-ocr page 1-
-ocr page 2-

quot;T

O. ooi.

4894

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

HANDLEIDING

VOOB

ADSISTEITEI II DE APOTHEEK.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

HANDLEIDING

Y OOK

Adsistenten in de Apotheek.

(APOTHEKERS-BEDIENDEN.)

BEVATTENDE TEVENS

eene beknopte bescJirijviny der zooyenaamde

„SIMPLICIA,quot;

DOOR

R. J. OP WIJ R DA.

AMSTERDAM. — ]). B. CENTEN. 1879.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

INLEIDING,

Dit ^verk dient tot aanvulling van de door mij in het licht gegeven Becepteer/cuust. Het behandelt de geneesmiddelen zeiven, die gebruikt worden, in ruimeren zin en heeft tevens do strekking het hulp-personeel in de apotheken met de gewone werkzaamheden der defectuur in nadere kennis te stellen.

Ik noemde op den titel dit hulp-personeel //Adsistenten in de Apotheekquot;, maar mocht niet nalaten daarbij den naam //Apothekers-bediendenquot; te voegen, dewijl deze thans officieel aangenomen en erkend is, hoe weinig zij ook overeenstemt met den aard der betrekking die bedoeld wordt.

Ik laat hier een paar toelichtingen volgen bij de beknopte beschrijving der zoogenaamde //Simpliciaquot;. Ik stel mij voor, dat hij, die het werk gebruikt, do aldaar genoemde geneesmiddelen naast zich legt en met de beschrijving vergelijkt. Verder dan tot de uiterlijke kenteekenen meende ik, dat deze beschrijving voor de betrokken personen niet moest gaan. Do hoofdkenmerken, benevens de aard van het geneesmiddel, zijn gespatieerd gedrukt, om daarop meer bepaald de aandacht te vestigen. Ik achtte het nuttig zoowel de afkomst der geneesmiddelen als de voornaamste bereidingen, die daarvan in de Pharm. Neerl. voorkomen, in cursieven druk bij te voegen. Eindelijk gaf ik de noofdbestanddeelen op. Eenige geneesmiddelen, niet in de Pharm. vermeld, maar toch hetzij in receptuur, hetzij bij handverkoop in gebruik, zijn daaraan toegevoegd en met een kennelijk toeken * aangeduid.

-ocr page 10-

In cle voorafgaande hoofdstukken : Natuurkunde en Scheikunde, zijn uit die wetenschappen eenige bijzonderheden beschreven, welke telkens in de apotheek toepassing vinden.

Met het oog op de personen, voor wie het werk bestemd is, meende ik hieraan geen\' verdere uitbreiding te moeten geven, om verstaanbaar te blijven.

Het hoofdstuk over de bevoegdheid en verplichtingen van den //apothekers-bediendequot; zal zeker op zijne plaats geacht worden, terwijl ik vertrouw, dat het uitgebreid alphabetisch register liet gebruik, als handleiding bevorderen zal.

Het zou mij eeno voldoening zijn, indien ik door mijn arbeid heb mogen bijdragen, om een geschikt en waardig hulp-personeel in onze apotheken te doen werkzaam zijn.

E. J. O.

-ocr page 11-

INHOUD.

Biz.

Natuurkunde...............1

Scheikunde................6

Geneesmiddelan hoofdzakelijk uit da Pharm. Neerl. Ed. II................8-

VoORÏERENGSETjEN uit het delesioefenrijk, benevens fa-

beieksiati6e bereidingen...........8.

Enkelvotidiga lieliamen.........8-

a. .........................

l. Metalen..............

Samengestelde lichamen.........H-

a. Zuren (of grondslagen van zuren)......H-

i. Basen (of grondslagen van basen)......12.

c. Zouten . ..........1^-

d. Superoxyden.............IS.

e. Zwavelverbindingen......... . . li).

Voortbrengselen uit het plantenrijk.......20.

а. Eadices, Wortels ...........20.

б. Cortices, Basten............30.

c. Bigna, Houten............28-

d. Folia, Bladen, en ITerbae, Kruiden......40.

e. Lagere Cryptogamen..........52.

ƒ. Plores, Bloemen............35-

ff. Eruetus, quot;Vruchten, en Semina, Zaden.....CO.

/i. Glandulae, Klieren; Pili, Haren; Uitwassen . . .75. i. Koolhydraten............77.

«. Amylum, Zetmeel.........77.

(3. Saccharnm, Suiker.........78.

y. Gummi, Gom...........79.

o. Bassorinum, Bassorine........79.

s. Manna, Manna..........79.

i. Resinae, Harsen enz...........81.

a. Resinae, Harsen ..........81.

/3. Balsama, Balsems.........84.

y. Gummi-Resinae, Gomharsen.......87.

(?. Latiees, Melksappen.........88.

e. Extracta, Extracten.........9! •

?. Pigmenta, Kleurstoffen........93.

-ocr page 12-

Bh.

I. Olea pinguia, Vette\'oliën; Olea acther.ea, Vluchtige oliën 95,

a. Olea pinguia, Vette oliën.......95,

/3. Olea aetherea, Aetheerische of Vluchtige oliën . 97

m. Alcaloïda, Alcaloïden; Glucosida, Glucosiden . . . 103,

a. Alcaloïda, Alcaloïden........103.

jS. Glucosida, Glucosiden........106.

ii. Spiritus (Aethyl-alcohol) en afgeleide verbindingen . 107.

VüOIiTERESGSELEN UIT HET DlERENEIJK.......108.

a. Geheele dieren............108.

b. Aan dieren ontleende zelfstandigheden.....110.

Phaemaceutische techniek...........us.

1. Verdeeling of verbleking van den samenhang . . . 115,

Pulvis.............115,

2. Ondoreenmenging van verschillende zelfstandigheden . 118.

Species, Kruiden..........HS.

Pulveres eompositi. Samengestelde poeders . . 118.

Trochisei, Koekjes.........118.

Pilulae, Pillen..........119.

Blectuarium, Konserf........119.

Emplastra, Pleisters.........119 .

Unguenta, Zalven . . .......120.

3. Oplossing..............121.

Syrupi, Stropen..........122.

Dilutiones, Verdunningen.......122.

Berekening..........122.

— van Spiritus.........125,

4. Uittrekking van -.verkzame en afzondering van nutte-

looze bestanddeelen..........129.

Infusa, Aftreksels.........129.

Tincturae, Tincturen.........130.

Vina medicata, Geneeskrachtige quot;wijnen . . . 131.

Aceta medicata. Geneeskrachtige azijnen . . . 131.

Extracta, Extracten 132.

5. Vervluchtiging met het doel om de vluchtige stoffen

te verzamelen............136.

Destillatie, Overhaling........ , 13R.

woobdenlijstje van latijnsciie benamingen bij kecepïul\'r en techniek..................

Wettelijke bevoegdheid en verplichtingen van den apothekers-bediende .............._

Aanhangsel. . ..................

Alphabetisch Register................

-ocr page 13-

NATÜUEKÜNDE.

Aggregatietoéstanden lieeten de verscliillende toestanden van dichtheid, waarin de licliamen voorkomen: vast, vloeibaar, gas-of luchtvormig.

Het gemicht van een lieliaam is de hoeveellieid massa, drukkend op een onderstennend vlak.

Wegen is het bepalen van die hoeveelheid.

Als eenheid voor het gewicht is aangenomen het gewicht van een c. M.3 gedestilleerd water bij -|- 4° C. en 760 millimeter luchtdmkldng en wordt gram geheeten.

Dit gewicht heet het decimaal of metriek gewicht in onderscheiding van het oude medicinaal gewicht *).

Voor de bepaling van het gewicht van een lichaam, dat is voor het wegen, dient de balans, een gelijkarmige hefboom der eerste soort, evenaar geheeten, waarbij het steun- of draaipunt op gelijke afstanden tusschen last en macht ligt, aan wier einden de beide schalen bevestigd zijn, waarvan de eene bestemd is om de te wegen voorwerpen, de andere om de gewichten op te nemen. Een stalen prisma in den evenaar heet het mes, dat met zijn scherpen onderkant op een kussen van agaat of gepolijst staal rust, ten einde de wrijving te verminderen. Aan den evenaar is eene naald of tong bevestigd, die zich over een graadboog beweegt. Staat de evenaar goed horizontaal, dan wijst de naald op het nulpunt van den graadboog. Bij eene balans moeten de beide armen volkomen gelijk zijn, terwijl de balans in evenwicht moet blijven, wanneer de schalen ledig zijn. Eene balans heet gevoelig, wanneer de evenaar bij een zeer

Biz. -i 95. 95.

97 103. 103. 106.

107.

108. Ï08. 110. 115. 115. 115. 118. 118. 1X8. .18. .19.

19.

19.

20.

21.

22.

22.

22.

25.

29,

29.

30.

31.

31.

32.

16\'.

!6.

18.

k

i7.

2.

7.

) Over de indeeling van liet metriek gewicht en zijne verhouding tot het oude medicinaal gewicht, zie men de Algemeene en Bijzondere TLecep-teeriunst, 2de druk, blz. 4 en 5.

J

1

-ocr page 14-

2

klein verschil van gevicht op de beide schalen na eene zekere belasting gemakkelijk scliommelt.

Het soortelijk of specifiek gewicht is de verhouding van liet gewicht van een lichaam tot dat van een ander van gelijken omvang bij gelijke temperatuur en gelijke luchtdrukking. Als eenheid\' voor het soortelijk gewicht van vaste en vloeibare lichamen is aangenomen gedestilleerd water bij -f- 4quot; C.

Om het soortelijk gewicht van vloeistoffen in de apotheek te bepalen, bedient men zich gewoonlijk of van het fleschje bf van den areometer.

Voor eene benaderde berekening kan men elk regelmatig gevormd fleschje bezigen, door het, na het op de balans in evenwicht gebracht te hebben, tot aan de opening van den hals met gedestilleerd water te vullen, het gewicht van de hoeveelheid water te bepalen en, na dit water te hebben uitgeschonken, het te vullen met de vloeistof, waarvan men het soortelijk gewicht wenscht te weten, en nu opnieuw te wegen. Het gewicht van de te onderzoeken vloeistof, gedeeld door het gewicht van het water, geeft het soortelijk gewicht der vloeistof aan. Bijv. het gewicht van het water is 30 gram, dat van de vloeistof, bijv. Acidum sulphuricum

33 5

dilutum 33,5 gram, dan is —= 1,116 het soort, gewicht.

ó ü

Had men het fleschje gevuld met Aether cum Spiritu, dan zou het gewicht daarvan 33,4 gram bedragen, en dus een soort.

23 4

gewicht van ■ \' = 0,780 aanwijzen.

o U

Gewoonlijk bedient men zich voor eene nauwkeuriger bepaling van een fleschje met ingeslepen stop, hetwelk juist 100 gram water kan bevatten. Men brengt dit fleschje op de balans in evenwicht, vult het met de te onderzoeken vloeistof, zoover, totdat de stop er op gebracht kan worden, en bepaalt dan de vermeerdering in gewicht. Men zal dan bijv. bij Spiritus rectificatissimus bevinden, dat de vermeerdering in gewicht 83 gram bedraagt, bij Ammonia liquida 96 gram, bij Acidum hydrochloricum dilutum 103 gram, bij Acidum sulphuricum (concentr.) 184 gram enz. Deze cijfers, gedeeld door 100, geven

-ocr page 15-

0,830 voor het soortelijk gewicht van Spiritus rectificatissiraus, 0,960 voor dat van Ammonia liquida, 1,050 voor dat van Aciclum hydrochloricum dilutum, 1,840 voor dat van Acidum sulpliuri-cum (concentr.) enz.

Het meest gebruikt men echter voor de bepaling van het soortelijk gewicht van vloeistoffen, althans indien deze in voldoende hoeveelheid aanwezig zijn, den voehtweger of areometer.

De areometer is een glazen drijftoestel, bestaande uit een steel, waaraan een bol met lucht bevestigd is, terwijl aan dezen laatsten weder een kleinere bol met kwik (tot verzwaring dienend, om het werktuig in eene rechte lijn te doen zinken) verbonden is. De areometer is gegrond op de natuurwet, dat een vast lichaam, in eene vloeistof gedompeld, zooveel van zijn gewicht verliest, als het volumen der vloeistof weegt, dat uit den weg gestooten is. Een drijvend lichaam, in dit geval de areometer, houdt eerst dan op met zinken, wanneer do kolom vloeistof, die uit den weg gestooten wordt, evenveel weegt als de areometer zelf. Bij lichte vloeistoffen is dus dit volumen grooter dan bij zware; de areometer zal diensvolgens in de lichtste vloeistoffen het diepst zinken.

Om de moeilijkheid, die de lengte van den steel zou veroorzaken, te vermijden, is de areometer verdeeld in een areometer voor vloeistoffen, die lichter, en een areometer voor vloeistoffen, die zwaarder dan water zijn.

Het punt, tot hetwelk de areometer in gedestilleerd water zinkt bij -j- 15° C., is bij beiden op den steel met 0 aangeduid, en deze verder in graden verdeeld. Het volumen van den toestel beneden 0 heet het element-volumen.

De F ham. noemt den pharmaceutischen areometer voor lichtere en zwaardere vloeistoffen en den centesimaal-areometer of alcoholometer, ingevoerd bij de wet van 1 Juni 1862.

Bij den pharmaceutischen areometer is als eenheid voor het element-volumen gesteld 144, en beteekent elke graad het 144ste gedeelte van het element-volumen. Om het soortelijk gewicht eener vloeistof te weten, telt men bij vloeistoffen lichter dan water het cijfer van den graad, tot welken de areo-

1*

-ocr page 16-

4

*

meter gezonken is, bij 144 en deelt de som in 144. — Bij vloeistoffen zwaarder dan water, trekt men het cijfer van dengraad af van 144 en deelt het verschil in 144. — Bijv. de areometer daalt in Spiritus rectificatus tot 20 graden boven 0. 144

144 -|- 20 — 164; —— — 0,878 het soort, gewicht; hij zinkt 164

in eene oplossing van Hydras natricns (voor de bereiding van Sapo medicatus) tot 29,4° beneden 0; 144 — 29,4 = 114,6; 144

—- 1,256 soort, gewicht.

114,6 \' 0

Bij den eentesimaal-areometer of alcoholometer is het elementvolumen 100, en elke graad ste van het element-volumen.

Bij de spiritueuze vloeistoffen, tot wier bepaling hij bestemd is, wordt voor het soort, gewicht het aantal graden bij 100 geteld en de som in 100 gedeeld. Bijv. de areometer zinkt in Spiritus

tot 10 graden; 100 4- 10 110; = 0,909 soort, gewicht,

ö gt; I gt; -QQ

Bij het gebruik van den areometer bezigt men een hoog, nauw cilinderglas, zoodat de areometer in de daarin geschonken vloeistof gemakkelijk drijven kan.

Van veel beteekenis voor de bepaling van het soortelijk gewicht van vloeistoffen en vooral van lichte (spiritueuze en ae-theerische vloeistoffen) is de temperatuur, die in eene omgekeerde verhouding staat tot het soortelijk gewicht. Hoe lager de temperatuur, des te hooger het soortelijk gewicht, hoe hoo-ger de temperatuur, des te lager het soortelijk gewicht. De alcoholometer is diens volgens tevens van een werktuig voorzien, waardoor de warmtegraad aangegeven wordt, namelijk van een thermometer.

De thermometer is gegrond op de eigenschap der lichamen om door vermeerdering van warmte uit te zetten, grooter vplumen in te nemen, door vermindering van warmte in te krimpen, kleiner volumen in te nemen.

Hij bestaat uit eene luchtledige haarbuis, aan het einde van een bolletje voorzien en voor liet grootste deel met eene vloeistof gevuld, gewoonlijk kwik.

-ocr page 17-

5

In de haarhuis is eene gegradueerde scliaal aangebracht met twee vaste punten, het vriespunt of het punt, waarop ijs smelt, en het Icoolcpunt, of het punt, tot hetwelk het kwik stijgt in den damp van kokend water bij 760 millim. luehtdrukking.

Er zijn 3 soorten van thermometerschalen, die van \'Fahrenheit met het vriespunt op 33, het kookpunt op 213, van Ee\'aumur met het vriespunt op 0, het kookpunt op 80, die van Celsius met het vriespunt op 0, het kookpunt op 100. De betrekking tusschen deze schalen is, dat 4 graden Eéaumur overeenkomen met 5 graden Celsius, met 9 graden Fahrenheit. Bij het overbrengen der schalen moet er verder op gelet worden, dat voor Fahrenheit altijd 32 graden af- of bijgeteld moeten worden, bijv. 20° Eéaumur zijn gelijk

30 X 5 . 20 V 9 aan ■—--= 35» Celsius, aan-----1- 33 = 7 7° Fahrenheit.

4 4

In de Pharm. is, zooals in de meeste tegenwoordige wetenschappelijke werken, de 100 deelige thermometerschaal van Celsius aangenomen en het soortelijk gewicht der vloeistoffen aangegeven bij -}- 15° Celsius, Voor spiritus is in de Pharm. naast het soortelijk gewicht en de areometergraden het percen-tisch gehalte aan absoluten spiritus in volumen aangegeven bij 15° C. Voor eiken thermometergraad hooger, waarbij men de bepaling maakt, wordt het cijfer van het pereentisch gehalte ongeveer 0,4 te hoog. Men moet dus voor graden boven 15° het cijfer daarboven met 0,4 vermenigvuldigen en van het aantal percenten aftrekken, hetwelk naast het gevonden soortelijk gewicht staat. Voor graden beneden 15° daarentegen moet het cijfer daarbeneden met 0,4 vermenigvuldigd bij het aantal percenten bijgeteld worden, om het pereentisch gehalte bij 15° C. te leeren kennen.

Bijv. het soortelijk gewicht van spiritus bij 30° C. wordt gevonden 0,835, waarnaast een pereentisch gehalte staat van 83,3. Het pereentisch gehalte bij 15quot; C. wordt dan 83,2 — [(30 15 — 5) X 0,4 ~ 81,3. Het wordt gevonden bij 10° C. 0,870 = 77,5 pet., het is dan bij 15° C. 77,5 4-[{15— 10 = 5) X 0,4 = 2] = 79,5 pet.

-ocr page 18-

6

SCHEIKUNDE.

Enkelvoudige lichamen zijn die, -welke men tot heden in geene nadere bestanddeelen heeft kunnen scheiden. Hoewel de grens niet scherp quot;te trekken is, worden zij gewoonlijk verdeeld in niet-metalen en metalen.

Glans, goede geleiding van warmte en electriciteit, die in het algemeen als kenmerken van metalen gelden, leveren geen voldoende middelen tot onderscheiding op. Veeleer kan men in scheikundigen zin metalen noemen die enkelvoudige lichamen, welke grondslagen van basen vormen, niet-metalen die, welke geen grondslagen van basen vormen maar grondslagen van zuren zijn of opleveren.

Zuren zijn waterstofverbindingen, waarin de waterstof door een metaal kan verplaatst worden, waarbij een zout ontstaat. Yoor zoover zij in water oplosbaar zijn, hebben zij eene zure reactie, dat wil zeggen, zij maken blauw lakmoespapier rood.

Basen zijn waterstofverbindingen, waarin steeds een metaal voorkomt en waarin do waterstof door een zoogenaamd radicaal van een zuur kan vervangen worden. Voor zoover zij oplosbaar zijn, hebben zij eene alcalische reactie, dit wil zeggen, zij .maken rood lakmoespapier blauw, kurkumapapier bruin. Dc sterkste basen zijn de alcaliën: kali, natron, ammonia. Hieraan sluiten de alcaloïden of plantenbasen.

Zouten zijn te beschouwen als zuren, waarin waterstof door een metaal verplaatst is.

Oplossen is het overbrengen van een vast of gasvormig lichaam in den vloeibaren staat door middel van een oplosmiddel, bijv. water, spiritus, aether, zwavelkoolstof, chloroform; ook het opnemen van de eene vloeistof door de andere. Het overbrengen van een vast lichaam in vloeistof door warmte heet metten.

HygroscopiscJie lichamen heeten die, welke vochtigheid uit de lucht aantrekken; vuurvaste, die door de gewone middelen niet gesmolten kunnen worden; vuurhestendige, die bij verhitting niet ontleed worden.

-ocr page 19-

Neutralisatie lieet het oplieffen der zure reactie van een zuur, wanneer er eene voldoende hoeveelheid van eene base vordt tie bijgebracht of het opheffen der alcalische reactie van eene base

ns door bijvoeging van een zuur. Hiervoor wordt ook het woord

in verzadiging gebezigd, hetwelk echter tevens dient, om aan te

wijzen, dat eene vloeistof zooveel van een vast lichaam, gas of in andere vloeistof opgelost heeft als onder de gegeven omstandig-

;n heden mogelijk is,

;n Reagentiè\'n heeten de middelen, waardoor de aanwezigheid van

n, deze of gene stof door bekende verschijnsels aangetoond wordt,

ce Scheikundige verbinding is de werking, waardoor enkelvoudige

ra lichamen samengestelde vormen, en deze zich verder onderling

verbinden. Kenmerken der scheikundige verbinding zijn: 1°. ar dat er een lichaam met geheel andere eigenschappen gevormd

,t. wordt; 3°. dat er warmte ontwikkeld wordt; 3°. dat de hoe-

re veelheden, waarin de lichamen zich onderling verbinden, on

veranderlijk zijn (verbmdingsgewichten). De woorden //scheikmi-:il dige verbindingquot; worden ook voor het gevormde samengestelde

al lichaam gebezigd.

s- Verbranding heet het verschijnsel, waarbij de lichamen zich

;ij scheikundig verbinden onder een vuurverschijnsel. Verbranding

)e geschiedt met of zonder vlam; in het laatste geval alleen,

,n wanneer de lichamen gasvormig zijn, gasvormig kunnen worden

of gasvormige producten leveren. De aanwezigheid van een vast )r gloeiend lichaam in eene vlam maakt haar lichtgevend.

Kristallisatie heet de bewerking, waarbij een lichaam door g vermindering van het oplosmiddel (hetzij vloeistof, hetzij warmte)

3- in den vasten staat met een bepaalden omschreven vorm (kris-

i; talvorm) afgescheiden wordt.

3t Moleculen heeten de kleinste hoeveelheden, waarin de lichamen

te op zich zeiven bestaan kunnen en scheikundige werking op

elkander uitoefenen; atomen de kleinste hoeveelheden, waarin [e enkelvoudige lichamen in verbindingen voorkomen.

it 1

-ocr page 20-

Geneesmiddelen (hoofdzakelijk) uit de Pharm. Neerl. Ed. II. 1)

VOOKTBEENGSELEN UIT HET DELFSTOFFENEIJK,

benevens

FABEIEKMATIGE BEEEIDINGEN (Chemicaliën).

Enkelvoudige lichamen.

a. Niet-metalen.

1. Bromium, Broom.

Eoodbruin, bij de gewone temperatuur vloeibaar niet-metaal (zoutvormer, in het zeewater verbonden met magnesium, in mineralen met kalium), oplosbaar in water, beter in spiritus, het best in aether, chloroform en zwavelkoolstof.

2. Carbonium, Koolstof.

Zwart niet-metaal, achterblijvend bij onvolkomen verbranding van plantaardige en dierlijke zelfstandigheden, onoplosbaar in water en alle bekende oplosmiddelen. Praeparaten: Carlo Ligni (houtskool) en Carbo Ossium (dierlijke of beenderkool, beenzwart). [Diamant en graphiet (of potlood) zijn andere (allotropi-sche) toestanden, waarin de koolstof voorkomt.]

3. Chlorium, Chloor.

Groengeel gas, niet-metaal (zoutvormer, met natrium verbonden als keukenzout: chloornatrium), hoestverwekkend, oplosbaar in water. Praeparaat: Solutio Chlorii (Chloorwater).

1

De niet in de Phann. voorkomende lichamen zijn met een * geteekend.

-ocr page 21-

4. lodium, lood.

Grijs, glanzend niet-metaal (zoutvormer, in zeeplanten en zeedieren verbonden met natrium), bij verwarming violette dampen gevend, stijfselpap blauwkleurend (ioodamylum), zeer weinig oplosbaar in water, gemakkelijk in spiritus, aether, zwavelkoolstof, chloroform. Praeparaten: Solulio lodii spirituosa (ioodtinctuur), lodetum Sulphuris cum Sulphure, lodetuni hydrar-gyricum en Jiydrargyromm, lodetum plumbicum.

5. Phosphorus, Phosphorus.

Geelwit niet-metaal (als phosphorzure kalk in de beenderen), voorkomend in pijpjes, zeer brandbaar, onoplosbaar in water, het best in aether, zwavelkoolstof en vette en vluchtige oliën. Praeparaten: Acidum phosphoricmn, Ilypophosphis calcicus en natrieus.

6. Sulphur, Zicavel. .

Geel niet-metaal, voorkomend in pijpen (in baeulis) en in kristallijn poeder (sublimatum: Flores mlphiiris, zwavelbloemen). Onoplosbaar in water, weinig in\' spiritus, iets beter in aether, het best in zwavelkoolstof en vluchtige oliën. Praeparaten: Sul-phur depuratum, Stdphur praecipilatum (Lac Svlplmns, zwavelmelk), Trifiulphureturn kalictim (Hepar Sulphuris, zwavellever).

b. Metalen.

7. Argentum, Zilver.

it metaal. Als bladzilver (Argentum foliutum voor het omwikkelen van pillen). Moet geheel oplosbaar zijn in salpeterzuur (bladtin wordt niet opgelost), mag, met ammonia liquida overgoten, deze niet blauw kleuren (zijnde anders koperhoudend). Praeparaat: Nitras argenticus (crystallisatus) en fusus (Lapis infernalis).

8. Aurum, Goud.

Geel metaal, In poeder en als bladgoud (Aurum, foliatum). Enkel oplosbaar in koningswater (3 deelen chloorwaterstofzuur

-ocr page 22-

10

en 1 deel salpeterzuur). Mag, met ammonia liquida overgoten, deze niet blauw kleuren (onecht bladgoud, legeering van koper en zink). Praeparaat: Chloretum aurico-natricum et Chloretum natricum.

9. Bismuthum, Bismuth.

c •

Blauwgrijs metaal met grootbladerigen kristalvorm en rooden weersclüjn; oplosbaar in salpeterzuur. Praeparaten: Nitras his-mutkicus basicus, Carbonas bismut/iicus.

*10. Cuprum, Koper.

Eood metaal (in ertsen met zuurstof en zwavel), oplosbaar in salpeterzuur en kokend geconcentreerd zwavelzuur. Praeparaat: Oxydurn cupricum.

11. Ferrum, Uzer.

Grijs metaal (in ertsen met zuurstof en zwavel), oplosbaar in zwavelzuur, cliloorwaterstofzuur en salpeterzuur. Praeparaten: Ferrum pulveratunn (ijzerpoeder, fijn ijzervijlsel), \'Ferrum hydro-genio reductum (door waterstof gereduceerd ijzer), Chloretum ferricum en Solutio chlonti ferrici (Liquor stypticus), Sulphas ferrosus, gekristalliseerd, en van kristalwater bevrijd (exsiccatus), Crocus martis {Suhcarlonas ferri).

12. Hydrargyrum, Kwik.

Zilverwit, bij de gewone temperatuur vloeibaar metaal (in ertsen met zwavel als Cinnaber), oplosbaar in salpeterzuur en kokend zwavelzuur, onoplosbaar in cliloorwaterstofzuur. Praeparaten: Hydrargyrum cum Carbonate calcico, TJnguentum Hydrargyria Emplastrum Hydrargyri.

13. Zincum, Zink.

Blauwgrijs metaal, oplosbaar in zwavelzuur, cliloorwaterstofzuur en salpeterzuur. Praeparaten: Oxydmn zincicvm. Sulphas dncicus, Valerianas zincicus.

-ocr page 23-

11

Samengestelde lichamen.

a. Zuren {of grondslagen van zuren).

14. Aeidum aeetieum, Azijnzuur.

Kleurlooze vloeistof van sterk zuren smaak en reuk en zure reactie. Praeparaten: Aeidum aceticum diluiurn, Acetas kalicus en natricus.

(Onzuiver, bruin: Acetum pyrolignosum cruduin.)

15. Acidunt arsenicosum, Arsenigzuur.

Witte, doffe of glanzende stukken, moeilijk oplosbaar in water, volkomen, indien dit kali of natron bevat; zeer vergiftig. Op kool verhit, verspreidt zicli een knoflookreuk. Praeparaat: Solutio Arseniitis kalici composita (Liquor Po wier i).

16. Aeidum borieum, Boor zuur.

Kleurlooze kristallen van zwak zuren smaak, oplosbaar in water en spiritus. De oplossing in spiritus brandt met eene groene vlam.

17. Aeidum eitricum, Citroenzuur.

Kleurlooze kristallen van sterk zuren, maar aangenamen smaak. Praeparaten: Citrus tnagnesicus, Citras ferricus, Citras chinini.

18. Aeidum hydroehloricum. Chloor water stof zuur.

Kleurlooze, zeer sterk zure, rookende vloeistof (als crudum meestal geel). Praeparaat: Aeidum hijdrochloricum düntum.

19. Aeidum nitrieum, Salpeterzuur.

Kleurlooze of weinig geel gekleurde, sterk zure vloeistof. Praeparaat: Aeidum nitrieum dilutum.

w II f Hl!

r/r\'

Ft,

li?; ÉI

\'STt.\' :;i ■

i

I:?\'

fh

|P ü

I

w ii

\' :: s

fïJ

«•i; i \'

11

li jP. ilvf;

fit ill

IH f li-»

ill i |h li

-ocr page 24-

12

20. Acid urn plienylicum, Phenylzuur.

Kleurlooze (soms eenigszins roodgekleurde) kristallen of, vloeistof van teerachtigen reuk (eigenlijk geen zuur, maar een schijnalcohol of phenol).

21. Aeidum sulphuricum, Ztcavelzuur.

Kleurlooze, stroopachtige, brandend zure vloeistof. Praepa-raten: Aeidum sulphuricum dïlutum, Sulphas aethylicus acidus cum alcohole, Tinctura acida aromatica.

22. Aeidum tannicnm. Looizuur.

Geelachtig poeder van een eigenaardigen reuk, oplosbaar in water en spiritus, met ijzerzouten eene blauwzwarte kleur gevend,. Praeparaat: Tannas ehinini.

23. Aeidum tartaricum. Wijnsteemuur.

■ Kleurlooze kristallen van sterk zuren smaak, oplosbaar in water en spiritus.

b. Basen (of grondslagen van hasen.)

24. Ammonia liquida.

Vloeistof met sterken tranenverwekkenden reuk, sterk alca-lisch. Praeparaten: Solutio Aceiatis ammonici (Spiritus Mindereri), Solatia arnmoniaci spirituosa anisata, Linimenium volatile.

25. Oxydum ealcieum, Kalk.

Witte stukken, die bij besprenkeling met water zeer heet worden (hydraatvorming, blusschen van kalk). Praeparaat; Aqua calcis (kalkwater).

*26. Oxydum ferrieum, Uzeroxyde.

In de natuur als lapis haematites of bloedsteen, donkerbruine, hoekige, puntige stukken.

27. Oxydum hydrargyrieum, Kwikoxyde.

Pood poeder, oplosbaar in chloorwaterstofzuur en salpeterzuur.

-ocr page 25-

13

28. Hydras kalicus, Bijtende kali.

Witte pijpjes, oplosbaar in water (kaliloog) en spiritus, uiterst alcalisoli. Praeparaat; Causticum Viennense.

29. Hydras natricus. Bijtende natron.

Witte stukken, oplosbaar in water (natronloog) en spiritus, sterk alcalisoli. Praeparaat: Sapo medicatus.

30. Oxydum plumbicum semivitreiim (Litliargyrum), Goudglid.

Geelroode scliubben (mogen met ammonia liquida geschud, deze niet blauw kleuren).

c. Zouten.

*31. Acetas cupricus basieus, Spaansch groen of Groenspaan.

Blauwgroen poeder, sterk stuivend met koperreuk, onoplosbaar in water, bij opkoking met azijnzuur eene blauwe oplossing leverend, die na verdamping in water oplosbare kristallen van Acetas cupricus geeft.

32. Acetas niorphini, Azijnzure morphine.

Wit of geelwit naar azijnzuur riekend poeder, oplosbaar in water, vooral na bijvoeging van een weinig azijnzuur.

{HydrocMoras morphini, gewoonlijk kleurlooze vierkante stukken, gemakkelijk oplosbaar in water).

33. Acetas plumbicus. Loodsuiker.

Witte kristallijne stukken van metaalachtigen zoeten smaak, oplosbaar in water. Praeparaat: Solatia Acetatis plumbici basici (loodazijn).

34. Biboras natricus, Borax.

Natuurlijk en kunstmatig. Witte kristallen, kenbaar aan een vetglans (door verweêring), zwak alcalische smaak, oplosbaar in water, Praeparaat: Tartarus boraxatus.

-ocr page 26-

14

35. Brometum kalicum, Broomkalium.

Witte kristallen, gemakkelijk oplosbaar in water, weinig alca-lische reactie.

36. Carbonas calcicus, Koolzure kalk.

Als krijt (niet gekristalliseerd of amorph) en als marmer (korrelig kristallijn). Praeparaat: Carlonas calcicus [praecipitatus).

37. Carbonas et hydras magnesieus, Magnesia alba.

In vierkante stukken, die gemakkelijk fijn gewreven kunnen worden. Zeer licht. Onoplosbaar in water, onder opbruising oplosbaar in verdunde zuren tot eene heldere vloeistof. Praeparaat: Oxydum magnesicum (Magnesia usta).

38. Carbonas et hydras plumbicus, Loodwit.

Zwaar wit poeder, oplosbaar in verdund salpeterzuur en azijnzuur, ook in kokende kaliloog.

39. Carbonas kalicns, FotascJi.

Wit kristallijn liygroscopiseli poeder, zeer sterk alcalisch, gemakkelijk oplosbaar in water.

Bicarhonas kalicns, kleurlooze kristallen, zwak alcalisch, met zuren sterk opbruisend.

40. Carbonas natrieus. Soda.

Kleurlooze kristallen, sterk alcalisch, gemakkelijk oplosbaar in water.

Bicarlonas natrieus, kristalkorsten, venalis, wit poeder, bijna neutraal, met zuren sterk opbruisend. Praeparaat: Pulvis aërophorus.

41. Chloras kalicns, Chloor zure kali.

Kleine kleurlooze kristallen, veel beter in warm dan in koud water oplosbaar. Bij wrijving met brandbare lichamen, bijv. zwavel, sulphidum stibicum enz. volgt ontploffing.

-ocr page 27-

15

42. Chloretum ammonicum, Salmiak.

Groote stukken of kristallijn poeder, gemakkelijk oplosbaar in water (sterke afkoeling), scherp van smaak, bij verhitting geheel vluchtig; bij het wrijven met kalk den reuk naar ammoniak ontwikkelend.

43. Chloretum hydriirgyrieum, Sublimaat.

Witte kristallijne stukken, moeilijk in koud, gemakkelijker in kokend water oplosbaar, het best in water, dat salmiak bevat. Scherp van smaak, zetr vergiftig. Praeparaat: Chloretum hydrargyricum et amididum hydrargyricum (Mercurius praecipi-tatus albus), Aqua phagedaenica.

44. Chloretum hydrargyrosum, Calomel.

Witte kristallijne stukken, die bij wrijving geel worden en, geslibd, een geelwit poeder geven. Onoplosbaar in water.

45. Chloretum natricum, Keukenzout.

Trechtervormige opeenhooping van teerlingvormigc kristallen of kristallijn poeder, even goed oplosbaar in koud als in warm water. Praeparaat: Chloretum natricum (depuratum).

46. Cyanctum kalico-ferrosum, Ferrocyaankalium.

Geel hloedloogzout.

Gele kristallen, oplosbaar in water, onoplosbaar in spiritus. De oplossing geeft met eene oplossing van Chloretum ferricum eene blauwe kleur (Beiiijnsch blauw).

47. Hypoehloris caleicus, Cldoorlcalk.

Wit hygroseopisch poeder, grootcndeels oplosbaar in water, van een eigenaardigen, prikkelenden reuk. Bleekt kleurstoffen. Ontwikkelt na overgipting met zuren een groengeel, sterk hoest verwekkend gas (chloorgas).

-ocr page 28-

16

* 48. lode turn kalicum, loodkalivm.

Teerlingvormige kristallen, gemakkelijk oplosbaar in water. In aanraking met stijfselpap en een zuur eene blauwe kleur voortbrengend.

49. Nitras kalicus, Kali-salpeter.

Groote kristalpijpen of kristallijn poeder, gemakkelijk oplosbaar in water (koude verwekkend), ziltige smaak. De vlam violet kleurend.

50. Nitras natrieus, Natron-salpeter.

In uitgestrekte velden van Peru verzameld en over Chili uitgevoerd (Chilisalpeter). Kleine hygroscopische kristallen, gemakkelijk oplosbaar in water, de vlam sterk geel kleurend.

51. Pcrmanganas kalicus. Overmangaamure kali.

Paarsbruine kristalschubben, oplosbaar in water, daarmede eene purper-violetroode vloeistof gevend (kameleonvloeistof), die o. a. door organische stoffen en ferrozouten cfe kleur verliest.

52. Phosphas calcieus, PJiosphorznre kalk.

Wit gebrande beenderen, in stukken of in poeder, onoplosbaar in water, oplosbaar in verdund chloorwaterstofzuur. Prae-paraat: Phosphas calcieus (praecipitatus\\.

53. Scsqnicarbonas ammonicns, Koolzure ammoniak.

Stukken of plaatjes van een sterken ammoniakreuk. Praepa-raten: Sesqvicarbonas ammonicus pyroanimalis (Sal cornu cervi) en Solutio (Spiritus cornu cervi), Solutio Succinatis ammonicipyroanimalis (Spiritus cornu cervi suceinatus).

54. Sulphas chinini.

Stervormig vereenigde, kleurlooze kristallen, bitter van smaak, moeilijk oplosbaar in water, gemakkelijk in water, dat zuur bevat, en in spiritus. De oplossing in verdund zwavelzuur vertoont een blauwen weerschijn.

-ocr page 29-

17

{Hydrochloras CIdnini, stervormig vereenigde kristallen, gemakkelijk oplosbaar in water.)

55. Sulphas cuprieus, Kopervitriool.

Blauwe kristallen. Praeparaat; Sulphas cuprico-anmonicus iasicus.

56. Sulphas ferrosus, Ijzervitriool (Koperrood).

Zeegroene kristallen, in de lucht bruin wordend. Praeparaat: Crocus Martis (Subcarbonas Ferri.)

57. Sulphas zineicus, Zinkvitriool.

Onzuiver in witte, van buiten geel (door ij zéroxyde) aangeslagen brooden of stukken. Zuiver kleurlooze, naaldvormige kristallen.

58. Sulphas kalico-aluminieus, Aluin.

.

Kleurlooze kristallijne massa\'s (kristalvorm: het regelmatig achtvlak), zuurachtig en samentrekkend van smaak, niet gemakkelijk oplosbaar in water. Bij wrijving met kalk mag er geen reuk naar ammoniak ontwikkeld worden, waaruit blijken zou dat men met ammoniak-aluin te doen heeft. Praeparaat: Sulphas halico-aluminicus exsiccatm (Alumen ustum).

59. Sulphas kalieus, Zicavelzure Jcali.

Bittere smaak, vrij moeilijk oplosbaar in koud\' water.

60. Sulphas m\'agnesicus, Zicavelzure magnesia.

(Engelsch zout.)

Kleine, kleurlooze, naaldvormige kristallen, gemakkelijk oplosbaar in water, bitter van smaak.

61. Sulphas natricus. Zwavelzure natron. (Glauberzout.)

Gewoonlijk groote, kleurlooze, zuilvormige kristallen, gemakkelijk oplosbaar in water, in droge lucht verweêrend (tot poeder vervallend onder verlies van kristalwater).

63. Tartras kalieus acidus, Cremortart.

Kleurlooze kristeen (in den artsenijvoorraad in den poeder-vorm), moeilijk opiösbaar in koud, gemakkelijk in kokend water,

3

-ocr page 30-

18

zure smaak. Praeparaten: Tartras kalicus, Tartras Mlico-natricus, Tartras kalico-stibicus, Tartarus loraxatus.

(Onzuiver als Tartarus ruber en alius, roode of witte wijnsteen, kristallijne stukken.)

Bij de zouten noemen wij nog de volgende Silicaten: *63. Bolus.

Soort van klei (silicaat van aluminium), wit {Bolus alba, Aryilla) of rood (Bolus rubra [armena]), onoplosbaar in water.

*64. Lapis Pumex, Puimsteen.

Silicaat van aluminium, zeer licht, op het water drijvend, zeer poreus, niet hard, op het gevoel scherp, kleur grijswit zilverachtig.

65. Smaltiim, Blauwsel.

Silicaat van kobalt, poeder van blauw glas. Mag bij overgieting met chloorwaterstofzuur de kleur niet verliezen en geen reuk naar vuile eieren verspreiden; anders is het verwisseld met de blauwe kleurstof ultramarijn, die in den laatsten tijd het blauwsel grootendeels verdrongen heeft maar in de apotheek niet als zoodanig mag gebruikt worden. Praeparaat: Unguentum Oxydi cobaltici.

*66. Lapis calaminaris. Galmei of Kalamijnsteen.

Oxydum zincicum nativum.

Garbonaat met silicaat van zink of enkel het eerste, roodgekleurd door ijzeroxyde.

Soms in gebruik voor zalf.

d. Sujoeroxyden.

67. Peroxydum manganicuin, Mangaanperoxyde.

Natuurlijk voorkomend als bruinsteen in groote stukken, die een bruinzwart poeder geven. Bij behandeling met chloorwaterstofzuur wordt chloorgas vrij, zoo ook wanneer bruinsteen met keukenzout en zwavelzuur verwarmd wordt.

-ocr page 31-

19

*68. Minium, Menie.

Hoogere verbinding van lood met zuurstof, roode kleur. Zuivere menie lost na eenig tijdsverloop geheel op in salpeterzuur, wanneer daarbij eenige spiritus gevoegd wordt. Op kool voor de blaasbuis gegloeid, blijft er enkel eene weeke metaalkorrel achter.

e. Zwavélverhindingen.

69. Sulphidum stibiosum, Spiesglans.

(Antimonium crudum.)

Grijze stukken als met spiezen bedekt. Onoplosbaar in water, bij koking met chloorwaterstoi\'zuur den reuk van vuile eieren verspreidend (ontwikkeling van zwavelwaterstofgas). Praepara-ten: Kermes minerale, Sulphidum stihicum (Sulphur auratum antimonii).

*70. Sulphidum arscnieosum, Zwavelarsenik.

Auripigmentum (Operment). Gele stukken of geel poeder, onoplosbaar in water zoo ook in chloorwaterstofzuur, oplosbaar in ammonia liquida, bij verhitting vervluchtigend.

Een rood zwavelarsenik (met minder zwavel) in de natuur voorkomend, heet Realgar.

71. Sulpüuretum Iiydrargyricuin nibruni, Cinnaber, Vermieljoen.

Natuurlijk en kunstmatig (de laatste Clnnahar factitia). Eoode kristallen of rood poeder, onoplosbaar in water en verdunde zuren, oplosbaar in koningswater.

2*

-ocr page 32-

VOOETBEENGSELEN UIT HET PLANTENEIJK.

a. KADICES, quot;WOBTELS.

Met den algemeenen naam //radixquot;, //wortel , worden nog van ouds, op weinig uitzonderingen na, in de pharmacie alle deelen eener plant bestempeld, die zich onder den grond bevinden, namelijk, behalve de eigenlijke wortel of radix pri-maria, hoofdwortel, en de radices secundariae, bijwortels (in de Fharm. //wortelvezelsquot; geheet en), — de onderaardsche stengeldeelen: r li i z o m a, wortelstok; b u 1 b u s, bol; t u b e r, knol.

Bij elk der te vermelden //Eadicesquot; geven wij gespatieerd aan, tot welke dezer het genoynde plantendeel behoort. *1, Radix Aleammc, Alkannettcortel.

Wortel van Anclinm tinctoria Linnaeus. Donkerpaars rood, licht breekbaar. De kleurstof onoplosbaar in water, oplosbaar in spiritus, vette en vluchtige oliën.

Wordt enkel als kleurmiddel gebruikt. k 2. Radix Althaeae, Althaeaioortel.

Wortel van Althaea officinalis Linnaeus. Wit, buigzaam, op de doorbraak vezelig. Hoofdbestanddeelen: slijmstof en asparagine.

Wordt gebruikt in zoogenaamd decoetum, beter infusum-1 op 10 colatuur, in species, en als Pulvis. Praeparaat: Syrupws Althaeae.

3. Radix Angelieae, Engelwortel.

Wortel van Archangelica officinalis Hoffmann. Grijsbruin, aan het boveneinde verdikt, op de doorsnede harsachtige strepen vertoonend; eigenaardige, specerijachtige geur. Hoofdbestanddeel: hars, die vluchtige olie bevat.

Wordt gebruikt in infusum: 1 op 10 colat.

4. Radix Arinoraciae, Mierikswortel.

Wortel van Armoracia rusticana Plora der cttorau. Pen-

-ocr page 33-

21

vormig, uitwendig bruin, inwendig wit, radijsachtige reuk, scherpe smaak.

Alleen versch te gebruiken. Praeparaat: Spiritus Cochleariac.

5. Radix Aruicae, Wolverleizoortel.

Ehizoma Aruicae.

Wortelstok met bij wortels van Arnica montana Linnaeus. Bruingeel, de bij wortels worden slechts aan ééne zijde Tan den korten wortelstok gevonden. Hoofdbestanddeelen: vluchtige olie en eene bitterstof, arnicine.

Wordt gebruikt in infusum | 1 op 10 colat.

•6. Radix Artcmisiae, Hijvoetwortel.

Lange wortel (volgens sommigen wortelstok) met lange bijwortels van Artemisia vulgaris Linnaeus. Bleekbruin; trekt men de bijwortels in de lengte uit, dan laat op verschillende plaatsen de schors van het hout los, zoodat de bijwortel een geringd voorkomen verkrijgt. Hoofdbestanddeelen: hars en vluchtige olie.

Alleen de bijwortels te gebruiken, gewoonlijk in den poeder vorm.

7. Radix Bardanac, Klis- of KlUwortél.

Wortel van Lappa major Gaertner, L. towentosa Lamarck,.

L. minor De Candolle. Bleekbruin, lang, op de doorsnede straalswijs gestreept. Hoofdbestanddeel: looizuur.

Wordt gebruikt in decoctum: 1 op 10 colat. Praeparaat: Extractum Bardanae. ■ -4-quot;

8. Radix Belladonuac, Doodfcruidworiel.

Wortel van Atropa Belladonna Linnaeus. Vuilwit, in verschillende vormen voorkomend, z. a. rolrond of gespleten en * verbreed aan het boveneinde. Wordt licht wormstekig. Hoofdbestanddeel; het vergiftig alcaloïde: Atropimm (op zich zelf, meer als Sulphas Atropini in gebruik; do pupil verwijdend).

Wordt gebruikt als Pulvis, t

*9. Radix Bryoniae, Wilde Wïjngaardwortél.

Wortel van Bryonia alba Linnaeus en Bryonia dioica, Jacquin.

-ocr page 34-

22

In dwarse schijven gesneden, die wit zijn en een aantal ringen vertoonen (waardoor verwisseling met Eadix Calumba herkend wordt).

. 10. Radix Calami aromatici, Kcilmimoortel.

Ehizoma Calami.

Wortelstok van Acorus Calamus Linnaeus. Lang, rolrond, vingerdik, uitwendig rood- of bruinachtig, inwendig wit en sponsachtig. De litteekens der afgesneden bijwortels duidelijk zichtbaar. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie (Oleum Calami aromatici).

Wordt gebruikt in infusum: 1 : 10, en als Pulvis.

v 11. Radix Calumba, Calumiawortel.

Wortel van Cocculus palmatus Wallich. In dwarse schijven gesneden, geel, vertoonend 3 a 4 ringen (zie Eadix Bryoniae). Hoofdbestanddeelen: bitterstof en veel zetmeel.

Wordt gebruikt in decoctum: 1 op 6—10 colat., en als Pulvis. Praeparaten: Extractum Calumba en Tinctura Calumba.

*12. Radix Caryophyllatac, Nagelwortel.

Ehizoma Caryophyllatac.

Wortelstok met bij wortels van Gemn urhanutii Linnaeus. Donkerbruin, voorzien van het benedenste gedeelte dei-holle stengels, versch geurig.

Wordt gebruikt in species.

*13. Radix Chinae, Cldnaicoriel.

Ehizoma Chinae.

Wortelstok van Smilax China Linnaeus. Zware, dikke stukken, uitwendig bruin, inwendig licht vleeschkleurig of bruinachtig. ^

14. Tuber Colchici, TyloosJcnol.

Knol van ColcJdcwm autummle Linnaeus. Eirond-hartvormig, ingedrukt, zoo groot als eene okkernoot, vuilwit. Hoofdbestanddeel: een alealoïde, colchicine. Praeparaten: Acetim Colchici en Oxymel Colchici.

-ocr page 35-

23

I

15. Radix Consolidae, Smeer wortel.

Wortel van Symphytum officinale Linnaeus. Lang, uitwendig blauwzwart, inwendig grijswit. Hoofdbestand-deelen: looizuur en asparagine.

Gebruik in decoctum: 1 op 10 colatuur. •

*16. Radix Curcumae, Kurkumaicortel.

\\ Illiizoma Curcumae.

Knollen uit den wortelstok van Curcuma long a Linnaeus. Langere en kortere rolronde stukken, van buiten bruingeel, inwendig donkergeel. Hoofdbestanddeelen: gele, met alea-liën bruin, met aeidum borieum na droging morgenrood wordende kleurstof en vluchtige olie.

Komt in den handel gewoonlijk in den poeder vorm voor (bruingeel poeder).

*17. Radix Dictainni albi, Eschwortel.

Bijwortels van Bictamnus albus Linnaeus. Pijpvormig, bestaande uit schors en hout, die gemakkelijk van elkander te onderscheiden en te scheiden zijn; beiden wit.

Gebruik als Pulvis, waartoe alleen de schors dient.

18. Radix FilicisTinaris, Varenwortel.

Ehizoma Pilicis maris.

Wortelstok van PolysticJium Filix mas Koth (Mannetjes-Varen). Uitwendig bruin, inwendig lichtgroen, aan den top met bij wortels en opgerolde bladen, die uitwendig met bruine schubben bezet, inwendig groen zijn.

Gebruik als Pulvis, telkens vóór het gebruik verscli te bereiden van de groene deelen. Praeparaat: Extractum Filicis maris.

*19. Radix Focnieuli, Venkelwortel.

Wortel van Foeniculum vulgare Gaertner. Peenvormig, wit, liclitelijk wormstekig wordend. Hoofdbestanddeel: gele vluchtige olie {Oleum Foeniculï).

Gebruik in species.

20. Radix Galangac minoris, Galanyaicortel.

Ehizoma Galangae.

Wortelstok van Alpinia chinensis Eoscoë. Eoodbruine

t » 5\' \' \'V K b iH? -

r 1,: pi

I

\' V V É IIL

■\'f:i

mk

jlk jl\'! li

if\'

i |il

ii r-

ï

li

Iji;

i

! gt;

\' V-

-ocr page 36-

24

stukken, die lier li aaldel ijk gebogen zijn, met witte ringen voorzien; lieete smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

21. Radix Gcntianae, Gentiaanwortel.

Wortel van Gentiana lutea Linnaeus. Langwerpig uit- en inwendig bruin, inwendig een weinig in het rosse of oranje. Tussehen schors en houtcilinder vindt men een donkerder kurkachtigen ring. Smaak zeer bitter; reuk zoetachtig naar gedroogde vijgen. Hoofdbestanddeel: bitterstof, gentisine.

Gebruik in species, en als Pulvis. Praeparaten: Hxlraclmn Gentianae en Tinctura Gentianae^ L-

22. Radix Graminis, Graswortel.

Ehizoma Graminis.

Wortelstok van Triticum repens Linnaeus. Dun, scherp-kantig en gesleufd, inwendig hol, stroogeel. In stukjes gesneden in voorraad gehouden. Hoofdbestanddeel: suiker.

Gebruik in decoctum en in species. Praeparaat: Extractum Graminis, \' ^ ■

23. Radix Gratiolae, Genadekruidwortel.

Ehizoma Gratiolae.

Wortelstok met bij wortels van Gratiola ofjicinalis Linnaeus. W i t. Praeparaat (van Radix et lltrha): Extraclum Gratiolae.

Aanmerking. Men lette ter onderscheiding van de in uiterlijk voorkomen meer of min op elkander gelijkende zoogenaamde //vezel wortelsquot;: Kadix Arnicae, Artemisiae, Caryo-phyllatae en Gratiolae, op de bij elk hunner gespatieerd opgegeven kenmerken.

24, Radix Ilclenii, Alantswortel.

Wortel van Inula Linnaeus. Meestal dikke stukken,

aan het eene uiteinde verbreed, bleekbruin; smaak scherp, bitterachtig.

Gebruik in species, en als Pulvis. Hoofdbestanddeelen: alant-kamfer en inuline. Praeparaten^: Extr actum Helenii, Tinctura Helenii., *25. Radix Hellcbori albi, Witte Nieswortel.

Ehizoma Hellebori albi.

Wortelstok van Veratrum album Linnaeus. Eondestukken,

-ocr page 37-

25

uitwendig grijs, met litteekens van bijwortels bezet, inwendig wit. Hoofdbestanddeel: liet vergiftige, sterk niezen verwekkend alcaloïde: Veratrinum.

Komt als grijs poeder {Fulv. Rad. •Hellelori alhi) in den handel voor.

*26. Radix Ilcllcbori nigri. Zwarte Nieswortel.

\\ Ehizoma Hellebori nigri.

Wortelstok met bijwortels van Ilellehorm niger Linnaeus. Veelhoofdig, zwartbruin, wortelstok zoowel als bijwortels op de breuk stervormig.

In gebruik het extract.

27. Radix Ipeeaeiianhae, Braakwortel.

Bij w ort el s van CepJiaclisIpecacAi.anhaWilldenow. Bochtig, 2—4gt; millimeter dik, grijs, dicht op een staande duidelijke ringen. De schors, die gemakkelijk door kloppen van het hout loslaat, mag alleen gebruikt worden. Hoofdbestanddeel: een alcaloïde, emetine.

Gebruik in infusum en (als lichtgeelgrijs Pulvis Corticis Sadicis Ipecacuanhae) in poeder. Praeparaten: Syrupus Ipeca-cuanhae, Tinctura Ipecacuanhae en Vinum Ipecacuanhae.

28. Radix Iridis llorontini, Lischwortél.

Ehizoma Iridis.

Wortelstok van Iris Jlorentina Linnaeus. Geelwit of wit, meest bochtig, met litteekens vau bij wortels bezet. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

Gebruik als Pulvis, meestal tot het omwikkelen van pillen, en uitwendig (vooral in tandpoeder).

29. Radix .lalapnc, Jalappewortel.

Knol van Tpomoea Purga Wender. Peervormige stukken of schijven, donker-grijsbruin, waarin duidelijk lagen van het hoofdbestanddeel, de bruine hars {Jiesina Jalapae), kunnen waargenomen worden.

Gebruik als (grijs) Pulvis van cigenaurdigen reuk.

-ocr page 38-

26 quot;t

*30. Radix Levistiei, Lavaswortel.

Wortel van ligusticum Levisticmn Linnaeus. Lange stukken, grijsgeel, eigenaardig van reuk. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

Gebruik in species.

31. Radix Liquiritiae, Zoethout.

Wortel van GlyeyrrMza glabra Linnaeus. Uitwendig grijsbruin, inwendig geel. Hoofdbestanddeel; eene zoetstof of glu-coside, glycyrrhizine.

Gebruik in infusnm, species, (als Flores Liquiritiae) in poeder en tot omwikkeling van pillen. Praeparaat: Extractum Liquiritiae.

*32. Radix Ononidis, Stalkruidswortel.

Wortel van Ononis spinosa Linnaeus. Grijsbruin, houtig, bochtig.

Gebruik in decoetum: 1 op 10 eolatuur, en in species.

33. Radix (et Hcrba) Polygalae amarae,

Kruishloemwortel (en -kruid).

Wortel met kruid van Tolygala amara Linnaeus. Wortel zeer klein, kruid groen, de onderste bladen tot een rozet vereenigd; zeer bitter.

Gebruik in deeoctum: 1 yop 10 eolatuur, en in species.

*34. Radix Pyrctliri, Vuur wort el.

Wortel van Anthemis PyrelJtrum Linnaeus. Spilvormig, langzamerhand in eene punt eindigend, bruinzwart, meestal aan het dikste uiteinde met overgebleven stengels voorzien; heete smaak.

35. Radix Ratanhiae, BatanJdawortel.

Wortel van Krameria triandra Euiz et Pavon. Houtig, veelhoofdig, naar beneden in takken uitloopend. Roodbruine bast, gemakkelijk loslatend van het kaneelkleurig hout. Hoofdbestanddeel; looizuur.

Gebruik in decoetum: 1 op 10—15 eolatuur. Praeparaat: Extractum Ratanhiae, Syntpus iodo-tannicus.

-ocr page 39-

27

36. Radix Rhci, Rhaharlenoortcl.

Wortel van ^eaM-soorton in China. Plalrondc stukken, bruingeel, notemuskaatachtig geaderd, tusselien do tan-den knarsend (door kristallen van oxalas calcieus, de oorzaak der witte aderen), liet speeksel geel kleurend, door alcaliën rood wordend.

Gebruik in infusum, maar voornamelijk als (goudgeel) Pulvis. Praeparaten: Extractum Rhei, Infusum Rhei aquosum, Synqms Rh ei.

\\ *37. Radix Rnbiae tinctorum. Meekrap.

Wortelstok met bij wortels van Ruhia tinctorum Linnaeus. Uit- en inwendig rood.

38. Radix Saleb, Salehcortel.

Tubera Saleb.

Knollen van Orchis- en O/^ry-s-soorten. Verscliillend van gedaante, meestal eirond. Hoornaelitig, gerimpeld, li a 1 f d o o r s c h ij n e n d. Hoofdbestanddeel: zetmeel.

Gebruik als (wit) Pulvis in dilatatio (gewoonlijk doch ten onreehte //Solutio salebquot; gehcetcn).

39. Radix Saponariac, Zeepicoriel.

Wortel van Saponaria officinalis Linnaeus. Eolrond, uitwendig bruinrood, inwendig wit. Smaak zoet-bitteraehtig, scherp. Geeft met water een schuimend aftreksel.

Gebruik in species.

I 40. Radix Sarsaparillac, Sarsaparïllewortel.

Bij wortels van /SWamp;x-soorten. Eond, dun, uitwendig r o o d-bruin en gestreept, inwendig wit en in het midden een citroengelen ring vertoonend. Komt meestal voor ontdaan van den stengelvoet (Caput Sarsaparillae), waaraan de bijwortels vastzitten, en in halfronde stukjes gekliefd. Drie hoofdsoorten: L i s-\'Sabonsche, Honduras (de dikste). Vera-Cruz (de dunste soort). Hoofdbestanddeel: waarschijnlijk smilacine (parilline) in de schors; bevat ook zetmeel, vooral de Honduras in het witte merg.

Gebruik in deeoctum en species.

-ocr page 40-

28

1

41. Radix Scammonlae, Scammoniawortel.

Wortel van Convolmdus Scammonia Linnaeus. Lange dikke wortel, uitwendig bruinaclitig, inwendig bleeker en liet hoofdbestanddeel, de bruingroene hars (Resina Scamrnoniaè), als stippeltjes vertoonend.

42. Scilla Sieeata, Zeeajuin.

Smalle repen uit de middelste rokken der versche bollen van Urginea Scilla Steinheil, gesneden en gedroogduilgeel, hoorn-aelitig, bros, doorschijnend, zeer bittei-. Hoofdbestanddeel: eene bitterstof, seillitine.

Gebruik in aftreksel. Meestal als poeder (Pulvis Scillae, zeer hygroseopisch). Praeparaten: Acetum Scillae, Oxymel Scillae, Vinum Scillae, .

43. Radix Senegac, Senegawortel.

Wortel van Folygala Senega Linnaeus. Geel- of grijsaehtig-bruin, zwakke reuk, scherpe smaak (vooral bij het kauwen). Kenmerkend zijn vooral de dikke knobbel (veelhoofdig) aan den voet, de gedraaide vorm en de verheven kam.

Gebruik in decoctum: 1 tot 20—40 colatuur. Praeparaat: Syrupus Senegae. Hoofdbestanddeel: eene bitterstof, senegine (polygaline of polygalazuur).

44. Radix Serpentariae, Slangenwortel.

Wortelstok van Aridoloclda Serpentaria Linnaeus, met bleek-okergele bijwortels, die op de doorbraak in het midden een roodbruin puntje (de houtcilinder) vertoonen. Ecuk naar kamfer en valeriaan. Hoofdbestanddeelen: vluchtige olie en hars.

Gebruik in infusum.

45. Radix Taraxaci, Faardebloemwortel.

Wortel van Taraxacum officinale Wiggers. Holrond, aan den voet dik, naar den top dunner toeloopend, uitwendig zwartbruin,

-ocr page 41-

39

inwendig wit cn sponsig, met ecno citroengele pit (hout), die bij het bewaren verloren gaat en alsdan eene opening vertoont. Smaak bitter. Hoofdbestanddeel: eene bitterstof\', taraxacine.

Gebruik in decootum en species. Praeparaat: Bxtractum Ta-raxaci (uit den verschen wortel met het kruid).

*46. Radix TormentlUae, Tormentilwortel.

\\ Ehizoma Tormentillae.

Wortelstok van Tormentïlla er eet a Linnaeus. Dik, g e b o g e n, roodbruin, zeer samentrekkend van smaak. Hoofdbestanddeel : looizuur.

Gebruik als Pulvis.

^ 47. Radix Valerianae, Valeriaanwortel.

Eliizoma Valerianae.

Wortelstok met bij wortels van Valeriana officinalis Liii-naeus. Grijsbruin, eigenaardig en sterk van reuk en smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie [Oleum Valerianae).

Gebruik in infusum en als Pulvis. Praeparaten: Acidim vale-rianicum, Extractum Valerianae, Tinctura Valerianae.

*48. Radix Zcdoariac, ZeJoarwortel.

Ehizoma Zedoariae.

\\

Knollen nit den wortelstok van Curcuma Zerumbet Eox-bourgh. Peervormige, hoekige stukken, roodachtig. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

49. Radix Zingiberis, Gemberwortel.

i Ehizoma Zingiberis.

Wortelstok van Zingiber Eoscoë. Afgeplat, klauw-

vormig (gemberklauwen), oppervlakkig geringd, uitwendig bleek-okergeel. Aangename geur, scherpe smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum zingiberis.

Gebruik als Pulvis.

-ocr page 42-

b. CORTICES, BASTEN.

Onder //cortexquot;, //bastquot;, wordt alles verstaan wat het buitenbekleedsel van den stengel uitmaakt tot aan den cambiumring, namelijk de cortex primarius, primaire scliors, kortweg //scliorsquot; (opperhuid, kurklaag), en de cortex secundarius, secundaire schors (bast in engeren zin); in de pharmacie noemt men ook bij de //Corticesquot; de buitenste omgeving der vrucht of het pericarpium, de vruchtwand.

*1. Cortex Angusturae, Angmturabaü.

Bast van Galipea officinalis Hancock. Platte of gootvormige, licht okergele stukken.

Vooral niet te verwisselen met den bast van Strychnos Nux vomica, geheeten Cortex Awjusturae sjmrius, kenbaar aan roestvlekken op de bovenvlakte.

3. Cortex Aurantiornm, Oranjeschillen.

Gedroogde schillen der rijpe vruchten van Citrus Aurantium Linnaeus, voorkomend in ovale stukken, aan de buitenzijde bruin, aan do binnenzijde wit en sponsachtig. Meestal wordt enkel liet aangenaam riekend en smakend buitenbekleedsel, afgesneden van de bijna smakelooze binnenzijde, als flavedo in gebruik genomen voor infusum en Pulvis. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie {Oleum Aurantiorum).

Praeparaten: Aqua Corticum Aurantiorum, Syrupus Aurantiorum, Tinctura Aurantiorum.

3. Cortex Aui-antioram cnrassavieorum, CuracaoscMllen.

Schillen van eene verscheidenheid van Citrus Aurantium, hard, donkergroen, scherp van reuk en smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

-ocr page 43-

31

m

*4. Cortex Canellac albac, Wit Kaneel.

Bast van Canella alha Murray. Vuilwitte pijpen of gootvor-mige stukken, aromatisch van smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

5. Cortex Casearillae, Cascarillehast.

Bast van Crohn Eluteria Swartz. Grooter of kleiner pijpen van witgrijs voorkomen. Op het vuur geworpen, verspreiden zij een muskus reuk.

Gebruik in decoctum of infusum. Praeparaten: \'Extraduin Casearillae, Tinclura Casearillae.

Cortex Chinae seu peruvianus, Kinabast.

Amerikaansche en Java Kinabasten, afkomstig van de stammen en takken van verschillende Cinchona-soorten.

Van de Amerikaansche kinabasten komen 3 hoofdsoorten voor: Cortex Chinae fuse us seu g r i s e u s, Bruine kina; Cortex Chinae Calisayae seu regius. Koningskina; Cortex Chinae ruber, Koode kina.

Van Cortex Chinae fuseus of Bruine Kina bestaan wederom hoofdzakelijk twee hoofdsoorten: Huanueo en Loxa. In het algemeen zijn kenmerken eener goede bruine kina: overlangs en dwars 1 o o p e n d e sleuven op de buitenvlakte, eene kaneelbruine kleur der binnenvlakte, een hars ring op de doorbraak, een zuivere klank bij het stooten op een hard voorwerp, een runreuk bij het wrijven.

6. Cortex Chinae Huanueo, Iluanuco-kina.

Pijpen met eene grijsbruine, door de zich daarop bevindende korstmossen zilver witachtige oppervlakte. De dwarsloopende sleuven vormen om de pijp ge\'en volledigen cirkel, maar zijn afgebroken.

i

r|«

II #

■« li

,

amp;

ü it

i\'l

m\'

J

r \'r

m

,1^

tii

m1

If

■li;

E

-ocr page 44-

32

7. Cortex Cliinae Loxa, Loxa-lcina.

Pijpen van een grijs- of zwartgevlekt voorkomen met witte, soms vooruitstekende, mossen op de buitenvlakte; inwendig kaneelbruin.

Hoofdbestanddeelen van beiden: het alcaloïde: Cinchonimm, in geringer hoeveelheid CJtininum.

Gebruik als Pulvis grossus in decoctum, 1 : 10 colatuur, in-fusum of maeeratio; ook als Pulvis subtilis. Praeparaten: Ex-tractum CJdnae fuscae en frigide paratum, Tindura Chinae fuscae, Tinclum composita Whytii (Tinctura Chinae composita).

8. Cortex Chinae Calisayac seu regins, KonivgsJcina.

Afkomstig van Cinchona Calisaya Weddel.

In pijpen (convolutus) en in platte stukken (planus, de binnenbast van den stam).

De grijsbruine pijpen zijn op de buitenvlakte met blauw-witaclitige korstmossen voorzien, zoodat zij een loodkleurig voorkomen hebben; de binnenzijde is donker bruin-geel. Overlangs en dwars loopende diepe sleuven, die de rondte der pijp geheel omgeven en zelfs ingedrukt zijn op die plaatsen, waar de bovenste laag ontbreekt. Op de doorbraak vezelig, tegen het licht gehouden zilverachtig glanzend, terwijl de losgelaten vezeltjes lichtelijk tot splinters aanleiding geven.

Aan de geelbruine platte stukken, van de buitenlaag ontdaan, ziet men soms nog de indruk se Is van de sleuven, soms korstsehubben; de oppervlakte wordt bij wrijven met oen hard voorwerp glanzend. Breuk als bij de pijpen.

Eeuk runachtig.

Hoofdbestanddeelen: het alcaloïde CMninum, in geringer hoeveelheid Cinclioninwrii

Gebruik als Pulvis grossus in decoctum 1 : 10 colatuur, in-fusum of maeeratio; ook als Pulvis subtilis.

9. Cortex Chinae ruber, \'Roode kina.

Afkomstig van Cinchona Succirulra Pavot.

-ocr page 45-

33

Meestal eenigszins gootvormige dikke stukken, zelden pijpen, op de buitenvlakte met eene donker bruin rood e, deels kurkvormige korst en ovale wratten bedekt; inwendig donker bruinrood. Op de doorbraak ziet men 3 lagen: schors-, hars- en splintlaag. Hoofdbestanddeelen: de alealoïden Chininum en Cinchoninum, omstreeks in gelijke hoeveelheid.

Gebruik als Pulvis grossus in deooctum 1 : 10 eolatuur, in-fusum of maceratio; ook als Pulvis subtilis. Praeparaten: Ex-tractum en Tinctura Chinae rubrae.

De Java-kinabasten, afkomstig van aldaar gekweekte Cinchona\'s, verschillen in uiterlijk voorkomen veel van de Amerikaansche. Het meest bij ons in gebruik is

*10. Cortex Chinae siieeirubrae Jarancnsis,

Java-Succirubrabast.

Pijpen, waarop men ter nauwernood overlangs of dwars loo-pende sleuven kan waarnemen, op de buitenvlakte grijsbruin, op de binnenvlakte donker kaneelbruin. Het hoofdbestanddeel is Cinchouidinum, maar ook andere kina-alcaloïden als Cincho-ninum-, Chininum, en een zoogenaamd //amorph alcaloïdquot; worden er in aangetroffen, die, gezamenlijk afgescheiden, onder den naam van Quinetum of Chinelvm in gebruik zijn.

De succirubrabast wordt meestal in koud infusum (maceratio) toegediend. Ook het Extractum spirituosum in gebruik.

11. Cortex Cinnainomi, Kaneel.

Cortex Cinnamomi Zeylanici et Javanici, Ceylonsch- of Java-kaneel.

Geschilde bast der takken van Cvmainomum Zeylanicum Breyn. Om elkander heen gerolde pijpen, d un, geelbruin, met bleekere vezels op de oppervlakte, Eeuk aangenaam, smaak zoetachtig heet, niet scherp. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie {Oleum Cinnamomi).

Gebruik meestal in poeder (Pulvis Cinnamomi). Praeparaten: Aqua Cinnamomi, Pulvis aromaticus. Spiritus Cinnamomi, Syrupns Cinnamomi, Tinctura Cinnamomi.

3

-ocr page 46-

34

13. Ciniiamomiiiu chineiisc, Cluneescli kaneel,

Gescliilde bast van Cinnamomum Cassia Blume. Pijpen niet om elkander gerold, tamelijk d i k, donker geelbruin, smaak s eb e rp. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Cinnamomi cliinensis.

13. Cortex fructuum Citri, Citroenschillen.

Cortex Citri.

Gedroogde schillen der citroenen (vruchten van Citrus Li-monum Eisso). Komen gewoonlijk voor als eenigszins spiraalvormig gedraaide repen, uitwendig geel, inwendig wit, aangenaam van reuk en smaak. De buitenste gele laag heet Ela-vedo en is als infusum, meestal als Pulvis in gebruik. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie {Olemn Citri). Praeparaten: AqiM Citri, Spiritus Citri.

*14. Cortex Coto, Cotobast.

Platte of gewelfde stukken, roodachtig kaneelbruin; zeer aromatische reuk, herinnerend aan kardemom, kamfer en cajuputolie, scherpe, zwak bittere smaak. Hoofdbestanddeelen: de alcaloïden: Cotoinum en Paracotoinum.

15. Cortex Franguiae, Wegedoornbast.

De bast van Rhamnus Trancjula Linnaeus. Pijpen, op de buitenzijde grijsbruin, op de binnenzijde roodbruin. Hoofdbestanddeel: een glueoside, franguline.

Gebruik in deeoctum 1: 10. Praeparaten: Extmctum Fran-yulae, Syrupus Franguiae.

*16. Cortex Geollroyac surinamensis, Surimausche Wormlast.

Bast van Andira retusa Kunth. Platte dikke stukken, brui n of bruin gevlekt. Gebruik in decoctum en als Extractum.

*17. Cortex Geoffroyae jamaieensis, Jamaikaansche Wormlast.

Bast van Geoffroya jamaieensis Murray. Platte minder dikke stukken, geelgroen.

-ocr page 47-

35

18. Cortex Granati, Granaathml.

Bast van stam en takken van Punica Granatum Linnaeus. Half opgerolde of platachtige stukken, grijs of bruinachtig geel, uitwendig oneffen alsof de bovenste laag op sommige plaatsen \'weggenomen is. lloofdbestanddeelen: looizuur en een alcaloïde: pelletierine of punicine.

Gebruik in decoctum, ook als Pulvis. Praeparaat: Extractuni Granati. (De voorkeur verdient hot Extractuni Granati indicum, uit den verschcn bast op Java bereid.)

*19. Cortex fruetuuiu Granati, GranaatscMUen.

Schillen der granaatappels (vruchten van Tunica Granatum, Linnaeus). Bruinroode, gemakkelijk breekbare stukken. Hoofdbestanddeel: looizuur.

*20. Cortex Guajaei, FoJcJiontl\'ast.

Bast van Guojacum officinale Linnaeus. Platte vrij dikke stukken, grijs, als met har slagen beladen. Hoofdbestanddeel: hars {Resiua Guajaei).

31. Cortex Mezerei (seu T/hymelei), Garouhad.

Bast van laphne Mezereum Linnaeus. Lange, dunne, taaie repen tot bundels vereenigd; bruinachtig kurklaagjc, waaronder eenc groene schors. Hoofdbestanddeel: een scherp glucoside, daphnine. Praeparaat: Uhguentum Mezerei.

32. Cortex Uuassiue, Kwassïehast.

Bast van Quassia amara Linnacul. Dan, vuilgrijs mot zwarte vlokken.

23. Cortex Uuercus, Eikel ast.

Bast van Qtiercus Rohur Linnaeus. Vezelige, taaie, bruine stukken of repen; op de oppervlakte wordt een tal verheven puntjes of stippen waargenomen. Hoofdbestanddeel: looizuur.

Gebruik in decoctum.

-ocr page 48-

36

*24. Cortex Uuillajac, Zeephoomhaü.

Bast van Quillaja Saponaria Molin. Platte stukken van geelbruin voorkomen, die met water een als zeep scliuimend vocht geven. Het poeder verwekt sterk niezen. Hoofdbestanddeel: een glucoside, saponine.

35. \'Cortex Salieis, Wilgelast.

Bast van verschillende Safe-soorten. Opgerolde stukkeu, overlangs gemakkelijk te klieven, aan de buitenzijde grijs- of groenachtigbruin, aan de binnenzijde kaneelkleurig. Met zwavelzuur bevochtigd, ontstaat eene blocdroode kleur. Hoofdbestanddeel: een glucoside, Salicinum.

Gebruik in decoctum. Praeparaat; Extractum Salieis.

*26. Cortex medius Sambuci, Vlierbad.

Cortex interior Sambuci.

Van de buitenste schorslaag door afschrapping ontdane bast of secundaire schors (daarom ook wel genoemd tweede of inwendige bast) van Samhucus nigra Linnaeus. Taaie, vezelige krulletjes, op de buitenzijde lichtgroen, op de binnenzijde wit.

Gebruik meestal in species.

27. Cortex Sassafras, Sassofrasbast.

Bast van den wortel van Sassafras officinalis Nees. Hik, kurkachtig, roestkleurig; sterke reuk (naar venkel), zoete smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

28. Cortex Simarubae, Wormhad.

Bast van den wortel van Simaruha amara Hayne en Simaniba guyenensis Eichard. Lange, tamelijk dikke repen, aan de buitenzijde bleekgeel, aan de binnenzijde geelbruin, zeer vezelig van structuur, zoodat zij op verschillende plaatsen een uitgeplozen voorkomen hebben. Hoofdbestanddeel: eene bitterstof, op die uit het kwassiehout gelijkend.

Gebruik in decoctum.

-ocr page 49-

*29. Cortex IJlmi, Olmhad.

Bast van Vlmm campestris en TJlmus effusa Willdenow. Kaneelbruine repen, zeer vezelig en taai. Hoofdbestanddeel: looizuur.

*30. Cortex Winteranus, Winteriche hast.

Bast van Drimys Winteri For ster. Pijpen, evenals die van Ganella alba, op de buitenzijde geelwit (of grijs) maar met ronde of ovale roestkleurige vlekken en op de binnenzijde meer of min donker bruin. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

-ocr page 50-

C, LIGNA, HOUTEN.

Het binnengedcelte van den stengel van af het cambium, namelijk het alburnum, splint of jong tout, en liet d u r a m e n, kernhout, soms nog met den bast of restanten daarvan bedekt.

*1. Ligmim campechianum, Campéchelwnt.

Hout van liaematoxylon campechianum Linnaeus. Paarsrood. Komt meestal geraspt of gescliaafd voor. Geeft met aluin eene violette, met ijzerzouten eene zwartblauwe kleur.

In gebruik het extractum.

*2. Lignum colubrinuni. Slangenhout.

Hout van den wortel van Slrychnos Colulrina Linnaeus. Gladde, ronde stukken, geelwit, zeer bitter van smaak. Waarschijnlijk identisch met hetgeen in Indië als Bidara-Lcmt bekend is. Hoofdbestanddeel: een alealoïde, brucine (of een daarmede overeenkomstig alealoïde).

3. Stipitcs Duleamarae, Stelen van Bitterzoet.

Jonge één- of tweejarige stengels in het najaar na het vallen der bladen ingezameld van Solanum Dulcamara Linnaeus. Eenigszins hoekig, hol, met een geelgroen of brum kurk-laagje, waaronder een groene bast en daaronder een zeer poreuze houteilinder. Voorzien van aan beide zijden afwisselende overblijfsels der takken. Smaak van den bast bitter, van het hout zoet (van daar de naam), bij koking met water een eigenaai-digen reuk verspreidend. Hoofdbestanddeel: een glucoside, dulcamarine.

Gebruik in decoctum en species. Praeparaat: Extractum Duleamarae.

-ocr page 51-

39

$ t

i

rfM

4. Lignum Guajaci, Pokhout.

Hout van Guajacum officinale Linnaeus. Donker, harsachtig, z w a a r. Komt meestal geraspt (Rasura Ligni Guajacï) voor. Hoofdbestanddeel: hars {lieüna Guajaci).

Gebruik in deeoctum of species.

\'a\'i

:

ïiü.v

il

i

.

lt;;! i

I

|

;

1

li i

5. Lignum (tuassiae, KwassieJtout.

van Quassia omar a Linnaeus. Bolronde stangen, wit,

Mf;:

t, !■

: 1; :|\'

i

i ■ m;:

I ë 11 i

i i

■ r.

irlf || 3 llf I l! i

Hout

ligt, dikwijls met den bast (zie Cortex Quassiae) omgeven. Zeer bittere smaak. Hoofdbestanddeel: eene bitterstof, quassiinc.

Praeparaten: ISxtractum Quassiae, Tinctura Quassiae.

*6. Lignum Santali rubrum. Rood Sandelhout.

Het hout van Fterocarpus santalinus Linnaeus filius. Vierkante stukken, rood. Komt meestal voor als hoogrood, los, stuivend, grof poeder, Pul vis Ligni Santali rubri, gemalen Sandelhout. Hoofdbestanddeel: eene roode kleurstof, santaline.

Praeparaat: Unguentum ierehinthinaceum.

7. Lignum Sassafras, Sassafrashout.

Hout met bast van den wortel van Sassafras officinale Nees. Groote bochtige stukken met den bast bedekt (zie Cortex Sassafras). Het hout sponsig, bleekbruin of roodachtig; reuk naar venkel, smaak zoet. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Sassafras.

Gebruik in infusum eu species.

*8. Viscuui qiicreinum, Vogellijm.

Stengel met bladen Van de woekerplant Viscum album Linnaeus op eiken. (Het echte, oude Viscum quercinum afkomstig van Loranthm europaeus Linnaeus, op eiken in Griekenland, Italië, Hongarije enz.). Geelgroene schors, wit of geel- en groen-achtig-wit ligt hout. De bladen donkergroen, omgekeerd eirond, lederachtig, vaak zeis vormig-gebogen. Hoofdbestanddeel: eene op caoutschouk gelijkende kleefstof, viscine.

Gebruik als Pulvis.

c

M

f4

-ocr page 52-

i. rOLIA, BLADEN, 611 HEKBAE, KRUIDEN.

Met den naam //Foliaquot;, //Bladenquot;, worden in de Ed. II der Pharm. Neerl. bestempeld: //Bladen zonder stengelsquot;; — onder //Herbaquot;, //Kruidquot;: //Bladen met stengels (twijgen, //ramuliquot;)quot;. Onder //stengelsquot; worden piet begrepen de //petioliquot;, //bladstelenquot;, dewijl deze tot de onderdeelen van een blad behooren. (Deze onderdeelen zijn: //laminaquot;, bladsetiijf, //petiolusquot;, bladsteel, //vaginaquot;, bladseheede, welke laatste twee vaak ontbreken).

Met deze opvatting zijn vele //Herbaequot; van vroeger, bij de nomenclatiiur der Ed. II onder de //Foliaquot; gerangschikt. W ij behandelen dus beiden gezamenlijk en geven, waar het noodig blijkt, ook de oude benaming op.

*1. Folia Abrotani, Averuit of Averoon.

Herba Abrotani.

Bladen van Artemisia Ahrotanum Linnaeus. Fijn, grijsgroen, aangenaam van geur (naar citroen) vooral bij het wrijven. (Van daar de oude naam Boeren-citroenkruid.)

2. Summitates Absinthii, Ahemtoppen.

Vroeger Herba cum Summitatibus Absinthii.

Toppen met bladen en bloem hoof dj es (bloeiende toppen) van Artemisia Absinthium Linnaeus. Bladen van onder met dun witachtig vilt bedekt, bloemhoofdjes bijna kogelrond, knikkend. Reuk sterk vooral bij het stuiven, niet aangenaam, smaak zeer bitter. Hoofdbestanddeelen: de bit-terstof, absinthiine, en eene vluchtige olie {Oleum Absinthii).

Gebruik in species. Praeparaten: Extractum A hsmthii, Ttnc-tura Absinthii.

-ocr page 53-

41

3. Folia Aconiti, Monnikskaplladen.

Vroeger Herba Aconiti.

Bladen van Aconitum Nnpellus Linnaeus en variëteiten. Zeer diep ingesneden (handdeelig meestal met vijf slippen), gezeten aan gootvormige bladstelen, op de bovenvlakte donker-, op de benedenvlakte lichtgroen. Hoofdbestanddeel: het zeer vergiftig alcaloïde: Aconitinum.

Praeparaten: Extractum Aconiti aquosum en spirituosim.

4. Folia Altiiaeac, Hetmdbladen.

Vroeger Herba Althaeae.

Bladen van Althaea officinalis Linnaeus. Gesteeld, meestal hart vormig-eirond of eirond, fluweelachtig op het ge voel, grij sachtig-groen. Hoofdbestanddeel: slijmstof.

Gebruik in infusum en species.

5. Folia Aurantii, Oranjehladen.

Bladen van Citrus Aurantium Linnaeus. Langwerpig met gevleugelde bladstelen (d. i met bladstelen aan twee zijden met blaadjes bezet, die omgekeerd-eirond of omgekeerd-hart-vormig zijn). Keuk aangenaam vooral bij wrijven. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie. Oleum foliorum aurantii.

6. Folia Bclladonnac, Boodkruidbladen.

Vroeger Herba Belladonnae.

Bladen van Atropa Belladonna Linnaeus. Ovaal, een weinig\' spits, kort-gesteeld, met onverdeelden rand, kort behaard ook op de bladstelen. Hoofdbestanddeel: het alcaloïde: Atropinum.

Gebruik in infusum (meestal uitwendig), als Pulvis grossus in species ad cataplasma. Praeparaten; Emplastrum Belladonnae, Extractum Belladonnae aquosum en spiriluosum, Infu^nt Belladonnae oleosum.

-ocr page 54-

42

7. Folia Bucco, Buccohladen.

Folia Diosmae crenatae.

De bladen van verschillende Barosma-sooYttn en van Empleu-rum serrulatum Aiton (Kaapsclie heesters). Kleine bladen met doorschijnende stippels (oliehoudende klieren), vooral aan den rand. Eigenaardige geur. Vroeger maakte men in de geneeskunst verschil tusschen de bladen van Diosma crencda, omgekeerd eirond met een gekarteld en rand (namelijk stompe punten en scherpe insnijdingen), van Diosma serratifolia, langer, lijn-lancetvormig met een gezaagden rand (scherpe punten en scherpe insnijdingen) en van Diosma betulina ruitvormig en met omgeslagen rand, en gaf aan eerst-genoemden de voorkeur. Thans schrijft men aan allen gelijke geneeskracht toe en komen zij gemengd voor in den handel. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

Gebruik in infusum en in species.

8. Hcrba Cardui bcncdieti, Gczegend-Distelkruid.

Bladen met stengels van Cnictis benedictus Gartner. Vinsple-tig of golvend ingesneden, stekelig, met stijve haartjes bezet, zeer bitter. Werkzaam bestanddeel: cene bitterstof, cnicine.

Gebruik in species. Praeparaat: Extractum Cardui lenedicti.

9. .Herba et Summitates Ccntaurii minoris, Duizendgiddenkruid.

De geheele bloeiende plant Enjthraea Centaurium Persoon (zonder den wortel). Ongesteelde, tegenovergestelde bladen, trechtervormige roode bloemkronen, bittere smaak. Hoofdbcstanddeelciii: eene bitterstof, centaurine, en eene roode kleurstof, erythrocentaurine.

Gebruik in species. Praeparaat: Extractum Ccntaurii minoris,

10. Herba Clielidonii, Gouwkruid.

Bladen met de stengels van Chelidonium ma jus Linnaeus. Yindeelig, aan de bovenzijde donkergroen, aan de onderzijde zeegroen. Hoofdbestanddeelen: verschillende alcaloïden en zuren. _

Alleen versch te gebruiken. Praeparaat: Extractum Clielidonii.

-ocr page 55-

43

*11. Folia Coeae, Cocahladen.

Bladen van Erythroxylon Coca Lamarck. Eivormig, sterke middelnerf, aan welker beide zijden eene fijne boogvormige streep (tegen liet licht te herkennen), op de bovenvlakte donkergroen, op de ondervlakte groenachtig wit; flauwe theereuk en scherpe bittere smaak. Hoofdbestanddeel: een alcaloïde, cocaïne. De bladen worden in Zuid-Amerika als kauwmiddel gebruikt.

12. Foliii Conii, Sclteerlinghladen.

Vroeger Herba Cicutac.

Bladen (zonder de dikke stelen) van Conium maculatum Linnaeus. Meermalen verdeeld, groen, glanzig en onbehaard; dit laatste ook van toepassing op de bladstelen, die hol zijn. Eigenaardige reuk naar kattepis, vooral bij wrijving, maar het meest bij bevochtiging met natronloog. Hoofdbestanddeel: het alcaloïde: Coniinum.

Gebruik in infusum en als Pulvis grossus in species ad eataplasma. Praeparaten: Emplastrum Conii, Extractum Conii aquosmn en spirituosum, Infusum Conii oleosmn.

13. Ilcrba Coclileariae, Lepelblad.

Do geheele bloeiende plant Cocldearia officinalis Linnaeus. Lepel vorm der bladen. Hoofdbestanddeel: scherpe, zwavel-bevattende vluchtige olie. Versch {Ilerha Coclileariae recens) te gebruiken. Praeparaat: Spiritus Coclileariae,

14. Folia Digitaii.s, Vinyerhoedslladen.

Vroeger Herba Digitalis.

Bladen van Digitalis purpurea Linnaeus. Eirond-langwerpig, de rand met stompe punten en scherpe insnij dingen (gekarteld), netsgewijs geaderd, vooral op de beneden-vlakte. Hoofdbestanddeel: een glucoside, Digitalinum.

Gebruik in infusum en als (groen, eigenaardig riekend, bitter smakend) Pulvis. Praeparaten: Extractum Digitalis, Tinctura Digitalis.

-ocr page 56-

44

Folia Dlosmac ercnatac = Folia Bucco (zie aldaar).

*15. Folia Eucalypti globuli, Eucalyptushladen.

Bladen van Eucalyptus globulus Labillardiere. Zeegroen, riemvormig of e.irond, aangenaam van reuk. Hoofdbestanddeel: vluelitige olie.

In gebruik de Tinctura.

*16. Folia Farfarae, Hoef Had.

Herba Tussilaginis.

Wortelbladen van Tuamp;ülayo F ar far a Linnaeus. Hartvormig rondachtig, hoekig, op de bovenvlakte donkergroen, op de benedenvlakte wit en viltig. Hoofdbestanddeel: slijmstof.

Gebruik in species.

*17. Herba Fumariae, Duivenkervel.

De gelieele plant (zonder den wortel) l\'umaria officinalis Linnaeus. Drievoudig samengestelde, onregelmatig-gevinde bladen, roodachtige bloemen. Hoofdbestanddeel \'■ fumaarzuur.

In gebruik het Extractum.

*18. Herba Galeopsidis grandiflorae,

LieberscJie teringkruiden of Blankenhtimer thee.

De geheele plant (zonder den wortel) Galeopns grandiflora Ehrhardt {Galeopsis ochroleuca Lamarck). Stomp-vierhoekige stengel even als de geelachtig-groene bladen behaard, de kelken der groote witte bloemen stekend.

Gebruik in species,

19. Herba Gratiolae, Genadekruid.

Kruid met wortelstok van Gratiola officinalis Linnaeus. Vierkante stengel, onbehaarde bladen, witachtige of bleekroode bloemen. (Zie verder Eadix Gratiolae).

20. Folia Hyoscyami, Bihenkruidbladen.

Vroeger Herba Hyoscyami.

Bladen van Hyoscyamus niger Linnaeus. Qesteeld of ongesteeld en stengelomvattend ; v u i 1 g r ij s g r o e n, lang, bochtig,

-ocr page 57-

45

behaard, kleverig op het aanvoelen. Eigenaardige bedwelmende reuk. Hoofdbestanddeel: een alcaloïde, Hyoscyaminum.

Gebruik somtijds in infusum of species, meestal als Pulvis grossus in species ad cataplasma. Praeparaten: Emplaatnm Hyoscyami, (vooral) Extractum Hyoscyami aquosum en spirituosmn, Infusum Hyoscyami oleosum (Oleum Hyoscyami).

*31. Folia Jaborandi, Jahorandi.

Bladen van 1\'iper Jahorandi Willdenow enz. Langwerpig, gesteeld, tegen het licht gehouden vele doorschijnende puntjes (oliehoudende klieren) vertoonend, aromatisch doch niet aangenaam van reuk en smaak. Hoofdbestanddeel: een alcaloïde, Pilocarpinum. (Voornamelijk in gebruik Hydrochloras Pilocarpini).

Herba Jaccac ~ Herba Violae tricoloris (zie aldaar).

32. Folia Juglandis, Notehluden.

Blad e n van Juglans retjïa Linnaeus. Ovaal-langwerpig, gaaf-randig, specerijachtige geur. Hoofdbestanddeel: looizuur (ijzei groen kleurend).

Gebruik in infusum.

33. Folia Lactueae virosac, Vergiftige LatimUaden.

Vroeger Herba Lactucae Virosae.

Blad e n van lactuca virosa Linnaeus. Pijlvormig, langwerpig, op de middelnerf met stekels bezet. Hoofdbestanddeel: een melksap, Laclucarium. Praeparaten: Exttacium Lactucae virosae aquosum en spirituosum.

Ook is nog in gebruik een Extractum Tactucae sativae, bereid uit de bladen van Lactuca sativa Linnaeus of de gewone latuw-salade.

24. Folia Lauroecrasi, LaurierJcerslladen.

Bladen van Prunus Ljaurocerasus Linnaeus. Langwerpig, donkergroen en glanzend, scherpe punten en scherpe

-ocr page 58-

46

insnijdingen aan den rand op aanzienlijken afstand van elkander (wijd-gezaagd). Iloofdbestanddeelen: benevens reeds gevormde cyaan waterstof houdende bitteramandelolie de twee zelfstandigheden om haar te vormen, het glucoside amygdaline en het ferment emulsine.

Alleen versch te gebruiken. Praeparaat: Aqua Lmtrocerasi.

*25. Hcrba Linariae, Vlaskruid.

Degeheeleplant (zonder den wortel) linaria vulgaris Miller {Anthirrinum Linaria Linnaens). Smalle bladen, gele bloemen.

In gebruik het daarvan bereid Unguentiim Linariae.

26. Hcrba Lobcliac, Loheliakruid.

Bloeiend kruid van Lobelia injlata Linnaeus. Komt m samengeperste vierkante buudels voor. Scherpe smaak. Hoofdbestand-doel: een alcaloïde, lobeline.

Praeparaat: Tinctura Loheliae.

37. Herba Majoranac, Marjolijnkruid.

K r vi i d met de bloeiende toppen van Oriyamm Majorana Linnaeus. Eigenaardige eenigszins kamferachtige geur. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Majoranae.

28. Folia Malvac, Malowehladen.

Vroeger Herba Malvae.

Bladen van Malva sylvestru en van Malva rotundifolia\'Lm.-naeus. Langgesteeld, nier- of hartvormig-rond, de rand met vijf tot zeven lobvormige indeelingeh. Hoofdbestanddeel: slijmstof.

Gebruik in species.

*29. Folia Marrnbii, Malrovelladen.

Herba Marrubii.

Bladen van Marrubiv.m mdgare Linnaeus. Met g r ij s w i t vilt bedekt.

-ocr page 59-

47

30. Folia Matieo, MaticoUaden.

Bladen van Artanthe elongata Miquel. Half hartvormig, bijkans lederaclitig, doorschijnend-gestippeld. Hoofdbestand-declen: vluchtige olie en eene bitterstof, maticinc.

Gebruik in infusum.

*31. Folia Melissae, Citroen-Melisse.

Herba Melissae.

Bladen van Melissa officinalis Linnaeus. Gedroogd meestal nog goed groen, dun, doorschijnend en licht breekbaar, met lange stelen voorzien. Aangename, citroenachtige geur. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Melissae.

Gebruik oudtijds voor de bereiding van Spiritus Melissae composittis of Karmelietenwater (Eau des Carmcs), waarvoor onze. tegenwoordige Spiritus aromaticus (zonder melisse) in de plaats getreden is.

33. Uerba Mcnthac Crispae, Kruisemu n thru id.

Bladen aan de takken van Mentha crispa Linnaeus. Bijna ongesteeld, hartvormig of eirond, rimpelig (gekroest), eigenaardige geur, heete smaak bij het kauwen. Hoofdbestanddeel; vluchtige olie [Oleum Mentkae crispae).

Gebruik in infusum en species. Praeparaat: Agua Menthae crispae.

33. Herba Mcnthac Pipcritac, Pepermunthruid.

Bladen aan de takken van Mentha piperita Linnaeus. Tamelijk lang gesteeld, langwerpig of ovaal, zeer scherpe punten en zeer scherpe insnijdingen aan den rand (s eherp-gezaagd), van onder zachtharig. Eeuk geurig; smaak kamferachtig, een gevoel van koude in den mond achterlatend. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie (Oleum Menthae piperitaé).

Gebruik in infusum en species. Praeparaat: Aqua Menthae piper itae.

-ocr page 60-

48

*34. Folia Millefolii, Duizendblad.

Herba Millefolii.

Bladen van Achillea Millefolium Linnaeus. Zeer diep en herhaaldelijk ingesneden (driewerf-vindeelig).

Gebmik als species en als Extractum.

*35 Folia Kicotianae, Tabak.

Bladen van Nicotiana Tabacum Linnaeus. Langwerpig, kleverig, (gedroogd) bruin. Hoofdbestanddeel: het vloeibaar alcaloïde, nicotine.

*36. Hcrba Origani, Oregohruid.

Degeheeleplant (zonder den wortel) Origanum vuhjare Linnaeus. Brninachtig-roode bloemen tot bloemtuilen vereenigd met paarse of groene schutbladen. Geur en smaak aromatisch. Hoofdbestanddeel; vluchtige olie. Oleum Origani.

Hcrba Polygalae amarae, zie

Eadix Polygalae amarae.

37. Gemmae Populi, Populierlcnoppen.

Bladknoppen van Fopulus-sooxtamp;w (Populieren). Kegelvormig met bruingele schubben, die dakpansgewijs over elkander liggen, kleverig. Hoofdbestanddeelen: vluchtige olie en hars, Praepa-raat: Vwjuentum populetim.

38. Folia Rosmarini, Rosmarijnbladen.

Bladen van Rosmarinus officinalis Linnaeus. Stijf, lijnvormig, met omgekrulden rand, op de benedenvlakte witachtig. Kamferachtige geur, terpentijnachtige smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie (Oltum Rosmarini).

Gebruik in infusum. Praeparaat: Spiritus Rosmarini.

*39. Ucrba Rutac, Wijnruit.

Bladen van Rula graveolens Linnaeus. Blauwachtig-groen, omgekeerd eirond. Balsamische geur, specerijige smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum llutae.

-ocr page 61-

49

40. Herba Sabinac, Sevenboonikrtdd.

Kruid van Juniperun Sabina Linnaeus. Takjes, diclit bedekt met tweeërlei soorten van groene, glanzende blaadjes, rhom-bische (in vier rijen over elkander liggende) en lancet-vormige. Sterke reuk, vooral bij wrijven. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oltum Sablnae.

Gebruik in infusum. en als (groen) Pulvis.

41. Herba Sah iac, Saliebladen.

Bladen aan de takken gehecht van Salvia officinalis Linnaeus. Gesteeld, tamelijk dik, van boven ingedrukt-ge-ad e r d, geurige reuk. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Sal viae.

Gebruik in infusum.

Folia Sennac, Üennehladtn.

Bladen van Cossia-soorten. Hoofdzakelijk 2 soorten: Alex-andrijnsche en Indische (Tinnevelly). De Tripoli-taansche, die men vroeger eenc afzonderlijke soort noemde, is thans een mengsel van Alexandrijnschc sennebladen.

Senna parva bestaan uit gebroken stukken, die niet in gebruik moeten genomen worden, omdat men inmenging van andere bladen daarin niet kan onderscheiden.

42. Folia Sennac Atexandrinac, Alrx-nidrijnsche Sennebladen.

Bladen van Cassia acutifoHa Delile, ovaal-langwerpig, spits, en van Cassia ohuvata Colladon, omgekeerd-eirond, soms aan den top van een fijn puntje voorzien. Kleur blauwachtig-groen, op de middel nerf eenigszins fijn behaard, zacht op het aanvoelen, breekbaar (bij het voorzichtig breken blijven aan de breuk min of meer vooruitspringende blad nerven uitsteken).

Tusschen Alexandrijnschc sennebladen worden soms lichtgroene gekromde blaadjes van lederachtige consistentie aangetroffen, namelijk de blaadjes van Ct/nanchunt Jrghel. Ook vindt men er vaak losse bladstelen in, alsmede de peulvruchien. Deze moeten uit de Sennebladen vóór het gebruik uitgezocht worden.

4

-ocr page 62-

50

43. Folia Sctinae Indicae (Tinnevclly),

IndincJte Sennebladen.

Bladen van Cassia anffiistifulia Vahl, veel langer clan de Alexandrijnsehe.

Het hoofdbestanddeel der Sennebladen is eathartinezuur.

Gebruik in ivfumm (het water niet het kookpunt doen bereiken) en als (lichtgroen) Pulvis; de met spiritus rectificatissimus uitgetrokken bladen in species {Species laxantes St. Germain).

Praeparaten: FAectuarmm Sennac compositum, Syrupus Sennae.

44. Folia Stramonii, Doornappelhladen.

Vroeger Herba Stramonii.

Bladen van Datura Stramonium Linnaeus. Langgesteeld, bleekgroen, hoekig (bochtig-getand). Hoofdbestanddeel: een alcaloïde, daturine, waarschijnlijk identisch met, althans veel gelijkend op atropine.

Gebruik in species om te rooken. Praeparaten: Extractum . Stramonii aqxwsuni en spirituosum.

*45. Folia Tlieae, Thee.

Bladen van Camellia Thea Link {Tltea cJiinensis Linnaeus). Gedroogd zwart of groen; eigenaardige geur. Hoofdbestanddeel; een alcaloïde, Cnffeinum (dat ook. in de koffie aangetroil\'en wordt).

46. Herba Thymi, Tymkruid.

Bloeiend kruid van Thymus vulgaris Linnaeus. Kleine langwerpige of bijna ruitvormige bladen. Aangename geur. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Thymi (waarvan het hoofdbestanddeel thymol is).

47. Folia Trifolii flbrini, Driehladhladen.

Vroeger Herba Trifolii flbrini.

Bladen van Menyanthes trifolinta Linnaeus. Gesteeld, drietallig, zeer bitter. Hoofdbestanddeel: een glucoside, meny-anthine.

Gebruik in species. Praeparaat: \'Extractum Trifolii fihrini.

-ocr page 63-

51

Hcrba Tussilnginis, zie Folia Farfarae.

48. Folia Uvac Ursi, Beredruifbladen.

Bladen van Arbutus Uva• Ursi Linnaeus. Groen, omgekeerd-cirond, perka men tachtig, aan den top een weinig omgebogen, gaafrandig, netwijs geaderd (niet gestippeld, waardoor verwisseling met de dunnere, aan den rand omgebogen en op de ondervlakte met roode stippeltjes bezette bladen van Fac-cinium Fit is Idaei herkend wordt). Hoofdbestanddeelen: gallus-zuur en een glueoside, arbutine.

Gebruik in infusum (en in koud bereid Extractum) eu als (vaalgroen) Pulvis.

*40. Folia Verbasei, Wolkruidhladen.

Herba Yerbasci.

15laden van Ferbascum Thapsus Sehrader. Dik, lichtgroen, wit vil tig. Hoofdbestanddeel: slijmstof.

Gebruik in species.

50. llerba Violae trieoloris. Driekleurig- Vioollcruid.

Herba Jaceae.

.Bloeiend kruid met blauwachtige (driekleurige) bloemen van Viola tricolor Linnaeus. Stengelbladen langwerpig, onverdeeld; de bladen in de oksels (steunbladen, //stipulaequot;) tot op het midden ingesneden en met eene groote ronde eindslip (1 i e r v o r m i g - v i n d e e 1 i g).

Gebruik in infusum en als species.

*51. Folia Lauri, Laurierbladen.

Bladen van Taurus nobilis Linnaeus. Eirond, met o n i n g e-sneden, g o 1 f s w ij s gebogen rand.

4* !

-ocr page 64-

e. LAGERE CKYPTOGAMEN.

Bladerlooze Cryptogamen of Loofplanten (Tliallopliy ten).

Planten, waarbij tusschen stengel en bladen geen verschil is waar te nemen, maar die uit een zoogenaamd //loofquot; (//thallusquot;). bestaan. Er behooren hiertoe: «Algaequot;\', //Wierenquot;, //Lichenesquot;, //Korstmossenquot;, //Fungiquot;, //Zwammenquot;, welke benamingen echter in de pharmacie niet altijd goed van elkander onderscheiden worden maar die wij bij de beschrijving nader zullen aanduiden.

*1. Agar-Agar.

Eene wier; Gigart\'ma spinosa Greville. Vingerlang, vertakt, ineengewrongen, witachtig bestoven, gerimpeld. Hoofdbestanddeel : geleistof.

*2. Agarieus albus, Lorkenztvam.

Een fungus: Tolyponm officinalis Fries {Boletus Laricis Linnaeus), voorkomend pp oude lorkenboomen. Vuilwit, meelachtig doch moeilijk tot poeder te brengen. Hoofdbestanddeel; een harsachtig zuur, agaricinezuur.

Gebruik in species en elixir.

*3. Auriculae Judac, Judasoorcn.

Een fungus: Exidia Auricula Fries {Peziza Auricula Linnaeus) voorkomend op Sambucus nigra (oude stammen). Lederachtig, oorvormig omgebogen, donkergrijs.

-ocr page 65-

53

i

*4. Boletus cervinas. Hertstruffel {Hertsbollen).

Een fungus: Elnphomyces granulatus Fries. Een weinig ingedrukte bollen met lederachtig bruin omhulsel.

•5. Bovista, Bovist.

Een fungus: Lycoperdon Bovista Liunaeus. Lichte losse bruine bollen, stuivend.

6. Caragheen, lersch mos.

Vroeger Lichen carrhagenicus.

De wieren: Chondrus crispus Lyngbye en Mastocarpus mamil-losus Kuetzing. (De naam //mosquot;* is dus onjuist). Gaffelig verdeeld loof, do slibben dikwerf gekroesd, geel- of wit-hoornachtig. Flauwe zoutachtige smaak. Hoofdbestanddeel: geleistof (bassorine).

Gebruik in decoctum (slechts kort koken), gelatina en species.

*7. Fungus igniarius,

Gewone Zwam of Vuur zwam.

Een fungus; Polyporus fomentariv.s Fries, in platte schijven gesneden, bruin. In de jAarmacie geen met salpeter doortrokken zwam te gebruiken.

*8. Ilclmintliocliortos, Korsikaansch Wormmos.

Purperkleurige wier: Alsidivm Hehnhdhochorton Kuetzing; in den handel voorkomend met een mengsel van verschillende soorten van wieren enz.

*9. Luminaria digitata.

Eene wier: Laminaria digitata Lamouroux, vermengd met Laminaria Cloustoni Edmonston. Lang, hoornachtig, met diepe groeven voorzien. Zwelt in water 4—5 maal in omvang op; van daar haar gebruik in de heelkunde.

-ocr page 66-

54

10. Lichen islandicus, Uslandsch mos.

Loof van de korstmos: Cetraria islandica Acliarius. Kraakbeenachtig en bros, van boven olij fkleurig-bruin, van onder bleeker, beneden veelal wit met bloedroode vlekken. Smaak bitter. (Door uittrekking met potasch bevattend water wordt er de bittere smaak aan ontnomen.) Hoofdbestand-deelen: een eigenaardig zetmeel (moszetmeel, lichenine) en bit-terstof, eetraarzuur.

Gebruik in decoetum, gelatina en species.

11. Secale cornutuin, Moederkooru.

Onvruchtbaar loof (stroma) van den fungus: Claviceps purpurea Tulasne. Bijna rolrond, eenigszins vierkant, naar boven een weinig hoornachtig gekromd, uitwendig brnin-, violet- of zwartachtig, inwendig wit doch aan den omtrek violet. Walgelijke reuk. Hoofdbestanddeel: sclerotinezuur.

Gebruik in infusum, meestal als (grijs) Puien (versch vóór de aanwending bereid, recens of recenter paratas). Praeparaten: E:r-tractum Secalis cornuti (Extractura haemostaticum) (diahjsatum verdient de voorkeur), Tinctura Secalis cornuti.

-ocr page 67-

ƒ. FLORES, BLOEMEN.

Onder //Floresquot;, //Bloemenquot;, verstaat men in de pharmacie — behalve de eigenlijke bloem met hare onderdeelen (bij eene volkomen bloem: //calyxquot;, kelk, //corollaquot;, bloemkroon, •-stamenquot;, meeldraad, //pistillumquot;, stamper) en den bloembodem — opeen-hoopingen van bloemen: de //inflorescentiaquot; of bloeiwijze; ook een of meerdere onderdeelen der bloem.

1. Flores Arnieac, Woloerleïbloemen.

Bloem hoofdjes van Arnica montana Linnaeus, waarvan enkel de geel-oranje schijf- en straalbloempjes, ontdaan van omwindsels en bloembodem, mogen gebruikt worden. (Flores Arnicae siiw receptaculis). De bloembodem half-kogelrond, bol, mot fijne ha.a.rtjes bezet (soms verontreinigd door larven van het insect \'Trypeta arnicivota Low). Hoofdbestanddeel: vluchtige olie en eene bitterstof\', arnicine.

Gebruik in infusum. Praeparaat: Tinctura Arnicae.

2. Flores Auranfii, Oranjebloesem.

Flores Naphae.

Bloemknoppen met kelk van Citrus Auraniii Linnaeus. Vleezig, (gedroogd) vuilwit. Sterke en aangename geur, bittere smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie: Oleum florum Auraniii seu Naphae (Neroli).

Flores Brayerae == Flores Kousso.

*3. Flores Calendulac, Goudsbloemen.

Straalbloempjes van Calendula officinalis Linnaeus. Smal-lancetvormig, versch oranje-geel, gedroogd geel.

In gebruik (met de Herba) als Extractuin.

-ocr page 68-

56

*4. Florcs Carthami, Saffloer.

Buisbloempjes van Carthamus tinciorius Linnaeus. Geel-of bruinrood, trechtervormig verwijd.

5. Caryophylli, Kruidnagelen.

Onontwikkelde bloemen van Caryophyllns aromaticus Linnaeus. De kelkbuizen met vier hoekige slippen en met de vier onontwikkelde kroonbladen als een halfrond hoofdje. Bruin, geurig van reuk en smaak; drijven op het water met het hoofdje naar boven. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie [Oleum Caryophyllorum).

Komen voor in Vinuni Opii aromaiiciirn.

*6. Flores Cassiae, Cassiahloemen.

Vruclitkelken van Cinnantommn loureira Nees. Eondachtig, op kleine kruidnagelen gelijkend, in het midden met eene kleinere of grootere ronde opening. Kaneelachtig van geur en smaak.

7. Flores Cliamomillac romanac,\' lioomsche Kamille.

Bloem hoof dj es met door kweeking vermeerderde straal-bloempjes (gevulde bloemen) van Antltemis nobilis Linnaeus. Kogelrond, gele en witte bloempjes. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie. Oleum Chamomillae romanae.

Gebruik in infusum en species.

8. Flores Chamomillae vulgaris, Kamïllehloemen.

Bloemhoofdjes van Matricaria Chamomilla Linnaeus. Half kogelrond, de bloembodem kegelvormig, naakt en hol. Sterke geur en bittere smaak. Hoofdbestanddeel: blauwe vluchtige olie. Oleum Chamomillae.

Gebruik in infusum en species. Praeparaat: Extractum. Chamomillae.

9. Flores Cinae. Wormkruid.

Gewoonlijk doch geheel oneigenlijk //Semen Cinae seu Santoniciquot; geheeten.

Bloemhoofdjes van yir^tWs/o-soorten in de Levant (Le-vantici, Halepenses) en Noord-Afrika. Weinige dicht opeen-

-ocr page 69-

57

staande bloempjes, groen-, geel- of bruinachtig. Sterke onaangename geur, walgelijke bitterachtige smaak. Hoofdbestanddeel; santoninezuur (Scmloninum), in liet zonlielit geel wordend.

Gebruik in infusum en als (bruingroen) Pulvis. Praeparaat: Extractum Santonici.

10. Crocus, Saffraan.

Stigmata Groei.

De gedroogde, drie aan drie met den top van den stijl {//stilusquot;) verbonden stempels (//stigmataquot;) van Crocus sativus Linnaeus, naar boven langzaam breeder toeloopend. (De drie stempels ontplooien zich gemakkelijk bij het weeken in water). Donkeroranje; geur verdoovend. Hoofdbestanddeel: eene kleurstof, polychroïet.

Gebruik in infusum, species en als Pulvis. Praeparaat: Tinc-lura Croci. Komt voor in Emplastrum Galbani crocatum en Vinum Opii aroniaticum.

*11. Flores Ilypcrici.

Bloemen van Hypericum perforatum Linnaeus. Geelrood. Soms nog in gebruik voor Oleum Hyperici (Infusum Hyperici oleosum).

12. Flores Kousso, Kousso.

Flores Brayerae.

Vrouwelijke bloempluimen met schutbladen (//brac-teaequot;) van Brayern anthelminthica Kunth. Sterk vertakt, langharig, roodachtig of lichtgroen. Hoofdbestanddeel: eene bitterstof, koussine.

Gebruik in decoctum of als Pulvis.

*13. Flores Liimii albi, Doovenetelbloemen.

Bloemkronen van Lamium album Linnaeus. Lipvormig, de helm bleekgeelachtig, de onderlip tweelobbig, benedenwaarts gebogen.

Gebruik somtijds in species.

-ocr page 70-

58

14. Florcs Larandulac, Lavendelbloemen.

Bloemen van Lavandula vfjicinalh Cliaix. Klein, blauw. Hoofdbestanddeel: vluclitige olie {Oleum Lanandulut).

Gebruik in species. Praeparaat : Spiritus Lavandulae.

*15. Florcs Malvae, Muloicebloemen.

Bloemen van Malva sylrestris Linnaeus. Tamelijk groot, de gedroogde bloemkroon blauw (door alkaliën groen, door zuren rood).

Gebruik in species.

*16. Flores Mcliloti, Steenklaverhloernen.

Bloemtrossen van Melilolns officinalis Willdenow (Trifo-lium Mel do us Linnaeus). Dc bloemen bijna enkel aan de eene zijde der tros, geel, aangenaam van geur. Hoofdbestanddeel; eene kamferachtige stof, cumarine.

Florcs Naphae = Flores Aurantii (zie aldaar).

17. Florcs Rhoeados, Klaproos.

Kroonbladen van Paparer llhneas Linnaeus. Gedroogd dun, vuil purperkleurig (met eene donkerpaarse vlek aan den voet), bijna doorschijnend en reukeloos. Hoofdbestanddeel: een alcaloïde, rhoeadine, en kleurstof.

Gebruik in infusum en species. Praeparaat: Syrupus Rhoeados.

18. Flores Rosarum rubrarum, Koode-Rozebluden.

Kroonbladen van Rusa gallica Linnaexis. Donker-purper-rood, nagels geelachtig, aangenaam van geur. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie en (ijzer groenzwart kleurend) looizuur.

Gebruik in infusum en species. Praeparaat: Mei Rasarum.

Flores Ro arum pallidarnm (Hlceke-llo/.ebladen) van Eosa een-t.ifolia Linnaeus dienen in den verschen staat voor de bereiding van Aqua Rosarum en Oleum Rosarum.

-ocr page 71-

59

19. Flores Sambuci, F lier bloemen.

Bloemen van Samhnrna nigra Linnaeus, Gedroogd geclacli-tig, bloemkroontje radvormig. Eigenaardige reuk. Hoofdbestanddeel: dikke vlnelitige olie.

Gebruik in infïïsnm en species. Praeparaat: Aqua Samluci.

20. Flores Tiliae, Lindebloesem.

De bloeiende b ij se her men met bloemsteel en seUut-blad van Tillt;a europaea Linnaeus. Bloemen bleekgeel, schutblad langwerpig, groot, bleek. Hoofdbestanddeel: eene geringe hoeveelheid vluchtige olie, slijm.

Gebruik in infusum en species.

*21. Flores Vcrbasei, Wolkruidsbloemen.

Bloemkronen van Verbascum Thapaus Schraden. Geel, dik, wollig.

22. Flores Violarum, Violen.

Bloemen van Viola odnrata Linnaeus. Kroonbladen (ontdaan van den groenen kelk te gebruiken) violet (door alcaliën groen, door zuren rood) met bleeke nagels. quot;Versch aangenaam van geur, gedroogd bijna reukeloos.

Gebruik in species. Praeparaat: Syrnpns Violarum.

-ocr page 72-

g. fedcïus, vbcchten, en semina, zaden.

Wij voegon dezen bijeen, omdat de pharmacognostische nomenclatuur vaak van de botanische afwijkt en zaden noemt, wat vruchten zijn en zoo ook omgekeerd.

Om verwarring te voorkomen, heeft men hier nog niet algemeen en geheel met de overlevering gebroken, zoodat bijv. in onze Fharm. de s^Wi-vruchttn der sehermdragende planten (Umbellifeeren) den naam van //Seminaquot; dragen.

Wij plaatsen aan het hoofd van elk artikel den gebruike-lijken en bij voorwerpen uit de Fharm. den aldaar gebezigden naam, laten dezen, waar noodig, door den wetenschappelijken volgen en geven in de beschrijving bovendien met gespatieerde letters de wezenlijke beteekenis aan.

Amygdalae, Amandden.

Zaden van Amyydaim cormnun\'s Linnaeus. Er komen 3 soorten van voor: hittere en zoete. De bittere amandelen waarschijnlijk afkomstig van de oorspronkelijke plantsoort, de zoete van eene verscheidenheid door kweeking.

1. Amygdalae amarac, Bittere Amandelen.

Bruingeelachtige zaadhuid (//spermodermisquot;), die eene witte vleezige kiem (//embryoquot;) omgeeft, welke in twee platbolle zaadlobben (quot;eotyledonesquot;) kan gescheiden worden. Smaak bitter, eigenaardige geur bij wrijven met water. Hoofdbestanddeelen: vette olie (met die uit de zoete amandelen overeenkomend), benevens het glucoside amygdaline en het ferment emnlsine, die gezamenlijk, in aanraking met water, cyaanwaterstofhoudendo bitteramandelolie leveren.

-ocr page 73-

61

Gebruik somtijds tusschen zoete amandelen in emulsio. Prae-paraat; Aqua Amygdalarwn amararvm.

2. Amygdalae dulces, Zode. Ammdelen.

Doorgaans grooter en platter dan bittere amandelen. Zoete smaak, geen reuk bij het wrijven met water. Hoofdbestanddeelen: vette olie [Oleum Ami/gdalaruni) en emulsine (geen amygdaline).

Gebruik in emulsio (1: 10).

3. Seinen Anethi, \'Dillezaad.

Fructus Anetlii.

Vrucht (Splitvrucht) van Anelhum (jraveQlens Linnaeus. Klein, bruin, gemakkelijk in de twee helften (halfvruehtjes, //mericarpiaquot;) te scheiden, vleugelvormig aanhangsel. Aromatische smaak en geur. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

4. Semen Anisi, Anijszaad.

Fructus Anisi.

Vrucht (Splitvrucht) van Pimpinella Annum Linnaeus. De helften gewoonlijk nog samenhangend, grijsgroen, zacht behaard. Zoetachtige, weinig brandende smaak, aangename geur. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie {Oleum Anisi).

Gebruik in infusum en als Pulvis. Komt voor in Infusum Sennae compositum (Aqua laxativa).

Vooral te letten op herhaalde malen voorgekomen verwisseling of toevallige vermenging met de splitvruchten van Conium maculalum, waarvan de helften meestal gescheiden zijn en die zich door de sterk vooruitstekende, golfvormig uit-geschulpte ribben, de onbehaardiieid der oppervlakte en scherpen smaak onderscheiden, ook door sterken reuk (naar kat-tepis) bij verwarming met natronloog.

5. Anisum Stellatum, Steranijs.

Vruchten (Doosvruchten) van lllicium amsatum Linnaeus, stervormig bijeen geplaatst ^meestal in 8 stralen), bruin, in elke straal (vrucht) één bruinrood glanzend zaad bevattend. Reuk

-ocr page 74-

62

c.u smaak specerijachtig, veel sterker bij den vruchtwand (//peri-carpiumquot;) dan bij het zaad. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Anisi stellati.

Gebruik in infnsum, meestal in species. Komt voor in Tinc-tura Colocynlhtdis.

*6. Poma Aurantii immatura, Onrijpe Oranjeappelen.

Onrijpe vruchten van Citrus Anrantium Linnaeus. Verschillend van grootte, kogelrond, hard, groenachtig zwart, aan den voet het litteeken van den afgebroken steel (vruoht-steel) vertoonend. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

7. Seinen Cacao, Cacaoboonen.

Zaden van Theo\'roma Cacao Linnaeus. Eirond, plat, vuilbruin. Hoofdbestanddeel: vette olie {Oleum seu Butyrum Cacao) en een alcaloïde, theobromine. .

8. Semen Calabar, Calaharboon.

Zaad van Physosiiyma vetiegt;iosum Balfour. Groot, bijna nier-vormig, donkerbruin met zwarten navel, die over den geheeleu bollen rand heenloopt. Hoofdbestanddeel: een alcaloïde, Ese-rinum (voornamelijk in gebruik Sulphas Eserini).

9. Semen Cannabis, Hennepzaad.

Eructus Cannabis.

Vrucht (Nootje) van Cannabis saliva Linnaeus. Ovaal, aan weerszijden bol, glanzend, groenachtig met grijzen weerschijn. Hoofdbestanddeel: vette olie.

Gebruik in emulsie (1: 10).

10. Seinen Cardamomi. Cardamom.

Eructus Cardamomi.

Vrucht (Doosvrucht) van Wettaria Cordamomum White. Papierdunne, stroogele, driehoekige vruchtwand, waarin vele kleine stomphoekige bruine zaden, die een sterk aromatischen geur cu brandenden smaak hebben. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

-ocr page 75-

63

Alleen de zaden te gebruiken, maar in de doosvruchten te bewaren.

Komt voor in Pulvis aromalicus.

11. Scmcn Curdui mariani, Mariadidel.

Frnetus Card ui mariani.

Vrucht (Dopvrucht) van Carduus marianm Gaertner. Op een nootje gelijkend, oenigszins afgeplat, glad, wit, grijs of donker-gevlekt. Hoofdbestanddeel: vette olie.

Gebruik in decoctum en als Pulvis grossus.

13. Scmcn (\'urvi, Kfmoijzaad.

Fructus Carvi.

Vrucht (Spli tvruch t) van Carvm Carei Linnaeus. Smal, grijsbruin, gemakkelijk in de helften te scheiden. Hoofdbestanddeel : vluchtige olie (Oleum Cam).

13. Fructus Cassiae, Cassiapeulen.

Vrucht (Gelede peulvrucht, //Lomentumquot;) van Cassia Fistula Linnaeus. Lang, rolrond, zwart, hard en glad; in tusschenschotten verdeeld, waarin zich ee\'n zaad en vruchtmoes bevindt. Iloofdbestanddeelen: suiker en pectinezuur.

Praeparaat; Pulpa Cassiae en deze in Electuarium Sennae compositum (Electuarium lenitivum).

Scmcn Cinae, zie Flores Cinae onder de Mores (blz. 56).

*14. Coccull imlici, KokkélsJcorre\'s.

Vruchten van Anamirta Cocculus Wight et Arnott {Menis-permum Cocculus Linnaeus). Bijna rond, zwartbruin, aan de eene zijde eene versmalling en twee verhevenheden, vuilgele kern, halfmaansgewijzc vorm. Hoofdbestanddeel: eene vergiftige bitterstof, picrotoxine.

*15. Scmcn Coffcac, Kofjiehoonen.

Zaadlobben van Cnffea aralica Linnaeus. Eirond, aan de buitenzijde gewolfd. Hoofdbestanddeel: een alculoïde; Coffeinum.

-ocr page 76-

64

16. Semen Colcüici, Tylooszaad.

Zaad van Colchicum nutumnale Linnaeus. Klein, bijna kogelrond, bruin, hard, met een uitstekend puntje (de navel). Hoofdbestanddeel: een alcaloïde, Colchicine.

Praeparaten: Tinctura Colchici, Finum Colchici.

17. Semcir Coriundri, Korianderzaad.

Fructus Coriahdri.

Vrucht (Splitvrucht) van Coriandrum sativum Linnaeus. De helften samenhangend, kogelrond, mot de kelk gekroond, hol, bruinachtig-geel; \'specerijachtige geur en smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie

Gebruik in iufusio en als Pulvis. Komt voor in Eleatuarimn Sennae compusltum.

*18. Semen Crotonis, Krotonzaad.

Zaad van Tiglium officinale Klotzsch (Croton Tiglium I.in-naeus). Langwerpig-ovaal, dof, bruinachtig-geel of zwartachtig-grijs, donker gevlekt. Hoofdbestanddeel: scherpe, vette olie {Oleum Crotonis).

19. Colocynthis, Kolokwint.

Vrucht (ontdaan van den buitensten vruchtwand, //epicar-piumquot;) van Citrnllus Colocynthis Schrader. Kogelrond, ter grootte van een appel, wit, licht, sponsachtig, zeer bitter. Hoofdbestanddeel: een harsachtig glueoside, colocynthine.

Te gebruiken zonder de zaden. Praeparaten: Exlractnm Colo-cynthid.is, Tinctura Coloci/tdliidis.

20, Cubebae, Cuhele, Staaripeper.

Vruchten (Bessen) van Cuheha officinalis Miquel {Piper Culeha Linnaeus filius). Bijna kogelrond, netsgewijs gerimpeld, grijsbruin, met een steel (vruchtsteel) voorzien; specerijachtige geur en heete smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie en hars.

Gebruik als Pulvis. Pracparaat: Exlraclum CuleLaruu.

-ocr page 77-

65

*21. Semen Cumini, Komijnzaad.

I\'ructus Cumini.

Vrucht, (Splitvrucht) van Cuminuni Cyminum Linnaeus. Langwerpig, de twee helften samenhangend of los, bleekgrijs-geel; eigenaardige reuk en kenmerkende smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Cumini.

Gebruik als Pulvis en als Emplastrum.

32. Frnctns Cydoniac, Kwee.

Vrucht van Cydonia vulgaris Persoon. Hoofdbestanddeel: appelzuur.

Wordt gebruikt tot bereiding van Tinctura Ferri cydon.ia.la.

23. Seinen Cydoniorum, Kwee pitten.

Zaad van Cydonia vulgaris Persoon. AaneengeMeefde pitten, wigvormig of hoekig, roodbruin, met \'een witachtig vHesje bedekt. Hoofdbestanddeel: slijmstof (in de opperhuidcellen).

Praeparaat: Mudlago Seminunt Cydoniorum (1:32 aq. destill., door schudding*\'der ongekneusde pitten met het water te bereiden).

24. Semen Foenieuli, Venkelzaad.

Fructus Foenieuli.

Vrucht (Split vrucht) van Foeniculwm vulyare Gartner. Langwerpig, de helften gewoonlijk gescheiden, groenachtig; reuk en smaak aromatisch en zoet. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie {Oleum Foenieuli).

Gebruik in infusura en als Pulvis. Praeparaat: Agna Foenieuli.

35. FoenicDlum dulce. Zoete Venkel.

Vrucht (Splitvrucht) van Foenieuli officinale Mérat et Lens (Foeniculum dulce De Candolle). Grooter, sterker gekromd dan gewone venkel.

-ocr page 78-

66

*26. Semen Foeni graeci, Fenegriek.

Zaad van Trigonclla foenum graecum Linnaeus. Scheef vierhoekig, roodbruin; sterke reuk bij het stampen. Hooldbe-standdeelcn: vette en vluchtige olie.

Komt slechts als Pulvis in den handel.

*37. Semcn Gcnistac, Bremzaad.

Zaad van Sarothammis vulgaris Wimmer. Ongeveer eirond, groenachtig of geelrood, glad, met eene witte basis.

38. Semen Hordei dccorticatum. Gepelde Gerst.

Vrucht (Gr aan vrucht) van Ilordeum mdgare en Hordeum distichon Linnaeus, van vrucht- en zaadhuid ontdaan. Wit en niet meel bestoven. Hoofdbestanddeel: zetmeel.

Gebruik in decoctum.

*39. Scmen Hyoseyami, BilsenJcruidzaad.

Zaad van Uyoscyarius niger Linnaeus. Zeer klein, grijs, halvemaanvormig.

*30. Fabae saneti Ignatii, Ignathisboonen.

Zaden van Ignatia amara Linnaeus lilius. Ter grootte van nootmuskaten, aa» den eenen kant gewelfd; roodaehtig-grijs, met vilt bedekt. Hoofdbestanddeel: het alcaloïde Strychninum.

31. Baccae Jnniperi, Jeneverhessen.

Vruchten (Kegelbessen //Galbuliquot;) van Juniperus communis Linnaeus. Ter grootte eencr erwt, kogelrond, op den top van drie bultjes voorzien, bruinzwart, glanzend, reuk balsamisch, smaak zoetachtig. Hoofdbestanddeelen: moes en vluchtige olie (Oleum Juniperi).

Gebruik in infusum en species, l\'raeparaat: lioh Juniperi,

-ocr page 79-

67

33. Baccac Lanri, Laurierbessen, Bale klaar.

Vruchten van Laurus nobilis Linnaeus. Ter grootte eener hiizelnoot; dunne, zwartachtige, zeer breekbare vruehtschil, de kiem gemakkelijk in de 2 zaadlobben te splijten; reuk en smaak specerijachtig. Hoofdbestanddeelen: vluchtige en vette olie (de laatste: Oleum laurinum).

Gebruik als Pulvis grossus.

*33. Semen Levistiei, lavaszaad.

Fructus Levistiei.

Vrucht (Splitvrucht) van Levisticum officinale Koch {Lirjusticum Levisticum Linnaeus). Ovaal-langwerpig, bruinachtig, met gevleugelde ribben. Hoofdbestanddeel; vluchtige olie.

34. .Seinen Lini, Lijnzaad.

Zaad van Limtm usïtatisnmum, Linnaeus. Eirond, kastanjebruin. Hoofdbestanddeelen: slijmstof (in de zaadlmid), vette olie (Oleum Lini) in de kern.

Gebruik in decoctum of infusum (ongekneusd, 1 op 20 tot ■iO colatuur). De van olie bevrijde lijnkoek (Placenta Serai-nis Lini) in den poedervormigen staat als Farina Lini (Lijnmeel).

33. Strobili I.iipuli, Hop.

Vruchten (Kegels) van Ihmulus Lupulus Linnaeus. Dakpansgewijs geplaatste, groenachtig-gele schubben met talrijke klieren bezet, die het eigenlijk werkzame beginsel: Lupulinmn (Mopmeel) bevatten.

36. Lycopodinm, Smetpoeder, EeJcsenmeel.

Sporen uit de rijpe aren van Lycopodium, clavalum Linnaeus. Fijn bleekgeel poeder, onder het vergrootglas driezijdige pyramiden met een sterk bol grondvlak vertoonend, zacht op het gevoel, reuk- eu smakeloos, in de vlam snel en schitterend verbrandend zonder reuk. (Een reuk naar

-ocr page 80-

68

brandende zwavel zou vervalsching met zwavelbloemen, een reuk naar terpentijn met het stuifmeel van dennon openbaren.) Hoofdbestanddeel: Tette olie.

Gebruik in mixtuur (schudmixtuur), als strooipoeder en tot het omwikkelen van pillen.

37. Miieis, Fuelie.

Zaadrok (om de nootmuskaat) van Myriatica frngram Houttuijn. Hoornachtig, broos, geel-scharlakenrood, aan het eene einde in talrijke slippen verdeeld; aromatische geur en smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie {Oleum Maddis).

*38. Nux Anaeardiinii, OUfantduis.

Vrucht (Noot) van Anocurdium occidentale Linnaeus (W c s t -1 u d i s c h e) en van Semecarpus Anucardiuin Linnaeus (Oost-Indische). De eerste niervormig, de laatste hart-vormig-eirond, zwart, plat, glad, aan den vruchtsteel bevestigd. Bevat een zwart scherp sap.

39. Nux moschatn, Nootmuskaat.

Zaadkern van Myristica fragr-ans Houttuijn. Zwaar, uitwendig nets wijs geteekend, wit bestoven, inwendig met donkere strepen gemarmerd. Hoofdbestanddeelen: vluchtige en vette olie (de laatste: Oleum Nucmn Mosdiatae).

40. Nux vomica, Braaknoot, Kraanoog.

Semen Strychni.

Zaad van Strychnos Nux vonica Linnaeus. Schijfvormig, eenigszins gekromd, met gezwollen rand, in het midden eenigszins verheven, fijn behaard. Hoofdbestanddeel: het alca-loïde Strychninum.

In gebruik als Pulvis. (Vóór ze tot poeder te brengen, houdt men de zaden in den damp van kokend water, waarna men vrij gemakkelijk de bovenste wollige laag kan wegnemen, die het pulveriseeren tegenhoudt). Praeparaten: Extractum Nucü vomicae, Tinctura Nucis vomicae. .

-ocr page 81-

69

41. Oliva, Olijf.

Vrucht van. Olea europnea Linnaeus. Hoofdbestanddeel: vette olie {Oleum Olimruin).

*42. Scmcn Oryzae, Mjjd.

V r u c h t (G r a a n v r u c h t vau omhulsel ontdaan) van Oryza xdivci Linnaeus.

Gebruik somtijds in decoctum on als Pulvis (Kijstemeel).

•quot;43. Semen Paconiac, Pioen zaad, Tandkoralen.

Zaad van Faeonia offcinalis Couan. Zoo groot als cene erwt, cirond-langworpig, z w a r t r o o d.

44. Capsulae Papaveris, Maankoppen, SlaapLollen.

Capita Papaveris.

Niet volkomen rijpe V r u c li t.e n (Z a a d d o o z o n) van Papaver HOmniferum Linnaeus. Kogel- of eirond, zoo vast als dik papier, met een tienstraiigen, sehijfvormigen stempel gekroond, van binnen onvolledig-veelhokkig. Hoofdbestanddeel: het akMoïde Morpkinum.

Gebruik in decoctum cn spccies. Praeparaat: Syrupus F opa-veris.

*45. Seinen Papaveris album. Wil Papaner- of Maanzaad.

Zaad van Papaver somniferum Linnaeus. Klein, wit, nier-vormig, zoet van smaak. Hoofdbestanddeel: vette uitdrogende olie (Oleum Papaveris), (weinig of geen morphine).

Gebruik in emulsio.

*46. (ïrana Paradisi, Paradijakorreh.

Onrijpe; Zaden van Amouium Granum paradisi Afzelius. Uitwendig roodbruin, inwendig wit, glanzend, hoekig. Kcuk naar cardamom; smaak peperachtig.

47. Semen Petroselini, Feterseliezaad.

Fructus Petroselini.

Vrucht (S p 1 i t v r u c h t) van Petroselinuin sativum Hoffman. Zeer klein, gemakkelijk in de twee helften te scheiden.

«

-ocr page 82-

70

groenachtig. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie (Oleum Pe-troselini).

Gebruik somtijds in species.

48. Semen PheHandrii, Watervenkelzaad.

Fructus Phellandrii.

Vrucht (S p 1 i t v r u e h t) van Oenanthe PheUandrium Lamarck. Langwerpig, do beide helften gewoonlijk samenhangend, bovenwaarts versmald en met overblijfsels van kelk en stijl gekroond (welke laatste als een puntje uitsteekt). Eigenaardige reuk. Hoofdbestanddeelen: vluchtige en vette olie.

Gebruik in infusum en als Pulvis.

Semen Physostigmatis = Semen Calabar.

49. Fabae Pnehiiry majores, Groots PncJiunjhoonen.

Zaadlobben van ÏSedandra f\'nchury major Nees. Groot, bolrond, aan de binnenzijde plat-holachtig en diep-ge sleuf d, (de niet gesleufde mi nor es, bezwaarlijk tot poeder te brengen, niet te gebruiken), uitwendig bruinzwart, inwendig vuilgeel; reuk en smaak naar sassafras en nootmuskaat. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

Gebruik als Pulvis en als Tiuctura.

*50. Semen Pimentae, Viment.

Fructus Amomi.

Onrijpe Vrucht van Eugenia Pimento, De Candolle {Myrtus ■ IHmenta Linnaeus). Kegelvormig ter grootte van een peperkorrel, rood- of grijsbruin, aan den top met 4 kelkseliubbcn gekroond. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie.

*51. Piper album, Witte Peper.

Zaad van dc rijpe vrucht van Piper nigrum Linnaeus. Vuilwit, rond, glad. Hoofdbestanddeelen: een alcaloide, piperine, en vluchtige olie.

-ocr page 83-

71

*53. Pijier eayenncnse, Cay enne-Peper.

Vrucht van Capsicum laccaium Linnaeus enz. Vorm en kleur als Spaansclie peper, maar veel kleiner.

Pipcr Cubcbae — Cubebae.

*53. Piper hispanicum, Spaatische Peper.

Vrucht van Capsicum annuum Linnaeus. Langwerpig, bruinrood, met bleekgele zaden. Hoofdbestanddeel: wceke hars.

Zelden in gebruik als Pulvis; soms als Tinctura.

*54. Pipcr longum, Lanye Peper.

Vruchtsteel met de halfrijpe vruchten (bessen) van Piper lou/jum Linnaeus. Op een katje gelijkend met stompe tepels bezet.

*55. Piper nigruiu, Zwarte Peper.

Onrij pe Vrucht (Bes) van Piper nigrum Linnaeus. Zwart en rimpelig. Bostanddeclen als bij Piper album, doch meer vluchtige olie; van daar ook heeterc smaak.

Gebruik somtijds als Pulvis.

56. Fructus Pniiioriim, Pruimen.

Vruchten (Steenvruchten) van Prunus (lomestica Linnaeus.

Praeparaat: Pulpa Prunontm (in Electuarium Sennae compositum).

*57. Semen Psyllii, Vloozaad.

Zaad van Plantago Psyllium Linnaeus. Langwerpig, klein, zwartbruin. Hoofdbestanddeel: plantenslijm (in dc zaadhuid).

*58. Gliindes (liiercus. Eikels.

Zaadlobben van Qnercus Rohur Linnaeus et Willdenow. Geroost en tot poeder gebracht in gebruik als Glandes quercinae tostae (Eikelkoffie).

-ocr page 84-

72

59. Semen Rieiiii, liicinuszaad.

(Ook genaamd Semen Cataputiae majoris, in onderscheiding van het thans geheel in onbruik geraakt, op Semen Crotonis gelijkend, zaad van Euphorbia Lathyris Linnaeus, hetwelk Semen Cataputiae minoris heette.)

Zaad van Ricinus commmm Linnaeus. JEllipsvormig, glad, glanzend, door bruine strepen eu vlekken op de buitenzijde gemarmerd. Hoofdbestanddeel: vette olie {Oleum Ricii/i).

60. Biicc-iic Rubi Idaci, Frambozen.

Vruchten (Bessen) van Rubus IdaeuH Linnaeus.

Praeparaat: Syt-upus Ruhi Idaei.

61. Semen Sabadillae, Sabadïlzaad.

(In de Pharm. Staverzaad genoemd.)

Fructus Sabadillae.

Vruchten (Doosvruchten) van Sabadilla officinarunt Brandt. Bleekbruin, papierdun, aan den buiknaad geopend, bevattend 1 angwerpige, hoekige, puntige, bruinzwarte zaden. Hoofdbestanddeel: het alcaloïde Vera-trinum.

63. Baecae Sambuei, Vlierbessen.

Vruchten (Bessen) van Sambucus nigra Linnaeus.

Praeparaat: Rob Sambuei.

Semen Santonici, zie Mores Cinae (blz. 56).

*63. Siliqua dulcis, Johanneérood.

Vrucht (Peulvrucht) van Ceratonia Siliqua Linnaeus. Plat, gekromd, met verdikte randen, kastanjebruin. Tot de be-standdeelen behoort boterzuur.

*64. Semen Sinapis albac. Wit Mosterdzaad.

Zaad van Sinapis alha Linnaeus. Klein, rond, lichtgeel, scherpe smaak. Hoofdbestanddeelen: eene scherpe stof, sinapine, en het ferment myrosine (geen myronzuur).

-ocr page 85-

73

(55. Semen Sinapis nigrac, Ztoart Mosterdzaad.

Zaad van Brussica nigra Koch. Klein (de helft kleiner dan raapzaad van Bramca Rapa Linnaeus), rond, zwartbruin, scherp en brandend van smaak. Hoofdbestanddeelen: vette olie en twee zelf\'standigiheden, die in tegenwoordigheid van TVator de vluchtige mosterdolie {Oleum Sinapit) vormen, namelijk: een glucoside, myronzuur (aan kalium gebonden), en een ferment, myrosine. (Wit mosterdzaad, dat geen myronzuur bevat, levert dus deze olie niet).

Gebruik als (geelachtig-groen) Pulvis grossus, bij bevochtiging met water een scherpen reuk verspreidend.

*66. Hemen Staphydis agriac. Luis zaad.

(Ook Staverzaad genoemd.)

Zaad van Detphimmi officinale Wenderoth. Onregelmatig driehoekig, donkergrijsbruin.

67. Seinen Stramouii, Doornajipelzaad.

Zaad van Datura Stramouium Linnaeus. Nier vorm ig, uitwendig zwart, inwendig wit, ter grootte eener kleine peperkorrel. Hoofdbestanddeel: het alcaloïde Datujinum, waarschijnlijk identiseh met, althans veel gelijkend op Atropinum.

Semen Strychni — Nux vomica.

68. Fructus Tamarindi, Tamarinde.

Moes uit de Vruchten (Peulvruchten) van Tamarindus iudica Linnaeus, met vezelen eu de zwarte glinsterende zaden. Zwartbruin, smaak zuurachtig (rinsch), reuk wijnachtig. Hoofdbestanddeel: wijnsteenzuur.

Gebruik in decoctum (1 : 1(J colat., slechts kort te koken). Praeparaat: Pulpa Tamarindorum (in Electuarium Sennae com-

-ocr page 86-

74

quot;69. Semen Tanaecti, Reinvaremuad.

Fructus Tanaceti,

Vr uc htho of dj e van Tanacetum vulgare Linnaeus. Nootjes geel, eigenaardig van reuk en smaak. Hoofdbestanddeel: vluchtige olie, Oleum Tanaceti.

*70. Fabae Tonco, Tonkahoonen.

Zaden van Dipterix odorata Willdenow. Langwerpig, zwartbruin, glanzend, zeer aangenaam van geur (als Asperula odorata). Hoofdbestanddeel: cumarine.

*71. Vanilla, Vanielje.

Onrijpe V r u c li t (H a u w, //S i 1 i q u a\'\') van Vanilla aroma-tica Swartz. Lang, gerimpeld, donkerbruin, met een meig gevuld, waarin zicli talrijke zaadjes bevinden; op de oppervlakte dikwijls met kristallen bezet (van vanilline), aangenaam van geur. Hoofdbestanddeel: vanilline.

-ocr page 87-

1l. GLANDÜLAE, KLIEEEN ; PILI, HAKEN; UITWASSEN.

//Glandulaequot;, //Klierenquot; en //Piliquot;, //Harenquot;, zijn bijkomende organen aan de opperhuid van verschillende deelen der plant. Klieren scheiden meestal een olieachtig vocht af. Onder //Uitwassenquot; verstaat men ziekelijke voortbrengselen door dc eene of\' andere uitwendige oorzaak op plantendeelen voortgebracht.

1. Kiimalii, Kamala.

Glandulae Eottleri.

Klieren op de oppervlakte der zaaddoozen Vim RoWera tinc-toria Eoxburgh. Poedervormig, afgeplat-kogelrond, steenrood, in de vlam als lycopodium verbrandend. Hoofdbestand-deelen: bitterstof en kleurstof.

2. Lupuliniim, Litpuline.

Klieren aan do binnenste schubben der hopkegels (vrucliten //strobiliquot;, van Humulus Lupiilus Linnaeus). Klein, teivormig, bruinachtig; eigenaardige, aan valeriaan herinnerende reuk. Hoofdbestanddeelen: hars en valeriaan/,uur.

*

*3. Pengwar- (Peii!iwiir)-Djiimbi.

Pi ar en aan de stelen van varens, soorten op

Sumatra. Hetgeen echter onder bovenstaanden naam in den handel voorkomt, is Pakoe Kidang, haren op boomvarens, AUnphilla lurida enz. aldaar. Goudgeel, glinsterend, in elkander gewikkeld. (Bloedstelpend middel).

-ocr page 88-

76

4. Lanugo Gossypii, Katoen of Boomwol.

Haren om het zaad van Gossyphm Jierbaceum Linnaeus (Katoenstruik). Praeparaat: Collodium, oplossing van de door salpeter met zwavelzuur behandelde en daardoor in collodiumvvol (colloxyline) overgebrachte boomwol in spiritushoudenden aether,

5. (iallae asinticiic, Aziatische Galnoten.

Gezwellen aan de takken van Quercus infectoria Olivier, veroorzaakt door verwonding door de eierboor van het wijfje van Cynips Gullae tinctoriae Olivier, en daarop gevolgde zwelling. Beste soort de A1 e p p i s e h e. Kogelrond met uitsteeksels, grijsachtig, groen en zwart. Meestal worden overblijfselen van het insect nog in den galnoot aangetroffen. Is het als vlinder daaruit ontweken, dan bevat de galnoot eene ronde opening. Hoofdbestanddeel: ijzer blauwzwart kleurend looizuur. Praepa-raten: Acidum tannicum, Tinctura Gallamm.

-ocr page 89-

i. koolhydkaten.

amylum, zetmeel; sacchaeum, suiker; gummi, gom;

bassokinum, bassorine.

(manna.)

a. amylüm, Zetüieel, onoplosbaar in water, vormt met kokend water stijfselpap, wordt door ioodoplossing blauw gekleurd.

1. Amylum Marantae, Jrroicroot.

West-Indisch of Surinaamsch Z e t m e e 1 van arundinacea Linnaeus, Indisch van f?(rc«w,asoorten, Braziliaans ch van i¥a»///ofeoorten. De eerste soort wordt voor de beste - gehouden en komt bij ons het meest voor. Wit, mat poeder bestaande uit elliptische of eironde korrels met eene kern in het midden. Om vervalsching van arrowroot met aardappelmeel te herkennen, vermengt met 4 a 5 gram arrowroot met 1 gram hydras kalieus opgelost in 6U gram gedestilleerd water. Zuiver arrowroot geeft een troebel vocht, hetwelk dadelijk een bezinksel afzet; bevindt er zich aardappelmeel onder, dan verkrijgt men eene doorschijnende gelei.

quot; 2. Amylum Solani, Aardappelmeel.

Zetmeel van Solanum tuheromm Linnaeus. Fijn, glinsterend helderwit poeder, onder den microscoop met eironde of ovale korrels met eene naveivormige kern. De stijfselpap doorschijnend.

3. Amylum Tritici, Tance-zelmetl, Stijfsel.

Zetmeel van Triticum vuig are Yillars. Blauwachtig wit. onder den microscoop ronde .korrels. Stijfselpap melkwit, niet doorschijnend.

Praeparaat: Glycerinum cum Amylo (Unguentum Glycerini).

-ocr page 90-

78

4. Sago, Sago.

Zetmeel uit het binnenste gedeelte van den stam dei-Sagopalmen, door drogen hoornachtig, doorschijnend en hard geworden. Er komen voornamelijk 3 soorten van voor:

•Tapioeca, witte, zeer ruwe, harde, grootere of kleinere klompen.

Sago fuscns (Siam-Sago), bruine sago, onregelmatig-ronde, vuilbruinroode korrels.

Parels ago of Bloem van Sago, gewoonlijk in den handel aardappelmeel met gom tot kleine witte korreltjes ter grootte van een mosterdzaad gevormd, wrijfbaar, hetwelk bij echte sago niet het geval is. Ook de andere sagosoorten komen vaak nagemaakt voor.

p. sacchakum, suiker, gekenmerkt door den zoeten smaak, door den overgang in spiritus en koolzuurgas bij gisting, en doordien zij bij koking in dc blauwe oplossing van sulphas cupricus en tartras kalico-natricus in overvloedige natronloog (alcalische koperoplossing, //Fehling\'s proefvochtquot;) een roodbruinen neerslag van OMydum cuprosum voortbrengt.

5. Saceharum album, Witte Suiker.

(Eietsuiker, Beetwortelsuiker).

Verkregen uit het sap van Saccliarum officinale Linnaeus (Suikerriet) en van Beta vulgaris Linnaeus (Beetwortel), geraffineerd in brooden (broodsuiker), gekristalliseerd (kandijsuiker). Zeer gemakkelijk oplosbaar in water, ook in verdunden spiritus. (De oplossing van 2 deelen suiker in 1 deel water heeft stroop-eonsistentie, Si/nqms simplex). Melasse is onkristalliseerbare suiker, zoogenaamde invertsuiker [Syrupuscommunis, Keukenstroop).

Dient voor de bereiding van Electuaria, Syrupi, Trochisei.

*6 Glucose, Druive- en FrucJdesuiker.

Meestal verkregen door behandeling-van zetmeel met verdund zwavelzuur en neutralisatie van het zuur door krijt.

-ocr page 91-

79

Druivesuiker, korrelig-kristallijn; Vruchtesuiker, niet kris-talliseerbaar. Minder zoet dan riet- of beetwortelsuiker.

Melksuiker, zie de Voortbrengselen uit het Dierenrijk.

7. gummi, Gom, Arahine, oplosbaar in water.

7. Gummi arabicum, Ardbkehe Gom.

Hard geworden sap uit de stammen van yicacm-soorten in Noord-Afrika. Witte of bleek-geelachtige, meer of minder ronde stukken, doorseliijnend of ondoorschijnend, gemakkelijk breekbaar, flauwe smaak. De oplossing in water slijmig. (Gelijke deelen gom en water vormen de Mucïlago Gummi arabici). Hoofdbestanddeel: arabine (verbonden met kalk).

Gebruik als (kleurloos) Pulvis.

Senegal-gom, die niet in de plaats der Arabische gebruikt mag worden, is moeilijk breekbaar.

lt;?. bassoeinüm, Bassot\'ine, onoplosbaar in water.

8. Tragaeantha, Traganth.

Hard geworden vocht, gevloeid uit de stammen van .Astragalus-iooxicn. Hoornachtige, half doorschijnende spiraalswijs of gekromde, als uit lagen samengestelde, schulpach-tige platen, wit of geelwit, in water tot slijm opzwellend maar daarin niet oplosbaar (1 deel met 12 deelen water vormt de Mucilago Tragacanthae), Hoofdbestanddeel: bassorine.

Gebruik als (eenigszins geelwit) Pulvis.

Wij behandelen hierbij het gevoegelijks!

£. manna. Mama, dewijl ziju hoofdbestanddeel: manuite, hoewel niet tot de koolhydraten maar tot de alcoholen behoo-rend, tot eerstgenoemden, bij name tot druivesuiker, in nauwe scheikundige betrekking staat eu zich door een zoeten smaak kenmerkt.

-ocr page 92-

80

Uitvloeisel uit de ingesneden stammen en takken van Fraxinus Orniis Linnaevis (Manna-Esch), oplosbaar in water en kokenden spiritus. Er worden 2 soorten van gebruikt; Manna eanel-lata en Manna Siciliana.

9. Miuina cancllata, Pijp-Manna.

Platte of gootvormige, stomp-drielioekige, lichtgele stukken.

10. 3Ianna sieiliana, Siciliaausch Manna.

Onregelmatige, grootere en kleinere stukken, wit, geelachtig of bruin, grootendeels droog, slechts weinig kleverig.

Gebruik opgelost in water of in een decoctum of infusum. Praeparaten: Manna depurata en dit in Infusum Sennae compositum, verder Syrupus mannac en Syrupus mannatieus compositus.

Manna calabrina is eenc vette, onzuivere soort, thans bijna geheel in onbruik.

-ocr page 93-

h. eesinae, harsen ; balsama, balsems ;

gummi-besinae, gomharsen; latices, melksappen;

exttiacta, extracten; pigmbnta, kleurstoffen.

a. üesinaiquot;, Harsen, onoplosbaar in water, oplosbaar in spiritus.

1. Benzoë, Benzoë.

Kesina Bcnzoës.

H ars, vloeiend uit Styrax Benzoin Dryander. Eoodbruine massa met witte stukken er tusschen, aangename geur. Hoofdbestanddeel: Acidum bemoicum (door sublimatie daaruit te bereiden).

Praeparaat: Tinctura Benzoè\'s.

3. Colophoniuiu, Vioolhars.

Hars van Pimis-sooiten, na destillatie van terebinthina (dikke terpentijn) en van resina pini (voor liet verkrijgen van terpentijnolie) achterblijvend. Eoodbruine stukken. (Zie verder Terebinthina.)

Gebruik als (geelwit) Pulvis. Pracparaten: pleisters (Emplas-trum Asae foetidae, Cantharidum, Ficis, resinosum), en zalven {Ut/ffiientum Althaeae, Ficis).

*3. Copal, Kopal.

Hars uit Ttywzewaefl-soorten. Geel- of roodaclitige, hoekige stukken met sehelpaehtigen breuk. Moeilijk oplosbaar in spiritus, het best door haar vooraf in aether te weeken.

G

-ocr page 94-

82

*\'i. Resina Dammarae, Dammarhars.

Hars van Dammara orient alm Lamb. {Pinus Dammara Wil!-denow). Heldere, doorschijnende, wit bestoven stukken, geheel oplosbaar in warmen spiritus.

■*Rcsina flava. Gele hars, zie Terebinthina.

5. Resina Guajaci, Guajalthars.

Hars, vloeiend uit Guajacum ofjic\'male Linnaeus (Gua-jakboom). Donkergroene stukken met bestoven oppervlakte.

Gebruik als (witachtig-grijs, langzamerhand groen wordend) Pulvis. Praeparaten: Tinctura Guajaci en Tinctura Guajaci vola-tl lis (van de hars te bereiden en niet van het hout, zooals uit de nomenclatuur der Pham. //Tinctuur van pokhoutquot; zou kunnen afgeleid worden).

6. Resina Jalapae, Jalappehars.

Hars van Radix Jalapae, kunstmatig verkregen door uittrekking met spiritus en praecipitatie met water. Komt gewoonlijk voor in gekromde pijpen, eigenaardig van geur.

Gebruik in pillen. Praeparaat: Sapo jalapinm (voorkomend in TUxtractum Rhei compositum [Extractum catholicum]).

quot;s7. Resina Laccae, Gumla/c.

1 • A

Verhard hars sap, ontstaan door de boring\'der wijfjes van de Coccus \\ Lacca Kerr (Lakschildluis) in de schors dei-jonge takken van Aleuritis laccifer Willdenow enz. De kleurstof is afkomstig van de diertjes, die de hars omsloten houdt. De Eesina Laccae bomt ïn verschillende toestanden in den handel voor:

«. Lacca in ramulis seu baculis, Stoklak. De takken met omhulsels van het bruinroodaehtig-geel harssap.

g, Lacea in granis, Korrellalc. Het harssap van de takken afgeklopt in korrels. — Dient tot het bereiden van de Tinctura Laccae.

-ocr page 95-

83

S. Lacca in tabulis, Schellak. Uit het korrellak door uitkoking verkregen en tot dunne platen uitgeperst. De kleurstof is daardoor grootendeels in het water opgelost. — Dient, opgelost in spiritus, voor vernis. Wordt ook gebleekt gebruikt.

*8. Ladiinum of Labdanum.

Hars van Cisius creticus Linnaeus. Komt voor in massis (zuiver) roodbruine of bijna zwarte, op de breuk grijze, aangenaam riekende stukken; in tortis (met zand vermengd), grijze, spiraalvormig ineengedraaide pijpen.

9. Mastix, Manlik.

Verhard harsachtig sap van Pistacia Leniiscus Linnaeus. Witgcelaclitige, doorschijnende, ronde of onregelmatige korrels, wrijfbaar, tusschen de tanden kleverig wordend, aro-matiek van reuk cn smaak.

In gebruik in emplastrum.

10. Rcsina Pini.

Hars in het koude jarargetijde vloeiend uit Pinus eu ^êiVs-soorten. Bruinachtig, op de breuk schulpachtig. Hoofdbestanddeelen: terpentijnolie en harszuren (zie Terebin-tliina).

Gebruik in emplastrum.

*11. Sandaraca, Sandarak.

quot;Verhard hars sap, vloeiend uit de schors van Caliitris articulata Ventenat [Thuja articulata Yahl). Eoodgele, meestal eenigszins langwerpige korrels, niet tusschen de tanden klevend, maar tot poeder vervallend.

13. Snngiiis üracunis, Drakthloed.

Harsachtige r o o d e stof op de vruchten van Ca lam u* Draco Willdenow en uit den stam van Dracaena Draco Linnaeus

6*

-ocr page 96-

84

enz. Kleiue ronde korrels of rolronde staafjes of koeken. Bij verwarming aangenaam van geur.

Komt voor in Emfladrum rmnosum rubrum.

13. Rcsiha Scammoniae, Scammoniahars.

Hars van Eadix Scammoniae, kunstmatig verkregen door uittrekking met spiritus en praecipitatie met water. Bruingroene stukken of stukjes.

\' Gebruik in pillen.

Hetgeen onder don naam van Seammonium (vroeger meer dan nu) voorkomt, is eene door insnijding uit den verschen wortel verkregen, onzuivere zelfstandiglieid, slechts voor een deel uit Scammoniahars bestaande. De beste soort, Scammoiiium Halcpcnse, is grijs van kleur en licht, doch niet poreus; eigenaardige (aan versch roggebrood herinnerende) reuk.

14. .Succiiiiim, Barnsteen.

Fossiele hars van eene uitgestorven boomsoort I\'inus. sv.cci-nifer Goeppert. Gele (de beste soort), roode of witachtige stukkeu, meestal doorschijnend, schulpachtig op de breuk, bij verwarming week, op gloeiende kolen een» eigenaardigen geur verspreidend. Hoofdbestanddeelen: hars, vluchtige olie {Oleum Snc-cini, als dtpuratum in gebruik) en een zuur, barnsteenzuur {Acidum Succiiiiciim).

Praeparaat: Tinctura Succini.

15. Thus, Wilde Wierook.

Thus vulgare.

Harsachtige stof uit Pin^s yylvesiris Linnaeus (Den) en Ahies exceha De Candolle (Spar). Geel- of roodachtige, kleverige korrels of stukken.

Gebruik als emplastrum.

f

/3. Balsama, Balsems. Meiigsels van hars met vluchtige olie, meer of minder dik vloeibaar.

-ocr page 97-

*16. Balsamum eanadensc, KanaJahahem.

Gevloeid uit i n s n ij d i n g e n van Abies balsanica Millon. Kleurloos, bleekgeel of groenachtig, doorschijnend, aangenaam van geur.

17. Balsamum Copairac, Copaivahdlsem.

Gevloeid uit verwondingen (door insnijding of boring) van Copaïva-sooxten. Stroopdik, helder, lichtgeel, eigenaardig van reuk, scherp van smaak, oplosbaar in spiritus. Hoofdbe-standdeelen : vluchtige olie en hars (copaïvazuur).

Gebruik in guttulae, in emulsio, meest in pillen (met cera en magnesia usta).

*18. Balsamum Curjun, Gurjunlalsem, Houtolie.

Balsamum Dipterocarpi.

Uit de stammen van Dipterocarpua-sooxiamp;w. Veel gelijkend op copaïvabalsem, maar anders van reuk en iets donkerder en troebeler. Groenachtige weerschijn. Hoofdbestanddeelen: vluchtige olie en hars (metacopaïvazuurJ.

Gebruik in mixtuur (met gom en aqua calcis) en in liniment.

19. Balsamum porurinnuiu, Perubalsem.

Uit den ingesneden stam bast van 1\'Iyroxylon Vereirae Klotzsch. Zwartbruine, in dunne lagen purperbruine en doorschijnende, stroperige vloeistof, aangenaam van geur (naar vanielje), met water en verdunden spiritus geschud, eene bijna kleurlooze vloeistof gevend. Hoofdbestanddeel: kaneelzuur.

Gebruik in mixtuur, meestal in liniment. Komt voor in Empladrum Cantharidum en TJnt/uenlum terehinilnnaceim.

20. Balsaiuunt toliitaniim, Tolubalsem.

Uit insnijdingen in den bast van Myroxylon tohdfermi Ricliard. Komt voor in den verschen half vloeibaren staat (Balsamum t o 1 u t a n u m m o 11 e) of in den uitgedroogden staat

-ocr page 98-

86

in stukken (Balsamum tolutanum siccum, Opobalsa-mum siccum). Alleen deze laatste wordt in de apotheken aangetroffen. Kristallijn-korrelig, roodbruin, in den poedervorm lichtgeel. Aangenaam van geur. Hoofdbestanddeelen: kaneelzuur en hars.

Wordt in aether opgelost voor het omkleeden der Pilulae Blancardi gebruikt.

21. Elemi, Memi.

Gevloeid uit Icica Icicariha Deeandolle enz. (West-In-dis c h Elemi) en uit Canarium- en Balsamodendron-sooYivw (Manilla- en Oost-Indisch Elemi). Groenachtig-ci-trocngele of oranjekleurige stukken^ reuk (vooral bij verwarming) naar venkel. Praeparaat: Unguentum Elemi (Balsamum Arcaei).

22. Pix, Pik.

a. Pix liquida (Teer) door droge destillatie van beukenhout verkregen. Dikvloeibaar, zwartbruin, reuk naar kreosoot.

Gebruik in unguentum. Praeparaat: Aqua Picis.

b. Pix solida (Pik). Door uitdamping van Pix liquida verkregen. Harsachtig, zwart, glanzig, hard, bij verwarming-kneedbaar en sterk aanklevend, oplosbaar in aether (verschil van asphalt).

Gebruik in pillen (aangemaakt met spiritus). Praeparaten: Etnpladrum Picis, Unguentum Picis.

23. Styrax liquidus,\' Storax.

Gevloeid uit liquidumlar orientals Linnaeus. Dikke bruinachtige, soms door watergehalte troebele stof; aangenaam vau sreur. Hoofdbestanddeel: kaneelzuur.

Gebruik op zich zeiven of in unguentum.

24. Terebiiitliina, Terpentijn.

Terebinthina veneta.

Gevloeid uit de stammen van Pinus Larix Linnaeus enz.

-ocr page 99-

•87

Matis dik, gedachtig, taai, zeer kleverig; eigenaardige reuk. Hoofdbestauddeelen: terpentijnolie {Oleum, terehinthinaè) en harszuren.

Gebruik somtijds in pillen, meestal in unguentum. Praepa-raat: Unguentum terehinthinaceum.

Terebinth in a communis, Gewone dikke Terpentijn, vloeit in den zomer uit insnijdingen van Fiuus sylvestris enz. Hetgeen in den winter uitvloeit, laat men op den boom verharsen, en deze hars komt voor als Resina Pini (in Frankrijk //Galipotquot; geheeten). Door resina pini met water te smelten, door te zijgen en in ronde vormen te brengen, verkrijgt men Pix al ba seu burgundica, Wit of Bourgondisch pik.

Door koking van terpentijn met water in destilleertoestellen ontstaat de Terebinthina cocta. Het destillatieprodnkt hierbij verzameld is Oleum Terebinthinae, Terpentijnolie.

De Terebinthina cocta bevat nog eenige terpentijnolie en bestaat verder uit harszuren (pinine- en sylvinezuur, die met water abiëtinezuur vormen). Bij verdere verhitting blijft naar den voortgang der verhitting achter: Kesina flava, Gele hars, die genoemde harszuren en eenig colopholzuur bevat, en verder Colophonium, Bruine hars, voor een aanzienlijk deel uit colopholzuur bestaande.

7. Gummi-Eesinae, Gomharsen, deels oplosbaar in water (daarmede eene emulsie vormend), deels in spiritus.

*33. fiutti, G utleg om.

Uit insnijdingen in Uehradeniron Cochinchinensis Lindley. Gele, op do breuk oranjeroode stukken, die een hooggeel poeder en met water eene citroengele emulsie geven.

Gebruik in (sterk drastisch werkende) pillen.

26. Myrrha, Myrrhe.

In de lucht hard geworden harsachtig sap, uitgezweet uit de stammen van Balsamodendron Ehrenhergianum Berg

-ocr page 100-

88

en Balsarnodendron Myrrlia Nees. Onregelmatige stukken, roodbruin, op de breuk min of meer doorschijnend, eigenaardige reuk; grootendeels in water oplosbaar (gom), minder in spiritus (hars).

Gebruik als (bruingeel) Pulvis. Praeparaten: Extractum Myr rMe, Tindura Myrrhae.

27. Olibauum, Wierook.

Hard geworden harsachtig sap, gevloeid uit den stam van Boswellia serrata Colebrook. Langwerpige, gewoonlijk fleschvormige korrels, witgeel of flauw-roodachtig, van buiten als bestoven; balsamieke reuk bij verwarming. Weinig in water (g o m), grootendeels in spiritus oplosbaar (h a r s).

Komt voor in Emplastrum aromaticmi.

3. Latices, Melksappen, opgedroogde plantenvochten, ia de levende plant in ware melksapvaten (//vasa laticisquot;) besloten en als melkwit of gekleurd sap bij de minste kwetsing-uit liet een of ander orgaan naar buiten vloeiend. Met water vormen zij eene emulsie even als de gomharsen, welken naam zij vroeger ook droegen.

28. Ammoiiiacuni, JmmoniaJt, Ammoniahgom.

Vroeger Gummi-Eesina Ammoniacum.

Hard geworden melksap, gevloeid uit de stengels van Dor erna Ammoniacum Don. Komt voor in weinig aan elkander klevende geel- of bruinachtige tranen (in lacrymis) of korrels (in granis) of in bruinachtige, koeken (in massis), waarin de lichter gekleurde korrels vooral pp de breuk te herkennen zijn.

Gebruik als geelachtig (in de koude bereid en in de warmte aaneengekleefd) Pulvis {Ammoniacnm depuratum). Komt voor in Emplastrum yummosum.

29. Asa foetida, Duivelsdrek, Stinkende Asant.

Vroeger Gummi-Eesina Asae foetidae.

Hard geworden melksap van Scorodosma foetidum Bunge

-ocr page 101-

89

(Ferula Asa foetida Linnaeus) enz. Zelden in tranen of korrels (i n granis sen la cry mis), meestal in koeken (in mas sis). Do korrels roodbruin, bij verwarming klevend, de koek uit de aaneengekleefde korrels bestaande, waarvan de roodbruine kleur op vele plaatsen duidelijk uitkomt. Eigenaardige uiereuk. HoolVI-bestanddeelen: hars en gom, reuk afkomstig van allylsulpliide (of eene daarmede verwante verbinding).

Gebruik als lichtgeel (in de koude bereid, bij warmte aaneengekleefd) Pulvis (Asa foeüda depurala). Praeparaten: TLm-plastmm Asae foetidae, Tinctura /Uae fuelidae.

*30. Caoutsehouk.

Gummi elastieum.

Opgedroogd melksap, uitgevloeid door verwonding van stammen van SipJionia elastic a Pavot, Vrodiqma elusticum Miquel enz. In platen of in fleschvorm (afkomstig vau de kleivormcn, waarop het gedroogd is), bruinzwart, veerkrachtig bij verwarming, oplosbaar in chloroform, neemt zwavel op uit eene oplossing in zwavelkoolstof of chloorzwavel (gevulcaniscerd ca-outschouk, ook bij de gewone temperatuur -veerkrachtig).

*3 1. Eiiphoi\'biuni.

Vroeger Gummi-liesina Euphorbii.

Gestold melksap uit EupJiorbia officinarum Linnaeus. Geelachtige hoekige stukjes met eene opening (afkomstig van den stekel, waaraan zij gestold zijn), sterk niezen verwekkend bij het tot poeder brengen.

Gebruik als (witgeel) Pulvis.

32. Galbaniini, Moederhars.

Vroeger Gummi of Gummi-Eesina Galbanum.

Afkomstig van Ferula eruhescens Boisson. In korrels (i n granis), meestal aaneengekleefd in lichtbruine kluiten (i n m a s s i s), van wasconsistentie; eigenaardige reuk, die de overhand heeft bij Fmplaürum gumnwtum, waarvan galbanum een bestanddeel uitmaakt. Verder maakt galbanum het hoofdbestanddeel uit van het praeparaat: Empladrum de galbano croca-

-ocr page 102-

90

turn. Het wordt voor beide praeparaten als bruinachtig (in de koude bereid) Pulvis (Galbannm depuratum) gebruikt.

*33. Gutta Percha, (Geta Pertsja.)

Gedroogd melksap van honandra Gutta Hook. Geel of roodachtig, zeer veerkrachtig, vooral bij verwarming of nadat het gevulcaniseerd is even als Caoutschouk (zie aldaar), oplosbaar in chloroform.

34. Laetucarium, Lactncarium.

Dik geworden melksap, zoowel uit lactuca virosa Linnaeus (vergiftige Sla) als uit Lactuca saiiva Linnaeus (Gewone ofïuin-Sla). Duitsch (germanicum) en Engelsch (anglica-num) van gelijke waarde. Geelbruine hoekige droge stukken, wasglanzend op de breuk, verdoovend van reuk, moeilijk tot poeder te wrijven (het best met de dubbele hoeveelheid suiker)

Het hygroscopisch Pransch laetucarium (Thridax geheeten) mag niet gebruikt worden.

35. Opium, Heulsap.

In de lucht hard geworden melksap, gevloeid uit de niet volkomen rijpe ingesneden zaaddoozen van Papaver sowniferum Linnaeus. Platachtige of bijna kogelronde koeken, gewikkeld in Papaverbladen, soms met de zaadjes eencr soort van Eumex (Zuring) bestrooid, versch week, gedroogd vast, roodbruin, glanzig op de breuk, bij kneden tusschen de vingers eene pilienmassa gevend, reuk verdoovend, smaak bitter.

Uitsluitend in gebruik als poeder {Putris Opiï), volkomen droog bruingeel, trekt licht vochtigheid aan en vormt klonters, waarbij ook de kleur donkerder (geelbruin) wordt. Het moet 9—12 pet. van het alcaloïde Morphinum bevatten, het hoofdbestanddeel van Opium, waaruit bovendien nog vele alcaloïden verkregen zijn, waarvan o. a. Codeiuwu eveneens officinaal is.

Praeparaten: Emplastrum opiaium, Extractum Opii, Finum Opii (ook in Syrupus opia lus), Vinum Opii aromaticum.

-ocr page 103-

91

e. Extracta, Extracten, door uitkoking of uitpersing van plantendeelen en verdamping van het vocht verkregen, dus eigenlijk ingedikte plantensappen of sucei, onder welken laatsten naam de meeste vroeger aangeduid werden en nog bekend zijn.

Aloë, Aloë.

Het door uitpersing of uitkoking verkregen en door indamping tot stukken verdikte sap uit de bladen van verschillende ^otfsoorten in Zuid-Afrika, Oost- en West-Indië. Eigenaardige reuk, zeer bittere smaak, slechts gedeeltelijk oplosbaar in koud, geheel in kokend water en in spiritus. Twee hoofdsoorten: Aloë lucida en Aloë hepatica.

36. Aloë lucida. Glinsterende Aloë.

Aloë socotrina. Aloë capensis.

Als glas glinsterend, zwartbruin met purperen weersehijn, op de randen half doorschijnend en bros, met een schulpigen en glanzigen breuk; reuk naar saffraan en een goudgeel poeder gevend (socotrina), of reuk naar myrrhe en een saffraangeel poeder gevend (capensis).

37. Aloë hepatica, Lever-Aloë.

Aloë barbadensis, Aloë curassavica.

Dof of als vet glanzend, leverkleurig of zwart; de randen bijna ondoorschijnend.

Aloë wordt bijna uitsluitend in den pillenvorm gebruikt. Praeparaten: Extractum Aloës, Tinctura Aloës, Tinctvra Aloë* composita.

Aloë caballina. Paarden-Aloë, grijszwarte, doffe, onzuivere massa (overblijfsel): mag niet gebruikt worden.

38. Ciitccliu, Cachou.

Succus (Terra) Catechu.

Ingedampt uitkooksel van het hout van Acacia Catechu Willdenow. Onregelmatige, broze, glanzige stukken, uitwendig

-ocr page 104-

93

do uk er-le ver kleurig, inwendig (dus op de doorbraak) zwartbruin, met bladen bedekt en doortrokken; zoet én /,eer samentrekkend van smaak; gedeeltelijk, in water, gelieel in spiritus oplosbaar. Hoofdbestanddeel: cateeliulooizuur.

Gebruik als (bruin) Pulvis. Praeparaten: Electuarium Catechu, Ëxtracluni Catechu, Tinctura Catechu.

::i39. Kino, Kino.

Officinale of Oost-Indische Kino.

Waarschijnlijk het extract van den bast van Pterocarpvs Marsupium Martius. Kleine, scherpkantigc, zeer glanzige stukken, in dunne schilfers robijnrood, zeer samentrekkend van smaak.

Gebruik als (robijnrood) Pulvis. Komt voor in Electuarium Catechu.

Nog vele andere Kinosoorten zijn bekend (Afrikaansche, Rengaalsche, Nieuw-liollandsche), maar komen zeldzaam voor.

40. Podophyllinuin, Podophjlllne.

Harsachtige stof door spiritus uitgetrokken uit den wortelstok van Fudopltyllnm peltatum Linnaeus (Amerika). Witgeel of bruin poeder, bitter van smaak. Hoofdbestanddeel : hars (die door carbonas kalicus opgelost, door salpeterzuur rood gekleurd wordt).

Gebruik in pillen.

41. Siiceiis Liquintiae, Drop.

Verkregen door uitkoking van flen verschen zoethoutwortel (in Italië, Spanje, Rusland enz.) en verdamping tot behoorlijke consistentie, waartoe gewoonlijk tevens de bijvoeging van eenig poeder van zoethout dient. Zwarte of zwartbruine pijpen, zoet van smaak, een scherp gevoel in de keel achterlatend. Verschillende soorten, waarvan Cassano en Longo de beste zijn. Hoofdbestanddeel: glycyrrhizine.

Gebruik als (bruin) Pulvis (vooral in gelijke deelen vermengd met Pulvis radicis liqniritiae, aangemengd met dunne

-ocr page 105-

mueilago gummi arabici voor pillenconsistentie). Praepavaat; Succns Liquiritiae depuratus.

Tot de extracten zijn uog te rekenen:

Extractum Ratanbiae amerieanum, uit den versclien ratan-hiawortel, in bruinroode broze stukken, slechts Geinig oplosbaar in water, hetwelk in de pharmacie niet als Extractum Eatanhiae mag gebruikt worden.

Extractum Monesiae amcricauum uit den bast van Chrysophijl-lum glycyvJdaeum Ca var, donkerbruin, zeer samentrekkend.

\'c. Pigmenta, Kleurstoffen.

*42. Extractum Ligni Campcckiani.

Van het hout van Haemaloxylon campechianuu Linnaeus (eampêchehout, in den handel geraspt voorkomend). Bloed-roodc oplossing gevend, die door alealiën blauw, door aluin paars wordt, lioofdbestanddeel: haematoxyline, waarmede veel overeenkomt de kleurstof van het roodere f ernam b u khout (van Caesalpinia echinata Lamarck).

*43. Iiidicum, Indigo.

Uit het kleurlooze sap van verschillende Indignfera\'s door gisting bij blootstelling aan de lucht verkregen. . Blauw met koperglans, onoplosbaar in water, spiritus, zuren en alealiën, oplosbaar in geconcentreerd zwavelzuur, bij verdunning (lozer oplossing met water eene fraai blauwe vloeistof leverend (indigo-oplossing). Bij verhitting yau indigo ontwikkelt zij een onaangc-namen reuk en er stijgen purperkleurige dampen op, die op ecm-koele plaats een blauw sublimaat leveren (indigoblauw). Met des-oxydeerende lichamen (sulphas ferrosus in eene alcalische vloeistof, glycerine enz.) wordt indigo kleurloos (indigowit), in de lucht weder blauw. Door salpeterzuur wordt indigo geel. (Verwisseling met Berlijnsch-blauw, waarmede indigo uiterlijk veel overeenkomst treeft, wordt herkend, door de onverander-

-ocr page 106-

94

lijkheid van indigo in alcaliën, waarmede Berlijnsch-blauw roodbruin wordt, en door de bruine dampen van indigo bij verhitting.)

*44. Lacca Mnsci, Lakmoes.

Kleurstof verkregen door gisting van korstmossen, voornamelijk Lecanora tartarea Acliarius en Roccella tinotoria Ue Candolle, eerst rood (orseille), door behandeling met alea-lische stoffen blauw (lakmoes). Kleine vierkante donkerblauwe koekjes, aardachtig op de breuk, met water een blauw aftreksel gevend, hetwelk door zuren rood wordt, terwijl alealiën de blauwe kleur herstellen. Ongelijmd papier met blauw en roodgemaakt hvkmoesaftreksel doortrokken (b 1 a u w en r o o d lakmoespapier) dient als reagens tot herkenning van alea-lisehen of zuren aard (zie blz. 6).

*45, Orleana, Or lean.

K Leur stof verkregen door gisting der zaden van Bixa urellana Linnaeus. Meestal ccne vochtige massa van walgelijken reuk, die spoedig uitdroogt; roodbruin, met alcaliën oranjekleurig. (Dient voor de bereiding van boter- en kaaskleursel, annatto.) Hoofdbestanddeel: bixinc.

Aan het einde der kleurstoffen uit plantendeelen vermelden wij nog die uit steenkolenteer, en wel in het bijzonder:

Pueksine,\' Anïlinerood, prachtige roode kleurstof met violetten weerschijn, oplosbaar in spiritus, door ammonia liquida verdwijnend, maar door zuren weder terugkeërend.

Alizarine (kunstmatige), die de natuurlijke uit meekrap bijna geheel verdrongen heeft. Lost in geconcentreerd zwavelzuur met prachtige roode kleur op, wordt door alcaliën purperrood.

-ocr page 107-

«

I. OLEA. PINGÜIA, VETTE OLlëN ; OLEA AETHEKEA, AETHEERISCHE OF VLUCHTIGE OLIÖN.

a. Olea pinguia, vette oliön, gewoonlijk door uitpersing der plantendeelon verkregen (ook door uittrekking met zwavelkoolstof), meestal vloeibaar van consistentie bij de gewone temperatuur, sommige vast, geven eene blijvende vetvlek op papier, zijn allen oplosbaar in aether en zwavelkoolstof\', (uitgezonderd enkele) onoplosbaar in spiritus. Zij zijn verbindingen van den grondslag van glycerine met een vetzuur (palmitinezuur) en een daaraan verwant zuur (oliezuur), terwijl hunne consistentie van de meerdere of mindere hoeveelheid van een dezer zuren afhangt. Zij vormen mot do vaste alcaliën (kali en natron) zeepen.

1. Olenm Ainygdnlariim, Amandelolie.

Uit zoete en bittere Amandelen. Lichtgele vloeistof met zachtcn smaak, oplosbaar in spiritus.

Gebruik in cmulsio.

2. Oieiiin Cacao, Cacaoboter.

Butyrum Cacao.

Uit Cacaoboonen. Vaste witte massa.

*3. Oleum Cocoïs, Kokosolie.

Uit het kiemwit van Cocos nucifera Linnaeus (Kokosnoot), Boterachtige witte massa.

4. Olcum Crotonis, Krotonolie.

Uit Krotonzaad. Eenigszins lijvige, geelroodachtige vloeistof, zeer scherp van smaak (puisten verwekkend op de huid

-ocr page 108-

96

en lievig drastisch werkend). Hoofdbestanddeelen: krotonzuur en hars.

Gebruik hoogst omzichtig in pillen, ook uitwendig.

*5. Olenm Juglandis, Notenolie,

Uit de zaadkernen van Juglans regia Linnaeus (Okkernoot). Dunvloeibaar, lichtgeel.

6. Oleum liiuriniim, Laurierolie.

Uit , v e r s c h e Laurierbessen. Zalfachtig, korrelig, groen; sterke reuk. Praeparaat: ünguentum laurinum.

7. Oleum Lini, Lijnolie.

Uit Lijnzaad. Gele ot\' lichtbruine vloeistof, uitdrogend.

\' 8. Olenm Nut is Moschatac, NootnmsJcaatolie.

Oleum Nucum Moschatae expressum.

Uit Nootmuskaat. Vaste oranjekleurige massa (rechthoekige stukken); aangename geur.

Komt voor in Emplastniin aroruaticuni.

9. Oleum Olivarum, Olijfolie.

Uit 01 ij v e n. Lichtgele vloeistof met zabhten smaak, in de koude spoedig stollend, niét van kleur veranderend bij schudding met gelijke deelen van een koud mengsel van zwavelzuur en salpeterzuur.

Gebruik in emulsio. Praeparaten: LSmpladrum Oxydi Plumhici, Linimentum volatile, Sapo medicatus (en deze in Supo aromaticiii liquidus), Ünguentum simplex; komt verder in vele pleisters eu zalven voor.

Olenm Papaveris, Fapaverolie.

Uit Papaverzaad; Dunvloeibaar, bleekgeel, sterk uitdrogend.

*11, Olenm Rapac, Raapolie.

Uit E aapzaad. Bruingeelachtige vloeistof.

-ocr page 109-

97

12. Oleum Ricini, Wonder-, Cador of Ricinusolie.

Uit Eicinuszaad. Dikke, klenrlooze of lichtgele olie, oplosbaar in spiritus.

Gebruik op zicli zelf of in emulsio. Praeparaat: Collodium elasticum.

Aan het einde der vette oliën vermelden wij

13. Glycerinnm, Glycerine.

Oudtijds Oliezoet.

Bij zeep- en pleistervorming daaruit afgescheiden. Stroopdikke, kleurlooze vloeistof, zoet van smaak, oplosbaar in water en spiritus.

Gebruik als bind- en oplosmiddel. Praeparaat: Ghjcerinm,). cum Amylo.

/3. Olea aethekea, aetiieekische op vluchtige oliün, meestal verkregen door destillatie der plantendeelen met water (ook door uitpersing of door uittrekking mot zwavelkoolstof), allen mot een eigenaardigen, elke soort kenmerkenden geur van het plantendeel, oplosbaar in spiritus, weinig oplosbaar in water (mogen bij vermenging met water dit niet melkachtig maken, waardoor verontreiniging met spiritus zou aangewezen worden). De vlek, die zij op papier voortbrengen, verdwijnt bij verwarming. Zij bestaan uit een vloeibaar (elaeopten) en vaster (stearopten) beginsel. 1 G^am suiker met 2 droppels aetheerische olie gewreven vormt de Elaeosacchara, Oliesuikers.

14. Oleum Absiuthii, Alsemolie.

Uit Alsemtoppen. Donker- of bruingroen.

*15. Oleum Amygdalarum amurarum, BiHere-amundelolie.

Oleum Amygdalarum amararum aethereum.

Uit Bittere amandele n. Kleurloos of geelachtig. Bevat cyaanwaterstofzuur (blauwzuur) en benzaldehyde.

-ocr page 110-

98

16. Oleum Anisi, Anijsolie

Uit Anijszaad. Kleurloos of lichtgeel, in de koude tot eene kristallijne massa stollend. Praeparaat: Solutio Ammomaci spiri-fuosa anisata.

17. Olenm Aurantiornm, Oranjeolie.

Oleum eorticum Aurantiorum.

Uit Oranjeschillen. Kleurloos of geelachtig, zwak bitter.

*18. Olcnm Flornm Aurantii, Oranjeiloesemolie.

Oleum Naphae seu Neroli.

Uit verschen Oranjebloesem. Kleurloos of lichtgeel.

Maakt het hoofdbestanddeel uit van Aqua Naphae, die echter niet van de olie, maar door destillatie van verschen oranjebloesem bereid moet worden, hetgeen men daaraan herkent, dat zij met zuren rozerood wordt tengevolge eener andere vluchtige olie uit den bloesem, die met het water mede overgaat.

19. Oleum Bergamottac, Bergamotolie.

Door uitpersing uit de versche vruchtschillen van Citras Aurantium, varietas Beryomia. Tïleek- of grocnachtig-geel.

Komt voor in Sapo aromaticus solidus.

30. Olcnm Cajnpnti, Cajvputolie.

Door destillatie uit de jonge takken en versche bladen van Melaleuca minor Smith en Melaleuca Imcadendron Linnaeus (Molukkische eilanden). Groenachtig, reuk naar kamfer.

Praeparaat: Oleum Cajuputi depuration.

31. Camphora, Kamfer.

Stearoptenon Camphorae.

Door destillatie uit de takken van Camphora officinarn.d Nees, tot de familie der Laurineën behoorend, zoodat de daarvan afkomstige officinale kamfer ook wel Lanrineën-kamfer heet, in onderscheiding van de B orneo-k amfer (van Dryolalanops Camphora Colebrook), welke laatste echter niet in

-ocr page 111-

99

den handel komt. Witte, doorschijnende, taaie, kristallijne stukken, die reeds bij de gewone temperatuur vervluchtigen, gemakkelijk smelten, op vetvrij water (in kleine stukjes gebracht) ronddraaien, eigenaardig van reuk, heet en tevens verkoelend van smaak, zeer brandbaar (met dikken walm), zeer weinig oplosbaar in water (waaraan zij echter reuk en smaak mededeelcn), gemakkelijk oplosbaar in spiritus, aether en vette en vluchtige oliën zijn. Bestaat enkel uit stearopten.

Gebruik als» Pulvis (door wrijving met spiritus reaiticu; h.aüms bereid). Praeparaat: Solutio Camphor ae spirituosa (Tiuctura Camphorae); maakt verder een bestanddeel uit van vele uuguenta en linimenta.

32. Oleum Carvi, Karwijolie.

Uit Karwijzaad. Kleurloos of lichtgeel.

23. Oleum Caryopliyllorum, Kruidrtayelolie.

Uit Kruidnagelen. Geel of bruin.

24. Olcum Chamomillac, Kamïlleolie.

Oleum Chamomillae vulgaris.

Uit Kamillebloemcn. Donkerblauw.

25. Olenm Cinnaniomi, Kaneelolie.

Oleum Cinnamomi Zeylonensis.

Uit Ceylonsch of Ja va-kan cel. Geelbruin, heete doch zoetachtige smaak. Zet na lang staan kristallen van kaueel-zuur af.

Olcum Ciun.amomi cliincnsis van Chineesch kaneel, minder aangenaam van geur, scherper van smaak.

26. Oleum Citri, Citroenolie.

Door uitpersing uit versche Citroenschillen. Kleurloos of lichtgeel, aangenaam van geur (geenszins terpentijnachtig).

*27. Olcum Eucalypti, EucalyptusoUe.

Uit Eucalyptusblad en. Lichtgeel.

-ocr page 112-

100

38. Oleum Foeniculi, Venkelolie.

Uit Venkelzaad. Kleurlooze vloeistof, bij sterke koude vast wordend.

29. Oleum Juniperi, Jeneverolie.

Uit Jeneverbessen. Lichtgele vloeistof, door den tijd bruin en dik wordend.

30. Oleum Laurocerasi, Laurierkersolie.

Uit versehe Laurier kersbladen. Kleurlooze of lichtgele vloeistof met sterken reuk naar bittere amandelen. Hoofdbe-standdeelen: cyaanwaterstofzuur en benzaldehyde.

31. Oleum Lavandulae, Lavendelolie.

Uit Lavendelbloemen. Dunne, licht- of groengele vloeistof\'.

33. Oleum Maeidis, Foelieolie.

IJ it Foelie. Citroen- of stroogele vloeistof, in reuk en smaak op nootmuskaat gelijkend.

33. Oleum Menthae crispac, Kruisemuntolie.

Uit Kruisemuntkruid, Stroogele, ook groenachtige vloeistof.

34. Oleum Menthae piperitae, Pepermuntolie.

Uit Pepermuntkruid. Kleurlooze of lichtgele vloeistof, op de tong het gevoel van koude verwekkend. Hoofdzakelijk 2 soorten: Engelsche en Amerikaansche, de eerste de beste. Pepermuntolie met terpentijnachtigen reuk en smaak, soms door ouderdom, waarbij zij tevens dik wordt, niet te gebruiken.

*35. Oleum Origani, Oregoölie.

Uit Oregokruid. Geelachtige vloeistof metroodenweerschijn.

-ocr page 113-

101

36, Oleum Petrae, Steenolie.

Petroleum.

Uit den grond op well e n d. Geel- of roodachtige vloeistof met blauwen weerschijn (blauw fluoresceerend). Bitumineuze reuk.

*37. Oleum Rosarum, Rozenolie,

Uit de kroonbladen van 7Jos«soorten. Kleurloos of geelachtig, «enigszins dikke, vooral in geringe hoeveelheid hoogst aangenaam riekende vloeistof, bij geringe koude (-|- 6° Celsius) stollend door een gehalte van bijna Vs stcaropten, hetwelk reukeloos is.\'

38. Olcum Rosmarini, liosmarijnolie.

Uit K o s m a r ij n b 1 a d e n. Dunne, kleurlooze vloeistof, bij ouderdom dik wordend.

39. Oleum 8abinae, Sevenlooniolie.

Uit Sevenboomkruid. Bleekgele vloeistof, versch dun, langzamerhand dikker wordend.

40. Oleum Sinapis, Mosterdolie.

Oleum Sinapeos aethereum.

Uit zwart Mosterdzaad. Kleurloos of lichtgeel, zeer brandend van smaak, prikkelend van reuk, tranenverwekkend, en op de huid blaren veroorzakend. Hoofdbestanddeel: allyl-sul focyanaat.

*41. Oleum Spieae, Spiekolie.

Van de bloemen van Lavandula latifolla Ehrenberg. Groengeelachtige, kamfcrachtig riekende vloeistof.

42. Oleum Suceini, Barmteenolie.

Uit Barnsteen (door droge destillatie). Ongezuiverd i-enigszins dikvloeibaar, gezuiverd (Oleum Succini depuratuni) kleurloos of geelachtig, brandig van reuk.

Komt voor in Unguentum laurinum.

-ocr page 114-

103

*43. Olcnm Tanaccti, üeimaremlie.

Uit Eeinvarenkruid en zaad. Bleek- of groengele vloeistof.

44. Olcnm Terebinthinae, Terpentijnolie.

Door overhaling van Terebinthina (zie blz. 87) met water. Dunvloeibare, kleurlooze vloeistof, die spoedig zuurstof opneemt, vooral bij schudding met dampkringslucht (Frau-sche, Engelse he, Amerikaansche soort).

Praeparaat: Oleum TerehintMnae depuratum.

45. Olenm Thymi, Tijmolie.

Uit Tijmkruid. Kleurlooze of geelachtige, door den tijd rood wordende vloeistof. Hoofdbestanddeel: thymol.

46. Olenm Valerianae, Valeriaanolie.

Uit Val er ia an wort el. Groengele, zeer onaangenaam riekende vloeistof, zuur reageerend door het bevatten van vale-riaanzuur (Acidum valerianicmn).

-ocr page 115-

rn. alcaloïda, alcaloïden; glucosida, glucosiden.

«. Alcaloïda, Alcaloiden, ook plantenbases gelieeten wegens de met ammoniak overeenkomstige samenstelling en de eigen-scliap om, opgelost, alcaliseh te reageeren en om met zuren zouten te vormen. Gewoonlijk oefenen zij eene sterke werking-op het organisme uit, sommige zijn zware vergiften, hetwelk wij bij de besehrijving aanduiden zullen. De algemeene wijze, om ze uit de plantendeelen te verkrijgen, is dezen door middel van een zwavelzuur- of eliloorwaterstofzuur-houdend water uit te trekken, om de alealoïden los te maken van het plantenzuur, waarmede zij verbonden zijn, vervolgens ze uil de met chloorwaterstofzuur of zwavelzuur gevormde verbinding door een alcali af te scheiden, en eindelijk ze door herhaalde oplossing in spiritus enz. te zuiveren, en zoover zij kristalliseer-baar zijn, kleurloos te doen kristalliseeren. Zij zijn meest allen oplosbaar in spiritus, aether, chloroform, weinigen in water, allen zijn zij oplosbaar in verdunde zuren. De alealoïdezouten zijn oplosbaar in water en spiritus, meestal niet in aether. Meu heeft ter onderscheiding der alealoïden eigenaardige kenmerken (gewoonlijk kleurreacties) voor elk leeren kennen, waarvan wij de voornaamste bij elk alcaloïde zullen opgeven.

1. Auonitinum, Acunüine,

Hoogst vergiftig poedervormig alcaloïde uit Aconitum-soorten (Duitsch Aconitinum het officinale). Hoofdkenmerken; het ontstaan eener geelbruine kleur bij aanraking met geconcentreerd zwavelzuur, eener violette kleur bij die mei phosphorzuur.

-ocr page 116-

104

2. Atropinuni, atropine.

Zeer vergiftig kristallijn alcaloïde uit Atropa Belladonna (voornamelijk uit den wortel) en Datura Stramonium (voornamelijk uit het zaad). Kenmerken: Eigenaardige (aan de bloemen van Spiraea ülmaria herinnerende) reuk bij verwarming met kalium-dichromaat (diehromas kalicus) en zwavelzuur; in het oog gebracht de pupil verwijdend.

Zout in gebruik: Sulphas Mropini.

8. Chininiim, Kinine.

Kristallijn alcaloïde .uit Kinabast. Hoofdkenmerken: gemakkelijke oplosbaarheid in aether en het ontstaan eener smaragdgroene kleur na oplossing in chloorwater en bijvoeging van ammonia liquida. De oplossing in verdund zwavelzuur heeft een blauwen weerschijn (blauwe fluorescentie).

Zouten in gebruik: Sulphas Chinini, Hydrocliloras Chinini, Yalerianas Chinini.

*4. C\'hinidinum, Kinidine.

Kristallijn alcaloïde uit Kinabast. Hoofdkenmerken: minder oplosbaarheid in aether, overigens dezelfde kenmerken als Chi-ninum, en bovendien het ontstaan van kristallen na bijvoeging\' van iodetum kalicum bij de oplossing.

5. Cinchoninnni, Cinchonine.

Kristallijn alcaloïde uit kinabast. Hoofdkenuierken: bijna onoplosbaarheid in aether, hot ontstaan van een wit praecipitaat bij behandeling met chloorwater en ammonia liquida, geen fluorescentie der oplossing in verdund zwavelzuur (3 verschilpunten met Chininum).

Zout in gebruik: Sulphas Cinchofiini.

6. Cliinoidinnm, Kinoldine.

Bruine stukken, teruggebleven bij de bereiding van Siüphas Chinini. Een mengsel van kinidine, van een onkristalliseerbaar kina-alcaloïde (Chinioïdine, gewoonlijk //amorph alcaloïdquot; ge-

-ocr page 117-

105

heeten) en van door de bewerking gewijzigde kinine en cin-chonine; oplosbaar in spiritus en verdunde zuren.

7. Coffeinum, Koffeïne, Theïne.

Alcaloïde uit Koffieboonen en Theebladen in pluimvormig ver-ennigde kristalnaalden. Hoofdkenmerk: roode kleur na in-flamping met chloorwater tot droog en verdere bijvoeging van ammonia liquida.

De in gebruik zijnde Citras Coffeini verschilt in niets van Coffeinum.

8. Couiinum, Coniine.

Vergiftig vloeibaar (eerst kleurloos, later geel- en bruinachtig) alcaloïde uit Coniutn maculatum (voornamelijk uit de splitvrucht). Hoofdkenmerk: reuk naar kattepis.

9. Codciniiin, Codeine.

Vergiftig kristallijn (in groote kristallen) alcaloïde uit Opium. Hoofdkenmerken: het ontstaan eener blauwe kleur na bijvoeging van zeer verdunde Solutio Chloreti ferrici bij de oplossing in geconcentreerd zwavelzuur.

Zout in gebruik: Hydrochloras Codeini.

10. Morphiiium, Morphine.

Vergiftig kristallijn alcaloïde uit Opium. Hoofdkenmerken: roode kleur met salpeterzuur, blauwe kleur met Solutio Chloreti ferrici.

Zouten in gebruik: Acetus Morphini, Hydrochloras Morphini, Sulphas Morphini.

11. Strychninum, Strychnine.

Zeer vergiftig kristallijn alcaloïde uit Nux vomica en Fahae sancti Ignatii. Hoofdkenmerk: violetblauwe strepen na bijvoeging van een stukje dichromas kalicus bij de oplossing in geconcentreerd zwavelzuur.

Zout in gebruik: Nitras Slrychnini.

-ocr page 118-

106

13. Vcratrinum, Veratrine.

Zeer vergiftig poedervormig alcaloïde uit Veratrum album (de wortelstok) en Saiadilla officinalis (de vrucht). Hoofdkenmerken: sterk niezen verwekkend, bloedroode kleur bij overgieting met geconcentreerd zwavelzuur en eveneens bij koking met geconcentreerd chloorwaterstofzuur.

(S. Glucosida, Glucosiden {Zoetstoffen), in vele planten voorkomend, die door gisting, zuren of alcaliën gesplitst worden in druivesuiker en een nieuw licliaam.

*13. Digitulinum, Digitaline.

Vergiftig glucoside van Digitalis purpurea. Groenachtig poeder (ook kleurloos kristalvormig, maar dan in hooge mate gevaarlijk). Hoofdkenmerken : donkergroene kleur bij verwarming met chloorwaterstofzuur; violetroode kleur na bijvoeging van broomwater bij de oplossing in geconcentreerd zwavelzuur.

*14. Salicinum, Salicine.

Glucoside uit Cortex Salicis. Hoofdkenmerk: bloedroode kleur met geconcentreerd zwavelzuur, die bij verdunning met water verdwijnt en waarbij een nieuw licliaam (saliretine) als wit poeder afgescheiden wordt.

Wij voegen nog hierbij de zich als anhydrisch (watervrij) zuur verhoudende bitterstof:

15. Santoninnm, Santonine.

Het werkzame bestanddeel van Flares Cinae. Kleurlooze kristallen, die in het licht geel worden en zich bovendien kenmerken, doordat de oplossing in spiritus door natronloog licht karmijnrood wordt.

-ocr page 119-

n. spiRiTirs (aethyl-alcoiiol) ek afgeleide

VEEBINDINGEN.

1. Spiritus, Spiritus.

Produkt der geestrijke gisting van suiker, door destillatie afgescheiden uit de daarbij verkregen vloeistoft\'en; wijn {hSpiritus Finiquot;), moutwijn {//Spiritus FrurnenHquot;) en verder door rectificatie (herhaalde destillatie en dephlegmatie) meer en meer en eindelijk door destillatie over kalk geheel van water bevrijd.

quot;*Alcoliol absolatns, Absolute Spiritus, 100 of bijna 100 per-centig van een soortelijk gewicht van 0,794 bij 15° C.

De Tharm. vermeldt drie soorten van min of meer water bevattenden spiritus.

Spiritus rectificatissimus, Zeer sterke Spiritus, van een soortelijk gewicht van 0,828—0.830 bij 15° Celsius; alcoholgehalte gemiddeld 91,5 pet.

Spiritus rectilieatns, Sterke Spiritus, van een soort, gewicht van 0,878—0,880 bij 15° C.; alcoholgehalte gemiddeld 72,3 pet.

Spiritus, Spiritus, van een soort, gewicht van 0,908—0,910; alcoholgehalte gemiddeld 62 pet.

Kleurlooze vloeistoffen van eigenaardigen reuk, die voor de bereiding der Extracta spirituosa, der Solutiones spirituosae en der verschillende aromatische Spiritussen dienen.

-ocr page 120-

108

2. Aether, Aether.

Bereid door destillatie van spiritus roctifieatissimus met zivavel-zuur. Kleurlooze, lichte, zeer vluchtige, zeer brandbare vloeistof.

Dient voor de bereiding van Aether cum Spiritu, van sommige extracten, en komt voor in Tinctura nervina Bestucheffd.

Samengestelde aethers: Acetas aethylicus, Aether muria-tic us alcoholicus, Nitris aethylicus cum Alcohole.

3. Chloroformnm, Chloroform.

Bereid door destillatie van chloorkalk met spiritus of door behandeling van chloral met kali- of natronloog. Kleurlooze, /.ware, vluchtige vloeistof van eigenaardigen, bedwelmenden reuk en zoeten smaak.

Gebruik meestal in linimentum.

4. Hydras Chlorali, Chloralhydraat.

Bereid door langdurige inleiding van chloor in spiritus en verdere behandeling met water. Kleurlooze kristallen van specerij achtigen geur.

Gebruik in mixtura en linimentum (bijv. Hydras Chlorali met, (\'amphora tot vloeistof).

*5. lodoforiunni, lodofurm.

Bereid door behandeling van iodium met carbonas kalicus en spiritus. Gele, naar saffraan riekende kristallen.

-ocr page 121-

VOOEÏBEENGSELEN UIT HET DIEEEXEIJK.

a. Geheelu dieren.

1. Cantharis, Spaansche vlieg.

Insect, Lytta vesicatoria Eabricius. Glinsterend goudgroen, liet voorste gedeelte van den rug hemelsblauw, het gehecle lichaam met zeer fijne haren bezet. Hoofdbestanddeel: canthari-dine (anhydriseli cantharidinezuur). Eeuk walgelijk.

Gebruik als (grijs) Pulvis. Praeparaten: Emplastrum Can Uki-ridun, Unguentum Cantharidum.

2. Coccionella, Konzenielje.

Insect, Cactus Cacti Linnaeus, levend op sommige soorten van Ojmnlia. Alleen de bevruchte wijfjes worden ingezameld. Ovaal, van onder hol, van boven bol, overdwars gerimpeld, donkerbruin of grijs, met witachtig poeder tusschen de rimpels bestoven. Hoofdbestanddeel: de kleurstof karmijn.

Gebruik als (zwartachtig) Pulvis.

3. nirudo. Bloedzuiger.

Eingworm, Sanguimga medicindlis en Sanguisuga ofJicinaUn Savigny. Aan de rugzijde olijfgroen, van drie overlangs loopende, licht roestbruine strepen voorzien, met zwarte vlekken, aan de buitenzijde groenachtig-geel (Duitsche); aan de rugzijde bruin, geel of steenrood, aan de buitenzijde olijfgroen (H o n g a a r s c h e).

-ocr page 122-

110

*4. Spongia marina, Spons.

St raai dier, AcMlleum lacinulatum Schweigger (Spongia officinalis Linnaeus). In gebruik gelieel, gefatsoeneerd of in fragmenten.

Praeparaten: Spongia cerata en Spongia praeparata.

b. Aan dieren ontleende zelfstandigheden.

5. Axungia, Beuzel, Varkensvet,

Adeps suillus seu suilla.

Vet rondom nieren, ribben enz. van liet varken. Suis scrofa Linnaeus. Hoofdzakelijk palmitinezuur (ook eenig stearinezuur en oliezuur) verbonden met den grondslag van glycerine.

Komt voor in de meeste unguenta.

6. Lapis Canerornm, Kreeftsoog.

Oculi cancrorum.

Concreties, die bij paren vastzitten aan den maagwand van de rivierkreeft, Astacus fluviatilis Fabrieius, en in Augustus, wanneer het dier van scliaal verwisselt, verzameld worden. Van verschillende grootte, vorm van een oogbol, witachtig, dof. Onoplosbaar in water, bijna geheel onder opbruising oplossend in salpeterzuur, een geel uit lagen gevormd schelet achterlatend. Hoofdbestanddeelen: koolzure en phosphorzure kalk.

In gebruik als (kleurloos, lichtelijk duf riekend) Pulvis. Praeparaat: Pulvis antacidus.

Castoreuin, Bevergeil.

Eiwitachtige stof, afgescheiden in zakjes aan dc ge-slachtsdeelen van beiderlei kunne van den bever. Castor Tiber Linnaeus en Castor americanus Cuvier. Twee soorten: het kostbaar Sibeerisch en het minder kostbaar C anadaasch bevergeil.

7. Castoreum sibiricnin, Sibeerisch Bevergeil.

Zakjes meestal in paren, omgekeerd-eirond, met twee buitenste dikkere en twee binnenste dunnere vliezen, tusschen

-ocr page 123-

Ill

welke laatste zich het bevergeil bevindt, terwijl in het midden eene holte is. Het bevergeil is vetachtig, gedroogd bruin, wrijfbaar, op de breuk niet glanzend, eigenaardig van reuk.

Praeparaat: Tinctura Castor ei.

8. Ciistorenm canadensc, Canadaasch Bevergeil.

Harder, glanzend op de breuk, zwak van reuk.

Ook hiervan wordt een spiritueus aftreksel, Tinctura Castorei canadensis, bereid.

(\'era, Was.

Grondstof der honigraten, opgebouwd door de Honigbij, Jpis mellijica Linnaeus. Oorspronkelijk geel, door bleeking wit. Geel Was is de eenige soort, in do Ed. II officinaal gesteld.

9. Cera flara. Geel Was.

Korrelig op de breuk, honigaclitig van reuk, smeltend bij (jO—62° Celsius. Moet drijven in de officraale Ammonia liquida van 0,960 soort, gewicht. (Zinkt Was in deze vloeistof, dan is het harsbevattend).

Wordt zeldzaam gebruikt in emulsio, vormt met olijfolie TJn-(juentmn simplex en maakt verder een bestanddeel van vele zalven en de meeste pleisters uit.

*10. Cera alba, Wit Was.

Door het zonlicht of door chloor gebleekt Was, waarbij het cenige verandering ondergaan en neiging tot rans worden aangenomen heeft. Komt voor in ronde platen.

■*11. Colla Piseiura, ViscJdijm.

Ichthyocolla.

Inwendig vlies der zwemblaas van verschillende steuren of Acipenseramp;ooYten, in het bijzonder Acipenser IIkso Linnaeus, en van andere visschen, bijv. de kabeljauw. Komt voor in kram-

-ocr page 124-

112

men en platen, wit, hoornachtig, bij koking geheel oplosbaar in water en bij bekoeling tot gelei stollend.

*12. Conchac, Oesterschelpen.

Schelpen van den oester, Odrea edulis Linnuens. Hoofdbestanddeel: koolzure kalk (benevens eenige phosphorzure kalk).

Gebruik als (wit) Pulvis.

*13. Corallinm riibram, Bloed- of Rood Koraal.

Stammen en takken van het huis (//polvpariumquot;) van Corallinm ruhrum Lamarck (his nohilis Linnaeus). Hoofdbestanddeel: koolzure kalk (benevens eenig ijzer cn waarschijnlijk eene eigene kleurstof.)

Gebruik als (rozerood) Pulvis.

14. Cornn Ccrvi, Hertshoorn.

Gewei van het (mannelijk) hert, Cervus Elaphus Linnaeus. Komt in de apotheek voor in witachtige krullen, door rasping verkregen (Cornu Cervi raspat um). Hoofdbestanddcelen: dierlijke lijm en phosphorzure kalk.

Praeparaat: Cornu Cervi praeparatum (uitgetrokken met chloor-waterstofzuur, waardoor de phosphorzure kalk weggenomen wordt). Het gepraepareerde Hertshoorn dient bijna uitsluitend voor de bereiding van Gelatina Cornu Cervi en van Decoctim album Sydenhami.

15. Fel Tanri, Ossengal.

Gal uit de galblaas van het rund. Bos Taurus Blumenbach. Geelbruine of bruingroene vloeistof, onaangenaam van reuk, hoogst bitter van smaak. Hoofdbcstanddeclen: glycocholzuur en taurocholzuur (galzuren), beiden verbonden aan natron, benevens galkleurstof.

Praeparaat: Fel Tauri impissatum.

*16. ticliitina, Gelatine.

L ij m s t o f uit de beenderen van zoogdieren. Komt voor iu kleurlooze, soms eenigszins geelachtige bladen, oplosbaar in

-ocr page 125-

113

kokend water. Dient in veel opzichten tot het vervangen der vischlijm.

*17. nyraceum, Basjespis.

Faecale stoffen (geen vast geworden urine, zoo als men eerst meende) van den Klipdas, Uyrax cpenm Linnaeus. Donkerbruine, moeilijk breekbare massa, met een reuk herinnerend aan bevergeil.

Men bereidt er een spirituous aftreksel van, Tinetura Hyracei.

*18. Medulla liovina, Ossenmerg.

Vet uit groote pijpbeenderen van het rund. Bos Tavrus Blumenbach. Blauwachtig-witte, tamelijk vaste vetmassa.

19. Mei, Honig.

In de cellen der raten afgezet door de honigbij, Apii wellifica Linnaeus. ïwee soorten: witte Honig (Mei album) en gewone of bruine Honig (Mei commune). Hoofdbe-standdeelen: druive- en vruchtesuiker.

Praeparaten: Mei depuratum. Mei romrum.

20. Mosclms, Muskus.

Moschus tunquinensis.

Afgescheiden in zakjes aan het geslachtsorgaan van liet mannelijk muskusdier, Moschus moschiferus Linnaeus. De zakjes, waarin het voorkomt, b ij n a rond, aan de eene zijde plat eu onbehaard, aan de andere zijde bol en met geelbruine haren bezet, terwijl sommige plaatsen niet behaard zijn; de pisbuis (//urethraquot;) in het midden waar te nemen. De muskus zelf is vetachtig, donkerbruin, vetglanzig, grootendeels oplosbaar in water, bij verbranding weinig aseh achterlatend, met oen zeer sterken, lang aanhangenden reuk (die door secale cornutum en ecnige andere zelfstandigheden verborgen wordt). Waarschijnlijk is deze reuk afkomstig vaneen rottingsprodukt.

Mosch-us cabardinus seu rossicus (Kabardijnsche of Eussische muskus), die voorkomt in peervormige zakjes met vele witte haren bezet, en veel minder sterk van reuk i.=, mag niet gebruikt worden.

8

-ocr page 126-

114

21. Olenm jecoris Asclli, Levertraan.

Vette olie van zelf gevloeid of door zachte warmte verkregen uit de levers van kabeljauwachtige visschen in de Noorder zeeën, Gadus Morrhua Linnaeus, Gadus Collar ion Linnaeus, Gadus carhonarius Linuaeus. Min of meer lijvig, helder, doorschijnend, stroogeel, geel of goudgeel (blanke levertraan), reuk en smaak vischaehtig. Bevat, behalve verbindingen van vetzuren en oliezuur met glycerine, ook galbestanddeelen en cene geringe hoeveelheid iodium.

*22. Os Sepiae, Zeeschuim.

Kalkachtige plaat aan de rugzijde van den inktvisch, Sepia officinalis Linnaeus. Langwerpig-eirond, kleurloos; het onderste gedeelte zeer poreus en bros. Hoofdbestanddeelen: koolzure en phosphorzure kalk.

Gebruik als (wit) Pulvis.

23. Saceharnm Lactis, Melksuiker.

Koolhydraat (suikersoort, zie blz. 78) verkregen uit wei van koemelk, vooral in Zwitserland. Tot cilinders of korsten (gewoonlijk om een hout) vereenigde, witachtige kristallen, reukeloos, zoetachtig (veel minder zoet dan rietsuiker), tusschen de tanden knarsend, oplosbaar in 6 deelcn koud, in 3 deelcu kokend water.

Gebruik als (wit) Pulvis.

24. Sperma Ccti, Walschot.

Cetaceum.

Vettige stof uit den kop van den Potvisch ol\' Cachelot, (\'hyseter macrocephalus Linnaeus. Zeer witte, min of meor doorschijnende, eenigszins glanzige zelfstandigheid, zacht en vettig op het gevoel. Hoofdbestanddeel: cetine (palmitinezurc c-etylaether).

Gebruik zelden inwendig, meestal in unguentum, bijv. in coldcream en lippenpomade.

-ocr page 127-

PHAEMACEUTISCHE TECHNIEK.

Wij achten het hier voldoende die bewerkingen met de daartoe benoodigde werktuigen te behandelen, welke de bereiding-der zoogenaamde //galenicaquot;, //galenische praeparatenquot; (aldus geheeten naar Galenus, een geneesheer, die in de tweede eeuw onzer tijdrekening leefde) ten doel hebben.

Zij bepalen zich:

1. tot verdeeling of verhreking van den samenhany;

2. tot ondereenmenging van verschillende zelfstandigheden;

3. tot oplossing;

4. tot uittrekking van werkzame en afzondering van nutiélooze lestanddeelen.

5. tot vervluchtiging met het doel om de vluchtige stoffen te verzamelen.

1. VEUDEELING OF VERBKEKING VAN DEX SAMENHANG.

De bewerkingen, waardoor de zelfstandigheden in een groven vorm verkregen worden, heeten: concisio, snijden, con-quassatio, kneuzen, rasio, raspen, schaven (Easura Cornu Cervi, schaafsel van hertshoorn), limatio, vijlen (Limatura Ferri, ijzervijlsel).

Eene fijnere verdeeling tot

Pulvis, Poeder,

wordt verkregen door conturatio seu trituratio, wrijven, en c o n t u s i o, stooten of stampen.

Men onderscheidt naar den graad van fijnheid: Pulvis

8*

-ocr page 128-

116

grossus, grof Poeder; Pulvis subtilis, fijn Foeder; Pulvis subtilissimus seu al colio li sat us, zeer fijn Poeder.

De vcrdceling der zelfstandigheden door snijden gescliiedt door middel van het snij- of hakmes, werkend als wig of als eenarmige hefboom, of ingericht op de wijze eener schaar (kruidenmes).

Het kneuzen geschiedt in een meer of minder diepen en gcwelfden mortier of vijzel (vmortarium ) met stampei (//pistillumquot;), of door middel van een poedermolen (in het klein bijv. harde zaden door middel van een koffiemolen).

Ook het wrijven, stooten of stampen geschiedt in mortieren of vijzels van koper, ijzer of steengoed, waarbij vooral acht gegeven wordt op den aard der zelfstandigheid, zoodat zuren of zouten, ook vet houdende stoffen nooit in een koperen of ijzeren toestel mogen behandeld worden.

Vaak is het noodig do zelfstandigheid vóór het stampen te drogen, hetwelk in de droogkast geschiedt, die met een oven in verbinding staat. De temperatuur van droging zij in den regel niet boven de 60° C.

Om bij het tot poeder brengen do fijnere van de grovere doelen te scheidon, gebruikt men eone zeef (//cribrumquot;) van zijde, marokijn of haar tusschen een hoepel gespannen en voorzien van benedenbak voor hot opvangen van het poeder cn van bovenbak, om het stuiven te voorkomen. Naar gelang de mazen der zeef zich in grooter aantal op oene gegeven oppervlakte bevinden, dus naar gelang de openingen kleiner zijn, wordt het poeder fijner verkregen. Zoo bijv. Pulvis grossus bij hot gebruik eener haren of draadzeef met 100 openingen op den vierkanten centimeter (bijv. somen lini, semen sinapis nigrae), of bij het gebruik eener zijden zeef met 300 openingen op den vierkanten centimeter (bijv. cantharides, caryophylli); — Pulvis subtilis, tweemaal geslagen door eene zijden zeef mot ongeveer 1000 openingen op den vierkanten centimeter (bijv. sueeus liquiritiae, gummi arabicum, radix saleb, flores cinae,

-ocr page 129-

117

opium; de opgedroogde melksappen of • van ouds geheeten gomharsen: ammoniacum, asa foetida, galbanum, gestampt bij winterkoude of na boven kalk gelegen te hebben); — Pulvis s u b t i-lissimus, tweemaal geslagen door eene zijden zeef met ongeveer 1600 openingen op den vierkanten centimeter (bijv. cortex chinae, cortex einnamomi, radix rhei, radix jalapac, folia digitalis, folia sennae, radix belladonnae, cortex radicis ipecacuanhae). Het stampen moet gelijkmatig en als wrijvend geschieden, zoodat aaneenkleving (koekvorming) der gestampte massa vermeden worde. De geheele van de zelfstandigheid verkregen voorraad gezift poeder moet op het einde dooreengeroerd worden.

Van de in den laatsten tijd in gebruik gekomen en zeer doelmatige poeder molens, waarbij met geringe arbeidskrachten binnen korten tijd groot succes verkregen en het stuiven bijna geheel verhinderd wordt, geven wij de Afbeelding.

De tot poeder te brengen zelfstandigheid wordt in den lang-werpig-vierkanten bak gedaan en fijn gemaakt tusschen geribde stalen walzen, die in beweging gebracht worden door het draaien van een rad met kruk.

Behalve de droge wrijving bestaat er nog eene methode, om in water onoplosbare, aard- en metaalachtige stoiïen tot poeder te brengen, namelijk het wrijven op een wrijfsteen met water, praeparatio geheeten, en de laevigatio of het slibben,

-ocr page 130-

118

bijv. van Calomel, waarbij de zelfstandigheid, na in den mortier zeer fijn gewreven te zijn, met water overgoten wordt. Na eenige rust drijven de uiterst fijne deeltjes boven en worden met het bovenstaande vocht op een filter afgeschonken, waarna men opnieuw wrijft, met water aanmengt enz., totdat alles in zulk een bovendrijvend poeder overgebracht is. Het op het filter verzamelde poeder wordt eindelijk gedroogd.

2. ONDEEEENMENGING VAN VERSCHILLENDE quot;ZELFSTANDIGHEDEN.

Door ondereenmenging bereidt men Species, Kruiden.

Hiertoe worden niet enkel herbae of folia, maar ook radices, cortices enz gebezigd. De deelen, waaruit de species bestaan, moeten zooveel mogelijk van gelijke verdeeling en daartoe door eenc zeef (//gaatjeszeef) geslagen zijn.

Praeparaat: Species laxantes (St. Germain); verder species pectorales (borstkruiden), species stomachicae (maagkruiden) enz.

Pulveres compositi. Samengestelde poeders.

Mengsels van verschillende fijne (subtilissime) verdeelde poeders, zoo gelijkmatig ondereen gewreven, dat bij poeders van verschillende kleur geen bijzonder gekleurde puntjes waargenomen worden.

Praeparatcn: Pulvis aërophorus, Pulvis antacidus (Pulvis ter-restris). Pulvis aromaticus. Pulvis yummosus. Pulvis opii compo-situs (Pulvis Doveri), Pulvis salinus compositum (Pulvis antispas-modicus).

Troehisci, Koekjes.

Poeders, met gom- of traganthslijm tot massa en verder in vormen gebracht.

Praeparaten: Trochisci Catechu, TrocMsci Chloratis kaliei, Trochisci IpecacuanJtae, Trochisci laciatis ferrosi, TrocMsci San-tonici.

-ocr page 131-

119

Piluhie, Pillen.

Bolletjes van 50—350 milligram, meestal mengsels van poeders met extract of taaie zelfstandigheid.

Praeparaat: Pilulae lodeti ferrosi (Pilulae Blancardi).

Pillen van grooter omvang heeten Boli, Brokken,

Electuarium, Konserf.

Poeders met stroop enz. tot eene vaste consistentie gebracht.

Praeparaten: Electuarium Catechu, Electuarium Sennae compositum.

Eene konserf van dunnere consistentie heet Conditum; ongeveer ter dikte eener stroop: Linctus.

Emplastra, Pleisters.

Mengsels van vetten en harsen (soms met poeder), bij de gewone temperatuur van vaste consistentie, die daaraan verleend wordt:

hetzij door was (Em.pladrum aromaticum, Emplastrum Asae foetidae, Emplastrmn Cantharidum, Emplastrum opiatun, Emplas-trum Pici-\');

hetzij door loodpleister (Emplastrum Oxydi plumbiei), eene scheikundige verbinding van vetzuren en oliezuur met lood, verkregen door vet en olie met goudglid en water gedurende eenige uren tot consistentie te koken {Emplastrum Belladvmae, Emplastrum Coiili, Emplastrum de Golbano crocatum, Emplastrum gummo-snm, Emplastrum Hydrargyria Emplastrum Hyoscyami, Emplastrum resino^um, Emplastrum resinosum ruhrum, E^nplastrum saponatum).

Men bereidt de pleisters door de smeltbare ingrediënten iu porseleinen schalen op het waterbad vloeibaar te maken, zoo er poedervormige stoften in voorkomen, deze in het half bekoelde mengsel te brengen en eindelijk de massa op een voch-tigen steen tot cilinders of stangen uit te rollen.

In het algemeen moet bij de pleisters voor nauwkeurige ondereenmenging gezorgd worden, verder mag bij die, welke vluch-

-ocr page 132-

120

tige zelfstandigheden bijv. terpentijn bevatten, de temperatuur niet hooger bij de smelting zijn dan volstrekt noodig is.

, Ungucnta, Zalven.

Mengsels van vet of olie met andere zelfstandigbeden, bij de gewone temperatuur van weeke consistentie. De grondstof der zalf is:

hetzij reuzel (Unguentum Hydrargyria Unguentum Oxydi cuprici, Unguentum. Oxydi hydrargyrici, Unguentmn Oxydi zincici, Unguentum Sulphureti .calcki, Unguentum Carbonatis plumbici, Lnguentum Carbonatis plumbhi co.mphoratuni, Unguentum Chloreti hydrargyrici et Amididi hydrargyrici, Unguentum mljihuratum, Uvgumtum Tartratis kalico-stibici, Unguentum Viennense, Unguentum populeuni) ;

hetzij reuzel en was (Unguentum Ulemi, Unguentum lanri-num, Unguentum Sabinae);

hetzij olie (Unguentum Acetotis plumbici ba.vci) [die echter niet zonder bijvoeging van reuzel onveranderd in voorraad gehouden kan worden];

hetzij olie en was (op zich zelf als Unguentum simplex [enkel daaruit bestaande], verder Unguentum Althaeae, Uvynen-lum Cantharidum, Unguentum lodeti kalici, Unguentum Meterei, Unguentum Oxydi cobultici, Unguentum Picis, Unguentum tere-bintJdnaceum);

hetzij glycerine (Glycerinum cum Amylo [ook in Glycerinum cum Oxudo zincico\\ Glycerinum cum Acido tannico, Glycerinum cum Biborute natrico, Glycerinum cum lodeto kalico). Dergelijke mengsels met glycerine worden ook wel glycerolata ge-heeten.

De zalven worden in mortieren of porseleinen schalen bereid, meestal bij de gewone temperatuur (die met reuzel), soms bij zachte warmte (die, welke was bevatten). De daarbij gesmolten dealen moeten geroerd worden, totdat, zij vast zijn. De droge ingrediënten worden liefst vooraf met eenige glycerine aangemengd (vooral bij Unguentum Oxydi hydrargyrici).

-ocr page 133-

121

3. OPLOSSING.

Over dc beteekenis van Oplossing zie blz. 6.

Als oplosmiddelen (//menstruaquot;) worden in de pharmacie gebruikt: gedestilleerd water, spiritus en aether. Ook glycerine is een zeer geschikt oplosmiddel, hetwelk in de receptuur reeds vaak aangewend wordt.

a. Tot de oplossingen in water, onmiddellijk bereid door het op te lossen lichaam met water te behandelen, behooreu: Solutio Chlorii (A.qua ehlorata, Chloorwater, oplossing van chloorgas in water), Solutio Chloreli ferrici, Solulio Hydratis calcici (Aqua Galeis, Kalkwater, oplossing van gebluschte kalk in water), SoluHo J/ypoc/ilontis culcici, Solutio Sesquicarbonatü ammonici, Solutio Sesquicarlonatis ammonici pyroanimalis.

Verlangt men eene verzadigde oplossing van een gas in water, z. a. bij Solutio Chlorii, dan leidt men het gas zoolang in water, totdat dc duim, waarmede men de flesch bij om-schudding sluit, niet meer naar binnen wordt getrokken. Tot de oplossingen van gassen in water behooren ook Ammonia liquida, Acidum hydrochloricum enz.

Voor het oplossen van vaste lichamen: zuren, zouten enz. in water, wrijft men dezen in den mortier fijn en mengt ze daarin met water aan, of men brengt het poeder in eene flesch, giet er het water op en laat onder omschudden van tijd tot tijd staan, totdat geen vaste deeltjes meer worden waargenomen.

Bij de overige geneesmiddelen, die in de Pharm. in den in water opgelosten staat voorkomen: Solutio Acetatis ammonici, Solutio A cela\'is ferrici, Solutio Acetatis kalici, Solutio Acetatis \'phmihici iasici, Solutio Arseniitis kalici composita, Solutio CMoreti stibiosi, Solutio ïh/pochloriüs natrici, Solutio Pyrophosphulis na-trico-ferrici (Solutio Leras), SoluHo Succinatis ammonici pyroanimalis, wordt het oplossend bestanddeel uit de bij elkander gevoegde zelfstandigheden door scheikundige verbinding (zie blz. 7) gevormd.

b. Tot de oplossingen in spiritus behooren: Solutio Am-moniaci spirikma anisala, Solutio Camphorae spirituosa (Tinctura

-ocr page 134-

122

(Jamphorae), Solutio lodii spirituom (Tinctura lodii), Sapo aronia-ticus liquidu» (Balsamum opodeldoch liquidum).

c. Tot de oplossingen in spiritus en aether behoort: Tinctura nervina BeslucJiefJii, en kan ook gerekend -worden Tinctura Acetatis ferrici aelherea.

Oplossingen moeten volkomen helder\' zijn. Is dit niet het geval, dan moeten zij gefiltreerd worden, dat wil zeggen gezegen door een in vieren gevouwen rond stuk ongelijmd papier (//filtrumquot;, //filterquot;), hetwelk nauwkeurig in een trechter («infundibulumquot;) sluit, en wel zoodanig, dat het boveneinde van het filter niet boven den rand van den trechter uitsteke, want in het tegenovergestelde geval zou de door het papier opgezogen vloeistof langs den buitenwand van den trechter afloopen. Voordat men de oplossing in het filter brengt, wordt dit eerst met gedestilleerd water vochtig gemaakt, terwijl het ingieten der vloeistof in het midden van het filter langs een staafje geschieden moet.

Syrupi, Stropen of Siropen,

zijn oplossingen van suiker in water (Syrnpus simplex) of in aftreksels van plantendeelen met water {Syrupm Althaeae, Syru-pus Aurantiorum, Syrnpus Frangulae, Syrupus Liquirilioe [suiker en honig], Syrupus Papaveris, Syrvpus Rhei, Syrupus Rhoeados, Syrupus Rubi Idaei, Syrupus Seneyae, Syrupus Semae, Syrtipus Violarum) of in oplossingen van scheikundige verbindingen in water {Syrupus lodeti ferrosi, Syrupus iodo-tannicus). — {Syrupus Cinnamomi, Syrupus Ipecacuanhae, Syrupus opiatus zijn mengsels van Syrupus simplex met spiritueuze of wijnachtige aftreksels der plantendeelen). De verhouding van suiker tot water is voor de verschillende stropen als die van 3 d. suiker tot ruim 1 d. water of waterig vocht. Het oplossen geschiedt öf door zachte verwarming of op het open vuur tot even opkoken, waarna men de stroop door een wollen doek zijgt. De bewerking geschiedt in koperen bekkens, althans indien de aard der zelfstandigheid zulks niet verbiedt (bijv. bij Syrupus lodeti ferrosi

-ocr page 135-

123

en Syrupus iodo-tannicus, bij zachte warmte in eene porseleinen schaal).

Rob\'s zijn tot extract of gelei ingedampte stropen {Rob Jwn-peri. Rob tamhuci).

Tot de stropen kunnen ook gerekend worden de oplossingen van honig (met suiker, zooals in Mei rosarum), en de Oxymella {Oxymel Simplex, Oxymel Culchici, Oxymel Scillae), mengsels van honig met azijn of azijnaehtige aftreksels.

Tot de oplossingen behooren ook de

Dilutlones, Verdunningen,

namelijk het vermengen eener oplossing met eene vermeerderde hoeveelheid van het oplosmiddel of met eene gelijksoortige oplossing van mindere sterkte.

Berekening. Het kan dikwijls voorkomen, dat men, in het bezit eener oplossing van sterker gehalte, eene zekere hoeveelheid oplossing van minder gehalte noodig heeft. Men kan door eene eenvoudige berekening vinden, hoeveel men tot verdunning moet bezigen, indien men slechts weet, hoeveel van het opgeloste lichaam aanwezig is in 100 deelen der sterke oplossing, die men bezit, en hoeveel er zich van het opgeloste lichaam op 100 deelen der verdunde vloeistof, die men verlangt, moet bevinden. Die hoeveelheden op 100 deelen noemt men het percentisch gehalte, en wanneer men het soortelijk gewicht der vloeistof kent, kan in daartoe ingerichte tabellen het percentisch gehalte opgezocht worden.

a. Heeft men eene oplossing in water en wil men die met water verdunnen, dan trekt men het cijfer van het percentisch gehalte der zwakkere oplossing, die men verkrijgen wil, af van het cijfer van het percentisch gehalte der sterkere oplossing, die men bezit, vermenigvuldigt hot verschil met het verlangde gewicht der zwakkere oplossing en deelt het produkt door het cijfer van het percentisch gehalte der sterkere oplossing.

Stellen wij:

-ocr page 136-

134

a. de gewichtshoevcolheid van de zwakkere oplossing, die men verkrijgen wil;

b. het pereentisch gehalte der sterkere oplossing, die men bezit;

d. het verlangd percentiseh gehalte der zwakkere oplossing, dan verkrijgen wij de formule:

a (b—d)

X = —b-

x is de hoeveelheid water, die bijgevoegd moet worden, en deze, afgetrokken van het cijfer der hoeveelheid van do verlangde oplossing, geeft als verschil aan, hoeveel men van de sterkere oplossing nemen moet. Bijv. men wenscht 100 gram eener oplossing, die 10 percent van een zuur bevat, en bezit eene oplossing van 25 percent, dan worden de letters in bovenstaande formule in de volgende cijfers overgebracht: 100 X (23—10)

X ~ 25

x wordt dan — 60, waaruit blijkt, dat men om 100 gram iler zwakkere oplossing te verkrijgen, 60 gram water bij 40 gram der sterkere \' oplossing voegen moet.

J3. Wil men de sterkere oplossing met eene zwakkere oplossing van hetzelfde lichaam verdunnen, dan berekent men volgens de formule:

_ a {hd)

X bc

waarin a, b, d, hetzelfde als boven beteekenen, terwijl\' c het pereentisch gehalte der zwakkere oplossing uitdrukt.

Bijv. men verlangt 100 gram eener oplossing van 10 percent tc bereiden door verdunning eener 25 percentige oplossing met eene 5 percentige oplossing, dan wordt het:

100 X (25—10)

x ~ --------------

25—5

dus x — 75, waaruit volgt, dat men 25 gram der 25 percentige oplossing met 7 5 gram der 5 percentige oplossing vermengen moet.

Het meest van beteekenis is deze berekening in de apo-

-ocr page 137-

125

theek bij de telkens voorkomende verdunning van spiritus. In de Pharm. vindt men in de laatste kolom van Tabel II liet percentisch gehajte van absoluten alcohol in spiritus naast de areometergraden en het soortelijk gewicht bij 15° Celsius aangegeven (zie blz. 5). Hierbij dient echter noodzakelijk opgemerkt te worden:

1°. dat deze percenten volumen-percenten zijn, namelijk dat zij het volumen absoluten alcohol aangeven, hetwelk in 100 volumen van den spiritus bevat is, zoodat bijv. 100 c.M3. spiritus, die als 50 percentig opgegeven wordt, 50 c.M3. absoluten alcohol bevatten;

2°. dat het soortelijk gewicht van een spiritus van minder gehalte lager en het percentisch gehalte hooger is dan uit de berekening volgen zou, omdat er bij de vermenging van spiritus met water verdichting, d. i. vermindering van volumen, plaats heeft, zoodat men het ontbrekende met water moet aanvullen.

Bij het gebruik maken van de formule » — ——— moet a

dus door volumina uitgedrukt worden, zoodat, indien men eene bepaalde ge wichtshoeveelheid van een verdunden spiritus verlangt, zooals bij praeparaten volgens de Pharm. het geval is, het gewicht in volumen moet overgebracht worden, hetwelk gemakkelijk geschieden kan door gebruik te maken van het cijfer van het soortelijk gewicht. liet cijfer van de gewichts-hoeveelheid, gedeeld door het cijfer van het soortelijk géwicht, geeft het volumen aan, even als de gewichtshoeveelheid wordt verkregen door het cijfer van het volumen met dat van het soortelijk gewicht te vermenigvuldigen.

Een paar voorbeelden uit de praktijk zullen dit het best toelichten.

Eerste Voorbeeld.

Men bezit spiritus rectificatissimus van 0,82S tot 0,830 soortelijk gewicht (ongeveer 30° op den pharmaceutischen areometer), hetwelk een gemiddeld percentisch gehalte van 91,5 aanwijst. Hiervan verlangt men Tinctura Myrrhae in te zetten, on wol

-ocr page 138-

126

de 100 voudige hoeveelheid van het voorschrift der Pharm. in grammen uitgedrukt, zoodat men op de 100 gram myrrhe noodig heeft 800 gram spiritus reetificatus, d. i. spiritus van 0,878 tot 0,880 soortelijk gewicht (ongeveer 20° pharm. areometer) met een gemiddeld percentisch gehalte van 74,3.

De vraag wordt dus, hoeveel spiritus rectificatissimus en hoeveel water men nemen moet om 800 gram spiritus reetificatus te verkrijgen.

Het volumen, hetwelk 800 gram spiritus reetificatus inneemt, is het quotient van 800, gedeeld door het soortelijk gewicht 0,878 (of 0,880), en bedraagt dus 0,91 liter of 910 c. Ms.

In de formule x = a^1 *0 worc[^ ^an a _ j o

d — 74,3.

910 X (91.5-74,3) 37 — 91,5 _

Trekken wij deze 171 van 910 af, dan verkrijgen wij voor benoodigden spiritus rectificatissimus 739 c. M3. (wegende 613 gram, namelijk het produkt der vermenigvuldiging van 739 met het soortelijk géwicht 0,830), die het aantal volumen-procenten absSTuten alcohol bevatten (namelijk 676, produkt van 7,39 X 91gt;5). welke in de verlangde 800 gram of 910 c. M3. spiritus reetificatus moeten aanwezig zijn (9,10 X = W). Het ontbrekende gewicht moet met water aangevuld worden, en wel niet met 171, maar wegens de boven vermelde verdichting met 800 minus 613 = 187 gram water.

Voor de 100 voudige hoeveelheid Tinctura Myrrhae, wanneer het voorschrift der Pharm. in grammen uitgedrukt wordt, moeten dus genomen worden: 100 gram myrrhe, 613 gram (of 739 c. M3.) spiritus rectificatissimus van 0,828 tot 0,830 soort, gewicht (30°) en 187 gram water.

Wenscht men den sterken spiritus niet met water, maar met zwakkeren, bijv. met 20,4 percentigen spiritus (0,975 soort, gewicht) te verdunnen, dan berekent men op gelijksoortige wijze voglens de formule

-ocr page 139-

127

a{b — d)

x — —}-

b — c

waarin c het percentisch gehalte van den zwakkeren spiritas uitdrukt.

De cijfers worden nu:

*= 910 X (91.5-74.3)

91,5 — 20,4

910 minus 220 geeft aan 690 c. M\'. (of 572 gram) epiritu* reetificatissimus, die met 220 c. M3. (of 197 gram), 20,4 per-centigen spiritus, na bijvoeging van 31 gram water (voor verlies bij verdichting), de benoodigde 800 gram spiritus recti-licatus leveren.

Tweede Voorbeeld.

Voor de 100 voudige hoeveelheid van het voorschrift der Pharm. voor Tinctura Valerianae (1 deel radix Valerianae met 6 deelen spiritus van 0,908 tot 0,910 soortelijk gewicht, gemiddeld 62 percent) moeten genomen worden:

100 gram radix Valerianae met 371 gram of 447 e.M3. spiritus reetificatissimus van 0,828 tot 0,830 soortelijk gewicht en 229 gram water.

Namelijk:

600 gram spiritus van 0,908 tot 0,910 = 0,66 liter of 660 e.M3. g= 660 X(91 5 -62) = 213j y j. jO

660 minus 213 — 447 e.M3. of 371 gram spiritus reetificatissimus bevatten hetzelfde aantal volumenprocenten als 660 e.M3. of 600 gram 62 percentige spiritus (d. i. 409) en moeten voor de benoodigde 600 gram van dien spiritus met 600 minus 371 = 229 gram water verdund worden.

Tot het verdunnen van spiritus in het algemeen kan eene andere formule gebruikt worden, voor liet gebruik waarvan wij nog een paar voorbeelden opgeven.

-ocr page 140-

128

Berde Foorbeeld.

Men wenscht de hoeveelheid water te weten, benoodigd voor het overbrengen van 1 liter spiritus rectificatissimus in spiritus rectificatus. • *

Men bedient zich voor deze berekening van de formule

a d

X ~ b ot\' van. de evenredigheid

b •. d — a •. x

waarin a het volumen van den te verdunnen spiritus, h het percentiseh gehalte van den te verkrijgen zwakkeren spiritus, d het percentiseh gehalte van den te verdunnen sterkeren spiritus, x het verkregen volumen van den verdunden spiritus beteekent.

De cijfers worden dus (zie Eerste Voorbeeld):

_ 1 X 91,5

X 74,3

pctg. gehalte pctg. gehalte

van van reetificatis-

rectificatus. simus. liter. liter.

74,3 : 91,5 = 1 : a;

x — 1,331 liter.

De verkregen 1,231 liter spiritus rectificatus van 0,880 soort, gewicht wegen 1083 gram (1,331 X 880); 1 liter spiritus rectificatissimus van 0,830 soortelijk gewicht weegt 830 gram. Trekt men deze 830 gram van 1083 gram af, dan wijst het verschil 353 gram water aan, die bij 1 liter spiritus rectificatissimus gevoegd moeten worden, om dezen tot spiritus rectificatus te verdunnen.

Vierde Voorbeeld.

quot;Wilde men 1 liter spiritus rectificatissimus in spiritus van 0,908 tot 0,910 overbrengen, dan worden de cijfers (volgens het Tweede Voorbeeld):

-ocr page 141-

129

1 V f)! 5

x — — 1,476 liter spiritus.

63

1,476 X 910 = 1343 gram spiritus.

1343 — 880 = 513 gram water.

1 Liter spjj-itus rectificatissimus van 0,828 tot 0,830 wordt dus, met 513 gram water verdund, tot 1,476 liter spiritus van 0,908 tot 0,910.

4. \'UITTREKKING VAN WERKZAME EN AFZONDERING VAN NUTTELOOZE BESTANDDEELEN.

De uittrekking van werkzame bestanddoelen grenst aan de oplossing. Het oplosmiddel keet hier //extraliensquot;, en de bedoeling is uit zelfstandigheden werkzame bestanddeelen op te nemen in vloeistoffen, die de beste oplosmiddelen zijn voor die bestanddeelen of voor de verbindingen, waarin deze bestanddeelen zich in de oorspronkelijke stof bevinden.

De vloeistoffen, die daartoe in de pliarmaeie gebruikt worden, zijn; water, olijfolie, spiritus, aether, wijn, azijn; en de bereidingen, daardoor ontstaan, heeten: Iiifnsa, Tineturae, Vina medicata, Aceta medieata, Extracfa.

Infiisa, Aftreksels.

Hieronder worden verstaan vloeistoffen, verkregen door klein gemaakte zelfstandigheden met water (of olie) gedurende eenige uren bij een zekeren graad van warmte (35—40° O.) te trekken (//digereerenquot;), het aftreksel door een dook of zeefje te zijgen en eindelijk, zoo noodig, te filtreeren.

Aftreksels met water (I n f u s a a q u o s a) zijn : Infusum Uhei aquosum (trekking in aarden of porseleinen pan), Infusum Sennae compositum (trekking in tinnen of vertinde pan).

Aftreksels met ol ij folie (Infusa oleosa) na bevochtiging der poeders met spiritus zijn: Infusum Belladonnae oleosum, Infusum- Conii oleosum, Infusum Hyoscyami oleosum (trekking in porseleinen pan of schaal).

Onder maceratio of weeking verstaat men trekking bij de

9

-ocr page 142-

130

gewone temperatuur (10—20° C.). Het proclukt daarvan heet Infusum frigide paratmn.

Tincturac, Tincturen.

Aftrekscis van klein gemaakte zelfstandigheden met spiritus van verschillend gehalte (voornamelijk met het oog op zelfstandigheden, die harsachtige of vluchtige stoffen bevatten). De trekking geschiedt bij de gewone gemiddelde temperatuur (15—20° Celsius) gedurende meerdere dagen in goed te sluiten llesschen. Na de trekking wordt de vloeistof afgeschon-ken, het overblijfsel door persing van het daarin opgezogen vocht bevrijd, terwijl eindelijk de gezamenlijke vloeistoffen gefiltreerd worden. De persing geschiedt bij kleine hoeveelheden tusschen een samengewrongen doek, vollediger en krachtiger door middel van eene schroefpers (tinctuurpers) met moer (de dikke draad der schroef) en omwindingen, werkend op de wijze van een hellend vlak.

Tincturen met 91,5 percentigen spiritus: Tinctura Guajaci volutilis, Tinctura Succini.

Tincturen met 74,3 percentigen spiritus: Tinctura acida aromatica (met zwavelzuur), Tinctura Amicae, Tinctura A sas foetidae, Tinctura Benzoës, Tinctura Calumba, Tinctura Cantharidum, Tinctura Cascarillae, Tinctura Castorei, Tinctura Chinae fuscae et rubrae, Tinctura Cinnamomi, Tinctura ColcMci, Tinctura Gallarum, Tinctura Guajaci, Tinctura Jcdapae, Tinctura Lobeiiae, Tinctura Myirhae, Tinctura Nucis vomicae, Tinctura Ratanhiae.

Tincturen met 62 percentigen spiritus: Tinctura Ab-sinthii, Tinctura Aloé\'s, Tinctura Aurantiorum, Tinctura Catechu, Tinctura Colocynthidis, Tinctura composita Whjtii, Tinctura Croci, Tinctura D\'ujitalh, Tinctura Geutianae, Tinctura Helenii, Tinctura Ipecacuanhae, Tinctura Quassiae, Tinctura Secalis cor-nuti, Tinctura Valerianae.

(Samengestelde tinctuur is Tinctura Aloës composita.)

Met den naam van Tinctura worden ook bestempeld: Tinctura Acetutu ftrrici aethtrea, Tinctura Ferri cijdoniata en Tinc-

-ocr page 143-

131

lura nervina Besluc7teffii, die tot de oplossingen behooren; zoo ook vroeger de spiritueuze ioodoplossing en de spiritueuze kamferoplossing (zie blz. 121 en 122).

In bnitenlandselie Pharmacopoeën komen ook Tincturae aethereae voor, bereid met een mengsel van 1 deel aether en 3 deelen spiritus rectifieatissimus: Tinctura Diyitalis aetherea, Tinctura Nucis vomicae aetherea, Tinctura Valerianae aether ca.

Eene methode tot volledige uittrekking van oplosbare bestand-deelen binnen een kort tijdsverloop met eene geringe hoeveelheid vloeistof, heet de deplaceer- of verdringingsmethode, waarvoor gebruikt wordt eene zoogenaamde deplaeeerbuis, een holle cilinder van tin of aardewerk, beneden met eene kraan voorzien. Do uit te trekken stof wordt in den poa-dervormigen staat in den cilinder gebracht en met het uittrekkende vocht tot dunne brij aangemengd. Na eenige uren laat men de vloeistof door het openen der kraan afloopen. Men giet telkens van het estrahens op het poeder, totdat de-vloeistof kleurloos en zonder den smaak der uitgetrokken zelfstandigheid afloopt.

Vina mcdicata, Geneeamp;kracM\'uje Wijnen.

Aftreksels van zelfstandigheden met wijn (donkerroode spaau-sche wijn), die door zijn spiritusgehalte, bij do uittrekking door bijvoeging daarvan gewoonlijk vermeerderd, nog andere bestanddeelen dan water opneemt: Vinum Colchici, Vinum Ipecacuanhae, Finmti Opii, Vinum Opii aromaticum, Vinum Scillae, Vinum Chinae (Kina Laroche). — Oplossingen zijn: Vinum amarum, Vinum Tartratis kalico-ferrici (met witten wijn), Vinum stïbiatum.

Aceta mcdicata. Geneeskrachtige Azijnen.

Aftreksels van zelfstandigheden met azijn, d. i. verdund azijnzuur (acidum aceticum dilutum), en spiritus (de laatste volgons de Pharm. bij hot azijnaebtig aftreksel te voegen, om bederf bij bewaring te voorkomen, maar beter volgens andere Pharmacopoeën tegelijk met den azijn tot uittrekking te bezigen,

9*

-ocr page 144-

133

waardoor de werkzame bcstanddeelen vollediger opgenomen worden): Acetum ColcJdci, Acetum Digitalis, Acttum Scillae.

Extraeta, Extracten.

Extracten zijn aftrelcsels met (gedestilleerd of althans kalkvrij) water, spiritus of aetlier, ingedampt tot eene zekere consistentie (dunne, //tenuia,quot; consistentie van dikke stroop; dikke, //spissa,quot; niet meer van de spatel afloopend; droge, //siccaquot;, tot poeder kunnende gewreven worden). De bedoeling met de extracten is daarin de geneeskrachtige bestanddeelen van eene zelfstandigheid in een beknopten vorm te vereenigen. Door den aard dezer bestanddeelen, vooral door hunne oplosbaarheid, wordt het middel tot uittrekking, extrahens, bepaald, zoo ook tijd en temperatuur bij het uittrekken (namelijk gewone of hoogere temperatuur tot kookhitte).

De uittrekking of koking der klein gemaakte zelfstandigheden met water geschiedt in bedekte porseleinen schalen of in het groot in vertinde koperen ketels.

De vloeistof wordt afgeschonken, en uit de achtergebleven stoften het daarin opgenomene door persing verkregen, evenals bij de Infusa en Tincturae opgegeven is. Bij de aftreksels met water zijgt (c o 1 e c r t) men vervolgens de vloeistof door een linnen of wollen doek en laat haar bezinken (behalve bij de door koking bereide kina-extracten, die, heet doorgegoten, na een oogenblik staan melkachtig troebel [door onzuivere alcaloïdenj dadelijk tot extract ingedampt worden). Zoodra de bovenste lagen helder geworden zijn, giet men deze af (deeantheert); de benedenste troebele laag wordt zoo mogelijk door middel van vernieuwde doorzijging of filtratie helder gemaakt. Nadat het vocht tot een derde van zijn volumen ingedampt is, laat men het koud worden en opnieuw bezinken^ giet weder helder af en brengt het tot de consistentie eener dunne stroop, laat ten derden male bezinken en dampt tot dun of dik extract uit, hetwelk bij de droge extracten nog verder uitgedampt en eindelijk, op porseleinen schotels in dunne lagen uitgespreid, bij 40—50° C. gedroogd en in stukjes gebroken of tot poeder gebracht wordt.

-ocr page 145-

133

Uc aftreksels met spiritus of aether in gesloten flesschen bij 15—20° C. verkregen, worden gefiltreerd, en, indien men eene genoegzame hoeveelheid daarvan bereid heeft, dat het de moeite loont, wordt uit het Altraat de spiritus of aether door destillatie in glazen toestellen gewonnen, waarna het overgeblevene zonder bezinking of doorzijging tot extract uitgedampt wordt.

De uitdamping der met water verkregen aftreksels vereischt veel voorzorgen, vooral betrefl\'ende de temperatuur. Om //aanbrandingquot; te voorkomen, dampt men op het waterbad, of door middel van stoom bij hoogstens 90quot; C. uit, terwijl, om de verdamping van het vocht te bevorderen, de vloeistof gedurig geroerd wordt. ïot het uitdampen worden porseleinen of vertinde koperen schalen (//uitdampsclialenquot;, die voor verwarming met stoom met dubbele wanden voorzien zijn) en voor het omroeren houten of porseleinen spatels gebruikt.

Bijzondere aandacht verdient de bereiding van die extraeten, welke uit versche plantendeelen met sterk werkende (heroïsche) bestanddeelen (gewoonlijk in water en spiritus oplosbare alca-loïdenzouten) door uitpersing verkregen en in de Pharm. als aquosa en spirituosa beschreven worden. Bij beiden echter dient voor de eerste behandeling water en het verschil bestaat daarin, dat bij de aquosa het vocht tot de noodipe consistentie uitgedampt wordt, terwijl bij de spirituosa uit de waterige, tot een zeker volumen ingedampte vloeistof door spiritus nog een groot doel niet of minder werkzame bestanddeelen verwijderd (neergeslagen) wordt, zoodat de spirituosa geacht worden het dubbele van de sterkte der aquosa te bezitten.

Deze extracten, waartoe behooren die uit Folia Aconiti, uit Folin Belladonnae, uit Folia Conü, uit Folia Digitalin (hiervan alleen een Extraetum spirituosum), uit Folia Hyoscyami, uii Folia Lactucae vi-rosae, uit Folia Slramonii worden gewoonlijk in het bijzonder //Extract a narcotica,quot; //bedwelmende (verdoovende) extractenquot; gc-heeten, alhoewel de eigenschap van narcotisch te zijn, aan meerdere, zelfs in hooger mate, toekomt, bijv. aan Extraetum Opü, Extraetum Calabar, Extraetum Nucis vomicae enz. Op gelijke wijze als de zoogenaamde //Narcotische extractenquot; worden bereid Extraetum

-ocr page 146-

134

Gratiolae (spirituosum) en Extracturn Juglandis fruchmm imma-turorvm (aquosum).

Do Extracta narcotica aquosa worden bereid door de versclie plantendeelen, gesneden en tot moes gekneusd, uit te persen en liet achterblijvende met een weinig water nogmaals te kneuzen en uit te persen. De gemengde vochten worden tot 90° C. verwarmd, waarbij de eiwitstof (het albuminaat) met het plantengroen (chlorophyl) stremt. Dit stremsel (//coagulumquot;) wordt verwijderd door het vocht door te zijgen, dewijl het, in het extract verblijvend, spoedig bederf hiervan zou veroorzaken. De doorgezegen heldere vloeistof wordt op het waterbad bij cene temperatuur volstrekt niet hooger dan 60° C. tot een dik extract uitgedampt.

Bij de Extracta narcotica spirituosa\'wordt in den beginne dezelfde bereidingswijze gevolgd, maar in plaats van het door uitpersing verkregen en van stremsel bevrijde vocht tot dik extract te brengen, dampt men het bij 60° C. zoover uit, dat er van de 20 deelen genomen versch kruid 2 deelen vocht overgebleven zijn. Deze stroopdikke vloeistof wordt met 2 deelen spiritus rectificatissimus vermengd (waardoor niet of minder werkzame deelen neergeslagen worden). Het mengsel blijft 24 uren staan, waarna het uitgeperst wordt; het achtergeblevene wordt met 1 deel spiritus rectificatus op gelijke wijze behandeld. De vermengde vochten worden gefiltreerd en tot dik extract uitgedampt.

De narcotische extraeten zijn vrij hygroscopisch en worden, aan de vochtigheid der lucht blootgesteld, dun. Slechts gedeeltelijk wordt dit verholpen door bijvoeging van melksuiker, beter door die van dextrine uit den handel, tot droge massa. Zij worden het best in nauwkeurig sluitende stopfleschjes bewaard.

Met wr a t e r worden bereid:

a. met koud water: Extractum Bardame (dik), Extractum C.alumha (dik), Extractum Cldnae fuscae frigideparatum (dun), Extractum Gentianae (dik), Extractum liquiritiae (dik), Extractum Opii (droog), Extractum Itatanhiae (droog), Extractum Tlhei (droog).

-ocr page 147-

135

h. met kokend water: Exfractum Jhsinthii (dik), Extrac-tum Aloè\'s (droog), Extractum Cardui lenedidi (dik), Extracttim Cascarillae (dik), Exiractum Catechu (droog), Extractum Centau-rii minorü (dik), Extractum Chamomillae (dik), Extractum Cheli-donii (dik), Extractum Dulcamarae (dik), Extractum Erangulae (dik), Extractum Gratiinis (dik), Extractum Juylandis (dik), Extractum Myrrhae (droog), Exiractum Taraxaci (dik), Extractum Trifolii fibrini (dik).

c. door koking: Extractum Clunae fttscae (dik), Extractum Chinae ruhrae (dik), Extractum Quassiae (dik), Extractum Salicis (droog).

Met water en spiritus worden bereid: Extractum Colo-cynthidis (droog). Extracttim Helenii (eerst uittrekken met spiritus, vervolgens met koud water, filtratie, bezinking en doorgieting der vloeistoffen afzonderlijk, om de inuline af tc sclieiden; vermenging der heldere vloeistoffen en uitdamping tot dik extract), Extractum, Sarsaparillae (dik), Extractum Scillae (dik), Extractum Secalis cornuti (eerst met water uittrekken, dan de vloeistof neerslaan met spiritus; uitdamping der gefiltreerde vloeistof tot dun extract), Extractum Valerianae (uittrekken met spiritus, vervolgens digereeren met lieet water, vermenging dor vochten, bezinking, uitdamping der heldere vloeistof tot dik extract).

Met spiritus: Extractum Colahar (dik), Extractum Granati (dik), Extractum Nucis vomicae (dik).

Met aether: Extractum Cubeharum (dun), Extractum Filicis maris (dun). Extracttim Sardonici (dun).

(Samengesteld extract is Extractum Rhei compositum.)

Extracta fluida (//Fluid-extractsquot;), in Engeland en Amerika in gebruik, zijn vloeibare, meestal waterig-spiritueuze extracten, waarbij de uitdamping slechts tot zoover geschied is, dat het gewicht van het extract met dat der uitgetrokken zelfstandigheid overeenkomt, bijv. van 100 gram kinabast 100 gram extractum fluidum. De bedoeling is steeds een vast aantal werkzame stoffen in eene bepaalde gewichtshoeveelheid van het extract te kunnen toedienen.

-ocr page 148-

136

Aan de extracten grenzen: Fel Tauri inspissatum (consistentie van dik extract) en Pulpa Cassiae, Tulpa Prunorum cn Pulpa Tamarivdorum.

De pulpa\'s of moezen worden bereid door de plantendeelen (vruchten), met heet water week gemaakt, met behulp van een houten lepel door eene haren zeef te drijven (//pulpeerenquot;), het aan de benedenzijde aanhcchtendc of in de daaronder geplaatste schaal verzamelde moes tot de noodige consistentie te brengen en met suiker (voor betere bewaring) te vermengen.

Tegenovergesteld aan de uitdamping ot indamping, waarbij liet te doen is om hetgeen er achterblijft, is de

5. VERVLUCHTIGING MET HET DOEL OM DE VLUCHTIGE DEELEN TE VERZAMELEN.

Deze bewerking heet Destillatio, Overhalhuj, waarvoor in het klein de glazen retort (//retortaquot;) met ontvanger of kolf (//excipa-lumquot;) dient, in het groot de vertinde koperen destilleerketel («vesicaquot;) met tinnen helm (//alembicumquot;) en koelvat (//refrigeratoriumquot;), in welk laatste zich eene slangvormig gewonden tinnen buis of in elkander mondende rechte buizen bevinden, omgeven door koud water, hetwelk tijdens de bewerking door voortdurenden toevoer van beneden naar boven vernieuwd wordt. De dampen, bij kookhitte dei-vloeistof in den ketel ontstaan en door den helm in het koelvat geleid, staan daarin de warmte af cn worden weder vloeibaar, in welken staat zij uit een pijpje aan het einde der buis afloopen en in eene onderstaande flesch opgevangen worden.

Bij de destillatie moet voor goede sluiting der voegen door lutum (met lijnmeelpap) en ook vooral voor eene gelijkmatige temperatuur gedurende den geheelen gang cn bij spiritueuze en bovenal bij aetherachtige vochten voor eene matige temperatuur, in overeenstemming met het lage kookpunt, zorg gedragen worden.

De destillatie dient, om vluchtige stoffen van vaste of minder vluchtige te scheiden {Aqua destillata, Spiritus), of om vluchtige

-ocr page 149-

137

stoffen in minder vluchtige in den dampvorm op te lossen, waarvoor de bereiding dient:

a. der aromatische wateren (water met vluchtige olie): Aqua Amygdalarum amararum. Aqua Chamomillae, Aqua Citri, Aqua Coriicum Aurantiorurt, Aqua Florum Aurantii, Aqua Foe-jdculi. Aqua laurocerasi, Aqua Meiithae crispae. Aqua Menthae //iperitae, Aqua Rosarum, Aqua Samhuci;

i. der aromatisclie spiritussen (spiritus met vluchtige olie of oliën): Spiritus aromaticus, Spiritus aromaiicus ummonia-calis, Spiritus Cinnai?iomi, Spiritus Citri, Spiritus Cochleariae, Spiritus Juniperi compositus. Spiritus Lavandulae, Spiritus Mastiches corupositus. Spiritus Rosniarini.

De verdere bewerkingen van do pharmaceutischc techniek, waarbij scheikundige omzettingen van verschillenden aard plaats hebben, liggen buiten het bestek van dit werk. Alleen noemen wij nog de jtraceii»itatio, of het neerslaan, waarbij hot opgeloste uit eene oplossing, hetzij geheel of gedeeltelijk, hetzij onveranderd, hetzij veranderd, door bijvoeging van een ander lichaam in den poedervormigen, geleiachtigen of fijn kristalvor-migen staat afgescheiden wordt. De bewerking geschiedt in hooge vaten (praecipiteervaten), en de vloeistof wordt van het genoemde praecipitaat of bezinksel gescheiden, grootendeels door helder af te schenken na rust, verder door filtratie. Het praecipitaat wordt vervolgens van aanhangende oplosbare deelen door afwassehing (//lavatioquot;) bevrijd en eindelijk gedroogd. Het tegenovergestelde van afwasschen is uitioogen (//elixivatioquot;), waarbij het om verzameling der oplosbare deelen te doen is.

-ocr page 150-

WOOKDENLIJSTJE

ViN BIJ BECEPTUUK EN PHARMACEUTISCHE TECHNIEK VOORKOMENDE LATIJNSCHE BENAMINGEN.

A.

A cc turn, i, neutr. Azijn. //Acota medicataquot;, Gcnceskraclitige azijnen.

A delo, Addïdi, Addïtum, Ad der e, conj. Bijvoegen.

//Addequot;, voeg bij.

Additio, önis, fanin. Bijvoeging, additie.

Adhaereo, Adhaesi, Adkacsum, Adhaerërc, \'ide conj.

Aanhangen, aanliecliten, aankleven.

A d h a e s ï v u s, a, u m, adject. Aanheclitend, klevend,

Affëro, Attuli, Allatnm, Afferre, Sö\'e conj. Aanbrengen, medebrengen.

Agito, Agitavi, Agitatum, Agitare, Iste conj. Omroeren.

Alcoholisatus, a, um, adject. Zeer fijn.

Alembieum, i, neutr. Helm (van een destilleer ketel).

B.

Bolus, i, masc. Brok, pil van aanzienlijken omvang.

c.

Candêla, ae, femin. Kaarsje (voor Suppositorium).

Can dit us, a, um, adject. Omkleed (met suiker). //Pilulae eanditaequot;, met suiker omkleede pillen.

-ocr page 151-

339

Gapsiila, ae, femin. Capsule. //Dcntur in capsulis amylaceisquot;, zij worden gegeven in ouwelcapsules.

Cataplasma, atis, neutr. Pap. //Species ad cataplasma,quot; papkruiden.

Ceratus, a, um, adject. Van was. //Charta cerata,quot; waspapier.

Ceratum, i, neutr. Ceraat, van was bereid.

Cereolus, i, masc. Bougie, kaarsje.

Charta, ae, femin. Papier.

C i t e, adverh. Schielijk, spoedig. Su.perl. C i t i s s i m e. Zoo spoedig mogelijk.

Clysma, atis, 7ieutr. Lavement.

Coagulatio, önis, femin. Stremming, het stremmen.

Coagulo, Coagulavi, Coagulatum, Coagulare,

conj. Stremmen.

Coagulum, i, neutr. Stremsel.

Coctio, onis, femin. Koking.

Cohobatio, onis, femin. Cohobatie (een aromatischen spiritus over eene versche hoeveelheid der kruiden destilleeren).

Colatio, onis, femin. Doorgieting, het doorgieten.

Colatüra, ae, femin. Colatuur, het doorgegotene of door-gezegene.

C o 1 a t o r i u m, i, neutr. Doorzijgdoek (dook voor het doorgieten).

Collütio, onis, femin. Wassehing. //Collutio oris,quot; mond-spoeling.

Collyrium, i, neutr. Wassehing, in het bijzonder oog-wassching, //Collyrium oculi.quot;

Colo, Colavi, Co latum, Colare, life conj. Doorgieten, doorzijgen.

Concïdo, Concïdi, Concïsum, Coneidëre, 2gt;de conj. Snijden.

Concisio, o n i s, femin. Snijding, het snijden.

C o n d ï t u m, i, neutr. Konserf ter dikte tusschen electuarium en linctus.

Conquassatio, onis, femin. Kneuzing, het kneuzen.

Conquasso, Conquassavi, Conquassatum, Conquas-sarc, \\ste conj. Schudden, kneuzen.

-ocr page 152-

140

Conscindo, Conscïdi, Conscissum, Conscindere, \'ède conj. Snijden.

Conspergo, Conspersi, Conspersum, Conspergere, ?jde cot/j. Bestrooien.

Contero, Contrïvi, Contrïtum, Gonterërc, 3de conj. Stampen, stuk wrijven.

Contundo, Contüdi, Contüsum, Contundëre, 3de conj. Stampen, stooten.

Conturatio, onis, femin. Wrijving, het wrijven,

Contüsio, o nis, femin. Wrijving, liet wrijven.

Co quo, Coxi, Coctum, Coquere, 3de conj. Koken.

Crib rum, i, neutr. Zeef.

Crystallisatio, onis, femin. Kristalschieting.

D.

Decanthatio, o riis, femin. Afgieting, afschenking, het afgieten, liet afschenken.

Uecantho, Deeanthavi, Decanthatum, Decanthare, 1ste conj. (van //canthus,quot; ijzeren rand om een rad; //decantharequot; beteekent dus eigenlijk: van den rand laten afloopen). Afgieten, Afschenken.

Uecoctio, onis, femin. Koking, het koken.

Decoctorium, i, nentr. Kooktoestcl.

Decoctum, i, neutr. Kooksel, afkooksel.

Dephlegmatio, onis, femin. Dephlegmatie, van phiegma (waterig vocht) bevrijden (bij het rectificeeren van spiritus, door dampen van waterhoudenden spiritus door toestellen, aan den helm verbonden, af te koelen, waarbij de spiritus in den dampvorm blijft, terwijl de waterdamp tot vloeistof wordt).

Depuratio, onis,/«mw. Zuivering, het zuiveren.

Depuro, Depuravi, Depuratum, Depurare, ls(e conj. Zuiveren.

Depuratus, a, um. Gezuiverd.

Destillatie, onis, femin. Destillatie, overhaling.

Destillo, Destillavi, Destillatum, Destillare, Irfeconj. (van //dequot; af, en //stilloquot;, droppelen). Destilleeren, overhalen.

-ocr page 153-

141

Destillatus, a, um. Gedestilleerd, overgehaald.

DestillaUim, i, neiUr. Het overgehaalde, het destillaat.

Dilatatie, on is, femin. Verwijding, uitzetting.

Dispense, Dispensavi, Dispensatum, Dispensare, 1ste conj. Uitreiken, afgeven.

Do, Dedi, Datum, Dare, Isie cow/. Geven. y/D.quot; //Daquot; of //Detur.quot; Geef, het worde gegeven.

Dosis, is, femin. Gift, bepaalde hoeveelheid van een geneesmiddel.

Duplum, i, neutr. Het dubbele.

D u p 1 u s, a, u m, adject. Dubbel. //In dupla quantitatc,quot; in dubbele hoeveelheid.

E.

Ebullio, Ebullïvi, Ebullltum, Ebullïre, 4rfe conj. Koken.

Ebullitio, onis, femin. Koking, het koken.

Eduleoratio, onis, femin. Het uitzoeten, afwasschen, van oplosbare deelen bevrijden.

Elaeosaecharum, i, neutr. Oliesuiker.

Electuarium, i, ntutr. Likpot, konserf.

Elixivatio, onis, femin. Het uitloogen, opnemen van oplosbare deelen.

Emplastrum, i, neutr. Pleister.

Emulgeo, E mul si, Emuletum, Emulgêre, quot;de conj. Zaadmelk bereiden.

Emulsio, onis, femin. Zaadmelk, emulsie.

Epistomium, i, neutr. Stop.

Evaporatie, onis, femin. Uitdamping, verdamping.

Evapora, Evaporavi, Evaporatum, Evaporare, Is/e conj. Uitdampen, verdampen.

E x e i p ü 1 u m, i, neutr. Ontvanger, vat tot opvangen van vocht.

Expressie, onis, femin. Uitpersing, het ■ uitpersen.

Expres sus, a, um. Uitgeperst.

Extendo, Extendi, Extensüm, Extendëre, conj. Uitspreiden.

-ocr page 154-

142

Extractio, onis, femin. Uittrekking, het uittrekken.

Ext rah o, Extraxi, Extractum, Extrahëre, \'ide cow/.

Uittrekken. //Extrahensquot;, middel (vloeistof) tot uittrekking. Extractum, i, rieutr. Het uitgctrokkene, het extract.

F.

Fasciculus, i, viasc. bundel (pharmaceutisch: omstreeks 30 gram kruiden).

Filtratio, onis, femin. Het filtreeren, doorzijgen (door papier). Filtratum, i, neutr. Het Altraat, het doorgezegene.

Filtro, Filtravi, .Filtratum, Filtrare, \\ste conj. Filtreeren, doorzijgen (door papier).

F i 11 r u m, i, neutr. Filter, papier gevouwen om, in een trechter

gelegd, te doen doorzijgen.

Fomentatio, onis,/mi». Stoving, fomentatie.

F omentum, i, neutr. Stoving, fomentatie.

Foveo, Fovi, Fotum, Fovëre, Iele conj. Stoven.

G.

Gar gar is ma, atis, neutr. Gorgelwater, gorgeldrank. Gelatina, a e, femin. Gelei.

Graniila, ae, femin. Korreltje.

G r o s s u s, a, u m, adject. Grof,

G u 11 a, a e, femin. Droppel.

Guttula, ac, femin. Droppel.

H.

Haustus, us, masc. Dronk, slok (wat in eens genomen wordt).

I.

Infundibulum, i, neutr. Trechter.

Infundo, Infüdi, Infüsum, Infundere, hde conj. 1.)

Infundeeren, heet trekken (bij 33—40° C.). 3.) Ingieten. I n f a s i o, onis, femin. Infusie, aftreksel.

Infusum, i, neutr. Infusie, aftreksel.

Injectio, onis, femin. Inspuiting.

-ocr page 155-

143

Instillo, Instillavi, Instillatum, Instillare, \\ste conj. Inclroppelen.

I uvolvo, Involvi, Involütum, Involvëre, Zde conj. Inwikkelen, omwikkelen, inhullen.

I t o r a t i o, o n i s, femin. Herhaling.

I tero, Iteravi, Iteratum, Iterare, \\ste conj. Herhalen.

L.

Laboratorium, i, neutr. Werkplaats.

Laevigatio, onis, femin. Slibbing, het slibben.

Laevigo, Laevigavi, Laevigatum, Laevigare, 1ste conj. Eigenlijk: glad maken; overdrachtelijk: slibben.

Lage na, ae, femin. Fleseh.

Lavatio, otxïs, femin. Wassehing, het wasschen.

Lavo, Lavavi, Lavatum, Lavare, Isle conj. Wasschen.

Limatura, ae, femin. Vijlsel. //Limatura Martis,quot; Ijzervijlsel.

Limatio, onis, femin. Het vijlen.

Linamentum, i, neutr. Pluksel.

Linctus, us, masc. Likmiddel.

Linimentum, i, neutr. Smeersel.

Liquefacio, Liquefeci, Liquefactum, Liquefacëre, \'ide conj. Vloeibaar maken.

L o t i o, o n i s, fem. Wassehing.

L u t u m, i, neutr. Bindmiddel.

M.

Maceratio, onis, femin. Weeking.

Macero, Maceravi, Maceratum, Macerare, 1ste conj. Weekon (bij 10—20° C.)

Manipulus, i, masc. Handvol (pharmaceutisch: omstreeks 15 gram kruiden).

M a r g o, ï n i s, communis generis. Hand.

Menstruum, i, neutr. Oplosmiddel.

Mica, ae., femin. Kruim. //Mica panisquot;, broodkruim.

Misceo, Miscui, Mixtum of Mistum, Miscëre, conj. Mengen. //M.quot; = //Miscequot; of //Misceaturquot; (//Miscean-turquot;). Meng, het worde (zij worden) vermengd.

-ocr page 156-

144

Mixtio, onis, femin. Mengsel.

Mixtura, ae, femin. Mixtuur (vloeibare artsenij vorm).

Mixt lis, a, um. Gemengd.

Mortarium, i, neutr. Mortier, vijzel.

Mueilago, ïnis, femin. Slijm.

N.

Neutralisatio, onis, femin. Veronzijdiging.

0.

Obdüco, Obduxi, Obductum, Obducëre, \'iele conj.

Overdekken, bedekken.

01 e o s u s, a, u m, adject. Oliehoudend, olieaehtig, //Mixtura

oleosaquot;, oliehoudende mistuur.

Olla, a e, femin. Pot.

Omitto, Omïsi, Omissum, 0mitterc, 3(/e conj. Wegnemen.

P.

Pasta, a e, femin. Koek.

Pergameneus, a, um, adject. Van perkament. //Charta per-

gameucaquot;, perkamentpapier.

Pilula, ae, femin. Pil.

Pistillum, i, neutr. Stamper.

Potio, onis, femin. Drank.

Pot us, us, masc. Drank.

Praeeipitatio, onis, femin. Het neerslaan. Praeeipitatum, i, neutr. Praeeipitaat, neerslag, bezinksel. Praecipito, Praeci pita vi, Praeeipitatum, Pra.eci-

pitare, \\ste conj. Praeeipiteeren, neerslaan.

Praeparatio, onis, femin. Bereiden; pharmaceutisch: wrij ven

op een wrijfsteen.

Praeparatum, i, neutr. Praeparaat, bereiding, het bereide. Prelum, i, neutr. Pers. •

Pugillus, i, masc. Vingergreep (pharmaceutisch: omstreeks

2 gram kruiden).

Pulpa, ae, femin. Moes.

Pulvis, ëris, masc. Poeder.

-ocr page 157-

145

Purus, a, urn, adj. Zuiver. Superlat. Purissimus, a, um. Zeer zuiver.

Pyxis, ïdis, feni. Doos.

R.

Kasio, onis, feniin. Hot raspen.

Easüra, ae, femin. Easpsel, scliaafscl, het geraspte, het geschaafde.

Koctific at i o, onis,/mm. Opnieuw overhalen.

Eectificatus, a, um. Opnieuw overgehaald. Snperlat. Eec-tifieatissimus, a, um. Herhaalde malen overgehaald.

Recipio, Eeeëpi, Eecejatum, Eeeipere, 3de conj. Nemen. //E.quot; — //EecipSquot; {Imperativus), Neem.

Eeeeptum, i, neidr. Eeeept, voorschrift.

Eofrigeratorium, i, neidr. Koelvat.

Eëïtëro, Eeiteravi, Eeiteratum, Eeiterare, Isfce conj. Opnieuw herhalen.

Eetorta, ae, \'femin. Eetort.

S.

Saturatio, onis, femin. Verzadiging.

Saturo, Saturavi, Saturatum, Saturarc, \\ste conj. Verzadigen.

Scatula, ae, femin. Poederdoos.

Sedimentatie, onis, feniin. Bezinking, het bezinken.

Sediment um, i, neidr. Bezinksel.

Serum, i, neutr. Wei.

Siceatus, a, um. Gedroogd.

Sicco, Siccavi, Siccatum, Sicca re, \\ste conj. Drogen.

Siccus, a, um, adj. Droog.

Signatüra, ae, femin. Signatuur (waarop het gebruik enz. aangegeven wordt).

Signo, Signavi, Signatum, Signare, \\ste conj. Het gebruik aangeven. //S.quot; = //Signaquot; of //Signeturquot;, Geef hel gebruik aan, het gebruik worde aangegeven.

Solutio, onis, femin. Oplossing.

KJ

-ocr page 158-

146

Solvo, Solvi, Solüturn, Solvere, \'ide conj. Oplossen, Sparadrapum, i, neutr. Sparaclrap, linnen aan beide zijden

met pleistermassa quot;bedekt.

Spatula, ac, fennn. Spatel.

Species, Specie rum, pluralis femin. Kruiden.

Statim, adv. Terstond, dadelijk.

Ster nutato r i us, a, um, adj. Wat niezen verwekt. //Pulvis

sternutatorius,quot; niespoeder.

Suberïnus, a, um, adj. Kurken, van kurk.

Sublimatie, onis, femin. Opliefiing.

Sublimatum, i, neulr. Sublimaat, het opgolievene.

Subtil is, is, e, adj. Pijn. Supei-lativ. Subtilissi mus, a,

um. Zeer fijn.

Subtilissi me, adverh. superlat. Zeer fijn.

S u e c u s, i, masc. Saji.

Suppositorium, i, neulr. Zetpil.

Syrüpus, i, masc. Stroop, siroop.

T.

Tenaculum, i, neutr. Tenakel, vierkant raam, om den doorzijgdoek op te spannen.

ïinctüra, a,e, femin. Tinctuur, spiritueus aftreksel. Trochiscus, i, masc. Koekje.

ïurbinula, a,e, femin. Torentje.

U.

Unguentum, i, neutr. Zalf.

V.

Vcliieülum, i, neutr. Vehikel, vormgevend middel bij artsenijen.

Venëmrm, i, neutr. Vergift.

Vesica, ae, femin. Blaas. //Vesica destillatoriaquot;, destilleer-ketel.

Vinum, i, neutr. Wijn. //Vina medicata,quot; Geneeskrachtige wijnen. Vitreus, a, u m, adj. Glazen, van glas.

V i t r u m, i, neutr. Glas, flesch.

-ocr page 159-

WETTELIJKE BEVOEGDHEID EN VERPLICHTINGEN VAN DEN APOTHEKEES-BEDIENDE.

1, Volgens de Wet van 35 December 1878 [StaaUllad nquot;. 233) is de apothekers-bediende bevoegd tot uitoefening der artsenijbereidkunst, d. i. tot liet bereiden en tot geneeskundig doel afleveren van geneesmiddelen, maar mag slechts onder toezicht van een apotheker of van een apotheethoudend geneeskundige in eenc apotheek werkzaam zijn.

3. Deze bevoegdheid wordt verkregen door na volbrachten aehttienjarigen leeftijd voor eene Staatscommissie met goed gevolg een examen af te leggen, waarbij genoegzame bewijzen gevorderd worden van kennis en geschiktheid noodig tot het gereedmaken van recepten, nader omschreven bij Koninklijk Besluit van 13 Februari 1879 {Staatsblad N0. 36) als volgt:

1°. bewijzen te geven van voldoend lager onderwijs genoten te hebben;

3quot;. van bedrevenheid in het verstaan van recepten, in het Latijn geschreven;

3°. van kennis der geneesmiddelen, voor zooveel als noodig is voor de gewone receptuur; van het vroegere medicinaal gewicht en van het Nederlandsch stelsel van maten en gewichten;

4°. van bekwaamheid in het gereedmaken van recepten.

10*

-ocr page 160-

148

Het getuigschrift van voldoend examen wordt uitgereikt .na storting van vijf gulden ten bate van \'s Eijks schatkist en nadat in handen van den Voorzitter der examineerende commissie de volgende eed (of belofte) afgelegd is: //Ik zweer //(beloof) dat ik de artsenijbereidkunst volgens de daarop wet-//telijk voorgestelde bepalingen naar mijn beste weten en ver-//mogen .zal uitoefenen en dat ik aan niemand zal openbaren //wa\'t in die uitoefening als geheim mij is toevertrouwd of ter //mijner kennis is gekomen, tenzij mijne verklaring als getuige //of deskundige in rechten gevorderd of ik anderszins tot het //geven van mcdedeeling door de wet verplicht worde. Zoo waarlijk //helpe mij God Almachtig! (Dat beloof ik).quot;

3. Met //onder toezicht werkzaam zijnquot; wordt niet verstaan eene voortdurende tegenwoordigheid van den apotheker of apotheekhoudenden geneeskundige, maar dat de apothekersbediende niet aan het hoofd eener apotheek mag staan, geene apotheek mag houden. Wel is het voldoende, dat hij bij dag en nacht het huis bewoont, waarin de artsenijbeVeidkunst uitgeoefend wordt.

De geneeskundige inspecteur der provincie verkrijgt van den apotheker of apotheekhoudenden geneeskundige bericht van hot aannemen of ontslaan van den apothekers-bediende.

4. De apothekers-bediende is aansprakelijk voor de door hem begane overtredingen der wet. Bij afwezigheid van den apotheker geeft hij gelegenheid dat het onderzoek der apotheek door de daartoe bevoegde personen plaats hebbe. Dewijl verder de feitelijke toestand is, dat voornamelijk liet bereiden en afleveren van geneesmiddelen op recept (de receptuur) aan den apothekers-bediende opgedragen wordt, ligt op hem de v e r-plichting daarbij op de volgende punten te letten:

Het op recept of voorschrift van een geneeskundige afgeleverde geneesmiddel moet nauwkeurig volgens het recept

-ocr page 161-

149

bereid zijn. De deugdelijkheid der geneesmiddelen blijft lioofd-zakelijk voor de verantwoordelijkheid van den apotheker, doeli ook de apothekers-bediende zal volgens eed en plicht niet nalaten zooveel in zijn vermogen is daarop bij het gereedmaken van recepten te letten.

Hoewel de //nauwkeurigheid volgens het receptquot; een eerste vereischte is, maken kleine, soms noodzakelijke, afwijkingen bijv. tot het verkrijgen eener goede pillenmassa, daarop geen inbreuk; zij behooren echter altijd uitzonderingen te blijven en mogen in geen geval van invloed zijn op den aard vrn het geneesmiddel.

Vermoedt de apothekers-bediende in een recept eene schadelijke vergissing, dan onderwerpt hij dit vermoeden in de eerste plaats aan het oordeel van den apotheker, onder wiens toezicht hij werkzaam is, opdat deze verder, zoo noodig, den geneeskundige, die het recept voorschreef, daarmede in kennis stelle. In geen geval hebbe bij twijfel de aflevering plaats, maar zij worde uitgesteld, totdat de apotheker en verder de geneeskundige nader beslist heeft.

Aan of op elk voorwerp, waarin een geneesmiddel of recept afgeleverd is, zij een papier gehecht, waarop de naam van den zieke staat, of, des verlangd, een cijfer tot vervanging daarvan, de bepaald omschreven wijze van gebruik, de dag der aflevering en do naam van den apotheker, in wiens apotheek het recept gereed gemaakt is. Die opschriften worden bij geneesmiddelen \'tot inwendig gebruik op ongekleurd, bij die tot uitwendig gebruik op blauw papier gesteld. Aan geene andere personen als aan den geneeskundige, die het recept voorschreef of die den zieke behandelt, aan den zieke zeiven en aan de rechterlijke of geneeskundige ambtenaren met het onderzoek belast, mag van den inhoud der recepten inzage of afschrift gegeven worden.

5. Aan den apothekers-bediende wordt toevertrouwd, dat de sleutel der ver gift kast bij hem berust. Hij heeft daar-

-ocr page 162-

150

door ook buiten tegenwoordigheid van den apotheker den toegang tot de vergiften, die door geneeskundigen op de recepten voorgeschreven worden. Hij lette daarbij zorgvuldig op de maxi-maaldoses, die in Tabel III der Pharm. opgegeven zijn en op het teeken! bij het overschrijden dezer doses. Verder is hij daardoor in de gelegenheid vergiften te verkoopen, waarbij hij in het oog heeft te houden, dat vergiften niet mogen afgeleverd worden dan

a. aan apothekers;

l. aan geneeskundigen tot het leveren van geneesmiddelen bevoegd;

c. aan veeartsen;

d. aan bekende personen op schriftelijke en onderteekendc aanvraag met opgave van het doel, waartoe de vergiftige zelfstandigheid dienen moet.

De vergiftige zelfstandigheid moet aan genoemde personen afgeleverd worden in een verzegeld voorwerp, waarop, nevens den naam van het vergift, het woord vergift duidelijk staat quot; uitgedrukt, terwijl verder de aflevering onmiddellijk in het ver-giftregister geschreven wordt.

Onder //vergiftenquot; in den zin der wet zijn te verstaan\' de zelfstandigheden, die als zoodanig op de lijsten A en B door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen zijn.

Volgens de overgangsbepaling der Wet van 25 December 1878, waarvan het tijdstip van invoering bepaald is op 1 Augustus 1379, zijn behalve apothekers-bedienden, die volgens genoemde wet hunne bevoegdheid verkrijgen, nog als hulp-personeel bevoegd tot het uitoefenen der artsenijbereidkunst, de vóór dat tijdstip toegelaten:

a. h u 1 p - a p o t h e k e r s met gelijke bevoegdheid als bovenvermelde apothekers-bedienden.

4. 1 e e r 1 i n g - a p o t h e k e r s, bij wie de sleutel der ver-giftkast niet mag berusten en voor wie het niet voldoende

-ocr page 163-

151

is, dat zij zonder apotheker of liulp-apotheker het huis bewonen, waarin apotheek gedreven wordt.

Eindelijk blijven hunne tot heden bewezen diensten in de apotheken verleenen:

c. apothekers-be dienden van de Oude Wet, namelijk zij, die uiterlijk vier maanden vóór 1 November 1865 bij eene der vroegere oommissiën van geneeskundig toevoorzieht erkend en ingesehreyen en als zoodanig in eene apotheek aangenomen waren. Wezenlijke bevoegdheid bezitten zij niet, de apotheker legt hun de diensten op, die hij nuttig en waartoe hij hen bekwaam oordeelt; hij (de apotheker) zelf draagt daarvan echter de geheele verantwoordelijkheid.

\\

-ocr page 164-

AANHANGSEL.

Als Aanhangsel geven wij de afbeeldingen vau pharmaceu-tische balansen voor zwaardere en fijnere wegingen bij de receptuur van Becker\'s Sons en de afbeelding en beschrijving van het éénarmige weegwerktuig met thcrmometerstaaf volgens Heiman n voor de bepaling van het soortelijk gewicht van vloeistoften. .

Tharmaceutische lalans voor zwaardere toegingen.

-ocr page 165-

153

Bij beiden is een werktuig onder liet juk acingebraelit, door handvat of knojo in beweging te brengen, waardoor de balans in rust staat, wanneer zij buiten gebruik is, lietgeen door vermindering der wrijving tot liet bewaren harer zuiverlieid belangrijk bijdraagt. Bij liet wegen wordt de balans eerst dan vrijgemaakt, wanneer op de eene schaal bet gewiobt, op de andere benaderend de daarmede overeenkomstige hoeveelheid van het te wegen voorwerp gebracht is, terwijl men telkens bij het trachten naar evenwicht, eerst de balans met het daartoe bestemde werktuig ondersteunt. Het evenwicht is bereikt, indien bij vrijgemaakte balans de tong na gelijkmatige seliommelingen de middelste streep van den graadboog bedekt. De milligrambalans is in een kastje besloten, waarvan men bet raam tegen bet einde der weging dicht schuift, om afwijking door tocht te verhinderen.

Aan het einde van het juk der balans is een schroeije aan-

FharmaceutiscJie balam voor fijnere wegingen (Milligrambalans).

-ocr page 166-

J 54

gebracht, hetwelk, dieliter bij of verder van liet juk gebracht, geringe nauwkeurigheden verhelpt, die door schalen of bengels veroorzaakt worden.

Voor het wegen in het groot en voor het maken van tarra zijn de bekende boveuwegers in gebruik.

Tjenamiqe hef Loom mei thermometerstcwj van Reimann.

Dit weegwerktuig voor liet bepalen van het soortelijk gewicht van vloeistoffen, -waarbij de temperatuur eene belangrijke rol speelt (zie blz. 4), bestaat uit eene gepolijste kast, waarop een geelkoperen statief geplaatst is, waaraan zich het daarop verschuifbare en draaibare draagstuk, benevens den graadboog-en den draagbalk, bevindt. De arm rechts van den draagbalk is in 9 gelijke insnijdingen en met inbegrip van de eindas in

-ocr page 167-

155

10 gelijke deelen verdeeld. Tot het ■weegwerktuig beliooren verder een glazen cilinder, om de vloeistof, waarvan men hot soortelijk gewicht bepalen wil, op te nemen, een onderstuk daarvoor, eene staaf als thermometer ingericht en de gewichten (mi-tergewichten, zoogenaamde «ruitertjesquot;).

De thermometerstaaf heeft met inbegrip van den platinadraad, waaraan zij hangt, eene zwaarte van 10 gram en verplaatst 5 gram gedestilleerd water van 15° Celsius. Diensvolgens is het eenheidsgewicht 5 gram en zijn de opvolgende gewichten 500, 50 en 5 milligram zwaar.

Om het weegwerktuig te gebruiken, plaatst men het geelkoperen statief met het draagstuk op de kast, brengt aan het draagstuk den draagbalk en hangt de thermometerstaaf aan het einde van den draagbalk, zoodat de tong in het midden van den graadboog staat. Afwijking wordt door eene schroef links vereffend. quot;Verder hangt men, nadat men het weegwerktuig met de thermometerstaaf in evenwicht gesteld heeft, liet grootste ruitertje bij de thermometerstaaf en laat deze laatste in gedestilleerd water van 15° C. zoo ver zinken, totdat het weegwerktuig in evenwicht is. Men let voornamelijk op dit punt, dewijl men bij alle later te bepalen vloeistoffen hetzelfde standpunt van de ingedompelde staaf in de vloeistof moet behouden. De ineengewonden platinadraad aan het oogje van de ingedompelde staaf moet zich beneden het niveau der vloeistof bevinden. Is het weegwerktuig met het eene ruitertje in evenwicht gebracht,

dan vervangt men dit door een ander ruitertje van gelijke grootte

en ziet of ook nu het evenwicht blijft, waaruit blijkt, dat beiden even zuiver zijn, beiden afzonderlijk zooveel wegen als de kolom water, die de staaf verplaatst. Elk der gewichten moet 5 gram wegen, de thermometerstaaf in zijn geheel 10 gram; diens volgens moeten beide ruitertjes, in de plaats van de thermometerstaaf aan het einde van den arm gehangen, het weegwerktuig eveneens in evenwicht brengen. Daaruit volgt, dat het verplaatste water in de opgegeven gewichtsverhouding met elk der afzonderlijke ruitertjes in zwaarte overeenkomt; verder dat het absolute gewicht van de ingedompelde staat

-ocr page 168-

156

dubbel zoo groot is als liet gewicht van het verplaatste gedestilleerde water bij 15° C. Eindelijk volgt hieruit, dat, wanneer een der ruitertjes 5 gram zwaar is, de opgegeven gewiehtsver-hondingen juist zijn.

Bij onderzoek eener vloeistof, die lichter dan water is, moet men, na den glazen cilinder met de vloeistof bijna gevuld te hebben (ecnige ruimte voor den omvang der in te dompelen staaf overlatend), het grootste ruitertje zoodanig op den verdeelden arm van den draagbalk in eene der\' insnijdingen hangen, dat het weegwerktuig in evenwicht komt. Bevindt zich tusschen de met 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 aangeduide insnijdingen eene plaats, waarbij het verkrijgen van evenwicht door het opbrengen van het ruitertje mogelijk is, dan hangt men het grootste ruitertje op de insnijding met het laagste cijfer en tracht het evenwicht door aanhanging van een kleiner ruitertje te bereiken. Hangt bijv. het grootste ruitertje op 8 en het kleiner daaropvolgende ruitertje op 5, dan geeft 8 de eerste decimaal, 5 de tweede aan. Het soortelijk gewicht is dan 0,85. Nog verdere decimalen worden door Jiet opbrengen van de opvolgende kleinere ruitertjes bepaald. Komen twee ruitertjes op eene en dezelfde insnijding, dan hangt men het kleinste aan het grootste.

Is de te onderzoeken vloeistof zwaarder dan water, zoo hangt men een der grootste ruitertjes aan de rechter eindas bij het cijfer 10 als 1,000. Ue uitvoering voor het bepalen der decimalen blijft verder dezelfde als voor lichtere vloeistoffen.

-ocr page 169-

ALPHABETISCH REGISTER.

Dc cursief gedrukte woorden zijn Latijnsche namen van planten of dieren.

A.

Aardappelmeel, 77.

Abies balsamea, 85.

Abies excelsa, 84. .^tós-soorten, 83. Abiëtinezuur, 87.

Absinthiine, 40.

Acacia Catechu, 91. Acaciasoorten, 79.

Aeeta medicata, 131.

Acotas aethylicus, 108.

— cupricus basicus, 13.

— kaücus, 11.

— morphini, 13, 105.

— natricus, 11.

— plumbicus, 13.

Acetnm colchici, 22, 132.

— digitalis, 132.

— pyrolignosum crudum, 11.

— seillae, 28, 132.

Ac/iil/ea Millefolium, 48. Achilletm lacinulatv.m, 110, Acidum aeeticum,, 11.

— — dilutum, 11.

— arsenicosum, 11.

— benzoicum, 81.

Acidum boricum, 11.

— citricura, 11.

— hydroehloricum, 11.

— — crudum, 11.

— — dilutum, 11.

— nitricum, 11.

— — dilutum, 11.

— phenylicum, 12.

— phosphoricum, 9.

— succinicum, 84.

— sulphuricum, 12.

— — dilutum, 12.

— tannicum, 12, 76.

— tartaricum, 12.

— valerianicum, 29.

Acipenser Huso, 111. Acipenser-sooytav, 111. Aconitinum, 41, 103. Aconitine, 103.

Aconitum Napellus, 40.

Acorus Calamus, 22.

Adeps suillus s. suilla, 110. Aotbeerische oliën, 95, 97. Aether, 108.

— cum Spiritu, 108.

— muriaticus alcoholicus, 108. Aethylalcohol, 107.

I


-ocr page 170-

158

Aftreksels, 129.

Agar-Agar, 52.

Agaricinezuur, 52.

Agaricus albus, 52. Aggregatietoestanden, 1. Alantkamfer, 24.

Alantwortel. 24.

Alburnum, 88.

Alcaloïila, 103.

Alcaloïden, 6, 103. Alcaloïdezouten, 103.

Alcohol absolutus, 107. —, vol urnen-percenten. 125. Aleuritis taccfer, 82.

Algae, 52.

Alizarine, 04.

Alkannetwortel, 20. Allylsulfocyanaat, 101. Allylsalphide, 89.

Aloë, 91.

— barbaJensis, 91.

— caballina, 91.

— capensis, 91.

— curassavica, 91.

— hepatica, 91.

— lucida, 91.

— socotrina, 91.

Aloë-soortcn, 91.

Alpinia chinensis, 23. Alsemolie, 97.

Alsemtoppcn, 40.

Alsidium lïelmintliocTiorton, 53. AhopJ/illa h/rida, 75.

Althaea officinalis, 20, 41. Althaeawortel, 20.

Aluin, 17.

Alumen ustum, 17. Amandelen, GO.

—, bittere, 00.

—, zoete, 61.

Amandelolie, 95.

Ammonia liquida, 12.

Ammoniacum, 8S.

Ammoniacum depnratum, 88. Ammoniak, 88.

Ammoniakgom, 88.

Amorph alcaloid, 33, 104. Amygdalae, GO.

— amarae, GO.

— dulces, 61.

Amygdaline, 46, 60.

Amygdalus communis, GO.

Amylum, 77.

— Marantae, 77.

— Solani, 77.

— Tritiei, 77.

Anacardium occidentale, 68. Anamirta Cocculus, 63.

Anchusa tut dor ia, 20.

Awtira relusa, 34.

Anethum- graveolens, 61. Angusturabast, 30.

Anilinerood, 94.

Anijsolie, 98.

Anijszaad, 61.

Anisum stellatum, 61.

Annatto, 94.

Anthemis nobilis, 56.

— Ptjrethrum, 26.

Anthirrinum Linaria, 46. Antimonium crudum, 19.

Apis mellifica, 111, 113. Appelzuur, 65.

Aqua amygdalarum amararum, 61, 137.

— calcis, 12, 121.

— chamomillae, 137.

—• chlorata, 121.

— citri, 34, 187.

— corticum aurantiorum, 30,137.\'

— destillata, 136.

— florum aurantii, 137.

— foeniculi, 65, 137.

— aurocerasi, 46, 137.


-ocr page 171-

159

Aqua laxativa, 61.

— menthae crispae, 47, 137.

— — piperitae, 47, 137.

— naphac, 98.

— phagcdaenica, 15.

— pieis, 80.

— rosarum, 38, 137.

— sambuci, 59, 137. Arabine, 79.

Arabische gom, 79.

Arbntine, 51.

Arbutus Vva Vrsi, 51. Archangetica officinalis^ 20. Areometer, 3.

Argentum, 9.

— foliatum, 9.

Argilla, 18.

Arisioloohia Serpentaria, 28. Ay mor acta rusticana, 20. Arnica montana., 21, 55. Arnicine, 21, 55.

Arrowroot, 77.

Arsenigzuur, 11.

Artemisia Abrotanum, 40. —• Absinthium, 40.

— vulgaris, 21. Artemisia-sooYten, 36.

Art ant he elonqata, 47. Asa foetida, 88.

— — depurafa, 89.

Asant, stinkende, 88. Asparagine, 20, 23.

Asphalt, 86.

Astacus fluviatilis, 110. Astragaius-soorten, 79. Atomen, 7.

Atro/ia Belladonna, 21, 41. Atropine, 104.

Atropinum, 21, 41, 104. Auriculae Judae, 52. Auripigmentum, 19,

Aurum, 9.

Aurum foliatum, 9.

Averoon, 40.

Averuit, 40.

Axungia, 110.

\'Azijnzure morphine. 13. Azijnzuur, 11.

B

Baccae juniperi, 68.

— lauri, 6?.

— rubi idaei, 72.

— sambuci, 72.

Bakelaar, 67.

Balans, 1, 152.

Balsama, 81, 8-i.

Bahamodendron Ehrenberg\'-anum,

87.

— Myrrhas, SS. Balsnmod\'-ndi\'on-saoricn, 86.

Balsamum canadense, 85.

— copaivae, 85.

— dipterocarpi, 85.

— gurjun, 85.

— petuvianum, 85.

— opodeldoch liquidum, 122.

— tolutanum, 85.

— — molle, 85.

— — siccum, 86. „

— Arcaei, 88.

Balsems, 81, 34.

Barnsteen, 84.

Barnsteenolie, 101. Barnsteenzuur, 84. Barosma-soortexi, 42.

Basen, 0, 12.

Bassorine, 77, 79.

Bassorinum, 77, 79.

Bast, 30.

Basten, 30.

Beetwortel, 78. Beotwortelsuiker, 78.


-ocr page 172-

160

BenzaMehyde, 97, 100. Benzoë, 81. Beredruifbladen, 51. Bergamotolie, ÖS. Berlijnsch blauw, 15, 93. Beta vulgaris, 78. Bevergeil, 110.

— Canadaasoh, 111.

— Sibeerisch, 110. Biboras natricus, 13. Bicarbonas kalieus, 14. Bicarbonas natricus, 14. Bidara-Laut, 3S.

Bij voetwortel, 21. Bijwortels, 21. Bilzenkruidbladen, 44. Bilzenkrnidzaad, 66. Bismuth, 10.

Bismutbum, 10 Bittore-amandelolie, 97. Bitterstof, 106. Bitterzoet, 38.

Bil\'a orelbitia, 94.

Bixine, 94.

Bladen, 40.

Bladscheede, 40. Bladschijf, 40.

Bladsteel, 40. Blankenheimer thee, 44. Blauwsel, 18.

Blauwzuur, 97. Bleeke-rozebladen, 58, Bloedkoraal, 113. Bloedloogzout, 15. Bloedsteen, 13. Bloedzuiger, 109. Bloeiwijze, 53.

Bloem van sago, 78. Bloembodem, 55. Bloemen, 55. Bloemkroon, 55.

Bol, 20.

Boletus cervinus, 53. Boletus Lands, 52.

Boli, 119.

Bolus, 18.

— alba, 18.

— armena, 18.

— rubra, 18.

Boomwol, 76.

Boorzunr, 11.

Borax, 13. Borneo-kamfer, 98. Bos Taurus, 112, 113. Boswellia serrata, 88. Boterzuur, 73. Bourgondisch pik, 87 Bovist, 53.

Bovista, 53.

Braaknoot, 68. Braakwortel, 25. Bracteae, 57.

Brassica nitjra, 73.

— Rapa, 73.

Jirayeru anthelmintica, 57 Bremzaad, 66.

Brokken, 119.

Brometum kalicum, 14. Bromium, 8.

Broodsuiker, 78.

Broom, 8.

Broomkalium, 14. Brucine, 38.

Bruinsteen, 18.

Bryonia alia, 21.

— dioiea, 21. Buceobladen, 42.

Bulbus, 20.

Butyrum cacao, 62, 95. C.

Cachelot, 114.

Cachou, 91.


-ocr page 173-

161

CacaobooTier, 63.

Cacaoboter, 95.

Caesalpinia echinata, 93. Cajuputolie, 98.

Calaharboon, 62.

Calamus Draco, 83.

Calendula officinalis, 55. Callitris aniculata, 83. Calomel, 15.

Calumbawortel, 23.

Calyx, 55.

Camellia Thea, 50. Campêchehout, 38, 93. Camphora, 98.

Camphora ojfichiarum, 98. Canarium-soottva, 86.

Canella alia, 31.

Cannabis saliva, 63.

Cantharis, 109.

Cautharidine, 109. Cantharidlnezuur, 109. Caoutschouk, 89. —, gevulcaniseerd, 89.

Capita papaveris, 69. Capsicum annuum, 71.

— laccalum, 71.

Capsulap papaveris, 69. Caragheen, 53.

Carbo ligni, 8.

— ossium, 8.

Carbonas bismutliicus, 10. •— calcicus, 14.

— — praeoipitatus, 1-1.

— et hydras magnesious, 14,

— — — plumbicus, 14.

— kalieus, 14.

— natricus, 14.

Carbonium, 8.

Cardamom, 63.

Carduus marianus, 63. Carthamus tinctorius, 56. Carum Carvi, 63.

Caryophylli, 56. Canjophyllus aromaticus, 56 Cascarillebast, 31. Cassanodrop, 92.

Cassia acutifolia, 49.

— angusifolia, 50.

Cassia fistula, 63.

Cassia obovata, 49. Cassiabloemen, 56.

, Cassiapeulen, 63.

Castor americanus, 110.

— Fiber, 110.

Castoreum, 110.

— canadonse. 111.

— sibiricum, 110. Castorolie, 97.

Catechu, 91. Catechulooizuur, 92. Cathartinezuur, 50. Causticum Viennense, 13. Cayenne-peper, 71. Ceylonsch kaneel, 33. Centaurine, 42.

Cephaiilis Ipecacuanha, 25. Cera, 111.

— alba. 111.

— flava, 111.

Ceralonia Siliqua, 72.

Cervus Elapius, 112. Cetaceum, 114.

Cetine, 114.

Cetraarzuur, 54.

Cetraria islandica, 54. Ckelidonium majus, 42. Chilisalpeter, 1(5.

Chineesch kaneel, 34. Chinetum, 33.

Chinidinum, 104. Chininum, 32, 33, 104. Chinioidine, 104. Chinoidinum, 104.

Chloor, S.


11

-ocr page 174-

162

Chloorkalk, 15.

Chloorwater, 8, 121.

Chloorzure kali, 14. Chloralhydraat, 108.

Chloras kalicus, 14.

Chloretum ammonicum, 15.

— ferricmn, 10.

— hydrargyricum. 15.

— — et amididum hydrargyricum, 15.

— hydrargyrosum, 15.

— natricum, 15.

— — depuratum, 15.

Chlorium, 8.

Chloroform, 108.

Chloroformum, 108.

Chondrus crispus, 53.

Chrysophyllum glycyphlaewn, 93. Cihotium-sooxteu, 75.

Cinchona, Calisaya, 32.

— succirubra, 32, 33. Cinchona-soorten, 31. Cinchonidinum, 33.

Cinchomne, 104.

Cinchoninum, 32, 33, 104. Cinnabar factitia, 19.

Cinnaber, 19.

Cinnamomum chinense, 34. Cinnamomum Cassia, 34.

— Loureirii, 56.

— Zeylanicum, 33.

Cistus creticus, 83.

Citras chinini, 11.

— cofl\'eini, 105.

— ferricus, 11.

— magnesieus, 11. Citroen-melisse, 47.

Citroenolie, 99.

Citroenschillen, 34.

Citrullus ColocyntUs, 64.

Citrus Auranlium, 30, 41, 55,62. _ — var. Beryamiu, 93.

Citrus Limonum, 34.

Claviceps purpurea, 54. Cnicine, 42.

Cnicus benedictus, 42. Cocabladen, 43.

Cocaïne, 43.

Coccionella, 109.

Cocculi indici, 63.

Cocculus palmatus, 22.

Coccus Cacti, 109.

Coccus Lacca, 82.

Cochlearia officinalis, 43. Cocos nucifera^ 95.

Codeïne, 105.

Codeinum, 90, 105,

Coffea arabica, 63. Coffeinum, 50, 63, 105. Colchicine, 22, 64.

Colchicum autumnale, 22, 64. Colla piscium, 111. Collodium, 76. — elasticum, 97. Collodiumwol, 76. Colloxyline, 76. Colocynthine, 64. Colocynthis, 64. Colopholzuur, 87. Colophonium, 81, 87. Conchae, 112.

Conditum, 119.

Coniine, 105.

Coniinum, 43, 105.

Conium maculatum, 43. Convolvulus Scammonia, 28. Copaïvabalsem, 85. Copaivera-soorten, 85. Copaïvazuur, 85.

Copal, 81.

Corallium rubrum, 113. Corallium rubrum, 112. Coriandrum sativum, 64. Cornu cervi, 112.


-ocr page 175-

163

Cornu cervi praeparatum, 112.

— — raspatum, 112.

Corolla, 55.

Cortex angustnrae, 30.

— — spurius, 30.

— aurantiorum, 30.

— — cnrassavicorum, 30.

— canellae albae, 31.

— cascarillae, 31.

— chinae, 31.

— — Calisayae, 31, 32.

— — fuscus, 31.

— — Huanuco, 31.

— — Loxa, 31, 32.

— — rogius, 31, 32.

— — ruber, 31, 32.

--succirubrae Javanensis, 33.

— cinnamomi, 38.

— — Javanici, 33.

— — Zeylanici, 33.

— citri, 34.

— coto, 34.

— frangulae, 34.

— fructuum citri, 34.

— — granati, 35.

— geoffroyae jamaicensis, 34.

— — surinamensis, 34.

— granati, 35.

— guajaci, 35.

— interior sambuci, 30.

— medius —, 36.

— mezerei, 35.

— peruvianas, 31.

— primarius, 30.

— quassiae, 35.

— quercus, 35.

— quillajae, 36.

— salieis, 36.

— sassafras, 36.

— secundarius, 30.

— simarubae, 3G.

— thymelei, 35.

Cortex ulmi, 37.

— winteranus, 37.

Cortices, 30.

Cotobast, 3 4.

Cotoïne, 34.

Cotyledones, 60.

Cremortart, 17.

Crocus, 57.

Crocus Martis, 10, 16.

Crocus sativus, 57.

Croton Hluteria, 31.

Croton Tiglium, 64.

Cryptogamen, bladerlooze, 52. —, lagere, 52.

Czcbeha officinalis, 64.

Cubebae, 64.

Cubebe, 64.

Cumarine, 58, 74.

Cuminum Cyminum, 65.

Cuprum, 10.

Cura^aoschillen, 30.

Curcuma longa, 23.

— Zerumiet, 29.

Curcuma-soorten, 77.

Cyaan waters tofzuur, 97, 100. Cyanetum kalico-ferrosum, 15. Cydonia vulgaris, 65.

Cynanchum Arghel, 49.

Cynips Gallae tinctoriae, 76.

D.

Dammara orientalis, S2. Dammarhars, S2.

X)aphne Mesereum, 35.

Daphnine, 35.

Dasjespis, 113.

Datura Stramonium, 50, 73. Daturine, 50, 73.

Decoctum album Sydenhami, 112. Delphinium ojficinale, 73. Dennehars, 83 (Zie Verbet, en Aanv.)


11*

-ocr page 176-

164

Destillatie, 136.

Diamant, 8.

Dictamnvs alhus, 23.

Digitaline, 43, 106.

Digitalinum, 106.

Digitalis purpurea, 43.

Dillezaad, 61.

Dilutiones, 123.

Dipterix odorata, 74. Dipterocarpus-sooxtQn, 85. Doornappelbladen, 50. Doornappelzaad, 73. Doovenetelbloemen, 57-Dorenta Ammoniacum, 88. Bracaena Draco, 83.

Drakebloed, 83.

Drieblad-bladen, 50. Driekleurig-vioolkruid, 51.

Drop, 92.

Druivesuiker, 78, 113.

Drupae, 64 (Zie Verbet, en Aanv.) Dryobalanops Camphorae, 98. ürymis Winteri, 37.

Duivelsdrek, 88.

Dni venkervel, 44.

Duizendblad, 48. Duizendguldenkruid, 42. Dulcamarine. 38.

Duramen, 38.

E.

Eau des Carmes, 47.

Eikebast, 35.

Eikelkoffie, 71.

Eikels, 71.

Elaeopten, 97.

Elaeosacehara, 97.

Elaphomyces granulatus, 53. Electuarium, 119.

— catechu, 92, 119.

— Icnitivum, 63.

Electuarium sennae compositum,

50, 63, 64, 71, 119.

Elemi, 86-

Eleitaria Car da,no mum, 62. Embryon, 60.

Emplastra, 119.

Emplastrum aromaticum, 88,96, 119

— asae foetidae, 81, 89, 119.

— belladonnae, 41, 119.

— cantharidum, 81, 85,109,119.

— conii, 43, 119.

— de galbani crocatum, 57, 89, 119.

— gummosum, 88, 119.

— hydrargyri, 10, 119.

— hyoscyami, 45, 119.

— opiatum, 90, 119.

— oxydi plumbici, 96, 119.

— picis, 81, 86, 119.

— resinosum, 81, 119.

— — rubrum, 84, 119.

— saponatum, 119.

Emphurum serrulatum, 42. Emulsine, 46, 60.

Engelsch zout, 17.

Engelwortel, 20.

Enkelvoudige lichamen, 6. Erythraea Centaurium, 42. Erythrocentaurine, 42. Erylhroxylon Coca, 43. Eschwortel, 23.

Eserinum, 62.

Eucalyptus globulus, 44. Eucalyptusbladen, 44. Eucalyptusolie, 99,

Eugenia Pimenta, 70.

Euphorbia officinarum, 89. Euphorbium, 89.

Exidia auricula, 52.

Extracta, 81, 91, 132.

— fluida, 135.


-ocr page 177-

165

Bxtracta narcotica, 133.

— — aquosa, 134.

— — spirituosa, 134.

— sicca, 132.

— spissa, 132.

— tenuia, 132.

Extracten, 81, 91, 132. —, bedwelmende, 133. —, dikke, 132.

—, droge, 132.

—, dunne, 132,

—, narcotische, 133. —, verdoovende, 133. Extractum abslnthli, 40, 135.

— aconiti aquosum, 41, 133.

— — spirituosum, 41, 133.

— aloës, 91, 135.

— bardanae, 21, 134.

— belladonnae aquosum, 41,

133.

— — spirituosum, 41, 133.

— calumba, 22, 134.

— cardui benedicti, 42, 135.

— cascariüae, 31, 135.

— catechu, 92, 135.

— catholicum, 82.

— centaurii minoris, 42, 135.

— chamomillae, 56, 135.

— chelidonii, 42, 135.

— chinae fuscae, 32, 135.

— — — frigide paratum, 32,

134.

— — rubrae, 33, 135.

--succirubrae Javanensis, 33.

— colocyuthidis, 64, 135.

— conii aquosum, 43, 133. --spirituosum, 43, 133.

— cubebarum, 64, 135.

— digitalis, 43, 133.

— dulcamarae, 38, 135. —• filicis maris, 23, 135.

— frangulae, 34, 135.

Extractum gentianae, 24, 134.

— graminis, 24, 133.

— granati, 35, 135. —■ — indicum, 35.

— gratiolae, 24, 134.

— haemostaticum, 54.

— helenii, 24, 135.

— hyoscyami aquosum, 45,133.

— — spirituosum, 45, 133.

— juglandis, 135.

— — fructuum immaturorum, 134.

— lactucae sativae, 45.

— — virosae aquosum, 45,133.

— — — spirituosum, 45, 133.

— ligni campechiani, 93.

— liquiritiae, 26, 134.

— monesiae americanum, 93.

— myrrhae, 88, 135.

— nucis vomicae, 68, 135.

— opii, 90, 134.

— quassiae, 39, 135.

— ratanhiae, 26, 134.

— — americanum, 93.

— rhei, 27, 134.

— — compositum, 82, 135.

— salieis, 36, 135.

— santonici. 57, 135.

— sarsaparillae, 135.

— scillae, 135.

— secalis cornuti, 54, 135.

— — — dialysatum, 54.

— stramonii aquosum, 50, 133.

— — spirituosum, 40, 133.

— taraxaci, 29, 135.

— trifolii fibrini, 50, 135.

— Valerianae, 29, 135.

F.

Fabae puchury majores, 70.

— sancti Ignatii, 66.


-ocr page 178-

166

Fabac tonco, 74.

Farina lini, 67.

Fehling\'s proefvooht, 78. Fel tauri, 112.

— — inspissatum, 113, 13G. Fenegriek, 66. Fernambukhout, 93. Ferrocyaankalium, 15. Ferrum, 10.

— hydrogenio reductum, 10.

— pulveratum, 10.

Ferula Asa foetida, SO.

— erubescens, 89.

Filter, 122.

Filtrum, 122.

Flores, 55.

— arnicae, 55.

— — sine receptaeulis, 55.

— aurantii, 55.

— brayerae, 55, 57.

— calendulae, 55.

— carthami, 56.

— cassiae, 5 6.

— chamomillae romanae, 56.

— — vulgaris, 56.

— cinae, 56.

— hyperici, 57.

— konsso, 57.

— lamii albi, 57.

— lavandulae, 58.

— liquiritiae, 26.

— malvae, 58.

— meliloti, 58.

— naphae, 55, 58.

— rhoeados, 58.

— rosarum pallidarum, 58,

— — rubrarnm, 58.

— sambuci, 59.

— sulphuris, 9.

— tiliae, 59.

— verbasci, 59.

— violarum, 59.

Foelie, 68.

Foelieolie, 100. Foeniculum dulce, 65. _ Toeniculmn dulce, 65.

— officinale, 65.

— vulgare, 23, 65.

Folia, 40.

— abrotani, 40.

— aconiti, 41.

— altbaeae, 41.

— aurantii, 41.

— belladonnae, 41.

— bueco, 42.

— coca, 43.

— conii, 43.

— diosmae betulinae, 42. --crenatae, 42, 44.

— — serratifoliae, 42.

— digitalis, 43.

— eucalypti globuli, 44.

— farfarae, 44.

— hyoscyami, 44.

— jaborandi, 45.

— juglandis, 45.

— lactucae virosae, 45.

— lauri, 51.

— laurocerasi, 45.

— malvae, 46.

— marrubii, 46.

— matico, 47.

— melissae, 47.

— millefolii, 48.

— nicotianae, 48.

— rosmarini, 48.

— sennae, 49.

--alexandrinae, 49,

— — indicae, 49, 50. --tinnevelly, 50.

— stramonii, 50.

— theae, 50.

— trifolii fibrini, 50.

— uvae ursi, 51.


-ocr page 179-

167

Folia verbasci, 51. Frambozen, 72.

Traxinus Ornus, 80. Fructus, 60.

Fructus amomi, 70.

— anethi, 61.

— anisi, 61.

— cannabis, 62.

— cardamomi, 63.

— cardui mariani, 68.

— carvi, 63.

— cassiae, 63.

— coriandri, 64.

— cumini, 65.

— cydoniae, 65.

— foeniculi, 65.

— levistici, 67.

— petroselini, 69.

— phellandrii, 70.

— prunorum, 71.

— tamarindi, 73.

— tanaceti, 74. Fuchsine, 94. Fumaarzuur, 44.

Fumaria officinalis, 44. Fungi, 53.

Fungus igniarius, 53. Fluid-extracts, 135.

Gr.

Gains Call arias, 114.

— cartonarius, 114.

— Morrhna, 114. Galbanum, 89.

•— depuratum, 90. Galbuli, 66.

Gale opsis grandijlora, 44.

— ochroleuca, 44. Galipea officinalis, 30. Galipot, 87. Galkleurstof, 113.

Gallae asiaticae, 76. Galluszuur, 51.

Galmei, 18.

Galzuren, 112.

Garoubast, 35.

Geel bloedloogzout, 15. Gelatina, 112.

— cornu cervi, 112.

Gelatine, 112.

Gele hars, 83.

Gelede peulvrucht, 63. Gemberwortel, 39.

Gemmae populi, 48. Genadekruld, 44. Genadekruidwortel, 34. Geneeskrachtige azijnen, 131.

— wijnen, 131.

Gentisine, 34.

Gentiaanwortel, 34.

Gentiana lutea, 24.

Geoffroya jamaicensis. 34. Gepelde gerst, 66.

Geta Pertsja, 90.

Geum urbamm, 33.

Gewicht, 1.

—, soortelijk, 3, 154. —, specifiek, 2. Gezegend-distelkruid, 42. Giyartina spinosa, 53.

Glandes quercinae tostae, 71.

— quercus, 71.

Glandulae, 75.

— Rottleri, 75.

Glauberzout, 17.

Glucose, 78.

Glucosida, 103, 106. Glucosiden, 103, 106. Glycerine, 95, 97. Glycerinum, 97.

— cum amylo, 77, 97, 120. Glycerolata, 120. Glycocholzuur, 113.


-ocr page 180-

168

Ghjcyrrhiza glabra, 26.

Hars, bruine, 87.

Gljcyrrhizine, 26, 92.

Hars, gele, 82, 87.

Gom, 77, 79.

Harsen, 81.

— aratische, 79.

Hauw, 74.

Gomharsen, 81, 87.

Hebadendron cochinckinensis, 87.

Gomlak, 83.

Heksenmeel, 67.

Gossypium herbaceum, 76.

Helleborus niger, 25.

Goudglid, 13.

Helminthochortos, 53.

Goudsbloemen, 55.

Hennepzaad, 62.

Gouwkruid, 42.

Hepar sulphnris, 9.

Grana paradisi, 69.

Herba abrotani, 40.

Granaatappels, 35.quot;

— absinthii, 40.

Granaatbast, 35.

— aeoniti, 41.

Granaatschillen, 35.

— althaeae, 41.

GrapMet, 8.

— anthos, 48.

Graswortel, 24.

— belladonnae, 41.

Gratiola officinalis, 24, 44.

— cardui benedieti, 42.

Groenspaan, 13.

— centaurii minoris, 42.

Guajacum officinale, 35, 39, 82.

— chelidonü, 42.

Guajakboom, 82.

— cicutae, 43.

Guajakhars, 82.

— cochleariac, 43.

Gummi, 77, 79.

— digitalis, 43.

— elasticum, 89.

— fumariae, 44.

— galbanum, 89.

— galeopsidis grandiflorae, 44,

Gummi-resina ammoniacum, 88.

— gratiolae, 44.

--asac foetidae, 88.

— hyoscyami, 44.

— — euphorbii, 89.

— jacaeae, 45, 51.

— — galbani, 89,

— lactueae virosae, 45.

Gummi-resinae, 81, 87.

— linariae, 46.

Gurjunbalsem, 85.

— lobeliae, 46.

Gutta percha, 90.

— majoranae, 46.

Guttegom, 87.

— malvae, 46.

Gutti, 87.

— marrubii, 46.

— melissae, 47.

H.

— menthae crispae, 47.

— — piperitae, 47.

— millefolii, 48.

Haematoxyline, 93.

— origani, 48.

Haematoxylon campechianum, 38,

— polygalae amarae, 26, 48.

93. /•

— rutae, 48.

Halfvruchtjes. 61.

— sabinae, 49.

Haren, 73.

— salviae, 49.

-ocr page 181-

169

Herba stramonii, 50.

— thymi, 50.

— trifolii fibrini, 50.

— tnssilaginis, éi, 51.

— verbasci, 51.

Herba violae tricoloris, 51. Herbae, 40.

Hertsbollen, 53.

Hertshoorn, 112.

— gepraepareerd, 112. Hertstruffel, 53.

Heulsap, 90.

Hirndo, 109.

Hoefblad, 44.

Honig, 113.

—, bruine, 113.

—, gewone, 113.

—, witte, 113.

Hoofdwortel, 20.

Hop, 67.

Hopmeel, 67.

Hordeum distichon, 60.

— vulgare, 66.

Houten, 38.

Houtolie, 85.

Huanuco-kina, 31.

Humulus Lupulus, 67, 75. Hydrargyrum, 10.

— cum carbonate calcico, 10. Hydras chlorali, 108.

— kalicus, 13.

— natricus, 13.

Hydrochloras chinini, 17, 104.

— codeini, 105.

— morphini, 13, 105.

— pilocarpini, 45. Hygroscopische lichamen, 6. Eymenaea-sooxtev, 81. Hyoscyaminum, 44.

Hyoscyamus niger, 44, 6G. Hypericum perforabm, 57. Hypochloris calcicus, 15.

Hypophosphis calcicus, 9.

— natricus, 9.

llyrax cayensis, 113.

I.

Ichthyocolla, 111.

Icica ïcicariba, 86.

lersch mos, 53.

Ignatia amara, 66. Ignatiusboonen, 66.

IJslandsch mos, 54.

IJzer, 10.

IJzeroxyde, 12.

IJzerpoeder, 10.

Ijzervitriool, 17.

Ijzervijlsel, 10, 115.

lUicium anisatum, 61.

Indicum, 93.

Indigo, 93.

Indigoblauw, 93.

Indigofera\'s, 93.

Indigowit, 93.

Inflorescentia, 55.

Infusa, 129.

— aquosa, 129.

— oleosa, 129.

Infusum belladonnae oleosum, 41,129.

— conii oleosum, 43,129.

— hyoscyami —, 45.129.

— hyperici —, 57.

— rhei aquosum, 27,129.

— sennae compositum, 61, 80, 129.

Inuta Ilelenium, 24.

Inuline, 24.

Invertsuiker, 78.

lodetum hydrargyricum, 9.

— hydrargyrosum,

— kalicum, 16.

— plumbicum, 9.


-ocr page 182-

170

lodetum sulphuris cum sulphure, 9.

lodium, 9.

Iodoform, 108.

lodoformum, 108.

lood, 9.

Icodkalium, 16.

Ipomoea Purga, 25.

Iris floreniina, 25.

Isis nobilis, 112.

Isonandra Gutia, 90.

J.

Jaborandi, 45.

Jalappehars, 82.

Jalappewortel, 25.

Java-kaneel, 33. Java-kinabasten, 33. Java-succirubrabast, 33. Jeneverbessen, 66.

Jeneverolie, 100.

Johannesbrood, 72.

Jong bout, 38.

Judasooren, 52.

Juglans regia, 45, 96.

Juniperns communis, 66. — Sabina, 49.

K.

Kalamijnsteen, 18.

Kali, bijtende, 13. Kali-salpeter, 16.

Kalk, 12.

Kalkwater, 12, 121. Kalmuswortel, 22.

Kamala, 75.

Kameleonvloeistof, 16.

Kamfer, 98.

Kamille, Eoomsche, 56. Kamillebloemen, 56.

Kamilleolie, 99. Kanadabalsem, 85. Kandijsuiker, 78.

Kaneel, 33. —, ceylonseh, 33. —, chineesch, 34. —, Java, 33. —, wit, 31.

Kaneelolie, 99. Kaneelzuur, 85, 86. Karmelietenwater, 47. Karmijn, 109. Karwijolie, 99. Karwijzaad, 63.

Katoen, 76.

Kegelbessen, 66.

Kelk, 55.

Kermes minerale. 19. Kernhout, 38. Keukenstroop, 78. Keukenzout, 15.

Kiem, 60.

Kina, bruine. 31. —, roode, 31, 32. Kinabast, 31.

Kinidine, 104.

Kinine, 104.

Kino, 92.

Kinoïdine, 104.

Klei, 18.

Kleurstoffen, 81, 93. Klieren, 75.

Klis- of Klitwortel, 21. Knol, 20.

Koffeïne, 105. Kokkelskorrels, 63. Kokosnoot, 95. Kokosolie, 95. Kolokwint, 64. Komijnzaad, 65. Koningskina, 31, 32. Koningswater, 9.


-ocr page 183-

171

Konserf, 119.

Konzenielje, 109. Koolhydraten, 77.

Koolstof, 8.

Kopal, 81.

Koper, 10.

Koperrood. 17. Kopervitriool, 17.

Koraal, bloed, 112. —, rood, 112. Korianderzaad, 64. Korrellak, 82.

Korsikaansch wormmos, 53. Korstmossen, 52.

Koussine, 57.

Kousso, 57.

Kraanoog, 68.

Krameria triandra, 26. Kreeftsoog, 110. Kristallisatie, 7. Kristalvorm, 7.

Krotonolie, 95.

Krotonzaad, 64. Krotonzuur, 96.

Kraiden, 40, 118. Kruidnagelen, 56. Kruidnagelolie, 99. Krnisbloemkruid, 26. Kruisbloemwortel, 26. Kruisemuntkruid, 47. Kruisemuntolie, 100. Kurkumawortel, 23. Kwassiebast, 35. Kwassiehont, 39.

Kwee. 65.

Kweepitten, 65.

Kwik, 10.

Kwikoxyde, 12.

L.

Labdannm, 83.

Lac sulphuris, 9.

Laeca in baculis, 82.

— — granis, 82.

— — ramulis, 82.

— — tabulis, 83.

Lacea musci, 94.

Lactuca saliva, 90.

— virosa, 45, 90. Lactuearium, 45, 90. —, anglicum, 90.

— germanicum, 90. Ladanum, 83.

Lakmoes, 94. Lakmoespapier, 94.

Lamina, 40.

Laminaria Cloustoni, 5 3.

— digit at a, 53.

Laminaria digitata, 53. Lamium album, 57.

Lanugo gossypii, 76.

Lapis calaminaris, 18.

— canerorum, 110.

— haematites, 12.

— infernalis, 9.

— pumex, IS.

Lappa major, 21.

— minor, 21.

— tomentosa, 21.

Latices, 81, 8S. Latuwbladen, vergiftige, 4 Latuwsalade, 45. Laurierbessen, 67. Laurierbladen, 51. Laurierkersbladen, 45. Laurierkersolie, 100. Laurierolie, 96. Laurineënkamfer, 98. Laurus nohilis, 51, 67. Lavandula, officinalis, 58. Lavaswortel, 26. Lavaszaad, 67. Lavendelbloemen, 58.


-ocr page 184-

172

Lavcndelolie, 100.

Lichen carrhagenicus, 53.

— islandicus, 5-1.

Lichenes, 52.

Lichenine, 54.

Liebersche teringki-uiden, 44. Ligna, 38.

Lignum campechianum, 38.

— colubrinum, 38.

— guajaci, 39.

— quassiae, 39.

— santali rubri, 39.

— sassafras, 39.

Liyusticum levhticum, 20, 67. Lijnmeel, 67.

Lijnolie, 96.

Lijnzaad 67.

Lindebloesem, 59. Linimentum volatile, 13, 96. Liquor Fowleri, 11.

— stypticus, 10.

Lischwortel, 25.

Lithargyrum, 13. Lobeliakruid, 46.

Lobeline, 46.

Lomentum, 63.

Longodrop, 92.

Loodazijn, 13.

Loodpleister, 119.

Loodsuiker, 13.

Loodwit, 14.

Loof, 52.

Loofplanten, 52,

Looizuur, 12, 58. Lorkenzwam, 52.

Loxa-kina, 32.

Luiszaad, 73.

Lupuline, 75.

Lupulinum, 67, 73. Lycopodium, 67.

M.

Maankoppen, 69. Maanzaad, wit, 69. Maeeratio, 130.

Maeis, 68.

Magnesia alba, 14.

— usta, 14. Malowebladen, 46. Malowebloemen, 58. Malrovebladen, 46.

Maloa rotundifolia, 46.

— sylvestris, 46. Mangaanperoxyde, 18. J/«K8^o/-soorten, 77. Manna, 77, 79.

— calabrina, 80.

— canellata, 80.

— depurata, 80.

—, pijp, 80.

—, Siciliaansch, 80.

— Siciliana, 80. Manna-Esch, 80.

Mannite, 79.

Maraitta arnndmacea, 77. Mariadistel, 63. Marjolijnkruid, 4G. Marruhium vulgare, 46. Mastik, 83.

Mastix, 83.

Masiocarpus mamillosus, 53. Maticine, 47.

Maticobladen, 47. Matricaria Chamomilhi, 56. Medulla bovina, 113. Meekrap, 27.

Meeldraad, 55.

Mei, 113.

— album, 113.

— commune, 113.

— depuratum, 113.

— rosarum, 58, 113, 123.


-ocr page 185-

173

Melaleulaca Leucadendron, 98.

— minor, 98.

Melasse, 78.

MelHotus officinalis, 58.

Melissa, officinalis, 47. Melksappen, 81, 88. Melksapvatcn, 88.

Melksuiker, 79, 114.

Menie, 19.

Menispermum Cocculus, 63. Menstrua, 121.

Mentha crispa, 47.

— piperita, 47.

Menyanthes trifoliata, 50. Menyanthine, 50.

Mercurius praecipitatus albus, 15. Mericarpia, 61.

Metacopaïvazuur, 8a.

Metalen, 6.

Mierikswortel, 20.

Minium, 19.

Moleculen, 7.

Morphinum, 69, 90, 105. Moschus, 113.

— cabardinus, 113. * — rossicus, 113.

— tunquinensis, 113.

Moschus moschiferus, 118. Mosterdolie, 101.

Mosterdzaad, wit, 72.

—, zwart, 73.

Moszetmeel, 54.

Mucilago gummi arabici, 79.

— seminum cydoniorum, 65.

— tragacanthae, 79.

Muskus, 113.

— kabardijnsche, 113. —, russisehe, 113.

Myristica fragrans, 68. Myronzuur, 73.

Myrosine, 72, 73.

Myroxylon Pereirae, 83.

Myroxylon ioluiferum, 85.

Myrrha, 87.

Myrrhe, 87.

Mijrtus Fimenta, 70.

N.

Natron-salpeter, 16.

Nectranda Puchury major, 70. Neroli, 55, 98.

Neutralisatie, 7.

Nicoliana Tahacum, 48.

Nicotine, 48.

Nieswortel, witte, 24. —, zwarte, 25.

Niet-metalen, 6.

Nitras argenticus, 9. --fusus, 9.

— bismutbicus basieus, 10.

— kalicus, 16.

— natricus, 16.

— strychnini, 105.

Nitris aethylicus cum alcohole, 108.

Nootmuskaat, 68.

—olie, 96.

Notebladen, 45.

Notenolie, 96.

Nux anacardium, 68.

— mosebata, 6S.

— vomica, 68.

O.

Oculi cancrorum, 110.

Oenanthe Phellandrium, 70. Oesterschelpen, 113.

Okkernoot, 96.

Olea aetberea, 95, 97.

Olea europaea, 69.

Olea pinguia, 95.

Oleum absinthii, 40, 97.


-ocr page 186-

174

Oleum amygdalarum, 61, 95.

— — amararum, 97.

— — — aethereum, 97.

— anisi, 61, 98.

— — stellati, 62.

— aurantiorum, 30, 98.

— bergamottae, 98.

— cacao, 62, 95.

— cajnputi, 98.

— — depuratum, 98.

— calami aromatici, 22.

— carvi, 63, 99.

— caryophyllorum, 56, 99.

— chamomillae, 56, 99.

— — romanae, 56.

— — vulgaris, 56, 99.

— cmnamomi, 33, 99.

— cinnamomi chinensis, 34, 99.

— citri, 34, 99.

— cocoïs, 95.

— corticum aurantiorum, 98.

— crotonis, 64, 95.

— cumini, 65.

— eucalypti, 99.

— florum aurantii, 5», 98.

— foeniculi, 23, 65, 100.

— foliorum aurantii, 41.

— hyoscyami, 45.

— hyperici, 57.

— jecoris aselli, 114.

— juglandis, 96.

— juniperi, 66, 100.

— laurocerasi, 100.

— laurinum, 67, 96.

— lavandulae, 58, 100.

— lini, 67, 96.

— macidis, 68, 100.

— majoranao, 46.

— melissae, 47.

— menthae crispae, 47, 100.

— — piperitae, 47, 100.

Oleum naphae, 55, 98.

— nucis moschatae, 68, 96,

— olivarum, 69, 96.

— origani, 48, 100.

— papaveris, 69, 96.

— petrae, 101.

— petroselini, 70.

— rapae, 96.

— ricini, 72, 97.

— rosarum, 58, 101.

— rosmarini, 48, 101.

— rutae, 48.

— sabinae, 49, 101.

— salviae, 49.

— sassafras, 39.

— sinapis, 73, 101.

— — aethereum, 73, 101.

— spicae, 101.

— succini, 84, 101. --depuratum, 84, 101.

— terebinthinae, 87, 102.

— — depuratum, 102.

— thymi, 50, 102.

— Valerianae, 29, 102.

— zingiberis, 29.

Olibanum, 88.

Oliën, aetheerische, 95, 97.

—, vette, 95.

—, vluchtige, 95, 97.

Oliesuikers, 97.

Oliezoct, 97.

Oliezuur, 95, 110.

Olifantsluis, 68.

Olijf, 69.

Olijfolie, 96.

Oliva, 69.

Olmbast, 37.

Ononis spinosa, 26.

Operment, 19.

Opium, 90.

Ophrys-soorten, 27.

Oplosmiddelen, C, 121.


-ocr page 187-

175

Oplossen, 0.

Opobalsamum siccum, 86. Oranjeappelen, onrijpe, 62. Oranjebloesem, 55. Oranjebloesemolie, 98. OcAu-soorten, 27.

Oregokruid, 48.

Orego-olie, 100.

Origanum Majorana, 4G. — vulgare, 48.

Orlean, 94.

Orleana, 94.

Orseille, 94.

Oryza satwa, 09.

Os sepiae, 114. •

Ossengal, 112.

Ossenmerg, 113.

Ostrea edulis, 113.

Overhaling, 136. Overmangaanzure kali, 16. Oxydum caleicum, 12.

— cupricum, 10.

— ferricum, 12.

— hydrargyricum, 12.

— magnesicum, 14.

— plumbicum semivitreum, 13.

— zineicum, 10.

— — nativum, 18.

Oxymel colchiei, 23, 123.

— scillae, 38, 133.

— simplex, 133.

P.

Paardebloemwortel, 28. Paarden-aloë, 91.

Paeonia officinalis, 69.

Pakoe Kidang, 75. Palmitinezuur, 95, 110. l\'apacer Rhoeas, 58. — somniferum, 69, 90. Papaverolie, 96.

Papaverzaad, wit, 69. Paraeotoïne, 34.

Paradijskorrels, 69.

Parel-sago, 78.

Parilline, 27.

Peetinezuur, 63.

Pellieretine, 85.

Pengharar- (Penawar) Djambi, 75.

Peper, Cayenne, 71.

—, lange, 71.

—, Spaansche, 71-—, witte, 70.

—, zwarte, 71.

Pepermuntkruid, 47. Pepermuntolie, 100.

Percentiseh gehalte, 123. Pericarpium, 30, 63. Permanganas kalicus, 16. Peroxydum maiiganicum, 18. Perubalsem, 85.

Peterseliezaad, 69.

Petiolus, 40.

Petroleum, 100.

Petroselinuin sativum, 69.

Pezisa Auricula, 52.

Phenol, 12.

Phenylzuur, 12.

Phosphas ealeicus, 16.

_ — praecipitatus, 16.

Phosphorus, 9.

Phosphorzure kalk, 16. Physeter Macrocephalas, 114. Physostiyma venenosum, 63. Picrotoxine, 63.

Pigmenta, 81, 93.

Pijp-Manna, S0. Pik, Bourgondisch, 87. — wit, 87.

Pili, 75.

Pilocarpinum, 45.

Pilulae Blancardi, 8C, 118.


-ocr page 188-

176

Pilulao iodeti ferrosi, 119. Piment, 70.

Pimpinella Anisum, 61. Pininezuur, 87.

Finus Damtnara, S2.

— Larix, S6.

— succinifer, 84.

Finus syhestris, 84, 87. Pi»Kj-soorten, 81, 83. Pioenzaad, 69.

Piper album, 70.

— cayenneuse, 71.

Fiper Cubeba, 64.

Pipor Cubebae, 71.

— hispanicum, 71.

Piper Jaborandi, 45.

— Icngum, 71.

Piper lougum, 71.

— nigrum, 71.

Fiper nigrum, 70, 71. Piperine, 70.

Fislacia Lentiscus, 83. Pistillum, 55.

Pix, 86.

— alba, 87.

— burgundica, 87.

— liquida, 86.

— solida, 86.

Placenta seminis lini, 67. Flantago Psyllium, 71. Plantenbasen, 6, 102. Plantenslijm, 71.

Pleisters, 119.

Podophylline, 92. Podophyllinum, 93. Podophyllum pelta(um, 92. Poedermolen, 117.

Poeder, 118.

— fijn, 116.

— grof, 116.

— zeer fijn, 116.

Poeders, samengestelde, 118.

Pokhout, 39.

Pokhoutbast, 35. Polygalazuur, 26.

Polygala senega, 28. Polygalazuur, 28. Polygaline, 28.

Polyparium, 112.

Polyporus fomentarius, 53.

— officinalis, 52. Foiystickum FUix mas, 23. Poma aurautii immatura, 6 Populierknoppen, 48. Fopulus-soortsu, 48. Potasch, 14.

Potlood, 8.

Potviseh, 114.

Praecipitatio, 137.

Pruimen, 71.

Prunus damestica, 71.

— Laurocerasus, 45. Pterocarpus Marsupium, 92.

— savtalinus, 39. Puchuryboonen, groote, 70. Puimsteen, 18.

Pulpa cassiae, 63, 136.

— prunorum, 71, 136.

— tamarindorum, 73, 136. Pulveres compositi, 118. Pulvis, 115.

— aërophorus, 118.

— alcoholisatus, 116.

— \'antacidus, 110, 118.

— antispasmodicus, 118.

— aromaticus, 33, 63, 118.

— Doveri, 118.

— grossus, 116.

— gummosus, 118.

— opii, 90.

--compositus, 118.

— salinus compositus, 118.

— subtilis, 116.

— subtilissimus, 116.


-ocr page 189-

177

Pulvis terrestris, 118. Tunica Granatum, 35. Punicine, 35.

Q

Quassia amara, 35, 39. Quassiine, 39.

Querats infectoria, 76.

— Uobur, 35, 71.

Q uil hij a Saponaria, 36. Quinetum, 33.

R.

Raapolie, 96.

Radices, 20.

Eadix alcannae, 20.

— althaeae, 20.

— angelicae, 20.

— armoraciae, 20.

— arnicae, 21.

— artemisiao, 21.

— bardanae, 21.

— belladonnae, 21.

— bryoniae, 21.

— calami aromatici, 22,

— calumba, 22.

— caryophyllatae, 22.

— cbinae, 22.

— consolidae, 23.

— curcumae, 23.

— dictamni albi, 23.

— filicis maris, 23.

— foeniculi, 23.

— galangae minoris, 23.

— gentianae, 24.

— graminis, 24.

— gratiolae, 24.

— helenii, 24.

— hellobori albi, 24.

— hellebori nigri, 25.

Radix ipecacuanhae, 25.

— iridis florentini, 25.

— jalapae, 25.

— levistici, 26.

— liquiritiae, 26.

— ononidis, 26.

— polygalae amarae, 26.

— primaria, 20.

— pyrethri, 26.

— ratanhiae, 26.

— rhei, 26.

— rubiae tinctorum, 25.

— saleb, 26.

— saponariae, 26.

— sarsaparillae, 26.

— scammoniae, 28.

— secundaria, 20.

— senegae, 28.

— serpentariae, 28.

— taraxaci, 28.

— tormentillae, 29.

— Valerianae, 29.

— zedoariae, 29.

— zingiberis, 29.

Ramnli, 40.

Rasura cornu cervi, 115,

— ligni guajaci, 39. Ratauhiawortel, 26. Reagentiën, 7.

Realgar, 19.

Reinvarenolie, 102. Reinvarenzaad, 74.

Resina benzoës, 81.

— dammarae, 82.

— flava, S3, 87.

— guajaci, 35, 39, S2.

— jalapae, 25, 82.

— laccae, 82.

— pini, 83, 87.

— scammoniae, 28, 84. Rssinae, 81.

Eenzei, 110.


12

-ocr page 190-

178

Rhabarberwortol, 27.

Rhamnus Frangula, 34. Btei/»-soorten, 27. Ehizoma, 20.

— arnicae, 21.

— calami, 22.

— canophyllatae, 22.

— cliinae, 22.

— curcumae, 23.

— filicis maris, 23.

— galangae, 23,

— graminis, 24.

— gratiolao, 24.

— hellebori albi, 24. --nigri, 25.

— iridis, 25.

— tormentillae, 29.

— va\'erianae, 29.

— zedoariae, 29.

— zingiberis, 29. Ehocadine, 58.

Ricinus communis, 72. Eiciuusolie, 72, 97. Eicinuszaad, 73. Rietsuiker, 78.

Eijst, 69.

Eijstemeel, 69.

Eob juniperi, 06, 123.

— sarabuci, 72, 123. Roccella tindoria, 94. Eoode-rozebladen, 58. Eoomscbe kamille, 56. Rosa centifolia, 58.

— yalüca, 58. Eosmarijnbladen, 48. Eosmarijnolie, 101. Rosmarinus officinalis, 48, Rottlera tinctoria, 75. Eozebladen, bleeke, 58. —, roode, 58.

Eozenolie, 101.

Rubia tinctorum, 27.

Rulus liaeus, 72.

S.

Sabadilia officinarum, 72. Sabadilzaad, 72.

Saccbarum, 77, 78.

— album, 78.

— laetis, 7\'J, 114.

Saccharum ojjicinayum, 78.

Saffloer, 56.

Safiraan, 57.

Sago, 78.

— bruine, 78.

— fiscus, 78.

Sagopalmen, 78.

Sal cornu cervi, 16.

Salebwortel, 27.

Salicine, 106.

Salicinum, 36, 106.

Saliebladen, 49.

6\'«fc-soorten, 36.

Salmiak, iö.

Salvia officinalis, 49.

Sambiicus nigra, 36, 59, 72. Samengestelde lichamen, 7.

— poeders, 118.

Sandaraca, 83.

Sandarak, 83.

Sandelhout, rood, 39.

Sanguis draconis, 83.

Sanguisuga mKdicinalis, 109. .

— officinaUs, 109.

Santaline, 33.

Santonine, 106.

Santoninezuur, 57, 106. Santoninum, 57, 106.

Sapo aromaticus liquidus, 96,122. __solidus, 98.

— jalapinus, 82.

— medicatus, 13, 96.

Saponaria officinalis 27 Saponine, 36.


-ocr page 191-

179

Sarothamnus vulgaris, 66. Sarsaparillowortel, 27. Sassafras officinalis, 36, 39. Sassafrasbast, 38. Sassafrashout, 39. Scamraoniahars, 84. Scammoniawortel, 28. Scammoiiium, 84.

— halepense, 84. Scheikundige verbinding, 7. Schellak, 83.

Schors, 30.

Schutbladen, 57.

Scilla siccata, 28. Sclerotinezuur, 54. Scorodosma foetidum, 88. Secale cornutum, 54. Semecarpus Anacardium, 68. Semen anethi, 61. *

— anisi, 61.

— cacao, 62.

— calabar, 62.

— cannabis, 62.

— cardamomi, 62.

— cardui mariani, 63.

— carvi, 63.

— cataputiae majoris, 72.

— — minoris, 72.

— cinae, 56, 63.

— coffeae, 63.

— colchici, 64.

— coriandri, 64.

— crotonis, 64.

— cumini, 63.

— cydoniorum, 65.

— foeni graeci, 66.

— foeuiculi, 65.

— genistae, 66.

— hordei decorticati, 66.

— hyoscyami, 66.

— levistici, 67.

— lini, 67.

Semen oryzae, 69.

— paeoniae, 69.

— papaveris album, 69.

— petroselini, 69.

— phellandrii, 70.

— physostigmatis, 70.

— pimentae, 70.

— psyllii, 71.

— ricini, 72.

— sabadillae, 72.

— santonici, 56, 72.

— sinapis albae, 72.

— — nigrae, 73.

— staphydis agriae, 73.

— stramonii, 73.

— strychni, 68, 73.

— tanaceti, 74.

Semina, 60.

Senegalgom, 79.

Senegawortel, 28.

Senegine, 28.

Senna parva, 49.

Sennebladen, 49.

—, Alexandrijnsche, 49. —, Indische, 49, 50. —, Tinnevelly, 49. 50. —, Tripolitaansche, 49.

Sepia officinalis, 114. Sevenboomkruirt, 49. Sevenhoomolie, 101. Sesquicarbonas ammonicus, 16.

— — pyroanimalis, 16. Siam-sago, 78.

Silicaten, 18.

Siliqua, 74.

Siliqua dulcis, 72.

Simaruba amara, 36.

— gnyanensis, 36.

Sinapine, 72.

Sinapis alia, 72. Sint-Janskruidbloemcn, 57 (Zie

Verbet, en Aativ.).


-ocr page 192-

180

Siphonia elasiica, 89.

Siropen, 132.

Slaapbollen, 69.

Slangenhout, 38.

Slangenwortel, 28.

Smaltum, 18.

Smeerwortel, 23.

Smetpoeder, 67.

Smilax China, 22.

Smi/ff.r-soorten, 27.

Soda, 14.

Solanum Dulcamara, 38.

— tuberosum, 77.

Solutio aeetatis ammonici, 12,121.

— — feirici, 121.

--kaliei, 121.

— — plumbici basici, 13, 121.

— ammoniaci spirituosa anisata, 12, 98, 121.

— arseniitis kalici composita, 11, 121.

— camphorae spirituosa, 99,131.

— cliloreti ferrici, 10, 131.

— — stibiosi, 121.

— chlorii, 8. 121.

— hydratis calcici, 121.

— hypoehloritis calcici, 131.

— — natrici, 121.

— iodii spirituosa 9, 132.

— Leras, 121.

— pyrophosphatis natrico-ferrici, 121.

— sesquicarbonatis ammonici, 16, 121.

---pyroanimalis, 16, 121.

— succinatis ammonici pyroanimalis, 16, 121.

Spaansche vlieg, 109.

Spaansch groen, 18.

Species, 118.

— laxantes (st. Germain) 50,118. Sperma ceti, 114.

Spermodcrmis, 60.

Spiekolie, 101.

Spiesglans, 19.

Spiritus, 107, 137.

—, absolute, 107.

— aromaticus, 137.

— — ammoniacalis, 137.

— cinnamomi, 33, 137.

— citri, 34, 137.

— cochleariae, 21, 43, 187. \'— cornu ccrvi, 16.

— — — suceinatus, 16.

— frumenti, 107.

— junipcri compositus, 137.

— lavandulae, 58, 137.

— mastiches compositus, 137-

— melissae compositus, 47.

— Mindereri, 12.

— rectificatissimus, 107-

— rectifieatus, 107.

— rosmarini, 48, 137.

—, sterke, 107.

—, verdunning, 125.

— vini, 107.

—, zeer sterke, 107.

Splint, 38.

Spongia cerata, 110.

Spongia marina, 110.

Spongia officinalis, 110.

Spongia praeparata, 110.

Spons, 110.

Staartpeper, 64.

Stamen, 55.

Stamper, 55.

Sta verzaad, 72, 73.

Stearinezuur, 110.

Stearoptcn, 97.

Stearoptcnon campborae, 98. Steenklaverbloemen, 58. Steenolie, 101.

Steenvruchten, 64 (Zie Verbet. en Aanv.).


-ocr page 193-

1

181

Stempels, 57.

Stengels, 40.

Steranijs, 61.

Steunbladen, 51.

Stigmata croei, 57.

Stijfsel, 77.

— pap, 77.

Stijl, 57.

Stinkende asant, 88,

Stipites duleamarae, 28. Stipulae, 51.

Stoklak, 82.

Storax, 86.

Strobili, 75.

— lupuli, 67, 75.

Stroma, 54.

Stropen, 122.

Stryclmine, 105.

Stryehninum, 66, 68, 105. Slrychnos Coltiirina, 88.

— Nux vomica, 80, 68.

Stylus, 57.

Styrax Bemoïn, 81.

Styrax liquidus, 86. Subcarbonas ferri, 10, 17. Sublimaat, 15.

Sueei, 91.

Suceinum, 84.

Suecus catechu, 91.

— liquiritiae, 92.

— — depuratus, 93.

Suiker, 77, 78.

—- witte, 78.

Suikerriet, 78.

Suis Scrofa, 110.

Sulphas aethylicus acidus cum alcoholc, 12.

— atropini, 21, 104.

— chinini, 16, 104,

— cinchonini, 104.

— cuprico-ammonicus basicus,17.

— cupricus, 17.

Sulphas eserini, 62.

— ferrosus, 10, 17.

— kalico-aluminicus, 17.

— — — exsiccatus, 17.

— kalieus, 17.

— magnesicus, 17,

— morphini, 105,

— natricus, 17,

— zincicus, 17,

Sulphidum arsenicosum, 19,

— stibicum, 19.

— stibiosum, 19.

Sulphur, 9.

— auratum antimonii, 19,

— depuratum, 9.

— praecipitatum, 9. Sulphuretum hydrargyricum ru-

brum, 19.

Summitates absinthii, 40.

— centaurii minoris, 43, Superoxyden, 18,

Sylvinezuur, 87.

Symphytum ojfïcinale, 23.

Syrupi, 123.

Syrupus althaeae, 20, 132.

— aurantiorum, 30, 123.

— cinnamomi, 33, 122. —- communis, 78.

— frangulae, 34, 122.

— iodeti ferrosi, 122.

— iodo-tannicus, 26, 132.

— ipecacuanhae, 25, 133.

— liquiritiae, 122.

— mannae, 80.

— mannaticus compositus, 80,

— opiatus, 90, 122.

— papaveris, 69, 122.

— rhei, 27, 132.

— rhoeados, 58, 122.

— rubi idaei, 72, 122.

— senegae, 28, 123.

— sennae, 50, 122.


-ocr page 194-

182

Syrnpns simplex, 78, 122.

— violarum, 59, 122.

T.

Tabak, 48.

Tamarinde, 73.

Tamarindus indien, 73. Tmacetum vul gare. 74. Tandkoralen, 69.

Tannas chinini, 12. Tapiocea, 78.

Taraxacine, 29.

Taraxacum officinale, 28. Tartarns albus, 18.

— boraxatus, 13, 18.

— ruber, 18.

Tartras kalico-natricus, 18.

— — stibicus, 18.

— kalicus, 18.

— — acidus, 17. Tarwe-zetmeel, 77. Taurocholzuur, 112.

Teer, (6.

Terebinthina, 86.

•— cocta, 87.

— communis, 87.

— veneta, 86.

Terpentijn, 86.

—, gewone dikke, 87. Terpentijnolie, 87, 102. Terra catechu, 91. Thallopbyten, 52.

Thallus, 52.

Th ca chinensis, 50.

Thee, 50.

Theïne, 105.

Theolroma Cacao, 62. Theobromine, 62. Thermometer, 4.

Thridax, 90.

Thuja arliculaia, 83.

Thus, 84.

Thus Yulgare, 84.

Thymol, 50, 102.

Thymus vulgaris, 50.

Tiglium officinale, 64. Tijlooszaad, 64.

Tijmkruid, 59.

Tilia europaea, 59.

Tinctura absinthii, 40, 130.

— acetatis ferrici aetherea, 122, 130.

— acida aromatica, 12, 130.

— aloës, 91, 130.

— — composita, 91, 130.

— arnicae, 55, 130.

— asae foetidae, 89, 130.

— aurantiorum, 30, 130.-

— benzoës, 81, 130.

— calumba, 22, 130.

— camphorae, 99, 123.

— cantharidum, 130.

— cascarillae, 31, 130.

— castorei, 111, 130. --canadensis. 111.

— catechu, 92, 130.

— chinae fuscae, 32, 130.

— — composita, 32.

— — rubrae, 33, 130.

— cinnamomi, 33, 130.

— colchici, 64, 130.

— colocynthidis, 62. 64, 130.

— composita Whytii, 130.

— croci, 57, 130.

— digitalis, 43, 130. -- aetherea, 131.

— ferri cydouiata, 65, 130.

— gallarum, 76, 130.

— gentianae, 24, 130.

— guajaci, 82, 130.

— — volatilis, 82, 130.

— helenii, 24, 130.

— hyracei, 113.


-ocr page 195-

183

Tinctura iodii, 122.

— ipecacuanhao, 25, 130.

— jalapae, 130.

— laccae, 82.

— ioboliae, 130.

— myrrhae, 88, 130.

— nervina Bestucheffii, 103,122, 131.

\'— nucis vomicae, 68, 130.

— — •— aetbcrca, 131.

— quassiae, 39, 130.

— ratanhiae, 130.

— secalis cornuti, 54, 130.

— succini, 84, 130.

— Valerianae, 29, 130.

— — aetherea, 131.

Tincturae, 130.

— aethereae, 131.

Tincturen, 130.

Tinctuur van pokhout, 82. Tolubalsem, 85.

Tonkaboonen, 74.

Tormnntilla erecia, 39. Tormentilwortel, 29. Tragacantha, 79.

Tragantb, 79.

Tril\'oliitin Melilotus, 58.

Trigonella foenum. graecum, GB. Trisulphuretum kalicum, 9. Triticum repens, 24.

— vul gare, 77.

Trochisci catechu, 118.

— cbloratis kalici, 118.

— ipecaeuanbae, 118.

— laetatis ferrosi, 118. ■— santonici, 118.

Trypetum arnicivora, 53.

Tuber, 20.

— colcbici, 22.

Tubera jalapae, 25 (Zie Veriet. en Aanv.).

— saleb, 26.

Tussilago Far far a, 44.

Twijgen, 40.

IT.

Uitwassen, 75.

Vlmus campestrw, 37.

— effusa, 37.

Ultramarijn, 18.

Unguenta, 120.

Unguentum acetatis plumbici

basici, 120.

— altbaeae, 81, 120.

— cantharidum, 109, 120.

— earbonatis plumbici, 120.

— — — campboratum, 120.

— cbloreti hydrargyrici et ami-didi hydrargyrici, 120.

— elemi, 86, 1^0.

— glycerini, 77.

— hydrargyri, 10, 120.

— iodeti kalici, 120.

— laurinum, 96, 101, 120.

— linariae, 46.

— mezerei, 35, 120.

— oxydi cobaltici, 18, 100.

— — cuprici, 120.

— — hydrargyrici, 120.

— — zincici, 120.

— picis, 81, 86, 120.

— populeum, 48, 120.

— sabinac, 120.

— simplex, 96, 111, 120.

— sulphuratum, 120.

— sulphureti calcici, 120.

— tartratis kalico-stibici, 120.

— terebinthinaceum, 39, 83, 87, 120.

— Viennense, 120.

XJrginea Scilla, 28.

Vrostigma elasticum, 89.


-ocr page 196-

V.

18é

Vagina, 40.

Valeriaan wortel, 39.

Valeriana officinalis, 29. Valerianas cMnini, 104.

— zincicus, 10.

Vanielje, 74.

Vanilla, 74.

Vanilla aromatica, 74.

Vanilline, 74.

Varenwortel, 23.

Varkensvet, 110.

Vasa latieis, 88.

Vaseline, 102 (Zie Verb, en Aanv.).

Vasolinum, 102 (Zie Verbet, en

Aanv.).

Venkel, zoete, 65.

Vonkelolie, KlO.

Venkelzaad, 05.

Veratrine, 105.

Veratrinum, 24, 72, 105. Veralrum album, 24.

Verbaicv.m Thapsus, 51, 59. Verbindingsgewieliten, 7. Verbranding, 7.

Verdunningen, 123.

Vergiften, 149.

Vermieljoen, 19.

Verzadiging, 7.

Vette oliën, 95.

Vina m dieata, 131.

Vinum araarum, 131.

— Chinae (Kina Laroche), 131.

— eolehici, 04, 131.

— ipecacuanliae, 25, 131.

— opii, 90, 131.

— — aromaticum, 56, 57, 90, 131.

— scillae, 28, 131.

— stibiatum, 131.

— tartratis kalico-ferrici, 131.

Viola odorata, 59.

— tricolor, 51.

Violen, 59.

Vioolhars, 81.

Visehlijra, 111.

Viscine, 39.

F is cum album, 39.

Viscum quereinum, 39. Vlierbast, 36.

Vlierbessen, 72.

Vlierbloemen, 59.

Vloozaad, 71.

Vluchtige oliën, 95.

Vogellijm, 39. Volumen-percenten, 125. Vruchten, 60.

Vruchtesuiker, 78, 113. Vruchtsteel, 62.

Vruchtvoet, verlenging, 64 (Zie

Verbet, en Aanv.). Vruehtwand, 30, 62. Vuurbestendige lichamen, 6. Vuurvaste —, 6.

Vuurwortel, 26.

w.

Was, 111.

— geel, 111.

— wit, 111.

Watervenkelzaad, 70.

Weeking, 129.

Wegedoornbast, 34.

Wegen, 1.

Wieren, 52.

Wijnruit, 48.

Wijnsteen (roode of witte), 18. Wijnsteenzuur, 12, 73.

Wilde wierook, 84.

Wilde wijngaardwortel, 31. Wilgebast, 36.

Wintersche bast, 37.


-ocr page 197-

185

Wit kaneel, 31.

Zeepwortel, 27.

Wit pik, 87.

Zeeschuim, 114.

Wolkruidbladen, 51.

Zetmeel, 77.

Wolkruidsbloemen, 59.

Zincum, 10.

Wolverleibloemen, 55.

Zingiber officinale, 29.

Wolverleiwortel, 21.

Zink, 10.

Wonderolie, 97.

Zinkvitriool, 17.

Wormbast, 36.

Zoete venkel, 65.

Wormbast, Jamaikaansche, 34.

Zoethout, 26.

—, Surinaamsche, 34.

Zoetstoffen, 106.

Wormkruid, 5G.

Zouten, 6, 13.

Wormmos, Korsikaanseh, 53.

Zuren, 6, 11.

Wortels, 20.

Zwam, gewone, 53.

Wortelstok, 20.

Zwammen, 52.

Wortelvrjzels, 30.

Zwavel. 9.

Zwavelarsenik, 19.

Z.

Zwavelbloemen, 9.

Zwavellever, 9.

Zaadhuid, 60.

Zwavelmelk, 9.

Zaadlobben, 60.

Zwavelverbindingen, 1

Zaden, 60.

Zwavelzure kali, 17.

Zalven, 106.

— magnesia, 17.

Zedoarwortel, 29.

— natron, 17.

Zeepboombast, 36.

Zwavelzuur, 12.

Zeepen, 95.

-ocr page 198-

VERBETERINGEN EN A AN VULSELS.

Biz. 25, onder Radix Jalapae, bij te voegen: „Tabera Jalapaequot;.

„ 48, bij Herba Butae bij te voegen: „Folia Rutaequot;.

„ 54, regel 9 van beneden staat: \'„Citrus Aurantiiquot;, moet zijn: „Citrus Aurantium.\'\\

„ 57, regel 8 van boven staat: („stilasquot;). moet zijn: („stylusquot;).

regel 15 van boven staat: „Galbaniquot;, moet zijn: „de Galbano \'. regel 17 van boven achter Flores Hyperici bij te voegen : „Sint JanskruidMoemenquot;.

„ 60, regel 7 van beneden staat: („embryoquot;), moet zijn: („embryonquot;).

„ 04, regel 6 van beneden onder Cubeba staat; „(Bessen)quot;, moot zijn: „(B essen, beter Steenvruchten, „Drupaequot;)\'\'. regel 8 van beneden staat: „(vruchtsteel)quot;, moet zijn: „(geen Tjruchtsteel, maar verlenging van den vruchtvoet)quot;.

„ 65,,regel 3 van beneden staat: ..Foenicuüquot;, moet zijn: „Foeni-culumquot;.

„ 66, regel 14 van bovenstaat: ^Bilsenkruidzaadquot;, moet zijn: „Bil-lenkruidzuadquot;.

„ 68, regel 12 van boven staat: „Nueumquot;, moet zijn: „Nucisquot;.

„ 78, regel 14 van beneden staat: „suikerquot;, moet zijn: „Suikerquot;.

„ S3, achter Resina Pini bij te voegen: „Denneharsquot;.

„ 102. Bij te voegen:

„Aan het einde der oliën vermelden wij Vaselinum, Vaseline,

eene zelfstandigheid uit petroleum afgezonderd, geelachtig, van de consistentie van varkensvet, geen verzeeping met natronloog gevend.

In gebruik in Unguenta.quot;

Blz. 104, regel 13 van beneden staat: „kristallenquot;, moet zijn: „kristallijn bezinkselquot;.

„ 110, regel 9 van beneden achter 1\'ulois antacidv.s bij te voegen: „Ed. Iquot;.

„ 174, tusschen regel 20 en 21 te voegen: „— tanaceti, 74, 102quot;.

„ 175, regel 7 van boven staat: „Pellieretinequot;, moet zijn: „Pelle-tierinequot;.

-ocr page 199-
-ocr page 200-
-ocr page 201-
-ocr page 202-