BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3088 855 O
0V1CRZTCHT van de. in Eng land hef,taande wtteüjke byaliw/en tol uitroeiing van het mond- en klauwzeer, vooral met het nog op den invoer van vee uit het buitenland.
De maatrpg\'elen . welke in Engehm I, Schoilan l en Ierland tot uitroeiing en voorkoming1 i!er verspreiilinyr van mond- eii kbiuwzeer genomen worden, zijn gegrond op de befrekkelijke bepalingen der wet op de besmettelijke veeziekten — de Coquot;t gtous Diseases (animals) act — van 16 Augustus 1878 en. op \'\'e ver .rdenii.gf-n door ile Privy Councils van Engeland en Ierland en dnnr de plaatselijke overheden tot uitvoering dier wet uitgevaardigd. Eenige weinige bepalingen uitgenomen, werden door de bedoelde wet opgeheven de «Contagions Diseases (animals) act van 1869quot;, die dit onderwerp regelde voor Engeland en Schotland, alsook een achttal tusschen 184S en 1876 uitgevaardigde parlements-acten . waarbij dit voor Ierland ge laan werd
Met uitzondering van eenige afwijkingen in de bepalingen , wa;irbij worden aangewezen de plaat-elijke overheden , die met de uitvoering der wet belast zijn , en de rechterlijke autoriteiten , aan wien de kennisneming van geschillen of vervolgingen is op^edragfii. waartoe de uitvoering dier wet aanleiding mocht geven, is deze gelijkelijk op Engeland eu Schotland toepasselijk.
Evenzoo, met gelijksoortige afwijkingen , on Ierland Voor dit gedeelte der Britsche Monarchie zijn evenwel aan den » Lord Lieutenantquot;, bij gestaan door den »Privy Council voor Ierlandquot;, die bevoegdheden toegekend, welke voor Engeland aan den Privy Council verleend zijn. Bovendien bestaat er verschil in de wijze waarop de kosten gedekt worden , die uit de toepassing der wet voortvloeien. Dit geschiedt hier uit een expresselijk daarvoor geschapen fonds, het » Cattle diseases fundquot;.
Van de voor Ierland uitgevaardigde verordeningen tot uitvoering der wet zal hier geen gewag gemaakt worden , en de verdere behandeling van het onderwerp, hoofdzakelijk met het oog op Engeland, in engereu zin plaats vinden.
De uitvcering der wet op de besmettelijke veeziekten is in de eerste
2
plaats opgedragen aan den Privy Council, aan wien in zeer ruime mate de bevoegdheid is gelaten , bepalingen daarvan door verordeningen aan te vnllen of\' buiten werking te stellen. Van alle verordeningen, welke uitgevaardigd werden, moet telken jare vóór den Sisten Maart aan beide Huizen van bet Parlement mededeeling gedaan worden. De Privy Council oefent door zijne organen bet oppertoezicht uit op de uitvoering der wet en der naar aanleiding daarvan uitgevaardigde verordeningen.
Met die uitvoering zijn verder belast:
a. De plaatselijke overlieden.
Yoor Londen is daartoe aangewezen de » Metropolitan Board of Works quot;, met uitzondering evenwel van de eigenlijke »Ci1yquot;, waar de Corporation of London quot; met die taak belast is. Deze laatste is bovendien de eenige competente plaatselijke overheid voor geheel Londen, waar het betreft de toepassing van wettelijke bepalingen, welke betrekking hebben op den invoer van vee uit het buitenland.
De koeten, welke uit de toepassing der wet of van verordeningen van den Privy Council door de plaatselijke overheden voortvloeien, worden uit de plaatselijke belastingen bestreden.
Wanneer eene plaatselijke overheid in gebreke blijft aan eene bepaling-der wet of van de bovenbedoelde verordeningen behoorlijke uitvoering te geven, is de Privy Council bevoegd een persoon aan te wijzen, die dit op hare kosten doet.
h. De veeartsenijkundige en andere inspecteurs, bepaaldelijk met dat doel aangesteld.
Tot veeartsenijkundig inspecteur kunnen slechts zij benoemd worden die lid zijn van het »Royal College of Veterinary Surgeonsquot;, of wel met goedkeuring van den Privy Council veeartsenijkundige praktijk uitoefenen.
De inspecteurs worden benoemd:
1°. door den Privy Council zelf. Deze, ongeveer twintig in getal, zijn allen veeartsenijkundige inspecteurs; zij oefenen hunne functiën meer bepaaldelijk uit in de havens, welke zijn aangewezen voor de ontscheping van vee dat uit het buitenland wordt aangevoerd, als ook op inspectie-reizen;
2°. door de plaatselijke overheden, en wel voor ieder district zoovele veeartsenijkundige inspecteurs, als de Privy Council, niet het oog op den omvang van het district, noodig- oordeelt, doch minstens één. De Privy Council heeft de bevoegdheid deze inspecteurs wegens gebleken onbekwaamheid of nalatigheid in het vervullen hunner plichten te ontslaan.
De plaatselijke overheden benoemen verder zoovele gewone (dat is niet veeartsenijkundige) inspecteurs als zij voor eene behoorlijke uitvoering der wet noodzakelijk achten. Gewoonlijk stellen zij als zoodanig aan dienaren der plaatselijke politie.
De inspecteurs der tweede categorie — zoowel veeartsenijkundige als gewone — worden door de plaatselijke overheden bezoldigd. Hun aantal
8
bedroeg in liet afg-eloopcn jaar 2405, waarvan 1055 veeartsemjkundige.
De inspecteurs van de Privy Council en van de plaatselijke overheden zijn bekleed met dezelfde macht, welke in Engeland aan de dienaren der politie is toegekend. Zij zijn bevoegd zich ten allen tijde toegang te verschaffen tot eenig gebouw of terrein , wanneer zij redelijken grond hebben om te vermoeden, dat aldaar een geval van besmettelijke ziekte voorkomt of in de laatste zes en vijftig dagen voorgekomen is; dat zich aldaar het lijk be7indt van een dier hetwelk aan eene zoodanige ziekte geleden heeft of verdacht was daaraan te lijden, of wel dat op eenige andere wijze is gehandeld geworden in strijd met de bestaande voorschriften. Op verlangen van de eigenaars zijn zij echter verplicht eene schriftelijke verklaring op te maken, inhoudende de redenen, waarom zij toegang tot het bedoelde gebouw of terrein gevorderd hebben.
c. de ambtenaren en dienaren der politie.
De maatregelen door de wet en de verordeningen tot uitroeiing van het mond- en klauwzeer voorgeschreven kunnen in twee hoofdgroepen ingedeeld worden: 1°. die welke dienen om de verdere verspreiding dei-ziekte ten gevolge van het binnenlandscli verkeer tegen te gaan, eu 2°. die welke ten doel hebben het overbrengen van besmetting uit liet buitenland te voorkomen. Zij zijn het gevolg of wel van bepalingen voor besmettelijke • veeziekten in het algemeen geldend, of wel van bijzondere voorschriften die uitsluitend op het mond- en klauwzeer betrekking hebben.
I. Maatregelen tot voorkoming van de verdere verspreiding der ziekte ten gevolge van het hinnetilandsch verkeer.
Wanneer het aan een inspecteur, door de plaatselijke overheid aangesteld, ten gevolge van aangifte door den eigenaar (Ij of op eenige andere wijze blijkt, dat in een stal, op eene weide of op welke andere plaats ook , een geval van mond- of klauwzeer voorkomt of gedurende de tien voorafgaande dagen voorgekomen is, dan maakt die ambtenaar hiervan een proces-verbaal op en beteekent dit aan den persoon, die den stal, de weide enz. in gebruik heeft, alsook , voor zoover hij dit wenschelijk oordeelt , aan de eigenaars of huurders der aangrenzende gebouwen of grondstukken. Van het oogenblik dier beteekening is de bedoelde stal, weide enz. een in den zin der wet een met mond- en klauwzeer besmet » terreinquot; (place infected with foot- and mouth disease), in afwachting van de nadere
(1) Wanneer zich bij een dier verschijnselen van mond-en klauwzeer voordoen, moet de eigenaar dat dier zooveel mogelijk van het gezonde vee afgezonderd houden en ten spoedigste bij de locale politie aangifte van het geval doen. Verzuimt hij een en ander te doen, zoo maakt hij zich schuldig aan overtreding der wet, strafbaar met eene boete van 20 pond sterling.
4
beslissing der plaatselijke overheid, die door den inspecteur zoo spoedig mogelijk van het opmaken van het proces-verbaal verwittigd wordt, ten einde een onderzoek in loco te kunnen instellen. Naar bevind van zaken wordt dan dit proces-verbaal in zijne gevolgen nietig verklaard , of wel bekrachtigd door eene verordening der plaatselijke overheid, waarbij de meergenoemde stal, weide enz. definitief verklaard wordt te zijn een » besmet terrein In die verordening worden tevens de grenzen van dat «besmette terrein quot; aangewezen , binnen welke, voor zoover dit wenschelijk schijnen mocht, ook worden opgenomen de gebouwen en grondstukken welke grenzen aan de plaats, waar zich het ziektegeval heeft voorgedaan. Van de uitvaardiging der verordening wordt door de plaatselijke overheid kennis gegeven aan den Privy Council; deze kan evenwel op eigen initiatief een bepaald gebouw of grondstuk in staat van besmetting verklaren.
De Privy Council alleen heeft de bevoegdheid hetzij op advies eener plaatselijke overheid, hetzij op eigen initiatief, bij verordening te verklaren dat eene streek lands, waarin zich een » besmet terreinquot; bevindt, binnen de bij die verordening aangewezen grenzen zal zijn een in den zin der wet met mond- en klauwzeer »besmet districtquot; (»areaquot; infected with foot- and mouth disease).
De grenzen van zoodanige «besmette terreinenquot; en «districtenquot; kunnen, indien dit wenschelijk schijnt, gewijzigd en uitgebreid worden.
Wanneer zich gedurende veertien dagen in een met mond- en klauwzeer besmet verklaard «terrein quot; geene verschijnselen der ziekte meer hebben voorgedaan , kan de Privy Council — of de plaatselijke overheid, indien de verordening, waarbij dat «terreinquot; besmet werd verklaard , van haar is uitgegaan — zoodra hij het oogenblik daartoe gekomen acht, bij verordening bedoeld «terreinquot; vrij van besmetting verklaren. De Privy Council is echter bevoegd genoemden termijn van 14 dagen te verlengen tot 4 weken. Een «besmet districtquot; kan hij in zijn geheel of gedeeltelijk vrij van besmetting verklaren van het oogenblik, dat zich in dat «districtquot; of in een bepaald gedeelte daarvan geen «besmet terreinquot; meer bevindt.
Art. 25 der wet, in verband met Schedule IV, i,os. 1 en 2, schrijft voor, dat geen vee in of uit een met mond- en klauwzeer besmet «terreinquot; mag gevoerd worden, met uitzondering van alreeds aan die ziekte lijdende dieren, wier invoer geoorloofd is en behoudens die gevallen van algemeenen aard, waarvoor de Privy Council het wenschelijk mocht oordeelen, die verbodsbepaling op te heffen.
Van die bevoegdheid gebruik makende, heeft de Privy Council in zijne verordening van 15 December 1879 bepaald, dat dieren, welke blijkens een certificaat van den veeartsenijkundigen inspecteur vrij van ziekte zijn, met vergunning van de plaatselijke overheid en onder toezicht van een inspecteur rechtstreeks uit een «besmet terreinquot; naar be^ slachthuis mogen gevoerd worden, om daar, onder de oogen van dien ambtenaar, onmiddellijk te worden afgemaakt.
5
Onder dezelfde voorwaarden mogen, ingevolge bovenvermelde verorde-ning, gezonde dieren eveneens uit een » besmet terrein quot; vervoerd worden, om van het zieke vee te worden afgezonderd of met het oog op voedering , of voor eenig ander doel met het aanfokken van vee in verband staande, indien de veeartsenijkundige inspecteur het vervoer naar eene andere plaats noodzakelijk acht. De vergunning der plaatselijke overheid wijst dan tevens aan de plaats waarheen en de wijze waarop die dieren moeten worden vervoerd, hetwelk wederom onder toezicht vau eenen inspecteur geschiedt. Uit die door genoemde overheid aangewezen plaats mogen de dieren alleen ingevolge eene nieuwe vergunning verwijderd worden.
Hetzelfde art. 25 (in verband met n0.3 der IVde Schedule) bevat het voorschrift, dat als regel geen invoer of uitvoer van vee in of uit een «besmet districtquot; geoorloofd is, noch vervoer van de eene plaatsnaar de andere binnen de grenzen van dat district, doch verleent tevens aan de plaatselijke overheden de bevoegdheid, om , op door den Privy Council vast te stellen voorwaarden , vergunning te verleenen tot het vervoer van vee naar, uit en binnen die gedeelten van eau »besmet districtquot; die niet deel uitmaken van oen »besmet terreinquot;.
Naar aanleiding hiervan werd bij verordening van den 5den April 18S1 door den Privy Council bepaald, dat eene dergelijke vergunning alleen mag verleend worden op een certificaat van den veeartsenijkundigen, inspecteur , waarbij deze getuigt, dat het dier in quaestia vrij is van
(mond- en klauwzeer en naar zijn beste weten niet aan besmetting is blootgesteld geweest, of wel, wanneer de plaatselijke overheid dit voldoende oordeelt, op eene schriftelijke verklaring van den eigenaar van het dier of van diens gemachtigde, inhoudende, dat zij plechtig en naar waarheid getuigen als boven. Voor het geval de plaats waaruit en die naar welke het dier gevoerd wordt niet binnen het ressort derzelfde plaatselijke overheid gelegen zijn, is de voorafgaande vergunning van alle bij liet vervoer betrokken plaatselijke overheden vereischt.mond- en klauwzeer en naar zijn beste weten niet aan besmetting is blootgesteld geweest, of wel, wanneer de plaatselijke overheid dit voldoende oordeelt, op eene schriftelijke verklaring van den eigenaar van het dier of van diens gemachtigde, inhoudende, dat zij plechtig en naar waarheid getuigen als boven. Voor het geval de plaats waaruit en die naar welke het dier gevoerd wordt niet binnen het ressort derzelfde plaatselijke overheid gelegen zijn, is de voorafgaande vergunning van alle bij liet vervoer betrokken plaatselijke overheden vereischt.
De zoo juist aangehaalde verordening van 1881 geeft aan de plaatselijke , overheden de bevoegdheid , vergunning te verleenen tot het houden van
publieke veilingen van slachtvee in «besmette districtenquot;, welke vergunning echter steeds door den Privy Council kan vernietigd worden. De dieren die op zoodanigen verkoop in veiling worden gebracht, worden bij hunne aankomst met een bepaald teeken gemerkt, en moeten, onverschillig of zij verkocht werden of niet, binnen vier dagen geslacht worden, hetzij op de plaats zelve, waar de verkoop gehouden werd, of wel, met speciale vergunning der plaatselijke overheid , in een daarbij aangewezen slachthuis.
Onder zekere omstandigheden is voor een al dan niet openbaren verkoop van slacht- of ander vee in een «besmet districtquot; geene voorafgaande vergunning der plaatselijke overheid vereischt. De voorwaarden, waarop een dergelijke verkoop geoorloofd is, zijn:
1°. dat de verkoop plaats vindt op eene hoeve of een erf, geen deel uitmakende van een »besmet terreinquot;;
6
2°. dat geeu dier op do hoeve of het erf aan mond- eti klauwzeer lijdend is;
3°. dat elk dier, dat in veiling1 gebracht wordt, gedurende minstens veertien dagen vóór den verkoop onafgebroken op de hoeve of het erf geweest is ;
4°. dat geeu zoodanig dier in aanraking is geweest met eenig ander dier hetwelk gedurende de veertien onmiddellijk aan den verko gt;p voorafgaande dagen op de hoeve of het erf is gebracht geworden.
Een stuk vee, dat op een zoodanigen verkoop in veiling is gebracht geworden , mag uit de hoeve , waar die verkoop plaats vond , vervoerd worden , ingevolge eene bijzondere vergunning van alle plaatselijke overlieden, wier ressort bij dat vervoer in aanmerking komt. Deze vergunning mag slechts verleend worden op een certificaat van den vee-artsenijkuudigen inspecteur , waarbij deze verklaart, dat de verkoop aan de bovenvermelde voorwaarden voldaan heeft, alsook dat het dier in quaestie vrij is van mond- en klauwzeer en naar zijn beste weten aan geene besmetting is blootgesteld geweest.
De wet geeft onder meer aan den Privy Council de bevoegdheid ook het personenverkeer tusschen met mond- en klauwzeer besmette »terreinen quot; en » districten \' en plaatsen welke vrij van besmetting zijn, aan zekere voorwaarden te onderwerpen of zelfs absoluut te verbieden , hetzij bij wijze van algemeenen maatregel, hetzij voor bijzondere gevallen. Van die bevoegdheid werd evenwel door den Privy Council nog geen gebruik gemaakt. Evenzoo liet hij vooralsnog ongebruikt de hem toegekende macht om bij algemeene verordening of in bijzondere gevallen het afmaken van met mond- en klauwzeer besmette dieren te gelasten. Die maatregel werd evenwel in een der Engelsche graafschappen bij herhaling op vrij groote schaal toegepast; de schadeloosstellingen voor de afgemaakte dieren werden aldaar betaald uit een fonds waarvan de gelden door de belanghebbenden werden bijeengebracht.
De lijken van dieren, welke aan mond-en klauwzeer overleden of deswege afgemaakt zijn , moeten met eene voldoende hoeveelheid onge-bluschte kalk of van een ander desiufecteerend middel begraven worden op daarvoor bestemde plaatsen of wel verbrand of door een scheikundig procédé verteerd.
De stal, loods enz. waarin zich een met mond- en klauwzeer besmet dier bevonden heeft, moet behoorlijk worden gereinigd en gedesinfecteerd , en alle meststoffen, ligstroo of andere voorwerpen , waarmede dat dier in aanraking is gekomen , moeten eveneens ontsmet of wel verbrand worden.
Geene dergelijke stoffen of voorwerpen, afkomstig uit een «besmet terreinquot; of die op eenige wijze met een aan de ziekte lijdend dier in aanraking zijn geweest, mogen vervoerd worden zonder eene bijzondere vergunning der plaatselijke overheid , op een certificaat van den vee-artsenijkundigen inspecteur dat zij behoorlijk ontsmet zijn geworden.
Hoofdstuk VIII van de verordening van 15 December 1879 schrijft
7
de maatregelen voor die te nemen zijn in gevallen waar mond- en klauwzeer ontdekt wordt op m trkten , teutoonstellingen , veilingen , spoorwegstations enz. of gedurende het vervoer. In dergelijke gevallen worden de zieke dieren en die welke verdacht worden dit te zijn op de plaats afgemaakt, indien de eigenaar dit wenscht, of wel onder toezicht van een inspecteur der plaatselijke overheid uaar eene daarvoor geschikte en afgezonderde plaats gebracht, alwaar zij op kosten van den eigenaar zoolang moeten verblijven , als die overheid noodig oordeelt. lu de hier bedoelde gevallen is alleen de Privy Council bevoegd tot het uitvaardigen der verordening, waarbij de markt (1), het ten-toonstelliugslokaal enz., tot een » besmet terreinquot; verklaard wordt.
Dat gedeelte van de markt waar zich de ziekte geopenbaard heeft, moet behoorlijk ontsmet worden alvorens het wederom voor het gewone doel mag worden gebruikt. De plaatselijke overheden zijn bovendien bevoegd aan de eigenaars van veemarkten , verkoop- en tentoonstellingslokalen en andere inrichtingen voor den veehandel van tijd tot tijd te gelasten die plaatsen behoorlijk te reinigen , en , zoo dit doelmatig schijnt, te ontsmetten.
Omtrent de maatregelen in het belang van den algemeenen gezondheidstoestand van het vee gedurende het vervoer en tot voorkoming van do voortplanting van besmetting door transportmiddelen , dient hier het volgende aangestipt te worden.
Üe wet legt aan de spoorwegmaatschappijen de verplichting op, ten genoegen van den Privy Council, op do daartoe door dezen aan te wijzen stations , voorzieningen Ie trelFen voor liet verstrekken van water en voeder aan het vee hetwelk langs hunne lijnen vervoerd wordt. Indien in een tijdsverloop van 24 uren — hetwelk door den Privy Council tot 12 uren kan beperkt worden — door den persoon die met de zorg voor het vee gedurende het vervoer belast is , geen water wordt aangevraagd , dan is zoowel deze als de afzender schuldig aan overtreding der wet. Dc prijs, waartegen het voeder verstrekt wordt,
(1) Eene verordening van den Privy Council van 29 December 18S1 — bij latere verordeningen eenigszins gewijzigd — onderwerpt de markten , en veilingen in de gewesten of steden , waarop die Verordening toepasselijk wordt verklaard, aan ongeveer dezelfde voorwaarden , waarop veilingen in » besmette districten\'\' met en zonder vergunning der plaatselijke overheid geoorloofd zijn, met die uitzondering evenwel, dat het vee , hetwelk op die markten te koop is aangeboden geworden , naar elders mag worden vervoerd , zij het dan ook slechts onder verplichting om aldaar geslacht te worden , indien de markt of veiling niet is gehouden geworden met inachtneming der voorzorgsmaatregelen. Hierboven , bij de behandeling van veilingen in » besmette districtenquot; zonder vergunning der plaatselijke overheden, nader omschreven. Voor het houden van markten in de metropolis zijn bijzondere maatregelen van voorzorg voorgeschreven.
8
moet door den Privy Council worden goedgekeurd. De spoorwegrnaat-schappijen kunnen ter zake der kosten van door hen geleverd voeder zoowel den afzender als l^n geconsigneerde aanspreken.
Gel jk ~o irtige voorso\'irift.en zijn lour d-n Privy C mncd uitgevaar-di^l voir het vers rekken v.m voederen water aan het vee ter plaatse waar het ingeladen of ontscheept wordt.
Eenige andere bepalingen in de laatstvermelde verordening hebben ten doel het overladen van schepen voor transport en van veewagens op de spoorwegen te voorkomen.
Schepen die gebruikt worden voor bet vervoer van vee, ter zee of langs rivieren en kanalen, moeten telkens na liet ontschepen eener lading vee en vóór het innemen eeoer nieuwe, behoorlijk gereinigd en ontsmet worden. Te dien einde worden alle gedeelten van het sc!\'ip , waarmede het vee in aanraking gekomen is , eerst schoonge-voeg l, alsdan gron ilg gewasschen en geschrobd en ten slotte met kalk gewit Veerponten en schepen die voortdurend tusschen twee nabij-elkander gelegen oevers heen en weder varen , behoeven slecht één-mt al in verloop \' an 12 uren op zoodxnige wijze gereinigd en ontsmet te wilden. Ongebruikt voeder en ligstroo dat met het vee in aanraking geweest is, meststoffen enz. moeten met ongebluschte kalk vermengd en naar eeneplaats buiten het bereik van vee, vervoerd worden.
Veewagens en veehokken op de spoorwegen moeten telkens wanneer zij geb uikt zijn geworden , op de zoo juist beschreven wijze schoon-gemaakt en gedesinfecteerd worden; evenzoo elke wagen die voor het vervoer van vee langs de straatwegen gebruikt wor.lt, telkens wanneer dam-mede een met mond- en klauwzeer besmet of daarvan verdacht dier is vervoerd geworden.
II. Maatregelen tegen hel overbrengen van hesmet ling uit het huilenland.
Van meer belang zijn voor het buitenland die bepalingen der wet, welke, met het oog op ie overbrenging van besmetting, den invoer van vee uit, an lere landen regelen, en het is misschien niet ondienstig, nu m de laatste tij len wederom met meer nadruk van vele zij len op verscherping der bestaande voorzorgsmaatregelen en verbodsbepalingen wordt aangedrongen , hier ter loops na te gaan , op welke wijze die bepalingen zijn tot stand gekomen , meer bepaaldelijk ook voor zoover zij den invoer van vee uit Nederland betreffen.
Tot \'len 9den Februari 1877 was de invoer van levend vee uit ons land g^oorlcof I en werd dit — toen alreeds andere landen slechts met slacoti g i-ij aankomst te Deptford moebten invoeren — onder zekere voorzorgsmaatregelen op de markt te Smithfield toegelaten , met het oog op de waarborgen, die tegen het overbrengen van besmetting gevond n werden in het Koninklijk besluit van 6 December 1870 ( ^taatshlnd n0. 194), waarbij de in- en doorvoer van vee in de Ne-d\'rlauden verbü len werd. In de maand Januari van eerstgenoemd
9
jaar werd het uitbreken van veepest en ziekte onder de schapen, in Duitschland door de Engelsche veehouders te baat genomen om eene beweging\' op touw te zetten tegen den invoer van levend rundvee en schapen uit Nederland en op de toenmalige conservatieve en pro-tectioiüstisch gezinde Regeering de grootste pressie uitgeoefend om te verkrijgen, dat die invoer geheel verboden en voorgoed een einde gemaakt zoude woeden aan de gunstige positie van Nederland.
Voor korten tijd werd het gevaar nog afgewend door de vertoogen van Zr. Ms. gezantschap te Londen en door de uitvaardiging van een Koninklijk besluit, waarbij de in- en doorvoer van schapen , bokken en geiten in Nederland verboden werd. Voor korten tijd slechts, want reeds op den 8sten Februari vaardigde de Privy Council eene verordening uit, die den volgenden dag in werking trad en waarbij rundvee, schapen en geiten, uit de Nederlanden ingevoerd, aan den maatregel van slachting bij aankomst onderworpen werden.
Daar iutusschen de Engelsche wetgeving op het stuk der besmettelijke veeziekten gebleken was in vele opzichten gebrekkig te zijn, werd in den zomer van hetzelfde jaar eene commissie van enquête benoemd , aan welke werd opgedragen te onderzoeken in hoeverre die wetgeving-zoude beliooren gewijzigd te worden, voornamelijk ook wat betreft den invoer van vee uit het buitenland. Met betrekking tot dit laatste punt stelde de commissie in haar rapport voor, in de nieuwe wet eene bepaling van den navolgenden inhoud op te nemen:
lc. De invoer van alle soortea vee uit Rusland is onvoorwaardelijk verboden.
2°. Evenzoo de invoer van rundvee uit Duitschland (met uitzondering van Sleeswijk-Holstein) en België.
b3. Uit alle andere landen wordt de invoer van levend vee toegelaten met slachting bij aankomst en met bevoegdheid van den Privy Council om dien invoer onvoorwaardelijk te verbieden
De strekking van dat voorstel was bij de wet te bestendigen den tijdelijken toestand van het oogenblik, zooals die door de verordeningen vau den Privy Council in het leven geroepen was.
In Februari 1878 werd door de Regeering een ontwerp van eene nieuwe wet op de besmettelijke veeziekten ingediend. Wat de voorzorgsmaatregelen tegen het overbrengen van besmetting uit het buitenland betreft, bevatte dit ontwerp de bepaling, dat alle uit den vreemde aangevoerd vee bij aankomst in Engeland zoude moeten geslacht wurden, voor zoover namelijk die invoer bij verordening van den Privy Council niet onvoorwaardelijk zou worden verboden. Door de Nederlandsche, Zweedsche en Deensche Regeeringen werd bij het Britsche Gouvernement op wijziging dezer bepaling in een voor den buitenlandschen veehandel gunstigen zin aangedrongen. Maar ook in het Parlement was eeue zeer sterke meerderheid, in het belang van den Engelschen vleeschverbruiker, tegen den voor-gesteldeu maatregel gekant, welke partij vooral iu den heer Forster
10
een\' kracbtigen -woordvoerder vond. Bij de tweede leziug werd door dien heer een amendement ingediend, strekkende om de bepaling van verplichte slachting bij aankomst uit het wetsontwerp te lichten en het aan den Privy Council over te laten dien maatregel, naar gelang van omstandigheden, al dan niet toe te passen. Dit amendement werd in de zitting van het Lagerhuis van 11 Juli verworpen.
Twee dagen later evenwel, bij de derde lezing, deed de Regeering eene gewichtige concessie aan de voorstanders van de belangen der vleesch-consumenten door de bepaling ia quaestie in zooverre in den zin van het amendement Forster te wijzigen, dat, wat betreft den invoer van vee uit Portugal, Spanje, Denemarken, Zweden en Noorwegen, het aan den Privy Council zoude vrijstaan den maatregel van slachting bij aankomst al dan niet toepasselijk te verklaren. Deze gunstige uitzondering werd gemotiveerd met de omstandigheid dat toen ter tijde in de vijf genoemde landen hoegenaamd geene besmettelijke veeziekte heerschte.
Op denzelflen dag dat door hot Nederlandsch gezantschap te Londen een protest tegen dergelijke begunstiging bij de wet werd ingezonden , welke met het oog op de clausule van de behandeling op den voet der meest begunstigde natie in het met Engeland gesloten handelsverdrag bezwaarlijk te rechtvaardigen was, ging de Regeering eene schrede verder en werd door haar op dit hoofdbeginsel der wet toegegeven aan de wenschen van den heer Forster e. s. De betrekkelijke bepalingen van bet oorspronkelijk ontwerp werden namelijk in dien zin gewijzigd , dat vee uit den vreemde aangevoerd in den regel bij aankomst moet quot;•eslacht worden , doch dat het al naar mate van den algemeenen gezondheidstoestand van het vee en van de maatregelen tegen verspreiding van besmetting in de landen van herkomst, aan den Privy Council vrijstaat, of wel vrijstelling van de verplichting tot slachting te ver-leenen 6f wel den invoer van levend vee onvoorwaardelijk te verbieden.
Dit beginsel is in de bepalingen der tegenwoordige wet nader uitgewerkt , en wel in de artt. 3d en 36, alsook in de bij die wet be hoorende\'vde Schedule, die in hoofdzaak op het volgende nederkomen: De Privy Council is bevoegd van tijd tot tijd algemeene of slechts op bijzondere gevallen toepasselijke verordeningen uit te vaardigen om de landing te verbieden vmu vee in het algemeen of van eene bepaalde soort veo ? of wel van dierenlijken, voeder, ligstroo, meststoffen enz., afkomstig\'uit eenig bepaaldelijk aangewezen land of bepaaldelijk aangewezen gedeelte daarvan (art. 25, n . 1).
Vee afkomstig uit landen , waaruit de invoer niet krachtens eene zoodanige verordening onvoorwaardelijk verboden is, mag:
1°. alleen aan land gebracht worden in bepaalde gedeelten van daartoe door den Privy Council aangewezen havens — foreign animals wharfs — en met inachtneming van bepaalde voorzorgsmaatregelen ;
het moet op de » foreign animals wharfsquot; geslacht worden. CYde Schedule, I, nos. 1, 2 en 3.)
11
Evenzoo moeten dieren, welke uit het buitenland worden ingevoerd voor tentoonstellingen of andere bijzondere doeleinden, met inachtneming der noodige voorzorgsmaatregelen in bepaaldelijk daartoe aangewezen havens ontscheept worden, om aldaar quarantaine te ondergaan. (Vde Schedule, JI, n os. 4—9.)
Wanneer echter de Privy Council van meening is, dat de wetgeving van een land met betrekking tot den in- en uitvoer van vee en de maatregelen tot voorkoming van het binnendringen en van verdere verspreiding van besmettelijke veeziekten, alsook de algemeene gezondheidstoestand van den veestapel van dat land redelijke waarborgen tegen de overbrenging van besmetting opleveren, dan moet hij bij algemeene of speciale verordening tijdelijk de verplichting van slachting bij aankomst (of van quarantaine) opheffen voor vee hetwelk uit bedoeld land wordt aangevoer d, hetzij voor dat vee in het algemeen , het\'Aj voor eene bepaaMe soort (Vde Schedule IV).
quot;Wat betreft den invoer van vee uit het buitenland was de toestand op 1°. September jl. als volgt:
I. Onvoorwaardelijk verboden .-
a. De invoer van rundvee, schapen eu geiten en alle andere herkauwende dieren en varkens, uit: Oostenrijk-Hongarijë, Griekenland , Italië, Montenegro, Rumenië, Rusland, Turkije Frankrijk ;(met Bosnië eu de Herzegowina).
De invoer van vee uit Frankrijk is sedert Februari van het loopend jaar absoluut verboden. Dit verbod wordt telkens van maand tot maand hernieuwd ; voorloopig tot den 6den October , en er bestaat geen vooruitzicht dat het spoedig zal worden worden opgeheven. (1)
h. De invoer van rundvee uit: België en Duitschland (met uitzondering van Sleeswijk-Holstein).
Evenzoo van rundvee, schapen en geiten , die zich bevinden of bevonden hebben aan boord van een schip waarmede te gelijker tijd rundvee , uit een der beide genoemde landen afkomstig, vervoerd werd.
II. Geheel vrij, d. i. niet onderworpen aan de maatregelen van quarantaine en van slachting hij aankomst:
a. De invoer van rundvee, schapen, geiten en alle andere herkauwende dieren en varkens uit: Canada, Noorwegen, de eilanden in het Kanaal.
J). De invoer van rundvee, schapen en geiten en alle andere herkauwende dieren uit: Denemarken en Zweden.
III. Aan den maatregel van slachting lij aankomst waren onderworpen:
a. Rundvee, schapen , geiten, alle andere herkauwende dieren en
Bij verordening van 26 September werd het verbod wederom verlengd tot 6 November.
13
varkens uit: Sleeswijk-Holstein , Nederland , Portugal, Spanje en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika
h. Schapen en geiten uit: België en Duitschland.
C. Varkens uit: Denemarken en Zweden.
Nederland bleef dus na het in werking treden der nieuwe wet, met betrekking tot den invoer van rundvee, schapen eu geiten in dezelfde positie, waarin het door de verordening van den Privy Council van 8 Februarij 1877 gebracht was, terwijl ten gevolge dier wet de maatregel van slachting bij aankomst ook tot den invoer van varkens werd uitgestrekt.
Strafbepalingen.
Eene overtreding der wet op de besmettelijke ziekten wordt gestraft: a. met eene boete amp; 20 niet te boven gaande;
h. indien de overtreding gepleegd is met betrekking tot meer dan vier diereu , met eene boete van niet meer dan £ 5 voor ieder dier;
c. indien zij gepleegd werd met betrekking tot lijken van dieren, voeder, ligstroo, meststoffen enz., met eene boete van niet meer dan amp; 20 voor de eerste halve Engelsche ton dier zelfstandigheden en van niet meer dan £ 10 voor iedere verdere halve ton.
Ingeval eener tweedeovertredingbinnen een tijdsverloop van 12 maanden kan de schuldige tot gevangenisstraf van niet meer dan eene maand veroordeeld worden.
Bij vervolgingen wegens overtredingen van een der bepalingen dei-wat , welke betrekking hebben op aan besmettelijke ziekte lij lende dieren , wordt de eigenaar of hij aan wiens zorgen zoodanige dieren waren toevertrouwd, geacht kennis van het bestaan der ziekte te hebben gedragen , zoolang hij niet het bewijs van het tegendeel levert. Van de verklaring van een veeartsenijkundig inspecteur dat een dier met ziekte besmet is, wordt gf en tegenbewijs toegelaten.
Onder de strafbepalingen is meer bijzonder voor den buitenlander van belang de bepaling dat hij die een stuk vee ontscheept in strijd met de wet of eene verordening van den Privy Council, vervalt onder de strafbepalingen der Customs Act (wet op de in- en uitgaande rechten) van 1876, onverminderd eene vervolging die ingevolge de wet op de besmettelijke veeziekten tegen hem zoude kunnen worden ingesteld , met dien verstande evenwel dat hij niet tweemaal voor dezelfde overtreding kan gestraft worden. Het stuk vee , hetwelk in strijd met de bestaande bepalingen ontscheept werd, wordt ingevolge de Customs Act verbeurd verklaard.
Voor vervolgingen wegens overtredingen der onderwerpelijke weten voor de behandeling daarvan in hooger beroep is eene speciale korte procedure voorgeschreven.
Eenige kans dat er in de bepalingen welke op dit oogenblik den invoer van vee uit het buitenland beheerschen , eene voor den Neder-landschen veehandel gunstige verandering zal gebracht worden, bei
13
staat, althans voor de eerste tijden, zeer zeker niet (1). Vrees voor eene verandering in tegenovergestelden zin zoude eerder gewettigd zijn. De nieuwe wet toch en de uitvoering daaraan door den Privy Council gegeven, hebben geenszins beantwoord aan de wenschen van het meerendeel der Engelsche veehouders, die luide klagen , dat vele bepalingen dier wet de inlandsche veeteelt en den binnenlandse hen handel in vee bovenmatig belemmeren en drukken, terwijl de voorzorgsmaatregelen tegen het overbrengen van besmetting uit het buitenland geheel onvoldoende te achten zijn. Velen ook, dit kan wel niet betwijfeld worden, hadden zich gevleid met de hoop, dat de nieuwe wet voor goed een einde zou maken aan de concurrentie van het buitenland — vooral van Nederland — op de Engelsche vee- en vleesch-markt. Hoe dit zijn moge , bijna voortdurend, nu met minder dan met meer nadruk werd door de groote veehouders hier te lande aangedrongen op meerdere waarborgen tegen het overbrengen van besmetting uit den vreemde, met andere woorden op verdere beperking of on voorwaar lelijk verbod van den invoer van buitenlandsch vee.
Herhaalde malen vonden de klachten der groote veebezitters weerklank in het Parlement, en in de laatste weken der afgeloope.n zitting werd door den heer Chaplin , met het oog op de toeneming van het monden klauwzeer onder den Engelschen veestapel, in het Lagerhuis eene motie voorgesteld, waarbij wel is waar ook op strengere maatregelen tot voorkoming van de verdere verspreiding der ziekte ten gevolge van het binnenlandsch verkeer ter loops wordt aangedrongen, doch die hoofdzakelijk tegen den invoer van vee uit het buitenland is gericht. De heer Chaplin beweerde bij de toelichting zijner motie , dat de eerste oorzaak van alle verliezen die de Engelsche veefokker sedert September
Herhaalde malen werd zoowel in de vroeger vermelde commissie van enquête, als ook in de bureaux van den Privy Council met bijzondere waardeering gewag gemaakt van in Ne Ierland bestaan ie wettelijke bepalingen tot wering der runderpest en van de maatregelen met dat doel tegen den invoer van vee uit üuitschland genomen. Niet minder hulde werd gebracht aan de krachtdadige pogingen tot uitroeiing der besmettelijke longziekte. In een en ander zag men groote waarborgen tegen het overbrengen van besmettelijke ziekten door veetransporten uit Nederland. Een groote hinderpaal die op den duur de opheffing van den maatregel van slachting bij aankomst ten behoeve van Nederlandsch vee zoude in den weg staan , scheen men toen slechts te vinden in de omstandigheid dat mond- en klauwzeer niet onder de besmettelijke veeziekten was opgenomen , waarop de bepalingen dei-wet van 2^ Juli 1870 toepasselijk zijn. Deze hinderpaal werd intusscben opgeheven door het Koninklijk besluit van 14 Maart 1880 {Staatsblad n0. 31), waarbij «besmettelijke blaaruitslag van den mond en de klauwen bij herkauwende dieren en varkensquot; onderdo besmettelijke veeziekten werd gebracht.
14
1880 geleden heeft, daarin te zoeken waa, dat de invoer van vee uit landen, waar besmettelijke ziekten heerschen , niet onvoorwaardelijik verboden is. Immers gedurende de eerste negen maanden van het jaar 1880 waren g-eenn gevallen van mond- en klauwzeer voorgekomen , doch in de maand September van dat jaar werd de ziekte op nieuw naar Engeland overgebracht door eene lading Fransch vee, welke te Üeptfüivl was ontscheept. l)c strekling der bedoelde motie, die duidelijker uit de toelichting dan uit de bewoordingen blijkt, is: dat de invoer van levend vee uit alle landen , waar besmettelijke veeziekten voorkomen, door den Privy Council onvoorwaardelijk behoort te worden verboden en invoer met slachting bij aankomst niet meer moet worden toegelaten, hetwelk op dit oogenblik zoude gelijkstaan met een absoluut verbod van invoer uit alle landen , uitgenomen Zweden en Noorwegen , Denemarken en Canada.
In de zitting van het Lagerhuis van den lOden Juli jl. werd die motie met eene meerderheid van acht stemmen aangenomen.
Volgens den heer Ciiaplin heeft de Privy Council onder de bestaande wet de bevoegdheid tot den door hem voorgestelden radicalen maatregel over te gaan, het valt echter niet moeielijk de onjuistheid disr bewering aan ta toonen. Zooals wij hierboven zagen bevat die wet ■de bepaling, dat invoer van vee uit het buitenland geoorloofd is onder de voorwaarde van slachting bij aankomst (of van quarantaine). Van die bepaling der wet kan de Privy Council afwijken en vrijstelling van de bedoelde voorwaarde verleenen ; evenzoo kan hij die bepaling verscherpen en deti invoer van vee — of van eenige soort van vee— absoluut verhielen. Doch hij is alleen bevoegd dit tijdelijk .(from time to time) ta doen , bij afzonderlijke verordening voor een in die verordening bepaaldelijk aangewezen land (specified country) of een bapaaldelij\'.v aanga wezen gedeelte daarvan Invoer met slachting bij aankomst is dus regel en hoofdbeginsel dor wet, absoluut verbod van invoer uitzondering en maatregel van tijdelijken en beperkten aard. En dat het de bedoeling van den wetgever was dat de invoer van vee uit eenig land slechts dan onvoorwaardelijk zoude verboden worden , wanneer het belang van den Engelschen veestapel dit dringend vereischt, blijkt ook daaruit, dat hij er in heeft voorzien , dat zonder werkelijke noodzakelijkheid die invoer zelfs niet belemmerd worde.
Immers de wet veile.mt aan den Privy Council niet alleen de bevoegdheid, maar legt hem de verplichting op (shall), om vrijstelling te verleenen van de verplichting tot slachting in die gevallen waarin de wetgeving van een land en de algemeene gezondheidstoestand van zijn veestapel , naar het oordeel van den Privy Council, redelijke waarborgen opleveren , dat de besmetting niet door veetransporten uit dat land naar Engeland zal worden overgebracht. Het is bovendien aan geen twijfel onderhevig dat de bevoegdheid om den invoer van vee onvoorwaardelijk te verbieden, aan den Privy Council is
15
verleend geworden met het oog op die lauden, waar de runderpest inheemsch is of tijdelijk heerscht. Dat van dio bevoegdheid een dergelijk gebruik zou worden gemaakt, als de lieer (\'liapliu verlangt, lag, ook blijkens de discussiëu in 1878, allerminst in de bedoelingen van den wetgever.
Nu zoude wel is waar de Privy Council, misschien zonder schending van de doode letter der wet, haar hoofdbeginsel op dit punt geheel kunnen verloochenen eu tot blijvenden regel maken wat tijdelijke uitzondering behoort te zijn, door het uitvaardigen eener serie verordeningen , waarin voor ieder land in het bijzonder de invoer van vee onvoorwaardelijk verboden wordt. Voor eene dergelijke verkrachting van den geest der wet door den Privy Council bestaat echter geen gevaar, zooals ook duidelijk blijkt uit de verklaringen door de Regeering in het Parlement afgelegd naar aanlei ling van interpellaties omtrent de uitvoering die door haar aan de motie van den beer Chaplin zoude gegeven worden.
Om die motie te kunnen uitvoeren zoude dus eene nieuwe wet of wijziging der bestaande noodig zijn en tot het indienen van een wetsontwerp, strekkende om den invoer van vee uit het buitenland in nog hoogere mate te beperken of geheel te verbieden, zal het tegenwoordige Ministerie wel niet licht overgaan. Men mag integendeel mtt recht daarvan verwachten, dat het, in het belang van de grcote meerderheid der bevolking, zoo lang mogelijk aan de pressie der groote veehouders en andere protectionistisch gezinde elementen zal weerstand bieden. En al valt het niet te ontkennen dat, mocht de Regeering onverhoopt aan die pressie toegeven, de ontzettende wijze waarop op dit oogenblik het mond- eu klauwzeer onderden Engelschen veestapel woedt, de kansen van slagen van een wetsontwerp van de strekking der motie van den heer Chaplin aanmerkelijk zouden vermeerderen, zoo kan daarom toch nog niet met zekerheid worden aangenomen , dat het Parlement aan een dergelijk ontwerp zijne go\'dkeuring zuude hechten. Immers die motie werd met eene meerderheid van slech s8 stemmen aangenomen, terwijl uitgebracht werden 392 stemmen. Het behoeft echter wel geen betoog, dat de belangen van den buitenland-schen veehandel aan eene gevaarlijke proef zouden worden onderworpen, indien zij op dit oogenblik of in de eerste tijden afhankelijk werden gesteld van een votum van het Parlement.
Aan manifestatiën buiten het Parlement tegen een wetsontwerp van de door de groote veehouders gewenschte strekking zoude het zeker niet ontbreken. Zoo werd alreeds onder de arbeidende klassen der metropolis eene welgeorganiseerde beweging tegen de motie van den heer Chaplin op touw gezet, die wel is waar thans schijnt te sluimeren, doch ongetwijfeld ejn grooten omvang zal aannemen, wanneer, na afloop van het parlementair reces, de mogelijkheid, dat aan die motie op de eene of andere wijze uitvoering zoude worden gegeve, wederom meer op den voorgrond mocht treden.
De offers die een absoluut verbod van invoer van buitenlandscli vee aau den Engclschen vleescliverbruiker zouden opleggen, ziju dan ook inderdaad niet gering. Bij eene vroegere gelegenheid, toen de heer Chaplin voor het eerst zijne denkbeelden in het Parlement in discussie bracht, werd er door den vice-president van den Privy Council op gewezen, dat, ten gevolge van eene dergelijke verbodsbepaling, voor £ 9,000,000 of ongeveer f 108,000,000 Ned. Ct. minder vleesch voor de consumtie in Engeland uit den vreemde zou worden ingevoerd.
Nu wordt wel is waar door de voorstanders van het absoluut verbod aangevoerd , dat invoer van vleesch op groote schaal uit die landen , waarop het verbod wordt toegepast, in de plaats zoude treden voor den invoer van levend vee, doch de feiten schijnen deze bewering te logenstaffen. Immers, uit het rapport in het begin van het loopend jaar door den chef van liet » Veterinary Departmentquot; aan den Privy Council uitgebracht, blijkt het volgende. Van af 1871 tot en met 187(5 — gedurende welke periode de invoer vaa levend vee uit Belgie en Duitscldand geoorloofd was — bsdroeg de invoer van rundvleesch uit Belgie 2908 cwts. (— 147,726 kilogram), uit Duitschland 191,975 cwts. (= 9,751,314 kil.). In 1877 werd de invoer van levend vee uit die beide landen verboden en bleef dit tot heden. Nu bedroeg van 1877 tot en niet 1882 de invoer van rundvleesch uit Belgie slechts 632 cwts. (= 32,103 kil.), uit Duitschland 31,0(50 cwts. (=z l,577,8i8 kil.).
Met andere woorden: in de zes jaren verloopen sedert de uitvaardiging van het verbod van invoer van levend vee uit Belgie en Duitschland, werden uit die beide landen 163,191 cwts. (= 8,290,103 kil.) minder rundvleesch ingevoerd dan inde zes onmiddellijk daaraan voorafgaande jaren, gedurende welke de invoer van levend vee geoorloofd was. Neemt men nu hierbij nog in aanmerking dat het aantal stukken levend vee , dat ten gevolge van dat verbod minder wordt aangevoerd , op jaarlijks 25,000 kan geschat worden, vertegenwoordigende ongeveer 175,000 cwts. (— 4,800,000 kil) vleesch, dus in de laatste zes jaren 1,000,000 cwts. (— 50,800,000 kil.), dan kan men zich eenig denkbeeld maken van den invloed , dien een algemeen verbod van invoer van vee uit het buitenland , zelfs met uitzondering van Zweden en Noorwegen, Denemarken en Canada , op de prijzen van de Engelsche vleeschmarkt zoude uitoefenen. Ten gevolge van een zoodanig verbod zoude bijv. in 1882 in plaats van 1,483,858 slechts 314,082 stuks vee uit deu vreemde zijn uitgevoerd geworden.
En nu rijst de vraag of de door den heer Chaplin gewenschte maatregel in zooveel hoogere mate den Engelscheu veestapel tegen uitbarstingen van mond- en klauwzeer zoude beveiligen , dat de offers, die zoodoende den vleeschconsument zouden worden opgelegd, daardoor gerechtvaardigd worden. In de eerste plaats is de mogelijkheid geenszins uitgesloten — ofschoon de meerderheid der deskundigen van de tegenovergestelde meening schijnt te zijn — dat mond- en klauwzeer in Engeland inheemsch is eu spontaan ontstaat. Een opmerkelijk
17
feit is het althans, dat eeu der hevigste uitbarstingen dier ziekte , welke Groot-Britannië gekend heeft, haren aanvang nam in 1839 , toen de invoer van vee uit het buitenland onvoorwaardelijk was verboden , en dit gedurende meerdere onmiddellijk voorafgaande jaren het geval was geweest.
quot;Wil men nu ook in dit feit geen bewijs zien voor den inheemschen aard der ziekte, zoo is het toch voorzeker het meest afdoend bewijs, dat zelfs een onvoorwaardelijk verbod van invoer van buitenlandsch vee geen zekeren waarborg tegen het overbrengen der besmetting oplevert. Die besmetting kan op velerlei andere wijzen uit den vreemde worden overgebracht, bijv. in de kleederen der veehandelaren, die binnen een zeer beperkt aantal uren hun bedrijf zoowel op de markten van Frankrijk , België en Nederland als op die van Londen zouden kunnen uitoefenen. De mogelijkheid, dat op deze wijze de ziekte wordt voortgeplant, zoude nog aanmerkelijk grooter worden, indien, zoo als de voorstanders van het verbod van invoer verwachten , met het oog op den vroeger besproken invoer van vleesch op groote schaal, op de kusten der nabijgelegene landen, zoo als Frankrijk, slachthuizen werden opgericht.
Langs vele andere wegen nog kan eene in zoo hooge mate besmettelijke ziekte binnensluipen. Niet zeer lang geleden werd door eene plaatselijke overheid hier te lande hot overbrengen der smetstof aan de musschen toegeschreven; eene andere meende, dat de vliegen daaraan niet onschuldig waren. Boven allen twijfel verheven en door het zoo even vermelde feit bewezen is het echter, dat absoluut verbod van invoer van buitenlandsch vee daartegen niet vrijwaart Is dit het geval en neemt men daarbij in aanmerking eenerzijds de belangen van de groote meerderheid der bevolking, anderzijds het betrekkelijk minder kwaadaardig karakter der ziekte , dan schijnt die maatregel niet te kunnen worden gerechtvaardigd en mag men van het Ministerie verwachten dat het voor den aandrang der groote veebezitters niet zal zwichten.
Mag men dus de hoop koesteren , dat niet door een dergelijken voor het buitenland in het algemeen geldenden maatregel een einde aan den Nederlandschen veehandel op Engeland zal gemaakt worden , zoo blijft toch nog steeds het gevaar bestaan , dat de Privy Council naar aanleiding van min of meer talrijke gevallen van mond- en klauwzeer onder ladingen vee uit Nederland aangevoerd, bij afzonderlijke verordening den uitvoer van Nederlandsch vee absoliiut verbiedt, want — hieromtrent mag men zich geen illusie maken — de motie van den heer Chaplin is hoofdzakelijk ook tegen Nederland gericht. Heteenigc middel om dit te verhoeden , zal moeten gezocht worden in een oprecht medewerken van de Nederlandsche veehandelaren en exporteurs, als ook van de stoomvaartmaatschappijen met de Regeering om te voorkomen , dat gevallen als boven bedoeld , zich voordoen ; in eene stipte inachtneming der bestaande voorzorgmaatregelen tegen het overbrengen vau besmetting en verbetering dier maatregelen , waar zij in eenig
18
opzicht te wenscben overlateu. Niet genoeg kan er op aangedrongen worden , dat de keuring van liet vee voor do inscheping met de uiterste gestrengheid geschiede en dat aan de veeartsen met die keuring belast, de noodige tijd daartoe gelaten worde, ten einde allen schijn van grond te ontnemen aan geruchten die , zeker niet in het belang van onzen vee-invoer, hier dikwerf in kringen van belanghebbenden in omloop zijn , zoo als dat do keuring niet zelden bij gaslicht plaats heeft, dat somtijds een gedeelte van het vee zich reeds aan boord bevindt wanneer tic keurmeester op het terrein verschijnt enz., geruchten , voor welker waarheid hier natuurlijk niet, de minste verantwoordelijkheid worilt aanvaard en die uitsluitend in het belang der zaak vermeld worden.
Wenschelijk zourle het ook zijn dat wettelijke voorzieningen worden getrolien tot voorkoming van het overladen der stoomschepen voor vee-vervoer bestemd, want, mag het ook waar zijn, dat mond- en klauwzeer ten gevolge van te dicht opeenpakken van vee niet spontaan ontstaat , zoo is het anderzijds wel aan geeu twijfel onderhevig , dat de algemeene gezondheidstoestand van het vee daaronder zeer lijdt on dit dientengevolge meer vatbaar voor besmetting wordt. J\'hi dit is geenszins to licht te tellen , daar de mogelijkheid bestaat, dat ondanks de keuring voor de inscheping en eene behoorlijke des-infectie van bet schip zelve, zich smetstof aan boord bevindt.
Met het oog op hot bovenstaande verdienen ook maatregelen voor bet behoorlijk verstrekken van voeder en water aan het vee op de plaatsen waar het ingescheept wordt de meeste aanbeveling, terwijl het wel overbodig is hier te wijzen op de dringende noodzakelijkheid van grondige reiniging en ontsmetting der stoomschepen en andere transportmiddelen die voor vervoer van vee gebruikt worden. Zooals v/ij hierboven zagen, bestaan op dit punt in Engeland zeer ondubbelzinnige bepalingen, en het kan zeker de zaak van den invoer van vee uit Nederland geen goed doen , wanneer Nederlandsche schepen zich aan vervolgingen wegens bet niet naleven dier bepalingen blootstellen. Nog niet zeer lang geleden, in het begin der maand Maart, deed zich een dergelijk geval — en niet het eerste — voor: een Nederlandsch stoomschip werd toen uit bovenbedoelden hoofde tot eene boete van £ 3-3-0 veroordeeld.
Wat nu betreft het aantal gevallen van mond- en klauwzeer en andere besmettelijke ziekten onder vee uit Nederland aangevoerd, zoo gaf het jaar 1882 alle reden tot tevredenheid. In dat jaar toch kwam onder G74 ladingen, bestaande uit 50,095 stuks rundvee, 289,000 schapen en 10,814 varkens, slechts één geval van besmettelijke ziekte voor, en wel een geval van vnrkenskoorts, onder eene lading van 71 stuks rundvee, 41 schapen en 40 varkens. Het is zeker te betreuren , dat juist voor het loopend jaar, nu de beweging tegen den invoer van vee uit het buitenland een zoo dreigend aanzien heeft genomen, de resultaten van de voorzorgsmaatregelen in Nederland zoo ongunstig afsteken bij die van
19
het vorige, vooral ook wat mond- en klauwzeer betreft. Immers fot op den 22sten September werd óie ziekte bij niet minder dan 4 runderen, 10 schapen en 56 varkens ontdekt, terwijl verder onder het uit Nederland aangevoerde vee nog een geval van besmettelijke longziekte (rund) — het eerste in een tijdsverloop van ongeveer drie jaren — en 4 gevallen van varkenskoorts voorkwamen.
Tot besluit van dit rapport volgt hier eene tabel vermeldende het aantal gevallen van besmettelijke ziekten en meer bepaaldelijk van mond- en klauwzeer, dat gedurende de laatste vier jaren ontdekt werd ouder het vee aangevoerd uit Nederland en uit die landen, waarop, gelijk op Nederland, de maatregel van slachting bij aankomst toepasselijk is. De cijfers zijn geput uit de verslagen van het Veterinary Department van den Privy Council.
20
Aantal stuks ingevoerd vee. |
Gevallen van mond- en klauwzeer. |
Gevallen van besmettelijke ziekten in het algemeen. |
Nederland.
72 2 39 0
Slees wijk Holstehi.
164 14 39 1
351,223 354,477 296,208 350,809
14
Geene gevallen van besmettelijke ziekten. Hierbij moet / echter in het oog gehouden worden dat telken jare de, invoer \\ van rundvee gedurende meerdere maanden absoluut verboden
gedurende
i was. De jaarlijkse he invoer bedraagt ongeveer één vijfde van 1 dian uit Kederland.
Portugal.
| Tut op 19 Juni 1881 was de invoer van vee geheel vrij.
14
285 246
14,082 22,993
284 246
Spanje.
Gelijk voor Portugal.
16,830 31,172
377 21
377 21
Vereenig de Staten.
84 2,755 0
84 2,755 0
Successieve invoering van den maatregel voor rundvee, schapen en varkens.
234,085 154,689 106,608
Londen, den 23sten September 1883.
Van deh Does de Willebois.