedaardig fiinb ban EEn boosaardig ftinb. \'t Ï^EÏft/ aï£ gEt ban bE Majbjt bao? bE bEur gEfïootEn taErb/taEgïooat/ En fkö öegEEft tot fttaaab gEfelfcgap. ^aar onbsr^ tuffcJjEn EEn goEb ftinb om br bEur ftïgft fit tEn/ En gEt faï bE bEur niEt bErïatEn/ aï moEft fiEt ft^bEii. 25ïgft gij ooft foo/ aï^ EEn b?aom ftinb ban bEn ^EiiiEïfcljEn Zoning/ boo? fgn nabEnbEur; taacgt baar/ tot bat bE ©abEr fïcjj
290 J. van Lodensteyns
utaer ontfenne. i§/ tjouö u aan get gefijujiï ban aïle ^aö^litenflige piicljten/ aï| jgnbE bi Deure, itiaar öao? tag tat Ijet geboeïen üan lt;6ntii genaöc ftnnnen geüiactjt toecben. Cn roept öaar nebeu^ beeïmaïen: J^eere! wanneer sal ik ingaan ? ff. 4.2 : 3. en hoe lange suit gij uw aangesichl voor mij verbergen ? Jpf. 13 : 2. #it en ft^ijb niet tegen get bergenoegèn/ bat men moet ïjebben in 45at# bjeïbeïjagen. lt;6eïgft gier boben getaont i#/ pag. 8/ 9—20. B^ant een jieïe fian lt;0ob# taelbe= tjagen in befen eerfl boo? be ïlptftomft ïeeren toeten, ^eg ban: Heere! gier ïeg iït mrj nebet boo? be ^eure utoer a3enatie/ om mij te boegen na utaen taiïfe. Kome ik dan om, soo kome ik om Cfecg. 4 : 16. faï onbertuffcgen opuhoopen, al doodet gij mij. ^Job 13 : 15,
VERMANING EN PLICHTEN.
111. iïlSaar nu jijn er nocg een berbe flatg bar. be geene bte tot Bet ^acjament genabert gijn. €n bat 3ijn be geene/ bie ben ïtonnig in jijm binnenftamer taaarïgft gebben gesien, gehoort en fijne genabe gesmaakt. Cn baar onber jijn ooïi bupten ttaijffeï fuïfie getoeefl/ be toeïfte get fietei gebben ervaren, aï^ ifi get met taoojben ban (eggen. Biet bat ifi feggen taiï/ bat fe öen i|eerr baar boïmaafit gebben genooten. #ant bat ij gier bp aarben niet mogeïtjft. jBaar frj gebbei get bao?noembe goeb genooten/ en ftïaarber ge fien/ aï# ifi get fian uptbjufifien met taoa?ben, ^Tot befe fegge ifi: bat be saken der woorden, aïtijt te bobcn gaan be woorden der saken.
1. J# gebben ban reben/ om um te roepen : Welgeluksalig is het volk dien het alsoo gaat: Wel-
geluksali;
IX. Pr. de Br. in Chr. binnenkamer. 291
geluksalig is het volk, wiens God de Heere is. \\ 4 : 15. J©ant tiit Stengen en ontlaten in bcjS ïtoningl 6innenftame«n/ gaat te ftohen aïKe^/ üiat tatj aapt gcöamp;en gefïen af getjaajt. €n bic tcfen fiïinft ijtfifien gefien/ magEn/ niet fanüer reien feggen: Heere, het is goed dat wij hier zijn. töatt. 17 : 4.
2. (©aft maeten be fuïfie fiijfanhet uptfleeftcn/ als lichten in de wereld, ^jjil. 2 ; 15. JUSafe^ met lt;l5abt gefpjaaften Ijabamp;e/ sagen de Kinderen 1. raels, dat het vel van Moses aangesichte glinsterde. k tab. 3 : 35. €n faa maeten be geene/ be taeïfte C-otit gefien ^abben/ na het selve beeld in gedaante verandert werden van heerlijkheyd tot heerlijkheyd, •its van des Heeren Geest. 2 Ca?. 3 :18. ï^eeft 45abt ne beugben laten fïen5 3©ij maeten bte nafaaïgen. iattij. 5:45/ 48. i ^et?. 1:15. Rebben tnij baar ■f obg ftinberen gefien/ aïfl berfiert met a3abé uenbeeïb? ï^et i£/ ap bat taij gaar (1) fauben u Rebben/ en ban (2) ap bat taij Ijaar bengt* am baojamp;eeïb fauben nabaïgen. Rebben tag ben i aninb tjaaren fpjeeben ban fijn öaninftrp? \'■ et \\i/ ap bat taij on^ tot fijn étjfte fauben be? geeben. lt;£11 faa maeten taij ïjem aïtijt ten bienfte f.:aan. ^aa bienen taij ban niet meer an# feïben Xt faeften. ©at eygen! bat eygen maeflen tatj baren ïfiten. Cn get maeft an# genaeg jtju/ ai# maar föaning fijn taiï gabbe. #g maejten feïf# fijn tïtt faeften baben an# epgen faïigtjepb. Cn tag inaeften an# gebuurig te binnen brengen be ftemme Uïlt be taaïfte/ Jllamp;attïj. 17 : 5. Dese is mijn geliefde Sone, in den welken ik mijn welbehagen hebbe, hoort hem.
Maar! Maar! taaar i# bat nu tebinben?J©aar aclgften tag na fuïfte Cljjiftenen! ©dj anfe C02iften
taerelb
J- van Lodensteyn.
toewHi seïijftt na seen Cfiiiften taEreïb» jpJ öaarom/ taat nu te tinen? jStet anbcré/ art? hat
ScRttena,nïS{fbSn % af/ öaar ™ ™Sm
gacgtcn. ïaat ban Christenen ] tie iteEre «ïeftirf
•
E Y N D E.