15 E T r. i: K K E L l.l K
A
r\\
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2856 938 6
BETREKKELUk\'
EX
VAN HANDLEIDINGEN TOT HET DESINFECTEREN VAN BESMETTE OF VAN BESMETTING VERDACHTE VOORWERPEN, SCHEPEN, ENZ. ZOOMEDE TOT DE KENNIS DER KENTEEKENEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN.
V f.;.-quot; \' .. - -
ie
. 4 Tr,
B A T A V ! A
L A3SriD S3Zgt;PIXJK:KER.I J
1 87 9.
BETREKKELIJK
IN
EN
VAN HANDLEIDINGEN TOT HET DESINFECTEREN VAN BESMETTE OF VAN BESMETTING VERDACHTE VOORWERPEN, SCHEPEN, ENZ. ZOOMEDE TOT DE KENNIS
DER KENTEEKENEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN.
---——-------
I- VOORZIENINGEN OMTRENT BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN IN NEDERLANDSCH-INDIE,
(STAATSBLAD 18C9, Squot; 122). (*)
DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAX NEDERLAXDSCH-1XDIË,
DEN RAAD VAN NEDERLANDSCH-INDIË GEHOORD;
Allen, die deze zullen zien af hoor en lezen, Sal ut\'
doel te welen:
Dat Hij, het in hut algemeen belang wenschelijk achtende, de maatregelen vasttestellen, welke behooren genomen te worden, indien onverhoopt eene besmettelijke vecziekie in eenig gedeelte van Nederlandseh-Indië mogt uitbreken, ten einde alsdan die ziekte onmiddellijk te kunnen uilroeijen en levens hare verspreiding le voorkomen;
Lettende op de artikelen iiü, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandscfi-lndië;
(*) Staalshlad 1871, nu. ii8, alléén op xeetyphus toepasselijk verklaard, zoolang daaromtrent geene nailere bepalingen zullen zijn afgekondigd.
4
Heell goedgevonden en verslaan:
ïe bepalen als volgt:
Art. 1. Zoodra in een of ander gedeelte van Nederlandsch-Indie aan den ambtenaar, die gesteld is aan het hoofd van een gewest, is gebleken, dat binnen zijn gewest eene besmettelijke veeziekte is uitgebroken, geeft hij daarvan kennis aan den Gouvernenr-Generaal, en neemt onmiddellijk de volgende maatregelen:
iquot;. hij doet niet alleen het aangetaste vee, maar ook het vee, dat verdacht is van door die ziekte te zijn aangetast, of van met aangetast vee in aanraking te zijn geweest, onmiddellijk in beslag nemen en afmaken, de gedoode^ dieren in diepe kuilen begraven, verbranden of op andere wijze vernietigen, en de kralen, stallen en toebehooren, zoomede alles wat door of voorde afgemaakte dieren is gebruikt desinfecteren, op andere wijze onschadelijk maken, of, zoo die voorwerpen daarvoor vatbaar zijn en eene geringe waarde bezitten, vernietigen.
2e. hij bepaalt de kringen, buiten welke geen vee uitgevoerd en binnen welke geen vee van elders ingevoerd mag worden, en zorgt, dat de grenzen dier kringen behoorlijk worden bewaakt; hij kan daartoe beschikken over de hem ten dienste staande politie-middelen, de gewapende magt, de heerendienstpligtigen en, zoo dit nog niet voldoende is, over elk en een iegelijk, die behoort tot de inheemsche en met deze gelijkgestelde bevolking.
quot;Ü maakt de uitgestrektheid der door hem aangewezen kringen met alle hem ten dienste slaande middelen onder de bevolking bekend.
Bij de beslissing of de uilgebroken ziekte besmellelijk is, volgt hij de hem van regeringswege medegedeelde handleidingen en raadpleegt hij den plaatselijk aanwezigen veearts of, indien een zoodanige niet ter plaatse aanwezig is, een geneeskundige, wanneer een zoodanige zich ter plaatse bevindt.
Ter desinfectie worden opgevolgd de voorschriften, gegeven bij de aan deze verordening gehechte handleiding. (\')
Art. 2. Zij, wier vee of wier kralen, stallen of andere voorwerpen , ingevolge art. 1 n°. \\ , worden onteigend, hebben aanspraak op schadeloosstelling.
Het. besluit tot onteigening moet den eigenaar van het vee vermelden of de verklaring inhouden, dat die eigenaar den betrokken ambtenaar onbekend is, en dat vee alsmede die voorwerpen zelve omschrijven.
Het bedrag der schadeloosstelling wordt bepaald door een commissie, bestaande uit liet hoofd van het district, het hoofd der kampong en een daartoe door bet hoofd van plaatselijk bestuur aantewijzen Europeschen ambtenaar of beambte.
De commissie moet bij het afmaken van het vee tegenwoordig zijn, en elk stuk vee te voren schallen, daarbij in acht nemende dat een reeds door de ziekte aangetast stuk vee minder waarde heeft dan een, dat wel verdacht, maar op dat oogenblik nog gezond is of schijnt.
Zij moet ook de te onteigenen voorwerpen vooraf schatten.
Van deze schallingen maakt zij een behoorlijk door hen, die schrijven kunnen, onderteekend verbaal op, waarop elk ter onteigening aangewezen stuk vee of voorwerp afzonderlijk slaat vermeld.
Wanneer de eigenaar van de ter onteigening aangewezen dieren of voorwerpen met de schalling geen genoegen neemt, beslist hel hoofd van plaatselijk bestuur in hel hoogste ressort, die kan vorderen , dal de schatters hun verbaal van schalling zullen beëcdigen.
De toegewezen som wordt aan den eigenaar aangeboden en, bij weigering of ontstentenis van den eigenaar, in handen van den ambtenaar, die hel gewest bestuurt, gedeponeerd.
Art. 3. Wanneer de afstand der plaats, waar de besmettelijke veeziekte is uitgebroken, te ver is om zonder nadeel de bevelen van den ambtenaar, die het gewest bestuurt, in te wachten, neemt de ambtenaar, die plaatselijk het gezag voert, voorloopig de maatregelen, waartoe anders alleen het hoofd van gewestelijk bestuur bevoegdheid bezit.
Art. 4. Vervoer van vee, zoowel levend als dood, vanvleesch, versche huiden en van allen afval, als: haar, horens, wol, vel, mest, enz., van koedekken, hooi, slroo en gebruikt stalgereedschap uil de aangewezen kringen van afsluiting naar builen, alsmede invoer van vee over de lijnen van afsluiting is verboden.
Zij, die met de bewaking der kringen belast zijn, zijn bevoegd hen, die zich daar buiten begeven, aan visitatie te onderwerpen, ten einde zich te overtuigen of vervoer van de in dit artikel aangewezen voorwerpen plaats heeft.
f)
Art. o. Binnen de lijnen van afsluiting is liet liouden van markten en openbare verknopingen van vee verboden.
Art. 6. Binnen de lijnen van afsluiting en in de daaraan gien-zende afdeelingen zijn de veehouders verpligt, overeenkomstig de aanwijzing van het hoofd van plaatselijk bestuur en op de door dezen te stellen tijden, de stallen en kralen van hun vee tot wering van smetstof of tot beveiliging daartegen te reinigen en in gerei-nigden slaat te houden.
Art. 7. Ue overtreding van tie eerste zinsnede van artikel 4 en die van artikel b worden, naar gelang van den landaard der schuldigen, gestraft met gevangenis of ten arbeidstelling aan de openbare werken voor den tijd van één tot drie maanden.
Hetgeen in strijd met die artikelen vervoerd of verkocht is en hetgeen, waarin of waarmede de overtreding is begaan, wordt in beslag genomen en door den regter bij veroordeeling verbeurd verklaard, en voor zooveel zulks in het belang der gezondheid of tot wering van .besmetting noodig is, wordt daarvan tevens de vernietiging of onschadelijkmaking bevolen.
Dit laatste geschiedt ook bij vrijspraak of ontslag van regtsver-volging, wanneer het algemeen belang dit raadzaam maakt, legen schadeloosstelling, door den regter bij zijne beslissing te begrooten en vast te stellen.
Art. 8. Zij. die handelen in strijd met artikel (i, worden, naar gelang van hunnen landaard, gestraft met gevangenisstraf of ten arbeidstelling aan de openbare werken van één week tot één maand.
Art. !). De bepalingen, voorkomende in de artikelen 381. 382 en 383 van het wetboek van strafregt voor europeanen, zijn toepasselijk op inlanders en met deze gelijkgestelden, behoudens dat instede van gevangenisstraf in hel geval van het eerslgenoemdu artikel wordt opgelegd ten arbeidstelling aan de openbare werken en, in de gevailen van de beide andere, dwangarbeid builen den kelling, en dat met opzigt tot. de bij die artikelen bedreigde geldboete toepasselijk is de laatste zinsnede van art. 3o Bepalingen ter regeling van eenige onderwerpen van strafwetgeving.
Art. 10. Onder vee worden in deze verordening verstaan runderen, buffels, schapen, varkens, bokken en geiten.
En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad \\an Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chimsche talen aangeplakt worden.
7
Gelast en beveelt voorts, dal alle hooge en lage kollegiên ea ambtenaren, uflieieren en justicieren; ieder voor zooveel hem aangaat, aan dc slipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking ol\' aanzien dus persoons.
(ledaaii Ie iiriTEgt;zoRlt;;, den 27slcn December 1869.
Dc A Ir/ei nee ne Sekretaris,
VAN HARENCARSPEL.
ii- maatregelen tot tegengang van het miltvuur onder het vee.
(STAATSBLAD I87S, Xquot;. 11)4).
Di; GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEUERLANDSCli-lNDIË,
DKN BAAD VAX XEDEULA.VDSCH-JXDIE GEHOORD;
Allen, (He deze zullen zien of hooien lezen, SaintI doel Ie welen;
Dal Dij, overwegende de wenschelijkheid, oni voorzieningen vast te stellen, ten aanzien van miltvuur onder het vee;
Lellende op de artikelen 20, iJi), 31 en 33 van hel reglement op het beleid der Regering van ISederlamhch-Indië;
Deeft goedgevonden en verslaan:
Art. 1. Wanneer er vermoeden beslaat van bet uitbreken van miltvuur onder het vee, wordt onverwijld op last van hel hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur door een daartoe aan te wijzen gouvernements veearts of deskundige een onderzoek ingesteld.
Van dat onderzoek wordt proces-verbaal van bevinding opgemaakt.
Zoodra het blijkt, dat bet miltvuur zich heeft geopenbaard, gelast bet hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, dat dc dieren, aan die ziekte lijdende, van hel overige vee afgezonderd worden gehouden.
Arl. 2. Eigenaars of houders van aan miltvuur lijdende dieren, waarvan de afzondering van hel overige vee door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur is gelast, die de zieke dieren met andere in aanraking brengen, worden gestraft, met eene geldboete
8
van f 23.— tot f 100.— of naar gelang van hunnen landaard met gevangenisstraf of ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost onder loon van acht dagen tot drie maanden.
Art. 3. De hoofden van gewestelijk of plaatselijk beslunr of de door hen daartoe aangewezen politie-beambten, gouvernemcnts veeartsen en deskundigen hebben, des noods niet behulp van den sterken arm, den toegang tot Je stallen, kralen en alle plaatsen, waarin de politie vermoedt, dat zich dieren, door het miltvuur aangetasl, bevinden.
Art. 4. Stallen, kralen, gereedschappen, tuigen, dekkleedenen andere voorwerpen, waarmede door het miltvuur aangetaste dieren in aanraking zijn geweest, worden ontsmet, op de wijze als bij Staatsblad 1800, n0. 122 is aangegeven, dan wel, voor zoover zij er vatbaar voor zijn door eene wassching met eene naar omstandigheden min of meer sterke oplossing van karbolzuur in water, zoo\' noodig gevolgd door berooking.
Deze ontsmetting geschiedt voor rekening van den lande.
Het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur is bevoegd Ie gelasten, dat van bamboe zamengestelde en weinig waarde bobbende open stallen of kralen, waarvan de ontsmetting door berooking niet afdoende wordt geacht, en welke op geen andere doelmatige wijze kunnen worden ontsmet, worden afgebroken en verbrand.
Art. 3. De vernietiging der stallen of kralen, bedoeld in de laatste alinea van het voorgaand artikel, geschiedt niet, dan na voorafgaande onteigening door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur.
Zij, wier stallen of kralen, ingevolge het bovenstaand voorschrill worden onteigend, hebben aanspraak op schadeloosstelling.
liet besluit tol onteigening moet den eigenaar van de stallen of kralen vermelden of de verklaring inhouden, dal die eigenaar den betrokken ambtenaar onbekend is en de stallen of kralen omschrijven.
Het bedrag der schadeloosstelling wordt bepaald door eene kommissie, bestaande uit het hoofd van het dislrikt, bel hoofd dei-kampong en een door het hoofd van plaatselijk bestuur aan te wijzen Europeesch ambtenaar of beamble.
De kommissie moet bij het verbranden der stallen en kralen tegenwoordig zijn en eiken stal of kraal vooraf schallen.
Van de schatting maakt zij een behoorlijk , door hen die schrijven kunnen, onderteekend proces-verbaal op, waarop elke ter onteigening aangewezen stal of kraal afzonderlijk staat vermeld.
*)
Wanneer de eigenaar van de ter onleigening aangewezen stallen of kralen met de schalling geen genoegen neemt, dan beslist hel hoofd van plaatselijk bestuur in het hoogste ressort.
Dit bestuurshoofd kan vorderen, dat de schallers hun verbaal vim schalling beëedigen.
üe toegewezen som wordt den eigenaar aangeboden en bij weigering of ontstentenis van den eigenaar in handen van den ambtenaar, die hel gewest bestuurt, gedeponeerd.
Art, G. Bij hel uitbreken van miltvuur zijn toepasselijk art. 1 ten art. 3, de 1° alinea van art. 4 voor zooveel het vervoer van vee betreft, en de artikels 5, G, 7 en 8 van de ordonnancie. verval in Staatsblad I8G9, n0. 122.
Art, 7. Wanneer echter het vervoer van door miltvuur aangetast vee, als in het voorgaand artikel bedoeld, noodzakelijk is, kan hel hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, nadat hij, indien de mogelijkheid daartoe bestaal, een gonvernements veearts of een anderen deskundige zal hebben gehoord, het vervoer onder aanwending der noodige voorzorgsmaatregelen doen plaats hebben.
Art. 8. De ordonnancie, vervat in Staatsblad 18G9, nquot;. 123, is ook toepasselijk op aan miltvuur gestorven vee.
Art. !). Gouvernemenls veeartsen of militaire paardenartsen, door miltvuur aangetaste dieren ontdekkende, zijn gehouden daarvan onmiddelijk aan het hoofd van plaatselijk bestuur kennis te geven.
doen hel aangetaste dier in beslag nemen en afzonderen, indien hel door hen op markten of vendulies wordt aangetroffen.
En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Nederlaudscli-lndië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlaudsr/ic en Cliinesche talen aangeplakt worden.
Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officierenen justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.
Gedaan te iiiite.nzorg, den 23\'quot;quot; April 1875. v \\\\ i:.
De AUjcmecna Selrclaris,
LKVVSSOHN fiOKIHN.
10
III. VERBODSBEPALINGEN OP DEN IN- EN DOORVOER VAN VEE, AFKOMSTIG VAN PLAATSEN IN NEDERLANDSCH-INDIE,
WAAR EENE BESMETTELIJKE VEEZIEKTE HEERSCHT.
(STAATSHLAl) 1878 1«3)\'
DK GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDEIlLAiVDSCH-IXülË,
IIEX RAAD VAN NEUEBLAXDSCH-IND1Ë GE1I00BD;
Allen, die deze zullen zien of hoor en lezen, Salul!
doet te weten:
Dal Hij liet noodzakelijk achtende een verlunl van in- en doorvoer uit te vaardigen van vee, afkomstig van plaatsen in Nederlaiulsrti-Itnlië, waar eene licsrnetlelijke veeziekte heerscht;
Lettende op de aiiikelen 20, 2!), 30, 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandsclt-Indië;
Heeft goedgevonden en verstaan:
Art. 1. Iie in- en doorvoer in Nederlandsch-1ndië van vee, dat zijn: runderen, bullels, schapen, varkens, bokken en geilen, afkomstig van plaatsen binnen het gebied van Nederlandsch-Iiidië, waar eene besmettelijke veeziekte heerscht, zijn verboden.
Dat ter plaatse eene besmettelijke veeziekte heerscht, wordt geconstateerd door eene van het hoofd van gewestelijk bestuur uitgegane en binnen het gewest openbaar gemaakte verklaring, van welke hij onmiddelijk een afschrift zendt aan den Gouverneur-Generaal en aan dj hooiden van gewestelijk bestuur van de aangrenzende en van de aan zee gelegen gewesten.
Art. 2. Do schepen, die vee, afkomstig van de in arlikel I bedoelde plaatsen, aan boord hebben, worden niet toegelaten binnen de havens en reeden van Mederlandsch-lndië, en zullen zich, desniettemin binnen de havens of reeden gekomen zijnde, onmiddellijk op eerste aanzegging van de autoriteit, die over de reede of haven het regtslreeksch gezag uitoefent, van daar mouten verwijderen.
Art. 3. Zij worden in de havens en reeden toegelaten, zoodra hel aan boord aanwezige vee is afgemaakt, men de doode ligcliamen op den bodem der zee heeft doen zinken en schip en lading
M
behoorlijk ingevolge daarvoor le geven voorschriften, ten overstaan van eene daartoe door het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur benoemde commissie, zijn gedesinfecteerd.
Arl. 4. Zaken, die met vee in verband staan, zooals; haar, wol, beenderen, huiden, horens en anderen, afkomstig van de in artikel 1 bedoelde plaatsen, mogen niet worden gelost en ingevoerd, zoolang zij niet op de wijze, bedoeld bij het voorgaand artikel, zijn gedesinfecteerd.
Art. o. De overtreding der verbodsbepalingen, vervat in de artikelen 1 en 4, wordt gestraft met verbeurdverklaring van het vee en van de zaken, waarmede in overtreding dezer voorschriften is gehandeld.
Art. 6. De gezagvoerder, die niet onmiddellijk gevolg geeft aan de aanzegging, bedoeld in artikel 2, wordt gestralt met eene geldboete van ten minste f 100.— en ten hoogste f 1000.—
Alle gemeenschap met het schip is alsdan onmiddellijk verboden.
liet plaatselijk bestuur zorgt, dat biervan terstond kennis worde gegeven aan den gezagvoerder van het betrokken schip, aan de gezagvoerders van de ter reede liggende vaartuigen en aan elk en een iegelijk, die zich naar de haven of de reede begeeft.
Al wie dit verbod schendt, wordt, naar gelang van zijnen landaard, gestraft met gevangenisstraf of ten arbeidstelling aati de openbare werken, van éene week tot eéne maand.
Art. 7. Deze ordonnancie treedt voor elk gewest in werking met den dag, waarop het staatsblad van Nedrrla n dsch - In di c, waarin zij is opgenomen ,, aldaar ontvangen wordt.
En opdat niemand hiervan ontwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Ncderlandsch-Inclië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Jnlandsche en Chineschc talen aangeplakt worden.
Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.
Gedaan te butenzobg, den 2^quot; Mei 1878.
ƒ)»• Algemcene Sckrelaris,
SPRE.NGEK VAN EI.TK.
\\2
IV. ERBOD TOT VERVOER VAN VEE, BINNEN DE AANGEWEZEN KRINGEN VAN AFSLUITING, BEDOELD IN STAATSBLAD 1869, Nquot;. 122.
(STAATSBLAD 1879, No. I(!8).
DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË,
DEN RAAD VAN NEDERI. AXDSCH-ISDIË CEHOORD;
Allen, die deze zullen zien of Itonren lezen, Saliil!
doet Ie welen ;
Dat Hij, het wenschelijk achtende maatregelen te nemen tegen het vervoer van vee binnen de lijnen van afsluiting, bedoeld in staatsblad 1869 nn. 122;
Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het reglement op bet beleid der Regering van Nederlandsch-lndie;
Heeft goedgevonden en verstaan;
Te bepalen als volgt:
Art. I. Bij bet bestaan van veepest of veetypbus is bet hoofd van gewestelijk bestuur bevoegd binnen de aangewezen kringen van afsluiting alle vervoer van vee, zoowel levend als dood, alsmede van alle voorwerpen, bedoeld in artikel 4 der ordonnancie van 27 December I8()9 (staatsblad n0. 122), geheel of gedeeltelijk te verbieden.
Bij overtreding van dit verbod zijn toepasselijk de voorschriften van artikel 7 der gezegde ordonnancie.
Art. II. Deze ordonnancie treedt in werking op den dag barer afkondiging.
En opdat niemand hiervan ontwetendheid voorwende, zal deze in hel Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaalst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen aangeplakt worden.
Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.
Gedaan te buitenzobg , den 18ll(\'n Mei 1879. TAW Igt; V\\mikrlt;;E.
De Algemeene Sekrelaris,
SPRENG ER VAN E1.IK,
43
■v. MAATREGELEN TEGEN DEN INVOER VAN BESMET VEE AFKOMSTIG UIT HET BUITENLAND.
(STAATSRI.AU 1879, N». 17Ü).
DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-IND1E,
DEN RAAK VAN NEDEBI-ASDSCH-IXDlü (lEIIOORI);
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut!
doet te weten:
Dat Hij in hel algemeen belang wensclielijk achtende, voorzorgsmaatregelen te nemen legen den invoer van besmet vee afkomstig uit liet buitenland;
Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het reglement op bet beleid der Regering van Nederlandsch-Indië on op art. 40 der wet van 47 November 4872 (Indisch staatsblad 4873 n0. 3a);
Heeft goedgevonden en verstaan:
Art. 4. Vee, dat zijn; runderen, buffels, schapen, geiten, bokken en varkens, afkomstig van plaatsen buiten het gebied van Nederlandsch-Indië, wordt tot den invoer in Nederlandsch-Indië alleen toegelaten als het is gekeurd door een gouvernements veearts, of, bij ontstentenis van dezen, door een als deskundige door het hoofd van plaatselijk bestuur aangewezen persoon, en op vertoon van de door den keurder afgegeven schriftelijke verklaring, dat de keuring is geschied en het dier kan worden ingevoerd.
Wie, zonder in hel bezit te zijn van deze verklaring, tot lossing of invoer overgaat, wordt gestraft met verbeurdverklaring van het vee, waarmede de overtreding is begaan.
Art. 2. Wanneer bij de keuring wordt geconstateerd, dat onder liet aan boord aanwezig vee, runderpest, longziekte, miltvuur of mond- en klaauwzeer heersclit, of gedurende de reis geheerscht heeft, wordt de invoer niet toegelaten en moet zich het schip onmiddellijk op eerste aanzegging van de autoriteit, die over de reede of haven het regtstreeksch gezag uitoefent, van daar verwijderen.
Art. 3. De gezagvoerder, tlie op afvrage van den veearts of deskundige heeft verzwegen, dat gedurende de reis eene besmettelijke
14
veeziekte aan boord heeft geheersclit, verbeurt eene geldboete van f 100.— tot f 1000.—
Art. 4. Het schip wordt weder op de reede of in de haven loegelalen, zoodra het aan boord aanwezige vee is afgemaakt, men de doode ligchamen op den bodem der zee beeft doen zinken en schip en lading behoorlijk ingevolge daarvoor gegeven voorschriften, ten overstaan van eene daartoe door het hoofd van geweslelijk of plaatselijk bestuur benoemde kommissie, zijn gedesinfecteerd.
Art. S. Zaken, die met vee in verband staan, zooals; haar, wol, beenderen, huiden, horens en anderen, afkomstig van het in artikel 2 bedoeld vee, mogen op stra(IV van verbeurdverklaring niet worden gelost en ingevoerd, zoolang zij niet op de.wijze, bedoeld bij bet voorgaand artikel, zijn gedesinfecteerd.
Art. fgt;. De gezagvoerder, die niet onmiddellijk gevolg geeft, aan de aanzegging, bedoeld in artikel 2, wordt gestraft met eene geldboete van ten minste f 100.— en ten hoogste f 10C0.—
Alle gemeenschap met liet schip is alsdan onmiddelijk verboden.
Het plaatselijk bestuur zorgt, dat hiervan terstond kennis worde gegeven aan den gezagvoerder van het betrokken schip, aan de gezagvoerders van de ter reede liggende vaartuigen en aan elk en een iegelijk, die zich naar de haven of de reede begeeft.
Al wie dit verbod schendt, wordt, naar gelang van zijnen landaard, gestraft met gevangenisstraf of len arbeidstelling aan de openbare -werken, van ééne week tut ééne maand.
Art. 7. Deze ordonnancie treedt voor elk gewest in werking met den dag, waarop litt staatsblad van IScdcrlandsch-lndu., waarin zij is opgenomen, aldaar ontvangen wordt.
En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in bet staatsblad van Ncdcrlaudsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig. in de Inlandsdnt en Chinesche talen aangeplakt worden.
Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoon?.
Gedaan te iiuitenzokc, den SO51™ Mei 1879.
VAX I.AXSBEROE.
De Algemeene Selrctaris,
sprexcer van eijk.
ATI. BEVOEGDHEID DER HOOFDEN VAN GEWESTELIJK BESTUUR OM IN BUITENGEWONE GEVALLEN INVOER VAN VEE TOE TE LATEN BINNEN DE KRINGEN VAN AFSLUITING.
(STAATSBLAD 1S7!I V. ISI);.
DE GOUVEKNEUR-GENERAAL VAN\' NEDERLANDSCH-1ND1Ë,
Uns ItAAD VAX NEDEItLAKOSCU-ISDiË GEHOORD;
Allen, die deze zullen zien of hoor en lezen, Salul!
daet Ie neten:
Dal Hij, het wunschelijk achtende om aan de hoofden van ^eweslelijk hesluur de bevoegdheid te geven in buitengewone gevallen invoer van vee toe Ie laten binnen de kringen van afsluiting bij het beslaan van veetyphus of miltvuur:
Leltende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-lndii!;
Heeft goedgevonden en verstaan:
Art. 1. Wanneer, bij het bestaan van veepest of miltvuur, bijzondere redenen eene afwijking van het verbod van invoer over de lijnen van afsluiting, gegeven bij art. 4 van de ordonnancie van 27 December 180!) (Staatsblad nquot;. 122), noodzakelijk maken, kan het hoofd van gewestelijk bestuur dergelijke afwijking toestaan, onder zoodanige voorzorgen als hij noodzakelijk acht.
Ar!. 11. Deze ordonnancie treedt in werking op den dag barer afkondiging.
En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van sScdcrhuuhch-Jndië geplaatst en, voor zooveel noodig, in dc Inlandsclie en Chincsrlie talen aangeplakt worden.
Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de slipte naleving dezer de hand zullen houden zonder oogluiking o( aanzien des persoons.
Gedaan te buitenzorg, den 2,it.n Junij 187!).
De Algemeene Sekretaris,
SPRE.NGElï VAN EIJK.
-ie
-VII. VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET BEGRAVEN OF VERBRANDEN VAN AAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN GESTORVEN OF WEGENS ZOODANIGE ZIEKTEN AFGEMAAKT VEE.
(STAATSBLAD 18C(I No. 1-23).
DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCII-INDIË.
DEN BAAD VAN NEDEllLANDSCH-IXDlE GEHOORD;
Alh\'ii, die dezv zullen zien of hoor en lezen, Saint!
doet Ie weten ;
Dal Hij, |iet noodig achtende voorschriften te geven, betreffencle hel begraven of verbranden van aan besmetlelijke veeziekten gestorven of wegens zoodanige ziekten afgemaakt vee;
Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regering van Nedcrlamhch-lndië;
Heeft goedgevonden en verstaan:
Te bepalen als volgt;
Art. 1. Een stuk vee, tengevolge van eene besmettelijke veeziekte gestorven of volgens de ordonnancie van heden (Staatsblad n0. 122) afgemaakt, wordt onverwijld begraven of verbrand, met inachtneming der volgende voorschriften.
De begraving geschiedt op het erf of land, waar liet beest gestorven of afgemaakt is, ter plaatse door of namens hot hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen.
Wanneer het aan diengene, die de aanwijzing moet doen, blijkt, dat de begraving op dat erf of land onmogelijk is, wijst hij daartoe eene andere plaats aan.
De grafkuil behoort, voor zooveel de gesteldheid van den bodem dit toelaat, ten minste twee ellen diep te zijn.
Het gestorvene of afgemaakte beest wordt daarin geworpen, opengesneden en de huid diep ingekorven, zoodat zij geheel onbruikbaar wordt.
Daarna wordt het met eene twee palm dikke bag ongebluschte kalk overdekt; hierover wordt een laag hooi. stroo, drooge klapperbladeren, alang-alang of dergelijke gebragt en de kuil met aarde ter dikte van ten minste vijf palmen digtgemaakt, welke sterk wordt aangestampt; alleen dan wanneer geen ongebluschte
17
kalk dadelijk te bekomcu is, kan worden volstaan mei hel aanvullen van den kuil mei eene laag slerk aangeslample aarde van ten minste vijf palmen dikte.
Wanneer de omslandiyheden, ter beoordeeling van hom, die de aanwijzing doet, de begraving op deze wijze onmogelijk of minder wenschelijk maken, wordt het beest verbrand op de volgende wijze:.
Ia de onmidddijke nabijheid van een grafkuil ter diepte van len minste ém el, wordt op eene laag rijshout, takkebossen of andere brandstof, als slroo, riet enz., te zamen of afzonderlijk, het te verbranden beest gelegd, nadat de brandstof rijkelijk met de eene of andere soort van brand-olie of eenige andere brandbare vloeistof is overgoten. De huid wordt diep ingekorven, het bee^l opengesneden en uit- en inwendig met de brand-olie of andere brandbare vloeistof overgoten. — Een en ander wordt met eene in de brandbare vloeistof gedrenkte laag hooi, slroo, drooge klapper-bladeren, alang-alang of dergelijke bedekt. De verkoolde overblijfselen worden in den grafkuil geworpen en, waar deze te verkrijgen is, met eene laag chloor óf ongebluschte kalk bedekt, waarna de kuil wordt aangevuld met vast aangestampte aarde. (*)
Art. *2. De grafkuil mag binnen één jaar niet geopend, noch de aarde omgewoeld worden.
Art. 3. Behalve wanneer de verbranding op de in art. 1 voorgeschreven wijze is geschied, wordt de begraafplaats op bevel van hem, die de aanwijzing gedaan heeft, onmiddellijk na de begraving door eene stevige omheining, die voor vee ondoordringbaar is, afgesloten eu gedurende één jaar afgesloten gehouden.
Het binnentreden van de omheinde begraafplaats of hel ontsluiten der omheining is binnen dat tijdperk verboden, behalve mei verlof ol op last van dengene, die de aanwijzing heefl gedaan, of van hem, die in diens plaats getreden is.
Overtreding van dit verbod wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste f 25 en bij wanbetaling, wanneer de overtreder een Europeaan of met dezen gelijkgestelde is, met gevangenisslrat
(\') Bij circulaire van ilen Directeur van Onderwijs, Eerediensl en Nijverheid, van IC Augustus 1879, no. 9976, gerigt aan de Gouvernements-veeartsen en de betrokken hoofden van ifcwoslelyk heat uur, is aanbevolen, om petroleum by de verbranding te bezigen, doch aangezien uit een later ontvangen deskundig rapport is gebleken, dal deze brandstof voor dat doel minder geschikt is, is bij eene nadere circulurie van den Directeur voornoemd, van 18 September 1879, no. 11G57 aanbevolen, om alleen bij hooge noodzakelijkheid, als andere brandstof ontbreekt, van petroleum gebruik te maken.
Wzauieliii^ van ardoananeiëii helrekkdyk veeziekteu in XediTL-ladië. 2
18
van ten hoogste adl dagen, en anders met ten arbeidstelling aan de openbare werken, mede van ten hoogste acid dagen.
Mi 4. Hot hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd, naar quot;elang van plaatselijke omstandigheden, eenige afwijking van de in art. 1 gegeven voorschriften, of ook eene andere wijze van vernietiging van gestorven of afgemaakt vee toe te laten o( te gelasten.
Van zoodanige afwijking wordt onmiddellijk kennis gegeven aan het betrokken hoofd van algemeen bestuur.
En opdat niemand hiervan ontwetendbeid voorwende, zal deze in hel Staatsblad van Nederlandseh-Indië geplaatst en. voor zooveel „oodK in de Inlamhche en Chwesclw lalen aangeplakt worden.
Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat , aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.
Gedaan te buitenzorg, den December I860.
De Algeme.ene Srkrclaris, VAN HARENCARSPEL.
quot;VIII- HANDLEIDING TOT DESINFECTIE VAN BESMETTE OF VAN BESMETTING VERDACHTE VOORWERPEN,
(111.1 LACK VAN STAATSI1I.AI) 1809 No. lii).
Ter desinfectie van stallen en andere lokalen moeten deze zoo digt mogelijk aan alle zijden worden afgeslolen, vervolgens goed worden gereinigd, met water, dal met eene chloor-kalkoplossing vermengd is, worden gewasschen, en daarna gedurende een drietal dagen
berookt met chloorgas.
Ter desinfectie van tilbare voorwerpen worden deze geplaatst in een zoo digt mogelijk aan alle zijden afgeslolen lokaal, afgewasschen. indien de aard van bet voorwerp zulks toelaat, mei water, dal met eene cbloorkalkoplossing vermengd is, en daarna gedurende een tweetal dagen met chloorgas berookt.
De berooking geschiedt op de volgende wijze:
Men plaatst binnen het lokaal eene of meerdere aarden scholels, gevuld met een mengsel, inhoudende:
19
5 gewigtsdeelen bruinsleftu,
5 id. droog keukenzout,
of6 id. vochtig keukeuzout.
Dit mengsel wordt overgoten met verdund Engelscli zwavelzuur.
Dit overgieten geschiedt voortdurend bij tusschenpozen, telkens als de ontwikkeling van iiet gas vermindert, lotdat tien gewigtsdeelen Eiigelsch zwavelzuur, die verdund zijn met vijf gewigtsdeelen water, zijn verbruikt.
Ter berekening van de tot desinfectie benoodigde hoeveelheid wordt gerekend, dat een lokaal, waarvan de oppervlakte 16 Nederiandsche ellen bedraagt, geheel gezuiverd is wanneer men lot berooking binnen den bovengeslelden tijd heeft gebezigd twee tol drie Nederiandsche ponden van het uit bruinsteen en zout beslaande mengsel en drie tot vier en een half\' Nederiandsche ponden van het verdunde zwavelzuur.
Het voor de afwassching te bezigen water moet voor een vierde gedeelte bestaan uil eene chloorkalkoplossing, die op den areometer van lieaumé ten minste b graden teekent.
Iisr. HANDLEIDING VOOR HET DESINFECTEREN VAN SCHEPEN,
WAAROP DOOR EENE BESMETTELIJKE ZIEKTE AANGETAST VEE IS GEWEEST EN VAN ZAKEN VAN ZULK VEE AFKOMSTIG OF DAARMEDE IN AANRAKING GEWEEST, SPECIAAL VOOR DE UITVOERING VAN HET BEPAALDE BIJ DE ARTIKELEN 3 EN 4 VAN HET STAATSBLAD 1878 Nquot;. 163.
(GOUVEnNEMEKTS-llESI.UIT VA.N H Mi:i I87il. V\', H\'.
Is de aanwezigheid eener besmettelijke ziekte aan boord van een schip geconstateerd, dan moet zoo spoedig mogelijk de bij art. 3 van Staatsblad 1878 n0. 163, voorgeschreven afmaking van het aanwezige vee plaats hebben.
De dieren zullen gedood worden, door middel van het kollen (met een hamer of zwaar stuk ijzer tegen het voorhoofd te slaan)
20
of wel door een ijzeren priem lesteken, lussclien hel achlerhoofds-been en den eersten halswervel, Ier verwonding van lief verlengde merg.
Nadat de afmaking geschied is en men de doode ligchamcn op den bodem der zee lieetl doen zinken (dal bevorderd wordt door borst en buikwand vooraf te doorboren!, moet onmiddellijk de dfsinlcelie plaats hebben.
Uil geschiedt op de volgende wijze :
De plaatsen waar de dieren hebben gestaan, worden eerst met zoo heet mogelijk, liefst kokend water, bespolen.
Alle onreinheden die op het dek of in het ruim moglen aanwezig zijn, zooals bloed, mest, urine, slijm, enz. worden door schrohben met water verwijderd.
Heeft, dit behoorlijk plaats gehad, dan worden al de besmette plaatsen met zoo heel mogelijk groene zeepsop Hink sohoonge-schrobd en daarna een paar dagen aan de hitte der zon bloolgesteld.
De/.elide behandeling moeten ook al de voorwerpen ondergann die met het vee in aanraking zijn geweest zooals :
halsters, touwen, kettingen, poets- en drink-gereedschappen enz.; behalve het ijzerwerk dat met de dieren in aanraking is geweest en hetwelk behoort le worden gegloeid, is hel beter die zaken te vernietigen waarvan vernieuwing mogelijk is.
De kleederen der manschappen en oppassers worden uitgekookt, vervolgens in kokend groene zeepsop goed uilgewasschea en daarna gedroogd.
Is dit alles afgeloopen dan wordt, waar zulks kan plaats vinden, het ruim van bet schip met Cltlnnrfias ontsmet.
Dit geschiedt aldus:
Nadat al de voorwerpen, die van besniel vee afkomstig zijn of daarmede in aanraking zijn geweest en reeds zijn schoongemaakt, er zijn ingebragl en al tie luiken op één na zijn gesloten, wordt er een groote verglaasde aarden schotel ingezet, die gevuld is met ■I kiloyram tirninslocn, 3 kilogram keukenzout en 3 liters water; men giele langzaam en al roerend daarbij 2 kiloijrain (jemnceMreerd ruw zwavelzuur.
Daarna legu men ook het nog opengebleven luik digi en laat hel \'2 maal 2\'i uren gesloten.
De opgegeven hoeveelheden zijn berekend voor een ruimte van 40—\'oO dieren.
\'5 I
Het dek, de verschansing, het ruim enz., behooren, na op de voorbeschrevene wijze te zijn schoongemaakt, nog te worden na-gewasschen met een nieugsel van zoet- of zeewater en harholzuur ol zwavelzuur.
De verhouding der bestandileelen, daarvan is I deel zuur op 20 deelen water.
x. HANDLEIDING TOT DE KENNIS DER KENTEEKENEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN,
_A.. KL\'.NUEKPEST OF VEETVPUUS.
De runderpest of veetyplius is ecnc alleen aan het rund eigene, met koorls vergezelde, aanstekende ziekte, welke de dieren slechts eens in hun leven aandoet. Oorspronkelijk ontwikkelt zij zich alleen bij hel sleppenvee, en kan in deze gewesten alleen door besmetting ingevoerd worden.
Verschijnselen.
Van hel oogenhlik der besnietling lot dat van hel eerste onlslaan dei\' ziekte-verschijnselen verloopen gewoonlijk ;{—x dagen
Het werkelijk begin der ziekte kenmerkt zich door eene meer ol\' minder hevige huivering, die soms lol beving overslaat, daarna verhoogde ligchaamsvvarmte met afwisselende temperatuur van ooren, hoornen en extremiteiten. De nens nn neusspiegel zijn heel en droog, hel slijmvlies van den neus hooger rood gekleurd; de dieren slaan treurig, voor uitwendige indrukken minder vatbaar en van de krib verwijderd in den stal. in de weide bewegen zij zich afgemat en slap en blijven van de kudde afgezonderd. Vele dieren zijn zeer onrustig, trippelen links en regis, bi uilen, stooten met de hoornen en slanipen met de voeten.
Op het slijmvlies van den mond doen zich roode vlekken voor, ilic later in eene zwerende vlakte overgaan; «Ie dieren eten öl in het geheel niet óf zien enkel van tijd lot lijd naar het voedsel om, hel heikaanwcn houdt óf geheel op ól heeft onregelmatig plaats, de dorst vermeerdert, de ontlasting van donkere, drooge.
22
dikwijls met slijm overtrokkene excrementen is vertraagd, vele dieren toonen buikpijn, zij zien dikwijls naar den gewoonlijk opgezetten buik om en krommen den rug.
De onllasting der urine en de melkafscheiding zijn meestal verminderd, de ademlialing vrij menigvuldig, zonder dat het onderzoek der borst eenig longen-lijden aanduidt, de pols 60—80 slagen in de minuut,
Twee of drie dagen na de eerste koortsverschijnselen hebben zich reeds exsudaten op de slijmvliezen gevormd, die later alge-stooten worden, dan veranderen zich de symptomen en worden karakteristieker; de koorts wordt aanhoudend ul nog heviger, de afgematheid. treurigheid en afgestomptheid nemen toe, de dieren liggen meestal of waggelen wanneer zij opstaan, ademhaling sterk vermeerderd, pols dikwijls tot 90 slagen toe, dc verschijnselen van een acuut-darmlijden worden nu reeds duidelijk, dc koliekverschijnselen meer geprononceerd.
Eetlust en herkaauwen houden geheel op , de ontlastingen worden week en breiachtig, ten laatste dim en niet zelden bloedig gekleurd, soms gemengd met murw afgestootcn exsudaat in vorm van platen of buizen; bij de ontlastingen toonen de dieren veel pijn; zij worden zwakker, de aars slaat dikwijls open en het sterk roode vuil gekleurde slymvlies zakt uit.
De dieren vermageren aanmerkelijk, soms ontwikkelen zich luchtgezwellen onder de huid of er ontstaat huiduitslag, de oogen zakken in, taaije stinkende slijm vloeit uit oogen en neus; eechy-mosen vormen zich op liet neusslijmvlies, exsudaatmassen worden uit den mond algesloolen en zij laten bloedige gewonde plaatsen achter. De ademhaling geschiedt onder sterk steunen en met een holle hoest, uit do schede vloeit taaije, stinkende, vuile slijm in strengen; dragtige koeijen werpen ontijdig, waarna het lijden nog toeneemt.
Bij genezing verminderen de opgenoemde ziekteverschijnselen, bij doodelijken uitgang nemen zij toe en de dood volgt binnen 4 a 11 dagen naar gelang van de hevigheid van het ziektegeval onder stuiptrekkingen.
l\'allwlogische anatomie.
De runderpest doet zich kennen als een uitzweetingsproces op de slijmvliezen van alle organen, bovenal op die van het voedings-
kanaal, bij voorkeur der lelunaag en der dunne darmen. Drie tijdperken van dit proces kunnen gevoegelijk aangenomen worden liet eerste tijdperk is dat van Catarrh. Hel. slijmvlies van de lebmaag vooral in de nabijheid van den portier, voorts dat der dunne darmen is gezwollen, roodgekleurd en met punten ol strepen van nitge/Aveet bloed voorzien.
De omgeving van de Peyersche klierhoopjes en hare buisjes zijn gezwollen en roodgekleurd (gearesleerd).
De contenta bestaan uil eene taaije kleverige meest roodachtig bloederige vloeistof; bet daaronder liggende celweefsel is door eene troebele vloeistof geimbibeerd. Deze verschijnselen komen in de dikke darmen minder voor, het meest nog in den blinden- en endeldarm. Hetzelfde heeft, plaats op de slijmvliezen van het strottenhoofd, do iuchlpijp en hare lakken van de pis-en geslachtsorganen.
Uil deze verschijnselen kan men nog niet met zekerheid tot de runderpest besluiten, aangezien zij bij acute maag en darmcatarrh en ook bij andere ziekten worden aangelrollen.
In het tweede tijdperk — dat der exsndatie — is de toestand meer karakteristiek. — Op het donkergekleurde violette slijmvlies van de lebmaag, vooral aan de zij-vlakten digi bij hel portiergedeelte, bevinden zich talrijke exsudaatplaatjes, eonige lijnen in doorsnede en een halve tot een lijn in dikte of croupeure exsudaten en plaatvormige stollingen, die aan de vrije oppervlakte ligt gewelfd geelachtig bruin of roodachtig van kleur zijn. Op den midden zitten zij meest vast, mei den ais ingevreten rand slechts los aan het slijmvlies verbonden. Bij hel wegnemen dezer exsudaten vindt rnen het slijmvlies een weinig uitgehold, helder rood gekleurd, en van afstand lol afstand, vooral waar de plaatjes vastgezeten hebben, met bloedpunten bezet of oppervlakkig gewond. Dezelfde formatie van exsudaten kan men verder volgen, vooral in de dunne, minder in de dikke darmen.
De Catarrh van bet darmslijmvlies is steeds hel hevigst in de onmiddellijke nabijheid dezer exsudaten. Soms treil men buisvormige meerdere voeten lange, eenige lijnen dikke graauwe ot vuilroode bloedig gekleurde exsudaten op de vrije oppervlakte van de dunne darmen aan.
Gedurende hel derde tijdperk zijn genoemde exsudaten alge-stool en, zij vloeijen als eene roomachtige massa in de darmholte
1\'v
rond en verzamelen zich in rle dikke darmen om eindelijk als eene weeke vlokkige massa ontlast te worden.
De plaatsen, waar de exsudaten vast gezeten hebben, zijn kenbaar door het verlies van zelfstandigheid.
Rij gestorven dieren vindt men steeds de veranderingen van het tweede en derde tijdperk zamen.
In de ademhalings-organen bestaan dezelfde verschijnselen. De galblaas is dikwijls tot de grootte van een kinderhoofd uitgezet, het slijmvlies op dezelfde wijze veranderd.
In den mond bevinden zich deze exsudaten meest in den vorm van breiachtige, afstrijkbare, graauwe of geelachtig gruauwe plaatjes, ter grootte eener lins (Erosien) voorat aan het slijmvlies der lippen en aan de randen van het tandvleesch, zelden aan de long. onder welke het slijmvlies sterk rood en geëxcorieerd voorkomt.
De slijmvliezen van schede en baarmoeder toonen gelijke ver-scliijnselen; bij koeijen, die, ziek zijnde, geworpen hebben of, kort na het kalven, door de ziekte werden aangetast, vindt, men deze slijmvliezen met een vliesachtig gestold of vnil etterachtig beslag overtrokken.
Behalve deze constante veranderingen, wordt op de lijken nog het volgende gevonden ;
Het haar is meestal zonder glans, stroef; de huid soms hier en daar met een korstachtige uitslag of vooral aan den rng met. emphyseem bezet; de buik is sterk opgezet, in de binnenste ooghoeken vindt men taaije of tot korsten verdroogde vuile slijm, die zicii ook dikwijls in strengen langs de zijvlaklen van den neus uitstrekt, de neusspiegel is droog met spleten voorzien; de neusgaten gedeeltelijk met tot korsten verdroogde slijm gedeeltelijk met eene dikke vuile vloeistof van etterachtig voorkomen verontreinigd; de endeldarm is meestal wal uitgeperst, gezwollen, donker rood en evenals do staart en achterbeenen met excrementen bevuild. De centraal-organen van het zenuwstelsel zijn gewoonlijk normaal.
Het longenweefsel is, wanneer er geene ziekelijke veranderingen van vroeger aanwezig zijn, óf geheel onveranderd óf slechts wal bloedrijker als gewoonlijk, zelden oedemateus; het hart is slap en week. aan zijne buitenwanden soms doortrokken met capillaire bloedingen, zijne spiermassa is van donkere vuil bruine kleur, ligt te scheuren, het bevat in zijne kamers even als de aderlijke vaten, donker meest vloeibaar bloed.
Reeds weinige uren na den dood schijnen het inwendig bekleedend vlies van het hart en de groole vaten gelijkmatig vuil hlaanwrood geimbibeerd.
De eerste en tweede maag bevatten hreiaclitig voedsel, het epitelium is ligt af te strijken; de boekmaag (Loser) is nu eens hard dan week op het aanvoelen, naar gelang der conlenta. Den naam van Löserdiirre ontleende de runderpest dus aan eenen niet constanten toestand.
De darmscheilsklieren toonen niet altijd hetzelfde voorkomen, soms geheel onveranderd, dikwijls wat gezwollen, door eene roodachtig gele troebele vloeistof doortrokken, zelden zijn zij tot het dubbele vergroot.
De lever is óf bloedrijk donker van kleur, hard óf (en wat meermalen gebeurt) beursch, bloedarm, leemgeel en bij doorsnijding vloeit er veel dunnen gal uit.
De milt is in den regel onveranderd.
De nieren zijn dikwijls gezwollen, murw, bloedrijk, de pisblaas meest met troebele, donkere pis gevuld, haar slijmvlies met wrongen bezet, ligt geinjiceerd, dikwijls mei een slijinig beslag bedekt.
De eenige kenteekenen aan ■ het kadaver, tot bevestiging der diagnose van runderpest, geeft aldns de bevinding van lebmaag en darmkanaal aan de hand, met in achtneming der gevondene veranderingen op hel slijmvlies der ademhalings-organen. Van minder belang is de bevinding der boekmaag, lever eu galblaas, het slijmvlies der pis- en geslachts-organen.
De centraal-organen van het zenuwstelsel verloonen geene karakteristieke veranderingen.
Mil!emir I anthrax).
Miltvuur is eene onder verschillende vormen, en bijna in alle landstreken der aarde, gewoonlijk epi- of enzoötisch, zelden sporadisch, bij paarden, koeijen, karbouwen, schapen, geiten, varkens, gevogelte en bij de in het wild levende dieren voorkomende constitutionele ziekle, welke door eene zich gedurende haar verloop ontwikkelende smetstof op andere diersoorten en ook op den meusch overgaat en hare produkten op verschillende plaatsen van het ligchaam afzet.
26
De vorm en verschijnselen waaronder deze ziekte oplreedl zijn dikwijls verschillend.
liet plotseling optreden, hetwelk gewoonlijk den dood ten gevolge heeft, hel aanwezig zijn van gezwellen, de neiging lol af- en uitscheiding van exndaten en extravasaten, het donker zwart, leerachtig bloed, de ophooping daarvan in milt, lever en longen, het hevig lijden van het zenuwstelsel, zigtbaar aan de voorhanden gevoelloosheid, die dikwijls door opgewektheid wordt voorafgegaan, de temperatuurswisseling, de onregelmatigheid van den bloedsom- -loop, het snel afnemen der krachten, de somwijlen plotselinge intreding van versterf, de spoedige ontbinding na den dood, de ontwikkeling eener smetstof en vooral de algemeene verbreiding, zijn kenteekenen bepaaldelijk aan miltvuur eigen.
Om de onderkenning, die, wegens het verschil in vorm en karakter der ziekte somwijlen nog al moeijelijkheden oplevert, gemakkelijk le maken, is het annnemen van drie vormen noodzakelijk, n. 1.:
A. die, waarbij de ziekte zonder lokalisatie maar eenvoudig als
bloedziekte verloopt en meest doodelijk is;
li. die, met lokalisatie in inwendige organen;
C. die. met lokalisatie aan de huidoppervlakle.
A. Miltvuur zonder lokalisatie (apoplectisch miltvuur).
Deze vorm komt hel meest bij runderen, karbouwen en schapen voor, minder dikwijls bij hot varken, en het zeldzaamst bij paarden en last gewoonlijk goed gevoede krachtige eieren aan.
Z ieklei\'ersch ijnselcii.
Deze zijn verschillend naar het verloop ot dit n. 1. snel of langzaam is. In het eerste geval worden de dieren plotseling door de ziekte aangetast, somwijlen onder hel eten of gedurende den arbeid; zij beginnen le waggelen, vallen neder, krijgen krampen en stuiptrekkingen, en onder ontlasting van bloedig schuim uil mond en neus, of van zwart bedorven bloed uit den endeldarmen de scheede, volgt gewoonlijk in 3-15 minuten de dood.
Bij een langzaam verloop worden de dieren mede plotseling aangetast, houden op mei eten; slaan afgestompt met neêrhangende
27
kop en ooien; sidderen, hebben eenen onzekeren waggelenden gang of loopen bewusteloos in bel rond, en blijven eindelijk staan niet wijd uit elkander geplaatste beenen.
De ademhaling is versneld, onregelmatig, gepaard met groote inspanning der buikspieren; pols- en hartslag zijn bespoedigd, dikwijls onvoelbaar ol\' sterk kloppend; de oogen zijn rood. strak en uitpuilend; de temperatuur verhoogd of afwisselend, met koud worden der ledematen.
Bij het inlreden van den dood beginnen de dieren te trekken met de ledematen, beven, halen angstig en sleunend adem, waggelen heen en weêr, storten neder en gaan gewoonlijk binnen 1—36 uren onder krampen, tandenknarsen, bloedige ontlastingen uil de natmirlijke openingen, dood.
Verstopping of spaarzame en pijnlijke ontlasting van drooge, harde met slijm en bloed omringde, zwarte mest en bloedige urine behooren bij dezen vorm tot de constante, de aanwezigheid van karbonkels aan kop en keel lot de meer zeldzame verschijnselen.
Lijk vcrsch ijnselen.
De lijkopening vertoont builen de vroeger opgenoemde bloed-eigeuschappen en gewoonlijk zeer omvangrijke aluite miltgezwellen meest uitgebreide bloeduitstortingen in de bindweefsellagen van de huid en weivliezen, akule zwellingen van de darmscheilklieren en belangrijke bloedsopboopingen in de longen en hersenen.
Miltvuur koor Is.
Dit is de gewone vorm bij het paard, komt echter ook bij het rund en den karbouw voor; zeldzamer bij het varken.
/ iektevcrsch ijnsrl m.
De ziekte begint dikwijls met koortskoude, die spoedig door eene brandende hitte wordt opgevolgd; de dieren slaan lusteloos en afgestompt met hangend of op de krib steunend hootd; ol worden onrustig; blikken wild in het rond, brullen, stampen met de voelen en slaan tegen den buik, waarbij de oogen strak staan en uilpuilen. Paarden rollen zich even als bij kolijk; of steigeren en dringen op
28
alle voorwerpen in. De ligchaamswarmle wordt meer afwisselend, de extremiteiten meest koud, de ademhaling bespoedigd, kort, somwijlen snuivend, de. pols versneld, onduidelijk te voelen; de mond en neus warm, vuilrood gekleurd eu de neus droog. De eetlust is ol\' geheel opgehouden of beslaal slechts in geringe mate, de excrementen zijn droog, donker gekleurd en dikwijls met liloed gemengd. Dij inelkkoeijën is de melk geheel verdwenen of aanmerkelijk verminderd, somwijlen vuilblaauw gekleurd, taai, flaauw van smaak en gaat spoedig lof ontbinding over.
Ook bij dezen vorm onderscheidt men een snel en langzaam verloop.
Bij een snel verloop dal meest hij sterk gevoede dieren voorkom!, treden de verschijnselen spoedig in, nemen sterk toe en de dood volgt onder stuiptrekkingen en onwillekeurige bloedige ontlastingen reeds binnen 12—36 uren.
Bij het langzaam verloop nemen de verschijnselen slechts met geringe hevigheid loe, er kan zelfs eene tijdelijke schijnbare beterschap volgen, zoodat de eetlust weer eenigermate terugkeert. Langzamerhand echter worden de zieke dieren meer lusleloos en afgestompt, pols en ademhaling benevens de afscheiding der slijmvliezen vermeerderen sterk en bloedige doorloop met opzwelling van den buik treedt in.
De dieren vervallen opmerkelijk, ooien en ledematen worden koud en nadat soms gezwellen op den rug zijn te voorschijn gekomen, volgt de dood na 3—7 dagen.
Lijkversrh i.jn.selen.
Bloedsovervulling in de meeste organen, vooral der longen met donkerrood bijna zwart, dik leerachtig bloed; akute soms vrij groote miltgezwellen, infiltratie der darmscheilklieren, bloeduitstortingen in de darmhollen, in het bindweefsel onder de huid en dp spier en weivliezen; somwijlen ook zillachtige uitstortingen rond de groute vaten van hel hart en het borsfgedeelte der luchtpijp.
Slechts zelden en alleen bij een langzaam verloop, zijn vergrooting, infiltratie en zweren in de Peijersche kjïêrgroepen der du me darmen aanwezig. Gezwellen op de huid zijn meestal voorhanden.
29
B. Met lokalisatie en inwendige organen
Tot deze vorm kan men brengen:
1. de tong-, mond- of gehemelte-anthrax, zelden bij het paard, mersl hij runderen en varkens voorkomende;
2. de rug of endeldarm karbonkel bij bot rund. en
3. de zoogenaamde miltvuurkeelziekle bij liet varken, zeldzamer bij het rund voorkomende.
1. de tong-, momt- of gehemelte-antrax.
Ziekteverschijnselen.
Op den rug en het grondstuk \'wortel) der tong, het gehemelte, de inwendige vlakte der wangen en lippen, en rond het longriempje ontwikkelen zich somwijlen zonder dat koortsverschijnselen zijn voorafgegaan, kleine blaasjes van de grootte eener erwt, van eene witte en doorschijnende kleur.
Spoedig echter worden zij rood, bruin, violet of zwart en nemen dan vooral wanneer zij in gering aantal aanwezig zijn, snel in omvang loe, en bereiken soms de grootte van een kippenei. Gewoonlijk barsten zij van zelve of onder hel eten en ontlasten dan eenen scherpen, vuilgekleurdeti en bijtenden etter, of zij vormen korsten, onder welke zweren ontstaan, die binnen een zeer korten tyd de tong, lippen en wangen aantasten. Nu treden ook de verschijnselen van koorts duidelijk te voorschijn; de omtrek der zweren zwelt sterk op; de pijn vermeerdert, slijm en etter vloeijen in groote hoeveelheid uit den mond en meest 1—3 dagen na hel bersten der blazen bezwijken de dieren
Het versterf strekt zich meestal ook op bel barder gehemelte, de slokdarm en luchtpijp uit. Treedt er genezing in. — dat zelden gebeurt, — dan blijven er niel zelden gedurende een\' langen tyd zweren over, die hel eten zeer bemoeijelijken.
Lijkvcrsch ijnselen.
Behalve de genoemde verschijnselen in mond en keelholte, vindt men de bij miltvuur ia liet algemeen opgegeven kenleekenen,
2. ne eniieldaiim karronkei..
Bij dezen vorm ook rug- ot lendenbloed genoemd, vertoonen zich bij de dieren de verschijnselen van milt vuurkoorts, en ontlasten
30
zij onder hevig persen tegelijk met de mest, die gewoonlijk hard en droog is, eene hoeveelheid zwart taai, leerachtig bloed. Het slijmvlies van den endeldarm is daarbij ontstoken, heet en aanmerkelijk gezwollen. De dood volgt óf binnen weinige uren of eerst na eenige dagen.
Lijkversch ijnse.len
Behalve de bij miltvuur konstant voorkomende veranderingen heeft men nog het versterf van het slijmvlies van den endeldarm en ziltachlige uitstortingen tusschen zijne vliezen.
Bloedingen uit den endeldarm komen ook bij andere ziekten voor. Alleen wanneer zij met verschijnselen van rniltvuurkoorts gepaard gaan, kan men mei zekerheid de aanwezigheid van deze ziekte constateren.
3. Igt;K HALS- OF KEELSIILTVUlinziEKTE.
Ziekteverschijnselen.
Deze ziekte komt dikwijls bij het varken, minder bij het rund of den karbouw voor, en bestaat in eene miltvuurachtige ontsteking van den hals en der omliggende deelen, waarbij zich dikwijls roos voegt.
Bij de kenteekenen van een koortsachtig algemeen lijden komen eene versnelde angstige en hijgende ademhaling, donkergekleurde zeer heete en drooge mond en snuit, zwelling van de tong. slik-kingsbezwaren en neiging lol braken of werkelijk braken; in de keel ontslaan zeer heete, vlakke, donkerrood gekleurde gezwellen, die zich weldra van den hals tot de borst uitstrekken, spoedig eene blaauwe, violette of zwarte kleur aannemen en week worden. Hel algemeen lijden neemt snel toe, even zoo de ademhalings-bezwaren; de dieren staan met wijdgeopenden mond waaruit voortdurend slijm vloeit, liggen uitgestrekt op den bodem of zitten op de achterbeenen; snuit en mond worden loodkleurig en door slikking of versterf volgt de dood binnen 12—24 uren. zelden later.
Genezing is zeldzaam.
Lijkverschijnselen.
Deze komen overeen met de bovengenoemde ontleedkundige veranderingen.
31
C. Met lokalisatie aan de huidoppervlakte.
Hiertoe behooren:
1. de karbonkelziekte, en -2. ile branderige roos.
1. I)K KAPBOMiELZlEKTE.
Onder karbonkels verstaal men eigenaardig zmnengesteUie gezwellen , die groote neiging hebben in versterf over te gaan; bij alle dieren, maar liet meest bij runderen, karbouwen en paarden voorkomen en immer van miltvuurkoorts vergezeld zijn.
Z iel; t ei\'fr sch ijnselen.
Tegelijk met de verschijnselen van miltvuur, koorls ol\' dikwijls zonder deze, ontwikkelen zich op verschillende ligchaamsdeelen. builen ol gezwellen, die in den beginne klein zijn, zich echter ,, gewoonlijk snel vergroolen en dikwijls een enorme omvang bereiken, slechts zelden blijven zij hunne oorspronkelijke grootte behouden. Hun uitwendig aanzien is verschillend. Hel zijn:
-1°. bepaald omschreven, harde en begrensde huilen, die eerst heet en pijnlijk zijn, spoedig echter kond en onpijnlijk worden, snel in versterf overgaan; uit eenevastespekachtige geelgekleurde massa bestaan, bij insnijding geel water ontlaaien en hel meest aan het voorste gedeelte des ligchaams, den hals, de borst en schouders doch ook wel op andere plaatsen voorkomen (millvuurbuilen of karbonkels):
2quot;. pliilte uitgebreide meer weeke, deegachtige koude, oupijn-lijke gezwellen, die eene ziltachtige met bloedstreepen gemengde vloeistof bevatten. Zij komen meest aan de poolen onderborsl en buik. voor millvuurgezwellen, oedemen); 3quot;. platte verhevenheden, die zich spoedig in windgezwellen veranderen, gewoonlijk eenen belangrijken omvang bereiken, het meest aan den buik en de ledematen voorkomen en bij drukking mei de hand een knetterend ruischend geluid geven (ruischend versterf, windgezwellen).
Na hel optreden der builen of gezwellen wordt de ziekte minder hevig, er kan van nu af genezing intreden. Dit gebeurt echter zelden, meestal keeren de verschijnselen mof. vernieuwde hevigheid terug en de dood volgl binnen 3—7 dagen.
■Ó-2
De builen, — welke nooit in ettering overgaan, — veroorzaken versterf aan de huid en omliggende deelen, en ontlasten eene* invretende etterachtige of geelkleurige vloeistof.
Eene gelieele verdwijning of opvallende vermindering derzeive heeft bijnu altijd een spoedigen dood ten gevolge.
Seklieverschijnselen.
Buiten de uitwendige karbonkels en gezwellen vindt men de hij millvnur in het algemeen opgegeven verschijnselen.
Hiertoe behoort ook de bij varkens zelden voorkomende zoogenaamde witte borst, zijnde eene onder de verschijnselen eener hevige miltvuurkoorts aan den hals, in de nabijheid van het strottenhoofd en de oorspeeksèlklier optredende karbonkel op welken de haren overeind staan en slijl\', hard en broos worden. Trekking aan dezelve veroorzaakt hevige pijn. Binnen weinige dagen volgt onder ademlialingsbezwaren en stuiptrekkingen de dood.
2. JllLTVUIRnooS.
De miltvuurroos is de meest gewone vorm bij het varken, komt echter ook bij het schaap voor. Sommige veeartsenijkundigen o. a. róll, rekenen hiertoe ook de zoogenaamde paardentyphus.
Ziekteoerschijnsrlen.
Ook hier zijn dikwyls de voorboden onduidelijk en worden meestal uiet herkend. De dieren zijn lusteloos, weigeren te eten, hehben eenen wankelenden gang, liggen veel, deligchaamswarmte wisselt af, somwijlen is koortskoude voorhanden, pols en ademhaling zijn bespoedigd; de mestoutlasting is vertraagd, de mest zelve hard en zwartachtig; neiging tot braken of werkelijk braken treedt in. Na 12—24 uren ontwikkelen zich aan den onderbuik, de borst, hals en de inwendige vlakte van de dijen roode vlekken, die zich spoedig vergrooten-; ineenvloeijon en genoemde ligchaams-deelen bijna geheel bedekken. De kleur wordt spoedig donkerrood. violet en bij doodelijken afloop blaamvachtig zwart. De lusteloosheid neemt toe, gevolgd door verzwakking en verlamming van hel achterstel; de slijmvliezen en snuit worden vuilkleurig, de ledematen koud en de dood volgt onder krampen en stuiptrekkingen binnen 1—3 dagen.
33
Bij een goedaardiger afloop blijven de vlekken meestal klein en begrensd; liet algemeen lijden is minder, waarop reeds na eenige dagen de genezing volgt, dikwijls onder afschilvering der opperhuid en bel uitvallen der haren.
Lijkverschijnselen.
De bij miltvuur in het algemeen opgegeven kenteekenen zijn ook hier voorhanden.
Maatregelen van voorzorg en ter bestrijding.
Daar de juiste oorzaken, waardoor miltvuur ontslaat, bijna nog geheel onbekend zijn, en men moet aannemen, dat zij in eene reeks van algemeene schadelijke invloeden, die in klimaat, weêrs-gesteldheid, bodem, voedsel, drank en vooral miasma\'s hun oorsprong hebben, zijn gelegen, zoo is hel niet mogelijk bepaalde voorschriften of middelen op Ie geven waardoor het ontstaan dezer ziekte kan worden voorkomen. In het algemeen is de toediening van versch, zuiver, koel water in voldoende hoeveelheid, het geven van versch, ligt verteerbaar, groen voedsel, dikwijls baden instroomend water, of begieten met koud water, vermijding van snelle, vermoeyende diensten, vooral op het midden van den dag, en een koel luchtig zonvrij verblijf en hel vermijden van moerassige weiden of kralen zeer aan te bevelen.
Eigenlijke medische voorbehoedmiddelen heeft men niet. De toediening van zwavel- en zoutzuur (20—30 droppels voor karbouwen en runderen; o—1b voor paarden, b—10 voor schapen en varkens per dag) in het drinkwater, en hel geven van zure vruchten kan evenwel niet genoeg aanbevolen worden.
Ook het bekend maken \\an den aard en het karakter der ziekte is zeer nuttig.
De eigenlijke maatregelen ter bestrijding of uitroeijing der ziekte zijn de volgende:
1°. moeten de zieke dieren van de gezonde afgezonderd en door bijzondere personen verzorgd worden. Alle aanraking van deze oppassers met het gezonde vee moei worden voorkomen; 2°. de verzorgers van ziek vee moeten de grootste voorzigtigheid in acht nemen; alle aanraking met hel bloed, speeksel, etter enz. op het zorgvuldigst vermijden, daar door deze stoffen de ziekte op den mensch kan worden overgebragt.
.34
Zij die aan wonden van handen of gezicht — al is die wond ook nog zoo klein — of zij die aan afschilvering der opperhuid of aan uitslag lijden mogen niet met de verzorging van aan miltvuur lijdende dieren worden belast. Ook bij aanraking van doode dieren is de grootste voorzigtigheid aan te raden. Wanneer aanraking moet plaats hebben, dan mag het vooraf inwrijven van de hand met olie of vel niet verzuimd worden.
Na elke bezoedeling is het reinigen eu afwasschen der huid met zeep en daarna met verdund chloorwaler. azijn enz. altijd noodig;
3° bloed, meststolfen. voedsel enz. kortom alles wat door oi voor de zieke dieren is gebruikt of daarvan afkomstig is, moet diep worden begraven;
4°. andere dieren, zooals honden, katten, kippen, varkens enz. mogen niet in den omtrek van zieke of doode dieren worden toegelaten;
5°. Lijkopeningen. — die alleen in bijzondere gevallen mogen plaats vinden,— moeten altijd met de noodige voorzorg en eerst nadat het lijk kond is worden bewerkstelligd;
6°. vleesch of melk van aan miltvuur lijdende of daarvan verdachte dieren mag niet worden gebruikt.
C. MOND- EN KLAAÜWZEER.
Is eene bij runderen , karbouwen, schapen en geiten en zeldzaam bij varkens voorkomende besmettelijke ziekte, die zich door het optreden van b\'azen op het slijmvlies van den mond en aan de klaauwen en bij runderen ook aan den uijer openbaart.
Het mondzeer, zoowel als hel klaauwzeer, kan ieder op zich zelf staand, doch ook gezamenlijk voorkomen en heerscht dikwijls gelijktijdig met miltvuur.
Het mondzeer komt onder gelijke verschijnselen als bij runderen, uiterst zeldzaam ook bij paarden vcor.
Ziekteversch iju solen.
De ziekte begint met koorts; hut slijmvlies der mondholte wordt heet, bedekt met taai slijm, dal in diaden uit den mond hangt;
35
de eetlust is verminderd; de opname van het voedsel pijnlijk; het slikken moeijelijk en de dieren spelen gaarne met den mond in het water; de afgang is vertraagd; de herkaauwing verminderd en de melk blaauw en waterachtig.
Na 24—48 uren ontstaan, vooral aan de voorlip, de tandelooze rand der bovenkaak en de randen van de tong, witte of witgele blazen, ter grootte eener erwt tot die eener hazelnoot, die gevuld zijn met eene waterachtige of geel gekleurde spoedig etterachtig wordende vloeistof en na 1 a 2 dagen bersten, waarna zij een sterk rood geklemd en verwond slijmvlies of met een vuil wil gekleurde stof bedekte zweren achterlaten
jN\'a hel uitbreken der blazen neemt de koorts af; de dieren kwijlen echter nog immer, hebben veel dorst en vermageren op-vallend. Bij de daarna intredende genezing verdwijnen echter de opgegeven verschijnselen zeer spoedig.
Rij de dieren, bij welke gelijktijdig met het mondzeer, ook het klaauwzeer uitbreekt, vertoont zirh, nadat eenige dagen koorts aanwezig was, een vermeerderde gevoeligheid, roodheid en pijn, vooral aan den achter- on bovenrand en de ondervlakte van de klaauwen, tengevolge waarvan kreupelheid en neiging tot liggen intreedt.
Binnen 1—2 dagen ontwikkelen zich op de genoemde plaatsen blazen van dezelfde hoedanigheid als bij het mondzeer voorkomen.
Ook na het uitbreken der blazen, treedt even als bij het mondzeer, gewoonlijk binnen 14 dagen, volkoming genezing in.
Vooral bij koeijen komt dikwijls ook een soortgelijke uitslag aan kling en wij er voor.
Wegens het goedaardig verloop van het mond- en klaauwzeer is hel ter beteugeling daarvan niet noodzakelijk de zieke dieren af te maken. Alleen is tijdige en strenge afzondering, alsmede desinfectie dringend noodzakelijk.
ID, LONGZIEKTE
Deze besmettelijke ziekte rigtte onder het hoornvee in Europa, Australii en Amerika van tijd lot lijd vreeseiijke verwoestingen aan, doch is tot nog toe in den Indischen Archipel niet voorgekomen.
36
Zij bestaat in eene slechts bij het rund voorkomende eigenaardige ontsteking der longen en der pleuritis, welke steeds in uitzweeling van waterachtige en plastische slolfen overgaat en een sleepend verloop heeft.
De ziekte begint met een eigenaardige drooge, zwakke, korte hoest, welke in het begin slechts bij liet opslaan of het drinken gehoord wordt; deze hoest wordt later pijnlijk, moeijelijk, met kromme rug, gestreklen hals en sterke beweging der flanken uit-gestooten.
Gewoonlijk blijft deze toestand 2 a G weken bestaan, plotseling komen alle verschijnselen van eene acute-long-ontstuking. met hevige koorts te voorschijn.
Het ademen wordt versneld, moeijelijk, hel hoesten pijnlijkeren het dier zoekt den hoest te onderdrukken.
De dieren gevoelen hevige pijn bij het drukken aan de horst-wanden achter den schouder, gann niet meer liggen, maar blijven, met uit elkander gezette voorheenen st.ian.
De pols is versneld tot 70 a 80 slagen in de minuut, de slijmvliezen zijn rood geklemd, de neus is droog, de eetlust heeft geheel opgehouden, de ontlasting is droog en donker, melkafscheiding heeft niet meer plaats.
Na den vijlden dag volgt gewoonlijk de beslissing, of de koorts, het versnelde ademen en de hoest nemen af en de eetlust keert terug of de verschijnselen, zoo even beschreven, nemen in intensiteit toe en tusscnen den 5™ en den.8en dag volgt de dood, of wel de ziekte neemt langzamerhand toe en gaal in een zwakken of typheusen toestand over. Het ademen wordt rogchelend hoorbaar en geschiedt met open mond en uilgestoken tong, de adem wordt slinkend, er vloeit slijm uil mond, neus en oogen, de dieren vermageren sterk en binnen 3 a 4 weken volgl de dood.
Strenge afzondering der aangetaste dieren is dringend gebiedend.
Het is altijd geraden om alle nog gezonde dieren in Ie enten, waardoor het ziekte-karakter wordt gematigd en het verloop bespoedigd.
E. POKKEiN.
Is een besmettelijke uitslag, welke van koorts vergezeld gaaien bij alle huisdieren met uitzondering van hel paard. voorkomt en zich slechts eens in het leven openbaart.
37
De oorzaken van zelfontwikkeling lt;ler pokken zijn onbekend.
Bosmelling komt zeer dikwijls voor, gewoonlijk is de mensch de overbrenger der besmetting van de eene kudde op de andere.
De ziekte kenmerkt zich door uitslag, met een regelmatig verloop.
Onder koorts-verschijnselen komen eerst op een vlooijen steek gelijkende plekjes te voorschijn.
Deze verheffen zich tot kleine harde huidknobbeltjes, welke gewoonlijk iets grooter worden, in eene Maas of puist veranderen en door een rooden ring omgeven zijn.
In het begin zijn zij met eene waterheldere stof (lymphe) gevuld, die later troebel en etterachtig wordt.
De blaas berst, droogt op en er vormt zich een bruine of zwartachtige korst, welke na liet afvallen een lidteeken achterlaat.
De ziekte is onder gunstige omstandigheden binnen 8 a 14 dagen afgeloopen.
Bij de koe alleen komen de pokken als zelfstandige ontwikkeling voor en vertoonen zij zich gewoonlijk bij pas molk gevende ot jonge beesten.
De pokken komen door aan de tepels en de naastbijgelegen gedeelten van de uijers.
Bij verminderden eetlust, welke laatste geheel verdwijnt, worden de dieren zeer gevoelig aan de lepels, welke ook een weinig zwellen. Na den derden of vierden dag vormen zich de boven beschreven knobbels, welke later blaasjes worden.
Zij zijn rond, ter grootte van een erwt en hebben in het midden eene kleine verdieping.
De inwendige structuur heeft veel overeenkomst met het inwendige van een citroen.
Hunne volkomen vorming heeft plaats tusschen den achtsten en den elfden dag.
De oorzaken zijn onbekend, de besmetting deelt zich mede door het melken, weshalve het geraden is de zieke dieren het laatst en voorzigtig te melken.
De besmetting geschiedt door de lymphe.
Bij het schaap kunnen de pokken aan alle lichaamsdeelen voorkomen. De geliefkoosde plaatsen zijn echter de kop, de binnen vlakte der beenen, de horst en de huik en vooral daar waar geen wol groeit.
38
Het opkomen en het opdroogen der pokken geschiedt onder dezelfde verschijnselen als de koepokken. De afloop der ziekte is bij het schaap over het algemeen minder gunstig. Onder gewone omstandigheden is altijd 10—20 percent verlies
De duur der ziekte is van 3 tot 4 weken.
Het algemeen lijden in het begin der ziekte komt later meer te voorschijn en is meer catharraal. De oogen zijn rood ontstoken en tranen aanhoudend; uit den neus ontlast zicli een waterachtig slijm, de uitwaseming der huid is walgelijk zoetachtig, de adem versneld, de gang stijf, de eetlust heelt opgehouden.
Zoodra de pokken beginnen op te droogen houden onder gunstige omstandigheden, alle vorengenoemde verschijnselen op.
Bij de geit komen de pokkeu zelden voor, doch openbaren zij zich op de zelfde wijze, onder gelijk verloop en gelijke verschijnselen als bij de koe.
Bij het varken doen zij zich voor als bij hel schaap, ecliter met
korter verloop.
Afzondering der aangetaste dieren is uoodig, inenting der gezonde wenschelijk. Ier bevordering van een sneller verloop der ziekte
■