-ocr page 1-
-ocr page 2-

-ocr page 3-

n

-ocr page 4-
-ocr page 5-

AEMSTEL\'S OUDHEID

OF

GEDENKWAAEDIGHEDEN VAN AMSTERDAM.

-ocr page 6-
-ocr page 7-
-ocr page 8-
-ocr page 9-

/94 n / / AEMSTEL\'S OUDHEID

OF

GEDENKWAARDIGHEDEN VAN AMSTERDAM,

DOOR

Dr. P. SCHELTEMA,

Archivaris der Hoofdstad en van Noord-Holland.

Bit tint flimi

VIJFDE DEEL.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

VOORBERIGT.

Een kort voorwoord mag hier niet achterwege blijven, omdat een paar stukken y in dit deel voorkomende, eenige toelichting behoeven. In het vorige deel toerden de hrieven van Nicolaas Witsen aan hurgemeesteren van Amsterdam, 1689 uit Londen geschreven hetrejjende zijne Deputatie aldaar, door mij medegedeeld, waarlj ik beloofde die aangaande zijne latere Ambassade in Engeland te zullen, laten volgen. Aan die belofte is thans voldaan. De Nieuwe Recencent, Tijdschrift voor wetenschap en smaak, -Jaargang 1862, zeide daarvan: // Wij zien met belangstelling het beloofde vervolg der brieven te gemoet. Zij zullen wettigt de vraag beslissen, of Witsen door wijlen Mr. Jacobus Scheltema en anderen te regt, als staatsman, is geroemd, dan ivel of die lof onverdiend is, zoo als anderen beweren.\'quot; Moet de beslissing van dit pleit afhangen van den inhoud dezer brieven, dan vrees ik, dat men zich _ in zijne verwachting te leur gesteld zal vinden. Gelijk Witsen noode tot deze zending gekomen was, keerde hj zeer onvoldaan daarvan terug. Wegens de gestadig klimmende afgunst en tegenkanting der Engelschen, waren daarbij voor den Slaat weinig voordeelen ie bedingen, en ontbrak aan Witsen de gelegenheid, om zijne bekwaamheid tot het behandelen van staatszaken aan den dag te leggen. Des-niettemin leeren wij hem hier kennen, als eenquot;\' man van een regtschapen karakter, die met onkreukbare trouw de belangen van zijn vaderland voorstond. Naar mijn oordeel, heeft echter Witsen minder zich, als staatsman, dan wel als geleerde en stads-regent onderscheiden.

-ocr page 12-

Jlet verhaal van Lahadie\'s verblijf te Amsterdam is voor-nameljk getrokken uit de AanteeJceningen van den Amsterdam-schen Schepen Hans Bontemantel. Een vorige eigenaar van dit belangrijke handschrift, vervat in dertien zware handen, heeft eenige stukken daaruit genomen, die later door aankoop het eigendom van het AmstenlamscJie Archief zijn geworden. De landen zelve met het grootste gedeelte der stukken zijn thans in het lezit van den heer Isaac Meulman, die ze lij mijn onderzoek naar Labadie geheel te mijner leschikking gesteld heeft, daarmede tomende, dat hij, ofschoon niet in de humaniora onderwezen, nogtans het woord humaniteit zeer goed begrijpt en tevens in toepassing weet te Ir eng en.

Aan den heer Mr. IF. J. C. van Hasselt, Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof van Noord-Holland, ben ik, het korte verslag der komst van Prins Willem V met zijne gemalin alhier in 1768 verschuldigd, welke meer uitvoerig behandeld is in Wagenaars Verheugd Amsterdam. Waarvoor, gelijk mede voor andere blijken van belangstelling in dezen arbeid, ik hem mijnen opregten dank betuig. Voorts ben ik allen erkentelijk, die mij in de zamenstelling of de uitgave van dit werk de behulpzame hand hebben geloden. Hebben zij mij aan zich verpligt, ook is daarmede door hen een dienst bewezen aan de stad Amsterdam, wier geschiedenis, hoewel op eene uitmuntende wijze door Wagenaar beschreven, echter nog op vele punten eene nadere opheldering vereischt.

Amstekuaw ,

21 September 1863.

-ocr page 13-

I N H O U J).

Bladz.

Kornelis vau Haemrode cn zijne beschrijving van Amsterdam, gevolgd door een onderzoek naar de plaats, waar het slot der heereu

van A.mstel gestaan heeft......................................1.

Het Cellebroedera-klooster te Amsterdam...........19.

Bijdrage tot het leven van Ferdinand Bol...........32.

De omgang der Leprozen door Amsterdam op Koppermaandag. . 33.

Meindert Hobbema.................. . • 45.

Namen der schilders, die in de eerste helft der achttiende eeuw te Amsterdam poorters zijn geweest..............65.

Een zonderling grafschrift..................S4.

Brieven van Nicolaas Witsen, aan bnrgcmeesteren van Amsterdam uit Londen geschreven na de verheffing van Willem III tot Koning van Engeland........................85.

De Jan Koodeu-poorts toren................107.

Het Oude Doolhof............... . . . 177.

Joost Janazoon, beeldsnijder cn landmeter...........195.

De kinderen van Kembrand. ................19(5.

-ocr page 14-

Bladz.

Dp maaltijd, dooi\'j burgemeester Nieolaas Tulp in bet jaar 1G72 aan do Vroedschap gegeven. .................201.

Jean de Labadie te Amsterdam in de jaren 1669 eu 1670. . . 207.

Sc onvolmaakte toren...................227.

Beknopt dagverhaal der heugelijke inkomst vau Hunne Doorluchtige en Koninklijke Hoogheden, den Prins van Oranje en zijne gemalin, iu Amsterdam op maandag, den 30sten van Bloeimaand 1768..... 230.

Eenige opmerkelijke posten uit de ïheaauners-rekeniDgen van Am-sterdam, 1560- 1570.................... 233.

-ocr page 15-

KOMELIS VAN HAEMRODB

EX

ZIJNE BESCHEUVIUTG- AMSTEED-A.M,

GEVOLGD DOOR EEN ONDERZOEK NAAK DE PLAATS, WAAR HET SLOT DER HEEREN VAN AMSTEI, GESTAAN HEEFT.

-ocr page 16-
-ocr page 17-

Betreffende Kornelis van Haemrode, aan wiens kort opstel Wagenaar de derde plaats in oudlieid onder de bekende beschrijvingen onzer stad toekent, is weinig meer ter mijner kennisse gekomen, dan wat Pontanus in zijn Latijnsch werk over Amsterdam van hem gezegd heeft 1). Hetgeen, in het Nederduitsch overgezet, aldus luidt: „Kornelis van Haemrode heeft wel een\' minderen roem, maar een1 meer ongekrenkten naam, dan Koornhert, bezeten. Hij was een tijdgenoot van dezen en is, nu ruim tien jaren geleden , hoogbejaard overleden. Zijn aandenken wordt nog bewaard door eenige weinige maar uit-gelezene schriften, welke hij stervende aan zijne vrienden vermaakt heeft. Onder deze kwam tot ons een gedeelte van een werk, hetwelk hij over het bestuur van Alva was begonnen zamen te stellen, eenvoudig en onopgesmukt in de Nederduitsche taal geschreven. In het Latijn had Haemrode Batavië en Holland voor zich zelven en eenige weinige vrienden beschreven, toen hij nog tc Leuven studeerde, vooral aangespoord door de schriften van Gerardus Novioraagus en Cornelius Aurelius. Dit opstel, hetwelk ik (Pontanus) aan het einde van dit boek heb

1*

1

Pontanus, Rerum et urbis Amst. Ilisloria, fo!. 244.

-ocr page 18-

4

laten afdrukken, is, naar de meening van allen, door mij het eerst uitgegeven.quot;

Kornelis van tlaemrode komt eenige malen voor in de registers der Amsterdamsche rentebrieven van 1564 tot

O

1586, waar hij Mr. Kornelis Hamerode of Hameroodt genoemd wordt, e\'éns met bijvoeging van Willemszoon; waardoor wij ook den naam van zijnen vader leeren kennen. Hij moet vóór het eerstgenoemde jaar te Leuven in de rekten gestudeerd en daar den titel van Meester

O O

voor zijn\' naam verworven hebben. Door hem werd te Amsterdam het ambt van notaris bekleed, zoo als blijkt uit het protest van Jakob Saffius tegen het slechten van het Keguliershof, ten overstaan van Haemrode, als notaris, in 1572 opgemaakt1). Naast de vermelding van zijn overlijden heeft Pontanus op den rand aangeteekend 1599. Het is mogelijk, dat Haemrode in dit jaar gestorven is, maar zijn naam wordt in de begrafenis-boeken der Oude en Nieuwe Kerk, welke alleen van dien tijd hier nog aanwezig zijn, niet aangetroffen.

Haemrode heeft eene korte beschrijving gegeven van Batavië met al de steden, gelegen tusschen het Vlie en den Rijn; welk land volgens zijne bepaling zich uitstrekte over de tegenwoordige provinciën Gelderland, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland. Tot het ontwerpen van welk stuk , groot twaalf bladzijden in folio, hij bewogen schijnt te zijn door het voorbeeld van Gerardus Noviomagus, die een werk uitgaf over de geschiedenis van Batavië 2) en dat van Cornelius Aurelius, door wien eene verdediging der eer van Batavië, behalve nog twee andere geschriften over dit land, bewerkt is3). Hij vermaakte dit

1

Aemsteis Oudheid, D. 4, bl. 50. Het geheele stuk word: gevonden bij Dapper in zijn Amsterdam, bl, 327.

2

Junii Batavia, fol. 120.

3

8) Foppens, Bibl, Belg Vol. 1, fol. 193.

-ocr page 19-

5

handschrift bij uitersten wil aan Mr. Jakob Gijsbrechts-zoon te Amsterdam , met nog eenige andere papieren, waarbij een eigenhandig door hem geschreven werkje over de geschiedenis der Nederlanden tijdens het bestuur van Alva; van hetwelk mij niet bleek, waar het verder gebleven is. Pontanus plaatste Haemrode\'s beschrijving van Batavië, met zijne eigene aanteekeningen daarop, achter zijn werk over Amsterdam, in het jaar 1G11 uitgegeven. Die beschrijving is in twee gedeelten verdeeld, van welke het eerste over het land in het algemeen en de tweede over de steden in het bijzonder handelt. Daar Haemrode ook van den moord, door de Spanjaarden in 1572 te Kaarden gepleegd, en van het beleg der steden Haarlem en Leiden spreekt, houdt Wagenaar het voor waarschijnlijk, dat hij de geheele beschrijving eerst na 1578 te Amsterdam heeft opgesteld. Onze anders zoo naauw-keurige geschiedschrijver schijnt echter niet opgemerkt te hebben, wat Pontanus in zijn bijvoegsel tot de beschrijving der steden van Batavië bij den naam Baarden geschreven heeft, te weten: „ Hetgeen hier en op andere plaatsen bij Haemrode voorkomt over de Spanjaarden, zoo ook over hunne gevechten en belegeringen in deze streken, was op den kant van het handschrift aangetee-kend, waaruit de lezer kan opmaken, dat het vóór dien tijd vervaardigd is.quot; Wij mogen hieruit en uit het korte voorberigt, waarin nagenoeg hetzelfde met andere woorden gezegd wordt, veilig besluiten, dat Haemrode zijne beschrijving vóór 1564 te Leuven gemaakt en na 1574 te Amsterdam hier en daar aangevuld heeft. Van onze stad zegt hij het volgende.

Amsterdam, eene nieuwe stad, is, zoo als men gelooft, eerst in liet jaar 1200 of daaromtrent ontstaan. Opgekomen van geringe beginselen, nam die stad langzamerhand zoo zeer toe in eer cn aanzien, dat haar roem zelfs

-ocr page 20-

6

tot de Oosterlingen en Indianen is doorgedrongen. Amsterdam is thans eene vermaarde koopstad, welke zich in de gedaante van eene halve maan langs den oever van liet Y uitstrekt en prachtige, van binnen sierlijk bewerkte gebouwen bezit. Men vindt daar een zeer fraai stadhuis, welks inwendige inriütinir de uitwendige o-edaante nog

O O O O O O

verre in schoonheid overtreft.-De burgers wedijveren met elkander, wie zijn huis het hoogst zal optrekken. Wel beslaan de woningen eene geringe oppervlakte, maar hare daken verheffen zich hoog in de lucht. De bewoners van Amsterdam zijn zeer beschaafd; het zijn voortreffelijke en bescheidene mannen, schoon van gedaante en bedrijvig van aard. Voortdurend werkeloos in huis te zitten, houden zij voor schandelij k, daarentegen voor hoogst vereerend, verschillende landen te bezoeken en menschen te leeren kennen. Floris, graaf van Holland, een zoon van den Koomschen koning Willem, gaf aan de Amsterdammers hun eerste privilegie in het jaar 1275, hetwelk hij daarna in het jaar 1291 bevestigde. Waaruit blijkt, dat Amsterdam reeds in dien tijd een stadje van eenyen naam was. De eerste heer van Amstelland, welks hoofdstad Amsterdam is, was Engelbert, die een slot gebouwd heeft aan den oever van den Amstel, nagenoeg op dezelfde plaats en regt tegenover het gebouw, dat het huis van Spanje heet, waar nu hei huis Hinlopen staat. De grondslagen der torens van dit slot zijn aldaar gevonden in het jaar 1564, toen Antonie Bontekoe, de eigenaar van het huis, een\' kuil voor een heimelijk gemak op die plaats liet graven. Dit slot is geheel gesloopt tot wraak over den moord, aan graaf Floris gepleegd door den heer van Velsen; van wien de heer van Amstelland een bloed verwant was. In deze stad zijn geboren eenige geleerde mannen, die door geschriften den roem hunner geboortestad hebben verbreid, zoo als Atelhardus van Amsterdam (gewoonlijk Alardus geheeten), Johannes Sartorius, Cor-

-ocr page 21-

7

nelius Crocus, Nicolaus Cannius , een leerling en dienaar van den grooten Desiderius Erasmus, en Nicolaus Eber-hardus, Doctor in de beide regten, raad van keizer Karei in de stad Spiers. Ook zijn de vrouwen te Amsterdam zeer ijverig en van eene uitstekende schoonheid.

Het meest opmerkelijke in deze beschrijving van Amsterdam is de vrij naauwkeurige aanwijzing der vermoedelijke plaats, waar het slot der heeren van Amstel gestaan heeft. Er bestaan dienaangaande verscheidene meeningen, welke men echter tot drie stellingen kan terug brengen 1). Volgens deze was de plaats van het slot:

1. Bij Ouderkerk aan den Amstel.

2. Bij Amsterdam aan de oostzijde van hot Damrak.

3. Aldaar aan de westzijde van dit water.

In het jaar 1705 schreef Romein de Hooghe2): „\'t Slot werd in een geschreven boekjen van Jan Eeekalf, een overgrootvader van mijn moeder zaliger, gezet daar nu de Reguliers-toren staat met vijf torens.quot; Echter brengt hij geene gronden bij tot staving der waarheid van zijn verhaal, hetwelk trouwens ook daarom voor zeer onwaarschijnlijk te houden is, omdat het oudste gedeelte van Amsterdam, dat ongetwijfeld inde nabijheid van het slot der heeren van Amstel gelegen was, aan de andere zijde der stad in de tegenwoordige Warmoesstraat, vroeger Kerkstraat geheeten, zich bevonden heeft. Door niemand wordt dan ook dit gevoelen gedeeld, zoodat het niet, als eene bepaalde stelling, kan beschouwd worden en daarom tevens geen nader onderzoek vereischt. Meer verdient onze aandacht de meening, dat het slot bij Ouderkerk aan den

1

Mr. J. van Lennep geeft in zijne nalezing en aauteekeningen op het derde deel der werken van Vondel, bl. 17 vijf gevoelens op, welke daar door hem eenigzins nader worden toegelicht.

2

De Hooghe, Spiegel van Stael D. 1. bl. 171.

-ocr page 22-

8

Amstel gelegen was. Het is waar, dat ook dit gevoelen door geene zekere bewijzen gestaafd wordt, maar de vrij algemeene overlevering wint bij ons in kracht en geloofwaardigheid, wanneer wij bedenken, dat de heeren van Amstel vroeger aanzienlijke goederen in Ouder-Amstel bezeten hebben. In den zoen, door hen met den bisschop van Utrecht en den graaf van Holland op den 27sten October 1285 gemaakt, bij welken Gijsbrecht beloofde, nimmer meer aanspraak te zullen maken op Naardingerland, deed deze ook afstand van zijn regt op Muijden ende Mujderpoort, FindelmerehroecJce (Bijlmer-meer) ende dat IvsscJie, daer die reijgers inne Iroeden 1). Dit Eeigersbosch was, naar hot oordeel van sommigen, gelegen nabij Ouderkerk, en de plaats zelve, waar het oude slot van Amstel geweest is. Zelfs wijzen zij de vroegere ligging van het kasteel bepaaldelijk aan, als zich bevonden hebbende binnen de ruimte, waar nu te Ouderkerk het kerkhof der Portugeesche Joden is 2). Ook zegt Domsclaer, dat digt bij dit dorp zeer oude grondslagen van gebouwen gevonden worden, welke mogelijk overblijfselen van het huis der heeren van Amstel geweest zijn 3).

Ik houd de plek, waar dit slot gestaan heeft, voor onzeker, maar de overlevering voor waarschijnlijk, dat het gelegen was in OuderAmstel en wel niet verre van

1

Van Mieris, Charterboek, D. 1, bl. 460.

2

Van der Houve, Handvest-chronijk, bl. 134, Dapper, Amsterdam, 11. 23. Opmerkelijk is het, dat in een oud handschrift van David Franco Mendez over de vestiging der Portugeesche Joden te Amsterdam de grond van het Israëlitisch Kerkhof te Ouderkerk bepaaldelijk het huis te Amstel wordt genoemd. Die grond was volgens dat handschrift tot op den tijd van aankoop door de Joden op 29 Mei 1614 eene bezitting van den schepen Jacob Backer en bevatte, volgens eene overlevering, bewaard bij de Amsterdamsche Israëlieten, den bouwval van een lusthuis, eenigen tijd te voren door brand verwoest. Deze bijzonderheid is vermeid door Witkamp, in zijn werk: Amsterdam iu schetsen, Serie 2, bl. 15.

3

Domselaer, Amsterdam, B. 2, bl. 1B0.

-ocr page 23-

9

Ouderkerk. Onze oudste kronijken maken op het jaar 1204 gewag van eenen inval der Kennemers in Amstel-land, waar zij den Amsteldijk doorstaken en liet slot van Amstel met den boomgaard verbrandden. Zij trokken vervolgens naar Weesp en Muiden, welke plaatsen tevens onder het gebied der heeren van Amstel stonden, en offerden ook deze aan de vlammen op. Vermoedelijk besloot de heer van Amstel, nadat zijne woonstede in Ouder-Amstel door het vuur verteerd was, zijn verblijf naar Isieuwer-Amstel over te brengen en koos hij tot de stichting van een nieuw slot eeue plaats, digt bij den mond van den Amstel gelegen. Dat eene verplaatsing van het kasteel uit Ouder-Amstel naar Nieuwer-Amstel of van Ouderkerk naar Amsterdam omtrent dien tijd heeft plaats gehad, wordt ook aangenomen door van Spaen Alkemade en van der Schelling. De laatstgenoemde oudheidkundigen zeggen dienaangaande het volgende 1): „De heeren van Amstel te gemoet ziende de verbetering van hunne heerlijkheid en van hun regtsgebied door de vermeerdering van welvarende onderzaten, hebben liet verplaatsen van hun oude stamhuis, hetwelk door de woede der Kennemers verwoest en afgebrand was, kunnen goed vinden, zoo als vele wel gegronde omstandigheden schijnen te kennen te geven.quot; Hierin ligt opgesloten, dat volgens hunne vooronderstelling het land, bij den mond van den Amstel gelegen, reeds vóór de plaatsing van het slot bewoond was. Welke gissing echter op geene historische gronden berust. Ook is het onzeker, wat eigenlijk den heer van Amstel bewogen heeft, om voor zijn nieuw kasteel eene andere en wel deze plaats te kiezen. quot;Was het, om bij eenen nieuwen aanval van den vijand beter

I

1

K. van Alkemade en P. van der Schelling, Begin en opkomst der stad Amsterdam, bl. 43 keerz. li. S. in het Archief van Amsterdam.

-ocr page 24-

10

zich te kunnen dekken en eene veiliger gelegenheid tot aftogt te hebben door de nabijheid van den Amstel en het Y, of trok hem de gunstige ligging der plek aan, als voor scheepvaart en visscherij bij uitnemendheid geschikt en daardoor voor de bewoners eene selukkige toe-

O O

komst belovende? Wie zal het beslissen, daar ook hier de geschiedenis ons het antwoord schuldig blijft? Denkelijk hebben zich al spoedig eenige visschers en landlieden in de nabijheid van het slot nedergezet, wier zamen-woning aanleiding gaf tot het ontstaan van Amsterdam. Zij bouwden eene kapel (later de Oude Kerk), welke bij de toeneming der naburige bevolking tot eene kerspel-kerk verheven en van de moederkerk in Ouder-Amstel gescheiden werd. De laatstgenoemde kerk, in wier omtrek denkelijk het eerste slot van Amstel stond, was derhalve de oudste. Waaruit men tevens, gelijk mede de naam aanwijst, kan besluiten, dat Ouder-Amstel vóór Nieuwer-Amstel is bewoond geweest. Haemrode zegt, dat Engel-bert of Egbert de stichter van dit slot was. Gewoonlijk wordt daarvoor gehouden Egbert, de vader van Gijsbrecht I. Zeker evenwel was deze Egbert toen reeds lang overleden, zoodat hier ongetwijfeld bedoeld wordt niet de vader maar de zoon van Gijsbrecht I, ook Egbert geheeten; van wien zeer weinig bekend is. Deze leefde omtrent het jaar 1200, werd daarna ridder en schijnt voor 1222 overleden te zijn1). Waarschijnlijker komt het mij echter voor, dat de broeder van den laatstgenoemden Egbert, Gijsbrecht II, het kasteel alhier gebouwd heeft.

Nadat alzoo het stamhuis der heeren van Amstel in Ouder-Amstel, door het vuur der Kennemers verteerd, was ondergegaan, verrees er een nieuw kasteel dier hee-

1

Ik maak dit op uit een\' brief bij van Mieris, Charterboek, T). 1, bl. ISO, waarin bepaald wordt, dat de \'zoons van Egbert, die hier zeker in de plaats vau hunnen vader optraden, vijftig: ponden wegens de pandschap van Boskoop zouden ontvangen.

-ocr page 25-

11

ren in Nieuwer-Amstel. Het werd geplaatst aan den boord van den Amstel, niet verre van liet Y. Of het echter was aan de oostzijde dan wel aan de westzijde van dat gedeelte der rivier, hetwelk na de afdamming het Damrak genaamd werd, daaromtrent zijn de oudheidkundigen het niet eens. De schrijvers, die het slot stellen aan den Schreijers-hoek, moeten geacht worden, het eerstgemelde gevoelen voor te staan, want de grond, alwaar in later\'tijd dit gebouw werd opgerigt, lag in het begin der dertiende eeuw nog gemeen met het Y, hetwelk destijds door den ouden zeedijk gekeerd werd. Zeker hebben zij derhalve bedoeld eene plek, gelegen nabij den Schreijershoek, zoodat hmmo stelling overeenkomt met die van Dapper 1) en anderen, die het kasteel zoeken aan de oostzijde van het Damrak. Gr. van Enst Koning, die zich, even als zijn vader Jacobus Koning, veel moeite heeft gegeven tot het nasporen der oude geschiedenis van Amsterdam, voegde zich bij de voorstanders dezer meening en geloofde de juiste plaats van het slot gevonden te hebben aan het einde der Oude-zijds Burgwallen bij het Vredenburgsteegje, waar thans het huis Vredenburg staat. Een en andermaal heb ik reeds van Konings bewering melding gemaakts), met opgave zelfs der gronden, welke hij ten bewijze daarvan heeft aangevoerd, zonder dat ik evenwel tot nog toe in een bijzonder onderzoek dienaangaande ben getreden. Het is hier, zoo ik meen, de plaats, om die bewijsgronden nader te toetsen. Koning bezat eenen rentebrief van het jaar 1370, in welken vermeld staat een huis, belendende aan Gkjsébrechts stedepoorte • waarmede volgens hem bedoeld werd de poort van het kasteel der heeren van Amstel. Deze brief, vroeger niet door mij gezien, is thans door

1

Dapper, Amsterdam, bl. G9.

-ocr page 26-

12

aankoop overgegaan in het archief van Amsterdam. Hij is gegeven den 20steri April van dat jaar en betreft eene rente of jaarlijksche pacht van vier Holiandsche ponden, staande op een huis en erve, gelegen tusschen Gkiselrecht stedepoiortè) ene opiie een ziele ende Waelich Janssoons erve optie ander zide. Er wordt in dit stuk, zoo als men ziet, wel een Gijsbreclit genoemd, maar niet een Gijsbrecht van Amstel, waarom het mij waarschijnlijk voorkomt, dat wij hier aan \'een1 minder aanzienlijk persoon, wiens stede of woonplaats aldaar eene poort, deur of uitgang had, te denken hebben. Daarenboven vind ik in den brief geene bepaalde aanwijzing der plaats, zoodat deze, als geheel onzeker, even goed aan de west- als aan de oostzijde van het Damrak kan gezocht worden. Dat het huis Vredenburg eenen steen met een kasteel, voorzien van vier torens, in den gevel gehad heeft, bewijst niet, dat een slot van dien naam eertijds aldaar gestaan heeft. Niemand toch zal het in de gedachte komen, om den burg van Leiden hier te plaatsen, en niettemin ziet men nog tegenwoordig eene afbeelding van eene poort met twee torens op een1 steen, gemetseld in het huis aan de overzijde van den Voorburgwal op den hoek van de Oude-zijds Armsteeg; waar boven nog weinige jaren geleden het opschrift stond: De Lurcht van Ley den. In vorige tijden bestond alhier, gelijk ook elders, vrij algemeen de gewoonte, om aan de huizen namen te geven en deze door een\' steen midden in den gevel te verduidelijken. De twee oude kaarten of plattegronden van Amsterdam, waarop Koning zich beroepen heeft, welke een kasteel of rondeel vertoonen ter plaatse, waar nu het huis Vredenburg gevonden wordt, zijn mij niet bekend. Ik vrees evenwel, dat deze even weinig geloof verdienen, als het kaartje van Cliristoffel Hartogveld, vóór de gedrukte handvesten van Amsterdam geplaatst, waarin de stad, gelijk beweerd wordt, is voorgesteld, zoo als zij was om-

-ocr page 27-

trent het jaar 1220. Hetwelk evenwel door hem eerst in de zeventiende eeuw tot zijn bijzonder vermaak en zonder kennis van zaken vervaardigd is. De eerste authentieke plattegrond van Amsterdam is die van Kornelis Anthoniszoon, door hem in 15i]6 geschilderd en in 1544, als houtsnee-plaat, uitgegeven. Dit stuk vertoont ons de gebouwen en huizen der stad in hunne ware gedaante na de bemuring, geschied omtrent het jaar 1480. Wij zien daarop de ruimte aan het einde der Burgwallen voor het Vredenburgsteegje, niet bezet met een groot versterkt gebouw maar reeds ingenomen door eenige kleinere huizen. Ik hecht daarom ook geene waarde aan de verzekering van Nikolaas van Wassenaar, door Koning bijge-bragt, dat Amsterdam van enkele huizingen, verzekerd met een rond fort, zijnen oorsprong genomen heeft.

Ik vind alzoo geene voldoende redenen, om het slot aan de oostzijde van het Damrak te zoeken, en houd het genoegzaam voor zeker, dat het aan de westzijde gestaan heeft. Laat ons zien , wat daarvoor te zeggen valt. Ik begin met onzen Haemrode. Hij deelt ons mede, dat de grondslagen der torens van het kasteel in 1564 gevonden zijn op de plaats, waar eerst het huis vanSpanje en daarna het huis Hinlopen was. Het gebouw, genaamd het huis van Spam je of enkel Spanje, was oudtijds eene voorname herberg aan de westzijde van den Nieuwendijk. Daar achter in de Dirk van Hasseltsteeg bevond zich een steegje de Spanjaards- of Spanjes-poort genaamd, hetwelk nog dien naam draagt. Filips von Zesen meent, zonder evenwel bewijs daarvoor aan te voeren, dat het huis dien naam gekregen heeft, omdat de koning van Spanje, in deze stad zijnde, daarin zijnen intrek nam1). Pontanus heeft bij de vermelde opgave van Haemrode op den kant aange-teekend, dat het kasteel stond tusschenhet Damrak en

1

Von Zesen, Amsterdam, bl. 228.

-ocr page 28-

14

don Nieuwendijk, bijna regt tegenover don Oude Kerks-toren. In zijn werk over Amsterdam zegt hij dienaangaande1): „Waar het slot eigenlijk gelegen was, kan-ik niet met zekerheid bepalen, maar uit het verhaal van anderen, als \'t ware van hand tot hand overgeleverd, laat zich opmaken, dat het zich bevonden heeft aan de westzijde van het Damrak tusschen de Oude- en Papenbrug. Want oude lieden verzekeren, dat voor verscheidene jaren, toen ter dier plaatse nieuwe huizen gezet werden, stukken puin onder de aarde zijn gevonden, die aantoonden, dat aldaar oudtijds een groot gebouw gestaan heeft.1,1

Hiermede stemmen overeen Kornelis Gijsbertszoon Plemp in zijn Latijnsch gedicht op Amsterdam, ten jare 1616 gedrukt, waarin hij zegt 2), dat het slot gelegen was tusschen de Oude- en Papenbrug, en Melchior Fokkens in zijne beschrijving dezer stad, in 1662 uitgegeven, die verklaart3), dat het kasteel hoeft gestaan, daar nu de Oude Brug is, in het Damrak. Want toen de huizen hieromtrent gebouwd werden, vond men bij het graven dikke muren; waaruit bleek, dat daar een verschrikkelijk gevaarte gestaan had. Ook is opmerkelijk de getuigenis van Eilips von Zesen, in wiens Hoogduitsche beschrijving van Amsterdam, ton jare 1664 in het licht verschenen, wij het volgende lezen 4). „ Dat dit kasteel niet aan de oostzijde maar aan de westzijde van hot Damrak, niet verre zuidwaarts (van den mond der rivier) bij den toenma-ligen dam gestaan heeft, vermoeden wij uit de oude dikke muren, die men ton tijde van onze voorvaderen, toen men aldaar begon te graven, om huizon te bouwen, tusschen de Oude- en Papenbrug onder den grond gevonden heeft; doch zoo digt niet aan het Water of Damrak, als sommigen willen, maar iets verder op naar den Nieuwen-

!) Fol. 9. 2j Fol. 20. 3) BI. 23. aant. 29. 4) BI. 33.

-ocr page 29-

15

dijk. Want op den dijk zeiven heeft uien niet lang geleden nog op dezelfde hoogte, te weten, achter het huis van den heer Joan Blaauw, raad en schepen dezer stad, wat verder naar de Vrouwensteeg, bij het opgraven der aarde een\' ouden steenen trap ontdekt, die het stellige bewijs oplevert, dat aldaar in oude tijden een sterk gebouw of slot gestaan heeft. Hierin is, naar onze gedachte, de reden gelegen, waarom men gemeend heeft, gelijk dan ook niet onwaarschijnlijk is, dat de dam van den Amstel eerst niet verre van deze plaats, waar men het oude muurwerk uitgegraven heeft en het kasteel der heeren van Amstel buiten twijfel gelegen was. zich bevonden zal hebben.quot; Op eene andere plaats zijner beschrijving van Amsterdam spreekt dezelfde schrijver buitendien over een stuk van een gewelf der Lieve Vrouwen-kapel, nog ten zijnen tijde boven in eene kamer van een huis der Vrouwensteeg aanwezig, en over roode gebakken vloersteenen die eene dikte hadden van wel eene hand breed, voor korten tijd aldaar uit den grond gegraven Of nu deze steenen, laat hij er op volgen, van de gezegde kapel of wel van het Amstol-slot, hetwelk oudtijds ook hieromtrent moet gestaan hebben, afkomstig zijn, daarvan laten wij de beslissing aan anderen over. Nog kan ik hierbij voegen, dat ook in later\' tijd meermalen oude steenen in den omtrek der Vrouwensteeg gevonden zijn. Ook is bij eigen onderzoek mij gebleken, dat aldaar kelders en kluizen gevonden worden, welke het kenmerk van eene hooge oudheid dragen.

Niet onvermeld mag hier blijven de opmerking van Wagenaar, dat de ligging van het slot der heeren van Amstel aan de westzijde van het Damrak bevestigd wordt door den eigendom, dien de graven van Holland aan den grond aldaar gehad hebben, nadat hun de heerlijkheid

1) BI. 89.

-ocr page 30-

16

van Anistel was afgestaan1). De grond toch, daar het vorige kasteel gestaan had of nog stond, kon voorzeker aan niemand anders, dan aan hunne opvolgers, in eigendom toekomen. Hoe lang het bestaan van dit gebouw geduurd heeft, is onzeker. Ik geloof, dat die tijd iets korter dan eene eeuw geweest is, en houd het voor waarschijnlijk, dat het slot begrepen was in het vonnis door Willem, den oudsten zoon van graaf Jan II den 22sten Mei 1304 over Amsterdam uitgesproken, waarin hij den Amsterdammers beval, hunne bruggen af te breken en al hunne vesten te slechten 2). Zeker althans is het, dat de grond daaromtrent gelegen, ledig en onbebouwd, eenigen tijd later toebehoorde aan den graaf van Holland, die in het bezit der heerlijkheid van Amstel gekomen was. Den eersten Mei 1333 maakte graaf Willem III bij een\' brief bekend 3), dat hij door den rentmeester en baljuw van Amstelland in eeuwige erfpacht had uitgegeven vier hofsteden tote Aemstelreclamme op die westsicle van der Jiavene, streckende ute \'t Ye tot der grafie, elcke hofstede dortich voeten breet, ende dese hofsteden hevet beleghen Griete Clays Heynen soens op die Zuutside ende onse hofstede, dair lou-weijn op woent, op die nortside. Deze hofsteden, waarmede zeker erven bedoeld werden, waren alzoo gelegen aan de westzijde van de haven of het Damrak tusschen het Y en de gracht, waarschijnlijk den Nieuwe-zijds Voorburgwal, op dezelfde plaats, waar het slot der heeren van Amstel gestaan had, welks grond in het bezit van den graaf was overgegaan. Wanneer men den voorgaan-den brief vergelijkt met een\' anderen van 12 Mei 1336, waarbij dezelfde graaf aan den schout van Amsterdam zijne molenwerf geeft 4), dan wordt de gelegenheid der

1

Wagenaar, Amsterdam, D. 1, bl. 5.

2

Deze brief is nitgegeven door Wagenaar, Amsterdam, D. 1, bl. 26.

3

Van Mieris, Charterboek, D. 2, bl. 544.

4

Van Mieris, Charterboek, D. 2, bl. 578.

-ocr page 31-

17

plaats ons nog duidelijker. De molenwerf wordt daarin bepaald, als gelegen , binnen der porie van Aemstelredamme, op die westside van der Jiavene, tusschen der porie erve van Aemstelredamme op die nortside ende Louwen Jurdaens soens erve op die zuytside. Als men nu aanneemt, hetgeen niet onwaarschijnlijk is, dat Louwekijn in den eersten brief en Louwen in den tweeden dezelfde persoon is, dan grensden de vier eerstgenoemde hofsteden aan de zijne, zijne hofstede aan de molenwerf, en deze weder aan de oudste Haarlemmer-poort. Deze poort stond ten zuiden van de plaats, waar nu de Oude Haarlemmer-sluis ligt, en werd ongetwijfeld naar den molen op de vermelde molenwerf oudtijds genaamd der Windimolen-zjde PoirtJmijs, gelijk de nieuwe zijde der stad de Windtmolen-zjde en de Nieuwendijk de Windtmolensiraei geheeten werd, terwijl eene steeg, welke bestaan heeft tusschen de Kolk en de Dirk van Hasseltsteeg den naam van WindLmolens teeg droeg.

Ik Stel mij alzoo het slot voor, als gelegen aan den Nieuwendijk in den omtrek van de Dirk van Hasselt-steeg, en vermoed, dat de groote poort was voor de Oude-brug, de eerste brug, hier gemaakt en denkelijk aangelegd, om aan de bewoners van het vlek, weldra aan de overzijde van het Water ontstaan, toegang tot het kasteel te geven. Waarschijnlijk is er, naar de gewoonte dier tijden, bij het slot eene kapel geweest. Schuins over de Dirk van Hasseltsteeg aan de oostzijde van den Nieuwendijk stond oudtijds de Lieve Vrouwe-kapel, ter zijde van de steeg, vroeger de Lieve Vrouwe-steeg, thans eenvoudig de Vrouwen-steeg geheeten. Die kapel moet zeer oud geweest zijn, want in het kerkelijk archief der Oude Kerk wordt een brief van het jaar 1355 bewaard, waarin reeds van Onscr Trouwe-capelle gesproken wordt. Welligt bleef die kapel bij de verwoesting van

2

-ocr page 32-

Ï8

het kasteel, uit eerbied voor de plaats, gespaard en vinden wij daarin de slot-kapel der heeren van Amstel terug.

Het resultaat van mijn onderzoek komt derhalve hierop neder, dat er twee sloten der heeren van Amstel bestaan hebben, het eerste in Ouder-Amstel bij Ouderkerk, hetwelk in 1204 vernietigd werd, en het tweede in Nieuwer-Amstel bij Amsterdam, dat, kort na het genoemde jaar aan de westzijde van den Amstel gebouwd, ongeveer eene eeuw later gesloopt is.

-ocr page 33-

HET CELLEBROEDERS-KLOOSTER

TE

AMSTERDAM.

-ocr page 34-
-ocr page 35-

De hevige pestziekten, welke ons werelddeel in de veertiende en vijftiende eeuw bij herhaling teisterden, gaven aanleiding tot het ontstaan van geestelijke vereeni-gingen, zoo van broeders als zusters, bestemd om aan de kranken bijstand in hun lijden te verleenen en de afgestorvenen naar hunne laatste rustplaats te brengen. Zij heetten gewoonlijk Alexianen naar hunnen beschermheilige Sint Alexius of Cellebroeders en Cellezusters, omdat zij, zoo als gezegd is, de dooden naar den grafkelder {cella) droegen. Ook werden zij om dezelfde reden wel Cellieten of Lolle-hroeders en zusters genoemd. In den eersten tijd volgden de Cellebroeders den derden regel der orde van den Heiligen Franciscus, maar naderhand namen zij dien van den Heiligen Augustinus aan. Verdeeld in de Provinciën van Duitschland en Xederland, stonden de Cellebroeders onder een algemeen hoofd of eenen generaal dér orde, en hielden zij om de twee jaren een algemeen kapittel, om over hunne bijzondere belangen te beraadslagen. Zij verwierven de voorregten der bedelmonniken en handhaafden voortdurend het beginsel, om alleen leeken in hun midden op te nemen. Hunne Meeding bestond eenvoudig in eenen zwarten rok van sargie, met eenen scapulier en een hoofddeksel

-ocr page 36-

22

van dezelfde kleur. Buitendien wikkelden zij, op straat komende en begrafenissen bijwonende, zich geheel in eenen zwarten mantel. Ofschoon deze geestelijke orde, als rustende op eenen Christelijken grondslag, eene nuttige en voor de maatschappij heilzame strekking had, daar zij zich in de eerste plaats tot taak stelde, om alle kranken en lijdenden, vooral in tijden, wanneer de pest heerschte, te verplegen 1), is het oordeel over haar toch zeer verschillend geweest, omdat in de kloosters der Cellieten langzamerhand vele gebreken en misbruiken zijn ingeslopen, waardoor de broeders in de algemeene achting daalden. Van hier dat de orde der Cellebroeders door eenige pausen is verdoemd, door andere daarentegen goedgekeurd en beschermd.

Daar het klooster der Amsterdamsche Cellebroeders in het midden der stad gelegen was, is het waarschijnlijk, dat deze broeders al vroeg hier eene vaste verblijfplaats gehad hebben. Denkelijk is hun klooster reeds gesticht omtrent denzelfden tijd, als dat te Leiden, hetwelk de regering dier stad ten jare 1421 in hare bescherming nam. Echter heb ik geen spoor omtrent het bestaan van ons konvent gevonden vódr het jaar 1440, wanneer in eenen schepen-brief voorkomt brgeder Claes Jansz. Procurator van den huize en de gemeene Cellebroeders, gelegen en wonende in de Grimnesse 2). Het klooster was geplaatst in de Nes en bestond uit een vierkant gebouw met eene ruime binnenplaats. De kerk besloeg juist de ruimte, welke thans door de huizen ten zuiden van de Wijde Lomberdsteeg wordt ingenomen en verschilde daarin van de andere kerken en konventen der stad, dat zij geen\' toren of spits had. Aan de noordzijde lag het Sint Pieters-gasthuis, gescheiden van het klooster door eene enge straat of steeg, en aan de zuidzijde onmiddelijkhet Pesthuis, tot welke beide gestichten de Cellebroeders wegens den aard hunner bemoeijingen in eene naauwe

-ocr page 37-

23

betrekking stonden 3). Ten westen kwam het gebouw uit aan den Amstel, nu het Eokin, en ten oosten aan de overzijde van de Nes bevonden zich de kloosters van Sint Barbara en Maria Magdalena.

In eenen schepen-brief van het jaar 1453, afkomstig uit het laatstgenoemde klooster, worden onze Cellebroe-ders genoemd de broedqrtjes, die om brood gaan 4), zeker omdat zij in de regten der bedel-monniken deelden; waarom ook de Cellezusters wel voorkomen onder den naam van broodzusters. Opmerkelijk is het, dat zij in eenen anderen brief, een jaar later gegeven, welke aam hetzelfde konvent toebehoord heeft, vermeld staan, als de broeders der orde van Sint Alexius 5). Bij eene oude brandkenr werd bepaald, dat, wanneer er brand in de stad was ontstaan, de Cellebroeders zich derwaarts zouden begeven, terwijl de andere burgers naar hunne hoefslagen of wachtplaatsen moesten gaan 6). Waarschijnlijk is hun deze last gegeven, niet zoo zeer om den brand te helpen blusschen, als wel om hen te verplegen, die bij ongeluk eene brandwonde bekomen hadden.

De brief van Separatie of scheiding, door het kapittel der Lieve Vrouwe-kapel te \'s Gravenhage, onder welks beheer de kloosters van Amsterdam stonden, aan de Cellebroeders alhier op den IGdea Januarij 1494 gegeven , verspreidt eenig licht over de inrigting van dit konvent, en de diensten, welke de broeders, daarin wonende, hadden waar te nemen7). Daaruit blijkt, dat er te dien tijde twintig kloosterbroeders en drie kostgangers daar hun verblijf hielden. Hun werd vergund, eenen geestelijken of wereldlijken priester tot hunnen biechtvader te kiezen en in hunne kapel twee altaren, doch niet meer, te hebben. De priester mogt, na het luiden der klok, de mis lezen of laten lezen zonder gezang, de biecht der kloosterlingen afnemen, aan hen eene boete , naar mate van hunne schuld, opleggen en de heilige sacra-

-ocr page 38-

24

menten bedienen. Hun werd toegestaan, eene begraafplaats te bezitten en het heilige sacrament, zoo ook het laatste oliesel, op eene geschikte plaats in hunne kapel te bewaren. Geene andere parochianen konden aldaar begraven worden, zonder uitdrukkelijke vergunning van het klooster-bestuur. Twee malen in het jaar, te weten, op de heilige dagen van Augustious en Alexius, stond het aan de Cellebroeders vrij, de mis te zingen en het evangelie te prediken met opene deuren. Zij moesten hunne moederkerk, de Oude Kerk, dagelijks bezoeken, om daar hunne gebeden uit te storten, maar mogten met Paaschen in hunne kerk blijven en aldaar het heilige sacrament gebruiken. Voor al deze vrijheden, waarbij ook het regt was, om voor hun klooster aalmoezen te ontvangen en legaten te benaderen, waren zij verpligt jaarlijks in het Octaaf van Paaschen twee gouden Fran-sche kroonen aan het Haagsche kapittel te betalen.

De Cellebroeders kweten zich zoo kwalijk van hunne verpligtingen, dat hieruit moeijelijkheden ontstonden tus-schen hen en het kapittel der Lieve Vrouwe-kapel, welke in eene bijeenkomst van Cornelis Vincentii, deken der kapel, met Peter van der Goude, kanunnik van deze, als gecommitteerden van het kapittel, ter eene, en van broeder Dirk Jansz. van Delff, prior van het Cellebroe-ders-klooster te Amsterdam, met broeder Willem Symonsz. konventuaal van hetzelfde klooster, als gemagtigden van hunne broeders, ter andere zijde, op den eersten Junij 1536 werden bijgelegd. De kloosterlingen bekenden, de artikelen, vervat in den brief van Separatie niet wel te zijn nagekomen, door missen te zingen, in plaats van die te lezen, gilden toe te laten, processiën te houden en andere, hun niet geoorloofde, dingen te doen. Zij beleden echter openlijk en ootmoedig hunne schuld en verzochten vergiffenis voor al hunne vroegere overtredingen, welke hun verleend werd onder voorwaarde, dat zij

-ocr page 39-

25

voortaan alle punten, begrepen in den brief van Separatie , stiptelijk zouden onderhouden. Daarentegen beloofden de Haagsche gecommitteerden, wanneer de kloosterbroeders nog eenige andere gunsten begeerden en verzochten, hunne belangen, naar vermogen, bij het kapittel te zullen bevorderen. Hiervan werd eene notariële acte opgemaakt 8).

Boven is gezegd, dat de Cellebroeders twee altaren in hunne kerk mogten hebben. quot;Waarscliijnlijk was het eene altaar toegewijd aan hunnen beschermheilige Sint Alexius; het andere was opgerigt ter eere van Sint Anna. De schuitevoerders, die nog in de zestiende eeuw van den Utrechtschen steiger aan de oostzijde van het Rokin, niet verre van het Cellebroeders-klooster, op Utrechten Gouda afvoeren, zorgden voor het onderhoud van dit altaar. Waaromtrent bij eene ordonnantie van den ge-regte, gemaakt in 1545, eenige bepalingen zijn vastgesteld 3). Ook zagen wij vroeger, dat de kloosterlingen gehouden waren, om de godsdienstoefening in de Oude Kerk bij te wonen. Eerst schijnen zij daar geene afzonderlijke zitplaats gehad te hebben, maar in het jaar 1547 besloot men, om voor de Cellebroeders in de Smidskapel, boven het portaal van de zuider-deur der Oude Kerk, eene houten hangkamer of gaanderij te maken, opdat zij, bij tijden van pest en besmettelijke ziekten, gescheiden van de andere gemeente zouden zitten, ten einde deze niet aan het gevaar van besmetting bloot te stellen. De uitgave, daartoe gedaan, werd aan de kerkmeesters der Oude Kerk door de stedelijke regering vergoed 10).

Heeren van den geregte vergunden in het jaar 1505 aan de Cellebroeders, om het kleine Spui, loopende bezijden hun konvent naar den Amstel of het Eokin, te mogen overwelven, onder voorwaarde, dat het water, lijn-regt van het Maria Magdalena-klooster tot aan den hoek van den kelder-muur der konventualen stroomende, een

-ocr page 40-

26

en twintig voeten breed zou blijven, opdat, naar ouder gewoonte, schuiten en schouwen , zelfs met hooi geladen, daardoor zouden kunnen varen 11). Waardoor bevestigd wordt, hetgeen tevens blijkt uit den plattegrond van Amsterdam, door Cornelis Anthoniszoon in 1536 geschilderd, dat er in de vijftiende en zelfs nog in het begin der zestiende eeuw een spui of eene gracht van den burgwal tusschen het Sint Margareta- en Maria Magda-lena-klooster, en verder langs dat der Cellebroeders naar liet Eokin geloopen heeft.

De roeping der Cellebroeders was hoofdzakelijk, om zieken te verplegen in hunne woningen en de gasthuizen. Daarenboven schijnen zij ook wel somwijlen kranken ter verzorging in hun klooster te hebben opgenomen. Althans kwam mij een brief van het jaar 1520 voor, waarin Martijn Gerritsz., Pater van de Cellebroeders te Amsterdam, zich verbond, om Louweris Simonsz. , die niet wel bij het hoofd was, gedurende zijn gansche leven van kost en kleeding te voorzien 13). Tevens zorgden de broeders voor de begrafenis der dooden, niet slechts in de gewijde, maar ook, zoo noodig, in de ongewijde aarde. Zoo lezen wij , dat Egbert Meindertsz., die in 1568 ter dood veroordeeld, doch, voordat hij het vonnis had ondergaan, in de gevangenis gestorven was, door eenige Cellebroeders werd gekist en begraven bij de bibliotheek der Nieuwe Kerk op het Ellendige Kerkhof1S).

In het jaar 1475 werden naast de Cellebroeders ook de Cellezusters te dezer stede toegelaten, welke het stadsbestuur onder zekere bepalingen in zijne bescherming nam 14). De statuten der Cellezusters te Amsterdam zijn opgegeven door J. Ie Long uit een boek op perkament, afkomstig van haar klooster; bij wien tevens voorkomt een brief van bisschop David van Bourgondië, waarbij deze op 30 September 1457 hare statuten bevestigd heeft16). Echter hadden zij in dien tijd te Amsterdam

-ocr page 41-

27

nog geen eigenlijk klooster, maar slechts een huis, gelijk hare woning ook in de statuten genoemd wordt. Eerst bij den brief van Separatie, aan de Amsterdamsche Cellezusters door het Haagsche kapittel op 10 Januarij 1494 gegeven, verkregen zij vergunning , om hier eene kerk te bouwen. Deze nonnen hadden haar klooster op den Oude Zijds Achterburgwal tusschen de Boom- en Molensteeg; welk gebouw achter aan den Zeedijk uitkwam. Zij hadden dezelfde pligten te vervullen, als de Cellebroeders, en waren gehoorzaamheid aan den Prior van deze verschuldigd.

Na het jaar 1584 werd het Cellebroeders-klooster, hetwelk de stedelijke regering benaderd had, veranderd in burgerwoningen 16); waarvan eenige, in de Nes staande, later in het bezit van het Leprozenhuis gekomen zijn. Bij die gelegenheid is tevens de wal langs het Rokin van de Sint Pieters-poort tot de Lange Brug gemaakt, waar vroeger de gebouwen aan het water stonden. Wagenaar verhaalt, dat bij het omgraven der grondslagen van twee huizen, gelegen aan de zuidzijde der Wijde Lomberdsteeg, en derhalve juist op de plaats , waar de Cellebroeders-kerk gestaan heeft, welke huizen in of omtrent het jaar 1721 vertimmerd werden, oude doodkisten en doodsbeenderen gevonden zijn 17). Nog herinnert de naam van de tegenwoordige Cellebroeders-steeg ons aan de plek, waar eenmaal het Cellebroeders-klooster zich bevonden heeft.

-ocr page 42-

AANTEEKENINGEN.

1. Anonymus apud Pontanum, fol. 5, Aemstels Oudheid, D. 1, bl. 12.

2. De brief berust in het kerkelijk archief der Oude Kerk.

3. Le Xong, Beschrijving der Keformatie van Amsterdam, bl. 303 zegt, dat zelfs het opzigt over het Sint Pieters-gasthuis aan de Cellehroeders schijnt opgedragen te zijn geweest. Hetgeen mij niet waarschijnlijk voorkomt, omdat het Sint Pieters-gasthuis stond onder toezigt van de stedelijke regering.

4. In dezen brief, gegeven 20 November 1453, verklaren schout en schepenen, dat Willem Simonszoon geëigend is aan een half erf, gelegen in de Nes, bij die hrodertjjns, die om Iroet gaen, aan de zuidzijde.

5. Het is een koopbrief van een huis in de Nes, gekocht door het Maria Magdalena-klooster. Daar naast bij zijn geërfd die broders van Sin te Alexius orde aan de noordzijde, en de zusters van Maria Magdalenaaan de zuidzijde. De brief is van 25 November 1454.

6. Het is, voor zoo verre mij bekend is, de oudste brandkeur van Amsterdam, waarom ik haar, ook omdat zij ongedrukt is, hier in haar geheel laat volgen.

„ Opten XXVIstcn dach in Decembri is gewillecoert ende mit die clocke afge-condicht, dat indien tot eenyge tijden enyge brandt bynnen der stede opgaet, dat alsdan tot dien brande nyemant van de bueren ofte anderen lopen en zall, dan VI van de overbueren , ende an eleke zijde drie van de naeste bueren van dier gebuerte. Ende alle anderen zullen lopen mit hoer haruasch ende tuych op hoere hooffslagen ende aldair bliven, ende totten voirsz. brande zullen lopen die geswoeren dragers ende die Cellebruertgens. Item oft zake ware, datter enyge vianden voir der stede quamen, soe zall nochtan een ygelick in zijn hooifslach bliven sondcr den anderen ten bate te comen, anders dan twe o:T drie die naeste hooffslagen, die dair bij zijn, dair die vianden ancomen.quot; Keurboek A, bl. 130, 26 December 1481.

7. De inhoud van dezen brief is getrokken uit een gebrekkig afschiift in

-ocr page 43-

29

het Latijn en eene nog gebrekkiger Nederduitsclie vertaling. Door naauw-keurige vergelijking dezer stukken meen ik echter den waren inhoud van den originelen brief teruggegeven te hebben.

8. Het slot van deze acte is: „Aldus ghedaen binnen der voersz. stede van Aemstelredamme, ten huyse van Jan Vranckenzoen, in Spaengnen ge-heeten, gestaen au de Windtmoelenzijde, ten daghe ende jaere als voeren daer bij, over ende au wesende de eersame ende discrete heeren Adriaen Jansz., capellaen van de Oude Kercke voersz. ende Evert Jansz., priesteren ende poirteren der voersz. stede., getughen van goeden geloeve, hierover specialicken geroupen ende ghebeden.quot; De acte is opgemaakt door den notaris Pranciscns filius Nicolai de Delff. Het huis van Spanje, hier vermeld, is hetzelfde, waarvan hoven op bladz. 13. gesproken is.

9. Deze ordonnantie van 23 Julij 1545, geplaatst in Keurboek C, bl. C6 keerz. begint aldus :

„Wij Schout, Burgermeesteren, Schepenen ende Eaiden der stede van Aemstelredamme eloeu condt ende te wetene allen luyden , dat wij omme regel, ordonnantie ende goede politie te hebben ende te houden over de schuytvoerders, varende van d\' Uytrechtsche steygere ende ten gemeenen oerbaer ende geriefï van den coopmau ende anderen goeden luyden, die zijluyden dagelicx vueren, oick omme t\' onderhouden den dienst Goodts opteu altaer van de Heylige Moeder Sint Anna in der Cellebroeders kercke binnen deser stede, die zijluyden geuseert hebben t\'onderhouden, tot hoerluyder versoucke, ymmcrs van \'t meerdendeel van henluyden, geor-donneert ende hen geaccordeert ende gegundt hebben, gunnen ende consenteren tot onsen wederroupen toe, den poincten ende artieulen hierna volgende.

In den eersten, dat diegheene, die voortaen eerst beginneu zall te varen van der voorsz. steygere, poorter oft inwoonder deser stede wesende,schul-dich zall zijn te geven tot hehouf van \'t voorsz. altaer een pondt wasch, op de verbeurte van de helfte meer. Item dat alle schuytvoerders alhier offvarende, poorters oft inwoouders deser stede wesende, schuldich zullen wesen tot onderhoudinge van \'t voorsz. altaer ende den dienst Goodts, die daerop gewoentlickeu gedaen wordt, te geven jaersanek. Te wetenede cleyne schuyten twee stuvers ende de groote schuyten drie stuvers, alle vierendelen jaers, ende die in gebreecke bleve, zijn jaersanek te betalen, zal nyet moegen varen ter tijt toe hij betaelt zal hebben, ende dit all op de correctie van der stede. Item dat de voorsz. schuytvoerders ofte ghilde-broeders gehouden zullen wesen, zoe wanneer yemant van hoer ghildebroe-ders oft ghildesusters begraven werdt, mitten zelveu te kereken te gaen op de verbeurte van een halve stuver tot behouff van den ghilde.quot;

Hierop volgt de eigenlijke ordonnantie betreHende het gild der schui-tevoerders.

10. Zie Aemstels Oudheid, D. 3, bl. 25G.

-ocr page 44-

30

11. Gruot Memoriaal N. 1, bl. 253, 9 Mei 1505.

13. In het archief van het Burger-weeshuis.

13. Commelin, Amsterdam, bl. 1035.

14. Ik geef de acte van toelating der Cellezusters, voorkomende in het Eerste Privilegieboek der stad, bl. 34, hier in haar geheel, omdat het stuk onbekend is en ook eenigzins betrekking heeft op de Cellebroeders,

„Allen dengenen, geestelic ende wairlic, die desen onsen tegenwoirdigen brieve sullen sien of hoeren lesen, doen wij, Scout, Burgermeesteren, Seepenen ende Raden der stede van Aemstelredamme cond mit keanisse der wairheyt, hoe dat enige Falijsusterkyns, Alexius of Cellesusterkyns geheten, in cleynen getale in deser stede mitter wone gecotnea wesende ende hoer woenstadt begrepen hebbende, dick ende menychwarf an ons oetmodelic versocht ende begeert hebben, hun alhier te willen toelaten, t\' ontfangcu ende in ouse bescermenisse te nemen, seggende ende ons presenterende, dat, indien wij hun outfangen ende toelaten wouden, sij ende hoer naco-melingen van nu tot ewigen dage al so lange als sij hier weaen ende hoer woenstadt houden souden, gheen ziecken Inden vau vrouwenpersonen, sij sijn rijek of arme, in laste noch in node vau pestilencye of anders, wat ziecheden of gebreken, dattet sijn of weaen mogen, niet ofgaen, mer des versoeht wesende -dairbij gaen ende bliven sullen, die zieclicken Inden alle hulp, dienst ende bijstaudt doen mit goeder, vertroistelicker woirden ende oick mit dienstelicke wereken, die sij sullen eonnen of mogen doen ende als sij na hoeren oirde of maniere van leven, dair sij bij gefundeert sijn, seuldich sijn van doen. Ënde niettegenstaende dat wij also grote menichte van vrouw en-eloesteren binnen der stede hebben, ende veel meer dan ons wel behoeflic ende nut is, soe hebben wij nochtans, gefnerct dat onse gemeente van den anderen eloesteren ende van hoeren conventualen in hoeren ziecheden, lasten ende noden niet gedient en worde, als dese voira. Alexius susterkyns dat presenteren te willen doen, betrouwende, dat dieselve susterkyus den gueden dienst, bijstant ende behulpelicheyt van nu tot ewigeu doge onser gemeente, oft God wille, doen ende mitten wereke volbrengen snllen, die sij nu tegenwoerdelie presenteren, ende als voirs. is, van der voirs. stede wegen geconsenteert ende mit desen tegenwoirdigen brieve consenteren, dat sij tot XIII personen toe, ende niet meer, hier in der stede hoer woenstadt houden sullen mogen, nemende hem hiermede in onscr protectie ende bescermenisse ende belovende, al so verde als iu onse machte is, hun te bescudden ende te bescermen tegen enen ygelicken voir alle crachte, gewelde ende ongelijcke. Behoudelic dat die voirs. susterkyns geen outair doen wijden nochkercke, noch geen manier van doester maken, noch oic geen meer wonyngen noch erven copen, anncmen noch begrijpen en sullen, dan sij tesen tijt hebben, ten sal wesen bij consent van den burgermeesteren ende van den gemencn gerechte, in der tijt wesende, ende: behoudelic voiral, dat sij in hoere simpelheyt ende van der oirde ende

-ocr page 45-

31

maniere van leven, als sij uu sijii, bliveu eude hoeren overste van den Alexius broderkyiis oirde gehoirsaem wesen sullen, als sij sculdieh sijn van doen, ende wairt sake, dat sij namaels tot eniger tijt hoer oirde muteerden ende veranderden, of dat sij niet duechdelie en leefden, of der gemeente sulcke dienst, hulpe ende bijstant niet en deden in tijden van pestileneye ende anders, als sij gepresenteert ende geloeft hebben ende voirs. is, dat wij se alsdan niet alleen ledich staen, mer dat wij se ons wter stede quyt maken sullen mogen, twelek die voirs. susterkyns voir hem ende voir hoeren nacomelingen overgegeven hebben, alle dine sender argelist. In kennisse der wairheyt so hebben wij der voirnoemde stede segel van saken hier angehangen, gegeven upten twyntichsten daeh in Junio int jaer oïs Heren MCCCC vijf ende seventich.quot;

15. Ie Long, Beschrijving der Reformatie van Amsterdam, bl. 343—350.

16. Op 10 December 1584 werd bij de vroedschap besloten, om het klooster te verkoopen en de konventualen te alimenteren. Eesol. Vroedsch. N. 5.

17. Wagenaar, Amsterdam, D. 1, bl. 20-

-ocr page 46-

BIJDRAGE TOT HET LEVEN VAN FERDINAND BOL.

In het derde deel van dit werk gaf ik een opstel over Ferdinand Bol, waarin door mij, in navolging van Hou-braken, gezegd werd, dat die beroemde schilder in 1681 overleden is. Deze opgave bleek mij onjuist te zijn, want in het grafboek der Zuider-kerk vond ik aangeteekend:

24 Julij 1680 begraven Ferdinandus Boll, op de Hee-rengraft bij de Eeguliers-graft, Letter M., N0. 31. Een kint.

Ook schreef ik vroeger, dat het mij onbekend bleef, of Bol kinderen heeft gehad. Uit de vorige aanteekening zien wij, dat hij één kind heeft nagelaten; van hetwelk de doop in het Doopboek der Zuider-kerk aldus is opgegeven :

3 October 1657 gedoopt Elbert Boll, vader Ferdinandus Boll, moeder Elysabet Dell, getuygen Elbert Dell ende Janneken Dell.

Deze zoon is advokaat geworden en in den ouderdom van een en vijftig jaren overleden. Hij werd in hetzelfde graf, waarin zijn vader ligt, begraven, blijkens het grafboek der Zuider-kerk, waarin meih leest:

13 Junij 1709 begraven Mr. Elbert Boll, advocaet op de Keysersgraft bij de Uyterse Straet, eygen graff, Letter M., N0. 31.

-ocr page 47-

DE OMGANG DER LEPROZEN DOOR AMSTERDAM

OP

KOPPERMAANDAG.

-ocr page 48-
-ocr page 49-

—«■NS-\'g/©^g/g^VSgt;--

rr

1 !

Het is maandag, de dertiende January van het jaar 1592, en wel Koppermaandag. Op het voornaamste plein van Amsterdam, vroeger de Plaats nu de Dam gehee-ten, merkt men vrij wat gewoel en gejoel op, en geeu wonder, want de Leprozen doen hunnen jaarlijkschen omgang door de stad, en eene menigte volks is, als naar gewoonte, op de been gekomen, om ooggetuige van dit vreemde schouwspel te zijn. Genoegzaam bekend is het, welke lieden gewoonlijk met den naam van Leprozen bestempeld werden. Het waren de zoodanigen, die leden aan Leprozij of Lazarij, eene ziekte, aldus genaamd naar Lazarus, die in de gelijkenis van den rijken man ons wordt voorgesteld, ais over het geheele ligchaam met zweren bedekt. Welke kwaal door sommigen beschouwd wordt, als een gevolg der Kruistogten naar het Heilige Land in de twaalfde eeuw, althans heeft zij eerst na dien tijd in ons werelddeel zich verspreid. quot;Wegens het besmettelijke en afzigtelijke der leprooslieid, werd aan de personen, daarmede besmet, veelal eene verblijfplaats buiten de muren der steden aangewezen. Het eerste Leprozenhuis te Amsterdam was gelegen buiten de Bindwijker poort; welke poort later door de Ossensluis in de Kal-verstraat vervangen is, en stond op de plaats zelve, waar

3 *

-ocr page 50-

3G

daarna het kistemakers-pand geweest is. Uit dit huis, ge-heeten het Sint Joris-hof, verhuisden de Leprozen tegen het einde der vijftiende eeuw naar het Sint Nikolaas- of Sint Antonie-gasthuis, in het begin dier eeuw gesticht buiten de Sint Antonie-poort; hetwelk wegens de veranderde bestemming sedert den naam van Leprozenhuis verkreeg. Op het oogenblik, waarvan wij spreken, staat het gebouw nog buiten Amsterdam, maar weldra zal het toch daar binnen getrokken worden, want bij de uitlegging der stad na het jaar 1593 verklaarden de vaders der Leprozen geene genoegzame middelen te bezitten, om hun huis, gelijk door het stedelijke bestuur van hen gevorderd werd, buitenwaarts te verplaatsen, zoodat het met vergunning der regering bleef, waar het stond, en altijd daar gebleven is. Het was aan de Leprozen hier eertijds verboden, om afzonderlijk met.hunnen klep aan de huizen der burgers om aalmoezen rond te gaan, maar men vergunde hun wel, om éénmaal \'sjaars op twee volgende dagen, te weten, op Koppermaandag en dings-dag, gezamenlijk eenen optogt door de stad te houden en daarbij liefdegaven tot onderhoud van hun gesticht in te zamelen. Geenszins geschiedde dit zonder gedruisch en uiterlijke vertooning, want de muzijk van trom en pijp, en de toestel van kransen en andere sieraden gaven aan hunne handeling meer het aanzien van een vrolijk feest dan van een werk der barmhartigheid. De Leprozen zijn nu op den Dam gekomen en zullen dezen middag, na den afloop van hunnen omgang, eenen maaltijd houden in het gasthuis. Morgen hervatten zij hunnen togt en worden daarna op eenen ruimen disch in het Burger-weeshuis onthaald.

Alvorens hunnen langen stoet in oogenschouw te nemen, willen wij eerst een\' blik slaan op de plaats, waar zij zich thans bevinden, daarna zullen wij de Leprozen zelve bij hunnen optogt meer van nabij bezien, en eindelijk

-ocr page 51-

37

ook letten op de toeschouwers en andere aanwezigen op den - Dam, daar nu in groeten getale verzameld.

De Dam had in de zestiende eeuw een geheel ander voorkomen, dan hij later bekomen heeft. Het plein was toen nog minder ruim en omgeven door geheel andere gebouwen. Het oude stadhuis, den zevenden Julij 1652 verbrand, terwijl men bezig was daar achter een nieuw op te trekken, stond meer. naar voren dan het volgende raadhuis en omtrent op eene lijn met de huizen aan de westzijde van den Nieuwendijk. Het was een niet onaanzienlijk gebouw van gebakken steen, hetwelk van binnen vele vertrekken en daarbij twee ruime zalen ter wederzijde van den ingang had. Ook vond men daar eene kamer der vroedschap, waarin de aanslag der Herdoopers op het Amsterdamsche stadhuis, \'s nachts na den tienden Mei 1535, in verscheidene tafe-reelen was afgebeeld door den schilder Dirk Bernards-zoon; welke stukken mede bij den gezegden brand zijn verloren gegaan. De ingang van het stadhuis en de vierschaar daar naast aan de zuidzijde bestonden uit witten gehouwen steen met bogen van onderen, rustende op vrij hooge pilaren. Boven de traliën, waarmede de vierschaar van binnen was afgesloten, stonden de beelden van graaf Willem VI met zijne dochter Jacoba van Beijeren en van hertog Filips van Bourgondië met zijne derde vrouw Isabella van Portugal

Tusschen het stadhuis en de vierschaar verheft zich een vierkante toren, voorzien van uurwerk en klokkenspel, boven welken het koggeschip der stad, als windwijzer, prijkt. Welke toren merkbaar reeds nu eene schuin-sche rigting heeft aangenomen. Toen deze overhelling,

1) Nog zijn er vier beeldjes van hout, deze personen voorstellende, in ons Arehief aanwezig. Of het evenwel dezelfde zijn, als die, welke op het oude stadhuis stonden, komt mij twijfelachtig voor. Zie het Archief van-Amsterdam, door mij beschreven, bl. 04.

-ocr page 52-

38

steeds toenemende, in Let jaar 1601 ruim zes voeten bedroeg, heeft men door eeue kunstbewerking in dit gebrek weten te voorzien en den toren binnen den tijd van drie dagen in zijn\' ouden stand teruggcbragt. Ter zijde van de vierschaar vertoont zich de kleine Sint Elisabets-kapel, met het gasthuis van dien naam daar achter. De kapel heeft eenen spitsen toren met eenen weerhaan. Boven hare deur staan vier regels met.gouden letters te lezen, dienende mede ter herinnering van den aanslag der Her-doopers. liet Sint Elisabets-gasthuis had echter toen reeds lang zijne eigenlijke bestemming verloren, daar het aan het stadhuis getrokken was en ten dienste van het stadsbestuur gebezigd werd. Daarin was eene ruime zaal, welke gebruikt werd voor talrijke vergaderingen, zoo als wanneer heeren van den geregte met de vroedschap en den rijkdom der stad bijeenkwamen, of burgemeesteren met de gedeputeerden der steden van het Noor der-kwartier over gemeenschappelijke belangen moesten beraadslagen.

Tusschen het stadhuis en de Nieuwe Kerk ligt een blok huizen, gescheiden van het eerste gebouw door eene steeg, de Vogelsteeg genaamd. Op den hoek dier steeg woont thans een koopman in schilderijen, waarvan hij een drietal naast de deur zijner woning heeft ten toon gehangen. Deze huizen, alle naar de gewoonte van dien tijd met houten luifels voorzien, strekken zich uit tot de Ellendige Steeg, aldus geheeten naar het Ellendige Kerkhof, daarbij liggende, waarop alleen misdadigers begraven werden. Dit kerkhof bevond zich ten zuiden en zuid-oosten der Nieuwe Kerk, terwijl nog eene andere begraafplaats ten westen der kerk voor lieden van geringen stand maar een onbesproken gedrag werd aangetroffen. Achter en boven deze huizen ziet men de Nieuwe Kerk uitsteken in de gedaante, welke de kerk bezat tot den elfden Januarij 1645, toen zij door brand werd in de asch gelegd. Het is een schoon gebouw, te regt onder

-ocr page 53-

39

de aanzienlijkste Christen-tempels van dien tijd gerekend. Vdór 1578, tot welk jaar de Eoomschen deze kerk in bezit hadden, vond men daar vier en dertig altaren en eene menigte kostbare kerksieraden. Zij is thans reeds aan de Hervormden overgegaan en inwendig meer eenvoudig ingerigt, overeenkomstig den aard en het gebruik van hun kerkgenootschap.

Het gezigt op den ingang van den Nieuwendijk wordt benomen door de waag, staande op den Dam tegenover het stadhuis, die men aldaar is begonnen te bouwen in 1565; welk jaartal daarom met het wapen der stad op drie zijden van het gebouw geplaatst is. Het is een vierkant huis van blaauwen arduinsteen met twee verdiepingen, waarvan de eerste of onderste eigenlijk alleen tot weegplaats dient, terwijl de tweede of bovenste, weleer door de rederijkers voor hunne vertooningen gebruikt, nu is ingerigt tot eene wachtplaats der soldaten, hier in bezetting liggende. Het dak, van onderen omgeven door eene hard-steenen leuning of balustrade, loopt schuins opwaarts en heeft op den top twee windwijzers, bestaande uit de beeldjes van Neptunus en Fortuna 1). De voorzijde der waag is van deze zijde niet zigtbaar. Wanneer wij echter eenige schreden voorwaarts doen naar den kant van het stadhuis, vertoont zich aan ons de ingang van het waag-gebouw onder een\' sierlijken dubbelen trap, op welks bordes twee steenen leeuwen zitten, waarvan de een het wapen van Holland en de ander dat van Amsterdam vasthoudt. Deze trap geeft toegang tot het wachthuis der soldaten. Nog is boven de hoofddeur niet geplaatst het beeldhouwwerk met de worsteling van Hercules en Antaeus, dat daar eerst in laterquot; tijd gekomen is. Voorts ziet men op den

1

Deze windwijzers, zoo ook het beeldhouwwerk, later boven den lioofd-ingang der waag geplaatst, worden nog in het Am sterdam sche Archief bewaard.

-ocr page 54-

40

Dam achter de waag twee huizen, waar hammen en andere eetwaren verkocht worden en heeft verder het uitzigt op het Water of Damrak, in hetwelk verscheidene schepen liggen, voorzien van gt;\'ele vlaggen, meest met de nationale kleuren, rood, wit en blaauw. In de verte onderscheidt men de Papenbrug, ligt van hout opgeslagen, zoodat zij ongeschikt is, om bereden te worden, maar hoog genoeg opgetrokken, om aan schepen met gestreken masten eenen ruimen doorgang te verleenen. Vandevisch-markt, aan het Damrak gelegen, is op dit oogenblik niets te zien, gelijk evenmin van de huizen op den Dam bij de Kalverstraat, tot welke het voorste gedeelte van den stoet der Leprozen, van het Water komende, nu genaderd is.

De broeders van het houtzagers-gild bewijzen dit jaar aan de Leprozen de eer van hen bij hunnen optogt te vergezellen. Een trommelslager, in het zwart gekleed, gaat vooruit en wordt gevolgd door den blazoendrager van het gild en eenige gildebroeders. Ter wederzijde gaat eene moeder van het Leprozenhuis, in feestgewaad uitgedost. Zij hebben een tinnen bord, waarover een witte doek met roode kwasten gespreid is, in de hand, om daarop de liefdegaven der gemeente te ontvangen. Daarna komen de Leprozen, kenbaar aan den Lazarus-klep, gedeeltelijk te voet gaande, gedeeltelijk gezeten in sleden met hekken, waarvoor een paard gespannen is, hetwelk door eenen sleper bestuurd wordt. Er zijn negen van deze sleden, waarvan echter op dit oogenblik slechts zes zigtbaar zijn, daar drie zich achter de waag bevinden. In elke slede zijn drie personen geplaatst, een man, eene vrouw en een kind. De vrouw heeft een bord voor de aalmoezen op haren schoot en een bierton ligt naast haar. Deze dient niet, zoo als men ligtelijk zou denken, om den dorst der Leprozen te lesschen bij hunnen lang-durigen omgang, maar is ledig en bestemd, om den schotel, zoo dikwijls deze gevuld is, daarin uit te stor-

-ocr page 55-

41

ten, want Let geld stroomt, ten blijko der deelneming in liet ongelukkige lot der Leprozen, hun mildelijk toe.

Op deze wijze trokken de Leprozen ieder jaar op Koppermaandag de stad door tot het jaar 1604, toen aan dezen jaarlijkschen optogt wegens den grooten toeloop van volk en de ongeregeldheden, daaruit ontstaande, een einde werd gemaakt door de stedelijke regering. quot;Wanneer tevens de kerkelijke collecte ophield, welke de Leprozen onder de preek in de Oude Kerk wekelijks hadden na de collecte voor de huiszittende armen, daar deze giften sedert dien tijd niet meer voor het Leprozenhuis maar voor het Oude Mannen-huis werden ingezameld.

Ook thans is er, gelijk wij reeds zagen, eene menigte volks op den Dam bijeen. Op den voorgrond aan de linkerzijde vertoonen zich de raden Laurens Jakobsz. Reael en Jan Kornelisz. Verhee in zwarte kleeding en voorzien van eene sjerp met de stads-kleuren 1). Zij worden voorafgegaan door eenen trommelslager in het geel en zijn verzeld door vijf stads-boden, gekleed in rood laken, afgezet met zwarte fluweelen strooken, waarop de zilveren kruisen der stad niet onaardig afsteken. Blijkbaar zijn zij bezig met de afkondiging der loterij ten behoeve van het Dolhuis, welke op den veertienden Augustus en volgende dagen van dat jaar, gedurende zes weken, op het Rusland alhier zal getrokken worden; want één der boden laat de kaart dier loterij zien, op een blazoen geschilderd. Daar achter staat op eene verhevenheid een wonder-arts of kwakzalver, als een vorst, in het purper gekleed en

1

Hoe mijn bloedverwant Mr. Jacobus Scheltema er aan gekomen is, om in zijn Staatkundig Nederland, D. 2, bl. 216 den dood van Lauiens Jakobszoon Eeael op het jaar 1591 te stellen, begrijp ik niet. Was dit waarheid, dan had Reael zich niet in 1592 op den Dam kunnen bevinden. Hij leefde echter nog tot 1601. Zijn ambtgenoot Jan Kornelisz. Verhee, bekend door zijne ontvangst van den graaf van Leicester alhier in 1587 , is gestorven in het jaar 1599.

-ocr page 56-

42

omhangen met verscheidene gouden ketens. Hij vertoont aan het volk, dat aandachtig naar hem luistert, eenen steen, zoo groot als een ei, van welken iemand door hem gesneden is, en geeft breed op van de wonderen, meer nog door hem verrigt. Ook heeft hij, om zijn verhaal gereederen ingang te doen vinden, onder andere voorstellingen de operatie zelve, gelijk deze door hem gedaan werd, op doek laten afschilderen. Nevens hem merkt men eenen man op, die een\' houten bak met verscheidene flesschen aan een\' band vóór het lijf hoeft hangen. Zij zijn gevuld met brandewijn en andere sterke dranken, welke hij voor eenige penningen in een\' nap te drinken geeft. Dat men te Amsterdam destijds veel last van muizen had, schijnt gindsche koopman te bewijzen , die onder meer houtwerk ook muizenvallen te koop heeft. Ook werd men zeker hier niet weinig door ratten geplaagd, want daar loopt een man, die van de jagt op deze zijn bedrijf maakt. Hij heeft eenen toestel bij zich, om dat gedierte te betrappen, en draagt ten blijke dat hij zijne zaak volkomen meester is, over den schouder een\' langen staf, waaraan een vijftal van die lastige gasten gespietst is. Op het midden van den voorgrond wandelt een heer in een violetkleurig wambuis met eenen zwarten mantel daarover, eenen geplooiden kraag om den hals en eenen degen op zijde. Bedriegen wij ons niet, dan is het de schilder Adriaan van Nieulandt, die vroeger te Antwerpen heeft gewoond maar thans in Amsterdam zijn verblijf houdt, waar hij reeds verscheidene uitstekende proeven van zijn kunsttalent gegeven heeft. De persoon, naast hem gaande, is blijkbaar een geleerde, want hij draagt eenen foliant in een\' hoornen band onder den arm. Misschien is het wel Meester Pieter, de Rector der groote school aan de Nieuwe Zijde. In hunnen omtrek bevinden zich nog verscheidene deftig gekleede mannen en vrouwen, die wij echter niet herkennen. Verder

-ocr page 57-

43

merken wij nog op eenen schoorsteenveger, even zwart als hij zich gewoonlijk vertoont, eenen kruijer, die op zijnen kruiwagen boter van de markt brengt, en twee kinderen, eenen jongen en een meisje, den eersten met een schoolbord, de tweede met eene stoof, van de school komende. Een beurzensnijder heeft zich in het gedrang begeven, om ongestraft hier zijne behendige streken uit te voeren.

Midden op den Dam wordt de markt van boter, eije-ren en kippen gehouden. Verder ziet men de waag, omringd door slepers en waagdragers, met hunne paarden en sleden, vaten en kisten. Er heerscht daar veel bedrijvigheid, want er is vrij wat aangevoerd, om gewogen te worden. Twee burger-weesjongens staan daarbij in hunne gewone kleeding, een buis met de kleuren van het stads-wapen, rood ter linker- en zwart ter regterzijde, en een krijgsman komt juist van den trap der wachtkamer boven de waag. Ook bij de vierschaar is veel beweging, want de schout Willem van der Does, een achtbaar persoon met een\' bonten pels, heeft zoo even eenen misdadiger doen vatten, dien hij thans met zijne dienaars naar de stads-boeijen overbrengt. Zoo woelt en krioelt alles door een op den Dam , welk plein een belangrijk tooneel oplevert van het volksleven te Amsterdam in de zestiende eeuw, rijk gestoffeerd door de verscheidenheid van het kostuum der burgerij.

Het tafereel van den Dam met den optogt der Leprozen en het publiek, aldaar aanwezig, door mij geschetst, is niet enkel fictie. Men kan het terugvinden op eene schilderij van Adriaan van Nieulandt, den schilder, dien wij op den voorgrond meenden te herkennen. Het stuk bevat eene hoogte van twee ellen en twaalf duimen bij eene breedte van drie ellen en vijf duimen, en is op doek geschilderd. Het is keurig bewerkt en goed bewaard, zoodat de kleur weinig of niets van hare frischheid door den tijd

-ocr page 58-

u

verloren heeft. De schilder vervaardigde ,het in 1633, zoo als op eene lei, voor op den grond liggende, te lezen staat1), waaruit blijkt, dat Houbraken, die onzen Nieu-landt reeds in het jaar 1601 laat sterven, ook hier, zoo als meer het geval is, deerlijk den bal heeft misgeslagen. Boven in de lucht wordt een lint of band door twee engeltjes opgehouden, waarop, als opschrift der voorstelling, te lezen staat; „ Jaarlijkse ommeganck der Leproozen op Copperties-maandag, opgehouden in \'t jaar 1604.quot; Op de bovenzijde der lijst staat Sint Antonius met zijn varken geschilderd en op de beneden-zijde de Lazarus-klep met den nap, terwijl op de vier hoeken der lijst geplaatst zijn de wapens van Willem Pijll, AVolpherd Hendrik Drinkveld, Francois Meerhout en Jan Frans de Famars, regenten van het Leprozenhuis, onder wier bestuur tus-schen de jaren 1735 en 1740 de schilderij schijnt hersteld en van eene nieuwe lijst voorzien te wezen. Vroeger hing zij in de regenten-kamer van het Leprozenhuis, maar na de opheffing van dit gesticht in het jaar 1861 is aan haar eene plaats gegeven in het Stads-archief. Ook bevindt zich daar eene teekening van den omgang der Leprozen met Oost-indischen inkt door G. de Lairesse, afkomstig uit hetzelfde huis, welke echter, als zijnde eene vrije navolging van de schilderij, minder historische waarde bezit. Er bestaat echter ook eene naauwkeurige afteekening der schilderij met de oorspronkelijke kleuren, welke vervaardigd is door den verdienstelijken kunstschilder K. Craeyvanger voor den Atlas van Amsterdam, verzameld door den heer Louis Splitgerber.

1

Daarop leest mco: „ Adriaen van Nieulaudt fecit 1633.quot;

-ocr page 59-

MEINDEET HOBBEMA.

-ocr page 60-
-ocr page 61-

Er zijn geniën, wier leven schier onopgemerkt is voorbij gegaan, omdat zij door hunne tijdgenooten niet werden begrepen en daarom miskend, terwijl hunne werken om dezelfde reden niet op den waren prijs zijn gesteld. Somwijlen moesten er zelfs nog eeuwen of althans geslachten na hen volgen, eer het gepleegde ongelijk werd hersteld en de vroeger miskende talenten die eereplaats in de algemeene schatting verwierven, waarop zij door hunne innerlijke waarde eene regtmatige aanspraak bezaten. Niet het minst is dit het geval in de kunstenaarswereld, waar gunst en smaak, om niet te zeggen ongunst en wansmaak, eene zoo magtige heerschappij voeren. Men denke slechts aan den eersten onzer schilders, den eenigen Kembrand. Hoe gering waren de vruchten, welke hij zelf van zijne geniale werken mogt inoogsten, en hoe weinig was er eertijds van zijn lot en leven bekend! Nog korten tijd geleden, wist men zelfs de plaats niet waar Rembrand geboren, noch de plek, waar hij gestorven was. Een ander dergelijk voorbeeld van vroegere miskenning en geringschatting bestaat er bij de Holland-sche schilderschool in eenen persoon, die, als landschapschilder, wclligt door niemand overtroffen is. Ik bedoel Meindert Hobbema. Te regt getuigde een bevoegd beoor-

-ocr page 62-

48

deelaar van liein \'): „ Tot op dezen dag heeft geen landschapschilder Hobbema in verdiensten geëvenaard. Door dien bui-tengewonen mensch is de schilderkunst tot het hoogste toppunt van volmaking opgevoerd.quot; En hij voegde hierbij nog de opmerkelijke verklaring; „Hobbema, wiens onsterfelijke voortbrengselen den roem van zijn vaderland uitmaken, is zoo onbekend gebleven, dat men niet éene enkele bijzonderheid van zijn leven kent. Zijne geheele levensgeschiedenis is met hem in het graf gedaald. Alleen zijne werken hebben hem overleefd en zullen hem nog lang overleven. Door deze is zijn naam een der beroemdste geworden van die, welke in de geschiedboeken dei-schilderkunst voorkomen.quot;

Van waar, zal men welligt vragen, deze geringe bekendheid met het levenslot van den man, die in later\' tijd zoo zeer de aandacht tot zich getrekkenende bewondering van velen in zoo ruime mate verworven heeft ? Het antwoord op deze vraag is, dunkt mij, niet verre te zoeken. De reden daarvan is gelegen in mindere belangstelling omtrent den persoon, wegens te lage waardering van zijn kunsttalent. Er was een tijd, dat de naam van Hobbema, als kunstschilder, zoo weinig geacht was, dat men daarvoor op zijne schilderijen dien van Jakob Ruysdael, Jan Wijnands en anderen in plaats stelde, om deze voor hooger1 prijs te kunnen verkoopen2). In het jaar 1735 werden te \'s Gravenhage twee kapitale landschappen van Hobbema, zijnde pendanten, publiek verkocht , het eerste voor veertig en het tweede voor zeventig guldens, alzoo te zamen voor den geringen prijs van honderd en tien guldens. Vier jaren later bragt een stak van hem, gestoffeerd door Lingelbach, hetwelk te Amsterdam geveild werd, niet meer op dan een en zeventig guldens, terwijl een ander hier in 1752 slechts dertien guldens mogt gelden s). Tegen het einde der vorige eeuw begon de prijs der schilderijen van Hobbema aanmerkelijk

-ocr page 63-

49

te stijgen en thans is deze, vooral door de belangstelling der Engelschen, allengskens tot eene verbazing wekkende hoogte geklommen. Op de Expositie van kunstschatten, in 1857 te Manchester gehoaden, waren acht stukken van Hobbema ten toon gesteld, waarbij vier van den eersten rang; van welke laatste de prijzen, die de tegenwoordige eigenaars daarvoor besteed hebben, bekend zijn 4).

Een boschrijk landschap, gestoffeerd met beeldjes van Adriaan van de Velde, waarvan de waarde, volgens den kundigen quot;Waagen , alleen tegen eene geheele verzameling andere schilderijen opweegt, is door Lord Hatherton betaald met drie duizend ponden sterling.

Het schoone stuk met den watermolen, hetwelk wij vroeger te \'s Gravenhage in de galerij van onzen Koning Willem II hebben kunnen bewonderen, waarvan de compositie bijna dezelfde is, als die van een der twee kleinere stukjes van Hobbema in het Museum van der Hoop alhier, is bij den verkoop van het vorstelijke kunstkabinet overgegaan in het bezit van den Markies van Hertford voor eene som van zeven en twintig duizend guldens.

Nog bezit dezelfde edelman eene andere schilderij van Hobbema, welke eertijds het Museum van den Kardinaal Fesch te Rome versierde. Bij den verkoop dezer kunstverzameling stond dat stuk op den Catalogus beschreven als: Een gezigt in Bolland hij den ingang van een bosc/t, en werd het door den Markies van Hertford aangekocht voor acht duizend Eomeinsche kroonen of voor nagenoeg vier en veertig duizend francs.

Het vierde stuk van hem, te Manchester ten toon gesteld, verbeeldde een bosch, doorsneden met een\' weg, welke schilderij veel overeenkomst moet hebben met het landschap van Hobbema, aanwezig in het kabinet van den Baron van Brienen te dezer stede. Het behoort toe aan den heer K. S. Holford, die, naar men zegt, drie duizend ponden sterling daarvoor gegeven Leeft.

4

-ocr page 64-

50

Verscheidene andere voorbeelden van hooge sommen, in den laatsten tijd voor de werken van Hobbema betaald, zou ik nog kunnen bijbrengen. Ik bepaal mij echter, om eene te groote wijdloopigheid te vermijden, verder nog tot één, als zijnde de hoogste prijs, voor zoo verre mij bekend is, tot hiertoe voor den kunstarbeid van Hobbema besteed. In 1851 werd te Brussel op de vcrkooping der schilderijen van den heer van Saceghem het zoogenaamde stuk met de molentjes voor acht en zeventig duizend francs verkocht aan den heer Patureau te Parijs, die zijne beroemde kunstverzameling zes jaren later aldaar in veiling bragt, wanneer hetzelfde stuk voor zes en negentig duizend en vijfhonderd francs werd afgestaan aan den heer Schultze te Berlijn. Deze prijs, verzekert Kramm, heeft echter niet aan de verwachting beantwoord, daar het stuk honderd en vijftig duizend, ja door sommigen zelfs tweehonderd duizend francs waardig werd geschat6). Voorwaar! wel mogt men zeggen: Als dit zoo moet voortgaan , waar zal men dan over nog eene eeuw de kapitalen vinden, aan do klimmende waarde der Hobbema\'s geëvenredigd c)?

Bedrieg ik mij niet, dan is de oorzaak van dit buitengewone verschil in prijzen, voor het kunstwerk van één\' en denzelfden meester voorheen en thans besteed, groo-tendeels gelegen in den vroeger heerschenden smaak en de rigting der kunst, daaruit ontstaan. Er waren weleer landschapschilders, die .het ontwerp hunner tafereeïen bij voorkeur ontleenden aan de natuur van Arkadië. Ook maalden zij wel natuurtooneelen, welke niet op het gebied der werkelijkheid te huis behoorden maar alleen in hunne verbeelding bestonden. Sommigen bragten, in t.trijd met de waarheid, de gedaante en het leven der steden naar het land over en versierden hunne landschappen met tempels en paleizen, omgeven met zulk eene drukte en gewoel, als men gewoonlijk alleen op de markten en plei-

-ocr page 65-

51

nen of in de groote straten der steden aantreft. Anderen maakten, om meer te behagen, gebruik van de mythologie. Zij riepen daartoe de bewoners van den Olimp te hulp en verlevendigden de stille landstreek met het beminnelijke drietal Gratiën of met reijen van dansende Nimfen. Niet alzoo Hobbema! De natuur, door hem geschilderd , is geene loutere fictie, zij is die, welke wij wezenlijk in eenige streken van ons vaderland aantreffen. Hij heeft zijne landschappen niet met beelden overladen, maar matig met figuren gestoffeerd, om de rust, over het geheel verspreid, welke zoo zeer in harmonie is met het landleven, niet op eene ongepaste wijze te verstoren. Hobbema trachtte geenszins zijne voorstellingen met een\' vreemden en onvoegzamen tooi op te sieren. Hij zocht de natuur alleen in de natuur en nergens anders. Er zijn momenten in den toestand der natuur , waarin haar aanblik ons met onbeschrijfelijke aandoeningen vervult, aandoeningen nu eens van weemoedige vreugde dan weder van heiligen ernst. Dan is het ons zoo goed om het harte, en ons gemoed, geopend voor het genot der schoonheid van de heerlijke schepping, ontsluit zich daarbij tevens voor den indruk van al wat goed en rein en edel is. Hij heeft die oogenblikken begrepen en op het paneel verwezenlijkt. Wij vinden daarop het beeld terug, hetwelk bij de aanschouwing der natuur zelve, wel onbepaald en onbestemd maar toch klaar en zuiver, in onze idéën zich gevormd en ontwikkeld had. Van daar dat zijne kunstwerken ons zoo zeer aantrekken en als \'t ware toespreken, dat men, bij de bezigtiging daarvan, in zijne verbeelding geheel op het land en te midden der liefelijke natuur zich verplaatst vindt. Het kon dan ook niet wel anders, of de waarde van zijn\' kunstarbeid moest aanmerkelijk stijgen, toen men het verband van het scboone en verhevene met het ware en eenvoudige daarin beter begon te beseffen, en in de kunst eene andere rigting

4*

f

9

-ocr page 66-

52

zich openbaarde, door een\' zuiveren smaak en wijsgeerig oordeel geleid. Wat zijne penseelsbehandeling aangaat deze is, zoo als mij voorkomt, geheel naar waarheid aldus door eenen kunstkenner beschreven 7): „ Hobbema verstond de zoo moeijelijke kunst, om in de even behagelijke als natuurlijke voorstelling van betooverend schoone landstreken helderheid met kracht te vereenigen. Zijn koloriet is schitterend, waar de speling der middag-zonnestralen zulks vereischte, of weder zedig bij gewonen dag of betrokken lucht. In de tempering der wijkende lichttinten was hij onnavolgbaar waar. Zijne gronden zijn vlak en breed gepenseeld. Zijn boomslag is dartel. Zijne wolken zijn dun en drijven met goudgeel gezoomd, in harmonie met den toon van het landschap, achter het hoog oprijzend geboomte statig henen. Waar het welbegrepen kunstbegrip het vorderde, was hij transparant in de schaduw-tinten en daardoor wist hij oneindig voel tot het magisch effect van het geheel bij te dragen.quot;

Het valt niet te ontkennen, dat er in de voorstelling der landschappen van Hobbema geene groote verscheidenheid heerscht. Men wil zelfs, dat hij slechts een twaalftal situatiën heeft bezeten, welke gestrekt hebben tot grondslag voor het plan van al zijne stukken8), die dan ook gewoonlijk één karakter hebben en denzelfden stempel dragen. Het is daarom misschien gemakkelijker, om zich een denkbeeld van zijne\' werken te vormen, dan van die, door een1 ander kunstenaar geleverd. Wanneer ik in bepaalde trekken den algemeenen indruk moest zamen vatten, dien de bezigtiging ^an zijne schilderijen, teekeningen en de prenten, daar naar vervaardigd, op mij gemaakt heeft, dan zou ik, als type van zijnen kunstarbeid, het volgende tafereel schetsen 9). Eene schoone landstreek vertoont zich aan ons oog in den achtermiddag van eenen zomerschen dag. Het is dien morgen drukkend heet geweest, maar een zwaar on weder heeft thans de

-ocr page 67-

53

lucht van alle schadelijke dampen gezuiverd en een vei-frisschende regen heeft nu van blad en plant het stof weggevaagd en in plaats van de doffe kleur daarover een glansend groen verspreid. De wolken, snel voortgedreven, dragen nog het kenmerk der beroering, welke zoo even in het luchtruim heeft plaats gevonden. Eene van deze werpt eene breede schaduw op den voorgrond, terwijl een helder zonlicht den midden- en gedeeltelijk ook den achtergrond beschijnt. In het midden zien wij eenen watermolen , bevestigd aan een gebouw, hetwelk gedekt is mot roode dakpannen. Het water, door het rad bewogen, stroomt af op den vloer van planken en stort van daar schuimende in den molenvliet neder. De eenvoudige bewoonster van het huis staat voor hare deur, bezig met wit linnengoed in eene tobbe te wasschen. Achter den molen vertoont zich een zware eikenboom, wiens groenbruine bladeren schilderachtig afsteken tegen het hardgroene loof van eenige statige populieren. De vliet, aan de overzijde omzoomd met graauw-kleurige wilgen, wier losse vormen zich in het heldere water afspiegelen, strekt zich uit tot de regterzijde van den voorgrond. Aldaar ontwaart men eenen hengelaar, gezeten in het gras, die door niets in zijn rustig bedrijf gestoord wordt, tenzij misschien alleen door een koppel eenden, in zijne nabijheid zwemmende tusschen de biezen en waterplanten. Aan de linkerzijde van den voorgrond staan eenige fleurige esschen en olmen. Verder merkt men een smal voetpad op, hetwelk zich in eene groene weide verliest, om denkelijk te eindigen bij gindschen toren, wiens spits zich boven het geboomte in het verschiet verheft. Een landman met een\' knaap aan de hand is dat pad ingeslagen. Het geheel draagt het kenmerk van eenvoud en waarheid, maar toch, wij moeten dit bekennen, eene waarheid, bestraald door het licht van do poezy nens kunstenaars.

-ocr page 68-

54

Smith stelde ongeveer vijf en twintig jaren geleden het getal der bekende schilderijen van Hobbema op honderd zeven en twintig 10), doch Burger gelooft, ofschoon er sedert dien tijd nog verscheidene onbekende stukken van Hobbema teruggevonden zijn, dat men er bezwaarlijk honderd, die authentiek zijn, kan aanwijzen 11). Honderd schilderstukken, voegt hij er bij, die door elkander veertig of vijftig duizend francs waard zijn, volgens eene gemiddelde berekening — want men vindt er die driemaal meer gelden — zoodat deze onbekende kunstenaar (zijne teekeningen niet mede gerekend) eene waarde van vier tot vijf millioenen in zijn leven heeft voortgebragt. Welk eene wonderlijke lotsbeschikking!

Ik betwijfel, of er wel iemand gevonden wordt, van wien de geboorteplaats meer verschillend wordt opgegeven. De buitenlandsche schrijvers noemen, als zoodanig, Antwerpen , Hamburg, Dusseldorf en Bentheim; van de bin-nenlandsche vermelden sommigen hem, als geboortig van de stad Haarlem of van het dorp Middelharnis. Anderen maken hem tot een5 Fries , Geldersman of Drentenaar. Voor eenige jaren scheen het raadsel zijne oplossing nabij te zijn. In den Drentschen Volks-almanak van het jaar 1839 kwam een opstel voor 12), waarin gezegd werd, dat te Koeverden, blijkens het doopboek van die plaats, op den 6den Augustus 1654 gedoopt is Meindert Hobbema, wiens vader Willem Hobbema, als sergeant bij de compagnie van kapitein Solckma, destijds aldaar in garnizoen lag 13). Wegens de gelijkheid van naam en de overeenkomst van Hobbema\'s landschappen met de omstreken van Koeverden, meende men dezen voor denzelfden persoon, als onzen beroemden kunstenaar, te mogen houder. De steller van dit berigt begreep echter, dat de jaarmerken van 1654 tot 1668, welke Hobbema\'s kunststukken dragen , hiermede in strijd zijn, en giste daarom, dat hij volwassen gedoopt was. Evenwel is het niet waarschijnlijk ,

-ocr page 69-

55

dat deze Hobbema van Koeverden, wiens vader in krijgsdienst was, behoord heeft tot de Doopsgezinden, bij welke de doop der volwassenen in gebruik is en aan wie het in dien tijd nog verboden was, om wapens te voeren. De twijfel omtrent do identiteit van den persoon werd nog vermeerderd door een tweede opstel over Hobbema in den volgenden jaargang van den Drentschen Volksalmanak, ten jare 1840 uitgekomen14), zoodat de onzekerheid aangaande de geboorteplaats van onzen schilder, welke men eerst vervallen waande, inderdaad bleef voort • duren.

Wat mij betreft, sedert lang reeds heb ik vermoed, dat onze Hobbema te Amsterdam gewoond heeft, om reden dat zijne landschappen door Adriaan van de Vélde, Johannes Lingelbach, Abraham Storck en andere schilders, die in deze stad geboren zijn of althans zich korter\' of langer\' tijd hier hebben opgehouden, met beelden zijn gestoffeerd. Zelfs is door mij al vroeger een opzettelijk onderzoek dienaangaande in het Amsterdamsche Archief ingesteld; waarbij echter niet de minste sporen van zijn verblijf te dezer stede gevonden zijn, zoodat ik buiten staat bleef, om mijn vermoeden met meer afdoende bewijzen te bevestigen. Aan den Archivafis van de stad Leiden, Jhr. W. J. C. Rammelman Elsevier komt de eer toe, dat hij, even als vroeger van Rembrand, thans ook van Hobbema de geboorteplaats heeft ontdekt of teruggevonden. Bij het doen van eenige genealogische nasporingen in het Archief van den Burgerlijken Stand alhier, kwam hem onverwacht en ongezocht de huwelijks-aanteekening van Meindert Hobbema voor 15). Hij deelde mij terstond zijne ontdekking mede en liet mij de taak over, om in ons Archief meer bijzonderheden betreffende het levenslot van den beroemden schilder op te sporen. Met nieuwen moed heb ik daarop het gestaakte onderzoek weder voortgezet. Po alphabetische naamregisters

-ocr page 70-

56

op de boeken van het Archief uit de tweede helft dei-zeventiende eeuw werden alle door mij naauwkeurig nagezien, doch niet éénmaal kwam daarin de naam van Hobbema voor. Zelfs werd het Archief der Desolate Boedelskamer onderzocht, daar de gedachte bij mij opkwam, dat Hobbema welligt in het lot van Rembrand gedeeld heeft en ook hij door geldelijke ongelegenheid in staat van insolventie geraakt is. Ook daar bleven mijne pogingen echter vruchteloos, zoodat mij ten laatste niets meer overschoot, dan terug te keeren tot de plaats, waar de eerste ontdekking gedaan was, te weten, het Archief van den Burgerlijken Stand. Had Hobbema wezenlijk te Amsterdam geleefd en gewoond, dan verwachtte ik, dat uit dit Archief iets meer zou blijken omtrent zijne geboorte, zijn huwelijk en overlijden, die drie voorname punten van het gewone menschelijke leven. Mijne verwachting heeft mij althans hier niet geheel te leur gesteld, daar ik meen thans het bewijs te kunnen leveren, dat de groote schilder Meindert Hobbema te Amsterdam geboren, gehuwd en gestorven is.

Meindert Hobbema, wiens geslachtnaam schijnt aan te duiden, dat hij van Friesche afkomst was 10), is geboren te Amsterdam in het jaar 1G38 17). Op den ouderdom van dertig jaren trad hij hier in den echt met Eeltje Yinck van Gorinchem. Zijn huwelijk werd den 2den November 1668 aangeteekend in de Oude Kerk13), en den 16den dier maand in de Nieuwe Kerk voltrokken door den predikant Otto Belcampius 19). Twee zaken verdienen inzonderheid in de huwelijks-aanteekening onze aandacht, omdat zij ons vergunnen een\' blik te slaan op een paar bladzijden van het tot dus verre gesloten boek van \'s mans leven. Wij zien daaruit in de eerste plaats, dat Hobbema destijds woonde op den Haarlemmer-dijk. Zoo verre bekend is, schilderde hij niet dan landschappen, slechts up ééne uitzondering na.

-ocr page 71-

57

Het is een stadsgczigt te Amsterdam, en wol een ge-zigt op de Nieuwe Haarlemmer-sluis, met den Ilaring-pakkers-toren in het verschiet 20). Is het, gelijk ik vermoed, door hem genomen uit zijne eigene woning, dan heeft hij toen gewoond aan de zuidzijde van den Haarlemmer-dijk , het tweede of dorde huis van den Singel. Nog belangrijker is de andere bijzonderheid, welke wij uit deze aanteekening vernemen, te weten, dat de beroemde kunstenaar Jacob Euysdael, als getuige, tegenwoordig was bij de aangift van Hobbema\'s huwelijk. Wij zien hieruit, dat er eene naauwe betrekking tusschen de twee vermaarde schilders bestaan heeft. Waarschijnlijk komt . het mij dan ook voor , hetgeen bij twee teekeningen van Hobbema geschreven staat, dat hij een discipel van Euysdael is geweest 31). Waarschijnlijker wordt dit nog door de blijkbare overeenkomst van het kunstwerk dezer meesters; waarom men, gelijk ik reeds zoide, niet geschroomd heeft in den tijd, toen Euysdael nog hooger dan zijn leerling stond aangeschreven, de schilderijen van Hobbema somwijlen met zijn1 naam te teekenen. Evenwel zullen geoefende kunstkenners daardoor in de toekenning van hunne voortbrengselen niet ligt misleid worden, omdat bij eene uiteenloopende wijze van pen-seelsbehandeling ook een merkelijk verschil van voorstelling bij hen bestaat. Euysdael heeft ons meestal vertoond boschrijke en rotsachtige landstreken met bruisende stroomen of schuimende watervallen, uit gespleten rotsklompen voortschietende. Het is de vrije en woeste natuur, zoo als men deze in Duitschland, Zwitserland, of in het ruwe Noorden aantreft 23). Zijn stout genie schiep inzonderheid behagen in trotsche en verhevene voorstellingen. Hobbema daarentegen maalde de eenvoudige en liefelijke natuur van ons vaderland. Do geest van Ruysdael was meer dichterlijk en bespiegelend , die van Hobbema meer geneigd tot waarheid en

-ocr page 72-

58

werkelijkheid, lluysdael zocht zijn effect in dc schaduw, Hobbema in het licht. In dichterlijke opvatting heeft Ruysdael ongetwijfeld Hobbema overtroffen, maar als schilder en kolorist heeft, naar het oordeel van deskundigen, deze weder hem verre achter zich gelaten. Niet onjuist heeft iemand beide schilders gekarakteriseerd, door hen dichters te noemen, Ruysdael een\' poëet der elegie, en Hobbema een\' lierdichter 23).

Doch ik keer terug tot de levensgeschiedenis van onzen schilder, waarbij ik kort kan zijn, omdat niet vele bescheiden dienaangaande mij zijn voorgekomen. In liet jaar, volgende op dat van de voltrekking zijns huwelijks, werd hem een zoon geboren, die bij den doop in de Nieuwe Kerk den naam van Eduard ontving 24). Waarschijnlijk is deze niet lang na de geboorte overleden, omdat een jaar later een tweede kind van Hobbema, even zoo geheeten, in dezelfde kerk gedoopt werd 3\'). Een gelijk ongeval schijnt onzen Hobbema daarna weder getroffen te hebben bij de geboorte van eene dochter, want, nadat ten jare 1671 eene dochter, genaamd Pie-ternelle, door hem in de Wester Kerk was ten doop ge-bragt 26), liet hij twee jaren later aldaar nog een kind van gelijken naam doopen 27). Welk levenslot de laatstgenoemde Eduard gehad heeft, is mij niet gebleken; de tweede Picternclle is op drie en dertigjarigen leeftijd, in het jaar 1706, arm overleden28). Hare moeder, de huisvrouw van Meindert Hobbema, genaamd Eeltje Vinck, was reeds twee jaren vroeger gestorven. Ook zij verkeerde destijds in een1 armoedigen staat en bewoonde toen een huis in de Konijnenstraat, hetwelk den naam droeg van het schip de Hoop 2,J).

Dewijl de schilderijen van Hobbema het jaarmerk van 1654 tot 1668 dragen, heeft men gemeend, dat hij kort na het laatstgenoemde jaar overleden is. Onze schilder heeft echter nog meer dan veertig jaren daarna in Am-

-ocr page 73-

59

sterdam geleefd, zijnde eerst iu December 1709 op de liozengracht bij Let Doolhof gestorven op den leeftijd van een en zeventig jaren. Zijne begrafenis had plaats den 14den dier maand op het Wester-kerkhof 30). Hij woonde alzoo bij zijn overlijden in een huis, staande tegenover dat, waarin vroeger Rembrand den laatsten adem had uitgeblazen, en bevond zich alstoen in dezelfde omstandigheden, waarin deze verkeerd had, want hij stierf arm en werd voor de armen begraven. Voorwaar! wel eene wonderlijke lotsbeschikking! De man, wiens kunstwerken men thans voor vorstelijke schatten elkander betwist, liet bij zijn1 dood zelfs zoo veel niet achter, om datgene, wat men gewoonlijk eene eerlijke begrafenis noemt, zich te kunnen verzekeren.

Ofschoon de voornaamste punten van Hobbema\'s burgerlijk leven thans zijn opgehelderd, blijft niettemin zijn geheele bestaan nog in vele nevelen gehuld. Waarom hebben zijne tijdgenooten en vroegere schrijvers weinig of niets van hem gezegd sl) ? Wat gaf aanleiding, dat hij, te Amsterdam wonende, in zijne landschappen bij voorkeur de Drentsche natuur volgde? Om welke reden werd door hem het penseel nedergelegd en het schilderen gestaakt bij de voltrekking van zijn huwelijk in 16(38, toen hij zelfs nog niet de helft van zijne levensbaan had afgelegd 32)? Hoe kwam het, dat hij, die zoo vele talenten bezat, in armoede gedompeld werd en, als een vergeten burger, in eene achterbuurt van Amsterdam ten grave daalde ? Ziedaar zoo vele vragen, welke ik thans onbeantwoord moet laten, maar waarop, naar ik hoop, latere ontdekkingen nog eens het antwoord zullen geven.

Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat de uitstekend-ste mannen op het gebied der kunst, welke Amsterdam bezeten heeft, zoo weinig mogten deolen in de gunsten der fortuin. Hobbema, gelijk wij zagen, stierf arm; Von-

-ocr page 74-

60

del verviel in zijnen ouderdom tot behoeftige omstandigheden: Kembrand en Bilderdijk geraakten buiten staat, om hunne schulden te betalen, zoodat hunne goederen aan de Desolate Boedelskamer kwamen. Van waar deze ongunstige lotsbedeeling ? Ik geloof die te moeten beschouwen , als een gevolg daarvan, dat de verdiensten dezer mannen bij hun leven niet naar waarde geschat en beloond zijn. Wel schijnt de kunst bij enkele geniale talenten geenen vreemden steun te behoeven en genoeg kracht in zich zelve te bezitten, om op eigene wieken zoo verre op te stijgen, dat zij het toppunt der hoogste ontwikkeling bereikt, maar dit zijn slechts uitzonderingen en afwijkingen van den gewonen regel. Naar mijne overtuiging heeft de kunst bij eene beschaafde natie niet slechts aanspraak op algemeene belangstelling maar ook behoefte aan bijzondere bescherming. Zijn onze vaderen bij al de voortreffelijke hoedanigheden, welke zij ook boven ons bezaten, somwijlen daarin te kort geschoten, dat wij, naar ons vermogen, dit onwillekeurige verzuim herstellen en de kunst ook in den kunstenaar huldigen. De beoefening der schoone kunsten in het algemeen zal ongetwijfeld daardoor worden aangemoedigd en de schilderkunst in het bijzonder zal zeker daarbij geen nadeel lijden S3).

-ocr page 75-

AA NTEEKEN1NGEN.

1. llcris, Expert du JIusée de Bruxelles, Notice raisoniuie sur la vie ct les ouvroges de M. Hobbema, Paris 1854, p. 5 et 13.

2. Hcris, p. 11: „Souvent ses ouvrages ent dü etre signés du nom do ses eollègues pour pouvoir être vendus, et nous avons connu plusieurs de ses tableaux, signes du nom de Jacques Kuysdael ct de celui de Jeau Wijnants. ïel était un de ses chefs-d\'oeuvre, les Ruines du chateau de Brederode, que nous avons posscdé et qui orne aujourd\'hui la collection de Sir llobcrt Peel. Ce tableau purtait la signature de Jcan Wijnants; les figures scut dues au pinceau de Wijntrack.quot;

W. Burger zegt in zijn werk, Musees de la Hollande, p. 130: «Kien u\' est plus commcn, que les fausses signatures sur des oeuvres parfaitement originales du moitre.quot;

Hobbema teekende zijne werken meestal met do eerste letter van zijnen doopnaam en daarachter zijnen geslachtnaam, voluit geschreven in duidelijke letters.

3. G. Hoet, Catalogus, B. 1, bl. 433 en C02, B. 2, bl. 338.

4. Be opgave van dit viertal schilderijen met de prijzen komt voor bij W. Burger, ïrésors d\'art, exposés u Manchester en 1857 , p. 287.

5. C. Kramm, Bc levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, bl. 697.

6. Be schrijver vau het opstel over Hobbema in den Brentsehen Volksalmanak van 1839 , bl. 127.

7. Immerzeel, Levens en werken der Hollandsche kunstschilders, B. 2, bl. 41.

8. W. Burger, Musécs de ia Hollande, p. 128.

9. Meu zal in dit tafereel ecnige overeenkomst bespeuren met de voor-stelliug eener schilderij van Hobbema, door R. van Eynden en A. van der Willigen gegeven in huane Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst, B. 1, bl. 125. Bit kon ook wel niet anders, omdat onze schets naar dezelfde modellen ontworpen is.

10. Catalogue raisonné, B. 6, bl. 537. Beze opgave geschiedde in 1835. Zeven jaren later voegde hij daarbij iu het Supplement van den Catalogus, B. 9, bl. 875 nog negen en twintig nieuwe of teruggevonden stukken van Hobbema.

11. W. Burger, Trésors d\' art, exposés a Manchester en 1857, p. 280. Beze uitstekende kunstkenner meent, dat Engeland meer dan de helft der

-ocr page 76-

62

bekende stukken van Hobbcmn bezit. Volgens hem zijn er in Nederland slechts twaalf en in België drie, waarvan één bij Koning Leopold en één bij den Hertog van Arenberg. Hoe vele men in Frankrijk, Duitschland en Rusland aantreft, wordt door hem niet opgegeven.

12. Meindert Hobbema door P. A. Koppius, met eene plaat naar eene schilderij, toebehoorende nan Jhr. Sir. R. Gockinga, raadsheer bij het Provinciaal Geregtshof van Groningen. Het origineel dier plaat is met eeu pendant afkomstig nit het oud adellijk huis ten Dijke onder Pieterburen in de Provincie Groningen. Deze stukken werden den 5den Jnlij 1833 te Amsterdam publiek verkocht, elk voor drie duizend guldens, het een aan den heer Nieuwenhuis te Londen en het ander aan den heer Gockinga te Groningen.

13. Eigenlijk was de mededecling niet geheel juist, wantin den Nieuwen Amsterdamschen Courant of Algemeen Handelsblad van 18 Februarij 1862 lezen wij, dat de aanteekening in het doopboek van Koeverden aldus luidt:

1656, 31 Augustus, een kindt gedoopt van Willem Hobbema, soldaat onder de Comp. van Soltkma, genaamd Meyudert.

Hetgeen een verschil van twee jaren oplevert met de opgave in den Drentsehen Volks-almanak.

14. Nog iets over Meindert Hobbema door P. met eene plaat naar eene tcekening van Hobbema, afkomstig uit de verzameling van Valkenier te Amsterdam, later in het bezit van A. van der Willigen te Haarlem. Op de achterzijde dier teekening stond door Hobbema zeiven (gelijk daar gezegd wordt) geschreven: »Boomstam door den blixem getroffen bij Coe-verden den 17den Maart 1647.\'\' Onwaarschijnlijk komt het mij echter voor, dat deze teekening, wanneer zij waarlijk van Hobbema is, door hem in het genoemde jaar vervaardigd werd, want in 1638 geboren (gelijk wij later zullen zien) had hij in 1647 slechts den ouderdom van negen jaren bereikt. Op welken leeftijd het niet te vooronderstellen is, dat hij, als teekenaar, reeds zal hebben uitgemunt. Het is evenwel mogelijk, dat Hobbema de teekening van een\' ander gevolgd en de woorden, daarop door dezen geplaatst, overgenomen heeft.

Ofschoon de twee stukjes in den Drentschen Volks-almanak voor de levensgeschiedenis van onzen Hobbema geene waarde bezitten, zijn zij echter geenszins van belang ontbloot, omdat wij daaruit de aanzienlijke prijzen leeren kennen, welke zijne kunstwerken bij publieke verkoopingen in ons vaderland sedert het einde van de vorige eeuw hebben opgebragt.

15. De heer Eammelman Elsevier gaf hiervan berigt in de Algeraeeae Konst- en letterbode N. 44 van het jaar 18G1. Op deze mededeeling moet ik aanmerken, dat de huwelijks-aanteekening aldaar gesteld is, als geschied op 2 October, terwijl zij eigenlijk plaats had op 2 November 1668.

16. In de Provincie Friesland zijn niet minder dan vier voormalige Hobbema-staten bekend, en de naam Hobbema, die het kenmerk van eenen

-ocr page 77-

Fncsclien oorsprong draagt, is Jaar nog geeuszios viecmd. C. Kramm verhaalt in zijn werk over de levens der Hollandselie en Vlaamsclio kunstschilders, bl. G95, dat in het jaar 1851 te Leeuwarden publiek verkocht zijn twee oude glasramen, in lood gevat, sierlijk met ornamenten beschilderd, het een pronkende met het wapen van Otto Hobbema, en het ander, zijnde het pendant, met dat van zijne vrouw Margaretc van Bornier. Bij welke beide wapens het jaartal 1620 stond. Deze echtgenooten kunnen, naar zijne meening, zeer wel de ouders van onzen Meindert Hobbema geweest zijn. Hetgeen echter niet meer dan ecnc bloote vooronderstelling is. Dc glasramen, zegt hij, zijn thans in het bezit van den Archivaris W. Eekhoff te Leeuwarden. Deze verklaarde mij echter zelf, niet de minste kennis daarvan te dragen.

17. Blijkens de huwelijks-aantcokening van het jaar 1C68 was Hobbema toen dertig jaren oud, waaruit volgt, dat hij in 1038 is ter wereld gekomen. Volgens dezelfde aanteekening werd hij geboren te Amsterdam. Stellig heeft de doop van hem, als behoord hebbende tot de Gereformeerden, in cene der hervormde kerken plaats gehad. Deze staat echter niet opgegeven in de doopboeken der Oude cu Nieuwe Kerk. Hij moet derhalve in eene der andere hervormde kerken alhier gedoopt zijn, waarvan de nog bestaande doopboeken niet tot het jaar 1638 opklimmen.

13. Kerkelijk Register, N. 92, bl. 219 leeerz. 2 November 1668: „Compareerden Mevndert Uobbema van A(u:sterdam j, schilder, oud 30 jaren, ouders doot, gcassisteert met Jacob van Kuysdael, woont op den Haer-lemmer-dije, ende Eeltie Vinck van Gorkum, oud 34 jaren, ouders doot, geassisteert met Corn(elis) Vinek, haer broeder, woont op de Keyzersgracht,

(get.) Jleyndert Hobbema.

Eeltien Vinck.

19. Trouwboek der Nieuwe Kerk, 18 November 1668: „Getrouwd door Dom. Belkampins, Maindert Hobbema en Eellje Vinck.quot;

20. Deze schilderij behoorde vroeger tot het kabinet ven den Baron Verstolk van Soelen te \'s Gravenhage, maar is thans met zoo vele andere kunststukken naar Engeland verhuisd.

21. Het zijn twee buurtgezigtjes, geteekend met zwart krijt en Oost-indisehen inkt, welke teekeningen vermeld zijn in den Catalogus der kunstverzameling van S. Feytama, in 1738 te Amsterdam verkocht. De teekeningen van Hobbema zijn vrij zeldzaam. In het kunstkabinet van den Baron Verstolk van Soelen kwamen er drie voor, alle landschappen met watermolens, geteekend met Oost-indischen inkt. Twee daarvan werden bij den verkoop van dit kabinet iu 1847 te zamen verkocht voor achttien honderd en dertig guldens. Eene van deze behoort thans tot de schoone collectie van den heer J. de Vos Jz., en de andere tot die van den Heer G. Leembruggen. De derde teekening berust in Teylers Museum te Haarlem. De heer Dr. A. van der Willigen Pz. aldaar bezit, behalve de boven ver-

-ocr page 78-

64

melde tcekeniiig vau Jeu boom, door den bliksem getrofleu, eeu zeer schoon landschap met eencn watermolen, geteekcnd door Hobbema.

22. Echter heeft Kuysdael ook strand- en havengezigten met zeilende schepen geschilderd; Hobbema daarentegen bepaalde zich gewoonlijk tot landgezigten.

23. Hcris, Notice raisonnée. p. 10.

24. Doopboek der Nieuwe Kerk: „Den Oden September 1669 is gedoopt door Ds. Heydanus, Eduart, soon van Meyndert Hobbema en Eeltje Vinck, getuygen Cornelius Ecynst, Corn. Roelants, Annefjc Jans Crans.

25. Doopboek der Nieuwe Kerk; „Den 30sten Julij 1670 is gedoopt door Ds. Homma, Eduart, soon van Meyndert Hobbema en Eeltje Vinck, getuygen Cornelis Keynst en Corn. Goutsmit.

26. Doopboek der Wester Kerk: „Den llden December 1671 is gedoopt door Ds. Ie Planeq, Tieternelte, dochter van Meyndert Hobbema en Eeltje Vinck, getuygen Cornelis Pieterse Vinck en Janneken Jans Dammeron.quot;

27. Doopboek der Wester Kerk: „Den 6den December 1673 is gedoopt door Ds. Beugholt, Vieternelle, dochter van Meyndert Hobbema en Eeltje Vinck, getnygen Pieter Timmers en Adriaentje, huysvrouw van Pieter Timmers.

28. Begrafenis-boek van het Leidsehe Kerkhof: „Begraven 5 Augustus 1706 Pieternella Hobbema op de Roosegraft bij \'t Doolholï.quot; Declaratie op het middel van begraven: ,,4 Augustus 1706, Abram van den Tooren voor Pieternella Hobbema,quot; (klasse der armen.)

29. Begrafenis-boek van het Leidsehe Kerkhof: „29 Julij 1704, Eeltje Vinck, huysvrouw van Meindert Hobbema(D), in de Konijnestraat in \'t Schip d\' Hoop. Declaratie op het middel van begraven: „26 Julij 1704, Neellje Arians voor Eeltje Vinck,quot; (klasse der armen).

30. begrafenis-boek van het Wester Kerkhof: „Zaturdag 11 Decern-ber 1709, Meyndert Hoppema (sic) op de Roosegraft bij het Doolhof.quot; Declaratie op het middel van begraven; „13 December 1709, Adriaentje Barents voor Meyndert Hobbema,quot; (klasse der armen).

31. Houbraken heeft in zijnen Schouwburg der Nederlandsehc kunstschilders deunaam van Hobbema in het geheel niet genoemd. Van Gooi is zeer kort in zijne vermelding. „Hobbema,quot; schrijft hij in zijn werk over de Nederlandsehe schilders en schilderessen , D. 2, bl. 490 , „heeft mede uitgemunt in \'t schilderen van moderne landschappen, die door \'t vleijend kunstpenseel van Adriaen vaa de Velde met beeldjes en beestjes zijn gestoffeerd.quot;

32. Smith, Catalogue raisonné, D. 6, bl. 113 en 145 vermeldt eene schilderij van Hobbema, geteekend met zijn\' naam en het jaartal 1689, maar betwijfelt de echtheid der teekening, in de meening verkeerende, dat onze schilder reeds voor 1670 overleden is. Dit bezwaar is thans vervallen. Het stuk stelt voor eeu gezigt op Middelhamis, eene der zoogenaamde geboorteplaatsen van Hobbema.

33. Dit opstel is, als eene redevoering, door mij voorgedragen ia de maatschappij Arli el Amicitiae op donderdag 26 Maart 1863.

-ocr page 79-

NAMEN DER SCHILDERS,

DIE IN DE

EERSTE HELFT DER ACHTTIENDE EEUW TE AMSTERDAM POORTEES ZIJN GEWEEST.

-ocr page 80-

POORTEEBOEKEN VAN AMSTEKDAM.

N.

10

van

1701

tot

1705.

N.

11

1706

1709.

N.

12

1710

1711.

N.

13

1712

1715.

N.

14

1716

1719.

N.

15

1720

1725.

N.

16

1726

1729.

N.

17

1730

1734.

N.

18

1735

1740.

N.

19

1741

1747.

N.

20

1748

1749.

-ocr page 81-

A.

9 Maart 1701. Willem Abrams van Amsterdam.

11 December 1706. Casper André van Casteau in He

negouwen.

17 February 1712. Willem Andriesz. van Amsterdam. 15 Mei 1721. Adam Adamsz. de Jonge van Amsterdam. 4 Augustus 1723. Anthonij Aardewijn van Amsterdam.

26 April 1725. Johannes Arondeus van Eotterdam.

8 September 1734. Cornells Abrahamsz. van Amsterdam. 1 Julij 1735. quot;Warnaar Avink van Amsterdam.

4 September 1739. Willem Adriaansz. van Amsterdam. 10 October 1741. Jacob Appel van Amsterdam.

5 April 1742. Willem Alewijn van Amsterdam. 15 December 1744. Gerrit Adels van Amsterdam.

14 September 1745. Jan van Aken van \'s Hertogenbos.

12 Junij 1749. Carel Augusti Arstenius van Ourik.

S.

13 September 1701. Gerrit van Beek van Amsterdam.

15 February 1703. Gerrit Buytendijck van Uytreght. 8 Maart 1703. Michiel Born van Sax. Louenburgh.

15 Mei 1703. Jan Blaeuw van Breukelen.

27 Mei 1710. Cornells van Borgerhoorn van Uytreght.

14 November 1710. Jacobus ten Broek van Amsterdam. 13 April 1717. Claas Boelhouwer van Amsterdam.

5*

-ocr page 82-

68

31 Augustus 1717. Cornells van Briemen van Leyden. 20 April 1718. Dirck Blank van Oijen.

1(5 December 1721. Jan Beijer van Amsterdam. 2o September 1722. Jan de Bruyn van Amsterdam. 1 December 1722. Jaques Estienne Benoist van Amsterdam.

7 October 1723. Nolbartus Bloemen van Antwerpen.

16 Augustus 1724. Hendrik de Blaker van Haarlem.

1 November 1724. Cornells Thomas van den Bergh

van Amsterdam.

24 January 1725. Simon Borstelman van Amsterdam. 12 Julij 1725. Sander ten Broeck van Amsterdam.

24 Augustus 1725. Jan Boom van Amsterdam.

9 April 1726. Pieter Berghoen de Jonge van Amsterdam.

17 April 1726. Arnold Bussingh van Amsterdam. 22 October 1726. Christoffel Backer van Zerpt.

30 Julij 1727. Jan Baleman van Groningen.

3 September 1727. Dominicus Brouwer van Leeuwaarden.

19 Mei 1728. Marten Borsman van Amsterdam.

25 Augustus 1728. Lodewijk Martinus Berghuys van

Sutphen.

0 Julij 1729. Coenraad Boekhorst van Cleef.

26 January 1730. Jan de Blaauw van Amsterdam. 10 January 1731. Johannes Baptist van Amsterdam.

12 Junij 1731. Daniël van den Busken van Amsterdam.

2 January 1732. Pierre Benoist van Amsterdam.

17 January 1732. Willem Blomhof van Amersfoort.

20 Mei 1732. Willem ter Bak van Amsterdam.

18 January 1735. Wouter Boekhorst van Amsterdam.

1 Junij 1735. Hendrik Beekman van Damsprikke.

2 Junij 1735. Adolf de Bruyn van Amsterdam. 12 October 1736. Willem Blom van Amsterdam.

3 January 1737. Gerrit van Barneveld van Neerlan

derbroek.

22 January 1737. Gerrit Boyman van Hildersheym.

-ocr page 83-

69

8 January 1738. Jan van den Berg van Amsterdam. 12 December 1738. Claas Bedou de Jonge van Amsterdam.

11 Junij 1739. Willem Bak van Amsterdam.

18 Junij 1739. Isaac Bijvang van Amsterdam.

12 April 1740. Abraham Hendrik van Beesten vau

Burgstijnfort.

7 September 1742. Claas Broekhuysen van Amsterdam. 26 February 1743. Jurriaan Butner van Kiel.

18 Julij 1743. Jacobus Broekerlioff van Amsterdam.

2 Augustus 1743. Jan Beeke van Amsterdam.

11 February 1746. Carel Biberon van Amsterdam.

3 Maart 1746. Jacobus Buys van Amsterdam.

5 April 1746. Johannes de Bruyn van Amsterdam. 14 Junij 1747. Philippus Beele van Amsterdam.

19 December 1748. Johannes Boelhouwer van Amsterdam.

C.

quot;27 January 1701. Samuel Gareel van Amsterdam. 21 Maart 1702. Ciprianus Cipriani van Amsterdam. 16 Augustus 1703. Jan Antonij de Coxie van Mechelen.

1 Julij 1706. Jacob Arents Croon van Amsterdam.

2 Aucustus 1707. Jacob van Ceulen van Amsterdam. 14 January 1710. Carolus Gustavus Cosack van Bo-

dendijk.

3 Mei 1710. Jacob Colom van Amsterdam.

6 Januarij 1712. Salomon Arentsz. Claauw van Am

sterdam.

19 January 1713. Lambertus Cramer van Zutphen. 18 January 1716. Hendrik van Guychem van Amsterdam.

13 January 1717. Pieter Cornelisz. van Amsterdam. 16 January 1720. Willem Cock van Deudekom.

31 January 1721. Philip van Gouwenberg van Amsterdam. 31 January 1721. Willem van Gouwenberg van Amsterdam. 11 Februari) 1722. Johannes Cruydel van Amsterdam.

-ocr page 84-

70

27 January 1725. Gerrit Cornelisz. van Franeker. 9 April 1727. Jan Couprie van Ouderkerk.

30 January 1731. Jan Cnegjes van de Beverwijk.

1 Maart 1736. Johannes ten Compe van Amsterdam. 17 April 1738. Johannes Coenraatsen van \'s Hage.

6 September 1741. Cornelis Cornelisse van Amsterdam. 22 Mei 1743. David Coenraad van Amsterdam.

14 October 1744. Jan van Couwenberg van Amsterdam.

D.

13 October 1707. Paulus Dinant van Amsterdam.

12 September 1710. Jan van Doornevelt van Amsterdam.

16 Junij 1712. Rutgert van Dijk van Leyden.

28 November 1713. Lucas Dircksz. van Dockum.

22 November 1715. Dirk Dalens van Amsterdam. 4 September 1731. Jan Deugd van Amsterdam.

15 Mei 1732. Cornelis Domer van Amsterdam.

20 Mei 1732. Abraham van Dijk van Amsterdam.

23 Mei 1732. Johannes Dorenheym van Lunenburg. 4 Januarij 1735. Jan Dijll van Amsterdam.

11 February 1738. Jan van Doornevelt van Amsterdam.

22 February 1742. Arend Dor van Amsterdam.

3 Augustus 1745. Hendrik Daalwijk van Amsterdam.

E.

27 October 1701. Johannes Engel van Amsterdam.

7 Junij 1724. Jacob van de Ende van Amsterdam.

23 Mei 1726. Gillis Eckelman van Amsterdam.

22 Augustus 1726. Anthonij Elliger van Amsterdam.

14 December 1728. Lancaster Evans van London. 25. Mei 1735. Christoffel Edink van Amsterdam.

21 Mei 1739. Jan Engelbert van Lingen.

-ocr page 85-

71

22 September 1745. Pieter Eykenduyn van Amsterdam. 2 Februarij 1749. Jurriaan Ekarius van Amsterdam.

F.

23 October 1705. Carel du Fresne van Amsterdam. 8 October 1711. Abraham Frena van Amsterdam.

26 November 1720. Lieve France van Harlingen. 10 Februarij 1724. Coenraed Farret van Dordregt. 13 January 1728. Jean Fournier van Valenciennes. 18 April 1748. Pierre Fouquet van Amsterdam. 10 Mei 1748. Antonij Flier van Amsterdam.

G.

6 Junij 1704. Georg Gsell van San Gallen. 4 Augustus 1704. Jan Simon de Graaf van Bremen. 28 April 1711. Jan van Ghijsen van Haarlem.

24 October 1716. Eobert Griffier van Londen.

6 November 1717. Gerrit van Gimnigh van Amsterdam. 30 December 1718. Pieter Groenhof van Amsterdam. 24 Augustus 1719. Jan Baptist van Gelue van Kortrijk. 10 September 1719. Jeronimus de la Geeren van Amsterdam.

4 October 1725. Marie Geevlink van Erffort.

24 Junij 1731. Hendrik Geur van Essen.

16 October 1731. Albertus Glasius van Winschoten.

26 October 1731. Harmanus van der Gevel van Amsterdam,

17 Februarij 1735. Carel Gaulins van \'s Hage.

2 Augustus 1735. Frederik Groenenberg van Bremen.

5 Julij 1737. Eelko Gravius van Leeuwaarden. 24 February 1739. Hendrik Golt van Santen.

22 Augustus 1741. Pieter Grondijs van Amsterdam. 16 Mei 1742. Jacob Guykum van Amsterdam.

-ocr page 86-

72

16 January 1743. Jacobus Gekier van Amsterdam.

4 February 1744. Adrianus de Grijs van Amsterdam. 20 Augustus 1744. Johannes Goudfrooy van Leydeu. 22 Januarij 1749. Jan Geerling van Amsterdam.

H.

13 Julij 1701. Jan van Huyse van Amsterdam.

30 April 1703. Johannes van der Hem van Amsterdam. 2 September 1707. Jan van Houten van Amsterdam.

5 November 1707. Gerrit van Halter en van Amsterdam. 2 Mei 1708. Anthonij Bartelsz. Hasselman van Amsterdam.

19 October 1708. Lucas Hendricksz. van der Hulst van

Amsterdam.

6 Junij 1710. Jan van Hoek van Uitrecht.

8 October 1710. Arnoldus Houbraken van Dordrecht.

4 Maart 1712. Joseph Hendricksz. van Amsterdam.

31 Januarij 1713. Jan Hoogsaat van Amsterdam.

22 Mei 1715. Andries Hogevelt van Amsterdam.

16 Maart 1717. Josua Hinnevelt van Amsterdam. 15 December 1717. David Hanen van Amsterdam.

25 Januarij 1718. Bartel Hasselman van Amsterdam.

17 December 1721. Cornelis Heppens van Alkmaer. 6 Januarij 1723. Dirk Haster van Amsterdam.

13 February 1723. Focke Houtecam van Groningen.

23 Junij 1724. Pieter van Hojé van Amsterdam.

5 September 1724. Johannes Hals van Amsterdam. 10 November 1724. Andries van Hoorn van Kasseur.

20 Julij 1725. Harmanus Hegehof van Amsterdam.

30 Augustus 1725. Gerrit Hardenberg van Amsterdam.

26 September 1725. Dirck Heeremans van Amsterdam. 5 February 1726. Jacobus Huting van Wesel.

22 Augustus 1726. Engelbert van Hagerbeer van Amsterdam.

-ocr page 87-

73

10 Februarij 1729. Jan Hogevelt van Amsterdam. 8 Maart 1729. Jacobus van Hesta van Amsterdam. 15 Julij 1729. Fredrik Haijema van Leeuwaarden. 25 Augustus 1729. Martinus Hofman van Sontra in Hessen.

4 October 1731. Jan Holweel van Amsterdam.

29 Julij 1733. Willem van Heusden van \'s Gravenhage.

29 November 1733. Joost Harmansz. van Amsterdam. 19 January 1734. Evert Hunne velt van Songen.

30 Maart 1735. Everwijn Hoen van Borghstijnvoort.

14 Junij 1736. Anthonij ter Hoede van Nimwegen.

6 Augustus 1741. Cornelis van Heutn van Amsterdam. 8 Maart 1742. Claas Hop van Amsterdam.

1 November 1742. Johannes ten Hoven van Nimwegen. 22 Januarij 1743. Hendrik Hendriksz. van Amsterdam. 22 Augustus 1743. Jan Henning van Frankfort aan de Main.

28 Mei 1744. Johannes Houtecam van Amsterdam.

24 October 1749. Hendrik van der Horst van Langerak,

J.

7 Julij 170(5. Coenraat Janse van Nieuwpoort.

15 Maart 1715. Samuel Jacobsz. van Amsterdam. 24 Augustus 1717. Jan Julius van Amsterdam.

29 September 1718. Christiaen Jurriansz. van Amsterdam.

8 Augustus 1719. Anthonij Jansz. van Amsterdam.

16 Januarij 1720. Taleman Jans van Norden.

4 Junij 1720. Dirk Jansz. van Amsterdam.

30 Januarij 1728. Mattheus Jansz. van Amsterdam.

12 Mei 1733. Wolbrand de Jong van Alkmaar. 19 Mei 1733. Jan Jonbloet van Amsterdam.

30 Junij 1734. Hendrik Josephsz. van Amsterdam.

13 December 1736. Jacobus Jaspersz. van Amsterdam. 28 Januarij 1738. Jan Julius van Amsterdam.

-ocr page 88-

74

E.

4 April 1707. Henderikus Peterus Koets van Leeu

waarden.

27 Augustus 1715. Claes van Keulen van Amsterdam. 16 September 1719. Gerrit Kregelkamp van Gemer.

8 October 1720. Cornells Kruisbergen van Amsterdam. 29 April 1721. Bruno Ketelhoed van Amsterdam. 23 September 1721. Johannes Koning van Amsterdam.

29 April 1722. Nicolaes Ketelhoed van Amsterdam. 23 Januarij 1723. David Kramer van Amsterdam.

27 November 1725. Jan Pietersz. Kijser van Amsterdam.

10 Julij 1732. Lucas Karseboom van Amsterdam.

30 December 1733. Harme Kroese van Amsterdam.

11 Maart 1740. Michiel Anthonij Kloek van Amsterdam. 26 Januarij 1741. Barent Koot van Amsterdam.

22 Junij 1742. Jacob Koek van Amsterdam.

1 Maart 1747. Jan Koning van Amsterdam.

8 April 1749. Andries Klink van Amsterdam.

L.

7 Mei 1705. Jacob Christoffel Leblom van Francfoort. 1 October 1715. Albert Last van Amsterdam. 19 September 1716. Gerrit Lens van Amsterdam. 10 Mei 1720. Abraham Leyhamer van Amsterdam.

5 Augustus 1721. Cornelis La Cle van Antwerpen. 25 Januarij 1730. Philip Libou van Amsterdam.

23 Mei 1732. Jan van Loo van Leeuwaarden.

1 November 1735. Guybert van der Linde van Amsterdam.

9 Januarij 1737. Maurits van der Linde van Am

sterdam.

5 November 1737. Evert Laman van Amsterdam. 4 April ] 739. Pieter Langenberg van Rotterdam/

-ocr page 89-

75

4 Augustus 1739. Johannes Lokman van Amsterdam. 21 Junij 1741. Johannes Lijhamer van Amsterdam.

8 February 1748. Nicolaas van Lansdorp van Am

sterdam.

7 November 1749. Tileman Lourensen van Amsterdam.

M.

3 February 1701. Herman van der Mien van Amsterdam.

9 Maart 1702. Balthasar de Mouseron van Amsterdam. 13 February 1705. Fredrick Mulder van Emden.

13 Maart 1708. Jasper de Maber van Amsterdam. 12 September 1708. Cornells Meijer van Amsterdam.

12 Augustus 1710. Benjamin Maats van Amsterdam. 21 December 1714. Gerrit Melder van Amsterdam.

10 December 1720. Gerrit van Malsem van Amsterdam.

11 Junij 1723. Hendrik Markus de Jonge van Amsterdam. 19 Augustus 1724. Hendrick Mollee van de Vegt.

15 November 1725. Here Mulder van Oost vriesland. 9 Mei 1727. Pieter Meyn van Holstijn.

30 Julij 1727. Wij brand Meier van Amsterdam.

11 Julij 1730. Jan Mans (van den Overtoom) van Am

sterdam.

19 January 1731. Egbert Maddersteg van Amsterdam. 23 February 1732. Gloude Monsee van Amsterdam. 29 Maart 1732. Albert Millot van Groningen.

3 April 1732. Jan Mulder van Aurich.

6 February 1733. Jacob Morre van Amsterdam.

13 Junij 1733. Cornelis van der Maarsche van Dender-

monde.

6 January 1736. Pieter Monceaux van Amsterdam.

4 October 1737. Andries Maas van Amsterdam, 29 Augustus 1738. Hendrik Melis van Amsterdam.

31 Mei 1741. Pieter Manse van Amsterdam.

21 January 1744. Gerrit Marteling van Amsterdam.

12 Junij 1744. Adrianus de Munnik van Amsterdam.

-ocr page 90-

76

N.

17 Maai\'t 1702. Fredrick Nicolai van Amsterdam.

19 November 1703. Cornells van Nes van Amsterdam. 10 October 1705, Fredrick Christiaen Nuglis van Berlijn. 25 September 1708. Gerrit Noort van Amsterdam. 9 December 1713. Moses Noël van Amsterdam.

18 Maart 1716. Jacob van Nieuwenhoven van Am

sterdam.

19 September 1719. Hendrik Nutbij van \'s Gravenhagen. 15 Julij 1722. Wimmer Noot van Aarnhem.

22 Julij 1723. Johannes Nicolai van Amsterdam.

25 October 1725. Jacob Jan de Nijs van Amsterdam.

26 February 1726. Jurriaan Nuboer van Amsterdam.

6 Augustus 1727. Gerrit van Nieuwenhuysen van Aarnhem.

9 November 1728. Nicolaas Nieukerk van Amsterdam. 8 Augustus 1731. Harmanus van Nes van Esens.\'

23 Januarij 1732. Jan Nederman van Amsterdam.

6 December 1741. Jacob Jan Nachenius van \'s Gra-

venhage.

18 Mei 1746. Bernardus Nieman van Amsterdam. 10 October 1748. Harmanus Noteboom van Amsterdam. 12 February 1749. Jurriaan Nagel van Amsterdam.

0.

23 September 1710. Gerrit Lucasz. Oorste van Amsterdam.

22 Junij 1717, Hendrik van Oort van Amsterdam. 25 April 1722, Absolon van Oosbre van Amsterdam. 18 Julij 1724. Cornelis van Out van Amsterdam. 15 Mei 1725. Tjerck van Overeen van Amsterdam.

7 November 1730. Joremias Ouvrijs van Amsterdam. 3 Julij 1743. Frederik Ouwater van Amsterdam.

-ocr page 91-

77

17 September 1744. Balthasar Oldendorp van Sneek in Vriesland.

23 September 1745. Hendrik Okes van Hoorn.

30 November 1747. Pieter Opoeteren van Amsterdam.

P.

11 October 1702. Jan Paradijs van Koudom.

16 Maart 1715. Cornelis Pronk van Amsterdam.

25 September 1715. Lodewijk Potvliet van Amsterdam.

3 Junij 1717. Elke Jans Paradijs van Worcum.

12 October 1720. Hendrick de Pijper van Wilnis.

17 Maart 1722. David Pietersz. van Amsterdam.

18 Julij 1724. Willem Pietersz. van Amsterdam.

26 September 1724. Anthonij Panneel de Jonge van

Amsterdam.

12 November 1726. Marten Pieterson van Amsterdam.

24 February 1729. Thomas Pischater van Harlingen. 20 Mei 1732. Christiaan Peterson van Streelits.

23 December 1732. Johannes Hendrik Paxinga van Harlingen.

7 Januarij 1733. Jacobus Paauw van Amsterdam. 28 Mei 1737. Willem Paddenburg van Harderwijk. 22 November 1747. Hendrik Pothoven van Amsterdam,

4 February 1749. Pieter Peudanfance van Amsterdam.

Q.

2 Maart 1706. Christiaen Alberts Quant van Amsterdam. 2 April 1722. Jan Quivoy uyt den Bosch.

■J1 October 1723. Jan Mouritsz. Quinchart van Rees.

R.

18 Maart 1704. Gerrit Kademaker van Amsterdam.

-ocr page 92-

78

26 Mei 1707. Pieter van Rhijn van Arasterdam.

6 Junij 1709. Dorainicus van Rijswijk van Antwerpen.

26 November 1709. Hendrik Eademaker van Amsterdam. 25 November 1711, Anthonij van de Raak van Amsterdam.

11 Augustus 1712. Jacob van Rijn van Leyden.

19 April 1719. Abraham de Rijger van Amsterdam.

14 Januarij 1721. Hendrick Rijswijck van Amsterdam. 31 October 1721. Daniel Raap van Amsterdam.

15 November 1724. Josias Rademaker van Lis.

4 April 1725. Volkert Rose van Amsterdam.

21 Maart 1726. Leendert Ruytenscliilt van Wirdum.

27 Maart 1727. Hilleke Rijns van Akerom.

16 September 1727. Claas Lucasz. Regt van Amsterdam. 21 Junij 1729. Pieter Rosenbeek van Witmond.

13 Maart 1731. Jan Rijnema van Nimwegen.

20 Mei 1732. Sijmen Reyntje van Stapela.

9 February 1735. Adrianus van Rijn van Amsterdam. 9 February 1735. Jan van Rijn van Amsterdam. 18 February 1735. Dominicus Raatel van Luxenburg. 9 Julij 1737, Johannes Reynnardt van Amsterdam. 24 September 1737. Cornelis Rooste van Amsterdam. 4 April 1738. Nicolaas Rose van Amsterdam.

28 Mei 1738, Eldert Rietveldt van Amsterdam. 28 Mei 1738. Jan Rietveldt van Amsterdam.

23 Maart 1740. Nicolas Roul van \'s Hagen,

2 Junij 1740. Abraham Ruyssenaar van Amsterdam, 4 October 1740, Hermanns Roet van Amsterdam. 9 November 1745. Pieter Willem Renau van Middelburg.

20 October 1747. Roelof Roos van Amsterdam.

7 December 1747. Tibout Regters van Dordregt. 9 April 1748. Jacob Romjeu van Amsterdam.

16 October 1748. Johannes Remmers van Amsterdam. 7 November 1749. Ditleft Christiaan Riedewalt van Kiel,

-ocr page 93-

79

S.

8 February 1703. Dirck Struys van Oldenburgh.

16 Februarij 1706. Christoffel Simons van Amsterdam.

7 Januarij 1707. Willem Smit van Amsterdam.

14 September 1707. Cornells Hendrickse Smit van Am

sterdam.

22 Januarij 1709. Gerrit Smit van Kotterdam.

11 September 1709. Pieter Pietersz. Steffens van Am

sterdam.

27 October 1713. Abraham Alewijn Siers van Amsterdam. 27 October 1713. Adriaan Alewijn Siers van Amsterdam. 29 Maart 1715. Pieter Scholten van Amsterdam.

4 December 1715. Andries Speelman van Amsterdam. 25 Junij 1717. Lodewijk Sau van Amsterdam. 10 Februarij 1718. Gijsbert van Santen van Amsterdam. 2 November 1719. Jan Dercksz. Schouten van Amsterdam.

17 April 1720. Daniël van der Spar van Amsterdam. 2 Mei 1720. Jan Smit van Amsterdam.

21 Junij 1720. Johannes Schalkwijk van Amsterdam. 16 Januarij 1722. Gijsbert van Saanden van Tienhoven. 24 April 1725. Frederik Schoonenburg van Amsterdam. 16 Junij 1725. David van Schalkwijk van Martensdijk.

16 October 1725. Barend Scholten van Amsterdam.

15 Februarij 1726. Jacobus Sickerman van Campen.

1 April 1727. Jacob Jacobsz. Staats van Amsterdam.

12 December 1727. Lodewijk Joris van Seyten van

Amsterdam.

17 Februarij 1729. Frangois Schouten van Amsterdam. 17 Maart 1729. Pieter van der Straaten van Amsterdam.

22 April 1729. Claas van Santen van Leyden.

8 Junij 1729. Lambertus Scholten van Amsterdam. 1 September 1729. Jan Swart van Amsterdam.

1 November 1729. Crijn van Suyderhout van Amsterdam.

-ocr page 94-

80

17 October 1730. Hendrik Souverijn van Amsterdam. 23 April 1732. Philippus Sinkhorst van Swol.

27 December 1732. Abram Smit van Amsterdam.

26 October 1734. Jacob Schaak van Amsterdam.

4 Februarij 1735. Johannes Star van Amsterdam.

8 September 1735. Pieter Swertner van Amsterdam.

28 Augustas 1736. Andries Swaan van Amsterdam.

25 October 1736. Jacobus van der Schaak van Beverwijk.

27 Junij 1737. Jan Scholten de Jonge van Amsterdam.

25 Februarij 1738. Pieter van der Singel van Am

sterdam.

14 November 1742. Gabriel Sten vers van Enschedé.

26 Maart 1744. Steven Segers van Amsterdam.

9 October 1744. Jan Dirk Schagtzig van Bijlevelt. 26 January 1745. Jan Willem Stors van Amsterdam.

6 Julij 1745. Jan Schouten van Amsterdam.

29 Maart 1746. Dirk Smit van Amsterdam.

13 September 1746. Thomas Six van Amsterdam. 9 November 1746. Willem Arnoldus van Someren van Amsterdam.

28 Maart 1747. Abraham Sinkhorst van Swol.

30 Mei 1747. Johannes Scharfenberg van Langensaal. 30 Mei 1747. Hendrik Scharfenberg van Langensaal.

29 Julij 1747. Barend Spaan van Asscheberg. 28 Februarij 1748. Jan Sau van Amsterdam.

4 September 1748. Hendrik Servaas van Amsterdam. 17 October 1748. Reynier Stam van Amsterdam.

7 November 1748. Willem Smit van Amsterdam.

12 November 1748. Abraham Scharenburg van Amsterdam,

9 Januarij 1749. Barent Stenvers van Enschedé. SO September 1749. Johannes Stolker van Amsterdam.

-ocr page 95-

81

T.

22 December 1716. Willem Tim van Amsterdam.

19 Mei 1717. Daniel Tjercks van Amsterdam.

22 Januarij 1721. Abraham Theer van Amsterdam. 12 September 1724. Ernst Tatum van Amsterdam.

17 October 1725. Johannes Tiggelaar van Amsterdam.

28 Augustus 1726. Cornelis Troost van Amsterdam. 12 Februarij 1729. Willem Truijers van Amsterdam.

29 December 1731. Arnoldus Twilkers van Amsterdam. 26 Januarij 1734. Hendrik Taanman van Amsterdam. 29 Mei 1736. Jacobus Tichelaar van Amsterdam.

16 Januarij 1743. Jacobus Tekier van Amsterdam. 2 Junij 1747. Dirk Tieleking van Amsterdam.

V.

5 Januarij 1701. Jan de Vries van Amsterdam.

23 Maart 1703. Dirck Valckenburg van Amsterdam, 16 Augustus 1704. Johannes Verhoek van Amsterdam.

4 Maart 1707. Jan Voorhout van Amsterdam. 11 Maart 1711. Jan Vriends van Amsterdam. 11 Mei 1712. Harmanus van der Velde van Amsterdam.

20 Junij 1714. Jan Janse van de Velde van Am

sterdam.

26 Junij 1714. Willem de Valck van Amsterdam.

18 September 1716. Willem Vermandei van Rotterdam.

21 Maart 1719. Abraham van Vreland van Amsterdam. 1 September 1722. Henry Charles Vanie van Parijs.

28 October 1722. Andries de Viel van Amsterdam. 7 November 1724. Augustinus van de Velde van Amsterdam.

24 Januarij 1725. Gijsbert Valkenaer van Amsterdam. 28 Mei 1727. Willem van der Valk van Amsterdam.

6

-ocr page 96-

82

20 Julij 1728. Jacobus Verkuylen van Amsterdam. 3 December 1728. Jacobus Valentijn van Amsterdam. 15 February 1729. Jan Vermaas van Mastrigt.

2 Julij 1729. Johannes Voorhout van Amsterdam. 8 Mei 1731. Pieter de Vrij van Amsterdam. 26 Mei 1731. Jacobus van Velsen van Amsterdam.

8 December 1733. Cornells Voerman van Amsterdam.

17 Maart 1735. Claas Vermondt van Amsterdam.

2 November 1735. Cornells de Vos van Amsterdam.

6 Februarij 1739. Johannes Vix de Jonge van Am

sterdam.

9 September 1739. Frans Veer van Amsterdam. 11 April 1742. Dirk Veltbrugge van Amsterdam. 28 Mei 1742. Symon Victors van Amsterdam.

18 April 1743. Abraham Vermandel van Amsterdam. 15 Julij 1744. Cornelis Vermeulen van Amsterdam. 25 Maart 1746. Simon van Velsen van Amsterdam.

7 April 1747. Jan Voorhout van Amsterdam.

11 January 1748. Abram Jan Valet van Amsterdam. 28 Maart 1748. David Verkuylen van Amsterdam. 24 January 1749. Jan Vogel van Amsterdam.

W.

17 Mei 1704. Willem Harmen Warnar van Darmstat. 31 Maart 1706. Johannes de Wit van Amsterdam. 23 Augustus 1708. Gerrit Wicherlinck van Hasselt.

3 Junij 1710. Thomas Weling van Amsterdam.

8 January 1711. Casper Wellekens van Paterborn.

9 Augustus 1712. Jan Westhoven van Deutecom.

11 Julij 1713. Albert van der Werken van Amsterdam.

20 April 1719. Harmanus Wolters van Swol.

21 Mei 1721. Gerardus Wigman van Worcum.

4 Julij 1722. Benjamin Wouda van Amsterdam. 4 Mei 1723. Adolf Wannenburg van Amsterdam.

-ocr page 97-

83

17 Julij 1725. Hendrik Wolf van Amsterdam. 28 Augustus 1728. Adrianus de Wit van Amsterdam. 19 April 1729. Lucas Jansz. Wolf van Amsterdam. 28 October 1732. Cornelis van Wageningen van Amsterdam.

28 October 1733. Pieter Weydrig van Traben.

6 September 1735. Willem van der Wijdmolen van de

Koer.

2 November 1735. Cornelis van der \\Yeet van Amsterdam.

3 Mei 1736. Huybert Wilschut van Amsterdam. 23 October 1737. Jan Witsen van Amsterdam.

1 Julij 1738. Abraham Witsen van Amsterdam.

22 Maart 1739. Dirk Westervcen van Amsterdam.

28 April 1739. Egbertns van Wanningen van Campen. 1 Julij 1739. Asuerus Waardeman van Amsterdam.

7 Julij 1739. Jan Wessels van Leeuwaarden.

26 September 1741. Cornelis Waterloo van Amsterdam. 13 February 1743. Hendrik Wijnhamer van Amsterdam. 19 Junij 1743. Sybrand Wendelboe van Einkoping. 18 November 1744. Jan de Witt van Goor.

17 October 1748. Abraham Janszo Wijdooge van Amsterdam.

Z.

23 February 1745. Harmanus Zeegors van Amsterdam.

-ocr page 98-

EEN ZONDEKLING GRAFSCHRIFT.

Ten zuiden van het groote koor in de Nieuwe Kerk, niet verre van de plaats, waar de zeeheld David Sweerts begraven ligt, bevond zich weleer een witte grafsteen, waarop twee ouderwetsche muilen waren afgebeeld, met het opschrift:

Effen uyi.

Welk tweetal woorden, naar men wil, deze beteekenis had. Zeker rijk man te Amsterdam had zich in het hoofd gezet, niet langer, dan een bepaald getal jaren, nog te zullen leven. Waarom hij zijn geld en goed overzag en daarvan zulk eene verdeeling maakte, dat het juist genoeg was, om zijne verteringen, die vrij groot waren, tot het einde van zijn leven te betalen. Of zijne berekening uitkwam, wordt niet gemeld, maar wel, dat hij bij zijn sterven niet meer, dan een paar muilen, overliet, die tot gedachtenis van den eigenaar met de gezegde verklaring in zijne grafzerk werden uitgehouwen.

-ocr page 99-

B IR I E V E ]Sr

VAN

NICOLAAS WITSEN,

AAN BURGEMEESTEREN VAN AMSTERDAM UIT LONDEN GESCHRE VEN NA DE VERHEFFING VAN WILLEM III TOT KONIKG VAN ENGELAND.

-ocr page 100-
-ocr page 101-

Edele Groot Agtbare Heeren!

Op eergisteren bij den Koning op Hamtoncourt zijnde, betuigde Zijn Majesteit zijn bijzondere moeilijkheid, dat \'s lands schepen zo traag in zee quamen, waarop ik de vrijheid nam te repliceren, dat sulx uit gebrek van geld veroorsaakte en dat Zijn Majesteit een groot werk zoude doen, indien hij wist te effectueren, dat van hier de beloofde remboursement-gelden wierden overgemaakt.

Op gisteren is geweest onze solemneele intrede Wij zijn van Greenwits, anderhalf uur buiten de stad aan de Teems gelegen, afgehaalt door den graaf Sussex met een gevolg van verscheide Heeren van aanzien, en in \'s Konings bark geroeit tot aan den Tower. Ons gevolg en die van den Heere graaf waren in nog drij andere barken geplaatst. Omtrent den Tower en daar de schepen leggen komende, wierden verwelkomt met luitskeels drij-maal op te schreeuwen. De gouverneur van den Tower ontfong ons op de steiger. De militie stond daar en haje. De koninklijke standaart waeide van den Tower en het canon loste, ik meen, zeventig schooien. Aldaar wierden twee van ons in de eerste konings-koets geplaatst beneffens den ceremoniemeester op het bankje, en in de volgende koets onze drie Heeren medebroederen beneffens den opgemelten Heer graaf2). Daarna volgde

-ocr page 102-

EEN ZONDEKLING GRAFSCHRIFT.

Ten zuiden van het groote koor in de Nieuwe Kerk, niet verre van de plaats, waar de zeeheld David Sweerts begraven ligt, bevond zich weleer een witte grafsteen, waarop twee ouderwetsche muilen waren afgebeeld, met het opschrift:

Effen uyt.

quot;VVelk tweetal woorden, naar men wil, deze beteekenis had. Zeker rijk man te Amsterdam had zich in het hoofd gezet. niet langer, dan een bepaald getal jaren , nog te zullen leven. Waarom hij zijn geld en goed overzag en daarvan zulk eene verdeeling maakte, dat het juist genoeg was, om zijne verteringen, die vrij groot waren, tot het einde van zijn leven te betalen. Of zijne berekening uitkwam, wordt niet gemeld, maar wel, dat hij bij zijn sterven niet meer, dan een paar muilen , overliet, die tot gedachtenis van den eigenaar met de gezegde verklaring in zijne grafzerk werden uitgehouwen.

-ocr page 103-

B :r i E quot;v E isr

VAN

NICOLAAS WITSEN,

AAN BUR6EMEESTKREN VAN AMSTERDAM UIT LONDEN GESCHREVEN NA DE VERHEFFING VAN WILLEM III TOT KONING VAN ENGELAND.

-ocr page 104-
-ocr page 105-

Edele Groot Agtbare Heeren!

Op eergisteren bij den Koning op Hamtoncourt zijnde, betuigde Zijn Majesteit zijn bijzondere moeilijkheid, dat \'s lands schepen zo traag in zee quaraen, waarop ik de vrijheid nam te repliceren, dat sulx uit gebrek van geld veroorsaakte en dat Zijn Majesteit een groot werk zoude doen, indien hij wist te effectueren, dat van hier de beloofde remboursement-gelden wierden overgemaakt.

Op gisteren is geweest onze solemneele intrede 1). Wij zijn van Greenwits, anderhalf uur buiten de stad aan de Teems gelegen, afgehaalt door den graaf Sussex met een üevoliï van verschelde Heeren van aanzien, en in

O CJ

\'s Konings bark geroeit tot aan den Tower. Ons gevolg en die van den Heere graaf waren in nog drij andere barken geplaatst. Omtrent den Tower en daar de schepen leggen komende, wierden verwelkomt met luitskeels drij-maal op te schreeuwen. De gouverneur van den Tower ontfong ons op de steiger. De militie stond daar en haje. De koninklijke standaart waeide van den Tower en het canon loste, ik meen, zeventig schooten. Aldaar wierden twee van ons in de eerste konings-koets geplaatst benefFens den ceremoniemeester op het bankje, en in de volgende koets onze drie Heeren medebroederen benefFens den opgemelten Heer graaf3). Daarna volgde

-ocr page 106-

88

onze koets van Staat, die ledig gong en vervolgens onze andere koetsen, bezet met onze edelluiuen en veel Nederlandse personen van aanzien, die zig hier nu bevinden, Onze bedienden reden te paard en traden te voet vooruit. Dus •wierden wij begeleit met eene ongeloofelijke menigte van menschen tussen door duizende aanschou-wers, die gedurige exklamatie en uitroepinge maakten na de wijs hier, als men iemand ontfangt, die aangenaam is. Het is een irreguliere klank, hoewel de sommige egter riepen: Uit paperij, uit paperij! God bewaar King quot;William en Queen Marij, dit zijn de regte vrinden van Engeland, nu is de dag gekomen. God zegen de protestantse religie, etc. etc. Wij wierden dan geleit in een aanzienlijk paleis, daar de Hartoginne van Kleefland laatst heeft gewoond. Hier wierden verwelkomt succes-sivelijk door Heeren, afgesonden van den Koning, Koningin, oude Koningin, Prins en Princesse van Denne-marken, en \'s avonds zeer splendide getracteert; staande de tafel onder een dé, zullende dit tractement drie dagen duren, vvezende de audiëntie op den vierden dag.

In Schotland zijn weder eenige rebellen betrapt en gevangen, dog andere ontsnapt. De tegenwind heeft de militie van hier naar Londonderri nog terug gehouden, en zal de reductie van Yrland, na het schijnt, nog al zijn moeite hebben.

Waarmede verblijve

ÜEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar N. Witsen.

Westmunster ^ 1G89.

P. S. Zo aanstonds komt hier tijding, dat de Nederlandse vloot de Hoofden is gepasseert, \'tgeen veel con-

-ocr page 107-

89

tentement geeft. \'Men wil als of in een uitval die van Londonderri den Hartog van Barwijk, bastaartsoon van den Koning gévangen souden hebben gekregen, de belegering opgeslagen en zeer veel van de vijanden verslagen, gelijk als de generaal Mackay in Schotland eenige hondert rebellen insgelijks soude hebben gedaan. Desniettegenstaande zo is het tal der Malcontenten zo in Schotland als hier nog al aansienlijk en laten sommige predicanten zelf in London na, voor Hare Majesteiten in de extraordinaris gebeden te bidden en weigeren nog al tien of twaalf Bisschoppen het afleggen van den behoorlijken eed.

Dat Eustatie bij de Fransen na eene vigoreuse resistentie ingenomen is, berigt hier een schip, dat van de Barbados komt, en aldaar is aangeweest. Vier hondert Fransen souden daarvoor zijn gebleven en het volk met capitulatie op Merie gebragt. De Engelsen beginnen voor haar West-Indiên te vresen, en zo geen suffisante magt na Suriname gaat, zo staat veel te sorgen. Sulx behoorde bij de Admiraliteiten werden gedaan en is gelo-velijk, dat men hier wel tot equipagie naar West-Indiën zoude resolveren, als de nodige equipagie voor Europa zal zijn gedaan. Het zijn -vier schepen en zestien barken, die Eustatie hebben weggenomen, en men segt hier, als of de Fransen agt schepen van armature reets in de West-Indiën souden hebben.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Nadat wij op de publicque intrede drij dagen koninklijk getrakteert zijn gewerden, zijn wij ter audientie uit het huis, daar getracteert waren geweest, opgehaalt van den grave van Penbrock, de gedestineerde Ambassadeur na den Haag, geplaatst in twee karossen, even gelijk als toen do intrede gescliag, de graaf in de tweede koets.

-ocr page 108-

90

Daar was een gevolg van veel koetsen. Aan \'t Hof\' wier-

den ontfangen bij den Heer Villers in qualiteit als......

gelijk aan de trappen door den officier, commanderende de wagt. Nederlandse guardens stonden in \'t geweer en salueerden. Wij wierden eerst gebragt in de Conseil-ka-mer en van daar na wijnig toevens in de groote saai van audiëntie. Onze Premier dede in de Franse taal de aanspraak , feliciteerde Hare Majesteiten met de kroon en wenste toe alle heil, zegen en voorspoed tot in lankte van dagen, zeide, dat Haar Ho. Mog. zig wel hadden bevonden bij de alliantiën der predecesseurs, de Koningen van dit Rijk, dat zij daarom iverig wensten niet alleen de tractaten te vernieuwen, maar ook bondiger te bevestigen en dat verhoopten, onze personen niet onaangenaam te zullen zijn. De Koning antwoorde voor beide Hare Majesteiten zeer minlijk en zeide, dat hij, nog de Koningin, noit vergeten zouden de weldaat, die de republicq aan hun hadden gedaan met het verlenen van de assistentie ter tijd als deze natie, na alle apparentie, stond onderdrukt te werden, zodat de Staat naast God de oorzaak was van de reddering, hier gedaan. Hij wilde de tracra-ten vernieuwen en bondiger maken, en waren hun onze personen aangenaam. Op de twede reverentie, die wij in \'t midden van de saai maakten, resen Hare Majesteiten overend en gongen niet weder sitten, voordat in \'t ruggelings weggaan weder zo verre waren gekomen. Met groote statie en sleep wierden dan naar ons Logement begeleit, alwaar wij ten respecte van Haar Ho. Mog. \'s avonds eenige Graven en Lords met een maaltijd hebben onthaalt.

Nu staat men in wijnig dagen conferentie te houden over aan te gane nieuwe tractaten (die op oorlogswesen en onderlinge beschermingen, zo \'t mij toeschijnt, zullen uitlopen) en vernieuwing van de oude. Die ik wenste, dat haastig af mogten lopen , om dus van dezen omslag

-ocr page 109-

91

ontdaan te werden en heimwaart te keeren, Jaarna ver-lange.

ïeu beste van onse comersie of navigatie sie ik niet dat de humeuren hier gedisponeert zijn, om alsnog iets voordeligs toe te staan, en dat de Koning de sindelijkheid van de natie tegen soude gaan, of met aan de onzen enig faveur te bewijzen in deze stof van saken zijn volk t\' onvreden te stellen, ben ik van geen gevoelen. Evenwel zo zullen wij instantiën daarop doen en aanhouden zo veel mogelijk, hoewel tot nog toe van den Staat daartoe niet gelast zijn.

De saken van dit Rijk staan nog in vorigen doen. Onder het volk vind men verschijdenheid van gevoelen en huis-verschillen stutten den voortgang van veele goede saken. Over de geldmiddelen zijn de huizen nog niet completelijk eens.

De Engelse vloot is nog niet in zee, gelijk de tegenwind het transport van Engelse troepen tot assistentie van Londonderri tot nog toe heeft verhindert. quot;Welke belegerden zich manlijk dragen. Tussen de Hooglandse Rebellen in Schotland en de Koningsen is een rescontre voorgevallen en zijn eenige hondert der eerste dootge-schooten. Ik hebbe tot nog toe aangehouden bij den Koning en Commissarissen om zekere schepen, die uit Vrank-rijk hier waren gekomen en daar voor den oorlog gear-resteert, ontslagen te krijgen , dog is nu eindelijk verstaan, dat bij de Justitie die saak zal werden geventileert en afgedaan. Heden hebben mij weder twee Amsterdamse schippers aangesproken en versogt, dat ik UEd. Groot Agtb. wilde voordragen, dat zij bij gebrek van convoi hier lange moesten blijven leggen tot groote schade van de koopluiden, zo op Amsterdam handelen, dat ondertussen zij hier zijn geweest, al drijmaal convoi op Rotterdam is af en aangevaren, waardoor de negotie uit onze stad naar Rotterdam moet versparren. Tgene ik

-ocr page 110-

92

pligtshalve geoordeelt hebbe UEd. Groot Agtb. te moeten berigten.

quot;Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ^ j^j 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Nadat de intrede, audientie en het onthaal ten respec-te van den Staat, aan ons gedaan, was gepasseert en wij aan de ministers, zo hier van vremde magten resideren, notitie van onze komst hadden gegeven, zo hebben wij van Spangien, Sweden en Florencen ontfengen reets de verwelkoming, doch de Heer Smettau, Bran-denburgs Keurvorstelijke Envoye Extraordinaris, maakt, alvorens ons te komen sien, difficulteit, ten ware wij hem versekerden, dat hij ten onzen huize de hand soude hebben. Waartoe vele exempelen, zo hij meint, weet te allegeren, ook een stilswijgende conventie. Behalven dat zegt Zijn Ed. dat Ambassadeurs van den Heere Keurvorst de hand aan Envoyés van den Staat zouden geven in hare eigene huizen. Deze sake is evenwel door ons van die consideratie geagt om het gevolg, dat sommigen onder ons seggen daarin te steken (want ik van die ceremoniën wijnig kennis hebbe) dat wij aan Zijn Ed. tot nog toe de hand in onze huizinge niet hebben toegestaan. Dezelve Heer Smettau heeft mij in \'t particulier te kennen gegeven, hoe zijn Meester de Heer Keurvorst genegen was met dezen Koning en den Staat te treden in nader en naauwer alliantie, en dat hij meinde, dat tgene hier getracteert stond te werden, dat men sulx simul met

-ocr page 111-

93

zijn Heer en Meester behoorde te handelen, zodat het een eenig tractaat zoude zijn, alzo Zijn Keur vorstelijke Doorluchtigheid een integrerent lit is in dezen oorlog. Edog alzo dit particuliere discoursen zijn, zo gelieven UEd. Groot Agtb. daar geen reflexie op te maken.

Wij hebben dezen middag in conferentie met de Koninklijke Commissarissen geweest op het stuk van trac-taten. Het renoveren van de oude wierd bij hen mildelijk aangeboden, en men heeft verstaan te wederzijde te zullen denken op hetgene tot meerder versekering en naau-wer band van vrindschap zal komen te strekken 3).

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster den — Junij 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Op den ontfang van UEd. Groot Agtb. hooggeëerde missive in dato 2 Junij hebbe ik mij aanstonds naar Hampton court vervoegt en aan den Koning den daarin eesloten brief tot electie van een ander Heer ter bekle-dinge van het Schepens-ampt in zijne handen overgegeven , waarop Zijn Majesteit heden mij deze nevensgaande met de gewenste keure heeft doen behandigen, welke ik dies met alle respect haar toesende 4),

Wij verhopen hier nu dagelijx de conjunctie der vloo-ten en het uitlopen te verstaan, opdat men alzo, God te voorstaan, de zee bescherme en te bequamer werde, Yrland tot gehoorzaamheid te brengen. De rebellen in Schotland nemen niet af en werd gezegt, dat daar op nieuw eenige te zamen gesworene betrapt zijn en ter gevange-

-ocr page 112-

94

/

nisse gesleept; zo als men hier zo nu en dan papen, papisten en andere ontdekt, die, van pasquillen en intrigues tegen de regeringe van Koning quot;William bekipt, in den Towèr werden gebragt, alwaar reets een groot aantal zijn bewaart. Het hooft van onze Commissie, den grave Dambi werd met name en andere koninklijke ministers, nog publicq ongenoemt, bij het Lagerhuis verdagt gehouden en beschuldigt, zodat men dezelve van den Koning tragt te hebben geiimoveert. Dit wezen en huisverschil stremt veele zeer goede propositiën en resolutiën , zo tot ramasse-ring van de vereiste geldmiddelen, als afbrekinge aan den vijand. Men heeft stijf Episcopale en moderate bandes in de Huizen, waar dan nog Presbiteriaanse partijen bijkomen, en werd bespeurt, soo ik hoor, dat diegene, welke voor de regence zijn geweest, nu het iverigste zijn in hunne advisen bekladdinge te doen. Men vraagt, wie gaf raad, dat Yrland voorleden winter in besetting niet is genomen ? en waarom de vloot onder den Heer Admiraal Herbert niet sterker t\' zee zij geweest, toen zij den vijand aantaste? etc. ïegen den bovengenoemden Mijlord, die \'s Konings president in den Secreten Kaad is en Mijlord Godolphijn, zijn Tresaurier Commissaris, schijnt men meest gevat te hebben, hoewel anderen onder de hand niet ongenoemt blijven.

Eindelijk Ed. Groot Agtb. Heeren 1 zijn wij weder in conferentie geweest met \'s Konings Commissarissen op de te makene tractaten en men heeft elkanders volmagten gewisseld. De Heeren Engelsen hebben geremarkeert, dat in het onze wel de woorden influëeren, dat wij zijn geauthoriseert, om de voorgaande tractaten te vernieuwen en nieuwe weder op te rigten, maar dat de woorden van offensief en defensief daarin, zo zij meinen, zijn achtergelaten, hoewel wij oordelen, de pouvoirs compleet te zijn, dies men ons egter versocht heeft, om aan Haar Ho. Mog, daarover te schrijven en te versoeken,

-ocr page 113-

95

dat nader qualificatie ons werde toegesonden , inmiddels dat men blijve provisioneel te besongeren. Zij Heeren hebben ons vervolgens voorgedragen, of wij niet souden kunnen accorderen, geen vrede of treves als conjunctim te zijner tijd te maken. Waarop onder ons vele speculatiën zijn gevallen, vermits de saken zig tot een langwijlige oorlog opdoen en ons de constitutie over zee niet onbe-kent kan zijn. Aan de andere zijde valt te considereren, dat indien men dat articul weigere, dat do diffidentie bij deze natie tegen ons grooter zal werden en alzo het werk in confusie vallen. Welk wantrouwen en jaloesie reets maar te veel opgeresen is. Wij hebben ons te declareren op dien voorstel getragt te verschuiven, maar wierd zeer van de Heeren Engelse Commissarissen daarop aangehouden, . zodat te sorgen stond, dat het weigeren de mesures met ons soude hebben gealtereert en een groote opschuddinge, zo in de stad als de Huizen des Parliaments, verwekt. Daarom hebben wij hun eindelijk gezegt, mede te oordelen , dat er in de trac-taten behoort te influeren zeker articul, dat men geen. vrede of treves te zijner tijd, als gelijker band en conjunctim , behoorde te maken. Een van ons was egter van dat sentiment niet, maar meinde, wij en behoorden ons daarop niet te verklaren, maar Haar Ho. Mog. ordrc afwagten. Ik hebbe mij bij de meeste gevoegt, omdat bespeure, dit een articul zal zijn, zonder hetwelk hier niet te handelen zal wezen, te meer omdat UEd. Groot Agtb. mij in hare hooggeëerde missive de dato 5 April seggen, dat daar henen zal tragten do sake te leiden , dat de alliantie tussen Engeland en den Staat offensive en defensive werde gesloten, dat dan in effect gezegt is, conjunctim te oorlogen, conjunctim vrede of treves te maken 5). Men heeft ons mede voorgesteld, of niet dienstig ware, naar gegeven behoorlijke advertentie en suffi-sante tijd, alle schepen uit of na Vrankrijk komende.

-ocr page 114-

96

van wie zij ook souden mogen zijn, te weeren, xo veel doenlijk zal wezen. Nog is in consideratie gekomen, of de tractaten zig buiten Europa mede souden extenderen; dog is daarop niets geconcludeert. Na den voorstel, dien onze Premier, op mijn versoek, in de conferentie dede, is toegestaan, dat het tractaat van comersiemede zal werden gcrevideert, edog ik vinde mij verpligt te seggen, dat sorge, niet veel goeds ten onzen beste daarVan te verwagten is, te min omdat Haar Ho. Mog. ons tot nog toe diesaan-gaande gene particuliere instructie hebben gegeven, en ten anderen omdat men hier op dat point zeer delicaat is.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. groot ootmoedige dienaar N. Witsen.

Westmunster Junij 1689.

P. S. Deze nagt zijn weder meer als duizend biljetten in London gespargeert, gelijk alsof ware een proclamatie van Koning Jacob, met belofte van pardon voor al degenen, die binnen twintig dagen na zijn komst in Engeland zig bij hem zullen voegen.

Dat twee of drij Engelse schepen, uit de Straat komende , van twee Franse konings-schepen in \'t Canaal zijn genomen en een gesprongen, geeft aan de geïntres-seerden alhier eenige alteratie en vermeerdert het morren, dat de Engelse vloot suffisantelijk tot nog toe geen zee heeft gekozen. Men segt, dat nieuw gemaakte bedienden het werk wat langsaam hebben gehandelt, en dat er qualijk menende ministers zouden werden gevonden; daarvan egter niet sekers weet te berigten. Uit ider provincie in Yrland zijn twee edelluiden genomineert, om op te nemen de namen en qualiteiten der protestanten , van daar herwaarts gevlugt, ten einde uit deselve

-ocr page 115-

97

vier regeraeiiten zouden werden opgeregt en een iegelijk na zijn merite geavanceert.

Van Edenburg is ad vijs, dat men op den 5den dezes aldaar heeft ontdekt een schriklijk verraad, voorgenomen door 400 van d\' inwoonders, welke souden werden ge-assisteert door de soldaten van \'t guarnisoen van \'t kasteel en gesamentlijk de stad in verschijde plaatsen in brand steeken, de leden van \'t Conseil Privé in \'t kasteel gevangen brengen en ai sulke, als haar tegenstonden, ter neder maken, maar dat verschijde van de te zamen ge-swoornen waren geapprehendeert. De Majoor Generaal Mackay soude den Visconte van Dundee met de zijnen in een bosch hebben beset, zodat beswaarlijk soude kon-nen eschaperen. Hier werd gezegt, dat heden per expressen aan den Koning tijdinge is gekomen, dat de Colo nel Kirk met zijn bijhebbende militie en proviand in Londonderry gearriveert sijn, die plaats daardoor geheellijk was ontset en het fort Kilmore ook weder hernomen.

Edele Groot Agtbare Heeren!

UEd. Groot Agtb. hooggeëerde missive in dato 17 Junij, sprekende van \'t onzeker overgaan der pacquet-booten, is mij op gisteren overgebragt 6). Waarop UEd. Groot Agtb. zal toevoegen, dat ik meermalen den Koning heb onderhouden op het transport van de brieven, want behalven dat UEd. Groot Agtb. mij de eer hebben gedaan van daar over te schrijven, zo heb ik geweten, dat het daarmede zeer slordig toegong. De Koning heeft steets belooft ordre op behoorlijk convoi te stellen, gelijk als een tijd lang mede gedaan is geweest, edog ze-dert dat onder den Heer Herbert de vloot is verzameld, schijnt het, dat er gebrek van oorlogschepen aan deze zijde is geweest. Men is derhalven nu besig, om enige gewapende pinken toe te stellen, die de brieven zullen

-ocr page 116-

98

overvoeren, hoewel messcliien ligte fregats daartoe be-quamer zouden zijn, gelijk ook door ons is geremon-streert gewerden. Op morgen gedenk ik naar Hampton-court te gaan, om Zijn Majesteit nader over deze saak te onderhouden.

Op voorleden vrijdag is de vloot uit Wigt in zee gelopen. Men verwagte daar nog het grootste gedeelte van onse oorlogscliepen. Haar Eendevous is provisioneel voor Pleirauiden, werwaarts de koopvaardijschepen mede zijn gezet.

Men is hier bedugt voor eenige der Engelse West In-dies en werd gelooft, zo mij de Koning zelve seide, dat Vrankrijk aldaar in de voorbaat zal zijn geweest. Dat dede mij denken op de Colonie, die de stad eigen is, en aan een nootsakelijke krijgs-equipagie derwaarts, die zo heiliglijk bij de verstorvene Heer Raadpensionaris Tagel belooft is geweest op het aangaan van de equipagie naar Engeland.

Heden sag ik aan den Koning een adres van \'t Hogerhuis presenteren, zo als verstond, om de boeken van de Yrse saken na\'te zien, opdat mogte werden geweten, wie dat werk hadde verwaarloost. Zijn Majesteit antwoorde, dat op die sake soude delibereren. Dat het kasteel in Edenburg op genade en ongenade is overgegeven, werd nu geconfirmeert. Daar zijn maar hondert man in geweest en een officier, behalven de gouverneur, die siek was.

De Schotse rebellen verhouden zig nog op de hoge landen in \'t gebergte, die qualijk zijn te benaken, hebbende sekere Dundee; die nog onlangs van de guarda in den Haag Cornet was, tot hooft opgeworpen. Voor die wakkere en heldadige protestanten in Londonderry is men zeer bedugt.

Als ik op voorleden sondag bij den Koning was, heb-be aan Zijn Majesteit voorgehouden de noodsakelijkheid van overmaking der beloofde remboursement-gelder, hem

-ocr page 117-

99

uitdrukkelijk en mev, rondo woorden de swarigheid van een equipage voor het aanstaande jaar, bij ontstentenis van deze gelden, voorgehouden ; het niet consenteren van de provintiën en de wijnig negotie, die er thans in Holland is, waren daarvan bewijs genoeg. Dat de gelden komen souden, gaf Zijn Majesteit verzekeringe.

De jalousie tegen onze natie (dat wonder is) steigert hier steets, en daar werden zeer frivole en onware redenen van gegeven.

Men zal na veel apparentie do oude Oostindise Compagnie hier vernietigen en een nieuwe opregten, die veel magtiger zal zijn, of de vaart vrij laten. Het was te wenschen, dat het verschil tussen de twee Compagniên bijgelegt ware geweest, dog nu, na mij dunkt, geen tijd, om van te spreken.

De tractaten, waarover wij nu driemaal conferentie hebben gehad, zijn nog niet zeer geavanceert. Wij sagen garen een begrotinge van magt en employ van dien, opdat de Staat in een redelijke proportie tegen dit Rijk wierd gesteld, en niet zo sware last alleen had te dragen. Edog zo lange het affaire van Yrland niet is gedaan, zorge, dat deze saak zo voordelig niet sal konnen werden geterminaert. Van den Koning is alles goeds te verwagten.

Door ons zal met aanstaande post een concept geson-den werden, om alle schepen, die na Vrankrijk willen of van daar komen, van wie sij ook souden mogen zijn, aan te tasten en na behoorlijke waarschouwinge te confisqueren 7). Mij verwondert de bijsondere wisselvalligheid der inclinatie veler gemoederen alhier in zo korten tijd.

Waarmede verblijve

ÜEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ~ Junij 1(589.

1*

-ocr page 118-

100

Edele Groot Agtbaere Heeren!

Op heden heb ili den Koning in gevolge den lust, dien UEd. Groot Agtb. mij hebben believen te geven in haere hoosseëerde missive de dato 17 Juni over de posterije,

begroet, en heeft Sijn Majesteyt mij gesegt, hem leet te sijn, dat dus lange het werk van de paketboten traegen voort^ane hadde eehadt. De schuit was bij de bedienden.

O O 0

Hij soude ordre stellen en versogt mij, dat ik met de-selve uyt sijn naem soude spreken, zo als ik gedenke op morgen te doen.

Hier is ontdekt een plot tegen de regeringe en sijn eigenhandige brieven van Konink Jacob onderschept# Men heeft gesonden door het lant, om apprehensiën te doen, en wert gesegt, dat er binnen London twalif dusent men* schen aen vast souden wesen. De particularia weet men nog niet volkomen. Godt sij gedankt, dat sulx aan den dag gekomen is. Het affaire van lerlant is nog in geen beter staet, en is men bedugt Londonderri so naeuw beset is, so niet over, dat het secours daer beswaerlijk in komen sal.

Onse tractaeten sijn nog niet ontworpen. De siekte van den Lord Dambi heeft de besonges verschoven. Tot een denombrement van forces over en weder of een krijgs-proportie, wete ik niet, of wij sullen komen, dog pro re nata onderlinge assistentiën te doen sonder huydige bepalinge, dunkt mij, dat de saek te brengen sij, met een onderlinge verbintenis van conjunclim te sijner tijt

vrede te maken.

Het is bijsonder, dat de huys-saeken alhier den voortgang van veele groote ontwerpingen opschorten.

Waermede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.

London 1 Juli 1689.

-ocr page 119-

101

P. S. Een acte is bij ous ter neder gcstelt, welke met do aenstaende post sal overgesonden werden, begrijpende een concept, om alle schepen aen te tasten, die na Vrankrijk gaen en van daer komen.

Ik heb den Koning geklaegt, dat men ons ter Generaliteit afwijst, wanneer assistentie voor dc Coloniën en West Indien wert geeyst, tegen het woort dat do Hser Eaedponsionaris Fagel hadde gegeven. De Koning belooft mij, daerover te sullen schrijven.

Edele Groot Agtbare Heercn!

De stad van London heeft ter occasie van \'t ontdekte plot den Koning van hare getrouwigheid versekert en met enen aangeboden een Regiment ruiterij van vijftien hondert paarden op eigen beurs en kosten te werven en te onderhouden; wezende de gemeente van London bijster zeer in \'t intrest van dezen Koning. De jalousie tegen onze natie steigert vast hier zo hoog, dat men in \'tparliament opentlijk heeft gezegt, dat de Hollanders alom hunne convoyen ter negotie uitsonden en dat daarom de oorlogsvloot niet eerder was verschenen.

De verschillen onder de leden in de pariementshuizen nemen nog niet af. Men haalt veel oude saken op, zelf die ter tijd van Koning Karei de Tweede voorgevallen zijn. Dit baart factiën en verhindert den voortgang van goede resolutiën.

Tot de reductie van Yrland werden preparation gemaakt. In Schotland vatten de saken voor Koning Willem een goede ploy, en zegt men, dat de rebel Dundee bezet zoude zijn.

Vermits het gereguleerde tal van oorlogschepen op het Rendevous tot nog toe niet en is verschenen en dat de

-ocr page 120-

102

vijand zo zeer magtig te water Lier in de nabuurschap is, en dat op Yrland met de vloot agt staat genomen te ■werden, zo is te dugten, dat onze verschenene koopvaardijschepen vooreerst nog na de Straat niet sullen konnen werden geconvoyeert, behalven dat de Engelsen nog geen koopvaardij-schepen geladen hebben of op het Rendevous, om te gelijk met de onze te vertrekken; zo zoude het messchien niet ondienstig zijn, dat een tweede equipage geschiede, hoewel de schaarsheid van geld bij de Admiraliteiten messchien hinder daaraan mogte geven, ten ware de bewuste remboursement-gelden over wierden gezonden. Waartoe een aanmaning bij missive aan den Koning veel-ligt niet ondienstig was en klem aan de saak soude geven, hoewel door ons daartoe steets aangehouden werd.

In de tractaten zijn wij wijnig gevordert, en wil men ons wel accorderen een articul van geen vrede met den vijand als conjunctim te maken, dog tot een avantageus begroting van forces, \'t zij in tal of proportie ten onzen besten schijnt niet dar zal werden geresolveert, maar wel pro re nata el pro virili eikanderen te hulp te komen. Edog des Konings goede wil t\' onswaarts, tot wiens co-mando de militie staat, kan sulx te zijner tijd goedmaken. Men heeft zeker acte onder handen, waarbij zoude werden verstaan, dat alle schepen, die na Vrankrijk wilden of van daar quamen, souden werden opgebragt en na tijdelijke waarschouwing en notificatie geconfiskeert. Ondertussen schrijft ons de Heer Allemonde, dat hij bij koninklijke ordre reets zeven diergelijke, zo Dantzikers, Hamburgers, als andere schepen, opgesonden heeft. De stad London heeft heden een seer geresonneerd adres aan het Lagerhuis gepresenteert, versoekende, dat hetselve geliefde den Koning de banden los te maken, om alle Protestantse Engelsen in zijn dienst te konnen nemen. Dit siet op de Presbiterianen. Het Lagerhuis heeft met meerderheid van stemmen geresolveert, het adres te le-

-ocr page 121-

103

zeu, dog staat te vresen, dat deze saak al weder een appel van twist zal zijn. Want ofschoon het Lagerhuis sulx toestond, zo schijnt niet apparent te zijn, dat het Hogerhuis, alwaar de meeste leden de Episcopaalse partij zijn toegedaan, sulx zal accorderen.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westiuunster 2.5 TJquot;a.ij 1689.

o July

Edele Groot Agtbare Heeren!

Veel veranderingen of nieuwe voorvallen zijn van hier niet te melden. De zeekusten in Yrland zijn zo naeuw bezet, dat men niet en weet, wat daar omgaat. Het meeste gevoelen van Londonderry is, dat de stad vast bezet is en de haven besonken met sinkschepen en gesloten met kettingen; wes te dugten, dat de Colonel Kirk, die derwaarts tot ontset gezonden is, daar niet binnen zal zijn geraakt. In Schotland is quot;t van rebellen gesuivert en Mackay reets weder in Edenburg gekomen, behalven dat een klijne zee-klip met 25 man, die ontoegankelijk is, als men daar iemand af wil houden, voor Koning Jacob nog soude houden; \'tgeene gants niet is te agten. :s Konings landmilitie is door Commissarissen gemonstert en tamelijk bevonden, verwagtende beterschap in quanti-teit en qualiteit. Men wil, dat de mars na de Yrse zeekust in korten aanvang zal nemen, maar het is voor krijsmagt een geruime tijd tredens. Al wat in Yrland wapen dragen kan, raporteert een Hollands zeeman, is onder \'t geweer, maar mede niet wel geoefent en version.

Tot ons is voor drij dagen overgebragt Haar Ho. Mog.

-ocr page 122-

]04

resolutie tot voorspraak onzer comersie in en op dit Rijk na den opgeef en versoek van de Heeren Directeuren der Levantsche handel, en in bijsonder, dat sekere acte in \'t jaar 1651 en 1660 ter neer gestelt, mogt werden ge-ligt. Dies hebben wij den Koning op gisteren daarvan kennis gegeven en zijn ondersteun versogt, zo als ik reets in mijn particulier, al voor eenige maanden, heb gedaan. Edog Zijn Majesteit heeft ons, als mij voor dezen geantwoord, daartoe wijnig kans te zien. Wij zullen wel niet nalaten, deze sake bij de Commissarissen ter tijd, als de vorige tractaten van comersie werden gere-noveert, voor te dragen en daarop instantiën doen, Edog het is hier so verre van daan, dat men ons sulx soude toegeven, dat wij genoeg te doen hebben, ora de jalousie te temperen, die er over onze comersie reets is opgevat en onware uitstroiselen te doen verdwijnen. De gemoederen veler zijn te bijster hier verandert.

Het schip van kapitein Brakel is tot Portsmuiden on-bequaam bevonden, om \'t zee te houden 8). Wij hebben den Koning versogt, dat het volk op een Engels schip mogte werden geëmployeert. De vereeuigde vloten onthouden zig omtrent Sorles.

De Koning heeft heden de enigheid in de huizen ge-recommandeert, versogt dat zij de saken, die op het tapijt waren, wilden afdoen, vermits zij messchien gene-gentheid souden hebben, om haast te schijden, zo als hy zelve mede dogt te veldewaarts te gaan, en recommandeerde beleefdelijk de geldsaak van den Staat. Men heeft hier tijding, dat twaalf capitale oorlogschepen uit Brest in zee zijn gelopen. De sommige geloven wel, dat het is, om hare vloot, die uit Toulon herwaarts soudo komen, te ontmoeten, maar andere, die beter meinen on-derregt te zijn, zeggen , dat zij naar America zijn geseilt. Of wel messchien zijn zij uit op eenig ander desein, tot betrapping van een nf ander vcrwagt wordende, rijk gc-

-ocr page 123-

105

laden, koopvaardij-vloot; \'tgene behoorde te doen denken, om diergelijke magt derwaarts te senden, tot conservatie van \'tgene de Engelsen en wij in America besitten.

Hoe de Heer kapitein Hooft in \'t aangrijpen van eenige kapers, die het ontvlugt zijn, is dood geschoten, zal reets bekent zijn. Van dien Heer werd hier veel lofs gesproken en zijn dood zeer beklaagt. Men begint hier van gevoelen te werden, alsof de Fransen de twee ge-conjungeerde vlooten het hooft wel niet raogten bieden, maar dat zij alom den onzen ter zee particuliere afbreuk zullen tragten te doen.

Heden is aan den Koning in een publicque audientie de dood van de Koninginne Kristina genotificeert, wes het Hof de rouw staat aan te nemen 9). De Vorst van Oost-Vriesland heeft beden den Koning doen feliciteren in \'t publicq.

Dezen avond hebben wij gehad conferentie met de Heeren Engelse Commissarissen, ten einde zekere acte werde nedergestelt, om alle schepen, zo na Vrankrijk zeilen of van daar komen, werden genomen en prijs verklaart. Dog men heeft eikanderen niet konnen verstaan op het point van judicature, willende de Engelsen alleen regters zijn over de prijzen, als zij in hunne havens komen, \'t zij dezelve door hunne of onze schepen werden genomen, te weten, als er presumtie van Engelse goederen daarin te zijn, mogte wezen en ander-sints. Dit hebben wij niet konnen overstappen en zijn daarom vrugteloos geschijden, om nader te denken op de expediënten. Wij en konnen, om sulx toe te geven, niet wel resolveren, ter oorsaak dat men hier siet, hoe qualijk onze kapers in Engeland reets werden gehan-delt, als zij daar prijsen opbrengen, en dat eenige twee maanden en langer zijn aangehouden tot grooto schade, zonder dat espeditie is gegeven, on sulx op pretexten van weinig belang.

-ocr page 124-

106

Het parliament heeft, zo ik hoor, een adres aan den Koning gemaakt, om te weten, hoe veel schepen van oorlog de Staat bij \'s Konings vloot gehouden is te voegen.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb.

gants ootmoedige dienaar, N, Witsen.

Westmunster 168\'J.

8 Julij

Edele Groot Agtbarc Heeren!

Ik heb op gisteren den Koning indagtig gemaakt, hoe men (wetende, hoe dienstig \'t zij, de koopvaardijvloot aanstonds vertrekke) verdragen was, dat de conjunctie der vlooten zoude zijn tot Wigt, en dat alsdan een goed aantal oorlogschepen naar de Straat zoude werden gede-tasjeert, dat daarop een tal van omtrent hondert en vijftig koopvaardijschepen, alle de wil na de West hebbende , uit Holland waren aangekomen, en dat nu wel vereiste, was \'t mogelijk, dat deselve met het beloofde convoi wierden afgeschikt. Zijn Majesteit heeft mij aanstonds daarop geantwoord, dat voor alsnog al sulk de-tasjement onmogelijk was, dat men eerst most sien, wat van de Franse vloot soude werden, dat de magt aan deze zijde, so er zo een swaar detasjement geschiede, niet suffisant soude zijn. Waarop ik antwoorde, daartoe goede raad te weten, namentlijk, dat men in Engeland swaar-der equipage dede en aanstonds meerder schepen van oorlog t\' zee dede kiesen, dat, indien de beloofde gelden over wierden gemaakt, dat er dan in Holland mede nog naarder equipage soude konnen geschieden. De Koning aggreëerde dit wel, dog het overmaken van prompte penningen schijnt zo gerect nog niet te zijn, hoewel ons

-ocr page 125-

107

hoop werd gegeven. Dies serge ik, dat onze koopvaar-dij-vloot nog een geruime tijd zal moeten leggen, hoe schadelijk \'t ook zij. Men gelooft hier, dat de Fransen, die nu twaalf oorlogschepen uit Brest elders heen (men meint na America, of om met die van ïoulon te con-jungeren) gesonden hebben, met hunne capitale vloot niet te voorschijn sullen komen, zo lange als de viooten aan deze zijde zo sterk bij eikanderen zijn, maar wel als die zullen zijn verdeelt of gesepareert. Ondertussen vinden zig vijf capitale Franse oorlogschepen in de Noordzee, waaronder een seer groot, dat tot Duinkerken is gebouwt. De Koning heeft dan, om hun te bevegten enige schepen naar de hoogte van Duinkerken geschikt, hoewel andere seggen, dat die vijf het om de noord hebben gezet en met andere agterom wel mogten con-jun geren.

Al zedert een geruime tijd is de vaart tussen deze stad en Amsterdam opgeschort geweest bij gebrek van escorte. Daarentegen naar Rotterdam meermalen con-voyen seilon. Morgen vertrekt van hier wederom een oorlogschip op de Maas. Ik heb den Koning versogt, dat hetselve schip, als het de Rotterdamse schepen de Maas had sien inlopen, meteen naar ïexel mogte voortzeilen, om, die naar Amsterdam wilden, te geleiden. Edog sulx heeft niet mo^en geschieden. Dies de Amsterdamse sche-

O O

pen, die veel sterker in tal als de Rotterdamse zijn, zo van de Straat gekomen, als andere, genootzaakt werden het mede na de Maas te setten. Men heeft mij hier wel geseid, dat Haar Ed. Mog. ter Admiraliteit ordre hebben gesonden aan den Heer Allemonde, om het schip van kapitein van der Saan te detasjeren. Edog sulx en sal niet konnen geschieden, behalven dat de schepen, die hier lange gelegen hebben, onpatientelijk niet langer hebben willen wagtcn.

Ik hebbe Zijn Majesteit mijne bekommeringe voorge-

-ocr page 126-

108

houden, als wij hier het verdrag quaineu te sluiten van gene vrede te zijner tijd te maken, als conjunctirn, sender dat bij ons voordelige conditiën wierden bedongen van dit rijk, dat sulx over zee messchien bij sommigen ongenoegen mogte baren en bedenkelijkheid geven. Dit stelde (ik) voor, opdat hij dog, zo veel doenlijk, de Engelsen mogte porren, was \'t mogelijk, om aan ons favorabele krijgs-conditiën toe te staan. Want so swaren oorlog met so veel magt uit te harden, zeide ik, lange jaren beswaarlijk zal zijn. Welke aanspraak bij den Koning wel opgenomen wierd, en ben ik van Zijn Majesteits goeden wil met hartelijke genegentheid voor den Staat zeer wel versekert, oordelende hij het conjunctirn zo goed voor de eene als andere zijde is. Edog sommige leden in de Huizen des parliaments zijn met een ongefundeerde jalousie ingenomen, alsof wij in de negotie voordeel hadden.

Zijn Majesteit geliefde mij te berigten, dat het geratificeerde tractaat met den Keizer inhielt, hoe Haar Ho. Mog. zig verbonden, geen vrede te maken, als conjunctirn met den keizer, etc.10).

De handelingen met de Engelse Heeren en ons gaan den schildpadde-tret. Men sonde een acte ter neder stellen, waarbij verstaan wierd, dat men alle neutrale schepen wilde aantasten eu opbrengen, die op Vrankrijk voeren of van daar komen. Deze Heeren willen hebben de judicature over alle genomene schepen door onze kapers, welke in hunne havens komen in te vallen, wanneer iemand in Engeland enig intrest in dezelve mogte hebben, gelijk zij sulx reets tot groot nadeel van de Nederlandse kaapvaart practiseeren.

In gevolge de ordre, die mij is gegeven bij Haar Ed. Groot Agtb. missive in dato 24 Junij, om bij den Koning te spreken, ten einde Elias Nagtegaal zijne gestrande koopmanschappen, die geborgen zijn, alhier weder mog-ten werden gegeven, zo heb ik niet alleen Zijn Majes-

-ocr page 127-

109

teit ten besten daarover aangesproken, maar ook een memorie in \'t Conseil overgegeven; die hope, dat van operatie zal zijn n).

De hooftquaker Pen is in den Tower gezet. De Grave van Solms vertrekt morgen met een bataillon van de guarde naar Londonderry, welke stad nog voor Koning William houd, beneffens het Kegiment van Graaf Kareisen , om zig met den Colonel Kirk te voegen en, is \'t mogelijk, de keting, die aldaar gespannen is, te breken en de stad te ontsetten. Dog de mars is wat verre.

Het Lagerhuis heeft gisteren twee adressen aan den Koning gedaan , het eene, zo ik hoor, om van Zijn Majesteit te weten, wat tractaten hij met uitheemse Princen heeft gemaakt, het ander, om te weten, hoe sterk Haar Ho. Mog. vloot volgens verdrag zal zijn, zo in tal, montering van volk, als kanon. Ten wat einde dit geschiet, kan tot nog niet als gissen.

Men zal tragten ons te persuaderen, om bij tractaat toe te staan van geen Franse waren in Holland te laten inkomen.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb.

gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

WestmunsterJulij 1689.

P. S. Wij zenden provisioneel aan den Staat een rouw concept ontworpen acte, waarbij verstaan zoude werden, hoe men alle schepen, naar Vrankrijk varende of van daar komende, zoude aantasten, edog wij en hebben de besonges diesaangaande nog niet afgehandelt en valt daarop te speculeren, of men elcanderen niet en soude guaranderen, indien door enig potentaat daarover ongemak wierde aangedaan. Behalve dat de

-ocr page 128-

no

text wij nig sagter ten aansien van vremde princen en staten kan werden gedx\'esseert, en also deze saak zijne speculatie vind ten aansien van schepen uit rijken, waarop de staat navigatie heeft, als Sweden, Polen (Dantsik) etc. zo hielt ik den Koning voor, hoe Haar Ho. Mog. alleen een concept hadden gevat op schepen, welke uit steden, die onder \'t Rijk sorteren, quamen, doch de Koning oordeelde, dat verder zig moste uitstrekken.

De Graaf van Mansfeld werd alle uren hier verwagt, om oorlogschepen te versoeken tot transport van de Spaanse Koninginne, welk versoek hij in Holland mede zal komen te doen.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Sedert dat ik mij laatst de eer gegeven heb LFEd. Groot Agtb. te schrijven, heeft men hier berigt, dat de Franse tien uitgelopene schepen weder binnen Brest gekomen zijn. Ik hebbe op gisteren aan den Koning weder op nieuw gedemonstreert het groot intrest, dat de ingesetenen van den Staat zijn lijdende, dat de zo sware koopvaardij-vloot, sterk hondert en vijftig schepen, zo nu in Pleimuiden legt, met het versprokene en beloofde convoi naar de West niet werde afgesonden, houdende aan op meerder equipage alhier en overmaking van \'t bewuste geld naar Holland. De Koning verhoopte, dat de twee millioenen guldens haast zouden volgen; dog tot het versenden van de vloot en geliefde het hem, mij voor alsnog gene toesegging te doen, vermits die van Vrankrijk in zo groote sterkte in de nabuurschap was. Om van Dennemarken eenige schepen voor dit Rijk over te nemen, daar ik hem toe ried, scheen hij geen gene-gentheid te hebben. Dit hadde gemeint een middel te

-ocr page 129-

Ill

zijn, om in korten tijd hiei\' suffisant te wezen, den vijand liet hooft te bieden en te gelijk na de Straat liet convoi af te kennen laten gaan.

Ter occasie dat de Heeren directeuren van den Le-vantschen handel aan ons een brief hebben geschreven, waarbij zij recommanderen het intrest van onse navigatie en negotie op deze landen etc. heb ik sulx Zijn Majesteit voor mijn particulier gisteren mede voorgehouden en bijsonder, dat de beraamde acte van encouragement mogte werden ingetrokken. De Koning seide mij ronduit, daartoe geen mogelijkheid zag en dat hij meinde in dezen tijd self ondienstig was, daarvan te spreken. Evenwel om een proef te nemen devoirs-halven zijn wij verbonden. De adressen, die men aan den Koning maakt, zijn al bijzonder. Men vraagt hem, waarom de Holland-sche vloot zo spaad in zee komt? Een ander adres eist visie van retroacta van Yrland. Een ander vraagt, wat tractaten gemaakt zijn, en eist, dat men in detractaten, met ons te maken, zoude in doen vloeijen het verbot van Franse manufacturen. Dit \'s een goede saak, dog Engeland is wel voor twee jaren lang van alsulke goederen voorsien.

Zijn Majesteit had mij voor wijnig dagen gezegt, hoe niet mogelijk soude zijn, dat het schip van kapitein van der Saan naar de rivier van London quame, om de Amsterdamse schepen naar Texel te convoyeren. Edog gisteren heeft mij believen te seggen, dat hij gelezen hebbende do brieven van de Ileeren ter Admiraliteit van Amsterdam, geordonneert hadde dat, dat schip herwaarts soude komen, om het bewuste convoi te doen, zo de brieven maar tijdelijk konden besteld werden. Dies hebbe nog eenige Amsterdamse schepen bewogen na dat convoi te wagten. Eenige Engelse koopluiden klagen mij, hoe Spaans Vlaams lijwaat, dat zij gewoon zijn tot Haarlem ter bleek te senden, nu verhindert werd den ingang, zo

-ocr page 130-

112

als uit dit nevensgaande biljet, aan mij geschreven, is te sien en zij seggen mij er bij, dat sulx voor de negotie over Amsterdam schadelijk is. Dies de vrijheid neme, hetselve UEd. Groot Agtb. toe te zenden 12),

Gisteren op Hamptoncourt zijnde hebbe gezien, dat de Spaanse Ambassadeur Zijn Majesteit uit den naam van desselfs Koning, als Koning, heeft erkend en gefeliciteert, zullende dienaangaande nog publicque audientie hebben.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb.

gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster Julij 1689.

P. S. Zo als deze was geschreven, komt men mij zeggen , dat kapitein Hogenhoek op de Rivier was gekomen , om de schepen af te halen en na Texel te convoyeren.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Zedert mijn laatste is hier niets voorgevallen, de attentie van UEd. Groot Agtb. verdienende. De troupes tot outset van Londonderry zijn vertrokken, dog hoe het met die stad, als mede met het voor dezen toegesonden secours onder Colonel Kirk staat, weet men hier niet. Alleen werd gezegt, dat Koning Jakob in Yrland kopergeld zoude doen slaan en sulx tegen een hogen prijs van silver doen gelden, en dat hij aan Monsieur d\'Avaux eenige aldaar gevondene Franse vlugtelingen soude hebben overgelevert, om naar Vrankrijk vervoert te werden. De Regters van Engeland zijn door den Koning en zijn Raad geconsuleert, of men soude konnen toestaan, dat de

-ocr page 131-

113

prijsen, die bij Haar Ho. Mog. onderdanen of\' commissie-vaarders genomen en binnen de havenen van dit Kijk ingevallen zijn, van daar zouden konnen werden vervoerd , wanneer Engelsen bij deselve enig intrest hebben, en is eenparig verstaan, dat de Engelse wetten medebrengen, dat men zijn goed in Engeland vindende mag arresteren en reclameren. Dies zullen de Nederlandse kapers, in Engeland komende, met hunne prijsen, gedurige arresten en becorameringen subject zijn, gelijk reets de sommige daarvan de proef hebben, welke, met prijsen hier ingevallen, zijn aangehouden, voor den regter gestelt, gecondemneert en nog in hegtenisse geworpen tot dedommagement van schade, en sulx over prijsen, die naar alle apparentie, zo tot Botterdam als in Zeeland, alwaar de commissie-vaarders waren uitgezeilt, ge-confisqueert zouden zijn geweest. Een drukker, die de declaratiën van Koning Jacob had gedrukt, is hier in pillory gestelt13).

Eenige leden van \'t Lagerhuis, den Staat messchien niet zeer genegen, seiden gisteren in hunne volle vergadering, dat Haar Ho. Mog. maar agt schepen van oorlog bij de vloot hadden, in plaats dat er dertig behoorden te zijn, en doen wij ons devoir, om alsulke onwaarheden te dilueeren. Men beelt zig hier in, dat Haar Ho. Mog. onderdanen met convoyen alom de gehele wereld deur ter negotie uit zijn en dat men den Engelsen den handel tragt te ontvreemden. Dit gevoelen heeft grooten wortel gevoed. Wij laten niet na, en ik in \'t particulier, den Koning steets te porren tot de overmaking van bewuste gelden, hoewel daartoe tot nog toe zonder vrugt hebben gearbeit. Mij verwondert, dat over dit retardement uit Holland geen meerdere klagten komen, welke, als zij ons voorquamen, men bij den Koning en elders iverig zoude konnen voortbrengen.

Tot voortsetting van tractaten met dit Rijk is zedert

8

-ocr page 132-

114

mijne laatste geen conferentie geweest, werdende onze Heeren Commissarissen door veelvuldige affaires zo zeer gedistraheert, dat naulijx momenten, om met ons te confereren, te vinden zijn. Dies tot nog toe niet is versproken , als liet renovelleren van d\' oude tractaten en het ter neder stellen van een acte, om alle schepen, zo naar Vrankrijk willen of van daar komen (aan te tasten). Wesaangaande aan den Staat is geschreven en wij ordre afwagten. Den oorlog te voeren met zo veel rnagt, als elk kan bijbrengen, en eikanderen pro re nata te assisteren en geen vrede als conjunctim te maken, is bij de Heeren Engelse Commissarissen voorgesteld, zo als meermalen aan UEd. Groot Agtb. heb overgebrieft, en is zedert daarover hier geen veranderinge voorgevallen. Op hope dat men een favorabele proportie of se-kere assistentie in den oorlog zoude bedingen, hebben wij het conjunctim, dog voor ons particulier, toegestaan, en ofschoon tot het bedingen van favorabele conditiën geen apparentie zig opdoet, zo meint egter de Koning, men behoorde te sluiten; het ware te weder zijde even schoon.

Dundee, die men meinde geheel verstroit te zijn en verdreven, zoude, zo ik bij een brief, uit Edenburg geschreven , heb gezien, het hooft weder enigsints opsteken en zijne aanhangelingen vinden. Agt of negen oorlogschepen van dezen Koning, die gekruist hebben op de Franse kust omtrent Duinkerken en Calais, hebben gene vijandsschepen ontmoet. Dies men gelooft, dat de vijf onlangs aldaar gesworvene sware schepen van monture het wel na de Noord mogten hebben gezet, om Nederlandse schepen te betrappen.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige d:enaar, N. Witsen.

Westmunster ^ Julij 1689.

-ocr page 133-

115

Edele Groot Agtbare Heeren!

Hoe de saken van onse tractaten hier staan, gelieven ÜEd. Groot Agtb. te zien uit den brief, dien ik in\'t particulier schrijve aan den Heer Heinsius, copijelijk hieronder gevoegd, welke versoeke, dat moge werden geme-nasieert 14). Men wagt hier alle daag een hooft zeeba-taille te hooren, want Herbert het na den vijand heeft gezet, die werkelijk sterker is, als de geconjungeerde vlooten.

Men berigt mij hier, dat (waarvan voor dezen enig gewag heb gemaakt) zeker Engelse Compagnie octroy van den Heer Keurvorst van Brandenburg heeft verworven , om twee forten te timmeren, daar America op zijn smalst is, een aan de Noord- en een aan de Zuid-zee, op het gebied van den Koning van Dariën, die vijand van de Spanjaards is, om aldaar koophandel te vestigen, zo met de Spanjaards, indien begeren, als met de Indianen. Men zal twee schepen naar de Zuid-zee\'stieren, om van het fort, dat op de Zuid-zee zal gelegt werden, op de Oost-Indies te varen, en meint men mede zig op den slaafsen handel toe te leggen. De Heer Keurvorst zal twechondert krijgsknegten leveren, ook een merkelijke inlaag doen, etc. eet.

Zeker Bisschop, hoor ik hier, zoude aan zijn onderlinge kerken hebben belast, God voor den Koning Willem te bidden, mits hij Kpning de facto was. Van Londonderry-is gisteren berigt gekomen, dat zig benefFens een plaats, Inerschelling geheten, nog wel hout. Kirk was voor de mond van de haven aangekomen, maar had de keting nog niet geforceert. De Graaf van Solms is vertrokken en segt men, dat de Heer Hartog van Schomberg staat te volgen.

Ik hebbe gisteren den Koning geport, om meer schepen naar de vloot te senden en een tweede equipage te doen,

8\'

-ocr page 134-

116

voordragende de groote utiliteit, dat, indien van hier gelden konden werden gezonden, een tweede equipage soude konnen geschieden. Het parliament heeft voortge-bragt op een lijst saken, die zij nog meinen af te doen, voordat zij schijden. Want de ordinaris tijd van hunne separatie is voor de deur. Ik hebbe dikmaal aan Engelse leden van \'t parliament gszqgt, dat mij verwonderde, hoe voor dezen in de oorlogen tegen ons zij groote vlooien in zee wisten te brengen , en dat men nu dus traag die stoffe verhandelde, etc. etc. Bij continuatie zo verwart het kerkelijke wezen hier het werk, en stremmen verschillen over de gebaarden groote saken.

Waarmede verblijve

, UEd. Groot Agtb.

gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ~ -Tulij 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Uit de missive, die wij heden aan den Heer Griffier, en ik aan den Heer Eaadpensionaris schrijven, zullen UEd. Groot Agtb. gelieven te verstaan, in wat staat de saken hier tot te makene tractaten staan, en wat deselve konnen behelsen 15). 1°. Een renovellatie van vorige tractaten, 2. herleving des tractaats van \'t jaar 1678 na de vrede, 3. geen vrede als conjunctim te maken en elk pro virili et re nata te ageren, 4. Franse waren uit beider jurisdictie te weeren en consumptie te verbieden, 5. alle schepen, die in Vrankrijk handelen, aan te tasten. De geldsaak is bij ons gisteren op Hamptoncourï ernstig

-ocr page 135-

117

voorgesteld, en heeft Zijn Majesteit zo veel genegentheid tot betalinge, als wij iver hebben, om sulx te vorderen en voor te dragen; maar wat sal men seggen, de huis-saken, bijsonderlijk de sindelijkheden van het volk en onderlinge twisten, stremmen deze en vele goede saken. Daarbij komt, dat voorleden week in het huis der gemeente gezegt ware, men soude op de Amnestie arbeiden. De rekeningen der gedragene consenten zouden werden gegeven en sig op gene andere saken leggen. Evenwel heeft Zijn Majesteit gisteren de goedheid gehad van ons tot antwoord toe te voegen, dat op het fons zoude werden gedelibereert, nog deze week; \'tgeen verhope van goeden uitslag zal zijn.

De Koning heeft op mijne iverige solicitatie de goedheid gehad van zijn deel in het opgebragte schip la Victoria tot Jamaica ten besten van de West-Indise Compagnie te remitteren, dog voor de twee derde parten sal de saak in loco moeten werden beplijt. Voor Londonderry is men bedugt. Vele leden in \'t Huis der Communs tragten de graven van Danbi- en Halifax van den Koning te amoveren.

Zowel de Spaanse Ambassadeur, als zekere Engelse Heeren, zo daartoe van den Koning ordre hebben, droegen mij heden voor, hoe men dienstig alle comersie van brieven met Vrankrijk zoude afsnijden, en dat men de Spaanse en alle andere zelve over Engeland zoude doen gaan, te weten, van Landsend te water op Figos of Corunna; waartoe eigen vaartuigen zouden werden gehouden. Zelf de Italiaanse brieven zouden dezen weg over komen. In den Briel zoude voor den Graaf van Taxis een Gommis gepermitteert werden. De cantoren in Amsterdam zouden hun selfde emolumenten behouden en de brieven zouden niet meer kosten als voorheen. De Keiser en Duitse vorsten zullen dit concept na alle ap-parentie toestaan. Men siet hier daarin zeer veel profijt

-ocr page 136-

118

voor \'t gemeen en immense groote afbreuk aan den vijand te doen, en ofschoon nopende de wissels wat schade zoude vallen, zo is men hier daartoe getroost. Ik ben versogt UEd, Groot Agtb. dit ten besten voor te dragen, gelijk dan hun deze saak in alle respect bekend make, daarop haar welgevallen afwagtende. Het daarover gedresseerde concept zal met de naaste post over-senden.

VB

Waarmede ver blij ve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster H Julij 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Het op nieuw ontdekte verraad in Schotland zal UEd. Groot Agtb. reets met de voorgaande post, wanneer ik door indispositie niet hebbe geschreven, bekend zijn gewerden. Men heeft er aldaar velen in de gevangenis gezet. De Rebel Dundee, welke verjaagt was, steekt het hoofd weder op en heeft volk versameid. Dies Mackay naar hem marcheert.

Twee Schotse kruisers, kleine fregatten in de Yrse zee, om het overtreden van Ieren in Schotland te beletten, zijn van de Ieren onder schijn van vrindschap beklommen en genomen, met assistentie van drij Franse fregats. Gisteren nagt was hier alarm in de stad. De Duitse militie was onder wapenen. Ook een gedeelte der burgerije. Men had berigt bekomen met een brief zonder naam, dat er een verraad gesmeet wierd, om den

-ocr page 137-

119

Koning te vermoorden en sig van de Koningin te verse-keren. Die dit feit aan den dag bragt, gaf voor, een der samengesworenen te zijn, dog berouw te hebben gekregen. Voor dezen plagt men spaarsaam hier te spreken, dog nu is het volk zeer liberaal, De liefde voor onsen Staat en natie, die, voor dezen schreef, dat flaauw was, zoude nu bij velen wel beginnen koud te werden. ^

Voor alsnog iets favorabels voor onze vaart op dit Rijk of voor den koopman met vermindering van lasten en egaal met den inlander gehandelt te werden, en zie gants geene apparentie. De jalousie heeft reets te groo-ten wortel gevat, en de Malcontenten hebben te veel quaad saad gestroit. Voor Jar muiden zijn heden agt dagen vier Franse oorlogschepen gezien of sware kapers. Zij jaagden een klijn Engels oorlogs-fregat binnen. En dit zijn apparentelijk dezelve schepen, waarvan voor dezen heb geschreven, dat noorderop waren gezeilt. De geconjungeerde vloot hout zig nog op de hoogte van Brest. Een vloot van vijftig Engelse schepen, van Jamaica komende, is begeleid door enige van de oorlogsvloot tot in deze haven.

Drie Engelse koopvaardij-schepen zouden in de Straat zijn genomen. Het Franse esquadre uit de Straat was den eersten van voorleden maand Cadix gepasseert herwaarts aan. Hoe zeer de Engelsen hebben geklaagt over de traagheid van aankomen onzer oorlogschepen op \'t Rendevous, zo kan niet bemerken, dat zij Engelsen zelve nog onlangs sterker zijn geweest, als zes of seven en dertig sware oorlogschepen, in plaats van vijftig; dog verhope, zij nu aan zullen zijn gegroeit. Agt hondert Ieren in Schotland onder Franse officieren, zeer onnozel volk, zo men zegt, werden opgezogt en zouden reets zeventig afgesneden zijn. De burger-militie is aldaar opontboden.

-ocr page 138-

120

Waarmede naar UEd. Groot Agtb. gewenst hebbende voorspoed in hare gesondheid als regeringe blijve

UEd. Groot Agtb.

gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster* f ^gLtus 1689 l6)-

P. S. Heden heeft de Spaanse Ambassadeur zijn public-que intrede en audientie. De Marquis la Foreest, Deensche Minister, heeft mij versogt UEd. Groot Agtb. te versekeren van de goede intentie van zijn meester, om met den Staat te leven in goed verstand, en naauwe alliantie te willen aangaan tot afbreuk van den gemenen vijand. Hij was berijt, volk en schepen bij te setten, zo men met hem daarover konde verdragen. De Koningin heeft mij heden door haar Secretaris doen versoeken, om aan UEd. Groot Agtb. het affaire van de vrouw van Sommersdijk te recommanderen 17). Dien ik hebbe geantwoord, sulx wel te sullen doen, gelijk hier nevens geschied, dog dat de oorlog weinig gelegenheid gaf, om vereffening van die saken te maken, devvijle men niet wist, wat werden zoude, dat aan de stad groote beloften waren gedaan van assistentie, dog dat geen woord was gehouden, wat iver ik alom en nog hier bij den Koning daartoe had aangewend.

Dus ver geschreven, komt tijdinge uit Schotland, dat de overgekomene Ieren voor een gedeelte zijn gematst en de rest verjaagt, dat hare leidsman is Wakop, die in Holland een Schots regement heeft gehad en mij zeer particulier bekent

-ocr page 139-

121

is, bij hem hebbende nog andere officiers, die in Nederlandse dienst zijn geweest.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Men heeft onlangs gemeint, dat het Parlement zoude verschoven werden, edog de leden, die daartoe genegen waren, zijn weder van opinie verandert en meinen nu, dat zij bij eikanderen behoorden te blijven. Omdat in vier posten hier geen brieven aangekomen zijn, is men be-dugt, of het paketboot wel mogt genomen zijn. Een brief uit Chester meldt, dat daar zeker persoon uit Yrland was aangekomen, die seide, gezien te hebben benoorden Yrland in zee twintig groote schepen. Zo sulx waar is, ver-meinde men hier, dat die de Franse vloot van Toulon zouden zijn. Waarvan uit Parijs herwaarts is geschreven, dat, indien zij tot Brest niet binnen konden komen, dat dan na Yrland zouden setten. Gemelte persoon, hoewel de meesten agten, dat die twintig schepen de vloot van Kirk zal zijn geweest, welke van voor Londonderry is verseilt, zeide, dat dezelve noorderop seilden. Heden zoude de Grave van Solms tot Chester inschepen tot het ontset van Londonderry. Die plaats, zowel als Iner-schelling, clefendeert zig nog sterk, en zijn daar voor seer vele Ieren gedoot, en de laatste van de belegering verlost, hebbende een regement, dat daarvoor stormde, tot een man toe gedoot. Zo als voor Derry twee rege-menten zijn geheel geruineert. De Schotten hebben een Iers schip met paarden en krijgsknegten genomen. Tot Edenburg zijn verschijde personen van aanzien gilliti over hoogverraat verklaart 18), de sommige als met King James hebbende gecorrespondeert, andere de partij van Dundee favoriserende, en andere aan het voor dezen gemelte verraat vast zijnde. Het is bijsonder, dat de lan-

-ocr page 140-

122

ding in Schotland op dezelve tijd geschag, als het verraad onder handen was. Hamilton, die de twee Schotse schepen commandeerde, welke genomen zijn, wil men, dat het hooft is afgeslagen. Wij hebben heden den Prins van Dennemarken in volslagen gezondheid gezien.

Waarmede ver blij ve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Volgens berigt van Chester zo zoude de Grave van Solms heden of morgen van daar op Yrland oversteken. Indien hij in tijds kome, verwagt men vasteiijk, dat de stad Londonderry zal werden ontset, dog zij zoude omtrent dezen tijd bijkans ten einde vivres zijn. Kirk is uit het Meir, daar hij tot nog toe gelegen heeft, gezeilt, benoorden om, ten einde hij niet ver van Innerschelling lande, om zig met de protestanten van die plaats, welke zig nog dapper quijten, te voegen.

Vermits zedert mijne laatste gene conferentie is geweest, zo ben ik in geen staat, om nopende het avanceren der tractaten iets nieuws te melden, dog op morgen is daartoe weder een dag bestemt, als wanneer over de verdere extensie zal werden gesproken. De heer Smettau, Brandenburgse Envoye, gaf mij gisteren de visite en geliefde bij herhalingen te presenteren uit naam van zijn meester te gelijk te treden in de tractaten, die hier tussen den Koning en den Staat wierden gemaakt ,, zo als hij te voren versogt heeft tc gelijk mede te handelen, en

-ocr page 141-

123

versogt mij, dat ik geliefde te onthouden, hij deze offres hadde gedaan. Ik meine, dat men hier seer genegentlijk Zijn Keurvorstelijke Doorlugtigheid tot dezelve zal insluiten.

Het affaire van Doctor Oates houdt de Huizen des Par-lements bezig. Het Hogerhuis zag liefst, dat hij meinedig bleef verklaart, opdat niet meer zoude kennen getuigen , messchien tegen eenige leden, en het Lagerhuis wil, dat hij gants vrij werde gesproken. Men ziet hier pasquillen tegen onse natie uitgegeven, om dezelve, wegens de saken, in Indien gebeurt, swart te maken. Dus verre geschreven zijnde, brengt Sr. Uilenbroek, die zo even met het Eotterdams convoy aankomt, mij UEd. Groot Agtb. hooggeëerde missive, specterende de electie. Ik zal mij, zodra het mogelijk is, bij den Koning vervoegen, de overhandrijkinge doen en de gelaste recommandatie afleggen 19). Het Rotterdams convoy heeft geen vijand in zee ontmoet, zodat de sware Duinkerkers het apparentlijk wijder noordop zullen hebben gezet.

Waarmede blijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster q0 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Op bevel van Haar Ho. Mog. gisteren den Koning aanbiedende te treden in de alliantie, die met den Keiser is gemaakt, heeft Zijn Majesteit ons Commissarissen toegevoegd, om met deselve daarover te spreken. Het verseilen van enige

-ocr page 142-

124

schepen voor Duinkerken, om de visserije te veiligen en het uitlopen dier kapers te hinderen, hebben -wij hem ge-recommandeert en versogt. De Hertog van Schomberg en de Grave van Solms zijn wel aan den oever van de ler-sche zee, maar nog niet overgegaan (zo ik hoor, bij gebrek van genoegsaam en suffisant vaartuig). Bij voorvallende occasie gisteren met den Koning sprekende van de considerabele koopvaardij-vloot, die tot Pleimuiden ligt, verstond uit hem, hij gene detaschementen, om dezelve te begelijden, voor alsnog konde doen. Ik ben van de schippers meermalen beschreven en heb er bij den Koning ook steets om aangehouden.

Het tractaat tussen dezen Koning en den Staat, welkers inhout ik voor deze UEd. Groot Agtb. heb versten-digt, is nu afgeschreven en met eenparigheid te wederzijden geëxtendeert, dog is nog niet getekent. De lank-wijligheid, die in deze onderhandelinge is gepleegt, is niet van ons, maar van de Heeren Engelse Commissarissen voorgekomen, wien te bijster veel werk om handen is, behalven dat de twee eerste, als Danbi en Halifax voor hun particulier al vrij wat te doen hebben met de Huizen des Parlements, bijsonder met het Lagerhuis. Want men wil hun van den Koning amoveren. Dit \'s de oorsaak, dat men alle veertien dagen pas ééne conferentie heeft konnen hebben. Wat belangt mij in \'t particulier, ik ben node tot deze deputatie gekomen, heb in \'t verblijf nog minder behagen, dog maar verdriet gehad, en deze lankwijligheid verveelt mij zeer.

De besonges over het intreden tot de keiserlijke trac-taten, dugte ik, ons wel een weekjen of drij nog op sal houden. Van onze vlooten is hier niets ingekomen, als dat men segt, die onder Tourville een dag na het vertrekken van voor Brest daar is ingevallen.

De Koning vertoonde mij gisteren TJEd. Groot Agtb.

-ocr page 143-

125

propositie nopende een deputatie te velde en sorgde, dat dezelve den Vorst van Waldek zo zeer zoude affli-geren, dat hij onbequamer zoude werden, den dienst behoorlijk te doen. Dies hem aangenaam zoude zijn, dat sulx niet wierde vervolgt, maar dat men het bij de propositie liet blijven; \'tgeen hij zeer garen zoude sien en mij gelast aan UEd. Groot Agtb. over te brieven. Ik sal aanhouden, om zo spoedig de gewenste electie te bekomen, als mij mogelijk zal zijn. Tussen den generaal Mackay en de llebellen Dunde en Atol is een gevegt op de Hoge Schotse landen geweest. De laatste Nou velles willen, of Dunde zoude zijn geslagen en gedood, hoewel gisteren andere gerugten waren 20).

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster Aug. 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Eindelijk is de gewisse tijding gekomen, dat Londonderry is ontset en voor een maand geproviandeert. Het zoude geen drij dagen langer hebben konnen houden. Daar zijn veel honderden menschen van honger gestur-ven. Katten, honden en ratten heeft men gegeten. De Gouverneur, dat een predikant is, heeft geen meer militie binnen begeert. De Colonel Kirk, die dit ontset verrigt heeft, had voor het kasteel Kilmore, dat hij passeren most, een schip gelegt, \'tgeen \'tselve met schieten ophielt, terwijl de andere provisie-schepen passeerden

-ocr page 144-

126

tot binnen het meir en de gespanne keting verbroken. Die van binnen waren als desperate menschen. Niemand had van overgeven willen spreken en waren alle resolveert, eer van honger te sterven, als sig over te geven in de handen der Katolische Ieren. Die van Inniskil-ling, het eiland Insch en nog een plaatsje defenderen sig nog wel, zodat er nu weder hoop is van Ierland te herwinnen.

In Schotland is een bataille geschiet. Dunde, sterk, zo men meint, wel agt of tien duizend man, hoewel veel maar gewapent met stokken, heeft Mackay, sterk drij a vier duizend man, alle gereguleerde militie, aangetast. Het regement van Balfort en nog een, beide oude Schotten, die lange in Holland hebben gedient, smeten op de eerste scheut het geweer neder, waarom weet men niet, dog nieuw aangenomen volk weerde sig dapper, zodat Mackay een eerlijke retraite nog heeft gemaakt, agterlatende ses stukken kanon, benefFens den overste Balfort, die men niet weet, of dood of gevangen is. Er zouden ses hondert man op de plaats zijn gebleven. Dunde was mede aan de andere zijde dood gebleven. In den beginne wierd deze tijdinge zeer gevaarlijk opgenomen, omdat daardoor bet meest noorder gedeelte van Schotland voor de Rebellen zoude staan, maar nu werd zo hoog niet geagt, en vermeint men, dat met de defensie van Londonderry geen lersch secours meer sal konnen overkomen.

Uit zee verwagt men hier dagelijk van een bataille te hooren. Milord Halifax is met de meeste stemmen in \'t Lagerhuis vrij gesproken. De onenigheden en factiën zijn hier groot, de veranderlijkheid der humeuren ongelofelijk. De Heer Schuts, Lunenburgse Envoyé, heeft mij heden versogt aan UEd. Groot Agtb. ten besten voor te dragen zeker affaire van het Lunenburgse sout, waarvan men de lasten, om den intree facielder te ma-

-ocr page 145-

127

ken, garen sag vermindert; \'t gene ik dan bij dezen UEd. Groot A^rtb. ben toedienende.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ^ Aug. 1689 21).

Edele Groot Agtbare Heeren!

Door de porcelein bakkers, met wién haar die van \'t aardewerkersgild hebben gevoegd, heb ik reets bij den Koning al gedaan, wat mij mogelijk is geweest, edog ten besten tot nog toe niet kennen verwerven, vermits Zijn Majesteit die saak ontijdig oordeelde 23). Zal egter op het bevel van UEd. Groot Agtb. niet nalaten nader in-stantiën te doen, hoewel so ik dorste een woordjen seg-gen, zijn de saken alhier in zodanigen ploy, dat men dingen, die de wetten van het rijk raken of iets het minste intrest van de natie belangen, gants niet met vrugt kan bewegen. Hoe zeer men onze natie beminde, zo jeloers is men nu, en schijnt de liefde verwandelt te zijn, izo niet verwisselt. Waarvan te particulariseren spare, om de hatelijkheid van de stoffen en personen en de onzekerheid der brieven, tot dat de eer sal genieten van UEd. Groot Agtb. presentie; daarna bijster verlange.

Het tractaat van inhout, als ik aan UEd. Groot Agtb. onlangs over heb gebrieft, is wel geëxtendeert, maar in \'t net nog niet afgeschreven, gelijk ook het hooft niet en is gedresseert. En wat aanmaningen wij steets doen, zo en hebben wij tot nog toe sulx uit handen van de Heeren

-ocr page 146-

128

Engelse Commissarissen niet magtig konnon werden. Ierland , binnenlandse saken, de -vloot, het parlement en veel saken meer houden de Heeren Commissarissen geoccupeert.

Dat de stad Londonderry eindelijk niet alleen is gepro-viandeert maar verlaten, is nu gewis. De burgerij van binnen heeft op de wijkende Ieren een uitval gedaan en in de achterhoede nog eenige betrapt; kranken en gekwetsten zijn agter gelaten. Dit geeft hier groote vreugde. De honger is zo groot geweest, dat men nu voor seker segt, aldaar omtrent ses duizend menschen van honger zijn gestorven. De hoop is, dat de Grave van Solms aldaar nu reets mede aangelant zal wesen. De gecombineerde vloot zoude omtrent de Sorles en tegen het zuiden van Ierland sig onthouden en enige der fregatten in de Ierse zee kruizen.

Kapitein van der Saan is hier voor ses a agt dagen aangekomen , om schepen, die naar Amsterdam wilden, af te halen, dog en heeft er geen gevonden. Dies ik hem ried, aanstonds volgens zijn ordre na Texel te setten, omdat wel wiste, dat men hem nodig konde hebben, de.vijle hij bestemt is, om op de kapers te kruizen en de kust te veiligen. Edog de Heer van Odijk heeft weten te verwerven bij den Koning, dat hij tot overmorgen hier heeft moeten leggen, om enige genomene Oosterlingen met wijn na Zeiand te begelijden. Om den Koning te spreken over \'tgene UEd. Groot Agtb. mij nopende den Graaf van Sunderland aanbevolen hebben, zal ik morgen weder na Hamptoncourt gaan 23).

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

9

Westmunster ^ Aug. 1689.

-ocr page 147-

Edele Groot Agtbare Heeren!

Het is verwonderenswaardig \'tgene men in \'t seker uit Ierland nu werd berigt, als dat het leger van Koning James van voor Londonderry zo schielijk is opgebroken, zonder dat hun iemand heeft gejaagt, en dat zij alles, waar zij passeren, in de brand steken agter hun. Men segt, dat de mars na Dublin hebben genomen. Self Ca-rikvergus, een bequame zeehaven, is door hun tot asse gebragt en verlaten 24). Zo swaarhoofdig als men onlangs over de lersche sak en was, daar het oproerig wesen der Schotten bijquam. groote murmureringen en hoge discoursen, zo vreugdig is men nu, en werd de reductie van Ierland voor een gewisse zake aangezien. Dat God geve! Hoewel gezegt werd, dat King James nog voor wijnig dagen aan zijn vertrouwelingen in dese stad had laten weten, zij zouden goeds moets zijn, Vrankrijk zoude hem de hand bieden, bij wilde overkomen en de saken herstellen.

De Hertog van Schomberg doet vast zijn troupes mede inschepen aan den oever van de lersche zee. Men geeft ons nu weder goede hoop van een gedeelte gelds mede te krijgen tot remboursemeut der verschotene penningen, en is dienaangaande een Bill heden in \'t Lagerhuis ge-passeert. Wat belangt den Heere Graaf van Sunderland, zo hebbe ik aan den Koning de last, die UEd. Groot Agtb. mij hadden gegeven, voorgedragen, en hij heeft mij in dien sin geantwoord, dat niet konde sien, waarom UEd. Groot Agtb. hem op een andere wijse zouden bejegenen, als voor dezen, en scheen hij simpele uiterlijke aanspraak en de gewoonlijke civilitijten niet qualijk te sullen nemen. Hoewel hij mij zeide, dat beter oordeelde, dat die Heer sig in een ander provintie en buiten UEd. Groot Agtb. stad ophield, als daar binnen. Ik gisse, om te minder bequaam te sijn tot on-

9

-ocr page 148-

130

derhouding van correspondentie. Hoewel hij mij daar niets van zeide. Dog om hem te doen vertrekken, heeft hij het minste niet gezegt, en scheen deze beleefdheid van UEd. Groot Agtb. hem niet onaangenaam te zijn.

Wegens de porcelein-bakkers heb ik hem uit UEd. Groot Agtb. naam weder ten besten gesproken, doghet-selve antwoord bekomen als voor dezen, te weten, dat deze of diergelijke saken nu van het saisoen niet en zijn en daarom dat versoek best verschoven, en derf ik er bij doen, dat het humeur van deze natie nu hebbende geleert, oordeele, dat zij noit tot faveur aan onze koopluiden te bewijsen, zullen zijn te bewegen. Ik hebbe voor dezen UEd. Groot Agtb. doen weten, hoe ik mij vrij verlegen had bevonden omtrent twee poincten, die er in het tractaat met deze kroon zouden influeeren.

Het eerste was, de vrede conjunctim te maken, en het andere het aantasten van Deensche en Sweetsche schepen, die den wil na Vrankrijk hadden of van daar qua-men; waarbij mijne redenen hadde gevoegd, en heb ik het tekenen van \'t tractaat daarom tot nog toe verschoven gehad, en self niet geschroomt aan den Koning mijn bekommeringe ronduit bekent te maken. Edog hebbende bespeurt, dat Haar Ho. Mog. zonder onderscheid het aantasten der schepen op Vrankrijk hebben goed gevonden en dat men reets is gevallen in de termen van conjunctim vrede te maken door het tractaat, dat Haar Ho. Mog. met den Keiser hebben gemaakt en aan deze kroon aanbieden in te treden, dat mijne medebroeders daarover waren, so heb ik tot de tekeninge eindelijk mede gere-solveert, indagtig zijnde \'tgene UEd. Groot Agtb. mij voor dezen hadden aanbevolen, namentlijk, so veel mij doenlijk was, te effectueren, dat er tractaten offensief en defensief met deze kz\'oon mogten werden gesloten, die dan gewoon zijn deze clausule, van conjunctim. vrede te

-ocr page 149-

131

maken, te bevatten. Voor wijnig dagen heb ik den Koning weder voorgedragen het groot belang, dat de in-gesetenen van den Staat hadden over het lang leggen van de zo considerabele koopvaardij-vloot tot Pleimuiden, en hoe nodig hun convoy behoorde te werden verleent, alzo de goederen vast bedurven en de schepen zig zeiven consumeerden door onkosten en maandgelden. Waarop hij heeft belooft aanstonds convoy te zullen doen afgaan, als men uitslag van de batalje ter zee hadde. Voor welke tijd hij gene schepen kon detacheren. Dit heb ik aan de schippers doen weten.

Ik hebbe den Koning nu voor de vierde maal weder voorgedragen, hij wilde dog de goede hand leenen, om assistentie den Heer Scharphuizen te doen hebben en te helpen bevorderen, dat de stad betalinge van de Pro-vintie bequam nopende de agterstallen van de eene man en dat ten dien einde naar over zee wilde schrijven. Dit heeft (hij) mij weder belooft, als voor dezen. Ik hope sulx nu niet sal werden vergeten. Hoewel ik de missive van UEd. Groot Agtb. tot de electie op zijn tijd hebbe overgegeven, zo en heeft men mij de rescriptie nog niet teruggesonden. Dees avond is de conventie nopende het aanhouden der schepen, die op Vrankrijk varen, bij ons getekent, edog het principaal tractaat te tekenen verschoven en twijfele, of sulx nog deze week zal geschieden.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ^ Aug. 1689.

9

-ocr page 150-

132

Edele Groot Agtbare Heeren!

Het tractaat, tussen deze kroon en den Staat ontworpen, nu binnen wijnig dagen staande getekent te sullen werden, zo hebben wij bij Haar Ho. Mog. onze demissie versogt, die hoop dat ons zal werden geaccordeert, opdat ik so bequaatn moge werden, om mondeling mijn dienst aan UEd. Groot Agtb. op te dragen en haar veler voorvallen en saken verstendige, die beter bij monde als met de pen werden geuit. Eergisteren is de Bill tot het fons, om den Staat remboursement van de bewuste gelden te doen, gepasseert, zodat de hoop tot betalinge nu groter is geworden.

Zeker Bill, waarbij de vrouwen gelast waren, hoeden te dragen, als van ouds, heeft voorgisteren twintig duizend mensen op de been gebragt, supplicerende aan het Hogerhuis tot intrekkinge van dezelve, vermits zij intrest hebben in \'t dragen van sijde kappen, linten en sijde, hier gewerkte stoffen. Een groot getal had een sr,uk broot in de regterhand en een wit papier in de linkerhand , \'tgeen quasi een request verbeelde. Het geschreeuw van deze luiden, die in mans, vrouwen en kinderen bestonden, heeft zo veel uitgewerkt, dat bewuste wet is gesuspendeert tot nader examen.

Men wil, dat de Koning het Parlement zal verschuiven tot naar een maand of drij, en is de conclusie van \'s Konings revenuen voor al zijn leven tot die tijd uitgesteld. De Koning heeft heden een monstering gedaan op Honslei-heide van negen duizend man, zo Engelse als Neerlandse militie, alle schoon volk. Ik hadde de eere van met hem het middagmaal te houden en na den eeten hebbe aan Zijn Majesteit geklaagt, dat de Engelse kruizers in de Noordzee niet en waren, die wij bij de laatste conventie hadden bedongen, en dat dezelve aldaar wel zeer nodig zouden wezen, om de Duinkerkse kapers,

-ocr page 151-

133

die door onze oorlogschepen niet bezeilt konnen werden, te beteugelen; dog of die gesonden zullen werden, weet ik niet. Zijn Majesteit zeide mij, dat dewijle de Bill tot de betalingé voor den Staat nu was gepasseert, dat hij meinde met den eersten op het fons gelden te nego-tieren, om dezelve over zee te doen gaan, \'tgeen ik hope, dat nu eindelijk vlotten zal. De Hertog van Schom-berg, zeide hij mij, dat op voorleden maandag na Ter-land over is gescheept.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ^ Aug. 1689 35).

Edele Groot Agtbare Heeren!

Het is seker, dat de Hertog van Schomberg tot Chester is ingescheept en naar Ierland overgezet, die daar reets is aangekomen 26). Zeven regementen zouden door sorg van den Heer Sgravenmoer nog werden nagesonden, welke tot dezen mars zig al te graag niet hebben ge-toont. De Predikant Walker, die Londonderry zoo manhaftig heeft gedefendeert, is hier aangeland. Men segt, hij Bisschop van Londonderry zal wezen en Governeur van de plaats. Hij brengt tijding van een zeer groote nederlaag, die de Protestanten aan de partij hebben gedaan. Vele honderden zijn gevangen en meerder tal gedood, zodat het geheele Noord-Ierland is verlaten en voor dezen Koning houdt. De nood is zo groot in de

-ocr page 152-

134

belegering geweest, dat, zo als meermaal heb gemeld, dog nu met sekerheid kan seggen, er ses duizend mensen van honger zijn gestorven. De burgerije zonder enig soldaat heeft alleen deze wakkere defensie gedaan, die het behout na allen schijn van Ierland zal wezen. Het hooft van een hond is voor veel geld daar verkoft gewerden , om den hongerigen tot spijs te strekken.

Dat de Franse vloot in zee is, werd hier nu door ooggetuigen berigt, en men wagt alle moment van een bataille te hooren. Het schip van kapitein Brakel is solider mast tot Pleimuiden binnen gekomen. Hier nevens gaat de missive van den Koning, benefFens de gewenste electie, die mij nu so eerst toegesonden is. Ik hadde ge-meint, dat heden onze tractaten getekent zouden zijn geworden en was een uur daartoe geassigneert, maar vermits de stadige veelvuldigheid van affaires is dit affaire weder verschoven tot op morgen, behalven dat de Heer van Citters onpasselijk zijnde van het land niet heeft konnen herwaarts komen. De Koning heeft heden het parlement geadjourneert tot over een maand, als wanneer de presente leden weder adjournement zullen maken, ten ware nootsakelijke affaires sulx verhinderden. Tot in October is insgelijks het parlement in Schotland verschoven.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

20

Westmunster Aug. 1689.

-ocr page 153-

135

Edele Groot Agtbare Heereu!

Vermits van de vlooten niets hier inkomt, begint men te denken, of de Franse wel ten westen Ierland mogte zijn, om aldaar enig krijgsvolk aan land te setten, te meer alzo uit Parijs is berigt, dat er sadels en calessen waren gescheept en dat zij vervolgens het slaan tegen onze vlooten zouden meiden. ten ware enig avantage sagen. Als de Hertog van Schomberg in Ierland te lande trat, vonden sig enige compagniën Ierse ruiterij aldaar, dog zij vloden en verlieten de strand. Hoewel sommigen willen, dat er nog twee regementen Ieren in Karik-fergus zouden liggen. Van dag tot dag werden de conferentiën met de koninklijke commissarissen verschoven , zodat in plaats dat men heden had gedagt de laatste hand aan de tractaten te sullen leggen met die te ondertekenen, sulx om de siekte van Mylords Danby en Halifax weder tot morgen is verschoven. Waarlijk Ed. Groot Agtb. Heeren! deze togt ontschiet mij zo in tijd als andersints zeer en heeft mij geset tegen mijn begeerten, inclinatie en gedagten buiten mijne saken, zodat door mijne absentie zeer merkelijke schade hebbe geleden. Het parlement nu geschijden zijnde, zijn alle de leden, behoudens de ministers, heimwaarts getogen.

Een voornaam queeker hier ter stede had mij voor enige maanden versogt expeditie van justitie te willen recommanderen in sekere sijne saak. Heden komt hij mij versoeken , om UEd. Groot Agtb. voor die gunst, welke zij hem bij de Heeren Schepenen provisioneel hadden besorgt, te bedanken, en daarbij voegen een tweede versoek van nader expeditie in zijn gemelte saak; gelijk als in dit biljet kan werden gezien 27). Ik en zoude de vrijheid niet gebruiken, om UEd. Groot Agtb. met deze klijnigheden moeijelijk te vallen, dewijle dog bij de justitie in Amsterdam aan ieder een goed regt geschied,

-ocr page 154-

136

maar omdat hij met twee Parlements Heeren is geiic-compagneert, die mij zijn saak voorstellen, heb niet derven afzijn, dit biljet over te doen gaan.

De Bill tot het fons van betalinge voor het verschot, dat Haar Ho. Mog. hier hebben gedaan, is nu bij den Koning mede geaggreëert, maar alzo de gelden langsaam staan in te komen en tot afbetalinge van de gehele

O O

somme een geruime tijd van node is, want het is op inkomende suiker en tabak, zo schijnt de necessitijt wel te vereischen, dat die gelden bij negotiatie werden ge-avanceert; wes schijnt credit hier op de Beurs gevonden te sullen werden. Dan of sulx door den Koning of door Haar Ho. Mog. ordre sal werden gedaan, is mij onbewust. De vier bewuste suffisante kapers van Duinkerken hebben op eenmaal voor wijnig dagen vijf en twintig koolhaalders genomen, dog de schepen gerant-soeneert en de schippers medegenomen. Ik heb niet nagelaten den Koning van het uitlopen dezer kapers kennis te geven, met versoek, of het hem mogt gelieven, tot opsoeking derselver, enige van sijne schepen af te senden, dog en kan niet, bespeuren, dat daartoe resolutie is genomen.

quot;Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb.

gants ootmoedige dienaar, N, Witsen,

Westmunster, 2 Sept. 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Het is geweest voor drij dagen, dat wij het dus lang

-ocr page 155-

137

onderhanden zijnde tractaat met deze kroon hebben ge-tekent, niet anders behelsende, als ik voor dezen heb gemeld 28). Voordelen aan onse zijde of voordelige proportie in het krijgswesen en hebben wij niet bedongen, dog een articul, \'tgeen men er nog in gekregen heeft, nadat al eens was afgeslagen, segt, dat men in korten spreken sal van een denombrement van forces en employ.

De Ierse novelles zijn bij continuatie favorabel. Zeventig schepen met provisie heeft de Hertog van Schom-berg teruggesonden, vermits zo groote overvloet aldaar te vinden is. Om twintig schellingen werd in Ierland een os gekogt, om dertig een paard. De nederlaag, die het wijnig volk van Inniskilling gedaan hebben op de Paapsche Ieren, is bijsonder. Een troep van twaalf hon-dert heeft twee duizend vijanden effective gedood, vijf a ses hondert doen verdrinken en meerder tal verstroit, die het geweer neder hebben geworpen. Makarti, generaal van King James, is gevangen, en so er geen notabele assistentie uit Vrankrijk in Ierland komt, zo zullen de saken van James daar haast zijn gedaan. Dit alles is te danken aan den predicant Walker, die het stedeken Londonderry zo manhaftig heeft beschermt. Zonder hetwelke Ierland gants was verloren geweest en de saken in Schotland zo goeden ploy niet zouden hebben.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westraunster 6 Sept. 1689.

-ocr page 156-

138

Edele Groot Agtbare Heeren!

Zedert mijne laatste en is alhier niet bijsonders voorgevallen, wezende de meeste leden van de twee Huizen des parlements te landewaarts en de Koning nu op Windsor, om het vermaak van de jagt. Uit Schotland komt bier heden de Lord, Hoge Commissaris van Zijn Majesteit, de Grave van Hamilton, om raport van het wezen aldaar te geven. Men segt, dat de Koningsen weder twee h drij hondert der Kebellen hebben verjaagt. Meester Walker, die tot Londonderry heeft gecomman-deert, zag ik gisteren raport aan den Koning doen. Hij wierd bijsonder vriendelijk ontfangen, salueerde den Koning op de kniên en antwoorde op de vragen, die Zijn Majesteit hem dede, met een neerslagtig gesigt, zig steets buigende derwijse, als de geestelijkheid bier gewoon is ter kerke. Het verstand en dapperheid schitterde hem ten ogen uit, en gaf zijn geestelijk gewaat ontsag aan den persoon. De sorg gedurende het beleg heeft hem het hair doen grijsen. De Koning omarmde hem en seide, den dienst, aan \'tKijk, aan \'t Protestantse wezen en hem bewezen , aan zijn huis en familie te zullen vergelden. En waarlijk deze man is de oorsaak van \'t behout van Ierland, van den goeden doen in Schotland, zo niet meerder seg, van Engeland, wetende God, wat gebeurt hadde, so die stad verloren had gegaan. Ik hoorde hem naderhand verhalen de noot, waarin de plaats was geweest. Meer als drij dagen had men \'t niet kennen houden. Dode katten waren voor veel geld verkoft. Geweekte huiden was de beste spijs. Van tussen de agt en negen duizend combattanten was er in de stad geweest op \'t aangaan van \'t beleg, en op zijn vertrek telde men nog vier duizend, drij hondert. Van den Hertog van Schomberg zijn zedert zijn overkomst geen nou-velles. De sommigen willen, of King James met agt dui-

-ocr page 157-

139

zend ruiters hem zoude tragten aaa te tasten; dog ako in een vaste plaats is, werd wijnig gevreest en meent men, hij haast genoodzaakt zal zijn weder over zee te keeren. Uit onse vloot en is hier geen beschijt, dat ik wete.

De schippers van Amsterdam uit Pleimuijen schrijven mij somtijds, ten einde zij convoy om de West mogen krijgen. Ik heb gisteren voor de derde maal tot Hamp-toncourt geweest, om den Koning daarover te spreken, maar steets het ongeluk gehad van Zijn Majesteit niet te konnen sien. De Beurs begint alhier te gevoelen de schade, welke de Franse kapers hun aandoen. Dezen avond ben ik weder aangesproken wegens den generaal postmeester alhier over het affaire der brieven, voor dezen aan UEd. Groot Agtb. gemeld, met versoek dat ik Haar Edelheden die sake ten beste zoude erinneren; zo als dan hier nevens ben doende.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ^ gquot;^\' 1689 59).

Edele Groot Agthare Heeren!

Voor gisteren bij den Koning op Hamptoncourt sijnde, is hem door ons voorgebragt, hoe Haar Ho. Mog. gelast hadden bij speciale resolutie hem te versoeken, dat dog beliefte, ten minsten vier schepen van oorlog van de vloot te detacheren, om de koopvaardij-schepen, so omtrent twee hondert meest uit Texel gekomen en nu in

-ocr page 158-

140

Pleimuiden liggen, te convoyeren. Ik hebbe daarbij ge-voegt het groot belang, dat de negotie van Amsterdam daarbij hadde, en dat de sommige van die schepen reets een jaar geladen hadden gelegen, tot de uiterste schade van de reders en koopluiden. Zijn Majesteit seide ons, dat geconsidereert de Franse vloot nu in of omtrent Brest (was) en apparentelijk geen zeeslag, dat hem moeide, (voor) te vallen stond van dit jaar, en dat de Franse (juist) zoo groot en genoegsaam egaal met de onze (was), hij geen detachement na de Straat konde doen, dog wilde wel de koopvaardij-schepen met de vloot tot in de Spaanse zee doen convoyeren en dan deselve met een schip of ses voortsenden; hoewel sig daarop niet termineerde of enig besluit nam. Ik seide, dat het convoy, schoon Haar Ho. Mog. maar van vier schepen melden, wat wijnig zoude zijn en bijsonder op de terugkomst, daarop men most denken, dat ook de schepen in verschelde gewesten raosten wezen, dat er een considerabele vloot behoorde te zijn volgens onse conventie.

De Koning, zig herhalende, seide, dat als men vernam , dat de vijand zijn magt van hier na de Middellandse zee sond, dat hij dan een gelijk of meerder tal zoude doen volgen, hoewel daarop te considereren valt, dat als de Fransen vooruit waren , de onzen messchien te laat mogten komen, zodat best was, dat de bedonge magt,-indien het hier te stellen was, te gelijk afgong. Deze saak staat dan aldus, en daarop sorg ik, nog so haast geen resolutie zal werden genomen. Mij valt mede in, dat aan zo considerabele koopvaardij-vloot ordre zal moeten werden gegeven, als zij al ter begeerder plaatse zullen zijn aangeland, hoe zij weder terug zullen komen; \'tgeen zonder oorlogschepen, die hun voor geley strekken, niet zal konnen geschieden. En of sulx is versorgt, is mij onbewust, wezende hetselve ter bewint

-ocr page 159-

141

en bevel van de Heereu ter Admiraliteit. Ik zoude ag-ten, indien Zijn Majesteit wierde gedient van advis der Heeren ter Admiraliteit tot Amsterdam, of wel van den Heer de Wildt in \'t particulier, die bij den Kocing in bijsondere agtinge is, dat sulx groote ingressie op hem zoude hebben. Wes zij het gelieven te dirigeren, zo als het heilsaamst zullen oordelen. Ik kan haar versekeren, dat deze stremming in de negotie met het blijven leggen van de vlooten, door mij meermalen aan den Koning is voorgehouden; waartoe zo door de schippers, als eigen kennis, dikmaal ben geport, dog de bijsondere conjuncture hebbe alles tot nog toe gestremt.

Ik heb menigmaal aangehouden, ten einde het beloofde tal Engelse kruisers in de Noord-zee mogte komen, maar men heeft mij te gemoet gevoegt, dat het bestemde tal van Hollandse kruisers mede ontbrak, zodat, indien men vast wil gaan, dat onse commersie zal werden beschermt, men eigen sorg en equipage diene te hebben en te doen.

Dat voor Torbay de geconjungeerde vloot ligt, werd van daar gebootschapt, zo ook uit Ierland, dat het kasteel van Karrik-Fergus aan den Heer Hertog van Schom-berg op discretie is overgegeven. En vermits wij nu in korten van hier staan te vertrekken, zo bidde ik Haar Ed. Groot Agtb. indien er iet mogte zijn van hunnen dienst, \'t zij in saken \'t gemeen, de stad of haar in \'t particulier betreffende, dat zij mij gelieven te gebieden , konnende ik hun versekeren, dat glorie sal maken van met hunne bevelen te mogen werden gehonoreert30). Hier ligt nu een oorlogschip van de Maas, kapitein van dei-Kolk , met hetwelk ik gedagt hadde, dat wij zouden overkomen, edog vermits zijn legdagen zeer kort zijn en wij nog onze \'publicque afscheid hebben te nemen, en dan paarden en koetsen te verkopen , zo zullen wij op zijn terugkomst moeten wagten, makende hij staat, dat binnen veer-

-ocr page 160-

142

tien dagen weder hier zal zijn, vermits al reets koop-vaardij-schepen tot Rotterdam op hem wagten.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westraunster ^ Sept. 1689.

1 ó

Edele Groot Agtbare Hoeren!

Hoe de geconjungeerdo vlooten sig in Torbay hebben vervoegt, nadat die van den vijand tot Brest was gere-tireert, zullen zij reets van elders hebben verstaan 81). Men wil, dat de onze, naar ingenomen bier en water, weder t\' zee zal kiesen.

De ratificatie van het Deensche tractaat wegens de over te komen troepes is van hier versonden en bchaagi sulx den Koning, den Prince George en de gemeente seer. Zo als ik uit den Grave Oxenstierna, Sweetse Envoyé, versta, zo is niet, als alles goeds, aan die zijde te verwag-ten. Zijn Edelheid gaat op aanstaanden maandag benefFens den Baron Gurts, Hessische Envoyé, en, ik mein My-lord Paget, die naar den Keiser in qualiteit, als ambassadeur , voor deze kroon gaat, en Mylord Dorslei, die in den Haag, als Envoyé, komt resideren wegen dezen Koning , over zee; zullen begeleid werden van twee Engelse oorlogschepen en een convoyer uit de Maas. Ik hadde garen gesien, dat wij met dat geselschap hadden vertrokken, edog is onmogelijk geweest, want de Koning in de stad niet sijnde geweest, zo heeft men do audientie van afscheit nog niet konnen hebben, behalve dat met de vi-

-ocr page 161-

143

sites en wedervisites eenige dagen vereist werden, en dan nog het verkopen van paarden. Dies schijnt mij toe, dat wij hier nog een week of drij ons zullen moeten ophouden.

Men zoude hier gaarn willen sien, dat in ons aanwezen nog geadjusteert wierde de verdeling van de gelden , die aan Prins George zullen moeten uitgekeert werden over het Holsteinse werk in conformité de acte, zo de Heer van Heemskerk heeft getekent, daarover is geschreven, maar of de Staat ons dienaangaande zal gelasten, weet ik niet. Men hoort van merkelijke schade, die de Beurs van London onlangs over is gekomen door verlies van schepen; \'tgeen die luiden al wat t\' onvre-den maakt.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ~ Septemb. 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Veel veranderings van hier weet ik niet te melden. In Ierland, segt men, gaan de saken voor de wind en zoude de Hertog van Schomberg na Dublin in marsch zijn. Koning Jacob houdt op seker plijn, veertig Engelse mijlen van Dublin, ses duizend ruiters en twee duizend dragonders op de been, om gemelten Hertog het hooft te bieden. Men koopt in Ierland om dertig schellingen het beste paard, zodat uit dees Konings voetvolk veel soldaten tot ruiters of dragonders werden gemaakt, -Brieven, aan ons uit Torbay geschreven, melden, dat

-ocr page 162-

144

het bootsvolk op de schepen van Haar Ho. Mog. fris en gesond zijn, en de schepen in goeden stand. Men heeft doen opnemen, welke bequaam zouden wezen, om naar de Straat te konnen gaan, zodat ik gelove, de gedagten, om enige derwaarts te detacheren, beginnen te gaan, maar wanneer en hoe veel, weet ik niet. Gisteren was ik tot Hamtoncourt, maar en konde den Koning in \'t particulier niet spreken, vermits er Conseil wierd gehouden 32). Dies ben van zijn gedagten niet te wel ge-ïnformeert. Volgens de conventie zouden vijftig schepen na de Midlandsche zee moeten gaan, edog ik twijfe-le, of de gedagten hier daar heen sullen gaan, en mes-schien zal men willen, dat sulx door ons in overleg met de Engelse Heeren werde gebragt en gereguleert. Edog wat mij belangt, vinde mij niet gequalificeert, om buiten de conventie, die van den Staat is geratificeert, enig ander advijs te geven. Daarom houde voor gere-peteert, met permissie van UEd. Groot Agtb. \'tgeen met de vorige post heb geschreven, te weten, dat niet ondienstig zoude zijn, dat bij de Heeren van Amsterdam, van waar de meeste schepen, die nu in Pleimui-den liggen, zijn uitgevaren, of wel van den Heer de Wildt in \'t particulier, enig advijs aan den Koning dies-aangaande wierde toegesonden, zo nopende het verseilen der gemelte schepen, als wel op hun relourneren te zijner tijd 33).

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster Sept. I(i89.

-ocr page 163-

145

Edele Groot Agtbare Heeren!

Bij occasie dat Sr, Uilenbroek overgaet komt dese, en-kelijk om UEd. Groot Agtb. te groeten met offres van mijn geringen dienst en te seggen, dat men bier nu delibereert over het senden van een vloot naer de Mid-lantse see. De Koning heeft er met iemant van onse confraters van gesproken en sijne Admiraliteyten gelast, hem te dienen van advis. Ik gelove, dat deselve niet genegen sullen sijn, om veel van haere schepen van oor-logh van honck te senden. Het schijnt, dat hier gebrek van zeevolk is, hoewel onse gemaekte conventie behelst, dat men een vloot van vijftig schepen van oorlogh zoude senden, so als sulx bij Haer Ho. Mog. reets is geratifi-ceert34). quot;Wat mij daervan voorkomt, sal niet naerlae-ten te notificeeren.

De tijdingen uyt Ierland sijn alle zeer favorabel. Twee a drie dusent Paepse Ieren hebben sig bij den Hr. Schom-burgh gevoegt. Hij marseert regt op Dublin. Uyt onse vloot hebben wij brieven, dat deselve in goeden doen is. Het volk is fris en gesont, dog onder de Engelsen sijn vrij wat sieken en dooden. Men segt het toekomt, vermits het vlees bedurven is, als ontijdigh wesende gesou-ten. So dra als de Koning in de stad komt, staen wij ons afscheyt te nemen, onder hoop van met het Kotter-dams convoi op haer terugkomst, dat heden vertrekt, over te komen. Dies verhope binnen drie weecken de eer te hebben van mijn dienst mondelingh aan UEd. Groot Agtb. te presenteeren.

Waermede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.

London 22 Sept. 1689.

10

-ocr page 164-

146

Edele Groot Agtbare Heeren!

Wat ons heden is voorgekomen, gelieven ÜEd. Groot Agtb. uyt dese copye en die wij aen den Heer Griffier senden te sien35). Bij dese conjuncture schijnen dese trac-taten van nut te sijn, om den vijant met te meerder kracht aen te tasten, dog men sal de croon van Sweden mede dienen te menageren en te vrint te houden, met wien wij in vaste en bondige alliantie sijn. Uyt Ierland sijn geen tijdingen ingekomen; los gerugt wil, alsof de Heer van Schomburg bij Nuri een considerabele post hebbe ingenomen. Maer in Schotlant neemen de meeste rebellen toevlugt tot het generael pardon, en hoe schoon de saeken sig nu hier verhouden, so is er egter nog een flauwte, om vele gelden te avanceren.

Waermede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen.

London 23 Sept. 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Mij is wel toegekomen UEd. Groot Agtb. seer aangename missive in dato 20 September, waarbij sij mij de eere doen van op zo zeer vrindelijke wijze te verklaren, dat de geringe pligt, die ik hun hebbe bewezen, met verslag te doen van voorvallende saken alhier, aangenaam is geweest. Ik danke haar voor die eer en sal mij des trachten waardig te maken. Niets deert mij meer, als dat ik zo onbequaam ben geweest van reële dienst te konnen doen.

-ocr page 165-

147

Do Koning heeft mij eergisteren gezegt, dat liij nu be-goste te denken op het versenden van een gedeelte vloots na de Straat, maar dat zig niet hadde getermineert nog in tal, nog in tijd, nog in gewest. Hij hadde te considereren de magt van den vijand, die sij derwaarts mogten senden, en wanneer, het overhalen van de Spaanse Koningin, dat ik agte vóór sal moeten gaan36), en de magt, die de vijand in de nabuerschap in zee mogte houden ; om \'twelk te weten en af te zien, hij snel zeilend vaartuig heeft afgesonden. Het scheen mij toe zijn ge-dagte te zijn, met een gros van schepen alle de koopvaardij-schepen te doen convoyeren, te gelijk met het overvoeren van de Koningin, en van de eene haven tot de andere te seilen, om alzo elk schip te doen vallen in die havenen, waar zij sijn bescbijden.

Ik hebbe den Koning afgevraagt, of hij van de Admiraliteit van Amsterdam of van den Heer de Wildt in \'t particulier geen berigt ontfangen hadde, hoe Haar Ed. meinden, dat men het convoi na de West behoorde te reguleren, dog Zijn Majesteit hadde van daar niets ontfangen , \'tgeene hij egter wenste te sien, om to beter de mesures te konnen nemen in het convoyeren en aanlopen op die plaatsen, daar de schepen moeten zijn, alsmede dat ordre werde gesteld op hunne terugkomst. Wes ik hope, dat sulke berigten den Koning nog in tijds zullen voorkomen. Ik geloof niet, dat er enig detachement zal geschieden voordat de Koning is versekert van de retraite en onttakelen der Franse vloot en nadat de Spaanse Koningin tot hier toe zal zijn gekomen, zijnde, zo mij dunkt, \'s Kon inga meining, zijne oorlogschepen op Rotterdam te senden tot gemelte overhaling, als hij van de hertret der Franse vloot en het aankomen van de Ko-ninginne zal berigt zijn. Ik hebbe aan den Koning, \'tgeen in secretesse aan UEd. Groot Agtb. werde gesegt, voorgehouden met bekleding van redenen uit eigen bewe-

10*

-ocr page 166-

148

ging, of hij niet sonde konnen goed vinden, het point van de rebellen in de tractaten, tussen deze kroon en Haar Ho. Mog. intercederende, in te trekken en te veranderen. Wes hij mij heeft gezegt zijn bedenkinge op te zullen nemen en beschijt seggen; maar na ik van den Heer van Dijkveld hoore, aan wien Zijn Majesteit mijn voorstel heeft gecommuniceert, zo zal daar niet van vallen voor alsnog, ten opsigt dat sulx aan het Conseil en de natie niet aangenaam mogte zijn. Ik sal evenwel bij hem daarover aanhouden.

Mij verwondert, dat Haar Ho. Mog. hebben konnen resolveren , den Meer Schei met zo veel schepen te konnen gelasten van aan de Teems te komen, om ons af te halen en voor dien tijd met zo aansienlijke magt, als hij onder sig heeft, de zee aan de kapers te ruimen en vervolgens den armen visscher en koopman zo veel schade toe te brengen, en sulx op zo onseker van ons vertrek. Zo het na.mijn sin gaat en dat wij niet gereet zijn, gelijk ik sorge, zo sullen wij die vloot op de Teems niet laten liggen maar terug senden, om den Lande meerder dienst te doen. Hier is dagelijx occasie, ora over zee te komen met de Rotterdammer convoyen en Engelse schepen, be-halven dat de Koning ons aangeboden heeft zijn schepen, die de Koningin staan af te halen.

Waarmede verbiijve

UEd. Groot Agtb.

gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ^ September 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Het werd hier voor vast nu gezegt, dat de Heer Hertog

-ocr page 167-

149

van Schomberg de pas van Nuri in Ierland heeft gefor-ceert en sig goposteert tussen Dundalk en Drogheda, aan den grooten weg van Dublin, en niet boven twintig k dertig Engelse mijlen van daar liggende het leger van King James in de nabuerschap, zodat men dagelijx van een bataillo gedenkt te horen. Aan deze sijde is men sterker en wel gereguleert voetvolk, dog aan de andere sijde zijn meer paarden.

De siekte, als loop en kinderpokken, heeft al wat op de Engelse schepen geheerst. Evenwel werd nu gemeint, dat dezelve op een gerugt, alsof er twintig Franse schepen zouden zijn gesien, in zee gestoken zijn, ten minsten voor een gedeelte.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, » N. Witsen.

Westmunster September 168937).

Edele Groot Agtbare Heeren!

Het is morgen de geassigneerde dag tot onzen afschijt, waarna nog een conferentie of twee staan te houden over de herneminge van schepen en zo te vertrekken38). Indien wij na het arrivement der schepen, die den Heere Hop overvoeren, binnen vijf dagen konnen gereet zijn, zo staan wij met die t\' zee te kiesen en andersints het Rotterdams convoi waar te nemen, dat met de eerste goede wind werd verwagt. Waarbij de Koning nog een schip, in zo een geval, of twee voegen sal.

Ik heb voorgisteren op Hamtoncourt Zijn Majesteit gcsommeert op het point der rebellen, waarvan voor de-

-ocr page 168-

150

zen aan UEd. Groot Agtb. gewag liebbe gemaakt, en wes Zijn Majesteit mij enige hoop had gegeven van snlx te willen ligten. Sig nu des verklarende seide, daartoe wel genegen te wesen, maar dat agte het ontijdig te wesen en dat sulx messchien niet te wel hier konde afgenomen werden, dat hij, na gemaakte vrede, daarin wilde treden en den Staat te gemoet komen.

Ik hebbe, hel geluk aantreffende van Zijn Majesteit in quot;t cabinet alleen te sien x hem voorgehouden de traagheid bij de provinciën in het consenteren van zeelasten, de ongelegentheid der Admiraliteiten^ en hoe nootsake-lijk het was, dat er in \'t komende jaar meerder equipage wierde gedaan, zo hier als over zee; quot;tgeen Zijn Majesteit avoueerde. Ik droeg voor de schade, die London en Amsterdam dit jaar geleden hadden. De Koning beliefde te seggen, dat zijn zeemagt dit jaar, wegens het Ierse wezen, zo niet hadde gerepareert, alzo zijn schepen aldaar gebruikt waren gewerden. Waarop ik repliceerde, dat geloofde daarom de Engelse kruisers in de Noordzee

O O

zo sterk niet waren geweest. Dit discours ontstond ter occasie dat Zijn Majesteit mij sprak van de bewuste rem-boursement-gelden; daarvan ik gehoopt hadde, dat wij een goede somme zouden medebrengen; waartoe gene apparentic tot nog toe sig opdoet. Maar meyne, dat in korten overgemaakt sal werden. Ik hield den Koning voor, dat meinde uit die penningen de gemaakte schulden eerst betaalt behoorden te werden. Zijn Majesteit was be-dugt, of men elcanderen wel niet over zee in de provinciën over de verdelinge zoude verstaan, en dat het daarom niet ondienstig zoude zijn, dat sulx aan hem wierde gelaten. Ik recommandeerde bij so een geval de Admiraliteiten en dogt mij ook, zijn gedagten te hellen, om aan deselve het meeste te doen genieten.

Nog een of tweemaal hope do eer te hebben van den Koning te sien, en sal niet nalaten in de laatste aan-

-ocr page 169-

151

spraak, zo als voorleden winter (hoewel sonder vrugt) dede, Zijn Majesteit voor te houden het groot belang, dat er is, om een redres in de convoi-lijst te sien, als ook in \'t stuk van de Admiraliteit en het beschermen van den handel ter zee, zonder hetwelk het mij wel bewust is, dat de oorlog aan den Staat te lastigvalt. Dit sal mijn laatste, enigste en kragtigste bede zijn, die ik hoop dat effect op zijn gemoet sal doen en hij dus de leden van regeringe het beste inspireren. De Heer van \'s Grave-moer is uit het leger in Ierland teruggekomen. Hij verhaalt, hoe hetselve de post bij Nuri gelukkelijk is ge-passeert, dat het volk van Koning Jacob die plaats had verbrand, dat in Charlemont vier Ierse compagniën lagen, dat die van Inniskilling agt hondert Paapse Ieren nog gevangen houden benevens sestig officiers en den generaal Makarti, die gequetst is. Deze zijn in de voor dezen bewuste slag gevangen gewerden, en vermits de Paapse Ieren onder Koning Jacob te bijster branden en blaakten, heeft de Hertog van Schomberg doen zeggen, dat, zo sij sulx niet aflieten, hij die alle soude doen hano-en. En so houd nu het ene mes het ander in de

O

schede. De legers leggen op een vlakte bij, in mijn vorige gernelte, plaatsen, niet meer als drie Engelse mijlen van elcanderen, dog twee klijne riviertjes scheiden dezelve. Die van Koning Willem zijn sterk nu in de twintig duizend man, waaronder twee duizend paarden, en van den veriatenen Koning Jacob dertig duizend, waaronder agt duizend paarden. Beide de legers sterken sig. Rescontres vallen zeer wijnig voor. Alleen hadden de benden van Inniskilling, welke agt hondert te paard zijn, vijf hondert beesten betrapt en enige vijanden ten getale van omtrent twintig gematst. Overlopers komen wijnig, zodat men \'s vijands dessein niet wel konde ontdekken. Barwijk en Tirconel commandeerden, als generaals. Het legcr-geld was er niet, als van koper, so als mij enige

-ocr page 170-

152

stukken hier zijn vertoont, en na al den omslag so schijnt het, dat de Deense troepen niet ondienstig in dat land zullen zijn. Werwaarts na allen schijn van hier meer paarden zullen gesonden werden. Men koopt ze daar voor tien a twintig schellingen, dog zijn te klijn voor den ruiter.

De Koning bevestigde voorgisteren een bisschop van Chester tot Hamtoncourt, die ik sag dat lange voor hem op de kniën lag, homage dede, als hoofd van de kerk, en de bijbel kuste.

Do Hamburgers klagen hier te bijster, dat men hunne schepen aanhout, die op een tijd uit Frankrijk zijn gekomen, dat de Engelsen derwaarts nog hebben gehan-delt. De Heer Keurvorst van Brandenburg doet ten besten van hun hier iverig spreken, en werden selfs hier bij enige deze proceduren tegen den draat van Justitie geoordeelt.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster quot;4^ocT 1^89.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Voorgisteren de eer hebbende van UEd. Groot Agtb. missive in dato 30 September, waarbij sij mij bevolen den Koning te porren tot het versenden van de vloot, ben ik gisteren naer Hamtoncourt gereden en hebbe heden den Koning daerover begroet, die ons dan gesegt heeft, detasjement nu te sullen doen, naerdat de Spaense Koningin ingenomen cal sijn, en wel in so een tal, als wij

-ocr page 171-

153

beden aen den griffier melden, van 25 schepen, daeron-der tien van dit rijk, en dat met ons door sijne commissarissen op morgen daervan zoude werden gesproken, gelijk breder in genoemden brief is te sien. De conventie, die niet deze kroon over de equipage is gemaekt, zoude een andere proportie vereysen. Wes ik spaeren sal met mijn advijs daer verandering in te brengen, latende sulx aen den Staet. Maer de assiette schijnt nu verandert te sijn. Bij het versenden van de vloot sal serge moeten werden gedragen, dat de schepen, wanneer sij op hunne gedestineerde plaetsen aenkomen, door behoorlijk convoi werden terug gebragt. De sommige stevenen naer Portugal, andere naer Biskajen, andere naer Cadix, andere dieper in de Straet. Ik verliope, dat diesaengaende door onse Admiraliteyten mesures sijn genomen, dat die aen den Koning sijn toegesonden, om voor instructie den officieren mede te geven; \'tgeen, so niet gedaen waere, nog zoude konnen geschieden. Men zoude hier die saeken wel konnen reguleren, edog van de meyninge der Heeren ter Admiraliteyt niet berigt sijnde, so is te gevaerlijk, sig in sulcke saeken van gewigt te mengen.

De schepen, om ons af te halen, verschijnen nog niet, en so sij morgen of overmorgen komen, sorge dat meer legdagen sullen moeten hebben, als Haer Ho. Mog. verstaan hebben. Want wij onmogelijk binnen agt a, tien dagen konnen gereet sijn. De Koning gaet maendag na Nieuw Market, blijft agt a tien dagen aldaer. Over de reprises zouden wij morgen conferentie hebben en daervan moet rapport gedaen werden. liet dienstigst ware, dat die schepen , welcke den Heer Hop overbrengen, hunne vor-dere ordres executeerden en dat wij met het Rotterdams convoi overquamen. De komst van den Heer Hop in qualiteyt geeft hier veel speculatie en verwonderingh39). Ik. hebbe beden mede voor mijn particulier afscheyt bij don Koning genomen, provisioneel of het ware, ik voor

-ocr page 172-

154

sijn vertrek, seg terugkomst, mogt vertrocken sijn, en hem het werk van de zee seer ernstig gerecomman-deert, sonder welk wij het werk niet konnen uytharden. Hebbe hem de schade voorgehouden, die de stat geleden heeft. Daerbij quam de diversie van de negotie, door de Amodiatie en mismaekte lijst verwekt. Wes ik hem op mijn komst so gants ernstig uyt naem van ÜEd. Groot Agtb. had versogt, dat hij sulx wel aen den Heer de Wildt had gerecoramandeert, maer dat er niet in gereme-diëert was, dat ik bequaem was hem aen te wijsen, hoe velerhande koopmanschappen reets daerdoor van ons waren verdreven, dat het volk wel willig was, om lasten te dragen, maer dat sij moesten beschermt werden in die saek, waerin haer welvaren bestont, dat so was versuymt, etc. etc. Sijn Majesteyt heeft mij minlijk geantwoort, en gelijk mij vóór agt maenden tegensprak, nu gelijk gegeven en alles goets belooft, so als ik hoop breder UEd. Groot Agtb. op mijn overkomst te raporteren, ontschietende mij nu de tijt, om meer extensie te maken, also reets nagt is, en ik so eerst van buyten kome. Ik bevele haer in de protectie van Godt en blijve

UEd. Groot Agtb. ootmoedige dienaer, N. Witsen.

London, 7 October.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Op voorgisteren, den negenden October, hebben wij op Hamptoncourt de eer gehad van afschijt te nemen bij den Heere Prins van Dennemarken en Mevrouwe de Princesse, beneffens den Jongen Hertog van Glochester,

-ocr page 173-

155

dio nu wede;; welvarende is. Wij zouden nu gereet zijn te vertrekken, indien de schepen tot ons transport ge-ordonneert, waren aangekomen, en indien Zijn Majesteit, die na Nieuw Market is vertrokken, niet had gelast, dat hem de Heer van Dijkveld zoude volgen, die ook reets heden is vertrokken. En alzo wij nu dog genootsaakt zijn te toeven, konde het wel zijn, dat ik voor een dag-of vier mede derwaarts rede, om den Koning daar te salueren. Men sal daar tweemaal daags lopen van peerden houden en voorname heeren van het Hof hebben weddingen aangerigt, wie het snelste te peert zal runnen. Uit Schotland en van bier zijn weder enige cavallerie naar het leger onder den Hertog van Schomberg versenden. Ik heb niet nagelaten den Koning te porren in gevolge de aanschrijvinge van UEd. Groot Agtb. van den SOsten September, om de vloot naar de West te versenden. Zijn Majesteit heeft den Admiraal Herbert bij hem ontboden en de vloot gelast in Portsmouth te blijven, zullende een verdeilinge doen maken van schepen, zo de bruid zullen afhalen (dat Engelse zullen zijn) en enige, die na Spangen zullen gaan en andere, die voor winter-vloot hier op de kust en in de haven zullen blijven. De Koning had ons gezegt, dat zijne Commissarissen met ons diesaangaande zouden confereren, edog vermits de Admiraal nog niet en is gearriveert, zo hebben zij sulx verschoven. Eindelijk heeft de Koning aan den Heer Hein-sius geschreven, ten einde hij uit zijn naam ter Generaliteit wilde proponeren en tragten deur te dringen, dat men aan de geïnteresseerde van Suriname de betalinge van den eenen man per compagnie dede, en mede dat de Staat de behoorlijke bescherminge met senden van krijgstuigen wilde besorgen. Ik hebbe voor dezen met den Heer de Wildt hier daarover gesproken, die mij goede hoop gaf, dat schip of schepen derwaarts zouden konnen werden gesonden, gelijk mij wijlen de Heer Kaadpensio-

-ocr page 174-

156

naris Fagel vóór de expeditie uaar Engeland uit naam van Zijne Hoogheid volslagen toesegginge heeft gedaan.

Wij zijn dezen dag in conferentie met de Heeren Engelse Commissarissen geweest en hebben het affaire van de reprises, op ratificatie van dezen Koning en den Staat verdragen , genoegsaam in conformité van het gebruik tot onsent, dog om de absentie van Zijn Majesteit, die sig met jagen en rennen nu diverteert, sal er voor heden veertien dagen niets in gedaan konnen werden, en sorge ik, dat wij zo lange nog hier sullen moeten toeven. De Heer Hop verschijnt nog niet, en zijn wij geresolveert, om de schepen die hem herwaarts brengen, te renvoye-ren, zo zij tussen dit en sondag inclusive komen, omdat ons bewust is, dat zij met kruizen op den vijand meerder dienst konnen doen, te meer alzo hier reets een Zeeuws oorlogschip ligt en een Rotterdammer dagelijx staat te komen, en de Koning daarenboven nog Engelse schepen heeft aangeboden.

Waarmede verbüjve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster October 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Wij zijn heden van Newmarket terug gekomen en vinden hier een Rotterdams en een Zeeuws schip, tot ons transport gedestineert, behalven dat hier nog leggen de twee Amsterdamse oorlogschepen, nelke den Heere Hop hebben ovorgebragt, die wij gelast hadden aanstonds te-

-ocr page 175-

157

rug te zeilen, om de ordres van de Heeren tn\' Admiraliteit te volbrengen, Edog zij zijn tot nog blijven leggen en kunnen nu mits de Oostewind niet verzeilen. Wij zijn van gedagten naar de aanstaande conferentie van dingsdag, als de wind goed waeit, met den eersten te vertrekken40), in boop dat het verdrag over de reprises gesloten en getekent zal zijn nog voor ons vertrek. De Admiraal Evertsen cn Allemonde zijn heden hier aangekomen, bij den Koning ontboden zijnde, apparentelijk om over detachement, zo naar de West als Rotterdam, tot afhalen van de Koningin, te spreken. Twaalf Franse oorlogschepen zouden in zee op de hoogte van Heisant gesien zijn.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. AVitsen.

Westmunster ^ October 1689.

-ocr page 176-

156

naris Fagel vdór de expeditie naar Engeland uit naam van Zijne Hoogheid volslagen toesegginge heeft gedaan.

Wij zijn dezen dag in conferentie met de Heeren Engelse Commissarissen geweest en hebben het affaire van de reprises, op ratificatie van dezen Koning en den Staat verdragen , genoegsaam in conformité van het gebruik tot onsent, dog om de absentie van Zijn Majesteit, die sig met jagen en rennen nu diverteert, sal er voor heden veertien dae:cn niets in gedaan konnen werden, en sorge

O O \'O

ik, dat wij zo lange nog hier sullen moeten toeven. De Heer Hop verschijnt nog niet, en zijn wij geresolveert, om de schepen die hem herwaarts brengen, te renvoye-ren, zo zij tussen dit en sondag inclusive komen, omdat ons bewust is, dat zij met kruizen op den vijand meerder dienst konnen doen, te meer alzo hier reets een Zeeuws oorlogschip ligt en een Rotterdammer dagelijx staat te komen, en de Koning daarenboven nog Engelse schepen heeft aangeboden.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb. gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster -pr October 1689.

Edele Groot Agtbare Heeren!

Wij zijn heden van Newmarket terug gekomen en vinden hier een Rotterdams en een Zeeuws sch\'p, tot ons transport gedestineert, behalven dat hier nog leggen de twee Amsterdamse oorlogschepen, welke den Heere Hop hebben overgebragt, die wij gelast hadden aanstonds te-

-ocr page 177-

157

rui;: te zeilen, om de ordres van de Heeren ter Admira-

O \'

liteit te volbrengen. Edog zij zijn tot nog blijven leggen en kunnen nu mits de Oostevvind niet verzeilen. quot;Wij zijn van gedagten naar de aanstaande conferentie van dingsdag, als de wind goed vvaeit, met den eersten te vertrekken 40), in hoop dat het verdrag over de reprises gesloten en getekent zal zijn nog voor ons vertrek. De Admiraal Evertsen en Allemonde zijn heden hier aangekomen , bij den Koning ontboden zijnde, apparentelijk om over detachement, zo naar de West als Rotterdam, tot afhalen van de Koningin, te spreken. Twaalf Franse oorlogschepen zouden in zee op de hoogte van Heisant geslen zijn.

Waarmede verblijve

UEd. Groot Agtb.

gants ootmoedige dienaar, N. Witsen.

Westmunster ^ October 1689.

-ocr page 178-

A ANTEEKEN INGrEN.

1. üe Heeren Extraordinaris Ambassadeurs ia Engeland beschreven hunne plegtige intrede te Londen aldus in eene missive van 7 Junij aan Hun Ho. Mog.

„Gisteren zijn wij door den Grave van Sussex, verselt met Sr. Charles Cottorel, Maistre de Ceremonies, en verseheyde personen van qualiteyt, tot Greenwigh verwellekomt, ende van dacr in des Koninghs barges tot aen den Tower geeonduiseert zijnde, wierdeu door den Gouverneur aen den steyger (wijl de Militie en haye was gerengeert) ontfangen ende in carossea van Sijn Majesteyt getreden zijnde onder het lossen van \'t canon ende een generale acclamatie en zegenwensingh van het volck verder ge-leyt na Cleveland-huys, expres tot onse receptie geprepareert, ende al-daer van wegen den Koniugh, Koninginne , Koninginne-weduwe, Prins ende Princes van Denemarcken over onse aenkomst geeomplimenteert en volgens gewoonte met een koninglijck Festin geregaleert. Waerna de publijcke audiëntie op toekomende donderdagh staet te volgen.quot;

2. Zoo als bekeud is, bestond het gezantschap, buiten N. Witsen, uit de Heeren A. Schimmelpenning van der Oye, A. van Cittern, W. van Nassau en E. van Weede.

3. Uit een\' brief, ten zelfden dage (14 Junij) door Witser, aan den Kaadpensionaris Heinsius geschreven, blijkt, dat in de conferentie van onze ambassadeurs met de koninklijke commissarissen in het algemeen gesproken werd over het vernieuwen der vorige traktaten en inzonderheid der offensive en defensive alliantie van Maart 167S. De Engelschen toonden zich genegen, die alliantiën niet slechts te vernieuwen maar ook te versterken. Men besloot, de zaak wederzijds nog eenige dagen in overweging te nemen en daarna eene nadere conferentie dienaangaande te houden,

4. De vermelde missive van burgemeesteren komt voor in het Stads-mis-sivenboek N. 12, bl. 14. Daarbij zonden zij aan \'Witsen een\' brief voor Koning Willem met een ingesloten billet, bevattende de namei der veertien personen, op den 2Ssten Jannuarij door den Eaad tot schepenen voorgedragen, opdat de Koning, als Stadhouder, daaruit eene nieuwe keus aogt doen, ter vervulling der plaats van .Mr. Jacob ten Grootenhuys, den 19 den April overleden , om, als schepen, den nog overigen tijd van dit jaar te dienen. Op den 17dcn Junij werd door den Koning verkozen tot sche-peu Mr. Cornelis Bicker van Swieteu, die echter, als zoodanig, geene

-ocr page 179-

159

zitting nam, daar hy reeds op deu ?.4sten dezer maaud voor de krachr eener hevige ziekte bezweek. In de plaats van hem is den 7den September Mr. Adriaan Backer benoemd.

5. Op den 5den April zonden burgemeesteren aan Witsen twee missiven, waarvan echter slechts cene, hoofdzakelijk handelende over de zaak der pesterij, in het Stads-missiveuboek voorkomt. Daarbij deelden burgemeesteren kortelijk aan Witsen hunne gedachten mede aangaande de strekking van het traktaat, te maken met Engeland. Zij wenschten de zask daar heen te leiden, dat de alliantie tussclien Engeland en den Staat ojfemief en defensief werd gesloten.

6. Daar na het gevecht der Engelsehen en Frauschen op de kust van Ierland, alle schepen, vroeger tot convooi der pakketbootcn gebruikt, naar de Engelsche vloot waren opgezonden, waardoor de correspondentie met Holland werd afgebroken, vroegen burgemeesteren bij schrijven van 7 Jnnij aan \'Witsen, om den Koning te verzoeken , eenige oorlogsfregatten in do plaats van die, welke naar de vloot waren vertrokken, te stellen tot bedekking der pakketbooten, opdat de brieven zonder vertraging en met zekerheid herwaarts mogten overgevoerd worden.

7. Het concept, door Witsen den 28sten Junij aan burgemeesteren beloofd, betreffende het nemen van schepen, naar Frankrijk gaande of van daar komende, wordt bij zijne brieven niet gevonden. De Vice-admirael Almonde schrijft dienaangaande aan Hun Ho. Mog. op den SOsten Jnnij het volgende: „ De Admirael, de Heer Grave van Torrington , heeft mij onder het uytlopen van Wicht bekent gemaeckt, hoe dat het Sijne Koninklijcke Majesteyts intentie t\'eenemael was, om den gemeynen vijandt door de krachtighste middelen en wegen de meeste schade ende afbreuck toe te brengen ende mij in gevolghe van dien schriftelijcke ordres gegeven, om met\'s lands schepen, soowel als Sijn WelEdelheydt met de Engelsche schepen, alle schepen ende vaertuygen, die in ofte nyt Vrankrijck souden willen ofte op dat rijck eenigen handel drijven, sonder onderseheyt van wat natie dieselve oock aouden mogen wesen, aen te houden ende bij de vlagge te brengen, om verder aen quot;s Konings Commissarissen in de naest gelegene zee-plaetsen opgesonden te worden. Waerop dan op den 27sten deser door do Brandwachten van \'s lands vloot seven schippers zijn opgebracht.quot; De conventie zelve tot het verhinderen van de commercie op Frankrijk werd geteekend den 23sten Augustus 16S9 en is opgenomen in het Muniment-register der Vroedschap N. 8, bl. 99 keerz.

8. Den 9deu Junij 1689 schreef de Vice-admiraal Almonde aan Hnn Ho. Mog. dat hij, met ziju eskader twee dagen vroeger te Portsmuiden aangekomen, aldaar kapitein Cornelis van Brakel van Rotterdam gevonden had.

9. De Zweedsche Koningin Christina had in het jaar 1054 afstand van haren troon gedaan. Zij vestigde zich vervolgens te Rome en overleed aldaar in 1689, iu den ouderdom van 03 jaren.

-ocr page 180-

iüO

10. Het traktaat vau uadere alliantie tusaohen Zijne Keizerlijke Majesteit cd Hun Ho. Mog. werd door den Extraordinaris Envoyé Hop te Weeneu op den 12dea Mei 1689 gesloten en geteckend.

11. De missive van burgemeesteren, aan Witsen geschreven den 24sten Janij 1689 over do teruggave der gestrande goederen van Elias Nagtegaal, wordt niet gevonden in het Stads-raissivenboek.

12. Het billet, den 4dcn Julij 1689 te Londen door zekeren Hamel geschreven, komt vooi bij de missiven van Witsen. Hij verzoekt onzen ambassadeur, aan de Staten Generaal te schrijven, dat de Engelsche kooplieden zich beklaagden over het aanhalen van hunne goederen, komende van Kortrijk in Spaansch-Vlaanderen, door de Admiraliteit te Rotterdam en pogingen aan te wenden tot ontslag van deze goederen, bestaande in lijnwaad, hetwelk te Haarlem moest gebleekt worden.

13. De drukker der oproerige proclamatiën van Koning Jakob, werd in pillory gesteld, dat is te zeggen, hij werd aan de kaak gezet.

14. De vermelde brief Van Witsen aan den Kaadpensionaris Heinsius, waarvan onze ambassadeur een afschrift aan burgemeesteren overzond, luidt aldus :

,Deze komt alleen, om UWelEd. te seggen, dat zedert mijne laatste hier ten onzen aanzien niets is voorgevallen, buiten dat op het affaire in \'t Noorden de Koning aan Haar Ho. Mo. ambassadeurs zodanigen antwoord heeft gegeven, als hij aan mij in \'t particulier bevorens had gedaan, gelijk ik aan UWelEd. heb overgebrieft.

De saken gaan hier den schiltpadden tret en houden zig de Huizen met veel particuliere saken op, en om ÜWelEd. in vrijigheid de waarheid te zeggen, ik ca zie tot nog toe wijnig apparentie, om voordelige conditiën ten aanzien van een krijgs-proportie of onze commersie te bedingen. Men sustineert, dat elk zijn best behoort te doen en elcanderen pro re nata te assisteren, en over den handel over zee is hier tegen de ingezetenen van den Staat een bijster groote jalousie, die dog zonder reden op is gevat, want de negotie alhier dagelijx toeneemt en aanwast, en in Holland steets vermindert en declineert, behalven dat de toeloop van menschen, zo uit Vrankrijk als Nederland, hier groot is en de zo magtige stad van London doet aangroeyen. Waarmede, enz.quot;

15. Een afschrift van de missive aan den griffier Fagel en den raadpensionaris Heinsius, die meer omstandig hetzelfde behelst, is bij den brief van 26 Julij aan burgemeesteren gevoegd.

16 Bij dezen brief werd weder door Witsen aan burgemeesteren toegezonden een afschrift van eene missive, door hem deuzelfden dag aan Heinsius verzonden, waarin hij berigt, dat men op nieuw een conferentie met de Engelsche Commissarissen had gehad, maar nog weinig mei, de te maken traktaten gevorderd was.

17. Reeds vroeger had de Koningin Witsen gesproken over de belangen der Vrouw van Sommclsdijk. Zie het vorige deel bl. 116 en 146.

-ocr page 181-

161

18. Te Edimbcrg waren verscheidene personen schuldig (guilty) aan hoogverraad verklaard.

19. Daar Mr. Cornelis Bicker van Swieten, onlangs door den Koning tot achepeu gekozen in plaats van wijlen Mr. Jacob ten Grootenhuys, mede was komen te overlijden, verzochten burgemeesteren den Koning bij missive van 19 Julij, om door eene nieuwe keus uit de zes hecren, overgebleven van de veertien, bij den Jïaad op 18 Januarij genomineerd, in de vervulling van de vacante plaats te voorzien. Zij droegen verder in een\' brief van 20 Julij aan Witsen op, cm deze missive aan den Koning te overhandigen „met versoek dat Syne Majesteyt ten besten gelieft te excuseren, dat de teekening van den heere van Castricum (burgemeester Cornelis Geelvinck, nog dat zelfde jaar op den ICdcn December overleden) niet en is van die netheid, als naer gewoonte, dewijle Sijn Ed. Gr. Achtb. seer door de Podagra is geïncommodeert. Ende alzoo (zoo vervolgen burgemeesteren) de Schepensbank door het afsterven van één beef en de indispositie van den heere Huift, haere posten niet uaer behoren kan waernemen, moeten wij ÜWelEd. Gestr. ook versoeken, dat hij daervan op de bequaemste maniere aen Hoogstgemelte Sijne Coninglijcke Majesteyt gelieve kennisse te geven, opdat dezelve dc goedheid mochte hebben van des te eerder tot de voors. electie te treden. quot;Wij hebben hier ook bij gevoegt dc naemen van de overige ses hceren veertienen, met het teeken, op wien dat onze gedachten gaen.quot;

20. Eene secrete missive, door Witsen op denzelfden dag aan den Raadpensionaris geschreven, heeft nagenoeg denzelfden inhoud, als deze brief van hem aan burgemeesteren. Ook daarin meldt hij, dat volgens de tijdingen, den vorigen dag uit Schotland ontvangen, de troepen van den generaal Mackay waren geslagen en hij zelf gevangeu of gedood. Een koerier, dien zelfden dag aangekomen, had echter eene missive medege-bragt, waarop, in strijd met het vorige berigt, van buiten geschreven stond: „Dunde is gebleven, sijn troupes geslagen ende Mackay tot Sterling geiirriveert.quot; De ware toedragt der zaak verneemt men uit de eerstvolgende missive van Witsen.

21. Ook op dezen dag zond Witsen een\' geheimen brief aan den Raadpensionaris. Hij geeft daarin als oorzaak op van de nederlaag, door Mackay geleden, dat Lord Marrakay, zoon van den Markies van Athol, de Hooglandsche Schotten voor de belangen van Dunde gewonnen had. Daarbij hadden, schrijft hij, drio battaillons, namelijk van Mackay, Balfort en Ramsey zich slecht van hunnen pligt gekweten, waardoor de overige troepen waren in verwarring gebragt.

22. Tot opheldering kan dienen , hetgeen Witsen in de secrete missive van 12 Augustus dienaangaande aan den Raadpensionaris schrijft: „Aen-gaende het invoeren van \'t Delfsch Porcelijn heeft Sijn Majesteyt geseght, daeromtrent niet te zijn geïnformeert, ende dat ontijdigh alsnoeh cor-

11

-ocr page 182-

162

deelde, hetselve te proponeren; dies ick bem openingh cnde infunmitie heb gegeven.quot; De invoer van het Delftscbe porselein was lot dus verre ia Engeland verboden, waarom die van Delft, in het belang hunner stad, daarin verandering zochten te brengen.

23. Vroeger, gelijk blijkt uit het vorige deel (bl. 115 en 145) werden burgemees teren door Witsen ingelicht, hoe zij zich omtrent den Graaf van Sunderland hadden te gedragen, zonder aan den Koning van Engeland aanstoot te geven. Nadat de Graaf van het algemeen pardon was uitgesloten, vroegen burgemeestereu bij missive van 9 Augustus aan Witsen, of het, ten einde de gunst des Konings te behouden, niet beter zon zijn, om den Graaf verder geheel te mijden en niet de minste gemeenschap met hem te onderhouden. Men vindt het antwoord daarop in den volgenden brief van Witsen.

34. De Heeren Extraordinaris Ambassadeurs schreven dienaangaande op den lOden Augustus aan den Raadpensionaris het volgende; „ Aeu den Koningh is oock seecker bericht gekomen, dat de Armee van den gewe-scn Koningh, wetende, dat in Londonderry twee schepen met vivrea waren gebracht, de belegeringh heeft opgebroocken ende die stadt t\'eene-mael verlaten; en werdt geseght, dat Carrik Fergus door den vijand oock is geübandonneert.quot;

25. £en brief van onze Ambassadeurs aan {I. Ho. Mo. heeft nagenoeg dcnzelfden inhoud. Buitendien melden zij daarin nog, dat, naardien de Koning binnen kort naar Windsor ging, zij het van hunnen pligt oordeelden, het Hof derwaarts te volgen.

26. In eene missive, weder denzelfden dag door de Ambassadeurs aan II. Ho. Mo. geschreven, wordt daarenboven gesproken van de belangrijke overwinning, door den Generaal-majoor Kirck op het leger van Koning Jakob behaald, waarbij vele officieren en soldaten waren gevangen gemaakt en duizenden nedergehouwen. Ook komt daar het berigt voor, dat de Frauschc vloot, sterk drie en zestig zware en dertig ligte schepen, op zee was gezien.

27. Zeker doelt dit op het schrijven van Witsen in zijn Postscriptum bij den brief van 13 Maart (Zie het vorige deel bl. 107). Nadere bijzonderheden omtrent de zaak van dezen kwaker zijn mij echter niet voorgekomen; ook heb ik het vermelde billet van hem niet bij den brief van Witsen gevonden.

38. Het ofiensief en defensief traktaat met Ëngcland werd den Sdea September geteekend. Witsen, weinig daarmede ingenomen, cnderteekcude het niet dan met veel ontroering, ro als mijne levende hand, schrijft hij in zijn Bijzonder Verbaal, getuigen kan. Wagcnaar, Vadcrl. Historie, D. 16, bl. 38.

29. Eene scerotc missive van de Ambassadeurs, teu zelfden dage aan H. Ho. Mo. gezonden, gewangt van eene verbindtcnis \'lei Konings, oir.

-ocr page 183-

163

mede te treden in de alliantie, gesloten tuosclien den Keizer en di\' Stalen.

3CL Zeer vereerende voor Witsen was het antwoord, door burgemees-teren op zijn\' brief ca bepaaldelijk op dit punt gegeven. Tevens zien wij daaruit, dat, was het verlangen van Witsen groot, om naar huis terug te keeren, men ook te Amsterdam zeer naar zijne terugkomst verlangde. Het antwoord luidt aldus:

WelEdele Gestrenge Heer!

3

Ons is wel geworden Uwe missive van den — dezer. Wij vinden ons aen UWelEd. Gestr. ten hoogsten verplicht voor de communicatie daerbij acu ons gegeven, mitsgaders voor de seer obligeante offertes van sijuen dienst, soo ten regarde van het gemeen als deze stad en ons in \'t particulier, en cock niet min voor de goede correspondentie, die UWelEd. Gestr. gelieft heeft, gedurende sijo aenwesen aeu het Engelsche hof, met ous te onderhouden. Ons verlangt seer, om met UWelEd. Gestr. van alles nader mondeling te sprekeu; twelk wij verhoopen, nu eerlang tc zullen zijn; en wenschende, dat de Almogende God uwe reyse wil voorspoedig maken en deazelven, buytcn alle ongeluck, behouden en in goede gesondheid tot ons laten keeren, zullen wij onder des verblijven, enz.

Dezen 20 Sept. 1689.

31. Reeds den loden September hadden de Ambassadeurs aan H. Uu. Mo. berigt, dat do 1\'ransche vloot te Brest binuengeloopen cn de ver-eenigde vloot van Engeland en den Staat voor ïorhay ten auker was gekomen.

32. De Ambassadeurs waren den vorigen dag (19 September) tc llamp-toncourt geweest, om aan den Koning mede tc deelcn ecne memorie van de Admiraliteit aangaande het beletten van de vaart op Frankrijk cn het beschikken over de prijzen, ter zee opgebragt, ten einde daarover de gedachten des Konings te vernemen. Zijne Majesteit vond echter goed, om deze zaak over te laten aan de Commissarissen, den Ambassadeurs toegevoegd.

33. In antwoord hierop droegen burgemecsteren bij schrijven van 30 September aan Witsen zeiven op, om met den Koning te sprekeu over het verleenen van behoorlijk convooi aan de schepen, te Plymouth liggende. Ook schreef de heer de Wildt (Secretaris der Admiraliteit te Amsterdam) daarover aan Zijne Majesteit.

34. Bij het verdrag over eenc vereeniging der vloten, in de maaiul Mei gesloten (Zie het vorige deel bl. 135 en 149) was bepaald, dat Engeland vijftig cn de Staat dertig oorlogschepen zon in zee brengen.

11*

-ocr page 184-

1 64;

35. Bij den brief is gevoegd eeue kopij van een\' brief, door Wilaeu nan den Raadpensionaris geschreven, waaruit te zien is, wat den Ambassadeurs dien dag was voorgekomen. Zij waren in conferentie geweest met \'s Konings Commissarissen nopens de zaken, vervat in de boven vermelde memorie der Admiraliteit. Onverwacht werd bij deze gelegeaheid door de Commissarissen ter tafel gebragt een concept-traktaat tusschen Engeland en Denemarken. Ka de voorlezing wilde men van onze Ambassadeurs weten, of de Staat niet genegen was, om aan dit verdrag deel te nemen? Daar Schimmelpenning, die, als eerste in de Ambassade, gewoonlijk het woord voerde, wegens onpasselijkheid afwezig was, zcide Witsen, dat zij op deze zaak in het geheel niet waren voorbereid, als nooit daarvan iets gehoord hebbende, en dat zij nog veel minder daarop instructie hadden, hoewel hun de zaak niet kwaad voorkwam. Zij zouden eenvoudig berigt daarvan aau H. Ho. Mo. geven.

36. De Spaansche Koning Karei II hertrouwde na den dood zijner eerste gemalin, Maria Louisa van Orleans, met Maria Anna, dochter van den Paltsgraaf Philip Willem vau Neuburg.

37. Op denzelfden dag schreef Witsen meer uitvoerig aan den Raadpensionaris, van welken brief hij eenc kopij voegde bij dien aan burgemees-teren. De brief handelt hoofdzakelijk over de aangehaalde Hamburger schepen , welke de Brandenburgsche gezant en Lord Nottingham wcnschten in vrijheid gesteld te zien.

38. Witsen maakt verder geene melding meer van de Audiëntie van afscheid bij den Koning en de Koningin, welke plaats vond op den 5den October. Waarom het mij niet ondienstig voorkomt, tot aanvulling van zijn relaas, hier den brief, dienaangaande door onze Ambassadeurs aan H. Ho. Mo. geschreven, in zijn geheel te laten volgen.

Hoog Mogende Heeren!

Voorleden Woensdagh vastgestelt zijnde tot onsc audiëntie Van afschcyt bij den Koningh en Koninginne, zijn Hare Majesteiten van Hampton-court herwaerts gekomen en hebben ons de eere gedaen tot deselve te admitteren. De Grave van Craven met den Ridder Cottorel, Meester der Ceremoniën, met twee Koninghlijeke koetsen met G paerden (devvelcke van de onse ende veel andere wierden gevolght) heeft ons afgehc.elt vau ons Hostel ende geeonduiseert tot aen Whitehall, alwaer verder eijn gereeipi-ëert op deselve wijse, als bij ouse eerste publijcqnc Aud.entie, waer-van een ampel relaes U Hoogh Mog. hebben toegesonden bij onse seer gedienstige van den lOden Junij nieuwen stijl, met alle (.olemnitcyten, dewelcko gebruyckelijck zijn in Audientiën van Ambassadeurs van gekroonde hoofden.

Ais wij tot Hare Majesteyten ^enadert waren, scyde de Heer van En-

-ocr page 185-

165

geleuburgh iu de Fransche ta!e, dat naderaael wij niet alleen soo geluc-kigh waren geweest, om de voorige Alliantiën te vernieuwen, maer oock ommo deselve te vermeerderen ende verstercken, U Hoogh Jlog. ons hadden gepermifteert, om te repatriëren, maer oock geordonneert, om al-voorens aen Hare Majesteyten te betnygen de vrenghde en het genoegen, welcke sij gevoelen over so groten en klaerblijckelijoken bewijs van vrundt-sehap en toegenegentheyt, Haer ernstelijek biddende, daerin te willen volharden ten besten van denStaet, verseeckerende Hare Majesteyten, dat U Hoogh Mog. noyt sillen vergeten de weldaden en diensten, welcke Haer door Sijn Majesteyts Predecesseurs, als door Siju Majesteyt selfs zijn bewesen, en dat U Hoogh Hog. stantvastigh sullen blijven iu de gesloo-ten Tractaten heylighlijck te onderhouden, so door de gestadige vereeni-giogh van de gemene belangen, als door het bevestigen van de goede intelligentie en correspondentie (dewelcke de Almogende veele eeuwen wil doen continueren) ten goede van Hare Mojesteyteus Eijeken en onderdanen, en eyndigende sijn discours met een wensch, dat de Hemel Hare Majesteyteu wilde begenadigen met alle bedenckelijeke zegeningen, opdat hare regeringe mochte voorspoedigh zijn in langhe rees van jaren.

Waerop de Koningh in substantie heeft gelieven te antwoorden , dat hij soude trachten met den Staet niet alleen in een goede Alliantie, maer oock in ecne oprechte correspondentie te leven, en dat wij onse Meesters konden verseeekeren van sijn genegeclheyt en affectie, dewelcke hij den Staet altijd soude bewijsen.

Hare Komnglilijeke Hoogheden, de Prince en Prineesse van Deuemarc-ken, hebben ons kennisse doen geven, dat ons op aenstaenden sondagh oock ter Audieutie van afscheyt sullen admitteren.

Waermede, enz.

A. Schimmelpenningh van der Oije.

ff. Witsen.

A. van Citters.

Westmuuster 7 October 16S9.

39. Nadat Hop het verdrag met den Keizer te Weenen geteekend had, begaf hij zich naar Engeland. Hij kwam daar, blijkens een\' brief van hem aan H. Ho. Mc. den 14deB October aan, wanneer onze Ambassadeurs, zoo als door hem geschreven wordt, den Koning naar New-market gevolgd zijnde, afwezig waren.

40. Niet voor het einde van November kwamen de gezanten terug in het Vaderland, cn op den 3den December deden zij verslag vaa hunne Ambassade aan II. Ho. Mo. waarvan iu de Reaolutiën der Staten Generaal de volgende aanteekening gevonden wordt.

De Heeren Schimmelpenuiügh van der Oyen, Witsen, van Odijck, en vau Dijekvelt, de Heer vau Citters in Engelandt gebleven zijnde, Haer

-ocr page 186-

1G6

Hoogli MogenJe ExlraorJiuaris Ambsssadeura aeu liet hof van Have Ko-ninghlijcke Majealeyten vau Groot Brittaimicn, hebben ter vergaderiuge sommier rapport geilacn van hetgeene bij haer op het subject vau haer aen-bevolen last en onlre in de voorsz. Ambassade was ghedaen en verricht, ende hebben daer nevens overgelevert hare Brieven van Kecredentie, als een van Sijne Kon. Maj. gheschreven tot Hamtoncourt den 29 September 1GS9, een van Hare Kon. Maj. in Hollandthouse den 30 October 1689, een van den Prince George, geschreven tot Hamtoncourt 39 September 1089, een van de Princcsse Anna, geschreven tot Hamtonconrt den 29 September 1689, ende hebben verders mede overgelevert, eerstelijck haer originele Tractaet van Alliantie, door deselve met de Heeren Commissarissen van Hare Kon. Mojestcyten geslooten en geteeckent tot Hamtoncourt den 24 Aagusti 1G89, ten tweeden de Originele Conventie over het beletten van de Commercie op Vranckrijck, geteeckent tot Whithal den 22 Augusü 1689, ten derden de Conventie over het hernemen van de schepen, geteeckent tot Whithal den 22 October 1689, ende eyndelijck en ten laetsten een liecepisse van den Heer van Citters wegens het ontvangen van eenige As-signatiën, Qnilantiën en het Originele Contract over de remise van hondert Juysent pont sterl. met Pedro Henriques gemaeckt. Eyndelijck hebben de gemelte Hccreu Haer Hoogh Mogende Extraordinaris Ambassadeurs daer nevens , in gevolge ende tot voldoeninge van Haer Hoogh Mogende Kesolutie van den 29 April 1675, geëxhibeert de Presenten van de Ponrtraits van Hare Majesteyten, gegarneert met diamanten, daermede hooghstgedagte Sijne Majesteyt yeder van de ghemelte Heeren Haer Hoogh Mogende Extraordinaris Ambassadeurs op haer vertreck hadde vereert. Waerop gedelibereert zijnde, hebben Haer Hoogh Mogende de ghemelte Heeren Extraordinaris Ambassadeurs over en ter saecke van de genomene moeyte, ijver en vigi-lautie midtsgaders goede conduite gedurende derselver Ambassade tot bereyc-k in go van het ooghmerek van den Staet aengewendt en betoont, bedanckt, soo als deselve bedanckt werden midts descn. Ende is voorts goedt ghe-vonden ende verstaen, deselve mits descn te vcrsoecken haer Verbael met den eersten over te leveren, ende sullen het voorsz. Tractaet, Conventiën en Recepisse in de Secrete Cassa opgesloten en gedeponeert werden, om t\' sijncr tijdt Ie dienen sulcks en daer het behoort.

-ocr page 187-

DE JAN RÜODEN-POÜRTS TOREN.

-ocr page 188-
-ocr page 189-

--s-NS\'ej/gl® «AVe--^

ïot de aanzienlijke gebouwen, in de eerste helft dezer eeuw te Amsterdam gesloopt, behoort ook de Jan Roo-den-poorts toren, weleer een sieraad onzer stad aan de oostzijde van den Singel tusschen de Torensteeg en Oude Leliestraat; welke gracht te dier plaatse vroeger gehee-ten werd de Koningsgracht. Waarschijnlijk ontleende hij zijn\' naam van zekeren Jan Roeden, die in of nabij dezen toren zijn verblijf heeft gehouden; aangaande welken persoon geene bijzonderheden bekend zijn. Ook werd de toren bij verkorting of verbastering van naam wel de Jan Roon-, Room- en Romperts-toren geheeten.

Op den plattegrond van Amsterdam, geschilderd door Cornelis Anthoniszoon, die in het Stads-archief bewaard wordt, gelijk mede op eene dergelijke schilderij van Jan Micker, onder mij berustende, staat de Jan Rooden-poorts toren afgebeeld, als een vierkant, niet onbevallig gebouw, grooter in omvang dan de overige torens der stads-muren en voorzien van eene vrij hooge spits. Onder is een doorgang of poort, leidende naar eene houten brug over den Singel; over welke men zich kon begeven naar de ramen en tuinen of lusthoven, eertijds in grooten getale aan dezen kant der stad aanwezig, en

-ocr page 190-

170

ook het vermaarde Kartlmizer-ldooster kon naderen. Voor de brug stond eene hamei.

In het jaar 1554 werd door de Amsterdamsche Vroedschap besloten, om op kosten der stad buiten de Jan Rooden-poort te laten maken eene valbrug met een huisje voor den portier, gelijk onlangs op de brug der Lastaadje geschied was Die brug werd reeds toen aan de zuidzijde van den toren gelegd en is niet, gelijk Wagenaar beweerd heeft, eerst in 1594 daar geplaatst1). Toen zij in het laatstgenoemde jaar moest vernieuwd worden, en het stedelijk bestuur bij deze gelegenheid in overweging nam, om de brug niet op de oude plaats, maar aan de noordzijde van den toren te maken, verzochten de bewoners der Leliestraat, dat de brug, ter zelfde plaatse mogt blijven, opdat zij niet in hunne nering zouden benadeeld worden en de erven hunner huizen in waarde verminderen. De regering, de billijkheid van het verzoek erkennende, willigde het dan ook ge-reedelijk in, bepalende, dat de brug zou opgemaakt worden ten zuiden van den toren op de plaats, waar deze altijd gelegen had, mits dat zij zoo digt mogelijk bij den toren zou gelegd worden 3).

Vroeger vermeldde ik, in navolging van Wagenaar2), dat de steenen sluis over den Singel bij den Jan Roo-den-poorts toren gemaakt is in het jaar 1602 door den stads-timmerman Hendrik Jacobszoon Staats 3). Echter

1

Resol. Vroedschap, N. 19 September 1594, hl. 33.

2

Wagenaar, Amsterdam, Deel 1, bi. 45.

3

In mijn opstel over den Jan Rooden-poorts toren, geplaatst iu deo Almanak Holland voor 1852, waarvan dit stukje, als eene tweede, verbeterde uitgave, kan beschouwd worden. Bij welk opstel eeno afbeelding van den toren, door R. Vinkeles in 1767 gemaakt, is gevoegd.

-ocr page 191-

171

blijkt dit onwaai\' te zijn uit den plattegrond van Amsterdam door Balthasar Floriszoon vervaardigd en in 1625 uitgegeven, waarop nog de houten valbrug aan de zuidzijde van den toren gezien wordt, terwijl de stee-nen sluis, zoo als deze op de tweede uitgave van denzelfden plattegrond is afgebeeld, eerst gelegd is in het jaar 1649. Een nieuw bewijs, dat het jaartal 1647, op de laatste opgave der kaart geplaatst, onjuist is; waarvoor ongetwijfeld 1657 moet gelezen worden.

Het afbreken van den Stadhuis-toren in 1616, welke vijftien jaren vroeger, ruim zes voeten overhellende, weder was regt gezet, doch thans door zwakte van grondslagen geheel dreigde in te storten, gaf aanleiding, dat de Jan Rooden-poorts toren hooger werd opgetrokken. De toren bekwam toen die gedaante, welke hij tot het einde van zijn bestaan behouden heeft. Men wil, dat burgemeester Keinier Pauw, die op den Singel schuins over den toren woonde, zich veel aan den opbouw liet gelegen liggen en tevens gezorgd heeft, vermits de kerken en torens, daaromtrent gelegen, geene klokken hadden, dat de Jan Rooden-poorts toren van een geschikt uurwerk werd voorzien 1). Ondertusschen leeren ons de Resolutiën der Vroedschap, dat, behalve den burgemeester, ook vele anderen daarin groot belangstelden. Want men leest daarin, dat de burgers, wonende op de Ko-nings-, Heeren-, Keizers- en Prinsengrachten, alsmede die van de dwarsgrachten en straten in den omtrek zeer klaagden over het ongerief, door het gemis van klokken veroorzaakt, zoo in het verdeelen van den dag, het openen en sluiten der poorten, het betrekken van de wacht, het beginnen en eindigen van den arbeid, als anderzins, waarom zij verlangden, dat hierop gelet en behoorlijk

1

Dapper, Hist. Beschrijving van Amsterdam, bl, 402.

-ocr page 192-

172

beschikt mogt worden1). Den 2^ Mei 1616 begon men den ouden toren met eeneu nieuwen buitenmuur te om-kleeden en het gebouw hooger op te trekken volgens een patroon, alvorens ter goedkeuring aan de Vroedschap vertoond, in den vorm van eenen kloktoren; welk werk reeds in het volgende jaar voltooid was. Er werd een uurwerk op gesteld, vervaardigd door den horlo-giemaker Otto Koelofszoon, hetwelk 3,695 guldens, 8 stuivers en 12 penningen kostte 2), terwijl men buitendien de slagklok van het stadhuis naar den nieuw-gebouwden toren overbragt. De Vroedschap bepaalde alstoen, dat tot dienst der burgerij voortaan \'s morgens en s avonds tegen het openen en sluiten der poorten en boomen, zoo ook wanneer de schutterij de wacht betrok, alhier eene klok zou geluid worden, en tevens, dat steeds een trompetter of waker op den toren zich zou bevinden, om op brand en andere onheilen naauwkeurig acht te geven 3).

De oude toren werd alzoo, gelijk gezegd is, van buiten met vier nieuwe muren omtrokken, waar boven eene hooge, sierlijke spits zich verhief, welke drie omgangen of transen bezat, de onderste en bovenste met eenestee-nen gaanderij omgeven; aan elk der vier zijden vertoonde zich boven den middentrans eene wijzerplaat. Het bovendeel bestond uit eene open lantaarn en droeg eenen windwijzer op den top. Het gebouw werd opgetrokken door Hendrik Jakobszoon Staats, stads-timmerman en Cornells Danckerts, stads-metselaar, met hulp of onder toezigt van Hendrik de Keizer, stads- steen- en beeldhouwer. De beneden-vertrekken werden tot het jaar 1618 bewoond door den roedragende bode en later door den geweldige

1

Ecsol. Vroedschap, N. 11. 25 February 1616, bl. 16C kecrz.

2

Rekening van Thesaurieren, 1619.

3

Resol. Vroedschap, N. 12, 27 November 1617, b!. 4S.

-ocr page 193-

of provoost der stedelijke bezetting. Boven deze was ecnc! kamer, waar de krijgsraad over de bezetting vergaderde; hetgeen echter slechts zeldzaam gebeurde. Hooger nog vond men twee vertrekken, ingerigt tot eene gevangenis voor officieren en soldaten; evenwel werden daar somtijds ook andere gevangenen opgenomen, om hen van de schande eener opsluiting in de stadsboeijen of het tuchthuis te bevrijden. Op het bolwerk Sloten, ten noorden van de Leidsche poort, plag oudtijds eerst eene galg en daarna eene wip te staan, waaraan de stads-soldaten, die door den krijgsraad waren ter dood veroordeeld, werden opgehangen. Ook werden daar ligtere straffen aan de schuldigen voltrokken. Echter waren die toestellen reeds in Wagenaars tijd sedert lang van daar weggenomen. Op de hoogte van den eersten trans bevond zich een groote regenbak, waar nevens eene brandspuit bewaard werd. Bij zwaar onweder waren de stads-loodgietersknechts ver-pligt, deze ten eerste in gereedheid te brengen, om daarvan, bij het ontstaan van brand, terstond zich te kunnen bedienen

In het jaar 1648 was de brug zoo vervallen, dat in hare plaats eene nieuwe moest gelegd worden. Men besloot alstoen, niet slechts aan de zuidzijde maar ook aan de noordzijde van den Jan Eooden-poorts toren een gewelf over den Singel te slaan. Om de kosten, daartoe ver-eischt, eenigermate te vinden, werd in de vergadering der Vroedschap voorgesteld en goedgekeurd, om in het midden van het gewelf eene dubbele rij huisjes te timmeren, die tot het drijven van winkelnering zouden verhuurd worden 1). In het volgende jaar liet men echter liet laatste voornemen weder varen, het besluit nemende,

1

?) Rrsol. Vrocdschap, N. 19, 14 November t(HS, bl, 213 keerz.

-ocr page 194-

174

on in het midden van den toren een\' open, doorgang te raaken *), waaraan evenwel even min gevolg werd gegeven.

Eerlang werd de brug, rustende op drie groote bogen, ter wederzijde des torens opgetrokken met eene breedte van driehonderd en twintig voeten. De beurtschepen op de voornaamste steden van Braband, als Brussel, Antwerpen , Mechelen, Leuven en Gend hadden daar nevens hunne legplaats. Vermits door het rijden van sleden en wagens, elkander aan dezelfde zijde van den toren ontmoetende, verscheidene ongelukken waren gebeurd, beval het geregt bij eene keur van 26 April 1668, op eene boete van drie guldens, dat men, uit de Torensteeg komende, langs den zuidkant, en uit de Leliestraat langs den noordkant zou rijden. Daarbij magtigden Heeren van den geregte den 30s\'quot;\' Augustus van dat jaar Jacob Willemszoon, dienaar van den provoost Laurentius, om de gezegde bekeuring te doen, hem voor zijne moeite de bepaalde boete toevoegendes). Onder den toren en de brug werden twee zeer ruime overwelfde kelders gemetseld , aan beide zijden tot het water zich uitstrekkende, welke nog aanwezig zijn. Gewoonlijk maakte de provoost van deze gebruik tot bewaring van gevangenen, maar in 1652 kregen zij tijdelijk eene andere bestemming. Toen op den 7^ca Julij van dat jaar het oude stadhuis door een\' noodlottigen brand werd in de asch gelegd, bragt men het goud en zilver, zoo gemunt als ongemunt, naar deze kelders over.

In den jare 1704 onderging de toren eene groote herstelling 1). Evenwel verklaarde Nikolaas Philip de Famars twee jaren later, wanneer hij, als provoost der soldaten,

1

Kesol. ïhcsaurkreD , N. 10, bl. SO,

-ocr page 195-

175

daarin zou gaan wonen, dat die woning reddeloos beschadigd en van alles onvoorzien door hem bevonden was. Waarom hij eerie nieuwe reparatie verzocht, die hem toegestaan werd tot een bedrag van 95 guldens, mits door hem zelven de meerdere kosten gedragen en de verdere herstellingen der woning betaald zouden worden

In bet begin dezer eeuw begon de Jan Rooden-poorts-toren ten gevolge van eene verzakking in de grondslagen eene langzamerhand meer overhellende rigting te verkrijgen. Nog herinner ik mij met ecnige huivering-uit den tijd mijner schooljaren, wanneer mijn weg schier dagelijks langs den toren leidde, het dreigend aanzien , dat het oude gevaarte allengs voor de voorbijgangers aannam, en hoe, bij harden wind en storm, een steen of scherf, van den toren afgewaaid, mij wel eens schrik aanjoeg, als ware deze de voorbode van eene weldra aanstaande omstorting. Evenwel viel de toren niet door de kracht van den wind, maar door de hand van sloopers. De Kommissie, belast met het bestuur over het Amorti-satie-fonds der stad Amsterdam verkocht in 1829 het gebouw tot afbraak voor ruim elf duizend guldens. Echter werd hij niet dadelijk gesloopt wegens de strenge koude van den volgenden winter; waardoor men eerst in de maand Maart van het volgende jaar hiermede een begin kon maken. Toen de buiten-muur werd weggenomen, kwam de oude toren, gelijk deze omstreeks 1480 tot verdediging der stad gesticht was, nog vrij hecht en sterk, weder te voorschijn. De groote klok van den Jan Kooden-poorts toren, welke 3,373 ponden woog, werd door de heeren Maritz en zoon, Directeuren van \'s rijks grof geschut-gieterij tegen den prijs van 76 guldens de honderd Nederlandsche ponden gekocht en naar \'s Gra-

1) Kcso!, ThesauriercD, N. 10, bl. 49, 15 Januarij 1706.

-ocr page 196-

176

venhage gevoerd, om daar gesmolten te worden. Om den bovenrand stond het navolgende rijmpje gebeiteld :

Wt Jesse ben ick ghesproten,

Maria is mijn naem,

Jan Moor heeft my gheghoten,

Om te wesen tot Godts dienste bequaem.

MCCCCCLXIIII 1).

Dikwijls ga ik nog de zoogenaamde Torensluis over. welke door haar naam ons aan den voormaligen toren herinnert; maar belangrijker herinneringen nog zijn aan die plek verbonden, want Nederlands twee uitstekendste letterkundigen hebben op den Singel over den toren gewoond , hier de geschiedschrijver Pieter Corneliszoon Hooft, ginds de dichter Joost van den Vondel1).

1

Vondel woonde bij zijn overlijden op den Singel schuins over den toren. Zie Aemstei\'s Oudheid, D. 4, bl. 159. Een brief van Willem de Groot, aan Hooft geschreven bij gelegenheid van zijn huwelijk met Leonora Hellemans in 1627, heeft tot opschrift: Eerentfesten, wijson , voorsienigen, seer discreten heere Pieter Hooft, Drossaert tot Muyden, woaende op de Cingel tegenover Jan Roon-Poortstoren tot Amsteldam.

-ocr page 197-

HET OUDE DOOLHOF.

-ocr page 198-
-ocr page 199-

Welk Amsterdammer, die niet geheel in een\' staat van afzondering en onbekendheid met de gedenkwaardigheden van zijne geboortestad is opgevoed, herinnert zich niet uit de dagen zijner kindschheid met een gemengd genoegen het Oude Doolhof op de Prinsengracht bij de Looijersgracht? Ik zeg, met een gemengd genoegen, want het genot, te dier plaatse gesmaakt, werd wel eens met minder aangename gewaarwordingen afgewisseld. Het moge vermakelijk geweest zijn, eerst door de groene laantjes van den lusthof rond te dolen, daarna in de lommer van het geboomte bij een\' frisschen dronk uit te rusten, en vervolgens zich te verlustigen in de aanschouwing der verschillende voorwerpen van kunst, behoo-rende tot de galerij van het Doolhof, maar het springen der fontein en het spelen der grondpijpen, waarbij men soms mildelijk met water werd besproeid, bragt niet zelden eene verkoeling der vreugde te weeg. Ook moet ik bekennen niet regt te begrijpen, hoe iemand op de gedachte is kunnen komen, om op eene plaats, voornamelijk tot uitspanning der jeugd ingerigt, het kolossale beeld van den reus Goliath te brengen, wiens norsch gelaat, vooral wanneer hij zijne groote oogen ronddraaide

12\'

-ocr page 200-

180

en het hoofd met een bonzend geluid heen en weder wendde, den kinderen niet anders dan angst kon inboezemen. Niet langer zal die ontzaggelijke figuur der Am-sterdamsche jeugd schrik aanjagen, want in het vorige jaar is het Oude Doolhof gesloopt, en zijne bewoners, te weten, de beelden en poppen, zijn verstrooid of vernietigd, terwijl de reus met zijnen wapendrager en zijnen tegenstander, den kleinen David, eene veilige schuilplaats heeft gevonden in ons Stads-archief, om daar, als antiquiteiten , onder de oudheden der stad te pronken, tot aandenken van eene inrigting, welke gedurende ongeveer derdehalve eeuw bij alle wisselingen en veranderingen, die Amsterdam in deze uitgestrekte tijdruimte heeft ondervonden, zich met zekere fierheid wist staande te houden. Ook daarom trekt het Oude Doolhof onze aandacht tot zich en verdient zijne herinnering voortdurend onder ons bewaard te blijven. Door onze vroegere stads-beschrijvers is ons, om welke reden kan ik niet zeggen, al zeer weinig aangaande de geschiedenis en de inrigting van het Doolhof medegedeeld ^, doch in late-ren tijd heeft een bekend schrijver eene belangrijke bijdrage tot die geschiedenis geleverd 2), en een onbekende op eene onderhoudende wijze de inrigting beschreven 3). Ik zal trachten hun verhaal hier en daar nog nader toe te lichten en eene meer volledige beschrijving van het geheel te geven, ten einde daarmede een klein ge-denkteeken van het Oude Amsterdamsche Doolhof te stichten.

Te regt zeide de laatste beschrijver van het Doolhof, de kundige Witkamp, dat de oorsprong van dit gesticht in het duister ligt. Ook mij is het niet gelukt, niettegenstaande de moeite hiertoe aangewend, om den sluijer, daarover gespreid, geheel op te ligten. Om met den onbekenden schrijver, die zich noemt Jan Kij\'c in de Wereld, de stichting van het Doolhof toe te schrijven aan

-ocr page 201-

181

den Chinees, wiens beeldtenis aldaar in de galerij werd aangetoond, komt mij onaannemelijk voor, omdat zijne meening slechts eene bloote gissing is, door geene bewijzen gestaafd. Ik houd het echter voor waarschijnlijk, dat een wezenlijke Chinees eens het Doolhof met een bezoek vereerd heeft, omdat men in de Beschrijving van 1674 leest: „Hier staet het afbeeltsel van een Chinees uyt China, die hier tot Amsteldam in het Doolhof selfs in \'t leven geweest is.11 Denkelijk heeft men de herinnering van dit zeldzame bezoek willen bewaren door eene afbeelding van den vreemdeling in de verzameling van beelden op te nemen. Wagenaar vermeldt in zijn kort berigt van het Doolhof, dat, volgens eene aanteekening van Gerard Schoemaker, David Lingelbacb, die verscheidene treur- en blijspelen heeft geschreven, de stichter der Doolhoven hier ter stede geweest is; hetgeen door de latere schrijvers van onze stad, als eene stellige waarheid , is overgenomen. Het Oude Doolhof kan evenwel niet door David Lingelbach gesticht zijn, dewijl hij in het jaar 1624 zijne geboorteplaats. Frankfort aan den Main, nog niet verlaten had, om zich in Amsterdam te vestigen4), terwijl op den plattegrond dezer stad, door Balthasar Floriszoon in 1625 uitgegeven, dat Doolhof reeds als volbouwd en voltooid voorkomt5). Blijkens deze kaart bestond het toen uit verscheidene gebouwen, waarvan het voornaamste, gelegen op de Prinsengracht, niet verre van den boek der Looijersgracht, een plat dak bezat, boven hetwelk een kleine koepeltoren zich verhief. Dit gebouw was beneden ingerigt tot eene herberg met verscheidene zalen en kamers, waar men tegen een\' matigen prijs zich van allerlei ververschingen kon laten voorzien , en boven op het plat vertoonden zich telkens eenige muzikanten, om met schalmeijen, fluiten en trompetten het begin van elke nieuwe vertooning aan te kondigen. Op het voorplein stond eene groote fontein en achter

-ocr page 202-

182

dit plein bevond zich het eigenlijke Doolhof, bestaande in eene vierkante ruimte, welke bezet was met groene heggen, vormende vele doolpaden, langs welke men moest trachten den weg te vinden naar den koepel in het midden van den hof. Waar alstoen de beelden-galerij was, wordt niet gemeld, maar waarschijnlijk werden de voorwerpen van kunst destijds bewaard in de lage gebouwen, waarmede het plein omgeven was. Het hooge gebouw, waarin wij de kunst-verzameling gekend hebben, bestond toen nog niet, zijnde eerst tegen het einde dei-zeventiende eeuw gebouwd.

Het Oude Doolhof kan derhalve niet David Lintei-

O

bach, maar moet een\' ander tot stichter hebben gehad. Ik houd daarvoor Crispijn van der Pas, omdat het oudste Programma van het Doolhof, uitgegeven zonder jaartal, blijkens den titel voor hem gedrukt is. Deze, ook wel genaamd Crispijn de Passe, was een bekwaam teekenaar, in 1585 te Utrecht geboren, en heeft, even als zijne zuster Magdalena en zijne \'broeders Willem en Simon, in navolging van hunnen vader, met goed gevolg de graveerkunst beoefend c). In het begin der zeventiende eeuw schijnt hij naar Amsterdam verhuisd te zijn en bij de nieuwe uitlegging der stad een erf daar aangekocht te hebben, om dit tot eene plaats van ontspanning voor den burgerman met vrouw en kinderen in te rigten. Zeker leverde deze onderneming niet geringe voordeelen op, waardoor anderen aangespoord werden, om zijn voorbeeld te volgen. Echter slaagden zij daarin minder gelukkig, omdat verkeerde middelen door hen gebezigd werden, om den toeloop van volk tot hunne vertooningen te vergrooten. Waarom het geregt besloot, om eene dergelijke uitspanning, of liever uitspatting, tegen te gaan. Onderrigt, zeggen Heeren van den geregte, in eene keur van 29 April 1629, dat sedert eenigen tijd in verscheidene herbergen water-, fontein- en andere wer-

-ocr page 203-

183

ken zijn opgerigt, om door middel daarvan en door het geblaas van trompetten, schalmeijen en andere instrumenten de lieden binnen de huizen te lokken, waar raduizen of tooneelen gemaakt zijn, dat mede door de groote menigte van menschen, op die plaatsen verzameld, waaronder zich allerlei boeven, hoeren en dieven mengden, groote ongeregeldheden en ongelukken van kwetsuren en doodslagen ontstaan, verbieden zij een ieder voortaan zulke werken te doen maken, met last, om de reeds bestaande verder niet te gebruiken 7). Misschien maakte het Oude Doolhof hier eene gunstige uitzondering. Althans het bleef in wezen, gelijk wij uit de volgende uitgave van den vermelden plattegrond der stad kunnen zien 8). Evenwel verkreeg het in dien tijd eene andere uitwendige gedaante, want het hoofdgebouw met den toren verdween en zoowel deze ruimte als de andere zijden van het Doolhof, aan de straat uitkomende, werden met gewone huizen bezet, mogelijk wel met het doel, om de inrigting, als slechts bij oogluiking toegelaten, aan het oog van den voorbijganger te onttrekken.

Wanneer David Lingelbach metter woon zich naar Amsterdam heeft begeven, is mij niet bekend, maar dat hij zich hier bevond in het jaar 1638 blijkt ons uit de aanteekening van zijn huwelijk, destijds gesloten met Hilletje Fabritius, te vinden in het Puiboek der stad 9). Hij wordt daar gezegd weduwenaar te zijn van Agniet Jans en te wonen in het Doolhof op de Looijersgracht. Dezelfde woonplaats had hij ook, volgens de opgave van het Puiboek, bij de aangift van een derde huwelijk, door hem in 1639 aangegaan met Stijntje Lourens10). Waarschijnlijk is David Lingelbach, in het bezit van het Doolhof, Crispijn van der Pas opgevolgd en heeft hij, gelijk het eerste Programma door dezen is uitgegeven, den tweeden druk van de Beschrijving, in 1648 verschenen, laten bezorgen 11). In het voorberigt wordt gezegd, dat

-ocr page 204-

184

deze beschrijving is opgesteld ten dienste van vreemde- a]

lingen of vreemde lieden, die ligtelijk vergeten, wat zij lt;?lt;

op de eene of andere plaats gezien hebben, indien zij ri

niet door schriften of platen daaraan herinnerd worden. d

Daarop volgt eene Ver klaring e over de triumph van Bac- v

chus en Ariadne, geschreven in dichtmaat en behoorende e

bij de titelplaat. Deze plaat stelt voor de fontein op het r

plein van het Doolhof, zoo als die destijds was. Het ^

voetstuk bestond in grot- of bergwerk, zamengesteld uit 1

vreemde steenen, schelpen en horens, en daarboven ver- lt;

toonde zich een groep beelden, voorstellende Bacchus, die, verzeld door drie Saters en Cupido, uit zijnen wagen, bespannen met twee tijgers, gestegen is, om Ariadne, door Theseus op Kaxos verlaten, over haar verlies te troosten. Het geheel was eene vinding van den vermaarden beeldhouwer Viuckenbrinck 13). Nog was er toen eene tweede beeldengroep in het midden van het eigenlijke Doolhof, waar op eenen heuvel zich vertoonde Theseus , vechtende met een\' der Centauren, van welke er reeds eenigen, door hem verslagen, aan zijne voeten lagen13).

Daarna vindt men in deze beschrijving eene Verklaringe over de drie heerelijcke vertooninghen. De eerste vertooning bevatte eenige levensgroots beelden, voorstellende nagenoeg dezelfde personen, welke men nog in den laatsten tijd op de boven-galerij van het Doolhof terugvond. De tweede liet aan de toeschouwers zien Granida, Pan, Mars en Venus, verrast door Phoebus en Vulkaan, een gezelschap van herders en herderinnen, de geschiedenis van Daiphilo, eene vermakelijke maskerade en de prediking van Johannes den Dooper, met verscheydene toehoorders, ende doen alle seer konstigh haer heweyingen. Bij de derde vertooning zag men het paleis van Koning Salomo, de klucht van Hansje, die op zijn trompet verscheidene deuntjes blies, en de martelisatie der heilige

-ocr page 205-

185

apostelen, hoe sij ter doodt ff heir acht zijn, alles sich bewegende met een konstigk orgel- en muzijckspel. Bij de verklaringen der tweede en derde vertooning is eene afbeelding der voorwerpen gevoegd, en ten slotte komt nog een plaatje voor van meester lochemns, spelende op den doedelzak, met een zesregelig versje. Wij zien hieruit, dat er in het personeel der beelden gedurende den tijd van ruim twee eeuwen weinig verandering is gekomen. Alleen de beide voorstellingen uit de kerkelijke geschiedenis verdwenen weldra, even als die der dochter van Herodes, dansende en het hoofd van Johannes aan hare moeder brengende, welke afbeelding kort daarna bij de verzameling werd gevoegd, waarschijnlijk omdat men te regt begreep, dat zij op deze plaats niet te huis behoorden, terwijl dit gemis later door eenige nieuwe beelden werd vergoed.

In het voorjaar van 1646 kocht David Lingelbach een\' tuin met het getimmerte daarop aan de zuidzijde der Rozengracht tusschen de twee laatste bruggen, en tegen het einde van hetzelfde jaar nog een\' anderen tuin, daar naast gelegenu). Eenige jaren later besloot hij op dit erf een Nieuw Doolhof te stichten, hetwelk op dezelfde wijze, als het Oude Doolhof werd ingerigt en weldra zoo zeer in aanzien toenam, dat het voor het voornaamste der drie Doolhoven, hier gevestigd, gehouden werd. Want inmiddels was er nog eene derde inrigting van dien aard te Amsterdam tot stand gekomen, welke, geplaatst aan den Singel buiten den Sint Antonie-poort naar den kant van den Amstel, het minst aanzienlijk was en reeds bij de laatste uitlegging der stad verdwenen is. Lang voor zijn overlijden, hetwelk eerst plaats had op den 30sten December 1688, verliet David Lingelbach het Nieuwe Doolhof, een huis in de Reestraat betrekkende15). Hij stond alstoen zijne bloeijende stichting op de Rozengracht af aan zijne twee zonen, Philips, eenen horlogie-maker van bedrijf, en David, die chirurgijn was. De

-ocr page 206-

186

laatste verkocht in 1671 idjne helft van het Doolhof aan zijnen broeder Philips16), om zich verder geheel aan de beoefening der heelkunst te wijden. Met den dood van Philips Lingelbach hield tevens het bestaan van het Nieuwe Doolhof op. De plaats, waar het stond, op den eersten Mei 1717 verkocht zijnde, werd daarna tot verschillend gebruik verhuurd, tot dat het erf op het einde des jaars 1741 door de Collegian ten is aangekocht, die daarop het Kozen hofje bouwden. Het Oude Doolhof bleef nog in wezen tot het vorige jaar (1862) zonder dat er in de zamenstelling der kunst-galerij en de inrigting der vertooningen veel verandering plaats had. Eene poort op de Prinsengracht diende tot eersten ingang, waar boven te lezen stond:

Blijf voor deez\' poort niet staan , treed binnen lieve jeugd, Het Doolhof, hier vernieuwd, biedt u de schoonste vreugd.

Fontein en orgelspel, vertooningen naar \'t leven,

Dit alles zal aan u veel atof tot blijdschap geven 17).

Op het plein stond nog de groote fontein van grotwerk, doch eenvoudig zonder beelden en opschik, behalve een drietal dolfijnen aan de zijden en een vaas of urne op den top18).

De tweede of eigenlijke ingang had tot opschrift:

Die wil dolen in het groen,

Moet het in \'t Doolhof doen.

De volgorde der vermakelijkheden bleef steeds dezelfde. Eerst werd er in den hof met kronkelpaden gedoold, om den weg naar het kleine gebouw van grotwerk met eenen toren daarboven te vinden, en daarna weder den uitgang te zoeken, vervolgens zette men, na wat gerust te hebben, zich neder op de steil oploopende zitplaatsen in het gebouw, gelegen ter zijde van den tuin, waar de kunst-verzameling zich bevond, en hoorde daar, bij de bezigtiging der voorwerpen, de uitlegging van alle op rijm voordragen, beginnende met den reus Goliath en ein-

-ocr page 207-

187

digende met het kleine potsige Hansje, dat onder de aanwezige meisjes zich eene tot vrijster uitkoos, eindelijk werd het spel besloten met het springen der fontein en het spuiten der grondbuizen19). Meermalen veranderde het Oude Doolhof van eigenaar 20). Na het overlijden van den laatsten in 1862 werd het Doolhof met al zijn toe-behooren door het stadsbestuur aangekocht, met het doel, om op het terrein eene school te stichten, terwijl daarna het gebouw, met al wat zich daarin bevond, weder aan sloopers werd afgestaan 21). Kort voor de slooping is door mij opgemaakt de volgende:

Lijst der beelden en andere voorwerpen, aanwezig in het Oude Doolhof.

1. Een Chinees.

2. Olivier Cromwell.

3. Hendrik IV, Koning van Frankrijk.

4. De Hertog van Alva, met den degen en de laarzen , welke door hem, naar men zegt, op het Huis te Heemstede zijn achtergelaten.

5. Maurits, Prins van Oranje.

6. Eene Engelsche Prinses.

7. Van Speijk, gesneuveld voor Antwerpen op den 5den Februarij 1831, met eene afbeelding van zijn monument, geplaatst in de Nieuwe Kerk alhier.

8. Willem III, Koning van Engeland.

9. Gustaaf Adolf, Koning van Zweden, met zijne dochter Christina.

10. quot;Willem I, Prins van Oranje.

11. Besje van Meurs (zijnde eigenlijk Eva Vliegen, geboortig van Meurs). Zij verklaarde in den tijd van twee en dertig jaren geen brood gegeten te hebben, ofschoon de kruimels nog aan haren mond te zien waren.

12. Een herder en eene herderin.

13. Meester Jochem, spelende op den doedelzak, met zijn zoontje (Aesopus).

-ocr page 208-

188

14. De reus Goliath in volle wapenrusting, een beeld van vijf Nederlandsche ellen hoogte.

15. De wapendrager van Goliath.

16. David in herdersgewaad.

17. Eene reuzin (zijnde vrouw Walburg van *s Graven-hage) met een kind op den schoot.

18. Eene jagtpartij.

19. Een dal met eene fontein, waarheen zich eenige herders en herderinnen begeven, om hun vee te weiden en te drenken.

20. Pan, spelende op zijne herdersfluit.

21. Schapen, bokken en konijnen, in een veld grazende.

22. Mars en Venus, terwijl zij zich in eene grot verschuilen, door Phoebus ontdekt endoor Vulkaan met een ijzeren net omgeven.

23. De geschiedenis van Haman en Mordechai, voorgesteld met beweegbare beeldjes.

24. Eene wildernis, waarin de Prinses Granida, van haren jagtstoet afgedwaald, zich bevindt. Haar wordt door den herder Daiphilo in eene schelp water uit eene bron te drinken gegeven en de weg aangewezen.

25. Een potsig maskerspel, bestaande in ronddraai)\'ende beeldjes.

26. De Koningin Semiramis, haren echtgenoot Ninus latende ombrengen.

27. De Koningin Semiramis, met haar krijgsvolk ten strijde trekkende, om Babel in te nemen.

28. De Koningin Semiramis, na behaalde overwinning, eenen plegtigen intogt te Babel houdende.

29. Salomo, gezeten op zijn\' koninklijken troon, een bezoek der Koningin van Scheba ontvangende.

30. De gemalin van Salomo, komende, om de Koningin van Scheba te zien.

31. Een beeld (automaat) gezeten aan een bureau, teekenende of schrijvende naar begeerte.

32. Hansje, de potsenmaker.

-ocr page 209-

189

33. Eene verzameling oude wapens, bestaande in spoi)-tons, pieken, hellebaarden, rapieren en schilden 33).

34. Een schilderstuk , voorstellende Sint Nikolaas in bisschoppelijk gewaad, te paard gezeten.

De voorgaande lijst is door mij opgemaakt met behulp van eenige beschrijvingen uit vroeger\' en later\' tijd. Zeker zou het mij anders veel moeite gekost hebben, om de ware namen der beelden te ontdekken, welke, naar mij voorkwam, geene treffende overeenkomst met het origineel bezaten. Het leverde daarom minder bezwaar op, om de namen der beelden te veranderen, toen in den tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap zelfs de herinnering aan vroegere magt en grootheid voor ongeoorloofd werd gehouden. In het begin van 1795 werd door den Maire van Amsterdam de last gegeven, dat alle uithangborden en beeldtenissen van Koningen, Vorsten en Potentaten bij herbergiers en kooplieden, of wie het ook anders mogten zijn, zouden worden ingetrokken en weggenomen24). In welk bevel ook de toestel van het Doolhof scheen begrepen te zijn. Op eene niet onaardige wijze wist de eigenaar van het Doolhof echter dit verbod te ontduiken door aan zijne poppen burger-namen te geven, bij voorkeur die van Fransche generaals, de helden van den tijd. Gelukkig werden deze poppen bij de herstelling van den Staat tevens in eere hersteld, daar zij te gelijk hunne vorige namen terug bekwamen. Reeds lang te voren waren de vroegere wassenbeelden, waarschijnlijk uit economie, ge-metamorphoseerd in poppen van stroo met houten koppen; ook hunne uitwendige gedaante was natuurlijk in derdehalve eeuw niet geheel dezelfde gebleven. De opzigters van het Doolhof, met hunnen tijd medegaande, waren niet zelden dezen gevolgd bij de verandering van het kostuum. Zoo had David het voorkomen van eenen eenvoudigen Gel-derschen herdersknaap verkregen, en de staatsie-dames der Koningin van Scheba waren gekleed, even als vroeger de

-ocr page 210-

190

Amsterdamsche dienstmeisjes, met een jak en rok, waarschijnlijk ook voor de spaarzaamheid uit één stuk katoen gesneden. Een enkel oudheidkundige, die bij toeval in het Doolhof verdwaald was, moge misschien wel eens bedenkelijk daarover het hoofd geschud en zich eenigzins geërgerd hebben over datgene, wat hij in zijne wijsheid een anachronisme noemde, bij de gewone bezoekers van het Doolhof bragt dit geene stoornis van hun vermaak te weeg. Voor hen was het zeker vrij onverschillig, of de Salomo van het Doolhof wel hetzelfde kleed droeg, hetwelk Koning Salomo eens in oude tijden gedragen had.

Te regt zeide Witkamp, de inrigting is niet te gronde gegaan, omdat de Amsterdammers haar moede zijn geworden. Voortdurend ontving zij een druk bezoek, en nog in de laatste maand van haar bestaan verdrongen zich honderden, om aan haar, die voor zoo vele volgende geslachten eene geliefde plaats van uitspanning was geweest, eenen laatsten afscheidsgroet te brengen. Zij het verlies van het Oude Doolhof, uit een oudheidkundig oogpunt beschouwd, dan ook niet groot te noemen, stellig wordt het gemis daarvan toch door velen gevoeld, omdat de gelegenheid tot ontspanning voor de jeugd en mindere standen, welke hier voor den matigen prijs van slechts éénen stuiver den persoon werd aangeboden, in Amsterdam zeker niet in ruimte voorkomt. Ée\'n ding kan mij echter met de slooping van het Oude Doolhof verzoenen, het is de gedachte, dat aan de kinderen iets beters daarvoor in plaats wordt gegeven, dewijl op de plek, waar vroeger het Doolhof stond, een nieaw gebouw zal verrijzen, waarin de jeugd voor een leerzaam vermaak thans eene nuttige leering zal ontvangen.

-ocr page 211-

A ANTE EKEN ING EN.

1. Het uitvoerigst uug hebben over het Oude DoolhoC gesproken Mel-chior Fokkeus eu Filips vau Zesen in hunne Beschrijvingen der stad. Ook geeft C. van der Vijver eenige bijzonderheden dienaangaande op in zijne Wandelingen in en om Amsterdam.

2. P. H. Witkamp, Amsterdam in schetsen, bl. 81.

3. Het Leeskabinet voor 1845, tweede deel bl. 97. Omzwervingen door Neêrlands hoofdstad, door Jan Kijk in de Wereld, N. VI: Het Doolhof.

4. In de Puiboeken van Amsterdam staan aangeteekend de huwelijken van drie kinderen van David Lingelbaeh, welke te Frankfort aan den Main geboren zijn. Volgens deze aanteekeningen was Sophia den 16den December 1639 vier en twintig, Philips den öden April 1648 een en twintig, en Johannes den 26sten April 1C53 negen eu twintig jaren oud. Waaruit blijkt, dat David lingelbaeh, die te Frankfort aan den Main ter wereld kwam, daar tot 1625, zoo niet langer, gewoond heeft. Johannes Lingelbaeh, die als schilder vermaard is geworden, werd poorter van Amsterdam op 31 October 1653 (Zie mijn geschrift over Kembrand, bl. 71). Nog is mij voorgekomen eeue Sara Lingelbaeh in eenen schuldbrief van 2 April 1681, voor welke schuld borg bleef David Lingelbaeh (de chirurgijn) wonende op den Singel bij de Oude Luthersehe kerk. Stellig behoorde David, en waarschijnlijk ook Sara, tot de kinderen van David Lingelbaeh den Ouden.

5. Witkamp heeft in zijne Schetsen van Amsterdam, bl. 82, eeno afbeelding daarvan gegeven, eens zoo groot, als die op de kaart van Bal-thasar Floriszoon.

G. Zijn vader, even zoo Crispijn de Passe geheeten, was geboortig van Arnemuiden en een discipel van den gelcerdeu gravcnr Dirk Volkertsz. Coornhert.

7. Keurboek K, bl. 134. Bij overtreding van het gebod werd den her-

-ocr page 212-

192

bergier eeue boete van twaalf guldens opgelegd, terwijl ieder der speellieden drie guldens verbeurde. Van eene gelijke strekking, te weten, iu het belang der goede zeden, is eene keur, op denzelfden dag gemaakt, waarbij het houden en bezoeken van dansscholen verboden wordt.

8. Deze uitgave der kaart van Balthasar Floriszoon draagt het jaartal 1647; hetwelk blijkbaar eene drukfout is, omdat let nieuwe stadhuis en andere gebouwen, welke destijds nog niet bestonden, daarop reeds voorkomen. Men zal deswege het jaartal 1657 daarvoor in plaats moeten stellen.

9. Pniboek N. 15, 10 Junij 1639. Compareerden als voren David lin-gelbaeh van Franckfort, weduwenaer van Agniet Jans, wonende in \'t Doolhoff op de Loyersgraft, ende Hilletje Fabritius van Onstwedde, weduwe van Baltes Stegelaer, verelaert een jaer weduwe te sijn geweest.

10. Puiboek N. 15, 10 Junij 1639. Compareerden als voren Davit lin-gelbaeh van Franckfort aen Meyn, weduwenaer van Hilletje Fabritius, wonende iu \'t Doolhoff, ende Stijntje Lourens van Elseneur, weduwe van Jan Heyndricx, wonende op de Loyersgracht.

11. Witkamp heeft drie uitgaven van het oude Programma vermeld, waarvan een exemplaar, afkomstig uit de verzameling van Jacobus Koning, hem ter inzage verstrekt is door Mevrouw de Wed. J. Slagregen. De eerste uitgave heeft geen jaartal, de volgende is van 166amp; en de laatste van 1674. Die van 1648, van welke een exemplaar, dat blijkens inschrift vroeger aan denzelfden oudheidkundige toebehoord heeft, mij welwillend door den Heer Frederik Muller is medegedeeld, was aan Witkamp onbekend. Zij heeft tot titel: Verklaringhe van verscheydene kunstrijeke wereken en hare beweginghe, door oorlogie-werck gedreven, benevens een seer schoone fonteyn, zijnde een triumph van Bachus en Ariadne. Noch eenige aerdige beelden, levensgroote, van vermaerde koningen en princen deser eeuw, alles te sien in \'t Oude Doolhoff tot Amsterdam, t\' Amsterdam uyt de druckerij van Tijmen Houthaeck, MDCXLVIII.

12. Ik maak dit op uit het bijschrift op de titelplaat: Albert Finckenirinck inventor. Deze beroemde beeldhouwer, door wien ook de reus in het Doolhof en de predikstoel in de Nieuwe Kerk gemaakt is, was een Sparendammer van geboorte, die zich in later\' tijd te Amsterdam nedergezet en hier het burgerregt bekomen heeft. Overigens is er niets of weinig aangaande dezen niet onverdienstelijken man bekend, waarom het wenschelijk zou zijn, dat een opzettelijk onderzoek naar zijn werk en leven ingesteld werd.

13. Beide beelden-groepen hadden betrekking op verrigtingen van Theseus, waarschijnlijk omdat deze door zijne verlossing uit deti hof van Creta, het oudste der bekende Doolhoven, door Ariadne, de dochter van Minos, welke Koning hem daarin had opgesloten, vermaard was geworden.

14. Rentebrieven Lr. H, 7 February en G November 1646.

15. In het grafboek der Wester-kerk leest men: „Op 30 December

-ocr page 213-

193

1C88 is begraven Davidt Lingelbach in de ReeBtraet.quot; Volgens het bijschrift vaa zijn portret, ia 1648 uitgegeven, was hij destijds vijf en veertig jaren oud. Hij is derhalve in het jaar 1593 geboren en heeft den hoogen ouderdom van vijf en negentig jaren bereikt. Blijkens de boeken van het Amsterdamsche Archief leefde David Lingelbach de Jonge (de chrirurgijn) nog vele jaren na zijnen vader.

16. Volgens het Register van Kwijtscheldingen SS, bl. 93, 18 Aug. 1671, transporteerde David Lingelbach aan zijnen broeder Philips de helft van het erf met het getimmerte daarop en al wat verder daartoe behoorde, genaamd het Doolhof, alsmede de helft van een huis en erf, ten westen daarvan gelegen , betalende f 8,600. Borgen voor de betaling waren Andries Pels en Jan Lingelbach.

17. Eertijds luidde dit gedicht aldus:

Het levenloos wordt hier door kunst bewogen,

En \'t nieuw fontein zal men met roem verhoogen.

Treed in, ten vier uur wordt ontsloten het gordijn,

Daar \'t levenloos zich volgt, door kunst, in schijn.

Vroeger was de laatste regel:

Daar de kunst het leven volgt in schijn,

18. In het werk van Witkamp , Schetsen van Amsterdam, vindt men eene fraaije plaat van de fontein in het Oude Doolhof.

19. Het Doolhof was in den laatsten tijd geopend zondags, maandags en woensdags van vier tot zes uren, maar kon ook op andere dagen der week bezigtigd en afgehuurd worden. Vroeger werden er dagelijks drie voorstellingen gegeven, quot;s namiddags ten drie, vijf en zes ure.

20. Na David Lingelbach werd Daniël Seheltregt eigenaar van het Oude Doolhof en vervolgens Paulns van Liesvelt. Deze werd in het bezit daarvan opgevolgd door Evert van der Waardt en Quirinus Sterk in 1739, door Nicolaas Belville in 1812, door Jan Frederik Christiaan Niegeman in 1828 en door Jacob Brands in 1838.

21. Het stads-bestuur kocht het Oude Doolhof met de daarbij behoorendc erven op 14 April 1862 voor f 15,630 en verkocht den opstal weder op 30 Junij van dat jaar voor f 1,755.

22. Goliath is met de twee volgende beelden thans geplaatst bij de oudheden van het Amsterdamsche Archief.

23. Ook deze verzameling is naar ons Archief overgebragt. De wapens schijnen gedeeltelijk van het Huis Marquette, gelegen onder Heemskerk, gedeeltelijk van dat te Heemstede afkomstig te zijn. Van der Vijver zegt in zijne Beschrijving van Amsterdam, D. 1, bl. 227, dat die wapenrustingen door eenen eigenaar van het Doolhof (Belville) zijn aangekocht en weder verkocht voor een groot gedeelte, hetwelk zich thans op het Koninklijke lustslot te Soestdijk bevindt.

13

-ocr page 214-

194

24. De Proviaiunele Representanten van het volk van Amsterdam magtigdeu Jen Maire daartoe bij besluit van 22 February 1795 , in overweging nemende „ dat er in deze gelukkige tijden van zegepraal der vrijheid geene merkteekenen van slavernij en monarchale regering behoorden in wezen te zijn, waardoor ook de goede gemeente aan de oude, schadelijke en afgodische denkbeelden van hoogheid en rang zonde kunnen gehecht blijven.quot; Het is een opmerkelijk staaltje van de overdrijving, welke dien tijd roo zeer kenmerkte.

-ocr page 215-

JOOST JANSZOON, BEELDSNIJDER EN LANDMETER.

In het vorige of vierde deel van dit werk komt een opstel over Joost Janszoon voor, waarin ik getracht heb, de lijst der stukken, door dezen beroemden beeldsnijder en landmeter vervaardigd, welke Jacobus Koning in zijn Historisch Berigt over hem, geplaatst in de Verhandelingen der Tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut, geleverd heeft, aan te vullen en, zooveel mogelijk, tot volledigheid te brengen. Ik heb alstoen de elf nommers, door Koning opgegeven, met dertien nieuwe vermeerderd; waarbij nog gevoegd zou kunnen worden een veertiende, bestaande in eenen plattegrond van Amsterdam met een plan van de vergrooting der stad,-want in de rekening van Thesaurieren over het jaar 1604 leest men:

„Katrijn Claes Gaven betaelt vijff ends twintich guldens over een caerte van deser stede ende \'t concept van de vergrootinge derselver bij Haer Ed. man Joost Jansz. gemaect.quot;

Eeeds heb ik vroeger aangetoond, dat Joost Jansz. een gewigtig aandeel heeft gehad in de voorbereiding der eerste uitlegging van Amsterdam, bovendien schijnt uit deze aanteekening te blijken, dat zelfs het plan tot deze vergrooting door hem ontworpen is. Vreemd is het, dat deze schuld aan de vrouw van Joost Jansz. eerst veertien jaren na zijn overlijden door de stads-regering werd afgedaan , terwijl eene andere dergelijke schuld terstond na zijn\' dood aan haar betaald is 1).

13*

1

Aemstel\'s Oudheid, Deel 4, bi. 211. .

-ocr page 216-

DE KINDEEEN VAN REMBRAND.

In mijn werk over Rembrand zijn slechts twee kinderen van Eembrand van Rijn en Saskia van Ulenburch door mij vermeld. Uit de Doopboeken der Gereformeerde Kerk alhier bleek mij echter, dat zij hem vier kinderen geschonken heeft, waarvan de doop aldaar dus staat aan-geteekeijd :

Op den dach des Heeren 15 December 1635 is gedoopt Rurnbartus, kint van Rembrant van Rijn ende Sas-scha* Uylenburch. D. Johannes Silvius ende sijn huys-vrouw quamen voor den Commissaris Frangoys Copal tot Vlissingen.

Den 22steI1 Julij 1638 heeft het verbontteken ontfan-gen Cornelya, dochter van Rembrant van Rijn, schilder, ende Sasja van Ulenburch, getuyge Tijsje van Ulenburch. Dominus Johannes Silvius sat ende stent op ende doopte.

Den 298ten Julij 1640. Rembrant van Rijn ende Saskia van Uylenborg, de Commissaris Frangoys Copal ende Titia van Uylenborg brachten ten heyligen doop Cornelya.

Op 22 September 1641 is gedoopt Tytus, soon van Rembrant van Rijn ende Saskya van Ulenburch. Getuy-gen de Secretaris Gerardus van Loo, de Commissaris Frangoys Kopal ende Aeltgen Pieters, weduwe van Do-miné Joannes Silvius.

-ocr page 217-

197

De drie eerstgenoemde kinderen zijn gedoopt in de Oude Kerk, het vierde of laatste in de Zuider-kerk. Niet overtollig komt het mij voor, iets tot opheldering van deze doop-acten te zeggen. Het eerste kind van Rembrand werd genoemd naar Rombertus Ulenburch, den vader van Saskia. Jan Cornelisz. Silvius, predikant te Amsterdam, en zijne huisvrouw Aaltje Ulenburch, eene dochter van Pieter, den broeder van Saskia\'s vader, waren doopgetuigen, in de plaats van Francois Copal, Commissaris te Vlissingen. quot;Waarschijnlijk werd deze, ten huwelijk hebbende Titia Ulenburch, eene zuster van Saskia , door het strenge saizoen , want het was in het midden van December, van eene reis uit Zeeland naar Amsterdam teruggehouden. Het tweede kind ontving den naam van Cornelia naar Rembrands moeder, Neeltje Willemsdochter van Zuidbroek. De voorzegde Titia Ulenburch was getuige en de predikant Silvius, ofschoon deze alstoen de dienst in de kerk niet waarnam maar onder het gehoor zat, stond van zijne zitplaats op en verrigtte uit familie-betrekking de plegtigheid van den doop. Kort na de geboorte is dit kind overleden, zijnde reeds op den dertienden Augustus 1638 in de Zuider-kerk begraven. Waarom de ouders, toen hun twee jaren later weder eene dochter geboren werd, aan deze op nieuw den naam van Cornelia gaven. Over den doop stonden weder, als getuigen, de Commissaris Francois Copal en zijne huisvrouw Titia-van Ulenburch. Het vierde kind werd geheeten Titus naar de meermalen genoemde Titia, welke kort te voren, te weten, op den vijfden Junij 1641 te Vlissingen gestorven was. Behalve Francois Copal waren bij den doop tegenwoordig Gerardus van Loo, Secretaris van het Bildt te Sint Anna-Parochie, gehuwd met Hiskia Ulenburch, eene zuster van Saskia, en Aaltje Pieters, weduwe van den predikant Jan Silvius, dio tc Amsterdam op den negentien-

-ocr page 218-

198

den November 1638 den tol aan de natuur had betaald 1).

De drie eerste kinderen van Rembrand zijn jong overleden; de laatste, Titus, dien Saslda, op den 19deuJunij 1642 stervende, tot haren erfgenaam benoemde, bereikte den ouderdom van zeven en twintig jaren. Hij trad in den echt op den lO^n February 1668 met zijne nicht van moeders zijde, Magdalena van Loo. Zij was eene dochter van Dr. Albertus van Loo en Cornelia Ulen-burch, welke tot vader had Eombertus, den oudsten bróeder van Saskia. ïitus van Eijn heeft te Amsterdam gewoond op den Singel over de Appelmarkt in een huis, genaamd de goude schaal, en is ruim een half jaar na de voltrekking van zijn huwelijk gestorven, zijnde begraven in de Wester-kerk op vrijdag 4 September 1668. Na den dood van Titus bragt zijne weduwe eene dochter ter wereld, welke bij den doop in de Nieuwe-zijds Kapel op den 22sten Maart 1669 genoemd werd Titia, naar hare overledene oud-tante van dien naam te Vlis-singen. Bij die gelegenheid traden, als getuigen, op de grootvader Eembrand van Eijn, Francois van Bijier en Anna Huibrechts. Nog dit zelfde jaar moest zij bij haren vader ook haar grootvader en moeder missen, want Eembrand werd op dingsdag 8 October 1669 in de Wester-kerk begraven en dertien dagen later volgde zijne schoondochter Magdalena van Loo hem in het graf. Titia van Eijn kwam toen onder de voogdijschap van haren tweeden doopgetuige Franpois van Bijier, met wiens zoon, even als de vader geheeten, zij op donderdag den Junij 1686 in de kerk te Slooten getrouwd is. Francois van Bijier de Jonge was juwelier en woonde alhier op den Kloveniersburgwal.

1

Meer bijzouderheden aangaande de familie van Saskia kan men vic-den in mijn werk over Rembrand, inzonderheid op bl. 52.

-ocr page 219-

199

Vroeger heb ik de aanteekening van Rembrands huwelijk uit een Extract-puiboek van Amsterdam medegedeeld. Tot mijne verwondering vond ik echter deze opgave niet in het originele Puiboek der stad. Waarom ik vermoedde, dat er buiten de gewone Puiboek en nog een buitengewoon Puiboek hier bestaan heeft, waarin Rembrands huwelijk is aangeteekend. Dit vermoeden. heeft zich bevestigd, daar in het vorige jaar het vermiste Ex-traordinaris Trouw-register terug gevonden is, in hetwelk geschreven staat:

Den 10aen Junij 1634 compareerde voor Commissarissen Outgert Pietersz. Spiegel ende Luycas Jacobsz. Rotgans Rembrant Harmansz. van Rijn van Leyden, out 26 jaeren, woonende op de Brestraet, wiens moeder sal consenteren in desen huwelijck, ende Saskia Vuylenburgh van Lewerden, woonende op \'t Bil tot Sint Annenkerck, voor welcke persoon heeft gecompareert Jan Cornelis predicant, als neve van de voorsz. Saskia, vermenende voor \'t derde gebodt inne te brengen wettelijcke inteecke-ninge van de voorn. Saskia.

(get.) Rembrandt Harmensz. van Rijn. Op den kant staat: Des moeders consent is goet mede gebracht, blijckende bij Acte Notarieel,

Rembrand is alzoo gehuwd geweest met eene vrouw van aanzienlijken huize, want de vader van Saskia heeft eerst de waardigheid van burgemeester der stad Leeuwarden bekleed en is daarna raadsheer in het Hof van Friesland geworden1). Daarentegen zeggen vroegeresclirijvers, dat hij tot vrouw had eene bceren-dochter van het dorp Ransdorp in quot;Waterland. Misschien moet deze tegenstrijdigheid aldus verklaard worden, dat Rembrand na den

1

In het vorige jaar heeft de Heer Eekhoff, Archivaris der 8tad Leeuwarden , een belangryk werkje over de vrouw van Rembrand, Saskia Ulcnburcii, in druk gegeven, hetwelk evenwel niet in den handel is.

-ocr page 220-

200

dood van Saskia een tweede huwelijk heeft aangegaan met een Waterlandsch boerinnetje. Van Kansdorp was echter deze vrouw niet, dewijl haar naam in het Huwelijks* boek dier plaats, beginnende met het jaar 1608, niet ingeschreven is. In dit vermoeden word ik versterkt door de aanteekening van Rembrands begrafenis in de Wester-kerk op dingsdag 8 October 1669, waarbij gevoegd is, dat hij twee kinderen naliet. De vier kinderen, bij Saskia verwekt, waren, gelijk ik boven heb gezegd, reeds voor Rembrand ten grave gedaald, waarom het zeer waarschijnlijk is, dat hij, na het verlies van zijne eerste vrouw, nog eene tweede genomen heeft. Bewijzen kan ik mijne stelling wel niet, maar ik geloof daartoe toch in staat gesteld te zullen worden, wanneer het deel der buitengewone Puiboeken, volgende op dat, hetwelk onlangs teruggevonden is, ook voor den dag mogt komen.

-ocr page 221-

DE MAALTIJD, DOOR BUfiGEMEESTEE N1KOLAAS TULP IN HET JAAR 1672 AAN DE VROEDSCHAP GEGEVEN.

In het eerste deel van dit werk komt voor eene verhandeling over de eenvoudige leefwijze der Amsterdammers in vroeger\' tijd, waarin ik gesproken heb over de dagelijksche leefwijze onzer voorouders en op het eenvoudige, als eenen kenmerkenden trek van deze, door mij gewezen is. Geenszins echter werden daartoe gerekend de maaltijden en feesten, bij bijzondere gelegenheden gegeven, wanneer er, zoo als te begrijpen is, wel eens ruimer werd geschonken en opgedischt, Eene beschrijving van zulk eenen feestelijken maaltijd vond ik bij de Aanteekeningen van den schepen Hans Bontemantel, welke, ofschoon niet uitmuntende door keurigheid van taal en spelling, mij toch wel waardig voorkwam om met \'s mans eigene woorden hier overgenomen te worden. Het is de maaltijd , waarop burgemeester Nikolaas Tulp de leden van den Eaad onthaalde op donderdag den 28sten February 1672, op welken dag hij juist vijftig jaren Eaad van Amsterdam was geweest. Ter herinnering van deze plegtigheid is een penning gemunt, welke op de voorzijde de beeldte-nis van Tulp vertoont, met het volgende jaarschrift:

NicoLAus tVLpiüs , aM sterDamensis, Consul IIII, senator annIs qVInqVagInta. {Ni/colaas Tulp, Amsterdammer , vier malen Burgemeester, en vijftig jaren Raad.)

Op de keerzijde staat een cederboom 1)1 met zijne kruin

1

Van Loon, Ncdcrl. Historiepenningen, D. 3, bl. 70, noemt den boom yerkeerdelijk eenen plataan of ahornboom.

-ocr page 222-

202

zich boven de wolken verheffende, en in den rand deze regel van Virgilius:

Viees ultka soRTEMQDE SENECTAE. {Verheven boveit de kracht en den staat des ouderdoms.)

De Aanteekeningen van Hans Bontemantel, bevattende de Notulen van de vergadering der Vroedschap, welke den maaltijd voorafging, de beschrijving van den maaltijd zeiven, en eenige latere bijvoegselen betreffende den gedenkpenning, ter eere van Tulp vervaardigd, luiden aldus:

PAKTICÜLIEHE NOTULEN WEGENS DEN MAELTIJT VAN DEN HEER BURGEMEESTER NICOLAES TULP AEN DE VROETSCHAP GEGEVEN.

Donderdach den 289ten Januarij anno 1672, praesen-tibus de Heeren Vlooswijck, Graef, van de Pol ende Tulp, Burgemeesteren, ende de XXXVI Eaden, dem-tis de Heeren van Beuningen ende Hudde.

De veertienen genomineert sijnde, om door Burgemeesteren de seven schepenen .daeruyt te kiesen volgens den octroye van 22 December 1650, ende eenige verdere sa-ken afgedaen, heeft de Heer Tulp den Eaed bedanckt voor de toesegginge op Sijn Ed. versoeck voorleden maen-dach gedaen, van desen middach tot sijnen huyse ter maeltijt te comen. Seyde voorts in substantie: Dat de eer heeft gehad van nu vijftich jaren Raed geweest te sijn ende groote eer altijt genoten te hebben. Had de stadt voor de darde mael sien uytleggen ende dus veer in rijckdom sien aengroeijen. Dat somwijlen sware tijden heeft beleeft, doch door Godts bestier alles ten besten was af-geloopen. Hoópende, dat oock dese droevige ende becom-merlijcke donckere woleken door sijn barmherticheyt ten besten sullen geschickt worden. Waermede opstaende uyt do burgemeesters-stoel, ende de verdere Burgemeesteren ende Eaden oprijsende, heeft met ongedeckten

-ocr page 223-

203

hoofde alle de Heeren in \'t ronde de band gegeven ende nochmael in civile termen bedanckt, met aanbiedinge van vergeldinge ende gedienstich versoeck, dat tegen een uure gelieven op den maeltijt te comea.

Was Secretaris Dirk Schaap.

DE MAELTIJT VAN DEN HEEK BURGEMEESTER TULP.

Omtrent ten twee uuren heeft de Heer Tulp sijn gasten in \'t voorhuys verwacht ende verwellecomt, die door Sijn Ed. soon Dirck Tulp, Out-schepen, in de binnecamer ofte sael sijn gelijt, nadat versocht waren, die knechts meede brachten, te willen laten \'s avonts comen, om het bancket t\' huis te brengen, alsoo de dienaers meer confusie dan hulp mede brengen.

De Heeren compleet sijnde, uytgenomen Jannes Hudde, die ter oorsaeck van de loop oock \'s morgens op de nominatie niet had connen weesen, sijn gelijt in de eet-plaets, tot dien eynde opgerecht in de tuyn, sijnde be-kleet met blauwe stoffe, ende de gedeckte tafel gepro-portioneert nae het getal der gasten. De Heer Tulp heeft versocht de Heeren te mogen plaetsen, nae gewoon gijn in den Kaed te sitten ende niet in qualitijt, als in bedieninge sijn. Daer geen difficultijt in wierde gcmaeckt. Nae een vrindelijcke aenspraeck sijn de Heeren Kaden versocht haer plaets te nemen, waerop Dirck Tulp, Out-schepen, Doctor Arnout Tholing, Commissaris, Out-schepen Jan Six, soon ende swagers, den Pensionaris Cornells Hop ende den Secretaris Schaap sijn gevolcht1).

1

Later scyde de Heer Six, dat het niet wel heeft onthouden, maerapparent is, dat met sijn swagers onder acu de tafel heeft geselen, alsoo de Pensionaris ende Secretaris gasten waren.

-ocr page 224-

l2Üi

Alsoo geseeten sijnde, waren veel Heeren uytsiende nae de spijse. Terwijl eenige discoursen waren gevallen, of wel het tractement mocht weesen nae de onde Amsterdamse wijse, om te kennen te geven, waerdoor de rijckdommen tot een lioogen top sijn geklommen ende wat de voornaemste aenleyding was geweest in den jare 1655 van de Leges Sumtuariae 1). Maer de spijsen, be-staende in drij gerechten, waren, als men gewoon is op aensienlijcke maeltijden aen te dissen, vermengt met eenige ordentelijcke gesontheeden, als: goede bijeenkom-ste van \'t geselschap, Haere Edele Groot Mogenden, de Staten van Hollant ende West-Frieslant, de gebiedende Heeren, de goede regeringe deser stadt, de saecke van de zee. Dewelcke ingestelt wierden bij den Heer Tulp, ende vervolcht door soon ende swagers, ijder santé in verschijde glasen, coppen ende fluyten, nae dé hoocbijt der droncken vereyschte, doch alles met libertijt. Gedurende ijder gerecht wierden de gasten vereert met Latijnse gedichten, gecomponeert door den voorschreven Six, den Professor Francius ende Dr. Fran^oys de Vicq. Waervan op het tweede gedis het Carmen vergeselschapt was met een silvere geschroefde medalie in een sware gedrayde doos met blaeuw fulp gegarneert, daerop uyt-gebeelt het pourtrait van den Heer Tulp ende een cedereboom , als hiernae neffens de gedichten is te sien, welcke medalie door den Heer Six wierde, van boven af, \'t geselschap ter handen gestelt.

Onderwijl dat de spijse van het tweede gerecht wierde verwisselt ende de Heeren opstonden tot beweginge ende digestie des lichaems, waren in de sael geplaetst op de tafel eenige porcelijne schootels met tabacq, overcruyst met pijpen, tot genoegen van die daer speculatie in

1

De Leges Sumtuariae sijn gcarresteert in den Kaed den 19den Januavij ende door de Hoeren van den Gerechte den 20stcn daeraen volgende ge-publiceert.

-ocr page 225-

205

mochten nemen. Op vermaninge wederom ter tafel geseeten sljnde, is een weynig tijts daernae een sware schotel met fijn ende sierelijck confiture ende gemaeckte suyker yder op sijn tafel-bort geset.

Alles wat voor soo een aensienlijck geselschap conde bijgebracht werden tot vermaeck, werde niet naegelaten, soodat nae vroolijcke ende soete tsamenspraeck, nae een glas van danckbaerhijt omgegaen sijnde, heeft de mael-tijt omtrent elf uuren sijn eynde genomen.

Daer wierde gediscoureert, of wel soodanige bijeen-comste ofte van de voorouders gehoort ofte bij deser eeuwe gedachtenisse sij,\' maer daer wierd geen memorie van gevonden. quot;Wel soo men meende in de hantvesten soude gevonden werden, dat eenigen vijftich jaren in den Eaed sijn geweest, maer van soodanigen maeltijt geene. Tot exempel wierde voorgestelt, dat Harmen van de Pol, vader van den tegenwoordigen Burgemeester (op den maeltijt present) over de vijftich jaren Eaed is geweest, als daer wierden bijgereeckent de jaren, dat tegen de privilegiën neffens de braefste Heeren is uyt de regeringe geset geweest, van den jare 1618 tot 1629, als wanneer op den ouden eet ende plaets wederom ingelaten is, alsoo geworden was Raed in 1595 ende gestorven in 1646.

De maeltijt wierd ordentelijck bedient door weynich mannen, die ijder sijn besteck had, ende eenigen, om te langen ende reicken, nemende ijder sijn werck in stilte waer.

Op den 17deu Augusti 1682 heeft de Heer Six mij geseyt ende bij discourse verklaert, dat de gemelde me-dalie heeft laten maecken buyten kennisse van sijn schoonvader, ende dat verset sal doen, dat die op den maeltijt in handen kreeg, dat niemandt daer wetenschap van heeft gehadt dan sijn swager Dirck Tulp, selfs niet sijn huysvrouw. Dat evenwel daerover geen misnoegen toonde ende naderhant het geldt gaf volgens

-ocr page 226-

200

de reeckeninge, doch hondert vijftich guldens afgedongen sijnde, stelde die weder aen sijn schoonvader ter hant.

Op dynsdach den ISquot;56quot; September 1682 met den Heer Jan Six spreeckende seyde, comende te spreecken van de medalie, ende gevraecht sijnde, wat met den cederboom wilde uytbeelden, alsoo die had geordon-neert buyten sijns vaders kennisse te maken, als hier voren is gestelt? Antwoorde, dat de cederboom staet op den berg Libanon, dat die boom lange groeit, dat het sap \'tgeen daerin wert geleyt lang voor bederving bewaert, dat ook alsoo sijn Heer schoonvader is tot hooge jaren gecomen ende door groot respect als tot door de wolken geclommen was. Gelijk het Latijns vers om de cant te kennen geeft. Ende dat voorts de rest door den maecker van de penninck is daerin gevoecht. Dat sommigen met het kleyne uytschietende cederboompje hadden willen uytbeelden den soon, den Heer Dirck Tulp, schepen, doch dat daer geen gedachten op had gemaeckt. Dat wel te geloven is, alsoo in tamelijcke goede correspondentie waren, als op de electie van Burgemeesteren in 1668 te sien is. Oock het kasteel in \'t verschiet, noch de lammeren wijdende onder den berg, seyde van sijn speculatie niet te wesen.

Den eersten November 1682 hoorde ik in de mor-gen-predicatie in de Remonstrantse kerck een Dominé preecken, hebbende de text uyt het boeck der Psalmen 92, vers 13—15;

De rechtvaerdige sal groeijen, als een palmboom: hij sal wassen, als een cederboom op Libanon. Die in \'t huys des Heeren geplant sijn, dien sal gegeven worden te groeijen in de voorhoven onses Godts. In den grijsen ouderdom sullen sij noch vruchten dragen: sij sullen vet ende groen sijn.

-ocr page 227-

JEAN DE LABADIE.

TE AMSTERDAM

IN DE JAREN 1669 EN 1670.

-ocr page 228-

20G

de reeckeninge, doch hondevt vijfticli guldens afgedongen sijnde, stelde die weder aen sijn schoonvader ter hant.

Op dynsdach den IS^611 September 1682 met den Heer Jan Six spreeckende seyde, comende te spreecken van de medalie, ende gevraecht sijnde, wat met den cederboom wilde uytbeelden, alsoo die had geordon-neert buyten sijns vaders kennisse te maken, als hier voren is gestelt ? Antwoorde, dat de cederboom staet op den berg Libanon, dat die boom lange groeit, dat het sap \'tgeen daerin wert geleyt lang voor bederving bewaert, dat ook alsoo sijn Heer schoonvader is tot hooge jaren gecomen ende door groot respect als tot door de wolken geclommen was. Gelijk het Latijns vers om de cant te kennen geeft. Ende dat voorts de rest door den maecker van de penninck is daerin gevoecht. Dat sommigen met het kleyne uytschietende cederboompje hadden willen uytbeelden den soon, den Heer Dirck Tulp, schepen, doch dat daer geen gedachten op had gemaeckt. Dat wel te geloven is, alsoo in tamelijcke goede correspondentie waren, als op de electie van Burgemeesteren in 1668 te sien is. Oock het kasteel in \'t verschiet, noch de lammeren wijdende onder den berg, seyde van sijn speculatie niet te wesen.

Den eersten November 1682 hoorde ik in de mor-gen-predicatie in de Remonstrantse kerek een Dominé preecken, hebbende de text uyt het boeck der Psalmen 92, vers 13—15:

De rechtvaerdige sal groeijen, als een palmboom: hij sal wassen, als een cederboom op Libanon. Die in \'t huys des Heeren geplant sijn, dien sal gegeven worden te groeijen in de voorhoven onses Godts. In den grijsen ouderdom sullen sij noch vruchten dragen: sij sullen vet ende groen sijn.

-ocr page 229-

JEAN DE LABADIE,

TE AMSTERDAM

IN DE JAREN 1669 EN 1670.

-ocr page 230-

-ocr page 231-

5\\^e--Tr-

Zeker hebben er weinig menscben geleefd, over welke het oordeel hunner tijdgenooten meer uiteenloopende is geweest, dan over den bekenden Jean de Labadie. Deze hielden hem voor eenen verkondiger van het Evangelie, bestemd, om de verbasterde leer der Christelijke kerk tot hare oorspronkelijke zuiverheid terug te brengen, gene daarentegen noemden hem eenen dweeper of wel een\' mensch zonder karakter en beginselen. De een heeft hem vergood, de ander verguisd. Gelijk meestal, zal ook hier de waarheid wel in het midden zijn gelegen, althans heeft de onpartijdige nakomelingschap van hem verklaard, dat, niettegenstaande zijne kennelijke gebreken , niemand na de hervormers der kerk grootor\' invloed op de ontwikkeling van het Christelijk leven heeft uitgeoefend , dan Labadie. Tot deze verschillende beoordeeling hebben ongetwijfeld veel bijgedragen de rigting van zijne leèr en de omstandigheden van zijn leven. Oorspronkelijk uitgegaan van hetzelfde denkbeeld, dat den beroemden Erasmus bezielde, om de kerk in de kerk te hervormen, verliet hij, daartoe geene kans ziende, de Roomsch-katholieke kerk en voegde zich bij de Hervormden. Bij hen tevens zijne wenschen niet bevredigd vin-

14

-ocr page 232-

210

dende, scheidde hij zich ook van hun kerkgenootschap af, om daarna een geheel eigenaardig en bijzonder standpunt op het kerkelijk gebied in te nemen. Bij al het veranderlijke en overdrevene, dat hem eigen was, behoorde Labadie evenwel tot de merkwaardigste raensclien van zijn\' tijd, zoowel wegens de uitstekende talenten, die hem versierden, als om den indruk, welken hij op zijne tijdgenooten gemaakt heeft, eenen indruk, die zich ook aan de, na hem volgende, geslachten nog merkbaar heeft doen gevoelen. Het kan daarom niet van belang ontbloot geacht worden, om eene bijdrage tot zijne levensgeschiedenis te leveren, door de bijzonderheden van zijn verblijf te Arasterdam nader op te helderen, te meer omdat deze weinig of niet bekend zijn. Alvorens echter daartoe over te gaan, zal liet niet onnoodig zijn, om, als eene inleiding daartoe, een beknopt overzigt van zijn vroeger leven te geven 1).

Jean de Labadie werd op den dertienden February 1(510 geboren te Bourges in Frankrijk. De vader van hem, gouverneur dier stad en edelman des Konings, aan zijn\' zoon grondig onderwijs en eene geleerde opvoeding ivenschende te geven, zond hem reeds op zijn zevende jaar naar het kollegie der Jesuiten te Bourdeaux. De vlugheid van zijn begrip en de snelle vorderingen, door hem gemaakt, trokken weldra de aandacht van zijne leermeesters tot zich; aan wie het zeker weinig moeite kostte, om den knaap te winnen voor den geestelijken stand en te verbinden aan de orde der Jesuiten. Na eenigen tijd

1

Bij lt;le beschrijviug van Labadic\'s vroeger leven ben ik meestal het werk van Dr. G. D. J. Schotel over Anna Maria van Schurman gevolgd, omdat het, naar mijn oordeel, naauwkeurigheid aan onpartijdigheid paart. Welke verdienste aan verscheidene andere levensbeschrijvingen van labadie niet kan toegekend worden. In de aanteekeningen en bijlagen van dit werk vindt men op bi. 30 eene opgave van schrijvers, die over Latadie gehandeld hebben.

-ocr page 233-

211

zich toegelegd te hebben op de wijsbegeerte en welsprekendheid , ging hij over tot de beoefening der godgeleerdheid. Naauwelijks had Labadie echter daarmede een begin gemaakt, of hij bespeurde tot zijne verwondering, dat hetgeen hem geleerd werd, in strijd was met den inhoud der Heilige Schrift. Het bestendige onderzoek van deze en het aandachtig lezen der kerkvaders versterkte hem in dit gevoelen en deed bij hem het verlangen ontstaan, om eene kerk te stichten, gelijk aan de eerste gemeente der Christenen. Tot de prediking toegelaten, trok hij het land door, als een tweede Johannes de Doo-per, vermanende tot bekeering en opwekkende tot verbetering van wandel. De Jesuiten, hierover verstoord, beschuldigden hem bij den Eaad van den aartsbisschop te Bourdeaux, als eenen aanhanger van Kalvijn en voorstander der kerkhervorming. Labadie, ter verantwoording geroepen , wist zich evenwel zoo goed te verdedigen, dat hij werd vrijgesproken met vergunning, om overal in het aartsbisdom vrij te mogen leeren en prediken. Zijn plan, om de orde der Jesuiten te verlaten, kwam nu tot rijpheid en werd spoedig daarop door hem ten uitvoer gelegd. Hij begaf zich naar Parijs en trad aldaar op, als hervormer. Dewijl de Jesuiten ook hier hem vervolgden, voegde hij zich bij de Jansenisten en vestigde zich, op uitnoodiging van hunnen bisschop, te Amiens. In deze stad trachtte Labadie het door hem opgevatte voornemen te verwezenlijken, om eene hervorming der kerk te bewerken naar het voorbeeld der apostolische gemeente van Jerusalem. Hij bragt eene gemeente van geloovigen bijeen, welke dagelijks aanwies en onder zijne leiding in een\' merkbaren zegen zich mogt verheugen. Maar ook hiei\' lieten de Jesuiten hem niet met rust; andermaal beschuldigden zij hem, als eenen verleider des volks en verkondiger van eene verkeerde leer. Wederom werden zij in hunne verwachting te leur

14*

-ocr page 234-

212

gesteld, want na gerogtelijk onderzoek werd Labadie verklaard onschuldig te zijn. Ten laatste wisten zij evenwel den kardinaal Mazarin te bewegen, om hem uit Amiens te verwijderen en naar het zuiden van Frankrijk te zenden. Ook daar duurde hunne vervolging voort, zoodat Labadie, om zich geheel daaraan te onttrekken, eindelijk tot het besluit kwam, om uit de Katholieke tot de Hervormde kerk over te gaan. Hij vertrok deswege naar Montauban, destijds de voornaamste verblijfplaats der Protestanten in Frankrijk. Acht jaren bragt hij hier door, eerst buiten eene openbare betrekking levende, later het ambt van buitengewoon leeraar en rector der hoogeschool bekleedende. Toen in een hevig geschil met den bisschop en de Eoomschen dier stad gewikkeld, vond hij zich genoodzaakt, ook Montauban en zelfs Frankrijk te verlaten. Labadie zette zich thans neder in Oranje, de hoofdstad van dat Prinsdom, en werd daar aangesteld tot leeraar der Hervormden. De vrees voor Lodewijk den Veertiende, door wien die stad met een beleg bedreigd werd, bewoog hem weder in 1659 elders eene schuilplaats te zoeken. Hij vond deze te Genève, waar men hem tot predikant benoemde. Hier vertoefde hij tot het jaar 1666, wanneer de Waalsche geipeente te Middelburg, na den dood van Jean le Long, hem tot zijnen opvolger beriep.

Op zijne i\'eis van Genève naar Middelburg hield Labadie zich eenige dagen in Utrecht op ten huize van de beroemde Anna Maria van Schurman, welke reeds vroeger met hem briefwisseling had gehouden en sedert dien tijd zich geheel aan hem aansloot 1). Ook volgde

1

Anna Maria van Schurman was met Labadie in kennis gekomen door haren broeder Jan Godschalk. Deze studeerde te Franeker en werd daar tot Doctor ia de Medicijnen bevorderd, dnch heeft nimmer de geneeskunst uitgeoefend Later leide bij zich meer toe op de letterkunde en godge-

-ocr page 235-

213

deze vrouw hem naar Amsterdam en was zij ouder zijn gehoor, toen hij alhier, even als te Utrecht geschiedde, onder den toevloed van eene verbazende menigte den kansel betrad. Ofschoon haar verblijf nog te Utrecht houdende, verwijlde Anna Maria van Schurman later meermalen bij Labadie te Middelburg, waar hij een drietal jaren, vol van onrust, doorbragt. Bij de Synode, in 1667 te Amsterdam gehouden, weigerde Labadie de Waalsche belijdenis te onderteekenen. Hem werd toen uitstel gegeven tot de volgende Synode, welke een jaar later te Leiden zou plaats hebben. Doch hij verscheen daar niet , zoodat men de onderteekening weder tot eene latere kerkvergadering uitstelde, tevens besluitende, hem in zijne dienst te schorsen. Het bestuur van Middelburg wist evenwel te bewerken, dat het laatste besluit vernietigd werd. Hiermede zouden de moeijelijkheden aangaande zijne bediening waarschijnlijk een einde hebben genomen, had hij zich niet gemengd in eenen godgeleerden twist met Ludovicus Wolzogen, toen nog predikant bij de quot;Waalsche gemeente en buitengewoon hoogleeraar dei-Kerkelijke Historie te Utrecht. Deze had een werkje uitgegeven over de verklaring der Heilige Schrift door de wijsbegeerte. Labadie kwam daartegen op en leverde met zijnen kerkeraad eene aanklagt van onregtzinnigheid tegen Wolzogen in bij de Synode. Deze, in September te Naarden vergaderd, verklaarde den aangeklaagde voor regtzinnig en veroordeelde den aanklager, om zijne beschuldiging openlijk in te trekken, met suspensie in zijne bediening. Zich aan deze uitspraak niet willende onder-

leerdheid, en bezocht daartoe verscheidene hoogescholen. Te Geneve woonde hij eenigen tijd in bij Labadie. Zijne bcrigten aangaande de groote talenten van dien man deden bij zijne zuster het verlangen ontstaan, om met hem bekend le worden. Van zijne reizen teruggekeerd, vestigde hij zich te Utrecht cn overleed daar op den achtsten Sepk\'rnbcr 1664.

-ocr page 236-

214

werpen, werd Labadie in eene volgende Synode te Dordrecht afgezet en de regering van Middelburg, beducht voor ernstige gevolgen, ontzeide hem hare stad. Het naburige Veere, waar hij vele vrienden had, nam hem nu in zijne bescherming. Dit verhinderde evenwel niet, dat de Staten van Zeeland hem een bevel zonden, om hun gewest te verlaten.

^ Labadie begrijpende, dat het niet mogelijk was, om zijn verblijf in Zeeland langer te rekken, sloeg, bij de keus van eene nieuwe woonplaats, het oog eerst op Haarlem. Zijn verzoek, om zich daar te mogen vestigen, werd echter, vooral bij toedoen van den kerkeraad der Gereformeerden , door de regering dier stad afgeslagen. Hij wendde zich daarop met een gelijk verzoek tot het bestuur van Amsterdam , hetwelk geene zwarigheid maakte, om hem inwoning en bescherming toe te staan, mits hij zich stil, burgerlijk en vreedzaam gedroeg. Voorloopig nam hij hier zijnen intrek ten huize van Isaak Bernards, eertijds ouderling der quot;Waalsche kerk; later werd door hem een ruim gebouw gehuurd voor zich en de zijnen, van welke velen hem herwaarts volgden. Ook zijne vriendin Anna Maria van Schurman bleef niet achter. Van den burgemeester Koenraad van Beuningen vernomen hebbende, dat de Labadisten goed te Amsterdam ontvangen waren, vertrok zij terstond hier heen, om eene woning in de buurt van Labadie te zoeken. Zij slaagde echter daarin niet naar wensch, dewijl de gewone huur-tijd der huizen reeds voorbij was, en nam daarom het aanbod van Labadie, om haar eene kamer van zijn huis, waarin verscheidene volgelingen van hem gehuisvest waren, ten gebruike af te staan, met dankbaarheid aan. De komst van Labadie te dezer stede had plaats in de maand Julij van het jaar 1669. Aanstonds verzette de Waalsche kerk zich daartegen, doch vruchteloos. Ook in de vergadering der Kederduitsche kerk op den negen-

-ocr page 237-

215

tienden Augustus kwam de zaak ter sprake , en werden de predikanten Rulaeus en van Son met den ouderling Warner Poppen gecommitteerd, om daarover burgemees-teren te onderhouden. Deze gecommitteerden van den kerkeraad der Gereformeerden begaven zich des anderen daags naar burgemeesteren en bragten bij hen vele en zwaren klagten in tegen Labadie. Zij ontvingen daarop eenvoudig ten antwoord, dat men hem op die beschuldigingen zou hooren. Echter bleef dit buiten gevolg.

Ondertusschen maakten de Labadisten eenen verbalenden opgang te Amsterdam. Anna Maria van Schurman heeft in hare Eucleria of de Verkiezing van het beste deel, waarin hare ervaringen en gevoelens door haar beschreven zijn, gezegd, dat wel vijftig duizend menschen destijds alhier zich van het Avondmaal onthielden, die van zelfs Labadie kwamen hooren , zoodat sommigen vreesden , dat, indien men de Labadisten verder vrijelijk liet begaan, de geheele gemeente eindelijk tot hunne leer zou overgaan. Naar mate het getal der voorstanders van de nieuwe kerk toenam, groeide ook de haat en nijd tegen Labadie aan. Waarom de kerkeraad der Gereformeerden besloot, eene nieuwe poging bij de burgemeesteren aan te wenden, om hem het prediken te beletten ; waarin hij dezen keer beter slaagde. Op den vijftienden Maart 1670 verschenen ter kamer van burgemeesteren de predikanten le Maire en Lycochton, verzeld van eenen ouderling, die hun verslag gaven van vele misbruiken, door Jean de Labadie in de godsdienst ingevoerd, met verzoek, om tot bewaring van de rust in de stad en den vrede in de kerk daartegen de noodiire

O O

maatregelen te willen nemen. Reeds hadden burgemeesteren gehoord, dat Labadie tegen de maand Mei van dit jaar eenige, naast elkander gelegen, huizen in do stad gehuurd had, welke hij voornemens was door bin-nen-toegangen onderling te vereenigen en bij wijze van

-ocr page 238-

216

een klooster voor zijne huisgenooten in te rigten. Ook was hun berigt, dat hij het plan had opgevat, om in de nieuwe kerk, welke de Bruinisten in de Barndesteeg gebouwd hadden, bij ziektequot; van een\' hunner leeraars, pre-dikatiën in de Fransche taal te houden. Zij begrepen derhalve, dat het tijd werd, om aan de aanmatiging van Labadie paal en perk te stellen, en besloten, hem te doen aanzeggen, dat hij, hier ter stede langer willende verblijven , zich zou hebben te wachten van zelf in het publiek te prediken of iemand der zijnen te doen prediken, dat hij ook ten zijnen huize of ergens anders onder de Jurisdictie dezer stad geene vergaderingen of bijeenkomsten van menschen, onder wat naam of voorwendsel ook, zou mogen houden of laten houden, en dat hij zelfs voor het oog der gemeente niets zou doen, hetgeen daar naar zweemde, en in geval hij tegen de verwachting mogt in gebreke blijven dit bevel stiptelijk na te komen, dat burgemeester^n alsdan genoodzaakt zouden zijn, daartegen bij andere middelen nader te voorzien. De secretaris S chaap werd gelast hem dit aan te zeggen en tevens een afschrift van het besluit ter hand te stellen 1). Deze vervoegde zich daarop ten huize van Labadie en gaf hem de acte over met verzoek, om aan niemand kopij daarvan te geven, opdat de predikanten niet mede in het spel mogten komen. De secretaris vermaande hem voorts, zich van prediken te onthouden, er bijvoegende, dat burge-meesteren niet genegen waren, iemand om de godsdienst te vervolgen, maar daarentegen bereid, om de inwoners hunner stad, die zich stil, zedig en gehoorzaam gedroegen, naar behooren te beschermen. Labadie hoorde dit alles met bedaardheid aan en gaf hem ten antwoord, dat

1

Dagelijksche Notulen van burgemeesteren, 15 Maart 1670. De acte, opgemaakt van dit besluit, staat in het Zesde Groot Memoriaal, bl. 15 keerz.

-ocr page 239-

217

zulk eene aanzegging gelijk stond met eene stilzwijgende uitzetting. Hij bekende, drie huizen gehuurd to hebben, welke hij niet dan met merkelijke schade weder zou kunnen verhuren. Burgemeesteren hadden hem te voren gezegd, niets ten zijnen opzigte te zullen doen, dan na hem eerst gehoord te hebben, opdat hij zou kunnen wederleggen de onwaarheden, die betreffende zijnen persoon werden uitgestrooid. Eindelijk verzocht hij den secretaris, om het deer hem gezegde gunstig aan burgemeesteren te willen overbrengen en hun bekënd te maken , dat hij zelf zou komen, om antwoord daarop te ontvangen. Nadat de secretaris zijn\' last volbragt had , trad hij nog in een nader gesprek met Labadie, waarbij deze hem verklaarde, dat hij vooral om twee redenen bij de predikanten gehaat was, ten eerste, omdat hij meende, dat aan geene kerkelijke vergadering eenige autoriteit toekwam, en ten tweede, dewijl hij van oordeel was, dat de predikanten zich niet genoeg beijverden, om van de leden hunner gemeente goede Christenen te maken. De secretaris Schaap, van alles een getrouw rapport aan burgemeesteren gedaan hebbende, ontving van hen in last, wanneer Labadie om antwoord raogt komen, aan hem te zeggen, dat het besluit aangaande zijnen persoon genomen was na rijpe deliberatie en alzoo geene verandering daarin zou gemaakt worden. Waarom hij naar de ontvangen Notificatie zich had te gedragen. Hierop gaf Labadie in druk uit zijne vijf en twintig redenen of consideration, krachtens welke hij en zijne geestverwanten eene geestelijke en tijdelijke vrijheid, inzonderheid in de stad Amsterdam, kunnen genieten, onder het toezigt en de bescherming van de magistraat

1) Eeo exemplaar van dit zeldzaam voorkomende opstel is aanwezig iu het Amsterdamsche Archief. Het is in de Fransche taal geschreven, en

heeft tot opschrift: Vint ct cinq raisons nu considerations importantes,

-ocr page 240-

218

De predikanten der groote kerk, kennis gekregen hebbende van de resolutie der burgemeesteren en de aanzegging , daarop gevolgd , begonnen nu, zoo in bijzondere gesprekken als in openbare predikatiën, Labadie aan te vallen en bij de gemeente hatelijk te maken. Zoo ontzag de predikant Schaak zich niet, om , op den twee en twintigsten Junij in de Oude Kerk predikende, zich over hem in scherpe bewoordingen uit te laten. Waarover deze ernstig door burgemeesteren werd onderhouden. In dezelfde maand had er bij Labadie een voorval plaats, dat veel opschudding verwekte en zelfs hem in gevaar bragt van geplunderd te worden. Onder de lidmaten der kerk van Middelburg, welke Labadie naar Amsterdam gevolgd waren, bevond zich eene bejaarde weduwe. Wanneer deze, door zware koortsen aangetast, overleden was, werd haar lijk in eene doodkist, bedekt met zwart laken, bij de voordeur van het huis geplaatst. Ten zelfden tijde zond de huisheer van Labadie onverwachts tot hem eenfge werklieden , om het riool van zijn huis op te breken. Terwijl zij met eenen kruiwagen door de geopende deur de aarde naar buiten bragten, gingen twee vrouwen voorbij, van welke de eene aan de andere toevoegde: Daar is de nieuwe kerk, men preekt er dagelijks. Waarop de andere binnen glurende en het werkvolk, dat een\' kuil groef, ziende, antwoordde: Zeker moet daar eene kerk zijn, want men hegraafL er dooden. Eenige kinderen op de straat, dit hoorende, riepen nu luidkeels uit: In dat huis slaat men de menscJten dood en begraaft ze dan in den tuin. Daar er. op dit geschreeuw veel volks op de been kwam, hetwelk eene dreigende houding aannam, liet Labadie den

pour lequcles le Sr. Jean de Labadie, Pasteur, et ceux qui luy sont unjs de saulimant et de conduite Eclesiastiqae peuveut jouyr E.veo justice de I.ibertc Spirituele et ïamporele particuliuremeut eu la Ville tVAmsferdsro, sous 1c l)on plaisir, robeïssancc et I\'inspeetion du Magistral.

-ocr page 241-

219

schout ontbieden, om de opgeruide menigte tot bedaren te brengen. Deze, op de plaats der beroering gekomen, begon te lagchen om de dwaasheid der lieden en gebood hun stil naar huis te gaan. Dit verhinderde evenwel niet, dat, wanneer hij weder was heen gegaan, er een nog veel grooter getal van menscheii bijeenkwam, zoodat niet slechts de burgwal, maar ook de twee straten tus-schen welke deze gelegen was, met allerlei slag van volk bedekt werd, waarvan eenige moedwilligen begonnen op de deur van Labadie te slaan en zijne vensters met steenen in te werpen. Gelukkig wilde het toeval, dat de schepen Huydecoper van Maarsseveen, in de nabijheid wonende, omtrent acht uren \'savonds van buiten tehuis kwam. Nadat deze te vergeefs getracht had met goede woorden de gemoederen te stillen, begaf hij zich naar de burgemeesteren en stelde hun het gevaar van plundering voor oogen, waarmede niet slechts de woning van Labadie maar ook de naburige huizen bedreigd werden. De magistraat zond terstond eene afdeeling soldaten ter hulp, die gedurende drie dagen en nachten den toegang der huizen bewaakten en veel moeite hadden, om het oproerige volk in toom te houden. Anna Maria van Schurman, van dezen oploop in hare Eucleria sprekende, vergeleek dien bij de beroerte der makers van zilveren tempelen voor Diana te Efeze, er nog bijvoegende „ terwijl misschien onze buren sidderden en vreesden voor hunne goederen en het kostbare huisraad, waren wij bij nacht en dag, \'t zij wij sliepen of waakten, gerust en onbezorgd, wentelende al onze zorgen op den Heer, en wij telden het geraas van het volk niet meer, dan zij, die nederliggen aan den zoom van eene ruischende beek, wier gemurmel hen tot een\' zoeter slaap uitnoodigt. Zoo krachtig voelden wij de hand van den Almagtige.quot; Wanneer de dag der begrafenis gekomen was, nam de regering maatregelen tegen het plegen van nieuw geweld.

-ocr page 242-

220

Het lijk werd gevolgd door de Labadisten, voorafgegaan door hunne predikers Labadie, Yvon en du Lignon, terwijl zij omringd waren door eene sterke bedekking van stads-soldaten, die door eene razende schaar aan den stoet een\' weg baande naar de begraafplaats en daarna dezen weder veilig naar huis geleidde. „ Zoo is dan deze vrouw (dus vervolgt Anna Maria van Schurman) zoowel naar hare uitwendige omstandigheden als naar den geest nederig en bij haar leven van de wereld niet geacht, na haar dood door toedoen van een\' leugen van onnoozele kinderen met grootere staatsie en meer toeloop van volk, dan een der aanzienlijksten van Amsterdam , ter aarde besteld, en heeft deze groote stad eene vertooning opgeleverd, welke van eene dwaze komedie ligt had kunnen veranderen in eene bloedige tragedie 1).

Ondertusschen scheen Labadie zich weinig te storen aan het bevel, hem door burgemeesteren gegeven, om hier niet te prediken noch vergaderingen te houden. Althans was hun ter kennis gekomen, dat hij zelf bijeenkomsten hield en die door een\' ander, namelijk Bar-dewits, liet houden. Waarom zij op den elfden Julij besloten, om krachtiger middelen tegen Labadie te gebruiken en hem te gelasten, zich stiptelijk te gedragen naar de resolutie van den vijftienden Maart, daar hij anders, als een wederspannige ingezeten, zou behandeld worden. Aan den secretaris Schaap werd andermaal de

1

Ik ben bij het voorgaande verhaal Anna Maria van Schurraan gevolgd, die zelve bij het voorval tegenwoordig was. Hans Bontemmtel deelt het cenigzins anders mede. Hij zegt, dat, wanneer het riool van Labadie\'s hnis geopend werd, daaruit zulk eene pestlucht opsteeg, di\\t de metselaar, hierdoor bedwelmd, dood nederviel, terwijl zijn helper zeer aiek werd. Labadie deed eene doodkist komen en leide den man daarin, om hem \'s avonds naar zijn huis te laten brengen. Het gerucht versoreidde zich nu, dat de Labadisten iemand in hunnen tuin wilden Ijegraven. Hetgeen, volgens Bontemantel, aanleiding zou hebben «egeven tot het gemelde oproer.

-ocr page 243-

221

taak opgedragen, om hom mededeeling hiervan te doen. Deze maakte den volgenden dag aan Labadie de begeerte van burgemeesteren bekend en overhandigde hem tevens een afschrift van hunne nadere resolutie 1). Labadie zeide, dat hij de bevelen van burgemeesteren met behoorlijken eerbied aannam en bereid was, daaraan te gehoorzamen, al ware het ook, dat het hun geliefde, hem een langer verblijf in deze stad te ontzeggen. Hij beklaagde zich echter, zoo ongelukkig te zijn van niet eens op de aanklagten, tegen hem gedaan, gehoord te mogen worden. Hadden burgemeesteren hem deze gunst willen toestaan, hij zou alsdan, zoo klaar als de dag, hebben aangewezen, dat men hem ten onregte, als eenen overtreder van hunne bevelen, beschuldigd had. Hij kende Bardewits niet en wist even min, of deze tot zijnen aanhang behoorde 2). Wel had, hij van Bardewits hooren spreken en verstaan , dat die man hier reeds oefeningen had gehouden lang voordat hij, Labadie, in Amsterdam gekomen was, maar deze leer had niet de minste overeenkomst met de zijne, waarom ook zijne huisgenooten nooit, voor zoo verre hem bekend was, Bardewits hoorden of zijne zamenkomsten bijwoonden. Groot ongelijk werd hem derhalve aangedaan, wanneer men hem hierover bestrafte. Wijders verklaarde hij de order van bur-

1

Dagclijksche Notulen van burgemeeateren, 11 Julij 1670. Een afschrift der resolutie komt voor in het Zesde Groot Memoriaal, bl. 18 keerz.

2

Ik twijfel er aan, of Labadie wel de waarheid sprak, toen hij verklaarde, Bardewits niet te kennen. Althans noemt Yvon, een van de predikers der Labadisten, Bardewits, onzen waarden broeder; ook zegt hij dat deze een bijzondere vriend was van du Lignon, een\' anderen prediker der Labadisten (P. Yvon, Getrouw verhael van den staet -ende laetste woorden sommiger personen zijner gemeynte, bi. 173, 286 en 288). Toen Labadie in October 1670 met een gedeelte der zijnen Amsterdam verliet, bleef een ander gedeelte der Labadisten in deze stad achter, hetwelk gesteld werd onder het toezigt van Bardewits.

-ocr page 244-

222

gemeesteven, hem den vijftienden Maart gegeven, geenszins overtreden te hebben door eenige vergaderingen bij zich of elders te houden, en dat hij ook geene personen, binnen deze stad wonende , te dien einde in zijn huis ontvangen had. Evenwel was hij gewoon, met zijne huis-genooten, bestaande in verscheidene familien, omtrent veertig personen in getal, waarbij somtijds nog andere goede bekenden van buiten kwamen logeren, dagelijks gebeden tot God uit te storten. Hield men dit voor eene overtreding, dan bekende hij gezondigd te hebben. Ten slotte bad Labadie den secretaris, al wat hij gezegd had getrouwelijk aan burgemeesteren te willen rapporteren; gelijk door dezen terstond gedaan werd. Burgemeesteren vonden goed, vervolgens Bardewits voor zich te bescheiden. Echter blijkt het niet, hoedanig hun onderhoud met dezen is geweest.

Nog was de maat van lijden, aan Labadie te Amsterdam beschoren, niet vol gemeten. Dagelijks kwamen er nieuwe klagten tegen hem in, eindelijk werd daarbij nog de zwaarste beschuldiging gevoegd — Labadie, d;e vrome man, had een\' moord bedreven! De predikant Johannes Silvius of een der zijnen maakte aan burgemeesteren bekend , dat Labadie eenen jongman, genaamd Jean de Menuret, had op de borst getrapt en hevige slagen toe-gebragt, hem daarbij een\' bal in den mond gestoken hebbende, opdat zijn geschreeuw door de buren niet gehoord zou worden. Onder welke mishandelingen de jongeling was bezweken. Burgemeesteren waren eerst eenig-zins verlegen met de zaak, te meer omdat de schout Hasselaer juist uit de stad was. Zij verzochten den schout dadelijk naar huis terug te keeren en droegen hem den last op, om \'s nachts in stilte bij Labadie informatie op het gepleegde feit te nemen. Op den veertienden Augustus \'s avonds omtrent tien uren begaf Hasselaer met de schepenen Jacob van Neck en Leonard

-ocr page 245-

223

Itanst, alsmede den secretaris Schaap zich naar de vvo-nins van Labadie, vooruit zendende den substituut En-gelbrecht, om aan te kloppen. Nadat de deur geopend was door een\' man met eene brandende kaars in de hand, trad de schout met zijn gevolg binnen, zeggende gekomen te zijn, om Labadie te spreken. De man, naar boven gegaan zijnde, kwam terug met het antwoord , dat Labadie reeds te bed was. Waarop de schout hernam, dat hij kwam voor gewigtige zaken en daarom verlangde, dat Labadie zou opstaan. Had deze daartoe geen\' lust, dat hij alsdan zelf voor zijn bed zou verschijnen. Als Labadie opgestaan was, traden de schout, schepenen en secretaris zijne kamer binnen. Gevraagd zijnde, wat er met Menuret gebeurd was, antwoordde Labadie, dat het hem aangenaam was, de Justitie te mogen onderrigten omtrent de ware toedragt van alles, omdat men verpligt is, haar te gehoorzamen. Daarop verhaalde hij , dat eenigen tijd bij hem gewoond had een jongman, die om zijne godvruchtigheid en naarstigheid hem zeer lief was geworden. Voor eenige maanden waren door aanhoudende studiën de hersenen van dezen gekrenkt, waarom hij in het achterhuis door eenige mannen gedurig was bewaakt. De uitzinnigheid steeg zoo hoog, dat hij blafte als een hond, en raasde, alsof hij van den duivel bezeten was. Labadie had getracht, den jongeling tot rust te brengen door Christelijke toespraak en ernstige vermaningen, daarbij onder anderen zeggende, dat de duivel somwijlen komt, om de zondaars te kwellen, maar dat hij wel middel wist, om dien te verdrijven. Waarop de schout hem in de reden viel met deze woorden; Zoo! kunt gij den duivel verdrijven ? Labadie voortvarende zeide, dat de ongelukkige op zekeren tijd voor hem neder was gevallen en dat hij zijn\' voet op de borst van dezen had gezet, den schijn aannemende van hem te willen trappen, doch zonder dit

-ocr page 246-

224

wezenlijk te doen. Op een\' anderen tijd maakte hij een zoo groot getier, dat Labadie, opdat de buren het geluid niet zouden hooren, hem eenen neusdoek voor den mond had gehouden, zonder evenwel den adem daarmede te belemmeren. Daarna werd de krankzinnige zoo dol, dat de wakers , welke hij somtijds bij de keel greep , meermalen in levensgevaar verkeerden. Eindelijk viel hij in eene zware ziekte, die hem weldra ten grave sleepte. De secretaris heeft dit alles opgeschreven, niet in den vorm van eene confessie, maar als een bloot relaas, waarna heeren van den geregte vertrokken zijn. Den volgenden morgen werd door den schout Hasselaer aan den burgemeester de Graef, alleen zich in burgemeesters-kamer bevindende, rapport van Labadie\'s verhoor gedaan. Schout en schepenen waren van oordeel, dat de zaak zich anders had toegedragen, dan hun be-rigt was, en dat er geene termen bestonden, om Labadie deswege te vervolgen 1).

Labadie ziende, dat op zijne handelingen in Amsterdam te naauw gelet werd, en vreezende, dat, bij een langer verblijf alhier, hetzelfde lot hem te wachten stond, hetwelk de predikant Adriaan Smout ondergaan had, die in het jaar 1630 uit de stad was gezet, besloot voor zich en de zijnen eene andere, meer veilige woonplaats te zoeken. Hij meende deze gevonden te hebben te Erfurt in Westphalen, waar de Prinses van Bohetnen, Elisabeth, die het bewind over de stad voerde en tevens aan het hoofd stond van de aanzienlijke abdij aldaar, de Labadisten uitnoodigde, zich te komen vestigen. De uitnoodiging werd terstond aangenomen, en Labadie ver-

1

Het is zeker om deze reden, dat in de boeken van schout en schepenen te Amsterdam, berustende ter Griffie van het Provinciaal Geregls-hof van Noord-Holland, geene melding van deze zaak wordt gemaakt.

-ocr page 247-

225

liet in October met een gedeelte uer zijnen Amsterdam, door zijn tijdig vertrek ongetwijfeld zich nog meer verdrietelijkheden besparende, want in dezelfde maand werd zijn hevige tegenstander Ludovicus Wolzogen van Utrecht hier beroepen tot predikant bij de Waalsche gemeente en hoogleeraar der kerkelijke historie aan de Doorluchtige School. De ontvangst van Labadie door Prinses Elisabeth was zeer vriendelijk, maar de regering van Erfurt be- : toonde zich minder ingenomen met zijne komst. Zij schreef aan burgemeesteren van Amsterdam den zesden November 1670, dat Labadie met zijn gezelschap in hare stad was aangekomen en verzocht van hen de reden te mogen vernemen, waarom deze lieden Amsterdam verlaten hadden. Bij eene missive van den een en twintigsten dier maand werd van hier aan haar geantwoord, dat Labadie met zijne volgelingen een\' geruimen tijd in deze stad zich had opgehouden, de vrijheid nemende, zoowel zelf als door anderen, binnen zijne woning en in andere huizen te prediken en in de Heilige Schrift te onderwijzen 1). Sedert hadden vele lidmaten van de Gereformeerde gemeente, die hij tot zich had weten te trekken, hunne kerk verlaten, waardoor in verscheidene huisgezinnen tusschen man en vrouw, mitsgaders tusschen andere personen van dezelfde familie verschil en oneenigheid op het stuk van de religie was ontstaan. Hieruit hadden burge-meesteren opgemaakt, dat Labadie eene nieuwe secte wilde daarstellon. En alzoo het de pligt van eene goede magistraat was, om dusdanig kwaad bij tijds tegen te gaan en, zoo veel doenlijk, in zijne geboorte te smoren, hadden burgemeesteren verscheidene malen, zoo mondeling als schriftelijk, aan hem het houden van bijeenkomsten bij zich of in andere huizen met nadruk verboden. Op

1

Brief van burgemeestereu der stad Amsterdam aan burgemeesteren, schepenen eu raad der stad Herford, GemeencMissiven N. 10 bl. 60 keerz.

15

-ocr page 248-

220

welk verbod eindelijk gevolgd was, dat Labadie met de zijnen Amsterdam vrijwillig verlaten had, waarschijnlijk vreezende, dat hij, bij zijn opzet volhardende, ten laatste daartoe nog door liet stedelijke bestuur zou gedwongen worden.

. t., . ! De Eaad van Erfurt, aangespoord door de ongunstige berigten aangaande de Labadisten, van Amsterdam en andere plaatsen ontvangen, en ondersteund door de geestelijkheid, rustte niet, voordat hij hen uit de stad verdreven had. Dit gelukte hem eindelijk op den drie en twin-tigsten Junij 1672, toen Labadie met zijnen aanhang vertrok naar Altona in Holstein, waar hun eene vrije uitoefening van godsdienst gewaarborgd was. Het geliefde denkbeeld , voor welks verwezenlijking Labadie schier zijn gansche leven geleden en gestreden had, werd nu door hem tot vervulling gebragt, want hij stichtte te Altona eene gemeente van uitverkorenen, zoo als hij zich voorstelde, dat de eerste Christen-kerk te Jerusalem geweest was. Zoo had hij dan aan zijne roeping voldaan, en was tevens zijn einde nabij. Jean ds Labadie overleed in 1673 op den dertienden February, zijnen geboortedag. Sedert Anna Maria van Schurman zich te Amsterdam bij hem gevoegd had, week zij niet van zijne zijdej hij stierf in hare armen. Na zijn\' dood keerde zij terug naar den vaderlandschen bodem, om ruim vijf jaren later te Wiewerd in Friesland haren vriend in het graf te volgen.

-ocr page 249-

DE ONVOLMAAKTE TOREN.

De Nieuwe Kerk te Amsterdam is twee malen verbrand. Eerst op den 23sten April 1421, wanneer er een hevige brand alhier ontstond, waardoor wel een derde gedeelte der stad werd in de asch gelegd. Onder de openbare gebouwen, welke toen eene prooi der vlam werden, be-hoorde ook de Nieuwe Kerk, slechts weinige jaren te voren door Willem Eggert gesticht. Men herbouwde haar daarna zoo prachtig, dat zij mat regt onder de schoonste Christen-kerken der wereld verdiende gerekend te worden. Andermaal trof haar dezelfde ramp op den lldun Januarij 1(545 , wanneer de geheele kap en het binnenwerk der kerk door het vuur verteerd werd. Naauwelijks was echter de brand gebluscht en het puin weggeruimd, of de stads-regering besloot, om niet alleen het kerkgebouw te herstellen, maar ook te voorzien van eenen zwaren hardsteenen toren.

In de maand Mei van het jaar 1646 werd een begin gemaakt met het graven der grondslagen; waarbij men eenige oude fondamenten van een\' toren of klokhuis vond, die, naar men meende, daar in 1565 gelegd waren. Met het plaatsen van het roosterwerk voor den nieuwen toren werd een aanvang gemaakt op den IS\'\'011 Augustus 1646 en den 27sten dier maand begon men met twee blokken, elk van twee duizend ponden, de palen te heijen; waarvan een naderhand door een ligter

15*

-ocr page 250-

228

blok vervangen werd. Met deze twee heiblokken had men den 6aen Junij 1647 zes duizend driehonderd drie-en-zestig , zoo groote als kleine masten, in den grond geslagen. Wanneer op dien dag de laatste paal zou geheid worden, kwam er vrij wat volks bijeen, om aan deze plegtigheid deel te nemen, tot niet gering voordeel van den heibaas. Op den 20stenJulij, zijnde een woensdag, werd \'s morgens te negen uren de eerste steen aan den

O O

toren gelegd door Cornelis Backer, een\' zoon van den burgemeester Willem Backer, zuidwaarts naar den kant van het stadhuis, en daar onder eene vereering van tweehonderd guldens in gouden specie geplaatst. Met het herstellen der kerk werd zoo ijverig voortgegaan, dat zij na drie jaren tijds weder tot de dienst geschikt was. De predikant Frederik Keslerus hield daarin de eerste predikatie op den 10dei1 Mei 1648, zoowel tot dankzegging voor de herstelling van het gebouw als voor den vrede, gesloten met Spanje, waarbij hij tot onderwerp van zijne rede genomen had de woorden Tan den 46sten Psalm, vers 9 tot 12. Ook aan den toren arbeidde men eenioe

O

jaren met veel inspanning, doch het werk werd daarna gestaakt en bleef onvoltooid, toen het naauweiijks tot de helft van de hoogte der kerk gevorderd was. Waarom iemand, zinspelende op de vermelde predikatie en den gestaakten toren-bouw, daarop dit tweeregelige versje maakte;

De wijze magistraat, om d\' ecndragt niet te storen,

Sloot in de kerk de vree en uit de kerk den toren.

De reden, waarom de toren niet verder werd opgetrokken , is nergers met zekerheid opgegeven. Wagenaar zegt, dat men het werk liet steken, dewijl men oordeelde, dat zulk een groote toren het naburige stadhuis, hetwelk te gelijk gebouwd werd, te zeer zou overschreeuwd hebben. Volgens sommigen was men beducht, dat de grond

-ocr page 251-

229

te zwak was, om liet zware gevaarte to dragen. Anderen meenen, dat de kosten van den toren-bouw moeijelijk door de stad konden gedragen worden te dien tijde, wanneer tevens het stadhuis en andere kostbare werken van stadswege werden daargesteld, waarom een deel der re-[ 1 gering tegen den toren gestemd was. De meening der laatsten schijnt der waarheid het meest nabij te komen, althans wordt zij bevestigd door eene geschreven aantee-kening van Pieter Vlaming. Deze heeft opgeteekend, dat volgens eene mondelinge mededeeling, hem gedaan door den notaris Johannes Backer, de zaak zich aldus heeft toegedragen. Toen in den Raad het besluit zou worden genomen, of men met den bouw van het stadhuis of met dien van den toren eerst zou voortgaan, waren de gevoelens der leden verdeeld. Burgemeester Cornelis de Grraef was voor het stadhuis, en burgemeester Willem Backer voor den toren, terwijl elk van hen zijne medestanders had. Om aan de eene of andere partij geenen aanstoot te geven, werd besloten, om beide werken te gelijk voort te zetten. Wanneer echter de patroon van den toren kort daarna kwam te overlijden, bleef deze, bij gebrek aan voldoende bescherming, onvolbouwd staan.

Wel mag dit jammer genoemd worden, want te oor-deelen naar het model van den toren, nog in ons Archief aanwezig, zou hij een wezenlijk sieraad der stad en de schoonste der torens van Amsterdam geworden zijn.

-ocr page 252-

BEKNOPT DAGVERHAAL DER HEUGELIJKE INKOMST VAN HUNNE DOORLUCHTIGE EN KONINKLIJKE HOOGHEDEN, DEN PRINS VAN ORANJE EN ZIJNE GEMALIN IN AMSTERDAM OP MAANDAG, DEN SOstkn VAN BLOEIMAAND 1768.

Op den voorzegden dag vertrokken Hunne Doorluchtige en Koninklijke Hoogheden van Bekenstein, de buitenplaats van den heer Mr. Jacob Boreel, Eaad en Ad-vokaat-fiskaal ter Admiraliteit te Amsterdam, stapten aan het tolhek op den Haarlemmer Weg in hunne staatsie-koetsen en arriveerden binnen de HaarlemmerPoort; op wier plein aan den slagboom Hunne Hoogheden door twee heeren Secretarissen van stadswege werden verwelkomd.

Van hier ging de marsch langs den Haarlemmer- en Nieuwen-dijk, ter wederzijde bezet door de gewapende burgerij, op het fraaiste gekleed, tot voor het Stadhuis. Waar Hunne Hoogheden statelijk ontvangen en ingeleid werden. Na aan verscheidene Collegiën en Kerkeraden audiëntie verleend en het Stadhuis bezigtigd te hebben, begaf zich het Doorluchtige Paar aan tafel, waaraan zich zestig personen bevonden. Na den maaltijd vertoonden Hunne Hoogheden zich aan het gemeen en woonden vervolgens een formeel concert bij in de zaal van het Stadhuis.

-ocr page 253-

231

Dit achtste wereld-wonder was- ondertusschen in gereed-heid gebragt, om op het prachtigst geïllumineerd ts worden, gelijk mede vele andere zoo publieke als particuliere gebouwen der stad. Welke illuminatiën \'s avonds aangestoken werden, wanneer Hunne Hoogheden benevens hun hoog gezelschap in jagten stapten en van het \'s Gravelandsche Veer langs de Heeren- en Keizersgrachten tot den Amstel voeren. Daarna gingen zij weder in de koetsen, terugkeerende naar het Stadhuis, welks overheerlijke illuminatie door de Vorstelijke Personen in oogenschouw werd genomen.

Den volgenden dag nam Zijne Doorluchtige Hoogheid zitting in het Collegie ter Admiraliteit op het Prinsenhof en deed vervolgens een\' keer naar Zaandam.

Den eersten Junij nam Zijne Hoogheid mede zitting in de Collegiën der bewindhebbers van de Oost- en West-Indische Compagniën en spijsde des middags met de leden der regering; waarna het Hooge Paar zich begaf naar den Schouwburg. Aldaar was eene prachtige Loge of een Amphitheater voor hen opgerigt. Bij het opengaan van het gordijn verbeeldde het tooneel het Zonnenhof, waarin Apollo, voorgesteld door den Acteur Punt eene welgepaste aanspraak aan Hunne Hoogheden en de verdere regering deed.

Den tweeden Junij verleende Zijne Doorluchtige Hoogheid audiëntie aan eenige kerkeraden , welke, bij gebrek van tijd op den dag der aankomst, toen niet ter audiëntie konden worden toegelaten. Daarna bezigtigden Hunne Hoogheden de Nieuwe Kerk, de werf der Oost-Indische Compagnie en de Specerij-magazijnen, en keerden vervolgens naar het Stadhuis terug, waar zij weder in gezelschap van de leden der regering spijsden, \'s Avonds was er een prachtig en uitmuntend Bal op de zaal van het Stadhuis, hetwelk door de regering der stad aan en ter eere van het Hooge Paar gegeven werd. Dit Bal, hetwelk alles overtrof, wat men ooit van dien aard gezien had, bestond

-ocr page 254-

232

uit eenige honderden personen van beider kunne, die allen om het zeerst in pracht en rijkdom trachtten uit te munten. De kostbaarheden, zoo in juvveelen als in zilver en goud, welke aldaar gezien werden, zijn niet te waarderen en zouden, wilden wij dit doen 3 den nabuur on-geloofelijk voorkomen.

Denderden Junij gingen Hunne Doorluchtige en Koninklijke Hoogheden het uitmuntende kabinet van schilderijen en andere zeldzaamheden van den heer Braamkamp, het Aalmoezeniers Weeshuis en de beide Joodsche Synagogen bezigtigen en begaven zich des avonds weder naar den Schouwburg, waar de Acteur Duim, den Schouwburg verbeeldende, eene aanspraak van dankzegging aan de Vorstelijke Personen deed.

Den vierden Junij, zijnde de dag tot het vertrek van het Hooge Paar bepaald, kwamen de zestig Compagniën Burgers in de wapenen, gelijk bij de inkomst van Hunne Hoogheden en schaarden zich van het Stadhuis langs de Heerengracht tot aan de Utrechtsche Poort. Waardoor zij, gezeten in hunne staatsie-koetsen en verzeld van veertien andere koetsen, passeerden. Buiten deze werden zij door de Stads-militie, mede in de wapenen geschaard, tot aan de Beerebijt geleid. Hier begaven zij zich met hun gevolg in drie jagten en vertrokken langs de Vecht naar Utrecht. Van waar zij hunne reis naar Soestdijk voortzetteden en in gewenschten welstand daar aankwamen.

-ocr page 255-

EENI6E OPMERKELIJKE POSTEN

%

UIT DE

OUDE THESAURIERS-REKENINGEN

V J N

AMSTERDAM, 1560—1570.

-ocr page 256-
-ocr page 257-

YTGEVEN VAN AL11EHANDE EXTRAOIIDINARIS ZAECKEN.

1561.

r. Jan Jasparsz. Moor, horologiemaicker ende clock-r, woenende tot \'s Hartogenbousch, voer zijn vaca-ende oncosten, vuyt zaicke, dat hij, bij de burgerteren ontboeden zijnde, van \'s Hartogenbousch hier ïmen is, omme aen te neemen die vuyrwarckx slach-; mit XIII voerslachs clockcn te ghieten opten oude-kerck-thoern ende hier te leveren op zeeckere con-i, mit hem gemaickt. . . . , . . aes Henricxzoen Cloeck, voer hem, Frans Andriesz , ckmeester, Pieter Jansz., Keijer Cornelisz. ende drie roymeesters dezer stede, elck zes stuvers, voer uyder raaeltijt, vuyt zaicke. dat zijluyden opten XXequot; mitten burgermeesteren ommegegaen hebben visi-

VII

.............\' -LA* )J

e Eethorizijus dezer stede tot vervallinge ende subvan de costen, die zij doen zullen tot Itotterdaimne, alle die Gamers van de Retrorijckers van Hollant ideren ende spelen zullen om prijs, bij de Camer van xlam opgehangen, ende op sonnendach toecoemende

uyder entré doen zullen......VI „ „

;1 Heddendr. voer haer interest, dat die arbeytsluy-int maicken van der stede gevanckenisse alle dezen r haer huys gebesight ende hoer materialiën daer gedragen hebben.....II. XVIII. IIII.

-ocr page 258-

2.3(5

Jan Corneliszoen , cooperslager, gezworen ijcker dezer stedej over zijn verleyde penningen ende verdient loen van der stede gewichten- in de waghe te verghieten, te ijcken, handtvatteu daerinne te maecken mit het loot, daertoe

gedaen ende verbesicht......V. X. „ XII.

Den overluyden van de cloveniers schutters voer hoer-luyder interest, vuyt saicke, dat zij die sluyze onder St. Anthonis poert toegedempt zijnde nyet en raoegen be-

visschen..........XI. XIII. UIL

Den gezwoeren brootwegers dezer stede, over gelijcke somme bij hemluyden gedeburseert, zoe aen een mud tarwe bij hemluyden binnen Utrecht doen coopen, hier maelen, wegen ende backen , omme daer vuyt te weten , off die backers goet loen hebben dan nyet, alzoe zij clagen, dat zij mit backen die cost nyet winnen connen, ende dat zijluyden tot drie reyzen toe in een harbarge mitten overluyden van de backers ende moelenaers vergadert zijn, om van hoerluyder loen te spreecken. . . I. XIX. II. „.

1562.

Florijs de Weent, waert in \'t poertgen, ter saicke van een groote brouwschuyt, bij de burgermeesters deser stede van hem doen coopen voer de brouwers deser stede, omme hoer brouwater daermede te haelen vuyt die Haerlemmer-meer ende te brengen aen den Over-

thoem.............XV. „ „

Elbert Marcus Dircxz. ende Claes Mojert Claesz., Raeden dezer stede, elck twee ponden Viaeius, vuyt zaicke, dat zijluyden ingescreven hebben ende noch inscrijfven sullen tot wederzeggen van de burgerrneesteren die vreempde ambochtsgesellen, binnen dezer stede werekende, omme te weten, waer zij geboren zijn, hoe lange zijluyden hier gewoent hebben , off zij poerters ende goede chrysteuen zijn oft dat zijluyden zijn van eenigc vreemde opinio ,

-ocr page 259-

237

tide off zijluydea binnen dezer stede begheeren mitter oen te blijfven cnde poerters te worden. UIL „ „ Claes Jacobsz. van Oetewael ende Cornelis Henricxz., agenaers, elck een daeler over hoerluyder vracht van lijn heeren, die joncxte burgermeester, twee schepe-en, een secretarys, den bailliu van Amstellandt ende aeren van Amsterveen mit twee wagens op Baemis-ach LXI te vueren tot Muyden opte naeschouw van

sn dijck............„ X. „

Den gezwoeren brootwegers dezer stede, vuyt zaicke in een mud tarwe bij hemlnyden doen coopen ende icken tot een proufve om \'t broot daer nae te zetten, aervan zij \'t broot in \'t weeshuys gesonden hebben (zoe

j zeggen)......... „ XIX. IIII.

Simon de Fosse, alias van der Graft, stede-tromper, 3er hem ende zijne drie compaens, ter cause, dat zij riemael \'s noens op \'t zegelhuys gespeelt hebben mit :halmeyen tot een proufve, aleer zij bij de burgermees-

:ren aengenoemen zijn........„ X. „

Mi*. Philips Coebel, Eaidt in den Secreten Eaidt van ?r Co. Ma1) bij de Eegente affgevaerdicht aen de Co. raerde van Dennemarcken , omme met Zijne Ma\', zoe tracteren, dat die nyeuwe impositie ende bezwaerenisse, l\' Zijne Ma4, doen stellen opte coopmanscliappen vuyt ;se Nederlanden doer de Sonde passerende, boven de ;woentelicke tholrechten weder affgedaen mach worden, i welcke reyze hij zelf gevaceert heeft een tijt van hon-:rt vijff ende dertich dagen tot een pondt Vlaems \'s lechs, XXXIÏI ponden, VI scell. VIII penn. hem ge-honcken tot zijne toerustinge, ende CXI ponden, XVI ell. VIII penn. hem bij \'t quartier van Waterlandt \'schoncken voer een gratuiteyt ende danckbaerheyt van ine goede besoingne, debvoir ende diligentie aen de Co. [a\' van Dennemarcken gedaen. IIcLXXX. TII. Uil. „. Jacob Henricxz., laickencooper, bij hem voer de stede

-ocr page 260-

238

verleyt voer \'t laicken scheereu ernle maickloeii voer een rock mitter stede wapen achter opten rugge ende voer de borst van der stede hondtslager Adriaen Jansen, hem bij der stede geschoncken. ... I. VIII. VIII.

1563.

Jan Gerijtsz. Cluyt, schuytevoerder, over zijne vracht van de graven Sternenburch ende Roesenburch vuyt Bohemen, aen de burgermeesteren bij den prins van Orangnen, stadthouder van Hollant, gerecoramandeert, van hier tot Utrecht te brengen. . . „ VIII. IIII.

Der stede metselaers, ten bevele van de burgermees-teren, van den eersten steen te leggen van de nieuwe stads-waege, te samen te verdrincken. I. III. IIII. „.

Den stroemmeesters Cornelis Jacobsz. ende Claes Simonsz. Put, over gelijcke somme, bij henluyden te coste gehadt aen reparatie, gevallen an \'t schip van Marten Garbrantsz., woenende in Texel, bij hemluyden inge-seylt, doe zij mit Mr. Henrick, burgermeester, ende Jan Claesz. van Hoppen, weesmeester, waeren opter Schel-linck, om te besichtigen S. Brandarys thoorn, die zeer van \'t waeter gerampeneert werdt ende geschaepen is om te vallen..........HU. UI. III. „.

Ael, Jan Willemsdr. weduwe van wijlen Harman Ellartsz. tot behulp van de groote costen van meester-loen, bij haer gehadt van de snoevel van Jacobgen, haer zoentge, gehadt van de cartouwe, bj de scboel-kinderen vuyte lootze bij Schreyhoeck gebrocht ende getrocken tot in \'t artillerye-huys, over welcke snoevel dezelve Jacobgen lange tijt daernae aflivich geworden is. ...............V. „ „ „.

Jan quot;Woutersz., roedraeger, van oncosten bij hem gehadt van twee vette ossen, den eene in den Haege ende den anderen tot Breeda met zijn compaen te brengen,

-ocr page 261-

239

der stede den stedehouder ende den president van llant geschoncken, ende voer hoerluyder vacatie. .

............ir. vi. vin.

1564.

Hornelis Jacobsz. stroemmeester, over zeeckere oncos-, bij hem gedaen iu \'t maieken ende stellen van een e op een toorn tot Enchuysen, tot gerij ff van de schip-

s........quot;... UIL II. VI. VI.

Sartholomeus Claesz. alias Pater, gezwoeren broetwe-■ deser stede, over gelijcke somme, bij hem verleyt \'t coopen van een mudde tarwe tot Utrecht ende tselve r te doen backen ende te besien, wat en hoe veele leden tselve mudde soude moegen vuytbrengen. . .

I. ^^III. IIII. ,,.

Uoenraedt Dircxsz. voer \'t scriven van vijf hondert !e ende tertich blaeden van de Eesolutiên, bij de Staten t Hollant in den Haege opte dachvaerden genoemen ert den V den Julij anno XVCLVII, die hij ten be-ifve van de voorsz. stede gescreven heeft tot een ve stuver elcke bladt, ende voer \'t binden van de re-

...............II. VII. VIII. „.

Jacob Cornelisz., schepen, ende Jacob Banninck, war-n van de laeckenen deser stede, voer hoer vacatiën le moeyten, die zij gehadt hebben in een reyse tot iden, ten bevele van de burgermeesteren in Majo lesten gedaen, omme aldaer te vernemen nae de trafijck le handelinge van de Engelschen, onlancx aldaer geien. . . . ......IIII. XIII. IIII. „.

Diversche personen over die betaelinge van tgeene i yegelijck gelevert ende verdient hebben op den Xdea ende XXsten Septembris lestleden in die exe-ën ende vuytvaert van de hoochlofflicker memorie Don rdinandus, Keyser van Roomen, op den daege voorsz. nen die Oude Kerck gedaen. . . III. X. VI. „.

-ocr page 262-

240

1566.

Dirck Hillebrandtsz. Otter, burgermeester, bij hem ten bevele van burgermeesteren te pillegave gebrocht Meester Marten Blocklants pensionarys deser stede kint, dat op

huyden gekerstent es........III. X. „

Heyn Volckertsz. van der Scelling, ter cause van ar-beytsloen ende verleyde penningen, als van wyer, sandt, schutting ende andere conservatie van S. Brandarys thoorn ende de capel, op der Schelling staende, te bewaeren van den anslach van der zee, dewelcke in de laetste voer-gaende storm ende onweder gebeurt es. 1. XIII. IIII.

Jan Cornelisz., glaesemaicker, over die betaelinge van reparatie van glaesen, bij hem ten bevele van de burgermeesteren gerepareert in Dirck Jacobsz. Schaepen huys, ter cause, dat mijn heer de Prins van Orangnen aldaer gelogeert hadde geweest in \'t voerleden jaer anno

XVcLXV..........„ XVI. IX. „.

Dirck Claesz. ende Cornelis Ghijsbertsz., Regenten van de arme weeskinderen binnen deser stede, tot subventie van de arme weeskinderen, die daer leggen in \'t Pouwels-broeders convent, dewelcke met een sonderlinge passie gequelt worden, ende dit achtervolgende de Resolutie van de XXXVI Raiden derzelver stede op den XXVen

Mey genomen...........C. „ „

Pieter Kaers, capiteyn van de nachtwacht deser stede, over de betaelinge van sijn ende meer anderen sijn mede-waickers vacatiën ende verdiende leen, bij henluyden verdient van \'t bewaeren van de arme miserabele weeskinderen ende andere diensten, die zij mijn heeren den burgermeesteren gedaen hebben. . . . XXVII. „ „

Pieter Kaers, capiteyn van de wacht deser stede, over sijn ende sijn medegesellen vacatie ende verdiende loen, dat zijluyden ten bevele van de burgermeesteren in \'t bewaeren van de miserabele weeskinderen bij daege ende bij nacht verdient hebben. . . . VIII. IIII. IIII. „.

-ocr page 263-

241

rek Claes Rippesz., als Regcnte van de arme wees-;ren deser stede, tot subventie ende verliclitinge van )sten, die gedaen worden tot die crancksinnige wees-!ren, leggende in de Pouwels-broeders convent ende s, achtervolgende die resolutie van de XXXVI Rai-deser stede, daer off gegeven den XXVen Julij

iden........XXXIII. VI. VIII. „.

rek Claes Eipsz. ende Cornelis Ghijsbertsz., Ee-ïn van de arme weeskinderen deser stede, voer \'III daegen tot IIII guldens daechs, die de burgerteren hemluyden toegevonden hebben tot onderhou-van de voorsz. weeskinderen, leggende in \'t Pou-■broeders convent, beginnende van den XIIIIden asti anno LXVI totten XVIIIaen Januarij anno 111, beyde die daegen in cluys. CV. VI. VIII. „.

1567.

ert Meeusz., artillerijmeester deser stede, bij de ermeesteren hem toegevonden voer sijn extraordi-; dienst, bij hem derzelver stede in desen periculo-oproerigen tijdt gedaen, ende dat over sijn laetste

ijq...........III. VI. VUL „.

eester Simon Claesz. van Purmereyndt, horologie-ker, over die betaelinge van een nyeuwe voerslach e oude kerextoorn, bij hem gemaickt ende \'t oude : warek gerepareert ende voert over sijn vacatiën, ftsloen, ijser ende andere materialen, bij hem daertoe an ende gelevert. . IIcLXVIII. VII. IIII. XII. er ende harinck, bij de burgermeesteren op den Vea Februarij lestleden den goeden burgeren ge-;ken, die op deser stede plaets gecomen waeren, om burgermeesteren te assisteren, als die quaede Guesen jyden in waepenen gestelt hadden tegens mijn heeren den gerechte, God betert. Ende noch daermede die

16

-ocr page 264-

242

schamele gemeente gecontenteert zijn geweest, die mijn heeren voorsz. allen den dach ende nacht gedient ende ceassisteert hadden......XI. XV. IIII. „•

O

Den regenten van de arme weeskinderen binnen deser

O

stede tot subventie ende verlichtinge van de costen, die gedaen worden tot die crancksinnigo weeskinderen, leggende in \'t Pouwels-broeders convent ende elders. Te

O

weten IIC guldens voer vijftich ethmael bewaerings tot IIII gulden elcke ethmael, te weten van den XXIlIea Januarij totten XIIIIca Martii beyde in cluys ende lest-leden. Ende noch IIIC guldens van 11° ethmael bewaerings van de voorsz. weeskinderen tot twee gulden elcke ethmael van den XVea Maert totten XIen Augusti, mede beyde die daegen in cluys ende lèstleden. . . ....... . . . LXXXIII. VI. VIII.

Christoffel Kemboutsz., bij de burgermeesteren hem toegevonden over sijn vacatiën ende verteerde costen, dat hij alhier ten bevele van mijn heeren voorsz. van Mechelen gecomen es, omme te stellen deser stede ure-wercken ende voerslaegen.....I. VI. VIII.

Dirck Claes Ripsz. ende Gerijt Jansz. Preeckstoel, Resenten van de arme weeskinderen binnen deser stede, ter cause van CXXI ethmael bewaerings van de cranck-sinnige weeskinderen, die zij tot diversche huysen besteedt hebben, omme te bewaeren ende die cost te geven van den XIIen Augusti tot op huyden den Xea Decembris, beyde die daegen in cluys ende lestleden, hen bij de burgermeesteren toegeleyt twee gulden elcke ethmael tot volder ende leste betaelinge......XL. quot;V I. VIII. „.

Wouter Burchmansz. ende Harman Harmansz. over gelijeke somme, bij henluyden verleyt an hout ende ar-beytsloen van \'t maicken van \'t blockhuys buyten S. An-thonis poort neffens die nyeuwe grafts op den dij.ck. . ..............XIIIL „ „ „.

Den vaders ende regenten van S. Jorys-hoff binnen

-ocr page 265-

243

sr stede, betaelt ende gelient deur bevel van de bur-neesteren tot twee reysen , achtervolgende de resolutie de XXXVI Eaiden deser stede, tot behouf ende srhoudenisse van \'t voorsz. lioff ende proveniers op r hantscrift ende tot alle vermaeninge van mijn hee-voorsz. weder te restitueren, waervan die principale iltbrieven berustende zijn in \'t secreet deser stede in doose........CXVI. XIII. IIII.

1568.

acob Pietersz. Cantert ende Henrick Hillebrantsz. i, als overluyden van de Cleuveniers-schutterije bin-deser stede, over gelijcke somrae bij henluyden ver-; van zekere verteerde oosten, gevallen in den jaere VI ende LXVII in de troublen, bij de overluyden rsz. ende XII Capiteynen op diversclie vergaderingen die Cleuveniers-doelen verteert. X. XVIII. I. XII. Volpliert Michielsz., Substituyt van mijn heere den jut deser stede, hem bij de burgermeesteren toege-den over zekere moyeten, die hij gehadt heeft in \'t reeren van de knechten van mijn heere van Schau-iberch, van den tijt dat zij binnen gecomen zijn tot den

stlesten Maert lestleden......VII. „ „ „.

Lelbert Dirck Marcusz., burgermeester deser stede, r gelijcke somme, bij hem bij advijse van sijn mede-aders in officio geschoncken eenen edelman, genoempt olaus Bassaraba, deur recommandatiën van mijn hee-de Keys. Maj. ende den Hartoch van Venegien, tot wech omme te reysen naer de Co Ma4, als grave

Hollant. \'.........I. III. IIII. „.

Dlaes Jasparsz., gezwoeren roedraeger deser stede, bij a ten bevele van burgermeesteren verteert met Jan )utersz.. Jan Vreecxzoen ende Cornelis Spangaert met er anderen in een herberge, met malcanderen verga-

-ocr page 266-

244

dert int voorleden jaer omtrent XIIII daegen naedeser stede kermisse, omme hoerluyder memorie te verver-schen ende den burgermeesteren van den jaere LXVII aen te geven dengenen, die tegen mijn Leeren voorsz. in waepenen geweest hadden. . . . „ VI. VIII. „.

Coen Pietersz., fabrijckmeester deser stede, over gelijcke somme, bij hem ten bevele van burgermeesteren betaelt van de oncosten van was, toortsen, luyden, presentie-gelt van de priesters ende anders gevallen opte exequie van onsen Airegen. Heer, des Co. Mats zoen, gehouden op den XXVIIeD ende XXVIIIen Septembris lestleden. . .

............vin. xix. vm. „.

Coen Pietersz., fabrijckmeester deser stede, over gehjcke somme bij hem ten bevele van burgermeesteren betaelt van de oncosten van luijen, kaersen, toertsen, arbeytsloen, presentie van de priesters ende anders, gevallen in de exequie van de huysvrouwe van onsen Airegen. Heere, do Co. Ma*, gehouden op den XVIeB Decembris lestleden. .............XI. IL 11. XII.

1569.

Harman Jansz. in den vergulden passer, bouckepren-ter, over die betaelinge van vier caerten van deser stede, twee gestoffeert ende twee witte, bij hem gel evert den burgermeesteren ende heeren gecommitteerden tot behouf derzelver stede........I. XIII. UIL „.

Jacob Waegenens, over die betaelinge van vijf ende tzeventich ponden clockspijs, bij hem gelevert tot een clock voer de Minrebroeders deser stede, ende voer \'t fatsoen van de voorsz. clocke te gieten. VII. IX. VIL

Marie Simonsdr., als moeder van de Oude Kercke binnen deser stede, bij de burgermeesteren geschoncken tot reparatie van tgene, dat in derzelver kercke in de voer-gaende troublen an stucken gesmeten is an \'t heylich

-ocr page 267-

245

■amentsbuys, cruysen van de vaenen, beelden, preeck-

1 ende alle anders.......XXV.

lerijt Jansz., gezwoeren roedraeger deser stede, over jcke somme bij hem betaelt van een nyeuwe vloer te n leggen op Onser Liever Vrouwen-toorn, ten bevele de burgermeesteren gedaen ende andere reparatie an

elve toorn...........I. X. „

feester Simon Alewijnsz., pastoer van de Oude Kercke aen deser stede , tot een gratuyteyt voer sijn goede e getrouwe dienste, bij hem deser stede in den voer-2n turbelenten tijdt in \'t officie van de pastorie van voorsz. kercke gedaen, ende voerts om hem te verwil-m alhier te blijven in de dienste van de pastorie voorsz. ;r vuyt begeert beeft te scheyden, overmits die sobere fijten, totte voorsz. pastorie staende. Waerop hij hem nyet uaemelicken draegen mach ende dat \'t veranderen van en pastoer nyet goet soude wesen voer deser stede. Des die voorsz. pastoer gehouden wesen die voorsz. pastorie eerstcoemende jaeren te bedienen. . . V. „ „ I^en eerwaerdigen heere, broeder Willem Franco, mier generael van de Pouwels-broeders conventen, ende eder Jan Claesz., pater van \'t convent van de Pouwels-eders binnen deser stede, in volder betaelinge van de aratie van tgene, dat bij de crancksinnige weeskin-en in ;t voorsz. convente gebroecken was, die aldaer bevele van burgermeesteren geördonneert zijn geweest, te bewaeren, mits conditiën, dat zij belooft hebben cause van dien in toecoemende tijden nyet meer er stede te eyschen ofte doen eyschen in eeniger

lieren...........III. X. „ „.

3ieter Fransz. ende Willem Adamsz., als overluyden i \'t buytenlants gilde, bij de burgermeesteren henden toegevonden tot verlichtinge van de groote oosten, zijluyden gedaen hebben tot reparatie van hoer outaer e gestoelten, die zij hebben doen maicken bezijden

-ocr page 268-

246

hoer outaer in de Oude Ketcke tot der eere Goeds ende deser stede............X. „ „

1570.

Griet Jansdr. ende Gierte Cornelisdr., als buytenmoe-ders van \'t dolhuys binnen deser stede, omme aldaer mede te betaelen zeker huysraet, bij liaer tot behouf van \'t voorsz. huys gecoft ende dit achtervolgende die resolutie van de XXXVI Eaiden deser stede, bij denzelven Eaide geresolveert den lesten Maert lestleden, voer dese eene reyse ende nyet meer, omme dat tzelve nyet getrocken soude moegen worden in consequentie. XXXIII. VI. VIII. „.

Bij de tresorieren betaelt over deser stede portie tot betaelinge van twee maenden souldie van drie oorloch-scliepen, schipperen, capiteynen met hoer soldaten ende andere oncosten, gevallen int toerusten van de voorsz. schepen, alhier vuytgaende Mey \'lestleden, toegerust tot laste van \'t Waeter-quartier. . . . VIC I. V. „ „.

Heye Volckertsz. van der Scellinck drie guldens over die betaelinge van sijn moyten ende costen, bij hem ge-daen, omme alhier te comen ende met de burgermeesteren te spreken ende noch drie guldens, bij de burgermeesteren hem geschoncken tot een nyeuwe pije. I. „ „

Marten Blocklant, pensionaris deser stede, over ge-lijcke somme, bij hem betaelt den doctoer ende chirurgijns over hoerluyder verdiende loen van \'t cureren van zijn gebroecken been, bij hem gebroecken in deser stede affaire ende andere noetelijcke oncosten, bij hem gedaen binnen zijnen huyse........XII. X. „ „.

Henrick Jansz., clockesteller van de capellen, ter cause, dat hij ten bevele van de burgermeesteren \'t orolo-oium in de Oude Kerck, twelck ontstelt was, onder-houden heeft, dat tzelfde heeft moegen slaen den tijt van twintich daegen, te wetene XIIII daegen voer Kersmisse ende zes daegen nae Kersmisse. I. VI. VIII.

-ocr page 269-

247

/Velbert Dirck Marcus?., ende Jan Vechtersz., Raiden er stede, over zekere moyeten ende vacatiën, die zij iadt ende gevaceert hebben den tijt van omtrent twee enden, omme te recouvreren van alle de ghilden, jdtshuysen ende gasthuysen binnen deser stede invents van alle de renten ende incoempsten , mitsgaeders 3 hoere lasten van vuytgeven, twelck zij daer tegens uldich zijn, waertoe Aelbert Marcusz. ende Jan Vech-sz. voorsz. bij de burgerraeesteren gecommitteert zijn veest ende oick copiën van de fondatiên van de dien-n ende vicariën op de gilt-oultaeren , binnen die Nyemve rcke gefondeert, den voorsz. gilden ende goedtshuysen

comende............UIL „ „

Beye Volckertsz. van der Schellinek, over die betae-ge van een levende rebbe, bij de burgermeesteren behouf deser stede van hem gecoft ende bij mijn heeren )rsz. van wegen derzelver stede geschoncken de huys-)uwe van mijn heere, den Grave van Boussu, stadthouder a Hollant, met de robbecorf. . . . „ XVI, „ Toost Buyck Zijbrantsz., burgermeester deser stede, over lijeke somme, bij hem geschoncken, ten advijse van sijn debroeders in officio, tot een gratuyteyt Mr. Jacob Mid-lorpius, licentiaet in der godheyt, ter cause van een ick gemaickt ende geïntituleert Officiorum scolasticorum.

..............L XII „

Jacob Martsz., scrijver op de secretarie deser stede, ter ise, dat hij vesl en diversche naeraen van wegen, plaet-i, waeteren ende anders gescreven heeft in een caerte, Mr. Joost Jansz. gemaickt van Aemstelredamme ende landen, daeromme leggende, breeder blijckende bij de ïrte daer van wesende ^. . . . „ XVI. VIII.

) De drie laatste posten komeu voor bij de Uitgaveu van ordinaire zaken.

-ocr page 270-

Van denzelfden solirijver zijn vroeger in het licht verschenen en bij den uitgever dezes te bekomen de volgende werken:

P. SCHELTEMA, Hadriani Junii vita et menta literaria, cum

effigie, Amst. 183G...............ƒ 1j50.

______- Hadriani Junii epistolae solectae, nunc

primum editae, Amst. ct Lipsiae 1839........ l,2o,

- Nieuw en Oud, uit de vaderlandschc geschiedenis en letterkunde verzameld, met platen, Amst.

1844 en 1847. Twee dealen........\' * 5,35.

---De Beurs van Amsterdam, met staalplaten, Amst. 1846................. 3,80.

------ Hendrik van Brederode te Amsterdam in

1567. Geschiedkundig overzigt, uit echte bronnen geput en

met authentieke bewijzen gestaafd, met portret, Amst. 1846. „ 1,50.

_____ De IJzeren Kapel der Oude of S nt Niko-

laas-kerk te Amsterdam, met vignet, Amst. 1848. . . . „ 1,—.

___Het leven en de letterkundige verrigtingen

van den geschiedschrijver Mr. Jacobus Scheltema, met portret , Amst. 1849................ 2,30.

___Het Archief der IJzeren Kapel in de Oude

of Sint Nikolaas-kerk te Amsterdam, Amst. 1850. ...» 2,40.

- De Graaf van Leicester te Amsterdam in

de jaren 1586 en 1587, Amst. 1851.......... 0,80.

- Rembrand. Redevoering over het leven en

de verdiensten van Rembrand van Rijn, met eene menigte geschiedkundige bijlagen, meercndeels uit echte bronnen geput, met portret, Amst. 1853............ 1,80-

____Aemstels oudheid of gedenkwaardigheden

van Amsterdam, met platen, Amst. 1855—1861. Deell—IV. „11,15.

_____— Het Archief van Amsterdam, beschreven

door den Archivaris, Amst. 1862.......... 0,50.

-ocr page 271-
-ocr page 272-
-ocr page 273-
-ocr page 274-