KORTE HEM ElvKINGEN
01\' BENIGE GUOXDWA AKHEDBX VAN HET
\\fcXk 10 ^ WEES,
dr 1 ft ^
kdrukkerij.
S;
1. Kleine Maand van den H. Joseph... J 0,10
2. „ „ van Maria.............. - 0,10
3. » „ van het H. Hart...... - 0,10
4. Leve Maria................................ - 0,10
.5. t)e burger Zouaven..................... - 0,05
6. Geestelijke Leiddraad.................. - 0,05
7. Herinnering aan het Christ. Huisgezin. - 0,05
8. Het Vagevuur en de Hemel op den
Kruisweg overwogen.................. - 0,10
9. Aan den voet des Altaars.............. - 0,10
10. Oefening van Godsvr. tot den H. Jozef. - 0,05
11. De H. Jozef eil het Kind, dat zich tot de
EersteH. Communie voorbereidt... - 0,15
12. De Vriendenstem........................ - 0,05
13. Oefeningen van den H. Kruisweg voor
en na de H. Communie............ - 0,10
14. De Godsv. tot den Engelbewaarder. - 0,10
15. Vergeef ons onze Schulden gelijk wü
vergeven onzen schuldenaren........ - 0,10
6. Jesusin het Tabernakel. De Gids ten Hemel. Commnnieboekje voor
God vurigminnende Zielen.......... - 0,15
In linnen bandje...................... - 0,25
17. Bloempjes ter eere van Maria vergaard. - 0,05
18. Laten wij tot het Tabernakel gaan. - 0,05
19. Een week in het H. Hart van Jesus... - 0,05
20. Korte bemerkingen op eenige grond
waarheden van het H. Evangelie. - 0,05
21. Konit allen tot mij! het H. Hart van Je-
sns wil ons onderrichten en troosten, - 0,05
22. Maria is uwe Moeder.................. - 0,05
op eenige grondwaarheden
VAN HET
Aartsb;:ci..
3BHEDA.,
EDÜARD VAN WEES,
UITGEVER,
. 0,05
, . 0,05 . - 0,05
f
Datura in Hoeven, hue 24 Maii 1880.
Libr. Censor.
Snelpers Boek- en MuzieUr. Eduard van Wees, Breda.
■ ■«
KORTE BEMERKINGEN op eenige groiidwaarbcden van het
Gij zult den Heer, uwen God beminnen, uit geheel uw hart, uit geheel uwe ziel, uit geheel uw verstand en nit al uwe krachten. H. Luc. 27.
God beminnen uit geheel zijn hart, uit geheel zijne ziel, uit geheel zijn verstand en uit al zijne krachten, is Hem al zijne neigingen, al zijne gevoelens, al zijne werken, al zijne gedachten wijden; in één woord , het is Hem volmaakt beminnen.
Doch, christelijke ziel, deze volmaaktheid behoort niet tot dit leven, waar men het goud der liefde niet onvermengd aantreft; in den hemel alleen zal dit eerste gebod geheel vervuld worden. Daar intusschen de volmaaktheid het doel is van het
4
Christelijke leven, zijt ge verpliclit onophoudelijk hiernaar te streven en ge moet, met mijne genade, uw best doen, uwe liefde steeds te doen aangroeien , totdat zij uw verstand geheel vervulle en uwe krachten geheel lenig houden. Het oneindig beminnelijk wezen, moet ook met eene oneindige liefde bemind worden. God alleen kan zich hiervan ten opzichte van zich zeiven kwijten. Doch hetschepsel, dat niet vatbaar is voor eene oneindige liefde, moet ten minste naar best vermogen geen paal of perken stellen aan zijne liefde tot God. Dit is de beteekenis der woorden van mijn roemvollen H. Bernardus, wiens hart door den invloed mijner liefde in alles zoo volmaakt gelijkvormig was aan de voorschriften van het Evangelie en die van mijne liefde sprekende, zegt: »De maat van onze liefde tot God, is, Hem te beminnen zonder maat.quot;
Op aarde zal uwe liefde tot God steeds grooter kunnen worden; uwe verlangens zullen immer toenemen, naarmate uwe liefde sterker wordt; de volmaaktheden des Heeren blijven eene onuitputtelijke bron van de zuiverste wellusten voor de engelen en de menschen.
;;Ik ben de weg, de waarheid eu het leven niemand komt tot den Vader, dan door mij.quot; II. Joao. XIV : 6.
Lieve Christen, om het verblijf dei-zaligen, dat mijn Vader u bereid heeft, binnen te gaan, moet gij drie zaken kennen: üwen vieg: en deze bestaat in de beoefening der deugd; uw licht: en dit is het ware geloof; uw doel: en dit is het eeuwige leven. Nu, ik ben de weg, de waarheid en het leven. In mij, ja, in mij alléén, zult gij alles vinden, wat gij verlangt. Ik ben de weg, dien gij moet bewandelen , de waarheid, die gij moet
6
omhelzen, het leven, waarin gij moet blijven. Lk ben de rechte weg, (die niet afwijkt van het doel,) de waarheid zonder dwaling, het leven zonder den dood.
Tk ben de weg in mijne voorbeelden, de waarheid in mijne leer en in mijne beloften, het leven in mijne belooningen. Ik ben de veilige weg, de onweder-logbare waarheid, en het eindelooze leven. Ikben de breede en ruime weg, de machtige en volle waarheid, het leven, dat overvloeit van glorie en geluk.
Ik ben de weg: ik heb u mijne wet gegeven; mijne woorden en voorbeelden hebben u geleerd, hoe gij de wereld moet verachten, uwe werken heiligen en verdienstig maken. Ik ben de waarheid: ik zelf ben de onfeilbare regel van uw geloof en heb n de goddelijke waarheden geleerd. Ik ben het leven; ik alleen kan u het eeuwige leven, dat gij verwacht, schenken. H. Bern. en Cyrillns.
8 !
Ik ben bovendien de weg van de ziel, die eerst den weg der volmaaktheid begint te bewandelen. Ik ben de waarheid der ziel die dagelijks vorderingen maakt op den weg dei-heiligheid. Eindelijk, ik ben ook de weg der volmaakte ziel, die ik met God vereenig door de heilige toegenegenheid der zuiverste liefde. H.Aug.
„Wat baat het den merisch de gansche wereld te winnen, indien hij schade lijdt aan zijne ziel?
H. Math. XVI: 26.
Veronderstel eens, Christelijke ziel, dat iemand zijn leven zou geven voor al de goederen, al de rijkdommen, al de vermaken en eerbewijzingen der wereld. Zoo iemand zou inderdaad wel dwaas zijn, wijl hij zich, door het verlies van zijn leven, in de onmogelijkheid gesteld heeft, datgene te genieten wat hij ten dien prijze gekocht heelt; immers hij bezit niets meer, dan
8
voorheen en hij heeft zich bovendien beroofd van datgene, wat hij eerst had, namelijk van het leven. Nu, even dwaas, ja , duizendmaal dwazer is hij, die zijne fortuin of zijn leven redt, ten koste van zijne ziel, dat is, die het tegenwoordige leven met alles wat hot hem aan tijdelijke goederen medebrengt, bewaart met opoffering van het geluk, dat hem na dit leven wacht.
Hij redt eigenlijk gezegd, niets, want wat hij bewaart, moet hij nood- 1 zakelijk eenmaal verliezen. Terwijl de mensch, die ter wille van zijn plicht, zijn leven en eenige tijdelijke goederen ten offer brengt, aan den eindpaal van zijn leven zien zal, dat hij inderdaad niets verloren heeft, wijl, datgene, wat hij naar den schijn verloren heeft, noodzakelijk moest verdwijnen en hij zal alles gewonnen hebben, door het bezit van de zalige eeuwigheid. Dus, alwie zijn leven
en de goederen dezer aarde zal willen behouden ten koste van hetgeen hij mij verschuldigd is, zal alles verliezen ; daarentegen alwie zijn leven en de tijdelijke goederen ter liefde van mij of van het Evangelie zal ten offer brengen, zal alles winnen. Christelijke ziel, deze woorden leeren u de uitgestrektheid mijner opperheerschappij duidelijk inzien. Hiervoor moeten al de machten der aarde zwichten. Niemand toch heeft ooit kunnen zeggen offert gij uw leven in mijn dienst op, dan zult ge alles winnen: geen vorst hoe machtig ook, vermag iets tegen den dood. God, ja, God alleen, geeft na dit vergankelijke leven, een eenwig leven van onuitsprekelijke zaligheid en onverstoorbaar genot.
10
Komt allen tot mij die belast en beladen zijt en ik zal n verkwikken.
Math. II. 26.
Geliefde Christen, God verbiedt u geenszins eene wijze voorzichtigheid; Hij maakt u den arbeid tot plicht; doch, Hij verbiedt u, alle onrustige bekommering, als strijdig met zijne vaderlijke Voorzienigheid. De »heidenen zijn bekommerd over de zaken van dit leven. Wat u betreft, gij hebt een Vader in den hemel, die al uwe behoeften kent.quot;
Verlaat u op Hem in al uwe benauwdheden, kortom in alles, wat u bedroeft, want de Heer zal in alles weten te voorzien. Hij kent uwe behoeften: immers, Hij is God ; Hij is bereid u te helpen, want Hij is uw Vader; Hij kan zulks, wgl Hij almachtig is. »Zoekt dus eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid en al het overige zal u toegeworpen worden.quot; Acht en verlang boven
«
11
de eeuwige zaligheid en de middelen, die u hiertoe brengen kunnen: zooals de genade, de deugden, de goede werken, den verdienstigen arbeid en alles, wat God u gebiedt » al het overige zal u toegeworpen wordenquot; maar niet als de belooning van uwe goede werken. O! neen, dit is waarlijk te weinig voor God. De eigenlijke belooning heeft u de Heer in den hemel bereid. Wat ge hier krijgt, wordt u door zijne vaderlijke milddadigheid in ruime mate geschonken, maar komt geenszins in rekening bij datgene, wat gij met vertrouwen van de goedheid des Heeren in de eeuwige heerlijkheid moogt verwachten en zeer zeker in zijne volheid alles zal overtreffen , wat de volmaaktste hoop zou hebben kunnen verlangen.
12
Alwie zijn kruis opneemt en mij niet volgt, kan mijn leerling niet zijn.
Luc. XIV, 27.
De mensch heeft ongelukkig slechts smaak in de eer en de vermaken en toch wil ik, dat hij aan de vernederingen en het lijden den voorkeur geeft. Maar het lijden zal door onuitsprekelijke genoegens beloond worden en op de vernederingen volgt eenmaal eene eeuwige glorie. Een en ander grondig beschouwd, wil ik niets anders, dan wat de mensch verlangt; maar ik wil, dat de arbeid de belooning voorafga. En, wat toch is rechtvaardiger ? Ik wil, dat gij ter liefde van het eeuwige het kortstondige en vergankelijke ten offer brengt. Nu wat toch is verstandiger ? De rnensch daarentegen, zou de belooning verlangen, zonder in den arbeid te deelen... Nu, wat toch is dwazer en onrechtvaardiger? En, daar hij eenmaal tusschen beide zaken kiezen ?/ioet, zegt
hij vaarwel aan het alleen ware goed, j om beuzelingen na te jagen; hij offert het eeuwige aan het vergankelijke
op..... Wat nu is dwazer? O! hoe
wijs is de dwaasheid van het Evangelie en wat is de wijsheid der wereld toch dwaas!.....
Wat u betreft, geliefde Christen, volg met liefde den weg der zelfverloochening en druk, van Bethlehem\'s stal tot aan den Calvarieberg, getrouw mijne voetstappen. Ik ben uit liefde tot u mensch geworden, oin u in alles een voorbeeld te zijn: nu moet gij mij in mijn menschelijk leven navolgen , om eenmaal mijn verheerlijkt goddelijk leven in den hemel te deelen.
Volhard dus met mij op de heerbaan des kruises tot aan uw jongsten snik en gij zult mij zeker volgen in de glorie des hemels. Na hier op aarde deel te hebben genomen in mijn lijden, zult ge, na volbrachte taak, ook deelen in de belooning der eeuwige
9 —-— —
14
onverstoorbare zaligheid, die ik mijnen volgelingen bereid heb. —
„Leert van mij dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben en gij zult rust voor uwe zielen vinden.quot;
Math. II. 29.
Christelijke ziel, ik ben uit den hemel op aarde neergedaald, »opdat gij van mij zoudt leeren, dat ik zachtmoedig en nederig van harte ben, opdat uwe zielen rust zouden vinden.quot; De zachtmoedigheid en de nederigheid zijn mijne meest geliefde deugden, die ik onophoudelijk tijdens mijn wandel op aarde beoefend heb. Ik heb in mijne goedertieren zachtmoedigheid vhet geknakte riet niet gebroken, en het nog rookende lemmet niet uitgedoofd f ik heb mijn leven doorgebracht in de vernederingen en ben op het kruis gestorven. De zachtmoedigheid en de nederigheid zijn deugden, die ik alleen leeren kan. Gij zult ze door de studie
15
geenszins vinden. Leert van mij alleen dat ik zachtaardig en nederig ben, niet alleen in woorden en naar het uitwendige maar oprecht en in den grond des harten.
Even als de morgenschemering den vollen dag vooraf gaat en dezen met haar zacht licht beschijnt, zoo ook gaat de goedertieren zachtmoedigheid de nederigheid vooraf; zij is haar moeder en bestraalt ze met haar liefljjk licht. De zachtaardigheid geleidt tot de nederigheid en deze is de grondslag van het Christelijke leven en de troon des vredes. Gij verlangt het gebouw uwer volmaaktheid hemelhoog te verheffen: welnu: vergeet dan eerst en vooral niet voor hechte fondamenten te zorgen, die des te dieper moeten liggen, naarmate gij het gebouw uwer heiligheid hooger wilt optrekken. Als ge den hoeksteen in de vernederingen gelegd hebt, dan zult gij u vrij in rust en vrede ten
1 hemel mogen verheffen. De ziel, die onverandeiOijk nederig is, is ook zachtaardig , vredelievend, medelijdend, barmhartig, kalm, rustig, ijverig, stipt op hare plichten en opgeruimd. In één woord, daar zij waakzaam en onverstoorbaar gelijkmoedig is, heelt zij de ware en zoete rust gevonden.
Tndien iemand na mij wil komen, die verloochene zich zelve, neme zijn krnis op en volge mij. Math. XVI. 24.
Christelijke ziel, wilt gij mij volgen, neem dan uw kruis op. Ik maak het u niet ton plicht mijn kruis te dragen, maar het uwe, dat oneindig veel lichter is. Elke Christen heeft _ op aarde zijn bijzonder kruis: sommigen vinden dit kruis in hunne leefwijze, in hunne gewoonten, in de personen met wie zij moeten omgaan en leven; anderen vinden het in de armoede, in den tegenspoed of in het lijden. Draag uw kruis, het krnis, dat ge-
evenredigd is naar uwe krachten, want ik leg niemand meer op, dan hij met mijne genade dragen kan. Dracuj uw kruis, het kruis, dat God van alle eeuwigheid voor U bestemd heeft: wees overtuigd, dat Hij het D in zijne liefde voor uw grooter welzijn overzendt, opdat gij meer en meer gelijkvormig zoudt worden aan Jesus | zijnen Zoon. Dracuj uw kruis: het kruis, dat gij, door de vrijwillige versterving u zeiven oplegt of hetgeen | gij goedwillig aanneemt door edelmoedig le deelen in het lijden en de kwellingen van uwen naaste.
Kortom, Christelijke ziel, draag : uw kruis , als gij mij wilt volgen, want het is u zonder kruis onmogelijk te leven. Het is eenmaal zoo, hier op aarde zult ge onfeilbaar zeker het eene of andere kruis te dragen hebben. Draag uw kruis na mij, dat is, draag het met geduld, ik zal het u verzachten door de zalving mijner genade ksG. K, 20. 2 „
18
en het met u dragen, opdat het u even zoet, als verdienstig moge worden.
„Heer, red ons, want wij vergaaai .Tesus antwoordde hun: „Waarom ;:ijt gij bevreesd, mannen van klein geloof?quot;
Math. VHI. 25.
De reis der Christelijke ziel door deze wereld verwijdert haar steeds meer en meer van den oever des tijds en voert haar immer nader tot de haven der eeuwigheid. Als zij haar hooije bij voortduring met onderwerping, moed en vertrouwen naar het doel stuurt, is Jesus haar reisgenoot en Hij zegent hare pogingen. Intusschen schijnt Hij zich van tijd tot tijd van haar te verwijderen, Hij verbergt zich voor haar, en laat haar, om zoo te spreken, aan haar zelve over. Doch de waarlijk Christelijke ziel verliest daarom den moed niet; door de oogen des geloofs ziet zij haar gids on haar steun en zegt in de volle overtuiging des harten tot zich zelve: l__Ü
.1—---------------- --------------1
19
sgt;Hij slaapt, maar zijn hart waa/ct.quot; : Eensklaps ratelt de donder, bliksemschichten doorklieven de lucht, de zee wordt hevig beroerd, de wind zweept de golven op, die bruischend in het bootje slaan, dat dreigt te zinken. Schep moed. Christelijke ziel, dat uw laatste kreet van liefde en vertrouwen, uw reisgenoot, den teer-minnenden Jesus uit zijne sluimering
wekke..... igt;He\'-,re, red ons, want wij
vergaan! En zie, Jesus ontwaakt en schenkt door een enkelen blik van liefde den vrede terug aan de ziel, die Hem in haren nood heeft aangeroepen : Hij staat op, bedaart den storm en zegt tot de zee: Zwijg, laat u niet meer hooren. En er ontstaat eene groote stilte, eene aangename kalmte. De Christelijke ziel, die voor weinige oogenblikken nog zoo ontsteld en bedroefd was, geniet die zoo onverwachte kalmte en belooft haren Kedder, dat zij voortaan niet
m—--------—_®j
20
meer vreezen zal; zij kent steeds betelen beter baren Beschermer en weet, dat Hij de winden en de zee gebiedt en dat deze Hem gehoorzamen.
„Komt alleu tot mij, die belast en be-laden zijt en ik zal u verkwikken: \' want mijn juk is zoet en mijn last is licht.quot; Math. XI. 28.
Vrees niet, Christelijke ziel, u aan het juk te onderwerpen, dat ik u gaarne met liefde zou zien aannemen. O! wist gij eens, hoe zacht het is, voor hen, die het geedwillig omhelzen ! Een jnk draagt men niet alleen: mijn juk draag ik met u, het dient om u met mij te vereenigen. Wel verre dat het hen, die er zich aan onderwerpen, vernedert, strekt het hun totjeer: het legt hun geen dwang of vrees op, maar leidt hen door de liefde; het legt de ziel geenszins aan boeien, maar vereenigt haar met de genade, wier zoo zachte kracht zoo sterk wordt, dat de ziel niet meer
P\'
het juk draagt, maar mijn jok onder-stennt en draagt haar. Ik heb mij eerst met al de lasten en moeielijkhcden van dit juk beladen; ik heb het alleen naar den berg van Calvamp;rië gedragen. Hier heb ik er al het bittere van weggenomen; u blijft dus slechts het geringste deel over en nog draag ik het met u. Mijne genade komt u telkens ter hulp; overal ontmoet gij mijne voorbeelden; mijn voetspoor wijst u den weg; deze is voor u zoet en gemakkelijk en mijn last, dat is, mijne wet en mijn Evangelie worden u zeer licht. Mijne geboden zijn voor u, wat de vleugels zijn voor den vogel: deze draagt zijne vleugels als hij op de aarde neergezeten en in rust is, terwijl die vleugels hem op honne beurt dragen, als hij vliegt. Gij moet hier beneden de verplichtingen mijner wet dragen; en de vervulling daarvan zal u ten hemel voeren.
„Die na mij wil komen, moet zich zeiven verloochenen. Math. XVI. 24.
Wilt gij mij volgen, verloochen dan u zeiven. Zich zeiven verloochenen om mijne Evangelische raden te volgen zegt oneindig veel meer, dan zich zeiven verloochenen, om mijne geboden te onderhouden; doch, dit is echter nog slechts het begin der Christelijke volmaaktheid. Zich zei ven verloochenen in alles wat niet verboden is; zich alle voldoeningen ontzeggen, al zijne neigingen beteugelen; de minste grillen der natuur tegengaan , in één woord voortdurend zoo gestemd zijn, dat men bereid is alles zonder voorbehoud op te offeren, ziedaar de volmaaktheid waarnaar mijne heiligen onophoudelijk hebben gestreefd. Dit is den eigen wil den doodsteek toebrengen, of liever hierin bestaat de geestelijke verrijzenis en het leven der ziel, hare volmaakte overeenstemming met den wil Gods.
«—i-—
i 23
Wilt gij u zeiven oprecht beminnen, dan moet gij u zeiven haten. —Wilt gij eeuwig leven, dan moet gij on-cphoudtlijk aan n zeiven sterven. — Wilt gij rijk worden, wees dan waarlijk arm. — Wilt gij de ware genoegens smaken, bedroef u en ween. — Wilt gij in veiligheid wandelen, wees dan steeds met eene heilzame vrees bezield. Wilt gij verheven worden, bemin dan de vernedering. — Wilt gij geëerd worden, veracht u zei ven en eer hen , die u verachten. — Wilt gij u gelukkig gevoelen, bemin het lijden. — Wilt gij eene zoete rust vinden, heb den arbeid lief. — Wilt gij tot het getal der gezegenden mijns Vaders be-hooren, verdraag dan de vervloeking der wereld. — Deze waarheden kennen en beoefenen, ziedaar de ware wijsheid die tot het geluk des hemels voert.
„Als gij niet wordt als kleine kinderen, zult gij het rijk der hemelen niet ingaan.quot; Math. XVII. 3.
Er is, Christelijke ziel, eene deugd, die den kinderen eigen, maar zeer verheven en moeielijk te beoefenen is: namelijk de nederigheid. De kinderen genieten in de wereld hoegenaamd geene hoogachting en zij verlangen ze ook geenszins; zij komen in de samenleving op den laatsten rang en zouden het niet anders wenschen: allen gebieden hen en zij gehoorzamen allen. Gij moet u ontdoen van alle eerzucht en alzoo trachten aan hen gelijkvormig te worden. Ik weet, dat zulks zeer hard en moeielijk is voor de menschelijke natuur en wel des te moeielijker, omdat de wereld er steeds op uit is om van die nederige en volgzame gesteltenis des harten misbruik te maken. Zien de menschen, dat ge altijd bereid zijt om te gehoorzamen, dan zullen zii het u zeker
8 !
25
!
lastig maken; staat gij er niet op om door hen geacht en geëerd te worden, dan zullen zij u verachten; vernedert gij u voor ben, zij znllen u verguizen. Dit moet gij verwachten.
Intusschen verzet hiertegen zich uw hoogmoed en de gedachte aan vernedering en smaad schrikt de natuur af. Doch wek uw vertrouwen op. Gij zult door die kindsheid , welke ik u niet genoeg kan aanbevelen en waardoor gij steeds bereid zijt aan anderen toe te geven, en uit liefde tot mij him niets te weigeren, schadeloos gesteld worden voor dien smaad
en die verachting..... Mijn Vader zal
u eeren en achten, ik zal u sterkte, moed en volharding schenken en de ware kinderen Gods zullen uw gedrag goedkeuren en u in mijnen naam als mijne vertegenwoordigers ontvangen. » Hij, die in mijn naam een volmaakten navolger van mijne kindsheid zal ont-va ngen, zal mij zeiven ontvangen; en a G. K. 20. a m
26
Si
hij, die mij ontvangt, ontvangt Hem, \\ die mij gezonden heejt, want hij, die onder u da minste is, is de grootste in het rijk der hemelen.
„Heer, als pij wilt, kunt srij mij penezen. Eq .lesus de hand uitstrekkende, ZHfide: Ik wil... wees geuezen. En op lieticelfde oogenbllk wns zij van hare melaatsch-heid geuezeu. Math. Mil, 2.
De majesteit van God zou u met schrik knnnen vervullen en u, Christelijke ziel, van mij verwijderen ! Maav, zie, ik toon u mijne mensuhheid en noodig u met goedheid uit u in mijne armen te werpen. Komt tot mij door j de verzuchtingen des geloufs, dooide verlangens der hoop, door de 1 vurigheid der liefde, door de oefeningen ! van den godsdienst, door eene hartelijke devotie..... Ja, komt, komt j
zonder vrees; immers nog nooit heb ik iemand verstoeten. Allen lijdt gij; ; gjj hebt dus troost en opbeuring\'noodig. •
Komt allenik zal u niet zachtaardigheid behandelen, met goedertierenheid geleiden eu u den zoetsten vrede doen smaken. Komt allen tot mij die belast en beladen zijt; gij hebt u vermoeid op den weg der zonde, de zware last uwer ongerechtigheden drukt u ter neder, eene angstige bekommering tobt u af en maakt u mismoedig. De smart doet u bijna bezwijken, de bekoringen hebben uwe krachten uitgeput en gij ziet geen uitweg meer.... Welnu, komt, komt (dien tot mij en ik zal u verkwikken. Ik zal u verwarmen door het vuur mijner liefde, ik zal uwen dorst lesschen met de zoete geneugten van mijnen kelk en gij zult uwe krachten terug krijgen, door u te voeden met het hemelsche Brood, dat ik u bereid heb. De zoelheden van mijn onderhoud met u, de krachtdadigheid mijner sacramenten en de overvloed mijner genaden zullen uwe verlangens be-
28
vredif\'wi. Ik zal u eenmaal, na volbrachten strijd, opnemen in het zalige Sion, waar u de volheid des vredes in de eeuwige zaligheid als loon is voorbereid.
„Zoekt eerst het rijk Gods e i zijne ge. rechtigheid en al bot overige zal u toe. geworpen worden.quot; Math. VJ. 83.
Mijn geloof, o! lieve Jesus, is zoo zwak, dat somtijds mijn hart en geest als met verblindheid geslagen zijn. De driften ontstellen mijne ziel en verduisteren zoodanig mijn verstand dat ik mij Iaat vervoeren tot werken, die in strijd zijn met uwe heilige wet. Moge uwe tegenwoordigheid, o! goddelijke Verlosser, mij bestralen met haar licht, opdat ik bij voorbaat iets smake van het geluk des hemels, en hierdoor aangemoedigd worde den weg dor deugd met standvastigheid te bewandelen.
Doch, terwijl ik deze bede tot u \'tl _ s
29
richt, gevoel ik in waarheid, dat duizenden aardsche verlangens mij bestormen en lastig vallen; de driften geraken wederom in opstand, in-tnsschen troost mij de gedachte, dat gij, ondanks dit alles, mij toch wilt naderen. De bekoringen zoeken mij te verstrooien, mij van u te verwijderen en te beletten, dat mijne gebeden opwaarts stijgen; daarom roep ik luide tot u en herhaal met meerder vurigheid, dan ooit: »Jesus, Zoon van David, ontferm u mijner.quot; En reeds neemt mijn geloot, niettegenstaande vele hinderpalen, die zich voordoen, meer en meer toe; ik gevoel, dat ik met u het menschelijk opzicht zal kunnen overwinnen; ik zie klaar en duidelijk, dat de verachting der wereld de eerste deugd van den waren Christen is en ik wil gaarne mijne zwakheid voor u belijden Gij, o! lieve Jesus, zijl zoo goed mij af te wachten, mij tot u te roepen
i-------------—----m
30
mij met nieuwen moed te bezielen en te vragen, wat ik verlang.
Heer, open mijne oogen voor het licht van uw geloof; geef, dal ik zün moge! Ja, verleen mij de genade de afschuwelijkheid der zonde, de laagheid der begeerlijkheid, de nietigheid van al het aardsche en de vreeselijk-heid der eeuwige folteringen meer en
meer te kennen !..... Eindelijk maak,
dat ik zien moge hoe schoon de deugd en hoe heerlijk de glorie is, welke haar in het hemelsche Jerusalem is i voorbereid!.....
„Heer, geef dat ik zien moge. Ga, zegde Jesus, uw geloof heeft n genezen.quot;
Marc. X. 23.
j Ik heb het ongeluk gehad , o! mijn God, van U te beleedigen; ik had het kleed mijner onschuld verloren en de afschuwelijke melaatschheid der zonde overdekte mijn ziel. De hemelsche geesten ontvluchtten mijne tegen-
________________________________a
^--------------_al
woordigheid en inijn bewaarengel, wiens heilzamon raad ik had veracht, betreurde in stilte mijn ongelukkigen endergang. Mijne werken, beroofd van den geur der liefde, die ze n aangenaam maakt, hadden geen recht meer op de belooning des hemels, maar, gij, o! mijn God, hebt u ge-waardigd mij in de armen uwer barmhartigheid te ontvangen. Ik mocht mij aan uwe voeten nederwerpen, n aanbidden; het was mij toegelaten u met geloof en vertrouwen te zeggen: Heer, indien gij wilt, kunt gij mij mijne onschuld wedergeven. En gij hebt uwe goedheid nog verder gedreven , want nog • had ik u al de afschuwelijkheid mijner geestelijke me-laatschheid niet getoond, of gij badt reeds mijne ziel door uwe liefde getroffen en mij deze zoete woorden doen hooren »Ik wil, wees genezenquot;, die mij met vreugde en kalmte hebben vervuld. Mijn ziel heeft hare on-ii-------------------------------- ... —SS
schuld en reinheid teruggekregen en gij hebt mij wederom verrijkt mot al de verdiensten, die ik door mijne zonde had verloren. Mijn goede engel heeft mij op nieuw aan de hemelbewoners voorgesteld, die reedsjuichten en jubelden over mijne bekeering. Nu mag ik mij wederom gerust laven aan do bronnen uwer genade en mij voeden met het Brood dor engelen. Hoe zal ik u mijne dankbaarheid voor al die weldaden bewijzen ? Ik wijd mij geheel toe aan uwe eer en glorie; ik beloof u mijn best te zullen doen n nimmer meer te beleedigen , en ik zal uwe barmhartigheid alom verkondigen en u eeuwig in den hemel loven en prijzen.
„Aanschouwt de vogelen des hemels: zij zaaien, noch maaien, en uw hemelsche Vader voedt hen: zijt gij niet meer, dan deze?quot; Motth. VI. 24.
Bekommert u niet, christelijke zielen, over uw onderhoud, waarmede gij u
33
zult voeden... is het leven niet meer waard, dan het voedsel? Kan Hij, die u dit ieven geschonken heeft, u het noodige voedsel niet geven , om het te onderhouden ï Aanschouwt de vogelen des hemels; zij zaaien, noch maaien; zij zamelen niet in schuren; en uw hemelsche Vader voedt hen. Zijt gij niet veel meer waard, dan zij? Wat zijn toch die arme kleine vogeltjes \'i... En , zijt gij niet geschapen naar Gods beeld, zijt gij geen kind van God, de medefirfgenaam van Jesus Christus, die U met zijn Bloed vrijgekooht heeft? Vertrouwt dus... Wendt u hemelwaarts, gelijk de vogeltjes; vliegt op hun voorbeeld naar boven, begeeft u in den geest naar den hemel en bidt den Heer om uw dagelijksch brood; God zal het u geven het geestelijke Brood, dat uwe ziel ten eeuwigen leven zal bewaren... De vogeltjes danken den Heer voor eenigo kruimeltjes en zaadjes. Zoo ook moet
3 f
gij, cliristelijke ziel, reeds bij het aanbreken van den dag den goeden God danken voor al zijne weldaden en wordt gedurende den nacht uw slaap onderbroken, verhef dan uwe ! ziel tot Hem, door eene vurige ver-i zuchting van liefde en erkentelijkheid.
„Aanschouwt de leliëu des velds; zij werken en spinnen niet; indiea God zorgdraagt de kruiden des velds aldus te kleeden, hoeveel zorg zal Hij dan niet hebben, om u te kleedeu, o! rnensch van klein geloof!
Matth. VI. 28.
Christelijke ziel, ivees niet bokommerd voor uiv lichaam waarmede gij het zult kleeden... is het lichaam niet meer, dan de Meeding ? Hij, die uit een weinig slijk een lichaam beeft gevormd, dat zoo schoon en bewonderenswaardig is in al zijn deelen, kan ook Hij u niet kleeden? Zie de leliën des velds... \\ zij werken, noch spinnen, en toch zeg • ik u, dat Salomon in al zijne pracht
35
niet gekleed is geweest, als eene dezer leliën. Nu, als God het veldgewas, dat heden is en morgen in het vuur geworpen wordt, aldus tooit, hoeveel meer zal Hij zulks u doen, o! mensch van klein geloof?... Zie eens hoo do lelie zich krachtvol op haren stengel verheft; zij dringt door de doornen heen, die haar schijnen te verstikken en als overwinnares rijst zij met hare half ontloken knoppen in de lucht en zegeviert over de hindernissen. Hare kelken, met dauwdroppelen, als met zoovele parelen bezaaid, openen zich voor de koesterende zonnestralen en vormen eene prachtige kroon van onschuld en reinheid. Zoo verzamelt ook de Christelijke ziel, gevoed en versterkt door het dierbaar Bloed van Jesus Christus, al hare krachten om zich ten hemel te verheffen en zich te bewegen in eene hoogere en zuiver-, dere sfeer, waar zij gemakkelijker den dauw der goddelijke genaden kan
S—-------S
36
ontvangen, om zich te tooien met eene liefelijke kroon van onschuld en reinheid. De engelen verzamelen ij verig hare verdiensten en gebeden en brengen ze in gulden vazen over tot voor den troon van God, die eenmaal hare deugden in het rijk der eeuwige vergelding loonen zal. —
Inteekenimj op de geheele Serie G-OXJIDKIOI^^ELS. Voor 1 Ex. eene reductie van » 10 » » » » » 25 » » » » Bij minstens 10 Ex. van eenzelfde
werkje........ .
Bij minstens 50 Ex. van eenzelfde
werkje..........30 J
Bg minstens 100 Ex. gesorteerd. . 40 J Deze collectie wordt hoofdzakelijk uitgegeven met het oog op uitdeelingen in Congregatiën, Zondagscholen en andere godsdienstige Instellingen voor de jeugd.
25« 30» 40»
20»
Zeer velen zijn hoogst nuttig om in grooten getale in de kath. buisgezinnen te worden verspreid.
Bkeda.
verschijnt in Seriën van 10 Deelen.
■Elke deel is op zich zelve compleet en bevat een geheel leven.
Elke serie kost bij iuteekeuing ƒ 8,50. Afzonderlijke: levens kosten Kt Cents,
Tien Ex. van eenzelfde leven /S,amp;0,
Be Eerste Serie heoat de volgende levens:
De H. Vincentius a Paulo. — da H. Franciscus Xavenns. — De H Benedictus. — Dc H. Phi-Jomena. — De H. Catbanna van Zweden. — iJe H. Antonins van Padua. — üe H. Petrus Apostel. — De H. Cecilia. _ De H. Jozef. — JJe H, Alphonsus Maria de Liguori.
In de Tweede Serie is versohenen:
De H. Elisabeth van Hongarije. — De II Aloysms van Gonzaga — Do H. Stanislaus Kotska. — De H. Germana — De H. Birgitta. — De H. Genoveva. _ De H. Drie-Koningen. — Gz Margareta Maria Alacoque. — De II Ben. Jos Labre, _ De H. Lodewijk, Koning van Frankrijk. K
In de Derde Serie:
De H. Ursula en hare elfduizend Maagden. —
Zuster Maria Bernard. — De H. Angela Meriei. —
De rl. Augustinus. — De H. Joaanna Francisca
:rgt;re?r0 — Dc H. Phil ppus Nerius. —.
De H. Clara,