-ocr page 1-

3/- B,

EEN EXPERIMENTEEÏ!
ONDERZOEK NAAR
HET GEVOEL \'

-ocr page 2-

A. qu.

■ lt;. ■
^ \' * j

-ocr page 3-

.M

•fr -\' -

y \' - .Xi .■■■vi\', ■ ■■

....nbsp;- -nbsp;; I__lt;

V *\'

^ \\ - ; . \'
. . 1 • V;

■quot;■ ■ 1

■ - ■ ;

■ . , C \' ;

f II\'

m
h.

k.

SKi*.-

, , gt; •

/ \'

. J

. 1

-ocr page 4-

gt; \'M\':

W ■

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3920 7000

\'T\'J

quot; liS

-ocr page 5-

EEN EXPERIMENTEEL
ONDERZOEK NAAR
HET GEVOEL

PROEFSCHRIFT .

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP
GEZAG VAN DEN RÈCTOR-MAGNIFICUS
PROF. DR. JHR. B. C. DE SAVORNIN LOHMAN
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
RECHTSGELEERDHEID VOLGENS BE-
SLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSI-
TEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE
VERDEDIGEN OP DINSDAG 24 MAART 1931
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

JOHANNES VAN DER SPEK

GENEESKUNDIGE

GEBOREN TE SINT ANTHONIEPOLDER
(GEMEENTE MAASDAM)

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

P. NOORDHOFF — 1931 — GRONINGEN

-ocr page 6-

s \'.

^Tiiîfttfquot;quot;-^ • \'fT, •. \'nbsp;■« ■quot;•\'..y..-\':\'nbsp;quot;\'■ \'il-.-. • ■îv.fiî\'

rf .-.v r -/

„1

:■ -f
i •■

n . ..

^ ■■\'\'M

■.-.■i îM.ïy

■ - :m

M 3

- • t• quot;i. \' 1 \' .nbsp;\'Inbsp;\'

X\'-v-

1nbsp; • -quot;^■■»■rv

«ii!- : . ■■

-ocr page 7-

EEN EXPERIMENTEEL ONDERZOEK
NAAR HET GEVOEL.

-ocr page 8-

■.- .V- 1.

M

?

lt; s .nbsp;-

-ocr page 9-

AAN HAAR.

DIE ZICH TER WILLE VAN DIT
PROEFSCHRIFT VEEL ONTZEGD ZAG.

MIJN VROUW.

-ocr page 10-

•m

- \' s^V

.\'quot;li-

-11 - Uquot;

■■JW-

V:- -•■■»lËe

-ocr page 11-

Het is mij een behoefte in dit proefschrift allen, wier onderwijs ik aan
Utrechtsch Academie heb mogen genieten, dank te zeggen. Er zijn er velen,
die ik slechts in stille dankbaarheid kan gedenken.

U, Hooggeleerde Winkler, Hooggeleerde Roels en Hooggeleerde
Bouman mag ik hier wel afzonderlijk met name noemen.

Dat ik dit proefschrift niet eerder beeindigde, deed mij. tot mijn spijt,
U. Hooggeleerde Winkler, als promotor derven.

Het verheugde mij indertijd, dat U wel mijn promotor wilde zijn. Ik was,
en ben, U daar dankbaar voor.

Dat het proefschrift toch nog tot een einde kwam, dank ik U, Hoog-
geleerde Roels.

Niet het minst ben ik U erkentelijk. Hooggeleerde Bouman, dat U dit
onderzoek als medisch proefschrift wilde aanvaarden. Een werk van
tijdroovend analyseeren, verzamelen en ordenen van gegevens nam daar-
mee een einde.

-ocr page 12-

m

; /

lt; J-\' ■\'

r-\'lquot;\'*^

ïi\'yt;--

:r ■

gt; ■

K

-ocr page 13-

INHOUDSOPGAVE.

Bladz.
XI

Woord vooraf..................

Iste stuk. ^ Inleiding.

Inhoudsopgave (van het Iste stuk).......... XII

Hoofdstuk I. Inleiding. Het woord „gevoelquot; in het spraakge-

gebruik (gedeeltelijk).............. ™

Hoofdstuk II. Literatuur-overzicht (gedeeltelijk).....XXV

Ilde stuk A. ^ Enger medisch proefschrift.

Hoofdstuk III. Experimenteel gedeelte..................1

A.nbsp;Het onderzoek als zoodanig......................1

Hoofdstuk IV. Experimenteel gedeelte..................70

B.nbsp;De resultaten van het onderzoek.......... 70

309

Inhoudsopgave ..................

Ilde stuk B. ^ Monographie over het gevoelsleven (hierin niet
opgenomen).

Illde stuk. - Enger theologisch proefschrift. Het religieuze gevoel
(hierin niet opgenomen).

IVde stuk. ^ Literatuurlijsten en atlas.........1 — 106

Inhoudsopgave ....................................^

-ocr page 14-

; ■

..Ti.-,. l-

i.

i.

.V/. ■

ft.

\'M

m

■ ir^iit\'

\'MtêMmmü:

- \' • i\'Viänbsp;t-iÄ. ■

-ocr page 15-

WOORD VOORAF.

Dit proefschrift vraagt om een voorwoord. Het mist een behoorlijk
entree, en valt met de deur in huis. Het begint namelijk op bladz. 1
onmiddellijk met: III. Experimenteel gedeelte, terwijl als een andere
onregelmatigheid in ,.Literatuurlijsten en atlasquot;, hierachteraan ingelegd,
op bladz. 48 een eerste literatuurlijst behoorende bij de theologische
dissertatie begint.

De oorzaak hiervan is. dat dit proefschrift slechts een onderdeel is van
een veel breeder opgezet geheel.

Dit was opgezet als een vierdeelig aaneensluitend werk.

Na een (algemeene) „Inleidingquot;, waarvan de beide eerste hoofdstukken
gedeeltelijk hierachter andermaal herdrukt zijn, volgde als een „Tweede
stuk Aquot; het experimenteel-psychologische onderzoek naar het gevoel:
het hier geboden medische proefschrift.

Daarop zou als een „Tweede stuk Bquot; een „Monographie over het ge-
voelslevenquot; volgen. Terwijl als derde stuk het theologische proefschrift
gaande over het religieuze gevoel was geprojecteerd. Hieraan was een
deeltje „Literatuurlijsten en atbsquot; als vierde stuk toegevoegd. Het theolo-
gisch proefschrift hoop ik in den loop van dit jaar te kunnen laten ver-
schijnen. Een eerste literatuurlijst over het religieuze gevoel was reeds
bij de „Literatuurlijsten en atlasquot; opgenomen, omdat \'t oorspronkelijke
plan was beide proefschriften tegelijkertijd te doen verschijnen.

De toch reeds uitgedijde omvang van het hier gebodene deed me, in
overleg met mijn promotor, daarvan afzien; om te probeeren, wat als
theologisch proefschrift wel reeds klaar ligt, in veel meer saamgedrongen
vorm te geven. Tot dien betrekkelijk moeilijken arbeid ontbrak mij in
mijn nieuwe functie tot op heden de tijd.

Ook in het eerste stuk is naast de eerste aanvulling der medische litera-
tuurlijst een aanvulling der theologische opgenomen (zie bladz. 192).

Met de vele titels, die nog achteraan het theologische proefschrift zullen
worden afgedrukt, heb ik getracht, zoo mogelijk, een volledige literatuur-
lijst over het gevoel en het religieuze gevoel samen te stellen.

Wat hier bij elkaar is afgedrukt, is dus van het eerste stuk (gedeeltelijk)
Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2, tot en itiet bladz. 42. Hier bladz. XIII
tot XLVIII.

De daarvoor afgedrukte inhoudsopgave van het eerste stuk laat zien,
wat in dat stuk meer voorkomt, dan hier wordt gegeven.

Op deze beide hoofdstukken volgt als Hoofdstuk III en Hoofdstuk IV
het medische proefschrift.

Achteraan is het vierde stuk „Literatuurlijsten en atlasquot; ingelegd. Het
tweede stuk B en het derde stuk zullen zoo spoedig mogelijk volgen.

-ocr page 16-

De (eerste) medische literatuurlijst begint in het vierde stuk op bladz. 1;
het eerste vervolg daarop in het eerste stuk op bladz. 155.

Voor de theologische literatuurlijst zijn dit respectievelijk de blad-
zijden 48 en 192.

Beide lijsten zullen achter de theologische dissertatie vervolledigd
worden.

In hun geheel verschijnen deze stukken als een deel van de Onderzoe-
kingen gedaan in het Psychologisch Laboratorium te Utrecht (Hoog-
leeraar-Directeur Prof. Roels).

Voor belangstellenden wordt een beperkt aantal exemplaren gratis
ter beschikking gesteld.

INHOUDSOPGAVE. VAN HET Iste STUK.

Bladz.

Woord vooraf.....................XI

I. Inleiding. Het woord „gevoelquot; in het spraakgebruik..............1

II. Literatuur-overzicht....................................18

1.nbsp;(algemeen)........................................18

2.nbsp;a. Rousseau; Tetens, enz.; Kant............21

b.nbsp;Nahlowsky, Herbart...............24

c.nbsp;Darwin, enz.; de uitdrukkingsbewegingen...........25

d.nbsp;Lange, James, Lehmann; de uitdrükkingssymptomen ....nbsp;28

e.nbsp;Wundt, de driedimensionale gevoelstheorie.......34

f.nbsp;Wohlgemuth; systematische introspectie onder experimen-
teele voorwaarden................35

g.nbsp;Freud, enz...................36

3.nbsp;Synthese, principium individuationis, het irrationeele, het onbewustenbsp;37

4.nbsp;De huidige stroomingen in de psychologische waardeering van

het gevoelsleven..................42

I. Müller-Freienfels; Lipps, enz.; Scheler; Schleiermacher . .nbsp;44

II. Wundt; Rehmke...............59

III.nbsp;Höffding; Küipe; Ebbinghaus; Messer; Witasek; Jodl;
Meyer; Lehmann, enz.; Titchener; Washburn.....64

IV.nbsp;Stumpf; enz..................74

V.nbsp;Ziehen; Nahlowsky; Volkmann;..........76

VI.nbsp;Lange; James; enz.; Kelchner; Sergi; Revault d\'Allonncs;nbsp;78
Ribot; Münsterberg; Bleuler; Lloyd Morgan; Piéron; Thal-nbsp;85
bitzer; Sollier; Störring; Laehr; Brouwer; Lagerborg ...nbsp;87

VII. Freud; Wundt; von der Pfordten; Maier; MüIIer-Freienfels;
Volkelt; Leibniz; Wolff; Herbart; Volkmann; Nahlowsky;

Ziehen...................93

VIII. Thomas ab Aquino; Van Ginneken; Mercier; Geyser;

Bavinck; Mc. Dougall; Wundt..........94

5.nbsp;Historisch overzicht ................

6.nbsp;Het gevoelsleven en de psychiatrie...........127

7.nbsp;Monographieën over (complexe) gevoelens........137

8.nbsp;Schema der beschouwingen over het gevoelsleven......143

Eerste vervolg van de literatuurlijst behoorende bij het medische proefschriftnbsp;155

Eerste vervolg van de literatuurlijst behoorende bij het theologische proefschriftnbsp;192

Lijst der in den tekst genoemde namen van personen........232

Corrigenda (behoorende bij de: Literatuurlijsten en atlas; stuk IV) . . .nbsp;237

Inhoudsopgave ................ .....nbsp;243

-ocr page 17-

1. INLEIDING.

Het woord „gevoelquot; in het spraakgebruik.

L Wie, zonder meer, buiten verband, het woord gevoel hoort
of leest, bij dien kunnen zich daaraan in verschillende richtingen
associaties verbinden.

Deze, de niet ter zake dienstige daargelaten, kunnen tot drie
groepen worden teruggebracht.

a. De eerste groep wordt gevormd door het gevoel als
samenvattende aanduiding van
de gezamenlijke, oorspronkelijk
ook wetenschappelijk niet, vulgo zelfs nu nog niet, gedifferen-
tieerde
huidzintuigen

In de eerste plaats dient dan de naam ter aanduiding van dat
huidzintuig, dat men wetenschappelijk den
tastzin noemt (Ie tact).
Gevoel dient dan niet alleen ter aanduiding van het zintuig zelf
als anatomisch begrip:
het gevoelszintuig, op dezelfde wijze als
het oog — het gezichtszintuig is. Gevoel dient dan ook ter aan-
duiding van
de verrichting van dat zintuig, en dat wel die ver-
richting niet alleen
als physiologisch begrip, maar ook als
psychisch begrip:
het voelen, het gevoel; zooals het gezicht,
het zien de functie van het oog aangeeft, ook weer zoowel naar
zijn physiologischen, als naar zijn psychischen kant.

Men zegt dan ook: zij is blind, zij moet alles op \'t gevoel af
doen; ik ben zoo koud, ik heb geen gevoel meer in mijn vingers.
En bij den hystericus kan juist „het gevoelquot; gestoord zijn.

—b. Wat ik hier zeg over het gevoel als tastzintuig en licha-
melijk en geestelijk tastvermogen, tastfunctie, geldt ook voor het
gevoel als benaming in het vulgaire spraakgebruik van een der
andere huidzintuigen:
den pijnzin -). Gevoel wordt dan prae-

\') Dessoir [224], Über den Hautsinn.

,(De cijfers tusschen de rechte haakjes verwijzen naar de Literatuurlijsten en adas).

Becher [55], Über Schmerzqualitäten.

Goldscheider [374], Das Schmerzproblem.

Martius [735], Der Schmerz.

Meyer [778], Der Schmerz.

-ocr page 18-

gnant gebruikt voor pijngevoel. Zóó kan het meisje tegen den
jongen man. die haar in den arm knijpt zeggen: „je doet me
pijn; dacht je soms, dat ik geen gevoel had.quot;

Ook hierbij kan gevoel weer in physiologischen of in psy-
chischen zin
genomen worden.

Bovendien kan gevoel hier nog, evenals daarstraks, zoowel in
actieven
als in passie ven zin gebruikt worden, zoowel ter be-
noeming van de handeling van het voelen, tasten, pijnigen, als
ter aanduiding van het bevoeld, aangeraakt, betast, gepijnigd
worden.

Zoo kan iemand een fijn gevoel voor oneffenheden op een
oppervlak hebben; zoo kan onder de schilderij van Jan Steen,
waar een man een vrouw in obscoenen zin betast: „Het gevoelquot;
staan (in beide voorbeelden wordt gevoel
in actieven zin gebruikt).

Zóó kan anderzijds iemand, die met een strootje in \'t oor wordt
gekieteld, spreken van een aangenaam of „naarquot; gevoel
(pas-
sief
gebruikt). In denzelfden passieven zin wordt in plaats van
gevoel — voelen gebruikt in het spreekwoord: Wie niet hooren
wil, moet voelen.

Naar deze beide groepen zijn uitdrukkingen georiënteerd als:
ik kan niet meer voelen, of \'t grof of fijn schuurpapier is; of ik
een wollen, of een katoenen borstrok aan heb; iemand de pols
voelen; in \'t donker naar iets voelen; met iemand, ook al is hij
ver weg en gebeurt het per brief, voeling houden; gevoelig zijn
voor kou en tocht. Evenzoo, wanneer men zegt, dat een voor-
werp ruw of glad, scherp of stomp, warm of koud, hard of zacht,
stevig of zwak, elastisch of stug, dik of dun, klammig of vettig
aanvoelt. Tot deze groepen behoort gevoelloosheid als anaesthesie,
als verlies van den aanrakings-, den tastzin en als analgesie.
ongevoeligheid voor pijn; gevoelig = kleinzeerig

(Zegt men, dat iemand muzikaal gevoel bezit, in dien zin, dat
hij een fijn gevoel voor geluidsnuances, toonschakeeringen heeft,
dan wordt gevoel gebruikt, waar gehoor juister zou zijn

\') Een afbeelding daarvan staat in Fuchs, Illustrierte Sittengeschichte.

„Aangenaamquot; en „naarquot; zijn hier bijvoegelijke naamwoorden, die op zich
zelf weer vervangen kunnen worden door: een lustgevoel verwekkend, een onlust-
gevoel verwekkend.

Ook het kougevoel en warmtegevoel zou ik nog afzonderlijk kunnen noemen
als specifieke huidzintuiggewaarwordingen van den kou- en den warmtezin, enz.

Muzikaal word: ook gebruikt voor iets psychisch, dat nog dichter bij het
..Ikquot; gelegen is, voor muzikalen aanleg.

-ocr page 19-

In deze beteekenissen wordt onder gevoel een zeer bepaalde,
precies omschreven wijze van gewaarworden en waarnemen ver-
staan.

— c. Tot deze groep moet ook gerekend worden het gevoel,
als benaming van het, in het inwendige van het lichaam geloca-
hseerde, naar de inwendige organen, ook binnen in de spieren,
binnen in de botten, binnen in de gewrichten gelegde of verlegde
gevoel \'t Zijn de gewaarwordingen en waarnemingen nu van
druk, van spanning, van beweging, van trilling, van ruimtelijken
stand, van stompe pijn.

Wij duiden deze gevoelens aan als kinaesthetische gewaar-
wordingen (gevoelens) en als inwendige gewaarwordingen.
Voor een deel vervult hier het entoderm — de inwendige huid
dezelfde rol als daarstraks het ectoderm, de uitwendige huid.

Men zegt, in overeenstemming met de hier gesignaleerde be-
teekenis; ik heb een drukkend gevoel, een stekend, borend,
knagend gevoel binnen in mijn hersenen. Ik heb \'t gevoel, alsof
mijn hoofd zal barsten; ik voel mijn bloed stroomen; ik heb te
veel gegeten, ik heb een gespannen gevoel in mijn maag; de
kerryschotel was wat heet, ik heb een gevoel alsof mijn keel en
maag in brand staan; ik voel den kouden slok, \'t scherpe korstje
langs mijn wervelkolom naar beneden zakken.

Bij dit overgangsgeval, dat zich dus zoowel onder groep 1—a en—b als onder
groep 2—c laat onderbrengen, wil ik met opzet op deze kleine nuanceering in
spraakgebruik wijzen. Het bewijst, hoe vloeiend de grenzen en de overgangen
tusschen de hier toch altijd eenigszins gewelddadig en kunstmatig gemaakte
groepen zijn.

\') Becher [53], Schmerzqualitäten: Empfindlichkeit des Magens.

Becher [51], Einige Bemerkungen über die Sensibilität der inneren Organe.

Helmholtz [439], Uber Lokalisatlon der Empfindungen äuszerer Organe.

Juliusburger [522], Zur Psychologie der Organgefühle und Fremdheitsgefühle.

Meumann [770 en 771], Zur Frage der Sensibilität der inneren Organe.

Risser [955], Sensibilität der Organe der Bauchhöhle.

Ritter [956], Experimentelle Untersuchungen über die Sensibilität der Bauchhöhle-

Sano [983], Zur Frage von der Sensibilität des Herzens und anderer inneren
Organe.

Ook hier weer wordt gevoel zoowel (functioneel) gebruikt ter aanduiding
van het vermogen, juister de functie, als
materieel ter aanduiding van hetjresul-
taat van dat vermogen, die functie. Met ons inwendig pijngevoel constateeren we,
of ons bot bij druk van binnen pijn doet, ja dan neen; met ons hongergevoel,
straks te noemen, kunnen wij vooruit zeggen, of ons hongerig gevoel door twee
of zes boterhammen gestild zal kunnen worden.

-ocr page 20-

Ik gevoel pijn binnen in mijn beenderen.

Wij beklimmen een bekende trap in het donker op \'t gevoel
in onze beenen; wij loopen boegspriet, fietsen met onze handen
los van \'t stuur op \'t gevoel.

Op \'t gevoel schatten wij de zwaarte van een brief, op \'t ge-
voel herkennen wij in \'t duister binnen in de toegedrukte hand-
palm kleine voorwerpen

— d. Deze ondergroep gaat ongemerkt over in een vierde
ondergroep van gevoelens, ook weer juister gewaarwordingen en
waarnemingen, die allerlei
somatisch-physiologische toestanden en
processen benoemen,
de algemeene gevoelens: als \'t honger-en
dorstgevoel, \'t gevoel van verzadiging ; \'t gevoel van moeheid,
traagheid; \'t gevoel uitgerust, frisch, kwiek, tot daden bereid te
zijn; \'t gevoel slap, gebroken, uitgeput te zijn; slaperig, opgewekt,
uitgerust, gezond, koortsig, ziek, wel, onwel, lekker, onlekker,
sterk, zwak te zijn

2—a. Als tweede groep van intredende associaties wil ik die

1) Ook de drukzin en de vormzin zou afzonderlijk besproken kunnen worden,
als oorzaak van drukgevoel en vormgevoel in den zin van drukgewaarwording
en vormgewaarwording.

Ook onder d worden weer meerdere gevoelens vermeld: \'tgevoel van ver-
zadiging, \'t gevoel wel, onwel te zijn, die overgangen vormen tot de nog volgende
straks onder 3 te bespreken groep van gevoelens, daar het gevoel van verzadi-
ging, enz., als ik het zoo noemen mag, een complex gevoel is, waarin in dit
geval een gevoel van lust (ook wel een gevoel van onlust) versmolten is.
Ditzelfde geldt trouwens behalve van de algemeene gevoelens, ook van de onder
c vermelde groep. Verschillende kinaesthetische gewaarwordingen, spannings-
gewaarwordingen, zijn zoogenaamde complexe gevoelens, en gaan met lust en
onlust gepaard. Zelfs sommige gevoelens van groep b — pijngewaarwordingen.

Dit gaf immers aanleiding tot de kwestie der gevoelsgewaarwordingen!

3) Bailey [28], Organic sensation and organismic feeling.

Beaunis [49], Les sensations internes.

Canon [158], A consideration of the nature of hunger.

Kröner [594], Das körperliche Gefühl.

Leschke [656], Uber die Durstempfindung.

Murray [814], Organic sensation.

Myers [815], Studies in appetite.

Sternberg [1071], Das Appetitproblem in der Physiologie und in der Psychologie.

—nbsp;[1072], Der Appetit in der exakten Medizin.

—nbsp;[1073], Das Krankheitsgefühl.

—nbsp;[1074], Die physiologische Grundlage des Hungergefühls.

—nbsp;[1075], Physiologische Psychologie des Appetits.

Turró[I15l], Ursprünge der Erkenntnis. I. Die physiologische Psychologie
des Hungers.

-ocr page 21-

xVii

groep noemen, die zich hecht aan het\' gevoel (dan vaak vervangen
door:
gevoelen) als synoniem met meening» oordeel, (senténtia;
1\'opinion),
Zoo kan men iemand\' in een vergadering\'naar\'zijn
gevoel, gevoelen vragen.

Ik laat deze toespitsing\'van hét gevoel naar den kant van het
oordeèlen ih de tweede groep vooropgaan;nbsp;( \' . ■ :

—b. Vaker wordt echter (nog altijd binnen deze zelfde groep)
gevoel gebruikt in de taal van het dagelijksch leven om
een
vagen vorm van weten
aan te duiden, die juist door zijn vaag-
heid, weinig zeker en weinig betrouwbaar is, en op grond daarvan
door anderen heel gemakkelijk aangevochten wordt. Onder „ge-
voelquot; wordt dan verstaan
een wijze van onmiddellijk, in zijn
oorsprong niet te vervolgen
weten, die niet door discursief, ana-
lyseerend denken tot stand komt, maar
een weten bij intuitie,
of als ik ook nog daarin verschil mag maken een weten door
beseffen
(sapere-proeven; sapientia-wijsheid). En dit ook weer
zoowel als vermogen (sit venia verbo), als functie, waardoor dit
weten tot stand komt,
als om het op die wijze gewetene samen
te vatten. Gevoel staat dan op één lijn met
besef, bewustheid

Hiertoe behooren uitdrukkingen als: „een mensch zijn gevoelquot;
kan hem bedriegen; mijn gevoel zegt me, dat je gelijk hebt; ik
had al gauw het.gevoel, waar hij heen wilde; ik voelde dat er
aan hun verhoudihg iets haperde; ik voel dit zoo (d.w.z. ik kan
niet precies zeggen waarom, ik kan het niet ontleden, niet discur-
sief zeggen, maar alleen met van binnen uit opwellende persoonlijk
bindende zekerheid, die heel dicht bij mijn „Ikquot; gelegen is, weten).
Hier behoort ook een begrip vermeld te worden als voorgevoel,
en \'n uitdrukking als „zijn gevoelquot; verloochenen; terwijl in zekeren
zin de gevoelsmensch. die tegenover den verstandsmensch wordt
gesteld, gekenmerkt wordt door de overheersching van het gevoel
als onder
b vermeld.

c. Verder behoort tot deze groep ook het gevoel als de
benaming van de wijze, waarop de mensch met onmiddellijk

\') Gevoel als bewustheid! Wanneer N. Ach (Über die Willenstätigkeit und
das Denken, 1905), den term Bewusstheit (ook door mijn proefpersonen in dien
zelfden zin gebruikt) invoert, bedoelt hij daarmee een klasse van ongedifferen-
tieerde bewustheden, in den zin van een: unanschaulichen und unmittelbar ge-
gebenen Wissens.

Bewusstseinslage is de verzamelnaam van moeilijk te beschrijven bewustzijns-
toestanden.

-ocr page 22-

zekere bewustheid (ook weer besef) zich rekenschap geeft van
geestelijke dingen, geestelijke essenties, (ik vraag vergeving voor
deze onmogelijke woord-combinatie), van geestelijke waarden op
aesthetisch, ethisch en religieus gebied.

Gevoel is dan de directe, spontane reactie der persoonlijk\'
heid op de
aanraking, de beroering, vaak tegelijk de ontroering,
van het subject door een (geestelijk) waarde\'object, waartegen-
over het komt te staan.

Ook hier weer wordt daarmee evengoed het vermogen, de
functie,
aangeduid als de gevoelens hiervan het gevolg.

Juist van de beroering door het geestelijk object zullen ge-
meenlijk ontroerings-erupties het gevolg zijn. Maar deze laatsten
behooren
als zoodanig tot de nog te bespreken 3de groep. Toch
worden ook hier weer de grenzen tusschen 2de en 3de groep vloeiend.

Het spraakgebruik kent woorden als eergevoel, plichtsgevoel,
nationaal gevoel, zelfgevoel.

Iemands geestelijke persoonlijkheid voelt men aan.

Tot deze groep behooren nu ook woorden als taalgevoel,
muzikaal gevoel (zie bladz. XIV noot 4) aesthetisch, ethisch, religieus
gevoel, enz.

Terugkomend op datgene, waarop ik daarstraks reeds doelde:
wat de intuitie, als onmiddellijk schouwen, beduidt voor het inzicht
in en het weten van, datgene wat van buitenaf tot ons komt,
dat beteekent voor hetgeen dichter bij het „Ikquot;\' gelegen is, voor
hetgeen als \'t ware binnen in de persoonlijkheid oprijst en aan-
slaat het gevoel in dezen zin: het beseffen. Men zou kunnen
zeggen: \'t zien staat tot \'t proeven, zooals \'t schouwen, de intuitie
staat tegenover het beseffen, het beseft).

3—-a. Tegenover deze beide groepen staat het gevoel in den
zin, waarin het in deze proefschriften voorwerp van experimenteel
psychologisch onderzoek is: gevoel noch als zintuigelijke gewaar-
wording, noch als wijze van onmiddellijk zeker-zijn, maar
gevoel
als ... . gevoel zonder meer (Ie sentiment); als onmiddellijk niet
verder afleidbaar, laatste zielegegeven, waardoor de mensch „ge-
voeltquot;. Ook weer
als vermogen, als functie der ziel, en als het
resultaat hiervan
(iemand zonder eenig gevoel; op iemands ge-
voel werken; een sentimenteel gevoel hebben!)

■) De stelling is toch niet te gewaagd, dat intuitie en gevoel (besef) de dragers
zijn van het ,leven. Het denken komt daaraan maar zelden toe; ja, menigmaal
blijkt het denken juist de verstoorder van het leven.

-ocr page 23-

Naar het spraakgebruik wekt iets bij ons een gevoel van lust.
van onlust. Wij gevoelen onszelf lustig, prettig, onprettig, luste-
loos, vervelend, opgewekt, terneergedrukt, vroolijk. verdrietig,
gelukkig, ongelukkig, rustig, rusteloos, kalm. ontspannen, in span-
ning, gespannen. gejaagd, onverstoorbaar, prikkelbaar, onbevreesd,
angstig. Wij gevoelen ons thuis, vreemd, op ons gemak, niet op
ons gemak, echt knus. ongezellig, natuurlijk, gedwongen, tevreden,
ontevreden, hoopvol, wanhopend, vereerd, gesmaad, gevleid, be-
Jeedigd, ingehaald, verstooten, belangstellend, onverschillig, zonder
zorgen, bezorgd, vrij en blij, gebonden, gekortwiekt Ik gevoel
mij verongelijkt, beleedigd ; ik gevoel mij den prins te rijk. ik voel
mij in den zevenden hemel. Men voelt den moed in zijn schoenen
zinken. Een zangeres kan gevoelvol zingen.

Hiertoe behoort het gevoel voor rhytme, en maatverhouding,
voor klank en harmonie, voor kleur, en compositie, voor het
schoone. het goede, het ware, het verhevene, het overweldigende,
het komische, het tragische, het groteske
; maar hier steeds weer
met het accent op de ontroeringserupfie
als zoodanig. Gevoel
heeft hij. in wiens ziel deze gevoelens gauw aanslaan, spoedig
gaan meetrillen. Zonder gevoel is hij. bij wien dit niet geschiedt.

De uitersten zijn gevoelloosheid in den zin van de ..AfFektver-
blödungquot;; overgevoeligheid in den zin der hyperemotionaliteit.

In woorden als: \'n gevoel van ondergeschiktheid, van afhanke-
lijkheid en in veie andere der bovengenoemde gevoelens, bewegen
we ons weer op de grenslijn tusschen twee groepen (de groep
hier in bespreking en de 2de groep --
b). Hier zal, weer het ge-
voel in den zin van besef verbonden zijn met één der, als ik het
zoo noemen mag, zuivere, der emotioneele gevoelens.

— Tot deze groep behoort dan nog als laatste kategorie:
het. gevoel (nu in praegnanten zin) als
het vermogen, als de
functie der ziel
om niet alleen gevoelens te koesteren, maar om
deze gevoelens ook te kunnen vertolken en veruitwendigen,
in verbindingen als dichterlijk gevoel, kunstenaarsgevoel.

Mag ik zeggen, dat gevoel in den zin dezer laatste, derde groep
die zijde der somato-psychische processen, die zich in het bele-
vende ik voltrekken, is, die in haar verbijzondering de, in eerste

tea^ ji\'er weer behoudt de begrenzing van meerdere der genoemde gevoelens
fl nover de eerste groep - c en vooral -d iets arbitrairs. Telkens weer blijken
ae grenzen niet scherp te trekken.

-ocr page 24-

opwelHng, niet beredeneerde maar spontane waardeering, door het
somatorpsychische „Ikquot;, uitdrukt, van al datgene wat met het „Ikquot;,
4
.W.Z. met die somato-psychische persoonlijkheid, in aanraking
komt^), deze beroert?

Dat gevoelens dus zijn de ontroerings-erupties van die beroe-
ring het gevolg?

Hoe nader bij het „Ikquot; gelegen, hoe lichter, maar ook hoe
bewuster in het spraakgebruik het woord gevoel gebezigd wordt.

Was . ér bij het waarnemen door den tastzin, door beroering
nog een meer of minder duidelijk onderscheid tusschen de eigen-
schappen van het inwerkende object en de wijze waarop dit object
door middel van het lichaam op ons inwerkt, waarbij het subjec-
tieve moment meermalen sterker betoond schijnt dan het objectieve,
de term gevoel wordt daarnaast ook overgebracht op alle erva-
ringen, die met het „Ikquot;, met de „Ikquot;-belevingen, identiek schijnen
en zich als zijn toestanden vertoonen.

Ook in den onder 3 genoemden zin wordt gevoel nog weer
gebruikt zoowel om het „vermogenquot;, het organon in den mensch
(dat dan verondersteld wordt met gevoelens te reageeren) aan te
duiden, als dat reactie-proces, die functie zelf (tranen van gevoel!),
als (in de derde plaats) het resultaat dier reacties, hetzij in haar
enkelvoudige verbijzondering, de enkele gevoelens voor zich, of
in haar samenvattend geheel: het gevoelsleven.

2. Vraagt men naar den oorsprong en ouderlingen samenhang
van deze op heden nog al uiteenloopende richtingen, waarin het
woord gevoel wordt gebruikt, dan ligt het voor de hand de
historie dezer terminologie eens na te gaan.

Bracht deze in andere gevallen dikwijls het gezochte inzicht,
in ons geval valt het resultaat niet mee.

Gevoel toch is een woord van betrekkelijk jongen datum.

Volgens Verwijs en Verdam in hun Middelnederlandsch woorden-
boek is
gevoel eerst na het Middelnederlandsche tijdperk, in de
17de eeuw, inplaats van het Middelnederlandsche zelfstandig naam-
woord
gevoelen, ter aanduiding van het zintuig in gebruik gekomen.

„Gevoelenquot; zelf werd vóór de 17de eeuw gebruikt ten eerste

gt;) W. H. Cox [189]: Gevoel en verstand in de psychologie en in het leven.
Amsterdam, 1916. PNKU. 00315.

Conf. blz. 62: Gevoelens zijn alle oorspronkelijke en onmiddellijke evenwichts-
stoornissen, waarmee de ziel, of het geestelijk stelsel reageert.

-ocr page 25-

ter benaming! van het gevoel als zintuig (Ie tatt)i ;ten tweede als
zetel\' der gewaarwordingen (Ie sentiment), ten derde in .den pas-
sieven zin als gevoeld worden van iets, en (eerst veel later)-ten

vierde in den zin van meening (l\'opinion. sententia).nbsp;.........

Het Middelnederlandsche werkwoord gevoelen, waatvan- het
afstamt, gevulen, gevökn, Gothisch falan, met den 4den of
2den naamval geconstrueerd, was gangbaar zoowel in de. beteekenis
van gevoelen, als in die van bemerken, gewaarworden. -Dit
werkwoord werd zoowel gebruikt ter aanduiding van het gevoelen
van (lichamelijke) innerlijke gewaarwordingen, als van het gevoelen
van andere lichamelijke, niet innerlijke gewaarwordingen; in de
eerste plaats van die door het tastzintuig verkregen, maar dan
ook van die door andere zintuigen verworven. Zoo werd het
zelfs voor de gewaarwordingen van het reukorgaan gebruikt. gt;
In de literatuur der Mystieken, komt als gangbare term voor
„Gods (2de naamval) gevoelenquot; in de beteekenis van Gods
nabijheid gevoelen. Zóó bij Ruysbroek: Deum sentire; sentir la
présence de Dieu.

Daarnaast komt gevoelen dan ook voor ter benaming van
bemerken, gewaarworden in \'t algemeen; ook voor waarnemen.

Het zoo wijde uiteenloopende gebruik in het Middelnederlandsch
gaat gelijk op met dat van het Hoogduitsche fühlen (Grimm)
Ook dit beteekende in vroeger eeuwen naast: aanraken, betas-^
ten, onderzoekend aanroeren (beroeren) .... gewaarworden
in het algemeen.

Het werd afwisselend gebruikt met het daarnaast ook- voor-
komende : enphinden, empfinden, dat in denzelfden zin van Aan-
raken, tasten en ook gewaarworden-in-\'t algemeen werd gebruikt,
zoodat beider gebruik elkaar vrijwel dekte (bij Eckhart: gefüelen
= enpfinden des Gemütes ; stielen fühlen = empfinden).

\') Het Middelnederlandsch kent het werkwoord tasten, zoowel in de over-
gankelijke beteekenis van
roeren, aanraken, tasten, voelen, doortasten,
onderzoeken,
als in den onovergankelijkeh zin van: grijpen, zIch inlaten,
zich bemoeien, streven naar.

Het Middelnederlandsche tast (zelfstandig naamwoord) bctcekent het voelen of
tasten: bi taste = op den tast, blindelings.

Was het niet Demokritus ( 465 — 375 v. Chr.), die zeide dat alle waar-
nemen eigenlijk een tasten was.

Conf. \'tEngelsche: to taste (zelfde wortel als tasten) = proeven.

Orth [841], Gefühl und Bewusstseinslage: blz. 4 en 5.

■\') Eucken. Geschichte der philosophische Terminologie, 1879. Conf. blz. 123\'.
Anmerkung.

-ocr page 26-

Ik schrijf vrijwel! Hoogstens moet deze nuanceering in betee-
kenis naar voren gebracht worden, dat fühlen (oorspronkeUjk het
waarnemen door den tastzin) werd gebruikt juist voor het meer
zintuigelijke waarnemen, en empfinden (oorspronkelijk het waar-
nemen door de meer innerlijke zintuigen: gezicht en gehoor)
daartegenover voor het meer abstract geestelijke, het diep inner-
lijke waarnemen.

Later wordt fühlen echter (al blijft het gebruik in den zin van:
tasten bestaan) juist gebruikt om de fijnste, de subtielste „Empfin-
dungenquot; der ziel aan te duiden. En ten slotte, daarnaast, ook nog
voor: een niet duidelijk, een onzeker, een duister waarnemen.

Het huidige woord gevoel zou mogelijk samengesteld zijn (en
daarmee dus waarschijnlijk niet gevormd zijn op dezelfde manier
als de woorden gehoor, gezicht) uit het collectieve voorvoegsel
ge
en den stam van het werkwoord voel-en, ter aanduiding van een
verzamelnaam, op dezelfde wijze als gebak van bakken werd gevormd.

Het kan echter ook wel dadelijk van het werkwoord gevoelen
afgeleid zijn.

In hun woordenboek der Nederlandsche taal geven de Heeren
De Vries, Verwijs, Cosijn, Kluyver, Beets en Muller (1889, 4de
deel, blz. 1957) omtrent het woord gevoel, het volgende gebruik aan.

1.nbsp;1. Allereerst wordt gevoel gebruikt met betrekking, zoowel
tot de innerlijke als tot de zinnelijke (bedoeld is zintuigelijke) ge-
waarwording.

a.nbsp;En dan zoowel (a) om, actief, het vermogen te gevoelen
(hetzij dan als zintuig, of als innerlijk vermogen opgevat) aan te
duiden [op \'t gevoel af = op den tast; gevoelszin, gevoelszenuw,
gevoelloos],

b.nbsp;als {b) om, passief, datgene wat men gevoelt of gewaar-
wordt, aan te geven.

Men spreekt zoo van het zinnelijk (zintuigelijk) gevoel, het ge-
voel van lief of leed, dal van lust of onlust; men spreekt zoo
van een wee gevoel, van iemand zonder eenig gevoel, van pijn-,
smart-, lustgevoel, gevoel van afhankelijkheid, en ondergeschiktheid.

2.nbsp;In de 2de plaats wordt gevoel gebruikt in een meer ver-
vaagde beteekenis als besef, bewustheid; men spreekt van een
voorgevoel.

3.nbsp;En in de 3de plaats wordt het bij uitbreiding ook gebruikt
ter aanduiding van een doorgaande stemming van het gemoed,
der gezindheid. Men spreekt van zelfgevoel.

-ocr page 27-

IL Dan wordt gevoel gebruikt ter aanduiding van het inge-
schapen vermogen (dit deel dateert uit 1889) van den mensch,
dat hem in staat stelt redelijkheid en schoonheid gewaar te worden.
Het staat dan, strikt genomen, in tegenstelling tot de zinnelijke
(bedoeld is zintuigelijke) gewaarwordingen en de gevolgtrekkingen,
die door het verstand daaruit worden afgeleid.

Hiertoe behooren verbindingen als eergevoel, plichtsgevoel,
taalgevoel, godsdienstig gevoel, een gepast gevoel van eigen-
waarde, muzikaal gevoel; gevoel (hier) = smaak = oordeel.

III.nbsp;Ook dient gevoel ter aanduiding van de gemoedsbewe-
gingen, waardoor bij den kunstenaar natuurlijkerwijze de schep-
pingskracht wordt gaande gemaakt (het dichterlijk gevoel; in dien
zin ook hartsgevoel, zielsgevoel).

IV.nbsp;Ten laatste wordt gevoel gebruikt om het collectief van
alle gemoedsbewegingen, die niet het onmiddellijk gevolg zijn van
zinnelijke (zintuigelijke is bedoeld) gewaarwordingen aan te duiden
en dan meestal passief opgevat; doch ook wel actief, als het ver-
mogen om te gevoelen. Zoo zegt men: het is een zaak van
gevoel; op iemands gevoel werken, een sentimenteel gevoel, natio-
naal gevoel, tranen van gevoel, een volgevoel gevoelvol, ge-
voelloos.

Gevoelen, het werkwoord, wordt gebruikt ter aanduiding van
I. met het zintuig van het gevoel-gewaarworden, voelen: II. inner-
lijk gevoel van iets hebben; III. beseffen; IV. gevoelen, meenen,
oordeelen.

Wat de Heeren De Vries\'c.s. onder II opgeven (ook 1—2 be-
hoort er toe) valt zoo ongeveer samen met wat ikonder 2 (bldz.XVI)
noemde.

Het door mij onder I (bldz. XIII) besprokene beantwoordt ge-
deeltelijk aan het door hen onder I opgegevene; te weten het
onder I—1 genoemde, voorzoover dit de zinnelijke (zintuigelijke)
gewaarwordingen betreft; en voorzoover het de innerlijke gewaar-
wording betreft (een wee gevoel), aan het door hen onder I—
\\b
vermelde.

Wat de Heeren overigens onder I—1 en onder III en IV
noemen is m.i. juister onder de 3de groep (bldz. XVIII) samengevat.
Deze omsluit zoowel de enkele, (met name te noemen) gevoelens
van I — l (De Vries c.s.). als het onder IV genoemde collectief
van alle gemoedsbewegingen; dan ook de onder 1—3 (De Vries c.s.)
genoemde doorgaande stemming, en al evenzeer de onder IV ge-
noemde gemoedsbewegingen, aandrift tot dichten, enz.

-ocr page 28-

Ec: ZOU ,Qp de wijze, waarop, de. Heeren D^ .Vries c.s. het
wisselend gebjcuik van het w.o.ord, gevoel gjetracht hebben onder
hoofdjes onder te brengen nog meejr kritiek uit
te brengen zijn.

Samenvattend kan men dus wel zeggen, dat het nagaan der
terminologische ontwikkeling, niet veel verheldering bracht. Niet —
voor zoover deze het Nederlandsche woord gevoel betreft. Even-
min voor het, Duitsche. woord „Gefühlquot;^). Noch, voorzoover ik
deze kon nagaan, voorde ontwikkeling van het
Engelsche „feelingquot; quot;),
of .het Fransche „sentimentquot;.

Tracht men eenigen psychologischen grond voor deze wisse-
lende beteekenis van het woord gevoel op te sporen, dan zou
men dezen wellicht hierin kunnen vinden, dat men meende,\'dat
aan de uitwendige zintuigen een inwendige zin moest beantwoorden,
o.a. om het bewustzijn,, enz., van de zielsveranderingen, van licha-
melijken aard te verklaren. \'

De werkzaamheid nu van dit innerlijke zintuig duidde men reeds
vroeggt; aan als: voelen, in, den zin van door den tastzin waarnemen.
Alle zintuigen toch werden, beschouwd als modificaties van den
oorspronkelijken tastzin. Alle zintuigzenuwen moesten — zoo ge-
loofde men — op de een of andere manier aangeraakt worden,
wilde. een prikkel er op inwerken. Daarom hield men den aan-
rakingszin, den tastzin, voor het algemeenste en het meest oor-
spronkelijke zintuig. En ook den inwendigen zin beschouwde men
op dezelfde wijze. Lust en onlust werden dan verder als de bij-
zondere affecties van dit inwendige zintuig beschouwd.

Al bracht het onderzoek naar etymologie en terminologie niet
heel veel op, toch meende ik deze oriënteering in het taalgebruik
voorop te moeten laten gaan. Want als het waar is, dat alle
taalleven zijn eigen biologie, ook zijn eigen hygiëne, zijn eigen
zelfreiniging heeft, dan mogen wij verwachten, dat de uitdrukkingen,
dat de benamingen, dat het taalgebruik toch wel altijd min of
meer juist zal vastleggen, wat er terecht onder verstaan moet
worden. De volksziel legt, onbewust werkende, in haar woord-
symbolen en symboolverbindingen zielkundige feitelijkheden vast.
Zij, de volksziel, zelve kent het best haar eigen zielegeheiraenissen.

1) Wundt [1244], Zur Lehre von den Gemütsbewegungen. Conf. blz. 338.
Encyclopaedia Britannica, ninth edition, völ. XX. artic. : Psychology :i
feeling, p. 40.nbsp;-inbsp;.: .nbsp;. (j..-

-ocr page 29-

■J

II. LITERATUUR-OVERZICHT.

1. \'t Is eerst sedert de tweede helft der 19de eeuw, dat het
gevoelsleven, als zoodanig, als afzonderlijke groep van zielever-
schijnselen, opzettelijk tot voorwerp van physiologisch en psycho-
logisch onderzoek werd genomen; en dat men zich bezon op de
data en de facta, de actiones en de functiones \'der gevoelens, der
aandoeningen en ontroeringen als zielkundige verschijnselen.

Van nog jonger datum, eerst enkele decenniën, is het, dat in
laboratoria en klinieken de physiologie en de psychologie van het
gevoelsleven ook experimenteel wordt benaderd.

Ouder dan deze psychologische doorvorsching, veel ouder is
de philosophische bezinning op dat deel van \'s menschen ziele-
leven, dat in de praktijk van het dagelijksch leven zoo groote
rol vervult.

De machtige invloed der gevoelens op en in het verkeer van
menschen onderling, hun invloed op verstand en wil, kon niet
onopgemerkt blijven.

De aantrekking, of afstooting door gevoelens tot stand gebracht;
de bevordering, of remming, waarmee gevoelens, als waren zij
positieve of negatieve katalysatoren, allerlei processen verhaasten,
of vertragen, leidden vanzelf het denken der menschheid daarheen,
waar het gevoelsleven zijn hoogste reahteits-waarde vond; en waar
men zich van de gevoelens bediende, zonder dat men gemeenlijk
bewust wist van welke machten men gebruik maakte.

Een spontaan toegepast psychologisch verstaan en benutten van
het gevoelsleven moet men dan ook zoeken in de beraadslagingen
van rijksgrooten, in de redevoeringen van veldheeren tot hun
troepen, in de verdedigingsredenen van advocaten tot \'de rechters
en juries, die straks aan hun kliënten recht zouden doen. \'

Homerus\' helden, Gaesars\' en Tacitus\' veldheeren, Lysias,
Demosthenes, Cicero, zij kenden allen uit de praktijk de psycho-
logie van het gevoelsleven, wisten de gevoelens té beheerschen
en te leiden. En wie zich moeite geeft de redenen\' van Oud-
Israëls profeten en Jezus\' gesprekken te verstaan, wordt voor allesgt;
juist in zijn gemoed, in zijn gemoedsleven\'gegrepen. ■ \' -- •

-ocr page 30-

Wat ik omtrent de oudheid zeg, bleef zoo tot op heden; men
sla er de pleitredenen ter rechtszittingen en de redevoeringen in
de oorlogsjaren gehouden maar eens op na.

Al evenzoo moet, wie opvoedt, het gevoelsleven weten te treffen.
Dat weet men nu, dat wist de oudheid.

Het tooneel bleef de eeuwen door de plaats, waar het gevoels-
leven tot in kleinigheden werd bestudeerd; zij het dan ook in
hoofdzaak naar zijn veruitwendiging, zijn uitdrukkingsbewegingen
door de vertolkers der rollen. Terwijl de dichters en schrijvers
der tooneelspelen: voor allen tragici en blijspeldichters juist den
innerlijken strijd der gevoelens naar realiteit trachtten uit te drukken.

Meestal vindt het beslag door dichters op de menscheziel ge-
legd dan ook zijn verklaring in hun appelleeren aan het gevoels-
leven. .En schrijvers van naam danken gewoonlijk hun buitenge-
woon debiet aan hun bedrevenheid, het gevoel, het gemoed te
bewegen.

Ook in de religie, voornamelijk in de cultusplechtigheden, in de
ceremonieele en de magische handehngen, vinden voor alles ge-
voelens hun bevrediging.

Naast de mannen van het woord en het schrift, moeten zij
genoemd worden, die ook de gevoelens naar het leven bestu-
deerden, en de veruitwendiging der zieleroerselen, als instantanés in
de ruimte, in marmer deden verstijven. Wie gevoelens wil zien
uitgebeeld, beschouwe de beeldgroepen der antieken: \'n Niobe,
\'n Laokoon, \'n stervenden Galliër. Hij bezie de vreugde-dronken
bacchanten-stoeten op Hellas\' urnen en vaatwerk. Hij sla de
smart-vertrokken gestalten gade der vroeg-Bijzantijnsche crucifixen.

De schilderkunst gaf de gevoels-expressies weer van boeren-
bruiloften en van heiligen-in-verzoeking. Kruisigingen en kruis-
afnamen en schilderingen van het laatste oordeel geven een
levendige zielkundige teekening ervan, welke gevoelens in de zielen
kunnen omgaan.

Zoo werd en wordt het gevoelsleven praktisch bestudeerd de
eeuwen door, dieper en misschien meer waarlijk zielkundig dan
het in dit onderzoekje naar de gevoelens geschiedt. De gevoelens
toch, waarover ik tot hiertoe sprak, zijn meest alle complexe
zieleverschijnselen, affecten, emoties, veel meer samengesteld dus
dan de enkelvoudige gevoelens en de gevoelselementen, die ik op
het spoor trachtte te komen.

Die bemoeienissen met het gevoelsleven vinden aanvankelijk niet
plaats uit belangstelling voor het gevoelsleven als zoodanig, maar
omdat de wijsgeerige bezinning zich al spoedig in hoofdzaak bezon

-ocr page 31-

op den mensch met al zijn bewegingen te midden der andere
menschen, omdat ze zich bezon op het ethisch leven der menschheid.
Want wie de zeden en gewoonten, de ethische gedragingen der
menschheid tot voorwerp van bezinning maakt, die moet zich wel
met dit gevoelsleven bemoeien. Hij komt de gevoelens daarin telkens
weer tegen. Uit dien hoofde bezon zich menig wijsgeer op de ge-
voelens: — zóó Descartes (1596—1650); zóó Spinoza (1632—
1677), om slechts deze beiden te noemen.

2. a. Het duurde echter tot ongeveer 1787 aleer het gevoels-
leven en de gevoelens als een afzonderlijke groep zieleverschijnselen
op zich zelf beschouwd en behandeld werden en dus niet meer
als een onderdeel van een andere groep zieleverschijnselèn.

Dat dit eindelijk geschiedde, daartoe heeft Jean Jacques
Rousseau\'s^) (1712—1778)
invloed zeer veel bijgedragen. Bij
Rousseau (die van zich zelf zeide, dat hij langzaam van begrip,
levendig van gevoel was) zijn natuur, innerlijkheid en gevoel toch
eigenlijk allemaal verschillende namen voor hetzelfde. Ook wat hij
onder godsdienst verstond, kan men toch wel niet anders be-
schouwen, dan als natuur-godsdienst, als gevoelsreligie, ont-
spruitende aan het den mensch door Godzelf onmiddellijk ingeplante
religieuze gevoel.

Ongeveer 1777—1787 komt het dan bij meerdere philosophen
tot een eigensoortige waardeering van het gevoelsleven als een
afzonderlijk zielsvermogen.

Zoo bij Joh. Nik. Tetens (1736-1805)Deze, de in zijn tijd
\'t meest op den voorgrond tredende psycholoog, neemt in zijn
„Philosophische Versuche über die menschliche Natur und ihre
Entwickelungquot;. 1777, een drietal aan van wat men toen algemeen
\'s menschen zielsvermogens noemde. Het gevoel was een van die
drie: „das Vermogen der Seele, sich modifizieren zu lassen und
die Veränderungen zu bemerkenquot;. Ook
K. H. Heydenreich
(1764—1801)
oordeelt in „Aufsätzequot;, in „Cäsars Denkwürdig-
keitenquot;, 1787, dat de gevoelens oorspronkelijk zijn. Merkwaardig
is vooral de uiting van dezen: „Es gibt Gefühle ohne Vorstel-
lungen, aber keine Vorstellungen ohne Gefühle und kein Gefühl
ohne Begehren oder Verabscheuen.quot;
J. G. Sulzer (1720—1779) :
„Vermischte philosophische Schriftenquot;, 1778, beschouwt denken

L. Proal, La psychologie de Jean-Jacques Rousseau. Paris, 1923. Part.

-) Zie over hem Dessoir [223], Geschichtc der neueren deutschen Psychologie
Wz. 333 en verv., inzonderheid blz. 343/4. En Sommer [1054], Grundzüge einer
Ge.schichte der deutschen Psychologie enz., blz. 260—279, en verv.

-ocr page 32-

en voelen als de twee vermogens der ziel, waardoor het ^ver^
mogen: „voelenquot; wel meer moest gaan omvatten dan alleen de
gevoelens.
Mos. Mendelssohn (1729—1786) neemt voor de ge-
waarwordingen: lust- en onlustgevoelens een afzonderlijk vermogen
aan, al staat de naam, waarmee hij dit vermogen aanduidt, voor
hemzelf niet vast, „Morgenstunden,quot; 1785.

Belangrijker dan deze allen is lm. Kant (1724—1804)^). Deze
geeft in zijn vóór-kritische periode in zijn populair geschriftje
„Beobachtungen über das Gefühl des Schönen und Erhabenenquot;
allerlei fijne, geestige, prikkelende gedachten over de betrekking
dier beide gevoelens tot de menschelijke deugden en zwakheden.
Een afzonderlijk vermogen is het gevoel bij hem dan nog niet.
Dit schijnt hij voor t eerst als zoodanig beschouwd te hebben
— waarbij hij tot een drietal vermogens (des Gemüths)^) komt —
in een brief aan Reinhold, gedateerd 18 Dec. 1787quot;) (kenver-
mogen, gevoel voor lust en. onlust, en begeervermogen), al schijnt
Kant reeds eerder, in 1763, het onderscheid tusschen kenvermogen
en gevoelsvermogen voor juist te houden.

De Kritieken behandelen de drie terreinen, die ieder voor zich
het eigen domein van een der drie zielsvermogens zijn. Zoo de
„Kritik der reinen Vernunftquot; (1781), ook de „Prolegomenaquot; (1783)
de wetenschap van het zijnde, het terrein van het gewaarworden,
waarnemen, voorstellen, denken.

De „Kritik der praktischen Vernunftquot; (1788), ook de „Grund-
legungquot; (1785) behandelt de ethiek, het terrein van het wilsver-
mogen, en de „Kritik der Urteilskraftquot; (1790) in haar eerste deel,
de aesthetica in haar oude vóór-Kantiaansche beteekenis: de
aesthetische gedragingen — het terrein van het gevoelsvermogen.

In Kants ethiek komen meerdere gevoelens naar voren; alle
willen des menschen is met een gevoel, hetzij dan van lust of

1) lm. Kant. Sämtliche Werke. Herausgegeben von K. Vorländer, 10 Bde
Leipzig, 1921—22. Part.

Verder: E. F. Buchner, A study of Kant\'s psychology with reference to the
critical philosophy. Diss. Yale University. Lancaster, 1897. Part.

K. Burchardt, Kants Psychologie im Verhältnis zur transcendentaien Methode.
Diss. Bonn. Berlin, 1911. Part.

Zie ook Klemm [563], Geschichte der Psychologie, blz. 82.
Sommer, op. cit. blz. 301.
Dessoir, op. cit. blz. 389.

-) Het woord Gemüt wordt hier in een ruimere beteekenis gebruikt; eerst Fichte
heeft binnen het wijsgeerig spraakgebruik daaraan zijn emotioneele beteekenis ge-
geven. Dessoir [221], Abrisz einer Geschichte der Psychologie, blz. 150.
■\'») lm. Kant. Sämtliche Werke. Op. cit. Bd VIII, Briefwechsel, blz. 115.

-ocr page 33-

onlust verbonden. In den empirischen\' mensch ontstaat nu, daar
zich de zedewet door middel van den kategorischen imperatiêf tot
hem wendt, een uit lust en onlust gemengd dubbel gevoel der
achting. Achting is het eenige gevoel, dat wij a priori kennen
kunnen; het is het ware, het moreele gevoel. Men mist echter in
de „Grundlegungquot; en ook in de „Kritik der praktischen Vernunftquot;
een psychologische analyse en een kenkritische bezinning op het
gevoelsvermogen en de gevoelens in \'t algemeen, ook van dit
moreele gevoel; ook al wordt in de tweede helft van zijn „Meta-
physik der Sittenquot; het moreele gevoel, en het gevoel der achting,
ook dat der liefde uitvoerig besproken. Hier immers geschiedt dat
uit het oogpunt der „angewandtequot; ethiek, der plichtenleer.

De aesthetische gedraging moet naar de haar eigene wetmatig-
heid beschouwd worden; deze toch verschilt principieel van die
van het kennen, evenals van die van het willen. Het aesthetisch
principium, het derde vermogen, door Kant aanvaard en door
hem tot een blijvend, zij het dan ook zelfs nu nog wel aange-
vochten bezit der psychologie geworden, is het gevoel. Het aesthe-
tische oordeel of het smaak-oordeel wil noch kennis-oordeel, noch
wilsmotief zijn; het wil het voorwerp noch begripmatig vast-
stellen, gelijk het theoretisch kennen dat doet, noch wil het dit
tot stand brengen, evenals de wil. Een objectief principe van den
smaak is daarmee onmogelijk geworden. De smaak berust veeleer
op louter subjectieve gronden; en zoo brengt Kant hier dan als
derde bewustzijnsrichting, als derde vermogen naast kennen en
willen het gevoel, het gevoel van lust en onlust naar voren

Intusschen is het specifiek aesthetische gevoel — het gevoel
van het welgevallen, van den lust in den smaak, dat zonder eenig
eigen belang, en zonder begrip, toch tegelijk algemeen geldig
en onmiddellijk, uit het vrije spel der gemoedskrachten opwast.

Met nadruk constateert Kant het bij uitstek subjectieve karakter
der aesthetische oordeelskracht.

Op wat Kant in zijn „angewandte Aesthetikquot; over het ver-
hevene zegt wil ik straks in het tweede proefschrift nog even
terugkomen.

\') Meyer [775], Kants Psychologie, conf. blz. 49.

lm. Kant, Kritik der Urteilskraft, 1790. Conf. Einleitung. Abschnitt III—IV—16.
Sämtliche Werke von Hartenstein, 7 Bd.

Im. Kant, Lieber Philosophie überhaupt, 1794, Conf. I: 586 en verv. (Rozcnkranz
und Schubert).

Im. Kant. Anthropologie. 1798; Sämtliche Werke von Hartcn.stcin. 10 Bd.

-ocr page 34-

Meer psychologisch georiënteerd behandelt Kant de gevoelens
zoowel in „Von der Macht des Gemütsquot; als in zijn „Anthro-
pologie in pragmantischer Hinsichtquot;, 1798.

b. Was in de jaren omstreeks 1777-—^1787 het gevoel als af-
zonderlijk te beschouwen vermogen der ziel verbijzonderd, het
duurde toch nog tot
1862 aleer de eerste psychologische mono-
graphie
aan het gevoelsleven werd gewijd. Ze verscheen van de
hand van
Jos. W. Nahlowsky, een Herbartiaan .

Anders dan Kant beschouwt Joh. Friedr. Herbart (1776—1841)
het gevoel weer niet als een afzonderlijk te stellen zielsvermogen,
ook al bespreekt hij de gevoelens
Uitvoerig. In zijn „Lehrbuch
zur Psychologiequot;, 1816, meer metaphysisch dan psychologisch
georiënteerd, bestrijdt Herbart juist de toen nog gebruikelijke leer
der zielsvermogens als volkomen van elkaar gescheiden gebieden
van psychische verschijnselen. Voorstellen, willen en gevoelen zijn
steeds met elkaar verweven. Herbart kent slechts voorstellingen,
kenacten; vervalt dus in een ander uiterste. Zijn psychologie is
door en door rationalistisch-intellectualistisch. Gevoelens zijn voor
hem verhoudingen van voorstellingen. Zij ontstaan, wanneer zich
een voorstelling tusschen twee elkander tegenwerkende krachten
in evenwicht houdt: wanneer verschillende krachten op dezelfde
voorstelling in denzelfden
zin, of in tegengestelden zin inwerken.
Zijn psychologie is een mechanica van de voorstellingen. De bonte
wisseling der phychische processen tracht Herbart te begrijpen als
de wetmatige combinatie en associatie van elementaire processen
als de gewaarwordingen en voorstellingen.

In overeenstemming met deze beschouwingen van Herbart is
de eerste monographie:
„Das Gefühlslebenquot;^) van Jos. W.
Nahlowsky in 1862 verschenen.

1)nbsp;Andere Herbartianen, die over het gevoelsleven schreven zijn L. Preisz,
Die Analyse der Gefühle und deren Begriffsbestimmung, 1854 en L. Strümpell
(1812—1899).

2)nbsp;Trendelenburg, Lieber die metaphysischen Hauptpunkte im Herbarts Psycho-
logie. Hist. Beitr. zur Philos. 3 blz. 97—170. Part.

Zie ook, Harms [423], Die Philosophie in ihrer Geschichte, blz. 380—398.

Ballauf [37], Entstehung und Bedeutung des Gefühls.

Hübener [483], Das Gefühl.

3)nbsp;Nahlowsky [820], Das Gefühlsleben in seinen wesentlichen Erscheinungen
und Bezügen. (49073).

-ocr page 35-

Sedert verscheen een menigte van monographieën aan het
gevoelsleven gewijd^).

c. In 1872 verschijnt er een boek, dat — het onderwerp van een
geheel anderen kant aanpakkend — toch voor de bestudeering
van het gevoelsleven van groote beteekenis is geweest:
Charles
Darwin, „Expressions of the emotions\'quot;^);
weldra algemeen be-
kend, nog altijd beroemd.

Wel waren reeds lang vóór Darwin werken over de weergave
der emoties door gelaatsuitdrukking, houding, gebaar
(de grovere
uitdrukkingsbewegingen)
verschenen, maar er was toch een
principieel verschil in methode tusschen hem en zijn voorgangers.

1) Enkele der meer bekende zijn:

James [506 (1884) en 504 (1894) en 503] te zamen uitgegeven door Dumas
[502], La théorie de lemotion par William James.

Lange [634 (1885) en 631], Lieber Gemüthsbewegungen.

Lehmann [646], Die Hauptgesetze des menschlichen Gefühlslebens. 18921.

Ziegler, [1256], Das Gefühl. 18931, 19084.

Ribot [936], La psychologie des sentiments. 1896.

Rehmke [919], Zur Lehre vom Gemüth. 1898.

Sollier [1050], Le mécanisme des emotions. 1906.

Titchener [1137], Lectures on the elementary psychology of feeling and atten-
tion. 1908.

Lehmann [646], Die Hauptgesetze des menschlichen Gefühlslebens. 19142.

Störring [1089], Psychologie des menschlichen Gefühlslebens. 1916.

Von Monakow [788], Gefühl, Gesittung und Gehirn. 1916.

Fankhauser [296], Ueber Wesen und Bedeutung der Affektivität. 1919.

Wohlgemuth [1223], Pleasure — Unpleasure. 1919.

Thalbitzer [1125], Stimmung en, Gefühle und Gemütsbewegungen. 1920.

Müller—Freienfels [805], Das Gefühls- und Willenslcben. 1924.

Mac Curdy [698], The psychology of emotion. 1925.

G. B. Phelan, Feeling experience and its modalities. 1925. Part.

P. W. de Koning, Het gevoel, Amsterdam 1927. Part.

F. Krueger, Das Wesen der Gefühle. Leipzig, 19292. Part.

Feelings and emotions. The Wittenberg (U. S. A.) symposium.

By Adler — Aveling — Bekhterev — Bentley — Brett — Bühler — Cannon —
Carr — Claparède — Dunlap — Gault — Gruehn — Hoisington — Howard —
Jaensch — Janet — Jastrow — Jörgensen — Kalz — Kiesow — Krueger —
Langfeld — Mc Dougall — Pièron — PilLsbury — Prince — Seashore — Spear-
man — Stern — Stratton — Terry — Washburn — Weiss — Woodworth.
Worcester, 1928. Part.

-) In het Nederlandsch vertaald door H. Hartogh Heys van Zouteveen [209].
Het uitdrukken der gemoedsaandoeningen bij den mensch en de dieren. Darwins
biologische meesterwerken dl. 6. 18902.

-ocr page 36-

physiognomici als Lavater-^) en anderen. Zelfs tusschen hem
en onderzoekers als BelP), Duchenne\'\'), Grafiolet^), Piderit®-),
enz.«).

- Darwin trachtte als eerste langs zuiver natuurwetenschappelijke
wijze (ook al maakte hij dan gebruik van vragenlijsten), door
middel van de biologisch-evolutionistisch verklaarde grovere uit-
drukkingsbewegingen, het gevoelsleven en de gevoelselementen te
benaderen.

• \' Bekend zijn Darwins drie beginselen, waarop, naar hij meende,
het uitdrukken der gemoedsbewegingen terugging, en volgens
welke Darwin den oorsprong en de ontwikkeling dier voornaamste
handelingen, waardoor gemoedsaandoeningen worden uitgedrukt,
trachtte te verklaren. De eerste drie hoofdstukken van zijn boek
zijn er aan gewijd. In het slothoofdstuk vat hijzelf deze beginselen

1)nbsp;J. G. Lavater, Over de physiognomie. Amsterdam, 1780—1783. Part. Enz.
Zie ook met name P. Camper, Vorlesungen über den Ausdruck der verschie-
denen Leidenschaften durch die Gesichtszüge, enz. Berlin, 1793. Part.

2)nbsp;Bell [60], Essays on the anatomy and physiology of expression. 1806.

3)nbsp;Duchenne [246], Mécanisme de la physionomie humaine. 1862.

4)nbsp;Gratiolet [387], De la physionomie et des mouvements d\'expression. 1865.

5)nbsp;Piderit [884], Grundzüge der Mimik und Pysiognomik. 18581. Hrsg. u. neu-
bearb. von v. Kreusch. Detmold, 1925^.

Piderit, (Wissenschaftliches System der) Mimik und Physiognomik, 1867^, 1886^.
ö) Zie over de grovere uitdrukkingsbewegingen nog:

Cox [189], De gelaatsuitdrukking bij contractie van den Musculus frontalis en
den Musculus orbicularis oculi.

Feleky [303], The expression of emotions.

Fröderstöm [337], Lieber die Irisbewegungen als Aequivalent der psychischen
Vorgänge.

Giessler [363), Der Blick des Menschen als Ausdruck seines Seelenlebens.

Hughes [486], Die Mimik des Menschen.

Kirchhoff [560], Der Gesichtsausdruck und seine Bahnen.

Krukenberg [599], Der Gesichtsausdruck des Menschen.

Mantegazza [716], Physiognomik und Mimik.

Rudolph [968], Der Ausdruck der Gemütsbewegungen des Menschen,
de Sanctis [982], Die Mimik des Denkens.

W. Wundt, Lieber den Ausdruck der Gemütsbewegungen des Menschen.
Separat, z. pl. en z. j. Part.
Zie ook: Rutz [975], Musik, Wort und Körper als Gemütsausdruck.
Van Ginneken [366], Gelaat, gebaar en klankexpressie.

K. Dunlap, The role of eye-muscles and mouth-muscles in the expression of
the emotions. Genet. Psychol. Monogr. 2 (1927): 197—2 3. Part.
En ten slotte: Orienter[839],Der seelische Ausdruck in der altdeutschen Malerei.
Mayer [745], Der Gefühlsausdruck in der bildenden Kunst.

-ocr page 37-

aldus samen: (ik citeer naar Hartogh Heys van Zouteveens ver-j
taling^)):nbsp;■nbsp;,

„Het eerste dezer beginselen is, dat bewegingen, welke nuttig zijn oni
de eene of andere begeerte te bevredigen of gewaarwording te ver-:
zachten, indien zij dikwijls worden herhaald, zoo zeer tot een gewoonte
worden, dat zij worden volbracht, hetzij zij van eenig nut zijn of nietgt;
telkens wanneer de zelfde begeerte of gewaarwording, zelfs in
zeer\'
zwakke mate wordt gevoeld.

Ons tweede beginsel is dat van tegenstelling (antithesis). De gewoonte
om willekeurig onder tegenovergestelde aandriften tegenovergestelde be-
wegingen uit te voeren, is door de praktijk van ons geheele leven vast
bevestigd geworden. Daarom zal er, indien zekere handelingen, in over-
eenstemming met ons eerste beginsel, onder een zekeren gemoedstoestand
geregeld zijn verricht, een sterke en onwillekeurige neiging bestaan om
juist tegenovergestelde handelingen te volbrengen, hetzij zij van eenig
nut zijn of niet, onder den prikkel van een tegenovergestelden gemoeds-
toestand.

Ons derde beginsel is de rechtstreeksche werking van het opgewekte
zenuwstelsel óp het hchaam, onafhankelijk van den wil, en grootendeels
ook onafhankelijk van de gewoonte. De ondervinding leert, dat er
zenuwkracht wordt voortgebracht en vrijgemaakt, telkens wanneer het
hersenruggemerg-zenuwstelsel wordt geprikkeld. De richting, welke deze
zenuwkracht volgt, wordt noodzakelijk bepaald (gedetermineerd) door
de wijze, waarop de zenuwcellen met elkander en met onderscheidene
deelen van het lichaam in verbinding staan. Maar ook de gewoonte
heeft in zooverre veel invloed op die richting, als de zenuwkracht ge-
makkelijk de kanalen volgt, waaraan zij gewend is.quot;

Op deze drie beginselen ter verklaring van den oorsprong, of
de ontwikkeling der gemoedsuitdrukkingen is van onderscheiden
zijden kritiek uitgeoefend. Terecht.

Darwins hoop, uitgedrukt in de woorden:

„Niettegenstaande er zooveel onverklaarbaars in ons onderhavig
onderwerp overblijft, kunnen zoovele tot uitdrukking van gemoedsaan-
doeningen en gewaarwordingen dienende (expressieve) bewegingen tot
op zekere hoogte door de drie bovenstaande beginselen worden ver-
klaard, dat wij mogen hopen haar later allen door deze, of door zeer
overeenkomstige beginselen verklaard te zien 3),quot;

ging niet in vervulling.

Wel bleven de grovere uitdrukkingsbewegingen der gemoeds-
aandoeningen en gevoelens bestudeering vinden

Als een der jongere studies op dit terrein, ook al omvat de

Darwin—Hartogh Heys van Zouteveen. op. cit. (blz. XXXI) blz. 363—
364 en blz. 28 en 29.
2) Störring [1089], Psychologie des menschlichen Gefühlslebens, blz. 82, enz.

Darwin-Hartogh Heys van Zouteveen, op. cit. (blz. XXXI) blz. 365.
V Conf. de aangehaalde werken blz. XXXI.

-ocr page 38-

opzet van \'het boek veel meer, wil ik hier het boek van Van
Ginneken [366] noemen: „Gelaat, gebaar en klank-expressie\'.
Terwijl in het
12de hopfdstukje: „Het gevoel zelfquot;, dit, luchtig
naar boven rankt, staat het geheel vast en breed gefundeerd in
de gróvéré uitdrukkingsbewegingen van dat gevoel, behandeld in
de eerste drie hoofdstukken: de orale mimiek, de optische mimiek,
de pantomimiek.

d. Ook de fijnere Uitdrukkingsbewegingen, de zoo subtiele
uifdrukkingssymptcmen, vonden breede bestudeering; niet \'t minst
met behulp van het experiment. De resultaten en daaraan ver-
bonden beschouwingen gaven aanleiding tot heftige en langgerekte
discussies. In \'t begin van 1885 verscheen van de hand van den
professor in de pathologische anatomie in Kopenhagen,
C. Lange,
in \'t Deensch, een boekje „Om sinds bevägselenquot;^), waarin deze
betoogde, dat de lichamelijke uitingen der affecten het primaire
waren, de affecten zelf het secundaire. De fijnere lichamelijke uit-
drukkingsbewegingen als vulling der bloedvaten, afscheiding der
klieren,; me:t name. der traankher, enz. zijn de oorzaak — het gevoel,
de emotie is het gevolg.

Kort voor het boekje van Lange, nog in 1884, was in het
Engelsche psychologische vaktijdschrift
„Mindquot; een artikel van
W« James\'\') verschenen, onder den titel „What is an emotion?quot;
[506]. Volgens dit artikel is een gemoedsbeweging niet een door
specifieke centrale processen veroorzaakte specifieke acte van het
bewustzijn, maar niets anders dan de totaal-gewaarwording der

1)nbsp;Duitsch van Kurella [634], Ueber Gemüthsbewegungen 1887. 2de druk in
1910r[631]. Fransch van Dumas, 1895.

Zie van Lange ook nog in bewerking van Kurella: Sinnesgenüssc und Kunst-
genusz [632].

Bovendien: Y. Hirn, Der Ursprung der Kunst. Leipzig, 1904.

2)nbsp;James [502], La théorie de l\'émotion.

W. James and C. J. Lange. The emotions. (Psychology Classics Vol. 1), Bal-
timóre, 1922.

James [503] Psychologie.nbsp;\'

\' Zie. verder:

Ribot [936], La psychologie des sentiments.

Berger [68], Ueber die körperlichen Aeusserungen psychischer Zustände
\' Bei\'gerquot; [67], Psychophysiologie.

Weber [1199], Der Einflusz psychischer Vorgänge auf dentKörpèf. \' \'

Irons [498], Prof. James\' theory of emotión-.-\'; \' \'o(\' gt;\\. . \' \' p -quot;.-\'\'

Titchener [1134], A textbook of psychology.nbsp;\';;;^crTrK--n\'v.-. {■•

Stumpf [1101], Kritik der sensüalistischè\'Thebrie vón\'James;;n ■■i.O, lt;\'■■

-ocr page 39-

periphere veranderingen. Met deze laatste bedoelde James de uit-
drükkingsbewegingen, zoo juist genoemd. Zijn kort betoog leidt
tot het paradox klinkende resultaat, dat wij dus treurig zouden
zijn, omdat wij weenden, en niet, zooals men gewoonlijk aan-
neemt, weenen, omdat wij treurig zijn. De gewaarwording van
de efferente innervatieprocessen van musculairen, visceralen en
sekretorischen aard constitueert het gevoel.

In zijn handboek der psychologie: „Principles of psychologyquot;
(hoofdstuk
XXIV), 1890 [505] heeft James deze theorie uitvoe-
riger uiteengezet, echter met een soort van voorbehoud, volgens
hetwelk zij in hoofdzaak slechts voor de grovere gevoelens zou
gelden.

In de eenige jaren later, 1894, in de „Psychological reviewquot;
verschenen verhandeling: „The physical basis of émotionquot;
[504]
gaat James nog iets verder in de richting van een corn-
promis met betrekking tot de meer subtiele emoties en de onmid-
dellijke betooning der gewaarwordingen met lust of onlust, hoewel
hij ten slotte toch aan de secundaire natuur van het gevoelsleven
vasthoudt, dat wil dus zeggen daaraan, dat de affecten onduidelijke
totaal-gewaarwordingen van periphere reacties op het oorspron-
kelijk beleefde zijn.

Nog immer is de strijd door James-Lange\'s ,,periphere gevoels-
theoriequot; uitgelokt niet uitgestreden
A. Lehmann bewees zich

1) Alechsieff [5], Die Grundformen der Gefühle.

Benussi [66], Der symptomatische Charakter der Aktemkurve bei der Lüge.

Benussi, Die Atmungssymptome der Lüge.

Bickei, Blutkreislauf und psychisches Geschehen. Leipzig.

Bickel [78], Die wechselseitigen Beziehungen zwischen psychischem Geschehen
und Blutkreislauf.

Bickel, Reaktionen des Gefäszsystems auf Bcwusztscinsvorgänge, München,
1918. Part.nbsp;;

Binet [85], Qu\'est-ce qu\'une émotion? Qu\'est-ce qu\'un acte intellectuel?

Binet et Courtier. La circulation capillaire dans ses rapports avec la respiration
et les phénomènes psychiques (Année psychol. 2 (1895): 87, cnz.). . . : tgt;

Binet et Courtier [86], La circulation capillaire de la main.nbsp;.

Binet et Courtier [84], Influence de la vie émotionelle sur le coeur,.la respiration
et la circulation capillaire.nbsp;.

Binet et Vaschide. Influence du travail intellectuel, des émotions, du travail
psychique sur la pression du sang. Année psychol. 3 (1S96).

Brahn [125], Experimentelle Beiträge zur Gefühlslehre.nbsp;, r

Bramson [126], Plethysmographische en pneumographischo verschijnselen bij
psychische reactieprocessen. •nbsp;.nbsp;..

Bumke[146],Uebor die körperlichen Begleiterscheinungen psychischcr Vorgänge.

[163], The relation between emotion and its expression.\' \' quot; • ■■ ^

-ocr page 40-

een paraat tegenstander, al is diens opvatting, dat een uitwendige
prikkel tot het bewustzijn doorgedrongen moet zijn, om organische
reacties te kunnen veroorzaken, minstens aanvechtbaar.

Gent [352], Volumpulscurven bei Gefühlen und Affekten.

Kelchner [345], Die Abhängigkeit der Atem- und Pulsveränderung vom Reiz
und vom Gefühl.

Kelchner [548], Untersuchungen über das Wesen des Gefühls mittels der Aus-
drucksmethode.

Kornfeld [578], Physische und psychische Arbeit und Blutdruck.

Küppers [608], Ueber die Deutung der plethysmographischen Kurven.

Leschke [655], Die Ergebnisse und die Fehlerquellen der bisherigen Unter-
suchungen iiber die körperlichen Begleiterscheinungen seelischer Vorgänge. Arch,
f. d. ges. Psychol 21 ( ): 435.

Mentz [757], Die Wirkung akustischer Sinnesreize auf Puls und Atmung.

Müller [804], Zur Kritik der Verwendbarkeit der plethysmographischen Kurven
für psychologische Fragen.

Piéron [888], La question du siège des émotions et la théorie périphérique.

Saiz [980], Plethysmographische Untersuchungen der affektiven Psychosen.

Sherrington [1033], Experimentation of emotion.

Sherrington [1034], Experiments on the value of vascular and visceral factors
of the genesis of emotions.

Sommer [1055],\'Zur Messung der motorischen Begleiterscheinungen psychischer
Zustände.

J. Steter, Beziehungen zwischen Aufmerksamkeit und Atmung. Arch. f. d. ges.
Psychol. 25.

Westphal [1209], Untersuchung der sphygmographischen und pneumographi-
schen Symptome der Wahlreaktion.

Winkler [1219], Andacht en ademhaling.

Zoneff und Meumann [1265], Ueber Begleiterscheinungen psychi.scher Vor-
gänge in Atem und Puls.

2) A. Lehmann, Hovedlovene for det menneskelige Fölelsesliv. Köbenhavn,1892.

Duitsch van Bendixen [646], Die Hauptgesetze des menschlichen Gefühlslebens.

Lehmann [647], Die Hypnose und die damit verwandten normalen Zustände.

Lehmann [648], Die körperlichen Aeuszerungen psychischer Zustände.

Zie in dit verband nog:

V. Bezold, Untersuchungen über die Innervation des Herzens. 1863.

J. Citron, Zur Pathologie der psychophysiologischen Blutverschiebung. Dtsche
mediz. Wochenschr. 37 (1911): 1781 en verv.

Dittmar, Ein neuer Beweis für die Reizbarkeit der zentripetalen Fasern des
Rückenmarkes. Bericht der sächs. Akademie der Wissenschaften, Leipzig, 1870.

Dumas [257], Recherches expérimentelles sur la joie et la tristesse.

Fr. Kiesow, Versuche mit Mossos Sphygmomanometer über die durch psychische
Erregungen hervorgerufenen Veränderungen des Blutdrucks beim Menschen.
[Philos. Stud. 11 (1913)].

E. Küppers, Plethysmographische Untersuchungen an Dementia-praecox-Kran-
ken. Ztschr. f. d. ges. Neurol, u. Psychiatr. 16 (1908): 5.

U. Lombardl, Richerche grafiche sul polso cerebrale. Note e revista di psy-
chiatria 6 (1913) Nr. 1.

-ocr page 41-

De resultaten der inderdaad vele onderzoekingen naar de licha-
melijke verschijnselen, die gevoelens, etc., begeleiden, (James—
Lange, enz.: voorafgaan — Lehmann, enz.: volgen), zijn allerminst
eenstemmig en gelijkluidend. Bijgevoegde tabel, ontleend aan het
artikel van Leschke [655], „Die Ergebnisse und die Fehlerquellen
der bisherigen Untersuchungen über die körperlichen Begleiter-
scheinungen seelischer Vorgängequot;, geeft daarin inzicht. Ze vermeldt
de toe- of afname der polsfrequentie, der polshoogte, van den
bloedsdruk; ook de toe- of afname van het bloedsvolume, enz.
volgens een twintigtal onderzoekers, bij opmerkzaamheid, bij
geestesarbeid, bij schrik, enz., bij allerlei soorten lust en onlust,
enz. En ze toont heel overzichtelijk, dat met name het onaan-
vechtbaar besluiten tot den een of anderen zielestaat, op grond
van gevonden polsfrequentie, polshoogte, volumen-toe- of afname
niet uitvoerbaar is.

e. Een reeks artikelen vindt haar oorsprong in de zooge-
naamde
driedimensionale gevoelstheorie van W.Wundt, door
hem voor \'t eerst gepubliceerd in
1890 in de „Philosophische
Studienquot;,
Bd. 15, blz. 149 [1231]: „Bemerkungen zur Theorie
der Gefühlequot;,
later veel uitvoeriger behandeld in zijn „Lehrbuchquot;
[1237] en zijn ,,Grundzüge [1235] der physiologischen Psycho-
logiequot;. Wundts indeeling der eenvoudige gevoelens in het drietal

Loven, geciteerd door Dittmar, Ein neuer Beweis für die Reizbarkeit der zentrip-
Fasern des Rückenmarkes.

G. Martius, Lieber die Lehre von der Beeinflussung des Pulses und der Atmung
durch psychische Reize. Martius\' Beitr. z. Psychol, u. Philos. 1 (1905).

Mentz [757], Die Wirkung akustischer Sinnesreize auf Puls und Atmung.
WundtsPhilos.Stud.il.

A. Mosso, Ueber den Kreislauf des Blutes im menschlichen Gehirn. Leipzig. 1881.
Shephard [1031]. Organic changes and feeling.
Störring [1085], Experimentelle Beiträge zur Lehre des Gefühls.
Störring [1087], Pncumographischc Untersuchung von Gefühlszustände.

en

A. Ernst. Die Frage der Deutung der plethysmographischen Erscheinungen.
Arch. f. d. ges. Psychol. 50 (1925): 145—174.

A. Emst. Dynamographisch-plethysmographische Untersuchungen über die Ein-
Wirkung von Unlustgefühlen auf äussere Willenshandlungen. Arch, f.quot; d. ges.
Psychol. 57 (1926): 445—488.

Nachweis psychischer Vorgänge und die Suggesti-

-ocr page 42-

TABEL (volgens

Leschke [655]).

■llJi

Bewegungs-
intention

Lust

Unlust

AuEmerksamkeit

Geistige Arbeit

5 S

?. B

\'S quot;O

1 -O 5 K
O - -J!

S (S

H .S

—nbsp;Wu

—nbsp;A

—nbsp;G

—nbsp;Br

—nbsp;L

—nbsp;Z
S

4- L

—nbsp;G
4- Br
4- W

—nbsp;Wu

—nbsp;A

—nbsp;G

—nbsp;W

4- Wu

4-L

4-A

Z

-h s

4- Br

H

^ L

4

h z

h G

- W

- L

— L

-fr

- Br

- W

4-D

4-D

4-L
4- Z
4- S

4-D

4-G

S

4- L

4-D

—nbsp;D

-nbsp;G

— D

Pulsfrequenz

-\' 7nbsp;,

L

-- S

-- Me
W

±G

—nbsp;B

-nbsp;G

-( )L
S

z

G
Me

--L

( )-L

— s

O L

-nbsp;Wu

-nbsp;A

-nbsp;S
Br
G

4- Wu
4- A

- Br
4-G

O Wu

4- A
4- G

(-)Wu

—nbsp;A

-nbsp;G

O G

— L

- L

— G

~ L

- G

( )-( )L

Pulshöhe^der peri-
pheren Arterien

- L

4- Wu

-- L

4- G

—nbsp;Wu

—nbsp;L

—nbsp;G

—nbsp;W

—nbsp;B
Br

Wu
4-G
4- Br

—nbsp;Wu

—nbsp;G

—nbsp;Br

Puladikrotie

- Br

O Ki

4-D

4-Ki

- D

4-W

(4-)Ki

OD

4- D

1- .,gt; )
2
3

4-D

Bz
Di

1nbsp;Blutdruck

2
3

Ki

Ki

Ki

(4-7) Ki
O D

O D

W

4-

(-)4-L
4-s
4-
W
(4-)G

O G

- s

—nbsp;L

—nbsp;G

—nbsp;W

(4-)^

—nbsp;Ka

—nbsp;W

4- W
±B

—nbsp;W

L
Ko

4-w
4-Ci.

-nbsp;L

—nbsp;G

- L

-G

( )-( )L

-nbsp;G

-nbsp;S

1nbsp;Arm volumen

2

3

4

l ^
7

1 KopFvolumen

Eingeweide volumen

1nbsp;Gehirnvolumea

2
3

n

w

-Kü
Lo

O L

—nbsp;W

-nbsp;Ci

—nbsp;w

-nbsp;Ci

w

B

s

4- W

W

( )-L

—nbsp;S

-nbsp;W

(-)KU

—nbsp;Wu

—nbsp;G

—nbsp;L

—nbsp;W

—nbsp;B

—nbsp;S

—nbsp;W

G
4- L
4- S

Wu

G

S

—nbsp;Wu

—nbsp;G

- Ci

(4-)

4- W

-nbsp;w

-nbsp;B
4- s

4-w

-w

— Ci

-w
4-w

4- W,
4- Ci\'

4- w

-nbsp;Ci
w

—nbsp;w

— w
w

-B

W

B
S

4- B

4-Mo

B

s

O B

4- B

|- B

- W

- S

- L

- L

4- B

4- B

4- w
4- S

4- L

- L

—nbsp;B

—nbsp;L

—nbsp;W

—nbsp;B

—nbsp;L

4- B

4-Mo

4- B

4-Mo

— D

1nbsp;Pulsationsgrösze

2nbsp;im Gehirn

1nbsp;Arteria carotis

2nbsp;I. •

3

1nbsp;Arleria radialis

2

1nbsp;Arteria tibialis

2

B

4- L
W

L

—nbsp;W

—nbsp;L

—nbsp;W

B
Lo
L

-r W

—nbsp;L

—nbsp;W

—nbsp;L

—nbsp;W

-B

O B
O L

— L

4-w

4-D

-L

O L

4- L

— w

4- D

4- D

4-D

— D

—nbsp;L

—nbsp;D
4-L

4-w

L

s

w

z

-- G

S l^

—nbsp;Z

—nbsp;A

— Z

4-D

- D

4- D
4-G

— D
-G

Ma

1 Atemfrequenz

3

4nbsp;„, ...

5

6

1nbsp;Atemtiefe

2

3

4

O L

W

O L
O
A

-nbsp;Wu

-nbsp;G

-nbsp;A

8

4- G
4- A

4-

(-r

±G
Ma

Z

O G

( )z

(-)G
— A

4-G

-G

Ma

4- Wu
4- G

4- A

r \\

—nbsp;z

-nbsp;G

4-Wu
— G
4-A

■ Wu
G
A

4-

.4- G

4- A

Es bedeuten: 4quot; eine Zunahme, bei den Arterien eine Erweiterung.

—nbsp;eine Abnahme, bei den Arterien eine Verengerung,nbsp;\' \' \' lt;\'\'
, H--erst Zunahme, dann Abnahme,

(4-)— Zunahme, als wesentliches Merkmal jedoch darauffolgende Abnahme,
4quot;ibald Zunahme, bald Abnahme (wenn eingeklammert, sind Zu- und Abnahme

—nbsp;von unbedeutender Art),nbsp;\' ■ ;):

^it^in einigen Fällen Zunahme, in den meisten dagegen Abnahme,
O keine Veränderung,

Die
A
B
Br

Q
D
Di

Alichiïëff.\'

Wnbsp;Beraer.

\'251nbsp;BraSn,\'

b i-nbsp;V. Bezold,
blz-
37] Citron,

257]nbsp;Dumai,

blz. 27]nbsp;Dittm. ,

G [352]nbsp;Gent.nbsp;M«

Ki [bli. 371nbsp;Kiesow.nbsp;Mo

Kü (608] ,nbsp;Küppers.nbsp;S

L [648] -nbsp;Lehmann,\'nbsp;. . W

, Lo [blz. 37]nbsp;Lombard!.nbsp;Nyu

quot; LV [blz. 37]nbsp;Lovin.nbsp;\' \' \' ■ Z

Ma [blz. 37]nbsp;Martius.

grOBzen Buchstaben weisen auf die Autoren hin, und zwar\':

^ r^enl j-______...

17571nbsp;Mentr. \' :

blz. 37]nbsp;Mosso. I ,

1031)nbsp;Shephatd. \'

1199]nbsp;Weber

,1237]nbsp;Wundt,.,

1265]nbsp;Zoneff u. Meumann

-ocr page 43-

TABEL (volgens

Leschke [655]).

■llJi

Bewegungs-
intention

Lust

Unlust

AuEmerksamkeit

Geistige Arbeit

5 S

?. B

\'S -o

1 -O s K

O - -J!

S (S

H .S

—nbsp;Wu

—nbsp;A

—nbsp;G

—nbsp;Br

—nbsp;L

—nbsp;Z
S

4- L

—nbsp;G
4- Br
4- W

—nbsp;Wu

—nbsp;A

—nbsp;G

—nbsp;W

4- Wu

4-L

4-A

Z

-h s

4- Br

H

^ L

4

h z

h G

- W

- L

— L

-fr

- Br

- W

4-D

4-D

4-L
4- Z
4- S

4-D

4-G

S

4- L

4-D

—nbsp;D

-nbsp;G

— D

Pulsfrequenz

-\' 7nbsp;,

L

-- S

-- Me
-h W
±G

—nbsp;B

-nbsp;G

-( )L
S

z

G
Me

--L

( )-L

— s

O L

-nbsp;Wu

-nbsp;A

-nbsp;S
Br
G

4- Wu
4- A

- Br
4-G

O Wu

4- A
4- G

(-)Wu

—nbsp;A

-nbsp;G

O G

— L

- L

— G

-nbsp;L

-nbsp;G

( )-( )L

Pulshöhe^der peri-
pheren Arterien

- L

4- Wu

-- L

4- G

—nbsp;Wu

—nbsp;L

—nbsp;G

—nbsp;W

—nbsp;B
Br

Wu
4-G
4- Br

—nbsp;Wu

—nbsp;G

—nbsp;Br

Puladikrotie

- Br

O Ki

4-D

4-Ki

- D

4-W

(4-)Ki

OD

4- D

1- .,gt; )
2
3

4-D

Bz
Di

1nbsp;Blutdruck

2
3

Ki

Ki

Ki

(4-7) Ki
O D

O D

w

4-

(-)4-L
4-s
4-
W
(4-)G

O G

- s

—nbsp;L

—nbsp;G

—nbsp;W

(4-)^

—nbsp;Ka

—nbsp;W

4- W
±B

—nbsp;W

L
Ko

4-w
4-Ci.

-nbsp;L

—nbsp;G

- L

-G

(-|-)-( )L

-nbsp;G

-nbsp;S

1nbsp;Arm volumen

2

3

4

l ^
7

1 KopFvolumen

Eingeweide volumen

1nbsp;Gehirnvolumea

2
3

n

w

-Kü
Lo

Onbsp;L

—nbsp;W

-nbsp;Ci

—nbsp;w

-nbsp;Ci

w

-f- B

s

4- W

W

( )-L

—nbsp;S

-nbsp;W

(-)KU

—nbsp;Wu

—nbsp;G

—nbsp;L

—nbsp;W

—nbsp;B

—nbsp;S

—nbsp;W

G
4- L
4- S

Wu

G

S

—nbsp;Wu

—nbsp;G

- Ci

(4-)

4- W

-nbsp;w

-nbsp;B
4- s

4-w

-w

— Ci

-w
4-w

4- W,
4- Ci\'

4- w

-nbsp;Ci
w

—nbsp;w

— w
w

-B

W

B
S

4- B

4-Mo

B

s

O B

4- B

|- B

- W

- S

- L

- L

4- B

4- B

4- w
4- S

4- L

- L

—nbsp;B

—nbsp;L

—nbsp;W

—nbsp;B

—nbsp;L

4- B

4-Mo

4- B

4-Mo

— D

1nbsp;Pulsationsgrösze

2nbsp;im Gehirn

1nbsp;Arteria carotis

2nbsp;I. •

3

1nbsp;Arleria radialis

2

1nbsp;Arteria tibialis

2

B

4- L
W

L

—nbsp;W

—nbsp;L

—nbsp;W

B
Lo
L

-r W

—nbsp;L

—nbsp;W

—nbsp;L

—nbsp;W

-B

O B
O L

— L

4-w

4-D

-L

O L

4- L

— w

4- D

4- D

4-D

— D

—nbsp;L

—nbsp;D
4-L

4-w

L
S

w

z

-- G

S l^

—nbsp;Z

—nbsp;A

— Z

4-D

- D

4- D
4-G

— D
-G

Ma

1 Atemfrequenz

3

4nbsp;„, ...

5

6

1nbsp;Atemtiefe

2

3

4

O L

W

O L
O
A

-nbsp;Wu

-nbsp;G

-nbsp;A

8

4- G
4- A

4-

(-r

±G
Ma

Z

O G

( )z

(-)G
— A

4-G

-G

Ma

4- Wu
4- G

4- A

r \\

—nbsp;z

-nbsp;G

4-Wu
— G
4-A

■ Wu
G
A

4-

.4- G

4- A

Es bedeuten: eine Zunahme, bei den Arterien eine Erweiterung.

—nbsp;eine Abnahme, bei den Arterien eine Verengerung,nbsp;\' \' \' lt;\'\'
, H--erst Zunahme, dann Abnahme,

(4-)— Zunahme, als wesentliches Merkmal jedoch darauffolgende Abnahme,
4quot;ibald Zunahme, bald Abnahme (wenn eingeklammert, sind Zu- und Abnahme

—nbsp;von unbedeutender Art),nbsp;\' ■ ;):

^it^in einigen Fällen Zunahme, in den meisten dagegen Abnahme,
O keine Veränderung.

Die
A
B
Br

Q
D
Di

Alichiïëff.\'

Wnbsp;Beraer.

\'251nbsp;BraSn,\'

b i-nbsp;V. Bezold,
blz- 37] Citron,

257]nbsp;Dumai,

blz. 27]nbsp;Dittm. ,

G [352]nbsp;Gent.nbsp;M«

Ki [bli. 37]nbsp;Kiesow.nbsp;Mo

Kü (608] ,nbsp;Küppers,nbsp;S

L [648] -nbsp;Lehmann,\'nbsp;. . W

, Lo [blz. 37]nbsp;Lombard!.nbsp;Nyu

quot; LV [blz. 37]nbsp;Lovin,nbsp;\' \' \' ■ Z

Ma [blz. 37]nbsp;Martius.

grOBzen Buchstaben weisen auf die Autoren hin, und zwar\':

AU^U.I.ITnbsp;^ r^enl j-______...

1757]nbsp;Mentr, \' :

blz. 37]nbsp;Mosso, I ,

1031]nbsp;Shephatd. \'

1199]nbsp;Weber

,1237]nbsp;Wundt,.,

1265]nbsp;Zoneff u. Meumann

-ocr page 44-

paren „Lust—Unlust, Spannung—Lösungquot; en „Erregung—Beruhi-
gungquot; vond erkenning, meer nog bestrijding.^)nbsp;- .......- ■

1) W. Wundt (1832—1920), zie over hem ook elders, heeft in heel veel
artikelen en werken over het gevoelsleven geschreven. Behalve de genoemde
titels zij nog vermeld:

[1244], Zur Lehre von den Gemütsbewegungen.

Uit de: Essays [1233], Gefühl und Vorstellung, Der Ausdruck der Gemüts-
bewegungen.

[1242], Ueber das Verhältnis der Gefühle zu den Vorstellungen.

In samenwerking met zijn vele leerlingen heeft Wundt een eigen gevoelstheorie
voorgedragen, waarvan die driedemensionale verhouding der gevoelens, boven-
genoemd, een onderdeel is.

De wilsprocessen — Wundt noemt zijn psychologie voluntaristisch —, het
oorspronkelijk gegevene, zijn samengesteld uit gevoelens en strevingen, gewaar-
wordingen en voorstellingen. Een scheppende synthese zorgt voor den opbouw
der psychische processen. -nbsp;— - -

Ook in de ethiek zijn de gevoelens (Van belang, daar de motieven van het
zedelijk handelen steeds aan de gevoelens ontspringen, voornamelijk aan de eer-
bieds- en genegenheidsgevoelens.

En zelfs zijn metaphysica houdt rekening met de behoefte van het gemoed,
daar ze. in haar wereld- en levensbeschouwing ook dezé naast de eischen van het
verstand tracht te bevredigen.

Experimenteele Onderzoekingen omtrent de juistheid van Wundts theorie vonden
van verschillende zijden, leerlingen van Wundt, voor- en tegenstanders, plaats,
zonder dat men tot eenstemmigheid kwam, al is de neiging Wundts driedimen-
sionale theorie af te wijzen, de sterkere.

Titchener [1135], Ein Versuch, die Methode der paarweisen Vergleichung auf
die verschiedenen Gefühlsrichtungen anzuwenden.

Titchener [1140], Zur Kritik der Wundtschen Gefühlslehre.

Alechsieff [5], Die Grundformen der Gefühle.

Brahn [125], Experimentelle Beiträge zur Gefühlslehre. I T.: Rie Richtungen
des Gefühls.

Carus [167], Feelings and the elements of feeling.

Geiger [348], Bemerkungen zur Psychologie der Gefühlselementen und Gefühls-
verbindungen.

Hayes [432], A study of the affective qualities. I The tridimensional theory of
feeling.

Koch [568], Experimentelle Untersuchungen über die Mannigfaltigkeit der ele-
mentaren Gefühlsqualitäten.

\'n Meer-dimensionale theorie werd aangenomen door

Ribot [936], La psychologie des sentiments.nbsp;\' ■

Royce [966], Outlines of psychology. .

Tegenover Wundt wil ik noemen:

Stumpf [1103], Ueber Gefühlsempfindungen.

Stumpf [1098], Apologie der Gefühlsempfindung^n.nbsp;\'\'

Zie ook Titchener [1138], Professor Stumpfs affective psychology.

Ziehen [1258], Leitfaden der physiologischen Psychologie.nbsp;;. !

Ziehen [1261J, Psychologische Physiologie der Gefühle und Affekte.

O

-ocr page 45-

f.nbsp;In zijn boek: „Pleasure-unpleasurequot; [1224] schrijft Wohl-
gemuth
op bladz. 233: „This investigation, first planned to settle,
if possible, bij
systematic introspection under experimental
conditions
some of the still undecided and controverted questions
.soon proved to furnish in the protocols sufficient material for a

first attempt at what I may call a ,,natural history of feeling-
elementsquot;. — ,,Further investigations on similar lines by others
may, I hope, soon tend to complete the descriptive psychology
of the feeling-elementsquot;.

. Het was niet de eerste poging in deze richting. Ook reeds
Orth^) had, in 1903, beproefd door middel van geprotocolleerde
introspecties klaarheid te brengen in enkele controversen m^et
betrekking tot hét gevoelsleven.

Na Wohlgemuth ondernamen een dergelijk onderzoek nu met
betrekking tot de hoogere gevoelens Girgensohn en Gruehn ®),
een „religionspsychologische Untersuchungquot; en een ,,religions-
psychologische Studiequot; „auf experimenteller Grundlage.quot;

t Is een wijze van onderzoek, die uiterst tijdroovend is, terwijl
moeite en resultaat niet altijd in een billijke verhouding tot elkaar
blijken te kunnen worden gebracht.

g.nbsp;Op geheel andere wijze dan bij het experimenteel psycho-
logisch onderzoek stond het gevoelsleven in het middelpunt bij
de therapie en daaraan verbonden beschouwingen en theoretische
inzichten van
S. Freud. Voor \'t eerst brachten hij en Breuer de
fundamenteele beteekenis van het gevoelsleven, met name voor
ziekte en gezondheid, naar voren in hun
„Studien über Hysteriequot;*).

Lipps [674], Vom Fühlen, Wollen und Denken.

Lipps [670], Grundtatsachen des Seelenlebens. ,

Lipps [671], Leitfaden der Psychologie.

Orth [841], Gefühl und Bewusstseinslage.

Külpe [607], Zur Theorie der sinnlichen Gefühle.

Külpe [606], Zur Psychologie der Gefühle.

Külpe [603], Artikel „Gefühlquot; im Handwörterbuch der Naturwissenschaften.

Külpe [604], Grundrisz der Psychologie.

Ten slotte: Elsenhans [281], Lehrbuch der Psychologie.

Orth [841], Gefühl und Bewusstseinslage.

-) Girgensohn[TheoI. Diss. 242],Der seelische Aufbau des religiösen Erlebens.

quot;\'\') W. Gruehn, Das Werterlebnis. Leipzig, 1924. Part.

Breuer und Freud, Studien über Hysterie. 18951, 19082. Part.

S. Freucf, Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie. Leipzig, enz., 1920^. Part.

S. Freud, Zur Psychopathologie des Alltagslebens. Berlin, 19124. Part.

S. Freud, Jenseits des Lustprinzips. Leipzig, enz., 19212. Part.

-ocr page 46-

\'t Is een uitermate rijke literatuur^) geworden, die sinds Freuds
baanbrekenden arbeid, met betrekking tot het menschelijk gevoels-
leven in zijn school en van de hand van, door hem meer dan zij
quot;dikwijls erkennen beïnvloede, psychiaters, psychologen en paeda-
gogen^), verscheen. Op hun beurt verwerkten, dankbaar, de zoo
van allerlei kanten toestroomende gegevens die psychologen, die

S. Freud, Hemmung, Symptom und Angst. Leipzig, enz., 1926. Part.
Enz. enz., in meni^te van kleinere artikelen, van Frend persoonlijk en^van zijn
leerlingen.

.1) Van de oudere literatuur noem ik in dit verband nog:
Nâdejde [818], Die biologische Theorie der Lust und Unlust.
Bouillier [113], Du plaisir et de la douleur.
Dumont [259], Vergnügen und Schmerz.

P. Bousfield. Pleasure and pain, A theory of the energic foundation of feeling.
London, 1926. Part.

G.nbsp;van Ness Dearborn, The influence of joy. London, 1916. Part.
Wells [1204], Pleasure and behavior.

V. Winkler—Hermaden, Ueber das Verhältnis von Lustgefühl und Tätigkeit.
Arch. f. Psychol. 53 ( ): 63—102.
Verder zijn liier te noemen:
Ribot [930]. Essai sur les passions.
Kierkegaard [553], Der Begriff, der Angst.
Laehr [621], Die Angst.

Czerny [204], Die Entstehung und Bedeutung der Angst im Leben des Kindes.
... Mayer [747], Zur Phaenomenologie abnormer Glücksgefühle.
Rümke [970], Zur Phaenomenologie und Klinik des Glückgefühls.
Bleuler [92], Affektivität, Suggestibilität, Paranoia.
Zahlfleisch [1252], Die Gefühle als Symptome psychischer Abnormität.
Coriat [186], Repressed emotions.
Münzer [812], Aus der Welt der Gefühle.
Dan nog:

Frank [327], Affektstörungen.
Slade [1041], Our phantastic emotions.

L. Pagès, Affectivité et intelligence. Etude psychopathologique. Paris, 1926. Part.
S. .Thalbitzer, Emotion and insanity. London, 1926. Part,
E. Dupré, Pathologie de l\'imagination et de l\'émotivité. Paris, 1925. Part.
W. M. Marston, Emotions of normal people. London, 1928. Part.
Pfeiffer [874], Les émotions.

H.nbsp;Apfelbach, Affektdynamik. Studien zu einer Psychologie der normalen und
anomalen Gemütsbewegungen des Menschen. Wien, enz., 1927.. Part.

Fr. Noltenius. Die Gefühlswerte. Grundriss einer Psychologie der Tiefe. Leipzia,
1927. Part.

2) Störring, [1091], Vorlesungen über Psychopathologie.

K. Birnbaum, Psychopathologischè Dokumente. Berlin, 1920. Part.

W. Mac Dougall, An outline of abnormal psychology, London, 1926. Part.

K. Jaspers, Allgemeine Psychopathologie. Berlin, 1920. Part.

-ocr page 47-

?ich bezig houden met de zielkunde van het gemeenschapsleven ^):
-de
normale, ook de abnormale verschijnselen daarvan. •

3. Als kernen, waaromheen de omvangrijke en veelzijdige
literatuur over het gevoelsleven zich laat groepeeren, noemde ik
enkele namen, zonder in bijzonderheden te treden, of kritiek te
oefenen. De artikelen en werken in de latere jare verschenen,
kenmerken zich bij meerderen door een terugtreden van de analy-
tische beschouwing, die het gevoelsleven zijn eigen plaats had
doen toekomen, voor de veel meer synthetische. Wat uit-één
was gedacht, werd weer als eenheid, als een in^ig verbonden ge-
heel aangemerkt. Zóó Stern, Müller-Freienfels, Scheler De
invoering van het begrip der acte (Akt) inplaats van functie gaat
hiermee parallel. „Aktquot; en persoonlijkheid staan tot elkaar in ge-
lijke verhouding als functie en vermogen.

In de tweede plaats trad in de latere jaren het principium
individuationis
veel meer naar voren, ten koste van het princi-
pium identitatis. Het bijzondere, het eigensoortige, het „Einmaligequot;
ging de aandacht trekken. En daarmee kon, wat den mensch
• betreft, het gemoedsleven slechts aan belangstelling en waardeering
winnen. Door de levensrationaliseering en -verzakelijking was het
gemoedsleven in de knel geraakt. Maar de enkeling kreeg weer
beteekenis, en zoowel in de rechtspraak, als in de opvoeding, ook
m de patiënten-behandeling werd individualisatie eisch. Het kwam
het gevoelsleven ten goede.

Daarmee won ook het irrationeele in het psychische aan be-
teekenis. Het gemoedsleven is immers irrationeel, a-loglsch,
a-noëtisch.

Het pragmatisme^), de waardeering van de veelsoortigheid van
het wereldbeeld, heeft de grootere waardeering van het irratio-

1)nbsp;E. Thamiry, De 1\'influence. Paris, 1921. Part.
■Trotter [1147], Instincts of the herd in. peace and war.

Mac Dougall [699], An introduction to social psychology.

2)nbsp;Stern [1070], Person und Sache.

W. Stem, Grundgedanken der personalistischen Philosophie. Berlin, 1918. Part.
Müller—Freienfels [805], Das Gefühls- und Willensleben.
Scheler [Theol. Diss. 695], Wesen und Formen der Sympathie.
®) Conf. W. Brown, Criticism of present day psycho-analysis. Journ. of ment.
Science 67 (1921); 17-26, blz. 18: There seems to be a tendency - perhaps an
excessive tendency — in modern times to replace the rational by the irrational.

) James [Th. D. voortaan de afkorting van Theologische Dissertatie, 355],
i^ragmatism. ■ \' • r •

-ocr page 48-

XLIV

neele voorbereid. Die is gekomen. Thans is het zoo, dat ook dat
irrationeele zelf als noodzakelijk gegeven beschouwd en bestudeerd
wordt. Dat een philosophie van het irrationeele tot stand kwam.
Dat het irrationeele als. een kategorie van het rationeele werd
gesteld. Dat intuitie^), gevoelszekerheid de logica der ge-

1)nbsp;R. Müller—Freienfels. Metaphysik des Irrationalen. Leipzig, 1927. Part.
Zie ook: Müller—Freienfels [Th. D. 545], Philosophie der Individualität.
Rickert [Th. D. 659], Die Philosophie des Lebens.

2)nbsp;J. König, Der Begriff der Intuition. Halle, 1926. Part.
Segond [Th. D. 736], Intuition et amitié.

J. Paliard, Intuition et réflexion. Paris. 1925. Part.

Het irrationeele zoowel als de intuitie hebben oude relaties met de wijsbegeerte.
F. Bambler. Das Irrationale bei Platon. Diss. Gotha. 1916. Part.

F.nbsp;Bulle, Franciskus Hemsterhuis und der deutsche Irrationalismus des 18 Jahr-
hunderts. Jena. 1911. Part.

H. Hasse. Die Richtungen des Erkennens bei Schopenhauer mit besonderer
Berücksichtigung des Rationalen und Irrationalen. Diss. Leipzig, 1908. Part.

H. Hasse, Schopenhauers Erkenntnislehre als System einer Gemeinschaft des
Rationalen und Irrationalen. Leipzig. Part.

L. v. Dobrzynska—Rybicka, Die Ethik von Thomas Brown. Ein Beitrag zur
Geschichte des Intuitionismus. Diss. Posen, 1909. Part.

J. A, Rust, Samuel Taylor Coleridge en zijne intuities op het gebied van wijs-
begeerte, ethiek en godsdienst. Diss. Utrecht, 1909. Part.

S. Volbeda, De intuitieve philosophie van James Mc Cosh. Diss, Amsterdam,
1914. Part

Fries [Th. D. 216], Wissen, Glaube und Ahnung.

G.nbsp;Weisz, Fries\' Lehre von der Ahndung in Aesthetik, Religion und Ethik.
Göttingen, 1912. Part.

I Teodorescu [Th. D. 803], Die Erkenntnislehre Bergsons.
Steenbergen [Th. D. 781], Henri Bergsons intuitive Philosophie.
Hetzelfde in Jena, 1909. Part.

W. Meckauer, Der Intuitionismus nud seine Elemente bei Henri Bergson.
Leipzig, 1917. Part.

S. Gagnebin, La philosophie de l\'intuition. Essai sur les idées de M. Edouard
le Roy. Saint Blaise, 1912. Part.

S. Geiger, Der Intuitionsbegriff in der katholischen Religionsphilosophie der
Gegenwart. Freiburg, 1926. Part.
Lossky [Th. D. 473], Die Grundlegung des Intuitivismus.
M. A. Cochet, L\'intuition et l\'amour. Paris, 1920. Part.
Osty [Th. D. 583], Lucidité et Intuition.
Schmied—Kowarzik [Th. D. 710], Intuition.
Van Holk [Th. D. ,324], Intuitie en theologie.

Anderzijds staat intuitie in nauwe relatie tot begrippen als innerlijke ervaring.
. apriorische zekerheid, tot inspiratie, enz.

Phalén [Th. D. 609], Beitrag zur Klärung des Begriffs der inneren Erfahrung.

Egger [Th. D. 163], La parole intérieure.

Hermann [Th. D. 306], Der Verkehr des Christen mit Gott.

-ocr page 49-

voelens^), maar ook de psychologie van het emotioneele denken®),
niet in het minst inzooverre het rationeele ter verklaring dezer

H. Bergmann, Untersuchungen zum Problem der Evidenz der inneren Wahr-
nehmung. Halle, 1908. Part. -

Guggenheim [Th. D. 267], Die Lehre vom apriorischen Wissen enz.
O. Schneider, Die psychologische Entwicklung des Apriori, mit Rücksicht auf
das Psychologische in Kants Kritik der reinen Vernunft. Bonn, 1883. Part.

E. Abb, Kritik des Kantschen Apriorismus vom Standpunkte des reinen Em-
pirismus aus unter besonderer Berücksichtigung von J. St. Mill und Mach. Diss.
Leipzig, 1906. Part.

R. Winamer—Maliniak, Der Begriff des Apriori in Wundts Erkenntnistheorie.
Diss. Zurich, 1904. Part.
Ch. Dunan, Essai sur les formes apfiori de la sensibilité. Diss. Paris, 1884. Part.
St. Tschakaroff, Die Entwicklung des psychologischen zum transscendentalen
Apriori in der neueren Philosophie. Diss. Sofia, 1902. Part.

H. Knittermeyer, Der Terminus transszendental in seiner historischen Entwicke-
lung bis zu Kant. Diss. Marburg, 1920. Part.
\'M.
V. Zynda, Kant—Reinhold—Fichte. Studien zur Geschichte des Transzen-
dental-Begriffs. Diss. Marburg, 1911. Part.

A. Gideon, Der Begriff Transscendental in Kant\'s Kritik der reinen Vernunft.
Diss. Marburg, 1903. Part.
H. Cl. Biroen, Immanuel Kants transzendentale Deduktion. Berlin, 1913. Part.
M. Schneider, Die erkenntnistheoretischen Grundlagen in Rickerts Lehre von
der Transzendenz, Diss. Dresden, 1918. Part.
E. Landmann, Die Transcendenz des Erkennens. Berlin, 1923. Part.
K. Warmuth, Wissen und Glauben bei Pascal. Berlin, 1902. Part.
W. Windelband, Ueber die Gewissheit der Erkenntnis. Bedin, 1873. Part.
Heim [Th. D. 293], Das Gewissheitsproblem in der systematischen Theologie
bis zu Schleiermacher.

Heim [Th. D. 295], Glaubensgewissheit.
R. van der Leeuw, Geloofszekerheid en openbaring bij Karl Heim. (Stemmen
des Tijds 16 (1927): 144—233).

Müller-Freienfels [Th. D. 541], Das Denken und die Phantasie.
G. Wolff, Zur Psychologie des Erkennens. Leipzig, 1897. Part.
Troeltsch ([Th. D. 824], Psychologie und Erkenntnistheorie in der Religions-
wissenschaft.

Erkenntnistheorie u. Psychologie d. Erkennens. Hanau.

1902. Part.

K. Schunck, Verstehen und Einsehen. Halle, 1926. Part.
Switalski [Th. D. 798], Der Wahrheitssinn.
De handboeken over kennisleer, enz. veronderstel ik bekend.

Volkelt [Th. D. 848], Gedanken über intuitive Gewiszheit.
Volkelt [Thgt; D. 843], Die Gefühlsgewissheit.
Zie van Volkelt ook [Th. D. 849], Gewissheit und Wahrheit.
En; D. Bertrand—Barraud, Les valeurs affectives et l\'exercice discursif de la
pensée. Paris, 1924. Part.
■*) Ribot [932], La logique des sentiments.
Ribot\'[931], La logique affective et la psychoanalyse.
) Maier [Th. D. 492], Psychologie des emotionalen Denkens.

-ocr page 50-

XL VI

psychische verschijnselen ontoereikend bleek, met vernieuwde be-
langstelling werden bestudeerd.nbsp;. Ui .

Al datgene, waarmee vroeger te weinig gerekend werd, dat
hoogstens buiten haakjes moest worden gebracht als persoonlijke
fout, als constante factor, als onverwerkbare rest, als coëfficiënt
van dit of dat, en waarbinnen meer dan eens juist allerlei irratio-
neele momenten begrepen waren, kreeg nu zijn beurt.

Het gevoelsleven behoort ook tot die moeilijk te verwerken
resten; \'t is een persoonlijke coëfficiënt van groote beteekenis.

Nog moet ik iets noemen; ook met het voorgaande samen-
hangend. \'t Is de grootere plaats bij al \'t menschelijk doen en
laten toegekend aan het
onbewust blijvend deel van zijn ziele-
leven. Lang was het zoo, dat alleen het rationeele, het redelijke,
dat immers tot het volle en klare bewustzijn strekte, de bewuste
verstandelijkheid, recht van spreken had. Wie leefde en oor-
deelde en handelde uit onbewuste, niet tot volle klaarheid ge-
komen motieven en stuwingen, niet door het discursieve denken
gewaarmerkt, die werd bijv. als gevoelsmensch op een plaats naar
achteren geschoven, achter de verstandsmenschen, de menschen
van rustige bezinning tegenover de menschen van uitbrekend
spontaan handelen.

Freud bracht hierin verandering. Liet, aan wie willen ver-

1) S. Freud in zijn vijf voordrachten: Over psychoanalyse (Nederlandsch van
Van Embden). Leiden, 1915. Part.

Verder in het reeds genoemde: Zur Psychopathologie des Alltagslebens, blz, 36,
noot 1.

G.nbsp;Jelgersma, Unbewusstes Geistesleben. Leipzig, enz. 1914. Part.

C. G. Jung, Das Unbewusste im normalen und kranken Seelenleben. Leipzig,
enz., 1926. Part.

Zie J. H. van der Hoop, Psychoanalyse en psychologie. (Kinderstudie 4 (1920):
81—109) blz. 85: De gevoelens spelen in den achtergrond van het bewuste leven,
dien wij aldus onderzoeken, een veel grootere rol dan de logische overwegingen,
en door onze gedachten vrij te laten gaan, komt het gevoelsleven veel duidelijker
tot uiting. Wat Freud aan de psychologie heeft toegevoegd is dan ook in de
allereerste plaats een kennis van het gevoelsleven. Dit was juist het zwakste punt
der psychologie.

Wat betreft de literatuur over het onbewuste noem ik nog:

J. C. Fischer, Hartmann\'s Philosophie des Unbewussten. Leipzig, 1872. Part.

B. Schulz, Das Bewusstseinsproblem. Wiesbaden, 1915. Part.

L. Loewenfeld, Bewusstsein und psychisches Geschehen. Wiesbaden, 1913. Part.

H.nbsp;Rotter, Die Bedeutung des Unbewussten im menschlichen Seelenleben. Lan-
,gensalza, 1907. Part. \'nbsp;. .

A. Blum—Ernst, Die Uebermacht des Unterbcw\'uszten ^eine Gefahr fiir unser
Geistesleben. Schwerin, 19272. Part;

-ocr page 51-

staan, zien,,hoe juist in dat onbewuste gevoelsfactoren, niet redelijke
factoren, die daarheen verdrongen werden, aan \'t werk waren^
Zij bleven van daaruit hun rol spelen, achter de coulissen,,© zekeif,
maar toch van daaruit oppermachtig heerschend, zelfs het . waan-
wijze verstand richtend, waarheen zij, die verdrongen gevoels-
factoren, dit wilden.

En zoo gingen ze gelijk op; de meerdere belangstelling in het
gemoedsleven, de meerdere waardeering voor het irrationeele, de
meerdere waardeering van het onbewuste.

En de persoonlijkheids-philosophie vond in de diepte-psychologie
een dankbare aanvulling.

Naar Plato\'s opvatting is ieder individu een samenstel yan den
drieslag rede, drift en gevoel. Maar ook\' dé menschheid valt in
een drietal groepen uiteen, onder wie de
êmxovgoi, de klasse die
de
avógeia personificeert, bezield zijn met den machtigen êvjuóg,
den amp;vfj,óg, die het kloppend hart en de zwellende longen tot zijn
woonstede verkoor. Er bleek iets waars in Plato\'s indeeling der

Rivers [985], Instinct and the unconscious.

I. Levine, Das Unbewuszte. (Uit het Engelsch door A. Freud). Leipzig, enz.,
1926. Part.
Geley [351]. L\'être subconscient.
Weingärtner [Th. D. 871], Das Unterbewusstsein.
Bouman [114], Het onbewuste.
O. Bumke, Das Unterbewusstsein. Berlin, 1922. Part.
En verder:nbsp;.nbsp;,

Oesterreich [Th. D. 580], Die Phänomenologie des Ich in ihren Grundproblemen.
Bleuler [93], Naturgeschichte der Seele und ihres Bewusstwerdens.
Lipps [667], Das Selbstbewusstsein; Empfindung und Gefühl.
A. A. Grünbaum, Het ik-bewustzijn en de psychische ontwikkeling.^ Utrecht.
1928. Part. \\

Schilder [999]. Das Körperschema.nbsp;. .

Boutroüx\' [120], Le moi subliminal.

Hesnard [457], La relativité de la conscience de soi.nbsp;. \'

R. Eucken, Prolegomena zu Forschungen über die Einheit des Geisteslebens in.
Bewusstsein und That der Menschheit. Leipzig, 1885. Part.
Ribot [937], Les maladies de la personnalité.
Ch. Blondel, La conscience morbide. Paris, 1914. Part.

M. Prince, La dissociation d\'une personnalité. (Uit het Engelsch door R T Rav
en J. Ray). Paris. 1911. Part.
Dessoir [222], Das Doppel-Ich.
P. Schilder, Seele und Leben. Berlin, 1923. Part.
Löwy [686], Die Aktionsgefühle.
Ten slotte in dit verband:
Dessoir [Th. D. 140], Vom Jenseits der Seele.

-ocr page 52-

menschheid . Zooals er iets waars bleek in de oude tempera-
mentenleer^), die allerlei circuleerende lichaamsvochten aansprake-
lijk stelde voor \'s menschen gedragingen, niet het laatst voor zijn
persoonlijk type van gemoedsleven.

De nieuwere typologieën ^ grijpen met voordeel terug op die
oude temperamentenleer.

Het sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel in eng ver-
band, eeiierzijds met het centrale en periphere zenuwstelsel, ander-
zijds met het stelsel der organen van inwendige afscheiding, bleek,
niet \'t minst, door zijn nauw verband met die klieren van interne
secretie^) voor de uitingen van het gevoelsleven, en het type van
gevoelsleven van de grootste beteekenis.

Samenvattend: het gevoelsleven eerst laat verbijzonderd, maar
sinds gehandhaafd als wezenlijk deel der menschelijke persoonlijk-
heid, doet zich gelden in en van uit het onbewuste; het is een der
óopaken dat irrationeele momenten naar voren dringen, als de ratio
zich laat gelden; het kreeg zijn physiologisch-somatisch (mag ik zeg-
gen?) correlatum in interne secretie-organen en vegetatief systeem.

1) Zie Plato, De Republica, 4de boek.

Galenus [339], De temperamentis.
3) Kretschmar [590], Körperbau und Charakter.
Enz., enz.: een veelheid van literatuur in de latere jaren.

Ik noem uit de massa literatuur slechts een enkelen titel.
A. Biedl, Innere Sekretion. Bd. 1, 1 Teil, 19224. ßd. III, 19224. Berlin, enz.
Band III uitsluitend literatuur. Part.

S. W. Bandler, The endocrines. Philadelphia, 1921. Part.

Lereboullet, Harvier, Carrion, Guillaume, Sympathique et glandes endocrines.
Paris, 1921. Part.

Hochwart [462], Ueber den Einflusz der inneren Sekretion auf die Psyche.
Berman [74], The glands regulating personality.

W. B. Cannon, Bodily changes in pain, hunger, fear and rage. New York,
enz., 1920. Part.

Cannon [159], New evidence for sympathetic control of some internal secretions.
Cannon [160], The influence of emotional states on the functions of the alimen-
ary canal.

E. J. Kempf, The autonomic functions and the personality. New York, enz.,
1918. Part.

Brouwer [139], Het autonome zenuwstelsel en het gevoel.

-ocr page 53-

III. EXPERIMENTEEL GEDEELTE.

A. HET ONDERZOEK ALS ZOODANIG.
1« Inleiding.

In dit gedeelte wordt een experimenteel onderzoek naar de
elementaire gevoelens beschreven, en worden de resultaten daar-
van meegedeeld.

De proeven werden genomen in het voorjaar van 1917. In dien
tijd ook uitgewerkt. Tot publicatie kwam het echter toen niet.

De aanleiding tot dit onderzoek en tot de wijze, waarop het werd
verricht, was een betrekkelijk toevallige. In 1917 waren Störring:
Psychologie des menschhchen Gefühlslebens (1089) en von Monakow:
Gefühl, Gesittung und Gehirn (788) juist versehenen, terwijl in het
zaaltje van de Psychiatrisch Neurologische Kliniek te Utrecht
(Prof. Winkler), dat kort te voren tot Psychologisch Laboratorium
was ingericht, een aanwezige proefopstelling met kleine, weinig
kostbare, wijzigingen ervoor gebruikt kon worden.

2. DoeK

Zelfs voor wie alleen maar de zoo juist genoemde werken gelezen
heeft, is dit toch wel duidelijk, dat met betrekking tot het men-
schelijk gevoelsleven de meeningen ver uiteengaan. Dit aanvan-
kelijk oordeel wordt bij kennisname van de wel heel omvangrijke
l^eratuur, die er over dit onderwerp bestaat, slechts versterkt.
Doel van het onderzoek was, zoo mogelijk, iets ter beslechting
van bestaande controversen bij te brengen.

Leidende gedachte.

De leidende gedachte bij het onderzoek was:

a. Het opzettelijk opwekken van gevoelens, volgens een bepaald
plan in reeksen van proefnemingen, op verschillende personen, die

1

-ocr page 54-

bij vol bewustzijn waren; en dat wel op een wijze, die zoo dicht
mogelijk het alledaagsche leven benaderde.

b.nbsp;Het psychologisch-physiologisch verloop dier gewekte gevoe-
lens zou nagegaan worden, en zooveel mogelijk in curven en
protocollen worden vastgelegd.

c.nbsp;De zoo verkregen gegevens zouden aan het hiervoor genoemde
doel dienstig gemaakt worden.

Zoowel het opwekken van gevoelens, als het waarnemen en
protocolleeren daarvan kan op geheel verschillende wijzen ge-
schieden. Hier was het te doen om de kennisname van het psy-
chische gebeuren en om de waarneming van de wijzen, waarop
de gevoelens zich verraden en tot uitdrukking komen in het soma-
tische. Op de, als ik het zoo noemen mag, grovere uitdrukkings-
bewegingen, voor toeschouwende omstanders onmiddellijk zicht-
baar, zou niet in de eerste plaats worden gelet; maar wel op die
fijnere uitdrukkingsbewegingen, die het gevoelensspel verraden in
pols- en ademhalingscurven, enz.: indien men wil de uitdrukkings-
symptomen. Het psychisch gebeuren kan slechts worden waar-
genomen door den proefpersoon zelf. De proefleider is daarvoor
geheel op dezen zelf aangewezen.nbsp;\'

Daar getracht werd het reëele leven van zoo dichtbij, als maar
mogelijk was, te benaderen, moest er van afgezien worden de
proefpersonen ook nog — met recht — in te spannen in een tuig
van pneumografen voor borst- en buikademhaling; met zijn linker-
hand in een plethysmograaf; en op zijn rechterpols een sphyg-
mograaf. Of — de handen gearmeerd met de geleiddraden voor
het psychogalvanisch reflexphaenomeen; met misschien ook nog
een plethysmograaf rondom het oor.

Heel onaangenaam en opzichzelf reeds een bron van sterk aan-
sprekende, louter-onlustgevoelens was de methode, die ik vooraf
aan den lijve probeerde, namelijk om de onder invloed van de
gevoelens sterk wisselende bloedsvulling van het neusslijmvlies
te registreeren. Dit geschiedde door middel van een in de neus-
holte ingebracht met lauw water gevuld gummihuisje, dat dus
werkte als een plethysmograaf, maar nu met als vasten wand het
beenige gedeelte van den neus. Zoo aan banden gelegd behoeft
men den proefpersoon heusch niet nog meerdere onlustprikkels
te bezorgen.

1) Tschalussow [1148]: Die Innervation der Gefässe der Nasenschleimhaut.

-ocr page 55-

Ik bepaalde mij tot de registratie van de polscurve, het sphyg-
mogram. Ook het verslag der introspectie werd geprotocolleerd.
Natuurlijk werden volledigheidshalve met een enkel woord even-,
eens de grovere uitdrukkingsbewegingen genoteerd: een uitroep
van verrassing, evengoed als de kennelijke voorboden van nausea,
of een plotselinge schok met den arm, die den sphygmograaf droeg.

Bij de proeven zou het accent liggen op de introspectie, de
zelfwaarneming van het psychisch gebeuren, wanneer de proef-
persoon tot lust of onlust, enz. werd geprikkeld.

En zoo wilde dit onderzoek het midden houden tusschen studies
als die van Lehmann^), Berger Weber e. a. eenerzijds — deze
schenken vrijwel alleen aandacht aan de physiologische correlaat-
verschijnselen der gevoelens —; en die van Orth en Wohlgemuth
e. a., die juist het accent vrijwel uitsluitend op de introspectie
leggen.

Moeilijkheden bij het onderzoek van het gevoelsleven.

Ik deed geen poging om de gevoelens te isoleeren; althans geen
andere dan die, welke implicite lag in den opzet van het onderzoek.
Het is ook niet mogelijk de gevoelens in engeren zin, de elementaire
gevoelens zonder meer op zich zelf te isoleeren. Men heeft altijd
weer met gevoelens in wijderen zin te doen, al zijn hierin de
gevoelens in engeren zin als autochthone, elementaire, niet verder
herleidbare noch analyseerbare laatste gegevens opgegaan.

Ieder bepaald actueel gevoel in wijderen zin is van zoo tal van
factoren en ook van andere dan gevoelselementen afhankelijk, dat
men zelfs niet kan nagaan, hoe die verschillende factoren tot het
ontstaan en tot den actueelen toestand van het gevoel bijdroegen,
laat staan kan nagaan, hoe ze zich elk voor zich procesmatig en
wetmatig gedragen.

Toevallige factoren zijn van wezenlijke niet te onderscheiden,
a fortiori dus niet te ehmineeren.

Naast deze moeilijkheden veroorzaakt door den aard van de

Lehmann [648]: Die körperlichen Äuszerungen psychischer Zustände.

[646]: Die Hauptgesetze des menschlichen Gefühlslebens.

Berger: [68]: Ueber die körperliche Äuszerungen psychischer Zustände.

) Weber [1199]: Der Einflusz psychischer Vorgänge auf den Körper insbes.
auf die Blutverteilung.

Orth [841]: Gefühl und Bewusstseinslage.

Wohlgemuth [1224]: Pleasure-unpleasure.

-ocr page 56-

verschijnselen, dien het onderzoek geldt, komen nog de tal van
andere moeilijkheden: de bruikbaarheid der proefpersonen, de
beperkingen, die het noodzakelijk instrumentarium op allerlei wijzen
aan den onderzoeker stelt, enz.

5. Methoden bij het experimenteel-psychologisch onderzoek van
het gevoelsleven toegepast.

Op allerlei wijzen is reeds experimenteel-psychologisch op het
terrein van het gevoelsleven gewerkt. Daarbij heeft men nu eens
meer de grovere uitdrukkingsbewegingen op het oog gehad, dan
weer meer de fijnere physiologische correlaat-verschijnselen. Som-
migen deden daarbij tegelijkertijd onderzoek naar de psychologische
verschijnselen, anderen maakten deze laatste alleen tot voorwerp
van hun onderzoek.

Louter om de grovere uitdrukkingsbewegingen is het te doen
als bijv. de wisselende gelaatsuitdrukkingen van kinderen in enthou-
siaste bewondering van een poppenkast^) gefilmd worden.

Met de grovere uitdrukkingsbewegingen experimenteert men
ook als men kinderen en anderen onderling verschillende photo-
graphieën van gelaatsuitdrukkingen laat zien met de opdracht mee
te deelen, welk gevoel zij in iedere gelaatsexpressie terugvinden.

Hoe aardig ook, de psychologie van het gevoelsleven werd er
niet verder door gebracht. En al evenmin door deze methode,
dat men, ook hierbij weer meestal, aan kinderen lijstjes met vragen
gaf, hoe zij zich in een bepaalde situatie: na \'t krijgen van een
rijksdaalder, door een roover op een eenzamen weg overvallen,
enz,, wel zouden gevoelen.

Geheel andere resultaten zullen die proefnemingen opleveren,
die onderzoek doen naar de fijnere uitdrukkingsbewegingen, naar de
physiologische symptomen der gevoelens, en dat des te meer,
naarmate zij aan de registratie dier gegevens van polsdruk, en
-frequentie, ademhalingsfrequentie en -diepte, pupilwijdte en bloed-
suikergehalte, enz., een dieper doordringen door middel van zelf-
waarneming in het eigenlijk psychisch gebeuren verbinden. Deze
introspectie zal des te loonender zijn naar gelang de proefpersoon
meer in de zelfwaarneming geoefend is. en de determineerende
strekking der eenmaal aanvaarde instructie sterker is.

1)nbsp;Schulze [1011]: Aus der Werkstatt der experimentellen Psychologie und
Pädagogik.

2)nbsp;Langfeld [637]: The judgment of emotion from facial expression.

-ocr page 57-

En als dan nog de wijze, waarop de gevoelens worden opgewekt,
zoo eenvoudig en natuurlijk mogelijk is, dan mag van deze laatste
methode welverwacht worden, dat men door haar, wat er met moge-
lijkheid van een zoo gecompliceerd gebeuren als \'s menschen gevoels-
leven te ontdekken en te ontwarren is, wel zal weten te ontlokken.

Door thyreoidine-tabletten te doen slikken, door \'t geven van
inspuitingen met epiglandol, met adrenaline, trachtte men gevoelens
op te wekken. Evenzoo door \'t toedienen van alcoholica, ipeca-
cuanha en narkotica. Een ander weer slikte daartoe langen tijd
groote doses Spaansche peper, en nam introspectief waar, wat er
gebeurde. In wakenden toestand of onder suggestie, zelfs in hyp-
nose lieten onderzoekers hun proefpersonen fluweel aaien, of langs
schuurpapier strijken; tonen hooren, op een orgel of door een
stemvork aangeslagen; kleuren aanschouwen; reukstoffen ruiken,
smaakstoffen proeven; terwijl het accent nu eens lag op de intro-
spectie, dan weer op de physiologische symptomen.

Mijn proefpersonen kregen bij vol bewustzijn smaakstoffen te
proeven en door te slikken. Voor ieder van hen wisselden deze
smaakstoffen van zeer aangenaam tot wel heel onaangenaam.

6. De opzet van het onderzoek.

De proefpersonen ontvingen, voorafgaand aan het experiment de
instructie om na afloop van de proef te protocolleeren, wat zich
vlak voor, en gedurende de proef in hun bewustzijn had afgespeeld.

Tijdens het experiment werd hun polscurve opgeschreven.

De volgende smaakstoffen werden gegeven curacao (voortaan
afgekort tot: (cur.), samos (sam.), cognac (cog.), fosco (fos.), sui-
kerwater (suik.), citroenzuuroplossing (cit.), keukenzoutoplossing
(keuk.), sodaoplossing (sod.), Emserzoutoplossing (ems.), wonderolie
(won.), en chininesulfaatoplossing (chin.). De smaakstoffen moesten
worden doorgeslikt, daar dit niet alleen aan de intensiteit, maar
ook aan de verscheidenheid der gevoelens ten goede zou komen.
In de instructie aan de proefpersonen gegeven werd hun dan ook
bevolen de smaakstoffen zoo snel mogelijk uit te drinken en door
te slikken. Het oogenbhk, waarop de proefpersoon slikte werd
opgeteekend. Daardoor werd de eisch om door te slikken eenigszins
geaccentueerd; terwijl daardoor tevens een objectieve controle
mogelijk werd van allerlei subjectieve verschijnselen, die zich bij
het slikken zouden voordoen. Om de registratie van de slikbewe-
ging mogelijk te maken werd een pelotte met caoutchouc mem-

-ocr page 58-

braan op het strottehoofd van den proefpersoon door middel van
een halsbreed strookje linnen met bandjes bevestigd.

Het oogenbhk van slikken was niet het eenige tijdstip, dat werd
opgeteekend. De geheele proef verhep naar het schema der reactie-
proeven. En dus werden zoowel het oogenbhk, waarop de prikkel
aan den proefpersoon verscheen, gemarkeerd, als het oogenblik,
waarop de proefpersoon aan den prikkel beantwoordde, met het
opnemen van het glas. De prikkel bestond in een kaartje, waarop
vermeld stond, wat de proefpersoon moest drinken. In een andere
proevenserie stonden er de beide smaakstoffen op. waartusschen
de proefpersoon vóór \'t drinken een keuze moest doen.

Deze wijze van experimenteeren heeft belangrijke voordeden.
Door het duidelijk aangeven van een begin- en eindpunt wordt
de stroom van de zieleprocessen als \'t \'ware „geschut tusschen
schutsluisenquot;; een niet te onderschatten voordeel voor de introspectie.
Daardoor wordt voor deze duidelijk aangegeven, waar zij beginnen
en waar zij eindigen moet.

Er zijn meerdere voordeelen.

Tijdens het reactieproces is de stroom van het zielegebeuren als
\'t ware gekanaliseerd. Het onstuimige en grillige van het zieleleven.
dat zich anders naar eigen goeddunken een bedding graaft, wordt
bedwongen en in een voorgeschreven richting gestuwd door de
determineerende strekking van de aanvaarde instructie.

De reactiemethode, die haar naam dankt aan den physioloog
S. Exner, bestaat in wezen in het ondergeschikt maken van een
voorgeschreven handeling aan de waarneming van een prikkel, die.
gelijk werd afgesproken, voor een bepaald zintuig zou verschijnen.

Wat nu den stroom van het zielegebeuren in die min of meer
nauwkeurig bepaalde bedding leidt is de aanvaarding van de
instructie door den experimentator gegeven van den kant van den
proefpersoon om op den afgesproken prikkel met de voorgeschreven
handeling te reageeren.

Door middel van veranderingen in de voorwaarden, waaronder
de prikkel zal inwerken en de reactie zal moeten worden verricht,
en de daarmee overeenkomstig gewijzigde instructie, kan men
tusschen het oogenblik. waarop de prikkel verschijnt en dat, waarop
de reactie-beweging wordt volbracht, allerlei processen inlasschen.

De proeven waren verdeeld in een viertal series, die gedurende
een viertal weken afgewerkt werden.

Gedurende de eerste week (de Iste serie) werd bij iedere dage-
lijksche samenkomst telkens weer hetzelfde twaalftal, onderling

-ocr page 59-

verschillende, smaakstoffen te drinken gegeven, maar iederen keer
in een andere volgorde. Aldus:

op 1

de eerste samenkomst

1.

(ananas) hm(onade), één deel stroop op 3 deelen water;

2.

chin.

, één gram chininesulfaat plus n ietsje zwa-

velzuur op 400 cM^ water;

3.

keuk.

, 50 gram keukenzout op 100 cM^ water;

4.

suik.

, 10 gram suiker op 100 cM^ water;

5.

cit.

, 2 gram citroenzuur op 100 cM^ water;

6.

cog.

, cognac, onverdund gegeven;

7.

sod.

. 2 gram soda op 100 cM^ water:

8.

sam.

, samos, onverdund gegeven;

9.

fos.

, één deel fosco op 3 deelen water;

10.

ems.

, 5 gram emserzout op 100 cM® water;

11.

won.

, wonderolie in natura gegeven;

12.

cur.

, witte curacao onverdund gegeven.

Van iedere smaakstof werden telkens in het glas een 30 cM^
gegeven. Van de twaalf smaakstoffen behoorden er zes tot de in
\'t algemeen als aangenaam beschouwde dranken en oplossingen:
cur., sam., cog., hm., suik., fos. Tot de zes over \'t geheel wel
onaangenaam gevondene: cit., keuk., sod., chin., ems. en won.

Op de 2de en volgende samenkomsten was de volgorde als volgt:

2de samen-
komst.

3de.

4de.

a

of b.

6de a

of b.

1

cog.

ems.

suik.

lim.

sod.

ems.

sam.

2

Cit.

chin.

sod.

chin.

sam.

chin.

lim. 2)

3

suik.

fos.

cog.

keuk.

fos.

fos.

won.

4

keuk.i)

cog.

fos.

suik.

ems.

cog.

cit.

5

chin.

sod.

chin.

cit.

won.

sod.

keuk.

6

lim.

suik.

ems.

cog.

ur.

suik.

cur.

7

cur.

sam.

cur.

cur.

cog.

cur.

suik.

8

won.

lim.

keuk.

won.

cit.

keuk.

sod.

9

ems.

won.

cit.

ems.

suik.

cit.

cog.

10

fos.

cit.

won.®)

fos.

keuk.i)

won.

fos.

11

sam.

keuk.

Um.

sam.

chin.

hm.

chin.

12

sod.

cur.

sam.

sod.

lim.

sam.

ems.

Nu en dan door chin. vervangen, zoodat dan tweemaal chin. op elkaar volgde,
en Hetzelfde voor lim. en won. als onder \') voor chin.

-ocr page 60-

Op de 5de en 6de samenkomst werd nu eens volgorde a, dan
weer bij een ander proefpersoon volgorde
b genomen. Dit ge-
schiedde om geen bepaalde opvolging van smaakstoffen vaker dan
alle andere te doen terugkeeren. De opvolging der twaalf smaak-
stoflFen was zoo gekozen, dat de meest volkomen verstrooiing der
onaangename en aangename door elkaar verkregen werd.

In de 2de week (Ilde serie) moest aan het drinken van de vloei-
stof een keuze voorafgaan. In die week werden voor den proef-
persoon telkens een tweetal glazen neergezet, en verschenen op
het kaartje als prikkel de beide namen der smaakstoffen in de
glazen aanwezig. De namen waren naast elkaar geplaatst: de
naam rechts gaf aan, wat zich in het rechterglas bevond, de naam
links, wat in het linkerglas. Alle glazen, hooge tumblers, die ge-
bruikt werden, waren tot even onder den rand van liet glas
ondoorzichtig wit gemaakt, om te voorkomen, dat de proefpersoon
zag, wat voor vloeistof zich in het glas bevond, en hoeveel.

Ook bij deze 2de serie moest gedurende drie samenkomsten om
den anderen dag telkens weer tot 12 maal toe een vloeistof ge-
kozen en gedronken worden.

De tweetallen, die met elkaar afwisselend telkens ter keuze
aangeboden werden waren:

1

sam.

— lim.

of

lim.

■— sam.

1

sam.

— suik.

of

suik.

— sam.

3

lim.

— suik.

of

suik.

— hm.

4

sam.

— keuk.

of

keuk.

— sam.

of

sam.

— sod.

of

sod.

— sam.

5

sam.

^ chin.

of

chin.

— sam.

6

lim.

— keuk.

of

keuk.

— lim.

of

lim.

— sod.

of

sod.

— lim.

7

lim.

— chin.

of

chin.

— hm.

8

suik.

— keuk.

of

keuk.

— suik.

of

suik.

— sod.

of

sod.

— suik.

9

suik.

— chin.

of

chin.

— suik.

10

keuk.

— sod.

of

sod.

— keuk.

11

keuk.

— chin.

of

chin.

— keuk.

12

sod.

— chin.

of

chin.

— sod.

Hiervan behoorden weer sam.. Hm., suik. tot de algemeen als
aangenaam beschouwde; keuk., sod. en chin. tot de onaangename.

De concentratie der vloeistoffen was dezelfde als in de eerste
serie.

-ocr page 61-

In de 2de serie kreeg de proefpersoon dus de keuze tusschen:

Op de 1 ste samenkomst:

Op de 2de:

Op de 3de:

1

lim.

^ sam.

lim.

— sam.

lim. — sam.

2

sam.

- suik. 1)

sam.

^ suik. 1)

sam. — keuk.

3

suik.

— lim.

sam.

— chin.

sam. — chin.

4

sam.

— chin.

keuk. 2)

^ lim. 2)

chin. — hm.

5

suik.

— chin.

sod.

^ keuk.

keuk. — chin.

6

chin.

— sod.

keuk. 3)

-chin.

chin. lt;— sod.

7

keuk.

— sam.

hm.

— suik.

suik. — sam.

8

sod. 2)

- lim. 2)

sam.

— sod.

lim. suik.

9

Hm.

— chin.

hm.

— chin.

sod. — lim.

10

keuk.

— suik.

suik.

— sod.

keuk. 2) — suik.

11

keuk.

— sod.

chin.

— suik.

chin. — suik.

12

chin. 3)

--keuk.^)

sod.

— chin.

keuk. — sod.

In de 3de week (Illde serie) moest evenals in de 2de week ge-
durende 3 samenkomsten om den anderen dag telkens weer tot 12
maal toe een vloeistof gekozen worden uit een voorgezet tweetal.
Maar nu waren achter de voorste glazen nog weer twee glazen
gezet, zoodat tegenover den proefpersoon telkens 4 glazen stonden,
op een dergelijke manier, dat in twee achter elkaar staande glazen
altijd dezelfde smaakstof aanwezig was. maar in een andere con-
centratie. Vrijwel steeds stond het glas met de geringste concen-
tratie vóór dat met de sterkere concentratie.

De opdracht aan den proefpersoon gegeven hield in, dat deze
nu niet alleen het voorste glas zijner keuze moest leeg drinken,
maar daarna ook het achterste.

Behoudens deze uitbreiding ging de serie in de 3de week gelijk
op met die in de 2de week, alleen was de onderlinge volgorde
der tweetallen telkens weer een andere.

Deze serie was een uitvloeisel van de overweging, of er wellicht
ook verband zou blijken te bestaan tusschen de wisselende inten-
siteit van den prikkel en de gevoelens daardoor opgewekt.

Bovendien werd verwacht, dat. hoe ook overigens de verhouding
tusschen de gevoelens en de prikkels, waardoor zij opgewekt
werden, mocht wezen, de lustgevoelens misschien, maar zeker de

wel eens vervangen door chin.
wel eens onderling verwisseld,
wel eens vervangen door lim.

-ocr page 62-

onlustgevoelens uitermate zouden worden versterkt door den dwang
om zoo kort na elkaar aangename en vooral onaangename smaak-
stoflFen in stijgende concentratie te moeten proeven en doorslikken.

De concentratie der oplossingen in de glazen was als volgt:
sam., aangelengd één deel sam. op 5 deelen water en onvermengde
sam.: lim, aangelengd één deel lim. op 10 deelen water en één
deel lim. op 2 deelen water: suik., ter sterkte van 2 gram suiker
op 100 cM^ water en van 10 gram suiker op 100 cM\'^ water.

Deze smaakstoffen werden algemeen als aangenaam beschouwd.
Als onaangenaam werden beschouwd: keuk., één gram op 100 cM\'^
water en 5 gram op 100 cM^ water: sod., één gram op 250 cM^
water en 2 gram op 100 cM^ water: chin., één gram op 2000 cM^
water en één gram op 400 cM® water.

Eindelijk in de 4de week (IVde serie) moest wederom gedurende
3 samenkomsten om den anderen dag telkens weer tot 12 maal
toe een vloeistof gekozen worden uit een voorgezet tweetal, op
dezelfde wijze als in de 2de week: alleen was ook nu weer de
onderlinge volgorde der tweetallen gewijzigd.

\'t Verwisselen der glazen, \'t geven van een andere vloeistof dan
op het kaartje vermeld stond, \'t moest alles dienen om zooveel
mogelijk gevoelens op te wekken, — en \'t had succes.

Op ieder der proefpersonen werden op deze wijze dus een
15 X 12= 180 tal proefnemingen gedaan. Daar een drietal proef-
personen zich voor dit allesbehalve aangename onderzoek ter be-
schikking stelden, kon ik in \'t geheel ongeveer 540 proefnemingen
verrichten: ongeveer, daar enkele proefnemingen mislukten, of uit
anderen hoofde waardeloos waren.

Van mijn proefpersonen was er één sinds jaren \'geoefend in de
zelfwaarneming, volkomen georiënteerd op alle gebieden der psy-
chologische wetenschap, en geheel op de hoogte van de problemen,
die er zijn met betrekking tot het gevoelsleven. De tweede proef-
persoon was noch psychologisch geschoold, noch bekend met de
problemen hier in geding, en al evenmin ontwikkeld in de zelf-
waarneming. Toch nog iets beter dan de derde proefpersoon, die
het eigen zielegebeuren minder gemakkelijk tot object van zijn
waarneming maakte. Deze laatste was wel meer psychologisch
georiënteerd dan de tweede, en wist ook iets van de vragen, die
er zijn op het gebied van het gevoelsleven.

-ocr page 63-

7. De techniek eener proefneming, (zie de plaat op bladz. 92
van: Literatuurlijsten en atlas).

De proefpersoon kwam te zitten in een gemakkelijke armstoel —
gemakkelijk, voor zoover althans de aard van het laboratorium-
miheu dit toeliet — tegenover het statief met de glazen. Zijn
rechterhand omvatte een greep, die op de tafel, rechts ter zijde
vóór hem was bevestigd. Daardoor werd bevorderd, dat de proef-
persoon zijn arm. die ook nog op de breede armleuning van de
stoel rustte, zoo weinig mogelijk kon bewegen, zonder dat de
houding daarom toch als onaangenaam werd ondervonden. Boven-
dien kwam zijn pols daardoor steeds in dezelfde houding te liggen,
en wel zoo, dat de sphygmograaf er gemakkelijk op kon worden
bevestigd. De linkerhand — een klein bezwaar — moest de proef-
persoon tot grijpen gereed houden in de nabijheid der glazen.

Achter de glazen op een verhooging, zoodat de spleet ongeveer
ter hoogte van de oogen van den proefpersoon kwam, stond de
kaartenwisselaar van Ach (Lit. blz. 92 en 93 B). De proefpersoon
moest de spleet ter concentreering van zijn opmerkzaamheid fixeeren.
Ten overvloede gaf de experimentator ongeveer IV2 seconde voor
het begin van de proef het signaal „opgepastquot;. Dadelijk daarop
verscheen dan de prikkel in den vorm van een opschrift op een
kaartje, vermeldend, wat de proefpersoon moest drinken, of uit
welke stoffen de keuze moest worden gedaan.

De proefpersoon had voor het begin der proef reeds de instructie
ontvangen, om. nadat de prikkel verschenen was. daarop zoo snel
mogelijk te reageeren door het glas op te nemen en leeg te drinken.
De instructie hield verder in. dat de proefpersoon na de proef
moest trachten te achterhalen, wat er aan gevoelens bij hem had
aangesproken en onder welke vormen deze gevoelens zich hadden
voorgedaan.

De proefpersoon kwam te zitten aan den hnkerkant van de
lange wandtafel. waarop het instrumentarium stond opgesteld. Om
afleiding der proefpersonen zooveel mogelijk te voorkomen, waren
alle registratietoestellen door een scherm aan hun oog onttrokken.

De kaartenwisselaar was in een electrische stroomketen opge-
nomen, waarin ook het instrument, dat den tijd registreerde, de
chronoskoop van Hipp (Lit. bladz. 92 en 93: E — 1 en —- 2) voor-
kwam. Bovendien was in deze eerste stroomketen het statief (Lit.

\') Literatuurlijsten en atlas, voortaan aangeduid door Lit.

-ocr page 64-

bladz. 92: H) opgenomen, dat het glas, of in andere series de
glazen met de smaakstoffen droeg (Lit. bladz. 91 : H).

In een tweede stroomketen was een chronoskoop van Kagenaar
(Lit. bladz. 92, 94 en 91: G) opgenomen, die door een markeer-
magneet op de beroete trommel van het kymographion van Kagenaar
(Lit. bladz. 92, 93 en 91: C) een tijdlijn schreef van
Vb seconden
(Lit. bladz. 91:

Tijdens het experiment was de proefleider rechts van de lange
wandtafel voor den chronoskoop van Hipp gezeten.

Hoewel het nu en dan groote bezwaren opleverde door de
gecomphceerdheid van de opstelling en de toch nog vele registree-
rende apparaten waren er in het vertrek tijdens de experimenten nooit
meer personen aanwezig dan de proefpersoon en de proefleider.

Deze laatste bracht, voordat hij \'t sein „opgepastquot; gaf, het
drijfwerk van den chronoskoop van Hipp in gang: deed den
chronoskoop van Kagenaar trillen en het kymographion van
Kagenaar draaien.

IV2 seconde, dat is praktisch onmiddellijk na het sein opgepast
opende de proefleider door aan een touwtje, met den openings-
hefboom van den kaartenwisselaar van Ach verbonden, te trekken,
dezen. Het kaartje met opschrift verscheen, de proefpersoon ont-
ving den prikkel, waarop hij wachtte.

Op het moment, dat de spleet zich opende, verhinderde niets
meer den electrischen stroom door de keten te gaan, waardoor
het uurwerk van den chronoskoop werd ingeschakeld

De spleet van den kaartenwisselaar bleef gedurende het verdere
verloop van de proef openstaan.

De reactie!

Niet zoodra nam de proefpersoon het glas van het statief, of
de stroomketen werd verbroken, en het uurwerk van den chro-
noskoop stopte. Door het verbreken van den stroom schiet nam.
de spil, zoo juist genoemd, terug, waardoor het uurwerk weer uit
het verband van het drijfwerk is uitgeschakeld.

Dit oogenbhk werd bovendien op de beroete trommel van het
kymographion aangegeven. Want door het terugschieten van de
spil, die met het oog op deze en dergelijke onderzoekingen aan
den achterkant geplatineerd was, wordt een andere stroomketen

\') Dit geschiedt, doordat bij het doorgaan van den stroom de electromagneet
van den chronoskoop van Hipp door middel van een anker vat krijgt op de spil,
waarop de bovenste wijzer van den chronoskoop is gemonteerd.

-ocr page 65-

verbroken, waarin een markeermagneet is ingeschakeld, die juist
dit moment op de trommel aanteekent (Lit. bladz.
91: K en STT^).

De slikbeweging werd door middel van luchttransport door een
registreertrommel van Marey op de beroete trommel opgeschreven,
en evenzoo door een dergelijke registreertrommel de polscurve:
het sphygmogram (Lit. bladz. 91 : C ^ en

Op de beroete trommel van het kymographion van Kagenaar
werden dus voortdurend boven elkaar 4 lijnen geschreven (Lit.
bladz. 91 - C).

De onderste lijn (1—.^) schreef de beweging van het strottehoofd
op, markeerde de slikbeweging.

Daarboven schreef de chronoskoop van Kagenaar zijn één-vijfde-
seconden-lijn (2—

De derde lijn (3—^) teekende het sphygmogram op.

Terwijl de bovenste lijn (4—een horizontale lijn beschreef,
in welke door den markeermagneet het oogenblik werd aangeduid,
waarop de proefpersoon het glas van het statief afnam, en het
uurwerk van den chronoskoop van Hipp stopte.

Bij het bestudeeren van de curven zou het gemakkelijker geweest
zijn, als ik deze laatste lijn (4—i^) had laten teekenen tusschen
sphygmogram (3—^) en één-vijfde-seconden-lijn (2—5\'); een groot
bezwaar leverde haar plaatsing bovenaan echter niet op.

8. De opstelling van het instrumentarium.

Hiervoor zij verwezen naar: Literatuurlijsten en atlas, bladzijde
92 en 91. waarop in een photo en schema de opstelling van het
instrumentarium duidelijk is afgebeeld.

De proefpersoon zat links voor het statief, de proefleider rechts
voor den chronoskoop van Hipp. Het touwtje, waarmee de
kaartenwisselaar werd opengetrokken, liep over katrolletjes tot daar.
Het scherm, bladz. 11 en 33 vermeld, staat niet op de photo.

\') Hier, in hetgeen voorafgaat en in wat nog volgt, is voor het gemak telkens
sprake van stroomsluiting en stroomopening. Rekening moet echter gehouden
worden met het feit, dat de chronoskoop zich in een nevenketen bevond en deze
dus begon te loopen, wanneer de hoofdstroom verbroken werd. Want dan eerst
werd de stroom in de zij-keten sterk genoeg om het anker aan te trekken (Lit.
bladz. 91).

2) F. Roels: Le choix et la réalisation de son objet dans l\'état de dépression.
Psychiatrische en Neurologische Bladen, 1917.

-ocr page 66-

A.nbsp;(Lit. bladz. 92 A). De stroom voor het instrumentarium be-
noodigd werd verkregen door aansluiting aan het electrische net.
Zie echter noot 1 op bladzijde 13.

B.nbsp;(Lit. bladz. 91. 92 en 93 B). Kaartenwisselaar van Ach.
De kaartenwisselaar van Ach is een der meest gebruikelijke tachis-
toskopische
{raxvg = snel; axoneiv = schouwen) apparaten. Deze
maken in een ondeelbaar oogenblik een prikkel, tot daartoe ver-
borgen gehouden, geheel zichtbaar. De kaartenwisselaar is zoo
gebouwd, dat door een geringe beweging van een hefboompje ter
zijde van het apparaat het schermpje, dat den prikkel verborgen
houdt, naar boven schiet. De prikkel blijft zichtbaar, totdat men
door het neerdrukken van den hefboom aan den voorkant van
het toestel het schermpje weer doet zakken. Tegelijk hiermee wordt
het kaartje met den prikkel, dat zichtbaar was geworden, naar
beneden weggedrukt; terwijl door een krachtige veer de rest der
kaartjes weer tegen de spleet wordt gedrukt. Schiet het schermpje
weer naar boven dan is de kaart gewisseld, en wordt een nieuwe
prikkel zichtbaar. Het naar boven schieten van het schermpje
maakt contact, sluit de stroomketen, waarin de kaartenwisselaar
werd opgenomen, schakelt het uurwerk van den chronoskoop
van Hipp in.

C.nbsp;(Lit. bladz. 91, 92 en 93 C). Kymographion van Kagenaar.
Evenals de chronoskoop en de sphygmograaf was ook het kymo-
graphion {xvjuo? = golf; }\'ea95£tv = schrijven), model Kagenaar, dat
ik moest gebruiken een oud instrument. Dit apparaat bestond uit
een verticaal staande cylinder-vormige trommel van licht metaal.
Hierom heen wordt een vel geglansd papier strak gespannen geplakt.
Vervolgens wordt dit papier boven een walmende vlam beroet.

De trommel wordt in een gelijkmatig draaiende eenparige be-
weging gebracht door een gewicht. De snelheid dier beweging is
te regelen door de zwaarte van het gewicht en door een paar
windvleugelen. Al draaiend zakt de trommel geleidelijk, zoodat de
curven spiralen beschrijven om de trommel. De cylindervlakte ver-
schoof bij mijn proeven ongeveer 1 cM per seconde naar beneden.

Het beroeten van het papier geschiedde met behulp van een
over benzine gevoerde gasstroom.

D.nbsp;(Lit. bladz. 92 D). Groote contröle-hamer van Wundt.

De wisselende onnauwkeurigheid van den chronoskoop van Hipp

-ocr page 67-

werd telkenmale voorafgaand aan de proeven vastgesteld door
middel van den grooten controle-hamer van Wundt.

Dit instrument bestaat uit een zwaren metalen hamer, die draai-
baar is om een horizontale as. Door een electromagneet kan
hij op een bepaalde en daarna onveranderlijk gehouden hoogte
vastgehouden worden.

Wordt de stroom, die door den electromagneet gaat, onder-
broken. dan valt de hamer steeds met een beginsnelheid = 0. Een
tegenwicht maakt het mogelijk de snelheid, waarmee de hamer valt.
binnen vrij wijde grenzen te regelen.

Ter controleering van den chronoskoop wordt deze nu met den
hamer in één stroomketen opgenomen. Valt de hamer neer dan
drukken een paar uitsteeksels, die aan weerskanten van den hamer
bevestigd zijn, tot tweemaal toe een contact neer. bij welks sluiting
respectievelijk stroomsluiting en stroomopening plaats vindt. Bij
sluiting van het bovenste contact begint de klok te loopen; de
opening van den stroom door het tweede contact doet haar weer
stilstaan.

Daar de tijd, die er tusschen het openen en sluiten der beide
contacten verloopt, constant blijft, mits de stand der contacten en
de plaats van het tegengewicht van den hamer niet veranderd
worden en de beginsnelheid = O blijft, is hierin een maatstaf
gegeven, aan de hand waarvan gecontroleerd kan worden, of de
chronoskoop bij herhaalde proefneming den tijd tusschen stroom-
sluiting en stroomopening steeds hetzelfde registreert.

E. (Lit. bladz. 91. 92 en 93 E. -1 en - 2). Chronoskoop van Hipp.

De chronoskoop van Hipp {xQovog = tijd en oxonsiv = schouwen)
is een uurwerk, dat door een gewicht wordt gedreven. Het drijf-
werk van den chronoskoop kan door een tweetal van koordjes
voorziene hefboompjes in gang gezet, of tot stilstand gebracht
worden. Maar eerst de doorgang van den electrischen stroom door
een electromagneet maakt het mogelijk, dat het drijfwerk de as
van den bovensten, en daardoor ook van den benedensten wijzer
doet ronddraaien.

Beide wijzerplaten bevinden zich aan den voorkant van de klok
en zijn onderling door een systeem van raderen zóó verbonden,
dat de onderste wijzer meedraait, wanneer de bovenste zich beweegt.

Door een bijzondere constructie is het nu mogelijk gemaakt, dat
de bovenste wijzer niet meedraait, en dus evenmin de onderste,
wanneer het drijfwerk wel in beweging is gebracht, maar geen
electrische stroom door de klok gaat. De bovenste wijzer toch is

-ocr page 68-

bevestigd op een spil, die door alle raderen als een opzichzelf
draaibare as heen gaat, en die over een geringen afstand naar
voren of naar achteren kan worden bewogen.

Gaat de electrische stroom door den electromagneet, dan wordt
de met het anker verbonden spil naar achteren getrokken.

De wijzerspil draagt een daarmee vastverbonden staafje, dat
zich tusschen een vast rad, tegen den achterkant van de bovenste
wijzerplaat bevestigd, en een bewegelijk rad bevindt. Beide raderen
worden door de wijzerspil doorboord. Gaat er nu stroom door
den electromagneet, dan wordt de spil en daarmee het staafje naar
achteren in het draaibare rad getrokken, waardoor de wijzers met
het raderwerk meedraaien. Onderbreekt men den stroom, dan
drukt een veer de spil weer naar voren, en daarmee het staafje
in een der tanden van het vaste, onbewegelijke rad: de wijzers
draaien niet meer mee.

De loop van het drijfwerk wordt geregeld door middel van een
horizontale veer, die 1000 triUingen per seconde maakt, en die op
het oogenblik van naar boven veeren, dus iedere Viooo®^® seconde
aan een raadje, dat met den bovensten wijzer in verbinding staat,
gelegenheid geeft één tandje te verspringen.

De wijzerplaten zijn ieder in honderd gelijke deelen verdeeld.
De bovenste wijzer doorloopt die 100 deelen in Vio\'^® seconde.
Iedere deelstreep van de bovenste plaat beantwoordt dus aan
Viooo®\'® seconde. De onderste wijzer heeft 10 seconden noodig om
een toer rond te maken. De afstand tusschen twee deelstreepjes
op die plaat beantwoordt dus aan Vio seconde. Stond nu bijv.
aan het begin van een proef de bovenste wijzer op 46, de
onderste op 12, en aan het einde der proef de bovenste op 23, de
onderste op 63, dan heeft de klok van 1246 duizendste seconden
geloopen tot 6323 duizendste seconden. De proef heeft daarmee
6323 — 1246 = 5077 duizendste seconden geduurd, aangeduid door
5077 a (sigma).

De klok geeft derhalve in duizendste deelen van seconden nauw-
keurig den tijd aan, die er tusschen het sluiten en het openen van
den stroom, die door den electromagneet gaat, verloopt.

Laat men het oogenblik van stroomsluiting met dat, waarop de
prikkel (in dit geval het kaartje met opschrift in den kaarten-
wisselaar) verschijnt, samenvallen, en evenzoo het oogenblik,
waarop de stroom weer wordt verbroken met dat, waarop de
proefpersoon de opgegeven reactie volbrengt (het glas van het
statief opneemt), dan heeft men den duur van dit proces tot in
duizendsten van seconden gemeten.

-ocr page 69-

De nauwkeurigheid van het instrument hangt onder meer af van
de sterkte van den stroom, die niet te hoog mag zijn, en die
zooveel mogelijk constant op deze sterkte moet worden gehouden.
De optimale intensiteit bedroeg voor het gebruikte toestel niet
meer dan 120 M. A. Zij kon met behulp van een schuifweerstand
nauwkeurig worden verkregen.

De snelheid, waarmee het anker door den electromagneet wordt
aangetrokken en weer losgelaten, hangt behalve van de intensiteit
van den stroom ook van de spanning van een tweetal veeren af,
waaraan het anker is bevestigd. De chronoskoop werkt dan alleen
nauwkeurig, wanneer het aantrekken van de wijzeras door het anker
bij stroomdoorgang door den electromagneet even snel geschiedt
als het terugloopen Van die as onder invloed van de beide veeren.
Ter elimineering van verschillen daartusschen kan de spankracht
der veeren gewijzigd worden, evenals — van zelf sprekend — de
sterkte van den stroom.

Ondanks alle voorzorgen slaagt men er niet in de chronoskoop
volstrekt zonder fouten te laten loopen. Allerlei toevallige omstan-
digheden toch kunnen kleine onnauwkeurigheden veroorzaken, van
dag tpt dag wisselende, waarvan men zich door een dagelijksche
controle rekenschap dient te geven. Zie bladz. H D. De gemid-
delde afwijking dagelijks uit een vijftal ijkingen met den grooten
controle-hamer van Wundt berekend varieerde van 2 tot 8o.

F.nbsp;(Lit. bladz. 92 F). Een uit lampen samengestelde weerstand
ter verzwakking van den stroom.

G.nbsp;(Lit. bladz. 91, 92 en 94 G). Chronoskoop van Kagenaar.

Deze bestaat uit een heen en weer slingerende stemstaaf, die

door een terzijde aangebrachten electromagneet in gang wordt
gehouden. Ter verkrijging van het vereischte aantal trillingen is
de stemstaaf van een zwaar loopgewicht voorzien. De door mij
gebruikte en geijkte voerde 5 geheele trillingen per seconde uit.
De ijking geschiedde door middel van een electromagnetische stem-
vork van bekend trillingsgetal, die tegelijk met de stemstaaf zijn
trillingen schreef.

De trillingen van den chronoskoop werden door middel van een
markeermagneet op de beroete trommel opgeschreven

In de schema-teekening. Lit. bladz. 91, is bij verkeerdelijk een Mareysche
tamboer geteekend in plaats van een markeermagneet.

-ocr page 70-

H. (Lit. bladz. 91 en 92 H). Statief der glazen.

Het statief der glazen, bestaande uit een korte aluminiumreep
met twee bakjes, waarin de gebruikte glazen juist pasten, was op
een gewonen Morse-sleutel gemonteerd. De druk van één glas,
respectievelijk van twee glazen, met inhoud, was juist voldoende
om den sleutel neer te drukken. Nam de proefpersoon het glas
(respectievelijk een der glazen) van het statief af, dan droeg de
sleutel te weinig gewicht.

J. (Lit. bladz.93 J). Sphygmograaf van (Brondgeest) Marey-Kagenaar.

De sphygmograaf ip(pvy/xog = po\\s\\ y^ag^w = schrijven), dien ik
moest gebruiken, bestond uit een lichtgebouwd statiefje, dat op den
onderarm moest worden gebonden, zóó dat de ivoren taster (het
ivoren blokje), die onderaan de reguleerbare stalen veer is beves-
tigd, op de arteria radialis ter plaatse van den pols lichtelijk drukte.
Een fijn hefboomstelsel oefent tegelijkertijd op de veer en een
breed luchtkussen, beide aan het statiefje bevestigd, druk uit, en
brengt het licht op- en neergaan van de veer onder invloed van
de polsgolvingen over op het luchtkussen. Van hieruit worden
deze golvingen door middel van luchttransport weer overgebracht
naar een schrijvenden tamboer van Marey.

De arm werd door middel van een verstelbaar handvat ter zijde
vóór den proefpersoon op de tafel bevestigd, in licht geproneerde
houding gefixeerd. De duim was flauw naar binnen gebogen.

De sphygmograaf werd door middel van een stel smalle bandjes
op den onderarm vastgebonden.

M. (Lit. bladz. 91, bij ^en van C). Schrijvende tamboer
van Marey.

Dit instrumentje bestaat uit een metalen doosje, aan één zijde
door een gespannen caoutchoucvliesje afgesloten.. Door een buisje
kunnen luchtbewegingen tot in het inwendige van den tamboer
worden geleid. De bewegingen van het vlies worden door middel
van een schrijvenden hefboom vergroot op het beroete papier van
het kymographion overgebracht.

N. (Lit. bladz. 91, bij i^van C). Markeermagneet.

De markeermagneet is een instrumentje, dat een schrijvertje in
staat stelt \'t oogenblik, dat een electrische stroom door den magneet
gaat, door middel van een uitslag te markeeren, onverschillig, of

gt;) De schrijvende tamboer van Marey bij .è? afgebeeld, behoort daar niet; dit
moet een markeermagneet zijn als bij

-ocr page 71-

dit eens een enkel maal tijdens het verloop eener proefneming ge-
schiedt; of dat op deze wijze iedere vijfde seconde moet worden
opgeschreven, zooals bij den chronoskoop van Kagenaar.

O. Pelotte ter registratie van de slikbeweging.

Een vrij diepe pelotte, afgedekt door een caoutchouc membraan,
werd door middel van een halshoog strookje linnen met bandjes
op het strottehoofd bevestigd. Een slangetje maakte het lucht-
transport naar een schrijvenden tamboer van Marey mogelijk (staat
door een vergissing bij van C Lit. bladz. 91 niet aangegeven;
Zie noot 1 bladz. 17).

10, De gang van zaken bij een proefneming.

Een serie van twaalf proefnemingen verliep nu ongeveer aldus.

Vooraf, voor de komst van den proefpersoon werd de trommel
van een beroet vel papier voorzien, het kymographion gesteld en
met zijn gewicht belast. De twaalf kaartjes werden in de volgorde,
waarin ze moesten verschijnen, in den kaartenwisselaar gedaan;
de glazen werden in diezelfde volgorde, gevuld met de smaak-
stoffen en afgedekt met een kartonnetje, gereed gezet. Dan werd
het instrumentarium ingeschakeld; nagegaan, of de stroom ook
afweek en de loop van den chronoskoop met den grooten contröle-
hamer van Wundt gecontroleerd.

Ik liet den proefpersoon nu binnenkomen; verzocht hem zich zoo
gemakkelijk mogelijk neer te zetten in de armstoel tegenover het nog
leege statief en den nu nog gesloten kaartenwisselaar. Dan bond ik
hem de pelotte op het strottehoofd, bevestigde den sphygmograaf
op zijn rechterpols, nadat hij de greep voor zich had vastgepakt.

Dan gaf ik den proefpersoon zijn instructie. Vervolgens schoof
ik de slangetjes van strottehoofd-pelotte en sphygmograaf aan de
schrijvende tamboers, en stelde ik de vier schrijvende stiftpunten
zoo goed mogelijk in één verticale boven elkaar.

De proefpersoon hield zijn hnkerhand tot grijpen gereed.

Ik zette het glas neer op het statief; keek nog even, of het
juiste kaartje zou verschijnen. Dan noteerde ik den stand der
wijzers van den chronoskoop van Hipp; vergewiste mij, of de
schrijvertjes rustig werkten.

Nog eenmaal werd de instructie herhaald, en werd de proef-
persoon vermaand naar de spleet te zien.

Daarna deed ik de klok loopen; bracht den chronoskoop van
Kagenaar in gang, liet de beroete trommel draaien.

-ocr page 72-

Nog een blik op de vier schrijvertjes; en ik gaf het signaal
„opgepast!quot;

Onmiddellijk daarna trok ik met het touwtje den kaartenwisselaar
open: het kaartje — de prikkel — werd zichtbaar; de wijzers van
den chronoskoop van Hipp begonnen te draaien.

De proefpersoon las het kaartje, nam of koos een glas, lichtte
dit van het statief op. Dit deed de wijzers van den chronoskoop
weer stilstaan, waardoor op zijn beurt de markeermagneet op de
beroete trommel zijn merkje schreef.

De proefpersoon bracht het glas aan de mond, proefde, slikte.
Een verheffing in de strottehoofdslijn markeerde de slikbeweging.

Dan zette de proefpersoon het glas weer neer, nu volgens
opdracht buiten het statief.

Ik arretteerde den chronoskoop van Hipp, schakelde den stroom
uit, bracht de trommel tot stilstand.

Dan werd de stand van de klok andermaal genoteerd. De curve
werd van de initialen van den proefpersoon voorzien, gedateerd
en genummerd; en de verdere gewenschte teekens op het beroete
vlak aangebracht.

Vervolgens zette ik mij tot het protocolleeren der introspectie.
Ook het protocol werd op dezelfde wijze als de curve van naam,
datum en nummer, enz. voorzien.

Ik noteerde woordelijk, wat de proefpersoon aangaf, deed maar
bij uitzondering een aanvullingsvraag.

Ten laatste werd, als de geheele serie was afgewerkt, het beroete
papier op de gebruikelijke wijze losgesneden en in een oplossing
van schellak in spiritus gefixeerd.

11. Waarom smaakstoffen gegeven werden.

Te zamen met de geuren behooren de smaakstoffen tot die
zintuigprikkels, die een dadelijke waardeering van den kant van
het gevoelsleven oproepen. Oog en oor ontvangen tal van prikkels,
die in niet meer merkbare mate gevoelens doen aanspreken. Ik
laat in het midden, of dit misschien niet, gelijk Fröbes^) opmerkt,
anthropocentrisch teleologisch gedacht, van groot nut is, omdat, ware
\'t anders, op de opmerkzaamheid te onafgebroken en te rusteloos
beslag zou worden gelegd. Met den reuk en de smaak is dit anders.

Beide — te zamen wel die van den chemischen zin genoemd —
worden door velen als „oudequot;
zintuigen beschouwd; zintuigen, die

1) Fröbes [335]: Lehrbuch der experimentellen Psychologie. Conf. Iste deel,
bladz. 185.

-ocr page 73-

den mensch in zijn strijd om het bestaan vroeger van veel meer
nut zijn geweest, dan zij hem nu nog nut bewijzen; zintuigen, die
dus als \'t ware op den terugweg zijn.

Hierbij mag echter nimmer vergeten worden, dat misschien zelfs
de geheele ontwikkeling van het gevoelsleven en de uitbeelding der
gevoelens, de wijze, waarop uitdrukking gegeven wordt aan het
aangename — het in figuurlijken zin zoete — en het onaangename —
het in figuurlijken zin zure en bittere — teruggaat op de smaak-
gewaarwordingen van de allervroegste jeugd, als de zuigeling
voor het eerst \'t zoete leert waardeeren, met het zure en bittere
ervaringen opdoet. Maar afgezien hiervan, zijn deze beide zintuigen
ook nu nog van groot belang. Worden zij geprikkeld, dan stellen
beide zintuigen ook nu nog reflectorisch tal van klieren, spieren enz.
te werk. En de onderzoekingen van Pawlow hebben dit toch wel
duidelijk gemaakt, van hoe verreikende werking ook in dit opzicht
de reuk- en smaakgewaarwordingen zijn. Allerlei orgaangewaar-
wordingen sluiten zich onmiddellijk aan het ruiken en proeven aan.
Hoe \'t zij, zoowel de reuk als de smaak roepen in sterke mate ■
gevoelens op, meer dan het gezicht en het gehoor.

Reukprikkels waren bij mijn proefnemingen niet doelmatig te
gebruiken. Ik was dus aangewezen op smaakprikkels.

Door den proefpersonen de instructie te geven, dat zij de smaak-
stoffen moesten uitdrinken, werden — dit mocht a priori verwacht
worden, en bleek inderdaad juist .— in nog sterkere mate gevoelens
opgewekt, dan door het proeven alleen.

Naast de meer alledaagsche smaakstoffen als een suikeroplos-
sing, of een keukenzoutoplossing, of een citroenzuuroplossing, wier
prikkelwerking niet noodzakelijk allerlei door het gevoel gekleurde
herinneringen behoeft op te roepen, is dit gemeenlijk wel \'t geval
met wonderolie en chinine-sulfaatoplossing, met samos: weer min-
der met fosco.

Ook dit kon wellicht meewerken om een bonte verscheidenheid
van gevoelens van eenvoudige, als \'t ware zonder meer, dadelijk
door en met den prikkel gegevene gevoelens, tot zeer gecompli-
ceerde, met tal van gekleurde herinneringsbeelden nauw verbonden
gevoelens, te doen aanslaan.

\'t Nadeel hiervan kan natuurlijk dit zijn, dat daardoor het proces
te gecompliceerd wordt, dan dat daarin de gevoelselementen nog
te achterhalen zouden zijn.

t Feit, dat de concentratie der oplossingen voor de meeste

van Ginneken [366]: Gelaat, gebaar en klankexpressie.

-ocr page 74-

smaakstoffen zich gemakkeHjk laat wijzigen, dat die concentratie
van dag tot dag dezelfde kon zijn: ook \'t feit, dat de smaakstoffen
prikkels zijn, waarmee men in het reëele leven dagelijks pleegt te
doen te hebben, dit alles maakte mijn\'„vloeibare lekkernijenquot; tot
verkieselijke prikkels.

Een bezwaar bleef, dat het wel heel gemakkelijk is om prikkels
aan te bieden, waarvan men, vóór alle ervaring, mag verwach-
ten, dat zij met onlust beladen zullen zijn. maar dat men toch
wel nimmer in staat is even sterk door lust gekleurde prikkels te
geven

Daar de benadering van het gewone leven, waaruit toch de
gevoelens voortkomen, opzet bij mijn onderzoek was, werden
de smaakstoffen in natura gegeven, bij wakend bewustzijn, en
dus niet, terwijl de proefpersoon onder hypnose verkeerde, gesug-
gereerd.

Trouwens de introspectie, die hoofdzaak zou zijn, had deze wijze
van aanbieden al dadelijk doen uitsluiten.

Ten slotte zij nog opgemerkt, dat, op grond van onderzoekingen
van anderen, als Ach, Michotte, Boyd Barret, enz., verwacht mocht
worden, dat niet uitsluitend de aard en de concentratie der smaak-
stoffen gevoelens zouden doen optreden, zij zijn ook in niet onbe-
langrijke mate het gevolg van den opzet der enkelvoudige en
kies-reacties. Het kiezen toch tusschen alternatieven — ook al wor-
den geen reuk- of smaakprikkels geboden — kan reeds aanleiding
geven tot het ontstaan van gevoelens.

De waarneming van den prikkel, de uitvoering van de reactie-
beweging, de verlangzaming of de remming van het reactie-verloop,
zij schenken het aanzijn aan, wat die andere onderzoekers noemden,
gedetermineerde affecten.

12. Waarom alleen het sphygmogram werd geregistreerd.

In de eerste plaats herinner ik hier aan wat ik schreef over het
inspannen en aan banden leggen der proefpersonen bij psycholo-
gische experimenten.

Vervolgens, omdat ik naast de tijdlijn ^ het oude kymographion
liep zoo weinig met eenparige snelheid, dat ik wel een tijdlijn
moest doen schrijven — naast de lijn. waarin het oogenblik van
het opnemen van het glas werd aangegeven, en de lijn, die de

\') Eenzelfde ervaring hadden bij hun onderzoekingen Boyd Barret en Michotte.

-ocr page 75-

slikbeweging noteerde, op het beroete vlak onvoldoende ruimte
overhield voor nog meerdere lijnen.

Ik had een ander uitdrukkingssymptoon, een ander physiologisch
symptoon der gevoelens, een curve kunnen doen opteekenen, maar
ik ging eenerzijds te weinig voorbereid aan het werk. dan dat ik
de onderling zoo verschillende, en van sterk wisselende hoofd- en
bij-invloeden afhankelijke uitdrukkingssymptomen op hun relatieve
en absolute waarde voldoende deskundig wist te waardeeren.

Trouwens dat zou ik,nu na kennisname der literatuur nog niet
kunnen doen. Geen twee zelfstandig experimenteerende psycholo-
gen, geen twee auteurs met kennis van zaken, zijn het er practisch
over eens, hoe lust en onlust, om deze beide slechts te noemen,
zich in de curve karakteriseeren. Over de gevoelssymptonen staat
nog zoo weinig vast, dat we noch de curven der ademhaling, noch
die van den pols, noch die van het armvolume, enz., voldoende
onbetwist kunnen waardeeren.

Anderzijds was het doel niet in de eerste plaats een objectieve
studie der gevoelens, maar juist een subjectieve, d.w.z. eene door
introspectie verkregen. En ik meende in het sphygmogram alleen
reeds een voldoende middel van controle der subjectieve, bij de
introspectie verkregen, gegevens te bezitten.

In eerste instantie had ik het plethysmogram van den rechterarm
willen doen opschrijven, maar \'t was in het derde oorlogsjaar en
het gummi van den plethysmograaf was onbruikbaar hard gewor-
den, terwijl nieuw gummi niet te krijgen was.

Van plethysmographisch onderzoek onder anderen vorm (neus-
plethysmogram, oorplethysmogram, vuistplethysmogram) werd om
dezelfde en reeds eerder genoemde redenen afgezien. Het pneumo-
gram kwam toch wel niet in aanmerking van wege de willekeurige
invloeden, waaraan het onderworpen is.

Om eens wat anders te probeeren had ik het electro-cardiogram
willen benutten — de kostbaarheid van deze registratiemethode, de
hier ongetwijfeld nog veel grootere onzekerheid omtrent datgene,
wat je eigenlijk registreert, en de onmogeHjkheid dan de proeven
in het Psychologisch Laboratorium te kunnen verrichten, deden er
mij van afzien.

Ook van het psychogalvanisch reflexphaenomeen, hoe verlei-
delijk ook, kon ik me, door het ontbreken der toestellen, al
evenmin bedienen.

Helaas stond mij voor de opname van het sphygmogram niet
anders ter beschikking dan een oud model sphygmograaf.

-ocr page 76-

13. De tijdmetingen.

Waarom ik al die tijdpunten markeerde? \'

Omdat ik in het belang der introspectie aan de proefnemingen den
vorm van het reactieproces wilde geven, en door het registreeren
van den tijd de instructie om de vloeistof zoo snel mogelijk te
kiezen en uit te drinken meer klemmend wilde maken.

Daarbij komt nog, dat de objectieve studie, die er, wanneer alleen
maar het sphygmogram wordt geregistreerd, toch wel wat karig
afkomt, aan de tijdsmetingen toch in ieder geval een stevig hou-
vast heeft.

Bovendien kreeg ik in deze tijden -- „kiestijdquot; en „daadtijdquot;
zou ik ze willen noemen — belangrijke gegevens met betrekking
tot den invloed van positief en negatief gekleurde prikkels op den
duur der reactie-processen.

En ook op andere vragen zouden de tijden misschien hun hcht
kunnen werpen. Bijv.: of er na eenige reeksen van proefnemingen
misschien een zekere automatiseering in de wijze van reageeren
ontstond^). Of de waardeering der verschillende smaakstoffen in
den kiestijd en den daadtijd tot uitdrukking kwam. Of er, nu er
meer speciaal pp het gevoelsleven werd geëxperimenteerd door
middel van het reactie-experiment, misschien ook afwijkingen kon-
den worden geconstateerd van de resultaten en gegevens, welke
door deze wijze van experimenteeren, op den wil toegepast, waren
gevonden, \'t Zou wellicht een middel kunnen zijn om \'t vraagstuk:
gevoelsmenging en (of) gevoelsversmelting te bestudeeren, enz.

14. Het beroete papier met de er op geschreven lijnen.

De eerste indruk van de glanzende bruinzwarte tot zwarte vellen
was verbijsterend: „hoe kom ik uit dit kris-kras-door-elkaar van
lijnen uit!quot; Want de vier telkens bijeenbehoorende lijnen waren,
terwijl de trommel al draaiende zakte, over elkaar heen geschreven.

De onderlinge afstand der schrijvertjes bleef echter gedurende

Den tijd, welke in de IIlt;le, Ill^e en IV^e serie van proeven tusschenlt;le waar-
neming van den prikkel en het opnemen van het gekozen glas verloopt, noem ik
voortaan „kiestijdquot;. Vooruitloopende op deze series, zij \'t ook in aansluiting eraan,
wil ik dienzelfden tijd in de eerste serie ook zoo noemen: „kiestijdquot;, hoewel in
de eerste serie van keuze geen sprake is. Den tijd, welke tusschen het opnemen
van het glas en het doorslikken van zijn inhoud in ligt, wordt door mij „daadtijdquot;
genoemd.

E. Boyd Barret: Motive-force and motivation-tracks. London, 1910.

-ocr page 77-

al mijn proefnemingen vrijwel dezelfde, zoodat een tweetal karton-
netjes, waarop de lijnen als naar voren en naar achteren door-
geschreven werden geteekend, mij in staat stelden het stuk,
dat ik wilde bestudeeren, voldoende duidelijk te begrenzen en te
isoleeren.

-h

-nJV/l^ OA-TLÄ/V

De haaksche kartonnetjes gaven tegelijkertijd het voordeel, dat,
wanneer gezorgd werd, dat boven- of onderkant ervan evenwijdig
liep aan of samenviel met de horizontale rechte lijn, waarin het
oogenblik werd aangegeven, waarop de proefpersoon het glas
opnam, de haaks daarop staande verticale zijde van het karton-
netje als nullijn kon fungeeren.

De elkaar toegewende zijden der beide kartonnetjes konden dan
samenvallen respectievelijk met begin en eindpunt van dat gedeelte
der curven, dat moest worden uitgeteld.

De uitslagen der polsverheffingen waren bij de gegeven lengte
der schrijfstiften nimmer zoo groot, dat ik de verteekening door
den schrijver van den hefboom behoefde te corrigeeren.

Zooveel mogelijk had ik om het latere verwerken der gegevens
te vereenvoudigen bij de opname der curven er voor gezorgd,
dat de synchrone punten der vier lijnen in éénzelfde verticale
kwamen te liggen.

Doorgaans was dit wel bereikt. Was het niet gelukt, dan had
ik dit op de curven aangegeven, zoodat het verschil in ligging
der synchrone punten ten opzichte der verticale in rekening kon
worden gebracht.

15. De instructie.

Van groot belang is bij alle experimenteel psychologisch onder-
zoek de instructie. Zij wordt den proefpersoon, vóórdat het expe-
riment aanvangt, gegeven, en moet om werkzaam te zijn, worden
aanvaard. Feitelijk maakt dan ook de opdracht een onmisbaar deel
van het experiment uit. Die belangrijkheid geldt in de eerste plaats
de wijze, waarop de instructie wordt gegeven, haar vorm en inhoud.
Vervolgens de wijze, waarop de proefpersoon ze aanvaardt. Vooral

-ocr page 78-

dit laatste: de wijze, waarop de proefpersoon de instructie aan-
vaardt. zijn opvatting, zijn interpretatie er van en zijn al dan niet
vast voornemen in overeenstemming met die opvatting te handelen,
beinvloedt in hooge mate den vorm, waaronder het experiment
verloopt

Wat de wijze van reageeren in \'t algemeen betreft, zij er met
een enkel woord aan herinnerd, dat bij de reactie-experimenten
een drietal typen van proefpersonen telkens weer terugkeeren:
\'n type, dat er op ingesteld is om terstond, zoodra het maar iets
van den prikkel waarneemt, daarop te reageeren: een musculair
type van reactie. Dan is er een ander type, dat den prikkel eerst
goed opneemt, aleer het er over denkt, de voorgeschreven reactie
te volvoeren: het sensorisch type; terwijl een derde type hier
tusschen in staat.

De inhoud van de opdracht!

Mijn proefpersonen kregen al naar de serie, die aan de beurt
was. een eenigszins verschillende instructie.

Stil blijven zitten, zich rustig houden en na \'t experiment — met
zijn voor- en naperiode — protocolleeren, wat zich aan gevoelens
in het bewustzijn had afgespeeld, was \'t deel der instructie, dat
voor iedere serie gelijk bleef.

Voor de eerste serie proefnemingen luidde de opdracht:

..Blijf steeds rustig zitten en let op de spleet in den kaarten-
wisselaar. Op het kaartje, dat verschijnt, zult ge den naam
lezen van den drank, waarvan zich een goede mondvol in het
glas bevindt. Gij moet dien onmiddellijk, nadat gij het kaartje
gelezen hebt. uitdrinken en doorslikken.

In geen geval moogt ge u daaraan onttrekken.

Na afloop der proef moet gij verslag geven van hetgeen
er vóór en gedurende en onmiddellijk na de proef in uw
bewustzijn is omgegaan.quot;

Voor de Ilde en IVde serie van proeven was de instructie
eenigszins gewijzigd. Aldus:

„Blijf steeds rustig zitten en let op de spleet in den kaarten-
wisselaar. Op het kaartje, dat verschijnt, zult gij naast elkaar
twee namen lezen, \'t zijn de dranken, die zich in de glazen
vóór u bevinden. Die rechts is de naam van den drank in het

\') Conf. bijv. F. Roels : La recherche du mot de réaction dans les expériences
d\'associations. Louvain, 1914.

-ocr page 79-

rechter-, die hnks de naam van den drank in het hnker glas.
Gij moet zoo vlug mogelijk één der glazen kiezen, en den
inhoud ervan onmiddellijk uitdrinken.

In geen geval moogt gij u daaraan onttrekken.

Na afloop der proef moet gij verslag geven van hetgeen
er vóór en gedurende en onmiddellijk na de proef in uw
bewustzijn is omgegaan.quot;

In de Illde serie was de instructie nog weer eenigszins gewijzigd.
Er werd op gewezen, dat de keuze tusschen de beide voorste
glazen moest plaats hebben, en dat onmiddellijk na het drinken
van het gekozen glas, ook het vlak daarachter staande, dat dezelfde
stof, maar in sterker concentratie bevatte, moest worden geledigd.

Al wat de proefpersonen mededeelden omtrent hetgeen zich vóór
en gedurende en onmiddellijk na de proef in het bewustzijn had
afgespeeld, werd zorgvuldig geprotocolleerd.

Bij de bespreking met de proefpersonen van het doel der proeven
had ik in verband met de te geven instructies er op gewezen, dat
het mij er minder om te doen was, te weten, wat er zich telkens
in hun bewustzijn afspeelde, dan wel, hoe dit „watquot; phaenomeno-
logisch gegeven was.

De instructie aan den proefpersoon gegeven is daarom naar haar
inhoud, en zelfs naar haar inkleeding van zoo groot belang, omdat
ze, mits ze volkomen door dezen aanvaard wordt, een invloed op
de ontwikkeling van het psychisch gebeuren uitoefent, die wat aard
en kracht betreft met dien der suggestie te vergelijken is. De wer-
king der suggestie en die der aanvaarde instructie gaan namelijk
beide op gelijke zielebewegingen terug.

De instructie bereidt dus den proefpersoon voor op de komst
van bepaalde bewustzijnsverschijnselen; doet deze daarmee uit het
bonte gedrang der overige uittreden, baant er den weg voor.

Dit leiden in bepaalde banen komt tot stand door de determi-
neerende strekking, die er van de aanvaarde instructie uitgaat.
Deze determineerende strekking wordt vóór de proef gesticht.

De instructie, mits aanvaard, blijft, ook al is zij dan uit het
bewustzijn teruggetreden, van uit het latent bewuste werkzaam,
zooals de in hypnose gegeven opdracht, ook na het ontwaken
daaruit, den patiënt dwingt, te doen wat hem werd opgedragen.

Mijn proefpersonen hebben alle drie de hun gegeven instructie
zonder voorbehoud volkomen aanvaard. Zij hebben chinine-oplos-
sing geslikt tot hun mond van wrange bitterheid vertrok. Wonderolie

-ocr page 80-

werkten zij naar binnen, al gruwden zij van het walgelijk riekende
vet; en sodawater, met al het andere lekkers, tot hun maag dreigde
over te loopen.

Wat de introspectie betreft — met verschillend succes hebben
mijn drie proefpersonen de zware taak om tegelijk sujet en expe-
rimentator te zijn — want dat beteekent de toepassing der intro-
spectieve methode toch feitelijk, het bij zichzelf waarnemen van
wat er in de ziel omgaat — volbracht. Hun onderling nog al wijd
uiteenloopende psychologische ontwikkeling was daarbij natuurlijk
wel merkbaar.

16. De introspectie.

Nog altijd is de nu toch alweer oude controvers tusschen Wundt
en de Würzburgers actueel: introspectie (in wetenschappelijken zin)
niet mogelijk — introspectie wel mogelijk, zelfs onmisbaar, wanneer
het geldt het waarnemen van het psychisch gebeuren; introspectie
zelfs noodzakelijk voor de interpretatie der objectieve symptomen,
die men bij anderen waarneemt.

Daarom een enkel woord over de methode der introspectie,
waarvan ik door mijn proefpersonen gebruik liet maken, om te
trachten het „hoequot; der gevoelens tot klaarheid te brengen. Zou
het onmogelijk zijn, gelijk door sommigen beweerd wordt, het
gevoelsleven door middel van introspectie te bestudeeren, dan zou
daardoor het verkrijgen van gegevens, en mitsdien het bewerken
van dit proefschrift zelf ook onmogelijk zijn. Inderdaad wordt zelfs
deze mogelijkheid, dat gevoelens bij hun verschijnen, verloop en
verdwijnen zouden kunnen worden waargenomen, ontkend. En dat
niet alleen door anderen, maar ook door hen, die met mij een
bloot physiologische verklaring van het psychisch gebeuren als
verklaringsmethode ontoereikend achten en die evenals ik voor
het Zieleleven (omdat psychologie een autonome wetenschap is)
eigen object, eigen methode en eigen wetten aanvaarden.

Er zijn er dus, die niet alleen van het goed recht der introspectie,

\') Conf. Wundt [1233]: Essays, Die Aufgaben der experimentellen Psycho-
logie, S. 127-154.

Wundt [1240]: Selbstbeobachtung und innere Wahrnehmung. Et passim.

Hierbij doet het er niet toe, of de aanhangers dezer physiologische ver-
klaringswijze de psychische gebeurtenissen geheel doen opgaan in de eraan beant-
woordende physiologische, of alleen maar voor de wetmatige samenhang van het
toch wel als zelfstandig erkende psychische gebeuren naar physiologische verkla-
ringsgronden uitzien.

-ocr page 81-

maar zelfs van haar onmisbaarheid overtuigd zijn, en er mitsdien
op wijzen, dat er geen waarneming van anderen mogelijk is zonder
zelfwaarneming, deze dus altijd stilzwijgend verondersteld en aan-
gewend wordt, en die toch de mogelijkheid harer toepassing op
het gevoelsleven bestrijden.

Een enkel woord dus nog over het belang der introspectie, en
over de mogelijkheid harer toepassing op het gevoelsleven.

Wie in het zieleleven tracht door te dringen en daartoe anderen
gadeslaat, mag geen vreemdeling zijn in eigen zieleleven.

Zelfwaarneming en waarneming van anderen in haar onver-
brekelijke twee-eenheid zijn als \'t ware de eenige tweebaardige
sleutel, die tot de wetenschap van het zieleleven den toegang
kan ontsluiten.

De meest zorgvuldige waarneming, de rijkste overvloed van/
verschijnselen bij anderen waargenomen, zeggen den onderzoeker/
slechts iets, indien hij ze beschouwt in het licht van het doorj
introspectie gekende eigen zieleleven.

Dit geldt voor de waarneming in het algemeen, \'t geldt ook
voor het experimenteel psychologisch onderzoek. Toch is de
wijze, waarop de zelfwaarneming bij het psychologisch experiment
wordt toegepast een andere, dan de manier, waarop men zich
van haar in andere gevallen bedient. Immers de experimenteele
zelfwaarneming verwisselt het incidenteel waarnemen van het
eigen psychisch gebeuren door de herhaalde systematische waar-
neming van het eigen zieleleven, geleid door een experimentator,
onder bepaalde objectieve voorwaarden; terwijl de vraag, waar
\'t daarbij om te doen is, scherp gesteld wordt.

Instructie en beperking van de zelfwaarneming tot het binnen
een klein tijdsbestek gebeurde, zooals dit onder andere geschiedt
bij het reactie-experiment, komen de mogelijkheid der introspectie
ten goede.

Wel blijven de bezwaren geldig, die alle retrospectie als zoo-
danig aankleven, omdat introspectie eigenlijk retrospectie is: men
neemt wel waar, wat er zich in het zieleleven afspeelde, maar
men doet dit achterna, als het zich afgespeeld heeft. En dan met
al de tekortkomingen, wat betreft uitgebreidheid, gedetailleerdheid
en nauwkeurigheid, die aan iedere op herinnering gebaseerde
mededeeling eigen zijn.

Scholing en daardoor toename in geoefendheid, herhaling, en
daardoor eliminatie van het toevallig bijkomstige en accentuatie
van het wezenlijke kunnen, waar deze mogelijk zijn, op den duur
veel van deze bezwaren afdoen.

-ocr page 82-

De bezwaren verbonden aan het feit, dat de retrospectie een
indirecte methode is, aan haar subjectiviteit, worden dus erkend,
maar zoo goed mogelijk ondervangen. Men zou kunnen vragen,
of introspectie nu niet als retrospectieve introspectie, maar als
zelfwaarneming van het psychisch gebeuren, als ik het zoo noemen
mag, in statu nascendi, en dus op het oogenblik, dat dit in het
bewustzijn opkomt en aanwezig is, inderdaad niet mogelijk is.
In \'t algemeen wordt op deze vraag zelfs door die psychologen,
die zich wel bedienen van de retrospectieve introspectie, met
„neenquot; geantwoord. Wel achten deze haar mogelijk bij psycho-
physische proeven, waar het verschijnsel gerust gedurende zijn
aanwezigheid kan en moet worden waargenomen. Dus bijv. bij
proeven, waarbij het te doen is om klaarheids verschillen en ver-
schillen in kleur en nuances. Hierbij moeten dikwijls geleidelijk in
elkaar overgaande veranderingen worden geobserveerd.

Maar ook al zou men haar in \'t algemeen met „jaquot; kunnen
beantwoorden, dan nog zou de niet te temperen snelheid der
psychische processen, zou, de ongeweten uitgebreidheid dier ge-
lijktijdig zich immer-door voorthaastende processen met haar grillige
onregelmatige bewustheidsklaarte een reeks niet te voorkomen, noch
uit den weg te ruimen bezwaren opleveren. Hoewel ook dan de
experimenten in den vorm van een reactie-proces de meest gunstige
voorwaarden voor deze wijze van introspectie zouden bieden.

Naar het\'vrijwel eenparig oordeel is het groote bezwaar tegen
de introspectie, de retrospectieve introspectie dus, dit, dat de op-
komst en het verloop der bewustzijnsverschijnselen een belangrijke
verandering ondergaat door het feit, dat de zelfbeschouwer er zijn
opmerkzaamheid op richt. Ja, zelfs zou daardoor belet kunnen
worden, dat sommige bewustzijnsverschijnselen binnen den belichten
kring van het bewustzijn traden. En zeker zou dit gebeuren met
de gevoelens en de affecten.

Wat dit laatste betreft: de ervaringen bij dit experimenteel
psychologisch onderzoek opgedaan, de gegevens er door verkregen,
bewijzen, dat de bezwaren toch zeker niet overschat moeten worden.

Ook de introspectie is dus een indirecte methode, omdat zij eigenlijk retro-
spectie is; maar ook omdat zij slechts een middellijk door den prikkel in het leven
geroepen verschijnsel tot object heeft.

Conf. Th. Elsenhans, Selbstbeobachtung und Experiment in der Psychologie.
Freyburg. 1897, S. 25.

F. Roels, De psychologie van den wil. Nijmegen. 1916, blz. 26.
Külpe [604], Grundrisz der Psychologie. S. 267.
Fröbes [335], Lehrbuch der experimentellen Psychologie.

-ocr page 83-

Zou dit misschien ook hierdoor moeten worden verklaard, dat
door de aanvaarde instructie de opmerkzaamheid al vooraf uitziet
naar wat er komen gaat en hoe het komt? En daardoor de storende
invloed straks genoemd, vooral bij den geroutineerden proefper-
soon tot een minimum is gereduceerd?

17,nbsp;Het protocol en de opname ervan.

Nadat de schrijfstift op den Mareyschen tamboer, die met de
strottehoofd-pelotte in verbinding stond, \'t slikken en de naslik
had opgeschreven, en de trommel nog even doorgedraaid had tot
de curven weer vrijwel tot de normale teruggekeerd waren, be-
schouwde ik de enkele proefneming als afgeloopen.

Ik bracht alle loopende instrumenten tot rust; nam het verslag
der introspectie op.

Dit verslag bevatte dus, wat de proefpersoon onmiddellijk na
afloop van de proef, retrospectief bij zich zelf waarnam.

De protocollen werden zoo snel mogelijk, onmiddellijk ha iedere
proefneming, opgenomen, om daardoor te voorkomen, dat de
inaequaat-heid van de herinnering en het reëele gebeuren grooter
zou worden dan onvermijdelijk is. Ons herinneringsvermogen is
nu eenmaal beperkt naar omvang en nauwkeurigheid, en het reëel
beleefde verschilt daardoor naar quantiteit en qualiteit van het
herinnerde. De tekortkomingen van de herinnering zijn mee af-
hankelijk van de lengte van den tijd, die er ligt tusschen het ge-
beuren zelf en de herinnering er aan. Door de retrospectieve
introspectie onmiddellijk aan de proefneming te doen aansluiten
wordt hierin voorzien.

De levendigheid der herinnering trachtte ik te versterken door
de menigvuldige herhaling der proeven. De opzet voorkwam, dat
de proeven identiek verhepen.

Tijdens het protocolleeren stelde ik zoo weinig mogelijk vragen.
Ik was er op bedacht alle verwringing der gegevens door suggesties
van den kant van den experimentator te voorkomen.

Als ik al eens een vraag stelde, dan diende deze ter aanvulling
van het meegedeelde; informeerde ik naar de preciesere bedoeling
van een gebruikt woord.

18.nbsp;Het verloop van het psychisch gebeuren.

Onder 7 schetste ik den technischen opzet, onder 10 den gang
van zaken eener proefneming.

-ocr page 84-

Hier wil ik mededeelen, wat er zoo achtereenvolgens omging
in de psyche van den proefpersoon tijdens het experiment.

Het is overzichtelijker, dat psychisch gebeuren onder enkele
hoofdjes onder te brengen. Daartoe onderscheid ik:
ten 1ste

een uitgangstoestand: de toestand, waarin de proefpersoon ver-
keerde in de oogenblikken, die aan het experiment voorafgingen,
en die in het signaal „opgepastquot; als \'t ware zijn hoogtepunt had.
Deze werd afgebroken door het verschijnen van den prikkel.
Ten 2de

kunnen als een op zichzelf staande groep van verschijnselen en
processen beschouwd worden de gebeurtenissen in de ziel tijdens
het lezen van het kaartje; de overwegingen daaraan aansluitend,
en de motiveering van de keus tijdens het kiezen zelf.
In de 3de plaats

neem ik het zielegebeuren gedurende de begonnen realiseering
van de keus, het brengen van het glas aan de mond afzonderlijk.
Ten 4de

de psychische verschijnselen tijdens het proeven, gedurende den
tijd, dat de vloeistof nog niet was doorgeshkt, en die tijdens het
slikken zelf.

En ten 5de

vond het psychisch gebeuren zijn soms langgerekt einde in wat
de nawerking der smaakstoffen begeleidde.

Over elk dezer perioden laat ik nu een overzicht voor ieder der
3 proefpersonen volgen.

Proefpersoon A (voortaan aangeduid door pp A).

1. llitgangstoestand (voortaan aangeduid door uit 1).

In een zekere, gemeenlijk onbehagelijke spanning, die meermalen
door ppA gelocaliseerd werd boven de oogen, in \'t gelaat in
\'t algemeen, maar die ook, en dan gepaard aan een sterk onlust-
gevoel, werd geconstateerd in spierspanningen in aangezicht, schou-
ders en armspieren, zat ppA in afwachting van wat er met hem
ging gebeuren.

Ik wil nog even herhalen, hoe hij daar zat. Dit voor goed begrip van
wat er in zijn bewustzijn omging.

De proefpersoon zat in de armstoel vóór de glazen en den kaarten-
wisselaar. De pelotte was op zijn strottehoofd bevestigd. Zijn linkerhand
hield hij gereed tot grijpen. Zijn oogen waren gericht op de spleet van
den kaartenwisselaar; terwijl zijn gesupineerde rechterpols den sphygmo-
graaf droeg.

-ocr page 85-

Rechts ter zijde achter hem, van hem gescheiden door het scherm
schreven vier schrijvertjes rustig onafgebroken op het draaiende zwarte
vlak hun witte, deels rechte, deels grillige lijntjes. Rechts ter zijde tikte
de zwiepende chronograaf; flikkerde aan en uit een lampje in een weer-
stand. Nog meer naar rechts gonsde de klok. Daar zat ook de experi-
mentator.

Was dit de objectieve toestand, waarin een toevallige bezoeker van
het experimenteerlocaal den proefpersoon aangetroffen zou hebben — de
introspectie gaf den subjectieven toestand weer, beginnende met dien,
waarin pp
A in uit 1 verkeerde.

Dit was dan allereerst die toestand van spanning hierboven reeds
genoemd.

Dat gevoel van spanning werd soms nog wat vermeerderd door
het feit, dat de proefpersoon zijn hand tot grijpen gereed hield.
Een ander maal werd de druk van den band, die de pelotte op
het strottehoofd bevestigd hield, rondom de hals als even knellend
gevoeld en gaf dit een gevoel van onlust. Een zelfde „unheimischquot;
gevoel ging er uit van het geheele milieu, waarin de proefpersoon
tijdens het experimenteeren ingespannen zat; althans in den aan-
vang der eerste zittingen.

Tal van zuiver intellectueele overwegingen doorkruisten het
brein van den proefpersoon.

\'t Opgepast, uit den mond van den proefleider accentueerde
gemeenlijk nog even de aandacht en het gevoel van spanning.

Dadelijk daarop werd het kaartje zichtbaar, en werd ook de
spanning, al was \'t maar voor een oogenblik, gebroken.

Voor de overige series was de uitgangstoestand vrijwel gelijk
aan dien in de Iste serie. Bij het begin van iedere nieuwe serie
was het gevoel van spanning wat sterker, om in het verloop der
proefnemingen weer wat af te nemen.

2. Stadium van lezen en overwegen (voortaan aangeduid
door
ov 2).

Reeds het verschijnen van het kaartje met opschrift, nog niet
\'t lezen dus, ging vaak gepaard met een gevoel van ontspanning,
van vedichting, een gevoel, dat een enkel maal in de gezichts-
musculatuur gelocaliseerd werd. Toch verdween de spanning ook
meermalen niet; zelfs niet nadat het kaartje reeds gelezen was.

Na \'t verschijnen van het kaartje trad meestal een gevoels-
schommeling in, die zich soms langzaam ontwikkelde, maar die
den pp ook dadelijk geheel te pakken kon hebben, en die hem
soms deed lachen. Dan weer trad een verwondering op, die zich
intellectueel openbaarde, en ook wel in musculaire reacties; en
die kon klimmen tot een lichte verwarring; zelfs tot schrik, die den
pp geheel van streek bracht en musculaire reacties in hals en arm

3

-ocr page 86-

opriep, zooaat het hoofd werd afgewend en de arm teruggetrokken.
Of wel er ontstond een leegte in het bewustzijn, die als zeer on-
aangenaam werd gevoeld en vaak verdere inhibities veroorzaakte,
bijv. den adem deed inhouden.

Positieve smaakstoffen deden een sterke ontspanning optreden,
die zich niet alleen over het voorhoofd uitstrekte maar over het
geheele gelaat, \'n Negatieve smaakstof, op \'t kaartje vermeld, deed
dat in \'t geheel niet, of in mindere mate, of versterkte juist de
spanning.

Riepen overwegingen, gewekt door het lezen van \'t kaartje nu
eens dadelijk vage smaakvoorstellingen, met een even bewustworden
van lust- of onlustgevoelens op, dan weer deed de pp pogingen
een smaakvoorstelling te krijgen in de hoop deze zóó door den
gewekten lust of onlust te kunnen waardeeren.

De overweging van de waarde van de smaakstof ging gepaard
met een vergelijking, een taxatie in verhouding tot de reeds ge-
noten smaakstoffen, en diegene, die van de reeks nog in reserve
waren. Deze taxatie, die al naar mate de stof in haar verhouding
tot de andere, waarmee ze vergeleken werd, als aangenamer werd
getaxeerd of onaangenamer, ging met lust, respectievelijk onlust
gepaard.

Soms kwam de smaakvoorstelhng en het waarde-oordeel zonder
eenig lust- -of onlustgevoel; en was het, zelfs bij de sterk negatieve
stoffen, een louter direct localizeeren onder de negatieve stoffen.
Ook wel ontstond na het aanvankelijk gevoelenslooze waarde-
oordeel later toch weer door contrastvoorstelling en door verge-
lijkende waardeering een lustgevoel.

\'t Complex van overwegingen was nu eens meer, dan weer
minder uitgebreid; nu eens van een sterk lustgevoel, dan weer
van een sterk onlustgevoel voorzien; soms versterkte het den
negatieven gevoelstoon, die er reeds was, dan weer deed het den
lust in intensiteit toenemen, sloeg de onlust om in lust, of ver-
anderde de lust in onlustgevoelens.

Of \'t kon gebeuren, dat de oplossing zonder affect werd aan-
gekeken, terwijl de gewekte herinnering, als complex, door lust of
onlust begeleid was. Onder invloed van een positieve stof werd
alles gemakkelijker, soms zonder bepaalde lustbeleving; evenzoo
werd onder invloed van een negatieve alles moeilijker.

Wat volgen zou werd, louter intellectueel, bewust vóórzien. Nu
en dan was er een tendentie bij de voorstelling te blijven hangen.
Ook wel werd er slechts een deel van \'t proces opgemerkt, niet
\'t organische, maar \'t intellectueele.

-ocr page 87-

Bij de Ilde en volgende series verliep dit gedeelte van het 2de
stadium vrijwel net zoo. Een enkel maal, bijv. als pp A op
\'t kaartje las, dat hij moest kiezen tusschen chin—sod, tusschen
een chininesulfaatoplossing en een sodaoplossing werd de beklem-
ming heel sterk en nam deze toe tot radeloosheid.

Doordat nu op het kaartje twee smaakstoffen vermeld stonden,
waartusschen moest worden gekozen, hechtten de overwegingen,
de herinneringen, de gewekte gevoelens zich na elkaar of afwisse-
lend nu eens aan den eenen, dan weer aan den anderen naam.

Op het einde der series werden nu en dan zelfs onaangename
smaakstoffen als chin en keuk zonder eenige onlust aanvaard. Er
wordt dan kennis van genomen, dat één dezer negatieve smaak-
stoffen, dezer onaangename gedronken zal moeten worden — meer
niet. Alleen eenige spanningsgewaarwordingen bleven.

Bij de Iste serie werd aan de overwegingen een eind gemaakt
door het besluit om te drinken.

In de overige series spitsten de overwegingen zich toe tot een
motiveering, die den pp ten slotte bracht tot de keus van een der
beide glazen.

Vaak volgde het besluit om te drinken in de Iste serie, zonder dat
de pp kon zeggen, hoe dit gerijpt was; en nam hij het glas zonder
duidelijk motief op; dronk hij het onmiddellijk in één teug leeg.

Onder invloed van de lustgevoelens bij aangename stoffen, deed
de begeerte het glas uit te drinken, soms wat sneller toegrijpen,
\'t Kwam voor, dat een smaakstof, die dadelijk absoluut gewaar-
deerd werd, zonder eenig bewust lustgevoel, door haar relatieve
waardeering tegenover een nog nawerkende, hoogst onaangename,
toch met gretigheid werd gekozen.

De onderlinge waardeering stond bij \'t dringen naar een keus
in de Ilde tot IVde serie het meest op den voorgrond. De over-
gang bij \'t waarnemen van het kaartje van den \'t eerstgelezen
naam tot den anderen werd op allerlei wijze door overwegingen,
herinneringen, gevoelens begeleid. Gevoelens van onlust, van
onbehagelijkheid, aarzeling, beklemming, schroom, vrees, hoop,
nieuwsgierigheid, opluchting, lustgevoelens, zij alle welden op naar
aanleiding van de beide namen die elk voor zich, en in hun ver-
houding tot elkaar, gewaardeerd werden. De oogen van den pp
gingen gemeenlijk meerdere keeren heen en weer van den eenen
naam naar den anderen, terwijl in de hand, die tot grijpen gereed
lagen, tegenstrijdige innervaties optraden.

Hier wil ik inlasschen de opmerking dat pp A gewoonlijk eerst
den naam op de linkerhelft van het kaartje las, en daarna pas

-ocr page 88-

den naam op de rechterhelft; zóó deed ook pp C; terwijl pp B
het eerst den naam op de rechterhelft las.

Vaak was de motiveering, die ten slotte leidde tot de keuze,
een bloot uiterlijke: „ik moet er een einde aan makenquot;, „ik neem
er maar eenquot;; en dan zonder begeleidende gevoelens. Meestal
was het toch wel een innerlijke: de eene smaakstof werd aange-
namer geoordeeld dan de andere. De absolute waardeering der
smaakstoffen loste zich dan op in de relatieve, en haar dooreen-
menging bepaalde in de meeste gevallen de keus.

Vooral waar het gold te kiezen tusschen twee smaakstoffen,
die in de waardeschaal dicht bij elkaar lagen, wier onderlinge
plaats niet heel zeker was, maar door een oogenblikkelijke relatieve
waardeering telkens opnieuw moest worden vastgesteld, was de
strijd der motieven langdurig, en traden er meermalen gemengde
gevoelens op.

3. Stadium van realiseering der keuzei het brengen van
het glas aan den mond
(voortaan aangeduid door: real 3).

In de eerste serie werd het glas genomen en onmiddellijk aan
den mond gebracht en leeggedronken; vooral wanneer dit onge-
motiveerd geschiedde. Onder den invloed van den lust verliep het
opnemen van het glas en het brengen tot aan den mond Hcht en
gemakkelijk, geschiedde het met een zekere opgewektheid, alsof
de lust als een katalysator het proces bespoedigde. Bij de onaan-
gename smaakstoffen was er echter ook na \'t grijpen van het glas
een tendentie, om bij de negatieve voorstellingen te blijven hangen.
Dan moest de pp zich zelf dwingen om de realisatie van zijn
keus door te zetten.

Meermalen nam de spanning, die tijdens de keuze was ontstaan,
of nog van daarvoor was aangebleven, na het grijpen van het
glas nog toe; een spanning, die dan gepaard ging met onlustge-
voelens, en die zich uitte in het inhouden van de ademhaling; die
contracties wekte in de borstspieren, terwijl ze ook intellectueel
als spanning werd waargenomen.

Twijfel aan de betrouwbaarheid van de overeenstemming tusschen
de smaakstof op \'t kaartje vermeld, en die in het glas aanwezig,
kon plotseling na \'t grijpen van \'t glas alle lustgevoel wegnemen,
zonder dat er daarom onlust voor in de plaats kwam.

Soms bleven de tendenties naar realiseering van de keus en de
inhibities, die haar tegenwerkten, met elkaar strijden, begeleid door
sterk aansprekende onlustgevoelens.

Bij de Ilde tot IVde serie werd dit stadium hierdoor vaak geken-
merkt, dat de pp, nadat hij het glas reeds had opgenomen, nog

-ocr page 89-

weer op zijn keus wilde terugkomen; dan trad onzekerheid bij
hem op. of de keus toch wel goed was geweest; tegenstrijdige
innervaties gingen naar de hand uit om \'t glas weer neer te zetten,
en \'t toch naar den mond te brengen. Zoo werd meermalen de
aanvankelijk koele houding tegenover de smaakstof beinvloed en
ging deze in onlust over.

Overigens verliep ook hier weer \'t zielsgebeuren als in de
Iste serie: nu eens lustgevoelens, vlugge reactie, en snel willen
realiseeren van de keuze, een vlot gedachtenverloop met intellec-
tueele bevrediging, met motorische lustuitingen tot lachen toe; dan
weer onlustgevoelens, remmingen, inhibities, die beletten de keus
te realiseeren, een ongeordend gedachtenverloop, beklemming. Op
\'t oogenblik, waarop de vloeistof aan den mond werd gebracht,
accentueerden zich de gevoelens, die heerschten.

4, Stadium van proeven en doorslikken (voortaan aangeduid
door
proev 4).

Over alle series gold voor \'t eerste gedeelte van dit stadium:
\'t proeven, dat zelfs onaangename smaakstoffen, op \'t oogenblik van
in den mond nemen, meestal nog al mee vielen.

\'t Onaangename was voor pp A intrinsiek verbonden aan de
smaakstof, het onaangename zat aan de smaakstof vast, vormde
daar een deel van, zooals \'t bittere aan de chinine-oplossing, \'t zoete
aan de suikeroplossing, \'t Was niet een subjectief bewust worden,
maar een projecteeren naar buiten op de smaakstof.

Nu en dan kon deze lust, hoewel \'t proeven van de smaakstof
tot lust wekte, zich toch niet doorzetten, omdat er zooveel van
onlust voorziene herinneringen mee verbonden waren, zoodat de
lust als \'t ware door \'t van onlust voorziene complex werd opgeslorpt.

Kreeg de pp een andere smaakstof, dan hij gedacht had en op
\'t kaartje vermeld had gestaan, dan kon de onlust een meer intel-
lectueele tint krijgen: een gevoel van wrevel, van zelfverwijt, zich
zóó beet te hebben laten nemen. Van onlust wilde pp A dan niet
spreken; deze beschouwde dit meer als organische reacties, een
opbruisingsgevoel; \'t gevoel van spiercontracties. Toch was dit
volgens pp A zeer beslist negatief gekleurd.

Meerdere malen verliepen de proeven zonder eenig affect, vooral
wanneer \'t proeven verder op in de series gold.

In \'t tweede gedeelte van dit stadium nam op \'t oogenblik van
slikken in alle series de lust en de onlust in intensiteit toe. \'t Lust-
gevoel kon bij \'t doorslikken toenemen, tot \'t zich ontlaadde in een
motorische reactie, in een lach; terwijl ook achter in den mond,
even voor \'t doorslikken, de onaangename smaakgewaarwording in

-ocr page 90-

al haar onlust door en door werd geproefd. Ja, bij \'t proeven en
slikken volgden lust- en onlustgevoelens geheel de intensiteit der
smaakgewaarwordingen. Deze. beschreven als \'t ware een curve
parallel aan die der smaakgewaarwordingen; evenwijdig aan de
smaaktoppen liggen de lusttoppen der curve.

Soms deed de spanning, waarin de smaakstof geproefd en vlug
doorgesHkt werd, niets proeven, hoewel de smaakstof tot de meest
onaangename behoorde.

Onlusten en lust, \'t onaangename en \'t aangename van de smaak-
gewaarwording kunnen bij \'t drinken van een stof intrinsiék vast-
zitten evenals \'t zilte aan de zoutoplossing; bij \'t slikken bemerkte
de pp dan niets van een apart-affectief gebeuren.

Nu en dan kwam \'t tot meer organische gevoelens, die zich in
motorische uitingen ontlastten; de musculaire reacties waren dan
\'t essentiëele, lust- en onlustgevoelens traden dan niet op.

\'t Proeven en doorslikken kon een intellectueele bevrediging
wekken; waarmee geen lust, noch iets affectiefs verbonden was.
Wel kon \'t proeven en doorshkken een complex van herinneringen
opwekken, waaraan een lustgevoel vastzat.

De onlust kon gecompliceerd worden, zoodat pp A niet meer
sprak van een onlustgevoel, maar van een gevoel van afkeer.

Yan belang bleek de instelling op de door het kaartje ver-
melde en dus verwachte smaakstof. Daardoor werd wel eens op
\'t oogenblik van proeven en bij \'t shkken niet eens bemerkt, dat
een andere smaakstof was gegeven. Kwam de pp door den nasmaak
YecvolgonB tot de ontdekkingt dat hij was beetgenomen, dan wekte
dit bij pp A meer intellectueele gevoelens, zoo dat van zelfverwijt.
Pp A onderscheidde \'t intrinsieke onlustgevoel door zoo\'n verras-
sende smaakstof opgewekt van den onlust van \'t zelfverwijt als
qualitatief verschillend. .

\'t Verstandelijk bezien van den onlust deed er in berusten, waar-
door dit gevoel het karakter van onlust verloor, tot op eenmaal
de onlust er toch weer wel was.

Vooral de IJlde serie wekte zóó sterke onlustgevoelens, dat de
pp ten laatste tegen de instructie in handelde, en, om de verwachte
sterke onlustgevoelens te ontgaan, niet het verplichte glas nam,
maar dat dér beide andere, waarin hij dan een zeer aangename
smaakstof vermoedde. Alle onlust verdween door deze patholo-
gische reactie; de inhibities waren weg, ook de tegenstrijdige
innervaties — toch kwam geen lustgevoel.

5. Stadium van navirerking (voortaan aangeduid door naw 5).

Wat de Iste serie betreft: de lust- en onlustgevoelens bleven

-ocr page 91-

wisselend lang na. Soms bleef een herinnering met lustkarakter
nog lang achter; dan weer bleef er een intellectueele bevrediging
over, al kon de pp niet aangeven, waarin deze bestond.

Meermalen werd eerst na \'t slikken, en dan soms eerst vrij lang
er na, bemerkt, dat een aangename smaakstof genoten was inplaats
van de verwachte onaangename. De pp trachtte dan soms nog
achterna iets van den lekkeren smaak te genieten. Vooral de onlust-
gevoelens, door eenige der onaangename smaakistoffen opgewekt
bleven lang na be.staan: de aanblijvende smaakgewaarwording
onderhield die onlustgevoelens. Een enkel maal bleef naast den
onlust tegelijkertijd een gevoel van zelfverwijt, een gevoel van
opbruising; bleven ook de musculaire reacties.

Vooral bij de Illde serie was de nawerking sterk, daar in deze
serie, na dat het eerste glas zijn volle werking had gedaan, nog
een tweede glas moest worden gedronken met een smaakstof van
sterker concentratie. Juist in deze serie gebeurde het meermalen,
dat de onlust zoo groot werd, dat de pp van de instructie afweek
en een ander glas nam dan het aangegevene.

Over het geheel nam de pp geen duidelijke toename van den
lust waar. Werd een onaangename smaakstof verwacht en be-
merkte de pp na het slikken, dat deze door een aangename was
vervangen, dan werd de geheele instelhng van het bewustzijn een
andere. Er was iets afgesloten; \'t gaf een gevoel van opluchting.

Tegenover het tweede glas traden, wanneer het eerste een
onaangename smaakstof bevatte, allerlei innerlijke overwegingen
op, die verwarring veroorzankten, nlkrlci innervatie-stoornisscn,
groote onlust, een soort angst, die volgens pp A veel intellectu-
eeler was, dan de angst hem uit anderen hoofde bekend. Het
tweede glas werd dan ook wel met vrees tegemoet gezien. Naast
den onlust, door het eerste glas gewekt, wanneer dat een onaan-
gename smaakstof bevatte, trad een, dan nieuwe, onlust op, die
zijn eigen toon had. Toch kan de angst en verwarring zéér groot
zijn, zonder dat onlustgevoelens sterk aanspreken. De gedachten
kunnen ook zoo geheel in de war zijn door den onaangenamen
smaak van \'t eerste glas, dat het verplichte glas zonder dat daar
opzet bij in \'t spel was, niet werd genomen.

Ongeveer op dezelfde wijze verliep het psychisch gebeuren bij
de beide andere proefpersonen B en C. Minder psychologisch
ontwikkeld, minder geschoold in de zelfwaarneming, droegen hun
intro-specties daar natuurlijk de aanduidingen van.

-ocr page 92-

Proefpersoon B,

PpB nam (uit 1) op het einde van een zitting zoo tegen de
7de proef een zekere oppressie waar, die hij localiseerde in zijn
maag, in zijn geheele onderlijf: een oppressiegevoel, dat affectief
negatief was. In ov 2 wordt bij het verschijnen van den prikkel
dat oppressiegevoel geaccentueerd.

Bij pp B wekt het lezen van den prikkel meer intellectueele
overwegingen; zelfs onaangename smaakstoffen roepen daardoor
nu en dan bij \'t lezen en overwegen lustgevoelens opj.

Orgaangevoelens spreken bij dezen pp zeer sterk aan. Soms
duurt het eenigen tijd aleer de prikkel doordringt tot het bewustzijn.
Meermalen wisselden de gevoelens tijdens één enkele proefneming
heel sterk, zoodat de pp zelfs sprak van een diphasische golf in
de lijn der gevoelens.

De pp kreeg vrij regelmatig bij de waardeering der smaakstoffen
tegenover elkaar in de Ilde serie gevoelens, die hij tegenover een
aangename smaakstof aldus beschreef: „\'t Is een gevoel, zoodat
je de peripherie vergeet, zoodat je heelemaal in je zelf zit, alsof
je alleen ben, alsof je een oogenbhk niet meer materieel benquot;.
Deze gevoelens traden speciaal op tegenover de positieve smaakstof.
Volgde daarop de lezing van de negatieve smaakstof, dan kreeg
de pp weer mimische musculaire contracties, kreeg hij, zooals hij
\'t uitdrukte, weer contact met de buitenwereld, en was \'t gevoel weg.

Een positieve toestand in den pp was bij dezen op enkele uit-
zonderingen na altijd precies dezelfde. De pp kon \'t niet beschrijven :
een oogenblik had hij de gedachte: „\'t is alsof je oogen opengaan,
en deze naar buiten willen komen; dit is je laatste periphere ge-
dachte: \'t is alsof je grenzen even worden uitgezet en er daarna
niet meer zijnquot;. Las hij vervolgens een onaangename smaakstof
op \'t kaartje, „dan word je weer met je voeten op de aarde gezetquot;.

Ook in dit gedeelte van het stadium ov 2 traden heel sterk
orgaangevoelens op. Positieve gevoelens worden meermalen cere-
braal gelocaliseerd. „\'t Is net, alsof mijn kop zoo helder wordt,
dat ik er door heen kan zien. Alles is helder, alsof alles verruimd
werd.quot; De pp spreekt over een soort opbollen van het verhemelte,
„gepaard gaande met een analoog gevoel in de maagstreek.quot; Dit
alles bij \'t lezen van een aangenamen smaakstof. Bij een onaan-
gename kreeg hij zijn geheele maag op zijn kop; een soort oppressie,
een gevoel te zullen braken, een misselijk gevoel. Bij een andere,
ook weer onaangename, smaakstof: „een sterke oppressie, \'n soort
opduwen van de maag naar de pharynxquot;. Meermalen bleek in de

-ocr page 93-

eerste bijeenkomsten bij dezen pp de instructie nog niet voldoende
latent te werken, telkens weer, als hij met opzet probeerde, wat
in hem omging te bestudeeren, verdween dit, verdwenen ook de
gevoelens.

In het stadium proef 4 werd ook weer veel aandacht ge-
schonken aan de gezwollenheid, die de pp bij positieve smaak-
stoffen in de mondholte waarnam.

Bij \'t proeven van een aangename smaakstof: ,/t Is, alsof je
heelemaal lichter wordt in je hoofd en heele wezen. Is de slok
voorbij, dan zinkt \'t weer en kom je weer terug in je oude doen,
\'t Lichte is dubbel lichter, helderder. Nu zit je massief neer, dan
is het, alsof je lichter wordt, wat betreft je gewicht.quot;

Vooral \'t naar binnen glijden van de smaakstoffen, \'t sUkken,
wordt door dezen pp gevolgd en gelocahseerd. De onlustgevoelens
krijgen haar maximum op het oogenblik van doorslikken.

Ook nu weer gaat de lijn der lust- en onlustgevoelens vrijwel
evenwijdig aan die der smaakgewaarwordingen, hoewel hier, omdat
de pp naast de smaakgewaarwording ook gevoelens van frischheid,
van koelheid, van gezwollenheid onderscheidt en ook deze locaH-
seert op bepaalde gedeelten van de tong, de gewaarwordingen
bij \'t proeven en doorshkken zeer gecompliceerd worden.

In de Illde serie schatte pp B den graad van aangenaam zijn
van het tweede glas in verhouding tot het eerste — de tweede
oplossing werd door mij steeds tweemaal zoo sterk als de eerste
gemaakt; de pp wist dit niet —; een enkel maal vond pp B het
tweede glas tweemaal zoo aangenaam als het eerste, maar dit was
uitzondering ; allerlei bijkomstige factoren werkten mee bij \'t ver-
wekken van de lustgevoelens; zoo vond pp B een sterkere limonade-
oplossing heel veel aangenamer, o. a. ook omdat de oplossing
mucineuzer was.

In deze proevenserie was, waarschijnlijk door de grootere hoe-
veelheid vocht, die de pp te slikken kreeg, het gevoel van oppressie
in de maagstreek, zelfs bij aangename smaakstoffen, heel sterk.
Het kwam tot sterke contracties in de maagstreek, in de buik-
musculatuur. Ook deze pp weigerde een enkel maal het tweede
glas, wanneer dit „een onaangename smaakstof bevattequot;.

Wat het stadium naw 5 betreft, kwamen de gegevens door
dezen pp verstrekt vrijwel overeen met die van pp A.

Proefpersoon C.

Wat ppC bij zichzelf waarneemt, komt overeen met wat de
beide andere pp meedeelden; en geeft hier dus geen aanleiding tot

-ocr page 94-

veel bijzondere opmerkingen. Ook bij dezen pp stonden somatische
orgaangevoelens, nu en dan grof motorische reacties, op den voor-
grond.

Reeds tijdens de Iste series kwam het voor, dat deze pp van
wege de gewekte onlustgevoelens weigerde een glas leeg te drin-
ken en de in den mond genomen smaakstof weer terugspuwde.
\'t Gevoel van spanning klom bij \'t verschijnen van den prikkel
een enkel maal tot verbijstering, zoodat de pp vergat, dat de
rechterarm was vastgebonden en dezen wegtrok.

Eigenaardig bij dezen pp was zijn instelling, ook zijn somatische
instelling tegenover wat hij meende, hoopte of vreesde te slikken
te zullen krijgen. Vandaar zijn telkens weer terugkeerend gevoel
van bevrediging, voldoening, of juist van onbevredigd zijn, van
onvoldaanheid, naar gelang zijn previsies al dan niet vervuld
werden. Ja, nu en dan kwam \'t tot een gevoel van onbevredigd-
heid, dat omsloeg in een gevoel van walging. Vandaar, dat \'t plot-
selinge proeven van een andere smaakstof, dan door \'t kaartje was
aangegeven, en dus verwacht werd, een sterk verrassende werking
uitoefende, die tot uiting kwam in sterke onlustgevoelens, in een
verlies van de gecoördineerdheid der bewegingen: \'t kwam tot
verslikken; en in sterke motorische reacties: diepe ademhalingen,
toeknijpen van de oogen, ballen van de vuisten.

Ook het doorslikken ging gepaard en werd onmiddellijk gevolgd
door sterk, soms zelfs heftig aansprekende orgaangevoelens, die hem
in de Illde serie meer dan éénmaal \'t tweede glas deden weigeren.

Niet altijd bleef de nasmaak van een negatieve smaakstof bij
pp C onaangenaam. Zelfs de bittere nasmaak van chininesulfaat-
oplossing kon hem een zeer tevreden gemoedsstemming geven, alleen
al door \'t feit, dat de smaakstof de verwachtingen, die deze had
opgewekt en die pp C er aan had verbonden, ten volle bevredigde.

Dit over de wijze, waarop in algemeene trekken de proefpersonen
het verloop der in hen door de smaakstoffen gewekte psychische
processen beschreven.

19. Eenige voorbeelden van tijdens het verloop der proefnemingen
geschreven lijnen (in den Atlas opgenomen), inet de er bij
behoorende introspectie-protocollen (hieronder vermeld).

Van het materiaal, dat ik door mijn proefnemingen verkreeg
volgen nu enkele stellen lijnen en de daarbij behoorende introspecties.

-ocr page 95-

De lijnen werden met zorg, — de tijdlijn kwam er \'t minst goed
af — door middel van zwart calceerpapier overgedrukt. Dit was
noodzakelijk, daar uit het wirwar van lijnen op geen andere wijze,
die lijnen, die ik wilde doen afbeelden, afgezonderd en overzich-
telijk voor oogen gesteld konden worden.

Ik nam als voorbeelden niet de slechtste stellen lijnen — veel
polscurven, ook meerdere der andere lijnen, waren onvoldoende
duidelijk geschreven, of vertoonden andere fouten, die ze onbruik-
baar maakten —, toch zijn \'t specimina, voor de hand genomen
uit het overblijvende uitgebreide materiaal.

Stel lijnen, proef 3 (Zie Atlas, bladz. 94).

Protocol der introspectie, proef 3.
Pp A. 12 i. fosco. 6 Febr. 1917.

Glas gezien; wist wat er komen zou. Zou het lekkerder zijn
dan vorige keer ?

Aangenaam verrast, zonder iets affectiefs: geen lustmoment er
in; \'n soort intellectueele bevrediging.

De chronoskoop van Hipp liep van 7085 tot 7502.

Ter toelichting van de lijnen het volgende:

Overgedrukt werden de lijn „opname glasquot;, in \'t vervolg „glasquot;
genoemd, de „polslijnquot; hierna „polsquot;, de ..tijdlijn Vs secondenquot;
hierna „tijdquot;, en de „strottehoofdsbewegingquot; voor \'t vervolg „slikquot;
genoemd. De lijnen werden in haar geheele verloop, voorzoover
dit op het beroete papier stond opgeteekend. overgenomen.

Daarna werden de volgende lijnen aangebracht. Loodrecht op
de lijn ..opname glasquot; werd een verticale a getrokken door het
punt a. dat het oogenbhk aangeeft, waarop het glas van het
statief werd opgenomen. Een tweede verticale
b door het punt
b, dat de sli]j:beweging noteert, juister, dat het oogenbhk in de
slikbeweging aanduidt, waarop het strottehoofd na zijn maximaal
opwaarts-voorwaartsche beweging „terugveertquot;.

Nog werden lijnen c (en d) loodrecht op de lijn „opname glasquot;
getrokken door het uitgangspunt van „polslijnquot; c (en strottehoofds-
beweging
d) ter berekening van den afstand, waarop de synchrone
punten uit elkaar liggen.

Vervolgens werd uitgeteld, waar (e) in de tijdlijn — d. w. z.
hoeveel vijfde seconden vóór de opname van het glas — evenwijdig
aan de verticale door a een tweede verticale e moest worden

-ocr page 96-

getrokken; een verticale dus door het punt, dat het verschijnen
van den prikkel in den kaartenwisselaar aangaf. Het tijdsverschil
e—a geeft dus den kiestijd (zie daarvoor bladz. 24) aan, het tijds-
verschil a tot
b den daadtijd (zie daarvoor bladz. 24).

Ten laatste werd evenwijdig aan de lijn „opname glasquot; om het
niveauverschil in de verschillende gedeelten van de polslijn duide-
lijker te doen uitkomen een horizontale, een nullijn (O lijn) getrokken.

Boven de lijn „opname glasquot; werden de verschillende perioden,
waarin de proef uiteenviel aangegeven: „uit 1quot;, „ov 2quot;, „real 3-j-
proev 4quot;, „naw 5quot;.

De beide pijltjes naar links vóór ov 2 en naar rechts achter
real 3 -f- proev 4, moeten aanduiden, dat het reactieproces Hgt
tusschen de lijnen e en
b, en dat zoowel het stadium dat vooraf-
gaat: uit 1, als het stadium dat volgt: naw 5 niet zoo scherp te
begrenzen zijn als ov 2 en real 3 -f-,proev 4.

Op deze zelfde wijze werden alle stellen lijnen behandeld.

Stel lijnen, proef 5 (Zie Atlas blz. 94).
Protocol der introspectie, proef 5.

PpA, I 2 k, wond, 6 Febr. 1917.nbsp;8561—7970.

Zat te denken: nu moest er eens wonderolie komen. Spanning was er
niet. Toen de kaart kwam en ik het las, had ik \'n sterk onlustgevoel,
maar \'t stond niet alleen, daar zat een complex aan vast. Ik voorzag in
dat oogenblik alles, wat er moest gebeuren: \'t opnemen van het glas,
\'t brengen naar je mond, \'t zien van de vieze substantie. Ik voorzag de
moeilijkheid van besluiten; ik voorzag, dat ik het in m\'n mond zou houden,
niet zou besluiten \'t uit te drinken.

\'t Was \'n spheer van bewustzijn, daaraan zat \'t onlustgevoel vast. Ik
had \'tland. Dat alles zat er bij. Die spheer gaf de intensiteit aan mijn
onlustgevoel.

Allerlei intensiteiten, bijv. die der gedachte, dat ik het in mijn mond
moest nemen en doorslikken.

Naar mate het complex, dat weinig vol bewust was,» meer bewust
werd, werd mijn onlustgevoel sterker, \'t Was een zeker parallellisme;
naar mate \'teen sterker werd, werd ook het andere sterker.

Bepaalde sensaties traden op bij het onlustgevoel: ik heb mijn wenk-
brauwen gefronsd; ook bepaalde sensaties gelocaliseerd in m\'n beenen,
en rug: zich schrapzetten; de spraakreactie van „verdommequot;, \'t Was
alsof je er eens recht voor moest gaan zitten. Dit werd niet uitgevoerd.
Onbewust; wegens den pols.

Ik kan niet zeggen: hoe; maar ik heb toen een besluit genomen. Ik
heb \'tglas genomen en \'t achterovergezet. Ik heb zoowat niks geproefd.
Ik was zoo verwonderd, dat ik alles vergeten heb, wat er zich aan
vast knoopte, \'t Viel nogal mee.

-ocr page 97-

Stel lijnen, proef 13 (Zie Atlas blz. 95).
Protocol der introspectie, proef 13.

PpA, I2g, sod, 9 Febr. 1917.nbsp;5270—4845.

Geen of weinig gewaarwording van spanning.

Kaart gelezen. Onmiddellijk een waardeoordeel, dat \'t slecht is. Toch
zonder \'t minste affectief karakter. Eén oogenblik van aarzeling.

Genomen, gedronken; zonder angst of vrees; zoo weinig slecht, geen
affectief element. Ook \'t drinken zelf zonder eenig affect.

Stel lijnen, proef 15 (Zie Atlas blz. 95).

Protocol der introspectie, proef 15.

PpA, I2i, fos, 9 Febr. 1917.nbsp;9211—8883.

Onmiddellijk bewust: een aangename, \'t Gebeurt zonder oordeel. Te
ziet het den prikkel onmiddellijk aan.

Glas genomen; gedronken; geen enkel affectief „Erlebnisquot;.
De stof zelf is aangenaam, lust-betoond. \'t Aangename zit er aan
vast, zooals elke andere eigenschap.

Stel lijnen, proef 17 (Zie Atlas blz. 96).
Protocol der introspectie, proef 17.

PpA, I2k, wond, 9 Febr. 1917.nbsp;10048-9604.

Beslist geen ontspanning waargenomen, en onmiddellijk bij \'t verschij-
nen van de kaart rekenschap gegeven van \'t negatieve van de stof.
Geen affecten traden op; maar ik werd door de stof in de war gebracht.\'
Er ontstond een complete leegte in het bewustzijn, \'t Duurde een heeleii
Ujd. Ik wist een oogenblik niet wat te doen; was mijn hoofd kwijt.
Eerst moest ik me te binnen brengen, dat ik het uit moest drinken: geen
apart onlust „Erlebnisquot;.

De geheele toestand was onlust^betoond. De remming, de leegte van
het bewustzijn heb ik ondervonden als abnormaal; en dit was onlust-
betoond. Alleen toen ik het glas opgenomen had om te drinken, ben
ik begonnen met langzaam te drinken. Toen heb ik gedacht, zoon stof
moet je vlug uitdrinken.

De smaak was intrinsiek onaangenaam.

Stel lijnen, proef 18 (Zie Atlas blz. 96).

Protocol der introspectie, proef 18.

PpA 121, cur, 9 Febr. 1917.nbsp;412—48.

Ook weer spanning, enz. vooraf.

Toen ik curacao gelezen had, was ik me onmiddellijk bewust: een zeer
positieve stof. Tegelijkertijd was ik me bewust (Intellectueel) van al
t lekkers, dat er aan vast zat.

Ik gaf me intellectueel rekenschap, dat \'tzoo lekker was, zoo lekker
rook, zoon gevoel van warmte gaf. Dit alles intellectueel gekleurd. Naar
mate dat zich die intellectueele elementen ontwikkelden nam het lust-
gevoel in intensiteit toe.

Ik heb zonder aarzeling \'t glas opgenomen en aan den mond gebracht,
loen ik het bij mijn mond had, heb ik gedacht: hij kon mij wel eens
wat anders geven, \'t Lustgevoel leek me toen werkelijk verdwenen. Ik

-ocr page 98-

kon niet zeggen, dat er onlust voor in de plaats is getreden. Even
daarna was de stof dichter bij mijn mond; heb ik ze geroken.
Gedronken; de stof was intrinsiek aangenaam.

Stel lijnen, proef 84 (Zie Atlas blz. 97).

Protocol der introspectie, proef 84.

PpA, II Ie, kaartje chin-suik, 10 Febr. 1917.nbsp;9460—8275.

gegeven suik-chin,
\'t Geheele experiment verliep op de manier, alsof \'t nu zoo zou zijn,
als \'ter stond. Chin gelezen; direct rekenschap gegeven van negatieve
waarde. Suik gelezen, gepasseerd, \'n Aarzeling: welk glas te nemen. Ik
heb \'t niet van den aard van de stof laten afhangen, ik heb \'t rechter
genomen.

Gedronken; gedacht: hij gaat op dezelfde manier door.
Niets affectiefs; heel anders dan daarnet. Ik proefde het intrinsiek
onaangename van chin.

Stel lijnen, proef 91 (Zie Atlas blz. 97).

Protocol der introspectie, proef 91.

PpA, II21, kaartje: chin-keuk, 12 Febr. 1917.nbsp;9478—9265.

gegeven: chin-cur.
Chin gelezen; van afgekeerd met angst, \'t Andere alternatief tegemoet
gezien. Angst bestond hierin, in gedachte: \'tis te hopen, dat\'t andere heel
wat beter is; in inhouding van den adem; in spanning in de musculatuur
van \'t voorhoofd. Reacties in de geheele bovenste helft van \'t lichaam
traden op, hoofdzakelijk in de borst. Er zat beslist iets onaangenaams
aan vast — kan dat gelegen zijn in intellectueele inhouden, of in reacties?
\'t Is niet te zeggen. Ik geloof, dat \'t meer het intellectueele is: ik hoop,
dat \'tandere toch maar beter is; dat andere moet beter zijn, anders is
\'teen beroerd geval, \'t Is onlust-betoond; heel iets anders dan nieuws-
gierigheid. Onmiddellijk na keuk gelezen te hebben, bevond ik, dat
\'tberoerd was. De geheele proef: „verroest!quot; Ik heb ook weer rem-
mingen gehad in \'t bewustzijn, innervaties in de hand. \'t Was remming,
geen angst, daarvoor was de geheele psychische toestand anders; meer
een besluit zich goed te houden. Toen weer gedacht: keuk is toch de
minst slechte van de twee.
Nam keuk, gedronken.

Kan niet zeggen, of \'tnu zoo intrinsiek onaangenaam was.
[N.B. De pp heeft cur gedronken; vindt dit anders zeer onaangenaam;
de pp heeft nageslikt; scheen te genieten].

Stel lijnen, proef 105 (Zie Atlas blz. 98).

Protocol der introspectie, proef 105.

Pp A, II 5 b, sam-keuk, 24 Febr. 1917.nbsp;5753—5016.

\'tEerst keuk gelezen; direct met angst van afgewend. Angst bestond
in gedachte: ik hoop, dat \'t andere niet zoo negatief is. In tweede plaats
in herinneringen, gelijktijdig gegeven aan vroegere experimenten, waarin
ik keuk gelezen had. \'n Heel complex van herinneringen, gecompliceerd,
die niets deden dan „anklingenquot;. Dit als \'t meer intellectueele gedeelte.
Bovendien zekere gewaarwordingen van spanning, gelocaliseerd boven
de oogen in voorhoofd; ook in hals en schouders; \'n inhouden van

-ocr page 99-

de ademhaling. In de oogen zelf een zekere druk; ik had haast tot het
andere alternatief over te gaan. Er was onlust, die zat uitsluitend vast
aan die herinneringen.

\'t Angstgevoel als zoodanig was geen louter angstgevoel; hoop, dat
het andere beter zou zijn. De angst op zichzelf was niet onaangenaam,
\'t Was nog meer een gevoel van nieuwsgierigheid, maar veel ster-
ker affectief betoond, niet onaangenaam gekleurd. Toen ik sam gele-
zen heb, trad duidelijk een ontspanning in de musculatuur in. Ik ben
er bijna zeker van dat et een diepe ademhaling gevolgd is, een uitstooten
van den adem. De intellectueele inhouden tot op dat oogenblik in de
fovea van het bewustzijn, waren in een oogopslag verdwenen, \'t Was
een soort opluchting, ook intellectueel \'t gevoel van ontspanning, iets
positiefs, iets als „jaquot;, \'t was weinig gedefinieerd.

Dadelijk glas genomen en gedronken. Er van geprofiteerd. Intrinsiek
aangenaam. Een oogenblik na \'t slikken \'t meest aangenaam, \'t Was
als \'t ware een curve met toppen.

Stel lijnen, proef 130 (Zie Atlas blz. 98).
Protocol der introspectie, proef 130.

PgA, III 3 c, lim-suik, 27 Febr. 1917.nbsp;3852—3015.

Lim gelezen, suik gelezen. Lim moet ik hebben. Lim gekozen. Gedacht
aan de flauwe smaak van de eerste oplossing. Gedronken. Af.

Stel lijnen, proef 133 (Zie Atlas blz. 99).
Protocol der introspectie, proef 133.

PpA, III 3 f, sod-lim, verwisseld, 27 Febr. 1917.nbsp;5572—4767.

Sod gelezen zonder iets affectiefs. Die moet ik niet hebben. Lim,
die moet ik hebben. Gedronken. Direct geproefd, dat \'t geen lim was.
Wel direct aan sod gedacht. Terwijl ik eerste glas dronk plotseling aan
tweede gedacht: als dit soda is, dan is het volgende geconcentreerd en
erg smerig. Herinneringen aan \'t drinken van soda gisteren traden op.
Op dat oogenblik waren mijn gedachten al in de war. Zou ik het
tweede glas nemen of niet? Zou er in \'tandere glas limonade zitten?
Alles door elkaar. Innervaties in hand. Tegenstrijdige innervaties. Ik
geloof ook gewaarwordingen van spanning gehad te hebben, gelocali-
seerd in \'t voorhoofd. Dat alles, dat geheele complex was onlust-betoond.
\'tWas niet alleen onlust, ook een soort angst, \'t Duurde nog voort,
toen ik \'teerste glas allang uitgedronken had.

Ik heb er een einde aan gemaakt door te besluiten het andere glas
maar niet te nemen. Ik heb mijn hand naar lim uitgestrekt, was zoo
dom de flauwe oplossing te nemen. Nam vervolgens de sterke. Er
gebeurde niets meer.

Stel lijnen, proef 140 (Zie Adas blz. 99).
Protocol der introspectie, proef HO.

PpA. III 5 a, lim-sam, 28 Febr. 1917.nbsp;9217—8452.

Niets affectiefs. Eerst lim gelezen; \' t eenige. dat toen opkwam: in
elk geval zal \'t niet onaangenaam worden. Daarna sam gelezen, \'n Heel
klein oogenblik geaarzeld, wat te kiezen.
Sam gekozen en intrinsiek aangenaam gevonden.

-ocr page 100-

Stel lijnen, proef 207 (Zie Atlas blz. 100).
Protocol der introspectie, proef 207.

PpB, I4h, wond, 28 Febr. 1917.nbsp;5034—4565.

Op aanslag weer even oppressie.

Dan bij verschijnen van wond onlustgevoel, \'t Bestaat uit soort
gevoel, alsof er binnen in mij een kern was, die samengetrokken
werd, inwendig. Dan zet ik dit van mij af. Denk er bij, \'t kon nog
wel anders zijn. Geen herinnering van smaak.

Als ik \'t glas aan mond zet, zie ik de olie aankomen. Herinner mij
van heele slikken min of meer vet idee, maar een klein beetje, dat al
begint op voortong en langzamerhand aanzwelt; niet zoo sterk als
gisteren, \'tis een negatief affect, maar niet zoo erg.
In mond blijft over de combinatie chin-cur-wond.

Stel lijnen, proef 209 (Zie Atlas blz. 100).
Protocol der introspectie, proef 209.

PpB, I4j, fos, 28 Febr. 1917.nbsp;6029—5580.

Begin vroolijk, rustig.

Bij verschijnen fos accentueert zich \'t gevoel van blijheid, \'t Wantrou-
wen is verdwenen.

De eerste indruk van fos is zoet op begin van tong, dan frisch,
daarna domineert de cacaosmaak.

Stel lijnen, proef 247 (Zie Atlas blz. 101).
Protocol der introspectie, proef 247.

PpB, 131, cur, 15 Maart 1917.nbsp;(Mislukt).

Sterke verheugenis bij \'t verschijnen. Ik wist dat \'t komen moest.
Bij \'t drinken proef ik alleen zoet en vet. \'t Echte curacau-zijn dringt
zelfs bij tweede slik niet tot mij door.

De bittere gewaarwording blijft nog na van de chin. De bittere
smaak overheerscht \'t aangename van de cur. Peripheer is \'t aangenaam.

Stel lijnen, proef 261 (Zie Atlas blz. 101).
Protocol der introspectie, proef 261.

Pp B, II Ib, sam-suik, 5 Maart 1917.nbsp;4031-3154.

\'t Begin is neutraal.

Suik is iets positief betoond; meer omdat \'t me niet tegenviel, dan
wel omdat \'t lekker was. Bij sam steeg \'t affect, daalde daarop sterk.
Toen ik sam zag staan, wilde ik het spontaan grijpen. Toch herinnerde
ik me de onaangename smaak van sam. Ik koos suik.
Greep suik. \'t Negatieve van sam verdween.

Bij \'t drinken was \'t affect even boven de nullijn. Beginnend bij
temperatuursgevoel, langzamerhand stijgend, middenop weer temperatuurs-
gevoel. \'t Zoete proefde ik achter op tong. Daar ligt de top van het
lustgevoel; daarna snel dalend.

Stel lijnen, proef 265 (Zie Atlas blz. 102).

Protocol der introspectie, proef 265.

Pp B, II 1 f, kaartje chin-sod, gegeven sam-chin, 5 Maart 1917. 8632—7001

-ocr page 101-

Las eerst sod. Kreeg twee gewaarwordingen: één in \'t cerebrum, ook
affectief; en één in maagstreek, beide negatief. In \'t cerebrum de minst
onaangename. Toen las ik chin. Dat speelde zich heelemaal af in mijn
cerebrum. Dat viel me nog meer tegen. Ik wilde in negatieve stemming
chin kiezen; ik vind bitter niet onaangenaam. Toen werd het affect
positief. Ik wist niet meer, wat ik moest doen; begon te lachen. Koos
eindelijk soda.

Ik verwachtte, dat het affect zou dalen. Verwachtte sod.
\'t Was zonder smaak op het begin van de tong. Toen sloeg \'t affect
plotseling om, toen ik sam proefde. Dat speelde zich af in mijn hoofd.
Beneden mijn nek geen affect.

Stel lijnen, proef 297 (Zie Atlas blz. 102).

Protocol der introspectie, proef 297.

Pp B, IlIIb, sam-suik, 27 Maart 1917.nbsp;10416—9373.

\'t Zelfde onrustgevoel met een verloop als de vorige keer. Van sam
niets anders dan de periphere gewaarwording. De tweede oplossing
lijkt mij veel meer dan tweemaal sterker, de aangename smaak ook meer
dan tweemaal aangenamer.

Stel lijnen, proef 327 (Zie Atlas blz. 103).
Protocol der introspectie, proef 327.

PpB, III3h, keuk-sod, 26 April 1917.nbsp;8001-6694.

Niets bijzonders, tot op het oogenblik van smaak. Dan oppressie in
maagstreek. Onaangename zoutsmaak.

Oppressie blijft ook in tusschenpoozen tusschen eerste en tweede
drinken.

De oppressie blijft gelijk. De smaak-intensiteit is wel tweemaal grooter.
Stel lijnen, proef 376 (Zie Atlas blz. 103).
Protocol der introspectie, proef 376.

PpC, I 1 i, fos. 7 Maart 1917.nbsp;5218—4143.

Gedacht: hij kon me voor den gek houden. Ik zal toch wel fos
krijgen. Zeer geïnteresseerd, zeer in spanning. De hand wilde dadelijk
toegrijpen.

Toen ik \'tplaatje zag. dacht ik. daar heb je \'tal, ik heb gelijk. Ik
dacht aan chocolade-smaak; aan vierkante fleschjes, waaruitje \'s avonds
op de kroeg fosco drinkt.

Toen ik ze proefde, gedacht: ze is sterk aangemaakt, \'tis iets erg
zoets, niet flauw. Toen ik het binnen had een gevoel van verzadiging,
als of je iets erg zoets naar binnen geslikt hebt.
Achteraf, chocolade-smaak houdend: \'tis prettig.

Stel lijnen, proef 378 (Zie Atlas blz. 104).
Protocol der introspectie, proef 378.

PpC, I 1 k, kaartje cur, gegeven wond, 7 Maart 1917. 6717—5910.

Gedacht: ik krijg er nog twee. Eén er van is wond. Ik zit in span-
ning, wat te krijgen.

Ik zie cur. Maar straks krijg ik wond.

-ocr page 102-

Neem glas op. Denk: erin met den borrel.

Je voelt in hand en gespannen zijn van mond: \'tglijdt niet; \'tkomt
niet. Je kijkt in het glas en ziet een dikke massa aanslobberen. En
denkt: hij houdt me voor den gek. \'tIs vreeselijk grappig. Je denkt:
neen niet inslikken. Je maag komt in opstand.

Je hek \'tin je mond. Je spuwt \'tuit; denkt: anders word ik misselijk.

De smaak is walgelijk vet.

\'t Grappige overheerscht. Je denkt aan W. C.

Stel lijnen, proef 441 (Zie Atlas blz. 104).

Protocol der introspectie, proef 441.

PpC, II1 b, kaartje sam-suik, gegeven chin-chin, 19 Maart 1917. 7432—6090.
Wederom gespannen.

Bij verschijnen van plaatje eerste neiging te grijpen naar suik. Ik had
lust den zoeten smaak te krijgen; speciaal in mijn speekselklieren, heele-
maal achter in mond. Bij \'t uitstrekken van mijn hand, was \'t alsof ik
toch maar sam moest nemen. Doordat dan \'t zelfde affect (als in de vorige
proef) bleef.

Als \'t in mijn mond komt, is het eerste affect onaangenaam, bitter, voor
in den mond; dadelijk \'t idee \'t is chin. Door de verrassing verhinderd
te slikken, zoodat ik me verslikte. Hierbij dichtknijpen van de oogen
en wrange trekkingen in de kaken.

Over \'t geheel zeer onaangenaam, speciaal door de verrassing.

Stel lijnen, proef 444 (Zie Atlas blz. 105).
Protocol der introspectie, proef 444.

PpC, III Ie, suik-chin, 19 Maart 1917.nbsp;2713—608.

Altijd gespannen.

Verbazing bij \'tzien van chin. Onaangename herinneringen van
\'t bittere.

Verlichting bij \'tzien van suik. Geen aarzeling.

Toch viel \'t affect tegen. Ik had bevrediging gehoopt bij de aanraking
van suik. Toen \'t vlak voor in mijn mond was, was\'t te latiw, niet
bevredigend. Maar bij \'t verder glijden werd de prikkel van \'t bittere
weer wat opgeheven. Niet als zooeven iets aromatisch er bij. Zuiver
een kwestie van de tong bij \'t zoet.

Stel lijnen, proef 478 (Zie Atlas blz. 105).

Protocol der introspectie, proef 478.

PpC, III Ic, suik-lim, 18 April 1917.nbsp;4672-3564.

Bittere smaak in den mond.
Verlang naar frissche lim.

De eerste slok is slap-zuur, voldoet niet, is niet aangenaam, te slap.
De tweede slok neemt een moment \'t bittere weg. Een zoete prikkeling,
\'t Intens proeven is aangenaam.

Doch \'t affect duurt heel kort. \'t Bittere komt weer terug.

%

Stel lijnen, proef 484 (Zie Atlas blz. 106).
Protocol der introspectie, proef 484.

PpC, III 2 i, lim-keuk, verwisseld, 18 April 1917.nbsp;8592—6428.

-ocr page 103-

Koos lim, en verlangde naar de frischheid. Miste de kleur. Even trad
aarzeling op.

Bij \'t proeven van zout een huivering; ik had al genoeg zout geproefd.
De eerste slok was tamelijk laf. Wekte even \'n braakneiging op, was
weer weg.

\'tTweede glas gaf een snijdend gevoel in de keel; een overstelpend
gevoel in de keel; gaf oververzadiging, \'t Wekte een braakneiging op,
\'twas zeer onaangenaam.

Stel lijnen, proef 497 (Zie Atlas blz. 106).

Protocol der introspectie, proef 497.

PpC, III4 j, sod-keuk (de zwakkere oplossing in \'t achterste glas) 17
April 1917.nbsp;4410—3001.

Sod wekt braakneiging. Keuk is minder erg.

De eerste slok op tong is sterk zout; maar geeft een sterken vollen
prikkel, is daarom niet onaangenaam. Immers \'t geeft veel speeksel, en
veroorzaakt met eenige voldoening slikken.

Ik ben bang voor nog zouter, maar bij den eersten slok proef ik al
\'t laffe. Dit eerste zout wekt braakneiging, \'t Is net zeewater, \'t Voldoet
niet. \'t Smaakt vies.

20. Nog enkele protocollen van introspecties.

Daar het in dit proefschrift in hoofdzaak ging om psychologi-
sche gegevens over de gevoels-elementen wil ik nog enkele
protocollen van introspecties volledig laten volgen, \'t Materiaal
was zoo omvangrijk, dat ik moest afzien van mijn oorspronkelijk
plan alles te publiceeren. Ik moest daardoor helaas \'t zelfde als
alle andere onderzoekers op dit terrein doen. iets. wat ik toch
feitelijk een principieele fout vind van onderzoekingen als deze: het
materiaal onvolledig wereldkundig maken. Door slechts gedeeltelijk
het materiaal openbaar te maken, is de gerechtvaardigdheid der
conclusies nimmer ten volle na te gaan.

Introspectie protocol, proef 1,

PpA, I2g, sod. 6 Febr. 1917.nbsp;Kiestijd (6709 — 6272) 0.437 sec.

Daadtijd (24xVd) 4,8 sec.
Vóór het experiment spanning. Mezelf afgevraagd, wat zou \'t zijn.
Spanning gelocaliseerd in voorhoofd, boven de oogen.

Toen \'t kaartje verschenen was, en ik sod had gelezen, trad \'n heel
licht onlust-affect op. \'tWas zuivere onlust, geen teleurstelling of zoo;
ik had niet het ^ land. dat een negatieve in plaats van een positieve
verschenen was. \'t was louter onlust. Ook niet intellectueel, maar zuivere
onlust. Er was een tendentie om te persevereeren.

Ik heb mij de werkelijkheid moeten bijbrengen door de boel uit te
drinken; mezelf krachtig moeten determineeren, om den onlust te over-
winnen. Toen ik het spul aan mijn mond had gezet, en \'t vóór in mijn
mond was, viel \'t nogal mee. Geen affect, \'t verliep louter intellectueel.
Tijdens het doorslikken, achter in den mond, weet ik niet. of er een

-ocr page 104-

affect bij was: \'tgaf een leelijke smaakgewaarwording. Ik heb\'t door en
door geproefd. Ik weet niet, of er \'n affect aan vast zat.

Bij fijnere analyse is niet te zeggen, of ik wel degelijk onlust heb
gehad. Vreemd, \'t was net alsof aan de smaakgewaarwording iets on-
aangenaams vastzat, onlust, \'t Onlustgevoel is een qualiteit van de
smaakgewaarwording zelf, net als \'t ziltige, niet een aparte sensatie van
onaangenaam, van onlust.

\'t Bleef nog na.

Protocol, proef 2.

PpA, I2h, sam, 6 Febr. 1917. Kiestijd (7085 — 6709) 0,376 sec.

Daadtijd (18 X Vö) 3,6 sec.

Vóór het experiment weer spanningsgevoel, gelocaliseerd in het voor-
hoofd, boven de oogen, minder dan den vorigen keer. Ik verwachtte
stellig \'n positieve.

Toen de kaart verscheen en ik gelezen had, was \'t meest merkwaardige
de ontspanning, die volgde. Ik maakte er uit op, dat de spanning niet
alleen boven de oogen en \'tvoorhoofd zat. In het geheele gezicht dui-
delijk ontspanning, in de wang. \'t Ging gepaard met een positief getint
affect. Ik weet niet, of dat een lustgevoel was. Denkelijk niet. \'t Was
verbonden met de gedachte: ik heb toch gelijk gehad, \'t Lustgevoel had
zijn oorsprong niet in \'n positieve stof, maar in de verwezenlijking van
vermoedens. Zoo iets ongeveer, \'t Stond niet alleen, \'t was een lustgevoel
met intellectueelen inhoud versmolten.

Ik heb de stof gedronken zonder aarzeling. Ik heb \'t ook niet vlug
willen doen. Tijdens drinken persisteerde, óf \'t eerste lustgevoel, óf \'n
ander. Er was iets helders in \'t bewustzijn, \'t Drinken zelf gaf geen
lustgevoel.

Protocol, proef 4.

PpA, I2j, ems, 6 Febr. 1917.nbsp;Kiestijd (7970- 7502)0,468 sec.

Daadtijd \' (18 X Vö^ 3,6 sec.

Ik had vrij groote zekerheid, dat \'n negatieve zou komen. Er was geen
spanning. Toch is er iets geweest.

Ik constateerde na \'t verschijnen van het kaartje een gevoel van ver-
lichting, ontspanning van de aangezichtsmusculatuur, toch niet zoo markant
als den voor-voorgaanden keer (proef 2). Vervolgens had ik de simpele
idee: \'t is toch niet zoo beroerd als soda en, als ik wel onderscheiden heb, is
aan de hand van dat idee een heel licht lustgevoel opgetreden, \'t Lezen
gaf verder niets dan de idee, de vergelijking met soda.

Toen ik het in mijn mond had: „\'tis beroerdquot;.

Ik heb \'tvrij gauw ingeslikt. Van alles door elkaar ging er mee ge-
paard. \'t Meest trad op den voorgrond \'t gevoel van wrevel, dat ik me
had laten beetnemen; een gevoel van zelfverwijt: „stommerik, hoe heb je
zoo iets kunnen doenquot;, \'t Was zoo sterk, dat ik gevloekt heb „verdomme
nog toequot;, \'t Veroorzaakte contracties.

Een zuiver onlustgevoel heb ik niet duidelijk gehad. De wrevel met
zelfverwijt was het meest sprekend.

\'t Was hoogst onaangenaam. Dit gevoel zit vast als de kwaliteit ziltig
aan de oplossing, \'t Is niet een eigenlijk onlustgevoel. Net zoo als de
geur aan de sigaar zit. \'t Is \'n attribuut, dat de oplossing niet bezit, maar
\'t is een objectivatie van de subjectieve bevindingen. Zoo zat \'t onaan-
gename er aan vast.

-ocr page 105-

De smaak is zilt: intrinsiek onaangenaam; niet iets aparts. Zit \'tvast
aan de smaakgewaarwording, net als \'t zilte ? \'t Zit er aan vast.
Ik beleef niet iets bijzonders,
\'t Duurt een heelen tijd.

De wrevel bleef. Ik had \'tplan het niet meer te willen drinken. .
Protocol, proef 14.

PpA. I2h, sam, 9 Febr. 1917.nbsp;Kiestijd (8883 — 8567) 0,316 sec.

Daadtijd (20 X Vs) 4. sec.
Gewaarwording van spanning er voor.
Ontspanning er na over geheele gezichtsmusculatüur.
Kaart gelezen; verscheen onmiddellijk als aangenaam, zonder dat van
oordeel sprake was. Onmiddellijk aangenaam. Daarna had ik idee: deze
is aangenaam, de vorige was onaangenaam; contrast gemaakt. Op
\'t oogenblik, dat ik dat dacht, had ik de voorstelling van wat volgen
moest, al bewust min of meer affectief gekleurd: lust-betoond. \'t Be-
wustzijn van wat volgen moest was louter intellectueel, zonder zin-
tuigelijke voorstellingen. De lustbetoning was niet sterk.

Ik heb \'tgenomen. Alles was zoo licht en gemakkelijk! Ik heb \'tmet
opgewektheid gedronken, \'t Lustgevoel persisteerde, \'t Bleef tegenwoordig
onder \'t drinken. Daarnaast een intellectueele bevrediging, dat alle prae-
visies bevredigd waren.

Onder \'t drinken was \'t lustgevoel misschien wat sterker dan te voren,
\'t Was althans niet verminderd, \'t Is eerst na de reactie uitgeklonken.
Na de reactie een intellectueele bevrediging, \'t Was niet te zeggen,
waarin deze bestond.

Protocol, proef 16.

PpA, I2j, ems, 9 Febr. 1917.nbsp;Kiestijd (9604-9211) 0,393 sec.

Daadtijd (23 X Vc) 4,6 sec.

Spanning.

Geen ontspanning. Onmiddellijk bij \'t verschijnen geeft het woord aan-
leiding tot een geheele macht herinneringen, niet alleen met betrekking
tot ems, maar tot allerlei negatieve stoffen, \'tComplex was onlust-betoond
en had een zoo sterken negatieven gevoelstoon, dat \'t complex gepaard
ging met afweerbewegingen: ik heb \'t hoofd afgedraaid. Onwillekeurig is
toen gekomen de voorsteUing, elementair, van \'t zilte van de oplossing,
\'t Leek me, alsof \'t onlustkarakter aan de hand van die voorstellingen
nog sterker is geworden. Er was een tendentie om bij deze voorstel-
lingen te blijven hangen. Ik heb me moeite gegeven om te reageeren,
om \'t glas op te nemen.

Ik heb de stof gedronken. Ze was vooral in de laatste phase zeer
onlust-betoond, ook weer intrinsiek.

\'t Eerste onlustgevoel, (dat aan \'t complex vastzat), was sterker, dan
de onlust met de smaak gepaard. Een oogenblik er na was de onlust er
nog; nog altijd afweerbewegingen.

Toch waren het twee soorten onlust; ze waren verschillend, die van
het complex en die van de gewaarwording. Wat intensiteit betreft,
waren ze te vergelijken, niet wat qualiteit betreft, \'t Eerste was meer
onlust, dan \'t tweede.

Protocol, proef 20.

Pp A, 13 b, kaartje cog, 9 Febr.nbsp;1917. Kiestijd (9765 - 9384) 0,381 sec.

gegeven cit,nbsp;Daadtijd (29 X ^/ö) 5,8 sec.
Weinig gevoel van spanning.

-ocr page 106-

Weer verwondering, toen ik de kaart las; minder dan den vorigen keer:
geen musculaire reacties, meer intellectueel. Een idee in vragenden vorm;
geeft ie \'t nu een tweeden keer weer. \'t Organische heb ik niet opgemerkt.
Ik heb direct de hand naar voren gebracht om \'t glas op te nemen. Er
was beslist iets affectiefs in \'t bewustzijn; ik kan niet zeggen in welken
vorm; alles ging veel gemakkelijker, ging veel lichter. Of \'t een affectief
phaenomeen was, dat \'t lichter gaan veroorzaakte, of omgekeerd? \'t Was
geen bewust bepaald affectief phaenomenon. (Post factum lijkt \'tme,
alsof alles gemakkelijker ging.) Terwijl ik mijn hand uitstak, de gedachte:
\'t kon wel eens iets slechts zijn.

Met groote voorzichtigheid glas genomen en aan den mond gebracht.
Ik kan met zekerheid zeggen, dat toen beslist affectief een verandering
intrad: de helderheid, lichtheid was er niet meer. Ik weet niets te zeggen
over het affect, dat er wel was. \'t Vroegere affect was er zeker niet
meer. Toen ik de zaak aan den mond bracht, dacht ik \'teerste oogen-
blik, dat ik wonderolie te slikken kreeg; met een duidelijk bewuste
herinnering aan gisteren: onlust-betoond. De gewaarwording was weer
intrinsiek onlust betoond. De herinneringen konden niet anders dan
onlust-betoond zijn; de onlust zat er aan vast, \'tbehoorde zoo (evenals
2x2 = 4 is). Men zou zich verwonderen, als \'t niet zoo was.

Ik slikte; dacht aan zwavelzuur.

Wat er affectief verder gebeurd is, weet ik niet te zeggen. Of
\'t complex persisteerde ?

Protocol, proef 32.

PpA, I5b, chin, 7 Febr. 1917. Kiestijd (4541 — 3975) 0,566 sec.

Daadtijd (25 X V5)nbsp;5 sec.

Vóór \'t experiment gevoel van spanning in voorhoofd en boven
oogen. Al heel vroeg had ik mij ingesteld zonder iets bepaalds te ver-
wachten. \'t Gevoel van spanning was onlust-gekleurd.

De kaart verscheen; chin gelezen. In aansluiting aan lezing van woord
geen specifiek „Erlebnisquot;\'; wel bestendiging van gevoel van spanning.
Geen ontspanning. Of \'t ook niet in de musculatuur geschied is, weet
ik niet. De onlust bleef bestaan, is geaccentueerd. Weer een herinne-
ringen-complex aan vorig drinken van chin. Ik weet niet, of \'t parallel
is gegaan met \'t bewuster worden van dit complex, dat \'t gevoel van
onlust zich accentueerde. De onlust en \'t complex hadden me nogal te
pakken. Ik moest me bewust maken, wat mij te doen stond: dat ik
moest drinken. Zonder minste aarzeling heb ik gedronken. Gedacht, tijdens
het drinken: \'tvalt nogal mee. Toen ik begon te slikken, heb ik de
oplossing in al zijn afschuwelijkheid geproefd. Ik kan niet zeggen, dat
ik naast de bittere gewaarwording een bijzonder affectief „Erlebnisquot; be-
leefde. \'t Is zoo, alsof \'t onaangename even vast aan de smaakgewaar-
wording zit als de bitterheid. Ik geloof niet, dat de onlust verschilt van
de gewaarwording, geen apart ,.Erlebnisquot;.

\'n Ander affectief element trad naar voren, dat hierin bestond: een
gevoel van teleurstelling, \'t Meest karakteristiek was een intellectueel
gedeelte van zelfverwijt: „hoe kun je zoo stom geweest zijn, over zoo\'n
stof zoo oppervlakkig te oordeelen.quot; \'t Had iets organisch, \'t Was, als
een gevoel van opkoken bij komende drift. Vanwaar dat opkomend
bruisend gevoel, weet ik niet. Zat \'t in de borst ? In de rompmuscula-
tuur ? Bestond \'t uit contracties ? \'t Was een opbruisend gevoel naast
zelfverwijt; \'n organische factor naast een intellectueele. \'t Heeft zeer lang

-ocr page 107-

gepersisteerd. Daaraan zat \'t woord „verdommequot; vast. Ook musculaire
reacties waren aan het zelfverwijt en \'t gevoel van opbruisen verbonden.
Ook de onlust aan de smaakgewaarwording verbonden persisteerde,
\'t Drinken was dus tamelijk affectief getint.

Protocol, proef 48.

PpA, I 7 e, kaartje: ems, 16 Febr. 1917. Kiestijd (2101 — 1056) 0,445 sec.

gegeven chin,nbsp;Daadtijd (42 X Vö) 8,4 sec.

Wel een oordeel gevormd, dat \'t slecht was. Toch niet voldoende
rekenschap gegeven: hoe slecht \'t was. Die preciseering pas gekomen
aan de hand van herinneringen, deels voorstellingen, deels van intellec-
tueelen aard. \'t Herinneringscomplex was onlust-betoond, \'t Is weer niet
te zeggen of ze zelf onlust betoond waren, of dat ze aanleiding gaven
tot \'t ontstaan van \'n onlust-„Erlebnisquot;. Naar mate \'t complex zich ont-
wikkelde nam ook de onlust toe. \'t Was zoo frappant, dat ik dat op
\'t zelfde oogenblik heb waargenomen, toen \'t aangegroeid was.

Toen de herinnering na een oogenblik uitgewerkt was, weer dat
leegtegevoel in \'t bewustzijn, \'n Innervatiegevoel, \'n belemmeringsgevoel.
Verschillende gedachten, die wel wilden komen, maar niet kwamen. Op
zichzelf ook weer onaangenaam, onlust-betoond.

Hoewel er dus onlust in \'t complex van herinneringen en ook bij
\'t gevoel van inhibitie was, leken de twee gevoelens toch qualitatief
verschillend. Ze maken een geheel anderen indruk, \'t Is een fijne nuance,
\'t Was net, alsof het tweede onlustgevoel meer betrekking had op \'t ik.
\'t Ik was er meer mee gemoeid.
Toen een besluit genomen: ik moest \'t toch drinken.
Glas genomen en aan mond gezet. Terwijl ik het aan den mond zette,
toch gedacht: er kon wel eens iets anders inzitten. Weer \'n verwarrings-
gevoel. Duidelijke reacties in handen, armen, \'n Tendentie om \'t weer neer
te zetten. Gedacht: wat zou \'t dan wel zijn; wat zou \'t kunnen zijn.
Weer specifiek gevoel van verwarring, inhibitie, onlust-betoond,
\'t Leek me weer qualitatief anders dan nummer twee.
Ik heb doorgedronken. Toen ik chin geproefd had, zeer sterke intrin-
siek onaangename smaakgewaarwording van chin.

Gedacht aan gevolgen van drinken: den lang nablijvenden smaak,
\'t Gevolg is geweest: (angst mag ik het niet noemen, toch zal ik het
maar zoo noemen) de angst om \'t door te slikken.

De gevolgen van \'t doorslikken waren: de herinneringen aan vroegere
gevallen. Of dat onlust-betoond was, is niet te zeggen. De onlust der
smaakgewaarwording zelf bleef. De onlust is sterk aangegroeid, toen ik
slikte.

Ze duurde lang na.

Protocol, proef 54.

PpA. I 8k, Hm, 19 Febr. 1917. Kiestijd (3488 — 2901) 0,587 sec.

Daadtijd (26 X Vö) 5,2 sec.
Onmiddellijk, bij lezen lim, tamelijk duidelijke gezichtsvoorstelling van
dat edele vocht in glas. Weer ontspanningen, overgegaan in \'n soort
lachje. De lach was niets anders dan de ontspanning van de musculatuur
na den positieven prikkel, \'t Gebeurde heel geleidelijk, \'t Was lust-betoond.
Wat betreft \'t verband tusschen \'t lustgevoel en de verandering in de
musculatuur: zeker kon ik zeggen, \'t lustgevoel khmt en bereikt een
hoogtepunt parallel aan de spanning.

-ocr page 108-

Naast de musculaire verschijnselen traden er intellectueele op: \'n waarde-
oordeel; ik heb \'t zoonet gedronken, \'twas aangenaam. Dit was secun-
dair. \'t Waren louter begeleidende verschijnselen, \'t Ëssentieele waren de
musculaire verschijnselen.

Ik heb \'t glas gauw genomen, gedronken, \'t Was weer intrinsiek aan-
genaam. Gedurende het drinken zelf, had ik geen affectief „Erlebnisquot;.

Protocol, proef 67.

PpA, 111, cog, 21 Febr. 1917.nbsp;Kiestijd (9650 — 9278) 0,372 sec

Daadtijd (22 X Vs) 4,4 sec.

Onmiddellijk bij lezen ontspanning. Speciaal gedacht aan warmte; die
dat edele vocht teweeg brengt; en geprobeerd daar een voorstelling
van te hebben, \'tis niet gelukt. Hoe zich een lustgevoel ontwikkeld
heeft, weet ik niet. \'t Was niet alleenstaande, \'t Zat vast aan de gedachte
van warmte; misschien ook aan de poging om een voorsteUing te
hebben.

Daarna direct glas genomen. En voor ik \'tnog aan de lippen bracht
reukgewaarwording gehad van cognac. Daarna ook de smaakgewaar-
wording. Speciaal \'t prikkelende in de keel. Ook dit was van lust
vergezeld. Óf \'t een en \'t zelfde lustgevoel is geweest, waarbij die ge-
dachte en die poging zijn opgetreden, of dat \'t alleen bij de laatste is
geweest, weet ik niet: Alleenlijk: \'t laatste lustgevoel was sterker.

Gedronken. Ik heb bij \'t drinken intrinsieke lust gehad, die al begon,
toen ik het nog maar in de mond had. Daarnaast bleef het eerste ust-
gevoel voortbestaan. Niets anders, \'t Eerste lustgevoel was \'t subjectieve:
het laatste het objectieve.

Langzamerhand is \'t weggestorven, \'t Was weg voor de intrinsieke lust
weg was. Verder niets.

Protocol, proef 86.

PpA, II 2 g, keuk-sam, 12 Febr. 1917. Kiestijd (5602 - 5400) 0,202 sec.

Daadtijd (23 X 1/5) 4,6 sec.

Eerst keuk, daarna sam gelezen. De ontspanning volgde eerst na
\'t lezen van sam. \'k Heb me onmiddellijk rekenschap gegeven van de
negativiteit van keuk, en ik kreeg een zeer vage smaakgewaarwording,
vooral van dat zilte, die onlust-betoond was. Dat alles trad op nog
voor \'t lezen van sam. \'t Had me zoo te pakken, die negatieve voor-
stelling plus \'t affect er aan vast, dat \'t een geheelen tijd geduurd heeft,
voor ik tot \'t lezen van sam overging.

Bij \'t lezen van sam heb ik me direct rekenschap gegeven van waarde,
en ontspanning is gevolgd, \'t Gevoel van onlust is plotseling verdwenen,
en heeft plaats gemaakt voor \'n lustgevoel; lustgevoel mag ik het niet
noemen; maar op beschrijvend standpunt kan ik het toch wel zoo
noemen.

Een eigenlijk lust-„Erlebnisquot; is er niet geweest; wel ontspanning en
bewustzijn van verlichting. Er was geen remming meer. Me dunkt, het
lustgevoel was niet door een bepaald phaenomenon gerepresenteerd,
\'t Was sterker dan \'t onlustgevoel in \'t begin.

Ik heb ook nog een gezichtsvoorstelling gehad: \'n gezicht van \'tbruine
vocht van sam; ik weet niet, wanneer.

Een speciaal lust-„Erlebnisquot; bij \'t drinken van sam heb ik niet gehad.
Wel persisteerde de vorige lust.

-ocr page 109-

Protocol, proef 95.

PpA, II 3 c, keuk-Iitn, verwisseld, 20 Febr. 1917.

Kiestijd (3982 — 3281) 0,701 sec.
Daadtijd (34 X Vö) 6,8 sec.
Toen ik keuk gelezen had, heb ik met zekere angst getracht het andere
te lezen. Een spanning in musculatuur van voorhoofd, een zekeren druk
in mijn oogen waargenomen, \'t inhouden van den adem, en bepaalde kin-
aesthetische gewaarwordingen in bovenste helft van lichaam, alsof ik van
links naar rechts wilde draaien. Intellectueel vragen: wat zou \'tandere
zijn; ik wilde wel, dat \'t geen negatieve was. \'t Was onlust-betoond,
\'t Is niet te zeggen, of er niet een heel nauw verband bestond tusschen
de musculaire reacties, \'t inhouden van den adem en de onlust-betooning.
Hoe \'t verband was, en waarom \'t was, is niet te zeggen. De intellec-
tueele inhouden waren tenslotte toch secundair.

Toen ik lim gelezen had, ontspanning in musculatuur. Ik heb niet gelet
op veranderingen in de ademhaling, \'t Was zoo frappant. De ontspan-
ning in de musculatuur werd tot een soort lachje. Dit drong zich op.
Onmiddellijk na lezing van lim heb ik daarvan een gezichtsvoorstelling
gehad, \'n roode gezichtsvoorstelling. Ik heb niet \'t idee gehad, nu ben
ik toch genoodzaakt een vies ding te drinken. De geheele zaak was
lust-betoond. De lustbetooning was er reeds voor de intellectueele inhou-
den kwamen. De ontspanning was \'t meest essentieele van de lust.

Ik heb \'t glas genomen, aan den mond gebracht. Onmiddellijk bij
\'t drinken gemerkt, dat het geen lim was. Gevraagd, wat \'t dan wel zou
zijn. Ik was koelbloedig, \'tkon me niet schelen.

Keuk gedronken. Intrinsiek onaangenaam, \'t Hoogtepunt in onaange-
naamheid op \'t oogenblik van \'t begin van \'t automatische deel.

Protocol, proef 139.

PpA, II 4 1, chin-sod, 28 Maart 1917. Kiestijd (1044 - 412) 0,632 sec.

Daadtijd (261/2 X Vr,) 5,3 sec.
Chin \'t eerst gelezen. Ik heb \'t onmiddellijk verworpen, zonder iets
affectiefs. Toen sod gelezen en onmiddellijk genomen. Toen ik chin had
gelezen al gedacht: ik neem per se het andere, \'t Glas had ik al beet,
voor ik me er rekenschap van gaf, wat \'twas. Toen ik sod had geno-
men, eerst herinnering, dat \'t geconcentreerde zoo slecht is. Een herinne-
ring aan de vorige proef, dat vooral de nasmaak zoo slecht is.

Inhibities in hand om glas niet op te nemen. Een geleidelijk zich
ontwikkelend onlust-gevoel, \'t Werd langzamerhand sterker, \'t Persis-
teerde toen de andere inhouden reeds verdwenen waren, \'t Was een
leegte tezamen met onlustgevoel. Geen absolute leegte. De inhibities
waren te sterk. Dat werd juist als zeer onaangenaam ondervonden.

Ten slotte gedacht: ik moet \'t toch drinken, \'t Eerste glas is indiffe-
rent. \'t Tweede glas gauw doorgeslikt, en eenigen tijd na slik top in de
onlust-curve.

De onlust, waarvan ik eerst sprak, is blijven bestaan. Ik onderscheidde
er duidelijk van den intrinsieken onlust van de sod.

Protocol, proef 157.

Proef A, II 6 f, sam-suik, 1 Maart 1917. Kiestijd (4625 - 3972) 0,653 sec.

Daadtijd (14 X Vr.) 2,8 sec.
Eerst suik gelezen, toen sam. Bij sam zoo iets gehad als gevoel van
verwondering; hierin bestaande, intellectueel: „hè, dat was ik vergeten.

-ocr page 110-

dat dit er ook bij hoorde. Op tweede plaats sommige reacties in voor-
hoofd. rimpels maken in voorhoofd, misschien ook enkele spannings-
gewaarwordingen in hals. \'t Meest karakteristieke was de daarop inval-
lende buitengewoon duidelijke waardeschatting van sam; zoo iets als
dit: dit hoort er ook bij. \'tIs niet een van de slechtste. Een waarde-
schatting, die op dat oogenblik vergezeld ging van lust. \'tWas een
aangename verrassing met lust gepaard. Op dat oogenblik ook een
ontspanning in musculatuur van voorhoofd. Dat was lust-betoond.
Waar zit de lust aan vast. \'t Is evident, dat de gedachte er het meest
essentiëele aan is.

Onmiddellijk sam gekozen, gedronken.

\'t Element, waaraan die intrinsieke lust \'t meest vastzat, was die
warmtegewaarwording.

Protocol, proef 181.

PpA, II 2 f, sam-keuk, 3 Maart 1917. Kiestijd (2916 — 2376) 0,540 sec.

Daadtijd X Vs) 5,5 sec.
Eerst sam gelezen. Onmiddellijk een voorstelling, een gezichtsvoor-
stelling van sam, gele vloeistof in een glas.

Nam een goed grooten slok. Herinneringen aan vroegere proeven traden
op, aan de warmte van den zoeten smaak. Die voorstelling was lust-
betoond. Een duidelijke ontspanning in de musculatuur van voorhoofd
bij kennisname van dit alternatief. Al wat er verder op volgde, stond
als t ware in het licht van \'t lustaffect, waarin sam stond. Te vergelijken
met een zonlicht-plek op een donker landschap. Bij overgang naar keuk
keek ik dit met een ander oog aan dan gewoonlijk; hoewel ik het
verworpen heb, deelde het toch in de lustkleur, die het geheele bewust-
zijn vulde. Keuk verworpen.

Sam opgenomen, gedronken. Gedurende drinken was van lust al niets
meer te bemerken. De aandacht was te veel geconcentreerd op smaak zelf.

Een feit is, dat de intrinsieke lust, die aan \'t drinken van sam zat,
veel minder sterk was, dan de lust-atmospheer zoo even beschreven.

Protocol, proef 188.

PpB, I 1 a, lim. 27 Febr. 1917.nbsp;Kiestijd (1990 - 1043) 0,947 sec.

Daadtijd (10 X Vc) 2. sec.
\'t Begon met een gevoel van oppressie in maagstreek, voor er nog
iets verscheen.

Bij \'t verschijnen, gedachte, „o is \'t dat\'\'.

Scherpe nasmaak in pharynx. Gevolgd door warmtegevoel en ont-
spanning.

Protocol, proef 189.

PpB, II b, chin, 27 Febr. 1917. Kiestijd (2288 — 1990) 0,298 sec.

Daadtijd (9\'^U X Vr.) 1-9 sec.
Zelfde gevoel: oppressie in maagstreek onder ribbenboog, maar minder
dan vorige keer. \'n Soort angstgevoel, oppervlakkiger, niet zoo diep als
vorigen keer.

\'t Plaatje maakt een vrij neutralen indruk. Ik heb \'t gevoel, dat de arm
eenigszins geremd wordt, niet omdat ik chin onaangenaam vind, maar
omdat smaak zal afhangen van concentratie. Ik wil voortgang maken.
Drink \'tuit. Krijg kleur. \'tIs niet bitter, \'t Is indifferent,
\'t Maakt meer een koelen indruk, dan dat \'t bitter is.
Heeft geen nasmaak.

-ocr page 111-

Protocol, proef 198.

PpB, I2k, wond. 27 Febr. 1917. Kiestijd (8531 — 7973) 0,558 sec.

Daadtijd (16 X V5) 3,2 sec.

Onaangename toon van smaak van zout bleef nog.
Bij \'t verschijnen van wond sterk lustgevoel. Ik lach er om. ben
vroolijk gestemd.

\'t Houdt onmiddellijk op en slaat geheel om, toen ik het in mijn
mond nam. Het vettige was onaangenaam.

Toen dat weg was, bleef nog de onaangename smaak, prikkelende de
pharynx.

Protocol, proef 199.

PpB. I21,cur. 27 Febr. 1917.nbsp;Kiestijd (9050- 8531) 0.591 sec.

Daadtijd mislukt.

\'n Positieve toon. \'t Kan onmogelijk gemeener zijn dan wond. Dan
verschijnt cur. \'t Valt mee. Een oogenblik neutraal; zelfs negatief, omdat
\'tdoor mijn hoofd speelt: cur is bitter, en omdat ik er niet zeker van
ben, hoe cut smaakt. Dan besluit ik het te nemen, \'t Affekt is een
oogenblik weg, want tijdens \'t denken heb ik geen affect.

Bij in mond brengen aangenaam gevoel, zwoel, warm. Zelfde gezwol-
len spanning als bij suikerwater. Aangenamer van smaak. Nasmaak is
prettig.

Protocol, proef 204.

PpB, I3e. chin. 28 Febr. 1917. Kiestijd (3391 - 2904) 0.487 sec.

Daadtijd (19 X V5) 3,8 sec.

Begin neutraal.

\'t Woord verschijnt. Ik heb zin om te lachen. Ik denk er zal nu toch
wel geen chin komen, ik heb \'t pas gehad.

Dan bij naar binnen brengen, eerst zure gewaarwording, die in bitter
omslaat, \'t Sterk negatieve begint bij passeeren van tweede helft van
tong. Een één cM. breede band van tong geeft terrein van overgang
aan. \'t Nablijvend affect is negatief.

[N.B. Pp bewoog den pols, die den sphygmograaf droeg, zoo sterk,
dat de schrijver van de trommel af kwam te staan. Hij moest, aleer hij
verder wilde gaan zijn mond eenige malen spoelen].

Protocol, proef 213.

PpB. I5b, chin. 1 Maart 1917. Kiestijd (4465 — 3989) 0.476 sec.

Daadtijd mislukt.

Geen spanning vooraf.

Bij verschijnen chin wel spanning. Gedachte aan vorigen dag.
Geen smaakgewaarwording bij \'t in den mond nemen.
Op de tong duurt \'t eventjes, voordat ik in de gaten heb, dat \'tchin
is. De smaakgewaarwording neemt toe tijdens verder brengen; met
maximum bij oogenblik van doorslikken.

\'t Affect daalt snel. \'t Affect is negatief, \'t Affect maakt dezelfde curve
mee als de smaak. Tegelijk met de bittere gewaarwording een trekkende
adstringeerende gewaarwording. Beide zijn onaangenaam. Ik splits ze
stellig.

-ocr page 112-

Protocol, proef 217.

PpB, I5f, suik, 1 Maart 1917.nbsp;Kiestijd (6251 — 5803) 0,448 sec.

Daadtijd (23 X Vb) 4,4 sec.

\'t Begin is neutraal.

Bij \'t verschijnen van suik een accent van tevredenheid en geen
smaakvoorstelling, of zoo. \'t Accent daalt weer. \'t Blijft nul, \'t niveau
van den begintoestand.

Bij \'t naar binnen brengen, heb ik den suik-smaak. Reeds op de punt
van de tong heb ik de gewaarwording van volheid, die ik bij den eersten
keer suik eerst achter op tong had. Dan crescendeert zoetheid op
tweede deel tong. Op derde deel weer meer aandacht op volheid, die
me tegenvalt. De temperatuurs-gewaarwording alleen op begin van
tong. \'t Affect is in den beginne tevreden, \'t Zoet doet me niet aange-
naam, of onaangenaam aan.

Achter op tong gevoel van teleurstelling, parallel met volheidsver-
schijnselen.

Protocol, proef 236.

PpB, I3a, cog, 15 Maart 1917. Kiestijd (3615 -3078) 0,537 sec.

Daadtijd (27 X V5) 5,4 sec.

Bij verschijnen \'n verheugd zijn, dat gelocaliseerd is, dunkt me, in
hoofd. Ik vergeet de rest. \'t Is wel alsof alles me helder is, alsof ik
door mezelf heenkijk, \'n Warm gevoel in maag. \'n Lichte speekselvloed.

Toen een oogenblik bij naar binnen slikken een beetje negatief. Bang
dat \'tiets anders was. Ik wou er vet in proeven. Cog-smaak peripheer
op tong gelocaliseerd.

Protocol, proef 252.

PpB, I7e, chin, 22 Maart 1917. Kiestijd (1934 - 845) 1,089 sec.

Daadtijd (29 X Vö) 5,8 sec.

Zelfs bij \'t verschijnen geen affect.

Bij \'tslikken \'teerst de temperatuurgewaarwording; dan dechin-smaak
op de tong met een soort kaakbeweging.

Protocol, proef 260.

PpB, II la, lim-sam, 5 Maart 1917. Kiestijd (3154 — 2159) 0,995 sec.

Daadtijd (28 X Vö) 5,8 sec.

Lees eerst sam. Toen lim.

Greep onwillekeurig sam: „ja vooruit maarquot;, \'t Affect werd negatief,
want ik meende, dat ik toch liever lim zou gehad hebben. Vooral toen
\'t meer brandend gevoel op voorgrond trad en ik dit onaangenaam vond.

Protocol, proef 263.

PpB, II 1 d, sam-chin, 5 Maart 1917. Kiestijd (6145 - 5263) 0,882 sec.

Daadtijd (29^/2 X Vö) 5,9 sec.

Alles speelde zich af boven mijn nek. \'t Zit niet peripheer. \'t Zit door
mijn heelen kop heen. Ik kan \'t niet localiseeren. \'t Is een gevoel, zoodat
je de peripherie vergeet, zoodat je heelemaal in jezelf zit, alsof je alleen
ben, alsof je niet meer materieel was een oogenblik. Dat speciaal
bij positieve gedeelte van verloop.

Eerst las ik sam. Toen kreeg ik dit gevoel. Toen las ik chin, waarop

ik

een mimische musculatuur-contractie kreeg en ik weer contact met de

-ocr page 113-

buitenwereld kreeg. Dan is \'t gevoel weg. Bij \'t positieve voel ik mezelf
alleen. Bij chin daling. Teruggegaan naar sam. Weer stijging.

In verloop weer niets bijzonders. Die scheiding is er altijd wel geweest,
\'t Zich alleen voelen, geldt niet voor \'t drinken. Dat is ook wel positief,
maar dan voel je, dat je drinkt, dat je iets op je tong hebt. Alleen het
accent heeft die bijzondere gewaarwording.

Protocol, proef 266.
PpB, II 2 g, keuk-sam, 5 Maart 1917. Kiestijd (9840 — 8632) 1,208 sec.

Daadtijd (35 X Vc) 7. sec.
Of ik nu positief gevoel krijg door sam of lim, een positieve toestand
in me is altijd precies dezelfde. Ik kan \'tniet beschrijven. Eén oogen-
blik heb ik de gedachte, dat je oogen opengaan en naar buiten willen
komen. Dit is je laatste periphere gedachte, \'t Is alsof je grenzen even
worden uitgezet en daarna niet meer zijn.

Bij \'t lezen, \'t gaan van de oogen naar keuk, bij dien tegenvaller word
je weer met je voeten op de aarde gezet. „Hè, keuk!quot;

Bij \'t brengen van sam naar den mond weer ledig. Geen affect. Bij
\'t drinken heb ik een positief-betoond affect. De smaak blijft me bij. Dat
is geheel peripheer. Dan ben ik duidelijk bezig met de buitenwereld.

Protocol, proef 272.

PpB, II 3 a, lim-sam, 21 Maart 1917. Kiestijd (7514 - 6320) 1,194 sec.

Daadtijd (31 X Vö) 6,2 sec.
Oppressie bij den aanslag in maagkuil.

Bij sam een gevoel van „hm!quot; Bij lim positief affect, dat cerebraal
gelocaliseerd schijnt, \'tis net, alsof mijn kop zoo helder wordt, dat ik
er door heen kan zien. Alles is helder, alsof alles verruimd werd.
Twijfel, wat ik nemen zal.

Neem sam. Vrij slap. \'t Affect is positief, peripheer gelocaliseerd.
Alleen op tong gelocaliseerd. Voel \'t afzakken langs sternum. Ook
aangenaam.

Protocol, proef 302.

PpB, III2g, sam-sod, 24 Maart 1917. Kiestijd (5872- 4823) 1,049 sec.

Daadtijd (36 X Vc) 7,2 sec.

Bij \'t verschijnen niets. De slappe oplossing veroorzaakt haast geen
gewaarwording. Alleen bij nasmaak proef ik sam. Bij verschijnen alleen
\'t prikkelende.

De oplossing lijkt me wel tweemaal sterker. De smaak is wel twee-
maal sterker. Het aangename is wel tweemaal sterker.

Protocol, proef 349.

PpB, II 5 f, keuk-chin, 26 April 1917. Kiestijd (2320— 1158) 1,162 sec.
beide door lim vervangen. Daadtijd (32 X 1/5) 6,4 sec.

Niets bijzonders tot op het oogenblik, dat ik \'tin mijn mond neem.
Ik ben op alles voorbereid. Dan gaat het als een lichtstraaltje door me
heen, dat \'tlim is. De smaak valt op. Wordt gevolgd door een lachen,
\'t Is alsof je heelemaal lichter wordt in hoofd en heele wezen. Is de
slok voorbij, dan zinkt \'t weer en kom Je weer in je oude doen. \'t Lichte
is dubbel lichter en helderder. Nu
zit je massief neer, dan is \'t alsof
je lichter wordt, wat betreft gewicht.

-ocr page 114-

Protocol, proef 368.

PpC, Ila, lim, 7 Maart 1917.nbsp;Kiestijd mislukt.

Daadtijd mislukt.

Eerst een wappering in hoofd door licht. Net evenalsof keel toege-
knepen werd. \'t Schemerde voor mijn oogen. \'n Gespannen gevoel.

Daarna \'n schok, toen \'t kaartje verscheen. Even niet weten, wat ik
moest doen. Toen heb ik in schrik \'t glas gepakt. Daarna gerust gevoel,
toen ik het rood van de lim zag.

Prettig zure lim-smaak. Heelemaal indruk van iets vreemds, iets
machinaals.

Protocol, proef 370.

PpC, II c, keuk 7 Maart 1907. Kiestijd (10498 — 9853) 0,645 sec.

Daadtijd (36 X Vö) 7,2 sec.

Voorgedachte: nu heb ik iets beroerds gehad, nu krijg ik wel iets
lekkers. Even de gedachte: \'t mocht eens iets bitters wezen! Maar ver-
drongen door blijde verwachting van iets goeds. De hand was al geneigd
iets te grijpen om den bitteren smaak te verdrijven.

Plots tot grooten schrik keuk. Zoo\'n tegenvaller, dat ik na de chin niet
kon besluiten, \'tdoor te slikken.
[N.B. Pp heeft \'t uitgespuwd].

Onder de tong was \'tdan al een allemachtig gemeene smaak. \'tGing
door heele hoofd en lichaam heen. \'n Kotsbeweging. De maag kwam in
opstand. Ik dacht, dat is urine; zoo moet die smaken. Dit keuk moest wel
heel sterk zijn. \'t Geweldigst was de verrassing, als je iets lekkers ver-
wacht en je krijgt dit.

Protocol, proef 382.

PpC, I3c, suik, 15 Maart 1917. Kiestijd (3302 - 2310) 0,992 sec.

Daadtijd (25 X Vö) 5. sec.

Van te voren een cltroensmaak, die me een frisch gevoel geeft,
\'t Werkt onwillekeurig kalmeerend.

Dan, wanneer er suik komt een gevoel van verlichting, \'t Geeft geen
verandering, denk je, in mijn smaakorganen. \'tIs flauw, slap.

Als je suik proeft een heel zacht zoete prikkel, \'t Glijdt kalm naar
binnen. In je heele lijf voel je niets, dat in opstand komt; \'t gaat glad
weg in mond en keel, rustig, aangenaam.

Protocol, proef 388.

PpC, I4i, kaartje ems, 15 Maart 191. Kiestijd (7982 — 7225) 0,757 sec.

gegeven sodnbsp;Daadtijd (30 X Vö) 6. sec.

Ik had \'tidee, na wond komt iets goeds. Was rustig.
Ik kreeg een gevoel van gelijkheid. Dat rustige gevoel verschijnt bij
\'t lezen van ems.

De eerste indruk is onverschillig; dan komt tegenzin, voornamelijk,
omdat zoo\'n laf gevoel op tong en in mond komt. De lucht is ook laL
\'t Is een onbevredigd gevoel. Je verwacht zout, wat je doet watertanden
en je krijgt iets, dat \'t midden heeft tusschen suik en iets zouts. Een
onbevredigd gevoel. Ik verwachtte een sterk gevoel van zout, dat ik
lekker vind.

-ocr page 115-

Protocol, proef 390.

PpC. 14k. sam. 15 Maart 1917. Kiestijd (9906 - 8528) 1.378 sec.

Daadtijd (3IV2 X V5) 6.3 sec.

\'t Vooraffect was onaangenaam. Je wordt vol langzamerhand, en ik
verwachtte niet, dat er iets goeds meer kwam.

Een verlichting, toen er stond sam. \'t Is alsof er iets voor je oogen
opflikkert. Je was er niet op voorbereid. De sam prikkelt \'t eerst je neus.
Die prikkel bestaat in zoet aroma, eerst in neus, dan ook door neus-
keelholte naar boven, \'t Geeft een licht gevoel in je hoofd.

\'t Tweede affect is de voldoende uitgedrukte smaak op je tong. \'t Is
niet laf en \'t voldoet de begeerte opgewekt door \'t aroma. De smaak
beantwoordt aan den reuk. \'t Meest werkte het onverwachte, dat \'t zoo
meeviel.

Protocol, proef 401.

PpC, I6J. kaartje cit, 16 Maart 1917. Kiestijd (9480 - 8473) 1.007 sec.
gegeven water (zonder meer) Daadtijd (22 X ^/ö) 4.4 sec.

Ik had een nawee van wond. zoodat dit zelfs aangenaam aandeed.
Maar zoodra \'t in mijn mond was, was \'t eerste affect, een onvoldoende
Zure smaak. \'tWas een onbevredigd gevoel. \'tWas te laf.
Toen
kreeg ik ook trekking in m\'n kaken; niet omdat \'t zuur was; dat had ik
verwacht, maar omdat \'t niet zuur was.
Ik voelde onbevredigdheid ook
in slokdarm. \'tWas net alsof ik dat lauwe gevoel onder mijn haren
voelde.

\'t Geheel was onbevredigend.
Protocol, proef 406.

PpC. I7c. cog, 17 Maart 1917. Kiestijd (7462 - 6897) 0,565 sec.

Daadtijd (25 X Vc) 5. sec.

\'kZit met opgewektheid te wachten.

Dit vermeerdert nog bij \'tzien van cog. Onwillekeurig \'t affect van
een prettigen aangenamen prikkel.

Die prikkel wordt opgewekt, wanneer ik het ruik. Als \'t in mijn mond
is, voel ik \'t samentrekken en prikkelen van mijn tongpunt en iets wazigs,
heel lichts in mijn hoofd, heel kort. Wanneer \'t in mijn maag glijdt,
voel ik de aangename warmte. Dat gevoel stemt me prettig.

Protocol, proef 421.

PpC. I4f, kaartje sod, 20 Maart 1917. Kiestijd (10140 - 8298) 1.842 sec.

gegeven lim.nbsp;Daadtijd (31 X V5) 6.2 sec.

Ik wacht met eenige spanning.

Bij \'t lezen van sod een herinnering aan gisteren. Hierbij voel ik een
druk op mijn maag. en \'t laffe gevoel in mond en keel.

Bij \'t naar mijn mond brengen van \'t glas, treft mijn oog een intens
roode kleur. Dit roept onmiddellijk een gevoel van verrassing. En ik
krijg een aangenaam affect van zoetzuur in mijn mond, dat onwillekeurig
een sterke vochtafscheiding geeft. De prikkel vooral voor in den mond
onder mijn tong.

Bij \'tdrinken wordt deze opgewekte behoefte volkomen bevredigd;
en bestaat \'t aangename van \'t affect daarin, dat ik dezen prikkel intens
proevend, mijn oogen even dichtsluit. Trekking in kaken.

-ocr page 116-

Protocol, proef 450.

PpC, II 2 k, keuk-sod, 19 Maart 1917. Kiestijd (5183 — 4023) 1,160 sec.

Daadtijd (35 X Vs) 7. sec.

Aandacht iets verslapt.

Een opschrikking bij \'t lezen: keuk-sod. Maar de maag weigerde sod
aan te zien; dus beperkte ik mij tot \'t denken aan keuk. En ik voelde
in verbeelding een aangenamen zoutsmaak op mijn tong.

\'t Affect viel niet mee. Mijn boven-achterverhemelte werd te sterk
aangedaan. Bij \'t slikken zelf even een braakneiging.

De nasmaak was eerst bevredigend; daarna met een bitter bijaffect.

Protocol, proef 461.

PpC, II 4 j, suik-sod, 21 Maart 1917. Kiestijd (12040-9139)2,901 sec.

Daadtijd (361/2 X Vd) 7,3 sec.

Gespannen aandacht.

Bij \'t lezen van suik een laf gevoel in mijn mond, dat bij \'t lezen van
sod versterkt wordt. Hierbij tevens een braakneiging.

Neem daarom dadelijk suik. Maar ook aarzeling. Als \'t in mijn mond
komt, doet het dien koud, frisch aan. Ik slik gretig, krijg een voldoening
doordat de oplossing sterk is, daarbij komt veel speeksel, moet ik veel
slikken, en diep ademhalen. Zoodat \'t affect wel aangenaam is.

Protocol, proef 468.

PpC, II 5 e, keuk-chin, 24 Maart 1917. Kiestijd (6795 - 4989) 1,806sec.

Daadtijd (21 X Vö) 4,2 sec.

Aandacht gespannen. Leefde in de verwachting van iets onaange-
naams. Daarom bij lezen van plaatje geen verbazing.

Keuk komt me daarom aangenamer voor, omdat \'t toch bevredigt en
\'t niet zoo op de gezichtsspieren werkt.

Grijp daarom keuk. Als \'t in mijn mond komt onaangenaam door \'t
koude. Komt de heele slok binnen, dan even braakneiging in de maag,
een samentrekken van de kaken, een weigering om te slikken.

Is het eenmaal naar binnen, dan verdwijnt \'t onaangename, en krijg
ik bevrediging door de intense zoutsmaak.

Protocol, proef 481.

PpC, III If, chin-sod, 18 April 1917. Kiestijd (12203-8620) 3,583 sec.

Daadtijd (3IV2 X Vö) 6,3 sec.
Ik heb een vullen zouten smaak. Verlang naar een zoeten prikkel. Bij
sod en chin groote schrik. Ik ben in dubio. Ik kies sod, omdat de
nasmaak minder hevig is.

De eerste slok is net bedorven water. Op de tong een laf glijden
van het water. Onaangenaam. Ook in de neus een koolzuurprikkeling.
De tweede slok nog laffer, nog vuiler prikkel. De braakneiging eerst
bedwongen wordt heviger; ja zelfs de maag werkt in den mond. In
\'t geheele lichaam een gevoel van opstand, van walging. Wil opspringen.

Protocol, proef 510.

PpC, III 4 k, keuk-sod, 14 April 1917.nbsp;Kiestijd mislukt.

Daadtijd mislukt.

Krijg een onaangename gewaarwording, een braakneiging.
Neem keuk, maar wordt onaangenaam aangedaan door \'t koude zoute
water, dat in disharmonie is met wat ik verlang. Dit geeft een soort

-ocr page 117-

huivering, en een trekking van den mond. Bij \'t inshkken zelfs \'een lichte
braakneiging, \'t Tweede glas verwacht ik met meer voldoening. Ook dit
geeft geen satisfactie. Ik proef weinig verschil. Ik ben absoluut niet in
de stemming voor zout.

Protocol, proef 514.

PpC, 116e, suik-keuk, 26 Maart 1917. Kiestijd (4734 — 4740) 9,994sec.

Daadtijd mislukt.

Aandacht gespannen.

Bij \'t lezen van suik even een gevoel van verzadiging. Bij \'t lezen van
keuk even griezeling.

Daarom neem ik toch suik.

Bij \'t drinken daarvan word ik onaangenaam aangedaan door \'t koude.
De eenigszins laffe smaak geeft een gevoel van volheid, \'t Eenige positief
aangename is \'t sterk zoete, dat ik voor op de tong proef, en dat op
\'t verhemelte correspondeert, vooral als ik de tong er tegen aanleg.
Weinig affecten.

Protocol, proef 518.

PpC, II 5 g, sod-chin, 26 Maart 1917. Kiestijd (10613 — 9101) 1,512 sec.

Daadtijd (36 X Vö) 7,2 sec.

Tranen in de oogen door \'t onaangename vooraffect door den bitteren
smaak, en de braakneiging in mijn maag. Verlang naar een aanaenamen
prikkel.

Bij \'t lezen schrik. Sod versterkt de braakneiging. Chin versterkt den
bitteren smaak. In mijn mond werkt de onaangename bittere smaak nog
na. Daarom kies ik het affect van sod, denkende, dat is van voorbijgaanden
aard. Wel braakneiging, maar de smaak is toch neutraal. Dit gaat alles
vaag door mijn hoofd.

Aarzelend grijp ik sod. Als \'t in mijn mond is, ben ik niet ver van
braken af. De intens laffe smaak geeft me tranen in de oogen.

\'n Hoogste onlustgevoel; daar nog steeds de bittere smaak ook inwerkt.

Protocol, proef 521.

PpC, II5 j, chin-sam. 26 Maart 1917. Kiestijd (6375 - 4750) 1,625 sec.

Daadtijd (31 X Vc) 6,2 sec.

Ik heb een bitteren voorsmaak. Verlang naar een sterken prikkel; liefst
alcohol.

Bij \'t lezen van chin weigert de maag haar werking, net of die even
stil staat.

Bij \'t lezen van sam, in gedachte, den aromatischen prikkel in neus en
mond, die \'t bittere oplost.

Vlug grijp ik daarom sam. Gerustgesteld door \'t donkere, haal ik het
met een lange teug in mijn mond. Door \'t sterke aroma een lichte soe-
zing in \'thoofd; met sluiten van de oogen. Een
brandend straaltje glijdt
over de tong naar binnen. Dit verwekt diepe ademhaling, \'t Bittere ver-
dwijnt en een lustgevoel door \'t geheele lichaam komt daarvoor in de
plaats.

-ocr page 118-

Overzicht der weergegeven stellen lijnen en introspecties.

Pp A

Pp B

Pp C

Proef

Proef

Proef

.53

OJ
CO

c

0)

U

d

1
^

N

s

JU
\'ui

lt;U

CO

a 1
l

ö.

co

2
■ a

h-h

N
■O

to

s

\'G

lt;u
W

B
l

d,
in

s
^

N

•n

to

S

1

51

I

188

58

I

368

62

2

52

189

58

370

62

3

3

43

198

59

376

376

49

4

52

199

59

378

378

49

5

5

44

204

59

382

62

I

13

13

45

207

207

48

388

62

14

53

209

209

48

390

63

15

15

16

45
53

213
217

59

60

401
406

63
63

17

17

45

236

60

421

63

18

18

45

247

247

48

II

441

441

50

20

53

252

60

444

444

50

32

54

II

260

60

450

64

48

55

261

261

48

461

64

54

55

263

60

468

64

67

56

265

265

48

III

478

478

50

II

84

84

46

266

61

481

64

86

56

272

61

484

484

50

91

91
95

46

57

III

297

297
302

49
61

497

497
510

51
64

105

105

46

327

327

49

IV

514

65

III

130
133

140

130
133

139

140

47
47
57
47

IV

349

61

518
521

65
65

IV

157
181

57

58

-ocr page 119-

21. De bewerking van het materiaal.

Na de beëindiging der proefnemingen op de drie proefpersonen
bezat ik een drietal mappen met twee en vijftig beroete papieren;
en een drietal snelbinders met vijfhonderd zeven en veertig pro-
tocollen.

Hoe ik aan dit materiaal kwam, beschreef ik.

Waaruit het bestond, liet ik aan meerdere specimina zien.

Nu moest dit alles bewerkt worden.

Wat het stel lijnen betreft, beschreef ik reeds, wat ik daarmee
deed. Van deze lijnen was de polscurve de meest belangrijke.
Wat deze aan bijzonders vertoonde werd in een schematje over-
zichtelijk aangegeven.

Zoo\'n schema richtte ik naar bijgaand voorbeeld in:

No.

Polscurve.

Proef

Kt

Dt

golvingen

niveau

frequentie

duur

hoogte

dikrotisme

uit 1

cv 2

real 3

proev 4

naw 5

bijzonder-
heden

Kt beduidde den kiestijd; Dt — den daadtijd.

Onder „golvingenquot; vermeldde ik, of ik een of andere periodieke
schommeling in de bloeddrukslijn waarnam, hetzij die van Traube\'-
Hering, d.i. de van de ademhaling afhankelijke, of de meer zelf-
standig vaso-motorische.

Onder „niveauquot; gaf ik door of (een enkel maal -{- ),
door —, of--(een enkel maal--—) aan of het niveau der

-ocr page 120-

enkele polsslagen zich verhief, sterk (heel sterk) verhief, of juist
daalde, sterk (heel sterk) daalde.

Op dezelfde wijze teekende ik onder „frequentiequot; aan, of de
snelheid toenam, sterk toenam, of verminderde, sterk verminderde;
en onder „duurquot;, of de lengte van den enkelen polsslag toe- of
afnam. Ook werd onder „hoogtequot; aldus de min of meer sterke
verheffing of daling aangegeven.

Ten slotte werd ook nog aan het dikrotisme afzonderlijk aan-
dacht geschonken.

De protocollen bewerkte ik op deze manier, dat ik voor ver-
schillende gegevens, verschijnselen, begrippen, hoe men het ook
noemen wil, die in de protocollen telkens terugkeerden letters of
teekens invoerde (zóó voor „affectquot; — a; voor „begeleidend
complexquot; bc; voor „belangrijkquot; — !, voor „bevredigingquot; — be)
en nu onder de bekende hoofdjes het protocol ontleedde.

Op deze wijze kon ieder protocol overzichtelijk op één enkele
of een paar regels geschreven worden, en kon van ieder ver-
schijnsel vlug wórden nagegaan in welke protocollen daaromtrent
iets te vinden was; aldus:

-ocr page 121-

lt;
n

W O
B CQ

fD

^ s

£L
fT

03

3

CL

rt

i-J

ri)

CQ
re
CD

n
lt;

n
3

01
^

re
i-i
Cu
re
3

re
lt;

re
3
re
re
3

M

O
•O

re

N

re

Ui

-O ^
S
O

Somatische
verschijn-
selen.

Ui

a
-n
c

lt;u
c

co

Oplos-
sing.

Serie-
nummer.

real 3 -|-proev4

uit 1

ov 2

-O

ra
ra

Q

naw 5

I 2 g
h

enz.

sod
sam

sl

sl ov

11
12

437
376

— i 2 zui d
ont int

24
18

int m sm
-j- bew zui

po to

enz.

ON
VO

De proefnemingen waren doorloopend genummerd.
De protocollenverzamelingen hadden ieder haar eigen nummering.

-ocr page 122-

IV. EXPERIMENTEEL GEDEELTE.

B. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK.

22. De resultaten van de proefnemingen, in het algemeen.

Het bleek bij dit experimenteel psychologisch onderzoek nog
eens weer, hoe moeilijk het is, zelfs ondanks langjarige scholing
en rijpe ervaring op het gebied der zelfbeschouwing van het
„wat?quot; der waarneming tot het „hoe?quot; der verschijnselen door
te dringen, en juist dat ..hoe?quot; te beschrijven.

Wie aan de hand van hetgeen ik omtrent de retrospectie hier-
boven schreef, zich een denkbeeld heeft gevormd van de moei-
lijkheden. welke deze methode aankleven, zal kunnen begrijpen,
dat er onder de protocollen tal van gevallen voorkwamen, waarin
de pp niet in staat was, ook maar bij benadering in wetenschap-
pelijk psychologische termen te zeggen, wat er zich in zijn bewustzijn
had afgespeeld.

Een enkel maal was er voor den pp meer geweest, dan deze
kon zeggen. [A (proefpersoon) — 159 (bladzijde uit de protocollen-
verzamehng van proefpersoon A) = 123 (nummer der proefneming
uit de doorloopende nummering der proeven) voortaan aangeduid
door: A- 159= 123].

A — 159 = 123 : Er was meer, dat ik niet kan zeggen.

Of \'twas gecompliceerder geweest, dan de pp kon zeggen:

A — 42 = 26: \'t Was gecompliceerder, dan ik zeg.

Of \'t was hem niet mogelijk uit te drukken, wat er in het be-
wustzijn was geweest, behalve dat dit lustgekleurd was:

A — 52 = 34: Wat er in het bewustzijn was, niet te zeggen, lustge-
kleurd.

B —93^:266: een positieve toestand — ik kan \'tnlet beschrijven.

Nu en dan klaagden de ppn er over, dat bij hen niet te analyseeren
onontwarbare totaalindrukken optraden; bewustzijnstoestanden,

-ocr page 123-

bewustzijnsgesteldheden, „Bewusstseinslagenquot;, waarover zij dan ook
geen verdere mededeeling konden doen, dan dat zij de aanwezig-
heid van een dergelijken toestand vermeldden

[A — 221 = 174 spreekt over: een difFuusheid van het bewust-
zijn: en A —16 = 5 over : \'n spheer van bewustzijn — daaraan
\'t onlustgevoel.]

Andere malen werd door hen een weten, dat niet onder aan-
schouwelijken vorm gegeven was, „Bewusstheitequot;, eveneens zonder
verdere analyse vermeld :

A — 111 = 82: toen een zekere apprehensie gekomen, een soort Be-
wusstheit : nu moet ik op mijn tellen passen. -

A — 196 = 152: Naast de spanning de bewustheid, dat ik een moei-
lijke keus, een slechte te doen had.

A — 211 = 164: Bewustheid, dat ik hier dit soda zou moeten drinken.

A — 225 = 176a: Ook was daar op dat oogenblik de bewustheid,
dat \'t ding zeer slecht is S).

Ook was het proces wel eens gedeeltelijk uit het bewustzijn
verdwenen:

A—111=82: kreeg cur; weet niet meer. of dit een affect heeft
gegeven; geheel uit bewustzijn verdwenen.

Of verliep de proef zóó. dat de herinnering aan het „hoequot; der
processen niet levendig was gebleven.
A- 103 = 78.

PpB overkomt het in het begin eenige malen, dat hij — wat
hij noemt! — de introspectie vergeet.

B —7=191: Nu ruk in arm; niet afhankelijk van indruk; afhan-
kelijk van feit. dat ik mezelf wil bestudeeren. Grijp door. Geheele
gedachte aan introspectie verdwenen.

B —8 = 192: \'k Bedenk, dat ik langzaam zal grijpen; wil mezelf
observeeren. Terwijl ik beetpak en naar voren breng, schijn ik dit te
vergeten, althans zeker, toen ik het in mijn mond bracht. Ik werd afge-
leid door het feit, dat \'t me tegenviel, omdat het niet frischzuur maar
wrang was.

En dan, als ik \'t ingeslikt heb, zeker teleurgesteld gevoel, omdat ik

1)nbsp;Dit is de gewone moeilijkheid, waar het gaat om de zoogenaamde „Bewusst-
seinslagenquot;. \'t Karakteristieke van deze „Bewusstseinslagenquot; is juist, dat zij aan
een diepere analyse weerstand bieden.

ConL F. Roels: De psychologie van den wil. Nijmegen. 1916.

2)nbsp;Ook hier weer is juist dit de oorzaak der moeilijkheden.

Het karakteristieke van de „Bewusstheitequot; is immers juist de aanwezigheid van
een weten onder
niet-aanschouwelijken vorm.

Conf. Roels: De psychologie van den wil.

3)nbsp;Hier mag ik wel opmerken, dat zoo gecompliceerd als het psychisch gebeuren
in sommige gevallen was, zoo eenvoudig verliep het, vooral wat de hier voor-
namelijk in aanmerking komende gevoelsprocessen betreft in andere.

-ocr page 124-

weer te weinig naar mijn zin de gewaarwordingen heb bestudeerd, die
op het drinken betrekking hebben.

Zonder eenig affect verliepen volgens de proefpersonen meerdere
proeven:

A— 13= 3
A— 37= 21
A- 68= 47
A —163=127
A—169 = 130

A —174=135; B— 82 = 256

A—175 = 136:nbsp;B— 83 = 257

A —193=151;nbsp;B—107 = 278

A —204=160;nbsp;B —111=282

A —230=180;nbsp;B —124 = 293

B—126 = 295
B— 143 = 308
B-151=316
B—193 = 353
B—195 = 355.

waarbij de ppn zich over de redenen daarvoor niet uitlieten.

Het behoeft natuurlijk geen uitdrukkelijk en uitvoerig betoog,
dat twee proeven, die, wat de uiterlijke voorwaarden betreft. —
de aangeboden prikkels bijv. — vrijwel identiek waren, toch op
de meest verschillende wijzen kunnen verloopen.

A- 112 = 83 I 1) kaartje chin-sam
gegeven sam—chin.

Toen ik \'t las, niet serieus opgenomen. Enfin \'t is een kwestie van geluk,
of je \'t goede grijpt. Niet affectief. Duidelijk waarde voor den geest dier
twee dingen. Getracht uit te maken: welke kans ik zou hebben — heel
intellectueel, om de positieve stof te krijgen. Direct ingezien, dat dit toch
onbegonnen werk was. We nemen in elk geval de meest positieve.

Glas genomen, en toen ik \'t er al af had, zeer lang in hand gehouden.
\'nZee van gedachten, \'n Vage voorstelling van bittere smaak van chin;
de lange nawerking van de chinsmaak. ^Veer remming, \'t Belette \'t glas
aan den mond te brengen; \'t was onlust-betoond. Weer een remming;
niet alleen in \'t brengen van het glas naar de lippen, maar ook remming
in .\'geordend gedachtenverloop. Ik zou het in \'t dagelijksch leven niet
onlust noemen, maar beklemming, „Ahnungquot; van gevaar, niet louter
onlust. Een oogenblik \'t glas willen neerzetten, en \'t andere nemen. Niet
gedaan om proef niet in de war te sturen. Toen ik het proefde intrinsiek
onaangenaam. Toen ik \'t proefde, en daarna, weer zelfverwijt: had
toch het andere genomen! Of \'t zelfverwijt nog affectief getint was, niet
waar te nemen. Lang in mond gehouden, doorgeslikt. Smaak intrinsiek
onaangenaam.

En:

A — 113 = 84 kaartje chin-suik
gegeven suik-chin,

\'t Geheele experiment is verloopen op \'n manier alsof \'t nu zoo zou
zijn, als \'t er stond.

Chin — direct rekenschap van negatieve waarde gegeven. Suik — gepas-
seerd. Aarzeling welk glas te nemen; niet afhankelijk van aard van stof.

M Inbsp;I Omlijsting duidt aan, dat het protocol der introspectie in

zijn geheel vermeld wordt.

-ocr page 125-

\'t Rechtsche genomen; gedronken; gedacht: hij gaat op dezelfde
manier door.

Niets affectiefs. Heel anders dan daar net. \'t Intrinsiek onaangenaam
van chin.

Op andere wijze ook:

A— 139= 105: Toen ik sam gelezen heb, duidelijk een ontspanning
in de musculatuur. Die intellectueele inhouden, tot dat oogenblik in de
fovea van het bewustzijn, in één oogopslag verdwenen.

En:

A — 140 = 106: \'t Alles maakte plotseling plaats voor \'t idee: je moet
\'t kalm doen; je hoofd bij de zaak houden. Sinds dien alles louter intel-
lectueel; zonder \'t minste affect.

De polscurven heb ik niet alle op de aangeduide manier kunnen
bewerken. Meerdere waren er uit allerlei oorzaken, geheel of
gedeeltelijk onbruikbaar.

Ter illustreering het ik er enkele in den Atlas weergeven.

De introspectries werden alle op de aangegeven manier geana-
lyseerd.

Hieronder volgen in de eerste plaats de tijden door de ppn
gemaakt. Deze zijn voor de verschillende series als volgt :

Kiestijd in seconden.

Daadtijd in seconden.

PpA

PpB

PpC

PpA

PpB

PpC

serie I

0,459

0,666

0,877

4,30

4,62

5,70

serie II

0,879

1,694

1,898

5,89

7,48

6,36

serie IV

0,789

1,801

2,275

4,73

6,62

6,73

gemiddelde
uit série II en IV

0,834

1,748

2,089

5,26

7,03

6,54

serie III

0,918

1,661

1,943

5,23

7,62

6,-

•) lic bereidende alleen de arithmetische gemiddelden, zonder verder ook nog
de gemiddelde afwijkingen, enz. na te gaan.

-ocr page 126-

Pp A reageert over alle series, èn in \'t doen der keuze, èn in het door-
slikken der smaakstoffen, aanmerkelijk vlugger dan de beide andere ppn
B en C. Overigens vertoonen de getallen voor de verschillende ppn in
de wisselende series een zekere aan elkaar parallel gaande wijziging.

\'t Treft binnen hoe \'n kort tijdsbestek zelfs \'n uitgebreid en ge-
compliceerd psychisch gebeuren zich afspeelt. Met het toenemen van
het aantal psychische processen blijkt echter ook het tijdsverloop,
daartoe noodig, toe te nemen. Zoodra er gekozen moet worden
neemt voor elk van de ppn de (kies)tijd zelfs tot meer dan het
dubbele toe. Maar ook de daadtijd wordt in deze series langer

Kortste en langste

Kortste en langste

Series.

Ppn.

kiestijd

daadtijd

in seconden.

in seconden.

I

A

0,227

1,253

2,-

8,4

B

0,242

1,625

2,-

9,8

C

0,206

1,842

4,-

8,5

II

A

0,148

2,350

3,2

10,5

B

0,635

5,174

2,3

11.3

C

0,664

2,901

2,8

11.1

IV

A

0,189

1,810

2.7

7.8

B

0,246

5,129

2,4

11.1

C

0,272

9,994

5,6

8.3

III

A

0,421

2,002

2,8

8.2

B

0,806

2,851

5,6

11.4

C

0,440

3,583

3,8

8,2

Ik herinner er hier nog eens aan, dat dit niet geschiedde in de serie,
wel in de volgende. Dat dus voor de 1»\'« serie de benaming kiestijd voor den
tijd, die verliep tusschen het zien van den prikkel en het volvoeren van de reactie
onjuist is, en slechts anti-cipeerend op de volgende series zoo genoemd werd.

Dit is verwonderlijker. De reden ervan moet gezocht worden in het feit,
dat de langste kiesreactie juist die gevallen betreft, waar alternatieven met ge-
accentueerde negatieve waarde met elkaar in conflict kwamen. De pp koos dan
na lang aarzelen wel het beste, maar zag zich dan bij de verwezenlijking van
het gekozen alternatief plotseling voor de
absolute hooge negatieve waarde ge-
plaatst. Dit maakt den daadtijd zoo lang.

-ocr page 127-

Ook voor de enkele langste tijden ging het op, dat de meerdere
psychische werkzaamheid, die de kiestijden en de daadtijden ver-
lengde, tot .uitdrukking kwam in een rijkere introspectie.

Eenige controle op de betrouwbaarheid der introspecties, dat
ze dus niet maar naar willekeur door phantastische aanvulling
werden uitgedijd, is hierin gegeven. Deze (de introspecties) ken-
merken zich trouwens door een zekere soberheid.

Over de zakelijke betrouwbaarheid der introspecties kan de
tijdsduur natuurlijk nimmer eenige uitspraak doen.

\'t Bleek, dat door den gevolgden opzet der proeven, gevoelens
in ruime mate werden opgewekt. Ze kwamen echter steeds tegelijk
met en in innig verband met andere psychische processen voor, zoodat
de ontwarring en de vervolging van het verloop der eigenlijke
gevoelens steeds zeer moeilijk, dikwijls in het geheel niet mogelijk
was. En dat, ondanks de door allen aanvaarde instructie!

Onlustgevoelens bleken gemakkelijker, vaker, in sterkere mate
en wezenlijker op te wekken dan lustgevoelens; hoewel toch juist
door de contrastwerking het ontstaan van lustgevoelens (natuurlijk
ook omgekeerd!) in de hand gewerkt werd. Als de mond door het
wrang bittere van de chinine-oplossing wordt samengeknepen en
\'t lichaam walgt van de genoten lekkernij, moet samos of suiker-
water wel als lafenis werken en lustgevoelens van eenige intensiteit
wekken. Juist die relatieve waardeering der smaakstoffen, door de
proevenseries beoogd, deed de gevoelens in \'t algemeen in sterkere
mate optreden; en vermocht ook lustgevoelens, die anders wellicht
niet of toch in veel mindere mate zouden zijn opgewekt, op te
roepen.

Vandaar, dat de absolute waardeschaal der verschillende smaak-
stoffen van minder belang werd. De relatieve waardeering op
\'t oogenblik, dat een kaartje met twee namen verscheen, die iedere
smaakstof op haar waarde deed schatten in verband met haar
buurvrouw op \'t kaartje of haar voorgangster in de rij der ge-
notene, verdrong haar naar achter, al kwam die absolute waar-
deering toch ^telkens in de relatieve tot uiting. Bij de kiesreacties;
maar inzonderheid bij de verwezenlijking van het gekozen alter-

Ook Boyd Barret ondervond bij zijn onderzoek moeilijkheden tengevolge
van het feit, dat onlustgevoelens zooveel gemakkelijker op te wekken zijn dan
lustgevoelens. Het is voornamelijk moeilijk lustgevoelens van denzelfden graad
van lust op te wekken, als de graad van onlust, dien de optredende onlustge-
voelens bezitten.

-ocr page 128-

natief onmiddellijk er na. Dan, als de pp na het beste alternatief
gekozen te hebben, voor de verwezenlijking van dit alternatief
werd gesteld, was na de aanvankelijke relatieve waardeering nu
uitsluitend de absolute waardeschaal aan het woord

In het dagelijksch leven is het niet anders. Ook daarin gaat de
absolute waardeering van alles, wat tot ons komt en gevoelens
bij ons doet aanslaan, telkens op. en vaak onder, in de relatieve
waardeering.

Gelukkig! want daardoor is het leven van velen rijker en ge-
lukkiger, dan wanneer het door henzelf alleen maar naar absoluten
maatstaf beoordeeld moest worden. Maar ook daar worden we
soms plotseling voor de noodzakelijkheid gesteld om na de relatieve
waardeering met de absolute waarde rekening te houden.

Voor de proefpersonen was de absolute waardeering der smaak-
stoffen ongeveer als volgt (van aangenaam tot onaangenaam):

ta

OJ
Q]

a

03
fP
O
ÛJ
OJ

B

PpA

PpB

PpB

cur

cur

cur

sam

lim

sam

cog

cog

fos

lim

sam

hm

suik

cit

suik

fos

suik

cit

cit

fos

cog

keuk

ems

keuk

sod

keuk

ems

ems

sod

sod

wond

wond

wond

chin

chin

chin

Uit den aard der zaak spelen de gevoelens een groote rol, waar
\'t geldt de motiveering der keus tusschen de beide aangeboden
smaakstoffen. Om die motiveering der keuze — afgezien van de
gevoelens er bij in het spel — is het mij hier nu niet te doen.
Zij vindt haar uitvoerige bespreking in de psychologie van den wil.

Conf. Michotte:* Note à propos de quelques contributions à 1 etude de
la volonté. Annales de l\'Institut Supérieur de Philosophie. Ook Roels: Psy-
chologie van den wil.

-ocr page 129-

De instructie deed haar werk. De proefpersonen reageerden
vlot. Op een enkele uitzondering na — ik noemde het daarom
afwijkende reacties — dronken allen zelfs de meest onaangename
smaakstoffen: de chin en de wond, voor een toevalligen toeschouwer,
alsof ze zeer appetijtelijk waren. Polscurve, op \'t moment zelf, en
introspectie daarna, brachten dan echter de waarheid wel aan
\'t licht, een waarheid, die heel anders bleek te zijn, dan de ge-
wekte schijn, en er van getuigde, hoezeer zij zich zelf hadden
moeten overwinnen.

De proeven gaven hierin een experimenteele bevestiging van
het bekende feit, dat als daar aanleiding voor is, een krachtige
wil ten slotte zelfs kan dwingen grooten onlust te verdragen, ook
al zou deze op andere wijze vermeden kunnen worden.

A — 49 = 32. Pp moest zich, terwijl de groote onlust hem nog
al te pakken had, bewustmaken: ik moet chin drinken

A — 53 = 35. Pp moest zich bij grooten onlust te binnen bren-
gen: ik moet sod drinken.

A — 112 = 83. Pp zet, ondanks hoogst gevoel van onlust, van
beklemming, van Ahnung van gevaar, en hoewel hij een oogen-
blik \'t eene glas wilde neerzetten en het andere nemen, dit niet
neer, en drinkt chin^).

\') Hier zien wij ook het verschijnsel optreden, waar Ach, Michotte, Roels, e,a.,
die zich met het onderzoek van den wil hebben bezig gehouden, reeds op gewezen
hebben, dat na een sterken weerstand de instructie onder den een of anderen
vorm in het bewustzijn terugkeert. Is de weerstand geringer, dan doet zich enkel
een inhibitie voor.

Conf. Ach [1]: Über die Willenstätigkeit und das Denken, en Über den
Willensakt und das Temperament

Michotte: Étude expérimentale sur le choix volontaire et ses antécédents
immédiats.

Roels: De Psychologie van den wil.

-) \'tis een bekend feit, dat door een grootere concentratie van den wil het
resultaat van lichamelijken en geestelijken arbeid blijvend wordt verbeterd.

Conf. Lobsien: Einfluss des Tempos auf die Arbeit des Schulkindes. Ztschr. f.
angew. Psychol. 12 (1917): 92 enz.

De proefpersonen van Lobsien traden de zooveel minder gunstige innerlijke
en uiterlijke arbeidsvoorwaarden, waaronder zij bij het onderzoek soms werden
geplaatst, met een sterker concentratie hunner wilsenergie tegemoet; een compen-
satie greep dan plaats. Dit compensatie-vermogen heeft natuurlijk zijn grenzen;
deze laatste zijn individueel verschillend, zoodat men van compensatie-zones
spreken kan.

Hillgruber (Fortlaufende Arbeit und Willensbetätigung. Untersuchungen zur

-ocr page 130-

A — 118 = 87. Pp leest, hoewel hij dadelijk bij lezing lim
kiest, toch ook nog het tweede alternatief om de proef goed te
doen.

A— 125 = 92: Gelezen. Na lezing lim tendentie glas te grijpen.
Toen gedacht: ik moet andere ook lezen.

A— 136=103. Als de keus staat tusschen sod en chin neemt
de pp ondanks angst en hoogsten onlust toch sod; „ik moest toch
een van de twee kiezenquot;.

A —167=129: Toen plotseling rekenschap gegeven, dat ik stond
tegenover twee negatieve stoffen, en dat ik genoodzaakt zou zijn één
van de twee te drinken.

A— 186= 145. Als de keus staat tusschen keuk en chin bij
hoogsten onlust en bij overweging, of de pp \'t toch maar niet
zou drinken, drinkt deze toch chin en zelfs \'t tweede glas chin
ondanks de gedachte: „Hoe zal ik aan dit tweede glas ont-
komen. Door \'t andere maar te nemen ? Dat heb ik niet willen
doen
O. a. uit deze overwegingen, dat de proef er scha van zou
lijden.quot;

C — 25 = 387: Als wond verschijnt, zet je je schrap, je dringt je
heele corpus terug in je stoel: gehoorzaam uit wil pak ik het glas en drink.

Enz.

Afwijkende reacties.

Een heel enkel maal was de onlust, die voorzien werd, zóó groot
en zóó moeilijk te aanvaarden, dat de ppn, met negatie van de
instructie, anders reageerden, dan zij opdracht hadden, zoodat
verkeerde reacties, althans afwijkend van de instructie, die zij
hadden ontvangen, \'t gevolg waren.

A— 153=117. Als \'teerste glas chin reeds is genoten en de
onlust steeds blijft klimmen, neemt de pp ondanks de gedachte:
ik breng \'t experiment in de war, \'t besluit het andere glas (dat
naar zijn vermoeden sam zou bevatten) uit te drinken.

A172= 133. Als de pp sod proeft in het eerste glas — de

Psychologie und Philosophie I Heft 6) heeft deze compenseerende wilsakten aan
een nader onderzoek onderworpen.

Ook Heüman: Uber die Beziehungen zwischen Arbeitsdauer und Pausenwirkung.
Psychol. Arb. 5 (1900) had al op deze compensaties door den wil gewezen.
Conf. ook Roels: De Psychologie van den wil.

Roels: Psychotechniek van handel en bedrijf, p. 82 en Roels: Psychologie van
den arbeid. Ned. Tijdschr. v. Geneesk.

-ocr page 131-

keus stond tusschen sod en hm, die echter verwisseld waren — en
denkt aan het tweede glas, dat hij moet drinken, raken zijn ge-
dachten in de war, wordt hij angstig en maakt hij hieraan een
einde door te besluiten \'t andere glas maar niet te nemen. ,,Hand
naar lim uitgestrekt; was zoo dom flauwe oplossing van de twee
te nemen, nam ook nog \'t sterkere«quot;

A— 189 = 147: \'t Was onlust-betoond, \'n gevoel van verwarring.
Niet louter onlust. Toen plotseling gedachte: ik neem ander glas; \'t
tweede, \'t lekkerst.

A — 192= 150: Toen ineens gedachte: ik neem \'t andere glas: keu-
kenzout.

Ten slotte enkele brokstukken van protocollen, die de moeilijk-
heid illustreeren, het „hoequot; der gevoelens gelijktijdig adaequaat te
doorvoelen en vervolgens waartenemen en te beschrijven.

A — 36 = 20: Beslist iets affectiefs in bewustzijn; ik kan niet zeggen
in welken vorm.

A — 73 = 51. De intellectueele acte der identificatie verhindert
affecten bewust te worden.

A—110 = 81. Verwondering doet lustgevoel, dat bestond,
terugtreden; belet nieuw lustgevoel op te komen.

A — 231 = 181: Gedurende het drinken van sam was de lust al niet
meer te bemerken, de aandacht was te veel geconcentreerd op den smaak zelf.

B —6 = 190: bij keuk een minder smakelijk idee; ik voel teveel, dat
\'t een experiment is, om er een onaangenaam idee van te krijgen.

B — 7 = 191: richt blik op plaatje; \'t gevoel verdwijnt.

B — 15= 199: bij \'t besluit cur te nemen: \'t affect is een oogenblik
weg, want tijdens het denken heb ik geen affect.

23. De psychologische gegevens.

a. Het gebruik van het woord „gevoel.quot;

De woorden „gevoelquot;, „affectquot;, enz. worden, gelijk ik in de
inleiding liet zien, in het dagelijksch leven in zeer uiteenloopenden
zin gebruikt.

De proefpersonen volgen dit gebruik. Bij \'t eerste lezen is die
gevarieerdheid, waarin over \'t gevoel gesproken wordt, dan ook
verwarrend.

\'t Kost wat moeite, daarin eenige orde te brengen.

Ten bewijze van die verscheidenheid enkele protocol-fragmenten.

A — 11 = 1: Toen ik sod had gelezen — \'n heel Hcht onlustaffect,
zuiver onlust, geen teleurstelling. — Net alsof aan smaakgewaarwor-
ding iets onaangenaams vastzat. . . . onlust? Het onlustgevoel is een

-ocr page 132-

qualiteit van de smaakgewaarwording zelf, net als \'t ziltige; niet een
aparte sensatie van onaangenaam, onlust.

A—12 = 2: Voor het experiment \'n spanningsgevoel, gelocalizeerd
in voorhoofd boven oogen. — In \'t geheele gezicht \'n duidelijke ont-
spanning, in wang met een positief getint affect gepaard. — \'t Lust-
gevoel; \'t had zijn oorsprong niet in positieve stof, maar in verwezen-
lijking van vermoedens.

A —14 = 4: Ik constateer na het verschijnen van het kaartje een
gevoel van verlichting. — \'t Is niet zoo beroerd als sod. Aan de
hand van dat idee een heel licht lustgevoel. — \'t Meest het gevoel
van wrevel, dat ik me had laten beetnemen, een gevoel van zelf-
verwijt.

A— 16 = 5: \'nSpheer van bewustzijn, daaraan \'t onlustgevoel.

A — 27 = 13: \'t Drinken zelf verliep zonder eenig affect.

A —28 --=14: Alles verliep zoo licht en gemakkelijk; ik heb met
opgewektheid gedronken, \'t lustgevoel persisteerde.

A--30=16: \'t Complex was onlust-betoond, en had zoo sterken
negatieven gevoelstoon, dat het complex gepaard ging met afweer-
bewegingen.

B —4 = 188: Ik begon met een gevoel van oppressie in mijn
maagstreek.

B —5 = 189: \'n Soort angstgevoel, oppervlakkiger, niet zoo diep
als de vorige keer. — Het gevoel, dat de arm eenigszins geremd wordt.

B —6=190: Het warmtegevoel (geen zweet) peripheer in hoofd
en handen en maagstreek. Ik voel te veel, dat \'t een experiment is, om
er \'n onaangenaam idee van te krijgen.

B — 7=191: Weer op aanslag een beklemd gevoel, alsof er een
ongeluk in je omgeving zou gebeuren. — \'n Wee zoet gevoel.

B —8 = 192: Nu \'n spanningsgevoel; niet bij \'taanslaan, maar er
voor. — Als ik \'t ingeslikt hebT zeker \'n teleurgesteld gevoel.

B —9= 193: \'n Brandend, prikkelend gevoel in pharynx, afzakkend
tot in maag.

B — 11 = 195: Ik begin met een vrij gerust gevoel.

B — 12= 196: Ik begin met een vroolijk affect, na alle genoegelijke
vorige dranken.

B--13=197. \'n Positief affect, doordat de persoon uit het herin-
nermgsbeeld altijd lacht.

B — 18 = 200: \'n Gevoel van zwelling in mijn mond.

B — 19 = 201: Meer gedachten dan gevoelens.

B —21 = 203: Bij \'tpasseeren van de uvula krijg ik het sterkste
onaangename gevoel met \'n gevoel van sleeheid van de pharynx.

B -- 23 = 205: Ik begin met een gevoel van wantrouwen. — \'t Bittere
gevoel blijft voortdurend.

B — 24 = 206: Bij \'t inslikken een gevoel van: nu kun je gerust
doorslikken.

C — 4 = 368: \'n Gespannen gevoel. — Toen \'n gerust gevoel.

_ C — 5 = 369: \'n Gevoel van verwachting. — \'n Gevoel van iets grap-
pigs. — Toen ik gevoelde, dat ik een gezicht trok, kwam een smaak-
herinnering uit visueele beelden.

C — 7 = 371: \'n Groot gevoel van verlichting.

C — 8 = 372: Ik gevoel even mijn mond samentrekken.

C — 9 = 373: \'n Blij gevoel. — Tot in je maag voel je je warm
worden; je voelt het zakken. — \'n Zeer bevredigend gevoel.

-ocr page 133-

C— 10 = 374: De nasmaak is niet erg; \'n laf gevoel; vrij onver-
schillig, weinig affect hierbij.

C — 11 = 375: \'n Aangenaam gevoel van sam.

C— 12 = 376: Toen ik \'t binnen had, \'n gevoel van verzadiging.

C — 196 = 535: \'k Heb een neutraal gevoel i).

De verschijnselen door de ppn op zoo verschillende wijzen aan-
geduid. laten zich tot enkele groepen vereenigen.

Vooraf de opmerking, dat \'t gebruik van het woord gevoel
veel ruimer is, dan dat van het woord affect, iets affectiefs. Dit
laatste wordt, zonder voorafspraak, blijkbaar door ieder der 3
proefpersonen gereserveerd voor het gevoelsleven in engeren zin.

1.nbsp;Kom ik tot die groepen, dan wordt (ten eerste) in de proto-
collen het woord gevoel een enkel maal voor den tastzin gebruikt.

8 — 170 = 332: Dan een soort gevoel, alsof in de cardia een vast
voorwerp zit, een harde massa.

2.nbsp;Evenzoo gebeurt het, dat er de gewaarwordingen van den
temperatuurzin mee bedoeld worden.

C— 171 =512: Als ik keuk neem, krijg ik een rilling, als ik denk
aan het koude gevoel.

3.nbsp;Daarnaast wordt het woord gevoel, vaak van allerlei nader
verklarende adjectiva voorzien, gebruikt om orgaangewaarwor-
dingen te beschrijven.

B —6=190: Overgebleven van \'t vorige experiment een warmte-
gevoel (geen zweet) peripheer in hoofd en handen, en in de maagstreek

C —57 = 415: De warme prikkelende smaak veroorzaakt een Hcht
soezerig gevoel in mijn hoofd.

C — 61 =417: Als \'tin mijn mond komt — een vervelend gevoel In
mijn maag.

C —62 = 418: Een gespannen gevoel (bedoeld is in de maag), omdat
ik eenigszins een beetje verzadiging in mijn maag voel.

C — 74 = 428: Een goed doorvoed gevoel In mijn maag.

C — 90 = 442: Bij \'t proeven van suik een zaehtstreelend gevoel
op tong.

C — 93 = 445: Bij \'t zien van \'t plaatje het gevoel van walging ver-
sterkt, \'n gedrukt gevoel op mijn maag.

\') Onwillekeurig rijst telkens de vraag, wat bedoelt de pp nu, hier, met dit
woord: affect, gevoel, enz. Welk verschijnsel, welken toestand,
welk proces duidt
hij er door aan? Dat die verschijnselen wel zeer ver uiteenloopen — de brok-
stukjes introspectie zoo juist medegedeeld laten het zien.

Inderdaad volgen de ppn, met name ppB en ppC, het vulgaire spraakgebruik,
en benoemen zij de volle breedte der verschijnselen, waarvoor de woorden gevoel
en affect vulgo worden gebruikt, er door. Pp A drukt zich overigens veel pre-
cieser uit dan de beide andere ppn. De beide laatste geven hun introspecties nu
en dan in wel heel eigenaardige bewoordingen.

-ocr page 134-

C — 106 = 456: Ik verwachtte zout of chin; dit werd veroorzaakt
door een vol gevoel in de maag.

C — 171 =512: In de maag een tamelijk nuchter gevoel.

Deze groep van gevoelens staat op zichzelf. Toch traden deze
orgaangewaarwordingen steeds (\'t leek wel alsof zij er onafschei-
delijk mee verbonden waren) op, in gezelschap van gevoelens in
den zin eener nog volgende groep. De toegevoegde adjectiva
verrieden nu eens meer, dan weer minder van deze andersoortige
gevoelens. Deze laatste traden heel vaak op zonder dat de ppn
ze als zoodanig signaleerden of door het woord „gevoelquot; introdu-
ceerden. In de eerste plaats behooren er toe de gevoelens van
lust en onlust, waarover dan alleen gesproken werd als: lust en
onlust. Over deze gevoelens zoo dadelijk.

Hiertoe behooren vervolgens ook het gevoel van spanning en
dat van ontspanning

4. Daarmee kom ik tot een vierde groep van gevoelens door de
ppn genoemd. Want van de gevoelens (in engeren zin) van span-
ning en ontspanning moeten zeker onderscheiden worden, die span-
nings- en ontspannings„gevoelensquot;, die niet anders zijn dan
spierzingewaarw^ordingen} gewaarwordingen van spannings- en
ontspanningstoestanden in spieren. Een uiting er van is gegeven
in de gewaarwordingen van spanning, die zich bij den voor het
reactie-experiment motorisch ingestelde in verschillende lichaams-
deelen, maar voornamelijk in de hand en den vinger, waarmee
gereageerd wordt, voordoen.

A — 11 = 1: Vóór het experiment spanning. Mezelf afgevraagd: wat
zou het zijn; spanning gelocaliseerd in voorhoofd, boven de oogen.

A — 12 = 2: Vóór het experiment weer spanningsgevoel gelocaliseerd
in voorhoofd, boven de oogen, minder dan den vorigen keer. Ik verwachtte
stellig \'n positieve (d.w.z. een aangename smaakstof). Toen de kaart
verscheen en ik deze gelezen had, \'t meest merkwaardige, de ontspanning,
die volgde.

Ik maakte er uit op, dat de spanning niet alleen boven de oogen en
in \'t voorhoofd zat; In het geheele gezicht duidelijk ontspanning ook in
wang; met een positief getint affect gepaard.

A — 49 = 24: Vóór het experiment gevoel van spanning In voorhoofd,
boven oogen. Al heel vroeg ingesteld, zonder iets bepaalds te verwachten,
\'t Gevoel van spanning was onlust-gekleurd.

In de strijdvraag, of men, gelijk Wundt dit deed, naast het gevoel van lust
en dat van onlust nog andere gevoelens: die van spanning en ontspanning, dat
van onbevredigdheid en bevredigdheid moet aannemen, misschien zelfs nog meer-
dere gevoelens, kies ik zoolang geen partij, totdat de protocollen zelf een beslis-
sing aan de hand doen.

Tot zoolang accepteer ik dus Wundts theorie, als die van de wijdste strekking.

-ocr page 135-

A — 51 = 33 : Ontspanning waargenomen in verder deel van gezichts-
musculatuur.

A — 54 = 36: Toch gevoel van onlust en inhibitie sterk waar-
genomen, als spanningsgewaarwordingen in armen, speciaal in linkerarm
en -hand.

A — 61 =43: Toen de kaart verscheen, heb ik weer duidelijk waar-
genomen de ontspanning van de aangezJchtsmusculatuur, \'n compleet
lachen.

A — 128 = 95: Was zoo frappant, ontspanning in musculatuur
werd tot een soort lachje, drong zich op. De ontspanning het meest
essentieele van den lust.

A — 196 = 152: Vóór het experiment, weer gewaarwording van
spanning, speciaal in voorhoofd, in oogen gelocaliseerd; druk in oogen.
Toen ik keuk gelezen heb. heeft de ontspanning weer plaats gemaakt
voor spanning. Niet zoo sterk als vóór de proef. Nu scheen de span-
ning zich over
de geheele musculatuur uit te breiden, ook over den
mond.

A — 2Ö0 = 156: Weer duidelijk ontspanning waargenomen in ge-
heele gelaatsmusculatuur bij \'t lezen van suik. Die ontspanning is
meer geaccentueerd geworden, verder gegaan bij het lezen van lim.
Duidelijk waargenomen in onderste gedeelte van gezicht rondom mond.
Eerst toen een lustgevoel ontwikkeld. De eerste ontspanning ging er nog
niet mee gepaard i).

A — 201 = 157; Op tweede plaats sommige reacties in voorhoofd;
rimpels maken in voorhoofd; misschien ook enkele spanningsgewaar-
wordingen in hals.

A — 232 = 182: Toen sterke spanningsgewaarwordingen in muscula-
tuur van voorhoofd. Bij \'t lezen van de tweede duidelijk waargenomen,
dat de spanningsgewaarwordingen zich geaccentueerd hebben.

A — 233 = 183: Sterke spanning in voorhoofd; heel sterk onlust-
gevoel. Een heele sterke ontspanning volgde; een heel aangename ver-
wondering — een zeer duidelijk merkbare ontspanning In musculatuur.

B —35 = 215: Ik begin met een lichte spanning — de musculatuur
in het gezicht doet mee.

B — 96 = 269: Behalve in mimische musculatuur speelt zich geheele
gewaarwording in \'t cerebrum af.

B— 118 = 287: De spanning, die in me was, werd plotseling ver-
minderd; Ik zonk In elkaar.

B— 174 = 336: Bij lim treedt spanning op in de maagstreek.

C — 4 = 368: Net, evenals of keel toegeknepen werd; schemerend
voor de oogen. \'n gespannen gevoel; daarna een schok, toen het
kaartje zichtbaar werd.

C —54 = 412: Iets gansch onverwachts, een plotselinge ontspanning
van mond. doch niet aangenaam.

G —60 = 416: Een onbestemd gevoel; zoowel In mond als In maag
een zekere spannl^

C — 67 = 420: Dan als \'t vocht naar binnen glijdt en de bittere reactie
wegblijft, verdwijnt de groote spanning.

C — 68 = 424: En met een gevoel van ontspanning van mijn sllk-
organen. van mijn slokdarm, laat ik het zout wegvloeien.

\') Wijst dit protocol er op dat de ontspannings-gewaarwording een zekere
intensiteit moet bezitten vóór het lustgevoel optreedt?

-ocr page 136-

Uit vele dezer voorbeelden blijkt, dat spanningsgewaarwordingen
niet steeds met lustgevoel gepaard behoeven te gaan. Indien ze er
wel mee gepaard gaan, wat is dan de oorzaak der lust- en onlust-
modaliteit? De weinig preciese localisatie? Dit is mogelijk. Maar
in elk geval mag uit het ontbreken van de vermelding „lustquot; en
„onlustquot; in al deze gevallen, niet de conclusie getrokken worden,
dat deze spanningsgewaarwordingen als klasse geheel verschillend
zijn van een ander soort spanningsgewaarwordingen, die men
„gevoelensquot; zou kunnen noemen. Uit negatieve gegevens mag
geen positieve conclusie worden getrokken.

5. In de volgende protocollen echter schijnen de ppn met de
uitdrukking ,,gevoel van spanning-ontspanningquot;, iets anders,
wellicht ook iets meer, te bedoelen dan de zoo juist vermelde
gevoelens van spanning en ontspanning, die eigenlijk niet anders
dan spierzingewaarwordingen zijn.

A — 49 = 32: Vóór het experiment \'n gevoel van spanning in voor-
hoofd boven oogen. Al heel vroeg ingesteld zonder iets bepaalds te
verwachten, \'t Gevoel van spanning was onlustgekleurd. De kaart ver-
scheen; chin gelezen. In aansluiting aan het lezen van het woord geen
specifieke beleving; wel een bestendiging van het gevoel van spanning.
Geen ontspanning. Of dit ook niet in de musculatuur geschied is, weet
ik niet. De onlust bleef bestaan; is geaccentueerd.

In dit protocol is dus sprake van de bestendiging van het gevoel
van spanning, terwijl vermoedelijk tegelijkertijd toch wel in de
musculatuur een ontspanning plaats vindt. Dit gevoel van spanning
komt overeen met wat Ach noemt: het subjectieve moment; wat
Michotte betitelt als conscience de l\'effort.

A—121=: 98: Toen geslikt en duidelijk ontspanning van angst
kunnen waarnemen. Intellectueel bestond dit hierin: ik dacht, het valt
nog al mee. Dan ook de ontspanning werkelijk waargenomen, een
gevoel van opluchting. Alles liep veel gladder. Niet lust-betoond, louter
ontspanning.

Manifesteert zich in dit protocol zóó een verzwakking, casu quo
een verdwijning van die conscience de l\'effort, zoo juist genoemd?

A— 139= 105: Toen ik sam gelezen had, duidelijk een ontspan-
ning in de musculatuur; ik ben er bijna zeker van, dat een diepe
ademhaling gevolgd is: een uitstooten van den adem. De intellectueele
inhouden, tot op dat oogenblik in de fovea van het bewustzijn aanwezig,
zijn in één oogenblik verdwenen; een soort van opluchting; intellectueel
ook \'t gevoel van ontspanning; iets positiefs; iets als ja; intellectueel
weinig gedefinieerd.

Hier wordt de verandering, die „de Bewusstseinslage der ver-
wachtingquot; onderging geteekend. Allerlei inhouden, die op den

-ocr page 137-

verwachten prikkel betrekking hebben, verdwijnen, als de verwach-
ting niet wordt gerealiseerd. Ook de conscience de l\'efFort ver-
dwijnt.

A — 170= 131: Toen ik sam gelezen had, behalve ontspanning een
intellectueelen inhoud: Bejahung van verwachting. De verwachting zat
alleen in spanningsgewaarwordingen: zie je wel, \'t komt uit.

A — 227—\\77: Eerst sod gelezen, duidelijk die gewaarwording van
spanning weer waargenomen, hoofdzakelijk in voorhoofd. Dit gevoel
van spanning werd geaccentueerd, toen ik een gevoel van angstige
nieuwsgierigheid kreeg. Op de tweede plaats intellectueel, als dat andere
nu ook maar niet slecht is. Een druk in de oogen; \'t inhouden van
den adem; spanningsgewaarwordingen over \'t geheele bovenste deel van
lichaam uitgebreid. Er is een sterk gevoel van onlust gekomen, toen ik
keuk las. Die spanning was onlust-betoond. Ze is misschien sterker
geworden. Misschien is voor het eerste gevoel een ander gevoel in de
plaats getreden. Een zekere ontspanning trad in. De ademhaling ging
weer zijn gewonen gang; de spanning verdween, behalve in de muscu-
latuur van het voorhoofd. Ook intellectueel een soort ontspanning, maar
van bijzondere soort. Ik wist, dat mijn praevisies nu verwezenlijkt waren;
inderdaad een negatieve oplossing. Dat weten gaf een verlichting, maar
van een zekere soort. Een soort depressie bleef.

\'t Intellectueel karakter van dit soort ontspanning is hier in dit
protocol wel heel sterk geaccentueerd.

A- 233 = 183: Een heele sterke ontspanning volgde, een heel aan-
gename verwondering, hoofdzakelijk Intellectueel gegeven, in dezen zin;
hé, hoe is dat mogelijk! Ook een zeer duidelijk merkbare ontspanning
in musculatuur. \'t Eigenaardige is hier weer een lustgevoel, dat \'t geheele
bewustzijn weer vulde.

B— 176 = 338: Bij \'t aanslaan een oppresslegevoel, een soort span-
ning, een soort angst.

C — 12 = 376: Zeer geïnteresseerd, zeer In spanning,

In deze, en meerdere andere, protocollen geven de ppn er dus
aanleiding toe, naast het gevoel van spanning en ontspanning als
spierzingewaarwordingen, een ander gevoel van spanning en ont-
spanning te onderscheiden, dat door hen zelf als meer „intellec-
tueelquot; getypeerd wordt.

Hier mag reeds de vraag worden gesteld, of dit „intellectueelequot;
gevoel van spanning en ontspanning aan het signalement der
echte gevoelens beantwoordt; of dat men hierin ten slotte een
versmeltingsproduct voor zich heeft, dat in eenvoudige, geheel of
gedeeltelijk bekende elementen kan worden ontleed; terwijl tot die
elementen ongetwijfeld allerlei wilsverschijnselen behooren, die bij
het geordend denken een rol spelen.

6. Een zelfde vraag, als wij met betrekking tot de „intellectueelequot;
gevoelens van spanning en ontspanning hebben opgeworpen, kan

-ocr page 138-

ook worden gesteld met betrekking tot de gevoelens van bevre-
digdheid en onbevredigdheid. En, om deze ook nu maar terstond
te noemen, met betrekking tot de gevoelens van afkeer, weerzin,
walging, onbehagelijkheid, verwarring, verbijstering, angst, teleur-
stelling, spijt, zelfverwijt, e. a.

A — 28 = H: Ik heb sam genomen. Alles was zoo licht en gemak-
kelijk. Ik heb met opgewektheid gedronken, \'t Lustgevoel persisteerde,
\'t Bleef tegenwoordig onder \'t drinken, \'t Was een intellectueele bevre-
diging, omdat alle praevisies bevredigd waren.

A — 42 = 26: Onder het drinken geconstateerd, dat er zoo weinig
smaak aan zat. Er was een gevoel van bevrediging i); Intellectueel. Ik
constateer dat. Toch was een lustgevoel daaraan verbonden, hoewel
niet sterk geprononceerd, \'t Was gecompliceerder dan ik zeg.

A—138 = 104: Sam naar mond gebracht; weer idee van krenten-
water. In aansluiting aan woord krentenwater een gevoel van ontevre-
denheid met een tweevoudigen oorsprong; eerste gedachte: overijld te
werkgegaan te zijn: tweede gedachte: lim is toch beter. Phaenomeno-
logisch \'n gevoel van onbevredigdheid, vertegenwoordigd door die twee-
voudige gedachte.

In deze protocollen wordt de nadruk gelegd op het intellectueele
element en wel zoo, dat in het laatste protocol (A — 138= 104)
het geheele zoogenaamde gevoel gezegd wordt in den intellec-
tueelen inhoud te culmineeren.

B —37 = 217: \'t Begin is neutraal. Bij \'t verschijnen van suik een
accent van tevredenheid. — Op derde deel tong weer meer aandacht
op volheid, die me tegenvalt. — \'t Affect is in den beginne tevreden. —
Achter op tong gevoel van teleurstelling.

B — 43 = 223: \'t Affect is positief, tevredenheid, voldaan.

C — 9 = 373: Lekkere smaak. Tot in je maag voel je je warm wor-
den. Je voelt \'t zakken. Nu moet ik het heelemaal hebben, tot den
laatsten droppel, \'n Zeer bevredigd gevoel.

C — 22 = 384 : Ik had \'t voorgevoel van chin. — Zoodra \'t plaatje
verschijnt: „daar heb je het\'\'; een onaangename satisfactie.

C — 26 = 388: \'t Is een zeer onbevredigd gevoel. Je verwacht zout,
dat je doet watertanden, en je krijgt iéts, dat \'t midden heeft tusschen
suiker en iets zouts een onbevredigd gevoel.

C — 41 = 401: Zoodra \'tin mijn mond was, was het eerste affect een
onvoldoende zure smaak; een onbevredigd gevoel, \'t Was te laf.

C —53 = 411: \'t Vooraffect was braakachtig. Dat concentreert zich
om mijn maag in een beroerd wee gevoel. Bij \'t zien van keuk even een
op elkaar klemmen van de lippen. Toen \'t in mijn mond was, was \'t affect
overbevredigd. \'t Sterke zout riep een gevoel van walging van al mijn
mondzenuwen op.

C— 117 = 465: Dit wekt den lust op intens sam te proeven; wat ik
ook doe. Daarbij is \'t aangename, wat den eersten keer niet tot zijn recht
kwam, dezen keer versterkt, een gevoel van voldoening.

\') Bevrediging en onbevredigdheid worden hier niet precies in den Wundtschen
zin gebruikt.

-ocr page 139-

C— 159 = 502: Dadelijk treft met \'taroma de volle warmtesmaak,
\'t prikkelende straaltje: een zeer voldaan gevoel.

Verder sprak pp A in 48=31 over een gevoel van afkeer:
ppC in 91 =443 over een gevoel van weerzin, in 53 = 411 van
walging: pp A in 82 = 58 over een gevoel van onbehagelijkheid:
ppB in 188 = 348 van schrik, pp C in 203 = 540 van verwar-
ring en in 61=417 van verbijstering: pp A in 122 = 91 en in
41 = 25 van angst; pp C in 65= 421 van verrassing: ppA in
144 = 85 van teleurstelling, in 206= 162 van spijt, en in 110 = 81
van zelfverwijt.

7. Het corpus der gevoelens vormde echter de gevoelens van
lust en onlust, die inzooverre zij door het genot der smaakstoffen
werden opgeroepen, tegelijk een waardeering dezer stoffen als
aangenaam of onaangenaam inhielden al vindt men bij de nauw-
keurigste analyse phaenomenologisch ook geen spoor van waar-
deerings-elementen.

A — 16 = 5: Toen de kaart kwam en ik het las. had ik een sterk
onlustgevoel. Naarmate het complex (\'t was weinig vol bewust) meer
bewust werd, werd mijn onlustgevoel sterker.

A — 51 = 33: Ik heb Iets affectiefs en positief affectiefs beleefd.

A — 70 = 48: \'t Herinneringscomplex was onlust-betoond. — Naar-
mate het complex zich ontwikkelde nam ook de onlust toe. \'tWas
net alsof \'t tweede onlustgevoel meer betrekking op het Ik had; \'tik er
meer mee gemoeid was.

A —81 = 57: Gedachte: (wond) \'t is toch zoo slecht niet. — Tege-
lijk met het waardeoordeel — onlust;\'n karakteristieke onlust zondermeer.

A — 85 = 61: Onmiddellijk weer \'t gevoel van beklemming met rem-
ming van bewustzijn, inhibitie: \'t goede idee wou niet komen, \'t Was
sterk onlust-betoond; niet louter onlust, meer gevoel van teleurstelling.

A—182=141: Een vleugje lust. — Toen scheen \'t me, alsof er
werkelijk lust was.

A — 231 = 181: Die voorstelling was lust-betoond.

A — 233 = 183: \'t Eigenaardige is hier weer een lustgevoel, dat \'t ge-
heele bewustzijn weer vulde.

A — 237 = 187: \'t Geheel was lustgekleurd; niet erg. maar toch iets. —
\'t Geheele complex was lichtelijk onlust-betoond.

B — 25 = 207: Bij \'t verschijnen van wond \'n onlustgevoel.

B— 50 = 228: \'t Affect is even positief.

B — 93 = 266: Bij \'t drinken heb ik een posltlef-betoond affect.

B — 104 = 275: \'t Onaangename blijft.

C— 11 = 375: \'t Aangename gevoel van sam, de duidelijke rozijnen-
smaak er in.

C— 18 = 380: Cog \'n aangename smaak.

C — 22 = 384: \'t Is alsof je keel en maag, je geheele lichaam in op-
stand komt; alsof \'t samengolft. De tranen springen in je oogen. \'t Groote
onlustgevoel zit hierin, dat de bittere smaak blijft heen en weer gaan
van je maag naar je mond. \'t Wil niet weg. \'t Gevoel van braken,
[\'n Motorische spraakreactie: Goddorie.]

-ocr page 140-

, c — 35 = 395: Bovendien (cog) een verwarmend, koesterend gevoel;
n aangenaam affect, vooral na chin.

C — 119 = 467: Bij \'t lezen van chin \'n sterk onlustgevoel. — \'t Aan-
gename is vooral \'t onmerkbare overgaan van het zoete in het zuur; dat
als stroop binnenglijdt, en \'tfrissche in mond en keel.

Ik laat voorloopig in \'t midden, of de gevoelens onder 7 ge-
noemd qualitatief verschillend zijn van de andere, \'t markante, dat
ik nu reeds wil noemen is dit, dat de gevoelens van lust en onlust,
hier min of meer zelfstandig schijnen te zijn; al is ook dit weer niet
overal het geval, vergelijk bijv. \'t protocol A — 85 = 61, bladz. 87.

Uit de gegeven protocollen, wier aantal gemakkelijk nog kan
worden vermeerderd, blijkt nog eens duidelijk, hoe vaag begrensd
de beteekenis van het woord gevoel eigenlijk is, en hoe het woord
voornamelijk gebruikt wordt om er complexe bewustzijnsverschijn-
selen, breedweg en vaagweg door aan te geven.

Daarnaast weten de protocollen ook van gevoelens sensu strictiori.

Zij veronderstellen dan ook een verdeeling der gevoelens in
die in engeren en die in wijderen zin.

b. Voorloopige aanwijzing, door welke verschijnselen de gevoelens
in engeren zin, die in de protocollen tot uitdrukking komen,
gekenmerkt worden.

Wat de proefpersonen in hun introspecties gaven, waren, uit
den aard der zaak — de opdracht bracht dit mee — zelfwaar-
nemingen van wat er in hun ziel was omgegaan.

Dit verplaatste hen natuurlijk steeds weer midden in het geheel
der waarnemingen, overleggingen, motiveeringen, wilsbesluiten,
handelingen, enz. die samen het verloop van het experiment uit-
maakten. Ook daaraan keerden tijdens de retrospectieve intro-
spectie de herinnering terug.

Het behoeft dan ook niet te verbazen, dat in de protocollen
niet louter gevoelens aangetroffen worden. Dit zou ook nimmer
kunnen geschieden, want inzooverre de introspectie inderdaad een
weergave van het reëele leven is, moet ze over het gevoel als
nauw verbonden en zelfs versmolten met tal van andere ziels-
processen : zintuigelijke (aesthetische-sensorische), verstandelijke
(noëtische-intellectueele) en tot het wilsleven behoorende (theletische-
voluntatieve) spreken.

1. Brokstukken uit de protocollen, die verwijzen naar de zin-
tuigelijke elementen:

A — 11 = 1: Toen \'t kaartje verschenen was, en ik sod had gelezen;
en: Tijdens doorslikken, achter in den mond.

-ocr page 141-

A— 14 = 4: \'tLezen gaf niets.

A — 16 = 5: Toen de kaart kwam, en ik het las —

A —21 = 7: Had weer een voorstelling van kleur, die ik onderaan
glas gezien had.

A —28=14: Kaart gelezen.

B^—4= 188: Scherpe smaak in pharynx.

B —9= 193: Eerste indruk van cog op tong, die lekker was, ging
over in brandend prikkelend gevoel.

C — 4 = 368. \'t Schemerde voor de oogen. Prettige zure limonade-
smaak.

C — 5 = 370: Onder tong allemachtig gemeene smaak.nbsp;*

Enz. enz.

2.nbsp;Telkens weer vindt men in de protocollen gedachten, over-
wegingen, overleggingen, bedenkingen, enz. vermeld:

A — 11 = 1: Mijzelf afgevraagd, wat zou het zijn.

A— 12 = 2: Verbonden met gedachte: ik heb toch gelijk gehad.

A —\' 14 = 4: Toen gehad simpele idee: \'t is niet zoo beroerd als de sod.

A— 16 = 5: Zat te denken: nu moest er eens wond komen. —
Voorzag in dat oogenblik alles, wat er moest gebeuren.

A — 21 =7: Toen kwam de gedachte: er zal cog inzitten en lim.

B —6 = 190: Dacht om oppressiegevoel te onderdrukken. .

C — 5 = 369: Nasmaak niet zoo bitter: doet denken aan Brusselsch
lof, niet onaangenaam.

C — 6 = 370: Voorgedachte nu heb ik iets beroerds gehad, nu krijg
ik wel iets lekkers.

C — 8 = 372: Oogenblikkelijke voorstelling van zuur gezicht.

Enz. enz.

3.nbsp;Op het wils- en daadleven betrekking hebben :

A — 11 = 1: Toen ik het „spulquot; aan mijn mond had gezet —

A — 12 = 2: Ik heb de stof gedronken —

A — 14 = 4: Vrij gauw ingeslikt —

A— 16 = 5: Ik heb koen besluit genomen, glas genomen, achter-
over gezet.

A — 21 =7: Glas genomen, gedronken.

A — 22 = 8: Plotseling heb ik glas genomen en in een teug uitge-
dronken.

B — 5 = 189: Wil voortgang makén, drink het uit.

B —7= 191: Richt blik op plaatje. — Terwijl ik teug neem,—

C — 4 = 368: Toen in schrik glas gepakt.

Enz. enz.

Tracht men nu, voor zoover dit mogelijk is, alles wat in de
protocollen op de zoo juist genoemde zieleprocessen teruggaat, afte-
zonderen, dan houdt men, vermeld en beschreven in de protocollen,
telkens weer daarin terugkeerend, psychische verschijnselen over,
waarop de proefpersonen bijzichzelf als op hun persoonlijke eigen-
dommelijkheden in wel heel bijzonderen zin terugzagen, \'t Waren
psychische verschijnselen, die toestanden van hun intiemste, hun
innigste, hun eigen„stequot; ik vormden.

-ocr page 142-

Daarin gelijken ze dus wel op de gedachten, overwegingen, enz.,
maar deze psychische toestanden hebben tegelijkertijd veel meer
dan de gedachten, overwegingen, enz., neiging er toe zichzelf te
verraden en van uit die beslotenheid naar buiten uit te breken.

Bovendien treden ze wel spontaan op, verrijzen ze wel autocht-
toon (als ik het zoo mag noemen), maar toch altijd eerst tengevolge
van een prikkel. Die prikkel kan gegeven zijn in de waarneming
van het miheu of de situatie, waarin de proeven plaats vinden;
in een gedachte aan, of een voorstelling van hetgeen hem te
wachten staat; in de waarneming van het kaartje met opschrift,
die het eigenlijk experiment inleidt; in de smaakgewaarwording,
aan de grens van den kies- en daadtijd, enz. In welken vorm
ook, om het gevoel te doen aanspreken, is een prikkel nood-
zakelijk

En dan komt in het gevoel als psychische toestand tot uiting
de persoonlijke, spontane, slechts voor dat oogenblik geldende
waardeering van de totale situatie, naar lichamelijk en geestelijk
zijn, waarin het induvidu zich op het oogenblik der inwerking
van den prikkel bevindt, de betrokken prikkel in die totale situatie
mee opgenomen.

Naar die gevoelens, naar die psychische toestanden, in haar
groote verscheidenheid, gaan nu de volgende paragrafen onder-
zoek doen. In haar groote onderlinge verscheidenheid!

In protocol A — 1 = 11: „Zuivere onlust, geen teleurstelling,
of zoo; niet \'t land, dat een negatieve inplaats van een positieve
verscheen; louter onlust; geen intellectueele, zuivere onlust,quot;
hebben wij bijv. een exempel van zuivere emotieve onlust; terwijl
in protocol A — 9 = 23: „Geen onlust-Erlebnis dan weer juist
\'t intrinsiek onaangename aan de smaakstof,quot; niets aan eenige
emotieve onlust herinnert.

De protocollen rechtvaardigen herhaaldelijk deze opvatting, dat
men in alle gevoelens met versmeltings-producten van zuiver
emotieve momenten (gesteld, dat deze op zichzelf bestaanbaar
waren!) met andere momenten: intellectueele momenten en stre-
vings-momenten, enz. te doen heeft.

Dat ook in het onbewuste werkzame oorzaken gevoelens kunnen opwekken,
wordt vrijwel algemeen aanvaard.

Of misschien zelfs het tijdelijk verstoorde biochemisch evenwicht van slechts
enkele cellen, wier evenwichtsstoornis zeker niet tot het bewustzijn doordringt,
evenzoo hiertoe in staat is .... 1 ?

-ocr page 143-

En dat wel zóó, dat in het gevoel als versmeltingsproduct nu
eens die zuiver emotieve momenten meer op den voorgrond
treden, dan weer die meer intellectueele, of die strevingsmomenten.

Nu eens naderen deze laatste momenten alle tot een limiet nul,
zoodat we met een, als \'t ware zuiver emotief gevoel te doen
hebben — zie protocol A—1 = 11, (bladz. 90) —, dan weer
naderen in het versmeltingsproduct de zuiver emotieve gevoels-
momenten tot een limiet nul en treden deze daarin geheel terug,
zonder dat daarom het versmeltingsproduct nog zijn karakter van
„gevoelstoestandquot; verliest.

Als een voorbeeld van dat versmolten zijn der momenten moge
-
n^A —2=12 dienen: „Zoo iets: \'t stond niet alleen, een lustge-
voel met intellectueelen inhoud versmolten.quot;

Ook in A —5=16: „\'n Spheer van bewustzijn, daaraan het
onlustgevoel. Ik had \'t land. Dat alles zat er bij: die spheer gaf
de intensiteit aan mijn onlustgevoelquot; hebben wij een dergelijk
versmeltingsproduct, waarbij de intellectueele momenten: de spheer
van bewustzijn aan het (onlust)gevoel de intensiteit geeft.

In A — 95 = 128: „De ontspanning \'t meest essentieele van
de lustquot; doen dit de strevingsmomenten.

In A — 9 = 23 (zie bladz. 90) naderen de zuiver emotieve
momenten tot de limiet nul.

Nu eens treden in een dergelijk versmeltingsproduct bepaalde
momenten heel sterk naar voren: A— 19 = 35: „Intusschen toch
de idee: ik moet voorzichtig zijn met wat ik drink: licht affec-
tief gekleurd.quot;

Dan weer zijn al deze momenten als afzonderlijke constituenten
teruggetreden, zoo in A — 38 = 56: „Geen afzonderlijk lust-
Erlebnis, maar iets, dat zich over alles en alles uitstrektequot;: en
in A—17 = 31: „Geen apart onlust\'Erlebnis. De geheele
toestand was onlust-betoond.quot;

Zie ook: A — 178 = 228: „Door vorige proeven een soort
egale onlust over alle proeven te zamen uitgespreid. Daardoor
een zekere onverschilligheidquot;; en

C— 180 = 521: „\'t Bittere verdwijnt, en een onlustgevoel
door \'t heele lichaam komt daarvoor in de plaatst.quot;

c. De prikkels, die gevoelens deden aanspreken.

1— a. Dat smaakgewaarwordingen gevoelens deden aanslaan,
zal geen verwondering wekken: bij den opzet van het onderzoek
was daarop gerekend.

-ocr page 144-

Het kwam wel eens voor, dat zooals in A — 12 = 2, het drin-
ken zelf (sam) geen lustgevoel gaf. dat dus de smaakgewaarwor-
dingen van overigens toch positief gewaardeerde stoffen, den pp
onverschillig liet; maar gewoonlijk verliep de proef toch als in
A—-30 = 6: „Stof gedronken? deze was vooral in de laatste
phase zeer onlust-betoond,quot;

B — 10= 194: — tot op het oogenblik dat ik slik; dan vind ik het
betrekkelijk niet smakelijk; onaangenaam!

Zie ook: A — 201 = 157: \'t Element, waaraan die intrinsieke lust
\'t meest vastzat, was die warmte-gewaarwording.

1 — b. Zeer bepaalde, formeele eigenschappen der prikkels,
die de smaakgewaarwordingen in het leven riepen, zooals de
wisselende intensiteit, zeer hooge of zeer lage intensiteit (zonder
meer. dus afgezien van de qualiteit der smaakgewaarwording), de
contrasteerende werking, de duur, zijn in staat gevoelens te doen
aanslaan.

C — 71 = 427: En de gedachte van over-bevrediging; te sterke prikkel.

C —47 = 405: Toen \'t in mijn mond kwam, proefde ik direct de
zoutsmaak. Dit gaf eerst een vreemd gevoel, omdat \'tiets anders was,
dan ik verwacht had. Ik had iets flauws verwacht. Door \'t sterke zout-
gehalte was \'t affect bevredigd, \'t Aangename bestond hierin ....

C — 26 = 388 : Je verwacht zout, dat je doet watertanden en je krijgt
iets dat \'t midden heeft tusschen suik en iets zouts. Een onbevredigd
gevoel.

8— 140 = 307: koos suik. \'t Was lim. Viel heel erg mee. \'t Was
zeer aangenaam. Daarna kreeg ik chin. Dat viel ontzettend tegen.

C — 6 = 370: \'t Geweldigst de verrassing als je iets lekkers verwacht
en je krijgt dit.

B— 123 = 292: Niets geen gewaarwording. Alleen bij drinken wil
ik er hm. uit proeven, maar de echte smaak kon ik niet te pakken krijgen.
Overigens affectloos.

C — 89 = 441: Over \'t geheel zeer onaangenaam, speciaal door de
verrassing.

C — 28 = 390: \'t iVIeest werkte \'t onverwachte, dat \'t zoo meeviel.

C — 81 = 435: \'t Beroerdste was, dat ik het bitter vergeten had en
in de plaats daarvan \'t zout gesteld had.

C — 206 = 543. \'t Is eer onaangenaam dan verlichtend, daar \'t bittere
steeds door blijft gaan.

C —53 = 411: \'t Onaangenaamste was de groote slok, dien ik nam.

2. Niet alleen de smaakgewaarwordingen fungeerden als prik-
kels, de waarneming der kaartjes, waarop de smaakstoffen vermeld
stonden, was dikwijls al voldoende.

A. — 11 = 1 : Toen het kaartje verschenen was, en ik sod had gelezen
\'nheel licht onlustaffect.

A — 32= 18:lt; Toen ik cur gelezen had, onmiddellijk bewust, \'nzeer
positieve stof.

B — 76 = 250: Bij het verschijnen van het woord \'n soort warm gevoel.

-ocr page 145-

achter op de tong; nsoort speekselvloed, achterin; \'t geheel was aan-
genaam.

C — 103 = 453: Bij \'t lezen van sam aangenaam prikkelend gevoel van
aroma; bij suik verandert dat in een laf gevoel in de tong.

3. De gevoelsaanslag had ook plaats via herinneringen, a aan
de smaakgewaarwordingen zelf, of
b door de namen der smaak-
stoffen gewekt.

a.nbsp;A — 153= 117: Smaakherinnering van vroegere chin; die smaak-
herinnering onlust-betoond.

C — 96 = 448: Ik begin met een gevoel van walging door het steeds
herinneren van sod.

A — 45 = 29: In aansluiting daaraan herinneringen aan proeven van
gisteren en drinken van sam voor eenlgen tijd, en dit was beslist lust-
betoond.

A — 59 = 41: Direct zure smaak geproefd; aan zwavelzuur gedacht.
Een complex van herinneringen, niet al te zeer gedifferentieerd, aan expe-
rimenten van verleden jaar. — Met de herinneringen persisteerde de
onlust verbonden aan het complex.

b.nbsp;A — 140= 106: Eerst weer chin gelezen. Direct op waarde ge-
schat, — beslist onlust-gekleurd.

A — 142 = 108: Vage voorstelling van smaak van keuk. Vanaf dat
oogenblik een gevoel van onlust, dat sterker werd, toen ik mij de smaak
van chin voorstelde.

— Onlust gegeven met smaakvoorstellingen was niet intrinsiek, meer
subjectief.

A — 156 = 120: Nog eens gelezen, ook weer herinneringen; onlust-
betoond.

c.nbsp;Ook zoo: A — 149 = 115: Herinneringen aan vroegere experi-
menten. Dit complex was onlust-betoond.

A — 159 = 123: Stelletje herinneringen aan vroegere experimenten.
Sterk onlust-betoond.

d.nbsp;Die herinneringen konden ook weer in verder verwijderd
verband staan met de namen der smaakstoffen: gelegenheden be-
treffen, waarbij, of omstandigheden, waaronder die smaakstoffen
gedronken waren.

C — 11 = 375: Toen ik sam zag staan was mijn eerste gedachte aan
een lunchroom In R., waar Ik eens met F. sam dronk. Ik zag het gezicht
weer, waarmee ze toen dronk. Dit alles is aangenaam-betoond.

Dat de gevoelens door herinneringen gewekt, wat hun intensi-
teit betreft, niet voor die, welke de smaakgewaarwordingen zelf
in het leven roepen, behoeven onder te doen, moge uit het vol-
gende protocol, typisch voor vele andere, blijken.

A —30=16: Onmiddellijk bij het verschijnen gaf het woord aan-
leiding tot een groot aantal herinneringen, niet alleen met betrekking
tot ems, maar in verband met allerlei negatieve stoffen, \'t Complex was
onlust-betoond en had zoo\'n sterken negatieven gevoelstoon, dat het
gepaard ging met afweerbeweglngen. Ik heb zelfs mijn hoofd omgedraaid.

-ocr page 146-

Evenals het gevoel met de intensiteit der gewaarwording kan
toe- en afnemen, wisselt het wel met de volheid der herinneringen.

A — 53 = 39: Naar mate de herinneringen aangroeiden, vermeerderde
ook de onlust. Ten slotte was het complex duidelijk onlust-betoond.

4 — a. Ook andere voorstellingen dan juist herinneringsvoor-
steUingen en ook gedachten, doen wel gevoelens aanspreken.

A — 28 = 14: Op het oogenblik, dat ik dat dacht, een voorstelling van
hetgeen volgen moest; al bewust min of meer affectief gekleurd, lust-
betoond.

A — 94 = 68: Gezichtsvoorstelling van cur, d.w.z. van een dikke vloei-
stof in een glas. De voorstelling was heel Hcht lust-betoond.

A102 = 76: Het woord „foscoquot; kwam met vage voorstelling van
een bruine vloeistof. De voorstelling was lust-betoond.

A— 173= 134: Verschillende gedachten ook betrekking hebbende op
verschillende stoffen, die in het glas konden zitten. Het geheele complex
was onlust-betoond.

A — 237 = 187: Direct in de gaten, dat het niet sam was. Toen een
tweevoudige teleurstelling: allereerst gedacht, het spijt me, dat het geen
sam is, en onmiddellijk daarna: had ik het andere maar genomen. Het
geheele complex was lichtelijk onlust-betoond.

A — 14 = 4: Aan de hand van dat idee een heel Hcht lustgevoel.

4 — b. Niet alleen de inhoud van voorstellingen en gedachten
wekt gevoelens, ook de formeele voorwaarden, waaronder zij
gegeven zijn, doen het.

A — 70 = 48: Verschillende gedachten, die wel wilden komen, maar
niet kwamen. Op zich zelf ook weer onaangenaam, onlust-betoond.

A— 192 = 150: Het onaangename scheen mij vast te zitten aan de
elkaar inhlbeerende gedachten.

A — 55 = 37: In het bewustzijn was de herinnering aan een geheel
complex van proeven van verleden jaar. Daaraan zat een lustgevoel vast.
\'t Geheele complex was met lust gekleurd. Het was te merkwaardiger,
omdat datgene, waarop de herinnering betrekking heeft toen ter tijd niets
aangenaams bezat. Verleden jaar was het suikerwater niet lekker. Toch
heb ik me nu alles met genoegen herinnerd.

Het is duidelijk, dat in het laatste geval het feit van het zich
herinneren lustvol is.

4—c. Gevallen als de volgende, waarin bijv. de identificatie van
een smaakprikkel, de verwezenlijking van praevisies, het consta-
teeren van iets, dat vergeten was, enz. gevoelens wekt, behooren
hier ook thuis.

A— 12 = 2: Het lustgevoel had zijn oorsprong niet in een positieve
stof, maar In verwezenlijking van vermoedens.

Het stond echter niet alleen. Het was een lustgevoel met Intellectueele
elementen versmolten.

A — 88 = 64: Toen ik keuk gelezen had, toch, hoewel het waarde-

-ocr page 147-

oordeel negatief was, gevoel van bevrediging, min of meer intellectueel,
zoo iets als: ik heb toch gelijk gehad.

A — 201 = 157: Bij het lezen van sam gevoel van verwondering, intel-
lectueel ongeveer zoo: hè, dat was ik vergeten, dat het er ook bijbehoorde.

Het reeds meerdere malen geconstateerde feit, dat de intensiteit
van het gevoel zich parallel met de intensiteit of gecompliceerd-
heid van den prikkel, die het in het leven roept, ontwikkelt, valt
ook hier waar te nemen.

A —32 = 18: Ik gaf me louter intellectueel rekenschap van het feit,
dat het zoo lekker was, zoo lekker rook. zoo\'n gevoel van warmte gaf.
enz. Alles intellectueel. Naarmate zich die intellectueele elementen ont-
wikkelden, is het lustgevoel in intensiteit toegenomen.

5.nbsp;Geheele geestestoestanden, zooals die van verstrooidheid, ver-
wachting. bereidheid, enz. roepen gevoelens op. Een enkel voor-
beeld, dat tevens het sterker worden van het gevoel met het
bewustworden van den geestestoestand in het licht stelt.

A — 15 = 5: Een bewustzijnsspheer^), zeer gecompliceerd, waaraan
het gevoel van onlust vastzat. Naarmate het complex, dat een geringen
bewustzijnsgraad bezat, meer bewust werd, groeide het onlustgevoel in
sterkte aan. Er was een zeker parallellsme tusschen beide.

A— 142 = 108: Tegelijkertijd bewust van verwardheid in denken en
voorstelling, verwardheid in psychisch gebeuren in \'t algemeen. Ook
dat onlust-betoond.

A — 149 = 115: Er was iets in \'t bewustzijn, wat er geheel tegenover-
gesteld aan was [aan \'t ..ja\'\' verschijnsel] „neenquot;, de hoop werd niet
verwezenlijkt. — Toen was er reeds onlust, toen ik het ..neenquot;-ver-
schijnsel had.

6.nbsp;Ook begeerten, neigingen, strevingen en handelingen kunnen
gevoelens wekken.

A — 35 = 19; Tendentie om snel te drinken. Inhibitie met innervaties
in de hand. Onder den invloed van dat conflict, een zekere onlust.

A — 91 =67: Het lustgevoel stond niet alleen; het zat vast aan de
gedachte, die ik had, wellicht ook aan de poging om een voorstelling
te hebben.

A — 144 = 110: Tendentie om me den smaak van suik voor te stellen,
wat niet gelukt is. Ook daaraan zat onlust vast.

Letterlijk alles kan als prikkel voor het ontstaan van gevoelens
dienst doen: gewaarwordingen, bepaalde eigenschappen der ge-
waarwordingen op zichzelf; voorstellingen en gedachten, materieel
en formeel beschouwd, geestestoestanden en strevingen.

\') Conf. weer de zgn. „Bewusstseinslagequot; van Marbe; bijv. Experimentell-
psychologische Untersuchungen über das Urteil. 1901.

-ocr page 148-

Gevoelens zonder meer vormen nooit een prikkel tot nieuwe
gevoelens.

In de protocollen werd nimmer een gevoel vermeld, of de
proefpersoon gaf aan, waardoor \'t gewekt was, waaruit het zijn
oorsprong nam.

De protocollen leveren echter geen bewijs voor de meening,
dat elke prikkel bij inwerking gevoelens doet aanspreken, al mag
niet uit het oog worden verloren, dat uit de negatieve gegevens
der protocollen geen positieve conclusies mogen worden getrokken.

De afhankelijkheid van een prikkel is essentieel voor het
gevoel.

Deze afhankelijkheid openbaart zich in den vorm van een
reactieproces, en men heeft haar m.i. zoo te denken, dat dit
reactieproces, d.w.z. de reactie in aansluiting bij een onbewuste
of bewuste waarneming van een prikkel, met alle daartusschen
Hggende verschijnselen een eenheid vormt; een eenheid ook met
de strevingselementen, die in iedere reactie tot uiting komen. De
eenheid van dien zeer specialen prikkel gevolgd door die gansch
bijzondere reactie zou dan een nimmer meer herhaalbare innig
verbonden twee-eenheid vormen.

Ook het enkele gevoel zou zoo\'n reactieproces zijn, waarbij de
prikkel, die het deed aanspreken, het onontbeerlijk correlatum
dier twee-eenheid : prikkel-gevoel zou zijn.

Onder de prikkels nemen die. welke van de inwendige organen
uitgaan: de orgaangewaarwordingen, een afzonderlijke plaats in.
Als we afzien van de spannings-gewaarwordingen, waarover pp
A juist uitvoerig spreekt, vermeldt pp A deze niet; zooveel te
vaker beide andere ppn B en C.

B — 4 = 188 : \'n Gevoel van oppressie in de maagstreek.

B — 42 = 222: \'n Onaangename toestand in het begin wegens den
onaangenamen toestand van de maag.

B — 98 = 271: Mijn hart draaide me om, \'n gevoel van volheid.

B— 102 = 273: Bij \'t verschijnen van suik een soort opbollen van
het verhemelte, gepaard gaande met een analoog gevoel in de maagstreek.

C —9 = 373: Cog, \'n lekkere smaak; tot in je maag voel je je warm
worden.

C —53 = 411: \'t Vooraffect is braakachtig. Dat concentreert zich om
mijn maag in een beroerd weegevoel.

C— 106 = 456: Een gevoel van druk in hoofd en slokdarm.

C— 108 = 458 : Dit geeft een opgelucht gevoel aan de maag.

Deze inwendige sensaties verdienen daarom afzonderlijk ver-
meld te worden, omdat door meerdere psychologen juist in haar
de oorzaak der stemmingen, dat wil dus zeggen, van den gedurende

-ocr page 149-

längeren tijd onderhouden, aanblijvenden gevoelensaanslag ge-
zocht wordt. In mijn protocollen vond ik op enkele gevallen na,
die op bladz. 81 reeds ter sprake kwamen, geen verdere gegevens
der vermelding waard.

Over een klasse van inwendige gevoelens: de spierzin-gevoelens,
sprak ik reeds, bladz. 82.

Het is de vraag in hoeverre het door Wundt en anderen aan-
genomen elementaire gevoel van spanning en ontspanning — ge-
steld dat dit een elementair gevoel is — den prikkel, van den
spiertoestand uitgaanden, behoeft om te kunnen aanspreken.

d. De (door den prikkel gewekte) gevoelstoestand.

In antwoord op den prikkel grijpen er veranderingen plaats in
den toestand der somato-psyche van den proefpersoon. Optre-
dende onmiddellijk na inwerking van den prikkel, zijn zij het
gevolg van de waardeerende reactie van het
somato-psychisch
geheel op den prikkel, waarbij de somato-psyche den prikkel
onmiddellijk en haast onfeilbaar zeker met haar
oogenblikkelijk
welzijn in betrekking brengt

Bij deze waardeerende reactie gehoorzaamt de somato-psyche
aan een drang, machtiger dan alle andere, het instinct om, óf
wèl haar bestaan te verzekeren tegen bedreiging van buiten af,
of van binnen uit, óf wel haar „zijnquot; tot „welzijnquot; te verheffen.

De drang naar zelfbehoud, inhaerent in de somato-psyche,
antwoordt dus op den prikkel spontaan en onmiddellijk met een
waardeering voor het „zijnquot;, resp. het „welzijnquot; van het individu.
Die spontane, autochthoon oprijzende, waardeerende reactie der
somato-psyche is lust, wanneer de vitale drang naar zelfbehoud
en zelfhandhaving zich kan doorzetten -). Zij is onlust, wanneer

\') Hoe rijper de ervaring, hoe meer het oordeelcnd denken de kritische leiding
kan gaan nemen en in deze oogenblikkelijke waardeering wijzigend kan ingrijpen,
zij het ook dikwijls onder veel strijd en zelfoverwinning.

Moet ik hier aan toevoegen: spanning, wanneer die spontane, autochthoon
oprijzende waardeerende reactie der somato-psyche in antwoord op den prikkel
in onzekerheid verkeert, of zij zich zal kunnen doorzetten, of het lust of onlust
zal worden;
ontspanning, wanneer die onzekerheid plaats maakt voor zekerheid.

Bevrediging of onbevredigdheid, wanneer die waardeerende reactie er zich,
na het verwerken van een prikkel, in den dan ingetreden toestand, rekenschap
van geeft, of de drang naar zelfbehoud en zelfhandhaving zich, al dan niet, ver-
mocht door te zetten.

-ocr page 150-

haar dit niet mogehjk is^). In de protocollen onzer ppn ont-
moet men wel degelijk zoo iets als dien drang naar zelfbe-
houd en zelfhandhaving*

A — 122 = 91: Chin gelezen, van afgekeerd met angst. — Ik had \'t
gevoel van iemand, die, door struikroovers aangevallen, besloten is, zijn
leven nu zoo duur mogelijk te verkoopen. Geen zuivere angst dus, maar
meer besluit zich goed te houden.

Zoo sprekend als in dit protocol-deel geschiedt het wel niet
altijd, toch komt die drang tot zelfbehoud veel vaker voor den dag.

A — 24 10: Toen ik gemerkt had (eerst na het slikken), dat het
suik
was 2), heb ik nog zooveel mogelijk getracht om van den lekkeren
smaak te proflteeren. \'t Is me nog gelukt om iets van lust aan die smaak-
gewaarwording te onderscheiden.

A — 49 = 32: \'n Opbruisend gevoel naast zelfverwijt, \'t Heeft zeer
lang gepersisteerd. Daaraan zat \'t woord „verdommequot; vast.

A—114 = 85: Ik zat onder het complex, zooals iemand, die geen
raad weet.

C 50 = 408: Toen ik chin zag staan, een ontzaggelijk walgelijk
gevoel — terwijl maag en mond al hun best deden om \'t er weer uit
te werken, wat een benauwd gevoel in de keel gaf.

C— 176 = 517: Als \'t (chin) in mijn mond is, wordt ik onaangenaam
verrast door \'twrange; ik knijp de oogen dicht, krijg een braakneiging;
trek het verhemelte samen, zoodat ik onmiddellijk instinctief de keel
sluit en \'t vocht uitspuw.

Eenigszins anders komt die drang tot zelfbehoud ook tot open-
baring in:

C — 76 = 430: Ik ben bang voor iets onaangenaams.

C — 193 = 532: Keuk werkt tegenzin.

C — 9 = 373: Toen je langs me liep, kreeg ik onbewust idee: \'t kon
wel eens drank wezen; \'nzoete hoop; probeerde \'t te ruiken, \'t Gelukte
niet. Toen, toen je „opgeletquot; zei, hoop, dat \'t iets goeds zou zijn, \'n blij
gevoel.

C ^— 12 = 376: Je kon me voor den gek houden; ik zal toch wel
fos krijgen. Zeer geïnteresseerd, zeer in spanning.

C — 34 = 394: \'t Vooraffect was: hoop op iets beters.

C— 105 = 455: Bij \'t lezen van lim iets gretigs.

C — 130 = 476: Ik heb zin in een frisschen slok.

Die verschillende toestanden, waarin de somato-psyche verkeert, zijn de
gevoelens in engeren zin, waaromtrent ik dus, als ik het bovenstaande beknopt
samenvat, kan zeggen, dat in hen het instinctieve streven der persoonlijkheid tot
uiting komt: lust te gewinnen, onlust af te wenden.

\'tLigt voor de hand, dat zoodra het individu boven de oogenblikkelijke be-
leving tracht uittegaan, op grond van opgedane ervaringen, bezinning en streving,
verstand en wil zich laten gelden. Toch blijven zij beide dikwijls, leidende naar
het schijnt, inderdaad geleid wordende.

De pp was het eerste oogenblik van meening met een onaangename smaak-
stof te doen te hebben.

-ocr page 151-

Over dien drang naar zelfbehoud, hier gesignaleerd, oorspron-
kelijk met ieder individu gegeven en te aanvaarden als den oor-
sprong en tegelijkertijd den verzamelnaam van allerlei uitingen
van \'s menschen wilsleven kan hier niet in den breede gesproken
worden.

Die drang uit zich ook in de onmiddellijke betrekking op het
eigen ik van alles, wat in eenig bepaald oogenblik tot de in dat
oogenblik op het ik inwerkende rondom-wereld van het ik behoort.

Onder den invloed van dien drang tot zelfbehoud valt de
rondom-wereld als \'t ware uiteen in tweeën, de vriendelijk gezinde
rondom-wereld en de vijandig gezinde. Neutraal is slechts datgene,
dat niet op het ik betrokken wordt.

Die dadelijke ik-betrekking nu.

(A — 70 — 48: \'t Herinnerings-complex was onlust-betoond. -- Naar-
mate het complex zich ontwikkelde, nam ook de onlust toe. — \'t Was
net alsof \'ttweede onlustgevoel meer betrekking op het ik had; \'t ik er
meer mee gemoeid was.)

waarvan de vermelde protocollen getuigen, met haar oogenblik-
kelijke spontane waardeering door het ik van zijn rondom-
wereld met betrekking tot zichzelf, is een ander belangrijk
gegeven dat ik vond bij de analyse der protocollen.

Ook hier moet ik echter weer opmerken, dat dat karakter der
ik-betrekking van de gevoelens nu eens maximaal aanwezig kan
zijn, dan weer minimaal; in \'t laatste geval dus weer als \'t ware
tot een limiet nul kan naderen.

Eenerzijds aan de eene pool dus de louter subjectieve gevoelens
met een sterk uitgesproken ik-betrekking; anderzijds, aan de andere
pool dus, de veel meer (wellicht de louter) objectieve gevoelens,
bij welke dit karakteristieke der ik-betrekking tot een limiet nul
naderde.

Andermaal, het is hier nog niet de plaats om op een nadere
bespreking van deze spontane waardeeringen der „Umweltquot; in
te gaan.

Het leek intusschen toch wenschelijk hier alvast op de steun-
punten te wijzen, die onze meening in de protocollen der ppn vindt.

De oogenblikkelijke spontane waardeering van die „Umweltquot;
door het ik en met betrekking tot zich zelf, zal het hart der ge-
voelens in engeren zin blijken te zijn.

e. De binnenpersoonlijke, de organische, de vegetatieve reacties.

Op zoek naar de gevoels-elementen en elementaire gevoelens
werd bij de analyse der protocollen in de eerste plaats gevonden

-ocr page 152-

\'n immer aanwezige, blijkbaar noodzakelijke prikkel-afhankelijkheid.

Daarnaast in de tweede plaats \'n onmiddellijke, spontane waar-
deering door den drang tot zelfbehoud: de onmiddellijke betrek-
king op het ik.

In de derde plaats vermeldden de protocollen allerlei binnen-
persoonlijke, organische, vegetatieve reacties — de actualiteit
der gevoelens —» die zich naar buiten verrieden in de grovere
uitdrukkingsbewegingen en de fijnere uitdrukkingssymptomen.

Deze reacties, in onmiddellijke aansluiting bij den prikkel ge-
geven, zijn voor den gevoelstoestand even karakteristiek als
de onmiddellijke spontane waardeeringen, waarvan zoo juist
sprake was.

Naast de orgaangewaarwordingen, die zelve aanleiding zouden
kunnen zijn van het aanspreken van gevoelens en dus aan dat
aanspreken der gevoelens als hun prikkels vooraf zouden gaan,
bldz. 81 genoemd, zijn er
andere somatische processen, die als
\'t ware de somatische keerzijde der psychische processen, die wij ge-
voelens noemen, vormen. Gevoelens zijn dus opgebouwd uit de twee-
eenheid van psychische en somatische processen, een twee-eenheid,
waarvan nog altijd niet onweersproken is uitgemaakt, welke van
de beide in tijdsorde de eerdere is. James e.a. heten de somatische
processen voorafgaan aan de psychische. Lehmann e.a. verzetten
zich hiertegen, \'t Zou ook kunnen zijn dat zij gelijktijdig ontston-
den. Nü zijn deze
„anderequot; somatische processen bedoeld. Maar
zelfs is het moeilijk de orgaangewaarwordingen, die als prikkel
fungeeren voor gevoelens, welke daar zeker \'t gevolg van zijn,
en de
orgaangewaarwordingen, in innig verband met gevoelens
voorkomende, van elkaar te verbijzonderen; Teminder omdat men
met betrekking tot de laatste niet weet, of deze relatie er eene van
gelijktijdigheid is, of eene van voorafgaan, of eene van volgen.

Het zelfverraad in grovere uitdrukkingsbewegingen en fijnere
uitdrukkingssymptomen heeft op allerlei wijze plaats, in den pols-
slag, de ademhahngsbeweging, de bloedsverdeeling, de oogentin-
tehng en het spel der pupillen, den tranenvloed enz.

A — 49 = 32: Er was een ander affectief element, dat hierin bestond:
\'n gevoel van teleurstelling, \'t Meest karakteristieke daarvan was een
intellectueel moment van zelfverwijt: „hoe kun je zoo stom geweest zijn
om over zoo\'n stof zoo oppervlakkig te oordeelen.

\'t Had tevens iets organiscfi, als men ondervindt bij het opkomen van
drift. Er was een opbruisend gevoel naast het zelfverwijt, een organische
factor naast den intellectueelen.

A — 57 = 39; Intellectueel: heel sterk gevoel van wrevel, geen onlust.
Domineerend was het zelfverwijt en daarnaast organische reacties: op-
bruisingsgevoel met contracties in de beenen. Ik voelde mezelf schrapzetten.

-ocr page 153-

C — 25 = 387: Wanneer wond verschijnt, zet je je schrap. Je dringt
je geheele corpus terug In je stoel.

C — 33 = 393 : Als \'t kaartje verschijnt (chin) een onlustgevoel, dat
zich tot In mijn vingertoppen voortzet.

C — 70 =: 426: \'t Was net, of ik een rilling kreeg in mijn lichaam,
alsof het zuur me koud maakte vooral in mijn ruggegraatsbuurt.

C— 109 = 459: Dit geeft een prettig gevoel in mijn maag, en ik haal
diep adem.

C — 111 =461: Bij \'t lezen van suik een laf gevoel in mijn mond,
dat bij \'t lezen van sod versterkt wordt. Hierbij tevens een braakneiging.

C — 180 = 521: Bij \'t lezen van chin weigert de maag haar werking,
net of die even stilstaat.

C— 196=535: Dit zoete bevredigt, doordat \'t zoo frisch is; ik haal
diep adem met slikken.

Tal van voorbeelden dezer binnenpersoonlijke, organische
reacties zullen later nog worden gegeven, waar er sprake is van
het zelfverraad der gevoelens in de pols. Hier zij er op gewezen,
dat grovere uitdrukkingsbewegingen, onwillekeurige bewegingen,
en ook gewilde handelingen als onmiddellijk gevolg van den ge-
voelsaanslag vaak voorkwamen, al werkte de opzet der proeven
dit niet in de hand.

A — 72 = 50: \'n Sterk lustgevoel, zich uitend In allerlei reacties: o.a.
een lachje. Ik had \'t gevoel, dat ik me bespottelijk maakte, maar moest
toch lachen.

A — 22 = 8: \'t Persoonlijke element van waardeering was er; een
ontspanning van alle musculatuur zelfs tot een lach.

A — 101 = 75: Reacties In hand, Innervaties In hand.

A— 112 = 83: Weer een remming; deze belette het glas aan den
mond te brengen.

A —30=16: \'t Complex was onlust-betoond, \'t Had zoo sterken
negatieven gevoelstoon, dat \'t complex gepaard ging met afweerbewe-
glngen: ik heb \'t hoofd afgedraaid,

A— 16 = 5: Bepaalde sensaties bij \'t onlustgevoel. Ik heb mijn wenk-
brauwen gefronsd; bepaalde sensaties gelocaliseerd In beenen en rug:
zich schrap zetten; \'n spraakreactle: verdomme, \'t Was alsof je er eens
recht voor ging zitten.

A — 75 = 53: \'n Gevoel van afkeer, \'t Bestond, geloof ik, hierin:
\'t meest duidelijk: \'t musculaire, en \'t sensorische deel; — musculair:
\'t terugtrekken van de lippen; een korte ruk In het hoofd.

A — 58 = 40: Onder invloed van dat idee glas aan mond gezet; vrij
schielijk gedronken.

B — 66 = 242: \'n Affect met vertrekking van mimische musculatuur.

B — 22 = 204: \'t Begin is neutraal; als \'t woord verschijnt, zin om te
lachen.

[De proefpersoon heeft den pols, die den sphygmograaf droeg zoo
sterk bewogen, dat de schrijver van de trommel af kwam te staan; de
proefpersoon moest zijnjmond spoelen],

B —35 = 215: Bij \'tverschijnen van cog een positief affect; blijheid;
ik lach In mezelf; de musculatuur In mijn gezicht doet mee.

B — 104 = 275: Lim! \'t Is alsof Ik uit mijn stoel word opgelicht.

B — 176 = 338: Bij \'t aanslaan een oppressiegevoel; een soort span-
ning, een soort angst. Dat blijft tot op het oogenblik, dat ik \'t in mijn

-ocr page 154-

mond heb. Dan doet alles mee; mijn buikspieren contraheeren zich, mijn
maag speelt op; mijn mimische musculatuur doet mee, een onaangenaam
gevoel.

B— 105 = 276: Bij \'t doorslikken een herhaalde braakbeweging.

[Hevige slikbewegingen; de uitroep: „Goddoriequot;; braak-en kuchbewe-
gingen.]

C — 164 = 507: Ik dacht weer chin. \'t Gaf een kleine braakneiging.
Daarbij ballen van de hand tot een vuist. Veel aangenamer was de tweede
slok .... een toeknijpen van de oogen; een wrange trekking van de kaken.

C —62 = 418: Wanneer ik het naar binnen slik, moet ik even mijn
oogen dicht knijpen van wege den laffen smaak.

C — 21 =383: Ik drink het; \'twas een groote slok — neiging om
\'t uit te spuwen — ik moest mijn oogen dicht knijpen.

C — 135 = 481 : Bij sod en chin groote schrik. De braakneiging, eerst
bedwongen, wordt heviger, ja zelfs de maag werkt In den mond. In\'t ge-
heele lichaam een gevoel van opstand, van walging. Ik wil opspringen.

C — 68 = 424 : — zoodat ik mijn tanden op elkaar zet om \'t toch naar
binnen te kunnen werken: — ik moest er van kuchen.

f. Gevoelens in wijderen zin, complexe gevoelens.

Naast de gevoelens in engeren zin, tot hiertoe besproken, gaven
de protocollen ook meerdere data over de gevoelens in wijderen
zin, de complexe gevoelens.

Uit hoeveel momenten misschien ook opgebouwd — voorloopig
werden toch door mij de gevoelens van lust en onlust (of ook
spanning en ontspanning, bevrediging en onbevredigd zijn, als
gevoelens in dezen zin beschouwd moeten worden, schort ik nog
even op) als niet verder analyseerbaar, als oorspronkelijk gegeven
beschouwd.

Daarnaast traden meerdere malen gevoelens op als psychische
totaalrtoestanden, waarin het eigenlijke gevoelsmoment opging in
het geheel der overige, andere, aanwezige psychische verschijnselen.
Het gevoelsmoment gaf dan wel aan dit psychische geheel zijn
kleur, zijn toon, maar toch stond dit achter \') bij andere momenten
zintuigelijke, intellectueele en wilselementen.

In tegenstelling met de eenvoudige gevoelens bleken deze com-
plexe gevoelens wel te ontleden in hun samenstellende elementen.

Gevoel van verrassing, verwondering.

C — 65 = 421: Bij \'t naar mijn mond brengen van \'tglas treft mijn
oogen een intens roode kleur. Dit roept onmiddellijk een gevoel van
verrassing.

A —21 =7: Ik had cog verwacht, hoogst verwonderd, dat lim ver-
scheen.

\') Conf. Wohlgemuth [1224]: Pleasure-unpieasure. Blz. 217.

-ocr page 155-

Gevoel van schrik.

A — 22 = 8; Ik schrok, toen ik chin zag; was een poosje van streek
er door. — Schrikken met musculaire reacties in hals, afwenden van hoofd.

B— 188 = 348: Niets bijzonders tot op het oogenblik. dat ik \'t suik
in mijn mond heb. Denk, dat \'t wat anders is, waardoor ik een oogen-
bhk schrik.

C — 168 = 511; \'n Hevige schrik.

Gevoel van verwarring.

C — 203 = 540: Als \'t glas bij mijn mond is, mis ik het roode. Dit
geeft plotseling verwarring.

Gevoel van verbijstering.

C — 61 =417: Bij \'t lezen van wond een korte verbijstering van
hoofd, een wegwezen der gedachte.

C — 99 = 451 : \'n Gespannen gevoel. De aandacht groeide tot ver-
bijstering. Ik had de vaste overtuiging: ik ga braken, wat ik ook drink.
Ik was absoluut mijn omgeving vergeten; door \'t gevoel van verbijste-
ring vergat ik, dat mijn rechterarm was vastgebonden.

[Pp was geheel verbouwereerd, greep met den arm, waarop de sphyg-
mograaf was bevestigd].

Door \'t trekken aan mijn arm kwam ik bij met een schok, waarop ik
kennelijk ontdaan den linkerarm gebruikte, vast besloten met een grooten
slok alles door te slikken.

De maag echter deed zeer raar; kwam in opstand.

Gevoel van angst.

A — 41 =25: Cur gelezen, intellectueele verwondering. — Net alsof
ik wond proefde. Ik heb toen beslist angst gehad.

A — 73 = 51: Wat zou \'tzijn? Intellectueele gedachte; tegelijkertijd
nieuwsgierigheid. Zóó gegeven: ik had een zekere angst om het te
drinken, een intellectueelen en een musculairen kant. Intellectueel, dacht
aan chin, ems, e.d.; meer musculaire kant, een inhibitie, tegenstrijdige
innervaties, enz. Naast intellectueelen en musculairen kant. ook nog een
sensorische kant: vage smaak voorstellingen van chin, enz.

A—122 = 91: Van afgekeerd met angst. Angst bestond hierin, in
gedachten: \'t is te hopen, dat \'t andere heel wat beter is; in inhouden
van adem; in spanning van de musculatuur van \'t voorhoofd; in reacties
in de geheele bovenste helft van \'t lichaam, hoofdzakelijk in borst; er
zat beslist Iets onaangenaams aan.

A — 128 = 95: Toen ik keuk gelezen had, met zekere angst getracht
\'t andere te lezen. Spanning in musculatuur van voorhoofd; zekere druk
in oogen waargenomen; inhouden van adem. en bepaalde kinaesthetische
gewaarwordingen in bovenste helft van lichaam, alsof ik van links naar
rechts wilde draaien. Intellectueele vragen, wat zou het andere zijn. Ik
wilde wel. dat \'tgeen negatieve was. Onlust-betoond.

A— 139 = 105: Eerst keuk gelezen; direct met angst van afgewend,
\'t Bestaat in de gedachte: ik hoop, dat \'t andere niet zoo negatief is. In
tweede plaats in herinneringen, gelijktijdig gegeven, aan vroegere experi-
menten. waarin ik keuk gelezen had. \'t Was een heel complex van her-
inneringen. gecompliceerd, die niets deden dan ..anklingenquot;. Dit \'t meer
intellectueele gedeelte.

Dan zekere gewaarwordingen van spanning gelocaliseerd boven oogen.
in voorhoofd. Ook in hals en schouders, \'n Inhouden van de ademhaling.
In de oogen zelf een zekere druk. Ik had haast om tot het andere alter-

-ocr page 156-

natief over te gaan. Er was onlust. Die zat uitsluitend vast aan die
herinneringen.

\'t Angstgevoel als zoodanig was geen louter angstgevoel. Ik had hoop.
dat t andere beter zou zijn. De angst op zich zelf was niet onaange-
naam. t Was nog meer \'t gevoel van nieuwsgierigheid, maar veel sterker
affectief betoond, \'t Was niet onaangenaam gekleurd.

Toen ik sam gelezen heb, duidelijk een ontspanning in de muscula-
tuur; ik ben er bijna zeker van, dat er een diepe ademhaling gevolgd is,
een uitstooten van den adem.

Die intellectueele inhouden, tot dat oogenblik in de fovea van het
bewustzijn, nü in één oogopslag verdwenen; een soort opluchting.
Intellectueel ook \'t gevoel van ontspanning, iets positiefs, iets als „jaquot;,
intellectueel, weinig gedefinieerd.

153= 117: Toen (toen de proefpersoon zich bewust werd ook
het tweede glas chin te moeten drinken) toen heb ik gevoel van angst,
van vrees gehad: zou ik het nemen, of niet nemen, — \'n zekere verward-
heid in gedachten. — Ik zat onder het complex, zooals iemand, die
geen raad weet.

A — 139 = 105: De angst was opzichzelf niet onaangenaam, \'t Was
nog meer een gevoel van nieuwsgierigheid.

^—156 = 120: \'t Angstgevoel opzichzelf was niet onlust-betoond.

A — HO = 106: Nu veel meer intellectueele angst.

Het angstgevoel als gecompliceerd gevoel blijkt uit deze voor-
beelden in het eene geval wel geheel anders van karakter en van
kwahteit te zijn dan in het andere geval. Nu eens hgt het dichter
bij het ik, de kern der persoonlijkheid, dan weer is het veel verder
daarvan verwijderd en ligt het aan de, oppervlakte.

Gevoel van onbehagelijkheid.

A — 82 = 58: Geheele complex was onlust-gekleurd. In \'t gewone
leven niet onlust te noemen, \'t Was een gevoel van onbehagelijkheid,
iets meer dan louter onlust, \'t Essentieele bestond in een gevoel van
onzekerheid, of \'tnu zoo erg zou zijn; of ik er in zou slagen den leelijken
smaak te vermijden\'door snel te slikken.

Gevoel van beklemming.

A — 144 = 85: \'t Eerste oogenblik me niet goed rekenschap gegeven
van wat \'t eigenlijk zeggen wou, dat ik hier met de twee \'t meest nega-
tieve stoffen (chin-sod) te doen had, die er waren: onmiddellijk weer
n gevoel van beklemming, met \'n remming van het bewustzijn, met inhibities.

C -- 88 = 440: Over de geheele proef iets vreemds, iets huiverigs
door tidee, dat de keus maar denkbeeldig is; dat het \'t zelfde is, allebei;
wat ook in mijn mond iets beklemds geeft.

Gevoel van vrees.

A — 167= 129: Verwarring in gedachte: zou ik het nemen, of niet
nemen, \'t Was niet zoo onlust-betoond als anders wel; toch een heel
sterk gevoel van vrees.

Gevoel van beschroomdheid.

A — 228 = 178: Door vorige proeven een soort egale onlust over
alle proeven tezamen uitgespreid, daardoor een zekere
onverschilligheid.
Ik was depressief. Plotseling bij \'t naar den mond brengen de idee: \'t zou
in de lijn liggen van de vorige proeven in het glas inplaats van suik
keuk te doen. Dat heeft me geen angst gegeven, maar een zekere

-ocr page 157-

beschroomdheid, niet onlust-betoond, \'t Uitte zich in tegenstrijdige inner-
vaties in de hand en in de voortzetting van de gedachte, dat het in de
lijn der vorige proeven zou liggen er keuk in te doen.

Gevoel van afkeer.

A— 48 = 31: Naderhand als afkeer geduid, omdat er in hoofd en
nek gelocaliseerd gewaarwordingen waren, alsof ik het hoofd van iets
afwendde, \'n ruk.

A — 75 = 53: — \'n gevoel van afkeer; \'t bestond, geloof ik, hierin:
\'t meest duidelijk: \'t musculaire en \'t sensorische deel; \'t musculaire essen-
tieel, \'t sensorische bijkomstig. Musculair: terugtrekken van lippen, korte
ruk in hoofd; sensorisch: gezichtsindruk van wond; smaakvoorstelling;
enz. Een intellectueele inhoud, die hierin bestond: in \'t weten, dat dat
voor bepaalde doeleinden gebruikt wordt; alles sterk onlust-betoond.

A —97 = 71: \'n Waarde-oordeel is gekomen (wond); geen onlust,
\'n soort galgenhumor, \'n gevoel van berusting, — \'n specifiek gevoel van
afkeer.

Gevoel van weerzin.

C — 91 = 443 : \'t Eerste affect was \'t weerzinwekkend gevoel van chin.

C— 172 = 513: Chin wekt in hevige mate weerzin.

Gevoel van walging.

C —53 = 411: \'t Sterke zout riep een gevoel van walging in mijn
mondzenuwen op.

Gevoel van teleurstelling.

A— 149 = 115: Er was iets in het bewustzijn — \'t tegenovergestelde
van het„jaquot;-yerschijnsel —een„neenquot;-verschijnsel;dehoop werd niet ver-
wezenlijkt; er was iets, dat was^nu weg.

Gevoel beetgenomen te zijn.

A — 58 = 40: \'t Idee kwam niet een groote zekerheid. — Aan visco-
siteit gemerkt, dat \'t wond was. Dat heeft me weer een gevoel van beet-
genomen te zijn gegeven.

Gevoel van óntevredenheid.

A— 138= 104: Phaenomenologisch gevoel van ontevredenheid ver-
tegenwoordigd door tweevoudige gedachte (1\'quot; overijld te werk gegaan;
2de per slot van rekening lim toch beter); in de 2\'\'« plaats innervaties in
hand om glas neer te zetten; poging om een gezichts- en smaakvoor-
stelling van lim te hebben; ten 3\'*\' een lichtgevoel van onlust.

Gevoel van spijt.

A-- 206= 162: \'t Onlustgevoel was nog al sterk; een klein spljtge-
voel. \'t Spijtgevoel bestond in gedachte: ach hemel, wat heb ik weer
overijld gereageerd, had ik het andere maar genomen. De oogen gingen
naar de andere smaakstof.

Gevoel van zelfverwijt.

A—24= 10: Toen ik het gemerkt had (dat \'tsuik was en niet keuk,
gelijk \'t kaart e vermeldde) nog zooveel mogelijk getracht om van den
lekkeren smaak te proflteeren. \'t Is me nog gelukt om iets van lust aan
die smaakgewaarwording te onderscheiden. Ik heb mezelf Intellectueel
verweten, dat ik te gauw geslikt had. Dit was niet affectief-betoond.

A — 49 = 32 : \'t Meest karakteristiek: een intellectueel gedeelte van
zelfverwijt „hoe kan je zoo stom geweest zijn, om zoo\'n stof zoo opper-
vlakkig te beoordeelenquot;.

A — 110 = 81 : Daarbij kwam een oogenblik er na de gedachte: had
ik de andere maar genomen, een soort zelfverwijt. Of dat nu onlust-
betoond was, kon ik niet onderscheiden, \'t Andere complex van onlust
persisteerde.

-ocr page 158-

Uit de meerdere protocol-brokstukken, hierboven vermeld, bleek
ruimschoots, dat tijdens de proeven allerlei eenvoudige en meer
complexe gevoelens optraden. Onder de tal van andere momenten —
sensorische-aesthetische; voluntatieve-theletische; rationeele-intel-
lectueele-noëtische — spraken de emotieve-thumistische momenten
nu eens duidelijker, dan weer minder duidelijk aan. Hoe dichter
bij het „Ikquot;, bij de kern der persoonlijkheid gelegen, hoe meer,
die andere momenten overstemmend, het gevoel aansprak.

In het verschil, welke momenten in de onderhnge verhouding
dier samenstellende momenten, telkens het meest op den voor-
grond komen, en in hun dichter nabije of verder afgelegen be-
trekking op het „Ikquot; moet men de oorsprongen zoeken dier tal van
schema\'s, die het geheel van emotioneele processen, die zich in
den mensch kunnen afspelen, naar bepaalde principes trachten in
te deelen en te rangschikken.

Ook al kan een nadere analyse der gevoelens in wijderen zin
eerst later volgen, reeds nu zou een voorloopige reductie bijv.
aan de hand der drie-dimensionale indeeling van Wundt beproefd
kunnen worden. Voorloopig blijft hierbij dan echter de reeds op
bladz. 82, noot 1, en bladz. 102 gestelde vraag nog open, of „Lust-
Unlust; Erregung-Beruhigung; Spannung-Lösungquot; zelf nog ver-
smeltingsproducten zijn, die in meer eenvoudige, geheel of gedeel-
telijk bekende elementen kunnen worden ondeed, ja dan neen; en
of Lust-Unlust en Erregung-Beruhigung; Spannung-Lösung ook
zelf wel gelijkwaardige gevoelens zijn.

In het gevoel van verrassing, schrik is naast het gevoel van
lust of onlust o.m. de overgang van spanning tot ontspanning van
beteekenis, terwijl de Erregung blijft. In dat van verbijstering
vindt men o.m. als momenten het gevoel van onlust, het gevoel
van ontspanning, en dat der Erregung.

Naast andere factoren in het gevoel van angst, vrees, be-
schroomdheid het gevoel van onlust en dat van spanning, in
wisselende intensiteit.

Het gevoel van beklemming is o.m. uit het gevoel van onlust,
dat van Spannung, en dat van Erregung samengesteld.

Ontleding van de gevoelens van afkeer, weerzin en walging
doet de gevoelens van onlust, van Lösung, van Erregung vinden,
ook nu weer in wisselende intensiteit.

In berusting komt naast het gevoel van onlust, dat van Lösung,
en dat van Beruhigung voor; in \'t spijtgevoel naast \'t gevoel van
onlust, dat van Lösung en dat van Erregung.

-ocr page 159-

Bij de samengestelde gevoelens, bij alle emotioneele processen
bij \'s menschen affectiviteit, spelen de enkelvoudige gevoelens —
het qualitatieve onderlinge verschil dier enkelvoudige gevoelens
liet ik nog onbesproken —, in hun wisselende intensiteit, een zeer
belangrijke rol.

De gevoelens in wijderen zin laat ik voorloopig rusten; terwijl
ik met al het bovenstaande den gevoelstoestand nog maar heel
in den breede gekarakteriseerd acht.

Na een enkel woord over: Affecten en stemmingen, zal het zaak
zijn op een nadere analyse der gevoelens in te gaan.

g. Affecten en stemmingen.

Over affecten en stemmingen gaven de protocollen niet veel.

De ppn gebruikten de woorden gevoel en affect door en voor
elkaar (zie bladz. 79). Met al heel weinig succes zocht ik naar
verschilpunten in de protocollen, wanneer het eene woord en
wanneer het andere woord gebruikt werd.

In enkele protocollen gebruikt proefpersoon B het woord stem-
ming. Deze zegt:

B — 11 = 195: \'k Begin met een vrij gerust gevoel, omdat ik het rood
heb zien schommelen in mijn glas. Dit wordt bevestigd bij \'t verschijnen
van sam. Ik krijg een warm gevoel bij \'t naar binnen brengen. Ik stel
me voor om \'t langzaam naar binnen te brengen. Ik heb een oogenblik
een bitteren nasmaak;

en laat nu volgen:

Gedurende de geheele proef een opgewekte stemming, behalve op
\'t oogenblik als ik denk.

B — 21 = 203: onaangename stemming blijft voortduren.

B —32 = 212: \'n Vroolijke stemming: je kunt er toch niets op aan.
Bij \'t verschijnen (van ems) geen affect, en ook geen smaakherinnering.

B — 41 = 221: \'k Begin met een verheugde stemming wegens gesprek
er tusschen.

Eenig beginsel, op grond waarvan proefpersoon B het begrip
stemming tegenover het begrip gevoel stelde en gebruikte, ligt in
deze protocolgedeelten niet; althans geen ander, dan wat ook in
de gangbare alledaagsche definitie van stemming wordt vermeld:
stemming — het gedurende een langer tijdsverloop aan zich zelf
gelijk blijvende gevoel.

In B — 11 = 195 blijkt, dat de opgewekte stemming niet wordt
gestoord, zelfs niet door een bitteren nasmaak; en dat de stemming
er even niet was op \'t oogenblik, dat de proefpersoon dacht.

-ocr page 160-

C — 7 = 371: Eerste gedachte: ik heb er geen vertrouwen meer in.
Absolute afwachting. Toen verscheen \'t plaatje, \'t Had beter kunnen zijn.
Groot gevoel van verlichting.

De bittere smaak van chin proefde ik nog steeds er door heen. Zeer
tevreden gemoedsstemming.

Ook dit protocol verschaft geen inzicht, \'t Gevoel gaat over in
een stemming, die bestendiger is.

Hoewel er in de protocollen meermalen organische gewaar-
wordingen vermeld worden (zie bladz. 81 en 100) is er toch in
die en andere protocollen vrijwel nimmer sprake van stemmingen.
De protocollen verschaffen dus ook geen gegevens over het door
meerdere psychologen veronderstelde verband tusschen organische
gewaarwordingen en stemmingen.

Waarschijnlijk is dit gebrek aan gegevens te wijten aan de
omstandigheid, dat door en met de groote verscheidenheid der
prikkels de orgaangewaarwordingen zoo dikwijls en vooral zoo
snel wisselden. Dit was niet bevorderlijk aan de ontwikkeling van
stemmingen.

Wat zijn deze gevoelens, die ik in het voorgaande reeds eenigs-
zins trachtte te begrenzen nu eigenlijk, als ik ze op zich zelf be-
schouw en nader analyseer?

Dan blijken het ondanks het innig verband met sensueele,
met rationeele, en met voluntatieve elementen noch gewaarwor-
dingen of waarnemingen; noch voorstellingen of gedachten, noch
strevingen of wilsbesluiten; misschien het dichtst benaderd door
de omschrijving: hetzij dan onbewust-blijvende of bewust-wordende,
naar het biologisch lust-optimum (onlust-minimum) strekkende
waardeeringsoordeelen van een zeer bepaalde soort

h. Gevoelens en gewaarwordingen (waarnemingen).

Gevoelens blijken op het eerste gezicht iets anders te zijn dan
gewaarwordingen. Ook al veronderstellen zij prikkels en gewaar-
wordingen dier prikkels. Aan denzelfden prikkel zal immers èn een
gewaarwording èn een gevoelensaanslag beantwoorden.

Ik accentueer hier nog eens, dat allerlei eigenschappen, aan een
gewaarwording te onderscheiden, — de protocollen daaromtrent
vermeldde ik blz. 92 reeds — als intensiteit, als toename of af-
name dier intensiteit, als duur, enz., als zoodanig, dus qua duur

De vergelijking met de functie van het evenwichtszintuig is niet ondienstig.
Ook dit oriënteert, onbewust meestal, soms ook heel bewust over onzen biolo-
gischen stand in de ruimte, de van allerlei kanten toestroomende prikkel-gewaar-
wordingen op een specifieke manier beoordeelend en waardeerend.

-ocr page 161-

qua intensiteit, enz,, als zelfstandige prikkel, die een gevoel doet
aanslaan, kunnen fungeeren.

En ik wees er ook reeds op, dat bij het aanspreken van allerlei
gevoelens met name de orgaangewaarwordingen als die prikkels
dienst doen.

Gevoelens — iets anders dan gewaarwordingen.

De laatste doen zich onmiddellijk als „gegenständlichequot; bewust-
zijnsinhouden voor, de gevoelens als „zuständlichequot;

Wat de hoogere gevoelens aangaat, heerscht over het „zuständ-
lichquot; karakter geen verschil van meening.

Lust en onlust zouden volgens Stumpf echter identiek zijn met
„Schmerzquot; en „Wollustquot;, en daardoor eigenlijk tot de gewaar-
wordingen moeten worden gerekend. Beter dan de naam „gevoe-
lensquot; past voor hen die van „Gefühlsempfindungenquot; 2).

Ook James schijnt een dergelijke meening te huldigen, want bij
het onderscheid, dat hij tusschen de grovere gevoelens van lust
en onlust en de fijnere aesthetische, intellectueele en rehgieuse
gevoelens maakt, wenscht hij zijn periphere theorie niet tot deze
laatste uit te strekken^).

Men heeft Stumpfs theorie de kritiek niet gespaard. Kort geleden
heeft Henning hem nog met eenige argumenten, ontleend aan het
gebied van den reuk bestookt

1) Lipps, in overeenstemming met Wundt, schrijft bijv.: „Empfindungsinhalte
werden erlebt als slechthin von mir Unterschiedenes und mir Gegenüberstehendes.
Sie sind absolut „gegenständlichequot; Inhalte. Gefühle dagegen sind unmittelbar
erlebte Qualitäten oder Bestimmtheiten des Ich. Ich fühle nich erfreut, einer Sache
gewiss, strebend, widerstrebend, aber ich fühle mich nicht blau, süs; vielmehr
ich empfinde so von mir unterschiedene Objektequot;. Vergelijk ook Messer [763].
Psychologie, 1914. blz. 74.

Over verschil tusschen gevoel en gewaarwording zie men o.a.: Ziehen [1258],
Leitfaden der physiologischen Psychologie. Jena, 1908». Blz. 33, 123, 136.

Titchener [1134], A textbook of psychology en [1137] Lectures on the elemen-
tary psychology of feeling and attention.

Külpe, Ein Beitrag zur Gefühlsichre. Bericht über den III internation. Kongress
für Philosophie zu Heidelberg. Heidelberg, 1909. Blz. 546.

Koch [568], Experimentelle Untersuchungen über die Mannigfaltigkeit der ele-
mentaren Gefühlsqualitäten. Blz. 82.

Stumpf [1103], Ueber Gefühlsempfindungen. [1098] Apologie der Gefühls-
empfindungen.

James [505], Principles of psychology en [504] The physical basis of emotion.

„Öfters löst ein unangenehmer Geruch als zentrale Mitempfindung Schmerz
aus; im Erlebnis kann man unmöglich die Unannehmlichkeit des Geruches mit
dem Schmerz verwechseln. Beides ist ganz verschieden. Alle Kombinationen
kommen vor: der angenehme oder unangenehme Geruch kann eine zentrale Mit-
empfindung des Schmerzes wie des Wohlseins auslösen, ausserdem kann der

-ocr page 162-

Al zou ik Stumpfs opvatting niet gaarne geheel voor mijn
rekening nemen, toch bevat zij een kern van waarheid, die, naar
ik meen, door de resultaten van dit onderzoek in een nieuw licht
worden geplaatst.

Op het oogenblik toch, dat het gevoel, als een even intrinsieke
eigenschap van de smaakstof wordt beschouwd als bijvoorbeeld
het zilte, heeft ze voor den proefpersoon als gevoels-aanslag op-
gehouden te bestaan

En dit geschiedt. Eén der proefpersonen ■— pp A — neemt al
spoedig, nadat er een zekere gewenning aan de proefnemingen
heeft plaats gevonden, de lust of onlust, door de smaakstoffen
gewekt, soms waar als intrinsiek aan de smaakstoffen gebonden
lust of onlust. Op dezelfde manier als deze smaakstof zout, zoet,
bitter is, zoo is ze intrinsiek aangenaam, of intrinsiek onaangenaam,
intrinsiek vol lust of intrinsiek vol onlust.

•Maar daarmee — de protocollen wijzen dit duidelijk uit — houdt
dit op gevoelens-aanslag te zijn.

De subjectieve momenten zijn geheel en al op den achtergrond
getreden. Het „zuständhchquot; karakter van het gevoel heeft voor
„Gegenständlichkeitquot; plaats gemaakt.

Ook hier (zie blz. 91 en 99) ontmoeten wij dus weer dat zoo
wijd uiteenloopend karakter der gevoelens: eenerzijds: gevoelens,
die louter subjectief zijn, met een heel sterk uitgesproken ik-be-
trekking; anderzijds: gevoelens, waarbij die ik-betrekking, waarbij
dat subjectieve geheel teruggetreden is voor een objectieve verhou-
ding zonder eenige ik-betrekking. Gelijk daarmee op en neer gaande
treedt het toestandskarakter terug voor het voorwerpelijk karakter.

De vraag komt op, of dit misschien de gewone gang, de gewone
evolutie is, waarlangs de zich herhalende gevoelsaanslag zich ont-
wikkelt, zoodat dit altijd op weg is om van uitgesproken subjectief
tot uitgesproken objectief te worden.

Eenerzijds dus vrijwel louter subjectiviteit met een objectief
karakter, dat wel tot de limiet nul schijnt genaderd; anderzijds
vrijwel louter objectiviteit met een subjectief karakter, dat nu wel
tot de limiet nul schijnt genaderd.

Schmerz dabei als solcher wieder unangenehm oder angenehm sein; hätte Stumpf
recht, so würde die zentrale Mitempfindung ein regressus ad infinitum immer
wieder sich selbst hervorrufenquot;. Henning [444], Der Geruch, blz, 37.

De gevoel(en)s-aanslag .... dit is natuurlijk iets geheel anders, dan wan-
neer in figuurlijken, in metaphorischen zin gevoel wordt toegeschreven aan den
prikkel zelf, of aan het voorwerp, enz., dat dit gevoel opwekt, \'t Toeschrijven
kan dan zelfs worden tot identificeering van gevoel en voorwerp, waaraan het
gebonden wordt gedacht.

-ocr page 163-

Het zijn de twee uiterste polen, die we aantreffen, als wij de
protocollen naar subjectiviteit en objectiviteit, naar „Zuständlich-
keitquot; en „Gegenständlichkeitquot; rangschikken.

Hoe die ontwikkeling van louter subjectief tot louter objectief
in haar gang gaat? De protocollen spreken daar niet over. Maar
het is een der kenmerken van \'t gevoelsleven, dat de ik-betrek-
kelijkheid, het onmiddellijk resoneeren der ziel bij tal van telkens
terugkeerende gevoelens steeds minder wordt.

De objectiviteit der gewaarwordingen blijft dezelfde haar
„Gegenständlichkeitquot; verandert niet; de gevoelensaanslag treedt
steeds meer terug, het „zuständlichquot; karakter der gevoelens ver-
andert bij de vakere herhaling.

Ik laat nu eerst weer eenige protocollen volgen.

Den eersten keer, dat er van deze verschijnselen sprake was
protocolleerde de pp:

A —^11 = 1: Voor in den mond (sod) — \'t viel nog al mee. Geen
affect, louter intellectueel. Tijdens het doorslikken, achter in den mond,
weet ik niet, of er \'n affect bij was. \'t Was een leelijke smaakgewaar-
wording; ik heb die door en door geproefd. Ik weet niet, of er een
affect aan vastzat. Bij fijnere analyse is het niet te zeggen, of ik wel
degelijk onlust heb gehad, \'t Is vreemd; \'twas net, alsof aan de smaak-
gewaarwording Iets onaangenaams vastzat! Onlust? \'tOnlustgevoel is \'n
quallteit van de smaakgewaarwording zelf, net als \'t ziltige; \'tis niet een
aparte sensatie van onaangenaam, van onlust.

A — H = \'t Was hoogst onaangenaam; dit gevoel zit vast aan de
smaakstof, evenals de kwaliteit ziltig. Het is niet een eigenlijk onlust-
gevoel, maar ongeveer zoo: zooals de geur aan een sigaar zit. Zoo zit
\'t onaangename vast aan de smaakstof. De smaak is zilt, intrinsiek onaan-
genaam. Het is niet iets aparts; Ik beleef niet Iets bijzonders.

Het onlustgevoel is hier niet iets aparts, d.w.z. phaenomenolo-
gisch is er niets van onlust te bemerken.

A —49 = 32: Toen ik begon te slikken — de oplossing In al haar
afschuwelijkheid geproefd. Ik kan niet zeggen, dat ik naast de bittere
smaakgewaarwording een bijzonder affectief „Erlebnisquot; heb gehad, \'t Was
alsof het onaangename even vastzat aan de smaakgewaarding als de
bitterheid.-Ik geloof niet, dat de onlust verschilt van de gewaarwording;
apart van de gewaarwording gegeven was. \'t Was geen apart „Erlebnisquot;.
Wel was er een ander affectief element, dat hierin bestond: \'n gevoel
van teleurstelling.

A — 152= 116: Er was niets karakteristieks, tenzij de Intrinsiek aan-
gename smaak. Gewoonlijk was \'tnlet zoo intrinsiek als dezen keer.

1) Daar iedere geestelijke acte, zeker de gewaarwording, een versmeltings-
resultante, of wil men organisatie-product, is van sensitieve, cognitieve, emotieve
en voluntatieve momenten, wordt zelfs de objectiviteit der gewaarwordingen, haar
„gegenständlichquot; karakter zuiverder, reiner, in dezelfde mate als het „zuständlichquot;
karakter der de gewaarwording begeleidende gevoelens terugtreedt.

-ocr page 164-

In dezelfde lijn ligt ook een enkel protocol van pp B.

B— 177 = 339: Op \'t ergste voorbereid. Proef dadelijk op tong lim.
Tijdens slikacte krijg je den echten chin-smaak weer. Als je ophoudt met
shkken weer de nasmaak van lim. Gewaarwordingen van aangenaam en
onaangenaam zijn evenredig daarmee (pp. B bedoelt: de lust en onlust
loopen daarmee parallel). Ze bestaan uit niets anders dan de periphere
smaakgewaarwordingen.

Het is ontegenzeggelijk, dat in bovenstaande protocollen van
geen afzonderlijk gegeven gevoelens sprake is. Anderzijds bezitten
deze gewaarwordingen — want om gewaarwordingen gaat het
hier uitsluitend — een bijzondere zijns-karakter, waardoor zij behalve
gewaarwordingen van bitter, zoet, enz. ook nog onaangenaam of
aangenaam, vol onlust of lust zijn. De aangenaam- en onaange-
naamheid kunnen volgens den pp A op dezelfde wijze van de
smaakstoffen geprediceerd worden als de bitterheid, de ziltheid en
andere eigenschappen.

Dat ook andere bewustzijnsinhouden dan gewaarwordingen alleen
intrinsiek vol onlust of vol lust kunnen zijn, blijkt uit het vol-
gende voorbeeld:

A — 59 = 41: Direct zuren smaak geproefd; aan zwavelzuur gedacht.
t,r ontstond een complex van herinneringen — niet al te zeer gedifferen-
tieerd —; herinneringen aan experimenten van verleden jaar____Ik ben

er nu zeker van, dat op dat oogenblik pas de onlust begonnen is, niet als
afzonderlijk ,,Erlebnisquot;; maar vastzittend aan het complex. Ik heb toen
gedronken. Of het drinken zelf onlust-betoond was, niet te zeggen. Met
de herinnering persisteerde de onlust verbonden aan het complex. De
onlust is iets sterker geworden, misschien, ik geloof het niet zeker, \'t Was
geen apart „Unlust-Erlebnis.quot; Ik weet niet, of het onlustgevoel ver-
bonden aan het complex niet sterker is geworden.

Het nauwe verband tusschen de sterkte der gewaarwording en
de intensiteit der intrinsieke lust, stelt onderstaand protocol wel
duidelijk in het licht:

A —236= 186: Sam gedronken en telkens onmiddellijk na \'t slikken
verschillende toppen in de lustcurve.

Ik heb de toppen kunnen merken niet alleen in de smaak^waarwor-
ding, maar ook in den lust. Ik zeg niet te veel, als ik beweer, dat ik te
beginnen bij den hoogsten top het afnemen van den intrinsieken lust
heb kunnen volgen.

Tegen het gelijktijdig voorkomen van een zuiver lust- of onlust-
„gevoelquot; en „intrinsiekenquot; lust of onlust schijnen geen bezwaren
te bestaan.

In onderstaand voorbeeld wordt nam. de gelijktijdige aanwezig-
heid van een „echtquot; lustgevoel en een „intrinsiekquot; lustvolle smaak-
gewaarwording vermeld.

-ocr page 165-

A — 221 = 174: Onmiddellijk, toen ik de twee (suik-sam) gelezen had.
pdacht. dat is er nu een om me een poets te bakken. Ik ben koel aan
het redeneeren geslagen. Ik denk, als ik sam kies. dan zit er wat anders
in. Suik genomen. Dacht ook suik te drinken. Direct bij drinken ge-
merkt, dat \'t sam was. Een sterk lustgevoel; een gevoel van blijdschap,
van vreugde, \'t Hoofdelement was de gedachte, dat heb ik netjes gedaan.
Maar als ik het zoo beschrijf, zeg ik te weinig.

De gedachte, dat heb ik „knappe ventquot; netjes gedaan. Een sterk
element van persoonlijke waardeering. Ik had een vage voorstelhng van
den experimentator aan de tafel. Dacht, wat hij wel zou zeggen na
afloop van het experiment. Ik had de „bewustheidquot;, dat we lachen
zouden, \'t Persoonlijk element van waardeering was er. Ontspanning van
alle musculatuur, zelfs tot een lach Een diffuusheid van \'t bewustzijn,
ik was in \'t geheel niet bij den smaak. Allerlei dingen, die op het expe-
riment zouden volgen, kwamen naar voren. Dat geheele complex was
lust-betoond.

Die betoning bleef nog langer na. Naast het lustgevoel de intrinsieke
lust van de smaakgewaarwording.

Afgezien van de vraag, of men, waar het „zuständlichquot;
karakter zoo totaal schijnt te ontbreken, nog wel van gevoelens-
aanslag mag spreken, lijkt het toch allereerst wel nadere over-
weging waard, of men hier met gegevens van
existentieelen
dan wel van louter informatorischen aard te doen heeft. Nu
komt het ons zeer onwaarschijnlijk voor, dat pp A, die bijzonder in
de zelfwaarneming is geschoold en volkomen op de hoogte is van
de klippen, die bij de intro- en retrospectie moeten worden om-
zeild, hier het
„hoequot; van het „watquot; niet zou hebben weten
te onderscheiden. Nog onwaarschijnlijker lijkt het, dat pp A het
gevoel in figuurlijken en metaphorischen zin zou hebben toege-
schreven aan den prikkel, of aan het voorwerp, dat dit gevoel
opwekte. De
objectiveeringsfout, en alles, wat daarmee samen-
hangt, was den pp bekend. Uitdrukkelijk heeft de pp er gedurende
en na de proeven dan ook op gewezen, dat hij in de waarge-
nomen verschijnselen zelf de aanwezigheid van
een specialen
factor
had opgemerkt, waardoor de gewaarwording behalve
bitter, zilt, enz. ook nog vol onlust of vol lust was. Deze
factor is geen afzonderlijke bewustzijnsinhoud, maar een
modaliteit van de verschijnselen in kwestie, die niet op zich
zelf bestaan kan, maar een substraat behoeft, dat zij dan
nader qualificeert. Het was den pp niet mogelijk deze moda-
liteit nader te beschrijven.

Wij verwijzen hier den lezer, evenals de pp het deed, naar de
beschrijving, die Michotte en Prüm van de „conscience de

\') Michotte et Prüm, Étude expérimentale sur Ie choix volontaire et ses anté-
cédents immédiats. Louvain, Genève, 1910, blz. 193.

-ocr page 166-

l\'actionquot; — het karakteristieke moment (in den zin van Husserl)
van den wilsakt hebben gegeven.

Het meest karakteristieke aan de zoo juist beschreven bewust-
zijnsinhouden schijnt wel het naar den achtergrond treden der
subjectieve momenten te zijn. En daar de verschijnselen in kwestie
eerst optraden, nadat er een zekere gewenning aan de proeven
heeft plaats gevonden, is het de vraag, hoe men zich die ont-
wikkehng in meer objectieve richting heeft te denken.

Dat subjectieve momenten van bewustzijnsinhouden onder den
invloed van oefening en gewenning naar den achtergrond treden,
ja zelfs voor louter objectieve plaats maken, is een feit, dat niet
wij alleen hebben geconstateerd. Michotte en Prüm vermelden er
talrijke voorbeelden van in hun zoo juist vermelde studie over
den willekeurigen kiesakt. „Dans certaines expériences on trouve
à la place de la décision volontaire, soit une espèce de „décision
forcéequot; avec conscience de passivité, soit une décision automatique,
qui est tout à fait neutre et qui apparait comme un processus
automatisé, soit enfin un jugement qui constate simplement l\'état
de la valorisation. Les deux dernières espèces de phénomènses
se développent sous l\'influence de l\'exercise.quot; (Michotte et Prüm
op. cit. (blz. 113 noot 1) blz. 204.)

Het handelingsbewijstzijn, dat de ppn van Michotte en Prüm
niet kunnen weergeven dan door zich bij hun beschrijvingen van
het „ikquot; te bedienen, verdwijnt dus onder den invloed der oefe-
ning om voor een geautomatiseerd proces of een constateerend
oordeel plaats te maken.

Bij nog niet gepubliceerde onderzoekingen van Roels over de
phaenomenologie der herinnering werd iets soortgelijks waarge-
nomen. Bezat aanvankelijk de herkenning van prikkels een zeker
„caractère de moiité,quot; onder den invloed der oefening had zij
langzamerhand al meer en meer onder den vorm eener loutere
constatatie of identificatie plaats.

Is het nu al te vermetel zich voor te stellen, dat de waar-
deerende reactie
van het somato-psychisch geheel, waarbij de
prikkel onmiddellijk met het oogenblikkelijk welzijn van de somato-
psyche in betrekking wordt gebracht — en zoo hebben wij het
gevoel gekarakteriseerd, toen wij hierboven, blz. 97, sub
d over
den gevoelstoestand schreven —
een oorspronkelijk positie-kiezen
is, waarin de betrekking tot het ik sterk is geaccentueerd en
dienovereenkomstig intens beleefd? De invloed van gewen-

1) Husserl [492], Logische Untersuchungen. Dl. I.

-ocr page 167-

ning en oefening zou dan hierin bestaan, dat de beleefde be-
trekking tot het ik al meer en meer op den achtergrond

treedt en daardoor een louter subjectief positie-kiezen voor een
meer objectief getint in de plaats treedt.

Het „zuständlichquot;-karakter der waardeerende „gevoelsquot;-reacties
gaat dan langzamerhand in dat der „Gegenständlichkeitquot; over.
De subjectieve waardeering, die er in den zuiveren lust en onlust
besloten ligt, de objectieve waardeering, die wij in het intrinsiek
lust- of onlustvolle van gewaarwordingen, herinneringscomplexen
enz. hebben leeren kennen, zouden dan de twee polen zijn waar-
tusschen de evolutie van het elementaire lust- of onlustgevoel
plaats heeft.

Of de evolutie zóó ver gaat, dat lust in „Wollustquot; en onlust
in „Schmerzquot; overgaat, dat m.a.w. de Hmiet der zuivere objectivi-
teit wordt bereikt? \'t Schijnt van niet, tenzij men in de „Wollustquot;
en de „Schmerzquot; een bepaald soort gewaarwordingen wenscht te
zien, die bij alle „Gegenständlichkeitquot;, die haar als gewaarwordingen
eigen zijn, zich toch door een, zij het dan ook nog zoo zwak,
subjectief positie-kiezen kenmerken. Meer dan één ervaring toch
schijnt er op te wijzen, dat men in Stumpfs „Gefühlsempfindungenquot;
toch nog versmeltingsproducten van objectieve en subjectieve
elementen te zien heeft, waarbij de laatste echter zeer op den

achtergrond staan. Terecht schrijft Messer dan ook: ......dass

es sich bei den erwähnten Erlebnissen doch um Verschmelzungen
handelt, zeigt sich z.B. darin, dass wir unter Umständen eine
schwächere Schmerzempfindung von längerer Dauer mit intensi-
verer Unlust erleben als einen starken kurzdauernden Schmerzquot;.
(Messer [763], Psychologie, blz. 276).

Van den anderen kant is het de vraag, of in een protocol als
hetgeen hieronder volgt, ondanks de verzekering van den proef-
persoon, die de „Zuständlichkeitquot; van het beleven op zijn sterkst
accentueert, het objectieve moment wel geheel ontbreekt. Het lijkt
me hoogst onwaarschijnlijk. We zijn zoo gewend de klassieke
vormen der bewustzijnsinhouden van het denken, voelen en willen
geïsoleerd te beschouwen, dat een sterke modificatie van een inhoud
naar de pool der „Zuständlichkeitquot; toe. ons het oog doet luiken
voor het objectieve moment, dat naar den achtergrond is getreden.

A — 11 = 1: Toen het kaartje verschenen was en ik sod had gelezen,
een heel licht gevoel van onlust. Zuiver onlust, geen teleurstelling, of
zoo iets. Ook niet het land. dat er een negatieve inplaats van een posi-
tieve stof kwam. Louter onlust, geen intellectueele. maar zuivere onlust.

De resultaten, waartoe dit deel van het onderzoek der gevoe-

-ocr page 168-

lens in verband met de gewaarwordingen ons bracht, kunnen wij
dus inderdaad, gelijk ik dit met een enkel woord reeds annon-
ceerde op blz. 114, samenvatten op de volgende wijze.

Eenerzijds ontmoet men gevoelens, die den indruk maken
louter subjectief te zijn: zij kenmerken zich door een geaccen-
tueerde ik-betrekking.

Anderzijds treft men „gevoelensquot; aan, waarbij die ik-betrek-
king naar den achtergrond is getreden: het toestandskarakter
schijnt plaats te hebben gemaakt voor het voorwerpelijk karakter.
Deze laatste zijn producten eener evolutie onder den invloed
van oefening en gewenning.
Zuständlichkeit en Gegenständ-
lichkeit
zijn de uiterste polen, waartusschen de evolutie ver-
loopt.
Hoe die ontwikkeling nu juist haar gang gaat, leeren ons
de protocollen niet.

Wel weten wij uit ervaring, dat de ik-betrekkelijkheid, het
resoneeren der psyche bij tal van telkens terugkeerende gevoelens
steeds minder wordt, zonder dat zij geheel teloor gaat.
Zelfs in
de limietgevallen,
waarbij het subjectief karakter voor het objec-
tieve is teruggetreden, hebben wij
nog met versmeltings-producten
te doen, waarin de subjectieve factor als een modaliteit moet
worden opgevat, die het substraat der gewaarwording zijn be-
paalde gevoelskleur verleent.

Hieronder laat ik nu nog enkele gedeelten van protocollen
volgen, die den nauwen samenhang van gewaarwordingen en
gevoelens, nu in den engeren subjectieven zin, illustreeren : een
samengaan van sensueele (sensorische) of aesthetische (aesthetisch in
den
vóór-Kantiaanschen zin) momenten en emotieve (thumoistische)
momenten, die dikwijls onontwarbaar één, met elkaar en met andere
momenten vormen de toevallige acte der persoonlijkheid, die ageert.

B — 21 = 203: En bij het passeeren van de uvula krijg ik het sterkst
onaangenaam gevoel met het gevoel van sleeheid van de pharynx.

B — 22 = 204; Dan bij \'t naar binnen brengen eerst de zure gewaar-
wording, die in de bittere omslaat, \'t Sterk negatieve begint bij \'t pas-
seeren van de tweede helft van de tong; een één centimeter breede band
van de tong geeft het terrein van overgang, \'t Nablijvend affect is negatief,

B — 41 = 221: Eerst een zoete gewaarwording, dan een zure gewaar-
wording; op derde deel tong gewaarwording van volheid en koele ge-
waarwording, \'t Affect verloopt zoo, dat \'t daalt bij de zure gewaarwor-
ding en iets stijgt bij de volgende temperatuursgewaarwording; daar
toch ook nog negatief i).

In dit protocol zijn de elkaar afwisselende gevoelens onderling betrekkelijk:
iets hooger, dus daardoor positief ten opzichte van het voorafgaande nog lagere;
maar toch, absoluut-gewaardeerd, nog negatief.

-ocr page 169-

B — 42 = 222: Op punt van tong een zilte gewaarwording, die tot
zout crescendeert op \'t midden en blijft tot het einde. Verder gewaar-
wording van expansie, die crescendeert en gaandeweg sterker wordt;
een temperatuursgewaarwording, die pas op het derde deel van de tong
begint, \'t Affect is zoo, dat \'t verloopt met een positief topje in het begin,
en een sterken negatieve top, zoodra de eigenlijke zoutgewaarwording
begint en weer stijgt na het slikken.

B — 46 = 224: Op de tong zoete gewaarwording. Dan op \'t midden
van de tong domineerend de temperatuurgewaarwording: koud. Achter
op tong domineerend zoetgewaarwording met drukgevoel. \'t Affect was
positief voor zoetheid: \'t verloopt parallel met zoetheid, \'t Krijgt een
accent door de temperatuursgewaarwording. \'t Dalende been van de
affectcurve is steiler dan \'t opstijgende.

B — 47 = 225: Eerst op de tong een flauwe gewaarwording. Bij verder
brengen crescendeert de temperatuursgewaarwording. Eerst bij \'t onder
druk zetten een echte sodasmaak. \'t Affect is negatief, heel langzaam
dalende tot op het oogenblik, dat ik sod-smaak achter in mond begin te
proeven; dan daalt \'t sterk.

B — 50 = 228: Begin neutraal. Teen een negatieve toon, die bij terug-
gang even over nullijn heenslingert. Gedurende beweging niks. Op begin
tong licht prikkelende wel aangename gewaarwording. Dan temperatuur

—nbsp;weer op midden — over een grootere uitgestrektheid. Achter — de bittere
gewaarwording, \'t Affect is even positief op \'t begin. Gedurende de tem-
peratuur — even boven nullijn. Achter — onder nullijn,

B — 63 = 239: Bij \'t drinken een negatieve zoutsmaak, die de kou-
gewaarwording, die positief is, overheerscht.

B — 84 = 259: Temperatuur en zout zijn duidelijk. De zoutsmaak is
onaangenaam. De temperatuur aangenaam. Samen onaangenaam

C —55 = 413; \'t Aangename bestond hierin, dat \'t onvoldane gevoel
in mijn kaken bevredigd werd.

C — 75 = 429: Daarom een tegenzin bij \'t lezen van zout. Die bestaat
daarin, dat ik de zachte tong eigenlijk voel hard worden. Daarom doet
de eerste slok onaangenaam aan.

C — 85 = 439. Bij het lezen hiervan probeer ik een zoet affect te
krijgen. Maar hiervoor is de prikkel niet sterk genoeg.

C— 119 = 467: \'t Aangename is vooral \'t onmerkbare overgaan van
\'t zoete in \'t zure.

[Dit protocol-brokstuk is merkwaardig, doordat hier dus de overgang
van een zoete smaakgewaarwording in een zure, die onmerkbaar plaats
vindt, een gevoelensaanslag veroorzaakt.]

C— 164 = 507: Ik was (bij den eersten slok) in dubio, wat het was.

—nbsp;Veel aangenamer was de tweede slok. Hierbij dadelijk een bitter
bijtend gevoel vóór op de tong, een toeknijpen van de oogen; een
wrange trekking van de kaken.

Een zintuiggewaarwording brengt verandering in een aanwezig
gevoelselement:

C — 103 = 453: Het aangename affect verdwijnt oogenblikkelijk,
zoodra \'t eerste slokje in mijn mond is.

\') Heeft hier bij twee onderscheiden gelijktijdige gewaarwordingen een alge-
braïsche sommeering van de gevoelselementen, welke die gewaarwordingen aan-
kleven, plaats?

-ocr page 170-

Zie nog:

A — 74 = 100a: Onlust-betoond, ik denk door de massale slok.

A — 138 = 177: (Pp slikt lim, denkt keuk te slikken). Toen verdween
herinnering aan vorig experiment. De geheele instelling van het bewustzijn
veranderde, \'t Was net, of een ding heelemaal afgesloten was, en alsof
iets geheel nieuws begon. — Ook affectief in eens heel iets anders.

A — 157 = 201: \'t Element (van de smaakgewaarwording van sam),
waaraan die intrinsieke lust \'t meest vastzat, was die warmtegewaar-
wording.

B—6 = 190: Meeste onaangename gewaarwordingen bij \'t proeven
van keuk, daarna iets minder, dan bij doorslikken weer.

B — 14= 198: Bij verschijnen van wond sterk lustgevoel. Ik lach er
om, ben vroolijk gestemd. lïoudt onmiddellijk op en slaat geheel om,
toen ik het in mijn mond nam.

B ^— 22 = 204: \'t Sterk negatieve begint bij passeeren van tweede helft
van tong.

C — 25 = 387: \'t Gevoel wordt sterker naarmate de olie glijdt. Is
\'t laatste druppeltje je tong gepasseerd, dan merk je er (\'t gevoel) niets
meer van.

C — 26 = 388: De eerste Indruk (van sod) is onverschillig; dan komt
tegenzin, voornamelijk omdat zoon laf gevoel op tong en in mond komt.

C — 34 = 394: Toen de fosco in mijn mond was, aangename weg-
neming van het zout en geleidelijk van het bitter.

C — 39 = 399: Zoodra \'t (wond) door de keel was, had ik geen gevoel
meer.

C — 53 = 411: \'t Sterke zout riep een gevoel van walging van al mijn
mondzenuwen op. Bij \'t inslikken was vooral onaangenaam \'t koude
water, \'t Onaangenaamste was de groote slok, dien ik nam.

C — 172 = 513: Bij \'t lezen van suik verlichting. De klank water roept
weer \'t onaangename koudegevoel wakker.

C — 195 = 534: Sam geeft te veel een soezerig gevoel. Ook die prikkel
wordt onaangenaam, te alcoholisch.

Ook de volgende protocollen betreffen de verhouding van meer-
dere gewaarwordingselementen en gevoelselementen.

B — 20 = 202: Bij \'t drinken meer \'t aangename van de welving van
\'t gehemelte dan van \'t zoete,

B —33 = 213: De bittere gewaarwording tegelijk met de trekkende
adstringeerende gewaarwording. Beide onaangenaam; ik splitste ze stellig.

B—34 = 214: Met bitteren smaak in mond. Bij \'t verschijnen van fos
verdwijnt bittere smaak. Heb geen andere smaakgewaarwording.

B —36 = 216: Begingewaarwordlng is lauw. Maakt plaats voor
zwellingsgewaarwording, die al onaangenaam begint te worden en eerst
bij passeeren van tweede helft van tong echte sodasmaak, die min of
meer walgelijk is.

B — 46 = 224: \'t Affect was positief voor zoetheid. Verloopt parallel
met zoetheid, krijgt accent door temperatuursgewaarwording.

B — 83 = 258: De zoutsmaak onaangenaam. De temperatuur aange-
naam. Samen onaangenaam.

B — 177 = 339: Proef dadelijk op tong lim. Tijdens sllkacte krijg je den
echten chin-smaak weer. Als je ophoudt met slikken weer de nasmaak van
Hm. Gewaarwordingen van aangenaam en onaangenaam zijn evenredig
daarmee. (Pp bedoelt: lust en onlust gaan daarmee parallel).

-ocr page 171-

C — 8 = 372: Toen viel \'t (cit) erg mee. — Daarna proefde ik weer
de chin, niet onaangenaam, maar onverschillig.

C — 61 =:417: Erg onaangenaam is wond niet; de zoete smaak van
de cur overheerscht nog.

C — 99 = 451: Groote verlichting, toen ik het rood zag, nog grooter,
toen de zoutzure smaak \'t onbevredigde gevoel van den vorigen keer
wegnam.

C— 119 = 467: \'t Aangename is vooral \'t onmerkbaar overgaan van
\'t zoete in \'t zure. [\'n Merkwaardig protocolgedeelte!

C — 127 = 475: Bij \'t lezen van \'t plaatje (keuk
Braakneiging! \'t Lezen van sod versterkt dat.

C — 144 = 488: Ruik een weinig aroma. Bij den eersten slok proeft \'t
lauw aan, maar ik mis den prikkel op de tong. Dit doet niet lekker aan,
is onbevredigend en laf. [Ook dit is merkwaardig!]

C— 171 =512: Als ik keuk neem,\' krijg ik een rilling, als ik denk
aan \'t koude gevoel, \'t Zout wekt een minder onaangenaam affect op.
Daarom is bij het eerste aanproeven \'t koude onaangenaam.

C — 173 = 514: Bij \'t drinken daarvan (suik) word ik onaangenaam
aangedaan door \'t koude. De eenigszins laffe smaak geeft een gevoel van
volheid, \'t Eenige positief aangename is \'t sterke zoete, dat voor op de
tong en op \'t verhemelte correspondeert, vooral als ik de tong er tegen
aanleg.

C — 177 = 518: \'t Intense laffe geeft me tranen in de oogen. Hoogste
onlustgevoel, daar nog steeds de bittere smaak ook inwerkt.

C— 178 = 519: Als \'t bij mijn mond is, zie ik \'t rood. Dit wekt de
zoetzure prikkeling op de tong. Daarom wil ik gretig drinken. Maar
\'t affect is onbevredigd, omdat \'t glas bijna leeg was.

C — 179 = 520: Krijg eenigszins een frisch gevoel door \'t koude, zure
— maar wordt niet bevredigd, daar de bittere smaak door alles heen
geproefd wordt.

In al deze protocolgedeelten blijkt er een nauwen samenhang
te bestaan tusschen de gevoelselementen van het zieleleven en
de gewaarwordingselementen. De eerste wijzigen zich als de laatste
veranderen, hetzij dan naar intensiteit of naar qualiteit. Beider
wijzigingen, zoowel de qualitatieve als die der intensiteit, kunnen
betrekkelijk parallel aan elkaar veranderen: of in een meer ver-
wijderd verband tot elkaar.

Blijkbaar is die samenhang dus niet zoo nauw, of de gevoels-
elementen behouden een betrekkelijke zelfstandigheid.

In C — 164 = 507 was die samenhang als \'t ware geperverteerd.
Hoewel de gewaarwording uiterst onaangenaam heette, over-
heerschte toch \'t aangename gevoel, daar bij den pp een daarvoor
ontvankelijke instelling bestond, als gevolg van zijn twijfelingen
bij den eersten slok.

Ten slotte nog:

A —81 =57: Het glas genomen, gedronken; de stof een heelen tijd
In den mond gehouden. Voor ik geslikt heb, heb ik geen spoor van
onlust. Alleen bij \'t slikken en vlak er na is deze gekomen. Deze volgde
ook heelemaal de Intensiteit der smaakgewaarwording.

groot displezier.

-ocr page 172-

A — 236= 186: Ik heb de toppen kunnen merken, niet alleen fn den
smaak, ook in den lust.

0 — 33 = 213: \'t Affect is negatief, \'t Affect maakt dezelfde curve
mee als de smaak.

B — 36 = 216: \'t Affect is onaangenaam, \'t Gaat precies op en neer
met de smaakgewaarwording van sod.

In deze protocollen schijnen gewaarwordingselement en gevoels-
element zich als \'t ware evenwijdig aan elkaar te bewegen. Met
deze parallelhe op één lijn te stellen is het volgende: dat de ppn
eenige malen aangeven, dat met een twee maal sterkere oplossing
ook een tweemaal sterkere onlust verbonden zou zijn.

B - 130 = 297 en B - 131 = 298: De oplossing lijkt mij veel meer
dan tweemaal zoo sterk. De aangename smaak ook meer dan tweemaal
zoo aangenaam.

B — 148 = 313: De dubbel zoo sterke opl. (chin) is bepaald tweemaal
walchelijker.

B— 160 = 323: Ik vind werkelijk, dat het den tweeden keer wel twee-
maal zoo sterk aangename gewaarwording heeft.

Maar:

B — 137 = 304: De oplossing lijkt mij wel tweemaal sterker. De ge-
waarwording is zeker niet tweemaal onaangenamer.

i. Gevoel en oordeel.

Wij hebben de gevoelens als waardeerende reacties der somato-
psyche bepaald, waarbij deze den prikkel onmiddellijk met haar
oogenblikkelijk welzijn in betrekking brengt. Het karakteristieke
dezer waardeerende reacties vonden wij in het bepaalde zijns-
karakter der gewaarwordingen gelegen.

Van deze waardeerende reacties moeten streng oordeelen wor-
den onderscheiden, die zuiver intellectueel zonder eenigen gevoels-
aanslag verloopen. Het zijn meestal wat Michotte en Prüm i)
„jugements de valeur immédiatsquot; noemen, d.w.z. oordeelen, waar-
van het predicaat de waarde onmiddellijk uitdrukt.

A — 25 = 11: In aansluiting aan de smaakvoorstelling een waarde-
oordeel, dat \'t een slechte stof was.

A —27=13: Kaartje gelezen; onmiddellijk een waarde-oordeel, dat
het slecht was zonder het minste affectief karakter.

A — 39 = 23: Een onmiddellijk waarde-oordeel, niet met behulp van
herinneringen: o. dat is leelijk. Geen onlust-„Erlebnisquot; bespeurd. Alleen
intellectueel \'t idee: dat is leelijk, dat is beroerd.

A — 66 = 45: Direct, toen ik sod gelezen had, heb ik me er reken-
schap van gegeven, dat het slecht was.

1) Michotte et Prüm, Étude expérimentale sur le choix volontaire et ses
antécédents immédiats, 1910, blz. 169.

-ocr page 173-

Het was een onmiddellijk waarde-oordeel, niets affectiefs was er
echter bij.

Zelfs zegt de pp het wel eens zoo:

A —29= 15: Onmiddellijk bewust: een aangename (fos) zonder oor-
deel, Je ziet het den prikkel onmiddellijk aan.

Soms gaan deze waarde-oordeelen echter wel degelijk van ge-
voelens vergezeld, zooals in de volgende gevallen.

A — 109 = 80: — en met waardeschatting ging \'n tamelijk geaccen-
tueerd lustgevoel gepaard.

A —201 = 157: \'t Meest karakteristieke was de daarop invallende,
buitengewoon duidelijke waardeschatting van sam. Zoo iets als: dit hoort
er ook bij. \'t Is niet een van de slechtste. Op dat oogenblik gevoel
van lust.

Het waarde-oordeel kwam meestal onmiddellijk tot stand. Vaak
had het ook plaats via herinneringen. In de meerderheid der ge-
vallen — de proeven gaven daar aanleiding toe — werden de
smaakstoffen alleen relatief, d.w.z. met betrekking tot elkaar ge-
waardeerd, dan weer ging aan de relatieve waardeering eerst een
absolute waardeschatting vooraf, of had deze alleen plaats

A — 39 = 23: Een onmiddellijk waarde-oordeel, o, dat is leelijk. Niet
met behulp van herinneringen.

A — 42 = 26: Bij lezing heb ik mij er op het eerste oogenblik reken-
schap van gegeven, dat het een heel negatieve stof was. Het was een
onmiddellijk waarde-oordeel.

A — 44 = 28: De prikkel onmiddellijk op zijn waarde geschat. Het
oordeel was niet op de herinnering gebaseerd.

A — 94 = 68: Onmiddellijk na de lezing op waarde geschat. Dit komt
direct, heel automatisch, niet willekeurig; met een gezichtsvoorstelling
van cur.

Maar:

A — 43 = 27: Heb me een waarde-oordeel gevormd op grond van
herinneringen aan vroegere proeven: onlust-betoond\'\'^).

A — 82 = 66: Toen ik ems las, heb ik het niet direct absoluut ge-
schat, maar relatief, d.w.z. met betrekking tot wond. Gedacht dan valt
ems nog al mee.

A — 236 = 186: Eerst suik gelezen. Op zijn waarde geschat. Toen
overgegaan tot sam. Direct met betrekking tot suik als beter geschat en
gekozen. NIets-affectlefs.

A — 149 = 116: Eerst absoluut de stoffen keuk en sod geschat. Toen
relatief, met betrekking tot elkaar.

Boyd Barrett, Motive-force and motivation-tracks. Blz. 191 en verv.
Het komt ook voor dat het waarde-oordeel zelf onmiddellijk tot stand
komt, en door herinneringen wordt vergezeld.

A — 85 = 61: Met waarde-oordeel onmiddellijk gegeven: herinnering
aan alle smaakeigenschapppen van drinken van sod.

-ocr page 174-

Een enkele maal kwam het voor, dat de absolute waarde-
schatting niet van een gevoel vergezeld gaat, de daarop volgende
relatieve echter wel, zooals bijv. in het volgende geval:

A^— 102 = 76: Fos dadelijk op haar waarde geschat. Eerst absoluut,
toen relatief met betrekking tot chin. De absolute schatting riep geen
affectief phenomeen bij mij wakker; de betrekkelijke wel.

Ook ondergaat het gevoel, dat bij een absolute waarde-schatting
optreedt, wel veranderingen, wanneer daarna de alternatieven
relatief worden gewaardeerd.

A — 89 = 73: Eerst lim gelezen. Positief geschat. Gevoel van lust»
Na suik gelezen te hebben, oordeelde ik minder gunstig over lim. Het
lustgevoel verminderde.

k. Gevoelens en voorstellingen, herinneringen, gedachten, enz.

Niet alleen gewaarwordings-elementen (sensueele) zijn nauw
verbonden met de gevoelselementen, ook intellectueele, noëtische.

Evenals gewaarwordingen gevoelens doen aanspreken, doen dit
ook voorstelhngen, herinneringen, gedachten, vergelijkingen en
waardeeringen, enz.; ook een totale geesteshouding.

Bij de proefnemingen was het dikwijls zoo, dat het verschijnen
van het kaartje, waarop de naam van de smaakstof geschreven
stond, \'n gezichtsvoorstelling, \'n herinnering, \'n gedachte, of com-
plexen daarvan opriep, die op haar beurt gevoelens deden aan-
spreken.

Voorstellingen.

A — 94 = 68: — met een gezichts-voorstelling van cur: dikke vloei-
stof, weer met glas; — heel licht lust-betoond, zoo goed als niet.

A — 97 = 71 : Toen eerst voorgesteld — gezichtsvoorstelling van
substantie in glas hier. en voorstelling van smaak. Die voorstellingen
beslist lust-betoond.

A— 102 = 76: Fos met voorstelling van bruine niet gedefinieerde
vloeistof. Die voorstelling lust-betoond.

A— 129 = 96: Gedacht aan lim-cur met vage gezichtsvoorstellingen,
niet willekeurig een voorstelling, maar zoo, dat er in dit glas hier lim en
cur zat, in \'t glas, dat ik voor me had. Een vleugje van lust zat er aan.
De voorstelling was zoo sterk, dat die wel voor de werkelijkheid had
kunnen staan; met betrekking op dit glas hier; dit was \'t sterke; dit gaf
de illusie.

Herinneringen.

A — 30 = 16: Onmiddellijk bij \'t verschijnen gaf het woord aanleiding
tot een heele macht herinneringen, niet alleen met betrekking tot ems.
tot allerlei negatieve stoffen, \'t Complex was onlust-betoond, en had zoo\'n
sterken negatieven gevoelstoon, dat \'t complex gepaard ging met afweer-
bewegingen: hoofd omgedraaid.

-ocr page 175-

A —37 = 21: Onmiddellijk herinnering aan wat ik gisteren daarom-
trent gezegd heb. \'t Complex keert terug. In aansluiting aan dat complex
een licht lust karakter ook weer onmiddellijk aan complex vast.

A —48 = 31: Op dat oogenblik, geloof ik niet, dat er iets anders
geweest is, dan \'t complex van herinneringen, dat persisteerde en dat
onlust-gekleurd was.

A — 53 = 35: Naar mate de herinnering vermeerderde, vermeerderde
ook de onlust. Ten slotte het complex duidelijk onlust-betoond.

[Hier in dit protocol weer diezelfde parallellie tusschen het intellectueele
element en het emotieve; zie blz. 119.]

A — 59 = 41: \'n Complex van herinneringen, niet al te zeer gediffe-
rentieerd, aan experimenten van verleden jaar. De onlust is niet als af-
zonderlijk „Erlebnisquot; begonnen, maar vast aan complex.

A — 87 = 63: \'t Complex van herinneringen was onlust-betoond.

Niet de handeling, de acte van het zich voorstellen, zich herin-
neren, doet dus in deze protocollen gevoelens aanspreken (iets
wat ook kan gebeuren), maar de inhoud dier voorstellingen en
herinneringen doet dit.

In dit verband is het volgende protocol merkwaardig:

A — 55 = 37: \'t Geheele complex In \'t bewustzijn van proeven van ver-
leden jaar. Daaraan zat een lustgevoel vast. \'t Geheele complex was
gekleurd, \'t Was te merkwaardiger, omdat \'t geheele complex niets
aangenaams vertoont: verleden jaar was \'t geen lekker suikerwater; toch
nu met genoegen herinnerd.

\'t Zijn alle protocollen van proeven, waarin de voorstellingen
en de herinneringen, enz. inderdaad \'n subjectief lust- of onlust-
gevoel deden aanspreken.

Het komt echter ook voor, dat de lust als \'t ware een intrinsiek
deel van de herinneringen vormt.

A^— 45 = 29: Herinneringen—lust-betoond. Geen afzonderlijk affectief
„Erlebnisquot;.

Of van een gedachte.

A — 54 = 36: Die gedachte aangenaam, zonder dat er lust aan vast
zat; intellectueele bevrediging.

Evenals bij de gewaarwordingen vinden wij ook hier weer die
beide uiterste polen met betrekking tot de gevoelens: de pool der
subjectieve ik-betrekkelijkheid, die van het beleven der gevoelens
en die andere van het meer objectieve intellectueele weten; die
van de „Gegenständlichkeitquot; der gevoelens. Conf. blz. 115.

Gedachten.

A— 110 = 81: \'nComplex van gedachten; dat geheele complex was
onlust-betoond.

A— 173= 134: Verschillende gedachten, ook betrekking hebbende
op verschillende stoffen, die in het glas konden zitten, enz. \'t Geheele
complex was onlust-betoond.

-ocr page 176-

A— 237= 187: Direct in de gaten, dat het niet sam was. Toen een
tweevoudige teleurstelUng: allereerst gedacht, dat spijt me, dat \'t geen
sam was; en onmiddellijk er na: had ik het andere maar genomen. —
\'t Geheele complex was lichtelijk onlust-betoond.

A — 40 = 24: Alles behoorde bij het complex. Dat complex was
onlust-betoond.

A — 32 = 18: Ik gaf me intellectueel rekenschap, dat \'t zoo lekker
was, zoo lekker rook, zoo\'n gevoel van warmte gaf; alles intellectueel.
Naar mate, dat zich die intellectueele elementen ontwikkelden, heeft \'t lust-
gevoel in intensiteit toegenomen.

Hiernaast riepen meerdere malen intellectueele processen als
zoodanig, formeel, afgezien van den inhoud, gevoelens op. Zóó
kwamen bijv. voor: een gelukte identificatie van den smaak-
prikkel; de verwezenlijking van praevisies; het gemakkelijk of
moeilijk komen van gedachten; het constateeren van iets, dat ver-
geten was.

A. —- 12 = 2: \'t Lustgevoel had zijn oorsprong niet in de positieve stof,
maar in de verwezenlijking van vermoedens; zoo iets. \'t Stond echter
niet alleen, \'t Was een lustgevoel met intellectueelen inhoud versmolten.

Met eenig voorbehoud, wat betreft den preciesen aard van het
gevoel, dat de pp er door tracht uit te drukken — gevoel is
daarin vrijwel identiek met Bewusstseinslage — kunnen hier ook
vermeld worden de volgende protocollen:

Gevoel van bevrediging.

A — 88 = 64: Toen ik keuk gelezen had, hoewel \'t waarde-oordeel
negatief was, toch gevoel van bevrediging, bestaande in intellectueelen
inhoud: ik heb toch gelijk gehad.

A — 28 = 14: Intellectueele bevrediging: alle praevisies bevredigd.

A —55 = 17: Toen ik suik gelezen had \'n intellectueele bevrediging,
zonder lust, wel aangenaam: dat mijn vermoedens bewaarheid werden.

Het „zustandlichquot; karakter der gevoelens, het subjectieve der
ik-betrekking is ook in deze protocollen, evenals in enkele der
nog volgende, vrijwel geheel teruggetreden.

De hiergenoemde gevoelens naderen de limiet der zuivere intel-
lectueel-constateerende objectiviteit.

A — 88 = 64: Toen ik keuk gelezen had, hoewel \'t waarde i)-oordeel
negatief was, toch gevoel van bevrediging, bestaande in intellectueelen
inhoud: ik heb toch gelijk gehad.

^ A — 130 = 97: Op dat oogenblik gelachen; intellectueel: zie je wel,
t is toch een mop.

Eng vereenigd komen gevoel en oordeel samen voor in de waardeering, het
waarde-oordeel; al kan ook dit waardeeren gelijk ik liet zien in: i. Gevoel en
oordeel, blz. 120. nu eens dichter liggen bij de pool der uitgesproken subjectieve
ik-betrekkehjkheid, dan weer dichter bij de pool van het objectieve constateeren,
zonder eenig affectief „Erlebnis.quot;

-ocr page 177-

Gevoel van verwondering.

A — 201 = 157: Bij sam zoo iets gehad als gevoel van verwondering,
hierin bestaande als intellectueel: hè, dat was ik vergeten, dat het er
ook bij behoorde.

A —233= 182: Een heele sterke ontspanning volgde, een heel aan-
gename verwondering, hoofdzakelijk intellectueel gegeven.

Gevoel van teleurstelling.

A — 46 = 30: Phaenomenologisch niet te zeggen, hoe \'t was. \'t Was
\'n intellectueele teleurstelling; er zat wel iets onaangenaams aan; ik was
in mijn verwachting bedrogen, louter intellectueel.

A— 114 = 85: Intrinsiek onaangename smaak bij drinken. Tevens een
gevoel van teleurstelling, hoofdzakelijk intellectueel, \'t Bestond uit \'t com-
plex : had hij me nu cur gegeven, dan had ik den lekkeren smaak nog een
tijd gehad, \'t Complex was ook beslist onlust-betoond, niet louter onlust;
meer gevoel van teleurstelling.

Gevoel van zelfverwijt, van wrevel, van schroom.

A — 49 = 32: \'t Meest karakteristieke een Intellectueel gedeelte van
zelfverwijt: „hoe kan je zoo stom geweest zijn over zoo\'n stof zoo
oppervlakkig te oordeelen.quot;

A — 14 = 4: \'t Meest \'t gevoel van wrevel, dat ik me had laten beet-
nemen, een gevoel van zelfverwijt.

A — 135 = 102: Intellectueel dit: er mocht toch weer eens iets anders
inzitten. In elk geval moet ik maar voorzichtig drinken. Zekere schroom,
een Intellectueele schroom, die misschien wel onlust betoond is.

A — 138= 104: In \'t dagelijksch leven niet als louter onlust te defl-
niëeren; daarvoor veel te gecompliceerd, daarvoor te intellectueel. De
intellectueele elementen schl^en hier een bijzondere rol te spelen. Ze
stonden op den voorgrond. Toch onlust-betoond. Niet precies te zeggen.

Belangrijk is ook éen protocol als dit:

A — 15 = 4 : \'n Spheer van bewustzijn. Daaraan \'t onlustgevoel. Ik had
het land. Dat alles zat er bij. Die spheer gaf de Intensiteit aan mijn
onlustgevoel. — Naarmate het complex (dat weinig vol bewust was) meer
bewust was, werd mijn onlustgevoel sterker, \'n Zeker parallellisme. Naar-
mate \'teen sterker werd, werd ook het andere sterker.

In deze laatste protocollen ontmoeten we het gevoel niet meer
als een betrekkelijk zelfstandig zielegegeven, maar de gevoels-
momenten en de intellectueele momenten zijn met elkaar en even-
tueel met nog meerdere andere momenten opgesmolten tot één
enkel versmeltingsproduct, waarin ze niet meer als zelfstandige
grootheden voorkomen.

Versmeltings-producten! Juister misschien is de naam organisatie-
product, omdat de psyche van den mensch deze resultanten organi-
seert, schept! \'t Is inderdaad een nieuw product, niet meer alleen
gevoel, niet meer alleen intellectueele processen. Evenals de „Be-
wusstseinslagequot; van Marbe is \'t één inhoud van \'t bewustzijn, die aan

-ocr page 178-

alle verdere analyse weerstand biedt, die noch gevoel, noch intel-
lectueel proces is. Als zoodanig in deze gevallen liggend tusschen
de beide limieten van zuiver gevoel — met een terugtreden van
de intellectueele momenten, die toch ook aanwezig zijn. en de
andere limiet van zuiver intellectueele constatatie, — met een
terugtreden van de gevoelsmomenten.

Gevoelens en intellectueele processen — de onzelfstandigheid van
beider bestaan blijkt uit meerdere der hierboven meegedeelde
protocollen. Er is daarin in vele gevallen een intellectueele be-
wustzijnsinhoud, die als „momentquot; — weer in den zin van Husserl —
onlust vertoont. Zoo is er dan ook geen contradictie in: „intel-
lectueele bevrediging, wel aangenaam, maar geen lustquot; van
A — 55= 17 (blz. 124), want dit wil zeggen, dat er \'n globale
intellectueele bewustzijnsinhoud was, waaraan de pp slechts als
/»momentquot; aangenaamheid kan onderscheiden : maar geen afzon-
derlijk „Erlebnisquot; van lust. Die eventueele apartheid van den lust
zou bijv. aan de hand van het verschil in het verloop in den
tijd der beide processen vastgesteld kunnen worden.

Hieronder volgen nog enkele protocollen, die illustreeren. hoe
de steeds doorgaande denkprocessen op het gevoelsleven invloed
uitoefenen: en omgekeerd.

A —232= 182: Ten laatste sod gekozen. Toen ik het in mijn hand
had, plotseling gedachte: dat \'t onmiddellijk na slik zoo walgelijk smaakte.
Dit gaf een gevoel van angst; tegenstrijdige innervaties in hand; intellec-
tueele gedachte: zou ik het doen of niet doen?

A — 202 = 158: Eerst sod, toen chin gelezen. Onmiddellijke bewust-
heid. dat \'teen zeer onaangename reactie zou zijn. Ik meen. dat ik toen
gewaarwordingen van spanning in gezichtsmusculatuur gehad heb en
inhibities in geordend verloop van gedachten-reeksen, Sod zoo slecht in
die sterke concentratie. Chin bleef buiten beschouwing. Geen onlust ge-
weest; wel alsof t komen zou en moest komen, \'t Heeft niet doorgezet.

Plotseling toen gedacht: wel tis toch zoo erg niet. hier sod te drin-
ken, dat was in die vorige proevenreeks heel wat erger. Dit verhinderde
onlustgevoel zich door te zetten.

Toen sod genomen, gedronken. Gedurende drinken en slikken indiffe-
rent. Kort na \'t slikken ineens intrinsieke onlust met karakteristieke uit-
drukkingsbewegingen, samentrekken van oogen; enz.

Het denken grijpt hier storend in in het verder „komenquot; van
het onlustgevoel; verhindert de uiting van het gevoelsleven, die
op het punt stond te komen, zich door te zetten. Terwijl in :

A —203 = 159: Eerst chin gelezen; daarna keuk. — Toen al direct
waargenomen verwardheid in denken, vermoedelijk het gevoel, dat aan-
spreekt bij \'t lezen van chin en keuk. het denken storend beïnvloedt.

-ocr page 179-

Bij den aanvang der proeven wordt de pp dikwijls door het
„opgepastquot; in zijn denken gestoord:

A —217 = 170: Chin drink je nooit. Om je \'tte laten drinken, zou
hij \'t wel eens in \'t andere glas kunnen doen. Met die gedachte bezig
geweest.

A— 136= 103: Intellectueel allerlei gedachten betrekking hebbend
op toekomstige verwerkelijking van keus.

Keer ik tot de voorstelling van de smaakstof en de her-
innering aan de smaakgewaarwording terug, dan valt te ver-
melden, dat deze voorstelling en herinnering meestal uitliep op,
of reeds van af het begin vergezeld ging van, een waarde-oordeel
omtrent die smaakstof; een waarde-oordeel, dat van een meer of
minder duidelijk aansprekend gevoel vergezeld was, of dit inhield;
dat echter ook wel eens zuiver intellectueel, zonder eenigen na-
speurbaren gevoelensaanslag kon verloopen.

De verhouding gevoel en oordeel besprak ik reeds blz. 120 en verv.

Een enkele maal was \'t werkelijk proeven van de smaakstof
lekkerder, viel \'t mee, vergeleken bij het zich voorstellen er van.

B — 89 = 262: Eerst Hm: dit was positief. Toen bij suik, viel dit
me tegen, \'t Affect werd minder. Ik koos lim. Toen steeg het affect weer.
In periode van naar mond brengen niets. Daarna positief affect; iets
sterker dan \'t begin-affect bij lezen van Hm.

In tal van gevallen verloopt de geheele proef, of een deel
daarvan, naar de mededeeling der proefpersonen, zuiver intellec-
tueel, zonder iets aff\'ectiefs. De pp. kon dan niets van specifieke
lust- of onlust-„Erlebnissequot; constateeren.

Wel was somtijds het intellectueele proces lust- of onlustgekleurd.

\') Vergelijk voor die waarde-oordeelen onmiddellijk met de waarneming van
den prikkel gegeven: Ach, Ueber den Willensakt und das Temperament. De ge
voelens, die bij deze zoogen. „gedetermineerde apperceptiequot; optreden noemt Ach
„gedetermineerde gevoelensquot;; de prikkel wekt onmiddellijk een gevoel overeen
komstig de gemakkelijkheid of moeilijkheid der verwezenlijking van de instructie
in verband met dezen prikkel emotief geschat.

Overal waar de weerstand, die de verwezenlijking der instructie in den weg
staat, zwak is, vindt men inhibitie; bij sterker weerstand komt de instructie in
het bewustzijn terug. Vandaar, dat bij de aanbieding van negatieve stoffen aan-
vankelijk nog al eens aarzeling optreedt.

Zoo in A — 27= 13 onmiddellijk in aansluiUng aan het gedeelte van het pro-
tocol op blz. 120 vermeld:

— zonder het minste affectief karakter. Een oogenblik van aarzeling.
En bijv. in A —66 = 45 (ook blz: 120 vermeld) na; maar niets affectiefs er bij.
Een oogenblik aarzeling en leegte in bewustzijn. Licht onlust-betoond. Bestond
hierin, dat verschillende gedachten wilden komen, die niet kwamen.

-ocr page 180-

maar dit lust- of onlustkarakter was dan een modaliteit van
het intellectueele proces.

Verloopt de proef voornam., of zuiver, intellectueel, zonder iets
affectiefs, dan is daarbij de zuiver subjectieve emotieve belevings-
componente van het versmeltingsproces meer of minder dicht tot
de hmiet nul genaderd.

A—11 = 1: Voor in mond: \'tviel nog al mee; geen affect, louter
intcllcctucel.

A —32=18: Gaf me intellectueel rekenschap, dat \'tzoo lekker was;
zoo lekker rook, zoo\'n gevoel van warmte gaf. Alles intellectueel gekleurd.

A ^— 39 = 23: Alleen intellectueel idee: dat is leelijk, dat is beroerd;
geen onlust-„Erlebnisquot;»

A—\' 134= 101: \'tViel me mee, niets affectiefs; louter intellectueel.

A — 141 = 107: Onmiddellijk chin gelezen: — dat moet ik niet hebben.
Tot volgende overgegaan. Genomen, gedronken. Zelfs geen intrinsieke
lust, louter intellectueel verloopen.

Hier, en in \'t volgende protocol, onderscheidt de pp dus intrin-
sieke lust (■— hierbij is het zuiver emotieve, gelijk wij zagen op
bladz. 91 en 110, tot de limiet nul genaderd •—) nog weer van een
louter intellectueel verloop van de proefneming (•—• waarbij al
evenzoo, zij \'t ook onder andere voorwaarden, elk emotief moment
ontbreekt; ook nu weer juister: tot de limiet nul is genaderd).

A — 142= 108: genomen, gedronken, zelfs geen intrinsieke lust, louter
intellectueel verloopen.

Ook gecompliceerdere gevoelens kunnen zuiver intellecueel,
zonder eenig gevoelsmoment-verloopen.

A — 24 = 10: Mezelf intellectueel verweten, dat ik te gauw geslikt
had.

A — 52 = 34: Toen \'t woord cog verscheen, een gevoel van afkeer,
louter intellectueel.

A — 77 = 55: Verwondering nu meer intellectueel, niet sensorisch, niet
musculair.

Hierin werd de limiet nul als \'t ware minder dicht benaderd.
Dit is ook \'t geval in:

A — 119 = 88: Vanaf dat oogenblik een zekere angsttoestand; deze
bestond hoofdzakelijk intellectueel.

A— 132 = 99: \'t Gevoel van spijt bestond in intellectueele inhouden.

En in:nbsp;\'1

A— 140= 106: Nu veel meer intellectueele angst. Angst in begin-
stadium weer intellectueel: ik moet gauw de andere zien, of die ook zoo
slecht is.

Ook in:

A—155=119: Een tikje onlustgevoel, een soort angstgevoel, veel
intellectueeler dan ander angstgevoel.

-ocr page 181-

A — 190= 148: Weet niet, of \'t gevoel van vrees niet louter intellec-
tueel was.

De introspectie van het ,,hoe\' der gevoelens bleek meermalen
zeer moeilijk.

[A —202=158: Toen een oogenblik verwarring in bewustzijn, louter
intellectueel.
Een paar keer van sod naar chin teruggekeerd. Tegen-
strijdige innervaties in hand. Intellectueele gedachten: zou ik het doen,
of niet doen].

A —222 = 175: Ik dronk; er kwam niets over mijn lippen. Verwon\'
dering: intellectueel:
wat is dat nauw!

\'t Was alleen in \'t begin verwondering; daarna schroom met duidelijke
innervaties. Toen is ook de intellectueele inhoud veranderd. Wat zou er
achter zitten?! Alles intellectueel. Plotseling toen ik er achter was, \'t intel-
lectueele: „ho, daar zit suiker in.quot;

A — 225— 176a: Ook was daar op dat oogenblik de bewustheid, dat
\'t ding zeer slecht is. Alles intellectueelj niets affectiefs.

Hier heeft men ongetwijfeld te doen met de ééne pool der
„organisatieproductenquot;: \'n „Bewusstheitquot;;
een zuiver theoretisch
weten, zonder iets affectiefs.
De emotieve momenten naderden de
limiet nul.

De andere pool vormen: aparte lust- en onlust-„Erlebnissequot;,

waarbij juist de intellectueele (of de gewaarwordings-) momenten
tot de limiet nul naderen.

Daar tusschen in, tusschen beide uiterste polen dus: de ver-
smeltings (de „organisatiequot;-) producten, waarin nu eens het eene,

dan weer het andere moment — intellectueel ...... emotief —

overweegt.

A —232 = 182: Toen een oogenblik verwarring in bewustzijn, louter
intellectueel.

B -- 24 = 206: Bij \'t inslikken, \'n gevoel van? nu kun je gerust door-
slikken,
geen affect.

Ik wijs nog even op het reeds meer genoemde protocol A — 32
= 18. Hierin wordt:

Gaf me intellectueel rekenschap, dat \'t zoo lekker was, zoo lekker
rook, zoo\'n gevoel van warmte gaf,
alles intellectueel»

gevolgd door:

Naar mate, dat zich die intellectueele elementen ontwikkelden, heeft
\'t lustgevoel in intensiteit toegenomen.

In hetzelfde protocol worden dus beide polen vermeld. Zuiver
emotieve momenten treden op, terwijl alles aanvankelijk zuiver
intellectueel verloopt, \'t Emotieve moment neemt aan intensiteit toe
parallel aan de toename [der helderheid(?)] van de intellectueele
momenten.

-ocr page 182-

De volgende protocollen zijn alle voorbeelden van tusschen de
beide polen inliggende versmeltingsproducten.

A — 57 = 39: InteUcctuccl: heel sterk gevoel van wrevel, geen onlust;

dominecrend \'t zelfverwijt, met organische reacties, opbruisingsgevoel,
contracties in beenen; voelde me schrap zetten.

A — 130 = 97: Op dat oogenblik gelachen; intellectueel: zie je wel,
\'tis toch een mop.

A—155 = 119: Een tikje onlustgevoel, een soort angstgevoel, veel
intellcctucelcr dan andere angst.

A190=148: Niets affectiefs. Koel beredeneerd: zou ik de andere
niet nemen. Niet bang willen zijn voor de andere oplossing. Even voor
ik dronk gevoel van vrees. Tegenstrijdige innervaties in hand om neer
te leggen: zou ik toch het andere maar niet nemen. Weet niet, of \'t gevoel
van vrees niet louter intellectueel was.

A 215 = 168: Of \'t spijtgevoel louter intellectueel was, of „Begleiter-
scheinungenquot; had, weet ik niet

Daar ik Wundts aanname van een drietal gevoelensparen voor-
loopig nog aanvaard heb, vermeld ik hier
het gevoel der bevredi-
ging, wel te verstaan der
intellectueele bevrediging, der intellec-
tueele opluchting.
Daarin zijn intellectualistische elementen met de
gevoelens van ontspanning en „Beruhigungquot; (in den Wundtschen
zin) vereenigd. Opluchting, bevrediging, ontspanning, „Beruhi-
gungquot; behooren nauw bijeen. In \'t algemeen kleeft echter opluchting
en bevrediging een veel meer positieve gevoelstoon aan, dan ont-
spanning en „Beruhigungquot;. Deze zijn, wat dit betreft, veel meer
neutraal.

Vooraf enkele protocollen, waarin over ,,ontspanningquot; gesproken
wordt. Ook deze kan zich, phaenomenologisch, als „zuiver intel-
lectueelquot; voordoen.

A— 170=131: Toen ik sam gelezen had, behalve ontspanning: een
intellectueele inhoud: „Bejahungquot; van verwachting, — de verwachting
zat alleen in spanningsgewaarwordingen —: zie je wel, \'tkomt uit.

A— 173= 134: Weer ontspanning waargenomen, louter intellectueel.

A— 182=141: InteUcctuccl een ontspanning. Er was een gedachte,
die in betrekking stond met den vorigen inhoud, inzooverre als nu mijn
hoop verwezenlijkt werd: ja, gelukkig.

A— 188=146: Wel opgemerkt dc intcllectucclc ontspanning. Ook
weer louter intellectueel, \'t Was zoo iets van: ja; \'t is beter. Er zit iets aan
vast. wat het tot een intcllectucclc ontspanning maakt, \'t Vertoont een
relatie tot den vorigen bewustzijnsinhoud, waardoor het tot een ontspan-
ning wordt.

A — 277= 177: Ook intellectueel een soort onspanning. maar van
bijzondere soort.

A — 233= 183: Een hcclc sterke ontspanning volgde, ccn heel aange-
name verwondering, hoofdzakelijk intellectueel gegeven, i)

1) De pp worstelt als \'t ware om er uitdrukking aan te geven, dat het

-ocr page 183-

In dit protocol komt heel duidelijk tot uitdrukking de versmelting
van het intellectualistische moment met het emotieve bij deze
„verwonderingquot;, weer in \'t midden gelaten, of de ontspanning als
een gevoel, in den Wundtschen zin moet worden opgevat, of als
een beschrijving van een toestand der spieren. Diezelfde onont-
warbare vereeniging treft in:

A139=105: Die intellectueele inhouden tot dat oogenblik in de
fovea van het bewustzijn, in één oogopslag verdwenen; een soort opluch-
ting. Intellectueel ook \'t gevoel van ontspanning; iets positiefs; iets als
«jaquot;. Intellectueel weinig gedefinieerd.

A 28= H: \'n InteUectueele bevrediging: alle praevisies bevredigd.

A — 42 = 26: \'n Gevoel van bevrediging, intellectueel; ik constateer
het.

A ^— 54 = 36: Die gedachte aangenaam zonder dat er lust aan vastzat;
intellectueele bevrediging.

\'t Laatste protocol — een zeer duidelijk voorbeeld van een toe-
stand der ziel, waarbij het emotieve moment de limiet nul naderde,
en het intellectualistische moment vrijwel absoluut overheerscht.

A — 104 = 79: Toen suik kwam: intellectueel gevoel van bevrediging,

A— 144 = 85: Tevens gedacht: een gevoel van teleurstelling; hoofd-
zakelijk intellectueel, \'t Bestond in \'n complex: had ie me nu cur gegeven,
dan had ik den lekkeren smaak nog een tijd gehad, \'t Complex was ook
beslist onlust-betoond. Niet louter onlust; meer gevoel van teleurstelling.

A—152=116: Een gevoel van teleurstelling, louter intellectueel.
Lichtelijk onlust. Weet niet, of dat aan de gedachte vastzat, of aan die
voorstellingen.

Ongetwijfeld zijn in deze protocollen intellectualistische en
emotieve momenten nauw vereenigd.

Nog een enkel protocol over spanning: intellectueele spanning.

A —26=12 — daarom bewust glas gegrepen, met zekere gewaar-
wording van spanning, hoofdzakelijk zich uitend in inhouden van adem-
haling, contracties op borst.

Ook intellectueele spanning; wat zou \'t nu zijn.

A— 189=147: Er was een spanning, ook intellectueel, uitgedrukt
door: wat moet ik doen. Verschillende uitdrukkingen in dien geest, die
elkaar inhibeerden.

In het „gevoelquot; van spanning kan \'t intellectualistische moment
voorkomen, min of meer nauw verbonden met gewaarwordingen
van spanning.

niet louter een intellectueele ontspanning is, maar dat er in \'t bewustzijn nog
iets meer
is, dat die intellectueele ontspanning er tot eene van bijzondere
soort
maakt.

-ocr page 184-

Meerdere malen is juist hier de pp A in \'t onzekere, hoe
\'t phaenomenologisch is.

A — 46 = 30: Phaenomenologisch niet te zeggen, hoe \'t was. \'t Was \'n
intellectueele teleurstelling^ er zat wel iets onaangenaams aan. Ik was in
mijn verwachtingen bedrogen. Louter inteUectucel.

A— 122 = 91: Chin gelezen. Vanaf gekeerd met angst. Ander alter-
natief tegemoet gezien. Angst bestond hierin, in gedachte: \'t is te hopen,
dat \'t andere heel wat beter is; in inhouden van adem en in spanning van
musculatuur van voorhoofd. Reacties in geheele bovenste helft van
lichaam, hoofdzakelijk in borst. Beslist iets onaangenaam aan. Kan dat
gelegen zijn in intcllectueelen inhoud, of in reacties? Niet te zeggen.
Ik geloof, dat \'t meer \'t intellectueele deel is. Een licht gevoel van onlust.

A — 138 = 104: In dagelijksch leven niet als louter onlust te defini-
eeren. Daarvoor veel te gecompliceerd. Daarvoor te intellectueel, Intellec-
tueele elementen schijnen hier een.bijzondere rol te spelen, stonden op den
voorgrond. Toch onlust-betoond. Niet precies te zeggen.

Het is dus nu en dan wel zeer moeilijk, phaenomenologisch, o.m.
intellectualistische en emotieve elementen, die in één enkelen ziele-
toestand zijn opgegaan, te beschrijven.

Reeds de analyse der gevoelens naar den opbouw hunner com-
ponenten is uiterst moeilijk.

Eenige malen gebruikt pp A den term „bewustheidquot;. „Bewusst-
heitquot;, de Duitsche term, door Ach ingevoerd, was hem bekend.

A — 221 = 174: Vage voorstelling van experimentator aan tafel.
Dacht, wat hij wel zeggen zou na afloop van \'t experiment. „Bewustheidquot;,
dat we lachen zouden,

A — 225= 176a: Daarna keuk gelezen. Met onmiddellijke wetenschap,
dat ik dat zou hebben te drinken. Ook was daar op dat oogenblik de
bewustheid; dat het ding zeer slecht is. — Alles intellectueel, niets
affectiefs.

Aan deze „Bewusstheitenquot; zit niets affectiefs vast. Ze naderen
daarin de limiet nul (der affectieve onbewogenheid).

Mag ik hier vermelden het zoo geheel andere protocol:

A — 16 = 5: \'n Spheer van bewustzijn, daaraan het onlustgevoel. Ik
had \'t land. Dat alles zat er bij. Die spheer gaf de intensiteit aan mijn
onlustgevoel.

Onder het: ja „Erlebnisquot; verstaat pp A een emotioneel gekleurde
gedachte met karakteristieke ontspanning. Het behoort dus hier
thuis.

Ten voorbeeld:

A— 162= 126: Toen ik suik heb gehoord, ook weer dat ja-„Er-
nebnisquot;: nu is \'t goed.

-ocr page 185-

Maar ook hierbij bhjken de beide uiterste polen aanwezig; het
emotioneele kan geheel terugtreden, de limiet nul benaderen. Dan
komt \'t ja-„Erlebnisquot; voor, in aansluiting aan intellectueele
processen.

Afgezien van den intellectueelen inhoud kunnen — ik wees daar
reeds op bladz. 124 op — deze intellectueele processen, als zoo-
danig, gevoelens oproepen.

A — 147=113: Er kwam weer iets van „jaquot;, dat de praevisies vervuld
werden.
Ontspanning in de musculatuur.

A — 149= 115: Weer \'t „jaquot;-vcrschijnscl. Er was iets in het bewust-
zijn, wat er geheel tegenovergesteld aan was:
„neenquot;; de hoop werd niet
verwezenlijkt.

A—182=141: Er was één gedachte, die in betrekking stond met
den vorigen inhoud, inzooverre, als nu
mijn hoop verwezenlijkt werd:
„ja, gelul^glquot; Wat lust
zat daar aan vast.

Zie ook A—170= 131, bldz. 130; A— 188 = 146, bldz. 130
en A — 139 = 105, bldz. 131.

Naast den zuiveren (on)lust, den louteren (on)lust, in zijn on-
middellijke ik-betrekking, als \'t zuivere emotieve moment de eene
pool vormend, komt dus een andere pool voor, waarbij nu juist
dat emotieve moment tot de limiet nul genaderd is, en de zuivere,
de loutere ..Bewusztheitquot; \'t allesbeheerschende moment is. In \'t
laatste gevalquot; schijnt \'t alles uitsluitend intellectueel te verloopen:
\'n constatatie zonder eenige ik-betrekking.

Pp A kent ze beide. Reeds in A — 11 = 1 heet het:

Toen \'t kaartje verschenen was en ik sod had gelezen, \'n heel licht
onlust-affect. Zuiver onlust; geen teleurstelling, of zoo; niet \'t land, dat een
negatieve in plaats van \'n positieve verscheen; louter onlust, geen intellec-
tueele, maar zuivere onlust.

In verband met de andere protocollen verstaat pp A onder dezen
zuiveren onlust dus dien toestand, waarin alle andere elementen,
momenten, behalve juist de emotieve, dus zoowel de intellectualis-
tische als de voluntatieve zijn teruggetreden, of ontbreken; althans
de limiet nul naderen.

1. Gevoelens en strevingen.

Een dergelijk onderzoek als het hier beschrevene, maar met een
geheel andere vraagstelling werd door Roels gebruikt ter bestu-
deering van dit wilsverschijnselen. Door dezen werden daarmee
de factoren van het wilsleven onderzocht. Mij is het te doen om
de elementen van het gevoelsleven. Maar evenals Roels bij zijn

-ocr page 186-

proeven de gevoelens tegen kwam, — deze speelden in zijn proeven
een rol als verleiders, die tenslotte den wil verlokten, hen te volgen
tot de keuze van een bepaald glas —, zoo kwam ik nu de wils-
uitingen tegen.

De wil omspant een wel heel breeden boog van zieleverschijnse-
len: het begeeren, het hopen, het trachten, de drift der overleg-
gingen, de determinatie, de gehoorzaamheid aan de instructie, soms
ondanks zich zelf, of juist het ingaan tegen de instructie in. Ertoe
behoort — die donkere, in het verborgen schuilgaande drang (noem
\'t het instinct) tot zelfbehoud; en de overwinning, d.w.z. de ver-
loochening daarvan. Ertoe behooren ook de pogingen, de in gang
gezette, en de ten einde spoedende handelingen, als \'t ware de wil
en marche. Daartoe behooren de wilskortsluitingen, de impulsen
en de wilsworstelingen, zich uitend in de tegenstrijdige innervaties.

Evenals in de verschillende vormen van het „Gegenstandsbe-
wusztseinquot; gevoelens verweven zitten, zoo is dit ook met de ver-
schillende vormen van het „Ursachebewusztseinquot; het geval. Ook
wilselementen van den meest verschillenden vorm gaan, evenals
gewaarwordingen, voorstellingen, gedachten, enz., met gevoelens
gepaard.

De verhouding tusschen wils- en gevoelselementen kan zoo
worden uitgedrukt:

1.nbsp;wilsacten roepen gevoelens op;

2.nbsp;wilsacten worden door gevoelens opgeroepen;

3.nbsp;wilsacten komen met en naast de gevoelens voor;

4.nbsp;zij versmelten er mee.

Hoe gewichtig deze verhouding ook moge zijn: gevoelens kunnen
in laatsten aanleg toch het willen niet verklaren. Dit blijkt uit de
proeven van Ach. Bij de beschrijving van de verschijnselen, die
het primaire, energieke willen karakteriseeren, treft men geen ge-
voelens aan.

1. Wilsacten roepen gevoelens op.

a.nbsp;In A —35= 19:

Op de eerste plaats was daar een tendentie om snel te drinken; \'n inhi-
bitie door innervaties in hand, die de verwezenlijking van die tendentie
moesten tegengaan.

Onder invloed van dat conflict zekere onlust.

\'t Zat heelemaal vast aan t intellectueele gedoe^ twijfel aarzeling;

doet dit het conflict der voluntatieve elementen.

b.nbsp;Van de instructie kan een determinatie uitgaan. Dan treedt
er een gedetermineerd gevoel op, waardoor

a. de uitvoering der instructie wordt vergemakkelijkt;

of p. juist bemoeilijkt.

-ocr page 187-

Zie voor a:

A — 168= 130: Niet zoo onlust-betoond als anders wel. Toch is er \'n
heel sterk gevoel van vrees. Ten slotte geweken voor
rcdeneering: wees
nu niet kinderachtig?
gedronken.

En voor /8:

A — 49 = 32: \'t Gevoel van onlust werd geaccentueerd, \'t Complex
had me nog al te pakken.
Ik moest me bewust maken: ik moet drinken.

2.nbsp;Wilsacten worden door gevoelens opgeroepen, of

a.nbsp;om gevoelens op te heffen en tot zwijgen te brengen, of

b.nbsp;om deze juist op te roepen en te bestendigen.

3.nbsp;Wilsacten komen met en naast de gevoelens voor;

4.nbsp;Zij versmelten er mee.

Voor 2 en 3 zie:

A — 30= 16: \'t Complex was onlust-betoond en had zoo sterken nega-
tieven gevoelstoon, dat \'t complex gepaard ging met afwcerbcwcgingen:
hoofd omgedraaid.

Men vindt op welhaast iedere bladzijde voorbeelden van 2 en 3.

Voor 4 zie:

C— 151=495: — zoodat ik verlang naar het tweede glas. Dit ver-
langen is op zich zelf plezierig, \'t uit zich in gretigheid.

Wilsverschijnselen, onder den meest uiteenloopenden vorm, vielen
er in onze proeven waar te nemen.

Dit is niet verwonderlijk, immers wij bedienden ons van het
reactie-experiment en wel meest van het samengestelde reactie-
experiment, inzooverre als wij aan onze proefpersonen de keuze
lieten tusschen meerdere smaakstoffen.

Het is dan ook duidelijk, dat vele verschijnselen, die de onder-
zoekers, welke hun aandacht meer in het bijzonder aan de
phaenomenologie van den wil hebben gewijd (daaronder Ach,
Michotte en Prüm, en Roels in de eerste plaats) hebben beschreven,
ook in onze proeven voorkwamen.

Achtereenvolgens vermeld ik 1. eenige protocollen, waarin over
spanningen in spieren, enz. wordt gesproken; dan 2., waarin wor-
den genoemd kortdurende wilsacten, tendenties; vervolgens 3.
enkele, waarin de determinatie, van de instructie uitgaande, ter
sprake komt; 4. de motiveering der keuze; 5. de keuze zelf.

Op dezelfde wijze als waarop eenerzijds het toestandskarakter der zuivere,
emotieve gevoelens in meerdere protocollen terugtrad voor een zakelijke waar-
deering en anderzijds het emotieve waardeeringsoordcel in andere protocollen
vcrintellectualiseerde tot een zuiver intellectueele constatatie, zoo treedt nu in
tal van protocollen een verautomatiseeren van de wilsverschijnselen op.

-ocr page 188-

L In de eerste plaats dienen vermeld te worden de gevoelens van
spanning,
gelocaliseerd in die organen, die meer in het bijzonder
bij de reactie betrokken zijn. maar ook elders, in andere organen.

enz.

A — 11 — 1: Voor \'t experiment spanning; — spanning gelocaliseerd in
voorhoofd, boven de oogen.

. A —12 = 2: Voor \'t experiment weer spanningsgevoel, gelocaliseerd
m voorhoofd, boven oogen, minder dan vorige keer.

^ 26= 12: — bewust glas gegrepen met zekere gewaarwording van
spannmg, hoofdzakelijk zich uitend in inhouden van ademhalinq: con-
tracties op borst.

A — 37 = 21: Lich spanning in musculatuur van voorhoofd.

— 38 = 22: Tamelijk sterk gevoel van spanning.

B — 191 = 7: Weer op slag beklemd gevoel, alsof er een ongeluk in
je omgeving zou gebeuren.

B—192 = 8: Nu spanningsgevoel niet bij aanslaan, maar er voor.

B — 201 = 19: Met onaangename spanning.

^\'-\'368 = 4: Net even alsof keel toegeknepen werd. \'t Schemerde
voor de oogen. \'n Gespannen gevoel. Daarna schok, toen kaartje zicht-
baar werd.

C —376= 12: Zeer geïnteresseerd; zeer in spanning.

Bij het spanningsgevoel zullen meerdere protocollen nog uit-
voerig besproken worden. Hier breng ik ze slechts ter sprake in
zooverre ze inchoatieve wilsacten vermelden.

Reeds vroeger gaf ik voorbeelden, hoe deze spanningsgevoelens

geïsoleerd kunnen voorkomen; en hoe zij, evensals in B_201

= 19, met gevoelens van lust en onlust kunnen versmelten.

2.nbsp;In de tweede plaats bespreek ik de kortdurende wilsacten,—
de ppn noemen ze tendenties —die gedurende de proef optreden.
Ze schijnen overeen te komen met die vormen van secundair willen,
die Ach als zwak willen, ook wel als geoefend willen beschreef.
(Conf. Ach en Roels).

A — 30= 16: Er was een tendentie om bij die voorstelling te blijven
hangen; moeite moeten geven om te reageeren, om glas op te nemen.

A —35=19: Op eerste plaats was daar een tendentie om snel te
drinken, \'n Inhibitie door innervaties in hand, die de verwezenlijking van
die tendentie moesten tegengaan.

A— 167= 129: Tendenties, pogingen om die herinnering te preci-
seeren. Ten slotte geweken voor redeneering: wees nu niet kinderachtig:
gedronken, walgingwekkend.

3.nbsp;In talrijke protocollen ontmoeten we verschijnselen, welke te
danken zijn aan de
determinatie, welke er van de instructie, door
den pp aanvaard,
uitgaat? determineerde apperceptie, leegte in het
bewustzijn, inhibites, terugkeer van de instructie in het bewustzijn, enz.

-ocr page 189-

Enkele van deze verschijnselen, zooals de gedetermineerde ge-
voelens, zullen zoo straks nog ter sprake komen.

De determinatie, v*relke er van de instructie uitgaat.

Op bladz. 77 noemde ik reeds meerdere protocollen, die ge-
tuigden van het doorzetten der instructie, ook al was er veel, dat
dit had kunnen verhinderen, en dreigde te verhinderen.

Hier wil ik nog vermelden:

A — 11 = 1: Louter onlust; geen intellectueele, maar zuivere onlust;
\'n tendentie om te persevereeren. Ik heb mc zelf 3c werkelijkheid moeten
bijbrengen door de boel uit te drinken; ik heb me krachtig moeten deter-
mineeren om onlust te overwinnen.

A — 49 = 32: \'t Gevoel van onlust werd geaccentueerd, \'t Complex
had me nog al te pakken. Ik moest mc bewust maken: ik moet drinken.

A —81=57: Op gegeven oogenblik heb ik den vloed van herinne-
ringen stop gezet? willekeurig, expres.

A — 85 = 61: Tot ik plotseling idee heb gehad: ik moet \'t toch drinken.

A — 95 = 69: Ik heb daaraan een eind gemaakt: ik moet maar zoo
gauw mogelijk reageeren. Glas genomen; aan mond gebracht.

(A ^—97 = 71: Ik weet niet, of onder invloed van gedachte: wat je
gehad hebt, heb je gehad de onlust verdween. Direct na gedachte glas
genomen en gedronken.)

(A— 142= 108: Ten slotte aan verwardheid een einde gemaakt,
spontaan, of willekeurig is niet te zeggen. Gedachte kwam: keuk is toch
beter.)

In deze beide protocollen, tusschen haakjes, is niet de instructie
alleen van invloed.

A— 143= 109: Op \'t bewust worden van de pogingen, die verschil-
lende gedachten aanwendden om in het bewustzijn te komen, heb ik
daaraan een einde gemaakt door sod te kiezen.

A 156= 120: Ik heb er ten slotte een einde aan gemaakt door keuk
op te nemen en te drinken.

A — 168= 130: Niet zoo onlust-betoond als anders wel, toch is er \'n
heel sterk gevoel van vrees. Ten slotte geweken voor redeneering: wees
nu niet kinderachtig; gedronken.

Acten van den wil, gevolg van de determinatie, welke de
instructie schept vindt men ook in:

A — 101 = 75: Ik heb mc er toe moeten brengen om glas op te nemen.

C — 21 = 383: Neiging om te spuwen, mijn wil houdt \'t er in. Ik slik
alles in.

C — 33 = 393: Groote aarzeling om door te slikken. Ik dwing mc
om in te slikken; moet knijpen met mijn oogen; krijg een beroerd gevoel
in mijn oogen.

C— 121=469: Een braakneiging maar deze door louter wil be-
dwongen.

Conflict van meerdere determinaties.

Ook een dergelijk conflict kwam voor. Zie o.m.:

-ocr page 190-

A — 82 = 58: Een oogenblik heb ik waargenomen tegenstrijdige inner-
vaties in mijn linkerhand; tendenties om glas te nemen, weer terug te
trekken; niet met inhibities gepaard, of met intellectueele inhouden. Vrij
impulsief glas genomen, gedronken.

Zie verder bladz. 77 en 104.

4. Onder 4 noemde ik die verschijnselen, die op de motiveering
der keuze betrekking hebben: Waardeoordeelen; subjectieve en
objectieve motieven; deze laatste te onderscheiden in: innerlijke en
uiterlijke.

A — 110 = 81: Toen geoordeeld: sam is in elk geval positiever.

A—114 = 85: \'t Uiterlijk motief kwam: ik moet er een eind aan
maken; laat ik er maar een van kiezen om er een eind aan te maken;
quot;t duurt te lang. Na \'t uiterlijk motief een innerlijk motief: sod is toch
nog minder slecht.

A— 136 = 97: Toen gedacht, ik moet er een van de twee nemen;
peil is er niet op te trekken, wat in de glazen zal zitten, keuk \'t minst
onaangenaam.

A— 136= 102: Toen gedacht: ik moet toch één van de twee kiezen.
Motief geweest: laat ik sod kiezen, want dan loop je geen twee uur met
dien leelijken smaak in je mond.

A— 138 = 104: Gedachte aan warmte van sam keerde terug, zette
zich door. Per slot van rekening werd dit \'t motief, waarom ik sam ge-
nomen heb.

A — 142= 108: Gedachte kwam keuk is toch beter; keuk gekozen.

A— 176= 137: Plotseling mijn relatief waarde-oordcel geveld; keuk
is toch beter dan sod.

A — 177= 138: Toen weer gedacht: keuk toch beter dan chin; keuk
genomen.

A— 178 = 139: Toen ik chin had gelezen al gedacht: ik neem perse
het andere.

A — 212 = 165: Chin direct verworpen. Suik gelezen, met wetenschap,
dat moet ik wel kiezen, omdat ik chin verworpen had.

A — 228=178: Gelezen, gedacht: \'t is toch in elk geval beter dan
keuk, hoewel \'t op zich zelf indifferent is.

In de waardeoordeelen, die bij bovenstaande motiveeringen van
beteekenis zijn. liggen zeer zeker wel gevoelens gekristalliseerd;
maar van actueele gevoelens vindt men geen spoor.

B — 88 = 261: Begin neutraal. Suik iets positief-betoond. meer omdat
\'t me niet tegenviel, dan wel omdat \'t lekker was. Toen ik sam zag staan,
wilde ik het spontaan grijpen. Toch: herinnerde me onaangenamen smaak
van sam, koos suik.

C — 134 = 480: Kies ten slotte zout. Dit lijkt niet zoo erg, omdat er al
een zoutsmaak is.

C— 135 = 481: Ben in dubio, kies sod; omdat de nasmaak minder
hevig is.

C — 145 = 489: Voor mijn gevoel is suik te laf. Ik wil nog eens den
sam prikkel hebben.

-ocr page 191-

C— 176 = 517: Suik wordt niet over gedacht; die prikkel is te slap.
Grijp gretig sam.

C — 177 = 518: Daarom kies ik het affect van sod, denkend, dat is van
voorbij gaanden aard. i)

C — 195 = 534: Sam geeft te veel een soezerig gevoel; ook die prikkel
■wordt onaangenaam; te alcoholisch. Neem suik, want dit geeft weinig
affect, is frisscher.

C — 209 = 546: Ben in dubio; suik geeft geen affect, sam geeft te veel.

In deze protocollen doen de gevoelens zich, bij de motiveering,
niet actueel van uit het onbewuste gelden, maar zij doen zich in-
direct gevoelen, in zooverre zij zich op de een of andere wijze in
de waarde-oordeelen hebben gekristalliseerd.

Besluiten worden genoemd, o.a.:

A — 16 = 5: Kan niet zeggen hoe, maar heb koen besluit genomen.

A — 48 = 31: Ik heb besluit genomen, glas zoo snel mogelijk te drinken.

A —^ 66 = 45: Weer besluit: ik moet drinken, reageeren.

A —81=57: Een manlijk besluit genomen: ik had de wetenschap,
als dat langer duurde, zou ik er onder raken, zou ik het niet drinken.
„Wees nauw verstandig, maak cr een eind aan.quot;

A ^— 96 = 70: Besluit genomen, glas genomen, gedronken.

A—121=90: Toen gedacht: „ik moet besluit nemenquot;; nog eens
waarde voorgesteld.

A — 132 = 99: Gedacht: „je kunt er toch per slot van rekening niet op
aan.quot; Niets affectiefs. Sam maar genomen.

A — 215= 168: Een koen besluit: „vooruit, wat kan \'t jouw schelen.quot;

Ook impulsieve handelingen, waarbij dus geen enkel bewust
motief aan de handeling richting gaf, kwamen meermalen voor.

Voor het gevoelsleven, de eigenlijke gevoelens, hebben ze weinig
beteekenis; maar wel wordt meermalen door een impulsieve hande-
ling een einde gemaakt aan aanwezige gevoelens.

A — 22 = 8: Verschillende innervaties in hand. of ik er uit wilde
komen, uit die leegte, door glas te grijpen. Plotseling heb ik glas genomen,
in één teug uitgedronken.

A — 23 = 9: Curieus, zonder aanleiding, geen bewust motief, glas
genomen en in één teug uitgedronken.

In dit protocol is het een bijzonder geval, in zooverre de keus wordt
gedaan, niet om den smaak als zoodanig, maar omdat de smaak een bepaald
„gevoelquot; veroorzaakt, om dit ..gevoelquot; dus.

In de andere gevallen wordt de keus meestal op grond van den smaak gedaan.
Niet, althans niet direct, dus om wering van onlust of lustgewinning.

Vergelijk wat deze waarde-oordeelen betreft bij Michotte en Priem en bij
Roels: 1. „jugement de valeur immédiatquot;, 2. „jugement de valeur rapporté pri-
mairquot;, 3. „jugement de valeur rapporté secondairequot;.

Er treedt ook bij de keuze een steeds verder voortschrijdende intellectuali-
seering op; evenzeer als een steeds verder voortgaande automatiseering. Ten
slotte is er een „choix automatiquequot;.

-ocr page 192-

A — 25 = 11: Weer zonder motief gegrepen en in één teug uitge-
dronken.

A — 66 = 45: Toen plotseling zonder minste motiveering glas genomen
en gedronken.

A — 82 = 58: Vrij impulsief glas genomen, gedronken.

A — 84 = 60: Impuls weer zoo sterk, dat ik glas genomen en ge-
dronken heb.

A — 87 = 63: Gevoel van onlust, dat er eerst was, bleef wel, maar \'t
tweede was meer angst, schrik, geen afkeer, schroom.

Impulsief kwam er een eind aan; één der impulsen voerde tot verwezen-
lijking. Stof in mond gehouden.

A — 88 = 64: Weer impulsief glas genomen.

A — 95 = Ik heb daar een eind aan gemaakt.

A — 125 = 92: Ten slotte sam genomen; \'n subjectieve drang, impulsief
gedronken.

A^—225= 176a: Glas (zonder eenige motiveering) opgenomen, aan
mond gebracht.

A — 226= 176b: Plotseling besluit genomen, impulsief, direct te drinken.

C —\' 113 = 463: Dan, met een ruk, neem ik sod, en wil dit gauw door
mijn keel gieten.

Gevoelens kan men in deze brokstukken van protocollen niet
ontdekken; hier treden impulsief handelingen in, handelingen,
waarvan de motiveering den proefpersoon dus ontgaat, waarbij ge-
voelens, naar \'t schijnt, of geen rol spelen, of een zoo ondergeschikte
(weer genaderd tot een hmiet nul), dat het gevoelsmoment den
proefpersoon bij introspectie geheel ontgaat.

Begeerte en hoop, verlangen en verwachtingen komen vele
malen voor. Ze zijn enkele malen vergezelschapt van gevoelens.
Deze geven dan de richting aan, waarin het wilsleven zijn plaats
van minsten weerstand vindt.

C— 151=495: — zoodat ik verlang naar het tweede glas. Dit ver-
langen is opzichzelf plezierig; \'t uit zich in gretigheid.

C— 146 = 490: Ik heb een intens bitteren smaak. Ik verlang naar iets
zoets.

C-57 = 415: De warme prikkelende smaak veroorzaakte een licht
soezerig gevoel in mijn hoofd; versterkt door een aromatischen prikkel in
mijn neus. De begeerten zijn bevredigend.

Etc., etc., waaraan allerlei protocollen, waarin eenerzijds over-
leggingen, anderzijds pogingen vermeld worden, zich onmiddellijk
aansluiten; de eerste meer georiënteerd naar den intellectueelen
kant van het zieleleven, de laatste naar den voluntatieven.

5. In de laatste, vijfde, plaats: de keuze.

\'t Was de bedoehng der ppn niet een phaenomenologie te geven
der wilsverschijnselen. Vandaar, dat wij niet in details beschreven
vinden: de keuze onder den vorm van een toestemming, of onder

-ocr page 193-

den vorm van een beslissing. Koude en warme beslissingen; auto-
matische en passieve keuzen, en keuzen onder den vorm van een
oordeel, ze worden niet phaenomenologisch beschreven.

A— 143 = 109: Ik heb daaraan (aan verschillende gedachten, die
pogingen aanwendden om in het bewustzijn te komen) een einde gemaakt
door sod te kiezen.

Zóó in tal van protocollen. Voor de phaenomenologie van de
wilsverschijnselen zijn ze van ondergeschikte beteekenis; over ge-
voelens spreken ze niet.-

Enkele malen maken de ppn afweerbewegingen.

A — 30 = 16: \'t Complex was onlust-betoond, en had zóó sterken nega-
tieven gevoelstoon, dat \'t complex gepaard ging met afweerbeweglngen:
hoofd afgedraaid.

Zelfs pathologische reacties kwamen voor; conf. bladz. 78 en 79.

Bij het tot stand komen van beide spelen de gevoelens een be-
langrijke rol. Ze verleiden den proefpersoon in \'t laatste geval zelfs
tot handehngen tegen de instructie ingaande, haar determineerende
strekking krachteloos makend.

m. Het vrij „flotteerendequot; gevoel.

Een enkel maal spreken de ppn van een „vrijquot; lustgevoel, van
onlust, die „vrij flotteerendquot; was.

In de voorgaande paragrafen kwamen in de vermelde protocollen
de gevoelens vrijwel steeds voor, gebonden aan, vereenigd met, of
slechts vergezelschapt door sensualistische, intellectualistische, en
(of) voluntatieve elementen.

Wel zou hier ook verwezen kunnen worden naar die gevallen,
boven beschreven op bldz. 91, 99, 110 en 129, waarin lust en onlust
als apart „Erlebnisquot; voorkomen; waar zij dus geen deel uitmaken van
het versmeltingsproces. En ook dan zou men kunnen spreken van
een vrij flotteerend affect, enkel en alleen echter in dien zin, dat het
gevoel van lust en onlust kan blijven bestaan, als de oorspronkelijke
gewaarwording, waarmee zij gepaard gingen, al is uitgeklonken.

Maar daarnaast is er toch ook een enkel protocol, waarin de pp
een schijnbaar aan niets gebonden, als \'tware, vrij, los zwevend,
vrij flotteerend gevoel vermeldt.
Zoo:

C — 24 = 386: Huivering, dat er wond zou komen. Verrukt, toen ik
cur zag staan. Ik beheersch mc; de beheersching valt weg.
\'nVrij lust-
gevoel.

-ocr page 194-

De mogelijkheid is er, dat dit vrije lustgevoel intreedt, omdat de
beheersching is weggevallen; zonder meer. Of, doordat, na het los-
laten der beheersching, de verrukking over de cur tot uiting kan
komen.

A156= 120: Voor dc proef al spanning in de musculatuur; ver-
sterkt bij lezing van keuk. Herinnering aan vorige proef. Dc smaakvoor-
stelling was onlustbetoond. Daarna chin gelezen. Of te gelijkertijd de
spanningsgewaarwordingen nog versterkt zijn, weet ik niet; \'t onlustgevoel
is ook versterkt. Ik had \'n tendentie om allerlei herinneringen wakker te
roepen met betrekking tot het drinken van chin. Een eind aan gemaakt
door gedachte, dat drink ik toch niet. Al dien tijd bleef dc onlust bestaan.
Hoe? Dat weet ik niet. Was ze vrij flottccrcnd? Waren sommige gedach-
ten met betrekking tot keuk nog werkzaam, \'t Is niet tc zeggen.

Toen teruggekeerd tot keuk. Nog eens gelezen. Weer herinneringent
onlust-betoond.

Wat dit ..vrij flotteerend \' gevoel betreft, wijst de pp in zijn
vraag: „waren sommige gedachten met betrekking tot keuk nog
werkzaamquot; bij zijn introspectief vervolgen van dit. dan schijnbaar,
vrij zwevend gevoel misschien den juisten weg?

Moet men hier denken aan de stemmingen, die het leven danken
aan halfbewuste waarnemingen, voorstellingen en gedachten, zooals
bijv. het \'s morgens slecht gehumeurd zijn?

En zal men zoo ook wel steeds bij elk voorondersteld vrij zwevend
gevoel dragers van dit gevoel op \'t spoor kunnen komen, hoe ver
deze dan misschien ook uit het klaar bewustzijn teruggetreden
mogen zijn?

n. De eigenschappen der gevoelens.

In het voorgaande bracht ik uit de protocollen met voorbeelden
naar voren, wat de ppn meedeelden over de verhouding van de
gevoelens tot de gewaarwordingen, tot de verstandelijke processen
en tot de strevingen.

Ik meende op grond daarvan, al zijn er versmeltingsproducten
voor de gevoelens een zelfstandige plaats te mogen opeischen.

Nu ga ik er toe over te vermelden, wat de introspecties verder
met betrekking tot de gevoelens aan gegevens verschaffen.

Hoe staat het met de verdere eigenschappen der gevoelens, hun
qualiteit, hun intensiteit, duur, localisatie, enz.?

Van versmeltingsproducten, waarin gevoelens en strevingselementen voor-
komen, vinden we in de protocollen geen gewag gemaakt; tenzij dhar, waar
van de spanningsgevoelens — niet spanningsgewaarwordingen is gewag ge-
maakt.

-ocr page 195-

De verdere eigenschappen ..... want van die gevoelens besprak
ik reeds als eigenschappen, die ze kenmerken, de wijze, waarop
ook zij van prikkels afhankelijk zijn; het toestandskarakter, waardoor
zij gekarakteriseerd worden; hun onmiddellijke ik-betrekking, hun
zelfverraad.

1. De qualitatieve verschillen der gevoelens (in engeren zin).

Voorloopig (zie bldz. 82 en 106) werd de indeeling van Wundt
aangenomen. Later zou deze aan een nadere analyse onderworpen
worden. De gevoelens door Wundt onderscheiden komen als aparte
„Erlebnissequot; voor en, versmolten met zintuigelijke, intellectueele en
wilselementen. De vraag is nu, of de protocollen aanleiding geven
deze drie paren qualitatief tegenover elkaar te onderscheiden. Of
dat zij verder kunnen worden gereduceerd.

Daartoe gaan wij ze achtereenvolgens na.

Ik begin dus met te veronderstellen, dat de vraag, of er qualitatief
verschillende elementaire gevoelens zijn, aanvankelijk op grond der
protocollen bevestigend beantwoord mag worden. Dat er in de
protocollen der ppn dus qualitatief verschillende elementaire ge-
voelens vermeld worden, en dat dit zijn spannings- en ontspannings-
gevoelens, lust- en onlustgevoelens, gevoelens van bevredigd-zijn en
van onbevredigdheid; daarin benaderend de drie dubbeltallen van
Wundt; zij \'t ook, dat de gevoelens van bevredigd-zijn en onbevre-
digdheid aan de gevoelens van „Beruhigungquot; en „Erregungquot; niet
volkomen parallel gaan.

Dit zouden dus alle zes, op grond der kriteria, waaraan zij moeten
voldoen om gevoelens te mogen heeten, gevoelens moeten zijn, én
dan qualitatief verschillende gevoelens.

Terwijl er naast deze in de protocollen geen meerdere, andere
elementaire gevoelens zouden voorkomen.

De genoemde, en ook de genoemde alleen, zouden te zamen met
de zintuiggewaarwordingen en orgaangewaarwordingen, met ver-
standelijke processen en wilsfactoren de gevoelens in wijderen zin
geven.

Wat vinden wij nu?

In grove trekken wisten de ppn, toen zij voor het eerst de onder-
zoekkamer binnentraden, wat er van hen verlangd werd. En tegen-
over dat toekomstige verkeerden zij in een zekerenspanningstoestand,
die door den opzet der proevenseries, ook nog daarna, alle verdere
dagen, waarin op hen geëxperimenteerd werd, onderhouden werd.
Hij bleef vrijwel constant aanwezig.

Die spanning was afhankelijk van prikkels: voorstellingen, her-
inneringen, orgaangewaarwordingen, de kaartjes, de glazen, enz.

-ocr page 196-

Die spanning ontstond door de dadelijke betrekking van den
prikkel op het ik, dat niet wist, en daardoor in onzekerheid verkeerde,
of het zoo dadelijk, dus in de toekomst, in het oogenblik, dat aan
ging breken, lust zou verwerven, of onlust toegevoegd zou bekomen.
Het ik —, dat den lust begeerde; den onlust schuwde!

Bij dit vooruitzien in de nog duistere toekomst, in wat stond te
gebeuren, was ook het lichaam betrokken, zoodat de spanning zich
ook uitte in samentrekkingen van spieren, willekeurige spieren, aan-
dachtsspieren, grijpspieren; en in samentrekkingen van onwille-
keurige spieren van slokdarm, maag, darmen; zich ook uitte in de
samentrekking van spierbundeltjes in huid en vaatwand.

In aansluiting daaraan, dikwijls in afwisseling daarmee, en meer-
malen tegelijk daarmee, wordt, volgend op die spanning, of naast
die spanning de toestand van het ik in een als tegenwoordig zijnd,
als „nuquot;, beleefd oogenblik als lustvol of als onlustvol gewaardeerd
en beschreven.

Mag uit het feit, dat naast het spanningsgevoel in zijn vele
variaties het lustgevoel, en het onlustgevoel als afzonderlijk gevoel
door de ppn onderscheiden werd, er toe besloten worden, dat
tusschen deze beide een waarneembaar qualitatief verschil bestaat?
Een qualitatief verschil even groot als dat tusschen lust en onlust
zelf, die tegengestelde gevoelstoestanden benoemen?

Werd de spanning op het oogenblik, waarin het tot hiertoe nog
niet aangebroken maar tegemoetgeziene „nuquot; werkelijkheids-nu was
geworden tot ontspanning, dan ging het daardoor ontstane, op dat
oogenblik intredende ontspanningsgevoel meerdere malen gepaard
met een lustgevoel, soms met een onlustgevoel.

Het gevoel van ontspanning kon overgaan in een gevoel van
bevredigdheid, bevredigd zijn, of in een gevoel van onbevredigdheid.

Nog eens: ik begin er dus mee deze alle als qualitatief verschil-
lende gevoelens-in-engeren-zin te beschouwen.

De verschillen tusschen de gevoelens-in-wijderen-zin onderling
zouden dan berusten eenerzijds op de zeer verschillende wijzen,
waarop de prikkels zich naar hun eigensoortige bepaaldheid doen
gelden, alsmede daarop, dat bepaalde, maar wisselende orgaan-
gevoelens zich met kracht doen gelden, dat verstandelijke factoren,
wilsfactoren op allerlei wijzen inspelen, enz., anderzijds juist op
die quahtatief verschillende gevoelens in engeren zin, voorzoover
toch vermoedelijk ook juist deze meehelpen om den eigenlijken ge-
voelsaanslag in het individu tot stand te brengen.

Moet, mag men aannemen, op grond der protocollen, dat in de
gevoelens-in-wijderen-zin de gevoelens-in-engeren-zin inderdaad

-ocr page 197-

heel sterk mee aanspreken? En op dien zelfden grond, dat, wat de
gevoelens-in-engeren-zin in qualitatief verschillende gevoelens uiteen
doet gaan, voor een zeer groot deel veroorzaakt wordt door de wis-
selende houding van den pp, in verband met den voortgang der
proefneming, tegenover dit proces, in hét tijdelijke zich voltrek-
kende, van toekomst, door het „nuquot; van het heden, naar het ver-
leden?

Immers in iedere onmiddellijke beleving aanvaardt ieder mensch
het voortschrijden van, wat men noemt den tijd, als een reale, als
een werkelijkheid; die aan hem voorbijgaat.

Wij beleven een steeds voortschrijdend heden, wij leven in een
steeds weer opnieuw aanbrekend „nuquot;, dat alleen te beschouwen
is als een doorgang van het zoo even nog toekomende tot het nu
reeds weer verledene, de bewegende kamlijn van wat worden gaat
en reeds werd, het gestaag wisselende „nuquot;.

Wordt inderdaad door dien voortgang van den tijd, door dien
doorgang van het „nuquot; de qualitatieve kleur der gevoelens-in-
engeren-zin mee bepaald? In zooverre deze gevoelens alle toestan-
den zijn, bepaaldheden zijn, opgeroepen door den drang tot zelf-
behoud, die zelf immer staat onder de beinvloeding van het ver-
gaan met den tijd; den drang tot zelfbehoud, die zelf immer
waardeert naar den maatstaf: lust, of onlust voor het ik.

Hierbij dient opgemerkt te worden, dat zoowel toekomst als
verleden in het heden als reeds aanwezig of nog, opnieuw aanwezig,
onmiddellijk beleefd kunnen worden, in voorstelling en herinnering.
De lust-onlust kan zich dus hechten zoowel aan het reëele „nuquot;, dat
werkelijk op heden beleefd wordt, als aan het verleden „nuquot;, dat in
de herinnering opnieuw beleefd wordt, of aan het toekomend „nuquot;,
dat in de voorstelling alreeds beleefd wordt.

En evenals de houding van den enkelen mensch tegenover het
tijdsproces verschillend kan zijn, — voor den een is het alles ver-
leden, — de ander leeft steeds in de toekomst, — een derde verkeert
immer in het nu van het heden, zou zoo misschien ook de perma-
nente aanslag der gevoelens van mensch tot mensch wisselend kun-
nen zijn? Het sprekendst treffend bij de pathologie der gevoelens?
De individueele menschen gaan uiteen: de een leeft in een chronische
spanning van wat komen gaat, de ander is niet op te schrikken uit
de herinnering, die — steeds levendig in het nu — dit telkens weer
opnieuw doorleeft, terwijl voor een derde niets anders bestaat, noch
toekomst, noch verleden, dan het nu, en deze opgaat in de beleving
van het wisselende huidige oogenblik.

Terwijl hier nog bijkomt, dat de slingering der gevoelens, hun

-ocr page 198-

vibraties en oscillaties, al naar dat het individu zijn standpunt voort-
durend v/isselt tusschen nu, of verleden, of toekomst het totaal
gevoelensspel in hooge mate doet varieeren.

Het zal moeten blijken, of met deze beschouwingen terecht ge-
bracht is in de veelheid der introspectieve gegevens eenig orde te
brengen, deze veelheid, eenigszins althans, samen te vatten.

a. Lust en onlust.

Ik kom nu tot de afzonderlijke gevoelens. Die van lust en onlust
vormen het groote blok der gevoelens, die zich bij het onderzoek
voordeden.

Lust en onlust zijn qualitatief verschillend, voor zoover ze zich
althans in het bewustzijn manifesteeren. Het individu zoekt den
lust, mijdt den onlust. Tenminste, zoolang er niet een pathologische
omkeering der waardeering is ingetreden. Maar zelfs dan wordt
bijv. toch „die Wonne des Leidsquot;, het lustgewin uit het leed
gezocht.

De individueele mensch, als hij de bevordering beseft of beleeft
van zijn welzijn, geniet lust; gevoelt onlust, als hij vermindering
van zijn welzijn ducht of ervaart.

Met opzet schrijf ik bevordering en vermindering van het welzijn,
omdat lust en onlust blijkbaar op twee wijzen kunnen ontstaan.

Zij rijzen of wel op bij een directe absolute waardeering van de
prikkels, die op het ik aankomen, met betrekking tot dat ik (waarbij
in het midden wordt gelaten, of werkelijke absolute waardeering
ooit kan voorkomen); of wel ontstaan zij bij een relatieve waar-
deering dezer prikkels onderling.

Zoo verhoogt bijv. overgang van lust tot onlust de mate van
den onlust, maar ook de loutere vermindering van lust kan een
gevoelen van onlust wekken. En omgekeerd. De vermindering van
onlust kan een gevoel van lust doen ontstaan. Evenals overgang
van onlust tot lust zonder meer den lust verhoogt.

De uitgangstoestand van den pp in \'n proefneming is evenzeer
van belang als de relatieve waardeering der prikkels.

Ter illustratie van het bovenstaande weer enkele protocollen.

1.nbsp;De absolute waardeering van den prikkel geeft lust.

A —28=14: Kaart gelezen (sam). Verscheen onmiddellijk als aan-
genaam, zonder dat van oordeel sprake was. — Ik heb \'t genomen; alles
was zoo licht en gemakkelijk; met opgewektheid gedronken, \'t Lustgevoel
persisteerde.

En vele andere protocollen.

2.nbsp;De absolute waardeering van den prikkel geeft onlust.

-ocr page 199-

A -- 17 = 6: Toen de kaart (wond) kwam en ik het las, had ik een
sterk onlustgevoel,

3. In het volgende voorbeeld is er sprake van een relatieve
waardeering van den prikkel. De constatatie, dat een negatief ge-
waardeerde smaakstof toch niet zoo negatief is als een andere, geeft
lustgevoel. Men heeft hier den affectieven weerslag van het feit,
dat een negatieve stof ten opzichte van een andere, zoolang zij
tenminste tegenover die andere geplaatst blijft, positief kan worden
gewaardeerd.

A— 14 = 4: Toen gehad dc simpele idee: het(ems) is niet zoo be-
roerd als dc sod en — als ik het wel onderscheiden heb — aan de hand
van die gedachte een heel licht lustgevoel.

Ook in het volgende protocol is er sprake van een relatieve
waardeering van den prikkel.

B — 96 = 269: Eerst suik gelezen. Toen had ik een affect, dat nega-
tief was. Ik vond \'t niet lekker genoeg. Dit daalde nog bij keuk; bij suik
terugkomend was \'t weer positief.

Dit protocol is daarin een prototype van een groote reeks proto-
collen. \'t Gevoelensspel gedraagt zich dikwijls zoo, dat een smaak-
stof, die in \'t algemeen tot de positieve reeks behoort, eerst hooger
positief wordt aangeslagen, wanneer een smaakstof uit de negatieve
reeks er tegenover is gesteld. Hier in dit protocol was de absolute

Het protocol vervolgt dan:

maar het stond niet alleen; daar zat een complex aan vast. — Ik kan niet
zeggen, hoe, maar ik heb \'n koen besluit genomen, het glas genomen, achter-
overgezet,
ik heb zoowat niks geproefd.

Hier geen gevoclsherinnering, maar een^ herinneringsgevoel; deze herinnerings-
gevoelens kunnen blijkbaar sterker zijn dan de corrcspondeerende gewaarwordings-
gevoelens.

Dc instelling en dc gevoelensaanslag bij de absolute waardeering onmid-
dellijk na het lezen beantwoordt niet aan den gevoelensaanslag bij het realiseeren
van de proef: het drinken van den smaakstof.

Ook in A— 143 = 109:

Bewust, dat ik te kiezen had tusschen de twee slechtste van de geheele reeks
(chin en sod) — sod kies ik — genomen, gedronken;
In de heilige overtuiging
verkeerd, dat ik schoon water dronk.

komt dit herinneringsgevoel voor.

\'t Is een merkwaardig protocol. Er is hier niet uitdrukkelijk sprake van ge-
voelens. „Bewust, dat ik te kiezen had tusschen de twee slechtste van de
geheele reeksquot;, kan een louter objectief weten zijn. Dit schijnt er op te wijzen,
dat een in \'n louter objectief weten geobjectiveerd gevoel (herinneringsgevoel)
veel sterker werking heeft dan een gewaarwordingsgevoel.

-ocr page 200-

waardeering van die smaakstof uit de positieve reeks aan de voor-
hand aanvankelijk zelfs negatief.

Nog algemeener is de relatieve waardeering, die een smaakstof
uit de positieve reeks onmiddellijk hooger doet aanslaan dan de
negatieve, die er tegenover staat, maar die het eerst van de beide
op haar waarde werd geschat.

A — 117 = 86: Ik heb me onmiddellijk absolute rekenschap gegeven
van
negativiteit van keuk; en \'n zeer vage smaakgewaarwording, vooral
van dat zilte, die
onlust-betoond was. Dat alles nog vóór \'t lezen van
sam. Dat had me zoo te pakken, die negatieve voorstelling met het affect
er aan vast, dat \'t \'n heele tijd geduurd heeft voor ik tot lezen van sam
overging. Bij lezen van
sam me direct rekenschap gegeven van waarde;
en ontspanning is gevolgd,
\'t Gevoel van onlust is plotseling verdwenen;
en heeft plaats gemaakt voor \'n lustgevoel.

4.nbsp;Ook komt het voor, dat, waar een absolute waardeering van
den prikkel er niet in slaagt, het gevoel van lust of onlust te doen
aanslaan, een relatieve waardeering daartoe wel in staat blijkt,
zooals in het volgende protocol het geval is.

A 102 = 76: Fos dadelijk op waarde geschat, eerst absoluut, daarna
relatief met betrekking tot chin
(chin was in de voorafgaande proef
gegeven). Die
absolute schatting had geen affectief phaenomeen bij me
wakker geroepen. De
betrekkelijke wel. Ik herinnerde me de phasen van
de vorige proef; de herinnering daaraan was
onlust-betoond. De onlust
deed niet anders dan „anklingenquot;, en stierf terstond weer weg.
Daarop
heb ik fos met betrekking tot chin geschat; daarbij was een voorstelling
van een bruine, niet nader bepaalde vloeistof gegeven. Deze voorstelling
was sterk
lust-betoond; duidelijker dan de vorige onlust en sterker.

Uit het protocol blijkt, dat fos, absoluut gewaardeerd, geen ge-
voel van lust geeft; waarschijnlijk is de positieve waarde van deze
stof te zwak. Bij relatieve waardeering wordt de geringe positieve
waarde van chin geaccentueerd, tengevolge waarvan het gevoel
aanslaat.

In een protocol als dit:

A — 82 = 58: Toen ik las ems, niet direct op absolute wijze geschat,
maar
relatief met betrekking tot wond (uit vorige proef). Dan valt ems
nog al mee. Heel weinig affectiefs.

is de relatieve waardeering zonder meer de oorzaak van het lust-
gevoel. Zoo geschiedde het heel dikwijls in de protocollen.

5.nbsp;Ook uit het volgende protocol blijkt, dat een absolute waar-
deering van een prikkel er niet in slaagt gevoelens te doen aanslaan.
Ook de relatieve waardeering wekt geen gevoelens.

Het feit echter, dat na de keuze de induceerende invloed van het
andere alternatief zal zijn opgeheven en de gedachte, dat men dan

-ocr page 201-

genoodzaakt is het, wel is waar met betrekking tot het andere, posi-
tief getaxeerde, maar in zich toch negatieve alternatief te verwezen-
lijken, zijn voldoende om een gevoel van onlust het licht te doen
zien.

A — 226 = 176: Eerst keuk gelezen. Het gaf niets affectiefs. Toen
chin gelezen, direct verworpen. Gedacht, dat ik dan \'t vorige zou
moeten kiezen en drinken. Van dat oogenblik af een gevoel van onlust,
dat geleidelijk is aangegroeid.

Vergelijkt men dit protocol met het onderstaande, dat betrek-
king heeft op een proef, waar den pp eveneens de keuze tusschen
chin en keuk was gelaten, dan blijkt wel heel duidelijk de beteekenis
van de schatting der alternatieven en van den uitgangstoestand
van het bewustzijn voor het gevoelsverloop.

A —203= 159: Eerst chin gelezen, daarna keuk. — Toen al direct
waargenomen verwardheid in denken. Ik weet niet, hoe \'t geheele
complex te benoemen, \'t Heeft iets van louter onlust. Ook nog wat
anders: een angst zonder object. Ik maakte het mezelf niet duidelijk,
wat \'t nu te beteekenen had,
die twee tegenover elkaar. Er is een eind
aan gekomen. Chin telt toch niet mee.
Dat gaf ontspanning. Ze week
voor
lust, tenminste de onlust, die tot hiertoe heerschte, was in eens
opgeheven.

Keuk wordt hier negatief gewaardeerd, hetgeen een gevoel van
onlust geeft. Doordat de pp zich echter de grootere negatieve
waarde van het andere alternatief te binnen brengt, treedt ontspan-
ning op, die den lust inleidt. Moge de directe oorzaak van dezen
laatsten ook al de intredende ontsspanning zijn, de indirecte is
ongetwijfeld gelegen in het feit, dat keuk met betrekking tot het
zooveel onaangenamere chin positief werd gewaardeerd.

Een vergelijking der beide voorgaande protocollen is daarom vnl.
van belang, wijl zij de beteekenis van den uitgangstoestand van het
bewustzijn, en die der relatieve waardeering voor de ontwikkeling
van het gevoelsverloop zoo duidelijk in het licht stelt. De indiffe-
rente uitgangstoestand in het eerste geval bepaalt een geheel ander
verloop dan de negatieve in het tweede. Daarenboven geeft
dezelfde
prikkel welks waardeering hier lust gaf, daar „niets affectiefsquot;.
Ten slotte blijkt uit het eerste protocol, dat ondanks het feit, dat
een alternatief met betrekking tot het andere, positief wordt ge-
waardeerd, er toch een gevoel van onlust voor gegeven kan zijn.
De laatste omstandigheid toont duidelijk, dat bij een relatieve
waardeering der alternatieven, hun absolute waarde toch haar woord
blijft meespreken.

-ocr page 202-

6. Ik laat nog een enkel protocol volgen, dat merkwaardig is
voor de wisseling van \'t gevoel van onlust in dat van lust.

IA — 48 = 31|: Voor het begin geen bijzondere spanning. Koud tegen-
over dc kaart (ems). Gelezen, en een zeer complexe herinnering van
al wat er gisteren hieromtrent gebeurd is en ik hieromtrent gisteren
gezegd heb. \'t Is in aansluiting aan die herinnering, dat ik affectief positie
heb genomen tegenover den prikkel, \'t Affect, beleefd op dat oogenblik,
was een affect van afkeer. Dit is de duiding post factum. Op dat oogen-
blik geloof ik niet, dat er iets anders geweest is, dan \'t complex van
herinneringen, dat persisteerde, en dat onlustgekleurd was. Naderhand
als afkeer geduid, omdat er in hoofd en nek gelocaliseerd waren ge-
waarwordingen , alsof ik het hoofd van iets afwendde, \'n ruk; zóó als
afkeer geduid. Phaenomenologisch niets anders dan dc onlust, die het
complex herinneringen kleurde.

Ik heb besluit genomen: glas zoo snel mogelijk te drinken. Heb ge-
dronken. Bij drinken geen onlust; wel „Bewusstseinslagequot; ( \'n gevoel van
verwondering, ondervragend, in intellectueelen vorm) is dat \'t zelfde als
gisteren, \'t Was in intellectueelen vorm, vragend, is dat nu, wat ik
gisteren gehad heb. \'t Was een beetje lustgekleurd, iets aangenaams.
Bij \'t drinken geen onlust, dat is zeker. Dc aangename verwondering
doet dc onlust uitblijven, \'t viel mc mee!

[Pp. A vroeg na afloop: „heb je \'t verdund?quot;]

In dit protocol wijkt de zeer sterke onlust der instelling, als
\'t proeven minder onlustvol blijkt te zijn, dan verwacht werd. Deze
onlust maakt zelfs plaats voor lust, doordat de verwondering, die
er tusschenkomt, lustvol is. En dat alles, terwijl ems voor pp A tot
de sterk negatieve smaakstoffen behoort.

Ook A ^— 75 r= 53|: wond vervangen door lim.

\'t Eerste oogenbhk totaal in dc war. Onmiddellijk rekenschap gegeven
van \'t negatieve van stof; \'n vage smaakvoorstelling, \'n gezichtsvoor-
stelling; dikke vloeistof. Daaraan sloten zich onmiddellijk verschillende
gedachten aan: ik moet dat drinken; vreeselijk beroerd!; met een vlezen
smaak in mond naar beneden, naar mijnheer!

\'n Oogenblik gedachte: zot, dat ik er niet aan gedacht heb, dat ik
dat moet krijgen, \'t Geheele complex was verward; door elkaar. Duidelijk
een inhibitie; duidelijk onlustbctoond; verwarring; leegte in bewustzijn.
Daarna tegenstrijdige innervaties om glas te grijpen.

Glas gegrepen, aan mond gebracht. Toen ik het aan mijn mond
had en \'t dikke proefde [pp A was verkouden]: \'n gevoel van afkeer,
\'t Bestond, geloof ik hierin: \'t meest duidelijk \'t musculaire en \'t senso-
rische deel; \'t musculaire essentieel; \'t sensorische bijkomstig. Musculair:
terugtrekken van lippen; korte ruk in \'t hoofd. Sensorisch: gezichtsindruk
van wond. \'n Smaakvoorstelling, enz.

Een intellectueele inhoud, die hierin bestond: in \'t weten, dat dat

Men lette op dit sterke voorbeeld van de zintuigelijke componente bij
een samengesteld gevoel.

Voor pp A is ems sterk negatief.

-ocr page 203-

voor bepaalde doeleinden gebruikt wordt. Alles sterk onlust-betoond.

Toen eindelijk geslikt en gemerkt, dat ik met ccn andere stof te doen
had; wist nog niet welke.
Alle onlust verdwenen. Toen gemerkt, \'t is
lim. Stof gedronken, intrinsiek aangenaam.

Op het einde van het protocol verdwijnt de onlust dus plotseling;
deze wordt gevolgd door een leegte, waarin gemerkt wordt, dat
het lim is; dan treedt plotseling lust op.

En dit alles met dien verstande, dat het subjectieve gevoel van
afkeer plaats maakt voor intrinsieken, d.i. geobjectiveerden lust.

Ook: C— 15 = 379: \'n Positieve (lust)toon! \'t Kan onmogelijk
gemeener zijn dan wond, verraadt de relativiteit van deze waar-
deering.

ß. Lust.

Allereerst geven wij enkele brokstukken van protocollen, waarin
gevoelens van lust worden beschreven.

A —28=14: Gewaarwording van spanning cr voor, ontspanning
er na, zich uitstrekkend over de geheele gzichtsmusculatuur. Kaart
gelezen (som). Verscheen
onmiddellijk als aangenaam, zonder dat van
oordeel sprake was. —

Ik heb \'t genomen; alles was zoo licht en gemakkelijk; met opgewekt-
heid gedronken, \'t Lustgevoel persisteerde;
\'t bleef tegenwoordig onder
\'t drinken. Er was
ook een soort intellcctueelc bevrediging, dat al mijn
praevisies verwezenlijkt waren.

A ^— 36 = 20: Ik heb terstond mijn hand naar voren gebracht om
het glas (cog) te nemen. Er was beslist
iets affcticfs in het bewustzijn;
kan niet zeggen in welken vorm. In dezen vorm. dat alles
veel gemak-
kelijker ging, veel lichter.
Terwijl ik mijn hand uitstak, gedacht: \'t kon
wel eens iets slechts zijn. Met groote voorzichtigheid het glas genomen
en aan den mond gebracht. Ik kan met zekerheid zeggen, dat toen
beslist
affectief een verandering intrad: de helderheid, de lichtheid was
cr niet meer.
Niets met zekerheid tc zeggen over het affect, dat er toen
wel was. Het vroegere gevoel was er zeker niet meer. — \'t Meest
affectief: de aarzeling met gevoel van onlust.

De luststemming kenmerkt zich dus door een vergemakkelijking
en verlichting der reactie; terwijl in A — 36 = 20 de verandering
in het lustgevoel onmiddellijk die gemakkelijkheid en lichtheid doet
ophouden.

Wordt in A — 45 = 29:

— en beslist lust-betoond. Geen afzonderlijk affectief „Erlebnisquot;, Lust
tamelijk sterk geaccentueerd onder invloed van die herinneringen.

Met zekere graagte glas genomen en gedronken. Die lust persisteerde
tot na drinken, nam geleidelijk af, bleef

slechts gesproken van de graagte, waarmee \'t glas genomen en ge-
dronken wordt.

-ocr page 204-

in A —46 = 30:

Voor het drinken nog (pp A verwachtte sod) als cur geidentificccrd.
Met graagte gedronken, \'t Opnemen van \'t glas, \'t achterovergooien,
\'t ging alles veel vlugger. Wat in \'t bewustzijn was, was moeilijk te
differentieeren.

wordt dit aangevuld met de woorden: \'t opnemen van \'t glas,
\'t achterovergooien, \'t ging alles veel vlugger.

Deze protocollen, waarin sprake is van lustgevoelens en een
zekere graagte en lichtheid van bewegingen, mogen niet op één
lijn gesteld worden met andere, waarin gevoelens van onlust worden
vermeld en waar de negatief gewaardeerde stof snel wordt ge-
dronken. De radheid van beweging in het laatste geval kenmerkt
zich niet door die geheel bijzondere, niet of moeilijk nader te analy-
seeren modaliteit, welke de pp door de woorden „lichtheidquot;,
„graagtequot; enz. aangeeft. Zij dient uitsluitend om den slechten
smaak zooveel mogelijk te vermijden.

Een enkel voorbeeld:

A-\'42 = 26: Bij lezing op eerste oogenblik rekenschap gegeven,
dat \'t een heel negatieve stof was. — Stof aan mond gezet, snel gedronken.

Dus niet „met graagtequot;, maar snel (om niet te veel van den
slechten smaak te proeven).

Nog enkele protocollen, waarin de lichtheid en gemakkelijkheid,
waarmee alles in de luststemming wordt verricht mogen volgen.

A —51=33: Heb iets affectiefs en positief affectiefs beleefd. Geen
bepaald ,,Erlebnisquot;. Niet beter te zeggen dan: als een som van ver-
schillende gemakkelijkheden, waarmee de uit te voeren werkzaamheid
verliep.

Ik zou niet kunnen zeggen, dat \'t affect ontstond als gevolg daarvan;
\'t strekte zich uit over de verschillende reacties: \'t gemak, waarmee
alles verliep, de opgewektheid. Geen eigenlijk positief afzonderlijk
„Erlebnisquot;. — \'t Gemak, waarmee ik alles deed, dat was \'t hem eigenlijk.

De pp worstelt om adequaat uitdrukking te geven, aan wat hij
ervoer, \'t Lijkt wel, alsof \'t positieve affect geheel opgaat in, iden-
tiek is met die som van verschillende gemakkelijkheden.

A — 56 = 38: Direct geconstateerd: \'n positieve stof. En weer die
indruk, dat alles op een gegeven moment bij het lezen vergemakkelijkt.
Geen afzonderlijk lust „Erlebnisquot;, maar iets, dat zich over alles en alles
uitstrekte. — Alles gemakkelijker.

A —73 = 51: Onmiddellijk, toen ik cur gelezen had, ontspanning in
geheele gelaatsmusculatuur, overgegaan in lach. Tegelijker tijd volkomen
rekenschap gegeven van positieve waarde. — Alles sterk lustbetoond,
zuivere lust. Alles kwam even gemakkelijk.

-ocr page 205-

„Alles even gemakkelijkquot; is hier dus een nadere karakteristiek
van: „zuivere lustquot;, waarmee pp A meestal bedoelt een apart
„Erlebnis.quot;

A — 89 = 65: Onmiddellijk na lezing van suik waarde-oordeel, ont-
spanning. Tendentie om verschillende herinneringen aangaande vorige
experimenten willkeurig wakker te roepen. Glas genomen; gedronken;
niets affectiefs. Duidelijk de gemakkelijkheid van alle reacties, \'t Was
zoo drommels gemakkelijk. Intrinsiek een weinig lust; niet geaccentueerd.

Let in dit laatste protocol op die: „gemakkelijkheid van alle
reactiesquot;, en „\'twas zoo drommels gemakkelijkquot;, met daarnaast:
„intrinsiek een weinig lust.quot; Treffen wij hier weer twee soorten
lust aan, naast elkaar: den lust, die intrinsiek gebonden aan de
smaakstof voorkomt (dus den geobjectiveerden lust) en daarnaast:
den lust, die den toestand van de persoon beschrijft, een toestand,
waardoor alles gemakkelijk geschiedt; den „Funktionslustquot;?

A— 130 = 97: [Pp A dacht keuk te krijgen.] Glas aan mond ge-
bracht; reeds aan lippen gebracht. Geroken, wat er in zat. Ik vond dit al
aangenaam. Op dat oogenblik gelachen; intellectueel: zie je wel, \'t is
toch een mop. Ik geloof, dat ik op dat oogenblik vlugger met hantecren
van mijn glas geweest ben. \'t Was licht lust-betoond. De bewegingen
gingen gemakkelijker, lichter. Weer intrinsiek aangenaam; niet duidelijk.

De luststemming kenmerkt zich niet steeds door een vergemak-
kelijking en verlichting der reactie, zooals dat in de bovenstaande
protocollen het geval was. Soms zijn er zulke krachtige weerstanden
te overwinnen, dat de meerdere energie, welke de luststemming ter
beschikking schijnt te stellen, juist toereikend is om inhibities en
tegenstrijdige innervaties te overwinnen, die met voorafgaande ge-
voelens van onlust gepaard gaan.

In dit opzicht is het volgende protocol van belang. Het toont
in ieder geval, dat een bewustzijnstoestand, welke zich door allerlei
remmingen kenmerkt, bij een gevoel van lust plotseling verheldert.

I A ^ 189 = H7|: Niets affectiefs tot ik chin in mond had. Toen nog
een heelen tijd gedacht, dat ik sam in mijn mond had. \'t Was maar
even bitter, niet eens intrinsiek onaangenaam, indifferent, zonder eenigen
gevoelstoon. Ik dacht direct aan die andere oplossing, die er achter
stond.

Ik wist, dat die door en door bitter was. Die herinnering was onlust-
betoond.\') Wat moet ik doen! Toen al onaangenaam geagiteerd. Er
was een spanning ook intellectueel, uitgedrukt door: „wat moet ik
doen!quot; Verschillende uitdrukkingen in dien geest, die elkaar inhibcerden.
Weer tegenstrijdige innervaties in hand. Ook weer spanningsgewaar-

Hier een „herinneringsgevcelquot;.

-ocr page 206-

wordingen in hals en hand, \'t Was onlust-betoond, \'n Gevoel van ver-
warring, niet louter onlust, i)

Toen plotseling gedachte: ik neem het andere glas. \'t Tweede \'t
lekkerste. Met die gedachte kwam ook de ontspanning. 2)
Dc geheele
instelling
3) veranderde. Ontspanning in musculatuur. Een ophouden van
inhibities en met elkaar strijdige innervaties.

Tendentie om glas tc nemen. Dc onlust vervangen, maar toch geen
lust.
De lust kwam eerst op \'t oogenblik, toen ik dacht: zie 200 nu
heb ik hem ook een poets gebakken. De ontspanning werd sterker Z\'
tot lach. De verandering in intellectueele inhouden,
een heclc verandering
van instelling,
op wat anders gericht, op sam, met geheele complex,
dat zich daaraan vastknoopte. Toen geen sprake meer van inhibities
in gedachtcnloop.

„Tendentie om glas te nemenquot;. Deze woorden licht ik nog
eens uit het protocol uit. De gemakkelijkheid en lichtheid, die het
sujet ondervindt roept telkens en telkens opnieuw, de tendentie in
het leven om terstond tot reacties over te gaan.

Evenals in het bovenstaande protocol, is er in de volgende van
deze tendenties en haar verband met de luststemming sprake.

B ^— 52 = 230: Onmiddellijk na het verschijnen van het. woord nog
geen affectieve reactie. Daarna echter
een sterk lustgevoel. De bewe-
ging
(het grijpen van het glas) volgt onwillekeurig.

B— 18 = 200: Een oogenblik na het verschijnen van het woord
een
lustgevoel, daarna onbewust het glas genomen.

C — 64 = 420: Groote verlichting bij het lezen van sam, zoodat ik
het
oogenblikkelijk naar mijn mond breng.

C — 107 = 457: De aangename streeling van de lim. Een frisch gevoel
op dc tong en een gretig inslikken, daarbij diep ademhalen.

C— 123 = 471: Een gevoel van verlichting, dat zich uit in veel
speeksel en diep slikken.

Karakteristiek in dc aangehaalde protocollen is, dat de lust-
stemming haar invloed op het geheele psychische gebeuren uitoefent.

In tegenstelling met „lustquot; en „vergemakkelijking der reactiesquot; uit vorige
protocollen, hier: „onlustquot; met „tegenstrijdige innervatiesquot;.

Wordt het gevoel van verwarring voornamelijk bepaald door tegenstrijdige
innervaties en onlust?

De ontspanning 1. bestaat in het ophouden der inhibities en met elkaar
strijdige innervaties. 2. Ze geeft geen lust, wat misschien door contrast met
vorige spanning verwacht kon worden.

Mag hieruit terecht geconcludeerd worden, dat ontspanning niet identiek
is met lust, dat spanning niet identiek is met onlust?

Een der protocollen, waarin van instelling sprake is.

Een gedachte, die niets met het voorgaande te maken heeft, geeft eerst
den lust, en deze gedachte, nog eens, die niets met \'t voorgaande te maken
heeft, accentueert de reeds bestaande ontspanning. Mag hierin een ander bewijs
gezien worden voor de relatieve onafhankelijkheid van lust en ontspanning?

-ocr page 207-

^.Het was of er iets was, dat zich over alles en alles uitstrektequot;,
dicteert pp A in een der bovenstaande protocollen; terwijl hij in
een ander beweert: „dat alle reactie (en daaronder verstaat hij,
zooals uit den samenhang blijkt niet enkel en alleen de bewegingen,
maar het geheele psychische verloop) zich door een groote ge-
makkelijkheid kenmerktenquot;.

Zelfs de speekselafscheiding! Het lustgevoel laat zijn invloed
gelden als ware het een positieve katalysator. Maar ook hierbij kan
bet lustgevoel versmeltingen aangaan; men denke aan den „Funk-
tionslust.quot;

In de volgende protocollen komt die vulling van het geheele
bewustzijn nog eens uitdrukkelijk ter sprake.

A — 231 = 186: Eerst sam gelezen; onmiddellijk een gezichtsvoor-
stelling.
^ Die voorstelling lust-betoond.

Een duidelijke ontspanning in musculatuur van voorhoofd bij kennis-
nemen van dit alternatief.
Al wat er verder op volgde, stond, als \'t ware,
in het licht van het lustgevoel, waarin sam stond.
(Zoo iets van een
zonlichtplek op ccn donker landschap.) Bij den overgang naar keuk
keek ik dit met een ander oog aan dan gewoonlijk;
hocwd ik het ver-
worpen heb, deelde het toch in dc lust-klcur, die het gchcclc bewustzijn
vervulde. —
Een feit is, dat dc intrinsieke lust, die aan het drinken van
sam vastzat,
veel minder sterk was, dan dc lustatmosfccr zoo even
beschreven.

Hier is het geheele bewustzijn vervuld van den lust, die, nadat
hij bij de voorstelling van sam aansprak, irradieerde, en zich zelfs
aan het keuk, dat voor den pp tot de negatieve smaakstoffen be-
hoort, meedeelde.

Een merkwaardig protocol, daarom zoo merkwaardig, omdat
het zoo sterk getuigt voor het toestandskarakter van het lustgevoel,
dat, geheel tot de \'persoonlijkheid behoorende, door deze nu ook
meespreekt bij de waardeering, zelfs van de intrinsiek onaangename
smaakstof, en aan deze een lust-karakter verleent.

Het relatieve der waardeering is zóó oorzaak, dat zelfs een naar
absoluten maatstaf negatief gewaardeerde smaakstof lust kan
■wekken.

A — 233= 183: Ik ben toen overgegaan tot het lezen van het tweede:
5uik. Een heel sterke ontspanning volgde, ik was aangenaam verwonderd.
Het eigenaardige is hier weer
een gevoel van lust, dat het geheele be-
wustzijn vulde.
Het liep over, het had geen grens, geen bepaalden
inhoud.

Kan de reden van de vulling van het bewustzijn ook gelegen
zijn in een volslagen gemis aan objectiveering?

Het irradieeren van een gevoel kan niet juister beschreven worden
dan hier.

-ocr page 208-

Dat de proefpersonen moeilijkheden ondervinden bij de beschrij-
ving van deze lichtheid en helderheid, die het geheele bewustzijn
vult, hebben de reeds geciteerde protocollen wel duidelijk gemaakt.

Merkwaardig is echter, dat alle proefpersonen onafhankelijk van
elkaar deze zoo moeilijk nader te analyseeren verschijnselen op
dezelfde wijze beschrijven en daarbij zelfs van soortgelijke beelden
gebruik maken.

B — 60 = 236: Bij verschijnen van het woord cog lustgevoel. Dat
gelocaliseerd is, dunkt me, in \'t hoofd. Ik vergeet de rest. Het is wel,
alsof alles me helder is, alsof ik door mezelf heenkijk,

B— 101=272: Bij lim positief affect, dat cerebraal gelocaliseerd
schijnt, \'tis net, alsof mijn kop zoo helder wordt, dat ik er doorheen
kan zien. Alles is helder, alsof alles verruimd werd.

B— 189 = 349: Ik ben op alles voorbereid. Dan gaat het als een
lichtstraaltje door me heen, dat \'t lim is. — \'t Is alsof je heelemaal lichter
wordt in hoofd en geheele wezen. Is de slik voorbij, dan zinkt het weer,
en kom je weer in je oude doen. \'t Lichte is dubbel hchter, helderder.
Nauw zit je massief neer, dan is \'t, alsof je lichter wordt, wat betreft
je gewicht.

C — 28 = 390: Toen ik sam las, lustgevoel. Het was, alsof er iets
voor mijn oogen opflikkerde. Het gaf een licht gevoel in mijn hoofd.

Al deze protocollen is althans dit gemeen: de helderheid, de licht-
heid van het bewustzijn, als dit van lust vervuld is.

In meerdere protocollen lukt het den proefpersonen nog minder
de verschijnselen te analyseeren, dan in de zoo juist geciteerde.

Ik laat ook daarvan enkele voorbeelden volgen.

B —28 = 210: \'t Aangename zonder te denken aan sam. \'t Is een
gezet gevoel, alsof je een homogene massa wordt. Je voelt jezelf niet.
\'t Gevoel van uitzetten domineert zóó, dat ik mezelf een oogenbhk
h
omogeen gevoel.

|B — 90=j63|: Alles speelde zich af boven mijn nek. \'t Zit niet
periteer. \'t Zit door mijn heele kop heen. Ik kan \'t niet localiseeren.
\'t Is een gevoel, zoodat je de peripherie vergeet, zoodat je heelemaal
in jezelf zit, alsof je alleen bent, alsof je niet meer materieel was een
oogenblik. Dat speciaal bij positieve gedeelte van vrloop. Eerst las ik
sam. Toen kreeg ik dit gevoel.

Toen las ik chin, waarop ik een mimische musculatuurcontractie
kreeg, en ik weer contact met buitenwereld kreeg. Dan is het gevoel weg.

Bij \'t positieve voel ik me alleen. Bij chin daling. Teruggegaan naar
sam. Weer stijging. In verloop weer niets bijzonders. Die scheiding is
er altijd wel geweest, \'t Alleen voelen geldt niet voor \'t drinken. Dat
is ook wel positief, waar je voelt, dat je drinkt, dat je iets op je
tong hebt. Alleen \'t accent heeft die bijzondere gewaarwording.

B — 67=243: (Bij aangename prikkels) een soort verheugenis, die
gaandeweg minder wordt in den loop der proeven; centraal gelocaliseerd.
Zoodra ik drink, voel ik weer vasten grond onder de voeten. Soms
ben ik weg, tot ik glas opneem, soms, totdat ik drink. Deze laatste
verheugenis is peripheer gelocaliseerd.

-ocr page 209-

De pp worstelt met de woorden om een toestand van zijn „ikquot;,
van zijn persoonlijkheid tot uitdrukking en weergave te brengen.

B — 115 = 284: Weer (bij lim, een voor den pp aangenamen prikkel)
\'t uitzetten van den mond. \'t Is, alsof je door de uitzetting een beetje
uit je stoel getild wordt.

B— 163 = 326: Niets bijzonders, tot op oogenblik van de smaak-
gewaarwording. Weer \'t bekende lichter worden in zijn dubbele be-
teekenis.

B — 205 = 363: \'t Doorzichtige van mijn hoofd keert terug. Het keuk
v
alt me erg mee.

|B — 93 = 266|: Of ik nauw positief gevoel krijg door sam of lim:
een positieve toestand in mc is altijd precies dezelfde. Ik kan \'t niet be-
schrijven.

Een oogenblik de gedachte, dat e oogen open gaan en naar buiten
willen komen. Dit is je laatste peripheere gedachte, \'t Is alsof je grenzen
even worden uitgezet en er daarna niet weer zijn. Bij \'t lezen, \'t gaan
van de oogen naar keuk. Bij dien tegenvaller word je weer met je
voeten op de aarde gezet: hè, keuk. Bij \'t brengen van sam naar den
mond weer ledig. Geen affect. Bij \'t drinken heb ik een positief-betoond
affect. De smaak blijft me bij. Dat is geheel peripheer; dan ben ik duidelijk
bezig met de buitenwereld.

Telkens weer, met vrijwel dezelfde termen, tracht pp B uitdruk-
king te geven aan dien bijzonderen toestand van zijn „ikquot;. Een
enkel maal gebruikt pp A een uitdrukking: „diffuusheid van \'t be-
wustzijnquot; ter beschrijving van den toestand, waarin een lustgevoel
hem brengt, die aan de door pp B gebruikte woorden herinnert.
Ook nog om iets anders is het volgende protocol van belang.

A — 221 = 174: Direct bij drinken gemerkt, dat \'t sam was. Een
sterk lustgevoel, een gevoel van blijdschap, vreugde.

\'t Hoofdelement was de gedachte, dat heb ik netjes gedaan. Maar
als ik het zoo beschrijf, zeg ik te weinig. Dat heb ik, „knappe ventquot;
netjes gedaan. Een sterk clement van persoonlijke waardeering. \'n Vage
voorstelling van experimentator aan tafel. Dacht, wat hij wel zeggen
zou na afloop van het experiment. „Bewustheidquot;, dat we lachen zouden,
\'t Persoonlijk element van waardeering was er! Ontspanning van alle
musculatuur, zelfs tot een lach. Een diffuushcid van \'t bewustzijn: ik was
niet bij den smaak. Allerlei dingen, die op het experiment zouden volgen.
Dat heele complex was lust-betoond. Die betoning bleef nog lang er na.

Naast lustgevoel de intrinsieke lust van de smaakgewaarwording.

De exclusiviteit der zuivere gevoelens verhindert dus niet, dat
er naast die subjectieve gevoelens ook in gewaarwordingen geob-
jectiveerde gevoelens kunnen voorkomen.

In dit protocol zijn de beide polen, waartoe als uitersten de

Is dit niet kunnen beschrijven mee een bewijs voor de primordialiteit, de
eenvoudigheid, de ondeelbaarheid en het nict-verder-analyscerbare karakter
van het lustgevoel?

-ocr page 210-

gevoelens naderen, dus gelijktijdig aanwezig. De actualiteit en de
exclusiviteit der gevoelens geldt wel inzooverre het de zuiver subjec-
tieve gevoelens betreft, en men zich abstraheert van de intrinsieke
en geobjectiveerde. Voorzoover ze met waarnemingen verbonden
zijn, komt dezen laatsten ook klaarheid en duidelijkheid toe.

Nog een enkel voorbeeld van dien intrinsieken lust.

A — 46 = 30: Toen ik het aan mijn lippen bracht geroken, dat het
iets anders was; iets aangenaams, \'n Oogenblik gezocht, wat \'t kon
zijn.
Met gewaarwording intrinsieke lust verbonden.

Intrinsieke lust (de andere pool, de andere limiet) is voor pp A
lust, die één is met de rest der gewaarwordingen gebonden aan het
object, dat eveneens oorzaak is dier restgewaarwordingen.

A— 152=116: Het eerste rommeltje uitgedronken met eenig onge-
duld om aan \'t tweede glas te beginnen. Niets karakteristieks, tenzij de
intrinsiek aangename smaak. Gewoonlijk niet zoo intrinsiek als dezen
keer,

A — 201 = 157: Sam: \'t was een aangename verrassing, met lust
gepaard. Op dat oogenblik ook een ontspanning in musculatuur van
voorhoofd. Dat was
lust-betoond. Waar zit de lust aan vast? \'t Is
evident, dat de gedachte er \'t meest essentieele aan is.

\'t Element, waaraan die intrinsieke lust \'t meest vastzat, was die
warmtegewaarwording.

Hierin zijn dus zoowel de meer subjectieve ontspanningsgewaar-
wording, als de meer objectieve warmtegewaarwording ,,lustbetontquot;.
De warmte-gewaarwording, zelve eeneigenschap van het object, dat
prikkelt, is op haar beurt weer de draagster, van wat de pp noemt,
den intrinsieken lust dier warmtegewaarwording.

A 72 = 50: Sterk lustgevoel, zich uitend in allerlei reacties: ccn
lachje! (Ik had \'t gevoel van me bespottelijk te maken, moest toch
lachen.) \'k Heb onmiddellijk glas gegrepen,
gedronken, gesmuld. In-
trinsiek aangenaam,
\'t Geheele experiment was lust-betoond. Niet in
sterke mate.
Dc cenc vreugde volgde op dc andere, hcrinncrings-lust,
smaak-lust,

Is het snel opeenvolgen der lusttoestanden in dit protocol wel-
licht ook te danken aan het feit, dat die herinneringslust meer
subjectief, die smaaklust meer objectief was.

Voor den lust, qua lust, schijnt \'t er in dit protocol intusschen toch
weinig toe te doen, of de intellectualistische momenten in het ziele-
leven mee aanwezig meer op den voorgrond staan, bij den herinne-
ringslust, of, zooals bij den smaaklust, de sensualistische momenten.
Toch is er iets, dat ze van elkaar onderscheidt, want de pp merkt
de opvolging.

-ocr page 211-

Sterk staan de intellectualistische momenten op den voorgrond
in een protocol als dit:

A— 12 = 2: In \'t geheele gezicht duidelijk ontspanning in wang, met
positief getint affect gepaard. Ik weet niet, of \'t \'n lustgevoel was.
Denkelijk niet. \'t Was verbonden met de gedachte, ik heb toch gelijk
gehad,
\'t Lustgevoel had zijn oorsprong niet in positieve stof, maar
in verwezenlijl^g van dc vermoedens, \'t Was zoo iets, een lustgevoel
met intellcctueele inhouden versmolten.

Hier gaat, in tegenstelhng met protocol A — 221 = 174, bldz.
157 vermeld, de ontspanning voorop, en volgt daarna het lustgevoel.
Toch wel een hernieuwd bewijs, voor wat reeds op bldz. 154,
noot 2, werd opgemerkt, dat ontspanning niet identiek met lust
kan zijn, noch daarvan een wezenlijk element kan uitmaken: nu
eens gaat ze vooraf, dan weer volgt ze.

Een enkel woord over die verhouding „ontspanningquot; en „lustquot;.

Nadere bestudeering van de aangehaalde protocollen zou voet
kunnen geven aan de meening, dat de toestand van lust identiek
is met het geheel van verschijnselen, dat onze proefpersonen „ont-
spanningquot; noemen en die deels van aanschouwelijken, deels van
niet aanschouwelijken aard zijn. Herhaaldelijk toch vindt men ont-
spanning en lustgevoel in één adem vermeld. Een aantal proto-
collen echter verzetten zich tegen de meening, dat ontspanning en
lustgevoel identiek zouden zijn. Zij wijzen er zelfs op, dat lust en
ontspanning relatief onafhankelijk van elkaar optreden. Dit is bijv.
in het volgende protocol het geval (zie bldz. 153).

A— 189= 147: Tegenstrijdige innervaties in de hand, die het glas
moest grijpen, ook spanningsgewaarwordingen in hals cn hand. Alles
„unlustbetontquot;. Toen plotseling dc gedachte: ik neem het andere glas.
Met die gedachte kwam ook de ontspanning in de musculatuur cn dc
geheele instelling veranderde. Dc inhibities cn dc met elkaar strijdige
innervaties hielden op. Tendentie om het glas tc nemen. De onlust was
weg, maar nog geen lust; die kwam eerst later, toen ik dacht: zie zoo,
nu heb ik hem een poets gebakken! Dc ontspanning werd toen sterker
en accentueerde zich tot een lach.

De verdwijning der inhibities en tegenstrijdige innervaties, de
optredende ontspanning, geeft nog geen lust. Eerst een gedachte,
die niets met het voorgaande te maken heeft, geen lust en deze
gedachte accentueert de reeds bestaande ontspanning, een nieuw
bewijs voor de betrekkelijke onafhankelijkheid van lust en ont-
spanning.

Zonder daaromtrent in nadere bijzonderheden te treden, willen
wij er toch even op wijzen, dat de protocollen van onze proefper-
sonen, wat de beschrijving van den toestand lust aangaat, meer dan
een punt van overeenkomst vertoonen met die, welke Nafe in

-ocr page 212-

„An experimental study of the affective qualitiesquot; (Am. Journ. of
Psych. 35 (1924): 507) geeft.

Zou ik op grond van wat de besproken protocollen daaromtrent
vermeldden (ik ben mij bewust, dat de gegevens onvolledig en
weinig talrijk zijn), mogen trachten het lustgevoel als zoodanig te
typeeren, dan biedt dit zich aan als een laatste element, waarvan
niet adequaat te zeggen is, wat het is, maar waarvan phaenomenolo-
gisch toch wel dit naar voren komt, dat het lustgevoel een toestand
is, een onmiddellijke bewustheid, niet een kennende bewustheid
van het „ikquot;, een wetende, emotioneele bewustheid, waarin voor
dat „ikquot; alles licht is, in zijn dubbelen zin van gemakkelijk en van
helder.

Dit — als de eene, uiterste, pool der intuitieve, zuiver subjectieve
waardeoordeelen. Als andere uiterste pool komt dan daarnaast voor
het beredeneerde objectieve waardeoordeel, met een minimum van
subjectiviteit.

Het lustgevoel ■— een toestand, die tot uiting komt in de physiolo-
gische correlaatverschijnselen, waarover ik hier nog niet spreek,
maar ook in de hchtheid en de gemakkelijkheid, waarmee de voor-
geschreven reacties verricht worden, de gretige toewending tot den
prikkel, die den lust opriep.

Geniet de ppn lust, dan gaat alles vlotter.

Ik zei van den lust, dat deze als een positieve, als een alle levens-
processen bevorderende katalysator werkte. Ook de psychische
levensmoeilijkheden zijn verdwenen, vervluchtigd. Vandaar dat
heldere, dat vieren van de spanning, die ontspanning, dat gladde,
die verruiming, dat zich zelf niet voelen, dat uittreden uit zichzelf.

Y- Is alle gevoel van lust van dezelfde soort?

In de protocollen kwamen uit den aard maar weinige „soorten
vanquot; lustgevoel voor. Noch sexueele lust, noch ethische, noch
rehgieuze lust. Noch lust der oogen, of van het gehoor.

De smaakproeven riepen slechts een deel van den in het gevoels-
leven bestaanbaren lust op.

Wat voorkwam was smaaklust, gewaarwordingslust, voorstellings-
lust, herinneringslust, d.w.z. gewaarwordingen, smaakgewaarwor-
dingen e.d. wekten lust; herinneringen, enz., wekten lust; enz.

De protocollen verschaften geen gegevens, die rechtvaardigden
tot het aannemen van verschillende soorten van lust; de lust als
lust was steeds gelijk. Wat dezen van situatie tot situatie, van
toestand, tot toestand deed verschillen, waren bijkomstigheden en
het feit, dat er een evolutie plaats schijnt te hebben van een subjec-
tieven naar een, noem het, objectieven lust.

-ocr page 213-

B ^ 93 = 266: Of ik nauw positief gevoel krijg door sam of door lim,
een positieve toestand in me is altijd precies dezelfde. Ik kan \'tniet
beschrijven. Een oogenblik is er de gedachte, dat je oogen open gaan
en naar buiten willen komen. Dit is je laatste peripheere gedachte. \'tIs
alsof je grenzen even worden uitgezet en er daarna niet meer zijn. Bij
t lezen \'t gaan van de oogen naar keuk. Bij dien tegenvaller word je
weer met je voeten op de aarde gezet.

A221 = 174: Naast \'t lustgevoel (met \'n complex, met \'n „Bewuszt-
heitquot; verbonden) de intrinsieke lust van de smaakgewaarwording.

Pp A kent naast den intrinsieken lust, door hem onmiddellijk
met de gewaarwording in rapport gebracht, en door hem elders
getypeerd als lust, die het affectief karakter mist, daarnaast wel
degelijk een afzonderlijk affectief „Erlebnisquot; door hem lust ge-
noemd: zuiveren lust; lust, die een ander maal het geheele bewust-
zijn vervulde; lust, die voorkomt als een som van verschillende
gemakkelijkheden, lust met intellectueelen inhoud versmolten: den
zoo juist genoemden objectieven lust en den subjectieven lust.

Onlust.

Enkele gedeelten van protocollen, waarin onlustgevoelens ver-
meld worden, laat ik vooropgaan.

Gelijk ik reeds zeide, spraken de onlustgevoelens eerder aan dan
de lustgevoelens.

A — 70 = 48: Toen de herinnering (onlust-betoond) na een oogenblik
uitgewerkt was, weer dat leegtegevoel in \'t bewustzijn; \'n innervatie-
gevoel, \'n
belemmeringsgevoel; verschillende gedachten, die wel wilden
komen, maar niet kwamen.
Opzichzclf ook weer onaangenaam, onlust-
betoond.

Hoewel dus onlust in \'t complex van herinneringen en bij \'t gevoel van
inhibitie
optraden, waren ze toch qualitatief verschillend; maken ze een
geheel anderen indruk. — \'tWas net, of \'t tweede onlustgevoel meer
betrekking op het ik had; \'t ik er meer mee gemoeid was. -)

1) Het woord „lustquot;, en zijn afleidingen, wordt in het Nederlandsch in uit-
eenloopende beteekenis gebruikt.

Ais iemand de lust tot iets vergaat, meent men, dat hij er om allerlei redenen
ten laatste geen zin meer in heeft. Een rijk bloeiende roos kan een lust der
oogen zijn; een voorwerp, waarnaar het oog met welgevallen kijkt. Vraagt men
aan tafel, lust je nog meer, dan wel dit zeggen: vind je het aangenaam nog
iets meer te gebruiken. Ik heb al wat mij lust, beteekent: ik heb alles, wat ik
aangenaam vind. Een zwangere vrouw heeft eigenaardige gelusten, begeerten.
De wellust is een zeer speciaal soort lust, sexueele lust. Als iemand herhaaldelijk
geeuwt, zegt men: „wat ben jij lustigquot;, en bedoelt; „je gevoelt je zeker niet
prettigquot;.

Pp A maakt hier onderscheid tusschen objectieven en subjectieven onlust;
dat is de bedoeling van qualitatief verschil. Maar met het bezigen van de uit-
drukking qualitatief verschil, neemt A geen positie in het vraagstuk van het
qualitatief onderscheid der onlustgevoelens. Hij spreekt slechts van qualitatief
verschil om te zeggen, dat de subjectiviteit of objectiviteit geen kwestie van
quantitatief verschil, d. i. intensiteit, is.

-ocr page 214-

Naast een simpel onlustgevoel — een leegtegevoel; dat hier
vrijwel identiek schijnt met \'n innervatiegevoel, een belemmerings-
gevoel; op het einde van het protocol gevoel van inhibitie genoemd.

Een leegte-gevoel in verband met het gevoel van onlust wordt
telkens vermeld; \'t beschrijft ongetwijfeld een toestand van de per-
soonlijkheid.

A^—22 = 8: Schrok, toen ik het (chin) zag. Een poosje van streek
er door. — \'t Schrikken ging gepaard met musculaire reacties in hals;
\'n afwenden van \'t hoofd. Daarna leegte in bewustzijn; alles met onaan-
genaam gevoel: onlust? Of dit hetzelfde onaangename van het schrikken
was, of dat ik het geprojecteerd heb, is niet te zeggen.

De inhibitie als onaangenaam ondervonden. Verschillende innervaties
in hand; of ik er uit wilde komen, uit leegte, door glas te grijpen.

A — 31 = 17: Geen affect, maar door de stof in dc war gebracht. Een
complete leegte in bewustzijn, \'t Duurde een heelen tijd. Ik wist een
oogenblik niet, wat te doen; ik was \'t hoofd kwijt. Ik heb me eerst moeten
te binnen brengen, dat ik het uit moest drinken; geen apart onlust-
„Erlcbnisquot;. Dc geheele toestand was onlust-betoond, ccn remming. Dc
leegte van bewustzijn heb ik ondervonden ais abnormaal cn dit was
onlust-betoond.

Komt hier de onlust tot uiting in een leegte in het bewustzijn;
die ook zelve weer onlust-betoond is?

Anders is dit in:

A — 42 = 26: Bij lezing op eerste oogenblik rekenschap gegeven, dat
\'teen heel negatieve stof was, een onmiddellijk waarde-oordeel. Lang
een absolute leegte, die noch intellectueel, noch affectief gekleurd was.

A ^— 43 = 27: \'t Geheele complex van gisteren weer intrinsiek onlust-
betoond. Weer een oogenblik leegte in bewustzijn.

A 46 = 30: Toen ik sod waargenomen had, toen simpel gedacht,
daar heb je het. Niet affectief betoond. Een oogenblik een leegte in
bewustzijn.

A — 65 = 44: Onmiddellijk, nadat ik suik gelezen had, leegte, coni-
plcct niks; \'t geheele bewustzijn der proeven kwijt.

Leegte in bewustzijn met onlust verbonden komen verder nog
voor bijv. in:

A — 66 = 45: Een oogenblik aarzeling en leegte in bewustzijn, licht
onlust-betoond. Bestond hierin, dat verschillende gedachten wilden
komen, die niet kwamen.

A — 75 = 53: \'t Geheele complex verward, door elkaar; duidelijk een
inhibitie, duidelijk onlust-betoond. — Leegte in bewustzijn; tegenstrijdige
innervaties.

A — 85 = 61: — Even heele bewustzijn van experiment weggenomen.

Weer met een ruk tot experiment. — Toen ik weer bijkwam, rekenschap
gegeven, dat ik de boel drinken moest.

In aansluiting daaraan leegte in bewustzijn. Of ik de leegte zelf als
onlust ondervonden heb, of dat de vroegere onlust persisteerde niet tc
zeggen. Leegte als onlust ondervonden. Een inhouden van adem, een
oogenblik, tot ik plotseling idee gehad heb; ik moet drinken.

-ocr page 215-

Er is dus een zeker verband tusschen onlust en leegte in be-
wustzijn. Maar phaenomenologisch worden geen van beide vol-
doende beschreven. En ook het verband tusschen beide is niet
duidelijk.

Nu eens volgt de leegte in het bewustzijn op den onlust, dan
weer gaat 4e onlust gepaard met de leegte in het bewustzijn.

A — 186 = 145: \'t Heele complex was onlust-betoond. Onlust werd
sterker, nam toe in intensiteit. Daarna absolute leegte in bewustzijn.

De onlust, die in intensiteit toeneemt, vergaat als \'t ware in een
absolute leegte in \'t bewustzijn. Dit, en alle voorafgaande gevallen,
demonstreert den remmenden invloed van het onlustaffect op het
geordende denkverloop ^).

C —52 = 410: Een gevoel van wegglijden, van doezeling. \'t Maakt
me eventjes een beetje donker voor mijn oogen. \'t Heldere van je habitus
is weg.

C — 61 = 417: Bij \'t lezen van wond een korte verbijstering van hoofd;
ccn wegwezen der gedachten.

C — 99 = 451: n Gespannen gevoel; aandacht groeide tot verbijste-
ring. Ik was absoluut mijn omgeving vergeten.

Ook bij pp C dus dit wegwezen, deze leegte van het bewustzijn.

A — 178= 139: Inhibities in hand om glas niet op te nemen. Een ge-
leidelijk zich ontwikkelend onlustgevoel. — \'t Was een leegte, tc zamen
met ccn onlustgevoel. Geen absolute leegte. Dc inhibities waren te sterk.
Dat juist als zeer onaangenaam ondervonden.

Was het in A— 186 = 145 zóó, dat het sterker worden van
het affect gevolgd werd door een absoluten stilstand en leegte, in
dit protocol gaan de inhibities wel over in een leegte, maar maakt
de intensiteit der inhibities een absolute leegte onmogelijk, doet deze
een onlustgevoel ontstaan.

In plaats van leegte in \'t bewustzijn als gevolg of gepaard met
een onlustgevoel, treedt ook meermalen
verwarring van het be-
wustzijn
in, eveneens, of als gevolg van een onlustgevoel, of daar-
mee gepaard

Dit versvarringsgevoel kan onbeduidend zijn. \'t Kan ook heel
sterk aanspreken. Is het verwarringsgevoel licht, dan staat het op
één lijn met het
gevoel van tegenstrijdige innervaties, of met
het
gevoel der inhibities.

A — 66 = 45: Licht onlust-betoond. Bestond hierin, dat verschillende

Men denke hier aan de verlangzaming van het voorstellingsleven bij
depressie.

Stilstand en verwarring werden ook herhaaldelijk bij dc wilsonderzoe-
kingen gesignaleerd. De instructie trad daarna steeds in het bewustzijn terug.

-ocr page 216-

gedachten wilden komen, die niet kwamen. Innervaties in hand om glas
te grijpen, weer afgecommandeerd; inhibities, lichte verwarring.

Dit brokstuk van een protocol belooft in zijn aanhef: „Licht
onlust\'betoond. Bestond hierinquot;:
phaenomenologisch misschien
iets meer, dan \'t inderdaad geeft, \'t Beschrijft processen, die het
onlustgevoel veroorzaken of vergezellen, niet \'t onlustgevoel zelf.
Maar — zou de introspectie ooit meer kunnen geven?

A—101=75: Duidelijk sterker worden van spanningsgewaarwor-
dingen. Raakte onmiddellijk in de war er na.Herinnering aan vroegere
experimenten. Lichte smaakvoorstelling, sterk onlustgevoel; reacties in
hand; innervaties in hand. \'t Duurde tamelijk lang. Verwarring ging over
in leegte: niets meer in bewustzijn.

A —127 = 94: — Terwijl ik dat dacht, is onlust blijven bestaan; lang-
zamerhand ben ik in verwarring geraakt. Begon heel diffuus te denken.

A ^— 142 = 108. Tegelijkertijd bewust van verwardheid in denken en
voorstelling; verwardheid in \'t psychisch gebeuren in \'t algemeen. Ook
dat onlust-betoond. Een soort inhibitie.

A— 189=147: Verschillende uitdrukkingen in dien geest, die elkaar
inhibeerden.\' Weer tegenstrijdige innervaties in hand. Ook weer span-
ningsgewaarwordingen in hals en hand. \'t Was onlust-betoond, \'n Gevoel
van verwarring; niet louter onlust.

A^—203 = 159: Toen al direct waargenomen verwardheid in \'t den-
ken. Hoewel chin niet meetelt, ging ik er toch telkens naar terug: een
soort verwardheid.

In A— 189= 147 wordt er met nadruk op gewezen, dat we
niet met louter onlust te maken hebben (de geijkte uitdrukking voor
pp A); dit wil zeggen, dat we hier te maken hebben met een ver-
smeltingsproduct, waarvan de onlust een der momenten is.

C — 203 = 540: Als \'t glas bij mijn mond is, mis ik het rood. Dit geeft
plotseling verwarring.

C — 4 = 368: Daarna een schok, toen kaartje zichtbaar werd; even
niet weten, wat ik moest doen.

Ook pp C kent dus dezen toestand van verwarring.

De verwarring ontstaat op tweeërlei manier; de eene maal uit
tegenstrijdige innervaties, de andere maal uit inhibities; daarna over-
gaand in een leegte van het bewustzijn; reeds eerder vermeld.

Protocollen over tegenstrijdige innervaties worden in groot aantal
vermeld.

Dikwijls komen zij voor te zamen met inhibities. Zóó in:

A— 185=144: Inhibities in gedachtenleven en in bewegingen. Tegen-
strijdige innervaties. — \'t Heele complex is onlust-betoond.

Ook hier weer manifesteert zich het niet-vlotte, het elkaar tegen-
werkende voor het bewustzijn als onlust.

Dan:

-ocr page 217-

A — 35= 19: Op de eerste plaats was daar een tendentie om snel te
drinken. Tegelijk
inhibitie door tegenstrijdige innervaties in de hand,
die dc verwezenlijking van die tendenties moesten tegengaan.
Onder
invloed van dat conflict zekere onlust»

De onlust wordt hier geboren uit het conflict der voluntatieve
momenten van het phychisch gebeuren. Dat de onlust ook aan de
inhibities kan voorafgaan, vermeldde ik reeds eerder^).

A ^— 22 = 8: Dc inhibities als onaangenaam ondervonden. Verschil-
lende innervaties in hand, of ik er uit wilde komen, uit leegte, door glas
te grijpen.

A ^ 54 = 36: Toch gevoel van onlust en inhibitie. Sterk waarge-
nomen als spanningsgewaarwordingen in armen: speciaal in linker arm
en hand.

A— 138 = 104: Een licht gevoel van onlust? waaraan dat vastzat,
niet te zeggen. Me dunkt, dat \'t
\'t sterkst was op het oogenblik dier
tegenstrijdige innervaties.

A— 166=128: Teruggaan van blik van sam naar lim. Weer heele
lichte innervaties
in hand, als om glas terug te trekken, een trekje onlust

Is er eenige parallellie tusschen de intensiteit dier met elkaar
strijdige innervaties en de intensiteit van het onlustgevoel?

A— 190=148: Tegenstrijdige innervaties in hand om \'tneer te zet-
ten: zou ik toch het andere maar niet nemen?

\'t Vermeldt niets over onlust!
In A —217= 170:

Ik werd me bewust, dat ik keuk moest drinken. Innervaties in hand
om glas te grijpen. Chin drink je nooit. Om \'t je te laten drinken zou hij
\'t wel eens in \'t andere glas kunnen doen. Met die gedachte bezig ge-
weest. — Terwijl ik dat dacht
tegenstrijdige innervaties van hand. Niets
van lust of onlust er bij.

wordt, in tegenstelling met de meeste desbetreffende protocollen,
uitdrukkelijk vermeld, dat de tegenstrijdige innervaties noch met
lust, noch met onlust gepaard gaan.

Zie nog:

A — 228= 178: Bij aan den mond brengen plotseling idee: \'t zou in
de lijn van vorige proeven liggen daar keuk in te doen. Dat heeft mc
geen angst gegeven.
Een zekere beschroomdheid; niet onlust-betoond.
Deze uitte zich in tegenstrijdige innervaties
in hand.
en

A — 237= 187: Innervaties in hand om \'t glas neer te zetten, \'t Heele
complex was
lichtelijk onlust-betoond.

1) Dit geschiedt, al wordt het niet met zooveel woorden gezegd, ook in:
A—117 = 86: Ik heb me onmiddellijk rekenschap gegeven van keuk; en een
zeer vage gereproduceerde smaakgewaarwording vooral van dat zilte, die
onlust-betoond was. Dat had me zoo te pakken, die
negatieve voorstelling plus
\'t affect er aan vast,
dat \'t een geheelen tijd geduurd heeft, voor ik tot lezen
van sam overging.

-ocr page 218-

Hieronder Iaat ik enkele protocollen volgen, waarin onlust wordt
gememoreerd, maar als moment, opgegaan in een versmeltingspro-
duct, dat ook de remmingen en inhibities in zich heeft opgenomen
tot een gevoel van onbehagelijkheid, beklemming „Ahnungquot; van
gevaar, enz.

A- 111=82. Na eerste woord tc hebben gelezen, gedacht: ik zal
in elk geval geen leelyke behoeven te slikken. Daarna onmiddellijk tot
lezing van tweede overgegaan, en \'n gezichtsvoorstclling van je roode
limonade. Toen gedacht: o die stoffen zitten toch niet in \'t glas. Er zal
wel wat anders inzitten. En van dat oogenblik af (tot nu toe zonder
minste affect), toen, een zekere apprehensie gekomen, een soort „Be-
wusstheitquot;: nu moet ik op mijn tellen passen. Dat manifesteerde zich in
allerlei soort inhibities; zekere innervaties en inhibities in armen en hand.
Toen ook net, alsof verschillende bewustzijnsinhouden geremd werden,
belet over drempel tc komen. Ik experimenteerde; nam werkelijk waar
een zekere stoornis, die het normale denken ondervond. Bij horten en
stooten kwamen gedachten. — Dc remming was onlust-betoond; \'n ge-
voel van onbehagelijkheid; beklemming, beklemd door dreigend gevaar;
beangst.

A—112 = 83: Weer remming; belette glas aan mond te brengen;
onlust-betoond. Weer een remming, niet alleen in brengen van glas naar
lippen; maar ook remming in geordend gedachtenverloop. Zou \'t in \'t
dagelijksch leven niet onlust noemen, maar beklemming, ,,Ahnung \' van
gevaar, niet louter onlust.

A — 114 = 85: \'t Eerste oogenblik me niet goed rekenschap gegeven,
van wat \'t eigenlijk zeggen wou, dat ik hier met de twee \'t meest nega-
tieve stoffen te doen had, die er waren. Onmiddellijk weer gevoel van
beklemming, met remming van bewustzijn, inhibities, \'t Goede idee wou
niet komen. Sterk onlust-betoond, \'t Zwol aan; \'t werd hoe langer, hoe
erger. Ik was niet in staat me uit die impasse te redden, \'t Gchcclc onlust-
gevoel in \'t dagelijksch leven liever anders genoemd. Noem \'t onlust,
by gebrek aan beter, \'t Was iets anders dan daarnet, \'k Zat onder het
complex, zooals iemand, die geen raad weet. Volslagen depressie; geen
onlust; niet specifiek; zeer geaccentueerd; ook de remming zeer geac-
centueerd.

Pp A doet moeite duidelijk uit te laten komen, dat de onlust
geen loutere onlust is, maar veel meer gecompliceerd: \'n gevoel van
beklemming. Wat hij in dit protocol beschrijlEt is dus in hoofdzaak
phaenomenologie van dit gevoel van beklemming.

In het volgende protocol beschrijft hij een versmeltingsproduct
van onlust, musculaire reacties, intellectueele elementen, alles tezamen
gevende „angstquot;.

A—119 = 88: Vanaf dat oogenblik een zekere angst-toestand. Be-
stond hoofdzakelijk intellectueel. — Verder ook duidelijk een inhibitie
in \'t bewustzijn.\' Eenmaal dat gedacht, kwam er verder niets meer. En
musculaire reacties in arm en hand. Alles te zamen onlust-betoond. Niet
alleen onlust, een zeker soort angst, \'t Meest essentieele, \'t intellectueele
deel anderzijds die inhibities.

-ocr page 219-

A — 185 = H4: Gedachte t is chin. Inhibitie in gedachtenleven en in
bewegingen. Tegenstrijdige innervaties. Inhibities in gedachtenleven; ook
hierin, dat gedachten kwamen als deze: zal ik het andere glas nemen,
\'t Heele complex onlust-betoond, \'t Werd sterker onlust-betoond, naar-
mate \'t zich ontwikkelde.

Phaenomenologie van het gevoel van verwarring geeft een pro-
tocol als dit A — 189 = 147:

Die herinnering was onlust-betoond. Wat moet ik doen! Toen al on-
aangenaam geagiteerd. Er was een spanning, intellectueel ook, uitgedrukt
door: „wat moet ik doen!quot; Verschillende uitdrukkingen in dien geest, die
elkaar inhibeerden. Weer tegenstrijdige innervaties in hand. Ook weer
spanningsgewaarwordingen in hals en hand. \'t Was onlust-betoond; \'n
gevoel van verwarring; niet louter onlust.

Toen plotseling gedachte: ik neem ander glas. \'t Tweede \'t lekkerste.
Met die gedachte kwam ook de ontspanning. De geheele instelling ver-
anderde. Ontspanning in musculatuur; een ophouden van inhibities en
innervaties.

De loutere onlust maakte plaats voor \'t gevoel van verwarring.
De voluntatieve momenten treden op den voorgrond tegenover de
louter emotieve momenten.

Successievelijk zijn wij, uitgaande van het onlustgevoel, gekomen
tot een phaenomenologie der negatieve gevoelens van verwarring,
beklemming, angst, enz.

Nog een enkel protocol, waarin de inhibities ter sprake komen.

A — 191 = 149: De inhibities niet in proportie tot den onlust. Dc
onlust was veel tc sterk.nbsp;,

AI moge er dan een verband bestaan tusschen inhibities en onlust,
blijkbaar gaan deze toch niet parallel op

A— 192=150: Daar tusschen door allerlei gedachten: zou ik het
nemen of niet nemen. Inhibities, \'t Onaangename scheen me vast tc
zitten aan die elkaar inhibeerendc gedachten.

Het feit, dat de gedachten elkaar inhibeerden manifesteerde zich
weer voor \'t bewustzijn als onlust. Ook in: .

A — 220— 173: Je kunt er toch niet van opaan. \'t Ging niet van ccn
leien dakje. Eerst daarna ccn zekere schroom. Innervaties heviger. Ge-
dachte, dat er chin in zat teruggekomen. Verschillende gedachten. Niet
zoo koel als daar juist. Ze werkten meer inhibcercnd op elkaar. Dat als
onlust gevoeld; weinig beteekenend.

A — 202=158: Onmiddellijk bewustheid, dat \'teen zeer onaange-
name reactie zou zijn. Ik meen, dat ik toen gewaarwordingen van span-
ning in gezichtsmusculatuur gehad heb cn inhibities in geordend verloop
van gedachten-reeksen. — Geen onlust geweest; wel alsof \'t komen zou
en moest.

-ocr page 220-

In dit protocol worden de inhibities niet gevolgd door, noch
vergezelschapt van een onlust-gevoel, maar wel is \'t. alsof dit komen
zou, en moest komen.

Gevolgd door inhibities wordt het onlustgevoel in A — 206 = 162:

Dacht in eens en was daar vast van overtuigd: er zit chin in. Direct
een heel sterk onlustgevoel. Een heele sterke tendens om glas neer te
zetten. Inhibities in hand.

Inhibities, en de gevolgen daarvan, zonder dat onlust met name
wordt genoemd, vermelden de protocollen meerdere malen.

A—170=131: \'t Heeft geinhibeerd; \'t heeft me te pakken gehad,
\'t Experiment stond als \'t ware gestopt.

A—\'228= 178: Eerst keuk gelezen. Iets langer dan gewoonlijk bij
verwijld. Iets traags.

B— 188 = 348: Denk, dat \'twat anders is, waardoor ik een oogen-
bhk schrik. De actie in mezelf staat stil.

Ook zou hier genoemd kunnen worden:

C —99 = 451: \'n Gespannen gevoel; aandacht groeide tot verbijste-
ring. Ik was absoluut mijn omgeving vergeten.

Zelfs:

C — 180 = 521: Bij \'t lezen van chin weigert de maag haar werking;
net, of die even stilstaat.

In plaats van tot inhibities, verwardheid, leegte in het bewustzijn,
brengt de onlust ook menigmaal tot reacties, zooals in A — 22 = 8.
waarin de onlust leidde^ tot het afwenden van het hoofd!

Ik schrok, toen ik chin zag. Een poosje van streek er door. —
\'t Schrikken ging gepaard met musculaire reacties in hals; afwenden van
\'t hoofd. Daarna leegte in bewustzijn. Alles met onaangenaam gevoel.

A — 30 = 16: \'t Compex was onlust-betoond en had zoo sterken nega-
tieven gevoelstoon, dat \'t complex gepaard ging met afweerbewegingen.

Dan brengt het onlustgevoel tot een vlucht, een zich afwenden
van den prikkel.

Dit ook in: C — 5 = 369:

Toen chin verscheen, terugdeinzen.

Het is in deze protocol-brokstukken, als we letten op de reacties
door het onlustgevoel gewekt, een steeds meer op den voorgrond
komen van de voluntatieve elementen, die toch ook overigens met

het gevoelsleven zoo nauw samenhangen.
lt;

Als pp B het onlustgevoel phaenomenologisch tracht te beschrij-
ven, dan zegt hij \'t volgende:

-ocr page 221-

B — 25 = 207: Bij verschijnen van wond onlustgevoeL \'t Bestaat uit
zoo iets,
alsof er binnen in mij een kern was, die samengetrokken werd,
inwendig.

Dit tracht phaenomenologie te zijn; maar verheldert niet. \'t Be-
schrijft wel, maar door een weergave, die \'t inzicht niet verdiept.

B^ 91 =264: Ik las \'teerst chin; kon daar ook van zeggen, dat
\'t geheel in mijzelf afspeelde.
Ik was geheel van dc aarde af, meer door
\'t verschijnen, dan door
\'t affect

B — 97 = 270: Sod is negatief, \'t Zit nergens. — Bij eerste verschijnen
van plaatje
voel ik geen grenen aan mc. Onaangenaam sentiment, dat ik
verder niet beschrijven kan./^

„Dat ik verder niet beschrijven kanquot;. Als \'t gevoel een laatste
element, een laatste gegeven is, dan zal men het ook nooit adequaat
kunnen beschrijven.

In tegenstelling met de brokstukken van protocollen zoo juist
genoemd, nog deze:

B — 90 = 263: Toen las ik chin, waarop ik een mimische musculatuur-
contractie kreeg,
en, ik weer contact met buitenwereld kreeg. Dan is het
gevoel weg.

En:

B — 97 = 270: Sod is negatief — Wanneer ik drink, voel ik contact
met buitenwereld.

Ongetwijfeld is de geringere scholing van den proefpersoon in
de introspectieve waarneming mee oorzaak, dat zijn beschrijvingen
zoo weinig winst voor de phaenomenologie van het onlust-gevoel
opleveren.

Wat aan te vangen met protocollen als deze, die toch aan iets
uitdrukking willen geven:

B— 170 = 332: Eerst suik. Dan een soort gevoel, alsof in de cardia
een vast voorwerp zit, een harde massa, gepaard met een mimische
musculatuur-vertrekking.
\'tIs, of mijn geheele hoofdinhoud kleiner wordt,
\'t Is, alsof jc door je hoofd heen kimt Idjken.

B — 63 = 239: Bij \'t verschijnen negatief affect, gelocaliseerd in mijn
kop; daarna negatief met soort oppressie in maagstreek.

In beide protocollen treden de blijkbaar inwendige sensaties in
de maagstreek, gepaard met datgene, wat zich in het hoofd van
den proefpersoon afspeelt, op den voorgrond.

Ook pp C geeft weinig, van waarde voor ons onderzoek.

C — 25 = 387: Wanneer wond verschijnt, zet jc jc schrap. Je dringt
jc geheele corpus terug in jc stoel.

Een voluntatief moment, een handeling in onmiddellijke aansluiting

-ocr page 222-

aan het onlustgevoel door wond gewekt, maar voor de phaenome-
nologische beschrijving van dit laatste niet bruikbaar.

Men zie ook:

C^ 50 = 408: Toen ik chin zag staan een ontzaggelijk walgelijk ge-
voel. Een samentrekking van geheelen mond. Zoodra \'tin mijn mond
was, moest ik mijn oogen dichtknijpen, van wege den bitteren zoutsmaak;
terwijl maag en mond al hun best deden, om \'ter weer uit te werken,
wat een benauwd gevoel in de keel gaf.

C — 76 =430: Als cit voor in mijn mond is, verspreidt zich de intense
rare smaak door mijn geheelen mond. \'t Prikkelt de keel, zoodat ik mijn
oogen dicht knijp.

De volgende protocollen zijn van waarde, omdat zij bewijzen,
dat onlust, dat laatste element, dat, wanneer het louter subjectief
gegeven is, en niet wordt geobjectiveerd, niet nader is te analy-
seeren, alleen kan voorkomen, zonder met allerlei zintuigelijke,
intellectueele en wils-elementen te versmelten. Dat is de beteekenis
van „zuiverquot;, „louterquot; onlust, zooals deze wordt vermeld in:

A—11 = 1: Toen \'t kaartje verschenen is cn ik sod had gelezen,
\'n heel licht onlustaffcct. Zuivere onlust; geen teleurstelling, of zoo, niet
\'t land, dat een negatieve in plaats van \'n positieve verscheen; louter
onlust, geen intellectueele, zuivere onlust. Tendentie om te persevereeren;
werkelijkheid moeten bijbrengen door boel uit te drinken, krachtig
moeten determineeren om onlust te overwinnen.

Tot een phaenomenologie van dit zuivere, loutere onlustgevoel
komt ook pp A niet; hij — bedreven, geroutineerd in de introspectie.

Het moge tot bewijs strekken, dat het gevoel van onlust niet
verder te beschrijven, noch te analyseeren is; en dat wij er ons mee
tevreden moeten stellen zijn aanwezigheid te constateeren.

Dit geschiedt ook, zonder meer, in

A —81=57: Onmiddellijk bij lezen geen regenschap gegeven van
waarde van stof; eerst een oogenblik er na gekomen. Toen een oordeel
over waarde geveld. Gedachte: \'tis toch zoo slecht niet. Tegelijk met
waarde-oordeel onlust; karakteristieke onlust zonder meer. Niet alles.
Het een is na het ander gekomen.

Wij worden, helaas, niet nader ingelicht omtrent dit karakte-
ristieke onlustgevoel zonder meer, zijn aard. zijn wezen, zijn ver-
schijningsvorm.

Ook de beide volgende protocollen brengen niet wezenlijk verder;
al maken zij dan duidelijk verschil tusschen „louter onlustquot; (zoo
straks besproken) en „iets ander dan louter onlustquot;. Wordt dit
andere inisschien veroorzaakt door de bijmenging van, laat ik zeg-
gen, \'n spanningsgevoel, of eenig moment, dat dien louteren, zuive-
ren karakteristieken onlust hier verandert tot een gevoel van schroom

-ocr page 223-

of vrees? In ieder geval heeft men hier te maken met een ver-
smeltingsproduct.

A — 203 = 159: \'t Hcclc complex wel niet erg onlust-betoond, \'t Meest
essentieele deel van complex was juist die inhibitie van het denken,
\'k Weet niet, hoe \'t geheele complex te benoemen, \'t Heeft iets van
louter onlust, ook nog wat anders. Een angst zonder object.

A— 132 = 99: Toen ik beide gelezen had, gedacht: je kunt er toch
per slot van rekening niet op aan. Niets affectiefs. — Intellectueele ge-
dachte: wat zou er in zitten. — \'n Voorstelling van \'n glas met ccn wille-
keurige massa er in, maar bedoeld als voorstelling van sod. Ik geloof
ook een inhouden van adem. AUcs licht onlust-betoond. Schroom of
vrees. Iets anders dan louter lust of onlust.

\'t Geeft phaenomenologie van den schroom en van de vrees.
Hierbij sluiten aan de protocollen:

A — 82 = 58: Stof in mond; geen intrinsieke onlust, \'t Geheele com-
plex is onlust-gekleurd. In \'t gewone leven niet onlust te noemen; een
gj^el van onbehagelijkheid; iets meer dan louter onlust, \'t Essentieele
bestond in gevoel van onzekerheid: of \'t nu zoo erg zou zijn.

A — 97 = 71: Niets geen onlust retrospectief kunnen waarnemen. Een
specifiek gevoel van afkeer. — Heel complex onlust-betoond. Van
anderen kant bepaalde reacties. Contracties van gelaat, musculaire;
spraakreacties: verdomme.

\'t Geheel te karakteriseeren als gevoel van afkeer, waar wel onlust
mee gepaard ging, maar niet enkel onlust.

A — 215= 108: \'n Gevoel van spijt, alleen bij gedachte al, dat cr iets
anders in kon zitten dan sam. — Of \'t spijtgevoel louter intellectueel was,
of „Beglciterscheinungcnquot; had, weet ik niet. — Ook ccn soort onlust,
niet geaccentueerd.

Ik noem nog:

A— 16 = 5: Toen dc kaart (wond) kwam cn ik \'t las, had ik
\'n sterk onlustgevoel. Maar \'t stond niet alleen; daar zat een complex
aanvast. Ik voorzag de moeilijkheid van \'t besluiten; ik voorzag, dat
ik het in mijn mond zou houden, niet zou besluiten het uit tc drinken.
Bepaalde sensaties bij het onlustgevoel. Ik heb wenkbrauwen gefronsd,
bepaalde sensaties gelocaliseerd in beenen cn rug; zich schrap zetten;
spraakreacties van: ,,verdommequot;.

En, belangrijk voor de phaenomenologie van het gevoel van
afkeer:

A — 75 = 53: Glas gegrepen, aan mond gebracht. Toen ik het aan
mijn mond had, \'t dikke proefde (verkouden) \'n gevoel van afkeer. Dit
bestond geloof ik hierin: \'t meest duidelijke \'t musculaire en \'t sensorische
deel. \'t Musculaire was \'t essentieele; \'t sensorische \'t bijkomstige. Mus-
culair terugtrekken van lippen, \'n korte ruk in \'t hoofd; sensorisch:
gezichtsindruk van wond; smaakvoorstelling, enz. Een intellectueele
inhoud, die hierin bestond: in \'t weten, dat dat voor bepaalde doeleinden
gebruikt wordt. Alles sterk onlust-betoond.

-ocr page 224-

Behalve den louteren, zuiveren onlust kent pp A ook nu weer
den „intrinsiekenquot; onlust, zooals zuivere lust stond tegenover
„intrinsiekenquot; lust; subjectieve tegenover geobjectiveerden onlust.

In meerdere protocollen komen subjectieve, zuivere onlust en
geobjectiveerde, intrinsieke onlust naast elkaar voor; en naast onlust
op andere wijze opgeroepen.

, A — 178= 139: Een geleidelijk zich ontwikkelend onlustgevoel. —
t Was een leegte te zamen met onlustgevoel. Geen absolute leegte. De
inhibities waren te sterk. Dat juist als zeer onaangenaam ondervonden.

— \'t Tweede (sod) gauw doorgeslikt, en eenigen tijd na slik stop in
de onlust-curve.

De onlust, waarvan ik eerst sprak, is blijven bestaan. Onderscheidde
zich duidelijk van den intrinsieken onlust van de sod.

A — H4=110: Naar mond gebracht. Gemerkt, dat \'t mis was Toen
wwd tgecompliceerd. Direct gemerkt, dat \'teen heele slechte was.
t Gaf een intrinsieken onlust. Hield \'t voor cit. Toen ik shkte en na
shk eerst toen smaak \'t slechtste was, toen eerst herkend als chin.

Naast intrinsieken onlust, ook nog \'t volgende: de gedachte: ik ben
voor den gek gehouden, \'n Soort zelfverwijt; waarom wilde je nu ook
t lekkerste hebben, enz. Tendentie om me den smaak van suik voor te
stellen; wat niet gelukt is. Ook daaraan zat onlust vast

De intrinsieke onlust en de onlust van het zelfverwijt tegelijkertijd
aanwezig, qualitatief verschillend, „hoe preciesquot; niet te zeggen.

Maar:

|A — H2 = 108|: Eerst keuk gelezen; 1. op waarde geschat; gedacht,
dat moet ik niet hebben. Overgegaan tot lezen van chin. Onmiddellijk
gedacht, \'t wordt een moeilijke keus.

2.nbsp;Duidelijk waargenomen: contractie in musculatuur van voorhoofd;
contractie bleef bestaan tot oogenblik, waarop ik keus deed.

3.nbsp;In derde plaats een zekere verwardheid waargenomen; meerdere
malen blik gewend van \'teen naar \'tander. Beide onaangenaam, vage
voorstelling van smaak van keuk.

Vanaf dat oogenblik een gevoel van onlust, dat sterker werd, toen
ik mij den smaak van chin voorstelde. Tegelijkertijd bewust van ver-
wardheid in denken en voorstelling, verwardheid in psychisch gebeuren
in \'t algemeen. Ook dat onlust-betoond. Een soort inhibitie.

Relatie tusschen vorig onlustgevoel en dit was, dat ze misschien
continu waren; zeker van dezelfde soort. In de verwardheid van het
denken minder geaccentueerd. Onlust gegeven met smaakvoorstellingen
was niet intrinsiek, was meer subjectief, net ak andere.

Per slot van rekening aan verwardheid een einde gemaakt, Spontaan,
of willekeurig niet te zeggen. Gedachte kwam, keuk is toch beter. Keuk
gekozen, gedronken, gemerkt, dat \'t geen keuk was. Affectief niets ge-
beurd. Gedachte: ik krijg niets dan aangename in deze serie. Heel weinig
intrinsieke lust bij limonade.

Hieronder volgen nog eenige protocollen, waarin over onlust-
gevoelen gesproken wordt, van wisselende sterkte.

A —202 = 158: Sod zoo slecht in die sterke concentratie; chin bleef

-ocr page 225-

buiten beschouwing. Geen onlustgevoel geweest; wel alsof \'t komen zou
en moest, \'t
Heeft ook niet doorgezet. — Gedurende drinken en slikken
indifferent. Kort na \'t slikken in eens intrinsieke onlust met karakte-
ristieke uitdrukkingsbewegingen, samentrekken van oogen, enz.

De pp voelt den onlust als \'t ware komen. De pp doelt natuurlijk
op de concomitteerende verschijnselen: bijv. inchoatieve inhibities
enz. Dat is immers het meest markante aan den onlust en wordt
dan ook het eerst beschreven.

A — 96 = 70: \'n Gezichtsvoorstelling van wit poeder, met weten: dit
is citroenzuur. En \'n herinnering, buiten \'t experiment, aan wit poeder.
Toen
een tamelijk licht onlustgevoel. Dc herinnering was onlust-betoond.
Ook de voorstelling van \'t witte poeder kan onlust-betoond zijn.

A— 196=152: Naast de spanning de bewustheid, dat ik een moei-
lijke keus, een slechte te doen had. Er was
uiterst weinig, een heele
lichte onlust,
die me nu hoofdzakelijk scheen vast te zitten aan die
spanningsgewaarwordingen.

Tegelijk dienstig voor de phaenomenologie van het gevoel van
angstige nieuwsgierigheid is:

A —227=177: Eerst sod gelezen. Duidelijk die gewaarwording van
spanning weer waargenomen. Hoofdzakelijk in voorhoofd. Geaccentu-
eerd, toen ik een gevoel van angstige nieuwsgierigheid kreeg, dat hierin
bestond: in een accentuatie van die gewaarwording van spanning. Op
de tweede plaats intellectueel, als dat andere nu ook maar niet slecht
is. Een druk in dc oogen, \'t inhouden van den adem. Spanningsgewaar-
wordingen over \'t geheele bovenste deel van \'t lichaam uitgebreid. Er
is
een sterk gevoel van onlust gekomen.

A— 178=139: Een geleidelijk zich ontwikkelend onlustgevoel.

\'tWerd langzamerhand sterker.

A— 156=120: Voor de proef al spanning in dc musculatuur; ver-
sterkt bij lezing van keuk, \'n herinnering aan vorige proef, \'n smaakvoor-
stelling,
onlust-betoond. Daarna chin gelezen. Of tegelijkertijd de span-
ningsgewaarwordingen nog versterkt zijn?
\'t Onlustgevoel is zek«
versterkt.

Is het hier een accentuatie van de intensiteit van het onlust-
gevoel met het sterker worden der gewaarwordingen van span-
ningen? Is dit een geval van wisselwerking der elementen van het
versmeltingsproduct.

Evenzoo in:

A\'-30=16: \'tLeek me, of het onlustkarakter aan de hand van
voorstellingen
nog sterker is geworden; een tendentie om bij die voor-
stelling te blijven hangen, moeite moeten geven om te reageeren.

A — 49 = 32: k Gevoel van onlust werd geaccentueerd, \'t Complex
had me nogal te pakken. Ik moet me bewust maken, dat ik moet drinken.

A ^— 53 = 35: Naar mate dc herinnering vermeerderde, vermeerderde

-ocr page 226-

ook de onlust} ten slotte het complex duidelijk onlust-betoond. — Ik heb
t me te bini^n moeten brengen, dat ik dc boel drinken moest.

A —232— 182: Bij \'tlezen van de tweede duidelijk waargenomen,
dat de spanningsgewaarwordingen zich geaccentueerd hebben; ook dc
onlust er mee gepaard.

Hier accentueeren zich tegelijkertijd de spanningsgewaarwor-
dingen en de onlust daarmee gepaard.

Een dergelijke parallellie wordt gemist in:

T ^^ gedachte, dat er sod in zit, won aan zekerheid,
zonder dat daar naar ik meen mee parallel ging een accentuatie van het
onlustkarakter,

A — 228= 178: Door ^rige proeven een soort egale onlust over alle
proeven tc zamen uitgespreid.

Tot slot een protocol, waarin heel veel phaenomenologie omtrent
subjectieven en objectieven onlust, enkelvoudigen en met andere
elementen samengestelden gegeven is.

^ 70 = 4^: Wel oordcel gevormd, dat \'t slecht was. Niet vol-

■nbsp;---- O^ \' ■^^m^\'^f wwftt. %.nbsp;X^ICU

doende rekenschap gegeven: hoe slecht \'twas. Die preciseering pas
gekomen aan de hand van herinneringen, deels voorstellingen, deels van
intellectueelen aard. Hcrinncringencomplcx onlust-betoond; weer niet te
zeggen, of ze zelf onlust-betoond waren, of dat ze aanleiding gaven tot
ontstaan van onlust-„Erlebnisquot;. Naarmate \'t complex zich ontwikkelde,
nam ook dc onlust toe. Zóó frappant, dat ik dat op hetzelfde oogenblik
heb waargenomen, toen \'t aangegroeid was.

Toen de herinnering na \'n oogenblik uitgewerkt was, weer dat leegte-
gevoel in bewustzijn; innervatiegevoel; belemmeringsgevoel; verschillende
gedachten, die wel wilden komen, maar niet kwamen. Op zichzelf ook
weer onaangenaam, onlust-betoond.

Hoewel dus onlust in complex van herinneringen cn ook bij gevoel van
inhibitie, leken de twee gevoelen toch qualitatief verschillend, maken
een geheel anderen indruk.

Fijne nuance; \'twas net, of \'ttweede onlustgevoel meer betrekking
op \'t ik had, \'t Ik er meer mee gemoeid was.

Toen besluit genomen. Ik moet \'t toch drinken. Glas genomen en
aan mond gezet.

Terwijl ik het aan mond zette, toch gedacht er kon wel eens iets
anders inzitten. Weer verwarringsgevoel. Duidelijk reacties in hand en
armen, om \'t weer neer te zetten.

Gedachte, wat zou \'t dan wel zijn, wat zou \'t kunnen zijn? Weer
specifiek gevoel van verwarring, inhibities, onlust-betoond, \'t Leek mc
qualitatief anders dan nummer twee.

Doorgedronken. Toen ik chin geproefd had, zeer sterke intrinsiek
onaangename smaakgewaarwording van chin. Gedacht aan gevolgen
van drinken: den lang nablijvenden smaak.

\'t Gevolg geweest: de angst (mag ik het niet noemen; toch maar) de
angst om door te slikken.

Gevolgen van doorslikken: herinneringen aan vroegere gevallen. Of
dat onlust-betoond was, niet te zeggen. De onlust der smaakgewaarwor-
ding zelf bleef. Dc onlust sterk aangegroeid, toen ik slikte; \'t duurde
lang na.

-ocr page 227-

In dit protocol worden dus meerdere onlustgevoelens genoemd:
een herinneringscomplex is onlust-betoond; een leegtegevoel even-
zoo. Dan noemt de pp nog een verwarringsgevoel, dat onlust-
betoond is. Tenslotte is ook de smaakgewaarwording nog onlustvol.

Hoe uitvoerig de pp in deze introspectie ook is, voor de be-
schrijving van het „hoequot; van het onlustgevoel geeft ze niet veel.
Alleen is van belang, dat de pp de meerdere subjectiviteit van het
tweede onlustgevoel, signaleert, als hij zegt: „Fijne nuance, \'t was
net, of \'t tweede onlustgevoel
meer betrekking op het ik had;
of
het ik er meer mee gemoeid was.quot;

Bij de voortgaande objectivatie wordt die ik-betrekking steeds
minder.

Mag ik, omtrent het gevoel van onlust de gegevens samenvattend,
zeggen, dat het een toestand is, waarvan het „ikquot; een onmiddellijk
wetende bewustheid heeft, die het op het „ikquot; betrekt; een toestand,
waarin voor dit „ikquot; alles bezwaarlijk is, donker, juist niet helder,
niet hcht. Dit komt tot uiting in de inhibities; in de onzekerheid;
in de met elkaar strijdige innervaties; in de afwending van den
prikkel, die den onlust deed ontstaan.

Ondervindt de proefpersoon onlust, dan gaat alles langzamer,
met meer wrijving; tenzij de onlust juist brengt tot een snel ont-
vlieden; wat in dit geval neerkomt, óf op een schielijk uitdrinken;
óf op, wat ik noemde, een pathologische reactie.

Onlust is als een negatieve, een tegenwerkende katalysator bij
de processen naar buiten; ook in de levensprocessen. De levens-
moeilijkheden lijken verdicht, zijn geaccentueerd. Vandaar dat
sombere, duistere; vandaar, dat aanzetten van de spanning, die
verenging van het bewustzijn; dat zich zelf als gecondenseerd ge-
voelen, als opgesloten; dat in zich zelf verzinken.

Alle onlustgevoelens gelijken in wezen hierin op elkaar; zijn, wat
dat betreft, qualitatief gelijk, al mogen door het totaal van het
psychisch geheel, waarin dit onlustgevoel optreedt, deze onlustge-
voelens in wijderen zin qualitatief verschillend gelijken.

Als ik het gevoel van lust vergelijk met het gevoel van onlust,
dan is er, wat de phaenomenologie betreft, in allerlei opzichten
overeenkomst. Beide komen als subjectieve en als objectieve ge-
voelens voor; bij beide vonden wij telkens weer een zekere evolutie
van subjectief naar objectief. Beide komen enkelvoudig en in
samenstellingen voor. Ook hun versmeltingsproducten blijken op-
gebouwd uit zintuigelijke elementen, intellectueele, en wils-
elementen.

-ocr page 228-

Bij alle overeenstemming moeten zij toch in hun beteekenis voor
de persoonlijkheden als tegenstellingen worden beschouwd; \'t deed
mij de vergelijking aan de hand van den lust met een positieven,
van den onlust met een negatieven katalysator.

£. Is alle gevoel van onlust van dezelfde soort?

In tegenstelling met den lust, waarvan slechts weinige „soortenquot;
voorkwamen (zie bldz. 160), komen ongelijksoortige onlustgevoelens
veel vaker voor.

Zou dat betrekkelijk weinig voorkomen van varieteiten van lust,
misschien enkel en alleen te wijten kunnen zijn aan het feit, dat
de proeven het optreden van onlustgevoelens begunstigden?

Maar.... zelfs als pp A spreekt over qualitatief verschillende
onlustgevoelens (en in de op de voorgaande bladzijden vermelde
protocollen kwam dit nog al eens voor), moet men er zich toch
rekenschap van geven, dat verschil in qualiteit vertoonen nog niet
hetzelfde is als een andere varieteit vormen. Men heeft nu eenmaal
rekening te houden met de uitdrukkingswijzen van den pp; ook dan
wanneer deze van qualitatieve verschillen spreekt.
A—114 = 85, zie bldz. 166.

Hierin stelt pp A tegenover elkaar het gevoel van beklemming,
dat sterk onlust-betoond was, en het gevoel onlust, dat daarop
volgde, en dat hij, naar eigen woorden, toch het best als een gevoel
van radeloosheid zou benoemen.

Pp A noemt het tweede onlustgevoel niet qualitatief verschillend
van het eerste, maar zegt er van: „\'t was
iets anders dan daarnet.quot;

Hier heeft men echter in geen geval met qualitatief verschillende
onlustgevoelens zonder meer te maken, maar met versmeltings-
producten, die van elkaar verschillen, omdat de momenten, die ze
samenstellen, anders zijn.

Hetzelfde is het geval in A-—^70 = 48, zie bldz. 174, waarin
pp A herinnerings-onlust en inhibitie-onlust vermeldt.

De twee gevoelens leken qualitatief verschillend; zij maken een
geheel anderen indruk, „\'t Was net, of \'t tweede onlustgevoel meer
betrekking op het ik had; \'t ik er meer mee gemoeid was.quot; Dit
tweede onlustgevoel droeg dus een veel sterker subjectief karakter
dan het eerste.

Ook het gevoel van verwarring, de inhibitie was onlustbetoond.
Ook dit leek weer qualitatief anders. Ten slotte volgde daar nog
de onlust der smaakgewaarwording op.

Bij het lezen van het protocol wordt dus den indruk gewekt,
dat pp A vierderlei soort van gevoel van onlust signaleert. Het

-ocr page 229-

is echter ook hier weer zoo, dat \'t ten deele versmehingsproducten
zijn, die genoemd worden; terwijl ook de voortschrijdende objec-
tivatie van zuiver subjectieve gevoelens voor het constateeren van
qualitatieve verschillen van beteekenis is, zonder dat dit deze
daarom wezenlijk van aard doet veranderen.

A — 144=110, zie bldz. 172: intrinsieke onlust en onlust aan
en met het zelfverwijt verbonden. Deze zijn in dit protocol tegelijker-
tijd aanwezig en worden door den proelFperèon als qualitatief ver-
schillend tegenover elkaar gesteld. De proefpersoon kan echter
niet zeggen: „hoe preciesquot; dit qualitatieve verschil gegeven is.

Als ik dit qualitatief even ten volle laat gelden, zou men dan
tot dit qualitatieve verschil mogen besluiten op grond van het feit,
dat beide gevoelens tegelijkertijd aanwezig zijn? In \'t midden
latend, of dit verschil, dan in de gevoelens van onlust zelf berust,
of dat het veroorzaakt wordt door de er aan toe gevoegde momenten
van zintuigelijken, intellectueelen of voluntatieven aard, of dat
misschien zelfs aan een der beide gevoelens van onlust als toch
eigenlijk niet van emotief karakter, althans het subjectieve, gevoels-
karakter moet worden ontzegd. Dit laatste zeker niet, wanneer men
zich uitsluitend op phaenomenologisch standpunt stelt; want dan
interesseert het juist te weten, dat een gevoel, wanneer het geobjecti-
veerd wordt, wel gevoel blijft, maar tegelijk min of meer zijn
„subjectiefquot;, „gevoelsquot;karakter kan verliezen.

Ik zeide: „als ik dit qualitatief even ten volle laat geldenquot;, men
geve zich echter rekenschap van de uitdrukkingswijze van den pp,
waar hij van qualitatieve verschillen spreekt.

En dan is er voor hem zeker geen qualitatief verschil tusschen
zoogenaamden subjectieven en zoogenaamden objectieven onlust. De
objectieve elementen staan in het eerste geval zeer op den achter-
grond; wellicht zijn zij \'zelfs in het geheel niet aanwezig — de
eene limiet —, in het tweede geval daarentegen treedt het subjec-
tieve karakter op den achtergrond, wordt dit wellicht geheel ge-
mist — de andere limiet.

A— 178= 139, bldz. 172: spreekt over intrinsieken onlust van
de sod naast den onlust der inhibities.

Pp A zegt: „De onlust, waarvan ik eerst sprak (de inhibitie-
onlust) is blijven bestaan. Deze onderscheidde zich duidelijk
van den intrinsieken onlust van de sod.quot; Ook hier weer die gelijk-
tijdigheid van tweeërlei onlust.

A — 142= 108, bldz. 172.

Ook hierin is sprake van tweeërlei onlustgevoel. Intusschen zegt
pp A er van, dat deze beide onlustgevoelens misschien continu

-ocr page 230-

waren, en dat ze zeker van dezelfde soort waren. Bovendien maakt
hij ook in dit protocol verschil tusschen intrinsieken onlust en een
onlust hier met die smaakvoorstellingen gegeven, die meer subjectief
was; het verschil door mij reeds zoo juist besproken.

A^—215 = 168, bldz. 171, spreekt over een soort onlust, zonder
dezen nader te preciseeren.

A — 132 = 99, bldz. 171, vermeldt: „Alles licht onlust-betoond.
Schroom of vrees; iets anders dan louter lust of onlustquot;, maar ver-
meldt al evenmin, waarin dit andere dan moet worden gezocht.

A — 82 = 58, bldz. 171, spreekt over een gevoel van onbe-
hagelijkheid, dat iets meer dan louter onlust zou zijn. Maar dan
heeft hij ook een versmeltingsproduct te beschrijven, waarin
allerlei intellectualistische en andere momenten het gevoel van
onlust van karakter doen veranderen.

Pp A onderscheidt dus ook nu weer „zuiveren onlustquot; van „iets
anders dan louteren onlustquot;; hij spreekt over „intrinsieken onlustquot;
en „onlust, die meer subjectief van karakter is.quot; Ten slotte ook
van gewaarwordingsonlust, herinneringsonlust, inhibitieonlust, onlust
aan en met het zelfverwijt verbonden, enz.

Aanleiding om die verschillende „soorten vanquot; onlust als inder-
daad onderling qualitatief verschillend aan te nemen, is er echter
in deze protocollen niet; teminder als men let op wat de pp met
de uitdrukking „quahtatief verschillendquot; bedoelt.

Het gevoel van spanning.

Pp A beschrijft allerlei gevoelens van spanning, spannings-
gevoelens in het voorhoofd, in de musculatuur in het algemeen;
intellectueele spanningsgevoelens; spanningsgevoelens, die opgaan
in schroom, in beklemming, in nieuwsgierigheid. Deze spannings-
gevoelens kunnen zonder eenig ander gevoel, dus geheel op zichzelf
voorkomen; ze kunnen ook gepaard gaan, met \'n gevoel van lust
of onlust.

Ik laat allereerst weer enkele protocollen volgen, en verwijs naar
de bldz. 82, 106, 136, enz., waar eveneens over het gevoel van
spanning werd gesproken.

A —\' 38 = 22: Tamelijk sterk gevoel van spanning; hoofdzakelijk weer
in voorhoofd, boven oogen, weer in gelaat.

Toen de kaart met keuk verschenen is, heb ik geen ontspanning waar-
genomen, dit is absoluut zeker. Nog niet voldoende denkbeeld van
\'t negatieve van de oplossing. Dit kwam eerst later.

De spanning blijft dus ook nog, nadat de kaart verschenen is;
maar het spanningsgevoel is hier spierspanningsgevoel, geen
emotieve beleving.

-ocr page 231-

Hetzelfde is het geval in: A — 61=43:

Tamelijk sterk gevoel van spanning. — Toen kaart (cur) verscheen
heb ik dadelijk weer waargenomen de ontspanning van aangezichts-
musculatuur: compleet lachen; een paar reacties; \'t uitspreken van \'t
woord: a!,

maar hierin slaat het gevoel van spanning om in dat van ont-
spanning.

A —26=12: Gedacht: \'tzou wel cog of cit zijn; noch de een noch
de andere slecht; en daarom bewust glas gegrepen, met zekere
gewaar-
wordingen van spanning,
hoofdzakelijk zich uitend in \'n inhouden van
ademhaling, contracties op borst. Ook intellectueele spanning,
wat zou
\'t nu zijn.

Naast de „gewaarwordingenquot; van spanning, de juistere bena-
ming in plaats van het ..gevoelquot; van spanning, wordt hier ook
\'n intellectueele spanning vermeld.

Minder gedifferentieerd, meer globaal is die spanning in:

A — 189= 147: Ik dacht direct aan die andere oplossing, die er achter
stond. Er was
ccn spanning. InteUcctuccl ook uitgedrukt door: „Wat
moet ik doen?quot; Verschillende uitdrukkingen in dien geest, die elkaar
inhibeerden.

A-- 184= 143: Weinig affectiefs. Bij lezen chin gewaarwording van
spanning,
die voor dc proef bestond, gelocaliseerd in voorhoofd boven
oogen, eenigszins versterkt.

Van een eigenlijken onlust kan ik niet spreken.

Ook hier spreekt de pp niet over een „gevoelquot; van spanning,
maar over ,,gewaarwordingenquot; van spanning, die blijkbaar onver-
mengd, niet gecompliceerd voorkomen, maar die niet van emotieven
aard zijn.

Spanning vermeldt de pp verder o.a. in de volgende protocollen,
zonder dat deze voor de phaenomenologische beschrijving van het
spanningsgevoel onmiddellijk van beteekenis zijn.

A — 225= 176a: Glas opgenomen, aan mond gebracht. Steeds bleef
gedachte, als er nauw maar geen chin inzit.
Louter intellectueel, niets
affectiefs. Een zekere spanning, in hcclc hoofd
ondervonden, achter
ooren.

Deze spanning is dus bestaanbaar naast de louter intellectueele,
in niets affectieve, gedachte.

Merkwaardig, ook voor deze spanning, is de wijze, waarop de
pp de ontspanning beschrijft, die in de plaats van deze spanning
komt.

Onmiddellijk bij drinken bemerkt, dat \'t keuk was. Ontspanning. Ont-
spanning gevolgd
in musculatuur van hoofd, gezicht, enz. Een gevoel
van verlichting.
Wat er toen in \'t bewustzijn was: intellectueel: gelukkig.

-ocr page 232-

het is niet zoo. Ten derde ook een versnelling van de beweging, vlugger.
— Een gevoel van verlichting. Het geheel een tikje lust er bij.

A— 119 = 88: Toen ik chin had gelezen me onmiddellijk rekenschap
gegeven, dat \'t de meest negatieve was, die er bij was; geen speciaal
affect gegeven; maar de spanning was toen nog niet opgeheven. — On-
middellijk na lim lezen volgde de ontspanning. Vanaf dat oogenblik een
zekere angst-toestand. — Alles te zamen onlust-betoond.

Kon de pp in A— 184 =143, zoo juist, bldz. 179, vermeld,
van een eigenlijken onlust niet spreken, terwijl hij toch wel een
gewaarwording van spanning had, in A^—61=43, onthoudt hij
zich van beschouwingen, of er een lust-, of een onlustgevoel was,
terwijl hij een tamelijk sterk gevoel van spanning had.

Tamelijk sterk gevoel van spanning; van beschouwingen onthouden
over positief en negatief.

Lichten onlust aan spanningsgewaarwordingen verbonden noemt
pp A o.a. in 196= 152 en in 203 = 159.

A— 196=152: Toen ik keuk gelezen heb, heeft de ontspanning
weer plaats gemaakt voor spanning, niet zoo sterk als voor de proef.
Er was uiterst weinig, een heel lichte onlust, die me nu hoofdzakelijk
scheen vast te zitten aan die spanningsgewaarwordingen.

A—\' 203 = 159: Eerst chin gelezen. Daarna keuk. Of er al spanning
geweest is, weet ik niet. Ze is vermeerderd, of begonnen na de lezing
van keuk, in musculatuur van voorhoofd boven oogen, enz.

Toen al direct waargenomen verwardheid in \'t denken. — \'t Heele
complex was, wel niet erg, onlust-betoond.

In A — 49 = 32: \'t Gevoel van spannmg was onlust-gekleurd
en in A— 128 = 95: Spanning in musculatuur van voorhoofd;
onlust-betoond, is de onlust toch wel versmolten met zuivere
spanningsgewaarwordingen. Dat de pp niet spreekt van
gewaar-
wordingen
van spanning, maar van gevoel van spanning komt,
omdat het onlustgevoel met de gewaarwordingen van spanning
tot een globalen toestand versmelt. En die globale toestand is

gevoel van spanning, onlust-gekleurd.

A — 49 = 32: Voor \'t experiment gevoel van spanning in voorhoofd
en boven oogen; al heel vroeg ingesteld, zonder iets bepaalds te ver-
wachten. \'t Gevoel van spanning was onlustgekleurd. — Chin gelezen;
in aansluiting aan lezing van woord geen specifiek ,,Erlebnisquot;, wel be-
stendiging van het gevoel van spanning, geen ontspanning.

[Of \'t ook niet in de musculatuur geschied is, weet pp niet. —
\'t Negatieve gegeven rechtvaardigt de meest voor de hand liggende
conclusie, dat de gewaarwordingen van spanning is blijven bestaan.]
De onlust bleef bestaan; is geaccentueerd. — Zonder minste aarzeling
gedronken.

-ocr page 233-

Iets dergelijks in

Lnbsp;lezing van keuk overtuiging, dat ik in alle geval

iets slechts moest drinken. Toen ontstond een sterk onlustgevoel, dat
s^cnhing met de gewaarwordingen van spanning in dc musculatuur.
Niets affectiefs.

A — 233= 183: Toen ik chin gelezen had, overtuigd, dat ik zoo iets
onhebbelijks krijgen zou. Sterke spanning in voorhoofd? heel sterk on-
lustgevoel. — Ik ben toen overgegaan tot lezen van tweede: suik. Een
heele sterke ontspanning volge: een heel aangename verwondering.

A — 232=182: Toen pas las ik sod en chin. — Die komen alleen
maar bij de beroerde voor. Toen verandering in bewustzijn. Toen sterke
spanningsgewaarwordingen in musculatuur van voorhoofd. — Bij \'t lezen
van sod (dc tweede) duidelijk waargenomen, dat dc spanningsgewaar-
wordingen zich geaccentueerd hebben. Ook de onlust er mee gepaard.
Toen een oogenblik verwarring in bewustzijn.

Deze accentuatie der spanningsgewaarwordingen, naast het ge-
lijktijdig sterker worden van het onlustgevoel komt ook voor in:

^ 211 = 164: Toen ik sod gelezen had, wederom spanningsgewaar-
wordingen, geacccntueerder dan in \'t begin. Bewustheid, dat ik hier,
dit sod zou moeten drinken, \'t Gevoel van onlust sterker dan \'teerste.

A — 227 = 177: Eerst sod gelezen; duidelijk die gewaarwordingen
van spanning weer waargenomen. Hoofdzakelijk in voorhoofd. Geaccen-
tueerd, toen ik een gevoel van angstige nieuwsgierigheid kreeg, dat hierin
bestond: in een accentuatie van die gewaarwording van spanning. Op
de tweede plaats intellectueel: als dat andere nu ook maar niet slecht is.
Een druk in dc oogen; t inhouden van den adem. Spanningsgewaarwor-
dingen over geheele bovenste deel van lichaam uitgebreid. Er is ccn
sterk gevoel van onlust gekomen, toen ik keuk las. Die spanning was
onlust-betoond. Misschien sterker geworden. Misschien is voor het
eerste gevoel ccn ander gevoel in de plaats getreden. Een zekere ont-
spanning trad in; de ademhaling ging weer zijn gewonen gang; dc
spanning verdween, behalve in musculatuur van voorhoofd. Ook intel-
lectueel een soort ontspanning, maar van bijzondere soort.

Dit protocol is belangrijk voor de phaenomenologie van het
gevoel van angstige nieuwsgierigheid. Merkwaardig is ook de be-
schrijving van de ontspanning, die intrad. Het is juist met het oog
op deze, jammer, dat de pp de intellectueele spanning niet nader
beschreven heeft. Hierdoor blijft ook de soort ontspanning, van
bijzondere soort, die intellectueel intrad, onvoldoende gekarakteri-
seerd.

Merkwaardig is, dat allerlei componenten, die met elkaar dat
versmeltingsproduct der angstige nieuwsgierigheid vormden, terug-
traden, zoodat er tenslotte alleen nog maar een spanning in de
musculatuur van \'t voorhoofd overbleef.

Er bleven dus spierspanningsgewaarwordingen.

Ik merk nog op ,dat ook in dit protocol de intensiteit der „ge-
waarwordingenquot; van spanning aan wijzigingen onderhevig is.

-ocr page 234-

Ik Iaat nog een enkel protocol volgen, waarin wel niet over
een gevoel van spanning wordt gesproken, maar dit gevoel in het
wel vermelde versmeltingsproduct toch ongetwijfeld als compo-
nente mee aanwezig is.

A— 135 = 102: Toen ik het glas in mijn hand had, poging om \'t
weer neer te zetten. Intellectueel dit: er mocht toch weer eens iets anders
inzitten. In elk geval moet ik maar voorzichtig drinken; zekere schroom,
niet onlust-betoond.

Helpt \'t spanningsgevoel ook mee aan de compositie van \'t vol-
gende versmeltingsproduct(?):

A—112 = 83: Weer remming; \'tbelette me \'tglas aan den mond
te brengen, \'t Was onlust-betoond. — Ook een remming in geordend
gedachten-verloop. Ik zou \'tin \'tdagelijksch leven niet onlust noemen,
maar beklemming, „Ahnungquot; van gevaar, niet louter onlust.

Pp B geeft in de protocollen voor de phaenomenologie van het
spanningsgevoel bruikbaar, vrijwel niets. Ook deze noemt het
spanningsgevoel echter wel.

B —8=192: Nu spanningsgevoel, niet bij aanstaan, maar er voor.

B—19 = 201: Met onaangename spanning begonnen, omdat ik me
herinnerde, dat gister op cog wond volgde, \'t Woord cit stelt me gerust,
laat me opzichzelf neutraal.

B— 174 = 336: Niks bij verschijnen; dan bij lim treedt spanning op
in maagstreek, als ik toch eigenlijk geen lim proef; maar bij doorproeven
proef ik wel, dat \'t niet onaangenaam is.

B176 = 338: Bij \'t aanslaan een oppressiegevoel, een soort span-
ning, een soort angst. Dat blijft tot op \'t oogenblik, dat ik \'t in mijn
mond heb.

B— 129 = 296: Begin met zekere oppressie; met onrust, die in mijn
heele onderlijf gelocaliseerd is. Dit blijft ondanks \'t feit, dat ik onmiddel-
lijk lim proef, wat toch wel op zich zelf een smakelijke gewaarwording is.

B —7=191: Weer op slag beklemd gevoel, alsof er een ongeluk
in je omgeving zou gebeuren. Weer op zelfden slag, maar veel minder,
\'t Was al verdwenen voor suik verschijnt. De versmeltingsproducten
komen in de plaats van het eenvoudige spanningsgevoel.

Ook pp C brengt niet veel verder.

C — 4 = 368: Eerst een wappering in hoofd door licht, \'t Was net
even alsof keel toegeknepen werd. \'t Schemerde voor mijn oogen.
\'n Gespannen gevoel.

C— 14 = 378: Ik moet er nog twee krijgen. Eén ervan is wond. Ik
zit in spanning: wat te krijgen.

C — 60 = 416: Een onbestemd gevoel, zoowel in mond als in maag;
ccn zekere spanning. Verlichting bij \'t lezen van cur.

C — 88 = 440: \'t Gevoel van spanning grooter dan vroeger, \'t Con-
centreert zich in het hoofd door een soort vaagheid. Als ik de kaartjes
zie: een schok.

C — 90 = 442: Aandacht gespannen, \'n Gevoel van verlichting, toen
ik allebei suik en lim zag.

-ocr page 235-

Hierin dus weer een intellectueele spanning, zonder dat deze
als een gevoel van spanning van bijzondere soort wordt geïntrodu-
ceerd.

C^— 192 = 531: Aandacht gespannen; had trek in iets geurigs; cur
bijvoorbeeld. Daarom schrik bij \'t lezen van keuk-sod.

C—99 = 451: \'n Gespannen gevoel. De aandacht groeide tot ver-
bijstering. \'kWas absoluut mijn omgeving vergeten door het gevoel van
verbijstering, \'k Vergeet, dat mijn rechterarm was vastgebonden. Door
\'t trekken aan mijn arm kwam ik bij met een schok.

Ik wil hier nog vermelden, al is daarin niet van een gevoel van
spanning zonder meer sprake.

C — 24 = 386: Huiverig, dat er wond zou komen. Beheersch me.
Verrukt, toen ik cur zag staan. Dc beheersching valt weg. Vrij lustgevoel.

Weer dus een versmeltingsproduct.

Dit treft men ook aan in:

C— 15 = 379: Je leeft in de verwachting, \'t zal wel cur wezen. Ik ben
blij, dat \'t op \'t eind van de proef raakt.
Een aangename spanning.

Dit protocol vermeldt bij uitzondering eens een aangename span-
ning. Ook:

C— 12 = 376: Hij kan me voor den gek houden. Ik zal toch wel fos
krijgen.
Zeer gcintcrcssccrd; zeer in spanning.

Komt hier, in dat: ,,zeer geïnteresseerdquot;, de diepere aanleiding
tot het gevoel van spanning te voorschijn: het interesse, het
eigene belang?

Ten slotte mogen hier nog enkele protocollen, die met dit hoofd-
stukje over het gevoel van spanning in verder verwijderd verband
staan, een plaats vinden.

C— 151 =495: De eerste slok proeft weinig zoet, zoodat ik niet
bevredigd word. Op dc tong een eenigszins laffcn smaak, zoodat ik
verlang naar het tweede glas. Dit verlangen is opzichzelf plezierig,
\'t uit zich in
gretigheid.

C — 34 = j94 Voor-affect: hoop op iets beters. — Weer ontspan-
ning, die aangenaam was.

C — 47 = 405: Was in de verwachting van chin; gaf trekking in mijn
kaken. Bij sod een verlichting.

C —7 = 371: Eerste gedachte was: ik heb er geen vertrouwen meer
in.
\'n Absolute afwachting.

Is in ..\'n absolute afwachtingquot; alle gevoel van spanning terug-
getreden? Benadert dit een neutralen toestand? Vergelijk hiermee:

A17 = 5: \'kZat tc denken: nu moest er eens wond komen; span-
ning was er niet.

-ocr page 236-

Hiermee zijn de meest belangrijke protocollen ter analyseering
en phaenomenologische beschrijving van het gevoel van spanning
gegeven. Veel verder brengen deze ons niet.

\'t Gevoel van spanning kwam voor, in hoofdzaak, als spier-
spanningsgewaarwording, een enkele maal als een gevoel van aan-
dachtsspanning. Niet als een eigenlijk gevoel in engeren emotie-
ven zin.

Zou ik het gevoel van spanning toch moeten karakteriseeren,
dan zou ik er, op grond der gegevens van de protocollen verder
speculeerend, dit van willen zeggen, dat het zich aanbiedt als een
niet verder analyseerbare bewustheid; optredend, wanneer het
somato-psychische „ikquot; zich richt tot het toekomende en dat toe-
komende reeds vooraf, in het nu, in het huidige oogenblik op de
somato-psyche beslag legt. Het bestaat in de globale noëtische •—the-
letische (intellectueel-vohtieve) bewustheid en bereidheid (gereed-
heid), dat het lust-onlust-ik zal worden aangedaan, zal worden
geaffecteerd, geëmotioneerd. In de spanning beleeft het „ikquot;, dat
aangedaan-wórden reeds vooruit, maar dan in zijn ambivalentie.
Kenmerkend is het besef (en ik herinner er aan, dat gevoel heel
dikwijls in den zin van besef wordt gebruikt), dat het gaat om
het „ikquot;, om de dadelijke en verder verwijderde belangen van het
„ikquot;, dat het „ikquot; er interesse bij heeft. Dat het verrijst in de
somato-psyche naar aanleiding van prikkels, die verwijzen naar
andere toekomstige prikkels; dat het tot uiting komt in allerlei
somatische verschijnselen, correlaatverschijnselen en andere phaeno-
mena, die de correlaatverschijnselen te boven gaan.

Het gevoel van spanning is de besefte bewustheid van onzeker-
heid omtrent de bevordering of benadeeling der belangen van het
„ikquot;; een onzekerheid, wier wegname afhankelijk is van nog komende
prikkels.

Het gevoel van spanning kwam tot uiting o.a. in een verwardheid
van \'t denken, een zekere vaagheid.

Het gevoel van spanning is het voornaamste, het kem-element
van de gevoelens van onzekerheid, van bezorgdheid, van vrees, van
angst, van verwachting, van hoop. Rondom dit kern-element schik-
ken zich, juister, met dit kern-moment versmelten min of meer
duidelijk allerlei andere momenten, ook zuiver, emotieve, gevoels-
momenten; nog andere intellectueele, voluntatieve momenten, ge-
waarwordingsmomenten, enz.

Het spanningsgevoel in den boven vermelden zin heeft een
dubbelen kant. In het spanningsgevoel kan de actieve zijde van
den noëtisch-theletische globaaltoestand op den voorgrond staan.

-ocr page 237-

actief in den zin van bereid tot daden: attent (\'t theletische, \'t voli-
tieve), of juist het niet-actieve deel: afwachtend gespannen
(\'t noëtische, \'t intellectueele) \'t beschouwende. Maar deze beide
gaan in elkaar over.

Meerdere malen was het spanningsgevoel een gevolg van de
bedreiging, in de te drinken onaangename smaakstoffen gelegen;
een bedreiging, die gevreesd werd, en die de opmerkzaamheid
gaande hield. — Werkte ook het autonome zenuwstelsel, enz., zich
in dat spanningsgevoel uit? Vindt het feit, dat die spierspannings-
gewaarwordingen telkens weer in zeer bepaalde deelen gelocali-
seerd moesten worden, zijn oorzaak misschien hierin, dat ook
\'t autonome systeem, enz., daarin zijn invloed openbaarde?

Wat ik op bldz. 143, enz. veronderstellender wijze, speculeerend,
schreef over het gevoel van spanning (en ik handhaafde voorloopig
Wundts inleiding, omdat deze van de wijdste strekking was; conf.
bldz. 82 en 106), kan ik dus op grond der analyses en phaeno-
menologische beschrijvingen der protocollen niet volhouden. Het
spanningsgevoel is geen gevoel, evenals lust- en onlustgevoelens
zijn, in emotieven zin. Voor het ,,gevoelquot; van spanning kan ik
Wundts stelling, dat ook dit een der elementaire „gevoelensquot; is,
dus niet handhaven.

Ten laatste nog enkele protocollen, waarin het spanningsgevoel
schuil is gegaan, opgesmolten als \'t ware, te zamen met andere
momenten tot een nieuw gevoel.

Zoo is in A — 227 = 177, bldz. 181, sprake van angstige nieuws-
gierigheid.

A —73 = 51: Bij \'teerste drinken al terstond gemerkt, dat \'t niet cur
was. Wat \'t wel was, wist ik toen nog niet. Wat zou het zijn? Intellectu-
eel: gedachte. Tegelijkertijd nieuwsgierigheid; zóó gegeven: ik had een
zekere angst het te drinken. Een intellectueele en een musculaire kant.

Intellectueel: dacht aan chin, ems, e.d.; meer musculaire kant: ccn
inhibitie, tegenstrijdige innervaties, enz. Naast intcllectucelen en muscu-
lairen kant ook nog een sensorische kant: vage smaakvoorstellingen van
chin, enz.

B —5=189: \'n Soort angstgevoel; oppervlakkiger, niet zoo diep als
vorigen keer.

B— 176 = 338: Bij het aanslaan ccn oppressie gevoel, ccn soort
spanning, ccn soort angst.

t). Is alle „gevoelquot; van spanning van dezelfde soort?

De beantwoording dezer vraag werd overbodig, daar het gevoel
van spanning niet als „gevoelquot; te handhaven bleek.

-ocr page 238-

Zelfs in protocol A —49 = 32 bldz. 180, waar de pp zeer be-
slist niet spreekt over „gewaarwordingenquot; van spanning, maar over
een „gevoelquot; van spanning, moet dit hieraan worden toegeschreven,
dat de gewaarwordingen van spanning met het onlustgevoel te
zamen tot een globalen toestand: „gevoelquot; van spanning, onlust-
gekleurd, versmolten is.

Ik vind noch hier, noch in A^—26=12, bldz. 179, waar \'n
intellectueele spanning naast gewaarwordingen van spanning wordt
genoemd, ook al loopen deze soorten van spanningen dan iets uit-
een, ook maar eenige aanleiding om deze spanningen niet als van
de zelfde soort te beschouwen.

De vele andere momenten, van intellectueelen, voluntatieven en
emotioneelen aard, die met het „gevoelquot; van spanning versmolten
zijn, zooals dit in

B — 176 = 338, zie bldz.nbsp;182, in het gevoel van oppressie,
A—112= 83, zie bldz. 182, in dat van beklemming,
A— 135= 102, zie bldz. 102, in dat van schroom,

A —122= 91, zie bldz.nbsp;132, in dat van angst,

C— 34 = 394, zie bldz.nbsp;183, in dat van hoop,

geschied is, geven aan deze -verschillende gevoelens telkens wel
iets eigensoortigs, maar het „gevoelquot; van spanning als zoodanig,
daarin opgenomen, is toch steeds van dezelfde soort.

Geeft men zich rekenschap van wat er alzoo als ,,gevoelquot; van
spanning werd gesignaleerd, dan zou men ook nu wel weer twee
polen kunnen onderscheiden: de eene pool als \'t ware een maximum
van spierzingewaarwordingen en een minimum „Bewusstseinslagequot;
der verwachting; de andere pool daarentegen juist een minimum
van spierzingewaarwordingen en een maximum „Bewusstseinslagequot;
der verwachting. Ik gebruik nu het woord „Bewusstseinslagequot; in
den zelfden zin, waarin ik op bldz. 184 het woord besef, gebruikte,
zonder daarmee ,,Bewusstseinslagequot; en besef identiek te stellen^).

Die „Bewusstseinslagequot; der verwachting biedt aan een nadere
analyse weerstand. In zooverre is het een elementair gegeven. En
zou op grond hiervan, maar dan niet in emotieven zin, van een
elementair „gevoelquot; gesproken kunnen worden.

1) Marbe\'s „Bewusstseinslagequot; der spanning werd gevormd door spierzin-
gewaarwordingen versmolten met intellectueele bewustzijnsinhouden, tot een
complex-product, dat niet verder te analyseeren was.

-ocr page 239-

Het „gevoelquot; van spanning met het gevoel van lust
versmolten.

Meerdere malen werd door de ppn in de protocollen een psy-
chische toestand vermeld, waarover de pp tegelijk als over een
„gevoelquot; van spanning, en een gevoel van lust sprak.

C— 15 = 379: Je leeft in de verwachting, \'tzal wel cur wezen. Ik
hen blij, dat \'top \'teind van de proef raakt.
Een aangename spanning.

De pp bedoelt hier toch wel mee een globalen toestand, een aan-
genamen en tegelijk gespannen toestand, \'n niet nader te analyseeren
complex.

Nog meer complex komt \'t „gevoelquot; van spanning versmolten
met het gevoel van lust voor in: gevoelens van nieuwsgierigheid,
die „lust-betoondquot; zijn.

A — 52 = 34: \'t Eigenlijke phaenomenon is niet te zeggen; wel het
bijkomstige:
een gevoel van nieuwsgierigheid: hoe zou dat smaken. Bij-
komstig:
lust-betoond.

A — 139= 105: \'t Angstgevoel als zoodanig was geen louter angst-
gevoel; hoop, dat \'t andere beter zou zijn. De angst op zichzelf was niet
onaangenaam, \'t Was nog meer
het gevoel van nieuwsgierigheid, maar
veel sterker affectief betoond;
niet onaangenaam gekleurd.

A— 188= 146: Weet niet. of \'t gevoel van nieuwsgierigheid met
hoop lust-betoond was. Indien \'t zoo was. was \'t uiterst zwak.

A —211 = 164: Na gedachte haast om tot \'t andere alternatief over
te gaan. Intellectueel weer
gedachte: wat zou het zijn. Drukgewaar-
wording
in oogen, een tikje lust. \'t Geheel te definieeren als ccn gevoel
van nieuwsgierigheid, vermengd met hoop,
dat \'t andere positief zou zijn.

A— 147=113: Onmiddellijk na lezen van keuk ccn soort gemengd
gevoel, \'n gevoel van angst met hoop,
phaenomenologisch aldus ver-
tegenwoordigd:
spanningsgewaarwordingen in musculatuur van voor-
hoofd, boven oogen. Tendentie om gauw tot lezing van volgend over
te gaan. Intellectueel dit: als \'t andere maar niet zoo slecht is.

Van den anderen kant intellectueel ook dit: er zijn zooveel combinaties
mogelijk:
\'t andere zal wel goed zijn, ccn gemengd gevoel zonder eigen-
lijken onlust.

t. Het „gevoelquot; van spanning met het gevoel van onlust
versmolten.

Het ..gevoelquot; van spanning versmolten met het gevoel van onlust
komt vele malen voor.

B— 19 = 201: Met onaangename spanning, omdat ik me herinnerde,
dat gister op cog wond volgde.

Zie ook:

A —49 = 32, bldz. 180: \'t gevoel van spanning was onlust-gekleurd.

A—119 = 88, bldz. 180: (\'t gevoel van) spanning, die onlust-
gekleurd is.

-ocr page 240-

A— 128 = 95, bldz. 180: spanning in musculatuur van voorhoofd,
onlust-betoond.

A— 196= 152, bldz. 180: spanningsgewaarwordingen, waaraan een
heel lichte onlust vastzat.

A —203= 159, bldz. 180: spanning, heel licht onlust-betoond.
quot; A —233=183, bldz. 181: sterke spanning, gepaard met sterk onlust-
gevoel.

A— 211 = 164, bldz. 181: spanningsgewaarwordingen en \'t gevoel
van onlust nemen beide in intensiteit toe.

A —232=182, bldz. 181: spanningsgewaarwordingen en onlust er
mee gepaard nemen beide in intensiteit toe.

B —35 = 215: Ik begin met \'n lichte spanning, die ik onaangenaam
zou willen noemen.

In deze protocollen zijn het vrijwel altijd weer de zuivere span-
ningsgewaarwordingen (die eene pool der gevoelens van spanning),
waaraan het gevoel van onlust verbonden is.

Meer complex nog komt het „gevoelquot; van spanning versmolten
met een gevoel van onlust voor, als dit „gevoelquot; van spanning is
opgegaan in een gevoel van angst, en angstige nieuwsgierigheid.

A—122 = 91: Chin gelezen; van afgekeerd met angst, \'t Andere
alternatief tegemoet gezien. De angst bestond hierin: \'n gedachte: \'t is
te hopen, dat \'t andere heel wat beter is; in inhouden van adem; in
spanning van musculatuur van voorhoofd; in reacties in geheele bovenste
helft van lichaam, hoofdzakelijk in borst. Er was beslist iets onaange-
naams aan.

In het gevoel van angst, dat pp A hier poogt te beschrijven,
komt het „gevoelquot; van spanning en het gevoel van onlust beide,
onder meerdere andere momenten, voor; al zijn ze in dit versmel-
tingsproduct zeker niet altijd meer elk voor zich te differentieeren.

Het gevoel van angst kwam in de protocollen vele malen voor.

A —203= 159, bldz. 180: weet niet, hoe het geheele complex te
benoemen, \'t Heeft iets van louter onlust. Ook nog wat anders. Een
angst zonder object.

A — 41 =25: In eerste instantie net alsof ik wond proefde: \'n pargus-
tatie. Ik heb toen beslist angst gehad. Weer een complex van herinne-
ringen aan vroegere experimenten, beslist onlust-gekleurd, \'t Was iets
anders dan louter onlust; \'n soort angst.

A — 227= 177: Eerst sod gelezen, duidelijk die gewaarwording van
spanning weer waargenomen. Hoofdzakelijk in voorhoofd. Geaccentu-
eerd, toen ik een gevoel van angstige nieuwsgierigheid kreeg; dat hierin
bestond: in een accentuatie van die gewaarwording van spanning. Op de
tweede plaats intellectueel: als dat andere nu ook maar niet slecht is.

De pp worstelt er mee om dit gevoel van angstige nieuwsgierig-
heid phaenomenologisch te beschrijven.

-ocr page 241-

Het gevoel van ontspanning.

Het „gevoelquot; van ontspanning kwam ik in tal van protocollen
tegen; ook nu weer, evenals dit bij \'t „gevoelquot; van spanning het
geval was, niet als emotief elementair psychisch verschijnsel, maar
als ontspanningsgewaarwordingen.

Zóó in:

A—12 = 2: In geheele gezicht duidelijk ontspanning, in wang met
positief getint affect gepaard.

A — 56 = 38: Vrij vroeg ingesteld; sterke gewaarwording van span-
ning in voorhoofd, boven oogen gelocaliseerd.

[\'n Gegeven te gebruiken: bij positieve stof \'n sterke ontspanning, die
zich niet alleen uitstrekt over voorhoofd, maar over geheele gelaat; bij
negatieve stof, of in \'t geheel niet, of in mindere mate. Dan, ontspanning
van musculatuur van gelaat rondom mond.]

Speciaal de aandacht er op gevestigd, waar de spanning zat, boven
oogen, niet in verder gedeelte. De ontspanning ook over de rest van
\'t gezicht.

Voor den pp voltrekt zich de ontspanning over een grootere
uitgestrektheid dan waarover hij de spanning waarnam. Ook hier
treft weer, evenals bij het gevoel van spanning, het op den voor-
grond treden van het locaalteeken van dit ,,gevoelquot;.

Bij beide in onvergelijkelijk veel sterker mate het geval dan bij
het gevoel van lust en dat van onlust; als men zelfs aan deze laatste
terecht een locaalteeken mag toekennen.

Ook het ontspannings,,gevoelquot; heeft niet een emotief karakter,
maar een sensualistisch,

A —61=43: Toen kaart verscheen, heb ik duidelijk weer waarge-
nomen de ontspanning van aangezichtsmusculatuur. \'t Was een compleet
lachen; een paar reacties, \'t uitspreken van \'t woord ,,aquot;.

Meerdere malen komt men dien overgang van het ontspannings-
gevoel tot een compleet lachen tegen; zie bldz. 195. Ook dit pleit
voor het karakter der ontspanning, als spierzingewaarwording.

A — 76 = 54|: Onmiddellijk bij lezen van lim tamelijk duidelijke ge-
zicmtsvoorstelling van dat edele vocht in glas. Weer ontspanning en
overgegaan in soort lachje (lach: per slot van rekening niets dan ont-
spanning van musculatuur na positieven prikkel); heel geleidelijk, lust-
betoond. ») \'t Verband tusschen lustgevoel en verandering in musculatuur:
zeker tc zeggen: lustgevoel klimt, cn bereikt hoogtepunt met ontspanning
parallel. Naast musculaire verschijnselen intellectueele: waarde-oordeel:
zoo net gedronken — aangenaam; secundair, \'t Waren louter „Begleiter-
scheinungenquot;. \'t Essentieele — \'t musculaire. Glas gauw genomen, ge-
dronken; weer intrinsiek aangenaam. Gedurende \'t drinken zelf geen
affectief ,,Erlebnisquot;.

1) Dc formeele, geleidelijke, overgang van ontspanning tot lach is lust-be-
toond; hoe sterker de ontspanning, hoe sterker de lust.

-ocr page 242-

Wanneer pp A zegt, dat „lachquot; niet anders is dan ontspanningr
in musculatuur beteekent dit, dat hij phaenomenologisch niet meer
heeft kunnen ontdekken.

A—121=90: Toen geslikt, en duidelijk ontspanning van angst
kunnen waarnemen. Intellectueel bestond het hierin: ik dacht: \'t valt nog
al mee. Dan ook
de ontspanning werkelijk waargenomen; ccn gevoel
van opluchting.
Alles verliep veel gladder, \'t Was niet lust-betoond.
\'t Was louter ontspanning. Na slik eerst intrinsiek onaangenaam.

Merkwaardig is, dat de pp de loutere ontspanning toch beschrijft
als een gevoel van opluchting, niet lust-betoond. De objectieve
kant overheerscht hier, het subjectieve, het zuiver emotieve is blijk-
baar teruggetreden.

|A — 128 - - 95|: Toen ik keuk gelezen had, met zekere angst getracht
\'t andere te lezen. Spanning in musculatuur van voorhoofd; zekere druk
in oogen waargenomen; inhouden van adem en bepaalde kinaesthetische
gewaarwordingen in bovenste helft van lichaam, alsof ik van links naar
rechts wilde draaien.

Intellectueel: vragen, wat zou het andere zijn; ik wilde wel, dat \'t geen
negatieve was. Onlust-betoond.
Niet te zeggen, of er niet een heel nauw
verband bestond tusschen musculaire reacties, \'t inhouden van den
adem en onlust-betoning.
Hoe en waarom \'t verband — niet te zeggen.
De intellectueele inhouden waren per slot van rekening secundair.

Toen ik lim gelezen had, ontspanning in musculatuur. Heb niet gelet
op veranderingen in ademhaling, \'t Was zoo frappant, ontspanning in
musculatuur
werd tot een soort lachje; drong zich op. Onmiddellijk na
lezing gezichtsvoorstelling van lim: roode gezichtsvoorstelling. Met idee:
nu ben ik toch niet genoodzaakt vies ding te drinken.
Heclc zaak lust-
betoond. Lustbctoning reeds voor de intcllcctucele inhouden kwamen.
Dc ontspanning \'t meest essentieele van den lust.

Glas genomen, aan mond gebracht. Onmiddellijk bij drinken gemerkt,
dat \'t geen lim was.

Gevraagd, wat \'t dan wel zou zijn. Te koelbloedig, \'t kon mc niet
schelen. Keuk gedronken. Intrinsiek onaangenaam.

Hoogtepunt in onaangenaamheid op oogenblik van begin van auto-
matisch deel.

Dit protocol is merkwaardig om de mededeeling, dat de ont-
spanning \'t meest essentieele van den lust is, daar die ontspanning
juist als in de muscultuur optredend wordt voorgesteld. Het ver-
sterkt de opvatting, dat het „gevoelquot; van ontspanning geen emotief
karakter draagt, maar spierzingewaarwording is.

A— 139= 105: Toen ik sam gelezen heb, duidelijk een ontspanning
in dc musculatuur.
Ik ben er bijna zeker van, dat een diepe ademhaling
gevolgd is: een uitstooten van de ademhaling. Dc intellectueele inhouden
tot op dat oogenblik in de fovca van het bewustzijn in één oogopslag
verdwenen:
een soort opluchting. Intellectueel ook \'t gevoel van ont-
spanning; iets positiefs, iets als ja.
Intellectueel weinig gedefinieerd.
Dadelijk glas genomen en gedronken.

-ocr page 243-

In dit protocol worden door pp A tweeërlei ontspanningsge-
voelens naast (na) elkaar vermeld: een gevoel van ontpanning in
de musculatuur. en een intellectueel gevoel van ontspanning. De pp
benoemt den toestand: „een soort opluchting; iets positiefs; iets
als jaquot;. In dit laatste ligt dus 200 iets als: accoord: een toe-stem-
ming. Hierbij wil ik terloops toch even wijzen, zipowel op \'t voor-
komen van den stam ,,cor hart, in accoord, als op die samen-
stelling met stemming, toestemming, welke beide verwijzen naar een
toewending van de affectiviteit, al is deze dan ook absoluut ver-
objectiveerd in de meerderheid der gevallen, waarin men met iets
accoord gaat, daarin toestemt.

De ontspanning is een algeheele ontspanning: niet een loutere
ontspanning van de aangezichts-musculatuur, maar zelfs een snel
en plotseling samenvallen van de borst-musculatuur, wat brengt tot
dat uitstooten van de ademhaling.

Het eerste „gevoelquot; van ontspanning is een zuivere spierzin-
gewaarwording. Het „gevoelquot; van ontspanning, intellectueel, is een
meer objectief versmeltingsproduct, waarin de intellectueele
momenten op den voorgrond staan.

A-221 = 174: ontspanning van alle musculatuur, zelfs tot een lach.

A —222= 175: Toch leek \'tme wel, vooral met dc ontspanning, die
er op volgde, moet er iets van depressie gevolgd zijn.

A —225= 176a: Onmiddellijk bij drinken bemerkt, dat \'t keuk was:

1nbsp;ontspanning gevolgd, in musculatuur van hoofd, gezicht, enz.;

2nbsp;intellectueel: „gelukkig, het is niet zooquot; (verwachtte chin);

3nbsp;een versnelling in de beweging, vlugger gedronken.

A—170=131: Misschien was er ook spannings-gewaarwording
boven oogen in gezichtsmusculatuur. Dat af tc leiden uit \'t feit. dat ik na
\'t lezen van sam duidelijk ontspanning waarnam. Misschien ook spanning
van keuk, die was blijven bestaan, toen verdwenen.

Een hoopvolle verwachting. Toen ik sam gelezen had, behalve ont-
spanning, een intellcctuccle inhoud; „Bcjahungquot; van verwachting. Ver-
wachting zat alleen in spanningsgewaarwordingen, „zie je wel, \'t komt uitquot;.

Komen ook hier het meer musculaire en het meer intellectueele
,,gevoelquot; van ontspanning naast elkaar voor, of zijn in het meer
complexe geheel, waaraan de emotieve momenten dan geheel ont-
breken. de meer sensualistische en de meer intellectuahstische
momenten toch niet voldoende tegenover elkaar te isoleeren?

A— 192= 150: Toen in eens gedachte: ik neem \'t andere glas: keuk.
Dat besluit als ontspanning ondervonden, inzooverre dc inhibitie ophield,
en weer een geordend denken volgde; in zooverre ook de tegenstrijdig-
heden in hand ophielden.

Proefpersoon A tracht in dit protocol de „ondervonden ontspan-
ningquot; phaenomenologisch te beschrijven. Deze karakteriseert zich

-ocr page 244-

hier: ten 1ste door het ophouden der inhibities en ten 2de door
de beëindiging der tegenstrijdige innervaties. Hoofd en hand kun-
nen weer geordend arbeiden.

De vragen, of dit niet juister als de gevolgen van den „toestandquot;,
dien men „gevoelquot; van ontspanning noemt, moet worden opgevat,
dan wel als zelf dit „gevoelquot; vormend, de vragen, of die overgang
van „zoo-net-nog-geinhibeerdquot; tot „nu-niet-meer-geinhibeerdquot;,
„zoo-net-nog-vol-tegenstrijdige-innervatiesquot; tot „nu-niet-meer-tegen-
strijdige-innervatiesquot; zelf het „gevoelquot; van ontspanning -vormt, of
dat dit juist bestaat in den toestand van dezen overgang het gevolg,
worden wellicht ondervangen door de ingelaschte woorden: in-
zooverre, waardoor ook dit protocol het,,gevoelquot; van ontspanning
tot de spierzingewaarwordingen terugbrengt; zij \'t ook, dat deze
versmolten met andere momenten voorkomen.

Ook dit protocol draagt er niet toe bij het emotief karakter van
het gevoel van spanning zeker te maken.

A — 200= 156: Weer duidelijk ontspanning waargenomen in geheele
gelaatsmusculatuur bij \'t lezen van suik. Die ontspanning is meer geac\'
centueerd geworden; verder gegaan bij het lezen van lim. Duidelijk
waargenomen: in onderste gedeelte van gezicht rondom mond. Eerst toen
een lustgevoel ontwikkeld. De eerste ontspanning ging er nog niet mee
gepaard.

Merkwaardig in dit protocol zijn: het eerste gevoel van ontspan-
ning in de geheele musculatuur van het gelaat; nog niet gepaard
met een lustgevoel; en het tweede gevoel van ontspanning — de
proefpersoon spreekt van: verder gegaan en geaccentueerd — in
het onderste gedeelte van de gezichtsmusculatuur, rondom den
mond, nu wel met een gevoel van lust gepaard. Het eene ,,gevoelquot;
weer spierzingewaarwordingen, het andere van emotief karakter.

A — 201 = 157: \'t Was een aangename verrassing met lust gepaard.
Op dat oogenblik ook de ontspanning in musculatuur van voorhoofd.
Dat was lust-betoond.

Ook hier ontstaat weer een versmeltingsproduct, lust-betoonde
gewaarwordingen van ontspanning. Ook de „aangename verras-
singquot; is een gecompliceerd versmeltings-product.

A — 203 = 159: Maakte mezelf niet duidelijk, wat het nu te betee-
kenen had die twee tegenover elkaar. Een eind aan gekomen. Chin telt
toch niet mee. Dat gaf ontspanning. Ze week voor lust, tenminste de
onlust, die tot hiertoe heerschte was in eens opgeheven.

De ontspanning als zoodanig was niet gelijktijdig met het gevoel
van lust, dat er op volgde.

-ocr page 245-

A — 206= 162: Ik zou niet durven zeggen, of die gedachte een ont-
spanning heeft gegeven, intellectueel of musculair. Glas naar mond ge-
bracht; geroken dat \'t sam was. Toen heele ontspanning waargenomen,
\'t Scheen me toe, of al die spanningsgewaarwordingen verdwenen. De
geheele instelling van het bewustzijn werd toen een andere.

Een verandering van de geheele instelling van het bewustzijn,
volgend op het verdwijnen van al die spanningsgewaarwordingen,
geeft de pp als de verschijnselen, waarin de door hem waargeno-
men ontpanning tot uiting komt.

A- 225= 176a. zie bldz. 191.

Steeds bleef gedachte, als er nu maar geen chin inzit. Louter intellec-
tueel. niets affectiefs. Een zekere spanning in heele hoofd ondervonden,
achter voren. Onmiddellijk bij drinken bemerkt, dat \'t keuk was. (1)
Ontspanning gevolgd in musc. van hoofd, gezicht, enz. Een gevoel van
verlichting. (2) Wat er toen in \'t bewustzijn was: intellectueel gelukkig,
het is niet zoo. (3) Ten derde ook ccn versnelling in dc beweging, vlug-
ger gedronken, juist funest; ik kreeg alles in eens. Een gevoel van ver-
lichting. Het geheel een tikje lust erbij; geen eigenlijke lust; niet beroerd,
maar ook geen lust; gevoel van verlichting.

Hier geeft de pp eene phaenomenologische beschrijving van het
gevoel van verlichting (\'n versmeltingsproduct), met zijn drie ver-
schijningsvormen: musculair (sensorische elementen), intellectueel
(intellectueele elementen) en naar den kant der activiteit (volunta-
tieve elementen). Het gevoel van lust heeft in het gevoel van ver-
lichting een nauwere verbintenis aangegaan met het gevoel van
ontspanning; een gevoel van ontspanning, waaraan elk emotief
karakter intusschen ontbrak, uit zuivere spierzingewaarwordingen
bestaande.

A ^ 227= 177: Misschien is voor het eerste gevoel een ander gevoel
in de plaats getreden. Een zekere ontspanning trad in; de ademhaling
ging weer zijn gewonen gang; dc spanning verdween, behalve in muscu-
latuur van voorhoofd. Ook intellectueel ccn soort ontspanning, maar
van bijzondere soort. Ik wist (\'n „Bewusstheitquot;), dat mijn praevisies nu
verwezenlijkt waren: inderdaad een negatieve oplossing. Dat weten gaf
ccn verlichting, maar van zekere soort. Een soort depressie bleef bestaan.

Merkwaardig in dit protocol is, dat de spanning slechts gedeel-
telijk in ontspanning overging; dat er in dc musculatuur van het
voorhoofd nog een gevoel van spanning bleef bestaan. Wat bleef
bestaan waren spierzingewaarwordingen.

Andere malen staan in het complex de ontspanningsgewaarwor-
dingen veel sterker op den voorgrond, hier is \'t het gedeeltelijk ver-
dwijnen van de spanning.

In A — 227=177 was het ,,gevoelquot; van ontspanning vermoe-
delijk niet sterk genoeg geaccentueerd (uit zijn aard, want het was een

13

-ocr page 246-

ontspanning van bijzondere soort), om den pp er weer geheel boven
uit te brengen. Vandaar, dat een soort depressie bleef.

A —235=185: Glas direct opgenomen. Onmiddellijk bij drinken be-
merkt, dat \'tkeuk was. (1) Ontspanning is gevolgd in musculatuur van
hoofd, gezicht, enz. Een gevoel van verlichting. (2) Wat er toen in
\'t bewustzijn was, was intellectueel: gelukkig het is niet zoo. (3) Ten
derde ook een versnelling in de beweging, vlugger gedronken een
gevoel van verlichting; het geheel een tikje lust.

Dit brokstuk van het protocol herinnert volkomen aan A — 225 =
176a, bldz. 193. Ook nu weer een phaenomenologische beschrij-
ving van het gevoel van verlichting. Het „gevoelquot; van ontspanning
is ook hier een spierzingewaarwording.

De brokstukken protocollen van pp B zijn veel minder sprekend.
Ik laat er toch enkele volgen.

B — 4=188: \'n Scherpe smaak in pharynx. Gevolgd door warmte-
gevoel en ontspanning.

B— 170 = 332: Ik kies keuk! \'t Valt me erg mee. Ontspanning,
\'t Geeft een geruststelling.

B —201 =359: Dan dringt de lim-smaak tot me door, en dit geeft
rust en ontspanning na de chin-gewaarwording.

Men zie ook:

B— 118 = 287: Dc spanning, die in me was, werd plotseling ver-
minderd; ik zonk in elkaar.

Als de spanning zoover verminderd wordt, dat de pp in de
plaats van gespannen te zijn, in elkaar zinkt, dan moet die spanning
wel voor een sterkere ontspanning plaats gemaakt hebben; maar
dan blijkt daaruit tevens, dat deze ontspanning niet emotief van
karakter was, maar bestond uit spierzingewaarwordingen.

Voor de phaenomenologie van het „gevoelquot; van ontspanning
niet van veel beteekenis!

Ook de volgende protocol-gedeelten van pp C voegen hieraan
niet veel toe.

Pp C vermeldt nimmer een „gevoelquot; van ontspanning. Deze
spreekt in overeenkomstige situatie steeds van een „gevoelquot; van
verlichting, of van opluchting. Toch wel een iets meer gecompliceerd
„gevoelquot; dan dat van ontspanning.

C^—7 = 371: Toen verscheen plaatje, \'t Had beter kunnen zijn. \'n
Groot gevoel van verlichting.

C — 20 = 382: Dan, wanneer er suik komt, een gevoel van verlichting.

C ^— 28 = 390: Een verlichting, toen er stond sam. \'t Is alsof er iets

-ocr page 247-

voor je oogen opflikkert. Jc was er niet op voorbereid, \'t Meest werkte
het onverwachte, dat \'t zoo meeviel.

C — 37 = 397: Ik begin met een vrij neutraal gevoel en ccn gevoel
van verlichting, toen suik kwam.

Nergens anders wordt „een vrij neutraal gevoelquot; vermeld.

0 — 60 = 416: Een onbestemd gevoel. Zoowel in mond als in maag
een zekere spanning. Verlichting bij \'t lezen van cur.

C = 64 = 420: Groote vcrHchting bij \'t lezen van sam. zoodat ik het
oogenblikkelijk naar mijn mond breng.

C — 96 = 448: \'t Prettigste was dc verlichting, toen ik zag, dat de lim
werkelijk lim was.

C— 117 = 465: \'t Aangenaamste was een gevoel van verlichting, dat
zich uitte in diep uitademen door de neus
en

C ^— 74 = 428: Bij \'t lezen van cur een opluchting.

C— 154 = 498: Proef een frisschen zuren smaak. Dit is een opluch-
ting. Ik haal diep adem en drink het naar binnen.

Ook deze protocollen geven voor de beschrijving van het „hoequot;
van het „gevoelquot; van ontspanning niets. Zoowel het gevoel van
verlichting als dat van opluchting zijn versmeltingsproducten van
grootere gecompliceerdheid.

Nauw verbonden met het „gevoelquot; van ontspanning is het
lachen, als uitdrukking en uiting van een zich ontspannenden, lust-
vollen zieletoestand in musculaire ontspanningen.

In meerdere protocollen vermelden de ppn, dat zij moeten
lachen, dat de ontspanning overgaat in een lach.
In A — 72 = 50:

\'n Sterk lustgevoel, zich uitend in allerlei rcactics: ccn lachje (ik had
het gevoel van mc bespottelijk te maken; moest lachen),

treedt \'t lachen in als uiting van \'t sterke lustgevoel, zonder dat
van ontspanning sprake is.
Wel in A —73 = 51:

Onmiddellijk, toen ik cur gelezen had, ontspanning in gchcclc gclaats-
musculatuur; overgegaan in \'n lach. — Alles sterk lust-I^toond; zuivere
lust. Alles kwam even gemakkelijk.

A — 80 = 56: Onmiddellijk na lezen ontspanning, onmerkbaar over-
gegaan in lach. Dc lach kon niet verhinderd worden; ik heb me moeite
gegeven om den lach te onderdrukken. Tegelijkertijd sterk lustgevoel.

Merkwaardig is hier, dat de pp den lach niet kan verhinderen.

A —97 = 71: Nog eens wond gelezen. Waarde-oordeel gekomen.
Geen onlust; soort galgenhumor, bracht ccn lachje te weeg, gevoel van
berusting.

Ook hier is \'t lachje uiting van de ontspanning, \'t Gevoel van

-ocr page 248-

berusting is gegeven in aansluiting bij de ontspanning en haar
uiting in een lachje. Hier juist als in A — 227 = 177, zie bldz. 193
De geheele spanning is echter niet verdwenen; vandaar \'t gevoel
van berusting.

A102 = 76: Gedacht aan M., fiasco kwam.

Sterke ontspanning van musculatuur in gelaat, gelachen.

A— 130 = 97: Glas aan mond gebracht, reeds aan lippen gebracht.
Geroken, wat er in zat. Vond \'tal aangenaam. Op dat oogenblik ge-
lachen, intellectueel: zie je wel; \'t is toch een mop.

A— 189=147: \'t Was onlust-betoond; \'n gevoel van verwarring,
niet louter onlust. Toen plotseling gedachte: ik neem ander glas. \'t Tweede
\'t lekkerste. Met die gedachte kwam ook de ontspanning. De geheele
instelling veranderde. Ontspaiming in musculatuur. Een ophouden van
inhibities en innervaties. Tendentie om glas te nemen. De onlust ver-
vangen, maar toch geen lust. De lust kwam eerst op oogenblik, toen ik
dacht: zie zoo, nu heb ik hem ook een poets gebakken. De ontspanning
werd sterker tot lach.

B —35 = 215: Bij verschijnen cog positief affect, blijheid. Ik lach in
mezelf. De musculatuur in het gezicht doet mee.

Merkwaardig is A — 96 = 70:

Er hing nog iets van lust in mijn bewustzijn en mijn lippen plooiden
zich tot een lach

Nauwelijks had ik cit gelezen, toen bestierf de lach op mijn lippen; een
bruuske ontspanning volgde; ook introspectief. Deze smeet alles in
de war.

In plaats van tot een lach te brengen, schijnt \'t wel in dit protocol,
alsof tegelijk met de ontspanning de lach op de lippen verdwijnt;
\'t besterft.
Zie ook A — 38 = 56:

\'n Gegeven te gebruiken: bij positieve stof \'n sterke ontspanning, die
zich niet alleen uitstrekt over voorhoofd, maar ook over geheele gelaat;
bij negatieve stof, of in\'t geheel niet, of in mindere mate, ontspanning tot
musculatuur van gelaat om mond beperkt.

Wanneer de ppn een „gevoelquot; van ontspanning vermelden, ge-
bruiken zij \'t woord gevoel niet in zijn emotieve beteekenis, maar
bedoelen zij ontspannings,,gewaarwordingen.quot; Wundts gevoel van
,,Erlösungquot;, door ons aanvankelijk tezamen met het gevoel van
,,Spannungquot;als tweede gevoelsdimensie aanvaard (zie bldz. 82, noot
1, 102 en 106) kan dus evenmin als dit gevoel van ,,Spannungquot; (zie
bldz. 185) als emotief gevoelselement gehandhaafd blijven, \'t Is geen
emotief element, maar een gewaarwordingselement.

Ontspanning ontstaat als een verwachting, hoe vaag en weinig
volbewust misschien ook voorgesteld, tot werkelijkheid in het
heden wordt.

De ontspanning, het „gevoelquot; van ontspanning is als zoodanig

-ocr page 249-

noch lustvol noch onlustvol; al zal vaak een dezer beide emotieve
elementen het „gevoelquot; van ontspanning vergezelschappen. Het
„gevoelquot; van ontspanning manifesteert zich in een tweevoudigen
zin: ontspanning kan gebruikt worden (evenzeer als spanning), als
handeling, actio, die bezig is zich te voltrekken; het kan ook het
resultaat dier handeling aanduiden. Zoo kan ook het „gevoelquot;
der ontspanning de actie zelf van het zich ontspannen begeleiden
of het resultaat dier actie. Beide „gevoelensquot; van ontspanning
gaan intusschen onmerkbaar in elkaar over.

Toevoeging: \'t „gevoelquot; van spanning tegenover het „ge-
voelquot; van ontspanning.

Hoewel dus zoowel aan het „gevoelquot; van spanning, als aan
dat van ontspanning het karakter van gevoel, dus het emotioneel
karakter moet worden ontzegd, en beide tot de gewaarwordingen
moeten worden gerekend, stellen zich deze beide „gevoelensquot; toch
tegenover elkaar inzooverre ze tegenover elkaar staande gewaar-
wordingen beschrijven.

Kenmerkend voor het „gevoelquot; van spanning is dit, dat het
onderdeel, moment is, der totaal toegewende houding van de ge-
zamenlijke sensorische, intellectualistische, emotieve en voluntatieve
momenten der persoonlijkheid tot datgene, wat nog niet werkelijk-
heid is, der toegewende houding dus tot het toekomende, terwijl
voor het ,,gevoelquot; van ontspanning juist kenmerkend is, dat het
den doorgang begeleidt van dat toekomende door het nu der
werkelijkheid heen naar het verleden. Vandaar dat ze tegenstel-
lingen vormen.

A. Is alle „gevoelquot; van ontspanning van dezelfde soort?

Ook nu weer moet de vraag even onder de oogen gezien worden,
of alle ,,gevoelquot; van ontspanning van dezelfde soort is? De proto-
collen vermelden wel verschillende soorten van ontspannings-
„gevoelensquot;, maar \'t zijn toch altijd weer de overige momenten
van deze versmeltingsproducten, als gevoel van ontspanning aan-
geduid, die ze onderling verschillend doen zijn. De ontspannings-
gewaarwordingen als zoodanig zijn van dezelfde soort.

Zóó A — 139 = 105, zie bldz. 190, waarin een gevoel van
ontspanning in de musculatuur naast een intellectueel gevoel van
ontspanning vermeld wordt.

Ook A — 227= 177, zie bldz. 193, vermeldt een musculair en
een intellectueel gevoel van ontspanning;

evenzoo A — 235 = 185, zie bldz. 194, een musculair en een
intellectueel gevoel van ontspanning.

-ocr page 250-

In A—170=131, zie bldz. 191, wordt naast de ontspanning
een „Bejahungquot; van verwachting vermeld. Ook daarin treden dus
de intellectueele elementen sterk op den voorgrond.

Verder wordt toch wel als variant van het „gevoelquot; van ont-
spanning in A — 121 r= 90, zie bldz. 190 een „gevoelquot; van opluch-
ting genoemd, en in A — 225 = 176a, zie bldz. 193, een „gevoelquot;
van verlichting.

De ontspanning, meestal op te vatten als zuivere spierzingewaar-
wording, kan ook optreden op het terrein der gedachtenconcentratie,
als het vieren dier concentratie, die geboeide aandacht, als het ont-
spannen van de aandacht. Waarbij men er zich rekenschap van
geve, dat ook dan wellicht spierzingewaarwordingen in de muscuh
corrugatores supercilii enz. een belangrijke rol spelen.

De „gevoelensquot; van ontspanning, juister de spierzingewaar-
wordingen, zijn dus als gelijksoortig te beschouwen; de schijnbare
qualitatieve verschillen zijn niet als wezenlijk aan te merken; ze
worden veroorzaakt door de uiteenloopende accentueering der, de
versmeltingsproducten opbouwende elementen.

(i. Het „gevoelquot; van ontspanning met het gevoel van lust
verbonden.

Meermalen kwam \'t „gevoelquot; (te lezen: de gewaarwording) van
ontspanning voor, verbonden met, gepaard met het gevoel (het
emotieve) van lust.

A — 71 =49: Weer ontspanning en overgegaan in soort lachje. Heel
geleidelijk lust-betoond: verband tusschen lustgevoel en verandering in
musculatuur: zeker te zeggen: \'t lustgevoel klimt en bereikt een hoogte-
punt met ontspanning^), en lust en ontspanning gaan parallel.

Het lustgevoel vindt zijn oorzaak in de ontspanning als zoodanig;
lustgevoel en ontspanning gaan gelijk op.

In A—73 = 51, zie bldz. 195, worden de gevoelens van ont-
spanning en lust naast elkaar genoemd; zoo ook in A — 80 = 56,
zie bldz. 195.

In A— 128 = 95, zie bldz. 190, wordt de ontspanning het meest
essentieele van den lust genoemd.

A— 139= 105, zie bldz. 190, noemt naast elkaar ontspanning
en lust.

Ook hier weer is de ontspanning, qua talis dus, oorzaak van, en wordt
ze begeleid door, een lustgevoel. Als de ontspanning dit doet, dan is het sterk
op den voorgrond treden van de sensorische (musculaire) elementen daarvan de
oorzaak.

-ocr page 251-

A-- 152=116: Ik zou niet durven zeggen, of ik niet een ontspan-
ning heb waargenomen in gelaatsmusculatuur. De lust is met de ont-
sparming gegeven.

In \'t lust-betoonde „Erlebnisquot; was de ontspanning \'t meest karakteri-
stieke.

Ook in A —152=116 is de ontspanning het meest karakte-
ristieke van den lust.

A —200= 156, zie bldz. 192; en

A —201 = 157, zie bldz. 192 spreken al evenzoo over het ge-
lijktijdig voorkomen van een gevoel van ontspanning en een lust-
gevoel.

A -- 221 = 174: \'n Persoonlijk element van waardeering was er. Ont-
spanning van alle musculatuur, zelfs tot een lach.

A — 233= 183: Een heele sterke ontspanning volgde, een heel aange-
name verwondering; hoofdzakelijk intellectueel gegegeven; in dezen zin:
hè, hoe is dat mogelijk. Een zeer duidelijk merkbare ontspanning in
musculatuur. \'t Eigenaardige is hier weer een lustgevoel, dat \'t geheele
bewustzijn weer vulde.

In de protocollen van pp B vermeldt deze wel, in plaats van
over het gevoel van ontspanning te spreken, het lachen (als uiting
der ontspanning reeds eerder elders, bldz. 195, vermeld).

B\'-9=193: Toen cog verscheen, dacht ik aan R.; moest lachen.

0—10=194: Als sod verschijnt, maakt sod geen onaangenamen
indruk. Lach er om wegens tegenstelling met cogn.

B— 14=198: Bij \'t verschijnen van wond sterk lust-gevoel. Ik lach
er om, ben vroolijk gestemd.

B\'—22 = 204: \'t Woord verschijnt. Zin om tc lachen.

B —35 = 215: zie bldz. 196.

B — 92 = 265: Ik wilde in negatieve stemming chin kiezen. Ik vind
het bittere niet onaangenaam. Toen werd affect positief. Wist niet meer.
wat ik moest doen. Begon te lachen.

B — 94 = 267: Begin tc lachen, omdat er lim ook staat en ik toch
geen sam behoef te drinken.

B — 97 = 270: Bij eerste verschijnen van plaatje voel ik geen grenzen
aan me. \'t Onaangename sentiment, dat ik verder niet beschrijven kan.
Dit daalde nog iets bij \'t lezen van keuk. Ik verwachtte iets positiefs.
Ik moest lachen. Ben weer georiënteerd.

8— 112 = 283: Bij \'t lezen van allebei een oppressiegevoel, dan een
lachen.

B— 189 = 349: Ik ben op alles voorbereid; dan gaat \'t als een licht-
straaltje door me heen, dat \'tlim is. Dc smaak valt op; wordt gevolgd
door een lachen, \'t Is alsof je heelemaal lichter wordt in hoofd en hcclc
wezen.

Hetzelfde als voor proefpersoon B geldt voor proefpersoon C.

C — 9 = 373: Gauw drinken. Lekkere smaak. Tot in je maag voel je
je warm worden. Je voelt \'t zakken. Nu moet ik het heelemaal hebben

-ocr page 252-

tot den laatsten druppel. Zeer bevredigend gevoel. Tegelijkertijd idee:
wat belachelijk, dat ik er zoo dol op ben. Ik moest daarover lachen.

Nóg verder verwijderd van het gevoel van ontspanning zijn
protocollen van pp C als:

C — 5 = 369: Toen chin verscheen, terugdeinzen, tegelijk gevoel van
iets grappigs.

C— 14 = 378: Je kijkt in \'tglas en ziet dikke massa er aanslobberen.
En denkt hij verneukt me. Vreeselijk grappig.

In C — 34 = 394 zegt pp C: weer ontspanning, die aange-
naam was.

Zie ook de protocollen van pp C op bldz. 194.

Deze protocollen vermelden versmeltingsproducten, waarin een
„gevoelquot; (gewaarwording) van ontspanning versmolten met een
gevoel van lust voorkomt. Tot de phaenomenologie der gevoelens
dragen ze weinig bij.

V. Het „gevoelquot; van ontspanning met het gevoel van onlust
verbonden.

Ook met het gevoel van onlust versmolten kwam \'t „gevoelquot;
van ontspanning voor.nbsp;\'

Al deze gevallen (en \'t zelfde geldt ook voor die gevallen,
waarin de ontspanning lust-betoond is) wijzen op de beteekenis
van den uitgangstoestand. Ontspanning geeft niet perse een lust-
gevoel.

A—119 = 88, zie bldz. 180. Onmiddellijk na lim lezen volgde de
ontspanning. Vanaf dat oogenblik een zekere angsttoestand. — Alles
te
zamen onlust-betoond.

A — 227 = 77, zie bldz. 193: ontspanning — een negatieve oplossing
— een soort depressie.

\'t „Gevoelquot; van ontspanning en dat van onlust waren hier
tegelijkertijd aanwezig.

C — 54 = 412: Bij \'t aanzetten van het glas een gevoel van verbazing.
Iets gansch onverwachts, een plotselinge ontspanning van mond, doch
niet aangenaam.

\'t Geeft iets over de phaenomenologie van het gevoel van ver-
bazing.

Hoewel een enkel protocol dus iets vermeldt over een versmel-
tingsproduct, waarin tegelijk met het gevoel van onlust, het
„gevoelquot; van ontspanning is opgesmolten, gaan toch de emotieve
momenten van dit versmeltingsproduct uitsluitend terug op het
gevoel van onlust.

-ocr page 253-

O. Het gevoel van bevrediging.

\'n Gevoel van bevrediging werd meermalen door de proefper-
sonen vermeld; zij \'t ook in de groote meerderheid der gevallen een
intellectueele bevrediging.

A —42 = 26: Onder \'t drinken geconstateerd, dat er (wond) zoo
weinig smaak aan vastzat, \'n gevoel van bevrediging; intellectueel; ik
constateer dit; toch een lustgevoel daaraan verbonden, hoewel niet sterk
geprononceerd. Gecompliceerder dan ik zeg. Hij (dc experimentator)
fieeft me te pakken willen nemen; en \'t lukt hem lekker niet. Hoe het
lustgevoel stond ten opzichte van dc rest niet te zeggen.

\'n Bevrediging, die niet affectief heet te verloopen, is een loutere
constatatie, een loutere identificatie. Deze kan wel later lust ver-
oorzaken. Zie bijv. A — 55 = 37, hieronder.

Loutere identificatie, loutere constatatie...... de eene, niet

emotieve, zuiver intellectueele pool!

A — 102 = 76: Voorstelling van bruine niet gedefinieerde vloeistof.
Die voorstelling was lust-betoond. Herinneringen aan M., lust-betoond;
iets bijzonders aan vast; niet enkel lust. — \'n Gevoel van bevrediging.

In dit protocol wordt duidelijk uitgesproken, dat het bestaande
„gevoelquot; door het lustgevoel te noemen, niet voldoende gedefi-
nieerd is, de proefpersoon corrigeert het tot: \'n gevoel van bevre-
diging; hier volkomen in het midden latend, of, wat dit gevoel
van lust tot een gevoel van bevrediging maakt, zuiver intellectualis-
tische momenten zijn. Voor een onaanvechtbare conclusie zijn de
phaenomenologische gegevens niet voldoende.

A —28 =14: Na reactie ccn intellcctueele tgt;evrediging, niet tc
zeggen, waarin deze bestond.

A — 54 = 36: Er voor in de plaats is geen gevoel van lust getreden.
\'tWas een intcUcctueclc bevrediging, niet affectief. Die intellectueele
bevrediging, bestond in een complex van gedachten. Die gedachten aan-
genaam, zonder dat er lust aan vastzat. \'tWas een intellectueele be-
vrediging.

\'t Is wefer die zelfde intellectueele pool!

A — 55 = 37: Toen ik suik gelezen had, intellectueele bevrediging,
zonder lust. \'tWas wel aangenaam, dat mijn vermoedens bewaarheid
werden.

De intellectueele bevrediging, die ,,zonder lustquot; heet te ver-
loopen, is hier weer een loutere constatatie, een loutere indentifi-
catie. Deze geeft later, achterna, als zoodanig lust.

Hiertegenover:

A — 60 = 42: Stellig verwacht: \'n positieve. Keuk gelezen. Vóór
proef gedacht: als ie nu een positieve geeft, met aangenamen smaak

-ocr page 254-

naar huis. \'t Idee kwam terug, \'t Zou niet zoo zijn. \'n Klein beetje gevoel
van teleurstelling; geen onlust; dc intcllectucclc bevrediging miste.

A — 88 = 64: Verwacht! Niet gedurende dit experiment, maar ge-
\'durende vroegere\' proef. Toen ik keuk gelezen had, hoewel waarde-
oordeel negatief was. toch gevoel van bevrediging bestaand in intellectu-
eelen inhoud: ik heb toch gelijk gehad. Heel goed
waarneembare ont-
spanning in gelaatsmusculatuur.

Al deelt de pp mee, dat het waarde-oordeel negatief was, dan
behoeft dit daarom nog niet een gevoel van onlust te doen aan-
slaan. I-let waarde-oordeel kan onder louter objectieven vorm
gegeven zijn. De bevredigingstoestand, die in \'n intellectueelen
inhoud bestaat, is weer een loutere constatatie. Ze bracht mee
\'n ontspanning der musculatuur. Vóór dien tijd spanning: de pp
leefde in afwachting.

B — 37 = 217: Bij \'t verschijnen van suik een accent van tevredenheid
en geen smaakgewaarwording, of zoo. — \'t Affect is in den beginne
tevreden.

Pp B bedoelt met deze woorden toch wel op zijn manier uit-
drukking te geven aan een gevoel van bevrediging.

B — 43 = 223: \'t Affect is positief, tevredenheid, voldaanheid.

Dergelijke brokstukken van protocollen geven voor de phaeno-
menologie van het gevoel van bevrediging niets. Zij laten alleen
zien, dat ook de andere proefpersonen een dergelijken zieletoestand
kennen.

B— 108 = 279: Een soort geruststelling als ik sam proef.

Houdt deze „geruststellingquot; \'t midden tusschen een gevoel van
ontspanning en een gevoel van bevrediging?

B — 171 =333: Niets bij verschijnen dan tijdens drinkacte; geen aan-
gename gewaarwording, alleen geruststelling. Een oogenblik dacht ik
iets anders dan suik te proeven. Dit gaf een onaangenaam affect in mijn
maagstreek. Toen proefde ik toch weer de suik; een geruststelling.

\'t Gevoel der geruststelling is ook hier toch wel een modificatie
tusschen het gevoel der ontspanning en dat der bevrediging.

Pp C noemt het gevoel van bevrediging in:

C — 15 — 379: \'n Aangename smaak in mond, zoet, een oude wijven-
drankje, omdat \'t zoo\'n lekkeren smaak geeft, spoel je je mond er mee.
\'n Warm gevoel; slik \'t door. Je voelt de warmte naar je maag gaan,
evenals bij cognac. Met gevoel van bevrediging, sta je op.

Eenigszins anders benoemt hij \'t in:

C ^— 9 = 373: \'n Lekkere smaak. Tot in je maag voel je je warm
worden. Je voelt \'t zakken. Nu moet ik het heelemaal hebben, tot den
laatsten druppel, \'n Zeer bevredigend gevoel.

-ocr page 255-

C —7 = 371: Een 2cer tevreden gemoedsstemming.

C — 43 = 403: \'t Typische is, dat, waar ik nu ook zout verwachtte,
toch wel de bevrediging plaats vond, en \'t kwam speciaal door de her-
innering aan reuk.

C —57 = 415: Bij \'t zien van sam merkbare verlichting, \'t Aroma gaf
speciaal in de neuskeelholte een voldaan gevoel. — De begeerten zijn
bevredigd.

C — 82 = 436: Maar om \'t affect te laten doorwerken wacht ik met
slikken; zoodat de begeerte absoluut bevredigd is geworden.

C — 53 = 411: Toen \'tin mijn mond was, was \'t affect overbevredigd.

Deze laatste brokstukken van protocollen verwijderen zich ge-
staag meer van het oorspronkelijke gevoel van bevrediging, en
nemen in het versmeltingsproduct, dat den toestand der ziel
beschrijft, allerlei momenten mee op.

Dit geschiedt ook in de nog volgende protocol-gedeelten van
PP c.

C — 88 = 440: Dan word ik aangenaam getroffen en bevredigd door
\'t aroma.

C — 94 = 446: Maar door \'t lezen van sam plotseling de herinnering
aan de heerlijke aromatische prikkeling in neus en mond. Geen aarzeling.
Bij \'t drinken bevrediging over mijn geheele complexie.

C— 120 = 468: Is het eenmaal naar binnen, dan verdwijnt \'t onaan-
gename en krijg ik bevrediging door de interne zoutsmaak.

C— 130 = 476: Aangenaam is de voldoening, waarmee ik drink.

C— 144 = 488: Deze voldoet aan het verlangen, en doet weldadig
aan.

C — 158 = 501: Bij den eersten dronk krijg ik op de tong een kouden
zuurachtigen smaak, die bijna voldoet.

C — 159 = 502: Dadelijk treft \'t aroma; de volle warme smaak, \'t prik-
kelende straaltje. Een zeer voldaan gevoel.

C— 192 = 531: Daar de zoutsmaak nog in mijn gevoel leefde, neem
ik dezen. Maar ik heb \'t gevoel geconcentreerd achter op de tong, daarom
doet de slok vóór op de tong te sterk aan. Een sterke zoutstroom glijdt
door mijn keel; is wel is waar voldoende bevredigend, doch is te sterk;
zoodat \'t affect ten slotte onaangenaam is. Ik krijg een vol gevoel.

C— 196 = 535: Maar dit zoete bevredigt, doordat \'tzoo frisch is.

Bij pp C is het gevoel van bevrediging schuil gegaan in (het
gevoel van) voldoening.

Als de verwachting bevredigd, voldaan wordt, treedt ook bij
hem een toestand in, bij pp A en pp B regelmatig juister gevoel
van bevrediging genoemd, ten deele ongetwijfeld opgebouwd uit
emotieve momenten, die echter ook hier een limiet nul kunnen
benaderen, zoodat dan het „gevoelquot; van bevrediging zonder eenig
emotief moment tot stand komt.

Ten deele zijn in dit versmeltingsproduct echter ook andere
momenten opgenomen: in \'t bijzonder intellectueele; conatieve en
sensueele minder.

-ocr page 256-

Een zuiver emotief gevoel zonder meer, zooals het gevoel van
lust en onlust kunnen zijn, is het gevoel van bevrediging dus zeker
niet.

Ik kon dus niet volhouden, waarvan ik aanvankelijk, zie bldz. 82,
noot 1, 102 en 106, op voetspoor van Wundt, als vooronderstelling
uitging, dat \'t „gevoelquot; van ontspanning een zuiver emotieve be-
leving is. Niet volhouden, dat het gevoel van ontspanning een
binnenpersoonlijke reactie is, een gevoelensaanslag op het oogenblik,
dat het „ikquot;, dat de persoonlijkheid, voortschrijdt van het nog toe-
komende naar het ,,nuquot;; of beter (beschouwd van uit het oogpunt der
toewending van de persoonlijkheid tot den prikkel, die op hem
inwerkt), dat het gevoel van ontspanning de binnenpersoonlijke
reactie is op het oogenblik, dat de prikkel van een voorgestelde,
toekomstige tot een huidige realiteit wordt, en dus in verwerkelijking
gaat. Dat \'t gevoel van ontspanning een emotieve reactie zou zijn als
\'t ware in statu nascendi, in wording. En zoo kan ik ook niet vol-
houden, dat het derde tweetal gevoelens als zuiver emotieve
belevingen zou aanslaan, het gevoel der bevrediging, dat der
onbevredigdheid, op \'t oogenblik, dat de prikkel eenmaal is gereali-
seerd in het „nuquot; en dit „nuquot; reeds weer tot het verleden terug-
zonk, het verleden, waarop dus nog slechts van uit dit nu kan
worden teruggezien.

jr. Is alle „gevoelquot; van bevrediging van dezelfde soort?

In de protocollen wordt het ,,gevoelquot;, van bevrediging misschien
in eenigszins uiteenloopende beteekenis gebruikt, wat voor een
versmeltingsproduct van meerdere momenten, gelijk het „gevoelquot;
van bevrediging is, niet behoeft te verbazen.

A—28 = 14, zie bldz. 201, e. a. spreken over een zuiver intel-
lectueele bevrediging.

In A— 102 = 76, zie bldz. 201, is het gevoel van bevrediging
toch wel eenigszins anders gekleurd.

B in 43 = 223, zie bldz. 202, en elders, spreekt over een gevoel
van tevredenheid, voldaanheid.

Maar deze protocollen rechtvaardigen zeker niet te besluiten
tot ongelijksoortigheid der gevoelens van bevrediging.

Het „gevoelquot; van bevrediging met het gevoel van lust
verbonden.

Hoewel het „gevoelquot; van bevrediging als zoodanig niet louter
subjectief emotief is, ^n dus geen elementair gevoel is, maar wel

-ocr page 257-

een niet verder analyseerbare complexe elementaire toestand, waarin
met de affectieve ook intellectueele momenten en wellicht ook wils-
momenten versmolten zijn, ook deze complexe toestand, als geheel,
kan meer tot de objectieve, of tot de subjectieve grenswaarde
naderen. Dit wordt nog verder gecompliceerd, doordat het „gevoelquot;
van bevrediging met het gevoel van lust verbonden kan voorkomen.
De protocollen geven geen inzicht, of dit gevoel van lust los staat
van het „gevoelquot; van bevrediging, dan wel een accentuatie is van
de emotieve momenten, die in het complexe „gevoelquot; van bevredi-
ging schuil gaan.

Met het gevoel van lust verbonden komt het „gevoelquot; van
bevrediging o.a. voor in:

A — 42 = 26, zie bldz. 201. Hierin is sprake van \'n gevoel van
bevrediging en een lustgevoel daaraan verbonden. De pp weet
echter niet, hoe dit lustgevoel stond ten opzichte van de rest.

A— 102 = 76, zie bldz. 201: het gevoel van bevrediging treedt
hier op als een uitbreiding van het gevoel van lust.

B — 43 = 223, zie bldz. 202: de pp vermeldt: \'t affect is posi-
tief, tevredenheid, voldaanheid.

C — 88 = 440, zie bldz. 203: de pp is aangenaam getroffen en
bevredigd.

C— 144 = 488, zie bldz. 203: ook hier treedt het gevoel van
voldoening tegelijkertijd met het gevoel van lust op.

cr. Het „gevoelquot; van bevrediging met het gevoel van onlust
verbonden.

Ook deze beide kwamen een enkel maal tegelijkertijd, naast
elkaar of tot een meer complex geheel versmolten voor.

C\'—22 = 384: Ik had \'t voorgevoel van chin. — Zoodra \'t plaatje
verschijnt: daar heb je het! Een onaangename satisfactie.

Hier komen het ,,gevoelquot; van bevrediging en het gevoel van
onlust als tot één enkel complex geheel versmolten voor.

A — 97 =.71, zie bldz. 195. Dit protocolgedeelte behoort toch
wel hier thuis. In het meer complexe gevoel van berusting is
zoowel het gevoel van onlust als dat van bevrediging opgegaan.

A ^— 88 = 64, zie bldz. 202, vermeldt een negatief waarde-
oordeel, dat tegelijkertijd met het gevoel van bevrediging aan-
wezig is.

B — 171 = 333, zie bldz. 202: een gevoel van geruststeUing,
tegelijkertijd met een gevoel van onlust.

C — 192 = 531, zie bldz. 203, een gevoel van bevrediging met
het gevoel van onlust verbonden.

-ocr page 258-

t. Het „gevoelquot; van ontspanning verbonden met (overgaande
in) het „gevoelquot; van bevrediging»

Ook het „gevoelquot; van ontspanning kwam tezamen met het „ge-
voelquot; van bevrediging voor. Zijn deze beide in het meer complexe
gevoel van verlichting opgesmolten?

A — 225 = 176a, zie bldz. 191 en 193: ontspanning — gevoel
van verlichting — een tikje lust er bij. De verhouding van dit lust-
gevoel tot het gevoel van ontspanning en verlichting komt niet
duidelijk tot uitdrukking.

C —7 = 371: Absolute afwachting. Toen verscheen plaatje, \'t Had
beter kunnen zijn. \'n Groot gevoel van verlichting.

C ^— 20 = 382: Een gevoel van verlichting.

C ^— 23 = 385: Van dichtbij ziet \'t rood; dat geeft groot gevoel van
verlichting.

C —29 = 391: Als je proeft, geeft \'teen weeig gevoel. Jc trekt even
je mondspieren samen. Je hebt neiging om \'t uit te kotsen. Je slikt \'t in.
Dan domineert \'t gevoel van verlichting.

C — 117 = 465: Een gevoel van voldoening, veel speeksel; diep adem-
halen. \'t Aangenaamste was een gevoel van verlichting, dat zich uitte in
diep uitademen door de neus.

C— 122 = 470: Glijdt \'t naar binnen, dan voel ik mc verlicht, haal
diep adem.

V. Het gevoel van onbevredigdheid, van onbevredigd zijn.

Als zoodanig wordt dit gevoel genoemd in een paar protocollen
van pp C.

C— 127 = 475: Bij \'t lezen van \'t plaatje groot displezier, braaknei-
ging. \'t Lezen van sod verstrekt dat. Voor keuk is mijn maag te vol.
Dat uit zich in een soort druk. Daarom neem ik keuk, hoewel met
tegenzin. Als \'t in mijn mond is hoogst gevoel van onbevredigdheid. Ik
merk nog niet, dat \'t zout is.

C — 41=401: Maar zoodra \'tin mijn mond was, was \'teerste affect
een onvoldoende zoutsmaak.
\'n Onbevredigd gevoel, \'t Was te laf. Toen
kreeg ik ook trekking in mijn kaken, niet, omdat \'t zuur was, dat had ik
verwacht, maar nu, omdat \'t niet zuur was.
Ik voelde onbevredigdheid
ook in slokdarm, \'t Was net, of ik dat lauwe gevoel ook onder mijn
haren voelde, \'t Geheel was onbevredigd.

Eigenaardig is hier de localisatie van het gevoel van onbevredigd-
heid.

C — 26 = 388: De eerste indruk is onverschillig; dan komt tegenzin,
voornamelijk, omdat \'t zoo\'n laf gevoel op tong en in mond is. De lucht
is ook laf. \'tIs
een onbevredigd gevoel. Je verwacht zout, wat je doet
watertanden en je krijgt iets, dat \'t midden houdt tusschen suik en iets
zouts.
Een onbevredigd gevoel.

In dit „onbevredigd gevoelquot; staan de intellectualistische momenten
op den voorgrond.

-ocr page 259-

C — 42 = 402: Je verwacht iets zouts; krijgt iets zoets, onbevredigd.

C— 144 = 488: Kies sam. Bij den eersten slok proeft \'t lauw aan;
maar ik mis den prikkel op de tong. Dit doet niet lekker aan, is onbe-
vredigd en laf.

Meestal dient \'t gevoel van onbevredigdheid zich in een nog
meer complexen vorm aan als een gevoel van teleurstelling.

A — 114 = 85: Intrinsiek onaangename smaak bij slikken. Tevens ge-
dacht: een gevoel van teleurstelling, hoofdzakelijk intellectueel, \'t Bestond
in \'n complex: had ie me nu maar cur gegeven, dan had ik den lekkeren
smaak nog een tijdje gehad, \'t Complex was ook beslist onlust-betoond.
Niet louter onlust, meer gevoel van teleurstelling.

In het gevoel van teleurstelling staan de intellectueele elementen
op den voorgrond; de emotieve op den achtergrond.

A^— 138= 104: Sam naar mond gebracht; weer idee: krentenwater.
In aansluiting aan woord krentenwater een gevoel van ontevredenheid.
\'tHad een tweevoudigen oorsprong: ten 1ste te overijld te werk gegaan.
Ten 2de: per slot van rekening limonade toch beter. Phaenomenologisch
\'n gevoel van ontevredenheid, vertegenwoordigd door die tweevoudige
gedachte. — Een licht gevoel van onlust.

Ook nu weer zijn de emotieve elementen in het gevoel van
ontevredenheid teruggetreden tegenover de meer intellectueele
momenten, de gedachten, die er in zijn opgenomen.

B — 36 = 216: Begin neutraal. By \'t verschijnen een gevoel van teleur-
stelling met min of meer teleurgesteld affect.

Pp B spreekt steeds over een gevoel van teleurstelling; niet over
een gevoel van onbevredigdheid. Deze beide gevoelens liggen
echter wel heel dicht bij elkaar. Misschien bevat het „complexequot;
gevoel van teleurstelling, naast de emotieve elementen, die er in
opgesmolten zijn, nog iets meerdere intellectualistische elementen
dan het gevoel van onbevredigdheid; in het gevoel van teleurstelling
worden deze dienstbaar gemaakt aan de vergelijking tusschen wat
verwacht werd. en wat toch uitbleef.

B-37 = 217: \'t Affect is in den beginne tevreden, \'t Zoet doet mc
niet aangenaam of onaangenaam aan. Achter op tong gevoel van teleur-
stelling parallel met volheidsverschijnselen.

Hier slaat \'t tevreden gevoel om in het gevoel van teleurstelling.

B — 42 = 222: \'n Gevoel van teleurstelling, omdat \'t mc toch onsma-
kelijker is, dan ik me had voorgesteld.

B — 51 =229: Begin een beetje positief, omdat ik cur verwacht. Bij
\'t verschijnen van ems daalt dit onmiddellijk cn slingert beneden nulhjn.
\'n Gevoel van teleurstelling en lichte vertrekking van mimische muscula-
tuur.

Voor de phaenomenologie van het gevoel van teleurstelling in

-ocr page 260-

zooverre van belang als het zuiver subjectieve, emotieve gevoel van
onlust \'n element van \'t complexe gevoel van teleurstelling vormt.

B —38 = 218: De smaak valt me tegen: ik ben min of meer teleur-
gesteld. Teleurstelling begint op tweede helft van tong, toen de zure
gewaarwording kwam met gedeeltelijk zoete.

C — 6 = 370: Plots tot grooten schrik: keuk; zoo\'n tegenvaller, dat ik
na chin niet kan besluiten \'tin te slikken. (Proefpersoon heeft \'t uit-
gespuwd).

In de woorden: „zoo\'n tegenvallerquot; gaat het gevoel van teleur-
stelling schuil.

C— 151 =495: \'t Tweede glas geeft teleurstelling.

C — 97 = 449: Bij \'t lezen van suik: verlichting; zoodat ik dat dadelijk
grijp. Toch aarzeling bij \'t naar den mond brengen, daar ik in verbeelding
een sterk zoutaffect krijg. Een komen van water in den mond. Zoo-
doende vak suik tamelijk laf er in; maar \'t ging nog al ongemerkt. Alleen
bleef de behoefte aan een prikkelenden zoutsmaak.

Ook hierin keert het gevoel van onbevredigdheid bedektelijk terug.
Met dat al geven deze protocollen voor het gevoel van onbevredigd-
heid heel weinig.

Ik wees er reeds op, dat \'t gevoel van onbevredigdheid niet ten
volle beantwoordt aan Wundts ,,Gefühl der Erregungquot;, net zoomin
als het gevoel der bevredigdheid ten volle beantwoordt aan diens
„Gefühl der Lösungquot;; de derde dimensie van Wundts driedimen-
sionale gevoelsleer.

Uit de protocollen bleek wel, dat het gevoel der onbevredigd-
heid geen louter subjectief emotief gevoel is. Ook dit gevoel is
een versmeltingsproduct, waarin intellectueele momenten meer of
minder sterk op den voorgrond staan. Intellectueele momenten, die
den gerealiseerden prikkel waardeeren, en dezen niet in overeen-
stemming vinden met wat de drang naar zelfbehoud wenscht.

Toevoeging: het „gevoelquot; van bevrediging tegenover het
„gevoelquot; van onbevredigdheid.

Deze beide staan diametraal tegenover elkaar in zooverre als
bij den opbouw der psychische gesteldheid: ,,gevoelquot; van bevredi-
ging eenerzijds, anderzijds „gevoelquot; van onbevredigdheid naast
de intellectualistische momenten, die meer of minder op den voor-
grond treden in het ,,gevoelquot; van bevredigdheid meer de emotieve
momenten van het lustgevoel, in het ,,gevoelquot; van onbevredigdheid
meer de emotieve momenten van het onlustgevoel naar voren komen.

(p. Is alle „gevoelquot; van onbevredigdheid van dezelfde soort ?

\'t Bleek in de voorgaande protocollen reeds, dat ook het ,,gevoelquot;

-ocr page 261-

van onbevredigdheid in enkele variaties voorkomt, zonder dat van
ongelijksoortigheid kan worden gesproken. Allerlei opbouwende
momenten kunnen bijzonderlijk op den voorgrond staan. De subjec-
tief emotieve momenten kunnen ook nu weer terugtreden, en den
limiet nul naderen; de intellectualistische momenten kunnen vrijwel
uitsluitend naar voren komen, enz.

A — IH = 85, zie bldz. 207: een gevoel van teleurstelling,
hoofdzakelijk intellectueel.

A — 138 = 104, zie bldz. 207: een gevoel van ontevredenheid.

C — 26 = 388, zie bldz. 206: een onbevredigd gevoel.

C — 127 = 475, zie bldz. 206: hoogst gevoel van onbevredigd-
heid.

Het „gevoelquot; van onbevredigdheid met het gevoel van
lust verbonden.

Deze beide kwamen nimmer tezamen voor. Wel, het „gevoelquot;
van onbevredigdheid met het gevoel van onlust verbonden.

A — 114 =85, zie bldz. 207: gevoel van teleurstelling tezamen
met gevoel van onlust.

A — 138 = 104, zie bldz. 207: een gevoel van ontevredenheid
en een licht gevoel van onlust.

B — 51 = 229, zie bldz. 207: een gevoel van onlust en een gevoel
van teleurstelling.

C — 127 = 475, zie bldz. 206: \'n gevoel van onlust en een gevoel
van onbevredigdheid.

Wordt in deze gevallen de emotieve componente van den onlust
in het „gevoelquot; van onbevredigd-zijn aanwezig, als \'t ware nog ééns
weer bijzonderlijk geaccentueerd?

V. Het „gevoelquot; van onbevredigdheid met het „gevoelquot;
van spanning, en dat van ontspanning verbonden.

Van beide combinaties ontbraken uit de protocollen de voor-
beelden.

O), Samenvatting.

Hiermede ben ik aan het einde van de opsomming der gegevens
door de proefpersonen in hun introspecties omtrent de quahtatieve
verschillen der gevoelens in engeren zin, der gevoelselementen dus,
vermeld.

Wundts drie-dimensionale theorie der gevoelens kan ik op grond
der protocollen zeker niet handhaven. Wel vond ik in deze proeven

14

-ocr page 262-

een drietal dubbeltallen van gevoelens, maar alleen het paar lust-
onlust kan als subjectief-emotief gevoelselement, gevoel in engeren
zin, gehandhaafd blijven; de beide andere paren waren versmeltings-
producten van allerlei momenten, waaronder ook emotieve voor-
kwamen; maar geen subjectief-emotieve elementaire gevoelens; en
daardoor ging het gevoelskarakter voor deze verloren.

Lust en onlust, spanning en ontspanning, bevredigdheid en
onbevredigdheid staan in nauwen samenhang met de oogenblik-
kelijke positie van den proefpersoon te midden van het tijdsproces.
Ik kom daar niet meer op terug. Zij staan echter niet tot elkaar als
die drie-dimensies, waarover Wundt spreekt.

Ook van een doorgang door een gemeenschappelijk nulpunt,
snijpunt der ordinaten en abscissen vond ik niets. Noch in het
voorgaande, noch in wat volgt. Lust en onlust zijn in \'t algemeen
geen absolute waardeeringen, die liggen boven of onder een
indifferent horizontaal vlak, zoodat de overgang lust tot onlust,
en omgekeerd, dat vlak der neutrale qualiteitloosheid moet snijden.

Lust en onlust, inderdaad de emotieve lust en onlust, zijn in de
groote meerderheid der gevallen relatieve waardeeringen, in onder-
linge betrekking met een ander, dikwijls onmiddellijk voorafgaand,
lust- of onlustgevoel.

Kan ik het „gevoelquot; van spanning, dat van ontspanning, van
bevredigdheid en onbevredigdheid niet langer als gevoelens in
engeren zin handhaven, nog andere, meerdere elementaire gevoe-
lens, behalve de elementaire gevoelens van lust en onlust, kwam
ik in de protocollen niet tegen. De gevoelens, die de proefpersonen,
behalve deze nog verder bij zichzelf waarnamen, waren steeds weer
versmeltingsproducten, dus gevoelens in ruimeren, meer uitgebrei-
den zin.

2. De intensiteit der gevoelens.

Na de qualiteit der gevoelens, nu de intensiteit.

a. Verschillende intensiteit.

De intensiteit der gevoelens kan binnen wijde grenzen verschillen,
zooals uit de volgende brokstukken van protocollen blijkt.

A — H = 4: Toen gehad simpele idee: (ems) \'tis niet zoo beroerd als
de sod; en aan dc hand van dat idee ccn heel licht lustgevoel.

A — 72 = 50: \'n Sterke lust, zich uitend in allerlei reacties, een lachje.

A-— 233=182: Een heele sterke ontspanning volgde, \'t Eigenaardige
was hier weer een lustgevoel, dat \'t geheele bewustzijn weer vulde.

B —\' 103= 153: Alles even boven dc nullijn, \'t affect.

B ^— 43 = 223: \'n Sterk positief accent op verschijnen van stof, in-
wendig blijdschap.

-ocr page 263-

82 = 436: Wanneer ik de fos in mijn mond Iaat glijden, krijq ik
een streelend intens zoet gevoel in mond en keel.

en

A — 24 — 10: Een onlust, die niet anders deed dan „anklinqenquot;, niet
doorzette.

A— 166=128: Weer heele lichte innervaties in hand, als om qlas
terug te zetten; een trekje onlust

A— 132 = 99: \'n Soort zelfverwijt: intellectueel, waarom moet je zoo
haastig zijn. Niet zoo bar onlust-betoond; misschien een vleugje.

A — 158=122: Sterk onlust-betoond; een soort woede affect.

C — 22 = 384: De tranen springen in je oogen. \'t Groote onlustqevoel
zit hierin, dat —

C —39 = 399: Hoogste mate van onlust \'t Uitte zich door een toe-
geschroefd gevoel in mijn keel.

C — 77 = 431: Bij \'t lezen van wond een kruipend vet gevoel op de
zure tong, wat hevig onaangenaam is.

C— 103 = 453: Een intens wrange smaak, hoogst onaangenaam.

Opmerking verdient, dat in sommige gevallen, waar meerdere
gevoelens gedurende één proef gegeven zijn, hun intensiteiten zich
tot vergelijkingen leent, bijv.

A —30 = 16: \'t Eerste onlustgevoel, dat aan \'t complex vastzat, was
sterker dan de onlust met den smaak gepaard. — Twee soorten onlust-
verschillend, „die van complexquot;, en „die van gewaarwordingquot;; wat
intensiteit betreft tc vergelijken, niet wat qualiteit betreft.

b.nbsp;Intensiteit van gevoel en intensiteit van prikkel.

De intensiteit der gevoelens is veelal wel in overeenstemming
met de intensiteit der prikkels, welke hen in het leven roepen; niet
altijd is dit echter het geval. In de volgende voorbeelden is er van
overeenstemming wel sprake.

A — 83 = 59: Heele lichte reukgewaarwording. Dat had ccn vleuqic
lust, louter lust, niets anders.

A — 127 = 94: Hoogtepunt van lust bereikt op oogenblik, dat de slik
reflex wordt; t oogenblik van \'t meest profiteeren.

B — 22 = 204: \'n Sterk negatieve begint bij \'t passeeren van de tweede
helft van tong.

In het volgende voorbeeld schijnt de overeenstemming echter te
ontbreken:

A — 16 = 5: Toen kaart kwam en ik het las, had ik\'n sterk lustgevoel.

c.nbsp;Toename der intensiteit.

In meerdere protocollen wordt van een toename van de inten-
siteit der gevoelens gedurende de proef melding gemaakt.

A—16 = 5: \'n Spheer van bewustzijn; daaraan \'tonlustgevoel; ik
had \'t land. Dat alles zat er bij. Die spheer gaf dc intensiteit aan mijn
onlustgevoel. Allerlei intensiteiten, bijv. de gedachte, dat ik het in mijn
mond moest nemen en doorslikken. Naar mate het complex meer bewust
was, werd mijn onlustgevoel sterker, \'n zeker parallellisme. Naar mate
het ccnc sterker werd, werd ook het andere sterker.

-ocr page 264-

A —28 = 14: Onder \'t drinken, misschien \'t lustgevoel wat sterker
dan te voren; niet verminderd.

A — 49 = 32: De onlust bleef bestaan; is geaccentueerd.

A —114 = 85: \'t Eerste oogenblik me niet goed rekenschap gegeven
van wat \'t eigenlijk zeggen wou, dat ik hier met de twee \'t meest nega-
tieve stoffen te doen had, die er waren (chin-sod). Onmiddellijk weer
gevoel van beklemming; met remming van bewustzijn, inhibitie, \'t Goede
idee wou niet komen. Sterk onlust-betoond. \'tZwoI aan, \'tWerd hoe
langer, hoe erger. Ik was niet in staat me uit die impasse te redden.

A — 153 = 117: Onlust nam toe.

A— 178= 139: Een geleidelijk zich ontwikkelend onlustgevoel.

A— 185= 144: \'t Heele complex was onlust-betoond.\'t Werd sterker
onlust-betoond, naar mate het zich ontwikkelde.

A 186= 145: \'t Heele complex was onlust-betoond. De onlust werd
sterker, nam toe in intensiteit.

A — 226= 176b: Van af dat oogenblik een onlustgevoel, dat gelei-
delijk is aangegroeid.

B — 21 =203: Bij \'tpasseeren van de uvula krijg ik het sterkste on-
aangename gevoel.

B -- 97 = 270: Sod is negatief. Onaangenaam sentiment, dat ik verder
niet beschrijven kan. Dit daalde nog iets bij \'t lezen van keuk. Vlak voor
ik \'t glas aan den mond zet, is \'t affect weer minder geworden.

0— 135 = 481: De eerste slok is — onaangenaam. De tweede slok
nog slapper, nog vuiler prikkel.

C— 163 = 506: Bij \'ttweede glas \'tis veel onaangenamer.

Die toename heeft plaats aan de hand van:

a. Sterker wordende gewaarwordingen, smaak- en spannings-
gewaarwordingen. Bijv.:

A —236= 186: Zoowel voorstellingen als herinneringen lichtelijk
onlust-gekleurd. Sam gedronken en telkens onmiddellijk na slikken ver-
schillende toppen in lustcurve.

Ik heb toppen kunnen merken, niet alleen in smaak, ook in lust.

A —232=182: Bij \'t lezen van de tweede (chin) duidelijk waarge-
nomen, dat de spanningsgewaarwordingen zich geaccentueerd hebben;
ook de onlust er mee gepaard.

B — 95 = 268: Zoodat \'t affect meer negatief wordt, naarmate ik die-
per kom met gewaarwording.

B —29 = 211: Lichte oppressie van te voren. Geaccentueerd bij den
aanslag, nog weer (heel licht) geaccentueerd bij \'t lezen.

fi. Aan de hand van een ,,Spharenbewusstseinquot;, een ,,conscience
de domainequot;, een complex, dat zich ontwikkelt. Bijv. A— 16 = 5,
bldz. 211; A — 185 = H4, bldz. 212.

y. Aan de hand van herinneringen, die talrijker worden en zich
preciseeren.

A — 53 = 35: Naar mate de herinnering vermeerderde, vermeerderde
ook de onlust.

-ocr page 265-

A — 70 = 48: Herinneringen-complex onlust-betoond. — Naarmate
het complex zich ontwikkelde, nam ook dc onlust toe. Zoo frappant, dat
ik dat op \'t zelfde oogenblik heb waargenomen, toen het aangegroeid
was. De onlust der smaakgewaarwording zelf bleef. Deze onlust is sterk
aangegroeid, toen ik slikte.

Wisselend van qualiteit, maar ook van intensiteit zijn de gevoe-
lens in:

B — 88 = 261: Begin neutraal. Suik iets positief-betoond, meer, omdat
\'t me niet tegenviel, dan wel omdat \'t lekker was. Bij sam steeg \'t affect;
daalde daarna weer sterk. Toen ik sam zag staan, wilde ik het spontaan
grijpen. Toch: herinnerde me den onaangenamen smaak van sam. Koos
suik. Greep dit. \'t Negatieve van sam verdween. Bij \'t drinken was
\'t affect boven nullijn. Beginnend bij temperatuursgevoel, langzamerhand
stijgend. Midden op tong het temperatuursgevoel. \'t Zoete achter op de
tong. \'t Was dc top van het lustaffect. Daarna snel dalend.

B — 89 = 262: Eerst lim, was positief. Toen bij suik viel dit me tegen,
\'t Affect werd mmder. \'tViel tegen bij suik. Herinneringsbeeld van ge-
voel van suik slikken. Dit viel tegen. Koos lim. Toen steeg \'t affcct
weer. In periode naar mond brengen niets. Daarna positief affect. Iets
sterker dan bcginaffect bij \'t lezen van lim.

d. Afname der intensiteit.

Evenals van een toename wordt er ook van een afname van
de intensiteit der gevoelens gedurende de proef melding gemaakt.

B — 47 = 225: \'t Affect is negatief, heel langzaam dalend; tot op
oogenblik, dat ik sodsmaak achter in mond begin tc proeven; dan neemt
de intensiteit van dit onaangename gevoel plotseling heel sterk toe.

Bij pp B is \'t vele malen zoo, dat \'t gevoel in het begin positief is;
die positieve lust neemt vervolgens af in intensiteit; om over te gaan,
al dan niet door een neutrale phase heen, in een onlustgevoel, dat
daarna in intensiteit stijgt.

B —41 =221: \'t Begin al lust-betoond door affect, dat onmiddellijk
daalt bij \'t verschijnen van cit. \'t Affect verloopt zóó, dat
\'t daalt bij zure
gewaarwording cn iets stijgt bij volgende temperatuursgewaarwording;
daar ook nog negatief.

B — 48 = 226: \'t Affect is positief, midden in een top, maar is toch
sterk minder dan \'t affect bij \'t verschijnen van cog.

B -- 50 = 228: \'t Affect is even positief op \'t begin. Gedurende dc
temperatuur even boven nullijn. Achter — onder nullijn (keuk).

B — 51=229: Begin ccn beetje positief, omdat ik cur verwacht. Bij
\'t verschijnen daalt het onmiddellijk cn slingert beneden nullijn.

B — 57 = 235: \'t Affect is positief, parallel met smaak. Daling is niet
snel.

B — 89 = 262: Eerst lim, was positief. Toen bij suik viel dit me tegen,
\'t Affect werd minder.

-ocr page 266-

Dat er geen absoluut parallelisme tusschen de sterkte van de
prikkels, die de gevoelens in het leven roepen en deze laatste be-
staat, blijkt uit het feit, dat het gevoel, dat wel geleidelijk afneemt,
tot na de proef kan persisteeren.

A — 45 = 29: Lust tamelijk sterk geaccentueerd onder invloed van
die herinneringen. Die lust persisteerde tot na drinken. Nam geleidelijk
af; bleef.

e. Intensiteitscurven.

Niet alleen is er in de protocollen sprake van toenemende of
afnemende intensiteit der gevoelens, ook vindt men van intensiteits-
curven, zelfs van min of meer geaccentueerde intensiteitsschomme-
lingen melding gemaakt.

Bijv.

A — 236= 186: Zoowel voorstellingen als herinneringen lichtelijk lust-
gekleurd. Sam gedronken en telkens onmiddellijk na slikken verschillende
toppen in lustcurvc. Ik heb de toppen kunnen merken niet alleen in
smaak, ook in den lust. Ik zeg niet te veel, dat te beginnen bij den top
ik dc afname van den intrinsieken lust kan volgen. Dan is \'t direct weer
vo%)ij.

A — 80 = 56: Toen cur genomen, gedronken; langzaam gedronken,
intrinsiek aangenaam; intrinsieke lust; \'t best voor te stellen als curve,
telkens wanneer ik slikte, nam amplitude van lust toe.

B —46 = 224: \'t Affect was positief. —• \'t Verloopt parallel met zoet-
heid. \'t Krijgt \'n accent door temperatuursgewaarwording^). \'t Dalende
been van de affectcurve is steiler dan het opstijgende.

B —33 = 213: \'t Affect is negatief, \'t Affect maakt dezelfde curvc
mee als smaak (chin).

B — 40 = 220: Dan blijft dc toestand tot na het snelle aanbrengen
van het glas aan mijn mond de olie naar me toe komt. Dan daalt on-
middellijk \'t affect \'t Blijft even op denzelfden toestand. Dan wanneer
ik de olie bemerk voornamelijk vette zalvende gewaarwording, \'t Affect
daalt sterk en schommelt \'t Is sterker negatief bij \'t eerste bemerken,
dan bij \'t eigenlijk proeven, \'t Valt mc eigenlijk nog iets mee.

3. De duur der gevoelens.

Evenals de intensiteit der gevoelens, kan ook hun duur zeer
uiteenloopen. Nu eens klinken zij — zelfs met de sterkste is dat
het geval — onmiddellijk uit, dan weer houden zij, nadat de prik-
kels, welke hen in het leven riepen, al zijn uitgeklonken, nog min
of meer lang aan. De veronderstelling schijnt gewettigd, dat slechts
zwakke gevoelens onmiddellijk uitklinken.

Enkele voorbeelden mogen volgen.

Meerdere verschillende sensualistische momenten achtereenvolgens op
de psyche inwerkende kunnen de intensiteit van het door hen gewekte qualitatief
gelijke gevoelsmoment doen toenemen.

-ocr page 267-

B— 18 = 200: Op aanslag van licht compressiegevoel, onaangenaam.
Op verschijnen van woord cog gevoel verdwenen.

B —53 = 231: Bij \'t verschijnen zoowaar een oogenblik positief. Dan
snelle daling beneden nullijn.

A — 45 = 29: Die lust persisteerde tot na drinken; nam geleidelijk af.

A T- 58 = 40: Alle smaakgewaarwordingen van wond gehad; veel
dikker dan daarnet. De onlust persisteerde door dat dikke, bleef lang
bestaan na drinken en neerzetten van glas.

A — 70 = 48: De onlust der smaakgewaarwording zelf bleef. De
onlust is sterk aangegroeid, toen ik slikte. Duurde lang na.

C — 23 = 385: \'t Kort lustgevoel, niet voldoende om te overheer-
schen.

\'tis niet heel duidelijk, of ook bijv. C— 132= 478 hiertoe ge-
rekend mag worden:

De tweede slok (lim) neemt een moment \'t bittere weg: een zoete
prikkeling, intens proeven, aangenaam, dacht affect is zeer kort. \'t Bittere
komt weer terug.

4. De localisatie der gevoelens.

Vaak spreken de proefpersonen — het is voornamelijk met
proefpersoon A het geval — van gewaarwordingen van spanning
en ontspanning, waarvan zij wel niet uitdrukkelijk vermelden, dat
ze van onlust — of lustgevoelens vergezeld gaan, maar met welke
dit klaarblijkelijk toch wel het geval is. Zoo is er, dunkt me, niet
aan te twijfelen, of pp A had in A— 16 = 43 een gevoel van lust
kunnen vermelden.

Toen kaart verscheen, heb ik duidelyk weer waargenomen de ont-
spanning van de aangezichtsmusculatuur. \'t Was een compleet lachen.
Een paar reacties, \'t Uitspreken van \'t woord a.

Trouwens, bij hetgeen wij over gevoel en gewaarwording schre-
ven, moet het al zijn opgevallen, hoe vaak er bij gewaarwordingen
van spanning en van ontspanning van intrinsieken onlust en intrin-
sieken lust sprake is. In zooverre nu als de gewaarwordingen van
spanning en van ontspanning intrinsiek „unlustquot;- of ,,lustbetontquot;
zijn, kan er indirect van een localisatie der gevoelens sprake zijn.
Indirect, want met de gewaarwording is dan tevens het gevoel
gelocaliseerd. Wellicht vindt men in de volgende protocollen wel
gevallen van geobjectiveerden lust en onlust.

A—11 = 1\' Voor \'t experiment spanning: spanning gelocaliseerd in
voorhoofd, boven oogen.

A^—^12 = 2: Voor \'t experiment weer spanningsgevoel, gelocaliseerd
in voorhoofd boven oogen, minder dan vorigen keer.

A— 196= 152: Voor het experiment weer gewaarwordingen van
spanning, speciaal in voorhoofd, in oogen gelocaliseerd. Druk in oogen.

-ocr page 268-

Gewaarwordingen van spanning hebben voor ontspanning plaats ae-
maakt, toen ik sod gelezen heb.

Toen ik keuk gelezen heb, heeft ontspanning weer plaats gemaakt
voor spanning, niet zoo sterk als voor proef. Nu scheen dc spanning
zich over de geheele musculatuur uit te breiden, ook over den mond

Uitdrukkelijk gelocaliseerde lust- en onlustgevoelens vermelden,
doet pp A echter niet^). Wel vindt men aanwijzingen in dezé
richting bij ppn B en C. \'t Is echter bij de maar weinig stabiele
terminologie op het gebied van het gevoelsleven en de moeilijkheid
om objectieve en subjectieve elementen te scheiden, de vraag, of,
en in hoeverre hier van werkelijke gevoelens®) mag worden ge-
sproken.

Nafe (An experimental study of the affective qualities, Am.
Journ. of Psychol. 35 p. 535) vermeldt eveneens, dat zijn proef-
personen trachtten, tenminste in het eerste stadium der onderzoe-
kingen, hun gevoelens te localiseeren.

„Many of the O\'s in their earliest reports, attempt to localize
the affection, and often mention a more or less definite region,
where it is felt. Later, however, they speak of a „referencequot; to a
part of the body and deny the localization. All the O\'s finally
report affection to be unlocalizable, but they may still refer it
to their whole body, and the affection may include the body or
be projected out from it. There is a tendency, at first, to localize
affection in the region of the stimulus, but H. remarks: „I think
it was nothing, but localization of stimulus.quot; H. further reports
that, when the affection is dominant, there is no localization, but
when the sensory part of the experience is dominant, there is
always or often localisation.quot;

Geheel of gedeeltelijk met de gevallen, welke Nafe hier bedoelt,
komen de volgende, aan onze protocollen ontleend, overeen.

B —61 =237: Eerst negatief affect bij verschijnen, gelocaliseerd in
hoofd. — Daarna slaat \'t om in een positief. — Ook gelocaliseerd in
hoofd.

B-—62 = 238: Licht positief vreugdcgcvocl bij verschijnen (suik),
niet peripheer gelocaliseerd. maar in hoofd. Bij drinken gewaarwording
van zoet en kou op tong; peripheer gelocaliseerd.

Duidelijk maakt pp B verschil tusschen \'t gevoelsmoment, en de

\'t Is natuurlijk iets geheel anders, wanneer pp A over de verbreiding van
den onlust spreekt, als in A—120 = 156: Ook de onlust heeft zich ontwikkeld,
\'t Werd alles zwarter en zwarter, zonder dat ik kon zeggen,
dat de onlust in
intensiteit toenam. De onlust verbreidde zich over het geheele bewustzijn.

-) Men zie bijv. als specimen van een der protocollen van pp C:
C—41 = 401: \'t Was net, of ik
dat lauwe gevoel onder mijn haren voelde.

-ocr page 269-

gewaarwording, ook in de localisatie dezer beide; maar daarin is
zeker geen aanleiding om aan de zuiver emotieve momenten een
locaalteeken toe te kennen.

B —91=264: \'t Affect bij \'t drinken is ook wel positief, maar dit
localizeer ik heelemaal peripheer, bijv. de temperatuursaandoening en
het zoet.

B-- 18 = 200: Op den aanslag van het licht een compressiegevoel,
gecentraliseerd precies in mediaanlijn.

C — 64 = 420: Door den warmen prikkel een lustgevoel in mond en keel.

C— 180 = 521: \'t Bittere verdwijnt en een lustgevoel door \'t geheele
lichaam komt daarvoor in dc plaats.

Hier oogenschijnlijk een duidelijke localisatie van het lustgevoel

door het geheele lichaam, maar...... ongetwijfeld afhankelijk van

sensuahstische momenten.

Ik laat nog volgen voor pp B en pp C:

B 60 = 236: Bij \'t verschijnen \'n verheugd zijn, dat gelocaliseerd
is, dunkt me. in mijn hoofd. ^ \'n Warmtegevoel in mijn maag.

Twee gevoelens, wier localisatie in zooverre van belang is, als
\'t eerste zeer beslist in het hoofd, het andere in de maag wordt
gelocaliseerd. Is toch ook van het eerste de localisatie der op den
voorgrond tredende emotieve momenten, daarin gegeven, afhan-
kelijk van op den achtergrond tredende sensuahstische momenten,
die er mee gepaard gaan?

B ^— 67 = 243: Een soort verheugenis centraal gelocaliseerd.

B— 101 =272: Oppressie bij aanslag in maagkuil. Bij lim positief
affect, dat cerebraal gelocaliseerd schijnt, \'tis net, alsof mijn kop zoo
helder wordt, dat ik er doorheen kan zien. — Neem sam; vrij slap
affect, positief peripheer gelocaliseerd. Alleen op tong gelocaliseerd.
Voel \'t afzakken langs sternum ook aangenaam.

B — 25 = 207: Op aanslag weer even oppressie. Dan bij verschijnen
van wond: onlustgevoel. Bestaat uit zoo iets, alsof er binnen in mij een
kern was, die samengetrokken werd, inwendig.

Raakt men hier-toch wel aan de phaenomenologie van het onlust-
gevoel, hierop neerkomende, dat de pp zich als \'tware in zich
zelf concentreert, zich naar binnen toe verzamelt en verdicht? Zich
als \'t ware in een verdedigingspositie opstelt; \'t primitieve ineen-
hurken tegenover den vijand om \'t verwondbare deel zoo klein
mogelijk te maken?!

B^—66 = 242: Zoo gauw ik het proef \'n gevoel van omkeering van
maag, en centraal onaangenaam affect met vertrekking van mimische
musculatuur.

B — 92 = 265: Las eerst sod. Twee gewaarwordingen, één in cere-
brum (ook affectief), één in maagstreek. Beide negatief. In cerebrum
minst onaangenaam. Toen las ik chin. Dat speelde zich heelemaal af in

-ocr page 270-

mijn cerebrum. Dat viel me nog meer tegen. Toen sloeg \'t affect plotse-
ling om, toen ik sam proefde. Dat speelde zich af in mijn hoofd. Beneden
nek geen affect.

B ^— 90 = 263: Alles speelde zich af boven mijn nek. \'t Zit niet peri-
pheer. \'t Zit door mijn heelen kop heen;
ik kan \'t niet localiseeren.

B —\' 94 = 267: Bij sod ben ik wel weer op de wereld, krijg ik een
affect, dat zich in mijn maagstreek afspeelt; draait mijn maag om. —
Dan valt \'t mc tegen, omdat \'t geen lim smaak is. Dat speelt zich zoowel
in mijn maag als in mijn gedachte af.

B — 98 = 271: De gewaarwording van zout en kou is peripheer; daar
ligt toch eigenlijk het onaangename. Daaraan is verbonden ccn centraal
onaangenaam iets. Mijn hart draaide me om. \'n Gevoel van volheid.

B— 170 = 332: Eerst niks; dan een soort gevoel, alsof in de cardia
een vast voorwerp zit, een harde massa gepaard met een mimische
musculatuur vertrekking.

B — 185 = 345. Zoodra ik het glas gegrepen heb, komt er een oogen-
blik van twijfel met oppressiegevoel in maagstreek, alsof er een deuk
in wordt gebracht van buiten af.

Allerlei localisaties, toch eigenlijk zonder eenige waarde voor
de localisatie der elementaire gevoelens.

B— 190 = 350: \'t Heele onaangename speelt zich a£ in mijn hoofd,

C —33 = 393: Als \'t kaartje (chin) verschijnt een onlustgevoel, dat
zich tot in mijn vingertoppen voortzet.
Ik dwing me om in te slikken,
moet knijpen met de oogen, krijg
een beroerd gevoel in mijn oogen.

Ook hier weer een localisatie door het geheele lichaam heen.

C —61=417: Als \'tin mijn mond is (wond) ccn vervelend gevoel
in mijn maag.

Toch wel geen gevoel in engeren zin, maar een gewaarwording.

C —55 = 413: \'t Aangename bestond hierin, dat \'t onvoldane gevoel
in mijn kaken bevredigd
werd.

C —57 = 415: \'t Aroma van sam gaf speciaal in de ncuskeelholte
een voldaan gevoel.

C —62 = 418: Is het in mijn keel, dan komt er ccn gevoel van vol-
doening in mijn mond,
omdat het zout zich verspreidt.

Er bestaat, gelijk ik reeds zeide, bij dc verschillende proef-
personen in deze protocollen dus wel eenig verschil in de wijze,
waarop zij de gevoelens localiseeren, en in de frequentie, waarin
dit door hen geschiedt. De zuiver emotieve gevoelsmomenten
worden als zoodanig niet gelocaliseerd. Steeds zijn het de sensualis-
tische momenten er mee versmolten, die voor het locale teeken
verantwoordelijk moeten worden gesteld.

5. Verdere eigenschappen, karakteristica der gevoelens
in engeren zin.

Meerdere eigenschappen van de gevoelens in engeren zin kwa-
men in de protocollen der proefpersonen niet tot uitdrukking.

Een protocol bijv. als B— 101 = 272: Bij lim positief affect.

-ocr page 271-

dat cerebraal gelocaliseerd schijnt, \'t Is net alsof mijn kop zoo
helder wordt, dat ik er doorheen kan zien.
Alles is helder, alsof
alles verruimd werd;
zegt wel iets over de gevolgen van het
positieve affect, maar zegt over dit affect zelf, over dit gevoel zelf
niets. Al is ,,alles helderquot;, dit protocol zegt niets over de duidelijk-
heid, de helderheid van het gevoel zelf. Dit laatste is nog iets
anders dan de meerdere of mindere intensiteit van een gevoel!

Voor zoover de protocollen ons dus gegevens verschaffen zijn:
qualiteit, intensiteit, duur, •— niet; localiseerbaarheid — (in
\'t midden latend, of er nog meerdere eigenschappen zijn), even-
zoovele eigenschappen der gevoelens, die tezamen met de modah-
teitseigenschappen der gevoelens, d.w.z. de wijze van hun, eigen-
soortige bestaanbaarheid — prikkelafhankelijkheid, onmiddellijke
ik-betrekking, toestandskarakter, zelfverraad — de op den voor-
grond tredende karakteristica der gevoelens uitmaken. Zij alle
met elkaar typeeren de gevoelens in engeren zin, vormen geza-
menlijk het signalement dier eigensoortige groep van bewustzijns-
verschijnselen, die wij gevoelens noemen.

O. De beteekenis van den uitgangstoestand voor de wijze,
waarop de gevoelens aanspreken en verloopen.

Van groot belang voor de wijze, waarop de gevoelens aan-
spreken en verloopen, is de toestand, waarin de proefpersoon bij
het begin der proef verkeert. Deze toestand wordt niet enkel en
alleen bepaald door de stemming, waarin hij krachtens zijn tempera-
ment doorgaans verkeert, maar tevens door allerlei min of meer
oogenblikkelijk werkende factoren, zooals ervaringen van emotieven
en niet emotieven aard, welke de pp korter of langer geleden heeft
opgedaan.

Voldoende gegevens, die ons zouden veroorloven den specifie-
ken invloed van het temperament van den proefpersoon op het
gevoelsverloop nader te bepalen, bezitten wij niet. Wel stellen een
groot aantal protocollen de beteekenis der ervaringen van emotieven
en niet emotieven aard, die vroeg of laat aan de proef zijn vooraf-
gegaan, of welke hij zelfs gedurende de proef heeft opgedaan,
duidelijk in het licht. Daarnaast beschikken wij over een aantal
gegevens, die kenmerkend zijn voor den invloed, die er van den
oogenblikkelijken bewustzijnstoestand of de ontwikkeling en het
verloop der gevoelens uitgaan. De eerste zullen wij onder het hoofd
,,instellingquot;, de laatste onder de hoofden „contrastwerking, gevoe-
lensomslag en irradiatiequot; samenvatten.

-ocr page 272-

a. De instelling.

Wanneer wij het begrip „instellingquot;, bepalen, zooals wij het hier-
boven hebben gedaan, blijkt, dat verschillende factoren op de
ontwikkeling en het verloop der gevoelens hun invloed kunnen
doen gelden; de toestand van verwachting, waarin de pp verkeert,
de wetenschap, die hij meent te bezitten omtrent de volgorde,
waarin dc prikkels worden aangeboden, het feit, dat hij op zijn
hoede dient te zijn, aangezien de werkelijkheid al vaak niet bleek
te kloppen met de aanwijzingen, die de namen in den kaarten-
wisselaar verschaften aangaande den inhoud der glazen, de voor-
stelling. die men zich maakt van het negatief karakter eener
smaakstof, enz.

Enkele voorbeelden mogen volgen:

A — 14 = 4: Vrij groote zekerheid, dat \'n negatieve zou komen. —
Ik constateer na \'t verschijnen van het kaartje (chin) een gevoel van
verlichting, ontspanning van aangezichtsmusculatuur.

Het blijkt, dat dank zij de instelling zelfs een slok negatief
gewaardeerde stof een positief gekleurd affect in het leven roept.

|A — 48 = 3l): kaartje: ems. Voor begin geen bijzondere spanning.
Koud tegenover de kaart. Gelezen, en ccn zeer complexe herinnering
van al wat er gisteren hieromtrent gebeurd is en ik hieromtrent gisteren
gezegd heb. In aansluiting aan die herinnering, is het, dat ik affectief
positie heb genomen tegenover den prikkel, \'t Affect, beleefd op dat
oogenblik was een affect van afkeer. Dit is de duiding post factum.
Op dat oogenblik geloof ik niet, dat er iets anders geweest Is, dan
\'t complex van herinneringen, dat persisteerde cn dat onlustgekleurd was.
Naderhand als afkeer geduid, omdat er in hoofd en nek gelokaliseerd
waren gewaarwordingen, alsof ik \'t hoofd van iets afwend, \'n ruk. Zóó
als afkeer geduid. Phaenomenologisch niets anders dan dc onlust, die
\'t complex herinneringen kleurde. Ik heb besluit genomen, glas zoo snel
mogelijk te drinken. Heb gedronken. Bij \'t drinken geen onlust, wel
„Bewusstseinslagequot; (gevoel van verwondering, ondervragend, in intellec-
tueelen vorm): is dat \'t zelfde als gisteren? \'t Was in intellectueelen
vorm, vragend: is dat nu, wat ik gisteren gehad heb. \'t Was ccn beetje
lustgekleurd, iets aangenaams. Bij \'t drinken geen onlust, dat is zeker.
[Voor dezen proefpersoon is ems sterk negatief gekleurd]. De aan-
gename verwondering doet den onlust uitblijven; \'tvicl mc mee! [Pp A
vroeg me na afloop: „Heb je \'t verdund?quot; — Dit was niet het geval.]

Wat in zich onaangenaam is, wekt een, zij het dan ook zwak,
lustgevoel, tengevolge van een blijkbaar te ongunstige waardeering
eener smaakstof aan de hand van allerlei herinneringen.

Het volgende, protocol is van gewicht, daar het aantoont, dat
een bepaalde instelling zelfs den afstand, die er bestaat tusschen
stoffen, welke zich aan de uiteinden der schaal bevinden vermag
te overbruggen en inplaats van een sterk positief gekleurd gevoel

-ocr page 273-

zelfs een gevoel van onlust kan doen optreden. Daarbij komt, dat
de invloed der instelling zich blijkens dit protocol niet enkel en
alleen op de ontwikkeling der eigenlijke gevoelens van lust en
onlust doet gelden, maar eveneens op die, welke wij als intrin-
sieken lust en onlust hierboven nader hebben bepaald. De uitgangs-
toestand is dus ook voor de „geobjectiveerdequot; gevoelens van
belang.

A — 122 = 9\\: [kaartje: chin — keuk; door \'n toeval kreeg pp A cur
te drinken.

Pp A slikte vaak na, bemerkte niet dat \'tcur was.] Chin gelezen.
Vanaf gekeerd met angst. Ander alternatief tegemoet gezien. Angst be-
stond hierin: in gedachte: \'t is te hopen, dat \'t andere heel wat beter is;
in \'t inhouden van adem; in spanning van musculatuur van voorhoofd;
in reacties in geheele bovenste helft van lichaam, hoofdzakelijk in borst.
Beslist iets onaangenaams er aan. Kan dat gelegen zijn in den intellec-
tueelen inhoud? Of in de reacties? Niet te zeggen. Ik geloof, dat \'t meer
\'t intellectueele deel is. Hoop, dat \'t andere toch maar beter is. Dat
andere moet beter zijn, anders is \'t \'n beroerd geval, \'t Is onlust-betpond;
heel iets anders dan nieuwsgierigheid.

Onmiddellijk na keuk gelezen te hebben bevonden: dat \'t beroerd was.
De geheele proef „verroestquot;. Heb ook weer remming gehad in bewust-
zijn; innervaties in hand; remming. Geen angst, daarvoor is de geheele
psychische toestand anders. Zooiets als een struikroover, die besloten
is zijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen. Dus geen zuivere angst;
maar meer besluit zich goed te houden. Toen weer gedacht keuk toch
de minst slechte van de twee. Nam keuk. Gedronken. Kan niet zeggen,
of \'tnu zoo intrinsiek onaangenaam was.

[Pp A vindt cur anders heel lekker; ook nu heeft hij vaak nage-
slikt.

De instelling op iets ,,beroerdsquot;, overheerscht in dit protocol wel
heel sterk.

Niet enkel maken tengevolge der instelling gevoelens van een
bepaalde qualiteit voor die van een een andere qualiteit plaats; zij
worden eveneens in intensiteit versterkt of verzwakt.

A — 126 = 93: kaartje: sam — suik; vervangen door chin. Voor ik
nog bemerkte, wat \'t wel was, een zekere schroom om te drinken; angst:
hierin bestaande: in tegenstrijdige innervaties in hand, die glas hield;
in een vragend denken, wat \'t nu eigenlijk wel zijn kon. Herinneringen
aan vroegere experimenten, waarbij ik er zoo beroerd was afgekomen.
Dat alles door elkaar, geen draad er in te ontdekken. Er was nog meer,
niet te beschrijven. Gedronken. Merkte, dat \'t chin was. Intrinsiek slecht.
Nooit zoo onaangenaam als nu.

De instelling kan zelfs verhinderen, dat een gevoel aanslaat,
zooals bijv. in de volgende protocollen het geval is:

A — 74 = 52: Met zekeren schroom (cit, de proefpersoon vindt dit
onaangenaam) genomen. Heel voorzichtig stof in mond genomen.
Als \'t maar niet te beroerd is!

-ocr page 274-

Toen ik geslikt had: \'tvalt nogal mee; zonder affectief element.

A — 142 = 108: kaartje: keuk — chin; vervangen door lim. — Tege-
lijkertijd bewust van verwardheid in denken en voorstelling; verward-
hei^ in psychisch gebeuren in \'t algemeen; ook dat onlustbetoond.

Per slot van rekening aan verwardheid een einde gemaakt. Spontaan
of willekeurig niet te zeggen. Gedachte kwam: keuk is toch beter. Keuk
gekozen, gedronken, gemerkt, dat \'t geen keuk was. Affectief niets
gebeurd.

Men zie ook:

A —71 = 49: Toen daarna onmiddellijk gedacht: er kan wel ems
staan, maar er zal wel wat anders in \'tglas zitten, \'tMoest eens cur
zijn. — Onder invloed van die voorstelling van cur hand naar glas ge-
bracht om te drinken.

^ Ik heb tamelijk snel gedronken; in \'t begin niets geproefd, alleen
t laatste restje volledig intrinsiek onaangename smaakgewaarwording.

Ook A — 87 = 63 is een duidelijk voorbeeld van den invloed
van den uitgangstoestand.

De voorstelling blijkt in dit protocol nog „affectieverquot; in haar
werking, dan de gewaarwording.

— \'n Complex van herinneringen: onlust-betoond. — Impulsief kwam
er een eind aan. — Stof (keuk) in mond gehouden, lang indifferent. Ik
proefde niet. dat \'tniet chin was. Eerst na slik al \'tintrinsiek onaan-
gename er van geproefd: keuk! \'tLeek me onaangenamer dan anders.

Dat de instelling van zulk een verstrekkende beteekenis is voor
de ontwikkeling en het verloop der gevoelens, kan toch eigenlijk
niet verwonderen, waaneer men bedenkt, dat onder haar invloed
de het sterkst negatief gewaardeerde stoffen, die onder gewone
omstandigheden slechts walging wekten, allen onaangenamen
smaak verloren.

A— 143=109: kaartje: chin — sod.

Eerst chin gelezen; vanaf gewend zonder iets affectiefs. Sod gelezen.
Bewust, dat ik te kiezen had tusschen de twee slechtste van de geheele
reeks. Overtuigd, dat \'teen heele affectieve misère was geworden, als
1 u^^^ T^^quot; besluit genomen had. Sod kies ik; drink ik, als \'t minst
slechte. De tendentie was er om weer terug te gaan tot chin.

Op \'t bewust worden van de pogingen, die verschillende gedachten
aanwendden om in \'t bewustzijn te komen, heb ik daaraan een eind ge-
maakt door sod te kiezen. Genomen; gedronken. In de heilige over-
tuiging verkeerd, dat ik schoon water dronk. Verwonderd er over. Lette
niet op, of \'t affectief-betoond was.

Het gevoel, dat de voorstelling wekt, is ook hier weer veel te
sterk; klopt niet met de werkelijkheid.

Omgekeerd is het ook mogelijk, dat positieve stoffen haar aan-
genaam karakter verhezen en leelijk gaan smaken, ja dat haar
smaak iets intrinsiek onaangenaams krijgt.

-ocr page 275-

A — 185 = 144: kaartje: chin — lim; gegeven sod — suik.

Eerst chin gelezen, toen lim. Keek in glas. \'t Was wit. De smeerpoets
heeft \'t omgekeerd. Tamelijk sterk angstgevoel. Gedachte: \'t is chin.
Inhibitie in gedachte-leven en in bewegingen. Tegenstrijdige innervaties.
Inhibities in gedachte-leven ook hierin, dat gedachten kwamen als deze:
zal ik ander glas nemen. Heele complex onlust-betoond, \'t Werd sterker
onlust-betoond, naarmate \'t zich ontwikkelde. Glas aan mond gezet. Stof
in mond. Meende werkelijk chin in mond te hebben. Eerst bij slikken
gemerkt, dat \'t suik was. Suik heel goeden smaak hier; intrinsiek goeden
aangenamen smaak.

Wilde direct tweede glas grijpen. Dacht daar kon wel eens chin
inzitten. Onmiddellijk inhibities cn onlust, verdwenen bij drinken van
eerste glas, keerden terug bij \'t tweede glas.

Weer gedachte, o er zit chin in. Inhibities weer en onlust. Ook dat
glas genomen. Inhoud in mond gebracht.

Eerst ook weer overtuigd, dat \'t chin was. Die overtuiging veel sterker
dan bij eerste glas, zelfs na geslikt te hebben, was ik nog in de mccning
met chin (een heele zwakke) te doen te hebben. Achteraf weet ik,
dat \'t suik moet geweest zijn, maar ik proefde beslist ccn chin-smaak cn
aan den smaak zat iets van onlust. Eerst na experiment gededuceerd,
dat ik met suik te doen had.

De instelling is oorzaak, dat noch de smaakgewaarwording her-
kend wordt, noch dat gevoel aanspreekt, dat andere malen \'t drin-
ken van deze smaakstof begeleidt. De uitgangstoestand is ook
hier van invloed op de intensiteit van het geobjectiveerde gevoel.

In het volgende protocol blijkt, dat de identificatie voor de
genese van den geobjectiveerden onlust geen rol behoeft te spelen,
en dat anderzijds de geobjectiveerde onlust der instelling oorzaak
kan worden van een onvolkomen of valsche herkenning.

A — 144= 110: kaartje: suik — sam, vervangen door chin. — Toen
gedacht, er kon wel eens wat anders in zitten; zonder ccnig affect echter.
Daarna gedacht: \'t zal wel niet het geval zijn.

Naar mond gebracht. Gemerkt, dat \'t mis was. Toen werd \'t gecom-
plicccrd. Direct gemerkt, dat \'teen hcclc slechte was. \'t Gaf ccn intrin-
sieken onlust. Ik hield \'tvoor cit. Toen ik slikte, cn na slik, eerst toen
smaak \'t slechtste was, toen eerst herkend als chin.

In A— 177 = 138: kaartje: keuk — chin, vervangen door lim,
is ook weer de uitgangstoestand met zijn emotieve momenten
oorzaak, dat eerst later de sensorische prikkel juist herkend wordt,
en dat eerst later tegelijk met die verlate smaakgewaarwording ook
de lust aanspreekt, die anders altijd \'t proeven van lim begeleidt.

Toen weer gedacht: keuk is toch beter dan chin. Keuk genomen.
Gevoel van onlust cn de herinnering aan vorig experiment is blijven
bestaan; terwijl ik glas naar mond bracht en zelfs toen ik glas al aan
mond had, nog niets gemerkt van lim. Dat pas later bij slikken bemerkt.
Toen verdween herinnering aan vorig experiment. Dc geheele instelling
van het bewustzijn werd een andere, \'t Was net, of een ding heelemaal

-ocr page 276-

afgesloten was, en alsof iets geheel nieuws begon. Al \'t voorgaande
verdween. Dacht aan geconcentreerde oplossing en smaak daarvan. Op
tweede plaats een opluchting, ook affectief in eens iets heel anders,
niet bepaald lust, niet voldoende opgelet. Lim gedronken; intrinsiek
aangenaam. De veranderde gemoedsstemming bleef bestaan.

A — 191 = 149: — De onlust was veel tc sterk. — Glas aan mond
gebracht. Dc onlust bleef bestaan. Bij \'t slikken gemerkt, dat ik suik
had. Een tamelijk sterk intrinsiek lustgevoel.

\'t Tweede [geconcentreerd] liet me zonder affect. Leek veel minder
geconcentreerd.

Ook nu weer heeft de uitgangstoestand invloed op den geobjecti-
veerden lust.

Gedeeltelijk behoort dit protocol onder het hoofdje: „Contrast-
werkingquot; thuis.

A —213 = 166: Sod verworpen, suik gekozen. Terwijl ik het aan
mijn mond bracht, plotseling gedachte: er kon wel eens sod in zitten. —
Een tikje onlust-betoond. De gedachte, dat er sod in zat, won aan
zekerheid. — Toen ik suik in mond had, was ik volkomen zeker, dat
er sod in zat. \'t Gevolg was, dat ik \'t eerste oogenblik het voor sod hield,
\'t Begin-stadium van den sodsmaak was niet onlust-betoond. Eerst bij
\'t slikken bemerkt, dat \'t suik was. Op zichzelf indifferent, \'t Leek me
niet zoo zoet als andere keeren.

Ook hier doet de instelling het gevoel, dat anders steeds aan-
spreekt. wanneer suik wordt geproefd, uitblijven.
Doet in B — 20 = 202:

Bij verschijnen woord suik geen reactie. \'kVoel gezwollenheid aan-
komen. En als ik \'t binnenbreng, valt \'t me tegen, zoowel gezwollenheid
als zoetheid,

de instelling \'t lustgevoel zich niet ten volle ontwikkelen?

In 0 — 6 = 370: keuk:

Voorgedachte: nu heb ik iets beroerds gehad, nu krijg ik wel iets
lekkers, \'t Zal wel iets bitters wezen. Maar verdrongen door blijde ver-
wachting van iets goeds, f-land was al geneigd iets te grijpen, om
bitteren smaak te verdrijven. Plots tot grooten schrik keuk. Zoo\'n tegen-
valler, dat ik na de chin niet kon besluiten \'tin te slikken. [De pp heeft
\'t uitgespuwd.],

doet de instelling waarmee de werkelijkheid volkomen contrasteert,
den onlust des te sterker aanspreken.

C— 103 = 453: \'t Onaangenaamste was de tegenstelling van \'t wrange,
terwijl ik op zoet gerekend had.

Ook hierin doet de instelling op lust den daarmee contrastee-
renden onlust sterker aanslaan.

Zie ook:

C—167 —510: keuk —sod:

Neem keuk, maar word onaangenaam aangedaan door \'t koude zoute

-ocr page 277-

water, dat in disharmonie is met wat ik verlang. — Ben absoluut niet in
dc stemming voor zout;

cn

C—163 = 506: kaa^rtjc: suik — sam; beide door chin vervangen.
Dubieer tusschen suik cn sam. Kies \'t aromaüsche. Als \'t aroma ont-
breekt, denk ik aan suik. Voel een zoete streeling op de tong. Bij den
eersten slok proef ik \'t wrange koude bittere van de chin; een kramp-
gevoel in de kaken; een dichtknijpen van de oogen; een schielijk door-
slikken.

De instelling is dus wel van groote beteekenis, zoowel voor de
qualiteit als voor de intensiteit van het gevoel, dat aanspreekt. En
dit geldt zoowel voor de zuiver emotieve gevoelens, als voor de
geobjectiveerde.

De beteekenis van de instelling voor de gevoelens komt ook
in die protocollen tot uiting, waarin deze instelling aanvankelijk
absoluut ontbreekt en de pp door een plotseling aansprekend lust-
of onlustgevoel verrast wordt, waarna eerst een bepaalde instelling
volgt.

Bijv. A —24 = 10:

Eerst na slikken bemerkt, dat ik met suik tc doen had. Toen ik het
gemerkt had, nog zooveel mogelijk getracht om van den lekkeren smaak
tc profiteeren.

Nog gelukt om iets van lust aan die smaakgewaarwording tc onder-
scheiden.

A —206=162: Toen ik sam gelezen had, direct genomen zonder
iets affectiefs. Glas al in hand, keus al gedaan, toen ik me plotseling
herinnerde \'t gezegde, dat ik niet meer bang was, dat cr iets anders
in kon zitten. Dacht ineens, was er vast van overtuigd, er zit chin in.
Direct een heel sterken onlust gehad!

B— 173 = 335: kaartje: lim — sod; verwisseld.

Sod eigenlijk niet geproefd; niet zoo onaangenaam als anders, wanneer
ik sod vooraf heb zien staan en sod proef.

Contrastwerking.

Het komt herhaaldelijk voor, dat gevoelens aanspreken onder
den invloed van, wat den smaak betreft, contrasteerende stoffen.
Een enkel voorbeeld.

A —61 = 43: [voorafgaande keuk, nu cur]. Tamelijk sterk gevoel
van spanning. Van beschouwingen onthouden over positief of negatief.
Toen kaart verscheen, heb ik duidelijk weer waargenomen de ontspan-
ning van aangezichtsmusculatuur; compleet lachen, een paar reacties;
\'t uitspreken van \'t woord a. Daarbij gedacht: dezen keer houdt ie me
niet voor den gek. \'t Contrast werkt lust.

A —28 = 14: Kaart gelezen. Verscheen onmiddellijk als aangenaam
zonder dat van oordeel sprake was. Onmiddellijk aangenaam. Daarna

-ocr page 278-

had ik idee: deze is aangenaam, vorige onaangenaam, contrast gemaakt.

Op oogenblik, dat ik dat dacht, voorstelling van wat volgen moest,
al bewust min of meer affectief gekleurd, lust-betoond. Bewustzijn van
wat volgen moest, louter intellectueel, zonder zinnelijke voorstellingen.
Lust-betoond, niet sterk.

A— 189= 147: Ik dacht direct aan die andere oplossing (sterkere
chin), die er achter stond. Ik wist, dat die door en door bitter was.
Die herinnering was onlust-betoond. Wat moet ik doen? — Toen plotse-
ling gedachte: ik neem ander glas. \'t Tweede \'t lekkerste. Met die ge-
dachte kwam ook de ontspanning. De geheele instelling veranderde.
Ontspanning in musculatuur.

In den regel echter heeft de contrastwerking tot gevolg, dat
de intensiteit der gevoelens, hetzij lust-, hetzij onlustgevoelens toe-
of afneemt.

A—117 = 86: Bij \'t lezen van sam me direct rekenschap gegeven
van waarde, en ontspanning is gevolgd, \'t Gevoel van onlust is plotse-
ling verdwenen, en heeft plaats gemaakt, \'n lustgevoel mag ik het niet
noemen. Ik kan \'t op beschrijvend standpunt wel zoo noemen. Een
eigenlijk lust-„Erlebnisquot; is er niet geweest. Wel ontspanning en be-
wustzijn van verlichting. Geen remming meer, me dunkt \'t lustgevoel
werd niet door een bepaald phaenomeen gerepresenteerd.\'t Was sterker
dan \'t onlustgevoel in het begin.

A— 126 = 93: kaartje sam — suik; vervangen door chin:

sam genomen, aan mond gebracht. — Gedronken; merkte dat \'t chin
was. Intrinsiek slecht; nooit zoo onaangenaam als nu.

C^— 6 = 370: Voorgedachte nu heb ik iets beroerds (chin) gehad; nu
krijg ik wel iets lekkers. Even: \'t zal wel iets bitters wezen. Maar
verdrongen door blijde verwachting van iets goeds. Hand was al geneigd
iets te grijpen om bitteren smaak te verdrijven. Plots tot grooten schrik
keuk. Zoo\'n tegenvaller, dat ik na chin niet kan besluiten \'t in te slikken.

[Pp C heeft \'t uitgespuwd.]

\'t Geweldigst de verrassing, als je iets lekkers verwacht en je krijgt dit.

Door de contrastwerking wordt de intensiteit van het gevoel
uitermate versterkt.

C — 39 = 399: lim — wond: Een gevoel van verUchting, toen lim ver-
scheen. Toen ik \'t bij mijn mond had, werd mijn oog getroffen door het
geel van de olie; mijn neus rook de wond. \'t Aangename gevoel ver-
anderde in een gevoel van walging — Hoogste mate van onlust.

Dat de onlust zoo sterk aanspreekt is voor een groot gedeelte
veroorzaakt door de contrastwerking.

A — 41 =25: Toen ik stof (cur) aan hond had gezet en dikke vloei-
stof voelde, proefde ik als \'t ware wond. In eerste instantie net, alsof ik
wond proefde. Ik heb toen beslist angst gehad. ^ Gedronken en lang-
zamerhand gemerkt, dat \'t cur was. Toen ik slikte, viel \'t me op, dat
\'t niet zoo aangenaam smaakt als anders.

Heeft het contrast hier tengevolge, dat de lust als \'t ware
minder intensief wordt.

-ocr page 279-

■nbsp;verschijnt, maakt sod geen onaangenamen

indruk. Ik lach er om wegens tcgensteUing met cog. Neem \'tin mijn
mond en vind, dat t erg meevalt.

De instelling wordt hier, als ze tot tegenstelling wordt, zelf oor-
zaak van \'t aanspreken van een gevoel.

B - 96 = 269: kaartje: keuk — suik:

Eerst suik gelezen: Toen had ik een affect, dat negatief was. Ik vond
t met lekker genoeg. Dit daalde bij keuk. Bij suik terugkomend, was dit
weer positief.

Merkwaardig is hier de wisseling der gevoelens onder invloed
van de contrastwerkingen. Vermoedelijk spelen ook de gewaar-
wordingen zelf bij de contrastwerkingen een beteekenisvolle rol.
Men lette op een protocol als:

B— 163 = 326: Bij den eersten keer van proeven (chin-suik, ver-
vangen door lim) treedt dc smaak acuter op, dan wanneer jc lim\' hebt
zien staan.

En

B— 189 = 349: kaartje: keuk — chin; vervangen door lim.
Niets bijzonders tot op oogenblik, dat ik \'t in mijn mond neem. \'k Ben
op alles voorbereid. Dan gaat \'t als een lichtstraaltje door me heen, dat
\'t lim is. Dc smaak valt op, wordt gevolgd door lachen.

Ook hier die contrastwerking. Evenzoo in:

C — 75 = 429: [na cur — kcukj. Ik zit cur na te proeven, \'t Intense
zoete werkt na. Daarom een tegenzin bij \'t lezen van zout. — \'t Onaan-
genaamste is dc tegenstelling van \'t zoute cn \'t zoete;

en in

C — 89 — 441: kaartje sam — suik, door chin vervangen:
Toen \'t in mijn mond kwam: het eerste affect onaangenaam bitter vóór
in den mond. Dadelijk \'tidee chin. Door de verrassing verhinderd te
slikken, zoodat ik mc verslikte. — Over \'t geheel zeer onaangenaam
speciaal door verrassing.

C — 35 = 395: cog: Aangenaam offcct, vooral na chin.

Ook in C — 147 = 491 zijn \'t weer de contrasteerende smaak-
gewaarwordingen, met dc ten deele niet nadrukkelijk vermelde
gevoelens aan deze gewaarwordingen innig verbonden, die voor
de contrastwerking verantwoordelijk zijn.

C— 147 = 491: [gewoonlijk de sterke oplossing achterop; dc slappe
oplossing voorop; ditmaal keuk — sam toevallig juist andersom].
\'t Tweede glas (\'t slappe) heeft weinig smaak, maar ik heb nog den
prikkel van \'teerste glas sam. Bij \'tinslikken proef ik opeens \'tslappe.
Dit wekt een kleine huivering, griezelig, die onaangenaam is. Bij \'t in-
slikken net een drankje.

Men zie ook:

C —41=401: Had een nawee van de wond, zoodat cit zelfs aan-

-ocr page 280-

genaam aandeed. Maar zoodra \'tin mijn mond was, was \'teerste affect
een onvoldoende zuursmaak. Onbevredigd gevoel.

En

C— 105 = 455: \'t Onaangename van \'t affect is, wijl ik het zoetzure
verlangde, de interne zoutsmaak, die mijn maag in opstand brengt.

En

B — 89 = 262: Eerst lim, was positief. Toen bij suik viel dit me tegen,
\'t Affect werd minder, viel tegen bij suik. Herinneringsbeeld van gevoel
van suik slikken. Dit viel tegen. Koos lim. Toen steeg \'t affect weer. In
periode naar mond brengen niets, daarna positief affect. Iets sterker
dan begin affect bij lezen van lim.

Voor den uitgangstoestand zijn niet alleen de gevoelens, maar
ook de cognitieve elementen van gewicht bijv. louter intellectueele
waarde-oordeelen, enz. En zeker de waarde-oordeelen, die emotieve
momenten in zich besloten houden.

A— 14 = 9: Toen gehad simpele idee: \'tis niet zoo beroerd als dc
sod. En, als ik het wel onderscheiden heb, aan dc hand van dat idee
ccn heel licht lustgevoel, \'t Lezen gaf niets; wel de idee, dc vergelijking
met sod.

Men zie verder:

A— 127=176: Heele complex beslist onlust-betoond. Plotseling mijn
relatief waardeoordeel geveld: keuk toch beter dan sod.

A — 58 = 82: Toen ik las ems, niet direct op absolute wijs, maar
relatief, met betrekking tot wond geschat. Dan ems valt nog al mee.

A — 76= 102: Fos dadelijk op waarde geschat: eerst absoluut, toen
relatief met betrekking tot diin. Die absolute schatting had geen affectief
phacnomecn bij mc wakker geroepen. De betrekkcliike wel; herinnerde
me de phasen van vorige proef; die phasen onlust-oetoond; onlust die
niet anders deed dan „anklingenquot; cn direct weer wegsterven. Toen met
betrekking tot chin fos geschat met voorstelling van bruine, niet gedefi-
nieerde vloeistof. Die voorstelling lust-betoond; duidelijker dan de vorige
onlust cn sterker.

A—14 = 28: (sam) kaart gelezen. Verscheen onmiddellijk als aan-
genaam, zonder dat van oordeel sprake was, onmiddellijk aangenaam;
daarna had ik idéc, deze is aangenaam, vorige onaangenaam. Contrast-
gemaakt.

y. Omslag der gevoelens.

Er zijn protocollen, waarin melding wordt gemaakt van het
plotselinge omslaan van een gevoel in een ander van tegengesteld
teeken. Toch heeft men niet den indruk, dat het hier gaat om een
geleidelijk, zij \'t dan ook snel toe of afnemen van een gevoel door
een nullijn heen van één pool naar een andere. Alle gegevens wijzen
er op, dat men hier uitsluitend met een min of meer plotselinge

-ocr page 281-

vervanging van een gevoel van een bepaalde qualiteit door een
van andere qualiteit te doen heeft.

Als voorbeelden:

A ^ 177 = 138: keuk genomen! \'t Gevoel van onlust en herinnering
aan vorig experiment is blijven bestaan, terwijl ik glas naar mond bracht
en zelfs, toen ik glas al aan mond had. Nog niets van lim bemerkt; dat
pas later, bij \'t slikken.

Toen verdween herinnering aan vorig experiment, de geheele instelling
van het bewustzijn werd een andere, \'t Was net, alsof een ding heele-
maal afgesloten was, en alsof iets heel nieuws begon. Lim gedronken;
intrinsiek aangenaam; veranderde gemoedsstemming bleef bestaan.

B—14=198: Onaangename toon van smaak van zout bleef nog.
Bij \'t verschijnen van wond sterk lustgevoel. Ik lach er om, ben vroolijk
gestemd, \'t Houdt onmiddellijk op, en \'t slaat geheel om, toen het in mijn
mond was.

B —53 = 231: keuk: Bij verschijnen zoo waar een oogenblik positief.
Dan snelle daling beneden de nullijn.

Al drukt pp B zich eigenaardig uit, toch kan ook het volgende
protocol B — 40 = 220 hier genoemd worden.

B — 40 = 220: wond. Even op aanslag een oppressiegevoel. Daarna
bij wond gevoel van teleurstelling. Alweer wond. Daaraan aansluitend:
dat kan niet! Vroolijk affect met vertrekken van mimische musculatuur.
Dan blijft toestand tot na snelle aanbrengen van glas de olie naar me
toekomt. Dan daalt onmiddellijk affect.

B — 52 = 230: Begin neutraal. Na verschijnen een oogenblik affect
nul, dan sterk positief.

B —55 = 233: wond vervangen door lim: \'t Begin is neutraal. Voor
ik \'t eigenhjk nog goed gelezen heb, neiging om positief te worden. Ik
h
eb \'tnog niet in de gaten, of \'t wordt sterk negatief, daalt onder nullijn.

iB 92 = 265): kaartje: chin-sod; sam gegeven:

Las eerst sod. Twee gewaarwordingen: één in cerebrum, ook affectief;
één in maagstreek. Beide negatief. In \'t cerebrum minst onaangename.
Toen las ik chin. Dat speelde zich heelemaal af in mijn cerebrum. Dat
viel me nog meer tegen. Wilde in negatieve stemming chin kiezen.
quot;kVind bitter niet onaangenaam. Toen werd affcct positief. Wist niet
meer, wat ik moest doen. Begon tc lachen. Koos eindelijk sod. Verwachtte,
dat \'t affcct zou dalen. Verwachtte sod. \'t Was zonder smaak op begin
tong. Toen sloeg \'taffcct plotseling om. Toen ik sam proefde. Dat
speelde zich af in mijn hoofd. Beneden nek geen affcct.

B — 94 = 267: sod — lim, verwisselen. Ik ben blij tot eerste derde
deel van tong. Dan valt \'t me tegen, omdat \'t geen lim-smaak is. — Alles
negatief gekleurd.

B — 96 = 269: Eerst suik gelezen. Toen had ik een affect, dat nega-
tief was. Vind \'t niet lekker genoeg. Dit daalde bij keuk. Bij suik terug
komend was \'t weer positief.

De gevoelens slaan in dit protocol zelfs een paar maal om.
6. Irradiatie der gevoelens.

Een enkele maal wordt van irradiatie der gevoelens gewag

-ocr page 282-

gemaakt. Wij verstaan er onder het overvloeien van lust- of
onlustgevoelens over mindere of meerdere bewustzijnsinhouden, die
tegelijkertijd of in opeenvolging gegeven zijn.

Enkele voorbeelden mogen duidelijk maken, welke soort ver-
schijnselen hier juist wordt bedoeld.

A-—231 = 181: Eerst sam gelezen. Onmiddellijk een voorstelling, \'n
gezichtsvoorstelling. — Die voorstelling lust-betoond. Een duidelijke ont-
spanning in musculatuur van voorhoofd bij kennisnemen van dit alter-
natief.

Al wat er verder opvolgde, stond als \'tware in \'t licht van \'t lust-
affect, waarin sam stond. — Bij overgang naar keuk keek ik dit met een
ander oog aan dan gewoonlijk, hoewel ik het verworpen heb, deelde
het toch in de lustkleur, die het geheele bewustzijn vulde.

A — 233= 183: \'t Eigenaardige is hier weer een lustgevoel, dat \'t ge-
heele bewustzijn weer vulde, \'t Liep over. \'tHad geen grens; geen be-
paalden inhoud, \'t Irradieerde.

Hoe inderdaad gevoelens het geheele bewustzijnsverloop kunnen
kleuren en nog lang blijven nawerken, blijkt uit het volgende voor-
beeld, waar de smaak der geboden stof schijnt veranderd te zijn
en het gevoel van onlust zelfs nog tot na de proef aanhoudt.

A — 40 = 24: Alles behoorde bij \'t complex van herinneringen en
intellectueele overwegingen. Dit complex was onlust-betoond, — Ge-
dronken. Deze limonade is niet zoo lekker als de andere. De onlust
persisteerde wat. \'t Complex bleef ook na \'t experiment.

p. Coëxistentie en versmelting van gevoelens.

Herhaaldelijk hebben wij hierboven kennis gemaakt met ver-
smeltingsproducten van gevoelens en andersoortige elementen,
voornamelijk daar, waar wij over den intrinsieken lust en onlust
der gewaarwordingen en de samenstelhng der hoogere gevoelens
spraken.

Onbesproken bleef tot nog toe de vraag, of gevoelens met elkaar
kunnen versmelten. Belangrijk voor het antwoord, dat men op deze
vraag geeft, is het antwoord op deze andere: kunnen gevoelens
hetzij van gelijken, hetzij van tegengestelden aard in het bewust-
zijn coëxisteeren?

a. Coëxistentie van tegenovergestelde gevoelens.

1. Talrijk zijn de protocollen, waaruit blijkt, dat qualitatief ver-
schillende gevoelens zeer kort na elkaar in het bewustzijn aan-
wezig kunnen zijn.
Bijv. A —48 = 31:

— Op dat oogenblik geloof ik niet, dat er iets anders geweest is, dan
\'t complex van herinneringen, dat persisteerde, en dat onlust gekleurd

-ocr page 283-

was. — Phaenomenologisch niets anders dan de onlust, die \'t complex
heriimeringcn kleurde. — Bij drinken (van ems) geen onlust, wel „Be-
wu^tscinslagcquot;. — \'tWas een beetje lustgcklcurd, iets aangenaams.
Bij \'t drinken geen onlust, dat is zeker.

[Voor ppA is ems sterk negatief gekleurd.]

De aangename verwondering doet de onlust uitblijven; \'t viel mc mee.
[Pp A vraagt me:] Heb je \'t verdund?

A — 54 = 36: Glas aan mond gebracht. Gedurende al dien tijd bleef
onlust-betoonde complex werkzaam. — En toen ik geslikt had, direct ge-
merkt, dat het water was. \'t Complex met den onlust cr aan vast is ver-
dwenen. Daarvoor in de plaats een gevoel van lust, intellcctuecIc be-
vrediging, niet affectief.

— 237 — 187 : sam — lim; door chin - chin vervangen.

Eerst lim gelezen; niets affectiefs. Tendenties in hand om het te
nemen. Expresselijk gedacht: ik moet \'t andere nemen. Las sam. Ge-
lukkig, dat ik het andere niet genomen heb. Dit lijkt mc toch beter.
Verder direct herinneringen aan vorige experimenten, waarbij ik sam
gedronken had. \'t Geheel lust-gekleurd, niet erg, toch iets. Direct sam
genomen; aan mond gebracht. Direct in de gaten, dat \'t dat niet was.
Toen een tweevoudige teleurstelling: allereerst gedacht, dat spijt me,
dat \'tgeen sam was; cn onmiddellijk cr na, had ik het andere maar
genomen.

Innervaties in hand om \'t glas neer te zetten, \'t Gchcclc complex was
lichtelijk onlust betoond. Al dien tijd in overtuiging: met zuiver water
te doen te hebben. Ook zoo geslikt. Na \'t slikken eerst gemerkt, dat
\'t chin was. niet intrinsiek onaangenaam.

2. Herhaaldelijk treft men ook protocollen aan, waarin op het
eerste gezicht wel van een versmelting van gevoelens sprake schijnt
te zijn, doch die bij nadere beschouwing toch niet anders dan ver-
smeltingen van gewaarwordingen en intellectueele elementen met
een elementair gevoel blijken te zijn. Toch is, dunkt mc ten opzichte
van sommige dezer protocollen dc vraag wel gewettigd, of er toch
niet een versmelting van ongelijksoortige gevoelens heeft plaats
gehad. Waar de pp bijv. in onderstaand protocol van ,,ecn soort
gemengd gevoel (angst met hoop)quot; spreekt, kan dc vraag worden
opgeworpen, of hier het negatief karakter der angst wellicht met
het positieve der hoop versmolten is. Geheel duidelijk is het echter
niet.

A — 147= 113: keuk — suik: Onmiddellijk na \'t lezen van keuk ccn
soort gemengd gevoel, angst met hoop, phaenomenologisch aldus ver-
tegenwoordigd: spanningsgewaarwordingen in musculatuur van voor-
hoofd boven oogen. Tendentie om gauw tot lezing van volgende over
te gaan. Intellectueel dit: als \'t andere maar niet zoo slecht is. Van den
anderen kant intellectueel ook dit: er zijn zooveel combinaties mogelijk:
\'t andere zal wel goed zijn. Een gemengd gevoel zonder eigenlijken onlust.

Iets dergelijks treffen we aan in

A — 149=115: keuk — sod:

Eerst keuk gelezen. Weer gemengd gevoel, idcndek met voorgaanden

-ocr page 284-

keer. Duidelijk inhouden van ademhaling gemerkt. Geen ontspanning bij
het lezen van sod; integendeel, ik geloof, dat dc spanning sterker is ge-
worden. De ademhaling niet onmiddellijk na lezing van sod, d.w.z. de
exspiratie, maar een heelen tijd er na. Weer \'t „jaquot;-vcrschijnsel. Er was
iets in \'t bewustzijn, wat er geheel tegenovergesteld aan was „neenquot;!
De hoop werd niet verwezenlijkt; er was iets, dat was nu weg. Ook dc
vorige intellectueele inhoud was weg. Eerst absoluut de stoffen geschat;
nu relatief, met betrekking tot elkaar. Ook het gemengd gevoel van
daareven was niet onlust-betoond. Toen was er reeds onlust, toen ik
het neen-verschijnsel had. Heb heel in \'t algemeen gedacht aan onaange-
name kanten, die er zaten aan het drinken van keuk en sod, herinne-
ringen aan vroegere experimenten. Dit complex was onlust-betoond. Of
het de voortzetting was van vroegeren onlust? \'n Eind aan gemaakt
door keuk te nemen. Dit is toch beter dan sod. Niets dan \'t intrinsiek
onaangename van keuk.

Geheel geen moeilijkheden echter geeft de verklaring van een
protocol als het volgende, waar een loutere constatatie van intel-
lectueelen aard, gelijktijdig met een gevoel van onlust is gegeven.

A —235= 155: lim — suik:

Net als vorige. Lim gelezen. Gedacht: \'t andere kan moeilijk beter zijn.
Mijn hand naar glas uitgestoken. Terwijl ik het opnam, eerst suik ge-
lezen. Rechtvaardiging van keus kwam. Toen: \'tis jammer, dat er twee
positieve bij elkaar staan. Louter intcUectucd; niets geen onlust aan vast.
Lim gedronken. Intrinsiek licht aangenaam.

3. De protocollen, waarin van een werkelijke coëxistentie van
ongelijksoortige gevoelens sprake is, zijn uiterst zeldzaam. En dan
nog betreft het steeds gevallen, waarin van de gelijktijdige aan-
wezigheid van geobjectiveerden lust of onlust met subjectieven
onlust of subjectieven lust sprake is. Er wordt geen enkel geval
van coëxistentie van werkelijke ,,subjectievequot; ongelijksoortige ge-
voelens vermeld. Onderstaand protocol heeft betrekking op het
gelijktijdig voorkomen van geobjectiveerden onlust en subjectieven
lust.
A — 67 = 46:

Onmiddellijk waarde-oordeel, dat \'t goed was. Meer speciaal her-
innering onder louter intellectueele vormen: dat \'t aangename hoofd-
zakelijk bestond in de warmtegewaarwording, die ze bij drinken ver-
oorzaakt. Die herinnering zelf, of ze lustbetoond was, niet te zeggen;
wel zat er hcrinncring-van-Iust aan vast, was \'t een lustgevoel, \'t Was
niet dit: niet: \'n intellectueele herinnering aan een lust-bctoonde-her-
innering; niet louter dat.

Glas genomen; een slok gedronken. Direct onaangename smaak, als
je cognac bij groote slokken drinkt. Cognac intrinsiek onaangenaam. Ik
moest het bij teugjes drinken. Tegelijk met intrinsiek onaangename
smaak-gewaarwording de herinnering lust-betoond. Toen bij teugjes ge-
dronken. En ik heb werkelijk \'t intrinsiek aangename van warmte-gewaar-
wording gehad. Onlust niet meer te herkennen. Lust niet zoo sterk.

-ocr page 285-

\'t Lustgevoel misschien door voorafgaanden onlust verzwakt; of door
voorafgaande verkoudheid.

B — 63 r= 239:

Bij \'t drinken negatieve zoutsmaak, die de kougewaarwording, die
positief is, overheerscht,

is evenals de verdere protocollen van pp B, die hier te gebruiken
zouden zijn, (en het zelfde geldt van de protocollen van pp C)
door de wijze van uitdrukken van pp B moeilijk op zijn juiste
waarde te schatten. Daar de gevoelens in eng verband met de
gewaarwordingen aanspreken, en deze hier na elkaar voorkomen,
waren deze aan elkaar tegenovergestelde gevoelens niet tegelijker-
tijd aanwezig, maar volgden ook zij na elkaar.

In B — 177 = 339: chin — keuk; lim gegeven:

Proef dadelijk op de tong de lim. Tijdens slik-acte krijg je den echten
chin-smaak (in de vorige proef kreeg de pp chin) weer. Als je ophoudt
met slikken weer dc nasmaak van dc lim. Gewaarwordingen (sic!) van
aangenaam en onaangenaam zijn evenredig daarmee.

is er zeker geen coëxistentie van gevoelens, maar opvolging, zelfs
afwisseling.

Men zie voor C bijv.

C —62 = 418: Is het in mijn keel, dan komt er een gevoel van vol-
doening in mijn mond, omdat \'t zout zich verspreidt. Na den zoeten
smaak van de cur is het affect onaangenaam.

En

C— 192 = 531: Een sterke zoutstroom glijdt door mijn keel, is wel
is waar voldoende bevredigd, doch te sterk, zoodat \'taffcct ten slotte
onaangenaam is.

Coëxistentie van twee ongelijksoortige gevoelens — zoo luidt de
conslusie uit de niet al te talrijke gegevens, welke onze protocollen
hebben verschaft — komt slechts voor, wanneer één dezer gevoelens
in gewaarwordingen of anderszins is geobjectiveerd.

b. Coëxistentie van gelijksoortige gevoelens.

L Snelle successie van gelijksoortige gevoelens vindt men
herhaaldelijk vermeld.

Als voorbeelden:

A —88 = 64: Hermncring onlust-betoond. Toen gedacht: ik wanbof
toch, dat ik nu tweemaal achter elkaar die vuile boel moet slikken.
Weet niet, of dit nieuwe onlust wns, of nog overgebleven onlust. —
Weer impulsief glas genomen; stof lang in mond genomen; intrinsieke
onlust.

-ocr page 286-

A — 70 = 48: Hoewel dus onlust zoowel bij \'t complex van herinne-
ringen
als ook bij \'t gevoel van inhibitie ontstond, leken de twee ge-
voelens toch qualitatief verschillend; maken ze elk voor zich een geheel
anderen indruk,
\'n Fijne nuance, \'t Was net, of \'t tweede onlustgevoel
meer betrekking op het ik had; of \'tik er meer mee gemoeid was. —
Weer specifiek gevoel van verwarring, inhibitie,
onlust-betoond. \'tLeek
me weer qualitatief anders dan nummer twee. — Toen ik chin geproefd
had, zeer sterke
intrinsiek onaangename smaakgewaarwording van chin.

A— 186= 145: \'t Geheele complex was onlust-betoond. De onlust
werd sterker; nam toe in intensiteit. Daarna absolute leegte in bewust-
zijn, zonder dat er iets positiefs mee verbonden was;
gedurende welke
\'t onlustaffect bleef voortbestaan.

Toen keuk genomen. — De geheele instelling van het bewustzijn ver-
anderde. Eerst heel complex, of ik \'t aldan niet zou nemen (keuk). Nu
heel complex van intellectueele inhouden betrekking hebbende op de
verwezenlijking van het gekozen alternatief. Hoe gemeen het drinken
zou zijn; dat de smaak zoo zilt was. Al die dingen betrekking hebbende
op het keuk in dit bijzondere geval.
Ook dit complex onlust-betoond,
hoewel minder sterk dan \'t vorige.

Ook wordt successie vermeld in

A — 82 = 58: Toen ik las ems, niet direct op absolute wijs, maar
relatief met betrekking tot wond, geschat. Dan valt ems nog al mee.
Zóó, dunkt me, is \'t affectieve weggebleven. Heel weinig affectiefs. —
Vrij impulsief glas genomen, gedronken; weer lang in mond. In tegen-
stelling met vorigen keer, nu een gevoel van onlust ontwikkeld, terwijl
ik het in den mond had, vóór ik het slikte. Stof in mond: geen intrinsieke
onlust.

Trachtte een smaakvoorstelling te krijgen, \'t Lukte niet. Gedacht: of
\'t zoo erg zou zijn. Gedacht aan mogelijkheid om leelijken smaak te ver-
mijden door vlug te slikken,
\'t Geheele complex onlust-gekleurd. In \'t ge-
wone leven niet onlust te noemen, een gevoel van onbehagelijkheid;
iets meer dan louter onlust, \'t Essentieele bestond in gevoel van on-
zekerheid; of \'t nu zoo erg zou zijn; of.ik er in zou slagen den leelijken
smaak te vermijden door snel te slikken.

Geslikt en toen weer intrinsieke onlust. Van \'t vorige onlustgevoel
niets meer bemerkt, \'t Gevoel van onbehagelijkheid is misschien door
shkken verdwenen. Ems niet zoo intrinsiek onaangenaam als anders.

2. Talrijk zijn eveneens de gevallen, waarin de proefpersoon
niet juist weet aan te geven, of de gevoelens, welke hij vermeldt,
gelijktijdig of in successie gegeven werden.

A — 22 = 8: Ik schrok, toen ik het zag; een poosje van streek er door.
—Daarna leegte in\'bewustzijn. Alles
met onaangenaam gevoel.

(Overwegingen van ppA:) „Was \'t onlust? Was \'t affectief betoond?
Of
dit onaangename gevoel \'t zelfde als \'t onaangename van het schrik-
ken
was. of dat ik het geprojecteerd heb, is niet te zeggen.quot;

De inhibities als onaangenaam ondervonden. — Plotseling heb ik glas
genomen en in één teug uitgedronken.
Vorige onlust-betoonde toestand
persisteerde;
en weer \'t intrinsiek onaangename waargenomen van de
smaakstof.

Of nu de eerste onlust-toestand afzonderlijk bestaan heeft, onafhanke-

-ocr page 287-

lijk van intrinsiek onaangename gewaarwording bij \'t drinken, kan ik niet
zeggen.

Ook in A— 142 = 108 is de pp onzeker.

Vanaf dat oogenblik een gevoel van onlust, dat sterker werd, toen ik
mij den smaak van chin voorstelde. Tegelijkertijd bewust van verward-
heid in denken en voorstelling. Verwardheid in het psychisch gebeuren
in \'t algemeen. Ook dat onlust-betoond; een soort inhibitie.

Relatie tusschen vorig onlustgevoel en dit was, dat ze misschien
continu waren, zeker van dezelfde soort. In de verwardheid van het
denken minder geaccentueerd.

Onlust gegeven met smaakvoorstellingen was niet intrinsiek, was meer
subjectief, net als andere.

In A — 12 = 2 is pp A al evenmin zeker:

In geheele gezicht duidelijk ontspanning, in wang; met positief getint
affect gepaard, \'k Weet niet, of \'t \'n lustgevoel was. Denkelijk niet.
\'tWas verbonden met de gedachte: ik heb toch gelijk gehad, \'t Lust-
gevoel had zijn oorsprong niet in positieve stof, maar in verwezen-
lijking van vermoedens. Zoo iets. \'t Stond niet alleen, \'t Was een lust-
gevoel met intellectueelen inhoud versmolten. Ik heb stof gedronken.
Geen aarzeling, niet vlug willen doen. Tijdens drinken persisteerde, of
\'teerste lustgevoel, of \'n ander. Er was iets helders in \'tbewustzijn,
\'t Drinken zelf gaf geen lustgevoel.

3.nbsp;Coëxistentie van wat hun negatief of positief karakter be-
treft, gelijksoortige gevoelens wordt nog al eens vermeld, al is er
in vele van deze gevallen van een werkelijke coëxistentie van ge-
voelens geen sprake, daar bij nadere beschouwing een der ,,ge-
voelensquot; in het geheel geen affectief karakter blijkt te bezitten.

A — 153= 117:

Van af dat oogenblik een gevoel van onlust, dat sterker werd, toen
ik mij den smaak van chin voorstelde. Tegelijkertijd bewust van ver-
wardheid in denken en voorstelling.

4.nbsp;Toch komt werkelijke coëxistentie van gelijksoortige ge-
voelens voor. Maar evenals wij dat bij de bespreking der coëxistentie
van ongelijksoortige gevoelens hebben geconstateerd, betreffen zij
steeds gevallen, waarin van gelijktijdige aanwezigheid van geobjec-
tiveerden lust of geobjectiveerden onlust met subjectieven lust
of subjectieven onlust sprake is. Evenmin als coëxistentie van
werkelijke „subjectievequot; ongelijksoortige gevoelens voorkomt, schijnt
dit met ,,subjectievequot; gelijksoortige gevoelens het geval te zijn.

IA ^— 91 =67| : cog: Onmiddellijk bij lezen ontspanning. Speciaal ge-
dacht aan warmte, die dat edele vocht te weeg brengt; en geprobeerd
daar een voorstelling van te hebben, \'t Is niet gelukt. Hoe zich een lust-
gevoel ontwikkeld heeft, weet ik niet. Niet alleenstaande; \'t zat vast
aan de gedachte, misschien ook aan de poging om ccn voorstelling te
hebben. Daarna direct glas genomen; en voor ik \'tnog aan de lippen

-ocr page 288-

bracht reukgewaarwording gehad van cog. Daarna ook de smaakge-
waarwording, speciaal \'t prikkelende in de keel. Ook die van lust ver-
gezeld. Of \'teen en \'tzelfde lustgevoel is geweest, als dat bij die
gedachte en poging opgetreden, of dat \'t alleen \'t laatste is geweest?
Alleenlijk \'t laatste sterker. Gedronken. Heb bij \'t drinken intrinsieken
lust, die al begon, toen ik het in den mond had. Daarnaast voortbestaan
van eerste lustgevoel. Niks anders, \'t Eerste \'t subjectieve, \'t Laatste
objectief. Langzamerhand weggestorven, \'t Was weg voor de intrinsieke
lust weg was. Verder niets.

A— 178= 139: chin — sod: Een geleidelijk zich ontwikkelend on-
lustgevoel. \'t Werd langzamerhand sterker,
\'t Persisteerde, toen de andere
inhouden reeds verdwenen waren, \'t Was een leegte te zamen met het
onlustgevoel. Geen absolute leegte. De inhibities waren te sterk. Dat
juist als zeer onaangenaam ondervonden. Ten slotte gedacht: ik moet
het toch drinken. (Sod gekozen), \'t Eerste glas indifferent, \'t Tweede
glas gauw doorgeslikt, en \'eenigen tijd na de slik top in de onlustcurve.
De onlust, waarvan ik eerst sprak, is blijven bestaan. Ik onderscheidde
cr duidelijk van den intrinsieken onlust van dc sod.

A — 221 = 174: Direct bij drinken gemerkt, dat \'tsam was. Een sterk
lustgevoel, een gevoel van blijdschap, vreugde. — Dat heele complex
was lust-betoond. — Naast lustgevoel dc intrinsieke lust van de smaak-
gewaarwording.

Men zie nog:

A\'-\'30=15: \'t Eerste onlustgevoel, dat aan \'t complex vastzat, was
sterker dan de onlust met den smaak gepaard. — Toch twee soorten
onlust, verschillend, die van complex en die van gewaarwording. Wat
intensiteit lgt;ctrcft tc vergelijken, niet wat qualiteit betreft, \'t Eerste meer
onlust, dan \'t tweede.

A — 87 = 63: \'t Eigenlijk affectieve kwam, toen ik glas aan mond
bracht: herinnering aan vorige experimenten. Een flauwe smaakvoor-
stelling van chin. Gedacht aan feit, dat smaak zoo lang nablijft; \'n com-
plex van herinneringen, onlust-betoond. — \'t Gevoel van onlust, dat er
eerst was, bleef wel, maar \'t tweede was meer angst, schrik; geen afkeer,
schroom. — Eerst na slik al \'t intrinsiek onaangename ervan geproefd.
Keuk, \'t leek me onaangenamer dan anders.

A — 144= 110: Dc intrinsieke onlust en dc onlust van het zelfverwijt
tegelijkertijd aanwezig, qualitatief verschillend; hoe precies niet te zeggen.

A — 178= 139: De onlust, waarvan ik eerst sprak is blijven bestaan;
ik onderscheidde er duidelijk van den intrinsieken onlust van de sod.

A — 206= 162: Dacht in eens, was er vast van overtuigd: er zit chin
in. Direct ccn heel sterk onlustgevoel. — Een klein spijtgevoel. — Ik
kan niet zeggen, of cr een specifiek gevoel van onlust daaraan verbonden
was. \'t Andere onlustgevoel was er nog. \'t Eerste heeft zich beslist ge-
accentueerd. Als dat \'t eenige was, dan corrigeerde het zich.

Voor pp B geldt ook nu weer, wat ik zeide bldz. 233. Men zie:

B — 33 = 203: De bittere gewaarwording tegelijk met dc trekkende
(chin) adstringeerende gewaarwording; beide zijn onaangenaam. Ik splits
ze stellig!

B— 176 = 338: sod — chin: Bij \'t aanslaan een oppressiegevoel, een
soort spanning, een soort angst. Dat blijft tot op het oogtnblik, dat ik
\'tin mijn mond heb. Dan doet alles mee; mijn buikspieren contraheeren

-ocr page 289-

zich; mijn maag speelt op, mijn mimische musculatuur doet mee. Een
onaangenaam gevoel.

Onaangenaam is ook dc chin-smaak. \'t Erge bittere met \'t constrin-
geerendc.

Wij meenen uit bovenstaande gegevens de gevolgtrekking te
mogen maken, dat coëxistentie van twee gelijksoortige gevoelens
slechts voorkomt^), wanneer beide zich aan de tegengestelde polen
bevinden ■— de subjectieve en de objectieve, waartusschen de ge-
voelens van lust en onlust schommelen.

Een enkele maal vond ik in een protocol vermeld, dat een gevoel
als een beletsel oorzaak werd, dat een ander gevoel niet kon
aanspreken.

A —48 = 31: Heb gedronken. Bij drinken geen onlust, wel bcwust-
zijns „Lagequot;, \'n gevoel van verwondering, ondervragend, in intellectu-
eelen vorm: is dat \'t zelfde als gisteren? \'tWas in intellectueelen vorm,
vragend, is dat nu, wat ik gisteren gehad heb? \'tWas
een beetje lust-
gekleurd;
iets aangenaams. Bij \'t drinken geen onlust; dat is zeker.

[Voor pp A is ems sterk negatief gekleurd.] De aangename verwonde-
ring doet dc onlust uit blijven;
\'tvicl mc mee. [PpA vroeg: heb je het
verdund?]

Hier is de aangename verwondering, dus een lustgevoel, oorzaak,
dat de onlust van de sterk negatieve emserzoutoplossing niet kan
aanspreken; \'t is geen resultante, maar het eene gevoel laat geen
ruimte voor het aanspreken van het andere.

Het eene gevoel inhibeert dus als \'t ware het andere.

Meestal zijn \'t andere bewustzijnsinhouden, geen gevoelens, die
reeds aangesproken gevoelens ,.uitdrijvenquot;, doen verdwijnen.
Bijvoorbeeld.

A — 75 = 53: Alles sterk onlust-betoond. Toen eindelijk gesUkt en
gemerkt, dat ik met een andere stof te doen had; wist nog niet welke.
Alle onlust is verdwenen. Toen gemerkt: \'t is lim. Stof gedronken;
intrinsiek aangenaam.

Wij zagen dat het eene gevoel in het andere kan overgaan; ook
dat het eene gevoel het andere als \'t ware kan beletten aan te
spreken. Soms is die overgang zoo snel, dat beter van een omslag
van het eene gevoel in het andere kan worden gesproken.

In A—57 = 39 vermeldt pp A de volgende overwegingen, waarvan \'t
niet vaststaat, of \'t inderdaad een uitspraak over een bepaald feit is, of een
brokje theorie: geen plaats voor twee affecten; of \'t eene zoo sterk, dat het
\'t andere verdringtl

-ocr page 290-

c. Versmelting van gelijksoortige en ongelijksoortige ge-
voelens.

Gezien het feit, dat er van coëxistentie van gelijksoortige en
ongelijksoortige gevoelens slechts bij uitzondering en dan nog slechts
in bepaalde gevallen (objectieve en subjectieve lust; objectieve en
subjectieve onlust; objectieve lust en subjectieve onlust; objectieve
•onlust en subjectieve lust) sprake is, kan het niet verwonderen,
dat er van versmelting, hetzij van gelijksoortige, hetzij van ongelijk-
soortige gevoelens nimmer sprake is. De zoozeer verschillende
quahteiten dezer gevoelens leenen zich niet tot een versmeltigs-
product; en herhaaldelijk wordt dan ook uitdrukkelijk aangegeven,
dat de coëxisteerende gevoelens naast elkaar blijven bestaan (zie
de boven aangehaalde protocollen).

In

A — 67 = 46: Onlust niet meer te herkennen. Lust niet zoo sterk.
Lustgevoel misschien door voorafgaanden onlust verzwakt; of door voor-
afgaande verkoudheid;

is het niet duidelijk, of hier misschien toch werkelijk van een ver-
smelting gesproken moet worden, dan wel, dat de onlust geheel
verdwenen is.

Pp A laat het voorkomen, alsof het lustgevoel daarom niet zoo
sterk aanspreekt, omdat het onlustgevoel zich tezamen met het
lustgevoel vereenigd heeft, versmolten is, tot de resultante van het
niet-zoo-sterke lustgevoel, \'t Is dan, alsof een deel van het lust-
gevoel geneutraliseerd is door het onlustgevoel.

Iets dergelijks vindt er plaats in:

A—142 = 108: Vanaf dat oogenblik een gevoel van onlust, dat
sterker werd, toen ik mij den smaak van chin voorstelde. — verward-
heid in psychisch gebeuren in \'t algemeen; ook dat onlust-betoond. —
Keuk gekozen, gedronken, gemerkt, dat \'t geen keuk was. Affectief
niets gebeurd. Gedachte: ik krijg niks dan aangename in deze serie. Heel
weinig intrinsieke lust bij lim.

Wordt hier het toch wel zeer sterke onlustgevoel, dat aanwezig
was, door het (niet vermelde) lustgevoel aan de aangename lim
verbonden, geneutraliseerd?

A ^— 71 =49: ems. Verwonderd, toen ik ems las. Gedacht aan vorige
proef: voorstellingen van intellectueelen aard. Zou niet durven zeggen,
of \'t onlust-betoond was, maar een vleugje, heel gering.

Toen daarna onmiddellijk gedacht: er kan wel ems staan, maar er zal
wel wat anders in \'t glas zitten; \'t moest eens cur zijn; vage smaak-
gewaarwordingen; optische voorstelling: flesch met etiquetje, lust-
betoond, hoewel maar in heel geringe mate. Onder invloed van die
voorstelling van cur hand naar glas gebracht om te drinken; heb tame-
lijk snel gedronken. In \'t begin niets geproefd. Alleen \'t laatste restje
volledig intrinsiek onaangename smaakgewaarwording.

-ocr page 291-

Al is van neutraliseeren hier geen sprake, toch beïnvloeden
beide tegenstrijdige gevoelens elkaar in zooverre, dat als de proef-
persoon drinkt, deze niet bemerkt, dat \'t ems is.

Ook in

A^— H7= 113: Onmiddellijk na lezen van keuk een soort gemengd
gevoel: angst met hoop. Een gemengd gevoel zonder eigenlijken onlust,

is de vraag gewettigd, of we hier werkelijk met een versmelting
van gevoelens te maken hebben? Naast het onlust-element, dat
in de angst schuilt, en het lust-element in de hoop aanwezig, beide
in dat gemengde gevoel opgenomen, zonder dat dit gemengde
gevoel een onlust-karakter draagt, staan de intellectueele momenten
toch wel heel sterk op den voorgrond.

In A—149=115: Weer gemengd gevoel — niet onlust-
betoond, noemt pp A eveneens een gemengd gevoel.

Gecompliceerd is wat pp C beschrijft in:

C — 5 = 369: Toen chin verscheen terugdeinzen. Tegelijk \'n gevoel
van iets grappigs;

en in

C— 14 = 378: Cur; wond gegeven. Je kijkt in \'t glas en ziet dikke

massa aanslobberen. Je denkt: hij ver.....me. \'t Is vreeselijk grappig. Je

denkt: neen, niet inslikken. Je maag komt in opstand. Je hebt \'t in je mond;
je spuwt \'t uit; anders word je misselijk. De smaak is walgelijk vet.
\'t Grappige overheerscht.

Onlustmomenten en lustmomenten schijnen in deze gecompli-
ceerdere zieletoestanden (tegelijkertijd? of successief? of alternee-
rend?) naast elkaar voor te komen, zonder dat ze met elkaar ver-
smelten tot één enkel resulteerend gevoel, en zonder dat ze elkaar
neutraliseeren.

Qualitatief gelijksoortige en qualitatief ongelijksoortige gevoelens
zouden theoretisch, als zoodanig, gelijktijdig aanwezig kunnen zijn;
met de mogelijkheid, dat ze elkaar dan neutraliseeren, voor zoover
ze qualitatief ongelijksoortig zijn, of versmelten tot een gemengd
gevoel. Wat ik daarover in de protocollen aantrof vermeldde ik
hiervoor. Meestal zullen de gevoelens echter op elkaar volgen en
dus voor elkaar plaatsmaken; eventueel in elkaar overgaan.

B spreekt in B — 54 = 232:

Eerst neutraal, één oogenblik; daarna een diphasische golf; vergeten
of \'t positieve, of \'t negatieve eerst was. Tusschenperiode neutraal,

bij den overgang van het eene gevoel in het andere dus over een
neutralen tusschentoestand. Deze ontstaat hier blijkbaar, doordat
het eene gevoel langzaam in intensiteit vermindert, op een gegeven

-ocr page 292-

oogenblik en dus als \'t ware niet meer is, om daarna door een
ander gevoel gevolgd te worden, dat nu langzaam in intensiteit toe-
neemt. Want dit is toch wel de beteekenis van wat pp B noemt:
den diphasischen golf, die door een neutrale tusschenperiode door-
voert.

Zie verder:

B —35 = 215: Dan daalt stemming, wordt neutraal, onberedeneerd;
je kunt er toch niets op aan.

B —43 = 223: Sterk positief accent op verschijnen van stof (cur).
Inwendig blijdschap, \'t Accent vloeit langzaam uit, vrijwel
neutraal tot
oogenblik van binnenbrengen.

B\'—41=221: Begin met verheugde stemming wegens gesprek er
tusschen. Begin al betoond. Affect bij verschijnen cit, dat onmiddellijk
daalt. Toestand op nulpunt, tot oogenblik, dat ik de zaak aan mijn
mond breng.

B — 47 = 225: Begin neutraal. Dan na verschijnen, een oogenblik,
\'t affect
nog neutraal; dan negatief.

B — 56 = 234: \'t Affect is neutraal tot het oogenblik, dat ik het in
de gaten heb.

Pp C spreekt herhaaldelijk over een neutraal gevoel, maar dan
zeker niet als aanduiding van een neutralen tusschentoestand of
neutrale doorgangsphase.

Terwijl op grond van het bovenstaande toch ook wel niet moet
worden gedacht aan de resultante van lust- en onlustgevoelens, die
elkaar neutraliseeren tot een neutralen eindtoestand.

C — 27 = 389: Neutraal gevoel. Dit houdt op, zoodra je slikt.

C ^— 37 = 397: Ik begon met een vrij neutraal gevoel.

C— 196 = 535: Ik heb een neutraal gevoel.

Ook B vermeldt herhaaldelijk een neutraal gevoel.

B — 12 = 196: Eind van proef — neutraal.

B— 15=199: (cur): Een oogenblik neutraal, zelfs negatief.

B — 22 = 204: Begin neutraal.

In A —32=18:

Toen ik het bij mijn mond had, gedacht: hij kon mij wel eens wat
anders geven.

\'t Lustgevoel leek mc toen werkelijk verdwenen. Ik kan niet zeggen,
dat er onlust voor in de plaats is gekomen;

is het nog weer eenigszins anders. Hierin is het lustgevoel ver-
dwenen onder invloed van een gedachte, die opzichzelf onlustvol
was. Resteert hier een neutrale resultante?

q. Polariteit der gevoelens.

Geven de protocollen eenig inzicht in enkele vragen, die met
betrekking tot de polariteit der gevoelens rijzen?

1. Zijn de gevoelens inderdaad polair contrasteerend?

-ocr page 293-

2.nbsp;Sluiten contrasteerende gevoelens elkaar uit?

3.nbsp;Of neutraliseeren deze elkaar?

1.nbsp;De protocollen geven op een enkele uitzondering na, bldz.
239—240 vermeld, geen inzicht in het polaire, diametrale contrast
der gevoelens. Zij gaven niet den indruk, dat lust, die in onlust over-
gaat (of onlust, die in de plaats komt van lust), dit doet door ge-
leidelijke vermindering, „dalingquot;, en doorgang door een indifferenten
(nul)toestand, waar net-niet-meer-lust en nog-net-niet-onlust in
elkaar overgaan.

Het contrast tusschen beide kan wel anders tot uiting komen;
bijv. in de begeleidende somatische uitdrukkingsbewegingen, en
correlaatverschijnselen; en in de tegengestelde beteekenis, die beide
gevoelselementen hebben met betrekking tot het biologisch welzijn
van het individu. Zie daarvoor bijv. bldz. 160 en 175.

2.nbsp;De vraag, of contrasteerende gevoelens elkaar uitsluiten, kan
op grond der protocollen niet beslecht worden. Wij kwamen, zie
bldz. 228 en 229, protocollen tegen, waarin ongelijksoortige ge-
voelens minder of meer snel op elkaar volgden, maar ook, al zijn
het er slechts enkele, waarin ze naast elkaar coëxisteerden, zie
bldz. 232.

Men vergelijke bijv. een protocol als A — 75 = 53 (bldz. 237):

Alles sterk onlust-betoond. Toen eindelijk geslikt en gemerkt, dat ik
met een andere te doen had. Wist nog niet, welke? Alle onlust is ver-
dwenen. Toen gemerkt, \'tis lim. Stof gedronken. Intrinsiek aangenaam;

met een protocol als C — 5 = 369 (bldz. 239):

Toen chin verscheen terugdeinzen; tegelijk gevoel van iets grappigs;
en een als C — 14 = 378 (bldz. 239):

Je kijkt in \'t glas en ziet dikke massa aanslobberen. En denkt hij

ver..... me. Vreeselijk grappig. Denkt, neen niet inslikken. Je maag

komt in opstand. Je hebt \'tin je mond; spuwt \'tuit; anders word ik
misselijk. De smaak walgelijk vet. \'t Grappige overheerscht; je denkt
aan W.C.

In A — 75 = 53 doet het lustgevoel het onlustgevoel verdwijnen.
Het lustgevoel drijft het onlustgevoel als \'t ware uit. En in een
meerderheid der gevallen geschiedt dit.

In C — 5 = 369 en C — 14 = 378 daarentegen lijkt het, dat de
beide tegenstrijdige gevoelens wel degelijk tegelijkertijd aanwezig
zijn. Tegelijkertijd? Of toch met elkaar afwisselend, in meer of
minder snel tempo alterneerend, oscilleerend? Veel dergelijke proto-
collen kwam ik echter niet tegen.

3.nbsp;Neutraliseeren contrasteerende gevoelens elkaar?

-ocr page 294-

Ik wees er reeds op, bldz. 231 en 238, dat ook hierin de proto-
collen niet eenstemmig zijn.
In A — 32 = 18 (bldz. 240):

Toen ik het bij mijn mond had, gedacht: hij kon mij wel eens wat
anders geven, \'t Lustgevoel leek me toen werkelijk verdwenen. Ik kan
niet zeggen, dat er onlust voor in de plaats is gekomen;

kan de pp bij zich zelf noch lust-, noch onlustgevoel waarnemen.
Hebben de tegenstrijdige gevoelens elkaar geneutraliseerd?

Pp C spreekt telkens over „neutrahseerenquot;. Ook in C— 157 =
500:

De warme prikkel blijft weg. Een laffe smaak op de tong. Uit een
onaangenaam gevoel doe ik mijn oogen dicht. — De drank is voller,
voldoet. — \'t Onaangename gevoel is absoluut weg,

„neutraliseertquot; de lust verbonden aan een volgende gewaarwor-
ding, den eerst gewekten onlust der eerste gewaarwording.
In A — 71 = 49 : ems:

verwonderd,^toen ik ems las. Gedacht aan vorige proef: voorstellingen;
en van intellectueelen aard. Zou niet durven zeggen, of \'t onlust-betoond
was, maar een vleugje, heel gering.

Toen daarna onmiddellijk gedacht: er kan wel ems staan, maar er zal
wel wat anders in \'tglas zitten; \'tmoest eens cur zijn, vage smaak-
gewaarwordingen, optische voorstelling: flesch met etiquetje, lust-
betoond, hoewel maar in heel geringe mate. Onder invloed van die
voorstelling van cur hand naar glas gebracht om te drinken; heb tamelijk
snel gedronken. In \'t begin niets geproefd. Alleen \'t laatste restje volledig
intrinsiek onaangename smaakgewaarwording;

is van neutraliseeren zeker geen sprake. Beïnvloeden beide tegen-
strijdige gevoelens elkaar in zooverre, dat, als de proefpersoon het
voor hem onaangename ems drinkt, deze toch niet bemerkt, dat
\'t ems is?

Voor zoover de protocollen hierin inzicht verschaffen, kunnen
contrasteerende, ongelijksoortige gevoelens, dus drieërlei doen, (zie
ook bldz. 232 en 238):

1.nbsp;meestal drijven ze elkander uit, en laten ze voor elkaar geen
gelegenheid tegelijkertijd aan te spreken;

2.nbsp;in een minderheid der gevallen neutraliseeren ze elkaar; en

3.nbsp;in een derde groep van gevallen blijven ze naast elkaar aan-
wezig, zonder elkaar te neutraliseeren, of uit te drijven.

r. Gevoelens en gedachten.

Op bldz. 120—122 besprak ik „Gevoel en oordeelquot;, op bldz.
122—133 „Gevoelens en voorstellingen, herinneringen, gedachten,
enz.quot; Ik wees er daar op, dat intellectueele momenten en emotioneele

-ocr page 295-

momenten in nauw verband met elkaar optraden. Met betrekking
tot die onderlinge verhouding der intellectueele en emotieve ele-
menten wil ik nu nog enkele protocollen laten volgen.

a. \'t Aanspreken van gevoelens (van emotieve momenten)
vóór het verrijzen der gedachten (van intellectueele momenten).

\'t Gebeurde, dat gevoelens aanspraken vóór het optreden van
de intellectueele processen, waarmee ze toch in nauwe betrekking
moesten worden gebracht.

Als voorbeeld:

A — 95= 128:. Heele zaak lust-betoond. Lust-betoning reeds voor de
intellectueele inhouden kwamen.

Het komt slechts in een kleine minderheid der gevallen voor.

ß. \'t Aanspreken van gevoelens (van emotieve momenten)
nä het verrijzen der gedachten (van intellectueele momenten).

Meer gewoon is, dat gevoelens aanspreken na het optreden van
de intellectueele processen, waarmee ze in nauwe betrekking staan.

A— 162 = 206: Dacht in eens, was er vast van overtuigd, er zit
chin in. Direct een heel sterk onlustgevoel. Een heel sterke tendens om
glas neer te zetten.

A —4=14: Toen gehad simpele idee: \'tis niet zoo beroerd als de
sod en (als ik wel onderscheiden heb) aan de hand van dat idee een
heel licht lustgevoel.

A — 121 = 157: Ik moet nu in elk geval één van die smerige dingen
kiezen. Toen ontwikkelde zich een onlustgevoel.

A — 147=189: De lust kwam eerst op oogenblik, toen ik dacht: zie
zoo, nu heb ik hem ook een poets gebakken.

A — 119=155: Bij lezen van keuk overtuiging, dat ik in alle geval
iets slechts moest drinken. Toen ontstond een sterk onlustgevoel.

B —29 = 211: Eerste indruk is koel water, tweede indruk bittere
indruk, onaangenaam; die ik niet onaangenaam zou noemen,
als ik niet
dc voorstelling had
van de chin.

A —49 = 71: Toen daarna onmiddellijk gedacht: er kan wcl ems
staan, maar er zal wcl wat anders in \'t glas zitten: \'t moest eens cur
zijn; — lust-betoond.

B — 60 = 236: Toen een oogenblik bij naar binnen slikken een beetje
negatief, bang dat \'tiets anders was.

B —56 = 234: Positief affect, \'t Daalt beneden nullijn, \'k Vertrouw
\'t niets.

\'t Tegengestelde in:

B —29 = 211: \'n Onaangename gewaarwording; teleurstelling bij sod.
Dc teleurstelling gaat weg. Denk \'t kan wcl wat anders zijn.

B — 171 =333: Een oogenblik dacht ik iets anders dan suik te proe-
ven.
Dit gaf ccn onaangenaam offcct in mijn maagstreek. Toen proefde
ik toch weer de suik.

-ocr page 296-

A — 71 —97: Die voorstelling beslist onlust-betoond. Ik weet niet, of
de gcdachtc: „wat je gehad hebt, heb je gehadquot;, den onlust deed ver-
dwijnen, of alleen op dien onlust, lust deed volgen.

B — 87 = 260: \'t Affect werd negatief, want ik meende, dat ik toch
liever lim zou gehad hebben.

In dit verband wil ik bok nog eens noemen:

A—18 = 32: Naarmate, dat zich die intellectueele elementen ont-
wikkelden, heeft lustgevoel in intensiteit toegenomen.

En daar tegenover:

A—166 = 213: De gedachte, dat er sod inzit, won aan zekerheid,
zonder dat daarmee, naar ik meen, parallel ging een accentuatie van het
onlust-karakter.

En voor een enkel gecompliceerder gevoel:

B — 188 = 348: Niets bijzonders tot op \'t oogenblik, dat ik \'t suik in
mijn mond heb.
Denk, dat \'twat anders is, waardoor ik een oogenblik
schrik.

y. Gevoelens kunnen aanblijven na \'t terugtreden der ge-
dachten.

Het komt voor, dat gevoelens nog aanblijven, nadat de gedachten
(de intellectueele elementen, die ze deden aanspreken, of die mede
den complex-toestand opbouwden) die ze deden aanspreken, reeds
(lang) terugtraden. Het „gevoelquot; (de complexe toestand) moet niet
worden opgevat als een star iets, maar in de samenstellende
elementen kunnen ten opzichte van elkaar verschuivingen plaats
hebben.

A — 145=186: \'t Geheele complex was onlust-betoond. Onlust werd
sterker, nam toe in intensiteit. Daarna
absolute leegte in bewustzijn,
zonder dat er iets positiefs mee verbonden was. Gedurende welke onlust-
affect bleef voortbestaan.

8. Verandering van de gevoelens bij verandering der ge-
dachten.

Gemeenlijk ondergingen de gevoelselementen veranderingen tege-
lijk met de intellectueele elementen, waarmee ze in complex verband
verbonden waren.

A —71=49: Verwonderd, toen ik ems las. Gedacht aan vorige
proef: voorstellingen; en van intellectueelen aard. Zou niet durven
zeggen, of \'t
onlust-betoond was, maar een vleugje, heel gering.

Toen daarna onmiddellijk gedacht: cr kan wel ems staan, maar er zal
wel wat anders in \'t glas zitten; \'t moest eens cur zijn —
lust-betoond,
hoewel maar in heel geringe mate.

Duidelijk gaat hier met de verandering der gedachten een ver-
andering van de gevoelens gepaard.

-ocr page 297-

Dit zelfde geschiedt in:

A—117= 153: Dc gcdachtc: de oorspronkelijke sam moet ik zoo
straks drinken, niets meer gemerkt van oorspronkelijke teleurstelling.

A — 128=166: Niet louter onlust, gevoel van spijt, teleurstelling.
Onmiddellijk daarna gedachte: lim in sterke oplossing smaakt ook zoo
vies. In aansluiting daaraan is alle spijtgevoel verdwenen.

A —31=48: De aangename verwondering doet den onlust uit-
blijven, \'t viel me mee.

A —81 = 110: Geloof, dat onder invloed der verwondering \'t eerste
lustgevoel ook verdwenen is.

A\'— 159= 203: Een angst zonder object. Een eind aangekomen.
Chin telt toch niet mee. Dat gaf ontspanning. Ze week voor lust, ten-
minste de onlust, die tot hiertoe heerschte, was ineens opgeheven.

Die veranderingen kunnen in een vlug tempo, zelfs meerdere
malen achter elkaar, plaats vinden.

De enkele voorbeelden, die ik aantrof, dat de gevoelens (de ge-
voelselementen) wel veranderden naar qualiteit en intensiteit, terwijl
de gedachten, in het algemeen de intellectueele elementen van het
bewustzijn, waarop die gevoelens betrekking hadden, niet ver-
anderden, zijn te weinig sprekend, dan dat ik die vermeld. Hetzelfde
is het geval met de protocollen, waarin de gevoelselementen onver-
anderd aan bleven, terwijl de intellectueele inhouden van het be-
wustzijn, waarop ze betrekking hebben, wel veranderden.

e. Storende invloed van de gevoelens op het verrijzen der
gedachten.

Meerdere malen kwam het voor, dat gevoelens, die in het be-
wustzijn heerschten een störenden invloed uitoefenden op het komen
van gedachten; in de intellectueele processen dus storend ingrepen.

A — 111 = 82: — dat manifesteerde zich in allerlei soort inhibities. —
Ik experimenteerde; nam werkelijk waar een zeker stoornis, die het nor-
male denken ondervond. Bij horten en stooten kwamen gedachten.

De onlustvolle gevoelens brachten stoornis in het normale denken.

A — 112= 83: Weer remming; ; onlust-betoond. ook remming
in geordend gedachtcn-verloop.

A —85=114: \'t Goede idee wou niet komen. Sterk onlust-betoond.

B — 8 = 192: Werd afgeleid (van \'t zichzelf observeeren) door \'t feit,
dat \'t me tegenviel.

Storende invloed van de gedachten op het aanspreken
der gevoelens.

A— 158= 202: Plotseling toen gedacht, wel \'t is toch zoo erg niet.

-ocr page 298-

hier sod tc drinken. Dat was in die vorige proevenreeks heel wat erger.
Dit verhinderde onlustgevoel zich door tc zetten.

A— 100= 133: beginnend lustgevoel. direct verdwenen, toen ik
er aan dacht: je kunt er toch niet op aan.

A — 18= 32: Toen ik het bij mijn mond had, gedacht, hij kan mij wel
eens wat anders geven, \'t Lustgevoel leek me toen werkelijk verdwenen.

B^—6=190: Voel te veel, dat \'t een experiment is om er onaan-
genaam idee van te krijgen.

B— 15= 199: \'t Affect is een oogenblik weg, want tijdens \'t denken
heb ik geen affect.

\'t Komt dus ook voor, dat onder invloed van gedachten intellec-
tueele elementen gevoelens, die juist aanspraken, niet doorzetten;
reeds aanwezige gevoelens weer verdwijnen.

rj. Gevoel en gedachte in \'t algemeen.

In \'t algemeen bleken de gedachten en de intellectueele processen
in hooge mate beïnvloedbaar door de gevoelselementen en de
gevoelens.

A — 186= 145: (onder invloed van onlustgevoelens). Direct gedacht,
hoe zal ik aan dat tweede glas ontkomen.

De gevoelens drijven de gedachten dus in een bepaalde richting.

Ik verwijs hier naar de bladzijden 122—133; vermeld nog een
enkel protocol:

A— 157 = 201: Waar zit de lust aan vast? \'tis evident, dat de ge-
dachte er het meest essentieele aan is.

A— 163 = 207: Bij \'tnaar den mond brengen gedacht, ach, hij heeft
er natuurlijk op gerekend, dat ik sam zou nemen en nu in \'tglas iets
anders gedaan — niets affectiefs.

A — 94 = 127: . De smaakherinnering onlust-betoond. Bracht op
gedachte, \'t kan nu ook wel eens zoo zijn. Terwijl ik dat dacht, is onlust
blijven bestaan.

A— 145= 186: Nu heel complex van intellectueele inhouden be-
trekking hebbende op de verwezenlijking van \'t gekozen alternatief. ■—
Ook dit complex onlust-betoond.

A— 173 = 220: Eerst daarna een zekere schroom. Innervaties heviger.
Gedachte, dat er chin in zat, teruggekomen. Verschillende gedachten.
Niet zoo koel als daar juist. Ze werkten weer inhibeerend op elkaar.
Dat als onlust gevoeld.

s. Gevoelens en herinneringen.

a. Gevoelensaanslag bij herinneringen.

Op bldz. 122 en verv. wees ik er reeds op, dat herinneringen ge-
voelens kunnen doen aanspreken.

Ik vermeldde daar meerdere protocollen.

A — 53 = 35: Naar mate de herinnering vermeerderde, vermeerderde
ook de onlust.

-ocr page 299-

Een levendiger worden der herinnering gaat gepaard met een
toename der intensiteit van den onlust.

A — 55 = 37: \'t Geheele complex in \'t bewustzijn van proeven van
verleden jaar. Daaraan zat een lustgevoel. \'tWas tc merkwaardiger,
omdat \'t geheele complex niets aangenaams vertoont. Verleden jaar was
\'tgeen lekker suik; toch met genoegen herinnerd.

Daarom een merkwaardig protocol, omdat de herinneringen, hoe-
wel op zich zelf van aard niet lustvol, toch een lustgevoel doen
aanspreken.

A 176b = 226: Juist met dc herinnering is die onlust geaccentueerd;

en

A — 120 = 156: Nog eens gelezen, weer herinneringen, onlust-
betoond, Langzamerhand heele verwarring in gedachte;

geven den gewonen gang van zaken weer.

Ook A— 129 = 167; maar hierin is het iets gecompliceerder:

Tegelijkertijd ook een gevoel van onlust, maar dat vormde een geheel
met die herinnering; zoodat ik het weer geen onlust kan noemen, een
„Ahnungquot;, een voorgevoel.

\'t Kan ook zijn, dat juist op grond van de herinnering alle ge-
voelensaanslag ontbreekt:

C —29 = 391: Den vorigen keer gaf sod geen affect. Je staat er dus
onverschillig tegenover.

In B— 13 = 197:

Bij verschijnen ems reageer ik weer niet met affect maar met gedachte,
herinneringsbeeld.

Positief affect, doordat de persoon uit het herinneringsbeeld altijd lacht;

is de omweg (uitgaande van het herinneringsbeeld), die tot een lust-
gevoel leidt; wel eenigszins grooter.

Bij de keuze tusschen twee alternatieven spelen de herinneringen,
al dan niet met gevoelselementen verbonden, regelmatig een rol.

De gevoelens met deze herinneringen verbonden dragen enkele
malen niet wezenlijk bij tot het oordeel. Het oordeel blijft dan een
zuiver intellectueele daad.

A —96= 129: zonder affect sod gelezen; onmiddellijk overgegaan
naar keuk, ook zonder affect. Toen plotseling rekenschap gegeven, dat
ik stond tegenover „twee negatieve stoffen, en dat ik genoodzaakt zou
zijn één van dc twee te drinken. Heelemaal affcctloos. Ijskoud gezegd:
keuk beter dan sod; genomen cn gedronken.

Maar meestal gaat het als in

A ^— 31 =48: In aansluiting aan die herinnering is het, dat ik affectief
positie heb genomen tegenover den prikkel.

-ocr page 300-

. Herinneringen van gevoelens.

Komen er ook herinneringen van gevoelens voor. op \'t terrein van
het emotioneele leven der bewustheid, in eenzelfde verhouding tot
de gevoelens zelf, als de geheugenbeelden staan tot de waar-
nemingen?

Het eenige protocol, dat hierbij naar voren kan worden ge-
bracht, is:

A —67 = 46: OnmiddeUijk waarde-oordeel, dat \'t goed was; meer
speciaal herinnering onder louter intellectueele vormen, nam., dat \'t aan-
gename hoofdzakelijk bestond in warmtegewaarwording, die ze bij \'t
drinken veroorzaakt.

Of die herinnering zelf lust-betoond was, is niet te zeggen; wel zat cr
een herinncring-van-lust aan vast; was \'t een lustgevoel.

Maar deze herinnering-van-lust was (volgens den proefpersoon)
ook gegeven onder louter intellectueelen vorm.

Daarnaast kwam ik echter geen enkel ander protocol tegen, on-
danks de vele protocollen, waarin herinneringen vermeld worden,
dat sprak over herinnering van lust of onlust.

^ — 25 = 41: Glas genomen en misschien een enkele vage represen-
tatie van smaak van cur en meer bepaald van \'t warme, dat cr aan vast-
zit, als je \'t drinkt gelocaliseerd achter in keel; en hoewel niet sterk
lust-betoond, toch lust-betoonde voorstelling. f-Ioewel vrij vaag ccn hcr-
inneringsvoorstelling, geen phantasic. Bij deze voorstelling lust-gevoel
intrinsiek bij dc voorstelling evengoed als dc warmte.

Dit protocol hgt, wat zijn inhoud betreft, op één lijn met
A — 67 = 46.

t. Aandacht en gevoelens.

a. Invloed van de aandacht op de gevoelens.

Een enkel protocol vermeldde den invloed, dien de aandachts-
concentratie heeft op het aanspreken der gevoelens.

A—181=231: Gedurende drinken was van lust al niets meer te
bemerken; te veel geconcentreerd op smaak zelf.

C — 70 = 426: Had een voorgevoel van iets zuurs, zoodat ik geen
affect had bij \'t lezen van cit, zóó zelfs in gedachten was, dat ik het
heel werktuigelijk naar mijn mond bracht.

ß. Invloed van de gevoelens op de aandacht.

\'t Zijn ook maar heel enkele protocollen, waarin iets tot open-
baring komt van den invloed, die anderzijds de gevoelens op de
aandacht hebben; een verschijnsel uit het dagelijksch leven te over
bekend.

B —8=192: Werd afgeleid (van \'t zichzelf observceren) door \'tfcit,
dat \'t me tegenviel.

-ocr page 301-

C — 74 == 428: Gespannen aandacht. — Bij \'t lezen van cur een op-
luchting.

Hier verdwijnt de aandacht onder invloed van het positieve lust-
volle gevoel door cur gewekt; of onder invloed van het verdwijnen
van de spanning door het verschijnen van cur.

Die aandacht kan onder invloed van de gevoelens en intellectu-
eele elementen ook geheel van karakter veranderen. Bijv.:

0 — 99 = 451: Gespannen gevoel. Aandacht groeide tot verbijstering.

Enkele malen wordt de aandacht door de gevoelens verstoord.
Dat gevoelselementen aan bewustzijnsinhouden verbonden, wan-
neer zij óf heel plotseling, óf met groote intensiteit, óf in contrast
met voorafgaande gevoelselementen aanspreken de bestaande aan-
dachtsconcentratie verstoren (alles psychische gebeurtenissen uit het
dagelijksch leven goed bekend) .... de protocollen spreken er niet
over.

Ook „aandachtsgevoelensquot; worden niet genoemd.

u. Invloed van de herhaalde aanbieding van den prikkel op

de gevoelens.

Het is een bekend feit, dat wanneer prikkels, die een bepaald
gevoel plegen te doen aanspreken, meermalen achtereen op een
zelfden persoon inwerken, tenslotte het aanspreken der gevoelens ten
antwoord op dien prikkel, wellicht na een tijdelijke toename der
intensiteit van dat gevoel, minder en minder wordt (de intensiteit
neemt dus af), zoodat dit aanspreken ten laatste zelfs geheel kan
uitblijven. Ook de duur, gedurende welken zij het bewustzijn ver-
vullen, kan afnemen; zij klinken dan als \'t ware spoediger uit. Ter-
wijl het karakter van \'t gevoel van de subjectieve pool naar de
objectieve opschuift. Al dadelijk geschiedt, wat pp C aldus beschrijft:

C — 5 = 369: Veel meer gerust. Nu weet je, hoe \'t gaat.

a. Op het aanspreken der gevoelens.

Reeds na enkele proefnemingen bericht pp A:

A —27=13: Geen of weinig gewaarwording van spanning. Kaart
gelezen; onmiddellijk een waarde-oordeel, dat het slecht is,
zonder minste
affectief karakter.

Het subjectieve trad hier geheel terug voor een constatatie.

A — 54 = 36: Prikkel gelezen en weer geheele complex van herinne-
ringen van vroegere experimenten, vroeger en verleden jaar, nu
niet zoo
onlust-betoond als vorigen keer.

-ocr page 302-

Het gevoel van onlust sprak hier minder aan, hoewel de herinne-
ringen dezelfde waren.

A — 64 = 44: Onmiddellijk, toen ik suik gelezen had, rekenschap ge-
geven van indifferente van waarde van suik, en een oogenblik weer
gedacht aan \'t feit, dat dit suik beter was dan dat, dat ik vroeger ge-
bruikte. Glas genomen en gedronken zonder „Erlebnisquot;.

Zonder „Erlebnisquot; beteekent voor den proefpersoon zonder
zuiver-emotioneelen (on)lust.

A — 66 = 45: Direct, toen ik sod gelezen had, me rekenschap ge-
geven, dat \'t slecht was: onmiddellijk waarde-oordeel, maar niets affec-
tiefs er bij.

Het emotioneele moment is dus teruggetreden tegenover de intel-
lectueele momenten. Conf. bldz. 120 en verv.

Ook in

A —\' 68 = 47: Onmiddellijk bij lezing waarde-oordeel, dat \'t goed was.
Niet geaarzeld; genomen; gedronken; geen affectief „Erlebnisquot;. Smaak
vrij indifferent.

A— 134=101: \'tLiet me vrij koud; alle twee. Bij lezing ook weer,
nu niet explicit: je leest het, maar er beantwoordt toch iets anders aan.

Ook hier oefent de herhaling der proeven haar invloed uit.

A—181 = 140: Niks affectiefs. — Eerst lim gelezen, \'t eenige toen
gehad: in elk geval zal \'t niet onaangenaam worden. Daarna sam gelezen;
\'n heel klein oogenblik geaarzeld; wat te kiezen. Sam genomen, onaan-
genaam, intrinsiek.

\'t Onaangename heeft zijn subjectief karakter verloren.

A — 220=173: Chin direct verworpen. Bij \'t lezen van sam direct
de waarde voor den geest gestaan. Gedacht nu moet je oppassen. Aan
het einde de verwisselingen. Niets affectiefs. Heel koel beredeneerd.
Misschien kan er chin inzitten; dan beroerd om te drinken. Misschien is
de experimentator zoo slim, dat hij toch chin geeft. Ik zou spijt hebben,
als \'t toch sam was, je kunt er toch niet van opaan. Glas genomen, waar
sam in moest zitten.

De intellectueele momenten staan heel sterk op den voorgrond.
Evenzoo in:

A--225= 176a: Eerst chin gelezen, dat ik onmiddellijk verworpen
heb. Daarna keuk., met onmiddellijke wetenschap, dat ik dat zou
hebben tc drinken. Ook was daar op dat oogenblik de bewustheid, dat
\'t ding zeer slecht was. Alles intellectueel; niets affectiefs.

B — 67 = 243: Een soort verheugenis, die gaandeweg minder wordt in
den loop der proeven, centraal gelocahseerd.

Heel duidelijk zegt hier pp B, dat het lustgevoel bij de herhaling
der proeven (en dus zeer waarschijnlijk door die herhahng) minder
wordt.

-ocr page 303-

Ook bij pp C wijst een enkel protocol in deze richting.

C— 181 =522: Zat te soezen. Schrik op bij \'t afdrukken van de
machine. Zie vaag voor me het plaatje. Grijp instinctief sam. Breng dit
schielijk naar mijn mond. — Dacht absoluut niet aan keuk.

De proefneming, de herhaalde proefneming, gaat ten slotte zelfs
geheel buiten het bewustzijn van den proefpersoon om.

Er heeft dus ten deele een afstompen der gevoelens plaats (zie
ook onder /J), tot geheel terugtreden, niet meer aanspreken van de
gevoelens toe; met daarnaast in een ander deel der protocollen, een
op den voorgrond treden van de objectieve momenten; de emotieve
(on)lust wordt tot intrinsieken (on)lust; de intellectueele momenten
(zuiver constateerend waarde-oordeel) komen sterker naar voren.

p. Op de intensiteit der gevoelens.

Niet alleen het aanspreken der gevoelens, ook (wat op grond
daarvan reeds te verwachten was) de intensiteit, waarin zij op-
treden, ondergaat den invloed van de herhaling der aanbieding. Ik
moet hierbij opmerken, dat de aanbieding kort na elkaar, telkens
weer van onlust-gekleurde prikkels de intensiteit van den daardoor
gewekten onlust kan doen toenemen.

De lust heeft daarentegen juist neiging bij de volgende prikkels
af te nemen, vergeleken bij den lust, dien de prikkel de eerste maal
van zijn aanbieding wekte.

Het maakt verschil, of een overigens emotioneel gelijkwaardige
prikkel binnen een kort tijdsverloop eenige malen opnieuw wordt
aangeboden, of dat die herhaalde aanbieding over eenige dagen
verdeeld is, en dus met onderbrekingen plaats vindt.

Ook of het denzelfden prikkel geldt, dan wel onderling ver-
schillende, maar wat de qualiteit der gewekte gevoelens betreft,
gelijkwaardige prikkels.

De instelling, de contrastwerking, enz. kunnen iederen prikkel
telkens weer opnieuw een eigensoortige gevoelskleur verleenen.

8 — 25 = 207: Bij \'t verschijnen van wond (voor de 2de maal) \'n
onlustgevoel. Niet zoo sterk als gisteren; \'n negatief affect, niet zoo erg.

Zelfs wond, voor de 2de maal aangeboden, doet het onlustgevoel
minder sterk aanspreken.

B — 40 = 220: \'t Is sterker negatief bij \'t eerste bemerken, dan bij
\'t eigenlijk proeven, \'t Valt me eigenlijk nog iets mee. Dc gewaarwording
is niet zoo onaangenaam als gisteren en eergisteren.

Herhaling doet de intensiteit der onlustgevoelens afnemen. Ook

-ocr page 304-

de meer complexe gevoelens ondergaan den invloed van de her-
haalde aanbieding van den prikkel.

B — 5= 189 (chin): zelfde gevoch oppressie in maagstreek, onder
ribbenboog, maar
minder dan vorigen keer. Soort angstgevoel, opper-
vlakkiger, niet zoo diep als vorigen keer.

Zie ook:

A— H = 4 (bij den 3den keer reeds): Ik constateerde na verschijnen
van kaartje
\'n gevoel van verlichting, ontspanning van aangezichts-
musculatuur,
niet zoo markant als den voorgaanden keer.

Bij \'t begin eener nieuwe serie spreekt .jhet gevoelquot; van spanning
daarentegen weer veel sterker aan.

0 — 88 = 440 (bij \'tbegin van \'n nieuwe serie): \'tGevoel van span-
ning is grooter dan vroegere kccrcn.

y. Op de qualiteit der gevoelens.

Hoewel te verwachten, vond ik geen protocollen, die eenig inzicht
gaven in den invloed van de herhaalde aanbieding der prikkels op
den duur der gevoelens. Wel een enkel, dat dezen invloed op de
qualiteit der gevoelens liet zien.

C— 137 = 483: Krijg eenigen weerzin tegen sam. Dc eerste slok
smaakt nog laffer dan den vorigen keer. Totaal smakeloos. Ik ben ge-
neigd het uit te spuwen;
onaangenaam.

Hierin doet de herhaalde aanbieding van den prikkel het lust-
gevoel, anders door sam gewekt, omslaan in een onlustgevoel. Sam
werd oorspronkelijk zeer aangenaam gevonden, men zie bldz. 76.

0 — 195 = 534: Sam geeft te veel een soezerig gevoel. Ook deze
prikkel wordt onaangenaam,
te alcoholisch. Ik neem suik, want dit geeft
weinig affect, is frisschcr.

Die kentering was al begonnen in:

C— 118 = 466: Aandacht gespannen; verbazing. Bij \'t lezen van chin
komt mijn maag in opstand.
Ik grijp dus weer sam, maar niet met ccn
gevoel van lust. Daarom gaat \'t aangename verloren.

Ook doet de gewenning wel alle gevoelensaanslag uitblijven, zie
ook onder a, bldz. 249.

A— 118 = 87: Voor het begin der proef verstrooid. Juist door ver-
strooiing
weinig aandacht aan gegeven; niet affect-betoond. Ik heb lim
direct willen nemen zonder dc andere gelezen te hebben. Toen gedacht,
ik moet \'t toch doen om proef goed te doen. Vluchtig gelezen; gaf
niets
affectiefs.
Tot lim teruggekeerd. Glas genomen, gedronken, niets wat
op affect leek.
Daarna pas gemerkt, dat ik sam dronk in plaats van lim.
Niet intrinsiek aangenaam.

Naast de directe inwerking dier herhaalde aanbieding van den

-ocr page 305-

prikkel op de qualiteit der gevoelens, is de indirecte inwerking, die
plaats vindt via herinneringen aan vroegere proeven, enz. van nog
grootere beteekenis; conf. bldz. 122 en 123 en verv.

A — 16 = 5: Zat te denken, nu moest er eens wond komen. Spanning
was er niet. Toen de kaart kwam en ik het las. had ik een sterk onlust-
gevoel; maar \'t stond niet alleen; daar zat een complex aan vast, voorzag
in dat oogenblik alles, wat er moest gebeuren, \'t opnemen van \'t glas;
\'t brengen naar je mond, \'t zien van de vieze substantie.

Die invloed der gewenning is er zeker voor een deel verantwoor-
delijk voor, dat de gevoelens schommelen tusschen een subjectieve,
zuiver emotieve pool en een objectieve, niet meer emotioneele pool;
waarbij de affectieve belevingen totaal achterwege blijven.

A ^— 68 = 47: Onmiddellijk bij lezing waarde-oordeel, dat \'t goed was.
Niet geaarzeld, genomen; gedronken, geen affectief „Erlebnisquot;. Smaak
vrij indifferent.

A —\' 84 = 60: Onmiddellijk stof op waarde geschat bij lezen. — Impuls
weer zoo sterk, dat ik glas genomen en gedronken heb; niets affectiefs,
dan wat ik van intrinsieken lust heb waargenomen.

A — 99 = 72: Onmiddellijk na lezing waarde-oordeel; gezichtsvoor-
stelling van spul in glas; niets affectiefs te ontdekken. Glas genomen,
gedronken; en zelfs intrinsieken lust niet waargenomen.

V. Gevoelens en strevingen.

Reeds op bldz. 133—141, sprak ik over de gevoelens en de
strevingen.

a. Strevingen (voluntatieve, conatieve momenten) als \'t resul-
taat van gevoelens.

In \'t algemeen zijn de strevingen veroorzaakt door onlustprikkels
talrijker en machtiger dan die door lustprikkels veroorzaakt. Dit
geldt voor alle drie de proefpersonen. En komt telkens weer in de
protocollen en curven tot uitdrukking.

Men zie daarnaast ook een protocol als:

A — 52 = 74: Geloof, dat \'t komt door het indifferent laten, dat ik
me niet heb gehaast het glas op te nemen.

De strevingen veroorzaakt door lustprikkels streven er naar dien
lust in haar bezit te krijgen, den duur van dien lust te verlengen,
dezen lust zelf sterker te maken.

C — 147 = 491: Sam lokt erg aan.

C — 38 = 398: Een aangenaam gevoel, toen sam verscheen. Eenigs-
zins gepresseerd, zoodat ik het heel gauw inslikte.

C— 12 = 376: Zeer geïnteresseerd, zeer in spanning. De hand wilde
dadelijk toegrijpen.

-ocr page 306-

C 6 = 370: blijde verwachting van iets goeds. ^ Hand was al ge-
neigd iets te grijpen.

C — 88 = 440: Daartegenover dadelijk daarna \'t aroma van de sam,
zoodat ik daarnaar mijn hand uitsteek; \'t gauw naar mijn mond breng.

C — 78 = 432: Dit affect verandert niet bij \'t lezen van lim. Daarom
wil ik het gauw inslikken.

C — 96 = 448: Gerustgesteld door het zien van \'t rood bij \'t drinken;
met begeerte het in een teug te ledigen.

C ^— 141 =487: Is daarom wel frisch en aangenaam. Ik slik dan ook
met gretigheid.

C —210 = 547: Slik met graagte en geniet merkbaar.

B — 39 = 219: Ik voel me gerust, min of meer verheugd; en ik breng
onmiddellijk glas aan mond.

C ^— 9 = 373: Lekkere smaak. — Nu moet ik het heelemaal hebben
tot den laatsten druppel.

A —99= 132: Probeerde nog grooten slok, dien ik in mond had, in
mond te houden om bij beetjes te verwerken. — Van rest nog geprofi-
teerd, wat er van te profiteeren viel.

A— 10 = 24: Toen ik het (suik) gemerkt had, nog zooveel mogelijk
getracht om van den lekkeren smaak tc profiteeren. Nog gelukt om iets
van lust aan die smaakgewaarwording te onderscheiden.

Maar ook:

B18 = 200: een oogenblik na verschijnen (cog) vroolijk affect; en
onbewust glas genomen, geen remming.

De strevingen veroorzaakt door onlustprikkels trachten er naar
dezen onlust kwijt te raken, of zich er van te verwijderen, den
duur van den onlust te bekorten, en dezen onlust zelf geringer te
maken.

C— 134 = 480: \'t Tweede glas — is hoogst onaangenaam. Wekt
grooten tegenzin en braakneiging.

C — 36 = 396: Dwong mc ook \'t in te shkken.

C — 21 =383: Neiging om uit tc spugen. Mijn wil houdt het cr in.

C6 = 370: Zoo\'n tegenvaller, dat ik na dc chin niet kan besluiten
\'t in tc slikken.

B — 201=359: Niets tot bij begin van drinken. Dan krijg ik den
contraheerenden smaak van chin. Dit houdt ccn oogenblik \'tglas tegen.

A — 35 = 53: — ten slotte het complex duidelijk onlust-betoond; —
het tc binnen moeten brengen, dat ik den boel drinken moest.

A — 103= 136: Motief geweest: laat ik sod kiezen, want dan loop jc
geen twee uur met dien leelijken smaak in jc mond.

A — 69 = 95: Ik heb daaraan (aan onlust) een eind gemaakt; ik moet
maar zoo gauw mogelijk reageeren.

A— 133=172: Einde aan gemaakt, door tc besluiten andere glas
maar niet te nemen.

A— 117=153: Onlust nam toe. — Nam besluit \'t andere te nemen.

A — 118= 154: Lim gekozen. Onmiddellijk, nadat ik het gekozen heb,
licht spijtgevoel. — Innervaties in hand om glas neer tc zetten en suik tc
nemen.

A—16 = 30: \'t Complex onlust-betoond cn had zoo sterken nega-
tieven gevoelstoon, dat complex gepaard ging met afwccrbcwcgingen.

-ocr page 307-

ß. De invloed van de strevingen (voluntatieve, conatieve
momenten) op de gevoelens.

Het kan onmogelijk zijn het gevoelsmoment aan een zintuigelijk
moment verbonden te inhibeeren, zoo lang als aan den zintuigindruk
aandacht geschonken wordt.

A — 16 = 30: Een tendentie om bij die voorstelling te blijven hangen;
moeite moeten doen om te reageeren, om glas op te nemen.

C — 203 = 540: Bij den eersten slok dadelijk de laffe smaak, zoodat
oogenblikkelijk braakneiging aanwezig is. Vrij heftig. Ik slik het met
geweld door.

Een streving kan aan een zintuigindruk, waardoor deze streving
veroorzaakt werd, een emotioneel moment, een affectieve kleur
verleenen.

A.— 168 = 215: Een koen besluit: vooruit, wat kan \'t jou schelen.
Gedronken. Gemerkt, dat \'t sam was. Een lustgevoel gehad van tevreden-
heid; weer \'n intellectueele affirmatie.

A — 110= 144: Tendentie om me den smaak van suik voor te stellen,
wat niet gelukt is; ook daaraan zat onlust vast.

y. Strevingen, als een gevolg van een gevoel optredend,
en de intensiteit dier gevoelsmomenten.

De intensiteit en het oordeel betreffende de intensiteit van een
gevoel (gevoelsmoment) kan mee bepaald worden door de intensi-
teit van de streving, door dat gevoel (gevoelsmoment) veroorzaakt.

A — 86= 117: Dat had me zoo tc pakken: negatieve voorstelling -j-
affect er aan vast, heelen tijd geduurd voor ik tot lezen van sam overging.

A —33 = 51: fieb iets affectiefs en positief affectiefs beleefd. Geen
bepaald „Erlebnisquot;. Niet beter te zeggen, dan als som van verschillende
gemakkelijkheden, waarmee de uit te voeren werkzaamheid verliep. Zou
niet kunnen zeggen, dat affect ontstond als gevolg; \'t strekt zich uit over
de verschillende reacties; \'t gemak, waarmee alles verliep, de opgewekt-
heid. \'t Gemak, waarmee ik alles deed, dat was \'them eigenlijk.

A .— 1 = 11: Zuivere onlust. Tendentie om tc persevereeren; werke-
lijkheid moeten bijbrengen door boel uit te drinken. Krachtig moeten
determineeren om onlust tc overwinnen.

A — 51 = 73: alles sterk lust-betoond, zuiver lust; alles kwam even
gemakkelijk, geen remming, heel gemakkeHjk, glas aan mond, enz.

8. Gevoelens (gevoelsmomenten) en strevingen (volunta-
tieve, conatieve momenten) in verhouding tot elkaar in meer
samengestelde psychische (bewustzi)ns)processen.

Het gevoelsmoment verbonden aan een poging om een daad-
werkelijk in den weg staanden weerstand te overwinnen, kan
onlustvol zijn.

-ocr page 308-

A— 173 = 220: — je kunt er toch niet van op aan. Glas genomen,
waar sam in moest zitten,
\'t Ging niet van een leien dakje.

Met name is dit het geval, wanneer die poging, tegenovergestelde
tendenties oproept, en daarvan een conflict \'t gevolg is.

A —19 = 35: Op eerste plaats daar een tendentie om snel te drinken;
inhibities door innervaties in hand, die verwezenlijking van die tendenties
moesten tegen gaan. Onder invloed van dat
conflict zekere onlust, heele-
maal vast aan intellectueel gedoe, twijfel, aarzeling.

A — 8 = 22: De inhibities als onaangenaam ondervonden.

A —31=48: \'t Affect beleeft op dat oogenblik — een affect van
afkeer; dit is dc duiding post factum. — Op dat oogenblik, geloof ik
niet, dat er iets anders geweest is dan complex van herinneringen, dat
persisteerde en dat onlust-gekleurd was; naderhand als afkeer geduid;
omdat in hoofd en nek gelocaliseerd waren gewaarwordingen, alsof ik
\'t hoofd van iets afwend, \'n ruk. Zóó als afkeer geduid; phaenomeno-
logisch niet anders dan dc onlust, die \'t complex herinneringen kleurde.

Hierin veroorzaakt het complex van herinneringen den weer-
stand. Het er zich van afkecrcn is de poging hier gedaan om dien
weerstand te overwinnen.

Het gevoelsmoment verbonden aan een beweging, of een be-
ginnende beweging, of een strekking tot een beweging, als resultaat
van een streving, is lustvol.

A — 20 = 36: Ik heb direct hand naar voren gebracht om glas te
nemen; beslist iets affectiefs in bewustzijn, kan niet zeggen in welken
vorm; dat alles veel gemakkelijker ging; veel lichter.

A —51=73: alles sterk lust-betoond, zuiver lust, alles kwam even
gemakkelijk; geen remming, heel gemakkelijk glas aan mond, enz.

A — 97= 130: Ik geloof, dat ik op dat oogenblik vlugger met \'t han-
tecren
van mijn glas geweest ben. Licht lust-betoond.

Een gevoelsmoment kan dermate in intensiteit toenemen, dat het
de intellectueele begeleidende momenten terug doet treden en door
strevingen op te roepen, aanleiding geeft tot het ontstaan van meer
gecompliceerde emotioneele zielsprocessen, de emoties.

A — 8 = 22 (chin): schrok, toen ik het zag; — schrikken, gepaard
met musculaire reacties in hals, afwenden van hoofd; daarna leegte in
bewustzijn, — verschillende innervaties in hand; of ik er uit wilde komen
uit leegte, door glas te grijpen.

w. Samenvatting der psychologische gegevens.

De proefpersonen gebruikten de woorden gevoel en affect in zeer
uiteenloopenden zin. Toch bedoelden zij het meest vaak met ge-
voelens die van lust en onlust, als gevoelens sensu strictiori op te
vatten. De beteekenis van het woord gevoel bleek overigens vaag
begrensd, en gebruikt om er complexe bewustzijnsverschijnselen
breedweg en vaagweg door aan te geven.

-ocr page 309-

Het „hoequot; der verschijnselen bleek moeilijk te beschrijven; te
meer daar \'t voorkwam, dat twee proeven, die, wat de uiterlijke
voorwaarden betreft, vrijwel identiek waren, toch op de meest ver-
schillende wijzen verliepen; en daar binnen een zeer kort tijdsbestek
zich een uitgebreid en gecompliceerd psychisch gebeuren kon
afspelen. Onlustgevoelens bleken gemakkelijker, vaker, in sterker
mate en wezenlijker op te wekken dan lustgevoelens.

De absolute waardeschaal der verschillende smaakstoffen trad
meestal tegenover de relatieve waardeering terug. De aanvaarding
der instructie werd maar enkele malen door afwijkende reacties
te niet gedaan.

Gevoelens bleken psychische verschijnselen, waarop de proef-
personen bij zich zelf als op hun persoonlijke eigendommelijkheden
in heel bijzonderen zin terugzagen; als toestanden van hun intiemste
ik, met sterke neiging tot zelfverraad en uittreding uit die besloten-
heid naar buiten. Wel autochthoon, maar toch altijd eerst tengevolge
van een prikkel verrijzend. Als een persoonlijke, spontane, slechts
voor dat oogenblik geldende waardeering van de totale situatie,
naar lichamelijk en geestelijk zijn, waarin het individu zich op het
oogenblik der inwerking van den prikkel bevindt; de betrokken
prikkel in de totale situatie mee opgenomen.

In alle gevoelens heeft men met versmeltingsproducten van zuiver
emotieve momenten met andere momenten: intellectueele momen-
ten cn strevingsmomenten, enz. te doen.

En dat wel zóó, dat in het gevoel als versmeltingsproduct nu
eens die zuiver emotieve momenten meer op den voorgrond treden,
dan weer die meer intellectueele, of die strevingsmomenten.

Nu eens naderen deze laatste momenten alle tot een limiet nul,
zoodat we met een, als \'t ware zuiver emotief gevoel te doen hebben,
dan weer naderen in het versmeltingsproduct de zuiver emotieve ge-
voelsmomenten tot een limiet nul en treden deze daarin geheel
terug; zonder dat daarom het versmeltingsproduct nog zijn karakter
van gevoelstoestand verliest.

(Smaak)gewaarwordingen, zeer bepaalde formeele eigenschap-
pen der prikkels, die de smaakgewaarwordingen in het leven riepen,
de waarneming der kaartjes, herinneringen in nauwer en verder
verwijderd verband staande met de namen der smaakstoffen; de
inhoud van voorstellingen en gedachten, maar ook de formeele
voorwaarden, waaronder zij gegeven zijn, enz. enz., kunnen gevoelens
wekken. De afhankelijkheid van een prikkel is essentieel voor het
gevoel. Gevoelens zonder meer vormden echter nooit een prikkel
tot nieuwe gevoelens. Deze afhankelijkheid openbaarde zich in den

17

-ocr page 310-

vorm van een reactieproces. Men heeft zich deze afhankehjkheid
zoo te denken, dat dit reactieproces, d.w.z. de reactie in aansluiting
bij een onbewuste of bewuste waarneming van een prikkel, met alle
daartusschen liggende verschijnselen een eenheid vormt. Een een-
heid ook met de strevingselementen, die in iedere reactie tot uiting
komen.

De eenheid van dien zeer specialen prikkel gevolgd door die
gansch bijzondere reactie zou dan een nimmer meer herhaalbare,
innig verbonden twee-eenheid vormen.

Optredende onmiddellijk na inwerking van den prikkel zijn de
veranderingen in den toestand der somato-psyche van den proef-
persoon het gevolg van de waardeerende reactie van het somato-
psychisch geheel op den prikkel, waarbij de somato-psyche den
prikkel onmiddellijk en haast onfeilbaar zeker met haar oogenblik-
kelijk welzijn in betrekking brengt.

Bij deze waardeerende reactie gehoorzaamt de somato-psyche
aan een drang, machtiger dan alle andere, het instinct om, óf wel
haar bestaan te verzekeren tegen bedreiging van buiten af, of van
buiten uit, óf wel haar „zijnquot; tot „weK\'-zijn te verheffen.

Die spontane, autochthoon oprijzende, waardeerende reactie der
somato-psyche is lust, wanneer de vitale drang naar zelfbehoud en
zelfhandhaving zich kan doorzetten. Zij is onlust, wanneer haar dit
niet mogelijk is.

Ook hier weer, eenerzijds, aan de eene pool dus, de louter sub-
jectieve gevoelens, met een sterk uitgesproken ik-betrekking, met
haar oogenblikkelijke spontane waardeering door het „Ikquot; van zijn
rondom-wereld met betrekking tot zichzelf, anderzijds, aan de andere
pool dus, de veel meer (wellicht de louter) objectieve gevoelens,
bij welke dit karakteristieke der ik-betrekking tot een hmiet nul
naderde. Allerlei binnenpersoonlijke, organische vegetatieve reacties
■— de actuahteit der gevoelens — komen bij de gevoelens voor,
zich naar buiten verradend in de grovere uitdrukkingsbewegingen
en de fijnere uitdrukkingssymptomen.

Ondanks het innig verband met sensueele, met rationeele, en met
voluntatieve elementen blijken de gevoelens noch gewaarwordingen
of waarnemingen, noch voorstellingen of gedachten, noch strevin-
gen of wilsbesluiten; misschien het dichtst benaderd door de
omschrijving: hetzij dan onbewust-blijvende of bewust-wordende,
naar het biologisch lust-optimum (onlust-minimum) strekkende
waardeeringsoordeelen van een zeer bepaalde soort.

De gewaarwordingen doen zich onmiddellijk als „gegenständ-
lichequot; bewustzijnsinhouden voor, de gevoelens als ,,zuständlichequot;

-ocr page 311-

Maar als de subjectieve momenten geheel en al op den achtergrond
treden, maakt het „zuständlichquot; karakter van het gevoel plaats voor
een zekere „Gegenständlichkeitquot;. Die subjectieve momenten zijn
geheel op den achtergrond getreden op het oogenblik, dat het gevoel
als een even intrinsieke eigenschap van de smaakstof wordt be-
schouwd als bijvoorbeeld het zilte. Dan heeft dit opgehouden als
gevoelensaanslag te bestaan. Ook hier weer het zoo wijd uiteen-
loopende karakter der gevoelens; eenerzijds: gevoelens, die louter
subjectief zijn, met een heel sterk uitgesproken ik-betrekking; ander-
zijds: gevoelens, waarbij die ik-betrekking, waarbij dit subjectieve
geheel teruggetreden is voor een objectieve verhouding, zonder
eenige ik-betrekking.

De objectiviteit der gewaarwordingen blijft dezelfde, haar
„Gegenständlichkeitquot; verandert niet. De gevoelensaanslag treedt
steeds meer terug, het „zuständlichquot; karakter der gevoelens ver-
andert bij de vakere herhaling.

De waardeerende reactie van het somato-psychisch geheel, waar-
bij de prikkel onmiddellijk met het oogenblikkelijk welzijn \'van de
somato-psyche in betrekking wordt gebracht, is een oorspronkelijk
positie-kiezen, waarin de betrekking tot het „Ikquot; sterk is geaccen-
tueerd en dien overeenkomstig intens beleefd. De invloed van ge-
wenning en oefening zouden hierin bestaan, dat de beleefde betrek-
king tot het Ik al meer en meer op den achtergrond treedt en
daardoor een louter subjectief positie-kiezen voor een meer objectief
getint in de plaats treedt.

De subjectieve waardeering, die er in den zuiveren lust en onlust
besloten ligt, de objectieve waardeering, die men in het intrinsiek
lust- of onlustvolle van gewaarwordingen, herinneringscomplexen,
enz. leert kennen, zouden dan de twee polen zijn, waartusschen de
evolutie van het elementaire lust- of onlustgevoel plaats heeft.

Maar zelfs in de limietgevallen, waarbij het subjectief karakter
voor het objectieve is teruggetreden, heeft men nog met versmeltings-
producten te doen, waarin de subjectieve factor als een modaliteit
moet worden opgevat, die het substraat der gewaarwording zijn
bepaalde gevoelskleur verleent.

Meerdere gevoelens naderen de limiet der zuivere, intellectueel
constateerende objectiviteit.

De gevoelsmomenten en de intellectueele momenten kunnen met
elkaar en eventueel met nog meerdere andere momenten opgesmol-
ten worden tot één enkel versmeltingsproduct, waarin ze niet meer
als zelfstandige grootheden voorkomen; niet meer alleen gevoel;
niet meer alleen intellectueele processen; één inhoud van \'t bewust-

-ocr page 312-

zijn, die aan alle verdere analyse weerstand biedt, die noch gevoel,
noch intellectueel proces is. Als zoodanig liggend tusschen de beide
limieten van zuiver gevoel en van zuiver intellectueele constatatie.
Gevoelens kunnen in laatsten aanleg het willen niet verklaren. Bij
de beschrijving van de verschijnselen, die het primaire energieke
willen karakteriseeren, treft men geen gevoelens aan.

Spanningsgevoelens als inchoatieve wilsacten, tendenties, als
kortdurende wilsacten, determinaties van de instructie uitgaande,
enz. hebben voor de gevoelens als zoodanig geen wezenlijke be-
teekenis.

Wundts indeeling bleek niet te handhaven. Noch de gevoelens
van „Spannungquot; en „Erlösungquot;, noch die van „Erregungquot; en „Be-
ruhigungquot; bleken op één plan te liggen met de gevoelens van lust
en onlust. Deze laatste ontstaan, de lust — als de individueele
mensch de bevordering beseft of beleeft van zijn welzijn; de onlust
— als hij vermindering van zijn welzijn ducht of ervaart.

Lust en onlust rijzen, öf wel op bij een directe absolute waar-
deering van de prikkels, die op het „Ikquot; aankomen, met betrekking
tot dat „Ikquot; (waarbij in het midden wordt gelaten, of werkelijke
absolute waardeering ooit kan voorkomen); óf wel ontstaan zij bij
een relatieve waardeering dezer prikkels onderling.

De uitgangstoestand van den proefpersoon in een proefneming
is evenzeer van belang, als de relatieve waardeering der prikkels.
De lust-stemming kenmerkt zich door een vergemakkelijking en
verlichting der reacties. Soms zijn er echter zulke weerstanden te
overwinnen, dat ik meerdere energie, welke de luststemming ter
beschikking schijnt te stellen, juist toereikend is, om inhibities en
tegenstrijdige innervaties te overwinnen, die met voorafgaande ge-
voelens van onlust gepaard gaan.

Het lustgevoel laat zijn invloed gelden, als ware het een positieve
katalysator, een alle levensprocessen bevorderende katalysator. Het
lustgevoel biedt zich aan als een laatste element, waarvan niet
adequaat te zeggen is, wat het is, maar waarvan phaenomenologisch
toch wel dit naar voren komt, dat het lustgevoel een toestand is,
een onmiddellijke bewustheid niet een kennende bewustheid van
het „Ikquot;, een wetende emotioneele bewustheid, waarin voor dat ,,Ikquot;
alles licht is, in zijn dubbelen zin van gemakkelijk en van helder.
Dit als de eene, uiterste pool der intuitieve, zuiver subjectieve
waarde-oordeelen.

Als andere uiterste pool komt dan daarnaast voor: het berede-
neerde objectieve waarde-oordeel, met een minimum van subjectiviteit.

Ook het gevoel van onlust is niet verder te beschrijven, noch

-ocr page 313-

te analyseeren. Men moet er zich mee tevreden stellen zijn aan-
wezigheid te constateeren. Het gevoel van onlust kan dus als
laatste element voorkomen, als zuivere loutere onlust alleen, zonder
met allerlei zintuigelijke, intellectueele en wilselementen te ver-
smelten.

Behalve den louteren, zuiveren onlust komt een intrinsieke onlust
voor, subjectieve tegenover geobjectiveerden onlust.

Onlust is als een negatieve, een de werkingen vertragende kata-
lysator. Het is een toestand, waarvan het „Ikquot; een onmiddellijk
wetende bewustheid heeft, die het op het „Ikquot; betrekt; een toestand,
waarin voor dit „Ikquot; alles bezwaarlijk is, donker, juist niet helder,
niet licht.

Qualitatieve verschillen boden noch de gevoelens van lust onder-
ling vergeleken, noch de gevoelens van onlust onderling vergeleken.

Zoowel \'t „gevoelquot; van spanning, als „datquot; van ontspanning
bleken niet te handhaven. Wat zich als zoodanig aanbiedt, zijn
spier (ont)spanningsgewaarwordingen. Deze kunnen echter bijv.
het ,,gevoelquot; (d.w.z. de gewaarwording) van spanning met het ge-
voel van onlust tot een globalen toestand versmelten.

Voor \'t overige spelen bij deze gevoelens meer of minder gecom-
pliceerde versmeltingsproducten een rol.

Ook de „gevoelensquot; van bevrediging en onbevredigd-zijn kunnen
niet als gevoelens worden aangemerkt.

De intensiteit der gevoelens kan binnen wijde grenzen verschillen;
veelal wel (niet altijd) is ze in overeenstemming met de intensiteit
der prikkels, welke hen in \'t leven roepen. Ook de duur der ge-
voelens loopt wijd uiteen.

Nu en dan worden gevoelens gelocaliseerd. Dit is hoogstens
een indirecte localisatie, want ze geschiedt met de gewaarwording.
De zuiver emotieve gevoelsmomenten worden als zoodanig niet
gelocaliseerd. Steeds zijn het de sensuahstische momenten er mee
versmolten, die voor het locale teeken verantwoordelijk moeten
worden gesteld.

Oogenblikkelijke bewustzijnstoestand en de ontwikkeling en het
verloop der gevoelens oefenen op het aanspreken van gevoelens en
hun verloop grooten invloed. Instelling, zoowel als contrastwerking,
gevoelensomslag (en irradiatie) zijn dus van veel beteekenis; soms
van beslissende beteekenis. Zoowel voor de qualiteit, als voor de
intensiteit van het gevoel. De instelling doet zelfs haar inv\'oed
gelden op de ontwikkeling van die gevoelens, welke als intrinsieke
lust en onlust, dus als ,,geobjectiveerdequot; gevoelens moeten gelden.

Irradiatie — het overvloeien van lust- of onlustgevoelens over

-ocr page 314-

mindere of meerdere bewustzijnsinhouden, die tegehjkertijd, of in
opeenvolging gegeven zijn, komt voor.

Coëxistentie van tegenovergestelde gevoelens komt niet voor.
Wel dat deze zeer kort na elkaar in het bewustzijn aanwezig kunnen
zijn. Is er van een werkelijke coëxistentie van ongelijksoortige ge-
voelens sprake, dan betreft het steeds gevallen, waarin van de
gelijktijdige aanwezigheid van geobjectiveerden lust of onlust met
subjectieven onlust of lust sprake is.

Hetzelfde geldt mutatis mutandis van de coëxistentie van gelijk-
soortige gevoelens. Of versmelting van gelijksoortige en ongelijk-
soortige gevoelens voorkomt, is niet zeker.

Lust, die in onlust overgaat, en omgekeerd, geven niet den indruk,
dat dit geschiedt door een indifferenten (nul) toestand heen. Het
contrasteerende komt elders tot uitdrukking. Van werkelijk neutra-
liseeren van lust door onlust en omgekeerd kan vermoedelijk geen
sprake zijn.

Gevoelens (emotieve momenten) kunnen aanspreken vóór het
verrijzen, of na het verrijzen van intellectueele momenten. Op het
verrijzen der gedachten kunnen gevoelens een storenden invloed
uitoefenen; op het aanspreken der gevoelens gedachten.

Herinneringen spelen op allerlei wijzen een rol bij \'t aanspreken
van gevoelens. Herinneringen van gevoelens schijnen niet voor te
komen.

De herhaalde aanbieding van den prikkel doet het aanspreken
der gevoelens, ten antwoord op dien prikkel, wellicht na een
tijdelijke toename der intensiteit van dat gevoel, minder en minder
worden, zoodat dit aanspreken ten laatste zelfs geheel kan uitblijven.
Terwijl het karakter van \'t gevoel van de subjectieve pool naar de
objectieve kan opschuiven.

In het algemeen zijn strevingen veroorzaakt door onlust-prikkels
talrijker en machtiger dan die\'door lust-prikkels veroorzaakt. Die
door lust-prikkels veroorzaakt, streven er naar dien lust in haar
bezit te krijgen, den duur van dien lust te verlengen; dezen lust
zelf sterker te maken. Die door onlust-prikkels veroorzaakt, streven
juist naar het tegenovergestelde hiervan; deze trachten den onlust
kwijt te raken, zich er van te verwijderen, den duur van den onlust
te bekorten, dezen onlust zelf geringer te maken.

Mag ik, speculeerend, hier het volgende aan toe voegen.
Echte gevoelens zijn dus subjectief in gansch bijzonderen zin.
Ook deze objectiveeren zich door de uitdrukkingsbewegingen.

-ocr page 315-

waarover zoo dadelijk, in hoofdstuk 24. Zij vormen een onlosmake-
lijk deel der oogenblikkelijke bewustheid naar haar totaliteit. Zij
vormen daarvan naar binnen, wat elders het kit is, dat een eenheid
tot stand brengt, zonder daarom toch wezenlijk deel dier eenheid
te zijn. Zij vormen daarvan naar buiten, wat het changeant is aan
de gekleurde zijde van dien naam. Te weten: het persoonlijk interesse,
de eenheid der bewustheid, dat wat haar kleur en fleur geeft
naar buiten. Maar in die bewustheid gingen ook de gewaarwor-
dingen op, de percepties, en de apperceptie, de waarneming; de
laatste werd juist door dat gevoel tot apperceptie gefixeerd. In
haar wortelt ten slotte ook datgene in de bewustheid, wat de richting
bepaalt van de. streving; latent reeds in de gevoelens-aanslag,
manifest in de gedraging.

Die oogenblikkelijke bewustheden, hoe donker bewust ook, rijen
zich onafgebroken aaneen tot de doorgaande geschiedenis van het
individu. Zij zijn ieder voor zich als het, bij het aanbreken reeds
weer verstreken, ,,nuquot;, de bewegende kamlijn, strekkend naar het
toekomende en tegelijk alwe?r verglijdend, naar het verleden. Zóó
is ook in iederen gevoelstoestand de gevoelsaanslag van het ,,nuquot;
verwerkt;\'vervloeiend met den gevoelsaanslag door het nog toe-
komende reeds vooruit gewekt, ook met den gevoelsaanslag door
het verledene reeds opgeroepen. En deze gevoelsaanslag hecht zich
aan het „Ikquot;, of het „Niet-Ikquot;, het eigene of het andere, waarbij
ook het ,,Ikquot; of het gedeeltelijke „Ikquot; tot „Niet-Ikquot; kan worden,
door de vlotheid en bewegelijkheid dier telkens weer door het be-
wustzijn opgeroepen scheiding.

Het ,,nuquot; omvat als \'t ware het kleurenspectrum der gevoelens, die
zich rangschikken om de groepencentra lust en onlust, zooals de
kleuren zich schikken tot de warmere, roode, kleuren van een lager
trillingsgetal en de koudere, violette, kleuren van een hooger trillings-
getal. Lust en onlust, die zich als \'t ware onderling verhouden, zoo-
als een kleur van lager trillingsgetal in een verhouding staat tot een
kleur van een hooger aantal trillingen.

Of rijker vergelijking, zooals een terts of quint of sext zich
bewegen kan door alle octaven heen, van lager tot hooger, en in
het verhoudingsgetal der trillingen zijn uitdrukking blijft vinden,
ook al zal de breuk zijn eenheden in noemer en teller nu eens bij
een gering aantal trillingen, dan weer bij een grooter aantal tellen.
Lust en onlust zijn dus wisselende verhoudingen tot een uitgangs-
toestand, wisselende verhoudingen, die zich verplaatsen de geheele
gevoelensschaal in wijderen zin langs. En zooals een tonenver-
houding, een quint op een orgel anders klinkt dan op een harp.

-ocr page 316-

anders dan op een hobo, of een xylophoon, zóó is de lust of onlust-
verhouding veelsoortig door de bijkomstige
bewustzijns-elementen,
en toch in wezen gelijk.

De gevoelens van het „nuquot; zijn dus lustvol of onlustvol naar den
achtergrond, waartegen ze contrasteeren.

Vereenigd met spierzingewaarwordingen, in \'t algemeen met
sensueele, intellectueele, en voluntatieve momenten, zijn ze spannend
of ontspannend, bevredigend of onbevredigend latende.

Naar het toekomende, het nog niet bekende, is het oorspronkelijke
„gevoelquot; afwachtend, onzeker, in spanning. Naar het verleden, het
reeds weer voorbijgegane, ontspannend, maar hier treedt dadelijk
het „gevoelquot; van bevrediging, of dat van onbevredigd-zijn in;
waarbij dit „gevoelquot; van onbevredigd-zijn weer geleidelijk over kan
gaan in het „gevoelquot; van spanning.

Elementaire gevoelens in den zin van Wundt zijn dit echter niet.

Wanneer het denken zijn invloed meer doet gelden, dan treedt
daardoor de verhouding van het „Ikquot; tot het „Niet-Ikquot; veel sterker
naar voren, met zijn verdeeling van dat ,,Niet-Ik in vrienden van
het „Ikquot; en vijanden van het „Ikquot;, want iedereen, die tot het „Ikquot;
in verhouding treedt, wordt als men heel eerlijk is tegenover zich
zelf, zoo ingedeeld, ten deele instinctmatig; als \'t ware physiognomisch
zoo afgelezen.

Dit alles geeft \'t onrustige aan het gemoed, en de oude philo-
sophen, die de ataraxia nastreefden, zochten juist van deze onrust
tegenover het „Niet-Ikquot; bevrijd te worden.

Zoo ontstaan in het menschenleven de gevoelens in wijderen zin.
Zij kunnen tot deze factoren teruggebracht worden. Zij maken en
richten en leiden het leven.

Het menschelijk leven is in zijn voortgang naar het einde een
steeds veranderlijke; een steeds voortgaand, nimmer omkeerbaar
proces; een levende binominale, een levende kromme, die zelf in
zich zelf streeft naar bereiking van een hoogtepunt: de volle ont-
plooiing, waartoe hij nu eens ondanks zichzelf, dan weer met
inspanning van alle krachten gedreven wordt, om als hij over het
hoogtepunt heen is, reeds lang heen is, dit, vaak eerst dan, met
teleurstelling te bemerken; maar een hoogtepunt der ontplooiing,
dat voor de verschillende eigenschappen verschillend kan liggen.

\'t Is een pro-ces, een voortdurende door-gang en verder-gang, die
met de eene hand \'t verleden, dat doorgegaan werd, dat achter ons
ligt omspannen wil houden, terwijl de andere hand reeds strekt
naar het toekomende, waarheen het proces op weg is: het-zich-zelf-
zijn, naar zijn bewustheid en onbewustheid.

-ocr page 317-

Het heden is het naar voren bewegende „nuquot; van spontane lust
en onlust; de spanning in het „Ikquot; is het „nuquot; georiënteerd naar
de toekomst, de ontspanning de doorgang van het „nuquot; naar die
toekomst, wordend tot verleden-„nuquot;, naar zijn beide zijden be-
vrediging en onbevredigdheid, het „nuquot; georiënteerd naar het
verleden.

En gelijk opgaande met dat bewegende „nuquot; is \'t het gevoels-
leven in den mensch (de groote receptor met zijn labiel evenwicht
uit tal van antennae gevoed), dat beslissend is over de waarde en
beteekenis, die het huidig „nuquot; in zijn doorgang voor den mensch
heeft, \'t Is dit labiele evenwicht van de lust-onlust-, de spanning-
ontspanning-, bevrediging- en onbevredigdheid-relaties, die te
zamen het biologisch uitgroeien, het gedijen of juist het verschrom-
pelen van de persoonlijkheid leiden. Van de persoonlijkheid, die
(als een cellenschakeling van milliarden lichaamscellen — door tal
van correlatie-organen vereenigd — in haar eindpotentiaal), dank
zij deze, met onmiddellijke bewustheid en zekerheid voor den
menschelijken geest, zich dit alles realiseert als totaal lust-gevoel,
totaal onlust-gevoel, als totaal spannings- en ontspannings-„gevoelquot;,
als totaal bevredigings- en onbevredigheids-,,gevoelquot;.

De percepties, zelve niet vol bewust, doen bewust of in het
onbewuste het gevoelsleven aanspreken, richtend de percepties tot
appercepties. Het is de oorzaak, dat de geest zich gaat bezighouden
met het geappercipieerde.

24. De somatisch-physiologische gegevens.

a.nbsp;Inleiding.

Afgezien van de registratie der polsbewegingen, protocolleerden
de proefpersonen nog allerlei gegevens, die als uitdrukkings-
symptomen van den gemoedstoestand gedurende de proef — zij het
dan ook grovere — van belang zijn.

Gegevens met betrekking tot het verloop der ademhaling,
speeksel- en traansecretie, huidkleurreacties, bewegingen der mimi-
sche musculatuur, enz.

Hoewel de smaakgewaarwordingen niet tot het gebied der hier
bedoelde verschijnselen behooren, dienen zij toch in het kort te
worden vermeld, daar zij in vele gevallen aard en sterkte der ge-
noemde uitdrukkingsbewegingen kunnen verklaren.

b.nbsp;Smaakgewaarwordingen.

1. Dat smaakgewaarwordingen slechts onder strenge experi-
menteele voorwaarden geisoleerd voorkomen en in den regel dus

-ocr page 318-

tegelijk met tast-, reuk-, temperatuur- en andere gewaarwordingen
gegeven zijn, is voldoende bekend^). Het behoeft dan ook niet te
verwonderen, dat onze proefpersonen herhaaldelijk op het samen-
gesteld karakter hunner ,,smaakgewaarwordingenquot; wijzen.

Als voorbeelden noem ik:

B ^— 43 = 223: Eerste gewaarwording iets op punt van tong, meer
zwaar gevoel. Dan
op tweede deel crescendeert zoetheid 2), op einde
tweede deel
derde prikkeling er bij met eenigszins trekkende gewaar-
wording.
Op laatste derde krijg ik een warmte-gewaarwording, een
zwellingsgewaarwórding. \'t Affect is positief, tevredenheid, voldaan.

B —41=221: Eerst een zoete gewaarwording, dan een zure; op
derde deel tong
gewaarwording van volheid en koele gewaarwording,
\'t Affect verloopt zoo, dat \'t daalt bij zure gewaarwording, en iets stijgt
bij volgende temperatuursgewaarwording; dan ook nog negatief.

B—\'29 = 211: De eerste indruk is koel water, de tweede indruk:
\'n bittere indruk, onaangenaam, dien ik niet onaangenaam zou noemen,
als ik niet de voorstelling had van de chin.

\'n Gevoel als van chin op den eersten dag. Op derde deel van tong
proef ik wel, dat \'t geen chin is; denk aan sod; ik weet niet, of het echte
sod is geweest.

Een drietal gewaarwordingen worden door den proefpersoon be-
schreven. \'t Feit, dat het eigenlijke proeven van de smaakstof eerst
geschiedde op het achterste derde gedeelte van de tong is in zoo-
verre merkwaardig, dat onder invloed van de voorstelling van de
onaangename chin, de tweede gewaarwording bitter was. Een
pargustatie onder invloed van het gevoel?

B — 46 = 224: Op de tong zoete gewaarwording. Dan op midden van
tong
domineerend temperatuursgewaarwording: koud. Achter op tong
domineerend zoetgewaarwording met druk gevoel, \'t Affect was positief

Tigerstedt zegt daarvan in zijn „Lehrbuch der Physiologie des Menschenquot;,
2 Bd (19022), bldz. 125: „Diese sechs Qualitäten (das Süsse, das Saure, das
Bittere, das Salzige; das Laugenhafte oder Alkalische und das Metallische) können
indes nicht als reine Geschmacksqualitäten aufgefasst werden, denn alle unsere
Geschmackseindrücke sind von Tastsensationen begleitet. (Kieson). Am ausge-
prägtesten tritt die Tastempfindung als Begleiterscheinung des Sauren auf; sie
kündigt sich hier schon unterhalb der Geschniacksschwelle als schwach adstrin-
gierend an und begleitet die Geschmacksempfindung eine weite Strecke, bis sie
allmählich in eine brennende Empfindung übergeht. Beim salzigen tritt die Tast-
empfindung erst diesseit der Geschmacksschwelle als schwach brennende Begleit-
empfindung auf und nimmt mit jeder folgenden Intensitätsstufe stetig zu. Auch die
an sich ziemlich reinen Geschmacksempfindungen des Süssen und Bitteren sind
mit Tasteindrücken verbunden. Bei schwachen Lösungen von Rohrzucker hat
man, noch bevor der Geschmackseindruck zum Vorschein kommt eine Empfindung
des Glatten und Weichlichen. Beim Bitteren ist der Schwellenwert deutlich von
einer Sensation des Fettigen begleitet.

2) Ik herinner er aan, dat de tonggedeelten zich ten . opzichte van de smaak-
stoffen verschillend gedragen. Zoet wordt vooral aan de spits, zuur vooral aan
de randen, bitter vooral aan de basis der tong waargenomen. Zout wordt ge-
lijkelijk aan de spits en de randen waargenomen, aan de basis echter minder.

-ocr page 319-

voor zoetheid, \'t Verloopt parallel met zoetheid, \'t Krijgt een accent door
temperatuursgewaarwording; \'t dalende been van affectcurve steiler dan
\'t opstijgende.

Merkwaardig hierin is, dat het lustgevoel, door de eene zintuige-
lijke gewaarwording gewekt, door een andere zintuigelijke gewaar-
wording wordt versterkt.

2.nbsp;Protocol B — 41 = 221 (op bldz. 266 vermeld) laat zien, hoe
eenzelfde smaakstof meerdere qualitatief verschillende gewaar-
wordingen onmiddellijk na elkaar in het leven kan roepen.

3.nbsp;Uit het volgende protocol blijkt, dat nu eens deze, dan die
componente der samengestelde smaakgewaarwording op den voor-
grond treedt.

B 49 = 227: Op punt van tong een zoet gewaarwording. Op \'t
midden een koude gewaarwording, die domineert. Op \'t eind weer de
zoete gewaarwording, \'t Affect is positief. Een gevoel van smakelijkheid.
Dc top valt aan \'t eind der temperatuur, waar deze in \'t zoet overgaat.
Daalt snel; is eerst geklommen; heeft een plateau in de temperatuur.

Merkwaardig weer \'t verloop van het gevoels-moment!

Evenzoo in

B — 53 = 231: Eerst een zilte gewaarwording, dan sterke temperatuur
van kou, dan groeiende zoutprikkel. Aan \'t eind weer \'t sterkst, een
drukgevoel. \'t Affect is in het begin niet sterk negatief, iets beneden
nullijn; daalt, maar heel langzaam, dan vrij plotseling, zoo gauw dc
zoutwaarneming meer gaat spreken.

B — 83 = 257: Tijdens temperatuursgewaarwording is de chin-smaak
op den achtergrond.

4.nbsp;De gevoelens, welke door de smaakgewaarwordingen gewekt
worden, verloopen, wat hun intensiteit betreft, vaak evenwijdig met
de zoo juist genoemde veranderingen in de gewaarwordingen.

B — 54 = 232: Op tong beginnende zuurgewaarwording; dan over-
heerschende temperatuur van kou, waarbij de smaak langzaam aangroeit,
die op eind op derde deel weer overheerscht en overgaat in wrangheid,
in contractie.

\'t Affect is negatief, weinig onder nullijn? tot aan oogenblik, dat zuur-
smaak sterk gaat domincercn. Daalt weer snel. Geen nabeelden.

B — 52 = 230: Smaakgewoarwording weer in drie etappes, op punt,
in midden, op eind. Alle drie positief, \'t Aangenaomste op \'t einde van
dc tweede. Dc tweede is de smaak van cur. die domineert. Dc tempera-
tuur gewaarwording is geheel op den achtergrond getreden. De smaak is
prikkelend, branderig, de echte alcohol-prikkeling.

B — 88 = 261: Bij \'t drinken was \'t affect even boven nullijn, be-
ginnend bij temperatuursgcvocl; langzamerhand stijgend. Midden op
temperatuur, \'t Zoete achter op tong.

Merkwaardig is. dat pp B \'t zoete achter op de tong proeft. Maar
\'t is bekend, dat de smaakgewaarwordingen zeer individueel zijn,
ook wat betreft haar localisatie binnen de mondholte.

Ook pp C proeft het zoete achter in den mond \'t meest intensief.

-ocr page 320-

C—172 = 513: \'t Eerste affect is weer \'t koude. Dan is dc smaak
onbevredigd. Maar, wanneer \'t achter in den mond komt, wordt de zoete
smaak intenser.

5.nbsp;Een enkelen keer doen de verschillende componenten der
smaakgewaarwordingen ook qualitatief verschillende gevoelens aan-
spreken.

B — 63 = 239: Bij \'t drinken negatieve zoutsmaak, die de
kougewaarwording, die positief is overheerscht.

B — 84 = 258: Temperatuur en zout zijn duidelijk. De zout-
smaak is onaangenaam, de temperatuur aangenaam; samen
onaangenaam.

6.nbsp;Pp C vermeldt ook meerdere malen gewaarwordingen, door
hem in zijn maag gelocaliseerd. Bekend zijn deze met name bij het
proeven van iets walgingwekkends.

Zie C— 103 = 453: Een intens wrange smaak, hoogst onaangenaam.
De maag en de slokdarm trekken samen en komen in opstand.

0 — 61=417: Als \'t in mijn mond is, een vervelend gevoel in mijn
maag.

0 — 62 = 418: Een gespannen gevoel, omdat ik eenigszins een beetje
verzadiging in mijn maag voel.

C— 121 =469: Een gevoel van druk in de maag.

C— 126 = 474: Gedrukt gevoel in dc maag.

0 — 204 = 541: Een gevoel, alsof de maag weer lekker wordt.

c.nbsp;Het slikken.

Over het slikken zelf vermelden de protocollen al heel weinig.
Een enkel maal haast een pp zich met het slikken om de onaan-
gename smaakstof zoo spoedig mogelijk weg te werken; verslikt
zich; slikt nog eens na tegen zijn zin; of met opzet om de smaak-
stof nog eens te proeven. Slikt langzaam om de smaakstof zoo lang
mogelijk te genieten.

d.nbsp;Huidreacties (kleurverandering, huivering, enz.).

1.nbsp;Meermalen verrieden zich de gevoelens in de wisselingen van
de huidskleur, die niet alleen de experimentator constateerde, maar
waarvan de proefpersoon zich eveneens bewust was.

B —5=189: Chin; wil voortgang maken, drink \'t uit, krijg kleur.

Een onaangenaam gevonden smaakstof roept hier een verwijding
der huidvaten in het gezicht op.

2.nbsp;Huiveringen worden vaak vermeld.

C — 36 = 396: Ik verwachtte cit en had eenigszins een huiverig ge-
voel. Dat gevoel bleef, toen ik sod zag staan.

Hier in C — 36 = 396 wordt de proefpersoon dus juist huiverig

-ocr page 321-

(in tegenstelling met bijv. B — 5 = 189); treedt er dus een ver-
mindering van de vulling der bloedvaten in.

C ^ 70 = 426: \'t Was net, of ik een rilling kreeg in mijn lichaam.
Alsof \'t zuur me koud maakte, vooral in mijn ruggegraatsbuurt.

C— 112 = 462: \'t Koude is \'n aangenaam frisch gevoel; tevens \'n on-
aangenaam gevoel in lichaam. Iets huiverigs.

C— 131=477: Door \'t bittere krimpt mijn mond Scmien, gansch on-
verwacht, ik krijg een huivering tot onder in mijn rug. Hoogste mate
van griezeling, zeer onaangenaam.

C— 147 = 491: Bij \'t inslikken proef ik op eens het slappe. Dit wekt
een kleine huivering, griezeling, die onaangenaam is.

C— 161 =504: \'t Tweede glas proeft aan als gewoon water; wat
dadelijk wrang werkt op den zoeten smaak. Hierdoor een lichte hui-
vering, ook in de kaken.

C ^— 162 = 505: Neem toch met huivering keuk. — Een zure smaak
geeft op de tong een mengsel, daar ik zout verwachtte. Dit geeft een
rilling, en als cit glijdt \'t naar binnen.

C—171=512: \'t Zout wekt een minder onaangenaam affect op.
Daarom is bij het eerste aanproeven \'t koud onaangenaam. Dit wekt
huivering door je lichaam.

C— 174 = 515: Als \'t toch in mijn mond is, is \'t eerste affect voor in
den mond \'t koude, dat me een soort huivering geeft.

C— 185 = 524: Bij \'t lezen van chin en sod is \'t eerste affect een
koude smaak, die onaangenaam is, dan \'t wrange van chin en \'t laffe van
sod. Een huivering, aarzeling, wat ik nemen zal.

C 205 = 542: Bij \'t eerste aanproeven is de smaak veel erger dan
ik dacht; zoodat ik teruggriezel.

C — 208 = 545: \'t Glijdt koud en zoetzuur over mijn tong. Ik krijg
onwillekeurig een lichte huivering, iets wrangs in \'t verhemelte.

3. Eveneens vindt men melding gemaakt van organische
(meestal huid-)reacties, die met musculaire contracties gepaard
gaan.

A — 50 = 32: Ander affectief element, dat hierin bestond: gevoel van
teleurstelling. — \'t Had iets organisch: als \'n gevoel van opkoken bij
komende drift; opbruisingsgevoel naast zelfverwijt; \'n organische factor
naast de intellectueele.

A — 57 = 39: Intellectueel: heel sterk gevoel van wrevel, geen onlust.
Domineerend: zelfverwijt met organische reacties: opbruisingsgevoel,
contracties in beenen, voelde me schrap zetten.

e. Traansecretie.

Naast de huidreacties spelen andere reacties van het sympathico-
glandulaire systeem een rol, zooals de traansecretie en de speeksel-
afscheiding.

C — 22 = 384: Chin: Dc reactie is zoo hevig, dat dit absoluut mislukt,
\'t Is, of je keel cn maag, je heele lichaam in opstand komt, alsof \'t samen
golft. Dc tranen springen in je oogen.

C — 83 = 437: \'t Gevolg is, dat ik de cog niet proef, maar een sterke

-ocr page 322-

prikkel door mijn neus gaat van achter mijn mond uit, die me dc tranen
in dc oogen perst.

C— 177 = 518: \'t Intense laffe geeft me tranen in dc oogen.

f. Speekselafscheiding.

B ^— 76 = 250: Bij \'t verschijnen van \'t woord \'n soort warm gevoel
achter op de tong: \'n soort speekselvloed achterin.

B —\' 95 = 268: Lim eerst gelezen. Behalve centraal in gedachte speelde
het zich ook af door reflectorischen speekselvloed.

C — 79 = 433: \'t Aangename van \'t affect is vooral, dat \'t aromatische
een lichte soezing in \'t hoofd geeft, cn veel speeksel in den mond.

C — 107 = 457: keuk - chin, vervangen door lim: Bijzonder prettig
dc verrassing, dat \'t geen keuk is. Dc mond geeft direct speeksel, de
maag wordt rustig.

C.— 108 = 458: Bij \'t lezen van lim - suik prefereer ik \'t zuur-zoete
boven het laf zoute. Er komt veel speeksel in mijn mond.

C— 109 = 459: Een zachte prikkel glijdt mijn geheele verhemelte
langs en geeft iets soezerigs in mijn hoofd. Ik krijg vcci speeksel en slik
herhaalde keeren.

C — 110 = 460: Door \'t rood gerustgesteld glijdt de limonade met
vaart door mijn keel; veel speeksel; en ik slik krachtig.

C— 111=461: Ik slik gretig; krijg een voldoening, doordat de op-
lossing sterk is, daarbij veel speeksel, veel slikken.

C117 = 465: Een gevoel van voldoening, veel speeksel, diep adem-
halen.

C— 119 = 467: Dc intense zoete smaak is bevredigend, veroorzaakt
veel speeksel.

C— 123 = 471: Bij \'t lezen van lim in gedachte de zoetzuur strceling;
krijg daarbij speeksel in mijn mond.

C— 124 = 472: Hierdoor sneller dan te voren dc zoetzure prikkel.
Even trekking in de kaken, veel speeksel.

C— 150 = 494: Bij \'t tweede glas een sterke zoete smaak, een prikkel
op \'t verhemelte. De prikkel zet zich voort op de kaken cn wekt veel
speeksel op.

C— 153 = 497: De eerste slok geeft een sterken vollen prikkel; is
daarom niet onaangenaam; immers veel speeksel, cn met eenige vol-
doening slikken.

C\'— 161 =504: De zoete smaak versterkt als \'t achter in den mond
komt. Veel speeksel. Slik met aandrang. Gevoel van voldoening.

C^— 162 = 505: Dit gevoel wordt sterker tot ccn soort brander van
de eene kaak naar de andere, waarbij vreeselijk veel speeksel opgeroepen
wordt.

0—174 = 515: \'t Prikkelende zuur-zoete geeft op dc tong \'t gevoel
als of er ccn streep over getrokken wordt. Daarbij komt vccI speeksel,
en \'t slappe verdwijnt.

C—175 = 516: Als de lim in den mond is. glijdt het zure weg. Ver-
oorzaakt vccI speeksel.

C— 188 = 527: Weet niet, wat \'tis. Trek onwillekeurig een gezicht,
maar als ik doorproef denk ik lim. VccI speeksel. Prettige smaak en
aroma in dc neus.

C — 191 =530: Langzaam komt in mijn kaken ccn trekking, gepaard
met speeksel.

C— 199 = 536: Terwijl ik lim lang in mijn mond houd, omdat \'teen
prikkel geeft, die speeksel doet vloeien.

-ocr page 323-

C — 200 = 537: Bij \'t doorslikken, vloeit een voldoende zoutsmaak
over de tong. Dit roept speeksel op in de kaken, toch moet ik even mijn
oogen dicht knijpen en met geweld slikken.

C — 202 = 539: Ik neem lim en deze loopt als een frissche straal naar
mijn keel toe; zoodat eerst \'t verhemelte en dan de tong zoetzuur worden
geprikkeld; wekt veel speeksel, — Veel speeksel stroomt toe. —

C — 208 = 545: Neem lim. — Krijg onwillekeurig een lichte huive-
ring; iets wrangs in \'t verhemelte. Dadelijk daarna veel speeksel — en
een slikken met graagte.

C —210 = 547: Sterke zuurprikkel wekt veel speeksel op.

g.nbsp;Spierspanningen en -ontpanning.

Voor deze musculaire reacties in aangezicht, nek, handen, armen,
rug, enz. verwijs ik naar hetgeen ik hierboven schreef, bldz. 178, enz.

h.nbsp;Bewegingen der mimische musculatuur.

De mimiek van het zoete, zure, zoute en bittere is bekend. Om
begrijpelijke reden worden in de protocollen voornamelijk de
mimische bewegingen voor het zure en bittere aangegeven.

Als voorbeelden:

C — 21 =383: Terwijl het van mijn mond in mijn keel gleed, werd
\'t zwart voor mijn oogen. Ik moest mijn oogen dichtknijpen.

C —^ 50 = 408: Zoodra \'t in mijn mond was, moest ik mijn oogen
dicht knijpen van wege den bitter zouten smaak, terwijl maag en mond al
hun best deden om \'ter weer uit tc werken.

0 — 62 = 418: Wanneer ik het naar binnen slik moet ik even mijn
oogen dicht knijpen van wege den laffen smaak.

C — 64 = 420: Als ik het vocht proef, zet ik mijn mond gansch open
en laat \'t met een lange teug naar binnen gaan, waarbij mond en neus
gestreeld worden door \'t aroma, ten gevolge waarvan ik een licht soeze-
rig gevoel in mijn hoofd krijg, en de oogen even dicht knijp.

0 — 65 = 421: \'t Aangename van \'t affect bestaat daarin, dat ik dezen
prikkel intens proevend, mijn oogen even dicht knijp, \'n Trekking in de
kaken.

C — 70 = 426: Toen werd ik opgeschrikt door den kouden zuren
smaak, die oogenblikkelijk een trekking in de kaken veroorzaakt, ge-
paard met een trekking in de oogen. \'t Was net, of ik een rilling kreeg
in mijn lichaam; alsof het zuur me koud maakte, vooral in mijn rugge-
graatsbuurt.

C — 76 = 430: Prikkelt de keel, zoodat ik mijn oogen dicht knijp.

C — 77 = 431: En krijg ik door \'t herhaalde zuur pijn in mijn oogen,
die ik dicht knijp.

C —89 = 441: Door de verrassing verhinderd te stikken, zoodat ik
me verslikte. Hierbij dicht knijpen van de oogen en wrange trekking in
de kaken.

C — 157 = 500: Uit een onaangenaam gevoel doe ik mijn oogen dicht.

C— 160 = 503: In mond een sterke prikkel, die naar achter gaande
veel sterker wordt, zoodat ik dc oogen dicht moet knijpen van wege
\'t zuur.

-ocr page 324-

C — 163 = 506: Bij den eersten slok proef ik \'t wrange, koude, bittere
van de chin
als een krampgevocl in dc kaken; een dicht knijpen van dc
oogen,
een schierlijk doorslikken.

C— 100 = 521: Door \'tsterke aroma ccn lichte soezing in \'thoofd,
met sluiten van dc oogen.

C— 176 = 517: Als \'tin mijn mond is word ik aangenaam verrast
door \'t wrange,
ik knijp de oogen dicht, krijg braakneiging.

C — 200 = 537: Dit roept speeksel op in de kaken; toch moest ik
even mijn oogen dicht knijpen en met geweld slikken.

C— 123 = 471: Hierbij een kleine trekking van de kaken.

C — 67 = 423: Bij \'t lezen van chin even de herinnering aan zout,
bitter; vooral in mijn gezichtsspieren. Onwillekeurig
\'t trekken van een
smoel.
Als \'t in mijn mond is, denk ik eerst: \'t is chin, en wil mijn gezicht
nog intenser vertrekken.

C — 50 = 408 spreekt bijv. over het proeven van het bittere; ook
C — 163 = 506;

C ^— 160 = 503 over het proeven van het zure.

In deze protocollen wordt het dichtknijpen der oogen herhaalde-
lijk, en in een groote meerderheid der gevallen als mimische uitdruk-
kingsbeweging voor negatief gekleurde smaakgewaarwordingen
vermeld. Slechts een enkelen keer gaat ook wel een positief ge-
kleurde smaakgewaarwording van deze uitdrukkingsbeweging ver-
gezeld; men zie C — 64 = 420, bldz. 271.

Hieraan laat ik aansluiten, die protocollen die spreken over een
schok (van \'t hoofd), en andere lichamelijke niet al te grove reacties.
Herhaaldelijk toch worden bij de waarneming der namen van nega-
tief gewaardeerde smaakstoffen, en voornamelijk bij het slikken
daarvan braakneigingen vermeld.

C — 18 = 380: \'n Schok, toen er cog stond.

C— 19 = 381: Zoo gauw \'top de tong was \'n gevoel, dat tong en
slijmvliezen dik werden. Dit gaf
een trekking, ccn schok in dc oogen.

C — 69 = 425: \'t Geeft ontspanning, \'t Gaat in een straal naar binnen,
waarbij \'t hoofdaffcct is, dat driemaal mijn achterverhemelte sterk
geprikkeld wordt door de suiker. Dit geeft drie keer
ccn klein schokje
in mijn hoofd.

C — 71 =427: Daar ik niet gerekend had op den sterken prikkel, krijg
ik
een soort schok in mijn hoofd, veroorzaakt door een brandend gevoel
in mijn verhemelte.

C— 187 = 526: Bij den tweeden slok krijg ik een schok door mijn
hoofd, cn doe dc oogen dicht.

C— 193 = 532: Daarom neem ik lim. Bij den eersten slok mis ik ter-
stond het zuur. In pltaats daarvan een sterke zoutsmaak. Een
lichte schok
door het hoofd.

C — 137 = 483: Een brandend gevoel in dc keel.

C — 68 = 424: Ik krijg daarbij een bevredigend affect door de sterke
oplossing.
Ik moest er van kuchen.

C — 203 = 540: Bij den eersten slok dadelijk de laffe smaak, zoodat
oogenblikkelijk
braakneiging aanwezig is. Vrij heftig. Ik slik het met ge-
weld door.

-ocr page 325-

C — 33 = 593: Als kaartje verschijnt een onlustgevoel, dat zich tot in
mijn vingertoppen voortzet.

C— 164 = 507: Dacht: weer chin. \'t Gaf een kleine braakneiging.
Daarbij ballen tot een vuist.
Veel aangenamer was de tweede slok.
Hierbij dadelijk een bitter bijtend gevoel voor op de tong.
Een toe-
knijpen van de oogen.

C — 99 = 451: Door \'t gevoel van verbijstering vergat ik, dat rechter-
arm was vastgebonden. Door
\'t trekken kwam ik bij met een schok.

C ^— 135 = 481: In \'t geheele lichaam een gevoel van opstand, van
walging.

i. Grovere bewegingen.

Nu cn dan gaf de gemoedstoestand van den proefpersoon nog
tot grovere bewegingen dan die der mimische musculatuur aan-
leiding.

A —30=16: \'tCopmlex was onlust-betoond en had zoo\'n sterken
negatieven gevoelstoon, dat \'t complex gepaard ging met
afweerbcwe-
gingen: ik heb \'t hoofd afgedraaid.

C — 25 = 387: Wanneer wond verschijnt, zet je je schrap, je dringt je
heele corpus terug in je stoel.

j, Pathologische reacties.

In een aantal gevallen ■— en zij zijn niet zoo heel zeldzaam _

deden zich. wat ik hierboven pathologische reacties heb genoemd
voor. De proefpersoon weigert aan de hem gegeven instructie —
den inhoud van het gekozen glas te ledigen — gevolg te geven.
Zie ook bldz. 78 en 141.

C — 6 = 370: Plots tot grooten schrik keuk. Zoo\'n tegenvaller, dat ik
na de chin niet kon besluiten \'t in te slikken.

C — 14 = 378: Je denkt, neen niet inslikken. Je maag komt in opstand.
Je hebt \'t in je mond, spuwt \'t uit; ..anders word ik misselijkquot;.

C — 81 =435: In plaats daarvan ontzettend sterk bitter; dat zoodanig
op mijn maag werkt,
dat ik om niet tc kotsen \'t terugspuw.

0—176 = 517: Sam-suik, vervangen door chin: Als \'tin mijn mond
is, word ik onaangenaam verrast door \'t wrange. Ik knijp de oogen dicht,
krijg een braakneiging, trek het verhemelte samen, zoodat ik onmiddellijk
instinctief de keel sluit
en \'t vocht uitspuw.

Ik laat nog volgen:

A— 192= 150: Bij nasmaak kwam plotseling idee: maar dat is chin.
— Toen ineens gcdachtc: ik neem \'t andere glas, keuk. [De pp heeft
dit ook inderdaad genomen.]

B — 22 = 204: [Pp B heeft zijn pols zoo sterk bewogen, dat deze van
dc trommel af kwam te staan; hij moest perse zijn mond spoelen.]

B— 134 = 301: [Pp B weigerde \'t tweede glas te nemen, dat hij had
moeten nemen.]

Komt in deze reacties nog iets te voorschijn van het instinct tot
zelfbehoud?

-ocr page 326-

k. Spraakreacties.

Een afzonderlijke plaats nemen de spraakreacties in, waarbij de
proefpersonen in een klank en meestal in een „krachttermquot; uiting
geven aan de gemoedsgesteldheid, waarin zij verkeeren. Zij doen
denken aan het sissend geluid, waarmede de veiligheidsklep aan een
al te groote stoomspanning gelegenheid geeft weer behoorlijk op
peil te komen.

Hoewel de ppn uit onderling nog al uiteenloopende milieus komen,
ontladen de hoogst onaangename gevoelens zich bij alle drie toch
in kernachtige woorden van dezelfde soort, ook al maakt geen der
ppn zich in het dagelijksch leven aan vloeken schuldig. Speelt ook
hier de „levensquot;bedreiging een rol?

A — 14 = 4: Vrij gauw ingeslikt; van alles door elkaar, \'t Meest \'t ge-
voel van wrevel, dat ik me had laten beetnemen; een gevoel van zelf-
verwijt: stommerik, hoe heb je zoo iets kunnen doen. Zoo sterk, dat ik
gevloekt heb: verdomme nog toe; contracties.

A — 16 = 5: Bepaalde sensaties bij \'t onlustgevoel: spraakreacties van:
verdomme!

A — 50 = 32: De organische factor naast de intellectueele heeft zeer
lang gepersisteerd — daaraan zat woord verdomme vast.

A — 57 = 39: \'k zei: „verdommequot;, niet na slikken, maar op oogenblik
van lippen zetten aan \'tglas.

A —97 = 71: Contracties van gelaatsmusculatuur, spraakreacties:
verdomme.

A— 103 = 77: Tendentie om \'t in tc slikken, om er dan van af te
zijn en gedachte, wat ben je nu toch ccn stommerik, jc hebt zooveel zure
experimenten gehad, nu krijg jc eens een goede, nu bederf jc het zelf.

A—122 = 91: Onmiddellijk na keuk gelezen tc hebben bevonden,
dat \'t beroerd was. De geheele proef verroest.

B —28 = 210: Neem \'ttoch, dacht een oogenblik, dat \'t bitter was.
Wcl verdomme.

B — 69 = 245: Ik probeerde zout te proeven; kwam tot de ontdek-
king, dat \'t chin was. Goddorie, enz.

B — 102 = 273: Verdomme, hoe kan ik zoo stom zijn.

B — 105 = 276: Bij \'t doorslikken een herhaalde braakbcweging
(hevige slikbeweging): goddorie! (Hevige braak- en kuchbewegingen).

C —22 = 384: De reactie is zoo hevig, dat dit absoluut mislukt. De
tranen springen in jc oogen. Goddorie!

1. Ademhaling,

Hoewel ik er om hierboven (bldz. 2 en 22) uiteengezette redenen
van moest afzien ademhalingscurven te doen registreeren, hebben
de protocollen toch wel een aantal gegevens verschaft, die op het
optreden van veranderingen in de ademhaling wijzen.

1. Inhouden en stokken van den adem vindt men herhaaldelijk
m de protocollen vermeld:

-ocr page 327-

O. Wanneer zich gedurende het verloop der proef een leegte
in het bewustzijn voordoet.

Bijv.

A — 85 = 61: Leegte als onlust ondervonden: een inhouden van adem
voor een oogenblik.

p. Ook bij het optreden van tegenstrijdige innervaties in .de
hand, welke het gekozen glas moet grijpen.

A \'-87 = 63: Tegenstrijdige innervaties in hand, inhouden van adem-
haling.

y. Bij spanningsgewaarwordingen in de musculatuur.

A — 128 = 95: Spanning — inhouden van adem. — Onlust-betoond.
\'tIs niet te zeggen, of er niet een heel nauw verband bestond tusschen
de musculaire reacties, \'t inhouden van den adem en de onlustbetoning.

Bij intredende ontspanning gaat de ademhaling weer haar ge-
wonen gang.

A — 227= 177: Een druk in de oogen: \'t inhouden van den adem;
spanningsgewaarwordingen over geheele bovenste deel van lichaam uit-
gebreid. — Een zekere ontspanning trad in; dc ademhaling ging weer zijn
gewonen gang, de spanning verdween; behalve in musculatuur van voor-
hoofd.

Soms ook wordt bij de intredende ontspanning uitdrukkelijk een
verdiepte ademhaling vermeld.

A— 139= 105: Zekere gewaarwording van spanning; inhouden van
ademhaling. — Toen ik sam gelezen had, duidelijk een ontspanning in de
musculatuur; ik ben er bijna zeker van, dat een diepe ademhaling ge-
volgd is.

Dat er een nauw verband tusschen stokken en inhouden van de
ademhaling en gevoelens van onlust bestaat, blijkt uit menig pro-
tocol.

A — 136= 103: Een oogenblik stilstand in dc ademhaling, alles sterk
onlust-betoond.

A— H7=113: Een gemengd gevoel zonder eigenlijken onlust; mis-
schien een inhouden van de ademhaling.

Vergelijk ook:

A—149=115: Weer gemengd gevoel. — Duidelijk inhouden van
ademhaling gemerkt. Geen ontspanning bij het lezen van sod; integendeel,
ik geloof, dat de spanning sterker is geworden. De ademhaling niet on-
middellijk na lezing van sod, te weten: de expiratie; maar heele tijd er na.

ó. Bij het opduiken van voorstellingen met betrekking tot ne-
gatief gewaardeerde smaakstoffen.

A— 132 = 99: \'n Voorstelling van een glas met een willekeurige
massa, maar bedoeld als voorstelling van sod. Ik geloof ook: inhouding
van adem; alles lichtelijk onlust-betoond.

-ocr page 328-

Ten slotte vermeld ik:

A — 161 = 126: Eerst sod gelezen; verwachtte chin. Toen direct ge-
voel van schroom; wat zou \'t andere zijn, gedacht. Een licht stokken van
de ademhaling; een sterker worden van spanning, in voorhoofd gelocali-
seerd; druk in oogen.

Over het algemeen gaat verlangzaming, vervlakking, stokken of
inhouden van de ademhaling met gevoelens van onlust gepaard.

2. Verdieping der ademhaling vinden wij herhaaldelijk in ver-
band met lustgevoelens vermeld; in allen geval na het verdwijnen
van onlustgevoelens.

a. Vergelijk de diepe ademhaling bij de ontspanning in de
musculatuur, waaraan wij hierboven reeds een voorbeeld hebben
gegeven, bldz. 275: A — 227= 177.

/ff. Bij prikkeling der smaakorganen door positief gewaardeerde
stoffen. Als voorbeelden:

C — 74 = 428: Een prikkelende strccling van tong en verhemelte. En
onder diepe ademhaling slik ik het verwarmende naar binnen.

C — 79 = 433: Ik word het eerst geprikkeld door \'t aroma, dat mij
gretigheid bijbrengt, zoodat ik onder diep ademhalen met een lange teug
onder prikkel op tong en verhemelte de sam indrink.

C— 109 = 459: Dit geeft een prettig gevoel in mijn maag cn ik haal
diep adem.

Soms wordt uitdrukkelijk vermeldt, dat bijkomstige omstandig-
heden de diepe ademhaling, welke het gevolg is van de prikkeling
der smaakorganen door positief gewaardeerde stoffen, kunnen
vertragen.

C — 118 = 466: Aromatische prikkel in neus. Het gevoel van soezerig-
heid wordt versterkt; \'t diep ademen wordt vertraagd.

y. Gevoelens van opluchting, verlichting en dergelijke ver-
diepen eveneens de ademhaling.

C — 122 = 470: \'t Glijdt naar binnen; dan voel ik me verlicht, ik haal
diep adem.

C— 154 = 498: Proef een frisschen zuren smaak. Dit is een opluch-
ting. Ik haal diep adem en drink het naar binnen.

Diep ademhalen vindt men verder nog vermeld in:

C—-104 = 454: Ik voel een verlichting, die zich aangenaam uit in
een paar keer diep ademhalen.

C — 107 = 457: De aangename streeling van de lim wekt een frisch
gevoel op de tong en een gretig inslikken, daarbij diep ademhalen.

C— 109 = 459: Dit geeft een prettig gevoel in mijn maag en ik haal
diep adem.

C — 111=461: Ik slik gretig, krijg een voldoening, doordat de op-
lossing sterk is; daarbij veel speeksel, veel slikken en diep ademhalen.

C— 116 = 464: \'t Eerste affect \'t aroma in de neus, diep ademhalen
met een groote teug inslikken.

-ocr page 329-

C— 117 = 465: Een gevoel van voldoening. Veel speeksel, diep
ademhalen.

C— 126 = 474: Als \'t achter in mijn mond is, wordt \'t zoet sterker. Ik
krijg neiging om diep adem tc halen, zonder dat ik iets bemerk van affect.

C ^ 150 = 494: Dit is het aangename, en het vertrekken der kaken.
Veel aroma en diep ademhalen.

C — 157 = 500: De drank is voller, voldoet, zoodat ik met diep adem-
halen den slok naar binnen doe glijden, waarbij een warm prikkelend ge-
voel de mondholte vult.

C— 176 = 517: Bij \'t lezen van sam groot verlangen door den aroma-
tischen prikkel. Haal werkelijk ruim diep adem.

C\'— 180 = 521: Een brandend straaltje glijdt over de tong naar bin-
nen. Dit verwekt diepe ademhaling, \'t Bittere verdwijnt en een lustgevoel
door het geheele lichaam komt daarvoor in de plaats.

C^— 181 =522: Ik haal diep adem en giet de sam in een teug naar
binnen.

C — 190 = 529: Als de slok heelemaal in mijn mond is, proef ik, ook
\'t zoete; dit wekt speeksel op in den mond. Ik slik gretig, haal diep adem
cn voel me frisch.

C— 196 = 553: Maar dit zoete bevredigt, doordat \'t zoo frisch is. Ik
haal diep adem met slikken.

C — 202 = 539: Veel speeksel stroomt toe en met diep ademhalen
slurp ik het in.

C — 204 = 541: Dadelijk snuif ik het aroma in en onder diep adem-
halen neem ik het in mijn mond.

C — 207 = 544: Ik word gerustgesteld door \'t aroma. Ik haal diep
adem cn verlang naar den prikkel.

Over het algemeen gaat verdieping van de ademhaling met ge-
voelens van lust gepaard.

3. Versnelling van de ademhaling vinden wij slechts in het
volgende protocol vermeld, waar sprake is van een woede-affect.

A— 158= 122: Ik adem me dunkt ook veel sneller, sterk onlust-
betoond, ccn soort woede-affect.

m. De polscurven.

a. Inleiding.

Reeds hier zij opgemerkt, dat het onmogelijk bleek in de pols-
curven een aantal verschijnselen terug te vinden, waarvan boven
allen twijfel vaststond, dat zij als enkelvoudig bepaalde somatische
parallelverschijnselen van even enkelvoudig bepaalde psychische
verschijnselen mochten gelden. Want in de polscurven teckent zich
de geheele oogenblikkelijke physische en psychische toestand af:
gestel en constitutie verleenen haar een blijvend persoonlijk cachet;
ademhaling, temperatuur en eigen-rhythme doen evenals toevallige
hart- en vaatwandafwijkingen, de perioden der digestie en de endo-
krine secreties hun invloed gelden. In onze proeven oefenden boven-

-ocr page 330-

dien de sulfas chinini, de alcohol, de cacao en de zuren, naast tal
van emotioneele invloeden hun werking op pols en hart uit.

Hoe gewenscht het ook mocht zijn, een normaal-curve met
betrekking tot den toestand vóór elke proef konden wij ons niet
verschaffen. Het was onmogelijk de talrijke factoren uit te schake-
len, die zulk een curve van meetaf aan illusoir dreigen te maken:
de toestand van verwachting, de nawerking der reeds gesmaakte
stoffen, de invloed van het milieu, enz.

Ik koesterde echter de hoop, dat er op den duur, als er zooveel
mogelijk onder dezelfde omstandigheden werd gewerkt, wel een
zekere gewenning aan en stabilisatie in deze factoren zou optreden,
met het gevolg, dat een curve werd verkregen, die als normaal zou
mogen gelden.

Het is echter verre van zeker, dat deze verwachtingen zijn ver-
wezenlijkt. Toch heb ik mij — wilde ik niet van den heelen opzet
afzien, tevreden moeten stellen met de verschillen gade te slaan, die
er tusschen de polslijnen vóór en gedurende de proef bestonden.

Van de vele polscurven, die ik opteekende, vielen er meerdere als
onbruikbaar af. Niet altijd gelukte de registratie even goed. Daar-
naast waren er betrekkelijk veel curven, waarin wel degelijk hoogte-,

lengte-, en niveau-verschillen voorkwamen,.....de begeleidende

protocollen vermeldden echter niets affectiefs. Om andere redenen
weer waren die gevallen onbruikbaar, waarbij gedurende het ver-
loop van een enkele curve in weinige seconden zich van allerlei
voordeed: lust voor onlust, spanning voor onlust en deze weer voor
ontspanning en lust plaats maakten.

Ik mag er hier nog even aan herinneren, wat ik op bldz. 42 tot
bldz. 44 reeds uitvoerig beschreef, dat de lijnen met veel zorg, door
middel van zwart calceerpapier overgedrukt werden. Dit was wel
noodzakelijk om die, welke ik wilde doen afbeelden, af te zonderen\'
en overzichtelijk voor oogen te stellen. De voorbeelden geven wel
niet de slechtste stellen lijnen, toch zijn zij voor de hand gekozen
uit het rijke materiaal.

Ik vermeldde eveneens reeds ter toelichting, dat de volgende
lijnen werden overgedrukt:

1ste die, welke de opname van het glas registreert, de polslijn,
de tijdlijn (j/5 sec.), de lijn der strottehoofdbeweging, voortaan
resp. „glasquot;, „polsquot;, „tijdquot; en „slikquot; genoemd. Zij werden in haar
geheele verloop overgenomen. Daarna werden nog de volgende
lijnen aangebracht. Loodrecht op de lijn „glasquot; werd een verticale
a getrokken in het punt a, dat het oogenblik aangeeft, waarop het

-ocr page 331-

glas van het statief werd opgenomen. Een tweede verticale b, werd
door het punt b, dat de slikbeweging noteert, of, juister uitgedrukt,
het oogenblik in de slikbeweging, waarop het strottehoofd na zijn
maximale opwaarts-voorwaartsche beweging terugveert. De lijnen
c en d, loodrecht op de lijn ,,glas getrokken door de uitgangs-
punten van de polslijn c en van de strottehoofdsbeweging d, dienen
ter berekening van den afstand, waarop de synchrone punten uit
elkaar liggen. Vervolgens werd evenwijdig aan de verticale a een
tweede verticale e getrokken, en wel door het punt, dat het ver-
schijnen van den prikkel in den kaartenwisselaar aangeeft. De
juiste plaats dezer lijn werd door uittellen verkregen; het tijdsver-
schil e—a geeft den kiestijd, het tijdsverschil a—b den daadtijd aan.
Ten slotte werd evenwijdig aan de lijn ,,glasquot; een horizontale nul-
lijn (O-lijn) getrokken om niveau-verschillen in de verschillende
gedeelten van de polslijn duidelijk te doen uitkomen. Boven de lijn
,,glasquot; staan de stadia, welke er in de proef vallen te onderscheiden
aangegeven: de uitgangstoestand (uit 1), het stadium der overwe-
gingen (ov 2), het stadium van de verwezenlijking der keuze, name-
lijk het opnemen van het glas en het proeven(resp. real 3 en proev
4) en het stadium, dat onmiddellijk op het proeven volgt (naw 5).

De beide pijltjes, naar links vóór ov 2 en naar rechts achter real 3

proev 4, duiden aan, dat het reactie-proces ligt tusschen de lijnen
e en b, en dat zoowel het stadium, dat voorafgaat (uit 1), als dat,
wat volgt (naw 5), niet zoo scherp kunnen worden begrensd als de
vorige.

In de ,,Atlas en literatuurlijstenquot; vindt men op bldz. 94, en verv.,
meerdere „bewerktequot; curven afgebeeld. Een overzicht van de weer-
gegeven stellen lijnen en afgedrukte protocollen vindt men op
bldz. 66.

y?. De karakteristieke veranderingen in de polscurven bij
het optreden der verschillende gevoelens.

Wij hebben getracht aan de hand der protocollen de somatische
parallelverschijnselen der verschillende gevoelens, voorzooverre zij
zich in karakteristieke veranderingen der polscurven manifestecren,
nader te bepalen. Nog eens zij er aan herinnerd, dat het onmogelijk
bleek in de curven een aantal verschijnselen terug te vinden, waar-
van volstrekt vaststond, dat zij als enkelvoudig bepaalde parallel-
verschijnselen van even enkelvoudig bepaalde psychische verschijn-
selen mochten gelden. Wij beperken er ons dan ook toe op
kenmerkende veranderingen te wijzen, die met hetzij enkelvoudige.

-ocr page 332-

hetzij meer samengestelde gevoelens gepaard gaan. Als wij bijv.
hier beneden van parallelverschijnselen der lustgevoelens spreken,
hebben wij de veranderingen in niveau, hoogte, frequentie, dikrotisme
en dergelijke op het oog, die zoowel met louteren lust gepaard gaan,
als met die complexen, waarin lustmomenten naast andere een voor-
name rol spelen.

y. Lust.

Hier volgen enkele brokstukken van protocollen, die op gevoelens
van lust betrekking hebben (hetzij deze worden vermeld, hetzij, dat
er uitdrukkelijk op hun afwezigheid wordt gewezen) met een be-
spreking der bijbehoorende curven, voorzooverre zij aan de geci-
teerde introspecties beantwoorden.

A—13=3: Pp A is aangenaam verrast, „zonder iets affec-
tiefsquot;; er is geen lust-moment in; het is \'n soort intellectueele
bevrediging.

In de polscurve ziet men in ov 2 een belangrijke verhooging
van het niveau
van de dan geschreven polsgolf, toename van de
hoogte
van die polsgolf, een minder worden van het dikrotisme.

Hier doet zich al dadelijk de vraag voor: staan deze drie: niveau-
verhooging, polshoogte-toename en dikrotisme-afname in eenig
verband tot elkaar in dien zin, dat het eene verschijnsel noodzake-
lijk de beide andere verschijnselen in zijn gevolg meeneemt?

Ook in \'t stadium real 3 proev 4 ziet men in \'t midden (2de,
3de en 4de polsgolf) een verhooging van het niveau, een sterke
afname van de polshoogte
en verdwijnen van het dikrotisme.
Is ook dit lust? Misschien \'t oogenblik der aangename verrassing,
als de
pp na \'t glas van het statief genomen te hebben, daarin de
bruine fosco ziet.

Evenzoo na \'t slikken, vanaf de 2de tot de 7de polsgolf: niveau-
verhooging: geringe polshoogte
en nauwelijks merkbaar di-
krotisme.

Opmerking.

In real 3 -j- proev 4 valt \'t oogenblik van proeven: in de polscurve
treedt
in de 5de polsgolf in dat stadium een verandering op: niveau-
dahng, toename polshoogte,\' toename dikrotisme; een verandering,
die in de polsgolf na den shk, of misschien reeds in die tijdens den
slik zich weer wijzigt.

De pp vindt het aanproeven van fos altijd laf„onlustquot;?; komt dit
misschien in de curve tot uitdrukking?

A — 29= 15: De pp is zich onmiddellijk bewust: \'t is een aan-
gename. \'t Gebeurt zonder oordeel: hij ziet \'t den prikkel oninid-

-ocr page 333-

dellijk aan. Het polsniveau blijft op dezelfde hoogte, met vooraf-
gaande en volgende golven;
\'t typische is het sterk uitgesproken
dikrotisme.
Veel veranderingen brengt het zien van deze aangename
in de polscurve dus niet.

In het stad. real 3 proev 4 wordt de curve heel anders:
\'t polsniveau verheft zich licht, tot den voorlaatsten pols voor
den slik; de polshoogte neemt sterk af, de lengte evenzoo,
maar minder sterk.

Waarschijnlijk na \'t oogenblik van proeven, een tweetal pols-
golven voor den slik, daalt \'t niveau, neemt de polshoogte zeer
sterk toe.
De proefpersoon vermeldt: de stof zelf is aangenaam,
lust-betoond.

Opmerking.

In uit 1 is er een geringe boog (golf )vormige niveauwisseling,
een physiologische niveau-schommeling? Ook de hoogte van de
enkele polsgolven wisselt binnen enge grenzen.

A — 32 = 18: Toen ik cur gelezen had (stad. ov 2), was ik me
onmiddellijk bewust: een zeer positieve stof. De pp heeft dan allerlei
intellectueele overwegingen.

Naarmate, dat zich die intellectueele elementen ontwikkelden
nam het lustgevoel in intensiteit toe. Dc lezer lette er weer op, dat
dit geheele stadium nog niet 2 maal Y^ seconde duurde, zoodat cr
zich al een halve, zegge heelemaal één halve polsgolf in vertoonde.
Dit lustgevoel kon dus in de polsgolf niet tot uiting komen, en nog
minder zijn toename in intensiteit. Merkwaardig is echter, dat \'t voet-
punt van de dikrote-verheffing, dat ongeveer samenvalt met het
verschijnen van den prikkel aanmerkelijk lager ligt, dan het voet-
punt, waar de polsgolf begint.

[Onlust?]

In real 3 -f- proev 4 ondergaat het lustgevoel een verandering; ten
minste aan de hand van de gedachte: hij kan me wel eens wat anders
geven, is \'t lustgevoel verdwenen, hoewel de pp niet kon zeggen, dat er
onlust voor in de plaats was getreden [of was \'t misschien spanning?)
De polscurve ondergaat in dat stad een verandering. Na een aanvanke-
lijke daling gedurende ccn ^-tal golven rijst het niveau een 2-tal golven
(\'t lust-stadium?) om daarna vlak voor den slik weer iets te zakken.

De polshoogte nam sterk toe, ccn 3-tal golven, daalt dan eveneens
sterk, om nog gedurende een 2-tal golven te dalen, vervolgens weer een
3-tal golven tc stijgen; de polslengtc neemt na de 3dc golf iets af.

Dus eenerzijds (lust): niveaudaling, toename van de polshoogte,
duidelijk dikrotisme. anderzijds
(onlust of spanning): niveauver-
hooging, afname van de polshoogte, polsverlenging, afname van
het dikrotisme.

-ocr page 334-

De slik,— de stof is intrinsiek aangenaam — gaat gepaard met
niveaudaling, toename polshoogte, duidelijker dikrotisme,

A—122 = 91: Na den slik (pp heeft cur gedronken, leeft in
de veronderstelling, dat dit keuk is, en rapporteert: ik kan niet
zeggen, of \'t nu zoo intrinsiek onaangenaam was)
gedurende een
drietal slagen afname niveauhoogte, afname polshoogte, af-
name polslengte.

Vervolgens wisselen niveau- en polshoogte eenigszins; terwijl
op \'t eind
de niveauverhooging aanmerkelijk overheerscht, de
polshoogte toeneemt,

A — 139 = 105: Na het niveau- en polshoogte maximum in de
eerste polsgolf in real. 3 proev 4 dalen
beide een drietal golven

(wellicht zou dit ook als ontspanning verklaard kunnen worden).
Na \'t proeven van de sam heeft
\'t niveau neiging te stijgen, ffet
maximum daarvan ligt
in de 4de polsgolf na den slik. De proef-
persoon beschrijft: „Een oogenblik na \'t slikken \'t meest aangenaam,
\'t Was als \'t ware een curve met toppen.

A— 169 130: In stad. cv 2 alleen lim gelezen, suik gelezen.
Lim moet ik hebben: lim gekozen, gedacht aan flauwen smaak van
eerste oplossing van lim. De mededeeling over het bij zich zelf
waargenomene is dus wel heel kort, terwijl het stadium ruim 4 maal
y^ seconde duurt.
Het niveau stijgt, de polshoogte stijgt mis-
schien iets, de polslengte evenzoo.
Ook in het stad. real 3
proev 4
en ook daarna nog, na \'t slikken in naw 5 gedurende
een enkele polsgolf
blijft \'t niveau stijgen, terwijl de polshoogte
afneemt, \'t dikrotisme wisselend
zichtbaar is.

Voor het verdere verloop van de polscurve zijn geen gegevens
aanwezig.

A — 181 = 140: Sam gekozen en intrinsiek aangenaam gevonden.

In real 3 zet, na een kleine verheffing van \'t niveau, in de eerste
polsgolf na ov 2 de niveau-verlaging zich door.
Ook de ver-
laging van de polshoogte
doet dit, ondanks de geringe vergrooting
van de polshoogte
in de 4de polsgolf.

De oorzaak van die daling?

Bij \'t doorslikken is de polsgolf weer bezig te veranderen; \'t niveau
loopt omhoog
j \'t begint al één polsgolf voor den slik en zet zich
nog
4 polsgolven daarna door; de polshoogte loopt nog al wat
uiteen.
Het proeven van de sam Hgt even voor den slik. De proef-
persoon rapporteert — sam intrinsiek aangenaam gevonden.

-ocr page 335-

B — n — 209: Begin vroolijk, rustig. Bij \'t verschijnen van fos
accentueert zich \'t gevoel van blijheid, \'t Wantrouwen is verdwenen.

In uit 1 geringe verhooging van \'t niveau. In de 2de pols-
golf voor ov 2 een ietsje daling. Tot in die 2de polsgolf
voor ov 2 nam de polshoogte toe.
De daling van \'t niveau zet
zich door in de polsgolf, die binnen ov 2 begint; de polshoogte
nam iets af.

Paarsgewijze, telkens een polsgolf iets hooger, een polsgolf iets
lager, daalt \'t niveau aanmerkelijk, blijft daarna een tweetal slagen
nagenoeg op dezelfde hoogte om iets te stijgen en verder vrijwel
stationnair te blijven.

\'t Protocol bericht: de eerste indruk van fos, die binnen real 3
proev 4 moet vallen — \'t oogenblik van \'t aanproeven van de op-
lossing — is zoet op begin van tong, dan frisch, daarna domineert
de cacaosmaak.

B — 71 = 247: „Sterke verheugenis bij verschijnenquot;. Jammer ge-
noeg is \'t beginpunt van \'t stad ov 2 niet te bepalen. De polsgolf
onmiddellijk voor \'t opnemen van \'t glas en de volgende polsgolven
vertoonen
een sterke, een zeer groote verheffing van \'t niveau
met een belangrijke toename van de hoogte van de enkele
polsgolf.

B — 88 = 261: In stad. ov 2 vertoont de polsgolf een eigen-
aardigen vorm: een plateau, dat steil stijgt, dat ook weer steil valt.
Het protocol vermeldt een vrij uitgebreide introspectie; het stadium
zelf duurt ongeveer één seconde.

Daarna doet de polsgolf weer heel grillig, \'t Niveau stijgt met een
2 tal polsslagen aanmerkelijk, daalt weer even snel om vervolgens
tot aan den slik toe te nemen.

De polshoogte neemt af.

B — 92 = 265: „Ik verwachtte, dat het affect zou dalen, ver-
wachtte sod. \'t Was zonder smaak op het begin van dc tong. Toen
sloeg \'t affect plotsehng om, toen ik sam proefde.

In het stad. real. 3 proev 4 valt \'t proeven van de sam. Binnen
dat stad moet dus ook de plotselinge omslag van het affect vallen.

Men vindt in dat stadium werkelijk een omslag in lust van de
curve [die onlust schreef?].

Gedurende 5 polsslagen na de keus stijgt voortdurend het
polsniveau
tot een belangrijke hoogte. De polshoogte neemt sterk
af,
en ook de polslengte neemt misschien iets af.

Na de 5de polsgolf zakt het niveau vrij geleidelijk [lust?] de

-ocr page 336-

polshoogte neemt aanmerkelijk toe. Het dikrotisme, dat was
verdwenen,
keert terug. Dit duurt een viertal polsslagen. Daarna
bhjft de polsgolf met eenige schommelingen in hoogte en niveau
vrijwel aan zich zelf gelijk. Vóór den slik, dat is \'t oogenblik van
intens proeven, neemt \'t niveau iets toe, daarna zakt \'t weer.

Teekent zich hier in den polsslag de omslag van het affect af,
\'t affect, dat van negatief plotseling in positief omslaat?

B •— 130 = 297: De introspectie vermeldt niets over ov 2. De pp
kiest sam.
De hoogte van de polsgolf neemt in de 1ste en 2de
golf van real 3 proev 4 na ov 2 zeer sterk af, verheft zich
weer in de 3de, wordt geleidelijk minder tot de 6de.
Tot daartoe
wijzigt zich
het niveau vrijwel niet. Dit begint daarna [\'t proeven
van \'t eerste glas sam aangenaam gevonden]
te stijgen en blijft
stijgen ook
na den eersten slik. In de 2de en 3de polsgolf
na den eersten slik
is de polshoogte plotseling weer veel
hooger.

De proefpersoon neemt van de sam niets anders waar dan de
periphe^e gewaarwording, die hij aangenaam vindt. Polshoogte en
-niveau nemen daarna weer af; vervolgens blijft het niveau op de-
zelfde hoogte, neemt de polshoogte iets toe [\'t proeven van \'t tweede
glas sam]
in de golven voor den tweeden slik. Tijdens het
tweede slikken
daalt het niveau van de polsgolf, wordt in den
volgenden polsslag
weer iets hooger om vervolgens geleidelijk te
blijven dalen. De polshoogte schommelt iets.

De pp vermeldt, dat de tweede oplossing hem veel meer dan
tweemaal sterker lijkt, de aangename smaak ook meer dan twee-
maal aangenamer.

C— 12 = 376: Ov 2 geeft geen aanleiding tot opmerkingen.
In real 3 proev 4 treedt een paar maal een verandering van
niveau op.

De eerste maal a gepaard aan een merkwaardige verheffing van
de katadikrote golf, maar overigens zonder merkwaardige neven-
verschijnselen: noch wat betreft den duur van de polsgolf, noch wat
betreft de hoogte, of de dikrotie. De lengte wisselt nu en dan iets,
evenzoo de hoogte.

De eerste verandering a treedt op in de 3de golf na ov 2; de kata-
dikrote golf verheft zich steil; in de volgende polsgolf blijft de kata-
dikrote golf vrijwel geheel uit.

Onmiddellijk na deze verheffing treedt een daling in tot de 5de
en 6de polsgolf,
die op vrijwel gelijk niveau zijn geschreven; daarna

-ocr page 337-

b, in de 7de weer een vrij groote verheffing, waarna \'t niveau daalt
tot het oogenblik van slikken.

In de polsgolf tijdens de slikbeweging ( hier is de correctie van
belang, noodzakelijk van wege de isochrone punten) treedt c weer
een rijzing van het niveau op.

In real 3 proev 4 dus tweemaal een verandering. Het protocol
vermeldt: na een eerste verheugenis
(a) over de fos: toen ik ze
(de fos) proefde
(b) gedachte: ze is sterk aangemaakt, \'tis iets
zoets, niet flauw. Ook in het protocol dus tweemaal een lust-
accentuatie: op \'t oogenblik van proeven en op dat van bijzondere
waardeering van de zoetheid.

Ook \'t slikken c is aangenaam. Dit is in correspondentie met de
gegevens der curve.

C — 89 = 441: In ov 2 daalt \'t niveau iets. De hoogte van de
polsgolf neemt iets af.
Beide sam en suik zijn lust-betoond.

C — 92 = 444: In ov 2 (suik en lim zijn beide lust-betoond)
zakt \'t niveau ietsj de polshoogte neemt belangrijk af, de
lengte wordt korter.
Dit voor de eerste polsgolf.

Verder op dc tong smaakt de suik lekker: \'t niveau neemt toe,
ook de hoogte, de lengte blijft gelijk.

C — 132 = 478: De lust, dien \'t proeven wekt door de wegname
van \'t bittere, verraadt zich door
stijging van\'t niveau en toename

van de hoogte,

\'t Proeven van \'t tweede glas lim verraadt zich evenzoo door
stijging van het niveau, toename van de hoogte, terwijl de
lengte gelijk
blijft.

C — 138 = 484: \'t Niveau zakt, ook de hoogte, het dikrotisme
neemt toe.

C_ 153 = 497: \'t Niveau stijgt. Wat de hoogte doet is onzeker.

-ocr page 338-

286
Lust,

Dikrotisme.

Protocol.

Stadium.

Niveau.

Hoogte.

Lengte.

A — 13 = 3: verrast, niets affec-
tiefs, \'n soort intellectueele be-
vrediging ......

ziet fosco.....

proeven [onlustvol] . .

slikken......

A —29=15: bewustzijn: \'t i
een aangename ....

aanproeven ......

naproeven ......

A —32= 18: lust ....

slikken.......

A—122 = 91:.....

A— 139 = 105: proeven . .
A— 169= 130: lezen lim .

proeven, slikken ....
A — 181 = 140: proeven, intrin
siek aangenaam ....
doorslikken......

IS

ov 2

TjT

-t-

4-
?

O-

I

[-]

I

O

—7

-t-

-4-

real 3-f-proev 4?

real 3 proev 4
ov 2

ov 2
real 3 proev 4
real 3

verdwijnt
[ ]

-f-


wisselend

B — 27 = 209; aangenaam .
B— 71 = 247: verheugenis.
B— 88 = 261: lust? . . .

[onlust].......

B - 92 = 265: lust . . .
B — 130 = 297: proeven eerste

glas sam.......

tijdens tweede slikken . .

C — 12 = 376: verheugenis over

fos proeven .......

verheugenis over intensen
zoeten smaak van fos . . .
C— 89 = 441: lust-betoond

overwegen.......

C- 92 = 444: suik en lim

lust-betoond......

verder op tong smaakt suik

lekker.........

C — 132 = 478: lust bij proeven
door wegname van \'t bittere
\'t proeven van \'t tweede glas

lim, bldz. 292 ......

C — 138 = 484: bldz. 293 . .
C — 153 = 497: bldz. 293 . .

ov2
ov 2
real 3 proev 4

real 3 proev 4

ov2
ov2


[ -H



4-

T



[verdwijnen]

-I-

Ik vermeldde nog enkele veranderingen in de curven door lust op bldz. 295.

.....stijging, toename.

.....sterkere stijging, toename.

—.....daling, afname.

.......sterkere daling, afname.

Onbsp;.....nbsp;onveranderd.

-ocr page 339-

Beschouw ik nu alleen de niveau- en hoogteveranderingen dan
laten deze veranderingen zich als volgt rangschikken:

Aantal malen, dat
deze veranderin-
gen voorkomen.

Niveau.

Hoogte.



-i-

O

-f

4-

Of 11 maal in beide een meer of minder belangrijke stijging; 5
maal in beide een meer of minder belangrijke daling; 6 maal een
niveau-stijging en een hoogte-afname, en omgekeerd 4 maal een
niveau-daling en een hoogte-toename.

Van 32 malen dus 21 maal een niveau-stijging tegenover 10 maal
een daling; eveneens 15 maal een stijging van de hoogte tegenover
11 maal een daling.

Stijging van niveau en van hoogte komt dus in een meerderheid
van gevallen voor.

S. Onlust.

Ik ga nu over tot de weergave van den onlust in de curven:

A—16 = 5: Hoewel de proefpersoon, toen de kaart kwam en
hij wond las \'n sterk onlustgevoel had, vertoont
de polsgolf in ov 2
weinig verandering ten opzichte van de voorafgaande, noch ten
opzichte van de volgende polsgolf.
Het niveau komt wat hooger,
de polshoogte wordt wat minder.

Men lette er op, hoe rijke introspectie de pp achterna geeft; wat
alles zich zou moeten hebben afgespeeld in de ^ seconde, die het
stad ov 2 duurde.

In het stad real 3 en proev 4 een onlustgevoel. De pols vertoont
een onbeduidende niveauverhooging, een verlenging van den
duur van den enkelen polsslag, de hoogte nam toe, het dikro-

-ocr page 340-

tisme werd sterker uitgesproken in de tweede polsgolf van
dit stad.

Na den slik,hoewel de pp zegt: ik heb zoowat niks geproefd, ver-
vlakt de volgende polsgolf, het niveau is sterk verhoogd, de
verheffing van den pols blijft vrijwel geheel uit; deze is ook sterk
verlengd. En hoewel \'t nog al mee viel, treedt er een uitgesproken
verandering van de polsgolf op;
\'t niveau wisselt sterk, met een
neiging tot verhooging, de hoogte van de enkele polsgolven
evenzoo (neiging tot sterke verhooging), terwijl het dikrotisme
duidelijk
te voorschijn komt.

A — 27=13: Zoowel onmiddellijk na\'t lezen van de kaart als
onmiddellijk na \'t drinken heeft het niveau neiging zich te
verhoogen,
onmiddellijk na \'t drinken belangrijk. De polshoogte
neemt af;
ook weer na \'t drinken meer. Na \'t drinken is voor enkele
seconden
\'t dikrotisme vrijwel verdwenen, terwijl het niveau na
de 4de polsgolf gelijk bleef.

A — 31 = 17: De polsgolf na ov 2 — de pp geeft aan, dat de
stof als slecht onmiddellijk gewaardeerd wordt, terwijl er geen affect
optrad ■— is misschien
iets hooger van niveau, iets lager als pols-
verheffing, duidelijk dikroot,

In real 3 proev 4 — onlust-betoond — stijgt het niveau voort-
durend,
neemt de polshoogte vrijwel voortdurend toe, wordt het
dikrotisme duidelijker uitgesproken.

Vier en een halve maal een vijfde seconde, dus bijna één geheele
seconde
na \'t slikken (in de tweede polsgolf daarna) daalt het
niveau steil zeer sterk, de hoogte vervlakt, het dikrotisme
verdwijnt:
de smaak was volgens de pp intrinsiek onaangenaam.

A — 113 = 84: In uit 1 een neiging tot daling van niveau (dit
in bijna alle curven in stad uit
I), polsverlaging, vervlakking
van het dikrotisme.

In ov 2 geen verandering; pp heeft chin gelezen, direct reken-
schap gegeven van negativieve waarde.

Suik gelezen, gepasseerd, \'n Aarzeling, welk glas te nemen. Ik heb
niet van den aard van de stof laten afhangen, heb \'t rechter ge-
nomen.

In real 3 proev 4 is er na eenige wisseling in niveau en pols-
hoogte
een neiging tot niveaudaling, hoogte toename. Het intrinsiek
onaangename van de geproefde chin
:het niveau stijgt nog één pols-
slag,
terwijl reeds in den polsslag, waarin de slik viel, het pols-

-ocr page 341-

niveau hooger kwam, om vervolgens één polsslag weer te dalen,
te rijzen en te dalen,
vervolgens op eenzelfde niveau te blijven.

De polshoogte rijst drie slagen, daalt één slag om vervolgens
blijvend toe te nemen; 2 slagen is het dikrotisme weinig merkbaar,
dan treedt het weer zeer duidelijk op.

De intrinsieke onlust onmiddellijk bij den slik is dus gekenmerkt
door niveau-verhooging, afname polshoogte.

A — 122 = 91: De onlust van het stad ov. 2, waarin psychisch
weer heel veel gebeurde, maar dat toch niet meer dan Y^ seconde
duurde, komt tot uiting in
niveau verlaging; de verhooging van de
polsgolf; \'tduidelijker dikrotisme;
dit laatste valt reeds in real
3 proev 4.

„Nam keuk, gedronken, kan niet zeggen, of \'t nu zoo intrinsiek
onaangenaam was.quot; Niveau en polshoogte wisselen sterk. De slik
valt samen met een maximum niveau-hoogte, polshoogte.

Keuk werd als de minst slechte genomen, eenige spanning,
eenige onlust is dus te verwachten.
Na den slik veranderen pols-
niveau en polshoogte.

De proefpersoon drinkt immers cur; toch weet hij dit niet en
rapporteert: ik kan niet zeggen, of dit nu zoo intrinsiek onaan-
genaam was (begrijpelijk daar de pp juist cur anders zeer aange-
naam vindt).

A — 139 = 105: In 4 maal Yb seconde (stad ov 2) speelde zich
weer \'n gevoel van angst, \'n gevoel van nieuwsgierigheid, allerlei dus
af. Er was onlust,
\'t Niveau kwam hooger, de polshoogte nam
af, \'t dikrotisme werd meer uitgesproken.

Duidelijk ontspanning in musculatuur; \'n gevoel van opluchting,
iets positiefs.

A— 172 = 133: Bij \'t drinken, \'t doorslikken van sod treedt een
daling van\'t niveau in,
misschien neemt de polshoogte nog iets af.
Zoowel onlust als spanning kan hier aanwezig zijn, gezien
\'t protocol.

B — 25 = 207: Dan bij verschijnen van wond onlustgevoel.
Vanaf de polsgolf in ov 2 en twee er na stijgt het niveau, de
hoogte neemt af, dc polslengte vermindert iets.

Daarop volgt gedurende een tweetal polsgolven vóór\'tslikken
en een tweetal erna een daling van \'t niveau; bij de eerste twee een
vervlakking, bij de laatste twee een verheffing van de hoogte van
de enkele polsgolf.

-ocr page 342-

\'t Is een negatief affect, maar niet zoo erg, vermeldt de
introspectie.

B — 71 = 247: In \'t stad real 3 proev 4 treedt plotseling in
niveau en polshoogte een verandering op. \'t Niveau daalt tot aan
de polsgolf, waarin de slik valt; de polshoogte, die even plotseling
als \'t niveau, sterk afgenomen was, werd langzamerhand weer iets
hooger.

Bij \'t drinken proeft de pp alleen zoet en vet.

Na \'t slikken neemt \'t polsniveau weer iets toe, polshoogte en
polslengte veranderen vrijwel niet. \'t Protocol vermeldt alleen: \'t
echte curacau zijn, dringt zelfs bij tweeden slik niet tot mij door. —
De bittere smaak overheerscht; \'t aangename van de cur. Was \'t
onlust? Was \'t spanning?

B — 92 — 265: In stad ov 2 daalt \'t niveau iets; dit was al sedert
eenige slagen in
uit 1 aan \'t dalen. Een reden daarvoor vermeldt
\'t protocol niet. De polshoogte van den tweeden polsslag in ov 2
nam iets toe.

Dc pp las eerst sod, kreeg twee gewaarwordingen: één in cere-
brum, ook affectief, en één in maagstreek, beide negatief.

Toen las ik chin: Dat viel me nog meer tegen. Ik wilde in nega-
tieve stemming chin kiezen; ik vind bitter niet onaangenaam. Toen
werd het affect positief. Ik wist niet meer wat ik moest doen, begon
te lachen. Koos eindelijk, sod.

Dit alles verliep binnen 8X3^ seconde.

Van een sprekende verandering in de polslijn in ov 2 merkt men
niets.

\'tGedeeltevan de polslijn onmiddellijk voor en na ov2 en daarin

bleef vrijwel zonder veranderingen; althans van een omslag, van
een negatief in een positief affect, kon uit de polslijn voor zoover
dat gedeelte betreft niet besloten worden. Tenzij men mocht willen,
dat
de tweede polslijn binnen ov 2 verlaging van niveau vertoont
t.o.v.
de eerste polsgolf binnen ov 2 en verhooging van de pols-
hoogte.

B — 164 = 327; Niets bijzonders, tot op het oogenblik van
smaak. Dan oppressie in maagstreek; onaangename zoutsmaak.
In
het stad real
3 proev 4 treedt in de 4de polsgolf reeds eenige
verandering in (is dit het oogenblik van proeven?); de polsgolf is
verkort (minder inderdaad dan in schijn, daar het kymographion
iets sneller draaide).

In de vijfde polsgolf komt het niveau veel hooger, om gedurende
nog een drietal polsgolven verhoogd te blijven. De verkorting houdt

-ocr page 343-

na 3 golven reeds weer op. In de pols zelf zijn geen veranderingen
waar te nemen.

De daling van niveau gaat door tot na den slik, om dan weer door
een verheffing gevolgd te worden.

De pp vermeldt: oppressie blijft, ook in tusschenpoozen tusschen
eerste en tweede drinken. De oppressie blijft gelijk; de smaak-
intensiteit is wel tweemaal grooter.

C— 14 = 378: Ik zie cur, maar straks krijg ik wond. In ov 2
één enkele polsgolf,
die een hooger niveau beschrijft; de polshoogte
neemt iets toe
(de correctie moet in aanmerking genomen worden!)

In real 3 proev 4 weer allerlei veranderingen. De eerste pols-
golf
daalt iets; de tweede rijst iets; de derde daalt steil, vervolgens
klimt \'t niveau tot gedurende den slik.

De vorm van de eerste polsgolf is sterk afwijkend. De lengte van
de 4de en de 5de is verkort ten opzichte van de lengte der polsgolven
in uit 1 en ov 2. Als de pp cur heeft gezien neemt hij zijn glas op
en besluit hij: ,,Er in met den borrelquot;.

Dan [zie spanning!]: Je voelt in hand en gespannen zijn van
mond: \'t glijdt niet, \'t komt niet.

[Speelt dit alles zich af gedurende de eerste polsgolf?]

Je kijkt in \'t glas en ziet de dikke massa aanslobberen, en denkt:
hij houdt me voor den gek.

[Geschiedt dit gedurende de tweede en de derde polsgolf?]

\'t Is vreeselijk grappig. [Dit tot aan de sliklijn, hier ten onrechte
zoo genoemd?]

Je denkt, neen, niet inslikken. Je maag komt in onstand. Je hebt
\'tin je mond, je spuwt \'tuit; denkt: anders word ik misselijk. De
smaak is walgelijk vet.

Na de sliklijn in naw 5 vertoont de polscurve weer allerlei merk-
waardigs.
Het niveau daalt zeer sterk gedurende een vijftal pols-
golven; de vierde polsgolf
is sterk verlengd, dc hoogte wisselt on-
regelmatig. Introspectie en polscurve voor \'t laatste gedeelte van de
proefneming sluiten dus ook weer op elkaar.

C —89 = 441: Als \'t in mijn mond komt is het eerste affect
onaangenaam bitter voor in den mond; dadelijk \'t idee: \'t is chin.
Door de verrassing verhinderd tc slikken, zoodat ik me verslikte.
— Over het geheel zeer onaangenaam; speciaal door de verrassing.

Na een aanvankelijke sterke verheffing in de 2de en 3de polsgolf
na ov 2
beweegt het niveau zich in een dalende lijn tot na den slik
toe, daalt dan nog sterk.
De polshoogte wisselt weinig; de pols-
lengte is
(hoewel schijnbaar wel) niet verlengd. De niveau-daling is

-ocr page 344-

zeer sterk ■— de proefneming over het geheel zeer onaangenaam.

C — 92 = 444: Verbazing bij \'t zien van chin. Onaangename
herinneringen van \'t bittere. [ VerUchting bij \'t zien van suik. Geen
aarzehng.]

In ov 2 bhjft \'t niveau dalen in de beide eerste golven. [In de
derde golf
stijgt \'t niveau]. De pols is verhoogd, de katadikrote
golf is sterk uitgesproken.

In real 3 proev 4 treedt een verandering op.

a.nbsp;In de 4de polsgolf neemt de hoogte plotsehng sterk toe.

b.nbsp;In de 5de daalt daarop \'t niveau belangrijk; ook de pols-
hoogte.

c.nbsp;Vervolgens in de 6de en 7de, ook in de eerste polsgolf na
den slik
neemt de niveauhoogte toe, even zoo de polshoogte. Geen
verlenging of verkorting van de pols.

De introspectie vermeldt: geen aarzeling (1 — 3 de polsgolf?);
toch viel \'t affect tegen. Ik had bevrediging gehoopt bij de aan-
raking van suik. Toen \'t vlak voor in mijn mond was, was \'t te lauw
(a—4de en b—5de polsgolf?). Maar bij \'t verder glijden werd de
prikkel van \'t bittere weer wat opgeheven (c—6de en 7de en 8ste
polsgolf). Na de eerste polsgolf na den slik daalt \'t niveau weer,
neemt de polshoogte toe. De introspectie vermeldt daaromtrent niets.
Zie bldz. 285 en 286.

C — 132 = 478: Bittere smaak in mond. Verlang naar frissche
lim. [Onlust of spanning?]
\'t Niveau neemt toe tot de 3de pols-
golf voor ov. 2, evenzoo de polshoogte, en de polslengte.

Dan blijft\'t twee polsgolven op dit hoogste niveau; de polshoogte
blijft hoog, hoewel iets minder dan in de 3de polsgolf, de lengte
gelijk aan die van de 3de polsgolf voor ov2.

Na ov 2 in real 3 proev 4 neemt het niveau, dat schommelde
met een neiging tot verheffing
vanaf de 4de polsgolf voor den slik
tot in de polsgolf, waarin de slik valt steeds nog toe.

De polshoogte neemt in die golven gestadig af: de lengte neemt
evenzoo iets af. \'t Protocol vermeldt: de eerste slok is slap zuur
(de pp verlangde naar frissche lim).

Na den eersten slik beschrijft de polscurve een zeer grillige lijn;
polshoogte, niveau wisselen sterk. De eerste slok is slap zuur, valt
binnen real 3 proev 4, voldoet niet, is niet aangenaam, te slap.

[Lust!] Bij het tweede glas ook weer dat grillige van de pols-
curve.
In de vierde en derde polsgolf voor den tweeden slik neemt
\'t niveau af; daalt de polshoogte;
in de 2de en 1ste neemt \'t toe,

-ocr page 345-

ook de polshoogte. Daarna neemt \'t niveau af, daalt de hoogte,
neemt \'t dikrotisme toe»

De tweede slok neemt een moment \'t bittere weg. Een zoete
prikkeling, \'t Intens proeven is aangenaam, doch \'t affect duurt heel
kort.
\'t Bittere komt weer terug.

\'t Verband tusschen protocol en polsgegevens is moeilijk te
duiden.

C — 138 = 484: In ov 2 daalt \'t niveau in de 2de en derde pols-
golf.
De hoogte neemt af; \'t dikrotisme neemt toe, terwijl verge-
leken bij
de polsgolf, die aan ov 2 voorafgaat, de eerste polsgolf
in ov 2
op een hooger niveau stijgt, de hoogte aanmerkelijk toe-
neemt, \'t dikrotisme iets duidelijker wordt.

Pp koos lim en verlangde naar de frischheid [Spanning en lust?]
Daarna verloopt de curve grillig. Op den voorgrond treedt

a.nbsp;de verheffing onmiddellijk voor den eersten slik} en de
sterke verheffing
er na; daarentegen

b.nbsp;de daling voor den tweeden slik en de veel sterkere daling
er na van het polsniveau.

De stijging gaat gepaard met a. een toename van de polshoogte.
De daling van \'t niveau met b. een onbeduidende en wisselende
afname van de hoogte van den pols.

\'t Eind van de curve vertoont ook weer een boogvormige niveau-
verhooging tot niveau-dahng met daarmee verbonden toename en
afname van de polshoogte.

De introspectie deelt mee: Bij \'t proeven van zout een huivering,
ik had al genoeg zout geproefd. De eerste slok was tamelijk laf;
wekte een braakneiging op, was weg.

\'t Tweede glas gaf een snijdend gevoel in de keel; een over-
stelpend gevoel in de keel, gaf oververzadiging, \'t Wekte een braak-
neiging op. \'t Was zeer onaangenaam.

C — 153 = 497: In uit 1 een wisselende curve; van 9de tot 7de
daling niveau, afname polshoogte, toename dikrotisme. In 6de zelfde
niveau, afname hoogte enz.; niets van te zeggen; de introspectie
ontbreekt. Spanning is misschien wel aanwezig.

In ov 2 blijft quot;t niveau vrijwel gelijk. De polshoogte (ik rekende
ook de pols in zijn hoogtepunt doorsneden bij ov 2) neemt belang-
rijk af; \'t dikrotisme wordt meer uitgesproken, \'t Protocol vermeldt:
sod wekt braakneiging, keuk is minder erg.

In real 3 proev 4 neemt in

1. de 2de, 3de en 4de(?) pols na ov 2 het niveau toe, eveneens

-ocr page 346-

de polshoogte; de lengte blijft gelijk, het dikrotisme wordt minder
uitgesproken.

Dan treedt 2, een polsgolf op, die afwijkt; waarbij het niveau
daalt, maar waarbij de val van \'t dalende been van den polstop veel
steiler is, dan in de voorgaande en de volgende polsgolven.

Daarna in 3.: de 5de tot 7de polsgolf neemt \'t niveau weer toe,
de polshoogte af; ook de lengte neemt af; het dikrotisme is duide-
lijker.

Het niveau blijft stijgen ook gedurende en na den slik om ver-
volgens in
4. de 4de polsgolf na den slik te veranderen, te dalen; de
polshoogte wordt dan zeer gering.

[Lustl] \'t Protocol vermeldt: 2, de eerste slok op tong is sterk
zout, maar geeft een sterken vollen prikkel, is daarom niet onaan-
genaam; immers

3.nbsp;\'t geeft veel speeksel en veroorzaakt met eenige voldoening
slikken.

Vervolgens vermeldt de introspectie nog:

4.nbsp;ik ben bang voor nog zouter, maar

5.nbsp;bij den eersten slok proef ik al \'t laffe. Dit geeft zout, wekt
braakneiging, \'t Is net zeewater, \'t Voldoet niet, \'t smaakt vies.

De eerste polsgolf vlak voor den 2den slik rijst steil naar boven,
valt weer even steil met een groote polshoogte; \'t dikrotisme is zeer
sterk uitgesproken; \'t niveau komt veel hooger.

Ook in de volgende polsgolf wordt dit verhoogd, daalt vervol-
gens; ook de hoogte van deze polsgolf is nog belangrijk, zijn dikro-
tisme is minder sterk uitgesproken.

-ocr page 347-

295
Onlust.

Protocol.

Stadium.

Niveau.

Hoogte.

Lengte.

Dikrotisme.

A — 13 = 3: onlustvol proeven.

1

bldz. 280. .......

4-

A — 16 = 5: \'t lezen van wond

onlust betoond......

ov 2

\'t proeven.......

real 3 -f- proev 4

4r

onmiddellijk na slikken . . .

wat later na slikken ....

4-

A — 27 = 13 : dadelijk als on-

aangenaam gewaardeerd . .

1

verdwijnt

ook na \'t drinken.....

4-

--

vrijwel

A— 31 = 17: onlust . . . .

4-

smaak onaangenaam na slikken

--

verdwijnt

A— 32= 18: onlust . . . .

4-

--

4-

A — 113 = 84: intrinsieke onlust

onmiddellijk na slik ....

A - 122 = 91: onlust . . . .

ov2

[lust na slik] bldz. 282 .. . .

[ ]

[-]

[ ]

A - 139 = 105 : onlust . . .

ov 2

4-

A — 172 = 133 : onlust (of span-

ning) .........

B— 25 = 207: onlust . . .

ov2

_

onlust bij proeven ....

B — 71 = 247: onlust bij proeven

en slikken, of spanning . . .

real 3 proev 4

_

B - 92 = 265: negatief . . .

ov 2

onlust? ........

4-

--

B— 164 = 327: proeven . . .

real 3 -(- proev 4

na slik.........

0

C — 14 = 378: [lustbijlezen cur]

1

[ ]

sterke onlust na den slik . .

?wis-

C — 89 = 441: onaangenaam

selend

proeven ........

— —

C— 92 = 444: onlust (chin) .

ov2

4-4-

[lust] bldz. 285 .....

[ ]

C — 132 = 478: proeven, onlust

real 3 f-proev 4

onlust keert terug.....

4-

C — 138 = 484: onlust eerste glas

4-

onlust tweede glas zeer onaan-

genaam ........

ov 2

--

C— 153 = 497: onlust . . .

0

4-

bij proeven 2de glas sterke

onlust.........

I

i

4-4-

Zie voor de teekens bldz. 286, noot 1.

-ocr page 348-

Op bldz. 286 werden nog enkele curven vermeld, waarin onlust
tot uitdrukking kwam.

Beschouw ik ook nu weer alleen de niveau- en hoogteverande-
ringen dan laten deze veranderingen zich als volgt rangschikken.

Aantal malen, dat

Niveau.

Hoogte.

deze veranderin-

gen voorkomen.

4-

2

1

f

_L

i

2

-f-

1

--

3

7

--

1

0

1

2
O

--

7

/
1

-1-

5

3

1

5 maal kwam in beide een meer of minder belangrijke stijging
voor; 4 maal in beide een meer of minder belangrijke daling; 11 maal
een niveau-stijging en een hoogte-afname, en omgekeerd 5 maal
een niveau-daling en een hoogte-toename.

Van 32 malen dus 17 maal een niveau-stijging tegenover 14 maal
een daling; eveneens

10 maal een stijging van de hoogte tegenover 16 maal een daling.

Niveau-stijging gecombineerd met hoogte-daling komt dus in een
kleine meerderheid van gevallen voor.

e« Spanning.

Al verwierp ik op grond van de protocollen Wundts indeeling
(zie bldz. 143 en 185), toch wil ik hier laten volgen, wat de curven
te aanschouwen gaven met betrekking tot het „gevoelquot; van span-
ning, wanneer de proefpersonen dit in hun protocol uitdrukkelijk
hadden vermeld.

Gewaarwordingen van spanning en spannings„gevoelensquot; worden
nu zonder onderscheid te maken vermeld.

-ocr page 349-

A.— 13 = 3: Al had pp \'t glas gezien en wist hij, wat er komen
zou, toch was er waarschijnlijk wel eenige spanning, ten minste,
hij vraagt zich af: zou het lekkerder zijn dan vorigen keer.
Het niveau
klimt
tot dan, wanneer \'t glas wordt opgenomen, het dikrotisme is
duidelijk uitgesproken.

A — 27 = 13: Geen of weinig gewaarwording van spanning,
\'tNiveau daalt; de polshoogte neemt toe, de polslengte ver-
andert niet; het dikrotisme neemt toe tot den 2den pols voor
het stad van ov 2.

A — 31 = 17: In uit 1 (de pp vermeldt: „beslist geen ontspan-
ning waargenomenquot;, in \'t midden latend, of deze — de spanning ■—
er geweest is) een neiging tot niveau-verheffing, met polsverhoo-
ging, met een maximum
in de 3de verheffing voor ov. 2 en duide-
lijker accentueering van het dikrotisme, eveneens in die polsgolf \'t
meest uitgesproken. Tijdens ov 2 verandert de pols niet.

A ■—• 32 = 18: „Ook weer spanning voorafquot;. De polscurve ver-
toont
een verhooging van \'t niveau van de 9de tot en met de 6de
polsgolf
gepaard met een verlaging van de polshoogte, een vervlak-
king van het dikrotisme.
Daarop volgt van de 5de tot de 1ste pols-
golf een zeer sterke niveau-daling; de polshoogte neemt zeer
sterk toe; het dikrotisme vertoont zich in sterke mate.

A — 122 = 91: In uit 1 neemt het niveau eerst vrij steil toe
(8ste tot 4de polsgolf), vervolgens neemt het niveau nog iets toe
(tot de 3de polsgolf in real 3 proev 4). De hoogte neemt, na in
de 8ste polsgolf
een maximum bereikt te hebben af, evenzoo het
dikrotisme. De polslengte is sterk wisselend.

A — 139 = 105: Na een niveau-schommeling stijgt dit in uit 1,
en vervolgens tot de eerste polsgolf in real 3 proev 4.
De pols-
hoogte is minder sterk wisselend, bereikt eveneens haar maximum
in
den eersten golf in real 3 proev 4. Of er in uit 1 spanning is
geweest, vermeldt de pp niet.

A — 169 = 130: De introspectie vermeldt niets van wat er in
stad uit 1
gebeurde, \'t Is die reeks, waarin ook van de onaangename
twee glazen achter elkaar gedronken moeten worden, een slappere
en een sterkere oplossing. Spanning is dan ook gewoonlijk aan-
wezig; maar de pp zegt \'t nu niet. De polsgolf doet zeer grillig;
\'t niveau rijst, daalt, rijst; de hoogte der polsgolf wisselt even sterk,
ook de lengte der enkele polsgolven.

-ocr page 350-

A — 172 =: 133: Over stad uit 1 weer geen gegevens; en even-
min over stad 2. Ook over real 3 geen gegevens.
Ergens in real,
proev 4
valt \'t oogenblik van \'t proeven. Over wat er sedert dat
oogenblik gebeurde, vermeldt de introspectie veel meer.
Vanaf een
polsslag voor ov 2 tot één na ov 2
zakt \'t niveau, neemt de pols-
hoogte af. Het niveau behoudt die neiging tot daling, al geschiedt
dit bij groepjes, waartusschen telkens weer eens een polsgolf of een
paar voorkomen, waarin het niveau neiging heeft zich te verheffen.
De oorzaak van die veranderingen blijft in \'t duister:
was \'t de
spanning,
die juist in deze serie zoo sterk aanspreekt, en die zich
ondanks den bevredigenden uitslag van ov 2: „lim, die moet ik
hebbenquot;, zich zelfs daaroverheen doorzet?

A .— 181 = 140: Over uit 1 geen enkel gegeven. Polsniveau en
polshoogte wisselen weer. Een daling
in de 7de tot de 5de polsgolf
gepaard met afname van de polshoogte en duidelijk optreden van
het dikrotisme wordt gevolgd door een verhooging van \'t niveau;
wisselende polshoogte.

In stad ov 2 een heel klein oogenblik geaarzeld, iets affectiefs
was er niet.

De enkele polsgolf in dat stadium wordt gekenmerkt door een
belangrijke verhooging van de polshoogte en een verlaging van
\'t niveau.

B — 25 = 207: Op aanslag weer een oppressie, \'t Niveau heeft
neiging te stijgen, de polshoogte loopt nog al uiteen; alleen
de
laatste polsgolf onmiddellijk voor ov 2,
haar laagste punt zal nog net
binnen \'t stad ov 2 vallen, vertoont een belangrijke niveau-daling.

B — 88 = 261: \'t Begin is neutraal. Dit is niet in overeenstem-
ming met het spel van de curve, \'t Niveau was enkele polsslagen
sterk verhoogd; daalde daarna, evenals de enkele polshoogte. Dan
blijft \'t niveau eenigen tijd onveranderd; het heeft neiging nog iets
te dalen.

B — 130 = 297: De pp spreekt over eenzelfde onrustgevoel
met een verloop als den vorigen keer.

Den vorigen keer (B — 129 = 296) begon de pp met een zekere
oppressie, \'n onrust, die in zijn geheele onderlijf gelocaliseerd was;
\'n onrust, die bleef, ondanks het feit, dat hij onmiddellijk lim
proefde; terwijl, toen de lim-smaak weg was, de onrust weer terug
was. —■ In de curve ziet men na een daling in \'t niveau
van de 7de

-ocr page 351-

tot de 5de polsgolf, vervolgens in de 4de tot de eerste polsgolf aan
ov 2 voorafgaande,
een onbeduidende rijzing van \'t niveau; de pols-
hoogte, die eerst is afgenomen, is
in de 4de polsgolf weer toege-
nomen, schommelt vervolgens om de hoogte van de 4de polsgolf.

C — 12 = 376: In stad uit 1 doet de polscurve heel grillig. In
de 5de polsgolf voor ov 2
daalt de katadikrote golf steil beneden
het tot hiertoe ingenomen niveau; wel bewoog zich dit reeds in
dalende richting.

Dan wordt ook het minimum van hoogte bereikt en verheft het
niveau zich weer steil, totdat
in de derde polsgolf voor ov 2 bijna
het dubbele niveau is bereikt als dat van
de eerstgeschreven pols-
golf, de 9de voor ov
2* Vervolgens daalt het weer.

De pp vertelt: „Gedacht: hij kon me voor den gek houden. Ik zal
toch wel fos krijgen; zeer geïnteresseerd, zeer inspanning. De hand
wilde dadelijk toegrijpen. (Toen ik plaatje zag, dacht ik, daar heb
je \'tal, ik heb gelijk).

Ik ben dus geneigd de pols-niveau-verheffing onmiddellijk voor
ov 2,
onmiddellijk voor \'t verschijnen van den prikkel te beschouwen
als uitdrukking van de spanning, van het geïnteresseerd zijn. Merk-
waardig zijn hier de verandering in de katadikrote golf,
in de vijfde
de daling, in de 4de de koepelvormige verheffing, in de derde de
piekvormige verheffing.

C •— 14 = 378: Gedacht: ik krijg er nog twee, één er van is wond.
Ik zit in spanning, wat te krijgen. Het niveau verheft zich, noch
polshoogte, noch dikrotie vertoonen iets merkwaardigs.

C — 89 = 441: Wederom gespannen.

\'t Niveau stijgt, de polshoogte neemt toe van de 4de tot de eerste
voor ov 2.

C — 92 = 444: Altijd gespannen; \'t niveau daalt.

-ocr page 352-

Spanning«

Protocol.

Stadium.

Niveau.

Hoogte.

Lengte.

Dikrotisme.

A— 13 = 3: spanning vooraf?

A— 27=13: weinig spanning

vooraf........

0

A— 31 = 17: spanning?. . ,

uit 1

A— 32=18: duidelijk span-

ning vooraf.......

[ontspanning?]......

[--]

wisselend

A — 113 = 84: bijna altijd vooraf

A — 122 = 91: spanning . . .

uit 1

A — 139 = 105: spanning ? , .

A —169 = 130: spanning? . .

wisselend

wisselend

wisselend

A— 172= 133: onlust of span-

ning? .........

A—181 = 140: spanning? . .

— 7

-?

?

B — 25 = 207: spanning . . .

wisselend

toch —

B— 71 =247: onlust of span-

ning .........

B — 88 = 261: spanning . . .

-?

B — 130 = 297: spanning. . .

— dan

4-

-}-(weinig)

C— 12 = 376: sterk geïnteres-

seerde spanning.....

C— 14 = 378: spanning . .

C— 89 = 441: spanning . \'.

C — 92 = 444: spanning. . .

C— 132 = 478: onlust of span-

ning .........

-f

C — 138 = 484: spanning of lust

C- 153 = 497: (zie bldz. 293)

dan.........

0

4-

spanning........

Gerangschikt, lengte en dikrotisme buiten beschouwing latend,
krijg ik het volgende lijstje.

Zie voor de teekens bladz. 286, noot 1.

-ocr page 353-

Niveau.

Hoogte.

Aantal malen dat
deze veranderingen
voorkomen.

-f

5

1

,

2

4-

1

(wisselend

1 toch —)

2

0

1

2

wisselend

wisselend

1

1

8

De niveau-daling gecombineerd met hoogte-afname komt tot acht
malen toe voor. Eenige conclusie is uit dit materiaal niet gewettigd.

Ontspanning.

Ontspanning vertoonde zich in een enkele polscurve:

A ■— 139 = 105: Toen ik sam gelezen had, trad duidelijk een
ontspanning in de musculatuur in. — \'t Was een soort opluchting;
ook intellectueel; \'t gevoel van ontspanning, iets positiefs.

Nadat in den eersten pols \'t niveau nog iets hooger is gekomen,
de polshoogte aanmerkelijk is gestegen, dalen beide
gedurende een
drietal polsslagen.

C ■— 92 = 444: Verlichting bij \'t zien van suik. Geen aarzeling.
De niveau-verheffing reeds in ov 2 begonnen, zet zich
nog een
drietal golven
door. Dc polshoogte neemt een drietal golven af;
\'t dikrotisme wordt iets meer uitgesproken.

Protocol.

Niveau.

Hoogte.

Lengte.

Dikrotisme.

A — 139= 105:

_

_

C— 92 = 444:

4-

T). Grepen uit de aanteekeningen bij de bestudeering der
overige curven.

-ocr page 354-

—nbsp;= 31: Hoewel afkeer overgaat in een toestand, waarin
niet van onlust gesproken kan worden, zelfs een ietsje lust aan-
wezig is, verandert noch de frequentie, noch de hoogte der pols-
golven, en blijft de niveaustijging doorgaan.

A — 49 = 32: De overgang spanning tot: \'tvalt nog al mee, ken-
merkt zich door
\'n niveaudaling, \'n polsversnelling; terwijl de
overgang tot goed proeven:
zeer onaangenaam, gepaard gaat met
een niveaustijging, een polsverlangzaming.

—nbsp;56 = 38: Hoewel er geen afzonderlijke lustbeleving was,
is er een duidelijke niveau-stijging, sterke hoogte-toename, en een
duidelijker dikrotisme.

A59^—61 =41 —43: in tal van protocollen is sprake van on-
aangename affecten, die zich echter niet door polsveranderingen
verraden.

A — 75 = 53: \'t Is verwonderlijk, hoe veel zich kan afspelen in
onderdeden van secunden.

—nbsp;77 = 55: Ook al vermeldt de introspectie, dat \'t drinken
indifferent is, toch is er polsteekening, niveau-daling en hoogte-
afname in de curve.

A — 85 = 61: Ook de normaal-curve van een rüstigen, onbewo-
gen uitgangstoestand vertoont schommelingen, niveau-verlagingen
en -verhoogingen en toename der polshoogte.

—nbsp;96 = 70: De intrinsieke onlust teekent zich af in een
belangrijke niveau-stijging zonder meer.

A— 102 = 76: Achtereenvolgens verraadt intrinsieke onlust zich
door niets anders dan door
een geringe niveau-dalingj terwijl ge-
ringe intrinsieke lust toch door uitgebreide, zij \'tdan ook sterk
wisselende polsveranderingen gekenmerkt wordt.

A _ 111 = 82, enz. (113 = 84 en 114 = 85): Tal van rijke intro-
specties zonder ook maar noemenswaardige polsveranderingen.

A— 135= 102: Meermalen komen er heel duidelijk uitgespro-
ken polsveranderingen voor, die niet te duiden zijn aan de hand
van het bijbehoorende protocol.

A—131=98: Gedronken met teugjes: intrinsiekaangenaamt
telkens hoogte-toename,
die ook telkens weer valt, terwijl \'t niveau
op dezelfde hoogte blijft.

-ocr page 355-

A\'— 134= 101: Suik viel mee; toch heette het in het protocol:
niets affectiefs; terwijl in de curve wel degelijk zeer sterke en
grillige niveau-wisselingen en hoogte-wisselingen voorkwamen.

A\'— 138 = 104: De onlust geeft één, zegge één, polsgolf
niveau-stijging; dadelijk daarop treedt lust in, die een blijvende
sterke niveau-daling veroorzaakt.

A— 140= 106: Ontlokte de waarschuwing: denk om de invloe-
den van den genoten alcohol op het verloop der polscurve gedurende
de volgende proeven.

A— 143= 109: Pp drinkt sod, proeft er niets van, toch onlust-
vol J niveau-daling, hoogte-afname. •

Na \'t proeven treedt lust in: \'n sterke niveau-stijging, hoogte-
toename.

A—144 = 110: \'t Onverwachte proeven van chin veroorzaakt
intrinsieken onlust, die zich in de polscurve verraadt door allerlei
capriolen:
\'n sterke blijvende, niveau-stijging, \'n sterke daling van
de polshoogte, geringe polsverlangzaming.

Na \'t proeven zakt \'t niveau aanmerkelijk, neemt de pols-
hoogte toe.

A — 146 = 112: Ook hier weer na \'t onverwachte proeven van
een
onaangename t blijvende niveau-stijging, zeer sterke daling
van de polshoogte, geringe polsverlangzaming.
Beide curven,
deze en die van A •— 144 = 110: loopen vrijwel parallel.

A — 149 = 115: In de curve treden allerlei polsveranderingen op,
die niet te duiden zijn; uiterst grillig.

Hoe ruimer de introspectie is, hoe moeilijker vaak de duiding der
polscurve.

A—153= 117: Hoewel de reactie hier een pathologische was.
— de proefpersoon weigerde om het tweede glas chin uit te drinken
—. toch in den pols niet de minste veranderingen.

A — 175 = 136: Suik gedronken, niets affectiefs; ook in de pols-
curve werkelijk niets geen veranderingen.

A — 188 = 146: Bij lust: niveau-stijging, toename polshoogte,
geringe polsverlenging.

A — 228 = 178: Bij intrinsieken lust: sterke niveau-daling,
belangrijke polstoename en polsverlenging.

-ocr page 356-

A — 232= 182: Onlust: niveau-stijging, afname polshoogte.

B — 39 = 219: Hoewel wond werd gegeven in de polscurve niets
geen afwijkingen.

B —^ 42 = 222: \'t Eerste aanproeven van zout is aangenaam:
plotseling zeer sterke niveau-verhooging; pols iets verlengd.

B ^— 60 = 236: Bij eerste proeven een beetje negatief, bang, dat
\'t iets anders was,
polsniveau zakt plotseling zeer diep; daarna
aangenaam: polsniveau rijst weer tot uitgangstoestand; pols-
hoogte neemt toe.

C\'—8 = 372: Aangenaam: niveau daalt, hoogte neemt af.

C — 22 = 384: Onlust bij chin proeven: niveau-stijging, hoogte
neemt af.

C— 28 = 390: Verlichting,aangenaam: niveau-stijging, hoogte-
toename.

C ■— 32 = 392: Ook bij pp C tal van curven bij onaangename
smaakstoffen zonder eenige polsverheffingen, of anderszins.

C — 34 = 394: Aangenaam: polsniveau hooger, hoogte-toe-
name.

C — 54 = 412: Plotselinge ontspanning, verrassing: niveau-
stijging, hoogte-toename.
Ook bij proeven van fos aangenaam:
niveau-stijging, hoogte-toename.

C — 63 = 419: Fos zeer aangenaam: verheffing van de dikrote
golf, daarop
niveau-verlaging, geringere polshoogte.

C — 93 = 445: Bij proeven en slikken van sod, beide onaange-
naam, sterke niveau-verheffing, hoogte-toename,
gevolgd door
een compensatoire golf?

C — 136 = 482: Sam: eerste glas onaangenaam toch steile
niveau-verheffing, polshoogte-afname, minder dikrotisme.

Tweede glas: wel aangenaam, toch niveau-toename, plotselinge
polsverheffing.

C\'— 145 = 489: Onaangenaam: niveau-stijging; tweede glas
nog onaangenamer, \'t niveau zakt.

Ook al vermeldde de introspectie: ,,niets affectiefsquot;, dan toch
waren er in de curve dikwijls veranderingen:

-ocr page 357-

Protocol.

Niveau.

Hoogte.

Lengte.

Dikrotisme.

A

— 45= 28

--

_

0

A

— 77= 55

A

-85= 61

1

A

— 212= 165

Samenvattend:

In onderdeden van seconden kan er zich veel af-
spelen zonder wijzigingen in de polscurven:

Rijke introspecties kunnen bestaan zonder noe-
menswaardige polsveranderingen:

59
32

153
39

41.
392.

117.
219.

31.

28.
55.
61.
165.

38.
101.

Onlust kan aanwezig zijn zonder veranderingenr A
in polscurve:nbsp;l C

Zelfs sterke onlust kan aanwezig zijn zonder ƒ A
veranderingen in polscurve:nbsp;I B

48 =

A-
A
A.
A.

45:
• 77
85
212 :

Onlust kan in lust overgaan zonder verande-
ringen in polscurve:

Sterke veranderingen kunnen in de polscurve
optreden, terwijl de protocollen toch ,.niets affec-
tiefsquot; vermelden:

fA— 56 =
l A — 134 =

— 77 = 55.

Sterke wijzigingen kunnen in de polscurve op-r A
treden zonder eenige bewuste lustbeleving:nbsp;l A

Wijzigingen in polscurve kunnen optreden, terwijh ^
het drinken toch indifferent heet:nbsp;/

Wijzigingen kunnen optreden, terwijl de pp in^^ ^
rustigen toestand verkeert:nbsp;ƒ

85= 61.

135 = 102.
149 = 115.

Sterke wijzigingen in de polscurve kunnen verderf ^

/-» fnbsp;/-I O quot;-i ««T r •-» «nbsp;gt;-4 n K M «-1

A —

nog optreden, terwijl daarvan ook aan de hand van
het protocol niets te duiden is:

-ocr page 358-

Protocol

Niveau.

Hoogte.

Lengte.

Dikro-
tisme.

A — 49 = 32: overgang spanning

tot \'tvalt nogal mee ....

A— 138 — 104 : lust.....

1

A — 143 — 109: lust.....

A—146 = 112: aangenaam . .

--

(weinig)

A - 188 - 146 : lust.....

(weinig)

A — 102 = 76 : intrinsieke lust .

sterke wisselingen

in curve

A—131= 98: intrinsiek aange-

1

naam .........

(wisse-

lingen)

A — 228 = 178 : intrinsieke lust .

--

A— 49 = 32: zeer onaangenaam

A — 138 = 104 : onlust ....

A — 143 = 109 : onlust ....

A —232= 182: onlust ....

A — 96 = 70 : intrinsieke onlust

A — 102 = 76 : intrinsieke onlust

(gering)

A — 144 = 110 : intrinsieke onlust

--

B — 42 = 222 : aangenaam . .

B — 60 = 236 : aangenaam , .

-1-

B — 60 = 236 : onlust ....

--

C — 8 = 372 : aangenaam . .

C — 28 = 390 : aangenaam . .

C — 34 = 394 : aangenaam . .

C— 54 = 412: aangenaam . .

C— 63 = 419: aangenaam . .

(weinig)

C 136 = 482 : aangenaam . .

-1-

C — 22 = 384 : onlust ....

C — 93 = 445 : onaangenaam

C — 136 = 482 : onaangenaam

C 145 = 489 : onaangenaam

nog onaangenamer . .

4

Zie voor de teekens bldz. 286, noot 1.

-ocr page 359-

Vat ik de verwerkbare gegevens samen en beschouw ik alleen
de niveau- en de hoogte-wisselingen, dan krijg ik het volgende lijstje:

1

Niveau—

Hoogte

2

N. H.

1 en 2

samen

N.H.

3

N.H.

-

1 en 3
samen
N.H.

1:

4

N.H.

3 en 4
samen
N.H.

2 en 4
samen
N.H.

4-~

lust a
- b
— c

11

28
4

6
7

17
35

4
8

15
36

6
16
1

10
24

12
23

onlust a
- b
— c

5
14
1

11

8

16
22

5
2

10
16

4
12

5

9
14

15
20

spanning a
- b
— c

5
1
3

3

8

1

6

8
2

9

11

ont-
spanning a
- b
c

3

1
1

1

waarin onder a zijn bijeengebracht de cijfers aan de hand van de
protocollen en curven verkregen, die uitvoerig werden besproken
in het voorgaande.

Onder b bracht ik de cijfers samen, verkregen uit verdere ge-
analyseerde curven en protocollen;

Onder c enkele curven en protocollen, waarin alleen van niveau-
verhooging, of van niveau-verlaging werd gesproken.

Alleen lust.....Niveau Hoogte komt in een grootere

meerderheid van gevallen voor.

n. Samenvatting der somatisch-physiologische gegevens,

De gegevens met betrekking tot de smaakgewaarwordingen wezen
op het samengesteld karakter dezer gewaarwordingen. Ze zijn
afhankelijk van de instelling, staan bloot aan suggestieve beïnvloe-
ding. Nu eens deze, dan weer die componente der samengestelde
smaakgewaarwording kan op den voorgrond treden. Zij kunnen
qualitatief verschillende gevoelens doen aanspreken. Wisselingen
van de huidskleur, huiveringen, organische reacties met musculaire

-ocr page 360-

contracties gepaard zijn van belang als uitdrukkingssymptomen
van een gemoedstoestand. Ook de traansecretie behoort daartoe
en de speekselafscheiding. De spierspanningen en -ontspanningen,
als spierzingewaarwordingen, kunnen geheel op zichzelf zonder
eenig gevoel voorkomen; ze kunnen echter ook — en in de protocollen
was dit meestal \'t geval — gepaard gaan met een gevoel van lust
of onlust.

De bewegingen der mimische musculatuur staan vooraan in de
rij der uitdrukkingssymptomen; maar nu en dan gaf de gemoeds-
toestand van den proefpersoon tot grovere bewegingen dan deze
aanleiding. Enkele malen kwamen weigeringen om aan de gegeven
instructie te voldoen als reacties voor.
Terwijl \'t ook wel voor-
kwam, dat de proefpersonen in „krachttermenquot; hun geschokten
gemoedstoestand afreageerden.

De ademhaling en de bloedsomloop vertoonden meerdere afwij-
kingen. Bij den onlust stond het stokken en inhouden van de
ademhaling op den voorgrond; verdieping der ademhaling bij de
onlustgevoelens.

Wat de polscurve betreft — het bleek onmogelijk in de curven
een aantal verschijnselen terug te vinden, die als de regelmatige
somatische parallelverschijnselen der psychische verschijnselen, in
casu der verschillende gevoelens konden worden aangemerkt. Komt
voor zoover \'t lustgevoelens betreft in een meerderheid der gevallen
stijging van het niveau en van de hoogte van den pols voor, bij de
onlustgevoelens doet dit de combinatie niveau-stijging en hoogte-
afname van den pols. Maar deze uitdrukkingssymptomen der lust-
en onlustgevoelens komen als zoodanig zeker niet uitsluitend voor
als typeering van deze gevoelens. Het is zeker niet zoo, dat als
een stijging van het niveau en een toename van de hoogte van
den pols voorkomt, daaraan bij den proefpersoon een toestand van
lust zou beantwoorden. Uit de polscurve, in al haar gecompliceerdheid
resultaat van zeer vele factoren, die invloed hebben op haar uit-
eindelijke verschijning en afteekening, is niet af te lezen, welke
gemoedstoestand, nog minder welk oogenblikkelijk gevoel, den
proefpersoon, wiens polscurve werd opgeteekend, op dat oogen-
blik bezielde. Wat dit betreft zijn de mededeelingen op bldz. 305,
waarin de gegevens van meerdere introspecties en polscurven werden
saamgevat, een waarschuwing tegen conclusies, alleen op de ge-
gevens van polscurven en haar duiding, niet op grond van introspec-
ties, maar later door den experimentator, gedaan.

-ocr page 361-

INHOUDSOPGAVE.

Bladz.

4

5

11
13

19

20

22
24

24

25
28
31
31

42
51
67
70
70

70

78

79
79

alge-

III.nbsp;Experimenteel gedeelte........

A.nbsp;Het onderzoek als zoodanig......

1.nbsp;Inleiding.............

2.nbsp;Doel..............

3.nbsp;Leidende gedachte..........

4.nbsp;Moeilijkheden bij het onderzoek van het gevoels
leven...............

5.nbsp;Methoden bij het experimentcel-psychologisc]
onderzoek van het gevoelsleven toegepast

6.nbsp;De opzet van het onderzoek ....

7.nbsp;De techniek eener proefneming (zie de plaat op
bldz. 92 van: Literatuurlijsten en atlas) . . .

8.nbsp;De opstelling van het instrumentarium . . .

(9. bij vergissing uitgevallen.)

10.nbsp;De gang van zaken bij een proefneming . .

11.nbsp;Waarom smaakstoffen gegeven werden . .

12.nbsp;Waarom alleen tot sphygmogram werd ge
registreerd............

13.nbsp;De tijdmetingen..........

14.nbsp;Het beroete papier met dc er op geschreven lijnen

15.nbsp;De instructie.........

16.nbsp;De introspectie.........

17.nbsp;Het protocol en de opname ervan . . .

18.nbsp;Het verloop van het psychisch gebeuren

19.nbsp;Eenige voorbeelden van tijdens het verloop der
proefnemingen geschreven lijnen (in den Atlas
opgenomen), met de cr bij behoorende introspec-
tie-protocollen (hieronder vermeld) . .

20.nbsp;Nog enkele protocollen van introspecties

21.nbsp;De bewerking van het materiaal . .

IV.nbsp;Experimentcel gedeelte......

B.nbsp;De resultaten van het onderzoek . . .

22.nbsp;De resultaten van de proefnemingen in het

meen...........

Afwijkende reacties.......

23.nbsp;De psychologische gegevens ....

а.nbsp;Het gebruik van het woord ,,gevoelquot; .

б.nbsp;Voorloopige aanwijzing, door welke verschijnselen
de gevoelens in engeren zin, die in de protocollen

tot uitdrukking komen, gekenmerkt worden . . 88

c.nbsp;De prikkels, die gevoelens deden aanspreken . 91

d.nbsp;De (door den prikkel gev/ekte) gevoelstoestand 97

-ocr page 362-

e.nbsp;De binnenpersoonlijke, de organische, de vege-
tatieve reacties............99

f.nbsp;Gevoelens in wijderen zin, complexe gevoelens .nbsp;102

g.nbsp;Affecten en stemmingen........107

h.nbsp;Gevoelens en gewaarwordingen (waarnemingen)nbsp;108

L Gevoel en oordeel.............120

k. Gevoelens en voorstellingen, herinneringen, ge-
dachten, enz.............122

L Gevoelens en strevingen.........133

m. Het vrij „flotteerendequot; gevoel.......141

n. De eigenschappen der gevoelens......142

1, De qualitatieve verschillen der gevoelens (in
engeren zin)...........143

a. Lust en onlust.........146

Lust.............151

y. Is alle gevoel van lust van dezelfde soort? 160

S. Onlust\'............161

Is alle gevoel van onlust van dezelfde soort? 176

Het gevoel van spanning.....178

^ Is alle „gevoelquot; van spanning van de-
zelfde soort?..........185

Het ,.gevoelquot; van spanning met het ge-
voel van lust versmolten......187

I. Het „gevoelquot; van spanning met het ge-
voel van onlust versmolten . . . . 187
x. Het gevoel van ontspanning . . . .189
;[. Is alle ,,gevoelquot; van ontspanning van

dezelfde soort?.........197

jii. Het ,,gevoelquot; van ontspanning met het

gevoel van lust verbonden.....198

Het ,,gevoelquot; van ontspanning met het
gevoel van onlust verbonden .... 200

O. Het gevoel van bevrediging.....201

71. Is alle ,,gevoelquot; van bevrediging van de-
zelfde soort?..........204

g. Het „gevoelquot; van bevrediging met het

gevoel van lust verbonden.....204

O. Het ,,gevoelquot; van bevrediging met het

gevoel van onlust verbonden .... 205
T. Het ,,gevoelquot; van ontspanning verbon-
den met (overgaande in) het ,,gevoelquot;

van bevrediging.........206

V, Het gevoel van onbevredigdheid, van on-
bevredigd zijn.........206

*nbsp;(p, Is alle ,,gevoelquot; van onbevredigdheid

van dezelfde soort?.......208

y^ Het ,,gevoelquot; van onbevredigdheid met

het gevoel van lust verbonden .... 209

-ocr page 363-

y,lt;. Het „gevoelquot; van onbevredigdheid met
het „gevoelquot; van spanning, en dat van

ontspanning verbonden......209

(ü. Samenvatting..........209

2.nbsp;De intensiteit der gevoelens......210

a.nbsp;Verschillende intensiteit......210

b.nbsp;Intensiteit van gevoel en intensiteit van
prikkel................211

c.nbsp;Toename der intensiteit......211

d.nbsp;Afname der intensiteit......213

e.nbsp;Intensiteitscurven...... ■ .214

3.nbsp;De duur der gevoelens.......214

4.nbsp;De localisatie der gevoelens......215

5.nbsp;Verdere eigenschappen, karakteristica der ge-
voelens in engeren zin....... . 218

O. De beteekenis van den uitgangstoestand voor de
wijze, waarop de gevoelens aanspreken en ver-
loopen ...............219

a. De instelling...........220

ß. Contrastwerking..........225

y. Omslag der gevoelens........228

ö. Irradiatie der gevoelens.......229

p. Coëxistentie en versmelting van gevoelens . . . 230

a.nbsp;Coëxistentie van tegenovergestelde gevoelens 230

b.nbsp;Coëxistentie van gelijksoortige gevoelens . . 233

c.nbsp;Versmelting van gelijksoortige en ongelijk-
soortige gevoelens.........238

q. Polariteit der gevoelens.........240

r. Gevoelens en gedachten.........242

a. \'t Aanspreken van gevoelens (van emotieve
momenten) vóór het verrijzen der gedachten

(van intellectueele momenten).....243

ß. \'t Aanspreken van gevoelens (van emotieve
momenten) nä het verrijzen der gedachten

(van intellectueele momenten).....243

y. Gevoelens kunnen aanblijven na \'t terugtreden

der gedachten...........244

(5. Verandering van de gevoelens bij verandering

der gedachten...........244

£. Storende invloed van de gevoelens op het ver-
rijzen der gedachten.........245

Storende invloed van de gedachten op het

aanspreken der gevoelens......245

tj. Gevoel en gedachte in \'t algemeen .... 246

s. Gevoelens en herinneringen.......246

a. Gevoelensaanslag bij herinneringen .... 246

ß. Herinneringen van gevoelens......248

t. Aandacht en gevoelens.........248

\'1. Invloed van de aandacht op de gevoelens . . 248

-ocr page 364-

f}. Invloed van de gevoelens op de aandacht . . 248
u. Invloed van de herhaalde aanbieding van den

prikkel op de gevoelens.........249

a. Op het aanspreken der gevoelens ..... 249
Op de intensiteit der gevoelens . . . . . .251
y. Op de qualiteit der gevoelens ...... 252

y. Gevoelens en strevingen.........253

O. Strevingen (voluntatieve, conatieve momen-
ten) als \'t resultaat van gevoelens .... 253
De invloed van de strevingen (voluntatieve,
conatieve momenten) op de gevoelens . . . 255
y. Strevingen, als een gevolg van een gevoel op-
tredend, en de intensiteit dier gevoelsmomenten 255
ó. Gevoelens (gevoelsmomenten) en strevingen
(voluntatieve, conatieve momenten) in verhou-
ding tot elkaar in meer samengestelde psychi-
sche (bewustzijns) processen......255

IV. Samenvatting der psychologische gegevens . . 256
24. De somatisch-physiologische gegevens •. . . . 265

a.nbsp;Inleiding..................265

b.nbsp;Smaakgewaarwordingen.........265

c.nbsp;Het slikken.............268

d.nbsp;Huidreacties (kleurverandering, huivering, enz.) . 268

e.nbsp;Traansecretie............. 269

f.nbsp;Speekselafscheiding..........270

g.nbsp;Spierspanningen en -ontspanning.....271

h.nbsp;Bewegingen der mimische musculatuur . . . 271

i.nbsp;Grovere bewegingen..........273

ƒ. Pathologische reacties.............273

k. Spraakreacties............274

/. Ademhaling.............274

1.nbsp;Inhouden en stokken van den adem . . . 274

2.nbsp;Verdieping der ademhaling......276

3.nbsp;Versnelling van de ademhaling.....277

m. De polscurven............277

a. Inleiding.............277

De karakteristieke veranderingen in de pols-
curven bij het optreden der verschillende ge-
voelens .............279

y. Lust..............280

«5. Onlust.............287

e. Spanning.............296

C. Ontspanning...........301

t]. Grepen uit de aanteekeningen bij de bestudee-
ring der overige curven........301

n. Samenvatting der somatisch-physiologische ge-
gevens ...............307

Inhoudsopgave ............ 309

Corrigenda et addenda.........313

-ocr page 365-

CORRIGENDA ET ADDENDA.

Op bldz. 6 staat: schutsluisen; moet zijn schutsluizen.

19 staat 10; moet zijn: 9. Dit geldt ook voor de
verdere hoofdstukken.

Op blz. 87 toevoegen tusschen; „al vindt menquot; en „bijquot;: zeer
dikwijls, dus: al vindt men zeer dikwijls bij.

Op bldz. 90 autocht......toon; moet zijn: auto......chthoon.

110 heeft ze; moet zijn: heeft dit.
115 klassiek; moet zijn klassieke.
126 houdt het verslag van het protocol op achter:-
,,denkenquot;, ; terwijl:

„vermoedelijk het gevoel, dat aanspreekt bij \'t lezen van chin en
keuk, het denken storend beïnvloedtquot;, voortzetting is van; „Ter-
wijl in:quot;

-ocr page 366-

î Ä. ••• •

■...... ..JM\'-tórp

m

, -■ ■nbsp;. ■ : . .. MiiiÎÈijiooÂ

..i-..nbsp;■nbsp;.\'ijriy ■ inL\'

• vj

-ocr page 367-
-ocr page 368-

Bti\'r- \' \'■■•

u

.\'■^\'ïrr

i

uf\'

:m

• ■ j t-\' ■

•vl\'-.

m

A

..ï\'-.i\'.!\' -^p

ij-, A.-\'..

■ s

■-\'Lr ^ quot; .

-ocr page 369-

STELLINGEN.

I.

De periphere gevoelstheorie van WilHam James in haar oor-
spronkehjken vorm is onjuist.

II.

De huidcapillairen bieden een belangrijk diagnosticum bij de
typologische groepeering der menschen.

III.

Kretschmers leptosoom type en Jungs geintroverteerd type om-
vatten (evenzeer als eenerzijds het pyknisch type en anderzijds
het geextraverteerd type) met verschillend accent typologisch
gelijksoortige groepen van menschen.

IV.

Daar politieke en theologische richtingsverschillen voor een
wezenlijk deel hun oorzaak in typologische verschillen vinden,
zullen zij nooit wezenlijk opgeheven kunnen worden, hoogstens
door dieper zielkundig inzicht, samen met verdraagzaamheid tot
harmonische samenwerking kunnen komen.

V.

Gelijksoortige uitingen van het zieleleven van het kind, den
primitieven mensch, den kunstenaar en den neuroticus wijzen
slechts op een phaenomenologische gelijkenis, niet op een wezens-
gelijkenis.

VI.

De maan-stand (maan-phasen) heeft op de frequentie en den
aard der toevallen bij lijders aan genuine epilepsie, die medicijnen
tegen hun toevallen gebruiken, geen invloed.

-ocr page 370-

Verhoogde gevoehgheid voor huisstof-allergenen kenmerkt hjders
aan genuine epilepsie tegenover lijders aan andere vormen van
epilepsie.

VIII.

Van verhoogde religiositeit of demonstratieve godsdienstigheid
bij lijders aan genuine epilepsie kan in \'t algemeen niet gesproken
worden.

IX.

Intramusculaire bloed(trans)injectie van \'t eigen bloed vinde
toepassing bij iederen lijder aan toevallen met een exantheem door
het gebruik van boorzuur (boraxzouten) ontstaan.

X.

Men zij bij het stellen der diagnose: „dementia praecoxquot; op
zijn hoede voor aan het pathologische grenzende verschijnselen
van het nog normale zieleleven van den puber.

XI.

In zijn psycho-analyse heeft Freud eigen complexen door subli-
matie trachten af te reageeren.

XII.

Bij diffuus gelocaliseerde septische processen neme men in elk
geval de proef met terpichine-injecties.

XIII.

Bij parenchymateuze bloedingen verdient vivocoll de voorkeur
boven tamponade met bloedstelpend gaas.

-ocr page 371-

Op het platteland worde meer aandacht geschonken aan de
impetigo contagiosa.

XV.

Tusschen ovulatie en menstruatie is de mogelijkheid v^n con-
ceptie zoo niet uitgesloten, dan toch heel gering.

XVI.

De handgreep van Credé moet door vrouwelijke artsen (even-
tueel vroedvrouwen) steeds met de beide handen tegelijk verricht
worden.

XVII.

Een voorafgaande graviditeits- of puerperaal-psychose kan geen
indicatie opleveren tot het opwekken van abortus.

XVIII.

Het echtelijk sexueele verkeer heeft in zichzelf beteekenis voor
de geestelijke en lichamelijk^ gezondheid van man en vrouw, en
mag medisch zeker niet uitsluitend aangemerkt worden als enkel
dienstig voor de procreatie van het geslacht.

XIX.

De Christelijke wereld- en levensbeschouwing kan tegen het
gebruik van anti-conceptioneele middelen, als zoodanig, geen
wezenlijk bezwarend argument aanvoeren, wel tegen de geldigheid
der motieven, die aangevoerd worden om het gebruik maken van
deze middelen te rechtvaardigen.

XX.

Sterilisatie op grond van eugenetische overwegingen is te ver-
oordeelen.

-ocr page 372-

XXL

Aan chauffeurs worde alle gebruik van alcohol verboden.

xxn.

Het door meerderen, na elkaar, drinken uit een enkelen beker
bij het H. Avondmaal is op hygiënische gronden af te keuren.

XXIIL

Het is in het belang der geestelijke en lichamelijke volksgezond-
heid, dat ook op de Christelijke scholen het medisch schooltoezicht
verphcht worde gesteld.

XXIV.

De moderne arbeidstherapie in het gesticht voor geesteszieken
eischt een zorgvuldige schifting van de daarbij te werk gestelde
verplegenden en een nauwkeurige instructie van deze.

V.quot;-nbsp;\'-\'i; ..

-ocr page 373-

-■ .\'k\'C -: ^ V..

- ;.

■•TX-

, ■ .À - : ^ quot;
• \' ,
lt;■ ■

,nbsp;s

\\ •

■j

■ ■ -li

-ocr page 374-

; . - -,

\' ■ ■ \'. iX

\\

. I. :-

- y

\'..\'.rj

■ quot; .P

-

r

/. •

i

■■- quot;f/

, /

-ocr page 375-

Wsm^mm

\'^^^ : - • -, ■ : s :: ■ V .--te■ ^ ■

.I\'\';\'

s /.

quot; ■ \' \' gt; \'•■ ■
• - quot;-\'S

Iv- \\

■. . ■ 1 ;r

-ocr page 376-