O F
GEDENKWAAEDIGHEDEN VAN AMSTERDAM.
or
GEDENKWAARDIGHEDEN VAN AMSTERDAM,
Dr. P. SCHELTEMA,
Archivaris der Hoofdstad en van Noord-Holland.
VIEEDE DEEL.
AMSTEEDAM,
J. H. SCHELTEMA.
1861. Si.
hier en daar verspreid, op ééne plaats veréenigd te zien, waar zij, zoo veel mogelijk, tegen verdere vernietiging beschermd en in behoorlijke orde gerangschikt, door ieder, die belang stelt in den roem des vaderlands, kunnen he-zigtigd worden.
Men ontvangt hierbij, behalve de algemeene beschouwing der voormalige A msterdamsche kloosters, ook vroeger gegeven, de vierde bijzondere klooster-beschrijving. Van de vijf mannenkloosters, welke hier eertijds gevestigd waren, blijft alleen dat der Cellebroeders nu nog onbeschreven over; weshalve ik mij voorstel, de geschiedenis van dit Jconvent in het volgende deel te behandelen. Gok de naamlijst der schilders, die ie Amsterdam het poorterregt hebben bezeten, hier voorkomende, zal welligt van het begin tot het midden der vorige eeuw daar worden voortgezet.
Met de mededeeling der brieven van Nicolaas Witsen aan burgemeesteren van Amsterdam, tijdens de verhefJing van Willem III tot Koning van Engeland, ben ik volgens de belofte, door mij in de voorrede van het vorige deel gegeven, begonnen, het Diplomatische gedeelte van het Amsterdamsche Archief meer bekend te maken. De verzameling brieven, door V/itsen in het jaar 1689 uit Londen geschreven, was te groot, om geheel in dit desl te worden opgenomen. Om welke reden ik deze in twee deelen heb gescheiden, die betreffende zijne Deputatie en die aangaand^ zijne terstond daarop gevolgde A.iiibasquot;fide in Engeland, waarvan het eene thans vooraf gaat en het andere, naar ik hoop, \'weldra volgen zal.
Bij de aanstaande oprigting van eer. standbeeld voor onzen grootcn dichter Joost van den ^ ondel kwam het mij niet ongepast voor, zijn leveii en familie-betrekkingen uit onze Archieven eenigzins op te helderen.. Misschien zal men beweren, dat hst een prozaïsch denkbeeld was, om een le-vensberigt van Vondel te geven, zonder van \'s mans verdiensten als dichter te spreken, waarin toch zijne eigenlijke
of hoogste waarde gelegen is. Als geheel overtollig beschouwde ik het echter, iets te zeggen tot Lof van Vondels dichterlijk talent, hetwelk genoegzaam bekend is, en voor hetwelk Mr. J. van Lennep in de voortreffelijke uitgave van zijne werken zeker hel schoonste monument gesticht heeft.
Ofschoon de uitslag niet aan de verwachting heeft beantwoord, blijven de drie togten der onzen, om eeri iceg over zee door het Noorden naar Oost-lndië te zoeken, altijd gedenkwaardig wegens den moed en de volharding, daarbij aan den dag gelegd. Vooral is dit het geval met de reis, door de Amsterdammers in het jaar 1596 ondernomen, toen zij, door het ijs bezet, genoodzaakt werden, om op Nova Zemhla te overwinteren. Door den heer C. G. Wit-huijs te \'s Gravenhage gevraagd zijnde, in hoe verre het dichterlijke tafereel van de overwintering op dat eiland, door Tollens opgehangen, overeenkomstig is met de geschiedkundige waarheid, voelde ik mij opgewekt, om een nader onderzoek dienaangaande in te stellen. Uierbij kwam een geschreven verhaal van dien togt mij in handen, hetwelk vele bijzonderheden bevat, welke door Pontanus, Bor, Commelin en anderen, die meer breedvoerig daarover gehandeld hebben, niet vermeld zijn, waarom ik gemeend heb, het door den druk te moeten bekend maken. Evemoel is de spelling en schrijfwijze, als hoogst gebrekkig, volgens de tegenwoordig gebruikelijke door mij veranderd. Voorliet handschrift staat het jaar 1598 geschreven, zoodat het zeer kort na de overwintering der Amsterdammers op Nova Zemhla schijnt opgesteld te zijn,
In het stuk over de groote vischmarkt ontmoet men een ouden kennis in een nieuw kleed. Vroeger is dit opstel met eenige veranderingen door mij geplaatst in den Almanak Holland van het jaar 1850, waarbij tevens eene afbeelding van de oude Amsterdamsche vischmarkt naar eene teekening van P. H. Schouten, in 1778 vervaardigd, gevoegd werd.
VIII
Het opstel over Jan van Bronclchorst, het verslag over het vorstelijke iezoek in 1790 en de opgave van eenige op-merkelijke posten uit de oude Thesauriers-rekeningen kunnen , als een vervolg van hetgeen is voorafgegaan, beschouwd worden.
Welke de inhoud van het volgende deel wezen zal, is in dit voorberigt reeds eenigermate aangewezen. Buitendien zijn daartoe nog milde bronnen voorhanden, zoodat ik mij vlei op de verdere belangstelling en goedkeuring van het Nederlandsche, en vooral van het Amsterdamsche publiek, bij de voortzetting van dezen arbeid te mogen rekenen.
Amsterdam,
24 Augustus 1861.
AAN
Z. M. DEN K O IST I N Gr
OVER
DE VEROVERDE VLAGGEN DES RIJKS,
GEPLAATST
IN \'S KONINGS PALEIS TE AMSTERDAM.
In een adres van den 10aen April 1860 nam ik de vrijheid, de aandaclit van Zijne Majesteit te vestigen op de hoogst belangrijke verzameling veroverde vlaggen des Rijks, geplaatst in \'s Konings Paleis te Amsterdam. Bij die gelegenheid werd tevens door mij voorgesteld, de ge-heele verzameling te regelen en eene scheiding te maken tnsschen de Oostersche en Westersche vlaggen, tot dus verre zonder onderscheid door elkander opgehangen. Buitendien gaf ik aan Zijne Majesteit in overweging, om ook de veroverde vlaggen, nog op andere plaatsen des Eijks aanwezig, herwaarts over te brengen en met die in het Paleis te vereenigen. Waardoor een Museum, ter herinnering van den krijgsroem onzer voorvaderen, zou tot stand komen, hetwelk, naar mijn oordeel, niet beter kon geplaatst zijn dan in \'s Konings Paleis te Amsterdam. Daarbij gaf ik mijne bereidvaardigheid te kennen, om naar vermogen mede te werken tot verwezenlijking van dit nationale plan.
Naar aanleiding van dit adres droeg Zijne Majesteit bij Kabinets-beschikking van den 9den Mei 1860, N0. 47, aan den Heer Administrateur der Koninklijke Paleizen den last op, om mij uit te noodigen, een bepaald onderzoek in te stellen naar de herkomst der vlaggen, in het Paleis
1*
4
te Amsterdam voorhanden, ten einde meer licht, dan vroeger het geval was, daarover verspreid mogt, worden. Te gelijker tijde werd de Heer Adjunct-intendant van het Paleis verzocht, de bedoelde vlaggen ter mijner beschikking te stellen en verder mij de noodige hulp in dezen te verschaffen. Nog werd mij te kennen gegeven, dat de oprigting van een Museum van veroverde vlaggen, waartoe ik tevens een voorstel gedaan had, wel een denkbeeld was, hetwelk toejuiching verdiende, maar dat daaraan, wegens vele moeijelijkheden van verschillenden aard, voor alsnog geen gevolg kon worden gegeven.
Bij het onderzoek, daarna door mij gedaan, heb ik mij twee vragen ter beantwoording voorgesteld.
1. quot;Wat leeren ons de geschiedenis en de geschiedschrijvers aangaande de veroverde vlaggen des Eijks, geplaatst op \'s Konings Paleis te Amsterdam ?
2. Welke zijn deze vlaggen, of wat is er uit eene naauwkeurige beschouwing omtrent hare herkomst op te maken ?
Welke vragen ik zal trachten achtereenvolgens te beantwoorden.
De vlaggen, thans aanwezig in het Amsterdamsche Paleis, waren voor een groot gedeelte vroeger opgehangen in de Groote Zaal van het Hof te \'s Gravenhage. Dit gebouw werd in het midden der dertiende eeuw gesticht door Willem II, Graaf van Hollanden Verkoren Eoomsch Koning, en diende sedert dien tijd tot verblijfplaats voor de latere Hollandsche Graven. Men vindt aangeteekend, dat Willem\'s zoon, Graaf Floris V, in de genoemde Zaal de orde van Sint Jakob ingesteld en twaalf aanzienlijke Heeren, waarbij Gijsbrecht van Amstel, tot ridders dier orde verheven heeft1).
De vlaggen zijn grootendeels in den strijd voor onze
quot;Wagenaar Vaderlandsche Historie, Deel III, bl. 42.
5
onafhankelijkheid op de Spanjaarden veroverd, en wel voornamelijk bij de gevechten van Turnhout in Braband en van Nieuwpoort in Vlaanderen. In het gevecht bij Turnhout, geleverd den 24st™ January 1597, versloeg Prins Maurits het vijandelijke leger onder den Graaf van Varax en , veroverde daarbij acht en dertig vaandels met de kornet van Mondragon. Deze belangrijke overwinning, het eerste bewijs van zijne krijgskunst in het open veld door Maurits geleverd, staat aldus -vermeld in de Kesolutiên der Staten van Holland 1): „ Desen vier en twintighsten Januarij 1597 heeft Godt den Heere dese landen groote victorie verleent, \'s morgens omtrent negen uyren op de Heyde buyten Turnhout, aldaer bij de Euyterye van Syne Excellentie, ten bijwesen van den Grave van Hohen-loo, (Encluys?) ende Generael Veer enz, de Kuyterye van den vijandt, sterck ses Cornetten neffens drie duysent voetvolcks van den vijandt in slagh-orde gesteldt zijnde, aangetast zijn, sulcks wel vijftien hondert knechten aldaer van den vijandt doodt gebleven ende omtrent vier hondert gevangen zijn, daeronder veel Hoofden, Capiteynen ende Officieren, ende zijn in handen van Sijne Excellentie gelevert, volgens het schrijven van Sijne Excellentie, acht en dertigh vendelen ende een cornette, wesende een seer groote victorie,quot; Op den 295le\'! Januarij bood de Secretaris van Prins Maurits namens zijnen meester de vaandels en kornet den Heeren Staten Generaal aan, met vergunning, om daarmede te doen, wat zij zouden goedvinden. De Staten besloten zes dagen later, om voor elk vaandel aan de veroveraars dertig guldens tot eene vereering toe te staan, bedragende eene som van elfhonderd en veertig guldens 3). Op den 4den February zijn deze zegeteekenen, ten ooge van alle de wereld, zoo als Duyck zegt, ter
Resolutiën der Staten van Holland, 24 Januarij 1597 , bl. 24.
6
herinnering der bevochten overwinning, in de Groote Zaal van het Hof te \'s Gravenhage opgehangen 1).
Bijzonder vermaard is in onze geschiedenis de slag bij Nieuwpoort, geleverd op den 2deQ Julij 1600, waarin Prins Maurits als \'tware de kroon zette op zijne roemruchtige krijgsbedrijven. Nadat \'s morgens de onzen onder Graaf Ernst van Nassau eerst tot wijken waren gebragt en daarbij eenige vaandels verloren hadden, behaalde Maurits in den avond van denzelfden dag eene volkomen zege op de Spanjaarden. Omtrent drieduizend vijanden werden er verslagen en vele gevangen genomen, onder welke laatste de Admirant van Arragon. Men hernam al de verloren vaandels en vermeesterde buitendien nog negentig Spaansche vlaggen met vier kornetten en cenen prachtigen standaard. De geschiedschrijver Bor geeft ons van dezen standaard de volgende beschrijving 2): ,, Men kreeg van den vijand een kostelijke geborduyrde standaert, die men verstont, dat de 1600 Spangiaerts en Italianen te voete en 800 te peerde gemuytineerde gevoert hadden, wesende gemaekt van blau damast, hebbende op d eene sijde op \'t midden van \'t veld de figuere van Onse Vrouwe in de Sonne, daervoor knielende een monnik, staende boven aen de kanten met gouden letteren, Ave Maria, gratia plena, dat is: Zyt gegroet Maria, vol van genade, boven \'t hooft van Maria een gouden sterre met groote gouden letteren, Stella Maris, dat is; Zee-sterre, in t midden ter rechter zijde was de figuere van de Sonne, aen de slinker zijde de Mane, en daerbij gestelt, Tulchra ut luna, dat is: Schone als de Mane, ten voeten was gemaekt een Toornlcen en daerbij, Turris David, dat is: Toorn Davids, en beneden op de kante, Benedicta tu in mulieribus, dat is; Gezegent zijt gij onder de vrouwen. Over
Journaal van Duyck, Boek III, bl. 193, ïolgens mededeeling van den Heer Eijks-archivaris.
Z) Bor, Historie der Ncderlandsche Oorlogen, Deel IV, bl, 653.
7
d\' ander zijde is de de figuere van Onsen Heere Christo aen \'t kruice, met alle de gereetschappen, so die van de Jesniten bij de Passie geschildert werden, staende boven ten hoofde opte kanten met gouden letteren, Adoramus te Christe, et henedicimus tïbi, dat is; fVij aenhidden en geienedijden u Christo, in \'t midden, liecordare novissima tua et in aeternum non peccdbis, dat is: Gedenk uw uyterste en ff ij suit in der eeuwigheyt niet sondigen, en beneden op de kante, Quia per crucem tuam redemisti mundum, dat is: Want door u Jcruice hebt gij de werelt verlost. Wesende alle de figueren geborduert met koleuren, daertoe dienende, seer kunstig en fraay nae \'t leven gemaekt,quot; De veroverde vaandels, kornetten en eeuige trompetten, zoo ook de standaard, kwamen den 24stei1 Julij in den Haag aan, derwaarts overgebragt door de Gedeputeerden der Staten-Generaal. Vier dagen later zijn zij, zoo als Bor verder schrijft1), geplaatst in de Groote Zaal van het Hof „tot eene eeuwige memorie en gedachtenisse van so heerlijke victorie, die Godt Almachtich op ten 2aen Julij dese Vereenigde Nederlanden genadelick gegunt en gegeven heeft.quot; Reeds op den 3deu Julij was door de Staten Generaal besloten, dat men aan hen, die de vaandels, zoo op den vijand veroverd als hernomen, overbragten, zou vereeren, voor elk vaandel dertig guldens en de kornet vijftig guldens 2).
Later werd de Hof-zaal rondom bezet met winkels van boekverkoopers en kramers van allerhande waren. Vooral ten tijde der kermis was zij opgevuld met vele kostbare koopgoederen. Ook is daarna in het midden der Zaal een stellaadje of theater opgeslagen, waarop \'s Lands loterijen in het openbaar getrokken werden; van waar zij den naam van de Loterij-zaal kreeg. In het jaar 1651 is daarin de
onder
Bor, Historie der Nederlandsche Oorlogen, Deel IV, U. C5G.
Resolution der Staten Generaal, 3 Julij 1600.
groote Staats-vergadering gehouden, tot vaststelling van eene nadere orde op de Unie, Eeligie en Militie in den Staat. Daartoe werden de rondom staande winkels weggenomen en de Zaal voorzien van tafels en banken ten dienste van de afgevaardigden der Provinciën. Deze tafels en banken, alsmede de muren, waren met groen laken bekleed. De vaandels en kornetten werden bij deze gelegenheid van het stof ontdaan en gereinigd Zij waren in het rond omhoog opgehangen, gelijk nog te zien is op eene schilderij van Dirk van Delen , voorstellende de Zaal gedurende de Staats-vergadering van 1651, met beeldjes van Pala-medes, te vinden in het Koninklijk Kabinet van schilderijen te \'s Gravenhage. Ook vindt men in de Beschrijving van den Haag door G. de Cretser op het titelblad eene afbeelding der Zaal, behangen met de vlaggen.
De Engelsche zee-vlaggen, weleer in de Zaal van het Hof geplaatst, zijn door de onzen genomen in de bloedige jaren 1665 en 1666. Misschien bevinden zich daarbij wel de vladen welke de Admiraal de Ruiter op de kust van
GD
Guinea aan de Engelschen ontnam; die op den eersten December van het eerstgenoemde jaar aan de Admiraliteit te Amsterdam door hem werden overgeleverd. Onder welke ook was de standaard van het kasteel Kormantijn, door Kapitein Willem van der Zaan stormenderhand ingenomen 1),
De Fransche land-vlaggen zijn veroverd in den oorlog met Frankrijk, gevoerd bij den aanvang der achttiende eeuw (1702—1713), toen de Nederlanders vele lauweren hebben geplukt in de roemrijke veldslagen, geleverd bij Ramillies en Oudenaarden, en vooral bij Malplaquet onder den Prins van Oranje, Johan Willem Friso 2). Wanneer de Portu-
Brandt, Leven en daden van den Admiraal de Kuiter, bl. 456.
G. de Cretser, Beaclirijving van \'sGravenhage, 1)1. 25, J. deRieracr, Besclirijving als voren, Deel 1? 1)1, 112.
geesche vlaggen gewonnen zijn, is niet met zekerheid te bepalen. Niet onwaarschijnlijk komt het mij echter voor, dat zij door de onzen van hunne togten naar Braziiië (1625 — 1654) zijn medegebragt. Nog bevindt zich bij de verzameling Westersche vlaggen een tweetal Russische vaandels, zijnde, na de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland, op de laatsten genomen bij den slag van Bergen den 19d™ September 1799. De overige vlaggen , uit de Groote Zaal van het Hof te \'s Gravenhage afkomstig , zijn Oostersche vanen en veldteekens. Daarvan valt niet meer te zeggen, dan dat zij, zoo niet alle, althans ten deele op Indische vorsten zijn genomen door Willem van Braam; welke verdienstelijke zee-officier later wegens zijn heldhaftig gedrag in den zeeslag bij Doggersbank tot Schout-bij-nacht bevorderd werd.
Voorheen waren bij de vlaggen in de Hof-zaal houten bordjes geplaatst, waarop stond aangewezen, bij welke ontmoeting, slag of belegering men die genomen had1). Ouden van dagen herinneren zich nog die opschriften daar gezien te hebben , maar aan niemand is het bekend, waar deze gebleven zijn, en zelfs of zij nog bestaan. Ook is het mij niet gelukt, eene lijst of eenen inventaris van de vlaggen te vinden, ofschoon er in vroeger en tijd waarschijnlijk wel een zal bestaan hebben.
Tot het jaar 1806 bleven de vlaggen op hare oude verblijfplaats te \'s Gravenhage , wanneer Koning Lodewijk, wenschende een bewijs van zijne gunstige gezindheid te geven aan de Hoofdstad des Eijks, besloot deze zegetee-kenen af te staan aan het Stadhuis van Amsterdam, later tot zijn Paleis ingerigt. Het Koninklijk Decreet daartoe strekkende luidt aldus 2):
G. de Crctscr, EcsclmjviDg van \'s Gravenhage, bi. 25.
Koninklijke Courant van Vrijdag 11 Julij 180C.
10
Louis Napoleon door de gracie Gods en de constitutionele wetten van den Staat Koning van Holland,
Aan onze getrouwe stad Amsterdam een blijk willende geven van de verknochtheid en genegenheid, welke wij baar toedragen, en begeerende, dat deze Hoofdstad meer en meer den rang en het aanzien verkrijge, welke haar toekomt,
Hebben besloten en besluiten.
Art. 1. Do oude, door de Hollandsche legers overwonnen zegeteekenen, thans op de Groote Loterij-zaal in den Haag bewaard wordende, zullen worden overgebragt in een der vertrekken van het Stadhuis te Amsterdam.
Art. 2. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de executie van dit besluit.
Gegeven in ons Koninglijk Kasteel in het Bosch, den 7ae11 Julij van het jaar 1806 en van onze regering het eerste.
Louis.
Van wege den Koning,
de Secretaris van Staat, W. F. Eoell.
De Minister van Binnenlandsche Zaken zond daarop volgens het tweede artikel van het voorgaande besluit de volgende missive aan den Raad der stad Amsterdam:
Mijne Heeren!
Ik heb de eer u bij dezen te doen geworden een op heden bij mij ontvangen Koninklijk Decreet van den 7den Julij 1. 1. No. 1, houdende dat de zegeteekenen, tot dus verre bewaard op de Groote Loterij-zaal alhier in den Haag, zullen overgebragt worden in een der vertrekken van het Stadhuis te Amsterdam en, ter voldoening aan den last ter executie van hetzelve Decreet aan mij gegeven, te verzoeken, ten uvvent de noodige arran-
11
gemeuten te maken ter plaatsing van voorzegde zegetee-kenen, en voorts iemand van uwentwege herwaarts te committeren, ten einde over de gevoegelijkste wijze van overneming en transport in overleg te treden,
Waarmede u bevele in de bescherming des Allerhoogsten.
De Minister voornoemd, J. H. Mollerus.
In gevolge de uitnoodiging des Ministers van Binnen-landsche Zaken werd de Luitenant-kolonel Jonas Straatman, Artillerie-meester van Amsterdam, door de Wethouders dezer stad belast met het overbrengen der zegeteekenen uit den Haag. In den ochtend van den laatsten Julij zijn zij op twee wagens van den veldtrein, elk met vier paarden bespannen, onder een militair escorte, bestaande uit een detachement grenadiers van het tweede regement van linie, benevens een corps muzikanten naar Amsterdam vertrokken; waar zij , tegen den avond aangekomen, op het zoogenaamde Drilveld bij de Utrechtsche Poort door eene compagnie der Amsterdamsche bezoldigde garde overgenomen en tot den volgenden morgen bewaakt werden
De lste Augustus was de dag, bestemd tot de plaatsing der oude gedenkteekenen van Keêrlands krijgsroem op het Stadhuis der Hoofdstad. Deze plegtigheid ondervond de grootste deelneming bij Amstels burgerij en was inderdaad een volksfeest, wel waardig om der vergetelheid ontrukt te worden 1). \'s Morgens werden de zegeteekenen
naar het Stadhuis van Amsterdam is getrokken uit eene zeldzaam voorkomende Brochure, getiteld: «Echte en naauwkeurige beschrijving der plegtige over-brengst en optocht der zegeteekenen, overgebragt van de Groote Loterij-zaal in den Haag in een der vertrekken van het Stadhuis te Amsterdam. Hetwelk heeft plaats gebad op den eersten van Oogstmaand van den jare MDCCCVI.
12
onder eene afwisselende veld-muzijk en het roeren der trommen naar de Hooge-sluis gebragt, terwijl inmiddels de gewapende burgermagt en het garnizoen der stad was op de been gekomen, om deel te nemen aan den plegtigen optogt naar den Dam. Omstreeks elf uren kwam de Commissie , uit den Eaad afgevaardigd, om het geschenk des Konings in ontvangst te nemen, op de Hooge-sluis; waarna de vlaggen, alsnog opgebonden, met een en twintig salvo\'s uit het geschut en onder het gejuich dei-talrijk bijeen gevloeide menigte ontrold werden. Vervolgens werd de optogt geregeld, die aldus was samengesteld.
1. Drie huzaren met het geweer in de hand.
2. Drie huzaren op eenigen afstand van de vorige.
3. Een detachement huzaren, gecommandeerd door eenen Luitenant.
4. De Luitenant-kolonel der Amsterdamsche garde, de Heer Bax, gezeten te paard.
5. Een corps muzikanten van de Amsterdamsche garde.
6. Twaalf tamboers.
7. Een detachement grenadiers uit de gewapende burgermagt van Amsterdam.
8. Vier stads-boden met gedekte hoofden en bussen op de borst.
9. Drie koetsen, elk met twee paarden bespannen, waarin gezeten was de Commissie van den Eaad, bestaande uit de Heeren:
Mr. Job Hugo de Wildt,
Jacob Elias Smissaert,
Hendrik Asschenberg,
Mr. Hendrik Nicolaas Tonis,
Tc Amsterdam bij G. Roos, 1806.quot; Waarmede vergeleken is het vsrslag dieu-aangaande in de Amsterdamsche Extra-couraut van ZaturJag 2 Augustua 1800, cn dat in de Koninklijke Courant van Maandag 4 Angnstus 1806.
13
Arent Eeessen,
Hendrik Jacob Koenen en Franciscns Johannes Pelletier, Secretaris.
Naast de koetsen gingen de lijf-knechts van deze Heeren benevens eenige dienaren van Justitie.
10. Verscheidene Opper- en Onder-officieren der gewapende burgermagt van Amsterdam.
11. De Luitenant-kolonel Straatman, Artillerie-meester van Amsterdam, gezeten te paard.
12. Een detachement grenadiers van het tweede rege-ment Infanterie van linie.
13. Een corps muzikanten van hetzelfde regement.
14. Eenige zeelieden der Koninklijke Marine, ieder dragende eene der vlaggen, afkomstig van de Indische vorsten.
15. Zes jongelingen uit de Amsterdamsche Kweekschool voor de Zeevaart in hun gewoon kostuum, dragende de vlaggen, door den zee-officier van Braam genomen op de Indische vorsten.
16. Eenige jongelingen van dezelfde Kweekschool, dragende ieder eene vlag of eenen wimpel, veroverd op de Spaansche, Engelsche, Fransche of andere natiën.
17. Een Officier der huzaren, dragende aan eene ridderlijke tournooi-spies een blazoen met het wapen van Amsterdam en dit opschrift er onder:
„ Louis Napoleon , Koning van Holland, schenkt aan zijne Hoofdstad Amsterdam deze zegeteekenen, door dappere Nederlanderen op derzelver vijanden veroverd1).\'1
18. Eenige Serjanten en andere Onder-officieren van de gewapende burgermagt van Amsterdam , de stedelijke gesoldeerde garde, de grenadiers van het tweede regement Infanterie van linie, de artilleristen en huzaren,
Deze banier is nog aanwezig in de Wapenkamer, behoorende tot het Archief van Amsterdam.
14
dragende ieder een vaandel of eene vlag, op de vijanden van den Staat veroverd, waarbij het vaandel bait gemaakt op de Kussen in den slag van Bergen.
19. Drie huzaren te paard, hebbende ieder ter zijde
van hunne paarden twee hangende keteltrommen of pauken.
20. Vijf huzaren te paard, houdende ieder eenen overwonnen standaard in de hand.
21. Een Onder-officier van den veldtrein, gezeten te
paard.
22. De wagens van den veldtrein, waarop de zege-teekenen uit den Haag naar Amsterdam waren overgevoerd, bespannen met vier paarden.
23. Een detachement grenadiers van het tweede rege-
ment van linie.
24. Een detachement grenadiers van de gewapende
burgermagt.
25. Een detachement artilleristen, in Amsterdam garnizoen houdende.
26. Een detachement van de bezoldigde nationale garde.
27. Een detachement huzaren.
De plegtige optogt trok te half twaalf uren van dé Hooge-sluis door de Utrecbtsche Straat tot de Heerengracht, langs deze tot het Koningsplein, en vervolgens over den Heiligen Weg door de Kalverstraat naar den Dam onder de muzijk der beide corpsen muzikanten, afgewisseld door het roeren der trommen. Aan beide zijden van den trein gingen manschappen van de nationale gesoldeerde garde tot afwering van het gedrang, zoo der ingezetenen als vreemdelingen, in groote menigte op- en overgekomen, om van dit volksfeest, hetwelk door het schoonste weder begunstigd werd, ooggetuigen te zijn.
Op den Dam gekomen, schaarden de verschillende corpsen zich in eene linie voor het Stadhuis, terwijl de zegeteekenen voor het front der parade werden geplaatst. De Kaad der gemeente, ten Stadhuize vergaderd, ver-
15
scheen nu op het plein en werd door den Commandant, den Kolonel Hendrik van Blomberg, langs het front geleid , waarbij de muzijk zich liet hooren en de gewapende magt het geweer presenteerde. Daarna hield de Luitenantkolonel .Jonas Straatman, die de zegeteekenen uit den Haag gehaald had , de volgende aanspraak aan den Eaad.
Mijne Heeren!
Vereerd met den roemvoilen last van de Achtbare Heeren Wethouders der stad Amsterdam, om de zegeteekenen, weleer door Nederlandsche helden op de vijanden van den Staat behaald en nu door den Koning van Holland aan de Hoofdstad van Nederland ten geschenke gegeven, uit den Haag te gaan ontvangen en herwaarts over te brengen, zij het mij vergund, als mijnen last volvoerd hebbende, die zegeteekenen u aan te bieden.
De vernielende hand des tijds, die zelfs de marmeren praalgestichten der heilige aloudheid niet ontziet, heeft ook deze eervolle gedenkstukken van Neêrlands heldenmoed niet gespaard maar zoodanig geschonden, dat de overblijfselen der meeste zeer gering en slechts sommige nog herkennelijk zijn. Echter blijven zij ons duurzaam doen gedenken aan die glorierijke dagen van ware dapperheid, waarin de Nederlanders ter zee, als de eerste helden ter wereld, zich deden eerbiedigen en te land elke vijandelijke magt, onverschillig van welken landaard, stoutmoedig het hoofd durfden bieden en zegepralend uit het slagveld keerden. Het zij mij toegestaan, Mijne Heeren ! een oogenblik te spreken tot hen, die deze zegeteekenen dragen, alsmede tot hen , die aan deze plegtigheid gepasten luister bijzetten.
Brave zeelieden! en gij achtingswaardige jongelingen! opgevoed in eene der belangrijkste en nuttigste kweekscholen van dit kunst- en deugd-bevorderend Koningrijk, gij allen, die het edel voornemen hebt, om ter zee de
16
doorluchtige voorbeelden onzer wakkere voorvaderen moedig na te volgen of liever, zoo mogelijk, luisterrijk te overtreffen, herinnert u altoos de daden dier onsterfelijke belden, de diensten door hen aan bet lijdende Nederland bewezen , tracht op uwe beurt, wanneer de pligt u roept, op alle vijanden uws vaderlands nieuwe zegeteekenen te behalen en die bij de aloude te voegen — en gij zult
onsterfelijk zijn.
Gij ondertusschen, onversaagde krijgslieden, die thans het geluk geniet de geleiders en beschermers te zijn van de schoonste zegeteekenen des roems, op de akelige slagvelden ten koste van stroomen dierbaar mcnschenbloed verwonnen, gij hebt reeds te veel blijken gegeven, dat de ware moed bij den Nederlander nog huisvest, dan dat men twijfelen zoude, of gij , in geval van noodzakelijkheid, onze doorluchte voorvaderen niet op nieuw zoudt durven en kunnen evenaren of te boven gaan.
Vergun mij nu. Mijnheer de President! deze zegeteekenen op het Kaadhuis ten toon te doen hangen, ten einde dezelve met die eerbiedwaardige bewondering kunnen worden beschouwd, welke zij regtmatig verdienen.
Nadat deze aanspraak door den President der gemeente in gepaste termen beantwoord was, werden de zegeteekenen naar de Wapenkamer op het Stadhuis overgebragt. Hierna keerden de bijzondere detachementen naar hunne loopplaatsen terug, waar aan de manschappen de noodige verversching werd aangeboden, terwijl voor de Officieren in het Oude Zijds Heeren-logement een maaltijd was aangerigt.
Toen later, na de verandering van het Stadhuis in een Koninklijk Paleis, de gewezen Schepens-kamer herschapen was in eene troonzaal met al de pracht en den luister , daaraan verbonden, plaatste men een gedeelte der vlaggen, bij wijze van eene tropbóe, boven den ingang van dit vertrek. Eren zoo geschiedde in de Groote Burgerzaal,
17
waar de kroonlijst boven de twee hoofd-ingangen ter wederzijde met eenige vlaggen versierd werd. De verzameling vlaggen verkreeg in lateren tijd nog eene belangrijke uitbreiding, daar het aan Z. M. Koning Willem I behaagde , om de Oostersche vlaggen, door den Generaal de Koek veroverd, zoo bij de expeditie tegen Palembang (1821), als bij bet dempen van den opstand, door Diepo Negoro verwekt (1825—1830), eene plaats toe te staan op zijn Paleis te Amsterdam. Eindelijk kwamen daarbij nog, op last van onzen tegenwoordigen Vorst, Z. M. Koning Willem III, twee vlaggen der Citadel van Antwerpen, zijnde de eene de groote vlag der Citadel zelve en de andere die, welke tijdens de belegering (December 1832) boven de Kazemat van den Generaal Chassé gestaan heeft. Men zou kunnen vragen, of de beide laatstgenoemde vlaggen eigenlijk wel bij deze verzameling zegeteekenen eene plaats mogen innemen of te huis bebooren ? Het is waar, dat het geene gedenkteekenen zijn van eene overwinning, door de onzen behaald, maar zij herinneren ons toch aan een beldhaftig krijgsbedrijf der Nederlanders, waarbij deze zich zoo vele eerelauweren hebben verworven , dat de verdediging der Citadel van Antwerpen te regt, als een roemwaardig wapenfeit, in onze historiebladen geboekt staat en ten allen tijde, als zoodanig, door de nakomelingschap mag worden herdacht.
De eerste vraag alzoo beantwoord hebbende, ga ik thans over tot de beantwoording der tweede vraag; Welke zijn deze vlaggen , of wat is er uit eene naauwkeurige beschouwing omtrent hare herkomst op te maken ? Ik kan daarbij kort zijn en zal alleen het resultaat van mijn onderzoek mededeelen, zonder eene afzonderlijke beschrijving der vlaggen te geven, dewijl de Heer Adjunct-intendant van het Paleis eene beschrijvende lijst van deze heeft opgesteld, met welke ik mij, wat de toewijzing der vlaggen aan verschillende natiën betreft, zeer wel kan vereenigen.
18
Ik vond de veroverde vlaggen des Kijks geplaatst in drie vertrekken van het Paleis te Amsterdam, te weten, in de Groote Zaal, de Troonzaal en het Magazijn. Met de meeste bereidwilligheid heeft de Heer Adjunct-intendant mij in staat gesteld, om die, stuk voor stuk, naauw-keurig te bezigtigen. Mogt de Luitenant-kolonel Straatman reeds in het jaar 1806 zich beklagen, dat de vernielende hand des tijds deze gedenkteekenen van Neêrlands heldenmoed niet gespaard en zoo zeer geschonden had, dat de overblijfselen der meeste zeer gering en slechts enkele nog te herkennen waren, het begrijpt zich dat de staat der vlaggen, na verloop van ruim eene halve eeuw, niet verbeterd is. Bij de meeste is het vlaggedoek grootendeels vergaan en van het geheel weinig meer over dan de vlag-gestok. Waar het doek ten deele nog gespaard bleef, zijn de oorspronkelijke kleuren daarvan verschoten of veranderd. Zulks betreft echter alleen de Westersche vlaggen, daar de Oostersche, als zijnde van lateren tijd, nog in eenen beteren toestand verkeeren. Bij gehouden onderzoek is mij gebleken, dat het getal der eerste vlaggen, de vlagge-stokken zonder of met weinig doek mede gerekend, honderd acht en tachtig stuks en dat der laatste vijf en zeventig bedraagt. Van de Europeescbe vlaggen zijn er, voor zooverre men uit de overblijfselen kan opmaken, zesEn-gelsche, vijfFransche, twee Portugeesche, twee Eussische, twee Nederlandsche en al de overige Spaansche vlaggen. De veroverde pauken en trompetten, die weleer bij deze verzameling zegeteekenen zich bevonden, schijnen hier niet meer aanwezig te zijn.
Ik heb gemeend, mijne bemoeijingen aangaande de vlaggen nog verder te mogen uitstrekken en tevens pogingen te moeten aanwenden ter verbetering van hare plaatsing, opdat zij door een ieder, bij een bezoek van het Paleis, te beter zouden kunnen in oogenschouw worden genomen. Daartoe is eene scheiding gemaakt tusschen de vlaggen,
19
vroeger zonder orde door elkander geplaatst, zoodat de Westersche, vijftig in getal, thans boven den ingang der Groote Zaal ten Westen, en de Oostersche, bedragende vijf en .zeventig, boven dien ten Oosten, in den vorm van troplieën, zijn opgehangen. De overige Europeescbe vlaggen , wier overschot slechts in eenen vlaggestok met eenige flarden of snippers doek bestaat, ten getale van honderd twee en dertig, zijn geborgen in eene glazen kast, bekleed met rood fluweel en afgezet met goud, staande naast den koninklijken troon in de Troonzaal; in welke kast reeds vroeger een gedeelte dezer vlaggestokken was opgenomen. Ook bevindt zich daarbij een viertal losse vlaggen zonder stok. Alles is derhalve thans niet meer, zoo als vroeger, op drie, maar op twee plaatsen van het Paleis vereenigd. De vlaggen der Citadel van Antwerpen zijn door mij op hare oude plaats gelaten, te weten, de groote vlag in het midden der kroonlijst aan de noordzijde van de Groote Zaal en de kleine tegenover den troon in de Troonzaal. Wegens bijzondere redenen beb ik geene vrijheid gevonden, om daarin eenige verandering te maken. Misschien zou het evenwel niet onraadzaam wezen, indien de tweede vlag over de eerste aan de zuidzijde der Groote Zaal werd opgehangen.
Mijne taak is ten einde gebragt, daar eerst door mij onderzocht is, wat de historie ons omtrent deze vlaggen meldt, en vervolgens werd opgegeven, wat aangaande hare herkomst uit eene oculaire inspectie is te besluiten. Daarbij heb ik getracht, hare plaatsing te verbeteren. De verzameling is geenszins volledig, dewijl op verscheidene plaatsen des Eijks nog veroverde vlaggen aanwezig zijn; uit wier vereeniginquot; met die van het Paleis te Amsterdam
O O
een Nationaal Museum kan daargesteld worden, waarvan welligt in het buitenland geen tweede voorbeeld zou zijn aan te wijzen. Ook is de toestand der vlaggen, gelijk ik reeds opmerkte, niet gunstig, omdat het doek door ouder-
2*
20
dom grootendeels versleten en de stok vermolmd of gebroken is. Evenwel stel ik nog grooten prijs op eene zorgvuldige bewaring van dit dierbaar erfgoed onzer vaderen, dewijl die zegeteekenen door Nederlanders onder Oranje, in den strijd voor vrijheid en onafhankelijkheid of in den kamp voor eer en regt, door hunnen moed verworven en met hun bloed gekocht zijn. Te regt verdienen zij daarom de eervolle onderscheiding van geplaatst te zijn in \'s Konings Paleis te Amsterdam. Grootsche herinneringen zijn aan die eerbiedwaardige overblijfselen der oudheid verbonden, herinneringen, die ook dan nog zullen blijven voortleven, wanneer deze zigtbare teekenen der overwinning reeds lang zullen zijn tot stof vergaan *). -
1) Dit Rapport is bij eene geleidende missive aan Z. M. den Koning door mij aangeboden den 4den September 1860.
EN
ZIJNE BESCHRIJVING VAN AMSTERDAM.
Na het opstel over Amsterdam, geschreven dooreenen ongenoemde tegen het einde der vijftiende eeuw, waarvan eene vertaling uit het Latijn door mij in het eerste deel van dit werk gegeven is, houdt Wagenaar hetLatijnsche gedicht van Petrus Apherdianus voor de oudste beschrijving onzer stad. Ook mij zijn geene vroegere stads-beschrijvingen van Amsterdam voorgekomen, waarom ik het nuttig en noodig acht, even als vroeger van de eerste, zoo ook thans van de tweede beschrijving eene Nederduitsche overzetting te leveren, te meer daar de laatste, zoo verre mij bekend is, nog nimmer in onze taal is overgebragt. Vooraf zal ik iets over den schrijver zeggen en ten slotte eenige geschiedkundige opmerkingen over zijn gedicht mededeelen.
Pieter van Aphert of Apherden, zoo als hij bij afwisseling in de boeken van het Amsterdamscbe Archief ge-heeten wordt, terwijl hij in het Latijn zich noemde Petrus Apherdianus, was een AYageninger van geboorte en ontleende zijnen geslachtsnaam waarschijnlijk van Afferden of Offerden, eene gemeente van Gelderland, gelegen tus-schen Maas en Waal; van waar denkelijk zijn geslacht afkomstig was. Hij bekleedde eerst het ambt van Rector der Latijnsche school te Harderwijk. Op den laatsten December van het jaar 1555 werd door de Amsterdam-
24
sche Vroedschap besloten, om de tweeLatijnsche scholen der stad, de eene aan de Oude en de andere aan de Nieuwe Zijde geplaatst, te vereenigen en alzoo eene hoofdschool op te rigten 1). Deze zou gevestigd worden in het schoolgebouw van de Nieuwe Zijde, omdat dit.met de minste kosten vergroot en wegens de vrije, daarbij gelegen, erven uitgelegd kon worden. Men trachtte hiermede weg te nemen alle aanleiding tot twist en tweedragt, ontspruitende uit het bestaan van twee hoofdscholen, vermits er voortaan slechts één Rector zou wezen en al de Lectoren tot ééne school zouden behooren. Op den 30stcn January van het volgende jaar werd Jan Govertsz. van \'s Hertogenbosch tot Rector en Pieter van Aphert tot Onderrector der nieuwe school benoemd. Niet onbelangrijk komt het mij voor, de voorwaarden mede te deelen, waarop de laatstgenoemde werd aangenomen, weshalve ik zijne aanstelling uit het Groot Memoriaal der stad hier woordelijk zal laten volgen 2): „ De Burgermeesteren hebben tot een Onder-rectoir in der Hoiftschole deser stede aen-genomen Meester Peter van Aphert, nu ter tijt Rectoir tot Harderwijck, omme in der voirs. Hoiftschole achtervolgende d\'ordonnantie, onlancx dairop gemaickt ende hem geëxhibeert ende verthoent, voir Onderrectoir te dienen. Ende dit geduerende den tijt van drie jaeren eerstcomende ende achtereen volgende (ingaende Meye eerstcomende) ende noch zoo vele langer als den Burgermeesteren deser stede in der tijt wesende ende den voirs. Meester Peter goetduncken ende gelieven zall. Behoudelijck altijt, dat zoewel de voirs. Burgermeesteren in der tijt als devoirs. Meester Peter, zoe wanneer eenigen van hen beyden de voirs. dienst nyet langer en zall aenstaen ofte behaeen, gehouden zullen wesen malcanderen respectijveliiele een
Rcsolutiën dy: Vroedschap, N. 1, 31 December 1555.
Groot Memoriaal, N. 2, bl. GO keerz.
25
halff jaer van te volren daarvan t\' adverteren, te waer-scliuwen ende denzelven dienst op te zeggen. Des zall de voirs. Meester Peter de voirs. tijt geduerende voir zijne voirs. dienst van deser stede hebben. Eerst een vrije huysinge, omme geduerende den tijt van denselven zijnen voirs. dienst inne te woenen. Ende voirts jaerlicx te wedde ontfangen tsestich Karolus guldens, tot twintich stuvers quot;t stuck, alle vierendele jaers te betalen een vierde part der voirs. somme. Ende daertoe vuyt d\' accidentiën van der schole voir zijn portie hondert gelijcke guldens\'s jaers, waer voiren hem dese stede vaststaen ende van verseecke-ren zall, omme, indien hij\'min voir zijn hoift gecrijcht, hem tselve totter voirs. somme toe te suppleren. Behou-delijck dat zoe wes meerder vuyt d\' accidentiën van der schole zall worden gecollecteert dan voir den Rectoir, Onderrectoir, den Lectoir in Sexto elcx hondert Karolus guldens \'sjaers, ende noch voir drie andere meesters elcx voir heur hoift LXXX guldens jaerlijcx, tselve tot prouf-fijte van hen zessen wesen, ende bij hen gelijckelijck, hoift voir hoift, gedeyltzall werden. Ende zall noch boven alle dese de voirs. Meester Peter, ten tijde hij van Har-derwijck voirs. hem eerst hier ter stede zall hebben ge-transporteert metter woene, in gereden penningen van deser stede ontfangen voir de veranderinge van zijn voirs. woenstede ende \'t opbreecken van zijn huijsraet tot Har-derwijck voirs. dertich Karolus guldens eens. Zall oick deselve Meester Peter (gelijck mede alle d\' andere meesters) mogen Convictores houden ende extraordinarie pri-vatim leren. Behoudelijck dat wes daervan compt boven de ordinary\'s schoilgelden, tselve comen zall tot prouffijt alleenlijck, mits dat alle dezelve Convictores ende jongens, dien hij privatim zall institueren, mede ordinarie in der Hoiftschole frequenteren ende hoeren schoilgeldt zullen betalen, gelijck d\'andere. Sonder arch ende list. Actum 30 January 1555, presentibus alle de Burgermeesteren.quot;
26
Op het einde des jaars 1561 werd deze enkele Hoofdschool weder in twee gescheiden, gelijk eertijds het geval was geweest1), en Pieter van Aphert bekwam het Eec-toraat in de Oude Zijds-school2). Hij nam dit ambt waar tot het jaar 1567, toen het Stads-bestuur hem, na het overlijden van Anthonis Duetus, Keetor in de school der Nieuwe Zijde, tot zijnen opvolger benoemde 8). Bij de verandering der regering in 1578 werd hij met zoo vele andere belijders van den ouden godsdienst genoodzaakt zijn\' post neder te leggen; althans blijkt het uit de Kesolutiën der Vroedschap, dat Burgemeesteren op den IS3011 Junij van dat jaar twee nieuwe Rectoren der Latijnsche scholen hebben benoemd 3). Echter schijnt Pieter van Aphert voortdurend in deze stad gebleven te zijn en zich toegelegd te hebben op het geven van privaat onderwijs, daar de geleerde Cornells Gijsbertsz. Plemp, te Amsterdam in 1574 geboren, gezegd wordt, hem tot leermeester gehad te hebben 4). Hij heeft verscheidene werkjes ten dienste der Latijnsche scholen geleverd; ook bestaan er van hem in druk eenige zedekundige geschriften 5). Zijn gedicht op Amsterdam, bestaande uit honderd en twintig Latijnsche verzen, komt voor in de Ejoigrammata Mor alia, door hem in twee deelen ten jare 1560 in Antwerpen uitgegeven. Wagenaar achtte het belangrijk genoeg, om daaraan, met uitzondering der vier eerste regels, eene plaats te geven aan het hoofd zijner Beschrijving van Amsterdam. Het gedicht heeft echter minder poëtische dan historische waarde. Dat Pieter van Aphert evenwel in het hanteren der Latijnsche lier geenszins onbedreven was, blijkt uit zijne verzen in
Kesolutiën der Vroedschap, N. 1, 10 December 1561.
3) Thesauriers-rekening van 1562.
Kesolutiën der Vroedschap, N. 4, 13 Junij 1578.
Foppens, Bibliotheca Belgica, Tom. 11, p. 951.
» Ibid.
27
de Beliüae C, Poetarum Belgicorum van Janus Gruterus 1). Het Latijnsche lied luidt aldus in Nederduitsch proza.
Zeer véle steden in verschillende landen mogen zich beroemen op veel goeds en schoons , maar gij, o Amsterdam ! staat geenszins bij haar achter in eer en aanzien. Gij bezit een vijftal stroomende wateren, waarvan de Am-stel, die zich verder dan uw grondgebied uitstrekt, een\' beroemden, wijd en zijd bekenden naam aan uwe stad geeft. Gij hebt eene haven, sterk bezocht door allerlei vaartuigen, die alle soorten van koopwaren, zoowel van den Ganges en de verst afgelegen streken van het Oosten als van het Westen, met spoed tot u overvoeren. Graan , visch, zoeten wijn en den aangenamen drank, die in het beroemde Hamburg, Bremen, Lubek, Engeland, Eostok en Dantzig bereid wordt. Melk, kaas cn de vermaarde boter, vleesch, pepsr met den purperkleurigen saffraan en suiker, zoo ook overvloed van Oostersche kaneel, specerijen en welriekenden wierook, vijgen, noten en vruchten van verschillende kleur, Attischen honig, wol en zijde, zoo als, naar men zegt, de donkerkleurige bewoners van Azië bezitten. Al hetgeen men ziet dat de omliggende natiën hier dagelijks komen koopen, om het weder aan anderen te verkoopen en de winst met zich naar huis te nemen. De stads-muren strekken tot eene aangename wandelplaats, van waar men de groene weiden en tevens de ranke kielen met hare golvende zeilen kan zien. Waartoe zou het noodig zijn te gewagen van den prachtigen bouw der huizen, van welke men naauwelijks in geheel Duitschland de wedergade vindt ? Waarvan vooral de kerkgebouwen ten bewijze kunnen
Tom. 1, p. 165—177.
28
strekken. Twee kerken ziet gij hier, gesticht door de bekwame hand van verdienstelijke bouwmeesters, werken der bewondering allezins waardig, wegens de sieraden en altaren daar binnen en den schoonen vorm van buiten. Hoeveel heeft niet het altaar in de Nieuwe Kerk gekost! Waar vindt men dergelijk schilderwerk? Hoe prachtig is die tempel versierd met fraaije tapijten!
De burgerij wordt geregeerd naar billijke wetten; de regering handhaaft de geregtigheid en zoekt het welzijn der burgers met opoffering van eigene belangen. Men beoefent hier kunsten en wetenschappen en heeft te dien einde een heerlijk gebouw opgerigt, waar de teedere jeugd onderwezen en tot een deugdzaam leven opgeleid wordt. Iets, dat niet genoeg kan geprezen worden, omdat het opkomende geslacht de zaden van de toekomst des volks in zich draagt en het afhangt van het eerste onderrigt, hoedanig eenmaal de natie wezen zal. Ook kan de jeugd niet zuiverder bewaard en beter in den baud gehouden worden dan onder het oog der ouders, terwijl de opvoeding te huis en in het vaderland minder kostbaar is. Is de zorg van de regering voor de opvoeding der jeugd ook daarom niet prijzenswaardig, dewijl niet alle ouders de middelen bezitten, om hunne kinderen buitenlands te laten onderwijzen ? De wijsheid der regering bleek inzonderheid, toen een verschrikkelijke hongersnood (in het jaar 1557) ons teisterde. Want, indien zij toen geene maatregelen van voorzorg had genomen, zouden vele burgers ellendig zijn omgekomen. O! hoe vele klagten werden alstoen hier en daar gehoord , hoe weêrgalmde de lucht van het geween. Nergens vond men troost en toe-vlugt dan bij de regering, welke door een vooruit genomen besluit, gedurende een half jaar tijds voor de burgerij gezorgd en daarna graan ingekocht had, waarmede zij op eene weldadige wijze in de behoefte der ongeluk-kigen voorzag.
Wat zal ik zeggen van de geestelijkheid, die vooral dezer stad tot sieraad verstrekt ? Ik mag er niet van zwijgen, dat zij een godvruchtig leven leidt, de kerk ijverig bezoekt en in den godsdienst haar heil en vreugde stelt. Ook ziet men hier beroemde kloosters (twintig in getal), bewoond door godvruchtige en deugdzame monniken en nonnen, die met allen ijver het Opperwezen dienen. Waartoe zou ik de ruime gasthuizen vermelden, in welke de lijders om niet verpleegd worden ? Waartoe de zorg voor de schamele gemeente en het voortreffelijke weeshuis ? daar dit overal genoegzaam bekend is. Want zoo groot eene weldadigheid betoont deze stad jegens allerlei behoeftigen, dat Amsterdam hunnen steun en hunne voedster genoemd wordt. Ook zal ik thans niet spreken van de rijzige gestalte, schoonheid en kracht der burgers. Men kan zulks toch als overtollig beschouwen. Meer gepast komt het mij voor te vermelden, hoe eendragtig allen zijn. Men ziet hen niet twisten over kleinigheden of onbetamelijke regtsgedingen voeren. De schutters bezitten uitmuntende schiethoven met hemelhooge doelens, waar zij zich oefenen in het schieten met den boog en menigvuldige maaltijden houden. Gij kunt bij hen eene zoo goede tucht opmerken, dat geen schandelijk krakeel noch twist daar ooit gehoord wordt, maar daarentegen alleen vrolijke scherts en welvoegelijke taal. Twee malen ieder jaar vertoonen de schutters zich met hunne blinkende wapenen aan het oog des volks, wanneer zij in schitterende wapenrusting uitgedost eene plegtige zegepraal schijnen te houden. Meer nog zou men kunnen zeggen, maar het is genoeg. Minder noodig toch oordeel ik zulks, omdat het aan ieder bekend is. Mijn opstel neme dus hier een einde, om tot een ander onderwerp over te gaan.
30
Keeds heb ik opgemerkt, dat Wagenaar bij de plaatsing van dit stuk de vier eerste regels heeft achterwege gelaten. Zeker heeft hij dit gedaan, omdat zij niet tot de eigenlijke beschrijving der stad behooren. De dichter draagt in die regels zijn lied op aan Hendrik de Wolfs, omdat deze, naar hij zegt, een bijzonder behagen schiep in dergelijke stads-beschrijvingen. Bij het begin van het gedicht verklaart hij, dat Amsterdam in uitstekende gaven en eigenschappen niet voor andere steden behoeft onder te doen. Hetgeen vervolgens, door de optelling van eenige merkwaardigheden der stad, nader wordt aangetoond. Woordelijk zegt hij daarna, dat Amsterdam vijf stroo-mende wateren rijk is. Bij eene eerste lezing meende ik, dat hieronder te verstaan zijn een vijftal stroomen of wateren, door welke de stad van buiten besproeid wordt. Daar deze opvatting echter moeijelijk op eene geschikte wijze zich laat verklaren, geef ik bij nader inzigt de voorkeur aan eene andere uitlegging, volgens welke de vijf grachten, door welke de stad van binnen doorsneden was, bedoeld worden. Wij hebben dus hier te denken aan den Amstel, die de stad in twee deelen scheidt, en de vier Burgwallen, te weten, de twee Voor- en twee Achterburgwallen, aan beide zijden der stad gelegen. Verder wordt de uitgebreide zeevaart van Amsterdam geprezen en eene menigte koopwaren opgenoemd, waarin men destijds eenen sterken handel dreef. Opmerkelijk is de groote invoer van vreemde bieren, waarvan te dezer plaatse gesproken wordt, behalve het Engelsche, vindt men nog vijf soorten vermeld, als het bier van Hamburg, Bremen, Lubek, liostok en Dantzig. Wagenaar meent, dat hier nog geene spraak van Indische voortbrengselen kan zijn. Het is waar, dat de onzen in den tijd, toen dit gedicht vervaardigd werd, Indië met hunne schepen nog niet bezochten, maar reeds voeren de Spanjaarden en Portugezen derwaarts en bragten de waren, welke zij terug bragten,
31
ook wel hier ter markt, zooclat men te Amsterdam reeds met de specerijen van Indië bekend was. De schoone ligging der stad wordt geroemd, dewijl men van de stadsmuren een heerlijk land- en water-gezigt had, hier over de grazige weiden, ginds over den Amstel en het Y, bedekt met zeilende schepen. Van de kerken noemt de schrijver alleen de twee Parochie-kerken, die dan ook boven de andere destijds hier bestaande kerken of liever kapellen in fraaije bouworde van buiten en prachtigen opschik van binnen verre uitmuntten. Hij aSht de schildering en versiering der Nieuwe Kerk onovertreffelijk en vraagt daarbij, hoe veel niet het altaar aldaar zal gekost hebben? Niet zeker is het van welk der vier en dertig altaren, die de kerk bezat, door hem gesproken wordt, maar waarschijnlijk komt het mij voor, dat hij het aanzienlijkste of het hoog altaar bedoeld heeft, waarop, naar men geloofde, het gebeente van Sint Catharina in eene looden bus bewaard werd. Naar welke Heilige de Nieuwe Kerk, behalve die der Lieve Vrouw, ook die van Sint Catharina genoemd werd.
De wijsheid der stads-regering wordt hoog verheven, omdat het bestuur zonder eigenbelang het welzijn der burgerij bevorderde en door de oprigting van eene school voor eene geschikte opvoeding der jeugd had zorggedragen. Hierom was het niet meer noodig, de kinderen, ter bekoming van goed onderwijs, gelijk eertijds, buiten \'s lands te zenden, dewijl zij thans onder het oog der ouders zelve, hier opgevoed en gevormd konden worden. Hetgeen onze Conrector te regt op grooten prijs stelt, terwijl hij daarbij in het vak, door hem beoefend, groote belangstelling toont. Ook bleek de wijsheid van het bestuur , volgens hem, vooral bij de duurte der granen in het jaar 1557, toen ten gevolge van gepaste maatregelen de dood van vele burgers door hongersnood tijdig verhoed werd. Welke middelen men daartoe bezigde, is niet door
32
onze geschiedschrijvers geboekt, maar blijkt genoegzaam uit de Keurboeken der stad. Waarom het mij niet overtollig voorkomt, eene korte opheldering dienaangaande uit deze te geven. In het najaar van 1556 was de prijs van het koorn tot eene aanmerkelijke hoogte gestegen, weshalve bij eene keur van 9 November deze geregeld en orde op den uitvoer gesteld werd. Den 19den December besloten Heeren van den Geregte eene menigte rogge te koopen, om te verbakken en het brood daarvan onder de schamehf gemeente uit te deelen. Aan eene commissie, daartoe benoemd, werd opgedragen dit brood ook drie malen \'s weeks voor gereed geld af te geven en daarvoor eenen hal ven stuiver minder te ontvangen dan de gewone koopprijs was. Den 16aei1 Maart van het volgende jaar ontvingen alle poorters en inwoners der stad bevel, om zich, indien zij daartoe in staat waren, tusschen dien tijd en half-vasten, naar de behoefte hunner huisgezinnen, van koorn te voorzien. Toen men echter daarna bespeurde, dat allerlei list en bedrog gebruikt werd, om de tarwe en rogge uit de stad te voeren, waarvan noodwendig eene rijzing der prijzen het gevolg was, werd de uitvoer van granen bij twee keuren, de eene van 9 April en de andere van 4 Junij uitdrukkelijk verboden. Wel hield de duurte van het graan in den zomer van dat jaar gelukkig op door den toevoer der schepen uit de Oostzee, maar men had bij ondervinding het belang leeren kennen van een voortdurend toezigt op den prijs en het gewigt van het brood, waarom den 17aen Augustus besloten werd, om voortaan lieden van fatsoen, hetzij uit de zes en dertig raden, hetzij uit de aanzienlijksten van de gemeente tot broodwegers aan te stellen. Ook werden er niet lang daarna, te weten, op 6 October 1558, keurmeesters van het vleesch benoemd.
Vervolgens worden de geestelijken te dezer stede door den schrijver geprezen wegens hunnen godvruchtigen han-
33
del en wandel. Daarbij roemt hij de kloosters, wier getal door hem zeer juist op twintig wordt gesteld, want in waarheid bevonden zich destijds zoo vele dergelijke inrig-tingen binnen deze stad, de Karthuizers- en Eeguliers-kloosters daar buiten niet mede gerekend. Hij gaat de gasthuizen en het weeshuis, als genoegzaam bekend, met stilzwijgen voorbij en spreekt ook om dezelfde reden niet van de schoone gestalte en sterken ligchaamsbouw der burgers. Echter kan hij niet zwijgen van hunnen een-dragtigen zin en vreedzamen aard. Waarvan de boogschutters , als getuigen, worden aangevoerd, die menigvuldige bijeenkomsten en maaltijden hielden, zonder dat de eensgezindheid door twist en tweedragt ooit verstoord
O O
werd. Bekend is het, dat de schutters elke week in hunne doelens bijeenkwamen, om naar het wit te schieten, zoo ook dat zij jaarlijks op Meidag naar den papegaai schoten , maar onbekend was het mij , wat hier vermeld wordt, dat de schutterijen twee malen ieder jaar in het openbaar zich vertoonden en als \'t ware eene wapenschouwing hielden.
De beschrijving, welke zeker voor veel uitbreiding vatbaar was, neemt hier een einde, omdat het overige, volgens de bewering des schrijvers, van algemeene bekendheid is. Om deze reden waarschijnlijk wordt met geen enkel woord gesproken van het stadhuis en de poorten der stad, van de Heilige Stede en de Sint Olofs-kapel, van het Sint Jorishof en het Leprozenhuis. Aangaande welke gebouwen men gaarne eenige bijzonderheden van den schrijver zou vernomen hebben. Hierdoor toch zou het gedicht voor den lateren tijd veel in historische waarde hebben gewonnen. Evenwel is het opstel, hoe kort en onvolledig dan ook, geenszins van belang ontbloot, en verdient het ook daarom der vergetelheid ontrukt te worden, omdat deze beschrijving van Amsterdam de tweede is, welke op het papier werd gebragt en de eerste, die in druk verscheen.
Weinig is er bekend omtrent het leven van dezen uitstekenden Amsterdammer. Wel weet men , dat hij te Amsterdam in 1547 geboren is, maar aangaande de plaats van zijn overlijden verkeert men tot nog toe geheel in onzekerheid. Eenige jaren voor zijn\' dood, zegt Wagenaar, schijnt hij, even als zijn vriend Spiegel, zich metter woon naar Alkmaar begeven te hebben, daar hij ook, zoo ik mij niet bedrieg, den liquot;1™ February 1620 overleden is. De opgave van zijnen sterfdag is zeker niet verre van de waarheid, maar dat hij niet te Alkmaar maar wel te Amsterdam gestorven en begraven is, bewijst de volgende aanteekening van het Grafboek der Oude Kerk: 19 February 1620, Hoemmer VysJcer, wonende op dye Engelse Tcay in de korrendrager. Ook blijkt het van elders, dat hij gewoond heeft op de Engelsche kaai, later de Geldersche genaamd, tusschen het Hoofd en de Waterpoortssteeg. Bij zijn overlijden liet Visscher drie dochters na, Truitje, Anna en Maria Tesselschade. Van welke de eerste met Nikolaas van Buyl, de tweede met Dominicus van Wesel en de derde met Allard Krom-balch is gehuwd geweest. Tesselschade vestigde zich na haar huwelijk te Alkmaar; van waar misschien het vermoeden, dat ook haar vader derwaarts verhuisd is. Toen Anna ten jare 1624 in den echt trad, woonde zij nog op de Geldersche kaai, denkelijk in hetzelfde huis, door Roemer Visscher vroeger bewoond.
HET
REGULIERS-KLOOSTER
BIJ
AMSTERDAM.
Behalve het Karthuizer-klooster, gelegen ten westen van Amsterdam, bevond zich oudtijds nog een klooster ten zuiden in de nabijheid der stad, namelijk, dat derKegu-lieren; naar hetwelk zoowel de eerste Reguliers-poort in de Kalverstraat bij het Spui, als de twee latere, meer buitenwaarts geplaatste, poorten van dien naam aldus genoemd zijn. Het lag op de hoogte der tegenwoordige Keizersgracht bij de Utrechtsche Straat. Ook aangaande dit klooster worden bij de geschiedschrijvers niet vele berigten gevonden, en de uitgebreide verzameling van aanteekeningen betreffende de Amsterdamsche kloosters, bijeengebragt door Pieter Vlaming en Gerard Schoenmaker , welke bij het vervaardigen der andere kloosterbeschrijvingen met vrucht door mij geraadpleegd is, levert voor de geschiedenis van deze stichting weinig belangrijks op. Gelukkig bezit het Amsterdamsche Archief een werk, waardoor ik in staat gesteld ben, deze leemte eenigzins aan te vullen en ook van dit klooster eene meer volledige beschrijving te geven, dan er vroeger bestond. Het zijn de privilegiën, vrijheden en gunstbewijzen, door verschillende geestelijke en wereldlijke overheden aan de Eegulieren van Amsterdam verleend, alsmede hunne be-
38
zittingen, zoo hier als elders1). Welk handschrift op perkament afkomstig is uit het Eeguliers-klooster van Heilo bij Alkmaar, in hetwelk de Amsterdamsche Kegulieren, na de vernietiging van hun eigen konvent, zijn overgegaan. quot;Wel blijkt het, dat van Heussen gebruik heeft gemaakt van dit perkamenten boek, maar het levert voor de geschiedenis van ons klooster meer bouwstoffen op, dan deze geleerde schrijver daaruit heeft bijgebragt en gebezigd 2).
De oudste oorkonde betreffende het Amsterdamsche Eeguliers-klooster is eene bul van Paus Bonifacius IX. In dezen brief, gegeven den 25sten Mei 1391, schrijft de Paus aan den Abt van Egmond, dat Gijsbert Dou, priester onder het bisdom van Utrecht, en Dirk Sloijer, insgelijks priester onder hetzelfde bisdom, in heiligen ijver en uit begeerte, om de aardsche goederen met de he-melsche en de vergankelijke met de eeuwige door eene gelukkige ruiling te verwisselen, voornemens waren, uit hunne bezittingen op eene geschikte plaats, onder het bisdom van Utrecht gelegen, een klooster der orde van Sint Augustinus te stichten, ter eere van God Almagtig en op den naam zoo van Augustinus, als op dien van Gregorius, Ambrosius en Hieronimus. Het zou bewoond worden door eenen prior en twaalf kanunniken, die er in de kleeding van Kegulieren den dienst zouden ver-rigten. De Paus gaf bevel aan den Abt, om tot de stichting van een zoodanig klooster met eene kerk en de verdere noodige gebouwen verlof te geven, mits de gift der genoemde priesters tot het onderhoud van de kloosterlingen voldoende was 3).
De eigenlijke stichtings-brief van het klooster, het eerst uitgegeven door van Heussen , is geteekend 24 Julij 1394. De brief vermeldt, dat Gijsbert Dou Jakobszoon, Pieter Nikolaaszoon van Uitgeest en Jan Dirkszoon, priesters, en Jan Sching, een leek, verscheidene renten en goederen had-
39
den gegeven voor een klooster van Keguliere kanunniken der orde van Sint Angustinus, hetwelk gebouwd zou worden nabij Amsterdam in de parochie, genaamd ter Nieuwer-am-stel, onder het bisdom van Utrecht. Het verdient opmerking, dat de laatstgenoemde personen daarin gezegd worden aan den eerstgenoemden, Gijsbert Dou, ten behoeve van het klooster, hunne giften te hebben afgestaan. De acte is opgemaakt door eenen priester, die tevens notaris was, in het woonhuis van Gijsbert Dou, gelegen in de Kerkstraat te Amsterdam é).
Daarop gaf Albrecht van Beijeren in het begin van het volgende jaar, te weten, op den 21sten Januarij 1395 vergunning aan Gijsbert Dou met andere priesters en goede lieden, om het Eeguliers-klooster bij Amsterdam te timmeren, uit begeerte, zoo als de Hertog zegt, om den dienst Godes overal in zijne landen te vermeerderen en te versterken. Ook nam hij het klooster en al de geestelijke personen, daartoe behoorende, met hunne goederen in zijne bescherming5). Den 8stel1 February 1395 schonk de Bisschop van Utrecht, Frederik van Blanken-heim, aan Gijsbert Dou zijne toestemming tot de bouwing van het klooster, terwijl hij tevens aan de kloosterlingen verlof gaf, om daarbij eene kerk, kerkhof, klokhuis en klok te hebben6). Daar het klooster gesticht werd onder de parochie van Nieuwer-amstel, en de pastoor dezer parochie hierdoor eene vermindering van inkomsten ondervond, werd de schade hem vergoed bij een verdrag, den Ié*1011 November 1400 aangegaan door den ^rior, broeder Johannes, voor zich zeiven en in naam van het konvent der Regulieren met den pastoor der parochie van Nieuwer-amstel, den priester Dirk Hendrikszoon, voor zich zeiven en ben, die als pastoors hem zouden opvolgen. De acte hiervan is weder door eenen notaris opgemaakt ten huize van Dou 7).
Uit de bijgebragte stukken zien wij, dat Gijsbert Dou eigenlijk, als de voornaamste stichter van het Reguliers-
40
klooster, moet beschouwd worden; die ook de oprigting van andere Amsterdamsche kloosters schijnt bevorderd tef hebben, als van dat der Oude Nonnen, der Heilige Ca-tharina en der Heilige Geertruida 8). Hij is overste van het klooster der Oude Nonnen geweest van het jaar 1400 tot 1414 en wordt geroemd, als herbergzaam jegens vreemdelingen en mild voor de armen, als een trooster der bedroefden en een beschermer der godvreezenden. Hij was een discipel van den beroemden Geert Groote, aan wien het klooster van Windesheim, waaruit later het magtige kapittel van dien naam is voortgekomen, zijn ontstaan te danken had. Uit de betrekking, waarin Dou tot Groote gestaan heeft, laat zich dan ook gereedelijk verklaren , waarom het nieuwe klooster onder het Windes-heimer kapittel gebragt werd. Dit geschiedde bij eenen brief van den Utrechtschen Bisschop Frederik van Blankenheim, gegeven den 5den December 1400, waarin verklaard werd, dat al de goederen des kloosters zouden zijn geestelijke goederen en de kloosterlingen de gewone vrijheden der Regulieren mogten genieten9). In dezen brief worden dezelfde voorregten verzekerd nog aan een tweede Ee-guliers-klooster te Amsterdam, voor vrouwen ingerigt. Ook leest men in de kronijk van Windesheim, dat in het jaar 1394 twee kloosters van dit kapittel bij de stad Amsterdam zijn opgekomen, het eene voor mannen, het andere voor vrouwen:10). Met het tweede wordt bedoeld het klooster Mariënvelde of dat der Oude Nonnen, binnen de stad gelegen, hetwelk omtrent denzelfden tijd gelijk wij zagen, mede door toedoen van Gijsbert Dou tot stand kwam. Verder schrijft nog de genoemde kronijk, dat in hetzelfde jaar het eerste altaar van bet mannenklooster, ter eere van de vier leeraren der kerk, op den dag van Sint Thomas is ingewijd door Hubertus, wijbisschop van Utrecht, die alstoen de twee oudste broeders van het huis, Johannes Gosuut en Paulus van Borselen
41
ingekleed ea tot het doen van hunne gelofte aangenomen heeft11}.
Doorgaans wordt in oude brieven en stukken het klooster genaamd het huis of konvent der Reguliere kanunniken van Sint Jan Evangelist bij de stad Amsterdam. In een en brief van 27 Jul ij 1443 wordt het klooster-gebied bepaald, als zich uitstrekkende ten noorden tot het veld, vlak voor Amsterdam gelegen, ten oosten tot bij het staande water [stagnnni] de Nye Aemstel, ten zuiden tot het land, genaamd Vrancicen-oerls-rieilant en ten westen tot de waterleiding {aquae ductus) gezegd de Wetering :12), Wat de bewoners van dit gesticht betreft, het waren kanunniken, wier leven, ofschoon later van dat der monniken weinig onderscheiden, oorspronkelijk toch daarvan verschilde. Ging de monniken-orde van de leeken uit, de kanunniken daarentegen ontstonden uit de geestelijken. Het streven, om onder de laatsten eene regelmatige levenswijze te bevorderen, gaf het aanzijn aan de Reguliere kanunniken, dat is te zeggen, geestelijken, die regelmatio; leefden.
O O
Op het voetspoor van Hertog Albrecht van Beijeren hebben ook andere vorsten en edelen ons Reguliers-klooster in hunne bescherming genomen of met aanmerkelijke voorregten begiftigd. Graaf Willem VI nam de Amster-damsche Regulieren met hunne goederen in zijne protectie bij eenen brief van 5 Augustus 1412, zeggende daarin, dat het arme geestelijke lieden waren, aan welke het niet paste of voegde, om veel door het land te reizen. Hij beval, dat ieder, die landen of goederen van hen in pacht of huur had, hun de verschuldigde penningen naar be-hooren zou betalen. Indien iemand den Regulieren aan lijf of goed pijnigde of misdeed, dat wilde de Graaf, als ware hij zelf in zijne heerlijke regten gekrenkt, op den misdadiger verhalen 13). Filips van Eourgondië nam op den 12(len Augustus 1426 de Regulieren in zijne hoede, ge~
42
lastende, hen in het bezit van hunne goederen te handhaven , opdat zij die in rust en vrede mogten gebruiken. Hij beloofde hen te beschermen tegen alle kracht en geweld , zoo als hij en alle goede vorsten en heeren, volgens zijne uitdrukking, van Godswege schuldig waren te doenu). De Utrechtsche Bisschop Kudolf van Diephout schonk den 17aen Julij 1454 aan hen voor altijd de vrijheid, om hun klooster, kerk en koor te vergrooten en de altaren te vermeerderen15). In het jaar 1461 zond Bisschop David van Bourgondië twee Utrechtsche kanunniken, Johannes Miles Major en Diderik van Uterweer naar Amsterdam, om het klooster te bezoeken en de tucht aldaar, zoo noodig, te verbeteren. De Eegulieren achtten zich, als behoorende tot het kapittel van Windesheim, niet gehouden, om zulk een onderzoek toe te laten en weigerden den toegang aan de bezoekers. Het gevolg hiervan was, dat de Bisschop bij een1 brief van den 295tei1 Junij diens jaars voor zich en zijne opvolgers de Amsterdamsche Regulieren vrij verklaarde van het gewone kerkelijke bezoek 16).
Karei van Bourgondië verleende den 19aen October 1470 aan den prior en het konvent der Regulieren Sauvegarde, welke openlijk binnen de stad Amsterdam op den December diens jaars werd afgekondigd. Hij beval den baljuw van Kennemerland of zijnen stedehouder, de Regulieren te beschermen tegen alle onregt en geweld van geestelijke of wereldlijke personen en te vrijwaren van alle onbehoorlijke nieuwigheden. Deze moest hen verder handhaven in de regten, bezittingen, kostumen en vrijheden, welke zij van oudsher rustig hadden bezeten. Bestond er vrees, dat daarop inbreuk werd gemaakt, dan zouden er, ten teeken der Sauvegarde, op het klooster en de gebouwen, daartoe behoorende, vaantjes met het wapen van den Hertog gezet worden. Opdat dit alles te beter mogt volbragt worden , stelde Hertog Karei twee van zijne ser-
43
janten of andere dienaren, op kosten der kloosterlingen, tot hunne beschikking 17).
De nonnen van de kloosters der Heilige Catharina en Geertruida te Amsterdam, omstreeks twintig jaren volgens den derden regel van Sint Franciscus geleefd hebbende, verlangden uit zucht naar meerdere heiligheid eenen stren-geren levensregel aan te nemen en verzochten daarom de vrijheid, om zich te mogen voegen bij de orde der Regulieren van Sint Augustinus. Paus Sixtus IV stond haar zulks toe in eene bul, geschreven den 10dea Mei 1475 aan Johannes van Arsen, overste der kerk van den Heiligen Geest te Roermond, met bepaling, dat de twee genoemde nonnen-kloosters zouden staan onder het beheer en de bescherming van het mannen-klooster van Sint Jan Evangelist te Amsterdam. Aan welks prior tevens werd opgedragen, over die kloosters eenen geschikten priester tot rector en confessor aan te stellen. De zusters zouden gerekend worden te behooren tot het kapittel van Windesheim en deelen in al de voordeelen, daaraan verbonden 18). In het voorbijgaan zij gezegd, dat het klooster niet slechts tot voorstand van geestelijke zaken, maar ook wel eens tot bevordering van wereldlijke belangen gebezigd werd. Alzoo zijn aldaar bij den oorlog tegen de Utrechtschen in 1482 verscheidene bijeenkomsten tot het sluiten van den vrede gehouden19).
Paus Alexander VI stelde de Amsterdamsche Regulieren, zoo voor hunne personen als goederen, bij eene bul, gegeven in November 1497, onder de bescherming van den Heiligen Petrus en bevestigde al de privilegiën, hun door de vroegere Pausen van Rome verleend. Daarbij wordt afzonderlijke melding gemaakt van eene eeuwigdurende kapellerij, op het altaar van Sint Pancras, hun toebehoorende, in de kerk van Sint Nikolaas te Amsterdam 20).
Het klooster lag, gelijk gezegd is, in de parochie van
44
Nieuwer-amstel. Den lstei1 Junij 1498 gaf Walraven van Brederode, die destijds ambachtsheer van Nieuwer-amstel of Amstelveen was, aan de kloosterbroeders vergunning, om twee sluizen te leggen in den Amsteldijk, die hier ook de Reguliers-dijk genaamd werd21), ten einde daardoor hunne landen te ontlasten van het overtollige water. Wanneer de molen gemaakt was, om het water uit de Wetering en de gemeene landen te lozen, zouden zij gehouden zijn , eene kade, acht voeten hoog en even breed, rondom het konvent tot schutting van het water te onderhouden. Opdat zij des te beter bij hunne religie en devotie mogten blijven, werd bepaald, da,t geene huizen aan den Amsteldijk nader bij Let klooster zouden getimmerd worden, dan er toen reeds stonden 22). Welke vrijheid nog gehandhaafd werd lang nadat het Reguliersklooster hier had opgehouden te bestaan. De Regulieren schijnen toen twee sluizen gemaakt te hebben niet verre van de plaats, waar men deze bij de laatste vergrooting der stad in de Keizers-, en Prinsengracht gelegd heeft.
Door den prior en het konvent werd aan Karei V verlof gevraagd, om zekere landen, huizen en renten te mogen verkoopen en de penningen, daarvan komende, op eene andere wijze te beleggen. De quot;Keizer stond bij een\' brief van September 1531 hun zulks toe, wenschende, zoo als hij schrijft, den dienst Godes te onderhouden en de weldaden des kloosters deelachtig te blijven. Echter verbond hij aan zijn consent de voorwaarde, dat men hem voor dit octrooi zestig ponden van veertig grooten Vlaamsch betalen zon 23).
Volgens Pontanus en le Long is het Reguliers-klooster alhier afgebrand omtrent het jaar 1506. Van Zesen en Pokkens stellen het verbranden van het klooster op 1531; Dapper en Commelin een jaar later. Dat de laatste opgave de juiste is, leert ons het Groot Memoriaal van Amsterdam24), waarin men woordelijk het volgende vindt
45
aangeteekend: „In den jaere 1532 op Alreheyligen avont (31 October) onder de Vespere is verbrant geweest dat Reguliers-cloester, gelegen neffens de poerte, genaempt de Eeguliers-poerte, duer geleyd vuer ofte brandt, soe sommige meenen, ende sijn de Reguliers getransporteert tot Heyloo omtrent Alcmaer anno XXXIII in den somer, overmits dese stede nyet gedoegen wilde \'t verbrande doester wederomme opgetimmert te worden.quot; Sommige geschiedschrijvers denken, dat de magistraat heimelijk het klooster in brand gestoken heeft, om alzoo zich te ontslaan van een der menigvuldige konventen, waarmede de stad bezwaard was; andere vermoeden met meer schijn van waarheid, dat de kanunniken zeiven hun klooster hebben in brand gestoken, omdat zij diep in de schulden staken en geene middelen hadden, om deze te betalen. In den nacht na den brand kwamen de kloosterlingen , zegt men, voot de sfads-poort en klopten daar aan, maar niet ingelaten zijnde zouden zij te Heilo een nieuw klooster hebben gesticht. Het laatste wordt echter wederlegd zoowel door de geschiedenis van het klooster te Heilo, als door de twee acten der vereeniging van het Amsterdamsche konvent met dat van Heilo, opgemaakt in het jaar 1534 en 1535. In de eerste acte geeft Jakob Koenraadszoon , prior van het konvent in Heilo, al de privilegiën, goederen en regten van zijn klooster over aan Hendrik Nikolaaszocn van quot;Weesp, prior der Regulieren van Amsterdam, onder beding, dat de eerstgenoemde zou blijven prior van het klooster in Heilo en zijne vorige klooster-broeders zeker jaargeld zouden trekken uit de inkomsten der vereenigde kloosters. Wanneer er over de uitlegging en uitvoering van dit contract moeijelijkheden waren gerezen, zijn deze bij tusschenspreken van eenige scheidslieden uit den weg geruimd S5). Daaruit blijkt, dat de Amsterdamsche Regulieren eigenlijk in het bezit van het klooster te Heilo zijn gekomen en hunne geschie-
46
denis, te Amsterdam afgebroken, in Heilo moet worden voortgezet.
Het klooster te Heilo, gesticht in den jare 1420, was toegewijd aan Willebrord en gebouwd ter plaatse, waar deze Heilige een zijner wonderwerken verrigt heeft, aan hetwelk wij nog door de put van zijn\' naam herinnerd worden. Weleer werd het klooster de Blinken genaamd. De monniken, die het bewoonden, volgden den derden regel van den Heiligen Franciscus tot het jaar 1438, toen zij dien verwisselden tegen den regel van den Heiligen Augustinus en met vergunning van Walraven van Meurs, Elect van Utrecht, zich voegden bij het Hol-landsche kapittel36). Het was een aanzienlijk gesticht, welks kerk niet minder dan acht altaren bezat. Het perkamenten register der Eegulieren, door mij gebruikt, bevat ook de privilegiën van dit konvent27)- Ik ga deze echter met stilzwijgen voorbij, omdat zij op het Amster-damsche Reguliers-klooster geene betrekking hebben, en zal alleen daaruit die privilegiën vermelden, welke behooren tot den tijd, wanneer het klooster van Heilo zich als \'t ware in dat van Amsterdam had opgelost. Het zijn een tweetal gift- of gunstbrieven van Koning Filips II. Op den 29sten Maart 1560 stelde Filips het klooster van Heilo, hetwelk hij in den daartoe betrekkelijken brief eene abdij noemt, onder zijne koninklijke hoede28). Deze bescherming moest in den ruimsten zin toegepast worden, want volgens zijne verklaring begreep de Koning daaronder de supplianten met hunne kerk , pachtgoederen, huizen, landen en erven, hunne officiers, pachters, dienaars en suppoosten, mitsgaders hunne paarden, koeijen, schapen en overige beesten, graan, hooi, stroo en alle andere goederen van hen, zoo roerende als onroerende, hoedanig die ook mogten wezen. Hij vergunde hun voor de abdij zijn koninklijk wapen te plaatsen en bedreigde met de galg een\' ieder, die mogt handelen in strijd met dit bevel.
47
hetwelk openlijk moest afgekondigd worden ter plaatse, waar zulks noodig was. Deze Sauvegarde is dan ook, op last van het Hof van Holland, na voorafgaand klokgelui te Amsterdam en Alkmaar gepubliceerd. De tweede brief is eene autorisatie van Filips, aan den prior en het kon-vent der Regulieren te Heiloop den 22sten December 1561 gegeven, om te mogen verkoopen dertig morgen lands in het land van Arkel en Kort-nieuwland, onder voorwaarde, dat zij de penningen, daarvan komende, zouden beleggen in den koop van andere gronden, meer in de nabijheid van het klooster gelegen29).
Na de privilegiën volgen in het boek der Regulieren de resignatiën en giften van huizen, renten en landen bij notariële acten, zoo ook de opdragten en kwijtscheldingen van deze, voor schepenen gedaan, ten behoeve van het Reguliers-klooster te Amsterdam en Heilo. Van Heussen heeft zich de moeite gegeven, om uit deze brieven, wier getal zeer groot is, een\' staat der bezittingen en jaarlijk-sche inkomsten van het Amsterdamsche klooster op te maken30). Daaruit zien wij, dat de Regulieren zeven huizen in Amsterdam bezaten, twee in de Nes, twee in de Grimnes, een in de Kalverstraat, een in de Windmolenstraat en een in de Heilige Kruisstraat. Het is mij gebleken, dat de lijst der landen, welke aan de Regulieren toebehoord hebben, niet geheel juist door van Heussen gegeven is. Ook verklaart hij zelf, dat, wanneer al hunne landen naauwkeurig werden opgeteld, men een getal van nog wel vijftig bunders, boven de door hem opgegevene zou verkrijgen. Volgens een privilegie van Keizer Karei, gegeven den 31sten December 1520, was de prior der Regulieren een der landrijksten van Amstelveen, die altijd heemraden over dat dorp zouden zijn, terwijl de oudste van hen dijkgraaf was S1). De Regulieren deelden in dezelfde voorregten, als de Karthuizers bezaten, en genoten vrijdom van accijns op den wijn en het bier, voor de dage-
48
lijksche behoefte in hun klooster benoodigd32). In het Archief van Amsterdam bevindt zich nog een boek op perkament met de officiën of kapellerijen, waarvan de prior der Eegnlieren te Amsterdam eertijds de collatie had33). Daaruit blijkt onder anderen, dat deze Collator was van eene kapellerij op het altaar van Sint Pancras in de Oude Kerk, op het hoog altaar, zoo ook op de altaren van Sint Hieronimus en der Heilige Drievuldigheid in de Nieuwe Kerk te Amsterdam en op het Sint Jakobs-altaar, in de kerk te Abcoude. Zeker hadden de Eegulieren bovendien nog andere regten, voordeelen en inkomsten, en bleven hunne dagelijksche diensten en verrigtingen ook niet onbeloond. Men zou daarom verwachten, dat het klooster bij uitstek rijk en vermogend is geweest, en toch waren de kloosterlingen bij het verbranden van hun verblijf buiten staat, om hunne schulden te betalen. quot;Waaruit met eenige waarschijnlijkheid het gevolg kan worden getrokken, dat in dit kon vent, als in zoo vele andere, de rijkdom overdaad gekweekt en tot verkwisting geleid heeft. Onze Amsterdamsche kloosterbroeders bleven te Heilotot het jaar 1571, wanneer, bij de oprigting van den Haar-lemschen bisschopszetel, hun klooster op bevel van Paus Pius V vernietigd en hunne goederen tot onderhoud van den Bisschop werden aangewezen. Nadat Govert van Mierlo de bisschoppelijke waardigheid aanvaard had, werden de kloostergebouwen van Heilo afgebroken en de laatste kanunniken, zes in getal, als domheeren bij de kathedraal-kerk te Haarlem geplaatst. Jakob Saffius, de laatste prior van Heilo, werd de eerste proost van het Haarlemsche kapittel. Uit authentieke stukken blijkt, dat de volgende personen priors en bestuurders van ons Eeguliers-klooster in de daarbij gestelde jaren zijn geweest:
1400. Frater Johannes Ottonis.
1405.--Johannes.
1413.--Henricus.
49
1415. Frater Johannes.
1432.--Paulus.
1441.--Nicolaus Papius.
1443.--Johannes de Yelsen.
1456.--Jacobus Simonis.
1482.--Rudolphus Jacobi.
1492.--Simon Johannis.
1532. ---Henricus Nicolai de Wesop.
1535. —-— Jacobus Conradi.
1562.--Cornelius Johannis de Schermer.
1570.--Jacobus Saffius.
De grond, waarop het afgebrande klooster gestaan had, met het aangrenzende land , omtrent vier morgens groot, bleef na den brand nog het eigendom der Regulieren; waarom het mij niet ongepast voorkomt, eenigzins na te gaan, wat verder dienaangaande is geschied. De kanunniken van Heilo verhuurden het ledige erf met den boomgaard aan den bekenden schout van Amsterdam, Willem Dirkszoon Bard es, die de plek in eenen lusthof schijnt herschapen te hebben, welken hij wel twintig jaren in gebruik heeft gehad. Wanneer in 1564 de huurtijd verstreken\' was, besloten zij den hof aan den meestbiedende te verkoopen. Waartoe Nikolaas, Bisschop van Haarlem , hun zijne toestemming gaf onder voorwaarde, dat men op de plaats, waar het Reguliers-klooster gestaan had, zou doen stichten en onderhouden eene kapel met een altaar, om aldaar op behoorlijke tijden missen te doen voor de stichters van het konvent en hen, die aldaar begraven lagen34). De stad Amsterdam nam in overweging, om den Reguliers-hof te naasten35), maar deze werd gekocht door het kapittel van de kathedraalkerk te Haarlem, hetwelk den boomgaard, groot vier en dertig hond en negen en dertig roeden weder in erfpacht verkocht. Door verzuimde betaling kwam deze grond echter terug aan het kapittel. Het gaf nu de hofstede
4
50
met den boomgaard en verder toebehooren, als getimmerten, boomen en plantsoen in eeuwige erfpacht aan Jakob Saffius, laatstelijk prior der Kegulieren vanHeilo, voor eenen canon van éénen gulden \'sjaars ter oorzake van de erfpacht en buitendien voor eene som van twee honderd vijf en vijftig guldens, even zoo jaarlijks te betalen. Deze laatste som was eigenlijk eene rente, welke zekere Maria Willemsdochter van Amsterdam, krachtens vijftien rentebrieven, van het voormalige Eeguliers-klooster te vorderen had j waarvan de hoofdsom vier duizend vier honderd Carolus-guldens bedroeg. De last van den Haar-lemschen Bisschop, om op het erf van het Keguliers-klooster eene kapel te bouwen, schijnt niet voldaan te zijn. Misschien is Saffius wel van deze verpligting ontslagen, omdat hij tot het besluit kwam, om den hof weder in erfpacht uit te geven. Althans werd deze in verscheidene perceelen ge-smaldeeld en tot woonplaatsen, herbergen en tuinen verhuurd.
In den zomer van het jaar 1572 nam de stads-regering in beraad, om het Reguliers-hof te slechten en de boomen om te houwen, ten einde uit de stad een vrij uitzigt te hebben en opdat de vijand daar geene schansen mogt opwerpen. Saffius leverde op den lsten September een protest daartegen in. Hij beweerde, dat het Reguliers-hof was eene geestelijke plaats, gelegen buiten de jurisdictie der stad, zoodat het bestuur daarover geene beschikking had. Het aardrijk was daar zeer laag en de grond ongeschikt, om eenige bolwerken te dragen, gelijk nog onlangs bij het beleg der stad gebleken was. Er lagen ook geene hoogten of fondamenten, gelijk in het Leprozenhuis, het Karthuizer-klooster en andere huizen of tuinen in de nabijheid der stad, waaruit aan deze schade kon worden toegebragt. Daarbij was deze stad, zoo als Saffius zeide , magtiger, om heer Jakob te helpen, dan heer Jakob de stad. Waarom hij aan de stads-regering voorsloeg, om het Reguliers-hof met de jaarlijksche pacht van hem over te nemen. Deze
51
insinuatie mogt evenwel niet veel baten, want Jakob Saffias overleed kort daarop, en de Graaf van Bossu, Stadhouder van Holland, gaf bevel aan burgemeesteren, om niettegenstaande het ingeleverde protest tot de slooping van het Reguliers-hof over te gaan30}. Al het geboomte van den hof, uitgezonderd de ooftboomen, werd nu geveld; terwijl bovendien nog een klein gebouw aldaar bleef staan 37).
Na de verandering van zaken, hier voorgevallen in 1578, werd het Reguliers-hof weder betimmerd en beplant; men trof er ook eene herberg of plaats van uitspanning voor de Amsterdammers aan. In de volgende eeuw besloot het stads-bestuur den hof in te rigten tot een Hortus Medicus of Artsenij-tuin, waarin tevens lessen over de kruidkunde gegeven werden 38). Eindelijk is bij de laatste uitlegging deze plek binnen de stad getrokken en met huizen bezet. Toen in den jare 1663 de Keizersgracht bij de Utrechtsche Straat gegraven werd, vond men nog de grondslagen van het Reguliers-klooster, rustende op elzen palen. Daarbij werd men gewaar, dat het koor der kerk gestaan had op de plaats, waar later de peilsluis gelegd werd39). Waardoor de ligging der kerk zelve, als zijnde ten westen van het koor, genoegzaam wordt aangewezen. Er bestaan verscheidene afbeeldingen van het klooster, die echter zoo veel van elkander verschillen, dat men daarin naauwelijks hetzelfde gebouw kan herkennen 40). Ongetwijfeld moet die, welke voorkomt op den platten grond van Amsterdam, geschilderd door Cornelis Antho-niszoon en geplaatst in het stads-archief, voor de beste en naauwkeurigste gehouden worden, omdat zij de oudste is, zijnde vervaardigd in 1536 en alzoo slechts vier jaren, nadat het klooster had opgehouden te bestaan. Opmerkelijk is het, dat deze afbeelding van het klooster-gebouw niet is teruggegeven op de kaart in houtsnede, naar de schilderij van Anthoniszoon ten jare 1544 vervaardigd.
1. De titel van het werk is: Dit zijn die privilegiën, exemptiën, liber-teyten, gratiën van diversche gheestelicke ende waerlicke overheyt, beyden conventen, als der Canoniken Regulieren van Amsterdam en der Canouiken Regulieren van Heyloe buyten Alckmaer speeialick ghegnnt ende ghegeven, tehalven allen anderen privilegiën, exemptiën, liberteyten, gratiën, het ge-nerael capittel van \'Windesem (in wiens eolligacij het convent van Heyloe mede verbonden ende gheunieert is) van verscheyde gheestelicke ende waerlicke heeren ghegeven ende verleent. H. S. in folio op perkament, bevattende twee honderd en vijftien dubbeld beschreven bladzijden. Het is gebonden in eenen zwaren lederen band met koperen sloten en hoekstukken. Buiten op de voorzijde staat met vergulden letters gedrnkt: D. Cornelius Ichtopegins, Prior in Heilo. Men vindt daarin afschriften, naar het origineel genomen, gecollationneerd en geteekend door den Notaris Theodoricus van Teylingen te Alkmaar. 155G—1570.
2. Van Heussen, Historia Episcopatuum, Vol. II, fol. 115, Kerkelijke Oudheden van Keimernerland, D. I, bl. 559.
3. Privilegiën der Regulieren, fol. 1. Van Heussen, Historia Episcopatuum, Vol. II, fol. 116 geeft den brief in het Latijn, le Long , Beschrijving van de Reformatie, bi. 241, vertaald in het Nederduitseh.
4. Van Heussen, Historia Episcopatuum, Vol. II, fol. 115. Le Long, Beschrijving van de Reformatie, bl. 243 geeft er eene Nederduitsche vertaling van. Het stuk wordt niet gevonden in de Privilegiën der Regulieren.
5. De brief is gegeven in den Haag 21 January 1394 naar den loop van den Hove. Hij komt voor in de Privilegiën der Regulieren, fol. 1 verso, van Heussen, Historia Episcopatuum, Vol. II, fol. 116, en bij Dapper, Historische Beschrijving van Amsterdam, bl. 324, die zegt, dat deze gunst-brief hem door den heer Dirk Strijker, Ridder en Secretaris der zeezaken hier ter stede , is ter hand gesteld.
53
6. Privilegiën der Regulieren, fol. 2 verso, van Heussen, Historic Epi-«copatuum, Vol. II, fol. 117, Ie Long, Beschrijving van de Reformatie, bi. 242.
7. Privilegiën der Regulieren, fol. 4, waar tevens de bevestiging van het verdrag door den Utrechtscben Bisschop, geteekend 5 December 1400, voorkomt. Van Heussen, Historia Episcopatuum, Vol. II, fol. 117 geeft het stuk in het Latijn, le Long , Beschrijving van de Reformatie , bl. 245 in het Nederduitsch.
8. Le Long, Beschrijving van de Reformatie bl. 239.
9. Privilegiën der Regulieren, fol. 3, van Heussen, Historia Episcopatuum, Vol. 11, fol. 118, le Long, Beschrijving van de Reformatie, bl. 246. De brief is gegeven in het jaar 1400, daags voor het feest van Sint Nikolaas. Nog komen er in de Privilegiën der Regulieren verscheidene brieven voor, waarin de vereeniging van het klooster met het kapittel van Windesheim bevestigd wordt.
10. Batavia Sacra, Vol. I, bl. 281.
11. Op welke wijze de Reguliere kanunniken werden ingekleed , vindt men beschreven in de Kronijk van Windesheim, waar tevens de belofte wordt opgegeven, welke bij die gelegenheid door ben werd afgelegd. Batavia Sacra, Vol. I, bl. 281.
12. Privilegiën der Regulieren, fol. 5.
13. i » » fol. 7 verso.
14. • » » fol. 8.
15. gt; » » fol. 12.
16. • » » fol, 12 verso. Trouwens had Bisschop David van Bourgondic reeds vroeger liet kapittel van Windesheim en de kloosters, daaraan onderworpen, van de gewone visitatie en correctie vrij verklaard krachtens eene bul van Paus Eugenius IV, den llden November 1431 aan het kapittel verleend. Privilegiën der Regulieren, fol. 25 verso.
17. Privilegiën der Regulieren, fol. 14 verso.
18. » sgt; » fol. 15 verso.
19. Dapper, Historische Beschrijving van Amsterdam, bl. 129.
20. Privilegiën der Regulieren, fol. 20. De dag der maand, waarin de bnl gegeven werd,quot;is niet ingevuld.
21. Groot Memoriaal N. 1, bl. 253. Aldaar komt voor een accoord, door burgemeesteren gesloten, met Hendrik Simonsz. molenaar wegens het leggen van die heerwech, de Reguliersdijck genaemt, door zijn land, 21 October 1505.
22. Privilegiën der Regulieren, fol. 21. Dapper, Historische Beschrijving van Amsterdam, bl. 325 geeft eene niet zeer naauwkeurige kopij van dezen brief. Aldaar wordt de hoogte en breedte der kade gesteld op achttien voeten. Bij de papieren van P. Vlaming en G. Schoenmaker bevindt zich een brief van Hertog Albrecht van Beijcren, gegeven 6 Augustus 1399, waarbij hij
54
aan de Regulieren vrijheid geeft, om eeueu molen bij Amsterdam te zetten, waar dit hun het best zal dunken. Ook schenkt hij hnn het regt van den wind daarvan ten eeuwigen dage.
23. Privilegiën der Kegulieren, fol, 23,
24. Groot Memoriaal, N. I, hl, 328 keerz.
25. De contracten, geteekend 21 April 1534 en 24 Jnnij 1535, zijn te vinden in het Latijn bij van Ileussen , Historia Episcopatunm, Vol. II, fol. 120, en in het Nederdoitsch bij le Long, Beschrijving van de Reformatie, bl. 452.
26. Kerkelijke Ondheden van Kennemerland, D. I, bl. 550.
27. Piivilegiën der Regulieren, fol. 34—49.
28. » « » fol. 51.
29. gt; gt; gt; fol. 52.
30. Van Heussen, Historia Episcopatuum, Vol. II, fol. 119. Le Long, Beschrijving der Reformatie, bl. 455 heeft deze lijst der goederen en inkomsten van het Reguliers-klooster in haar geheel overgenomen.
31. Het Archief der IJzeren Kapel, bl. 159.
32. » . » » » hl. 90. De brief is gegeven door Hertog Filips van Bourgondië, 30 Augustus 1452.
33. Dit handschrift, geschreven met dezelfde hand als de vermelde Privilegiën der Regulieren , werd door mij voor het stads-archief aangekocht uit de nalatenschap van G. \\Y. van Oosten de Bruyn, historieschrijver der stad Haarlem. Het heeft tot titel: Copiën van alle Officiën ofte Cappelrijen, daer die prior van Amsterdam, nu\'in Heyloe, in der tijt wesende, collatenr off is. De band is van leder en voorzien van koperen sloten. Het is eene kopij, die, naar het origineel gemaakt, in 1560 door den Notaris Theodoricns van Teylingen te Alkmaar gecollationeerd en geteekend is. Het boek van perkament in quarto bevat drie en zestig dubbeld beschreven bladzijden; waarvan de inhoud hier achter zal worden opgegeven.
34. De brief, gegeven 24 Fehruarij 1564, is te vinden bij Dapper, Historische Beschrijving van Amsterdam, bl. 326.
35. Resolutiën Vroedschap N. II, 21 November 1571, bl. 191.
36. Het protest van Jakoh Saffius, overgegeven op 1 September 1572, is medegedeeld door Dapper, Historische Beschrijving van Amsterdam, bl. 327. Eene acte daarvan staat geregistreerd in het Groot Memoriaal, N. II, bl. 141.
37. Keurboek G, bl. 76 keerz.
38. Wagenaar, Amsterdam, D. II, hl. 286.
39. Domselaer, Historische Beschrijving van Amsterdam, B. Ill, bl. 331.
40. In de rijke kunstverzameling van Mr. I. T. Bodel Nijenhuis te Leiden zijn zes afbeeldingen van het klooster aanwezig. Zie R. C. H. Romer, Geschiedkundig overzigt van de kloosters en abdijen van Holland cn Zeeland, D. II, hl. 257.
INHOUD VAN HET BOEK DER O.FFICIËN OF KA PELLERIJEN, WAARVAN DE PRIOR DER REGULIEREN TE AMSTERDAM COLLATOR WAS.
BI. 1. Katherijn Meus Garbrantsz. weduwe, sticht eene kapellerij in Onzer Lieve Vrouwen Parochie-kerk te Amsterdam, aan de noordzijde van het koor tusschen bet Binnenlandsvaarders- en Metselaars-altaar, ter eere van Onze Lieve Vrouw Maria en Sint Hieronimus, Confessor en Kardinaal, waarop vijf missen elke week zullen gedaan worden. Zij benoemt, na haren dood, den prior der Regulieren tot patroon en collator van deze kapellerij ten eeuwigen dage. Get. 2 Mei 1454.
BI. 8. Claes Jacopsoen Bicker vestigt zes missen op bet altaar der kapellerij van Sint Hieronimus, gesticht door zijne grootmoeder Katherijn Meus Garbrantsz. weduwe. Hij bepaalt, dat de vikarie altijd zal begeven worden door den oudsten van zijn geslacht, of, indien deze daarin niet voorziet, door den prior der Eegulieren. Verder geeft hij voor het tegenwoordige de vikarie aan Jacob Boelenssoen, priester te Amsterdam, zijnen neef. Get. 1 Maart 1513.
BI. 15. Meester Bruninc, Jacob Claes Brunincsoen, sticht eene kapellerij ter eere van Sint Pancras in de Sint Nikolaas-kerk te Amsterdam. Get. 16 February 1440.
BI. 17 keerz. quot;Willem Brunincsoen, priester, geeft eene jaarlijkscbe rente aan het altaar van Sint Pancras, staande in de Sint Nikolaas Parochie-kerk bij de noorderdeur, om daarvan kasuifelen en andere ornamenten te maken. Get. 6 Maart 1464.
BI. 18. Bruno Jacopsoen, priester in het Karthnizer-klooster buiten Utrecht, schenkt na zijn1 dood de kapellerij van Sint Pancras in de Sint Nikolaas-kerk te Amsterdam, en bet altaar, waarop door hem drie missen gevestigd waren, met al de inkomsten aan het Eeguliers-klooster. Get. 3 Februarij 1467.
56
BI. 20. Meester Claes Jacobsz. priester en Ghijsbert Jacobsz. zijn broeder, ter eere der apostelen Sint Pieter en Sint Jan Evangelist een officie gemaakt hebbende op een altaar in den omgang aan de zuidzijde van Onzer Lieve Vrouwen Parochie-kerk te Amsterdam , toegewijd aan de Heilige Drievuldigheid, geven na hunnen dood en dien van Claes, Jan Claes Goertszoen de collatie van dit officie aan den prior der Regulieren. Get. 14 Augustus 1486.
BI. 22 keerz. Meester Johannes Symon Wilhelmussoen, priester en inwoner van Amsterdam, geeft een officie op het altaar der Heilige Drievuldigheid aan de zuidzijde der Nieuwe Kerk te Amsterdam, aan MeesterNicolaes Jacob Pillensz. priester alhier. Get. 30 Augustus 1483.
BI. 24. Simon Janssoen, prior van het Reguliers-klooster en Nicolaes Godfriedssoen, procurator van hetzelfde klooster, staan aan Meester Johannes Symon Wilhelmussoen eene jaarlijksche rente toe voor het officie in de Nieuwe Kerk, door hem gegeven aan Meester Nicolaes Jacob Pillensz.
BI. 26. Claes Willemssoen verkoopt aan Ghijsbert Jacob Pillenssoens-soen eene jaarlijksche rente, staande op een huis in de Warmoesstraat, op den hoek van den Arme. Get. 29 December 1480.
BI. 26 keerz. Jan Beth Walichssoeil verkoopt aan Ghijsbert Jacob Pillenssoens-soen eene jaarlijksche rente, staande op een stuk lands, gelegen aan de noordzijde van het kloosteiiand der Elfduizend Maagden en zich uitstrekkende van de nieuwe stads-gracht tot den Zeeburg.Get. 9 Maart 1481.
BI. 30. Het konvent der Regulieren sticht, op last en bevel van Meester Henrick Foppensz. zaliger gedachtenis, een officie op het altaar van Sint Pancras in de Sint Nikolaas-kerk te Amsterdam. Get. 20 October 1495.
BI. 31. Meester Henrick Foppensz. priester, scheldt kwijt aan de Regulieren acht maden lands, gelegen achter den dam bij den Heiligen Weg, geheeten Blanche Hey-nenlant of Cruysweer. Get. 20 Mei 1471.
57
;
BI. 32. Het Sint Lucienr kon vent huurt van de liegulieren de acht maden lands, boven vermeld. Get. 7 October 1482.
BI. 33. Henrick Foppensz. priester scheldt eenige pachten en renten kwijt aan-de Eegulieren. Get. 22 Mei 1471.
BI. 34. Heyne Eose huurt van Griete Voppendochter een vierendeel van een land , geheeten de Cruyscampe, en zich uitstrekkende van de Wetering tot den Amsteldijk. Get. 3 Julij 1383.
BI. 34 keerz. Ghijstgen Voppensoen verhuurt aan Pieter Godertssoen een vierendeel van het voorzegde land, geheeten de Cruyscampe,
BI. 35 keerz. Jonghe Thaemsz. huurt een huis en erf bij de Bagijnen aan den burgwal. Get. 30 Mei 1411.
BI. 36. Egbert Symonsz. pater van het Sint Geertrui-den-konvent sticht bij uitersten wil een officie van vijf missen op het hoog altaar in Onzer Lieve Vrouwen Paro-chie-kerk, waarvan de prior der Regulieren Collator zal wezen. Get. 20 December 1505.
BI. 41. Gheertruyt Jacob Pillensdochter sticht een officie van vijf missen elke week op het altaar van Sint Pancras in de Parochie-kerk van Sint Nikolaas, waarvan de prior der Begulieren patroon en begever zal zijn. Get. 14 December 1506.
BI. 46. Kerkmeesteren van de Sint Nikolaas-kerk bekennen van wege Truye Jacop Pillensoens de som van vier ponden ontvangen te hebben, met voorwaarde dat zij daarvoor zullen bezorgen wijn en brood ten behoeve van de vijf missen op het altaar van Sint Prancras. Get. 7 Julij 1513.
BI. 46 keerz. Peter Jan Harincxsoen bekentschuldigtewezen aan Ghijsbrecht Jacopsoen eene eeuwige pacht van twaalf gouden quot;Wilhelmus schilden en een oortje, staande op een land in den ban van Nieuwer-amstel. Get. 5 Junij 1483.
BI. 48. De Eegulieren komen overeen met Pieter Jansz. dat zij, als erfgenamen van Gheertruydt Jacob Pillensz. dochter, ieder jaar in plaats van twaalf Wilhelmus schilden ont-
58
vangen zullen dertien guldens current. Get. 31 January 1504.
BI. 50. Jacob Leeuwe en Pieternelle Bouwensdochter, zijne vrouw, wonende te Abcoude, stichten een officie van vijf missen op het Sint Jakobs-altaar, staande in de kerk van Abcoude, hétwelk zij zeiven hebben laten maken ; waarvan de collatie na hun overlijden wordt opgedragen aan den prior der Eegulieren. Get. 11 April 1502.
BI. 56. Meester Dirck Willemsz. draagt op aan het Eeguliers-klooster, ten behoeve van het Sint Jakobs-altaar te Abcoude, een huis, bewoond door heer Claes Jacobsz. Get. 31 Augustus 1513.
BI. 57. Jacob Leeu van Abcoude verklaart, dat hij een huis wil laten maken, te bewonen door den priester, die de vikarie, door hem gesticht, zal bedienen. En, indien hij dit huis niet maakt bij zijn leven, begeert hij, dat de prior der Regulieren dit uit zijne nalatenschap zal doen. Get. 20 April 1506.
BI. 58 keerz. Ysbrant van der Haer Jansz. bekent verkocht te hebben aan Jacob Leeu Jansz. vijf morgen lands en een twaalfde van een morgen , liggende te Abcoude in het marktveld. Get. 9 Mei 1486.
BI. 59. Jan van der Haer bekent aan Meester Marten Ghijsbert Lappensz. eenige jaarlijksche renten schuldig te wezen. Get. op Sint Michielsdag Archangel 1475.
El. 60 keerz. Meester Marten Ghijsbert Lappensz. bekent de voorzegde renten verkocht te hebben aan Jacob Lewen. Get. Dingsdag voor Sint Bartholomeus-dag Apostel 1494.
BI. 61 keerz. Kerkmeesteren van Nichtevecht bekennen, ten behoeve van hunne kerk, van Jacob Leeu Jansz. ontvangen te hebben twintig gouden Rijnsche guldens. Get. op Sint Gallen-dag 1495.
El. 62. Jacob Petersz. bekent jaarlijks schuldig te wezen aan Jacob Jansz. twee gouden David-guldens. Get. op Sint Simon en Judas-avond 1480.
DIE IN DE
TWEEDE HELFT DEK ZEVENTIENDE EETTW TE AMSTERDAM POORTEES ZIJN GEWEEST.quot;
———
—
..... _
_
Te regt zeide quot;Wagenaar (Amsterdam, D. I, bl. 591) dat de schilderkunst in het midden der zeventiende eeuw hier zeer gebloeid heeft. Groot was ook het getal schilders, die zich destijds te dezer stede bevonden, grooter misschien dan op eenige andere plaats. Weinig is echter tot dus verre aangaande het leven van velen hunner met zekerheid bekend, omdat de werken van Houbraken, Immerzeel en anderen, die daarover handelen, niet uit authentieke bronnen geput zijn en overvloeijen van allerlei onwaarheden en verdichtselen, zoodat het dikwijls moeije-iijk valt daarin het ware van het onware te onderscheiden. Ik beschouw het derhalve als ten hoogste wenschelijk, dat de geschiedenis der schilders en der schilderkunst in ons vaderland met de vereischte naauwkeurigheid onderzocht , en de roem van onzen landaard, die in deze kunst boven andere natiën heeft uitgemunt, waardiglijk gehandhaafd worde. Als eene kleine bijdrage daartoe, deed ik achter mijn werkje over Rembrand (bladz. 67) eene opgave van de schilders, die te Amsterdam van 1636 tot 1655 het poorterschap hebben bekomen, getrokken uit de stads-poorterboeken. Aangenaam was het mij daarna te zien, met hoe veel vrucht door sommigen en vooral door den heer W. Burger in hunne nasporingen over de oude Hollandsche school van deze korte aanteekeningen is
62
gebruik gemaakt tot het verbeteren der onnaauwkeurighe-den, bij vroegere schrijvers voorkomende. Hetgeen mij heeft aangespoord, om een vervolg te geven op de vorige lijst door eene mededeeling van de namen der schilders, die sedert 1655 tot 1700 hier poorters zijn geweest. Zij zijn overgenomen uit de negen daarop volgende Poorter-boeken der stad. Men kan deze opgaven tevens beschouwen, als eene aanvulling der boeken van het Sint Lucas of schilders-gild in het stads-archief, welke niet voor het jaar 1750 aanvangen. Misschien zal ik later deze naamlijst nog tot dien tijd vervolgen.
POORTEEBOEKEN VAN AMSTERDAM.
N. 1 van 1655 tot 1659.
N. 2 — 1659 — 1666.
N. 3 — 1666 — 1674.
N. 4 — 1674 — 1680.
N. 5 — 1680 — 1684.
N. 6 — 1684 — 1687.
N. 7 — 1687 — 1691.
N. 8 — 1691 — 1695.
N. 9 — 1695 — 1700.
13 Junij 1656. Steven Adamse van ïours.
23 Meij 1663. Pieter Antlionisse van Amsterdam.
27 Meij 1664. Jan Albertsz. van Ewout.
28 October 1687. Theunis Andriesz. van Kristiania. 20 January 1688. Jan van Assen van Amsterdam.
16 Julij 1692. Adriaen Andelot van Amsterdam. 26 January 1695. Eoelof Abramsz. van Amsterdam. 30 Augustus 1698. Jacob Aukes van Amsterdam.
O
12 Maert 1699. Abraham van Ambagt van Amsterdam.
3 October 1658. Frans Blank van Eekelenfeur.
6 September 1659. Johannes Borman van den Haegh.
14 October 1659. Abraham Andriesse Billot van Utrecht. 25 Meij 1660. Cornells Jacobse van den Burg van den
Haech.
4 Julij 1663, Joannes Brugman van Antwerpen.
12 December 1663. Christiaen Bloemhoff van Amsterdam.
6 November 1669. Pieter Claessen Bijl van Amsterdam.
14 January 1672. Frans Cornelisz. Backer van Amsterdam.
15 October 1684. Cornells Barentsz. van Amsterdam. 23 January 1688. Johannes Bot van \'s Gravenhage.
7 Augustus 1688. Estienne Benoist van Parijs.
9 November 1690. Dirck Jansz. Berckhuijsen van Amsterdam.
17 Augustus 1694. Paul Bols van Leiden.
O
29 January 1697. Andries Klaasz. Bootsz. van Amsterdam.
62
gebruik gemaakt tot het verbeteren der onnaauwkeurighe-den, bij vroegere schrijvers voorkomende. Hetgeen mij heeft aangespoord, om een vervolg te geven op de vorige lijst door eene mededeeling van de namen der schilders, die sedert 1655 tot 1700 hier poorters zijn geweest. Zij zijn overgenomen uit de negen daarop volgende Poorter-boeken der stad. Men kan deze opgaven tevens beschouwen, als eene aanvulling der boeken van het Sint Lucas of schilders-gild in het stads-archief, welke niet voor het jaar 1750 aanvangen. Misschien zal ik later deze naamlijst nog tot dien tijd vervolgen.
POORTERBOEKEN VAN AMSTERDAM,
N. 1 van 1655 tot 1659.
N. 2 — 1659 — 1666.
N. 3 — 1666 — 1674.
N. 4 — 1674 — 1680.
N. 5 — 1680 — 1684.
N. 6 — 1684 — 1687.
N. 7 — 1687 — 1691.
N. 8 — 1691 — 1695.
N. 9 — 1695 — 1700.
13 Junij 1656. Steven Adamse van Tours.
23 Meij 1663. Pieter Anthonisse van Amsterdam.
27 Meij 1664. Jan Albertsz. van Ewout.
28 October 1687. Theunis Andriesz. van Krlstiania. 20 Januarij 1688. Jan van Assen van Amsterdam.
16 Julij 1692. Adriaen Andelot van Amsterdam.
26 Januarij 1695. Eoelof Abramsz. van Amsterdam. 30 Augustus 1698. Jacob Aukes van Amsterdam. 12 Maert 1699. Abraham van Ambagt van Amsterdam.
3 October 1658. Frans Blank van Eekelenfeur.
6 September 1659. Johannes Borman van den Haegh.
14 October 1659. Abraham Andriesse Billot van Utrecht. 25 Meij 1660. Cornells Jacobse van den Burg van den
Haech.
4 Julij 1668. Joannes Brugman van Antwerpen.
12 December 1663. Christiaen Bloemhoff van Amsterdam.
6 November 1669. Pieter Claessen Bijl van Amsterdam.
14 Januarij 1672. Frans Cornelisz. Backer van Amsterdam.
15 October 1684. Cornelis Barentsz. van Amsterdam. 23 Januarij 1688. Johannes Bot van \'s Gravenhage.
7 Augustus 1688. Estienne Benoist van Parijs.
9 November 1690. Dirck Jansz. Berckhuijsen van Amsterdam.
17 Augustus 1694, Paul Bols van Leiden.
29 Januarij 1697. Andries Klaasz. Bootsz. van Amsterdam.
64
November 1656. Jacob Goeman van Amsterdam. November 1662. Guilliaem Corvela van Antwerpen. November 1663. Adam Pietersz. Craemer van \'s Har-togenbos.
Junij 1669. Drak Christiaensz. van Leerdam. November 1670. Cornells Cornelisse van Haerlem. Junij 1671. Marcus Cortsz. van Hamburgh.
Maert 1673. Hermanns Collenius van Collum.
Meij 1675. Isaack Croonenbergh van Amsterdam. January 1689. Jan Crehié van Amsterdam.
Januarij 1690. Hermanus Conincksteen van Uytrecht. October 1690. Hendrlck Claasz. van Amsterdam. Maert 1693. Claas Croock van Amsterdam.
Maert 1694. Johannes Cooning van Bijten.
Junij 1695. Daniel Coersel van Meurs.
Junij 1696. Jacobus Cruijdel van Amsterdam. September 1696. Gijsbert Cruijsbergen van Amsterdam.
Maert 1661. Pieter Simonse Duin van Amsterdam. October 1668. Barent Draet van Amsterdam.
Julij 1676. Hendrick Dinckeson van Nimwegen.
April 1657. Allerdt van Everdingen van Alckmaer. December 1659. Frederick Ernst van Amsterdam. Julij 1660. Thomas Edewijns van Amsterdam. December 1683. Johannes Engel van Amsterdam.
April 1664. Lourens Eloor van Eredrickstadt.
Meij 1668. Barent Faber van Emden.
Julij 1668. Jan Fransen van Amsterdam.
65
29 Maert 1678. Jan Fransz. van Amsterdam.
3 April 1696. Guillaunie Froget van Cran.
12 Maert 1660. Baltus Gerritsen van Amsterdam. 27 Augustus 1663. Jan Gerritsz. van Maurick.
19 Junij 1670. Jan Gerritsz. van Bremen.
19 December 1673. Abraham Gerritse Aran Amsterdam.
15 December 1678. Direk Gijsbertsz. van Amsterdam. 25 Meij 1691. Jacobus Coop van Groen van Amsterdam.
4 Maert 1655. Jeuriaen Henricksz. van Streeck. 17 Meij 1658. Jan van llouthuijsen van Weemder.
6 October 1665. Hendric Ilendricxe van Amsterdam.
11 February 1666. Jan Harmensz. van list.
14 Julij 1G66. Jan Hendricksz. van Amsterdam. 8 December 1674. Pieter Hendrixsz. van Antwerpen.
12 Februarij 1682. Justus van Huijsen van Amsterdam.
16 Augustus 1685. Gijsbert Jacobsz. lloll van Amsterdam. 16 Maert 1688. Melcliior de llondekoeter van Utrecht.
3 April 1688. Dirck Erasmus van Hoffen van West-huijsen.
20 November 1692. Joost van den Ham van Amsterdam. 29 September 1693. Martinus Hals van Amsterdam.
12 Julij 1695. Arent Jacobsz. van der Htdjde van Amsterdam.
20 Julij 1696. Frans Pietersz. Hojen van Amsterdam.
12 September 1658. Jacob Jansz. van Swol.
29 Junij 1662. Hendrick Jansz. van Amsterdam. 25 October 1667. Jaques Ikes van Duijnkcrcken. 20 Julij 1668. Jacobus Jorisz. van Leijden.
5
66
27 Augustus 1669. Lucas Pietersz. de Jonge van Am
sterdam.
7 Meij 1676. Jan Jacobsz. van Amsterdam.
26 September 1678. Jan Jansz. van Amsterdam. 17 February 1683. Gerrit Janse van Amsterdam.
1 Junij 1683. Philip Jeermans van\' Hamburg.
20 Junij 1687. Valentijn Jeurriaensz. van Amsterdam. 17 Augustus 1687. Jacob Janrica van Kouaen.
O
6 February 1688. Lucas Jansz. van Amsterdam.
11 Mei 1638. Claes Jeronimusz. van Amsterdam.
12 Junij 1688. Christiaen Jansz. van Amsterdam.
8 November 1689. Salomon Isaakse van Amsterdam.
8 Maert 1691. Jan Pieters de Jonge van Amsterdam. 29 Meij 1693. Marten Jurriaensz. van Amsterdam.
4 Meij 1695. Jan Joosten van Amsterdam.
9 April 1699. Picter Janse Jesuit van Amsterdam.
22 Maert 1659. Wiechman Kuijven van Ereemen. 31 November 1669. Poulus Iveijser van Amsterdam.
13 Julij 1681. Hendrick Jansz. Kuijper van Amsterdam.
6 December 1692. Herman Ketelhoet van Amsterdam.
7 April 1693. Claas Ketelhoet van Amsterdam.
6 September 1656. Alexander Lucassen van Amsterdam.
12 April 1657. David Ludeking van der Lievendau.
7 February 1659. Abraham Laurissen van Amsterdam. 17 February 1660. Elias Jansz. van Limberg van \'t
huys ter Noot.
21 October 1667. Gerrit Lunde van Amsterdam.
13 December 1668. Jan Andrees Lievesz. van Ant
werpen.
28 Julij 1682, Hendrick Lagis van Amsterdam.
8 November 1685. Jacques Lesoif van Rouaen.
67
15 Maert 1688. Jan Loopen van Leiden.
19 November 1692. Joannes Leekamer van Amsterdam. 12 Julij 1695. Harmanus Luycasz. van Amsterdam. 1 December 1699. Caspar Leeuwenburg van Leeuwaarden.
26 Meij 1656. Harke Michielsz. van Amsterdam.
18 September 1657. Jacobus a Maescbali van Antwerpen. 9 January 1659. Gabriel Metzu van Leijden.
4 October 1663. Abram Michielse van Amsterdam.
12 Meij 1666. Pieter Mathijssen van Leijerdorp.
15 Meij 1673. Jacobus Malskappele van Dordrecht.
13 January 1685. Johannes de Maber van Amsterdam. 15 Maert 1688. Michiei Musschar van Rotterdam.
18 Augustus 1688. Albert Meijerinck van Amsterdam.
23 Augustus 1691. Andries Maijboom van Amsterdam. 10 October 1698. Jan Michiels van Amsterdam.
22 Junij 1655. Jan Coerts Noortrijck van Amsterdam.
27 Junij 1664. Jan van Neck van Abkou,
22 October 1666. Hendrick Jansz. Noorthoorn van Embden. 9 Maert 1696. Mattheus Naiveu van Leijden.
15 October 1685. Jacob van Oorschot van Amsterdam.
10 Augustus 1668. Matthijs Peilecum van Haerlem. 6 Junij 1685. Simon ChristofFelse Petske van Amsterdam. 17 January 1688. Anthony Pietersz. van Amsterdam.
24 Maert 1688. David van der Plaats van Amsterdam. 24 Junij 1690. Pierre Philippe van Parijs.
6 October 1690. Nicolaes Piemond van Amsterdam.
23 November 1690. Jeuriaen Pool van Amsterdam.
5*
68
21 Julij 1695. Theodoor van Pene, van Amsterdam. 6 Maert 1698. Albert Pietersz. van Amsterdam.
19 Maert 1688. Jan Quaet van Amsterdam.
15 January 1659. Jacob van Euijsdael van Haerlem.
22 November 1662. Jacob Kijck van Amsterdam. 10 Januarij 1663. David de Eijck van Amsterdam.
2 Maert 1666. Nicolaes Rosendael van Hoorn.
24 Meij 1667. Alexander Eoosewel van Amsterdam.
23 December 1670. Jacob Lourensz de Ecode van 01-
denburgb.
12 October 1678. Jacobus de Eijck van Amsterdam.
25 Junij 1688. Melcbior Eosewel van Amsterdam.
20 Augustus 1691. Matbijs de Euel van Amsterdam. 28 February 1696. Otto Eijswijk van Eanstrop.
19 Januarij 1656. Ohristiaen Streep van den Bos. 10 Januarij 1659. Joannes Sturckenburg van Amsterdam. 14 Junij 1659. Claes Jacobse Staets van Amsterdam. 10 Junij 1661. Philips van Savoye van Antwerpen. 28 Maert 1662. Jacob Janse Stempels van Antwerpen.
16 February 1663. Leendert Leendertse van der Straten
van Botterdam.
4 December 1664. Marten Saeghmolen van Oldenburcb. 9 Junij 1665. Adam Sanderse van Wicbtendael.
16 Julij 1665. Andries Andriesz. Scbaeck van Botterdam.
14 September 1674. quot;Willem van Santen van Utrecht. 13 Junij 1676. Gillis van Scbendel van Abcouw. 3 December 1676. Alewijn Hendrick Siers van Amsterdam.
69
17 Augustus 1677. Arent Swartes van Stad Bijlevelt. 24 Junij 1681. Cornells Stoffelsz. van Amsterdam. 21 Januarij 1682. Jan Jansz. van Sende van Amsterdam. 24 October 1687. Jan van Staden van Amsterdam.
13 Maert 1688. Jacobus de Smit van Amsterdam.
17 Maert 1688. Keijnier van Selm van Amsterdam.
12 November 1688. Hendrik Jansz. Staal van Amsterdam. 2 Januarij 1694. Pieter de Smit van Amsterdam.
9 Maert 1695. Reijnier Pbilipsz. van Swaansbeek van Amsterdam.
31 Maert 1696. Nicolaes Soetland van Amsterdam. 20 Maert 1697. Eudolff Storp van Bentem.
18 October 1697. Hendrick Stellingwerf van Amsterdam. 1 Julij 1699. Andries Smit van Amsterdam.
5 Meij 1700. Albert van Spiers van Amsterdam.
16 Julij 1664. Laurens Teunisse van Weesp.
17 February 1690. Douwe Tjaers van Amsterdam.
29 Meij 1696. Lode wij ck Tielingh van Amsterdam.
30 October 1658. Joannes de Visscher van Haerlem
(plaetsnijder.)
7 Meij 1664. Pieter Jacobsz. Verhoeck van BodengraefF. 1 September 1664. Abram Albertse Vinckebrinc van Amsterdam,
30 December 1676. Johannes de Veer van Amsterdam.
14 Julij 1677. Adriaen Willemsz. Vermeulen van Utrecht.
13 Maert 1686 Jan Vermeente van Bueren.
6 Januarij 1688. Justus Verwer van Amsterdam. 23 Maert 1688. Nicolaes de Vreede van Amsterdam. 16 October 1691. Jacob van der Valck van Amsterdam. 27 Januarij 1693. Adriaen Bastiaensz, Verdonck van
Amsterdam.
70
31 Maert 1694. Anthonie Vermeulen van Utrecht.
14 November 1697. Michiel van Vlinder van Scliraven-hage.
28 April 1700. Kicolaes Verkolje van Amsterdam.
27 Januarij 1657. Hendrick Wesselse van Amsterdam. 4 Junij 1666. Jan Willemsz. van Amsterdam.
10 April 1669. Tobyas Wierda van Einbden.
10 Meij 1672. Sacharias Webber van Amsterdam. 24 February 1679. Laurens Fransz. quot;Woddingtou van Amsterdam.
28 February 1679. Thomas Fransz. \'Woddington van
Amsterdam.
18 April 1686. Boel Willemse van Amsterdam.
7 Junij 1687. Johannes Witsen van Amsterdam. 23 Maert 1688. Jan Werinx van Amsterdam. 17 December 1689. Coenraet Wisscher van Schafhuijsen. 27 April 1695. Elias Wissing van Amsterdam.
20 Junij 1696. Pieter van Wielaer van Amsterdam.
27 December 1697. Harmanus Willemsz. van Amsterdam.
21 Meij 1698. Symon Wachtendonk van Nimegen.
29 October 1699. Gillis de Winter van Amsterdam.
26 Augustus 1683. Willem Yselsteijn van Utrecht.
JAN VAN BRON CKHORST.
Opdat het zaad, hetwelk in de aarde gezaaid wordt, welig opwasse en rijke vruchten voortbrenge, daartoe zijn twee dingen noodig, ten eerste, dat het zaad zelf goed zij, en ten andere, dat de aarde, waarin het valt, vruchtbaarheid bezitte. Is het eerste een noodzakelijk ver-eischte, niet minder komt het aan op het laatste, want is de grond, waaraan het zaad wordt toevertrouwd, onvruchtbaar, zoo bestaat er voor den landman weinig hoop van eenen rijken oogst te zullen maaijen. Daarentegen gaat deze wel eens de verwachting te boven, wanneer het zaad, ofschoon van middelmatige hoedanigheid, in oenen vruchtbaren akker is uitgestrooid. Even zoo is het gelegen met het onderwijs in het algemeen, en dat van hen in het bijzonder, die zich op de beoefening der beeldende kunsten toeleggen, wier vorderingen niet slechts van de kunde en geschiktheid des onderwijzers, maar ook en zelfs meer nog van de vatbaarheid en leergierigheid des leerlings afhangen. Deze of dergelijke opnaerkin-gen dienen bij Houbraken in zijnen Schouwburg der Kederlandsche Schilders tot inleiding van het korte le-\\ensberigt, hetwelk van den schilder Jan van Bronck-horst door hem gegeven wordt. Verder zegt de schrijver, dat de waarheid daarvan vooral gebleken is aan Bronck-
74
horst, die door ijver, leerzucht en opmerkzaamheid,niettegenstaande hij slechts gering onderwijs ontvangen had, daarvan zoo vele vruchten heeft geplukt, dat iemand, wien het geluk te beurt viel van den besten aanleg te bezitten en den grootsten meester tot onderwijzer te hebben, niet beter in de geheimen der kunst kon zijn ingewijd.
Jan Gerritszoon van Bronckhorst is te Utrecht geboren en wel, volgens Houbraken, in het jaar 1603. Ik meen echter zijn geboortejaar iets vroeger te moeten stellen en vermoed, dat hij in gemelde stad niet in het begin der zeventiende maar op het einde der zestiende eeuw geboren is. Van zijn leven en kunstwerk is weinig tot dus verre bekend. Bij de meeste schrijvers over schilders en schilderkunst komt zelfs zijn naam in het geheel niet voor. Echter heeft C. Kramm in zijn verdienstelijk werk over de levens en werken der Hollandsche kunstschilders zelfs drie Bronckhorsten vermeld, die te Utrecht de schilderkunst beoefend hebben. De eerste Gerrit Huigenszoon van Bronckhorst is op het jaar 1575 in- het Gildeboek van Sint Lucas te Utrecht ingeschreven, als schilder en busmees-ter. De tweede Jan Gerritszoon van Bronckhorst is een kunst- en glas-schilder, die van het begin tot het midden der zeventiende eeuw meermalen in de Archieven van Utrecht genoemd wordt. Volgens de rekening van die stad en het kapittel van Sint Jan zijn door hem wapens geschilderd in de glazen van verschillende gebouwen aldaar. Ook vervaardigde hij in 1637 vijf en veertig kaartjes der belegering van Breda; waarvoor de Utrechtsche Vroedschap, aan welke deze door Bronckhorst werden aangeboden, hem tweehonderd en vijfentwintig guldens vereerde. De derde Bronckhorst volgens Kramm, die geheel denzelfden naam, als de tweede, draagt, woonde eerst te Utrecht en leefde na het jaar 1650 te Amsterdam; waar hij zoo op glas als op doek geschilderd heeft. Buitendien beoefende hij met goed ge-
75
volg de etskunst. Le Blanc noemt twee en dertig stuks van zijne etswerken op, waaronder drie portretten voorkomen , welke historische waarde bezitten. Het zijn die van Herman Saftleven, den bekenden landschapschilder, van Jan de Laet, die eene beschrijving van West-Indië en eene historie van de verrigtingen der West-Indische Compagnie in het licht gegeven heeft, en van Prins Frederik Hendrik, met eene afbeelding des belegs van Breda in loofwerk daar boven.
Ik geloof, dat dit drietal schilders tot een tweetal kan teruggebragt worden, en houd den tweeden der genoemde Eronckhorsten voor één\' en denzelfden, als den derden. Jan Gerritszoon van Bronckhorst, wiens naam tegen de helft der zeventiende eeuw in de Utrechtsche Archieven verdwijnt, is alzoo naar mijne meening geen ander persoon, dan zijn naamgenoot, die daarna uit de Amsterdamsche Archieven te voorschijn treedt. Blijkbaar was hij een zoon van den eerstgenoemden Gerrit Huigenszoon van Bronckhorst te Utrecht. Naauwelijks toch laat zich vooronderstellen, dat deze aan twee zoons, beiden tot glasschilders opgeleid, een\' gelijken naam zal hebben gegeven. Het is waar, dat de jaren, welke Kramm bij het leven van den tweeden Bronckhorst uit de Utrechtsche Registers aanhaalt, moeijelijk schijnen overeen te brengen met den levenstijd van den derden, wier identiteit door mij wordt aangenomen, maar deze zwarigheid vervalt grootendeels, wanneer men met mij den geboortetijd van Jan Gerritszoon van Bronckhorst eenige jaren vroeger stelt, dan door Houbraken is gedaan (1). Daarenboven blijkt uit een der menigvuldige portretten, welke er van onzen schilder bestaan, dat hij eenen hoo-gen ouderdom bereikt heeft; want het stelt hem voor op den leeftijd van acht en zeventig jaren (2).
Het leven van Jan Gerritszoon Bronckhorst laat zich onderscheiden in twee deelen, bevattende den tijd vdór
76
en nadat hij te Amsterdam zich gevestigd heeft. Van het eerste gedeelte kan ik weinig meer zeggen, dan wat in zijn levensberigt bij Houbraken voorkomt. Waarom ik daarmede mij zal moeten behelpen, zonder echter voor de waarheid der mededeelingen van dezen schrijver te willen instaan. Reeds op zijn elfde jaar werd Bronckhorst te Utrecht bij eenen glasschilder, gelieeten Jan Verburgh, ter leer besteld, om zich te oefenen in de grondbeginselen der teekenkunst. Na gedurende anderhalf jaar met groeten ijver bij dezen en vervolgens nog bij twee andere glasschilders van weinig naam zich geoefend te hebben, besloot hij in 1620 eene reis naar Frankrijk te doen, om verder aldaar zich te bekwamen. Drie jaren vroeger ■ schijnt hij te Utrecht gehuwd te zijn met Sijntje van Noort (3). Bronckhorst vertoefde eerst een\' geruimen tijd te Arras bij zekeren Peter Mathijs, dien hij in het maken van vele fraaije kunstwerken behulpzaam was. Van daar begaf hij zich naar Parijs, waar de verdienstelijke Chamu hem onderrigtte in het glasschilderen. Naar zijae geboorteplaats teruggekeerd, zette hij, als meester in die kunst, zijne verrigtingen voort, steeds ontevreden over zich zeiven, omdat zijne vorderingen hem te gering toeschenen. Dit was, zegt Houbraken, de regte slijpsteen, om zijn brein te scherpen tot grootere ondernemingen. Nog meer werd zijn lust daartoe opgewekt, toen hij, bekend geworden met den bevalligen kunstenaar Kornelis Poelenburg, in de gelegenheid kwam, om dezen te zien schilderen. Wiens keurige en smaakvolle wijze van behandeling des penseels hem dermate aantrok, dat hij besloot, naar zijn voorbeeld, op het schilderen met olieverf zich toe te leggen. Dit duurde echter nog geruimen tijd en vond eerst plaats, nadat Poelenburg naar Engeland was vertrokken, om voor den Engelschen Koning Karei eenige schilderstukken te vervaardigen. In het boek van het Sint Lucas-gild te Utrecht staat de naam
77
van Jan ■ Gerritszoon van Bronckorst, als kunstschilder, aangeteekend bij het jaar 1638 (4). Wat Houbraken beweert, dat hij in 1639 het glasschilderen staakte, is geheel bezijden de waarheid, want na dien tijd heeft hij nog te Amsterdam de beste proeven van zijne ervarenheid in deze kunst gegeven.
Het penseel van Bronckhorst heeft veel bijgedragen tot versiering van twee gebouwen te Amsterdam, de Nieuwe Kerk en het Stadhuis. Op den elfden Jannarij 1645 werd de Nieuwe Kerk grootendeels door een\' feilen brand in de asch gelegd, doch kort daarna op stads-kosten herbouwd en daarbij met kunstig schilderwerk van Bronckhorst versierd. In het Resolutieboek van Thesaurieren komt het volgende contract voor, door deze met hem aangegaan (5).
„Tusschen de Heeren Thesaurieren der stadt Aemstelre-damme ter eenre ende Johan van Bronckhorst, schilder ende meester glasschrijver tot Utrecht ter andere zijde is verdragen, dat hij Bronckhorst het groote glas in de Nieuwe Kerck alhier aan de Noortsijde volgens \'t model tot Haere Ed. contentement sal maeken met bijvoeginge van soodanige wapenen ende andere teyckeninge als men sal goet vinden, sullende daerin begreepen sijn, vooreerst de moeyten ende costen van \'t reysen heen ende weder, daghgelden, verteringen voor, geduerende ende nae het aannemen van \'t werck, \'t maeken van twee modellen nae de const, een in quot;t cleyn ende \'t ander in \'t groot, opte juyste maet, om in tijden ende wijlen te dienen tot het repareren. Item de teyckeningen, glasschrijven, backen, lootmaeken, insetten ende alles, wat men dienaengaende sonde mogen bedencken, niet uytgesondert, als alleenlyck \'t metselwerck ende ijserwerck met steygeren, \'twelck do stadt sal becostisen. Ende sal daervoor hebben, als \'t
O \'
glas gemaeckt ende ingeset sal wesen, de somme van ses duysent guldens, ende indien het wel nae de const ende
78
net gemaeckt sal zijn tot genoegen van de voorsz. hee-ren, sal hem daerenboven tot een vereeringhe werden gegeven tweehondert ende vijftich guldens.
Actum 27 Augustus 1647, J. v. Bronchorst.
Op dit glas, geplaatst in het Noorder kruispand der kerk, boven den ingang aldaar, ziet men Graaf Willem den Vierde, omgeven van zijne trawanten, de stad Amsterdam beschenkende met haar driekruisig wapenschild; hetwelk door burgemeesteren eerbiedig wordt aangenomen. Daar onder zijn twee rijen wapens. De eerste rij, bestaande uit twaalf stuks, bevat waarschijnlijk de wapens van burgemeesteren en oud-burgemeesteren nog in leven, toen dit glas gesteld werd. De tweede vertoont de wapens der regerende burgemeesteren in 1769, wanneer het glas door de gebroeders dAngelis van Brussel hersteld is. Vondel bezong het aldus (6):
Graef Willem tot dea stoel des lants van Godt geschapen Bescheockt in \'t Noorder glas met haer doorluchtigh wapen Dees stadt, waerover hij , als wettigh Graef, regeert.
Fokkens verklaart, dat dit glas te zijnen tijde voor het beste gehouden werd van de geschilderde glazen in al de kerken des lands (7). Echter merkt Wagenaar te regt aan, dat de kunst in dit stuk meer uitmunt, dan de waarheid (8). Want wel blijkt het, dat Graaf Willem in het jaar 1342 verscheidene voorregten aan Amsterdam heeft verleend, maar het is niet bewezen en zelfs onwaarschijnlijk, dat deze stad haar driekruisig wapenschild van hem bekomen heeft.
Verder leest men nog in het reeds vermelde Eesolutie-boek van Thesaurieren (9).
„Op gelijcke conditie, hiernevens staende, heeft Johan van Bronckhorst noch aengenomen te maeken ende loffelijck nae de const op te leveren drie glasen aen de Suytsijde van de Nieuwe Kerck in het Choor, van oudts genaemt Heer
79
Willem Eggerts Choor, ende dat voor de somme van achttienhondert guldens het glas, bedragende over de voorsz. drie glasen vijffduysent vierhondert guldens eens.
Actum 15 September 1648, J. v. Bronchorst.
Op dit drietal glazen in de Nieuwe Kerk, ten zuiden van het Groote Koor boven den ingang der Kapel van het Heilige Graf, werd het heil van den vrede op eene zinnebeeldige wijze door Bronckhorst voorgesteld. Men zag daarop, hoe de vrede den oorlog in boeijen slaat en den krijg met zijnen aanhang vertreedt, hoe de welvaart des lands bloeit, wanneer de twist verbannen wordt, en hoe er in tijd van vrede rijkdom en overvloed allerwegen verspreid worden. Daarbij waren de wapens van burge-meesteren, schepenen en zes-en-dertig raden in het jaar 1650 geplaatst.
Fokkens maakte er deze verzen op (10):
De gruwelijke pest des Oorloghs ziet men boeijen,
Die moordt en schenderij, en alle quaadt doet groeijen.
De Guide Vree verschijnt, vertredende de Twist En al het Helsch Gedrocht, vermast van booze list.
\'t Vereenight Nederlandt ziet \'s Hemels gunst verschijnen, Verschuyft de zwarte wolck en bloedige gordijnen.
De Welvaart bloeit en brenght de Eendraght op haar Troon; \'t Gaat wel, als Liefd\' en Trouw bij ons zit staagh ten toon.
Op het einde der vorige eeuw zijn deze drie glazen weggenomen en vervangen door nieuwe vensterramen, waarin eenige geschilderde wapens van andere plaatsen der kerk werden overgebragt, terwijl men een jaar geleden bij de verbouwing en vergrooting der kerkeraadskamer die glasramen heeft toegemetseld; waarbij de wapens weder naar elders zijn verhuisd.
Het eerstgenoemde glas, voorstellende de schenking van het wapen, had een1 tegenhanger in de gift der kroon boven het wapen, door Maximiliaan in het jaar 1489 aan Amsterdam gedaan, welke op het glas daar tegen over
80
boven den ingang in het zuider kruispand der kerk weleer stond afgebeeld. Vondel zeide deswege van ds stad (11):
Maximiliaen, Koomsch koningh hoogh-geëert
Haer wapenkmisschilt kroont met diamante straelen,
En paerlen van zijn kroone, om eeuwighlijck te praelen.
Als met een danckljaer merek van zijne majesteit.
Voor ridder Boelens gout en \'s hclts grootdadiglicit,
Ten dienst van zijnen Heer voor ieders oogh gebleecken,
Een eer, die blijft en duurt, als \'t brosse glas zal breecken.
Gelijck ze cock op de kruin des Westertorens blinckt
En blincken zal, zoo langh de zon verrijst en zinekt.
In de lucht van het tafereel hingen de wapens der vier burgemeesteren en twee thesaurieren, en onder die van schout en schepenen, in dienst zijnde tijdens de plaatsing van het glas, hetwelk, veel van het weder geleden hebbende, reeds was weggenomen, toen Wagenaar zijne Beschrijving van Amsterdam gaf. Nergens wordt vermeld, wier er de schilder van was. In het Resolutieboek van Thesaurieren komt eene dergelijke overeenkomst voor, als door Bronckhorst betreffende de vier genoemde glazen met Thesaurieren gesloten was, aangegaan met Simon Jacobszoon de Vlieger wegens het maken van het groote glas aan de zuidzijde der Nieuwe Kerk (12). Echter ben ik niet ten volle overtuigd, dat de Vlieger het glas geschilderd heeft, omdat uit de rekeningen der stad niet blijkt, dat de betaling der bedongen som aan hem geschied is, terwijl men iq de stads-rekeniug van 1651 leest: „Jacob van Bronckhorst (13) betaelt voor de glazen in de Nieuwe Kerck 12,400 guldens.\'quot; Hetgeen in de Eapiamns der Thesaurieren van dat jr.ar aldus nader verklaard wordt: „ Aen Jacob van Bronckhorst betaelt de somma van twaelf duysent vierhondert guldens over \'t maecken ende scrijven van de glaesen in de Nieuwe Kerck, te weten, ses duysent guldens voor \'t groote
81
glas boven de deur aen de Noortzijde ende duysent guldens voor een vereeringhe, hem maecker van dien, bij de Edele Heeren Burgemeesteren toegevoegt, ende voor \'t maecken van drie glaesen in Heer Eggerts Choor de somma van vijf duysent vierhondert guldens, maeckende te saemen de bovengenoemde somma, volgens authorisatie van de Edele Heeren Burgemeesteren ende quitantie van Bronckhorst in dato 11 October 1651.quot;
Veel eer heeft Bronckhorst ook ingelegd met zijn schilderwerk op de deuren van het groote orgel in de Nieuwe Kerk, door hem vervaardigd in het jaar 1655. Dit orgel, geplaatst boven den ingang ten westen, rust op rood-mar-meren kolommen met Korinthische kapiteelen. Het heeft aan beide zijden wit-m ar meren penanten, waarin engeltjes met allerlei muzijk-instrumenten zijn uitgehouwen. De sluiting van het orgel geschiedt door middel van vier deuren, waarop Bronckhorst de geschiedenis van David met olijverf geschilderd heeft. Op de binnenzijde der twee eerste deuren ziet men Saul te paard en David te voet met het hoofd van den verslagen reus Goliath, feestelijk ingehaald door de reijen van Jerusalemsche maagden. De binnenzijde der twee andere deuren vertoont, hoe Saul op zijn\' troon gezeten, voornemens om David te dooden, eene spiets naar hem werpt, terwijl deze op de harp speelt. Van buiten is de zalving van David tot koning over het Huis Juda en de vreugde, bij die gelegenheid te Hebron bedreven, sierlijk afgebeeld. Opmerkelijk is het, dat het portret van den schilder hier twee malen voorkomt. Eerst heeft hij zijn gelaat aan de regter zijde als dat van een\' man , die uit een venster ziet, en daarna nog eens aan de andere zijde, als dat van eene vrouw met eene citer uitgeschilderd. Buitendien moeten velen der hier voorgestelde personen naar het leven gevolgd zijn en schijnbaar Israëlieten maar wezenlijk Arasterdam-
82
iners vertoonen M). Vondel heeft deze tafereelen vrij uitvoerig op deze wijze beschreven 15).
Het heerlijck orgel noot geen dwaze zangverquistcr»,
Maer wijzen op \'t bancket van veertien paer registers.
Vier orgeldeuren nooa alle oogen, door de gunst Van Bronckhorst tekengeest en schoone schilderkunst,
Hem van natuere alleen miltdadigh ingegeven.
Men ziet hier geene verf, maer louter ziel en leven,
Daer Saul zit te paerde en David voert het hooft Van Goliath, den Reus, gelijck hij wort gelooft.
Om znlck een trotse daedt, en ingehaelt van reien.
Die, zingende in triomf, den helt ter poorte in leien,
Eu wetten Sauls haet en kroonzucht door dien zangh.
Bezuurt van Jesses zoon, zoo veele jaeren langh.
Men ziet, daer Davids harp en suaer den Godvergeten Eu dollen Saul streelt, hoe eerloos en vermeten.
De haet dien jongeling den schicht toedrijven wil,
Terwijl hij dien ontduickt en balling wort al stil.
Tot dat een flux zoldaet hem boodtschapt, hier beneden, Hoe Saul op den bergh , van wanhoop overstreden.
Na znlck een nederlaegh, met zijn verwaete ziel,
Op drie verslage zoons , in zijnen degen viel.
Opdat men het gevolgh aen deze keten schakel,
Vraeght David Godt om raet, daer Abjathar \'t orakel Zal spellen, uit de glans van \'t heiligh borstgesteent,
Dat hem naer Hebron wijst, die Sauls doot beweent.
Wanneer de dubb\'le deur van \'t orgel hanght geslooten,
Wordt David, daer hij knielt, gezalft en overgooien Ten Koning over \'t huis van Juda, toen de stam Te Hebron met gejuich op deze staetsi quam,
VVaerop d\' eenstemmigheit van uitgeleze kelen,
De joffers en de jeught met zingen dans en spelen En cijter en tamboer en rinckeltuigh en luit Verheffen haren galm, die aen den hemel stuit.
Uit het contract, door Bronckhorst met Thesaurieren in 1648 gesloten over het maken van het groote glas aan de noordzijde der Nieuwe Kerk, blijkt, dat hij destijds no(T niet te Amsterdam woonde, daar in dit stuk gesproken wordt van de moeiten en kosten, veroorzaakt door
83
zijn reizen heen en weder. Niet lang daarna moet hij echter hier zich gevestigd hebben, want in de Kesolutiën van den Amsterdamsche Krijgsraad des jaars 1650 komt zijn naam\' voor, als Sergeant van de elfde compagnie der burgerij. Van deze compagnie was kapitein zijn naamgenoot Jacob van Bronckhorst, ontvanger in de Wisselbank, die onder andere betrekkingen te dezer stede ook die van kerkmeester der Zuider-kerk bekleed heeft. Ofschoon het mij niet onwaarschijnlijk voorkomt, kan ik niet beslissen, of zij bloedverwanten waren. Op den 29sten Januarij 1652 werd onze Bronckhorst opgenomen onder de poorters van Amsterdam 16).
Te dien tijde was men bezig met het bouwen van het Nieuwe Stadhuis en men verlangde ook hier zijne hulp, om den luister van dit schoone gebouw door kunstkr
O O
schilderwerk te verhoogen. Het gewelf van burgemeesters-vertrek , bestaande uit acht vierkante zolderstukken, is door Bronckhorst beschilderd met kindertjes, die bundelbijlen, eikenkransen, palmtakken en andere dergelijke zinnebeelden van eer en aanzien dragen. Het zolderstuk van burgermeesters-kamer is in tweën verdeeld. Het eene gedeelte voor den schoorsteen vertoont de burgemeeste-
O O
lijke waardigheid, voorgesteld door eene vrouw, welke in de regterhand twee sleutels en in de linker eenen schepter vasthoudt. Op hare regterzijde ziet men den bijbel en andere teekenen van godsdienst, op de linker allerlei oorlogwapenen afgebeeld. , Onder deze vrouw vliegen vele engeltjes, waarvaan een haar met de regterhand eenen palmtak en met de linker eenen eikenkrans aanbiedt. In het andere gedeelte bij de glazen zijn engeltjes geschilderd, waarvan eenigen bundelbijlen dragen en de anderen de Eoomsch-koninklijke kroon, waarin de naam \'van Bronckhorst geschreven staat. In de pui van het Stadhuis treft men drie plafonds van Bronckhorst aan. In het middenvak is de tijd in de gedaante van Satur-
6
84
nus voorgesteld, en op de twee zijvakken vertoouen zich de Faam, die eer en roem rondbazuint, en de Faam, welke smaad en schande uittrompet. Op de bazuin der eerste is de naam des schilders te onderscheiden.
Het voornaamste stuk, door Bronckhorst voor het Stadhuis bewerkt, is geplaatst in de raadkamer en verbeeldt de verkiezing der oudsten van Israël, om, als regters, volgens den raad van Jethro, den schoonvader van Mozes, het volk te regeren. In het volgende gedicht vindt men daarvan eene verklaring.
De groote Moses geeft aan \'t volk des Hemels wetten,
Ten einde het zijn ziel niet roek\'loos zou besmetten.
Dit was een baken voor het dwalende geslaeht.
De wetten zijn een zuil en schragen \'t land met macht.
Blijkens de naam- en jaarteekening, daarop voorkomende, is dit schoorsteen-stuk door Bronckhorst in 1659 vervaardigd. Den 27ateD April 1658 had hij op zich genomen het stuk te maken voor achttien honderd guldens en den 14:den Januarij 16(i0 werd hem toegestaan, het nog wat te verbeteren, mits hij daarvoor niet meer dan duizend guldens trekken zou 17). Of dit laatste wel geschied zij, valt te betwijfelen, want, ofschoon deze schilderij schoon van kleur en ordonnantie is, mist zij die volmaaktheid, welke alleen zoodanig werk kan bezitten, waaraan de laatste hand gelegd is.
Overigens schijnt het schilderwerk van Bronckhorst niet veel meer voor te komen. De Eijks-museën te Amsterdam en \'s Gravenhage hebben niet één stuk van hem. Voor het Oude-Zijds Huiszittenhuis maakte hij twee groote schilderijen, voorstellende de uitdeeling van brood, boter en kaas aan de armen; welke thans in het Nieuwe-Zijds Huiszittenhuis berusten. Nog zijn daar twee stukken, die, naar mij voorkomt, verkeerdelijk aan Bronckhorst worden toegeschreven, te weten, de voorstelling eener uitdeeling van turf en eene allegorische afbeelding der
85
weldadigheid. Het eerste stuk schijnt van Cornelis Hol-stein, het tweede van een ander, mij onbekend, meester te zijn. In het Museum van Rotterdam vindt men van zijn penseel een Italiaansch landschap met bouwvallen. Dat van Brunswijk moet nog een kapitaal historie-stuk met levensgroote beelden, door hem geschilderd, bezitten 18). Hij teekende zich gewoonlijk op zijnen kunstarbeid Jan of Jan Gerritszoon van Bronckhorst. Het jaar van zijn overlijden wordt zeer verschillend opgegeven, omdat men daaromtrent, zoo als Kramm te regt zeide, tot dus verre in het onzekere verkeerde. Bij gehouden onderzoek is mij gebleken, dat hij bij zijn overlijden woonde op den Singel en begraven is in de Noorder-kerk op den 13den April 1678 19). Blijkens de aangift van zijne goederen voor den twintigsten penning, stierf hij geenszins onvermogend, want onder anderen werd door hem nagelaten de helft in den molen, de witte lelie, op het Kwakers-eiland en de helft in een huis, staande op den Voorburgwal bij de Deventer Houtmarkt naast den Notaris van der Sluis 20). Deze bekendmaking geschiedde door Hendrik Gerritszoon Bronckhorst, wonende op den Singel, het vierde of vijfde huis van Malta, Hij was waarschijnlijk een jongere broeder van onzen Jan van Bronckhorst, die ten huize van dezen zijne laatste levensdagen schijnt te hebben doorgebragt.
Aangaande zijn huisselijk en maatschappelijk leven zijn geene bijzonderheden ter mijner kennisse gekomen. Ook is mij niet gebleken, of hij met Eembrand, die gelijktijdig met hem leefde en te Amsterdam woonde, omgang heeft gehad. Zeker behoorde Jan van Bronckhorst niet tot de schilders van den eersten rang. Hij leide zich inzonderheid toe op het glas- en decoratie-schilderen, en heeft het vooral in de eerste kunst tot eene buitengewone hoogte gebragt. Ook zijn ander kunstwerk is niet onverdienstelijk en heeft veel overeenkomstig met dat van
84
nus voorgesteld , en op de twee zijvakken vertooneu zich de Faam, die eer en roem rondbazuint, en de Faam, welke smaad en schande uittrompet. Op de bazuin der eerste is de naam des schilders te onderscheiden.
Het voornaamste stuk, door Bronckhorst voor het Stadhuis bewerkt, is geplaatst in de raadkamer en verbeeldt de verkiezing der oudsten van Israël, om, als regters, volgens den raad van Jethro, den schoonvader van Mozes, het volk te regeren. In het volgende gedicht vindt men daarvan eene verklaring.
De groote Moses geeft aan \'t volk des Hemels wetten,
Ten einde het zijn ziel niet roek\'loos zou besmetten.
Dit was een baken voor het dwalende geslacht.
De wetten zijn een zuil en schragen \'t land met macht.
Blijkens de naam- en jaarteekening, daarop voorkomende, is dit schoorsteen-stuk door Bronckhorst in 1659 vervaardigd. Den 27aten April 1658 had hij op zich genomen het stuk te maken voor achttien honderd guldens en den 14den Januarij 1660 werd hem toegestaan, het nog wat te verbeteren, mits hij daarvoor niet meer dan duizend guldens trekken zou17). Of dit laatste wel geschied zij, valt te betwijfelen, want, ofschoon deze schilderij schoon van kleur en ordonnantie is, mist zij die volmaaktheid, welke alleen zoodanig werk kan bezitten, waaraan de laatste hand gelegd is.
Overigens schijnt het schilderwerk van Bronckhorst niet veel meer voor te komen. De Eijks-museen te Amsterdam en \'s Gravenhage hebben niet één stuk van hem. Voor het Oude-Zijds Huiszittenhuis maakte hij twee groote schilderijen, voorstellende de uitdeeling van brood, boter en kaas aan de armen; welke thans in het Nieuwe-Zijds Huiszittenhuis berusten. Nog zijn daar twee stukken, die, naar mij voorkomt, verkeerdelijk aan Bronckhorst worden toegeschreven, te weten , de voorstelling eener uitdeeling van turf en eene allegorische afbeelding der
85
weldadigheid. Het eerste stuk schijnt van Cornelis Hol-stein, het tweede van een ander, mij onbekend, meester te zijn. In het Museum van Rotterdam vindt men van zijn penseel een Italiaansch landschap met bouwvallen. Dat van Brunswijk moet nog een kapitaal historie-stuk met levensgroote beelden , door hem geschilderd, bezitten 18). Hij teekende zich gewoonlijk op zijnen kunstarbeid Jan of Jan Gerritszoon van Bronckhorst. Hetjaar van zijn overlijden wordt zeer verschillend opgegeven, omdat men daaromtrent, zoo als Kramm te regt zeide, tot dus verre in het onzekere verkeerde. Bij gehouden onderzoek is mij gebleken, dat hij bij zijn overlijden woonde op den Singel en begraven is in de Noorder-kerk op den 13den April 1678 19). Blijkens de aangift van zijne goederen voor den twintigsten penning, stierf hij geenszins onvermogend, want onder anderen werd door hem nagelaten de helft in den molen, de witte lelie, op het Kwakers-eiland en de helft in een huis, staande op den Voorburgwal bij de Deventer Houtmarkt naast den Notaris van der Sluis 30). Deze bekendmaking geschiedde door Hendrik Gerritszoon Bronckhorst, wonende op den Singel, het vierde of vijfde huis van Malta. Hij was waarschijnlijk een jongere broeder van onzen Jan van Bronckhorst, die ten huize van dezen zijne laatste levensdagen schijnt te hebben doorgebragt.
Aangaande zijn huisselijk en maatschappelijk leven zijn geene bijzonderheden ter mijner kennisse gekomen. Ook is mij niet gebleken, of hij met Rembrand, die gelijktijdig met hem leefde en te Amsterdam woonde, omgang heeft gehad. Zeker behoorde Jan van Bronckhorst niet tot de schilders van den eersten rang. Hij leide zich inzonderheid toe op het glas- en decoratie-schilderen, en heeft het vooral in de eerste kunst tot eene buitengewone hoogte gebragt. Ook zijn ander kunstwerk is niet onverdienstelijk en heeft veel overeenkomstig met dat van
86
Ferdinand Bol; van waar zijn schoonsteen-stuk in de raadkamer van het voormalige Stadhuis meermalen ten onregte aan dien meester is toegekend. Mag Jan van Bronckhorst alzoo niet onder de voornaamste sieraden der oude Hol-landsche school geteld worden, zijne nagedachtenis verdient echter bewaard te blijven wegens het aandeel door hem genomen in de versiering der twee aanzienlijkste gebouwen van Amsterdam, en zijn naam met eere genoemd, omdat hij een merkwaardig bewijs geleverd heeft, wat eene krachtige inspanning bij eenen goeden aanleg ook op het gebied der kunst vermag.
1. Slechts eéne jaarteekeniiig, door Kiamm aangehaald , past niet bij het leven van onzen Bronckhorst. Volgens dien schrijver komt in het Register van de Momber-kamer te TJtrecht op 26 Februarij 1G01 voor Jo. van Bronckhorst, Constschilder. Zeker kan deze, op het einde der zestiende eenw, volgens mijne vooronderstelling, geboren zijnde, in het eerste jaar der volgende eeuw de schilderkanst niet beoefend, noch den titel van kunstschilder gevoerd hebben. Ik gis daarom , dat zijn vader Gerrit Huigenszoon van Bronckhorst omtrent den gezegden tijd overleden is, en Jan van Bronckhorst alstoen, wees geworden, in het Register der Weeskamer werd opgeschreven met het bedrijf des vaders achter zijn\' naam.
2. Kramm, De levens en werken der Hollandsche kunstschilders, bl. 165.
3. Kramm, hl. 166.
4. Kramm, t. a. p.
5. Resolutie-boek van Thesaurieren No. 1 bl. 131 keerz.
6. In de Inwijding van het Stadhuis.
7. Fokkens, Beschrijving van Amsterdam, bl. 204.
8. Wagenaar, Amsterdam, D. II., bl. 111.
9. Resolutie-boek van Thesaurieren t. a. p. op den kant van het vorige contract.
10. Fokkens, Beschrijving van Amsterdam, bl. 205.
11. Vondel, t. a. p.
12. Resolutie-boek van Thesaurieren, bl. 132. Het contract is gelijk aan het eerste, met Bronckhorst gesloten, behalve het einde, hetwelk aldus luidt-, »Welverstaende nogtans, dat de 645 guldens, bij hem voorleden jaer van dese stadt ontfangen voor sijn voorige moeyten in de vooretaende somme niet en sullen sijn begrepen.
Actum 4 .Tanuarij 1648. Simon de Vleger (sic).quot;
86
Ferdinand Bol; van waar zijn schoonsteen-stuk in de raadkamer van het voormalige Stadhuis meermalen ten onregte aan dien meester is toegekend. Mag Jan van Bronckhorst alzoo niet onder de voornaamste sieraden der oude Hol-landsche school geteld worden, zijne nagedachtenis verdient echter bewaard te blijven wegens het aandeel door hem genomen in de versiering der twee aanzienlijkste gebouwen van Amsterdam, en zijn naam met eere genoemd , omdat hij een merkwaardig bewijs geleverd heeft, wat eene krachtige inspanning bij eenen goeden aanleg ook op het gebied der kunst vermag.
1. Slechts ééne jaarteekening, Joor Kiamm aaiigehaalil, past «iet bij het leven van onzen Bronckhorst. Volgens dien schrijver komt in het Register van de Momber-kamer te Utrecht op 26 Febrnarij 1601 voor Jo. van Bronckhorst, Constschilder. Zeker kan deze, op het einde der zestiende eeuw, volgens mijne vooronderstelling, geboren zijnde, in het eerste jaar der volgende eeuw de schilderkunst niet beoefend, noch den titel van kunstschilder gevoerd hebben. Ik gis daarom , dat zijn vader Gerrit Huigenszoon van Bronckhorst omtrent den gezegden tijd overleden is, en Jan van Bronckhorst alstoen, wees geworden, in het Register der Weeskamer werd opgeschreven met het bedrijf des vaders achter zijn\' naam.
2. Kramm, De levens en werken der Hollandsche kunstschilders, hl. 165.
3. Kramm, bl. 166.
4. Kramm, t. a. p,
5. Kesolutie-boek van Thesaurieren No. 1 bl. 131 keerz.
6. In de Inwijding van het Stadhuis.
7. Fokkens. Beschrijving van Amsterdam, bl. 204.
8. Wagenaar, Arasterdam, D. II., bl. 111.
9. Kesolutie-boek van Thesaurieren t. a. p. op den kant van het vorige contract.
10. Fokkens, Beschrijving van Amsterdam, bl. 205.
11. Vondel, t. a. p.
12. Resolutie-boek van Thesaurieren, bl. 132. Het contract is gelijk aan het eerste, met Bronckhorst gesloten , behalve het einde, hetwelk aldus luidt-. » Welverstaende nogtans , dat de 645 guldens, bij hem voorleden jaer van dese stadt ontfangen voor sijn voorige moeyten in de voorstaende somme niet en sullen sijn begrepen.
Actum 4 .Tanuarij 1648. Simon de Vleger (sic).quot;
N
86
Ferdinand Bol; van waar zijn schoonsteen-stuk in de raadkamer van het voormalige Stadhuis meermalen ten onregte aan dien meester is toegekend. Mag Jan van Bronckhorst alzoo niet onder de voornaamste sieraden der oude Hol-landsche school geteld worden, zijne nagedachtenis verdient echter bewaard te blijven wegens het aandeel door hem genomen in de versiering der twee aanzienlijkste gebouwen van Amsterdam, en zijn naam met eere genoemd, omdat hij een merkwaardig bewijs geleverd heeft, wat eene krachtige inspanning bij eenen goeden aanleg ook op het gebied der kunst vermag.
1. Slechts ééne jaarteekeiiing, door Kiamm aangehaalil . past niet bij het leven van onzen Bronekhorst. Volgens dien schrijver komt in het Register van de Momber-kamer te Utrecht op 26 February 1601 voor Jo. van Bronekhorst, Constschilder. Zeker kan deze, o|gt; het einde der zestiende eenw, volgens mijne vooronderstelling, geboren zijnde, in het eerste jaar der volgende eeuw de schilderkunst niet beoefend, noch den titel van kunstschilder gevoerd hebben. Ik gis daarom , dat zijn vader Gerrit Hnigenszoon van Bronekhorst omtrent den gezegden tijd overleden is, eu Jan van Bronekhorst alstoen, wees geworden, in het Register der Weeskamer werd opgeschreven met het bedrijf des vaders achter zijn\' naam.
2. Kramm, De levens en werken der Hollandsche kunstschilders, bl. 166.
3. Kramm, bl. 166.
4. Kramm, t. a. p.
5. Resolutie-boek van Thesaurieren No. 1 bl. 131 keerz.
6. In de Inwijding van he; Stadhuis.
7. Fokkena, Beschrijving van Amsterdam, bl. 204.
8. Wagenaar, Amsterdam, D. II., bl. 111.
9. Resolutie-boek van Thesaurieren t. a. p. op den kant van het vorige contract.
10. Fokkens, Beschrijving van Amsterdam, bl. 205.
11. Vondel, t. a. p.
12. Resolutie-boek van Thesaurieren, bl. 132. Het contract is gelijk aan het eerste, met Bronekhorst gesloten, behalve het einde, hetwelk aldus luidt: » Welverstaende nogtans , dat de 645 guldens, bij hem voorleden jaer van dese stadt ontfangen voor sijn voorige moeyten in de voorstaendc somme niet en sullen sijn begrepen.
Actum 4 .Tanuarij 1648, Simon de Vleger (sic).quot;
88
Simon de Vlieger was geen Arasterdammev van geboorte, gelijk Immer-zeel en anderen opgeven. Hij had Rotterdam tot geboorteplaats en verkreeg in 1643 het hurgerregt te Amsterdam, zoo als te zien is uit mijn werkje over Rembrand, bl. 68.
13. Opmerkelijk is het, dat onze schilder, zoo in de stads-rekening als in de Rapiamns hier Jacob genoemd wordt. Tot deze vergissing heeft denkelijk aanleiding gegeven het bestaan van zekeren Jacob van Bronckhorst, die te gelijk met hem te Amsterdam leefde.
14. Von Zesen, Beschreibung der Stadt Amsterdam, bl. 238.
15. Vondel, t. a. p.
16. Zie mijn werkje over Rembrand, bl. 69.
17. Aemstels Oudheid, D. 3, bl. 106 en D. 2, bl. 76.
18. Masée de Rotterdam par W. Burger, p. 283.
19. Begrafenis-boek der Noordcr-kerk, waarin staataangeteekend: »Den 13 April 1678 Jan Gcrritsz. Bronckhorst op de Singel, M, No. 90.quot;
20. Register van de aangegeven goederen, den 20stcn penning subject. De bekendmaking is gedaan op 3 Mei en de betaling op 19 December 1678.
VAN
AAN BUBGEMEESTEREN VAN AMSTERDAM DIT LONDEN GESCHKE-VJBN TIJDENS DE VERHEFFING VAN WILLEM III TOT KONING VAN ENGELAND,
De verheffing van onzen Stadhouder Willem III tot Koning van Engeland is eene gebeurtenis ten hoogste merkwaardig, zoowel wegens de verandering van zaken daardoor in dat rijk te weeg gebragt, als om den invloed, welken zij op het lot van geheel Europa heeft uitgeoefend. Niet onbelangrijk kan het daarom geacht worden te vernemen, wat iemand met een helder hoofd en warm hart, een man als Witsen, over deze en andere gelijktijdige gebeurtenissen in vertrouwen geschreven heeft.
Nadat de Prins naar Engeland overgestoken en in Londen gekomen was, besloten de Staten Generaal in het begin van January 1689 een buitengewoon gezantschap derwaarts af te vaardigen. Daartoe werden met den titel van Extraordinaris Gedeputeerden benoemd Nicolaas Witsen, burgemeester van Amsterdam, Willem van Nassau, heer van Odijk, en Everard van Weede7 heer van Dijkveld. Zij hadden onder anderen in last, om aan te dringen op eene spoedige voldoening der onkosten, hier te lande gemaakt voor de Engelsche expeditie, en te handelen over eene vereeniging der vloten van Engeland en den Staat. Op het einde der maand Mei verkregen • onze Gedeputeerden, met toevoeging van nog twee heeren, Alexander Schimmelpenning van der Oje, heer van Engelenburg, en Arnoud van Citters, den rang van Extraordinaris Ambassadeurs. Het doel van deze Ambassade was, een of- en defensief verbond met
92
Engeland te sluiten. Den 6aen Junij deden de Ambassadeurs , als zoodanig, hunne intrede te Londen, waarmede eene nieuwe periode der zending van Witsen aanvangt. Hij bleef in die stad tot het einde der maand October, zoodat zijn verblijf aldaar bijna tien maanden geduurd heeft. Zijne brieven uit Londen laten zich derhalve scheiden in twee gedeelten, die betreffende zijne Deputatie en die aangaande zijne Ambassade in Engeland; waarvan elk gedeelte over den tijd van ongeveer vijf maanden loopt. Het eerste wordt thans gegeven, terwijl het andere eene plaats zal innemen in het volgende deel van dit werk. De brieven zijn gedeeltelijk door Witsen eigenhandig, gedeeltelijk door zijnen secretaris of klerk geschreven, doch alle door hem zeiven onderteekend. Welke geheel van zijne hand zijn, blijkt zoowel uit de bijzondere spelling der woorden, als uit de dagteekening, die steeds door onzen Staatsman alleen naar den nieuwen stijl wordt opgegeven, terwijl zijn schrijver deze ook volgens den ouden stijl vermeldt.
Wagenaar heeft bij de beschrijving der handelingen van dit gezantschap gebruikt een bijzonder Verbaal der Deputatie en Ambassade van Witsen, behoorende tot de Aanteekeningen en Papieren, door dezen nagelaten. Waar dit Verbaal is gebleven, is mij onbekend, maar niet onwaarschijnlijk komt het mij voor, dat het vroeger een deel heeft uitgemaakt van de verzameling stukken in zes banden, van Witsen afkomstig, die zich in het Stadsarchief bevindt. Welke verzameling blijkbaar eertijds eenen grooteren omvang heeft gehad. De volgende brieven heeft Wagenaar echter niet gekend.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Wij sijn, Godt sij danck, behouden hier tot llarwits heden aengekomen en verhope, dat de voortgang en eynde van onse reyse beter sal afgaen, als het begin. Want behalven dat, in \'t particulier met de sloep uit de pink gehaelt, in \'t groote schip over sullende gaen, de sloep kenterde tegen \'t boort aen, met duisent gevaer van mijn leven ontsnapte tot een schrik van de aenschouwers, so sijn wij met het groote schip door onkunde van de stierman agt of tien mael gedurende een groot half uer gestoten , so dat alle oogenblik met ons vierhondert man de doot voor oogen sagen en indien, de scheepsluyden buyten pos-tuer sijnde, de Heer van Dijkvelt en ik niet hadden gelast het anker te laeten vallen, wij hadden sonder enige hulp alle verdronken, want twintig passen voort lag weder een droogte, daer op stotende niemant selfs tot hulp soude hebben kormen komen, soo dat Godt almagtig ons wonderlijk heeft bewaert. Het scheepsvolk was alle de tramontanen quijt. Eenige van ons quiteerden met de boot ons schip, en begost daerover het scheepsvolk te murmureren, en scheelde weynig of er hadden so veel ingesprongen, dat alle souden hebben gesonken. Wat hier omgong, sou een geheel relaes sijn, daervan sal sparen tot dat, wil Godt, de eer sal hebben UEd. Gr. Agtb. te sien.
94
Wij hebben dese morgen in \'t schip met al het scheepsvolk Godt voor sijn verlossinge met een gebedt gedankt. Ik ben
UEd. Groot Agtb.
gants ootmoedige dienaer N. Witsen.
Harwits 16 Jan. 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Wij sijn voor drie dagen in dese stat aengekomen, edog om de veelvuldige affaires die Sijn Hoogheyt in dit rijk te doen vint, nog ten principalen geen audientie gehadt, hoewel in \'t particulier de eer hebbe gehadt van Sijn Hoogheyt te sien. Het is ongelovelijk, boe groote liefde men hier voor Sijn Hoogheyt vint, en na het sig laet aensien, sal hem nog geit nog volk nog. scheepen onl-breeken. Ik hebbe mede reeds vele Lords gesproken, die sig seer genegen toonen, om den Staet bij te springen, so te water als te lande. Heden en gisteren sijn hier de leden tot een conventie in plaets van parlement beroepen, die op woensdag agt dagen sullen sitten, als wanneer na alle apparentie vrij wat nieuws sal werden gehoort, tgene spaere de pen te betrouwen. In korten heeft rnen enige dusent soldaeten over zee van hier te verwagten.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb.
gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London 14 Jan. 1689 1).
95
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Wij hebben reets enige malen de eer gehad van Sijn Hoogbeyt te zien. Het verrigte gelieven Sij uyt de brief aan Haer Ho. Mo. te bespeuren. Sijn Hoogheyt particu-lierlijk te spreken over hetgene UEd. Gr. Agtb. mij aen-bevolen hebben, is tot nog toe onmogelijk geweest, vermits de veelvuldige besigheden van dit Eijk, waermede Hooggemelte Hoogheyt steets besig is en de overvloedige aenspraken, die hem sonder ophouden occupeeren; \'t irene voor alsnog niet cesseeren sal, vermits de bestie-
O quot;
ringe van dit lant hem tot den 22sten Jan. deses stijls opgedragen is, als wanneer de conventie in plaets van Parlement sitten sal. Evenwel in onse gemene visite heb occasie gevonden, om so van de conduites in \'t stuk der Amodiatie, als andere saken het college ter Admiraliteyt tot Amsterdam rakende te spreken, maer vermits onver-sien ben van bescheyden, hebbe so wel niet gereusseert, als andersins gewisselijk soude hebben gedaen 2). Dies versoeke, dat mij toegesonden werde het concept, dat de Heeren de Vries en Bernarts tot redres der lijste en moderatie in de executie van de Amodiatie ter nederge-stelt hebben. Men spreekt hier, alsof Haer Hoogheyt in korten herwaerts aen geroepen stont te werden , en dat hier wel wat verandering voor te vallen staet.
Hoe lange hier ons op sullen houden, is mij onbewust. Waermede verblijve
LTEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, 24 Jan. 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Desen dag heb ik voor de eerste maal de eer gehad van Sijn Hoogheyt in \'t particulier te sien en niet ver-suymt, naer het behoorlijk compliment uyt naem van
94
Wij hebben dese morgen in \'t schip met al het scheepsvolk Godt voor sijn verlossinge met een gebedt gedankt. Ik ben
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer N. Witsen.
Harwits 16 Jan. 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Wij sijn voor drie dagen in dese stat aengekomen, edog om de veelvuldige affaires die Sijn Hoogheyt in dit rijk te doen vint, nog ten principalen geen audientie gehadt, hoewel in \'t particulier de eer hebbe gehadt van Sija Hoogheyt te sien. Het is ongelovelijk, hoe groote liefde men hier voor Sijn Hoogheyt vint, en na het sig latt aensien, sal hem nog geit nog volk nog. scheepen ont-breeken. Ik hebbe mede reeds vele Lords gesproken, die sig seer genegen toonen, om den Staet bij te springen, so te water als te lande. Heden en gisteren sijn hier de leden tot een conventie in piaets van parlement beroepen, die op woensdag agt dagen sullen sitten, als wanneer na alle apparentie vrij wat nieuws sal werden gehoort, tgene spaere de pen te betrouwen. In korten heeft men enige dusent soldaeten over zee van hier te verwagten.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London 14 Jan. 1689 1).
95
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Wij hebben reets enige malen de eer gehad van Sijn Hoogheyt te zien. Het verrigte gelieven Sij uyt de brief aan Haer Ho. Mo. te bespeuren. Sijn Hoogheyt particu-lierlijk te spreken over lietgene UEd. Gr. Agtb. mij aen-bevolen hebben, is tot nog toe onmogelijk geweest, vermits de veelvuldige besigheden van dit Kijk, waermede Hooggemelte Hoogheyt steets besig is en de overvloedige aenspraken, die hem sonder ophouden occupeeren; \'t gene voor alsnog niet cesseeren sal, vermits de bestie-ringe van dit lant hem tot den 22\'teu Jan. deses stijls opgedragen is, als wanneer de conventie in plaets van Parlement sitten sal. Evenwel in onse gemene visite heb occasie gevonden, om so van de conduites in \'t stuk der Amodiatie, als andere saken het college ter Admiraliteyt tot Amsterdam rakende te spreken, maer vermits onver-sien ben van bescheyden, hebbe so wel niet gereusseert, als andersins gewisselijk soude hebben gedaen 3). Dies versoeke, dat mij toegesonden werde het concept, dat de Heeren de Vries en Eernarts tot redres der lijste en moderatie in de executie van de Amodiatie ter nederge-stelt hebben. Men spreekt hier, alsof Haer Hoogheyt in korten herwaerts aen geroepen stont te werden , en dat hier wel wat verandering voor te vallen staet.
Hoe lange hier ons op sullen houden, is mij onbewust. Waermede ver blij ve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, 2é Jan. 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Desen dag heb ik voor de eerste maal de eer gehad van Sijn Hoogheyt in \'t particulier te sien en niet ver-suymt, naer het behoorlijk compliment uyt naem van
96
UEd. Gr. Agtb. afgeleyt te hebben, hem klaeglijk voor te houden, hoe dat de ingesetenen van onse stat seer merkelijk ter see door de vijant benadeelt waeren geweest, mits gebrek van behoorlijke bescherming en de hardig-heyt, die sig in de executie van de Amodiatie opdede, tot groot nadeel van \'t gemeen en onse ingesetenen in \'t particulier, versoekende, hij wilde dog de goede hant so aen het eene als andere ten beste van de goede ingesetenen houden. Waerop Sijn Hoogheyt mij seer minlijk heeft bejegent en gesegt, dat hij oordeelde, men most de koophandel broeijen en aenqueecken, daertoe wilde hij alles bijbrengen, wat doenlijk was, en wat de Amodiatie aengong, wilde deselve helpen stellen op een redelijke en dragelijke voet, en ware begerig te sien, hei-gene door ons des aengaende ter neder was gestelt. Ik sal niet onderlaeten Sijn Hoogheyt in die goede sentimenten trachten te onderhouden, opdat er eyndelijk enige verlichtinge werde uitgewerkt in so een hart en schier ondragelijk middel, als is dat van de Amodiatie, geheven derwijse, als heden werdt gedaen. In lerlant wil de saek nog so niet voort, als men had gewenst. Haer Hoogheyt werdt in korten alhier verwagt. ïen welcken eynde de Heer Herbert heden is vertrocken3). Men segt met agt schepen. Wat er werden sal in de aenstaende week, als de conventie (representatief van \'t volck) bij een sal sijn, werdt onderscheydelijk geoordeelc, en sijn de humeuren des -aengaende niet eens. Het is bij-sonder, hoe men hier in één dag over de twee milioenen voor Sijn Hoogheyt heeft konnen negotieeren.
Waennede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer N. Witsen.
London 27 Jan. 1689.
07
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Naer UEd. Groot Agtb. gewenst te hebben veel heyl en segen in haere nieuwe regeringe met ofires van mijnen ootmoedigen dienst, sal seggen, dat de transportschepen op de Teems sijn gearriveert en dat deselve besig sijn, om provisie in te nemen en sig vaerdig te maken tot het overvoeren van de troepes, so ik voor desen hebbe gemelt. De conventie heeft heden voor de eerste mael geseten, en is een wel geïntentioneert spreker verkoren gewerden. De meeste tijt is met preliminaria gepasseert. Evenwel heeft men Sijn Hoogheyt versogt het Interim van de regeringe voor alsnog te willen continuëeren en tot het gevangen setten van enige personen, die kundig souden sijn van de doot van de Lord Essex is resolutie genomen en, so men segt, sulx dese middag reets werkstellig gemaekt. Alles is gepasseert in beyde de huysen sonder enige tegensprekinge, hoewel quaetwillige menschen nog al enige inpertinente geschriften uytstroijen. Aenstaende maendag sal op het groote werk werden gevoteert en na allen schijn is een goede resolutie te verwagten. Onder-tusschen hoopt men, dat Haer Hoogheyt hier sal verschijnen.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, 1 Feb. 1689.
P. S. Ik had gemeynt het adres van de conventie aen S. H. hier in te sluyten benefFens S. H. brief aen hun, dog de kortheyt des tijts belet mij sulx. Hetselve gaet beneffens den brief aen den Staet.
7
98
Edele Gróót Agtbaere Heeren!
Dese dient alleen, om UEd. Groot Agtb. te seggen, dat ten principale op de bestelling van de Kegering in dit rijk niet voor aenstaende Maendag sal werden gedis-poneert, en laet het sig favorabel voor Mevrouw de Princes en Syn Hoogheyt aensien. Ik ben in beyde de huysen der conventie geweest en hebbe die aensienlijke vergaderingen bijeen sien sitten. Het laet niet na, dat veel van de Engelsche militie is gedissipeert, en dat er sentimenten van bijsondere speculatie en gevoelen werden gevonden. Men schijnt de militie, die over zee soude gaen en waer-toe de vaertuygen geroet leggen, nog enige dagen te sullen ophouden, terwijl de schippers vivres innemen, en heeft Sijn Hoogheyt de dertien kapiteynen, die hier op de rivier sijn, gelast voor ses weeken sig te revictaliëe-ren. De affaires in lerlant sijn nog niet in de ploei, als men deselve wenst.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
4 Feb. 1689, London.
P. S. De nominatie van de veertienen en heb nog niet vernomen 4).
Edele Groot Agtbaere Heeren!
De conventie in het Lagerhuys heeft gisteren verstaen, dat de Koning vervallen is van de kroon en heeft deselve vacant gestelt met eenparigheyt van stemmen, uytgeson-dert, so ik hoore, vier. Het heeft ook geresolveert, gene schepen uyt het rijk na Vrankrijk te laeten verseylen, ofschoon hier veel Fransche paspoorten sijn. Dese weeck
99
staet een dankdag gehouden te werden wegens de verlos-singe, die Godt aen dit rijk van de paperij heeft gedaen. Men heeft mede reets particuliere ondersoekingen begonnen te doen, als op de doot van den Graef van Essex, en staet men in korten meer van diergelijke naspeuringen te hoo-ren. Het Hogerhuys heeft heden mede verklaert geen paepsen Koning te willen dulden, alsmede het rijk onder geen regense te willen stellen. Voor welke opinie egter verscheyde stemmen waren. So dat de huysen eens sijn, en men na alle apparentie in korte dagen sal hooren, op wiens hooft de kroon sal werden geset. Het laet niet na, dat er egter velerhande opiniën sijn.
In lerlant sijn de saeken nog niet afgedaen. Daer was een Frans schip van Brest met -wapenen en volk gekomen, en men verwagte daer diergelijke meer, hoewel de Noorder Ieren, welke protestants sijn, de wapenen mede hadden opgevat. Sijn Hoogheyt heeft gelast, dat de oor-lochschepen van den Staet, die op dese rivier leggen, voor ses weecken sullen werden gevictualiëert5). En wanneer de troepen sullen werden ingescheept, is nog niet seker. Gelijk mede niet seker is, hoe lange wij hierstaen te blijven. Men verlangt hier seer na de komst van Haer Hoogheyt. De apartementen op Wijthal werden vast be-reyt. Sedert onse komst alhier en sijn gene brieven uyt Hollant aengekomen.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, 8 Feb. 1689.
P. S. In onse gemene brief gelieven UEd. Groot Agtb. te sien de eygene woorden van de resolutie der huysen.
7*
100
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Ten principalen is hier sedert mijne laetste geen verandering voorgevallen, vermits de sentimenten in het Ho-gerhuys niet eenderhande sijn en dat enige het op een regense gaeren souden toeleggen en andere de bestelling andersins beschicken. Gelijk mede over het woordt Abdicatie, dat in de afsetting en vacant-verklaring van den troon bij het Lagerhuys gebruyckt is, men elkander in het Hogerhuys niet verstaet. Het is bijsonder, dat de meeste bisschoppen adviseeren, so als men niet en hadde gemeynt6}. De oorlogschepen onder den Admirael Evert-sen leggen beneffens de transportschepen nog op dese rivier. Daer ik geloof, sij nog wel enige dagen sullen verwijlen. En als de Admiraliteyts Heeren sullen sijn gearriveert, geloof dat er over het Employ van dese schepen of enige van dien, \'t sij met kruysen of wel over te senden naer Hollant, sal werden gesproken en bij Sijn Hoogheyt geresolveert. Het oversenden van de troepes heb ik desen avont aen mijn Heer de Prins ten besten voorgedragen, die daertoe treden sal, so dra het mogelijk sal sijn.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
11 Feb. London 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Hoe nu de saek van de kroon hier af is gedaen, sullen UEd. Groot Agtb. uyt onsen gemenen brief gelieven te verstaen, dies wij meynen, dat morgen of op maendag Koning Wilhem sal werden geproclameert. Gisteren en
101
heden sijn de Heer van Dijkvelt en ik met Sijn Hoog-heyt in gesprek geweest over het employ van enige \'s lants schepen, so nog in Wigt leggen. Welcke Syn Hoogheyt gaem sonde sien benefFens nog ses van diegene, welke op de Teems leggen, dat in het Kanael tegen de Franse watermagt wierden gebruyckt, dog staet te sorgen, dat deselve alle door gebrek van behoeften en siekte van \'t volk sullen moeten repatrieeren. En vermits men hier na-rigt heeft van het aensienlijke tal Fransche oorlogschepen, dat voor het Kanael en omtrent de Sorles kruyst, so heb ik van Sijn Hoogheyt verworven, dat twee Engelsche kitsen sullen kruysen, om de inkomende Hollantsche koop-vaerdijschepen te waerschouwen, ten eynde sij sig wagten, agterom lopen of Engelsche havens kiesen. Er werdt hier gesegt, dat er weder op de onsen aensienlijke prijsen bij de Fransen sijn gemaekt. Dies, indien men de see niet geheel wil abandoneeren, so sal men spoedige en considerabele armatures te water dienen te doen.
Waermede naer presentatie van mijnen ootmoedigen dienst verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, 18 Feb. 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Het is nu negen uren des avonts, als wanneer ik ont-fange UEd. Groot Agtb. verscheydene hooggeëerde missives, resolution en extracten nopende het affaire van dequot; nominatie en electie der Heeren Schepenen. Ik sal mij na den inhout stiptelijk gedragen en vervolgens, indien mij daervan iets voor mogte komen, aloramc goede im-
102
pressiën geven. Tot herroeping van deu Heer Hop heb ik reets devoiren gedaen, maer niets konnen verwerven7). In de saek van de koopluyden sal, so vrugt kan doen, vigileeren, edoch sal UEd. Groot Agtb. te gemoet voeren, dat ik reets uyt mijn selve diergelijke saeken en deselve, als de Heeren koopluyden eyschen, aen Sijn Hoog-heyt hebbe voorgedragen en sijn gunst versogt, die hij mij wel mildelijk heeft toegesegt, maer mede gesegt, de Engelschen wel veel soetigheden aen on se natie souden toestaen, edoch besittingen, die sij hadden, sijns eragtens, niet ligt afstaen en dit werk verschoven, tot dat het dructe hier te lande wat over sal sijn.
In het werk van de posterijen kan ik niet denken, dat hier verandering sal vallen, edoch, indien het in mijn aenwesen alhier mogt voorvallen, sal ik Sijn Majesteyt daerover begroeten. Het groote werk is heden ter conclusie gebragt in dier voegen, als UEd. Groot Agtb. uyt onse gemene brief gelieven af te nemen en staen Haere Majesteyten beyde op morgen uytgeroepen te werden 8), so als mij aenstonts werdt gesegt. Mevrouw de Koningin quam heden op de rivier en tegen den avont in de stat tot groote vreugde van dese natie.
quot;Waermede de personen van UEd. Groot Agtb. bevelende in de hoede van den Almagtigen Godt, die hare regeringe voorspoedige, verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
Londen, 22 Feb. 1689.
P. S. Dus verre geschreven, wert mij gebragt UEd. Groot Agtb. missive in dato 7 Feb. nopende de commissie van den Heer van Hekeren. Die saek is in mijn presentie geresolveert en ik verklaer, dat mijn al-
103
deruyterste devoir heb gedaen, om deselve op den Heer van Heemskerk te bekomen, maer mijne medebroeders adviseerden anders, met wien Sijn Hoog-heyt concludeerde; edog deselve is gesepareert van de commissie naer Hamburg op het Deensche werk, en beeft Sijn Hoogheyt toen rotunde gesegt, dat daarmede den Heer van Heemskerk -wilde helpen voorsien. Ik sal bij occasie hem des vermaenen.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Op gisteren heb ik ÜEd. Groot Agtb. berigt, hoe de Heer Prins van Orange benefFens Mevrouw de Princesse tot Koning en Koningin waren verklaert9). Nu kan daerbij voegen, dat de proclamatie is geschiet en dat alom vreugde-vueren daer over aen werden gestoken. Ik hebbe Sijn Ma-jesteyt desen avont gefeliciteert, maer van de saeken, bij UEd. Groot Agtb. mij aenbevolen, hem niet konnen onderhouden, sullende daertoe occasie waernemen.
Waermede ver blij ve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, 23 Feb. 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Hoe onse Heer Stathouder hier tot Koning en Mevrouwe de Princesse tot Koningin sijn uytgeroepen, heb ik in mijne vorige gemelt. Sijn Majesteyt heeft ons heden tot sig geroepen en gesegt, dat men uyt sijnen naem Haer Ho, Mo. soude te kennen geven, dat hij meynde nu tijt te sijn, dat men ons aen hem credentialon toesont, do-
104
wijle, hij nu hier Koning sijnde, -wij aen hem geen adres en hadden. En gelijk ik seer node tot dese commissie te persuadeeren ben geweest, so bevinde nu voor mij den last nog swaerder, en ik waerlijk te swak, om die te dragen. Sijn Majesteyt beliefde mij met een woort of twee op te haelen de saek, die gebeurt was nopende de presentatie aen \'t Hof van de veertienen en vroeg mij, of ik wel geloofde, dat de regeringe van Amsterdam gaeren soude sien, dat het Hof de Electie liadde. Ik hebbe, de-wijle mij dese occasie aen de hant quam, opening gegeven van de last, die UEd. Groot Agtb. mij hebben gegeven , van de saek nae waerheyt te deduceeren met allegatiën van de privilegiën, en de sinceriteyt, waermede UEd. Groot Agtb. handelden in desen, getragt smakelijk te maeken. Het beliefde Sijn Majesteyt te seggen, dat hij keuse soude doen, dog en vertoonde of sprak mij over de nominatie niet10).
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N- Witsen.
25 Feb. 1689, London.
P. S. Ik hebbe Sijn Majesteyt heden begroet over de be-sendinge voor de Heer van Heemskerk op het Deensche werk, en hij heeft mij gesegt, dat sijn persoon hem seer aengenaem sal sijn.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Sedert dat laest de eer gehadt heb van aen UEd. Groot Agtb. te schrijven, is hier niets voorgevallen, als dat op gisteren Sijn Konincklijke Majesteyt is verschenen in \'t Hogerhuys, aengedaen met de Konincklijke klederen en
105
met de kroon op sijn hooft, doende d1 aenspraek, gelijk als in onsen gemenen brief is overgesonden.
Naer allen schijn sal op morgen de conventie verandert worden in een parlement, dog niet sonder tegenspraek van enige leden van \'t Lagerhuys.
Op heden heeft de Koning een revue gedaen over de Nederlantse troepen, en sijn enige gepatenteert naer Hol-lant, konnende van Engelsche, ter besolding van dit rijck, ter oorsaek van haer incompleetheyt niet gevolght worden voor alsnogh 11),
Op de reductie van lerlandt staet in \'t kort order ge-stelt te worden, hoewel men van assistentie uytVrankrijk spreeckt.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb, gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, den 1 Maert 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Beyde de Huysen hebben verstaen, dat de conventie in een Parlement werde verandert, dies meynt men, dat Sijn Majesteyt aldaer morgen of dingsdag met staetsie sal verschijnen en staet vervolgens nu in korten gehoort te werden, wat sij ten besten van den Staet en tegens Vrankrijk sullen resolveeren. De militie te voet van den Staet, die terug gaet, scheept heden in, en werdt de cavallerije morgen gemonstert, om vervolgens mede ingescheept te werden. De Koning gaet morgen naer Ham-toncourt, om lucht te scheppen. Op gisteren sijn wij met de aenwesende Heeren ter Admiraliteyt in besonge geweest en hebben heden aen den Koning raport gedaen 13j.
106
Het resultaet is, te amplecteeren het laetst overgebragte adres van de Heeren ter Admiraliteyt, aen Haer Ho. Mo. gepresenteert, te weten aenstonts dertig aensienlijke schepen van oorlog te equipeeren. En sal Sijn Majesteyt de provintiën tot het furneren van de nootsakelijke gelden aenmanen. De Staets militie van hier gaende, sal met enig present voor den gedanen dienst werden geregaleert. De saeken van lerlant gaen niet voordeelig tot nog toe, en men sal genootsaekt sijn, derwaerts aensienlijke militie te senden. Van Schotlant heeft men niet als goede ver-wagtingh.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
4 Maert 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Tsedert mijne laetste is hier niet bijsonders voorgevallen, dat UEd. Groot Agtb. attentie meriteert, als dat men aen den Koning seven tig dusent pont steerlings heeft toegestaen \'s maents voor de tijt van een half jaer be-halven bet extraordinaris inkomen, en werde ik berigt, dat de Koning het schoorsteengeit, dat voor sijn buys soude sijn geaffecteert, heeft afgeschaft13). Sijn Majesteyt heeft mij heden gesegt, dat hij tien regimenten Engelse militie binnen weynig dagen naer Hollant gedenkt over te senden, die van nog meer souden werden gevolgt. Edog dese regimenten sijn niet seer sterk en sullen moeten werden gerecruteert, also met de verandering van de regering seer sijn verlopen. Lord Aran en nog twee of drie Heeren sijn gisteren geaprehendeert en na anderen soude werden gesogtu). Wat de beschuldiging is,
107
en ben ik niet al te wel verstendigt, dog men segt sij tumult in Schotlant hebben getragt aen te regten. ïwalif schepen staen op de lersche kust gesonden te werden, daer men wil alsof van over see Frans volk soude sijn gelant.
Waermede naer toewenschen van veel heyl en segeu aen de personen van UEd. Groot Agtb. verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, 12 Maert 1689.
P. S. De ingelegde verklaringen sijn mij door een lit van het Parlement heden gegeven, met versoek, dat ik die aen UEd. Groot Agtb. wilde oversenden, opdat sij voor de Heeren Schepenen konden dienen in seker proces, dat aldaer soude hangen aen-gaende enige aensienlijke queeckers alhier, die ik heb gesprooken. Hunnen adrocaet seggen sij te sijn de Heer van den Enden en procureur Boom.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
De Koning heeft ons heden gesegt, dat aenstaende Saturdag enige regimenten Engelse militie op Hollant sullen werden overgescheept. Men gaet hier iverig met de equipage te water voort, en sullen in weynig dagen twintig schepen van oorlog in see gebragt werden, om in de bogt en op de hoogte van lerlant te kruysen, so Sijn Majesteyt ons mede heeft gesegt. Tegen Vrankrijk is de natie seer geanimeert en werdt aen een declaratie van oorlog niet getwijfelt, hoewel men alvorens met den Staet op de conditiën van die te voeren en \'t maken van de vreden te sijner tijt na alle apparentie sal willen han-
108
deleu. Wesaengaende wij heden aen den Heer Raetpeu-sionaris en griffier hebben geschreven.
Sijn Majesteyt is van meyninge, de saek van rembour-sement aen den Staet over de gedane onkosten weder voor te houden aen het Parlement en ten besten te recommanderen nog dese week, gelijk wij bij hem daertoe hebben aengehouden. Heden\' heeft het Lagerhuys een danksegging gemaekt aen den Koning over het afschaffen van \'t schoorsteengelt.
Sommige bisschoppen en geestelijken sijn nog al scru-peleus in \'t afleggen van den eet en \'t bidden nominatim voor den Koning. Het affaire van lerlant werdt niet so hoog geëstimeert, indien de saeken in Schotlant op den goeden voet geraeken. Waervan heden voordeel ige ge-rugten ten Hoof sijn geweest.
Waermede bevelende de persoonen van UEd. Groot Agtb. in de bescherminge van den Almagtigen Godt, die hare regeringe voorspoedige, verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dier.aer, N. Witsen.
Londen, 15 Maert 1689.
P. S. Twalif regimenten staen hier, op de beurs van particuliere Lords, geworven te werden.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Aen de Koning is op heden een adres bij het Lager-en Hogerhuys geprensenteert, waerbij sij hem beloven met goet en bloet te willen bijspringen. Ter welcker occasie Sijn Majesteyt het remboursement van geit voor den Staet heeft gerecommandeert, hetselve, na ik verstae, begrotende op ses milioenen steerlinghs. Sijn Majesteyt heeft geordonneert, dat sekere Lords met de Heeren ter
109
Admiraliteyt en ons over de aenstaende equipage ter see souden concerteeren 15). Voor lerlant heeft Sijn Majesteyt geyst, na men segt, twintig dusent man. De regimenten van Haer Ho. Mo. Schotse militie werden te water na dat lant gesonden. Sekere Milord Gordon, die paeps is, soude het kasteel van Edenburg nog voor den afgetreden Koning Jacob houden. De Presbiterianen aldaer, die wel gesegt werden de meesten te sijn, voor desen Koning houden, en de bisschoppen veel voor Koning Jacob. Edog van de conventie, die nu aldaer binnen weynig dagen bijeen werdt verwagt, werdt niets als alles goets verhoopt. Sijn Majesteyt, die de lucht van dese stat niet te wel behaegt, is desen avont weder na Hamtoncourt ge-gaen. Tegen de Catolijken in en omtrent dese stat is het Parlement vrij iverig.
Waermede bevelende de personen van UEd. Groot Agtb. in Godes hoede ver blij ve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, den IS3611 Maert 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Op den ontfang van UEd. Groot Agtb. hooggeëerde missive in dato 8 Maert hebbe ik mij tot Hamtoncourt bij den Koning vervoegt en den inhout aen Sijn Majesteyt so iverig, als mij mogelijk was, voorgehouden. Hebbe hem gesegt, hoe S. M. bekent was de bereytwil-ligheyt, die de Regering van Amsterdam in alle saeken heeft betoont, die ten dienste van de Staet geëftectueert stonden te werden, dat het voorgestelde tot redres van het affaire van de Amodiatie niet als redelijk en den
110
lande dienstig was, dat ik nu van liet geprojecteerde in Hollant op dese saeke was voorsien en bereyt, Sijn Ma-jesteyt of aen dengenen, die hij mij geliefde toe te voegen, opening en bewijs te geven, dat hij de stat soude bij-sondere dienst doen en men het voor een gunst soude opnemen, gesteunt op reden en billikbeyt, dat S. M. naer over see het voortsetten van dit regtmatig versoek door sijn schrijven geliefde te onderschragen. Waerop S. M. mij gelast heeft, alle mijne bescheyden aen de Heelde Wildt over te geven, die hem daervan sal raporteeren. So als ik heden heb gedaen met so kragtige recommandatie, als mij mogelijk was.
Ik hebbe Ed. Gr. Agtb. Heeren! in dese saeke weynig tijt laeten passeeren , op hoop dat ik ondertussen mijne medebroeders in mijn sentiment soude hebben gebragt, te meer ter oorsaek van hetgene mij de eerste dagen van onse komst is bejegent op dese stoffe, wanneer ik het schrijven van S. M. aen Haer Ho. Mo. ten eynde de Amodiateur buyten klagten mogte werden gehouden, niet kende verhinderen. So als voor desen hebbe overgebrieft, ik verhope dan eyndelijk in desen een goede uytslag.
Ik hebbe vorders, nadat Sijn Majesteyt uyt UEd. Gr. Agtb. naem over het herijken van de kroon deser mag-tige koninkrijke hadde gefeliciteert, hem uit hare naem de noot van het lant voorgedragen en assistentie versogt in volk, schepen en geit, gesegt, hoe difficiel het soude sijn na so groote verliesen de tweehonderste penningen te vorderen bij executie, indien de vijant aen de frontieren mogte naderen, en wat mij meer in dese materie te binnen quam. Sijn Majesteyt, die mijne aenspraek voor aen-genaem scheen op te nemen, beloofde mij dat alles soude doen, wat hem mogelijk was, en dat ik UEd. Gr. Agtb. daervan soude versekeren. De lijst van de Franse Officieren was hem reets bekent, en is men bezig, om van hier volk naer Hollant over te schepen, seg te embar-
Ill
queeren. Edog de onwilligheyt van \'t volk en swaere desertie vertraegt enigsins den voortgangh.
Op morgen sonde bij het Parlement in een committé werden gebragt het remboursement van onse penningen. Ik versoek, als UEd. Gr. Agtb. mij gelieven te hono-reeren met haere bevelen, dat de brieven om redenen met het groote stats-segel niet mogen werden besegeit en dat ieder saek op een bijsonder blat postpapier geschreven werde, omdat som tij ts gevergt kan werden, dat men ordre vertoone. De Koning sal aen ons nu met den eersten Commissarissen toevoegen, om te spreeken nopende trac-taten. Dies so er iets buyten het reets overgesondene te bevelen mogte sijn, verzoeke dat nu toegesonden moge werden.
Uyt Utregt werdt aen den Heer van Dijkvelt geschreven, alsof de fortificatie van Nieuwerslnys weder stont op-gemaekt te werden , en dat suis aldaer alteratie gaf. Sijn Ed. segt mij, dat de Koning daer over schrijven sal en versoekt, dat ik UEd. Gr. Agtb. sulx wilde bekent maeken.
Ik bedanke ÜEd. Gr. Agtb. dat sij mij met den dienst ter tresaurie hebben gelieven te honoreeren 16). Dese stat heeft heden een adres van danksegging aen beyde de Huysen gesonden daerover, dat sij de Koning willen as-sisteeren met goet en bloet, \'tgeen de quaet geïntenti-oneerde, die er nog veel sijn, omsien sal geven.
Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb.
gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
22 Maert, London.
112
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Het Parlement heeft met eenparigheyt remboursement van gedaene onkosten aen den Staet geconsenteert17). Tot het equipeeren van schepen gaet men hier iverig voort. Drie regimenten van den Staet werden na Schot-lant gesonden. De onwilligheyt van vele onder de Engel-sche militie, van over see te willen gaen, vertraegt hunne reys enigsins, en is er gisteren dertig mijl van hier een goet aental gedeserteert. Men meynt, dat zij de weg na Schotlant ingeslagen sijn en het op hoop, dat aldaer aen-hang souden vinden, derwaerts hebben geset. Edog daer werden so goede resolutiën genomen, dat men vertrouwt hen in korten tijt seer willig te sien, om Sijn Majesteyt alomme te dienen, werwaerts hij hun ook sende.
De Koning vint sig op Hamtoncourt, daer hem de lucht best bevalt. Brenger deses sal UEd. Gr. Agtb. van den uyterlijken toestant alhier kennis konnen geven. Ik heb hem overgesonden, om sorg voor peerden te nemen, die wij ontbieden.
Waermede ver blij ve
UEd. Groot Agtb.
gants ootmoedige dienaer N. Witsen.
London, 25 Maert 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Nadat ik de stucken van onse beswaernisse op het affaire van de Amodiatie bij ordre van den Koning aen de Heer de Wildt hadde overgegeven, heeft Sijn Ed. aen Sijn Majesteyt daervan raport gedaen en heeft hij mij ge-segt ordre te hebben, om bij sijne terugkomst uyt \'s Ko-nings naem aen den Heer Ten Hove ten beste te recomman-
113
deeren een goede afkomst van dat werk. Binnen agt of tien dagen staen de Adrairaliteyts Heeren te repatrieeren.
De afgetreden Koning Jacob wil men voor seven dagen in lerlant is gelant 18). Het revolteeren van militie ver-traegt derselver overgang na Hollant. Hoewel men ver-meynt, in korten goede ordre sal sijn gestelt door straf en goede beloniugb. Het kronen voor Koning en Koningin is op den elfden April deses stijls vastgestelt.
Onder de Heer Herbert sijn reets uytgeloopen of staen alle uer tzee te kiesen twintig schepen van oorlogb, die de kusten van lerlant souden decken. Wij sijn dese avont met \'sKonings Commissarissen in conferentie geweest op de saeken van de vloot. Edog het werk nog niet afge-loopen sijniL, sal met de naeste post aen UEd. Gr. Agtb. daervan rekeningh geven.
Waermede bevelende de personen van UEd. Gr. Agtb. in de hoede van den Almagtigen Godt, die hacre regeringe voorspoedige, verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
London, 29 Maert 1689.
P.S. Men klaegt seer, dat de brieven over en weer so traeg overkomen, mankerende nu al vijf posten uyt Hollant.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Haer Ho. Mo. Ambassadeurs hebben heden den Koninir uyt naem van den Staet gefelieiteert met de kroon, en heeft Sijn Majesteyt bijsonder minlijk geantwoort, op de sommatie van \'t breeken met de vijant so veel gesegt, dat men te hoopen heeft in korten daerop contentement te sullen erlangen. Ik hebbe in \'t particulier hem uyt naem van onse Provintie de felicitatie gedaen en insgelijx
114
tot antwoort bekomen, dat bij alle voorvallen sorge voor de Provintie dragen sal en alle goetheden erkennen.
Vijfhondert rebelle Schotten, die het voor Koning Jacob hielden, sijn gevangen gewerden. Die van de religie in lerlant stellen sig onder wapen, en hout men, dat van die kant weynig is te vresen, te meer vermits de Heer Herbert met een aensienlijke scheepsmagt uytgeloopen is, of so uyt te loopen staet; maer in Schotlant doen sig nog al vrij wat malcontenten op, en sonde in de conventie aldaer een brief van Koning Jacob sijn gelesen en het kasteel van Edenbnrg nog niet over syn.
Tegen den elfden deses is de kroning vastgestelt. Waer-mede naer aenbiedingh mijner geringe dienst verblijve
XJEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, 1 April, London. N. Witsen.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Tot de kroning op den elfden deser maent Engelsche stijl werdt hier preparatie gemaekt 19). In Schotlant is de regence aen den Koning provisioneel gedefereert, hoewel de gemoederen niet eenhellig sijn, gelijk de Gouverneur van \'t slot tot Edenburg tot gene overgaef tot nog toe heeft geresolveert. Die men sustineert, dat door andere is gestij ft, so als de Schotse bisschoppen en andere leden van het beste sentiment gesegt werden niet te sijn. Een propositie tot nader bijeenbrenging van de kerken is hier al te smakelijk niet opgenomen. So als den Aertsbisschop van Cantelburri het afleggen van den eet blijft weygeren, seg-gende, hem over \'t water te komen te sijn verboden, wesende sijn paleys op Lambet aen de andere sijde van de rivier. Waermede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, 5 April 1689, London. N. Witsen.
115
P.S. Het is UEd. Gr. Agtb. bekent, dat het inbrengen van swart laken in dese landen is verboden, gelijk het root van hier tot onsent; misschien soude de mutuele vrijheyt te bedingen sijn, indien men over see daertoe helde.
De Koning heeft vier commissarissen genomineert, als Halifax, Danbi, Nottingam en N. ommetHaer Ho. Mo. ambassadeurs over tractaeten te spreeken. Edog dat ten besten van onse commercie in dese landen veel te bedingen soude sijn, ben ik bedugt van neen. Men verhoopt, dat de Admirael Herbert alle uren tzee sal gaen met een goet aantal oorlogschepen20).
Edele Groot Agtbaere Heeren!
In gevolge de last, die UEd. Groot Agtb. mij hebben gelieven te geven in haere hooggedagte missive in dato 18 Maert heb ik gisteren den Koning begroet ten besten van den Heer burgemeester Dedel, tot bekoming van het Baljuws-ampt in \'s Gravenhage 31). Sijn Majesteyt heeft mij aengehoort, sonder enig antwoort te geven, vermits, na ik gisse, het geschiede in de betkamer, in presentie van vele heeren. Hebbende ik de eerste tijt waergenoraen, wanneer de eer hadde van Sijn Majesteyt te sien, opdat hij van andere, met versuym van tijt door uytstel van mij, niet mogte werden gepreöccupeert. Ik hope dese voorstel van goeden uytslag sal sijn. Het is bijsonder wel te pas gekomen, dat UEd. Gr. Agtb. de goetheyt hebben gehadt van mij over de presentie van den Graeve van Sunderlant te schrijven, dewijle met deselve post uyt Amsterdam naer het hof alhier was geschreven. Den Koning heeft mij gesegt, dat hij wel mag lijden, dat den Heer Graeve van Sunderlant tot Amsterdam sig ophout, en dat hij sessie in gemelte kerkstoel heeft, meynende evenwel, dat men hem nog de aldergrootste vrintschap nog kleynigheydt aen de andere syde behoorde aen te doen22),
8*
11(5
De Heer Herbert, die sig een lange tijt buyten Haerlem heeft opgehouden, met den Koning is overgekomen en hier een lit van \'t Parlement is en aensienlijk employ heeft, heeft mij gisteren uyt \'s Koninghs naem komen versoeken, aen UEd. Gr. Agtb. te schrijven, ofhethaer geliefde te verkoopen voor een milde prijs enig geweer uyt haer Stats Magesijn, hoe meer hoe liever, so mus-quetten als pieken, tsij vijf dusent, tien dusent, twintig dusent of meer stux, indien er so veel te missen soude sijn. De penningen souden in de bank tot Amsterdam prompt werden betaelt. Het schijnt sig toe, alsof men in dit rijk of nabuerschap van die koopmanschap nog wel gebruyck soude moeten maeken. Ik heb niet derven afsijn, UEd. Gr. Agtb. dit te notificeeren met bede, dat sij mij haer welgevallen gelieven te verstendigen.
Waermede verblijve naer aenbieding van mijnen geringen dienst
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, London, 8 April 1689. N. Witsen.
P.S. Als ik op heden de Koningin in een particuliere audientie uyt naem van de H. H. Staeten van Hol-lant de complimenten afley\'de over het treden tot de kroon, geliefde Haer Majesteyt mij op \'t afscheyt te versoeken, dat ik de affaires van de vrouw van Sommersdijk ten beste aen UEd. Gr. Agtb. soude willen recommanderen; \'tgeen dan uyt haere naem hiernevens kom te doen 33). En als ik in discussie van saeken met haer wilde komen, so geliefde het haer te seggen, dat sij geen kennis van saeken hadde.
Edele Groot Agtbaare Heereu!
Ik vinde mij vereert met twee UEd. Gr. Agtb. hcoggeagte missives, beide in dato 5 deezesSi). Over het affaire van de pos-terije hebben wij den Koning reets uit naame van den Staat
117
begroet, en hij heeft belooft alle goede voorsorge te sullen laaten doen, edog ik sal egter niet nalanten ter eerster occasie, als hem sal konnen sien, UEd. Gr. Agtb. consi-deratiën hem daarop voor te houden en alsdan berigten.
Men geeft hoop, dat wij in korten met ons toegevoegde Commissarissen tot vernieuwing der oude en opstelling van nieuwe tractaten sullen aanvang van besoinges maaken, als ■wanneer ik de intentie van ÜEd. Gr. Agtb. soo veel opvolgen sal, als mij doenlijk zij. Nouvelles zijn hier nu stil, vermits het Parliament eenige dagen gescheiden is geweest, en heeft men uit Yrland wijnig sekerheid, hoewel het meeste gevoelen is, dat de Protestanten aldaar te kort schieten, en word van de presentie van Koning Jacob onderschijdelijk, dog met geen gewisheit, gesprooken. Den Konink staat op morgen in de stad te komen en aldaar tot na de kroning te verblijven.
Men is hier binnenslands niet sonder partijschap, \'tgeen de voortgank van goede saaken wijnig vordert. Men geeft zeer groote hoop, dat de saaken in Schotland haast op een goeden ploey zullen zijn. Deezen avond hebben wij met Commissarissen van den Koning over het werk van de vloot gebesoingeert, edog ten volle nog niet d\'accoord geworden, zijnde het affaire van den rang nog eenigsints in dispuit. Wij hoopen binnen wijnig dagen een goed einde daarvan te sien, als wanneer de Heeren Kaden ter Admiraliteit heinwaart sullen overscheepen.
Waarmeede verblijve naar wensching van gesondheid aan de personen van UEd. Gr. Agtb. en zegen in haare regeringe
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar,
London den x\\- April 1689. N. Witsen.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
De wijnig stoffe, die mij voorkomt in saaken onzen Staat belangende, doet mij te minder schrijven, gelijk
118
heden genoegsaara niets de attentie van UEd. Gr. Agtb. waardig valt te seggen. Den omslag van de kroning, die op overmorgen statelijk hier sal werden verrigt, effectueert, dat wij de Koning niet en konnen sien, zoo als ook het besoinge tussen ons en onse Admiralitijts Heeren met Commissarissen tot de expeditie van de vloot geen voortgang heeft gehad. De saaken zijn reets voor een geruime tijd zo goed als geadjusteert geweest, edog één point, te weten, dat van de rang in de krijgsraad en ordre op voteeren, hebben ons opgehouden. Wesaangaande de Engelsen ons onredelijke voorslagen doen, die ik nooit gedenk te consenteeren en liever sal tragten niets ter neder te setten, als iets tot nadeel van \'t respect onzer zeeluiden na te geven.
In Schotland wil men, dat de saaken van koning Willem een voordeligen en voorspoedigen tret nemen, zijnde Koning Jacob niets als afgetreden verklaart, en schijnt het dat de Schotten goede ordre op hunne huissaaken tragten te stellen, eer zij een nieuwen Koning proclameeren. Edog in Yrland begint Koning Jacob met de dood te straffen dengeenen, die dezen Koning aldaar hebben doen uitroepen. In dit Kijk houden de factiën niet op en gaan daarom de saaken bijster langzaam, en kan men elkander op de middelen tot verleende consenten nog niet verstaan; \'tgeen het reëel remboursement van bewuste gelden na Holland te langzamer zal maaken.
Ik heb den Koning niet konnen spreken, zedert dat de eer heb gehad van UEd. Gr. Agtb. missivens, sprekende van de posterijen en te makene tractaten, hoewel verhope, dat beide saaken tot contentement zullen uitvallen. Zoo haast als Zijn Majesteit daarop zal hebben onderhouden, zal aan UEd. Gr. Agtb. omstandelijk berigten. Waarmede verblijve
UEd. Groot Agtb. onderdanige dienaar, Westmunster, den T39 April 1689. N. Witsen.
119
P.S. Zoo als deze was geschreven, ontvang ik UEd. Gr. Agtb. missive in dato 15 April, waarop tot antwoord zal zeggen, dat de gelden, die aan de Furst van Waldek zijn overgemaakt op de naam van den Heer van Dijkveld en mij, gelden zijn, die de Koning ons versogt heeft aan hem over te maaken, en aan ons uit zijn kas heeft doen tellen, tot wat bestel weet ik niet, zoodat die met de gelden van remboursement gants geen gemeenschap hebben35). Ik wenste, dat de saak hier zoo klaar lag, dat men van de Modus der te overmakene gelden naar Holland konde spreken.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
De Koning en Koninginne zijn gisteren met seer veel ceremoniën gekroont en gesalft 26). Haare Majestyten hebben daarop \'s avonds beide de Huisen getracteert en was het tractement aan \'t Lagerhuis iets, zoo ik hoor, ongewoon. Wij hadden de eer van desen omslag met al de kerkgebaarte van nabij te sien. De Spaanse Ambassadeur en was niet verschenen. Men segt, omdat sijn meester Koning Willem publikelijk nog niet en heeft erkent. De saken in Schotland vlijen sig alles ten besten, en ver-wagt men in korten , dat de electie op dezen Koning vallen zal.
Van de Yrlandsche affaires verneemt men hier wijnig en werd gelooft, dat de havens aldaar gesloten zijn. Men heeft mij heden hoop gegeven, dat een gedeelte van de beloofde remboursement-penningen wel in korten over mog-ten gaan. Sommige Lords zijn in de kroning niet present maar te veldewaarts op hunne landhuisen geweest. Haare Majestijten zijn deezen avond weder naar Uamtoncourt
120
gereden, alwaar om de goede lugt zij zig meesten tijd op sullen houden. Het ware te wenschen, dat de Episcopale en Presbiteriaanse partij eensgesint was, en wil men, alsof op een verdrag nog gearbeit wierd.
Waarraeede verblijve,
UEd. Groot Agtb.
gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.
Westminster, den ü April 1689.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
Ik hebbe niet voor gisteren gelegentheid gehad, om den Koning te konnen spreken over de saaken, die. UEd. Gr. Agtb. mij de eer hebben gedaan aan te bevelen. Tot de rupture met Vrankrijk hebbe hem aangeport, zoo uit insigt van onsen Staat als der geallieerden en daartoe aanlijdinge genomen uit de goede wil, die UEd. Gr. Agtb. mij in haare hooggeërde missive in dato 5 April betuigen tot de te makene alliantie met desen Koning. Nopende de posterijen heeft Zijn Majesteit mij gezegt, genegen te zijn, dat men paspoort neme en geve voor de onderlinge paketbooten geduirende den oorlog, dies ik sulcx aan den nieuw «aangestelden postmeester Major Wijlman, die lange tot Amsterdam heeft gewoont, door een Secretaris hebbe bekent doen maken. Met wien onse Heeren postmeesters, zo het hen gelieft, nu daarover kennen corresponderen. Het is een man, na ik hoor, onse stad zeer genegen. Nopende het schip van den Heer Lakaman, dat voor deeze in Vrankrijk was gearresteert, eer de oorlogs-declaratie was bekent en nu hier tot London over-gebragt, heb ik den Koning gesprooken, en hij heeft mij toegestaan, hetselve te eigenen, indien het nog in
121
Vrankrijk mogte te huis hoorerij zo als de schipper mij heeft gezegt. Maar vermits deze schipper niet meer te voorschijn komt en ik niet en wete, waar hem te vinden, veel minder waar het schip legt, of hoe nu genaamt, zal die saake moeten laaten steeken, tot dat de gemelte schipper weder te voorschijn komt. Den persoon van den Heer Dedel hebbe ik op UEd. Gr. Agtb. bevel aan den Koning bij repetitie gisteren meede weder ten besten voorgedragen , edog, vermits zijne stilzwijgentheid, weet niet, of mij daar veel goeds van kan beloven. De Koning heeft mij gisteren meede gezegt met een vreugdig gelaat, dat men nu zoo goed als in den oorlog was, dat hij sulcx binnen twee dagen soudo rugtbaar maaken. Waarop ik heden versta, dat die saak in \'t Parlement voor is geweest en in een committé gebragt, hoewel van ter sijde meede versta, dat eenige aansienlijke koopluiden Zijn Majesteit zouden tragten te persuadeeren, sulcx nog wat uit te stellen, tot dat zij haare meeste schepen uit de Straat te huis mogten hebben. Wat dan ten principalen werden zal, staat in korten te ontdecken.
De Heer Hop heeft aan mij in secretesse geschreven, dat men den Koning William niet erkennen sal tot Weenen, indien er geen declaratie van oorlog op volgt; \'tgeene ik Zijn Majesteit heb gecommuniceert, en \'twelk ook groote aanlijding heeft gegeven van sijne voortsetting en iver tot deeze declaratie. Het ware te wenschen, dat het Parlement over de behoorlijke geldmiddelen eens ware gewerden, opdat alzo des Konings goede wil en gene-gentheit behoorlijk wierde gesecondeert. Gelijk meede wij hier in het hoogste verlangen zijn, dat de middelen mogten werden uitgevonden, om de beloofde en geresolveerde gelden van remboursement na Holland over te senden; \'tgeene tot nog toe niet en is gedaan, en te sorgen, dat om de oneenigheid van de leden (daartoe het werk van de Godsdienst groote aanlijding heeft gegeven) nog wel
122
wat aanlopen mogt. Tot nog toe hebbeu wij beneffens de Heeren ter Admiralitijt gebosongeert op het verdrag nopende de conjunctie der vlooten en eikanderen niet verstaan, vermits de seer onredelijke conditiën op het point van eer en rang, die de Engelsen den onzen hebben voorgehouden en daarbij tot nog toe gepersisteert, zodat de Heeren ter Admiralitijt ongedaner saaken heden ver-trecken. Wij sijn egter in hoop van de affaire binnen wijnig dagen in goede plooi te brengen en vermeynen, dat het zo zal werden gereguleert, dat er simpelijk zal werden ter neder gestelt, dat de Engelse Amiraal de vlag zal voeren of de vloot commanderen, en dat in de krijgsraad alleen, zoo de Engelse, als onze Amiralen, zullen verschijnen in egaal getal en alternatim adviseeren. En of gebeurde, dat die Heeren elkanderen niet mogten verstaan, dat alsdan alle de kapiteinen van wedersijde natiën tot de krijgsraad zullen werden geroepen en daar stem hebben; en aidus soude het respect van den Staat zijn bewaart. Het is ongelovelijk hoe zij , de Heeren Engelsen , op dit point van eer blijven staan en hoe iverig daarover spreken. Aan onze zijde is geallegeert, dat zij zig niet believen in te beelden, dat het salut, dat hen van onze schepen werd gedaan, eenige erkentenisse is, maar is een eerteeken of Honos, zo als in den text van \'t trac-taat dat woord staat uitgedrukt.
De Koning heeft mij gezegt, dat hij wenste te mogen betuigen, hoe zeer hem de vrindschap van de regering-der stad behaagde, en hoe hij tragte, de stad dienst te doen, met last, dat ik ÜEd. Gr. Agtb. zoude schrijven, dat hij verlangde eclatante preuven van zijn vrindschap en affectie te mogen geven, en dit als Koning van Engeland. Men zoude maar iets uitdenken, wat men wilde, dat hij ten beste van de stad dede. Sulx voegde hij daarbij, zoude goed doen voor \'t gemeen, on so ik gis, omdat dan dc wereld de goede harmonie, die er is, zoude bekend wer-
123
den. Dies ik UEd. Gr. Agtb. versoeke, dat zij mij dies aangaande met hunne bevelen gelieven te vereeren. De Koning, die mij nog nooit zo lang en familiaar acces hadde gegeven, als nu (want men zeer difficiel, vermits de veelheid van saaken, ten gehoor komen kan) was gisteren vrolijk en -scheen welmoets te zijn. Hij heeft mij versekert op de remonstrantie, die ik hem dies aangaande dede, dat hij nooit de consulaat-last op de Engelse schepen , tot Amsterdam komende, zoude toestaan, zodat nu dezelve ter Admiralitijt daarvan konnen werden ontlast. Men wil, dat er eenige onser troupes hier last tot mars hebben, maar werwaarts is mij onbewust. Sommige seg-gen na Schotland, andere na het noorden van Engeland, om quaadwillige dessijnen te stuiten; so als ook heden eenige infanterije en cavallerije voor Holland zoude werden gescheept. In Yrland heeft Koning Jacob Turconel tot Hertog van Albermarle gemaakt; \'tgeen Koning William aan den Mareschal de Schomberg heeft gegeven , en zoude Koning Jacob al vrij veel menschen in de wapenen hebben. Men zeide onlangs, dat William voor Koning reets in Schotland waer geproclameert, \'tgeen heden weder in twijfel werd getrokken. Dog wijnig tijdingen wete in sekerheid over te brieven, vermits veele onwaarheden dikmaal werden gedivulgeert. Welke onsekerheid d\' oorsaak is, dat de brieven, die ik mij de eer geef dagelijx aan UEd. Gr. Agtb. te schrijven, somtijts so mager zijn, dat ik sulcx mij schaame. De Heer Herbort, Lit van \'t Parlement, heeft mij heden weder aangesproken over het bewuste geweer met veel empressement, en wil hij een man expres derwaarts laten overgaan. Het is bijsonder, dat er in dit magtig koninkrijk schier gants geen schietgeweer werd gevonden. En gebruikte die Heer de expressie en zeide: „Wij konnen Yrland sonder dat geweer niet winnen, verdienen wij dan zoo veel bij UEd. niet, daar wij Vrankrijk om
124
uwentwil den oorlog zullen aandoenefc. De Koning zal eigenhandig nog brieven senden. Edog zo aanstonds UEtl. Gr. Agtb. missive ontfangende, zal ik tragten den Koning te spreeken en hope hem contentement met liet aangebodene te doen nemen en UEd. Gr. Agtb. te berigten. De Koning hout zig nu steets op Hamptoncourt; derwaarts mij morgen zal begeven, op hope van hem te zullen konnen spreken.
Waarmeede verblijve
UEd. Groot Agtb.
gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.
Westmunster, den \'4 April 1689.
Edele Groot Agtbaere Heeren!
Nadat ik dese morgen vroeg eene missive aen UEd. Gr. Agtb. had afgevaerdigt, en op hetselve moment ont-fong haer seer geëerde schrijvens, sprekende van het geëyste geweer, ben ik naer Hamtoncourt gereden en hebbe den Koning over den inhout van deselve begroet. Die de presentatie van drie dusent snaphanen en twee dusent musquetten voor seer aengenaem heeft opgenomen en mij gelast, dat ik UEd. Gr. Agtb. sijnentwege hoo-gelijk daerover sonde bedanken. Hij seyde mij, dat selve daerover wilde schrijven en UEd. Gr. Agtb. selve bedanken , en nog nader versoeken, so de stat hem voor goet geit nog een dusent of drie meerder wist te bestellen , dat hem sulx seer dienstig sonde sijn, tsij uyt haer Ma-gesijn of van elders27). quot;Want in dit lant seer groot gebrek van geweer is. De Heer Herbert sal iemant naer Amsterdam afvaerdigen, om het aengebodene geweer te ontfangen en de betalinge te doen. Met eenparigheyt heeft het Lagerhuys heden verstaen , den Koning, so hij Vrank-
125
rijk den oorlog gelieft aen te doen , mildelijk bij te springen, gelijk UEd. Gr. Agtb. uyt onse gewone missive gelieven te sien, wesende de tijt mij te kort om hetselve te repeteeren, also de post so vertrekt, en ik eerst in de stat kome.
Waermede dan afbrekende verblijve
UEd. Gr. Agtb.
gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.
26 April 1689, London.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
Het tractaat van conjunctie der vlooten tusschen dit Rijk en onzen Staat is in alle leden verdragen, behoudens één point, te weten, de stemming in de krijgsraad, wes aangaande ik in mijne laatste een ontwerp aan UEd. Gr. Agtb. heb gegeven, dat verworpen is. Zedert schijnt het, dat men eikanderen zal verstaan op deeze wijze, dat als de ses hoofden, te weten, drie van wederzijden, eikanderen niet verstonden , dat men dan alle de kapitynen zoude doen verschijnen, sittende de Engelse aan de regter zijde van de tafel, en dat alsdan onze Admiraal eerst zoude spreken en daarna alle de Engelsen van onderen op en daarna alle de overige Nederlanders in voegen als boven. En aldus schijnt het toe, dat de eer van onze natie zal zijn bewaart. Op dit affaire heeft nu het slot van \'t verdrag eenige weeken gehangen, en hebbe ik alleen laatst de difficiele gemaakt. Het opgemelte expediënt is bij den Koning aangenaam, en ik hope, dat het Haar Mo. niet ongevallig zal zijn.
In Schotland is de uitroeping tot de kroon voor Koning William en Koningin Mary gedaan 28). Men spreekt van groote zee-equipage der Fransen, en alsof zij considerabele
126
aantal militie in Yrland meinden over te setten, waarom men onze oorlogschepen met verlangen te gemoet siet. Dat er malcontenten in Schotland zijn, is zeker, was een gedeelte onzer ruiterye derwaarts marcheert.
Hiermeede verblijve
UEd. Gr. Agtb.
gants ootmoedige dienaar, N. quot;Witsen. Westmunster, den April 1689.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
Gemene saken gaan zo traag hier voort, dat mij wijnig stoffe is, UEd. Gr. Agtb. te onderhouden. Nopende de extensie van een oorlogs-declaratie tegen Vrankrijk zijn de huisen nog van geen eenparig sentiment. De sommige willen deselve van een grooten en andere van een klijnen inhont maken. Het is waar, dat de Koning het werk van oorlog en vrede in zijn eigen handen heeft, edog zo heeft hij voorsigtiglijk sulks den Huisen des Parliaments voorgesteld. Zo als men eikanderen hier nog op de maniere van hef-finge der vereiste geldmiddelen niet verstaat; \'tgeene de reden is, waarom de remboursement-penningen nog niet over zijn gezonden. Zo als de negotiation mede niet en vlotten, gelijk men wel hadde gewenst.
Men verlangt hier zeer naar de komst der Hollandse oorlogsvloot, om bij den Heer Harbert gevoegt te worden, die zig op de kust van Yrland hout tot wering van Frans overkoment krijgsvolk; te meer doordien de Franse zeemagt in Brest zeer sterk werd geoordeelt29). Dat is de reden, dat de Koning heeft doen schrijven, dat hij wel wenste, dat onse schepen overquamen op het Eendevous in Wigt, agter eikanderen so dra zij klaar zullen zijn, al was het maar bij één gelijk. Uit het schip van kapitijn van Laar zijn hier verschijdene passagiers te lande gekomen, die meest
127
alle siek zijn en verschijdene reets gestorven. Men segt, dat het een besmettelijkheid is, en dat de verstorvene zijn uitgeslagen. En alzo dat schip van hier na Amsterdam is geseilt, zoude het misschien geen onvoorzigtigheid zijn,, dat er agt wierde genomen op het kranke volk, dat ge-melte kapitijn in TJEd. Gr. Agtb. stad zoude doen lossen ; \'tgeen mij pligt geoordeelt hebbe UEd, Gr. Agtb. te adverteeren. Ik hebbe in mijne laatste gemelt, op wat wijze, dat meinde het affaire van de rang in de scheeps-krijgsraad zoude werden gearresteert. Edog de H. H, Engelse Commissarissen zijn weder van andere gedagten geworden en tragten met een bijsondere drift op onze natie iu dat point van eer te prevaleren; \'tgene ik tot nog toe opgehouden hebbe en noit verdrag met hun tekenen zal, ten ware het respect van den Staat in de krijgsraad zal zijn bewaart. Welke saak mij alzo wat moeilijkheid baart. Edog is op heden een voorslag (te meer omdat Zijne Majesteit de sindelijkheid van zijn volk zo niet tegen gaan kan) gedaan, dat ider natie in den krijgsraad op zijne wijse zoude adviseeren, zo evenwel dat de \'Engelse de voorrang sonde hebben. Waarmeede agte, dat het fatsoen zal zijn bewaart, en zijn wij bezig, om daarvan extensie te maken, die met de komende post aan UEd. Gr. Agtb. gedenke toe te dienen.
Uit Yrland komt nog wijnig verandering. Men segt, dat Admiraal Herbert voor Kingsaal zoude zijn. d\'Avaux stelt vast Franse Governenrs in de Yrse plaatsen, en spelen de Papisten daar de meester. Dat Koning Jacob intelligentiën in Schotland heeft, schijnen de commissiën te getuigen, die men bij zeker pesoon heeft onderschept.
Waarmeede verblijve
UEd. Gr. Agtb.
gants ootmoedige dienaar, N. Witsen,
Westmunster ^ ^ay\' 1689.
128
Edele Groot Agtbaare Heeren!
De saak tot het uitvinden van geldmiddelen is hier zo ver gekomen, dat men de pole- bill ofte acte van hooftgekl heeft geconsenteert, \'tgeene gezegt werd een goede sommo te zullen fourneren. Het Parliament heeft eindelijk verstaan , dat den bewusten eed bij geestelijke en anderen zal moeten werden afgelegt op straffe van cassatie aller ampten. Alleenlijk is aan den Koning toegestaan, aan twaalf personen, die deezen eed zullen blijven wijgeren, na hunne cassatie te mogen laten een derde van haar tractement; \'tgeen gelooft werd, dat Zijn Majesteit zal geven aan een omtrent gelijk getal van Bisschoppen, die uit teerheid (zo zij zeggen) van gemoed, den eed zouden mogen blijven wijgeren. De saken van Yrland zijn zo ver agter-waarts gegaan, dat twee Regimenten, zo derwaarts waren gezonden, terug zijn gekomen en Londonderri mede aan Koning Jacob zij overgegaan. Dus nu dat geheele eiland onder zijn gewelt is. Het verlangen is hier groot na de Hollandse oorlogscheepen, om gevoegt bij den Admiraal Herbert de Fransen op de Yrse kust het hooft te konnen bieden, die men zegt in deeze gewesten vrij sterk te zee zouden komen, om considerabel aantal militie in Yrland te debarqueren. quot;Waardoor ge vol gelijk descente in Schotland zoude zijn te dugten.
De onlangs gevange rebellerende Schotse soldaten, die \'t zin hadden te deserteren, zijn scheep gebragt, om na Holland overgevoert te werden. De gemoederen zijn hier niet eensgezind en verwekt bijzonderlijk het kerkelijke werk veel ongenoegten. Het adres van beide de huizen, waarbij zij den Koning tot den oorlog met Vrankrijk aanraden, is aan Zijn Majesteit gisteren gepresenteert, en, zo men hoort, is heden daarop door den Koning schriftelijk geantwoord, dat hij den oorlog tegen Vrankrijk nootsakelijk agte en de gelden, zo daartpe wierden
129
gefurneert, zoude gebruiken. Dus verwagten wij de declaratie in \'t korten. Het verdrag van de conjunctie der vloo-ten en aankleven van dien liout ons tot nog toe op, en blijven de Engelse Heeren Commissarissen zo stiptelijk hangen aan liet point van eer in de krijgsraad, dat eerder eerselen als toegeven. En alzo mij bewust is, hoe teer die saahe bij onze zeeluiden legt, zo hebbe ik tot nog toe hunnen onredelijken voorstel niet derven amplecteren. Zij willen met hunne Vice-admiraals tegen onze Vice-admi-raals in geen vergelijking komen, zoodat dezelve tegen clcanderen zouden stemmen , agtende hunne Vice-admira-len meer als onze Luitenant-admiralen te zijn, behalven dat zij met uitdrukkelijke woorden willen gestelt hebben, dat de rang competeert aan de Engelse natie. En als ik onze oude tl\'actaten insie, zo bespeure, dat aldaar het woord llonos werd gebruikt, zo dat liet vlag strijken een eer is en geen cederen van rang; lioewel het billik is, dat die van gekroonde hoofden de voorrang hebben, als in egale qualiteit zijn. Daar komt nog bij, dat Eransen, Spaansen en Deeneu ons altoos zeer civielijk bij voorval van conjunctie hebben, geliandelt. Ik hope echter, dat zekere voorgeslagene expediënten, waarvan in mijne voorige gerept, de saak zullen termineren.
Waarmeede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
Vermits ik heden tot Hamptoncourt ben geweest, om de Koningin over haare geboorte te salueeren 30), hebbe
130
versuimt, den Koning op den inhout van UEd. Gr. Agtb. missive van dato 3 dezer te spreken 31); \'tgene egter niet nalaten zal op morgen te doen. Het is onbegrijpelijk, hoe dat de Engelse Heeren Commissarissen blijven urgeren op het point van de rang nopende de stemming in de ki\'ijgsraad, en vermits ik alleen van mijn zelve niet kan verkrijgen toe te staan pointen van eer, die bij andere natiën ten onzen aanzien namaals in consequentie konden werden getrokken, na mijn gering oordeel, zo blijft het contract van conjunctie der vlooten en hun employ nog ongetekent, en willen zij Heeren Commissarissen de woorden et quand on viendra a. opiner puisque le rang est du aux Antjlois in den text geïnsereert hebben, welke ik menende te schandelijk voor onze natie en van te grooten gevolg niet van mij kan verwerven te dulden. De gemoederen zijn hier niet alle eensgesint. Men verlangt zeer na onze scheepsmagt en is bedugt voor swaare invasie in Yrland of Schotland. Ik bidde UEd. Gr. Agtb. dat zij mij vergeven de magerheid van mijn schrijven, die voortkomt uit gebrek aan stoffe.
quot;Waarmeede bevelende de personen van UEd. Gr. Agtb. in Godes hoede, die haare regeringe zegene, verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.
Westmunster, 1689.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
Ik hebbe op gisteren den Koning tot Hamptcncourt over den inhout van UEd. Gr. Agtb. hooggeëerde missive gesproken. Zijn Majesteit heeft mij gezegt, dat al
131
reets ordre tot de betalinge van het geweer is gestelt en heeft zig zeer wel vergenoegt en voldaan gezegt te zijn over datgene, dat UEd. Gr. Agtb. de goedheid hebben gehad over te doen, en mij speciaal gelast uit zijnen naam UEd. Gr. Agtb. dank te zeggen, en zullen die vijfduizend snaphanen hier zeer wel te stade komen.
Zeker Amsterdams schipper, op Londen varende, heeft mij gezegt, door gebrek van convoi tussen hier en Texel veele schepen genootsaakt zijn geweest na de Maas te setten , dies hij voor de Stad dienstig oordeelde, dat convoi tussen hier en Texel wierde gereguleert; \'tgene de vrijheid neme UEd. Gr. Agtb. te verstendigen. Nadat wij de woorden le rang est du anx Anglois in de extensie van \'t verdrag over de conjunctie der vilten hadden verworpen, heeft men ons getragt te doen inlijven en met veel empressement overdringen de volgende: puisque c\'a eslé tousjours la coustume dans les Jlottes de leurs Majes-tés de commencer par le plus jeune, les officiers des dils Seigneurs Eslals Gen er mix donneronl en premier lieu leurs avis. Die ik van gelijke niet en hebbe geadmitteert, want alsdan onze Admiraal onder een Engels kapitein zoude hebben moeten voteren, en daarbij persisterende, is men eindelijk genootsaakt gewerden, dien so hatelijken text te rojeeren en te concludeeren , zo als UEd. Gr. Agtb. in de over te sendene extensie te zijner tijd zullen gelieven te zien. Waardoor ik agte het respect van onze zeehoofden te zijn bewaart, met hope dat voor de tekening gene nieuwe verandering zal opkomen. Deze tenaciteit der Heeren Engelse Commissarissen doet mij sorgen, dat ten beste van onze commercie of navigatie in deeze landen niet veel voorregt te bedingen zal zijn.
Men verlangt hier bijster na onze zeemagt en ik kan oordeelen, dat zij ze zeer nodig hebben, hoe eer hoe beter, vermits van sware equipagie bij Vrankrijk voor Yr-land werd gesproken, en dat men sender een vrije zee
132
aan deeze zijde voor landing meerder tal Frans volk is bedagt. Het heeft den Koning zeer behaagt, dat men tot Amsterdam zo groote tekenen van vreugde op desselfs kroning heeft betuigt 32); \'tgeen ik hem hebbe verhaalt, en beliefde Zijn Majesteit mij te seggen, dat men de vrugt van zijn kroning reeds zoude hebben gevoeld, indien het affaire van Yrland niet waare opgekomen. Schotse Heeren Commissarissen, waaronder den Heere Grave Argil, zijn hier aangekomen. Men wil, dat zij niet alleen de kroon presenteeren maar gelast zijn over de coalitie van Engelse en Schotse natie te spreken. De stad Londonderri in Yrland, die de laatste is, hout nog voor Koning Willem, maar zeker kasteel, dat op de rivier ligt, is overgegaan. Eu alzoo de zee tussen Schotland en Yrland aldaar maar vier uren roejens breet is, werd ge-zorgt, of Koning .Tacob aldaar wel over mogte stappen-Hij heeft twee Franse fregatten in \'t vaarwater, edog alzo zijne correspondentien zijn ontdekt, waarop verschijdene personen in Schotland in gevankenis zijn gebragt, zo hoopt en vertrouwt men, dat zijne pogingen ijdel zullen zijn. Het parliament delibereert hier, om de papisten te ontwapenen en hun tot prijs de peerden af te handelen. Nopende zeker enterlooper heeft de Oostindise Compagnie deezes Koninkrijkx eenige onlust, en zijn daarover debatten voor \'t parliament. Op alle de personen, die amp-ten bezitten of bezeten hebben zedert Koning Karei de tweede zijn tijd en die den eed van test 33) niet hebben gedaan, delibereert men een boete te stellen, on alzo \'s Konings kasse met prompt geld te helpen vermeerderen. Het is bisouder, in den beginne was ider gereet, om gelden te fourneren bij avance op de conseziten, waarin tegenwoordig groote schaarsheid werd bespeurt; \'tgeen veroorzaakt, dat de remboursement-gelden na Holland nog niet zijn overgemaakt, waarvan egter nu goede hoop werd gegeven. De Lord Schurzil, die de Engelse militie
133
aan de andere zijde van de zee gaat commanderen, staat binnen weinig tijd over te gaan.
Waarmede naar toewensen van heil over de personen van UEd. Gr. Agtb. en zegen over haar regeringe verblijve
UEd. Groot Agtb.
gants ootmoedige dienaar, N. Wits en.
Westmunster ^ May 1689.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
Bij voorval, dat iemand met brieven expres naar Holland overgaat, komt deeze.
De Heer Herbort heeft mij gisteren gezegt, dat hij reets de helft van de bewuste gelden heeft overgemaakt en binnen weinio- dacen het overige zoude bestellen. Het
O O O
landen van de Franse vloot in Yrland, daar men wil, dat drij duizend man uitgetreden zouden zijn , maakt hier groote ontsteltenis en baart met enen groot ongenoegen, zo tegen het Hof als den Staat, ter oorsaak dat Haar Ho. Mo. vloot, zo zij seggen, eerder t\' zee hadden behoren te zijn. En zijn de saaken zo geschapen, dat zonder conjunctie van de Nederlandse scheepsmagt Vrankrijk den vrijen overtogt naar Yrland en de zee staat te behouden. Niet dat hier gebrek van geld, schepen of menschen is, maar dat ontijdige disputen en scheuringen den voortgang van goede expeditie stremmen. Dies hoog tijd werd, dat de Staat hunne zeemagt voege bij die van dit Eijk, opdat de liefde, die laeuw werd, niet verkou we; waartoe sonder twijfel Haar Ho. Mo. zullen iveren, vermits het groot belang, dat onze Eepublicq heeft in hetjegenwoor-dig welwezen van dit Rijk. De traagheid van \'t fourneren
134
der gelden bij avance op de consenten veroorsaakt het niet fourneren van \'t remboursement aan onzen Staat. De zee-militie en bootsvolk hebben gevogten met veel iver en eenparigheid, ja men heeft hier bespeurt, dat zedert de tijdinge van deze attacque het scheepsvolk te genegender na boort is gegaan 3l). Edog onder de land-militie werd voor ongesondheid gevreest, want de desertie groot is en de factie van den afgetreden Koning zomtijds nog uitsteke. Het staat te bedugten, dat de vijand in Schotland over mogte stappen, \'tgeen door een suffisante zeemagt kan werden belet.
Waarmede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.
quot;Westmunster, May 1689.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
Eindelijk is bij ons in qualiteit van gedeputeerden van Haar Ho. Mo. op versoek van den Koning gesloten een verdrag over de conjunctie der vlooten en etnploi van dien, zo als UEd. Gr. Agtb. \'tzelve toegezonden zal werden. Het zijn meer als drij maanden, dat men aangevangen heeft daar over te besoigneeren met en beneffens twee Heeren ter Admiraliteit, die de Koning daartoe apointeerde. Maar gedurende het verblijf van die Heeren heeft men de saak niet te boven konnen komen of sluiten , ter oorsaak dat de Engelse Heeren Commissarissen omtrent het affaire van den rang wat harde voorstellen hebben gedaan; gelijk ik voormaals mij de eer gegeven hebbe UEd. Gr. Agtb. over te brieven. Eang in \'t voteren of eer-pointen met verdrag over te geven, waaruit een
135
gevolg in toekomende en ten aanzien van andere volken zoude spruiten, dogt mij niet geraatsaam. Dies bleef bij mij een vast besluit (want men heeft die saak op mijn spil, als een Hollander en van een plaats, daar de meeste navigatie valt, willen doen drajen) van niet te tekenen, dat de rang aan deze natie competeerde, of dat onze Admiraal agter de Engelse jongste capitein zoude voteren. Dus bleef de saak na liet vertrek van de Heeren Gedeputeerden ter Admiraliteit lange steeken, hoe veel be-songes en aanspraken over en weder ook wierden gehouden, tot dat ik eindelijk aan Zijn Majesteit zeide, geen ordre te hebben of te derven met contract enige rang over te geven, en dat voorsloeg, van rang niets te melden in \'tverdrag, \'tgeen dan aan Zijn Majesteit aangenaam is gewerden en eindelijk bij Commissarissen zo gearresteert. Men heeft eenige dagen het geconveniëerde geantidateert, omdat op dien dag men d\'accoord is geweest 36). Het is ingestelt voordat dit Rijk met Vrankrijk had gebroken, en daarom zijn de premissen alzo gestelt, of het secoursen waren aan den Staat en dat \'s Konings vrindschap die vergroote. En agter aan werd gerept van een tractaat offensief en defensief. Ik was wel van ge-dagte, om die woorden uit te wissen, omdat nog niet wete, wat naam de tractaten zullen hebben, die wij hier staan te sluiten, edog alzo bespeurde, zulx enig agter-denken en ongenoegte bij de Heeren Engelse Commissarissen stond te verwekken, zo hebben wij Gedeputeerden die woorden in den text gelaten; blijvende egter de vrijheid aan Haar Ho. Mo. de tractaten, die men staat te maken, zo te benoemen, als Haar zal welgevallen. Ik verhope, dat wij in korte hierop een ratificatie staan te bekomen. Het tal der schepen is reets bij Haar Ho. Mo. geresolveert geweest.
De Koning vertrekt heden na zijn vloot, die aan Portsmuiden is ingevallen; daarop zijn omtrent Londert
136
doden en twee hondert gequesten, daar onder een kapitein. Of\' alle kapiteins even wel zig gequeten hebben , werd get wijfeit. Waar de Franse vloot zig boud, weet men hier niet. Het gevoelen is, dat weder in Brest zoude zijn, hoewel anderen zeggen, dat Noorden op zoude gestoken wezen.
Die van Londonderri hebben een favorabele uitval gedaan, langs de Yrse kust zouden een Engels fregat of twee klijne vaartuigen hebben verbrant, om occasie van oversteken te benemen. De gewesene Governeur van Londonderri is hier in den Tower gezet, daar de Heer Cas-telmaine, die Ambassadeur te vooren was, mede sit, en heeft men te Londonderri nu een predicant tot Governeur gekoren. Vier Regimenten zijn van hier derwaarts gegaan. Het kerk wezen maakt hier factiën, lopende vast de tijd van drij maanden binnen dewelke de Bisschoppen, die den eed niet gedaan hebben, zig moeten verklaren, op pene van cassatie. In \'t begin van de aanstaande week zouden wij onzen intree hier doen.
quot;Waarmede naar toewens van alle heil en voorspoet aan UEd. Gr. Agtb. verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.
Westmunster, den May 1689.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
Zedert mijne laatste, zo is den Koning tot Portsmout geweest en heeft zijne scheepsvloot bezigtigt, het bootsvolk be-ciftiat met een halve maand (faire en twee kapiteinen tot rid-
Ö O o c? x
ders geslagen. Tot zijn verwondering heeft hij de vloot van Haar Ho. Mo. aldaar niet gevonden, \'tgene, zo ik hoor, Zijn Majesteit zeer heeft verset; want die van Vrankrijk van veel meerder sterkte zijnde, zo schijnt dat hier het weder uitlopen na d\'onze wagt. Bij de natie zet het tarderen van onze sche-
137
pen zeer quaad biood, en werden daar veele verkeerde uitleggingen over gemaakt tegen alle waarheid. Men weet liier nog niet, waar de Franse vloot na de bïltaille zig opliout. Sommigen willen, zij is op de kust van Schotland, om volk over te helpen, anderen zij is Noorden opgezeilt, en anderen, dat zij naar Brest zoude zijn gekeert. De land-militie zegt men, dat allen niet is van e\'én zin. De sterkte tot Edenburg in Schotland, als ook nog zeker ander plaats elders in dat land, houden \'t nog voor den afgetreden Koning, Men doet hier nu een collecte voor de verjaagde Protestantse Ieren, die al in groten tale over zijn gekomen. Vermits dat de Heer van Odijk zijn equipage nog niet gereet heeft, zo zijn wij genootsaakt onze intrede agt dagen uit te stellen, die anders op aanstaande maandag zijn voortgang zoude hebben gehad 37).
De conferentiën, die wij met Commissarissen van den Koning staan te houden over aan te gaane tractaten, hebben nog geen aanvang genomen , hoewel wij ons daartoe overbodig steeds hebben getoont. Voordelen in navigatie of commercie en zie ik niet dat te bedingen zullen zijn, wezende de jaloesie voor onze negotie te groot. Het is wonderbaarlijk, hoe men do gemoederen ziet verkouwen. Qualijk werd geduit, dat eenige schepen van oorlog bij \'t Collegie van Amsterdam , reets in Texel gebragt, terug-zouden zijn opgesonden. Waarvan ik gene Idea kan maken, en moete twijfelen aan de waarheid. Men begint nu bij negotiatie gelden te ontfangen en staat te hoopen, zo groote quantiteit zal werden vergadert, dat er over zee van zal konnen werden gezonden, volgens gedane beloften , daartoe wij niet af en zullen laten steets te porren.
Waarmeede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.
Westmunster, II Mav 1689.
138 \'
Edele Groot Agtbaare Heereii!
De vloot van\' den Koning legt binnen de haven onder Wigt, en schijnt niet dat zee zal kiezen, voordat met eenige van d\'onzen zal zijn gesterkt. Het ongenoegen over \'t agterblijven van onze schepen reist dagelijx hoger. Het parliament heeft een acte van pardon doen emaneren, uitgezondert dengenen, welke tegen de wetten den afgetreden Koning zouden hebben geassisteert met raad, \'tgene veele personen, die zig daaraan schuldig erkennen, heeft ontzet. De Prins van Nassau, Stadhouder van Vriesland , hout zig nog alhier op, en, zo ik van ter zijden hoore, zo zoude Zijn Hoogheid des Konings gunst versoeken Tot de Veldmaarschalkx plaats, die de Grave van Nassau, Generaal van de cavallerije, mede ambieer;:; en, zo zij beide werden begunstigt, zegt men, dat de Stadhouder met de minder rang zig zal dienen te contenteren38). Het laatste Engels convoi, van Botterdam na de Teems komende en begeleidende eenige koopvaardijschepen van beide natie, is door sestien-Duinkerker kapers aangetast, dog hij heeft zig zo wel met zijn swaar kanon gedefendeert, dat dezelve af heeft gehouden en met zijn geselschap voor de wind aflopende tot Jarmujen is behouden gekomen. Het geweer, dat UEd. Gr. Agtb. herwaarts hebben overgedaan, werd van den Heer Schomberg en anderen zeer gepre-sen en men oordeelt nooit zo goed in dit rijk te hebben gezien 39).
Voor twee dagen zag ik den Koning tot Hamptoncourt en vroeg hem, of hij zijne gedagten nog niet hadde kten gaan op de te makene tractaten met den Staat. Zijn Majesteit zeide, dat hij aan zijne Commissarissen zoude gelasten om met ons in conferentie te treden en zijne gedagten door die te laten zeggen, dog dat mij in \'t generaal wel konde zeggen, dat hij meinde, men diende de tractaten , ten besten wederzijds ingezetenen, zoo bondig te maken, als doenlijk was.
139
Veele onder de Engelse natie schijnen bijster veranderlijk te zijn, want men vint er nu, die gants van sentimenten zijn verandert en het hooft na de andere zijde hangen. Bijzonder baart het kerkwezen nog al groote tweedragt en vind men stijfhoofdige geestelijken. Dat de Koning zijn vloot tot Portsmuiden heeft bezien, geeft veel conten-tement aan het bootsvolk, en werd geoordeelt, dat een revue van de landmilitie, zo dat het hunnen Koning eens zag, mede voor hem veel genegentheit zoude verwekken.
Onze intrede, uitgestelt omdat de Heer van Odijknog niet gereet was, staat aanstaande maandag voortgang te hebben, en drij dagen daarna de publicque audientie. Op heden is hier tijding gekomen, dat eenige Engelse regimenten, van Koning William afgeschikt, tot Londonderri in Yrland zijn gearriveert, en dat de bomben tot Edenburg, om het kasteel te beschieten, aldaar waren gebragt.
Waarmede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.
West munster, Ij- May 1689.
Edele Groot Agtbaare Heeren!
De avantagieuse uitval, die de ingesetenen van Londonderri op het leger van Koning Jacob in Yrland hebben gedaan, continueert, en hoopt men, dat de Regimenten, van hier gezonden, aldaar nu reets zullen zijn gearriveert, en die plaats zo in staat gebragt, om meerder secours van hier tot reductie van het eiland af te wachten.
De Prins van Nassau, Stadhouder van Vriesland, vertrekt morgen van hier herwaarts, en heeft, zo ik van ter zijde heb verstaan, eindelijk toesegging tot de Veldmaarschalks
140
plaats bekomen, voor zo veel de genegentheit van den Koning betreft, mits de hand aan de Prins van Waldek en de Graaf van Nassau, generaal van de cavallerije, te cederen in gelijke qualiteit. Aan de Lord, Graaf van Poortland, zo berigt werde, heeft de Koning geschonken zeker landgoed, dat jaarlijx twee en twintig duizend gulden opbrengt, zo als \'tzelve bij een van Koning Kareis bastaardzonen, die zig althans bij Koning Jacob op-hout, bezeten is geweest.
De Resident van Sweden heeft alhier voor msteren in
O
een publicque audientie de Koninklijke personen met de kroon gefeliciteert en in die qualiteiten vervolgens erkent; die dan van de gekroonde hoofden de eerste is geweest. Men wil, dat de Graaf van Schomberg wel in korten nu op mars mogt slaan, om de reductie van Triand te tenteren.
Of wij schoon somtijds eens aankloppen, zo willen de penningen van remboursement nog niet vlotten , en zoude ik niet ondienstig agten, dat men ons daar over wat iveriger aanschreef, opdat wij sulx den Koning en ministers konden voorhouden.
Waarmede verblijve
UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N, Witsen.
Westmunster, 23-quot;^ 1(589.
P. S. Deze geschreven zijnde, komt de Heer Prins van Nassau, Stadhouder van Vriesland, bij mij zijn afscheid nemen, en zegt, dat hij van den Koning heeft ontfangen een brief aan Haar Ho. Mo. van voorstel of recommandatie ten einde hij tot het Veldmaarschalks plaats mogte werden gepromoveert. Zijn Hoogheid ver-soekt mij , dat ik aan UEd. Gr. Agtb. daarvan kennisse
141
zoude geven en met eenen Haar te versoeken, dat daarop UEd. Gr. Agtb. ten zijnen beste favorable reflesie geliefden te nemen en die saak favoriseeren, met seer hoge en vrindelijke sinceratiën; dat bij alle voorval het intrest van de stad Amsterdam gade zal slaan, zo veel in hem zal zijn, en betuigen, hoe hoog hij haare vrindschap estimeert; \'tgeene ik niet af hebbe konnen zijn UEd. Gr. Agtb. te verstendigen 40).
1. Do dagtcekcning ia verkeerd gesteld, want blijkens eene missive van Witsen aan H. Ho. Mo. kwam hij den ISden Januarij in Londen, zoodat deze brief, als drie dagen later geschreven, van den 31sten dezer maand moet zijn. Dit wordt ook bevestigd door het antwoord op den brief in het Stads missiven-boek , gegeven 28 Januarij 1689, bl. 132.
2. Den ISden Februarij 1687 was het plakkaat en de ordonnantie, om de convooijen en lieenten in admodiatie te geven of te verpachten, door de Staten van Holland voor den tijd van één jaar gearresteerd. Welke verpachting, niettegenstaande de tegenkanting van Amsterdam, daarna weder voor twee jaren verlengd was. Burgemeesteren wensehten de admodiatie op een\' beteren voet te brengen of daarin een behoorlijk redres te bewerken, waartoe door hen een bijzondere last aan Witsen gegeven werd. Den 9den Januarij 1689 zonden zij aan hem, staande op zijn vertrek naar Engeland, te *s Gvavcnhage, hunne consideration over do commercie en navigatie, de admodiatie en zaken der Admiraliteiten, om daarvan bij Zijne Hoogheid zich te bedienen. Welk stuk geregistreerd staat in het Muniment Register N. 7, hl. 260 enz.
3. Zijne Hoogheid zond den Heer Villars naar Holland, om de Prinses naar Engeland te geleiden; ten welken einde de Admiraal Herbert op den 27sten Jannarij met eenige schepen onder zeil ging.
4. Volgens de Privilegien der Stad en bepaaldelijk dat van Koning Filips, gegeven 3 Januarij 1581, werd jaarlijks eene voordragt van veertien personen gedaan, waaruit door den Stadhouder of bij zijne afwezigheid door zijn\' raad in Holland zeven schepenen benoemd werden. Diensvolgens was na het vertrek van den Prins eene nominatie aan den President en Raden in Holland , tot het doen van eene keuze daaruit, door de Vroedschap ingeleverd.
5. De Hollandsche schepen onder het bevel van den Luitenant-admiraal Evertsen lagen op den Teems, wachtende op de vergunning, om naar huis terug te keeren.
143
6. Den 8sten February schroef de Ambassadeur A. van Citters uit Londen aan H. Ho. Mo. »De bisschoppen ontrent 15 in getalle (de rest absent , daeronder de Lord Aerdsbissehop van Canterburij) except die van Londen en Bristol met eenige Pairs, te samen tot 49 in getal, wie gaerne sagen den Koningh gerappeleert, dan daertoe niet wetende te geraecken , voteerden in de affirmative, maer de andere 53 sterek in de negative, zoodat met drie stemmen alleen meer verstaen wierdt, dat men niemandt tot Prins Regent behoorde aen te stellen. Morgen namiddagh ten drie uuren sal dan verder bij haer geconsidereert worden de extensie der gemelte Vote van \'t Lager-hnys, en of gesegt kan worden, dat de Koningh het Rijck heeft geabdiceert, en de troon vacant is geworden , soo ja, sal men dan verder hooren, of sij aen Sijne Hoogheyt, of aen Hare Hoogheyt, of aen haer beyde te gelijck de kroon sullen opdragen.quot;
7. Die van Amsterdam verlangden, dat de Pensionaris Hop , toen Extra-or-dinaris Envoyé van den Staat aan het hof des Keizers, tot verrigting van particuliere zaken, zoo als zij schreven, voor eenigen tijd zou terng komen. Daarentegen verzocht Hop zelf aan de Staten van Holland in eenen brief, den 203ten Januarij uit Weenen geschreven, om de zaken ter Generaliteit daar heen te dirigeren, dat hem mogt toegestaan worden ten spoedigste een\' keer naar Holland te doen, ten einde H. Ho. Mo. te onderhouden zoo over andere politieke zaken, als over den oorlog met Frankrijk en de constitutie van Engeland. Burgemeesteren droegen aan Witsen den last op, om den Prins over deze terugroeping te polsen. Mogt het blijken, dat Zijne Hoogheid daartoe genegen was, dan wilde men te Amsterdam nader aandringen op de terugkomst van den gezant, zoo anders de zaak laten rusten.
8. De gemeene brief, waarvan Witsen spreekt, door Heeren Gedeputeerden in Engeland op den £2sten Februari) aan de Staten-Generaal geschreven, luidt aldus: «Dese namiddagh is Mevrouwe de Prineesse tot groote vreughde van een yeder op Withall gearriveert. De beyde Huysen van \'t Parlament zijn over \'t stabilieren van \'t Gouvernement heden oock eens geworden en hebben diensvolgens Sijne Hoogheydt ende Hare Hoogheydt tot Koningh en de Koningin van Engelandt, Vranekrijck ende Yrlant, met de Domeynen, daertoe be-hoorende, verkiaert. De kroon ende koninghlijcke waerdigheydt van deselvc llijcken te hesitten voor Haer, de hooghgemelte Prins ende Princes, geduy-rende haer levens ende het leven van de langstlevende van haer; ende dat de koninghlijcke macht ende authoriteyt zij in den hooghgemelten Prince van Orange alleen, op de namen van den hooghgemelten Prince ende Princes geduyrende haer leven, ende dat na haer overlijden de geseyde kroon ende koninghlijcke waerdigheydt van gemelte Koninghrijcken ende Domeynen sal komen op de Erfgenamen van den Lijve van hooghgemelte Prins ende Princes ; ende bij gebreecke van sulcke nakomelingen op haer Koninghlijcke Hoogheydt de Princes Anna van Dencmarcken, mitsgaders de erfgenamen van haer gebooren; ende hij manquement van sulcke nakomelingen op de Erfgenamen van den Lijve van hooghgemelten Prince van Orange.
144\'
Eude naedat van wegen de beyde Huysen aen Haer Hooghcdeu was ge-vraegt, wat uyre haer gevalligh soude wesen daerover de complimenten te onfangen, is sulcks tegens morgen ten tien uyren op \'t Bancquetten-huys vast-gestelt.
Dese ingesloten lijste hebbc wij goedt gevonden te senden, opdat Uwe Hoogh Mog. geblijeke, hoe verre de Militie ende andere bediendens zijn betaeldt. Waermede,
Londen, den 22 Feb r nar ij 1689. N. Witsen,
W. de Nassau. E. de quot;VVeede.
9. Op 23 February bood de Conventie, zoowel Let Hooger als Lagerhuis, de kroon Hare Hoogheden aan. Wanneer deze door Haar werd aangenomen, had terstond daarna de uitroeping van den Prins en de Prinses tot Koning en Koningin van Engeland plaats, volgens de Proclamatie, daarvan gedaan.
10. President en raden in Holland de nominatie van schepenen, gelijk gezegd is, uit Amsterdam ontvangen hebbende, verklaarden geene Electie te kunnen doen zonder het advijs van Zijne Majesteit. Zij zonden daarom dc voordragt naar Engeland en lieten de verkiezing daaruit aan den Koning over.
11. Uit vreeze voor eenen inval van Frankrijk, drongen de Amsterdammers sterk aan op eene terugzending der Hollandsche schepen en troepen uit Engeland herwaarts. Ook moest Witsen bij den Koning aanhouden om kracht-dadigen onderstand tegen Frankrijk, met aanwijzing, wat door. den Staat was bijgedragen tot verlossing pan Engeland, en hoe zeer men hier in vele moeije-lljkheden was gewikkeld, waaronder het volk nog gebukt ging.
12. De Gedeputeerden in Engeland schreven den 4den Maart aan H. Ho. Mo. «Gisteren ende heden hebben de Ed. Mog. Hecren Gecommitteerden ter Admiraliteyt op \'t goedvinden van den Koningh met ons geconfereerr: ende gedelibereert over het begroeten van de Navale Macht, welcke de Staet in \'t aenstaende saysoen zoude in zee brengen.**
13. De Koning verleende aan het Engelsche volk remissie van het haardstede-geld , erfelijk aan de kroon toegestaan; voor welke gunst hem door eene deputatie der stad Londen en het geheele Lagerhuis dank betuigd werd.
14. In den nacht, volgende op den lOden Maart, werd dc Graaf van Arran, de oudste zoon van den hertog van Hamilton, met zijnen schoonbroeder Lord Tanmore en Sr. Robert Hambleton , op vermoeden van geheime verstandhouding met den gewezen Koning, wegens hoog verraad :.n arrest genomen. Men vatte den Graaf ten huize van den bekenden, kwaker Pen, die later ook gevangen werd gezet.
15. Volgens een\' brief van Witsen, aan de Staten van Holland op denzelfden dag geschreven, benoemde Zijne Majesteit tot Kommissarissen, den Graaf van Nottingham, den Admiraal Herbert en Sr. Edward Russtl , om met de Gedeputeerden van H. Ho. Mo. benevens die van de Admiraliteit te besognereu over de equipage ter zee in het volgende saizoen. Den volgenden
145
dag had de conferentie plaats en werd er besloten , dat zoo door Engeland als den Staat twee vloten ■ de eene van vijftig en de andere van dertig oorlogschepen zonden in zee gebragt worden , behalve de fregatten in de Noordzee tusschen Douvres en Walcheren.
16. In het begin van Maart hadden burgemeesteren Witsen aangesteld tot Thesaurier Ordinaris.
17. Het Parlement stond aan den Koning zeshonderd duizend ponden sterlings toe, om de onkosten goed te maken , door de Hollanders gedaan voor de expeditie naar Engeland, te betalen in drie termijnen, te weten, een derde gereed, een derde over vier maanden en een derde den volgenden winter.
18. Een advijs, op denzelfden dag nit Engeland gezonden, behelst dienaangaande het volgende: »Soo als de tijdinge komt van Morlaix, bij een scheepje tot Pleymouth gearriveert, dat de voorige Koningh Jacobus den 17den deser van Brest was vertrocken naer Yrland; met 14 Fransche capitale schepen van oorlogh, soo komt mede de nadere confirmatie met een scheepje, voorleeden saturdagh nyt Yrlandt aldaer mede gearriveert, dat hooghgedachte Koningh voorleden dinghsdagh, heden acht dagen, tot Kingsale, met gelijck getal schepen was aengelandt, mede brenghende veele wapenen, krijgs-mn-nitie, eene considerabele somme geldt ende een redelijck getal wei-geëxperimenteerde officiers, als voorheenen meermalen heb gemelt. De Roomsch-Oatho-lijcken waren daerover seer verheught, ende integendeel de arme Protestanten seer neerslachtigh geworden. De Heer Admirael Herbert is voorleden sondagh naer Portsmouth vertrocken, om met twintigh ende meer capitale schepen naer Yrlandt over te gaen en, daer het vereyschte ende soo hij kan, vooraf de noodige assistentie te doen; terwijl men besigh is, om een nader renfort daertoe te prepareren.quot;
19. De krooning van den Koning en de Koningin was bepaald op den llden April naar den Engelschen of ouden stijl, zijnde op den Sisten dier maand, volgens den nieuwen stijl.
20. Op den 8sten April schreven de Extraordinaris Ambassadeurs aan H. Ho. Mo.: • De Admirael Herbert is met twintigh schepen nyt Duyns in zee geloopen.quot;
21. Burgemeesteren hadden Witsen verzocht, om Joan Dedel, ond-bnrge-meester van \'s Gravenhage, bij Zijne Majesteit aan te bevelen voor het baljuwschap van den Haag, opengevallen door het overlijden van den heer Kosa. Van welk ambt de Koning, als Stadhouder, uit eene hem voorgestelde no-minatie de begeving had.
22. Nadat de Graaf van Sunderland te Botterdam gevat en weder los gelaten was, had hij zich naar Amsterdam begeven en was daar met veel onderscheiding ontvangen. Onder anderen stond men hem toe, om plaats te nemen in burgemeesters-gestoelte in de JTransche Kerk. Daar echter burgemeesteren niet wisten, of hij bij den Koning in gunst stond, droegen zij in vertrouwen
10
146
aan Witsen den last op, om te onderzoeken, hoe Zijne Majesteit over den Graaf daeht.
23. De Koningin beval den bnrgemeesteren de belangen aan der wedmve van Sommelsdijk, gewezen Gouverneur van Suriname, die in de maand Julij 1688, bij eenen opstand van krijgsvolk aldaar, vermoord was.
24. Van de twee vermelde missiven is slechts eene in het Stads missiven-boek opgenomen, welke handelt over de zaak van de posterij. De Amsterdammers beklaagden zich, dat van den 6den Maart tot den Isten April geene brieven uit Engeland van Harwich naar den Briel waren overgekomen, en verzochten Witsen , om den Koning daarover te spreken, opdat voortaan de brieven beter over en weder mogten gebragt worden.
25. Bnrgemeesteren hadden Witsen gevraagd, of de gelden, voor korten tijd aan den Prins van Waldek toegezonden, ook tot het remhoursementvoor de expeditie naar Engeland behoorden? Ook wenschten zij den Modus of de wijze te weten, waarop de Staat in het bezit der verschuldigde gelden zou komen.
26. Op denzelfden dag schreven de Extraordina\'ris Ambassadeurs in Engeland aan H. Ho. Mo.: «Gisteren sijn de Koningh en Koninginne op de ge-woonlijcke wijse gesalft en gekroont. De ceremoniën wierden gecelebreert door den Bisschop van Londen, van Kochester, van Bristol, van S. Asaph, van Chichester en Salisbury; welcke laetste bij dese occasie een sermoen dede, ter materie dienende. Alle Regalien, als Kroonen, de Wereldt, Scepters, Degens, Spooren, enz. wierden beyde Hare Majesteiten toegepast. De ceremoniën verriehtr zijnde, gingen Hare Majesteyten met het aensienlijck gevolgh na Westmunster-hall ter maeltijt, en eyndigde alles in eene generale acclamatie van: Langh leve Koningh William en Koninginne Maria! Des avondts betuyghden veele menschen hare vreughde met het aensteecken van vuyren en vuyrwercken.quot;
27. Burgemeesteren hadden op eene aanvraag van Witsen, namens den Koning geschied, om vuurwapenen voor Engeland, geantwoord, dat zij voor het tegenwoordige niet meer geweer uit de Stads-magazijnen aan Zijne Majesteit konden afstaan, dan tweeduizend musketten en drieduizend snaphanen. De Koning verlangde van Amsterdam nog eene gelijke quantiteit geweer te ontvangen. Waarop hem van daar nog vijfduizend snaphanen werden toegezonden.
28. In een\' brief van de Bxtraordinaris Ambassadeurs ia Engeland, op denzelfden dag aan H. Ho. Mo. geschreven, vindt men omtrent da uitroeping van Willem en Maria tot Koning en Koningin van Schotland het volgende : »ü Hoogh Mog. sullen nyt nevensgaende Proclamatie sien, dat de Koningh en Koninginne van Engelandt, Vranckrijck ende Yrlandt in Schot-landt ook voor Koningh ende Koninginne zijn uytgeroepen; hetwelck is geschiedt sonder dat de kroon alvoorens aen Hare Majesteyten gepresenteert ofte door Hare Majesteyten geaceepteert is, omdat de Staten door het inter-cipiëren van brieven hebben bevonden, dat door verscheyde persoonen dan-
147
gerense correspondenticn wierden gehouden met den gevvesen Koningh , waerover men gednyrende een Interregnum niemandt aU crimineel konde strafTen.quot;
De gezegde Proclamatie, bij den brief gevoegd, is geteekend: Edimbnrg 11 April 1689.
29. Het verschil over den rang in den scheeps-krijgsraad , waarover onze Gedeputeerden het met de Engelschen niet eens konden worden , en niet minder het dralen van het Parlement, om de verschoten oorlogskosten aan den Staat terug te geven, hragt te weeg , dat men hier met de uitrusting der vloot tot ondersteuning van Engeland weinig voortgang maakte. Deze vloot moest uit dertig oorlogschepen bestaan.
30. Op den lOden Mei, zijnde de geboortedag van Koningin Maria, begaf Witsen zich met de andere gezanten naar Hamtoneourt, waar de Koning met het hof destijds zijn verblijf hield, om de Koningin aldanr geluk te wenschen.
31. Die van Amsterdam hadden den 3den Mei aan Koning Willem en Witsen geschreven, dat het hun niet mogelijk was , meer geweer dan de reeds beloofde vijfduizend snaphanen naar Engeland te zenden. AVel had men hier nog eenen grooten voorraad vuurwapenen in het jaar 1672 aangekocht, maar daarop was weinig staat te maken, vermits dit geweer springende aan \'s Konings militie meer na- dan voordeel zou aanbrengen,
32. Bij gelegenheid der krooning van Koning Willem werd te Amsterdam op Donderdag 21 April veel vreugde aan den dng gelegd. Men loste het geschut van de wallen en luidde de klokken drie malen. Alle schepen op het Y en den Amstel lieten hunne vlaggen en wimpels waaijen. Des avonds werden de voornaamste torens met lantarens verlicht en pektonnen op de grachten gebrand. Ook stak men op vele plaatsen vuurwerk af; waarhij vooral de Admiraal Tromp en de Engelsche kooplieden uitmuntten. De vreugde, hier ter stede betoond, zegt Wagenaar, scheen alle maat ontwassen te zijn.
Zeer was men algemeen hier te lande met de verhefling van den Prins ingenomen. Gecommitteerde Kaden van West-Friesland en het Noorder Kwartier verzochten Witsen, om Z. M. daarmede mondeling geluk te wenschen en schreven daarna nog een\' brief aan den Koning zeiven, welke, als bevattende de uitdrukking der algemeene gevoelens, allezins verdient bewaard te blijven. De brief luidt aldus :
Aen Sijn Majesteyt van Groot Brittaniën.
Doorluchtiehste Grootmachtiehste Coninck!
Dit quartier heeft in alle occurrenticn van U Majesteyt genoten een sonderlinge eere en protectie, en souden wij ons aen de nyterste ondanck-baerheyt schuldich maeckeu, so oyt die weldaden bij ons in vergetenheyt wierden gebragt. Het is hij consequentie van die obligatie , dat wij de vrij-
]48
hcyt nemen, om met eene diepe genegentheyt en respect U Majesteyt te beliiygen , dat wij over de verhellinge van U Majesteyt en de Coninginne sijn aengedaen met een onuytspreeckelicke blijtschap. In dit groot en wonderbaer-lick werek blijekt de uytneraende bestieringe en genade van Godt Almach-tieh, die U Jlajesteyt 3usdanige heroicque gedachte en resolntie heeft ge-inspireert, doen nemen en gelnckig nytvoeren, buyten welcke religie, wetten en vrijheden in de rijeken van TJ Majesteyt onderdruckt en ons va-dei\'lant in het nyterste gevaer zoude sijn gebragt geweest. De onpartijdige werelt moet sien en bekennen , dat U Majesteyt tot die verlossinge en red-dinge door de Goddelicke liant geboren, geroepen, geleyt en behoaden is. En die dit Godts wonderwerek in U Majesteyt niet nyterlick willen belijden, sullen met de continuatie van die Goddelicke bijstandt (so wij hopen en wenschen) gevoelich gewaer werden , dat U Majesteyt van den Almachtige is bestelt tot grootmaeckinge van sijnen alderheylichsten name en beschcr-minge van de lauden , alvvaer die in waerheyt aengeroepen en aengebeden wert. De jegemvoordigc eeuwe , Grootmachtichste Coninck ! sal U Majesteyts roemruchtige daden naer haer merite niet connen ophalen noch vermelden , en de postcriteyt sal om de grootheyt van dien vallen in een twijvÈlachtich geloof. Wij hebben die gesien en feliciteren dienthalven U Majesteyt, son-der dat wij capabel sijn uyt te drucken , wat danckbaerheyt beydc de natiën en de gansche Christenheyt daerover naest Godt aen ü Majesteyt ver-schuldicht sijn. Altoos connen wij niet anders doen, als Godt bidden, dat het sijne goede gelieftc zij, de dierbaerste personen van U en Haer Majesteyt in alles verders voorspoedich te macckcn cn te begenadigen met een langdurige regeringe en welstandt naer sicle en ligchaem, ten cynde het de In-gesetenen van ü Majesteyt cn die van dese landen onder U Majesteyts hooebwijse directie en beleyt in alle deelen wel mach gaen, en wij door U Majesteyts crachtige en noodige bijstant eenmael mogen werden gestelt in een staet van door de onrechtva\'erdige wapenen van den alverwoestemlen Coninck van Vranckrijck niet telckens naer sijn wil en goetduucken te connen werden geinfesteert ende overvallen. VVij sullen daertoe en in alles naer ons uyterste vermogen tragten op te volgen, tgunt U Majesteyt van oas sal gelieven te requireren, gelijck als wij omtrent de belalinge van de ordinaris cn extraordinaris hooge tractemcnten van de generale hooft- en andere ofli-ciers , bij U Majesteyts missive van den 25slea February laestelick -ermclt, gaerne sullen doen, dat naer de schaerse constitutie van de finantie alhier daertoe sal connen werden vervallen. VVaerop doorluehtichste, grootmachtichste Coninck ! wij U Majesteyt bevelen in de bescherminge des Alderhoochsten , dien wij bidden U Majesteyts regeringe en personen te willen segenen.
tl \'Majesteyts gants dienst- en bereytvvillige dienaren.
T)e Gec. Kaden.
Hoorn, G April 1089.
149
Koning Willem gat op dezen brief het volgende antwoord.
Edele Mogende Ileeren, bijsondere goede Vrunden !
ÜEd. Mog. missive van den Gien deser maent is ons wel ter bant geco-meu, en sijn wij deselve zeer veel geobligeert voor hare quot;sonderlinge goede genegentheyt ende betuygingen van deselve , dewelcke XJEd. Mog. ons sijn vernieuwende ter occasie van onse aeneoraste ende verheffinge tot dese Croone. Dese zal vvesen , omme UEd. Mog. daervoor gantsch vrundelick te bedanc-ken ende deselve volcoraentliek te verseeekeren, dat wij ouveranderlick sullen blijven continueren in de goede wille en ijver, die wij sijn hebbende voor de welstant van den Staet, desselfs leden en UEd. Mog. quartier particulier-lick ende alles tgeen in ons vermogen zal wcsen , sullen contribueren tot derselver besten en welwesen. Ende alhier eyndigende bidden Godt Almacb-tich, Edele Mogende Heeren, bijsondere goede vrunden! UEd. Mog. te willen nemen in zijne protectie. Tot Hainptoncourt, den 2Cstcn April 1089.
UEd. Mog. goede Vrunt, William R.
33. De eed van test of godsdienst-ccd in Engeland.
34. De Engelsche vloot onder het bevel van den Admiraal Herbert, kruisende op de lerschc kust, raakte den llden Mei slaags met de Fransebe vloot onder den graaf Chateaurenauld, die troepen naar Ierland overbragt. Het gevecht duurde echter niet lang en veroorzaakte wederzijds slechts geringe schade.
35. Twee dagen vroeger, te weten, den 17\'l™ Mei, schreef Witsen aan H. Ho. Mo. over een plegtig bezoek bij den Koning, door hem en zijne ambtgenooten afgelegd , waarvan wij in zijne brieven aan Amsterdam geene melding vinden gemaakt. Het betreft hunne gelukwensching, den Koning aangeboden, bij dc opdragt der kroon van Schotland. »Voorleden Sondagh,quot; schrijft hij, «hebben wij de cere gehadt aen den Kouiug uyt den naem van den Staet af te leggen het compliment van felicitatie en congratulatie over hare roepinge tot de kroon van Schotland, met uytdruckinge van de groote vreughde, weleke U Hoogh Mog. daerover gevoelden. Wacrop Sijn Majes-teyt in seer obligante termen antwoordende seyde, dat U Hoogh Mog. voor hare genegentheyt bedanckte ende hoopte daerdoor bequamer te sullen weseu, om den Staet behulpsaem te zijn.quot;
36. Vanhier dat volgens Wagenaar, Vaderlandsche Historie, D. Ki, hl. 27, het verdrag reeds den S\'Jateu April zou geteekend zijn; hetgeen blijkens dezen brief van Witsen in waarheid eerst tegen het einde der maand Mei geschied is.
37. Nadat Koning Willem den oorlog .aan Frankrijk verklaard had, besloten de Staten, een nader verbond met Engeland aan te gaan. Deze taak werd opgedragen aan onze Gedeputeerden met toevoeging van de twee hecrun
150
SchimmeljienniDg en van Citters, aan welke de titel van Extraordinaris Ambassadeurs gegeven werd. De nieuwe Ambassadeurs deden hunne plegtige intrede te Londen op den Cden Junij.
38. Op aanbeveling van Koning Willem stelden de Algemeene Staten den Graaf van Nassau Saarbrngge, generaal der ruiterij en bevelhebber van \'s Hertogenbosch, aan tot eersten veldmaarschalk en Hendrik Kasimir II, Stadhouder van Friesland en Groningen, tot tweeden veldmaarschalk over de legers van den Staat.
39. De maarschalk van Schomberg was nit Franschen dienst in dien van Koning Willem overgegaan. Een jaar later, zoo als bekend is, sneuvelde hij in Ierland bij den veldslag aan de Boyne.
40. Evenwel moet aan Wagenaar uit het Bijzonder Verbaal van Witsen gebleken zijn, dat de Stadhouder van Friesland zeer koel door den Koning te Londen ontvangen werd. Zie de Vaderlandsche Historie, D. 16, hl. 51.
EN
FAMILIE-BETREKKINGEN,
OPGEIIELÜEIID UIT
DE AMSÏERDAMSCHE ARCHIEVEN.
Onze beroemde dichter Vondel was een kleinzoon van Willem, en een zoon van zijnen naamgenoot, Joost van den Vondel. Na de invoering der kerkhervorming in de Nederlanden, omtrent het midden der zestiende eeuw, vond zijn vader, de leerbegrippen der Doopsgezinden omhelsd hebbende, zich verpligt zijne geboorteplaats Antwerpen te verlaten. Hij begaf zich daarop naar Keulen, waarheen verscheidene stadgenooten, wegens de vervolging om het geloof, met hem de wijk namen. Onder deze Antwerpenaars bevond zich zekere Pieter Kranen, aan wiens dochter Joost van den Vondel zich in den echt verbond. Uit dit huwelijk zijn eerst te Keulen geboren drie kinderen, te weten, Clemensken in 1586, Joost (onze dichter), in 1587 en Sara in 1594; en later te Amsterdam, nadat de ouders hunne woonplaats in deze stad gevestigd hadden, nog twee kinderen, namelijk Willem in 1599 en Catha-rina in 1602. Wanneer Vondels vader zich hier nederzette , is niet met zekerheid te bepalen, maar waarschijnlijk bad dit plaats niet lang na de geboorte zijner tweede dochter Sara, want in het Poorterboek van Amsterdam vindt men aangeteekend, dat hij den 278ten Maart 1597 poorter alhier geworden is 1). Hij bewoonde in de Kerkstraat, gelijk oudtijds het zuidelijke gedeelte der War-
154
moesstvaat genaamd werd, hetzelfde huis [de Trouw), •waarin ook later zijn zoon de dichter woonde, en is in de Oude Kerk begraven den 12den February 1608 2). Zijne weduwe Sara van den Vondel (Kranen) overleefde haren echtgenoot nog vele jaren, zijnde eerst overleden in het begin van April 1630 en ter aarde besteld in dezelfde kerk op den 9aen dezer maand 3).
De drie zusters van Vondel zijn te Amsterdam gehuwd. De oudste Clemensken trouwde in 1607 met Hans de Wolff4), even als zij te Keulen geboren, die reeds weduwenaar was van Keeltje Cornelisdochter 6). De tweede Sara ging in 1614 een huwelijk aan met Joost Willemsz. van Nijkerk6). De jongste trad ten jare 1624 in den echt met Jan Arendsz. Eruyning 7). Vondels jongere en eenige broeder Willem is ongehuwd gestorven. Hij heeft in de Kegten gestudeerd en den titel van Doctor te Orleans verkregen. Daarna bezocht hij Italië en woonde eenen geruimen tijd de lessen aan de hoogescbool van Siëna bij, om zich verder in Let vak zijner studie te bekwamen. Van zijne buitenlandsche reize teruggekeerd, verviel hij in eene slepende ziekte, die in het begin des jaars 1628 een einde maakte aan zijn leven. Zijn stoffelijk overschot rust, even als dat van zijne ouders, in de Oude Kerk s).
De dag en het jaar zijner geboorte is door Vondel zei ven vrij duidelijk in zijne gedichten aangewezen. In eenen geboortezang aan Gregorius Thaumaturgus, wiens feestdag-bij de Koomsche Kerk invalt op den 17ien November, noemt hij dien Bisschop zijnen geboorteheilige en zingt hem onder anderen deze woorden toe :
.... Ontfang mijn Boortedicht,
Nu zestigh jaer mijn voorhooft kreucken ,
Op uwe feest mijn jaergetij,
Als Slaghtmaent, meer dan half voorbij Deu zonring sluit op mijn verjaren.
155
Het gedicht is geteekend 1647, zoodat Vondel, die alstben zestig jaren oud was, moet geboren zijn den 17den November 1587. De juistheid dezer aanwijzing wordt gestaafd door de aanteekening van zijn voorgenomen huwelijk in het Puiboek der stad. Bij zijne aangift tot ondertrouw op 20 November 1610 verklaarde hij toch drie en twintig jaren oud te zijn 9). De vrouw, welke hij zich tot echtgenoote gekozen had, was Maria ofMarijken de Wolff, eene zuster van zijnen zwager Hans de Wolff. Na eene gelukkige echtverbindtenis van ruim vier en twintig jaren werd zij hem in het begin des jaars 1634 door den dood ontrukt 10}. Daarna heeft Vondel, ofschoon hij er wel schijnt aan gedacht te hebben, geen tweede huwelijk meer aangegaan. Bij haar sterven liet Marijken de Wolff haren echtgenoot twee panden hunner huwelijksliefde na, een\' zoon en eene dochter, Joost geboren in 1612, en Anna, van welke de geboorte-tijd mij niet bekend is. Joost van den Vondel, bijgenaamd de Jonge, is tweemalen gehuwd geweest. Eerst trouwde deze in 1643 met Aaltje van Bancken11), en na het verlies van deze echtgenoote hertrouwde hij, als weduwenaar, in 1650 met Baartje Hooft, weduwe van Dirk Hooft te Amersfoort 12). Hij schijnt vroeger in een goed doen verkeerd te hebben13) en oefende hier het geachte bedrijf van makelaar uit. Later echter namen zijne zaken een\' ongunstigen keer, zoodat hij besloot zijn vaderland te verlaten en het geluk in Oost-Indië te beproeven 14). Anna van den Vondel is ongehuwd gebleven. Op den 16den Julij 1675 maakte zij, ziek te bed liggende, haar testament en gaf daarbij het vruchtgebruik van hare na te laten goederen aan haren vader Joost van den Vondel tot zijn\' dood, benoemende daarna tot haren erfgenaam Pieter Blesen, en, bij ontstentenis van dezen, Mr. Gijsbert Plemp, advokaat te Amsterdam. Voorts legateerde zij aan Justus van den Vondel, een1 zoon van Baartje Hooft, of, bij zijn over-
156
lijden, aan zijne nakomelingen zes duizend Carolus guldens. En bij gebreke van deze moest de genoemde som vervallen voor de eene helft aan Rebecca Bruyning en voor de andere aan de arme maagden van het Maagdenhuis op het Spui 15). Tegen het einde van hetzelfde jaar is zij overleden en begraven in eene grafstede der Nieuwe Kerk, toebehoorende \'aan Pieter Blesen 16); waarin ruim drie jaren later ook Vondel naast zijne dochter werd bijgezet. Tot opheldering van het voorgaande testament diene, dat er eene naauwe vriendschapsbetrekking tusschen Vondels familie en die van Blesen en Plemp bestaan heeft. Toen de genoemde Pieter Blesen ten jare 1650 in het huwelijk trad, nam Vondel, als getuige, de plaats van zijnen vader of naasten bloedverwant in. De geleerde Cor-nelis Gijsbertsz. Plemp was een vriend van Willem van den Vondel, met wien hij te Orleans in de Eegten studeerde. Na Willems dood bragt Plemp de vriendschap, welke hij vroeger dezen had toegedragen, op zijnen ouderen broeder over. Gelijk Plemp een gedicht maakte bij het overlijden van Willem van den Vondel in 1628, vervaardigde onze dichter Vondel een grafschrift op Plemp bij zijn afsterven in 1638. Cornelis Gijsbertsz. Plemp liet stervende twee zonen achter, van welke de een, naar zijnen grootvader Gijsbert geheeten , een beroemd advokaat is geworden 18). Deze werd door Anna van den Vondel in haren uitersten wil bedacht.
Nog heeft Vondel twee kinderen gehad, die in jeugdigen leeftijd hem door den dood ontrukt zijn. Of het een den naam droeg van Konstantijn en het aandoenlijk schoone gedicht op een Kinderlijck, beginnende:
Konstantijntje, \'t saligh kijntje,
j
daarop toepasselijk is, kan ik niet beslissen, vermits do naam in het grafboek niet is opgegeven 1!)). Zeker is het echter, dat het ander Sara heette, hetzij naar hare groot-
157
moedor, hetzij naar hare tante aldus genaamd 20), zoo als, tevens blijkt uit het gevoelige treurlied door den vader bij de uitvaart van zijn dochtertje gezongen 21). Beide kinde-ren zijn ter aarde besteld in de Oude Kerk.
Meermalen heeft men gevraagd: of Vondel poorter van Amsterdam is geweest? Ook mij komt dit twijfelachtig voor; althans kan ik het niet bewijzen. Er waren hier drie soorten van poorters, te weten, ingeboren, behuwde en gekochte poorters. De ingeboren poorters waren degenen, die in de stad en van poorters geboren waren. Wij zagen reeds, hoe door Vondels vader in 1597 het Am-sterdamsche poorterschap gekocht werd. Dit regt kan echter niet geacht worden overgegaan te zijn op den zoon, omdat deze te Keulen geboren werd en ter wereld kwam voordat zijn vader poorter van Amsterdam was geworden. Behuwde poorters waren de zoodanige, die eene poorteres of poortersdochter getrouwd hadden; welke hoedanigheid het mij niet gebleken is, dat Vondels echtgenoote Marij-ken de Wblff gehad heeft. Of onze dichter behoord heeft tot de gekochte poorters, die het poorterregt kochten, is tevens niet uit te maken door de onvolledigheid der Poor-terboeken in het Archief23). Ofschoon zulks even min uit de boeken der stad blijkt, moet evenwel, gelijk Vondels vader, zoo ook zijn zoon, Joost van den Vondel de Jonge hier poorter zijn geweest, dewijl hij in het makelaars-gild werd opgenomen; waartoe het poorterschap een onmisbaar vereischte was. Het bijzondere geval schijnt zich derhalve hier op te doen, dat van drie inwoners dezer stad, vader, zoon en kleinzoon, die denzelfden naam (Joost van den Vondel) droegen, alleen de zoon of middelste persoon alhier het poorterregt niet bezeten heeft.
Vondel woonde te Amsterdam in de Warmoesstraat, in bet huis, genaamd de Trouw, niet verre van den Vijgendam en had eenen kousenwinsel. Aanvankelijk schijnt deze nering niet zonder belangrijke voordeelen door hem
158
gedreven te zijn. De jaarlijksche rekening toch, welke hij sedert 1635 bij de Stads-wisselbank had, bedroeg wel eens over de veertig duizend guldens23). Langzamerhand nam echter het bedrag van deze af, tot dat in het jaar 1652 zijn naam geheel uit de boeken der bank verdwijnt. Waarschijnlijk heeft hij omtrent dien tijd zijne winkelnering laten varen, om van de door hem overgegaarde penningen verder een rustig leven te leiden en zich geheel aan zijne geliefde dichtoefeningen te wijden. Zulks mogt echter niet gebeuren, want door de verkwisting van zijn\' zoon, zoo men wil, verviel Vondel op zeventigjarigen leeftijd tot behoeftige omstandigheden, zoodat hij zich genoodzaakt zag op zijn\' ouden dag nog naar een nieuw middel van bestaan om te zien. Op den 31Et™ Jannarij 1658 werd hij aangesteld tot Suppoost in de hank van leening op eene jaarlijksche bezoldiging van zeshonderd en vijftig guldens 2i), onder de verpligting nog van een en borgtogt te stellen van vier duizend guldens 25). „ Indien wij heidenen waren geweest,quot; zeide Justus van Effen, „zouden wij den grooten man een standbeeld hebben opgerigt; nu heeft hij onder ons in zijnen bekrompen staat naauwelijks een gering bedieningje kunnen verwerven.quot; Hij nam dit ambt nog tien jaren waar en werd op den 10aei1 Augustus 1668 wegens zijne hooge jaren, zijnde reeds tot tachtig geklommen, op zijn verzoek voor Emeritus verklaard behoudens zijn traktement s6).
Het is reeds meermalen opgemerkt, dat Vondel van zijne bemoeijingen ten dienste en ter eere van anderen geene ruime vruchten mogt inoogsten. Twee malen ontving hij eene vereering van stadswege. Na de; plegtige ontvangst der Keurvorstin van Brandenburg, eene dochter van Prins Frederik Hendrik, welke met andere vorstelijke personen Amsterdam bezocht in den zomer van 1659, werd aan Vondel voor zijn\' dienst bij de vertooningen, welke toen plaats hadden, eene som van honderd
159
guldens door burgemeesteren toegelegd 27). In 1662 ontving hij van de stadsregering nog eens een geschenk van dertig guldens voor het gedicht, door hem gemaakt ter eere van den keurvorst van Keulen 28).
In den jare 1655 maakte Vondel zijn testament. Hij gaf aan zijn\' zoon Joost van den Vondel de Jonge of bij zijn overlijden aan de kinderen van dezen eene dubbele legitime portie van zijne na te laten goederen en benoemde verder tot universele erfgenaam zijne dochter Anna van den Vondel, Pieter Blesen werd door hem aangesteld tot executeur van zijnen uitersten wil 29). Vijf jaren later beschikte hij op nieuw over zijn vermogen en stond aan zijn\' zoon of zijne kinderen nu slechts de enkele legitime portie toe, ter voldoening daarvan aanwijzende, hetgeen deze zoon bij de voltrekking van zijn huwelijk reeds van hem genoten had; waarmede hij tevens, volgens Vondels verklaring, van de erfenis zijner moeder voldaan was. Daarbij werd de benoeming van Anna tot zijne universele erfgenaam door hem bekrachtigd 30).
Vondel is te Amsterdam overleden op den 5aen Februarij 1679 en drie dagen daarna begraven in de Nieuwe Kerk 31). Bij zijn sterven woonde hij op den Singel boven de zoogenaamde Donkere Sluis tegenover dè WarmoesgrachtS3).
1. Poorlerboek van Amsterdam B, bl. 182. Jooste van de Vondel van Antwerpen is op liiiyden den 27 Martii 1597 poirter deser stede geworden, gedaen hebbende zijn poirter-eedt ende voldaen de Tresorieren.
2. Grafboek der Oude Kerk No. 5. Den 12 dyto (Febmarij) 1608 Joost van Vondel, woont in die Karcstraet, in die ïrou.
3. Grafboek der Oude Kerk No. 7. Den 9 April 1630 Sara van der Voade, hu(ysvrouw) van Jost Willemse, compt van de Heregraft.
4. Puiboek No. 6., 19 Maji 1607. Compareerden Hans de quot;Wolff van Keulen, wednwenaer van Neeltgen Cornelisdochter, woonende i\'i de War-moesstrate, ter eenre, ende Clemensken van de Vondel van Keulen, oadt 21 jaren, woonende als voren, geassisteert met Joost van de Vondel ende Sara Kranen, hare vader ende moeder, ter andere zijde.
5. Puiboek No. 5, 8 Decembris 1601. Compareerden Hans de Wolff van Keulen, oudt 37 jaren, woonende iu de Warmoesstrate, geassisteert met Tanneken Sijmons, sijne moeder, ter eenre, ende Neeltgen Cornelisdochter, oudt 25 jaren, woonende bij de Gasthuyspoort in de Nieustraet, geassisteert met Cornells Pietersz. hare vader, ter andere zijde.
Hans de quot;Wolff is overleden in 1615. Grafboek der Oude Kerk No. 6, 11 Februarij 1615. Hans de Wolff in de Wermstraet in die Wolf, De borg van Vondel in 1658 was waarschijnlijk een zoon van hem.
6. Puiboek No. 7, 3 Aprilis 1614. Compareerden Joost Willemsz. van Nijekercke, oudt 26 jaren, woonende op den Nieuwendijck, geene ouders hebbende, ter eenre, ende Sara van de Vondel van Keulen, ouct 20 jaren, woonende op de Engelsche Kay, geassisteert met Sara van de Vondel, hare moeder, ter andere zijde.
7. Puiboek No. 9, 14 Junij 1624. Compareerden Jan Arentsz. Bruyning van Amsterdam, oudt 22 jaren, geassisteert met Aris Jansz. Brnyninck,
161
zijn vader, woonende op de Nieuwe Zijds Achterburcliwal, ende Catharina van de Vondel van Amsterdam, oudt 23 jaren, geassisteert met Sara van de Vondel, woonende op de Heerengractifc.
Jan Bruyning is overleden in 1631. Grafboek der Oude Kerk, N. 7, 27 December 1631. Jan Bruyninck, compt van de Lu j terse Kerck.
8. Grafboek der Oude Kerk N. 6, 12 Januarij 1628. Gijlijam van den Vondel, koomende «t dye Berebstraet.
9. Puiboek N. 6, 20 Novembris 1610. Compareerden Joos van der Voo-delen van Keulen, oud 23 jaren, wonende in de Warmcesstrate, geassisteert met Sara Kranen, zijne moeder, ter eenre, ende Marijken de Wolff van Keulen, oud 24 jaren, wonende in de Warmoesstraet, geassisteert met Hans de Wolff, haren broeder , ter andere zijde.
10. Grafboek der Oude Kerk N. 7. Den 15 February 1635, Mayken van de Vondel, buygvrouw van Joost van de Vondel in de Warmestraet.
11. Puiboek N. 17, 7 Augustus 1643. Compareerden Joost van de Vonde! de Jonge van Amsterdam, oudt 31 jaer, geassisteert met sijn vader Joost van de Vondel, wonende op de Blaewe Wal, ende Aeltje van Baneken van Amsterdam , geen ouders hebbende, geassisteert met haer suster Geertje van Baneken, wonende op de Keysersgracht.
12. Puiboek N. 20, 21 Mey 1650. Compareerden ende sijn op de acte van P. van Helsdingen opgeteeckent Joost van de Vondel de Jonge van Amsterdam , wednwenaer van Aeltje Adriaens van Baneken, woonende in de Warmoesstraet, ende Baertje Hooft, weduwe van Direk Hooft, woonende tot Amersfoort.
13. Kwijtscheldingen Lr. Y, bl. 51, 20 Junij 1648. Joost van den Vondel de Jonge verkoopt aan Adriaen Hendricksz. Bruyningli een\' tuin met het getimmerte daarop buiten de Sint Antonie-poort op het Molenpad.
14. Begister van al de namen der makelaars, van 1612 tot 1661. Joost van de Vondel den 5 December 1654 (makelaer geworden) is in December 1659 gevaren naer Oost-Indiën.
15. Het testament werd door Anna van den Vondel gemaakt in tegenwoordigheid van haren vader en de getuigen Frederik Gerritsz Witwerker en Jan Jnrriaansz. zijn knecht.
16. Grafboek der Nieuwe Kerk, 6 December 1675. Anna van de Vondel, op de Singel.
17. Puiboek N. 20, 21 April 1650. Compareerden Pietet Blesen van Glabbeeck, oudt 24 jaer, geassisteert met Joost van de Vendelen, zijn bekende, woonende in de Warmoesstraet, ende Johanna van Wijckesloot, oudt 21 jaer, geen ouders hebbende.
18. Gijsbert Plemp is te Amsterdam overleden in de maand Maart 1679. Register van Collaterale successie N. 3, bl. 229.
19. Grafboek der Oude Kerk N. 6. Den 29 Mei 1618 een kijnt van Jan Vondel, wonende in de Warmosstraet in de Trow.
11
162
Stellig is hier bij vergissing de naam van Jan voor dien van Joost geplaatst.
20. Grafboek der Oude Kerk N. 7. Den 12 Septembria 1633 Sara van der Vondel, kompt nyt de Warmestraet, jonge dochter.
21. In dit lied komen de volgende regelen voor:
De Doot quam op de lippen En \'tsieltje self ging glippen.
Toen stont helaesl de jammerende schaer
Met tranen om de baer.
En kermde noch op \'tlijek van haer gespeel,
En wenschte lot en deel Te hebben met haer kaertje.
En dood te sijn als Saerije,
22. De boeken der gekochte poorters van 1605 tot 1655 , gedurende welken tijd Vondel, indien hij het poorterschap hier gekocht heeft, moet ingeschreven zijn, ontbreken in het Archief.
23. Zoo bedroeg Vondels rekening bij de Wisselbank in 1637 bijna twee en veertig duizend guldens.
24. Resolution van Thesanrieren N. 2, bl. 7, 31 Januarij 1658. Noch is ten selven daghe bij Haer Ed. Achtb. aengenomen Joost van de Vendelen de Oude tot Suppoost in de Banck van Leeninghe, borghen voor sijne ge-tronwigheit geconstitueert hebbende ter somme van 4,000 guldens Jacob van de Vecht en Hans de Wolff.
25. Burgemeesters Minuut-register, 31 Januarij 1658. Alsoo de Heeren Bargermeesteren aengenomen hebben Joost van de Vondel de Oude, ommete wesen suppoost in de banck van leeninge, mits stellende cautie voor sijn ge. trouwicheyt ter somme van vier duysent guldens, zoo sijn dicnvol.jer.de voor schepenen ondergeschreven gecompareert Jacob van de Vecht, lakencoper , ende Hans de Wolff, zijdelakencoper, ende hebben haer voor den voors. Joost van de Vondel d\'oude ter voors. somme toe gestelt borgen te zamen ende elx een voor al onder renunciatie van de Beneficiën ordinis divisionis et excussionis, den effecte derselver wel wetende, ende onder \'t verbant van alle hunne goederen, roerende ende onroerende, present eade toecomende, her.luyden ten dien fine houdende geloospant, geëygenpant ende met alle rechten verwonnen. Des beloofde de voors. Joost van de Vondel d\'oude zijne borgen te bevrijden onder gelijcke verbant als boven.
(Get.) Nicolaes van Loon.
Michiel Pane ras.
26. Resolutiën van Regerende en Oudburgemeesteren, Lr. B, bl. 168 keerz. 10 Augustus 1668. Op de requeste van Joost van de Vondel, suppoost in de Banck van Leeninge, versoeckende vermits sijn hooge jaren van in de tachticli, dat behoudens sijn tractement Emeritus soude werden verklaert.
163
waerop sijnde gedelibereert, is goetgevonden, hem Vondel sijn versoeck toe te staen ende voor Emeritus te verklaren.
27. Resolutie-boek van Thesaurieren N. 2, bl. 42 keerz. Zie Aemstels Oudheid, D. 3, bl. 115.
28. Thesauriers-rekening van 1GG3. Aen Joost van den Vondel voor \'t maken van sijn gedicht ter eeren van den Ceurvorst van Geulen 30 guldens.
29. Het testament luidt aldus.
In den naem des Hoeren ! Amen. — Hij testateur heeft gewilt , dat sijn dochter Anna van den Vondel , bij forme van prelegaet off anders op de beste maniero, vooruyt sal genieten alle den inboedel ende huysraet, mitsgaders al sijn gedruekte ende geschreven , gebonden ende ongebonden boccken ende geschriften, niets daervan uytgesondert. Instituerende vorder sijnen sion off bij desselfs vooroverlijden desselfs kinderen bij representatie in de dubbele legitime portie, hem ofte beur naer scherpheyd van rechten uyt sijn naegelaten goederen competerende , mits dat hem off sijne kinderen in voldoeninge van dien aengerekent ende afgecort sal werden al tgnnt de voors. sijn soon aen hem testateur schuldich is, ende hij vooraff aen denselven ver-strect off betaelt heeft, ende in alle sijn testateurs vordere nae te laten goederen, actiën ende erediten, geene gereserveert, wes hij eenichsins met den doot sal comen te ontruymen, heeft hij tot sijn universelen erfgenaem geïnstitueert, sulx hij doet mits desen , sijn dochter Anna van den Vondel. Stellende voorts tot executeur van desen sijnen testamente ende tot vooeht van de voors. sijns soons kinderen ende administrateur derselver goederen in cas van sijn voors. soons overlijden d\' eersamen Pieter Blesen.
Het testament is opgesteld door den Notaris Johannes Volck. Oli in tegenwoordigheid der getuigen Johannes Oli en Willem van Poelenburgli ten jare 1655.
30. Het tweede testament is van dezen inhoud.
In den naem des Heeren! Amen. — Op nieuw disponeerende, heeft hij testateur geïnstitueert sijn soon Joost van den Vondel de Jonge en bij desselfs voorafflijvigheyt siju quot;.vettige kinderen ende descendenten in desselfs plaetse in de naeckte legitime portie, assignerende tot voldoeninge van dien, tgeen sijn gemelde soon van hem ten houwelijck heeft genoten. Verclarende denselven sijnen soou niet alleen daerdoor voldaen te sijn van sijn moeders erffenisse, maer daerenboven van de legitime portie, die hij of sijn descendenten in sijn testateurs goederen souden mogen hebben te pretenderen. Ende in al de vordere sijn testateurs naer te latene goederen, roerende ende onroerende, erediten ende gerechtigheden als anders, niets ter werelt uytgesondert , soo ende sulcs hij die metter doot ontruymen ende naerlaten sal, heeft hij testateur geïnstitueert sijne dochter Anna van den Vondel, omme bij deselve uyt crachte van desen testamente te worden aenvaert ende daermede gedaen harer vryer wille ende begeeren, so ymand uyt henluyder naem
11*
164
sal vermogen de gemelte sijne dochter eenige raoeijelijekheyt aen te doen, als wesende, door tgcene sijn voors. soon van hem testateur ten houwelijck heeft ontfangen, van de legitime portie ende moedevlijeke erffenisse meer als ten vollen voldaen.
Het testament is van denzelfden Notaris, als het vorige, en geschreven in het bijzijn der getuigen Johannes Oli en Govaert Glimmer ten jare 1660.
31, Grafboek der Nieuwe Kerk, 8 February 1679. Joost Van den Vondel, weduwenaer, van de Singel.
De grafstede ligt in de tweede laag bewesten den pilaar, waaraan in 1772 het gedenkteeken van hem werd vastgehecht en is geteekend Lr. C, N. 231. Van het grafschrift, op de zerk geplaatst, heb ik met moeite den naam nog kunnen lezen. Nog zijn er buitendien twee Vondels in de Nieuwe Kerk begraven: Maria, denl7dea December 1668 in het graf Lr. F, N. 344 en quot;Willem, den lö^n Mei 1670 in het graf van onzen dichter. Beiden houd ik voor kleinkinderen van Vondel.
32. Op het begrafenis-briefje van Vondel staat: Tegen woensdag denSsten Febrnarij 1679 wordt UEd. gebeden ter begraeflfenisse van Joost van den Vondel, out 92 jaren, woonachtig op de Cingel over de Warmoesgraft, om voor half driën precies te zijn in de Nieuwe Kerk.
IDE OVEIRWINTERINa
DER
AMSTERDAMMEES
OP
NOVA ZEMBLA.
Dewijl de vorige reis mislukt was, hebben de Heereu Staten niet goed gevonden op nieuw van landswege eenige schepen toe te rusten. Echter wilden zij zulks wel toelaten en zelfs met eene goede vereering beloonen, wanneer eenige steden of kooplieden in het bijzonder deze navigatie voor de derde maal wenschten te beproeven. Daartoe zijn twee schepen door de regering van Amsterdam uitgerust, van welke het een Willem Barendsz. en het ander Jan Cornelisz. Eijp tot stuurman had. Deze schepen zeilden op den 18den Mei 1596 uit het Vlie. Omtrent een en zeventig graden van de hoogte der pool gekomen, hebben zij op den é4™ Junij een wonderlijk hemelteeken gezien, want aan elke zijde der zon scheen nog eene zon en er liepen twee regenbogen door deze drie zonnen heen. Daar naast waren nog twee regenbogen, de een wijd rondom de zon en de ander dwars door het groote rond. Het groote rond stond met den ondersten kant acht en twintig graden verheven boven den horizon. Verder hunnen koers iets westelijker, dan het behoorde, nemende, zijn zij vervallen op Groenland, gelijk hun voorkwam. Zij roeiden met de schuit wel eene mijl landwaarts in. Daar was eene goede haven en steekgrond. Voort roeijende bevonden zij, dat er aan de oostzijde twee eilanden waren, die zich oostwaarts in de
168
zee uitstrekten. Aan de westzijde was een groote inham , alwaar mede een eiland scheen te zijn. Toen roeiden zij verder naar het eiland, dat in het midden lag en vonden daar vele eijeren van rotganzen, welke zij op het nest zagen zitten. Zij smeten ook eene daarvan dood en verkregen wel bij de zestig eijeren. Het waren opregte rotganzen, zoo als er alle jaren in Holland omtrent quot;VYie-ringen komen en gevangen worden. Van welke men tot nog toe niet geweten heeft, waar zij hare eijeren leggen en uitbroeijen. Waarom sommige schippers zeggen, dat deze eijeren in Schotland aan boomen wassen en in het water vallende ganzen worden. Het is niet te verwonderen , dat niemand tot nog toe geweten heeft, wat er van deze rotganzen zij, naardien nooit een inensch, voor zoo verre men weet, op tachtig graden geweest is; terwijl dat land vroeger niet bekend was, en men nog veel minder wist, dat de rotganzen daar hare jongen uitbroeijen. Hier valt nog op te merken, dat, hoewel op dit land, hetwelk wij voor Groenland houden, liggende op tachtig graden en meer, loover en gras wast, en daar gras etende dieren zijn, als reën en andere beesten, die zich daar ophouden, er echter op Nova Zembla , gelegen op zes en zeventig graden, loover noch gras groeit en geene gras of kruid etende dieren daar gevonden worden, maar alleen vleesch etende beesten, als beeren en vossen. Evenwel ligt dit land ruim vier graden verder van de noordpool, dan Groenland.
Op den eersten Julij zijn de twee schepen, overmits zij het niet eens konden worden aangaande den koers, van elkander gescheiden. liet een liep naar de tachtig graden, in de meening dat men daar op de oostzijde van het land ligtelijk zou kunnen doorkomen en het ander, daar quot;Willem Barendsz. opwas, zeilde zuidwaarts van wege het ijs, tot dat het op den 17den Julij kwam aan Xova Zembla omtrent Lomsbaai en voorts op den 9den Augustus aan den Hoek
169
van Troost, waar zij lang naar verlangd hadden. Hier ontmoeteden zij veel ijs, dat twee en dertig vademen dik eensdeels aan den grond vast lag en spits was als een toren. Hetgeen verschrikkelijk was, om te zien. Op den 15aen Augustus kwamen zij aan de eilanden van Oranje en werden daar van het ijs bezet; echter raakten zij met groote moeite op het eiland. Zij vingen daar eenen witten beer eu vilden dien. Op den 16den Augustus roeiden zij met tien mannen naar het vaste land van Nova Zembla en haalden de schuit op het ijs omhoog. Zij gingen op eenen hoogen berg, om op te nemen , hoe het land gelegen was en bevonden, dat het zich naar het zuid zuid-oosten uitstrekte. Waardoor zij eerst een kwaad vermoeden opvatteden, maar als zij later open water in het zuid-oosten zagen, waren zij zeer verblijd, meenende dat de reis gelukt was. Derhalve maakten zij op den Igden Augustus zich gereed, om onder zeil te gaan, maar kwamen na veel vergeefschen arbeid en moeite weder terug op de plaats, van waar zij gekomen waren; want de stroom ging zeer geweldig en het ijs dreef met kracht voorbij het schip. Op den 19,len Augustus kwamen zij met tamelijk weder en den wind zuid-west voorbij den Hoek van Begeerte. Doch vier mijlen boven de^en Hoek gekomen, geraakten zij weder in het ijs, zcodat zij ander-. maal moesten terugkeeren. Zij gingen nu naar het noordwesten tot dat zij weder aan land kwamen. Dit land strekte zich uit, van den Hoek van Begeerte tot den Hoofd-hoek , naar het zuid-westen zes mijlen, van den Hoofdhoek tot het Vlissinger Hoofd oost-zuidoost-waarts vijf mijlen , van het Vlissinger Hoofd tot den hoek van het eiland ten zuid-westen drie mijlen en van den Eilandshoek tot den hoek van de Yshaven ten oosten zeven mijlen. Den een en twintigsten zeilden zij de Yshaven binnen en bleven dien nacht daar liggen. Wanneer \'s morgens de stroom geweldig om het oosten ging, vertrokken zij weder van
170
daar en zeilden naar den Eilandshoek. Het ijs in deze streek was vreemd, om te zien. Het was van boven vol aarde, en zij vonden er wel veertig eijeren op. Van kleur was het azuur-blaauw, als een blaauwe hemel, zoodat men niet wist, of het ijs was, dan wel bevroren land. Het ijs kwam zoo geweldig aandrijven, dat de pen van het roer en het roer zelf in stukken gebroken werd, alsmede de schuit met groot gevaar van het gansche schip. Op den 25sten Augustus deden zij groote moeite, om het ijs af te keeren, maar het was te vergeefs. Echter werden zij vrij met den stroom en meenden ten zuiden van Nova Zembla om naar Waaigat te zeilen, vermits zij hier geene opening vonden, nadat zij Nova Zembla reeds voorbij waren. Toch gaven zij de hoop niet op, van daar nog door te komen, van meening zijnde, om weder naar huis te zeilen. Maar aan de Stroombaai gekomen, moesten zij weder terug wegens het ijs, hetwelk daar zeer vast lag. Op den 26sten Augustus met eene tamelijke koelte meenende weder terug naar den Hoek van Begeerte en verder naar huis te zeilen, alzoo zij de.i weg naar Waaigat niet door konden, zijn zij des avonds aan de westzijde van de Ysbaven gekomen. Aldaar heeft het ijs zich om het schip gezet, zoodat dit wel vier voeten omhoog rees en met groot gedruisch opbarstte, terwijl alles kraakte en men in het grootste gevaar verkeerde. Wegens dezen gevaarlijken ijsgang begonnen de gezellen te bemerken, dat zij gedwongen waren aldaar in dat onherbergzame oord te overwinteren en zich te behelpen, zoo God het wilde geven. Want het schip werd niet meer los, zoo als dikwijls voorheen , maar raakte alle dagen vaster in het ijs. Het ging ook naar den herfst, en de jaarlijksche wintertijd begon te genaken. Zoo hebben zij raadzaam gevonden, ten einde beter voor de koude en wilde beesten beschermd te worden, dat men een huis of eene hut zou opslaan , om daarin zoo goed mogelijk
171
het leven te onderhouden en voorts de zaak Gode te bevelen. Daartoe hebben zij de gelegenheid des lands opgenomen , om eene geschikte plaats voor den bouw te zoeken. Maar er was weinig bouwstof, omdat op dit land in het geheel geene boomen groeijen. Gelukkig vonden zij eenige boomen aan het strand liggen met wortel en al, die eertijds daar waren komen aandrijven uit Tartarije, Moskovië of andere streken. Dit was een zonderling geluk, want dat hout diende hun niet alleen tot timmeraadje maar ook tot brandstof, waarmede zij de felle winterkoude eenigzins verzachtten, terwijl zij anders ongetwijfeld allen van koude zouden zijn omgekomen.
Op den lo^11 September zondags in den morgenstond ging er een man op de wacht en er kwamen drie beeren, waarvan een achter een stuk ijs ging liggen, en de twee andere kwamen op het schip aan. De gezellen maakten zich gereed om te schieten. Op het ijs stond eene balie met vleesch om te ververschen; want digt bij het schip was geen water. De eene beer stak zijn hoofd in de tobbe, om een stuk vleesch daaruit te nemen, maar hij werd in het hoofd geschoten, zoodat hij dood bleef liggen. De andere beer bleef stil staan en staarde stijf op zijnen makker, aan hem riekende, maar bespeurende, dat deze dood was, ging hij weg. Daarna kwam hij terug en ging staan op zijne achterste pooten. Waarop hij in zijnen buik geschoten, wegliep met groot gekrijsch. Zij sneden den dooden beer den buik open en haalden er het ingewand uit. Vervolgens zetteden zij hem overeind op zijne vier pooten en lieten hem alzoo bevriezen. Op dien tijd vroor het in de zoute zee wel twee vingeren dik. Het was zeer koud en de wind noord-oost. Op den 16dei1 September deden zij den eersten togt, om hout te halen en bragten op dien dag met eene slede vier balken over het ijs bijna eene mijl ver. In den volgenden nacht vroor het weder twee vingeren dik, ja bij wijlen zoo
] 72
sterk, dat, wanneer zij eenen spijker in den mond staken , gelijk men bij het timmeren gewoon is te doen, bet vel bij het nemen uit den mond daaraan hangen bleef. Wanneer zij de aarde trachtten te ontdooijen, om deze rondom het huis digter te maken, gelukte hun dit niet, hoe groot vuur zij ook aanleiden. De sneeuwjagt was somwijlen ook zoo fel, dat zij kwalijk adem konden halen en verder dan twee of drie scheepslengten voor zich uitzien. Op den 2den October hebben zij het huis opgerigt en daarop gezet eenen meiboom van bevroren sneeuw. Op den 215ten October begaf de helft van het volk, bedragende in het geheel zestien mannen, zich in het huis; van welke gewoonlijk een ziek was. Zij sliepen toen daarin voor de eerste maal, doch met groote koude, alzoo er nog geene kooijen gemaakt waren, noch een schoorsteen, zoodat het erg rookte. Daar het schip vast bleef zitten, hebben zij den scheepsbok met groote moeite naar het huis gesleept en den bodem omgekeerd, in de hoop, dat hij nog mogt te stade komen. Voorts zijn zij ailen te zamen in het huis gegaan, hetwelk nu digt was en gedekt met planken en zeilen.
Op den 4:den November zagen zij de zon niet meer, omdat deze niet langer boven den horizon kwam. Met het vertrek van de zon begonnen de witte vossen zich te vertoonen en de beercn schoolden zamen. Van de vossen werd altemet een met daartoe gestelde vallen door de bootsgezellen gevangen. Hun vleesch was in smaak aan dat van konijnen gelijk. De victualie was gering, waarom zij zuinig moesten zijn en acht dagen aten van eene ton broods, die te voren in vijf of zes dagen verbruikt werd. Hun drank was krachteloos, bevroren en bijna zonder smaak. Van den wijn had ieder twee sopjes daags. Verder moesten zij water drinken, dat bestond uit gesmolten sneeuw. Hunne hembden, die zij wieschen, bevroren, uit het warme water gekomen, zoo stijf, dat, als men deze
173
bij een goed vuur leide, de zijde, naar het vuur gekeerd, wel ontdooide maar de andere even stijf bevroren bleef. De sneeuwjagt was altemet zoo lievig, dat het huis geheel in de sneeuw bedolven lag, zoodat het dikwijls gebeurde, dat zij zich met schoppen eenen uitgang moesten banen. Het huis was laag van verdieping en het rookte er zeer, zoodat zij kwalijk vuur konden maken en onophoudelijk te kampen hadden met de strenge koude en bitteren rook. De wanden en de zolder binnen huis waren wel twee vingeren dik bevroren, ook zelfs de kooijen, daar de gezellen in lagen, niettegenstaande al de verwarming , die zij met heete stooven poogden aan te brengen. De Spaansche wijn1), die toch zeer heet was, bevroor geheel, zoodat men die boven het vuur moest smelten, als het de dag van verdeeling was. Het was voorwaar een onverdragelijke tijd voor deze ongelukkige lieden, omdat de koude hoe langer des te meer toenam. Het heeft hun daarna goed gedacht eenige steenkolen aan te leggen, die van nature groote hitte van zich afgeven. Daarbij stopten zij al de deuren en den schoorsteen digt toe, om het daardoor warmer te hebben. In den beginne was dit wel aangenaam , maar daarna bevingen hen zware duizelingen, die het eerst door de zieken werden waar genomen , zoodat zij zouden gesmoord zijn, tenzij eenigen, die nog wat kloeker waren, opgestaan zijnde, eerst den schoorsteen en daarna de deuren geopend hadden. Dit geschiedde in December, wanneer de winter op zijn strengst is. Moeijelijk zou iemand de smarten, welke zij door de koude leden, kunnen beschrijven. De schoenen aan hunne voeten werden door het bevriezen zoo hard als hoorn en kregen eene witte kleur, zoodat zij niet langer te gebruiken waren. Zij maakten daarom wijde klompen. Van boven
In het handschrift staat; Die Sareetsohe secke. Secke is Spaansche wijn en Sareetsche zal wel beteekenen van Xeres, zoodat Sareetsohe secke hetzelfde is als onze Sherrij.
174
met schapenvel voorzien, en trokken daarin drie of vier paar sokken over elkander aan. De kleederen op hun lijf ■waren van de vorst wit uitgeslagen en berijpt; en voor het vuur gezeten, bevroren zij van achteren. Buiten het huis sneeuwde het vervaarlijk en vroor het sterk, zoodat een van hen uitkijkende en het hoofd terstond weder binnen trekkende, verzekerde, dat, zoo hij langer ware buiten gebleven, de ooren van zijn hoofd zouden zijn gevroren. Om den wind te weten , staken zij eene halve lans boven uit den schoorsteen, met een klein doekje of vleugeltje daaraan. Toen het vaantje echter uitwoei, was het terstond bevroren en stijf als hout, zoodat het niet kon draaijen.
Op den January van het jaar 1597 hebben zij te midden van hunne ellende nog het feest van drie koningen willen vieren, gelijk men hier in Nederland gewoon is te doen. De konstabel was koning van KovaZembla, welk eiland, besloten tusschen twee zeën, wel tweehonderd mijlen lang is; terwijl zijne residentie op 76 graden was. De winter begon nu zich te verwijderen en de zon te naderen. Op den 16den Januarij zagen zij \'s middags eenige roodheid aan den hemel, als een afschijnsel en voorbode van het opkomen der zon. Deze heeft zich daarna op den 24stei1 Januarij tot hunne groote vreugde vertoond. Willem Barendsz. wilde dit echter niet gelooven, daar het nog omtrent veertien dagen te vroeg was. Maar op den 27sten, als het klaar en helder weder was, hebben zij allen te zamen de zon in hare volle rondte boven den horizon gezien. Wel is dit strijdig met het gevoelen van alle oude en nieuwe schrijvers, ja zelfs met den loop der natuur en de rondheid des hemels, waarom sommigen beweren, dat, overmits het in lang geen dag was geweest, zij zich in den tijd vergist hebben, maar dat zulks het geval niet is geweest, wordt door de lieden, die van deze reis zijn teruggekomen, bevestigd met goede berekening
175
van den tijd. Door hen wordt verzekerd, dat zij den 4den November op 76 graden de zon uit het gezigt verloren en den 248ten Januarij weder gezien hebben, latende voorts de oorzaak daarvan ter verklaring over aan degenen, die kennis van dergelijke zaken hebben. Tot den 14den Junij zijn zij aldus op Nova Zembla gebleven. Echter maakten zij ondertusschen, den bok en de schuit toerustende, alles gereed, om weg te komen. Het was nu ook open water, zoodat Willem Barendsz. en de schipper besloten, om af te varen , ofschoon het schip niet los raakte, waarover zij eenen brief schreven, van welken elke schuit een afschrift had, welke aldus luidde:
Alzoo wij tot op den huidigen dag den tijd verbeid hebben, hopende, dat wij het schip zouden vrij krijgen, waarop nu weinig of geene hope meer is, daar het schip zeer vast besloten ligt in het ijs„ hetwelk op het einde van Maart en het begin van April geweldig is komen opzetten, overleggen wij vast, hoe wij den bok en de schuit zullen in het water krijgen en waar wij de geschiktste plaats hiertoe zullen vinden. En alzoo het schier onmogelijk schijnt, dat het scliip van het ijs vrij rake, daarom heb ik Jacob Heemskerk met Willem Barendsz. den hoogbootsman en andere officieren de zaamp;k op het oor baar lij kste overwogen, om onze personen en eenige waren , aan de kooplieden toebehoorende, te behouden. Wij hebben geen beter middel hiertoe gevonden , dan om onzen bok en de schuit een weinig op te timmeren , en ons zeiven, zoo veel doenlijk is, van alles te voorzien. Gereed zijnde hebben wij besloten, om geen\' bekwamen tijd of weder, dat God ons mogt geven, te laten voorbij gaan. Want wij moeten den besten tijd gebruiken, omdat wij anders van koude en ongemak zouden omkomen. Moeite genoeg zal het kosten, dit gevaar nog te boven te komen, daar er drie of vier ouderen van dagen onder ons zijn, van welke wij in den arbeid geene hulp hebben. De beste van ons
176
allen is door koude en ongemak zoo uitgeput, dat hij geene halve manskracht meer heeft. Ook staat het te bezorgen , dat het daarmede niet zal beteren wegens den langen weg, dien wij nog hebben af te leggen en omdat ons brood niet langer dan het einde van Augustus strekt. Terwijl het ligtelijk zou kunnen gebeuren, wanneer de reis ons tegenliep, dat wij voor dien tijd geen land bezeilden , daar iets te bekomen is. Daarom vinden wij niet geraden, langer te vertoeven. Want wij van nature gehouden zijn , ons eigenbehoud te zoeken. Aldus besloten en in het generaal door ons allen onderteekend op den eersten Junij anno 1597.
Dewijl wij op dezen dag eenen westelijken wind met matige koelte kregen, terwijl de zee tamelijk open was, zoo hebben wij in Gods naam ons gereed gemaakt, om \'ons op reis te begeven. Want het schip zit nog even vast in het ijs, als vroeger, niettegenstaande wij in onze toerusting vele harde winden uit het westen en noordwesten gehad hebben. Alzoo geen verandering of beterschap vindende , hebben wij het schip eindelijk verlaten. Datum den lodei1 Junij en onderteekend ;
Jacob Heemskerck.
Willem Barentsz.
Pieter Pietersz. Vos.
Gerrit de Veer.
Mr. Hans Vos.
Lenart Henricxsz.
Laurens Willemsz.
Jacob Jansz. Schiedam.
Pieter Cornelisz.
Jacob Jansz. Sterrenburch.
Jan Keyniersz.
Op den Ié4\'quot; Junij zijn zij van het land van Nova Zembla en het vaste ijs afgezeild met den bok en de schuit. Zij zeilden dien dag vijf mijlen tot den Eilandshoek, doch
177
kwamen weder in het ijs. Toen op den 15den het ijs wat afgeweken was, zeilden zij voorbij den Hoofdhoek en het Vlissinger hoofd tot de Kaap van Begeerte, zijnde eene lengte van omtrent dertien mijlen. Op den 16den kwamen zij aan de eilanden van Oranje en aan den Yshoek. Echter zijn zij daar zeer benard geweest door de aanpersing van het ijs, zoodat zij voor hun behoud vreesden. Ten laatste hebben zij eenen geruimen tijd de schuit over het ijs gesleept en al het goed gelost, met groote moeite wegens de magteloosheid des volks ten gevolge van het geleden gebrek. Op den 20sten Junij stierf Willem Barendsz. met Klaas Andriesz., zijnen maat, op hetzelfde uur. Waarover zij zeer bedroefd waren, omdat Willem Barendsz. een zeer ervaren stuurman was. Met de twee schuiten hebben zij elf weken lang om de kusten gezworven, onder den blaauwen hemel, omtrent vierhonderd mijlen verre. Na veel moeite en gebrek doorgestaan te hebben zijn zij gekomen bij Cola in Eusland, waar zij eenige visschers vonden, die Lappen waren. Deze zonden naar Cola, om te vernemen, of daar ook Hollandsche schepen waren, waarmede zij naar huis konden gaan. Zij hebben aldaar gevonden Jan Cornelisz. Rijp, die, in het voorgaande jaar met hen op reis geweest zijnde, in den herfst teruggekomen was. Deze was nu tot hun geluk weder met een ander schip te Cola gekomen. Te Cola hebben zij zich eenigzins ververscht en hersteld van de geleden moeite en ellende tot dat het schip van Jan Cornelisz. gereed was en zijn alzoo op het einde van October tegen de verwachting van velen weder te Amsterdam gekomen.
Voorwaar! die alles wel in aanmerking neemt, zal moeten toestemmen, dat deze reis zoo belangrijk mag geacht worden, als eene ter wereld, welke ooit gedaan is. Want heeft ook de uitslag niet aan de verwachting beantwoord, de wil is echter goed geweest, en zij hebben met eene groote standvastigheid in den barren winter
O O
12
178
zoo veel geleden, dat zelfs het verhaal daarvan iemand met schrik en medelijden vervult. Wat eindelijk betreft de vraag, of het wel ooit mogelijk zal zijn, deze reis te volbrengen, zoo vereischt dit een breeder antwoord en naauwkeuriger onderzoek. Is deze onderneming nu onnut geweest, zij kan evenwel voor toekomende tijden nog voordeel aanbrengen. Het begin is altijd moeijelijk, maar eene poging, die aanvankelijk niet geslaagd is, kan daarom toch in het einde wel eens goede vruchten opleveren.
HET GRAF EN DE GRAFKELDER VAN DEN LUITENANTADMIRAAL MICHIEL ADRIAANSZOON DE RUITER.
Op den zevenden Januarij 1859 werd mij de gelegenheid geschonken, om den grafkelder van den Admiraal de Euiter in de Nieuwe Kerk te bezigtigen. Boven den ingang achter het koor leest men in het Latijn: Intami-natis fulget honorilus. (Rij schittert met onbevlekten eereglans.) Door middel van een1 steenen trap van negen treden daalt men af in den kelder, die uit drie in elkander loopende gewelven bestaat en bij eene diepte van nagenoeg drie onjreveer twee ellen hoogte heeft. De breedte is dezelfde
O O
als die van het koor daar boven. In het gewelf aan de regter zijde rust het gebeente van den Admiraal en zijne naaste betrekkingen. Dat van den zeeheld is geplaatst in eene looden kist, omsloten door nog twee andere kisten, de binnenste van fijn, de buitenste van grof hout. Ik vond de oppervlakte van de looden kist van binnen bedekt met eene menigte glasscherven , waarschijnlijk gebroken stukken van het glas, hetwelk eertijds de bovenzijde der kist heeft afgesloten Daar onder lag eenige zwarte stof, vermengd met losse doodsbeenderen. Het grootste kwam mij voor een scheenbeen te zijn en moet behoord hebben tot het linkerbeen des Admiraals, want het geschiedverhaal leert ons, dat de Kuiter bij zijnen laatsten zeestrijd op den twee en twintigsten April 1676 voor Sicilië in het gezigt van den berg Etna, welk gevecht door hem tegen de Fransche
12 *
180
vloot onder den Admiraal du Quesne geleverd werd, getroffen is door eenen kogel, die het voorste gedeelte van zijnen linker .voet wegnam en de twee pijpen van zijn regterbeen vermorselde. Ten gevolge van welke kwetsuren hij zeven dagen later in de baai van Syrakuse overleden is. Op het einde van het voorgaande jaar had hij op het schip de Eendragt zijn testament gemaakt, hetwelk door hem, zeilende in het gezigt van het Naauw van Messina, den tweeden Januarij 1678 aan zijne kinderen werd toegezonden 1).
In Amsterdam zijnde, plag de Ruiter ter kerke te gaan in de Oude Kerk, welke hij daarom gewoon was zijne Parochie-kerk te noemen. Burgemeesteren den Admiraal daar meermalen opgemerkt hebbende, boden hem eene plaats in hunne zitbank aan; van welk aanbod met dankbaarheid door hem werd gebruik gemaakt. Om deze reden was het zijn uitdrukkelijk verlangen, dat zijn stoffelijk overschot eenmaal in de Oude Kerk zou rusten. Aan dien wensch werd echter niet voldaan. Toen zijn lijk naar het vaderland was overgebragt en in de gezegde kerk zou ter aarde besteld worden, had de besrafenis aldaar geenen voortgang, omdat de schepen Mr. Ccrnelis Soch zijn graf in het koor, daartoe bestemd, te dien einde niet wilde afstaan 2). Men vond zich toen genoodzaakt, naar eene andere plaats ter begraving om te zien en kocht deswege eenige graven in het koor der Nieuwe Kerk 3). De begrafenis geschiedde met groote staatsie den achttienden Maart 1677 op kosten van den lande, terwijl de Algemeene Staten besloten, om tot eene memorie voor de posieriteit op het graf eene tombe op te rigten. Waartoe door hen eene som van twaalf duizend guldens werd aangewezen. Dit gedenkteeken, vervaardigd door den bekwamen beeldhouwer Eombout Verhulst, is met veel zorg bewerkt en eerst voltooid in het jaar 1681. Plet werd geplaatst aan het einde van het koor boven den grafkei-
181
der en heeft omtrent dertig voeten hoogte bij eene gelijke breedte. Op het voetstuk ligt het beeld des Admiraals van wit marmer uitgehouwen, met eenen bevelstaf in de regterhand, terwijl zijne linkerhand op de borst en zijn hoofd op een stuk geschut rust. Ter wederzijde bevindt zich een Triton, blazende op eenen zeeboorn. Tusscben de Tritons is een zeegevecht afgebeeld, waar boven eene scheepskroon door twee schreijende kinderen wordt opgehouden. In het middenvak daar boven vertoont zich de Faam, omgeven door eenige kinderen of geniën, van welke een het wapen van Holland en een ander dat der Zeven Vereenigde Provinciën draagt. Hooger ziet men het wapen des Admiraals met dat der Generaliteit daar onder. In de zijvakken vindt men regts de voorzigtigheid en links de standvastigheid voorgesteld. Op het voetstuk is volgens last der Staten een grafschrift met gulden letters in den zwarten toetssteen uitgehouwen, waarin deze opmerkelijke woorden voorkomen, dat onze zeeheld alles aan God en zijne dapperheid te danken had. Bovendien staat aan beide zijden een Latijnsch bijschrift, zoowel het een als het ander vervaardigd door Nicolaas Heinsius 4).
Volgens het grafboek der Nieuwe Kerk zijn in den grafkelder van de Ruiter, behalve dat van den Admiraal, nog vier en vijftig lijken geplaatst. Daarbij vindt men van zijne naaste betrekkingen, als aldaar bijgezet, aan-geteekend.
4 Maart 1683. Zijn zoon Engel de Eu\'ter, Vice-admiraal van Holland en West-Friesland.
24 November 1683. Zijn schoonzoon Johan de Witte (gehuwd met Cornelia de Ruiter) eerst kapitein van eene compagnie zee-soldaten en naderhand van een oorlogschip ter Admiraliteit van Amsterdam.
182
24 November 1683, Zijn kleinzoon Michiel de Witte, luitenant ter zee, bij eene schipbreuk omgekomen en op één\' dag met zijnen vader begraven.
9 Junij 1684. Zijn schoonzoon Bernardus Sotner (gehuwd met Margaretha de Ruiter) predikant bij de Gereformeerden te Amsterdam.
24 Febmarij 1687. Zijne derde echtgenoote Anna van Gelder.
22 December 1688. Zijne dochter Margaretha.
26 September 1701. Zijn kleinzoon Cornells de Witte.
11 Januarij 1720. Zijne dochter Cornelia.
Het graf en de grafkelder zijn later aan de familie Elias overgegaan, van welke verscheidene leden in het gewelf aan de linkerzijde rusten.
1) Dit testament is door mij medegedeeld in mijn werk Oud en Nieuw uit de vaderlandsche geschiedenis en letterkunde , D. I. bi. 1.
2) Memoriaal van Kerkmeesteren der Oude Kerk, bl. 112.
3) Men zie in Oud en Nieuw , D. II, bl. 187 mijn opstel OTer de verdediging der eer van Cornelis Tromp.
4) De Latijnachen opschriften zijn met eene Nederduitsche vertaling van Joannes Vollenhove opgenomen door Brandt, Leven van de Euiter , bl. 1013.
DE GROOTE VISCHMARKT.
Niet onwaarschijnlijk komt het mij voor, dat de eerste Dam, aan welken Amsterdam ten deele zijn\' naam ontleent, geweest is te dier plaatse van het Damrak, waar nu de Papenbrug ligt. Echter is ook de later gelegde Dam, eigenlijk de Middeldam genaamd, reeds zeer oud. Denkelijk zijn terstond daarin twee sluizen gelegd; althans leest men in eene rekening van Bernd van Dorenweerde, baljuw van Amstelland, gedaan aan Guy, bisschop van Utrecht, dat hij, \'smaandags en dingsdags na Pinksteren in den jare 1306 zich te Amsterdam bevindende, aldaar schepenen aanstelde en de sluizen bezag 1). Zeker werden deze sluizen daargesteld op kosten der heeren van Am-stel, daar de dorpen Nieuwveen en Oud-Kalslagen eene vrije uitwatering door Amsterdam van hen kochten; in welk regt zij in 1864 door hertog Albrecht van Beijeren bevestigd zijn 2).
De graven van Holland, de heerlijkheid van Amstel verkregen hebbende, bekwamen hierdoor ook zekere regten op de sluizen in den Middeldam. Van hier dat Albrecht zich geregtigd beschouwde, om de kolk der sluis in den
Rekenmg, door den raadslieer Booth te Utrecht medegedeeld aau Gerard Sehaep Pietersz, schepen van Amsterdam.
Van Mieris, Groot Charterboek, I). III. bl. 172.
186
Dam, gelegen tusschen den Ainstel en het Y, te geven aan Keinier Simonszoon, priester te Amsterdam, met bepaling, dat, indien de genoemde sluis ten eenigen tijde verlegd werd, hij echter op het gewelf zou mogen wonen en daarop naar welgevallen timmeren Niet laug daarna ontstond er een geschil tusschen de lieden van Amstelland uit AsicMoem, thans Nieuwer-Amstel, en de poorters van Amsterdam, wonende op den Middeldam, hetwelk de sluizen aldaar betrof en door den genoemden hertog beslecht werd 1). Omtrent dien tijd waren op deze plaats reeds verscheidene huizen gebouwd, waarvan een door den schout Jan Notaert bewoond werd 2).
Welligt werd de kolk der sluis aan Reinier Simonszoon geschonken, om die te bevisschen; want dat het water daaromtrent zeer vischrijk was, blijkt uit de vergunning, door graaf Willem VI eerst aan zijne raden Helmich van Doornik en Willem Eggert, en vervolgens aan de poorters van Amsterdam gegeven, van bij uitsluiting de vis-scherij der twee sluizen binnen de vrijheid dezer stad te mogen gebruiken 3). De gemelde priester verkocht zijn regt op de Dam-sluis aan het klooster der Karthuizers 4}; van hetwelk de sluis weder door het Sint Pietèrs Gasthuis overgenomen werd. Eindelijk kwam Amsterdam zelf ten jare 1469 in het bezit daarvan tegen de betaling van eenen halven nobel \'sjaars, te geven aan het Gasthuis6); terwijl de stad in het jaar 1479 zich verbond, om het stee-
Het Archief der IJzeren Kapel, bl 32. De briefis van 27 October 1387.
Schepenbrief van 24 Julij 1397, afkomstig uit het Sint Joris-hof.
Het Archief der IJzeren Kapel, bl. 63. De briefis van 15 Julij 1409.
Renteboek A. van de Sint Pieters Kapel en het Gasthui».
187
nen gewelf op den Dam voortdurend te zullen onderhouden 1). Ik zal niet treden in een verder onderzoek naar de geschiedenis van den Middeldam en de Dam-sluis, dewijl dit, hoewel niet van gewigt ontbloot, weinig meer zou kunnen behelzen, dan eene vermelding van herstellingen of veranderingen der sluizen, welke aan slechts weinigen belang kunnen inboezemen. Liever ga ik daarom thans over tot de mededeeling van hetgeen aangaande de markt zelve, die aldaar eertijds geplaatst was, te mijner kennlsse gekomen is.
Misschien zullen sommigen, wien het bekend is, hoe de Vijgendam eerst in 1526 gemaakt werd, in het denkbeeld verkeeren, dat de Vischmarkt, als te dier plaatse gesteld, in lateren tijd ontstaan is. Hiertegen moet ik echter doen opmerken, dat de naam van Vijgendam vroeger aan eene andere plek, dan thans, werd gegeven. Volgens eene aanteekening in een der boeken van het Stads-archief2), werd op den (3de[1 Maart 1526 door de Vroedschap besloten, eene nieuwen burgwal te maken, strekkende van de Zoutsteeg tot den Dam, die genoemd werd de Vijgendam, omdat eene partij bedorven vijgen, op last der regering aldaar in het water was geworpen. Evenwel heeft dit gedeelte, even als het overige van de gracht langs het Damrak, in de zeventiende eeuw den naam van het Water gekregen en is die van Vijgendam later aan den Middeldam boven de sluizen gegevens). Op goede gronden geloof ik te mogen aannemen, dat de vischmarkt hier reeds in het midden der veertiende eeuw bestaan heeft. De eerste bewoners van Amsterdam leiden zich bijzonder toe op de vischvangst, waartoe de ligging hunner woonplaats eene bij uitstek geschikte gelegenheid
Handvesten van Amsterdam, bl. 712.
Groot Memoriaal N. I, bl. 287.
188
aanbood, zoodat er zeker al spoedig aan eene markt tot het verkoopen van den gevangen visch behoefte was. Wagenaar zeide, dat hij in de Stads-registers van zoodanige markt geen gewag had gevonden vöor het jaar 1476, wanneer, zoo als in het eerste Keurboek der stad staat aangeteekend, bevolen werd, al den dooden visch, zoowel dien van de zee, als uit het meer, op den Middeldam te brengen en aldaar af te slaan Het schijnt evenwel der opmerkzaamheid van dezen verdienstelijken schrijver ontsnapt te zijn, dat in het begin van dit zelfde boek, hetwelk op perkament met gekleurde letters geschreven is, reeds eene willekeur aangaande de vischkoo-pers en de vischmarkt voorkomt. Zij mist wel eene jaar-teekening, maar deze afdeeling van het boek is klaarblijkelijk al voor het einde der veertiende eeuw geschreven, waardoor mijn gevoelen betreffende het aanwezen der markt omtrent dezen tijd gestaafd wordt. Eeeds toen werd zij, gelijk in deze keur uitdrukkelijk vermeld is, op den Dam bij de Vischsteeg gehouden.
Even onnaauwkeurig is hetgeen Wagenaar verder aangaande de vischmarkt geschreven heeft, dat zij omtrent het jaar 1484 te klein was geworden en men dus besloot, eene nieuwe markt aan te leggen op het Water tusschen de Oude Brug en den Karnemelkssteiger, terwijl hij er bijvoegt, dat hem niet gebleken is, of dit besluit wel ten uitvoer werd gelegd1). Tot opheldering hiervan diene, dat tot het jaar 1649 niemand met visch op de gewone marktplaats mogt staan, dan zij die , poorters of gilde-broeders zijnde, eene vischbank van twaalf guldens\'sjaars hadden gehuurd. Echter werd aan de vreemdelingen vergund, elders in stad, naar goedvinden van burgemeeste-
gehaald , staat in Keurboek A, bl. 163.
189
ren, hunnen visch te verkoopen. Door hen is van deze vergunning gebruik gemaakt, zonder dat zulks nogtans eenige verandering heeft aangebragt in het houden der gewone vischmarkt. Te dien einde werd echter den vreemden de gezegde plaats op het Damrak bepaaldelijk aangewezen.
Uit de kaart van Amsterdam, in 1536 geschilderd door Cornells Anthoniszoon. ziet men, dat destijds tot de vischmarkt gebezigd werd een gebouw met overdekte visch-banken , voorzien van houten kassen , die van stadswege verhuurd werden; welk gebouw van alle kanten vrij en onbezet was. Doch ten jare 1599 , welk jaartal in een\' steen boven het afslagers-kantoor was uitgehouwen, die, daarna in den achtermuur van het zoogenaamde huis onder het zeil gemetseld, aldaar nog aanwezig is, werd de vischmarkt rondom betimmerd met huizen, aan de stad toebehoorende. Er waren, om van den Vijgendam op de vischmarkt te komen, twee overwelfde poorten , voor welke men in 1699 besloot ijzeren hekken te maken, om het stelen van visch des nachts te beletten. Tevens werd toen daar nevens een wachthuis geplaatst, waarin een soldaat, na het sluiten der hekken, van den avond tot den morgen wacht hield, die om de drie uren van de Waag op den Dam werd afgelost. Buitendien bestonden er nog twee opene toegangen, de eene aan de zijde van het Water en de andere aan die van de Warmoesstraat door de Vischsteeg. Aan het Damrak stond een steiger, waar de zeevisch aangevoerd en gelost werd. Hierbij lag een lang vlot tot eene aanlegplaats voor de schuiten met ri-vier-visch. Yan dezen kant de markt betredende, ontmoette men aanstonds den steenen ring, binnen welken de visch werd afgeslagen. De markt was verdeeld in eeue zee- en rivier-vischmarkt. De eerste besloeg de zuid-westzijde van de markt, zoo verre de Dam-sluis zich uitstrekte. De laatste, de noord-oostzijde bevattende, werd in 1625 door het afbreken van eenige achterhuizen, benoorden de Visch-
i:
;
186
Dam, gelegen tusschen den Amstel en bet Y, te geven aan Keinier Simonszoon, priester te Amsterdam, met bepaling, dat, indien de genoemde sluis ten eenigen tijde verlegd werd, hij echter op het gewelf zou mogen wonen en daarop mar welgevallen timmeren1). Niet lang daarna ontstond er een geschil tusschen de lieden van Amstelland uit Asichdoem, thans Nieuwer-Amstel, en de poorters van Amsterdam, wonende op den Middeldam , hetwelk de sluizen aldaar betrof en door den genoemden hertog beslecht werd 2). Omtrent dien tijd waren op deze plaats reeds verscheidene huizen gebouwd, waarvan een door den schout Jan Notaert bewoond werd 3).
Welligt werd de kolk der sluis aan Reinier Simonszoon geschonken, om die te bevisschen; want dat het water daaromtrent zeer vischrijk was, blijkt uit de vergunning, door graaf Willem VI eerst aan zijne raden Helmich van Doornik en Willem Eggert, en vervolgens aan de poorters van Amsterdam gegeven, van bij uitsluiting de vis-scherij der twee sluizen binnen de vrijheid dezer stad te mogen gebruiken 4). De gemelde priester verkocht zijn regt op de Dam-sluis aan het klooster der Karthuizers 5); van hetwelk de sluis weder door het Sint Pietèrs Gasthuis overgenomen werd. Eindelijk kwam Amsterdam zelf ten jare 1469 in het bezit daarvan tegen de betaling van eenen halven nobel \'sjaars, te geven aan het Gasthuis6); terwijl de stad in het jaar 1479 zich verbond, om het stee-
ï) Van Mieris, Groot Charterboek, D. III. tl. 456. De brief is van 20 Jannarij 1387.
Het Archief der IJzeren Kapel, bl 32. De briefis van 27 October 1387.
Schepenbrief van 24 Julij 1397, afkomstig uit het Sint Joris-hof.
Het Archief der IJzeren Kapel, bi. 63. De briefis van 15 Julij 1409.
Brief van 14 Augustus 1401 , berustende in het Burgerweeshuis, aan hetwelk al de goederen der Karthuizers, na de opheffing van hun klooster, werden opgedragen.
Renteboek A. van de Sint Pieters Kapel en het Gasthui».
187
nen gewelf op den Dam voortdurend te zullen onderhouden 1). Ik zal niet treden in een verder onderzoek naar de geschiedenis van den Middeldam en de Dam-sluis, dewijl dit, hoewel niet van gewigt ontbloot, weinig meer zou kunnen behelzen, dan eene vermelding van herstellingen of veranderingen der sluizen., welke aan slechts weinigen belang kunnen inboezemen. Liever ga ik daarom thans over tot de mededeeling van hetgeen aangaande de markt zelve, die aldaar eertijds geplaatst was, te mijner kennisse gekomen is.
Misschien zullen sommigen, wie.\' het bekend is, hoe de Vijgendam eerst in 1526 gemaakt werd, in het denkbeeld verkeeren, dat de Vischmarkt, als te dier plaatse gesteld, in lateren tijd ontstaan is. Hiertegen moet ik echter doen opmerken, dat de naam van Vijgendam vroeger aan eene andere plek, dan thans, werd gegeven. Volgens eene aanteekening in een der boeken van het Stads-archief2), werd op den 6dea Maart 1526 door de Vroedschap besloten, eene nieuwen burgwal te maken, strekkende van de Zoutsteeg tot den Dam, die genoemd werd de Vijgendam, omdat eene partij bedorven vijgen, op last der regering aldaar in het water was geworpen. Evenwel heeft dit gedeelte, even als het overige van de gracht langs het Damrak , in de zeventiende eeuw den naam van het Water gekregen en is die van Vijgendam later aan den Middeldam boven de sluizen gegevens). Op goede gronden geloof ik te mogen aannemen, dat de vischmarkt hier reeds in het midden der veertiende eeuw bestaan heeft. De eerste bewoners van Amsterdam leiden zich bijzonder toe op de vischvangst, waartoe de ligging hunner woonplaats eene bij uitstek geschikte gelegenheid
Handveslcn vau Amsterdam, bl. 712.
Groot Memoriaal N. I, bl. 287.
188
aanbood, zoodat er zeker al spoedig aan eene markt tot het verkoopen van den gevangen visch behoefte was. Wagenaar zeide, dat hij in de Stads-registers van zoodanige markt geen gewag had gevonden vóór het jaar 1476, wanneer, zoo als in het eerste Keurboek der stad staat aaugeteekend, bevolen werd, al den dooden visch, zoowel dien van de zee, als uit het meer, op den Middeldam te brengen en aldaar af te slaan 1). Het schijnt evenwel der opmerkzaamheid van dezen verdienstelijken schrijver ontsnapt te zijn, dat in het begin van dit zelfde boek, hetwelk op perkament met gekleurde letters geschreven is, reeds eene willekeur aangaande de vischkoo-pers en de vischmarkt voorkomt. Zij mist wel eene jaar-teekening, maar deze afdeeling van het boek is klaarblijkelijk al voor het einde der veertiende eeuw geschreven, waardoor mijn gevoelen betreffende het aanwezen der markt omtrent dezen tijd gestaafd wordt. Eeeds toen werd zij, gelijk in deze keur uitdrukkelijk vermeld is, op den Dam bij de Vischsteeg gehouden.
Even onnaauwkeuriir is hetgeen Wagenaar verder aan-
o o o
gaande de vischmarkt geschreven heeft, dat zij omtrent het jaar 1484 te klein was geworden en men dus besloot, eene nieuwe markt aan te leggen op het Water tusschen de Oude Brug en den Karnemelkssteiger, terwijl hij er bijvoegt, dat hem niet gebleken is, of dit besluit wel ten uitvoer werd gelegd2). Tot opheldering hiervan diene, dat tot het jaar 1649 niemand met visch op de gewone marktplaats mogt staan, dan zij die , poorters of gilde-broeders zijnde, eene vischbank van twaalf guldens\'sjaars hadden gehuurd. Echter werd aan de vreemdelingen vergund, elders in stad, naar goedvinden van burgemeeste-
Keurboek. A. bl. 83.
gehaald , staat in Keurboek A, bl. 152.
189
ren, hunnen visch te verkoopen. Door hen is van deze vergunning gebruik gemaakt, zonder dat zulks nogtans eenige verandering heeft aangebragt in het houden der gewone visch markt. Te dien einde werd echter den vreemden de gezegde plaats op het Damrak bepaaldelijk aangewezen.
Uit de kaart van Amsterdam, in 1536 geschilderd door Cornelis Anthoniszoon , ziet men, dat destijds tot de visch-markt gebezigd werd een gebouw met overdekte visch-banken , voorzien van houten kassen , die van stadswege verhuurd werden; welk gebouw van alle kanten vrij en onbezet was. Doch ten jare 1599, welk jaartal in een\' steen boven het afslagers-kantoor was uitgehouwen, die, daarna in den achtermuur van het zoogenaamde huis onder het zeil gemetseld, aldaar nog aanwezig is, werd de vischmarkt rondom betimmerd met huizen, aan de stad toebehoorende. Er waren, om van den Vijgendam op de vischmarkt te komen, twee overwelfde poorten , voor welke men in 1699 besloot ijzeren hekken te maken, om het stelen van visch des nachts te beletten. Tevens werd toen daar nevens een wachthuis geplaatst, waarin een soldaat, na het sluiten der hekken, van den avond tot den morgen wacht hield, die om de drie uren van de Waag op den Dam werd afgelost. Buitendien bestonden er nog twee opene toegangen, de eene aan de zijde van het Water en de andere aan die van de Warmoesstraat door de Vischsteeg. Aan het Damrak stond een steiger, waar de zeevisch aangevoerd en gelost werd. Hierbij lag een lang vlot tot eene aanlegplaats voor de schuiten met ri-vier-visch. Van dezen kant de markt betredende, ontmoette men aanstonds den steenen ring, binnen welken de visch werd afgeslagen. De markt was verdeeld in eeue zee- en rivier-vischmarkt. De eerste besloeg de zuid-westzijde van de markt, zoo verre de Dam-sluis zich uitstrekte. De laatste, de noord-oostzijde bevattende, werd in 1625 door het afbreken van eenige achterhuizen, benoorden de Visch-
190
steegaan het Damrak uitkomende, verlengd en in 1662 beoosten de sluis aan het Water, op een\' steenengemet-l selden voet verder uitgezet. Er was aan de vischmarkt| een bord aangeslagen met het stedelijke wapen, waaropji de lengte stond afgeteekend, welke de baars, voorn en \'i post behoorden te hebben, om niet te worden afgekeurd; { maar in 1708. werd dit bord weggenomen en de maat | aangewezen op een blok of voetstuk, kunstig van palmhout gewerkt, op hetwelk het beeldje van Sint Pieter, den patroon der visschers, geplaatst was. Volgens een plakkaat der Staten van Holland, gegeven den 18dea February 1708 moest de lengte van den baars met kop en staart zijn vijf en een half, van den voorn zes, en van de post vier en een half duim Rijnlandsche maat.
Tot het jaar 1775 stonden tegenover het Stadhuis naast de vischrnarkt eenige lage en onaanzienlijke huizen. Deze werden alstoen afgebroken en vervangen door een groot en deftig gebouw. In den top van den voorgevel plaatste men het stads-wapen met eenige zinnebeelden, doelende op de vischrnarkt, aan welke de achtergevel sloot. Het werd door Thesaurieren eerst verhuurd tot eene herberg en verkreeg van een zeil aan de voorzijde uitgespannen, om de gasten, voor de deur zittende, tegen zonneschijn en regenvlagen te beschermen, den naam van het lm onder het zeil. Later is het gebouw door de stad tot het honden van verschillende Bureaux bestemd.
Op het houden der vischrnarkt zijn vele keuren gemaakt, waarvan die, welke den G4™ Maart 1560 gegeven is, wegens bare bijzondere uitgebreidheid de groote ordonnantie geheeten werd. Bij eene van deze was verboden, om iets anders dan visch op de vischmarkt te verkoopen ,* bij eene andere, om met paarden, sleden en wagens daar te komen In de oudste keuren worden bij den zeevisch niet slechts die soorten vermeld, welke tegenwoordig nog 1) Keuren van 12 Augustus 15C4 en 27 Jannarij 1GOO.
191
gezocht zijn, als kabeljaauw, schelvisch en zalm, maar ook bruinvisschen en zeehonden, daar ook deze menigvuldig toen ter markt werden aangevoerd. Hoe met den, ten verkoop aangebragten visch, hier eertijds gehandeld werd, is breedvoerig door Wagenaar beschreven; waarom ik dienaangaande kort kan zijn. Men was verpligt, den zeevisch eerst te voeren naar de lootplaats op het Water, gelegen tegen de Nieuwe Brug op een pleintje, genaamd de Schippers-beurs; waar hij door den opziener bij loting verdeeld werd in drie deelen, twee voor de groote visch-markt en een voor de kleine aan het einde van den Singel. De verkoopers moesten zich vervolgens terstond naar de bijzondere markten begeven. Er waren twee keurmeesters , een voor elk van de markten, die gewoonlijk den naam droegen van schouten der vischmarkt en het regt hadden, om zijdgeweer te voeren1). Wanneer de visch door deze was goedgekeurd, werd hij in bennen door knechts of opslepers binnen den ring gesleept en daarna door den afslager aan den meestbiedende verkocht. Het was niet geoorloofd, dien alvorens aan de huizen in de stad te koop aan te bieden. De vischbanken op de markt behoorden aan de stad, van welke deze gehuurd werden door de vischvrouwen, met bepaling dat zij gehouden waren iedere week, volgens zekere orde, achter eene andere bank te staan. Tot het brengen van den visch naar de huizen der koopers dienden eenige vischdragers, die, vroeger door de opzieners der armen en later door de regenten van het Spinhuis benoemd, ten teeken hunner aanstelling, blijkens eene keur van 14 Jannarij 1621, een koperen vischje op de borst moesten dragen. Deze bediening schijnt voor den burgerman niet onvoordeelig geweest te zijn, te oordeelen naar hetgeen Brederode in den Spaanschen Brabander eene spinster tegen een\' armen knaap laat zeggen :
Honiïveslen van Amsterdam, bi. S22.
192
Had je tenuis an de overlay van de visschers, dat jij die ginght vragen
Om ien penninckjen op je borst, so mocht je moytjens vis draghen.
Dat brenght \'sjaers al hiel veul op, so veul, iek weet niet hoa.
Aan de overlieden van het Sint Pieters-gild was de handhaving van de goede orde op de vischmarkt toevertrouwd. In een\' brief van 28 Januarij 1514 werd door het stedelijk bestuur van ieder os of koe, die binnen de stad geslagt werd, één duit aan dit gild toegestaan, waarvoor het verpligt was, om eene schuit te onderhouden, welke alle onreinheid van de vischbanken en uit de vleesch-hal naar het Y of den Amstel wegvoerde. Wat ik vroeger zeide van de vermoedelijke oudheid der groote vischmarkt, wordt volkomen bevestigd door de eerste brieven betreffende deze broederschap, welke uit visschers, vischkoopers en vischvrouwen bestond. Wagenaar heeft eenige dezer brieven aangehaald,1), die bewijzen, dat sommige beschrijvers der stad, als Commelin en Domselaer2), die den oorsprong van het gild tót het jaar 1530 brengen, grovelijk gedwaald hebben. Ook wordt al in de oudste keur, waarvan ik boven gewaagde, gesproken van eene boete, bij zekere overtreding aan het Sint Pieters-gild te betalen. Doch meer nog kan, zoo noodig, toi wederlegging dezer dwaling worden aangevoerd. Het gezegde gild stichtte eene Kapel, die in 1385 reeds aanwezig en de Sint Pieters-kerk genoemd3), later de groote vleeschhal geworden is. Tevens rigtte het niet lang daarna tegenover deze Kapel of Kerk in de Nes een Gasthuis op. Dit Gasthuis, even zoo aan Sint Pieter toegewijd, beweerde ook een oud regt op de Dam-sluis te bezitten 4). Dat er voorts eenige betrekking tusschen het Gasthuis en de vischmarkt
O O
bestond, komt mij buitendien niet onwaarschijnlijk voor,
Wagenaar, Amsterdam, D. II, 1)1. 242 en 433.
Commelin, bl. 742 en Domselaer, B. 4, bl. 311.
Schepenbrief, berustende in hot tegenwoordige Gasthuis.
Wagenaar, Amsterdam, D. II, bl. 242.
193
wegens een oud verbod, om viscb te verkoopen, voordat de mis in het Gasthuis was afgeloopen. De gildebroeders en zusters van Sint Pieter waren, ten tijde dat Wagenaar zijne Beschrijving van Amsterdam gaf, ruim vierhonderd in getal. Oudtijds hadden zij de gewoonte, om somwijlen gezamenlijk een gildemaal te houden, gelijk mij bleek uit de vérgunning, hiertoe aan hen gegeven door het bestuur dei-stad den 285ten Januarij 1514, waarvan het eerste artikel, vrij zonderling, aldus luidt: Geene gildebroeders of zusters zullen eenige kinderen met hen brengen, als zij te zamen eten, op verbeurte van voor ieder kind een pond Vlaamse h te geven, ten behoeve van het gild. En zoo wie, broeder of zuster van het gild, niet komt eten, zoo als dat behoort, die zal evenwel schuldig wezen te geven zijn volle geld, met bepaling, dat niemand, wie hij ook zij, eenen ander in zijne plaats te eten zal mogen zenden i). De broeders woonden wel eens met de andere gilden plegtige feesten en intogten bij. Zoo vond ik hen uitdrukkelijk vermeld bij de inhaling van Koning Maximi-liaan en zijnen vader, Keizer Frederik III, den 20sten Maart 1486. Hoe zij weleer den naamdag van hunnen patroon of beschermheilige, den 296ten Junij, op de vischmarkt, daartoe met kransen versierd, vrolijk zingende en dansende vierden, leert ons Vondel in zijne Inwijding van het stadhuis, waar hij de vischmarkt aldus bezingt:
De vischmerckt woelt vooruit en leeft van spartelvisschen ,
Schaft stroom- en zeevisch, en bezorgbt de burgherdissehen Met allerhande teelt van \'t voehtighe element.
Tot \'slevens onderhoudt. Het gilt was hier gewent.
Sint Peters feest, van outs, met troonen te vereeren,
Te zinghen, bant aen bant, naerdieu \'t zicb moet geneeren, Als \'t Galileesch geslacht, bij \'s Hemels zegeningh, En \'t uitgeworpen net, dat \'s waters vruchten vingh.
1) In denzelfden brief wordt ook bevolen , dat niemand vogelen zou slijten, dan die tot het Sint Pieters gild behoorde. Tot het jaar 1660 maakten de hoender- en vogelkoopers met de vischkoopcrs éeu gild uit.
J O
194
In 1841 moest wegens de oprigting van het nieuwe Beursgebouw aan het Damrak de oude groote visch-markt verlegd worden. Op den IS3®» April van dat jaar namen de vischkoopers met de vischvrouwen, onder eenen toevloed van duizenden nieuwsgierigen de nieuwe vischmarkt in bezit, welke gelegen is op de Nieuwmarkt aan de Geldersche Kade, Sedert dien tijd hebben zij, in de onzekerheid, of de vischmarkt wel te dier plaatse voordurend gevestigd zal blijven, gebruik gemaakt van een liulp-gebouw, hetwelk echter weldra door een beter en hechter gebouw aldaar zal vervangen worden 1).
Keurboek A, bl. 158.
BEELDSNIJDER EN LANDMETER.
Op donderdag, den 8aten November 1590 is te Amster\' dam overleden en drie dagen later aldaar in de Nieuwe Kerk begraven Joost Janszoon l), wiens gelijke ten aanzien van kunstig in hout en steen te werken, zoo als zijn stiefzoon Lambert Opsy getuigde, men nergens ter wereld vond 2). Wegens zijne bedrevenheid in de beeldsnijkunst wordt hij doorgaans genoemd Joost Janszoon beeldsnijder. Onder dezen naam komt hij dan ook steeds voor in de stads-rekeningen tot het jaar 1578. Na welken tijd echter de titel van landmeter dien van beeldsnijder vervangt, zoodat hij vervolgens daarin bestendig Joost Janszoon landmeter geheeten wordt. Zeker had deze verandering van benaming plaats, omdat hij in de laatste jaren zijns levens zich meer op het landmeten heeft toegelegd. Ook is hij wel eens genoemd Bilhamer, naar het werktuig van dien naam, bij de steenhouwers in gebruik, hetwelk, geplaatst op eenen langwerpig vierkanten steen, als merk of kenteeken, door hem op zijne teekeningen gesteld werd. Daarbij vervaardigde hij vele kaarten, platte gronden en andere teekeningen, die, gelijk al zijn goed, door hem bij testament werden nagelaten aan zijne tweede echtgenoote Catharina Klaas-Gaef-dochter, de weduwe van Lambert Cornelisz. Opsy, secretaris der stad
198
Amsterdam, met welke vrouw Joost Janszoon op den 21slen Mei 1586 in den echt was getreden 3). Reeds heb ik op eene andere plaats aangewezen, hoe die verzameling later in het bezit is gekomen van burgemeester Nikolaas Witsen 4), die eenige teekeningen daarvan ten gebruike gaf aan. Dapper bij de bewerking zijner Beschrijving van Amsterdam 6). Na den dood van Witsen werd zijne nalatenschap te Amsterdam publiek verkocht en kwamen de teekeningen van Joost Janszoon in handen van den Amster-damschen koopman Jacob Marcus, eenen ijverigen verzamelaar van boeken en papieren betreffende de geschiedenis des vaderlands. Bij zijn sterven onderging de rijke kunstverzameling, door hem bijeen gebragt, hetzelfde lot, als vroeger die van Witsen. In den Catalogus der ver-kooping van zijne boeken, handschriften , teekeningen en prenten, welke heeft plaats gehad te Amsterdam op den 7den September 1750, is het werk van Joost Janszoon onder dezen titel opgegeven:
Een kunstboek met teekeningen van Kloosters, Huizen, Forten, etc. door Joost Jansen Bilhamer, Architect van de Oude Kerks Tooren van Amsterdam, waaronder de platte grond van\'t St. Joris Hof, Graaumunnikke klooster, en twee platte gronden, om een kasteel tot Amsterdam te leggen, die hij uit last van den Hertog van Alba gemaakt heeft.
Jammer is het, dat de inhoud van dit kunstboek niet in meer bijzonderheden is opgegeven, zoo ook dat men thans niet weet, waar deze kunstschat in later tijd gebleven is. De kundige geschiedvorscher Jacobus Koning vermoedde, dat de arbeid van Joost Janszoon nog ergens in ons vaderland bewaard werd, en gaf zelfs zijne verwachting te kennen, dat de eigenaar dezen, uit liefde voor de kunst, de geschiedenis en den roem des vaderlands, zou uitgeven. Ondertusschen gaf hij, in de onzekerheid of zijn wensch wel zou vervuld worden, voorloopig eene
199
lijst der stukken, door Joost Janszoon bewerkt, welke te zijner kennisse waren gekomen 6). Deze zijn de volgende ;
1. Eene afbeelding van den houten kap van den Oude Kerks-toren te Amsterdam.
2. Eene teekening van een kasteel, te plaatsen op de Lastaadje te Amsterdam.
3. Eene kaart van de belegering der stad Leiden.
4. Eene kaart van Amsterdam.
5. Eene teekening van eenen fraaijen toren.
6. Een platte grond van Amsterdam.
7. Een platte grond van het oude Sint Joris-hof.
8. Een platte grond van het Minderbroeders of Graauwe Monniken-klooster.
9. Een platte grond van de Nieuwe Kerk.
10. Een platte grond van de Oude Kerk.
11. Eene kaart van Noord-Holland.
Wanneer ik hierbij doe opmerken, dat met Nr. 1 en 5 van deze lijst waarschijnlijk dezelfde teekening, voorstellende den Oude Kerks-toren, bedoeld wordt, en dat het onzeker is, of Nr. 10, de platte grond der Oude Kerk, wel door Joost Janszoon vervaardig zij, dan blijkt daaruit tevens, dat van het uitgebreide kunstwerk , door hem geleverd, niet meer dan negen of tien stukken nog bekend zijn. Gelukkig stellen de oude Thesauriers-rekeningen van Amsterdam mij in staat, om deze opgave aanmerkelijk aan te vullen en den arbeid van onzen verdienstelijken stadgenoot meer volledig te doen kennen. Waartoe ik mij te meer vind aangespoord, doordien de hoop, door Jacobus Koning gekoesterd, dat het kunstboek van J oost Janszoon terug gevonden en in het licht gegeven zou worden, tot de vrome of onvervulde wenschen schijnt te behooren.
Het eerst vond ik van Joost Janszoon melding gemaakt in de stads-rekeningen van het jaar 1566, wan-
200
neer burgemoesteren hem vijftig guldens ten geschenke gav.a ter belooning van eenige diensten en werkzaamheden , door hem voor de stad verrigt, zoo in het maken van zekere kaarten der stad, als anderzins 7). Of deze kaarten echter de geheele stad of slechts een gedeelte daarvan voorstelden, wordt niet opgegeven. Niet onwaarschijnlijk komt het mij evenwel voor, dat hier de platte grond van Amsterdam bedoeld wordt, bij Jacobus Koning onder Nr. 6 vermeld. Even als Joost Janszoon eenen platten grond van het Minderbroeders- ofGraauwe Monniken-klooster gemaakt heeft, is door hem op.bevel van burgemeesteren vervaardigd eene kaart van het konvent, daar naast op den Achterburgwal gelegen, het Bethanië-klooster 8). Het zou mij verwonderen, indien liet kaartje van Amsterdam en omstreken, voor de Handvesten dezer stad geplaatst, eerst in den druk van 1613 en daarna in de volgende uitgaven , niet van zijne hand was. Geheel toch komt het met de kaart van Noord-Holland, door Joost Janszoon bewerkt, overeen, behalve dat daarop nog eenige namen voorkomen, welke op de groote kaart gemist worden. Daarenboven blijkt het uit de stads-rekeningen, dat hij voor burgemeesteren gemaakt heeft eene kaart der stad Amsterdam, daarin begrepen Ypesloot, de Diemermeer en de Ainstel; welke denkelijk dezelfde was, als die voor de Handvesten van Amsterdam is opgenomen 9). Buitendien leverde hij in dien tijd nog eene grondteekening van de Sint Olofs-poort, gelegen aan het einde van de Warmoesstraat naast de Sint Olofs-kapel, later de Oude-zijds Kapel genoemd.
Te regt maakte Jacobus Koning ondersche:.d tusschen de groote kaart van Amstelland en die van Noord-Holland , beide door Joost Janszoon vervaardigd. De eerste kaart teekende hij op verzoek der burgemeesteren van Amsterdam in 1569 in), de tweede volgens het verlangen det Hertogen van Alva in of omtrent 1573. Ook heeft
201
hij, een jaar nadat de groote kaart van Amstelland voltooid was, te weten in 1570 eene kleine kaart van dit Hoogheemraadschap gemaakt; welke Jacob Martsz., een klerk van de stads-secretarie beschreef, dat is te zecffen.
\' DO \'
waarop deze de plaats-namen invulde. Waarbij, vermoedelijk tot opheldering van deze kaart, eene meer uitvoerige van de Diemermeer door hem gevoegd werd 11).
Evenwel onderscheidde Joost Janszoon zich niet slechts als kaartenteekenaar en landmeter, tevens was hij, volgens de getuigenis van burgemeester Nikolaas Witsen, vermaard als beelhonwer, bouwmeester, plaatsnijder en horologiemaker 12). Tot dus verre zijn mij echter van dit veelzijdige kunstvermogen niet vele bewijzen, door hem geleverd, voorgekomen. In mijne beschrijving van het Amsterdamsche Minderbroeders-klooster heb ik melding gemaakt van eene groep levensgroote beelden, uit steen gehouwen, voorstellende den Zaligmaker met zijne discipelen , biddende in den hof Gethsemané, die hij voor dit klooster bewerkt had. Welke beelden om hunne uitstekende kunstwaarde groote vermaardheid bezaten, zoodat vele vreemdelingen, alleen met het doel, om die te be-zigtigen, herwaarts kwamen. Jacobus Koning gewaagt van een been- of knekelhuisje aan de Nieuwe Kerk te Amsterdam , door hem vervaardigd , hetwelk door schoonheid van bouworde en beeldwerk bijzonder uitmuntte u). Wagenaar verzekert, dat ook het vermaarde Straatsburger uurwerk door hem gemaakt is; welk werk echter, naar de meening van Koning, zich slechts tot het snij- of beeldhouw-werk bepaald heeft 15). De vraag doet zich hier op, hoe onze Amsterdamsche kunstenaar te Straatsburg kwam? Het blijkt, dat hij, ter vermeerdering zijner kundigheden, Italië heeft bezocht. Waarschijnlijk heeft hij bij deze reis zich tevens eenigen tijd in genoemde stad opgehouden en is hem destijds de vervaardiging van dit kunstwerk aldaar opgedragen. Men zegt ook, dat Joost
202
Janszoon, als Ingenieur, in het leger van Don Frederik voor Haarlem gediend heeft, en dat onderscheidene krijgsgevaarten bij het beleg dier stad onder zijn toezigt zijn daargesteld.
Uit de stads-rekeningen kan ik nog een paar proeven van zijne kunst-bedrevenheid en vindingrijkheid bijbrengen. Nadat de andere Hollandsche steden reeds het juk der vreemde overlieersching van zich hadden afgeworpen, hield Amsterdam nog langen tijd de Spaansche zijde. Waarom men hier, van alle kanten door de vijanden des Konings omringd, tot eigene zekerheid en veiligheid, moest zorgen, dat de toegang tot de stad niet werd afgesneden. In het jaar 1571 maakte Joost Janszoon, ten verzoeke van burgemeesteren, een patroon van eene galei en en van een roeischip. Zeker waren dit modellen van ligte vaartuigen, geschikt om over den Overtoom aan den Heiligen Weg, op een half uur afstands van Amsterdam gelegen , gehaald te worden en alzoo in de Haarlemmermeer te komen ; want hij voegde daarbij eene teekening van den Overtoom 16). Waarschijnlijk had hij daarmede voor, om, wanneer de vrije vaart op het Y, gelijk later geschiedde, voor zwaardere schepen belemmerd werd, eenen open doortogt voor ligtere vaartuigen naar de Haarlemmer-meer te houden. Of evenwel van dit ontwerp is gebruik gemaakt, laat zich betwijfelen, omdat twee jaren later tijdens het beleg van Haarlem, de Graaf van Bossu den Overtoom liet opdelven of doorgraven, om met zijne schepen de Haarlemmer-meer te kunnen bereiken. Even zoo is het twijfelachtig, of een ander plan, door hem ontworpen, wel is ten uitvoer gebragt. De Noord-Hollanders hadden, zoo als dit op de Noord-Hollandsche kaart van Joost Janszoon met stippen is aangewezen, in het Y voor Schellingwoude eenige schepen laten. zinken, om de scheepvaart der Amsterdammers te stremmen en het uitloopen der vloot van Bossu te beletten. Joost Jans-
203
zoon maakte daarop in 1573 een toestel van tien kleine scheepjes en een groot wrak van hout, als een patroon, om in het groot na te maken, ten einde daarmede de gezonken vaartuigen uit den grond op te winden 17). Eerst eenige jaren later ziin deze schepen uit het Y opgehaald, terwijl het niet zeker is, of men daartoe van het middel, door hem uitgedacht, zich bediend heeft. In October 1578 sloten burgemeesteren met goedkeuring der vroedschap een contract met Jan Barendsz., die aannam, al de wrakken, omtrent de stad in het Y gezonken, op zijne kosten uit den grond op te winden, met bepaling, dat hem zouden gegeven worden vijf guldens en tien stuivers voor elk geheel wrak, en vier guldens voor elk wrak, dat hij in stukken zou opleveren 18). Den 8Bten September 1579 verstonden de raden, dat de burgemeesteren zouden ophouden met het opwinden van de wrakken, maar alzoo er een gezonken was in het Y aan den kant van Zaandam, hetwelk de schepen, derwaarts gaande, hinderlijk was, begreep men, dat alleen dit nog weggenomen zou worden 19). Eindelijk werd een jaar later nog besloten , om, wegens den bezwaarlijken toestand der stad, met het opwinden der wrakken niet verder voort te gaan 20).
De verdere werkzaamheden, door Joost Janszoon ten dienste der stad verrigt, bepaalden zich hoofdzakelijk tot het teekenen van kaarten en het opmeten van landen. In denzelfden tijd, waarin hij bezig was, op last van Alva, de groote kaart van Noord-Holland te ontwerpen, droeg de stad hem op, eene kaart van Waterland te vervaardigen 21). Waardoor de moeijelijke taak, hem door den Hertog toevertrouwd, zeker aanmerkelijk verligt werd, gelijk mede door eene andere opdragt, om eene kaart te maken, bevattende de Haarlemmer-meer, de Oude Wetering, Haarlem, Sparendam en Amsterdam 22). In de drie daarop volgende jaren, van 1574 tot 1577, vinden wij
204
geene werkzaamheden van hem vermeld, behalve dat in de stads-rekening van het laatstgenoemde jaar staat aange-teekend, dat hij voor de stad alstoen gemaakt heeft zeker ontwerp en bestek, zonder dat bepaaldelijk wordt opgegeven, waarin dit bestaan heeft 23).
Ten einde de burgerij te beter in bedwang te kunnen houden, besloot de Hertog van Alva in de voornaamste steden van ons vaderland kasteelen te bouwen. Ook te Amsterdam wilde hij er eenoprigten; waarvoor eene plaats bestemd werd op de Lastaadje aan den hoek van de Ban-tammer-brug. Joost Janszoon leverde daartoe twee plannen. Het stads-bestuur slaagde er echter in, om zoowel het stichten van deze sterkte als de inlegering van Spaan-sche soldaten , voor tweehonderd duizend guldens af te koopen. Nadat Amsterdam in 1578 tot de Staatsche zijde was overgegaan, begreep de regering, de stad in staat van verdediging te moeten brengen , om tegen eiken aanslag van buiten haar te verzekeren. Men begon met een bolwerk te leggen voor de Haarlemmer-poort, welk punt zeer zwak geoordeeld werd 24). Daarna ging men over tot het versterken van de Lastaadje. De Waal werd gediept en bedijkt, Montelbaan bevestigd en van daar een wal gelegd tot den Sint Antonie-dijk, bij welken dijk eeii klein fort verrees25). De versterkte Lastaadje, die eerst met eene brug van de stad afgesloten was , werd gemeenlijk genaamd het Fort buiten de Sint Antonie-poort. Geen wonder, dat men tot daarstelling van dit werk de hulp inriep van hem, die ook van zijne bekwaamheid, als vestingbouwkundige, reeds stellige bewijzen gegeven had. Joost Janszoon ontwierp eene forteres, om te dienen tot fortificatie der stad 26), hielp de verdedigingswerken maken en vervaardigde nog verscheidene kaarten, zoo van het fort als van de omliggende erven 27).
Te dien tijde was men er ernstig op bedacht, om aan de stad nog eene grootere uitbreiding te geven. Prins
205
Willem do Eersto had, in het jaar 1581 zich te Amsterdam bevindende, reeds de vergrooting der stad aangeraden, en de Graaf van Leicester gaf den 21sten Maart 1586, wanneer hij zich ook alhier ophield, verlof om de stad uit te leggen en te fortificeren, met vergunning aan het bestuur, om de erven, welke men daartoe zou noodig hebben, van den Haarlemmer-dijk tot den Amstel-dijk tegen taxatie van schepenen tot zich te nemen. Onze landmeter had aan deze uitlegging en fortificatie der stad een gewigtig aandeel. Hij nam het geheele terrein van de Haarlemmer-poort tot den Sint Antonie-dijk op, deed vele opmetingen, paalde den grond af, waar dit noodig was, en teekende een aantal kaarten van landen, erven en huizen, aan deze zijde der stad gelegen s8).
Bekend is de platte grond, welken Joost Janzoon van het Minderbroeders-klooster vervaardigde. De stads-rekeningen toon en aan, dat hij in 1589 buitendien eene grondteeke-ning der kerk van dit klooster gemaakt heeft, zoo ook van de Sint Barbara-kerk, gelegen in de Nes bij de Bar-ber-straat. Eindelijk leverde hij nog eene kaart van het Klarissen-klooster aan den Heiligen Weg, waarvoor zijne huisvrouw Catbarina Klaas Gaef-dochter eerst na zijn overlijden door de stads-regering betaald werd.
Uit het medegedeelde blijkt, dat bij de lijst der stukken van Joost Janszoon, door Jacobus Koning gegeven, nog eene tweede lijst kan gevoegd worden, bestaande, behalve de modellen, uit deze teekeningen:
1. Een platte grond van het Bethanië-klooster.
2. Eene kaart van Amsterdam en omstreken.
3. Een platte grond van de Sint Olofs-poort.
4. Eene kleine kaart van Amstelland.
5. Eene kaart van de Diemermeer.
6. Eene kaart van Waterland.
7. Eene kaart van de Haarlemmer-meer en omstreken.
8. Een ontwerp van eene forteres tot verdediging der stad.
206
9. Verscheidene kaarten van het fort en de erven daartoe benoodigd.
10. Eene menigte kaarten betreffende de uitlegging en verdediging van Amsterdam.
11. Een platte grond der kerk van het Minderbroe-ders-klooster,
12. Een platte grond der kerk van het Sint Barbara-klooster.
13. Een platte grond van het Klarissen-klooster.
De kaarten en platte gronden van deze lijst bestaan alle, voor zoo verre mij bekend is, slechts in teekening en zijn daarin onderscheiden van die der lijst, door Jacobus Koning opgemaakt, welke ook in druk zijn uitgegeven. quot;Wanneer deze twee lijsten bij elkander gevoegd worden, zal men, naar ik geloof, een vrij volledig overzigt hebben van het werk, hetwelk Joost Janszoon geleverd heeft. Desniettemin acht ook ik het ten hoogste wenschelijk, dat het vermiste kunstboek nog eenmaal aan den dag gebragt en algemeen bekend gemaakt worde, omdat het ongetwijfeld veel licht zal verspreiden over de vroegere gesteldheid van Amsterdam en den alouden staat onzer Provincie.
1. Grafboek der Nieuwe Kerk: «Joost Jansz. Beeldtsnijder, in de Landt, meter, es begraven 11 November 1590.quot; Wagenaar zegt, dat Joost Jans-zoon geboren is in 1541, zoodat deze den ouderdom van negen en veertig jaren bereikt heeft.
2. Aemstels Oudheid, D. III, bl. 18.
3. Aemstels Oudheid, D. III, bi. 36. Register van de huwelijken, in de kerken geproclameerd , N. 4, bl. 73 keerz. Ten dage ende jare voors. (10 May 158G) voor Commissarissen compareerden Joost Jansz. beeltsnijder, weduwenaer van Lijsbet Jacobs, woonende in de Calverstraet, ter eenre , ende Trijn Claesdochter, weduwe van Lambert Cornelisz. woonende op de Oudo Zijdts Voorburchwall, ter andere zijde, ende gaven aen, dat zij aen raalcanderen verlovet ende met trouwe verbonden waren, versoeckende hare drie sondaechsche uytroepingen, welcke hun venvilliget sijn, nadat zij op alles als voren geantwoort hadden.
(Get.) Joost Jansz. Trijn Claes.
Calharina Klaas-Gaef-dochter leefde nog ruim acht en twintig jaren na het overlijden van haren tweeden echtgenoot, zijnde te Amsterdam gestorven den 2\'Jstca January 1619. Zie Aemstels Oudheid . D. III, bl. 37.
4. Aemstels Oudheid, D. Ill, bl. 38.
5. Dapper, Amsterdam, bl. 205.
0. Jacobus Koning, Historisch berigt wegens Joost Janszoon beeldsnijder en de door hem vervaardigde stukken, geplaatst in de Verhandelingen der Tweede Klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut, D. V, bl. 1.
7. Rekening van 1566. Mr. Jocst Jansz. beeltsnijder betaelt de somme van vijftich gulden, hem bij de burgermeesteren toegevonden voer een schenkagie voor zekere diensten ende arbeytsloen, bij hem deser stede ge-daen, zoc in \'t maicken van zekere caerten deaer stede, als anders.
208
Misschien was het deze kaart, waarvan, nadat zij in druk verschenen was, vier exemplaren door bargemeesteren gekocht werden, blijkens de rekening van 1569. Harman Jansz. in den vergulden passer, bonckeprenter, betaelt de somme van vier ka. galden over de betaelinge van vier caerten van de-ser stede, twee gestoö\'eert ende twee witte, bij hem gelevert den burger-meesteren ende hoere gecommitteerden tot behouf derselver stede.
8. Rekening van \'1567. Joost Jansz. beeltsnijder betaelt de samme van seven gulden, ter cause van een caertgen, bij hem ten bevele van burgermeesteren gemaickt van \'t Betaniën Convent, in \'twelckc te doene heeft hij gevaeeert omtrent zeven daegen.
9. Kekening van 1569. Joost Jansz. beeltsnijder betaelt de somme van negen ka. gulden, twaelf stuvers over \'t maicken van twee caerten bij hem ten bevele van burgermeesteren, d\' eene staet inne dese stede van Aemstel-redammme ende daerinne begrepen Ypealoot, die Diemermeer ende den Aemstel, d\' ander beroerende van S. Olofspoort binnen der voors. stede.
10. Rekening van 1569. Meester Joost Jansz. beeltsnijder betaelt de somme van hondert ende vijftich ka. gulden. Te weten L gulden over sijn verteerde costen ende twee medehulpers, die langen tijt met hem gevaeeert hebben in \'t meten , ende alle wegen ende waeteren te deursichtigen. Ende C gulden, bij de burgermeesteren hem toegevonden voer sijn ennst, moye-ten, arbeyt ende vacatiën van een nyeuwe eaert te maiclcen van alle die landen, waeteren, waetertochten, omtrent Aemsterlant leggende, ende die grensinge an Hollant ende Stichtse landen streekende, tot behonff deser stede gemaickt ende gelevert op die Tresorie deser stede.
11. Rekening van 1570. Joost Jansz. beeltsnijder betaelt de somme van vier ende twintich ka. gulden. Te weten XVI gelijcke gulden over sijn verdiende loen van twee caerten, bij hem ten bevele van burgermeesteren gemaickt tot behonff deser stede , een cleyne eaerte beroerende Aemstellant ende noch een ander eaerte van de Diemermeer, noch II galden van de coecker totte groote caert van Aemstellant ende van \'t stofveren van de voors. caert II gulden, mitgaeders IY gulden X stuvers bij hem betaelt Jacob Martsz. van \'t bescriven van de voors. cleyne eaerte.
Drie jaren later gaf hij nog twee kaarten van Amstelland , gelijk wij vermeld vinden in de rekening van 1573. Joost Jansz. beeltsnijder betaelt de somme van een ende vijftich gulden, thien stuvers. Te weten XLII gulden hem toegevonden van\'t maicken van twee caerten van Aemstellant, dairinge-reeckent VII gulden , XVI stuvers van oncosten van \'t lywaet ende coeckers, ende IX gulden X stuvers, bij hem betaelt Jacob Martsz. van \'t bescrijven van deselve twee caerten.
12. Aemstels Oudheid, D. I, bl. 65.
13. — — D. I, bl. 60.
14. Koning,- Historisch berigt, b!. 3.
15. Wagenaar, Amsterdam, D.Ill, bl. 208. Koning, Historisch berigt, bl. 4.
209
16. Rekenirtg van 1571. Joo-.t Jansz. bceltsuijdcr betael! ae somme van zes gulden van XX stnvers\'t stuck. Ter cause dat hij ten versoecke van mijn heeren de burgermeesteren dcser stede tot behouft derselver gemaickt Leeft een patroon van een galeye endc roybaerdts, mitsgaeders een caertc van den Overthoom.
17. Rekening van 1573. Mr. Joost Jansz. bceltsuijder betaelt negen gulden , hem toegevonden over\'t maickeu van thien houten seeepgens met een groet houten wrack, dienende voer een fatrocn cnde vuytworp, om in \'t groet nae te maieken ende daermede de scepen, in \'t Y gesoncken bij den Geusen, weederom nyt de gront te winden.
18. Resol. Vroedschap, N. 4, 25 October 1578.
19. — — — — 8 September 1579. Indo rekening van dit jaar vindt men den volgenden post dienaangaande. Claes Reijersz. Raedt ende Fabrijckmeester deser stede betaelt de somrae van achüenbondert acht gulden, achtien stuvers over de hetalinge van gelijcke penningen, bij hem vuytgegeven tot arbeytsloon ende materialen, om uyt te winden seeckere wracken , die gesoncken lagen in \'t Ye, wcsendc de vaert nae deser stede.
20. Resol. Vroedschap, N. 4, 2 Mei 1580.
21. Rekening van 1573. JqjsI Jansz. beeltsnijder betaelt de somme van seven gulden over de betalinge van een caert van Waterlant, bij hem ge-inaict voer dese stede.
22. Rekening van 1574. Joost Jansz. beeltsnijder betaelt drie gulden, thien stuvers over een caerte, bij hem voer dese stede gemaict, begrijpende de Haerlemmer-mecr, d\' Oude Wetering, Haerlem, Sparendam cnde Amsterdam,
23. Rapiamus van 1577. (De eigenlijke rekening ontbreekt.) Joost Jansz. beeltsnijder betaelt seven gulden, hem toegevonden over sekere wtworpe cnde besteck, hij hem gemaect voor deser stede.
24. Resol. Vroedschap, N. 4, 30 Julij 1578.
25. — — — — 2 Mei en 20 Junij 1579.
26. Rekening van 1578. Joost Jansz. beeltsnijder betaelt de somme van vijff ende twintich gulden, hem over \'t voytwerpen van een forteresse tot fortificatie deser stede bij mijn heeren de burgermeesteren toegevonden.
27- Rekening van 1583. Mr. Joost lantmeter betaelt de somme van veertien gulden over sijn vacatiën ende moyten, die hij gehadt heeft, als men \'t fort buy ten deser stede maecte, mitsgaeders voor \'t maecken van verscheyde caerten soe van hetselve fort als andere erfven, die tot het fort nodich waeren.
28. De verschillende bemoeijingen van Joost Janszoon tot voorbereiding dezer versterking en uitlegging der stad \'kan men nagaan nit de volgende posten der stads-rekeningen.
Rekening van 1586. Joost Jansz. lantmeter betaelt acht cnde vijftich gulden, thicn stnvers over sijn moyten ende arbeytsloon, soe hij verdient
14
210
heeft in \'t meten van \'t landt, beworpen met het fort ende daer buyten tot over die Cingel, mitsgaeders over \'tmaicken van twee ofte drie eaerten met noch een groote génerale caerte van den Haerlemmerdjek tot Benning-sloot, daerover hij gevaeeert heeft uegen ende dertich daegen tot XXX stuvers \'s daechs.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt drie ende dertich gulden over sijn besonge, moyten ende arbeyt, gedaen in \'t meten ende royen van de erfven ende bnysen van dea Haerlemmerdijck totBenningsloot toe, mits-gaeders voor \'t maecken van de chaerte van sekere huysen ende erfven, daerover hij gevaeeert heeft XXII daegen, tot XXX stuvers *3 daeexs.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt twee ende tsestieh gulden, thien stuvers over negen ende dertich daegen vacatiën , die hij gebesongeert heeft mitten heeren gecommitteerden opte erfven bnyten die Haeclemmer-ende Jan Kodenpoort,„tot dertich stuvers \'s daeexs, daerinne gerceckent vier gulden voor besoinge met sijn knecht gedaen tot sijnen huyse.
Kekening van 1587. Mr Joost lantmeter betaelt twee ende tsestieh gulden , drie stuvers, acht penningen over sijn moyten ende arbeytsloon, gedaen ende gehadt in \'t meten van alle het landt ofte weren, beginnende van Benningensloot suydtwerts op tot an den Keguliersdijck, soe verre als het fort met die Cingel streckcnde es, mitsgaedera alle die landen ofte weren binnen \'t fort tot an de onde stadts Cingel, ende voorts die. weren neflens die Keguliersdijck tot after an de huysen, mitsgaeders voor \'t maecken van een groote caerte van deselve landen ende andere besonge, daerover hij gevaeeert heeft een ende veertich daegen tot XXX stuvers \'s daeexs, daerinne begrepen veertiendalfte stuver voor \'t scriven bij den secretaris dienaer gedaen.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt vijftien gulden over \'t maieken van een nyeuwe caerte van de erfven, leggende tusschen den Haer-lemmerdijck ende Benningsloot, bij deser stede an haer genomen ende gecoft.
Dezelfde rekening. Mr Joost lantmeter betaelt twee ende dertich gulden over XIIII daegen besongens, bij hem gedaen soe ten bevele van heeren burgermees-ren als schepenen in \'t versteecken van de paelkens van de Haerlemmer poort tot Benningsloot, mitsgaeders het besichtigen van den St. Anthonis dijck, eaerten daervan te maecken ende anders, dacrianc gereeckent ellf galden voor \'t maecken ende ofTsetten van de patronen van de poorten, mitsgaeders twee gulden voor douck, bij hem gelevert tot behouff van de voors. eaerten.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt vier ende twintich gulden over scstien dagen vacatiën, die hij in Junio, Julio, Augusto ende Sep-terabri gevaeeert heeft in \'t besongeren mitte Commissarissen in \'t schilderde eamertge, in \'t maecken van seeckere eaerten van de erfven buyten de Regulierspoorte met het meten van dien , in \'t royen van enige straten an
211
dea Cingel ende \'t meten van enige parcken, mitsgoeders Let royen vau de. Iiuyaen op \'t eylandt ende anders.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter hetaelt een ende tseventieh gulden, seven atuvers. acht penningen, over sijn moyten, bij hem gedaen in \'t affroyen van de erfven buyten de Jan Rodenpoort, beginnende van Pieter Cornelisz. Modder tot an den Eeguliersdijek, mitsgaedevs het maecken vati de caertcn derselver erfVen , daerover hij gevaceert heeft ses ende veertich daegen met een schoft tot XXX stuvers \'s daeexs , daerinne gereeckent t\'.vee gulden voor oudt douck, gelevert tot behouff van deselve caerten.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt een ende veertich gulden, XII stuvers, VIH penningen over XXVII dagen ende drie schoften dacli-gelden tot XXX stuvers \'s daeexs , bij hem gevaceert mitte Commissarissen in \'t visiteren ende affroyen van de erfven buyten de Jan Rodenpoort, mits-gaeders \'t steken van palen ende het maecken van caerten der voors. erfven.
Rekening van 1383. Mr. Joost lantmeter betaelt seven ende twintich gulden over achtien daegen dienstes tot XXX stuvers \'s daeexs, gedaen in \'t maecken van seeckere caerten, \'t meten van de erfven ende \'t affroyen van dien.
Rekening van 15S9. Mr. Joost lantmeter betaelt dertich gulden , seven stuvers, acht penningen over twintich daegen met een schoft vacatiën tot XXX stuvers \'s daeexs, die hij gevaceert heeft in \'t meten van alle die weren van den Haerlemmerdijck tot den Amsteldijck , mitsgaeders quot;t meten van de Graeuwe Monnicken ende Sinte Barberenkerck ende eaertgens dacrvan te maecken.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt twee ende tseventich gulden over \'t maecken van de caerten van de erfven, leggende tnsschen die Haerlemmer ende Regulierspoort, daerinne gereeckent vijftien Spaensche franchijne vellen tot XII stuvers \'t stuck eude vijftien stuvers voor de stock, daer die caerte op gerolt wordt.
Rekening van 1590. Trijn Claes, de huysvrouw van Mr. Joost lantmeter betaelt de somme van vijf ende vijftich „gulden, thien stuvers over sijn vacatiën ende arbeyt, gedaen in \'t affroyen ende hesteecken van seeckere erfven buyten de Sint Anthonis poort, mitsgaeders het Clarissen-clooster , ende caertcn dacrvan te maecken.
Het volgende vond ik opgeteekend aangaande den beroemden Jacobus Arminius, die wel niet te Amsterdam geboren is, maar hier een goed deel van zijn leven gesleten heeft. Zoowel om den persoon, als de zaak, daarin vermeld, . verdient het aan de vergetelheid ontrukt te worden.
„Arminius was een fraij, cordaet ende seer ervaren man, die met alle man wist te leven ende om te gaen. Hij hadde de werelt gesien, dat is, Italiën doorgewan-delt. Ick hebbe van Arminio oock hooren seggen, dat het te Amstelredamme op den Haerlemmer-dijck sonde gebeurt sijn, dat hij daer komende sach, datter eenich rumoer was. Soo vraeghde hij, watter te doen was. Soo seyden se, daer koomt er een aen, die een neêrlaegh gedaen heeft, ende die wort vervolght, ende die man quam hem tegen geloopen, ende hij greep hem in de krop ende smeet hem ter aerde , soo dat de justitie , die hem ver-volghde, hem apprehendeerde. Men is van Godts wegen schuldich, de justitie te assisteeren ende te handhaven, ende te maken, dat dootslagers ende andere misdadigers gestraft worden.quot;
VAN
DOOR DE VORSTELIJKE FAMILIE AAN DEZE STAD GEGEVEN
IN OCTOBER 179 0.
210
heeft in \'t meten van \'t landt, beworpen met het fort ende dacr bujten tot over die Cingcl, mitsgaeders over \'tmaicken van twee ofte drie caerten met noch een groote génerale eaerte van den Haerlemmeidyck tot Benning-sloot, daerover hij gevaceert heeft negen ende dertioh daegen tot XXX stuvers \'s daechs.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantracter betaelt drie ende dertieh gulden over aijn besonge, moyten ende arbeyt, gedaen ia \'t meten ende royen van de erfven ende hnysen van den Haerlemraerdijck totBenningsloot toe, mits-gaedets voor \'t maeeken van de chaerte van sekere huysen ende erfven, daerover hij gevaceert heeft XXII daegen, tot XXX stuvers \'3 daeexs.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt twee ende tsestich gulden, thien stuvers over negen ende dertieh daegen vacatiën , die hij gebesongeert heeft mitten heeren gecommitteerden opte erfren buyten die Haerlemmer-ende Jan Kodenpoort, ^tot dertieh stuvers \'3 daeexs, daerinne gereeckent vier gulden voor besoinge met sijn knecht gedaen tot sijnen huyse.
Rekening van 1587. Mr Joost lantmeter betaelt twee ende tsestich gulden , drie stuvers, acht penningen over sijn moyten ende arbeytsloon, gedaen ende gehadt in \'t meten van alle het landt ofte weren, beginnende van Benningensloot snydtwerts op tot an den Keguliersdijck, soe verre als het fort met die Cingel streckende es, mitsgaeders alle die knden ofte weren binnen \'t fort tot an de oude stadts Cingel, ende voorts die veren neffens die Keguliersdijck tot after an de huysen, mitsgaeders voor \'t maeeken van een groote eaerte van deaelve landen ende andere besonge, daerover hij gevaceert heeft een ende veertich daegen tot XXX stuvers \'s daeexs, daerinne begrepen veertiendaltve stuver voor \'t scriven bij den secretaris dienaer gedaen.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt vijftien galden over \'t maicken van een nyeuwe eaerte van de erfven, leggende tusschen den Haer-lemmerdijck ende Benningsloot, bij deser stede an haer genomen ende gecoft.
Dezelfde rekening. Mr Joost lantmeter betaelt tw«c ende dertieh gulden over XIIII daegen besongens, bij hem gedaen soe ten bevele van heeren burgermees-ren als schepenen in \'t versteecken van de paelkens van de Haerlemmer poort tot Benningsloot, mitsgaeders het besichtigen van den St. Anthonis dijck, caerten daervan te maeeken ende anders, daerinn: gereeckent ellf gulden voor \'t maeeken ende offsetten van de patronen van de poorten, mitsgaeders twee gulden voor douek , bij hem gelevert to; behoulf van de voors. caerten.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt vier ende twintich gulden over sestien dagen vacatiën, die hij in Junio, Julio, Angusto ende Sep-tembri gevaceert heeft in \'t besongeren mitte Commissarissen in \'t schilderde eamertge, in \'t maeeken van seeekere caerten van de erfven buyten de Regnlierspoorte met het meten van dien , in \'t royen van enige straten an
211
den Cingel ende \'t meten van enige pareken, nütsgaeders Uet roven van de. huysen op \'t eylandt ende andera.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt een ende tseventich gulden , seven stuvers, acht penningen, over sijn moyten, bij hem gedaen in \'t affroyen van de erfven buyten de Jan Rodenpoort, beginnende van Pieter Cornelisz. Modder tot an den Kegnliersdijek, mitsgaeders het maeeken van de caerten derselver erfven , daerover hij gevaceert heeft ses ende veertich daegen met een schoft tot XXX stuvers \'s daecxs, daerinne gcreeckent twee gulden voor oudt douck, gelevert tot behouff van deselve caerten.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt een ende veertich gulden, XII stuvers, VIII penningen over XXVII dagen ende drie schoften dach-gelden tot XXX stuvers \'s daecxs , bij hem gevaceert mitle Commissarissen in \'t visiteren ends affroyen van de erfven buyte.i de Jan Eodenpoort, mitsgaeders \'t steken van palen ende het raaecken van caerteu der voors. erfven.
Rekening van 1588. Mr. Joost lantmeter betaelt seven ende twintich gulden over achtien daegen dienstes tot XXX stuvers \'s daeexs, gedaen in \'t maeeken van seeckere caerten, \'t meten van de erfven ende \'t affroyen van dien.
Rekening van 1589. Mr. Joost lantmeter betaelt dertich gulden , seven stuvers, acht penningen over twintich daegen met een schoft vacatiën tot XXX stuvers \'s daecxs, die hij gevaceert heeft in \'t meten van alle die weren van den Haerlemmerdijck tot den Amsteldijck , mitsgaeders \'t meten van de Graeuwe Monnicken ende Sinte Barherenkerck ende caertgens daervan te maeeken.
Dezelfde rekening. Mr. Joost lantmeter betaelt twee ende tseventich gulden over \'t maeeken van de caerten van de erfven, leggende tusschen die Haerlemmer ende Regulierspoort, daerinne gereeckent vijftien Spaenschc franchijne vellen tot XII stuvers \'t stuck ende vijftien stuvers voor de stock, daer die caerte op gerolt wordt.
Rekening van 1590. Trijn Claes , de huysvrouw van Mr. Joost lantmeter betaelt de somme van vijf ende vijftich ^gulden, thien stuvers over sijn vacatiën ende arbeyt, gedaen in \'t affroyen ende besteecken van seeckere erfven buyten de Sint Anthonis poort, mitsgaeders het Clarissen-clooster, ende caerten daervan te maeeken.
Het volgende vond ik opgeteekend aangaande den beroemden Jacobus Arminius, die wel niet te Amsterdam geboren is, maar hier een goed deel van zijn leven gesleten heeft. Zoowel om den persoon , als de zaak, daarin vermeld, verdient het aan de vergetelheid ontrukt te worden.
„Arminius was een fraij, cordaet ende seer ervaren man, die met alle man wist te leven ende om te gaen. Hij hadde de werelt gesien , dat is, Italiën doorgewan-delt. Ick hebbe van Arminio oock hooren seggen, dat het te Amstelredamme op den Haerlemmer-dijck soude gebeurt sijn, dat hij daer komende sach, datter eenich rumoer was. Soo vraeghde hij, watter te doen was. Soo seyden se, daer koomt er een aen, die een neêrlaegh gedaen heeft, ende die wort vervolght, ende die man quam hem tegen geloopen, ende hij greep hem ia de krop ende smeet hem ter aerde, soo dat de justitie, die hem ver-volghde, hem apprehendeerde. Men is van Godts wegen schuldich, de justitie te assisteeren ende te handhaven, ende te maken, dat dootslagers ende andere misdadigers gestraft worden.quot;
VAN
UOOR DF. VORSTELIJKE FAMILIE AAN DEZE STAD GEGEVEN
IN OCTOBER 179 0.
In den zomer van het jaar 1790 had Hare Koninklijke Hoogheid, Mevrouw de Prinses van Oranje aan een\' der heeren burgemeesteren, naast haar aan tafel zittende, gezegd, dat Mevrouw de Prinses Louise, binnen kort staande in den echt te treden met den Erfprins van Brunswijk, vóór haar vertrek derwaarts, gaarne met haren aanstaanden gemaal de stad Amsterdam zou komen bezigtigen. Burgemeesteren vonden derhalve gepast, om korten tijd voordat het hooge huwelijk zou voltrokken worden, in de maand September, door den heer burgemeester Elias, destijds in den Haag zich bevindende, aan Hare Koninklijke Hoogheid te laten vragen, of Hoogst-dezelve nog vermeende, dat die eer aan deze stad zou geschieden. Tevens werd echter aan gemelden heer aanbevolen , om die vraag alzoo in te rigten, dat zij niet voor eene uitnoodiging kon aangenomen worden , dewijl in dit geval burgemeesteren niet wel zouden kunnen nalaten, om de vorstelijke personen te logeren. Waartoe volstrekt geene gelegenheid in deze stad zich opdeed.
Ofschoon Hare Koninklijke Hoogheid destijds aan den heer Elias geantwoord had, dat Hoogstdezelve deswege niets kon bepalen , daar de Erfprins nog niet gearriveerd was, zoo verzekerden beide de Prinsessen kort daarna, toen gemelde Prins aangekomen was , dat die reis aan dezen Vorst en Hare Hoogheden bijzonder aangenaam zou zijn. De heer burgemeester Eerrtiorp , aan wien Mevrouw de Prinses dit op eene receptie gezegd had, liet
21 ü
dadelijk het genoegen blijken , hetwelk dit berigt aan burgemeesteren zou geven; waartoe hij \'s anderen daags nog nadere gelegenheid had in eene particuliere audiëntie bij Hare Koninklijke Hoogheid. Tevens gaf hij te kennen , dat, vermits in deze stad geenc gelegenheid tot logies bestond, dan in eene herberg, burgemeesteren om die reden de vrijheid niet hadden durven nemen , om aan de vorstelijke familie eene uitnoodiging te doen.
Hare Koninklijke Hoogheid antwoordde daarop, dat die zwarigheid bij Haar niet zwaar woog, en verzocht hem burgemeester, daarover en over de zaken betreffende deze reis met den Graaf van Heiden te spreken. In gevolge daarvan is met dezen heer afgesproken, dat het Hof directelijk buiten tusschenkomst van burgemeesteren voor de geheele volgende week, zaturdag ingesloten, hier zou laten huren het Logement het Wapen van Amsterdam , en dat Hunne Hoogheden op dingsdag, den 263ten October, te Amsterdam zouden komen.
De komst aldus bepaald zijnde, is bij burgemeesteren \' geresolveerd:
Dat het hooge gezelschap , den avond van zijr, arrive-ment bij den heer Straalman, destijds presiderend burgemeester, woensdags bij den heer burgemeester Dedel en donderdags bij den heer burgemeester Kandorp zou genoo-digd worden, en dat burgemeesteren woensdags een dé-jeuné dinatoir op het stadhuis zouden geven. Voorts werd besloten, om Hunne Hoogheden \'s avondsin den Hol-landschen schouwburg te brengen. Tot het dèjeunézouden verzocht worden , behalve de vrouwen der regerende burgemeesteren, de hoofd-officier, regerende schepenen en oud-burgemeesteren met hunne vrouwen, de pensionarissen , de secretarissen van burgemeesteren en schepenen, cn de generaal Dopff. Ook begreep men den heer van Rhoon te moeten noodigen, sedert men onderrigt was, dat de vorstelijke personen, in plaats van in hei Wapen
217
van Amsterdam, bij dezen heer , gedeputeerde ter Admiraliteit alhier eu in liet Prinsenhof woonachtig, zouden logeren; dat aan den heer hoofd-officier en aan den gene-raal Dopff zou overgelaten worden, om de noodige orders tot maintien der rust in de stad te geven en te bewerkstelligen, en, dewijl men geïnformeerd was, dat Hunne Hoogheden verlangden met de minst mogelijke ceremoniën ontvangen te worden, dat aan kclunellen zou worden aangezegd het verlangen van Hun Edel Groot Achtbaren, om woensdags met niet meer clan vijf compagniën burgers het stadhuis te bezetten eu te bewaren; wordende aan kolonellen overgelaten , te gebruiken de compagniën , die zij het meest geschikt daartoe zouden oordeelen.
Ondertusschen had men berigt gekregen, dat het gezelschap zou bestaan uit de twee Prinsessen , den Stadhouder , zijne twee zoons, den Erfprins van Brunswijk, twee hofdames, twee kamerheeren, benevens eenen adjudant en vier heeren van het gevolg van den Erfprins van Brunswijk. Hunne Hoogheden zouden den avond van hun arrivement de burgemeesteren , schout en schepenen alsmede de raden ter Admiraliteit opwachten, vervolgens naar de Fransche Comedie gaan en daarna gebruik maken van do invitatie, eenige dagen te voren, bij eene missive aan den heer Opperstalmeester van Khel, door den heer Straalman gedaan. Die het hof aan Mevrouwen de Prinsessen wilden komen maken, zouden door Hoogstdezelven woensdags worden afgewacht. Burgemeesteren bepaalden, dat zulks zou geschieden in de raadkamer en dat daarvan kennis zou worden gegeven aan de gansche regering, commissarissen in cluis. Daartoe werd bestemd het uur van vieren na den middag \'s woensdags. Nadat men geïnformeerd was, dat de vorstelijke personen op dingsdag den 26sten October omtrent vijf uren van Haarlem , waar aan Hoogstdezelven bij den heer burgemeester Decker een déjeuné dinatoir zou aangeboden
worden, in deze stad zouden arriveren, gaven burge- | C
meesteren aan hunnen secretaris, den beer ITuyghens, | d(
den last, om zich bij tijds aan het Prinsenhof te ver- | di
voegen en aldaar terstond na Hoogstderzelver komst te f 1
vragen, of burgemeesteren de eer zouden mogen hebben, t d
om hunne opwachting bij Hunne Hoogheden te maken. | I
Wanneer Hoogstdezeiven omtrent den bepaalden tijd | i
door de Haarlemmer-poort, waar het. geschut gelost | t
werd, gearriveerd en aan het Prinsenhof afgetreden waren , kwam de heer Huyghens dadelijk aan het huis van den heer presiderenden burgemeéster Straalman boodschappen , dat Hunne Hoogheden burgemeesteren zouden opwachten. Hun Edel Groot Achtbaren zijn .daarop , gezeten twee aan twee in hünnne koetsen (zonder secretaris) derwaarts gereden en afgestapt voor de groote poort van het Prinsenhof; waar eenige hellebaardiers en cavalerie , maar geene dienaars van den hoofd-officier geposteerd stonden. Over de plaats gegaan zijnde, kwamen burgemeesteren in de zijkamer en vonden daar een groot aantal zee- en land-officieren. Na een oogenblik wachtens, gedurende hetwelk zij aan den heer van Ehoon te kennen gaven, dat zij met eenige bevreemding gezien hadden , hoe men hen voor de poort had laten afstappen, terwijl zij verwachtten, dat de koetsen , bij hun vertrek, de plaats zouden oprijden, werden burgemeesteren door een\' der kamerlieeren verzocht , binnen te komen , waar zij Mevrouwen do Prinsessen en de vier Prinsen vonden.
Nadat men gezeten was, deed de heer president eene korte aanspraak, om Hunne Hoogheden te verwelkomen en te verzekeren van het genoegen, hetwelk hun bezoek gaf aan burgemeesteren, met verklaring van hunne bereidwilligheid, om Hoogstdezeiven den tijd van hun verblijf zoo aangenaam mogelijk te doen doorbrengen. Bij welke gelegenheid de heer president zijn verzoek , om Hoogstdezeiven \'s avonds na afloop der vertooning in de Fransche
219
Comedie bij zich te zien, vernieuwde, en de heeren De-del en Rendorp liet hunne, om eene dergelijke eer woensdags en donderdags te mogen genieten , daarbij voegden. Tevens bood de heer president Hunne Hoogheden des anderen daags een déjeuné op het stadhuis aan, wanneer Hoogstdezelven het zouden komen bezigtigen. Te gelijk communiceerde hij aan Mevrouwen de Prinsessen, dat de dames der stad aldaar in den achtermiddag hare opwachting zouden komen maken, en dat burgemeesteren hoopten Hoogstdezelven in hunnen schouwburg te zien. Hunne Hoogheden beantwoordden dit alles zeer gracieus bij monde van den heer Erfstadhouder en namen het voorgestelde aan. Voorts werd afgesproken , dat Hoogstdezelven donderdags te acht uren audiëntie zouden geven aan de Luthersche, Eemonstrantsche en Doopsgezinde predikanten , aan de gedeputeerden der Eoomscli-katholijken en aan de Pamassims der Joodsche natie, alsmede dat Hunne Hoogheden de complimenten van den burger-krijgsraad zouden ontvangen in hunne gewone kamer op het stadhuis, wanneer Hoogstdezelven woensdags die kamer met andere vertrekken van het stadhuis zouden komen bezigtigen. Buitendien werd bepaald, dat Hunne Hoogheden audiëntie zouden verleenen aan den Hollandschen, Franschen en Engelschen Kerkeraad op vrijdag in de Nieuwe Kerk en dat Hoogstdezelven \'s anderen daags bij tijds zouden gaan bezigtigen de collectie vogels van den heer Ameshoff aan den Amstel, het gebouw van Felix Meritis en de Beurs, om van daar zich te begeven naar het stadhuis, waar men meende omtrent twee uur te zullen aankomen.
Alvorens afscheid te nemen verzochten de heeren Rendorp , Dedel en Straalman, de heer Elias ongetrouwd zijnde, verlof voor hunne vrouwen, om hare opwachting bij Mevrouwen de Prinsessen te komen maken , voordat zij Hoogstdezelven \'s avonds bij Mevrouw Straalman
220
zouden ontmoeten. Nadat dit vriendelijk toegestaan was, zijn burgemeesteren, door twee kamerheeren geleid, naar hunne koetsen getreden, die toen opgereden waren en voor de deur stonden. Op burgemeesteren zijn terstond gevolgd de hoofd-officier en schepenen, die mede door hunnen secretaris om opwachting hadden laten verzoeken.
Het soupê bij den heer Straalman was zeer aangenaam. Om half elf ging men aan tafel en het duurde tot over twaalf uren, wannear de vorstelijke, personen na eene korte conversatie zich verwijderden. Aan het soupé was volgens afspraak niemand gevraagd, dan de hoofd-officier, de regerende burgemeesteren met hunne vrouwen, de generaal Dopff, de heer van Rhoon, omdat hij het Hof logeerde, en de kinderen van den heer Straalman. Bij de komst in huis en het vertrek van daar heeft de heer Straalman de hand aan Hare Koninklijke Hoogheid en deszelfs oudste zoon de zijne aan Mevrouw de Prinses van Bruns-wijk gegeven , maar aan tafel gaande, heeft de heer Straalman wel de hand weder aan Hare Koninklijke Hoogheid aangeboden en is hij ook naast Hoogtdezelve gaan zitten, maar Mevrouw de Prinses is aan tafel geleid door den heer hoofd-officier. Ten aanzien van de andere gasten heeft geene ceremonie noch bij het binnen leiden noch in het zitten plaats gehad.
Des anderen daags op woensdag is alles op bet stadhuis in gereedheid gebragt. In de zaal, burgemeesterskamer , justitie-kamer en de pui zijn de gewone Branches aan de pilasters vast gemaakt. In de raadkamer en jus-titie-kamer zijn tapijten gelegd en in de eerste opgehangen zes glazen krooneu, ieder van zes armen. In burge-meesters-vertrek was eene tafel gesteld in den vorm van de Grieksche letter II van twee en vijftig couverts. Bij den concierge was voor de vorstinnen eene kamer gereed gemaakt met het noodige, om bij de komst op het stadhuis haar toilet te maken, zoo als haar verlangen
221
was. Al het noodige voor den maaltijd was geleverd door Oosterling, kastelein in den Nieuwen Doelen. Het maal bestond voor een gedeelte uit warme spijs. Nadat de maaltijd was afgeloopen, werd aan de bedienden der vorstelijke personen iets van de tafel aangeboden, die daarvoor bedankten. Op de thesaurie was eene kleine tafel aangerigt voor de hoofdbedienden van die kamer, den boekhouder van deze, aan wien door burgemeesteren het toevoorzigt over burgemeesters-vertrek werd toevertrouwd, en de eerste klerken ter secretarie.
De gasten waren ten een ure in burgemeesters-kamer verzocht. Het Hof kwam ten half twee ure te voet van de Beurs. Vier compagnicn burgers stonden omtrent vijftig treden voor het stadhuis aan weerskanten geschaard; buitendien bevond zich nog een piket cavalerie op den Dam. Op de Waag was de gewone wacht verdubbeld en op het stadhuis nog eene compagnie burgers geplaatst. Dit was bij tijds gesloten en niemand aldaar toegelaten buiten hen, die door hunne ambten toegang tot hetzelve hadden. Bij de aankomst van het vorstelijk gezelschap gingen burgemeesteren, uitgenomen de heer Dedel, die daarin door ongesteldheid verhinderd werd, Hunne Hoogheden te gemoet tot aan het einde der ruimte, door de burgers afgezet. De militaire honneurs werden zoo buiten als binnen het stadhuis aan Hoogstdezelven bewezen. Burgemeester Straalman gaf, als presiderend burgemeester, de hand aan Mevrouw de Prinses, en burgemeester Eendorp , als vervangende den heer Dedel, aan Mevrouw de Prinses van Brunswijk. Hunne Hoogheden, aanstonds naar de raadkamer geleid, werden in de justitie-kamer te gemoet gegaan door de drie vrouwen der regerende burgemeesteren; waar ondertusschen ook de andere ge-noodigde heeren en dames gekomen waren.
Na een oogenblik toevens geleidden burgemeesteren do Prinsessen naar het vertrek van den concierge, om
222
haar toilet te maken. Toen zij een groot half uur later van daar teruggekeerd waren , kwamen twee kolonellen Hunne Hoogheden verzoeken, om den burger-krijgsraad, in zijne kamer vergaderd, de eer aan te doen, aldaar deszelfs pligtplegingen te komen ontvangen. Wanneer dit beleefdelijk aangenomen was , hebben kolonellen Hunne Hoogheden derwaarts geleid, zonder verzeld te worden door regerende burgemeesteren. In de krijgsraad-kamer gekomen en in zes armstoelen geplaatst zijnde, werden zij aangesproken door den oudsten kolonel Bosboom met een kort compliment, ter gelegenheid dienende, hetwelk door den heer Stadhouder vriendelijk beantwoord werd. Na de schilderijen aldaar nog bezigtigd te hebben, zijn Hoogstdezelven door burgemeesteren, die intusschen gewaarschuwd waren, dat de ceremonie in den krijgsraad was afgeloopen, geleid naar de raadkamer. Zoodra het eten opgebragt was, is men aan tafel gegaan. De hoofdofficier gaf de hand aan Hare Koninklijke Hoogheid en de presiderende burgemeester aan Mevrouw de Prinses van Brunswijk; ook gingen zij naast Hoogstdezelven zitten. De overige gasten namen plaats zonder eigenlijke observantie van rang. De maaltijd duurde tot omtrent vijf uren en werd met veel orde gehouden. Geen gedrang was er, want er werd niemand binnen gelaten buiten hen, die er moesten zijn, om te dienen. Waartoe de boden en de knechts van den hoofd-officier, burgemeesteren , schepenen en oud-burgeraeesteren gebruikt werden. Opgestaan van tafel, is men in burgemeesters-kamer gaan koffij drinken. Van daar zijn de vorstelijke personen ge-bragt naar de raadkamer, welke aan de quot;zijde bezet was door dames en in het midden gevuld met heeren, die het hof aan Hunne Hoogheden kwamen maken. Door den hoofd-officier en den heer Straalman geleid, gingen Hoogstdezelven rond, even als op de hofdagen in den Haag, en spraken zij daarbij de meeste dames aan.
223
Terwijl Hunne Hoogheden de complimenten der aanwezigen in de raadkamer ontvingen, hadden de burgemeester Eendorp met zijne vrouw en de burgemeester Elias zich naar den schouwburg gespoed, om Hunne Hoogheden te ontvangen. Het duurde nog lang, dat de vorstelijke personen daar aankwamen, dewijl zij alvorens no2 een\' keer naar hun logement deden. Hierdoor had-
o o
den zij, die op het stadhuis waren geweest, gelegenheid, om nog voor het Hof in den schouwburg te wezen, die reeds buitengewoon vol was, toen Hunne Hoogheden daar arriveerden. Aan de trappen van den schouwburg werden Hoogstdezelven door de burgemeesters Eendorp en Elias opgewacht en geleid naar de burgemeesters-loge; waar zij door Mevrouw Eendorp ontvangen werden. De beschotten tusschen deze loge en de twee daar bezijden waren weggenomen en het midden zoo op de balustrade als boven versierd door een blaauw fluweel kleed met zilver. Burgemeesteren hadden nog twee loges ter zijde laten open houden voor de heeren en dames, die bij het déjeuné geadsisteerd hadden; welke allen ook hier genoodigd waren. Zoodra Hunne Hoogheden in de loge verschenen, begon het orchest het bekende lied Wilhelmus te spelen. Voorts vertoonde men het tooneelstuk de Graaf van Wal-tron. Na het eindigen van den schouwburg werd het soupé bij den heer Dedel gehouden, op dezelfde wijze als vroeger bij den heer Straalman. Des anderen daags, op donderdag, gaven Hunne Hoogheden de bepaalde audi-entiën en gingen daarna de kweekschool en het Oost Indische huis bezigtigen. Vervolgens werden zij, na eenilt;ren tijd met \'s lands jagt gezeild te hebben, op een fregat, op stroom liggende, onthaald door de heeren van de Admiraliteit. Te half zeven uren woonden Hunne Hoonhe-den een groot concert bij in de maatschappij Êelix Mentis, hetwelk daar ter hunner eere gegeven werd. Daarna gingen Hoogstdezelven souperen bij den heer burgemees-
224
ter Kèndorp, waar zich alles weder toedroeg even als bij de vorige soupé\'s ten huize der heeren Dedel en Straalman.
Des vrijdags te acht uren gingen Hunne Hoogheden bezigtigen het nieuwe Werkhuis, het Roomsche Maagdenhuis , waar zij door de Regenten uitgenoodigd waren , en het Burger-weeshuis. Van daar begaven zij zich naar de Nieuwe Kerk, om te ontvangen de zegewenschen van de Hollandsche, Fransche en Engelsche consistoriën door hunne gedeputeerden. Burgemeesteren hadden aan Hunne Hoogheden te kennen gegeven, dat zij in gemelde kerk nogmaals hunne opwachting zouden komen maken en van hen afscheid nemen. Na het eindigen van de audiëntie der geestelijkheid, gingen burgemeesteren, gekleed in hun burgemeesterlijk gewaad , met hunne koetsen van het stadhuis naar de Nieuwe Kerk, waar zij de Vorstelijke personen in kerkmeesters-kamer vonden. Gezeten zijnde, werden Hunne Hoogheden bij monde van den heer pre-siderenden burgemeester voor de eer, der stad aangedaan, bedankt, met verzekering van het genoegen, hetwelk die eer aan burgemeesteren gedaan had en van het deel, dat zij namen en altijd zouden nemen in het welzijn van het Stadhouderlijke Huis, en met verklaring hunner bereidwilligheid , om steeds mede te werken tot het welzijn des vaderlands. Hunne Hoogheden antwoordden allervriendelijkst daarop bij monde van den heer Erfstadhouder.
Vervolgens gingen Hoogstdezelven, begeleid door een\' der kerkmeesteren, de kerk en het merkwaardigste daarin bezigtigen. Daarna in kerkmeesters-kamer teruggekeerd, hebben zij afscheid genomen en zijn door burgemeesteren, met den wensch eener voorspoedige reis, naar de rijtuigen geleid. Ter gelegenheid der komst van het doorluchtige gezelschap te Amsterdam werd hier een Vreugde-courant uitgegeven, waar boven de voltrekking van het huwelijk tusschen den Erfprins van Brunswijk en de Prinses van Oranje zinnebeeldig in prent is afgebeeld.
DE SCHILDEKIJ VAN M. VAN BEEE, V00E3TELLENDE DE PLEGTIGE ONTVANGST VAN KEIZER NAPOLEON TE AMSTERDAM IN HET JAAR 1811.
Voor zoo verre mij bekend is, werd nimmer eene beschrijving van deze schilderij gegeven; ook bleek mij niet, dat er eene plaat of prent daarvan bestaat. Evenwel verdient dit stuk onze aandacht en heeft het aanspraak op eene meerdere bekendheid, omdat wij daarop een merkwaardig oogenblik uit de geschiedenis onzer stad vertegenwoordigd zien. Napoleon, de magtige keizer der Franschen, besloot, nadat Holland bij zijn keizerrijk was ingelijfd, de hoofdstad van het voormalige koningrijk met een bezoek te vereeren. Op den twintigsten September 1811 maakte de Maire van Amsterdam aan de burgerij bekend , dat de stad binnen weinige dagen het voorregt zou hebben, om Hunne Majésteiten, den keizer en de keizerin met een talrijk gevolg binnen hare muren te zien. Geene kosten werden gespaard, om het keizerlijke paar met den meesten luister te ontvangen. Op den negenden October vertrok de stoet \'s morgens uit Utrecht en kwam \'s namiddags kwartier voor drie uren hier aan. Bij het begin van de Jurisdictie der stad op den Oetewaler-weg in de Watergraafsmeer bevonden zich de Prins Gouverneur-generaal , al de regerings-leden, de Prefect, de Zeeprefect, benevens al de burgerlijke en militaire gezagvoerders van het Departement, om den keizer te on vangen. De schilder van Bree heeft op eene kapitale schilderij
15
226
met levensgroote beelden ons de ontvangst zelve voorgesteld.
In het midden zien wij Napoleon, gezeten op een wit paard en gevolgd door zijn\' generalen staf, waarbij de hertogen van Conegliano en Reggio, de generaals Moli-tor, Chasseloup en verscheidene andere hoofd-officieren; ook is daarbij de Mameluk niet vergeten. Aan zijne reg-ter zijde staat de Maire Willem Joseph van Brienen van de Groote Lindt, die den keizer de sleutels der stad (nog in het Stads-archief aanwezig) op een kussen aanbiedt. Hij is verzeld van zijne Adjoint-maires en de leden van den municipalen raad. De Adjuncten zijn de Heeren: Joan Huydecoper van Maarsseveen,
Daniel Changuion,
Petrus Paulus Charle,
Abraham Vereul,
Willem Hendrik Voombergh,
Gerrit ten Sande,
Jan Nicolaas van Eijs,
J an Hodshon,
Jan Brouwer Joachimsz.,
Anthonij Meijnts en
David Matheus van Gelder de Neufville.
Achter hen bevinden zich de municipale raden, slechts voor een klein gedeelte zigtbaar. Aan de linker zijde des keizers zijn verscheidene hooge autoriteiten geplaatst, als de Heeren:
Duburc,
Gogel,
Le Brun, Prins van Plaisance,
de .Baron d\' Alphonse,
J. J. Verheijen,
de Celles,
Duvilliers Duterrage,
W. Scholten van Oud-Haarlem,
227
Pelichy de Lichtevelde en
H. J. Gales.
Achter deze vertoont zich de gemeente- of scheipaal en in het verschiet ziet men het Kegthuis van de Diemer-meer, omgeven door eene groote menigte toeschouwers.
De trein van Napoleon was verder aldus zamengesteld. Een piket van de Garde d\'honneur te paard. De generaal Colbert aan het hoofd der Hollandsche ruiterij. De Poolsche ligte ruiterij. De vijf rijtuigen der keizerin; in het vierde van welke, met acht witte paarden bespannen, Hare Majesteit Maria Louise zich bevond. De opperstalmeester , de stalmeester en acht pages, die het rijtuig der keizerin verzelden. Een piket van vijf en twintig grenadiers te paard. De generaal Berckheim, aan het hoofd van drie regimenten kurassiers (het vierde, zesde en veertiende regiment). Een piket van de Garde d\'honneur des keizers. De jagers van de Garde. De ordonnance-officieren. De aides-de-camp. De keizer, gevolgd door de officieren van zijn huis, de maarschalken en generaals, rijdende vier aan vier. De grenadiers van de Garde te paard. Eindelijk het zevende regiment kurassiers. De overige ruiterij trok, wegens den weeken en lossen grond van Amsterdam, buiten de stad om.
Behalve op de plaats van ontvangst, waren er eerebo-gen opgerigt in de Plantage en op de Eeguliers-breestraat. Die in de Plantage, bij de Muiderpoort geplaatst, was een zegeboog, zinspelende op de overwinningen, door den keizer behaald, en de vredesverdragen, door hem gesloten. Die bij den ingang der Eeguliers-breestraat moest strekken, om met toepasselijke opschriften den lof der keizerlijke regering, uit hoofde van de bescherming aan kunsten en wetenschappen door haar verleend, te verheffen. Toen de stoet aan de Muiderpoort gekomen was, werd de aankomst van Hunne Majesteiten, onder het luiden der klokken, door honderd en e\'e\'n schoten uit het
228
grof geschut verkondigd. Een dubbele rei Nationale Gardes had de straten bezet, welke men moest doorgaan. Beide zijden van deze waren met bloemfestoenen en vlaggen versierd. De geestelijken, wier kerken de keizer voorbij trok, stonden in hun plegtgewaad voor de tempels geschaard. Orchesten, van afstand tot afstand geplaatst , verlevendigden dit belangrijke en indrukwekkende tooneel, hetwelk door eene ontzaggelijke menigte werd bijgewoond. De optogt nam den weg van de Plantage naar de Amstelstraat, en van daar door de Keguliers-breestraat en de Kalverstraat naar den Dam, waar de keizer en keizerin op het Paleis hunnen intrek namen.
De schilderij van Napoleons intogt heeft, bij eene hoogte van vier el en tien duim, eene breedte van vijf el zeventig duim en is geteekend: M. van Bree f. Zij is vervaardigd op kosten der stad Amsterdam en hangt thans op de kamér van koophandel ten stadhuize.
UIT DE
OUDE THESAURIERS-REKENINGEN
VAN
AMSTERDAM, 1550—1560.
De uitgaven zijn berekend bij ponden, schellingen, penningen en mijten.
VUYTGEVEN VAN ALREHANDE EXTRAORDINAEIS ZAECKEN.
Baernt van Lijn, artilleryemeester dezer stede, bij hem voer de stede verleyt aen blauwe caclielsteenen ende van \'t maicken ende zetten van eenen ijseren cachel-oven op \'t halve rondt bij de Reguliers-poert. . . „ X. X.
Anthonis van Höufve, huyssittemeester aen d\'oude zijde, bij hem verleyt aen een maeltijt te Pouwels broeders ge-teert in Januario anno XVCL in \'t coopen van zeker erve, bij hem totter huyssitten behouff gecoft tot een turffschuyr, welcke erve bij der stede benaerdert is tot bredinge van
der stede busshuys.........UI. „ „
Cornelis Buyck Zijbrantsz., raedt dezer stede ende dijck-grave van Amsterveen, bij hem voer de stede verleyt ende te coste gehadt aen eenen nyeuwen drayboem, bij hem ten beveele van de burgermeesteren doen maicken ende hangen op den Emsteldijck op Jacob van Ensen-brug. )) I. j •
Pieter Eijpsz. timmerman , voer zijn sallarys van XXVI dagen, bij hem gevaceert opte eylanden van der Scel-Hnck ende Texel, omme te helpen setten metter stede ar-
232
beytsluyden die capeiis ende baeckens, die men daer jaer-licx set tot conservatie van de zeevaerders. III. „ „
Jacob Dobbesz. capelmeester van der Heyliger Stede, bij bem verleyt ende te coste gebadt aen \'t repareren van den Heyligen Wecb, van de moeiens totten Overtboem. ..............III. II. L „.
Jan Jacobsz. ende Adam Jansz. burgermeesteren van Monickendam, aen reparatie van \'t zeyndtschip bij dezer stede van benluyden geleent ènde gebezicbt in der entré ende buldinge van de princelicke boocbeyt van Spaen-gnen, alhier opten eersten Octobris XVCXLIX gebult. ..............II. XIIIL „ „.
Cornelis Tbonisz. schilder, ter zaicke van een cbarte, bij bem gemaickt van der Lastage buyten Sint Antbonis poert, welcke cbarte die bnrgermeesteren overgeleyt hebben in \'t proces van der Lastage in den Secreten Eaede, ongedecideert hangende tnsschen dezer stede eade de geërfden van der voors. Lastage. . . „ VI. VIII. „.
Pieter Colijn ende Florys Pietersz. cum socüs ter zaicke, dat zij die scepen, in de Waele leggendej van den brandt gepreserveert hebben op Sinte Nicolaes-nacbt, doen Meester Cornelis Dobbeszoens spijcker verbrande. . . . . ............11. 1. VIII. „.
Jan Henricxsz. Harck Baerntsz. zeylemaickers knecht, ter zaicke van XXVI ghieters tot zijnen buyze gehaelt ende opten voorn, brant, in \'t voergaende articule ge-mentioneert, gebezicht......... X. „
Jacob Henricxsz. cappeteyn van de nacbtwaeeke ende zijne XXXII waickers tot een copper, omme lieffelijck mit malcanderen te verteeren, ter zaicke van zekere diensten dezer stede gedaen in \'t apprehenderen van eenige anabaptisten..........„ XVI. X.
Mr. Henrick Dircxsz. burgermeester, over gclijcke
233
sommo, bij hem voer der stede gedeburseert ende gegeven eenige heymelicke explorateurs. delateurs ende aenbrengers van de anabaptisten, hier geapprehendeert. II. X. II.
Denzelven noch betaelt over gelijcke somme, bij hem voer de stede verleyt ende gegeven eenen heymelicken exploratoir, bij der stede gebezicht in \'t verspijen van eenige anabaptisten, alhier geapprehendeert. „ VI. X. „.
Claes van Nes, deurwaerder \'s Hoofs van Hollandt, voer zijne vacatiën vuyt zaicke, dat hij omtrent een maent geleden hem hier drie dagen verthoeft hebbe met \'t pla-caet, dat bij in beveel hadde binnen dezer stede te publiceren van nyet oist ofte westwaerts te moegen zeylen zonder convoye van oirloochscepen, omme middelaertijt te zeynden in den Haghe ende den Eaede van Hollant te demonstreren, dat \'tzelve placaet tendeert tot bederfe-nisse dezer landen, bijzonder zoe verde \'tzelve beroert
die oistersche vaert......... „ V. „
Jan Albertsz., alias Coman Jan, voer zijn sallarys ende vacatiën, dat hij acht dagen lanck opte kade van Mon-telbaen gevaceert heeft, omme te dooden ende begraven v die honden, die aldaer gebrocht zouden worden, naevol-gende die publicatie, daeraff gedaen. . . „X. VI.
Gherijt Dircxsz. Prins, een van de vijf waerdeyns van der draperye dezer stede, over gelijcke somme bij hem voer de stede gedeburseert ende betaelt de dienaers van de waerdeyns, als lootslager, stempeldrager, weverstan-ghedrager ende weversclockluyder, voer hoerluyder wedden van den jaer LH, ende dit overmits datter gheene incompste en is, omme dezelve vuyter draperie te betae-len doer faulte, datter gheen woul te crijgen en is geweest..........XVI. XIII. UIL
Claes Aerntsz., woenende in Spirincxhorn, ter zaicke van zijn oncosten, arbeytsloen ende verleyde penningen van der stede hooghen dijck, lanck XXV roeden, gelegen bij \'t Hart, te doen maicken opten nyeuwen koer,
234
bij den Heemraidt van Rijnlant gemaickt. XV. X. „
Jan Woutersz., dezer stede messagier, over gelijcke somme bij hem verleyt voer vijf roede vellen, bij hem verbe-zicht tottet maicken van \'t cleet, leggende opte taeffel in der Secretarye dezer stede ende voer zijn arbeytsloen.
. .............J) mi. VIL yy
Claes Pietersz., burgermeester ende organist der stede van Purmereynde, voer zijn vacatiën vuyt zaicke, dat hij, bij de burgermeesteren dezer stede ontboeden zijnde, van Purmereynde hier gecoemen is, omme die vuyrwerc-ken te bezichtigen ende te repareren, indien hij \'tzelve
aenneemen wilde........„ VIII. VIII.
Jacob Henricxsz., capiteyn van de nachtwaecke, voer hem ende zijne XXX compaens ende den capiteyn van de voerwacht voer hem ende XV compaens, voer hoer-luyder vacatiën, dat zij die Justicie, opten XVIen January anno LUI gedaen over vijff Anabaptisten, die drie mitten zwaerde ende twee mitten vuere geëxecuteert, ge-assisteert hebben.........„ XII. VI. „.
Steven Bouwesz. roedrager, bij hem verleyt voer twee Yrtsche mantels, voer de stede gecoft, om mede te rey-
zen. .............,, XII. „
Jan Beth Jacobsz. voer zijne moyte van \'t maicken ende colligeren in een Eegistre alle die hueren dezer
stede...........UIL III. UIL „.
Claes Pietersz. van Purmereynde, ter zaicke dat hij der stede vuyrwercken gerepareert heeft opter stede thoern ende in de Oude Kerck, ende van \'t voerslach in de Oude Kerck te verstellen, ende voer zijn vacatiën ende verteerde costen...........XV. „ „
Gherijt Brouwer concherge, bij hem voer de stede verleyt voer een nyeuwe cooperen hoern, ten beveele
235
van de burgermeesteren gecoft voer Henrick Janszoen, dezer stede blazer.........„ V. X.
Jacob Henricxsz. cappeteyn van de nachtwaick, voer hem zeiven ende thien compaens vuyt zaicke, dat zij mitten bailliuw van Amstellant gereyst zijn tot Ouderkerck, omme te apprehenderen zeeckere ballingen dezer, stede, die den lantluyden aldaer overlastich waeren. „ VI „
De zes gezworen taxateurs dezer stede, die in Junio a0 LUI die huyzen binnen dezer stede ende hoere vrij-beyt getaxeert ende bescreven hebben, omme den Xden penninek daer naer te collecteren, over hoerluyder sallaris, hemluyden bij de burgermeesteren voer hoer moyte toegevonden, boven \'tgundt zij verdroncken hebben. ..........VIII. VI. VIII.
Cornelis Chaerlsz. boeckvercooper, ter zaicke van een chaerte, bij hem der stede vercoft van der gelegentheyt ende situatie dezer stede ende bij derzelver gebezicht in \'t proces van de Lastagie......„ IIII. II.
Deze trezorieren hebben verloren aen \'t geit, gecoemen van der stede rog, bij Jan Harmansz. scepen in Maert A0 LUI ten beveele van de burgermeesteren vercoft, alzoe daer groote rijzinge in \'t gelt was in *t vercoopen van den voorsz. rog ende dat den eersten werckdach nae Paesschen, te weten den VIdei1 Aprilis die munte geset worde tot veel lageren prijze, ende drie trezoriers geen tijt hadden, om tzelve geit zonder verlyes weder vuyt te geven, alzoe die rijzinge ende zettinge beyde haeste-lijck quaemen........- . XIII. V. VI.
Lambert Pietersz. cum sociis, pachters van de Diemer-meer, tot vier bonetten, hemluyden bij de burgermeesteren geschoncken , om bij hemluyden gedragen te worden voer een levereye geduyrende hoerluyder pacht nae ouder gewoonte...........„ X. „
234
(
bij den Heemraidt van Rijnlant gemaickt. XV. X. „
Jan Woutersz., dezer stede messagier, over gelijcke somme bij hem verleyt voer vijf roede vellen, bij hem verbe-zicht tottet maicken van \'t cleet, leggende opte taefFel in der Secretarye dezer stede ende voer zijn arbejtsloen.
............. * 9)
Claes Pietersz., burgermeester ende organist der stede van Purmereynde, voer zijn vacatiën vuyt zaicke, dat hij, bij de burgermeesteren dezer stede ontboeden zijnde, van Purmereynde hier gecoemen is, omme die vuyrwerc-ken te bezichtigen ende te repareren, indien hij \'tzelve aenneemen wilde........„ VIII, VIII.
Jacob Henricxsz., capiteyn van de nachtwaecke, voer hem ende zijne XXX compaens ende den capiteyn van de voerwacht voer hem ende XV compaens, voer hoer-luyder vacatiën, dat zij die Justicie, opten XVIen January anno LUI gedaen over vijff Anabaptisten, die drie mitten zwaerde ende twee mitten vuere geëxecuteert, ge-assisteert hebben.........„ XII. VI. „.
Steven Bouwesz. roedrager, bij hem verleyt voer twee Yrtsche mantels, voer de stede gecoft, om mede te rey-zen. XII. ,, jj .
Jan Beth Jacobsz. voer zijne moyte van \'t maicken ende colligeren in een Eegistre alle die hueren dezer stede...........UIL III. UIL „.
Claes Pietersz. van Purmereynde, ter zaicke dat hij der stede vuyrwercken gerepareert heeft opter stede thoern ende in de Oude Kerck, ende van \'t voerslach in de Oude Kerck te verstellen, ende voer zijn vacatiën ende verteerde costen...........XV. „ „ „.
Gherijt Brouwer concherge, bij hem voer de stede verleyt voer een nyeuwe cooperen hoern, ten beveele
235
van de burgermeesteren gecoft voer Henrick Janszoen, dezer stede blazer.......... V. X.
Jacob Henricxsz. cappeteyn van de nachtwaick, voer hem zeiven ende thien compaens vuyt zaicke, dat zij mitten bailliuw van Amstellant gereyst zijn tot Ouderkerck, omme te apprelienderen zeeckere ballingen dezer, stede, die den lantluyden aldaer overlastich waeren. „ VI „
De zes gezworen taxateurs dezer stede, die in Junio a0 LUI die huyzen binnen dezer stede ende hoere vrij-heyt getaxeert ende bescreven hebben, omme den Xden penninck daer naer te collecteren, over hoerluyder sallaris, hemluyden bij de burgermeesteren voer boer moyte toegevonden, boven \'tgundt zij verdroncken heb-
ben,
VUL VI. VIII. „
Cornelis Chaerlsz, boeckvercooper, ter zaicke van een chaerte, bij hem der stede vercoft van der gelegentbeyt ende situatie dezer stede ende bij derzelver gebezicht in \'t proces van de Lastagie....... UIL II.
Deze trezorieren hebben verloren aen \'t geit, gecoemen van der stede rog, bij Jan Harmansz. scepen in Maert A0 LUI ten beveele van de burgermeesteren vercoft, alzoe daer groote rijzinge in \'t gelt was in \'t vercoopen van den voorsz. rog ende dat den eersten werckdach nae Paesschen, te weten den VIaen Aprilis die munte geset worde tot veel lageren prijze, ende drie trezoriers geen tijt hadden, om tzelve geit zonder verlyes weder vuyt te geven, alzoe die rijzinge ende zettinge beyde haeste-lijck quaemen........-. XIII. V. VI.
Lambert Pietersz. cum sociis, pachters van de Diemer-meer, tot vier bonetten, hemluyden bij de burgermeesteren geschoncken , om bij hemluyden gedragen te worden voer oen levereye geduyrende hoerluyder pacht nae
ouder gewoonte,
23ü
Jacob Henricxsz., capiteyn van de nachtwaicke, gegeven omme daermede te betaelen acht waickers, die van den XIIIFen tot den XXVsteD Junij A0 LIII om ende doer die stede extraordinarie gewaickt ende gedient hebben, omme toezicht te hebben voer brant ende andere inconveniënten, daer die burgermeesteren voer gewaer-schouwt waeren..........I. XII.
Wilhelmus Leest, coster tot Ouderkerck, over zijne vacatiën van een reyze gedaen t\' Uytrecht, omme te vernoemen nae eenige zaicken beroerende Aernt Cuyper, schoudt van Amsterveen, die om Lutherije aldaer t\' andere tijden geapprehendeert is geweest. . . „ IIII. „
Mr. Reynier Zwijn, pensionaris dezer stede, voer zijne vacatiën ende verteerde costen s dat hij in Majo anno LUI met zijn huysvrouw ende dienaar van Bruessel hier ge-coemen is, om deze stede te bezien (alzoe zij hier noyt geweest waeren) ende te bezoucken , off zij hier wel zouden moegen woenen, om deze stede te dienen, ende tzes-tich guldens hem in \'t aenneemen van zijn officie toegevonden voer zijn oncosten, die hij doen zoude van zijn huysraidt tot Bruessel op te breecken ende hier te brengen............XIII. VI. VIII.
Mr. Jan Tolhuys, clockgieter- tot Utrecht, ter zaicke van een nyeuwe clock, bij hem tot behouff dezer stede gegooten tot een voerslach van de halve ure opter stede thoern............XIX. I. II. „.
Claes Pietersz. burgermeester van Purmereynde, hem bij de burgermeesteren toegevonden van \'t toestellen van \'t halve ure, slaende op de nyeuwe clock, hangende in der stede thoern , ende van zeker reparatie, bij hem gedaen aen \'t vuyrwerck in de Oude Kerck, ende voer zijne oncosten, bij hem binnen dezer stede in XVI dagen verteert...........VL XVII. „ „.
Lourensz. Piefersz. lantmeeter tot Alcmaer, hem bij de burgermeestcren toegevonden voer zijne vacatiën onde ar-
237
beytsloen , vuyt zaicke dat luj alle die landen, visscherljen , vogelrijen enz. beboerende onder de ambocbtheerlljckbe-den van der Nyeuwer Amstel, Amsterveen, Slooten, Slooterdijck, Osdorp, Houtrijck, Pelaenen ende die Vrije Grheer gemeeten ende bekaert beeft, in \'twelcke doende hij gevaceert heeft vijftich dagen. . . XVI. V. VI.
Mr. Jan Jasparsz. clockgieter, voer zijne vacatiën ende verteerde costen, vuyt zaicke dat hij , bij de burgermeesteren ontboeden zijnde van der Goude, daer hij tot be-houff van de kercke kloeken giet, hier gecoemen is, omme met hem te spreken ende te accorderen van een nyeuwe ureclock ende \'t voerslach van dien opter stede thoern............. VI. VIII.
Claes Evertsz. goudtsmit, vuyt zaicke, dat hij der stede loopbusse, die gebroecken was, vermaickt ende op nyeuws verguit heeft.......... V. „ „.
Dirck Hillebrantsz. tresorier, bij hem voer de stede verleyt ende betaelt voer een ijseren kist, voer de trezo-rie gecoft binnen Antwerpen.....V. XII. V.
Andries Jansz. ende Cornelis Mathijsz. roymeesters, vuyt zaicke, dat zij alle dezer stede stegen ende straten, opte borchwallen responderende ende op \'t water, mitsgaders alle der stede ledige erven gemeeten hebben. !.............„VI. VIII.
Dirck Wouterz. kistemaicker, bij hem voer de stede verleyt aen twee nyeuwe roede gardijnen, bij hem doen maicken tot het oultaer opter stede-huys. . I. I. VI.
Jan van Brouchoven, rentmeester van den Hogben Heemraidt van Rynlandt, Jacob van der Does, Lieven van Bouschuysen, hooge heemraiden, ende Jelis Jelisz. heemraidts boede, vuyt zaicke dat zij ter instantie van de steden van Haerlem ende Amsterdamme, vuytLeyden tot Amsterdamme voors. ende voorts mitten voorn, van
238
Haerlem ende Amsterdamme gereyst zijnde, gevisiteert hebben ende oculaer inspectie genoemen hebben van de landtscheydinge van Amstellandt ende die gebreecken , als van zijlen, hooge bruggen ende andere open gaten, doer deweleke het water van Amstellandt ende \'t Sticht van Utrecht op Eijnlandt valt ende wederkeert, bij gescrifte gestelt hebben, in \'twelcke doende zij gevaceeert hebben mit reyzen, besoingneren ende wederkeren den tijt van zeven dagen.......... III. IX. V.
Simon Marten Dircksz., kerckmeester van de Oude Kerck, over gelijcke somme blj hem verleyt ende te coste gehadt in de vuytvaert ende exequien van de Coninginne van Spaenguen, moeder van de Keyserlijcke Majesteyt, hier binnen dezer stede in de voors. kerck gehouden den XIII ende XIIII Januarij LVI, aen de partijen hiernae volgende. Eerst LXXX priesters van de eerste vigilie te doene, elck twee stuvers, tsamen VIII guldens. Des anderen daechs van de mis van requiem te doen singen den pastoir II stuvers, den diaken, subdiaken ende II provideerders elck een stuver, tsamen VI stuvers. Den musijckers van de voors. mis in musijck te zinghen tsamen XVIII stuvers. Dirck Cornelisz. voer XII tourtzen, \'t stuck XII stuvers, noch voer XXXI ponden was in de voors. esequien verbezicht, tot VI stuvers \'t pont gerekent, mitten tourtzen tsamen XV guldens XIIII stuvers. Eoeloff die schilder van XIII groote ende XXXII cleyne wapenen te schilderen ende van die tourtzen zwart te verwen tsamen V guldens II stuvers. Van II mael elcke reyze een halve ure te luyden met die drie grootste clocken tsamen XVIII stuvers. Die costers ende graefftnaicker voer hoerluyder moyte XII stuvers. Noch betaelt voer \'t leenen van de zwarte laic-kenen, voer stroe ende spelden tsamen VIII stuvers. Compt al t\' samen in munte dezer rekeninge.
239
Gherrit Hagens, clerck van der tresorie, bij hem ver-leyt ende aen plouckgelt ende den halven -wijncoop gede-burseert van \'t vercoopen \'t afbreek van een steenen huysken, een woulclop-huys ende een paerdestal, staende achter \'t nyeuwe groote schoei, bij der stede gecoft van Frans Quiting ende Cornells van Delft, ende doen af-breecken tot ampliatie van \'tzelve schoei. I. XIIII. II.
Den vulders, bewoenders van der stede huyzen opten Heyligen Wech, voer hoerluyder ongerieff ende de schade bij henluyden geleden in den jare LV, omme dat zij van \'t inwateren van hoerluyder huyzen nyet droech en hebben moegen sitten ende woenen doer die veelheyt van regene, binnen denzei ven jaere gevallen. XIII. XIII IIII.
Adriaen Oziersz, deunvaerder \'s Hoofs van Hollant, bij de burgermeesteren van der stede wegen toegevonden voer zijn boedenbroet, vuyt zaicke dat hij \'t placaet van \'t bestandt hier gebrocht ende gepubliceert heeft tusschen deze landen ende Vranckrijcke....... X. „ „.
Cornelis Buyck, ambochtheer van Amsterveen ende dijekgrave aldaer, over gelijcke somme, bij hem voer de stede gedeburseert aen wagenhuyre ende verteerde cos-ten , reyzende opden VIIIcn May anno LVI mitten heem-raiden van der Nyeuwer Amstel ende Amsterveen ende een secretaris ende boede dezer stede van hier tot Ou-derkerek, van daer tot Taticxhuys, ende van daer voerts deer Amsterveen totten Overthoem, omme te schouwen ende vuyt te geven die wegen, kaden, dijeken, dammen, zijlen, bruggen ende watertochten, tusschen wegen leggende, ende alzoe zij twee bruggen open vonden ende bekoerden, zoe heeft hij opten Xrn May den voors. boede weder vuyt gesonden, om dezelve II bruggen bij hulpe van vijff mannen, daertoe gehuyrt, toe te worpen. ...............I. VII. X.
240
Meester Pieter van Aphert, onderrectoer in \'t groote schoei, hem bij de burgermeesteren toegevonden in\'t aenne-men van zijn officie voer zijn opbreecken mit zijn inboel ende \'tzelve van Harderwijck, daer hij Eectoir was, hier te doen brengen. ...........V. „ „ „.
Meester Jan Goevertsz. Rectoir in \'t groote schoei, hem bij de burgermeesteren toegevonden voer zijne on-costen van zijn opbreecken ende reces van mit zijn inboel ende huysraedt van \'s Hartogenbosch, daer hij woenach-tich was, hier mitter woen te coemen. VI XIII. UIL „.
Mr. Claes Jansz., organist in de Nyeuvve Kerck, ende Mr. Lieven de quot;VVaert, zanghmeester in de Oude Kerck, hemluyden toegevonden voer hoerluyder vacatiën, vuyt zaicke dat zij die zanckboecken van beyde kercken conform gemaickt hebben. In \'twelek doende zij van halfvasten aff tot nu toe gevaceert hebben. Ende zes stuvers bij hemluyden van oncosten gehadt aen reparatie van de taefel, daerop zij gebesoingneert hebben. VI. XIIII. IIII.
Mr. Kutger Claeszoen van \'s Hartogenbosch, schoelmees-ter in 5t groote schoei, over gelijcke somme bij hem verreyst ende verteert in eene reyze van \'s Hartogenbosch tot hier gedaen, omme te accepteren van de burgermeesteren een locaet in \'t groote schoei ende weder thuys, omme zijne boecken ende supellectilen te haelen. . . „ XV. „ „.
Baernt van Lijn , artillerijemeester dezer stede, de som-me van twee ende dartich guldens ende vijfthien stuvers, te wetene XXVI gl. XV st. bij hem te coste gehadt van \'t geschut, dwelck deze stede der Keys. Mat. heeft moeten leenen tot zijn reyze in Spaengnen, vuyt Zeelandt weder te huys te brengen, ende zes guldens, hem bij de burgermeesteren toegevonden, voer zijn moyte ende arbeydt in de voors. reyze gehadt ende gedaen. . V. IX. II.
241
De kerckmeesters van de Nyeuwe Kerck ter zaicke van twee hondert vier ende twintich clockspijze bij der stede van de voors. kerck gehadt, \'t hondert om XIII gl. .
De gezwoeren coernmeters dezer stede vuyt zaicke dat zijluyden opten Xden Junij gemeten hebben al \'t coern, binnen dezer stede zijnde te coop, beloepende in als CLVIII lasten, elek last van meten twee stuvers. .
Henrick Jacobsz. Earn met drie compaens, schuytvour-ders, van V nachten waickens in \'t Tije, doen die coern-vloet aengecomen was, elck twintich stuvers.,, XIII. UIL „.
Hubrecht van der Smitzen, boede van der finantio, voer zijn boedenbroet vuyt zaicke dat hij tijdinge brochte van de groote victorie, bij de Co. Mat. gehadt tegens die Franchoysen op Sinte Lourensdach lestleden. „ IIII. VI.
Mr. Jan van der Nijenbourch, pensionaris dezer stede, hem bij de burgermeesteren in \'t aenneemen van zyn officie beloeft te geven voer zijn opbreecken ende verhuyzen met zijn imboel vuyten Hague tot hier Amsterdam. . .
• • • • • . . • . • • • • •
Henrick Simonsz. coopmans boede, over zijn boedenbroet ende mede vuyt zaicke dat hij brieven van Antwerpen brocht, dat S. Quintings overvallen was. . . . „ V. „
Henrick Thielinck, boede van den Secreten Eaede, hem bij de burgermeesteren geschoncken, omdat hij mede aen hemluyden brieven brochte, dat S. Quintings inne-gewonnen is............ IV. II.
Mr. Pieter Vloits secretarys, omme daermede te be-taelen d\' oncosten van \'t binden van \'t privilegie-bouck ende van zeeckere privilegiën ende handtvestan, eertijts in papier gescreven, te doen haerscrijfven ende in perchemijn over-stellen, mitsgaders tweemael in francliijn te doen grosseeren die coopbrieven van de ambochtsheerlicklieyden, nu onlancx van de Co. Mat. gecoft. . „ XIII. HII. „.
IC
242
Roelof Henricxsz. schilder, vuyt zaicke dat hij die charte, bij der stede doen maicken, van de ambochtsheer-lickheyden van Amsterveen enz. achter mit nyeuw lijn-dendoeck becleet, dezelve charte versien ende stocken mit knoopen, daerop dezelve charte gewonden is, daertoe heeft
laeten maicken............ V. „
Cornells Jacobsz. ende Simon Pietersz. stroemmeesters ende vuytleggers van der stede zeetonnen over gelijcke som-me, bij hemluyden te coste gehadt in een reyze mit zesthien mannen, behalven hoer scheepsvolck, gedaen in \'t Vlije ende Texel, omme te haerleggen eenige zeetonnen, bijdeFran-choysen in den gront geboekt. ... V. XV. „ XII.
Simon Marten Dircxzoensz. schepen dezer stedeover gelijcke somme, bij hem voer de stede gedeburseert ende betaelt eenen Willem Jacobsz, boeckprintere voer diver-sche ordinantiën, bij mijn heeren gemaickt op de-ziecte van de pestilentie, te drucken ende aen der stede poerten, kerckdoeren, paelhuys ende doere van der stadthays te
eleven.............. y^-* »•
Heer Willem Pietersz, pater van Sinte Cecilliën convent binnen dezer stede over gelijcke somme bij hem voer de stede verleyt ende te coste gehadt van \'t opneemen ende verhogen van de Oude Nonnen-brug, die zoe laech lach, dat men mit een schuyt, mit hoye geladen, daer nyet deur en
mochte vaeren...........HH.
Mr. Jan Henricxsz. barbier, tot behouff van de erfgenamen van wijlen Mr. Jan vuyt die Wijck, over een quartier jaers wedden, hem bij de burgermeesteren dezer stede toegezeyt twee jaeren lanck vuyt zaicke dat hij die luyden, die de pestilentie hadden, laten ende meyste-ren sonde. Welcke Mr. Jan binnen \'t voors. eerste quartier jaers van zijnen dienst aen de Gods gave gestorven
243
Jacob Gherritsz. timmerman, woenende tot Abcoude, over zijn vacatiën ende arbeytsloen van \'t maicken ende setten eene nyeuwe watermoelen, hem bij de burgermeesteren aenbesteedt, omme te maicken ende te setten opter stede lant, genoempt Callenlant, gelegen in den ban van Ouderkerck volgens \'t besteck daer aff gemaickt. .............XIII. VI. VIII. „.
De vijff gezwoeren taxateurs van den Xden penningb binnen dezer stede van den jare XVCLVII bij de burgermeesteren toegevonden voer boerluyder verteerde costen ende moyte van taxeeren van de huyzen binnen dezer stede ende hoere vrijbeyt. . . . XX. XVI. VIII.
Mr. Adriaen Sandelijn, pensionaris, hem bij de burgermeesteren toegevonden voer zijn bellecbier in Xlljaeren, die hij deze stede gedient beeft binnen den huyze van zijn zuster, daer hij altijt gelogeert heeft, den maechden ge-schoncken. «•••«.•••*. ^/quot;III. ,,
Jacob Henricxsz. capiteyn van de Kuyterwacht, voer zijne huyshuyre vuyt zaicke dat bij, opten tboeren woenende bij der stede bouscbuys, denzolven in den soemer anno LVIII beeft moeten ruymentot bebouff van de vaders ende moeders, geordineert tot die toezichte van \'t pestilen-tie-huys, van \'t voors. bouscbuys gemaickt, alzoe dezelve ziecte alsdoen haer zeer verbreyde binnen dezer stede. . .
. ...............» ij »•
Baernt van Lijn, artillerijemeester dezer stede, die somma van zes ende darticb guldens. Te weten XXXII gl. een st. bij hem verreyst, verteert ende aen vracht te coste gebadt in een reyze, gedaen in Zeelandt, omme te recouvreren \'t geschut, bij dezer stede de Co. Mat. ge-geleent opten oerloochscbepen, volgende \'t scrijven van den hartoch van Savoijen, gouverneur dezer landen, welck geschut hij voer hem te buys gebrocht heeft ende die
16*
I
244
reste, hem bij de burgermeesteren geschoncken voer zijne moyte..............VI. „ „
Claes Jansz., duerwaerder \'s Hoofs van Hollandt, voer de copie van \'t placaet van de pays, tussclien deze landen ende Vranckrijcke gemaickt, bij hem alhier gepubliceert.
Simon de Fosse cum sociis trompers, die op Meye-avont opter stedehuys voer mijn heeren van den gerechte over taeffele gespeelt hebben, bij de burgermeesteren geschoncken........... UIL „
Simon Maertszocn totte ordinantie ende bescickinge van de exequiën van hooger memorie die Keys. Mat. onzen alregenadichsten heere, hier opten XXIen ende XXIIen dage Aprilis lestleden in de Oude Kerck gehouden, om-me daermede te betaelen alle d\'oncosten van de voors.
exequiën. . . ...... xxxvi. mi. „ vi.
Nanninck Pietersz., boede van der tresorie, bij de burgermeesteren gecommitteert totter houdinge van de re-keninge van de costen van de gevangen Franchoysen, alhier bij de Co. Mat. gesonden, om in der gevancke-nisse te houden ende te alimenteren met bier endebroot; tot een stuver \'sdaechs.....CXXI. VI. III.
Mr. Anthonius Duetus, Eectoir in \'t groote schoei, vuyt zaicke dat hij van Loeven hier gecoemen is, omrae met hemluyden te spreken van \'t regiment van de schoei aen te neemen , ende vier guldens zeven stuvers bij hem te coste gehadt van zijne boucken ende huysraidt hier te doen brengen..........IIII. I. II.
Mr. Jacob Heddezoen, choermeester in \'t groote schoei geweest hebbende, voer \'t scrijven van een sanckbouck, bij hem voer de schoelkinderen gescreven. II. XI. VIII.
Gegeven XCIII arme Franchoysen, die zoe in Vries-lant, zoe cick in Hollant, gestranght ende gebergcht zijn tot teergelt, omme nae huys tereyzcn. 11. XVIII. IIII. „.
245
Jan Bacxtel, poerter dezer stede, voer zijn sallaris ende moyte van te copieren zeecker Kegistre, mentionerende van de vrijheyt, die de poerters dezer stede liebben in Enge-
landt............m. VI. VIII. „.
Dirck Jansz. Hoen, coster van de Nyeuwe Kerck, voer \'t maecken van een chaert van der Zuyderzee, voelde stede bij liem gemaickt ende bij der stede geschoncken den Princlie van Oraingnen, stadtliouder van Hollandt.
................gt;j )gt; »•
Meester Pieter Coenesz. landtmeter, voer zijn sallaris vuyt saicke, dat hij gemeeten heeft \'t landt, dat die stede coopen wilde, om \'t bronwater vuyte Haerlemmermeer bequamelick over den dijck van den Overtboem te scheppen
in de waterscliuyten........... V. „
Mr. Jan Jasparsz. Moer, vuyrwarckmaicker, woe-nende tot \'s Hertoglienbouscli voer zijn vacatiën ende verteerde costen vuyt zaicke dat bij van den Bonscb Lier ge-coemen is, om te besichtigen \'t borologium opter stede thoern ende cm hem een nyeuw werck aen te bestaden.
............ . . „ VI. VIII.
Jacob Schoemans, horologiemaicker, woenende tot Brues-sel, V ponden voer zijn moyte van der stede horologie opter stede toern te repareren ende VI sc. VIII penn. bij hem gegeven Jacob Jansz. clockstelder voer zijn vacatiën, dat hij bij hem geweest is ende behulp ende handtreycMoge
gedaen heeft..............V. VI. VIII. „.
Cornelis Stalpart, rentmeester van Kennemerlandt, ende Jan Huych Cornelisz. deurwaerder, zoe voer hoer-luyder vacatiën ende verteerde penningen, dat zij twee-mael hier gecoemen zijn, omme te besichtigen die huysen, dia van noede zijn gecocht ende afgebroocken te worden tot het maicken van der gevanckenisse ende voerts om te adviseeren op \'t maicken van dezelve gevanckenisse. III. XVI.X.
246
Mr. Fransz., Jan Woutersz., Jan Boel, Mr. Pieter Vloitsz. ende Jan Beth, secretarissen, voer hoer sallaris en de interest, gehadt ende geleden bij de absentie van Dirck quot;Wouterszoen secretaris, bij mijn heeren gesonden aen de Co.Waerde van Dennemarcken, omme te solliciteren confirmatie opte previlegiën, bij Zijne Mats. voorsaeten dezer stede gegeven in de coninckrijcke tot Noerwegen , Bergen , Schoenen, enz........VI. XIII. IIII. „.
Jan Wouterszoen secretarys voer galnoeten , coperroet ende gomme, verbesicht in \'t maicken van XXIIII mengelen yncts, voer de stede gemaickt, mitsgaders voer een duysent scrijfpennen.........I. VL „ „.
Pieter van der Phalysz., bouckprinter tot Looven, van \'t drucken van VIII0 cantuaelen, hem bij de burgermeesteren aenbesteet voer de choer-kinderen dezer stede. ............XVI. XIII. IIII.
De tresorieren van oude resten, hemluyden als gereet geit aengereeckent, daeroff geen betaelinge coemen zal, 6 p. 10 sc. bij der stede verschoeten tot die sollicitatie van \'t Honsbosch tegens die versochte smaeldeelinge van de duynen, daeroff zij nyet weder hebben zal. Noch 2 p. 10 sc. 2 penn. bij haer te coste gehadt van een crancksin-nich man vuyt Duytschlant hier gesonden, tot Kostick te buys beboerende. Noch 10 sc. van de vracht van een balff hondert wagenschots. Doctor Hermes geschoncken, van hier tot Gendt te vueren. Ende 5 sc. betaelt van de vracht van een ocxboeft roede wijns, die gravinne van Arenberch geschoncken, van hier tot Vollenhove te vueren. Compt te samen.......... . IX. XV. 11. „.
Bladz.
Rapport aan Z. M. den Koning over de veroverde vlaggen des Rijks,
eplaatst in \'s Konings Paleis te Amsterdam. .......... 1.
Pieter van Aphert en zijne beschrijving van Amsterdam.....21.
Roemer Visscher......................34.
Het Reguliers-klooster bij Amsterdam.............35.
Inhoud van het boei der ofGciën of kapellerijen, waarvan de prior
er Regulieren te Amsterdam Collator was............55,
Namen der schilders, die in de tweede helft der zeventiende eeuw te
msterdam poorters zijn geweest................59.
Jan van Bronckhorst.................... 71.
Brieven van Nieolaas Witsen, aan burgemeesteren van Amsterdam t Londen geschreven tijdens de verheffing van Willem III tot Koning
m Engeland- ..........................
Vondels leven en famielie-betrekkingen, opgehelderd nit de Amster-
imsche Archieven......................151
De overwintering der Amsterdammers op Nova Zembla......165.
Het graf en de grafkelder van den Luitenant-admiraal Michiel Adriaans-)On de Ruiter...........................
Bladz.
De groote vischmarkt....................183.
Verslag van het bezoek, door de vorstelijke familie aan deze stad
gegeven in October 1790.................... 213.
De schilderij van M. van Bree, voorstellende de plegtige ontvangst
vau Keiier Napoleon te Amsterdam in het jaar 1811....... 225.
t