-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

DAG VAN EEN\' GENTSCHEN STUDENT,

-ocr page 6-
-ocr page 7-

k.;,!

-ocr page 8-
-ocr page 9-
-ocr page 10-

1

-ocr page 11-

Eene Photographie naar liet leven

DOOR

ALFRED TERLAENEN.

Les jours se suivent et . se ressemblent.

0 8259

GENT,

BIJ ALLK BOEKHANDELAARS.

1S71.

DE DAG

-ocr page 12-

Ili\' ■■

-ocr page 13-

TWEE BKIEVEN ALS VOORWOORD.

Aan den heer Mr. R. K. N. Hiechs, procureur des konings, te Zoekmaar.

Wel Edel Gestrenge Heer en waarde vriend.

Gij ook zijt vroeger lid geweest van het Gentsche Studentencorps en ik weet dat Gij nooit Uwe Alma Mater hebt vergeten. Het zal dus UEd. Gestr. niet onverschillig zijn te weten hoe wij, studenten van 1870, de heerlijke Laan, door onze voorgangers van 1855 zoo luisterlijk ingeslagen, op onze beurt trachten te volgen. In de hoop dat mijn schetsje UEd. Gestr. daarover behoorlijk kunne inlichten, heb ik de eer te zijn.

Waarde Heer en Wel Edel Gestrenge vriend, pardon! — die deftige Hollandsche titulaturen brengen mijn\' Brabandschen kop altijd in de war — :

Wel Edel Gestrenge Heer en waarde vriend. Uw dienstw. dienaar, A. M. L. R. van Arken Terlaenen,

Gent, 12 Nov. iS70.

l

-ocr page 14-

— 2 —

Aan freule Gabriëlle v. Hieczigreczed, le Utrecht.

Lieve Freule,

Herinnert gij u hoe wij onlangs te Oostende over Hol-landsche en Vlaamsohe studenten-toestanden hebben geredekaveld? Wij spraken ook van quot; Wilhblmina „ en ge vondt dat ik uwe landgenooten een wat te ruw had behandeld, schoon ge goed genoeg waart om tevens te bekennen dat mijne schilderingen niet zoo ver bezijden de waarheid zijn als sommige recensenten het beweren. Ge weet op welke wijze ik u voor die vleiende betuiging bedankte en hoe ik u beloofde dit jaar eene trouwe beschrijving van het Gentsche studentenleven — althans in mijne faculteit — te zullen geven, welke, meen ik, genoegzaam zal bewijzen dat ik de gebreken der Vlamingen even onbevreesd als die der Hollanders aandurf.

Die belofte vervul ik nu door u de volgende schetsen te onderwerpen. Zeer schoon zijn ze niet, zeker niet. maar bedenk dat ze naar het leven als \'t ware gephotographeerd zijn, en, ge weet het, de werkelijkheid is nooit schoon.

Lieve Freule, ik kus uheel ridderlijk de hand — en attendant mieux — en blijf

Uw immer trouw verkleefde Alfred.

Gent, S3 November 1S70.

I. Het Opstaan.

Het is zeven ure des morgens, eens kouden nevelachtigen ïsovember-morgens. In eene schoone kamer van een huis

-ocr page 15-

— 3 —

in de Veldstraat ligt Alfred op zijn bed uitgestrekt en slaapt als een blok, of, om dichterlijker te spreken, geniet den gerusten slaap der jeugd en der onschuld. Daarbuiten huilt de wind en klettert de regen tegen de steenen in de eenzame nog in den nacht gedompelde straten.

Op eens wordt de stilte, die in Alfred\'s slaapkamer heerscht, onaangenaam gestoord door het ratelend geluid van een dier foltertuigen welke men goedgevonden heeft quot; wekkers „ te noemen, doch waaraan de naam van studen-tentergers veel beter zou passen.

Alfred opent één oog, dan het andere, sluit ze weder dicht, opent ze op nieuw, rekt zich geeuwend uit en laat een onverstaanbaar geknor hooren dat nog al weinig op-staan-lust verraadt.

— quot; Naar den duivel! „ mompelt hij halfluid bij zich zeiven, quot; reeds zeven! Is dat eene manier, de menschen op dit onbetamelijk uur te doen opstaan? Die leeraars! Omdat die ouden zelve niet kunnen slapen, gelooven zij zeker dat jongelui daartoe geen\' lust hebben. Aaaach ! ik heb zoo\'n vaak ! „

En daarop legt hij zich op zijne andere zijde en is weldra weêr vast ingesluimerd. Gedurende eenige minuten wordt de stilte alleen door de regelmatige ademhaling van den slaper onderbroken.

Hoor! daar klopt iemand aan de deur.

— quot; Meniere! „ krijscht eene piepende stem in den mooisten Gentschen tongval, quot; Meniere! „

Alfred wordt wakker en met een\' vloek :

—\' quot; Eh wel! wat is er? „ vraagt hij knorrig.

— quot; Meniere! \'t es al \'alver achte, Meniere I „

-ocr page 16-

— 4 —

— quot; A^erdeke! \'t Is iets moois! „ roept nu Alfred en springt overeind: quot;\'tis wel, jufvrouw, laat mijn\' koffie klaar zetten, \'k zal dadelijk klinken. „

De jonge student springt eerst uit zijn bed en dan in zijne broek.

— quot; Brrr! „ spreekt hij bibberend, terwijl hij haastig zijne kousen aantrekt, quot; een aangenaam leventje op mijn woord; \'t is waarlijk pleizierig op dit ongehoord uur, in \'t putje van den winter, uit zijn bed getrokken te worden! maar en/tn-\' van den nood eene deugd gemaakt. „

Zonder verdere alleenspraak trekt Alfred zijne kleederen gauw aan en begeeft zich zonder een oogenblik langer te toeven naar zijn salon, waar reeds een heerlijk vuur is aangestoken.

— quot; Een beetje vuur doet geen kwaad „, denkt Alired, en hij stelt zich met den rug naar den kachel in de houding van iemand die zijne beenen wil laten braden. Tevens krijgt hij de schel en schudt ze op ergerlijke wijze: het geheele huis dreunt er van en het snijdend geluid weergalmt zonder einde door den hoekigen trap en de holle portalen.

Een oogenblik later treedt eene reeds bejaarde jufvrouw-het salon binnen met een schenkblad, waarop het koffie-gereedschap en een paar fransche broodjes in orde staan.

— „ Bonzour, Meniere „, zegt de oude dame, terwijl zij het blad op een tafeltje nederzet, quot; \'edde gij wel gesloapen? „

— « Uitmuntend, dank u. Maar, zeg eens, jufvrouw Ver-hooghe, ik hoop niet dat er weerom suikerij in mijn\' koffie is? „

Jufvrouw Verhooghe strekt hare handen naar den hemel uit.

-ocr page 17-

5 —

— quot; Wel Mariekela toch! „ roept ze met een zeker gevoel van gekrenkte waardigheid, quot; \'oe keunde gij da\' toch zeggen, Menier Alfred! Mijne kaffee es van alderieste kaliteit : \'k \'êj \'em zelve bij Sersanders goan \'oalen, ge weet wel Sersanders, den gruuten kruinierswijnkel op d\' uugpuurte, ge weet wel, nie\' verre van \'et stadhuis____„

—quot;\'t Is goed antwoordt Alfred, onwillekeurig lachend, en stuit met moeite dien Nieuwlirugschen (1) woordenvloed ; quot; \'k heb nu geen\' tijd om daarover te harrewarren : ik zal uwe koffie proeven en we zullen zien

Jufvrouw Verhooghe vertrekt en de student mompelt bij zich zeiven :

— quot; Dat leelijk wijf! Ik vraag het, is dat hier eene woning voor een\' jongen student waar men niets anders dan snapachtige oude vrouwen ontmoet. Als ik denk aan mijn appartement in de Zonnestraat, met die lieve meid aan den toog beneden, daar was het prettig! En die gekke oom van me moest mij eens juist komen verrassen als de bevallige winkeldochter mij een vlammetje in mijne kamer bracht, een bloot toeval, waarachtig! En die oude heeft mij gedwongen te verhuizen! „

Die overpeinzingen, voor Alfred\'s oom en Jufvrouw Verhooghe zoo bijzonder vleiend, werden onderbroken door de klokken van den beiaard die op eens voor de 5957° maal, sedert min dan één jaar, het meer dan zaagachtig geworden

1

De tt Niebrigge „ is de volksnaam van de wijk aan de Neder-Schelde die schier uitsluitelijk, behalve deschoone vóór twintig jaar geopende Keizer-Karelstraat, door arme werklieden wordt bewoond en waar, naar men zegt, hefsclioone Gentselie straatvlaamsch het zuiverste gesproken wordt.

-ocr page 18-

— 6 —

quot; Void le sabre cle rnon père „ met nieuwen onvermoeiden ijver begonnen te spelen.

— quot; Sacrebleu! het slaat acht ure op het Belfort, \'k zal ■weer te laat komen. „

En in aller ijl slokt Alfred koffie en broodjes binnen, grijpt pet en buvard en vliegt de trappen af.

II. Op het Collegie.

Ouder gewoonte komt Alfred een kwartier te laat aan de Hoogeschool, hetgeen hem overigens tamelijk onverschillig laat, daar de eerste les, namelijk die van professor Reineke (1), voor het examen niet rekent, en, ik vraag het, waar is de student die zich om dergelijke leergangen bekreunt, vermits hij op het einde van het jaar zijn certi-flcat de fréquentation avtc fruit (?) wel in orde krijgt! ?

Bij het binnenkomen van den onverbeterlijke)! achterblijver, werpt hem de leeraar een\' grimmigen blik toe en schreeuwt op eens met heescli bulderende stem :

— quot; La liberie de la presse. Messieurs!.....„

Waarna hij met zijn gewoon slepend accent voortdicteert:

— ..... quot; est un des principes fondamentaux.....fondamen-

taux de notre Constitution.....de notre Constitution

De beste man neemt de volkomen nuttelooze moeite zijn\' cursus te dicteeren alsof honderden leergierige studenten aan zijne lippen hingen en met de pen in de hand

1

Ik moet hier bepaald verzekeren dat prof. Reineke een ideaal personage is, samengesteld uit verscheidene trekken door mij en anderen bij velen waargenomen. Dc verantwoordelijkheid van alle onjuiste toepas-fiingen werp ik derhalve op voorhand van mij af, a. T.

-ocr page 19-

_ 7 —

gereed stonden de minste woorden uit zijn\' mond als orakels op te nemen. Doch onze leeraar eischt zooveel niet. Mits er onder zijne alles behalve talrijke toehoorders een stuk of drie zijn die gebaren alsof ze dictaten hielden, is hij tevreden en dicteert met een geduld en eene eentonigheid die den slapeloosten van alle grijsaarden in slaap zou doen vallen; verbeeld u dus wat het zijn moet met een\' jongen student die volens nolens op het onfatsoenlijk uur van zeven uit zijn bed wordt getrokken.

Heden is het auditorium van prof. Reineke buitengewoon volgepropt. Op de banken waar witte nummers op de zwart geschilderde leuningen aanduiden dat er plaats is voor negen en veertig hoorders, ziet men nu niet min dan acht studenten, rari nantes in gurgite vasto, die zich op verscheidene min of meer aangename wijzen onledig houden.

Twee jongelui zijn ijverig bezig aan het aanvullen van eenige gapingen in hunne dictaten, wel te verstaan die der leergangen quot; a examen „ ; voor hen schijnen de lessen quot; d certiflcat „ tot niets anders bestemd dan tot het herzien der dictaten van andere leeraars, hetgeen overigens een natuurlijk gevolg is van die belachelijke verdeeling dei-leergangen in twee klassen, de eerste behelzende wat men voor het examen noodzakelijk moet weten, de tweede wat men mag desnoods in het geheel niet kennen : het ware logischer die geheel af te schaften, want de vakken quot; d certiflcat „ zijn óf wel noodig, en in dit geval moeten ze ernstig onderwezen en aangeleerd worden, óf wel overtollig en, waarom dan leeraars en studenten dwingen aan dienuttelooze

-ocr page 20-

— 8 —

studie een\' kostbaren tijd te verkwisten, dien zij aan gewichtiger zaken zouden kunnen besteden. (1)

Alleen op de eerste bank zit een blokker, liet echte type van een\' blokker, een klein manneken, mager, bleek, schuchter, met een\' blauwen bril en half versletene kleê-ren. Zijne ziekelijke oogen zijn bestendig naar den leeraar gewend of althans naar het boek dat vóór hem ligt — een dictaat door een\' anderen waanzinnigen blokker in een vorig jaar gehouden. Daarbuiten ziet hij, kent hij niets. En ook, welk hemelsch genoegen, gedurende anderhalf uur gestadig te kunnen vaststellen dat sedert tien jaar prof. Reineke hetzelfde dictaat voorleest zonder dat ZHG. het nuttig schijnt te vinden er één letter, laat staan één woord, aan te veranderen. Dat komt er van, als een man toch overtuigd is dat, wat hij ook doen moge, zijne lessen quot; a certiflcai „ even druk en even gaarne door de verstrooide studenten zullen bijgewoond worden. 0, die heerlijke instelling der certificaten !

Een vierde student, met een ontzaglijk pennemes gewapend, schaamt zich niet de meubelen van den Staat in stuk te snijden of door allerlei fraaie opschriften en teekeningen te versieren. Hij is een Vlaming: wees dus op uwe hoede, Franskiljons, want ge weet met welke complimenten de snij-zuchtige Vlamingen u vereeren. Doch, respice flnem : mor-

1

Meermalen lieljbeu bevoegde oordeelers on bijzonderlijk ons leeraars-corps pogingen aangewend om eene blijkbaar noodige hervorming te weeg te brengen. Wij hooren met genoegen dat de Commissie tot herziening der wetten over het hooger onderwijs de afschaffing der certificaten heeft besloten, en voortaan alle vakken zonder onderscheid u d examen „ zullen zijn. A. T.

-ocr page 21-

gen zit daar een Waal en dan zullen op hunne beurt de Flaminganten afgeranseld worden. En zóó zal liet gaan in omnia saecula saeculorum.

Nevens den naarstigen houtsnijder zit de jongste der aanwezige studenten, de interessante Emiel, die met zijne blauwe oogen en blonde lokken zoo engelachtig zuiver, zoo volkomen meisjesachtig schijnt dat hij doorgaans bij zijne makkers quot; Mademoiselle Emilie „ wordt genoemd. Voor het oogenblik is Mademoiselle in het lezen van een\' roman verdiept. Ik behoef er niet bij te voegen dat het eene Fransche novelle is, een dier onzinnige, belachelijk ongezonde knoeiwerken die Paul Féval, de Montépin, Ponson du Terrail en tutti quanti ons, als \'t ware, bij volle karren toezenden.

Niet ver van Mademoiselle Emilie zit weêr een schrijver, ik meen een student die schrijft, maar zijne pen schijnt zoo vlug niet als de anderen, want hij blijft somwijlen minutenlang in zijne gedachten verdiept, krabt zich dan achter het oor, beschouwt de zoldering met onverzettelijke aandacht, kijkt naar de drijvende wolken door het venster, trekt ook nu en dan een zuur gezicht, kortom, ge zoudt zeggen dat hij niet op zijn gemak is, juist alsof hij morgen examen had en bezig was zijn gewetensonderzoek te doen. Kijk eens over zijn\' schouder en lees wat er op het papier staat: daar zult ge de uitlegging van het raadsel vinden. Lees ;

A Lucie.

Lucie, autrefois je t\'ai vue

Tout émue,

Lorsque tu me tendais ta main De satin;

-ocr page 22-

— 10 —

Quand toute tremblante et peurcuse,

Mais heureuse,

Je te serrais avec bonheur Sur mon coeur;

Quand tes jolies lèvres de roses,

D\'hier écloses, S\'entr\'ouvraient pour un doux baiser Parfumé;

0 alors, ma douce Lucie,

Tant chérie,

j\'étais sous ton regard radieux Bien heureux.

Aujourd\'hui quand je te salue

Dans la rue,

Tu me vois a peine en passant Froidement.

II est flétri, de ma jeunesse

Douce ivresse, II a vécu, ce bel amour D\'un seul jour.

Verzen! en Fransche wanhopige Mussetaden daarbij -Nu kunt ge de verlegenheid van den rijmelaar begrijpen. Een dino- slechts is wonderbaar, namelijk dat de kere bij zulke belachelijke, sentimenteele dweperijen nog met

razend is geworden.

Wat de twee overige studenten betreft, de eerste lolt eene vracht sigaretten op die hij straks zal oprooken en de andere - Alfred - schrijft.... wat ge doorloopt schokschouderend, Mijnheer, wat ge leest misschien lachend, lieve Freule.

-ocr page 23-

— 11 —

Zoo dus, de professor dicteert, de studenten doen wat ze kunnen om den tijd te verdrijven, en allen geeuwen en vervelen zicli om het meest.

Zóó gaat liet voort gedurende één uur of omtrent, tot dat eenige eerst nauwelijks hoorbare, dan merkelijk tot een\' donder groeiende voetslagen tegen de banken den leeraar dwingen zijne belangwekkende beschouwingen te onderbreken. Hij trekt zijne horlogie uit zijn\' zak, bekijkt ze aandachtig; neemt een snuifje en keert zich dan naar de toehoorders — toehoorders is het beleefde woord. —

— quot; Messieurs, vraagt hij, als\'t ware, op schuchteren toon, quot; est-il déja l\'heure? „

Koor der studenten : quot; Smis doute, Monsieur! il sonne neuf heures et demie. „

Nota bene dat het kwaart na negen slaat.

Professor Reineke staat langzaam op, steekt zijn\' bril zorgvuldig in zijn\' zak, neemt nog een snuitje en plooit zijne dictaten weêr dicht, terwijl hij gedwee de verstrooide studenten verwittigt quot; dat zij de overige gevolgen van dit belangrijk grondbeginsel op het volgende college zullen beschouwen. „

QuaeiHtur welk grondbeginsel dat wel mag zijn? Niemand weet het, de blokker ook niet.

De hooggeleerde is nog niet de zaal uit, of de vermoeide en schier in slaap gewiegde studenten verlaten met blijkbare opbeuring hunne ongemakkelijke houten banken, rekken hunne verstijfde ledematen naar alle kanten uit en pogen door doelmatige beweging hun bloed weêr aan het omloop en te brengen en de onweerstaanbare slaperigheid te verdrijven die ze allen heeft overweldigd. Koor van

-ocr page 24-

— 12

welluidende geeuwen. Intusschen worden sigaren opgestoken en men schaart zicli om den kachel, want buiten is het erg koud, veel te koud om naar gewoonte het quot; academische kwartierken „ in den tuin te gaan doorbrengen en te gelijk de rozen en anjeliers van den Staat zonder wroeging te plunderen. Verscheidene andere studenten treden nu binnen en wisselen met de eersten een halfluid quot; bonjour „ en een\' alledaagschen handdruk ; het zijn wijze kerels die nutteloos vinden zich om eene les quot; d certificat „ te storen, doch nauwkeurig zorgen dat zij alle colleges quot; a examen „ en bijzonderlijk die van professor van der Borgt bijwonen.

Gedurende eenige oogenblikken wordt er schier geen woord gesproken, want iedereen heeft het veel te druk met zijne sigaar en smaakt met hemelsch genoegen den heerlijken geur van echte gewaarborgde Havannah\'s.....te Antwerpen met Werveekschen tabak gemaakt. Langzamerhand worden echter de tongen losser, en weldra begint een algemeen gesprek waaraan meest al de studenten deel nemen. Het gaat van zelf dat men hier niets anders dan Fransch hoort, al zijn ook alle aanwezige studenten volbloed Vlamingen, behalve een Roemein die, stil en ingetogen van aard, zijne tallooze sigaretten bedaard blijft voortrooken en zich zeer zelden gewaardigt aan het gesprek deel te nemen. Niets zou dus de anderen beletten zich in hunne moedertaal uit te drukken. Ja maar! studenten in de Rechten — ik weet niet of ik u reeds gezegd heb dat Alfred een jurist is — zijn kleine aristo\'s welke zich ver boven het vulgum pecns verheven achten en voor niets ter wereld van eene iota zouden willen afzien die hen van de gemelde gemeene kudde kan onderscheiden. AVelk wraakroepend

-ocr page 25-

schandaal ware liet niet limine edele zuivere lipjes met de onbeschaafde taal van het volk te bezoedelen ! Pr oh puüor Wat, Mijnheer, Vlaamseh spreken!? Maar voor wie houdt gij ons dan? AVij laten die gemeene brabbeltaal aan het gespuis ! En daarmede uit. — Die jonge Vlamingen spreken diensvolgens uitsluitelijk Fransch — neen, geen Fransch : de Parijzische quot; langue uerte*,,, door hunne rijke verbeelding merkelijk verbeterd en vermeerderd, ziedaar hunne lieve-lingsspraak en, geloof mij, eene spraak welke niet-studenten moeielijk zouden verstaan. Ik zal derhalve de vrijheid nemen het belangrijk gesprek van Alfred cum sociis in ons gewoon Nederlandsch te vertalen, want overigens houd ik gaar niet van den Franschen quot; argot „ die tegenwoordig in de mode is.

— quot; Wel, Alfred „, zegt George Walkers, terwijl hij dikke rookwolken uitblaast, quot; wat speelt men zondag op den schouwburg? „

Alfked. quot; Weetik dat? \'k Heb voorzeker wel andere muizenissen in het hoofd. „

Geobgb. quot; Maar wat drommel, jongen! ge zijt immers geabonneerd? „

Alfked. quot; Zeker, maar wat zal dat ? „

Geobge. quot; Niets, norsche kerel! Toch vind ik het een aardig idee vooreen\' student zich op den schouwburg te abonneeren. „ Alfred. quot; En wat wonder ligt er daaraan in eene stad gelijk Gent wTaar de studenten, zooals een onzer leeraars het zeer juist deed opmerken, geen\' van die verstrooiingsmiddelen vinden die elders zulken slechten invloed op de studiën hebben ? \'s Avonds studeer ik nooit, ik kan niet : wat zou ik dan doen ? „

-ocr page 26-

— 14 —

Geokge. quot; Wel! wat doen anderen? „

Alfred. quot; Anderen doen hun ■staminetje, drinken pintjes en rooken pijpjes den geheelen avond door. Dat vind ik hoogst vervelend, om niets meer te zeggen. „

Gboege. quot; Ik vind het ook. Maar daar is nu de wereld. Zoudt ge niet denken dat het aangenamer is met een lief meisje te praten of te dansen dan naar eene afgezaagde opera te luisteren? „

Alfbed. quot; Misschien. Ik moet u echter twee opmerkingen doen. De eerste is dat gij, geen liefhebber van muziek zijnde, eene opera natuurlijk vervelend vindt als ge ze éénmaal hebt gehoord of liever gezien, terwijl ik de quot; Afri-caine „ of quot; Lohengrin „ honderdmaal achtereen zou kunnen hooren zonder den minsten zweem van verveling te voelen. De tweede is dat gij een Gentenaar zijt en bijgevolg weinig bekwaam om de stelling van een\' vreemden student in de kringen dezer stad te begrijpen. „

Geoege. quot; Hoedat? ,,

Alfred. quot; Wel, man, moet ik u nog leeren dat de studenten , God weet waarom, hier slecht gezien worden? Herinner u het bal bij Mw. Haelman\'s. Toen ik haar de toelating vroeg haar mijn\' vriend Frans Eisen voor te stellen, zooals ik het met anderen dikwerf had gedaan, heeft zij dit niet geweigerd, alleenlijk omdat Frans een quot; onbekende student „ was? Voor u, Gentenaar, en voor mij die door mijne familie- en vriendschapsbetrekkingen zoo goed als een Gentenaar ben, ziet men onze hoedanigheid van studenten door de vingers, maar met onze niet-Gentsche makkers gaat het anders, vraag het hun maar. Er zijn natuurlijk eenige uitzonderingen, doch zoo schaarsch dat

-ocr page 27-

— 15 —

zij mijn\' regel veeleer bevestigen dan tegenspreken. Men weet het genoeg: natuurlijk diepingewortelde afkeer voor alles wat vreemd of liever niet-Gentsch is, was altoos een bijzondere trek in liet karakter der Gentenaars en zal het immer blijven. Wat meer is, sedert eenige jaren schijnt men die ongunstige stemming jegens alle studenten zonder onderscheid ook te willen aannemen en dit zonder de minste gegronde reden te kunnen geven, want ik laat daar al die onbepaalde beschuldigingen van ongebondenheid en katterigheid, met welke men in meest alle landen de studenten vereert, alsof ons gedrag niet duizendwerf fatsoenlijker en betamelijker ware dan dit van die menigte jonge domme kaffers (1), die wij niettemin overal ontmoeten en door allen wel ontvangen zien. Neen, George, indien het zóó voortgaat, zal het leven hier weldra onverdraaglijk worden en de studenten — ik meen de niet-Gentschen — zullen nog gedwongen worden een verzoekschrift naar de Kamers te sturen om de verplaatsing der Hoogeschool naar eene gastvrijere en minder kafferachtige stad te vragen. „

Gelijk alle echte Gentenaars, is George aan zijne geboortestad innig gehecht en de trouwe liefde en instinctmatige hoogmoed die zij hem inboezemt, kunnen alleen vergeleken worden bij zijn\' nijdigen haat jegens Brussel

1

u Kaffer „ heeft in het algemeen nagenoeg dezelfde beteekenis als tt Ploert n of u Philister „ , doch wordt alhier meer bepaald gezegd van een\' «jongen spring-in-\'t veld van een\' ploert, die meer beslag maakt dan het een\' niet-student past, gelijk b. v. een commis-voyagcur, een landjonkertje of zekere officierkens. A. T.

-ocr page 28-

— le

en Antwerpen en zijne grenzelooze minachting voor Brugge en alle andere kleinere steden. Ook voelde hij zich door Alfred\'s uitval diep gekrenkt en bereidde zich bitsig te antwoorden, ware Emiel niet gelukkig tusschengekomen om met bedeesde stem te vragen :

— quot;Is het waar, Alfred, dat Mademoiselle Cilly, de quot; chanteuse légere, „ bij de balloteering van gisteren werd verworpen? „

— quot; Ja, jongen, ze is jammerlijk door de mande gevallen ; slechts 42 stemmen tegen 183. Ik ook heb tegen haar gestemd. ,,

Intusschen heeft George zijn\' spijt vergeten. George is een beste jongen en weet niet wat het woord quot; wrok „ beteekent. Ook neemt hij gretig die gelegenheid waar om zich weêr in het gesprek te mengen.

— quot; Gij? „ zegt hij, quot; gij hebt tegen Melle Cilly gestemd! Maar ik dacht dat ge op haar verzot waart. Ge placht haar\' lof den geheelen dag door aan onze ooren te zingen en het hielp niet uitvluchten te zoeken : goed- of kwaadschiks moesten wij van u zes en dertig maal daags vernemen dat zij de bekoorlijkste actrice in de wereld was!... En nu! — Nog een beetje en ik ging met eene klassieke aanhaling te voorschijn komen. „

Alfred blijft onbeweeglijk, glimlacht eventjes en antwoordt met loffelijke koelbloedigheid ;

— quot; Bekoorlijk? Nu ja, \'t is een mooi meisje, maar dat\'s niet genoeg om op het tooneel te mogen treden: Melle Cilly verrukt onze oogen, maar zij verscheurt onze ooren. „

Algemeene lach. Twee\'of drie studenten die meer gevoel schijnen te hebben in hunne oogen dan in hunne gehoor-

-ocr page 29-

zenuwen, protesteeren met min of meer vuur tegen Alfred\'s beslissende conclusie en beginnen eene niet onaardige lofrede ter eere van de beminnelijke zangeres met het noodige bijvoegsel verwenschingen tegen de domheid, de partijdigheid, enz., der abonnenten, hetgeen aanleiding geeft tot eene tamelijk lange discussie die ik geen\' lust heb hier over te schrijven.

De woordenstrijd is juist ten hoogsten top van hevigheid gestegen, toen August, de blokker, die sedert eenige minuten met een\' zijner makkers in een geheim en, naar het blijkt, hoogst belangrijk gesprek is verslonden, het waagt eene schuchtere vraag aan George te richten over de gewichtige quaestie of professor van der Borgt reeds dit jaar, zooals het gerucht loopt, zijn\' cursus zal uitgeven. Maar de ongelukkige loopt er leelijk tegen. George, die dadelijk Alfred\'s zijde had gekozen en met vlammende oogen MUe Cilly en hare bewonderaars stond af te ranselen, voelde zich zeer onaangenaam gestoord door de dwaze vraag van den blokker en dit nog op het oogenblik dat hij een argument had gevonden welk, dacht hij, zijne tegenstanders zou verpletteren.

— quot; Loop naar den bliksem! „ snauwt hij den armen August toe; quot; alsof ik mij daarover bekreunde ! Indien ge \'t wilt weten, vraag het dan aan professor van der Borgt zeiven! „

Qiiand on parle du diaile, on en r.oil la queue. De deur gaat open en prof. van der Borgt verschijnt. Gauw worden sigaren en sigaretten ter zijde gelegd, terwijl de studenten ijlings naar hunne folterbanken loopen en hunne pennen vatten, want het geldt hier niet meer een\' ellendigen cursus

-ocr page 30-

quot; a certiflcat maai- wel een\' zeer belangrijken leergang die de hoofdrol zal spelen op het examen; het geldt hier niet den ouden goedaardigen prof. Reineke, maar wel een\' beroemden leeraar die tevens den eerbied en de vriendschap zijner leerlingen weet te verwerven en van hen gedurende de les ernst en oplettendheid kan en mag eischen. Ongelukkiglijk is niemand volmaakt en professor van der Borgt heeft ook zijn gebrek : hij dicteert of liever spreekt zoo buitengewoon snel dat het tevens een kunststuk en eene ware foltering is hem te moeten volgen, en toch zijn de studenten gedwongen zorgvuldig hunne dictaten te houden, want zijn cursus is niet gedrukt en, ondanks het gerucht door August vermeld, heeft niet de minste kans ooit het licht te zullen zien.

De marteling van prof. van der Borgt\'s toehoorders duurt anderhalf uur, waarna de wreede leeraar aan zijne schier uitgeputte slachtoffers de vrijheid schenkt. Ik hoef er niet bij te voegen met welk gevoel van ontzaglijke opbeuring de gefolterde studenten het einde van hun lijden zien opdagen en de gehate banken verlaten.

De sigaren worden weder aangestoken, de jassen en over-rokken dichtgeknoopt en men vertrekt. Zie! daar is iets ad valvas aangeplakt.

u MM. les étudiants sont priés de bien vouloir se réunir en assemblée générale au local ordinaire des séances {Café Fau-connier), mardi — Novembrc 18— a 8 1/2 heiires dn soir, „ Gand le — Novembre 18—.

„ Louis Watlet.

„ Chs van den Bergh.

„ L. A. Rimnicky.

„ Ordke du jour :

„ Concert des étudiants. „

-ocr page 31-

— 19 —

Met hoonend spotgelach wordt de lezing van die convocatie door de juristen begroet.

— quot; Wie zijn die heeren „, vraagt iemand, quot; die zich het recht toekennen het Studentencorps bijeen te roepen? „

— quot; Dien Louis Watiet ken ik niet „ , antwoordde Alfred, quot; maar de anderen wel „.....

— quot; Watiet is in de quot; Arts „, eerste jaar „ , zegt Emiel.

— quot; Zoo, een groen dus, die pas op de Hoogeschool is en het reeds op zich neemt het corps bijeen te roepen, \'t Is prachtig, inderdaad! Van den Bergh en Rimnicky zijn ten minste oude studenten, de eerste in dc Geneeskunde, de tweede in het quot; Génie

— quot; Van Rimnicky gesproken „ , vraagt schroomvallig Emiel, quot; heeft hij onlangs geene slechte affaire met eene actrice gehad? »

Met voortreffelijk geveinsde verontwaardiging komt George tusschen.

— quot; Houd uw\' mond. Mademoiselle Emilie! „ roept hij, quot;geene kwatongerijen hier. Hoiv shocking! Waarlijk, ge doet ons allen blozen. „

— quot; Overigens „, voegt Alfred daarbij, quot; het is niet Rimnicky, maar wel zijn vriend Cortaszewski die de held van die leelijke geschiedenis was : ik zal u eens bij gelegenheid alles breedvoerig vertellen. Laat ons nu tot de convocatie van die heeren terug keeren. „

— quot; Eh wel „ , herneemt George, quot; is het niet eene echte schande dat die lui uit de bijzondere scholen en de Geneeskunde zich aan het hoofd van het Corps durven plaatsen ? Of zijn wij, juristen, de eerste faculteit, deprimi inter pares niet meer? Overigens is het mij wel gelijk wat zij zullen

-ocr page 32-

uitrichten. Ik sta tot den dienst niet van den eersten den besten quot; polytechniek „ die goedvindt eene algemeens vergadering bijeen te roepen. Ik ga er niet naartoe. „

— quot; - Wij ook niet! wij ook niet! „ roepen verscheidene stemmen.

— quot; Maar, lieve vriend „, doet Alfred opmerken, quot; bedenk toch dat er in ons Corps geen Senaat, geene bestuurlijke commissie bestaat, zoo dat ieder student ontegen-zeggenlijk het recht heei\'t eene algemeene vergadering bijeen te roepen

— quot; En wij hebben het recht die convocatie als niet-geschied te beschouwen en t\' huis te blijven

— quot; Stellig, maar niettemin zal de vergadering besluiten nemen in naam van het gansche Corps, dus ook in uw\' naam,,.

— quot; O ja! waarom niet! Maar ge vergeet dat het geene gewoonte van ons is dergelijke inbreuken op onze rechten van vrije studenten te dulden. Herinner u de zaak van het Congres. Wij bekreunden ons weinig daarom en wenschten slechts aan dienboêl geen deel te moeten nemen. Welaan, waarom hebben wij van onze onverschillige, onzijdige houding afgezien en tegen de congressisten zulken wakkeren krijg ondernomen? Alleenlijk omdat eene zich algemeen noemende vergadering geen acht wilde geven op ons uitdrukkelijk verlangen dat de faculteit der Rechten in de Congres-commissie door geene afgevaardigden zou worden vertegenwoordigd „.

— quot; Hm ! die zaak van het Congres is gelukkig vergeten, want \'t is eeneleelijke zaak. Ik zouu aanraden, mijn waarde, dat potje maar gedekt te laten : uwe herinneringen zouden slechts tot nieuwe twisten aanleiding kunnen geven en

-ocr page 33-

— 21 —

waarlijk! daar heersclit reeds te veel eendracht in ons Corps. Overigens, neem wel dit in acht dat de Eechten in die zaak eene heel leelijke buis hadden gekregen, waren ons de Geneeskunde en een deel van het quot; Génie „ niet zoo wakker bijgesprongen : aan hen alleen hebben wij de zegepraal te danken

— quot; \'t Kan zijn! maar toch was het eene verpletterende zegepraal die voor immer tot waarschuwing zal dienen aan hen die weerom do rechten onzer faculteit zouden willen krenken

— quot; Och! zij was zoo verpletterend niet, daar wij onze tegenstanders niet konden beletten het Congres te houden, zoo niet in naam van het geheele Studentencorps, althans in naam der minderheid : \'t is overigens alles wat wij redelijk konden eischen. Maar verpletterend of niet, onze zegepralen, zooals alle anderen van dien aard, zijn hoogst te betreuren, want het waren onze vrienden, onze broeders die wij overwonnen en voor al te langen tijd tot bittere vijanden maakten. Ik gaf er veel om, dat die verwenschte Congres-zaak nooit ware voorgevallen, want zij heeft tweedracht en nijd onder ons gezaaid en, naar het al te duidelijk blijkt, het quot; esprit cle corps „ voor lang, zoo niet voor immer in onze Hoogeschool gedood

— quot; \'t Is mogelijk dat ge gelijk hebt, maar toch ga ik naar de vergadering niet. Wat kan mij dit concert schelen? \'t Zal weêr een mooie quot; four „ zijn, reken daarop

— quot; Wel, reden te meer om naar de zitting te gaan en huntde hulp van uw vindingrijk vernuft vriendelijk aan te bieden. „

— quot; Toe! ge zijt weêr aan \'t schertsen! En gij, gaat gij daar naartoe? ,,

-ocr page 34-

— 22

— quot; Stellig, al ware liet maar uit nieuwsgierigheid, om te zien hoe die heeren uit dien waarboêl van het concert zullen geraken. Intusschen komt ge een sigaar rooken, George?\'We zouden ook een wat op den Kouter en door de Veldstraat kunnen slenteren.

— quot; Met genoegen „.

— quot; Nu dan, op marsch. Heeren, tot weerziens

III. De Studenten in het Sleniehen. (1)

IV. Koffiegespkekken.

Na hunne wandeling gaan de twee vrienden dineeren, George naar zijn huis en Alfred naar eene dier menigvuldige table d\'hóte\'s die men in alle wijken der stad kan vinden en allen dit gemeen hebben dat de kost veel te wenschen over-

1

Ik zou ii breedvoerig kunnen vertellen, lieve Freule, wat George en Alfred gedurende hunne wandeling zagen en deden, maar dit zou mij te ver leiden, en overigens twijfel ik zeer of die lectuur voor jonge meisjes bijzonder geschikt ware ; niet dat gij of ik over wat ook zouden hoeven te blozen, maar enfin! est modus in rebus, ik meen neen, ik meen niet: als ge mij niet begrijpt, doe, maar alsof ge \'t deedt, \'t is om \'t even. Ge weet het, studenten zijn rare kerels en soms buitengewoon eigenaardig in hun handel en wandel. Ik zal u dus liever Alfred\'s slentergang-je bij gelegenheid mondelings verhalen, ik beloof het u plechtig : daaraan immers liggen mindere bezwaren, want woorden vliegen en schriften blijven.

A. T.

-ocr page 35-

— 23 —

lait en de prijzen ook, altlians in verhouding met de twijfelachtige hoedanigheid der spijzen en de buitengewone oplettendheid van den dienst. Waarlijk, ik beklaag ze van harte, de arme jongelui die ergens een abonnement nemen en gedwongen zijn zich gedurende ééne maand of langer met dezelfde wonderlijke disschen tevreden te houden en hun\' ziedenden dorst met hetzelfde afkooksel van Campeche-hout te blusschen. Neen, wijze, praktische jongens, gelijk Alfred, gaan vandaag naar den quot; Rochet- morgen naar Van Driessche\'s, overmorgen naar Mottez\'s, dan naar Van de Putte\'s of ergens anders, soms ook, als de toestand hunner geldmiddelen het toelaat, naar liet quot; Hotel de Vienne „ of het quot; Hotel Royal „, waar het beter is, maar duivelsch duur. Varietas clelectat, heeft de wijze Cicero gezegd, en ik vraag het u. Freule, is het ook niet uwe meening dat afwisseling bekoort? Ik ben zeker dat ge zeer verdrietig zoudt vinden, op een bal den geheelen avond door met denzelfden heer, hoe aangenaam ook, te moeten dansen.

Het middagmaal duurt gewoonlijk niet zeer lang, en tegen half drie vinden wij Alfred alleen gezeten aan het lollige venster van den quot; Rocker „ dat op de Brabandstraat uitkijkt. Hij slurpt langzaam een kopje koffie op, rookt een sigaretje en doorloopt half duttend het boeiende quot; Journal cle Gand „.

Daar komen twee studenten binnen en gaan zich bij Alfred zetten. De eerste is de bekende Mademoiselle Emilie, altijd even onschuldig en maagdelijk, schoon hij nu eene sigaar rookt, hetgeen nogtans weinig meisjesachtig moest schijnen. De andere echter verdient nader beschreven te worden.

-ocr page 36-

Arthur van der Duin behoort tot een geslacht jongeki welke men de quot; studenten-mooie jongens „ zou kunnen noemen. Arthur is een mooi jongen, hij weet het, hij is er van overtuigd en met eene loffelijke rondborstigheid deelt hij dikwijls aan zijne vrienden en bekenden die overtuiging mede. Jonge menschen van dat slach zijn in het geheel niet zeldzaam : ieder van ons heeft ergens een\' zoodanigen Arthur gezien en toch is er niemand die met onzen Arthur kan vergeleken worden. Daarom geloof ik dat het mijn plicht is het nauwkeurig signalement van den quot; seul et unique Jean Marie Farina „ aan het publiek mede tc deel en.

Haar ; borstelig, zwart en altijd zorgvuldig gekapt.

Voorhoofd : Vierkantig en terugwijkend.

Gezichtshoek : \'66°.

Wenkbrauwen : zwart.

Oogen : dito, een lorgnon vóór het rechter oog.

Neus : plat.

Baard : een zwartgestreken knevel en dito barbiche.

Mond : groot en babbelachtig.

Kin : iederen morgen zesmaal achtereen geschoren.

Aangezicht : met een\' duim dik quot; poudre de riz „ bedekt.

Gestalte : lm62.

Ouderdom : onbekend.

Bijzondere teekens : 1° verbeeldt zich dat alle vrouwen bij het eerste zicht op hem moeten verliefd worden; 2° draagt doorgaans in den eenen zak eene fiesch welriekend water en in den anderen eene geheele apotheek die hij graag op de tafels der koffiehuizen aan de bewondering van het publiek tentoonstelt.

-ocr page 37-

— 25 —

Om niets te vergeten moet ik er nog bijvoegen dat Arthur\'s kleederen natuurlijk naar de nieuwste mode zijn gesneden, dat liij doorgaans eene sempiterneele buis op den kop draagt en wegens zijn verblindend wit linnen beroemd is. Altijd, zelfs in \'t midden van den winter, heeft hij een gilet en cceur aan, waaruit gorgeously een geborduurd voorhemd in het fijnste lijnwaad springt, a jour gewerkt en met rooskleurige zijde gevoerd, en waarop twee prachtige knoppen in diamant of althans in strass prijken. Ge ziet van hielde schrikkelijke verwoesting welke dit verleidend uiterlijk in de harten der jonge meisjes moet te weeg brengen.

Wat men ook altijd zeer wonderlijk vond, is dat Arthur\'s gilets en jassen, als \'t ware, op zijn lijf gegoten schenen en geen menschenoog ooit den minsten plooi op zijn blank devant de chemise ontwaarde. Gewis, lang zou men moeten zoeken om in Gent nog een\' man te vinden wiens kleêren eu hemden zoo voortreffelijk passen. De reden daarvan bleef lang een geheim, tot dat een vriend die aan den mooien Arthur de Duitsche wals wilde leeren, hem onverwachts den arm om \'t lijf sloeg en onder zijne hand een vreemd voorwerp ontmoette welk, bij nader onderzoek, een lederen corset bleek te zijn. Piaudite, clvesl

Alfred en zijne vrienden nemen bij elkander plaats en beginnen eenige lieuoc communs over het weder, het diner, enz., te wisselen, toen Emiel eensklaps roept:

— quot; Stil! Fred! Arthur! kijkt eens wat lief kind daar uit de Korte Uagstege komt! Ziet! ze lonkt naar ons ! „

Arthur, met zelfvoldoening. quot;Naar mij, meent ge; ik kenquot; haar „.

Alfred, droogjes. quot; Natuurlijk! men weet ook genoeg dat ge omveêrstaanbaar zijt„.

-ocr page 38-

Emiel, glimlachena. quot; Weet ge wel, Van der Duinsche Adonis, dat liet voor ons heel verdrietig is ergens met u te gaan? Ge stelt ons zoo geheel in de schaduw. Alle meisjes die u zien, moeten bepaald op u verlieven en van ons neemt men alleenlijk geene noticie„.

Arthch, zeditj. quot; Kom, kom, ge overdrijft altijd, zoo erg is het niet,,.

Alfred. quot; Zoo erg niet? \'t Is veel erger! Al uwe vrienden zijn bang voor u. Geen student die van zijn liefje zeker is, als zij u eens heeft gezien. Herinner u George Walkers, den jongen Terhaeghen, Wattignies, Roosburg en ik weet niet hoeveel anderen. Dies deflciat si velim numerctre„ N. B. dat in alle deze gelegenheden Arthur-Adonis van der Duin deerlijk werd gefopt.

Emiel. quot; George Walkers heeft u toch eene slechte poets gespeeld, manneken. Ge weet wel; de schelm liet u door zijn meisje een rendez-vous geven, en toen ge aan de huisdeur kloptet, smeet hij u van uit het zoldervenster een\' geheelen emmer vuil water op het hoofd en vroeg dan heel liedaard wat er van uwen dienst was ! „

Arthur, eenigszins gebelgd. quot; \'t Is waar, de kerel heeft mij op gemeene manier beleedigd, maar ge weet dat ik niets heb nagelaten om mijne gekrenkte waardigheid te handhaven: mijne eer is onbevlekt gebleven. „

Emiel. quot; Minder bevlekt dan uwe kleêren in alle geval. Maar ge hebt gelijk : uw gedrag was onberispelijk. Gij hebt George aangeklaagd bij den doorluchtigen Senaat van quot; Gaudeamus igitur „ , omdat ge geene twee getuigen kondet vinden die zich wilden gelasten met de uitdaging. Herinnert gij u nog hoe Walkers zich vóór den Senaat verde-

-ocr page 39-

— 27 —

digde en op welke heerlijke wijze hij u uitschold : quot; On-„ waardig lid van Gaudeamus „ , riep hij met geestdrift, „ schande van het vierde quatriclinium, wat deedt ge daar „ op dit nachtelijk uur? wat zocht ge aan die deur, maag-„ denroover? Ge zegt dat ge een\' brief hadt gekregen, „ schurk? O ezel! Ik, ik deed den brief opzettelijk schrijven „ om te zien of ge eerloos genoeg waart om uwen vriend „ te onderkruipen, slang in mijn\'boezem verwarmd! Het „ was een valstrik door mij gespannen, om u van verraad „ te overtuigen, schelm. Gij hebt de heiligste wetten der „ zedenleer en der statuten van Gaüdeamtjs geschonden, ,, schoft, en ge durft nog klagen, wangedrocht! Maar ik „ vraag het u, Illustrissimi Senatores Sociorum Gaucleamu-„ sensium, is het geen hoogverraad jegens het Genootschap, „ facinus sceleratissimum laesae Societatis, op het wild van „ een\' consocius te jagen en dit nog wel op mijn wild, op het „ wild van George Walkers, praeses tertii quatriclinii ?

Abthur. quot; Ja, \'t was een mooie grap : ik moest zóó lachen dat het mij onmogelijk was langer op George boos te zijn

Alfred. quot; En ge deedt wel, want de Senaat had u bevolen uwe klacht in te trekken en go weet dat het geene gewoonte van hem is zijne vonnissen onuitgevoerd te laten; en daarenboven mag ik u verzekeren dat de Rector bijzonderlijk tegen u gestemd was

Eene korte stilte. Zij wordt spoedig door Arthur onderbroken, die het gesprek op iets anders dan zijn\' persoon wil brengen en aan zijne vrienden een\' jongeling doet opmerken die met langzaam statigen stap uit de Braband-straat komt en zich bereidt de Koeistraat in te slaan.

-ocr page 40-

— 28 —

Alfred. quot; Tiens, tiens ! Frans Eisen te voet! dat \'s tocli «en beetje erg, Vhomme-vigilante te voet! „

Emiel. quot; Laat ons liem roepen dat hij ons dit mirakel uitlegge

Er wordt op de ruiten geklopt. Frans kijkt om, keert op zijne stappen terug, treedt het koffiehuis binnen en komt zich afgemat bij zijne vrienden nederzetten.

Alfred. quot; Eli wel, Cies de Vigelantier, hoe komt ge nu te voet, gij die uw leven in vigilante doorbrengt? „

Frans. quot; Wel, \'t is zeer eenvoudig. Ik heb aan de Statieplaats een rijtuig genomen en mij naar het huis van Walkers op den Brabauddam laten brengen en dan was ik van plan eens naar uwent te gaan, Emiel, in de Oranjestraat : het was de moeite niet waard voor zoo\'n klein eindeken eene vigilante te nemen „.

Alfred. quot; Waarom niet? Hebt ge Walkers gezien? „ Frans. quot;Ja, van avond zal hij naar \'t Gaudeamus komen. Hij heeft het beloofd. „

Emiel. quot; Van gaudeamistiek gesproken, Alfred, vertel ons eens die zaak van Cortaszevvski. „

Alfred. quot; Och, Mademoiselle Emilie, wat zijt ge nieuwsgierig! Welnu, luister. Ge weet dat Cortaszewski nog al op vriendelijken voet stond met dat klein actriceken, Mquot;e Warins. Nu, op eene repetitie had de juffer woorden met den régisseur, schold hem uit op ergerlijke wijze en kreeg ten slotte een\' klap — ik weet niet meer waar. Tooneel. — Mquot;0 Warins doet als of ze in flauwte ging vallen, de régisseur weet niet welk gezicht hij zou trekken, de toehoorders kiezen met geestdrift de zijde van een\' der tegenstanders en wisselen een\' ruimen voorraad uitgezochte

-ocr page 41-

— 29 —

complimenten. De tussclienkomst van den directeur brengt echter een einde aan het rumoer, de repetitie wordt opgeschorst en iedereen trekt van zijnen kant. Intusschen had iemand Cortaszewski verwittigd — ge weet, hij woont niet ver van den schouwburg, in de korte Meire. De lichtopvlie-gende Polak grijpt terstond zijne karwats en loopt naar het Theater. Aan de deur ontmoet hij den régisseur, pakt hem bij den kraag en zonder verdere omstandigheden vergast hij hem in \'t midden der straat op eene mooie vracht zweepslagen. Ongelukkiglijk waren policie-agenten in de nabijheid en die zijn er spoedig tusschengekomen.

Emiel. quot; En dan? „

Alpeed. quot; En dan? Wel, Cortaszewski kreeg een procesverbaal te zijnen laste en zal binnen weinige dagen vóór de rechtbank moeten verschijnen : de arme jongen loopt groot gevaar tot drie maanden verwezen te worden, want alles is tegen hem „.

Frans, philosophiek. quot; Dat komt ervan als men zijn\' neus in de zaken van anderen steekt „.

Alfred kijkt op zijne horlogie en herneemt:

— quot; Half-vijf. Willen wij eens naar quot; Vienna Tavern „ de laatste oorlogstijdingen gaan zien? „

Frans. quot;\'t Is zoo vuil weêr! Indien we eene vigilante namen? „

Hartlijke lachbuien begroeten dit nieuw blijk van vigi-lantomanie en de vier jongelui verlaten den quot; Rocher „.

Vriendelijk koutende trekken zij den Vogelenmarkt over in de richting van den Kouter, waar zich ondanks de koude een zeker getal heeren bevinden die pratende en rookende onder de linden heen en weêr wandelen, alsook dames van

-ocr page 42-

alle slach. Deze echter slenteren niet en vergenoegen zich het Forum van het nieuwerwetsche Gent met meer of\'min haast en met meer of min quot; zwier „ — sensu gandavensl — door te trekken. Dat doen ook onze vrienden, doch worden in hunnen tocht belemmerd door eene bonte kudde dag-bladverkoopers, klein en groot, oud en jong, verstandig en dom, vlug en lui, die ze omringen en tevens een welluidend koor beginnen, eene tweede editie van het bekende quot; Lied van de strate „.

— quot; ilNDÉPENDANCE, Z\'ÉtOILB, I\'EtOILE BeLGE, Z/InDÉ-pendance, edition du soir, Z\'Indépendance. La Chroriqüe, la .Tournee, les Nouveei.es du Jour, la Chronique, Monsieur? Volksblad, iene cent; Volksblad, iene cent!! „

Hier wordt een der zangers (?) stouter en steekt zijn blad onder Alfred\'s neus terwijl hij snijdend piept:

— quot; Z/Indépendance, Monsieur? Prenez rlsdépendancb! Grrrande victoire des Francais! „

Alfred is weinig Franschgezind, moet ge weten, en antwoordt wrevelig :

— quot; Allez au diable! Je me fiche bien des victoires des Francais, mail „

Waarop dadelijk een andere straatbengel hem dezelfde Indépendance aanbiedt, terwijl hij overluid schreeuwt:

— quot; Grrrande victoire des Prussiensü! „

Daar komen nu twee andere gazettenverkoopers en mengen hunne schier geheel heesche stemmen met het harmonische koor welk sedert eenige maanden den Kouter en de voornaamste straten in de omstreek, als \'t ware, in bezit genomen en zenuwachtige liefhebbers van muziek gedwongen heeft hunnen weg door afgelegene dwarsstraatjes te zoeken.

-ocr page 43-

— 31 —

— Het Volksbelang, het Volksbelang ! gruut nieuws van den orrelog! De Gazette van Gent, loatste tijdingen! Revolusje te Parijs ! „

\' — quot;Ei wat! Revolutie te Parijs! Geef eens hier! „

Het blad wordt met nieuwsgierigheid doorloopen, terwijl de studenten zich niet weinig verlustigen hij het lezen der onsterfelijke heldendaden van het Parijzische gemeen op het stadhuis, den 31 October 1870. Gustave Flourens die met zijne bevuilde laarzen op de tafel van het bestuur danst en springt en de arme Rochefort door eene bende geestdriftige voyous schier in stukken getrokken, verwekken bijzonderlijk den spotlust onzer vrienden, en gedurende eenige minuten hoort men niets dan schertsen en beschimpingen tegen die ellendige naapers der mannen van \'93 gericht . Een brutale bloedhond gelijk Danton zal immers bij verstandige jongelui meer sympathie vinden dan een dwepende ideoloog aan wien vernuft, moed en wil ontbreken om iets tot stand te brengen en niets anders kan doen dan burgertwisten te zaaien en, zonder het te weten, aan de vijanden van zijn eigen vaderland eene onschatbare hulp te verleenen.

De Fransch-Duitsche oorlog is echter een te brandend onderwerp dan dat zelfs intieme vrienden er lang kunnen over spreken zonder aan het harrewarren te raken. Zóó gebeurt het ook dit maal. Het vuur wordt begonnen door Arthur die op zijne gewone beslissende manier ex abrupto verklaart dat hij al de Pruisen naar den bliksem wenscht, «n als Alfred hem vraagt hoe het komt dat hij, een voormalige Duitschgezinde, plotselings zoo woedend Fransch is geworden, antwoordt onze jonge Adonis door eene vracht scheldwoorden tegen den heerschzuchtigen koning Willem

-ocr page 44-

en zijn\' intrigant van een\' Bismarck, quot; dien alleen kortzichtige domme menschen een\' man van genie noemen Daarop volgen eenige diepzinnige politisclie, geschiedkundige en ethnografi\'sche beschouwingen, waaronder sommige zeer aardige historische theorieën, als bij voorbeeld dat quot; de Elzas vroeger aan Pruisen toebehoorde, en door de laatstgenoemde aan Frankrijk verkocht werd. „De spreker vergeet zeker dat de Elzas, in 1C34 veroverd en veertien jaar later door den keizer aan Louis XIV afgestaan, niet aan Pruisen, maar wel aan Oostenrijk behoorde, en dat overigens het Pruisische koninkrijk slechts sedert 1701 bestaat. Doch de Franschen zijn bekend wegens hunne onwetendheid in alles wat hun land niet raakt, en wat kunnen Franschgezin-den doen, zoo niet het voorbeeld, door hunne afgoden gegeven, nauwkeurig te volgen en zelfs op behoorlijke manier te overdrijven? Het besluit van Arthur is dat de Pruisen na Sedan den vrede hadden moeten sluiten en daar zij het niet deden, nu eene goede klopping verdienen, welke zij overigens zeker zullen krijgen.

Maar nu schiet Alfred in woede :

— quot; Wat! „ roept hij verontwaardigd , quot; Gij wenscht dat de gehate Franschen zouden zegevieren,, gij, een Vlaming, een Gentenaar! Maar weet ge dan niet dat, in geval de fortuin Frankrijk hadde begunstigd, wij tegenwoordig het beleg van Antwerpen in stede van dat van Parijs zouden hebben, dat wij wellicht reeds alle vier met onze nationaliteit op het slagveld zouden bezweken zijn? Hebt ge vergeten wat we vroeger van die roofzieke zuiderlingen moesten lijden? hoe zij ons land verwoestten en ons edelste bloed bij stroomen deden vlieten? — Er is in geheel

-ocr page 45-

Vlaanderen geen plekje grond of het werd tienmaal door ons hartebloed gedrenkt; er is geen steen, geene brok aarde

oi\' zij roept om wraak tegen de Walen!____ En gij, Vlaming

en Gentenaar, ge wensclit hunne zegepraal, de zegepraal van de eeuwige vijanden van uw land op onze Duitsche stamgenooten, die ons nooit het minste kwaad hebben gedaan en ons reeds tweemaal, in 1814 en in 1815, van de verfoeilijke Fransche dwingelandij verlosten! Gij zijt een landverrader! „

Arthur poogt dien onstuimigen aanval af te weren en begint eene hevige Philippica tegen den quot; intriganten „ Bismarck. Maar nu valt hem Frans wakker te lijf en beweert dat de Duitsche minister een der grootste staatsmannen onzer eeuw is en alle zijne tijdgenooten, ja Cavour zeiven, overtreft. Als laatste redmiddel neemt de Van der Duinsche Arthur-Adonis het besluit nu eens den lof der Fransche republikeinen te zingen, in de hoop Emiel, die voor een\' avancé doorgaat en tot nog toe stilzwijgend is gebleven, tot zijne zijde te trekken.

— quot; Niet waar, Emiel,,, zegt hij met vertrouwen, quot; niet waar, Jules Favre is een edel karakter, een ware liberaal, een oprechte staatsman die den eerbied van iedereen verdient?.... „

— quot; Zwijg, Franskiljon! „ valt hem Emiel droog in de rede en vervolgt dan, Nelusko\'s woorden in de quot; Africaine „ niet onaardig parodiëerende :

ü C\'est nn Francais , je les déteste tons ! „

Arthur staat daar nu een weinig verbluft.

Que vouliez-vous qu\'il fit conlre trois? — Qu\'il momüt!

Ou qu\'un beau désespoir alors le secourüt.

-ocr page 46-

— 34 —

Daar Adonis geen\' bijzonderen lust voelt om te sterven, neemt hij zijnen toevlucht naar den quot; beau désespoir. „

— quot; \'t Is allemaal zeer mooi wat gelui daar raast, „ roept hij in vertwijfeling, quot; maar dat belet niet dat uwe lieve Pruisen nog een weinig zullen moeten wachten eer zij in de wereldstad geraken: Parijs heeft levensmiddelen voor zes maanden. „

Emiel. quot; Ge meent voor zes weken? „

Alfred. quot; Eh wel, jongen, ik verzeker u dat Parijs zich vóór lequot; Februari \'71 zal moeten overgeven. „

Aethub. quot; Durft ge wedden van neen? „

Alfeed. quot;Zeker! een quot;souper gaucléamique, „ als ge durft!! „ gt;

Arthur. quot; Aangenomen! Die heeren zijn getuigen. „ Frans. quot; En nu stel ik voor, hem, die nog van avond één woord politiek zal spreken, in eene boete van vijf irank te slaan en bovendien eene vigilante te zijnen koste te nemen. „

V. Eene algejieene Stüdekten-Vebgadering.

De zaal Fauconnier is volgepropt : honderd en vijftig studenten zijn opeengestapeld in eene ruimte waar er nauwelijks plaats en lucht voor een honderdtal zou zijn. De warmte is ook verschrikkelijk, alle voorhoofden gloeien, alle aangezichten zijn met zweet bedekt, alle jassen zijn open en alle kelen slokken gretig pint op pint in. Het geraas is waardig van de hitte : men roept, men spreekt, men tiert, men kijft; stoelen worden omvergeworpen, tafels worden met oorverscheurend geluid op don vloer gesleurd,

-ocr page 47-

pinten en glazen worden gebroken, kortom, lieve Freule, \'t is een rumoer, waarvan uwe meer bedaarde landgenooten zich maar slecht een denkbeeld zouden kunnen maken.

Dit is het eigenaardig schouwspel welk zich voor tie oogen van den nu binnentredenden Alfred ontvouwt, voor zoo veel namelijk de dikke grijsblauwe wolken die uit pijpen en sigaren opstijgen het toelaten. Alfred voelt geen\' lust dieper in die zee van damp te duikelen en, daar er geene stoelen meer te krijgen zijn, blijft hij wijselijk dicht bij de deur op den toog zitten. Een voorzichtige veldheer zal immer vóór den slag aan den aftocht denken.

Aan het andere einde der zaal zitten achter een tafeltje de drie studenten die de vergadering bijeen hebben geroepen, de heeren van den Bergh, Rimnicky en Watiet. Deze laatste, die een nieuweling is en zich voor de eerste maal van zijn leven in eene studenten-vergadering bevindt, ziet er lekker verbijsterd uit en schijnt de verwaandheid bitter te betreuren die hem bewoog de convocatie de eerste te onderteekenen, want hij zou nu de beraadslaging moeten openen en daartoe ontbreken hem én kracht én moed. Zijne collega\'s krijgen echter medelijden met den ongelukkigen consent en na elkander gedurende eenige oogenblikken geraadpleegd te hebben, staat van den Bergh op en vat de schel. Na tien minuten bellens gelukt hij er in zich te doen hooren en genoeg stilte te bekomen om de zitting te openen.

Hier moet ik doen opmerken dat alle beraadslagingen in het Fransch geschieden, hetgeen onvermijdelijk is in een Corps waar men op ruim 450 leden nagenoeg 200 Walen en vreemdelingen telt die geen woord Vlaamsch verstaan. Men discuteert dus in het Fransch en daar ik die taal niet

-ocr page 48-

— 36 —

bijzonder liefheb — gij wel, lieve Freule —, zal ik maar zoo vrij zijn de debatten te vertolken.

De heer van den Bergh opent de zittingen nood:gt.;de vergadering uit een\' voorzitter te kiezen.

Gewoel en getier. Versclieidene namen worden voorge-gesteld, doch onmogelijk iets te verstaan. Na een kwartierken kan men eindelijk weten dat de meerderheid wenscht dat de heer van den Bergh het voorzitterschap zou behouden.

De heer van den Bergh. quot; Mijne Heeren! ik dank u voor dit blijk van vertrouwen, doch op ééne voorwaarde neem ik het voorzitterschap aan, namelijk dat ge allen de goede orde!!... (De stem van den spreker wordt door. uitbundige toejuichingen gesmoord.) Het woord is aan den heer Rimnicky om eene gewichtige mededeeling te doen.„

De heer Rimnicky leest een langwijlig verslag waaruit blijkt dat verscheidene gevraagde artisten hunne medewerking om verschillige redenen hebben geweigerd en bijgevolg de heele concert-zaak groot gevaar loopt in het water te zullen vallen. Eindelijk deelt de spreker mede dat de voorloopige commissie haar ontslag geeft en verzoekt de vergadering eene definitieve commissie te benoemen, samengesteld, more majorum, uit drie afgevaardigden voor de Letteren en Rechten, drie voor de Geneeskunde en W ■ tenschappen en drie voor al de bijzondere scholen. (ïoe^ juichingen en protestaties.)

Een student in het quot; Génie „ springt op eene tafel en schreeuwt met eene stem als een donder dat de bijzondere scholen zooveel afgevaardigden moeten hebben als de vier faculteiten te zamen, dus zes in stede van drie.

-ocr page 49-

— 37 —

laar Schrikkelijk gewoel. Vier sprekers staan te gelijk op en nemen stoutweg liet woord zonder zich aan iets te storen, \'ide quot;Je tngelukkige voorzitter poogt vruchteloos ze te doen zwijgen, teiwijl hij van den anderen kant de talrijke onder-•ge- brekers tracht tot bedaren te brengen. Doch sprekers en ier- onderbrekers blijven allen saevis immoti in undis en alles ;cht wat de tot wanhoop gebrachte van den Bergh kan uitrichten len. is te bellen zoo hard hij kan, zoo hard zelfs dat de schel in k u stukken vliegt. Nu echter heeft hij een\' goeden inval, krijgt rde een\' zwaren luciferspot en slaat er mede zoo geweldig op de Hen tafel dat acht pinten op den vloer of op de studenten tui-oor. melen. De verwarring door die onverwachte begieting te aan weeg gebracht en het alles verdoovend gerucht van den te luciferspot geven aan den voorzitter eene uitstekende gelegenheid om zich te laten hooren.

ruit — quot; Mijne heeren! „ schreeuwt hij in vertwijfeling, de- „ indien ge niet stiller wordt, zal ik de zitting moeten bij- „ sluiten „.

iter Eenige stemmen : 11 Tant mieux! „

de Spreker A. quot; Wij van de faculteiten zullen ons nooit de vóór de bijzondere scholen vernederen „....

sa- Spreker 15. quot; Mijne Heeren, \'t is eene onrechtvaar..... ,,

oor Spreker C. quot; Waarom zou men..... „

,V ■ Spreker D. quot; \'t Is hetgeen ik de eer heb u voor te oe-k\' ...ellen. „

Stemmen om den kachel : quot; Zwijgt! „

en Andere stemmen ; quot; Aan de deur, de onderbrekers ! „ ere De ^voorzitter is heesch geworden. Keeds is de zitting rier sedert één uur geopend en men heeft nog niets gedaan dan elkander uitschelden. Er moet noodzakelijk een einde

-ocr page 50-

— 38 —

aan komen. Van den Bergh springt ook op eene tafel, vat een schrikinboezemend six-pence en slaat er mede op zulke vervaarlijke wijze dat de schier verdoofde studenten eindelijk goed vinden een beetje te zwijgen, daar overigens de kelen van velen allen dienst beginnen te weigeren. — quot; Mijne Heeren „, begint de voorzitter, quot; verscheidene voorstellen heb ik gehoord ; ik verzoek u ze te willen bepalen

Een min of meer beschonken student komt zich vóór de tafel plaatsen waar de voorzitter zetelt en neemt het woord:

— quot; Wie is hier voorzitter? „ vraagt hij ernstig.

Zoo\'n begin belooft veel. Ook kunnen de studenden zich niet weêrhouden van \'t lachen te schateren, hetgeen overigens den spreker niet stoort, daar hij voortgaat met grimmige stem te vragen wie er voorzitter is. Van den Bergh echter wordt van lieverlede boos en dreigt den wandelaar in \'s Heeren wijngaard de deur uit te doen wandelen, terwijl eenige stemmen reeds ook ■.quot;■Ala porta „ beginnen te roepen. Doch onze spreker laat zich niet zoo gemakkelijk bang maken. Met loffelijken heldenmoed stelt hij zich in verdedigingspostuur en noodigt hen die quot; A la porte! „ roepen schimpend uit eens te verzoeken de handen aan zijn lijf te slaan. Daarop volgt natuurlijk een tooneel, welk nagenoeg een half-uurtje duurt. De voorzitter belt en dreigt, de beschonken student vloekt overvloedig en daagt iedereen uit, de vergadering lacht, roept en tiert, terwijl sommigen zich voor goed boos maken en eischen dat de heldhaftige bier-liefhebber dadelijk worde verwijderd. Eindelijk gelukken eenige vrienden erin dezen laatste te doen zwijgen. Toch kost het nog veel moeite de goede orde een weinig te herstellen.

-ocr page 51-

— 39 —

Nu echter begint dit alles Alfred ergerlijk te vervelen, en hij vraagt het woord.

— quot; Mijne Heeren zegt hij, quot; ik verzoek u zonder verdere discussie tot de stemming te willen overgaan; het is nu reeds half-elf en indien het op die wijze voortgaat kunnen wij hier nog tot morgen zitten „.

Eenige nieuwelingen die heel fier zijn sedert zes weken niet meer onder het hooge toezicht van hunnen schoolmeester te staan, vallen den spreker driftig in de rede en schreeuwen gelijk echte schoolbengels die zij steeds zijn ;

— quot; Des te beter! des te beter! Wij zijn vrij! Wij hoeven niet op een vast uur t\'huis te zijn I „

Alfred kijkt minachtend op hen neer :

— quot; Die groenen! „ zucht hij. quot; Wat die ellendige co».s-crits toch durven ! Ach ! waarom is er hier geen noviciaat?! „

En dan zich naar zijne makkers Emiel en Frans keerende :

— quot; Komt, vrienden „, vervolgt hij, quot; \'k heb er genoeg van. Laat ons naar de vergadering van Gaudeamus gaan. ,,

Wat er op de zitting van Gaudeamus voorviel, lieve Freule, zal ik niet wagen te beschrijven, daar de leden van dit doorluchtig genootschap niet graag zien dat men zich ongevraagd met hunne bijzondere zaken bemoeie en, ge begrijpt het, ik heb hoegenaamd geenen lust met den Illustrissimus Senatus ruzie te krijgen. Het zij u dus genoeg ta weten dat tegen half-twee Alfred weêr op zijne kamer komt na zich bij zijne vrienden uitstekend vermaakt te hel )ben.

-ocr page 52-

40

Tien minuten later is bij in zijn bed en slaapt zachtjes in, onschuldiger dan ooit.

Dit wensch ik u ook, lieve Freule, dit wensch ik u ook, Wel Edel Gestrenoe Heer Procureur des Konings, en u allen die zoo goed zult zijn dit schetsje te doorloopen. -Moge het lezen van mijn stukje u ecne goede dosis morphine sparen.

Gent, Nove.ivber IS\'0.

-ocr page 53-
-ocr page 54-
-ocr page 55-
-ocr page 56-