SPEClMEti JURIS GEBITIÜM IMÜGÜRAIE
IN CONSUETUDINEM QUAE
PORTAM OTTOMANNICAM INTER ET
CAETERAS EUROPAEAS GENTES
QUOD,
ANNUENTE SüMBIO NUMÏNE,
ex aüctoku\'ate rectoris magsifici
MED. ET AHT OUST. DOCT. ET .«ATH. ET ?Hir,. MAT. PROF. ORD.,
NEC !f0:s-
aüplissimi SENATÜS ACADEMICI consensu
kobilissimae FACüLTATIS JÜRIDICAE decheto,
SÜMMISQUE IN
JURE ROMANO ET HODIERNO HONORIBUS AC FRIVILEGIIS
IN ACADEMIA RHENO-TRAJECTINA
RITE ET LEGITIME COiSSEQÜERDIS,
PUBLICO AC SOLENNI EXAMINI SUBMITTIT
FRANCISCÜS EDÜARDÜS EMBRECHTS,
»X nrbe Padang.
a. d. xvii m. jüniz, anisx mdccclviii, hora i.
tra.jecti ad uhenum,
APÜP J. G. BROES E.
MDCCCLVIII.
-ocr page 2-\'if
vMim. mn-mim
mimiy
JuiM^n^itV-i
ï,
Jlr
■^••■■S\'il^-ii\'.l».-/-!« UC«Bïl» 3, a-.. ;
\\ tfaBSraA*?^,. s u Ï/HT
\'ifi^Ä
r
\'\'M.IO^IÎ^T. a i
-ocr page 3-OVER
DEN moi VAN HET EUROPE« VOIREIREGT
op de internationale betrekkingen
EEN PROEVE
TOT VERKRIJGING VAN
DEN DOCTOEALEN GRAAD m DE EEGTEN,
F. E. E M BR EC HTS.
UTEECHT,
J. G. B E O E S E.
1858.
P
Gcdrulit Lij Gieben ^ Duraont.
-ocr page 5-MIJN HOOGGESCHATTEN VOOGD,
DIT PROEFSCHRIFT
ALS BLIJK
VAN HOOGAGHTING EN DANKBAiiRKEID
OPGEDEAGEN.
-ocr page 6- -ocr page 7-By het toenemend verJceer der volken heeft het
Volkenregt meer en meer de aandacht der Regtshe-
oefenaren tot zich getrokken; het heeft thans een
helangrijkheid en een gewigt verkregen, dat des tegroo-
ter is, omdat het zich niet meer bepaalt tot Buropa,
maar zich over hijna al de volken der wereld hegint
uit te breiden. Aan de beoefening er van zyn kracht —
hoe gering^ij ook wezen moge — te loiyden, en tot
den bloei er van mede te werken, is een streven, dat,
zoo om de aa7ilokkeliykheid als om het geioigt van
het onderwerp, ook den nog onbedreven beoefenaar
der wetenschap mag vergeven worden.
De tegenwoordige oorlog met China, de openstel-
ling van drie JaiMnsche havens, waarbij onze rege-
ring zich zoo loffelijk gedragen heeft, het shdtenvan
nieuioe trqctaten met Perzië en Siam, de opneming
van Turkije in de r\'y der Eu-ropescJie mogendheden,
dit toaren allen feiten, die mijn aandacht op de wit-
hreiding van het Volkenregt vestigden, en mij tot het
voornemen bragten om het tot ondenoerp van mijn
Proefschrift te mahen.
Bij de bearbeiding van het Mohammedaansch Vol-
kenregt, met de loijzigingen naar het Europesche hierin
gebragt, dacht mij, dat het onmogelijk was de voor-
uitgang van het Volkenregt aan te toonen, zonder en
de ingewortelde volksbegrippen èn de geschiedkundige
feiten, die aanleiding gaven tot de wijziging van die
begrippen, op te geven. -- Meeds bij de betverking
van het ondenoerp ten aanzien van de Ottomannische
Porte zag ik in, dat mijn taak te veel omvatten
zoude, en moest ik het besluit nemen slechts den in-
vloed van het Europesche Volkenregt op Turkije in
dit Proefschrift te behandelen.
Echter loaren de onderzoekingen, tcelke betrekkelijk
de^ andere Staten door mij waren in het werk gesteld,
niet zonder vrucht gebleven; zij deden mij meer en
meer tot de overtuiging komen, dat — even als er
voor ieder mensch afzonderlijk op deze aarde een
zedelijke wet is, die hem in zijn omgang met zijns
gelijken verlicht, en die, in beginsel op de geheele
aarde, ofschoon verschillende in vorm en dikwijls slecht
begrepen, bestaat en alle individuën bindt — zoo ook
een zedelijke wet voor de Stalen aanwezig is, die op
alle toepasselijk en voor alle verbindend is. Die toef
vond ik niet in het Europesche, maar in een bron
daarvan: namelijk in het Natuurlyk Volkenregt, waar-
voor echter ^ juist om die algemeenheid de bena-
mwg van Algemeen Volkenregt beter gescJdJd zou
zijn. Het zijn mijn opmerkingen daarover, die den
inhoud van de Inleiding uitmaken, welke, ofschoon
niet regtstreeks in verhand staande met het onderwerp
van het Br oef schrift zelf, toch naar ik hoop, niet
misplaatst zullen zijn; vooral als men uit het Br oef-
schrift zal gezien hebben, dat juist hoofdzakelijk die
beginselen van het BJuropesche Volkenregt zich op Tur-
kije hebben uitgebreid, die men tot het Natmrregt
kan terug brengen.
Bn thans, hij het verlaten dezer Academie, blijft
mij nog een aangename pligt te vervullen over. Wie
toch zal niet, bij zijn intreden in de maatschapp)ij,
hen allen met een woord van dank vermelden, die
door hun onderwijs en een bereidwilligheid, welke geen
oogenblik toankelde, hem den weg naar kennis en we-
tenschap hebben gemakkelijk gemaakt? Het zij dus
ook mij vergund. Hooggeachte Leermeesters, U allen
daarvoor mijn opregten dank te betuigen.
TJ, inzonderheid, hooggeachte Bromotor vkeede,
zij mijn hartelijkste dank gebragt, voor de minzame
bereidwilligheid, waarmee Gij mij bij het vervaardigen
van dit Broefschrift, zoo door het aanwijzen van ge-
schikte bronnen en de opeyistelling Uwer zoo rijk voor-
ziene bibliotheek, als door de mededeeling van Uioe
hooggewaardeerde aanmerkingen, hebt bijgestaan en mijn
arbeid vergemakkelijkt.
Ook U, hooggeachte millies, mag ik niet met stil-
zwijgen voorbijgaan, die door het verschaffen van eenige
zeldzame Oostersehe wer keft, mij niet alleen een blijk
van vriendschap gegeven, maar ook mijn taak zoo zeer
verligt hebt.
Ook den Heer Mr. s. keyzer, te Delft, ben ik
dank verschuldigd, voor de voorkomendheid waarmede
hij mij bij de bearbeiding van het Mohammedaanse he
Volkenregt, zoo loat aangaat de bronnen, als de spel-
ling der Arabische woorden — welker gebruik hij de
beschrijving van het Mohammedaansch regt onvermij-
delijk is - - zijn hulp heeft verleend. Ook aan hem
betuig ik mijn opregten dank.
Denkt men bij het einde van zijn studie-tijd in de
eerste plaats aan hen, die ons tot kennis en vxtenschap
hebben opgeleid, zoo rijzen daarnevens gedachten aan
hen op, die, door hun vriendsehappelijken en aange-
namen omgang de jaren, welke men aan de Academie
heeft doorgebragt, met zulke gelukkige, onuitwischbare
levensherinneringen verbonden doen zijn.
Vaartioell gij allen, en gedenU hem, die ziek
Uwer altoos zal herinneren.
uxeecht, 12 Juilij 185 8.
-ocr page 11- -ocr page 12-INLEIDING.
Blaaz.
Over het Algemeen Volkenregt................ i
PROETSCHSIFT
OVEE DEN INVLOED VAN HET EUEOPEESCH
VOLKENEEGT OP DE INTEENATIONALE
BETEEKKINGEN DEE POETE.
HOOFDSTUK I hoopdbeginselek van het mohamme-
daansche volkeneegt ................. 1
§ 1. Godsdienstkrijg..................................3
§ 2. Oorlogs-regt......................................13
§ 3. Vrede en Tractaten..............................23
§ 4. Gezanten-regfc....................................33
§ 5. Vreemdelingen-regt..............................38
HOOFDSTUK II. wijzigingen welke het strenge mo-
hammedaanschb volkeneegt DOOE den loop dee
tijden en omstandigheden heeft ondergaan. . . 44
§ 1. Godsdienstkrijg................. 40
§ 2. Oorlogs-regt.................. 56
§ 3. Tractaten en Vredes-regt............ 72
§ 4, Gezänten-regt..................108
§ 5. Vreemdelingen-regt...............137
Beslüit...........................152
-ocr page 13-OVER
Een eeuw geleden was het gebied van het Europesche
Volkenregt nog zeer naauw beperkt. Het werd niet eens
bepaald door de natuurlijke grenzen van het werelddeel,
waarin het ontstond: slechts in een gedeelte, maar wel
het grootste, was het erkend en aangenomen.
Drie oorzaken hebben hoofdzakelijk den voortgang
van de algemeene begrippen omtrent de volken-verhou-
ding, waarop het gebouwd is, in den weg gestaan.
Vooreerst de sterk-geteekende Christelijke kleur, die men
aan het Yolkenregt gegeven had; dan het heerschende
koloniën-stelsel, ten gevolge waarvan twee gansche wereld-
deelen onder het gebied van enkele Europesche Staten
gebragt waren; en eindelijk de onophoudelijke naijver en
de voortdurende oorlogen, waarin Europa gewikkeld was,
en die aan de \'verschillende Staten reeds moeite en bezig-
heid genoeg op eigen gebied verschaften. Buitendien waren
handel, scheepvaart en nijverheid —- schoon in de vorige
twee eenwen ontzaggelijk toegenomen — in vooruitgang
toch niet zoo zeer gevorderd, noch hadden ze zulk een
trap van verbetering bereikt, dat de rijkdom, de invloed
en het overwigt van een Staat, ja soms het bestaan eener
Natie van de bevordering dier belangen afhankelijk ge-
maakt konden worden.
Doch allengs hielden die verschillende oorzaken op te
bestaan. De 18quot; eeuw zag de nog bekrompen gevoelens
over godsdienst zich wijzigen naar minder eenzijdige en
meer algemeene denkbeelden door de rede ingegeven.
De koloniën in Noord-Amerika door Engelschen gesticht
en door de landverhuizing van een groot aantal Europe-
anen bloeijend geworden, hadden zich onder een niet
onbeduidende politieke en een algeheele godsdienstvrijheid
naar de Europesche elementen van beschaving ontwikkeld,
toen de onderdrukking der Engelsche regering die volk-
plantingen de wapenen in handen deed nemen en strijden
voor de vrijheid en onafhankelijkheid. De eerste daad
der ontstane RepuhlieJc der Vereenigde Staten van N. Ame-
fila — welke strekte om zich de genegenheid der Euro-
pesche Staten te verwerven — was dan ook het zich
voegen naar de hoofdbeginselen van het in Europa gel-
dend Volkenregt i).
Die beAveging bleef niet zonder weêrklank. Langzamer-
hand verklaarden zich de koloniën van andere Moo-end-
ö
1) In de »Declaration of Independence by the Representatives of the
United States of America in Congress assembled\', koraen c!e volgende
zinsneden voor:----»and that as free and independent States they
have full power to levy war, conclude peace, contract alliances,
establish commerce and do all other things which independent States
may of right doquot; . . (cH. de maktens, Recueil de Traités, t. I, p. 3S5).
hi
heden ook vrij. Centraal- en Ztdd-Amerika werden met
Eepublieken overdekt en in de plaats van uitgemergelde
en kwijnende koloniën zag men nieuwe Staten vo^vrij-
heidszin en levenskracht zich ontwikkelen. Een tweede
Europesche maatschappij was aldus in een ander wereld-
deel overgeplant.
De derde oorzaak hield ook op, toen met den val van
Napoleon I gedurende een lange reeks van jaren vrede
aan Europa werd geschonken, waarin de volken in voor-
uitgang schijnen te hebben willen wedijveren.
Te regt merkt von savigny op, dat - evenals de
gemeenschap van denkwijze, gegrond op denzelfden oor-
sprong en een gemeenschappelijke godsdienst, heeft mede-
gewerkt tot het vormen van het privaat-regt van iedere
natie in het bijzonder i), zoo ook de gemeenschap van
denkwijze op het Internationaal regt, zooals het tusschen
Christelijke volken geldt, grooten invloed heeft uit-
geoefend. Niets was dus gemakkelijker, niets ook natuur-
hjker dan dat die in Europa door de Staten algemeen
aangenomen beginselen van Volkenregt door de Ameri-
kaansche Staten in hun tractaten met de Europesche wer-
den gehuldigd. Dit gebeurde met verreweg de meeste
begmselen, doch niet altijd volkomen.
Ten allen tijde is de Eepubliek der Vereenigde Staten
van N. Amerika er op uit geweest de Amerikaansche
^vereld zooveel mogelijk van de Politiek der Europesche
onafhankelijk te houden, en allen invloed, dien de
1) VON 8AVIGNY, System des heutigen Römischen Rechts Th T
kap. II, 5 6.nbsp;\' \'
Mogendheden van dat werelddeel op de Amerikaansche
Volken-maatschappij zouden willen uitoefenen, te keer te
gaan. Getrouw aan haar gedragslijn heeft zij zich dan
ook niet bemoeid met de Europesche zaken en zich nooit
in een Congres van Europesche Staten doen vertegenwoor-
digen. Het in Europa algemeen aangenomen Volkenregt
geldt derhalve wel in Amerika, doch alleen voor zooverre
het niet met dat stelsel van Politieke afscheiding in strijd is.
De opmerking van von savigny kunnen we meer alge-
meen stellen en met bobeet von mohl zeggen: dat het
Volkenregt, historisch of wijsgeerig nagegaan, niets anders
is dan de uitdrukking, de afspiegeling van den trap van gods-
dienstige volmaaktheid en intellectuele beschaving, waarop
een volk gestaan heeft — of nog staat i). Van daar dat
ieder volk — of, beter gezegd: iedere Volks-maatschappij,
die naar dezelfde elementen van beschaving ontwikkeld is,
haar eigenaardig Volkenregt gehad heeft. Thans ook kan
men, wanneer men de wereldbewoners beschouwt, onder-
scheidene Vollis-maatsoJiappijeu bespeuren, die ieder een
eigenaardigen vorm — soms ook een in beginselen ver-
keerde opvatting — van Volkenregt hebben. Ter loops
zij aangemerkt, dat boven alles de godsdienst op het vor-
men van het Volkenregt dier verschillende Volks-maat-
scliappijen invlöed uitoefent en ais het ware den grondslag
daarvan uitmaakt 2).
1)nbsp;R. VON MOHL, Geschichte und Litteratiir der Staatsivlssenschaften
in Monographien dargestellt. Erlangen 1835 , I, pag. 341.
2)nbsp;Prof. p. LADREHT, in zijn aanvankelijk getiteld werk : Hist. du
Droit des Gens el des Relations Internationales (thans Etudes sur l\'histoire
Het spreekt nu van zelf, dat — toen de Europeanen zich
over den ganschen aardbodem verspreid hadden, en aan-
vankelijk overal koloniën vestigden (thans begeven zij zich her- ■
en derwaarts om voor hun produkten markten te zoeken) —
zij in hun omgang met Amerikaansche, Aziatische en
Afrikaansche Vorsten niet mogten verwachten, dat deze
al hun denkbeelden omtrent het volkenverkeer en de reo-ts-
beginselen, die het beheerschen, zouden deelen. Zij moes-
ten zich dus eenigzins naar hun gewoonten schikken. Het
ware even onregtmatig als onmogelijk geweest, hadde men
het Christelijk Volkenregt in zijn geheel met geweld aan
die volken willen opdringen. Vooral in Azië zou zulks
een grooten tegenstand ondervonden hebben: in Azië
waar men volken aantreft, die als het ware, „glebae ad-
scripti,quot; van alle bewegingen naar het buitenland afkeerig
zijn, en uit den omgang met de volkeren geen nut of
voordeel meenen te kunnen trekken.
Onder de verschillende Volks-maatschapijijen moet on-.
derscheid gemaakt worden.
De Europesche kennen wij.
De Mohammtdaansche Volks-maatsöhappij —-hoewel steu-
nende op aan de Godsdienst ontleende valsche begrippen
omtrent de volkenwet is niet onwillig geweest vreem»
debngen toe te laten ten einde handel te drijven; noch,
ïia verloop van tijd, tractaten met Ongeloovige Staten te slui\'
ten, gezantschappen te zenden, en, zoo noodig, ook politi-
sche en vriendschaps-betrekkingen met hen aan te knoopen»
De Brahmanische Volks-maatschappij liet zich, verloren
in bespiegelingen over de zielsverhuizing, door den eerst
de Vhumaniti) spreekt altijd van de godsdienst der voliteren, alvorens
li ij hun volkenregt ontvouwt.
«
-ocr page 18-komende overlieersclien. Vrije uitoefening hunner gods-
dienst, vrijheid voor de weduwen om ziehte verbranden,
voor de boetelingen om zich te martelen, dat was alles
wat de Indiërs van hun overwinnaars en meesters vroegen.
De leden der Chinescke Yolken-maatschappij bleven in
hun land eeuwen lang onbewegelijk de graven hunner
voorouders vereeren. Een godsdienst-voorschrift, iu de
zeden geworteld en door staatswetten bekrachtigd, belemmer-
de en heeft het verkeer van 300 millioen zielen (naar men
zegt) met de andere wereldbewoners onmogelijk gemaakt.
Voor het JapanscJie volk geldt dat verwijt niet. Daar
was de uitsluiting der vreemdelingen g^een godsdienstig
verbod, noch een staatswet^ vóór den tijd, waarin het
misbruik der gastvrijheid, de te ver gedreven ijver der
Jesuiten, de weerspannigheid der Europeanen en de on-
voorzigtigheid van eenige heethoofden den Keizer van Ja-
pan dwongen, voor de veiligheid van zijn kroon een maat.
regel te nemen i), welken zijn opvolgers gedurende twee
volle eeuwen wisten te handhaven, slechts in zoo verre
te streng of minder regtmatig, dat voor de misslagen
door de onderdanen van een regering begaan alle volken
(twee uitgezonderd) luoesten boeten, en van het regt van
vrij verkeer verstoken worden.
De hetreMhig der Europeanen tot de Mohammedaansche
I) «Wanneer men nagaat/\' zegt lauts, {Japan, bi. 137 in fine), «hoe
langzaam en schoorvoetend het Japansche bewind in zijne maatregelen van
verwijdering te werk is gegaan, gevoelt men zich geneigd te gelooven, dat
bij meerdere gematigdheid en nederigheid der Eoorasche geestelijken , bij
mindere beraoeijingen met het inwendige beheer des lands, en bij verza-
king van alle wereldsche heerschzncht, de noodlottige vervolgingen van liet
Christendom niet zouden hebben plaats gegrepen , en het handelsverkeer
der Portugezen (en andere natiën) nog ten huidigen dage zou bestaan.quot;
Volks-maatscliappij berust uitsluitend op tractaatsbepalin-
gen en is hoofdzakelijk van coinmerciëlen aard. Daarbij is
TurUje thans geheel en al en Perzië voor een deel in het
weefsel der Europesche Politiek opgenomen. De andere
Muzelmansche Staten hebben, buiten die handels-verbind-
tenissen, nog maar M\'einig andere soorten van tractaten ge-
sloten, waarvan o. a. sommige strekken om den negerhan-
del te doen ophouden.
De betrekking tot de Chinesche Staten berust insgelijks
op tractaten, alleen ten behoeve van den handel en diens
bescherming aangegaan. Echter heeft de Chinesche Com-
missaris in zijn brief in 1840 geschreven aan Koningin
Victoria, erkend: „dat er eeuwige beginsden van regt-
vaardigheid zijn, die de Staten binden i).quot; Met de grootste
moeite heeft wapengeweld vijf havens voor den wereld-
handel geopend. Eusland alleen heeft tot dusverre het
regt verkregen om een soort van gezantschap in het
Hemelsche Ilijk te onderhouden. Welligt zal het gevolg
der thans nog niet geëindigde vijandelijkheden tegen
China een tractaat zijn, waardoor de Zoon des Hemels zal
genoodzaakt worden, Europesche gezantschappen aan zijn
Hof te dulden.
De betrekking tot Japan is naauwelijks aangevangen.
De tijd en de ondervinding (zoo deze gunstig is) zullen
den Keizer welligt er toe brengen om zijn gansche Eijk
voor de wereld-burgers open te stellen en een geregeld
verkeer met de andere Staten te onderhouden. Doch tot
hiertoe — zooals uit de gesloten verdragen blijkt — heeft
de opening van drie havens nog geen ander doel dan de
bevordering van den handel.
1) li. rHiLLiJioKE, Commentaries upon International Law, London
1854-1357, 3 yolumes; 1« deel, bl. 22, noot g.
Om al het tot hiertoe gezegde in weinige woorden
zamen te vatten, — we hebben gezien, dat de beginselen
van het Em-opeesch Tolken regt zich hebben uitgebreid en
met eenige beperkingen en onvermijdelijke wijzigingen
zijn aangenomen, en niet alleen in, maar ook buiten
Europa, in de koloniën worden nageleefd: in Amerika,
in het Ottomannische Rijk, eenigzins ook reeds in Perzië.
Bovendien zijn andere Staten (Aziatische en Afrikaansche)
met de Europesche in aanraking gekomen, en hebben
met hen verdragen gesloten, en, voor zooverre den handel
betreft zich ook eenigermate naar de Europesche beginse-
len gevoegd.
Die uitbreiding leidt ons tot twee opmerkingen: voor-
eerst, dat de benamingen, welke tot dusverre aan dien tak
van Regtswetenschap gegeven zijn, te beperkt, te eng,
onjuist zijn geworden; en ten tweede, dat er in het Euro-
pesche Volkenregt beginselen zijn, welke op alle Volks-
maatschappijen van toepassing schijnen te zijn.
Beide deze opmerkingen moeten we kortelijk bespreken.
I. De aanmerking, vroeger wel eens gemaakt: dat
Furopeesch Volkenregt te veel zeide, daar Turkije er geen
deel aan nam, is reeds voor 1856 vervallen. — Met meer
grond is er en kan steeds nog worden aangemerkt, dat
Europeesch Volkenregt te weinig zegt. Zoo even is aan-
getoond, dat het niet meer het Regt is, door de Staten
van het kleinste der vijf werelddeelen in hun onderlinge
verhouding nageleefd, maar dat een tweede werelddeel de
beginselen er van heeft aangenomen, niet alleen in zijn
betrekkingen tot Europesche Staten, maar ook wat betreft
de onderHnge verhouding der volken, die het bewonen.
De eenige reden waarom die benaming zou behouden
kunnen worden, zou zijn om den oorsprong van het Yol-
kenregt aan te duiden i).
De benaming van Christelijk Yolkenregt door Pölitz, ^ï)
voorgeslagen, zou thans niet alleen onjuist zijn, maar ook
strijdig wezen met het begrip en de ware opvatting van het
volkenregt; strijdig met de vrijzinnige denkbeelden onzer
tijden en de ware belangen der beschaving; strijdig ook
met het streven naar eenheid en verbroedering van de
verschillende volken der aarde — een streven, \'twelk onze
eeuw zoozeer kenschetst. Die benaming, merkt te regt
GABiNus DE WAL op, „ZOU strekken om volkeren van een
andere godsdienst dan de Christelijke van de deelneming
aan het Yolkenregt terug te houden en uit te sluiten
Zij zou op volkenregtelijk gebied een stelsel van onver-
draagzaamheid invoeren, \'twelk thans op staatsregtelijk
gebied bijna volkomen is uitgeroeid.
De voorgestelde benaming van Regt tusschen de be-
schaafde Volleen (jus Gentium moratiorum) is niet meer
goed te keuren. De scheiding en splitsing, welke door de
benaming van Christelijk Yolkenregt zou worden te weeg
gebragt, zou eveneens bestaan, wanneer men deze bena-
ming gaf aan het voor volkeren verbindend regt; en,
ofschoon die splitsing minder stuitend zou wezen, zij zou
toch het treurig gevolg hebben van een scherpe afschei-
ding tusschen de volkeren te weeg te brengen, en liet eene
1)nbsp;Vg. GABiNus DE WAL, Inleiding tot de Weienscli. van het Evr,
Volkenr., bl. 77.
2)nbsp;Slaatsivissensehafte.n, V, 5 en 8.
-3) DE WAL, Inleiding:, 76.
gedeelte van het mensclidoin op het andere als op Bar-
baren en een lager ras van redelijke dieren te doen neêr-
zienj — een staat van ongelijkheid en scheiding, die
allerminst in het Volkenregt te huis behoort, en, dank
zij den invloed der Christelijke leer en der vooruitgang,
door het beschaafde menschdom niet wordt terug gewenscht.
II. Die benamingen van Europeesch of Christelijk Vol-
kenregt zijn des te minder naauwkeurig, omdat de be-
ginselen van Volkerenregt niet alleen voor Europesche,
maar voor alle natiën vastgesteld zijn, en niet door het
Christendom in de wereld zijn gebragt, maar reeds vroeger
door de Godheid in \'s menschen hart geprent, door wijs-
geeren verkondigd en door volken in meerdere of mindere
mate nageleefd werden.
Dat alle Staten — ais morele personen beschouwd,
levende in den natuurstaat — in hun onderling verkeer
een Goddelijk of Natuurlijk Volkenregt, d. i. het natuur-
regt op de Volken-maatschappij toegepast, moeten in acht
nemen, dit is een stelregel door alle schrijvers over Volken-
regt algemeen aangenomen i). Van hooge waarde zijn hier
1) grotius, dc Jure B. et P., Proleg., § xxxi; Günther, das
Europäische Völkerrecht, § î und 3; CH. de mamkns , le Dr. des
Gens de l\'Europe, gg 2, 4, 5; hefftee, le Dr. Internat. Public de
l\'Europe, nouv. edit. trad, de l\'Allem, par jüles bekgson , J 3;
wheatok, Eléments de Droit International, ch. I; r. phillimore,\'
Commentaries upon International Laio, voL i, ch. iii, n°. xxiii;
vatxel noemt dat Natuurlijk Volkenregt het Noodzakelijk Volkenregt ;
«il est nécessairequot;, zegt hij, fparceque les nations sont absolument
obligées de l\'observerquot; (Le Dr. des Gens, on principes de la Loi
Naturelle appliquée à la conduite et aux affaires des Nations et des
Souverains, Préliminaires., ^ 7).
inlbiding.
vooral de meening van geotiüs, den vader van liet
Volkenregt i), en die van phillimoee, den jongsten be-
oefenaar dier wetenschap, guotius noemt het ISTatunrregt
het eenige regt, dat allen volken gemeen is 2) en phil-
limoee schetst het als de wet, Avelke de natuurlijke rede
voor het geheele menschdom verbindend heeft gemaakt 3).
Niets doet hier ter zake de godsdienst, de beschaving der
verschillende natiën; noch het werelddeel dat zij bewonen,
noch de tijd waarin zij bestaan: het natuurlijk Volken-
regt bindt alle vereenigingen van redelijke wezens, het
bindt overal, het bindt altytl.
Dit is zoo Avaar, dat wolf niet geaarzeld heeft te ver-
klaren, dat de volkeren de bevoegdheid niet bezitten om
de beginselen van het Natuurlijk Volkenregt 4) al of niet
aan te nemen: daar zij er in moeten toestemmen
omdat het met hun natuur onafscheidelijk verbonden is.
Een noodwendig gevolg daarvan is, dat het naleven dier
beginselen de eerste en hoogste pligt van iederen Staat
uitmaakt, vattel kent dan ook aan alle natiën het regt
toe om den Staat, die openlijk de maatschappelijke wetten,
1)nbsp;Zoo noemt hem whkatok.
2)nbsp;«... nec vix ulliim jus reperitur extra jus naturale, qnod ipsum
quoque gentium dici solet, omnibus gentibus communequot;, (öe J, B
et P., I. I, c. I, § 14 , no. 1).
3)nbsp;»Natural Law---- the law which natural reason has rendered
binding upon all mankind.quot; {Commentaries, I, ch. Ill, n», XXHl).
4)nbsp;Bij hera en vatiel wordt het natuurlijk Volkenregt in nood-
zakelijk en in vrijwillig Volkenregt gesplitst.
5)nbsp;Jus gentium, quod voluntarium dicitur, probandum ex fine civi-
tatis maximne, quam perinde ae societatom inter omnes homines in-
stituit ipsa natura, ut in jus consentire debeanl gentes, nec vero
relictum sit, ulrwu consentire velint an nxjlint, (wolf, Ju$ Gentium,
Prolegom.).
XI
welke God of de Natuur tusschen de volken gevestigd
heeft, durft schenden, en, hetzij middellijk of onmiddel-
lijk, het welzijn en het behoud van de maatschappij in
gevaar brengt, met geweld te bedwingen i).
Er derhalve een Eegt aan alle volken gemeen - een
wet, die voor een Indischen Staat zoowel als voor een
Europeschen voor de Mohammedaansche maatschap-
py zoowel als voor de Christelijke geschreven en ver-
bindend is, en waaraan geen Staat zich kan onttrekken;
met anàere woorden; er bestaat een Algemeen FolÈenre^t,
Tegen die woorden zal men welligt opkomen met de
bewering: dat, ofschoon er in beginsel een algemeen Yol-
kenregt bestaat, het todi feitelijk nog niet aanwezig is 3),
Plet is waar, in zekeren zin bestaat er feitelijH nog
geen Eegt aan alle volken gemeen — nog minder „un
droit des geus positif universer. Maar zouden de ge-
beurtenissen, die sedert een eeuw zijn voorgevallen zon-
der vrucht moeten blijven, en onze ervaring geen gevolg-
trekkingen voor de toekomst veroorloven? — Heeft
men niet met regt de opmerking kunnen maken, dat met
de uitbreiding der behoeften, met de ontzaggelijke ont-
1)nbsp;vattel, Ze /)/-. des Gens, FrÉlimmaires, § 32.
2)nbsp;..Now having contended, as we still contend, that the Law of
Nations is the Law of India as well as of Europe, because it is thq
Law of natural equity..,.quot; (bdbke\'s Works XV, 109, aangeh. bij
rHILLIMOEE, I, p. 23).
3)nbsp;Vg. ch, de martens, Dr. des Gens de l\'Europe, t. I, ^ 9.
Het opschrift van die § luidt aldus: »Qu\'il n\'est point de Droit des
Gens positif universelquot;. De tweede afdeeling van § 10, 1« bock,
van WHEAToi^\'s Elem. de Dr. Intern, heeft tot opschrift: «il n\'existé
dag de droit des gens universelquot;
wikkeling der nijverheid en door de volmaking der scheep-
vaart, de volken der verschillende werelddeelen met elkander
in menigvuldiger en beter begrepen aanraking zijn geko-
men? dat Staten, die voorheen allen omgang met vreemde-
lingen vermeden en den handel van dezen zoozeer be-
perkten, dat die belemmering bijna met een algeheele
afsluiting kon worden gelijkgesteld, thans er toe gebragt
zijn om aan vreemde natiën den toegang te verschaffen tot
hun land en het aanknoopen van handelsbetrekkingen met
hun onderdanen toe te staan? De twintig laatste jaren
vooral zijn van die beweging getuige geweest we hebben
boven al met een woord er over gesproken. Thans reeds
is het grootste gedeelte der volken met elkander in aan-
raking gekomen, en in hun omgang wordt een regt na-
geleefd. Het verkeer is thans reeds de regel, de afzonde-
ring de uitzondering geworden. Zou het verleden ons geen
waarborg opleveren voor de toekomst? Zou de beweging,
welke men als het ware dag aan dag heeft kunnen zien
toenemen, eensklaps een einde nemen en voor goed op-
houden ?
Neen, alles M-aarborgt ons, dat die gang van zaken
(tenzij een dier omwentelingen plaats grijpe, waarop
geen menschelijk wezen bedacht is) zal blijven voortdu-
ren; dat er een tijd zal komen, waarop alle volken, die
zich eenigzins uit den staat van barbaarschheid op-
geheven, met welke (om de volle waarheid uit te spreken)
de Europesche volken slechts eenige zaken doen kunnen,
tot welke het eigenbelang alleen hen drijft, met deze en
ook met de andere in betrekking zullen staan; dat er een
tijd zal komen, waarin een Algemeen Yolkenregt voor al
de leden van het volkenverbond zal beschreven zijn en
dat bewaarheid zal worden de voorspelling van ciceeo, die
-ra
zicli een tijdperk voorspiegelde, \'t welk hij met deze woorden
schetst: „nec erit alia lex Eomae, alia Athenis, alia nunc,
alia posthac J sed et omnes gentes et omni tempore iina
lex et sempiterna et immutabilis continebit, unusque erit
communis quasi magister et imperator omnium Deus i)-quot;
Doch, men vatte onze woorden niet te letterlijk op,
men schrijve ons geen hersenschimmige wenschen toe. Het
Algemeen Yolkenregt, zooals we het ons voorstellen, is
niets anders dan die „recta ratio, naturae congruens, dif-
fusa in omnes, constans, sempiternaquot; van cicero 2)- dafc
„jus naturale omnibus gentibus communequot; van huig de
groot 3); — met andere woorden: het natuurregt op al
de volken toegepast — het zoo even besproken Natuurlijk
Volkenregt, doch afgezonderd van alle ware of vermeende
openbaringen, van alle godsdienstige en wetsvoorschriften,
van alle tractaatsbepalingen en van alle gewoonten.
Een natuurlijk gevolg hiervan is, dat, naar de versclul-
lende godsdienstige begrippen, naar de verschillende be-
langen der Staten, naar de zeden van iedere Volks-maat-
schappij afzonderlijk, verscheidene onderdeelen van het
Algemeen Volkenregt kunnen bestaan. Ze zijn er geen af-
wijkingen van, ze maken er geen uitzondering op: ze zijn
slechts een uitbreiding, een aanvulling dier begrippen naar
de godsdienst en zeden, de belangen en den zetel der
verschillende volkeren — kortom, het Algemeen Volkenregt
met zijn onderdeelen is gelijk aan den stam en de ver-
schillende takken van een boom.
]) CICERO, de Republica, !. UI, c. XXII, ed. Nohbe.
2)nbsp;eodem loco.
3)nbsp;GßOTiDS, rfe y. ZJ. A, 1. I, c. 1 , 5 14, n». I.
-ocr page 27-Elke Volks-maatschappij mi, die, van denzelfden oor-
sprong, zich naar dezelfde godsdienst, zeden, wetten en
instellingen heeft ontwikkeld, bezit een zoodanig bijzonder
Volkenregt, één gedaante van de onderdeden van dat Al-
gemeen Volkenregt. De hoofdbeginselen van dat bijzonder
Volkenregt zullen vooreerst berusten op eenige algemeene
voorschriften der al dan niet geopenbaarde godsdienst;
doch het zal voor verreweg het grootste gedeelte louter op
verdragen gegrond wezen, en deels ook op de gewoonte,
voor zooverre de gewoonte door de verschillende leden
van dergelijke Volks-niaatschappijen erkend en daaraan
kracht toegekend zal zijn.
AVij behoeven slechts een vlugtigen blik op de wereld-
kaart te werpen, om ons van het bestaan dier verschillende
Volks-maatschappijen, en, door opmerking, van die verschil-
lende gedaanten van bijzonder Volkenregt te overtuigen.
Zooals we reeds zeiden, Europa en Amerika hebben er
een, de Mohammedaansche een ander, de Chinesche en
Japansche Volks-maatschappijen een derde en een vierde.
Daar de verdragen er de hoofdbron van zijn, zoo kan men
(zulks ligt in den aard der zaak) die onderdeelen tot in
het oneindige splitsen.
Doch genoeg over het karakter van het Algemeen en
van het Bijzonder Volkenregt. We zullen nu kortelijk de
beginselen van het onveranderlijk Algemeen Volkenregt
trachten uiteen te zetten.
Ze behooren deels tot het VREDES-regt —- deels tot het
oORLOGS-regt. — Tot het eerste brengen we 1°. de onaf-
hankelijkheid en gelijkheid van alle Staten; Squot;. de ver-
bindbaarheid der tractaten; 3°. de onschendbaarheid der
gezanten en 4». de gelijkstelling met de inboorlingen of
de bijzondere bescherming der vreemdelingen. — Bij het
tweede, het Oorlogsregt, behoort een tweeledig onderzoek
plaats te hebben; !lt;gt;. naar het karakter en 2°. naar de
uitgestrektheid er van, met het oog op het doel, de mid-
delen en de gevolgen des oorlogs.
Over heide hoofdverdeelingen zal een woord gezegd
worden.
1. Vredes-regt. Gaat men uit van het stelsel van
HOBBBS 1), wil men uit de bedroevende opmerkingen van
DE MAISTRE 2) het regt afleiden, waarop de verhouding der
menschen en volken gegrond zoude zijn — met andere woor-
den : verwart men veranderlijke en tegenstrijdige handelingen
van onvolmaakte Staten en maatschappijen met de eeuwige
wetten der Natuur, met de onveranderlijke bedoelingen
des Scheppers, met den aard, het streven en de bestem-
ming van het menschdom; dhn zal men, wanneer we een
-bestendigen vrede stellen, als het grondbeginsel van het Al-
ge^neen Volkenregt, in die woorden ongetwijfeld slechts een
hersenschim, een ijdele bespiegeling, de opvatting van een
Christelijk denkbeeld in plaats van de ware voorsteUing
van de Natuurwet, moeten zien.
Doch de valschheid hunner theoriën is reeds uitgemaakt
en men heeft zich sedert lang geheel andere, niet zoo
treurige en meer redelijke voorstellingen gemaakt over de
begrippen van natuurregt.
1)nbsp;Bellum omnium contra omnes.
2)nbsp;Considérations sur l\'histoire de la France, ch. III. Vergelijk
e. lekminier, Philosophie du Droit, Edit,, t. I, 1, H^ cb, n.
Zoo men nu aandachtig en onbevooroordeeld liet iW
tuurregt gadeslaat, niet uit het oog verliezende, dat ieder
mensch, elke Staat en elke maatschappij van de Godheid
onafhankelijk is en Haar van zijn handelingen rekenschap
moet geven; zoo men aanneemt, dat streven naar zelf-
behoud, gezelligheid en wederzijdsche welwillendheid de
ware en eenige grondslagen zijn, \\yaarop de verhouding
der menschen i) en volken kan steunen; — dän is het
aan geen twijfel onderhevig of het geweten, het wèl be-
grepen lelang en de maatschappelijke pligien van per-
sonen en volken afzonderlijk zullen hun den vrede doen
kennen als den eenigen staat, waarin zij voor zich zeiven
gerust en met anderen veilig en gelukkig kunnen leven.
De maatschappij, waarin menschen en volken geplaatst
worden en welke zij geroepen zijn zooveel mogelijk te
volmaken, kan zich niet regelmatig ontwikkelen, kan dien
trap van beschaving en volmaaktheid, waarnaar zij streeft,
niet bereiken, wanneer een bestendige vréde niet erkend
wordt als de eenige toestand waardoor het bereiken van
dat doel alleen mogelijk wordt.
1°. OnafJmnhelijkheid en gelijkheid der Staten. —- Alle
schrijvers nemen aan, dat de Staten geacht worden morele
personen te zijn, die in den natuurstaat leven, en als zoo-
danig geen regter, geen meerdere hier op aarde erkennen.
Twee gevolgen vloeijen daaruit voort: de onafhankelijk-
heid van den eenen Staat tegenover den anderen, en een
volkomen gelijkheid tusschen hen.
ï) BURLAMAQDI, Principes de Droit Naturel, 2quot; partie, ch. IV
5 I-XVIII. In de XVIIIquot; § brengt hij de algemeene beginselen der,
natuurlijke wetten op deze drie terug: 1». La Religion; 2°. l\'amour
de soi-même; et 3°. La Sociabilité ou la Bienveillance envers les
autres hommes.quot;
Die onafhankelijkheid nu geeft een volk het regt om
zijn inwendige en uitwendige aangelegenheden naar wel-
gevallen te regelen; zijn land te besturen, zooals hem
goeddunkt, en zijn onderdanen hem toelaten; zijn land
zooveel mogelijk te doen toenemen in rijkdom en in
kracht; de niemand toebehoorende landen zich toe te
eigenen; zijn land in dien staat van verdediging te stel-
len, welke hem wenschelijk voorkomt; zoodanige alliantiën
te sluiten als hij voor \'s rijks belangen noodig acht; de
godsdienst, door een anderen Staat beleden, niet op zijn
grondgebied te dulden, wanneer die zijn gezag zoekt te
ondermijnen, zijn onderdanen tot oproer aanzet of de
openbare rust, hetzij door de leer, hetzij door de uitoefe-
ning, verstoren mögt; verder om handel te drijven, gezant-
schappen te zenden en te ontvangen, en oorlog te voeren.
De gelijkheid der Staten brengt mede, dat geen dezer
aan een anderen bewijzen van onderdanigheid of minder-
heid behoort te geven —- in welken vorm ook. Zoo zijn
o. a. schepen van de eene natie geenszins verpligt die
eener andere — zelfs niet de oorlogschepen — op zee te
begroeten. De zee toch is een gemeenschappelijke en
onzijdige plaats, waar niemand eenig regt van opperheer-
schappij bezit, en geen oorlogschip eenig voorregt toekomt
boven andere vaartuigen: daar het natuurregt in een oor-
logschip geen prolongatie van het grondgebied van een
Staat zien tan.
Die onafhankelijkheid en gelijkheid der Staten heeft
echter natmrliße grenzen, en deze zijn de onafhankelijk-
heid en gelijkheid der andere Staten. Die regten der an-
dere niet te krenken en nooit uit het oog te verliezen,
ziedaar de hoofdverpligting, die de natuurwet tegenover
de regten van den Staat stelt.
äquot;. Verbindbaarheid der tractaten. — De onafhankelijk-
heid en gelijkheid der Staten wordt nog beperkt door hun
vrijen wil, door hun toestemming in de bepalingen van
de een of andere verbindtenis {tractaat), welke zij met
een of meer Vorsten, hetzij uit vriendschap, hetzij uit
wederzijdsch belang, hetzij uit nood hebben aangegaan.
Het onderteekenen van een verdrag brengt mede een hei,
lige en onschendbare belofte van de bepalingen er van
getrouw te zullen blijven —- hetzij het door een eed of
op een andere wijze al dan niet bekrachtigd zij. De reden
daarvan is, dat het trouw blijven aan zijn gegeven woord
een beginsel is van welks naleving het bestaan der maat-
schappij afhankelijk is. Wat zou er van het algemeen
vertrouwen, van de zekerheid van personen en Staten,
van de veiligheid van het menschdom worden, zoo die
band niet werd erkend en nageleefd?
De tractaten kunnen naar hun inhoud, een tractaat
van handel en scheepvaart, een verbond of een vredes-
verdrag zijn. Deze en nog meer onderscheidingen behoo-
ren niet tot het natuurlijk Volkenregt; de omstandigheden
geven tot verschillende soorten van tractaten aanleiding.
Onder welken naam, onder welken vorm ook voorkomende,
elk tractaat is een heilige belofte; en de naleving er van
een hoofdpligt van een Staat.
Gewoonte geeft volgens het natuurlijk Volkenregt geen
regt, tenzij deze bron van bijzonder Volkenregt, door de
volken tusschen welke die bestaat, erkend wordt. Een
gewoonte, welke een Staat hindert kan regtens wèl opge-
zegd worden, voor zoo verre een andere Staat daarvan
niet in zijn eer of hoofdbelangen wordt gestoord.
3°. OnscJiendbaarheid der gezanten. — De gezanten --■
dat zijn de vertegenwoordigers van Vorsten en Staten ter
i
waarneming dezer belangen bij vreemde volken gezonden —
zijn de natuurlijke tusschenpersonen onder de volken. Zij
brengen de eene natie met de andere in betrekking, be-
vorderen den vrede tusschen hen, nemen de wederzijdsche
belangen hunner Staten bij het sluiten van tractaten waar,
en zijn der maatschappij aldus van het hoogste nut. Het
zenden van gezantschappen is eigenlijk de bekrachtiging
van het hoofdbeginsel van het algemeen Yolkenregt; het
bewijst den normalen toestand van den vrede.; het is er
naauw, ik zou haast zeggen: onafscheidbaar aan verbon-
den. Daarom heeft ieder Staat het regt om gezantschap -
pen te zenden, en is verpbgt de hem toegezondene te ont-
vangen en behoorlijk te behandelen.
Tot het wèl volbrengen van hun gewigtige taak moeten zij
zelfstandig en onafhankelijk kunnen handelen. Daartoe
Avordt de onschendbaarheid huns persoons door het Na-
tuurregt verkondigd. Ook wanneer hij van een vijand
komt, moet hij dat voorregt genieten: omdat (zoo als
CLOvis, naar men verhaalt i), gezegd heeft), de vijand
die een gezant zendt, daardoor ophoudt vijand te zijn,
en het zenden van gezanten het eenige middel is om tot
een vrede te komen.
Uit die onschendbaarheid vloeit voort — of beter ge-
zegd: met die onschendbaarheid gaan gepaard de voor-
regten van vrijstelling van plaatselijke jurisdictie, zoo in
burgerlijke als in strafzaken, door de meeste schrijvers
steeds van de onschendbaarheid afgescheiden. De overige,
zoo als vrijdom van belastingen enz., behooren niet tot
het algemeen Yolkenregt.
Daartoe behoort ook niet de rangschikking der gezan-
1) DE RÉAL, Science du Gouvernement, V, bl, 117.
-ocr page 33-ten. Deze ondersclieiding kan naar de verschillende vor-
men van het bijzonder Yolkenregt verschillend zijn.
De blijvende zendingen zijn het gevolg van het een of
ander tractaat en behooren ook eigenlijk niet tot het Al-
gemeen Yolkenregt, ofschoon ze er toe gebragt kunnen
worden. Alzoo — wanneer men aanneemt, dat ieder Staat
verpligt is gezantschappen te ontvangen en regt heeft er
bij de andere volken te zenden — heeft deze slechts tus-
schen dit alternatief te kiezen: of aan het gezonden ge-
zantschap slechts zal worden toegestaan om den noodigen
tijd ter onderhandeling te verblijven, dan wel of het bij
het hof des Yorsten, wien het is toegezonden, zal kunnen
verblijven ter voortdurende bescherming zijner landgenoo-
ten en tot instandhouding van de vriendschap.
Het ceremonieel bij de ontvangst en het vertrek van den
gezant en alles wat daarmee in verband staat, is van de
gewoonte afhankelijk, en behoort dus tot het bijzonder regt
der verschillende Yolks-maatschappijen.
Vreemäelingen-regt. — Niet meer dan een individu
bestemd is om alleen en afgezonderd van zijns gelijken
te leven, zijn het de Staten. Zij moeten met elkander in
aanraking komen en mogen zich niet aan de banden der
gezelligheid onttrekken. Een gevolg daarvan is, dat een
Staat, ook verpligt is de onderdanen van een anderen
Staat, waarmee hij niet in vijandschap is, bij zich te
ontvangen en hen dan of op gelijken voet met zijn eigen
onderdanen te stellen, of hen een bijzondere bescherming
te verleenen. De gelijkheid van alle menschen; het ge-
zellig verkeer en de welMdllendheid grondslag van het alge-
meen Yolkenregt; het belang van den handel, de nijver-
heid, den bloei en den rijkdom van een Staat; eindelijk
het belang om daardoor ook aan zijn onderdanen den toe-
III
-ocr page 34-gang tot vreemde landen mogelijk te maken; — deze
redenen, verklaren dien staat van zaken genoegzaam en
maken het noodzakelijk, dat alle volken er zich naar schikken.
Dit beginsel van het algemeen Volkenregt kan door het
Bijzonder regt der verschillende Volks-maatschappijen in
zooverre gewijzigd worden, dat die gelijkstellingen en die
bijzondere bescherming meer of min beperkt of uitgebreid
worden, of steunen op een stelsel van algeheele üecipro-
citeit ~ een stelsel, \'t welk het Algemeen Volkenregt hul-
digt, en, zoowel bij het toelaten van vreemdelingen als bij
het sluiten van andere tractaten, aanbeveelt als de beste
gedragslijn om de goede verstandhouding tusschen de Sta-
ten te bewaren.
Schipbreukelingen te verzorgen en schepen in nood te
redden, is geen louter offioium humanitatis en de nakoming
van dien pligt niet slechts comitas juris gentium; maar een
der eerste gevolgen van het stelsel van maatschappelijkheid
en welwillendheid, dat we zoo even hebben vermeld.
Vier
11. Oor logs regt. — Schrijvers over Volkenregt be-
weren, dat volgens het natuurregt op de Staten toegepast,
deze geregtigd zouden zijn om elkander zooveel kwaad
aan te doen als inaar mogelijk of wenschelijk is tot het
bereiken van het doel, dat men beoogt. Dat gevoelen
kunnen we niet deelen; en met bürlamaqui meenen we,
dat volgens het natuurregt den Staat even als den individu —
wanneer hij beleedigd, of aan lijf, leven of goed getast
wordt slechts een regt van zelfverdediging en geenszins
van wraakneming is toegekend J). Het regt van zelf-
!) We meenen niet beter te kunnen doen, dan alhier de woorden
-ocr page 35-verdediging, \'twelk zich ten doel stelt, de inbreuken, die
anderen op de maatschappelijke banden trachten te maken,
tegen te gaan, en de welwillendheid, welke met de ge-
zelligheid (die wederzijdsche verpligting bij menschen
en bij Staten) naauw verbonden is, tusschen partijen
weêr te herstellen, is gegrond op een tijdelijkè noodzaJce-
lijMieid, en moet derhalve ophouden, zoodra aan die nood-
zakelijkheid een einde is gekomen, d. i. wanneer de be-
leedigende partij de harmonie wenscht te herstellen en geen
vrees meer inboezemt voor eene nieuwe inbreuk.
Evenals elk regtsmiddel moet de oorlog geen teekenen
van barbaarschheid of wraak dragen; hij moet voor de
Volken het middel blijven, om van elk ander Eegt te ver-
krijgen; en hij zou zijn zedelijken invloed verliezen en
zijn ware doel geheel en al missen, zoo men hem met
van BüRLAHAQDi-zelvGn aan te halen. »La Sociabilité,quot; zegt hij:
{Principes du Dr. Naturel, Genève 1745, 2® partie, eh. § XVI, 4).
»éiaiit d\' UIIG obligation réciproque entre les homroesj ceux, qui par
leur malice ou leur injustice rompent le lien de la socie\'te\', ne sau-
raient se plaindre raisonnablement, si ceux qu\'ils offensent ne les
traitent plus comme amis, ou même s\'ils en viennent contre eux à
des voies de fait. — Mais si l\'on est en droit de suspendre à l\'e\'gard
d\'un ennemi les actes do la Bienveillance, il n\'est jamais permis d\'en
étouffer le principe. Comme il n\'y a que la nécessité qui nous autorise
à employer la força contre une injuste agression, c\'est aussi cette même
nécessité, qni doit Être !a règle et la mesure du mal que nous pouvons
lui faire; et nous devons être disposés à rentrer en amitié\' avec lui,
dès qu\'il vous aura rendu justice ct que nous n\'aurons plus rien
à craindre do sa part. — Il faut donc bien distinguer la juste défense
de^ soi-même de la vengeance. La première ne fait que suspendre par
nécessité et pour un temps l\'exercice de la Bienveillance et n\'a rieu
d\'opposé à la Sociabilité. Mais l\'autre étouffant le principe même de
la Bienveillance met à la place un sentiment de haine et d\'animo-
sité, vicieux en lui même, contraire au bien public et que la Loi
Naturelle condamne formellement.quot;
onrerjt aanving, metnbsp;deed gepaard gaan
en met mishruiJcen eindigde.
Een oorlog wordt regtmatig aangevangen, wanneer deze,
zoo als we reeds zeiden, ten doel lieeft, of de zelfver-
dediging of liet uitwisschen van een aan den Staat gepleegd
onregt of aangedane beleediging. Hoe ver dat regt van
zelfverdediging volgens het natuurregt zich uitstrekt, is
moeijelijk te bepalen, daar de feiten waaruit het kan voort-
vloeijen met zoo vele verschillende omstandigheden ver-
gezeld kunnen gaan, dat ieder geval als het ware een
nieuwe zijde van het zelfverdedigings-regt kan opleveren.
Eenige algemeene regelen daarover geven grotius i), bur-
lamaqui 2) en anderen. — Vraagt men hoe groot, hoe-
danig het onregt of de beleediging moet zijn, welke een
oorlog wettigen kan, zoo mag men als hoofdregel aan-
nemen: dat het al de zoodanige zijn, die op het bestaan,
de onschendbaarheid van het grondgebied, de eer, de
vrijheid, de onafhankelijkheid, de gelijkheid en het vrij
verkeer der Staten betrekking hebben. Ook mag men al
dengenen, die de bepalingen van het natuurlijk of alge-
meen Volkenregt met voeten treden, den oorlog verklaren
om de algemeene veiligheid der Volksmaatschappijen te ver-
dedigen. Als derden stelregel mag men ook vrij aanne-
men: dat men alle regten, die men voor zichzelven ver-
dedigen mag, ook voor zijn bondgenooten mag verdedigen.
Wat de middelen betreft ~ daar deze met de eeuwen
veranderen en naar den trap van beschaving der volken
verschillend zijn — het Algemeen Volkenregt kan daar-
1)nbsp;GROTIUS, de. J. B. 6. P. 1. L c. i, § 1, en 1. ii, c. i. Hij
onderscheidt de camm justae belli en de musae utilitatis (1. ii, c. 1, J !).
2)nbsp;13UBLAMAQÜI, Principes de Droit Politique, 4quot; part- ch. ii.
-ocr page 37-omtrent geen regel voorschrijven, maar slechts den wensch
uiten, dat de zachtste en de minst bloedige mogen worden
aangewend. Het gewomite-regt •—■ soms ook de tractaten —
der verschillende Volksmaatschappijen zal alhier tot rigt-
snoer dienen.
Het einde des oorlogs wordt reeds door het doel be-
paald en moet het niet overschrijden. Het kan soms er
van verschillen — doch wanneer zulks plaats vindt, is
niet door het Algemeen Volkenregt te bepalen.
Wat de gevolgen des oorlogs betreft — de oorlog is
een betrekking van Staat tot Staat : geenszins van indi-
vidu tot individu. Daaruit vloeit o. a. voort : dat alleen
gestreden wordt tegen den vijand, d. i. tegen een ieder,
die de wapenen in handen heeft genomen om zijn land
te verdedigen: dat voor het overige allen met rust gela-
ten moeten worden; dat alleen de goederen van den Staat
geplunderd, in pand gehouden en onteigend kunnen wor-
den — nooit die der particulieren; dat de kaapvaart als
strijdig met het begrip van oorlog ongeoorloofd, en niets
dan een misbruik is: immers wat is zij anders dan een
individuële strijd van de leden van den eenen Staat tegen die
van den anderen, bepaald met het doel om elkanders
eigendom (schepen en goederen) wederkeerig magtig te
worden. We gaan nog verder, en meen en dat, uit het
begrip van oorlog zooals het overeenkomstig de ware
leer van het natuurregt moet worden opgevat, volgt: dat
al de goederen van de onderdanen des vijands, waar -zij
zich ook mogen bevinden, op zee of te land, in een rustig
dorp of in een stormenderhand ingenomen vesting, ge-
ëerbiedigd en als heihg beschouwd moeten worden. De
eenige uitzondering, welke men kan toelaten, is: dat de
oorlogs-contrabande, zoo te land als op zee, verbeurd
verklaard kan worden, om de eenvoudige reden, dat het
een soort van hulp is, welke den vijand wordt verleend.
Verder kan men nog tot de gevolgen des oorlogs brengen :
dat de vijand slechts zóó lang moet bevochten worden,
totdat hij de wapenen heeft neêrgelegd of onschadelijk is
geworden; dhn maakt men hem krijgsgevangen. De krijgs-
gevangenen moeten den Staat toebehooren en niet den
persoon die hem gevangen heeft genomen; de Staat mag
hen (zij het ook in zijn eigen belang) niet dooden noch in
slavernij brengen noch mishandelen; maar wèl gevangen
houden, ten einde de vermeerdering van krachten zijns vij-
ands te verhinderen. De oorlog immers heeft tot doel een
Staat te bedwingen en geenszins om diens onderdanen, om
menschen te dooden.
En thans is deze vlugtige schets geëindigd. Mogt het
mij gelukt zijn de hooge waarde van het Mgemeen Vol^
Icemegt, als hoofdbron van het Bijzonder Eegt tusschen
de verschillende Volksmaatschappijen aangewezen te heb-
ben, het zou mij een genoegen verschaffen, dat wel op-
weegt tegen de moeite, welke het schrijven dezer regelen
mij gekost heeft. _ Niets zal mij aangenamer zijn, dan
te kunnen voortgaan met de beoefening van een vak,
dat mij zoo zéér boeit, en door geotiüs de „longe nobi-
lissima Jurisprudentiae parsquot; genoemd wordt.
OVER
DEN INYLOED VAN HET EUROPESCHE VÖLKEMEGT
op de internationale betrekkingen
der
ili\'
! i i!
Les Historiens et les philosophes de l\'Occident jugent en gé-
néral le Mahométisme au point de vue Chrétien, ils comparent
le Coran à l\'Evangile et trouvant la doctrine du Prophète arabe
inférieure à celle du Christ, ils la condamnent, ils la réprouvent
comme une chûte. , .......
Apprécier le Mahometisme avec des idées Chrétiennes, c\'est se
placer à un faux point de vue: c\'est le point de vue des Grecs
à l\'égard des Barbares.
LAUKENT, Etudes sur l\'histoire de l\'humanité.
iJh
De Mohammedanen kennen het Volkenregt niet
als een afzonderlijk deel hunner wetgeving. De
regelen, die betrekkelijk de verhouding der volke-
ren door hen worden in acht genomen, liggen ver-
spreid in hun Algemeen Regt, dat altijd op Gods-
dienstige voorschriften of verboden gebouwd is.
Zoo vindt men o. a. den Godsdienstkrijg en alles
wat daarmee in verband staat in dat gedeelte hun-
ner wetgeving behandeld, hetwelk bij ons onder
den naam van Burgerlijk Regt een afzonderlijken
tak der regtsgeleerdheid en wetgeving uitmaakt.
De reden er van is daaruit te verklaren, dat de
godsdienstoorlog een der middelen is om door
toeëigening den eigendom van de personen en goe-
deren der Ongeloovigen te verkrijgen. Wanneer
men daarbij voegt de bijna onbeperkte magt, welke
den Imam, het opperhoofd van het Geloof en van
den Staat, ter waarneming der belangen van den
1
-ocr page 42-Islam, is in handen gegeven, dan heeft men de
twee voornaamste bronnen, waarin de regels be-
trekkelijk hun verhouding tot de verschillende vol-
ken, die de aarde bewonen, zijn vervat.
Het zal welligt vreemd in de ooren klinken die
verhouding NoWenxre^t te hooren noemen, vooral
wanneer men in aanmerking neemt, dat de Mo-
hammedaansche wet de meeste volken buiten de
wet en vogelvrij verklaard heeft, en dat het hoofd-
beginsel er van berust op de uitnemendheid van
één volk en op zijn roeping om al de andere on-
der zijn magt en heerscha|)pij te brengen. Doch
hoe vreemd zulks ook moge toeschijnen, is de
benaming, welke er voor gebruikt wordt, niet
onjuist. „Ieder volk,quot; merkt montesquieu op,
„ieder volk heeft zijn volkenregt, en de Irokezen
zelfs, die hun gevangenen opeten, hebben er een.
Zij zenden en ontvangen gezantschappen, kennen
vrede en oorlogsregten. Het ongeluk wil maar
dat dat volkenregt niet op de ware beginselen
rustquot; 1). -- Men zal vele bepalingen aantreffen in
het Mohammedaansche Volkenregt, die het karak-
ter van geweld dragen en de ontkenning zijn van
alle regt ten opzigte der niet-Mohammedaansche
natiën; doch daarentegen ook menige andere, die
geheel met de menschelijkheid en de gezonde rede
1) montesquieu, Esprit des lois, 1. I, ch. Ill; zie ook n. phil-
limore, Commentaries upon International Law, vol. I, p. 20—21.
overeenkomstig is. Dit is trouwens bijna overal
liet geval; en bij de meeste volken — zelfs in dit
beschaafde Europa — lieersclit, te midden van de
naleving der zuivere leer van het Volkenregt, hier
en daar nog een valsch begrip. Doch enkele val-
sche begrippen bij een volk zijn niet genoegzaam
om het de aanspraak op een Volkenregt te ont-
zeggen.
In hoeverre de Mohammedaansche vret de ware
beginselen van het Volkenregt huldigt — ziedaar
hetgeen men zich voorstelt in dit Proefschrift te
onderzoeken. Het eerste gedeelte zal de grondbe-
ginselen er van bevatten, die we, voor zoo ver
mogelijk was, uit vertalingen van Arabische schrij-
vers hebben zamen gebragt; in het tweede zullen
de wijzigingen, welke dat strenge regt door den
loop der tijden en omstandigheden ondergaan heeft,
en de toenadering er van tot de Europesche be-
grippen worden aangetoond.
hoofdbeginselen van het mohammedaansche
volkenregt.
§ 1. Godsdie-nsthrijg.
De Mohammedaansclie wet verdeelt de vi^ereld in
twee categoriën. De eerste bevat de dardl-islaam,
d. i. de landen van den Islam; daaronder is niet
alleen begrepen het grondgebied den Muzelmannen
onmiddellijk toebehoorende, maar ook dat, \'t welk
aan de Mohammedaansche opperheerschappij en
wetten is onderworpen, schoon de bewoners zeiven
den Islam niet belijden. In de tweede categorie
vallen de overige landen der wereld, die onder de
magt der Ongeloovigen staan en dardl-harh, de lan-
den des oorlogs, genoemd worden i).
1) m. d\'ohsson, Tableau de Vempire Ottoman, Edit, tiemin
didot, Paris 1788—1824, octavo, t. I, p. 41 en 45; worms,
Recherches sur la constitution de la propriété territoriale dans les pays
Musulmans et suhsidiairement en Algérie, Paris 1846, p. 18; ou
Uit dit beginsel van de Mohammedaansche wet
kan men een dubbel volkenregt afleiden: een vol-
kenregt tusschen Mohammedaansche Staten onder-
ling; een ander tusschen de Muzelmansche en de
Ongeloovige. Tusschen beide is een hemelsbreed
verschil: even mild als de bepalingen van het eer-
ste zijn, zoo hard zijn die van het tweede.
Het valt niet te ontkennen, dat er, volgens de
strenge Mohammedaansche leer, niet meer dan één
Muzelmansche Staat op aarde bestaan kan. Het
ideaal van den Islam, zooals Laurent zegt i), is
de eenheid: één God, één profeet, één rijk. De
Muzelmansche wetgeleerden hebben zich dan ook
steeds tegen alle splitsing van het Rijk en het be-
staan van twee Kaliefen verzet 3)/zeggende, dat de
wet dan alleen een tweeden Muzelmanschen Staat
zou kunnen dulden, wanneer die door zeeën of
door het grondgebied van een ongeloovigen vorst
van het rijk des Kaliefs gescheiden was.
Zoo men nogtans de zaak uit een ander oogpunt
beschouwt, is het niet te betwisten, dat er sedert
den val van het kaliefaat van Bagdad een tweede
onafhankelijke Mohammedaansche Staat op den
aardbodem aanwezig is, en dat de wet, die de in-
CAURROY, Légisîatimi Sunnite, rile Hanéji, Journal Asiatique, 4e série
t. XVII, p. 218.
1)nbsp;F. LAURENT, Etudes SUT Vliistoive de l\'humanité, t. V, p. 468.
2)nbsp;m. d\'ohsson, V, 11.
-ocr page 46-ternationale betrekkingen tusschen hen beheerscht,
in menig opzigt van anderen aard is dan die, welke
hun verhouding tot de ongeloovige Staten regelt.
Dat feit laat ons toe een onderscheiding voor te
stellen, waarover de strenge leer van den Islam
niet in het bijzonder handelt.
De benaming van dardl-harb geeft reeds duidelijk
te kennen, dat de Koran ai de bewoners der on-
geloovige wereld buiten de wet der volkeren ge-
plaatst heeft 1); en uit de bovengemelde verdeeling
volgen twee stelregels, die de geheele verhouding
der volkeren tot elkander aantoonen. In het land
van den Islam moet veiligheid, vrede en broeder-
schap heerschen, terwijl tegen de bewoners van de
dardl-liarh een krijg gevoerd wordt, die, volgens
de uitdrukking van den Arabischen Profeet, „tot
den dag des laatsten oordeels duren moetquot; 2).
De band derhalve, die de verschillende Moham-
medaansche Staten vereenigt, is die des geloofs —
hun normale toestand is onderling in rust en vriend-
schap te leven — hun pligt is de geschillen, die
tusschen hen rijzen mogten, door het hoofd van
hun geloof te doen beslechten; terwijl de Koran de
1)nbsp;du caurkoy, Journ, Asiat., 4® série, t. XVII, p. 211.
2)nbsp;Zie worms, Recherches, p. 75; ook Précis de Jurisprudence
Musulmane, rite Malékite, par khalil-ibn-ishak, traduit de l\'arabe
par Mr. peuron, 2® deel, bl. 244, en nota 32, bl. C43 (XP deel
van de Exploration scientifique de V Algérie dans les années 1840,
Î841 et 1842), Paris 1849.
broederliefde en den verzoeningsgeest als hun eenige
internationale wet voorschrijft l).
Daarentegen is de oorlog het hoofdgebod van
hun internationaal regt tegenover de Ongeloovige
staten. Met hen in vrede te leven is in het wezen
van den Islam een onmogelijkheid, iets ondenkbaars.
De godsdienstkrijg is hun normale toestand. Ieder
Muzelman afzonderlijk — even als de Staat — heeft
het regt en is verpligt, om tegen de Ongeloovigen
te kampen. Elk hunner, die door geen traktaat,
tusschen zijn vorst en den Imam gesloten, wordt
beschermd en gewaarborgd, is dus aan de wille-
keur van ieder Muzelman overgelaten; en het doem-
vonnis door den Koran uitgesproken, brengt mede,
dat de Ongeloovigen, die nabij de dardl-islaam
wonen, op alle tijden en plaatsen aan den vijandi-
gen inval der geringste Muzelmannen zijn blootge-
steld en in een toestand van onrust en angst leven,
die lastiger is dan een voortdurende staat van vijand-
schap 3). — Wanneer een Muzelmansch leger tegen
de Ongeloovigen te velde trekt, heeft de eigenlijke
godsdienstkrijg, djihaad, plaats. Die krijg moet
duren totdat er geen andere godsdienst dan die van
1)nbsp;»De geloovigen, mannen en vrouwen, zijn elkanders vinen-
den. .. ;quot; Soer. IX, v. 72. — »De ware geloovigen kunnen
slecbts broeders zijn; herstel dus den vrede tusschen uw broeders
cn vrees God, ten einde zijn barmhartigheid te verkrijgen.quot;
Socr. XLIX, v. 10. Vg. v. O cn 13.
2)nbsp;Dü CAUUKOY, t. a. p. bl. 229.
-ocr page 48-Allah op aarde is en zal, volgens Zijn woord, met
de vernietiging der Ongeloovigen eindigen 1). Ten
einde nu dat doel te bereiken, moet jaarlijks door
toedoen van den Imam (het opperhoofd van het
geloof) een voldoende krijgsmagt beschikbaar wor-
den gesteld in die gedeelten van het Rijk, waar de
Ongeloovigen den Mohammedaanschen Staat met
het meeste voordeel zouden kunnen aanvallen 3).
Die verpligting evenwel gaat niet onbepaald door,
en in de tenuitvoerlegging wordt eenig onderscheid
gemaakt; vooreerst uit een politisch — ten tweede
uit een godsdienstig oogpunt.
Uit een politisch oogpunt worden de bewoners
van de dardl-Imrb, harhi genaamd, in drie klassen
verdeeld: 1. de eigenlijke harhi, de volkeren zonder
eenig tractaat met de Muzelmannen; — 2. de ahl-
mowaddat 3), bewoners van de dardl-mowaddat,
die door een tractaat of wederzijdsche overeenkomst
aan de Mohammedanen verbonden zijn; — en 3. de
cijnsbare bevolking der twee vorige categoriën, welke
beschouwd wordt als een deei van de volkeren waar-
aan zij cijnsbaar is 4). Insgelijks is in de dardl-
idaam^Ti drievoudige bevolking: 1. de MmUrnin
1)nbsp;Ibidem.
2)nbsp;Jurkpr. Musulm., rite Malékite, par khalil-ibn-ishak, tra-
duit par Mr. peeron, t. 11, p. 244.
3)nbsp;Om het karakter dier verhouding te begrijpen, moet men
opmerken, dat met dat arabische woord eigenlijk de overeen-
komst van bewaargeving beteekend wordt.
4)nbsp;do CAUHROY, t. a. p, bl. 221 en 222.
-ocr page 49-of ahl-Islaam, Mohammedaansche bevolkmg, waar-
onder ook begrepen zijn die Muzelmannen, welke
zich van het wettig gezag van den Imamdl-mtislimm
vrijgemaakt hebben; — 2. de rajat of dmmmy, onge-
loovigen, die, aan de opperheerschappij en aan som-
mige wetten van den Islam onderworpen, tegelijk met
de Muzelmannen de darof-islaam bewonen — 3. de
niet-Mohammedaansche bevolking, die door den over-
winnaar in haar land, dat voortaan deel van de
dardUslaam uitmaakt, gelaten, even als de vorige
aan de opperheerschappij onderworpen is, maar een
hoofd gehoorzaamt, dat uit haar midden wordt ge-
kozen; welke keuze gewoonlijk door den Muzel-
manschen vorst geschiedt i).
Uit een godsdienstig oogpunt kan men de Jiarbi in
vijf klassen splitsen: l.de Icitahi (schriftbezitters, d. i.
die een geopenbaarde godsdienst hebben); •— 2. de
madjoesy (belijders van Zoroasters godsdienst); —
3. de vreemde afgodendienaars; - 4. de Arabische
polytheïsten; en 5. de Renegaten 2).
Tegen de schriftbezitters nu, de vuuraanbidders
en vreemde polythéisten S), moet, na de gedane
1)nbsp;DU CAÜRROY, t. a. p. bl. 222 en 223.
2)nbsp;De begrippen, welke de Mohammedanen zich van deze
verschillende godsdiensten vormen, zijn naauwkeurig uiteengezet
in een vertaling van een arabisch werk door Dr. haarbrucher,
uitgegeven onder den titel: aboe\'l-fath\' mahammed ascii-
SCHARASTANI\'S Religion\'s Partlieien und PhüosopJien-sclmlen, Halle
1850, P deel van p. 244 tot liet einde van dat deel.
3)nbsp;Vg. DU CAUKROY, t. a. p.
-ocr page 50-sommaties (waarover later) een verdelgingskrijg wor-
den gevoerd, indien zij noch den Islam willen aan-
nemen, noch zich aan de magt der Mohammedanen
onderwerpen. Nemen zij den Islam aan, dan wor-
den zij met de Geloovigen gelijkgesteld en deelen
in al hun regten; onderwerpen zij zich aan de magt
der Muzelmannen, dan moeten zij, als vergoeding
voor de veiligheid van personen en goederen, en
de vrijheid van godsdienst, hun door den overwin-
naar geschonken, een hoofdgeld, djazijat — en,
voor het regt van in het bezit van hun land te
blijven, een schatting, charaadj, betalen. Weigeren
zij de djazijat te voldoen, dan zal een verwoestings-
krijg tegen hen worden ondernomen 1).
De Arabische afgodendienaars moeten, indien zij
weigeren den Islam te omhelzen, op dezelfde wijze
bevochten worden; maar hun blijft geen ander lot
over dan de dood of de vlugt, daar de profeet het
belijden van eenige andere godsdienst dan den Islam
in Arabië verboden heeft 3).
Afvalligen, die zich van een land meester ge-
1)nbsp;Fetoua relatif u la condition des zimmy... depuis Vétallissement
de ridamisme jusqu\'au milieu du VIII« siècle de Vlmjire, traduit de
l\'arabe par m. belin; Journ. Asiat. 4® se\'ric, t. XIX, p. 107.
Zie vooral kelakd, Diss, de jure militari MoJiammedanorum contra
Christianos helium gerentium, § VIII; woums, Recherches, p. 114;
do cauiîroy, t. a. p. bl. 228 vg. ; m. d\'ohsson , TciUeau de
l\'Empire Ottoman, t. V, p. 22 en 23; ook püttkr, Beiträge mm
Völkerrechts Geschichte und Wissenschaft, bl. 52.
2)nbsp;DU CAÜRKOY, t. a, p. bl. 574.
-ocr page 51-maakt en er een regering gevestigd hebben, wor-
den met de liarhi volkomen gelijkgesteld. Ook tegen
hen wordt godsdienstoorlog gevoerd; maar men mag
hnn evenmin als den Arabischen afgodendienaars ver-
oorloven zich tegen betaling van het hoofdgeld aan
den Mohammedaanschen Staat te onderwerpen: want
de profeet heeft hun slechts de keuze gelaten tus-
schen den-Islam en den dood. Hun lot is zwaarder
dan dat van de Arabische afgodendienaars. Deze
toch mogen als mostamin in de dardl-islaam komen
en zijn er veilig, zoolang hun amaan duurt —
terwijl de amaan aan afvalligen verleend slechts
voor hun eigen land geldt; komen zij in de dardl-
islaam, dan moeten zij weêr Muzelmannen worden,
anders brengt men hen ter dood. Dat is „Ie droit
de Dieuquot; zegt dü caurroy;Mohammed heeft gezegd:
„doodt hem, die van godsdienst verandert 3),quot;
Uit den algemeenen ban door den Koran tegen
de Ongeloovigen uitgevaardigd, en uit het regt, dat
tevens den Muzelman individueel is toegekend om
iederen Ongeloovige afzonderlijk te dooden en zich
van zijn persoon en goederen meester te maken,
vloeit een soort van private godsdienstkrijg voort,
een gewoonte, waartegen de Muzelmansche Regt-
1)nbsp;Idem, bl. 231.
2)nbsp;DU CAURROY, t. a. p. bl. 574—575 en 231—232. Over
de beteekenis van amaan en mostamin vergelijke men § 2 en § 5
van dit hoofdstuk.
3)nbsp;Idem, Jonrn. Asiat.. oquot; série, t. I, bl. 69.
-ocr page 52-banken niets vermogen ^ juist uit hoofde van die
vogelvrijklaring, als ook wegens hun onbevoegd-
heid om over misdrijven buiten de dardl-islaam
gepleegd, te vonnissen. Zoo verkrijgen de Moham-
medanen den wettigen eigendom van elk goed den
/^«r^aoebehoorende, dat zij in de dardl-harh door
geweld of list zijn magtig geworden — alsmede
dien van ongeloovige mans- of vrouwspersonen, welke
zij, bij nachtelijke invallen of op een andere wijze
uit de dardl-harh hebben weggevoerd, al ware het
ook met het doel om hen als slaven op de markten
van groote steden te verkoopen. Die nachtelijke
sluip- en rooftogten (ofschoon door de Mohamme^
daansche Regtsgeleerden met diefstal gelijkgesteld
en als zoodanig verfoeid) worden ook als djihaad
beschouwd. De uitoefening van dien godsdienstpligt
kan alleen door tractaten en andere overeenkomsten
beperkt, opgeschort, gewijzigd of ook — zooals ten
opzigte van de rajat plaats vindt — grootendeels
verlamd worden i).
§ 2. O Of logsregt
De strijd, dien de Mohammedanen tegen al de
Ongeloovigen moeten voeren, heeft ten doel de ver-
spreiding van den Islam over de geheele oppervlakte
1) DU CAURKOY, Journ. Asiat., série, t. XVII, p, 211-213.
-ocr page 53-der aarde. „Ik ben gezonden,quot; zegt Mohammed,
„om de Ongeloovigen te bevechten, totdat zij uit-
roepen: „er is geen God dan Allah.quot;quot; — In be-
ginsel geschiedt die krijg dus niet uit veroverings-
zucht maar uit propagandageest.
Het gevolg er van is, dat de Koran verboden
heeft de larU aan te vallen vóór dat hun twee aan-
zeggingen, ddwds genoemd, gedaan zijn. De eerste
{godsdienstige sommatie), strekt om hen uit te noo-
digen den Islam aan te nemen; de tweede {politisclie
sommatie, die alleen dan plaats vindt wanneer aan de
eerste geen gehoor is gegeven), om hun te bevelen
zich aan de Mohammedaansche opperheerschappij en
de daarvoor gestelde wetten te onderwerpen en het
hoofdgeld te betalen i). Wanneer echter de veilig-
heid van het leger door het doen dier aanzeggingen
aan gevaar blootgesteld zou worden, of de vijand de
Mohammedanen het eerst aanvalt, behoeft men dit
voorschrift niet in acht te nemen 2). Overigens wordt
deze tweede sommatie nooit aan Arabische afgoden-
dienaars noch aan afvalligen gedaan 3), en het is
overbodig deze beide aanzeggingen te doen aan
1)nbsp;ROSENMULLER (Analecta Arabica), Institutiones Juris Moliam-
medani circa bellum cum iis qui ab Islamo sunt alieni. Lipsiae 1825,
Pars 1% §§ 3 en 4; — M. d*0HS80n, V, 53 ; — du Caurroy,
t. a. p. bl. 251; — reland, Diss. cit. § XI, nquot;^ 20 et 21 ; —
worms, Recherches, bl. 75.
2)nbsp;khalil-ibn-ishak, Jur. Mumlm., t. II, p. 248.
3)nbsp;Zie pag. 10.
-ocr page 54-volkeren, die de stem des Islams reeds hebben ge-
hoord 1).
Wanneer aan geen dier beide uitnoodigingen vol-
daan is, wordt tegen den vijand een verdelgingshijg
gevoerd.
Ten einde hem te overwinnen zal men zwaard,
vuur, vlam, water, oorlogstuig, kortom alle natuur-
lijke en kunstmatige middelen mogen aanwenden.
Ook krijgslisten zijn geoorloofd 2). Men mag de
woningen, tempels en afgoden der Ongeloovigen
vernielen; men kan de boomen omhakken, den
oogst verbranden, de dieren dooden 3). Echter is
het gebruik van vergiftigde pijlen, lansen en andere
wapenen den Mohammedanen verboden — ofschoon
het slechts laakbaar is bij den wijn van zijn vijand
vergif te mengen 4). Verder wordt den geloovigen
aanbevolen geene rivieren of wateren te vergiftigen,
wanneer er maar eenige kans bestaat om den vijand
1)nbsp;MÜRADGEA D\'OHSSON, V, 55.
2)nbsp;mishcat-ül-masabih, Or collection of the most authentic tra-
ditions regarding the actions and sayings of Mohammed, translated
from the Original Arabic ly Capt. a. n. Matthews\', Calcutta
1823, v. II, p. 264; zle ook Koran Soer. IX, v. 5.
3)nbsp;uelakd, Diss. cit. § XIV, nquot;. 4 en 6; m. d\'ohssost, t.
V, p. 58; khalil-ibn-ishak, Jw. Mus., t. II, p. 255 et 250;
eosenmuller (Anal. Arab.), Institutionis Jur. Moh. etc., § 5.
4)nbsp;KfiALiL-iBN-rsHAK, Jurispr. Musulm., t. II, p. 251. — Vol-
gens RELAKD zouden alle middelen, in geval van nood, mogen
worden aangewend. Diss. cit. § XV, 3.
op een andere wijze te overwinnen l). Wat het
in brand steken aangaat, dat zoowel bij zee- als bij
veldslagen plaats kan vinden, hiervan zal men ge-
brmk mogen maken, wanneer er geen ander middel
overig is, om den vijand het onderspit te doen
delven. Maar bij het bestormen van citadellen, for-
ten en torens, zal geen brand noch overstrooming
als overwinningsmiddel mogen worden aangewend,
wanneer de vijand vrouwen en kinderen — of wel
Muzelmannen — bij zich heeft 2).
Men zal den vijand — gewond of niet — be-
vechten, zoolang hij de wapenen nog niet neerge-
legd en geen amaan 4) gevraagd heeft. Men
mag hem ook in zijn vlugt vervolgen en dooden.
Heeft hij amaan verkregen, dan staat hij onder
bijzondere bescherming der Mohammedaansche wet,
kan in den dardl-islaam komen en er zoolang ver-
toeven als de tijd van zijn amaan (indien die niet
1)nbsp;RELAKD, § XII.
2)nbsp;KHALIL-IBN-ISHAK, Jur. Musulm., t. II, p, 250.
3)nbsp;M. d\'OHSSON, t. v, p. 57.
4)nbsp;Amaan is een waarborg van veiligheid voor het leven en
de vrijheid, soms ook voor de goederen, welke aan een onge-
loovige gedurende of na den strijd en ook wanneer hij .in den
daroH-islaam wil komen door een Muzelman kan gegeven wor-
den; deze waarborg, door den geringste der Muzelmannen ver-
leend, is voor de geheele Mohammedaansche gemeente verbin-
dend. Zie daarover, voor meer bijzonderheden, du caüeroy,
Journ. Asiat., série, t. XVII, bl. 568, t. XVIII, p. 290 en
t. XIX, p. 519. Zie ookRKLAND, Diss. cit. §XVII; vergelijk
de aanteekening op mowada\'at, bl. 8.
T—
vernieuwd is) duurt, en hij niet tegen de voorwaar-
den, dié hem kunnen gesteld zijn, gehandeld heeft.
Is de tijd verstreken of heeft hij tegen de voor-
waarden gezondigd, in beide gevallen moet hij op
een veilige plaats buiten het Mohammedaansch
grondgebied gebragt worden.
De spionnen worden ter dood gebragt l).
Gedurende den krijg moeten gespaard worden al
degenen, die onschadelijk zijn, zooals: vrouwen (ook
nonnen), kinderen, grijsaards, blinden, krankzin-
nigen , hermaphroditen, zieken en idioten 3). Mon-
niken ook en kluizenaars mag men niet verontrus-
ten; „deze,quot; zegt khalil-ibn-ishak 3), „worden ge-
spaard, niet omdat zij monniken zijn: want zij zijn
nog dieper in het ongeloof gedompeld dan hun
godsdienstbroeders: maar omdat zij afgezonderd en
als vrouwen leven.quot; Vreedzame landbouwers mogen
ook niet ter dood worden gebragt 4). _ Hebben
eenige der bovengenoemde personen aan den strijd
deelgenomen, dan wacht hen de verdelging. — Aan
al degenen die men sparen moet of volgens het
gebod van den Imam niet mag gevangen nemen,
kan van hetgeen zij bezitten niets meer worden over-
1)nbsp;mishcat-ul-masabih, II, 269.
2)nbsp;keland, § XII, n». 4 en 5; _ khalil-ibn-ishak, II,
249 ; — rosenmuller (Analecta Arabica), Institut. Jur. Moli.
circa Mlum, § VIII; — mishcat-ül-masabih, II, 264-268.
3)nbsp;Jur. Musulm. II, 249 en 250.
4)nbsp;mishcat-ul-masabin, II, 267.
-ocr page 57-gelaten dan hetgeen voor hun bestaan volstrekt
noodzakelijk is. Hebben zij geen middelen, dan
komt hun onderhoud ten laste hunner geloofsge-
nooten; zijn deze onvermogend, ten laste der Mu-
zelmansche gemeente 1),
De krijgslieden moeten zich onthouden van alle
verminking der dooden en krijgsgevangenen en het
plegen van wreedheid 2). Het is strijdig met de
godsdienst en de krijgswetten hun neus en ooren
of eenig ander ligchaamsdeel af te snijden 3).
Het lot van den overwonnen vijand kan, wat de
mannen betreft, vijfderlei wezen. De Imam beslist
wat het meest in het belang van den Islam is. Hij
kan hen ter dood doen brengen hetzij met of
zonder losprijs vrijlaten — tegen Muzelmansche
krijgsgevangenen uitwisselen — tot slaven maken 4),
of nog voor de vrijheid van persoon, godsdienst
en goederen, die hij hun laat, het hoofdgeld en
de schatting doen betalen. Wat de vrouwen en
kinderen aangaat, deze wacht geen ander lot dan
de slavernij 5).
1)nbsp;KHALIL-IBN-ISHAK, Jur. Musulm. II, 249 en 2.50.
2)nbsp;ROSEKMÜLLER, t. a. p. § VIII; — RELAKD, § XII, Ho. 7.
3)nbsp;m. d\'ohsson, TalUau de VEmpire Ottoman, Y, 59.
4)nbsp;rosenmüller, t; a. p. § XII en XIII; reland, § XVIII
in fine. — Na den slag van Badr deed mohammed 24 Korai-
sjiten ter dood brengen, (mishcaï-ul-masabih, II, 270).
5)nbsp;worms, Recherches, bl. 77; m. d\'ohsson, V, 85 en 86;
reland, § XVIII initio; khalil-ibn-ishak, Jurispr. Musulm
II, 259.
O
-ocr page 58-\'t Zou volgens eenige Mohammedaansche Regts-
geleerden l) volstrekt verboden zijn de krijgsgevan-
genen los te laten en hun verlof te geven zich van
den Mohammedaanschen grond te verwijderen —-
zelfs tegen betaling van een rantsoen of tegen rui-
ling van Mohammedaansche krijgsgevangenen. De
oorlogspolitiek, zegt d\'ohsson, laat niet toe door
de teruggave van gevangengenomen krijgslieden de
krachten van den vijand te vermeerderen en hem
aldus een wapen te meer in handen te geven 2).
Deze regelevenwel is in de praktijk niet toegepast.
Overigens beweren andere regtsgeleerden, dat zulks
wèl geoorloofd is, daar de ruiling in het belang
van \'s Rijks krachten en het rantsoeneren in dat
van de schatkist kan wezen 3). khalil-ibn-ishak 4)
meent, dat het vrijlaten van krijgsgevangenen, met
of zonder losprijs, of tegen betaling van het hoofd-
geld en de schatting den Imam niet verboden is
maar dat alsdan van het vijfde gedeelte van den
buit, dat hem toekomt, de waarde, waarop die
personen geschat zijn, moet worden afgetrokken.
Trouwens, het rantsoeneren is geoorloofd naar Mo-
hammed\'s voorbeeld, dat, zooals men weet, in
1)nbsp;O. a. aboe hanifa. Zie worms, t. a. p.; rosekmulleb,
§ XV.
2)nbsp;d\'ohsson, V, 90.
3)nbsp;WORMS, p. 77; KOSENMOrXER, § xv.
4)nbsp;Jurispr, Mvsnhn, II, 259.
-ocr page 59-het Mohammedaansche regt van zoo groot ge-
wigt is 1).
De godsdienstkrijg is een middel van eigendoms-
verkrijging. De in djihaad veroverde zaken acht
men op de voortreffelijkste wijze verkregen, omdat
de heilige oorlog niet alleen den Muzelman met
roem overlaadt en verrijkt, maar ook de Moham-
medaansche gemeente krachtiger maakt, en, door
de onderwerping van Allah\'s vijanden, tevens het
ware geloof be.vestigt en uitbreidt 2).
De landen door de Ongeloovigen bewoond, kun-
nen den Mohammedaanschen Staat op drieërlei
wijze worden toegevoegd. Ze zijn öf met geweld
veroverd — of zonder geweld verworven — óf bij
verdi^ag verkregen.
De met geweld veroverde landen worden, vol-
gens sjAFEi, als roerend goed verdeeld; ze worden
tüaqf 3), volgens malik ; terwijl aboe hanipa\'s mee-
ning is, dat ze öf als roerend goed verdeeld, of
wac[f gemaakt, of tegen betaling van de charaadj
aan de oorspronkelijke bewoners gelaten kunnen
worden.
1)nbsp;Zie caussin de pekceval, Essai sur VMstoire des Arabes,
Paris 1847, t. Ill, p. 73 en 74.
2)nbsp;du caürkoy, Journ. Asiat., 4® s., t. XVII, 214.
3)nbsp;Waqf is een burgerlijk contract (het woord beduidt siü-
staan), waarbij men den eigendom van iets doet stilstaan en het
genot er van aanwijst aan een regtspersoon.
De zonder geweld veroverde landen — d. i. wan-
neer de oorspronkelijke bewoners, uit vrees voor
het naderende leger der Muzelmannen, hun land
verlaten hebben — zijn, volgens sommigen, reg-
tens waqf; volgens anderen moet de Imam ze eerst
waqf maken.
Wanneer de landen bij verdrag zijn verkregen,
moet op de tweederlei voorwaarden van het verdrag
gelet worden: öf de privaat-eigendom komt aan de
Muzelmannen, en dan is de staatsregtelijke toestand
die van waqf — of de privaat-eigendom blijft bij
de oorspronkelijke bewoners, en dan is de staats-
regtelijke toestand die van onderworpen land. In
beide gevallen wordt charaadj betaald; in het eerste
geval heeft zij het karakter van kuur, in het laatste,
dat van Jtoofdgeld l).
Wat den buit betreft, het begrip dat de Moham-
medanen zich hiervan vormen, is tweeledig. Het-
geen gedurende den oorlog wordt bemagtigd, gha-
nimat, bestaat uit mannen met wapenen in de hand
gevat, vrouwen en kinderen, roerende en onroe-
rende goederen. Hetgeen na den oorlog, doch als
1) Hetgeen men over dit onderwerp in d\'ohsson, reland,
worms en anderen aantreft, schijnt minder juist te zijn en is
over \'t algemeen onvolledig. Door de welwillendheid van den
heer Mr. s. keyzer, ben ik in staat enkele plaatsen van den
Mohammedaanschen Eegtsgeleerde maverdi, in dit proefschrift
bij te brengen; hetgeen hier over de wijzen, waarop de Staat
landen in eigendom kan verkrijgen, gezegd wordt, is er een van.
(Zie maverdi, Constitutlones politicae, ed, enger, pag. 237 volgg.)
een gevolg er van, van de Ongeloovigen wordt
verworven, noemt men fai. —- Viervijfde van de
roerende goederen, als buit verkregen, wordt aan
de soldaten, die ze veroverd hebben, toegekend,
terwijl de Imam het overige, wederom in vijfden te
verdeelen, tot zekere doeleinden, bekomt i).
Ten slotte zij nog opgemerkt, dat het den Mo-
hammedanen ten strengste verboden is wapenen,
krijgsbenoodigdheden en paarden, zelfs in vredes-
tijd, aan de Ongeloovigen te verkoopen 2). Die
zich daaraan schuldig maakt, verraadt zijn gods-
dienst, den Staat en de Muzelmansche gemeente 3).
Tot dusverre hebben we gehandeld over het oor-
logsregt, dat in den krijg tegen de Ongeloovige
Staten geldt. In een oorlog tegen Mohammedaan-
sche opstandelingen, die zich van de magt van hun
wettigen Imam hebben losgemaakt en een eigen
regering hebben tot stand gebragt — met andere
woorden, in een oorlog tusschen twee Mohamme-
daansche Staten, gelden mildere bepalingen 4).
Vooreerst is in dezen krijg het doel van den
1)nbsp;Zie DU caurroy, Joum. Asiat., série, t. I, p. 67; —
reland, § XXIV; en rosenmüller, Anal. Arab., pars I,
§ XXXIV.
2)nbsp;ROSENMULLER, Anal. Arab., § XIV.
3)nbsp;m. d\'ohsson, V, 60.
4)nbsp;Zie boven bl. 5.
-ocr page 62-Imam, de muitelingen tot rede te brengen, niet
hen te dooden. Men bestrijdt hen op het slag-
veld, doch achtervolgt hen niet op de vlugt; men
mag ook niet een aanval op hen doen, wanneer
zij gewond zijn, noch tegen hen bondgenooten
of onderworpen Ongeloovigen als hulptroepen in
het Mohammedaansche leger doen dienen, noch
mogen anders dan in geval van nood slingerwerk-
tuigen tegen opstandehngen gebruikt worden. Het
is ook niet geoorloofd hun woningen, boomen en
planten te vernielen. Men brengt de krijgsgevan-
genen niet ter dood; zij worden op vrije voeten ge-
steld wanneer iemand borg blijft, dat zij niet weder
de Avapenen zullen opvatten; bij gemis aan zulk een
borgstelling, worden zij tot het einde des oorlogs
gevangen gehouden. Eindelijk worden hun vrouwen
en kinderen niet tot slaven en wordt hun goed niet
buit gemaakt l).
Die mildere bepalingen zijn hieruit te verklaren,
dat Mohammedanen tegenover Mohammedanen staan,
en, zooals we reeds zeiden, de onderwerping der
opstandelingen aan des Imam\'s wettelijk gezag het
eenige doel van den oorlog is.
1) s. keyzer, Het Mohammedaansche Straf regt, \'s Hage 1857,
bl. 43, 44 en 45; d\'ohsson, V, 86; rosenmüller, Anal. Arab.,
§ LXII in fine; ook § LXIV. Vergelijk mede hetgeen lokenzo
bernardo, gezant van Venetië te Constantinopel in 1592, hier-
omtrent zegt in de Relazioni degli Amhasciatori Veneii, Serie IIP. —
Volume IF, pag. 336.
§ 3. Vrede en Tractaten.
Vrede is een Christelijk begrip, dat den Moham-
medanen even vreemd is als het den Romeinen vi^as.
Er is zelfs geen woord in het Arabisch, dat ons
begrip van vrede teruggeeft. De twee woorden, die
er voor gebruikt worden, zijn: mowada\'at en salam.
Mowada\'at beduidt de overeenkomst van bewaarge-
ving. Salam heeft de beteekenis van veilig, sain et
sauf, overeenkomende met het Latijnsche ineolumis.
Wij moeten dus niet verwachten iets van onze
denkbeelden over vrede bij de Mohammedanen te
zullen aantreffen. We willen evenwel het woord ge-
bruiken, en zooveel mogelijk met Nederduitsche
woorden Oostersche toestanden beschrijven.
Zoo dikwijls, na een geleden nederlaag, de On-
geloovigen amaan vragen, en een wapenstilstand
wenschen te sluiten, mag de Imam zulks doen,
wanneer het hem niet mogelijk is hen-zelven te vatten
en hun goederen magtig te worden. Hij moet den
tijd van wapenstilstand zoo kort mogelijk maken,
doch dien nooit langer dan tien jaar doen duren;
zoo hij dien voor langer gesloten heeft, dan is die
wapenstilstand voor dien längeren tijd regtens nie-
tig 1). De Ongeloovigen genieten zekerheid totdat
1) mavkrdi, Comtitutiones politicae , ed. engeu , pag. 84. —
Vergelijk eelakd, § XXVIII.
de tijd verstreken is; inmiddels mag geen djihaad
tegen hen gevoerd worden, zoolang zij zich aan
de voorwaarden der overeenkomst honden; doen
zij dat niet, dan wordt de djihaad tegen hen hervat
zonder eenige voorafgaande sommatie of waarschu-
wing. -
De vrede, zooals we reeds opmerkten, ligt niet
in het wezen van den Islam; de oorlog is de nor-
male toestand van de Mohammedaansche Staten en
individuen; de krijg tegen de Ongeloovigen is voor
hen een godsdienstpligt, even als het het gebed, de
aalmoezen en het vasten gedurende de Ramadan l)„
De vrede kan derhalve wettelijk voor hen slechts
een abnormale toestand zijn — een uitzondering be-
perkt tot het geval van noodzakelijkheid 3) __ niets
anders dan een meer of min lange wapenstilstand.
De wapenstilstand derhalve kan, volgens het
strenge regt, slechts voor korten tijd aangegaan wor-
den. Het is echter aangenomen.^ aan het beleid des
Ima;nis het bepalen van den duur der wapenstil-
standen over te laten. Deze heeft in dat opzigt de
meest uitgestrekte magt verkregen. Hij bewaakt en
bestuurt de algemeene belangen, hoofdzakelijk die,
welke betrekking hebben op den oorlog, den amaan
en den vrede. Ten einde zijn verpligtingen naar
1)nbsp;Zie over de solidariteit van dezen pligt m. j. kowland-
soN\'s vertaling van een Arabisch geschiedkundig werk, getiteld:
vTohfut-ul-mudjadeen,quot; London 1833, p. 15.
2)nbsp;du CAüiuiOY, Journ. Asiat., 4quot; série, t. XVII, p. 5G9.
-ocr page 65-behooren te vervullen, kan hij — daar de Koran
van de Geloovigen een lijdelijke gehoorzaamheid
aan den Imam eischt 1), voor zooverre hij niet van
de wet van den Koran, de sonnat en de idjmd af-
wijkt — alle voorkomende en beperkende maat-
regelen nemen, die hij in het belang der veiligheid
van den Staat noodig acht. Hij mag derhalve ook,
in het belang van den Islam, die onafscheidelijk
verbonden is aan de Muzelmansche gemeente, van
het voorschrift van bestendigen oorlog afwijken, en,
zoo er geen ander middel bestaat om de veiligheid
of het behoud van den Staat te verzekeren — dus
alleen in geval van hooge noodzakelijkheid — ook
de clausule „eeuwige vrede,quot; die hem wordt op-
gedrongen , aannemen.
Maar, al bevatten de tractaten die clausule, de
vrede met de Ongeloovigen kan slechts een wapen-
stilstand zijn, daar de bestendigheid van den oor-
logstaat van zelve de duurzaamheid des vredes uit-
sluit. Er is evenwel één uitzondering op dezen
regel en er bestaat een duurzame en eeuwige vrede
met die Ongeloovigen, welke voor of na de vijan-
delijkheden zich aan den Imam hebben onderwor-
pen en die hij het leven geschonken, en, tegen
betahng van het hoofdgeld {djazijat) en van de
schatting {charaadj), de vrijheid gegund heeft, om
1) »Geloovigen, gehoorzaamt God, gehoorzaamt den Profeet
en bun onder u, die met het gezag bekleed zijn.quot;
in hun land ais onderdanen van den Mohamme-
daanschen Staat te blijven. Zijn zij den Moham-
medanen onderworpen, dan behoeft geen djihaad
meer tegen hen gevoerd te worden; hun land is
dardl-islaam geworden en veiligheid en vrede moe-
ten daar heerschen. — Wanneer evenwel door de
Ongeloovigen een zekere somme gelds voor den
vrede in eens is afbetaald (hetgeen naar Omar\'s
voorbeeld en door een fictio juris in plaats van
djazijat wordt aangenomen), kan de:vrede niet als
noodzakelijk bestendig worden aangemerkt 1).
Trouwens niets kan den Imam beletten een hem
door de noodzakelijkheid opgedrongen eeuwigen
vrede te verbreken, zoodra hij weder bij magte is
aan het gebod van den Koran te voldoen; het is
zelfs zijn pligt: daar „vrede maken niets anders is
dan een voorbereiding tot een nieuwen krijg 2).quot;
In beginsel is de stipte nakoming der wapen-
stilstanden en tractaten tijdeUjJc met de Ongeloovigen
gesloten, gedurende den ganschen duur der ver-
bmdtenis, door den Koran voorgeschreven 3), niits
1)nbsp;DU CAUKROY, t. a. p. 572—573.
2)nbsp;Ibidem, 570 en 233.
3)nbsp;»Dit betreft nogtans niet de polytbeïsten, met wie gij over-
eenkomsten gesloten hebt, die bovendien in niets jegen« u te
Kort zyn geschoten en die niemand hulp tegen u verleend heb-
ben Houdt stipt uw verbindtenissen jegens hen tot op het
einde van den termijn.quot; Soer. IX, v. 4.
de Ongeloovigen hunnerzijds zich stipt houden aan
de gemaakte bepalingen. Mohammed zoude volgens
de overlevering gezegd hebben: „houdt uw woord
tegenover hem, die u niet vertrouwt en behandelt
niet trouweloos hem, die u trouweloos behandelt i).quot;
Handelen de Ongeloovigen niet overeenkomstig de
tractaten of overschrijden zij eenvoudig de bepa-
lingen daarin vervat, dan zijn de Mohammedanen
ontheven van de verpligting om de aangegane ver-
bindtenis gestand te blijven en kunnen weder dji-
haad tegen hen voeren. Hetzelfde geldt wanneer de
termijn der overeenkomst verstreken is.
Niettegenstaande de aangehaalde bevelen, wordt
den Imam het regt toegekend (en dit regt is bij
de Mohammedaansche Regtsgeleerden een onbe-
twist 1) regt), om een vrede, waarvoor hij een schat-
ting ontvangen heeft — en in het algemeen alle
tractaten te verbreken, wanneer hij inziet, dat het
voor de belangen van den Islam voordeeliger is de
Ongeloovigen te beoorlogen 2). Volgens de Moham-
medanen is een vrede dan alleen wettig, als deze
tot basis heeft het welzijn van den Staat en de
belangen der Muzelmansche gemeente. Het is zelfs
pligt, zegt d\'ohsson, eiken wapenstilstand en eiken
vrede te verbreken, zoodra het algemeen belang
1)nbsp;DO CAOIIKOY, t. a. p. bl. 588.
2)nbsp;M. li\'OHSsoN, v, 60, V. 73-74; iiosüxNMULLiiH, Anal Arab.,
1. 1. § IX ; RELAND, § XXVm.
zulks vordert. Een dergelijke vredebreuk is door
een van Mohammed\'s handelingen gewettigd. Hij
had zijn vijanden voor den tijd van vier jaar (van
het 6® tot het 10® jaar der Hedjra) een vrede ge-
geven, die door Ali plegtig was gesloten. Nogtans
nam Mohammed reeds het eerste jaar de wapenen
weder op, daar toen de oorlog voordeeliger werd
geacht 1). De Kaliefen volgden het voorbeeld van
hun Profeet, en aldus is bij de Mohammedanen
de vredebreuk niet alleen toegelaten, maar in vele
gevallen zelfs een verpligting geworden.
Het eenige wat van den Imam gevorderd kan
worden, opdat hij den schijn niet hebbe van zijn
verbindtenis te verbreken, is: dat hij, wanneer hem
voor den vrede een somme gelds is gegeven, naar
evenredigheid van den tijd waarna die vrede ein-
digen moest, daarvan een gedeelte teruggeve; en
dat hij, in alle gevallen, een wapenheraut naar de
Ongeloovigen afzende, om hun die vredebreuk en
de hervatting der vijandelijkheden aan te kondigen.
Het verloop van tijd tusschen deze aanzegging en
het tijdstip waarop de Imam den oorlog weêr be-
ginnen zal, moet lang genoeg zijn, om den Onge-
loovigen vorst gelegenheid te geven tot het ver-
breiden van die tijding door geheel zijn rijk 3).
1)nbsp;m. d\'ohsson, t. a. p. ; vg. mede de réal , Science du Gou-
vernement, t. V, ch. III, section I, § 6, p. 559.
2)nbsp;du caurkoy, t. a. p, bl. 58G ; hosenmullee , t. a. p.
§ IX; ook in de Mishcat ulMasabih (II, 27G) komt iets over
Overigens kan de Imam ook in den Koran
plaatsen vinden, waarin de vredebreuk als nood-
zakelijk wordt voorgesteld en welke geheel afwijken
van de bewoordingen van Soerat IX, vers 4, bo-
ven aangehaald 1). In Soerat IX, vers 10, wordt
gezegd, „dat de Ongeloovigen tegenover de ware
geloovigen noch hun eeden, noch hun verbindte-
nissen nakomen.quot; Het gevolg daarvan is, dat met
dergelijke volken de vredebreuk een noodzakelijk-
heid wordt. — Daarbij beveelt God den Muzelman-
nen aan 2)^ indien zij van de zijde der Ongeloo-
vigen, met wie zij een tractaat gesloten hebben,
eenig verraad vreezen, „dien vrede om de gelijlclieid
op te zeggen.quot; In de oogen der Mohammedanen
is zoodanige opzegging het middel om de zekerheid
omtrent het al of niet wettige van de vredebreuk
weg te nemen en de gelijkheid tusschen partijen
te herstellen.
Die woorden, in verband gebragt met het voor-
schrift van godsdienstkrijg en den algemeenen ban-
vloek tegen de Ongeloovigen uitgesproken, laten
ons toe het gevolg te trekken, dat ook het verbreken
van eiken tijdelijk met Ongeloovige Staten en Vor-
de zaak voor; »1 heard the Prophet say,quot; zegt amer-ibn-al-
iiamik, i)whoever shall have a promise with another tribe, is
not to alter it, in any manner; till the period of agreement shall
elapse or Ireak the promise hj giving notice:\'
1)nbsp;Pag. 20, noot 3.
2)nbsp;Soerat VIII, v. CO.
-ocr page 70-sten aangeg-anen vrede en van alle tractaten, volgens
het Mohammedaansche regt onbepaald is toegela-
ten, loanneer de belangen des Islams of van den
Mnzelmanschen Staat 1) in het spel zijn 2). Dat
stelsel is een gevolg uit het wezen, uit den aard van
het Mohammedanisme noodzakelijk voortvloeijende.
Doch, daarentegen, wanneer er geen dergelijke be-
langen in het spel zijn, is de stipte nakoming der
met de Ongeloovigen aangegane verbindtenissen voor
de Mohammedanen een pligt.
De vredebreuk is ook toegelaten, al is het trac-
taat met de Ongeloovigen in naam van Allah of
in dien van Mohammed gesloten. Wel beveelt de
Arabische Profeet zijn volgelingen aan, wanneer de
Ongeloovigen hen vragen om den vrede in Allah\'s
of Zijns gezanten naam te sluiten, dat voorstel van
de hand te wijzen: „daar het beter is,quot; zoo laat de
overlevering Mohammed spreken, „aan de verbind-
tenissen, die gij in uw eigen naam hebt aangeknoopt,
te kort te schieten, dan aan die in naam van God
of van Zijn gezant aangegaan 3).quot; Wel ziet de Pro-
feet eenige zwarigheid in het verbreken van hetgeen
1)nbsp;We hebben boven gezien, bl. 25, dat de belangen van
den Staat onafscheidelijk verbonden zijn aan die van de Muzel-
mansche gemeente.
2)nbsp;nBe faithful to your oaths, made in the times of ignorance,
not leing cUtrimental to religion, or contrary to the orders of Islam.
(mishcat-ul-masabih, ii, 277).
3)nbsp;DU caukiioy, t. a. p. bl. 586 en 587.
-ocr page 71-men in Gods naam beloofd heeft; doch bepaald
verbiedt hij de vredebreuk in dit geval niet, veeleer
schijnt hij deze toe te laten.
Uit dit alles ziet men, dat de hoogste politische
en godsdienstige wet is: de handhaving en de be-
vordering der belangen van den Islam. Daaraan
is alles ondergeschikt.
Dit stelsel geeft den Imam ook de bevoegdheid,
om den vrede van de Ongeloovigen te koopen,\'
wanneer hij hierdoor de vernietiging van zijn leger
kan voorkomen 1). De Profeet heeft dan ook ge-
zegd: „dat uw geld tot schild van uw leven, en
uw leven tot schild van uw godsdienst diene.quot; In
elk ander geval is het den Imam verboden den
vrede te koopen.
Daarentegen mag hij altijd den vrede doen koo-
pen door de Ongeloovigen en de opgestane rajat,
doch nooit door Muzelmannen, omdat déze niet
aan charaadj kunnen onderworpen worden en hun
goederen nimmer door geweld — dus nog minder
als prijs voor den vrede — de eigendóm van andere
Muzelmannen kunnen worden. Ook kan de Imam
den vrede niet doen koopen door afvaOigen en Ara-
bische afgodendienaars, daar hun geen andere keuze
wordt gelaten dan tusschen den Islam of den dood 3).
1)nbsp;Dü CAURiiOY, t. a. p. bl. 585.
2)nbsp;Zie over het koopen van den vrede du caürkoy, t. a p
van bl. 576 tot 585.
Tusschen Moliammedaansche Staten onderling
moet eeuwige vrede heerschen. De tractaten al of
met in Allah\'s naam aangegaan, moeten stipt wor-
den nagekomen, want door den Islam is groote
getrouwheid aan eeden en overeenkomsten voorge-
schreven
§ 4. Gezanten-regt.
Niemand zal verwachten, na hetgeen we reeds
over het Mohammedaansche volkenregt hebben bij-
gebragt, juiste begrippen van de ware leer van het
gezanten-regt te vinden bij een volk, waaronder een
Godsdienst werd gepredikt, die het op al de an-
dere bewoners der aarde als op natuurlijke vijanden
deed neerzien, en hun geen andere regten toekende
dan die gunsten, welke hun bij tractaat of capitu-
latie welwillend waren verleend. Geen wonder dan
ook, dat de gezanten der Ongeloovige natiën meer
als wapenherauten en gijzelaars dan als de vertegen-
woordigers van een Onafhankelijken Staat of Vorst,
door de Mohammedanen aangezien en behandeld
werden.
Echter komt het een en ander omtrent het Ge-
zanten-regt in de Mohammedaansche wet voor.
VATTEL meent o, a. dat de onschendbaarheid der
1) mishcat-ul-masabiii, t. a. p.
-ocr page 73-gezanten — een beginsel, door alle volken, hoe
ruw en onbeschaafd ook, erkend - inzonderheid
in den Koran is uitgedrukt, en dat dit hoofdbe-
ginsel van het volkenregt den Arabieren geenszins
onbekend was 1). „Indien de gezanten,quot; zegt hij,
„door de Mohammedanen niet altijd zijn geëerbie-
digd, moet zulks veeleer aan de wreedheid van
eenige Vorsten dan aan een ontkennen van dat
regtsbeginsel geweten worden.quot;
Ook wicQüEPORT beweert nagenoeg hetzelfde. Hij
zegt, dat de Koran uitdrukkelijk verbiedt den ehji.
Openbaren Minister, te beleedigen. Verder meent hij,
dat de Turken, die zich niet geheel en al overgeven
aan hun beestachtigheid (zoo drukt de schrijver zich
uit), bekennen, dat de gezanten veilig moeten wezen,
zelfs in de hevigheid van den strijd, en dat zij deze
nooit beleedigen, dan wanneer zij allen eerbied en
alle vrees voor den meester verloren hebben 3).
Hetzelfde zegt ook de réal 3). Doch noch hij,
noch wicQUEFORT, noch vaïtel geven de plaats op.
1)nbsp;vattel, Le droit des Gens, t. II, I. IV, cL. 7, § 103.
2)nbsp;WICQUEFORT, De Vambassadeur et ses fonctions, partie
p. 814.nbsp;\'
3)nbsp;Science du Gouvernement, V, sect. VII, § 7, Paris 1764, p.
118. — Ilij zegt : »il est question ici du Droit: et il est certain
que les Mahoœe\'tans pensent comme les Chrétiens que la per-
sonne de l\'Ambassadeur est sacrée et inviolable.quot; In de noot
haalt hij de eigene woorden van den Koran aan ; zij luiden aldus
bij hem: ^elchi zwol goheter, ne fais pas de mal à un ministre
public.quot;
waar daarover in den Koran gehandeld wordt. Zie-
hier wat we ter bevestiging hunner nieening in den
Sonnat hebben gevonden.
Men verhaalt dat Moesailamah, -die zich ook
„Profeet Godsquot; noemde, aan Mohammed een brief
schreef, waarin hij hem voorstelde, het aardrijk
tusschen hen beiden te verdeelen. Twee zijner ge-
zanten werden met het overbrengen van den brief
belast. Zij kwamen bij Mohammed, en toen hij vroeg
of zij wilden betuigen, dat hij (Mohammed) de Pro-
feet Gods was, zeiden zij: „wij getuigen, dat Moe-
sailamah de Gezant Gods is.quot; — „Ik geloof aan Allah
en aan al Zijn Profeten,quot; antwoordde Mohammed,
„maar deze verdoemde Ongeloovige (sic) is een be-
drieger 1); indien gij geen gezanten waart, voor-
waar, ik zou u het hoofd afhouwen 2) !quot;
Op grond dier woorden nu, in den Sonnat be-
waard, en van het verbod van den Koran, is het ver-
boden geworden de gezanten ter dood te brengen
of eenig kwaad aan te doen ; doch over de onschend-
baarheid der gezanten, in den zin waarin men die
volgens het Volkenregt opvat, wordt geen woord ge-
zegd. Uit het gedrag van Mohammed ten opzigte
1)nbsp;mrshcat-UL-masabin, vol. IT, p. 277.
2)nbsp;weil, Mohammed der Prophet, sein Leben und seine Lehre,
Stuttgart 1843, p. 286 ; In de Mishcat-ul-Masabih luidt het ant-
woord aldus: »if I were an ambassadors killer,quot; en volgens een
andere lezing: »if the Law did not forbid to kill ambassadors,quot;
(p. 277). Allen komen op hetzelfde neer.
der gezanten van Moesailamali, zou men kunnen
opmaken, dat het een in Arabië algemeen gehuldigd
beginsel was, een afgevaardigde van een vreemden
Vorst nooit aan lijf en leven te tasten — een beginsel,
dat door hem gehuldigd, in den Koran geplaatst en
in de bepaUngen van het Mohammedaansch volken-
regt is opgenomen.
Maar hetgeen in het algemeen is voorgeschreven,
lijdt weêr uitzondering en geldt niet meer, zoodra,
hetzij regtstreeks of zijdelings, het belang van den
Islam in het spel komt. Zoo wanneer b. v. een
afvallige, \'t zij van wege een Ongeloovigen Vorst,
\'t zij van wege een afvalligen Staat, met een zen-
ding bij den Imam belast werd, en hij eenmaal de
dardl-islaam had betreden, zou het hem niet meer
geoorloofd worden in de dardl-harh terug te kee-
ren: de Mohammedaansche wet wil den dood van
hem, die eens den Islam beleden, maar later weêr
afgezworen heeft; men zou hem weêr tot den Islam
zoeken terug te brengen, en, indien hij zijn oude
leer niet aannam, hem, in weerwil van zijn ge-
zantschap, ter dood moeten brengen l).
Het verbod om de gezanten te dooden is uit-
gebreid ook op de gijzelaars, die de Ongeloovigen
uit hun midden aan de Muzelmannen gegeven heb-
1) Dü CAURROY, Législ. Musulm,, rile Ilanêji, Journ. Asiat.,
série, t. XVII, p. 583 ,
ben; die gijzelaars mogen niet worden omgebragt,
al komen de Ongeloovigen het verdrag niet na.
Het volgend historisch voorbeeld heeft daartoe aan-
leiding gegeven. Toen de Boem — onder dien naam
staan de Byzantijnen bij de Mohammedanen be-
kend —- ten tijde van Moawija het met hem ge-
sloten verdrag niet nakwamen, terwijl hij gijzelaars
van hen in zijn magt had, onthielden zich alle
Muzelmannen van hen te dooden en zonden hen
weg met de woorden: „\'t is beter tegenover trouw-
loosheid woord te houden, dan trouwloosheid met
trouwloosheid te vergelden.quot; — Moet de Imam van
den eenen kant hun leven sparen, zoo mag hij
evenwel van den anderen, de gijzelaars niet vrijlaten;,
breekt een oorlog uit, dan moeten de mannen onder
hen naar een veilige plaats gebragt, en de vrouwen
en kinderen naar hun land teruggezonden worden l).
Het gezanten-regt berust inzonderheid op de ge-
woonte en de bepalingen in tractaten vervat. Het
zal naauwelijks noodig zijn te herinneren, dat ten
tijde der vestiging en uitbreiding des Islams, ge-
zantschappen zeer weinig in gebruik waren, zoowel
in Azië als in Europa. Zeer zelden slechts en alleen
bij buitengewone gelegenheden, werden gezanten
door de Vorsten aan elkander gezonden. De blij-
vende diplomatieke zendingen en het gezanten-regt,
1) maverdi, Const. politkae, ed. enger, pag. 84.
-ocr page 77-200als het zich later in Europa ontwikkelde en thans
begrepen wordt, waren toen zoowel bij de Euro-
peanen als bij de Mohammedanen nog een onge-
kend iets, zoodat alle gezantschappen, die tot in
de 15® eeuw gewisseld werden, hdtengeioone waren.
Het ligt in den aard der zaak, dat aan dergelijke
gezanten, die bij den Vorst, tot wien zij gezonden
waren, niet langer verbleven dan noodig was, om
zich van hun last naar behooren te kwijten, geen
bijzondere voorregten behoefden gegeven te wor-
den: zij werden te zeldzaam gezonden en bleven
daartoe te kort bij de hoven.
Eenige der alstoen heerschende gewoonten zijn
opmerkenswaardig; zoo kwam geen gezant bij een
Vorst, wiens vriendschap hij moest zoeken te ver-
werven, zonder hem geschenken aan te bieden; en,
omgekeerd verliet hij nooit het hof, waar hij tijdelijk
vertoefd had, dan met wederkeerige geschenken voor
zijn Vorst en zichzelven beladen. Het onthouden
of weigeren dier eerbewijzen, was een slecht voor-
teeken. Niet zelden gebeurde het ook, dat een
Vorst den gezant, dien hij bij zieh had, uitnoo-
digde om een veldtogt, welken hij ondernemen ging,
bij te wonen; een uitnoodiging, waarvoor moeijelijk
kon bedankt worden en welker aanneming velen
gezanten zeer hard viel. De gewoonte bestond toen
ook, den vreemden gezant als des Vorsten gast te
beschouwen van den dag zijner aankomst tot dien
van zijn vertrek.
Hoe deze gewoonten, inzonderheid der Turken,
met de tijden veranderd en gewijzigd zijn, zullen
we in het tweede hoofdstuk in de § over het ge-
zanten-regt nagaan.
§ 5. Vyeemdelingen-regt.
De banvloek door den Koran uitgesproken tegen
al de bewoners van de dardl-harh, die geen Mu-
zelmannen zijn, ontzegt hun evenwel niet het ver-
blijf op Mohammedaansch grondgebied, ofschoon
den Geloovigen wordt aanbevolen, geen vriendschap
met hen aan te knoopen i), noch met hen eenige
gemeenschap te hebben, „daar zij den ondergang
des Islams beoogen 2).quot;
Die aanbeveling evenwel strekt zich zoover niet
uit, dat het den karèi 3) onmogelijk zou zijn den
Mohammedaanschen grond te betreden zonder leven
en goed in de waagschaal te stellen. De wet heeft
1)nbsp;Zie verschillende hierop betrekking hebbende plaatsen
van den Koran aangehaahJ in de Fétoua relatif à la corulüion des
zimmy, particulièrement des Chrétiens, en pays Mtisuhnans, depuis
Vetalhssement de VIslamisme jusqu^au Ville siècle de Vhégire, traduit
de l\'Arabe par m. belin; Journ. Asiat., 4» série, t. XVIIT p
471 tot 475.nbsp;\'
2)nbsp;Koran, Soer. ITI, v. 114.
8) Harli beteekent eigenlijk vijand en vervolgens vreemdeling,
en doet aan hostis en peregrinus der Romeinen denken.
ieder Muzeiman het regt toegekend om een zeker
getal JiarU, die in de dardl-islaam vertoeven willen
en door geen tusschen hun Vorst en den Imam
gesloten tractaat beveiligd zijn, in zijn bescherming
te nemen en gedurende zekeren tijd, tot w^eder-
opzeggens toe, een waarborg van veiligheid te ge-
ven— een waarborg, die, zooals we reeds zeiden,
zelfs door den geringste der Geloovigen gegeven,
voor de geheele Muzelmansche gemeente en ook
voor den Imam verbindend is.
Het doel van de amaan ■— wanneer deze ook
verleend zij — is den Ongeloovigen gelegenheid te
verschaffen om met de leer van den Islam bekend-
te worden. Het hoofddoel is dus ook hier, even-
als van den godsdienstkrijg, de uitbreiding van hel
geloof 2). Daarbij komt trouwens ook nog een po-
litisch oogmerk: de amaan is namelijk een middel
om de /larèi, die, volgens het beginsel van den
Islam buiten de wet zijn, in de dardl-islaam te la-
ten verblijven, opdat hun handel en nijverheid den
Staat tot voordeel zouden kunnen strekken.
De amaan, welker nut, goede gevolgen en tijdig-
heid vooral op het slagveld blijken wordt ook
in vredestijd aan bijzondere personen en aan volkeren
verleend. In dit laatste geval —■ daar elke vrede
1)nbsp;du caurroy, Joum. AsicU., t. XVIII, p, 292; Koran,
Soer. IX, v. 6.
2)nbsp;DU CAURROY, t. a. p., p. 296, in de noot.
-ocr page 80-quot;itloopt op eennbsp;d. i. een waarborg van vei-
lig leid voor de personen en goederen dier Mi
welke nog door geen tractaat aan de Mohamme-
clanen verbonden zijn - i„ dit laatste geval smelt
denbsp;den vrede zamen, en wel zoo-
danig, dat de Arabische schrijvers, volgens bi.
caürroy, zeer dikwijls het woord amaan gebruiken
om dien toestand, die uit een wapenstilstand of
mt een vredesverdrag geboren wordt, uit te druk-
l^en 1). Zulk ,een amaan aan een geheel garni-
zoen, een gansche pix^vincie of natie gegeven
brengt een waarborg van veiligheid voor leven\'
vnjheid goederen, eer en godsdienst mede voor
de har5^, die het Mohammedaansch grondgebied
betreden. Die nu zulk een waarborg van veiligheid
verkregen heeft, kan, voorzien van een vrijgeleide
door de bevoegde overheid afgegeven, de geheele
daroUdaam doorreizen. - In de Hedjauz 2) even-
wel, waarvan de Imam slechts Beschermer is 3)
kan hij niet komen. Over de gansche uitgestrekt^
heid van den Staat mag hij handel drijven en heeft
voor zijn persoon en goederen niets te vreezen
1) Bü CAURUOY, Journ. Asiat., t. XIX, p. 535.
lemen met de ommelanden en dorpen, zooals TMtf.oo. Mekka
irtid 71 -
3) reland, Diss. cit., § XXVIII.
-ocr page 81-mits liij de tolregten betale. Overal kan hij zich
vestigen, behalve in Arabië. Met zijn goederen kan
hij naar goeddunken handelen; het staat hem vrij
ze te verkoopen, te verhuren of te schenken —
kortom, hij mag den eigendom er van, op welke wijze
ook, overdragen; zelfs gaan ze bij zijn dood aan
zijn erfgenamen over l). Laat hij daarentegen geen
erfgenamen na en is hij niet als doortrekkend op
Mohammedaanschen grond gekomen, maar om er
zich te vestigen, dan komt zijn nalatenschap aan
de fai 3).
De vreemdeling door een amaan beschermd {mos-
tamin genaamd) mag niet langer dan één jaar op
Mohammedaanschen grond verblijven 3). Blijft hij
er langer,\' dan is hij het hoofdgeld schuldig en
moeten de Muzelmannen hem beletten het land te
verlaten, „want anders,quot; zoo zeggen de Oelema\'s,
„wordt hij als het ware een spion, die de Onge-
loovigen met de zwakke zijden van ons grondgebied
bekend zou maken 4).quot; Verlaat hij den Mohamme-
daanschen grond, dan wordt hij als voortvlugtig
beschouwd en vogelvrij verklaard; buiten de wet
1)nbsp;RELAND, § XVII; PUTTER, Beiträge, p. 58.
2)nbsp;KfiALiL-iBN-iSHAK, Jur. Musulm., II, p. 265. — Over/m
is boven een woord gezegd; zie p. 20.
S) ROSENMULLER, Atiol. Aral). {Inst, juris MoJi.), § XXXVII.
4) Fétoua relatif à la condition des zîmmy, trad. de l\'Arabe
par BKLiN ; Journ. Asiat., 4« série, t. XIX, p. m
en 118.
gesteld, mag een ieder hem dooden 1). Vestigt de
het land der Mn.elmannen, .00
IS kj de dóa.ijat Bclinldig en wordt Mnmy
chant, dat is geheel gelijkgesteld met de onder!
worpen en cijnsbare bevolking van den Mohamme-
daan^hen Staat. Hij wordt nog alsnbsp;aange-
merkt, wanneer hij door het koopen van een stuk
lands, dat aan schatting onderhevig is, verpli^t
wordt de daarop gestelde belasting (AWy) te vol-
t Was zeker om de conflicten, die uit dergelnke
bepahngen zonden kunnen voortvloeijcn, tegen te
gaan, dat alla koop van onroerende goed ren do
IT TTnbsp;een Muzelmansch
land verboden werd 3).
Denbsp;geniet da bescherming van de wat-
en en^ moet zich aan de burgerlijke en strafreg.
t e bepahngen van den Islam onderwerpen, doch
aan de voorschriften, die betrekking hebben
op de openbare godsdienstuitoefening. Voor een
.adel^k .misdrijf, zooals dronkenschap en ontucht,
IS hij met strafbaar i)
Wanneer de Ongeloovigen zich van de landen
de^Islams of van een gedeelte daarvan meester ge-
1)nbsp;M. D\'OHSSON, TaUeau de PEmp. Ottom,, t. V, p 44
2)nbsp;WORMS, Recherches, p. 79 • - zie nnt r-,nbsp;t\' .
con,. des t. a. p \' «
3)nbsp;WORMS, Recherches, p. 79, in de noot.
V M. D\'OHSSON, V, p. 40.
maakt en den Mohammedaanschen inwoners geen
vrijheid van godsdienst toegekend hebben, dan zijn
deze verpligt om hun godsdienst te bewaren; zoo
zij er toe in staat zijn, die streken te verlaten en
des noods in woestijnen te vlugten l), ten einde
hun godsdienst aldaar veilig te kunnen uitoefenen.
Is daarentegen; vrijheid van godsdienst verleend,
zoo mogen zij er blijven, hoewel het leven in een
staat van vernedering den Mohammedanen minder
past 2).
1)nbsp;M. B. VINCENT, Etuchs SUT la Loi Musulmanm, rite Malékite,
législation criminelle. Paris 1342; Appendix, p. 123.
2)nbsp;M. B. VINCENT, t. a. p., p. 124.
-ocr page 84-wijzigingen welke het mohammedaansche volken-
regt door den invloed der tijden en ge-
beurtenissen heeft ondergaan.
In ons eerste hoofdstuk hebben we de voor-
naamste bepalingen nagegaan, die op de verhou-
dmg der Muzelmannen tot de overige bewoners
der aarde hetzij als Staten, hetzij als indivi-
duen - in het Mohammedaansch Regt voorkomen.
Het zal wel overbodig zijn over de valschheid dier
verhouding het hoofdbegrip van hetgeen we
het Mohammedaansch Volkenregt noemen — uit
te weiden; we merken slechts aan, dat een Gods-
dienst, die op een Openbaring aanspraak maakt en
waarvan het grondbeginsel is een streven naar we-
reldheerschappij, geen ander stelsel omhelzen kan.
Dat het onmogelijk was zulk een stelsel in zijn
geheel na te leven, zal niet de minste bevreemding
wekken, vooral, wanneer men denkt aan de onvol-
maaktheid van alle menschelijke werken, meest ge-
wrocliten der tijden, waarin zij werden tot stand
gebragt, en niet uit liet oog verliest, dat het de
bestemming van het menschdom is voorwaarts te
streven en zich te volmaken, en dat juist die voor-
uitgang en het haken naar volmaking medebrengen,
dat verreweg de meeste menschelijke begrippen,
wetten en instellingen met de tijden veranderen
moeten. De meerdere beschaving heeft onder de
Europesche volkeren het beginsel doen geboren
worden, dat, evenals een Staat het regt niet be-
zit een vorm van regering aan te nemen, die ge-
bouwd is op bekende beginselen van vijandschap
tegen de regering van andere natiën l), zoo ook
een Staat nog minder vrij is, om tot grondslag
zijner verhouding tot andere volken een beginsel te
omhelzen en na te leven, \'t welk door het najagen
der wereldheerschappij op niets anders zou uitloo-
pen dan op de miskenning van de onafhankelijk-
heid , ja zelfs van het bestaan der Staten en op de
gedurige verstoring van den vrede dien nor-
malen toestand van Christen-Staten, waarop het
Europeesch Volkenregt gegrond is en waarop een-
maal , zoo we durven hopen, een Algemeen Volken-
regt in de daad gegrond zal zijn.
Het vasthouden van een verouderd stelsel is ver-
geefsch, vooral in onze eeuw, waarin de beschaving
van één volk zoo grooten invloed oefent op die der
1) phillimore, Commentaries upon International Law, I, 435.
-ocr page 86-gansche wereld. Dit is vooral gebleken bij de
Turken, en niet het minst ten aanzien van hun Vol-
kenregt. In hoe ver de omgang met Europesche
volkeren en de toegenomen beschaving, welke on-
danks de Turken zeiven, tot hen is doorgedrongen
de bepalingen er van gewijzigd en in overeenstem\'
mmg met de ware leer van het Volkenregt gebragt
heeft, dat is hetgeen we ons voorstellen in dit
tweede hoofdstuk te onderzoeken.
§ 1. Godsdienstkrijg.
Tijdens het ontstaan en de ontwikkeling van
Mohammeds leer had het Christendom zoowel in
Arabië als in de landen, waarover vroeger de
Romeinsche keizers en toen nog de Bjzantijnsche
den scepter voerden, veel veld gewonnen. De Gods-
dienst-ijver van eenige belijders der nieuwe leer
had m de vernietiging van hen, die het Christen-
dom niet waren toegedaan, een wijze gezien om
den God der Liefde te dienen: men herinnert zich
aan welke vervolgingen de overgebleven Heidenen
toen het Christendom Staatsgodsdienst was gewor\'
den, blootgesteld zijn geweest. Die begrippen
welke in het volk wortel geschoten hadden, waren
ook in Arabië doorgedrongen; voeg daarbij het
groot aantal Joden, dat daar woonde, bij wie de
voorstelling van een uitverkoren volk Gods en het
begrip der Godheid de onverdraagzaamheid zoo zeer
in de hand werkten, den natnUrhjken aanleg tot
stelen, die de Arabieren kenmerkte en hen Sarra-
senen (dieven) l) heeft doen noemen, den gednri-
gen staat van vijandelijkheden waarin hun verschil-
lende stammen leefden en wij zullen ons niet
verwonderen, dat de vogelvrijverklaring van alle
Ongeloovigen en de Godsdienstkrijg de hoofdbe-
ginselen van het Mohammedaansche Volkenregt zijn
geworden.
Dat stelsel van godsdienstkrijg te voeren tegen al
de volken, die öf den Islam niet beleden of aan de
Mohammedaansche heerschappij nog niet waren on-
derworpen — met andere woorden, het stelsel om
in gedurigen staat van vijandschap met het grootste
gedeelte van de bewoners der aarde te leven _
kon, in den eersten gloed van geestdrift en gods-
dienst-ijver, des te gemakkelijker worden nageleefd,
omdat ook in het Westen, in strijd met de Chris-
telijke leer, tegen de niet-medegeloovigen haat ge-
voed en verdelging als pligt verkondigd werd;
omdat de Pausen, die in hun opkomende magt zich
reeds de wereldheerschappij voorspiegelden 3) en,
1)nbsp;Het woord sarrasenen heeft drie verschillende beteekenis-
sen naar de wijzen van uitspreken; sjerkioen O ostersehen,
sarikin dieven en serradjien palfrenier. Zie gesar cantu, Hist.
Universelle (trad. de Tltalien) Bruxelles 1845, t. IV, p. 243.,
noot 1.
2)nbsp;WEIL, Mohammed seine Lehre und sein Leben, p. 95.
3)nbsp;Men vergelijke heeiïen, Influence des Croisades,-^. 71—291.
-ocr page 88-mowel voor Imii doel als voor liet belioiid van het
Christendom noodig achtten zichzelven en Europa
tegen den aanval der alles-veroverende en alles-
overwinnende Sarrasenen te vrijwaren, ook een
godsdienstoorlog predikten en het geheele Westen
tegen het Oosten in de wapenen riepen 1).
„Het bloed heeft in alle godsdiensten een droe-
vigen rol gespeeld,quot; merkt Laurent te regt op 3);
„de krijg, dien de Pausen tegen de Mohammeda-
nen ter herovering van\' het Heilige Land uitschre-
ven, was veel bloediger dan die, welken Mohammed
tegen de Ongeloovigen had uitgevaardigd.quot; -- „De
„Arabische Profeetquot; - zoo schetst de Gent^che
Hoogleeraar het karakter van Mohammed\'s gods-
dienstkrijg — „de Arabische Profeet wil niet de
„volken, die hij bestrijdt, verdelgen, noch hen met
„geweld dwingen den Islam aan te nemen 3); hij
„wil als het ware door zijn zegepralen het gemoed
„der volkeren treffen, en hen van de almagt van
„den God, dien hij verkondigt, overtuigen. De
„volgelingen van Christus daarentegen,quot; voegt hij
er bij, „hadden gaarne de vijanden van het kruis
4)/\' De Mohammedanen, die door geest-
1)nbsp;Men vergelijke f. ladeent, Etudes sur l\'Msioire de l\'lmma-
nité, t. V, p. 466.
2)nbsp;LAURENT, t. a. p. pag. 511.
8) « Geen geweld in godsdienstzakenzegt Mohammed (Koran,
Soer. ir, v. 257): gt;.want de waarheid onderscheidt zich genoeg
van het bedrog.quot;
4) Dit gezegde wordt bewaarheid, wanneer men de Pauselijke
-ocr page 89-drift en dweepzucht gedreven, in een tijdperk van
vier eeuwen een gebied veroverd hadden, uitge-
strekter dan het Romeinsche Keizerrijk ooit was
geweest, die zich over drie werelddeelen verspreid
en op Europeschen grond voet gezet hadden, wer-
den toen genoodzaakt zich in Palestina, Syrië en
Egypte tegen de legermagten der onder het kruis
Bullen en de besluiten van Conciliën met betrekking tot de
Ongeloovigen openslaat, e. de Gikakdin brengt in zijn „Solu-
tions de la Question d\'Orienf\' eenige uittrekseleu daarvan bij ; we
ontkenen er de volgende zinsneden aan. «Soient les puissances
se\'culières averties et engagées, et, si Ie cas le requiert, con-
traintes par les censures ecclésiastiques de prêter en public le
serment de s\'appliquer sincèrement et de toutes leurs forces pour
la défense de la foi et à exterminer.... tous hérétiques signalés par
l\'Église.quot; (Concil. L.Ueran. 1225, c. III). «Les Catholiques,
qui, ayant pris la Croix, se dévouent à V extermination des héréti-
ques, jouissent par là même des indulgences....quot; (Concil. Late-
ran. 1225, c, III). — «Toute maison où l\'on trouve un hérétique
doit être rasée ; tout prince, seigneur ou évêque qui épargne au
hérétique perd sa possession ou son emploi.quot; (Concil. Tolos.
1229, c. IV). — »Nous ne regardons pas comme homicides, ceux
qui enflammés du zèle de----l\'jBglise contre les excommuniés
en auront tué quelques-uns.quot; (Paus Urbanus in 1095). — »Dieu
a établi sur la terre des Empereurs et des Rois principalement
pour prêter leur glaive à l\'Église et exterminer les herétiques.quot;
(Paus iiXNOCENTius in 1200). — »... ceux qui s\'éloignent de
la Foi Catholique . . . nous les dépouillons de tous leurs biens...
nous les déclarons privés de tous droits légitimes.quot; — »Les hé-
rétiques doivent être contraints à. dénoncer les autres hérétiques...
de même que les voleurs et les brigands... sont contraints de
révéler leurs complices.quot; (Paus Innocentius IV in 1251). ___
Zie deze uittreksels in het aangehaald werk van e. de gikardin
bl. 29—31.nbsp;\'
strijdende Christenen te verdedigen. Wat al gru-
welen er van weerskanten in die botsing van twee
godsdiensten die naar de wereld-heerschappij streef-
den, zijn gepleegd, hoeveel bloed langs de straten
der overweldigde steden stroomde, is ons uit de
geschiedenis bekend.
In die tijden evenwel — dit zij niet uit het oog
verloren — was Europa, ofschoon reeds het licht
des Evangelium\'s bezittende, naauwelijks uit de
grootste omwenteling, die ooit in de geschiedenis
werd waargenomen, verrezen en nog in diepe bar-
baarschheid gedompeld. Na verloop van weinige
eeuwen volgde een tijdperk van vooruitgang en be-
schaving, waarin de bekrompene, ruwe en soms
bloedige begrippen van weleer voor meer mensche-
lijke, redelijke en wijsgeerige denkbeelden plaats
moesten maken. Met de kruistogten hielden, met
zeldzame uitzonderingen l), de eigenlijke godsdienst-
krijgen der Christenen op. Anders was het met
het Oosten gesteld, met het Oosten, dat den trap
zijner ontwikkeling, die in een gedeelte der mid-
deneeuwen zoo schitterend afstak bij de kindsheid
en barbaarschheid van het Westen, nooit heeft over-
schreden, maar veeleer er van is afgedaald. Hier
hebben de godsdienst-oorlogen voortgeduurd, al-
thans vpor zooverre de Muzelmannen en inzonder-
heid de Turken aan al hun oorlogen steeds een
1) O. a. de Ligue, de 30-jarige oorlog.
-ocr page 91-godsdienstige kleur gaven; men mag zonder zich
aan overdrijving schuldig te maken, aannemen,
dat alle oorlogen, die door de Sultans tegen Eu-
ropesche Vorsten tot den mede van Carlowitz, of
liever: tot in het begin der 18® eeuw gevoerd
zijn, steeds godsdienstkrijgen waren. Maar op het
laatst der 17® eeuw en in het begin der 18®, werd
de overmagt der Turken verbroken; zij hielden op
een schrik te zijn voor de Christenen, en werden
genoodzaakt de hoop te laten varen van eenmaal
de kruisen die op de spitsen van de Heilige Ste-
phanus-kerk te Weenen en van het Vaticaan te
Rome prijkten, af te werpen en door hun halve
maan te vervangen l).
Was de godsdienstkrijg der Muzelmannen op het
vaste land door de zwakheid en het verval van het
Turksche rijk onmogelijk geworden, ter zee was
zulks het geval niet. De Mohammedanen namelijk
der Barbarijsche Staten hebben eeuwen lang in
de Middellandsche Zee den godsdienst-oorlog tegen
de Christenen gevoerd; eeuwen lang hebben zij deze
bevochten, uitgeplunderd of een schatting doen beta-
len, meestal ook, bij weêrstand, gevangen genomen
en tot slaven gemaakt. Groot waren de belemme-
ringen , die zij den Europeschen handel in den weg
stelden, en de schade, die zij den Christenen be-
1) Vg canto, Eist. Univ., Ed. de Bruxelles, t. IX, p. 104
volgg.; ook t. VIII, p. 473.
rokkenden. Deze zeerooverijen — alhoewel zij door
de Mohammedanen als godsdienstkrijg beschouwd
en door veelvuldige tractaten met de Europesche
Staten als het ware gedekt en gewettigd werden,
kan het volkenregt er geen andere benaming aan
geven — deze rooverijen hebben nog in onze eeuw\'
voortgeduurd, tot dat eindelijk in 1829 de beleedi-
ging, welke aan den Franschen Consul te Algiers was
aangedaan en ongestraft was gebleven, de Fransche
Regering noodzaakte wraak te nemen en er toe bragt,
om dat zeerooversnest in een vruchtbare en voor de
toekomst veel belovende kolonie te herscheppen.
Een dergelijke djihuad is ook in de Maleische
Archipel gevoerd — en thans nog schijnen de tog-
ten der Maleische zeeschuimers niets anders te zijn
dan de naleving van het zoo dikwijls reeds bespro-
ken voorschrift des Korans: „bevecht alle Ongeloo-
vigen.quot; Bij die togten is niet zelden een Moham-
medaansch priester aanwezig, die door zijn tegen-
woordigheid en gebeden den moed der Maleijers
aanwakkert en aan de onderneming een sterk uit-
komende godsdienstige kleur geeft i).
Die rooftogten op zee kunnen, naar ons dunkt,
eer beschouwd worden als een soort van private
godsdienst-oorlog dan als een openbare. Men kan
ze op gelijken voet stellen met die togten, welke
1) Aanteekeningen omtrent Solok en de SolokscJie zeeroovers, door
a. j. f. jansen, Resident van Menado. (Tijdschr. van het Ba
taviaasch Genootschap).
de Muzelmannen, en in de eerste plaats de Tur-
ken, toen zij nog magtig waren, ah individuen
durig ondernamen in de grensprovinciën van een
naburigen Ongeloovigen Staat, Gedurende de eer-
ste eeuwen na de vestiging der Turken op het
grondgebied van het Byzantijnsch Keizerrijk in
Europa, hadden die invallen — zoowel van legers
als van enkele Muzelmannen —■ dikwijls plaats, en
waren steeds van menschen- en goederen-roof ver-
gezeld. Zoodra echter de magt des Sultans begon
af te nemen en het hem moeijelijker werd aan na-
burige Vorsten de wet voor te schrijven, werd hij
genoodzaakt aan hun gegronde klagten gehoor te
geven, en bij tractaten te beloven die sluiptogten
aan zijn onderdanen te zullen verbieden en de gren-
zen van hun Staten te doen eerbiedigen. In het
vredesverdrag van Carlowitz treft men bepalingen
daarop betrekkelijk aan; o. a. in art. 8 van het
tractaat met OostenryJc 1) en in art. 4 van dat met
Polen 2) aangegaan. Dit laatste luidt aldus: „men
zal aan al de onderdanen verbieden op het gebied
der Poolsche Republiek togten te ondernemen; de
magistraten en officieren, die door de beide mogend-
heden op hare respectieve grenzen geplaatst zijn,
zullen gestraft worden zoo zij niet de verstoorders
der openbare rust met strengheid vervolgen.quot; Het-
1)nbsp;koch, Hist. des Tr. de paix. XIV, p. \'274.
2)nbsp;KOCH, Ibidem, p. 277.
-ocr page 94-zelfde werd bepaald bij den vrede van Passarowifz
(1718), in art, 6 van het tractaat tusschen de Porte
en Venetië 1), en in art. 20 van dat tusschen den
Sultan en den Keizer 2). De Sultan namelijk ver-
bond zich om de invallen van de Tartaren op Oos-
tenrijk\'s grondgebied te beletten. In 1670 sloot
reeds Czaar Alexis Michaëlewitz een tractaat met
den Khan van klein-Tartarije 3), waarin deze zich
O. a. verbond geen invallen meer te doen in
U/craine noch in Musland. Verder bevat art. 16
van het vredesverdrag van Belgrado (1739) tus-
schen Oostenrijk en de Porte 4) weêr dezelfde be-
paling, maar in de uitdrukkingen eenigermate ver-
sterkt; kortom, al de naburige Staten van Turkije
in Europa hebben zich door verschillende tractaten
tegen de uitoefening van dien godsdienst-pligt of dat
politiek regt der Turken gewaarborgd 5).
Alzoo hebben tegenwoordig de Turken, waarbij
we de overige Mohammedaansche Staten kunnen
voegen, opgehouden godsdienstkrijg tegen Onge-
loovige Staten — inzonderheid tegen Europa —
stelselmatig te voeren. Het beginsel kan men niet
als uitgeroeid beschouwen 6): het leeft nog steeds
1)nbsp;KOcn, Mst. des Tr. de paix, t. XIV, p. 330.
2)nbsp;MABLY, Oeuvres, t. VI, Du Dr. Publ. de VEurope, p. 110.
3)nbsp;mably, t. a. p., p. 112,
4)nbsp;WENCK, Codex Jtiris Gentium recentissimi, t. I, p. 350.
5)nbsp;Vergelijk T hoofdst., § 1, p. 7 cn II.
6)nbsp;Een van de titels, welke de Sultan voert, is \'l GH,-\\zr, d. i.
-ocr page 95-in het hart der oud-Turksche en der echt-Mohani-
medaansche partij voort l); maar de naleving er van
is feitelijk onmogelijk geworden, zoowel voor den
Tnrkschen Staat als voor den Muzelmanschen in-
dividu. \'t Is zeer onwaarschijnlijk dat de Turken —
en, in \'t algemeen, de Mohammedanen — ooit hun
door de godsdienst beloofde en door hen zoo ijve-
rig nagejaagde opperheerschappij bekomen zullen,
even als dagelijks meer en meer blijkbaar wordt, dat
de Pausen er nooit in zullen slagen die wereld-heer-
schappij te vestigen, waarnaar zij vroeger voortdurend
haakten 2), en welke in de ontwikkeling van het na-
tionaal gevoel, den geest van onafhankelijkheid en de
vrijheid van denken drie onoverwinnelijke vijanden
vond, die de ten uitvoerlegging van dat plan moes-
ten onmogelijk maken. De vooruitgang en de be-
schaving hebben begrippen doen geboren worden
geheel in strijd met de beginselen, waarop die twee
verouderde stelsels rusten. Zij hebben in elk stre-
ven naar een wereldheerschappij — hetzij een Ka-
rel V, een Lodewijk XIV of een Napoleon I er zich
degeen, die de ghaswat, de jaarlijksche oorlogen tegen de Onge-
loovigen, onderneemt.
1)nbsp;Hoe dikwijls hebben de Mohammedanen o. a. in den nog
woedenden oorlog in Britsch-Indië niet hun broeders in de wapenen
geroepen, en den krijg tegen de Engelschen voorgesteld als
een Godsdienst-oorlog ! Men zie o. a. een voorbeeld hiervan
in The Homeward, van 23 April 1852, bl. 491.
2)nbsp;Men vergelijke hierover, iikeren, Influence des Croisadcs,
op verschillende plaatsen.
aan schuldig maakte de schennis en de krenking
gezien van een der grondregten waarop de onderlinge
verhouding der Staten gebouwd is - van het regt
namelijk, op een vrij en onafhankelijk bestaan \'
De zwakheid der Turken is derhalve de beste
waarborg, welke Europa tegen alle godsdienst-oor-
iogen en een gedurige verstoring des vredes hunner-
zijds gegeven kan worden; en, in zooverre hebben
21J — door de wet der noodzakelijkheid gedron-
gen van het verouderd stelsel van godsdienst-
krijg afgezien. Thans is de Porte er meer op uit
haar grondgebied tegen de aanvallen van naburen
en oproerige bassa\'s te verdedigen en haar Riik
ongeschonden te behouden, dan wel eenige verovl
nng te ondernemen er een even onbereikbaar als
hersenschimmig doel na te jagen.
§ 2. Oorlogsregf.
De tegenstanders van den Islam hebben moeten
toegeven, dat het oorlogsregt van de Mohammedanen
in overeenstemmingis met de eischen der billifkheid
en menschelijkheid 1). We hebben ook slechts enkele
wijzigingen aan te toonen, welke de Mohammedaan-
sche oorlogswetten, die reeds bestonden toen de
Christelijke wereld\' zich nog naar krijgsgewoonten
3) de SACï bij LAUHENT, V, bl. 534.
-ocr page 97-gedroeg, hebben ondergaan. De mildheid harer be-
palingen — voor het grootste gedeelte althans —
is in het oogloopend, vooral wanneer men den tijd,
waarin zij werden vervaardigd, in aanmerking neemt.
Wat vooral opmerking verdient, is het voorschrift
der wet om den vijand, dien men bevechten moet,
vooraf twee aanzeggingen te doen, welke, ofschoon
door dweepzucht en trots ingegeven, toch voor
de opregtheid der Muzelmannen pleiten.
Dit aanzeggen werd in de eerste tijden des
Islams zorgvuldig in het oog gehouden en ten
uitvoer gebragt. Men herinnert zich de uitnoodi-
gingen door Mohammed zeiven aan Ongeloovige
Vorsten, zijn naburen, gedaan. De voornaamste
daaronder zijn die aan de Koningen van Abyssinië,
Perzië en Egypte en aan den Byzantijnschen Keizer
gerigt 1). De Kaliefen, zijn opvolgers, hielden zich
trouw aan het gebod van den Profeet en gedroe-
gen zich naar zijn voorbeeld 3). Doch na verloop
van een eeuw had zich de Islam over Azië en
Afrika en tot in Europa verspreid, en hadden de
meeste volken gehoord van de nieuwe leer, welke
1)nbsp;Zie daarover abulfeda\'s nAnnales Moslemkiquot; (door reiske
uit het Arabisch in het Latijn vertaald). Lipsiae 1754, p. 41
en 42; — weil , Mohammed der Profet, sein Leben und seine
Lehre, Stuttgart 1843, p. 196—201; caussin de perceval,
Histoire des Arabes, t. III, p. 188—193, 204—206, en p. 265.
2)nbsp;Zie o. a. den brief van kalid, zoon van walid, gerigt
aan de Perzen, bij c. de ferceval, t. a. p., III, p. 410; ook
in den Mishcal-ul-Masabih, II, 263.
in Arabië gepredikt werd. Vele hadden zich reeds
met de aanhangers er van op het slagveld ge-
meten, eenige waren al onder de kracht hunner
wapenen bezweken. Het alternatief, dat de Mo-
hammedaansche wet den Ongeloovigen aanbiedt,
kon dus geacht worden die volkeren bekend té
zijn, wier grondgebied grensde aan den nieuw op-
komenden Mohammedaanschen Staat. Alstoen wer-
den die aanzeggingen overbodig en bij gevolg ook
zeldzaam, daar. het doel er van door die algemeene
bekendheid al bereikt was l). Reeds ten tijde
der kruistogten zien we dat zij bijna niet meer
werden in acht genomen. Men zou zich nogtans
vergissen, zoo men dacht dat zij in onze dagen
niet meer worden gedaan. De brief door Abd-ul-
kader geschreven aan Cavaignac in 1830, had geen
ander doel dan aan het voorschrift des Korans te
voldoen 3).
Al het men ten opzigte der Ongeloovigen die
aanzeggingen na, zoo werd dat voorschrift niet
geheel uit het oog verloren; alleen namen zij een
anderen vorm aan. Na de verovering van Con-
stantinopel vaardigden de Ottomannische Sultans
manifesten aan hun onderdanen uit, nadat over de
billijkheid of onbillijkheid van den oorlog, welken
men ondernemen wilde, in een raad zamengesteld uit
1) Vergelijk boven 1« hoofdst,, § 2, p. 13 — 14.
•2) DU CAunnoY, Joum. Asiat., 4quot;^ série, t. XVII, p, 241, in
de noot.
den moefti en de voornaamsten uit de oelemds,
was beraadslaagd. Die manifesten dienden hoofd-
zakelijk om de Turken van de wettigheid des te
ondernemen krijgs — dien men zooveel mogelijk
als een godsdienst-oorlog trachtte voor te stellen - -
te overtuigen; en aldus werd menige onbillijke oor-
log in de oogen der Turken geregtvaardigd. De
moefti8, zegt d\'ohsson, wisten altijd den een of
anderen tekst uit den Koran aan te halen om den
krijg te wettigen — welke partij de Sultan ook
mogt willen kiezen 1).
Een der zonderlingste redenen tot een oorlog,
ooit in een manifest van een Muzelmansch Vorst,
ter bedekking zijner eerzucht opgenomen, is wel
die door Selmi I aangevoerd, om den Egypti-
schen Sultan den oorlog te verklaren. Het voor-
wendsel luidde: „dat de Egyptische Vorsten de Mo-
hammedaansche geloofsbelijdenis op hunne munt
hadden doen slaan, welke munt in de handen der
Ongeloovigen (die Allah\'s heiligen naam beschim-
pen!) rondging, en door hen tot in de vuilste en
slechtste plaatsen werd medegenomen.quot; Het besluit
was: „dat een dergelijke heiligschennis een Ortho-
doxen Vorst regt gaf van de magt, die hem door
den Hemel was gegeven, gebruik te maken, om
het volk, dat zich daaraan schuldig maakte, te ver-
delgen 2).quot;
1)nbsp;m. d\'ohsson, V, 71.
2)nbsp;si. d\'ohsson, ibidem, p. 72.
-ocr page 100-Niet minder nietig was de reden welke Selim 11
in 1570 aanv5erde om de Venetianen te beoorlo-
gen : de Islam, namelijk, was er acU eenwen te
voren gehoond. Merkwaardig is het antwoord van
den moefti, die over de wettigheid van dat voor^
wendsel werd geraadpleegd; wij verwijzen den lezer
naar d\'ohsson, 5e deel, bl. 73. De meeste vrede-
breuken met de andere naburige mogendheden der
Porte hadden geen beteren grond 1).
In de kruistogten tegen de Muzelmannen be-
kommerden zich de Europeanen geenszins om de
oorlogsverklaring, en het was hun genoeg dat Pa-
lestina op Christenen veroverd was, en de ver-
overaars de leer van Mohammed beleden. Meer
overeenkomstig het volkenregt handelde Timoer toen
hij Bajezid ging bevechten. Hij zond gezanten om
hem uit te noodigen het beleg van Constantinopel
op te heffen; Timoer verzocht hem tevens aan de vijf
door hem onttroonde Vorsten, die tegelijk met den
Griekschen Keizer hem (Timoer) om hulp hadden
gesmeekt, regt te verleenen en hun rijken terug
terug te geven. Daar Bajezid die voorstellen met ver-
achting en gramschap van de hand wees, verklaarde
Tnnoer hem den oorlog en viel hem aan 2).
Maar allengs werden de Europeanen billijker
1)nbsp;m. d\'ohsson, t. a. p., bl. 74.
2)nbsp;voltaire, Essai SUT ks mœurs et resprit des nations, Paris
1825, t. II, p, 461, chap. LXXXVIII.
jegens de Muzelmannen, en gedroegen zich tegen-
over hen — zooveel mogelijk althans — als waren
deze Christenen. Ook de Mohammedaansche Vor-
sten, wier overmagt na de ongelukkige veldslagen,
die den Vrede van Carlowitz en dien van Passarowitz
ten gevolg hadden, voor goed gefnuikt was, weken
meer en meer van hun strenge wet af en voegden
zich naar de gewoonten, welke het in Europa geldend
Volkenregt medebragt. Zij vaardigden hun mani-
festen niet meer uitsluitend voor hun onderdanen
uit, maar deelden hun grieven tegen de Vorsten
aan wie zij zeiven, of die hun den oorlog verklaarden,
aan de Europesche Cabinetten mede, en onder-
wierpen aldus hun gedragingen aan de openbare
meening, welker zedelijke kracht ontegenzeggelijk
op de Politiek invloed uitoefent, en de handelingen
van Vorsten en Volken thans vrij beoordeelt. De
gewisselde stukken over den jongsten krijg van
Turkije tegen Rusland liggen nog versch in het
geheugen.
Wat betreft de middelen, welker aanwending
volgens de Mohammedaansche wet geoorloofd is,
ten einde den vijand te overwinnen, daarvan kan
geen enkel genoemd worden als strijdig met het
mildste oorlogsregt. Een groote mate van mensche-
lijkheid straalt in het geheele Mohammedaansche
krijgsregt door. Jammermaar, dat men in de prak-
tijk van die bepalingen is afgeweken. Indien iets de
wreedheid der Mohammedanen kan verminderen,
zal het de opmerking zijn, dat wreedheid de
eeuwen, waarin zij ontstonden en zich ontwikkel-
den, kenschetste; dat de volkeren waarbij zich een
godsdienst, welke liefde predikte, geopenbaard had,
op het slagveld - - evenals zij ^ - alle gevoel van
menschelijkheid aflegden. Men behoeft slechts eenige
bladen van de Geschiedenis op te slaan om zich
van de waarheid te overtuigen. Wie herinnert zich
niet, dat o. a. bij de inneming van Jerusalem in
den eersten kruistogt — dat gulden tijdperk der
Christelijke godsdienstkrijgen — geen grijsaards,
vrouwen of kinderen zijn gespaard? dat de weêr-
looze Joden, die in hun Synagoge een veihge
schuilplaats meenden te vinden, daarin levend zijn
verbrand? dat zeventig-duizend Muzelmannen in een
verdelgingswoede, die drie volle dagen noodig had
om te bekoelen, werden geslagt l).
Het doel der Middeneeuwsche krijgen in Europa
was de dood des vijands. Van weinig belang achtte
men de wijze waarop dat doel werd bereikt; van
daar dan ook het menigvuldig aanwenden van ver-
gif en vergiftigde wapenen. Men denke slechts aan
Richard Leeuwenhart, aan Ambrosius, Bisschop
van War wiek, beiden slagtofFers dier lage gewoonte.
Niet zelden ook gebeurde het, dat de bronnen van
1) gibbon, Hhtory of the decline-and fall of the Roman Empire,
Dublin 1789, vol. VI, p. 57.
een land of van een stad, waardoor de vijand
moest trekken — zoodra men dit wist —■ vergiftigd
werden; en nog in 1412 werden bij liet beleg van
Bourges de fonteinen der voorsteden vergiftigd,
ten einde de belegeraars des te gemakkelijker te
verdelgen l). Dergelijke misbruiken zijn ons in de
krijgsgescliiedenis der Ottomannen niet bekend;
de bepalingen der Moliammedaansclie wet hebben
we boven vermeld
Niet minder stuitend en afschuwelijk zijn de
talrijke gevallen van verminking, die in de geschie-
denis der Middeneeuwen worden aangetroffen. In
den krijg tegen de Ongeloovigen sneden de Mo-
hammedanen hun krijgsgevangenen neus en ooren
af. De zucht naar geld maakte den Ottomannischen
soldaat wreed; men verhaalt, dat de legerhoofden
gewoon waren voor ieder neus, oor of hoofd een
geldelijke belooning te geven en dat de soldaten
niet zelden die hunner gesneuvelde krijgsmakkers
afsneden 3). In Europa deed men nagenoeg het-
zelfde : men kapte handen en voeten af en stak de
oogen zijner vijanden uit. Men dreef de wreedheid
nog verder: in 1136 werd aan Magnus, Koning
van Noorwegen, door Eric van Denemarken, en
1)nbsp;ward, Inquiry into the foundation and history of the law of
nations in Europe..., to the age o/g roti us. London 1793, vol.
I, p. 252—254.
2)nbsp;Vergelijk lioofdst. I, § 2, p. 14.
3)nbsp;M. d\'ohsson, V, 74 en 75.
-ocr page 104-6é
later aan Roger II door Keizer Hendrik VI de ver-
foeijelijkste en scliandelijkste aller verminkingen aan-
gedaan. Theobald, Hertog van Spoleto, in zijn
eeuw als een held vereerd, had, naar men zegt,
op dezelfde wijze met al zijn krijgsgevangenen
len handelen 1), terwijl de Seldjoek-Sultan Koe-
bad H, in 1230 een zoodanigen gruwel indedaad
ten uitvoer bragt 2).
Het lot der krijgsgevangenen is in de oudheid
steeds beklagenswaardig geweest. Zij werden ge-
dood of in slavernij gebragt — altijd wreed be-
handeld. De geringste verzachting in hun lot werd
als grootmoedigheid beschouwd in den persoon,
die zulks had bevolen 3). Ook in de eerste tijden
van het Christendom ging men met dezelfde be-
handeling der krijgsgevangenen voort; \'t was eerst
in 1179, dat de Westersche Kerk bij het Concilie
van Lateraan, en omstreeks 1260, dat de Ooster-
sehe Kerk verbood een Ckristeti-knjgsgeYmgene
slaaf te maken 4). Met de Heidenen en Mohamme-
danen schijnt men nog eenigen tijd op dezelfde
wijze als vroeger te zijn te werk gegaan.
In het laatste gedeelte der Middeneeuwen ver-
ving het stelsel van losprijs dat van slavernij en
1)nbsp;ward, Inquiry etc., I, 248—251.
2)nbsp;d\'ohsson, V, 75.
3)nbsp;Vg. grotiüs, de Jure Belli et Pacis, 1. UI, c, 11, § 7.
4)nbsp;PUTTER, Beiträge, p. 86 en 69.
-ocr page 105-ter dood brenging. Het stelsel van krijgsgevange-
nen tot slaven te maken was ten tijde van Grotius
nog niet geheel afgeschaft, en dat van vrijkoopen
duurde nog voort. Een regelmatig stelsel van alge-
meene ruiling van krijgsgevangenen was nog niet
ingevoerd, en men kan niet bepaald opgeven wan-
neer dit geschiedde. In 1665, zegt men, werd een
openbaar agent naar Engeland gezonden om over
een ruil van krijgsgevangenen uit den oorlog tus-
schen Engeland en Holland te onderhandelen. Het-
zelfde schijnt te hebben plaats gehad tusschen de
Fransche en Keizerlijke legers in Italië gedurende
den Spaanschen successie-oorlog l).
De Mohammedanen, zooals men heeft kunnen op-
merken, hebben de tijdens hun opkomst algemeen
geldende bepalingen omtrent de krijgsgevangenen
aangenomen; zij maakten deze tot slaven of doodden
hen, zoo er geen bepaalde reden bestond om hen
hetzij tegen losprijs of om niet vrij te laten. We
merken hier slechts op, dat het lot der door hen
slaaf gemaakte krijgsgevangenen — en, in het al-
gemeen, van alle slaven, die in de magt van Mo-
hammedanen waren — veel zachter was dan dat van
de slaven in Christelijke landen. Bij de Mohamme-
danen behooren oorspronkelijk de slaven tot het
huisgezin, waar zij geacht werden een deel van
1) wheaton, /rist. du progrès du Droit des Gens depuis la paix
de WestphaUe, t. I, p. 213 — 215.
uit te maken; het is verboden de vrouw afgeschei-
den van haar kinderen te verkoopen, en uit meer
dan één omstandigheid blijkt, dat alle twist over
de persoonlijkheid of zakelijkheid der slaven ijdel
en ongerijmd zou geweest zijn. Anders was het
bij de Christenen, die in hun opkomst onderda-
nen van den Romeinschen Staat waren, en niet
zoo spoedig, als wel wenschelijk ware geweest, zich
van den invloed der aldaar in zwang zijnde be-
grippen en wetten over de slavernij können los-
maken. Zij bleven aan die beginselen getrouw en
namen de hardheid der Romeinsche wet tegenover
hen grootendeels over; vandaar ook dat het lot der
slaven bij de Mohammedanen milder is geweest dan
bij de Christenen.
Na verloop van tijd evenwel werd het krijgsregt
der Mohammedanen, dat aanvankelijk zeer ruw in
praktijk werd gebragt, milder, en kwam er eenige
verzachting in het lot der krijgsgevangenen. Daar-
toe bragt vooral veel bij het regt van pendjik of
ispendj in 1362 ingevoerd. Van toen af werden
de krijgsgevangenen in twee klassen verdeeld. Alle
officieren en soldaten in den strijd gevangen geno-
men zij worden in de tractaten „prisonniers
publicsquot; genoemd —gt; kwamen den Sultan toe. Hij
handelde verschillend met hen: zij werden gedeel-
telijk tegen Mohammedaansche krijgsgevangenen
uitgewisseld, deels tegen losprijs vrijgelaten, deels
in het serail of bij openbare werken gebruikt, of
verkocht, of ten geschenke gegeven. Alle andere
krijgsgevangenen, die geen krijgsheden waren —■
men zou hen „prisonniers de guerre privésquot; kun-
nen noemen — hoorden den Ottomannischen solda-
ten, die hen magtig waren geworden, toe.
Werd het krijgsregt tegenover de Ongeloovigen
in dit opzigt milder, zoo begonnen de Mohamme-
danen daarentegen de milde bepalingen, wat hun
godsdienst-broeders aanging, uit het oog te verlie-
zen. In 14.32, toen Moerad II den valschen Moe-
stapha overwonnen had (Sonniten hadden tegen
Sonniten gevochten), verkochten de Janitsaren hun
broeders, en wel twee hunner voor één schaap. In
de oorlogen, die de Krimsche Tartaren tegen de
Ottomannen voerden, waren zij gewoon hun krijgs-
gevangenen te verkoopen, en niet zelden gebeurde
het, dat zij, om hun minachting voor de Janitsa-
ren te toonen, de in hun handen gevallenen ieder
voor een glas hom verkochten, een drankje zamen-
gesteld uit gierst en honig 1).
De vrede van Carlowitz (1699), van waar het
verval der Ottomannische magt dagteekent, be-
vatte o. a. de bepalingen, dat de Porte de uit-
wisseling en het vrijkoopen der krijgsgevangenen
zou toelaten, en zich verbinden om, tegen een ge-
ringen losprijs, de gevangenen, die zich in handen
der particulieren bevonden, in vrijheid te stellen
1)nbsp;m. d\'oiisson, t. V, p. 93.
2)nbsp;Art. 12 van het tractaat tusschen de Porte en Oostenrijk
Tl*
É
De latere vrede van Passaroimtz (1718) en an-
dere tractaten met Rusland en Oostenrijk bekrach-
tigden en breidden dit regt nog uit, zoodat sedert
het tractaat van Kutschuh-Kainardjié de teruggave
van alle in den oorlog krijgsgevangen genomen per-
sonen een beginsel van het tegenwoordige volken-
regt van Turkije geworden is.
Al de punten van het Mohammedaansch oorlogs-
regt, die we tot dusverre in het breede hebben
behandeld, komen met de Europesche krijgsge-
woonten overeen: oorlogsverklaring — het sparen
van personen, die per se onschadelijk zijn of aan
den strijd geen deel genomen hebben l) —■ de
middelen van overwinning — het verbod van ver-
giftigde wapenen en van het vergiftigen van bron-
nen en rivieren — de behandeling en het lot der
krijgsgevangenen — het verbod van verminking —■
het toelaten van rantsoen en het stelsel van alge-
heele ruiling der krijgsgevangenen. In vele opzig-
(Dr. GHILLANY, Diplomatisches Handbuch, IF Theil, 1. Lieferung,
Nördlingen 1855, s. 206—207) bepaalt, dat alle prismniers
publiés zonder losprijs zullen teruggegeven worden; dat zij, die
aan particulieren zijn verkocht, zich zullen kunnen vrijkoopen;
dat, indien zij met hun meester het over den losprijs niet eens
kunnen worden, de regter der plaats beslissen zal en bun de
vrijheid zal geven, tegen verpligting hunnerzijds om hun mees-
ter terug te geven hetgeen zij hem zullen gekost hebben.
1) Daarover hebben we in het hoofdstuk, § 2, p. 16gt;
gehandeld.
ten, zooals men heeft kminen opmerken, zijn de
Turken van hun streng Mohammedaansch regt af-
geweken en hebben zij aan de stem der mensche-
lijkheid gehoor gegeven.
Maar nu treffen wij een groot punt van verschil
aan tusschen de Europesche en Muzelmansche denk-
beelden en gewoonten: we bedoelen de voorstelling
van den krijg als een middel van eigendomsver-
krijging — ofschoon alleen ten opzigte der Onge-
loovigen.
Dat onderscheid is uit de verschillende begrip-
pen van den oorlog te verklaren.
De oorlog, naar de opvatting der Christenen, is
dàn alleen een regelmatige toestand van geweldda-
digheden en vernietiging, wanneer een wettig doel
beoogd wordt en blijft zulks, zoolang dat doel
niet is bereüct. De oorlog, met andere woorden,
is, om HEFFTERS 1) uitdrukking te bezigen, „un
„acte extreme de légitime défense.quot; — „Tantôt,
„comme cette dernièrequot; — zoo gaat hij voort —
„dun caractère purement défensif, elle cherchera
„à repousser une agression injuste, et à cet effet
„elle préviendra des menaces suspendues audessus
„d\'elle. Tantôt, réellement offensif, elle exigera le
„redressement des offenses ou des injures éprouvées
„par une juste et pleine satisfaction.quot; — \'tIs de
1) hf.fftkr, Lc Droit International Public de VEurope, {trad,
de VAllem. par j. beugson) , Paris 1857 , § 113.
betrekking der zaken en niet die der personen,
welke, onder de Christenen, den oorlog kenschetst;
deze is een verhouding van Staat tot Staat en geens-
zins van individu tot individu; de onderdanen der
oorlogvoerende magten zijn slechts hij toeval vijan-
den, en zij zijn het niet als menschen, noch als
burgers, maar als soldaten 1). Ook verschillen de
begrippen der Europeanen met die der Muzelman-
nen, wat betreft de gevolgen des oorlogs. Het vol-
kenregt laat niet toe, dat het regt van oorlog en
het daaruit voortvloeijende regt van verovering zich
uitstrekken tot den persoon en de goederen der
particulieren 2).
Geheel anders beschouwen de volgelingen van Mo-
hammed den oorlog. De Mohammedanen aan wie
Allah de heerschappij over den ganschen aardbodem
beloofd, en die Hij geroepen heeft om zich van al de
1)nbsp;PORTALIS, Discours (Tinauguration du Conseil ries Prises, du
14 Floréal , an VIII.
2)nbsp;TALLEYRAND schreef den 20 November 1806 het volgende
aan Napoleon (Moniteur Universel, 5 Décembre 1806, aangehaald
bij HEFFTEK, Le Dr. hitern. public de l\'Europe, 1. Il, § 119):
»D\'après la maxime que la guerre n\'est point une relation d\'homme
à homme, mais une relation d\'État à État,.... le droit des gens
ne permet pas que le droit de guerre et le droit de conquête
qui en dérive s\'étendent aux citoyens paisibles et sans armes,
aux habitations et aux propriétés privées, aux marchandises de
commerce, aux magasins qui les renferment, aux chariots qui
les transportent, aux bâtiments non armés qui les voiturent sur
les rivières ou sur les mers, en un mot à la personne et aux
biens des particuliers.quot;
landen der Ongeloovigen meester te maken, be-
schouwen den oorlog als een godsdienst-phgt, waar-
van de uitvoering —• benevens onschatbare voor-
deden hier namaals — reeds hier op aarde in de
uitbreiding van het Mohammedaansche grondgebied
en het verkrijgen van alles wat den Ongeloovigen
toebehoort, belooning vindt. Het belang des Islams
en het verschil van godsdienst, zijn reeds voldoende
redenen tot oorlog 1). De oorlog wordt niet ge-
voerd tegen een Staat, maar tegen de Ongeloovi-
gen; de betrekking, die door den oorlog ontstaat,
is niet van Staat tot Staat, maar van individu tot
individu; de persoon niet alleen, maar ook al de
goederen der Ongeloovigen zijn het onderwerp van
den oorlog. Dientengevolge geeft de Mohamme-
daansche wet, die (evenals al de Avetten der Mu-
zelmannen) bovenal, zooals reeds gezegd is, gods-
dienstig is, dan ook den godsdienstkrijg op als een
der wijzen om door toeëigening den eigendom van
personen en zaken te bekomen 2).
Lang is dat beginsel nageleefd. Men herinnert
zich hoe de Muzelmannen, ten tijde van hun magt,
geheele provinciën van haar bewoners beroofd heb-
ben, hoe geheele landen onder de overwinnaars
1)nbsp;Verschillende plaatsen van den Koran bewijzen het.
2)nbsp;Zie bij iw cauukOY, die in zijn meermalen aangehaald
Législation Sunnite, rite Ilancfiquot; den godsdienst-ooi log behandelt
in de afdeeling Code Civil. — Vergelijk wat we hierover in het
hoofdstuk, § 1 en 2 hebben bijgebragt.
-ocr page 112-zijn verdeeld, of ten voordeele van den Moliamnie-
daanschen Staat waqf zijn gemaakt. De zeventiende
eeuw is nog getuige geweest van meer dan één
voorbeeld van dergelijke onteigeningen en rooftog-
ten door de Turken in Europa gepleegd. Thans
is, sedert ongeveer een paar eeuwen, het naleven
van dat beginsel der Mohammedaansche godsdienst-
wetten door hun zwakheid onmogelijk geworden;
en, daar het niet te verwachten is, dat het Otto-
mannische Rijk ooit zoo krachtig zal worden, orn
alle menschelijke regten en regtvaardigheid onver-
hinderd met voeten te kunnen treden, zoo mag
men aannemen, dat het besproken beginsel van hun
volkenregt thans geheel en al verlamd is en met
de doode letter eener wet volkomen gelijk staat.
Het geheele krijgsregt der Turken, zoo als het
thans is, stemt derhalve met de Europesche ge-
woonten en regten overeen. De jongste krijg met
Rusland is er het sprekende bewijs van.
J
§ 3. Tractaten en Vrederegt.
Zoolang de Mohammedanen moedige en welge-
oefende krijgsbenden uitmaakten, werd steeds door
hen oorlog gevoerd en sloten zij met de Onge-
loovigen niet dan korte wapenstilstanden. Dit was
het geval met de Bjzantijnsche Keizers, die nooit
dan wapenstilstanden van de Kaliefen en andere
Aziatische Vorsten konden verkrijgen i). De min-
achting en godsdiensthaat, welke zij inzonder-
heid den Christenen (door hen afgodendienaars
genoemd) toedroegen, lieten niet toe in vriend-
schap en vrede met deze te leven. Reeds waren
de Turken een volle eeuw op Europeschen grond
gevestigd, en toch stonden zij nog — ofschoon
hun gebied door wapengeweld tot den regter-oever
van den Donau was uitgebreid met geen an-
dere Europesche mogendheid in betrekking dan
met die, welke door de nabuurschap onder het
bereik hunner wapenen waren geplaatst 3).
In dat opzigt was weinig verschil met het Wes-
ten, want daar had het streven der Pausen naar
de wereldheerschappij verschillende wanbegrippen
doen geboren worden. Evenals bij Mohammeda-
nen het geval was, zoo werden, naar de meening
der Christenen, alle Ongeloovigen, Heidenen, Mo-
hammedanen en ketters als vijanden beschouwd en
buiten de wet gesteld 3). Zoo meende men o. a.,
dat men zich de Ongeloovigen regtens kon toeëige-
1)nbsp;m d\'ohsson, V , 66.
2)nbsp;m. d\'ohsson, VII, 468.
3)nbsp;Olim, quum Juris Gentium auctoritas inter ipsos Christia-
nos satis laxa et fragilis esset, et infideles societate generis
humani , certe communione juris exckiderentur , et ad principia
Juris gentium frustra provocaturi fuissent, jus dominii in Indis
perpetuo fere fuisse spretum , quis miretur? (g. f. essers, Spec.
Jur. Gent, de modis acquirendi dominii Originariis , Utrecht
1851, p. 22 , zio ook de noot).
nen en tot slaven maken —■ vooral de Afrikaan-
sche Negers, die men voor afstammelingen van
Cham hield l). Geen wonder dus dat het Chris-
telijk Europa in de Turken gemeenschappelijke
vijanden zag, zoowel om de haat, die zij voor den
Christen-naam koesterden, als om de wreedheden,
die zij in de veroverde landen pleegden en de al-
gemeene vrees, die hun magt verwekte 2).
Toen gold ook in het Westen de bekende regel:
„cum infidelibus et haereticis nulla fides;quot; toen was
het gevoel van eerlijkheid en godsdienst nog zoo
weinig in de harten geprent, dat men dacht dat
alléén de eed verbindend was, en dat de Paus de
magt bezat om van alle verbindtenissen en eeden
te ontslaan. Menigmaal hebben zij dan ook, wan-
1)nbsp;c. cantu , Hist. Universelle (trad. de l\'Italien) , Bruxelles ,
1848, t. VII, p. 64. — De schrijver zegt: »Dans le.i idees
du temps l\'Idolâtre et le Musulman, esclaves du démon, pou-
vaient h bon droit être tenus en servitude.quot; — Verder zegt bij,
sprekende van den Negerhandel : »L\'un des motifs les plus puis-
sants qui portaient à visiter les côtes d\'Afrique, c\'était l\'espoir
d\'en tirer des esclaves nègres qui avaient beaucoup de valeur
sur nos marchés. Les philosophes les disaient d\'une race infé-
rieure à la nôtre; les théologiens lisaient dans la Bible que la
descendance de Cham avait été destinée à servir éternellement ;
les hommes d\'Etat déclaraient que ces esclaves n\'étaient que
\'des gens réservés au.quot;s supplices, dont les chefs préféraient tirer
partie en les vendant. . . — Waren zóó de gedachten van het
algemeen, de R. Katholieke schrijvers verkondigden een geheel
andere leer. Zie eenige fraaije plaatsen uit hun werken door iiüiG
DE GEOOT, in zijn Mare liberum, 4® hoofdstuk, bijgebragt.
2)nbsp;m, d\'oiisson, VII, 459.
-ocr page 115-neer liet bestaan van den een of anderen eed liet
bereiken van liun doel in den weg stond, van dat
vermeend regt gebruik gemaakt, en de niet genoeg-
zaam onafhankelijke Vorsten genoodzaakt éénmaal
gesloten verdragen te verbreken, vattel haalt er
eenige historische voorbeelden van aan. Zoo deed
Cesarini, legaat van Paus Eugenius IV, het tractaat,
\'t welk üdislaus. Koning van Polen en Hongarije,
met Amurath gesloten had, verbreken; het was de
wil des Pausen, dat de oorlog tegen de Turken
zou worden voortgezet. Die vredebreuk evenwel be-
kwam Udislaus zeer slecht; zijn leger werd voor
Varna verslagen en hij-zelf vond daar den dood l).
Het stelsel der Mohammedanen betrekkelijk de
vredebreuk wanneer het belang des Islams in het
spel is, moge af te keuren zijn, de praktijk steekt bij
hun valsche theorie zeer gunstig af. Vele schrijvers
roemen de wijze waarop Turkije de gesloten Trac-
taten heeft nagekomen 2); en met regt. Minder
loffelijk heeft de Porte gehandeld, wanneer slechts
een wapenstilstand met naburige Vorsten was aange-
gaan; doch hetzelfde verwijt verdienen ook de Euro-
pesche Staten, die met haar in oorlog geraakten;
de gesloten wapenstilstanden werden nu eens van
den eenen, dan weêr van den anderen kant ge-
k
1)nbsp;VATTEL, Le Droit des Gens, \\. II, ch. XV, §§ 213 en 230.
VOLTAIKB handelt in het breede over dit geval in zijn Esscd sur
les moeurs des nations, ch. LXXXIX.
2)nbsp;O. a. iiErFTER, § VII, in de noot.
-ocr page 116-schonden, en zeer dikwijls is die schennis zóó
duister, dat de Geschiedschrijvers alleen het feit
opgeven, zonder de partij, die zich er aan schuldig
maakte, te kunnen aanduiden. Maar naauwelijks had
de Porte tractaten met de Europesche Staten ge-
sloten — een feit dat reeds van haar zwakheid ge-
tuigde en haar aanstaand verval verkondigde l) —■
of zij begon het gegeven woord te huldigen en ge-
trouw te blijven, en kwam de verbindtenissen zóó
stipt na, dat zij, met de afschuwelijkste wet, als
een voorbeeld van trouw en eerlijkheid genoemd is
en ook genoemd mogt worden. Trouwens die ver-
dienste is niet zeer groot: hem dien alle magt ont-
breekt om een snood plan ten uitvoer te brengen,
en die zich zeiven om zijn deugd prijst of daarom
geprezen wordt, mag wel geen groote lof worden
toegezwaaid!
Op den ganschen tijd der Middeneeuwen hebben
de zoo even aangehaalde valsche begrippen invloed
uitgeoefend. Lang dacht men — evenals bij de
Mohammedanen ten opzigte der Christenen plaats
vond — dat het niet geoorloofd was tractaten of
vriendschapsbanden met de Mohammedanen aan te
gaan of aan te knoopen. Zelfs ten tijde van Huig
de Groot was dat denkbeeld nog niet uitgeroeid:
de beroemde schrijver vraagt zich in zijn onsterfelijk
werk de Jure Belli et Paeis af, of het sluiten van
1) Vergelijk 1quot; hoofdstuk, § 3, p. 25.
-ocr page 117-tractaten met de Heidenen en Muzelmannen wel
geoorloofd is uit een godsdienstig oogpunt, hoewel
zulks volgens het natuurregt aan geen den minsten
twijfel onderhevig is 1). Hij komt tot een bevesti-
gend antwoord, doch denkt dat zulks weer minder
geoorloofd is, wanneer het een verbond moet teweeg
brengen om een Christen-Vorst te beoorlogen. —
LORD COKE 3), die vier soorten van tractaten onder-
scheidde, meende dat men wel een foedus pacis,
wel een foedus congratulaüonis en een foedus com-
mutationis mercium met hen mogt aangaan, doch
geen foedus mutui auxilii. — Heeds ten tijde van
vattel schijnt geen de minste twijfel daaromtrent
meer te hebben bestaan 3).
Niettegenstaande die in zijn tijd nog heerschende
begrippen en tot groote ergernis van de geheele
Christelijke wereld, had Frans I van Frankrijk —
wiens politiek, tot stuiting van Karei V\'s pogingen
1)nbsp;grotius, de J. B. e« p., L II, c. XV, § 8, sqq.
2)nbsp;Aangehaald bij k. phillimore , Commentaries upon Interna-
tional Lav}.^ I, 81 , in de noot.
3)nbsp;»La foi des traitésquot; zegt deze schrijver (1. II, ch. XV,
§ 23C) »n\'a aucun rapport à la différence de Religion et ne peut
en dépendre en aucune manière. La monstrueuse maxime que l\'on
ne doit pas garder sa foi aux hérétiques a pu lever la tête
autres fois entre la fureur de parti et la superstition ; elle est
généralement détestée aujourd\'hui.quot; — In § 162 zegt bij : »La
loi naturelle seule régit les traités des Nations; la différence
de Religion n\'y fait absolument rien.quot;
0111 een wereldheerschappij te vestigen en de een-
heid van geloof te herstellen, gedurig nieuwe
vijanden tegen hem zocht in het harnas te jagen,
zich tot de Turken gewend, die sedert eenigen
tijd neiging hadden getoond om met Europa en
vooral met Frankrijk in aanraking te komen 1);
en het was hem gelukt in 1535 3) een oiïensief
verbond met Soleiman 11 te sluiten. Ten gevolge
daarvan deed de Sultan in 1535 zijn troepen een
landing in Apulië doen en die provincie verwoes-
ten. Volgens afspraak had Erans I in het Mi-
lanesche moeten vallen om alzoo de bewegingen
der Ottomannen te ondersteunen. Doch zulks vond
geen plaats. De Turken verwijderden zich dien-
tengevolge uit ApuKë en Soleiman was zeer ver-
bolgen over de zonderlinge handelwijze van zijn
bondgenoot, welke hij trouwloos noemde 3). Die
landing in Apulië werd spoedig door een inval in
Hongarije gevolgd; doch het sluiten van een wapen-
stilstand tusschen Frans I, den Keizer en hun
bondgenooten (waar onder Soleiman niet begrepen
werd) maakte een einde aan alle vijandelijkheden
en verbrak ook het verbond tusschen den Sultan
1)nbsp;i)e fiiassan, Histoire de la Diplomatie Française\'EiAiiion,
t. I , p. 366.
2)nbsp;HEKKEN, Manuel Historique du system,e politique de l\'Europe
{trad. de l\'allemand); de flassan geeft 1537 als jaartal op.
3)nbsp;du mont, Hist. des traités de Paix II, 207 ; — de flas-
san , t. a. p. , p. 371.
en Frans I. In 1548 evenwel, toen de oorlog
tegen den Keizer weêr een aanvang nam, gelukte
liet Frans I liet verbond met de Turken te her-
nieuwen ; de verovering van een gedeelte van Hon-
garije door Soleinian en het bombardement van
Nice door Fransche en Turksche eskaders 1) ge-
tuigden van de goede verstandhouding der bond-
genooten en stuitte de plannen van Karei V, hun
gemeenschappelijken vijand.
De gevolgen van dat offensief verbond zijn voor
Frankrijk gewigtig geweest. Het redde Frankrijk
en Europa van de veroveringsplannen van Karei
V, en het werkte niet weinig mede om de Staten
in evenwigt te brengen; het kan zelfs, zegt de
CHARRiÈRE als een middel van beschaving be-
schouwd worden, voor zooverre namelijk des Kei-
zers mededinger de eerste is geweest die tegenover
de ongeloovigen de diplomatieke verdraagzaamheid
heeft in acht genomen. — Wat Turkije betreft,
dat verbond heeft de Muzelmannen met de Euro-
pesche politiek eenigzins in aanraking gebragt, en
het is door dat verbond dat de Porte beschouwd
kan worden — om de eigenaardige uitdrukking
phillimore te bezigen — „to have been introduced
1)nbsp;heeeen, t. a. p., bL 34 en 35.
2)nbsp;charrière, Négociations dans Ie Levant, aangehaald bij
Ie Bn de st. génois et yssel de schepper , Missions diplomati-
ques de corneille düpliciüs de schepper, dit sgepperus ,
Gand 1848, p. 13.
„into the poHtical system of the West, and to have
„become a consenting party to a branch oi positive
„International Law l).quot;
De voornaamste tractaten bevattende een offen-
sief of defensief verbond met de andere Europesche
Staten gesloten, zijn van latere dagteekening. In-
middels was de Porte genoodzaakt geworden ■—■
ten gevolge van ongelukkige veldslagen — van het
verbod der wet om, nimmer „eeuwigen vredequot;
met de Ongeloovigen te sluiten, af te wijken, en
had zij tot menig tractaat, waarin haar die clau-
sule werd opgedrongen, moeten toetreden. Het traC\'
taat van Constantinopel (van 16 November 1720)
met Eusland 2), bevatte reeds een dergelijke bepa-
ling; in dat van Belgrado (1739) tusschen Anna van
Rusland en de Porte gesloten, vindt men die be-
paling terug 3). Die clausule ziet men vervol-
gens herhaald in de meeste tractaten, welke
sedert tusschen den Sultan en de Europesche Sta-
ten gesloten zijn; zoodat men kan zeggen dat sinds
het midden der 18® eeuw de Porte die clausule heeft
1)nbsp;E. PHILL1M0RE, Commentaries I, 460.
2)nbsp;art. I. »11 y aura paix stable et perpétuelle, amitié vrai^
et sincère entre les deux Etats et leurs sujets.quot;
3)nbsp;Art. I: »que la paix soit maintenue perpétuelle , constante
et inviolable sur terre et sur mer ; que la sincère harmonie soit
conservée et que l\'amitié demeure inaltérable. . . . entre les deux
suprêmes parties contractantes. .. . leurs Héritiers et successeurs,
et de même entre leurs Empires , Domaines , Terres , Sujets et Ha-
bitants des deux nations.quot; wbnck, Cod. J. G. Eec. I, 370-
aangenomen, en, door den vrede als den norma-
len toestand van Volken en Staten te erkennen,
van haar verkeerd stelsel is afgeweken, een stap
verder op den weg der verbeteringen heeft ge-
daan en in een opzigt meer de ware leer van het
volkenregt is nabij gekomen.
Onder de voornaamste offensieve en defensieve
Alliantiën, welke door de Porte met Christen-Sta-
ten gesloten zij„, behooren: het defensief verbond
m 1739 met Zweden aangegaan 1) tegen de was-
-nde i^agt der Russen; ^ het offensief verbond
me ]gt;„en 2) tegen Rusland en Oostenrijk ge-
ngt „wegens het nadeel, dat deze twee vijanden
van den Sultan, door het overtrekken van den
Uonau, aan het evenzeer gewenschte als noodzake-
hje evenwigt van magt toegebragt hadden;» het
oöensief verbond met Rusland (1798) ter verdedi
gmg van het Ottomannisehe Rijk, welks grondge-
bied door den inval der Fransche troepen in Egypte
was geschonden 3); tot welk verbond MngelaT^,^
January en de Koning der Beide-Sicmn den
rbonr?™nbsp;quot;
van tC^w ^^^^nbsp;-- —
quot;^\'^\'^^-(8Jnlijl833),tegendenop-
1) WENCK, C, J Q n
\' ^\'-^«tkns, Recueü, Yll p g;!\' ^^
—recuei vii \'so • .
\' v^ij £.30 en 337.
-ocr page 122-gestaneii bassa van Egypte, Meheraet-Ali i); —en
eindelijk het offensief verbond met Bngelmd en
Franhrijk, den 13\'\'° Maart 1854 te Constantinopel
gesloten, tegen Rusland 3).
Die Alliantiën brengen ons van zeiven op een
voornaam gedeelte van de leer van het volkenregt:
dat, namelijk, \'twelk de Interventie tot onderwerp
heeft. Dit punt is des te gewigtiger, daar de Euro-
pesche Staten, die met de Porte het meest in aanra-
king waren, steeds voor het een of het ander belang
bij haar tusschenbeiden hebben moeten komen.
Elke Staat is, in beginsel, onafhankelijk en kan,
zoowel wat zijn regeringsvorm als wat zijn buiten-
landsche Politiek aangaat, regtens naar welgeval-
len handelen. Maar, evenals alle regt zijn grenzen
heeft, zoo heeft het volkenregt ook de zijne, welke
door de regten der andere Staten worden bepaald.
De onafhankelijkheid en de regten van een Staat
nu in evenwigt te houden met de onafhankelijk-
heid en de regten der overige leden van het groote
volkenverbond, ziedaar het stelsel waarop de In-
terventie berust en welk haar doel is. — Het lijdt
geen twijfel of dat regt kan, naarmate van den
trap van beschaving en van het karakter, de zeden,
wetten en godsdienst, van de andere volken in om-
vang en aard verschillen; niemand zal dan ook
1)nbsp;MARTENS, Nouveau Recueil, XI, 655.
2)nbsp;Annuaire des deux inondes, 1853—54, p. 907.
-ocr page 123-zwarigheid maken om aan het regt van Interventie
bij de Anamezen b. v. meer uitgestrektheid dan aan
dat, \'t w^elk bij de Turken plaats heeft, toe te
kennen, en het bij de Turken uitgebreider aan te
nemen dan bij de andere Europesche of bij Chris-
telijke Staten: immers het regt van Interventie heeft
de handhaving en de gelijkheid van aller regten
en verpligtingen ten doel; waar nu het regt van
den een verkort is en niet gelijk gesteld kan wor-
den met dat van den ander, daar moeten — tot
herstelling van dat regt — van de zijde des an-
deren de verpligtingen grooter worden. — Van
daar, naar ons dunkt, heeft de Interventie bij de
Turken in meer gevallen mogen plaats hebben,
dan zulks bij een ander Europeschen Staat het ge-
val heeft kunnen wezen.
Het spreekt van zelf, dat, zoolang de Turken
het schrikbeeld der Christenen zijn geweest, de
Europesche Staten — behalve Frankrijk, welks
vriendschapsbetrekkingen met den Sultan zulks toe-
lieten -— zich met de zaken der Turken niet heb-
ben bemoeid. Tegen hen — op aanstoken der
Pausen —. godsdienstkrijg te voeren en hen buiten
Europa te verdrijven was toen de Politiek der Ca-
bnietten. Maar met den vrede van Carlowitz kwam
aan dien Staat van zaken een einde, en veranderde
de verhouding der Europesche magten met de Tur-
ken geheel en al. Het verval van het Ottonianni-
sche Kijk na de ongelukkige veldslagen, welke van
6*
-ocr page 124-1683 tot lt)98 geleverd werden, was zóó snel, de
verschillende belangen waren zóó tegenstrijdig, dat
er een geheele ommekeer in de Politiek plaats
vond, en men sinds het laatst der vorige eeuw, en
vooral in de onze, er veel meer naar streeft de
Turken in Europa te houden, dan hen naar Azië
te verdrijven 1). Aldus is de verlegenheid der Eu-
ropesche mogendheden betrekkelijk de verdeeling
of de organisatie van Europeesch-Turkije, de red-
ding van het Ottomannische Rijk geworden.
De vrede van Carlowitz had nog meer gevolgen.
De Porte heeft — na eerst bestendig geweigerd
te hebben ■— de Interventie van Engeland en onze
Republiek, door welker bemiddeling, die vrede, zóoals
bekend is, tot stand kwam, aangenomen en erkend,
dat de Interventie van Europesche mogendheden
voor een algemeen belang met het publiek regt
overeen kwam; zij stond den gezanten van den
Keizer, dien van den Koning van Polen 3) — en,
in het algemeen, allen gezanten — toe, klagten
in te brengen en voorstellen te doen betrekkelijk
godsdienstpunten en het bezoeken van Jerusalem,
zij hield op — om de uitdrukking van cantü te
gebruiken — „elle cessa d\'être fanatique et de
1)nbsp;koch, Histoire des Tr. de Paix.. . refondue par scholl, t.
XIV, p. 250.
2)nbsp;Tractaat van Carlowitz — Polen en Turkije, art. 7)\'
Oostenrijk en Turkije, art. 13.
„placer la Religion en tête de toutes ses négotia-
„tions 1).quot;
Gaat men de geschiedenis na, zoo vindt men
dat een vijfvoudige Interventie ten opzigte van Tur-
kije heeft plaats gevonden; 1°. ter bescherming van
den handel, den persoon en de goederen der land-
genooten; 2°. op godsdienstigen grond, met betrek-
kmg tot de vrijheid van godsdienst-uitoefening voor
de onderdanen der Europesche Staten en de be-
scherming der bedevaartgangers en heilige plaat-
sen; 3°. op godsdienstigen grond, met betrekking
tot de Christen-onderdanen des Sultans; 4°. op po-
litieken grond, ten behoeve dierzelfde onderdanen,
en 5». op grond van het evenwigt en de rust van
Europa.
Voor alle bestonden gewigtige gronden.
I. De Interventie ten behoeve der Europesche han-
delaars in Turkije — en, in het algemeen, in
de Muzelmansche Staten — dagteekent reeds van
vroeg. Hierover zullen we in § 5 van dit hoofd-
stuk verder handelen, daar dit onderwerp ouder
liet vreemdelings-regt te huis behoort. We merken
te dezer plaatse slechts aan, dat die bescherming
ttians nog noodig is: want, zoowel in Turkije als
inde meeste Oostersche Rijken, zijn de vreemde-
lingen niet in de natie opgenomen; zij blijven er,
1) CAKTu, Hist. Univef£elle,i. IX, p. 165, (Ed. dc Briixdles).
-ocr page 126-in de oogen der bevolking, altijd vreemdelingen,
even als de kinderen in haar midden uit dezen ge-
boren 1). Daarbij liet de dweepzucht en de trots
den Turken eigen niet toe Ongeloovige vreemde-
lingen op gelijken voet met hen te stellen 2). Op
allerlei wijzen werd hun handel belemmerd, en groot
Waren de afpersingen, welke zij van de Muzelman-
sche overheden te lijden hadden. Daarom zijn ook
de Italiaansche Bayles en de Pransche gezanten ten
hunnen behoeve bij de Porte steeds tusschenbeiden
gekomen. De Sultans, die waarschijnlijk aan de be-
langen der schatkist dachten, zagen de juistheid der
aanmerkingen in, en begonnen door verschillende
bepalingen in de Capitulatiën voor de veiligheid
der vreemde kooplieden zorgvuldig te waken 3).
II. Voor de Interventie ten behoeve van de bede-
vaartgangers, het bezoeken der heilige plaatsen als-
mede voor de vrije uitoefening der Christelijke gods-
dienst ten behoeve der Europeanen, ontbraken ook
geen gronden. De Mohammedaansche wet gunt
den Christenen en Joden wèl het bezit en gebruik
van die Kerken en Synagogen, welke tijdens de
invoering van den Islam in een land reeds wa-
ren opgerigt, en het herstellen van die, welke in
verval zijn geraakt; doch het bouwen van nieuwe
1)nbsp;wheaton, Hist. du Progr. du Dr. des Gens, I, p. 325. —
2)nbsp;Vg. hoofdst., § 5.
S) Hierover zal in § 5 van dit hoofdstuk breedvoeriger ge-
handeld worden.
duldt zij niet l). Van dit voorschrift heeft men
moeten afwijken en den gezanten moeten toe-
staan in hun hôtel een kapel voor hun godsdienst-
oefening te bouwen 3). Bovendien is bij verschil-
lende gelegenheden verlof gegeven tot het bouwen
van nieuwe kerken, zoowel te Constantinopel als
te Gallipoli en elders; en aldus heeft de bemoei-
jing der gezanten het den Europeanen mogelijk ge-
maakt hun godsdienst in Turkije vrij uit te oefe-
nen, Door den Jtatti-hmiayoen van 1856 is ook
aan de rajat het regt gegund om nieuwe kerken
op te rigten, „wanneer evenwel geen beletselen van
administratieven aard in den weg staan 3).quot; — De
Mohammedaansche wet verbiedt insgelijks de open-
bare uitoefening van de godsdienst, zooals het
klokken luiden, de processiën op straat, en derge-
lijke. In genoemden hatti-lmmayoen is ook van
dat verbod eenigzins afgeweken, in zooverre name-
lijk dergelijke openbare uitoefeningen van de gods-
dienst op die plaatsen geoorloofd zijn, waar geen
andere godsdienst beleden wordt.
•Wat de veiligheid der bedevaartgangers betreft,
1)nbsp;2ie o. a. rosenmüller in zijn meermalen aangeh. Anal,
§ 52.
2)nbsp;Zie b. v., die bepaling voor den Russischen Minister ge-
maakt in het 14« art. van den Vrede van Kutsdmk Kainardjié. —
De Annuaire des deux Mondes, a°. 1852—53, bl. G21, geeft de
wijze op hoe de Chistenen die wet wisten te ontduiken.
3)nbsp;Annuaire des deux mondes, 1855 — 1856, p, 689.
-ocr page 128-men herinnert zich dat de gruwelen aan hen gepleegd
en de belemmeringen, quot;welke zij in de uitoefening
van die daad van vroomheid, van de Seldjoek-Tur-
^en, die zich niet lang voor den eersten kruistogt
van Jerusalem hadden meestergemaakt, ondervon-
den hadden, de aanleiding zijn geweest tot de gods-
dienst-oorlogen, welke de Christenen twee volle
eeuwen tegen de volgelingen van Mohammed heb-
ben gevoerd. Toen de poging der Christenen om
hun pelgrimsoord den Mohammedanen te ontnemen
mislukt was, en niet lang daarna het Byzantijnsche
Keizerrijk in handen der Ottomannen gevallen was
hadden die verdrukkingen, ofschoon verminderd!
met geheel opgehouden; het getal bedevaartgan-
gers was ook geringer geworden. Door bemidde-
hng echter der Fransche gezanten, die wegens
de vriendschapsbanden, welke tusschen de Ko-
ningen van Frankrijk en de Sultans sedert Frans I
waren ontstaan, eenigen invloed verkregen hadden,
werd het lot niet alleen van de Fransche bede-
vaartgangers, maar ook van alle Christenen, zeer
verzacht, terwijl in de Capitulatiën verschillende
voorregten- met betrekking tot het bezoeken der
heilige plaatsen en de Latijnsche kerken en klooster-
lingen, werden aangetroffen.
De Capitulatiën, die ze bevatten, zijn die van
1604, 1673 en 1740, wat de Franschen betreft.
De inhoud dier bepalingen is tweeledig: eenige
artikelen hebben op de heilige plaatsen en bedevaart-
gangers betrekking; andere op de algemeene be-
scherming der Christelijke godsdienst.
De Franken — dat zijn alle Europesche Chris-
tenen — van welken stand of landaard ook, die
Jerusalem bezoeken, alsmede de kloosterlingen, die
zich bmnen of buiten deze stad of in de Kamama
(kerk van het heihge graf) bevinden, zullen met
rust gelaten worden — niet uitgezonderd de on-
derdanen van mogendheden, waarmee Turkije in
vijandschap is, wanneer zij zich onder bescherming
van de Fransche vlag geplaatst hebben 1). De
plaatsen, welke de bedevaartgangers plegen te be-
zoeken, en die door Frankische kloosterlingen be-
woond en bezeten worden, zullen in hun handen
ij^ven, zonder dat zij daarvoor belastingen zullen
eüoeven te betalen 2). De kerken, welke zij te Je-
rusalem hebben, zullen op aanvrage van den gezant,
net verleenen van een firman door den Sultan,
^ogen worden hersteld; ééns in het jaar slechts
^ en de Mohammedaansche overheden de door de
menbsp;vereerde plaatsen in oogenschouw ne-
„ I\'rankische bisschoppen en kloosterlingen
®n hun godsdienstoefeningen in hun kerken
ogen verrigten, en met vrede gelaten worden,
zoo-
) Capitulatie 1740 door de Porte aan Frankrijk verleend,
1, 32, 34, en 67. wekck , C. J. G. R., P deel.
Capitulatie 1740, art. 33.
Capitulatie 1740, art. 82.
lang zij de grenzen van hun ambt niet overschrijden l).
De twee kerken, welke de Jesuiten en de Capucijnen
te Galata hebben, blijven in hun bezit, alsmede
die, welke de Franken te Smyrna, Seyde, Alexan-
drië en in de andere plaatsen van den Levant
hebben. Geen geld zal hun uit dien hoofde worden
afgeperst, en men zal hen niet verontrusten — ook
niet wanneer zij het Evangelium in het hospitaal
te Galata lezen 3).
Deze bepalingen — mitsgaders de overige in
de Capitulatie van 1740 vervat, zijn in het trac-
taat van Parijs van 6 Messidor jaar X (25 Junij
1802) hernieuwd, bevestigd en thans nog van
kracht 3).
Niet voor het laatst der 17® eeuw is Busland
in geregelde betrekking met Turkije gekomen. Doch
naauwelijks had het eenige voordeelige oorlogen
gevoerd, of er werden bepalingen in de tractaten
met den Sultan betreffende het bezoeken van de
heilige plaatsen door belijders van de Grieksch-
Orthodoxe Kerk gemaakt; zoo bevat reeds het
tractaat, den 16®quot; November 1720 te Constantinopel
gesloten iets hieromtrent 4). Bij den vrede van
1)nbsp;Capitulatie 1740 , art. 35.
2)nbsp;Ibidem, art. 36.
3)nbsp;koch, Hist. des Tr. de Paix ref. par souöll , t. XIV, p.
509 en t. V, p. 409.
4)nbsp;Zie koch, t. a. p., deel XIV, p. 298.
-ocr page 131-Belgfado (1739) l) en dien van KutscJmh-Kainafdjié
(1779) 2) nam men die bepalingen over; door den
vfede vm Andrinopel (1829) 3) werd liet genot der
vrijlieid van godsdienst voor Moldavië en Walla-
cbije door den Sultan bevestigd. Die artikelen
handelen alleen over de vrijheid om ongehinderd
en zonder betaling van ùkafaadj, peslcaadj of andere
dergelijke belastingen de heilige plaatsen te mogen
bezoeken 4). Voorts werd in art. 14 van den vrede
van Kainardjié toegestaan, dat, behalve de kapel
van den Eussischen gezant, nog een openbare
Kerk van den Griekschen ritus te Galata zou mo-
gen worden opgerigt.
Wat de Protesta7ïtsche Staten betreft, daar zij
minder belang bij de zaak hadden, komen weinige
bepalingen daaromtrent in hun tractaten met den
Sultan voor. Zoo wordt o. a. in het handelstrac-
1)nbsp;wknck, C, J. (?. I, § 82; art. 11 van dien vrede.
2)nbsp;Art. 8; maktens , Recueil de Traités, II, 300.
3)nbsp;Art. 5; «elles conserveront tous les privilèges et immu-
iiités qui leur ont été accordés .... en conséquence elles joui-
ront du libre exercice de leur cultequot;----(Dr. ghilany, Dipl.
Handb., IP Th., Lief. S. 287).
4)nbsp;Art. 11 van den Vrede van C. P. (1720) luidt aldus: vxl
sera permis aux Russes de faire des pèlerinages à Jérusdem et
en d\'autres Lieux Saints, sans qu\'ils soient assujettis , ni à Jé-
rusalem ni ailleurs, à aucun tribut Icaratsch on peskasch, ni à
des exactions pécuniaires pour leurs passeports. Les Ecclésias-
tiques Russes qui s\'arrêteront sur le territoire de la Porte ne
seront point molestés.quot;
taat, dat in 1739 tusschen de Porte en Zweden
werd aangegaan, alleen bedongen „dat de vrijheid
tot het uitoefenen van de godsdienst, welke aan de
bevriende Staten was toegekend, ook aan de Zweden
zou worden toegestaan 1). In 1845 echter heeft
Engeland zich met de belangen van het Protestan-
tisme ernstiger bemoeid, en ook bewerkt dat een
trman werd uitgevaardigd, waarin aan Groot-Brii-
tanjes en Pruissens onderdanen geoorloofd wordt
een afzonderlijk gebouw voor hun godsdienstoefe-
ningen in Jerusalem op te rigten 2). Kort daarop
in Maart 1853, verkreeg Stratfort Canning van
den Sultan den afstand van een stuk grond, ten
1) Art. 16: »...et pro exercitio religionis caeteris amicis
concessa libertas in eorum quoque favorem concedaturquot; (i. e.
Sueeorum) ; wenck I, 489. Echter komt in art. 54 der Ca-
pitulatie van Nederland met de Porte, Aquot; 1612, reeds een
bepaling daarover voor. We deelen het in zijn geheel mede.
»De Ingesetenen van de Hooggedachte Heeren Staten-Generael
ende alle die onder haer staendie na Jerusalem sullen reysen
om de landen te besien soowel in \'t heengaen, als in \'t wederkee-
ren sullen vrijelijk na haer believen mogen gaen; sonder dat
haer yemand eenige moeite mach aandoen ; de Munnicken sijnde
in de Camania, noch oock yemants anders en sal durven eenich
beletsel ofte bekommernis geven, noch oock seggen ghy sijt Lu-
Uranen , wy willen u de plaetse niet laten sien, maer sullen gehou-
den wesen de plaetsen die men gewoon is te slen, haer te
toonen, sonder eenich tegenstant te doen, ofte eenich excusen
voor te brengen.quot; {Historie en Verhael van Sahen van Staet en
Oorlogh, door lieuwe van aitzem.\\, \'s Gravenliage 1657 I, 2®
bocck, bl. 334).
2) iiEUSTLET , Coli, of Treaties and Conventions, IX, 7 39 v.
-ocr page 133-einde te dienen voor een hetere begraafplaats, zoo
voor R. Katholieken als voor Protestanten i). —
III. Van geheel anderen aard is de Interventie
der Europesche Mogendheden — onder den naam
van „Bescherming der Christelijke godsdienstquot; —
met betrekking tot de onderdanen der Porte zelve.
Even billijk en geoorloofd als de Interventie der
Mogendheden ten behoeve harer onderdanen bij een
andere is, zoo onregtmatig en strijdig met de onaf-
hankelijkheid der Staten is, in den regel, die ten
opzigte der onderdanen derandere mogendheid zelve.
Doch de Interventie van Erankrijk en Rusland had
niet juist daarop betrekking, maar wel op het bezit der
heilige plaatsen. De afgunst der Latijnsche en Griek-
sche Christenen had daartoe aanleiding gegeven.
De Latijnen beweren het bezit der heilige plaat-
sen verkregen te hebben bij de Capitulatie van
1535, door Soleiman II aan Erans I verleend; deze
bevat echter niets bepaalds daaromtrent. Zekerder
bewijs levert de hatti-sjerif, welke Achmet op aan-
drang van den Eranschen gezant in 1690 uitvaar-
digde, en die de teruggave van de door de Grie-
ken in bezit genomen heiligdommen gebood 3). In
de Capitulatie van 1740 wordt wel over het bezit
1)nbsp;Voor meer bijzonderheden, zie stkatfort canning\'s
Report, bij herstlet, Coll. of Tr. and Conv., IX, 744.
2)nbsp;koch, Hist. des Tr. d. Paix. refotiduepar schöll , t. XIV,
P- 212; Annuaire des deux Mondes, 1851- 1852, p. 712.
en genot van plaatsen gesproken en worden er de
Frankische kloosterlingen in het bezit bevestigd l);
doch die Capitulatie zegt niet welke die plaatsen
zijn, zoodat daarover groote duisterheid heerscht.
Van den anderen kant houden de Grieken vol,
„dat het door historische overleveringen en menig-
vuldige documenten erkend en bewezen is, dat de
Grieksch-Orthodoxe Kerk, benevens het Patriar-
chaat van Jerusalem en de daar aan ondergeschikte
leeken, ten allen tijde, van het tijdperk der Kahe-
fen af, en gedurende de achtereenvolgende regerin-
gen der Ottomannische Keizers bijzonder beschermd
en in hun regten en vrijdommen bevestigd zijn ge-
worden 2),quot; Doch de inhoud dier documenten is ons
niet bekend. Dit is echter zeker, dat zij meer dan
eens in vroegere eeuwen en sedert »1808 bijna on-
afgebroken in het feitelijk bezit van de meeste
heiligdommen zijn geweest. Hoe dikwijls die, na
bloedige gevechten, — zelfs nabij het graf van
Christus, om de nietigste redenen 3) gevoerd, —
uit de handen der eersten in die der laatsten ge-
1)nbsp;aït. 33, o. a., medegedeeld, bladz. 89.
2)nbsp;Zie Projet de Sened, door Prins menschikow, den 5™
Mei 1852 aan den Minister van buitenlandsehe zaken der Porte,
tegelijk met zijn Nota overhandigd, art. S; te vinden in de bij-
lagen van e. db gikakdin\'s, Solutions de la Question dOrimt.
3)nbsp;Zoo, b. v., om te beslissen wie in de gemeenschappelijke
heiligdommen het eerst dienst zou doen, hoe langen tijd ieder
daar dagelijks zou mogen bidden ! Zie Annuaire des deux Mondes
1851 —1852, p. 714.
vallen zijn, znllen we niet nagaan. Alleen zij nog
aangemerkt, dat de tegenstrijdige Jirmans, welke
de Sultan van 1850 tot 1852, nu eens in liet be-
lang der Latijnen, dan weer in dat van de Grie-
ken, liad verleend, aanleiding hebben gegeven tot
den jongsten krijg tusschen Rusland aan de eene,
en Turkije, door Groot-Brittanje, Frankrijk en Sar-
dinië ondersteund, aan de andere zijde. Dergelijke
firmafis werden, soms door den invloed van Frank-
rijk, soms door het overwigt van Rusland op de
besluiten des Divans, uitgevaardigd.
Men heeft aan de bekommering van de Fran-
schen en van de Russen voor het lot der Christen-
onderdanen des Sultans, en aan hun Interventie
ten hunnen behoeve bij de Porte, den naam van
Protectoraat gegeven. Deze benaming is volgens de
saint peiest (destijds gezant van Frankrijk bij het
Ottomannischen Rijk) minder juist. Die bescher-
ming van de R. Katholieke godsdienst in den Le-
vant, zegt hij 1), „est illusoire.....Jamais les Sul-
„tans n\'ont eu seulement l\'idée que les monarques
„Français se crussent autorisés à s\'immiscer de la
»Religion des sujets de la Porte.quot; Voorwaar, ner-
gens in de Capitulatiën — die oorspronkelijk louter
gunsten waren, welke de Sultan aan dezen of genen
Europeschen Vorst verleende 3) — is Frankrijk het
1)nbsp;In zijn Mémoires.
2)nbsp;du flassan, zegt in zijn IHst. de la Dipl. Franç. , t. I,
bl. 225 ; » C\'est à tout que l\'on a donné à ces capitulations le
regt toegekend „de s\'immiscer de la Religion des
sujets de la Porte Frankrijk heeft alleen naar het
Protectoraat over Frankische, d. i. Europesche R.
Katholieken gestreefd, en is er alleen op uit ge-
weest de Latijnen meer heiligdommen en voorregten
op de heilige plaatsen en te Jerusalem te doen
bekomen dan de Grieken. Het Fransche Protecto-
raat heeft derhalve niet onmiddellyk op de R. Katho-
lieke rajat gewerkt. Maar dat die voorregten, alleen
ten behoeve der R. Katholieke Europeanen gege-
ven, ook ten voordeele van die onderdanen der
Porte, welke het Kathohcisme zijn toegedaan, ge-
strekt hebben, is natuurlijk; en moeijelijk zou men
kunnen ontkennen, dat de Interventie van Frankrijk
om godsdienstige redenen, niet louter ter wille van
zijn onderdanen heeft plaats gehad. Daarenboven,
heeft de Fransche gezant in de Capitulatie van 1740
(art. 82) verkregen, dat de omgang en het verkeer
tusschen de Franken en de cijnsbare bevolking
der Porte, om welke redenen ook — dus ook
om godsdienstige — vrij en ongehinderd zou we-
zen. Dit artikel, merkt d\'ohsson 1) op, „eet arti-
cle favorise indirectement la fréquentation des Egli-
ses Françaises par les Catholiques Romains du Pays
exposés à des persécutions de la part des Patri-
nom de traité, lequel suppose deux parties contractantes stipu-
lant sur les intérêts; ici on ne trouve que des concessions, des
privilèges et des exemptions de pure libéralité.quot;
1) Tableau de VEmpire Ottoman, VIT, 47 7.
-ocr page 137-arches Grecs et Arméniens, qui s\'opposent con-
stamment à cette défection spirituelle de leurs na-
tionaux.quot; Aldus is de Interventie op godsdienstigen
grond voor Frankische onderdanen middellijk uitge-
loopen op een degelijk Protectoraat over de R. Ka-
tholieke bevolking van het Ottomannische Rijk, een
Protectoraat, dat, ofschoon regtens niet erkend, toch
feitelijk bestond.
Van hetzelfde karakter — maar meer gevaar-
lijk van aard — is het Protectoraat van Oosten-
rijk over de R. Katholieke instellingen in Servië,
Moldavië en Wallaehije. De voortdurende invloed
van Oostenrijk op die landen, welke dikwijls het
slagveld zijn geweest waarop Europeanen en Turken
streden, en het groot aantal Oostenrijkers, die er zich
gevestigd hebben, verklaren dien staat van zaken l).
De Grieksehe onderdanen des Sultans hebben in
den beginne althans zoodanige bescherming of of-
ficieuse Interventie niet noodig gehad. Reeds bij de
inneming van Constantinopel door Mohammed II
werden zij onder de bijzondere bescherming en het
regtsgebied van hun Patriarch, die te Constantinopel
verblijf hield, geplaatst; en nog ten huidigen dage is
die toestand niet veranderd. Ook de hatti-Jmma^oen
van 1856 erkent dien staat van zaken. Die Patriarch
kan als een Onder-Koning in het Ottomannische
Rijk beschouwd worden, wiens taak is voor de be-
1) Annuaire des deux Mondes, 1852—1853, p. 644.
-ocr page 138-langen van al de Christenen, onderdanen der Porte,
te waken. Eertijds stonden meest alle secten onder
hem — niet uitgezonderd de R. Katholieken, die,
tijdens de veroveringen der Turken in zóó klei-
nen getale in het instortende Byzantijnsche Keizer-
rijk aanwezig waren, dat Mohammed II het niet
noodig achtte een afzonderlijken Patriarch voor
hen aan te stellen, en hen onder de suprematie
van den Griekschen Patriarch plaatste. Daaronder
zijn zij tot 1830 gebleven, toen, naar aanleiding
van een wreede vervolging, welke de R. Katholieken
en de schismatieke Armeniërs in 1828 hadden on-
dervonden, door de Porte, op aanzoek van den
Eranschen gezant, een R. Katholiek Patriarch te
Constantinopel als orgaan en beschermer zijner ge-
loofsgenooten werd aangesteld 1).
Wat Rusland betreft, deze mogendheid, zooals
we gezien hebben, heeft in haar eerste tractaten
met de Porte alleen de veiligheid van de Russi-
sche bedevaartgangers en leeken in het oog gehad;
eerst bij het tractaat van KutecJmk-Kainardjié heeft
het Hof van Rusland zich ook middellijk met de
godsdienst der Christelijke rajat bemoeid. Het heeft
den Sultan 3) doen beloven voortdurend de Chris-
telijke godsdienst en de kerken te zullen bescher-
men ; daarbij stond de Porte het Russische Keizer-
1)nbsp;Annuaire des deux Mondes, 1852—53, bl. C39 —641.
2)nbsp;Art. 7.
-ocr page 139-lijke Hof toe, haar bij alle gelegenheden zoodanige
vertoogen met betrekking tot de nieuwe kerk van
Constantinopel en die van Galata, alsmede voor hen,
die er aan verbonden zijn, te doen, als noodig zou
wezen; welke vertoogen door haar zouden worden
in overweging genomen.quot; Het opnemen dezer belofte
in een traciaats-hepaling was voor Rusland des te
gewigtiger, omdat vooreerst het getal der Grieksche
en Russische bedevaartgangers veel grooter is dan dat
der Latijnen !•), en daarenboven de Porte door haar
zwakheid steeds wankelbaar is in haar besluiten,
..en, naarmate zij verwikkelingen met de eene of de
andere mogendheid vreest, de voorregten van het een
of het ander kerk-genootschap pleegt in te trekken —
ofschoon bereid blijvende, om, wanneer de zaken
zijn omgekeerd, die ingetrokken voorregten weer
te doen herleven, en van den weg, dien zij zoo
even betrad, wederom af te wijken. De gebeurte-
nissen van 1850 tot 1854 hebben hiervan nog een
nieuw bewijs geleverd.
Men heeft uit het bovenstaande kunnen opmerken,
dat de Protectoraten van Frankrijk en Rusland reg-
tens niet verder gaan dan de bescherming van de
belijders der R. Katholieke of der Grieksche gods-
dienst, welke geen onderdanen der Porte zijn. Tus-
1) Jaarlijks trekken er 12000 Russische en Grieksche tegen
100 R. Katholieke bedevaartgangers naar de heilige plaatsen,
waarvan nog sceptici en toeristen de meerderheid uitmaken.
{Annuaire des deux Mondes 1851—52, p. 714).
-ocr page 140-schen beiden bestond dit verschil, dat Rusland
daarenboven de belofte des Sultans om de Chris-
telijke godsdienst te beschermen, in een vredes-
tractaat had doen plaatsen, terwijl Erankrijk\'s Pro-
tectoraat slechts op de bepaling eener Capitulatie
berustte. Staat het den een en den anderen dier Sta-
ten vrij vertoogen te doen ten behoeve zijner gods-
dienst-broeders onder de rajat, zoo geschiedt een
zoodanige Interventie „a titre danii, officieusement.quot;
Geen der Europesche Vorsten, hoe bevriend ook met
de Porte, heeft van haar het regt verkregen zich
met de godsdienst van des Sultans onderdanen te
bemoeijen. Het gevoel van onafhankelijkheid is in
den Turkschen Staat zóó diep als in eenigen Euro-
peschen ingeworteld, en in dat opzigt zijn de Tur-
ken even fijngevoelig als andere natiën 1). - Door
art. 9 van het vredesverdrag van Parijs van 31 Maart
1856 is aan de contracterende partijen de bevoegd-
heid niet toegekend om — nu de Sultan door de
uitvaardiging van dien hatti-Immagoen 1856 heeft
getoond de belangen van al zijn onderdanen te be-
hartigen — op grond dier nieuwe constitutie van
het Ottomannische Rijk, met de verhouding des
Sultans tot zijn onderdanen of met de inwendige
administratie des Rijks zich te bemoeijen.
In één enkel geval veroorlooft de leer van het
1) Mémoire de m. de bonnac, oud-gezant te C. P. van wege
Frankrijk; aangehaald in den Moniteur Universel, 3 Junij 1853;
Zie e. de GiiïAUDiN\'s Solutions de la Question d Oriënt, p. 94.
volkenregt aan een Staat, welks godsdienst dezelfde
is als die van een gedeelte der onderdanen van een
anderen Staat, voor deszelfs geloofsgenooten, des
noods gewapenderhand, tusschen beiden te komen,
en dat is, wanneer zij door hun Vorst blijkbaar
om hun godsdienstige gevoelens vervolgd worden 1).
Dit beginsel van Europeesch volkenregt schijnt ge-
grond te zijn op de broederschap, den Geloovigen
in het Christendom verkondigd; de geschiedenis
leert ons daarenboven, dat Christelijke Vorsten
het steeds hun regt geacht hebben voor hun ver-
volgde medegeloovigen, bij andere Vorsten tusschen-
beiden te komen 3). Zulks kon evenwel bij den
Sultan geen plaats vinden; wèl zijn de Christenen
in Turkije, zooals in alle Muzelmansche landen,
waar zij de overwonnen en onderworpen bevolking
uitmaken, niet op gelijken voet met de Muzelmannen
gesteld, en worden zij in een staat van vernedering
gehouden; doch van regeringswege vervolgd zijn
zij niet — en thans, na den hatti-lmmayoen van
1856, nog minder dan ooit.
IV. Een vierde soort van Interventie heeft in
k
1)nbsp;No writer of authority upon International Law sanctions
such an Intervention, except in the extreme case of a positive
persecution inflicted avowedly upon the ground of religious be-
lief. (u. phillimorë, I, 474).
2)nbsp;Zie l\'Abbé fleuky. Hist. Ecclesiasi. t. XII, Sixième Dis-
cours, m, aangeh. bij r. phillimore, I, 470.
deze eeuw van de zijde der Europeanen bij de
Turken plaats gehad; het is die met betrekking
tot de pohtieke vrijheid der Christelijke bevolking
en hare gelijkstelling met de Muzelmannen. Deze
Interventie, van zoo teederen aard, is eigenlijk meer
een officieuse, vriendschappelijke raadgeving ge-
weest, wat aangaat de Jiatti-sjerif van Gulhané en
de wetten der tanzimat. Doch de hatti-hmayoen
van ISFebruarij 1856,door Abd-ul-medjid verleend,
moet uit een ander oogpunt beschouwd worden.
Die hervormingswet is bij uitstek een gevolg van
Europesche Interventie; zij is, als het ware, de
koopprijs geweest van de hulp en den steun, welke
Frankrijk en Engeland den Sultan in zijn krijg
tegen Rusland verleend hebben. In het protocol
van het verbond tusschen Iranhrijh, Groot-Brittanje
en Tttrkije, den 13®» Maart 1854 gesloten, worden
den Sultan de hervormingen aangeduid, welke in
het inwendige bestuur van het Ottomannische Rijk
gemaakt moeten worden l). In het vredesverdrag
van Parijs van 31 Maart 1856 wordt evenwel ge-
zegd 2), dat de Sultan uit eigen beweging den hatti-
humayoen heeft uitgevaardigd en aan de conferentie
medegedeeld; tevens wordt uitdrukkelijk bepaald:
1)nbsp;r. piiillimore, Commentaries, I, {Appendix), p. 526 zegt:
»The reforms to he introduced into the internal administration
of Turkey are not mentionned in thequot;. Treaty, but form the
subject of a separate protocol.quot;
2)nbsp;Art. 9.
-ocr page 143-„que la communication du hatti-humayoen ne sau-
„rait, en aucun cas, donner le droit aux dites Puis-
„sances de s\'immiscer, soit collectivement soit sépa-
„rément, dans les rapports de S. M. le Sultan avec
„ses sujets, ni dans l\'administration intérieure de
„son empire.quot;
V. Herhaalde malen heeft de Interventie ten be-
hoeve van het Europeesch evenwigt en Europa\'s
rust plaats gehad, \'t Is sedert den vrede van Car-
lowitz, zooals we reeds gezegd hebben 1), dat Turkije
voor het evenwigt van Europa noodzakelijk werd,
en de Europesche mogendheden, nu eens uit eigen
beweging, dan weder op aanvrage van de Porte,
tot behoud van het Turksche Rijk tusschen beiden
gekomen zijn.
Frankrijk, de oudste bondgenoot van Turkije —
benevens de Nederlandsche Republiek, en andere Sta-
ten — heeft in de meeste oorlogen ^ welke de Porte
met de naburige Staten te voeren had, vooral bij het
sluiten van den vrede, zijne bemiddeling aangeboden;
en aldus zijn vele vredesverdragen door toedoen van
den Franschen Gezant tot stand gekomen. Doch de
eigenlijke Interventie — „l\'Intervention arméequot; —
heeft niet vóór het einde der vorige eeuw tot be-
houd van het Ottomannisehe Rijk in Europa plaats
gegrepen ; toen de magt en het prestige van Rus-
1) Vergelijk bl, 8i.
I
land, die in den laatsten tijd zeer waren toegeno-
men, de vernietiging van het Ottomannische Rijk
in Europa deden te gemoet zien.
Katharina II had met Jozef II een verbond ge-
sloten, dat geen ander doel had dan de verovering
en verdeeling van Europeesch-Turkije. De tussohen-
komst van Pruissen en het congres van Reichen-
bach noopten Oostenrijk aan den oorlog een einde
te maken, en in 1791, onder bemiddeling van de
triple Alliantie i) met de Porte vrede te sluiten
te Szistowa. Die Mogendheden werden weder ver-
pligt bij Rusland te interveniëren: Katharina, de
bemiddehng van Pruissen en het statu quo ante
bellum geweigerd hebbende — hetgeen tot het ge-
reed brengen der Engelsche vloot aanleiding had
gegeven — nam de bemiddeling van Denemarken
aan, en sloot, na eenige onderhandelingen, in 1792
te Yassy met den Sultan vrede, op voorwaarde
echter, dat de Groot-Turk al het grondgebied tus-
schen den Dniester en den Bug aan Rusland zou
afstaan 3).
Zes jaar later snelde Rusland, en weldra ook
Engeland en de Beide Siciliën, Turkije ter hulp,
welks grondgebied door den togt naar Egypte van
Generaal Buonaparte in vollen vredestijd openlijk
geschonden was.
1)nbsp;Namelijk Engeland, de Neuerl. Republiek en Pruissen.
2)nbsp;WHEATON, Hist, du progrès du Droit des Gens, I, p. 351,
sv. (3® période, § 10).
In 1827 kwamen Frankrijk, Groot-Brittanje en
Rusland tusschenbeiden voor de onder voorwendsel
van onderdrukking tegen den Sultan opgestane Grie-
ken, die om een Interventie gesmeekt hadden. Men
weet hoe, door de vorming van een Grieksch Ko-
ningrijk, de integriteit van het Ottomannische Rijk
geschonden werd, hoe Europa van het aangenomen
stelsel eensklaps afweek en daardoor aanleiding ge-
geven heeft tot meer pogingen om, ten koste\'van
des Sultans grondgebied, onafhankelijke rijken te
vormen. Er waren evenwel verschillende gron-
den, die zulk een Interventie wettigden. In den
préambule van het Londensche Tractaat van 6 Julij
1827 voor het herstel des vredes in het Oosten
gesloten, wordt o. a. gezegd: „dat de contracte-
rende partijen overtuigd zijn van de noodzakelijk-
heid, dat een einde gemaakt worde aan de zoo
bloedige worsteling, die Griekenland en de eilanden
des Archipels aan de rampen der anarchie overle-
vert, den Europeschen handel stoort, en aan de
contracterende partijen, tengevolge van de zeeroo-
verijen, zooveel schade toebrengt 1).quot;
Vijf jaar na die gebeurtenissen, in 1833, was
de opstand van Mehemet-Ali uitgebarsten, welke
het Ottomannische Rijk in groot gevaar bragt. De
door de Porte gewenschte Interventie van Oosten-
1) whbaton, B-ist. des progrès du Dr. des G., II, 244.
(4\' periode, § 29).
rijk, Frankrijk en Groot-Brittanje had weinig uit-
gewerkt, daar deze Mogendheden zich bepaald had-
den tot eenige vredelievende aanzoeken bij den
oproerigen bassa. Anders handelde Eusland, welks
politiek de fout, door de drie gemelde Cabinet-
ten begaan zich poogde ten nutte te maken, en te
dien einde den Sultan een leger te hulp zond,
\'t welk er in slaagde Constantinopel te redden. De
vrede van Ktitayal, die tusschen Mahmoed II en
Mehemet-Ali gesloten was, had een defensief ver-
bond van de Porte met Rusland ten gevolge ge-
had, \'twelk het onderwerp was van het tractaat
van Unkiar Skelessi (1833). Toen de ten uitvoer-
legging van dit tractaat, na de breuk van den vrede
van Kutayah, plaats zoude hebben, kwamen de an-
dere Mogendheden, die in dat tractaat het uitslui-
tend Protectoraat van Rusland over de Porte zagen,
tusschen beiden, en — nadat de betrekking van
den Egyptischen Sultan tot de Porte geregeld
was — werd in de conventie van Londen van 15
Julij 1840 in den préambule uitdrukkelijk gespro-
ken over den wensch der Europesche Mogendheden
om de integriteit van Turkije te handhaven 1). On-
dertusschen hadden die twee laatste Interventiën
het Ottomannische Rijk alle regt doen verliezen op
1) wheaton, Hist. du Progr. du Dr. d. G\'., II, \'250—261;
(4quot; periode, § 31, 32 et 33). Vg, canto, Hist. Universelle,
t. IX cn X, passim.
de vruchtbare streken, die thansliet Koningrijk Grie-
kenland uitmaken, en slechts zeer beperkte regten
op het Egyptische Onderkoningschap doen behouden.
Verder nog zij aangemerkt, dat het Londensche
Congres de eerste vergadering van Europesche ge-
volmagtigden was, waartoe Turkije is toegelaten, en
waaraan het deel genomen heeft. Zelfs in het
Weener congres van 1815, waarin al de Europesche
belangen behandeld werden, mogt Turkije \'geen
vertegenwoordiger hebben.
i! i\'
I iï
,!i !
In 1854 heeft de jongste Interventie voor de
integriteit van het Ottomannisehe Uijk plaats ge-
had, en die is — dank zij de wapen voordeden
door zijn bondgenooten behaald — door het Pa-
rijsche vredesverdrag ten volle gehandhaafd. In art.
7 verbonden zich de contracterende partijen 1)
de onafhankelijkheid en de integriteit van het
Ottomannisehe grondgebied te zullen eerbiedigen ,
en elke handeling, die in staat mogt zijn daarop
inbreuk te maken, als een zaak van algemeen be-
lang te beschouwen. Er wordt in dat vredesver-
drag geen onderscheid gemaakt tusschen het grond-
gebied van den Sultan in Europa, in Azië of in
Afrika; zoodat de onschendbaarheid van het geheele
Ottomannisehe Rijk door de zes contracterende
Mogendheden schijnt gewaarborgd te zijn.
1) Oostenrijk, Frankrijk, Groot-Brittanje, Pruissen, Rus-
land, Sardinië; Tvrkije nam ook deel aan dat Congres.
In datzelfde art. 7 verklaren de onderteekenen de
partijen, dat de Porte is toegelaten „à participer
î;
Inbsp;aux avantages du Droit Public et du Concert Eu-
ropéens.quot; Haar blijft dus thans allien nog over
ook aan de verpligtingen, welke het Europesche
volkenregt steeds met de voorregten gepaard doet
gaan, deel te nemen; alsdan zal het bewijs gele-
verd zijn, dat de beginselen van het Europesche
volkenregt niet alleen voor Christelijke, maar ook
voor Mohammedaansche, voor alle eenigzins be-
schaafde en vooruitgaande Staten, geschreven zijn
en kunnen worden nageleefd.
% 4. Gezanten-regt.
We hebben in het eerste hoofdstuk gezien, dat
slechts zelden en bij bijzondere omstandigheden
gezantschappen — welke buitengewone waren —
tusschen Christelijke en Mohammedaansche Vorsten
gewisseld zijn. Het eerste gezantschap, waarvan de
Geschiedenis melding maakt is dat, \'twelk tusschen
Pepijn den Korte en Mansoer heeft plaats gehad.
Mansoer schijnt daartoe aanleiding te hebben ge-
geven : door een vriendschappelijken omgang met
den Erankischen Koning zocht hij dit voordeel te
trekken, dat Abd-errahman, die de Franken te be-
vechten had, door Pepijn genoeg bezig gehouden
wierd om niet in staat te zijn, hem (Mansoer) in
het Oosten of althans in Afrika aan te vallen 1).
Het door Mansoer met Pepijn aangegaan verbond,
zegt WEiL 3), werd nader bevestigd door Haroen-
arrasjid: dezelfde politieke beweegreden gaf er van
zijn kant aanleiding toe. Van de andere zijde zocht
Karei de Groote, die de verbetering van het lot
der in Mohammedaansche landen wonende Chris-
tenen altijd voor oogen had, en het onophoudelijk
door talrijke aalmoezen poogde te lenigen, mét dat
doel de vriendschap der Muzelmansche Vorsten.
Het gezantschap, dat hij aan Haroen-arrasjid zond,
werd door dezen, volgens de gewoonten dier tijden,
met geschenken overladen; zijn afgezanten bekwa-
men alles wat hij van den Kalief verlangde — waar-
onder de belofte, dat de Christenen ongestoord
bedevaarten naar het heilige land zouden mogen
doen en handel drijven 3). — Mamoen zond even-
eens een gezantschap naar Lodewijk den Vrome,
en bij deze gelegenheid moest alweer het gods-
dienstig belang voor den eisch der politiek onder-
doen 4). Nergens treft men bij de Geschiedschrijvers
aan, dat deze buitengewone gezanten mishandeld of
niet met den hun persoon toekomenden eerbied ont-
vangen zijn.
1)nbsp;WJUL, Geschichte der Khaliefen, II, 75 — 76.
2)nbsp;Ibidem, bl. 162.
3)nbsp;fr. wilken, Geschichte der Kreuzzüge, Leipzig, 1807 , I,
25 — 26 ; zie ook weil, t. a. p., bL 162.
4)nbsp;weil, t. a. p., bL 253.
-ocr page 150-Maar zoodra het belang der Mohammedaansche
Vorsten, om in goede verstandhouding met de Fran-
ken te leven, ophield te bestaan, en toen niet lang
na dit derde gezantschap het geheele Westen Pa-
lestina aan zijn veroveraars wilde ontnemen, ver-
vielen die gezantschappen van zelf. Zoolang de
kruistogten duurden, of, beter gezegd, tot den val
van het Byzantijnsche Keizerrijk, stonden de Mo-
hammedanen in geen andere verhouding tot de
Christenen dan in die van vijanden, steeds op
het slagveld strijdende, wier kamplust alleen door
korte wapenstilstanden van tijd tot tijd bedwongen
werd.
Met de inneming van Constantinopel en toen
Europa door de steeds met zege bekroonde ver-
overingstogten der Muzelmannen, ondervonden had,
hoe vruchteloos haar pogingen waren om het heilige
land den Turken te ontnemen, kwamen wereldlijke
belangen in het spel, en vorderde de handel een
goede verstandhouding met den Ottomannischen
Sultan. Het gelukte Venetië een verdrag met Mo-
hammed H te sluiten, waarin haar, benevens vrij-
heid van handel, Averd toegestaan een JBayle l) te
Constantinopel te doen verblijven, terwijl die beide
mogendheden zich verbonden geen schuilplaats aan
1) xiBayîe vient du mot latin hajulus, à qui on prêta dans le
moyen-âge la signification d\'officier de justice.quot; KOCir, des
Tr. de paix réf. par Schöll, XIV, 833.
-ocr page 151-elkander\'s vijanden te verleenen l). Frankrijk volgde
weldra het voetspoor van Venetië, en verkreeg ook
het regt om een gezant bij de Porte te onderhouden.
Op het laatst der 17® eeuw waren alle Europesche
Staten min of meer met de Turken in diplomatische
aanraking gekomen.
Bij het gezanten-regt moet op zes hoofdpunten
gelet worden: I. op het regt van gezantschajjpen
te zenden en te ontvangen; II. op de classificatie
der gezanten, hun ontvangst, het ceremonieel, de
eerbewijzen, welke zij den Vorst bij wiens hof zij
verblijven of slechts tijdelijk gezonden worden ver-
schuldigd zijn, en die, welke hun toekomen ; III. op
de onschendbaarheid huns persoons ; IV. op het niet
onderworpen zijn aan plaatselijke jurisdictie, zoowel
in straf- en burgerlijke zaken voor den persoon des
gezants en voor zijn huisgezin, secretarissen en ver-
der gevolg, als ten opzigte van zijn persoonlijke
goederen, meubelen en verder huisraad; V. op den
vrijdom van belastingen voor de roerende goederen
en den persoon des gezants en voor de invoerreg-
ten der artikelen, die voor zijn gebruik en dat
zijns huisgezins dienen moeten; en VI. op het
voorregt van vrije uitoefening zijner godsdienst in
zijn hotel.
Zien we thans in hoeverre die in Europa alge-
1) m. d\'ohsson, VII, 446.
-ocr page 152-meen aangenomen beginselen bij de Turken aan-
wezig zijn.
1. De Turken ontvangen gezanten van en zen-
den er aan alle Vorsten en Staten, die met ben
in aanraking wensclien te komen l). Zij deelen niet
in de onmaatscbappelijklieid der Chinezen en Japa-
nezen : zij stellen er een eer in om vreemde gezan-
ten bij zich te hebben, want zij zien er een soort
van hulde in, welke men hun natie toebrengt 2). De
Sultans inzonderheid schijnen op de aanwezigheid
van de afgevaardigden der Europesche mogendheden
te Constantinopel zoozeer gesteld geweest te zijn, dat
deze die stad niet verlaten mogten, vóór en aleer
hun opvolger tegenwoordig was, of zij beloofd hadden
hun Vorst te zullen bewegen om hem ten spoedigste
te zullen doen komen 3). We lezen dat de komst
van gezanten aan het Hof des Keizers van China
door de Regering en het volk aldaar beschouwd
wordt als een bewijs, dat de Staat of Vorst, die het
gezantschap heeft gezonden, zich aan de opperheer-
schappij van den Zoon des Hemels onderwerpt. Dat
begrip schijnt geheel Azië door te heerschen, en
welligt hebben de Turken het met zich uit Azië
medegebragt. chardin zegt in de beschrijving zij-
1)nbsp;MABLY, Droit PuUic de l\'Europe. (Oeuvres, t. VI, p. 37).
2)nbsp;wrcQUEFORT, L\'ambassadeur et ses/mictions repartie, p. 33.
3)nbsp;WICQUEFORT, t. a. p., p. 34.
-ocr page 153-ner reize door Perzië, dat de reden waarom quot;de Azia-
tische Vorsten elkander zelden gezantschappen zen-
den, is, dat zij zich wederzijds niet die titulaturen
geven, waarop zij vermeenen aanspraak te mogen
maken. De te verhandelen internationale belangen
worden door de haris of gouverneurs van de grens-
provinciën waargenomen en geregeld; deze mogen
elkander gezanten toezenden i).
De aanbeveling van Mohammed om geen vriend-
schap of gemeenschap met de Ongeloovigen te heb-
ben, is, zooals we reeds de gelegenheid vonden
op te merken, niet door den Imam in acht geno-
men; doch bij de Mohammedanen individuëel zijn
\'s Profeten woorden niet zonder weerklank geweest.
Twee redenen hebben de Turken, zooals zij zeiven
zeggen, genoopt de Europesche gezanten te dulden:
opdat de Sultan iemand zou hebben bij wien hij
zich vooreerst zou kunnen beklagen, ingeval op
den gesloten vrede eenige inbreuk mogt worden
gemaakt, en die hem ten andere voor de stipte na-
koming der gesloten overeenkomsten borg zoude
kunnen blijven 3). De waarheid van deze laatste
iquot;eden wordt door de geschiedenis bevestigd. Er
bestond zoowel in de Christelijke als in de Moham-
medaansche wereld eene gewoonte volgens welke,
Wanneer twee Vorsten in oorlog waren en een van
O CHARDIN, Foj/ö^ie m Pme, Amsterdam, 1711, VI, p. 59.
2) WICQUEFOKT , t. a. p., p. 814.
hen stierf, de gezanten, die zij eikander tot het
verkrijgen van een vrede of wapenstilstand toege-
zonden hadden, gevangen genomen en slaaf gemaakt
werden l). Het lot der gijzelaars, die men elkan-
der plagt te geven tot waarborg van de stipte na-
koming^eener verbindtenis of van het trouw blijven
eener onderworpen landstreek, was niet minder
wreed: men meende - en die meening was nog
gestaafd door de praktijk -- dat de Vorst, dien
gijzelaars gegeven waren, een onbeperkt regt op
hen mögt uitoefenen en hen behandelen, zooals
hem goed dacht. Strenge, wreede gevangenhouding,
verminkingen, de dood waren de gewone straffen,
die hen wachtten 2).
De ontwaking uit den staat van barbaarschheid
en de zich allengs over Europa uitbreidende be-
schaving, vooral de invloed der Christelijke leer,
welke men beter begon te begrijpen en toe te pas-
sen bragten ook in het gezantschapswezen allengs
groote verbeteringen aan. Met den vrede van West-
phalen (1648) kwam in Europa en weldra ook in
Turkije het stelsel van blijvende (permanente) diplo-
matieke zendingen in zwang; want ofschoon reeds
in 1535 bij de Turken verblijf houdende afgezan-
n Dr pütter, Beitfö^e mr Volkerrechts Geschichte und IF«-
seJchaß, bl. 79; zie ook wauo, Inquiry on the la. of nntions,
^\'2) WARD, {Inquiry, I, 288-293) geeft er verschillende voor-
beelden van op.
■ ■■\'■sa
ten worden aangetroffen, moet men zich toch niet
voorstellen, dat het stelsel van permanente diplo-
matieke zendingen in Constantinopel van dien tijd
dagteekent; hun verblijf aldaar was niet het gevolg
van een stelsel, maar bloot een privilegie, een
gunst van den Sultan. Nog in de 18® eeuw werd
het houden van een residerenden minister bij de
Turken als een voorregt beschouwd. Ten bewijze
hiervan strekke o. a. de Vrede van de Fmth, in
1711 gesloten, toen Peter I, door een talrijk
Turksch leger omsingeld, zonder de tegenwoordig-
heid van geest van Katharina, welligt met zijn gan-
sche leger in het veld van Falczi gesneuveld zoude
zijn, en de vrucht van twintig jaren arbeids en de
beschaving van Rusland met zich in het graf zoude
hebben medegenomen. Een der voorwaarden van dien
vrede was, dat de Czaar geen diplomatiek agent in
Constantinopel zou mogen hebben l), een voorregt
\'twelk hem door den Vrede van Constantinopel (1700)
Was toegekend. Toen later de wapenen van den
Czaar de Turksche legermagt weder overwonnen
badden en hij de wet aan den Sultan kon voor-
schrijven , werd er in een „tractaat van eeuwigen
vredequot; in 1720 te Constantinopel gesloten, vast-
gesteld, dat er voortdurend een Russisch minister
bij de Porte aanwezig zou zijn 2). Eerst tegen het
1)nbsp;Art. 4.
2)nbsp;Art. 9.
-ocr page 156-einde der 18« eeuw is dat privilegie een regt
geworden.
Wat Turkije zelf betreft, bet lieeft slechts bij
enkele gelegenheden gezanten naar Europesche ho-
ven afgezonden, die, zoodra hun tijdelijke missie
voleindigd was, naar hun land terugkeerden. In
1793 is men er toe gekomen om verblijf houdende
ministers bij de voornaamste Europesche Cabinetten
te onderhouden. Thans vindt men hen aan de
voornaamste hoven geplaatst, uitgezonderd bij den
Paus, die ook geen zaakgelastigde bij de Porte
heeft, terwijl zijn onderdanen door den Oosten-
rijkschen Internuntius en geestelijken door Erank-
rijk\'s gezant beschermd worden.
II. De Turken maken, evenals de Europesche
magten, onderscheid tusschen buitengewone en ge-
toone gezanten, ministers van den eersten en van
den tweeden rang, alsook tusschen residerende en
niet residerende ministers. Volgens de martens l)
verdeden zij de diplomatische agenten in gezanten,
ministers en zaakgelastigden; de Porte werd echter
niet met het reglement aangaande den rang der
diplomaten door de acht onderteekenende Mogend-
heden op het Weener congres den 19- Maart 1815
vastgesteld, bekend gemaakt.
Voor de buitengewone gezanten heeft de Port
1) cn. ue mautens, GuicU Diplomatique. I, 91-
-ocr page 157-u m
steeds voorkomenlieid en ontzag getoond. Vroeger
plagten deze als des Sultans gasten beschouwd te wor-
den van het oogenblik hunner komst op het Otto-
mannische grondgebied tot dat van hun vertrek. Zij
werden aan de grenzen ontvangen door een officier,
MiJmander genaamd, die verpligt was in hun be-
hoeften te voorzien gedurende hun verblijf in het
Ottomannische rijk. Deze gewoonte heeft tot op het
laatst der vorige eeuw bestaan. Maar toen de Porte
diplomatische zendingen bij Europesche hoven in-
stelde, schafte zij dit oud gebruik af, en sedert 1794
viel een dergelijk onthaal alleen aan buitengewone
gezanten van naburige Staten ten deel l).
De ministers-residenten waren onder de Turken
minder geacht; zij werden meer als handelsagen-
ten en gijzelaars beschouwd zij en de consuls
Waren verantwoordelijk voor de handelingeiT hun-
ner landgenooten 3). Het onderscheid, dat zij tus-
schen de buitengewone gezanten en de ministers-
residenten maken, is alleen merkbaar bij het cere-
monieel, dat bij de verleende audientiën wordt in
acht genomen, door het getal Janitsaren (thans an-
dere soldaten), die de eerewacht uitmaken, door
dat van de paarden uit het serail en van het aantal
personen dat den diplomatieken agent verzelt 4).
1)nbsp;m. d\'ohsson, quot;VII, 487.
2)nbsp;MABLY, Dr. Pull de l\'Evrope. — Oeuvres, t. VI, p. 38.
3)nbsp;sylvestuk de saoy , Chrestomathie Arahe II, 40,
4)nbsp;-m. d\'ohsson, VII, 40 7,
fj
■il
Volgens een in Azië algemeen heerschend gebruik
mag niemand voor een Vorst verschijnen zonder
hem geschenken aan te bieden. Al de gezanten,
die naar Constantinopel gezonden werden, volgden
dat gebruik; maar allengs is het afgeschaft, en thans
geven alleen de naburige Staten bij gelegenheid
eener buitengewone ambassade dergelijke geschen-
l^en 1). — Hetzelfde gebruik gold ook ten opzigte
van den Groot-Vizier bij elk bezoek, dat men hem
bragt bij gelegenheid der twee _Sa2OT-feesten, en
van de benoeming van een nieuwen Groot-Vizier
of van een nieuwen Beis-effendi (het hoofd van het
departement van buitenlandsche zaken). Deze ge-
woonte, die, zooals d\'ohsson zegt, „semblait établi
dans Ie sens d\'un acte d\'hommagequot;, werd afgeschaft
na den Vrede van KutscJmh-Kainardjié 2).
De «ninisters in Turkije moeten, behalve van den
geloofsbrief voor den Sultan, voorzien zijn van twee
andere, waarvan de een voor den Groot-Vizier is en
de ander voor den Beis-effendi. De brief voor den
Groot-Vizier wordt aan dien plaatsvervanger des Sul-
tans ter hand gesteld in het plegtig gehoor, \'twelk
altijd de plegtige audiëntie, die de Sultan aan de
vreemde ministers verleent, voorafgaat 3). Wat het
ceremoniëel betreft, \'twelk bij de Porte wordt i»
acht genomen, en de bijzonderheden betrekkelijk
1)nbsp;m. d\'ohsson, VII, ■i86^
2)nbsp;Ibidem, p. 502.
s) ch, rgt;k maktens, Guide Th\'plonudique, I, 49.
-ocr page 159-de diplomatieke étiquette van het Turksche hof,
de beschrijving hiervan ligt buiten het bestek van
ons Proefschrift; we verwijzen hierover naar de
werken van wicqueport en d\'ohsson l).
De Turken zeiven hebben vóór 1794 altijd slechts
een „cMauxquot; 2) — minister van den tweeden rang —
naar Europa gezonden, en in zoover het beginsel
van Europeesch volkenregt niet nageleefd, \'t welk
bepaalt: dat, in den regel, de Vorsten of Staten
elkander ministers van denzelfden rang moeten zen-
den. Thans hebben zij zich ook in dat opzigt
geheel naar de Europesche gewoonten geschikt;
slaat men den Ahianach de Gotha na, zoo ziet men
daarin de diplomatieke agenten van Turkije dezelfde
titels voeren als die der Europesche Mogendheden.
De consuls echter, die zij in Christelijke landen,
vooral aan de Middellandsche zee, hebben aange-
steld, zijn onder den naam van Beilerbei bekend.
Wat de personen betreft, die tot het gevolg der
ministers behooren — de gouvernementen benoemen,
behalve de secretarissen van ambassade en legatie,
en de kanselieren en attachés, die bij zendingen
van de eerste klasse worden toegevoegd, ook nog
1)nbsp;wicquefort, F® partie, p. 510; m. d\'ohsson, VII, 488—503.
2)nbsp;CMaux in het Fransch ; - ciaia komt ook voor in de Re-
lazioni degU Ambasclatori Veneti, serie 111% volume 1°., 2°.,
en 3». In dudley Carlbton\'s Lettres, Négociations, T. III, 13,
L. II, 371 worden zij ook vermeld, In 1618 en 1619 kwam
een »chiaouxquot; in Holland, met een gevolg van 17 personen.
bij de gezantschappen te Constantinopel drago-
tolken, die tevens als secretarissen optre-
mans
den- in de zaken, die tusschen Mohammedaansche
overheden en den gezant verhandeld worden. Ook
vindt men den titel „élèvesquot; in de Oostenrijksche
zendingen te Constantinopel l).
III. De onschendbaarheid der gezanten is een
beginsel van volkenregt, dat door de Mohamme-
danen even dikwijls over het hoofd is gezien als
zulks onder de Europeanen het geval is geweest 3).
Tallooze voorbeelden zijn daarvan voorhanden.
Wanneer de oorlog tegen een vorst verklaard
is, dan is de eerste maatregel, welken de Sultan
neemt; de gevangenneming van den gezant der te
beoorlogen mogendheid. Deze schennis van het
volkenregt, zegt d\'ohsson, heeft ten doel van de
vredebreuk wèl te doen blijken; de verbittering
1)nbsp;CH. DE MARTENS, Gttïde Diplomatique, I, 114.
2)nbsp;Onder talrijke voorbeelden daarvan (men vergelijke slechts
Les causes ce\'lèlres du Droit des Gens, en Les nouvelles causes ce-
lèhres du Dr. des Gens van ch. de martens) brengt pütter
{Beiträge, p. 170) dit zonderlinge geval bij : «aus derselben
Zeit is die bekannte Erzählung, wie Barnabo Visconte, der
Tyrann von Mailand, den Päbstlichen Legaten (später Pabst
Urban V) gezwungen, die Bannbulle zu essen. Der Bericht der
Chronik von Padua, dass er sogar das Wachs der Excommu-
nications-Bulle nebst Lederband verschlingen müssen , wird
(vielleicht) wohl mit Hecht bezweifelt; aber dass er auch die
Päbstlichen Gesandten gröblich beschimpft, steht genugsam fest.quot;
van het volk en van den soldaat op te wekken;
het gouvernement, waartegen men de wapenen
opvat, te berooven van berigten over den toestand
van het Rijk, welke hem door zijn minister zou-
den kunnen worden\'gezonden; zich een gemakke-
lijken weg te banen om des noods geheime on-
derhandelingen te kunnen beginnen; eindelijk een
gijzelaar te hebben, als borg voor de veiligheid
der Ottomannische onderdanen, welke zich in het
vijandelijk land bevinden mogten t).
Het kasteel der zeven torens was de gewone plaats
waarin die gezanten werden gevangen gehouden.
Achter menigen Bayle van Venetië, menigen ge-
zant van andere Europesche Staten, zijn bij der-
gelijke gelegenheden de poorten dier gevangenis
digt gesloten. Doch die miskenning van hun on-
schendbaarheid heeft niet alleen plaats gevonden
in oorlogstijd, maar ook te midden van den vrede;
zoo werden zes Fransche gezanten te Constantino-
pel gehoond en mishandeld 2). Doch sedert een
dertigtal jaren hebben de Turken die barbaarsche
gewoonte afgelegd, de gezanten meer eerbiedigende
en ook in dat opzigt zich meer naar het Europeesch
volkenregt voegende. Zoo kon tijdens den oor-
log met Rusland, die den Vrede van JBueharest te
1)nbsp;m. d\'ohsson, VII, 387 — 388.
2)nbsp;Zie talrijke gevallen aangehaald bij dü flassan in zijn
Histoire de la Diplomatie Française passim.
weeg bragt, de minister, ridderConstan-
tinopel vrij en ongedeerd verlaten; zoo werd in
1821, toen de opstand der Grieken en de oneenig-
heden tusschen Rusland en de Porte het vertrek
van baron Stroganoio veroorzaakten, dit door den
Divan niet belet; zoo verklaarde ook in 1827,, tijdens
de onderhandelingen, die het vertrek der gezanten
van Frankrijk, Groot-Brittanje en Rusland vooraf
gingen, de Porte aan de ministers van Oostenrijk
en Pruissen „dat er geen zeven torens meer waren l).
Zoo is eindelijk in deze laatste jaren, bij het uit-
breken des oorlogs met Rusland aan het vertrek
van den Russischen gezant en der legatie geen de
minste hinderpaal gesteld.
Aan de onschendbaarheid des gezanten hebben
deel zijn vrouw,, zijn huisgezin, de legatie- en
gezantschaps-secretarissen, in één woord al de perso-
nen, die het gevolg van den gezant uitmaken 3).
Over hen voert de gezant in burgerlijke zaken een
vrijwillige jurisdictie; in strafzaken komt hem-alleen
het regt toe om van de misdaden tusschen zijn
landgenooten gepleegd kennis te nemen; hij moet
dan handelen overeenkomstig de wetten en regle-
menten door zijn Regering daarop betrekkelijk uit-
gevaardigd, welke reglementen den gezant van het
eene land meer bevoegdheid verleenen dan dien
1)nbsp;CH. DB MAKTENS, I. 59.
2)nbsp;Ibidem, bl. 114 cn 115.
-ocr page 163-van liet andere. Om die uitgestrektheid van cri-
minele jurisdictie, zoo over het gevolg als over de
landgenooten der gezanten, heeft de Porte ook van
de Europesche Staten geëischt, dat de gezanten,
die zij aan de Europesche hoven onderhoudt, over
hun gevolg een nog minder beperkt\' regtsgebied
zouden uitoefenen 1).
Die onschendbaarheid voortvloeijende uit het
volkenregt is ook aan de consuls in Turkije ge-
gund, maar niet in dezelfde mate; trouwens in
de verschillende Capitulatiën door de Sultans aan
Europesche Staten verleend, vindt men de bepaling
„dat hun gezant en consuls aan alle voorregten,
welke het volkenregt medebrengt, deel zullen
hebben 2).quot;
IV. Een gezant mag niet om schulden, noch om
een misdrijf voor de regtbanken van den Staat, waar
hij zijn Vorst vertegenwoordigt, gebragt worden.
Dat beginsel van volkenregt in Europa aangeno-
men — vooral op grond, dat de gezant, om naar
behooren zijn pligten jegens zijn Vorst te kunnen
vervullen onafhankelijk zijn moet van de plaatselijke
overheid — is alles behalve der Turksche natie
ingeboren; menig voorbeeld van de schennis er
van is in de geschiedenis voorhanden. De geheel
1)nbsp;Ibidem, bl. 71.
2)nbsp;JIABLY, t. a. p., bl. 38.
-ocr page 164-verkeerde denkbeelden, die de Mohammedanen zich
van het gezanten-regt vormen, de ingewortelde voor-
oordeelen, welke men bij hen aantreft en de lage
trap van geestelijke ontwikkeling, waarop zij staan
en dien zij schijnen niet te willen overschrijden,
kminen de zoo dikwijls in de geschiedenis voor-
komende schennis van dat beginsel van volken-
regt verklaren, en in onze oogen gemakkelijker
verschooning doen vinden, dan die andere over-
tredingen en miskenningen van beginselen van ge-
zanten-regt , welke in de geschiedenis van de
Europesche Staten zoo dikwijls voorkomen, en wic-
QUEFORT, nadat hij eenige voorbeelden er van ge-
geven had, geleid hebben tot deze opmerking:
„ces avanies étaient autrefois particulières aux Turcs,
mais depuis quelque temps elles se sont si bien com-
muniquées à la Chrétienté, que les circoncis pour-
raient venir j apprendre quelque chose de plus
que ce qu\'ils savent 1).quot; Doch niemand zal het
wagen die te willen wettigen. Thans evenwel,
thans vooral, nu er bij de meeste Europesche Sta-
ten ook diplomatieke agenten van Turkije aanwe-
zig zijn — mag men de hoop voeden, dat der-
gelijke miskenningen van de voorregten en vrij-
dommen der gezanten hoe langer hoe schaarscher
zullen voorkomen. Dat waarborgt ons niet alleen
de aanwezigheid der Turksche gezanten aan de
1) wicquefokt. Ambassadeur et ses fonctions. partie, p. 896.
-ocr page 165-Europesche Hoven, maar ook — en vooral — de
zwakheid van het Ottomannische rijk, die het noopt
zich goedschiks naar de wet der noodzakelijkheid
te plooijen en voor de gebreken van hun politisch-
godsdienstig stelsel, \'t welk dien toestand van zwak-
heid veroorzaakte, te boeten. quot;We hadden gaarne
als derden waarborg de hervormingen van Turkije,
en de sedert eenigen tijd aangewende pogingen
om het in een naar Europesche begrippen inge-
rigten Staat te herscheppen, opgegeven: doch de
ondervinding dezer laatste jaren heeft geleerd hoe
weinig men van de hervorming verwachten mag,
en hoe weinig goeds daaruit voor de toekomst
kan voorspeld worden 1).
V. Is de exterritorialiteit der gezanten door de
Turken miskend, toegeeflijker zijn zij geweest wat
betreft den vrijdom van plaatselijke jurisdictie voor
de roerende en onroerende goederen des ministers,
en dien van de directe en indirecte belastingen.
In Europa hebben de misbruiken, waartoe zulk
een voorregt aanleiding gaf, daaraan vele beper-
kingen doen stellen doch in Turkije hebben
J) Men vergelijke o. a. «The peace and its effects on the
condition of Turkey.quot; {Quarterley Review, December 1855 and
March 1856, p. 507); st. mauc gieardin Les Voyageurs en
Orient depuis la guerre d\'Orient. {Revue des deux Mondes, 15
Mars et 15 Avril 1858).
2) ch. de martens, Guide Diplomatique, I, 77.
-ocr page 166-de gezanten nog steeds, voor zoover dit bekend
is, den vrijdom van de regten en belastingen val-
lende op al de goederen door hen ingevoerd en
strekkende tot het geven van geschenken, tot hun
kleeding en het voedsel en den drank, die voor
hun gebruik moeten dienen l).
VI. Het regt van vrije godsdienstoefening is den
gezanten, zooals we boven in § 3 gezien hebben,
ten volle toegestaan ; tot dat doeleinde mag hij een
kapel in zijn hôtel laten bouwen. In zoo verre is
dit regt bij de Turken uitgebreider dan bij de
Europesche Mogendheden, dat het wordt toege-
kend aan alle ministers zonder uitzondering, tot
de consuls toe 3), Buitendien hebben de Oos-
tenrijksche gezanten de bescherming van twee R.
Katholieke kerken te Constantinopel, Frankrijk die
van al de andere, en Rusland van eene kerk van
den Griekschen ritus te Galata 3). Deze bijzondere
voorregten zijn zoowel uit de bekende verdraag-
zaamheid van Mohammed\'s leer als uit den invloed
der Christelijk-Europesche Staten in het Ottoman-
nische rijk te verklaren.
1)nbsp;Capitulatie van 1740 aan Frankrijk, art. 18 en 40; Tractaat
tusschen de Porte en Rusland van 1783, art. 49. (martens,
Récueil, II, 395).
2)nbsp;Vg. beneden § 5, p. 145.
3)nbsp;Zie p. 91.
-ocr page 167-§ 5. Vreemdelingen-regL
Het verbod om met de Ongeloovigen eenige ge-
meenschap of vriendschapsbetrekkingen te hebben,
had tusschen het Oosten, dat den Islam en het Wes-
ten, dat het Catholicisme was toegedaan, een onover-
komelijken slagboom kunnen vestigen, zoo een gods-
dienstig verbod — naar laurent\'s opmerking —
het volkenverkeer belemmerende ooit de kracht kan
hebben het geheel te beletten 1).
Men heeft den Koran als het ware geweld moe-
ten aandoen om de Ongeloovigen als kooplieden in
het gebied des Islams te ontvangen. Hoe groot
die tegenzin van het Oosten, gegrond op Moham»
med\'s aanbeveling, dan ook was, zij kon toch het
aanknoopen van banden met de Europesche volke-
ren niet verhinderen. De politiek 2) en de bevor-
dering van de belangen der schatkist lieten niet
toe de Europeanen te weren uit landen, waarvan de
voorspoed door hun handel zoo zeer werd bevor-
derd. Naauwelijks begon de groote verwarring,
welke de volksverhuizingen hadden te weeg ge-
bragt, een einde te nemen, of de Europeanen kwa-
men weer langs den eenigzins afgebroken weg naar
Azië terug. Alstoen bevorderde de godsdienst den
handel. De bedevaarten, welke reeds sedert de
1)nbsp;F. LAüREKï, Etudes, V, 544.
2)nbsp;ROBERTSON, An historical disquisition concerning Anciant
India, 122-124.
vroegste tijden van het Christendom naar Pales-
tina waren ondernomen l) , breidden de han-
delsbetrekkingen met Palestina en Syrië bijzon-
der uit, want de bedevaartgangers waren weldra,
door het medevoeren van Europesche produkten
naar Azië en het overbrengen van Oostersche
koopwaren naar Europa, kooplieden geworden 3).
Maar zij waren de eenige niet. Reeds zeer vroeg
hadden de handelaars uit de kust-steden van Zuid-
Europa handelsbetrekkingen aangeknoopt met het
heilige land en Syrië — en ook met Egypte: want,
ofschoon de handel met dit land aan de onderdanen
en de cijnsbare bevolking van het Byzantijnsche
Keizerrijk verboden was zoowel om politieke
redenen als om den voortdurenden staat van vijand-
schap met de Mohammedanen waarin het Byzan-
tijnsche rijk zich bevond, was dat verbod bij de
Franken niet van kracht 4). De verovering van
Jerusalem door kahef Omar bragt in dien staat
van zaken geen verandering, en in de 9® eeuw
waren de betrekkingen in dat gedeelte der Mid-
dellandsche zee zeer levendig 5).
Tot den tijd van Karei den Groote hebben geen
1)nbsp;Vergelijk § 4, pag.
2)nbsp;pardessus, Collect, de Lois Maritimes, Introduction, I, p.
LXXXVII.
2) robertson , t. a. p. , p. 108.
4) pardessus, t. a. p., I, Introduction, p. LXXXVI.
.5) PARDESSUS, t. a. p., p. LXXXVII.
Jm
U;. \'
ÜH
overeenkomsten de handelaars in het bezoeken van
Muzelmansche plaatsen beschermd en beveiligd. Tus-
schen dien grooten Vorst en Haroen-arrasjid schijnt
een verdrag ten hunnen behoeve te zijn gesloten.
Wat daarbij bepaald werd, is, volgens fardessüs ,
onbekend; maar men kan den inhoud er van, naar
enkele historische berigten, wel gissen. Hij, die
zich naar een Muzelmansch land begeven wilde,
moest daartoe vooraf verlof van zijn Vorst bekomen
hebben; den geloofsbrief, dien hij dan van hem
verkreeg, moest hij aan den Vorst of Gouverneur
van de plaats waarheen hij zich begaf overhandi-
gen, ten einde daardoor paspoorten of vrijgeleiden
te bekomen tot het vervolgen zijner reis. Die vrij-
geleiden werden dikwijls alleen tegen zekere beta-
ling gegeven, en de koopman kocht ook de vrij-
heid om zijne goederen op openbare markten uit te
stallen. Daaraan herkent men, zoo gaat pardessus
voort, de Capitulatiën, welke tusschen de Porte en
de Frankische Vorsten vooral zijn aangegaan en
thans nog bestaan; de noodzakelijkheid voor de
Franken om de vergunning van hun Vorst te er-
langen, ten einde zich in den Levant te mogen
vestigen, en de firmana of vrijgeleiden (die nog in
gebruik zijn) en die willekeurige afpersingen (ava-
nies) waarvan men heden nog talrijke voorbeelden
van de zijde der Muzelmansche overheid aantreft 1).
L
1) PARDESSUS, t. a. p., Introduction, p. XVII en LTX.
-ocr page 170-De eerste kruistogt bragt wel eenige verslapping
in de handelsbetrekkingen tusschen de Christenen
en Mohammedanen te weeg; maar naauwelijks was
het eerste vuur van geestdrift in de gemoederen
der eerstgenoemden uitgedoofd, of men begreep
^eêr — en toen voor goed — in Europa, van
welk belang een vredelievend verkeer met de Azia-
tische Volken zijn zou: godsdiensthaat werd spoe-
dig door winstbejag vervangen.
Ofschoon Christenen en Mohammedanen zich
wederkeerig als aartsvijanden beschouwden, en de
Pausen in hun Bullen en door Concilie-decreten
(vooral in de eeuw en in de eerste helft der
18«) alle verkeer met de Mohammedanen op straffe
der excummunicatie verboden hadden 1), werd voort-
durend handel met hen gedreven 2). De eerste soort
van handel, welke de Venetianen reeds ten tijde
van Karei den Groote 3) met de Muzelmannen ge-
dreven hadden, en toen ter tijd nog dreven, was
1)nbsp;Zie bij ploos van amstel, Verhandeling over het regt van
Commercie, (p. 222-224), den text van eenige dier excommu-
nicatiën en Pauselijke Bullen. Hij zegt (p. 223) dat Paus
Alexander III zoo ver ging, dat hij, in het Lateraansche Con-
cilie, benevens de vervloekingen, ook met het verlies der goe-
deren en de slavernij hen bedreigde, die den Saracenen wapenen,
ijzer, en banden voor helmetten toevoerden.
2)nbsp;heeken, Infi, des Groisades, p. 316; pardessus, II, In-
troduction, p. XXXV, XLIII.
3)nbsp;MARINO, Storia civile e politica del commercio de\' Veneziani,
V. IV, p. 260.
-ocr page 171-(het moet tot hmi schande gezegd worden) de
slavenhandel. Zij kochten mannen, vrouwen en
kinderen, zoowel Christenen als niet-Christenen,
waar zij hen maar vinden konden, en verkochten
hen aan de Arabieren in Sicilië en Spanje l). De
handel met de Muzelmannen schijnt zóó voordeelig
te zijn geweest, dat de Genuezen in het tractaat,
dat zij in 1382 met den Byzantijnschen Keizer
sloten, onder anderen bedongen: dat zij niet ver-
pligt zouden zijn het Grieksche Keizerrijk te dienen;
niet eens om forten te verlossen wanneer deze door
de Turken genomen of belegerd mogten worden 3).
Wat verder aangaat de betrekking der Pausen tot
de Muzelmannen, hieromtrent wordt opgemerkt: dat
in het jaar der Redjra 727 de toenmalige Paus een
gezantschap naar den Sultan van Egypte gezonden
heeft, waarbij dezen werd te kennen gegeven, dat
de Pranken de in hun landen wonende Muzel-
mannen op dezelfde wijze zouden behandelen als
men de Christenen in Egypte en in Syrië behan-
delde 3). De Paus bood den Muzelmannen aldus
een volkenregt van strenge wederkeerigheid aan.
Als het onmiddellijk politisch gevolg der kruis-
togten, welker godsdienstig doel geheel gemist
was, worden beschouwd: het meer geregeld aan-
1)nbsp;heeren, Infi, des Croisades, bl. 815—317.
2)nbsp;PARDESSUS, II, Introd., p. XVII en LIX.
3)nbsp;sylvestre de sacy, ChrestOîii.Arabe, 2™quot; Edition, t. II, p. 48.
-ocr page 172-knoopen van handelsbetrekkingen met de Moham-
medaansche Vorsten en de vestiging op de knsten
van Syrië en Palestina van consnls, die in de voor-
naamste steden van de Middellandsche zee reeds
aanwezig waren en wier instelling zoo gunstig
werkte op den handel.
De Italiaansche Republieken, de steden van de
Zuidkust van Frankrijk en de Oostkust van Spanje,
knoopten het eerst die meer geregelde betrekkingen
met den Levant aan; de Italiaansche steden meer
uit een handels-oogpunt — de Franken ook uit
politiek, zooals we boven zagen. Reeds schijnt in
1117 een consul van Venetië in Syrië gevestigd
te zijn geweest 1). In 1238 werd tusschen de
Venetianen en den Egyptischen Sultan Malek-el-adel
een tractaat gesloten, waardoor de handel van
Egypte in hun handen werd gesteld 3). Benevens
de vrijheid en veiligheid van hun personen, ge-
bouwen en goederen, was daarin bepaald: dat zij
een eigen kerk, pakhuis en gevangenis zouden
hebben, en een schatting betalen, gelijk aan die,
welke zij ten tijde van Malek-el-asjem betaald
hadden 4).
1)nbsp;s. de sacy, Chrestomathie Arabe, II, 40-41 ; heeeen.
Influence des Croisades, p. 367—308.
2)nbsp;s. de sacy, Ibidem, p. 41.
3)nbsp;HEEREN, t. a. p., p. 367.
4)nbsp;Het tractaat te vinden bij marino, Storia Civile e politica
del commercio de\' Veneziani, IV , 266 ; aangeh. bij heeren.
Doch genoeg hiervan, daar het buiten de grenzen
van ons proefschrift ligt alle tractaten of Capitula-
tiën, die tusschen Christen- en Mohammedaansche
Vorsten gesloten zijn tot vóór de inneming van
Constantinopel, na te gaan.
Een nieuw tijdvak voor den Levantschen handel
begint met de vestiging der Turken in Eurdpa.
Reeds het eerste jaar na de verovering van de vroe-
gere woonplaats der Paleologen waren de Venetianen
er in geslaagd een tractaat van handel en scheep-
vaart met Mohammed II te sluiten. Lang zett\'en
zij dien handel met voordeel voort ten gevolge
van de buitengemeene voorregten, die hun waren
toegestaan. Doch toen ook de Eranken betrekkin-
gen met de Porte hadden aangeknoopt, en krachtens
de vriendschap, die tusschen den Koning van Frank-
rijk en den Sultan was ontstaan, even voordeelige
Capitulatiën en de gelijkstelling met de Venetianen
van de Porte verkregen hadden, deelden ook zij
in de winsten van den Levantschen handel; hun
voetspoor volgden weldra Engeland en Nederland,
zoodat na een paar eeuwen geheel Europa in han-
delsbetrekkingen met de Porte was.
Van 1535 dagteekent de eerste Capitulatie, welke
aan de Franken verleend werd; zij werd achtereen-
Volgens gewijzigd en vermeerderd door die van
1569, 1581, 1597, 1604, 1673 en 1740. Op
deze laatste, die de hernieuwing is van al de vorige
IL.
-ocr page 174-en als zoodanig de voornaamste bepalingen er van
in zich bevat, is de tegenwoordige verhouding
van Frankrijk tot de Porte gegrond, voor zooverre
door het tractaat van handel en scheepvaart van
15 November 1838 daarvan niet is afgeweken.
Mngeland\'s eerste Capitulatie is van 1539. Ver-
volgens heeft het in 1602 een tweede verkregen
en in 1675 de hernieuwing der twee vroegere met
talrijke vermeerderingen. Eindelijk is den 15®quot; Au-
gustus 1838 tot wijziging van eenige regten een
tractaat te Constantinopel gesloten, welk tractaat
tot model gediend heeft van al de andere in dat
jaar en in de volgende door de andere Staten
met de Porte aangegaan 1).
De eerste Capitulatie van de Bepzibliek der Ver-
1) Op dezelfde leest zijn geschoeid de volgende tractaten:
Frankrijknbsp;met de Porte, 15 Novembernbsp;1838.
Hanzestedennbsp;» » » 8 Meinbsp;1839.
Sardiniënbsp;» » » 2 Septembernbsp;1839.
Zweden en Noorwegen » » » 31 Jan narijnbsp;1840.
Spanjenbsp;» » » 2 Maartnbsp;1840.
Nederlandnbsp;» » » 14 Maartnbsp;1840.
Belgiënbsp;» » » 30 Aprilnbsp;1840.
Zollvereinnbsp;» » »nbsp;Octobernbsp;1840.
Denemarkennbsp;n » » 1 Meinbsp;1841.
Hanze-Stedennbsp;Conv. Suppl. 7 Septembernbsp;1841.
Portugalnbsp;met de Porte, 2 0 Maartnbsp;1843.
Ruslandnbsp;» « « \'V^o Aprilnbsp;1846.
Dit laatste tractaat kan als een algemeene herzieningnbsp;van het
douanen-tarief der Porte beschouwd worden. Zie bij muriiard,
Nouveau Recueil de Traités, Conventions etc., IX, 153.
eenigde gewesten dagteekent van 1598. Uitgebreider
regten zijn aan de Republiek door de Conventie
van Constantinopel van 6 Julij 1612 verleend, en
later ook nog bij het tractaat van vriendschap,
handel en scheepvaart, in September 1680 1). Ook
deze tractaten of Capitulatiën zijn thans nog van
kracht, voor zooverre daarvan niet is afgeweken
door het tractaat van 14 Maart 1840.
Onder de Capitulatiën verleend aan of de handeis-
tractaten gesloten met de overige Staten, zijn de
voornaamste: het tractaat van handel en vriendschap
met Pruissen, 22 Maart 1761 dat met Zweden
10 Januarij 1737 dat met den Koning van
Sicilië 4), 7 April 1740; dat van 1756 met Dene-
marken 5); dat van 1782 met Spanje 6); dat van
1615, 1718 en de Sened van 1784 7) ter be-
gunstiging van den handel van Oostenrijk. Wat
Rusland betreft, in verschillende vredestractaten
heeft het bepalingen ten behoeve van den Russi-
schen handel ingelascht en in art. 11 van den vrede
van Kainardjié de gelijkstelling met de meest be-
voorregte natiën bedongen. Het eerste volledige trac-
1)nbsp;kluit, Hist. foederum Belgii foederati, I, 332, sqq. en
Index, no. 729.
2)nbsp;cii. de martens, Eec. de Tr. III, 194.
3)nbsp;WENCK, God. Jur. Gent, Ree. I, 471.
4)nbsp;wenck, C. J. G. R. I, 519.
5)nbsp;WENCK, C. J. G. R. II, 130.
6)nbsp;CH. DE MARTENS, Recueü II, 218.
7)nbsp;CH. DE MAKTEKS, Recueil II, 511.
-ocr page 176-taat van handel en scheepvaart dagteekent van 10
Junij 1783 1) en bevat 81 artikelen; het laatste
is dat van \'V30 April 1846 2).
De verschillende artikels dier Capitulatiën en
tractaten handelen over vier punten; I. over de
vrijheid van godsdienstoefening; 11. over de vrij-
heid van handel; III. over de consulaire jurisdictie
en IV. over de bescherming van de vreemdelingen^
I.nbsp;Over de vrijheid van godsdienst hebben we
reeds in § 3 van dit hoofdstuk gehandeld.
II.nbsp;Vrijheid van handel en gelijkstelling van alle
Staten staan thans op den voorgrond in de ver-
schillende tractaten, die met de Porte gesloten zijn.
Alle Europeanen — of zooals zij in Turkije ge-
noemd worden — alle Eranken kunnen vrij over
zee en te land de Staten van den Sultan door-
reizen en er handel drijven; de visch- en koraal-
vangst op de kusten der Barbarijsche Staten is
hun geoorloofd. Zij zullen, voorzien van een pas,
door hun gezant afgegeven, niet met charaadj, Tcas-
sabié, mezzeterié of andere belastingen worden lastig
gevallen, zoo zij slechts de tol- en andere regten
voldoen. Ook wordt hun toegestaan zich naar de
gewoonten van het land te kleeden — een concessie,
1)nbsp;CH. DE MAKTENS , Recueil II, 373.
2)nbsp;MüRHARD, Nolw, Rec. de Tr. Conv. etc., IX, 131.
-ocr page 177-welke minder belagchelijk zal schijnen, wanneer
men verneemt, dat het den Christen-rajat in Muzel-
mansche Staten streng verboden was zich als de
Mohammedanen te kleeden, Muzelmansche namen
te dragen, huri huizen even hoog of althans hooger
dan die der Muzelmannen op te trekken, op paar-
den te rijden, op muilezels anders te zitten dan met
de beide beenen aan éën zijde zooals de vrouwen
bij ons plegen te rijden en dat door meer dergelijke
bepalingen gezorgd was, dat de rajat steeds in een
staat van ondergeschiktheid en vernedering gehouden
werd 1). Wèl heeft de Jiatti-humayoen van 1856 dien
vernederen den Staat in beginsel voor de Christe-
nen doen ophouden; doch de reizigers beweren, dat
daarin inderdaad nog geen verandering gekomen is 2),
De Franken zijn vrij van belastingen en kunnen
met alle voortbrengselen van de natuur en de nij-
verheid in het Ottomannisehe rijk, zoo in het land
als ter exportatie, handel drijven, terwijl de Porte be-
looft alle monopoliën, welke op de produkten van den
landbouw of andere voortbrengselen van zijn grond-
gebied vallen, te zullen afschaffen. Niemand mag
een Frank dwingen, deze of gene waar te koopen, noch
hem beletten aan wien hem goeddunkt te verkoopen.
1)nbsp;Zie omtrent deze zaak o. a. m, belin\'s vertaling van den
meermalen aangehaalden »Fétoua relatif à Ia condition deszimmy,
Journ. Asiat., t. XVIII, en XIX.
2)nbsp;Zie o. a. sï. M.4UC gikardin, Les Voyageurs en Orient,
Iiei\\ des deux Mondes, 15 Maart en 15 April 1858.
De vroegere bepalingen omtrent de te betalen
in- of uitvoerregten zijn het eerst gewijzigd bij
het tractaat door Engeland met de Porte den IS^®«»
Augustus 1838 gesloten. De invoerregten zijn 3§;
ter vervanging voor de binnenlandsche invoerreg-
ten moet de Europesche handelaar, hetzij hij die
waar op de plaats der aankomst verkoopt of ze
naar het binnenland verzendt om daar verkocht
te worden, nog een regt van betalen. Zijn
deze regten eens betaald, dan zijn de waren vrij
van alle regten, welke ook de verdere bestemming
wezen moge. Doch de waren, die in Turkije
worden ingevoerd om vandaar naar een vreemd
land te worden verzonden en verkocht, betalen
slechts de invoerregten van 3 ff.
Alle Produkten van den grond of de nijverheid
van Turkije, voor de exportatie bestemd zullen
vrij van alle lasten en regten naar een geschikte
landingsplaats worden bezorgd, en daar aan een
heffing van 9;} der waarde voor de binnenland-
sche regten, van voor de uitvoerregten onder-
hevig zijn.
Voor waren, die uit een Europeesch of ander
vreemd land komen en de Dardanellen en den
Bosphorus moeten doorvaren, worden geen regten
hoegenaamd betaald 1). —■
1) Voor meer bijzonderheden verwijs ik naar het oorspron-
kelijk tractaat tusschen P^ngeland en de Porte in 1838 gesloten;
zie heustlet , CoU. of Treaties, vol. V, p. 506.
De vrijheid van handel voor de onzijdige Staten
gedurende een oorlog, welken de Porte met een
andere Mogendheid zou kunnen voeren is ook ver-
zekerd. Reeds in art. 10 der Capitulatie van 1604
aan Frankrijk verleend is daarvoor gewaakt; het
luidt aldus: „Parceque des sujets de la France
naviguent sur les vaisseaux appartenant à nos\' en-
nemis et les chargent de leur marchandises prises ;
pour cette cause nous commandons et voulons qu\'à
l\'avenir ils ne puissent être pris sous ce prétexte
ni leurs marchandises confisquées; à moins qu\'ils
ne soient pris sur vaisseaux en coursequot;, enz,; art.
XII der zelfde Capitulatie bepaalde : „que les mar-
chandises chargées à nolis sur vaisseaux Français
et appartenant aux ennemis de la Porte ne pour-
raient être prises sous prétexte qu\'elles venaient
des ennemis de la Porte l).quot; De bepalingen dezer
Capitulatie, zegt wheaton 2), hebben tot grondslag
gestrekt aan verschillende tractaten tusschen Tur-
kije en Christen-Staten, waarin het beginsel „vrij
schip, vrij goedquot; en „dat goederen van onzijdige
Mogendheden op een vijandelijk schip niet neem-
baar zijn,quot; wederzijds werd aangenomen.
In 1856 heeft Turkije het beginsel, dat het se-
dert een tweetal eeuwen huldigde, in de verklaring
van 16 April opgenomen gezien, en, sedert de
1)nbsp;de flassak, Hist. de lü Dipl. Fi-anç. II, 226.
2)nbsp;wheaton, Hist, du Progrès du Br. des Gens, I, 162.
-ocr page 180-zeeslagen van Lepanto en Navarino opgehouden
hebbende een Zeemogendheid van beteekenis te
zijn, nam het zonder moeite de vier aldaar ver-
kondigde beginselen aan, welke ten doel hadden:
1quot;. de kaapvaart af te schaffen; 2°. te bepalen, dat
de goederen van vijandige Mogendheden op onzij-
dige schepen —- uitgezonderd de oorlogs-contra-
bande — door de vlag gedekt zouden zijn; dat
de goederen van onzijdige Staten — uitgezonderd
oorlogs-contrabande — zich op vijandelijke schepen
bevindende niet neembaar zouden zijn; en 4°. dat
de blokkade om verbindend te zijn feitelijk moest
bestaan, d. i. door een genoegzame magt onder-
houden worden, om wezenlijk den toegang tot de
kust van den vijand te beletten.
Hier zij nog aangemerkt, dat de Porte in haar
laatsten oorlog met Rusland zorgvuldig gewaakt
heeft voor de belangen van de Russische kooplie-
den; zij heeft van het regt tot het leggen van em-
bargo op alle Russische schepen geen gebruik ge-
maakt, en de Russen eenigen tijd gegund om hun
zaken in orde te brengen en het land te verlaten.
Niet minder werd voor den handel der onzijdigen
in de Zwarte zee door haar gewaakt l).
J
1) Het Manifest der Porte van 1 Moeharem 1270 der Hedjra
bevat het volgende daaromtrent : »Toutes fois la sublime Porte ne
trouve pas juste, que l\'embargo soit mis sur les navires mar-
chands russes, conformément aux anciens usages. En consé-
quence il leur sera donné avis de se rendre dans la Mer noire
Reeds van de vroegste tijden af werden door
Turkije ten behoeve der sehipbreukeHngen en ge-
strande schepen bepalingen gemaakt in haar trac-
taten met de Europesche Mogendheden. Zoo treft
men bepalingen daarover aan in het verdrag van
1540 met Venetië en in art. 22 der Capitulatie
van 1604 met Erankrijk. In die van 1740 is in
het breede daarover gehandeld. Aan schepen in nood
moet hulp verleend worden zoowel door Ottomanni-
sche oorlogs- en andere schepen, die zich in de nabij-
heid bevinden, als door de overheden van de plaats
waar het schip gestrand is. De geborgen goederen
moeten, hetzij in persoon hetzij door tusschenkomst
van den consul, aan de eigenaars daarvan worden
teruggegeven. Wanneer het schip behouden en
hersteld kan worden, of wanneer de lading op een
ander vaartuig overgebragt is, om naar de plaats
harer bestemming te worden vervoerd, zullen voor die
waren noch tol- noch andere regten betaald worden,
mits ze daar ter plaatse niet verhandeld worden. —
ou dans la Méditerranée à leur choix dans un délai qui sera
fixé ultérieurement.quot; Verder voegt het Turksche Staatsstuk er
bij, wat betreft den handel der bevriende en onzijdige Staten :
»En outre, le Gouvernement Ottoman ne voulant pas apporter
d\'entraves aux relations commerciales des sujets des Puissances
amies laissera pendant la guerre les détroits ouverts à leurs
navires marchands.quot; (Te vinden bij e. de GIKARdin , Solutions
de la Question d Orient, in de bijvoegsels, p. 130-134). In het
75-= artikel van het handelstractaat tusschen Rusland en de Porte
in 1783 gesloten, werd een termijn van zes maanden bepaald.
Er is ook gewaakt voor de gezondheidstoestand
van Turkije\'s bewoners, en de Porte heeft den
Mei 1840 een Reglement op de Quarantaines uit-
gevaardigd 1).
TIL Verder komt nog in de Capitulatiën als
hoofdbepaling voor, iets wat in de Middeneeuwen
ook tusschen Christelijke volkeren gegolden heeft
en uit de Wisigothische wet 2) afkomstig is, name-
lijk: dat de consuls een regtsmagt in burgerlijke
en meestal ook in strafzaken zouden hebben over
hun landgenooten en soms ook over Europesche
Christenen in het algemeen.
De toelating van consuls met dat voorregt, \'twelk,
zooals phillimore zegt, gelijk staat met een afstand
van grondgebied 3), was reeds tijdens Karei den
Groote aan de Grieken geschonken, en de Moham-
medanen moesten, merkt pardessus aan, des te
gemakkelijker er in bewilligen, daar zij dergelijke
concessiën gewoon waren, en zij zeiven reeds in de
1)nbsp;Règlement Organique du 27 Mai 1840 publié à C. P. pour
les provenances de mer tant à C. P. que dans les autres Echelles
du Levant, te vinden bij mukuard, Nouv. Rec. de Trait, et
Conv., I, p. 115.
2)nbsp;montesquieu, Esprit des Lois, 1. XXI, ch. XVIII.
3)nbsp;»In fact, Mohametan States have accorded to Europeans
a privilege equivalent to what they would have enjoyed from
a concession of territory, viz., the privilege of preserving their
natural right, and being subject to their national jurisdiction
in a foreign country.quot; (IP deel, p. 271).
9® eeuw er in geslaagd waren een Icadi te Canfu te
doen verblijven, die over de vele daar aanwezige
Muzelmannen regt sprak en al hun godsdienstoefe-
ningen leidde 1). Bovendien verhaalt men, dat Mo-
hammed onder andere voorregten aan de Christenen
beloofd zou hebben „hun regters te eerbiedigen 2).quot;
Na de verovering van Constantinopel door Moham-
med II is die toelating in de verschillende Capi-
tulatiën in stand gehouden en ook in Egypte be-
vestigd. Toen in de 17® eeuw een geheele omwen-
teling in den toestand van het internationaal verkeer
plaats vond en het begrip van nationale onafhan-
kelijkheid bij de meeste Vorsten en Staten diep
wortel geschoten had, werd de consulaire exterri-
toriale jurisdictie, die met dat begrip in strijd was,
bij de Christelijke Staten afgeschaft, en de jurisdictie
over de vreemdelingen aan de landelijke overheden
toevertrouwd 3). Die verandering vond geen plaats
bij de Mohammedanen; in hun landen werd de
oude staat van zaken krachtens uitdrukkelijke trac-
taatsbepalingen ten behoeve der Europeanen behou-
den —- en duurt thans nog voort.
Niettegenstaande de opneming van Turkije in
het „Concert Europeen\' en de toelating van de
Porte tot deelname aan de voorregten van het
1)nbsp;m. robertson, An historical Disquisition concerning Ancient
India, p. 111.
2)nbsp;pardessus, Lois Mar it,, Introd., p. LXVI.
3)nbsp;piullimore , Commentaries II. 225, 239 en 271.
-ocr page 184-Europeesch volkenregt, onder welke regten trouwens
haar geheele onafhankelijkheid en het uitsluitend
regt van jurisdictie over al degenen, die zich op haar
grondgebied bevinden in de eerste plaats behooren,
heeft men gemeend den tot hiertoe bestaanden staat
van zaken omtrent de vreemdelingen niet te moeten
opheffen, maar hun die bescherming te moeten
blijven verleenen, welke zij in een Staat als de
Ottomannisehe behoeven.
Aan de consuls in den Levant is te dien einde
ook een meer uitgestrekte magt toegekend dan aan
die, welke de Europesche Staten elkander toezenden.
Het diplomatiek karakter der laatsten is wel eens
ontketid l), doch aan dat der eersten heeft men
niet getwijfeld 2). Zeer te regt beschouwt men hen
als diplomatieke agenten van minderen rang, daar
zij zoowel den minister van buitenlandsche zaken
van den Staat waardoor zij zijn aangesteld, als den
diplomatieken agent, die dien Staat in het land waar
zij hun function uitoefenen vertegenwoordigt, onder-
geschikt zijn.
Bij hun aanstellingen in den Levant ontvangen
de Europesche consuls een harat, open brief, van
den Sultan, waarin hun voorregten en vrijdommen
omschreven zijn. Daaronder zijn de voornaamste de
volgende. Zij mogen niet gevangen genomen en
1) O. a. door vattel en wicqüefort.
\'2) phillimore, Commentaries II, 172.
hun woningen niet verzegeld worden ; zoo een proces
door Muzelmannen of iemand van de rajat tegen hen
wordt gevoerd, moet het voor den Divan gehoord
worden; in geval van twist met andere consuls mag
hun geschil door hun respectieve gezanten worden
beslecht; zij hebben het regt van vrije godsdienst-
uitoefening in hun hôtel en om de vlag der natie,
welke zij vertegenwoordigen van hun woning te
doen waaijen; zij zijn even als alle Franken vrij
van charaadj ; hun landgenooten moeten den gezant
of de consuls de zoogenaamde consulaat-regten be-
talen , en geen goederen mogen geladen worden,
tenzij die regten voldaan zijn ; hun is ook het voorregt
verleend wijn voor hun gebruik en dat der personen,
die hun ondergeschikt zijn, — zooals dragomans
en kooplieden — vrij van regten uit het buitenland
te doen komen of zeiven in hun huis te bereiden ;
eindelijk mogen zij voor de veiligheid van hun woning
Janitsaren (thans andere soldaten) vragen, om hen
kosteloos te beschermen 1).
IV. Daarentegen berust op de consuls in den
Levant een zwaardere taak dan op die bij Euro-
pesche Staten ; zij hebben voor de vrijheid en vei-
ligheid hunner onderdanen en voor de handhaving
1) O. a. Handelstr. tusschen Rusland en Turkije 1783, art.
53, 57, 58, 59 en 54. (gh. de martens, Recueü, II, 395 vg.);
de Capitulatie van 1740 aan Frankrijk verleend, art. 14, 61,50,
49, 40, 51, 16 en 48,
hunner regten des te zorgvuldiger te waken daar
de wetten van het land waar zij zijn, den vreem-
deling niet op gelijken voet plaatsen met de m-
boorlingen.
Evenals zulks in Europa plagt te geschieden,
kwamen vroeger bij de Mohammedanen de erfe-
nissen der vreemdelingen in vele gevallen aan den
Staat. In de vroegste tractaten werd dit reeds
gewijzigd, en werd overeenkomstig de billijkheid
Lpaald: dat, indien een Europeaan in Turkije
stierf en een testament naliet, zijn goederen aan
zijn executeurs zouden worden overgelaten; en dat,
zoo hij zonder testament stierf, zijn boedel aan
den consul zou worden toevertrouwd, die het aan
zijn wettige erfgenamen zoude moeten geven. Thans
is dit de regel l).
De burgerlijJce procedures, waarin een Europeaan
in de handelplaatsen van den Levant gewikkeld kan
worden, zijn voor drieërlei onderscheiding vatbaar:
1°. zij kunnen tusschen hem en een onderdaan van
den Sultan ontstaan zijn; of 2°. tusschen hem^ en
een Europeaan van een andere natie dan de zijne,
welke ook een consul daar heeft, of wel tusschen
hem en een zijner landgenooten.
1) Bepalingen daaromtrent vindt men in de verschillende Ca-
pitulatiën, opgesomd op p. 133 en 134 ; inzonderheid art. 8 van
het handelstr. van 17 83 tusschen Rusland en de Porte en art.
22 der Capitulatie in 1740 aan Frankrijk verleend.
Ieder geval brengt zijn bijzonderheden mede.
1°. In geval door een Mohammedaansch onder-
daan tegen een Europeaan een beklag is ingediend,
of omgekeerd, zal de ladi het proces niet mogen
instrueren dan in tegenwoordigheid van den drago-
man van den consul zijner natie; overschrijdt het
geschil, waarover het proces loopt, de som van
4000 aspers, dan moet het voor den Divan gebragt
morden. — Alle overeenkomsten en contracten, die
tusschen Turken en Europeanen worden gesloten,
moeten op schrift gesteld en bij den hadi gere-
gistreerd worden. Ontstaat nu eenig geschil daar-
over, zoo worden de registers onderzocht en wordt
overeenkomstig de geregistreerde akten gevonnisd;
ieder Turk, die de registratie verzuimd heeft en een
aangegane handeling met getuigen zou willen bewij-
zen, wordt in het ongelijk gesteld. -- De Europeanen
zijn voor elkanders schulden niet aansprakelijk en
kunnen, hetzij een hunner zich weggemaakt heeft
zonder te betalen of gefailleerd is, noch om zijn
niet nagekomen verbindtenissen, noch om zijn schul-
den bemoeijelijkt of vervolgd worden, dan alleen
in geval zij zijn borg gebleven zijn l).
2°. Ontstaat een geschil tusschen twee Europeanen
van verschillende natiën, dan kan de zaak voor
1) Capitulatie in 1740 aan Frankrijk verleend, art. 23, 41 ,
26 en 71 ; liet handelstractaat tusschen Eusland en Turkije van
1783 , art. 63, 64, ö, 68; en verder do Capitulatiën aan do
andere Staten verleend.
hun gezanten of consuls gebragt worden, die naar
de hun voor dergelijke gevallen gegeven instructiën
vonnissen zullen 1). In alle gevallen staan de Turk-
sche regtbanken nog voor hen open.
3°. Is het geschil gerezen tusschen twee Euro-
peanen derzelfde natie in den Levant, dan hebben
zij het regt dit uitsluitend door hun consul te doen
beslissen naar de wetten van hun land 2). Van zijn
beslissing is altijd beroep naar de regtbanken in
het Vaderland.
Bij het plegen van misdrijven komt het volgende
in aanmerking. Wanneer een manslag gepleegd is
op een plaats waar Europeanen wonen, en men
geen bewijzen tegen hen heeft, mogen zij noch
door onderzoekingen, noch door de boete, djéréme
genaamd, lastig gevallen worden het is den
ambtenaren der Justitie of aan andere ambtenaren
niet geoorloofd met geweld in het huis van een
Europeaan te dringen; zij moeten den consul der
plaats waarschuwen, en zich met de personen door
dezen aangewezen naar de woonplaats der Euro-
peanen begeven 4). — Heeft een Europeaan een
1)nbsp;ch. de martens, Guide Diphrnatiqueï, 182,
2)nbsp;Capitulatie van 1740, art. 26.
8) Capitulatie van 1740, art. 42 : handelstractaat tusschen
Kusland en Turkije van 1783 , art. 73.
4) Capitulatie van 1740, art. 70; het aangeh. handelatractaat
Hiet Rusland . art. 67.
manslag of een andere misdaad bedreven, dan
mogen de officieren van de Porte hem niet onder-
vragen, noch oordeelen anders dan in tegenwoor-
digheid van de personen door den consul of den
gezant aangeduid l); doch dit alles geldt alleen voor
het geval, dat de manslag of de misdaad op een
van des Sultans onderdanen gepleegd is. — Is de
manslag of eenig ander misdrijf door een Prank
op een landgenoot of op een anderen Frank ge-
schiedt, dan zijn de gezanten of consuls alleen ge-
roepen om daarvan kennis te nemen. In zoodanig
geval handelen zij naar de meer of min uitgebreide
magt, die hun door hun respectieve gouvernemen-
ten is toegekend, zonder dat de plaatselijke over-
heid er iets mede te maken heeft 3). In den regel
is de criminele jurisdictie der consuls beperkt tot
de bevoegdheid om een geldboete op te leggen;
in geval van zwaardere misdrijven oefent de con-
sul het ambt uit van een „juge d\'instruction 3).»
De ontvangst en bescherming aan vreemdelingen
verleend heeft echter öok in Turkije zijn grenzen.
In verschillende tractaten heeft de Porte bepalingen
laten inlasschen tot overlevering van misdadigers.
1)nbsp;Capitulatie van 1740, art, 65; handelstractaat van Rusland
met Turkije, art. 67,
2)nbsp;Capitulatie van 1740, art. 15; vg, ch. de uartehb, Guide
Diplomatique, I, 182,
3)nbsp;WHEATON,^/mente, 2« partie,chap.II,§ 11,(2« Edition, p,136).
-ocr page 190-Volgens d\'ohsson l) werd reeds in 1540 een daar-
toe strekkende bepaling in bet tractaat, \'twelk de
Venetiaansche Republiek met den Sultan sloot, aan-
getroffen. Alleen in zóó ver werd een restrictie ge-
maakt, dat die uitlevering zich niet zou uitstrekken
tot die personen, welke op Venetiaansch grondge-
bied het Christendom, op Muzelmansch den Islam,
zouden omhelsd hebben. Dit geldt thans nog.
Politieke misdadigers levert de Porte niet uit.
Een treffend voorbeeld daarvan ziet men in de ge-
beurtenissen van 1848. De omwentelingen van
die tijden en de onlusten in Hongarije hadden vele
Hongaren, die daaraan deel hadden genomen, in
Turkije een toevlugtsoord doen zoeken. Niettegen-
staande den eisch tot uitlevering van Oostenrijk en
van Rusland hield de Porte dat beginsel hardnekkig
vast, en de „question des Réfugiés Hongrois,quot; die
voor ernstige verwikkelingen had doen vreezen, werd
overeenkomstig des Sultans wenschen opgelost 2).
Wat aangaat het regt van eigendomsverkrijging
in Turkije — daaromtrent kennen we de wet der
Mohammedanen 3). Ofschoon het den vreemde-
lingen niet geoorloofd was grondeigendom in Tur-
1)nbsp;Tabl. de VEmp. Ott., VII, p. 447.
2)nbsp;Zie de zaak in het breede behandeld in den Annvaire des
deux Mondes, 1851 — 52, bl. 709—71 1.
S) We hebben er met een woord in het 1« hoofdst., § 5 ,
bl. 42 over gesproken.
kije te bezitten zonder onderhevig te worden aan
charaadj en als des Sultans onderdanen beschouwd
te worden, zoo is toch die wet eeuwen lang ontduikt
en hebben zij er grondeigendom bezeten. Door een
fictio juris worden de vrouwen in des Sultans rijk
als zijn onderdanen beschouwd. Bij gevolg konden
de Franken, die in Turkije getrouwd waren, eigen-
dom bezitten in naam hunner vrouwen; en lieten
anderen, die zoo gelukkig niet waren getrouwd
te zijn, hunne akten op den naam van inland-
sche vrouwen stellen. De kloosterlingen ook von-
den er een middel op uit, en dat was door hun
goederen op den naam van de maagd Maria te doen
plaatsen l). De Turksche overheden hebben zulks
oogluikend toegelaten. Men zegge nog dat de
Mohammedaansche wet jegens de Ongeloovigen
onverdraagzaam is!!
Thans is in dien staat van zaken door den hatti-
humctyoen een verandering gebragt en is aan deze
vreemdelingen het regt verleend om grondeigendom
te bezitten. De woorden dier bepaling luiden aldus
„Comme les lois qui régissent l\'achat, la vente et
la disposition des propriétés immobiliaires sont com-
munes à tous les sujets de mon empire, il pourra
être permis aux étrangers de posséder des propriétés
foncières dans mes états, en se conformant aux lois
et aux règlements de police, en acquittant les mêmes
1) Edimhurg revieiv, vol. XCVIII, p. 522.
-ocr page 192-cliarges que les indigènes, et après que des arran-
gements auront eu lieu avec les Puissances étran-
gères.
Reeds is voor de stad Smyrna een plan in orde
gebragt, dat algemeenen bijval vindt, en volgens
hetwelk een grondbelasting zonder onderscheid van
nationaliteit zal geheven worden i).
Wanneer men nu al de opgesomde feiten nagaat,
en op volkenregtelijk gebied den toestand der in-
ternationale betrekkingen van de Porte beschouwt,
zoo zal men ontwaren, dat zij zich in verreweg
de meeste opzigten naar de in Europa geldende
volkenwet gevoegd heeft en, zoo men dit zeggen
mag, niet onwaardig was in de rij der Europe-
sche Mogendheden te worden opgenomen.
De verzaking van haar eigenlijke volkenwet in
het Mohammedaansche regt geboekt, moge niet
geheel uit eigen beweging geschied zijn, zij moge
een gevolg van haar zwakheid wezen; de aanneming
van de meeste beginselen van het Europesche vol-
kenregt moge een afzwering van den Islam zijn, de
Sultan moge door zich te verbroederen met Christen-
1) Annuaire des deux Mondes, 1851 — 52, bl. 697.
-ocr page 193-Vorsten, zooaîs lemoinne zegt i), in beginsel afstand
van den troon gedaan liebbên: het naleven van
de Europesche beginselen is en blijft een onte-
gensprekelijk feit, en moet als zoodanig erkend wor-
den. Zij is een belangrijke gebeurtenis, waardig
om in de geschiedenis der internationale betrekkin-
gen te worden opgeteekend; en men kan zeggen,
zonder zich aan overdrijving schuldig te maken,
dat die uitbreiding van het Europeesch volkenregt
op Turkije getuigt van een der grootste triumphen,
welke de wetenschap door huig de groot aan de
oplettendheid van Vorsten en Publicisten aanbevo-
len, sedert eeuwen behaald heeft.
Of de Ottomannische Regering in staat zal zijn
aan de oud-Turksche partij de noodzakelijkheid
te doen inzien, om zich mutatis mutandis naar de
Europesche beginselen te voegen — of zij in staat
zal zijn op den ingeslagen weg te blijven voort-
wandelen -- of het behoud van het Ottomannische
Rijk in Europa een noodzakelijkheid voor de Euro-
pesche Politiek zal blijven uitmaken — of de her-
vormingen voor Turkije zullen zijn hetgeen Epeus
paard voor Ilium werd — ziedaar zoo vele vragen,
welke de toekomst alleen kan oplossen.
1) licmoinne in den Journ. des Débats aangeh. bij em. de
gikaudïn, Sol. delà quest. d\'Orient, p. 31.
eind e.
-ocr page 194- -ocr page 195-I.
Proculeianorum opinioni de impossibilibus conditionibus
Sabinianorum. sententia mihi praeferenda videtur.
II.
Matrimonia extra patriam inita non nulla esse videntur
ideo, quod publicationes, de quibus art. 138 0. C. n. lo-
quitur, omissae sunt.
III.
Peregrinus Neerlandici civis tutorem fieri, sed munus
illud ei obtrudi non posse, contendo.
Non facio cum asser c. s. in commentario ad art.
101 C. M. n. dicente: „zoodanig geschrift (d. i. die wis-
selbrief aan de order van den trekker) wordt eerst een
wisselbrief na het endossement op eenen derde,quot;
V.
Pereginus peregrinum in patria nostra moraiitem in
jus vocare ad Neerl. judicem potest, etiamsi obligatio de
qua lis est in peregrina civitate contracta sit.
VI.
Poenam mortis in carcere non publice infligendam
esse censeo.
VII.
In causis politicis inprimis commendandum videtur ju-
dicium judicum juratorum.
VIII.
Humanitati non tantum sed et Belli principiis adversan-
tur Eepressaliae, obsidum datio et capti oppidi expilatio.
IX.
Een dubbele muntstandaard is af te keuren.