iS
-:i* s 5,\'
Hi
Pik
s
\'M
\'m
VH IJ NAAR II KT UOOGDUITSCH
m ill
REINHOLD BAUMSTARK.
LEIDEN. ■- J, W. VAN LEEUWEN. 1S82.
*\' /: 1 ■.!
r quot;ïquot; ï \'v Tquot; \'i
1
Jmk
___feilm
Tquot;ï r \' c gt;.
Hite.
quot; ■ r-\'ï iö\'
lERLAND\'S BEVRIJDER.
/ • M
JL
VRIJ NAAR HET HOOGDUITSCH
REINHOLD BAUMSTARK,
Bibliotheek lUfcfifiSOEDEKS WEERT.
LEIDEN. - J. W. VAN LEEUWEN. 1882.
*
„Nog eenmaal rijst hij op, een reuzenbeeld, gehouwen
Door de eigen hand van God,
Van \'t echte rotsgraniet, waarop we een toekomst bouwen Die met de tijden spot.quot;
Zoo zong - men kent den arend aan zijn forschen vleugelslag — onze dichter Schaepman op het eeuwfeest van zijn held, in 1875.
Nog eenmaal rijst zij op; de machtige figuur, die daar eens stond als de schrik van Engeland, het voorwerp der bewondering van Oudeen Nieuwe-Wereld; — het hoofd, de veldheer, de beheerscher van heel een volk, dat hem gehoorzaamde op één enkelen zijner wenken, omdat het hem vereerde als een Vader, hem liefhad als een Vriend; — dé scheppende koningsgestalte op den omgeworpen troon van Ierland.
Nog eenmaal rijst hij op, — de rustelooze Strijder voor Godsdienst en Vrijheid, die sterk door zijn Geloof, sterk ook döor zijn Vaderlandsliefde, en onverwinnelijk door de gelukkige vereeniging dier twee, zich zeiven steeds gelijk, den ongelijken strijd aanbond en volhield, een halve eeuw lang, tegen laaghartige verdrukking en tergende dwingelandij.
Nog eenmaal rijst hij op, de groote „Bevrijder van het groene Erin.quot;
Het doet goed, in onze eeuw van karakterloosheid en eigen belang, een eerbiedigen blik te kunnen werpen op het verheven beeld van dien Man, heerlijk uitkomend tegen den donkeren, woeligen achtergrond, dien de tijden groepeeren om hem heen. Dat gezicht boezemt liefde in, en hoop en vertrouwen in den strijd, dien wij te voeren hebben.
Doch Ierland volgt den weg niet meer dier vredelievende, wettige agitatie , dien eens O\'Connell bewandelde. Wel zweeft zijn geest nog rond, maar klagend, soms verwijtend, steeds liefdevol door Erin\'s groene wouden; \') doch Parnell is O\'Connell niet; Dillon geen Tom Steele.
1) De geest van O\'Connell spreekt duidelijk uit het manifest der te Maynooth. in Ierland, vergaderde bisschoppen over de toepassing der nieuwe landwet. Daarin komt, onder tne^r, het volgende voor;
»De Bisschoppen wenden deze gelegenheid aan, om hunne geestelijkheid tever-Bzoeken , den geioovigen pp hun hoede te doen zijn tegen de geheime genoot-
Het „rust en vrede!quot; van den eersten klinkt niet meer als het bevel eens konings: het „naar huis!quot; van den tweeden niet meer als de zilveren taal van den vredebode. De \' Landligue is een geheim Genootschap geworden, nadat haar openbare werkzaamheden door Forster onderdrukt zijn; en, hoeveel sympathie men ook moge gevoelen voor het ongelukkige volk, de wijze en het doel der tegenwoordige beweging zijn onmogelijk goed te keuren. Geheime agenten van een geheim Uitvoerend Comité doen alles, wat in hunne macht staat, om het volk-op te hitsen, en het aan te sporen tot geweldig verzet. En het volk gelooft aan hunne drogredenen, en laat zich misleiden door den toover-glans eener toekomst, die hem wordt voorgespiegeld; en neemt met gretigheid de middelen te baat, welke hem aan de hand gedaan worden tegen zijn gehate tegenstanders.
Uit alle graafschappen van Middel-, Zuid- en West-Ierland gaat de kreet op: no rent! Geen pacht meer! Dat is de leuze, waaronder men strijdt, d. w. z. verdelgt, moordt en brandt. Wee hem, die niet voldoet aan de \'eischen des comité\'s, en de pachtgelden betaalt aan zijn landheer ! Zijn hof moet verbrand, zijn vee vergeven of afgemaakt, zijn oogst vernield, hij zelf niet zelden vermoord worden!
En zoo is Ierland afgedwaald van het pad, door O\'Connell bewandeld en voorgeteekend. Langs den weg van geweld tracht het te bereiken , wat het niet\' bereiken mocht langs den weg van geduld en wettelijke agitatie.
Zeker is het: wanneer een volk zeven eeuwen is onderdrukt, en het liever alle ellende heeft willen torschen en lijden dan den nek buigen voor vreemde heerschappij, dan moet, vroeg of laat, de poging, door de vreemde macht daartoe aangewend, worden opgegeven.
Daniel O\'Connell heeft getoond met woord en daad, op welke wijze een doel te bereiken is zonder het plegen van misdaden, zondei brandstichting en moord. •
„Zijn naam! ons aller leus bij \'t wentelen der tijden!
Die door de stormen heen Ons met haar forschen toon het harte komt verblijden:
Zijt vrij, zijt waar, zijt één !quot;
R. A. Darode.
ïschappen van geweld en vreesaanjaging, welke slechts van de vijanden des Kvollts kunnen komen , zij vragen aan de leeken , om hun liefde te bewijzen voor jhun vaderland en hun geloof, door de geestelijkheid te helpen alle anü-sociale jen alle anti-katholieke misbruiken uit den weg te ruimen, en , ieder naar zijn «krachten, de vlek te verhinderen, welke onze vijanden op de natie zouden willen iwerpen , namelijk dat Ierland zijn schulden niet betaalt, waartoe allen Streng «gehouden zijn.quot;
Om de grootheid te begrijpen van den man , wiens beeld wij in deze weinige bladzijden willen schetsen, dient er vooraf een blik geworpen op den toestand van het ongelukkige land, waar hij werkte, leed en streed voor het verheven doel, dat hij zich had voorgesteld.
De geschiedenis van Ierland is vol van bittere ellende. Zeven eeuwen van wee en jammer wegen op dat volk; te midden van weêrgalooze verdrukkingen, in bloed en tranen doorgestaan, sleept het lersche volk tot op onzen tijd zijn ellendig bestaan voort. Wel is waar heeft onze eeuw er het hare toe bijgedragen, om eenige verlichting te brengen in het naamlooze lijden, om vele rechtmatige grieven te doen verdwijnen en billijke wenschen in vervulling te doen gaan.
Maar nog altijd doen zich de gevolgen van vroegere on-menschelijke behandeling gevoelen ; gevolgen die zullen blijven bestaan tot in de duistere toekomst, om als een wrekende Nemesis het trotsche Engeland toe te roepen; »Eens\' komt de dag • der vergelding ; wat de mensch zaait, zal hij oogsten 1quot;
Eerst in de Ve eeuw treedt het groene Erin uit de duisternis der Oudheid voor de bekende wereld op. De H. Patrick bracht er in dien tijd het Christendom over. Hij
2
vond in Ierland een volk van Keltischen stam, zacht van zeden, goed van hart en met vele edele hoedanigheden verrijkt, moedige krijgers, gastvrije burgers, reine maagden en vrouwen. Maar hij vond er ook een gebrek aan hechte, staatkundige organisatie, een gebrek, dat in latere tijden zulke noodlottige gevolgen zou hebben voor het toen zoo schoone en gelukkige land.
Nergens ter wereld werd het Evangelie zoo bereidwillig aangenomen, als in Ierland; in geen land ter wereld wortelde het zich zoo diep in de harten. En toch was dat het werk geweest van één man, gedurende één menschenleven. Geen strijd, geen martelaars waren er noodig om de heilbrengende Leer ingang te doen vinden. Toen de H. Patrick zijne groote ziel den Schepper wedergaf, was Ierland christelijk, en christelijk voor immer. Sinds dien tijd verkreeg en verdiende het den glorievollen naam van ; Eiland der Heiligen. lersche geloofsboden, zooals de H. Columban, de H. Gallus en andere bekeerden Oostelijk Zwitserland en het Zuidwesten van Duitsch-land. lerland\'s zedelijke en maatschappelijke toestanden van dien tijd worden het beste veraanschouwelijkt door het oud iersche verhaal, dat de schoonste maagd, rijk getooid met goud, edelgesteenten en parelen, alleen, het geheele land van het eene einde tot het andere kon doortrekken, zonder één oogen-blik te vreezen voor hare eer of hare schatten. —
Uit dien gelukkigen toestand werd het vreedzame volk opgeschrikt door de invallen der Noormannen en Denen, die ongeveer vier eeuwen na de invoering des Christen-doms in Ierland begonnen. Doch even bereidwillig als het volk zich gebogen had onder het juk des Kruises, zoo hardnekkig en onbuigzaam toonde het zich tegenover de woeste indringers. Een strijd, een bloedige 3oojarige ontzettende strijd was er noodig om den ierschen bodem vrij te maken van vreemde heerschappij. Maar wetenschap, welvaart, zachtheid van zeden en burgerlijke vrijheid waren gesmoord in de stroomen bloeds, vergoten voor het dierbare
3
Vaderland. Eéne zaak slechts was het geslagen volk gebleven, maar eene zaak van oneindige waarde: het oude, onver. valschte, diep gewortelde, katholieke geloof.
Daar verschijnt in Ierland de engelse he macht, en lerland\'s schutgeest omhult weenend zijn aangezicht. Binnenlandsche verdeeldheden tusschen verschillende hoofden, de bron van \'slands ellende, deden den veroveringszuchtigen Hendrik II van Engeland het plan opvatten, om een inval te doen in het naburig eiland ; naderhand moest eene verzomien pauselijke bul het ontbrekende recht vergoeden en aanvullen.
Aanvankelijk, en zelfs nog gedurende eenige eeuwen, bestond de engelsche heerschappij slechts in het bezit van een onbeduidend deel des eilands. En toch zijn hier reeds de twee grondtrekken zichtbaar, die sinds dien tijd het lot dei-beide landen deelden. Als een verscheurend dier slaat de Angelsakser zijne bloedende klauwen diep in het rampzalige land ; hij vraagt niet naar recht of onrecht, niet naar het eindeloos wee, de matelooze ellende, die hij medevoert in zijn gevolg ; maar hij heeft het begrip van een Staat, dat hem voedt, hem bezielt, even machtig werkt op zijn geest, als het volslagen gemis daarvan ontkrachtend op het aartsvaderlijk volk van Erin. Zoolang de verovering met langzame schreden voortgaat, schuilt de engelsche kolonie, in het bewustzijn barer zekerheid, achter een haar erf omsluitende paalverschansing, en-gelsch Recht en engelsche wetgeving den »ierschen vijanden,\'\' »den naakten Ierenquot; hardnekkig weigerend ; terwijl aan gene zijde de iersche hoofden in aanhoudende tweespalt en teugelloosheden de krachten verspillen der verschillende stammen. Van dien tijd reeds dagteekent bij de Engelschen het beginsel, dat de inboorling straffeloos mag worden vermoord, doch geen recht mag zoeken bij de engelsche wet ; die stelling werd niet alleen aangenomen, in beoefening gebracht ook. De engelsche baronnen , die zich in Ierland gevestigd hadden , met hunne krijgslieden en hun gevolg, de beambten der kroon, de engelsche geestelijken en partikulieren waren de eenigen.
4
die, naar Engelands opvatting, in Ierland aanspraak mochten maken op menschenrechten. En toch waren de iersche zeden, iersche karaktertrekken, iersche landeigenaardigheden en iersche vrouwen aantrekkelijk genoeg, om in den loop der tijden zulk een ommekeer te weeg te brengen in een aantal daar wonende engelsche adellijke familiën , dat hare medeburgers uit het moederland ze »meer iersch dan de Ieren zelfquot; noemden.
Engeland evenwel zag spoedig genoeg in, dat langs dien weg zijne kostbare prooi hem zoude ontvallen ; en in weêrwil zijner oorlogen met Frankrijk, en ofschoon uitgeput door den oorlog der twee Rozen, zond het naar Ierland versterking op versterking. De »Engelschen van bloed,quot; zooals men de ontaarde landgenooten in Ierland noemde, werden pp hunne beurt, na een schier 200 jarigen strijd, overwonnen door de »Engelschen van geboorte.quot; De kans des geluks helde nu naar deze, dan naar gene zijde over; voor Ierland had hij tot onvermijdelijk gevolg: steeds aangroeiende jammer en ellende.
Toen Engeland, onder Koning Hendrik VII uit het Huis Tudor, zich binnen de grenzen van zijn eiland terugtrok, om te bekomen van de doorgestane verzwakkingen, besloeg zijn gebied in Ierland niet meer dan eene oppervlakte van 20 mijlen. Doch binnen deze ruimte ook was de Engelsche kolonie onvervalscht en onwrikbaar. Het mocht het verscheurde, politisch minderjarige Ierland niet gelukken, dezen pijl te rukken uit zijne pijnlijke wonde.
Den eersten staatkundigen blik wierp Hendrik VII op Ierland. Het was de stellige overtuiging van dezen vorst, evenals die zijner opvolgers tot op onzen tijd, dat Engeland groot kon wezen en de wereldheerschappij bezitten ter zee, alleen dan wanneer het zich mocht verheugen in de onbegrensde heerschappij over Ierland. Wilde het iersche volk niet goedschiks den fleren nek krommen onderhet juk derEngelschen, dan moest het daartoe gedwongen worden met bloedig geweld, desnoods door uitroeiing van het geheele volk.
Hendrik\'s stadhouder, Eduard Poynings, begon met eene hervorming der iersche wetgeving in dien zin, dat de Engel-sche kolonie door de hechtste banden verbonden werd aan het moederland. Het iersche parlement werd alle zelfstandigheid ontnomen; het mocht geen besluit nemen dan met toestemming en op bevel des konings. Alle engelsche wetten hadden rechtskracht ook in Ierland.
Zoo stonden de zaken op den vooravond van Engeland\'s overgang tot het Protestantisme. Tot nu toe was de engelsche dwingelandij het gevolg geweest van den onverzoenlijken rassenhaat tusschen de twee volken. Engeland was saksisch, Ierland keltisch, Engeland staatkundig gevormd, Ierland daarentegen staatkundig niet ontwikkeld, machteloos. Engeland had aan de »iersche vijandenquot; zijne wetgeving en zijn recht geweigerd, en op die weigering luidde het iersche antwoord: »onverzoenlijke haat!quot;
Het Protestantisme verscheen in de wereld.
Eene oude sage verhaalt, dat het groene Erin van Spanje uit zou bevolkt zijn. En inderdaad: het feit is er dat het iersche volk, evenmin als het spaansche, eenige ontvankelijkheid toonde voor de nieuwe leer. Het behield zijne oude godsdienstige, politieke en maatschappelijke toestanden. Geene misbruiken van ernstigen aard waren in de iersche Kerk binnengeslopen ; het volk vereerde en beminde zijne priesterschap, die het tergend wee der vervlogen eeuwen trouw met hem gedeeld had. Zoo diepe wortelen had het geloof dei-Vaderen geschoten in de harten, dat niets ter wereld in staat was het daaruit te doen verdwijnen. Ierland bleef Katholiek. Geen volk ter wereld, gedurende achttien eeuwen, heeft gestreden en geleden voor zijn geloof als Ierland van Hendrik VIII tot aan O\'Connell.
In het Protestantisme vond Engeland het middel ter verwezenlijking zijner eens opgevatte doeleinden. Hendrik VIII deed door het parlement der iersche kolonie zijne kerkelijke Suprematie erkennen; zoover zijne macht het toeliet, voerde
6
hij de hervorming in Ierland in. De katholieke Kerk werd beroofd van hare goederen en inkomsten; de geestelijkheid werd arm, maar zij en haar trouwe volk bleven katholiek. Vierhonderd jaren brachten nu een stortvloed van rampen en lijden over dit volk. En toch — toen onder koningin Maria de vervolging zich ook uitstrekte over de Protestanten, vonden dezen hulp en bescherming bij de mishandelde iersche Katholieken.
Doch Maria had niet gehandeld in overeenstemming met de politieke wenschen en het politiek bewustzijn van haar volk. Met Elisabeth namen die twee hun ouden rang in: Protestantisme in- en heerschappij over Ierland.
Het vaste besluit der Ieren, keltisch te blijven, had hen niet staatkundig rijp kunnen maken; hun besluit, katholiek te blijven, verhief Ierland tot den rang eener natie, die onder de leus: »Voor onzen God en ons arm Vaderland!quot; bloedend en verkneusd heenworstelde door de volgende eeuwen.
Elisabeth\'s staatslieden zagen daghelder in, waarom het de arme Ieren te doen was. Nochtans Engeland\'s heerschappij op het ongelukkige eiland moest gegrondvest worden, het koste dan wat het wil. Met de ijselijkste koelbloedigheid nam men het besluit, het geheele volk tot den laat-sten man en de laatste vrouw uit te roeien. Akkers werden verwoest, geheele kudden vernield, scharen van menschen gemoord ; de ontstane hongersnood hielp mede tot het vernielingswerk. Een wanhoopskreet steeg ten hemel, een kreet van bloed, die om Wraak riep. Helaas! Engeland was machtig, Ierland zwak ; Engeland een volk van krachtige mannen, Ierland een troep uitgehongerde geraamten. En nergens hulp ! De spaansche vloot werd verwonnen door den storm. Zwaard, honger en pest grepen onophoudelijk, onverzadigd om zich heen. Ierland was overwonnen, Engeland zegevierde en zag het fiere volk bloedend zich krommen aan zijn voeten. Eerst dan was Elisabeth tevreden, toen men in Ierland het ellendig leven rekte met rottend menschenvleesch.
Dat was de tweede verovering.
Het land werd nu onder de engelsche veroveraars en gelukzoekers verdeeld. Eén recht bleef den Ier over, dat van te verhongeren. Schijnbaar slechts en voorbijgaand was de verslapping der godsdienst-vervolging onder Jacob I. Onder hem juist had met stelselmatige schaamteloosheid de confiscatie en verdeeling plaats van geheele graafschappen en provincies ; zoo werden 500,000 morgen lands in de provincie Ulster aan Engeland\'s »jongere zonen,quot; en Elisabeth\'s soldaten uitgedeeld. Een derde van het land, niet meer, mocht door de inboorlingen, bebouwd worden, en geen Engelander mocht den Ieren anders dan in pacht grondgebied afstaan. Aldus zien wij een geheel volk stelselmatig, onder nietige voorwendsels, beroofd van het bezit des vaderlandschen bodems.
Onder Karei I, die tot Stadhouder had Lord Strafford: dezelfde politiek, roof en mishandeling. En toen revolutie en bloedgericht neêrkwam over het hoofd van dezen koning, waren het de Ieren, die hou en trouw bleven aan zijne zaak; ja, de katholieke Ieren sloten zich aan bij de Royalisten der kolonie tegen puritanisme en omwenteling.
Edoch deze laatste hield de bovenhand. Haar dictator Cromwell betrad lerland\'s bodem, om land en volk te vertrappen onder zijn ijzeren hiel. Zoo geschiedde. Een stroom van gruwelen stortte zich als het ware over het groene Erin los. Cromwell overtrof Elisabeth. Toen het volk geheel en al was uitgehongerd, klonk het uit den mond des dictators als om het laatste vonkje van levenshoop uit te dooven in de harten dier ongelukkigen: »Naar Connaught \') of naar de hel!quot; \'1)
Wanneer scharen van kinderen en zuigelingen onder beulshanden stierven, klonk uit den mond der Engelschen het cynieke : „Nits will be lice.quot; Wij sparen onzen lezers de vertaling dier afschuwelijke uitdrukking ; doch wilden ze hier aanhalen om te toonen, dat we in de beschrijving der gruwelen niet overdreven.
8
Het schoonste graafschap, Tipperary, behield Cromwell voor zich; het overige werd nogmaals buit gemaakt en verdeeld; 80,000 Ieren werden overgebracht naar West-Indië; en na een tijdsverloop van zes jaren waren daarvan nog 20, niet 20 duizend, maar 20 menschen over. Het iersche parlement werd opgeheven; en in zoover met het engelsche versmolten, dat Ierland daarin 30 leden zou tellen. Dat was de eerste unie en de derde verovering.
Zou de herstelling van het Huis Stuart op den troon eenige verlichting brengen? Vergeefsche hoop! Het Recht was dood. Karei II wist het volk geen dank, voor de toewijding en de trouw, betoond aan zijn vader. Jacob n bracht als katholiek eenige leniging in de godsdienst-vervolging, maar de berooving van het volk en de verdeeling van het land bleven voortduren. Ook onder deze twee regeeringen was lerland\'s toestand van dien aard. dat een van Engeland\'s stadhouders op het eiland. Lord Essex, zeide: »ik kan het lijden van dit land niet beter vergelijken dan bij dat van een afgejaagd hert, \'t welk den honden tot spijs wordt voorgeworpen, en waarvan elk zich een stuk afscheurt.quot;
Toen Willem van Oranje zijn Schoonvader Jacob II van den troon stiet, vluchtte de koning naar Ierland. Lang duurde dat verblijf niet, maar toch lang genoeg om te doen zien, met welk eene trouw en gehechtheid de Ieren vasthielden aan hunnen koning. Doch hun opoffering en hun heldenmoed waren vruchteloos; Jacob\'s zaak was verloren. Het iersche leger capituleerde, na eene glorievolle verdediging, waarbij zelfs iersche vrouwen en maagden heldendaden verrichtten , den 3den Oct. 1691, en het verdrag van Limerick werd gesloten. Een gouden eeuw zou er aanbreken voor het zoolang vertreden Erin! Het verdrag schonk den Katholieken vrije uitoefening van godsdienst, herstelde de verhoudingen omtrent den eigendom, zooals die onder Karei 11 bestaan hadden, gaf al-gemeene amnestie ■ en schonk eiken edelman en burger het recht van wapens te bezitten en te dragen.
De vierde verovering! — Zou zij vruchten dragen r Indien Engeland trouw gekend hadde aan het eens gegeven woord. De bepalingen van Limerick waren daar; maar hoe werden ze nagekomen?
Engeland voerde de strafwetten in, die tot aan den onafhankelijkheidsoorlog van N.-Amerika als een looden last op Ierland drukten. Verleden jaar nog herdrukten schier alle bladen die artikelen. Wij schrijven ze hier nogmaals over.
DE OUDE WETTEN IN IERLAND. 1)
Volgt een uittreksel van een gedeelte der schandwetten of Penal Laws van Koning Willem (stadhouder in Nederland), die tot in deze eeuw toe nog voor de arme Ieren van kracht waren:
»Geen Katholiek mag zetelen, hetzij in het Lagerhuis, hetzij in het huis der Lords, noch ook eenige bezoldigde staatsbetrekking bekleeden.
»Die Katholieken, welke niet geregeld maandelijks een pro-testantsche kerk bezoeken, moeten telkens een boete van £ 60 betalen.
«Katholieken mogen zich niet vertoonen op meer dan 5 mijlen afstands van hun woning. Wapenen is het hun niet geoorloofd te dragen bf te bezitten. Zij kunnen geen rechtsgeding voeren en geen voogdij uitoefenen over minderjarigen.
»Vier vrederechters hebben altoos de bevoegdheid eigenmachtig en voor levenslang te verbannen allen, die mochten weigeren den protestantschen eeredienst bij te\' wonen. Twee vrederechters hebben de bevoegdheid ieder mannelijk onderdaan ouder dan 16 jaren voor zich te dagen en zijn goederen onder zijn betrekkingen te verdeelen, indien hij mocht weigeren protestant te worden.quot;
Voorts de wet op de eigendommen;
De Tijd, 3 Februari 1881.
»Indien de oudste zoon eener katholieke familie zich protestant verklaart, wordt hem oogenblikkelijk al wat aan zijn ouders toebehoort, gerechtelijk toegewezen. De ouders kunnen zonder zijn toestemming hem geen gedeelte hunner bezittingen meer onttrekken. Zij zijn dus nog enkel de vruchtgebruikers.
»Indien een katholieke vrouw protestant wordt, moet haar man haar een pensioen geven en de opvoeding der kinderen geheel aan haar overlaten.
»Geen Katholiek mag eenigen onroerenden eigendom bezitten, en hij kan enkel pachter zijn, op voorwaarde dat zijn huurtijd den duur\' van één en twintig jaren niet overtreft, en dat de huurprijs ten minste twee derdegedeelten bedraagt van de opbrengst van den grond.
»Indien door een huwelijk, een testament of anderszins, een Katholiek eigenaar wordt van een huis of van een veld, heeft de protestant het recht, hem dien eigendom te ontnemen zonder de minste schadeloosstelling daarvoor.
«Indien een katholiek pachter, door zijn werk of nijverheid de opbrengst van den grond, dien hij bebouwt, met een derde vermeerdert, heeft de protestant het recht, hem die landerijen te doen verlaten en zich zeiven er op te plaatsen.
»De protestant kan ook aan een Katholiek ontnemen, door hem slechts vijf guineas te betalen, den schoonsten hengst, de prachtigste merrie, daar het aan de Katholieken niet toegelaten is een paard te bezitten van meer dan vijf guineas; en, indien hij poogt een zijner paarden te verbergen voor de nasporingen der protestanten, is hij strafbaar met drie maanden gevangenis en een geldboete.quot;
Ziehier welke wetten op de opvoeding der kinderen werden toegepast;
«Verbanning voor eiken Katholiek, die een school sticht, zelfs voor een eenvoudige school van wetenschap of letterkunde. Veroordeeling ten dood voor den banneling, indien hij in Ierland terugkomt.
11
«Verbeuring der goederen van elk kind, dat publiek of in het geheim onderwijs van een Katholiek ontvangt.
»Zelfde verbeuring voor den jongen Katholiek, die zijne studiën in den vreemde doet en voor den ierschen Katholiek, die bijdragen zou tot het dekken der reis- en onderwijskosten.
»De doodstraf voor de priesters, die een Katholiek trouwen met een protestantsche vrouw.
»Eeuwigdurende verbanning der bisschoppen of geestelijke oversten, die de kerkelijke orden kunnen toedienen. Indien zij nog terugkomen in Ierland, worden zij gegeeseld en opgehangen.quot;
Zoo was, tot in deze eeuw, de wet in Ierland en de wonderbare levenskracht van dat godsdienstig volk zoo groot, dat het opstond in zijn diepe ellende en in de boeien, waarin het gedrukt was door die wetten, welke, zooals Burke zelf zeide, de wreedste werktuigen waren, die ooit uitgevonden werden om een volk te verdrukken, te ruïneeren en te verbasteren.
Met één woord, de wet erkende het bestaan van een «papistquot; niet; als een worm, dien men een trap van den hiel haast niet waardig oordeelt, kroop hij langs den grond. Zelfs een protestantsch geschiedschrijver van den laatsten tijd, Ger-vinus, bekent volmondig met het oog op deze wetgeving: »De Hoogkerk noemde in haar schijnheiligheid het Protestantisme de moeder der vrijheid. De vrijheid nochtans van Engeland tegenover zijne katholieke kinderen was als eene min, die met bloed stilt.quot;
Dit is zeker; ook onder deze wetgeving bleef Ierland katholiek. Wel voerde het mislukken van den oogst vele jaren duizenden zijner bewoners ten bitteren hongerdood; maar de overlevenden brachten gaarne den penning hunner armoede ten offer om hunne arme katholieke Kerk te onderhouden. Trouw bleven zij aan de zijde hunner vervolgde priesters, in radeloozen nood, in gedwongen onwetendheid, in beklagenswaardige, onmenschelijke ellende.
En toen Engeland, 80 jaren later, weder een blik van belangstelling wierp op het volk, dat al dien tijd gebukt had gegaan onder de tergendste dwingelandij, stond het voor eene verdubbelde en eene nog altijd katholieke bevolking.
Opmerkelijk is het, dat juist dan Engeland\'s voet minder knellend drukte op Ierland, wanneer het zelf in nood was, en lerland\'s hulp kon noodig hebben.
Zoo nu. De in 1775 uitgebarsten opstand der amerikaansche bezittingen dreigde de macht en grootheid van het moederland te knakken. Daaraan is het toe te schrijven, dat in 1778 de eerste verlichting werd gebracht in de verfoeielijke strafwetten : het werd n.1. den Katholieken toegestaan, behoudens eenige beperkingen, grondeigendom te bezitten. Van dien tijd aan worden de strafwetten trapsgewijs verzacht, altijd wanneer Engeland in nood verkeert. Engeland\'s zwakheid was lerland\'s eenige hoop.
Sedert laatstgenoemd jaar had zich in Ierland eene ver-eeniging gevormd, natuurlijk met toestemming der Engelsche Regeering, n.1. »de iersche vrijwilligers,quot; eene nationale militie tot verdediging des lands tegen vijandige aanvallen; langzamerhand groeide de getalsterkte der vereeniging aan tot 100,000 man.
Aanvankelijk evenwel had het eigenlijk volk van Oud-Ierland met dat vrijwillig legerkorps weinig of niets uitstaan. Het werd uitsluitend gevormd uit schotsche presbyterianen in Noord-lerland, en uit de aanhangers der engelsche Hoogkerk. Eerst later werd de toetreding der katholieke bevolking ook toegelaten wegens hare bekende dapperheid en moed; nooit echter kreeg zij invloed in de leiding van het korps. Ook dachten de aanvoerders er in de verste verte niet aan, iets bij te dragen tot verbetering van het lot hunner katholieke medeburgers.
Hun eenig politiek streven (en hierom hadden zij zich bij de oppositie in het iersche parlement onder den beroemden Grattan aangesloten) was naar onafhankelijkheid met betrekking tot wetgeving en handel.
13
Schijnbaar ook bereikten zij dat doel. In \'t jaar 1782, toen Engeland weder in groot gevaar verkeerde, sprak het iersche parlement de legislative onafhankelijkheid van Ierland uit, en de Engelsche Kroon gaf hare toestemming. Nu eindelijk werd het den Katholieken onvoorwaardelijk geoorloofd, grondeigendom te bezitten, scholen te openen, en hunne kinderen in hun godsdienst te laten onderwijzen. Nochtans bleef steeds de massa van \'t katholieke volk van alle politieke rechten verstoken. Ierland was niet bevrijd; alleen Engeland\'s kolonie in Ierland was onafhankelijk geworden, en de betrekkelijk groote uitbreiding van handel en nijverheid in de eerste tien jaren was derhalve, met het oog op de overgroote meerderheid der bevolking, meer bedriegelijke schijn dan duurzame waarheid.
Geen wonder dus, dat, op het tijdstip der eerste fransche omwenteling, de kiem der vreeselijkste gisting, in het ongelukkige land, wortelen schoot.
In \'t jaar 1792 werd de eerste petitie der iersche Katholieken tot vergunning van kiesrecht meedoogenloos verworpen. Doch, toen, nog in \'t zelfde jaar, de legers der fransche Republiek overwinnend in Europa voortrukten , volgde weder eene verzachting der wetten tegen de Katholieken, en in 1793 eene vermindering van belasting. Door hun het recht toe te kennen eenige ambten te bekleeden, het beroep van rechtsgeleerde (Advokaat) uit te oefenen, bevoegd te zijn tot niet een actief, maar een passief kiesrecht, trachtte men het dreigende onweer af te keeren.
Het korps der iersche vrijwilligers was door de engelsche Regeering opgeheven, wegens den politieken druk, dien het op \'t parlement in Dublin uitoefende. Een nieuwe gevaarlijker politieke vereeniging vormde zich nu, onder den naam van Dvereenigde Ieren.quot; Hare richting was werkelijk revolutionair en republikeinsch. Het moet echter gezegd, dat zij niet uitging van de iersche Katholieken, maar van de Protestanten uit het Noorden van Ierland, die schier allen van
14
engelschen stam waren. Die vereeniging trok haar voedsel en kracht uit de ellende van het iersche volk. Men moge dan zeggen, dat de Engelsche regeering geen voorwendsel hoegenaamd hebbe gezocht tot het plegen van nieuwe overweldiging in Ierland, in dit land is men er ten stelligste van overtuigd, dat der Regeering te Londen , die door hare spionnen en verraders voortreffelijk op de hoogte bleef, een iersche opstand zeer welkom zou zijn geweest. Wat er van zij, zooveel is zeker, dat de groote strijd van Engeland met de fransche Republiek en met het fransche Keizerrijk alle krachtsinspanningen der engelsche monarchie vorderde; dat vele Ieren zich vastbesloten aan Frankrijk\'s zijde schaarden, en dat, in de laatste tien jaren der vorige eeuw. Frankrijk herhaalde malen , schoon met ongelukkig gevolg, landingen in Ierland beproefde. In deze omstandigheden kon het wel niet anders , of de verbittering aan heide zijden moest met \'t jaar ontzettend stijgen. Zij werd bovendien nog aangewakkerd door de armoede en den hongersnood, twee plagen die de iersche bevolking te dragen had tengevolge van de mishandelingen en afpersingen der engelsche grondbezitters en hunne agenten; alsmede door het gedrag der sedert 1795 over het geheele land opgerichte Oranje-loges. Die vrijmet-selaarsachtige vereenigingen tot instandhouding van lerland\'s slavernij verzetten zich met grimmigen haat en bloedige vijandschap tegen elke uiting van nationaal gevoel of katholieke overtuiging. Zoo maakten zij er bij voorbeeld een regel van, de verjaardagen der overwinningen, door Engeland op Ierland behaald, plechtig le vieren door openbare optochten, onder het zingen der schandelijkste en grievendste liederen; hetgeen gewoonlijk bloedvergieting tengevolge had. Voeg daar nog bij het tegen alle menschelijk gevoel aandruischende gedrag der engelsche soldaten, die bij de uitgehongerde Ieren waren ingekwartierd, en gij zult een klein besef hebben van wat er om moest gaan in de harten dier armen, voor wie niets zeker meer was, noch eigendom, noch eer, noch kuisch-
i5
heid, noch vrijheid, noch leven. Kon men aan zulke handelingen niet het boosaardig doel ten grondslag leggen, van namelijk een nieuwen opstand te willen uitlokken, om reden te hebben tot nog tergender dwingelandij ? De schaal der verbittering liep over in 1798, en de vreeselijke opstand (in werkelijkheid door den katholieken middelstand niet gesteund) brak uit, de opstand der uitgehongerde ellende en razende wanhoop in verband met revolutionair fanatisme.
Opnieuw werden tallooze gruwelen aan beide zijden gepleegd ; dit getuigenis nochtans moet de geschiedenis afleggen , dat het grootste getal ten laste komt aan de aanhangers en herstellers der engelsche heerschappij. Binnen \'t jaar was de opstand gedempt, gestikt in bloed. Minstens 70,000 Ieren stierven óf op de slagvelden, óf door beuls-handen, óf onder de hartverscheurendste folteringen der scherprechters, óf door de moordende hand der Orangisten. Nooit verkeerde het land in ellendiger toestand. De repu-blikeinsche partij was vernield, de katholieken van alle politieke\' rechten beroofd , het parlement der kolonie veracht, machteloos, zonder den minsten invloed.
In het volgende jaar traden de twee engelsche staatslieden Pitt en Castlereagh op, met een plan, van wiens verwezenlijking alleen, zij het heil van Groot-Britannië en Ierland, naar hunne diepste overtuiging, verwachtten. Dat plan bestond in de Unie, d. w. z. het iersche parlement moest opgaan in het engelsche en daarmee één geheel uitmaken.
Wanneer men de zaken beschouwt van het standpunt der engelsche politiek uit, dan valt het niet te ontkennen , dat eene dusdanige samensmelting van Ierland met Engeland hare aanlokkelijke zijde had. Ook moet men toegeven, dat de legislative zelfstandigheid der engelsch-iersche kolonie, sedert 1782, in ;t algemeen en afgezien van den schok der gebeurtenissen, geene bijzonder schoone vruchten had voortgebracht. En eindelijk kan men niet loochenen, dat de vreeselijke oorlog van Engeland tegen Frankrijk de samenwer-
i6
king van alle krachten der monarchie niet alleen -wensche-lijk maar zelfs noodzakelijk zou maken. Eéne zaak echter werd over het hoofd gezien. De engelsche Staatslieden vergaten, dat eene gedwongene vereeniging, zonder innerlijke toestemming , meer nog , met wrokkenden weerzin tot stand gebracht, van geen duurzame waarde kan wezen. Zij vergaten, dat Engeland het ongelukkige Erin, eeuwen lang, op ontzettende wijze had mishandeld en vertrapt, eerst uit stamhaat, dan uit partijhaat, eindelijk uit godsdiensthaat. Zij vergaten, dat bij verscheidenheid van nationaliteit gekomen was verscheidenheid van godsdienst; dat het fanatieke protestantisme het iersche volk had opgezweept tot wanhoop, en dat de druk der engelsche Hoogkerk op zich zelf eene innerlijke en ware Unie onmogelijk maakte. Zij vergaten, dat minstens 4/5 der iersche bevolking tot nu toe zonder politieke rechten was geweest; reden, waarom men hun het mislukken der poging van \'82 niet kon ten kwade duiden.
Wel is waar, beloofde Pitt, onmiddellijk na de voltrekking der Unie , zijne zorg te zullen besteden aan het bewerken van de burgerlijke gelijkstelling der Katholieken ; doch ook hij wist al te goed , dat de toestemming van Georg III tot het nemen van zulk een maatregel onder geen voorwaarde zou gegeven worden. In één woord , na Ierland door alle mogelijke middelen, behalve die van recht en billijkheid, eeuwen lang, te hebben willen overwinnen en temmen, meende men nu door de Unie, op éénmaal en als bij tooverslag, de verwerkelijking gevonden te hebben van dat doel. List en geweld zouden hier gebruikt worden. En men bedacht niet dat een volk, gelouterd in den smeltkroes der rampen, een volk van meer dan 5 millioen menschen, even star zou staan en onbuigzaam tegenover de toekomst als het gedaan had tegen het verleden. Castlereagh kocht de nog ontbrekende stemmen in het iersche parlement, en zoo beging in \'t jaar 1800 dit parlement der engelsch-iersche kolonie een zelfmoord. Ierland had geen parlement meer.
17
De Unie met Groot-Britannië was tot stand gekomen. Voortaan zou Ierland tellen in het Lagerhuis 100 leden ; in het Hoogerhuis 4 geestelijke en 28 wereldlijke leden. Hadde men de verhouding der bevolking in het oog gehouden, dan zou het getal der afgevaardigden voor het Lagerhuis alleen reeds tot 170 geklommen zijn. Dit alleen bewijst ten overvloede, dat de unie niet steunde op recht en billijkheid, maar niets anders beoogde, dan het omscheppen van Ierland in eene zeer stiefmoederlijk behandelde engelsche provincie.
Onder zulk eene wetgeving en zulke omstandigheden trad Ierland de XIXe eeuw in.
De katholieke bevolking versmachtte onder de naweeën van 1798 in naamlooze ellende. Een vrij groot gedeelte had zich, uit overmaat van wanhoop, verslaafd aan den drank. De engelsche grondbezitters van Ierland verteerden hunne inkomsten grootendeels in Engeland of in het buitenland, terwijl hunne zaakgelastigden en rentmeesters de arme pachters uitzogen, en zich niet ontzagen, de halfverhongerde be- \' weners te drijven uit de schamele hut, wanneer de niet op te brengen pachtsom niet op den bepaalden vervaldag betaald werd. Ja, zij verhoogden de pacht voor den bij uitzondering gelukkigen pachter dermate, dat ook hij uit vertwijfeling greep naar de brandewijnsflesch, niet zelden zelfs naar het moordgeweer. Naast de geestelijken der engelsche Hoogkerk, die zonder kudde, zich baadden in weelde en overvloed, leefden de katholieke priesters, die, in onuitputtelijk geduld en rotsvaste trouw, de armoede en ellende deelden van het zich moedeloos voortslepende volk. Slechts in eenige steden had zich uit kooplieden en rechtsgeleerden een katholieke middelstand gevormd, die het tot een zekere hoogte van welvaart en voorspoed wist te brengen. Men had de Unie leeren kennen als een ontzaggelijke leugen; de ongelijkmatige en machtelooze schijnvertegenwoordiging in het engelsche parlement bevredigde niemand. Toen Georg UI niet over te halen bleek tot een enkele regeeringsdaad ten gunste
2
i8
der Katholieken, legde Pitt voor een tijdlang zijn ambt neder. En toen hij weldra weder in het ministerie trad, was er van gelijkstelling der Katholieken geen sprake meer.
Wat wij nederschreven in deze korte inleiding, is waarheid, niets dan waarheid. Geen tegenstander is in staat, ons te bewijzen, dat wij daaraan te kort deden, zelfs niet, dat wij, ook maar het minste, overdreven.
Onder deze omstandigheden begon Daniel O\'Connell, ler-land\'s bevrijder, zijn openbare loopbaan.
I.
De familie der O\'Connells was een vrij aanzienlijk, niet ongegoed, zuiver iersch, door en door katholiek geslacht, welks stamhuis lag in het zuidwestelijk deel des eilands, in het graafschap Kerry.
O\'Connell\'s grootvader, die evenals hij Daniël heette en in \'t jaar 1774 stierf, liet het grootste deel zijner bezittingen na aan zijn oudsten zoon Maurits, die evenwel kinderloos bleef. Zijn jongere zoon, Morgan, was in zijn echt gezegend met zeven kinderen, waarvan vier zonen. De oudste telg uit dit huwelijk was Daniël O\'Connell, lerland\'s toekomstige bevrijder, die zich naderhand, bij alle politieke en godsdienstige partijen, de ondubbelzinnige waardeering en vereering zou verwerven, waarop zijn scherp vernuft als staatsman en de adel van zijn karakter hem alle aanspraak gaven. De zon van N.-Amerika\'s onafhankelijkheid ging op over zijne wieg; de groote fransche Omwenteling slingerde hare bliksems in zijn jongelingsleven; in zijn mannelijken leeftijd klonk heel de wereld door de roem van den eersten Napoleon; de Juli-revolutie .met hare gevolgen zweefde nog over Europa; en eerst voor den drempel van \'t jaar 1848 legde O\'Connell het moede hoofd ter ruste.
20
Daar Maurits 0\'Connell kinderloos was, nam hij twee van zijns broeders kinderen, Daniël en diens jongeren broeder Maurits, die in 1796 als britsch zeeofficier overleed, als de zijne aan. De twee knapen brachten hunne kinderjaren deels in het ouderlijke huis te Carhen bij Cahirciveen, deels in het huis huns ooms, in Darryname, door. Was hun vader ook jongere zoon, en hoofd van een talrijk huisgezin, toch was zijn inkomen toereikend genoeg, om aan zijne kinderen de noodige verzorging en inzonderheid aan zijne zoons eene goede opvoeding en degelijke vorming te verschaffen, in zoover althans de engelsche dwingelandij dat in dien tijd toeliet.
De jeugdige Daniel gaf reeds vroegtijdig blijken van schitterende begaafdheden. Katholiek onderwijs geven was echter in dien tijd nog een misdaad. Het lag in Engeland\'s politiek, de hun godsdienst lievende Ieren in een staat van uiterste onwetendheid te houden, ten einde later die onwetendheid te kunnen toeschrijven aan verregaande luiheid. Zeker, het iersche volkskarakter is geenszins vrij te pleiten van fouten. De invloed der fantazie in het wezen des keltischen volks heeft, naast zijne schitterende uitwerkingen, ook zijne verderfelijke. Doch de gehechtheid aan de katholieke Kerk, eveneens vergroeid met den ierschen landaard, heeft verschillende dier heillooze gevolgen verijdeld of ontzenuwd. In weêrwil der natuurlijke neiging tot genieten, kenteekent het iersche volk vooral eene buitengewone reinheid van zeden; en, tegen de natuurlijke neiging tot luiheid in, heeft de katholieke Kerk, die groote leermeesteres der menschheid, bij het iersche volk een onleschbaren dorst tot weten aangevuurd en dien onder alle vervolgingen levendig weten gaande te houden.
Zoo kwam het, dat arme onderwijzers een zwervend leven leidden en, ook in de ijselijkste tijdsomstandigheden, in Ierland niet zijn uitgestorven. Aan zulk een man dankt Daniël O\'Connell zijn eerste onderwijs. Toen zoo\'n zwerver eens op zijn tocht naar Carhen bij de O\'Connells binnentrad, nam hij den kleinen Daniël op zijne knieën, en kamde hem de
lange wildgroeiende haren glad zonder hem zeer te doen. De kleine was den man zoo dankbaar voor die weldaad, dat hij hem met vuur aan zijn kinderlijk hart drukte, en uit erkentelijkheid, op vierjarigen leeftijd, binnen iuur geheel het abc van hem leerde, om het nimmer te vergeten. De naam des onderwijzers is bekend. Doch wij kunnen bij de kinderjaren niet langer stilstaan. Nog een enkele beteekenisvolle trek uit dat tijdperk van zijn leven zij hier aangestipt. Toen men eens in den huiselijken kring, levendig praatte over de politieke gebeurtenissen van den dag, zat de negenjarige knaap, zwijgend en ernstig peinzend, in een leuningstoel. En \'op de vraag, waarover hij nadacht, gaf hij ten antwoord: »Ik zal nog eens rumoer in de wereld maken.quot; —
Middelerwijl was de tijd der eerste H. Communie aangebroken, en moest men ernstig beginnen te denken aan de keuze van een gesticht voor Daniel\'s verdere opvoeding en hoo-gere vorming. Natuurlijk kon er in de familie der O\'Con-nell\'s geen sprake zijn dan van katholiek onderwijs ; men was dus genoodzaakt, dat te zoeken in het buitenland. In 1791 zond Oom Maurits den jeugdigen Daniël met zijn bovenge-noemden broeder naar België, en wel naar het College der Jezuïten te Luik.
Het bleek evenwel, dat de zestienjarige Daniël reeds te oud was om in genoemde inrichting te worden opgenomen. Beide knapen moesten derhalve te Leuven op de verdere bevelen van hun oom wachten; en deze luidden; naar het College der Jezuïten te St. Omer. Daar bleven, de jongelieden ruim «en jaar lang, namelijk tot in de eerste helft van 1792, en begaven zich toen nog eenige maanden naar het College te Douay.
De groote man is dus in het gewichtigste tijdperk zijner jeugd, in den vollen zin des woords, een kweekeling geweest der zoo fel vervolgde en steeds gelasterde Jezuïten-orde. Het zou kinderachtig zijn te willen beweren en volhouden, dat O\'Connell zonder die opleiding niet zou geworden zijn, wat
22
hij inderdaad werd. Niettemin zijn wij der orde dankbaar voor alles, wat zij aan O\'Connell gedaan heeft.
Daniël was te St. Omer welras een der uitstekendste studenten ; wel een bewijs, dat reeds de eerste vorming in het ouderlijke huis ernstig en degelijk moest geweest zijn. De Rector van het College liet zich in een brief aan Daniel\'s oom , in Januari 1792 , op de volgende wijze over hem uit:
»Wat aangaat den oudsten der beide broeders, kan ik U maar ééne zaak zeggen, namelijk, dat ik mij bedriegen zou zooals ik me in mijn leven nog nooit bedrogen heb, indien hij niet geroepen zou zijn, om eene hoogst merkwaardige rol te spelen in de men-schelijke maatschappij.quot;
Ondertusschen breidde de fransche Revolutie zich, overal schrik en angst verspreidende , verder en verder uit. In de nabijheid van Douay werd een leger van republikeinsche troepen samengetrokken. Het verblijf der jonge katholieke Ieren in Frankrijk werd meer en meer onveilig, en nog in hetzelfde jaar 1793, aanvaardden zij den terugtocht naar hun vaderland.
Nochtans was O\'Connell\'s verblijf in Frankrijk, hoe kortstondig dan ook, behalve voor zijne vorderingen op wetenschappelijk gebied, nog gewichtig voor zijn heele leven om twee redenen. Vooreerst hadden de godsdienstlooze en goddelooze fransche letterkunde, en de omgang met jeugdige makkers, in zekeren zin gevoed met het merg der revolutie, pogingen aangewend, gelukkig tevergeefs, om den grondslag van het katholieke geloof in de ziel des jongelings te ondermijnen; even wankelde hij, niet lang, stond daarna recht en onwrikbaar, en bleef tot zijn laatsten ademtocht een trouwe, innig-godsdienstige zoon der katholieke Kerk.
Ten tweede had het zien van zoovele tooneelen van schrik en afgrijzen, van zoovele verwilderde en bloeddorstige aand-langers der fransche revolutie, een onuitwischbaren indruk nagelaten in zijn hart, een afkeer van alle geweldenarij, eene liefde voor dat rustige, kalme, overdachte handelen, dat het
23
kenteeken is zijner geheele politieke loopbaan. Dat die indruk heilzaam was vooral voor hem, behoeft geen betoog, wanneer men weet, dat de hevigste hartstochten woelden in de ziel van den jeugdigen, vurigen Ier, hartstochten, die alleen door jarenlange inspanning konden bedwongen worden. Geboren in een jaar, waarin men het eerste bloed zag vloeien voor N.-Amerika\'s onafhankelijkheid, gevoed in zijne kindsheid met de indrukken van bitteren haat tegen de engelsche dwingelandij, was niemand meer dan O\'Connell ontvankelijk voor het in zich opnemen en aanwakkeren van een onweerstaanbare zucht naar algeheele vrijheid, wanneer niet het medeleven in de fransche beroerten, die drift in zijn gemoed tot zwijgen hadde gebracht.
Wat men ook later uit politieke gronden moge beweerd hebben omtrent O\'Connell\'s bestemming tot het priesterschap, zeker is het, dat daarvan nooit sprake is geweest. Hij zelf voelde daartoe geene roeping, maar legde zich, onmiddellijk na zijn terugkeer op vaderlandschen grond in \'t jaar 1794, met allen ijver toe op de studie der rechtswetenschappen, en • wel te Londen. Uit overtuiging was Daniël tot nog toe voorstander van de partij der Tories ; opmerkelijk is, dat het bijwonen van de tribunaalszittingen in een toenmaals veel opspraak wekkend politiek proces eensslags zijne inzichten dien aangaande deed veranderen. Hij wendde zich tot de partij der vrijzinnige politieke beginselen. Deze echt vrijzinnige beginselen heeft hij zijn geheele .leven door blijven huldigen; wel een schitterend bewijs, dat de katholieke geloofsovertuiging met het godsdienstige en politieke Obscurantisme volstrékt niet in noodzakelijke verbinding staat.
Eén enkele loopbaan in het rechtswezen slechts stond er te dien tijde voor den Ier open, die van pleitbezorger. En O\'Connell werd advqkaat. Dat ambt was inderdaad verlokkend genoeg voor zijne eerzucht; daarbij zoowel in Engeland als in Ierland zeer winstgevend voor een talentvollen, arbeidzamen man. Onloochenbaar biedt het ook groote gevaren aan, nl. dot)r aanleiding te geven tot éénzijdige, hartstochtelijke opvat-
24
tingen van het standpunt der te verdedigen partij, en zoodoende in enkele gevallen, dikwijls het opene oog voor het werkelijke recht te sluiten. Ook deze gevaren heeft O\'Connell, evenals zooveel anderen, doorgeworsteld, en de liefde tot zijne Kerk en zijn Land, die liefde alleen deed hem het gevaar overwinnen van te worden een talentvolle, schraapzuchtige rechtsverdraaier.
Na een gedeelte van \'t jaar 1796 vol jeugdig genot aan den ouderlijken haard te hebben doorgebracht, begaf hij zich in 1797 naar Dublin, lerland\'s hoofdstad, om zich daar voor te bereiden tot de uitoefening van zijn gewichtig ambt.
Hoe in dien tijd de verhoudingen waren van het groene Erin met het moederland (?); met welke spanning de komende gebeurtenissen werden te gemoet gezien, -— zagen we in de inleiding.
De iersche advokaat Wolfe Tone, -een protestant, was in verraderlijke betrekkingen gewikkeld met de fransche regeering; de vereeniging der »vereenigde Ierenquot; had hare vertakkingen door het gansche land, en O\'Connell heeft het in latere dagen zelf bekend, dat ook hij in dien tijd lid uil-maakte van dat Verbond. Zijn persoon verkeerde deswegen ernstig in gevaar, en in \'t jaar 1798 moest hij Dublin voor eenigen tijd verlaten.
De schrikwekkende gebeurtenissen van dat jaar, met hunne ongehoorde gruweldaden, moesten natuurlijk een diepen indruk maken op den jongen patriot. Daaraan misschien, meer dan aan een toevallig opgeloopen verkoudheid, is het toe te schrijven, dat O\'Connell, in Augustus van datzelfde jaar, door hevige aanvallen van koorts aan den rand des grafs werd gevoerd. Doch zijne buitengewone, ijzersterke constitutie deed hem weldra het gevaar te boven komen, en nog in den herfst van 1798 ondernam hij als advokaat zijne eerste dienstreis naar verschillende gerechtshoven van het land. Het was de vurige wensch zijner geheele familie, inzonderheid van zijn oom Maurits, wien hij zooveel dankbaarheid verschuldigd was,
25
dat de jonge man zich uitsluitend en met allen ernst zou wijden aan de uitoefening van zijn ambt, zonder zich te wagen op het glibberig pad van politieke bemoeiingen. Hun wensch was te rechtvaardigen, te meer, daar O\'Connell\'s eerste optreden met goed gevolg bekroond was, en hij zich zoo voortgaande een zoowel eervol als kommerloos bestaan kon ver-schaffen. Grootere pjannen evenwel kwamen tot rijpheid in zijn rusteloos brein. Gewone eerzucht was hem niet genoeg; hij wilde meer; eene onoverwinnelijke begeerte prikkelde hem. Werken wilde hij, veel werken, en iets groots tot stand brengen voor zijn arm, geheid Vaderland.
Wij weten, dat juist om dezen tijd het politieke leven der monarchie zich concentreerde in het ééne, zoolang gewenschte punt, nl. het grondvesten eener Unie tusschen de twee zuster-eilanden; en in de woelingen door deze allergewichtigste gebeurtenis voortgebracht, wierp en bewoog zich ook O\'Connell.
De XVIIP eeuw liep ten einde, en met haar hield Daniël O\'Connell op privaat persoon te zijn. Nog 47 jaren bleven hem in de nieuwe eeuw te arbeiden over; al dien tijd van werken en zwoegen, van lijden en strijden is gewijd aan de bereiking van dit tweevoudig doel van zijn rusteloos streven: Gelijkstelling der Katholieken, Opheffing der Unie. Het eerste doel heeft hij mogen bereiken, en daarom zal de geschiedenis hem ten eeuwigen dage blijven noemen, zooals zijn dankbaar volk, dat hij uit zedelijke en stoffelijke ellende heeft opgebeurd, hem reeds bij zijn leven noemde: vden bevrijder van Ierland.quot; De opheffing der Unie mocht hij niet aanschouwen, omdat de strijd van Ierland tegen Engeland nog gevoerd werd met eene al te groote ongelijkheid van krachten.
II.
Tegen het einde der vorige eeuw telde Ierland eene bevolking van zes millioen zielen, waaronder 500,000 Protestanten. Deze verhouding is van het grootste gewicht, om zich een juist denkbeeld te vormen van de wraakroepende dwingelandij, die Engeland in Ierland bleef uitoefenen. De Protestanten alleen waren eigenaars van bijna het geheele land, bekleedden uitsluitend alle staatsambten, mochten alleen het lidmaatschap aanvaarden in het parlement en deelnemen aan de Regeering. Wat den Katholieken overbleef ? Betalen, buigen, verhongeren. De zoo hoog mogelijk opgedreven pachtsommen tot den laatsten penning voldoen aan de altijd meer vorderende grondbezitters. Tienden opbrengen tot onderhoud der protestantsche geestelijkheid, die zich vetmestte van het zweet der hongerende Ieren. Was het, onder deze omstandigheden te verwonderen, dat het plan der Engelsche • Regeering om het Parlement van Dublin weg te nemen, atge-meene verontwaardiging, kokende verbittering te weeg bracht? Al had dat parlement dan ook weinig gedaan voor het welzijn des lands ; al was het niet in staat geweest, lerland\'s handel en nijverheid te beschermen tegen de wrokkende afgunst van Engeland; al had het zich zelf verachtelijk gemaakt door zijne karakterloosheid en snoode omkoopbaarheid
27
— het was toch nog een laatste reste van inwendige, eigene regeering, en een sprank van hoop op latere verbetering. De Unie zou opnieuw die hoop den bodem inslaan.
Onder de tegenstanders der Unie namen de advokaten te Dublin eene eerste plaats in; op dit punt onderscheidden zich de Protestanten niet van hunne Katholieke ambtgenoo-ten. Reeds op het einde van \'tjaar 1798 hadden zij een eigen orgaan opgericht, onder den naam van »Anti-Unie en niettegenstaande den schrik die er heerschte in het geheele land, dat in staat\'van beleg verkeerde, hielden zij te Dublin levendige vergaderingen tegen de Unie.
In een dier vergaderingen, in het Beursgebouw, trad ook O\'Connell op als spreker, om zijne eerste politieke redevoering te houden. Hij was nog slechts 25 jaren oud, doch reeds eene bekende en geliefde persoonlijkheid. Het was op den i3en Januari 1800, onder het geklir der engelsche bajonetten. Ziehier den hoofdinhoud zijner rede :
»De kwestie der Unie is ontegenzeggelijk een kwestie van het grootste belang. De Ier, die onverschillig kan blijven met het oog op die Unie, moet wel verzonken zijn in eene onverklaarbare, doch misdadige apathie voor zijn Vaderland. Ons verstand, evenals ons hart, dwingt er ons toe dit plan in ernstige overweging te nemen. Alvorens evenwel een resolutie voor te stellen, neem ik de eerbiedige vrijheid, u in het kort de redenen uiteen te zetten, waarom wij. Katholieken, (1) moeten vergaderen als eene afzonderlijke, op zich zelf staande corporatie. Reeds voorlang heeft uw opene blik u getoond, dat het illiberaal en onrechtvaardig is van den kant der Katholieken, zich te scheiden van de andere bevolking van Ierland. Gij naamt daarom het besluit, in het vervolg niet meer als eene afzonderlijke corporatie in het openbaar op te treden. Doch toen gij dat besluit naamt, voorzaagt gij
Hij sprak nl. in eene uitsluitend door katholieken bezochte ver-gadering.
28
niet en kondt gij niet voorzien, dat er eens omstandigheden zouden komen (zooals die, waarin we nu verkeeren), die u in de noodzakelijkheid zouden brengen, óf wel tot eigen schande een voor ons land noodlottigen maatregel te billijken, óf nogmaals als bijzondere corporatie op te treden.
»Niemand onder u is onbekend met de zorg en den ijver, die aan den dag werden gelegd, om het gerucht te verspreiden, als zouden de Katholieken gunstig gestemd zijn jegens de Unie. Tevergeefs keurden talrijke Katholieken, in. de meest verschillende omstandigheden bij voorkomende gelegenheden in vereeniging met hunne medeburgers, dien maatregel af. De laster werd steeds herhaald ; het eene blad schreef het andere na; het eene vlugschrift drukte hem af uit het andere ; in bijzondere gezelschappen, op openbare vergaderingen, nergens ontzag men zich, hem luide en stoutmoedig te verkondigen. Waaraan dat gerucht zijn ontstaan en zijn steun te danken had, was algemeen bekend. Vruchteloos hadden eenige Katholieken getracht, die stroomen weêrstand te bieden; doch die eenigen streden elk voor zich. Zoo moesten hunne pogingen, ook in de toekomst, schipbreuk lijden ; en daarom is het noodig dat zij zich aaneensluiten, om als één man op te treden tot tegenweer.
»Doch er is nog een andere reden, waarom de Katholieken als eene bijzondere klasse moeten optreden; en ik beken, dat juist deze reden op mijn gevoel den diepsten indruk heeft gemaakt. Niet tevreden met de valsche bewering, als zouden de Katholieken lerland\'s vernietiging begunstigen, heeft men voor deze bewering redenen gezocht en den Katholieken inzichten toegeschreven, even ver verwijderd van hun geest, als vreemd aan hun hart. Men heeft gezegd, dat de Katholieken bereid zijn, hun vaderland te verkoopen, of, wat nog erger is, het geheel en al op te geven ten gevolge der rampzalige verdeeldheden door de ellende der tijden teweeggebracht. Kunnen wij zwijgen bij zulk eene verfoeielijke aantijging ? Zij was gericht tegen de Katholieken in \'t alge-
29
meen; het was dus plicht van allen, als één man op te staan en te protesteeren.
»Ja, wij willen toonen aan eiken vriend van Ierland, dat de Katholieken niet in staat zijn, hun Vaderland te verkoopen. Luide willen wij het verklaren, dat, ook wanneer ons voor onze toestemming tot de Unie, onze emancipatie werd aangeboden — zoo deze emancipatie na het herstel der Unie nog een weldaad kon wezen — wij haar zonder bedenken vastberaden zouden van de hand wijzen !quot;
Hier werd de redenaar onderbroken door luide teekenen van bijval.
»Laten we toonen aan geheel Ierland, dat we niets op het oog hebben dan zijn welzijn, niets in het hart dragen dan den wensch van wederzijdsch vergeten en vergeven, wederzijdsche verdraagzaamheid, onderlinge liefde. Dat ieder man, die gevoelt als wij, het volmondig bekenne, dat hij, werd hem de keuze gelaten tusschen de Unie en de wederinvoering der strafwetten met al haar vroegere afschuwelijkheid, deze laatste aanstonds zou aannemen, als zijnde het kleinste kwaad en dragelijker dan het eerste; dat hij zich liever met vertrouwen zou overgeven aan de genade zijner protestantsche broeders in Ierland, dan zijn vaderland neer te werpen voor de voeten van den vreemdeling! (Levendige toejuichingen). Er is reeds zooveel gezegd en geschreven over de Unie, dat men niet kan aannemen, dat er nog iemand zou zijn, die zich omtrent deze kwestie geen overtuiging hebbe gevormd. Ik wil daarom niet meer vorderen van uwe oplettendheid en uw geduld, door u nogmaals uiteen te zetten, wat gij reeds gehoord hebt en weet. Mocht er evenwel iemand hier tegenwoordig zijn, ontaard genoeg, om toe te stemmen in de vernietiging van Ierland\'s vrijheid, Ierland\'s wetgeving, ja, lerland\'s naam, hem zou ik toeroepen, dan ten minste de bestiering en bescherming van zijn eigendom of zijn handel niet over te laten aan vreemden, over welke hij geen opzicht, geen controle, kan uitoefenen.quot;
3°
Naar aanleiding dezer redevoering werden onmiddelijk vijf, eveneens door O\'Connell opgestelde resolutien, metéénparige stemmen aangenomen ; van welke resoluties de hoofdinhoud was: protest tegen de volledige onderwerping aan Engeland, met het onwrikbaar besluit een eigen zelfstandig land en volk te willen blijven.
Ons bestek laat niet toe, bij aide redevoeringen, die O\'Connell nog in de toekomst zal houden, stil te staan; bij de duizenden volksvergaderingen, die hij in \'t leven roept, te verwijlen. Wij hebben dit bij de eerste meenen te moeten doen, om te toonen, hoe de jonge leeuw reeds de manen schudde, en hoe in deze rede van den stoutmoedigen doch bescheiden man het plan reeds ligt opgesloten naar welks verwezenlijking zijn heel leven zich zal richten. Men bedriege zich niet omtrent den tegenzin, den wrevel, dien O\'Connell schijnt te toonen tegen een optreden der Katholieken\' als politieke ver-eeniging; en wete wel, dat het den Katholieken nimmer aangenaam was, zich gedwongen te zien, om als een constitutio-neel-politieke partij op te treden. Zij verlangen integendeel niets liever, dan bij andersdenkenden steeds zooveel rechtsgevoel en onbevooroordeelde verdraagzaamheid te vinden, om met hen vereenigd in \'t politieke leven werkzaam te kunnen wezen. Doch toen, als nu, was de nood aan den man, en de onbevooroordeelde andersdenkenden waren toen wat ze tegenwoordig nog zijn — witte raven. De kern van O\'Connell\'s rede ligt in de onbewimpeld uitgedrukte verklaring, dat lerland\'s nationaliteit en politieke individualiteit niet mag te loor gaan, dat, tegenover dit hoogste doel, zelfs de vrijmaking der lersche Katholieken slechts als een ondergeschikt doel mag worden beschouwd.
Naar deze grondstellingen heeft O\'Connell letterlijk zijn geheel leven ingericht; daarnaar heeft hij gehandeld. Bij zijn dood had het den schijn, als hadde hij gedwaald in zijne politieke beschouwing, als ware Pitt\'s en Castlereagh\'s werk voor immer bevestigd ; het heden evenwel geeft den jeugdi-
3i
gen redenaar van den 13611 Januari 1800 meer en meer recht; voor de toekomst zal God zorgen.
Edoch, alle tegenstand was vruchteloos. De laatste opstand, met zijne ontzettende gevolgen, had de kracht des volks een geweldigen knak gegeven; de engelsche Regeering was vast besloten, door te zetten tot het uiterste, al kostte het ook mil-lioenen. Zoo ging de Unie door, wel is waar met eene kleine meerderheid; — en voor de Katholieken werd, zooals we reeds zagen, — niets gedaan.
De indrukken uit dien tijd van gruwelen en wandaden heeft O\'Connell nooit kunnen wisschen uit zijn hart. De onmen-schelijke mishandelingen, waaraan de vertrapte bevolking van den kant der engelsche soldaten en politie bloot stond, zweefden hem nog in zijne latere levensdagen als een ijselijke droom voor den geest. Al de kracht van zijn leven en werken had alleen dit ten doel; de gevolgen uit den weg te ruimen van die voor Ierland zoo allernoodlottigste dagen.
Ofschoon de jeugdige O\'Connell reeds zoo vroegtijdig het geheele programma zijner toekomst had opgevat en blootgelegd, waren er toch nog eenige punten, waarover hij nog niet tot zekerheid was gekomen. Ook in dezen mag de waarheid geenszins worden verzwegen. Wij hebben boven reeds gezien, dat ook hij toegetreden was tot het Bond der »Vereenigde Ierenquot;. Hoewel hij daar had kunnen leeren, en zooals hij later verklaarde, ook geleerd heeft, dat geheime politieke ver-eenigingen niet zijn zooals het hoort, had hij zich nochtans, in \'t jaar 1797, in de orde der Vrijmetselaars laten opnemen. Over dat feit zegt O\'Connell zelf;
• »Ik was, vrijmetselaar, zelfs loge-meester. Dat was in een periode van mijn jeugdig leven, vóórdat óf wel een verbod der katholieke Kerk in Ierland op het afleggen van den vrijmetselaarseed gegeven was, óf voordat ik wist, dat zulk een kerkelijk verbod bestond. Overigens kan men zeggen, dat de vrijmetselarij in Ierland, afgezien van haar eeden, juist geen slechte richting gehad heeft, behalve in zooverre, dat zij de
32
alleszins lofwaardige en nuttige pogingen van het Matigheidsgenootschap tegenwerkte. Het ergste, dat men tegen de Loge kan inbrengen, is hèt misbruik, dat er gemaakt wordt van den heiligen Naam der Godheid in hare veelvoudige en moedwillige eeden zonder eenig redelijk doel.quot;
Men schijnt uit O\'Connell\'s woorden te kunnen besluiten, dat ten minste de iersche vrijmetselarij van dien tijd, in zoover men er hem natuurlijk de geheimen van vertrouwde, een tamelijk onschadelijk zelfs genoegelijk ding was. Wat er van zij, onthullingen- zijn er genoeg, en iedereen weet volkomen, wat te denken van het «eerlijkequot; en »verhevenquot; doel der secte. Zooveel is zeker, dat O\'Connell uit de orde trad, zoodra hij inzag dat zij aandruischte tegen de geboden zijner Kerk.
Toen eenmaal de Unie was doorgezet, volgde er natuurlijk een tijdruimte van harde verdrukking. Pitt\'s machtige hand woog loodzwaar op het land, dat hij, naar zijne overtuiging, voor de engelsche Kroon had gered. O\'Connell verloor den moed niet; die hoedanigheid, die helden kenmerkt, bleef hem bij tot zijn dood. Met al de krachten zijner ziel wijdde hij zich aan de uitoefening van zijn beroep, zoowel in het burgerlijk- als in het strafrecht; en met glansrijk gevolg. Door noesten en onvermoeiden arbeid, ten koste van aanhoudende inspanning, verwierf hij zich die uitstekende rechtskennis en dien fijnen juristischen takt, die hem in latere jaren nimmer een haarbreed deed afwijken van het rechte pad der kalme bezonnenheid, en hem, langs de grenzen der overtreding, steeds het ware pad der vreedzame agitatie deed bewandelen. Hoe algemeen erkend O\'Connell\'s juridische bekwaamheid was, en hoe groot zijn clientele, kan men alleen daaruit opmaken, dat zijne inkomsten van 58 pond Sterling in \'t eerste jaar, in korten tijd tot 9000 pond (fl 100.000) jaarlijks aangroeiden. Uit dezen tijd zijns levens, bestaat in Ierland nog eene menigte anekdoten, waarin hij \'de groote rol speelt als laatste hoop der beschuldigden, gevaarlijke controle voor de
33
rechters, en voornamelijk als schrik van meineedige getuigen. Met dit weinige stellen we ons tevreden, omdat verdere uitweiding uitgebreide kennis veronderstelt van het rechtswezen, en dus voor het grootste gedeelte onzer lezers van geen belang zou wezen.
In den zomer van \'t jaar 1802 huwde O\'Connell met eene verre bloedverwante, die denzelfden naam droeg als hij. Hare armoede was den behoedzamen Oom Maurits reden genoeg, om zich tegen die echtvereenigihg te verzetten. Daniël ging evenwel nu, evenals altijd, zijn eigen weg, en deze keus heeft hij in allen gevalle nooit berouwd. Tot het einde zijns levens toch sprak hij met de grootste teederheid van zijne hem in een beter leven voorgegane Mary, en dan placht hij te zeggen met weemoed, dat zij hem »35 jaren lang al het huiselijk geluk had geschonken, dat een echtgenoot genieten- kan.quot; Den 23611 Juni 1802 werd het huwelijk gesloten, en weinige jaren nadien zag zich het nog jeugdige ouderenpaar omstuwd van eene aanzienlijke en aangroeiende kinderenschaar.
Doch, noch de nood en de rampen der tijden, noch het rustelooze naleven zijner veelvuldige beroepsplichten, noch het stille genot van huiselijk geluk waren in staat, op den duur O\'Connell af te trekken van het groote voorwerp zijner liefde, zijn volk en vaderland.
Reeds in \'t jaar 1804 werd er te Dublin weder eene vergadering van Katholieken gehouden, met het doel, de middelen te beramen ter verkrijging der zoolang beloofde en nooit uitgevoerde emancipatie. Die vergadering had plaats in een particulie\'r huis, en hare besluiten werden niet openbaar gemaakt, wijl de habeas-corpus-acte 1) voor Ierland nog altijd
1) Door habeas-corpus-acte (heb uw lichaam) verstaat men het bevel, door de overheid aan een gevangenbewaarder gegeven om zijn gevangene los te laten, en ieder .burger, die gelooft willekeurig gevangen genomen te zijn, kan dit bevel verkrijgen. Het was een der voornaamste
3
34
gesuspendeerd was. De Katholieken waren gewoon geraakt aan de kleingeestige vitterijen, waarop de vorm of de inhoud hunner besluiten werd onthaald, zoodra zij handelden over hunne natuurlijke rechten als mensch en als burger; zij waren vreesachtig geworden, en de petitie van \'t jaar 1804 werd met de grootste omzichtigheid, met angst zelfs, opgesteld; vrees van aanstoot te geven straalt door in hare geheele opvatting. Het was O\'Connell voorbehouden, zijne katholieke medeburgers met stoutmoedigheid te leeren roepen om gerechtigheid. Geen genade, slechts recht, niets meer, maar ook niets minder! Dat was het steeds terugkeerende refrein zijner redevoeringen; en hoe meer zijne welsprekendheid zich ontwikkelde door die voortdurende oefening, hoe meer de heerlijke hoedanigheden van zijn geest en zijn karakter zich ontvouwden tot rijpe mannelijkheid, des te onweerstaanbaarder werd dat onophoudelijk geroep om recht, die kreet, die door geheel het land beantwoord werd als uit éénen mond.
Doch het begin, dat de grondslag moest zijn dier heerlijke vereeniging van het lersche volk, was klein, bedroevend klein. Moge het ten troost zijn en blijven voor de verdrukte Katholieken in onzen tijd en in de toekomst, een terugblik te kunnen werpen op de onbeduidende middelen, waarmede O\'Connell zijn werk, het groote werk, begon, en dat nog onder de allerongunstigste omstandigheden ! Zij zullen daaruit de overtuiging putten en versterken, dat geene verdrukkingen bestand zijn tegen trouwe gehechtheid aan de Kerk, geduld, standvastigheid en bezadigde kalmte in den strijd voor hun recht.
Eerst in \'t jaar 1808 treffen wij weder te Dublin tamelijk regelmatig gehouden vergaderingen der Katholieken aan.
bepalingen van het ,Groot charter der vrijheden, door Jan zonder Land den igden Juni 1215 bij Windsor onderteekend, doch eerst voor goed geregeld onder de regeering van Karei II in 1680. Vglk. Chantrel, Alg. Gesch. lie Deel.
35
waarin O\'Connell steeds de hoofdredenaar is. Tegen dezen tijd schenen de omstandigheden een ietwat gunstiger keer te nemen.
De Engelsche koningskroon rustte nog altijd, sedert 1760, op het hoofd van George III. Wel was deze vorst, in \'t algemeen, geneigd tot rechtdoen, doch zijn weinig scherpzinnige geest, in zijn laatste levensjaren bovendien nog omhuld door het waas van waanzin, kende slechts twee denkbeelden, nl. het persoonlijke koningschap in weerwil\' der engelsche wetgeving, en de kerkelijk-politieke heerschappij der Protestanten over Ierland in weerwil van den geest der XVIIIe en XIXe eeuw. Daaraan is het toe te schrijven, dat zijne ministers in hem een lastigen meester, zijne katholieke onderdanen een meêdoogenloos koning vonden. De ijzingwekkende gebeurtenissen, die onder zijne regeering in Ierland plaats grepen, vermochten niet, hem te doen inzien, welk een ontzettend onrecht dit land werd aangedaan, maar deden hem nog meer verharden in het besluit, om de bevrijding, waarnaar de Katholieken streefden, hunne gelijkstelling in burgerlijke en politieke rechten, onder geen voorwaarde welke ook, toe te laten. Met het oog op dit besluit, kan men dus de verzachtingen, die van tijd tot tijd in het lot der Ieren werden gebracht, niet beschouwen als voortkomende uit gezond verstand en gezonde staatkunde, maar als afgedwongen door nood en buitenlandsche gevaren. Vandaar, dat zij bij geen enkelen Ier eenig gevoel van dank jegens Engeland opwekten; doch integendeel steeds nieuw voedsel gaven aan het vurige verlangen naar herhaalde en grievende vernederingen voor Engeland.
De hooghartige verachting en de kleingeestige haat, waarmede de Engelschen neêrzien op den verwonnen keltischen stam, zijn zoo groot en hartstochtelijk, dat het, zelfs in de hoogste kringen der engelsche maatschappij, eene onmogelijkheid is, zich eene klare voorstelling te maken, een juist begrip te vormen van iersche toestanden. In 1872 stak een
36
bekend engelsch geschiedschrijver, Fronde, den Atlantischen Oceaan over, enkel en alleen om in Noord-Amerika de overtuiging te vestigen, dat Ierland geheel en al door Engeland beschaafd en gered is, en dat, zoo de Ieren somtijds te klagen hadden over slechte behandeling, dit toe te schrijven is aan hunne eigene hardnekkig- en weerspannigheid, waardoor ze die behandeling ruimschoots verdienden. Wel is waar deed de beroemde iersche Dominikaan Thomas Burke, die zich terzelfder tijd in de Vereenigde Staten ophield, de vermetele pogingen van Fronde op verpletterende wijze teniet; doch dit daar gelaten, dan is het feit alleen, dat men zoo iets beproeft, reeds-voldoende om te bewijzen, dat opvattingen als die van George III en zijn tijd tot op heden nog voortbestaan.
De partij der Wighs, welker invloed gestegen was na den. dood van den grooten minister Pitt in 1806, scheen inderdaad een opener oog te hebben voor lerland\'s deerniswek-kenden toestand, en bezield met een dieper billijkheidsgevoel voor de lijdende bevolking. Overigens is het eene erkende waarheid, dat verschillende engelsche staatslieden, in den loop der vorige eeuw reeds, diep doordrongen waren van de zekerheid, dat Groot-Britaniiië eens doodbloeden zou aan de wonde, Ierland geslagen, indien niet eene bekwame hand daar was om die wonde te heelen. In \'t algemeen echter was en bleef de iersche kwestie de twistappel tusschen de twee engelsche partijen. Zij was als een wachtwoord, waarvan de eene partij gebruik maakte om de andere allerlei staatkundige misslagen te kunnen verwijten, ten einde haar op die wijze den voet te lichten. Als misslag werd dan natuurlijk niet aangemerkt het steeds voortdurende onrecht als zedelijk kwaad; onder die benaming verstond men alleen zulke maatregelen, die met het gewenschte gevolg niet bekroond werden, en aldus konden worden aangewend als verwijten tegen de regeerende partij, die ze genomen had.
Nochtans, in weerwil van dat constitutioneele spelen met
37
het wel en wee van millioenen onderdanen, brachten de gebeurtenissen onvoorziens een triomf aan voor de zaak van de Emancipatie der Katholieken, een triomf, die de algeheele bereiking van het nagejaagde doel niet ver meer deed schijnen. Toen namelijk Napoleon I, op het toppunt zijner macht, den krijgstocht naar Rusland aanvaardde, stond daar Engeland alleen en blootgesteld aan alle gevaar. Zooals gewoonlijk, kwam toen ook weêr de siersche kwestiequot; op het tapijt. De engelsche staatsman Canning zcidc bij die gelegenheid 4iet volgende : «Wanneer ik met een ophUend oog den tegen-woordigen toestand van Ierland gadesla, zijne talrijke en steeds toenemende bevolking — toenemend niet zoozeer in getal, dan wel bijzonder in rijkdom en beschaving, en, na den geringen voorsmaak van vrijheid, snakkend naar het ruimere genot dier vrijheid, waarvan zij tot nog toe is uitgesloten; — wanneer ik bedenk, hoe zij zich in deze omstandigheden langzamerhand ophief uit een toestand, die zijn gelijken niet heeft, en waarin nooit eene volksklasse door de wetten van een christelijken staat werd gebracht; wanneer ik dat alles naga, meen ik naar alle waarschijnlijkheid te kunnen oordee-len, dat het iersche volk in dien toestand niet lang meer blijven zal; en dat het onverstandig zou wezen, het nog langer te willen sluiten buiten de grenzen onzer wetgeving.quot; — En inderdaad, bij de stemming over de emancipatie der iersche Katholieken, hadden de voorstanders voor de eerste maal de meerderheid in het Lagerhuis; 255 stemmen waren voor, 106 tegen. In het Hoogerhuis evenwel viel het voorstel met 126 tegen 125 stemmen, dus met slechts ééne stem meerderheid. En aan deze stem hingen nogmaals eindelooze rampspoeden en schreeuwend onrecht; de strijd, op nieuw begonnen, de geweldige strijd zou nog 18 jaren duren. Dit gebeurde op den 22en Juni 1812, op\'t oogenblik, dat Napoleon den Niemen overtrok.
Waaraan had men de heuglijke en hoop inboezemende gebeurtenis te danken, dat Ierland\'s rechtmatige eischen voor
3»
de eerste maal, zij het dan ook slechts in \'t huis der Genieenten te Londen, plechtig werden erkend ? Behalve den invloed der buitenlandsche politiek, ongetwijfeld voor geen gering deel aan de onvermoeide, mstelooze bemoeiingen van den jeugdigen ierschen advokaat, Daniel O\'Connell.
Reeds in 1760 en 1790 waren er herhaaldelijk pogingen aangewend tot stichting eener duurzame Vereeniging der lersche Katholieken, onder den naam van «Katholiek Comitéquot; of dergelijke ; de ongunstige tijdsomstandigheden hadden echter al die pogingen schipbreuk doen lijden. . O\'Connell ging mef nieuwen moed aan het werk; in af en toe gehouden vergaderingen wist hij, door zijn stalen volharding, eindelijk den grondslag te leggen van eene goed georganiseerde, blijvende vereeniging.
Overigens was het doel der beweging in Ierland de kwestie der Emancipatie niet alleen. Wij hebben vroeger, uit O\'Con-nell\'s eerste redevoering te Dublin reeds gezien; dat noch hij noch het iersche volk gesticht was door het tot stand brengen der Unie; en, al werd ook het roepen om nationale zelfstandigheid gestikt, voor een tijdlang, door de ongunstige verhoudingen, in de harten des volks leefde zij voort, die vaderlandslievende zucht; zij vormt als \'t ware een rooden draad in het woelige weefsel van O\'Connell\'s levensgeschiedenis. In 181 o reeds bemerken wij te Dublin een levendige, betrekkelijk stoutmoedige beweging voor de oplossing der Unie. Men wist maar al te wel door eene droevige ondervinding, wat deze laatste over Ierland gebracht had; de welvaart des lands was er geenszins door gebaat. De voornaamste familiën leefden in Engeland, en verteerden daar hunne inkomsten; handel en nijverheid kwijnden, talrijke magazijnen werden gesloten; de straten van Dublin waren eenzaam en verlaten. Dat was oorzaak, waarom de gemeenteoverhedén met de eigenlijke kooplieden der hoofdstad vergaderingen hielden, om petities te richten tot het engelsche parlement, in welke zij op de eerste plaats aandrongen op gelijkstelling der Katho-
39
lieken, en in de tweede op herstelling van bet iersche Parlement.
Gelijktijdig met deze kwestie, bracht in Ierland de kwestie van het veto geen kleine beweging.
Sedert Engeland\'s overgang tot het protestantisme, had men in dit land twee eeuwen lang goedgevonden, het Katholicisme en de katholieke kerk in Ierland eenvoudig als niet bestaande te beschouwen, te ignoreeren. Daar echter Ierland, op eenige onbeduidende uitzonderingen na, vast besloten was, het Roomsch-Katholiek Geloof trouw te blijven tot in den dood, zoo had zich gaandeweg, in den loop der tijden, een katholieke hiërarchie gevormd, uitsluitend bestaande van de vrijwillige bijdragen der bevolking; eene hierarchie, die derhalve arm was, doch diep wortelde in de harten der Ieren. Het bestaan dezer macht eenvoudig te loochenen ging niet meer aan; haar te vernietigen was even onmogelijk, als het onmogelijk. was, de priesters weg te rukken van de altaren, om ze op te hangen of te vierendeelen. Wat stond er te doen? De engelsche Regeering overlegde en nam het besluit, een poging te doen, strekkende om de geestelijkheid te brengen onder den invloed van het gouvernement. In \'t jaar 1794 reeds, was er een priester-seminarie gesticht te Maynootb. Nu gaf de Regeering het iersche volk hoop op de offïcieele erkenning der katholieke Kerk en hare organisatie in Ierland, ja zelfs op de bezoldiging der katholieke geestelijkheid van staatswege, doch op voorwaarde, dat de Heilige Stoel geene bisschoppen zoude benoemen zonder toestemming van het engelsche gouvernement. Dit aanbod bracht een gedeelte des ierschen volks aan het wankelen ; zelfs eenige iersche bisschoppen weifelden, en eenige jaren later had het zelfs den schijn, als ware de H. Stoel geneigd aan de wen-schen der Regeering toe te geven. Doch druk en vervolging zijn minder gevaarlijk voor de Kerk, dan onderwerping aan de macht van den Staat. Het kon niet anders, of deze waar-beid moest ook zonneklaar zijn voor den H. Stoel; verreweg de groote meerderheid der geestelijken en des volks bleef
4°
volharden in het besluit van liever alle mogelijke rampen en verdrukkingen te dragen, ten einde hun doel, wanneer ook, te bereiken, dan de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van den ierschen clerus op te offeren.
Het spreekt van zelf, dat O\'Connell in deze gewichtige kwestie onwankelbaar stond in de gelederen der oppositie. De invloed, dien hij hierdoor uitoefende op het volk, was van geen geringe beteekenis.
Zooals altijd, trad hij ook hier weder op tegen Ierland\'s grootste ongeluk, de verdeeldheid in eigen boezem. Organisatie, centralisatie, hechte onwrikbare vereeniging wilde hij; die leus had hij geschreven in zijne banier. Vredelievende agitatie, altijd binnen de grenzen der wet, was het middel, waardoor hij zijn neergeslagen volk ophief uit zijne diepe vernedering, het \'t bewustzijn wedergaf zijner onverstoorbare ée\'nheid, en het de hoop inboezemde op eene betere toekomst. Zonder O\'Con-nell\'s zedelijken invloed zou het bereiken van het zoo lang en vurig gewenschte doel niet mogelijk geweest zijn.
Het dient hier bijzonder aangeduid, dat de hoofdtrekken van ■ het iersche volkskarakter, ook in de tijden der diepste vernedering en grootste verwildering, hun ouden glans schier heel en al behielden. Het was het Engelsche Schrikbewind inderdaad gelukt, op den langen duur den grooten hoop der kleinpachters en bedelaars in de uiterste onwetendheid en de dierlijkste ellende te houden. Ook hadden rooflust en drankzucht het hunne bijgedragen, om den zedelijken toestand der natie nog te verslechteren. Doch dat onmiskenbare goedaardige, dat bij den Ier niet is uit te roeien, was gered door het katholiek geloof te midden van den jammer en de rampen, die de tijden mochten medebrengen. Een enkel voorbeeld uit honderden zij hier voldoende, om te toonen, met welk een ongekunstelden eenvoud, in O\'Connell\'s dagen, de trouwhartige, goede Ier stond tegenover den onverbidde-lijken, hardvochtigen Engelschman.
Als slachtoffer van het laatste groote oproer stond een
41
arme iersche schoolmeester, met name O\'Connor, voor den engelschen krijgsraad. Zijn vonnis vooruit kennende, verdedigde hij zich met wanhoop, hing een tafereel op van al het ijselijke der engelsche verdrukking, sprak van de niet op te brengen belastingen, en uitte eindelijk de voorzegging, dat een fransche vloot en leger het land verlossen zoude, nog voor het vleesch van zijne beenderen zou zijn vergaan. Toen hij geëindigd had, hield de voorzitter der rechtbank hem de volgende lijkrede: «O\'Connor, gij zijt een groote domkop. Wat ge zegt van de Franschen, is niets dan onzin. Weet ge dan niet, dat hunne vloot reeds in \'t vorige jaar door onzen admiraal is vernietigd ? Daarom, O\'Connor, zult gij terug-keeren, vanwaar ge gekomen zijt, en overgeleverd worden aan de handen des beuls, en opgehangen worden, — o ja, dat ik het niet vergete, in uwe rede was nog een andere onzin. Gij spraakt daar over de opbrengst van leder; gij zei-det, dat gij allen nog eens barrevoets zoudt moeten gaan. Welnu, O\'Connor, ik kan u met genoegen mededeelen, dat ik in het graafschap Clare eene groote heerlijkheid bezit, en dat daarin geen enkel pachter woont, die niet zoo\'n goede schoenen en laarzen aan zijn voeten heeft als ik zelf. Daarom, O\'Connor, moet gij terugkeeren, vanwaar ge gekomen zijt, en zult ge overgeleverd worden in de handen des beuls, en opgehangen worden aan uwen hals, tot gij dood zijt; en uw lichaam zal gevierendeeld worden ; en moge God uwer ziel genadig zijn.quot; Hierop antwoordde O\'Connor : »Als gij, heer rechter, goed zijt jegens uwe pachters, moge God u zegenen.quot; — En hij ging kalm en gelaten naar de galg, tevreden en gelukkig bij de gedachte, dat zijne landgenooten in Clare goede laarzen en schoenen droegen. —
Zeker was zulk een volk, in welks laagste standen dergelijke schatten van menschlievend- en edelmoedigheid lagen, een vruchtbare stof ter vorming voor een man als Daniël O\'Connell. Hij kende dat volk in al zijne trekken, in alle omstandigheden des levens ; en daar hij zelf, met alle zijne
38
de eerste maal, zij het dan ook slechts in \'t huis der Gemeenten te Londen, plechtig werden erkend ? Behalve den invloed der buitenlandsche politiek, ongetwijfeld voor geen gering deel aan de onvermoeide, rustelooze bemoeiingen van den jeugdigen ierschen advokaat, Daniel O\'Connell.
Reeds in 1760 en 1790 waren er herhaaldelijk pogingen aangewend tot stichting eener duurzame Vereeniging der lersche Katholieken, onder den naam van »Katholiek Comitéquot; of dergelijke; de ongunstige tijdsomstandigheden hadden echter al die pogingen schipbreuk doen lijden. .O\'Connell ging met* nieuwen moed aan het werk; in af en toe gehouden vergaderingen wist hij, door zijn stalen volharding, eindelijk den grondslag te leggen van eene goed georganiseerde, blijvende vereeniging.
Overigens was het doel der beweging in Ierland de kwestie der Emancipatie niet alleen. Wij hebben vroeger, uit O\'Con-nell\'s eerste redevoering te Dublin reeds gezien; dat noch hij noch het iersche volk gesticht was door het tot stand brengen der Unie; en, al werd ook het roepen om nationale zelfstandigheid gestikt, voor een tijdlang, door de ongunstige verhoudingen, in de harten des volks leefde zij voort, die vaderlandslievende zucht; zij vormt als \'tware een rooden draad in het woelige weefsel van O\'Connell\'s levensgeschiedenis. In 1810 reeds bemerken wij te Dublin een levendige, betrekkelijk stoutmoedige beweging voor de oplossing der Unie. Men wist maar al te wel door eene droevige ondervinding, wat deze laatste over Ierland gebracht had; de welvaart des lands was er geenszins door gebaat. De voornaamste familiën leefden in Engeland, en verteerden daar hunne inkomsten; handel en nijverheid kwijnden, talrijke magazijnen werden gesloten; de straten van Dublin waren eenzaam en verlaten. Dat was oorzaak, waarom de gemeenteoverhede\'n met de eigenlijke kooplieden der hoofdstad vergaderingen hielden, om petities te richten tot het engelsche parlement, in welke zij op de eerste plaats aandrongen op gelijkstelling der Katho-
39
lieken, en in de tweede op herstelling van het iersche Parlement.
Gelijktijdig met deze kwestie,\' bracht in Ierland de kwestie van het veto geen kleine beweging.
Sedert Engeland\'s overgang tot het protestantisme, had men in dit land twee eeuwen lang goedgevonden, het Katholicisme en de katholieke kerk in Ierland eenvoudig als niet bestaande te beschouwen, te ignoreeren. Daar echter Ierland, op eenige onbeduidende uitzonderingen na, vast besloten was, het Roomsch-Katholiek Geloof trouw te blijven tot in den dood, zoo had zich gaandeweg, in den loop der tijden, een katholieke hiërarchie gevormd, uitsluitend bestaande van de vrijwillige bijdragen der bevolking; eene hierarchic, die derhalve arm was, doch diep wortelde in de harten der Ieren. Het bestaan dezer macht eenvoudig te loochenen ging niet meer aan; haar te vernietigen was even onmogelijk, als het onmogelijk . was, de priesters weg te rukken van de altaren, om ze op te hangen of te vierendeelen. Wat stond er te doen? De engelsche Regeering overlegde en nam het besluit, een poging te doen, strekkende om de geestelijkheid te brengen onder den invloed van hét gouvernement. In \'t jaar 1794 reeds, was er een priester-seminarie gesticht te Maynooth. Nu gaf de Regeering het iersche volk hoop op de officieele erkenning der katholieke Kerk en hare organisatie in Ierland, ja zelfs op de bezoldiging der katholieke geestelijkheid van staatswege, doch op voorwaarde, dat de Heilige Stoel geene bisschoppen zoude benoemen zonder toestemming van het engelsche gouvernement. Dit aanbod bracht een gedeelte des ierschen volks aan het wankelen ; zelfs eenige iersche bisschoppen weifelden, en eenige jaren later had het zelfs den schijn, als ware de H. Stoel geneigd aan de wen-schen der Regeering toe te geven. Doch druk en vervolging zijn minder gevaarlijk voor de Kerk, dan onderwerping aan de macht van den Staat. Het kon niet anders, of deze waarheid moest ook zonneklaar zijn voor den H. Stoel; verreweg de groote meerderheid der geestelijken en des volks bleef
40
volharden in het besluit van liever alle mogelijke rampen en verdrukkingen te dragen, ten einde hun doel, wanneer ook, te bereiken, dan de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van den ierschen clerus op te offeren.
Het spreekt van zelf, dat O\'Connell in deze gewichtige kwestie onwankelbaar stond in de gelederen der oppositie. De invloed, dien hij hierdoor uitoefende op het volk, was van geen geringe beteekenis.
Zooals altijd, trad hij ook hier weder op tegen Ierland\'s grootste ongeluk, de verdeeldheid in eigen boezem. Organisatie, centralisatie, hechte onwrikbare vereeniging wilde hij; die leus had hij geschreven in zijne banier. Vredelievende agitatie, altijd binnen de grenzen der wet, was het middel, waardoor hij zijn neergeslagen volk ophief uit zijne diepe vernedering, het \'t bewustzijn wedergaf zijner onverstoorbare éénheid, en het de hoop inboezemde op eene betere toekomst. Zonder O\'Con-nell\'s zedelijken invloed zou het bereiken van het zoo lang en vurig gewenschte doel niet mogelijk geweest zijn.
Het dient hier bijzonder aangeduid, dat de hoofdtrekken van het iersche volkskarakter, ook in de tijden der diepste vernedering en grootste verwildering, hun ouden glans schier heel en al behielden. Het was het Engelsche Schrikbewind inderdaad gelukt, op den langen duur den grooten hoop der kleinpachters en bedelaars in de uiterste onwetendheid en de dierlijkste ellende te houden. Ook hadden rooflust en drankzucht het hunne bijgedragen, om den zedelijken toestand der natie nog te verslechteren. Doch dat onmiskenbare goedaardige, dat bij den Ier niet is uit te roeien, was gered door het katholiek geloof te midden van den jammer en de rampen, die de tijden mochten medebrengen. Een enkel voorbeeld uit honderden zij hier voldoende, om te toonen, met welk een ongekunstelden eenvoud, in O\'Connell\'s dagen, de trouwhartige, goede Ier stond tegenover den onverbidde-lijken, hardvochtigen Engelschman.
Als slachtoffer van het laatste groote oproer stond een
4i
arme iersche schoolmeester, met name O\'Connor, voor den engelschen krijgsraad. Zijn vonnis vooruit kennende, verdedigde hij zich met wanhoop, hing een tafereel op van al het ijselijke der engelsche verdrukking, sprak van de niet op te brengen belastingen, en uitte\' eindelijk de voorzegging, dat een fransche vloot en leger het land verlossen zoude, nog voor het vleesch van zijne beenderen zou zijn vergaan. Toen hij geëindigd had, hield de voorzitter der rechtbank hem de volgende lijkrede: «O\'Connor, gij zijt een groote domkop. Wat ge zegt van de Franschen, is niets dan onzin. Weet ge dan niet, dat hunne vloot reeds in \'t vorige jaar door onzen admiraal is vernietigd ? Daarom, O\'Connor, zult gij terug-keeren, vanwaar ge gekomen zijt, en overgeleverd worden aan de handen des beuls, en opgehangen worden, — o ja, dat ik het niet vergete, in uwe rede was nog een andere onzin. Gij spraakt daar over de opbrengst van leder; gij zei-det, dat gij allen nog eens barrevoets zoudt moeten gaan. Welnu, O\'Connor, ik kan u met genoegen mededeelen, dat ik in het graafschap Clare eene groote heerlijkheid bezit, en dat daarin geen enkel pachter woont, die niet zoo\'n goede schoenen en laarzen aan zijn voeten heeft als ik zelf. Daarom, O\'Connor, moet gij terugkeeren, vanwaar ge gekomen zijt, en zult ge overgeleverd worden in de handen des beuls, en opgehangen worden aan uwen hals, tot gij dood zijt; en uw lichaam zal gevierendeeld worden; en moge God uwer ziel genadig zijn.quot; Hierop antwoordde O\'Connor: »Als gij, heer rechter, goed zijt jegens uwe pachters, moge God u zegenen.quot; — En hij ging kalm en gelaten naar de galg, tevreden en gelukkig bij de gedachte, dat zijne landgenooten in Clare goede laarzen en schoenen droegen. —
Zeker was zulk een volk, in welks laagste standen dergelijke schatten van menschlievend- en edelmoedigheid lagen, een vruchtbare stof ter vorming voor een man als Daniël O\'Connell, Hij kende dat volk in al zijne trekken, in alle omstandigheden des levens; en daar hij zelf, met alle zijne
42
deugden en zwakheden, in zekeren zin, de verpersoonlijking was van zijn volk, wiens karakter opging in het zijne, ontbrak hem in de duizenden vergaderingen en redevoeringen, die hij hield in den loop zijns levens, nooit het juiste woord en de rechte toon, die hem weerklank deden vinden bij zijne hoorders, en het vuur der vereerende geestdrift deden ontvlammen in hunne harten.
O\'Connell heeft het zelf gezegd, en de geschiedenis getuigt het, dat hij reeds op \'t einde van 1810 de eerste plaats verworven had aan het hoofd der iersche Katholieken, wier invloedrijke leider hij was geworden. Te midden der moeielijkste tijdsomstandigheden, der vijandelijkste verhoudingen, van oorlog en belegering, was het hem in tien jaren\' gelukt, van eenvoudig advokaat op te klimmen, niet alleen tot den rang van eersten rechtsgeleerde in den lande, maar tot hoofd en lieveling van zijn volk; het was hem gelukt, eene vereeni-ging van iersche Katholieken te stichten en daaraan een ziel te gevende gedachten aan emancipatie en nationale zelfstandigheid te doen herleven met meer kracht dan ooit. Nog was zijne ongewone bedrijvigheid in het overige Europa niet bekend ; doch reeds was in \'t geheim die almachtige invloed gegrondvest, waardoor hij in latere jaren het trotsche Engeland zou doen sidderen, en de wereld in bewondering naar hem doen opzien.
III.
Reeds in \'t jaar 1811 had O\'Connell\'s werken Engeland s oplettendheid en bezorgdheid gaande gemaakt. Het eerste, dat de Regeering deed, was een ernstige poging tot onderdrukking van het «katholieke Comité,quot; te Dublin. De Katholieken stelden zich manhaftig, te weer, en wendden zich met adressen tot den prins van Wales, later Georg IV, die, ten gevolge van zijns vaders krankzinnigheid, eigenlijk aan het hoofd stond der engelsche monarchie. Het liet zich aanzien, dat deze vorst geheel en al gevoelloos wilde blijven voor de rechtmatige aanspraken zijner iersche onderdanen. Jammer, dat zijne persoonlijke nietswaardigheid en zijn zedeloos gedrag hem niet in staat stelden, de zoo gewichtige kwesties ernstig en grondig te bestudeeren. Zelfzuchtig als hij was, leefde hij van den eenen dag in den anderen, in het volop van zinnelijk genot, en was tevreden, wanneer de zorgen van het heden waren uit den weg geruimd, om hem het genieten van het morgen niet te verstoren.
Van zijne hulp of bescherming viel er voor de Katholieken dus ook al weinig te hopen. Op hunne beden om burgerlijke gelijkstelling antwoordde de Regeering met strafprocessen en gewelddadige oplossing hunner vereenigingen.
44
Een voorwendsel was spoedig gevonden. Zij verklaarde, dat het Katholieke Comité\' alleen tot doel had eene «vertegenwoordigingquot; te vormen der iersche bevolking, en dat dergelijke vereenigingen door de wet verboden waren. Zoo trad men nu eens tegen de afzonderlijke vergaderingen, dan weêr tegen afzonderlijke leden des Comité\'s op, en hoe geringer de gevaren werden der monarchie, ten gevolge van Napoleon\'s nederlaag in Rusland, des te onverbiddelijker ging het \'engel-sche gouvernement te werk in Ierland. Om een enkel voorbeeld aan te halen; het was om dezen tijd den Katholieken nergens in Ierland geoorloofd, in hunne kerken, die zij slechts kapellen mochten noemen, of op de torens daarvan eene klok te hebben. Een Pater Franciskaan te Limerick waagde \'t het eerst de wet in dezen te ontduiken, en nam het eerst \'t vaste besluit van zich in \'t bezit te stellen eener klok ; hij sloeg raad met O\'Connell, en liet vervolgens eene klok ophangen aan den gevel van zijn eigen huis. Daar kon men niets tegen inbrengen. De Katholieken achtten zich reeds gelukkig, omdat zij weer als voor eeuwen, door het gelui eener klok ter godsdienstoefening werden opgeroepen. Toch was hun angst nog zoo\' groot, dat het ongeveer vijf jaren duurde, eer zij het wagen dorsten, eene tweede klok, ditmaal boven de Kerk zelf, aan te brengen.
Den nden Mei 1812 viel de engelsche minister Perceval in de voorhalle van het parlementsgebouw door de hand eens sluipmoordenaars. Vuige laster nam de gelegenheid waar, om deze misdaad te schrijven op rekening van de agitatie voor de rechten der iersche Katholieken. Dezen moesten er de drukkende gevolgen van ondervinden; met nog droeviger blik staarden zij in de duistere toekomst. De prins-regent zelf maakte er geen geheim uit van te zeggen, dat hij er niet aan dacht, de beloften den Katholieken vroeger gedaan te houden; zelfs weigerde hij hunne deputaties in audientie te ontvangen.
De toestand werd nog hachelijker door de daden van geweld, die de tot vertwijfeling gebrachte Ieren af en toe tegen
45
hunne landheeren pleegden. Wij willen hoegenaamd geen misdaad, geen daad van gewelddadig verzet, verontschuldigen. Doch wie beseft, wat het zeggen wil, om wille van een on-beteekenend achterblijven in het betalen der pachtsom, met een hongerend huisgezin, zieke kinderen, een wanhopige echt-genoote en moeder, midde;.i in den winter op straat te worden gezet, om daar een bijna wissen dood te vinden, en dat in een land, van Gods- en rechtswege aan die pachters in eigendom behoorende of moetende toebehooren; — wie dat beseft, kan de in Ierland tegenwoordig zoo vaak voorkomende agrarische misdaden, waarvan hij de grondoorzaak kent, licht begrijpen, en zal den Ier, die booswicht wordt, niet dan onder verzachtende omstandigheden veroordeelen.
Met verstand, vastberadenheid en kalmte wist O\'Connell uit deze treurige tijden een betere toekomst te doen opgaan. Geene gelegenheid liet hij voorbijgaan, zonder verzoenend op te treden in de noodlottige verdeeldheden, die er heersch-ten onder het iersche volk. De iersche Protestanten behandelde hij met de meeste vriendelijkheid en voorkomendheid, en zelfs tegenover de leden der Oranje-loges was zijn oordeel, waar het slechts pas gaf, niet alleen billijk, maar ook zelfs gunstig.
Zoo verliepen de jaren 1813 tot \'15 onder aanhoudenden, ingespannen arbeid, om de katholieke partij te vereenigen en de hinderpalen te ruimen, die de vweeniging in den weg lagen.
Bij deze bemoeiingen in \'t openbaar leven, oefende O\'Connell nog altijd zijn ambt als advocaat uit met glansrijk gevolg. Zijn zomervacantie bracht hij door in de gebergten van het graafschap Kerry, waar , het genot der frissche berglucht en het vermaak der jacht hem tot uitspanning dienden. Ofschoon dikwijls uithuizig om zaken van beroep of op politieke veldtochten, zocht hij, in elk jaargetijde, zooveel mogelijk, zijn vreugde en geluk in den huiselijken, gezelligen kring zijner familie. Zijn zoons groeiden voorspoedig op, en leer-
46
den van lieverlede hun vader verstaan en beminnen. Reeds nu toonden ze, wat ze later worden zouden, waardige kamp-genooten van hun grooten vader. O\'Connell\'s gade miste wel is waar de noodige begaafdheid en geestesontwikkeling om den omvattenden openbaren arbeid van den man te begrijpen, dien zij tot levensgezel had ; doch hoe hooger zijn roem steeg, hoe meer hare vereerende teederheid in innigheid toenam. Zijne dagelijksche bezigheden had O\'Connell op de meest praktische wijze verdeeld. Ktet vroeg-opstaan had hij geleerd bij de Jezuïten, en zijn heel leven volgehouden. De last, hem door zijn beroep op de schouders gelegd, was onoverkomelijk, tenzij hij den noesten arbeid begon in het stille morgenuur. Hij was gewoon, eiken dag de heilige Mis te hooren. Dan volgden zijne dagelijksche bezigheden aan de gerechtshoven, waarbij, zich aansloot het houden van comite\'-zittingen, het bijwonen en voorzitten van volksvergaderingen, en andere min of meer vermoeiende werkzaamheden die zijne politieke loopbaan van zelf meêbracht. Op het einde zijns levens was het hem een waar genot te kunnen spreken van de dagen zijner jeugd ; hoe hij jaren, jarenlang om 4 uur opstond, zelf vuur aanlegde in zijne kamer, om 5 uur aan den arbeid was tot het ontbijt om half negen, dan van 11 tot half vier werkzaam was voor de rechtbank, op den terugkeer naar huis zijne zaken afhandelde in \'t lokaal der katholieke vereeniging, na 4 uur aan tafel ging, en tot half zeven te midden zijner dierbaren zitten bleef, om dan op nieuw zijn studeervertrek op te zoeken, en door te arbeiden tot 10 uur hoogstens, zijnde het uur waarop hij ter ruste ging. De man, die zóó leefde, moet wel vaarwel gezegd hebben aan alle gezellig leven, aan alle wereldsch genot. En dat was geen klein offer voor het levenslustige, vroolijke karakter van O\'Connell. Doch de man had zich, geheel en al zonder voorbehoud, aan één doel gewijd, zijn eenig doel; en zijn besluit bleef hij getrouw met belangeloos geduld en stalen volharding. En toch maakte hem de ernst, die hem den
47
geheelen dag in zijne bezigheden bijbleef, noch moede, noch afgetrokken. Hij stond integendeel bekend om den rijkdom van anekdoten, die hij kende, en door zijne heerlijke gave als verteller. Te Dublin bezat hij reeds lang een eigen huis in de voornaamste wijk der stad, Merrion Square ; van het balkon van dit huis heeft hij honderden malen de vergaderde menigte toegesproken en bezield. Zijne welsprekendheid had nu haar hoogste punt bereikt, evenals zijn mannelijke kracht. Doch hij ontzag zich niet, somtijds in zijne uitdrukkingen en wendingen neer te dalen tot het volk, zooals het daar eenmaal vóór hem stond, om zich beter te doen begrijpen ; gebeurde dit evenwel nu en dan eens, in \'t algemeén kan men zeggen, dat hij als praktisch beschaver, het zoo verwaarloosde volk tot zich omhoog trok.
Werkelijk verbazend waren de juistheid van opvatting en de kracht van uitdrukking, die O\'Connell zich door gedurige oefening had weten eigen te maken. Eens geraadpleegd over eene ingewikkelde rechtskwestie, bleef O\'Connell oogenschijn-lijk heelemaal verzonken in de lezing der papieren, die hij juist onder handen had. Dat hinderde den bezoeker, en deze wilde gaan, toen O\'Connell hem toesprak: »Maar vooruit! als gij zooveel te doen hadt als ik, zoudt gij al lang geleerd hebben, twee zaken tegelijk te doen.quot; De uitkomst bewees, dat O\'Connell inderdaad én zijne papieren gelezen én het voorstel zijns vriends woordelijk gevolgd en overwogen had. — Zijn welslagen in groote en gewichtige crimineele processen moeten we hier stilzwijgend voorbijgaan; het zij genoeg te zeggen dat zijne rechtspraktijk een deel uitmaakte zijner politieke loopbaan. Werd een Ier door zijn landheer mishandeld, dan vond hij in den beroemden advokaat een zeker en machtig voorspreker. De Jesuïten, in \'tjaar 1772 uit het Duitsche Rijk verdreven, zetten zich in Ierland neder, en kochten daar in 1813 eene eigene bezitting. De Oranje-man-nen en andere vijanden der Kerk hieven aanstonds het bekende geschreeuw aan, dat overal weerklonk, waar de Socie-
48
teit van Jesus verscheen. Doch O\'Connell trok zich hunne zaak aan, nam de verdediging op zich, en de Regeering liet de Jesuïten met vrede.
Was het wonder, dat O\'Connell zich, én door zijne positie én door zijn invloed, vele verbitterde en nijdige vijanden maakte? Zulk eene vijandschap gaf in \'t jaar 1815 aanleiding tot eene gebeurtenis, die langen tijd een donkere schaduw zou blijven werpen in O\'Connell\'s leven. Op eene vergadering had hij, in het vuur der rede, zich, met betrekking tot de gemeente-overheden van Dublin, het woord »bedelaarsachtigquot; laten ontvallen. Een zekere D\'Esterre, oud zeeman, later lid van de Dublinsche Kooplieden-Vereeniging, en bekend om zijne vaardigheid in het hanteeren van het pistool, zocht in dat woord een voorwendsel, om O\'Connell met zijne rijzweep te dreigen, en na hem verschillende dagen met groot lawaai door de straten te hebben achtervolgd, tot een tweestrijd op leven en dood te noodzaken. De zaak had bijna iets van een poging tot politieken sluipmoord; want de slanke, breedgeschouderde O\'Connell was een goed en gemakkelijk doelwit voor een pistoolkogel, en zijn weêrpartijder was hem in het schieten ver boven het hoofd gewassen. God had het anders besloten. Toen O\'Connell geen uitvluchten meer had, nam hij het duel aan. Met onwankelbare koelbloedigheid stelde zich de vader van zes kinderen tot doelwit voor den kogel zijns tegenstanders. D\'Esterre schoot het eerst, doch miste. Oogenblikkelijk volgde O\'Connell\'s schot, en trof de tegenpartij in de heup. De aanvaller was doodelijk gewond, en overleed aan de bekomen wonde na eenige dagen. Doch O\'Connell kon het zich niet verbloemen, dat hij door dien tweestrijd de geboden zijner Kerk had overtreden; en tot aan zijn dood betreurde hij diep dat rampzalig voorval. Hij bleef zorg dragen voor de weduwe en dochter des gedooden; en men heeft opgemerkt, dat hij telkenmale, als hij het huis, dat hij bewoond had, voorbijging eerbiedig het hoofd ontdekte, ongetwijfeld om te bidden voor het zieleheil van den ongelukkige^
49
Nog in hetzelfde jaar, 1815, werd O\'Connell nogmaals gewikkeld in zulk eene e e r-kwestie met Robert Peel, toenmalig staats-secretaris van Ierland. Ditmaal evenwel wisten deels O Connell\'s gemalin, deels de overheden hem daarvan te doen afzien, en aldus op gelukkige wijze een misdadig bloedvergieten voor te komen.
Met de zaak der Katholieken stond het in deze jaren slecht; de nood in den lande was overgroot, en dientengevolge waren de misdaden talrijk. Het kostte den volhardenden volksleider alle moeite, het uiteenvallen zijner partij tegen te houden. De troonsbestijging van den voormaligen prins-regent, die als koning Georg IV zijn vader na diens dood, den 29 Januari 1820, opvolgde, bracht hoegenaamd geene verandering ten goede. Kort vóór deze gebeurtenis, in October 1819, had O\'Connell zijn eersten open brief gericht aan zijne katholieke landgenooten, waarin hij hen aanmaande, den moed en de hoop niet te laten zinken. Wat moet het hem niet gekost hebben, hem, die bij de vastheid van zijn karakter al de krachten zijner ziel aanwendde om zelf het vertrouwen op betere dagen te behouden, dat volk bovendien bij zoo herhaalde teleurstellingen nog\'voortdurend moed in te boezemen en hoop op een blijdere toekomst! Doch de noodzakelijkheid was daar, eene dringende noodzakelijkheid. Tot eiken prijs moest de krachtige vereeniging der Katholieken, die in de jaren 1811 en 43 veel geleden had, opnieuw opgewekt en gegrondvest worden. Van de politiek der liberale Protestanten in het engelsche parlement hadden de Katholieken niet niet veel goeds te hopen. Na den dood van den beroemden Grattan, had zich in het Lagerhuis de iersche Protestant Plunkett aan het hoofd gesteld der weinigen, die althans eenige verlichting wilden gebracht zien in het lot der iersche Katholieken. Doch tegen deze voorstellen van lotsverzachting bracht men steeds het voorstel tot aanneming van den tegenmaatregel, dat er geen persoon der Regeering uit burgerlijke beweegredenen minder aangenaam, tot de waardigheid van
4
5°
bisschop of deken in de Katholieke Kerk mocht benoemd worden. Het spreekt van zelt, dat O\'Connell met al de kracht die in hem was en met al den invloed, waarover hij beschikte, optrad tegen deze nieuwe manier om den Katholieken het lot dragelijker, der Kerke tegelijkertijd het bestaan lastiger te maken. En wederom zond hij opene brieven aan de iersche Katholieken, handelende over deze punten. Dat geschiedde in het voorjaar van 1821. Het was reeds zóóver gekomen, dat er slechts één weg openstond om de kwestie tot oplossing te brengen, namelijk door het onvoorwaardelijk toestaan van burgerlijke gelijkheid in rechten. Plunkett\'s voorstellen gingen wel is waar door in het Huis der Gemeenten, maar werden in tweede lezing door het Hoogerhuis verworpen, en daardoor misschien wel voor altijd ter zijde gelegd.
Den i9den Juli 1821 had zich koning Georg IV, treuriger gedachtenis, feestelijk laten kronen, na eerst, door een\'openbaar schandaal-proces van zeer onkieschen aard in het Hoogerhuis, het hart zijner diep gegriefde en deerlijk mishandelde koninklijke gemalin Caroline tot den dood te hebben voorbereid. Zij overleed den 7den Augustus ; vier dagen later aanvaardde de gevoellooze koninklijke weduwenaar de reis naar Ierland. Tijdens de overvaart had hij zich in schandelijke overdaad te goed gedaan aan ganzenpastei en brandewijn ; hij landde in Ierland in volslagen staat van dronkenschap. De loyauteit en buitengewone vreugdebetooning, waarmede Erin\'s Katholieken den verlaagden en in dierlijken staat verkeerenden koning te gemoet trokken en ontvingen, had hij geenszins verdiend. Hier was alle dusdanige overdrijving noodeloos, daar men reeds bij ondervinding wist, dat van dien nietswaardigen man, wiens koninklijk hart geen edele aandrift kende, niets te hopen viel, of het moest hem afgedwongen worden dooiden onverbiddelijken druk eener ijzeren noodzakelijkheid. Wat er van zij, hier kenmerkt zich wederom het goede hart van den oud-keltischen stam. Ook O\'Connell is bij deze gelegenheid niet vrij te spreken van het verwijt, dat hij zonder noo-
5i
dige reden met het algemeen gejubel ingestemd, en zelfs persoonlijk den Koning een lauwerkrans heeft aangeboden. Georg IV vergold hem in later tijd deze attentie op een wijze, die alleen- Georg IV waardig was. Toen namelijk, na de emancipatie, O\'Connell met eenige andere leden des Parlements bij den Koning op audientie verscheen, mompelde deze bij zich zeiven: »Daar is ook O\'Connell. God verdoeme den schurk!quot; Men kan deze geschiedenis heel gevoegelijk vertellen, wijl toch iedereen weet, op wie der beide personen dat schimpwoord past. Maar het verwijt blijft; noch bij de eerste, noch bij de tweede gelegenheid had O\'Connell zich moeten verwaardigen, den gekroonden wellusteling te naderen. De nietgekroonde deugd dient haar rechtmatigen trots te bewaren tegenover de gekroonde misdaad. Nauwelijks had Georg IV Ierland verlaten, of er kwam geen enkele gedachte meer bij hem op over de ellende en de rechten der iersche Katholieken. Met recht mocht Lord Byron van hem zeggen, dat hij Ierland even oprecht beminde, als hij zijne ongelukkige gemalin heeft liefgehad, die hij eens in een roes ten altaar leidde, en bij wier nog gapend graf hij van den eenen jene-verroes in den anderen viel. Dat is een vertegenwoordiger van het koningschap in Engeland, den »Burg van burgerlijke en godsdienstvrijheid.quot;
Met \'t jaar 1822 kwam een nieuwe onder-koning in den persoon van den Markies von Wellesley (broeder van den hertog van. Wellington), die met ingenomenheid begroet werd door de Katholieken, nademaal zijne gemalin katholiek was. Ook deze hoop werd teleurgesteld. Hetzij door de betrekkingen, waarin de nieuwe waardigheidsbekleeder stond, hetzij door zijn eigen onwil, zeker is het, dat geene verandering van gewicht door hem in den bestaanden toestand van zaken gebracht werd. De vijandige gezindheid der Oranje-mannen bleef voortduren, en evenzoo de mishandeling en ontevredenheid der Katholieken. O\'Connell deed ook in den loop van dit jaar, wat hij doen kon ; hij zond opene brieven, hield ver-
52
gaderingen en redevoeringen, altijd om te protesteeren; doch de overtuiging werd bij hem hoe langer hoe sterker, dat het groote werk, hetwelk hij begonnen had, zijn levenstaak, wilde het gelukken, moest aangevat worden met een nieuwe inspanning van alle krachten, en dan zoo spoedig mogelijk ten einde gebracht. Hij was bijna 48 jaar oud ; nog stond hij daar in den vollen bloei zijner gezondheid, in \'t bezit zijner volle mannelijke kracht;\' grootsch mocht de invloed genoemd worden, dien hij uitoefende op de bevolking ; en toch, wanneer hij zich-afvroeg, wat hij praktisch had uitgevoerd door zijn rusteloozen strijd van twintig jaren, dan moest hij zich zelf schier moedeloos bekennen: niets. Hij was er echter de man niet naar, den moed te verliezen.
Als wilde O\'Connell jonge krachten verzamelen voor de nieuwe levensperiode, die rijk zou wezen aan beslissende daden, ondernam hij in genoemd jaar eene reis in het Zuiden van Frankrijk, waarheen zijne ziekelijke gade zich begeven had, om in de baden der Pyreneën herstelling barer gezondheid te zoeken.
Daarna- keerde hij terug, om de hand te slaan aan het grootsche werk.
IV.
De tien jaren, die nu volgen, het derde tiental in onze eeuw, gaan voor Engeland voorbij met de behandeling der iersche kwestie. Dat was te danken aan O\'Connell\'s werkzaamheid en geestkracht.
Tweemaal had hij reeds getracht, door stevige aaneensluiting der volkskrachten een duurzame vereeniging der iersche Katholieken tot stand te brengen ; tweemaal ook had\' de Regeering onder allerlei juridische voorwendsels het begonnen werk vernietigd. Eindelijk, in \'t jaar \'23, zou hij ten derden male zijn voordeel trekkende uit alle tot nog toe opgedane ervaringen, met beter en beslissend gevolg, aan \'t werk gaan. De organisatie, die O\'Connell sedert dit jaar in \'t leven riep, is uitsluitend zijn werk, het kind van zijn geest. Zij overtreft in \'t oneindige alles wat vroeger op dit gebied is geleverd. Tot op heden heeft zij haar weerga niet gevonden, en wanneer de leiders der duitsche Katholieken in hun strijd op een gunstige uitkomst willen rekenen, dat ze dan het voorbeeld volgen van den grooteh Ier in het stichten zijner katholieke associatie.
Met het oog op het slagen zijner plannen, nl. de stichting £ener katholieke vereeniging, had O\'Connell betrekkingen aan-
54
geknoopt met een jongeren vriend, Shiel genaamd, die vroeger wel eens tegen hem opgetreden was, maar met wienhij, daar beider streven één gemeenschappelijk doel had, van lieverlede meer was in aanraking gekomen. Op eene vergadering, den 2 5sten April 1823, legde O\'Connell, met verwijzing naar de organisatie der tegenpartij, de grondtrekken van zijn plan bloot, hierin bestaande, dat een zeker aantal mannen zich de moeite zou getroosten, dienst te doen als leiders dei-katholieke aangelegenheden ; dat een genootschap van erkende vrienden des volks moest worden opgericht, aan hetwelk ieder partikulier zich in elk bijzonder geval van nood wenden kon.
Aan bijval ontbrak het in \'t algemeen niet. Doch er waren nog drie punten van het grootste gewicht, waarvoor gezorgd moest worden. Vooreerst was het zaak, een vorm uit te vinden, waaronder de vereeniging zou optreden, en waartegen de Regeering met de wet in de hand niets zou kunnen inbrengen. Dan moest alles gedaan worden voor de krachtdadige en duurzame samenwerking van geestelijken en leeken, ten einde de tot-stand-koming der nieuwe Vereeniging te bespoedigen. En ten derde, wilde men de Vereeniging eene wezenlijke groote macht en uitbreiding geven, dan moest de jaarlijksche geldelijke bijdrage zoo laag mogelijk gesteld worden. Een shilling (12 stuivers) was een som, die de armste, ja zelfs de eigenlijke bedelaar zou kunnen opbrengen. Van den anderen kant schenen zulke bijdragen te gering, om het gelukken van het plan te waarborgen, en om recht te geven tot volle deelneming aan de werkzaamheden der Vereeniging. Om die twee nu te vereenigen, onderscheidde O\'Connell in zijn plan de leden in twee klassen: de eerste zou jaarlijks een pond sterling betalen, en uit haar zou de uitvoerende commissie gekozen worden; de tweede, talrijker klasse zou bestaan uit de betalers van slechts een shilling.
Het gewone vertelsel, dat het denkbeeld dezer Katholieken-vereeniging toevallig zou opgekomen zijn in een gesprek
55
tusschen O Connell en Shiel in de woning van een gemeenschappelijk vriend in \'t graafschap Wicklovv, berust niet op waarheid. De eer der vinding behoort O\'Connell, hem alleen, toe. In het ontmoedigende bewustzijn van de nutteloosheid zijner 23jarige bemoeiingen, had hij dat denkbeeld lang omgedragen in den geest, en vr.n alle zijden gewikt en gewogen, alvorens het iemand toe te vertrouwen. Wel is het waar, dat Shiel een der eersten was (zooals wij reeds zagen), met wie O\'Connell zich ter verwezenlijking van zijn plan in betrekking stelde, en die in de vergadering van den 25sten April met den meesten nadruk zijne stem verhief tot ondersteuning van dat voorstel. Daarentegen had Shiel ook in den beginne eenige bedenkingen geopperd, daar, zijns inziens, de tijdsomstandigheden al te ongunstig waren voor eene dergelijke nieuwe krachtsinspanning. Doch O\'Connell wist uit zwakheid nieuwe kracht te putten, hij was en bleef bij zijne meening, dat het juiste oogenblik gekomen was, en dat zijn plan moest gelukken.
Hij hield woord.
Den i2(ien Mei werd er eene vergadering belegd met het doel: formeele oprichting van de nieuweVereeniging. O\'Connell ontwikkelde eenige grondtrekken zijner idee, en er werd besloten tot het voeren van den naam slersche-Katholieken-Vereenigingquot;. Van den 13^ Mei te beginnen, werden de zittingen regelmatig gehouden in het achtergebouw van het huis des katholieken boekhandelaars Coyne, Kapelstraat, no. 14. Doch de moeilijkheden en de traagheid onder het volk was zoo groot, dat, nog in Juli van hetzelfde jaar, nauwelijks het tot een zitting gevorderde aantal van 10 personen bijeen te brengen was. Eens zelfs deed zich het geval voor, dat O\'Connell een paar Seminaristen, die hij in \'t voorhuis aantrof, de zittingszaal binnendrong, alleen om het volgens \'t reglement noodige getal leden te bekomen. De grondtrekken der organisatie kwamen hierop neêr, dat de Vereeniging gevormd. was met het doel, om door alle wettelijke middelen de emancipatie der Katholieken te bewerken; dat zij noch
56
de hoedanigheden had, noch de autoriteit uitoefende van eene delegatie of repraesentatie; dat geen Katholiek de verhandelingen mocht bijwonen, tenzij hij bijdragend lid der Vereeni-ging zij; dat integendeel personen van elke andere godsdienstige overtuiging zonder die voorwaarde, vrijen toegang hadden als toehoorders. Dit onderscheid wilde O\'Connell uitdrukkelijk gemaakt hebben tegen het gevoelen van vele zijner vrienden in. En juist hiermede sloeg hij den spijker op den kop. Hij wilde niets weten van Katholieken, die voor de zaak hunner Kerk en die hunner geloofsgenooten in V geheel niets veil hadden. Daarentegen wilde hij dat aan andersdenkenden, die bijdragende leden wilden worden (en ook hierin ging zijn wil door, in weerwil van hevige tegenspraak) het recht gegeven zou worden, in de vergaderingen te spreken en te stemmen. En hierin steunde hij op deze zeer gegronde reden; de emancipatie moest verkregen worden door de Protestanten, en gevolgelijk was niemand beter in staat over de middelen ter bereiking van dat doel te beraadslagen, dan goedgezinde Protestanten; dat overigens Oranje-mannen hunne guineën zouden over hebben, om de vergaderingen der nieuwe Ver-eeniging te storen, stond zeker niet te vreezen. Ook nu reeds werd besloten, de pers te ondersteunen op alle mogelijke wijzen. Verder werd bepaald, dat elk voorstel schriftelijk moest worden ingeleverd ; dat geen lid behalve de voorsteller zelf tweemaal over dezelfde vraag spreken mocht; dat elk voorstel eene week te voren moest worden aangekondigd; dat alle berichtgevers van nieuwsbladen het recht hadden, de vergaderingen bij\' te wonen ; dat op verlangen van 20 leden eene buitengewone zitting moest uitgeschreven worden; dat zoowel over de leden als over de zaken afzonderlijke boeken moesten gehouden worden ; dat tijdens de behandeling alle aanwezigen moesten zitten, met uitzondering van den woordvoerder; dat eindelijk Zaterdag de dag zou zijn der wekelijksche vergadering, die kon geopend worden, zoodra \'s namiddags te drie uur tien leden aanwezig zouden zijn.
57
Hiermede maakte de nieuwe Vereeniging, door O\'Connell\'s geest en geestkracht bezield, een begin aan hare werkzaamheden.
O\'Connell had natuurlijk, zooals dat elk verstandig man doen moet, de financieele kwestie in bijzondere overweging genomen. Hij had het totaal der jaarlijksche bijdragen geraamd op 50,000 pond sterling (pl. m. 600,000 gld.) uit welke beraming men reeds zien kan, hoe stellig en vast hij van het welslagen zijner onderneming op groote schaal overtuigd was. Het is niet van belang ontbloot, O\'Connell\'s inzichten in dezen te kennen en na te gaan, op welke wijze hij de op te brengen aanzienlijke geldsom wilde aanwenden en verdeelen. Hij had namelijk uitgetrokken ;
Voor Parlementskosten ........ 5000 ^
Voor ondersteuning der pers......15,000 »
Voor rechtsaangelegenheden, bescherming der \'
Katholieken voor \'t gerecht, en afwering van
Orangistische vervolgingen.......15,000 »
Voor de opvoeding van arme katholieke kin-
Voor de opleiding en vorming van Katholieke priesters ten behoeve der Ieren in Amerika . . 5000 »
Hoofdzaak was evenwel, aan het geld te komen; wanneer het er eenmaal was, kon er hoegenaamd geen twijfel bestaan of de praktische en verstandige volksleider zou het op doelmatige wijze weten te besteden; Hij bood zich aan, in zijne parochie in eigen persoon de gelden van deur tot deur in te zamelen. Doch toen de geestelijkheid zich aansloot bij de onderneming, kon het bijna niet anders, of de. inzamelingen moesten én door hun geregeld geschieden, én door hun opbrengst aan de verwachting . beantwoorden van hen, die er hun werk van hadden gemaakt. Weldra kon O\'Connell beschikken over een jaarlijksch inkomen van honderdduizenden, en, wat meer zegt, over de handen en harten van millioenen medeburgers, die in hem, niet zonder reden, hun «Koning Daniëlquot; vereerden.
54
geknoopt met een jongeren vriend, Shiel genaamd, die vroeger wel eens tegen hem opgetreden was, maar met wien hij, daar beider streven één gemeenschappelijk doel had, van lieverlede meer was in aanraking gekomen. Op eene vergadering, den 25sten April 1823, legde O\'Connell, met verwijzing naar de organisatie der tegenpartij, de grondtrekken van zijn plan bloot, hierin bestaande, dat een zeker aantal mannen zich de moeite zou getroosten, dienst te doen als leiders dei-katholieke aangelegenheden ; dat een genootschap van erkende vrienden des volks moest worden opgericht, aan hetwelk ieder partikulier zich in elk bijzonder geval van nood wenden kon.
Aan bijval ontbrak het in \'t algemeen niet. Doch er waren nog drie punten van het grootste gewicht, waarvoor gezorgd moest worden. Vooreerst was het zaak, een vorm uit te vinden, waaronder de vereeniging zou optreden, en waartegen de Regeering met de wet in de hand niets zou kunnen inbrengen. Dan moest alles gedaan worden voor de krachtdadige en duurzame samenwerking van geestelijken en leeken, ten einde de tot-stand-koming der nieuwe Vereeniging te bespoedigen. En ten derde, wilde men de Vereeniging eene wezenlijke groote macht en uitbreiding geven, dan moest de jaarlijksche geldelijke bijdrage zoo laag mogelijk gesteld worden. Een shilling (12 stuivers) was een som, die de armste, ja zelfs de eigenlijke bedelaar zou kunnen opbrengen. Van den anderen kant schenen zulke bijdragen te gering, om het gelukken van het plan te waarborgen, en om recht te geven tot volle deelneming aan de werkzaamheden der Vereeniging. Om die twee nu te vereenigen, onderscheidde O\'Connell in zijn plan de leden in twee klassen; de eerste zou jaarlijks een pond sterling betalen, en uit haar zou de uitvoerende commissie gekozen worden; de tweede, talrijker klasse zou bestaan uit de betalers van slechts een shilling.
Het gewone vertelsel, dat het denkbeeld dezer Katholieken-vereeniging toevallig zou opgekomen zijn in een gesprek
55
tusschen O Connell en Shiel in de woning van een gemeenschappelijk vriend in \'t graafschap Wicklow, berust niet op waarheid. De eer der vinding behoort O\'Connell, hem alleen, toe. In het ontmoedigende bewustzijn van de nutteloosheid zijner 23jarige bemoeiingen, had hij dat denkbeeld lang omgedragen in den geest, en van alle zijden gewikt en gewogen, alvorens het iemand toe te vertrouwen. Wel is het waar, dat Shiel een der eersten was (zooals wij reeds zagen), met wie O\'Connell zich ter verwezenlijking van zijn plan in betrekking stelde, en die in de vergadering van den 2 5sten April met den meesten nadruk zijne stem verhief tot ondersteuning van dat voorstel. Daarentegen had Shiel ook in den beginne eenige bedenkingen geopperd, daar, zijns inziens, de tijdsomstandigheden al te ongunstig waren voor eene dergelijke nieuwe krachtsinspanning. Doch O\'Connell wist uit zwakheid nieuwe kracht te putten, hij was en bleef bij zijne meening, dat het juiste oogenblik gekomen was, en dat zijn plan moest gelukken.
Hij hield woord.
Den ia06quot; Mei werd er eene vergadering belegd met het doel: formeele oprichting van de nieuwe Vereeniging. O\'Connell ontwikkelde eenige grondtrekken zijner idee, en er werd besloten tot het voeren van den naam »Iersche-Katholieken-Vereeniging\'. Van den ijden ]v[ei te beginnen, werden de zittingen regelmatig gehouden in het achtergebouw van het huis des katholieken boekhandelaars Coyne, Kapelstraat, no. 14. Doch de moeilijkheden en de traagheid onder het volk was zoo groot, dat, nog in Juli van hetzelfde jaar, nauwelijks het tot een zitting gevorderde aantal van 10 personen bijeen te brengen was. Eens zelfs deed zich het geval voor, dat O\'Connell een paar Seminaristen, die hij in \'t voorhuis aantrof, de zittingszaal binnendrong, alleen om het volgens \'t reglement noodige getal leden te bekomen. De grondtrekken der organisatie kwamen hierop neêr, dat de Vereeniging gevormd. was met het doel, om door alle wettelijke middelen de emancipatie der Katholieken te bewerken; dat zij noch
56
de hoedanigheden had, noch de autoriteit uitoefende van eene delegatie of repraesentatie ; dat geen Katholiek de verhandelingen mocht bijwonen, tenzij hij bijdragend lid der Vereeni-ging zij; dat integendeel personen van elke andere godsdienstige overtuiging zonder die voorwaarde, vrijen toegang hadden als toehoorders. Dit onderscheid wilde O\'Connell uitdrukkelijk gemaakt hebben tegen het gevoelen van vele zijner vrienden in. En juist hiermede sloeg hij den spijker op den kop. Hij wilde niets weten van Katholieken, die voor de zaak hunner Kerk en die hunner geloofsgenooten in \'t geheel niets veil hadden. Daarentegen wilde hij dat aan andersdenkenden, die bijdragende leden wilden worden (en ook hierin ging zijn wil door, in weerwil van hevige tegenspraak) het recht gegeven zou worden, in de vergaderingen te spreken en te stemmen. En hierin steunde hij op deze zeer gegronde reden: de emancipatie moest verkregen worden door de Protestanten, en gevolgelijk was niemand beter in staat over de middelen ter bereiking van dat doel te beraadslagen, dan goedgezinde Protestanten; dat overigens Oranje-mannen hunne guineën zouden over hebben, om de vergaderingen der nieuwe Ver-eeniging te storen, stond zeker niet te vreezen. Ook nu reeds werd besloten, de pers te ondersteunen op alle mogelijke wijzen. Verder werd bepaald, dat elk voorstel schriftelijk moest worden ingeleverd ; dat geen lid behalve de voorsteller zelf tweemaal over dezelfde vraag spreken mocht; dat elk voorstel eene week te voren moest worden aangekondigd; dat alle berichtgevers van nieuwsbladen het recht hadden, de vergaderingen bij\' te wonen; dat op verlangen van 20 leden eene buitengewone zitting moest uitgeschreven worden; dat zoowel ovei\' de leden als over de zaken afzonderlijke boeken moesten gehouden worden ; dat tijdens de behandeling alle aanwezigen moesten zitten, met uitzondering van den woordvoerder; dat eindelijk Zaterdag de dag zou zijn der wekelijksche vergadering, die kon geopend worden, zoodra \'s namiddags te drie uur tien leden aanwezig zouden zijn.
57
Hiermede maakte de nieuwe Vereeniging, door O\'Connell\'s geest en geestkracht bezield, een begin aan hare werkzaamheden.
O\'Connell had natuurlijk, zooals dat elk verstandig man doen moet, de financieele kwestie in bijzondere overweging genomen. Hij had het totaal der jaarlijksche bijdragen geraamd op 50,000 pond sterling (pl. m. 600,000 gld.) uit welke beraming men reeds zien kan, hoe stellig en vast hij van het welslagen zijner onderneming op groote schaal overtuigd was. Het is niet van belang ontbloot, O\'Connell\'s inzichten in dezen te kennen en na te gaan, op welkequot; wijze hij de op te brengen aanzienlijke geldsom wilde aanwenden en verdeelen.
Hij .had namelijk uitgetrokken :
Voor Parlementskosten ........ 5000 £
Voor ondersteuning der pers......15,000 »
Voor rechtsaangelegenheden, bescherming dei-Katholieken voor \'t gerecht, en afwering van Orangistische vervolgingen.......15,000 »
Voor de opvoeding van arme katholieke kin-
.................... »
Voor de opleiding en vorming van Katholieke priesters ten behoeve der Ieren in Amerika . . 5000 »
Hoofdzaak was evenwel, aan het geld te komen; wanneer het er eenmaal was, kon er hoegenaamd geen twijfel bestaan of de praktische en verstandige volksleider zou het op doelmatige wijze weten te besteden. Hij bood zich aan, in zijne parochie in eigen persoon de gelden van deur tot deur in te zamelen. Doch toen de geestelijkheid zich aansloot bij de onderneming, kon het bijna niet anders, of de. inzamelingen moesten én door hun geregeld geschieden, én door hun opbrengst aan de verwachting . beantwoorden van hen, die er hun werk van hadden gemaakt. Weldra kon O\'Connell beschikken over een jaarlijksch inkomen van honderdduizenden, en, wat meer zegt, over de handen en harten van millioenen medeburgers, die in hem, niet zonder reden, hun »Koning Daniëlquot; vereerden.
58
Zonderling ! O\'Connell was voor alles een waardig en innig overtuigd Katholiek. Zijn strijd was een geloofsstrijd. En toch werd zijn optreden en zijn rusteloos streven door dé geheele liberale wereld met éénparig gejubel begroet.
Waaraan was dat toe te schrijven? Aan meer dan ééne reden. Op de eerste plaats dient men niet uit het oog te verliezen, dat het liberalisme van voor 60 en 50 jaren in vele opzichten wezenlijk liberaal was, d. w. z. dat het streefde naar eigen vrijheid, en genegen was ook anderen hun vrijheid te gunnen. Daarbij kwam, dat de liberalen van dien tijd in de oppositie stonden, — en niet zooals hunne tegenwoordige, door \'t geluk begunstigde, bastaardnakomelingen, in het bezit waren der Staatsmacht; daarvandaan, dat elke poging hun welkom was, en zij elke persoonlijkheid hun vriend noemden, die in den strijd tegen de bestaande regeering een .doel scheen te willen bereiken. Ten slotte waren de liberalen van het vasteland zoover van Ierland en O\'Connell verwijderd, dat de wierookgeur, die opsteeg uit zijne katholieke zaak, hun geen aanstopt kon geven. Zij zagen den grooten volksvriend en volksleider niet knielen voor \'t altaar onder de H. Mis; zij konden geen ergernis nemen, wanneer de geleerde Jurist, de beroemde advokaat, de machtige redenaar neêrknielde in den biechtstoel en aan de communiebank, met al de nederigheid van een rouwmoedig zondaar.
Laten we een enkel getuigenis van liberale zijde aanhalen, om ook. van dien kant het oordeel te vernemen omtrent O\'Connell\'s Katholieken-Vereeniging. Venedey, in zijn werk over »Ierland,quot; Deel I, bl. 342 :
»Het doel der Vereeniging was het verkrijgen van burgerlijke en menschelijke rechten voor Ierland ; het middel daartoe, wettelijke agitatie. De Vereeniging deed niets anders dan gebruik maken van de rechten, die haar ten dienste stonden, nl. klagen en petitioneeren, en beschermde, zoover hare macht het toeliet, geheel Ierland in de uitoefening dier rechten. Een ieder, die lerland\'s geschiedenis kent, moet weten, dat ge-
59
weld het rechte middel niet was ; ieder, die het iersc.he volk kent, begrijpen, dat juist wetteloosheid, anarchie, de kanker was, die aan Ierland knaagde. Welnu! de katholieke Vereeniging ging alle daad van geweld tegen, en leerde het volk zich gewennen aan achting en eerbied voor de wetten ; zij begreep, dat eene van de hoofdoorzaken dier wetteloosheid, dier anarchie in Ierland te zoeken was in de onmogelijkheid waarin het volk verkeerde, om zich recht te doen weervaren, wanneer een wettige weg daartoe openstond ; daarom besloot zij, het volk voor het gerecht in bescherming te nemen. Ging een landlord of tusschenpersoon te ver, dan leed het volk stom en zwijgend, tot de overmaat van verdrukking het dwong tot opstand. Het was gewoon aan de stelling : voor den Ier bestaat geen recht. En hadde zelfs een engelsch gerechtshof den ierschen boer of bedelaar in bescherming willen nemen tegenover den engelschen Lord, dan nog zou de Ier te arm zijn geweest, om die bescherming in te roepen. De Vereeniging ■ nu stelde zich tusschen het volk en het gerecht, en leerde aan het eerste zich tot het tweede wenden, aan het tweede recht te doen weêrvaren aan het eerste. Zoo vaak een boer of welken Ier ook onrecht was geschied, en hij zich wendde aan de katholieke Vereeniging, kon hij er op rekenen, steun, hulp, voorspraak en openbaar gerecht te vinden: ■— Steun en voorspraak aan de zijde van den beschuldigde, openbaarheid aan die der rechters ; en zoo werd recht gesproken, en zoo leerde Ierland, dat er eene wet bestond. Van af het oogenblik, dat het volk gewaar werd, dat het hier een verdediger kon vinden, was het gewonnen voor de Vereeniging. En toen die Vereeniging geld vroeg voor dat doel, gaf het volk, zonder te vragen, wat er mede gedaan werd. Het wist, het voelde, dat uit die gift heil en steun werd geboren ; dat was voldoende. O\'Connell sloeg eene rente voor van één penny per maand. De geestelijkheid evenwel toonde hem een anderen, veel eenvoudiger weg; en zoo ontstond de »Rente-Zondagquot;. Dan bracht elk Katholiek, na de H. Mis,
6o
aan de kerkdeur, zijne vrijwillige bijdrage tot onderhoud der Vereeniging. En Ierland leerde wet kennen en orde, eenheid en aanéénsluiting. Engeland vermoedde spoedig, wat er gaande was. De katholieke Vereeniging had slechts vier jaren noodig, om Engeland te doen inzien, dat de tijd gekomen was, waarop Ierland vrij zou wezen,quot;
Doch de Engelsche Regeering had geen vier jaar noodig, om eene vervolging te beginnen tegen de nieuwe Vereeniging. Bij de opening des Parlements, in de lente van 1825, heerschte er in de hoogste regeeringskringen een zeer vijandige stemming tegen de aanspraken der iersche Katholieken. In dien zin althans hield \'s konings broeder, de hertog van York, in den loop der zitting, den 2 5sten April, eêne hevige redevoering. De troonrede zelf had daartoe aanleiding gegeven; daarin kwam o. a. het volgende voor:
»Te betreuren is het, dat in Ierland vereenigingen bestaan, die eene met den geest der wetgeving onvereenigbare wijze van handelen aannemen, en er op rekenen, door storing der rust en verbittering der gemoederen den openbaren vrede te verstoren, en de ontwikkeling van den nationalen vooruitgang tegen te houden. Zijne Majesteit vertrouwt op de wijsheid van het Parlement, om onmiddellijk middelen te beramen ten einde dat kwaad tegen te gaan.quot;
Zulk eene taal dorst een koning en eene Regeering spreken in de, naar het heet, vrijste monarchie der wereld, tegen eene katholieke natie, wier eenig verlangen was: burgerlijke en politieke rechtsgelijkheid met hare protestantsche medeburgers.
Het leed niet lang, of er werd een wetsvoorstel ingediend tot onderdrukking der Vereeniging van iersche Katholieken. Dezen trachtten zich en hunne Vereeniging door middel van petities te verdedigen ; doch het was en bleef besloten, hen niet te gelooven, hunnen beden geen gehoor te schenken. O\'Connell zelf had zich om zeker te zijn van de zaak, als berichtgever eener parlementaire Commissie van onderzoek, tot bevordering der katholieke belangen, met eenige vrienden naar
6i
Londen begeven, en was bij die beslissende Parlementszitting tegenwoordig. Het ministerie verklaarde, dat langs zulke wegen, door middel van zulke vereenigingen, met toepassing van zulke middelen de wenschen der Katholieken niet zouden bevredigd worden. Het was al weder de oude geschiedenis. Bleven de Katholieken rustig, dan dacht er geen mensch aan, hunne rechtmatige eischen genoegdoening te geven ; verbonden zij zich tot vereenigingen, om te toonen, dat zij nog bestonden, dan waren die middelen »Staatsgevaarlijkquot;, \'t Is tegenwoordig nog zoo. Slechts weinig Parlementsleden spraken ten gunste der Katholieken-Vereeniging, door te doen opmerken, welke groote verdiensten zij had door het volk van geweldpleging en wraaknemingen af te houden. Een enkele Protestantsche Lord bekende openlijk, dat hijzelf bijdroeg tot instandhouding der Katholieken-Vereeniging.
Al bleven de bemoeiingen der iersche deputatie ook zonder gevolg, de hooge engelsche maatschappij was gedwongen geweest hare opmerkzaamheid te wijden aan het hoofd dier deputatie, aan den beroemden partijman, Daniel O\'Connell. De meerderheid ten gunste der ministers, was echter in beide Huizen zeer aanzienlijk; en nog in hetzelfde voorjaar trad de wet in werking, die voor den tijd van twee jaren alle vereenigingen in Ierland verbood, »welke onder het voorwendsel van misbruiken in Kerk en Staat uit te roeien, politiek werken, in de rechtspleging ingrijpen, en gelden inzamelen.quot; Protestantsche geschiedschrijvers zelfs zien zich tegenwoordig genoodzaakt, volmondig te erkennen, dat die maatregel, die overigens ook de Oranjeloges trof, geheel en al in strijd was, niet alleen met den geest en het wezen der britsche wetgeving, maar ook lijnrecht aandruischte tegen elk begrip van vrij staatsleven. Die wet was tiranniek, meer nog, daar gelijktijdig in het Parlement andere voorstellen, dienende tot opheffing der rechtsongelijkheid tusschen Katholieken en Protestanten, ofschoon nog in tijds doodgedrukt door verhooging van belasting voor het kiesrecht en voorstellen van bezoldi-
62
ging der iersche geestelijkheid van staatswege, meedoogenloos verworpen werden, zoodat de iersche Katholieken wel hunne vereenigingen moesten opheffen, doch hoegenaamd geene schadevergoeding kregen. Hun toestand was dus oogenschijn-lijk op het einde dier Parlementszitting hachelijker, dan ooit te voren.
Ofschoon O\'Connell\'s zending geen het minste nut had opgeleverd, werd hij nochtans, toen hij den isten Juni 1825 in Ierland terugkeerde, door zijne trouwe Ieren met geest-. driftig gejubel ontvangen. In dezen tijd inderdaad was zijn invloed op het geheele volk zoo machtig, dat millioenen op een wenk van hem onvoorwaardelijk gehoorzaamden. En dat \'er gedurende den langen, langen strijd geen gewapende opstand uitbrak \'in Ierland, kon de Engelsche Regeering dank weten aan zijne voorzichtigheid, aan zijne geestkracht, aan de ongeëvenaarde macht, waarmede hij de hartstochten zijns volks bestuurde.
Met volle recht mochten de Ieren, na den zwaren slag hun uit Londen toegebracht, verwachten van O\'Connell, dat hij nu al zijne talenten zou aanwenden, en de rijke hulpmiddelen te baat nemen, waarover zijn onuitputtelijk genie beschikte. Noch hij, noch zijne vertrouwelingen en aanhangers, twijfelden een oogenhlik, of men zich aan die wet moest onderwerpen. De leer der katholieke Kerk gebood het, alle regels der staatkunde en voorzichtigheid- maakten het noodzakelijk. Doch iets anders moest er gevonden worden. De plaats der opgeheven, kerkelijk-politieke vereeniging moest eene andere innemen, waarop de nieuwe Engelsche wetten geen vat hadden. En ook hier werd het weder waarheid, dat het recht, hoe lang ook miskend, op den duur door eene papieren wetgeving niet kan worden overweldigd.
Daar werd eene nieuwe Katholieke Vereeniging gesticht. Met wijze voorzichtigheid en rechtelijke zaakkennis, sloot O\'Connell uit hare werkzaamheden alles buiten, wat tot konflikt met de wet kon leiden In den volsten zin des woords toonde
63
hij hier, den engelschen wetgever ver boven het hoofd te zijn gewassen.
In de nieuwe vereeniging moesten opgenomen worden Christenen van elke belijdenis. Het eerste doel moest zijn : bevordering van openbare vrede en orde, alsmede van de harmonie en eendracht onder alle klassen van Z. M. onderdanen in Ierland. Het tweede : bevordering van een vrijzinnig, verlicht, godsdienstig opvoedingstelsel, gegrond op christelijke liefde en lijdzaamheid. Het derde : het tellen der bevolking, het nagaan der getalverhoudingen tusschen de verschillende gezindheden tot elkander, meer bijzonder het opmaken van een lijst der kinderen van elke gezindte, die onderricht genoten. Het vierde : oprichting van katholieke kerken en kerkhoven. Het vijfde : bevordering der landbouwwetenschap, bescherming van Ierland\'s handel en nijverheid. Het zesde : ondersteuning eener vrijzinnige en verlichte pers. En ten slotte, zou ze dienen tot weerlegging van alle grieven, in het Parlement tegen de Katholieken ingebracht.
De lezer ziet lichtelijk, dat het meerendeel dezer doeleinden alleen voor dien tijd en voor dat land zijn waarde had. De schranderheid nochtans en behoedzaamheid, die in het geheele plan en in al zijne bijzonderheden doorstralen, kunnen voor alle tijden en alle landen nuttig zijn.
De nieuwe vereeniging verklaarde uitdrukkelijk, dat zij in het bijzonder een beroep deed op de partikuliere en publieke milddadigheid ; daarom werden ook alle katholieke geestelijken tot medeleden verklaard. Dewijl de nieuwe wet slechts om de veertien dagen vergaderingen voor geoorloofd hield, die gehouden werden met het doel petities in te zenden, stelde O\'Connell voor, alle veertien dagen zulke vergaderingen te houden in alle deelen van het land. Nog in Juli van hetzelfde jaar werd daarmede een begin gemaakt. Het gevolg van dat alles was, dat de Regeering nu niet meer te doen had met e\'éne enkele vereeniging te Dublin, maar met eene goed georganiseerde associatie, en bovendien elke 14 dagen kon aan-
64
zien, dat nu in deze dan in gene stad van het land eene vergadering werd gehouden.
Het geheel en al mislukken van alle dwangmaatregelen tegen Ierland moest voor alle verstandige lieden in Engeland eene les zijn, waaruit zij leeren konden, dat de tot nu toe met Ierland gevolgde staatkunde de ware niet was. Dat werd ook meer en meer ingezien, én door het Parlement én door het ministerie. Dit laatste was reeds zoozeer daarvan doordrongen, dat de emancipatie der Katholieken als eene «openlijke kwestiequot; werd beschouwd, waarover elk lid van het Kabinet zijne persoonlijke meening kon hebben. Hoe langer hoe meer naderde het tijdstip, waarop het ministerie en de Regeering niet meer bij machte zouden wezen den algemeenen druk te weerstaan, die tot eene bevredigende oplossing der vraag aandrong.
■ Er deed zich nu in Ierland een geval voor, hetwelk voor de eerste maal bewees, dat de slaafsche afhankelijkheid der iersche pachters van hunne landheeren overwonnen was door hun godsdienstig en nationaal zelfbewustzijn. Van onheugelijke tijden her heerschte, in het graafschap Watterford, de aanzienlijke engelsche familie der Beresford\'s. Zij liet hare leden door hare eigen pachters voor \'t Parlement kiezen, en had niet den minsten argwaan, dat het in .iemands hoofd zou kunnen opkomen, aan haar bevelen te weerstaan. De toekomst zou haar dat evenwel leeren. In \'t jaar 1826 moést er in genoemd graafschap weder eene kiezing plaats hebben voor een parlementslid. Wat gebeurde ? Een den Katholieken niet ongenegen Protestant, Stuart, stelt zich kandidaat tegen Lord Beresford. O\'Connell. verklaart zich ten gunste van Stuart; en dit was genoeg voor de gezamenlijke katholieke bevolking, om Stuart te kiezen. Om eenigermate te begrijpen, welk een heldenmoed er van de arme landlieden tot het plegen dezer daad gevorderd werd, moet men weten, dat de stemming publiek plaats had, en dat elk onvermogend pachter, die tegen den wil van zijnen grondheer stemde, op staanden voet van
6S
het door hem bewoonde erf werd verdreven, en zoo mogelijk den hongerdood prijs gegeven. Aan Stuart\'s verkiezing zou ook in de verste verte niet te denken geweest zijn, zoo niet O\'Con-nell aan zijne zijde hadde gestaan. Het groote gewicht dezer verkiezing ligt dan ook hierin, dat het volk eens voor altijd te kennen gaf, voortaan alleen dien mannen zijn vertrouwen te schenken, welke door O\'Connell als dat vertrouwen waardig werden aangewezen. Niet alleen hier, maar ook in andere kiesdistrikten behaalden de gematigde kandidaten de overwinning op die der Oranje-partij. In ée\'n woord, het was onloochenbaar, dat Ierland tegenover de langdurige hardnekkige dwingelandij van Engeland eene meer en meer ernstige en dreigende houding aannam.
Desniettegenstaande behaalden de vijanden der Katholieken, in de volgende pailementszitting — lente 1827 — een nieuwe doch laatste zegepraal. Den 5^ Maart werd, zooals dat bij elke zitting geschiedde, de petitie der gezamenlijke Katholieken ter sprake gebracht; maar, — en dat wel in het Lagerhuis — met 276 tegen 272 stemmen verworpen. Zij kwam derhalve in het Hoogerhuis zelfs niet in behandeling. Het onvermijdelijk gevolg daarvan voor Ierland was : stijgende verbittering, toenemende uitbreiding van het ledental en vermeerdering der inkomsten van de Vereeniging, onverholen en ontembare geestdrift voor O\'Connell en zijne zaak. Engeland had nogmaals recht geweigerd, en Ierland antwoordde op die weigering met de donderende leus : «Herroeping der Unie !quot;
Men had de mogelijkheid ingezien om. door de Katholieken, gematigde Protestanten voor het Parlement te kiezen. Welnu ! nog één stap. En die stap werd gedaan ; men zou een Katholiek kiezen. Wie die Katholiek wezen zou, wist ieder. Het volgend jaar 1828, zou de stembus uitspraak doen.
Vesey Fitzgerald, afgevaardigde voor het graafschap Clare, was tot een openbaar ambt benoemd, en moest zich dus aan eene nieuwe kiezing onderwerpen. Hij was een liberaal, die steeds in de bres was gesprongen tot verdediging van de
5
66
rechten der Katholieken ; maar Katholiek was hij niet. Men zegt, dat zelfs O\'Connell een tijdlang in beraad stond, of hij zich tegen dien tegenstander in den verkiezingsstrijd zou wagen. Doch van den eenen kant was de nood aan den man, en van den anderen kant waren de kansen in dit distrikt zoo gunstig, als zij misschien nimmer zouden worden.
O\'Connell nam zijn besluit; dat stond bij hem gelijk met de daad. In Juni \'28 verscheen zijne proclamatie aan de kiezers van het graafschap Clare. De inleiding er van teekent volkomen den bestaanden\' toestand.
«Medeburgers,quot; zegt O\'Connell, »uw graafschap heeft een vertegenwoordiger noodig. Ik vraag met eerbied uwe stem, om mij tot dien eerepost te verheffen. Of ik in staat zal wezen, de verplichtingen, die mij daardoor worden opgelegd, na te komen, laat ik aan uw oordeel over. De gedurige oefening van in \'t openbaar te spreken, en vele jaren van openbaar leven, stellen mij wellicht even goed in staat, voor ler-land\'s belangen in het Parlement op te treden, als wie ook.
Men zal u zeggen, dat ik volgens het recht niet kan gekozen worden. Die bewering, vrienden, is onwaar. Volgens de wet kan ik gekozen worden en uw vertegenwoordiger zijn. Het is waar, als Katholiek kan ik de eeden niet zweren, en zal dat nooit doen, die tegenwoordig van de Parlementsleden gevorderd worden. Doch de macht, welke die eeden heeft in \'t leven geroepen, kan ze ook weder afschaffen; die macht is het Parlement zelf. En ik koester de hoop en vertrouw, dat, indien gij mij kiest, zelfs onze doodelijkste vijanden de noodzakelijkheid zullen inzien van een hinderpaal uit den weg te ruimen, die aan den gekozen volksvertegenwoordiger verbieden zou, zijnen plicht te vervullen jegens Koning en Vaderland.
De eed, door de hedendaagsche wet voorgeschreven, houdt in; sgt;dat het misoffer en de aanroeping der allerheiligste Maagd Maria en der andere Heiligen, gelijk die geschiedt in de roomsche Kerk, goddeloos en afgodisch zijn.quot; Zeker, met
67
zulk een eed zal ik nimmer mijne ziel besmetten. Ik laat dat over aan mijn achtingswaardigen tegenstander. Meermalen reeds deed hij dien verschrikkelijken eed, hij is bereid hem nogmaals te doen; hij beijvert zich om uwe stemmen, opdat gij hem nogmaals in de gelegenheid zoudt stellen daartoe. Ik liet me liever het eene lidmaat van het andere rukken. Kiezers van \'t graafschap Clare ! Kiest tusschen mij, die den eed verafschuw, en mijn tegenstander Fitzgerald, die hem twintigmaal gezworen heeft! Zendt mij naar het Parlement, en het is waarschijnlijk, dat zulk een godslasterlijke eed verdwijnen zal voor immer. Als uw vertegenwoordiger zal ik trachten dat vraagstuk op te lossen. Men moge mij in de gevangenis werpen. Ik ben bereid daarheen te gaan, om de zaak der Katholieken en der vrijheid te bevorderen. De verhandelingen, welke de poging om uw afgevaardigde uit het Huis der Gemeenten te sluiten, noodzakelijkerwijze zal uitlokken, zullen een geweldigen indruk maken in geheel Europa, een indruk, die zich uiten zal in een machtigen klank van afkeuring tegen Engeland\'s geweldenarij; en de stem aller weidenkenden en goedgezinden in Engeland, Schotland en Ierland, vereenigd met den kreet van verontwaardiging van alle volkeren der wereld, zal eiken tegenstand overwinnen ; — en Peel en Wellington zullen niet in staat zijn, de poorten der wetgeving nog langer voor lerland\'s Katholieken gesloten te houden.quot; \'
In zulk eene krachtige taal, met zulk een onbeperkt vertrouwen, kondigde de man van ijzer het welslagen aan van het groote waagstuk en zijne gevolgen. In ééne enkele week waren, er 14,000 pond sterling ingezameld en te zijner beschikking gesteld ; zijne aanhangers doortrokken het geheele distrikt, om met alle macht te arbeiden voor O\'Connell\'s kandidatuur.
De tijding dezer daad van ongekende stoutmoedigheid van den grooten volksman, veroorzaakte in Engeland de grootste ontsteltenis. En inderdaad, door dat toewerpen van den
J
I
68
handschoen, had hij de beslissing van den strijd op één worp-gezet. Moest hij het onderspit delven in den verkiezingsstrijd, dan waren al de vruchten van den langen, langen arbeid als verloren ; zegevierde hij, dan stond de Engelsche Regeering tusschen het alternatief: of eindelijk toegeven óf zoo noodig Ierland nogmaals onderwerpen in een bloedigen ont-zettenden strijd.
Het was de dag der verkiezing, en stikheet; eene zengende Julizon schroeide lerland\'s bodem. Dertig duizend Ieren verzamelden zich in en om de stad Ennis; maar geen enkel kiezer der volkspartij gunde zich een enkelen teug van den giftdrank, die voor den Ier zooveel bekoorlijks heeft. Inderdaad, tot op den dag van heden vertelt men in Ierland, dat de eenigé beschonkene op dien dag te Ennis een protestant was — de koetsier van O\'Connell zelf. Er was niet de minste rustverstoring; muzikanten brachten leven aan en vroolijkheid : in alle richtingen wapperde het hoopvolle groen van lerland\'s vlag; zelfs op zakdoeken, zag men O\'Connell\'s beeltenis. Fitzgerald was ook zeer goed gezien, sprak zeer passend en behendig, en daarom geen nietig tegenstander, zoodat O\'Connell al zijne krachten inspande om hem uit \'t veld te slaan. Met vuur riep hij uit; »De tijd is gekomen, dat het stelsel, waarnaar men ons land regeert, of liever onderdrukt, moet ophouden te bestaan.
«Voortaan zal het niet meer wezen ; goede vriend, ik wil uw welzijn. Van dit oogenblik aan zal men door daden toonen, dat men ons welzijn wil. De tijd is daar, dat dat stelsel verdwijne ; nen ik ben hier verschenen, om er een einde aan te maken.quot; — Bij het einde van den eersten verkiezingsdag stonden de beide kandidaten nagenoeg gelijk; op den tweeden keerde de kans ten gunste van O\'Connell. Doch de tegenstanders gaven den strijd niet op ; met hartstochtelijke verbittering kwamen zij in verzet tegen den, naar het heette moreelen dwang, dien de priesters uitoefenden. Men bracht zelfs eene beschuldiging in tegen een geestelijke met ascetisch,
69
afgevast uitzicht, en die luidde : »kiezers te hebben aangezien.\'\' — »Ik heb geen woord gesproken, antwoordde de beklaagde, en ineen, dat het mij veroorloofd is, mijne parochianen aan te zien.quot; — »Doch niet met 3«/$ tó\'/!;schreeuwde hem de wetman toe. Dat landheeren hunne pachters dreigden met uitzetting en hongerdood, scheen den man van het recht minder bedenkelijk dan het ernstige oog van een priester.
Kindelijk was de stemming ten einde. O\'Connell was overwinnaar, en wel met eene ontzaglijke meerderheid : hij ver-eenigde op zich 2057 stemmen, terwijl zijn tegenstander er slechts 982 verwierf. Een triomfkreet vervulde de lucht, een kreet, zooals alleen iersche longen hem kunnen voortbrengen; een kreet, die weêrklinken moest door heel Ierland, en zijn echo doen galmen door Engeland.
In de redevoeringen, welke O\'Connell en zijn vriend Shiel, op den avond dier groote en gewichtige overwinning, tot de vergaderde menigte hielden, toonde zich geheel de adel van hun karakter. O\'Connell vroeg zijn verwonnen tegenstander vergeving voor elk beleedigend woord, dat hem in de hitte van den strijd kon ontvallen zijn ; hij bracht hulde aan zijne persoonlijke bekwaamheden, en eindigde met een »hurrahquot; te zijner eere. Shiel daarentegen nam de priesters in bescherming : hij smeekte nederig de landheeren, in naam van den God, van wien ook zij eens barmhartigheid hoopten te verkrijgen, barmhartig te zijn en geen wraakroepende daden te plegen op het toch reeds zoo rampzalige volk. En toen O\'Connell in triomf wegreed uit Ennis, juichten zelfs de en-gelsche soldaten en zwaaiden met hunne mutsen.
Den 5™ Juli was de uitslag der verkiezing, te Londen bekend. Diep was de ontsteltenis, waarmede de fanatieke Protestanten het bericht vernamen, diep ook de ernst, dien het te weeg bracht in de regeeringskringen, welke voor de eerste maal een feit zagen, dat in geen drie eeuwen mogelijk had geschenen. De hertog van quot;Wellington, toenmaals ministerpresident en tot nu toe tegen de emancipatie, zweeg, maar
7°
had zijn besluit genomen. Hij kon het zich niet verbloemen, dat uit het voorgevallene de waarheid sprak, dat er noodzakelijk verandering moest komen in den bestaanden toestand.
Als een golvende zee ging de beweging door Ierland, de Regeering had de handen vol werk, alleen om bloedige botsingen te voorkomen tusschen de triomfeerende Katholieken en de verbitterde Protestanten in het Noorden, wier heerschappij ten einde liep. Toen gaf O\'Connell op nieuw een proclamatie aan zijn volk, en de teugellooze hartstochten waren gebreideld als door het machtwoord van een alvermogend koning.
Eenige vruchten toch hadden de gebeurtenissen reeds voortgebracht. De toenemende macht der iersche beweging en de vrees voor O\'Connell hadden, eenige weken voor den grooten dag der verkiezing te Ehnis, zooveel uitgewerkt, dat het in elke zitting terugkomend voorstel der emancipatie ditmaal weder aangenomen werd met eene meerderheid van zes stemmen ; het Hoogerhuis evenwel had nogmaals den treuri-gen moed, het met 44 stemmen te verwerpen. De verkiezing van Clare eindelijk zette de kroon op O\'Connell\'s werk.
Om alles te voorkomen, sloot de Regeering deParlements-zittingen den 28sten Juli. Indien zij daardoor den grooten rechtskundige een ondienst meende te doen, vergistte zij zich zeer. Want O\'Connell begreep zeer goed, dat hij thans vooral niet met overhaasting moest te werk gaan. Het halve jaar, dat hij vóór zich zag, was hem daarom zeer- welkom, ten einde de vruchten in te zamelen zijner overwinning, en zich voor te bereiden op de gebeurtenissen, die komen zouden.
Toen den 5clel1 Februari 1829 hel Parlement weder geopend werd, scheurde zich het waas vaneen, dat dien geheelen tusschentijd de wanhoop van het ministerie, den tegenstand van den koning en de- feitelijke zegepraal van de rechtmatige eischen der Katholieken omsluierd had.
7i
In de troonrede kwam het volgende voor.
»De toestand van Ierland heeft zijner Majesteits aanhoudende bezorgdheid gaande gemaakt. Het smart Z. M. diep, dat in een gedeelte van het vereenigde Koninkrijk eene ver-eeniging bestaat, die gevaarlijk voor de openbare rust en met de Wetgeving onvereenigbaar is ; eene Vereeniging, die tweedracht zaait en kwaden wil tusschen de onderdanen van Z. M. en die wanneer haar voortbestaan niet wordt verhinderd, een blijvende hindernis wezen zal voor de verbetering van lerland\'s toestand. De Koning vertrouwt op de wijsheid en den bijstand van zijn Parlement, en houdt zich overtuigd, dat Het hem de noodige volmacht zal geven, om zijn wettig gezag ongeschonden te bewaren. Z. M. geeft u in overweging om, ten einde dit doel te bereiken, ten opzichte van Ierland die wetten te willen herzien, die Zijner M.\'s Katholieke onderdanen onderwerpen aan eenige beperkingen in hunne burgerlijke rechten. Gij zult te beraadslagen hebben, of het wegruimen dezer beperkingen niet strijdig is met het behoud en de zekerheid van onze kerkelijke en staatkundige instellingen, met het behoud van den wettig bestaanden gereformeerden godsdienst en van de rechten en privilegiën der bisschoppen en der geestelijkheid van dit Rijk, en van de kerken, die aan hunne zorgen zijn toevertrouwd. Dat zijn instellingen, die in dit protestantsche Koninkrijk steeds als heilig zijn bewaard gebleven, en het is de plicht en de wil van Z. M. ze steeds ongeschonden te blijven bewaren. De Koning vermaant u met den grootsten ernst, in de beraadslaging over een onderwerp van zooveel gewicht, van zoo algemeen belang voor de innigste gevoelens der natie, voor de rust en de eendracht van het vereenigde koninkrijk, te werk te gaan met al de voorzichtigheid en gematigdheid, die noodig zijn, om van uwe werkzaamheid een goeden uitslag te kunnen verwachten.quot;
De hoogdravende woordenpraal, en radelooze politieke huichelarij dezer troonrede zegt eigenlijk niets meer dan;
72
Wij zijn geslagen, en zien ons genoodzaakt, den ierschen Katholieken hunne zoolang gevorderde gelijkstelling en burgerlijke rechten toe te staan. Wat wij doen kunnen, en doen moeten, is, Engeland\'s nederlaag verzoeten en lerland\'s triomf vergallen door de opheffing van O\'Connell\'s Katholieke Ver-eeniging.
De inhoud dezer troonrede voor konservatieven en Protestanten, herinnert aan zoovele gevallen van overdrijving, die in lateren tijd voorkomen. Toen reeds werd het luide verkondigd : Staat en wetgeving zijn in gevaar; de Katholieke Kerk is gevaarlijk voor den Staat; na de emancipatie zal de Paus koning zijn van Ierland ; de Protestanten zullen een nieuwen Bartholomeüs-nacht tegemoet gaan ; de hertog van Wellington is een handlanger der priesters, eindelijk zelts een vermomde Jezuiet. Altijd hetzelfde praatje. Een dei-Lords in het Hoogerhuis, Lord Eldon, verklaarde in de adresdebatten — natuurlijk nu en dan door honend gelach onderbroken — nadrukkelijk, dat «wanneer ooit een Roomsch-Katholiek zitting zou nemen in het Wetgevend Lichaam des lands, van dat oogenblik afaan Groot-Brittannië\'s gloriezon ten ondergang zou nijgen.quot;
Den Iode,1 Februari trad de minister Peel op met een wetsvoorstel tot onderdrukking der katholieke Vereeniging. Het onderscheid tusschen dit voorstel en dat van 1825 lag hierin, dat nu de Lord-Stadhouder gevolmachtigd werd, om elke vergadering te ontbinden, die hem als gevaarlijk voor zou komen voor het behoud van de openbare orde. Men was beducht, dat O\'Connell\'s onuitputtelijk genie nu, evenals vroeger, wel een nieuwen vorm zou uitvinden, om de wet te ontduiken. Overigens zou het verbod slechts één jaar van kracht wezen. In deze dagen toonden zich O\'Connell\'s belangeloosheid en staatkundige voorzichtigheid in het schitterendste licht. Verre, van zijn plaats in het Parlement te onpas te willen veroveren, was het vooralsnog zijn eenig streven, de door zooveel strijd bevochte zegepraal zijner
73
zaak en die zijns volks niet in gevaar te stellen. Voordat de bill van den ioden Februari kracht van wet had (5den Maart), was de katholieke Vereeniging niet tneer; zij had zich zelf opgelost, want haar doel was bereikt; en wat de rest aanging, gunde zij gaarne aan de overwonnen engelsche Regeering het genot eener kleingeestige wraakneming.
In den avond van den s116quot; Maart 1829 kwam, op voorstel van S. Robert Peel, die sedert 1822 als minister van Bin-nenlandsche Zaken de Katholieken bestreden had, in het Hoogerhuis de emancipatie-bill aan de orde. De minister erkende volmondig, dat hij tegenover O\'Connell eene zware nederlaag had geleden. »Jaren lang, zoo sprak hij, was het mijn streven, de Katholieken te weren uit het Parlement en de hooge ctaatsambten. Ik geloof wel niet, dat het een onnatuurlijk en onverstandig streven was; doch ik geef den strijd op, in de overtuiging, dat hij niet langer kan worden doorgezet met hoop op een gunstigen uitslag, wijl onze middelen en wapenen zoover niet reiken. Ik geef derhalve toe aan den dwang eener zedelijke noodzakelijkheid, waartegen ik geene macht bezit, daar ik den tegenstand niet drijven mag tot op een punt, waar de instandhouding der instellingen, welke ik wensch te verdedigen, gevaar zou kunnen loopen.quot;
De wet, die met deze bekentenis werd voorgedragen, opende den Katholieken het Parlement, en gaf hun bevoegdheid tot het bekleeden van alle staatsambten, met uitzondering van de waardigheid van Regent, kanselier en onderkoning, onder aflegging van een eed, dat zij de bestaande staatsinstellingen verdedigen en die der engelsche Kerke niet ondermijnen zouden. Van bezoldiging der katholieke geestelijkheid van staatswege werd heel en al afgezien. Geen Je-suiten zouden meer geduld worden, dan die reeds in het land waren. Na lange en langdradige debatten ging de wet eindelijk door in het Lagerhuis, met 320 tegen 141 stemmen. Dit geschiedde den 3osten Maart.
In het Hoogerhuis scheen de kans minder gunstig. Daar
74
zaten de onverzoenlijkste vijanden van vooruitgang en Katholicisme, die niet nalieten, den Koning onophoudelijk tot tegenstand aan te sporen. Over de gezindheid dezer kringen, zegt Gervinus ; »Er stond nu eenmaal in den catechismus der Hoogkerk, dat de onfeilbare Paus (dus toen reeds zooals tegenwoordig !) eene wereldlijke, zelfs eene onttronende macht bezit; dat hij zijne geloovigen ontslaan kan van alle mogelijke verplichtingen, met ketters aangegaan; dat zijne aanhangers vijandig gezind zijn jegens Kerk, Staat en eigendom van het engelsche Rijk (Gesch. d. XIXe Eeuw, VII, 472).quot; Voor zulke dweepers nu stond en sprak-de hertog van Wellington, om hun de verhouding tusschen de Regeering en Ierland bloot te leggen.
»Ik ben een man, zoo sprak hij, die misschien langer dan iemand, in den oorlog heb geleefd, en wel hoofdzakelijk in den burgeroorlog. En ik verklaar u rondweg, dat ik, om ooit een maand van burgeroorlog in ons land te voorkomen, elk offer zou willen brengen ja gaarne daarvoor mijn leven zou veil hebben. Niets, wat eigendom en welvaart zoozeer vernietigt en het volkskarakter zoo doet ontaarden, als burgeroorlog ! En toch, mijne Lords, burgeroorlog zou het einde, burgeroorlog het middel geweest zijn.quot;
Deze woorden van den grootmoedigen hertog strekken hem evenzeer tot eere als zijne heldhaftige krijgsbedrijven. Opzettelijk hebben wij ze hier aangehaald, evenals de bekentenis van Peel en de beslissende plaats uit de troonrede, om O\'Connell\'s grootheid daartegenover in een helderder daglicht te stellen. Inderdaad, zegt van der Palm : »geen schooner schouwspel voor een volk dan de val eens dwingelands/\' een heerlijk schouwspel ook was het voor het lersche volk, te zien, hoe de hechtste steunpilaren van het angelsaksisch-protestantsche Koninkrijk, hoe dat Koninkrijk zelf en zijne bevoorrechte Kerk buigen moesten voor den eenvoudigen ierschen advocaat van Dublin, die niets had, dan het goede Recht van zijn volk en dat van zijne Kerk.
75
Men meene niet, dat wij uit hartstocht overdreven; dat wij Ierland en zijn volk te gunstig teekenden, waar het er om te doen was, Engeland\'s dwingelandij in scherper lijnen te doen uitkomen. Laten we daarom nog eene plaats aanhalen uit dezelfde redevoering van Wellington in het Huis der Lords.
»Het is U bekend, M. L., dat minstens , de helft der troepen, waarover \'s Konings gunst mij het kommando had toevertrouwd in den voor de zekerheid en onafhankelijkheid van ons Vaderland gevoerden krijg, Roomsch-Katholieken waren. Dcor het in herinnering brengen van dit feit, denk ik alle verdere verdediging als overbodig te kunnen achterwege laten. Wij allen moeten bekennen, dat zonder katholiek bloed en katholieke dapperheid de zegepraal niet aan ons zou geweest zijn, dat zonder die twee alle militaire talenten van Europa niets zouden hebben uitgewerkt. M. L., wanneer ik. na een dier talrijke dagen van bloedig, hardnekkig gevecht, waarin ik het opperbevel voerde, mijne katholieke soldaten zou hebben toegesproken : »Gij weet wel, dat ons land ót zoozeer argwaan koestert omtrent uwe loyaliteit, óf uwen godsdienst zoo ongunstig gezind is, dat men het niet voor raadzaam hield, u op te nemen in de rijen der rechthebbende burgers. Zoudt gij het deswegen houden voor een daad van ongerechtigheid, dat men u uw bloed laat vergieten voor de verdediging van datzelfde land, dan geef ik u vrijheid, den dienst te verlaten;quot; — wanneer ik hen zoo had toegesproken, dan nog, ik ben er zeker van, zouden zij met weerzin dat aanbod van de hand hebben gewezen, welke herinneringen die taal ook in hunne harten zou hebben opgewekt. Want de ure des gevaars en des roems is ook de ure, waarin de moedige en edelmoedige Ier het best zijn plicht kent, en het stelligst
besloten is, hem te vervullen..... Zoo vaak ik een dier
dapperen ontmoet, aan wie deze wet hun rechten moet teruggeven, en die mij zoo dikwijls ter overwinning voerden, voel ik diepe schaamte in mij opkomen over al de eer, die
76
mij zoo kwistig is geworden, bij de gedachte, dat zulke mannen altijd nog voor onbekwaam worden gehouden, om deelachtig te worden aan de weldaden onzer Wetgeving.quot;
Toch volgde er nog een verbitterde tegenstand, die echter niet belette, dat ook in het Hoogerhuis de wet doorging met 213 tegen 109 stemmen, den iod,;n April.
»Wat vóór een jaar, toen de Lords nog het oude lied zongen, eene onmogelijkheid scheen, was nu waarheid geworden, en evenals in het Lagerhuis met twee derden tegen een derde besloten. Zulk een wonder had alleen de verkiezing van Clare gewrochtquot; 1)
Dit is, zooals overbekend is, in de nieuwere geschiedenis van Europa, niet het eenige geval, dat een Hooger- of Heerenhuis met groote meerderheid aanneemt, wat het voor maanden of dagen plechtig verworpen had.
Wel in arren moede, maar toch onderteekende Georg IV de wet 2). Hij had geklaagd, gejammerd, gehuild van spijt, om raad gevraagd en om hulpe geroepen. Men zegt, dat de onderteekening geschiedde onder het spreken van deze woorden : »De hertog van Wellington is koning van Engeland, O\'Connell koning van Ierland, en ik zelf niet meer dan deKen van Windsor.quot;
Eene kleingeestige, doch uitdrukkelijke bepaling in de emancipatie-akte luidde, dat geen Katholiek zijn zetel kon innemen in het Parlement, wanneer zijne verkiezing had plaats gehad voor \'t in werking treden der wet.
Voor \'t eerst, den is^\'i Mei, verscheen O\'Connell, begeleid en ingeleid door de lords Ebrington en Dungannon, onder het ademloos zwijgen der eivolle vergaderzaal. Hij weigerde den gevorderden eed volgens de vroegere wetgeving, en verlangde, naar de nieuwe wet behandeld te worden. Er werd besloten, hem persoonlijk aan te hooren, hetgeen ge-
1) Pauli\'s Gesch. Englands seit 1814.
2) 131I™ April 1S29.
77
schiedde den iS11611 Mei. Op den gestelden dag verscheen de groote en gevreesde volksman voor het Huis. In eene uitvoerige redevoering legde hij de rechtmatigheid van zijn eisch bloot. Het scherpe vernuft, de fijne takt en de kalme waardigheid, die er in doorstraalden, dwongen zelfs zijn vin-nigste tegenstanders bewondering af. Bij het slot zijner rede en het terugkeeren naar zijne plaats viel hem algemeene bijval ten deel. Met volle recht kwam hij op tegen het onwaar-dig gedrag, dat eene groote natie ten toon spreidde door niet te kunnen nalaten, nu zij gedwongen was recht te doen, daarom een wrok te voeden tegen een enkelen man, alleen omdat die man kracht en leven gewijd had aan de bereiking van zijn doel, en hem te verbieden gebruik te maken van het recht, dat hij verworven had.
Den volgenden dag trad O\'Connell voor de derde maal op. In de vorige zitting was zijn verlangen verworpen met 190 tegen 116 stemmen. Op nieuw werd hem de oude su-premaatseed voorgelegd; opnieuw weigerde hij.
Hij zag zich nu genoodzaakt, zich te onderwerpen aan eene tweede verkiezing. Het spreekt van zelf, dat hij zonder moeilijkheid herkozen werd. In zijn vaderland, en inzonderheid in zijn kiesdistrikt werd hij, als triomfeerend overwinnaar, met grenzelooze geestdrift begroet. Den 3osten juii 1829 was hij, volgens de nieuwe wet, vertegenwoordiger van het ier. sche volk.
Zoo eindigde de groote strijd om de burgerlijke gelijkstelling der Katholieken met de Protestanten. Reeds in dejaren 1799 en 1800 was hun die gelijkstelling beloofd: steeds werd ze hun evenwel even onrechtvaardig als trouweloos onthouden. Vriend en vijand moest toegeven, dat deze uitkomst te danken was, niet aan de welwillendheid der engel-sche \' Regeering noch aan de vrijzinnigheid der engelsche liberalen, maar uitsluitend aan het energieke optreden, de zich nooit verloochenende kalmte en de stalen volharding van dien man, die als \'t ware in zijn persoon de gevoelens, het
78
wezen en de kracht van zijn volk had weten te belichamen, en zoo strijdende in het bewustzijn dier kracht en in den bloei van zijnen niannelijken leeftijd het hooge doel bereikt had, dat hij zich gesteld had tot levenstaak.
Helaas ! ook na de emancipatie was Ierland niet tevreden niet gelukkig. Dat heeft men den grooten volksleider tot verwijt gemaakt. Ten onrechte nochtans. Zelfs een geschiedschrijver als Gervinus moet getuigen: jHet dertig jaren lange talmen, dat het toegeven der Regering vooraf ging, had maar al te lang de politieke woeling aan den gang gehouden; de verovering van het uit den mond der tegenstanders gewron-gene jawoord, van tegenstanders, die zelf bekenden alleen toe te geven uit vrees voor een burgeroorlog, had de Ieren te zeer vervuld met het denkbeeld en het gevoel hunner eigene kracht en overwinning ; en het ongenoegzame van het eindelijk toegestane viel te zeer in het oog, dan dat men de gift met dankbaarheid in plaats van met fleren ondank zou aannemen ; die gift, die hun met loenschen blik en wrokkenden weerzin door hunne vroegere tegenstanders werd toegediend onder de dubbele bekentenis, dat men ze hun niet te danken had, doch aan Grattan, Plunkett en Canning, en dat zij zelf slechts hunne praktische houding, geenszins hunne principieele inzichten veranderd hadden.quot; (i)
De staatkundige achterstelling der Katholieken was inderdaad niet de eenige grief, die Ierland gekrenkt had. De Ieren hadden liefde voor hunne Kerk, maar ook — liefde voor hun vaderland. En dat vaderland lag nog altijd gedrukt onder den knellenden voet der vreemdelingen. Schier het geheele land hoorde toe aan engelsche grondbezitters, die het iersche geld verteerden in het buitenland; en nog steeds moesten de arme iersche pachters de rijke inkomsten opbrengen van engelsche nietsdoeners in het gewaad van pro-
(i) Gesch. d. XIX. eeuw VII 525.
79
testantsche geestelijken. Ten gevolge der afgunstige Engel-sche wetgeving van vroegere jaren, kwijnden nog altijd ler-land\'s handel en nijverheid. En de engelsche oranje-mannen lieten nu evenmin als vroeger, eene gelegenheid voorbijgaan om het iersche volk te beleedigen en te honen in zijne dierbaarste gevoelens en in zijn geloof. Bovendien was, gelijktijdig met de emancipatie, aan de talrijke klasse van zoogenaamde »40 schilling-vrijbezittersquot; het politieke kiesrecht onttrokken, en den census vervijfvoudigd.
Was het wonder dat Ierland door de bres, die O\'Connell gemaakt had, binnenrukte, met het doel om de nog ontbrekende rechten als zoovele vestingwerken in onophoudelijken strijd te veroveren, voet voor voet r Nooit had het volk, nooit hadden zijne leiders, nooit had in \'t bijzonder O\'Connell, nooit hadden zij ingestemd met de politieke regeling, die in \'t jaar 1800 onder het plegen van gruwelen en daden van geweld had plaats gegrepen. Wel is waar hadden bekwame staatslieden in hunne kabmetswijsheid gemeend, dat het werk van den grooten Pitt alle eeuwen zou trotseeren ; doch de iersche natie had in haar hart vastbesloten neen gezegd, en O\'Connell was haar tolk, om dat neen te doen hooren in alle talen der wereld.
Reeds had de heele wereld hem gehoord. Zijn roem had zich verspreid door alle beschaafde landen. Toen, na de emancipatie, de Belgen een koning kozen, verhieven zich verschillende stemmen voor O\'Connell. De mannen van vooruitgang en wettige vrijheid in alle landen vereerden hem met geestdrift. Ja,\' zelfs de oude haat tegen de Roomsch-katholieke Kerk verstomde op het gezicht der grootsche gestalte van den grooten volksman.
V.
O\'Connell\'s levensgeschiedenis in haar verband met de engelsche politiek, van de emancipatie tot de groote Repeal-beweging i), is de geschiedenis van Engeland zelf. Was hij tot nu toe slechts bekend en gehuldigd als volksredenaar en volksleider, van nu aan was hij een invloedrijk, en in sommige gevallen met zijne partijgenooten zelfs beslissend lid van het Parlement. Met verbazing aanschouwden de aanzienlijke engelsche heeren dien nederigen Katholiek en ierschen advokaat, en moesten erkennen, dat hij, wat algemeene en juridische vorming betrof, hun evenknie, op het gebied van politieke welsprekendheid hun meerdere was. Daar ons kort bestek evenwel niet toelaat, in bijzonderheden te treden omtrent den parlementairen strijd in Engeland, waar, na de emancipatie der Katholieken, onmiddelijk de groote kwestie der Parlementshervorming eene eerste plaats innam in de orde van den dag, zullen wij in groote trekken O\'Con\'iell\'s lotgevallen schetsen gedurende de nu volgende jaren, om bij zijne laatste politieke bemoeiingen en pogingen, en bij de laatste daden-zijns levens iets langer te kunnen stilstaan.
I) Repeal = herroeping. Wij behouden deze eng. benaming, om wille der eigenaardigheid en der kortheid.
8i
De emancipatie kwam den Katholieken nog duur genoeg ■ te staan. Zij, die hadden medegewerkt tot hare tot-stand-koming en zich dus daardoor reeds verdiensten hadden verworven voor hun land, stonden bloot aan allerlei straffen. De geestelijkheid werd gehoond in de personen hunner bisschoppen, die verbod ontvingen tegen het dragen van de titels hunner bisdommen. De katholieke Vereeniging werd onderdrukt, O\'Connell\'s verkiezing in Clare vernietigd. Al was dan ook de emancipatie op zichzelve een groote overwinning, toch was er nog brandstof genoeg om het smeulende vuur te onderhouden, en reden om de agitatie nog even wettelijk door te zetten. De onderdrukking der katholieke Vereeniging door de wet van 1829, had tot onmiddellijk gevolg, dat O\'Connell uitzag naar andere middelen, om de werkzaamheden der Vereeniging te kunnen voortzetten, voor zoover de wet dat nog toeliet. Met dit doel stichtte hij de vereeniging van »lef land\'s vrienden van alle confessiesquot; ; de naam kondigde aan, dat deze vereeniging zich niet zoozeer de bereiking van godsdienstige, dan wel van nationale oogmerken voorstelde. In een .oproeping der vereeniging, gericht aan het iersche volk, kwam o. a. het volgende voor :
»Ieren, gij hebt een langdurige en harde verdrukking doorleefd ; doch van uw lijden draagt gij zelf gedeeltelijk de schuld. Het wordt eindelijk tijd, dat gij u aaneensluit als broeders, en een einde maakt aan uwe verdeeldheden op politiek en aan uwe twisten op godsdienstig gebied. Laat dan uw ouden wrok en uwe nieuwe verdeeldheden van nu aan tot de vergetelheid behooren. Het uur is geslagen, waarop wij ons vereenigen moeten en onze krachten leeren kennen. Hebben wij niet allen één gemeenschappelijk streven ? Hebben wij niet allen evenveel belang bij den vrede, het geluk, de vrijheid van ons volk? Welnu! om die wel daden te verkrijgen moet onze wetgeving onafhankelijk we zen; wij moeten m. a. w..eene eigene wetgeving hebben Willen we tot dat doel geraken, willen we de keten breken,
82
ons door Engeland aangelegd, dan moeten we eerst en vooral onze wederzijdsche beleedigingen en onbillijkheden vergeten. Wij willen met Engeland verbonden blijven, alleen door de banden van deelneming en liefde en door de gouden boeien der kroon ; dan zullen wij in vredestijd zijn beste vrienden, in oorlogsgevaren zijn trouwste helpers zijn. Ieren, Katholieken of Protestanten, Presbyterianen of andersdenkenden, welke ook uwe godsdienstige overtuiging zij — de wet, volgens welke het iersche volk, dat toch in zielental een derde uitmaakt van geheel Groot-Britannië, slechts of niet eens voor een zesde deel vertegenwoordigd wordt in het Parlement, die wet is ons allen een slag in het aangezicht. Zoolang wij dulden, dat een buitenlandsche adel het ontwijde Ierland vertegenwoordigt, zijn wij allen, burgers van welken stand of welk geloof ook, slachtoffers eener zelfde onderdrukking. Overweegt dat onrecht in uwe harten, en bedenkt wel, dat gij slechts te willen hebt, om daarin verbetering te brengen.quot;
De nieuwe vereeniging met zulke verhevene doeleinden werd weldra door de Regeering opgeheven, en O\'Connell zelf, den ig4™ Januari 1831, in zijn eigen huis gevangen genomen, doch tegen borgstelling weder vrijgelaten. In April van \'t zelfde jaar evenwel had de ontbinding van het Parlement plaats, en het nieuwe was, in overeenstemming met de Regeering, van oordeel, dat er geen strafrechterlijke vervolging tegen hem mocht worden ingesteld, wijl de par-lementsakte, die aanleiding had gegeven tot O\'Connell\'s beschuldiging, door de ontbinding van dat Lichaam hivre geldigheid verloren had.
De miswas van \'t jaar \'31 bracht het arme iersche landvolk, zooals gewoonlijk, tot den uitersten graad van wanhoop. De protestantsche landsheeren waren onverbiddelijk met het invorderen der landrenten, de protestantsche geestelijken onbarmhartig met het invorderen hunner tienden. De boeren leden honger en sloegen over tot het plegen van gewelddaden. Eindelijk mocht het O\'Connell in het Parlement ge-
83
lukken, aan het iersche volk de groote verlichting te doen geworden, dat de tienden voortaan niet meer door de pachters, maar door de grondbezitters zouden worden uitgekeerd.
Reeds stond O\'Connell daar in \'t Parlement, omgeven van drie zoons, twee schoonzoons en p. m. vijftig iersche afgevaardigden, die dachten als hij. Zijne aanvallen waren voornamelijk gericht tegen het ministerie-Grey ; aan zijne ondersteuning ook had het ministerie-Melbourne zijne zes-jarenlange regeering te danken.
In \'t jaar 1834 kwam O\'Connell openlijk in het britsche Parlement met een uitdrukkelijk voorstel voor den dag tot herroeping der Unie van 1800. Deze daad was ongetwijfeld laakbaar ; het oogenblik was niet gunstig gekozen ; de poging was hopeloos, en in zooverre onverstandig. De raeening zijner tijdgenooten daaromtrent komt dan ook hierop neer, dat bij deze gelegenheid O\'Connell\'s vaste blik en oratorisch talent zich blijkbaar verloochenden. Overmacht en tijdsomstandigheden waren ten gunste der Regeering, zoodat het voorstel verworpen werd met de verpletterende meerderheid van 523 stemmen tegen 38.
Het jaar 1835 ging voorbij met verkiezingen enz., de jaren 1836 en \'37 met Parlementszittingen, vergaderingen en toebereidselen tot eene nieuwe organisatie. Koning Willem IV overleed in dit laatste jaar. Koningin Victoria besteeg den troon van Groot-Brittannië; en met den aanvang harer regeering herleefde O\'Connell\'s hoop, en verdubbelde hij zijne pogingen.
Toen zijn voorstel tot Repeal (herroeping) in het Parlement schipbreuk had geleden , grondvestte hij de zoogenaamde »Precttrsor-vereeniging\'\' die, zooals het woord zelf zegt, de voorloopster moest wezen van de eigenlijke Repeal-beweging. Hij wilde , om zoo te spreken, de engelsche Regeering de keuze laten, óf wel lerland\'s talrijke en rechtmatige aanspraken te bevredigen, óf wel mettertijd zelf in te willigen in de opheffing der Unie.
84
Een zware slag trof O\'Connell, in 1837, in zijn huiselijk geluk. Zijne trouwe gade, die 35 jaren lang, lief en leed met hem gedeeld had, ontviel hem door den dood. Hij zocht troost voor een tijdlang in de Cistercienser-abdij Mount Mel-lerey. Op 62jarigen leeftijd nog een krachtig grijsaard, mocht hij met voldoening in ernstige afzondering terugzien op zijn veelbewogen levensbaan, maar ook een blik werpen door de toekomst naar de naderende eeuwigheid. In plechtige processie ontvingen hem de vreedzame monniken aan de kloosterpoort, en toen men in het hooge koor verzameld was, stemde het heele klooster plechtig den lofzang Te Deum aan. Groote triomfen had O\'Connell gevierd in zijn leven, eerekransen waren hem met kwistige hand overal toegeworpen, men had hem met eerbewijzingen overladen, en toch had niets hem ooit zoo geroerd, niets zulk een diepen indruk gemaakt op zijn groote ziel, dan dat hartverheffend Te Deum in de eenzame abdij-kerk. Het was hem, als genoot hij hier een voorsmaak van het gevoel zijner ontvangst in de eeuwigheid, na een lang leven, doorworsteld in harden aardschen strijd.
Het jaar 1838 zag O\'Connell opnieuw in het Parlement; maar zijne hoop op wegruiming der iersche bezwaren, door tegemoetkoming van den kant der Regeering, zonk meer en meer. Hij stelde al zijne krachten in het werk, om het pre-cursorbond uit te breiden, in de vaste overtuiging dat het bewerken van de herroeping der Unie de laatste taak, de laatste strijd zijns levens zou wezen.
lerland\'s wenschen en grieven vatte hij samen in vier punten, die hij uiteenzette in een open brief van uit zijn landgoed te Darryname, nl. i0. Gemeente-hervorming, 2°. uitbreiding van het kiesrecht; 30. een rechtmatig aandeel in de Volksvertegenwoordiging, in verhouding met de getalsterkte der bevolking, en 40. ontheffing van den last van het onderhouden der protestantsche Staatskerk. Zouden deze wenschen niet in vervulling gaan, dan, verklaarde hij, zou hij de nog overblijvende jaren zijns levens wijden aan de herroeping der Unie.
85
Inderdaad! men moet het laatste greintje yan natuurlijk rechtsgevoel verloren hebben, om in ernst te durven loochenen, dat de behandeling, die Ierland nu nog, ook na de verschillende concessies sedert den amerikaanschen onafhankelijkheidsoorlog gedaan, van Engeland te verduren heeft, onrechtvaardig is in zeer vele opzichtén. Met volle recht kon O\'Connell beweren, dat in Engeland en Schotland reeds lang eene hervorming der Gemeente-wetgeving in liberalen zin had plaats gehad, doch dat men die weldaad aan het »Zuster-eilandquot;, hardnekkig bleef weigeren. Met volle recht kon hij op de schreeuwende onrechtvaardigheid, die er plaats had bij de verkiezingen, wijzen, daar het actieve politieke kiesrecht in Ierland op heel andere wetten en veel hoogeren census berustte dan in Engeland en Schotland. Met volle recht kon hij doen uitkomen, dat Ierland, hetzij men tot maatstaf nam de getalsterkte der bevolking, hetzij de som der belasting, hetzij beide te zamen, in geen geval op evenredige wijze in het Parlement vertegenwoordigd was. Neemt men daarbij den gewetenloozen dwang, waarmede een arm ellendig volk de penning, in het zweet zijns aanschijns verdiend, wordt afgeperst tot voeding en onderhoud eener kerk, waaraan het niet gelooft, terwijl het de bedienaren der Kerk, aan welke het met gloeiend hart verknocht is,\'ziet bedelen om hun levensbrood ; voegt men daarbij het drukkend stelsel der engelsche grondbezitters, die het innen hunner pachtsommen toevertrouwen aan winzuchtige, meêdogenlooze, gewetenlooze agenten; en denkt men daarbij aan de hulpelooze afhankelijkheid waarin de groote massa der iersche pachters verkeert ten opzichte van de nakomelingen hunner engelsche veroveraars ; — dan behoeft men zich waarlijk niet te verwonderen, dat zulk een volk, zelf gebrek lijdend aan het noodigste levensonderhoud, niet tot rust kan komen, doch in zijn ellendigen toestand maar al te dikwijls overslaat tot vertwijfeling.
In deze omstandigheden dan, stichtte O\'Connell den 151160 April 1840 de laatste der talrijke vereenigingen, die hij in
86
het leven heeft geroepen, namelijk de Repeal-Association, ver-eeniging die tot doel had ; herroeping der anglo-iersche Unie. Hij had dit gedaan na rijp overleg en omzichtige voorbereiding, en na zijne plannen breedvoerig te hebben ontvouwd en blootgelegd aan den beroemden aartsbisschop van Tuam, Dr. Mac Hale.
De vergaderingen der nieuwe Vereeniging werden gehouden in de Koornbeurs te Dublin. Hoe gespannen de houding was van Ierland, blijkt uit de beweegreden, die O\'Connell zelf aangaf voor het kiezen van dit lokaal. De vereeniging moest beschermd worden tegen de voorgenomen aanvallen en baldadigheden van de studenten van \'t Trinity-college, de en-gelsch-protestantsche landsuniversiteit. Nu was men er zeker van, in de nabijheid der Koornbeurs steeds een vrij groot aantal zakkendragers te vinden, wien een wenk voldoende was, om de jongeheeren in onaangename kennismaking te stellen met de nabijzijnde rivier. — Het wekt inderdaad verbazing, een man van 65 jaren nog als een jongeling te zien strijden met de opgezweepte hartstochten van geheel een volk, dat volk te zien beheerschen en leiden met onverstoorbare kalmte. Daartoe wordt een stoutmoedigheid vereischt, die grenst aan vermetelheid, in dit oogenblik te grooter nog, daar O\'Connell, trots de somwijlen stormachtige opgewektheid van zijn iersch patriotisme, zeer wel inzag, dat hij nu meer dan ooit te doen zoude hebben met alle weerstands-middelen, die Groot-Britannië\'s Staatsmacht bij mogelijkheid slechts in \'t werk kon stellen. Bij zijn volstreden strijd voorde gelijkstelling der Katholieken, had hij de partij van den vooruitgang en der vrijheid in Engeland zelf aan zijne zijde ; bij deze onderneming evenwel had hij alle partijen in Engeland tegen. Want zij waren thans, evenals in 1800, diep doordrongen van de overtuiging, dat de nauwste politieke vereeniging met Ierland eene levensvoorwaarde is voor Groot-Britannië\'s macht en grootheid.
De omstandigheden, waaronder de nieuwe beweging werd
87
op touw gezet, hadden eveneens weinig bemoedigends. Wel was het volk zeer ontevreden en verbitterd in den hoogsten graad, maar geene organisatie hield stand; elke pas gevormde vereeniging stortte weldra in duigen. Het eenige, dat O\'Connell doen kon en doen moest, was, van de meet af beginnen.
Wat hem in \'t jaar 1823 was voorgekomen, gebeurde hem ook nu weer. Bij de eerste vergadering nl. moest hij nagenoeg een uur over den bepaalden tijd wachten, eer er een handvol volks bijeen was. Doch hier was meer in het spel dan onverschilligheid en onderlinge verdeeldheid. Had O\'Connell in zijne bemoeiingen, hoe vurig en vaderlandslievend ook, nooit de grenzen der wettigheid overschreden, op dit oogenblik vertoonden zich in het land reeds de onrustbarende sporen eener toenemende neiging, van een veldwinnend streven, om door daden van geweld en het vergieten van bloed het onrecht te keeren. Dat was de kiem, waaruit zich naderhand het voor Ierland zoo diep noodlottig fenianisme ontwikkelde.
Doch O\'Connell was er de man niet naar om zich door moeielijkheden en tegenstrevingen te laten afschrikken. Zijn gevorderde leeftijd belette hem niet, met jeugdigen moed de borst te bieden aan wat men het noodlot noemt. Zijne eerste, schaarsbezochte en dus onbeduidende Repeal-verga-dering opende hij met eene plechtigheid, als hadde hij duizenden belangstellenden tot zijn gehoor. Het gevolg hiervan was, dat hij binnen weinige jaren weder, in letterlijken zin, spreken kon voor eene vereeniging van honderdduizenden. Wel een bewijs, dat zijn naam en persoon nog altijd dien overweldigenden, betooverenden indruk op de lersche volksmassa uitoefenden. Hij stond daar nog als een oude reus vol kracht en leven.
De toestand, waarin Engeland verkeerde, scheen gunstig voor het door hem gekozen oogenblik. Het was verdeeld in eigen boezem; de chartisten-beweging hield gedurig de be-
zorgdheid der Regeering gaande. Dat juist is de straf voor het aan Ierland gepleegde onrecht, dat Engeland\'s inwendige verdeeldheid en eigene zwakheid steeds eene opwekkende hoop en een zoete troost is voor het groene Erin.
O\'Connell had in de laatste jaren een onwaardeerbaren bondgenoot gekregen in den voor \'t zielenheil blakenden Franciscaner-monnik, Pater Matthew. Deze man had in het leven geroepen en uitgebreid het Matigheidsgenootschap, wiens leden zich van alle geestrijk vocht moesten onthouden. Wat men daarvan ook moge gezegd hebben, zeker is het, dat dit genootschap, deze beweging een zegen was voor Ierland. Millioenen Ieren legden in Matthew\'s handen plechtig de gelofte van onthouding af, en hielden ze ook. Het is klaar als de dag, dat die verbetering van zedelijke toestanden buitengewone gevolgen moest hebben ten gunste van O Con-nell\'s politieke onderneming. Want onthield P. Matthew zich ook van alle zinspeling op- of medewerking met O\'Connell\'s staatkundig drijven, niettemin voleindigde hij O\'Connell\'s staatkundig opvoedingswerk. Hij leverde hem duizenden mannen met helder hoofd, rustigen polsslag, gezonde spieren, krachtig en duurzaam gestel. Hij gaf aan de verbaasde wereld het schouwspel te zien, dat in het zoo roofzuchtig en onmatig gescholden Ierland nog onmetelijke volksvergaderingen konden gehouden worden, zonder dat er een geval voorkwam van dronkenschap en zonder dat er kon geklaagd worden over de geringste rustverstoring of twist. Dat geleek schier een wonder; en dat wonder had de katholieke Kerk gewrocht.
De jaren 1840 tot \'43 wijdde O\'Connell uitsluitend, en in rusteloozen arbeid, aan de voltooiing en uitbreiding zijner Repeal-Vereeniging. Toen in \'t jaar 1841 Sir Robert Peel weder zitting nam in \'t ministerie, scheen de groote volksleider zijne werkzaamheden nog te willen verdubbelen. Doch reeds in \'t najaar van 1840 had de beweging zulke ontzaglijke verhoudingen aangenomen, dat op eene meeting te Corck
89
duizenden en duizenden belangstellenden verzameld waren. De uitgelaten menigte wilde haren «bevrijderquot; de paarden van den wagen spannen. En toen al zijne tegenkantingen niet baatten, riep hij op tragisch-komischen toon de golvende menschenmassa toe ; »Neen, neen, neen! Nooit zullen men-schen den dienst van paarden verrichten! Raakt het getuig niet aan! Ik doe wat ik kan om uwe positie te veredelen, en met mijn wil zult gij u zelf niet vernederen!quot; Eenigen tijd nadien trof hij te Limerick reeds eene menigte van p. m. 100,000 menschen aan; een latere meeting te Kilkenny telde er ongeveer 200,000, van welke, op zijn minst genomen, 20.000 te paard waren gekomen. Het gebeurde niet zelden, dat O\'Connell tien tot twaalf zulke reuzenvergaderingen hield in ééne maand, in de meest van elkander gelegen deelen van het land, en dan onmiddellijk, zonder eenige rust te nemen, vertrok naar Londen, ■ om er deel te nemen aan de Parle-mentszittingen, alsof er niets met hem had plaats gehad.
Wanneer ergens onlusten dreigden uit te breken of uitgebroken waren, verscheen O\'Connell zelf of zijn trouwe, onscheidbare medestrijder Tom Steele, met een witte vaan met groene randen, waarop stond geschreven: »Wie ooit een misdaad pleegt, versterkt de macht des vijands;quot; en bij de aankomst van den bode des vredes bedaarden onverwijld de stormen der hartstochten. Het zou O\'Connell in dezen tijd geen moeite gekost hebben, zich tot koning of president te laten uitroepen; en Engeland zou zijn heerschappij niet hebben kunnen hernemen, dan door plassen van burgerbloed.
Doch O\'Connell had in al zijn streven geen persoonlijke bedoelingen. Trotsch was hij, zeker, op de gehoorzaamheid en bereidwilligheid van zijn volk, trotsch ook op dat verhevene schouwspel, éénig in de geschiedenis der wereld, dat hij en zijn volk het verwonderd en bewonderend Europa te zien gaven. Maar afwijken, slechts een haarbreed, van den weg des vredes, dien hij had ingeslagen, dat nooit! Hij koesterde de bedriegelijke hoop, langs dien weg Groot-Brittannië\'s tegenstand te breken.
9°
Het voorstel over de iersche kwestie kwam, om dezen tijdr te Londen wederom in behandeling, en werd wederom verworpen. Met recht sprak O\'Connell zijn tegenstanders toe :
»Gij weigert mijn vaderland gelijk kiesrecht met Engeland. »Op welken grond steunt die weigering? Wat is de reden dier ongelijke behandeling? Enkel en alleen — lerland\'s armoede. Ziet aan, hoe konsekwent gij blijft in uwe redeneeringen. Hoe trad men tegen mij op, toen ik de Unie beschuldigde, van Ierland te hebben gedompeld in armoede ? Met eene menigte beweringen en berekeningen, om te willen doen gelooven, dat er in Ierland geen algemeene armoede bestond, dat ik alles overdreef, dat de Unie alleen zegen en welstand over Ierland had uitgestort. Toen dus voerde men lerland\'s welstand aan als eene reden, om het geene legislatieve onafhankelijkheid te geven, —■ nu moet zijne armoede tot voorwendsel dienen, om het \'t gelijkè kiesrecht te onthouden.quot;
Doch ook van andere zijden stond O\'Connell bloot aan de aanvallen zijner vijanden. Hij, de groote volksman, die meermalen de schoonste aanbiedingen van openbare ambten had afgewezendie langzamerhand zich ontdaan had van zijne winstgevende praktijk als advokaat, om zich geheel en al te wijden aan dé zaak zijns vaderlands ; die de voor een politiek karakter zoo noodzakelijke voorwaarde, financieele onafhankelijkheid, in de hoogste mate bezat, — die man werd openlijk beschuldigd, »de bijdragen der Vereenigingquot;, de offers der iersche armoede, »voor persoonlijke doeleinden te gebruikenquot;, m. a. w. in zijn eigen zak te steken. En zelfs waren er engelsche Katholieken, die toch ook hunne bevrijding aan hem te danken hadden, en niettemin laaghartig instemden met dien laster. Wij zullen die verdachtmakingen niet weêr-leggen. O\'Connell\'s vijanden hebben zelfs van dat middel om afbreuk te doen aan zijn grootheid afgezien. In hoeverre die laster grond had, kan men opmaken uit het feit, dat hij, bij zijn dood, nauwelijks genoeg naliet, om de zijnen een.
91
knap bestaan te verzekeren; en toch was hij als schatrijk man met een schitterend inkomen het politieke leven ingetreden.
In de wisselende kansen van den strijd, verloor hij in\'t jaar 1841 zijn mandaat voor Dublin, maar werd kort daarna verkozen tot Lord Mayor óf Opperburgemeester dezer hoofdstad (ion Nov, i84t); hij was de eerste Katholiek sedert de emancipatie, en dus sedert de Hervorming, die deze hoogste waardigheid van zijn Vaderland bekleedde ; en de eerste rechtsspraak, die hij deed, was een oordeel ten gunste van den dienaar eens Katholieken priesters tegen zijn heer.
In deze ambtswaardigheid, schreef hij ook het aan koningin Victoria opgedragen werk : tgt;Gedenkschrift over Ierland.quot; In korte trekken teekent hij daarin de geschiedenis van Ierland en het iersche volk, waardoor als in vlammens.chrift het wraakroepend onrecht speelt, waaraan zevenhonderd jaren lang zijn vaderland ten prooi was. Bij deze schets sluiten zich aan uitvoerige bemerkingen, bewijzen en ophelderingen, klaarblijkelijk geschreven met het doel, om Engeland\'s gruwelijke dwingelandij te schilderen, uitsluitend door bewijsstukken uit engelsche bronnen geput. Jammer, dat die verzameling van authentieke bescheiden slechts doorgezet is tot de helft der XVII\'1quot; eeuw. Zijn veelbewogen leven en aanhoudende ambtsbezigheden lieten den agitator geen rust en geen tijd om zijn werk te voltooien. Bij deze gelegenheid dient ook vermeld te worden, dat wij van O\'Connell\'s hand drie theologische Verhandelingen hebben, van welke de beroemde pater Ventura, die O\'Connell\'s lijkrede hield te Rome, uitdrukkelijk getuigt, dat zij »den geleerdsten Theoloog eer zouden aandoenquot;. De eerste verhandeling heeft tot onderwerp het dogma der Eucharistie, dat uiteengezet wordt »met de grondige kennis van een zeer bekwaam theoloog en met de zalving van een heiligequot; ; de beide andere, in den vorm van brieven, zijn weerschriften tegen de leer en de hoofden der engelsche Methodisten.
92
In het begin des jaars 1843 kondigde O\'Connell plechtig af, dat dit jaar zou wezen het »Repeal-jaarquot;, het groote jaar der herstelling van het iersche Parlement. Heeft de anders zoo omzichtige man ooit een onvoorzichtigheid begaan, dan is het nu; men moet deze afkondiging veeleer toeschrijven aan te zeer opgewekten en niet te weêrhouden hartstocht. Want wie zich zelf kent en beheerscht, vergeet nooit of nimmer, dat hij geen enkel uur der toekomst het zijne kan noemen ; wie waarheid wil, kondigt den zijnen niets aan, van welks vervulling hij niet zeker is. De neiging tot voorzeggen in zake van politiek is een teeken van weinig politieke kennis. Zoo was ook O\'Connell\'s zelfoverschatting de voorbode van zijn val. De waarheid moet gezegd, ook daar waar zij een smet werpt op den anders zoo grooten held.
De Repeal-Vereeniging was verspreid over het geheele land, en telde hare leden bij millioenen. Zij waren verdeeld in drie klassen; leden, aanhangers, en vrijwilligers. De aanhangers betaalden 30 shilling, en bekwamen een kleine kaart als bewijs van hun deelneming. De leden betaalden jaarlijks een pond sterling. De kaart als vrijwilliger kon alleen hij bekomen, die 10 pond stortte. Op die kaart stond naast verschillende emblemen het volgende te lezen:
»Ierland beslaat 32,201 (engelsche) geografische mijlen; het is 4649 mijlen grooter dan Portugal, 4473 mijlen grooter dan Beieren en Saksen te zamen, 409 mijlen grooter dan Napels en Sicilië, 1285 mijlen grooter dan Hannover, den Kerkelijken Staat en Toskane, 6909 mijlen grooter dan Denemarken, het groothertogdom en het keurvorstendom Hessen te zamen, 5565 mijlen grooter dan Zwitserland en Griekenland, 13,065 mijlen grooter dan Holland en België; in bevolking overtreft het 18, in uitgestrektheid 15 europeesche Staten, en toch heeft het geen Parlement!quot; — Op de andere zijde stond: »Ierland heeft 8,7 50,090 inwoners, een jaarlijksch inkomen van 5,000,000 pond sterling, een jaarlijkschen uitvoer van produkten ter waarde van 18,000,000 pond, zendt jaarlijks, na betaling van
93
Regeerings- en bestuurskosten, 2,500,000 pond naar Engelandv betaalt jaarlijks aan buitenlandsche grondheeren 5,000,000 pond, schonk in den laatsten grooten oorlog twee derden aan Officieren en manschappen in Engelschen dienst, zoowel ter zee als te land, benevens den opperbevelhebber (Wellington was geboren Ier), heeft eene krijgshaftige bevolking van twee millioen mannen, — en heeft toch geen Parlement!quot;
Niemand zal vorderen, dat we de verschillende vergaderingen van het »Repeal-jaar\'\' of O\'Connell\'s redevoeringen afzonderlijk nagaan. Dat verhaal, of liever die opsomming, zou onvermijdelijk leiden tot eentonigheid en langdradigheid. Zooveel is zeker, dat de Repeal zoo machtig gewerkt had op geheel Europa, dat aller oogen met koortsachtige spanning gericht waren op het \'groene Erin, en op O\'Connell, die de held van den dag geworden was.
Middelerwijl liet de engelsche Regeering niet na, zich strijdvaardig te maken tot de behandeling der kwestie, die O\'Connell zoo dreigend en overmoedig had aangekondigd. Zij van haar kant was besloten, even krachtig tegen te zijn, als O\'Connell voor zou wezen. In Mei 1843 werd Sir Robert Peel in \'t Parlement geïnterpelleerd, of en, zoo ja, met welke middelen, de Regeering de Repeal-beweging zou tegengaan. Peel verklaarde, dat zij moest onderdrukt worden, hoe en met welke opoffering ook. O\'Connell liet zich evenwel geen vrees aanjagen; hij geloofde niet aan de vastberadenheid en de macht zijns vijands, want hij antwoordde met toenemende stoutmoedigheid en stijgende verbittering.
De twee meest bekende reuzenmeetings, die zeer zeker bijzondere vermelding verdienen, waren die te Tara, eene plaats uit lerland\'s oude geschiedenis beroemd en elk iersch harte dierbaar en heilig, en die te Mullaghmast, een oord van treurige herinnering uit den bloedigen strijd met Engeland.
De vergadering te Tara had plaats op Maria-Hemelvaarts-dag 1843. De Times van Londen gaf het getal der daaraan deelnemenden op als beloopende één millioen. Die plaats
94
ligt op een afstand van slechts 50 engelsche mijlen van Dublin, en kon derhalve met alle soort van rijtuigen worden bereikt; van Dublin alleen waren er 1400. Van het vroege morgenuur af tot den middag werden onophoudelijk heilige missen gelezen ; na twaalf uur, werd er eene korte predikatie gehouden over de matigheid en het onthouden van sterken drank; en daarna ontving de »Bevrijderquot; den zegen, temidden van duizenden en duizenden, die hem vereerden als een vader, hem liefhadden als een vriend. Toen hij de tribune besteeg, was hij omstuwd van twee bisschoppen, drie gene-raal-vicarissen en dertig priesters. Doch op dezen glorievollen dag vielen er ook heftige en onvoorzichtige woorden, die naderhand voor het gerecht niet zouden vergeten worden.
In den loop van dit jaar, waren er voor de Repeal-ver-eeniging ingekomen niet minder dan 500,000 gld. ; van Maart tot Augustus werden- niet minder dan 30 »reuzenvergaderin-genquot; gehouden.
Het scheen dat O\'Connell\'s hoop op overwinning met den dag toenam. Hij ging zoover, dat hij voorstelde, een »gerechts-hof der driehonderdquot; op te richten, hetwelk «eenmaal bestaande, gemakkelijk in een iersch Parlement kon worden veranderd.quot; En toen de engelsche Regeeringsmannen verklaarden, liever den burgeroorlog te wagen, dan toe te geven in de oplossing der Unie, antwoordde O\'Connell daarop met de bewering, dat Engeland\'s koningin, die hij met ridderlijke, schier overdreven loyauteit vereerde, ook zonder toestemming van haar Parlement, krachtens hare eigene monarchische macht, het iersche Parlement kon herstellen, daar het Parlement van 1800, vooral in dien tijd, de bevoegdheid miste van de hem door \'t volk gegeven rechten af te staan.
Het lijdt geen twijfel, dat deze opvatting O\'Connell gebracht heeft op het spoor der politieke dwaling. Hij schatte de zedelijke en stoffelijke macht van Groot-Britannië te laag. Zeker, hij mocht trotsch gaan op den invloed, dien hij uitoefende ; trotsch, in het bewustzijn, dat nooit een generaal meer
95
onvoorwaardelijk gehoorzaamd werd, dan hij door het iersche volk ; doch hij had niet over het hoofd moeten zien, voor de dagen van zware beproeving, het onstandvastige, het ontvlambare, doch ook het spoedig terneêrgeslagene van het iersche volkskarakter.
Bij het spreken over de macht der engelsche koningin, verloor de anders zoo kalme en scherpzinnige rechtsgeleerde twee zaken uit het oog, nl. : het wezen van het constitutioneele staatsrecht, en het wezen der engelsche wetgeving in \'t bijzonder.
Europa en Amerika deden, in dezen tijd, al wat mogelijk was, om O\'Connell\'s zoo vrije hoofd te omsluieren met eene menigte lauwerkransen. Getrouw aan zijne echt vrijzinnige grondbeginselen, weerde hij er vele af. Hij wilde geen de minste gemeenschap hebben met Ledru-Rollin of zijne aanhangers in Frankrijk; repeal-gelden, hem toegezonden uit Amerikaansche slavenstaten, zond hij onaangeroerd terug, opdat de vloek van dat geld niet kleven zoude op zijne reine en onbesmette zaak. De Czaar aller Russen verzocht een eigenhandig geschreven briefje van den ierschen Volksman, en deze weigerde aan den keizer aller Russen wat hij »als huldeblijkquot; gaarne gaf aan den koning van Beieren. In één woord, een tijdlang hield de geniale grijsaard de wereld vervuld met zijn naam, die van Noord tot Zuid, van Oost tot West weergalmde met betooverenden klank. De geheele wereld zag op naar die groote verschijning, waarin alle eigenschappen van het iersche volk, fantasie en geslepenheid, geest en geloof, in hare volheid vertegenwoordigd waren. Al beschouwde dan O\'Connell den toestand der zaken niet meer in de naakte werkelijkheid, maar zag hij dien een weinig te rooskleurig in, dan kan men dat toeschrijven deels aan zijne zwakheid van te veel in te gaan op de algemeene loftuitingen, deels aan zijne hooge jaren, die het verval medebrachten zijner vroeger zoo onwrikbare geestkracht.
De Vergadering bij Mullaghmast had plaats in het begin
96
der mciand October 1843. Ook hier waren ongeveer een half millioen menschen vereenigd, en nog was geen spoor te bemerken van een dreigend onheil. Doch de engelsche Regeering had in het geheim hare maatregelen genomen, en op de wijze, waarop zij dat deed, rust ook ditmaal, althans een schijn van vermoeden, als ware haar een bloedige schermutseling niet onwelkom geweest.
Een nieuwe reuzenmeeting had O\'Connell uitgeschreven tegen Zondag, den 8sten October 1843, te Clontarf. Reeds stroomden honderdduizenden toe uit alle hemelstreken. De Regeering echter zweeg tot Zaterdag middag, 7den Oct. Toen verscheen plotseling de volgende
proclamatie;
Overwegende, dat Zondag, den 8sten October, eene meeting is aangekondigd te Clontarf of omstreken, onder voorwendsel van eene petitie in te dienen bij het Parlement tot herroeping der Unie tusschen Engeland en Ierland ;
overwegende, dat bekendmakingen en affiches in overvloed gedrukt en verspreid zijn geworden, om het volk aan te zetten, zich te paard en in militaire orde daarheen te begeven ; dat onder hetzelfde voorwendsel in verschillende oorden van Ierland reeds talrijke meetings hebben plaats gehad, waarop men door oproerige redevoeringen bij Harer Majesteits onderdanen ontevredenheid en afkeer verwekken wilde, en ze tot haat en verachting van Regeering en Wetgeving, zooals die wettig bestaan, trachtte\' te verleiden ; daar wijders, in vorige vergaderingen, die oproerige redevoeringen gehouden werden door personen, welke reeds hun voornemen hebben uitgesproken, ook op de meeting van Clontarf tegenwoordig te zijn en het woord te voeren ; en daar er te vreezen staat, dat de vergadering gehouden worde niet zoozeer met het doel, om wettelijk te beraadslagen over hunne rechten en privilegiën, maar om haat te wekken tegen de Regeering en de constitutioneeie Wetgeving des Koninkrijks, en de om-
97
verwerping der bestaande wetten te bewerken door vreesaan-j aging en bedreiging met physiek geweld ;
Zoo doen wij, Lordlieutenant, te weten, en bevelen, in naam van den geheimraad Harer Majesteit, en in de overtuiging, dat de voorgestelde meeting te Clontarf dienen moet ter begunstiging der plannen van oproermakers en tot storing van den openbaren vrede, — dat een ieder zich van genoemde meeting onthoude. Verder bemerken wij, dat, indien in weêr-wil van deze onze proclamatie, de vergadering toch zou plaats hebben, alle daaraan deelnemenden zullen vervolgd en gerechtelijk gestraft worden. Wij bevelen en gebieden aan alle overheidspersonen, wien de zorg voor den openbaren vrede is opgelegd, en allen, die daartoe kunnen medewerken, krachtig bij te dragen tot handhaving der wetten, genoemde meeting te verhinderen, uit een te drijven, te onderdrukken, en diegenen te vervolgen en gevangen te nemen, die aan onze oproeping geen gehoor geven.\'\'
De Regeering deed den grooten volksleider door deze proclamatie ongetwijfeld onrecht, daar zij hem beschuldigde van »vreesaanjaging en dreiging met geweld.quot; Zoo iets lag inderdaad niet in de bedoeling van den man, die niets wilde dan vreedzame, wettelijke agitatie, en die ook in het vervolg bewees, dat hij aan het plegen van geweld hoegenaamd niet gedacht had. Het dreigen met rechterlijke vervolging en straf, ingeval de vergadering zou plaats hebben tegen het verbod der Regeering in, bevestigde natuurlijk alle vredelievende en onpartijdige lieden in de hoop, dat daarvan geen sprake kon wezen, wanneer de hooge verordening onvoorwaardelijk werd nagekomen. En toch stond het vast bij de Regeering, tegen O\'Connell a tort et a travers eene beschuldiging in te stellen, en wel, dan eerst recht door te tasten, wanneer hij door te gehoorzamen zwakheid zou toonen.
Het was altoos een verstandig politiek beginsel van O\'Con-nel geweest, datgene zorgvuldig te vermijden wat zijn tegen- . stander ook maar eenigszins aangenaam kon wezen. Niet
7
98
zoodra had hij de proclamatie gelezen, of hij ijlde naar de zaal, waar het comité zitting hield en verklaarde, dat, al moest hij *le wettigheid der proclamatie bestrijden, en hare te late openbaarmaking diep betreuren, hij toch liever de meeting te Clontarf verdaagde, dan tot eenige daad van geweld aanleiding te geven; dat het- zijn plicht was, het volk te beschermen ; en dat hij daarom een waarschuwing had gericht tot het volk, om het zoo spoedig mogelijk te doen terugkeeren naar zijne woonplaats. Nog in den loop van denzelfden dag, zou hij die oproeping door koerieren naar alle steden en dorpen laten brengen , uit welke inwoners zouden kunnen komen, alsmede aan alle katholieke geestelijken. — Zoo geschiedde het; één uur nadien reeds verspreidden zich O\'Connell\'s ijlboden door het geheele land met de volgende aankondiging ;
igt;Loyale, nationale Repealvergadering!
Onderteekend door den Kanselier, den Heer Sugden, en anderen, is zooeven eene proclamatie verschenen, die van dubbelzinnigheden en onwaarheden aan elkaar hangt, die de helderste feiten in een verkeerd daglicht stelt, en tei} doel heeft, de tegen den Ssten dezer maand te Clontarf uitgeschreven l-.epealmeeting te verhinderen. De proclamatie is eerst Zaterdag, den yden, \'s namiddags, verschenen, zoodat het geheel en al onmogelijk is, haar door de post of langs een anderen weg ter kennis te brengen van hen, die aan de meeting willen deelnemen. Om nu te voorkomen, dat kwaad-gezinden, onder voorwendsel van gebruik te maken dezer proclamatie, de rust verstoren en gewelddaden plegen tegen burgers, die eene • wettelijke en vreedzame meeting bijwonen, verzoeken wij alle welgezinden, onmiddellijk na ontvangst dézer regelen naar huis terug te keeren, ten einde zich niet aan onaangenaamheden en mishandeling bloot te stellen, en deelen wij hun tegelijkertijd mede, dat wij, zonder nochtans de ongegronde proclamatie in de verste verte goed te keu-
99
ren, het voor wijs en voorzichtig houden, gezegde meeting af te zeggen, en te verklaren, dat zij niet zal plaats hebben.quot;
Deze uiterst rechtschapen en vredelievende handelwijze werd door de bevolking gebillijkt en aan het verzoek van den leider onmiddellijk voldaan; doch dat alles vermocht niets op \'t eenmaal door lt;de Regeering genomen besluit. Nog denzelfden avond waren een millioen menschen bekend met wat er was voorgevallen; een millioen menschen had ü\'Con-nell\'s bevel vernomen, maakte halt en keerde terug. Geen wanorde kwam er voor; geen droppel bloed werd er vergoten. Zelfs O\'Connell en zijne vrienden stonden verbaasd over . zulk eene, schier aan zwakheid grenzende, bereidwillige inschikkelijkheid, en dat voor eene verordening, die hij zelf als onwettig brandmerkte. Doch hij had ongetwijfeld gedaan, wat hij doen moest. Zijne honderdduizenden waren lang niet in staat, aan geoefende troepen het hoofd te bieden; en hij zelf had een botsing tusschen burgers en soldaten op verre na niet beoogd. Hield hij de vergadering toch, niettegenstaande het verbod, dan was bloedvergieten onvermijdelijk; zag hij er van af, dan ten minste was tiet mogelijk, dat de Regeering zich tevreden gesteld zou toonen; deed zij dat niet, dan was O\'Connell het offer, en voor zijn geliefd Erin offerde hij zich gaarne.
Doch de Regeering kende geene grootmoedigheid. Toen zij eenmaal overtuigd was, dat O\'Connell te zwak (?) was om een bloedigen strijd tegen haar te wagen, bleef zij bij haar besluit, aan zijne rustelooze bedrijvigheid een einde te maken. Plotseling vielen haar weder alle onvoorzichtige, scherpe woorden in, die hem op zijne talrijke vergaderingen in het vuur der rede waren ontvallen; plotseling zag ze in zijn drijven, dat zij maanden, ja jaren geduld had, het grootste gevaar voor het welzijn der monarchie. En zij besloot O\'Con-nell\'s politieken invloed te knakken en te vernietigen door een crimineel proces.
VI.
O\'Connell had een voorgevoel van wat er gebeuren zoude; zijne omgeving vond hem echter wat al te neêrslachtig. Bekend als hij was roet de felle verbittering zijner vijanden, verwachtte hij tegen zijn persoon eene beschuldiging van hoogverraad, en zeide eens tot zijn lievelingszoon en trouwen medestander John: »Ik geloof, dat eene tweejarige gevangenisstraf mij niet doodelijk zou wezen; doch ik moest gedurig beweging en dagelijks een bad kunnen nemen.quot; Men ziet genoegzaam hieruit, hoe de aan een vrij leven en rusteloozen arbeid gewone man, voor de mogelijkheid alleen, dat hem die twee konden worden ontnomen, terugschrikte.
Zaterdag, den i4dl!n Oktober 1843, kreeg O\'Connell officieel bericht, dat de Regeering hem en zijne voornaamste aanhangers voor het gerecht daagde om de volgende punten van beschuldiging:
i0. Oproerige, onwettige samenzwering met anderen, om ontevredenheid en afkeer te wekken in de harten der onderdanen van Hare Majesteit, en ze aan te sporen tot haat en verachting van de Regeering.
20. Tezamenroeping van groote volksmenigten, om door vreesaanjaging en het toonen van physieke macht en geweld
101
veranderingen te doen brengen in de Wetgeving des Konink-rijks.
3°. Poging tot het aankweeken van ijverzucht en afkeer onder de verschillende standen van H. M.\'s onderdanen.
4°. Poging, om verschillende onderdanen van H. M., o. a. land- en zeesoldaten, aan te zetten tot ongehoorzaamheid.
5°. Inbreuk op de rechtmatig verkregene rechten van verschillende onderdanen van H. M.
6«. Poging tot het wekken van wantrouwen tegen de gerechtshoven.
7°. Aanmatiging van de voorrechten der Kroon door het oprichten van eigen gerechtshoven.
8°. Publiceering van oproerige redevoeringen en vlugschriften met hetzelfde doel.
9°. Geldinzamelingen met hetzelfde doel.
io0. Houden van meetings, samengesteld uit kwaadgezinde personen.
ii». Verleiden van anderen tot deelneming aan dergelijke, wederrechtelijke, oproerige meetings.
12°. Verspreiden van oproerige libellen tegen de wetgeving en de Regeering des Koninkrijks, »en nog andere misdaden, welke de Generaal-Staatsadvocaat zelf opsommen zal.quot;
Beschuldiging van hoogverraad was er dus niet. Er was alleen vervolging ingesteld tegen wat de beschaving van den nieuweren tijd «verstoring van openbare rust en ordequot; noemt; doch met verschillende nevenzaken en verzwarende omstandigheden, te verklaren uit de eigenaardigheid der engelsche wetgeving, en waarvan eenige, b. v. nos 2 en 7, onzes inziens, het hoogverraad zeer nabij komen.
Den i^60 Oktober verscheen O\'Connell voor den rechter Burton, ten einde, door het stellen van borgtocht, de inhechtenisneming te ontgaan ; hetgeen zonder meer werd aangenomen. Het is immers algemeen aangenomen op het vasteland van Europa, dat men mannen, die voor het oog der geheele wereld hunne rol spelen, en voor wie het minste ge-
I02
vaar van ontvluchten niet voorhanden is, wegens, naar het heet, te vreezen «geheime verstandhouding (collusion), evenals gewone misdadigers naar de gevangenis sleept, voordat een vonnis over hen is uitgesproken. Bijzonder in de landen, die den franschen code pénal aangenomen of nageaapt hebben, is het feitelijk den procureur-generaal mogelijk gemaakt, langs den weg van preventieve gevangenschap, zijne wraakzucht te koelen of zijnen hartstocht bot te vieren aan politieke of andere tegenstanders.
Bij zijn verschijnen voor den rechter, zag O\'Connell er bleek en. ternedergeslagen uit. De deelneming, welke hij ondervond van den kant der bevolking, die hem overal met luide toejuichingen begroette, kon hem, die de verhoudingen zoo door en door kende, het feit niet doen vergeten, dat hij zou terechtstaan voor eene bank van gezworenen,- wier oordeel onvermijdelijk zou wezen: eene veroordeeling.
Thuis gekomen, richtte hij de volgende proclamatie tot zijn volk :
Merrion Square, 14 October 1S43.
Waarde medeburgers,
Hiermede kondig ik u aan, dat ik heden borgtocht gesteld heb, om mij in de eerste zitting van het hof van assises tegenover eene aanklacht van samenzwering en van andere misdaden te rechtvaardigen. Ik vermaan het volk tot rust en orde: elke poging om die te storen is heilloos en misdadig. Daarom, waarde medeburgers, luistert naar mij, laat u nimmer verleiden tot storing van den openbaren vrede, tot schending en overtreding der wetten, of tot wanordelijkheden. De minste stoornis in de openbare orde door u teweeggebracht, zou onze zoo schoone zaak, die „toch eens. zegevieren moet, te gronde kunnen richten. Indien gij in de tegenwoordige crisis mijn raad volgt en u lijdzaam, ordelijk en rustig wilt gedragen, dan durf ik u de verzekering geven, dat de tijd niet ver meer af is, waarop onze vereerde Konin-
io3
gin het iersche Parlement in College-Green zal openen (?). Elke poging onzer vijanden, om de Repealbeweging tegen te gaan, heeft tot een tegenovergesteld resultaat geleid. Ook deze poging zal schipbreuk lijden, wanneer het volk haar niet in de hand werkt door handelingen, strijdende tegen de wet. Weest dus rustig, en de zege zal ons zijn 1
Daniel O\'Connell.quot;
En geheel het volk gehoorzaamde, zonder een enkele uitzondering, niettegenstaande de spanning, waarmede men de proces-verhandelingen te gemoet zag, op welke Europa en Amerika in letterlijken zin de blikken gevestigd hielden. Want het was klaar als de zon dat, zoo O\'Connell werd veroordeeld, zijne onderneming, de Repeal, voor goed te niet gedaan en begraven zou wezen; mocht evenwel het tegenovergestelde plaats hebben, dan zouden de gevolgen voor\' de innerlijke rust en uitwendige machtsvertooning der britsche monarchie niet te overzien zijn. Daarbij kwam, dat het toenmalig liberalisme met alle belangstelling O\'Connell\'s zaak ter harte nam, omdat liet zich geroepen achtte en gerechtigd tot »agiteerenquot; evenals de groote Ier dat gedaan had, al kon het zich niet beroepen op dezelfde gronden en niet bogen op dezelfde begaafdheid.
De laatste maanden van het jaar trok zich O\'Connell terug op zijn landgoed te Darrynanie, om in eenzame rust te leven voor zich zelf en tot herstel zijner geschokte gezondheid, en om kracht en troost te putten uit den godsdienst. Wanneer hij te Londen vertoefde of te Dublin, trachtte hij zoo dikwijls mogelijk in de naastbijgelegen kerk de H. Mis te hooren, maar werd daartoe dikwijls verhinderd door de tal-looze bezigheden, die zijne dagorde medebracht; hier echter, te Darryname, had hij zijn eigen huiskapelaan, zoodat er geen dag zonder geregelde godsdienstoefening voorbijging. De 68 jarige \\yas nog immer krachtig genoeg, om zich het genot der bergjacht, hoewel met vele vermoeienissen gepaard, niet
104
te ontzeggen; en zoo kwam hij, naar geest en lichaam ver-frischt en als \'t ware verjeugdigd, in de eerste dagen van Januari te Dublin terug.
Het begin van het proces was vastgesteld op Maandag, den i5en Januari 1844. Uit kortswijl noemde men het reeds bij voorbaat sgt;het reuzenproces,quot;\'niet zoozeer om den rang der aangeklaagde personen en het groote gewicht hunner zaak, dan wel met een ironischen blik op de lengte van de lijst der verschillende punten van beschuldiging, welke op zes perkamentrollen geschreven en 97 voet lang was.
Zaterdag, den 13^ januari, werd te Dublin in-de muziekbal eene vergadering gehouden, waaraan duizenden deelnamen ; zij had tot doel, protest aan te teekenen tegen de samenstelling van de lijst der gezworenen, waarop niet alleen geen enkel Katholiek, maar zelfs geen liberaal Protestant te vinden was. Ook nam O\'Connell deel aan de vergadering; wel stond men verwonderd over zijn goed uitzicht, doch meende in zijne taal dat tintelend vuur van weleer, dat blijde vooruitzicht op eene betere toekomst niet meer te lezen. Wel stond die man nog voor de menigte als een rots van graniet; maar zijn geest scheen geschokt en beangstigd. Zoo iemand, dan wist hij waarom.
De organen der rechtspleging hebben ten allen tijde met bijzonderen nadruk gewezen op hun beginsel, dat zij geen invloed hoegenaamd willen ondergaan van verschillende partijen, maar dat zij enkel en alleen handelen volgens de wet, met kalme en onpartijdige rechtvaardigheid. Zeer wel! in de erkenning en huldiging van dat beginsel ligt hun heilige plicht. Doch van den anderen kant is het ook een feit, een onweêrleg-baar feit, dat sedert eeuwen in alle landen van Europa elke partij-regeering, wanneer zij zich althans mocht verheugen in eenige duurzaamheid en bekwaamheid, er in geslaagd is, het gerecht vrij algemeen onder haren invloed te krijgen, en te doen zwenken naar hare politieke wenschen. De afschuwelijkste rol in dit soort spelen volstrekt niet de rechtsgeleerde rech-
ters der tribunalen, maar vooral de leden van de zoo hoog geprezen, en zoo zeer afkeurenswaardige bank der gezworenen. Oók O\'Connell\'s proces levert hiervan een bewijs.
Onder de regeering der maagdelijke, vrijzinnige en protes-tantsche koningin Elizabeth plachten de Engelschen te zeggen: »Een rechter is een dier, dat men koopt met een half dozijn hoenders.quot; Met welk recht de toenmalige inwoners van Groot-Britannië zoo spraken, dat laten we aan hen te beoordeelen over. Ook ligt het geenszins in onze bedoeling, zulk een oordeel te willen vellen over de rechters van O\'Connell\'s of onzen meer verlichten tijd. Toch staat het vast, dat onder de gezworenen menschen hebben gezeteld, die te oordeelen hadden over de hoogste aardsche goederen hunner medemenschen, als eer, vrijheid en leven, zonder -dat zij zelf ooit eenig begrip gehad hadden van wat er noodig is tot het beslissen eener zaak van zooveel gewicht; zonder lt;lat zij ooit een blik geworpen hadden in de rechtswetenschap, uit welke zij toch hun oordeel moeten putten en rechtvaardigen. Zoo lang de kwestie handelt over doodslag onder een troep beschonkenen, over brandstichting door een bedriege-lijk bankroetier, over publieken roof door een wanhopigen tuchthuisboef, is het van minder belang; zoodra er evenwel moet geoordeeld worden over gevallen, waarin regeerings-geweld als partij optreedt tegen justitie, dan neemt de zaak een heel ander uitzicht aan.
Niet lang voor het beginnen van O\'Connell\'s proces, n.1. in \'tjaar 1842, was een van moord beschuldigd iersch Katholiek, met name Hughes, bij gebrek aan het noodige aantal stemmen, door de gezworenen vrijgesproken; dezelfde vrijspraak volgde nogmaals op eene herhaling derzelfde misdaad. Voor de derde maal eindelijk moest hij wederom voor dezelfde misdaad te recht staan ; ditmaal evenwel vond men een middel, om alle Katholieken van de lijst der gezworenen te schrappen. En Hughes werd veroordeeld, en, schoon hij tot zijn laatsten ademtocht zijne onschuld staande hield, »op-
io6
gehangen aan den hals, tot hij dood was.quot; Wat er zij van schuld of onschuldj uit dit geval althans had de Engelsche Regeering haar voordeel getrokken.
O\'Connell\'s proces is daar om het te bewijzen.
Onder zekere gegevens, die de onpartijdigheid of bekwaamheid eener bank van gezworenen in twijfel doen trekken, laat het engelsche recht de benoeming toe van eene speciale jury uit mannen van de hoogere klassen. De sherif van het graafschap doet eene keuze uit de algemeene lijst der gezworenen; dè uitgekozen namen worden in eene bus gelegd, 48 er uit getrokken, en door het wederzijdsch uitoefenen van het recht van afwijzing tot 12 beperkt. Zulk eene speciale jury nu had te oordeelen over O\'Connell\'s en zijner medebeschuldigden schuld of onschuld. Daartegen valt niets te zeggen, daar het had plaats gehad naar de bestaande rechtsartikelen. Doch men hield voor de aangeklaagden en hunne verdedigers de door den sherif samengestelde lijst zorgvuldig verborgen, zoodat dezen zich eerst op den vooravond der procesbehandelingen overtuigen konden, dat van een getal van meer dan 700 namen meer dan 60 Katholieken geschrapt waren geworden. Wel werd er geprotesteerd tegen deze onbillijkheid, die naderhand ook in het Hoogerhuis ter sprake kwam ; doch zonder gevolg. Uit de «gezuiverdequot; lijst werden als naar gewoonte de 48 namen getrokken. Toch waren er onder die 48 nog ro Katholieken; de Regeering evenwel maakte gebruik van haar recht van uitsluiting of afwijzing, en schrapte ook deze 10. Zoo kwam men er toe, om, zonder nochtans formeel inbreuk te maken op de wet, eene jury samen te stellen, uitsluitend bestaande uit O\'Connell\'s godsdienstige en politieke tegenstanders. De openbare meening in Ierland, en gedeeltelijk ook in Engeland sprak zich dan ook uit in dezen zin, dat de geheele rechterlijke vervolging niets anders was dan eene gerechtelijke formaliteit, en dat de veroordeeling bij voorbaat reeds besloten was door de gezwore-\' nen, misschien zonder dat zij zelf zich daarvan juist bewust waren.
io7
Onder zulke vooruitzichten begonnen den i5lt;ïen Januari de tribunaalszittingen, die men met zulke koortsachtige spanning had tegemoet gezien.
Behalve Daniel O\'Connell stonden op de lijst der beschuldigden :
John O\'Connell, Daniel\'s derde zoon, toen 34 jaren oud, afgevaardigde in het Lagerhuis, en dapper helper zijns-vaders;
de priester Tyre 11 was overleden aan de gevolgen eener verkoudheid, die hij had opgeloopen bij het afzeggen der meeting van Clontarf, en dus door den dood bevrijd van het aanhooren eener pijnlijke veroordeeling ;
Pastoor Tierney, die onder de iersche geestelijkheid had uitgemunt door het werkzaam aandeel, dat hij genomen had aan de Repeal;
Ray, secretaris en penningmeester van de «loyale nationale Repeal-vereeniging,quot; oud-bierbrouwer, later advokaat;
Tom Steele, O\'Connell\'s onafscheidelijk medewerker, die in Ierland vooral arbeidde aan het behoud van den vrede, na in jongeren leeftijd geheel zijn vermogen ten koste gelegd te hebben aan de uitrusting en bemanning van een schip, dat in 1823 koers zette naar Spanje, om daar een inval der Franschen tegen te gaan. Het griefde Steele zeer, dat hij niet met O\'Connell, van het bègin af, op de lijst der beschuldigden stond. En toen. hij zich gedurende eene zitting onrustig en rumoerig gedroeg, dreigde hem de procureur-generaal dal; hij hem van de lijst zou doen schrappen, zoo hij zich niet stil hield. Die bedreiging had onmiddelijk hare uitwerking. Verder waren nog beschuldigd:
Barrett, Redacteur van de »Piloten,quot; protestant, doch niettemin O\'Connell\'s trouwe vriend; hij had reeds eene gevangenisstraf van één jaar ondergaan, omdat hij hardnekkig had geweigerd te bekennen, dat O\'Connell de schrijver was van een ingezonden stuk in zijn blad;
Duffy, Redacteur van het voornaamste iersche blad,
iö8
»de Natie,quot; een jonge man van ongeveer 30 jaren, dichter, rijk begaafd maar hartstochtelijk en opgewonden. En eindelijk
D r. Gray, Protestant, demokraat, arts, en sedert 1841 eigenaar van het »F ree mans Journal.quot;
Als O\'Connell koning van Ierland geweest was, had de plechtigheid, waarmede hij naar het gerechtshof begeleid werd, niet grootscher kunnen wezen. Eene statige rij van koetsen, aan Dublin\'s aanzienlijkste inwoners toebehoorende, vormde zijn stoet. Onder luide, jubelende heilwenschen van geheel de bevolking, zette zich de optocht in beweging, doch niet dan nadat de «Bevrijderquot; de H. Mis had bijgewoond. De Lord-Mayor der hoofdstad nam O\'Connell in zijn rijtuig en geleidde hem aan den arm naar zijne zitplaats. Dezelfde toejuichingen vielen de overige aangeklaagden ten deel.
De Staatsrechters waren vier in getal; Pennefather, geboren Ier, doch overgeloopen naar de engelsche partij der Tories; Burton, voor wien O\'Connell reeds den i4den October verschenen was, meer gematigd dan zijn eerstgenoemde collega; vervolgens Crampton, bekend door zijne buitengewone ingenomenheid met het matigheids-genootschap, welke ingenomenheid hem zelfs zoover gedreven had, dat hij den heelen inhoud van zijn welvoorzienen wijnkelder in een voorbijvlietende beek had laten stroomen ; en eindelijk P err in. Katholiek, afstammeling van eene fransche Hugenoten-familie, en, naar de partij die hij aanhing, een Whig. De voorzitter maakte er in den loop der verhandelingen volstrekt geen geheim uit, dat hij met hart en ziel aan de zijde der Regeering stond. Als officieren der Kroon verschenen, onder meerdere ondergeschikte ambtenaren, de Attor-ney-generaal Smith, en de Solicitor-generaal voor Ierland, W arren. De verdediging der aangeklaagden werd waargenomen door zestien aanzienlijke iersche advokaten, waaronder S h i e 1 op de eerste plaats. Nadat de verdediger van den reeds overleden aangeklaagde, Tyrell, kennis had ge-
log
geven van diens dood, dat shij reeds gedaagd was voor den Rechter der rechters, en niet meer stond onder de macht van dit hof,quot; ging de eerste dag van het proces voorbij met protesten van den kant der beschuldigden tegen de lijst van gezworenen, en met verwerping dier protesten van den kant des gerechtshofs. De eersten beweerden, dat er, \'t zij uit sluwheid of uit nalatigheid, minstens 59 namen van de lijst geschrapt waren, onder welke 27 Katholieken. Daarover bemerkt een engelsch geschiedschrijver, zeker een onpartijdig getuige, Macaulay: »Het staat vast, dat er 27 Katholieken van de lijst werden uitgesloten. Ik weet, dat alle formaliteiten der wet door de Regeering zijn in acht genomen, doch mijne groote grief tegen dit proces bestaat hierin, dat zij deze kwestie beschouwd en behandeld heeft louter en alleen uit een formeel juristisch oogpunt. Het is een grondbeginsel van het engelsche recht, dat een vreemdeling geoordeeld moet worden voor de eene helft door engelsche gezworenen, voor de andere door gezworenen uit zijn eigen land. Hadde er in O\'Connell\'s plaats een ander vreemdeling gestaan, dan zou men ongetwijfeld dat beginsel hebben toegepast. Wij zijn immer bereid, wanneer dat ons dienstig is tot ons doel, de Katholieken van Ierland te beschouwen als vreemdelingen (»vaderlandloozenquot;); doch feitelijk weigeren wij hun het eerste privilegie, het eerste recht,, dat\' de vreemdeling bij ons geniet.quot;
Den volgenden dag, i6en der maand^ werd eindelijk de speciaal-jury definitief gevormd en beëedigd, de acte van beschuldiging voorgelezen, en begon de procureur-generaal Smith zijne pleitrede. Hij ging O\'Connell\'s bemoeiingen na van af \'tjaar 1829, en al de pogingen, die hij in het werk gesteld had tot het vormen en in stand houden van vereeni-gingen; en trachtte breedvoerig het «staatsgevaarlijkequot; te bewijzen en de hoogverraderlijke natuur der Repealbeweging. Twee volle dagen nam het voordragen van die doorwerkte en over \'t algemeen kalme en onhartstochtelijke rede in be-
110
slag. De volgende zittingen van den iSde\'i tot den 24sten Januari waren gewijd aan het verhoor, der getuigen.
Van de aangeklaagden waren O\'Connell, Gray, Ray en Steele beschuldigd wegens gehouden redevoeringen te Mul-laghmast, Tara enz., dezelfden en voorts John O\'Connell en Barrett wegens naar het heette oproerige tafelredevoeringen, allen echter wegens hun lidmaatschap van en deelneming aan de Repeal-vereeniging. Verreweg het grootste gedeelte handelde over algemeen bekende feiten, en het getuigenverhoor was den tijd niet waard, die er aan besteed werd. De hoofdgetuigen overigens waren stenografen, die op bevel des ministers de woorden der aangeklaagden hadden bijeengezameld, agenten van politie en berichtgevers van nieuwsbladen ; bovendien waren de beweringen, waarop de aanklacht steunde, somtijds zeer uiteenloopend. Het openlijk verhoor kon deswegen van niet veel beteekenis wezen.
Den 22sten verliet O\'Connell met eenige andere aangeklaagden onder het getuigenverhoor de zaal, ten\'einde de wekelijksche vergadering der Repeal-vereeniging bij te wonen; de voorzitter verklaarde, dat hij niets had tegen de verwijdering voor korten tijd, mits men zich hield in de nabijheid van het gerechtshof. Toen hij evenwel vernam, waar zij zich bevonden, dreigde hij, bij geval van langere afwezigheid, met strenger maatregelen; en spoedig daarna nam O\'Connell weder zijne plaats in.
Nadat de overeenstemming der regeeringsgetuigen was geconstateerd, en de wettigheid der aanklacht erkend, kwamen in de zitting van den 27sten Januari de verdedigers aan het woord. In eene schitterende en meesterlijke redevoering verdedigde Shiel zijn cliënt, John O\'Connell; in één punt echter sprak deze zich kloekmoedig en openlijk uit tegen zijn schran-deren verdediger. Shiel had namelijk gezegd, dat het een uitvoerbaar en gelukkig denkbeeld was, in plaats van het Rijksparlement te verdeelen in een engelsch en een iersch, de zittingen van het ééne parlement afwisselend te houden
Ill
te Londen en te Dublin. Daartegen verklaarde JohnO\'Con-nell, dat hij niet behoorde tot diegenen, die gediend waren met zulke hulpmiddelen en uitvluchten; dat hij niet wist of hij door zijn woorden vooroordeelen tegen zich verwekte bij de gezworenen, maar dat hij en de zijnen immer en onwrikbaar zouden volharden bij hunne meening. dat het lerland\'s onvervreemdbaar recht was, eene eigene en voor het land geëigende wetgeving te bezitten.
Daarna kwamen de verdedigers der andere aangeklaagden aan de beurt. De rede van Mr. Fitz-Gibbon ten gunste van Dr. Gray lokte een uitdaging tot\' duel uit van den kant des procureurs-generaal, dien hij herhaaldelijk had aangevallen; het gerechtshof mocht er evenwel in slagen, den voorgenomen tweestrijd te verijdelen. Een diepen indruk maakte de redevoering van den advokaat Whiteside, uitgever der »Natie,quot; \'L orgaan van »Jong-Ierland,quot; ten gunste van Duffij; eene redevoering, die tintelde van vuur en geestdrift voor Ierland.
Daniel O\'Connell had zijne eigene verdediging op zich genomen; hij kwam .aan het woord den 5de[1 Februari. Lang reeds voor de opening der zitting vulde eene onafzienlijke menschenmassa de straten, pm het onmogelijke te beproeven van met duizenden de gerechtszaal binnen te dringen; zelfs eene groote menigte aanzienlijke dames had een plaats zien machtig te worden in de onmiddelijke nabijheid der rechtbank.
Om\' 10 uur begon Daniel O\'Connell zijne verdedigings- \' rede. Wij rekenen het ons ten plicht, het voornaamste daaruit mede te deelen, wegens de kalme vastberadenheid, die er, voor het oogenblik zoo geschikt, in doorstraalt. Zeker, voor deze bank van gezworenen was alle moeite, die tot ont-schuldiging of verdediging werd aangewend, vergeefsch; van haar immers viel niets te hopen. Doch wanneer iets in staat was den toestand der aangeklaagden te schetsen en te doen waardeeren, dan was dat niet de taal van den jeugdigen stoutmoedigen John O\'Connell, dan waren dat niet de gloei-
ende uitvallen van den geestdriftigen Whiteside, doch dan was dat alleen de kalme verantwoording van den valsch beschuldigde, in het volle bewustzijn zijner onschuld uitgesproken, niet zoozeer tot de twaalf gezworen protestanten, die vóór hem zaten, dan wel tot geheel het volk en tot de geschiedenis, die oordeelen zouden over de wettigheid zijner onwettig gescholden handelwijze. In hoofdzaak kwam O\'Con-nell\'s pleitrede op het volgende neêr:
»Mijnheeren! ik verzoek uwe geduldige oplettendheid bij het aanhooren mijner rede, in welke ik u zoo kort mogelijk, in mijn eenvoudig proza, de redenen zal uiteenzetten, waarom ik met recht een gunstig oordeel van u verwacht. Ik verlang dat oordeel zonder geringschatting en zonder vleierij; — ik zal mij niet wenden tot uwe hartstochten en gevoelens, maar hoop, U in alle kalmte te kunnen bewijzen, dat ik het verwachten kan, volgens het gezonde verstand, naar alle recht en zonder ostentatie van gevoel. \'Dat zijn de grondvesten, waarop ik bouw; dat de reden, waarom ik niet vergeefs een rechtmatig oordeel van u durf afwachten. Na zoovele verdedigingsreden, nadat zich eene zoo hooge welsprekendheid voor u heeft ten toon gespreid, past het mij nauwelijks meer, uwe oplettendheid te vorderen voor mij. Ik zal ook niet trachten, die welsprekendheid na te volgen, doch hoop u door onweerlegbare feiten te overtuigen, dat ik geen enkele wet heb overtreden, doch dat de wensch, mijn vaderland te dienen, het eenig richtsnoer is geweest mijner handelingen. Heeren Gezworenen! ik sta hier niet voor u als mijn eigen cliënt; mijn cliënt is heel Ierland. Ik sta hier als advokaat der iersche natie, als verdediger harer rechten, als verdediger der vrijheden en privilegiën van mijn volk. Het is mijn eenige, vurige wensch, dat de zaak van dat volk, waarvoor ik werkte, niet bevlekt worde of hare werking verlamd door gebrek aan krachtdadig optreden. Ik ben een repealer, dat beken ik. Ik weet, dat mijne inzichten rein, dat mijne plannen redelijk waren, dat het doel, waarnaar ik
ii3
streef verheven en onschatbaar is; dat doel is ; de oplossing der Unie.
Ik geef toe, dat ik het niet bereiken kan. De Unie werd den ierschen volke opgedrongen met de grofste onrechtvaardigheid , zooals nooit Regeering eene begaan heeft. Nijd tegen de iersche welvaart was de drijfveer, die dat onheil gebracht heeft over ons. Ik sta niet hier, om iets te ontkennen van wat ik gezegd of gedaan heb; ik ben bereid, alle mijne beweringen voor dit gerechtshof te staven, zonder nochtans in te staan voor al datgene wat ploertige berichtgevers mij in den mond gelieven te leggen; bij het naschrijven van gesproken redevoeringen is met den besten wil elk misverstand niet te vermijden.
Dergelijke berichten worden van nog meer verdachten aard, indien zij bewerkt zijn voor partij-bladen. Wel kunnen mij in het vuur des oogenbliks harde woorden ontvallen zijn tegen personen of zaken, — woorden, welke ik na rijpere overweging gaarne zou hebben teruggenomen ; doch wat den wezenlijken inhoud aangaat van alles, wat ik gezegd heb, daarvoor kom ik op ; wat mijne handelingen aangaat, ik was vrij daartoe, en ben bereid mij daaromtrent te verantwoorden. Alles, alles, wat ik deed, geschiedde tot vervulling van een plicht, die mij-heilig is, tot herstelling van het iersche parlement, tot welzijn der iersche natie ; want ik zag, dat die natie beroofd was van haar heilig recht. Hadde ik geen andere reden voor mijn verzet tegen de vereeniging der beide parlementen, dan zou ik er eene vinden in het tijdstip, waarop die vereeniging plaats greep; dat was een tijd van omwenteling. In die periode was schier elk europeesch land ontrukt aan de wettige heerschappij zijner vorsten ; de volkeren lagen vertrapt daarneder ; de vorsten waren verbannen, koninkrijken en staten ontworteld uit hunne natuurlijke geschiedkundige positie ; dat was een revolutionnaire tijd. Maar er verscheen een dag van vergelding, een dag van herstel — voor ieder land, ja; en ach ! alleen voor I«rland niet. Ierland is gebleven onder den
8
ii4
verderfelijken invloed van de omwenteling dier tijden ; en Gij, mannen der Jury, gij houdt vergaderingen in uwe loges, om te beletten, dat recht geschiede aan Ierland, zooals aan andere landen geschied is. Het is hier de plaats niet, om na te gaan op welke wijze gij in die loge gekomen zijt, noch om een heelmiddel te zoeken voor die ramp. Ik beweer niet, dat de procureur-generaal meer gedaan hebbe dan de wet hem veroorloofde, zonder dat het gerechtshof daarover controle kon houden. Is er onrecht geschied, dan ligt het heelmiddel op eene andere plaats, en daar zal het wel zijn dienst doen; hier sta ik evenwel, om mijne zaak voor u te bepleiten,-zonder bitse en zonder vleiende zinspeling op de samenstelling der jury, die over mij recht heeft te spreken. Daar heerscht tusschen u en mij een groot verschil van meening. Gij denkt heel anders over de Repeal dan ik; was dat het geval niet, dan zoudt gij heden daar niet zitten als gezworenen. Gij verschilt van mij in godsdienst; was dat niet, dan zoudt gij heden niet zitten op deze plaats ; was mijn geloof het Uwe, dan zou geen enkel uwer mijn rechter willen wezen. Doch ik ben niet alleen Katholiek, ik ben een Katholiek, die — laat ik het zeggen zonder trots, want het is een feit — met goed gevolg gestreden heeft tegen het protestantsche overwicht, welks verdedigers gij wellicht zijt, aan hetwelk gij althans niet vijandig zijt; een Katholiek, die gestreden heeft voor de gelijkheid in rechten, waarvan zoovele Uwer geloofsgenooten in Ierland tegenstanders waren. Ongetwijfeld strekt mij dat niet tot aanbeveling bij u, maar ook dat zal mij niet beletten, mijn plicht te doen. Ik bekommer mij niet om den uitslag van dit proces voor mij, of ik gevonnisd zal worden of niet. Ik ben trotsch op wat ik gedaan en uitgewerkt heb. Ik weet, Heeren Gezworenen, dat ik in uwe macht ben; doch gij hebt een eed gedaan op uwe eer en uwe rechtvaardigheid; op uwe eer\'ook en op uw rechtsgevoel beroep ik mij. Wat ik tot u te zeggen had, M. H., heb ik gezegd; ik ga thans over tot de beschouwing der zaak aelf.
quot;5
De aanklacht is zonderling, bevreemdend; misschien de zonderlingste, die ooit is ingebracht. Niet over een, twee of tien feiten hebt ge reeht te spreken, neen, gij hebt te oor-deelen over de geschiedenis van negen maanden. Eene verbazend uitgebreide stof ligt voor u, en ik daag het helderst verstand, dat ooit eene rechtbank of jury tot sieraad strekte, uit, om uit dien bajert het gewichtige en voorname te schiften van datgene, wat nutteloos en overbodig is, dat echter op uw oordeel over ons, aangeklaagden, een ongunstigen invloed mag uitoefenen. Uw geheugen kan u daarbij ontrouw worden; en, wat nog erger is. Gij vergeet de verontschuldigende, de verzachtende omstandigheden, om alleen datgene te onthouden, wat tegen ons pleit, en u met veel ophef is voorgedragen. Niet uit vijandschap of toorn, maar uit beginselen, die niet met de wetgeving in strijd zijn, kom ik op tegen deze aanklacht —• wegens de onmogelijkheid, voor welke jury ook, om zulk eene stof te overzien en te doorschouwen. Laat toe, dat ik be-proeve, of ik u daarin behulpzaam kan wezen, of het mij gelukken mag, het bevestigende en \'t ontkennende, wat niet is en wat is, in dat bonte mengsel van elkander te schiften..... De geheele kracht der beschuldiging rust op het
kabalistisch woord: »samenzwering.quot;
Wat is samenzwering ? — Sla ik een woordenboek open, dan lees ik: eene geheime dvèreenkomst tusschen verschillende personen tot het plegen eener misdaad. Dat is de redelijke definitie van het begrip. In den nieuweren tijd nochtans heeft de wet dat woord in bijzondere bescherming genomen, en volgens de thans aangenomen beteekenis, is samenzwering een geheim verbond tusschen verschillende personen, niet alleen tot het plegen eener misdaad, maar ook tot bereiking van een wettelijk doel door middelen, die den schijn kunnen hebben van wederrechtelijk te zijn. Zoo heeft men twee koorden op denzelfden boog. Welnu, in het onderhavige geval geeft zelfs de Regeering toe, dat er van geen geheim bond, van geen geheime overeenkomst om iets te doen of te laten sprake is.
116
Alles had plaats voor het oog der geheele wereld; deze «samenzweringquot; had volstrekt niets geheims. Een uitroeper ging rond, om allen uit te noodigen of als deelnemers of als getuigen tegenwoordig te zijn. Het valt dus niet moeielijk zich van de beschuldiging van samenzwering zuiver te was-schen. En wat voor bewijzen gaven dan de getuigen met betrekking tot de bijeenkomsten der samenzweerders? Dat zeker N. N. daar of daar eene vergadering had bijgewoond, dat mijnheer Barrett daar geweest, mijnheer Duffy eens of tweemaal gekomen, en ik zelf er bij tegenwoordig geweest was. En dat alles stond in de «geheimequot; nieuwsbladen dezer stad, die iedereen leest. Samenzwering! Waar, wanneer, hoe? In den winter of in den zomer? In de lente of in den herfst? Op een Zondag of op een werkdag ? Wie zette haar op touw ? Wie nam er deel aan ? Mijne Heeren, ik doe een beroep op uw gezond verstand. Stelt u in mijne plaats, en verbeeldt u te spreken voor eene katholieke jury, evenals ik nu voor u \' spreek. Ik wil het gevoel, dat zich. van u zou meester maken, geen verontwaardiging noemen; maar zoudt ge de schouders niet ophalen en glimlachen bij de gedachte, dat zulk eene jury u onder zulke omstandigheden schuldig zou kunnen oor-deelen aan samenzwering? De procureur-generaal heeft u gezegd, dat er eene samenzwering bestaat, dat er eene moet bestaan hebben. Ik breng hulde aan de scherpzinnigheid, aan het talent en den ijver, waarmede hij zijne zaak behandeld heeft, en elf, elf lange doodelijke uren daarmede heeft zoek gemaakt. Wat heeft hij u uiteengezet? In het begin zijner rede zeide hij, dat gij aan het einde het bewijs zoudt vinden van het bestaan eener samenzwering, en aan het einde verwees hij u naar het begin, waar dat bewijs zou geleverd zijn ... Ik herinner mij nog, dat na het proces van Hardy, die van hoogverraad beschuldigd was, zijne vrijspraak jaarlijks gevierd werd met een feestmaal, waarop de gezondheid gedronken werd van een der gezworenen. Een dezer laatsten die niet gewoon was in \'t publiek te spreken, zeide daarbij het volgende: «Mijnheer
quot;7
de voorzitter, Mijnheeren! Ik wil u zeggen, waarom ik den heer Hardy vrijsprak. De heer Licentiaat Scott had tot het opzeggen zijner rede van beschuldiging elf uren noodig, en tien dagen werden er verkwist met het verhoor der getuigen. Toen dacht ik bij mij zeiven; een man, om wiens schuld te bewijzen men zooveel tijd behoeft, kan onmogelijk schuldig wezen.quot; Dat is ook hier het geval met ons en met den procureur-generaal.
Wat gingen er niet, voordat het proces begon, geruchten door de stad van ijzingwekkende geheimen, die aan het licht zouden komen! En toen de procureur-generaal zijne voordracht ten einde had, hoorde men overal, in de gerechtszaal, in de clubs, in de straten der stad, dezelfde vragen: »Hoe, is dat alles ? Dat wisten we tevoren ook; en is dat eene samenzwering ?quot; — Ja, M. H. welke in den duisteren, geheimen nacht gesponnen, gruwelijke plannen zijn dan toch aan den dag gekomen? Wat is er geworden uit al »de gorgonen, hydra\'s, vreeselijke chimerenquot;, die men verwachtte ? Men heeft ze u niet getoond, omdat ze niet bestonden. En toch geldt het in dit proces niet alleen eene beschuldiging van samenzwering tegen ons ingebracht, maar het is een waar Staats-proces — een ministerieel proces, dat toonen moet, of dit ministerie met zijne verzoeningspolitiek, met zijne in de troonrede uitgesproken aankondiging van uitbreiding des kiesrechts in Ierland, op het kussen blijven, of plaats zal moeten maken voor de Whigs, die veel beloven en niets doen. Dat is eigenlijk de kwestie, die hare oplossing wacht. Zoo ziet gij, dat niemand meer doorslaande beweegredenen kon hebben om al onze geheime plannen en aanplakbiljetten te ontdekken, altijd zoo die bestaan hadden, dan de Staat zelf.
Hij had invloed genoeg, om trouwelooze deelnemers aan die »samenzweringquot; te bewegen tot verraad. Bovendien had hij het patronaat van post- en politiewezen, en kon dus licht berichtgevers en aanklagers vinden. En toch, in weerwil van dat alles, werd niets verraden, werd niets aangebracht. Waarom?
ii8
Om de doodeenvoudige reden, dat er niets aan te brengen, niets te verraden viel. Welnu, wanneer er niets nieuws te bewijzen of aan te toonen was, waarin bestaat dan het oude, wat ge meent bewezen te hebben ? Gij hebt eene menigte uittreksels uit nieuwsbladen aan elkaar geflanst. Welnu, ik vraag het, niet aan hen, die mijne gezindheid beter kennen, dan u dat mogelijk is, maar ik vraag u zelf, die mij vooral kent uit den laster mijner tegenstanders, — ik vraag het u: houdt gij mij voor zulk een waanzinnige of idioot, dat ik mij zou inlaten met eene samenzwering, en daardoor eene zaak in den grond richten, die mij dierbaar is, — zoo dierbaar, Mylords, dat ik om harentwil de benoeming tot Opper-kanselarij-directeur van Ierland heb van de hand gewezen? Neen, niemand, geen verstandig man kan aannemen, dat ik op dusdanige wijze eene zaak zou prijs geven, waaraan ik kracht en leven gewijd heb, en dat nü, aan den avond van dat leven, aan den rand der eeuwigheid, met het oog op den eeuwigen Rechter. Legt als iersche gentlemen de hand op \'t hart en antwoordt mij: houdt gij mij in staat tot zulk een gruwel, tot zulk een dwaasheid, tot zulk een waanzinnigheid ? Neen, neen 1 Uw vonnis kan mij in den kerker werpen, om het weinige wat er van \'t leven eens grijsaards nog overig is te verkorten, maar nimmer zal het mij het bewustzijn mijner onschuld ontrooven, noch de overtuiging, dat niemand ter wereld het «schuldigquot; over mij kan uitspreken zonder in zijn hart te voelen, dat hij een misdaad heeft begaan. Om te gelooven, dat ik schuldig ben, moet gij aannemen, dat ik een samenzweerder geweest ben zonder het zelf te weten; en inderdaad de procureur-generaal verlangt van u, dat gij dit geloovet. Volgens den technieken vorm der wet zou ik kunnen zeggen, dat ik ook in dit geval onschuldig zou wezen, daar er geen misdaad is zonder misdadig inzicht. Dat evenwel heb ik niet noodig ter verdediging in eene zaak, wier reinheid zich met zoo\'n onweêrstaanbare klaarheid aan het gewone menschenverstand voordoet. Ja, die »samenzwering
lig
bij de vleet?\' van den procureur-generaal is wezenlijk ku-rieus.
Mijnheeren! door de vorige redenaars is het reeds zoo nadrukkelijk gezegd, dat ik het niet meer behoefde te herhalen: het zou eens voor goed en altijd gedaan zijn met elke groote beweging, én de vorming van menschelijke instellingen eene onmogelijkheid worden, wanneer datgene eene samenzwering mocht heeten wat de procureur-generaal u als zoodanig toonde, doch waarvoor hij \'t bewijs schuldig bleef. Zouden ooit de slavenhandel en de slavernij der negers zijn afgeschaft, indien de door den tegenwoordigen procureur vastgestelde leer over de samenzwering kracht van wet hadde gehad ? Want nooit was er eene vreeselijker en hardnekkiger partij dan die der west-indiscbe planters; en waarachtig met geen zoete woorden, geurend van rozen- en lavendelwater, werd zij overwonnen, maar met woorden van staal, snijdend als zwaarden, verplettend als knodsen. Werd Wilberforce, wegens zijn bemoeiingen tegen den slavenhandel, wegens zijne daartegen uitgesproken redevoeringen en gehouden vergaderingen, voor de kingsbench aangeklaagd van samenzwering? God zij dank, die maatregel ging niet door, zonder dat ik er het mijne had toe bijgedragen. Ik vraag verder : wat zou er geworden zijn van de emancipatie der katholieken, wat van de hervorming des Parlements ? Hielden wij niet in \'t jaar 1829 onze graafschaps- en provincie-mee-tings, en vereenigden zich niet op den i3clen Januari van dat jaar alle katholieke parochiën in openbare vergaderingen? De toenmalige procureur-generaal, Willem Saurin, een groot rechtsgeleerde, minstens zoo kundig als de tegenwoordige, was een hevig en vurig tegenstander van katholicisme en emancipatie, doch zijne verbeelding was niet romantisch genoeg, om in de poging tot emancipatie der katholieken eene samenzwering te zien. En de hervorming van \'t Parlement --hebt gij nooit gehoord van Birmingham, nooit van die honderden vergaderingen, waaraan beroemde staatslieden van den Whig\'schen adel een krachtig deel namen, en hevige, gloeiende.
120
redevoeringen hielden ? Zou de hervorming tot stand gekomen zijn zonder die vergaderingen enjzonder de duizenden petities, die daar werden opgesteld ? En viel het ooit een procureur-generaal in Ierland in, dat eene samenzwering te noemen ? En zou ooit een engelsch gezworene zulk eene aanklacht hebben durven steunen ? Doch, die roem werd dezen procureur voorbehouden, eene leer uit te vinden, die geen zijner voorgangers heeft kunnen ontdekken. Op \'t oogenblik is er in Engeland eene ernstige kwestie aan de orde-, daar bestaat eene anti-Aoornzvef-liga, die tot doel heeft, den armen brood en arbeid te verschaffen. Ik wensch der Liga geluk, doch wil niet indringen in de kwestie, want wij hebben volop genoeg aan onze eigene aangelegenheden; doch wij weten, dat die Liga, evenals eertijds de anti-slavernij-vereeniging, binnen- en buitenslands geld heeft ingezameld voor haar doel, en dat zij eene taal voerde zoo stout en euvelmoedig, dat de geestelijke Fisher haar \'betichtte van »moord en brandstichting.quot; Daarvan heeft men ons toch nog niet beschuldigd. Doch ik vraag het u; wie zal de leden der Liga en hunne leiders durven dagen voor het gerecht, en ze beschuldigen van samenzwering? Zou deze jury, ingeval zij daartoe naar Engeland verlegd werd, het »schuldigquot; over die mannen durven uitspreken, die, zij \'t dan ook met ver gedreven hartstocht, het verheven en schoone doel vervolgen: den armen arbeid en brood, vreemd koorn in ruil voor inlandsche produkten te verschaffen? Neen, mijn-heeren, de Engelschen gaan zeker; de engel der gerechtigheid, die zweeft boven eene reine jury, zou een veroordeelend vonnis van hen afweren.
Men heeft beweerd, dat eene meeting wederrechtelijk werd alleen reeds door de uitgebreidheid van haar ledental. Die meening is mij de moeite eener wederlegging niet waard. Ver van mij, te willen ontkennen, dat die meetings hebben plaats gehad, dat zij bezocht werden ddor honderdduizenden; ik ga daar trotsch op. Doch ik vraag weder, M. H., ging er op één dier vergaderingen verloren of kwam er in gevaar het
121
leven van een mensch, man, vrouw of kind, of zelfs dat van een dier? Gij antwoordt éénstemmig; neen! Ontving iemand daarbij letsel, schade of wat meer? Neen! Werd er ooit eene vrouw, jong of oud beleedigd of onheusch behandeld? Gij antvvoordt: neen! Werd daarbij voor de_ waarde van een shilling aan eigendom ontvreemd of vernield? Neen. Ja, toch: een agent van politie heeft onder eede verklaard, dat in Tara het volk in zijne baldadigheid werkelijk zoover ging, dat het kraampje eener oude vrouw, handelende in pepernooten, bijna werd omgestooten. Is het nu niet zonderling, niet dwaas, te durven beweren, dat ik door die vergaderingen de woede des volks dermate had gaande gemaakt, dat het minste voldoende was om een opstand te verwekken, daar toch het volk zich zoo voorbeeldig, zoo voorkomend zelfs gedroeg, dat bij die gelegenheden nooit een ongeval voorkwam? Waarschijnlijk, M. H., zou het houden van zulke volksvergaderingen in geen enkel land met zulk eene orde mogelijk zijn; geen volk ter wereld zou zich zoo ordelijk, zoo rustig en vredelievend, en dat in massa\'s van vele duizenden, gedragen hebben, als het verarmde, vertrapte volk van Ierland, die »vuile en misdadige troep,quot; zooals de Times het noemt. Heeren der Jury, ook uw oordeel wacht dat volk af met rustige kalmte. Wel mag het dat oordeel afkeuren, zooals dat onder menschen pleegt te geschieden, wanneer een uitspraak des rechters tegen hun gevoelens en wenschen aandruischt; maar daar zal geene overtreding der wet plaats hebben, hoe uw vonnis ook luiden moge, wat ook het lot zij van den man, die nu tot u spreekt, en die zich beroemt, te zijn de leider van het iersche volk en zijn leermeester in het aanwenden van wettelijke, vreedzame en onvermoeide politieke pogingen. — Doch, talrijke vergaderingen leiden noodzakelijkerwijze tot vreesaanjaging, zegt men. Is dat waar, mijnheeren? Is dat waar? Waren dan niet alle overheidspersonen der distrikten, waar die vergaderingen werden gehouden, oog- en oorgetuigen ? En waarom werden zij niet, en de der Repeal zoo ongenegen vredesrechters, de geestelijken der
122
Hoogkerk, — waarom werden niet die bevreesde personen in pantalon of rok, uitgenoodigd, om getuigenis af te leggen van die zoo hoog opgegeven vreesaanjaging? Wel, omdat niemand en geen enkele op eed en geweten verklaren kon, de minste vreesaanjaging gemerkt te hebben. Dat gemis evenwel aan getuigen spreekt luider dan de schal der trompet. Waarom werden die vergaderingen niet verboden, indien ze den openbaren vrede in gevaar brachten ? Waarom werden wij niet gewaarschuwd, indien ze een oproerigen geest ademden? En eindelijk, toen ze, nadat men ze maanden lang zonder de minste aanmerking over hare wederrechtelijkheid had toegelaten, plotseling bij proclamatie verboden werden, hebben we toen niet onmiddellijk gehoorzaamd? En niettemin werden we gebrandmerkt als samenzweerders; als samenzweerders, wij, die, zelf gehoorzaam aan de wet, haar met alle kracht hielpen handhaven. Doch die vergaderingen waren niet tegen de wet; het waren rustige, vreedzame vergaderingen; zij hadden van oudsher recht van bestaan in deze Rijken, en beantwoordden volkomen aan het wettig doel, waarom ze gehouden werden, nl.: om te onderhandelen, en smeekschriften te richten tot Koningin en Parlement, ten einde langs wettigen weg opheffing van eene bestaande wet te verkrijgen. ...quot;
Na breedvoerige verklaring van dezen volzin, komt O\'Con-nell op de nieuwsbladen der Repeal. Hij betoogt, dat geen verstandhouding noch van zijn persoon noch van den kant der vereeniging, met die bladen is bewezen ; dat noch hij, noch de vereeniging een enkel ervan heeft opgericht, met geld gesteund, of in omloop gebracht. Mochten daarin, zooals men beweert, oproerige libellen verschenen zijn, dan was het zaak voor den procureur-generaal, om uitgever en eigenaar deswegen aan te klagen en te vervclgen. Doch, waaraan zouden zich dan die bladen hebben schuldig gemaakt ? Aan de openbaarmaking van eenige redevoeringen opstellen, die reeds lang zouden vergeten zijn, indien er thans niet zooveel ophef van gemaakt werd. Zoodoende geeft men
123
nieuwsbladen eene fictieve, onjuiste waarde, die zij zelden hebben. Men beschuldigt ze, het volk te hebben aangezet tot ontevredenheid, geweldpleging en opstand ; doch, waar dan hebben ze iets dergelijks voortgebracht ?quot; — Dan volgt de volgende zeer belangrijke plaats uit de rede ; »Ik behoor tot eene christelijke gezindheid, die — wat men ook van jesui-\'tisme zeggen moge — leert, dat geen doel hoe groot en gewichtig ook voor enkele personen, hoe groot en verheven ook voor Staat of Kerk, door middel eener misdaad mag bereikt, dat geen zonde om welk doel ook mag verontschuldigd of bemanteld worden. Mylords, de bladen hebben het rondgebazuind door de heele wereld, en was dat niet het geval, dan is het toch bekend, dat wellicht nooit een privaat man het vertrouwen des volks in zulk een hoogen graad bezat en nog bezit, als ik. Ik heb het vertrouwen van de Katholieke leeken in dit land, van alle standen, het vertrouwen der katholieke geestelijkheid, zoo der hooge als der lagere. Ik heb dat vertrouwen gewonnen door mijn onwrikbaar, oprecht vasthouden aan de door mij verkondigde grondbeginselen. Een Katholiek verdedigt zich hier voor eene protestantsche jury; ik durf zeggen, onder de oogen der vorsten en volken van de ge-heele wereld, en ik bid U, wel te bedenken, of gij een smet wilt werpen op al uwe landgenooten, waaronder vele hoogst aanzienlijke Protestanten, door het vellen van een vonnis, dat één oogenblik een donkeren twijfel zou werpen over de oprechtheid der leer van mijn heele leven, de eer en den roem van mijn bestaan, de heul en den troost mijner kwijnende jaren en mijne hoop op een hooger, plechtiger gerechtshof. Neen, gij kunt niet geloo-ven, dat ik uit lichtzinnigheid, in strijd inet het beginsel mijns ge-heelen levens, deel zou genomen hebben aan eene samenzwering, die onvereenigbaar is met geheel mijne loopbaan. Eenieder van U, Mijnheeren, herinnert zich nog wel de schrikwekkende arbeidersvereenigingen, die voor acht jaren hier, te Dublin, en elders in Ierland, zooveel opgang maakten. Welnu! men heeft beweerd, dat ik in staat ben, mijne beginselen op te offeren
124
aan de populariteit; doch wie durft dat volhouden ? Was mij toen de gelegenheid niet aangewezen om mij bemind, populair te maken? En toch verzette ik mij tegen die vereenigingen openlijk, met gevaar van mijn leven. Bij eene toenmalige vergadering in de Koomheurs had ik aan de hulp der politie mijne redding te danken uit de handen van de binnengedrongen verbondene arbeiders. Een andermaal heb ik eveneens openlijk mijne afkeuring uitgesproken tegen een verbond, er rusteloos tegen gearbeid, het volk er voor gewaarschuwd, zelfs de politie aangemaand het te onderdrukken. Dat pleit voor mij. Want, indien ik zelf deel uitmaakte eener samenzwering, of ten minste tot samenzweren geneigd was, lag het dan niet voorde hand, dat ik mij zou trachten te verzekeren van den bijstand van andere samenzweerders ? Ik oefende een grooten invloed uit, en het zou mij eene kleinigheid geweest zijn de verbondenen van Ierland onder mijne banier te scharen. Doch ik trad er tegen op ; het is bekend dat ik een afschuw heb van alle geheime genootschappen, hoe zij ook heeten mogen. Neemt dat in overweging, en vraagt het uw eigen geweten af, of men hem een vuigen huichelaar kan noemen, die uit liefde voor zijne princiepen, alle zich van zelf voordoende middelen, wier gebruik de reinheid zijner zaak zoude kunnen besmetten, ver van zich wierp, hoe nuttig die hem ook hadden kunnen wezen. Zoo ook heb ik, op gevaar af, mijne populariteit te verliezen, mij verklaard tegen het bestaande stelsel van armenwetten. Met den invloed, dien ik bezit, had ik in Ierland de armoede in het harnas kunnen jagen tegen den eigendom, en vorderen dat alle armen onderhouden zouden worden door de rijken. Doch ik zag het gevaar in, waarmede die maatregel den eigendom bedreigde, en, mijne populariteit prijsgevend, op de afkeuring van verschillende oprechte vrienden geen acht slaande, en den bitteren hoon van vele partijgangers trotseerend, vroeg ik raad aan mijn geweten, en vond mij verplicht, een plan te bestrijden, dat door zijn kostbaar mechanismus zeker meer leed voortbrengt dan het hulp
125
verschaft, en bovendien door zijne harde gevoelloosheid tegen den ierschen volksaard aandruischt. Toch is de maatregel in Ierland wet geworden, en sinds dien tijd heb ik geen tegenstand meer getoond. Ik verwijs u naar die periode mijns levens, in antwoord op de snoode beschuldiging, die men thans tegen mij inbrengt. En, om op een lateren tijd, meer bepaaldelijk op de Repeal-beweging te komen, hebt gij u slechts te herinneren, hoe mijn oordeel luidde over de Repeal-rede-voeringen van den zoon des amerikaanschen presidenten, en over de sympathie der Amerikanen voor onze zaak. Ik verklaarde den Amerikanen plechtig, dat het iersche volk van hen geen bijstand zou aannemen, waardoor ook maar de kleinste vlek kon geworpen worden op zijne trouw aan de monarchie dezer Rijken. Ook weet Gij hoe ik heb gesproken, over het slavenwezen in de Vereenigde Staten vóór zoowel als na de afschaffing daarvan.
Uit de Zuidelijke slavenhoudende Staten waren insgelijks groote sommen gelds ingekomen voor de Repeal; doch, liet ik me door \'t uitzicht op dien steun afhouden : de waarheid te zeggen over de slavenkwestie ? Hield ik op de slavenhouders en slavenhandelaars te brandmerken als Gods en der menschen vijanden, als boosdoeners en misdadigers ? o Mijn-heeren, indien ik in waarheid een huichelaar was, dan zou ik dien slavenhandelaars eenige zachte woorden van verzoening hebben toegezonden; doch mijn hart is en was altijd vervuld met liefde voor de vrijheid en voor den riiensch ; zij spreken grove onwaarheid, die beweren, dat ik ooit een huichelaar was. Gij hebt in de nieuwsbladen gelezen, M. H,, dat ons uit Frankrijk hulp is aangeboden; dat de democratische partij van Parijs, met Ledru-Rollin aan \'t hoofd, ons geld aanbood en ondersteuning. Die partij haat Engeland diep en doodelijk ; Ledru-Rollin is misschien de verpersoonlijking van dien woesten haat tegen Engeland, die, uit de herinnering aan den slag van Waterloo, gist in het hart van \'t fransche volk, en wellicht niet zonder grond. Welnu! nam
120
ik de hulp aan, door die partij ons geboden; gaf ik een gunstig antwoord op haar voorstel? Integendeel, ik sloeg een vasten toon aan, getuige mijner* zuivere trouw als onderdaan. Ik verwierp de ondersteuning der Franschen, met moed en verontwaardiging, en vermaande Ledru-Rollin, niet naar Ierland te komen. Handelt zoo een huichelaar?.... Evenmin heb ik mijn voordeel trachten te doen bij den tegenwoor-digen monarch van Frankrijk; hem heb ik zelfs den handschoen toegeworpen. De procureur-generaal heeft met veel spitsvondigheid meenen te bewijzen, dat wij handelden naaide plannen der »vereenigde Ierenquot; van het jaar 1797. Doch waar ligt ook maar de kleinste gelijkenis tusschen de verbondenen en de aanhangers der Repeal? De vereenigde Ieren rekenden op de hulp van Frankrijk, en hadden daar zelfs hunne agenten , terwijl wellicht fransche agenten Ierland doorkruisten. Hebben wij fransche hulp gewild, naar wapenen gezocht, naar omwenteling ? En wij zouden handelen volgens hunne plannen!!... Juist het tegendeel. Misschien zal men mij zeggen, dat ik het oog had op de herstelling van den ouden tak der Bourbons, op een koning Hendrik V ; het zou me \'leed doen, inderdaad, M. H., zoo ik met de Repeal moest wachten tot de troonsbestijging van Hendrik V. Ik maak er geen geheim uit, als mijne meening te verklaren, dat Europa niet eerder in volkomen rust zal geraken, dan wanneer de oude dynastie in Frankrijk zal hersteld wezen. Zoo ergens, dan heeft daar dat vorstenhuis recht op den troon. Maar neen! er bestaat geen beter recht dan dat onzer geëerbiedigde Koningin ! toch heeft er de hertog van Bordeaux een beter dan de tegenwoordige koning der Franschen. En .ook van hem heb ik allen bijstand van de hand gewezen ; wat meer is, ik slingerde den trots mijner verontwaardiging dien man in het aangezicht, die Frankrijks kinderen overgeeft aan het onderwijs van ongeloovige hoogleeraren. En zóo stond ik eveneens, M. H, g:j weet het, tegenover de chartisten in Engeland. Zij stonden gewapend.
127
in openlijken opstand, verzamelden zich met duizenden en tienduizenden in de fabrieksteden, verspreidden hunne leerstellingen, en wonnen in aantal; want daar ligt voor de armere volksklassen iets betooverends in de princiepen van het char-tisme. Zijn doel was ; schending van allen eigendom, agrarische wetten, communisme. De chartisten waren talrijk en boden mij hunne hulp aan. Wat ik deed ? Ik vloekte hunne leerstellingen, verdreef hen zelve uit Ierland ; en het iersche volk was den chartisten zoo vijandig gezind, dat dezen in Manchester een aantal Ieren uit wrok mishandelden. Nauwelijks was het ons bekend, dat een chartist de Repeal-vereeniging was binnengeslopen, of hij bekwam zijn geld terug, en zijn naam werd geschrapt van de lijst.
En meent gij nu, dat ik zoo zou gehandeld hebben, indien opruiing van het volk mijn doel was ? Stelt u voor een oogen-blik in mijne plaats. Goede God ! indien ge toch een ge-wapenden opstand, eene gewelddadige omwenteling in het schild voert, tracht ge u dan niet zooveel te versterken als mogelijk is, en allen tot u te trekken, die slechts het woord »wapens en geweldquot; in den mond hebben. Was dat mijne handelwijze tegenover de chartisten ? Of liet ik ze niet verjagen uit Dublin, uit Ierland ? Ik durf beweren, Mylords, dat, zonder mijne tegenwerking, het chartisme uit Engeland zou zijn overgewaaid naar Ierland, en zich over het heele land zou hebben uitgebreid. Ik bestreed het. God zij dank; en hoe ook het. einde moge wezen van dit proces, steeds zal het mij eene bron van vreugde zijn, te denken dat ik Ierland, zuiver bewaard heb van die smet.
Een tweede daadzaak, waarop ik uwe aandacht vestigen wil, is mijne nooit onderbroken, vaderlandslievende aanhankelijkheid aan mijne Koningin. Nooit of nimmer, en daartoe strekken mijne in de nieuwsbladen afgedrukte redevoeringen ten bewijs, nooit of nimmer heb ik haar naam anders uitgesproken dan met eérbied. Waar ik klagen moest over de Regeering, heb ik den naam der Koninklijke Vrouwe zorg-
128
vuldig gescheiden van dien harer ministers. Ik heb die heldere, wettige onderscheiding gemaakt bij elke gelegenheid, en heb daarom grond om mij te beklagen over den procureur-generaal, die mij het verwijt heeft gemaakt van gebrek aan loyauteit bij het aanhalen van woorden Harer Majesteit. Ik ben op een leeftijd gekomen, waarop ik door te pralen met loyauteit geen gunsten of gaven meer te hopen heb; doch er bevindt zich in deze gerechtszaal geen beambte of kandidaat, die hoopt op bevordering, en zich met meer vuur en geestdrift zou kunnen uitlaten over onze Koningin, dan ik dat overal en altijd gedaan heb. Het is een louter verzinsel, dat ik van de Koningin zou gezegd hebben : »Judith heeft ons op onbillijke wijze bedrogen ; zij heeft ons geen antwoord gelaten.quot; Ik verafschuw, haat en veracht den man, die zoo zou kunnen spreken van zijne Vorstin. Nooit heeft men mij beticht van onhoffelijkheid jegens het zwakke geslacht, dat zooveel bijdraagt tot ons geluk; en allerminst ben ik in staat, eene onhoffelijkheid te begaan jegens eene Vrouwe, die tegelijkertijd een sieraad van haar geslacht en onze geliefde heerscheres is.
Het is mijn plicht, U feiten voor te leggen, en ik zal U duidelijk doen zien en bewijzen, dat het engelsche Parlement van de vroegste tijden af Ierland geregeerd heeft met ijverzucht, eigenbaat en afgunst over zijne onafhankelijkheid. Eens heb ik het graafschap Clara vertegenwoordigd, dat 250,000 inwoners telt; ik heb de eer gehad, op te treden voor het graafschap Waterford met zijne 300,000 inwoners ; ik heb gesproken voor mijn geboorteland, het graafschap Kerry met 260,000 inwoners, voor Meath met 300,000, en nu sta ik als afgevaardigde van het graafschap Cork met eene bevolking van 750,000 zielen; bovendien heb ik tweemaal de eer gehad, te spreken voor Dublin en Kilkenny. Het is dus -mijn heilige plicht, als blijk mijner dankbaarheid, met al de kracht die in mij is, het geluk te bevorderen van diegenen, die mij zoovele bewijzen hebben gegeven van hun vereerend vertrou-
129
wen. Vooreerst dan zal ik u het onrecht toonen, waaraan dit land voortdurend heeft blootgestaan van den kant der en-gelsche Regeering; ik zal u dat bewijzen uit de werken van een der vernuftigste geschiedschrijvers van Frankrijk.quot; —
Toen las O\'Connell een uittreksel voor uit Thierry\'s werk, hierop in hoofdzaak neerkomende: Engeland heeft vijf eeuwen lang Ierland geregeerd met jaloezie over diens welvaart. De bodem van Ierland is vruchtbaar en de natuur heeft haar zegen rijkelijk daarover uitgespreid ; doch het lersche volk is een der ongelukkigste volkeren der aarde gebleven door de voortdurende onderdrukkingen en uitplunderingen van het zus-tereiland. De bewijzen daarvan trekt hij uit de geschriften en redevoeringen van Pitt, Bushe, Bolders en andere engel-sche autoriteiten. Dan gaat hij over tot de onafhankelijkheidsverklaring van Ierland, in\'t jaar 1782, en hare gevolgen, en bewijst uit schrijvers en redevoeringen van staatslieden en juristen, dat van jaar tot jaar het eiland verwonderlijk snel toenam in welvaart op elk gebied. Het kleine land met zijn vier of vijf millioen inwoners kende alle middelen der beschaving, van akkerbouw en handel, en wist die doelmatig te gebruiken; het bezat zijne degelijke en rechtmatige wetgeving; zijne inkomsten namen toe; handel en nijverheid bloeide. Zoo mocht het, zonder armoede en gebrek, zijn geluk genieten tot 1800, om in dat jaar door de acte der Unie des te sneller en dieper te zinken. Tegen het verdrag in werd het gedwongen zijn deel te dragen in de Staatsschuld van Engeland; het kon niet anders, of zijne belastingen stegen daardoor tot eene onbereikbare hoogte ; handel en nijverheid kwijnden; de grond verloor zijne waarde; alle winstgevende posten en eerambten werden bekleed door Engelschen. — Vervolgens las hij officiëele berichten omtrent de ellende en de vermindering der bevolking in het tijdsverloop van 1821—41, en sloot toen met de volgende woorden:
«Bestaan er dan geene hulpmiddelen ter verbetering van een zoo treurigen toestand ? Ongetwijfeld ja, die zijn er! En
9
13°
men zou ons vervolgen en veroordeelen, wanneer wij langs wettigen weg de welvaart van ons vaderland trachten te herstellen ? 1 Geen plekje in het land is meer dan 30 mijlen verwijderd van een haven. Doch, waarom is het land niet gelukkig r Las ik U zooeven niet van de buitengewone welvaart, die het gevolg was van de onafhankelijkheid onzer wetgeving ? Bewees ik het U niet uit de werken van mannen, die de hevigste tegenstanders waren dezer landen ? En toonde ik U niet den steeds toenemenden voorspoed onder ons eigen parlement ? Wat toen plaats had, kan nogmaals geschieden.
O, Mijnheeren, het is een strijd, om de armen te verlossen uit hunne armoede, om den lediggangers werk en brood te verschaffen, om de rijken te-houden bij ons door middel eener afwezigheidsbelasting, wanneer geen ander middel in staat is hen tot de vervulling te brengen van hunne plichten jegens het vaderland. Nu leg ik mijne zaak in uwe handen. Ik ontken nogmaals, ooit iets gedaan te hebben, wat strafbaar is, en werp den vloeknaam van samenzweerder verre van mij. Ik heb gehandeld in \'t openbaar, bij helder daglicht, onder \'t oog der overheidspersonen; niets is geheim gebleven of verborgen. Ik heb gestreden, om mijn vaderland een Parlement te geven. Anderen hebben gezegepraald vóór mij ; doch overwinnen of vallen — de strijd is roemvol, want het is een strijd, die aan het schoonste land der wereld de goederen en weldaden moet teruggeven, welke God en de natuur het hebben toegedeeld.quot; —
O\'Connell\'s rede bevredigde noch zijne hartstochtelijk opgewekte toehoorders, noch zijn licht ontvankelijk en met ongeduld wachtend volk. Ja, zelfs zijne laatste biograaf, de zachtmoedige en vrome »non van Kenmarequot;, M. F. Cusack, kon de bemerking niet weerhouden: »Zijne redevoering getuigde wel is waar van meer dan gewone vaardigheid, maar behoorde toch niet tot zijne bestgeslaagde.quot;
Nochtans heeft o. i. O\'Connell\'s redevoering eene groote en blijvende waaide, wijl zij niet is een advokaten-kunst-
i3i
werk , veel minder nog eene verzameling van rabulistische kunstgrepen, maar de ernstige verklaring van een eerlijk man en goed Christen, met het oog op de naderende eeuwigheid afgelegd. Openlijk treedt hij daarin op met de bekentenis der enkele, op zich zelf staande misslagen en overdrijvingen, die hij mocht begaan hebben ; met moeielijk onderdrukten weemoed straalt daarin het gevoel, het voorgevoel door van te worden veroordeeld in dit proces, en dus het einddoel van al zijn streven onvervuld te moeten zien. Doch die man voelt het en weet het, dat hij geen misdadiger is: hij voelt het en weet het, dat hij een volk, zoo rijk door God begaafd, opgevoerd heeft tot hooger bewustzijn, tot het kennen van levensverhoudingen, den mensch waardig ; hij weet, dat zijn werk op zedelijk gebied grootsch en duurzaam is ; hij vertrouwt wis en zeker, dat zijn streven, nu ontzenuwd, eens weder zal en moet worden hervat en doorgezet; en daarom eischt hij, niet zoozeer van de twaalf gezworenen, die vóór hem zitten, dan wel van de rechtbank der wereldgeschiedenis, de bevestiging der waarheid, dat hij geenszins is een vloekwaardig samenzweerder.
In het stellen van dien eisch althans is hem recht geschied. Want én Vatikaan én Loge stemmen hierin overeen : O\'Con-nell was een man, in den vollen, edelsten zin des woords.
Voor het verhoor der getuigen a décharge had men weinig tijd noodig. Het diende alleen om te bewijzen, dat er ook vroeger reeds vergaderingen waren gehouden, met het doel om de oplossing der Unie te verkrijgen, en dat men daarbij aan samenzwering niet gedacht had; dat ook de Kwakers hunne eigene scheidsgerechten hadden, zonder dat iemand daarin een aanmatiging van Souvereiniteitsrechten zag; en dat de aangeklaagden overal en altijd de bevolking vermaand hadden tot rust en orde, en tot vermijding van alles wat de openbare orde en rust zou kunnen storen.
In antwoord op deze laatste getuigenis a décharge sprak de officier der kroon deze merkwaardige woorden uit: »De
T32
aangeklaagden wilden geen stoornis brengen in den openbaren vrede; ik geloof dat gaarne, want zij hadden dien vrede noodig tot het doen gelukken hunner plannen.quot;
En hierin ligt de zuivere waarheid van het geheele proces. Wil men iemand veroordeelen, en bezit men daartoe de macht, dan is een voorwendsel van zelf gevonden; óf hij heeft de rust en orde gestoord, en dan is hij schuldig ; óf hij heeft
dat niet gedaan, en dan is hij schuldig, omdat hij die orde en rust noodig heeft tot welslagen zijner plannen.
Den 23sten dag van het proces hield de Rechter-voorzitter de slotrede (charge.) Zij was, zooals altijd, een voorbeeld van wat zij niet zijn moest, het tegendeel van onpartijdig, hetgeen toch haar eerste hoedanigheid behoorde te wezen. De opperrechter begon met de verklaring, dat hij onderhandeld had met zijne collega\'s, en dat hij zich verheugde in de volmaakte overeenstemming hunner gevoelens. Hij zette uiteen, dat de aangeklaagden, ten einde plichtig verklaard te worden aan samenzwering, overtuigd moesten wezen, dat ze zich verbonden hadden met anderen, hetzij tot het plegen van onwettige handelingen, hetzij tot het bereiken van wettige doeleinden door onwettige middelen; dat daarentegen noch verraad, noch geheime samenkomsten tot het begrip eener samenzwering, zooals de wet die opvat, gevorderd wordt; dat het evenmin noodig is, dat het doel der samenzwering in werkelijkheid bereikt zij. Vervolgens ging hij over tot het bespreken der politieke kwestie, en hier had O\'Connell\'s vroeger reeds gemelde Staatsrechtelijke dwaling voor hem een noodlottig gevolg. De Koningin heeft de Unie bezworen, zeide Penne-father; zoolang de acte der Unie bestaat, is zij gehouden, die te handhaven; noch uit vrijen wil, noch op verlangen van welke partij ook harer onderdanen, kan zij te Dublin een parlement oprichten zonder de toestemming der wetgevende Lichamen. De acte der Unie verklaart, dat Engeland en Ierland ten allen tijde één vereenigd koninkrijk vormen onder één vorst, en dat hunne parlementen in één enkel versmolten
i33
zijn; elke poging, om die vereeniging te breken zonder toestemming der wetgevende macht, welke haar tot stand bracht, is onwettig en misdadig; al wie H. M.\'s onderdanen aanzet en opruit tot eene dergelijke onderneming, of zich met dat doel tot de koningin der vereenigde landen als koningin van Ierland alleen wendt, is schuldig aan samenzwering; want eene verandering in den bestaanden toestand van zaken door de koningin alleen aangebracht, zonder bekrachtiging van \'t Parlement, is, volgens de wet, nul en van geener waarde. Daar is geen vredebreuk noodig, om eene vergadering te maken tot eene samenzwering; dat reeds wordt zij door haar onwettig doel. Laat het zijn, dat de samenroeping van honderdduizenden niet geschiedde, om den vrede te storen ; wanneer ze geschiedde enkel en alleen , om eene groote phy-sieke macht ten toon te spreiden en daardoor de macht van den Staat vrees aan te jagen, dan reeds werd én die vergadering daardoor onwettig, én zijn strafbaar allen, die deel er aan namen. Indien de acte der Unie van nul en geener waarde was, zooals O\'Connell beweerde, dan treft hetzelfde lot het Parlement, O\'Connell\'s plaats en stem daarin, alle besluiten er van, en alle rechten, die het den Ieren heeft toegestaan. — Daarna ging de redenaar over tot het breedvoerig verhaal van de geschiedenis der Repeal-be-weging, en trachtte aan te toonen, dat de door geheel Ierland ingezamelde ontzaglijke geldsommen, van welker gebruik niets bekend werd, en de toetreding van drievierden der iersche bevolking tot die vereeniging, eiken vriend der burgerlijke orde en der bestaande wetten met onrust vervullen moest; het volk dat de redevoeringen en artikelen in de dagbladen, en de verschillende oproepingen noodzakelijkerwijze moesten aanzetten tot ontevredenheid en opstand; dat O\'Connell wel is waar aangemaand had tot rust, maar dat hij dat alleen zou gedaan hebben tot op het oogenblik, waarop zijn plan rijp en hij voor de uitvoering gereed zou wezen. Eindelijk kwam hij op het aandeel, dat de verschillende aangeklaagden
134
elk voor zich aan de beweging gehad hadden, en helderde den gezworenen elk der punten op, die aan hunne beslissing werden voorgelegd.
Dat résumé stond, wat toon en inhoud aangaat, tamelijk gelijk met eene tot de gezworenen gerichte verklaring, dat zij zelf misdadigers zouden zijn, indien zij het wagen durfden, O\'Connell en zijne aanhangers vrij te spreken. De voorzitter ging zelfs zoover, dat hij de beschuldigden en hunne verdedigers herhaaldelijk de «tegenpartijquot; noemde.
Een verzoek, om de beraadslaging der gezworenen, wegens vermoeienis, tot den volgenden dag uit te stellen , werd verworpen met die meêdogenlooze hardheid, die aan de engelsche gerechtshoven zoo eigen is; en de hongerige mannen verlieten de zaal. Na eene beraadslaging van drie uren werd door den scheidsman der gezworenen aan de rechters gemeld, dat men nog niet ten einde was ; in zijn toon, houding en woorden was evenwel duidelijk het «schuldigquot; te lezen ; de rede des Opperrechters had overigens den aangeklaagden daaromtrent geen twijfel meer gelaten. Eerst om elf uur in den avond traden de gezworenen de gerechtszaal weder binnen ; hun oordeel luidde in \'t algemeen : «Schuldigquot;, met uitzondering van den priester Tierney, die in alle essentieele punten niet schuldig bevonden werd. Doch het oordeel bleek onvolledig te zijn, en zoo zagen zich de gezworenen genoodzaakt, zich nogmaals terug te trekken ter beraadslaging, die echter om middernacht wegens den Zondag moest worden afgebroken.
Het wezenlijke was evenwel gedaan, en de slotberaadslaging der gezworenen, den i2den Februari, leidde slechts tot een bekrachtiging van het uitgesproken Bschuldig.quot; Zonderling 1 de londensche Times van den i2dl;n dier maand gaf die uitspraak op hetzelfde oogenblik, waarop het vonnis te Dublin uitgesproken werd ; toch had men toen nog geen telegraaf ten dienste. Een stoomboot der Regeering had zich gehaast, het resultaat der Zaterdagszitting aan de angstig verbeidende
*35
wereld over te brengen. — Het was dan geschied : Ierland\'s grootste en trouwste zoon was van rechtswegen gebrandmerkt als samenzweerder.
Den nden Februari, dus reeds daags voor de beslissende einduitspraak, had O\'Connell een proclamatie gericht tot het iersche volk, waarin hij verzocht, zijnen vijanden het genot eener zegepraal niet te laten, en zich daarom te onthouden van elke rustverstoring ; tegelijkertijd verklaarde hij, dat hij alle geoorloofde rechtsmiddelen zou aanwenden om de uitspraak der gezworenen te doen vernietigen, en stelde met zeker vertrouwen de zegepraal van de zaak der Repeal in \'t verschiet.
Vervolgens reisde hij in allerijl naar Londen, om zijne plaats in te nemen in het Parlement, waar hij door geheel de vrijzinnige partij met uitbundige toejuichingen werd ontvangen. Terwijl het proces nog aanhangig was, had John Russell een voorstel ingediend in het Lagerhuis, dienende tot het instellen van een onderzoek in zake de iersche aangelegenheden. O\'Connell nam een levendig aandeel aan de debatten, die negen dagen duurden ; doch het voorstel werd verworpen met eene meerderheid van 99 stemmen. Men dient nooit uit het oog te verliezen, dat de verhandelingen over Ierland in het engelsche Parlement, bij verreweg de meeste engelsche staatslieden geenszins eene zaak van geweten en menschelijkheid is, doch eenvoudig eene partij-manoeuvre. Wie niet op het kussen zit, tracht zijn tegenstander den voet te lichten door de iersche kwestie op \'t tapijt te brengen ; komt hij er echter zelf op, dan vergeet hij in den regel Ierland met al zijn honger en ellende, evenals zijn tegenstander dat voor hem deed.
Ook in Engeland werden te dezer tijde Repeal-vergaderin-gen en andere luisterrijke demonstraties gehouden ter eere van O\'Connell ; inzonderheid zijn optreden en ontvangst in het Covent-garden-theater, voor eene menigte van p. m.6000 personen uit de hoogere klassen van Engeland, was, naar het zeggen van alle ooggetuigen, grootsch en plechtig. Op even
136
eervolle wijze werd hij ontvangen te Birmingham en Liverpool.
Terwijl de gevierde volksleider als \'t ware een zegetocht hield door Engeland, werden in Ierland, te Dublin, de weke-lijksche vergaderingen der Repeal-vereeniging rustig voortgezet. O\'Connell bleef bestendig met de zijnen in briefwisseling, om hen aan te manen tot geduld en voorzichtigheid.
Na de sluiting der Parlementszittingen, den 29stt\'11 Maart, keerde O\'Connell terug naar Ierland, en woonde den volgenden dag reeds de vergadering der vereeniging te Dublin bij. Daarin werd besloten een adies van dank te zenden aan het engelsche volk voor zijne deelneming in de iersche zaak. Den April was de Bevrijder tegenwoordig bij de eerstensteen-legging der St. Jakobskerk te Dublin. Bij die gelegenheid sprak hij o. a. de volgende woorden, zoo gewichtig met het oog op de toekomst;
»Wij zijn het geloovigste volk ter wereld, en niemand kan ontkennen, dat het godsdienstig gevoel onder de iersche Katholieken voortdurend aangroeit. Ik herinner mij nog zeer goed den tijd, dat de ruimte om hel altaar slechts even gevuld was, en nu is zij opgepropt vol; en ik dank God, dat Hij mij vergund heeft, dien vooruitgang te aanschouwen. Mijne levensbaan is waarschijnlijk niet lang meer; doch ik heb glorievolle veranderingen beleefd, en boven alles erken ik in de Katholieken van den tegenwoordigen tijd dezelfde onwrikbare vastberadenheid, die eens onze voorvaderen aan den dag legden. In korten tijd heeft de H. Patrick onze voorouders bekeerd tot het christendom. Men zegt wet, dat wat snel gewonnen is, ook snel weder verloren gaat; doch onze godsdienstigheid heeft steeds toegenomen, in spijt van dwingelandij en vervolging en het beste vooruitzicht staat ons open dat het op dien weg zal blijven voortgaan.quot;
Gelukkig de man, die met kalme overtuiging zoc kan spreken van zijn volk!
Den 15^en April zou door het gerechtshof te Dublin het
i37
vonnis worden uitgesproken volgens het oordeel der gezworenen. Doch O\'Connell stelde alles in het werk om dat oordeel nietig te doen verklaren, niet alleen wegens de onwettige samenstelling der bank van gezworenen en andere doorslaande redenen, maar tevens ook wegens de partijdige slotrede van den president. Na eene dagenlange discussie en langdradige redevoeringen werd de beslissing verschoven van de Paasch-zitting op de Pinkster-zitting. Den 24sten Mei eindelijk werd het voorstel der aangeklaagden verworpen ; de procureur-generaal eischte de uitspraak van het vonnis ; hetgeen dan ook den 3o3t™ Mei plaats had. In deze zitting werd O\'Connell door het corps advocaten van Dublin op plechtige en schitterende wijze ontvangen. De publieke opinie sprak zich uit tegen het onvermijdelijk geworden vonnis.
Burton, als oudste rechter des tribunaals, sprak in eene breedvoerige rede het vonnis uit met opgaaf der redenen, waarop het berustte. Toen hij de verhouding van John O\'Con, nell tot zijn vader als verzachtende omstandigheid voor den eerste aangaf, wierp de fiere zoon des bevrijders zich voor de voeten des rechters, en drukte het verlangen uit, de volle verantwoordelijkheid te willen dragen voor zijne uit vrije overtuiging voortgesproten handelingen ; doch de vader lei diep geroerd de hand op den schouder zijns zoons, en deze gehoorzaamde zwijgend. Rechter Burton, het moet gezegd, deed in zijne rede alle de groote en glansrijke hoedanigheden van Daniel O\'Connell uitkomen, en wees vooral met allen lof op het feit, dat die aangeklaagde zijn overmachtigen en onbegrensden invloed op de menigte nooit of nimmer had aangewend, om eene stoornis van den vrede te bewerken of de personen zijner tegenstanders te krenken. Hier brak de spreker in tranen los, en toen hij het vonnis uitsprak, was zijne stem nauw hoorbaar.
Dat vonnis luidde: voor Daniel O\'Connell één jaar gevangenisstraf en 2ooo pond Sterling boete ; voor de andere
138
beschuldigden, uitgenomen Tierney, negen maanden gevan. genis en 50 pond boete. Wijders werd O\'Connell de verplichting opgelegd , met 5000 pond voor zijne persoon , en door twee borgen, ieder met 2500 pond, zekerheid te geven, den openbaren vrede gedurende zeven jaren niet te zullen storen. De borgtocht der overige aangeklaagden werd gesteld op het vijfde van den zijnen. Oogenblikkelijk rees O\'Connell overeind, en protesteerde tegen dat onrechtvaardige vonnis; hij wilde zich daardoor het eenige rechtsmiddel voorbehouden, dat hem nog ten dienste stond, nl. cassatie[door het en-gelsche Hoogerhuis. Dat hooger beroep had evenwel geen terugwerkende kracht op het uitgesproken vonnis, en zoo werd O\'Connell met zijne lotgenooten nog denzelfden dag weggevoerd naar de Richmond-gevangenis. De diepe ontroering en eerbiedige stilte des volks begeleidde den bevrijder naar zijn kerker; in vele steden des lands werdan bij ontvangst dier tijding alle winkels gesloten ; de nieuwsbladen verschenen in rouwrand , het geheele land droeg den rouw diep in \'t hart.
Nog op den dag der inhechtenisneming, richtte O\'Connell aan zijn volk de volgende korte proclamatie:
»Vrede en rust!
Volk van Ierland! Landgenooten, veelgeliefde landgenoo-ten ! Het vonnis is geveld, doch ik kan nog in hooger beroep gaan. Dat beroep is gedaan op het Hoogerhuis. Ik beloof U plechtig, dat rechtsmiddel door te zetten ; en er is alle grond om te hopen, dat het vonnis veranderd zal worden. Daarom vrede en rust; dat niet de minste poging tot muiterij, wanorde of geweldpleging plaats hebbe ! Juist in deze crisis zal men zien, of het volk van Ierland mij gehoorzaamt of niet. Wie ooit eene wet overtreedt, wie zich ooit schuldig maakt aan eene daad van geweld, aan beschimping of aanranding van personen of eigendom, overtreedt mijne bevelen, en toont zich als mijn vijand, als vloekwaardig vijand
I39
van Ierland. Het iersche volk, dat volk zoo edel, zoo standvastig, zoo rechtlievend, zoo godsdienstig, heeft tot nu toe gehoorzaamd aan mijne bevelen ; het heeft zich tot nu toe rustig gehouden. Dat ieder dan blijve in zijne woning ; dat vrouwen en kinderen niet uitgaan, en dat zich vooral niemand vertoone in de nabijheid van het gebouw van justitie! Heden, volk van Dublin en volk van Ierland, zal ik zien en de heele wereld met mij, of gij mij lief hebt en acht. Bewijs dan Uwe liefde en genegenheid tot mij door uw gehoorzaamheid aan de wet, door Uw vredelievend gedrag, door het vermijden van alle geweld.
Behoudt den vrede, en de zaak der Repeal zal ongetwijfeld zegevieren. Vrede en rust — ik verlang die van U in mijn naam, in naam der genegenheid, die gij mij toedraagt! In naam van Ierland, in naam en onder aanroeping van den godsdienst bezweer ik U, den vrede te bewaren, en ik verlang dat van U in den aanbiddingswaardigen naam van den eeuwigen God. lerland\'s vijanden zouden zich verheugen, wanneer zij zagen, dat wanordelijkheden gepleegd werden door U; stelt hunne hoop teleur, en leeft in vrede en rust! Immer uw vriend,
Daniel O\'Connell.quot;
Koornbeurs, 30 Mei.
Men ziet hieruit, hoe groot O\'Connell\'s bezorgdheid was, om alle rustverstoring te voorkomen. Hij werd in zijne verwachtingen door het volk niet teleurgesteld ; heel Ierland bleef rustig.
Voor een man als O\'Connell, op een leeftijd van 69 jaren, en gewoon aan rusteloozen arbeid, was eene gevangenisstraf van een jaar, ook voor zijne lichamelijke gezondheid, geen kleinigheid. En inderdaad, eenige engelsche bladen waren laf en laaghartig genoeg, om daarop te zinspelen en de hoop te laten doorschemeren die O\'Connell\'s hooge ouderdom gaf. Het zij echter gezegd, om der waarheid hulde te doen, dat de Regee-
140
ring daaraan niet het geringste deel had. Alles integendeel werd er gedaan, om hem het leven in de gevangenis zoo dragelijk en aangenaam mogelijk te maken. Hij was steeds in gezelschap der zijnen, woonde de H, Mis bij, gebruikte den maaltijd met zijne familieleden en medeveroordeelden, en mocht in het ontvangen van talrijke bezoeken, getuigen der algemeene deelneming, het genoegen en de voldoening vinden die hij zoo zeer noodig had. Men had den gevangenen de keuze hunner kamers gelaten, en nooit wellicht leefden politieke veroordeelden zoo vroolijk en gemakkelijk als zij. Het strekt der engelsche Regeering tot eer,-dat zij geene kleingeestige wraakzucht voedde noch toonde tegen den grooten overwonnene. Welk nadeel nochtans die opsluiting aan O\'Connell\'sgezond heid had toegebracht, kwam eerst later aan het licht.
In het geheele land werd aan duizenden van altaren het misoffer opgedragen voor het behoud van zijn leven, en de smeekgebeden van het iersche volk stegen onophoudelijk ten Hemel voor de spoedige verlossing van zijn bevrijder. Onder de talrijke adressen, die O\'Connell uit alle deelen der wereld in zijn kerker ontving, was er ook een van de katholieke geestelijkheid van Wurtemberg, die in roerende taal de weldaden opsomde, door de geloofsboden van Ierland op stoffelijk zoowel als geestelijk gebied aan hun land bewezen. Bijzondere vermelding evenwel verdient een adres der fransche katholieken, eensdeels wegens de duizenden en nogmaals duizenden handteekeningen, anderdeels wegens den steller, den beroemden graaf de Montalembert:
»Reeds lang is uw naam populair onder ons, zco populair, als de edelste namen uit onze eigene geschiedenis. Wij bewonderen uw moed en geduld ; wij sidderen, als wij het geluid hooren uwer omveêrstaanbare stem; wij benijden u om de macht, die gij u verworven hebt ten gunste van uw vaderland en van onze Kerk. Dank aan uwe onuitputtelijke welsprekendheid, dank aan het katholiek Geloof, dat de ware broederliefde gegrondvest heeft tusschen menschen en volkeren, kennen
i4i
wij Ierland en beminnen het als eene zuster, als een offer van zijne onverbreekbare verknochtheid aan het katholiek Geloof. In de gewone omstandigheden zouden wij u deze gezindheid niet hebben uitgedrukt, ten einde allen schijn te vermijden van inmenging in den strijd, dien wij niet mede te voeren hebben. Doch er zijn tijden, waarop het de katholieke wereld moet worden op \'t hart gedrukt, dat er in den schoot der katholieke kerk geen vreemdelingen zijn. Nu gij in den kerker boeten moet voor den glans uwer populariteit, en voor de grootsche, verhevene plaats, welke uw genie u heeft verworven; nu de vervolging u eene nieuwe gloriekroon vlecht, voelen wij ons gedwongen, u onze bewondering en sympathie openlijk uit le spreken. Wees dan verzekerd, dat uw beeld een plaats heeft in onze ziel en met ons gaat naar den voet der altaren! Herinner u dikwijls binnen de muren uwer gevangenis, dat de fransche katholieken bidden voor u, dat zij God smeeken, u den last der gevangenschap te willen verlichten; herinner u, dat zij u vereeren en liefhebben als een gehoorzamen zoon der Kerke en als den oprechtsten en machtigsten strijder voor de vrijheid.quot;
Dat is de echte taal van een waar katholiek hart; en het valt licht te begrijpen, welk een indruk van vreugde en voldoening de uitingen van zulke zijden moesten teweegbrengen in O\'Connell\'s harte.
Middelerwijl hadden ook in het engelsche Parlement de debatten over de vernietiging van het vonnis van den 3o3ten Mei een aanvang genomen. Reeds in Juli werden daaromtrent in het Hoogerhuis als rechtbank van cassatie voorstellen gedaan en gedachten gewisseld, die echter op niets anders uitliepen, dan het naar echt engelsch-juridische manier verdagen tot einde Augustus; gedurende dien tusschentijd bleven de mannen, wier recht en vrijheid het gold, natuurlijk gevangen. De beslissende behandelingen begonnen dan eindelijk den 2dcn September. Het Hoogerhuis had het oordeel der twaalf rechters herzien, en de slotsom dier herziening was, dat verschillende
M2
-punten van beschuldiging wettig ongegrond, eenige deelen uit het oordeel der gezworenen, om formeel juristische redenen, onhoudbaar bevonden werden; doch dat er geen voldoende wettige grond was tot vernietiging van het vonnis wegens de ingeslopen fouten. Overigens kwam het onder de rechters, met betrekking tot de ter verantwoording liggende kwesties, tot geene overeenstemming.
In zijne zitting van den 4den September had het Hooger-huis het beslissend antwoord uit te spreken over de al of niet bevestiging van het vonnis. Voor alles evenwel rees de vraag, of aan die beslissing ook de niet rechtskundige leden van het Huis (the lay lords), of enkel de juristen (law lords) zouden deelnemen. Er werd bepaald dat de niet-juristen zouden worden uitgesloten, daar, in het engelsche recht volgens \'t gebruik bij cassatie-kwesties door het Hoogerhuis, de rechtskundige lords alleen stemgerechtigd zijn. Onmiddellijk trokken zich de »leeken-lordsquot; terug naar de troonzijde der zaal, en bleven slechts vijf juristen-lords over om over O\'Connell\'s zaak te beslissen, nl. de lord-kanselier Lyndhurst, de lords Brougham, Denman, Cottenham en Campbell. De twee eersten waren voor handhaving, de drie laatsten voor vernietiging van \'t vonnis, en zoo werd met ééne stem meerderheid uitgesproken, .dat O\'Connell en de zijnen onrechtvaardig geoordeeld waren, en ruim een vierde van \'t jaar tegen alle recht in gevangen hadden gezeten. Lord Denman verklaarde : indien eene procesbehandeling, zooals die met O\'Connell heeft plaats gehad, regel zou worden, dan zou de bank der gezworenen worden: een hoon, een smaad, een strik der onschuld.
Dadelijk werd het bevel tot invrijheidstelling naar Ierland afgezonden, waar de met angst verbeide vreugdetijding den 5dl!n September 1844 aankwam.
Dat was het einde van O\'Connell\'s staatsproces.
VII.
De havenplaats te Kingstown bij Dublin was bezaaid met duizenden personen, toen den 5a™ Sept. 1844 de stoomboot »Medusaquot; de kust naderde. Geen wonder! Ierland verwachtte tijding omtrent het toekomstig lot van den man, wiens gevangenschap het geduld van het trouwe volk reeds op eene zoo harde proef had gesteld.
De advokaten der gevangenen waren aan boord; er wapperden vlaggen met het opschrift: »Triomf van recht en wet — het vonnis vernietigd — O\'Connell is vrijquot;. Op het zien dier woorden ontstond er een stormachtig gejubel, een juichen zonder weêrga, en als uit één mond klonk het daverend door de lucht : svrij, vrij!quot; Zelfs de machinist van den trein van Kingstown naar Dublin, sierde de locomotief met de vreug-devlag, om ook in de dorpen, die aan den weg lagen, geen twijfel meer te laten omtrent de heilvolle gebeurtenis. De klokken der St. Paulus galmden vreugde uit; Dublin was feestelijk verlicht.
Den volgenden dag las O\'Connell met luider stemme zijnen medegevangenen en aanwezige vrienden het bevel der invrijheidstelling voor. De cipier was buiten zich zeiven van vreugde, en kon ternauwernood zijn gelukwenschen uitbrengen.
144
Aanstonds keerde de sbevrijde bevrijderquot; terug naar zijne woning. Daar men het plan, om in stilte nu reeds de gevangenis te verlaten, zorgvuldig had geheim gehouden, be- ^ vonden zich slechts eenige honderden personen op den weg die ter gevangenis leidt. Doch nauwelijks werd men de welbekende, diepvereerde gestalte van O\'Connell gewaar, zich vrij bewegende in Gods vrije lucht, of een algemeene donderende jubelkreet steeg ten hoogen; de menigte groeide aan tot duizenden, eer nog O\'Connell de naaste straat bereikt had, en hij kon niet dan langs een omweg in zijn eigen huis geraken. Op het ruime voorplein bewoog zich in golvende beweging eene onafzienbare menschenmassa, die met een onbeschrijfelijk gejubel het verschijnen begroette van sVader Danquot;. Het volk danste en sprong, en aan het uitbundige vreugdegeschreeuw kwam geen einde.
Eenige minuten nadien verscheen O\'Connell op het balkon van zijn huis. Herhaaldelijk trachtte hij het woord te richten tot de menigte, maar telken male werd hij daarin verhinderd door een onophoudelijk herhaalden jubelkreet. Eindelijk mocht hij er in slagen, zich te doen hooien. Toen sprak hij:
»Gij schijnt vroolijk, dat gij mij weder hier ziet. Dit huis is mijn eigen huis, doch ik ben naar huis gekomen uit een kerker. In andere landen zendt men de boeven naar de gevangenis, en laat de eerlijke lieden thuis;doch menig nietswaardige schurk liet men vrij, terwijl ik opgesloten zat tus-schen de muren der gevangenis. Doch God is sterker dan onze vijanden, en ik dank Hem er voor dat ik heden nacht weder door mag brengen in mijn eigen huis. De schurken zijn wel is waar ook onder hun dak ; doch zouden zij zich dezen nacht zoo gerust voelen als ik? De ellendige poging om het heilig recht van petitionneeren te vernietigen, de bank der gezworenen te onteeren, de wetgeving :.n mijn persoon onder de voet te treden — die poging, ellendig en misdadig, is mislukt. Het volk van Ierland heeft een mach-
145
tige zegepraal behaald ; doch het heeft haar verdiend, die zegepraal, volkomen verdiend — dat zedige, vredelievende, vrome volk van Ierland. In zijne honderdduizendvoudige sterkte was het zachtmoedig, als een spelend lam, dat in \'t voorbijgaan de kruiden afrukt; en die zachtmoedigheid zal het ook nu ten toon spreiden in het bewustzijn zijner macht! Ja, morgen zullen wij genieten, wij; maar niemand, wie het ook zij, zal gekrenkt, niemand gehoond, niemand beleedigd worden ; zelfs geen morrende stem zal te hooren zijn. Morgen zullen wij lachen, en het morren laten tot op een anderen dag. Ik heb in deze drie maanden geene redevoering gehouden, in geene drie maanden ; daardoor is mijn instrument een weinig ontstemd. In de glorierijke vergaderingen van \'t jaar 1843 — men noemde ze monstervergaderingen, omdat ze in geen enkel land der aarde, het onze uitgezonderd, zoo vreedzaam en rustig kunnen gehouden worden — welnu ! in die monstervergaderingen viel nooit een slag, werd nooit een glas brandewijn gedronken, kwam nooit een ongeval voor ; daar werd niemand gestooten, gedrongen of gedrukt. Ja, zoo iets kon nergens plaats vinden, dan onder het volk van Ierland, dat vriendschap kent en wederzijdsche genegenheid voedt, onder het christelijke volk van Ierland ; en nu, God zij geloofd, zijn wij hier en kunnen ons verheugen daarover. Wij zullen morgen geen rust verstoren; alleen een weinig vreugdegeruisch en wat jubelgeschreeuw ; de gelukkige vogel moet immers zingen. En gaat nu in rust huiswaarts, en zegt aan ieder, die u tegenkomt, dat wij morgen in vrede en geluk samen zullen komen. Begeeft u ter ruste, na eerst den almachtigen God gedankt te hebben, dat Hij zich heeft gewaardigd, in genade neder te zien op zijn volk van Ierland ; en ik beloof het u, dat wij de opheffing der Unie zullen verkrijgen.quot;
Wij zien uit deze toespraak, hoe zorgvuldig, hoe angstig zelfs O\'Connell te werk ging, om den draad weder vast te knoopen daar, waar het vonnis der gezworenen hem had afgebroken ; doch we zullen ook zien, dat ham dat streven niet gelukte.
10
146
Toen O\'Connell geëindigd had en naar binnen was gegaan, verscheen de\' «vredestichter,quot; Tom Steele, op het balkon, zwaaide zijn hoed en riep : »Naar huis, naar huis !quot; In dicht opeengedrongen massa\'s, maar toch in de beste orde trok de ontzaglijke menigte weg van het huis van den hoogge-eerden man, en tegen half acht in den avond was het kort te voren zoo levendig, en opgepropte voorplein geheel en al ontruimd.
Het is ons onmogelijk, den triomftocht in bijzonderheden te beschrijven, welken O\'Connell den volgenden dag, Zaterdag den 7(len September, hield. Daar Zondag het feest was van O. L. V. Geboorte, had O\'Connell zich daags te voren weder naar de gevangenis begeven, om daar de heilige mis te hooren en eene novene te sluiten, die hij, in gemeenschap met alle katholieke gevangenen, tot voorbereid:ng van het feest, begonnen had. In zijne vreugde vergat hij ook het lijden van anderen niet; hij kocht alle gevangenen vrij, wier misdaad geen onteerende was, maar die wegens cnvermogen hunne straf door gemis van vrijheid moesten uitboeten. Zoo verloste hij ongeveer 40 armen, die onder de warmste dankbetuigingen aan hun weldoener naar de hunnen terugkeerden.
Tegen 11 uur hield de regen op, en een heldere najaarszon brak door de zware wolken. Om 12 uur zette de optocht zich in beweging. Om de lengte daarvan te berekenen, behoeft men slechts te weten, dat de triomfwagen, waarop O\'Connell moest plaats nemen, eerst om 2 uur voor de poort der gevangenis kon komen. Muziekkorpsen verdeelden den stoet in zooveel afdeelingen als er korporatie\'s en gilden vertegenwoordigd waren. Alleen volwassen mannen in feestkleedij namen er aan deel; de gemeenteraad en corps sloot zich aan bij de burgerij. De aanzienlijksten en rijksten van Dublin ontbraken niet.
Toen O\'Connell, begeleid van zijn zoon John en den geestelijke Miley, en geleid door het parlementslid O\'Brien, uit de poort der gevangenis trad en den triomfwagen besteeg,
147
brak er een gejubel los, zoo krachtig en treffend, dat \'t den hevigsten vijand moest doen ontstellen. En toen de stoet het oude parlementsgebouw voorbijtrok, wees O\'Connell herhaaldelijk met veelbeteekenende gebaren op die thans doode muren, voor welker verlevendiging hij gestreden en geleden had. De avond viel, voordat men O\'Connell\'s woning bereikte. Men heeft de bij dit feest tegenwoordige menigte op minstens een half millioen geschat. En ook ditmaal geen de minste wanorde, geen dringen, geen stooten, geen jagen ; slechts een overvloed van gejubel, dat vrijelijk stroomde uit het kinderlijk hart van het zich gelukkig gevoelende volk.
Ook dezen avond hield O\'Connell, van het balkon af, eene gloeiende redevoering, om het volk aan te manen tot vreedzame voortzetting van het begonnen werk. Hij verbood eene illuminatie, en geen enkele kaars werd er aangestoken. Tom Steele galmde weder zijn »naar huis! naar huis!quot; uit, en de honderdduizenden gingen gelukkig en tevreden uiteen.
Op den Lieve-Vrouwe-Dag, den 8sten September, werd een plechtige Hoogmis gezongen met Te Deunt; — en met Dublin knielde heel Ierland voor zijne altaren, en dankte zijn God en Heer voor de geschonken genade en vreugde.
Den dag daaraanvolgende verscheen O\'Connell weder in de Repeal-vereeniging. In zijne avondrede van den 7llen Sept. had hij nadrukkelijk verklaard, dat hij zich cn in rechtskennis én in geestkracht nog jong genoeg gevoelde om op te treden tegen eiken tegenstander der iersche zaak; en hij kon die bewering niet beter staven, dan door onmiddellijk weder te verschijnen in het oude strijdperk en het werk weder op te vatten, waar het was afgebroken. Hij sloeg nu voor : de oprichting eener »Vereeniging tot bescherming van Ierland,quot; welker zetel te Dublin zou wezen, en die bestaan zou uit 300 mannen ; elk lid zou 100 pond entrée-geld betalen; zij zou de geheele leiding der Repeal-beweging op zich nemen en over haar waken.
Nog immer vloeiden er rijke bijdragen in de kas der Repeal: er waren weken, dat zij 500 pond te boven gingen. O\'Connell\'s
148
invloed op het volk scheen zoo groot, en het vertrouwen des volks in hem zoo onwankelbaar, als ooit te voren. Met nieuwsgierige en angstige verwachting zagen Engeland en Ierland op den weg, dien de agitator zou inslaan. Doch helaas! O\'Con-nell was ontegenzeggelijk oud geworden, en hij kon het zich zelf onmogelijk verbloemen, dat de Regeering door het proces eene overwinning had behaald op hem en zijne zaak. Hij kwam dan ook niet meer terug op de doorzetting der op den 7den October 1843 verbodene meeting te Clontarf, en bevond zich in de pijnlijke omstandigheid, van den eenen kant de agitatie niet te kunnen opgeven, doch ze van den anderen kant ook niet met de kracht van weleer te kunnen voortzetten. Hij trok zich voor eenigen tijd terug op zijn landgoed, om daar versterking te zoeken voor zijne wankelende gezondheid.
Zeker is het dat het verwekken van een opstand nog altijd lag in O\'Connell\'s macht; thans meer nog dan vroeger, want reeds streefden vele elementen van het jonge Ierland in gedachten en begeerten O\'Connell\'s wenschen verre vooruit. Doch hij kon op zijn ouden dag het programma zijns levens niet meer véranderen. Altoos was hij een man geweest, agi-teerend op vredelievende, wettige wijze; zijne grootheid lag juist hierin, dat hij, met minachting neêrziende op alle geweld, zijn volk door zedelijke middelen wist op te heffen uit dienstbaarheid en ellende. Daarvan was hij zelf zich zoowel bewust, dat hij het met de volgende woorden getuigde :
»Wij waren in de school der moderne politiek de eersten, die leerden, dat de grootste politieke voordeelen slechts te behalen zijn door zedelijke middelen, door vreedzamen doch volhardenden tegenstand tegen onderdrukking, en dat een enkel droppel menschenbloed de edelste zaak onteeren en bederven kan.quot;
Voor zulke grondbeginselen had hij gestreden, naar zulke geleefd en gewerkt, openlijk voor het oog der heele wereld, 45 jaren lang. Hij had er in zekeren zin zijn woord op gegeven, dat langs dien weg de herstelling van lerland\'s on-
149
afhankelijkheid binnen de grenzen der britsche monarchie mogelijk was, en verkregen kon worden. Doch de middelen eener vredelievende agitatie waren uitgeput.
Grooter vergaderingen inderdaad en schitterender demonstraties dan die van \'t jaar 1843 kon de stoutste verbeelding zich niet voorstellen. En toch had de ondervinding geleerd, dat ook die niet in staat waren geweest den tegenstand der engelsche regeering te breken. Hoe trotsch de engelsche staatslieden en partijen ook neerzagen op dat verachte iersche land en volk, toch was het hun stellige overtuiging, dat de staatsrechtelijke vereeniging met dat land, de Unie van 1800, wezenlijk noodzakelijk was voor het bestaan der monarchie van Groot-Britannië.
Onder zulke omstandigheden viel er niet aan te twijfelen, dat O\'Connell op zijn leeftijd, en langs den weg van rust en vrede, de opheffing der Unie niet meer bewerken zou, daar hij niet kon besluiten om den weg van geweld op te gaan. Zoo stond hij voor de droevige noodzakelijkheid, de taak, het werk zijns levens onvoltooid te laten liggen. Diep gevoelde hij al het bittere en pijnigende van dien toestand, diep ook griefde hem de tweedracht onder zijne hem tot nu toe zoo getrouwe aanhangers. Op de vraag, hoe het hem ging, antwoordde hij eens : »Het gaat me juist zoo goed als \'t een man gaan kan, die door de eene helft zijner vrienden bestreden, door de andere helft verlaten wordt.quot;
Doch er was nog meer. Er kwam nieuwe smart nog bij het lijden, dat de ouderdom onvermijdelijk medebrengt, en bij dat, hetwelk de verdeeldheid in het eigene leger hem aandeed. Wij hebben er reeds meermalen op gewezen, dat elk jaar, waarin de oogst mislukt, voor Ierland een jaar is van hongersnood. Het getal dergenen, die niets bezitten, is in Ierland ontzettend groot; nog grooter echter is het aantal van hen, die zooveel bezitten, om, na betaling hunner pachtsommen en belastingen, met de grootste spaarzaamheid, krap-jens met hunne huisgezinnen te kunnen leven. De pachtsom-
15°
men zijn zoo hoog mogelijk opgedreven; iets over te leggen voor slechte tijden is haast niet doenlijk; en zoo wordt elke miswas voor Ierland niet alleen een bron van nood en onheil, als in andere landen, maar de nood gaat daar over in de ontzettendste ellende, het onheil in algemeenen hongersnood. Zulk een hartverscheurende ramp kreeg O\'Connell nog te aanschouwen in de laatste dagen zijns levens. De winter van 1846 op \'47 bracht den hongersnood in zijne verschrikkelijkste gedaante over het geheele land. Mannen in den bloei en de kracht hunner jaren, moeders en kinderen stierven in letterlijken zin den hongerdood; men vond talrijke lijken op de publieke wegen, en velen sleepten hun ellendig bestaan stervend voort aan eene kerkdeur in de hoop, van daarnaar een beter vaderland over te gaan. De particuliere weldadigheid deed al wat in hare macht stond, om de naamlooze ellende eenigszins te lenigen; en het moet gezegd, ook Engeland bleef hierin niet ten achter. Doch uitgebreide alles omvattende hulp van den staat ontbrak, en de nood was te algemeen om bestreden te worden door particulieren en vereenigin-gen. De regeering deed onderzoek en benoemde commissie\'s om den toestand op te nemen; maar ondertusschen stierven de arme slachtofters weg. Ook valt het niet te ontkennen, dat menig hardvochtig en gevoelloos engelsch hart met een kwalijk verborgen wraakzucht nederzag op het rampzalige land, en dat de regeering minder spoed maakte om te gemoet te komen in de ellende, dan de plicht dat van haar vorderde.
En O\'Connell stond daar, veroordeeld als \'t ware om in al die ellende mede te leven en ze te aanschouwen. Zelfs maakten engelsche bladen er hem persoonlijk een verwijt van, en stelden er hem verantwoordelijk voor, dat ook zijne pachters deelden in de algemeene ramp.
Trots zijne afnemende gezondheid, begaf zich O\'Connell toch nog in \'t jaar 1847 naar Londen, om zijn zetel in het Parlement nogmaals in te nemen, en zoo mogelijk, iets te doen voor zijn verhongerend vaderland. Hij ging scheep den
i5i
26sten Januari, en de vaderlandsche kust verdween langzaam aan zijne blikken, die kust, welke hij niet meer zou wederzien. Met hem op \'t zelfde schip bevonden zich twee geestelijken, een katholieke en een protestantsche, beiden naar Engeland overstekende, om daar hulp te vragen en eene aalmoes voor hunne lijdende landgenooten.
De tijdingen, die O\'Connell ontving uit zijn land, waren van dien aard, dat zij hem meer en meer moesten neder-drukken. Van den eenen kant bleef de hongersnood voortwoeden in al zijne afgrijselijkheid ; van den anderen nam de onheilvolle splitsing zijner vroegere aanhangers op onrustbarende wijze toe. O\'Connell\'s zoon, John, deed eene poging om die scheiding tegen te gaan doch vergeefs. De partij van het xjonge Ierlandquot; scheidde zich formeel en plechtig van de eigenlijke Repealers, en verliet de »verzoeningszaalquot;, waarin tot nog toe de gemeenschappelijke zittingen gehouden werden, doch die, van dit oogenblik aan, haar naam niet meer dragen mocht.
Ook in het Parlement zelf zou een zware slag O\'Connell treffen. Lord Bentinck had een voorstel ingediend, waardoor de Regeering gemachtigd werd, eene leening van r6 millioen te sluiten met de iersche spoorweg-maatschappijen. Het aannemen van zulk eene wet beloofde arbeid en brood aan het hongerende volk, en het vooruitzicht op een spoediger en betere ontwikkeling der industrieele hulpbronnen van Ierland. Doch het voorstel werd verworpen.
Twee dagen na die verwerping verspreidde zich in Londen het gerucht, dat O\'Connell gestorven was. Doch dood was hij niet, wel ernstig ziek en zeer ternedergeslagen. Aanvankelijk dachten de geneesheeren aan onverwijlden terugkeer naar het moederland, doch veranderden van meening en schreven hem het bezoeken van een warmer klimaat voor. En inderdaad, was er nog hulp mogelijk voor den grooter lijder, dan was die zeker niet te vinden in Ierland, waar slechts tooneelen van jammer en ellende hem wachtten.
152
Met een innig heimwee ve rlangde O\'Connell naar eene bedevaart naar het middelpunt der katholieke wereld. InRome, en daar aan de voeten van den H. Vader, van den pas ge-kroonden Paus Pius den Negenden, roemrijker gedachtenis, hoopte hij dat leven te kunnen eindigen, dat hij heel en gansch geofferd had aan den dienst der katholieke Kerk.
Het scheen twijfelachtig, of de reis nog kon worden ondernomen. Een van O\'Connell\'s vrienden schildert den toestand des zieken in die dagen aldus :
»Zijn leven liep zichtbaar ten einde. Zijne stem was gebroken, hol, somtijds nauw hoorbaar; zijne gestalte ineengezakt ; de kracht zijner welsprekendheid was weg en geheel zijn streven was als dat van een man, die de wegzinkende levenskrachten nog eens en voor \'t laatst op wekt, om den plicht te vervullen jegens zijn vaderland, alvorens in \'t graf te dalen.\'\' De deelneming in O\'Connell\'s ziekte was algemeen, zelfs in Londen. Staatslieden en ministers, ja zelfs het koninklijk Huis, informeerden naar zijn toestand; en in het moederland, in zijn Ierland, bad men voor hem.
In den loop der maand Maart was hij in zooverre hersteld, dat hij de reis kon ondernemen. Den 2isten ging hij scheep naar Boulogne, van twee zijner zoons en zijn huiskapelaan Dr. Miley vergezeld. En bij zijn vertrek uit Engeland, én bij zijne landing in Frankrijk gewerden den grooten man de hartelijkste blijken van deelneming ; en daar het hem onmogelijk was, bezoeken te ontvangen, trachtten zoowel Engelschen als Franschen hem hunne diepe vereering te kennen te geven door in stomme hulde het hoofd te ontblooten overal, waar hij zich vertoonde.
Te Parijs raadpleegde O\'Connell twee bekwame artsen; zij beschouwden zijne ziekte als eene hersencongestie; tegenwoordig zou men ze misschien hersenverweeking noemen. Met de volgende woorden begroette hem te Parijs de graaf de Montalembert aan het hoofd der daar wonende Katholieken :
rSS
»Uw roem is niet alleen iersch, hij is katholiek. Waar Katholieken burgerlijke deugden beginnen te beoefenen, en zich toeleggen op het verkrijgen hunner burgerlijke rechten, daar is dat uw werk. Waar de Godsdienst zich vrijmaakt van de dienstbaarheid, de slavernij, waarin eene reeks van geslachten hem gebracht heeft, daar heeft hij dat naast God aan U te danken. Moge deze gedachte U sterken, U opbeuren in uwe ziekte , en U troosten in de droefheid, die thans uw vurig, vaderlandslievend hart vervult! Dewenschen vanFrank-rijk\'s Katholieken begeleiden U op uw bedevaart naar Rome. Op den dag uwer aankomst bij Pius IX, op den dag, waarop de grootste en beroemdste Katholiek van onzen tijd neêrknie-len zal aan de voeten van den Paus, die de glansrijkste tijden der Kerke in onze herinnering opwekt — op dien dag zal een waarlijk veelbeteekenend oogenblik plaats géhad hebben voor de geschiedenis van onzen tijd. O ! indien op dien oogenblik, bij dat gevoel van innig geluk, uw hart nog ruimte heeft voor ééne gedachte buiten die aan Rome en Ierland, dat ze dan zij ... . aan ons ; de hulde en liefde, de vereering en onverbreekbare trouw van Frankrijk\'s Katholieken kunnen het Opperhoofd der Kerk onmogelijk beter worden uitgedrukt, dan door den mond van den katholieken bevrijder van Ierland.quot; —
Hierop antwoordde O\'Connell met weemoed;
»Ziekte en diepe ontroering beletten mij lang tot U te spreken. Het is mij onmogelijk uit te drukken, wat ik gevoel; doch ik beschouw de zooeven tot mij gerichte woorden als een der voornaamste feiten mijns levens.quot;
Onder de weinigen, wier bezoek O\'Connell te Parijs ontving, was de beroemde Berryer.
Daar elke vermoeienis voor O\'Connell\'s gestel zorgvuldig moest worden vermeden, nam de reis van Parijs naar Lyon twaalf volle dagen in beslag.
De geneesheer, dien O\'Connell te Lyon raadpleegde, stemde in gevoelen met zijne parijsche vakgenooten overeen. Er
154
was geen storing in zijn geest of denkvermogen , doch het gemoed was neergedrukt en voortdurend ten prooi aan de droevigste voorstellingen. D.e lijder was uiterst zwak, de rechterarm beefde gedurig, de rechterhand was koud, de linkervoet daarentegen kouder dan de\'rechter. Zijn gang was langzaam en onvast, zijn aangezicht vermagerd, en in zijn blik lag eene onbeschrijfelijke treurigheid ; het hoofd hing hem op de borst, en de vroeger zoo ontzaginboezemende gestalte was niets meer dan eene vervallene ruine ; hij zeide van zich zeiven ; »Ik ben nog slechts de schaduw van wat ik was, en herken mij zelf nauwelijks meer.quot; —
De geneesheer beval, dat door alle mogelijke middelen de treurige beelden moesten weggedrongen worden, die als een nevel hingen voor den geest des lijders. Het was evenwel gemakkelijker dat wijze voorschrift te geven dan uit te voeren, te meer daar het gure stormachtige weêr het genieten der versche lucht met haar weldadigen invloed op het organisme onmogelijk maakte. Zoo verloor O\'Connell welras alle hoop op herstel, en sprak te Lyon als zijne vaste overtuiging uit, dat hij geen drie dagen meer zou te leven hebben.
Nochtans verliet hij Lyon den 2 2sten April, en kwam nog denzelfden dag aan te Valence, waar de zachte hemel en de lachende lente van Zuid-Frankrijk plotseling een wonderlijken invloed uitoefenden op zijn zenuwgestel. Gunstiger nog werd het daarmede gesteld op de verdere reis naar Avignon, waar hij reeds een ruim aandeel begon te nemen in onderhoudende gesprekken ; en den 3dl!n Mei sprak hij te Marseille met zulk eene kracht en opgewektheid als men ze, sedert het vertrek uit Engeland, in de verste verte niet bij hem had waargenomen.
Met de herlevendiging zijner hoop, werd zijn vroom, ge-loovig verlangen naar de hoofdstad der katholieke wereld nog sterker. Eindelijk mocht hij Italics bodem betreden. Den óieii Mei kwam hij te Genua aan, en de twee eerste dagen van zijn oponthoud in deze stad gingen voorbij onder gunstige omstandigheden. Doch reeds op den derden dag ge-
ÏSS
voelde hij eene hevige hoofdpijn, terwijl zich tevens andere ontrustende verschijnselen voordeden. Daarbij weigerde de zieke halsstarrig eenig geneesmiddel aan te wenden.
Over de geheele reis, en meer in \'t bijzonder over de laatste dagen er van, bestaat nog een dagboek, dat den stempel draagt van waarheid en oprechtheid ; het werd gehouden door O\'Connell\'s dienaar, John Duggar; daaruit blijkt zonneklaar, dat in deze ziekte van menschelijke hulp niets meer kon te wachten wezen. De sterke constitutie van dien man had, zoovele jaren lang, aan alle mogelijke en afmattende vermoeienissen wèêrstand geboden; nu schenen al die doorgestane vermoeienissen samen te spannen, om het stoffelijk omhulsel te vernietigen -van die krachtige ziel.
Om 2 uur in den morgen van den i s*1™ Mei oordeelde Dr. Miley het noodig, den lijder de H. Sacramenten der stervenden toe te dienen. De 88jarige bisschop van Genua bracht zelf, midden in den nacht, het H. Sacrament in de sterfkamer, waar het in een tabernakel bewaard werd. O\'Connell was zeer zwak, doch volkomen bij verstand ; met vast geloof ontving hij de H. Sacramenten. De naam Jesus, het Memorare van den H. Bernardus en eenige verzen uit de psalmen vloeiden aanhoudend van zijne lippen. Al zijne gedachten waren uitsluitend op den godsdienst; in de 40 uren, die het oogenblik des doods voorafgingen, had hij niets anders gedaan dan bidden. Ook in den doodstrijd verliet het geduld hem niet; nadat hij de laatste vrees had ter zijde gezet, nl. die A an levend begraven te worden, geraakte hij in eene kalme rust. Geheel zijn leven door had hij zijnen godsdienst gekend, innig bemind, trouw in beoefening gebracht; nu ook, aan den duisteren rand des grafs was hij hem een machtige troost; het laatste boek, waarin hij gelezen had, was de »Voorbereiding tot den doodquot; van den H. Alphonsus de Liguorio ; men vond het naderhand nog met alle sporen van een lang en herhaald gebruik.
Nog denzelfden dag. Zaterdag, den 15^» Mei 1847, \'s avonds
om half tien, verwisselde O\'Connell het tijdelijke met het eeuwige. Het was hem niet mogen gelukken het werk, dat hij voor zijn volk begonnen had, te voltooien ; ook was hem de gunst ontzegd, het doel te bereiken van zijn laatste pelgrimsreize op aarde.
Zijn dood was gelaten en kalm ; hij stierf met de namen des Zaligmakers en van Maria op de lippen. De voorspraak dier Moeder, in wier maand hij overleed, zou hem de verantwoording voor de rechtbank des eeuwigen Rechters licht maken.
Millioenen had hij vrij gemaakt uit de knellende banden, die bloedig fanatisme en vinnige godsdiensthaat gesmeed hadden om de leden van hen. die trouw bleven aan hunnen gods: dienst; God, hopen we, zal ook zijner ziel een genadige rechter geweest zijn.
Dag en nacht waakten er vrome Katholieken bij het lijk van den grooten Katholiek, want de Kerk verlaat hare kinderen ook in den dood niet; dag en nacht omringden godvruchtige kloosterlingen de stervenssponde van den grooten man, en baden God voor de rust zijner ziel. Het lijk werd bijgezet in de kerk S. Maria delle Vigne, waar eveneens de lijkdienst gehouden werd.
De laatste wensch, dien O\'Connell had uitgedrukt, was dat zijn hart in Rome, zijn lichaam in Ierland zou rusten. Al wat er te zeggen valt over de grootheid van dien man, ligt opgesloten in dezen wensch. Zeker, O\'Connell had zijn vaderland innig bemind ; hij had het bemind, zooals een vurig, hartstochtelijk, levendig hart alleen beminnen kan ; de einde-looze rampen en ellende, die zijn ongelukkig volk eeuwen lang moest verduren, stonden hem in de kleinste bijzonderheden voor den geest, en hij had zich tot levenstaak gesteld, dat volk op te beuren, en het op te heffen tot eene hoogte, die zijner waardig was. En toch — mijn hart naar Rome I — De aanhangers van den godsdienstloozen Staat zullen lang moeten wachten, eer zij een enkelen patriot vinden gelijk aan O\'Connell.
Het hart van den grooten Ier werd in eene urne gesloten,, en door zijn zoon Daniël met Dr. Miley naar Rome gebracht. Monseigneur Gullen stelde beiden den heiligen Vader voor.
»Daar ik het geluk niet heb mogen smaken, den held dei-christenheid te omarmen/\' zoo riep Pius IX uit, »zoo laat mij ten minste zijnen zoon omhelzen. Met de grootste deelneming heb ik de berichten gelezen over zijne laatste oogenblikken; zijn dood was werkelijk door God gezegend.quot;
De lijkplechtigheden werden te Rome met bijzonderen luister gevierd. Kunstenaars van alle vakken waren, eene geheele week lang, bezig met de toebereidselen. Bij den dienst zelf, in de kerk van St. Andreas, namen de studenten van het iersch college de voorste plaatsen in. Welke waarde de H. Stoel hechtte aan O\'Gonnell\'s leven en werkzaamheid, kan men opmaken uit de schriftteksten, die als opschriften de wanden der kerk versierden.
Zoo stond er:
»Het geroep der zonen Israels is tot mij gekomen, en ik heb gezien den druk, waarmede de Egyptenaars hen drukten. Zoo ga nu heen; ik wil u tot Pharaö zenden, dat gij mijn volk, de zonen Israels, uit Egypte voeret.quot;
(2 Moz. 3, 9, 10.) »En God gaf hem vrijheid en verstand in rijke mate, en grootheid des harten.quot;
(3 Koning. 4, 29.) »Gerechtigheid trok ik aan, en zij mij; als gewaad en hoofdsieraad was mij het recht. Ik was oogen voor den blinde, ik voeten voor den lamme.quot;
(Job 29, 14, 15.) »Een grooter bewijs van liefde kan niemand geven, dan wanneer hij zijn leven laat voor zijne vrienden.quot;
(Joan. 15, 13.)
en meer andere, in even zinrijke betrekking tot O\'Gonnell\'s leven en streven.
Den 28st™ en 30sten Juni stegen uit het Rome der Pausen
plechtige gebeden op voor de rust van O\'Connell\'s ziel. De beroemde kanselredenaar Pater Ventura hield de lijkrede, een meesterstuk, waaruit wij niet kunnen nalaten, ten minste een paar plaatsen aan te halen.
»Nooit voelde koning voor zijn volk, nooit veldheer voor zijn leger, nooit heerscher voor zijne onderdanen, of herder voor zijne kudde, ja nauwelijks vader voor zijne kinderen, dieper, teêrder, zorgzamer en grootmoediger liefde, dan O\'Connell voor zijne geliefde landgenooten. Hij beminde hen niet alleen; hij leefde, hij ademde slechts voor hen.quot;
En verder, in den loop der rede, schildert hij eenige iersche toestanden:
»Wien zie ik daar, bevend en sidderend, en met loomen tred ter stembus gaan? Het is een ongelukkig pachter en huisvader; hij zat gevangen\'in den toren, en zijn schuldeischer, de grondheer, heeft hem met afschuwwekkend medelijden de vrijheid geschonken op voorwaarde, dat hij stemmen zou tegen O\'Connell; de liefde tot zijn troosteloos, verlaten huisgezin heeft het plichtgevoel jegens zijn vaderland en diens bevrijder overwonnen, en de man is bereid te stemmen, zooals men het verlangt van hem. Doch welk geroep eener vrou-westem verneem ik daar? «Ongelukkige man, wat gaat gij doen? Denk aan uwe ziel en aan uwe vrijheid!quot; O Vrouw! — Dat was de stem zijner echtgenoote, die O\'Connell\'s zegepraal boven de bevrijding van haar man, boven de redding harer eigene kinderen stelde. De klank dier stem deed den ongelukkigen man tot zich zeiven komen, en vergetend dat hij echtgenoot is en vader, herinnert hij zich slechts, dat hij burger is. Hij geeft zijne stem den bevrijder, en keert rustig en kalm terug naar zijne gevangenis.
Snel verspreidde zich het verheven woord dier hooghartige vrouw naar alle luchtstreken over het eiland der Heiligen. Het werd op staal gegraveerd, en geschreven op de banieren dei-toen bestaande katholieke Vereeniging. En met volle recht; want dat woord behelst, hoe kort ook, de geheele geschiede-
nis van dat helden volk, en is de uitdrukking der gevoelens van een echt, onvervalscht iersch hart, dat drie eeuwen lang alles heeft opgeofferd voor God en Vaderland, voor Godsdienst en Vrijheid.
En nu vrage men niet of zulk een volk het van zich verkrijgen kon zijn steun te weigeren aan zijn bevrijder, den vader des vaderlands, die al zijne particuliere voordeden, de inkomsten van zijn beroep en de rust zijns levens, ten offer had gebracht voor het heil van zijn land. Het volk van Ierland is het best katholieke, het zedigste, moedigste en edelste volk ter wereld, maar ook het armste en meest verlatene; wanneer het zich slechts door moeitevollen, rusteloozen arbeid het noo-digst levensonderhoud verschaffen kan, is het meer dan bevredigd, dan is het gelukkig! En toch, o edel volk! hoe bereidwillig hebt gij u de laatste bete broods onttrokken, om uw penning te brengen bij de schatting voor den bevrijder, die vrijwillige belasting, die allengskens steeg tot eenejaarlijksche som van 100,000 kronen!
Om reden van deze vrijwillige nationaalbelasting heeft protes-tantsche overmoed hem den naam gegeven van »Bedelkoning.quot; .Armzalige, medelijdenswaardige dwaasheid, die hem trachtte te honen, en hem in waarheid de hoogste eer heeft aangedaan. Want, welke heerschappij is schooner dan die, wier belasting niet uit weêrzinnige vrees, maar uit vrije, liefdevolle offervaardigheid wordt opgebracht? Welke heerschappij is roemvoller dan die, wier zwaard de pen, wier geschut de tong is, wier hovelingen de armen, wier lijfwachten de harten zijn van het befninnende volk? Welke heerschappij is meer weldoend dan die, welke, wel verre van tranen te doen stroomen, tranen droogt; die, verre van bloed te vergieten, bloed stilt; die geen leven offert, maar levens redt; het volk niet vernedert, maar opheft uit het stof; geen ketenen smeedt, maar ketenen breekt; die voortdurend orde, vrede en eendracht behoudt zonder het minst inbreuk te maken op de vrijheid? Waar is de monarch, die zich zelf er op beroemen mag, zoo te heerschen? Van
i6o
zulk eene heerschappij kunnen wij met waarheid zeggen, wat gezegd wordt van Salomon — dat niets in vergelijking kan komen met hare grootheid, haren glans, haren roem en hare heerlijkheid; Rex pacificus magnificatus est super omnes reges terrae.quot;
En pater Ventura sloot:
»Met de heilige namen van Jesus en Maria stierven eindelijk de klanken weg dier machtige stem, die den aardbol bewogen en geschud heeft ; en toen zweefde ten Hemel die groote en schitterende geest, die de bewondering der wereld op zich had getrokken. Niet in \'t gewaad van het aardsche stof mocht hij te Rome verschijnen. Doch hij kwam hier in den geest, en door zijn teedere liefde is hij in zekeren zin hier gestorven. Want zijn laatste wil was; »mijn lichaam naar Ierland, mijn hart naar Rome, mijn ziel naar den Hemel !quot; Welk een testament, welke laatste beschikkingen! Is er verhevener en tegelijkertijd vromer testament denkbaar? Ierland is zijn vaderland, Rome zijne Kerk, in den Hemel zijn God. God, Kerk en Vaderland, of met andere woorden de verheerlijking Gods, de vrijheid der Kerk, de welvaart zijns vaderlands, ziedaar het groote drievoudige doel van alle zijne# handelingen, ziedaar de edele, de eenige voorwerpen zijner liefde. Hij bemint zijn vaderland, en daarom laat hij het zijn lichaam ; nog meer bemint hij zijne Kerk, en hij vermaakt haar zijn hart; meer nog dan de Kerk, bemint hij zijnen God, èn hem beveelt hij zijne onsterfelijke ziel !quot; —
Eerst in Augustus 1847 werd O\'Connell\'s stoffelijk overschot naar Ierland gebracht, en te Dublin met schier koninklijke eer ontvangen. Óp het deksel der kist waren de volgende woorden gegraveerd :
16i
Daniel O\'Connell,
Hiberniae Liberator,
ad limina apostolorum pergens die xv. mall, anno mdcccxlvil genua obdormht in domino!
v1xit annos lxxi, menses ix, dies ix,
R. I. P. i)
Duizenden volgden de kist ter laatste rustplaats ; vijf kerkelijke vvaardigheidsbekleeders assisteerden bij den lijkdienst. In steen en erts heeft men een monument voor hem opgericht in \'t iersche college te Rome en op het kerkhof te Dublin ; maar zijn schoonst en duurzaamst monument staat in de harten des volks, voor hetwelk hij leefde en stierf, en dat hem liefheeft en vereert met eeuwigdurende dankbaarheid.
\') Daniel O\'Connell,
Ierland s Bevrijder,
op een bedevaart naar de graven der Apostelen, den 15den Mei van \'t jaar 1847,
te Genua in den I [eer overleden :
in den ouderdom van 71 jaren, 9 maanden, 9 dagen. Hij ruste in vrede.