-ocr page 1-

O V E R

DEN GEZANGEN-STRIJD

IN DE

HERVORMDE KERK,

DOOR

i». h u ï: To

Beproeft alle dingen, behoudt het goede.

1 TllJiSS. V : 21.

il K 1. 1) li K , J. C. BE BUISONJÉ.

1 8 7 2.

-ocr page 2-

ocl.

\' \'J ^ } 1^1

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

O V E R

DEN GEZANGEN-STRIJD

TN*

DE HERVORMDE KERK.

-ocr page 6-

ll

1

-ocr page 7-

O V E J{

DEN GEZANGEN-STRIJD

i-V DE

HEEVOEMDE KEEK.

DOOK

I3. II JJ JK T.

Beproeft alle dingen, behoudt het goede.

I Tiikss. V ; 21.

HELDER,

J. C. DE BUIS ON JE. 18 7 3.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

INLEIDING.

Ik had liet niet gedacht, toen ik mijnen Afrikaanschen werkkring verliet om deel te nemen aan den grooten strijd tus-schen geloof en ongeloof op vaderlandschen bodem, dat ik de gemoederen van hen, die de waarheid, gelijk die is in Christus, toegedaan zijn, alhier nog verdeeld zou vinden om wat wij wel, in vergelijking van de ontzachelijke vragen die het thans geldt, geneigd zouden zijn eene nietigheid te noemen.

Terwijl het schip der Kerk vin nood van de barenquot; verkeert, geteisterd door den geduchtsten storm, die haar sinds hare uitzeiling overviel, terwijl alle man behoorde één van zin te zijn, doende wat elks hand vond om te doen, en uitziende naar de komst van dien Eénen, die alleen machtig is de winden en de zee te bedaren en het scheepsken veilig in de haven te voeren, zien wij — onbegrijpelijke dwaasheid — de bemanning van het vaartuig onderling in twist over hetgeen noch het tegenwoordig gevaar noch het toekomstig behoud schijnt te betreffen.

Nochtans alzoo is het. En veel meer dan menigeen denkt, wordt de oude strijd over de Gezangen volgehouden, tot niet geringe schade voor de goede zaak in ons midden.

1

-ocr page 10-

■z

In de oogen van velen moge deze questio eene beuzeling schijnen. Zij is eclitev aan vele plaatsen onzes lands geenszins gering te achten. Voor ettelijken in den lande is zij een zaak van groot gewicht en staat zij in het nauwst verband met de hoogste en dierbaarste belangen.

Als zoodanig mag zij ook voor den Bedienaar des Evangelies geene onverschillige zaak zijn. Immers, hoe ongeloofe-lijk zulks klinken moge, zijne verhouding tegenover de Gezangen is bij velen de maatstaf, waarnaar zijne rechtzinnigheid, ja zijn genadestaat en dientengevolge zijne betrouwbaarheid wordt beoordeeld. Zijn invloed hangt voor een groot gedeelte er van af. Ik weet het voorbeeld van een Leeraar, tot wiens prediking van alle zijden de lieden toestroomden, doch die op eens en voor goed het grootste gedeelte zijner hoorders verloor, toen hij zicli eenmaal ten gunste van de Gezangen uitliet. Aan verscheidene plaatsen is een der eerste kenteekenen der bekeering de onvoorwaardelijke verwerping der Gezangen. Menigeen, wien het om waarheid te doen is, blijft om geen andere reden uit het gehoor van een geloovig Prediker weg, dan omdat hij, al zij het spaarzamelijk, een Gezang laat zingen.

Zeker geen dienstknecht van Christus is hij wien het te doen is om menschen (vroomen of niet-vroomen) te behagen. Maar wien het ernst is om, volgens \'s Heeren bevel, menschen te vangen, kan het niet anders dan ter harte gaan, zoo hij niet slechts de vroomen, maar (het volk achter de kiezers) de menigte, die zich door erkende vroomen laat leiden, ziet wegblijven en zich alzoo buiten het bereik van de Evangelie-prediking houden.

-ocr page 11-

Het is dan ook om die reden, dat ik wil trachten hierover mijn gevoelen uiteen te zetten, niet om dit aan anderen op te dringen, ter nauwernood zelfs met de hoop van iemand te overtuigen, maar ten einde misverstand te voorkomen en mijn eigen standpunt te rechtvaardigen.

Dit gevoelen is geen ander dan hetgeen ik reeds sinds jaren in Afrika toegedaan was.

Immers ook aldaar houdt dezelfde strijd nog vele gemoederen bezig. Gelijk misschien aan sommigen bekend is, bestaat ouder de Boeren (afstammelingen van Hollanders) van de Oostelijke Provinciën der Kaapkolonie, van de Oranje-Vrijstaat en van de Transvaal Eepubliek een soort van men-schen, oorspronkelijk slechts uit weinige familiën bestaande, zich van de anderen in kleeding en in enkele gewoonten onderscheidend en gewoonlijk met den naam van Doppersquot; bestempeld. De mannen dragen korte buizen met opstaande kragen, de vrouwen zedige kapjes, niet ongelijk aan die der Ëoomsch-katholieke nonnen.

Hoewel tot de Nederduitseh Gereformeerde Kerk behoorende, gevoelden zij zich daarin echter nimmer te huis. Zich bij voorkeur, of liever uitsluitend voedende met de lektuur van oude Gereformeerde schrijvers, door hen //au (oude) teursquot; genoemd, konden zij het met de prediking van anders ge-loovige en trouwe leeraren niet vinden, bleven niettegenstaande alle, niet altijd even mensehkundige pogingen, die aangewend werden om hen van overtuiging te doen veranderen, volstandig weigeren de Gezangen te zingen, en hadden van oudsher als een onbewust voorgevoelen van het bestaan van ergens anders nog eene andere zuiverder Gereformeerde Kerk.

-ocr page 12-

4

Toen ik voor het eerst van deze lieden hoorde, die mij gemeenlijk als uiterst bekrompen werden afgeschilderd, gevoelde ik mij terstond naar hen getrokken, meenende onder hen wellicht juist de teederste en meest nauwgezette Christenen te zullen aantreffen.

Ik werd daarin niet geheel teleurgesteld. Zeker zijn er onder hen, wien men den naam van oprechte godvreezenden moet geven. Nochtans met hoe vele zonderlinge vooroordeelen vond ik hen behebt!

Om slechts enkele voorbeelden te noemen : Niemand dan een geordend Leeraar is gerechtigd hard op te bidden. Het knielend gebed is fariseïsme. Den zwarten (het vervloekte geslacht van Cham) mag het Evangelie niet verkondigd worden.

In eene gemeente, waar tot begeleiding van het zingen eene seraphine werd bespeeld, maakten zij een aanklacht tegen den Predikant, die een afgod (teraphim) in de kerk gebracht had en rustten zij niet, totdat zij hem, tegen eene schadevergoeding van £1000 , zijne bediening hadden doen neder-leggen.

Veel kwaad werd er ouder hen bevorderd door het uitmuntend werk : //De Eedelijke Godsdienst van A. Beakelquot;. De waardige schrijver had er geen schuld aan. Gelijk men weet, worden in zijn boek zijne stellingen gewoonlijk achtervolgd door tegenwerpingen en uitvluchten, die hij zijne tegenpartij in den mond legt en welke hij daarna beantwoordt. En wat deden onze goede eenvoudige lieden? Zij namen de tegenwerpingen en uitvluchten op als de leeringen van A. brakel , die dan als onfeilbare orakeltaal werden verdedigd.

-ocr page 13-

Hunne bezwaren tegen de Gezangen waren meestal van niet beter allooi. Zij grondden zich b. v. op Spreuken 1, 8: //Mijn zoon, verlaat de leer uwer moeder nietquot;. Mijne moeder zong ze niet, dus mag ik ze ook niet zingen. De Gezangen heeten //Evangelischquot;. En er is slechts één Evangelie. //Wie een ander Evangelie verkondigt, zij vervloektquot;. Enkele uitdrukkingen werden op de grofste wijze misverstaan, als ;

Och, brak de dag toch spoedig aan,

Dat Kaffer, Moor en Indiaan,

Voor U de knie, o Jezus, hogen !

Ziet gij wel, zeiden zij, hier moeten wij zingen dat de Kaffers ons //moorquot; (vermoorden) enz. Men zal mij toestemmen, dat het niet gemakkelijk valt zulke redeneringen en bewijsvoeringen te wederleggen.

Hoe minder ontwikkeld de menschen waren, hoe heviger en hoe droeviger de strijd was. In de uiterste gedeelten dei-Transvaal Republiek heb ik menschen aangetroffen, die beweerden verschijningen van den Heer Jezus gehad te hebben, hun verkondigende, dat wie de Gezangen zong verdoemd zou worden en daarentegen anderen, die voorgaven dergelijke verschijning gehad te hebben met de verkondiging : dat wie ze niet zong verdoemd werd.

Gelukkig, dat in de gemeenten, die ik te bedienen had, deze strijd over de Gezangen althans niet bestond.

Met de komst van Ds. Postma , van de Afgescheiden Kerk uit Holland aangekomen, vatte de strijd nieuw vuur. Eerst aan de Kaapstad en te Stellenbosch gekomen en aldaar met broederlijke liefde ontvangen, vond hij er de Gereformeerde Kerk getrouw aan de belijdenisschriften, verklaarde alzoo

-ocr page 14-

fi

geen reden tot afscheiding te zien en liet van de kansels, waarop liij gaarne toegelaten werd, zelve Gezangen zingen.

In de Transvaal Republiek, liet doel zijner reize aangekomen, vond hij de Gereformeerde Kerk onder de heerschappij van liberale Predikanten in zulken toestand, dat hij zich aan haar niet kon aansluiten. Tevens trof hij er in grooten getale de boven beschreven tegenstanders der Gezangen aan, die in hem de zoo lang begeerde uitredding zagen. En zoo ergens, dan zeker aldaar had de Afscheiding op waardige wijze plaats. Zij breidde zich uit ook over andere gedeelten van Zuid-Afrika, en , vooral in de Transvaal, sloten zich vele goedgezinde ernstige lieden bij haar aan, die met den jammerlijken Kerktoestand aldaar geen vrede hadden.

Gelijk zich denken laat, liet Ds. Posïma het zingen van Gezangen thans na en werd deswegens hard aangevallen dooide Predikanten der Kaapkolonie, die hem verweten in de zaak der afscheiding en der Gezangen een oneerlijke rol te hebben gespeeld.

Ik nam destijds hartelijk zijn partij, verdedigde zijne handelwijze en heb er mij immer over verheugd zulks te hebben mogen doen.

Bij die gelegenheid zette ik ook mijne gedachten over den Gezangenstrijd uiteen en ben sedert dien tijd van gevoelen niet veranderd.

Veel is er reeds over dit onderwerp geschreven. Nog in 1869 verscheen hierover een belangrijk geschriftje: ,/De Anti-gezanggeest in onze Nederlandsche Hervormde Kerk, door Ds. L. J. van Rhijn en Mr. Koenen, met een brief van Prof. Brummelkamp nis aanhangsel.quot;

-ocr page 15-

7

liet komt mij echter voor, dat de strijd hieromtrent zelden op de rechte wijze wordt gevoerd, doordien de voorstanders van Gezangen gemeenlijk te weinig recht laten wedervaren aan de gegronde bezwaren der tegenstanders en dientenge-volge ook doorgaans gesloten ooren en harten vinden.

Ik wensch uit dien hoofde in deze bladzijden aan te toonen:

1. De gans oh niet 1 i c h t te achten gronden, waarop ten onzent de verwerping rust van Gezangen in het algemeen en bijzonderlijk van den E vangel is chen Gezangbundel.

2. Het niet slechijgeoorloofde, maar plichtmatige van het zingen van C h ri s tel ij k e Gezangen in de Christelijke Kerk, en daaruit voortvloeiende het rechtmatig gebruik van de goede Gezangen uit dien Bundel.

-ocr page 16-

I.

de grond van tegenstand tegen de gezangen.

In de oogen van velen is het verzet tegen de Gezangen aan niet anders dan bekrompenheid en stijfhoofdigheid te wijten. Bij menigeen moge dit geval zijn. Onbeteekenend en ongegrond voorzeker, zijn vele bezwaren die tegen de Gezangen worden ingebracht. De tegenstand zelve is echter niet zonder goede, degelijke gronden.

1. De belijdenis van onze Gereformeerde Kerk is streng Kalvinistisck. Geen wonder dan ook dat het Kalvimisme zijn stempel op ons volk gedrukt heeft. Opmerkelijk is het hoe diep het Kalvimisme in het hart van ons volk is doorgedrongen en hoe onuitwischbaar het daarin is gebleven eeuwen achtereen , niettegenstaande alle bewerking van tegenovergestelde invloeden. Welnu welk was het gevoelen van Kalvijn omtrent het gebruik van Gezangen bij den openbaren eeredienst ? Nadat het gebleken was, dat eene geheele afschaffing vau het Kerkgezang, die de Zwitsersche Hervormers zich hadden voorgesteld, niet met den smaak des volks overeen kwam, besloot Kalvijn tot de invoering van het Psalmgezang. Haalverder dorst hij niet gaan. Zie hier zijn getuigenis:

« Wij kunnen geen beter noch geschikter Gezangen vinden dan de Psalmen Davids zijn, welke hem de Heilige Geest voorgelezen en zelf heelt gemaakt.

-ocr page 17-

9

Als wij deze zingen, zijn wij zeker dat God ons de woorden in den mond legt. » (1)

Het moge waar zijn wat hierbij door Bennink Janssonius wordt aangemerkt:

«Deze woorden luiden op verre na niet zóó sterk als velen willen doen voorkomen. Met het verheffen der Psalmen boven de Gezangen worden de laatste niet zóó verwerpelijk gekeurd door Kalvijn als zijn volgelingen dikwijls hebben beweerd.» (2)

Zij zijn evenwel een krachtige getuigenis tegen de Gezangen.

3. Niet anders dan Kalvijn beslisten over dit onderwerp de eerste Synodes der Gereformeerde Kerken in ons Vaderland.

Immers reeds door de Synodes van Dordrecht 15 7 8 en van Middelburg 1581 werd het gebruik van Gezangen veroordeeld en door de Synode van \'s Hage 1586 werd bepaald:

« De Psalmen Davids allem zullen in de keiken gezongen worden, terwijl weggelaten moeten worden Gezangen, die in de Heilige Schriften niet gevonden worden.»

3. Hetzelfde besluit werd genomen door de Dordsche Synode 1618.

«In de kerken zullen alleen gezongen worden de 150 Psalmen Davids, de tien geboden, het gebed des Heeren, de artikelen des geloofs, de lofzangen van Maria, Zacharia, Simeon. Het Gezang: «0 God, die Onze Vader bist,» enz. wordt in de vrijheid der kerken gelaten, dat ze\'t zelve gebruiken of niet, zoo als zij \'t goedvinden. De rest van de Gezangen zal men uit de kerken weeren en zoo er eenige aireede in de kerken zijn ingevoerd, zullen die op de gevoegelijkste wijze nagelaten worden.»

4. Dit gevoelen werd door de meeste Gereformeerde schrijvers omhelsd.

(1) Bennink Janssomus. Gesch. van het Kcrkgezanji;. 2(le druk. p. 27.

(2) ld. p. 78 noot 4,

-ocr page 18-

10

Volgens Eiups van Maenix mocht in Gods gemeente gan-sclielijk niets worden ingebraclit, noch gezongen , nocli gelezen dan hetgeen uit de heilige geloofwaardige schriften des Ouden en Nieuwen Testaments eigenlijk getogen is. De vrees had hem aangegrepen, dat door het dulden van al het andere aan het nageslacht stof en oorzaak zou worden gegeven om, een iegelijk naar zijnen eigen zin, gebeden en lofzangen te zingen, die men in de gemeente Gods naar des menschen aalwaardige (lichtzinnige) eigendunkelheid zou willen invoeren. (1)

De godvruchtige A. Beakel in zijn Eedelijke Godsdienst (kapittel 36, van het zingen) zegt van de Psalmen;

«Petrus Datlienus hoed zo uit liet Fransch in de Nederlandsche inal gedicht, op dezelfde wijzen, liet ware te wenschen, dat een ktinslig en godzalig dichter zijn werk er van maakte om ze heter, en met den grond-text heter overeenkomende, op dezelfde wijzen te dichten en dat ze inde kerken tot het algemeen gehruik aangenomen werden; (2) gelijk zeer wel van de Nederlandsche Synode besloten is, geene andere dan Davids Psalmen in de kerk te gehruiken.»

En waarop grondde zich nu het gevoelen van al deze mannen? Zekerlijk wel hierop:

Dat de Psalmen Davids door \'sHeeren Geest onfeilbaar ingegeven, ons als zoodanig van den Heer zeiven als liederenbundel zijn geschonken.

Dat de Psalmen alles bevatten, waaraan het geloovig hart behoefte heeft. (3)

Dat door de invoering van altijd feilbaar menschenwerk

(1) Bennink Janssoxius, p. 55.

(2) Gelijk gescliied is ten jare 1773.

(3) Ik onthoud mij hier vau de beoordeeliug dezer gronden. In het tweede

gedeelte van mijn opstel kom ik hierop terug. Toeh /ij hier ter loops de op-

-ocr page 19-

11

dwalingen in de gemeenten zouden kunnen worden verspreid.

Dat het oin die reden , zoo al niet ten eenemnale ongeoorloofd, dan toch onraadzaam is aan de gemeente bij het gemeenschappelijk gezang in de openbare godsdienstoefening iets anders dan het onfeilbaar door Gods Geest ingegeven Woord op de lippen te leggen.

Ziedaar de gronden , waarop de bovengenoemde getuigenissen tegen de Gezangen rusten. Maar getuigenissen die zwaar wegen. Zwaar vooral onder ons volk, dat sinds langen tijd, en waarlijk bij verre na niet altijd ten onrechte, geleerd heeft zijne Predikanten te mistrouwen en dienfengevolge zijn geestelijk voedsel te zoeken in de boeken van Oude Gereformeerde schrijvers. Daar vinden zij de leer van de Dordsche vaderen ouvervalscht terug. Daar vinden zij degelijke grondige behandeling van den Christelijken Godsdienst. Daar geene vreemde leeringen, geene oppervlakkige beschouwingen, geene algemeenheden, waarin het heilbegeerig hart geene vastheid vindt, maar duidelijke en verstaanbare kenteekenen , waaraan het zich beproeven kan of het eene hope voor de eeuwigheid mag koesteren of niet.

Is het te verwonderen , dat ons volk zich houdt aan de uitspraken van zulke mannen en zich door geene redeneringen van welken aard ook, daarvan wil laten afbrengen ?

Nochtans, hadden de Leeraren en de Kerkbesturen door

merking vergund, dat men met hetzelfde recht liet geheele Nieuwe Testament zou kunnen ter zijde stellen, op grond dat het Oude Testament voor den ge-loovige alles bevat, waaraan zijn hart behoefte heeft. Immers: quot; Novum Testa-mentum in Vetere latet.quot; (Het Nieuwe Testament ligt in liet Oude opgesloten.) Met voorbijziening echter van het volgende: quot; Vetus in Novopatet. quot; (Het Oude Testament komt in het Nieuwe tot helderheid.;

-ocr page 20-

12

hunne getrouwheid aan de voorvaderlijke leer het vertrouwen blijven behouden van het rechtzinnig deel der gemeente, en ware er dan in verloop van tijd een Christelijke Gezangbundel ingevoerd, waarvan de inhoud waarlijk overeenstemde met de leer der Gereformeerde Kerk , er zou gewisselijk nog wel in den beginne tegenstand zijn ontstaan, gelijk ook met de invoering van de nieuwe Psalmberijming plaats vond, doch om allengs te verminderen en eindelijk geheel te worden overwonnen.

Doch wat is het geval ? In een tijd, toen de echt Gereformeerde leer bijkans niet meer van de kansels gehoord werd, in een veelzins geesteloos tijdperk, waarin de hoofdwaarheden des Evangelies zoo al niet geheel ontkend dan toch meeren-deels verzwegen werden, toen , in plaats van de karakteristiek gereformeerde leerstukken van \'s menschen volkomen verdorvenheid, van Gods vrijmachtige verkiezing, van de wedergeboorte door den Heiligen Geest, van de verzoening in het bloed van Christus, eene algemeene genadeleer en eene oppervlakkige zedeprediking den boventoon had verkregen , werd een Gezangbundel ingevoerd, die van den aanvang af bij rechtzinnigen met mistrouwen was te gemoet gezien eu bij zijne verschijning overvloedige stof tot misnoegen verschafte. (1)

(1) Ik geloot\' niet dat deze uitdrukkingen te sterk gekozen zijn. Zonder te kort te doen aan de nagedachtenis van waardige godvruchtige leeraren, wier namen nog leven in het hart der gemeente, meen ik dat de algemeene richting hier niet op onware wijze wordt voorgesteld. Men denke aan de wijze waarop de Afscheiding werd beschouwd en beoordeeld, aan den naam van quot;orthodoxquot; die als een schandnaam gold, aan de verachting waarmede destijds een man als da Costa werd aangezien.

-ocr page 21-

13

Er zijn er onder onze geloovige Predikanten gelijk onze waardige Ds. L. G. van Ehijn, die bijkans onvoorwaardelijk de partij van den Gezangbundel nemen. Ik wil ook gaarne bekennen, dat er vele ongegronde en uit de lucht gegrepen bezwaren tegen de Gezangen gemaakt worden. Ik wil insgelijks toegeven , dat als men met een goedgezind hart de Gezangen wil gaan beoordeelen , geneigd om ze op de beste wijze te verklaren, veel tot verdediging er van kan gezegd worden. Nochtans, gelijk van den aanvang af dat ik kennis aan de waarheid kreeg, is het nog nu mijn overtuiging dat wij in ons Gezangboek, behoudens enkele treffelijke uitzonderingen , niet slechts een zeer gebrekkigen Bundel hebben, die in de bestaande behoefte niet voorziet, maar dat daarin over het geheel genomen, een geest spreekt, om er liet minst van te zeggen, gansch verschillend van dien, welke zich uitspreekt in de quot;Formulieren van Eenigheid der Gereformeerde Kerk.

Het spijt mij dit oordeel te moeten uitspreken niettegenstaande de verklaring van de Commissie, aan welke de vervaardiging van den Gezangbundel was opgedragen :

«Dat wij met alle nauwkeurigheid hebben toegezien, dat daarin niets mocht voorkomen eenigzins strijdig met de aangenomen leer der Nederland-sche Hervormde Kerk, zoo als die naar Gods Woord, in den Heidelberg-sehen Catechismus, de Belijdenis des geloofs. en de Canones (!) van hel Synode Nationaal, te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619 gehouden, vervat is; gelijk wij ook in gemoede verklaren, dat in dezelve niets gevonden wordt, in het allerminst afwijkende van de bovengemelde Formulieren van eenigheid.»

En niettegenstaande de verzekering van de Synode van 1805, waarin zij zegt:

«Met grond te vertrouwen, dat de Gezangen aldus vervaardigd onder

-ocr page 22-

It

Gods zegen van groot nut zouden kuimen wezen om de zuiverheid van leer midden in den stroom van velerlei gevaarlijke nieuwigheden in onze gemeenten te bewaren.»

Gaarne wil ik hulde doen niet slechts aan de goede bedoeling van de achtingswaardige mannen, aan wie wij onzen Bundel te danken (ik had haast gezegd: te wijten) hebben. Gaarne wil ik bekennen, dat het lichter valt aanmerkingen te maken dan zelve iets dragelijks te leveren en dat het opstellen of verzamelen van Gezangen voor den openbaren eere-dienst geschikt, met bijzondere moeielijkheden gepaard gaat, afgezien zelfs van de eigenaardige bezwaren gelegen in onze wel schoone taal, maar waarin het zoo moeielijk is het midden te vinden tusschen verhevenheid en platheid. Gaarne wil ik gelooven, dat die verklaring door de onderteekenaren, gelijk zij zeggen, //in gemoedequot; is afgelegd en zij van deze hunne meening volkomen overtuigd waren, hunne verklaring is evenwel niet in staat om mijne oogen te sluiten niet alleen voor het zeer gebrekkige van die verzameling, maar vooral voor het schreiend kontrast tusschen den in haar heerschenden geest en dien der Gereformeerde leer.

Ik vind in onzen Bundel een aantal Gezangen die geene Gezangen zijn. Een Gezang moet, dunkt mij, zijn de uiting van schuldgevoel, verootmoediging, smeeking of wel van lof, aanbidding en dankzegging. Maar hoevelc Gezangen in onzen Bundel zijn noch het een noch het ander. Hoevele er van zijn zedekundige toespraken, waarin de een den ander vermaant, gelijk b. v. in Gezang 31, 77, 78, gedichten, die misschien elders maar zeker in geene verzameling godsdienstige liederen bij den openbaren eeredienst op hunne plaats zijn.

-ocr page 23-

Ik viiul enkele Gezangen, die bepaaldelijk afkeurenswaardig zijn. Men moge ze in besclierraing nemen en op zekere wijze verdedigen, zij blijven stooteud voor den geloovige.

«Aanschouw het kroost, thans door ilen Doop herboren,»

is eene uitdrukking, die geen Gereformeerd Christen op de lippen zal nemen, al is het dat in de dankzegging van het Doopsformulier gezegd wordt:

«Wij danken en loven U,-dat Gij ons en onze kinderen door het Woed van Uwen lieven Zoon Jezus Christus iü onze zonden vergeven en ons door Uwen Heiligen Geest tot lidmaten van Uwen eeniggehoren Zoon, en alzoo tot Uwe kinderen aangenomen hebt, en ons hetzelve met den Heiligen Doop verzegelt en bekrachtigt.«

Mijn God, wat ooit in mij verdoov\',

Dat ik altijd aan U geloov\',

Aan deugd en eeuwig leven,

en hetgeen verder volgt, zal altijd een gevoel van onover-winnelijken weerzin ontmoeten bij den Christen, al is het dat in het 3do vers van hetzelfde Gezang een andere toon wordt aangeslagen.

Deze bezwaren zijn echter de minst gewichtige. Het grootste bezwaar tegen den Bundel bestaat in de oppervlakkige voorstelling van de Evangelie-waarheid, in den toon van wat onze rechtzinnigen gewoon zijn //algemeene genadequot; of ,/algemeene verzoeningquot; te noemen. En wat ik hierdoor versta, is niet de algemeene uitnoodiging des Evangelies, die, volgens de Schrift, niet te ruim kan gesteld worden, maar de voorstelling alsof, ten gevolge van \'s Heeren Jezus komst en sterven , eene algemeene zaligheid ware aangebracht, waaraan iedereen deel heeft. Het is ook niet de roem of juichtoon

-ocr page 24-

16

van zoovele Gezangen. Immers de geloovige heeft alle recht om zich in het hem aangebrachte heil te verblijden. Hoevele Psalmen zijn niet uitsluitend aan den lof des Heeren gewijd! Maar het is de taal des roems zonder vasten, toegeëigenden grond.

En ik vraag ieder onbevooroordeelden of niet deze de heer-schende toon der Gezangen zij : ,/De wereld was verloren, maar Christus is gekomen, nu zijn wij verlost en hebben wij te juichen !quot;

Welnu, ik noem deze voorstelling eene onware! Neen; ,/de wereld is verloren, Christus is gekomen, nu is er een weg des behouds voor den boetvaardigen zondaar. Maar niet eer is die verlossing zijn deel, vóór hij, door Gods Geest van zonde overtuigd, den Heere Jezus Christus deelachtig is geworden door het geloofquot;. (1)

Is zulk eene valsche voorstelling van het Evangelie eene geringe zake ? Is het iets lichts om eene gansche Kerk lofliederen van bevrijding op de lippen te leggen zonder grond? Is dit niet zielen misleiden met betrekking tot hare hoogste aangelegenheden.

Men zie toch eens zorgvuldig de Gezangen na en men

(1) Het groote onderscheid nog nu tusschen de, wat ik zou noemeu, oppervlakkige eu de strengere rechtzinnige richting bestaat hierin, dat de eerste de genade Gods voorstelt als zich betoonende in de gift van Zijnen Zoon en het aanbod in Hem van vergeving en eeuwig leven, het aan de vrije keuze des zondaars overlatende om die op den weg van bekeering en geloof aan te nemen of te verwerpen, terwijl de strengere, te recht, juist de bekeering en het geloof als de begeerlijke genadegave wenscht voorgesteld te zien, zonder welke het Evangelie met al zijne liefelijke uitnoodigingen den zondaar niet baat. Op eigenaardige wijze noemen zij dit: quot;de waarheid achter de waarheidquot;.

-ocr page 25-

17

zal bevinden op hoe lichten, ja lioe gansch zonder grond , de gemeente leert zingen :

IIoc moeilijk ons (ie weg ook schijn\',

Het eind zal zeker zalig zijn,

zonder dat zelfs met een enkel woord van zonde, verootmoediging, geloof in Christus melding gemaakt zij.

Karakteristiek tot kenschetsing van den geest, die de verzamelaars van den Gezangbundel bezielde, is o. a. dit 20ste Gezang, een van de schoonste en liefelijkste uit het hart van Hieronymus van Alphen gevloeid, en waarin ondermeerdere deze regels voorkomen :

Maar ach , hoe hond ik mij gereed ?

\'k Heli halssieraad noch statiekleed.

Hoe ga ik Jezus te gemout

En val Hem waardiglijk te voet?

In Zijnen mantel ingehuld.

Vind ik een deksel voor mijn schuld,

En \'t kleed van Zijne heiligheid

Is mij tot sieraad toebereid.

Ach, niets van ons en \'t al van Hem,

Zoo komt men in Jeruzalem;

doch waaruit letterlijk al het positief Christelijke als opzettelijk is weggelaten. ïe recht zegt daarvan onze, aller liefde en hoogachting waardige, Ds. Gunning , waar hij in zijne ,/ Blikken in de Openbaringquot; Deel II, p. 191, de eerstgenoemde regels aanhaalt: „ Gelijk van Alpiien zingt in het (oorspronkelijke, onverwaterde) twintigste van onze Evangelische Gezangen.quot;

Ik houd het voor eene onloochenbare zaak, dat de invoering van den Gezangbundel krachtig heeft medegewerkt tot heerschappij van het liberalisme en dientengevolge tot het verval onzer Kerk.

Zekerlijk, er zijn kostelijke, dierbare Gezangen in de ver-

-ocr page 26-

18

zameling. Ik zal gelegenheid hebben later daarop te wijzen. Maar welk geloovig Prediker is er, die, bij het zoeken van Gezangverzen toepasselijk op zijne prediking, niet telkenmale stuit op het geringe getal van juist zulke Gezangen, waaraan hij behoefte heeft, en waarin het gevoel van zonde, de behoefte aan vergiffenis en aan bekeering, de worsteling van de ziel om tot Christus te komen, de ondervinding van Zijne genade en de vreugd over de ontvangen redding zich uitspreekt? (1)

Is het niet opmerkelijk dat in den ganschen Bundel, bij de Gezangen op Gods eigenschappen de vermelding van Gods rechtvaardigheid geheel ontbreekt ? Dit is geen onbeteekenend verzuim. Het gemis van het besef van Gods straf-eischende gerechtigheid is juist de oorzaak van den valschen grondtoon van de meeste der Gezangen.

Te recht moge de zucht om voortbrengselen van andere

(1) Ditzelfde bezwaar heb ik tegen den Vervolgbundel. Mijn oog en hart zijn niet gesloten voor de schoone liederen daarin voorkomende. Geen heerlijker zang op Joh. 14 kan ik mij denken, dan ii0. 205, van onzen dichter J. J. L. ten Kate:

Laat m\' in U blijven, groeien, bloeien;

Mijn Heiland, die de wijnstok zijt.

\'Poeh, om van het gemis aan zooveel meer niet te spreken, ontbreekt het ook in dezen Bundel, ik mag wel zeggen, geheel aan dien toon van diep schuldgevoel, van erkenning van Gods welverdienden toorn, van bosef van eigen onmacht, van smachtend uitzien naafcr redding, van ootmoedige toevluchtneming tot den Heere Christus, waaraan liet heilbegeerige hart behoefte heeft, liet is weder van het begin tot het einde een juichen en roemen, weinig strookende met de doorgaande gesteldheid van wie het ernst is met zijn zaligheid. Daarom dan ook, niet zoo zeer om wat er wel als om wat er niet in is, zal dit geschenk der Synode, als zoodanig reeds en waarlijk niet zonder grond bij het ernstigst deel der gemeente weinig betrouwd, nimmer eene plaats vinden in de harten der vromen.

-ocr page 27-

19

landen boven de vruchten van onzen eigen bodem te verheffen, gelaakt worden. Maar ik vraag of het mogelijk zij om een Duitsch of Engelseli Gezangboek op te nemen, den bekenden Liederschatz of een der Wesleyaansche, Congregationalistische, Baptisten of zelfs Episcopaalsche Hymnbooks, en niet getroffen te worden door het onderscheid, niet te gevoelen welk een andere geest het is, die ons daaruit toewaait?

Welnu, de oppervlakkige toehoorder, die, zonder onderscheid te maken, de godsdienstige boeken, preeken, gezangen van allerlei richting, mits zij zekeren gemoedelijken toon aanslaan , goedkeurt; die eiken prediker, mits hij een man van talent zij en eenige redenaarsgaven bezitte, welk gevoelen hij overigens toegedaan zij, met gelijk genoegen of met gelijke onverschilligheid kan aanhooren ; die den eenen dag het geloof in Christus\' Godheid kan hooren bestrijden en den anderen dag kan zingen: (Gez. 42; 5)

Zoo Clii\'istus niet voor mij wou sterven,

Niet God niet mijn Verlosser is,

quot;k Moet dan in wanhoop sterven.

Die den eenen dag de verzoening in Christus\' Bloed voor eene verouderde leerstelling kan hooren verklaren, en den volgenden dag mede luidkeels kan aanheffen:

Niets, o Jezns, dan Uw Bloed Geeft voldoening aan \'t gemoed ...

Zulk een moge met alles vrede hebben en den nauwgezette n hoorder van bekrompenheid beschuldigen, ik voor mij acht het eene stof van dankbaarheid, dat er ten onzent, ook onder de zoogenaamd onontwikkelden, nog zoo velen zijn, voor wie de vermaning: Beproeft de geesten of zij uit God zijnquot; geen

-ocr page 28-

20

ijdel woord is, eu die dat woord ook op de Gezangen toepassen.

Op onaangename wijze moge hunne beoordeeling zich vaak uiten , onbillijk en onrechtvaardig moge hunne veroordeeling zich vaak uitstrekken tot hetgeen veeleer toegenegenheid dan afkeuring verdient, het feit dat er nog zoovelen gevonden worden, die met den grooten stroom niet medegaan, maar wat hun in zake van den godsdienst voorkomt, aan Gods Woord volgens de Gereformeerde Belijdenis toetsen, is een verblijdend verschijnsel. Ja, ik aarzel niet om te zeggen, dat juist in deze lieden de kern van onze natie ligt, dat het aan hen en juist aan de hardnekkigheid, waarmede zij zich aan het oude vasthouden, te danken is, dat, niettegenstaande alle bewerking van liberale en moderne zijde, de grondtoon van ons volk nog aan zoovele plaatsen godsdienstig is gebleven.

Hetgeen wij tot hiertoe gezegd hebben is zeker genoegzaam om den tegenstand tegen de Gezangen niet slechts te verklaren , maar voor een groot gedeelte te billijken.

Maar als wij nu denken aan de wijze, waarop de reeds bij voorbaat gewantrouwde en later bij kennisneming gewogen en te licht bevonden Bundel met geweld in de Kerk is ingevoerd geworden, dan hebben wij ons waarlijk nog minder te verwonderen over de felheid van dien tegenstand.

Het ligt in \'s menschen natuur om, vooral waar het den godsdienst geldt, den on den wijn te verkiezen en van allen nieuwen wijn te zeggen: // de oude is beter.quot; Zoo in iets, dan doet in dezen de kracht van het voorbeeld zich gelden en wordt, vooral onder de eenvoudiger klassen, wat men door de ouderen heeft hooren veroordeelen, ook als verwer-

-ocr page 29-

31

pelijk geacht. Maar wanneer nu daarbij geweld gebruikt wordt om aan het nieuwe ingang te verschatten, dan wordt dat nieuwe eerst recht hatelijk en wordt de tegenstand een lijden, een martelaarschap om der waarheids wille.

Er is evenwel meer. Bij velen is de verwerping der Gezangen een onafscheidbaar gevolg, ja een kenteeken der bekeering.

Zoolang men in onverschilligheid voortleefde, kon men de Gezangen medezingen. Zoodra men echter onder de overtuigingen van \'s Heeren Geest tot bekommering geraakte en de genade Gods leerde bekennen , werd het zingen der Gezangen tot zonde.

Hoe is dit verschijnsel te verklaren ? Is het omdat de geestelijke ervaring, die men deelachtig is geworden , hare uitdrukking vindt in de van jongs af gekende Psalmen Davids, terwijl de geest van zoovele onzer Gezangen tegen die ervaring indruischt?

Indien dit zoo ware, zouden wij hetzelfde verschijnsel overal opmerken en zouden wij niet zoovele Christenen in den lande tellen, door \'s Heeren Geest geleerd en in tee-derheid des gewetens wandelend, die tegen het zingen van Gezangen nimmer bezwaar hebben gevoeld.

üe reden is, dat men, veel meer dan men het zich zelve bewust is, wat het geestelijke betreft, onderworpen is aan den invloed van de godsdienstige omgeving, waarin men zich bevindt. Nimmer is de ziel meer vatbaar voor het ontvangen van onuitwischbare indrukken dan in den eersten tijd harer vernieuwing. De prediker, onder wiens gehoor men zich nederzet , de geloovigen met wie men verkeert, de boeken die

-ocr page 30-

men leest, de hcersclienrle gevoelens in de godsdienstige kringen, waarin men zicli beweegt, drukken hun zegel op het door \'s Hoeren genade weekgemaakte hart. Met heiligen eerbied worden erkende godzaligen aangezien , worden hunne lessen aangenomen en wordt hun voorbeeld gevolgd. Dit is dan ook de verklaring hoe, behoudens enkele uitzonderingen, de meeste bekeeringen den eigenaardigen stempel dragen van de leer der Kerk, waarin men is toegebracht. In de Luthersche Kerk worden de bekeerden Luthersch. In de Wesleyaansche Wesleyaanseh. In die der Baptisten Baptist. In ons land, naar gelang van de invloeden, waaronder men zich bevindt, streng Kalvinistiseh en tegenstanders der Gezangen.

Veelal zijn het de ernstigste menschen , die in de Heilige Schrift het meeste te huis zijn, die van de diepste ervaringen vermogen te gewagen en wier leven van nauwgezetheid des gewetens getuigt, die het zingen van Gezangen met woord of zonder woord veroordeelen. Is het wonder dat hun voorbeeld in dezen zoo groote kracht heeft en door zoovelen wordt nagevolgd ?

Meermalen is het mij gebeurd menschen te ontmoeten, die mij verhaalden op welke wijze zij tot bekeering en tot ervaring van \'s Heeren genade gebracht waren en mij zeiden: n Van dit oogenblik kon ik geene gezangen meer zingen.quot;

Toevallig kreeg ik dezer dagen in handen: ,/Eene korte en eenvoudige beschrijving van den weg der bekeering, dien de Drie-eenige Yerbonds-God met mij gehouden heeft, door E. de Goede, scheepstimmerman te Doesburgh; 1845.\'quot;

Verscheidene bladzijden daarin zijn gewijd aan de questie

-ocr page 31-

23

van de Gezangen. Ik neem er het volgende uit over om als proeve te dienen van de gezindheid van ons volk hieromtrent:

« Ook heb ik bijzondere toestanden mogen ondervinden toen de nieuwe Gezangen in onze Kerk werden ingevoerd. Bij het invoeren der Gezangen waren wij verlegen wal wij moesten doen, of we dezelve zouden medezingen ja dan neen. Dit gaf mij en mijne vrouw veel werk voor den Heere. Wij leenden een Gezangboek en lazen het geheel door. Wij bevonden dat er veel in was, dat niet overeenkwam met onze oude beproefde Gereformeerde leer; en de Heere bepaalde er ons bij om ze niet mede te zingen.... Ik voelde altijd een afkeer van de Gezangen, en als ik zag waarom dezelve in de Kerk waren ingevoerd, kon ik niet anders zien dan om de bedendaagsehe leugenleer voort te planten en om de Kerk hoe langer hoe meer te bederven.... In de Gezangen wordt, de mensch op den voorgrond geplaatst en de Heere Jezus aan allen toegepast zonder wedergeboorte of hartveranderende genade... »

Tot bevestiging van deze overtuiging verhaalt de schrijver nu een tweetal „ toestanden, welke hij heeft mogen ondervinden.quot; De eerste was bij gelegenheid van een Avondmaalsviering. Met veel zegen had hij aangezeten en daarna het formulier gelezen.

«Ik was vol verwondering en aanbidding en zeide: Och, Heere, zou er nu wel één in de Kerk zijn, die meer zingstof beeft dan ik? En nu zal er weèr een gezang gezongen worden en dan kan ik niet mede zingen. Maar toen de dominé de dankzegging gelezen had, liet hij zingen het laatste vers van Psalm 118. Hoe ik gesteld was, kan ik mij nog voorstellen, ik zong zoo hartelijk boven alles uit en de dominé zag gedurig op mij, daar ik dicht bij hem zat. Maar toen ik de Kerk uitging, werd mij ingeworpen, dat ik mij wel gekweten had mot zoo hard te zingen. De dominé zou wel eens bij me kunnen komen en vragen waarom ik geen gezangen zong. Ik zeide; «duivel, omdat God het niet hebben wil.»

Een andere //toestandquot; was deze:

«Toen er een gezang werd opgegeven, kreeg ik weèr die aanvallen (van bestrijding). Dat bracht mij voor den Heere en ik begeerde een teeken. Als ik nu recht had, zoude de Heere een verwarring onder het gezang geven. Eu de Heere verhoorde mij. Er kwam verwarring onder het gezang;

-ocr page 32-

(ie een zong dit, de ander wat anders, en toen men twee regels gezongen had, zeide de dominé van de stoel: (.(Gemeente, houd op, er is verwarring, de schuld is aan mij; van wege de kortheid van mijn geheugen heh ik vergeten te zeggen, welk gezang ik wilde opgeven.» Ik zeide; «Ja man, dat is om mij geschied.» Ik raakte in verwondering voor God. En toen was er een wonder aan mijn hoek gebeurd en mij was opgeslagen ■gt; Pet. 11. Daar las ik deze woorden: « Ende daer zijn ook valsche pro-pheten onder het volk geweest, gelijk er ook onder u valsche Leeraaren zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen. Ende \\elo zullen hare verderffenissen navolgen.» Toen raakte ik in verwondering en aanbidding. Ik smolt in tranen van verwondering voor God weg, daar Hij zulke groote daden aan zulk een nietig schepsel wilde doen. Ook heb ik die aanvallen niet meer gehad. Maar naderhand is mij nog iels gebeurd. Als een gezang op psalmwijze gezongen werd, zong ik een Psalm mede. Toen gebeurde het mij dat ik bepaald werd bij Elia, hoe hij met de Baiilpriesters wel op éénen berg geofferd had, maar niet gelijk, elk afzondérlijk, en ol\' ik nu hel offer Gods met Baiil wilde vermengen. Toen durfde ik dat ook niet meer doen, en als ik dan in de Kerk zat, was \'t als of \'t gezang mij niet meer aanging.»

Men glimlaclie over zulke geschiedenissen niet. Zij geven veel te denken.

Ons volk is mystiscb bij uitnemendheid. Het is zijne goede zijde, maar die tevens zijne eigenaardige gevaren heeft. Geen waarde heeft de uitwendige roeping, geen acht wordt op haar geslagen, zoolang de inwendige roeping ontbreekt. Meest op onunddelijke wijze wordt de bekeering gewacht en ook vaak ondervonden. Zij, die de bekeering deelachtig zijn, worden van den Heer onmiddelijk door ingevingen geleid en getroost. In dit alles is veel waars en veel heerlijks. Maar het gevaar ligt voor de hand. Wat op zulke onmiddelijke wijze in het hart wordt gewerkt, heeft de hoogste waarde en eischt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, terwijl hetgeen in het Woord als Gods geopenbaarde wil wordt verkondigd, zoo al niet niets dan toch in vergelijking licht wordt geacht. Juist hierin ligt

-ocr page 33-

25

de groote vatbaarheid van ons godsdienstig volk om, onder verkeerde leiding, tot dweeperij te vervalleu. En eensdeels aan de heilzame afleiding, die de meesten in zwaren handenarbeid hebben, anderdeels aan de degelijkheid der oude gereformeerde geschriften, waaruit zij hunne leering putten , is het te danken, dat deze krankheid zich niet meer openbaart en geen verderfelijker gevolgen met zich sleept. Maar bij zulke gezindheid laat het zich verstaan hoe zulk eene bekeerings-geschiedenis — en zoo zijn er vele, gedrukte en ongedrukte — meerderen invloed heeft dan alle verstandelijk en verstandig schriftuurlijk betoog van den godvreezendsten leeraar kan hebben. (1)

(1) Van hoe weinig objeetieve waarde overigens zulke bevinding zij, blijkt ten duidelijkste, wanneer wij bij andere godvreezende lieden bevindingen van tegen over ge stelden aard aantreffen.

Zoo, om van geen andere voorbeelden te gewagen , vernam ik nog onlangs van een hevig tegenstander der Gezangen, die onder liet gehoor van Ds, .. toen deze een gezang opgaf, het Psalmboek opsloeg en wiens oog viel op den aanhef van Psalm 98: quot;Zingt, zingt, een nienw gezang den lieere!quot; Waardoor zijn hart zoo getroffen werd, dat hij daarin een openbaring des Heeren zag, dat hij het gezang moest medezingen en van dien dag een ijverig voorstander van de Gezangen werd.

Vraagt iemand naar de verklaring van zoo tegenstrijdige bevinding, het antwoord is niet bezwaarlijk. J)e bevinding van geloovigen in wat den weg der zaligheid betreft, is het werk des Heiligen Geestes en alzoo bij allen in beginsel en aard één. Waar echter de geloovige in bijkomstige zaken bijzondere en buitengewone openbaringen wacht, laat het zich gemakkelijk verstaan hoe lichtelijk de een of andere gebeurtenis, gelijk in het geval van de Goede: de verwarring onder het zingen van het gezang ontstaan, of in het andere geval: het openslaan van Psalm 98, als zulk een openbaring wordt aangemerkt, door welke overtuiging de teederste gemoedsbewegingen van liefde en verwondering over Gods nederbuigende goedheid kunnen worden opgewekt.

Ik spreek van deze dingen niet als ze niet wetende, maar integendeel als een die kan zeggen: Ik ken die toestanden alle. Daardoor juist acht ik het plicht op het gevaar te wijzen dat er in schuilt.

-ocr page 34-

26

Nocli ook zijn het slechts onontwikkelde lieden, die alzoo tegen de Evangelische Gezangen gekant zijn , de geheele Afgescheiden (Christelijk Gereformeerde) Kerk, wier ontstaan met de invoering van den Gezangbundel ten nauwste samenhangt , met al hare Predikanten en leden, staat daar als eene getuigenis tegen den Bundel. En evenzeer nu als bij het begin van de scheiding, zijn mannen als Prof. Bkümmelkamp en anderen tegen den Gezangbundel gekant.

Mij dunkt, dit alles is meer dan voldoende ten bewijze dat de verwerping van Gezangen in het algemeen en bijzonderlijk van onzen Evangelischen Gezangbundel geen onredelijke mag genoemd worden , maar goede, degelijke gronden voor zich heeft.

Ik meen nu het eerste deel van mijn opstel te mogen besluiten , en , na behoorlijk recht te hebben doen wedervaren aan den tegenstand tegen de Gezangen, te mogen overgaan tot het tweede.

Ju beide gevallen mag de goede trouw van den een evenmin als van den ander in twijfel worden getrokken. Bij beide was liet gehoor geven aan de vermeende openbaring van onschadelijk gevolg. Maar hoe menig noodlottig voorbeeld zou ik uit den kring van eigen waarneming kunnen opnoemen van de grootste onheilen, ja van de ergerlijkste zouden veroorzaakt door het afgaan op dergelijke buitengewone openbaringen. quot;God heeft het mij geopenbaard,quot; zoo luidt veelal het laatste argument van den tegenstander der Gezangen. quot;Ik meen dat God het mij geopenbaard heeftquot;, ware beter gesproken. De veilige weg om Gods wil te kennen wordt ons aangewezen Hom. xii : ] , 2.

-ocr page 35-

II.

HET ZINGEN VAN CHRISTELIJKE GEZANGEN IN I3E CHRISTELIJKE KE1ÏK NIET SLECHTS GEOORLOOFD , MAAK PLICHTMATIG. EN

LIEVER DE GOEDE GEZANGEN UIT ONZEN GEBREKKIGEN BUNDEL GEBRUIKT DAN GANSCHELIJK GEENE.

Vóór ik overga tot het verdedigen van deze stellingen, wensch ik, om alle misverstand te voorkomen, enkele opmerkingen te doen voorafgaan.

Allereerst zij vastgesteld het essentiee/e onderscheid tusschen de Psalmen, als Gods onfeilbaar Woord, door Zijnen Geest ingegeven en tusschen alle altijd feilbaar menschenwerk. De heerlijkste liederen , door teeder godvruchtige menschen opgesteld onder den invloed van \'s Heeren Geest, zijn echter hierin van de in de Heilige Schrift voorkomende liederen onderscheiden, dat zij aan dwaling onderworpen blijven en alzoo nimmer op gelijke lijn met de Psalmen mogen worden gesteld.

Voorts. In de Psalmen drukt de geestelijke ervaring zich uit niet slechts van den godvruchtigen Israëliet, maar ook van den geloovigen Christen. Wordt het Boek der Psalmen het hart genaamd van den Bijbel, welnu aan de kloppingen van dat hart beantwoordt de klopping van het hart der geloovigen in de 19llc eeuw na Christus gelijk in de lldc eeuw vóór Zijne komst.

-ocr page 36-

28

De Psalmen mogen in de eerste plaats Israëlietiscli zijn. Zij blijven , zooals zij zijn, voor het geestelijk Israël van alle tijden geschikt. Het is ongeoorloofd en ongeestelijk te willen beweren, dat in sommige Psalmen , als b. v. in de zoogenaamde //Vloekpsalmenquot;, een onheiliger geest spreekt dan in de geschriften des Nieuwen Testaments. De Heer zelve haalt de Psalmen Davids aan als het werk des Heiligen Geestes; b. v.:

« David zelf heeft door den Heiligen Geest gezegd.»

Davids doorgaande gezindheid jegens zijne vijanden, Saul, Simei en anderen, was die van zachtmoedigheid. Zie die gezindheid uitgesproken b. v. in Ps. 7 ; 5 :

«Indien ik kwaad vergolden lieb dien die vrede met mij had. Jaikheb dien gered, die mij zonder oorzaak benauwde!»

of in Ps. 109: 3,4:

«Zij hebben mij bestreden zonder oorzaak, voor mijne liefde staan zij mij tegen, maar ik was steeds in het gebed.»

Gods vijanden waren zijne vijanden, Ps. 139: 21, 22:

«Zoude ik niet haten die U haten\'? Ik haat hen met volkomen baat, tot vijanden zijn zij mij.»

En de vloekpsalmen zijn niet anders dan de uitdrukking van Gods heiligen toorn tegen Zijne vijanden, de profetie van Gods rechtvaardige oordeelen over hen, gelijk die door David, onder de bewerking des Heiligen Geestes, met heilige instemming werd gevoeld.

De Psalmen zijn profetisch Messiaansch. Zij mogen den naam des Verlossers al niet noemen, zij spreken echter voortdurend van den Messias. Aanhalingen in het Nieuwe Testament toonen ten duidelijkste aan hoe zelfs die Psalmen, die

-ocr page 37-

29

wij oppervlakkig niet Messiaansch zouden heeten , echter eenen diepen profetischen zin hebben, ziende op den Heere Christus.

Dit alles erkend en toegestemd zijnde, neemt evenwel niet weg, dat de Christelijke gemeente bepaaldelijk behoefte heeft aan Christelijke Gezangen.

De Psalmen, hoe heerlijk en goddelijk ook , staan echter op het Oud-Testamentisch standpunt der profetie en der verwachting. Wij leven in de bedeeling der vervulling en hebben alzoo behoefte om uitdrukkelijk den Naam des Heeren Jezus, Zijne komst. Zijn volbracht werk. Zijn lijden en sterven. Zijne opstanding en hemelvaart te bezingen en met liefde en vreugde te belijden wat wij als geloovige Christenen aan Hem hebben.

Met den Israëliet nemen wij het Oude Testament als Gods Openbaring aan. Maar tegenover den Israëliet gelooven wij in het Nieuwe Testament als de vervulling van het Oude. En evenmin als wij zouden mogen zeggen, dat wij genoeg hebben aan het Oude Testament, mogen wij ons op het gebied des godsdienstigen gezangs met liet Oude Testament tevreden stellen.

Voorzeker, het is dezelfde God, dien wij in de taal der liederen Davids bezingen en dien wij volgens het Nieuwe Testament aanbidden. Toch mogen wij niet voorbijzien dat, hoewel verborgen in de oude Bedeeling der schaduwen , de openbaring van God als Vader, Zoon en Heilige Geest eerst in het Nieuwe Testament is geschonken en wij Hem thans alzoo mogen aanbidden. En indien aanbidden, waarom dan niet loven met onze Gezangen ?

„Maarquot;, zegt de tegenstander van Gezangen, //hoe uitnemende

-ocr page 38-

ao

Gezangen ook mogen worden ingevoerd, zij zijn en blijven feilbaar menschenwerk en mogen alzoo in de openbare godsdienstoefening niet worden gebruikt.quot;

Ik vraag: Waarom niet? Waar staat in Gods Woord geschreven , dat wij Hem op onze gebrekkige, feilbare wijze niet mogen loven?

„ De Gezangen zijn menschenwerk.quot; Ongetwijfeld. Maar ook onze gebeden en de prediking, zijn zij geen feilbaar menschenwerk ? Ook de belijdenisschriften zijn menschenwerk. Ook de katechisinus. Ook de formulieren van Doop, Avondmaal enz. Desniettegenstaande zij zijn in de Kerk ingevoerd en worden er gebruikt, met toestemming en goedkeuring juist der meest rechtzinnigen. Wil men het gebruik van Gezangen in het algemeen als menschenwerk uit de Kerk bannen, dan met gelijk recht al het overige. Dat dan de prediking zich bepale tot het lezen van Gods Woord en het gebed zich niet anders uite dan in de eigen taal der Heilige Schrift.

//Neenquot;, zegt men, //maar, gelijk Mozes den Tabernakel moest inrichten in alles volgens het afbeeldsel dat hem op den berg werd getoond, alzoo mag in de Kerk des Heeren niets geschieden dan naar het afbeeldsel dat in de Schrift wordt gegeven/\' Toegestemd. Om die reden worden dan ook de prediking, de gebeden, de formulieren, de katechismus aangenomen als met Gods Woord overeenstemmend. En zoo wij van het gebruik van Gezangen spreken, is het slechts van zulke, als op het Woord gegrond zijn en daarmede overeenkomen. Alle andere verwerpen wij van harte.

Niet voorbij te zien in deze is het feit, dat wij in de berijming der Psalmen weder menschenwerk en feilbaar, ja

-ocr page 39-

31

feilend meuschenwerk hebben. Als vau zelve wordt de berijming eene omschrijving van den tekst; eene oinschrijving somtijds in een gansch anderen zin dan door den tekst wordt uitgedrukt.

B. v. Ps. 119: 3:

Ocli sciionkl Gij mij de hulp van Uwen Geest,

waarvan in den onberijmden Psalm niets te lezen staat.

Zoo Ps. 133: 3:

Waai\' liefde woont gebiedt de Heer den zegen,

Daar woont Hij zcl(, daar wordt Zijn heil verkregen, En \'t leven tot in eeuwigheid.

Welwillend opgevat, en verstaan van de broederlijke liefde, vrucht van de Hoogepriesterlijke zalving des Heiligen Geestes, behelst het een heerlijke waarheid. Zoo als het daar staat, is het liberalisme.

Desgelijks de berijming van Ps. 1: 6:

«Want de lieer kent den weg der rechtvaardigen.»

De Heer toch slaat der menschen wegen ga,

En slaat alom het oog van zijn gena Op zulken die, oprecht en rein van zeden.

Met vasten gang liet pad der deugd betreden.

Welk vitlustig rechtzinnige, zoo dit vers in den Gezangbundel voorkwam, zou er niet met alle macht tegen opkomen!

Of, om niet meerdere voorbeelden te noemen, de welbekende slotregel van Ps. 33, zeker door geen Christen, die nadenkt, zonder voorbehoud mede te zingen;

Weer steeds alle smart.

Van daar dan ook dat, voor geen consequentieterugdein-zeud, sommigen, als daar zijn de Ledeboerianen en anderen, ook onze Psalmberijming verwerpen cn tot de Psalmen van

-ocr page 40-

32

Datheen zijn teruggekeerd. Ware liet mogelijk, zij zouden ze in de Hebreeuwselie taal zelve zingen.

Wie gevoelt niet liet ongerijmde van zulke handelingen? Neen, niet in een andere taal, maar juist in de ons eigene, en niet in die taal, gelijk ze 300 jaren geleden gesproken werd, maar gelijk ze nu wordt gesproken, moet het geestelijk leven zich uiten. Ook hier geldt het schoone woord van da Cost a :

«In haar wezen vrucht der lijden, in haar vorm van dezen lijd.»

Uit het bovenstaande blijkt liet onmogelijke om zich in het zingen bij den letterlijken tekst der Heilige Schrift te houden. In waarheid staat een berijmde Psalm met een waarlijk Christelijk Gezang hierin op eéne lijn, dat zij bedde, in meerdere of, mindere mate, uitbreidingen zijn van de geopenbaarde waarheid Gods in Zijn Woord.

De eerste vraag die zich hier voordoet is deze: „Is hel volgens Gods Woord geoorloofd Gezangen ie zingen?

Hierop antwoorden wij: Al ware het, dat er in de gansche Schrift geen voorschrift hieromtrent voorkwam, is het om die reden nog niet blijkbaar, dat het ongeoorloofd zijn zoude. Of waar lezen wij in de Heilige Schrift van een Katechismus of van een Eormulier van Doop en Avondmaal?

Maar de Heilige Schrift geeft ons hieromtrent wel een voorschrift.

Zeer te recht kunnen wij hier wijzen op Jes. XLII: 10. (i Zingl den Heere een nieuw lied, zijnen lof van hot einde der aarde.»

Het is wel niet noodig te herinneren, dat dit woord gesproken is jaren na Davids dood en alzoo een opwekking, ja een bevel van \'s Heeren wege bevat om een nieuw lied ,

-ocr page 41-

33

een ander lied dan Davids Psalmen, te zingen. En als wij nu letten op het verband, dan zullen wij zien hoe in dit Hoofdstuk juist sprake is van de komst van den Verlosser:

«Ziet, mijn knecht, dien Ik ondersteun ... Het gckrookle riet zal Hij niet verbreken... Om te openen der blinden oogen... »

En nu, na de beschrijving van diens gezegend werk, volgen deze woorden :

«Ziet, de voorgaande (voorzegde) dingen zijn gekomen, en nieuwe dingen verkondig Ik; eer dat zij uitspruiten, doe Ik ulieden die iiooren, Zingt den lleere een nieuw lied, zijnen lof van hét einde der aarde.»

Welnu, wat anders wil dit zeggen, dan dat bij de vervulling van de Oude en de komst van de Nieuwe Bedeeling, ook nieuwe liederen niet slechts mogen, maar moeten aangeheven worden?

Ook in het Nieuwe Testament vinden wij hieromtrent een duidelijk voorschrift. Op twee plaatsen wekt de Apostel de geloovigen op tot het zingen niet slechts van Psalmen, maar ook van lofzangen en geestelijke liederen.

Ef. V: .19 :

«Sprekende onder elkander met Psalmen en lofzangen en geestelijke liederen.»

En Col. III: 16:

«Leert en vermaant elkander met Psalmen en lofzangen en geestelijke liederen.»

Ik weet wel, dat men het geldige van dezen tekst ontkent door te beweren, dat deze drie verschillende benamingen alle doelen op de Psalmen, waarvan sommige het opschrift dragen van: ,/Een Psalm van Davidquot;, andere dat van: //Een liedquot;, en dat men zich daarbij beroept op de kantteekening:

3

-ocr page 42-

34

Deze drie soorten van geestelijke gezangen dienen tot één einde, namelijk om den geest te vermaken, en worden van sommigen alzoo onderscheiden, dat Psalmen allerlei geestelijke gezangen zijn, die niet alleen met de stem maar ook met snarenspel geoefend worden; lofzangen, dank-zeagingen tot God, of lofdichten van Gods genade jegens ons, en yeeste-lijke liedekens zulke dichten, in welke allerlei geestelijke leeringen worden begrepen. Zie ook Col. Ill: 16 en schijnen deze verscheidene namen uit de verscheiden opschriften der Psalmen Davids genomen te zijn.

Doch wij moeten hier opmerken ;

1. Dat, hoe hooge achting wij den opstellers der kant-teekeuing mogen toedragen, ook hunne uitlegging feilbaar is en onjuist zijn kan, gelijk zij ook werkelijk aan sommige plaatsen is. En dat het niet aangaat iets als rnen-schenwerk te veroordeelen en te verwerpen op grond van eene uitlegging, die zelve menschenwerk is.

Z. Dat dequot; kantteekeuaars zelve niet onbevooroordeeld waren in deze uitlegging. Immers zij vertaalden de Heilige Schrift op last vau de Dordsche Synode, die zelve het gebruik van Gezangen had veroordeeld. (Zie bl. 9.)

3. Dat de kantteekeuaars zelve van de juistheid hunner uitlegging niet zeker waren, volgens hunne eigen uitdrukking: z/En schijnen deze verscheiden namen uit de opschriften der Psalmen genomen te zijn.quot;

4. De uitlegging is eene zeer gedwongene. Ieder onbevangen lezer verstaat als van zelve, dat de. Apostel hier spreekt van Psalmen, en (als iets daarvan onderscheiden) van lofzangen en geestelijke liederen.

5. De uitlegging, die dan ook door andere geloovige Schriftverklaarders wordt gegeven, is eene gansch andere. Zoo b. v. de geleerde en godzalige Bexgel, die hierbij aanteekent :

nPsalmen, d. i. hijbelsche, Davidische, nieuwe en op hel oogenblik

-ocr page 43-

35

ingegevenc met begeleiding van muziek-instrumenten. Lofmnyen, liederen opzettelijk tot Gods lof en (jeestelijki; (in tegenoverstelling van wereldsche) liederen, die gezongen worden of kumion worden, over allerlei godsdienstige onderwerpen.»

Zoo ook Lange (Bibelwerk bij Ef. V : 19) :

«Wat het onderscheid betreft tusschen Psalmen, Lofzangen en Geestelijke liederen, zoo is het ganschelijk onjuist om tusschen deze verschillende benamingen in het geheel geen onderscheid te laten gelden, alsof Paulus dezelfde liederen, naar de wijze van uitdrukking der Joden-Christenen «Psalmen», naar die der Heiden-Christenen «Lofzangen» en naar die welke voor beide soorten van Christenen passend was; «Geestelijke liederen» zoude genoemd hebben. ïen tijde van den Apostel schijnt de Christelijke poësie reeds onderscheidene kunstvormen van Gezangen te hebben voortgebracht. Onder «Psalmen» moeten alzoo niet verstaan worden Oud-Testamentische Psalmen, maar Christelijke Psalmen, in derge-lijken geest vervaardigd (l Kor. XIV: 15), onder «Lolzangen» naar het gangbaar spraakgebruik, eigenlijke /«/\'liederen, onder «liederen». Gezangen van meer algemeenen inhoud, welke laatste de Apostel geestelijke, door den Geest ingegevene, noemt, omdat het woord door hem gebezigd eigenlijk een «wereldsch lied» beteekent. De volheid des Geestes uitte zich ook in eene volheid van liederen.»

Wij mogen ons overtuigd houden dat de eerste Cluiste-nen niet slechts Psalmen, maar ook (ja bij voorkeur) lofzangen en geestelijke liederen zongen, die hun door de liefde die zij den Heere toedroegen, werden ingegeven. Waar geestelijk leven is ontstaat het geestelijk lied. En de vrijheid in Christus, waarin de eerste gemeenten stonden, hield hen aan geen slaafsehen band gekneld, maar uitte zich onbelemmerd.

Wij zien dit duidelijk in 1 Kor. XIV : 26, waar de Apostel, van de samenkomsten der eerste Christenen sprekende, zegt:

«Wanneer gij te samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij eenen Psalm, heeft hij eene leer, enz.»

-ocr page 44-

36

En wat voegt de kantteekening hierbij ?

«Ecu Psalm, of lofzang, namelijk door ingeven des Heiligen Geestes van hem gemaakt tot Gods eer en stichting der gemeente.»

• Hier ziet men, lioe, volgens de kantteekening zelve, de eerste Christenen eigengemaakte liederen in hunne bijeenkomsten zongen.

Werpt men nu nog hiertegen in: ,/Ja, maar dit geschiedde in hunne bijzondere bijeenkomsten, maar niet in de openbare godsdienstoefeningen en alzoo veroorlooven wij insgelijks het zingen van stichtelijke liederen als van Groenewegen , Lodex-stein en dergelijken, in de gezelschappen, maar niet in de Kerken.quot; Dan antwoorden wij: De eerste Christenen hadden geen Kerken. Waar zij vergaderd waren, was hunne Kerk. Het is niet het gebouw dat de Kerk uitmaakt. Waar Christus is, is de Kerk. De samenkomsten, waarvan wij hier lezen, waren hunne gemeentelijke godsdienstoefeningen.

«De meening,» zegt Lange, Bibelwerk, bij Kol. Ill; 1G, «dat de Apostel aan deze plaats niet van gemeentelijke godsdienstoefening spreekt, aangezien hier sprake is van de mededeeling van het geestelijk verkeer van Christenen onder elkander, is niet gegrond. Volgens 1 Kor. XIV was in de gemeente-godsdienstoefeningen der Christenen uit de Heidenen deze wederkeerige mededeeling van het godsdienstige leven de regel. Daarentegen was ook het maatschappelijke leven der Christenen nog niet op die wijze van het godsdienstige gescheiden, dat de vermaning van den Apostel ook niet voor het gezellige verkeer in het algemeen konde gelden.»

Daarenboven: Wie veroorlooft u om zulke scheiding te maken, dat gij bij de openbare godsdienstoefeningen afkeurt wat gij in vrome kringen gewettigd acht? Het is of geoorloofd of ongeoorloofd. In het eene geval, moogt gij ook in de Kerk, in het andere geval moogt gij nergens Gezangen zingen. Zeer te recht zegt hiervan Mr. H. J. Koenen :

-ocr page 45-

37

«Do tegenstanders van Evangelische Kerkgezangen hebben zich langen tijd verscholen achter ecne willekeurige onderscheiding tusschen huiselijk gebruik en kerkelijke invoering. Uct eene, beweerden zij, was niet alleen geoorloofd, maar zelfs aan te prijzen en hoogelijk te roemen; alleen de kerkelijke invoering was verwerpelijk. Dan deze onderscheiding berust op een zeer gevaarlijke afscheiding van het kerkelijk en huiselijk leven, even alsof hetgeen in de Kerk gevaarlijk en zelfs verderfelijk moet geacht worden , in huis en binnen de muren van het bijzondere leven geoorloofd ware. Die tegenstelling behelst een gevaarlijk en onzedelijk beginsel, waarvan zij, die hel op den voorgrond plaatsen, de bedenkelijke strekking niet inzien. Op dienzelfden voel veroorlooft men zich in de huiskamer, op de beurs, in hel gemeenschappelijk verkeer, dingen, die men zich in het Huis van God schamen zou.» (I)

Be Christelijke gemeente heeft van den aanvang af Christelijke Gezangen gezongen.

Het verraadt\' groote onkunde dit te willen ontkennen.

De beroemde Romeinsche schrijver Plinitjs, die leefde ten tijde der Apostelen, schrijft in een zijner brieven aan den Keizer Trajanus , dat de Christenen // ter eere van Christus als van eenen God lofgedichten aanheffen.quot;

De voornaamste Kerkvaders der eerste eeuwen hebben Kerkelijke Gezangen vervaardigd en ingevoerd. Hilarics, bisschop van Poitiers, van 350 tot 368, schonk aan zijne gemeente liederen, die met blijdschap werden aangenomen. Ambiiosius, bisschop van Milaan (t 397) voerde, in navolging der Oos-tersche Kerk, beurtzangen in zijne gemeenten in. Aan hem hebben wij het heerlijke //ïe Deum laudamusquot; (ü, o God, loven wij) te danken, dat in onzen Evangelischen Gezangbundel opgenomen , (Gezang 3) zeker een van de schoonste is van de verzameling, ja van die der geheele Christelijke Kerk.

(1) De Aiiti-gezanggcest. p. 21.

-ocr page 46-

38

De door hen ingevoerde Gezangen werden door de geheele Westersclie Kerk overgenomen. En alom wisselden zich in de heiligdommen de stemmen der gemeenteleden af tot het verheerlijken van den Allerhoogsten en van Zijnen eeniggeboren Zoon. Mannen als Augustinus, Bisschop van Hippo (t 430), Coeliüs Sedt\'lits uit Ierland (t 450), Aureliüs Prtjdentius Clemens uit Spanje (f 405), Enxodius , Bisschop van Pavia (f 521), Eoiittjnatus , Bisschop van Poitiers (f 600) en vele anderen voorzagen door de voortbrengelen van hun dichterlijk talent in de behoefte der gemeente aan liederen. Het waren deze Gezangen, die in het jaar 633 door de algemeene Kerkvergadering te Toledo voor het kerkelijk gebruik uitdrukkelijk werden aanbevolen. (1)

Het gebruik van Christelijke Gezangen bij de openbare godsdienstoefeningen dagteekent alzoo van de allereerste tijden van het Christendom, en heeft zich voortgezet tot aan den tijd der Hervorming.

De Hervorming heeft veel afgeschaft wat tot hiertoe in de verbasterde Kerk was ingevoerd. Maar zoo ver was het er van af, dat in de Protestantsche Kerken het gebruik van Gezangen bij den openbaren eeredienst werd afgeschaft, dat integendeel de meeste van den aanvang af Gezangboeken invoerden.

De Duitsche Kerken gebruikten nevens het Psalmboek vele andere liederen door Luthek vervaardigd of uit Latijnsche teksten in het Hoogduitsch vertaald.

De Boheemsche en Moravische Kerken hebben van 1577 af een Gezangboek gehad, dat 743 geestelijke liederen bevatte.

(1) Deze aauhaliugeu zijn uit Bexnln\'k Janssonius, liet Kerkgezang, bl. 3

-ocr page 47-

39

De Poolsche Kerken hebben een Gezangboek ingevoerd in 1554. Desgelijks de Engelsclie Kerken.

In Zwitserland was het aanvankelijk anders. Angstiger dan de Duitsche betoonden zich de Zwitsersche Hervormers, die, gelijk wij reeds zagen (bl. 8) zich eerst eene geheele afschaffing des Kerkgezangs voorstelden, en naar het schijnt zelfs noode tot de invoering van het Psalmgezang besloten. (1)

Thans echter worden in de Zwitsersche zoowel als in de Fransche Kerken Gezangen gezongen.

Wij hebben reeds gezien hoe in Nederland het gebruik van Gezangen in de Kerken werd afgekeurd. (Zie bl. 10.)

Deze tegenzin laat zich echter gereedelijk verklaren, (zie bl. 13) en had voornamelijk zijnen oorsprong in den heer-schenden afkeer van den Roomschen eeredienst en van de daarbij ingevoerde menschelijke instellingen en ceremoniën.

Dezelfde tegenzin bestoud oorspronkelijk tegen de invoering van orgels. Reeds in 1524 waren in Zwitserland de orgels uit de kerken weggenomen. Kalvyn veroordeelde het gebruik er van. Ook de Dordsche Synode van 1574 keurde ze verwerpelijk bij de openbare godsdienstoefening.

Het is duidelijk, dat het vooroordeel ontstond uit eene terugwerking tegen het zinnelijke in den Roomschen eeredienst, en dat deze terugwerking te ver ging, het gebruik van muziek veroordeelende in dadelijken strijd met de opwekking in Davids Psalmen om den Heer te loven met speeltuig en muziek-instrumenten.

(1) Ben\'nimk .Tan\'ssoxiijs , p. 27.

-ocr page 48-

40

Indien deze terugwerking in liet ééne, het orgelspel, zich te ver uitstrekte , gelijk toch wel bijna allen zullen toestemmen, hoe licht verstaanbaar is het, dat zij ook in het andere, het verwerpen van Gezangen, de perken overschreed.

In ons eerste deel hebben wij de besluiten van verschillende Synoden der Gereformeerde Kerk hieromtrent medegedeeld.

Maar, hoewel verschillende Provinciale Synoden en daarna de Algemeene Synode tc Dordrecht het gebruik van Gezangen veroordeelden, was dit evenwel geenszins het algemeen gevoelen der Gereformeerde Gemeenten, noch van andere Synoden.

Reeds van den eersten tijd der Hervorming waren in Friesland enkele Gezangen in gebruik, meestal uit Duitschland afkomstig. Daaronder waren Kerst, Paasch- en Avondmaals-gezangen. Hetzelfde was in Drenthe het geval. En zelfs nadat de Synode van Dordrecht het gebruik van Gezangen had verboden, werden zij in de gemeenten gezongen.

Desgelijks vinden wij enkele Gezangen gevoegd bij de eerste Psalmberijmingen.

De eerste Hollandsche Psalmberijming was die van Joh. Ütexhove van Gend, daarna Predikant van de Gereformeerde Kerk te Londen. Bij zijne Psalmen voegde hij b. v. de berijming van het //Onze Vaderquot;, de tien Geboden, de twaalf Geloofsartikelen, een bedezang voor de Predikatie.

De daaropvolgende was die van Datheen , de eerste die kerkelijk werd ingevoerd. Ook daarin kwamen enkele Gezangen voor, nl. de bovengenoemde uit Utk.xiiove en daarbij de drie lofzangen uit het Evangelie van Lukas.

En dat niet slechts in de gemeenten, maar ook in enkele Kederlandsche Synoden het gebruik van gezangen niet on-

-ocr page 49-

41

voorwaardelijk werd afgekeurd, blijkt uit het besluit van de Synode te Utrecht in 1612:

«Dal men do gewoonte van de lofzangen te zingen in onze en andere Gereformeerde Kerken gebruikelijk, zou onderhouden lot Gods lof en prijs.» Men verlangde ook «andere Schrifluurlijke lofzangen en Christelijke liedekens», handelende van Christus gehoorle, besnijdenis, doop, lijden, sterven, opstanding van de dooden, hemelvaart, zending des 11. Geesles, gelijk zulks reeds de gewoonte was van sommige andere Evangelische Gereformeerde Kerken.»

Dientengevolge werd dan ook in de jaren 1613 tot 1615 een Gezangboek vervaardigd van 58 gezangen, die echter blijkt geen ingang gevonden te hebben.

,/ Een dichte sluier,quot; zegt Bennink Janssoxius , ligt over dit boek verspreid.quot; De oorzaak, naar het mij voorkomt, van liet verdwijnen van dien Bundel moet waarschijnlijk gezocht worden in de liemonstrantsche strekking dier Gezangen, terwijl juist daaruit de verwerping van Gezangen door de Dordsclie Synode nog nader wordt verklaard.

De vraag, die zich hier voordoet, is deze : Heeft de Dordsclie Synode met hare verwerping van het gebruik van gezangen slechts eenen voorziclitigheidsmaatregel voor het tegenwoordige bedoeld, dan wel een besluit, dat ten allen tijde moet geldend blijven ?

Bij enkelen zeker stond het laatstgenoemde, gevoelen vast. Andere niet minder godvruchtige en gereformeerde mannen dachten er anders over. Zoo vinden wij van den groeten Voetius in zijne Politia Ecclesiastica (Kerkelijke regering) eene zeer verstandige en afdoende beantwoording der vraag: // Of er in de Kerk geene andere gezangen mogen vervaardigd en ingevoerd worden dan de goddelijke (berijmd-bijbelsche),

-ocr page 50-

42

dan of er ook van menschelijken oorsprong (vrije geestelijke liederen) mogen toegelaten worden ?quot; De uitstekende man , die zeker in ware rechtzinnigheid voor niemand onderdeed en zelve in de Dordsche Synode zitting had, antwoordt daarop:

«De Hervorming heeft wel alle Gezangen, legen de Heilige Schrift in eenig opzicht strijdig, afgeschaft, maar nergens is bepaald, dat alleenlijk Gezangen van onmiddelijk goddclijken oorsprong, die in den Bijbel gevonden worden, moeten gezongen worden.» (I)

Vergeten wij nu hierbij niet, hoe de Dordsche Synode zelve achter de Psalmen twaalf Gezangen heeft toegelaten : De 10 geboden , de lofzang van Maria, van Zacharia, van Simeon, het Gebed des Heeren, de 12 Artikelen des geloofs (twee berijmingen), de Bedezang voor de predikatie, de Morgenzang , de Beden vóór en na het eten en den Avondzang.

ïe recht mag men vragen hoe zulks te rijmen zij met haar besluit dat geene Gezangen nevens de Psalmen in de kerken mogen worden gezongen. Kan men van de meeste zeggen dat zij berijmingen zijn van gedeelten uit de Heilige Schrift, op welken grond zouden dan niet berijmingen van andere gedeelten des Nieuwen Testaments mogen worden toegelaten ? Maar zelfs van alle geldt dit niet. De Morgen- en Avondzang zijn vrije liederen. En niets, dunkt mij, is tegen deze stelling in te brengen :

of alle Gezangen zijn bij den openbaren eeredienst verwerpelijk , en in dat geval mogen ook deze niet worden toegelaten ;

of het is geoorloofd goede, op Gods Woord gegronde Christelijke Gezangen te zingen.

(1) Mr. H. .1. Koenen. quot; Anti-gezanggeest.quot; p. |9.

-ocr page 51-

43

Is het niet alsof zelfs de Dordsche Synode het laatste in beginsel toestemde en om die reden enkele Gezangen kerkelijk goedkeurde, terwijl zij echter nog geene vrijmoedigheid gevoelde om op het gegeven tijdstip hierin verder te gaan ?

Onder de veroordeelaars van Gezangen hebben wij de namen genoemd van Philip van Marnix en van A. Beakbl. En gewichtig moge terecht hun getuigenis geacht worden. Zij zijn echter in deze, evenmin als in iets anders , van onfeilbaar gezag.

Tegenover hunne getuigenis plaatsen wij den vromen Lode-stetjn, Jan Luiken eu den eerwaardigen Schutte, allen beoefenaars van het geestelijk lied, J. E. Voet , die in zijn gedicht vóór het derde deel van Schutte de bekende regelen schreef:

Wanneer het nageslacht uit beter oogcn ziot,

En zich door Christus min voelt dwingen,

Dan zal de reine Kerk, zoo als liet God gebiedt,

Haar Psalmen niet alleen, maar ook haar liedren zingen;

en vooral het voorbeeld van Vader Slüiteu, die in zijne gemeente van Eibergen de zoetvloeiende liederen, welke wij nog van hein hebben, vóór en na den openbaren godsdienst liet zingen, zoo dikwijls zulks voegzaam was tot openbare stichting (1). Ja, hoevele beroemde namen zouden wij hier niet kunnen bijvoegen, als die van Molenaar, Bildeuduk, van Alphen, van wie de twee laatsten zelve proeven geleverd hebben van Gezangen voor den openbaren godsdienst.

En, terwijl in de Gereformeerde kerken van Nederland de

(1) Mr. H. J. Koknen. Auti-gezanggeest. p. 21.

-ocr page 52-

tegenzin tegen de Gezangen heeft bestaan en nog bestaat, zien wij alom in de Christelijke Kerk eene gansch tegenovergestelde gezindheid.

Ik weet geen land, waar die tegenstand gekend wordt dan in Nederland , onder de Afgescheidenen in Zuid-Afrika (en Noord-Amerika) zeer zeker uit Nederland overgeërfd — en Schotland.

Ook daar bestaat tot op dezen dag dezelfde verwerping van Gezangen. De Schotsche Presbyteriaansche Kerk zingt eene oude, zeer gebrekkige, en niettegenstaande hare eerwaardigheid hier en daar onwillekeurig glimlach verwekkende berijming van de Psalmen, en daarnevens een aantal Paraphrases, zijnde niet anders dan berijmingen van enkele gedeelten uit het Nieuwe Testament, als b. v. het eind van Kom. VIII, Openb. I enz. Maar de gemeenten aldaar blijven voor een gedeelte zelfs tegen die Paraphrases gekant en willen evenmin van eene berijming van iets uit het Nieuwe Testament als van vrije Gezangen of orgelmuziek gediend zijn.

Met uitzondering van deze, is het mij niet bekend, dat ergens bezwaar gevonden wordt tegen het zingen van lofzangen en geestelijke liederen in de Christelijke Kerk. In Duitsch-land, Engeland, Amerika, overal zingt de Kerk des Heeren Gezangen en juist de meest bloeiende en meest geestelijke gemeenten zijn het, waar de meeste liefde tot Gezangen wordt gevonden.

Men verzekert, dat ten tijde van Wesley meer zielen onder het zingen zijner liederen dan onder de prediking werden toegebracht. En eerst in de eeuwigheid zal het geopenbaard worden in hoe groote mate het Christelijke Gezang door den

-ocr page 53-

45

Heiligen Geest is gebruikt tot uitbreiding en stichting van \'s Heeren gemeente.

Vrijelijk mogen wij alzoo vaststellen, dat de Christelijke Gemeente van de eerste tijden af, den ganschen loop der eeuwen door, over de geheele wereld Christelijke Gezangen heeft gezongen.

Geen wonder dan ook , dat zelfs in Schotland en insgelijks in de Afgescheiden (Christelijk Gereformeerde) Kerk ten onzent, hoe langer hoe meer stemmen verrijzen, vragende om invoering van goede stichtelijke liederen op Gods Woord gegrond.

Plet is waarlijk noodig, dat onze rechtzinnigen vooral ten platten lande dit weten. Niet zelden toch hoort men onder hen uitdrukkingen als deze : ,/Gods volk zingt ze niet.quot; Om nu niet te spreken van de niet geringe mate van geestelijken hoogmoed dien het verraadt zich zeiven met enkele anderen bij uitsluiting ,/s Heeren volkquot; te noemen, wijzen wij er slechts op, dat juist het tegenovergestelde waar is, want dat Gods volk van alle tijden en in alle landen (met uitzondering van enkelen in Nederland en Schotland) met de grootste vrijmoedigheid, zonder eenig gewetensbezwaar, tot eigen stichting en ter eere Gods, Gezangen gezongen heeft en zingt.

En hiermede meen ik op voldoende wijze te hebben aangetoond het niet slechts geoorloofde maar plichtmatige om in de Christelijke Kerk Nieuw-ïestamentische, Christelijke liederen te gebruiken.

Voor velen moge dit betoog gansch overbodig schijnen, de ondervinding gedurende mijne Evangelie-bediening hier te lande heeft mij evenwel geleerd, dat er velen gevonden worden,

-ocr page 54-

46

die niet slechts tegen onzen Evangelisclien Gezangen-bundel, maar tegen de invoering van Gezangen in het algemeen gekant zijn.

Eén bezwaar echter is er, dat wij nog niet aangevoerd hebben, nl. dat wij uitgedrukt vinden in de woorden van Tilips van Maiinix (bl. 13), de vreeze dat door de invoering van feilbaar menschenwerk schadelijke dwalingen in de Kerk zouden kunnen insluipen.

Dat deze vrees geene ongegronde was, heeft de uitkomst bewezen. Langs geenen weg vinden denkbeelden gcreeder ingang tot het hart des volks dan door dien des gezangs. En geene overdreven voorstelling is het, die de invoering van onzen Gezangbundel in nauw verband brengt met den toestand van verval in onze Kerk. De Gezangen zijn ongetwijfeld mede een brug geweest voor het liberalisme tot de gemeenten, straks door het modernisme, met zijne algeheele verzaking van den Christelijken godsdienst, gevolgd.

Dit alles toegestemd zijnde, mogen wij echter geenszins de Gezangen als oorzaak van de macht van het liberalisme in de Kerk beschouwen. Zij waren er veeleer eene vrucht van en ook zonder deze ware de noodlottige gang in de Kerk aanschouwd. Het is vergeefs getracht door menschelijke bepalingen den toegang van het ongeloof tot de gemeenten af te weren, en dat vooral in eene Kerk, waarin het even onzalige als onzinnige beginsel der leervrijheid wordt gehuldigd. Wat baten de strengste maatregelen tegen onrechtzinnigheid in het zingen, waar alle onrechtzinnigheid in de prediking wordt toegelaten?

Ja, kan men niet met recht beweren, nu eenmaal het

-ocr page 55-

47

ongeloof zich niet slechts iu de Kerk heeft ingedrongen, maar zich meester heeft gemaakt van zoovele harer kansels, dat diezelfde Gezangbundel, zoo langen tijd den rechtzinnigen een aanstoot, thans een aanstoot is geworden voor de vrijzinnigen , en nu, zoo al niet als een bolwerk, dan toch als een getuigenis staat tegen de Christusverloochenende prediking, die in zoovele gemeenten wordt vernomen. Men denke slechts, om van eene menigte andere niet te gewagen, aan Gezang 52 , de Geloofsartikelen:

Ik gelooi\' in Jezus Christus,

D eengeboreu Zoon van God,

Dooi\' Wien alles is geworden,

\'t Woord bij God en zeil\' ook God.

\'k Eer dien Zoon gelijk den Vader.

\'k Buig mij dankbaar voor Hem neèr,

Die mij vrijkocht en verloste,

Hein erken ik als mijn lieer.

Zekerlijk te bejammeren is het, dat onze Kerk zich niet kan verheugen in het bezit van Gezangen, iu waarheid met hare Belijdenisschriften overeenstemmend, of althans van zul-ken aard, dat zij tot gegronde tegenspraak geen aanleiding-geven.

Nu dit evenwel niet zoo is, staat de vraag voor ons:

■ Moet, in den yeyeven toestand, de yeheele Bundel als verwerpelijk worden ter zijde gezet, en moet de gemeente in ons Vaderland verstoken blijven van het voorrecht van in hare fjemeenschappelijke godsdienstoefeningen Christelijke Gezangen ter eere des Heer en Jezus aan te heffen? Of heeft zij uit den gebrekkigen Bundel de goede, waarlijk Christelijke te aanvaarden en te gebruiken?

-ocr page 56-

48

Naar mijne volle en hartelijke overtuiging heeft zij het laatste te kiezen, en zij kan dit met te grooter gerustheid, omdat die verzameling een aantal Gezangen bevat, waartegen niemand met eenigen goeden grond bezwaar kan inbrengen.

Ik wil die alle hier niet opsommen. Enkele er van zijn het werk van geliefde, godzalige dichters, als Lodëstein, Sluiter, Yollenhove, van Alphen, bij het godvruchtig deel onzer natie te recht in eere. Andere, van minder bekende schrijvers, zijn echter de juiste uitdrukking van wat er in het door \'s Heeren Geest bewerkte hart omgaat. En, hoezeer ik ook zoude wenschen dat het aantal der zoodanige grooter ware en zelfs dat hier en daar eene enkele uitdrukking er in voorkomende gewijzigd werde, zijn er toch een aantal, die niet slechts aan de behoefte van het geloovig hart beantwoorden, maar inderdaad liefelijk en voortreffelijk moeten genoemd worden.

Sommige dier Gezangen zijn bijna letterlijke berijmingen van de heerlijkste gedeelten der Heilige Schrift.

Zoo b. v. Gezang 96:

Halleluja, eeuwig dank en eere,

Lof, aanbidding, wijsheid macht.

Word\' op aard en in den hemel, Ilcere!

Voor Uw liefde U toegebracht.

Of Gezang 46, 48, 49 en v.v.;

Hel Lam, voor ons op aard geslacht,

Is eeuwig waard te ontvangen.

De wijsheid, rijkdom, eer en kracht.

En dankbre lolgezangen.

Hij overwon met leeuwenmoed De hel en al haar machten.

Hij kocht ons Gode met Zijn Bloed,

Uit allerlei geslachten.

-ocr page 57-

49

Wat zijn zij anders dan tie bijkans woordelijke herhaling

Van het lied der \'gezaligden in Openb. 5: 12:

«Hel Lam, dat geslaclit is, is waardig te ontvangen de kracht en rijk-dom, en wijsheid, en sterkte, cn eere, en heerlijkheid, en dankzegging.»

En vs. 10 :

«Gij hebt ons Gode gekocht met Uw Bloed uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie.»

En welke geest is deze, die het den geloovigc belet om zulke dan toch wel Schriftuurlijke liederen te zingen P

Niet anders dan blind vooroordeel is het, dat sommigen de oogen doet sluiten voor de schoonheid en gepastheid van onderscheidene Gezangen. Of hoe moet het .anders genoemd worden, waar men het, ik weet niet op welke gronden, hoogelijk afkeurt om uit Gez. 65 te zingen : \'k Iloh Jezus lief,

terwijl men er geen bezwaar in vindt om op dezelfde ■wijze uit Ps. 110 aan te heffen :

God heb ik lief,

of waar men de berijming der 13 Geloofsartikelen achter de Psalmen , niettegenstaande de schier onzingbare wijze, mede zingt, maar weigert met de voortreffelijke berijming in Gezang 52 op de schoone , stichtelijke wijze waarop zij gezet is, in te stemmen ?

Wat moet ik denken van lieden, die den prediker, gelijk onlangs met een hoog te schatten Evangeliedienaar plaats had, beschimpten, omdat hij uit het 49stc Gezang die heerlijke regelen had opgegeven :

Hij is mijn lust,

terwijl David zelve door het geloof van den Verlosser zeide:

4

-ocr page 58-

Daarin (in llcm) is al mijn heil en alle lust. (11 Sam. 23; 5.)

Zoo hoorde ik onlangs van eene nieuwe objectie en wel tegen Gezang 124 :

Mijn Verlosser hangt aan \'t kruis!

Hoe kau ik dat zingen, zeide de eenvoudige bediller, waar immers de Verlosser niet meer aan het kruis hangt, maar ter rechterhand Gods is gezeten!

Waarlijk, zulke bezwaren herinneren ons aan die, welke wij in Zuid-Afrika plachten te hooreu.

Ik heb niet geschroomd dc gegronde bedenkingen tegen onzen Bundel uit te spreken en zelve toe te stemmen. Maar evenmin wensch ik mijne oogen te sluiten voor den zegen Gods, die op vele van onze Gezangen rust. //Verderf ze niet, want er is een zegen in.quot; Zoo mogen wij van zooveel getuigen. Het geldt van den geheelen toestand onzer Hervormde Kerk met al hare gebreken en zonden, met hare ontelbare misbruiken en met haar ten hemel schreiend ongeloof. Toch, voor wie niet vijandig tegenover, maar ontfermend in haar staat, is het onmiskenbaar, dat God er den zegen niet gan-schelijk uit heeft weggenomen. Met veel meer grond is dit toepasselijk op onzen Gezangbundel. Om van mij zelven niet te spreken, hoevele teedere, godvruchtige zielen heb ik niet gekend, die van den Heer op de liefelijkste wijze, zoowel door de Gezangen als door de Psalmen, werden getroost en verkwikt. Hoevele godvruchtigen zijn niet de eeuwigheid ingegaan met Gezang 130 : 6 :

Jezus! Uw verzoenend sterven,

op de lippen! Ja, heb ik niet tegenstanders der Gezangen

-ocr page 59-

51

ontmoet, die in de Kerk hunne lippen stijf gesloten hielden, waar een Gezang werd opgegeven en mij zelve verklaarden de heerlijkste vertroosting uit datzelfde Gezang genoten te hebben ! Is dit zoo, met welk recht verwerpt gij dan het gebruik van datgene, waarop God het zegel van Zijne goedkeuring plaatst?

Zekerlijk het is eene pijnlijke gewaarwording in onze godsdienstoefeningen , bij het zingen van \'s Heeren Jezus liefde, de gemeenschap te missen juist van hen , die wellicht den meesten grond hebben om die liefde te prijzen. Toch gaarne wil ik hen dragen in liefde, waar zij naar hunne overtuiging handelen. Doch bij niet weinigen is het geen handelen naar overtuiging, maar integendeel teyen overtuiging in. En ongetwijfeld niet gering is het aantal dergenen, die door niet anders dan men-schenvrees weerhouden worden om Gezangen mede aan te heffen. Men moet met den toestand der gemeenten in ons vaderland bekend zijn om te weten, welke moed er in zekere kringen voor een geloovige vereischt wordt tot het zingen van een Gezang. Het is een daad , waardoor men zijn vertrouwen bij velen verliest en waarvoor men met uitwerping uit de synagoge wordt gestraft.

Wat staat den Bedienaar des Evangelies in dezen te doen ? In stadsgemeenten moge deze moeielijkheid zich niet of niet alzoo doen gevoelen. In buitengemeenten echter, daar namelijk waar de ,/ waarheidquot; nog wordt gewaardeerd en bemind , doet de vraag zich onwillekeurig aan hem voor:

Of het hier niet zaak zij om het Apostolische beginsel in in praktijk te brengen : (1 Kor. 8 : 13)

«Indien de spijze mijnen Ijroedci\' ergert, zoo zal ik in eeuwighoid geen vleescii eten, opdat ik mijnen broeder niet ergerequot;?»

-ocr page 60-

Met andere woorden :

«Indien liet ziuïron van Gezangen mijnen broeder ergert, zoo zal ik in eeuwigheid geen Gezang zingen opdat ik mijnen broeder niet ergere?»

Groot is daartoe de verleiding niet slechts voor hen, die den naam van rechtzinnig najagen. Het niet zingen van Gezangen toch is in den tegenwoordigen stand van zaken wel al mede de beste aanbeveling. En wie zich daarvan onthoudt is zeker van met beroepingen te worden overstelpt. Dit is niet te veel gezegd. Er zijn rechtzinnige gemeenten, waar, indien men de keuze had tusschen een waarachtig vroom , godzalig man, met degelijke kundigheden en goede predik-gaven toegerust, ijverig en trouw in de bediening, doch met Gezangen , van de ééne zijde ■—- en een onbekeerd man , van bedenkelijk karakter, van niet onbesproken gedrag, maar steil-orthodox en tegen de Gezangen ijverend, ongetwijfeld aan den laatsten de voorkeur zou worden gegeven. Maar ook voor hen, wien het niet om eer of voordeel, doch waarlijk om het behoud van zielen en de eere van Christus te doen is, doet die vraag zich in verleidelijke gedaante voor.

Gaarne wil ik gelooven, dat er onder onze Predikanten zijn, die waarlijk door hunne conscientie verhinderd worden om van den gezangbundel gebruik te maken. Maar, tenzij dit geval zij, acht ik het ten eenenmale ongeoorloofd om zich in dezen naar den wensch van een deel der gemeente te schikken.

Vooreerst, bijaldien het door den Apostel uitgesproken beginsel hier in toepassing moest worden gebracht, zou de vraag zich voordoen, of de niet-zingers het niet evenzeer in toepassing zouden hebben te brengen door te zeggen: „ Indien

-ocr page 61-

ik, door het Gezang-boek te sluiten, mijnen broeder ergere (en mijnen Leeraar bedroeve) zal ik zulks liever in eeuwigheid niet doen, opdat ik mijnen broeder niet ergere.quot;

Het is echter grootelijks te betwijfelen of het woord „ ergerenquot; hier in den rechten zin wordt verstaan. „ Ergerenquot; be-teekent niet: „iemand eenen ongegronden aanstoot geven.quot; Wie kan, ook met den besten wil, zich daarvoor geheel wachten? Deze wordt geërgerd door het zingen der Gezangen. Gene door het niet zingen. Deze door de toga. Gene dooiden rok. Deze door den steek. Gene door den hoed. Nog onlangs hoorde ik van een Leeraar, die ,/Gods volkquot; ergerde door het gebruik van den naam ,/ Heerquot; in plaats van // Ileere !quot; (1)

De beteekenis van het woord wordt ons duidelijk uit het gezegde des Heeren : u Indien uw oog u ergert, ruk liet uit,quot; d. i. ; ,/Indien uw oog u eene verleiding tot zonde wordt, liever dan dat het u tot een val zou brengen , ruk het uit.quot; Te recht zegt daarom Lange in zijn Comm. op 1 Kor. 8 , p. 13.3:

« Ergeren beteekeiit liet tot eenen val brengen door oen gelegden val-

(1) lu Zuid-Afrika waren eu zijn uog de uiet-Gezangziugers de heftigste tegenstanders van de verkondiging van het Evangelie aan de heidenen en van de toelating der zwarten tot de kerkelijke voorrechten. En hetzelfde argument werd ter hunner verdediging aangevoerd, nl. dat de prediker om de zwakken (zeg liever: de harden) niet te ergeren, beter deed aan de vooroordeelen hieromtrent toe te geven!

Opmerkelijk, is liet, dat ook onder ons de anti-gezanggeest met den anti-zen-dingsgeest zoo veelzins gepaard gaat. Dit alleen zon voldoende zijn als een bewijs dat deze geest niet goed is. In waarheid hangt de tegenstand tegen de Gezangen zamen met nog zoo veel meer. Maar de beschouwing daarvan zon ons te ver leiden.

-ocr page 62-

54

strik, van daar lid lot zonde opwekken en verleiden, namelijk door een slecht voorbeeld.»

Van zulk ergeren is hier geen sprake. (1)

Ergeren zou hier plaats vinden bijaldien het Gezangenzingen waarlijk zonde ware en de niet-zingers uit raenschen-vrees verleid werden om ze toch, tegen hun geweten, mede te zingen. (2)

In den zin, waarin men het woord gewoonlijk opvat (nl. van // aanstoot geven quot;) heeft de Heer Jezus gedurig ergernis veroorzaakt, door Zijnen Discipelen te vergunnen zonder voorafgaande wasschingen te eten en op den Sabbat wandelende aren te plukken, en door, als bij voorkeur, op den Sabbat genezingen te werken en den genezenen te bevelen niet slechts op te staan, maar hun bed op te nemen en naar huis te dragen. Waarom deed de Heer alzoo? Wist Hij het niet dat Hij daardoor de godsdienstigen ergerde en van zich verwijderde? Was het niet eene kleine zaak, waarin de Heer gemakkelijk had kunnen toegeven en waarin toch de schijn van recht aan de zijde Zijner tegenstanders scheen te zijn? Waarom? Juist omdat, gelijk te recht een onzer Leeraren in eene zijner bijbellezingen hierbij opmerkte, juist omdat zij van die kleinigheid eene yroote zaak maakten, omdat zij het deden voorkomen alsof het daarin bestond.

(1) Het ware te wenschen, dat die vrees voor ergernis zich vau alle tegenstanders der Gezangen meester maakte. Maar wie weet geen voorbeelden van lieden, die, bij liet liooren opgeven van een stichtelijk Godegevallig Gezangvers, verontwaardigd het boek sloten, van wie men straks de ergerlijkste zonden zag aan het licht komen. Zoo dezen niet tot het geslacht der mug-uitznigers en kemel-zwelgers behooren, eilieve wie dan?

(2) Zie Aanteekening hierachter.

-ocr page 63-

f f 55

En alzoo nog nu. Juist om, op gevaar af van daardoor zijn krediet te verliezen, te toonen dat het niet in het niet zingen der gezangen, maar integendeel in het door den Heere Jezus van de dienstbaarheid der zonde en der wet vrijgemaakte hart is gelegen, heeft de Prediker zich in dezen niet te regelen naar den wensch van een gedeelte, zij het ook het gods-dienstigste, zijner gemeenteleden, maar naar Gods Woord, naar zijne eigene door den Heiligen Geest verlichte overtuiging en naar het door God gezegend gebruik der algemeene Christelijke Kerk.

Nog te meer wordt zulks plicht, wanneer hij bedenkt dat de gemeente recht heeft om in de gelegenheid gesteld te worden bij hare godsdienstoefeningen den liefelijken naam des Heeren Jezus te bezingen, en dal hij, door in dezen aan de tegenstanders van Gezangen toe te geven ten einde ergernis te vermijden, aan een grooter deel der gemeente ergernis of althans rechtmatigen grond van beklag veroorzaakt. Men zegge niet, dat het veelal de vrijzinniger en on-godsdienstiger lieden zijn, die ■\'t meest op de Gezangen gesteld zijn. Vooreerst is dit niet altijd het geval. Ik ken enkele plaatsen in ons vaderland, waar het geestelijk leven zich juist het krachtigst openbaart en waar de anti-gezanggeest ten eenenmale onbekend is. Maar al ware het zoo. De Lecraar der gemeente is niet slechts over het geloovig gedeelte gesteld. Het heerlijkste zijner roeping bestaat juist, in het arbeiden aan hen, die nog niet tot overtuiging en tot ■kennis van de waarheid gebracht zijn en in het prediken niet voor hen die reeds binnen, maar juist voor degenen , die buiten zijn.

-ocr page 64-

56

Paul us werd den Joden een Jood en don Grieken een Griek. Ongetwijfeld. Waar hij tot Joden sprak plaatste hij zich met hen op liet Joodsche standpunt, ten einde hen van daar uit tot Christus te leiden. En waar hij, als te Athene, met heidenen te doen had, daar sloot hij zich aan wat hij bij hen aantrof: het altaar voor den onbekenden God (Hand. XVII: 33 vv.) of het woord van een hunner dichters (vs. 33) ten einde zich een toegenegen oor te verschaffen voor de verkondiging van het Evangelie. Maar nimmer deed hij zulks om zijne hoorders in hun Jodendom of Heidendom te stijven, veel minder om zelve tot hen over te gaan. En als l»j eens, juist om ergernis te voorkomen, aan verkeerden raad en aan menschenvrees toegevende, zich naar de Joodsche gebruiken voegt, komt hij er met schade en schande af en wint er niemand door voor Christus. (Hand. XXI: 30 vv.)

Bedenkelijk wordt de toestand van den Prediker, die zich naar de eischen of begeerten der menschen, al zijn het vrome menschen, gaat plooien. ,/Spreek naar het hart van Jeruzalemquot;, luidt het goddelijk bevel. En wie getrouwelijk, uit eigen levende ervaring, het onuitputtelijke thema ,/zonde en genadequot; mag verkondigen, zal ook het hart van Jeruzalem verkwikken. Maar iets gansch anders is het prediken naar den mond van Jeruzalem. En een dienstknecht der menschen is hij, die, in plaats van het scherpsnijdend Woord Gods , den zin zijner hoorders tot maatstaf zijner prediking stelt. liet is te vreezen dat er dezulken zijn. Zij doen geen goed. Zij stijven de krankheden der orthodoxie in ons vaderland, en doen het land geen behoudenis aan.

Niet vergeten daarbij mag de Bedienaar des Evangelies in

-ocr page 65-

de Hervormde Kerk, dat hij wel over eene bijzondere gemeente dier Kerk is gesteld, maar toch tevens tot het ge-heele lichaam dier Kerk behoort en alzoo zijne verplichtingen heeft niet slechts tegenover zijne gemeente-leden, maar tevens tegenover zijne broeders in Christus, ook onder de Leeraren en leden van andere gemeenten.

Welnu in onze Kerk staan door \'s Heeren ontferming nog tal van waardige Christen-leeraren, mannen van ernst en geloof, die Gods genade, bekend hebben en in de diepten der Schrift graven, doch die boven de bekrompenheden en ziekelijkheden van de zich bij uitstek rechtzinnig wanenden staande, niet schroomen die krankelijke uitwassen te bestrijden, en dientengevolge de gunst van het over-orthodoxe volk verbeuren. Ten hemel schreiend is de harde beoordeeling en veroordeeling waaraan dezulken blootstaan, juist van de zijde dergenen, die allermeest behoorden hen te achten en lief te hebben. Gode geklaagd zijn de beleedigende woorden, waarmede sommige rechtzinmgen mannen beschimpen, wier verborgen en openbaar leven even luide getuigt : //Wij hebben den zin van Christusquot; als het hunne vaak het tegenovergestelde bewijst. (1) Welnu, wat doet de prediker, die aan den anti-gezanggeest

(1) Wel geldt hier de voortreffelijke opmerking van den eenigen J. Tn. v. d. Kemp, in zijne Theodicea, bij Kom. XII, waar hij spreekt van hen \'die veeltijds eikeuboomen der gerechtigheid en steunpilaren der kerke schijnen, maar bij wie intusschen geen spoor van \'t eenvoudige geestelijke leven, noch vruchten van een ongeveinsd geloot\', blijkbaar in eene doorslaande geneigdheid ter verloochening van alles wat Jezus niet is , zich opdoen. Zoovelen als wij deze eenvoudigheid najagen, stellen wij tenen onberekenbaar hoogen prijs op rechtzinnigheid, maar wij houden hem en ook alleen hem voor rechtzinnig, die den zin van Christus heeft, dat is, die gelijk hij, gezind is om den wil van God te doen.quot;

-ocr page 66-

toegeeft? Hij helpt mede om dergelijke dienstknechten des Heeren Jezus mede te verongelijken en de wapenen der dikwijls zoo onrechtvaardige tegenpartij tegen hen te sterken.

O, als ik aan den toestand ten onzent denk, hoe krimpt mij vaak het hart ineen ! Ik heb ze lief de godvruchtigen in ons Vaderland, en dank God voor de kern van ware Christenen, die Hij wel bijkans in alle gemeenten onzes lands heeft bewaard. Voorzeker, „ zoo niet de Heer der heirscharen ons een weinig overblijfselen had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn, wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden.quot; Met liefde sla ik velen van hen gade en hoor ik hunne gesprekken , getuigende dikwijls van grondige, degelijke Schriftkennis en van een diepte van geestelijke ervaring, die mij vaak met heilige jaloerschheid vervult. Ik heb ze lief, de stijfsten , de meest bekrompenen onzer orthodoxe lieden, waar ik mag bespeuren of gelooven slechts, dat een vonkske van genadeleven in hun hart is ontstoken. Mijne ondervinding heeft mij genoeg geleerd, hoe het plantje des geestelijken levens kan samengroeien met doornen en distelen van allerlei vooroordeelen, zoodat het bijkans onmogelijk is de laatste aan te tasten, zonder het eerste te beschadigen en te wonden. Ziende op mij zei ven allereerst, wensch ik allerminst een aanklager der broederen te zijn en hunne verkeerdheden in het licht te stellen. Maar als ik den heerschenden geest van ons orthodoxe volk vergelijk met de gezindheid, die ik onder Christenen van andere landen en andere kerkgenootschappen heb aangetroffen, als ik die hardheid, stijfheid, dien zin van afstooting, uitsluiting, verwerping van alles wat ook slechts in het minst van eigen inzichten verschilt, gadesla en daarbij

-ocr page 67-

59

vergelijk de liefde, teederheid, zachtheid en aantrekkingskracht van andere geloovige kringen, ook wel in ons Vaderland , waarin ik mij somwijlen heb mogen bevinden, dan • wordt het mij vaak onbeschrijfelijk droevig te moede.

Ik kan voor die gesteldheden wel verklaring, ja zelfs wel verontschuldiging vinden. Men is zoolang miskend, verstooten geweest, men heeft zooveel smaad ondervonden, dat men zich als van zelve heeft teruggetrokken. Men heeft vaak droevige ervaringen gemaakt, en, waar men eerst waarheid meende te vinden, smartelijke teleurstelling, ja vijandelijke behandeling ondervonden. Men gevoelt zich niet bij machte om al de verschillende geesten, die uitgaan , te beproeven, en uit al de godsdienstige en vaak zoo schoonschijnende leeringen het ware van .het onware te onderscheiden, zoodat men er als onwillekeurig toe gebracht is om alles met een oog van achterdocht aan te zien, en alles wat niet juist de taal der oude Gereformeerde schrijvers spreekt, als leugen te veroordeel en.\'Aan goede, liefderijke, geestelijke leiding heeft het veelzins ontbroken. Is het wonder, zoo een geest van hardheid en bitterheid heerschappij heeft gekregen, aangevuurd door den invloed van enkele niet verdachte sprekers en geschriftjes, die, terwijl zij de vaan der Gereformeerde leer hoog verheffen, de beginselen van ootmoed en barmhartigheid, onafscheidbare vruchten en kenteekenen van genade, vaak op de jammerlijkse wijze verloochenen. (I)

(1) Dit eu de antinomiaansche strekking er van, is mijn hoofdbezwaar tegen de wijd verspreide blaadjes, uitgegeven bij Kemmer. Het kan niet ontkend worden , welke groote macht deze blaadjes in den lande uitoefenen, noch ook hoe veel zij medewerken tot instandhouding en verbreiding der orthodoxie. De wijze

-ocr page 68-

GO

Maar wat verklaring kan vinden, mag daarom nog niet worden goedgekeurd. Integendeel: zij het luide gepredikt en onverholen herhaald, dat de kenteekenen van bekeering niet liggen in ouderwetsehe kleeding, noch geschoren aangezicht, noch geijkte termen, noch verwerping van Gezangen, maar in liefde, blijdschap, vrede, lang moedigheid, goedertierenheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid (Gal. Y ; 23) en dat de wijsheid, die van boven is, wel in de eerste plaats, maar niet alleenlijk, is zuiver, doch daarbij vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, volvan barmhartigheid en van goede vruchten, niet partijdig oordeeleude en ongeveinsd. (Jak. III: 17).

En nu besluit ik mijne beschouwingen over den Gezan-genstrijd.

Voorzeker, ook deze strijd hangt zamen met geheel den jammerlijken toestand onzer Kerk.

Hoe wenschelijk en hoe allezins betamelijk ware het, dat in onze Kerk, en in godsdienst-onderwijs in de prediking en in de katechisatien, èn in de inrichting van den openbaren eeredienst eenheid ware, gelijk in andere Kerken als die van Schotland en elders. Welke gezegende en krachtige invloed zou daardoor niet op ons volk, op de geheele maatschappij worden uitgeoefend! Welke werkzaamheid tot redding van van het verlorene zou niet uit de Kerk kunnen uitgaan, waar

waarop echter tegen de schriftuurlijke voorstelling der heiligmaking wordt gestreden en het onbarmhartige vonnis , dat er vaak in geveld wordt over trouwe dienstknechten des Heeren Jezus, dragen zooveel bij tot bestendiging van dien onchristelijken geest van hardheid en leerheiligheid, dat wij ons afvragen, of het goed dat zij doen, niet door dit kwaad wordt geneutraliseerd?

-ocr page 69-

61

nu de kostelijke tijd en krachten verspild worden in vaak noodzakelijken en onvermijdelijken strijd, maar dikwijls ook in nuttelooze twisten. Welke getuigenis zou zij niet aldus afleggen voor haren Heer, waar zij nu der wereld zoo veel aanleiding en grond tot ongeloof verschaft!

Het baat echter weinig hierover te klagen. Wij hebben de gegeven toestanden aan te nemen, gelijk ze zijn. En liet eerste vereischte in den tegenwoordigen staat van land en Kerk is wel: Vereeniging tusschen allen die het door Gods genade met elkander eens zijn in de groote hoofdzaken, waar het op aan komt: n kennis van zonde, verlossing en dankbaarheid quot;.

Eij den dag wijder wordt de kloof tusschen wie vóór en wie tegen Christus zijn. Uit alles laat het zich aanzien dat de strijd in hevigheid zal toenemen. In zulken tijd, meer dan ooit, voegt het ons en is het onze dure roeping den band der gemeenschap, zooveel immer mogelijk is, aan te houden en toe te halen met allen, die zich, gelijk wij, om de banier van onzen grooten God en Zaligmaker, Jezus Christus, mogen scharen. Is de dag nog niet daar, dat alle Scheidsmuren van Kerken en Kerkgenootschappen kunnen wegvallen; is het noodig zelfs dat er verschil van inzicht zij omtrent wat de hoofdzaak tot zaligheid niet raakt, laten wij ook dit, als in onze bedeeling onvermijdelijk, aannemen, en elkander niet als vijandige troepen bestrijden, maar veeleer als onderscheiden regimenten van hetzelfde leger in den geineen-schappelijken strijd steunen.

Is deze onze roeping tegenover hen , die niet met ons in dezelfde Kerkgemeenschap zijn, hoe veel te meer bchooren

-ocr page 70-

62

wij zulks te gevoelen met betrekking tot hen, die met ons tot dezelfde Kerk behooren.

Zoo ergens dan is in onze Kerk behoefte aan eendracht onder de geloovigeu. Letten wij op het geringe aantal Predikanten , die de waarheid, gelijk die in Christus is, toegedaan zijn en op de betrekkelijk weinigen, die den Heere Jezus in waarheid liefhebben, wat is dan onzinniger dan een verschil van inzicht omtrent eene bijzaak als die der Gezangen tot zulke hoogte op te drijven als door sommigen geschiedt, en daardoor de hartelijke gemeenschap, de broederlijke samenwerking, het wederzijdsch vertrouwen onmogelijk te maken!

Van beide zijden behoort dit erkend te worden. Zoo van iets, dan geldt het van deze zaak:

«Een ieder zij in zijn gemoed ten volle verzekerd.»

(liom. 14: 5.) En zoo ergens dan is hier het beginsel van toepassing:

«Die daar eet verachte hem niet die niet eet, en die niet eet oordeele

hem niet, die daar eet, want God heeft hem aanhenoaien......Want

zoo wie den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere, en zoo wie Hem waarneemt, die neemt hem niet waar don Heere.»

(Rom. 14: 3, 6.) Met andere woorden:

«Die daar zingt, verachte hem niet die niet zingt, en die niet zingt

oordeele hem niet, die daar zingt. Want Go;l heeft hem aangenomen.....

Want zoo wie de Gezangen zingt

(en dit doet in het geloof)

die zingt zo den Heere, en wie ze niet zingt

(uit geloofsovertuiging)

die zingt ze niet den Heere.»

En daarom:

Laat den tegenstanders der Gezangen recht wedervaren.

-ocr page 71-

63

Laat wat er geldig is in hunue bezwaren erkend worden. ZeJfs, waar zij zich er geen rekenschap van wéten te geven, laat hun gemoedsbezwaar worden geëerbiedigd. Laten zij door overmatig gebruik van den Gezangbuudel geen aanleiding ontvangen om zich uit de Kerk te verwijderen. (1)

Maar ook van eene andere zijde:

Gij, die de Gezangen niet zingt, erkent, dat het hier eene zaak betreft, die de zaligheid niet raakt. Ziet op de vele uitnemende Christenen, als, om slechts één te noemen, een da Costa , die tegen het gebruik van den Gezangbundel nimmer bezwaar maakte, en wacht u om van hetgeen eene bijzaak is, eene hoofdzaak, veel minder een kenmerk van genade te maken, noch bij u zei ven noch bij anderen.

Onderzoekt u zeiven op welke gronden uw niet zingen dei-Gezangen berust. Toetst die gronden eens ernstig aan het hierboven geschrevene. En God de Heer geve u oprechtheid om ook in dezen Zijnen wil\' te verstaan en niet tegen overtuiging te handelen, tot schade voor u zei ven en voor anderen.

Blijft het u evenwel, ook na ernstige biddende overweging, waarlijk een gewetenszaak, een onoverkomelijk gemoedsbet zwaar, welnu, zingt ze niet. Is het echter uit vrees voor menschen, uit eene geheime beduchtheid, dat door uw mede-zingen, uwe bekeering in verdenking zal komen of gij in sommiger achting zoudt dalen, weet dat gij in dat geval zondigt door ze niet te zingen.

(1) Om die reden kan ik het, misscliien van zeker formalisme niet geheel vrij te pleiten, gebruik niet afkenren van slechts als Tnssehenzang een ot\' meerdere gezangverzen op te geven, opdat de niet-zingers althans met de gemeente den slotzang nit een der Psalmen zonden kunnen aanheffen.

-ocr page 72-

64

Maar boven alles, dat de broederlijke liefdeblijve.

Wij dragen u, die ze niet zingt. Draagt gij ons die ze zingen. Tot dat de dag aanbreekt, zij het reeds hier op aarde, waarop, in gemeenschappelijke versmelting voor \'sHeeren aangezicht, de scheidsmuren over alle bijzaken wegvallen. Of, zoo het ons niet gegeven wordt dit te beleven, tot dat die groote en heerlijke Dag zal daar zijn als alle stemmen zullen samensmelten in het gemeenschappelijke nieuwe lieu (Openb. 5:9), in het nieuwe Gezang (Openb. 14: 3), in het Gezang van Mozes en het Gezang des Lams (Openb. 15: 3), de vervulling der Oude en Nieuwe Bedeeling, ter eere van Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewasschen heeft in Zijn Eloed.

-ocr page 73-

AA.NTEEKENING BIJ PAG. 54.

Van een geacliten vriend, wien ik mijn Manuscript liet, lezen, ontving ik het volgende schrijven, dat ik, na ontvangen vergunning, hier opneem:

I[oi is noodig eens goml uileen le zetten wal \'t is den broeder te ergeren. Gij zegt wel reeds, dat de niel-zingers even goed den broeder ergeren als omgekeerd. Maar eigenlijk is dit toeli niet de zin van I bij-belsche ergeren, (lel beleekent: «tot zonde verzoeken» (indien uw oog u ergert enz.). Bepaaldelijk verzoeken om tegen quot;l geweien le bandelen. Lees I Cor. VIII. Wal iieell daar liet in eenwigbeid geen vleescb eten om den broeder niet le ergeren, met den gezangenslrijd te maken\'? Het zou daarop eerst dan van toepassing zijn, indien de niet-üngers, zwak zijnde, zicb lieten verleiden, om tegen hun eigen overtuiging in, uit menscben-vrees, gezangen te zingen, en daardoor bun geweien bevlekten. De zwakken le Coriulbe meenden door bun deelneming aan rimdvleescb-offerraaal-lijden, of ander gebruik van offervleescb, den afgod te bnldigen, dien zij voor een boozen geest bielden, maar durfden in weerwil daarvan niet terugblijven om der sterken wil. Daarom wil Paulus niet .dat deze de zwakken zonden medeslepen, om tegen luin overtuiging te bandelen, maar liever moesten traebten ben eerst le overtuigen, dat er geen zonde in was, indien zij dit konden, wat Paulus bier niet beslist. Lees nu I Cor. VIII: 7, en vertaal dit met toepassing op den gezangenslrijd. Dan staal er; «Sommigen met een geweten vau een goddeloos gezang (d. i. in de over-»tuiging dal een gezang iets goddeloos is) tot nog toe, zingen evenwel siels dal ze slecht wanen, en bun geweten zwak zijnde (niet sterk genoeg som ben hunne overtuiging le doen volgen) wordt bevlekt.» Doch dit is in den regel bet geval niet. De gewetens der niel-zingers zijn niet zwak, maar integendeel dezen zijn stijl\' genoeg om, in weerwil van welgezinde predikers, toch te zwijgen.

Het geval is geheel omgekeerd. Slechts deze toepassing zou te maken zijn : Kwel geene gemeente met gezangen, die na alle pogingen tot overtuiging ze nil (leninndelïjkheid meent niet le mogen zingen. Doch dan

5

-ocr page 74-

(36

moest eerst bewezen zijn dal \'t zingen van een misschien wal te liaanw lied ter eer van den Heiland jrelijk staat met hel eten aan een familie-disch met lleidensche bloedverwanten in een algodslempel. Waarschijnlijk zou Panlns geoordeeld hebben, dal dit geheeJ iels anders is. Men mag woorden betreffende bijzondere aangelegenheden niet voetstoots van algemeene toepassing maken. Het gaal dus volstrekt niet op, hier te zeggen, dat Paulus leeren zou, dat men geen gezangen moest opgeven, als er zijn die ze niet zingen willen. Alleen dit leert hij, niemand te dwingen legen zijne overtuiging te handelen in zoo eritische punten als de toenmalige relaties tol lleidensche bloedverwanten.

Doch genoeg; men mag evenmin nalaten zijne overtuiging zelve te toetsen. Zelfs het sparen van een stijfhoofdigen broeder heeft, volgens Paulus, zijne grenzen, zoo als in de niet besnijding van Titus (Gal. 11; 3).

Op mijne bedenking, dat toch in Kom. XIV : 15 de zaak wel wordt voorgesteld alsof het eten van afgodsvleesch den zwakkeren een oorzaak van droefheid was en nlzoo het ergeren wel in den zin van aanstoot geven of bedroeven zou kunnen of moeten worden opgevat, ontving ik het volgende antwoord:

Het zou dan enkel zijn een gevoel van smart te veroorzaken bij den een door \'l oordeel: «ach! wat zijl gij bekrompen om de Gezangen niet te zingen;» bij den ander door \'t oordeel: «ach! wal zijl gij blind, om ze ivcl te zingen.» Deze vermaning van den apostel zou dus slechts deze strekking hebben : laat ieder doen wat hij wil, bedroef elkander niet door een hard oordeel. En/eren zou dus alleen zijn: «iemands gevoel kwetsen door een hard oordeel,» en zou hier niet beteekcnen: «iemand verzoeken om legen overtuiging te handelen.» Maar ingeval dit zoo moest worden opgevat, wat beteekenen dan de volgende woorden: verderf dien niet om uwe spijze enz. Welke vreeselijke gevolgen heeft dan Paulus van dit bedroeven der broederen zich voorgesteld ? Lange in zijn Bihelwerk (of eigenlijk de medearbeider van de Romeinen), die ook deze verklaring zoekt te handhaven , zegt zich de zaak zoo te denken, dat de verbitterde stemming, waarin de geërgerde kwam, de gevaarlijkste gevolgen voor zijn geloofsleven moest hebben, zoodat hij uit boosheid legen den eter van in zijn oog verboden spijs zijne geloofsbetrekking tol Christus verloor en in quot;l verderf kwam. Doch ik vraag, of dit niet eene absurde voorstelling is ? Verbeeld u iemand, die over zijn niet of wel zingen van de Gezangen een hard oordeel moet hooien, en daarover zoo vertoornd wordt, dat

-ocr page 75-

67

hij tot de wereld wederkeert! Ja, liet kan wel voor een tijd zijne stom-ming bederven, maar zal liet hem van Christus verwijderen en tot de wereld doen wederkeeren, dan moet zijn indruk tocli al zeer licht zijn geweest. Ik meen daarom dat er achter dat Ivrttuy (of «oö™) meer moet schuilen. Bovendien wat recht heb ik om van de eigenlijke beteckenis van ergeren als tot zonde verzoeken, af te wijken zonder dringende noodzaak ? Laat zich die beteekenis hier niet handhaven ? Ik geloof wel ja. Het gold hier in onderscheiding van 1 Cor. 8 het vasthouden aan de Jnoihche spijswetten (niet \'t eten van Heidensche offerspijs) door zeer teedere gemoederen , die misschien met Esseensche overdrijving (vs. 2) alleen moeskruiden aten en zich van alle vleesch onthielden. Het past dus weder niet op stijve, hardnekkige of hoofdige niet-zingers van Gezangen, maar op eenvoudige teederhartige gemoederen, die legen de Gezangen bezwaren hebben, op schroomvallige, zwakke gemoederen. Doch dit daargelaten : het waren zwakke, schroomvallige Christenen te Rome, die bezwaar hadden om zich van de Joodsche spijswetten los te maken. Deze werden ge-ergerd door de veroordeeling, die hun te beurt viel. Wat kan dit betee-kenen ? Naar de eigenlijke beteekenis van axavdaXor, moet \'t hnn een verzoeking tot zonde geweest zijn. Deze verklaring wordt bier zeer versterkt door het nqa^xo^iiii, wal bier levens voorkomt. Dit beteekenl. (Rom. 9: 32, 33) juist oorzaak van z-onde, van z-ielverdervende dwaling. Paulus heeft dus ook hier(U: 13) bepaald gedacht aan de omstandigheid , dat de veroordeelde niet-eters door de veroordeelende eters zonden verzocht en verleid worden tol eten tegen hun overtuiging in, tot verkrachting van hun geweten (even als 1 Cor. 8 met de Heidensche offermaaltijden). Maar, zegt Lange, «dit is niet te denken van hen die juist aan dal eten aansloot namen.» Ik antwoord: Uw bezwaar rust op uwe valsche exegese of vertaling van ozm\'dVJ.oj\' en Gij vertaalt \'t door afkeer

of verhittering. Maar \'t beteekenl oorzaak van verzoeking tol zonde. Neen zeker, het is in die zwakke gemoederen wel degelijk te denken, dat zij door de veroordceling van andersdenkenden werden verzocht of verleid, om dan ook maar te eten, hoewel niet overtuigd, en hierin lag juist een wezenlijk bezwaar voor hun geloofsleven. Zij zonden op die wijze er zich aan wennen om, tegen hunne overtuiging, nu dit en morgen wat anders te doen.

Denk u een boerenjongen of beter misschien een boerenmeisje, weinig ontwikkeld maar gevoelig, schroomvallig, teederharlig, met indrukken vervuld. Eerst komt zij bij niet-gezangen zingers, daarna in andere omgevingen, straks bij menschen die Zondags naaien of breien, eindelijk bij menschen die Zondags verkoopen. Hoeveel slingeringen heeft zij al ondergaan. Kan

-ocr page 76-

CS

dit gnen oorzaak worden van afval ? Denk n mi weder den Aposlolischen tijd met zijn nog andere verzoekingen. Hieruit zou liet verderf des hroedei\'s kunnen voortspruiten, die er aan gewend werd om hier opzijn Joodschen daar weder anders te leven, zonder dat hij die standpunten zelf innerlijk doorleefde. Maar nu hutfinamp;ai,\'} Staat ons dit niet bij deze verklaring in den weg? Volgens Winer heeft hmfiv eene tweede beteekenis van he-Imliyen, krenken, waarin ook Eph. IV : 30 moet worden opgeval. Hier schijnt volgens Mf.lier dan bepaald aan gewetenskrenking of verkrachtiny te moeten gedacht worden. Eu zoo sluit ook ook het volgende daarop; « verderf uwen broeder niet, enz. »

De apostel wil dus zeggen: Het is niet overeenkomstig de Christelijke liefde, dat gij om.der spijze wil uwen broeder krenkt, beleedigt, zijn geweten aantast, wat hem een oorzaak van verderf kan worden. In plaats van hem spottend te veroordeelen, moet gij hem liever trachten te overtuigen. Anders brengt gij hem in gevaar zich aan zijn .geweten te vergrijpen. Zoo slaat dit goed op de teederhartige en schroomvallige niet-eters, die op die wijze niet lot eten tegen hunne overtuiging mochten verzocht worden. Omgekeerd mochten de hooghartige en stijfhoofdige niet-eters die eters niet veroordeelen. Ik werd in deze uitlegging ook bevestigd door de uitdrukking vs. 3 gebezigd; verachten-. De eters waren in gevaar de niel-eters (niet te veroordeelen — dit deden omgekeerd de styfhoofligc, en hnoij-achtige niet-eters tegenover de eters, — maar) te verachten. Dit deden de eters tegenover de zwakke, schroomvallige niet-eters.

-ocr page 77-
-ocr page 78-
-ocr page 79-
-ocr page 80-

Bij den, Uilgever dezen ziet mede het licht en wordt met succes gedehiteerd:

BLIJF U JEZUS,

DE WEG TOT HET 1100GER GEESTELIJK LEVEN,

A.. MUJe£KA.Y,

Predikant der Nederl. Gereformeerde Gemeente ie Kaapstad,

MET EEN INLEIDEND WOORD

r. ii u i: t.

Prijs ingenaaid.......f 0,4o.

gebonden in linnen .... - 0,70.

Gedrukt bij C. Blommentlaal.