-ocr page 1-

i 4:quot;\' (

t\'

| :v W..:-\'

\\(:

DE LAATSTE LSVEISDAGIlquot;\'

KS

i

DE grafstede

VAN

aardige

■Joanna Saptista

/

.lONKVROUWE \\.\\\\

|i

f\' IT ?

\'^V

4^

r-.

p ANDENRAETH,

enaresse l-oöb

nooil ICE\\ f\'ATIÏR REDEMPTORIST.

? il

ji ji

!; ^

li lt;» E R M O X I).

gt;nu.peiisi)iu:k van J. J. Romkn kn Zonen,

Drukkors van /. H. ,l,.„ pas.

Vak 93

^:r ^

-ocr page 2-
-ocr page 3-

900

01 LAATSTE LSYlISBiSEI

EN

DE GRAFSTEDE

VAN DE

^asréige pienaresse

iOANNA |3aptista

VAN

PUndenraeth.

DOOR EEN PATER REDEJIPTORIST.

lil llte-tiP-6*

\' ;■ \'\'\'^üQpr--

ROERMOND,

SNELPERSDRUK VAN J. J. ROMEN EN ZONEN, Drukkers van Z. H. den Paus.

-ocr page 4-

f

-ocr page 5-

Cjquot;} ^ 2 •2. BI LAATSTE ilVHSiilI

EN

DE GRAFSTEDE

VAN DE

^aardige pienaresse ^ods iOANNA |3aptistA

VAN

ÜANDENRAETH,

DOOR EEN PATER REDEMPTORIST.

ROERMOND,

SNELPERSDRUK VAN J. J. ROMEN EN ZONEN,

Drukkers van Z. H. den Paus.

/ lt;

-ocr page 6-

J MPRIMATUI\\.

P. J. H. RUSSEL, Can. Poen. et Prof, ad hoc delegatus.

RuR®auND/E, 20 April. 1884.

-ocr page 7-

en 26 Juli 1884 zal het 200 jaar geleden zijn, dat de alom in Roermond gekende en hoog vereerde Joanna Baptista van Randenraeth haar heiligen dood stierf. (1) Wie in haar voorbeeldig leven is doorgedrongen, en daar gezien heeft, hoe deze edele vrouwe alle deugden op heldhaftige wijze beoefende, hoe zij van God verscheidene visioenen ontving, verschillende zaken voorspelde en tal van weldaden voor zieken en gezonden van den Hemel verkreeg, hij moet het aanstonds met ons bekennen, dat zulk een dag niet ongevierd mag voorbijgaan.

Daarenboven wat heeft de Bisschopsstad Roermond, welke bijna geheel haar 73-jarig leven van die verheven deugden dé getuige was, niet aan haar te danken! Was zij het niet, die door haar gebeden en beloften, herhaalde malen Roermond van vreemde overheersching bevrijdde, en daardoor het katholiek geloof bewaarde? Heeft zij niet tal van burgers en burgeressen, voorouders der tegenwoordige Roermondenaren, gevormd, door jaren achtereen de vele kinderen den Catechismus met alle ijver en zorg te leeren, en zoo overvloedige zaden uit te strooien van godsdienst en deugd? Is Roermond eindelijk aan haar vooral niet de groote en degelijke devotie tot O. L. Vrouw verschuldigd, aan haar, die er altijd op uit was deze te verspreiden én door woorden (2) én door voor-

(1) Als wij in den loop dezer brochure aan de waardige Joanna ook al den naam van Heilige of Zalige geven, en van wonderen of andere wonderbare feiten spreken, zoo kennen wij daaraan niets dan een louter menschelijk gezag aan toe.

(2) De H. Maagd Maria is eene weldaad; eene Moeder, welke God u gegeven heeft: dit waren eenige der vele woorden, welke zij herhaalde malen inprentte aan al degenen, met wie zij omging.

-ocr page 8-

_ 4 —

beeld, vooral door het oprichten van tal van Maria-kapelletjes, welke men nog immer in de straten van Roermond aanschouwt, en onwillekeurig den vreemdeling de woorden afdwingen: »ziet, hier kan men nog zien, dat men katholiek is?quot; Eindelijk en boven alles zijn de inwoners van Roermond aan haar niet verschuldigd de glorie van hun miraculeus Beeld in de kapel in \'t Zand. Dat vereerde zij bovenmate, daar verkreeg zij hemelsche verlichtingen en troost, daarvoor aanschouwde zij de glorie der katholieke kerk in 1683, toen op den 12 Sept. van dat jaar Joannes Sobiesky de 200,000 Turken voor Weenen versloeg en op de vlucht dreef. (1)

Mogen dan andere steden hunne genieën kronen met standbeeld of monument, mogen zij hun kunstenaren vereeuwigen in metaal of marmer, Roermond, het katholieke Roermond moet haar blijven vereeren aan wie het zoo veel, zoo ontzaglijk veel wat den godsdienst betreft, verschuldigd is.

Wij van onzen kant willen, zoo veel in ons zwak vermogen is, daartoe medewerken, en daarom aan Roermonds inwoners de beschrijving aanbieden van de laatste levensdagen en de grafstede der edele Jonkvrouwe Joanna Baptista van Randenraeth.

(1) Hoe men toen vooral op haar gebed vertrouwde, getuigen ons twee brieven, daarover geschreven omtrent Paschen en Pinksteren (de datums ontbreken) aan Joanna, door de Carmelitesse Zuster Anna Theodora de la Croix uit Aelst, welke thans nog bewaard worden op de sacristie der kathedraal. In een dezer leest men o. a. het volgende: tMaer B. Sr wat al te droeve tijdinghe van die bouse [booze] turke, ist nu niet wel tyt van lot Godt te roepen met alle craght ? een siel is genoech om het vergrarnt hert te versoenen, houdt nu oen met alle craght want daerom heeft sijne Majesteit UE. misschien nog in het leven late blijve om hem te versoene door uwe soo menighe ghebeede enz.

-ocr page 9-

j\\.ostbaar in de oogen van God is de dood der Heiligen. Dat woord, zoo waar en tastbaar in het leven van zoo veie dienaren en dienaressen des Heeren, is ook bewaarheid op het sterfbed van Joanna Baptista van Randenraeth. Niet onverwacht kwam daar de dood, neen, langen tijd reeds had zij zich daartoe voorbereid, of liever er reikhalzend naar uitgezien. Zij wist het, haar uur was nabij; de klopping van haar liefdevol hart zeide het. Sinds haar zeventigste jaar was zij dat groote werk langzamerhand begonnen, uitteerende, zegt haar levensbeschrijver, doch meer door de goddelijke liefde dan door lichamelijke ziekten. Drie jaren daarna, in de Julimaand, ging zij het voltrekken.

\'t Was den 18 Juli 1684. Toen moest zij voor het eerst voor goed in haar kamer blijven. Zij werd bevangen met eene hevige pijn in de zijde, zoodat hare dienstmaagd haar te ruste moest leggen. Haar biechtvader bezocht haar, en deed den dokter komen. Doch hij vond haar niet ziek, slechts zwakte had haar tot dien staat gebracht.

Toch sprak zij over haar aanstaanden dood, en o hoe verlangde zij er naar! Nu verzuchtte, nu bad zij, meer nog dan vroeger: ygt;Ik heb dorst, o Heer, ik heb dorst naar U alleen, mijn eenig en oprecht Goed! Wanneer toch zal ik geheel en al met U vereenigd zijn? Wanneer ontbonden van dezen last des lichaams ?quot; — En als zij dan weer verder over de goddelijke liefde nadacht, dan ontsprong het haar weer aanstonds aan het hart; »Och! of ik duizend lichamen hadde, en die gedurig mocht verpletteren ter uwer liefde! Och, dit was mijn vurigste wensch!quot;

Zóó bad zij dag en nacht, zóó was zij immer met haren

-ocr page 10-

goddelijken Bruidegom bezig, als de naastenliefde niet een ander gesprek vorderde.

Den 2isten kwam haar een Pater Franciscaan, Fr. Henricus van Geldorp, bezoeken. Het was een man, bemind en geroemd om zijne uitstekende deugden. Joanna kende hem van zeer nabij. Meermalen had zij ook hem in vele geestelijke dingen geraadpleegd of verborgen zaken geopenbaard. Wat was haar dit bezoek dus aangenaam! Langen tijd onderhield zij zich met hem, en sprak hem voorzeker over goddelijke verborgenheden, want de Pater verliet haar overvloeiende van troost, terwijl zij zelf sprakeloos iu de goddelijke liefde baadde.

Den 22sten maakte zij haar testament. De weinige tijdelijke middelen, die zij nog bezat, want de armen waren hare grootste erfgenamen geweest tijdens haar leven, zouden komen aan haar nicht, Maria Catharina van Randenrae\'h, dochter van haar overleden broeder Willem Hendrik, in leven Schout van Roermond. (1)

De prinses van Nassau Isabella Clara Eugenia, gemalin van Franciscus Prins van Nassau, gouverneur van Gelderland enz., die dikwijls met haar gemaal naar Roermond kwam om Joanna te bezoeken, vernam te Venloo de tijding, dat hare vriendin ging sterven. Aanstonds besloot zij naar Roermond te snellen, om eenige laatste woorden, hetzij van vermaning, hetzij van opwekking op te vangen. Ach, hoe was Joanna te moede, toen zij dat bezoek ook nu op haar ziekbed ontving. Reeds vroeger had zij daar zoo menigmaal haar nood over geklaagd aan haar biechtvader en ook aan anderen. (2) Zij

(1) Van de andere kinderen van dezi\'n broeder waren er drie, op kosten van Joanna, priester geworden. De oudste Philips Jacob is gehuwd geweest. Een dochter daarvan, Joanna Maria, huwde met Gerard van Pollart.

(2) In een harer brieven aan Juffrouw Catharina van Ghestel, van den 27 Mei 1681 klaagt zij ook daarover. Zij zegt daann onder anderen : «die conversatie heeft mij soo groote torment aengedaen, dat ick te niet ginck ir. oiijn selve: sau wel onder de aerde gekropen hebben:.... ick sau wel hebben willen gaen loopen uijt de stadt.quot; En toch was ook zij uit een aloud adellijk geslacht gesproten.

-ocr page 11-

wenschte zoo gaarne verborgen te blijven, en zij werd bezocht door de groeten der aarde. — En nu zij ging sterven, nu nog moest zij dit verduren. Ach hoe schaamde zij zich, welk een schrik bevirg haar! Dat was immers niet het lot van hen, die den Verlatene op zijn kruis moesten navolgen.

De Prinses bemerkte het bij haar eerste bezoek. Zij maakte het daarom kort, en liet haar spreken met haar biechtvader.

Nauwelijks was zij vertrokken, of Joanna vroeg hem, hoe het toch gebeurde, dat God haar zulk een voortreffelijk bezoek toestond, terwijl zij steeds om versmading en verlatenheid gebeden had ; was dit misschien een teeken, dat zij iets misdaan had tegen zijne goddelijke Majesteit? DOch,quot; zoo waren verder hare woorden, ygt;dat die goede Prinsesse wiste, wat pijn dat het mij is, dat sij om mijnen wille, dese reyse heeft aenghenomen! de Heer Jezus is in zijn afsterven van zijn Vader zelf verlaten geweest: ende ick, eylaas! worde van soo eene adel besocht! O, barmhertighen Godt! vergeef mij mijn misdaet, waerdoor ick dese straffe verdient hebbe.quot; En zij stortte overvloedige tranen.

Edele heldendeugd, alleen in een Heilige te vinden !

De biechtvader stelde haar gerust en zeide: »Joanna, gij zijt dorstig naar versterving, welnu God zendt u thans deze versterving over.quot; En de volmaakt gehoorzame was getroost.

Hierop verliet hij haar, en Joanna bleef een geruimen tijd geheel stil. Zij scheen te sluimeren, doch het was de rust in God, de rust des gebeds. Zij was geheel en al in haar God verslonden. En voor haren goddelijken Bruidegom de eer overwegende, welke de menschen haar aandeden, begon zij beangst te worden, dat men haar lichaam eerbied zou bewijzen na haren dood. Neen, dat kon hare nederigheid niet velen; het was, zoo meende zij,- immers niet eens waardig om voor de honden geworpen te worden. — En wat gaf haar toen die heldhaftige deugd in? Wat vroeg zij, om de eer te voorkomen? — »Mijn lieve Bruidegom,quot; zoo smeekte zij, »ach

-ocr page 12-

sta mij voor het laatste nog dit verzoek toe: geef, dat mijn lichaam, aanstonds na den dood, zoo mismaakt worde, dat een ieder schromen zal het te zien; geef, dat het zulk een reuk verspreiden moge, dat niemand er bij kunne blijven.quot; De Heer stond in zijne goedertierenheid het verzoek gedeeltelijk toe, maar juist tot hare meerdere verheerlijking, gelijk wij in het vervolg der geschiedenis zullen vernemen.

Den volgenden dag, 24 Juli, zoo meende men, zou men haar de laatste H. Sacramenten toedienen. De vroege morgen werd daarvoor uitgekozen, want gebeurde het later, de menigte volks, die daarbij tegenwoordig zou willen zijn, ware te talrijk geweest. Maar de prinses van Nassau bleef juist te Roermond om daarvan getuige te zijn; het vroege uur werd dan veranderd in «tusschen acht en negen.quot; Zoo er ooit een plechtige bediening te Roermond plaats heeft gehad, zoo ooit de geloovigen in groote menigte den priester met het H. Sacrament vergezelden naar het huis van de zieke, dan was het ditmaal. Tal van geloovigen wachtten het oogen-blik reeds langen tijd in de Jezuïeten-kerk af, om den priester te volgen. En toen eindelijk haar biechtvader voorafgegaan door zijne dienaren, met het Allerheiligste de kerk uittrok, toen scheen het, dat er een plechtige processie plaats had door Roermonds wijken.

Aan haar woning gekomen, trad de priester met Jezus haar Bruidegom daar binnen, terwijl het volk buiten op de straat eerbiedig geknield bleef; de kamer toch was reeds lang te voren opgevuld met bloedverwanten en vrienden. Hoe was daar alles schoon bereid ! Maar kon het anders ? De prinses had deze gunst verzocht. Zij zelf had alles wat noodig was gereed gemaakt, zij het fijnste lijnwaad uitgezocht om de tafel te bekleeden; zij, het kostbaar kruisbeeld van Joanna, kostbaar niet zoo zeer om de kunstwaarde, maar om de vele openbaringen, welke Joanna er voor gehad had, tusschen bloemen en licht geplaatst; zij had verzocht om Joanna ter zijde

-ocr page 13-

te mogen staan. Toen dan het oogenblik der laatste Communie kwam, spreidde Isabella over de handen van Joanna de witte communiedoek uit; badende in tranen knielde zij daarna neer, zoo dicht mogelijk bij de dierbare kranke.

De priester had Joanna de laatste woorden toegesproken. Met een glimlach op de lippen en gloeiend van liefde had zij ze opgevangen; zij scheen ongeduldig om haar Bruidegom te mogen bezitten, \'t Was de liefdebetuiging van een H. Alphonsus Maria : iiGeef mij toch mijn Jezus! Komt mijn Jezus nog niet?quot;

Maar als de priester het driewerf ygt;Domine, non sum dignusquot; uitsprak, toen, gedachtig de onmetelijke liefde, welke Jezus haar gansch dat leven geschonken had, herhaalde zij met meer vuur dan ooit: »Heer, ik ben niet waardig. Heer, ik ben niet waardig. Heer, ik ben niet waardig.quot; Dan ontving zij haren goddelijken Bruidegom, en bleef in zoete beschouwing der goddelijke liefde verzonken. Men hoorde haar, terwijl men haar het H. Oliesel toediende, zooals altijd na de Communie, nu en dan verzuchtingen doen. \'t Ontsnapte meermalen aan hare lippen: »Ja mijn herte, ja mijne siele, ja mijne saligheyt, ja mijnen schat, ja mijne ruste, ja mijne versaedinghe, ick beminne U, ick beminne U!quot;

Toen de H.H. Sacramenten waren toegediend, en de biechtvader met het Allerheiligste was heengegaan, verliet ook de prinses Joanna. Zij bleef intusschen innig verslonden in eene alleenspraak met haar goddelijken Bruidegom, dien zij voor de laatste maal genuttigd had. Toen de prinses de H. Mis in de Jezuïetenkerk had bijgewoond, kwam zij aanstonds weder aan het ziekbed van hare dierbare kranke, en bleef geruimen tijd met haar geheel alleen.

Niemand weet, wat Joanna haar toen Heeft gezegd; slechts vinden wij opgeteekend, dat Joanna voortdurend sprak, en Isabella aandachtig luisterde.

Na den middag kwam zij haar laatste bezoek doen. Hoe

-ocr page 14-

— 10 —

gaarne ware zij hier gebleven, om bij het heilig afsterven tegenwoordig te zijn, maar hare plichten van echtgenoote riepen haar naar Venloo terug. Daar toch lag ook de prins, haar gemaal, ziek. Met groote droefheid nam zij dan afscheid van de waardige dienaresse, met wie zij zoovele geestelijke samenspraken tijdens haar leven gehad, van wie zij zooveel brieven ontvangen had, en vroeg haar gebed bij God.

Later (1) getuigde zij, dat zij bij haar bezoek, hetwelk zij alleen orn Joanna gedaan had, haar gevonden had, »sich bereydende tot de aenstaende doodt, vervult van blijdtschap ende verlanghende om haeren salighmaecker t\' aenschouwen.quot;

Intusschen bleef Joanna\'s innige vriendin Lucia de Werimont haar voortdurend oppassen. Aan deze vertrouwde zij het binnenste beurs harten immer toe. Menige brief, nog aanwezig in de sacristie der kathedraal, getuigt de teedere liefde, welke Joanna haar toedroeg. Tegen den avond dan wendde zij ïich weer tot haar en zeide: 3Lucia, ik ben gesteld gelijk iemand, die naar een groot feest verlangt te gaan,quot; en wederom zweeg zij, en verviel in een vurig gebed sprekende met haren Bruidegom.

Bij het begin van den nacht meende Lucia haar te moeten bewegen tot het gebruiken van eenen drank, welke haar een weinig versterken zou, en tevens eenige lafenis zou geven door zijne frischheid. In langen tijd toch had zij geen voedsel meer genomen. Zij vroeg haar dan, en bood haar dezen drank aan. «Maar lieve Jouffrouw,quot; was het wederwoord van Joanna, sghij weet immers wel dat sulckx mijnen drank niet en is. Wilt gbij mij wat gheven, gheef mij wat tot verstervinghe.quot; De bittere gal, waarmede Jezus gedrenkt werd, voor Hij ging sterven, dat was haar verlangen, naar deze had zij een hevigen dorst. En zij bad en smeekte, dat zij haar deze zoude doen drinken, of ten minste dat zij den versterkenden drank daarmede zou vermengen. Heerlijk voorbeeld barer

(1) Den 20 Nov. 1689.

-ocr page 15-

heldhaftige versterving! Heel haar leven had zij haar lichaam op buitengewone wijze gekastijd en onder bedwang gehouden, zich in alles verstorven, waar zij eenige genegenheid toe had, nu, wilde zij ook getrouw blijven en volharden ten einde toe.

De hnisgenooten lieten haar echter die versterving niet toe, maar Joanna bleef toen ook weigerachtig om iets te nemen. Toen besloot men haren biechtvader te roepen, opdat deze haar zou dwingen tot het gebruiken van dusdanig noodzakelijk voedsel.

Pater Daniel Huysmans, want wij gelooven met zekerheid te kunnen gissen, dat hij haar biechtvader was, (1) kwam, en

(1) Uit twee brieve\'), welke nog op de sacristie der kathedraal bewaard worden, blijkt liet overduidelijk, zooals trouwens de E. P. v. Krugten in zijn werk over Onze Lieve Vrouw in \'t Zand reeds beweerd heeft, dat Pater Daniel Hujsmans S. J. de schrijver is van Joanna\'s leven- en van dat van Agnes van Heilsbach. — Daar echter deze schrijver in de voorrede van Joanna\'s leven getuigt dat hij bij hetgeen hij nam uit Joanna\'s geschrilten, slechts voegde zijne jeyghen onder-vindinghe ende volkomen kenDisse,van al wat sij de lesie jaeren haers levens ghedaen, gheleden en schier ook gepeijst heelt, gemerckt dat sij aan my volle rekenlnghe van alles galen daar hij nimmer den naam des biechtvaders noemt, die haar in hare laatste dagen heeft bijgestaan, maar steeds zegt: »de biechtvaderquot;, terwijl hij andere Paters bij name noemt; zoo gelooven wij dat hij ook tevens haar biechtvader bij haar sterfbed geweest Js. — Wij stelden dit gevoelen voor aan- den Z. E. Pater Bollandist G. J. van Hootf S. J. te Brussel, die ons juist nog voor het afdrukken dezer brochure mededeelde, dat de Z. E. P. J. de Baeker, hun Bibliothecaris, in een oude cataloog van het Musaium Bollandianum wel gevonden had, dat Pater Huysmans Joanna\'s biechtvader was alsook de geschriften tot dat leven had bijeengebracht, doch dat Pater Libertus de Pape, een man van groote heiligheid, het eigenlijk schreef. De aanteekening luidt: (Vita) «Joannae de Randenraeth, virginis devolse sub directione S. J. Per Lib. de Pape ex collectaneis mss. P. Danielis Huysmans, Confessarii ejus.quot; Na nogmaals de brieven nagelezen te hebben, gelooven wij dit zoo te mogen uitleggen, dat Pater Huysmans niet slechts de handschriften bijeenbracht, maar werkelijk het leven samenstelde, dat echter P. de Pape er misschien meer den vorm aan gaf, er de laatste hand aan legde, en aldus als schrij ver is

-ocr page 16-

toen Joanna hem zag, verhelderde op eens haar gelaat. Zij scheen vroolijk en blij. Toen hij alleen met haar was, gebood hij haar de reden hiervan te zeggen. Lang aarzelde zij, want zij had het liever verzwegen. Maar door de gehoorzaamheid er toe gebracht, openbaarde zij, hoe zij den vori-gen dag, toen men meende dat zij sliep, geheel in God verslonden geweest was, hoe zij van den Heer de onmiddellijke ontbinding van haar lichaam na haar dood verzocht had, en hoe haar Bruidegom in zijne oneindige goedertierenheid haar verzoek had ingewilligd, zeggende, dat haar lichaam na den dood afzichtelijk zou worden, en een zeer slechten reuk zou verspreiden. Dat was het, wat haar zoo onuitsprekelijk troostte, wat haar vroolijk en opgeruimd deed zijn. »Bedank toch, zoo was haar besluit, bedank toch met mij den barmhartigen God voor deze groote gunst, welke Hij mij heeft toegestaan.quot;

De biechtvader had zich voorgenomen, dien nacht verder daar te blijven doorbrengen. Immers Joanna werd hoe langer hoe zwakker, wellicht kon spoedig het laatste oogenblik daar zijn. Hij was dan reeds tot omtrent middernacht gebleven, had menig gebed met Joanna verricht, en menigmaal met haar over de liefde tet God gesproken. Toen maande Joanna hern aan; hij zou toch naar huis gaan, want zij wist het, des anderen daags, feestdag van den H. Jacobus, moest hij preeken en dit zelfde moest hij ook doen op Sinte Annadag. Doch hij scheen er niet toe genegen, want nog eens, hij dacht aan haar sterven, en daarbij wilde hij tegenwoordig zijn. Toen dan de kranke bemerkte, dat dit de reden was, zeide zij: »U Eerw. vreest, dat ik sterven zal, zonder uw bijzijn: doch daarvoor is geen gevaar. Ik zal u in tijds doen roepen.quot;

»Maar is dan de tijd van uw afsterven u bekend ?quot; was zijn wederwoord.

aangezien. Dit ook was bij nader inzien der brieven, het gevoelen van den Z. E. P. Bollandist.

-ocr page 17-

— 13 —

En zij antwoordde : »U Eerw. weet immers wei, dat God mij dezen kenbaar gemaakt heeft; dat het overmorgen tus-schen zes en zeven uren zal wezen, op den grooten feestdag van Jezus\' Grootmoeder en Maria\'s Moeder, daar ik zoo lang om gebeden heb; U Eerw. moet niet bezorgd zijn; ik zal immers U Eerw. niet bedriegen: ga vrij naar huis op mijn woord. U Eerw. zal de H. Mis nog lezen op den feestdag van de H. Anna voor uw sermuon, gelijk gij gewoon zijt; terwijl ik dan kort te voren zal gestorven zijn. Ik hoop dat U Eerw. mijne ziel dan indachtig zal wezen.quot;

Nu was Pater Huysmans tevreden. Hij vertrok, en liet Joanna aan de verpleging der huisgenooten over. Den volgenden dag nu ontmoette hij den Pater Franciscaan van Geldorp, die nog altijd in de stad was. Hij was van plan op dien dag, het feest van den H. Jacobus, naar Antwerpen te vertrekken. Joanna toch , meende hij, kon nog lang leven; eene bijzondere ziekte had zij niet. Maar de biechtvader verhaalde hem Joanna\'s voorspelling. »Welnu,quot; was zijn woord, »dan blijf ik, tot zij gestorven zal zijn.quot;

De kranke was intusschen geheel den feestdag van den H. Jacobus zonder spraak. Hare oogen waren voortdurend gesloten; somwijlen sloeg zij ze slechts op, om haar Kruisbeeld of haar Beeld der H. Maagd te beschouwen. Dan straalde uit die oogen de gloed der goddelijke liefde, want zij was verslonden in God, en beantwoordde door geen enkel teeken, wat men haar zeide of vroeg. Slechts haren biechtvader verstond zij, en als deze haar de oefeningen voorzeide, welke hij wist dat haar aangenaam waren, dan was zij immer bereid.

Roermonds inwoners intusschen, die Joanna als een heilige vereerden, wilden zoo gaarne haar nog eens zien. Iedereen verlangde bij haar te wezen. Maar het was onmogelijk hen binnen te laten; men vreesde de kranke te storen; de biechtvader daarenboven verbood het ten strengste. Men hield dan zooveel mogelijk de deuren gesloten. Men drong echter

-ocr page 18-

— M —

meermalen de voordeur binnen, doch kon niet in de kamer komen. Wat vond toen hun eerbied voor Joanna uit? Zij klommen op tegen de vensters en schouwden door de glazen, en voortdurend vond men een menigte lieden voor de deur,

die naar Joanna vernamen, of naar een oogenblik uitzagen om stil binnen te dringen.

Eens, toen haar biechtvader was vertrokken, was dit aan eenigen gelukt. Een van hen, door anderen opgewekt, nam die gelegenheid waar om beeldjes aan haar lichaam aan te raken, en ze aldus, zoo meende zij, tot gewijde zaken temaken. Juist kwam op dat oogenblik Pater Huysmans het vertrek weder binnen. Hij was vertoornd, berispte die persoon op bijzondere wijze, en gelastte hen allen te vertrekken. Joanna immers was nog in leven, en kon zij ook nu nog niet bezwijken in eene bekoring van ijdel zelfbehagen ? Dat was de oorzaak zijner gramschap; en toen die personen vertrokken waren,

vroeg hij Joanna, of zij niets bemerkt had. Doch hij bevond haar onwetend van alles. Zij was slechts met haar God bezig geweest. — Toch gelastte de voorzichtige priester nogmaals,

niemand zoo lichtvaardig bij de zieke te laten.

\'t Was aldus reeds vier uur in den namiddag geworden.

Zijne Hoogwaardigheid Mons. Reginaldus Cools, die Joanna zoo hoog schatte, kwam toen naar het sterfbed van de doodkranke. Hij had haar immer geëerd als een heilige, hij moest haar ook nogmaals zien, voor zij naar den hemel ging. Hij *7\'

zat dan neder aan haar ziekbed, hield eene zoete toespraak tot haar, en sprak haar over het loon, dat zij na zulk een langdurig leven ging ontvangen. Joanna luisterde met gespannen aandacht en liet geen woord ontgaan; soms vertoonde zich op haar gelaat een blijde glimlach, welke den eerbiedwaar-digen bisschop zeide, hoe verheugd zij was te kunnen sterven.

En na den bisschoppelijken zegen met den meesten eerbied te hebben ontvangen, bedankte zij zijne Doorluchtige Hoog- i

-ocr page 19-

waardigheid voor zijn bezoek en nog veel meer voor zijne vaderlijke woorden. De Prelaat vertrok.

»Maar,quot; zoo vroeg haar eenige oogenblikken na zijn vertrek haar biechtvader, »inaar, Joanna, heeft u ook dit bezoek niet veel gekost? Heeft ook nu dezelfde gedachte u niet bezig gehouden, welke u aangreep bij het bezoek der Prinses?

»0 neen,quot; was haar wederwoord, »ik ben blijde, den Bis-schoppelijken zegen ontvangen te hebben; — en, ik ken den ijver van onzen Hoogeerwaarden Vader; hoe armer en ellendiger de zieken zijn, des te meer vindt hij zich steeds gedreven hen te bezoeken. Het is hem een vreugde, dezen vooral tot een zalig einde te bereiden. Dat deed hij immers tijdens mijn leven, dat heeft hij ook thans bij mij willen doen.quot; — En zij verviel wederom in dien schijnbaar sluimerenden toestand, waarin haar ziel echter voortdurend sprak met haren godde-lijken Bruidegom.

God had het sterfbed van Joanna waarlijk reeds verheerlijkt. Heldhaftige bewijzen van deugd had zij er gegeven; wat zij vroeg, had Hij onmiddellijk beloofd; door Hem verlicht, had zij reeds voorzeggingen mogen doen, de voorzegging n.1. van het uur en den dag van haar dood; nu wilde de goddelijke Almacht ook nog in haar schitteren; nu reeds, voor hare ziel ontvloden was aan het sterfelijk omhulsel, wilde Hij met die gave der voorzegging de wonderkracht vereenigen.

Er woonde sedert korten tijd te Boermond een edele dame, welke eene dochter had, die sinds maanden en jaren aan eene vreeselijke zenuwziekte leed. Herhaalde malen op den dag werd zij door hevige toevallen gekweld, die zoolang zij duurden, het hoofd tallooze malen deden schudden en schokken, en haar vreeselijke pijnen veroorzaakten. Tachtig malen op één dag had zij nog kort geleden zulke zenuwtrekkingen gehad. Men had verscheidene doctoren geraadpleegd, medicijnen in overvloed gebruikt, geestelijke middelen reeds vele aangewend, niets hielp.

-ocr page 20-

— IG —

De moeder nu van dit meisje verneemt als bij toeval, want zij kende Joanna nog niet, (zij was immers nog pas in de stad), dat deze op haar uiterste lag. Twee personen, die Joanna gingen bezoeken, verhaalden het haar. Zij ging met hen mede naar de Jezuïetenstraat, ja zelfs tot aan Joanna\'s huis. Daar nam zij afscheid van hen, zeggende : »Ik heb geen bijzondere kennis aan dief\'«goede juffrouw, en daarenboven ben ik ook niet genegen, een stervende te zien.quot; — Doch de anderen noodigden haar sterker uit, ora, als het mocht, binnen te gaan, swant,quot; zeiden zij, sgij zult geen gewoon mensch op haar sterfbed vinden, maar een Heilige.quot; Ten laatste dan, vooral ook getroffen door het vele volk, dat in en uit het huis ging of daarbij vertoefde, besloot zij mede te gaan, en vroeg, met de twee overigen een oogenblik in de kamer der kranke te worden binnengelaten, \'t Werd toegestaan, en nauwelijks stond die edele dame aan het ziekbed, of een inwendige stem scheen haar toe te fluisteren: sBreng uw dochter hier, zij zal genezen. »Maar,quot; zoo dacht zij, »zoii dit iets kunnen baten? Joanna is reeds sprakeloos, en daarenboven, hoe zal ik daartoe de toestemming kunnen krijgen, ik ken niemand hier uit dit huis.quot; Doch de stellige overtuiging, dat hare dochter genezen zou, als zij maar een oogenblik bij deze stervende geweest was, behield de overhand. Zij besloot het aan Joanna\'s biechtvader te vragen.

Zij ging dan tot hem in de spreekkamer, en bad hem; hij zou toelaten, dat zij met haar dochter een oogenblikje bij Joanna\'s ziekbed mocht komen, en zij voor haar bidden zou. »Maar,quot; zeide de biechtvader, adat is nu immers te laat; neen, neen dat kan niet gebeuren, Joanna is reeds zonder spraak.quot;

Doch de moeder hield aan, zij bad en smeekte opnieuw, immer sterker, en ten laatste zeide de Pater: ïWelnu, laat haar dan komen.quot; En de moeder liet aanstonds haar kind halen, \'t Duurde een geruimen tijd ; want het meisje

-ocr page 21-

— 17 —

was juist wederom door hare zenuwziekte overvallen. Eindelijk kwam zij, en knielde met den biechtvader, hare moeder en vele anderen bij het krankbed van Joanna neder. Men begon een eenparig gebed tot den almachtigen God, opdat deze jonge dochter van hare kwaal zou genezen worden. - - De biechtvader vroeg ook aan Joanna, dat zij hetzelfde zou doen. Dan legde men haar hand op hel hoofd dier jonge dochter, en vernieuwde hij nogmaals zijn verzoek. En Joanna antwoordde zeer moeielijk, maar toch verstaanbaar, zoodat allen het hoorden: ygt;Ja.quot; Toen keerde men naar huis; sedert die ure was het meisje van hare kwaal geheel genezen.

De edele dame gaf later een schriftelijk getuigenis van deze wonderbare genezing, welke in zijn geheel is opgenomen in Joanna\'s leven.

Zoo naderde eindelijk de dag van haar heilig afsterven. Stil en geheel in God verslonden, voortdurend starend nu eens op haar Christus- dan eens op haar Mariabeeld, lag zij daar op hare sponde uitgestrekt. Zij scheen het kloppen af te wachten van den hemelschen Bruidegom; terwijl haar hart, als de bruidslampen der maagden van het Evangelie, vol was van de olie der goddelijke liefde en bel flikkerde, zag zij uit naar het woord: »Zie, uw Bruidegom komt, ga hem te gemoet!quot; Daar brak de middernacht aan, en opeens verhelderde haar gelaat, een hemelsche blijdschap straalde van haar wezen, een zoete glimlach speelde om hare lippen. — Had zij die stemme »Zie, uw Bruidegom komt,quot; vernomen? — Wij gissen van ja. Hij, die haar reeds lang te voren den dag en het uur van haar afsterven had voorzegd, Hij was ook nu haar komen verwittigen, dat de blijde Sinte Annadag daar was. Sinds verliet die blijdschap haar gelaat dan ook niet meer, zij bleef haar bij, totdat hare zuivere ziel uit haar lichaam ten hemel opvloog. Van middernacht af, zegt haar levensbeschrijver, tot haar sterven toe, geleek zij een engel in het vleesch.

-ocr page 22-

— 18 —

Tegen zes uur des morgens begon men te merken, dat de dood naderde. Hare ademhaling werd korter, hare polsslag zwakker. De biechtvader begon alsdan te zamen met den Eerw. Pater van Geldorp de gebeden der stervenden. Joanna hield met vaste hand de doodkaars (1) omklemd; men zag het haar aan, ofschoon hare lippen zich niet meer bewogen, zij bad inwendig mede, zij was bij volle kennis.

Toen men een gedeelte der gebeden verricht had, vroeg haar de Eerw. Pater van Geldorp in stilte iets. Zij knikte hem aanstonds een bevestigend antwoord toe. Wat die vraag geweest is, weet men niet; naar het schijnt, vroeg hij, of hij haar spoedig in den dood zou volgen, want na het sterven van Joanna zeide hij aan den biechtvader: »Nu ga ook ik mij zoo spoedig mogelijk tot mijn sterven voorbereiden.quot; En werkelijk zeer korten tijd daarna stierf hij. (2)

Men ging voort met bidden. Het vProficiscere, anima Christiana.quot; «Vertrek, o Christen ziel, van deze wereld, in naam van den almachtigen God ... . heden zij uw plaats in vrede en uw woning in het heilig Sion,quot; klonk nog eenmaal van

(1) Verschillende stukken van deze kaars, alsmede het laken, waarop zij stierf, met nog andere voorwerpen, worden op de sacristie der kathedraal bewaard.

(2) Wij vonden onder de vele geschriften van Joanna twee brieven van dezen Pater, geschreven de eene den 15 Oct. 1678, de andere den 13 Mei 1685. Opmerkelijk is het, dat hij in dezen laatsten insgelijks over zijn dood spreekt. «Desen UE. geestelijcken broeder, aldus zijn zijne woorden, «heeft over eenigen doch niet langen tijdt, sommighe verscheyde reysen vertooniogen gehadt in de nachtrust te kennen gevende, soo hem als claer wierdt ingedruckt een sterven: \'t welck of \'t haest voor goet sal gaen naer den lichacm\', of dat het eer geheel geestelijck sterven bediet, en weet hij niet: cnacr heeft groot achter-dencken op het natuerlijck sterven, waertoe hem daeghelijckx tracht te bereyden, en gereet te houden, niet te min gelijck noch wat be-gerigh, om ifi \'t leven te blijven om de merckelijke vruchten die den heer door hem is doende in de vele zielen. Fiat voluntas tua, seyt hij tot Godt, die alleen weet wat best is enz.

-ocr page 23-

- 19 -

\'s priesters lippen; hij zeide haar de namen van »,Jezus, Mariaquot; voor; ygt;Jezus, Mariaquot; herhaalde zij vol eerbied en liefde, en gaf den geest. Het was een weinig na half zeven in den morgen van den 26 Juli 1684, feestdag van de H. Anna. Joanna Baptista had toen den ouderdom bereikt van 73 jaren, 9 maanden en 6 dagen. Juist vier en vijftig jaar geleden had zij in de nacht, welke zij gewoonlijk wakende en biddende doorbracht, om het feest van Sinte Anna des te beter te vieren, voor het eerst \'s Heeren roepstem vernomen om zijne Geestelijke Dochter te worden; roeping, welke zij onmiddellijk gevolgd was en waarin zij volhard had tot het einde toe.

BBGRAFEMie M CrHAF,

^Nauwelijks was de uitverkoren Bruid van Jezus Christus gestorven, of de mare ervan verspreidde zich door de stad Roermond. »De Heilige is dood!quot; zoo fluisterde men elkander toe, »er is een Zalige te meer in den hemel,quot; zoo zeiden allen, en men snelde in grooten getale naar Joanna\'s woning, om voor het laatst de dierbare overledene te aanschouwen en bij haar lijk te bidden.

Tal van personen kwamen dan ook Pater Daniel Huys-mans reeds te gemoet, toen deze, aanstonds na het afsterven, naar de kerk ging om de H. Mis te doen en daarna te prediken. »Gij moogt u wel spoeden,quot; sprak hij, »als gij het aangezicht der overledene nog wilt aanschouwen.quot; En hij herinnerde hun aan hetgeen Joanna hem gezegd had over de onmiddellijke ontbinding des lichaams, welke zij van God had gevraagd.

Datzelfde herhaalde hij ook aan de vriendin van Joanna, Lucia de Werimont, die hem insgelijks ontmoette. O, wat

-ocr page 24-

— 20 —

werd zij bedroefd, toen zij dit vernam. Zij, die Joanna meer dan iemand anders door en door kende, die de kostbare parel, verborgrm in hare aardsche schelp, meermalen in al haren luister had gezien, zij had toch lang reeds de vaste overtuiging gehad, dat de glans en de schoonheid barer ziel zich na den dood zouden mededeelen aan haar lichaam. Bedroefd ging zij dan naar het sterfhuis henen, want zij wist het maar al te goed, wat Joanna vroeg, dat verkreeg zij.

Daar gekomen bemerkte zij dan ook aanstonds, dat het waarheidfwas. Het lichaam was onmiddellijk na den dood zijn ontbindingsproces begonnen, en elk oogenblik nam dit toe.

Tegen negen uur ging Pater Huysmans opnieuw naar het sterfhuis om te zien, of de woorden van Joanna bewaarheid werden. Men verhaalde hem onderweg, dat de Prins van Nassau aan een schilder gelast had, terstond na Joanna\'s dood een portret van haar te maken. »Ik vrees, dat het te laat zal zijn;quot; zeide de Pater, doch hij deed aanstonds dien schilder ontbieden. Maar hoezeer deze zich ook spoedde, hij kwam werkelijk te laat; want het aangezicht was toen reeds zoo veranderd, dat men er geen gelijkenis meer in herker.de met haar, die een paar uren geleden nog leefde. En als hij evenwel om den Prins te voldoen een portret wilde nemen, en dan eenige streken met het penseel gedaan had, welke hij dacht dat goed waren, dan bevond hij ze een oogenblik later niet meer in dat aangezicht; immers elk oogenblik nam het een andere gedaante aan. Hij was dan ook ten laatste verplicht zijn werk te staken en onverrichter zake heen te gaan. (1)

(1) Het lichtdruk-portret, dat de firma J. J. Romen en Zonen bij deze gelegenheid uitgaf, is genomen naar een schilderij (of een copie daarvan) dat tijdens haar leven, zij was toen ongeveer 40 jaren uad, geschilderd werd, en dat thans het eigendom is van den HoogWelgeb. Heer Burggraaf van Aefferden. Wij zijn hem ten hoogste dankbaar, dat hij het hun tot dit doel eenigen tijd afstond. — De bijzonderheden, welke wij omtrent dit

-ocr page 25-

— 21 —

Naarmate de dag voorbijging, nam de ontbinding toe, ja wat meer is, Joanna werd op dien dag nog zoo mismaakt, dat zij, men vergunne ons de uitdrukking van den levensbeschrijver, eerder een monster geleek dan een mensch. Haar aangeziciit, dat tijdens haar leven slechti een weinig vel scheen over de heenderen, werd meer dan eens zoo groot, zoo vreeselijk was het opgezwollen, en de lucht, welke haar lichaam verspreidde, was zoo hevig, dat niet slechts de kamer, maar het geheele huis er van vervuld was. Ja toen zij in eene met alle vlijt bepekte kist gelegd, en deze gesloten was, toen nog verminderde die kwade reuk niet, en van alle kanten zag men het bloed daar doorheen vloeien. Wij hebben dan ook met aandachtig oog het laken beschouwd,

schilderij vonden zijn te merkwaardig, dan dat wij ze hier niet zouden mededeelen. In Joanna\'s geschriften vinden wij vernield, dat zij in het jaar 1648 te Brussel zijnde haar portret uit gehoorzaamheid moest laten maken. Hel gebeurde op Vrijdag in de octaaf van het feest des Allerheiligsten Sacraments. — Zij had er veel strijd tegen, en had daarom aan haar biechtvader verzocht het mogen laten doen met een sotskaproen, (een zotskapje); zoo, dacht zij, wordt ik zeker aangezien voor een groote zottin. Voordat dit echter gebeurde, beweerde een harer vriendinnen Anna van Horenbeck, dat zij het moest laten doen tot de knieën toe, zij echler len halven lijve. »Maer,quot; schrijft zij, «hoe ickt raackten oft niet, ick moest mij ondergeven om tot de knien mij te laelte schilderen, want daer en was geenen tijdt om over en weer te schrijven.quot; Vervolgens verhaalt zij, dat zij het dan liet doen »in de vereeninge van de gehoorsaamheyt Christi die sijnen heemelsen vader gehoorsaam was tot de doot des chruis,quot; en dat zij gedurig met zulke gedachten bezig was; «en daer deur,quot; zoo eindigt zij, «bin ick wat te rijp en te soember (somber) oft te wijsselijck geschildert.quot; — Haar levensbeschrijver verhaalt verder, dat de schilder er de zotskap niet bijvoegde, en dat aanstonds daarna Joanna een anderen schilder dit gelastte te doen. Deze deed het wel, maar gebruikte waterverf, die men uit kon wisschen. De list bleef lang haar onbekend, en toen zij het later vernam, was de schilderij in andere handen.

Dit schilderij nu, ol ten minste een cople daarvan, gelooven wij zeker, dat het schilderij is, waarvan de lichtdruk genomen is. Opmerking

-ocr page 26-

— 22 —

waarop zij stierf en afgelegd was, en dat nog heden op de sacristie der Kathedraal bewaard wordt. De overvloedigste sporen van hetgeen hare levensbeschrijver verhaalt, vindt men daarin nog immer terug.

Maar, zeiden wij vroeger. God had slechts ten deele haar verzoek toegestaan. Zij had die onmiddellijke en wonderbare ontbinding verzocht, ten einde niet geëerd te worden. God liet ze toe, maar juist tot hare grootere vereering.

Want neen, de medeburgers van Joanna bleven hierom niet van haar lijk verwijderd. Integendeel men stroomde van alle kanten naar de woning, bleef langen tijd bij dat lijk gunsten vragen, zocht zich meester te maken van eenlge haren of van een of andere zaak, welke haar had toebehoord, ja ving het bloed in doeken op, om het als een kostbare reliquie te bewaren. En is daarvan niet een duidelijk bewijs, dat doodslaken, waarover wij zoo even spraken, en dat, zonder uitgewasschen te zijn, zóó bewaard is geworden?

Daar kwam eindelijk de dag barer begrafenis aan. Eerst meende men het lijk reeds den dag na haar dood bij te zetten, maar de Raad der stad duldde het niet. Deze zelf

verdient nog, dat ook deze schilderij gebruikt werd, toen men voor de eerste uitgave van Joanna\'s léven een kopergravure moest vervaardigen. Deze toch gelijkt daarop tot in de kleinste bijzonderheden toe. En het schilderij, waarnaar die gravure gemaakt werd, was toen het eigendom van Lucia de Weriment, zooals blijkt uit een brief van Pater Huysmans. Toen deze toch Joanna\'s leven ging uitgeven, schreef hij aan deze; »De joffvrouwen de Princen willen de plaeten betalen die daartoe van noode sullen sijn. Maar eer men die konnen laeten snijden soo ist van noode dat UE. haere schilderije oversendt: want die moet noodtsaekelijck den plaetsnijer hebben sonde hij haer portrait treffen, dat wel getroffen moet worden ofte heter achtergelaten sou wordenquot;.... Daar nu een der nichten van Lucia de Werimont, Anna Maria de Werimont, den 8 Oct. 1687 huwde met Joannes van Aeffer-den, zoo is het niet onwaarschijnlijk, dat het daardoor in de familie der «van Aefferdensquot; gekomen is.

-ocr page 27-

— 23 —

wilde het vergezellen, en daarom had de begrafenis eerst plaats op den 28ston Juli. Zij geleek veeleer een triomftocht van een overwinnaar, die zegevierend terugkeert naar zijn rijk. Duizenden persoren waren op de been. Pieeds vroeg in den morgen was de kerk der EE. PP. Jezuïeten bezet, uren vóór de lijkstatie het sterfhuis verliet, waren de aangrenzende straten vol van belangstellenden, die het lijk van Joanna de laatste eer wilden aandoen, of liever, die het zich tot eer rekenden, daarbij tegenwoordig te mogen zijn.

Eindelijk verkondigde het luiden der klok, dat het uur der, begrafenis gekomen was; de priester trok met zijne dienaren uit de kerk naar het sterfhuis, en kwam het lijk der waardige dienares afhalen ; hij moest door de menigte heendringen, welke daar in de diepste stilte wachtte.

Uet »De profundisquot; is gebeden, en de stoet zet zich in beweging. Het kruis gaat voorop, de zangers en de EE. Paters der Sociëteit, met brandende flambouwen in de hand, volgen. Dan komen de priester en zijne dienaren, en daarna wordt het lijk door de naaste geburen gedragen. Waar het zich voortbeweegt, laat het bloedige sporen op de straat achter. Maar zij, die volgen, eeren die sporen als reliquieën eener Heilige. Onmiddellijk er achter ziet men den Raad der stad in rouwgewaad en met flambouwen in de hand ; men erkent den Burgemeester Johan P»einier ünpree aan de ken-teekenen zijner waardigheid, hij gaat een der eerste met de schepenen Leonard Baenen en Jean Rapt. Cruysancker; dan volgen de overige schepenen: Arnold van Aefferden, een der voorvaders der HoogWelgeb. Heer Burggraaf van Aefferden, thans nog immer een groot vereerder der waardige Joanna; hij gaat te zamen met Guillaume Bongaerts; vervolgens ziet men ook Dirk Woestingh en Jacob van Rreugel, Peter van Lom en Gerardus Rossman, Godefried Cnop en Martinus van de Velden, allen schepenen; de Raadsverwanten: Ghristiaan van Berckeler, Peter Strijdthagen, Hendrik van Tits en Jan van

-ocr page 28-

Wessera komen na hen, en de eerbiedwaardige Magistraat van Roermond wordt besloten door de twee secretarissen Arnold Pollart en Jan Richard Wanssum. (1) Zeer vele verwanten zoo wel uit de familie »de Randenraethsquot; als de »van der Merrens,quot; vergezeld van vele naaste bekenden der overledene, waaronder men vooral »de Werimontsquot; opmerkt, vergrootten den stoet, welke eindelijk zich verliest in een ontelbare menigte belangstellenden.

Men treedt de Jezuïetenkerk binnen. »Subvenite, klinkt het, Sancti Dei etc.quot; Komt te gemoet, Gij Heiligen des Hemels, komt te gemoet. Engelen des Heeren, en ontvangt hare ziel, en brengt haar voor het aanschijn des Heeren.quot; Neen, dat gebed was niet noodig geweest, hare ziel was er reeds, Joanna deelde reeds het geluk der Engelen en Heiligen; wij zijn er zeker van. Toch werd het heilig en onbevlekt Offer voor hare zielrust opgedragen, en eenige oogenblikken daarna haar lichaam plechtig, ter aarde besteld.

Men begroef haar voor de communiebank ter rechterzijde, welke n. 1. overeenkomt met den epistelkant des altaars. Daar voor die tafel, waar zij zoo tallooze malen nedergezeten was en zich vereenigd had met haren geliefde Bruidegom, daar werd dan haar stoffelijk overschot voorloopig ter aarde besteld. En nauwelijks had de priester het Reqtiiescal in pace gezongen, of de geloovigen drongen naar liet graf, om, vóór het gesloten werd, nog een laatsten groet te doen aan de edele en waardige vrouwe, ja velen zag men toen neder-knielen, en in plaats van voor haar zielrust te bidden, de waardige dienaresse Gods overvloedige gunsten afvragen. Groot, zeer groot was toen reeds hun vertrouwen, zij hielden het immers voor zeker ; Joanna was in den hemel, en daar

(1) Deze en vele andere bijzonderheden zijn wij verscliuldigd aan den WeiEd. Heer J. B. Sivré. Den altijd bereidvaardigen Rijks-Archivaris zij daarvoor onze innige dank.

-ocr page 29-

vermocht zij thans veel op het Hart van haren hemelschen Bruidegom, dien zij op aarde zoo veel bemind had.

Haar graf was dan ook aanstonds na haren dood een plaats, waar men gunsten kwam afsmeeken, ja waar men wonderen durfde verwachten. De waardige dienaresse Gods riep men aan in alle kwellingen, in kruisen,, bij ziekten en ongelukken. Zij dan ook, die in haar leven zooveel liefde had voor haar naaste, kon die gebeden niet onverhoord laten.

Zoo meldt ons o. a. de schrijver van haar voortreffelijk leven, de Eenv. Pater Daniel Huysmans, S. J., die, zooals wij weten, tevens in de laatste jaren van haar leven hare biechtvader was, de wonderbare genezing van een knaapje van elf jaren. Dat kind had reeds negen jaren lang aan eene vreemde ziekte der ingewanden geleden. Waterzucht deed den buik vreeselijk opzwellen, terwijl uittering zich van de overige ledematen meester maakte. Men had alle menschelijke middelen beproefd, kosten noch moeiten bespaard, om het kind, dat de ouders zoo zeer liefhadden, verlichting te bezorgen. Tal van geneesheeren, zoo binnen als buiten het land waren geraadpleegd; men vond er geen baat bij; zij verklaarden het ten laatste voor ongeneeselijk.

Nu namen de ouders hunne toevlucht tot de Almacht Gods, en wel door voorspraak van de nog kort geleden ontslapene Joanna Baptista. Zij beloofden, negen achtereenvolgende dagen, ter barer eer, de H. Mis te hooren. En ziet, nauwelijks is rnen daarmede begonnen, of het kind begint te beteren. Eer de negen dagen verloopen zijn, is de knaap volkomen hersteld, ja zelfs ook genezen van een breuk, welke zich kort geleden bij al die ellenden was komen voegen. Het behoeft niet gezegd, met welke eene blijdschap het kind en zijne ouders naar Joanna\'s graf snelden, om haar hunne dankbaarheid te toonen. En sinds bleef hel gezond tot aller verwondering, vooral der geneesheeren, die dan ook gaarne bekenden,

-ocr page 30-

dat die genezing enkel en alleen door Gods almacht geschied was.

Ziehier onder de vele wonderbare genezingen één uitgekozen. Wij moeten over de anderen, welke er in dezen tijd reeds geschiedden, zwijgen, wij zouden te uitvoerig worden.

Maar werd haar graf zoo verheerlijkt, was het een toevluchtsoord voor zoovele ellendigen en zieken, o, dan moesten hare dierbare overblijfselen, die in één graf bij meerdere lijken begraven waren, in een geheel afzonderlijke en betere plaats rusten. Men besloot ze over te brengen, daar waar Joanna in haar leven zoo menigmaal geknield had, waar zij zoo veel had gebeden tot de Moeder Gods. Men metselde een steenen grafstede (een kelderken zegt haar levensbeschrijver) naast het onze lieve Vrouwe altaar, in dezelfde Jezuïetenkerk, en bracht haar den 18 October 1688, den verjaardag barer geboorte, met veel plechtigheid over. Het zou ons niet verwonderen, of dit alles geschiedde op verlangen en op kosten van zijn Excellentie den Prins van Nassau. Immers, hij zelf was bij die overbrenging tegenwoordig, gelijk uit liet procesverbaal, dat alsdan werd opgemaakt, blijkt.

Op dien dag dan vergaderden de Prins, te zamen met den HoogEerwaarden Pater Wilhelmus Arnhoudts, Provinciaal der Societeit van Jezus, en zijn Socius Pater Libertus de Pape, Rector te Brussel, Pater Philippus van Bellen, Rector van het collegie te Roermond met de overige Paters van dat collegie, n. 1. Johannes Kindtsius, Theodorus Maen, Am-brosius Bransoen, Adrianus de Wolff, Sebastianus Timmermans, en vele waardigheidsbekleeders der stad en andere belangstellenden, bij het graf van Joanna, om haar waardig gebeente over te brengen. Allons Passage, Christiaan Smits, die met den koster Michael Top in 1G84 het lijk begraven hadden, Hendrik Raemen en Winand Francquen begonnen het graf te openen en ontdekten weldra de kist. Men trok ze op, opende ze en vond ook Joanna\'s ge-

-ocr page 31-

— 27 —

raamte; \'t was bedekt met aarde. Op de borstbeenderon vond men weldra het koperen plaatje waarop »eenen soeten naem Jesus en onder aen den voeth van deselve den naem van Joff0 Johanna Bapt» van Randenraeth geschildert was,quot; en dat daar ook gelegd was, toen op den dag van haar sterven de kist gesloten werd. Deze plaat werd door alle aanwezigen bezien, en daardoor dan ook het eerbiedwaardig gebeente met alle zekerheid herkend. — Men bracht het vervolgens met de kist in het nieuwe graf over, legde de plaat wederom daar, waar zij gelegen had, doch thans tusschen twee schalliën (leien) en schreef op eene dezer de woorden; Ossu (ilae Johan. Baptquot;0 van Randenraeth, translala 18 Octohris 1688 mij present T. Wint kei, hetwelk zeggen wil: Beenderen van Juffrouw Johanna Baplista van Randenraeth, overgebracht den 18 Oct. 1688, in teyenwoordigheid van mij T. Winckel. Toen werd de kist dicht gemaakt, en het graf gesloten met drie dikke ribben en twee eiken planken en daarop een plaveisel gelegd, waartusschen een blauwe steen geplaatst was met de woorden; Joff\'quot; J. B. van Randenraeth 26 Julij 1684.

Ziehier het proces-verbaal dat daarover werd opgemaakt, \'t Wordt nog bewaard in de archieven dezer stad. (1)

))Op heden den 18 S1quot;\'5 1Ö88 sijn voor ons onderss. (2) cancellaer ende griffier van den Edelen Hove van Gelderlandt, gecompareert Allons Passage, Hendrick Raemen, Christiaen Smits, Winand Francquen, de welcke verclaeren geoepent te hebben het graeff van Jolf\'- Johanna Baptista van Randenraedt gestaen voor den hooghen authaer in de kereke van de Paters van de Societeijt alhier bij naer in de middel doch weinigh meer ad cornu Epistoke (3), ende dessellïs doodt kiste ont-deckt hebbende die door Allons Passage ende Christiaen Smits voorss. is begraeven geweest, waertoe Michiel Top Custer alhier in \'t begraell\'enisse ende transport oock geassisteert heeft, is deselve daervuijt gehaelt bij ons voorsseijde compa-

(1) Opmerkenswaardig is het, dat Joanna op den buitenomslag van dit proces-verbaal reeds Venerabilis (eerbiedwaardig) genoemd wordt.

(2) onderschrevene. (5) Epistelkant.

-ocr page 32-

— 28 —

ranten in de presentie van sijne Extie den heere Prince van Nassauw, den eerweerdighe pater Wilhelmus Arnhoudts pro-vinciael deser Societeit Jesu, pater Philippus van Bellen, rector van dit Collegie, pater Liberlus de Pape socius R(li patris provincialis, pater Johannes Kindtsius, minister, pater Theodoras Maen, procurator, pater Ambrosius Bransoen prefect der schooien der voors. societeit, pater Adrianus de Wolff, pater Sebastianus Timmermans, mitsgaeders in de presentie van ons onders. cancellaer ende griffier ende diversche andere orastaenders, ende is alsoo door ons comparanten de voorss. kiste vuijt der eerde opgetrocken ter presentie der gemelte persoenen, dewelcke wij geoepent ende gevonden hebben voll van aerde liggende opt gerempt (i) vant voors. lichaem ende daervuijt gehaelt incontinentelick (4) int aensien van de voors. heeren eene coopere ouvale (3) plaete, waerop boven geschil-dert was, eenen soeten naam Jesus en onder aen van den voeth van deselve den naem van Joff0 Johanna Bapla van Randenraeth, welcke plaete wij hebben doen sien aen alle voorseijde heeren ende omstaenders, die gelegen hadde op de borste vant voorss. lichaem, gelijck sij mit deselve is be-graeven geweest, welcken volgende is het voorss. lichaem mit sijne kiste geamoveert (4) geworden vant graeff daer \'t selve in gelegen hadde en getransporteert tot ontrent de ballustrade tegliens het plancketsel besijde onse lieve vrouwe autaer, in eenen kelder aldaer expresselijck toegemaeckt, ende is deselve plaete wederom geappliceert (5) in deselve doodt-kiste ende geleijt tusschen twee schallien (6) op de borste van \'t selve corpus (7) onder de plancque of dexel van de selve doodtkiste, sijnde op eene van de selve schaelle geschreven, dese naervolgende woorden; Ossa (8) dha Johan: van Randenraedt, translata (9) 18 oclohns 1688 mij present T. Winckel. ende is den voorss. kelder in onse presentie gesloeten met drij dicke rubben ende twee eijeke plancken boven de voorss. rubben, sijnde daerop geleijt het plaveisel, waer onder eenen blaauwen steijn is hebbende dese superscriptie, (10) Joff0 J. B. van Randenraeth 2ü Julij 1684. In teecken der waerheijt presenteeren wij onders, den inhoudt deser toties, quoties (11) onder solemnele ende te gewaeri-

(1) geraamte. (2) terstond (3) langwerpig rond. (i) verplaatst. (5) neergelegd. (6) leien. (7) lichaam. (8) Deenderen. (9) overge. bracW.\'\'(lO) opschrift, (H) telkens als.

-ocr page 33-

— 29 —

ghen (l); aldus gedaen in de kercke der voorss. patres societatis Jesu tot Ruremonde op dagh, maendt ende jaere als boven ende tot meerdere verseeckennge van dijen soo hebbe lek onders. griffier het sigillum (u2) van sijoe Ma\' (3) t\'welck in d\'exereitie (4) van mijn officie ben gebruijekende hier op doen drucken, ende hebben die voorss. presente heeren, als naementlijck sijne Exlic den heere prince van Nassau den eerw. Pater Provinciael neffens alle andere patres voorss. met de eerste comparanten die minute deser als oock den heere Cancellaer ende mij ondergeteekende griffier onderteeckent

(get.) T. Winckel.quot;

Met de grootste zorg en nauwkeurigheid was dus thans het graf van Joanna verzekerd. Zij had een uitverkoren plaats verkregen in haar Mariakoor. Daar zou dan ook hare vereering toenemen.

Doch voor wij overgaan tot het verhaal dezer aangroeiende vereering, moeten wij ter loops er aan herinneren, in welken hoogen dunk van heiligheid Joanna stond bij alle hoogere Overheid zoo geestelijke als wereldlijke. Zoo getuigde de groote Bisschop van Roermond, Fr. Reginaldus Cools, dien wij haar een bezoek zagen brengen op haar sterfbed, yxiat Joanna in haar leven buitengewone teekenen van godsvrucht, heiligheid en vereeniging met God en zijne H. Moeder gegeven had, dat lij van God vele visioenen ontving, verschillende zaken voorspelde, en tal van weldaden voor de zieken van God had \'verkregen en nog verkrijgt.quot; Zoo voegde het bisschoppelijk Kapittel daarbij vdat voorseyde Joufjronw door besondere Godtsdienstigheid, onnooselheydt des levens, hcyligheydt der zeden, ende uytstekende deugden aansienlyck was geweest.quot; Zoo vond de Prins van Nassau zich verplicht te getuigen (dit zijn zijn eigen woorden), dat alle inwoners der stad Roermond altijd geacht en geëerd hebben zekere Juffrouw Joanna Baptista van Randenraeth, als een zeer geestelijke en

(1) bevestigen. (2) zegel. (5) Majesteit. (4) uitoefening.

-ocr page 34-

— 30 -

stichtende dochter van leven en zeden: dat zij vereerd was geweest met de tegenwoordigheid van Jezus Christus, van zijne H. Moeder en van andere Heiligen des hemels; met voorzeggingen, wonderbare werken en andere uitstekende gaven. Niet slechts, zegt hij verder, weet ik dit uit het verhaal van geloofwaardige personen, maar mit de vele gees-telijcke samenhandelinghen welke ick met haer ghehadt heb: Sij was eene ziele van verscheyde gratiën, ende voornaement-lijck van Godts liefde voorkomen.quot; Een zelfde getuigenis legde de Prinses van Nassau af, alsmede de geheele Souvereine Raad van het hof van Gelderland, de Burgemeester, Schepenen en Raad van Roermond. Zij allen prijzen haar hoog om hare uitnemende heiligheid, en noemen haar de uitnemende » yriend-inne Gods,quot; die van een ieder, zoo geestelijk als wereldlijk, als een heilige geacht werd, en na haren dood door tal van personen in hun nood met de beste uitkomst werd aangeroepen.

Waarlijk zulke getuigenissen zijn niet te versmaden. Wij zijn blijde, dat zij gegeven zijn, en kunnen den Zeer Eerw. Rector van \'t collegia der Jezuïten, Pater Philippus van Belle die ze alle heeft aangevraagd en in het leven van Joanna deed opnemen, niet genoeg dankbaar zijn. Zij blijven ten eeuwigen dage de parelen, welke Joanna\'s kroon van heiligheid doen schitteren.

Gaan wij thans over tot het verhaal der wonderbare genezingen, welke na hare overbrenging geschiedden, om daaruit-hare toenemende vereering te leeren kennen, en kiezen wij met haren levensbeschrijver daaruit twee bijzondere. Opmerkelijk is het, dat deze twee niet in Roermond maar te Antwerpen, en te Gent gebeurden. De schrijver nam ze daarom waarschijnlijk des te eerder. Hij wilde ons er mede leeren, dat Joanna\'s faam van heiligheid niet slechts te Roermond, maar ook door geheel het land verspreid was.

De eerste is die van een geestelijke dochter te Antwerpen. Zij had de groote zenuwspier onder de knie verrekt, dit

-ocr page 35-

— 31 —

eerst niet geteld, en dientengevolge was de knie zoo verstijfd, dat zij niet dan met de grootste moeite en dan nog slechts binnens huis op den platten vloer loopen kon. Ofschoon zij zeer vele geneesmiddelen aanwendde, verergerde de kwaal voortdurend, ten laatste vertoonde zich het zenuwwater in de knie. De pijnen waren onuitsprekelijk, \'t was alsof zich daar stekende en knagende wormen bevonden. Zeven maanden had deze kwaal reeds geduurd, toen men een operatie noodig oordeelde, die niet zonder gevaar kon geschieden. Eer zij daartoe besloot, wilde zij evenwel hare toevlucht nemen tot de waardige Joanna. Een negendaagsche oefening te houden, daarvoor was de tijd te kort; zij doet dan onmiddellijk ter barer eer negen H. Missen lezen van Onze Lieve Vrouw, eri maakt het voornemen tevens een Novene te doen houden aan het graf van Joanna te Roermond. De Missen werden gelezen, en toen de zieke den volgenden dag opstond, voelde zij niet de minste pijn meer in het been. Zij ging zonder ongemak naar de kerk, welke ver van haar huis was, bleef daar gedurende een halve Mis geknield, ging dan eene zieke bezoeken, die op eene bovenvertrek woonde, zoodat zij verschillende trappen op en af moest gaan, en bleef verder den geheelen dag in beweging, alsof zij nooit iets aan haar knie had geleden. Den tweeden dag ging het evenzoo; doch den derden, toen zij wederom in de kerk geknield was, voelde zij opnieuw hevige pijnen, die drie dagen lang voortduurden. Wederom liet zij eenige H, Missen lezen, deed de gelofte dagelijks ter eere van Joanna een klein gebed te storten, en een ex voto te Roermond aan het altaar van 0. L. Vrouw, waarnaast het graf der waardige Dienaresse was, op te hangen. Sinds dat oogenblik was zij geheel genezen, gelijk ook de geneesheeren, die de operatie noodzakelijk hadden geacht, getuigden.

De tweede genezing is door eene der reliquieën van Joanna geschied. Een vijftienjarige knaap had negen jaren lang aan

-ocr page 36-

— 32 —

een zware breuk geleden. De ouders hadden alles aangewend ora het kind van die ongelukkige kwaal te genezen, de dokters alles uitgeput. Niets hielp.

Nu vernemen zij, hoe zoo vele personen in hun geestelijken of lichamelijken nood door de voorspraak van Joanna geholpen waren. Zij beginnen insgelijks godvruchtige werken ter harer eere, doch te vergeefs. Zij verliezen echter den moed niet. Na lang vragen bekomen zij een klein gedeelte eener bebloede doek, welke Joanna bij hare bloedige lijfskastijdingen had gebruikt, ten einde de grootheid van deze te verbergen. Wel had zij voor haar sterven zorgvuldig alles, wat daarop betrekking had, verbrand; doch deze was als door een toeval gered geworden. De ouders dan namen dit eerbiedwaardig overblijfsel, legden het op de plaats der kwaal, deden een novene houden van negen Missen, waarbij zij tegenwoordig waren, en voor het einde der novene kon men een volkomene genezing bij den knaap bevestigen. — Deze wonderbare genezing geschiedde te Gent.

Zoo bleef dan de nagedachtenis van Joanna in eere, en toonde God, dat Hem dit aangenaam was. Zij, die in haar leven zoo zeer begeerd had geminacht, versmaad, bespot en veracht te worden, die zoo gaarne als de minste, de onbekwaamste en onwetendste mensch wilde zijn aangezien, ja zich meermalen de grootste zondares der geheele wereld noemde, zij werd nu om haar heilig leven, door God verheerlijkt, ja wonderen kwamen dien luister vergrooten.

Wij kunnen thans daarover niet in bijzonderheden treden; het ontbreekt ons tot nog toe aan de noodige bewijsstukken. Geve de goede God echter, dat deze tot meerdere verheerlijking zijner dienares, langzamerhand ontdekt en bekend gemaakt worden. (1) Dit is zeker : haar naam bleef in zegening, haar graf in eere tot het jaar 1777.

(1) De ZEerw. Pater v. Hooft S. J. deelde ons ook nog mede, dat men in een der jaarüjksche verslagen, welke het Collegie van Roer-

-ocr page 37-

— 33 —

Toen moest, bij de suppressie der Sociëteit van Jezus, de kerk der EE. PP. Jezuïeten te Roermond op last der hoo-gere regeering van Brussel, worden afgebroken. Men vroeg van daar aan Z. Doorl. Hoogw. den bisschop Philippus Da-mianus van Hoensbroek, onder welke voorwaarden dit kon geschieden. De Bisschop stelde eenige punten vast, en onder andere ook, dat eerst het gebeente der godvruchtige Joanna van Randenraeth, en wel om haar voorbeeldig heilig leven, naar een ander graf in de kathedraal zou worden overgebracht. Dit werd toegestaan.

Toen machtigde de bisschop van Roermond zijn Secretaris L. Theunissen tot opgraving van baar lijk in de Jezuïetenkerk en gelastte den HoogEerw. Kanunnik van Dael, Pastoor der kathedrale kerk de begrafenis in stilte te doen, vergezeld slechts van twee kapelaans en den Secretaris, en onder het bidden van het „Miserere,quot; het ,,De Profundisquot; met het gebed voor haar afzonderlijk en voor alle geloovige zielen. (1)

Dit alles geschiedde gelijk bevolen was. Den l8\'6quot; September ontsloot de Secretaris het graf, erkende het gebeente als dat van Joanna, en deed het in een nieuwe kist overleggen.

Wie dan op den 4den September daaraanvolgenden des morgens ten 4 uur in Roermonds straten omtrent de Kathedraal en de Jezuïeten-kerk hadde gewandeld, hij zou aldaar een stille doch treffende plechtigheid hebben gezien. Reeds geruinien tijd was deze laatste kerk gesloten geweest. Ziet, daar wordt zij in dat vroege morgenuur geopend. De kanunnik-

mond gaf n. 1- van het jaar 1694, vond dat een godvruchtige vrouw in dat jaar een bijzondere gunst te danken had aan de voorbede van Joanna (Domicillae de Randenraeth). — Wij brengen hierbij tevens Zijn Eerw. onzen openlijken dank voor zijne bijzondere nasporingen.

(1) Tegelijk werd ook bevel gegeven tot hel overbrengen van het stoffelijk overschot der edele bekeerlinge Princes H. C. van Brunswijk-Wolfenbultel naar den grafkelder in de kathedraal liggende in de St. Nicolaas-kapel.

-ocr page 38-

— 3i —

pastoor, bekleed met superplie en koorkap, treed in stilte binnen, vergezeld van zijn twee kapelaans, den secretaris Theunissen, den Raadsheer van Dunghen, zijn zoon den secretaris van den hoogen Raad, en den Burgermeester Sijben. Eenige andere uitverkorenen, die het eerbiedwaardig gebeente mochten dragen, hebben zich nog bij hen gevoegd. De kist is gereed, een laatst vaarwel wordt gezegd aan het gemetselde graf, die plaats zoo rijk aan gunsten, en de stoet zet zich bij nachtelijke stilte in beweging.

Men komt aan de kathedraal, de deuren ontsluiten zich, en terwijl de voetstappen hol klinken door die uitgestrekte beuken, komt men in het Mariakoor. Daar, voor het altaar een weinig ter epistelzijde, ligt het nieuwe graf der edele familie van Dunghen. Het is geopend, en zal het eerbiedwaardig gebeente van Joanna gaan ontvangen. Nauwelijks toch was er spraak van de overbrenging, of de edele Raadsheer en Advocaat-Generaal van het hof van Gelderland, Rutgher Joseph van Dunghen, had de eer verzocht, zijn nieuw graf daarvoor te mogen afstaan.

Daar werd dan de kist neergelaten, de voorgeschreven gebeden verricht, het eerbiedwaardig gebeente nog eenmaal met wijwater gezegend en het graf gesloten. (1) Eu hadt gij

(i) De stukken welke op dt-ze overbrenging betrekking hebben, zyn opgenomen in het uitstekend historisch werk «Onze Lieve Vrouw in \'t Zandquot; van den E. P. van Krugten, bladz. 218. 219, ^20, Bijlage E. Wij vonden echter daaromtrent nog een tweede belangrijk stuk in het Libf.r Mortüohum van den kanunnik Pastoor v. Daeli, hetwelk bewaard wordt op het stadhuis. .Daarin komen vooral vele bijzonderheden voor, die wij hier vermeld hebben. Ziehier het belangrykste. Nadat de Pastoor den lastbrief van den Bisschop daar geccpieerd heeft, schrijft hij vervolgens:

Quae omnia praefata per me die quarta ejusdem mensis et anni peracla sunt mane hora quarta; praeter duns meos sacellanos praesentes fuerunt Dmïis L. Theunissen, Secretarius IIP Epi nostri, drnni consilianus van Dunghen in qualitate fisci Regii, ac ejus filius in qualitate Secretariis hujus supremi consilii nee non Diuns Syben hnjus civitatis consul actualis in qualitate van Prépose i la recette des biens des ci devant Jesuites de Ruremonde.

-ocr page 39-

~ 35 —

later in den morgen de kathedraal bezocht, gij hadt den marmeren steen, die eertijds het graf van Joanna in de Jezuïeten-kerk dekte (1), ook daar kunnen aanschouwen; want de toegang van het graf werd er mede gesloten.

Deze steen had nevensgaande vorm en droeg het volgende opschrift:

gt;5«

10VF 10ANNA BAPT1STA.

DE RANDENRAEDT GEESTELYCKE DOCHTER OVERLEDEN

TOT RUREMONDE 26 JL\'LU 4684.

Lang echter bleef het niet gesloten, want geen twee jaren verliepen, of de Edele Raadsheer, die zoo edelmoedig dat graf geschonken had, en het gebeente in den vroegen .morgen vergezelde bij de overbrenging, ,,gmg den weg in van alle vleeschquot; en werd den 29 April 1779 door den Eerw. Pastoor v. Daell naast het eerbiedwaardig gebeente van Joanna Baptista bijgezet. Een jaar later den 18 Maart stierf ook zijn broeder Joannes Baptista van Dunghen, en volgde hem in dat graf. In 1781 plaatste, ter eeuwige gedachtenis aan beiden, hun broeder, de Hoog Eerw. kanunnik Petrus Antonius van Dun-

(1) Hel zal misschien bevreemding verwekken, dat hier van een marmeren steen spraak is, terwijl bij haar eerste overbrenging een blauwe steen als gralzerk wordt aangewezen. De tegenspraak zal het best uit te leggen zijn door aan te nemen, dat eenigen tijd na de eerste overbrenging deze marmeren steen op het graf geplaatst is in plaats van den blauwen. De ouderdom van den steen wijst dit aan.

-ocr page 40-

— 36 —

ghen boven het graf voor den steen van Joanna, een groote, zware hardsteenen grafzerk met wit marmer ingelegd, waarin de nagedachtenis van beiden maar vooral die van Rutger Jozef voor het nageslacht bewaard blijft, \'t Is een der schoonste van de Kathedraal.

En in de honderd jaren, die er volgden, weet men niet, dat het graf nog geopend is. Doch is dit ook al niet geschied, Joanna\'s nagedachtenis bleef in eere. In vele families zijn nog immer reliquieën, brieven en geschriften van haar met den grootsten eerbied bewaard. Werd over haar gesproken, dan beschouwde men ze als een Heilige, ja uit den mond van een 84 jarigen grijsaard, die met grond beweert tot hare familie te behooren, mochten wij dezer dagen nog vernemen: ygt;Onze Joanna is een Heilige, zullen zij haar nu toch eens heilig gaan verklaren?quot; — En de man weende bijna, toen hij ons verschillende geschiedenissen uit haar leven verhaalde.

Nog altoos is hare gedachtenis dus in zegen, en niet te

vergeefs roept men hare voorspraak bij God is.

*

* *

En, zoo is dan nu het jaar 1884 aangebroken, het jaar, waarin het den 26 Juli a. s. 200 jaren geleden zal zijn, dat zij dien heiligen dood stierf. Neen men vergat dien dag niet. Het maandschrift »De Volks-Missionarisquot; en de ygt;Maas- en Roerbodequot; herinnerde er reeds aan in de maanden Januari en Februari. Maar ook een onbekende doch innige vereerder van Joanna kon niet zien, dat haar graf nog langer gedekt bleef door eeu gebroken steen. Hij verzocht den Hoog Eerw. Deken en Plebaan daarop een nieuwen te mogen plaatsen. De Voorzienigheid ging toen verder, en gaf Z. Hoog Eerw. het plan in, haar graf te onderzoeken en te zien, wat van haar gebeente nog overig was. Dit werd goedgekeurd door Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid den Bisschop, en den 7 Maart 11, daartoe vastgesteld.

-ocr page 41-

— 37 —

Des morgens ten 10 ure zag men toen Z. Doorl. Hoogw. de Bisschop, die zelf bij deze plechtigheid wilde tegenwoordig zijn, den Hoogeerw. Deken en Plebaan der kathedrale kerk en vele andere geestelijken, verscheidene leeken zooals de WelEd. Heeren F. Berger, Dr. Ch. Leurs, V. Mertz, F. Stoltzenberg, den Archivaris der stad J. B. Sivré, en vele andere in het Maria-koor der kathedraal bijeen. Eerst werd de steen weggenomen, welke den toegang tot het graf der van Dunghen\'s sloot, en begon men te graven. Men vond den toegang, die 0,75 lang, 0,95 breed en 0,90 diep was, gevuld met puin, aarde en verschillende kleinere beenderen. (1) Jammer genoeg gleed het grootste gedeelte daarvan het graf in, daar de ingang ervan alleen door deze aarde enz. gesloten was.

Toen dan het graf toegankelijk gemaakt was, daalden twee personen, W. H. Pauli en Jos. Vaessen er in af, en bevonden, dat aldaar, gelijk de grafzerken aangaven, drie lijken begraven waren geweest, en wel naast elkander op 4 ijzeren dwarsleggers, die op 0,50 van den bodem des grafs waren aangebracht. (2) Het hout der twee kisten aan weerszijden der middelste was grootendeels vergaan, en daardoor waren de bodems ervan doorgezakt tusschen de ijzeren leggers; de beenderen waren gevolgelijk insgelijks gevallen, en lagen verspreid op den bodem des grafs of tusschen de stukken planken, welke waren blijven hangen tusschen de dwarsijzers.

De middenkist echter had hare ligging behouden, het voetstuk (0,25 hoog en 0,35 breed in zijn grootste middellijn) stond nog overeind, de deksel was ingevallen op de beenderen,

(1) Daardoor laat het zich duidelijk verklaren, dat hij het nader onderzoek, waarover straks gesproken ïal worden, vier nog bijna geheel gave kindeibeentjes en ook één armbeen, waarschijnlijk van een vrouw, in het graf te veel gevonden werd ; van de lijken, waartoe deze behoord hebben, vond men echter verder niets.

(2) Het graf zelf was 2,40 lang, 1,55 breed en 2,60 diep.

-ocr page 42-

de zijwanden naar buiten uitgevallen; de bodem lag in zijn geheel op de ijzers, ofschoon overlangs in tweeën, waarschijnlijk omdat hij uit twee planken vervaardigd was; op den bodem, van deze kist lagen de dierbare overblijfselen der waardige Joanna van Randenraeth.

Hoe heeft men dit bewezen? Het plaatje, dat eenmaal in 1689 bij de eerste overbrengen die getuigenis allegde, deed dit ook nu. Ziet, nauwelijks had men de beenderen groo-tendeels uit het graf aangegeven, of daar vond men dat koperen ovale plaatje; het lag op eenige ruggewervels nabij het hoofd, te midden van eenige stukjes lei. Duidelijk zag men dat er met gele verf op geschilderd was geweest eenen

zoeten naam n.1. I H S en den naam van Joanna Baptista Randenraeth, want de meeste letters waren nog blijven bestaan. Gelijk bij de eerste overbrenging, zoo ging het ook nu door de handen van alle omstanders; met bezag het met de meeste nauwkeurigheid, en kon niet anders besluiten dan dat de beenderen, welke daarbij gevonden waren, juist in die kist, welke nog het meest bijeen gebleven was, het eerbiedwaardig gebeente was van Joanna. (1)

Het onderscheid daarenboven, dat men opmerkte tusschen deze en de overige beenderen, deed ook menigeen, die ze opmerkzaam gadesloeg, tot dit besluit komen. In vergelijking der overige waren de beenderen toch veel kleiner en minder sterk gewassen, doch ranker, (gracieuser) (2) het gehalte zelf toonde aan, dat zij, veel ouder en langer in het graf gelegen hadden, de kleur, bij deze dezelfde, verschilde merkelijk bij die der overige. Dit alles werd gesteund door het gevoelen van den WelEd. Heer Dr. Ch. Leurs, die voor zoover hij

(1) Bij dit plaatje vond men ook nog een bruin zijden strik, die wel grootendeels vergaan, maar toch nog in zijn geheel gebleven was.

(2) Volgens het oordeel van een bekwaam Docter teekenen van vrouwenbeenderen.

-ocr page 43-

— 39 —

oordeelen kon, constateerde, dat deze beenderen tot een vrouwelijk lichaam behoord hadden.

Doch bij het getuigenis van één Dokter meende raeu zich niet te mogen nederleggen. Voor zulk een zaak behoorde men het oordeel nog van een ander te vernemen. Eerst dan kon men des te zekerder zijn. Dit gebeurde, doch eerst eenige dagen later. De beenderen waren tot dien tijd op de sacristie der kathedraal bewaard gebleven.

Volgens dit onderzoek, dat meer dan anderhalf uur geduurd heeft, werd het eerste getuigenis grootendeels bevestigd. Daar er echter eenige beenderen bij bevonden werden, waarvan het twijfelachtig, was of zij wel tot dat gebeente behoorden, waarvan men zeker was, dat het vrouwenbeenderen waren, en die, volgens het koperen plaatje, dat er bij gevonden was, als het reliquieën van Joanna werden beschouwd, besloot men, ten einde alle twijfels te voorkomen, alleen de geheel zekere te behouden en de andere in een ander kistje te begraven. De geheel zekere waren dan volgens het getuigenis van Dr. van Kleef uit Maastricht, want dezè had dat onderzoek ingesteld: de schedel zonder onderkaak, twee dijbeenderen, een gedeelte van het heilig heen, twee darmbeenderen, twee scheenbeenderen, een hielbeen, een kootbeen, een gedeelte van het rechter schouderblad, twee opperarmbeenderen, twee rug-gewervels en één lendewervel. De onderlinge vergelijking en de vergelijking met de overige beenderen, alsmede de alge-heele zekerheid van eenige dezer, dat zij zeker vrouwenbeenderen waren, en eindelijk de ouderdom, de kleur, het gehalte enz. deed hem ten laatste dit zeker getuigenis afleggen.

Van dit alles, zoowel van de vinding als van deze getuigenissen, is een nauwkeurig proces-verbaal opgemaakt, dat door de tegenwoordig geweest zijnde geestelijken en leeken onderteekend, en met het Bisschoppelijk zegel gewaarmerkt is.

Dat proces-verbaal is in een louden bus gesloten, en naast die beenderen met het koperen plaatje en eenige der gevonden

-ocr page 44-

— 40

—■

^ O gt; -

stukjes lei in een looden kist neergelegd, welke goed gesloten wederom in een eikenhouten vervat is geworden. In de looden kist zijn de woorden geplet: ygt;Ossa Dhc Jounnae Baptistae van Rcmdeni-aethop de eikenhouten is een koperen plaat bevestigd, waarop gegraveerd staat: Gebeente der waardige dienaresse Gods Joanna Baptista van Randenraeth, opgegraven den 9 Maart 1884. Aldus werd deze kist wederom in het graf bijgezet den 22 Maart 1884, daarna het graf gesloten, en op de plaats, waar vroeger de uitgesleten en gebroken steen ons zeide, dat er het eerbiedwaardig gebeente rustte, een nieuwe wit marmeren steen van denzelfden vorm en met hetzelfde opschrift als vroeger, doch met vergulde letteren, geplaatst.

*

* *

Maar die eenvoudige steen scheen aan vele vereerders van de waardige Joanna niet genoeg. Zij hebben het plan opgevat om op den 26 Juli a. s., den 200 jarigen gedenkdag van haren godvruchtigen dood, een monument bij haar graf op te richten. Wij juichen dat plan toe, en wenschen van harte dat het tot stand komt. Zoo er toch ooit een persoon is, die dat waardig is, dan is zij het, wier laatste levensdagen en wier grafstede wij hier beschreven hebben. Verrijze het op waardige wijze op den heugelijken gedenkdag van haar dood, bijeengebracht niet slechts door eenigen, die haar hoog vereeren maar door alle Katholieken van Roermond! \'t Zal dan aan de nakomelingschap verkondigen en blijven verkondigen : »Zoo eerde men Joanna Baptista van Randenraeth in de negentiende eeuw.quot; Verrijze het, bij een waardige feestviering op den 26 Juli a. s. ! \'t zal de herinnering aan die waardige dienaresse Gods verlevendigen, en de Katholieken opnieuw naar haar graf doen snellen, om door hare voorbede gunsten af te vragen.

-ocr page 45-
-ocr page 46-