-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

/i n

IETS OVER HET BEGRIP VAK EERLIJKHEID EN GOEDE TROUW MAR MAPMKE, PROFANE EN MERCANTIELE OPVATTING, (i)

BOUWSTUK

VAX

Br.-. Mr. A. C. WESSNHAÖEN,

GEHOUDEN

in de ïïaconnieke gt;Societeit te Rotterdam 12 Maart 1880 g.-. s.*..

Z.-. geachte Hoorders, medeleden der Ma^.*. Societeit!

Het onderwerp, dat ik dezen avond behandelen zal, is van min of meer neteligen aard. Mij tot algemeene toestanden bepalende, geef ik echter het bewijs, dat ik overtuigd ben, dat, — moge al op deskundig gebied mijn rede tegenspraak kunnen uitlokken en ik daardoor het voordeel genieten door mannen van meerder zaakkennis beleerd te worden, — ik niet de minste vrees koester, in uw kring door eenig woord den geringsten aanstoot te zullen geven.

I. Eerlijkheid en goede trouw naar maconnieke opvatting.

Wanneer men de vereischten tot eerlijkheid en goede trouw aan de ma5onnieke beginselen toetst en die van

(1) Gevolg gevende aan het verzoek van vele hoorders om voor dit Bouwst.-. een plaats te vragen in het mag.-, jaarb.-., doe ik dit niet dan schoorvoetend en met beroep op een groote mate van ■welwillendheid in de beoordeeling. De oorspronkelijke bestemming was uitsluitend die eeuer mondelinge voordracht, en het is bekend: „ que celui qui ócoute est plus indulgent que celui qui lit.quot;

-ocr page 6-

4

een hoog zedelijk standpunt beschouwt, dan is de vraag: wat is eerlijkheid en goede trouw? niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Dit hangt dikwijls geheel van omstandigheden af. Ook is de grens tusschen eerlijkheid en oneerlijkheid soms zeer moeilijk te trekken. Een richtsnoer is ten deze gemakkelijker te vinden en leidt alsdan van zelf tot de definitie. Ik geloof dat de norma gelegen is in ons ma(j.-. voorschrift; „ gelijk gij wilt dat de menschen li doen zullen, doe gij hun desgelijksook op het punt van de eerlijkheid. Eerlijkheid is dus, ook volgens de taalkundige beteckenis, een geheel van handelingen overeenkomstig de eer en het eergevoel.

Evenals intusschen het bewijs van schuld in den regel gemakkelijker is te leveren dan dat van onschuld, — zoo is het ook lichter aan te toonen wat oneerlijkheid is en daardoor, in omgekeerde verhouding, tot het juiste begrip van eerlijkheid te geraken, dan in het abstracte te betoogen wat eerlijk zijn op zich zelf boteekent. Het is toch meer een plicht, die tot het intiem gemoedsleven behoort, en dus, zoolang hij niet naar buiten werkt, ook niet met onze zintuigen kan worden waargenomen. Anders is\'t met de negatieve eigenschap van oneerlijkheid, die zóo krachtig naar buiten werkt, dat men die gerust als den omgekeerden maatstaf van de ceiTjkheid kan aannemen.

Bij het licht der ma^onnieke beginselen stemt de tegenwoordige samenleving, ook op dit punt, ons Vrijmetselaren, tot ernstig nadenken: en het is een magonuieke plicht, bij ernstige en gewichtige zaken en verschijnselen opzettelijk stil te staan.

In de profane maatschappij bestaat een geijkte, doch niettemin veelbeteekenende, uitdrukking: slrugijle jnr life, om aan te toonen, dat de zorg voor de materie in alles voorzit. Üp een klein gedeelte na, zeer eigenaardig la bouryeuisic salis/ailc genoemd, zijn degenen, die zich op de hoogere en lagere sporten van den maatschappelijken ladder bewegen , alleen daarin van elkaar onderscheiden, dat de worsteling bij de eersten is een struggle /or riches en bij de laatsten /or life. Maar \'tblijft een worsteling, waarbij men

-ocr page 7-

5

elkaar verdringt, onder den voet werkt en zoonood vertrapt.

In tegenstelling van den struggle for life bij de lagere standen, is \'t bij de hoogere — om mij van de zoo bekende, gebruikelijke en toepasselijke uitdrukkingen, naar het Americaansche stelsel, te blijven bedienen — eenvoudig een run, een sleeplenhase after riches, waarbij de egoïstische regel: charily begins at home gehuldigd wordt en alles go-a-lumd elkaar ten onderste boven loopt, om maar het gouden kalf te genaken en er in aanbidding voor neer te zinken. Voor inkeer tot zich zeiven is daar tijd noch gelegenheid. Time is money \\

Er zijn gelukkig nog zeer velen, die in die geldzoekende en geldmakende maatschappij zich gunstig onderscheiden, die toonen, niet in alles den metalenklank na te jagen, maar ook hooger genietingen te kennen en te zoeken dan die van het stof. Doch \'t blijft een treurige ervaring, dat eerlijkheid en goede trouw maar al te dikwijls een klank van lippen is, volstrekt niet overeen te brengen met de aangenomen begrippen, gebruiken en handelingen, die daarvan het gevolg zijn, hoeveel te minder met de zoodanige, die, als oneerlijk gebrandmerkt, hun dagelijksch contingent opleveren voor het levensboek der menschheid.

Bij ons behoort \'t ^ansch anders te zijn. Onze symbolen doen ons gedurig voor oogen hebben al wat van oneerlijkheid terughoudt; de vrijheid, die wij tegenover elkaar in onze gedachtenuiting bezitten, doet ons gedurig met de grootste vrijmoedigheid zaken bespreken, die daarbuiten zelden— en dan nog wel met de grootste schroomvalligheid — worden aangeroerd. Als zonen van dezelfde Weduwe gevoelen wij ons binnen denzelfden uitgebreiden Get/ R/. omsloten, en reiken wij elkaar de broederhand, niet slechts met oppervlakkigen ernst en in den Tempel, maar ook met diepen ernst en daarbuiten, in het gewoel der wereld, te midden van de somwijlen zoo opgezweepte golfslagen van de wijde levenszee. Daarmede is oneerlijkheid en kwade trouw onbestaan- en onvereenigbaar , niet slechts tusschen BB/, onderling, maar ook tegenover duisterll/., die wij loch allen als leden van hetzelfde groote gezin hebben leeren beschouwen.

-ocr page 8-

6

Bij de volkomen vrijheid, die wij begeeren, bij de onafhankelijkheid van onzen arbeid, moet die arbeid toch steeds op den vollen middag geschieden, beschenen door onze drie groote LL.-.. Bij zulk een schijnsel kan ons denken, spreken en handelen niet anders zijn dan haakscb , das onder meer ook eerlijk en te goeder trouw.

Onze gedachten, gewijd aan W,-. K.-. S/., sluiten als van zelve de afzichtelijke gestalte van bedrog en kwade trouw buiten. Wanneer wij in onze kamer van overdenking met den persoon van ons zeiven en tegenover hem ons in een tête-a-tête begeven, zullen wij, op welk een goeden voet wij ook tot dien persoon staan mogen, hoe hoog wij ook\'met hem ingenomen zijn, moeten toegeven dat wij nog genoeg arbeid te verrichten hebben met het afbikken van de oneffenheden van dien R.-. S.-., en dat de neiging tot kwade trouw tegenover de bezittingen, de eer of den goeden naam van een evenmensch een van onze grootste ziekelijke uitwassen is. Het toegeven aan zulk een neiging is met den ma?.-, arbeid natuurlijk geheel en al onvereenigbaar.

Onze woorden, die de strekking zouden hebben om van onzen naaste kwaad gerucht te verbreiden of hem van zijn eer of bezittingen te berooven, hebben daarom voor het oog van het zelfonderzoek ook geen reden van bestaan. l)e winkelh.*., die den hoek aanwijst, door reeht en plicht voorgeschreven, de pass.-., die de grens bepaalt van onze handelingen tegenover anderen, de maatstok, het schietlood en het waterpas brandmerken alle gedachten aan het bezigen van woorden, gericht tegen den goeden naam van onzen naaste, of ora eens anders goed vertrouwen op te wekken, met het doel en het vooroverleg om het daarna te verschalken.

Het een en ander kan in een Vrijmetselaars gemoed niet ontvankelijk zijn.

Onze uitwendige daden en handelingen eindelijk zijn onderdeelen van een grooten arbeid. Ook deze moeten toonen dat \'t bij ons althans geen lippenklank is. Wij leven in de wereld om te arbeiden aan den grooten T.-., om steenen aan te dragen, elk naar zijn kracht, met

-ocr page 9-

7

ijver en volharding. Onze arbeid is zwaar, want wij kunnen geen steenen aanbrengen, dan tot een volkomen kubus afgewerkt.

Dergelijke Werklieden, of wij Leerlingen zijn of Gezellen of Meesters, wij hebben geen tijd om ons met kwade praktijken op te houden. Wij hebben wel wat anders te doen,

Vandaar dat een goed Vrijmetselaar zijn hart niet bij uitsluiting aan goud of zilver hechten zal. Vandaar dat hij zich wacht voor de klippen, die onverbiddelijk naar den afgrond der oneerlijkheid voeren. Hij zet de tering naar de nering, voert uit blooten naijver tegen zijn buurman geen hooger staat dan hij kan: geleden verliezen tracht hij niet terstond te dekken door overdreven en onverantwoordelijke speculation, maar hij draagt ze met gelatenheid en wacht met kalmte den redres tijd af: hij houdt zich niet op met argumenten van eonvenientie: ter wille van niets ter wereld maakt hij zich zedelijk medeplichtig aan bedrog, door de onthulling ervan opzettelijk na te laten: hij geeft zich evenmin af met berekeningen, die er op uit zijn, het goed vertrouwen in wankelende zaken gaande te houden. Hij zal eerder gereed gevonden worden droog brood te eten, dan het op oneerlijke wijs met allerlei toespijs te kruiden. Door zulk een gedragslijn zeilt iiij de gevaarlijke klippen om, ontloopt hij het gevaar van in oneerlijkheid te vervallen.

Hij zal daardoor krachtig genoeg gevonden worden, om weerstand te bieden aan de verzoekingen om in vele zaken zoogenaamd de hand te lichten en daardoor oneerlijkheden te vergoelijken; en wanneer hij, door ondergeschikte betrekking of om andere redenen, zich eensklaps te midden van het gevaar bevindt, dan zal hij het oogenblik gekomen achten, om, met toepassing van het beginsel: viveul les principes, périsscnt les colonies, zicli, zoodra hij het bedrog ontdekt, op zijn standpunt van hooge moraliteit, aan alle zedelijke medeplichtigheid te onttrekken. Hij zal er eerder zijn dagelijksch brood voor opofferen en met vrouw en kinderen gebrek lijden, dan te offeren aan de kwade trouw en zedelijk of feitelijk

-ocr page 10-

8

eel te nemen aan den roof van eens anders geld of goed. venzoo behoedt zich de Vrijmetselaar voor roof van eens nders naam. Belet dit laatste niet, dat hij steeds moet al staan voor zijne overtuiging, dat hij, ter wille van de zaak of het beginsel, die of dat hij voorstaat, geen personen ontzien, maar zonder omwegen recht op zijn doel afgaan en het kwaad daarbij kwaad noemen moet, hij zal dit kunnen doen niet overtuiging en ten overstaan van dien \'t aangaat, maar tevens een vijand zijn van achterklap en het verspreiden van kwaad gerucht.

En mocht nu een Vrijmetselaar bij het bewandelen van dezen weg wel eens struikelen, welnu, hij zal zich weder oprichten en dienzelfden weg vervolgen. Ieder, die staat, zie toe dat hij zelf niet valle, werpe althans geen steen op den naaste, die eens minder vast in zijn schoenen staat! Bij al zijn struikelen zal een Vrijmetselaar toch voortgaan den R.-. S.-. te polijsten, hij zal tot den R.-. S.-. niet zeggen: „wat heb ik met n te doen.quot;

Hoe schoon en verheven onze theoriën ook zijn mogen, W.*. Hoorders en Z.-. W.-. BB.-., de teleurstelling, die men dikwijls ondervindt, als men ziet, hoe weinig zij in beoefening worden gebracht, kan alleen tot bijdrage strekken, om te doen uitkomen dat het ideaal nog niet is bereikt en onze Orde nog geen hors d\'oeuvreis, gelijk door sommigen, zelfs onder de BB.-., wel eens beweerd wordt. Zoo ergens, dan geldt quot;t ook hier, dat de geest gewillig is, maar het vleesch zwak, ofwel dat het papier geduldig is, maar de tong niet minder.

Gelijk gij wilt dat de menschen u doen zullen, doe gij hun desgelijks.

In rollende, hoogdravende phrases worden dikwijls in onze TT.-, dergelijke en andere schoonklinkende stellingen verkondigd en met mayonniek applaus begroet, terwijl men er in het werkelijke leven dikwijls vergeefs naar de sporen van zoekt. Niet dat hier in den regel oneerlijkheid of kwade trouw in \'t spel zou zijn, dit zij verre! ik neem zelf aan, dat menig onzer de Vrijmetselarij door onderzoek en studie heeft leeren beschouwen, niet als een onbeduidend ritualistisch poppenspel, maar als een hoogernstigen wegwijzer door

-ocr page 11-

9

het leven, niet als een flauwe kunstenmakerij, maar als de K.\'. K.-. van zelfverbetering en veredeling van den naaste; ik neem aan, dat bi] het uitspreken en aanhooren van de fraaie theoriën het voorneman om ze ook ten uitvoer te brengen werkelijk bestaat, dat ook de ernst, daartoe noodig, niet ontbreekt; — maar dan wordt ook op dit punt alweer dikwijls het bewijs geleverd dat de oppervlakkigheid in alles zulk een groote rol speelt, de oppervlakkigheid , die, als kaf, met den wind naar alle richtingen wegstuift. Menig volijverig, enthousiast en betrouwbaar Vrijmetselaar doet mij soms denken aan iemand, die ontzettend veel van de morgenlucht houdt, die erg veel met den morgenstond op heeft, die een liefhebber is van vroeg opstaan en ochtendwandelingen doen. Hij neemt zich telkens, op een schoonen zomeravond, voor, den volgenden morgen met het krieken van den dag, nog liefst voor dag en dauw, op te staan, maar \'t mag hem nooit gebeuren, voor tien uur het bad te verlaten. Zoo gaat \'t ook menig in theorie uitstekend Vrijmetselaar. Hij wil wel, maar hij kan niet.

Wie onzer kan zich zelvcn op dit punt vrijspreken ? Het leven met al zijn aanlokseien verlamt onze goede voornemens en drukt ons neder, even als de slaap de oogen van den langslaper, die op den morgenstond verliefd is geraakt. In vele zaken willen wij wel, maar kunnen wij nu eenmaal niet, ten ware wij al onze krachten, soms met groote zelfverloochening, gebruiken.

Onze uitstekende opvatting van eerlijkheid en goede trouw is zuiver en oprecht gemeend, maar wij l.unuen die dikwijls maar niet van toepassing brengen. Het valt ons zwaar, tegen den stroom op te roeien. Vol van de beste voornemens springen of\' vliegen wij, even als Piet Paaltjes \'t zijn dvie sóidenten laat doen, in d\'armen der wereid — en de wereld knijpt ons dood; — zij knijpt ons dood in haar reusachtig sterke en gespierde armen van valsche schaamte en conventioneel bedrog. Zij doet dit namelijk, en wij stellen er haar toe in staat, als wij ons zonder strijd gewillig aan haar overgeven.

-ocr page 12-

10

II. Eerlijklieid en goede trouw naar profane opvatting.

Het is een ieder gt; helaas! niet gegeven met zijn mac.*, opvatting van eerlijkheid en goede trouw den strijd tegen het legioen van aanvechtingen in en buiten ons te aanvaarden , nog minder dien vol te houden, hoeveel te minder aan duisterlingen.

In het profane leven is bij een groot aantal personen ongetwijfeld nog een meer of minder groote mate van eerlijkheid te vinden. Treffende blijken hiervan worden niet alleen in de geschiedenis van vervlogen tijden, maar ook nog gedurig in onze dagen waargenomen; getuige,— om ons niet tot geschiedkundige persoonlijkheden, als Washington, Thorbecke en andere toonbeelden van geheel belangelooze plichtsbetrachting te bepalen, om ook niet van geïsoleerde feiten te spreken,—de talrijke gevallen, waarin met huiselijke zorgen gekwelde personen, wien in hun betrekking soms zware geldelijke verantwoordelijkheid is opgelegd, de hun toevertrouwde belangen nimmer met hun particuliere verwarren , — de gevallen , waarin men schulden van bloedverwanten of anderen, zonder dat men er wettig toe gehouden is, vrijwillig op zich neemt en voldoet, — de gevallen van behoeftige maar eerlijke vinders, van trouwe loonbedienden en zoovele meer. Doch \'t moet gezegd worden, dergelijke verschijnselen zijn als oiisen in de groote, dorre woestijn van maatschappelijke bedriegerijen. In het profane leven moet men nu eenmaal, om het hoofd boven water te houden, voortdurend kamp voeren tegen de aanrollende golven der kwade trouw en tegen de deinende stroomingen van meer of minder conventioneel bedrog.

De oneerlijkheden laten zich m. i. in drie hoofdgroepen verdeelen. De eerste wordt saamgesteld uit de oneerlijkheden in optima forma, de misdrijven, waarbij het vooroverleg, de meer of min voorbedachte raad een kenmerkend en essentieel vereischte is. De tweede soort bestaat uit handelingen tengevolge van een oogenblikkelijke opwelling, van een meer of min wanhopige poging tot redding uit

-ocr page 13-

11

geldnood of broodsgebrek. Eindelijk heeft men de schendingen van het goed vertrouwen, soms mèt- soms ook zonder doel van benadeeling, met voorzorg en in het duister gepleegd óf ook wel zonder de minste verbloeming, omdat ze den naam van oneerlijkheid in het profane leven nu eenmaal verloren en er een soort burgerrecht verkregen hebben.

Laat ons eerst bij de twee eerstgenoemde, aan elkaar zoo nauw verwante , ook in de profane wereld veroordeelde hoofdgroepen stilstaan en dan de derde groep, van het meer of minder conventioneel bedrog, behandelen.

Tot de beide eerstgenoemde soorten behooren de diefstallen in hun van elkaar zoozeer verschillende vormen, gedaanten en nuanceeringen, de arglistige wegneming van eens anders goed, meer eigen aan de mindere standen, soms gepleegd uit werkelijk gebrek, dikwijls ook uit zucht naar meerder levensgenot, -gemak of -wellust, terwijl nevens de zucht naar- ook de beneveling daartoe door den sterken drank er zoo vele malen een hoofdrol in speelt.

Verder vindt men daar de bedriegelijke oplichting, door zich valscbelijk op naam van een ander door bedriegelijke middelen iets te doen afgeven; het misbruik van vertrouwen, door ten nadeele van den eigenaar verduisteren of weerloos maken van gelden of goederen, die tegen betaling ons ter bewaring of tot een ander bepaald gebruik zijn ter hand gesteld; deze beide delicten eigen aan alle standen en afwisselend in gelijke mate bij den hoogeren als bij den lageren stand voorkomende; de bedekte of onbedekte schadeloosstelling voor ongeoorloofd dienstbetoon zijdens ambtenaren; de bedriegelijke handelingen van comptabelen, ambtenaren zoowel als particulieren ; de valschheid in geschriften en het des bewust gebruik maken daarvan; beide laatsten meer eigen aan hooger geplaatsten, en even als de anderen dikwijls gepleegd uit oogenblikkelijken geldnood of wanhopige poging om de zaken vlottende te houdeu, doch dikwijls ook met

-ocr page 14-

12

het vuilaardigst overleg om zich zeiven ten koste van anderen te verrijken.

Dnarneven staan andere, tastbaar oneerlijke, en ook als zoodanig algemeen erkende handelingen, die toch niet altoos door de strafwet te bereiken zijn. Telkens en telkens worden er nieuwe strafwetten gemaakt, doch zoo vlug kan het daarmee niet toegaan, of de mensch is vindingrijk genoeg om een nieuwe manier van bedrog uit te denken, waartegen bij de wet nog niet is voorzien. De strafwetten kunnen op \'t punt van oneerlijke vindingen bij geen mogelijkheid gelijken (red houden met het men-sehelijk vernuft. Vandaar zoo dikwijls ontslag van rechtsvervolging bij vonnis, na openbare behandeling, of wel buiten vervolgingstelling bij beschikking in raadkamer, waardoor de behandeling Ier openbare terechtzilting vervalt. Beide wel te onderscheiden van vrijspraak. Bij vrijspraak is het ten laste gelegd feit door de een of andere omstandigheid niel bewezen, dikwijls wel oi\'firlnifjrnd (bij tastbare schuld van den beklaagde) maar niet welllg, niet volgens de scherpe regelen en langs den afgebakenden weg dei-wettige bewijstheorie, dikwijls daarentegen wel wettig, maar b. v. bij ongeloofwaardigheid der getuigen niet oucc-luifienil, dikwijls ook noch wettig noch overtuigend. Dan weer is \'t feit wel bewezen, maar niet de schuld van den beklaagde daaraan. Jn al die gevallen volgt vrijspraak. Bij ontslag van rechtsvervolging en soms ook bij buiten vervolgingstelling is het feit wettig en overtuigend bewezen, als door den beklaagde gepleegd te zijn, doch verklaart de rechter dat de wet er niet tegen voorziet, dat het feit volgens de bestaande wet nu eenmaal geen misdrijf daar-stelt, daar er geen straf tegen bedreigd is. Meestal is \'teen va er laakbaar feit, en dat bovendien het Openbaar Ministerie gemeend had onder een wetsartikel te kunnen brengen, doch waarvan de rechter, met de wet in de hand, in raadkamer zeggen moet: „\'tis infaam, maar \'t is toch sluw overlegd, \'t is jammer, maar wij kunnen er niels aan doen, omdat de wet er niet in voorzietquot;. Als wij b. v. een quitantie, die ons vrijwillig wordt ter hand gesteld met het doel betaling te erlangen, een-

-ocr page 15-

13

voudig zonder betaling terughouden , en vele dergelijke kwade praktijken, \'t zijn alle oneerlijkheden, zelfs door de profane wereld veroordeeld, doch tot dusver niet door de strafwet bereikt, niet onder strafbedreiging gebracht. Misbruik van vertrouwen, bij niet betaald wordenden arbeid gepleegd, — bedriegelijke oplichting, bij eene verklaring van den opgelichte dat met uitsluitend het gebezigd be-driegelijk middel zijn vertrouwen opwekte, — hoe boos het overleg ook zijn moge, blijven straffeloos. Men zal hoogstens, voor \'t geval men twee getuigen kan bijbrengen (wunt in een civiel geding mag de partij niet zelf als getuige optreden) eene civiele actie kunnen instellen , meer ook niet: en de dader zal waarschijnlijk zorgen dat hij niet onder een talrijk pubiek alzoo te werk gaat. En, mocht al een uieuw Strafwetboek ons voorschriften, ook tegen dergelijk bedrog in \'t algemeen, aanbrengen, ik twijfel er niet aan of er zal altoos wel een nieuw middel worden uitgedacht om ook die voorschriften te ontduiken. Het terrein voor ontslag van rechtsvervolging zal wel nooit aan toevoer gebrek hebben.

Ten opzichte van al deze handelingen, misdrijven zoowel als straffelooze kwade praktijken, geeft een blik in de strafrechtspleging een antwoord op de vragen: van waar ? en: waartoe ? Men vindt er de treurigste tegenstellingen van handelingen uit gebrek, uit bitteren nood en behoefte, uit sociale ellende in eén woord, tegenover misdrijven uit een koortsachtige jacht naar rijkdom, weelde en genietingen. Wendt men dikwijls inwendig met afschuw den blik af van de bank der beklaagden, het is soms ook een gevoel van diep medelijden, dat ons bevangt, wanneer wij de afwikkeling van menige levensgeschiedenis met een ernstigen blik beschouwen. Een overigens oppassend werkman heeft b. v. bij den naderenden winter van stad tot stad gereisd om werk te zoeken, zijn laalste spaarpenningen verteerd en nergens gevonden wat hij zocht. De behoefte aan levensmiddelen doet zich gevoelen. Hij is ten einde raad. Zijn toestand is te minder benijdenswaard, naar gelang hij zich de weelde van vrouw en wellicht ook die van kind of

8

-ocr page 16-

14

kinderen heeft meenen te mogen veroorloven. Opzending naar een bedelaarsgesticht wacht hem wellicht, ter zake van bedelarij, als hij door de politie betrapt wordt, of als deze er achter komt, dat hij een voorbijganger om een aalmoes vraagt; —- ter zake van landiooperij , als hij zich om onderstand en huisvesting bij de politie aanmeldt of langer zonder een cent op zak maar rondzwerft. In beide gevallen wacht hem bij veroordeeling zeer zeker gevangenisstraf: als hij opgezonden wordt, dan zal hij vooraf die gevangenisstraf hebben te ondergaan. Is hij vroeger al eens in een bedelaarskolonie geweest, dan gaat hij, als hij voor de tweede maal aan bedelarij of landiooperij schuldig bevonden wordt, er zonder genade weer naar toe. De wet kent geen genade, de wet spreekt in dit opzicht gebiedend. Dit is hem, helaas! uit zijn ervaringen van het leven bekend; hij zelf of anders alliclit een bloedverwant of kameraad heeft er al kennis mee gemaakt. — Wat zien we nu herhaaldelijk gebeuren? De ongelukkige doet een keus: hij kiest de gevangenis, zonder de risico van opzending ; om \'t meerder of minder onteerende van den inhoud van zijn vonnis bekommert hij zich niet \'t minst. Hij stapt kalm en beraden den eersten den besten winkel binnen, vraagt eenige artikelen te bezichtigen, steekt er openlijk en rustig een paar van op zak en gaat zonder betaling langzaam den winkel uit en de straat op. Hij haast zich geenszins, als hij woidt nagezeten en nageschreeuwd. Hij loopt bedaard onder \'t straatgejoel door, alsof \'them niet aangaat, gaat rustig — men zou haast zeggen met een zuiver geweten — een naderenden diender te gemoet en laat zich meenemen , ten einde onderkomen en voeding te erlangen, waar \'them op stuk van zaken eenvoudig om te doen is. Zijn houding blijft uiterst natuurlijk en geposeerd, zoowel aan het politiebureau, wanneer de agent met ophef van zijn arrestatie melding maakt en de corpora delicti te voorschijn brengt, als voor den rechter. Na een paar weken voorarrest, moet hij, gelijk hij, blijkens een naar gevangenisreglement onderschepten brief, aan zijn familie schrijft, „voor het tribenaal verschijnen om zijn ijs te

-ocr page 17-

i

15

halen.quot; Hij heeft tegen de klacht en den eisch hoegenaamd niets in te brengen: „\'t is zoo, heeren, ik wist geen raad meer,quot; en hij verhaalt vervolgens een van de vele lijdensgeschiedenissen der menschheid, die in alle opzichten het cachet van de waarheid draagt. Hij buigt intusschen zeer beleefd tegen den officier, als deze een maand cel tegen hem requireert; acht dagen later buigt hij nog eens zoo diep tegen de rechtbank, als do voorzitter hem zijn vonnis voorleest, waarbij hem die straf of wat minder wordt opgelegd, en hij verlaat met zekere plechtigheid en zelfvoldoening de gerechtszaal, buigende en met vriendelijke knikken tegen den deurwaarder, de veldwachters lt;in het publiek, üe rechter was soms meer geinciineerd, den man wat werk te bezorgen dan gevangenisstraf; en de man zelf denkt dat zoo\'n gevangeniscel en de gevan-genkost allicht beter zijn dan straatkeien-slijpen en een middagmaal van zuivere lucht. Zoo een kent intusschen den weg. En als \'t hem in de cel meevalt, wees dan verzekerd dat hij later — misschien binnen kort — nog eens terugkomt.

Grooter afmetingen neemt het misdrijf aan, wanneer een bende van zulke r:\\delooze lieden zichvereenigt, en, door den drank en onderlinge ophitsing vervoerd, inden stillen nacht, op alle eventualiteiten gewapend, de wrok tegen de hardvochtige rijken, waar zij mee kennis maakten, in \'thart, langs de straten sluipt, loerende op een goede gelegenheid om met een slag zich en de hunnen voor ge-ruimen tijd bezorgd te zien.

Het einde is •— de misdaad. Diefstal bij nacht, door twee of meer personen met builen- en binnenbraak, inklimming of valsche sleutels, soms gepaard met doodslag, om den diefstal te kunnen volvoeren, of de sporen er van uit te wissehen. Misdaden, des te afschuwelijker, naarmate de behoefte minder is, en de zucht naar meerder levensgenot de drijfveer wordt. Dan komen wij in den superlativus, in de echte misdadigerswereld, die ons soms met medemenschen in aanraking brengt, die, wegens oneerlijkheid op veertigjarigen leeftijd in \'t geheel reeds 25 levens-

-ocr page 18-

16

jaren in den kerker doorbrachten (1); met tuchthuisboeven, die de gevangenis verlaten om er na eén maand of soms korter tijd in terug te keeren; met door den drank verdierlijkte individuen, vrouwen- en kinderbeulen; met de meest liederlijke en walgelijke sceptici, die b.v. niet schroomen hun hoogste levensopvatting voor den rechter te ontwikkelen, als bestaande in het ideaal van „ eiken dag een borrel, een pruim en een meid, als ik dat maar heb, kau me de rest niet schelen.quot;

Maar \'t wordt tijd dat ik u uit dien modderpoel verplaats in hooger, meer geparfumeerde, doch daarom inwendig niet minder bedorven kringen. Ook hier alweer dezelfde slechte menschelijke neigingen en uitspattingen, meestal met den zelfden tendcnz. Hier is de oorsprong en do strekking van het misdrijf, de beweegreden zoowel als het einddoel, veelal de hebzucht; een hang naar gewin, een speculatie-lust en zucht, ten einde daartoe in den kortst mogelijken tijd te geraken: daarbij een valsche schaamte, een begeerte om de verkwistingen, niettegenstaande vermindering van inkomsten, te blijven volhouden; van daar speculatie niet alleen niet eigen fortuin, maar ouk met toevertrouwde gelden van derden, van minderjarigen,weduwen en weezen; en waar dit geen oogenblikkeljjke afdwaling is, maar gepremediteerd bedrog, daar heeft men te doen met een misdrijf, waarlijk even zwart als nachtelijke diefstal met braak en inklimming, zoo niet zwarter.

Aan dit alles draagt de tegenwoordige trein van leven een groot deel van de schuld. Pasbeginnenden willen zich al spoedig meten met anderen, die na jaren arbeid en overleg van zich zeiven of hun erflaters reeds in de haven van den rijkdom zijn aangeland. Zij willen voor deze niet onder doen, voor het fortuin niet zwichten. Zij trot-seeren alles en zullen den staat, dien zij voeren, bij de

(1) Nog sterker. Op 30 December 1880 stond voor mijn rechtbank wegens diefstal terecht zekere S. S. , 58 jaar oud, die — behoudens de preventieve gevangenschappen—blijkens de overgeiegde extracten van vonnissen en arresten, 3(5 jaren en 1 maand in gevangenis en tuchthuis sleet.

-ocr page 19-

17

vermindering hunner inkomsten, niet opgeven; een verkeerd eergevoel weerliondt ze, tot inkrimping hunner uitgaven over te gaan. „ Ze zijn zegt t. Epfkn in zijn Spectator, „gelijk aan onervaren zeelieden, die met een „ slecht geballast en halfbeladen schip tusschen klippen „ en ondiepten zich bevinden. Lang voordat zij den kwaden „hoek voorbij zijn, geven zij het schip met volle zeilen „aan den wind over niet alleen, maar ook dan, als storm „en orkaan zich aanmelden, reven zij de zeilen niet, „ maar maken zich sterk, het onweer met volle zeilen „te trotseeren.quot; Ik heb ergens gelezen, dat toen de Spanjaarden nog kortelings de nieuwe wereld vermeesterd hadden en dagelijks bezig waren onnoemelijke schatten naar hun vaderland aan te voeren, vele van hunnerijkst-geladene schepen door de zee ingeslokt werden, omdat hunne barsche en opgeblazene bestierders, in geval ze door een storm wierden beloopen, in plaats van de zeilen te minderen of een bijlegger te maken, alles lieten doorstaan , om winden en baren zelfs te trotseeren. Daar zijn veel lieden in alle natiën, die, in de bestiering hunner huislionding en levenswijze aan dusdanige roekeloosheid zich schuldig maken, en met een schip dat door den storm beschadigd, het nauwelijks boven waterkan houden, even breede zeilen willen voeren als te. voren.

Het eind is ook hier — althans zeer dikwijls — de misdaad.

Ik gaf u zoo even een type van oneerlijkheid uit gebrek. Van de laatste soort, oneerlijkheid uit een ziekelijk overdreven jacht naar rijkdom, verwijs ik u naar de te zeer bekende type van den voortvluchtigen misdadiger, wiens naam, even als die van andere groote booswichten, zonder dat ik dien hier behoef uit te spreken, door een alles behalve benijdenswaardige renomméo aan de vergetelheid ontrukt en voor de nakomelingschap bewaard is.

Ik zie bij dit alles geenszins voorbij, dat in het profane leven, door onvoorzien waardeverlies van papieren, door déconfiture van anderen en menige andere omstandigheden , vele rechtschapen mannen geheel buiten hun schuld met allerlei geldelijke calamiteiten en désastres te

-ocr page 20-

18

kampen kunnen hebben. En al zien wij hier en daar een glimp van eigen onvoorzichtigheid, \'t voegt ons niet anders dan met deelneming getuige te zijn van den kamp dezer mannen met de tegenspoeden des levens. Laten wij hun, in zoover ze zich onder ons bevinden, van harte toewenschen dat de fortuin te hunnen opzichte een keer moge nemen en \'t hun in den vervolge beter ga. Maar, laten wij dan ook wèl onderscheiden , en dezulken niet begrijpen onderen verwarren met hen, die uitsluitend door eigen roekeloosheid de oorzaken zijn van hun ongelukken en even-tueele misdrijven.

In den aanvang mijner beschouwing over de profane opvatting van eerlijkheid en goede trouw noemde ik ook een derde hoofdcategorie, saamgesteld uit handelingen, die in de maatschappelijke samenleving in den regel niet als oneerlijk zijn gebraudmerkt.

De reden hiervan is te zoeken in de omstandigheid dat ze óf in \'t duister óf met de noodige voorzorgsmaatregelen geschieden óf ook wel een soort van burgerrecht vorkregen hebben. Deze handelingen vormen betrekkelijk hoogst zelden een onderwerp van strafvervolging, althans van openbare behandeling, en wel: 1°. wat betreft dezulke, die in \'t duister geschieden, omdat ze eenvoudig niet worden aangegeven, omdat de benadeelde partij er liefst het zwijgen toe doet; neem maar eens het debaucheeren van vele minderjarigen, waar geen haan naar kraait, de diefstallen van loonbedienden , waarvan 7/8 onvervolgd blijven , omdat de meesteressen, de benadeelden en meestal ook de hoofdgetuigen, huiverig zijn in het openbaar getuigenis dei-waarheid voor den rechter te komen afleggen, zoo ook de overtredingen der huwelijkstrouw, uitsluitend op klachte vervolgbaar enz.; 2°. ten opzichte van de zoodanige, waar men de noodige voorzorgen nam, omdat, — en dit geldt vooral voor de slinksche praktijken der geldmannen , — vele dezer praktijken als \'t ware met de wet in de hand bedreven worden, alsof ze op rechtskundig advies geschieden, ten einde, zoo ten opzichte van het bewijs als van de strafbaarheid , zoo nood door de mazen der wet te kunnen heen-

-ocr page 21-

10

kruipen. Hieraan koppelt zich als van zelf\'wat ik zoo even over vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging en buitenver-volgingsteliing zeide. De feiten zijn meestal met zulk een sluw overleg als \'t ware door de wetsartikelen heen getraceerd , vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging laat zich bij de eventueele strafactie zoó duidelijk en in de verte voorzien, dat de rechter de zaak dikwijls maar niet eens naar de publieke zitting verwijst , maar na de gehouden instructie van den rechter-commissaris den beklaagde buiten vervolging stelt en zijn in vrijheidstelling gelast. En moclit het nu blijken, dat de voorzorgen onvoldoende waren, dan is een buitenlandsche reis altoos een laatste uitweg, soms voor de ingestelde vervolging, soms ook — als de wet de voorloopige gevangenneming niet toeliet — zelfs na de veroordeeling. Genoegzaam reisgeld , bereisdheid cn bekendheid met vreemde talen heeffde man van fortuin steeds vóór boven den man uit de mindere klasse. Tegen de veroordeelden uit deze klasse, die op vrije voeten bleven, worden nagenoeg alle vonnissen ten uitvoer gelegd, tegen de meer gefortuneerden, die in dat geval verkeerden, bijna geen; men is bij de poging tot executie eenvoudig uitlandig en blijft \'t, minstens tot de straf ver-jaard is. Het is dus een minder juist spreekwoord, dat zegt: „de groote dieven laat men loopen, de kleine hangt men op.quot; De groote dieven zijn meestal slimmer eu in allen gevalle in beter en gunstiger omstandigheden dan de kleine, zou juister gezegd zijn: de groote geven niet zoo makkelijk vat op zich, gaan met meer uitgeslapen-heid te werk dan de kleine, of, gelijk het naar een andere, even platte doch meer ware, volksuitdrukking heet: „de stommeliingen komen de doos inquot;.

Eindelijk zijn er 3°. handelingen, gelijk ik zeide, die min of meer geusiteerd zijn, die een soort van burgerrecht verkregen hebben en toch niet van oneerlijkheid zijn vrij te pleiten. Maar dit is (■oitvcitiioinuda oneerlijkheid en wordt daarom in de wandeling door velen niet eens meer als zoodanig aangemerkt.

Deze handelingen zijn alweer te onderscheiden in /inaitcieel en in moreel oneerlijke.

-ocr page 22-

20

Tot de eerste beliooren onder meer: de ontduiking van belasting in alle mogelijke vormen. Men ziet er zoo geen kwaad in, het algemeen, den lande te kort te doen; wellicht omdat men, als lid van dat algemeen, voor zijn aandeel zelf daarbij wordt te kort gedaan. Op liet punt van inkomende en uitgaande rechten is de vindingrijkheid \'t sterkst ontwikkeld; zoo zat ik als rechter dezer dagen nog in een zaak , waarbij een welgekleede dame terecht stond, die, uit Zwitserland komende , op het bloote lijf een gordel (queue de Paris) droeg , waaraan op kunstige wijze 60 horloges en andere zaken gehecht waren, die zij getracht had zonder betaling van rechten hier te lande in te voeren. Het, met het doel om de rechten op ruiling te ontduiken, aangaan van een vennootschap en het kort daarop weer ontbinden daarvan met toebedeeling aan de eene partij wat de ander heeft ingebracht en omgekeerd, de te lage aangifte van koopsommen tot ontduiking van de transportrechten enz. Intusschen blijft het bedrog qua bedrog hetzelfde, of \'t een enkel particulier, of wel den staat, een verzameling van particulieren, geldt. Met de conventioneele opvatting op dit punt is de wetgever \'t dan ook volstrekt niet eens. En dat meu \'t kwaad dikwijls in zijn laatste levensuren inziet, — de Roomsch Oatholiekeii dikwijls bij het ontvangen van het laatste oliesel en de slot-absohUie, —bewijzen vele toezendingen aan den Minister van Financien van aan den staat op deze of gene wijze te kort gedane gelden.

Het gezegde van hetgeen er aan de maal- en ürijhslok blijft hangen, toont reeds aan met hoeveel zorgeloosheid de kwade trouw bij administratien, directien, bedienden-personeel en leveranciers van vennootschappen, liefdadige gestichten en gcmeeiUe-instellingen wordt vergoelijkt en zoodoende aangemoedigd.

Verder zien wij alweer het groot leven ten koste van anderen zich uiten in twee met elkaar samenhangende en op elkaar inwerkende en ingrijpende misbruiken, het zg. beeren en het zg. snijden, het eerste als een gevolg van het laatste te beschouwen. Nalatigheid in het betalen van gemaakte schulden is de naaste aanleiding

-ocr page 23-

21

en oorzaak, dat het bedrag dier schulden met inbegrip van een buitensporige winst wordt opgegeven. Het kwaad moet dus bij den wortel, bij het zg. beeren maken, worden uitgeroeid.

De credietnemers zijn in beleefde, onbeschaamde en sluwe te onderscheiden; de beleefde, die van den aanvang tot \'t einde kruipend en voorkomend is, doch intusschen bij \'t maken zijner schulden reeds weet, dat hij ze niet zal vermogen te voldoen, die zoodoende op de zak van anderen speculeert en ten slotte, bij ontvangen aanmaning, zijn schuldeischer dringend excuses maakt en een zak vol complimenten meegeeft, maar geen geld; de oiibeschaamde, die wel betalen kan, maar niet betalen wil, die van zijn renten liever op reis gaat dan zijn schulden afdoet, overtuigd dat zijn maatschappelijke positie hem tegen onaangenaamheden waarborgt; de sluwe, die den spot drijft met de goedgeloovige gemeente, die er voor uitkomt er een menagerie van beeren op na te houden, en als ze \'t hem te bont maken, als ze te hard brommen, wel, dan schuurt hij zijn piek, en vertrekt op een goeden dag met de Noorder zon, zonder afscheid te nemen en zonder achterlating van adres.

Op grond nu van de opgedane ervaringen op \'t punt van nalatige of ontijdige betaling, laten op hun beurt sommige schnldeischers zich niet onbetuigd. De meest logische weg zou wezen, dat zij zich voor den vervolge eenvoudig wat voorzichtiger betoonden in het verleenen van crediet, maar dit hulpmiddel is minder in zwang; men volgt liefst een anderen weg. Men dekt zich liever in het bedrag der rekening ruimschoots voor de eventueele kwade posten en renteverlies; ongelukkig echter, dat men zich hierbij niet bepaalt tegenover de proefondervindelijk gebleken slechte betalers, maar dit ook uitstrekt tot al wie men onder de handen of liever onder het mes krijgt. De goeden moeten \'t, helaas, ook hier alweer maar voor de slechten misgelden. De schnldeischers zijn óf leveranciers van koopwaren 6f verhuurders van goederen of diensten; van deze laatste soort zijn sommigen door een tarief schijnbaar beperkt, maar een tarief is een zeer

-ocr page 24-

22

rekbaar iets, waar men precies mee leven kan zooals men wil, al naar gelang de gewetens-elasticiteit en het eerlijkheidsbegrip der getarifieerden. Men ziet nu eenmaal in het snijden zoo\'n groot kwaad niet, men loopt zooveel risico tegenover slechte betalers, dat \'t overvragen door zeer velen als een soort veiligheidsklep beschouwd wordt, louter een voorzichtigsheidsmaatregel, meer niet.

Maar een voorzichtigheidsmaatregel is \'t ook van mij, om mijn voorbeelden op pecunieel gebied niet uit te breiden.

Ook op zedelijk terrein vindt men velerlei vormen vau conventioneel bedrog, en dit wel over \'t algemeen en bij speciale standen.

Over \'t algemeen: door een valschen schijn aan te nemen, door ongemeende hartelijkheidsbetuigingen en vleiende redenen; door, met groote zelfmisleiding oi\'bedrog, eigen meening steeds voor de ware te houden en niet voor overtuiging of ongeiijkserkenning vatbaar te zijn, — door in het publieke en godsdienstige leven, zonder eigen onderzoek, door gemakzucht gedreven, na te bauwen en te gelooven of niet te gelooven op gezag van anderen, — door zich als politieke cameleon te doen kennen, hoogst vormelijk, doch niet eerlijk,— door op liet ruime veld van de leugen zich te vermeien en op de een of andere wijze daaraan te offeren, zij \'t door de noodleugen, om zich voor \'t oogenblik te redden, of door de leugen om zich zelf te bevoordeelen, of ter wille van de zaak, of in het belang van derden, somszoónatuurlijk dat men zelf zou beginnen te gelooven wat men vertelde, — ot door te liegen uit lust om te liegen, uit een soort van physieke behoefte tot liegen, even eigenaardig aan hysterische jonge lieden in de periode van geslachtsontwikkeling , als de zucht tot stelen en brandstichten aan zwangere vrouwen eigen is; een ziekelijke toestand, die zich soms zoo sterk voordoet, dat jonge meisjes, uitsluitend ten einde eens ferm en frisch te kunnen liegen, zich zelve moedwillig verwonden en dan in rechten onder eede getuigen dat een derde \'t gedaan heeft; — en zoo vele andere vormen meer.

Bij de leugen zij men dus vooral omzichtig met het

-ocr page 25-

23

aannemen van oneerlijkheid en kwade trouw. Een zekere mate van menschenkennis is voor een goede onderscheiding noodig. Maar waar de kwade trouw steeds ontegenzeggelijk voorzit, dit is; in het verspreiden van kwaad gerucht, wel te onderscheiden van den strafbaren, groven laster, hiervoren aangestipt. Hier is \'t geen telastlegging van een bepaald feit, maar een fijne insinuatie of het uitdenken en in de wereld zenden van een onschuldig nieuwtje, waar ongelukkig maar de goede naam van een evenmensch mee gemoeid en bij betrokken is, een als \'t ware gooien met straatvuil, doch met glacé handschoenen aan de hand.

Tot de conventioneele oneerlijkheden kunnen over \'t algemeen nog gebracht worden: het zg. de hand lichten met zaken , waarin men volgens beter weten, soms volgens zijn eed, gehouden is anders te handelen, het schenden van het opgewekt vertrouwen in huwelijks en andere beloften , het misbruik maken van de zwakheid van jeugdige meisjes, al de soorter. van listen en bedriegelijke middelen, en zooveel andere handelingen.

Ook bij speciale standen openbaren zich, soms zonder bedoeling van eenig geldelijk gewin, deze in de samenleving-getolereerde afwijkingen van het scherp afgebakend pad der Iiooge moraliteit;

bij den notaris b. v., die, geheel te goeder trouw nochtans, in zijn wisselprotesten en andere, soms veel belangrijker, acten relateert dat hij in eigen persoon is opgetreden , terwijl hij zich intusschen door zijn bediende liet vertegenwoordigen; die, zonder het minste doel iemand te benadeelen, integendeel met groote kansen en gevaren zich zeiven zedelijk zoowel als geldelijk te kort te doen, tegen de waarheid in , partijen, die dien dag wellicht zich in andere gemeenten bevonden, althans opzijn kantoor toen geen voet gezet hebben, in zijn acte opgeeft als voor hem notaris te zijnen kantore te zijn gecompareerd, hetgeen (b.v. voor het geval een kwaadwillige borg, die op grond van zulk een acte om betaling wordt aangesproken , zijn «alibi bewijst) zulk een notaris in de grootste ongelegenheid zou kunnen brengen;

-ocr page 26-

24

bij den ambtenaar, die zich ter wille van den persoon bij zijn plichtsbetrachting laat blinddoeken, die zaken met personen verwart, anti- en sympathien koelt door misbruik van gezag;

bij den machthebbende in staat, provincie en gemeente, als hij aan coteriegeest of nepotisme offert, en het hem toevertrouwd algemeen belang dienstbaar maakt aan het belang van zich zeiven en de zijnen;

bij den bankier, kassier en al wie een betrekking van publiek vertrouwen bekleedt, wanneer hij voor de groote verleiding zwicht en, hoezeer ook voor het oogenblik door eigen fondsen genoegsaam gedekt, met de hem a deposito toevertrouwde gelden van anderen speculeert;

bij den journalist, wanneer hij — daargelaten de onderlinge verguizing der dagblad redactien onderling, die veel van het prestige der betrekking wegneemt — die beschuldigingen waar maakt door stoffen te behandelen, die hij niet meester is; of door in ronkelende fanfaronnades gevoelens te huichelen , die hij niet bezit; als hij kwaadwillig en opzettelijk verkeerde en partijdige voorstellingen van zaken geeft, of door tastbare Gailicismen of Germanismen of ook wel door eenvoudige domheden toont met eens anders veeren te pronken;

bij den advocaat, procureur en deurwaarder in verschillende kostbare routines der rechtspractijk ;

bij vele andere klassen in allerlei niet nader aan te duiden omstandigheden ;

en niet het minst bij den koopman.

Maar vermits ik dezen stand ; ook ten opzichte van de twee andere hoofdgroepen meer in het bijzonder beschouwen wil, zal ik het voordeel hebben dezen avond meer gezet en opzettelijk bij den handelsstand stil te staan.

III. Eerlijkheid en goede trouw naar mercanlide opvatting.

Het zou mij te ver leiden, als ik van den handel in den meest uitgebreiden zin van het woord spreken wilde, en daaronder ook begrijpen de productie , zoowel van

-ocr page 27-

25

landbouw als fabriekarbeid, de scheepvaart, expeditie en alle mogelijke zij- en aanverwante takken. Ik zal mij dus bepalen tot den handel in den meer beperkten zin van het woord, nl. het beroepmatig uitoefenen van daden van koophandel, het koopen van waren met het doel ze weer te verkoopen, zij \'t als groothandel, door het van heinde en ver, waar aanbod bestaat, op-koopen er van met het doel ze ter plaatse, waar er navraag naar is, weer van de hand te doen, zij \'t als kleinhandel of winkel nering , door het brengen van koopwaren in het bereik van het publiek.

De vereisehten voor een goed handelaar zijn m. i. vele, zoowel op stoifelijk als op intellectueel gebied: daartoe behooren aanvangs- zoowel als bedrijfs- of onderhouds-kapitaal, een goed oordeel, grondige studie , practische bedrevenheid, kennis van volkstoestanden en een juiste blik in de politieke toekomst; op sociaal gebied moet men uitgestrekte relaties hebben , een zekere bereisdheid en menschenkennis, alsook de kunst om met menschen om te gaan; op zedelijk gebied is onder meer een onkreukbare goede trouw een hoofdvereischte, naast een groote mate van energie, ijver, tegenwoordigheid van geest en kalm overleg.

De voordeden van den handel behoef ik uit den aard der zaak voor u, geachte Hoorders , niet uiteen te zetten , doch zal ik slechts even aanstippen.

Keeds van de oudste tijden af werd het materieel voordeel er van ingezien, en begreep men dat de kapi-taalsomzet de bestaansvoorwaarde is voor elke natie , de kapitaalsvermeerderiDg de bestaansvoorwaarde voor elke vooruitstrevende natie. Van daar dat Indiërs, Chinezen, Phoeniciërs en Egyptenaren zich reeds in overoude tijden op den handel toelegden. Dat begrip heeft zich allengs uitgebreid , de stoffelijke voordeden wogen meer en meer, en thans is de moderne maatschappij zonder handel eenvoudig een ondenkbaar iets, dat tot stilstand van de machine zou leiden.

Maar ook het zedelijk voordeel is niet gering te schatten. De handel is een der grootste middelen tot ver-

9

-ocr page 28-

26

spreiding van verlichting en beschaving, hij is de pionnier der humaniteitsbeginseleu, het middel tot aanraking tus-schen de volkeren onderling, tot opheffing van vooroor-deelen, tot kennisneming van vreemde toestanden en lot verzachting der zeden van onbeschaafde stammen.

De handel wenscht en beoogt twee onschatbare zaken, zegt Montesquieu in zijn „ Esprit des loisde vrede en de vrijheid. Het belang van den handel is een der grootste middelen , waardoor de vrede behouden en de gestoorde vrede hersteld wordt. De vrijheid is een der grootste voorwaarden van- en een der grootste waarborgen voor den handel. De nadeelen van den handel vormen de keerzijde der medaille. Vooreerst ; de demorali-seerende werking, die de onderlinge aanraking zoowel op sommige beschaafde als op sommige onbeschaafde wezens uitoefent, getuige het toenemend gebruik van sterken drank onder de wilden en de toenemende veelwijverij van Europeanen in andere luchtstreken. Doch vooral biedt de handel ruimschoots gelegenheid aan tot ontwikkeling van het eigenbelang in slechten zm, m. a. w. van de kwade trouw.

Tot op zekere hoogte is eigenbelang, nl. in goeden zin, nuttig en zelfs noodig; het geeft impulsie aan den ondernemingsgeest, weerhoudt van verslapping en indommeling. In dien zin is \'t eigenbelang te noemen , wanneer de krijgslieden der oudheid, door de zekerheid dat zij zich een deel van den te bemachtigen buit mochten toeeigenen, daarin een drijfveer te meer vonden tot moedsbetoon en een prikkel tot heldendaden ; wanneer natuuronderzoekers en geschiedvorschers, in de hoop hun kennis te vermeerderen en de hun dierbare wetenschap met hun ondervindingen te verrijken , gevaarlijke tochten ondernemen naar verre en onbekende streken en gewesten. In tegenovergestelden zin ziet men aan den anderen kant de geschiedbladen eveneens vol van de nadeelige gevolgen van liet eigenbelang, van dat der geestelijkheid bv., om volksvooroordeelen en wanbegrippen aan te kweeken en het volk kunstmatig dom te houden, ten einde op geschikte werktuigen te kunnen

-ocr page 29-

27

B

staat maken niet alleen, maar ook naar willekeur te kunnen regeeren, en tevens ten koste van liet volk te kunnen leven.

In den handel bestaat verreweg de meeste gelegenheid en de grootste verleiding tot het botvieren aan het eigenbelang in kwaden zin , en in zoover kan dit dus als verzachtende omstandigheid gelden. Ook hier bestaan evenwel zeer veel gunstige uitzonderingen : in de annalen ook van de handelswereld staan genoegzaam feiten opgeteekend van zelfopoffering en groote menschenliefde. die deze verkeerde richting tegenwerkten en ten onder brachten. Daarvan getuigen, — om weer van bijzondere personen , als Rotsciiixd en anderen niet te gewagen, die hun groot fortuin met eerlijkheid verkregen en vermeerderden,— de tijden, toen uit een welbegrepen patriotisme , niettegenstaande de algemeene gedruktheid, de handelsverplichtingen , hoeveel opoffering dit ook kosten mocht, trouw werden nageleefd. Frankrijk gaf er in 1870 het voorbeeld van: het is bekend hoe betrekkelijk weinig wissels alstoen onbetaald daarvandaan terugkwamen; llnllaiiil gaf er vroeger het voorbeeld van, door de erkenning zijner schuld na de Fransche overheersching; daarvan getuigen verder de nu en dan hier te lande en elders, hoe zelden ook, voorkomende gevallen dat een koopman , wiens faillissement door de wettige homologatie van een aangenomen accoord beëindigd werd, toch later, als hij er toe in staat is , zijn crediteuren ten volle afdoet, althans ruim boven de gestipuleerde percentage. Maar in den regel — \'t ligt in den aard der zaak — zal het echte handelsbedrijf den edelmoedigheidszin in meerder of minder mate vernietigen.

De vooropstelling van het beginsel: alles om field. niets om niet, brengt als van zelf mede de uitsluitende overweging van het belang van zichzelven om te koopen of te verkoopen. De belangen en behoeften van een ander staan geheel op den achtergrond; de menschenmin wordt hierdoor langzamerhand geheel gedood. De leus is weldra : „ ieder werke voor zichzelven , gelijk ik voor mijzelven doe. Ik vraag u niets of ik bied er u eene waarde voor

-

-ocr page 30-

28

aan, doe gij desgelijks.quot; Uit dit beginsel van eigenbelang redeneerende en het vooropstellende, vervalt alle gastvrijheid en wordt alle edelmoedigheidszin langzamerhand vernietigd en uitgedoofd. Montesquieu, het historisch gedeelte aan het wijsgeerige vastknoopende , toont met groote scherpzinnigheid aan, hoe het eigenbelang bij de oude Germanen de moeder en de voedster is geworden van maatregelen legen de gastvrijheid, aan dit volk eertijds zoo eigen.

Eenige door dien schrijver uit Tacitus aangehaalde plaatsen bewijzen duidelijk, dat een latere Germaansche wet, ter verandering van vroegere zeden, straf bedreigde tegen het aanwijzen aan een vreemdeling van eene woning , waar hij , met het oog op de welgesteldheid der bewoners , gastvrijheid zou kunnen genieten, en dat bij een andere wet schadevergoeding was voorgeschreven voor aan een vreemdeling bewezen gastvrijheid, waartoe al de bewoners van de plaats, waar die gastvrijheid verleend was, ieder voor zijn aandeel, moesten bijdragen, opdat de een niet boven den ander met gastvrijheid bezwaard zou worden.

Doch langzamerhand zien wij in de geschiedenis van den handel nog meer uit het eigenbelang geboren worden dan enkel gebrek aan edelmoedigheidszin en gastvrijheid. Het loven en bieden bracht spoedig mede het aanprijzen met opsomming van niet bestaande voordeelen bij verkoop , en liet afkeuren en deprecieeren, met opsomming van niet bestaande nadeelen , bij inkoop.

Consumtie en productie staan tot elkaar in een zekere, een balanceerende verhoudiug. De staathuishoudkunde leert, dat de vraag door het aanbod wordt geregeld en omgekeerd, de prijs door vraag en aanbod beide. De handel heeft echter het middel uitgevonden van kunstmatige opvoering van prijs, vraag of aanbod , al naar gelang zulks door het eigenbelang geëischt wordt. Tus-sehen het geweten en den plicht aan den eenen en dat eigenbelang aan den anderen kant, wordt weldra een harde strijd gevoerd: bij sommigen bezwijkt het geweten en het plichtsgevoel, en de oneerlijkheid is in den vorm van

-ocr page 31-

29

het bedrog weldra onbeschroomd en zegevierend de handelswereld binnengetreden , overtuigd dat zij zich daar zal nestelen en daaruit niet weer zal laten verdrijven.

Het handelsgebied is ontegenzeggelijk een geschikt en uitstekend terrein om te wedijveren in vindingrijkheid , om de goede trouw van een ander, die minder uitgeslapen of wel niet op overrompeling bedacht is, te verschalken , om alle begrip van eerlijkheid te verkrachten. De verleiding is dikwijls zeer groot, de gelegenheden zijn zeer talrijk.

De giftige plant woekerde dan ook spoedig voort, het onkruid tierde welig, en zóo snel waren de vorderingen, dat reeds de Romeinen een der zonen van Jupiter, Mer-curius, tot speciaalgod van de dieven en handelaren meenden te moeten verheffen. Het verschijnsel, dat de naam Mercurius waarschijnlijk van het Latijnsche woord merx (koopwaar) moet afgeleid worden, toont aan dat zijn hoofdbetrekking was : /(a/irfe/sgodheid. Het was de god van schrander beleid , goede kansen en berekeningen, de god van liegen en bedriegen, mits met tact en smaak en overleg, gelijk zijn maiden-diefstal aantoont, toen hij als pasgeboren kind uit zijn wieg kroop, van den rug van een schildpad een lier vervaardigde, Apollo met zijn spel betooverde en hem intusschen vijftig runderen afhandig maakte, die hij later tegen de lier inruilde. Hij was geen god van ruwe dieven, die met geweld iemand van zijn goed berooven , maar van geslepen , fijnsmedige oplichters, die er anderen netjes weten te laten inloopen en hun het geld met fluweelen tong uit den zak weten te redeneeren. De Grieken, van ouds als fijnbegaafde, geestige leugenaars en bedriegers bekend — hij liegt als een Griek , zeiden de Romeinen van een aartsleugenaar. of wel in den superlativus: hij liegt als een Athener — vereerden Mercurius , in hun taal llermes, nog hooger dan de Romeinen. Zij beschouwden hem meer als den snelvoetigen gids en gezel van reizende kooplieden, als den vluggen , onvermoeiden , dienstvaardigen jongeling , die daarom dan ook, — volgens de u bekende afbeelding , waarnaar een standbeeld bij uwe Beurs is opge-

-ocr page 32-

30

richt — wordt voorgesteld met een reiskap tegen zon en d

regen op het hoofd , vleugels aan de voeten en een toover- li

staf in de hand , omkronkeld door slangen, als het sym- e

bool der sluwheid. In de vereering van deze godheid n

als gids van reizende kooplieden , blijft men nog in onze z dagen de Grieksche overlevering getrouw , wanneer men

onder haar bescherming en auspicie, zonder opspraak , i

met snelheid , tact en overleg , handelsvrienden op een 1

gegeven oogenblik zich buitenslands laat verwijderen en c hun aftocht door sterke reticentie dekt.

De Grieken, dat bedriegelijkste volk der oudheid , (

handhaven hun reputatie tot op den huidigen dag. Zeer i

karakteristiek zegt de bekende Mark Twain in zijn ;

onlangs verschenen „ Modernen pelgrimstocht quot; van de i moderne Grieken: „ Liegen en bedriegen zijn bij hen

aangeboren gaven of gewoonten, die zij hun gansche leven i

bij voortduring trachten te ontwikkelen en te volmaken. ( Indien te Constanlinopel, waar de Grieken vooral den handel in beslag nemen, een vader zijn zoon bij een .

handelsvriend als een flink, jeugdig koopman wil aanbevelen , dan zal hij hem niet vertellen dat zijn stamhouder een beste, brave, eerlijke jongen is, die trouw de zondagsschool heeft bezocht en eerlijk is als goud , maaleerder zeggen ; deze mijn zoon is een jongen, die zijn gewicht aan goud waard is, want zie, daar is niemand, met wien hij handel heeft gedreven , dien hij niet heeft weten te bedriegen; van de Euxina tot aan de watereu van Marmora leeft er geen tweede, zoo rijk begaafde , onbeschaamde leugenaar. Het moet dan ook onder liet volk te Conslantinopel, volgens dien schrijver, het toppunt van bewondering en vereering zijn, als men van iemand zegt: ach, welk een handig oplichter, welk een onovertroffen leugenaar. Iedereen, die er in den handel is, liegt en bedriegt er om \'t hardst; zelf de vreemdelingen worden verplicht de gewoonten en gebruiken van het land over te nemen; zij zullen in Conslaniincpel niet lang handel drijven, of ze beliegen en bedriegen ieder, die van hen koopt of aan hen verkoopt, als een Griek; ik zeg als een Griek, omdat de Grieken algemeen voor

m

-ocr page 33-

31

n de onbeschaamdste van dat soort gehouden worden. Eer

lijke en betrouwbare Turken en Armenianen heeft men nog, maar geen Grieken worden er aangetroffen, bij wie l men een spoor van een dier maatschappelijke deugden

i zelfs met een kalklicht mikroskoop kan ontdekken.quot;

i Direct vleiend is deze beoordeeling nu niet. Ik laat ze

, intusschen voor rekening van Mare T\\va.in, met al zijn

i humoristische overdrijving, alsof er geen uitzonderingen

i op dien regel van Grieksche oneerlijkheid zouden bestaan.

In zijn reisbeschrijving naar Noord-Amerika schrijft , Cohen Sttjaet in denzelfden geest over de Amerikanen,

r waar hij de Yankees hun stamhouders den raad laat

i geven : „ Mijn zoon , verdien geld , als \'t kan eerlijk ,

ï maar in allen gevalle, verdien geld.quot;

i Er zijn meer landen en steden, alwaar de oneerlijkheid

i in de lucht schijnt te zitten en daardoor aan de bewoners

eigen schijnt te zijn , even als de domheid aan het oude i volk van de landstreek Boëotie en van het zinnebeeldig

Abdera. Zoo beschrijft Heine in zijne „ Reisebilderquot; de Hamburger kooplieden, rondloopende met de hoeden op \'t hoofd gedrukt en de handen in beide broekzakken, alsof ze elkaar steeds over en weermoeten vragen: „wat heb ik te betalen? of: wat kan ik aan je verdienen?quot; Zoo staan de Kussen in hun handel, zoowel als in hun wetgeving , administratie en rechtspraak als een trouweloos en lichtzinnig volk bekend. Doch, afgescheiden van bijzondere en bepaald aangewezen en gebrandmerkte rassen en natiën , zal wel bij elk volk, speciaal ook op handelsgebied, meer of minder kwade trouw zijn waar te nemen.

Wat de Nederlandsehe handelstrouw betreft, ook ten deze wordt met de zoogenaamde oud-Hollandsche eerlijkheid geducht geschermd. De roem van het verledene is een gewoon en eigenaardig verschijnsel. Men vindt dien ook ten aanzien van de zoogenaamde oud-Hollandsche matigheid, welke ik echter zoo vrij ben in twijfel te trekken, en wel op grond van de geschiedenis en van de bestaande oudheden , van oude schilderstukken bv., die ons de echt ouderwetbche manier van feestvieren te aanschouwen geven , en de in natura bewaard gebleven ontzettende roemers en pokels, waar-

-ocr page 34-

32

mede onze voorvaders zoo behendig wisten om te gaan. Naar denzelfden maatstaf van het eigen onderzoek die oud-Hollandsche goede trouw beoordeelende, geef ik deze evenmin zoo onvoorwaardelijk toe. Niet dat ik bewijzen heb van doorgaande oneerlijkheid van het voorgeslacht, dat zij verre! De goeden niet te na gesproken en aan den anderen kant de werkelijke misbruiken voor een oogenblik daargelaten, maak ik uit de oude spreekwijzen : „ hij is geen duit waard, geen oortje waard, hij is er goed voor , enz.op, dat de waardeering van den mensch veelal naar diens bezittingen geschiedde , terwijl ik uit oude schrijvers, als v. d. Spieghel in zijn „ Nadenking quot; en Ltjsac in zijn „ Hollands rijkdom quot; bemerk , dat het eigenbelang bij de voorvaderen zoodanig werd op den voorgrond gesteld en bij alles schering en inslag was, dat onkreukbare goede trouw daarmede niet wel vereenigbaar was. — De oud-Nederlandsche handelmaatschappijen, genaamd de O. en W.-Indische Compagnie , uitsluitend ter bevordering van handelsbelangen opgericht, waren niet geschikt om aan de koloniën , die in haar bezit geraakten, de noodige waarborgen te geven voor den vooruitgang op stoffelijk en zedelijk gebied ; integendeel , zij belemmerden de ontwikkeling der koloniën en waren in alles slechts op vermeerdering van het fortuin der Compagnie bedacht. Het was alles uit- en ingericht op winstbejag; staatkundig en financieel beleid ontbrak, de kantoorgeest was er meest altoos de ziel der werkzaamheden en de slenter was er genoegzaam de geheele wetenschap. — „ Veel verdienen zegt Mr. O. tan Rees in zijn „ Geschiedenis der koloniale politiek van de Republiek der Vereenigde Nederlanden quot;, „veel verdienen en weinig uitgeven was steeds de leus dergenen, aan wien het bestuur der overzeesche bezittingen van den staat was opgedragen quot; (p. 379). — En toch zijn er nog in onze dagen personen te vinden, die meenen dat onze voorouders hun eigenbelang nog niet genoegzaam in het oog hadden gehouden. De heer Joseph Jacobson in „ Ernstig bedreigd, een handelsbeschouwing quot;, meent dat „ het jammer is dat niet reeds vroeger meer algemeen is ingezien, hoeveel

-ocr page 35-

33

beter het is ons koloniaal bezit voor alles dienstbaar te doen zijn aan de bevordering onzer handelsbelangen.quot; Men ziet \'t, dat \'t moeilijk valt, het een ieder naar den zin te maken; zelfs onze voorouders vermochten dit niet.

Intusschen , we behoeven zoover niet op te klimmen. Zelfs heden ten dage doet het eigenbelang zich in den handel krachtig gelden. Met het oog daarop en uitsluitend ter wille daarvan worden , door velen onbewust, de drink- en vernielingszucht bij de wilden aangemoedigd en opgewekt, ten einde die hoog aangewakkerde en geprikkelde neigingen met spirituosa en moordtuigen te kunnen bevredigen. En men is zich soms daarbij blijkbaar zoo weinig van het onzedelijke van zijn handelingen bewust, dat het geen ongewoon verschijnsel is, dat een koopman , die bekend staat ruime bijdragen te schenken voor het stichten van scholen en het uitvaardigen van zendelingen onder de heidenen, deze lieden, ter wille van zijn eigen gewinzucht, ter zelfder tijd volop in de gelegenheid stelt sterken drank te gebruiken en te moorden. Menig koopman van onze 19de eeuw zal er niet tegen opzien met dezelfde scheepsgelegenheid een groote collectie tract aatjes naar Afrika te zenden in het gezelschap van ettelijke kisten jenever en brandewijn, met en benevens de noodige geweren, kogels en buskruit.

Hoe geheel anders zou \'t wezen als men den handel over het algemeen wat meer beschouwde als een kunst om handel te drijven, als een vak dat voor geen ander, ook in zedelijke strekking, behoefde onder te doen, dat juist als van zelf voor de toepassing van de maQ.1. eerlijkheidsbeginselen als geschapen is, in plaats van, gelijk meermalen gebeurt, als een werk van routine en bloote geldmakerij. —-

Gelukkig zijn , zoo in vroegere tijden als in onze dagen, nog ettelijke verschijnselen van goede trouw bij den handel waar te nemen, gelijk ik zoo even door enkele trekken deed uitkomen. Is dit over \'t algemeen waar, het is in \'t bijzonder ook het geval bij den Nederland-schen handel. Zonder van speciale teiten te spreken, zijn er hier ter stede en elders genoeg mannen van ka-

-ocr page 36-

34

rakter en zelfstandigheid in den handel, die een ander si

uit eigenbelang geen rad voor de oogen draaien, de g

schare van nijvere mannen is groot, die de eigenaardige si

levendige handelsdrukte en het werkzaam vertier voor e

hun aandeel steeds paren aan de goede trouw. Heeft mijn e

omgang in deze societeit en daar buiten mij hier ter v

stede in kennis gebracht, deels met vele bekende, hoogst e

betrouwbare steunpilaren van den Nederlandschen handel, k

deels met vele stillen in den lande, die zich, hoewel op ti

kleiner schaal en in kleiner afmeting, toch ook met on- S\'

kreukbare goede trouw op het handelsgebied bewegen , n

een blik op en in de handelswereld, een kijkje in die b

maatschappij, zooals men in de gelegenheid is die door li

middel van de rechtsgedingen le nemen , doet aan den d

anderen kant ook die wereld niet steeds van de gunstig- e ste zijde kennen. Toch stel ik op den voorgrond, dat,

bij wijze van vergelijking gesproken, de Hollandsche s

eerlijkheid , — zonder te onderscheiden in oud- en nieuw- \' g

Hollandsch, — zeer zeker gunstig afsteekt bij die van /

vele andere volken, ilnllnnd heeft in het buitenland dan a

ook terecht zekeren waarborg van soliditeit, ook in han- c

delszaken. c

Maar toch , met het oog op de nauwgezette toepassing o

van den regel: „ gelijk gij wilt dat de menschen u doen o

zullen, doe gij hun desgelijks, behandel uw naasten steeds i

met eerlijkheidlaat zelfs die Hollandsche degelijkheid l

veel te wenschen over. 1

Waar de grens is van die handelseerlijkheid en waar de a

oneerlijkheid begint, valt moeilijk te zeggen. Uit hetgeen £

ik in verschillende rechterlijke betrekkingen heb opgc- t

merkt, moet ik evenwel zeggen, dat ik den persoonlijken l

indruk ontvangen heb, alsof de handelsconscientie veelal 1

bijzonder rekbaar is en alsof zedelijkheid en handel in het z

dagelijksch leven dikwijls twee zeer uiteenloopende be- c

grippen, twee ongelijkslachtige grootheden zijn. \'t Komt g

mij voor, dat men gewoon is met twee maten te meten, j een voor het gewone en een voor het handelsverkeer;

dat vele menschen , die in de maatschappij voor \'t ove- £

rige wezenlijk door hun handelingen een hoog zedelijk s

i

-ocr page 37-

35

er standpunt innemen , als \'t op de negotie aankomt, allicht

le geneigd zijn tot een zeer elastieke opvatting van dat

;e standpunt over te hellen. quot;Wanneer ik daarbij naga, wat

jr er soms op strafrechtsgebied aan\'t licht komt, bij enkele

jn en bedriegelijke bankbreuk, valschheid in geschriften

;r van koophandel, beleening van goederen tot andere doel-

st einden toevertrouwd, vervalsching en aanlenging van

l, koopwaren , bedrog met maten , gewichten en weegwerk-

p tuigen, dan sta ik met verbazing stil bij de vele slink-

i- sche en sluwe middelen , die meest allen van meer of\'

, minder geslepenheid en vindingrijkheid getuigen. En

e behalve de eigenlijk gezegde misdrijven , komen, in de

ir handelswereld vooral, allerlei stootende misbruiken voor,

n die ik hier niet allen zal opnoemen, maar waarvan ik

enkele even zal aanroeren.

, Let eens op hetgeen er soms voor en na de op zoo

e schaamtelooze wijze vermeerderende faillietverklaringen

- \' gebeurt, de gewoonte bv. om eene som van f 2- k

n / 300 te deponeeren bij iemand, die met dat geld later een

n accoord zal aanbieden, en om, na alzoo die som aan den boe-

i- del te hebben onttrokken , eigen aangifte te doen ter griflae der rechtbank, dat men heeft opgehouden te betalen;

g of wel op den bedriegelijken verkoop van inboedel ot

n ook wel van onroerende goederen aan een derde, en het

s in huur of bruikleen nemen van een en ander, alles bij

il behoorlijke acte , en liet zich , nadat de termijn van nietigheid van dien verkoop zal zijn voorbijgegaan, als failliet

e aangeven, zoodat \'t wel eens gebeurt dat de curator,

ii als hij komt inventariseeren, volstrekt geen baten in den boedel aanwezig vindt, maar de gefailleerde, feitelijke

ii bezitter, zich formeel als huurder of bruikleener gelden

l laat; of ook op de gewone accoorden van 5 pCt., waar

t zooveel groote en kleine faillissementen mede eindigen, en waarbij de crediteuren zich door omstandigheden dus

t genoodzaakt zien, hun geheele schuld als \'t ware met een

, jaar interest te doen afkoopeu.

; Een inzage van menig lijvig handelsdossier en het aanhooren van menig handelspleidooi, doet soms de vraag

i stellen: zijn partijen wel bewust dat uit hun naam inde

-ocr page 38-

36

conchisien der procureurs en de pleidooien der advocaten over en weder zulke onthullingen geschieden ? Trouwens, conespondentien en telegrammen , van partijen zelve afkomstig , bevestigen dikwijls hetgeen waartoe geconcludeerd en hetgeen gepleit wordt. Men ziet in vele rechtsgedingen de misbruiken van consignatie, scheepsbevracb-ting enz. Men ziet den commissiegever soms a la hausse speculeeren op de beurs van den commissionair, door onder het genot van voorschotten den verkoopprijs zijner koopwaren op buitengewone hoogte gelimiteerd te houden. Dan is \'t weer de commissionair, die blijkbaar zwartgallig lage marktberichten geeft, in vergelijking met anderen van zeer bedenkelijk en verdacht gehalte. De velerlei chica nes bij de pogingen tot uitvoering van assurantie- en vracht-bedingen , de weigeringen om ladingen te ontvangen onder voorgeven dat de qualiteit slecht is, terwijl \'t blijkbaar geschiedt op grond van de daling in waarde en de vrees dat men voor de artikelen geen goeden prijs meer maken zal, de verschillende uitleggingen van wederzijdsche overeenkomsten , het betwisten van rekening-couranten, de geschillen tnsschen firmanten, de stelselmatige eerlijkheidsopvatting in zekere handelstakken betreffende factureering, boekhouding, winst- en verliesrekening, dit alles geeft dikwijls veel stof tot nadenken.

Van de handelsmisbruikeu , die zelden of nooit een onderwerp van proces uitmaken, valt ook veel te zeggen, maar \'t is dikwijls zeer moeilijk aan te geven wat meu ten deze onder «mbruiken en wat onder algemeen aangenomen gi\'bruiken te verstaan heeft. Het is bv. duidelijk, dat het ontduiken van het wisselzegel meer als r/t-bruik dan wel als wmbruik is aan te merken, evenzeer het in eigen vak handel drijven of zg. lippen van den beëedigden en het beunhazen van den onbiëedigden makelaar. Toch zou ik al die gebruiken, aan vele fatsoenlijke en eerlijke lieden , ik meen toch aan nagenoeg alle kooplieden en makelaars eigen , op het standpunt der strikte eerlijkheid niet wen-schen te verdedigen. Ik weet wel dat de wet, waarmee men zoodoende in strijd handelt, in deze opzichten te streng is, en de eirculatie van wisselpapier zóówel als

-ocr page 39-

31

en de betrekking van makelaar bij eene zorgvuldige naleving

is ondoenlijk zou worden , maar van mijn standpunt geloof

tf, ik dat een blijvende, groote en beredeneerde aandrang

u. tot wetsverandering het eecige middel is tot verbetering,

s_ en intusschen de bestaande wet behoort te worden ge-

})- eerbiedigd. Ik geloof dat men zich, door anders te han-

se delen, ten allen tijde aan de gevolgen van wetsover-

oi- treding blootstelt. Intusschen zijn er andere gebruiken ,

er die ook in den handel door velen veroordeeld worden,

n. doch door anderen met goed gevolg worden gebezigd;

1- terwiil een zekere aan- en afhankelijkheid onder den

sn handelsstand, en de wetenschap dat men, bij de bestaande

i concurrentie, elkaar over en weer steeds beuadeelen kan ,

t- het ontmaskeren van vele bedriegerijen tegenhoudt. Daar-

gt;r onder ressorteeren: het over en weer teekenen van zg.

ir complaisance-papier, de moeder en voedster van de groote

is en zoo dikwijls voorkomende wisselruiterijen; het stellen

n \' van valsche debiteuren door het geven van schijnhoofden

in de boeken, ten einde de daadwerkelijke belangheb-e benden, wien in hun betrekking de geboekte handelingen

niet geoorloofd zijn, te verbergen; het opmaken van ge-tingeerde contracten, ten einde de controle te verschalken; s het valschelijk tegen den eersten Januari als verkocht en

eenige dagen daarna voor denzelfden prijs weer als in-i gekocht boeken van fondsen, ten einde de balansen te

y kunnen vervalschen; het kunstmatig reduceeren van fic-

i tieve winstcijfers tot de werkelijke; de gewoonte van som-

i mige kassiers om aandeden in grooten getale voor veel lager

prijs dan de beurswaarde in te koopen en ze dan successief ! voor de beurswaarde over te doen; of ook om eigen

effecten aan hun clientèle te verkoopen door middel van koopbriefjes, en het daardoor te doen voorkomen alsof de effecten ter beurze door een\' makelaar of commissionair waren ingekocht, enz. De handelsgebruiken en -misbruiken vloeien bij al deze manoeuvres zoo ineen , dat ze bijna niet meer van elkaar te onderscheiden zijn. Dit verschijnsel is een worm , die aan de renommee van de handelsmoraliteit knaagt en daaraan zeker meer schade toebrengt dan de een of andere gevoelige schok van een voorbij-

10

|

-ocr page 40-

38

gaande catastrophe. Men vindt die misbruiken of gebruiken , hoe men ze noemen wil, in de middelen , die te baat genomen worden om op minder loyale wijze zonder kleerscheuren van een zg. gekochlen strop af te komen, of om bij verkoop van vaste of roerende goederen een goeden slag te slaan, eens goedkoop in te koopen ; in het eerste geval zal men, met verkrachting van het „ doe uw naaste gelijk gij wilt dat hij u doen zalzich haasten om door allerlei slinksche middelen zichzelven voor schade te vrijwaren en die door een ander te doen dragen ; in het tweede geval zal men allerlei nadeelige geruchten rond gaan strooien , bv. dat het goed reeds ettelijke malen verkocht is , zoodat er zeker iets aan haperen moet of iets dergelijks; dit alles ten einde de waarde er van te deprecieeren, het wantrouwen op te wekken, den kooplust te verminderen en intusschen zelf zijn slag te slaan. Verder lette men slechts op het schromelijk ontduiken van inkomende en uitgaande rechten bij den handel over \'t algemeen , — op het zg. snijden , bijzonder bij den transitohandel, door pakhuishuur in rekening te brengen , en intusschen van de zwakheid van een gemeentebestuur misbruik te maken met, zeer ten ongerieve zijner medeburgers de openbare straat als pakhuis voor opstapeling van koopwaren te bezigen, — op de zoo dikwijls voorkomende, doch zoo moeielijk te constateeren en daarom , hoewel met straf bedreigde , toch zoo zelden vervolgde , vermenging en aanlenging der koopwaren , natte zoowel als drooge, met voor de gezondheid .schadelijke bestand-deelen.

Men lette vooral, — de laatste tijden leerden dit op gevoelige wijze , — op al hetgeen er bij de oprichting en het beheer van naamlooze vennootschappen gebeurt. Het zij mij geoorloofd ten slotte opzettelijk daarbij stil te staan en in deze veelbewogen dagen er een kalm woord over te zeggen. Het zal, hoop ik, leiden tot een mild en billijk oordeel over de hoegrootheid van schuld van sommige onzer medeingezetenen, \'t Zijn dus verzachtende omstandigheden , die ik aanvoer.

Ik geef onmiddellijk toe, dat, gelijk dan ook met hoop

-ocr page 41-

30

en vooruitzicht op verbetering wordt ingezien, onze wetsbepalingen op de naamlooze maatschappijen geenszins voldoen, integendeel de deur voor misbruiken ontegenzeggelijk wijd openzetten. De Fransche en Belgische wetgevingen zijn , wat dit punt betreft, in vele opzichten beter. Maar dit neemt niet weg, dat de wet daarom nog niet verplicht haar te misbruiken ; de lacunes dei-wet zijn dus de schuldigen niet, maar zij, die er op uit zijn hiervan te profiteeren. En bovendien, geen enkele wet kan de waarborgen geven, dat men geschikte personen met geldelijke zorgen belast. — En wat zien wij bij de oprichting van naamlooze vennootschappen gebeuren? Voor zoover ik een kijkje in de handelswereld nam, het navolgende. — Ik geef mijn gevoelen intnsschen voor beter en zal, zoo mijne gevolgtrekkingen onjuist blijken, gaarne door meer deskundigen beleerd worden. —

In den regel komt \'t mij voor, dat zoo\'n maatschappij wordt op touw gezet door lieden, die zelve naar de directie aspireeren; hun eerste werk is dan een paar goede namen — niet eenige mannen van erkende bekwaamheid , eerlijkheid en soliditeit — maar een paar namen bijeen te krijgen, die klinken als klokken, en die namen er dan als commissarissen voor te spannen ; zooveel mogelijk bekende geslachtsnamen , die ter plaatse van de operatie, en liefst ook daar buiten , relaties en connexies verschaffen kunnen. Het publiek laat zich ouder gewoonte weer lokken en vangen , de aandeelen worden in een ommezien aan den man gebracht en de directie zit weldra, gelijk \'t heet, te paard. Alles gaat goed. De commissarissen beschouwen hun baantjes, en terecht, eenvoudig als eerebaantjes. Met dat al klinken de tantièmes spoedig als klokken en zijn geëvenredigd naar den klank der geslachtsnamen van commissarissen. Het gaat uitstekend; de tantièmes zijn er het klinkend bewijs van; dientengevolge neemt het toezicht een rustige rust en dommelt ten slotte kalm , doch geheel en al, in. Het is alles echt menschelijk en natuurlijk, en er is hier niets misdadigs in, zelfs niets dat tegen de gewoonten aandruischt. Doch de gevolgen zijn niet altoos dezelfde.

-ocr page 42-

40

Een vertrouwbare directie maakt er geen misbruik van; vr

doch, redeneert een minder eerlijk directeur, waar is de ge

zorgeloosheid anders voor geschapen dan om haar te vl

gebruiken ? De lichtvaardigheid sluipt weldra binnen , af

daarna het geknoei, de zwendelarij en het gescharrel, kc

ten slotte troont er het bedrog en de vervalsching. En m toch , de zaak kan jaren lang marcheeren, totdat door

de een of andere gebeurtenis uit het smeulend vuur van b(

alle kanten de vlam uitslaat. al

En als dan de aandeelhebbers, — die , toen zij zich van zi

fondsen voorzagen, in hun onnoozelheid en in hun onbe- zi

kendheid met handelsgebruiken, op de zedelijke verant- tr

woordelijkheid van de financieel zoo soliede commissarissen e(

gerekend hadden, die mogelijk in hun onbekendheid met zi

wet, wetsuitlegging en processen-loterij, door die solidi- bi

teit zich ook werkelijk gedekt achtten , — als dan die aan- d

deelhebbers verantwoording vragen , dan zijn de heeren k

commissarissen niet te huis, althans niet te spreken. Bij k

hen is men niet aan \'t rechte kantoor. Toezicht was niet \' d

noodig, als men meende met eerlijke directeurs te doen b

te hebben. In dien zin hebben zij waarlijk hun betrek- p

king niet opgevat. Hun opvatting is en blijft dat de wet, t(

noch het handelsgebruik, eenige verantwoordelijkheid voor s

hen medebrengt; de zedelijkheid, nu ja , daar kan men s

\'t in zaken niet altoos Ov\'er hebben; \'t is slechts de vraag o wat wettelijk al of niet kan worden gereclameerd.

Zij verzoeken, als de eenvoudigste oplossing van het e

vraagstuk, het verledene met stilzwijgen voorbij te gaan, j]

het te laten voor wat het is, en voor de toekomst continuatie cl

van vertrouwen te schenken in hun wijs beleid. Het 1

afteekenen van ongejustificeerde balansen, \'t was handels- i

gebruik ; wisselruiterij — handelsgebruik ; een grondig }

onderzoek naar den oorsprong hunner tantièmes — geen 2

handelsgebruik; het opeischen en nauwkeurig nagaan )

van verificatoiren — geen handelsgebruik; het verschaffen j aan een misdadiger van de gelegenheid tot verwijdering

— niet meer dan handelsplicht; het bevorderen van zijn (

buitenlandsche reis — niet meer dan handelsbeleefdheid ; ,

het verzwijgen van de misdaad — niet meer dan handels- ]

é

-ocr page 43-

41

i; vriendschap. — Waartoe, mijne BB.*., ik vraag het u in

ie gemoede af, waartoe zou dan Hermes anders ook met

te vleugels aan de voeten en een reiskap op \'t hoofd zijn

1 j afgebeeld, waarom zou er een wegwijzer en gids voor

1 gt; kooplieden zijn , als de handel er geen gebruik van mocht

^n maken ?

or En wanneer de een of ander benadeelde aandeelheb-in ber, die geen verhaal blijkt te hebben op hen, die hij als een soort van borgen had aangezien, als zulk een in zich althans eene aanmerking veroorlooft op slecht toe-e- zicht bij de commissarissen van de eene-, en van kwade it- trouw spreekt bij die van eene andere, zeer na aan de Jn eerste verwante, vennootschap, — dan staat er in een omme-et zien een familievriend op als redder in den nood , een li- bondgenoot der zg. verdrukte onschuld , die aan de in [i- druk verschenen verdediging zijn naam leent en ze met \'n kwistige hand ronddeelt, doch, om tegenspraak te voorbij komen , niet in den handel brengt. En het boekje blijkt et dan geen verdediging te bevatten, maar behendig over \'n beide voorzegde aanmerkingen een slagschaduw te wer-k- pen; men zal bv. met meesterlijke verwarring, nitslui-t, tend en in den breede betoogen, dat daar, waar van or slecht toezicht gesproken wordt, geen kwade trouw be-ïn staat, hetgeen natuurlijk geheel gratuit, onnoodig en ig overtollig is.

De goêgemeente wordt er intusschen door geblinddoekt

et en de onbeschaamdheid doet een stap voorwaarts. Dit

*, is niets nieuws onder de zon. Dan volgen over en weer

ie de brevetten van goed gedrag, de testimonia van eerlijk-

et heid en goede trouw, uitgereikt aan allen, die vroeger

s\' min of meer zijn aangevallen. De hekken worden ver-

ig hangen en de rechtmatige verontwaardiging tegenover

;n zóóveel zorgeloosheid en plichtverzuim wordt voor laag-

ln hartige verdachtmaking uitgekreten. Het is de reactio-

;n naire wind, die dan over alles heen waait. Zulk een

|g periode beleven wij op dit oogenblik, mijne BB.-., in

)n onze gemeente. Het is nu de welaangename tijd, waarin

1; de reactionaire strooppot rondgaat. Wij zijn eerlijke man-

squot; nen, — gij zijt eerlijke mannen, — zij zijn eerlijke

é

-ocr page 44-

42

mannen. Stroop bij liters en decaliters ! Adoration mutuelle !

Dit alles doet ons onwillekeurig denken aan de bij Shakspeare beschreven toespraak van Antonius tot het volk van Rome bij het lijk van Julius Caesar. Hoort op welk een ironische wijze hij de eerwaardigheidsbrevetten uitreikt, aan Brutus c. s. Eerst aan Brutus alleen, iu zijn telkens terugkeerend :

But Bruttts says lie (ui. Caesai-) was ambitious,

Aud Brutus is an honourable man.quot;

en eindelijk aan de geheele bende :

„ For Brutus is an honourable man ,

So are they all , all honourable men !

I should do Brutus wrong, and Cassius wrong,

Who , yon all know, arc honourable men ,

I will not do them wrong, 1 rather choose,

To wrong the dead, to wrong myself and you ,

Than I shall wrong such honourable men.quot;

Uet was zeker de beste weg, dien Aktonius koos. Men moet zulke menschen geen leed aandoen: men moet \' ze laten voor wat ze zijn : honourable men !

Maar ook honourable men kunnen onverantwoordelijke verzuimen begaan. Men behoeft , om zedelijk schuldig te zijn, geen oneerlijke daden te plegen, men kan \'t ook worden door eerlijke daden im te laten.

Het onderwerp der oneerlijkheid blijft intusschcn een uiterst bedroevend thema.

Vragen wij onszelven als ernstige mannen af, wat tegen zulke feiten en toestanden te doen is. M. i. helpen hier geen wetten , althans niet genoegzaam. De neigingen en inzichten der menschen kunnen niet op eens door wetten worden veranderd. Onze tegenwoordige minister van justitie , toenmalig hoogleeraar, zeide in zijne laatste bekende feestrede als rector-magnificus aan de Leidsche hoogeschool; „ Verwacht weinig van staat, wet, straf; veel van de maatschappij, meer van het huisgezin, alles van de liefde.quot; Een waar en behartigenswaardig woord. Tegen elke maatschappelijke kwaal verlangt men drankjes en pillen, in den vorm van strafwetten. Het nieuwe

-ocr page 45-

43

wetboek van strafrecht zal bepalingen inhouden tegen het verzwijgen van gepleegde misdrijven, al zijn \'t geen staatsmisdaden enz., en een nieuw wetboek van koophandel zal allicht herziening brengen van de bepalingen op naamlooze vennootschappen enz. enz. Doch dit is niet genoeg; naast den geneesheer staat de gezondheidsleer, even goed staat naast den wetgever een sociale of zedelijke hygiène. Men moet de kwalen in de maatschappij even goed als die van het lichaam door een goeden leefregel niet slechts zien te genezen, maar vooral zien te voorkomen.

Wij, Vrijmetselaren, vooral moeten er toe medewerken die voorzorgsmaatregelen te doen ingang- vinden, elk in zijne omgeving en zijn werkkring. Aan ons is bij uitnemendheid die taak opgelegd. Wij arbeiden onder de symbolen der zelfkennis, met het besef van eigen schuld , en zijn daardoor in staat anderen met zachtheid te beoordeelen. Wij hebben hetgeen noodig is om dit te doen, nl. de vaste overtuiging, dat wij allen van nature even slecht zijn, en dat alleen de uitwendige omstandigheden ons hebben behoed voor een zwaren val. Omdat de macht der gewoonte of het elfen pad van onze betrekking ons het plegen van grove oneerlijkheid onmogelijk maakten , zijn wij daarom van nature geenszins beter dan anderen , wier voeten op den hobbeligen levensweg , bij de vele verzoekingen der kwade trouw , gedurig struikelen. Het is een feit, dat dikwijls de omstandigheden iemand oneerlijk maken, dat de gelegenheid soms den dief doet geboren worden. Die staat, zie toe dat hij niet valle!

Wij dan veroordeelen alleen do opzettelijke bedriegers, maar niet de struikelaars; volmaaktheid verwachten wij niet in dit vergankelijk Oosten, alleen willen wij voor ons zeiven zooveel mogelijk daarnaar streven en anderen daartoe opwekken.

En menschkundig te werk gaande, moeten wij dit niet slechts doen op grond van de zedelijkheid, maar ook bij wijze van redeneering uit een bloot stoffelijk oogpunt. Wij behooren aan te toonen , dat , zoo mate-

-ocr page 46-

u

rialistisch mogelijk gesproken, oneerlijkheid gelijk staat aan domheid. Vroeg of laat komt \'t toch uit niet alleen, maar met dezelfde maat toegemeten, loopt men gevaar in zijn fijne zetten en streken door nog fijner zetten en streken van anderen te worden overtroffen en benadeeld. Eerlijkheid daarentegen, het zedelijk standpunt geheel daargelaten, is ook materieel als wijsheid te beschouwen. Zij geeft vertrouwen en een goeden naam; en het is op den duur in het stoffelijk belang van den koopman, als eerlijk bekend te staan.

Wanneer dit denkbeeld wat meer in den handel doordrong , zou \'t een groote stap tot den vrede zijn en zou ook de zedelijkheid er indirect bij winnen.

Wij Vrijmetselaren zijn de aangewezen personen om ons, dicht aaneengesloten, in de eerste gelederen ïe plaatsen , ten einde op deze wijze het menschdom, ook in dit opzicht, te doen beter worden. ste

Het is nog steeds stikdonkere nacht om ons heen. za Maar eenmaal zal het licht aan het O.*, dagen. is

There\'s a light about to break,

There\'s a day about to dawn.

En wat er volgt geldt van u en mij, geldt van ons V\' allen, Z.-. W.-. BB.-.: ds

gC

Men of thought , and men of action v(

Clear the way ! ^

zi

k

»- w

O

n

■v

1

-ocr page 47-

itaat niet oopt

DE ZELFKENNIS.

sde-

als uoo,i

een

be- Br/. D. BUEGER.

lan.

oor-

zou _____

om

lat-

dit Zelfkennis wordt aan alle Vrijmetselaren in den eer

sten graad aanbevolen . en zeker is zij eene heerlijke en. zaak, die ruimschoots deze aanbeveling verdient. Het is evenwel zeer de vraag, of allen, die het woord zalf-hennis bezigen, er hetzelfde bij denken; ja men kan gerust het tegendeel beweeren. De meest gewone opvatting der beteekenis van dit woord zal wel deze zijn: dat men hierbij denkt aan de kennis van onze eigene gebreken, hetgeen zekerlijk de eerste stap is tot zelfverbetering. Deze soort van zelfkennis is ongetwijfeld zeer aan te prijzen: waYit het eerste noodige, om eene ziekte te genezen, is het kennen der ziekte. Hoe toch kan iemand met genezen aanvangen, voordat hij weet, welke de kwaal is, die moet genezen worden?

Anderen vatten het begrip der zelfkennis geheel anders op, en denken daarbij vooral aan kennis van ons lichaam. Zij prijzen daartoe de studie der ontleedkunde aan en beschouwen het als onverantwoordelijk, dat de meeste menschen zoo weinig begrijpen van de beenderen, zenuwen , spieren enz., die hun lichaam uitmaken. Ook deze kennis is geenszins verwerpelijk; want het is zeker waar, niet alléén, dat de kennis van het menschelijke lichaam voor den mensch zeer belangrijk is, maar ook, dat deze kennis ons kan helpen, om te begrijpen wat

-ocr page 48-

■ifi

voor onze gezondheid voordeelig of nadeelig is, en wat Onze

wij dns te doen en te laten hebben, om deze te bevorderen, hunr

Weer anderen vatten de zelfkennis op als de kennis buit(

der menschelijke hartstochten en van de wijze, waarop wLj

dezen werken, en waarop zij worden opgewekt en tot van

bedaren gebracht. Ook deze kennis is voortreffelijk, en aflei

zeer noodzakelijk zoowel bij de opvoeding van kinderen, doei

als bij onze pogingen om ons zeiven te verbeteren, en bezi

de rede tot voogdesse van onze ziel te maken. Immers, verl

als het onloochenbaar is, dat vrijheid verkieslijk is boven Laa

slavernij, dan is het ook onloochenbaar, dat het denkbeeld a-ev

van inwendige vrijheid de grootste aantrekkelijkheid be- wel

zit voor den redelijken mensch, en dat ons welbegrepen \\

eigenbelang ons moet nopen, om ons te oefenen in het led^

beheerschen onzer hartstochten, ten einde te voorkomen, lam

dat wij door begeerte, vrees, vreugd of droefheid tot Zag

daden gebracht worden, die wij zelf zouden moeten het

veroordeelen, en die ons naderhand door berouw zouden mi(

pijnigen. ■ het

Het zij verre, dat ik ééne dezer opvattingen van de dit

zelfkennis zou verwerpen. Evenzeer als ik echter iemand, he(

die ééne daarvan met ijver beoefende, zon moeten toe- is,

juichen, meen ik ook recht te hebben, om eene andere als

soort van zelfkennis aan te prijzen die veel te weinig he

wordt in beoefening gebracht. Ik bedoel de kennis onzer tri

zintuigen. Deze toch is van het hoogste gewicht, om de ve

gevolgtrekkingen, die uit haar zijn af te leiden. Ik be- va

doel nu niet de kennis onzer zintuigen uit een genees- vo

kundig oogpunt, en van de middelen, om ze in goeden lir

toestand te houden, of zelfs te verbeteren. Ook dit is na

uitstekend, maar het is niet wat ik thans op het oog ve

heb. Ik bedoel de kennis, die wij aan de zintuigen o-s

ontleenen, en de gevolgtrekkingen, die wij daaruit ki

afleiden. g(

Gewoonlijk zegt men: wij zien de kleur en de gedaante ni

der voorwerpen; wij hooren het geluid; wij voelen de zi

warme of koude lucht, de zachte of harde voorwerpen; d;

wij proeven smakelijke spijs en lekkeren wijn; wij ruiken V

rozen, jasmijnen, enz. Dit is echter niet geheel juist. s]

-ocr page 49-

47

wat Onze zintuigen geven ons niets anders te kennen dan iren. hunnen eigenen toestand; en wat wij van de dingen nnis buiten ons, ja van ons eigen lichaam weten, dat weten irop wij slechts door gevolgtrekkingen, die wij met behulp tot van ons verstand uit de aandoeningen onzer zintuigen i en afleiden. Dit wil ik zoeken te betoogen; om daaruit te \'en) doen zien, welke voortreffelijke vermogens ons verstand en bezit, en hoezeer wij reden hebben om ons hierover te 3rs gt; verheugen, en ons als bevoorrechte schepsels te beschouwen. ven Laat ons eerst nagaan, wat de zintuigen ons eigenlijk ield geven; vervolgens, wat wij daaruit afleiden; daarop, door be- welke vermogens van onzen geest dit mogelijk is. pen Wij zien de voorwerpen, zegt men. Dit is onjuist, het Ieder kan zich hiervan overtuigen door des avonds de en i lamp uit te draaien. Indien wij de voorwerpen zelve tot zagen, zou dit ons volstrekt niet hinderen; maar, nu ten het ons wél hindert, is dit een bewijs, dat wij eene len middelstof tusschen de voorwerpen en ons oog, namelijk het licht noodig hebben om te kunnen zien. Wat is nu de dit licht? De natuurkundigen leeren ons, dat er in liet \'d, heelal eene zeer fijne en veerkrachtige vloeistof verspreid oe- is, die zij aether noemen, en dat deze ons niet aandoet, 3re als zij in rust is; maar dat, zoodra zij in eene trillende \'ig beweging komt, zij ook in ons oog, op het netvlies, \'er trillende bewegingen veroorzaakt, die voor oneindige de verscheidenheid vatbaar zijn, en door eene groote menigte \'e- van zeer fijne zenuwdraadjes naar onze hersens worden 3s- voortgeplant. Dit is hetgeen wij zien noemen. Die tril-en lingen gaan door het zwarte gedeelte van onzen oogappel is naar binnen, raken het netvlies binnen in ons oog, en 0S verspreiden zich verder naar de hersenen. Dat het zóó en gaat is niet alleen door de onderzoekingen der natuur-üt kundigen bewezen, maar ook bevestigd door waarnemingen bij geopereerde blindgeborenen, die in den beginne te niets begrepen van hetgeen zij zagen, maar dit langde zamerhand moesten leeren uitleggen, en in den beginne 1! dachten, dat de voorwerpen hunne oogen aanraakten. 5n Wij hebben dit als kleine kinderen geleerd, voordat wij \'k spreken konden, en hebben het naderhand zoo dikwijls

-ocr page 50-

48

uitgeoefend, dat de gewoonte daarvan ons eene tweede natuur is geworden ; en daardoor zijn wij vergeten , hoe het gegaan is.

Hetzelfde geldt van het gehoor. Hier is ook eene middelstof. De lucht doet hier hetzelfde, wat de aether bij het oog doet. Dit wordt aanschouwelijk gemaakt door eene zeer eenvoudige proef. Verscheidene klokjes van metaal worden door het opwinden van een uurwerk in beweging gebracht. Zij geven een helder geluid. Hierop zet men er een glazen klok overheen. Het geluid wordt nog goed gehoord. Nu pompt men de lucht uit de glazen klok. Tiians ziet men de klokjes nog voortdurend bengelen , maar hoort niets meer. Nu laat men de lucht er langzamerhand weer in, en terstond wordt het geluid weder even als vroeger gehoord. Dus is de lucht de middelstof, waardoor wij hooren. Doch niet de lucht, als zij stil is. Om geluid te maken moet de lucht in trillende beweging gebracht worden. Die trillende beweging komt in ons oor en brengt daar eene trillende beweging op ons trommelvlies te weeg, en deze wordt wederom door duizende fijne zenuwdraden nar-r de hersenen getelegrafeerd. Dit is alles, wat het zintuig ons geeft.

Het gevoel werkt anders, denkt misschien iemand, omdat wij hier zonder tusschenstof de dingen zelf waarnemen. Dit is evenwel zoo niet. Wij nemen niets waar dan de aandoeningen onzer zenuwen, die vooral op de toppen der vingers en op de punt der tong zeer fijn en zeer veelvuldig zijn. De aldaar gevoelde drukking plant zich langs zenuwdraden naar de hersenen voort en wordt eerst daar waargenomen. Dat dit zóó is, zal ieder lichtelijk begrijpen, wanneer hij weet, dat lieden, wier been is afgezet, na de afzetting nog pijn in hunne afgezette exteroogeu kunnen gevoelen, omdat de zenuwdraden, waarlangs die pijn vroeger naar de hersenen getelegrafeerd werd , nog bestaan.

Hetzelfde geldt van reuk en smaak. Wij nemen niets waar dan eene aandoening van de zenuwen onzer reuken smaakorganen , maar de dingen zelf, die deze aan ■

-ocr page 51-

49

jreede doening te weeg brengen, leeren wij door de zintuigen,

hoe waarmede wij die aandoening ontvangen , niet kennen.

Eerst door herhaalde oefening is het mogelijk hierin

eene eenige bedrevenheid te verkrijgen.

ether \'s bet volkomen waar, dat onze zintuigen elkander

door helpen , en wij door gezicht en gehoor samen de oorzaak

van van het geluid , door gezicht en gevoel samen de licha-

rk in men gt; die ons aanraken ; door gezicht en reuk of smaak

ierop samen de bloemen of dranken , wier geur of smaak wij

rordt gewaar worden; door het gebruik der twee oogen den

azen lichamelijken vorm der dingen; door onze twee ooi en

ben- de richting , van waar het geluid komt; door ons lichaam

lucht te bewegen de ruimte , die de voorwerpen, welke wij

jlnid zien, innemen , veel beter kunnen onderscheiden dan wij

it (Je dit met slechts één zintuig zouden kunnen doen; maar

ebt toch is het ook waar, dat de dingen, die wij waarnemen,

1t in in eene verbazende mate de geringheid der door ons

bg. ondervondene aandoeningen overtreffen. Neemt bij voor-

ende beeld eens in aanmerking, welk eene menigte voorwerpen

rordt wij zien, wanneer wij van eenen toren onze oogen laten

her- rondgaan; hoeveel verschillende klanken wij hooren,

ons wanneer wij eeu concert bijwonen ; hoevele dingen wij door betasten met de hand onderscheiden; hoe velerlei

ind verschillende geuren en smaken wij kennen. Deze groote

aar- menigte staat in geene verhouding tot den kleinen om-

raar vang onzer zintuigen.

) dg En dit geldt van alle menschen met gezonde zintui-

! en gen, maar hoeveel meer ziet een kenner, bv. een sterre-

lant kundige aan den hemel, een boomkweeker in een bosch,

ürclt een landman op een akker, een kruidkundige in een

ich- tuin , een arts in een ziekenhuis ? Hoeveel meer hoort

leen een musicus dan een gewoon mensch ? Hoeveel meer een

ette taalkenner dan iemand, die eene hem onbekende taal

en , hoort spreken ? Hoeveel meer voelt een ontleedkundige

Ta- bij het betasten van een menschelijk lichaam ? Hoeveel soorten van wijnen kan een wijnkooper onderscheiden ?

iets Hoeveel soorten van sigaren onderkent een tabakskooper

nk- aan den geur van den rook ? Hoeveel bloemen kent een

an. tuinman aan den reuk? Voorwaar, wij verkrijgen uit-

11

-ocr page 52-

50

komsten met onze zintuigen, die verbazend zijn, en het zij

is alleen de gewoonte , die te weeg brengt, dat wij deze Ons

wonderen dagelijks beleven, zonder er iets bijzonders in stekel

te vinden. Had ik onrecht, toen ik zeide, dat wij ook te ge

ten opzichte van de werking onzer zintuigen ons wel zij or

eenige zelfkennis mochten eigen maken ? lezen

„ De verwondering is de moeder der wijsbegeerteterug

zeide een oud schrijver. Dit is inderdaad het geval. met

Immers , wanneer wij ons ergens over verwonderen, dan moet

worden wij opgewekt, om naar de verklaring er van te voorl

zoeken. Wat is nu de verklaring van hot feit, dat de dat \'

menschen uit zulke geringe gegevens, als zij van de tjes zintuigen ontvangen, zooveel kunnen maken ? Die ver-

klaring moet men zoeken in de uitstekende vermogens wore

van onzen geest; in onze verbeeldingskracht, die ons in geU)

staat stelt om ons ruimte en tijd voor te stellen; in ons en \'

verstand, dat ons de begrippen vau oorzaak en gevolg, te i

wezen en eigenschap , geheel en deelen , mogelijkheid , mei1

werkelijkheid en noodzakelijkheid, enz. doet vormen. 111 al

Zonder deze vermogens zouden de aandoeningen onzer De

zintuigen eenvoudig aandoeningen blijven, even als het v00

riet door den wind bewogen wordt, zonder iets van den gev

wind te weten ; even als het kruidje-roer-mij-niet de oor bladeren laat zakken , wanneer men het aanraakt, zonder te weten, waardoor het wordt aangeraakt. Men zegt, en

ik geloof met recht, dat ons oog werkt als eene chambre ees

obscure, zooals de fotografen gebruiken; maar wat weet Ho

eene chambre obscure van de beelden, welke zij ont- we

vangt, of van de voorwerpen, waarvan die beelden de va;

nabootsing zijn ? Wat weet de zee van den wind, die ze hare golven doet klotsen, terwijl de zeeman daaruit de gevolgtrekking maakt, dat hij zijne zeilen moet reven ?

Ik heb onze zenuwdraden met telegraafdraden verge- W1 leken, en in der daad schijnt die vergelijking niet onge-

grond te wezen; maar wat weet de telegraaf van de V1

berichten, welke zij overbrengt ? Wat weet een scheeps- oc

trompet van de bevelen, die de scheepskapitein er door w

uitspreekt? Wat weet een orgel van de too:.ien, die het ^

voortbrengt ? Wat weet de drukpers van de boeken, die e\'

-ocr page 53-

61

en het zij drukt ? de pen van de woorden, die zij schrijft ? j deze Onze zintuigen zijn voortreffelijke kunstwerken , uit-

lers in stekende werktuigen ; maar zonder den geest, die ze weet

\'ij ook te gebruiken en die hunne berichten ontcijfert, zouden

is wel zij ons niets baten. „ Geef een boek aan iemand die niet lezen kanzegt een oud profeet, „ en hij geeft het u erteterug met de woorden: ik kan niet lezen.quot; Zóó is het

geval, met onze zintuigen. Zij geven ons eene spraak, die wij

, dan moeten uitleggen. Geen student, die zich voor een examen

\'an te voorbereidt, studeert half zoo hard als een klein kind,

lat de dat leert zijne zintuigen te gebruiken. Die kleins wezen-

an de tjes zijn groote studenten. Zij krijgen allerlei aandoeningen,

\' ver- _ waarvan zij eerst niets begrijpen , maar van lieverlede

ogens wordt alles helderder en helderder. Gelukkig dat dit,

ns in gelijk men zegt, van zelf gaat. Moesten vader, moeder

ii ons en kindermeid het hun leeren , dan kwam er niets van

polg, te recht, want ook dezen hebben het niet van oudere

heid, menschen, maar van moeder Natuur geleerd , en de

•men. manier waarop dit geschied is, weten zij meestal niet.

jnzer De inrichting van onzen geest, het vermogen om de

s het voorstelling van ruimte en tijd te vormen en daarin onze

den gewaarwordingen te rangschikken, om de begrippen van

t de oorzaak en gevolg enz. toe te passen, en zóó van aan-

mder doeningen onzer zintuigen tot dingen buiten ons te be-

, en sluiten; dit is het eigenlijke wonder. En dat het zóó

nbre geschiedt weet ieder, die kinderen heeft waargenomen,

weet Hoe vaak bedriegen zij zich in den afstand der voor-

ont- werpen, in de grootte van verwijderde dingen ? Hoe

i de vaak kijken zij achter eenen spiegel, waarin zij zich-

die zeiven gezien hebben ? Hoe dikwijls meenen zij , dat de

t de boomen langs den weg loope.n, wanneer zij in een rijtuig

en ? zittende naar buiten zien ? Hoe aanhoudend vragen zij ;

rge- waarom ? Dit vragen van waarom is liet grootste bewijs

ige- dat het begrip van oorzaak hun is aangeboren. Hun

de vragen is dikwijls lastig, vooral omdat zij zoo vaak de

3ps- oorzaak willen weten van dingen, waarvan ook de vol-

loor wassenen de oorzaak niet kunnen zeggen; maar toch is

het dat vragen van waarom een voortreffelijk ding. Het is

die een teeken , dat zij nadenken. Het is de groote vraag,

-ocr page 54-

52

die wij gedurende ons geheele leven telkens moeten herhalen.

Zoo geeft dan de zinnelijke ervaring de stof, en het denkvermogen den vorm, waarin wij die stof moeten brengen, om er kennis uit te vormen: en hierdoor is het mogelijk, dat wij ons hoven de dieren verheffen. Onze kennis is het product van twee factoren, van de aandoeningen van onze zintuigen en van de vermogens van onzen geest. Eén van beiden geeft alléén niets. De zintuigen alléén geven slechts eene groote menigte en verscheidenheid van trillingen; de vermogens van onzen geest alléén zouden ons geen kennis verschaffen; want denkvormen, zonder dat er iets door gedacht wordt, zijn ledige vaten; maar door de samenwerking van zintuigen en verstand komt zoowel de alledaagsehe kennis van alle menschen tot stand als de uitgebreide wetenschap , die wij in de groote geleerden, welke door verbazende ontdekkingen hebben uitgemunt, bewonderen.

Deze soort van zelfkennis is ongetwijfeld ook wel aanbevelingswaardig, al ware het alleen, omdat zij ons voor eene eenzijdige waardeering van een gedeelte der ons geschonkene vermogens, en eene even eenzijdige terugzetting der andere bewaart, en ons doet gevoelen, hoeveel talenten ons verleend zijn, en wat er dus met recht van ons, als verstandige wezens, kan verwacht worden.

Hier zou ik kunnen eindigen, indien ik niet vreesde, dat in de gedachten van sommigen een bezwaar kon opkomen. Hoe, zal wellicht iemand zeggen, hoe kunnen wij op onze kennis vertrouwen, wanneer wij de dingen niet zeiven waarnemen, maar alleen gevolgtrekkingen maken uit de aandoeningen onzer zintuigen ? Wie weet, hoeveel wij er bij maken, dat eigenlijk niet bestaat? Wie weet, of wij niet valscli redeneeren, zonder het te merken?

Hierop is gemakkelijk te antwoorden. Wanneer wij buiten onze bevoegdheid gaan, is er alle kans, dat wij valsch redeneeren; maar wanneer wij op ons gebied blijven, en de middelen, die ons gegeven zijn, bedaard en zorgvuldig gebruiken, dan kunnen wij volkomen gerust wezen. Hoe de natuur er zon uitzien, wanneer wij andere

-ocr page 55-

53

zintuigen hadden, of wanneer wij haar onmiddelijk konden waarnemen, kunnen wij onmogelijk weten; en wanneer wij ons aan gissingen daaromtrent wagen, dan is er veel kans op, dat die gissingen op vergissingen zullen uitloopen; doch wanneer wij onze zintuigen en ons verstand zoo goed mogelijk gebruiken, dan kunnen wij gelust zijn, dat zij ons niet bedriegen. Wij behoeven ons hier niet met afgetrokken redeneeringen en machtspreuken te behelpen, maar hebben in ontelbare gevallen de proef op de som binnen ons bereik; onder anderen, om slechts een paar sterke voorbeelden te noemen, in den almanak en in de Oost-Indische berichten. De almanak voorspelt ons verschijnselen aan den hemel, die op de aangekondigde tijden en plaatsen door alle menschen gezien worden; de Oost-Indische berichten melden ons, dat de stoom-booten over den Oceaan, waar schijnbaar niets dan water en lucht te zien is, den weg vinden en behoorlijk aankomen. Wij zouden deze aan de dageiijksche ondervinding ontleende bewijzen schier tot in het oneindige kunnen vermenigvuldigen: doch waartoe zou het dienen? De aangehaalde zijn voldoende. Zij leveren, gelijk gezegd is, de proef op de som, dat de mensch op zijn gebied met genoegzame vermogens is toegerust, en dat hij door deze vlijtig te gebruiken aan zijne bestemming kan beantwoorden. Wat andere wezens misschien kunnen verrichten, is hunne zaak, en gaat ons volstrekt niet aan; wij hebben genoeg aan de vermogens, die ons verleend zijn, mits wij ze behoorlijk gebruiken.

-ocr page 56-

EENE SCHETS BIJ MIELPERSPECTIEF.

DÜOK

Br.-. N. J. MOUTHAAN.

Elke levensphilosopliie is grillig.

Levenslust!

Het marktberigt zegt: Prima kwaliteit van dit artikel is nog zeer prijshoudend : — maar toch is er weinig vraag. De lagere kwaliteiten vinden, wegens hare fameuse vermenging met schadelijke materiën, geen notering.

Levenslust!

Wij meenen natuurlijk niet den lust tot het leven.

De lust tot het leven is elk ingeweven. Wel treft men nu en dan nog een Elia aan, die weeklaagt; „neem mijne ziele van mijmaar tegelijkertijd blikt die huiverend links weg of hij den knokkeligen vriend ook, op die verzuchting , de deur ziet binnenkomen.

Neen, wij meenen dien levenslust, die als eene schoone frissehe bloem met hare kleuren en geuren de omgeving, het leven verrijkt.

Levenslust, die het ware vernis op het mensch-zijn legt en wier nabijheid zegenend werkt.

Naar die prima kwaliteit is weinig vraag, \'t Is te betreuren ; — maar, wat is de oorzaak ?

Over die vraag kunnen we lang philosoferen , en wel van uit de hoogte, maar we kunnen volstaan met ééne aanwijzing: de strijd om het bestaan.

-ocr page 57-

De strijd om het bestaan , en wij bedoelen hiermede alweer niet dien strijd van \'t schepsel uit den ur-tijd , tegen overheersching en wild gedierte. Neen, bij ons liggen de wilde dieren achter slot, en overheersching in \'t vrije Nederland is non-s ens.

En toch is er strijd om \'t bestaan.

Mogelijk zullen vele spreken van overbevolking, ener bijvoegen ; „ ja , zoo\'n epidemietje zou zoo kwaad niet zijn, dan kregen we wat lucht.quot; Maar, trots tan Houten , gelooven wij niet sterk aan overbevolking. Wat wij van de wereld gezien hebben, dan ligt er nog zooveel grond, die als \'t ware op spade en houweel wacht, dat \'t waarlijk zonde en jammer is dien grond zoo braak te laten liggen. En dat er geen voedsel genoeg voor \'t menschdom zou zijn, wil er ook niet bij ons in. Immers , oesterbanken worden er bij legio aangelegd, en Artis zorgt voor de piscicultuur, wat wil men nog meer?

Strijd om bestaan, ja: ze is er; werkelijk ze is er. Ze heeft echter een geheel ander karakter, een gansch ander uiterlijk.

Strijd. En onwillekeurig treedt ons een god Mars in vol pontificaal met een\' minister van oorlog voor den geest; maar met hen hebben we niets te doen. De strijd om bestaan in onze dagen is een strijd met strijkaadjes, buigingen, vrolijk lagchenden trek, vonkelend niet al te tlink opslaand oog, weinig of veel gesten naar dat de persoon veel of weinig harlekijn wil zijn. \'t Is een strijd van — om \'t populair uit te spreken — van vliegen afvangen , onder de duiven schieten, kruiwagenstheorie, \'t is, we hebben er een mooi woord voor, \'t is concurrentie.

Concurrentie, waarom niet liever wedijver ? waarom niet ? wel, omdat \'t woord ij v e r ietwat bindend is en verpligtend maakt; terwijl onder\'t woord concurrentie de teugel ruimer gevierd kan worden.

Verdenk ons niet, dat wij te oud worden om den tijd bij te houden, want we lezen de vraag u uit de oogen; „ hoe, ge zijt dan tegen concurrentie ? quot; In geenen deele; maar toch is \'t ons dikwijls opgevallen, dat concurrentie

-ocr page 58-

h6

de conscientie van een mensch guttapercha-.ichtig, ja, zoo echt prettig rekbaar maakt. Mogelijk verbeelden we \'t ons; \'t kan wel zijn. We hebben ze echter vaak begluurd, die in stilte hun web spinnen, waar de mensch • vlieg in gevangen moet worden ; en we hebben ze ook gezien, die in slilte de zinnebeeldige dolk wetten, die \'t hart van den natuurgenoot treffen moet.

Dit kan nu alles wel moderne ontwikkeling genoemd moeten worden, maar wij wenschten dat men „ leven en laten levenquot; als volkslied op muziek bragt.

„ En is nu die concurrentie de strijd om \'t bestaan ?quot; roept men ons toe.

Ja , en dat is een heftige strijd op leven en dood: een strijd, die de bloemen van levenslust als van de wangen jaagt. Bij dien strijd dreigt de mensch in den mensch onder te gaan.

Hoe ongaarne wij den eerlijken wedijver zouden missen, die een gewensclite prikkel voor den nijveren man is , wenschten wij de concurrentie teruggebragt tot de grens van „ roeping en pligt.quot;

De beste locomotief moet dérailleren bij den tegen-woordigen strijd om \'t bestaan. Dat regt-door-zee der vaderen wordt tamelijk aangelengd en op zijn v/ijnkoopers versneden. De moraliteit in deze verbeurt\'bijna dagelijks haar carte de bonne conduite op de levensschool!

„ Hoe pessimistisch ! quot; hooren wij. „ Begrijpt ge dan niet, dat men nolens volens gedwongen wordt het pad te volgen dat concurrenten inslaan ? Die eenmaal in den mallemolen zit moet immers wel draaijen.quot;

Alles goed en wel; maar wij missen de overtuiging, dat \'t nu eenmaal niet anders kan , als het gaat.

\'t Is eene vreemde wereld, heeft men niet te vergeefs gezegd. Als men thans niet iets zoo met beide handen kan vasthouden, dat men voelt wat men grijpt, dan is het nul.

Daar is in dat moderne leven eene koortsige ongedurigheid en gejaagdheid . die inderdaad angstig maakt. Daar heerscht zoo\'n opgeschroefde negotie-vergoding, dat men er van rilt en onwillekeurig zijn jas toeknoopt, zoo\'n

-ocr page 59-

57

ijskoude lucht komt ons tegen. En als men zoo nu en

n dan al een Idealisme ontdekt, dan zoekt men te vergeefs

k naar \'t ideaal; dat idealisme was ook al een meteoor,

i- De ware taktiek des levens wordt niet genoeg bestu-

k deerd; maar geen wonder, die leert men ook niet op

e de handelschool.

Elk mensch is zelfzuchtig. Die zich menscli noemt d moet zich hiervan bewust zijn.

n \'t Is waar, dat wij tegen wil en dank , als waren wij

in een zeeschip , de golvende beweging der massa moeten meemaken, op gevaar af zeeziek te worden; wij moeten wel op de woelige levensmarkt den vlijenden huichelaar ; ontmoeten, die ons zijn weefsel van valschheid en sluw-

le heid half te geef aanbiedt, en we durven soms geen

m woord zeggen, als „dankjewel,quot; als de sluwe hebzucht

den plompen voet op ons zet en ons op zij dringt, n, Men moet veel \'s levens kruitdamp opgesnoven hebben

s , om op die levensmarkt ons goed t\'huis te gevoelen,

ns Er is een woord, dat zoowat alles afdoet, en waar

onze tijd een nuttig gebruik van maakt, omdat het zeer n- beleefd ieder het zwijgen er meê oplegt.

er Dat woord heet: „ praktisch.quot;

irs Die dat woord op zijn getuigschrift of diploma kan

ks laten lezen , die rolt de wereld gemakkelijk door.

an ....................

ad ..... ...............

icn „ Ontvliede deze plaats ieder die met het heilige spot,

want deze plek is heilige grond.quot; ig, „Ontvliede deze plaats ieder die een der menschcn

haat, want hier heerscht liefde.quot;

efs „ Ontvliede deze plaats ieder die alleen het zinlijke

len lief heeft, want hier heerscht het verlangen naar het

is zedelijk schoon.quot;

Prachtige, prachtige woorden ! Met hoeveel genoegen \'ig- worden ze door ons vaak aangehoord ! maar ze zijn niet

aar praktisch. Ze moeten onze bouwhutten ontvolken,

nen Als men geen mensch mag haten, en als men allen

gt;o\'n moet liefhebben , dan blijft men immers een sukkel in

-ocr page 60-

58

de wereld, en als men het zedelijke schoone alleen moet najagen, dan verdient men geen droog brood.

Praktisch heet het immers, als men lastert, als men haat, als men zedelijk doodt .... Och, arme sukkelaars en struikelaars die wij zijn!

Bij dat garen des honigs voor onze..... maar neen !

grillig is onze levensphilosophie ; de zon gaat op over

goeden en boozen! .............

Praktisch! ja, hier liggen voetangels en klemmen. Praktisch ; er zijn goede , er zijn kwade praktijken.

Onze praktische eeuw is rijk aan hulpmiddelen om zoo zonder kleerscheuren tussclien goed en kwaad door te zeilen. De ouden zouden dit een huichelaars-taktiek noemen; maar, foei! huichelaars, die bestaan er niet

meer..................

Men zegt: de mensch is een lijder, de mensch is een strijder, de mensch is een deerniswaardig schepsel. Dat is alles waar; maar als het hek van de levensmarkt achter hem gesloten is, dan geniet hij eene praktische rust, dan — mijn God ! — dan is hij in staat ieder vól

liefde aan zijn hart te drukken !.........

Op school hadden wij een schrijf-exempel • „ Wat is praktijk zonder theorie ?quot; Maar daar zullen wij nu maar niet over doordenken. Dat gaat te hoog, en wij

zijn al hoog genoeg, niet waar ?........

Dat vermalledijde spreekwoord; „ Gewoonte is eene tweede natuur.quot; Op die wijze komt de wagen nooit weer in \'t spoor.

liet individueele karakter van den mensch wordt bij dat praktische gewurgd, niettegenstaande de doodstraf is afgeschaft.

Die echt praktische geest van onzen tijd heeft zeer veel van \'t monument op \'t Damplein der hoofdstad. Voor vreugde, voor lijden, voor leven, voor dood, voor alles blijft het koud. Zingt dat monument zooveel lofliederen op de ééndracht en op de broederliefde toe als ge wilt, het antwoordt op uw\' kreet geen stom woord.

-ocr page 61-

59

Veel sterft er om ons weg, maar nog meer sterft er in ons hart!

Laten wij vrede trachten te sluiten met dat praktische van dezen tijd, dat den strijd om \'t bestaan zoo heftig doet zijn, dat het den waren levenslust verjaagt.

Wij hijschen de witte vlag..........

Praktisch, welnu, behoudt dat woord, maar voegt er aan toe een\' praktischen levensernst.

Praktische levensernst, wat is dat eigenlijk ?

Men herinnere zich, dat deze schets genomen is bij vogel-perspectief.

Een praktische levensernst is, dat we geschikt en bekwaam zijn om tot ons doel te geraken. Maar niet elke weg leidt naar Rome , en niet elke weg naar ons doel. Wij nemen den koristen weg, wij gaan zonder omwegen regelrecht op den man af en kloppen aan de rechte deur. Wij doen onzen verkoop bij den hoogsten , onzen inkoop bij den laagsten koers; iets dat onze handelsbeurs gaarne ook zou doen, maar nog niet van ons heeft kunnen leeren.

Wij hebben altijd een oog in \'t zeil, al loeren ook nog zooveel kwade praktijken op ons. Wij kennen onze menschen en doen goede zaken op de levensmarkt, daar wij geen kaart uitspelen zonder de andere naauwkeurig te hebben nagezien Onze deugdelijke eerlijkheid zetten wij niet van de hand, als voor onvervalschte deugdelijke munt. ,, Een man een man, een woord een woordis \'t devies op onze koopwaar.

Maar \'t groote geheim van dien praktischen levensernst , waardoor hij zoo gelukkig slaagt, is „ het zien op zich zeiven.quot;

Zien op zich zeiven, dat is zooveel als zelfkennis, en die krijgt men door waarneming en ervaring.

Zonder zelfkennis baart het leven gedurig teleurstelling.

En op die levensmarkt valt wat waar te nemen. Wij bedoelen niet, dat wij op de levensmarkt moeten staan te drentelen en af te gluren wat de buurman alzoo in-eu verkoopt, om hem ten slotte te benijden. Wij moeten daar onzen kostbaren tijd niet verdoen met eene geschie-

-ocr page 62-

(gt;0

denis te fantaseren van A of B; wij bemoeijen ons met onze eigen zaken. Als wij al te veel ons oog van ons zeiven afslaan, dan zou een grijpgraage hand ons wel eens iets kunnen ontnemen. En ziet, men ligt daarvoor altijd op den loer. Als het hart niet als een trouwe schildwacht steeds op post staat, dan sluipen er spoedig deugnieten binnen, die er den boel op stelten zetten. En als eens de storm der passie is opgestoken, dan schuiven dammen en schuiven dijken weg.

Wij zien op ons zeiven, al stellen wij ons gemoed ook open voor de indrukken der omringende zamenleving. Wij turen op eigen omgeving, en zorgen dat door geen zorgeloosheid spinraggen hier en lekken daar ontstaan. Is er op de levensmarkt een prijsje te behalen, wij willen er bij zijn , maar ons bijtijds wapenen om gereed te wezen als de Marktmeester roept!

Eigen vorming is een eerste vereischte. Wij moeten ons bruikbaar maken voor de zamenleving. Liefde zij ons eerste beginsel; wij moeten het ware rigtsnoer voor \'s levens doel zoeken; zóó komt het ideaal tot harmonische zamenwerking, zóó komt \'s levens lust tot aijn regt.

Tot zijn regt ? ... Wij hebben reeds gezegd, dat levenslust het vernis is op het mensch-zijn.

Ons eerste streven zal dus moeten zijn niet alleen om gelukkig te worden, maar ook om gelukkig te maken.

Die geeuwende het leven een last noemt, kunnen wij gerustelijk , zonder doctoralen graad te bezitten, voor ernstig ziek verklaren.

Men treft vaak menschen aan die een gezigt zetten , waaruit men de woorden, die vaak voor de winkelruiten leesbaar zijn , kan lezen : „ Uitverkoop wegens likwidatie tot fabrieksprijs.quot; Ze willen van niets meer weten ; \'t getjilp der vogelen is hun reeds een last!

En toch „ elke dag van bet leven maakt het leven tot leven.quot;

Wat kunnen wij veel zegen om ons heen verspreiden zonder \'t kleinste stukje klinkend metaal te offeren. Onze opgeruimdheid, onze voorkomendheid, ons voorbeeld in één woord, werkt krachtdadig op onze omgeving.

-ocr page 63-

Wij moeten nooit de wanden des levens eng noemen , want we kunnen ze zooveel uitzetten , als we zeiven maar willen. Schijnt ons \'t leven kleurloos, — we kunnen, en we behoeven er geen schilder voor te zijn , we kunnen er gloed, er tint, er leven aan geven , zooveel we maar willen.

\'t Is waar, het gemoed heeft zijn eb en vloed. Als de beursfondsen dalen , kunnen we niet lagchen en vrolijk zijn; maar we zijn vaak te lui en te vadsig om \'t morgentoilet des levens te verwisselen tegen een passender kleed.

Trots van Alphen, die ons het kijken in den spiegel verbood , roepen wij u ieder toe: n Zie toch voortdurend in den inaatschappelijken spiegel, om te ontdekken of\' ge voegt in \'t groote mozaïk der wereldmaatschappij.

„Schik u in \'t leven, even als de reiziger in een volle spoor-coupé ; sier uw knoopsgat dagelijks met een welriekend bloemtje; plooi u sierlijk den mantel der liefde om de leden, want liefde doet ons leven, en zóó komt \'s levens lust tot zijn regt.quot;

12

-ocr page 64-

DE INVLOED DER VRIJMETSELARIJ OP ONS DENKEN, GEVOELEN EN WILLEN .

voorgedragen in de Loge 1\'Union Royale, 23 Dec. 1879.

DÜOU

Br.\'. Y. YKSMA,

Tweede Redenaar.

A.-. Mr.-., Z.-. W.-. BB.-.!

\'t Ia altijd eeu treffend oogenblik, wanneer de blinddoek van de oogen des duisterl.-. wordt weggenomen. Niet alleen voor hem, die zich plotseling in den vast aaneengesloten Br.-.kring ziet opgenomen, maar ook voor de aanwezige BB.-, die, bij de zwaarden welke op den nieuwen medearbeider gericht zijn, hun woord van trouw aan hem verpanden. De indruk van dat oogenblik wordt niet gemakkelijk uitgewischt, en elk Vrijmetselaar herinnert zich gaarne de plechtigheid zijner aanneming\', hoelang hij ook reeds in de kolommen hebbe gearbeid; Ja \'t is opmerkelijk, hoe nauwkeurig de meesten de omstandigheden, tot in de kleinste bijzonderheden toe, in het geheugen bewaren.

En toch BB.-., wij behoeven \'t niet te ontkennen, omdat wij allen \'t weten, en \'t zelfs in de prof.-, wereld geen geheim is, velen verlaten hunnen arbeid reeds, kort nadat zij dien hebben aangevangen.

Er zijn er die teleurgesteld heengaan; zij hadden zich van onzen kring en onzen arbeid heel iets anders voorgesteld; zij hadden gedacht dat we krachtig inwerkten op de maatschappelijke toestanden, en van achter onze tempelwanden op geheimzinnige wijze de wereld regeerden; zij hadden zich den machtigen Vrijmetselaarsbond als tegenhanger der Jezuïeten-Orde voorgesteld— hunne fantasie had instinctmatig het symiuetrisch tegenbeeld ontworpen — maar de werkelijkheid beantwoordde niet aan de grillige figuur, die verbeelding hun had voorge-tooverd. Zij hadden gedroomd koningen te zullen zijn —

-ocr page 65-

63

er werd hun bij de werklieden eene plaats aangewezen. Zij hadden gedacht het geheim te zullen doorgronden, waarmee men de wereld regeert, en de Vrijmetselarij had hun toegeroepen: ken u zei ven. Zij hadden gemeend zuilen te worden, waarop de wereldtempel rust, — alle illusie was hun ontnomen, toen men hen wees op den ruwen steen. Anderen zijn heen gegaan, wier verwachiingen niet zoo hoogquot; waren gespannen; zij hadden aan stoffelijk voordeel gedacht; zij hadden gemeend in de Vrijmetselarij een krachtigen steun te vinden voor hun nering of bedrijf, of een alles afdoende aanbeveling

d- tot verkrijging van eene gewon\'•chte betrekking; — wat

m. vonden zij ? Het streven naar zedelijke ontwikkeling op den

ist voorgrond geplaatst, en van materieel belang geen sprake,

ok Weer anderen waren den Tempel binnengetreden, zon-

op der dat hunne illusiën een\' bepaalden vorm hadden aan-

an genomen. De sluier der geheimzinnigheid had hunne

iik nieuwsgierigheid geprikkeld, zij wilden zich wel eene

,ar geldelijke opoffering getroosten om te weten, wat het

g;, was Vrijmetselaar te zijn; en \'t ging hun als allen nieuws-

d; gierigen: toen hunne onbestemde verwachtingen tegenover

m- de werkelijkheid werden geplaatst, verloor de prikkel

in haar kracht; op actie volgde reactie en alles keerde tot den evenwichtstoestand , d. i. de onverschilligheid terug.

m,

jld Ziet, nieuw aangenomen BB.-., zoo iets verwachten we

Is, van u niet. Wij vertrouwen, dat ge met volle bewustheid, met oordeel des onderscheids, zooals het mannen

ich betaamt, hebt gehandeld, toen ge onzen T.-. zijt binncn-

or- getreden. Wij hopen dat ge zult blijven onder den indruk ,

ten hier ontvangen, dat ge als ernstige mannen u bij ons

ize zult aansluiten, dat ge zult volharden tot den einde toe.

er- Dat is niet gemakkelijk. Na enkele dagen zal er ook

md bij u reactie komen, dat is onvermijdelijk; na weken, na

me maanden misschien, maar komen zal zij. Dan zult gij u

eld zeiven vragen: misschien, ja zeker vraagt ge \'t u morgen

liet reeds: wie ben ik nu? Wat onderscheidt mij ,

ge- in welk opzicht ben ik veranderd, nu ik Vrij-

— metselaar ben geworden? Uwe omgeving zal u

-ocr page 66-

64

antwoorden: Niets onderscheidt u, gij zijt nog dezelfde als gisteren; aanziet u zeiven, uwe omgeving, uw vrouw, uwe kinderen, uwe werkzaamheden, de geheele wereld rondom u; alles is als gisteren, er is niets nieuws te zien, noch aan u , noch o m u.

Als ge u zeiven die vraag doet, dan hoop ik dat ge er evenwel een voldoend antwoord op zult vinden; want als ge dat niet kunt, dan zijt gij voor de Vrijmetselarij verloren , en de Vrijmetselarij is verloren voor u. Veroorloof mij daarom u den weg tot een bevredigend antwoord te wijzen.

Als de wereld u antwoordt: er is niets aan u, noch om u veranderd, herhaal dan uwe vraag en vraag u zeiven af; wat is er in mij anders geworden? Als ge dat reeds morgen doet, dan hoop ik, dat deze avond u tot de bewustheid heeft gebracht, dat de Vrijmetselarij eene richting aan uw denken, gevoelen en handelen kan geven; en als gij de vraag na weken en maanden herhaalt, dan moge die richting u reeds duidelijk zijn geworden, en gij daarin reeds een belangrijken stap voorwaarts hebben gedaan. Als dat zoo is, dan zal de Vrijmetselarij u dierbaar en heilig worden, en gij zult het uur zegenen waarop de broederketen u in hare schakels opnam.

Op de richting, waarin de Vrijmetselarij ons denken, gevoelen en handelen leidt, wil ik u wijzen, als het beste antwoord op de vraag: wat onderscheidt mij als Vrijmetselaar ?

Ons denken, gevoelen en willen, ons innerlijk bestaan, ons z ij n, zooals we het in korte woorden kunnen uitdrukken, is aan allerlei invloeden onderhevig. Van onze vroegste jeugd af hebben deze invloeden er op gewerkt, hebben het eiken dag, ja elk oogenblik gewijzigd en doen liet nog. Toen wij jong waren hebben cnze ouders of hunne plaatsvervangers getracht aan dat innerlijk bestaan eene richting te geven; zij hebben de werking van sommige invloeden bevorderd, de werking van andere

-ocr page 67-

65

tegengegaan en zoo mogelijk geneutraliseerd; met andere woorden: zij hebben ons opgevoed; die pogingen hebben meer of minder vrucht gedragen, naarmate zij meer of minder in overeenstemming waren met de wetten, die ons bestaan beheerschen, met onzen aanleg en de voorwaarden onzer ontwikkeling.

Toen we ouder werden, toen de ouderlijke tucht ons losliet en we zeiven kiezen moesten, welken weg we zouden inslaan, hebben zeker velen van ons de wijsheid gezegend van den leidsman onzer jeugd, die er op uit was geweest ons van jongs af tot zelfstandigheid op te leiden, die er geen krenking van zijn vaderlijk gezag in wilde zien, als we er ons aan gewenden onzen eigen weg te gaan, en in kleine schermutselingen ons voorbereidden voor den strijd des levens.

Maar velen hebben ook moeite gehad om eene besliste keuze te doen; bij enkelen was de opleiding tot zelfstandigheid niet genoeg in \'t oog gehouden; bij anderen bestond een mindere aanleg tot beslist handelen ; velen waren aan besluiteloosheid ten prooi, her- en derwaarts geslingerd door de velerlei invloeden, die elk oogenblik op hen inwerkten. Waar zullen zij nu steun vinden?

\'t Is duidelijk dat wij hier bepaald het oog hebben op \'t zedelijke in den mensch. En dan schroomen we niet het als onze volle overtuiging uit te spreken: gelukkig degeen die de Vrijmetselarij tot leidsvrouw kiest; wie hij ook zij, een krachtige, zelfstandige geest of een weifelend karakter, ieder biedt zij op den verderen levensweg een vertrouwbaren steun , en wie zich door haar laat leiden behoeft voor geene afdwaling te vreezen.

De Vrijmetselarij dringt zich evenwel aan niemand op en daarin verschilt zij zeer veel van de kerk, die zich sedert eeuwen als de toongeefster op zedelijk gebied op den voorgrond heeft gedrongen en als zoodanig heeft gehandhaafd. Deze wacht zelfs niet tot we de jaren van onderscheid hebben bereikt; zij neemt ons onder hare vleugelen, weinige oogenblikken nadat wij ter wereld komen. In onze prilste jeugd dringt zij hare beginselen als onomstootelijke waarheden aan ons op; zij zorgt er

-ocr page 68-

66

wel voor dit zoo vroeg; mogelijk te doen , want zij weet d

wel dat de eerste indrukken alle andere bepalen en Let is

langst blijven. De kerk vraagt naar geen oordeel van li

het verstand ; hetgeen zij den men sell leert is daarmede d

zeer dikwijls in lijnrechten strijd ; zij vordert alleen ge- w

loof, blind geloof aan hetgeen zij leert; dat is de basis o;

van de zedelijkheid die zij predikt, de voorwaarde waarop w

gij aan haar deel kimt hebben; zoo gij niet gelooft, zijt ei

gij voor haar niets. Waag het niet, de waarheden der zj

kerk aan het gezond versland te toetsen, zij zal u brand- 0(

merken als een ongeloovige of een ketter, en \'t is hare hi

schuld niet dat de brandstapels niet meer rooken; ver- m

beeld u niet, dat zij den nevel, die hare leeringen om- v( hult, voor u zal doen opklaren, het myslieke kleed,

onder welks breede en zwierige plooien zij hare waar- m

heden verbergt, zal afleggen. Gij hebt slechts neer te d(

knielen en geloovig aan te nemen , — of zij vloekt u. D

te

Geheel anders de Vrijmetselarij. Niet dat zij logcnover 01

de kerk staat — volstrekt niet. Met kerkelijke vraag-\' ee

stukken laat zij zich zelfs in \'t geheel niet in ; \'t staat vlt;

haren leden vrij over kerkelijke en godsdienstige kwestiën lij

te denken, zooals zij dat het best met zichzelf overeen st

brengen kunnen. De Vrijmetselarij wil hetzelfde, wat to

de kerk ook beweert te willen : nl. de verbetering en Z:

het geluk van \'t menschdora. Maar de Vrijmetselarij sc

vergeet haar doel niet, even als de kerk. voor allerlei le

nevenzaken ; zij houdt het vast in \'t oog, gaat er recht w

op aan en veracht de zijpaden. De middelen die zij u

aanwendt om haar doel te bereiken , zijn vele; wij heb- zc

ben ze nu niet alle na te gaan, alleen die , welke de ui

zedelijke richting betreffen , die de Vrijmetselarij haren tr

leden geeft, hebben nu onze aandacht bezig te houden. la

Die middelen hebben het groote voordeel, dit zij bij- v( zonder eenvoudig zijn , en dat om eene goede reden. Zij

hebben namelijk hun oorsprong en grondslag in de wijze, 01

waarop de Vrijmetselarij den mensch beschouwt. al

De mensch is voor ons geen gevallen engel, die het m

paradijs heeft moeten ontruimen ; ook geen ellendig zon- e\\

-ocr page 69-

67

daar, met den vloek van zijne voorouders beladen. Hij is eenvoudig mensch, dat is een schepsel met heerlijken aanleg , vatbaar voor oneindige ontwikkeling, wiens denken zich uit het stof verheft tot het bovenzinlijke, wiens gevoelen den zinnelijken prikkel versmaadt en opklimt tot hetgeen Waar, Schoon en Goed is, wiens willen zich op het zedelijke kan richten. Dien aanleg erkent de Vrijmetselarij in eiken mensch , welke de kleur zijner huid ook zij , onder welke hemelstreek zijne wieg ook hebbe gestaan, tot welke nationaliteit hij moge be-hooren; op dien aanleg grondt zij haar ideaal van den mensch. Dat ideaal, den reinen mensch, stelt zij haren volgelingen voor oogen, naar dat ideaal moet gestreefd.

Maar hoe ? Langs welken weg ? Even eenvoudig en menschkundig als het doel der Vrijmetselarij is, zijn ook de middelen waardoor zij haar doel tracht te bereiken. De onvolkomen mensch, beheerscht door zijne hartstochten, gehoorzamende aan zinnelijke prikkels, door de rede onvoldoende voorgelicht op het levenspad, te maken tot een vrij wezen , tot iemand , die over zijne hartstochten volkomen meester is en niet meer de slaaf van de zinnelijkheid ; die zich in zijne handelingen slechts laat besturen door zijne wetenschap wat kwaad en wat goed is, tot dat groote doel komt zij met de eenvoudigste middelen. Zij kent geene plotselinge omkeering, geene wonderver-schijningen , geene ingeving van boven ; zij zegt tot hare leden: om te weten wat gij worden moet en hoe ge dat worden kunt, moet gij eerst weten wie gij z ij t. Leert n zeiven kennen; gewent u, altijd en zonder omwegen, zonder zelfmisleiding, u zeiven rekenschap te geven van uwe gedachten, uwe gevoelens en uwe handelingen; tracht de meest verborgen drijfveeren in uw doen en laten op te sporen. Zoo gij dat doet, is aan liet eerste vereischte, om een goed mensch te worden, voldaan.

Zelfkennis is echter eene moeielijke wetenschap, en om haar te leeren is er veel inspanning nooclig. Even als er slechts enkele individuen zijn, die zonder hulp met vrucht wiskunde , physica of astronomie bestuderen, evenzoo is \'t maar aan zeer weinigen gegeven uitsluitend

-ocr page 70-

68

door eigen kracht te komen fot zelfkennis. Maar de Vrijmetselarij laat hare dienaren niet hulpeloos staan als zij hun het doel heeft gewezen; zij wijst hun den weg van afstand tot afstand; zij leidt, steunt en helpt. Overal heeft zij wegwijzers geplaatst, die met elkander in nauw verband staan en op treffend nauwkeurige wijze aangeven welke richting men heeft te volgen om tot het hooge ideaal te komen.

Die wegwijzers zijn onze prachtige symbolen.

De Vrijmetselarij verkondigt hare beginselen niet in afgetrokken redeneeringen, zij stelt die voor onder con-creeten vorm. Dat is nu niets vreemds , de profane wereld doet dat ook. De verschillende perioden van \'t mensche-lijke leven bijv. worden door de jaargetijden voorgesteld, de tijd door een maaier, de dood door een geraamte, de eeuwigheid door een cirkel. Maar de symbolen der Vrijmetselarij onderscheiden zich daardoor vooral, dat zij eene geschiedenis hebben ; zij zijn door geen rijke phan-lasie op een oogenblik geschapen , maar van langzamer--hand ontstaan , sommige zelfs uit de verre oudheid tot ons gekomen. Dat maakt ze niet alleen eerwaardig, maar ook treffend waar en is een waarborg voor hunne duurzaamheid. De kennis dier symbolen, het begrip van hunne diepe beteekenis, is dan ook niet te verkrijgen bij eene enkele receptie, zelfs niet door het bijwonen van alle bijeenkomsten, maar kan slechts de vrucht zijn van vlijtige en opzettelijke studie. Maar eene studie, die zichzelve rijkelijk beloont, omdat zij het juiste in-zigt geeft in \'s menschen wezen en bestemming; omdat zij den mensch tot de regte kennis brengt van hetgeen hij is, van hetgeen hij worden kan en daarom worden moet.

De Vrijmetselarij is dus niet voor den lichtzinnige die door het leven dartelt, wiens eenig doelis genotnatejagen; niet voor den beschroomde, die vreest de rust zijner ziel te verliezen bij het nadenken over zich zeiven en de menschheid ; niet voor den onverschillige, wiens belangstelling niet voor een ideaal gewekt kan worden, niet voor den practischen man onzer eeuw, den man van

-ocr page 71-

69

zaken, wiens ideaal bestaat in een vollen geldbuidel; zij is alleen voor den ernstigen man, die vrede wil voor zijn verstand en zijn gemoed, die naar een standpiVit zoekt, van waar hij zich zeiven en de geheele menschheid naar waarheid kan beschouwen. Waar de kerk den denker terugstoot en hem met haar : „ geloof of verga mismoedig doet omkeeren , daar wenkt de Vrijmetselarij hem vriendelijk toe, toont hem hare symbolen en zegt: „ denk.quot;

De Vrijmetselarij leert ons dus, wie we zijn, wat wij moeten worden, hoe wij dat kunnen worden.

Die leer is voornamelijk neergelegd in hare symbolen, en nu vraagt gij mij , N.-. A.-. BB.-. „ welke zijn die ? quot; Mijn antwoord kunt gij licht bevroeden: onderzoekt en denkt. De rijke bibliotheek der Loge staat u ten dienste; bezoekt getrouw onze bijeenkomsten , weest vlijtige Vrijmetselaren , niet alleen uiterlijk, maar vooral innerlijk en uw verlangen naar onze wetenschap zal bevredigd worden. Maar hoe kunt gij nog vragen: welke zijn die symbolen ? Zij zijn immers om u, gij hebt den geheelen avond eru in bewogen. Alles wat gij in de K.-. van O.-, hebt gezien, was symbool; de blinddoek, de reizen, het zwakke licht, de broederkring, de zwaaiden , alles symbool. En ziet voor u op den grond uitgespreid ligt het Tableau , daarop ziet ge de voornaamste symbolen afgebeeld. Ze zijn zoo niet alle, dan toch voor \'t grootste gedeelte aan de bouwkunde ontleend, en dat zal u niet bevreemden, als ge slechts denkt aan den naam dien wij ons geven: Vrij metselaren.

Wat de beteekenis dier symbolen betreft, die leert men slechts door gezette studie en nadenken, door arbeid , zoo als wij dat noemen; eene enkele vingerwijzing zalu bij den aanvang, misschien tot leiddraad kunnen dienen. Uit de vele onderwerpen dit weinige:

Wij Vrijmetselaren bouwen aan den T.-. der menschheid, welks Kolommen de geheele aarde moeten omvatten. Aan dien T.-. moeten worden aangebracht wel bewerkte steenen, die behoorlijk saamgevoegd tot een stevigen muur, het gebouw vastheid en sterkte kunnen geven. Die steenen moeten den vorm hebben van een zuiver

-ocr page 72-

70

kubiek; zij hebben daartoe eene degelijke bewerking te ondergaan; de ruwe Steen kan , zooals hij daar ligt, niet als bouwsteen worden gebruikt. De arbeid aan den ruwen Steen is \'t werk van deu Leerling.

De Passer en Winkelhaak zijn de werktuigen, waarvan hij zich kan bedienen, om na te gaan, of \'t geen hij verricht, juist en goed is, om te onderzoeken of de lijnen van \'t kubiek even lang, of de hoeken behoorlijk reclit zijn.

De ruwe Steen vervormd tot een regelmatig kubiek ! N.-. A.-. er behoort wezenlijk niet meer dan gewoon gezond verstand toe, om de beeldspraak te begrijpen. De ruwe Steen, d. i. uw eigen hart; de verdere toepassing laat ik gerust aan u zeiven over, hoe meer gij er over nadenkt, hoe scliooncr de vergelijking u moet voorkomen. Immers in den ruwen Steen is de stof voor het kubiek gelegen, die stof behoeft niet veranderd, of verbeterd, zij is uit zich zelve deugdelijk en goed ; alleen de kanten zijn nog scherp, de oppervlakte is ruw; ge hebt hier wat weg te slijpen , daar iets uit te hakken, ginds wat meer te polijsten , maar met den Passer kunt gij afmeten of hetgeen gij doet juist, met den Winkelhaak of het recht is, en ge hebt dus gegronde hoop, dat uw werk zal slagen , indien ge slechts deze ééne voorwaarde vervult: „arbeiden met lust en met kracht!quot;

De aanleg van den menseh is edel, de stof ia voortreffelijk , maar dat edele en voortreffelijke is verborgen onder eene ruwe oppervlakte; en wat is nu in staat om den schoonen, regelraatigen vorm te voorschijn te doen treden ? \'t is de zelfkennis. Kennis van zich zeiven, de volkomen bewustheid van het hoe, het waarom en het waartoe van al onze handelingen, dat is het eenige, het ware middel om den menseh te maken tot hetgeen hij wezen kan en wezen moet.

Ten slotte nu deze enkele vraag: Is de Vrijmetselarij alzoo beschouwd , in staat aan ons denken, gevoelen en willen eene richting , de ware richting te geven ? Zoo ja, laten wij den 0.\\ B.-. d.-. H/. dankbaar wezen, dat wij Vrijmetselaren zijn.

-ocr page 73-

Di \'fm otrw

UP HET (iEBIED !gt;EK

VOLKS li UISHOUDKUISTDE.

UOOR

Br.-. N. J. KROM.

lieg.\'. M:. der A :. Lotje V Amitié saus fin.

In het Jaarboekje voor 1879 zeide ik, dat verheffing der vrouw noodig is, o. a. opdat zij niet alleen onze huishoudster, maar ook een geschikte levensgezellin voor ons mannen zou zijn-

Men zou daaruit kunnen opmaken, dat, volgens mijn gevoelen , de vrouw als huishoudster geen degelijke opvoeding, geen ontwikkeling en beschaving, geen behoorlijk onderwijs behoeft. En het tegendeel is waar.

In ieder geval heb ik niet opzettelijk gewezen op de noodzakelijkheid vau kennis en verstand voor de vrouw ook als huishoudster.

Nu heb ik onlangs kennis gemaakt met een boekje van Dr. Louenz von Stbin over het onderwerp aan het hoofd dezes genoemd, ook in onze taal overgebragt en uitgegeven bij J. Kinkes Jr. te Arnhem.

üm goed te maken wat ik vroeger heb verzuimd, wensch ik op dat voortreffelijk boekje te wijzen en het aan te bevelen aan de BB.-., in de hoop dat velen het aan hun dochters in handen zullen geven.

De Hollandsche vertaling, die een keurig net uiterlijk heeft, is in \'t geheel slechts een 90 bladzijden groot.

Het bestaat uit vijf afdeelingen. De eerste vormt een inleiding op het onderwerp, waarin de schrijver opmerkt dat deze eeuw nadenkt over de vrouw, over het wezen

-ocr page 74-

72

en de zending der vrouw in de maatschappij ; wat de oude wereld niet deed. In de Germaansche wereld ver-scliijnt zij in de geschiedenis, doch is nog maar alleen het eigendom der dichtkunst. Onze prozaïsche tijd vraagt naar de waarde, de huishoudelijke waaide der vrouw.

In de tweede afdeeling begint hij met te wijzen op het gewigt, op de magt voor het leven van rijkdom, goederen, vermogen, die komen en gaan volgens vaste wetten; zóó dat ook de vrouw behoort te vragen: wat kan ik er voor doen ? Het „ goed quot; is een bestendige beweging, die zich vertoont in voortbrenging, verbruik of vertering en nieuwe voortbrenging. Man en vrouw doen daarvoor niet het zelfde. Voor den man is de productie, voor de vrouw is de consumtie, voor beiden de reproductie levenstaak. „ Ofquot; zegt de schrijver blz. 30 „ wanneer gij het welligt iets anders en duidelijker wilt uitgedrukt hebben, de man zal voor de waarde, de vrouw voor het genot, doch beiden gemeenschappelijk voor de vorming van kapitaal, voor de vorming van vermogen uit de juiste verhouding van het genot tot de productie der waarde zorgen.\'1 Haar hoofdtaak is alzoo de consumtie, de bevrediging van de behoeften des huisgezin,s; en de volkshuishoudkunde moet aan de vrouw zeggen , waarin haar huishoudelijke magt en daardoor haar zedelijke waarde bestaat.

Daarna, in de derde afdeeling, toont hij aan, dat het verwerven van vermogen niet alleen arbeid is, maar dat men ook arbeidt als men verteert eu geniet; dat het de vraag is, hoe beide met elkander moeten verbonden worden; en dat elke goede huishouding berust op de verhouding van het geld, hetwelk het huishoudelijk verbruik afneemt van de som der verdienste, tot deze som. Is de eerste som grooter dan de laatste , dan ontstaat een zieke huishouding, die op den duur het huisselijk geluk moet verwoesten en de huwelijksliefde dooden Zoo gewigtig is de arbeid der vrouw in het huisgezin! Derhalve is \'t noodig, dat zij \'t vermogen van dan man kenne, en de som, die zij beheeren zal, mee helpe bepalen. Hoewel het hoofd der inwendige huishouding, kan zij in een belangrijk deel er van niet alleen beslissen,

-ocr page 75-

73-

maar moet dat de man met de vrouw zamen doen. Eerst het tweede gedeelte behoort uitsluitend lot haar gebied: de eigenlijke dagelijksche en wekelijksehe uitgaven. En tussehen deze uitgaven bestaat een onverbiddelijk verband, omdat, als men voor de eene behoefte te veel heeft uitgegeven , men voor eene andere te weinig overhoudt. En dagelijksche regelmaat en orde in de huishouding met dagelljkscheu arbeid te bewaren is het abc der volkshuishoudkunde. De vrouw moet in staat zijn een huishoudelijke berekening op fe maken, zij moet leeren meten en wegen.

Doch niet alleen cijferen en berekenen is de taak der vrouw. De vrouw is de koningin van het huis, zijn sieraad en de voorwaarde van geluk en vrede in huis. Hierover handelt vervolgens de vierde afdeeling. Haar arbeid zorgt voor orde en harmonie in huis, die meer nog waard zijn dan rijkdom en smaak, en heilzaam niet alleen voor den raan, maar ook voor het kind. En behalve wanorde is er nog een tweede vijand in huis , waartegen gestreden moet worden en de hand der vrouw alleen opgewassen is: de vergankelijkheid van alles. Zij houdt in stand door zindelijkheid en herstelt, vernieuwt. „Vriendelijker schijnt de zon, grooter wordt de ruimte, uitnoodigender de disch, waar de arbeidende zorg dei-vrouw de onaangename atomen verdreven heeft,quot; lezen wij blz. 70. En dat deze zorgvolle arbeid niet alleen weldadig, maar ook voordeellg is wordt u voorgerekend. Als de vrouw door orde, zindelijkheid en verstellen met naald en schaar jaarlijks één percent van alle roerende goederen bespaart, dan zal dit voor ieder huisgezin gemiddeld toch wel vijf gulden uitmaken ; en aangenomen dat Nederland zeshonderd duizend huisgezinnen telt, dan zullen de Nederlandsche vrouwen daardoor ten minste drie millioen gulden jaarlijks besparen, die de man niet besparen kan. Als iedere vrouw daarentegen dagelijks 10 cents laat verloren gaan, dan bedraagt dat voor de 600,000 huisgezinnen GO,000 gulden, die het Nederlandsche volk dagelijks verliest. Deze dagelijksche strijd met het onnoodige, deze spaarzaamheid in het kleine ,

13

-ocr page 76-

72

en de zending der vrouw in de maatschappij ; wat de oude wereld niet deed. In de Germaansche wereld verschijnt zij in de geschiedenis, doch is nog maar alleen het eigendom der dichtkunst. Onze prozaïsche tijd vraagt naar de waarde, de huishoudelijke waarde der vrouw.

In de tweede afdeeling begint hij met te wijzen op het gewigt, op de magt voor het leven van rijkdom, goederen, vermogen, die komen en gaan volgens vaste wetten; zóó dat ook de vrouw behoort te vragen; wat kan ik er voor doen? Het „goedquot; is een bestendige beweging, die zich vertoont in voortbrenging, verbruik of vertering en nieuwe voortbrenging. Man en vrouw doen daarvoor niet het zelfde. Voor den man is de productie, voor de vrouw is de consumtie, voor beiden de reproductie levenstaak. „ Ofquot; zegt de schrijver blz. 30 „ wanneer gij het welligt iels anders en duidelijker wilt uitgedrukt hebben, de man zal voor de waarde, de vrouw voor het genot, doch beiden gemeenschappelijk voor de vorming van kapitaal, voor de vorming van vermogen uit de juiste verhouding vfin het genot tot de productie der waarde zorgen.quot; Haar hoofdtaak is alzoo de consumtie, de bevrediging van de behoeften des huisgezin»-; en de volkshuishoudkunde moet aan de vrouw zeggen, waarin haar huishoudelijke magt en daardoor haar zedelijke waaide bestaat.

Daarna, in de derde afdeeling, toont hij aan, dt-.t het verwerven van vermogen niet alleen arbeid is, maar dat men ook arbeidt als men verteert eu geniet; dat het de vraag is, hoe beide met elkander moeten verbonden worden; en dat elke goede huishouding berust op de verhouding van het geld, hetwelk het huishoudelijk verbruik afneemt van de som der verdienste, tot deze som. Is de eerste som grooter dan de laatste , dan ontstaat een zieke huishouding, die op den duur het huisselijk geluk moet verwoesten en de huwelijksliefde dooden. Zoo gewigtig is de arbeid der vrouw in het huisgezin! Derhalve is \'t noodig, dat zij \'t vermogen van den man kenne, en de som, die zij beheeren zal, mee helpe bepalen. Hoewel het hoofd der inwendige buishouding, kan zij in een belangrijk deel er van niet alleen beslissen,

-ocr page 77-

73-

maar moet dat de man met de vrouw zaaien doen. Éérst het tweede gedeelte behoort uitsluitend lot haar gebied: de eigenlijke dagelijksche en wekelijksche uitgaven. En tusschen deze uitgaven bestaat een onverbiddelijk verband, omdat, als men voor de eene behoefte te veel heeft uitgegeven , men voor eene andere te weinig overhoudt. En dagelijksche regelmaat en orde in de huishouding met dagelijkschen arbeid te bewaren is het abc der volkshuishoudkunde. De vrouw moet in staat zijn een huishoudelijke berekening op te maken, zij moet leeren meten en wegen.

Doch niet alleen cijferen en berekenen is de taak der vrouw. De vrouw is de koningin van het huis, zijn sieraad en de voorwaarde van geluk en vrede in huis. Hierover handelt vervolgens de vierde afdeeling. Haar arbeid zorgt voor orde en harmonie in huis, die meer nog waard zijn dan rijkdom en smaak, en heilzaam niet alleen voor den man, maar ook voor het kind. En behalve wanorde is er nog een tweede vijand in huis , waartegen gestreden moet worden en de hand der vrouw alleen opgewassen is: de vergankelijkheid van alles. Zij houdt in stand door zindelijkheid en herstelt, vernieuwt. „Vriendelijker schijnt de zon, grooter wordt de ruimte, uitnoodigender de disch, waar de arbeidende zorg dei-vrouw de onaangename atomen verdreven heeftlezen wij blz. 70. En dat deze zorgvolle arbeid niet alleen weldadig, maar ook voordeelig is wordt u voorgerekend. Als de vrouw door orde, zindelijkheid en verstellen met naald en schaar jaarlijks één percent van alle roerende goederen bespaart, dan zal dit voor ieder huisgezin gemiddeld toch wel vijf gulden uitmaken; en aangenomen dat Nederland zeshonderd duizend huisgezinnen telt, dan | zullen de Nederlandsche vrouwen daardoor ten minste drie millioen gulden jaarlijks besparen, die de man niet besparen kan. Als iedere vrouw daarentegen dagelijks 10 cents laat verloren gaan, dan bedraagt dat voor de 600,000 huisgezinnen GO,000 gulden, die het Nederlandsche volk dagelijks verliest. Deze dagelijksche strijd met het onnoodige, deze spaarzaamheid in bet kleine ,

13

-ocr page 78-

74

die zoo groote resultaten heeft, noemt de schrijver de ware en laatste grondslag onzer volkswelvaart. Hij verzekert, wat ik meermalen van nabij heb gezien, dat in het ééne arbeidersgezin, met minder verdienste , door toedoen van de huisvrouw alleen , meer welvaart heerscht dan in \'t andere, waar meer wordt verdiend.

Toch vervult dit alles nog niet de zending der vrouw. Het is een huishoudelijk ligchaatn, waaraan de ziel ontbreekt. Dit ontbrekende krijgen wij eindelijk in de laatste afdeeling. Von Stein leert dat het bezit der goederen nog niet het genot er van is. Het genot volgt op den arbeid , die het bezit verschaft; is het loon voor , de rust na volbragten arbeid. De mensch verlangt een uur en eene plek voor die rust, en in dat uur en op die plek een aangenaam, genotrijk oogenblik. Dat nu moet hem het huisgezin verschaffen en in zijn huis de vrouw. Doch laat ons ten slotte de volgende schoone woorden uitschrijven: „vergeet het nooit, de man wit in de bruid de bruid, doch in de vrouw wil hij de vrouw. Hij wil een wezen, dat hem niet alleen bemint, maar dat hem ook verstaat. Hij wil iemand, wier hart niet alleen voor hem klopt, maar wier hand hem ook de rimpels der zorg van het voorhoofd strijkt, van wier wezen de vrede, de rust, de orde, de stille heerschappij over zich zelve, en die duizend dingen uitstralen, tot welke hij dagelijks terugkeert; hij wil iemand, die om al deze dingen den onuitsprekelijken geur der vrouwelijkheid verspreidt, die de levendmakende warmte van het leven in huis is .... Hij ziet u — meent gij dat hij niet ziet, of gij in huis eenvoudig , netjes , maar smaakvol gekleed zijt, overeenkomstig uw stand, met uw persoon zijn trots, met uwe gedragingen zijne vreugde ? Meent gij, dat hij niet weet, dat eene vrouw, die slordig op haar ligchaam is, ook in andere zaken slordig is, en dat aan den anderen kant de vrouw, die te veel voor zich zelve zorgt, te

weinig voor andere zaken zorg zal dragen ?..... En

meent gij dat de mannen aan elkander gelijk zijn ? Dat allen het zelfde lief is ? En dat gij eischen kunt, dat iets hem genoegen zal doen, als hij er geen behagen in

-ocr page 79-

75

schept? Of dat hij vergeet, als hij aan de zaken ziet. die gij voor hem klaar maakt, dat gij niet alleen aan den man, maar aan uwen man gedacht hebt? Meent gij, dat hij de moeite niet gevoelt, die gij u gegeven

hebt, om juist hem aangenaam te zijquot; ?.....waar

ligt het geheim der innigste genegenheid, zoo dikwijls schoonheid, rijkdom, jeugd ontbreken, cn toch de harten zoo naauw met elkander vereenigd zijn ? Daarin, dat de vrouw haren man niet alleen bemint, maar ook begrijpt, en in al de duizend dingen, die zij hem geeft, zijn eigen geest en zin aanbiedt. Als zij dit leert, en als zij leert het schoone en smaakvolle te dwingen dat het niet alleen schoon en smaakvol zij, maar ook overeenkome met het karakter en het wezen van den man, dan zal zij niet alleen de meesteresse in huis, maar ook de geliefde

heerscheresse in het hart van haren man zijn en blijven.....

Leer u zelve kennen, uwen man, en datgene wat ware vreugde verschaft, waardoor alleen de jaren met hun leed en verdriet worden doorworsteld !.... Nooit zag ik eene vrouw anders gelukkig dan door haren man, en nooit een man door iets anders gelukkig dan door zijne vrouw!

Maar hoe moeijelijk is dat! Welk een arbeid van gedachten , van gemoed, van uren en dagen!

En gelooft gij dan, dat er iets is, \'t welk gij op deze aarde zonder arbeid verkrijgen , zonder arbeid behouden kunt? En is het niet goed, dat dit zoo is? Is het niet een ware zegen, dat gij, onafhankelijk van schoonheid en rijkdom, door eigen kracht in uw huisgezin kunt scheppen en behouden , wat de kostbaarste parel van uw leven, de eeuwige krans in uwe lokken is? Het huisgezin is de arbeid der liefde! Vergeet nooit, dat zij tezamen, tegelijk met de hoogste waarde, ook het hoogste geluk der vrouw uitmaken.quot;

-ocr page 80-

ONGELOOF EN VALSCIE GRONDSTELLINGEN LEIDEN TOT VERTWIJFELING.

Romantische schets uit het leven,

DOOK

Br.-. H. ZEEMAN.

Reg.-. JU.\', der A.-. Loge La CJmrité.

Ue menschelijke ziel is een raadsel, en ile ziekten , waarvoor zij vatbaar is, kunnen het allerbest voorkomen worden door zuivere zelfkennis en door gezonde, verstandelijke ontwikkeling.

Woeste , bulderende stormen Vellen hooge ceders neer,

Maar de man , die manlijk handelt , Jloedig \'t doornenpad bewandelt, Valt, — om rustig op te staan.

\'t Was doodstil in \'t dorp. — De boeren sliepen een paar uren langer dan gewoonlijk ; do winkels werden niet geopend; de herbergier zette in zijn\' tuin banken en tafeltjes gereed voor de gasten , die na kerktijd bij hem kwamen „ borrelen en billarten.quot; De barbier had een uur vroeger bij den Burgemeester en bij Dominé moeten zijn. De kinderen gingen niet naar de school, zij kregen hun mooije „plunjequot; aan; meid en knecht werkten niet, ook zij hadden hunne „ beste spullen quot; voor den dag gehaald.

\'t Was Zondag; de eerste dag der week; de dag om rust te nemen van den zesdaagschen arbeid, die nog be-giunen moest!

De godsdienstoefening was geëindigd. Alle belijders der Hervormde kerk hadden vol aandacht en stichting naar den leeraar gehoord. De dertigste Zondag, volgens den Heidelbergschen catechismus, was de tekst geweest:

-ocr page 81-

77

„Wat ontlorsclieid is er tusschen \'t iiarhtmaal tics Becrcn en de Paapsche mis ?

Bezield met het zuivere Dordsche vuur , had de dienaar van \'t woord der liefde en der verdraagzaamheid, zoo klaar als de dag bewezen, dat de Paapsche mis een vervloekte afgoderij was. „ Dierbaarzalvend had de man gesproken en nog gewezen op de groote genade, door God aan de ouders geschonken, die hunne kinderen door den doop in de ware kerk van Christus hadden mogen inleiden !

Ook de Pastoor had „ dierbaar quot; gesproken: „Verdoekt waren zi)zoo had hij geleeraard , die riet tot de alleen-zaligmakende kerk behoorden en die de Heilige Moeder Gods niet boven alles beminden, \'t Was pligt, neen , \'t was Gods wil en wet, de aanraking te vermijden met ketters en vrijdenkers, die tegen de kerk waren opgestaanen donderend had hij \'t uitgegalmd: „ Ga achter mij , Satan ! quot; en met vreeselijke bedreiging had hij zijnen kerkgenooten den pligt op\'t hart gedrukt, de afvalligen te „ dwingen om in te gaan.quot;

De belijders van beide zijden verlieten in twee digte rijen hunne heiligdommen ; liet smalle pad verleende niet veel scheiding, en \'t was alsof die God, welke door beide partijen een God van liefde genoemd werd, die scherpe lijnen niet getrokken had; de strijders vermengden zich eindelijk en gingen zelfs vreedzaam den weg op naar huis.

De weg op den smallen dijk was niet breed; het gedrang groot; wie haast had of de aanraking vreesde met de kinderen van bijgeloof en duisternis. wier godsdienst slechts een heidensch poppenspel was, of wie vreesde besmet te worden door dien „ geuzenademwie, óf hot een niet begeerde, óf het andere weerde als de pest, die moest zich eenigzins langs de helling van den dijk wagen.

Daar gaat op eens een kreet van ontzetting op ; daar stuift de schaar uiteen ; daar , langs de steile helling, die in het water eindigt, is een der voetgangers naar beneden gestort; \'t is een klein meisje . de zwartoogige lieve Saba , het eenigste dochtertje van Letie , den slagter in \'t dorp. Zij had hare boodschapjes gedaan ,

-ocr page 82-

ONGELOOF EI TALSCHE GRONDSTEL LING EI LEIDEI TOT VERTWIJFELIW.

Eomantisc.he schets uit liet leven.

DOOK

Br.-. H. ZEEMAN.

Reg.-. 31:. der A.\\ Lotje La Charité.

De menschelijke ziel is een raadsel, en de ziekten, waarvoor zij vatbaar is, kunnen het allerbest voorkomen worden door zuivere zelfkennis en door gezonde, verstandelijke ontwikkeling.

Woeste , bulderende stormen Vellen hooge ceders neêr,

Maar de man , die manlijk handelt , Moedig \'t doornenpad bewandelt,

Valt, — om rustig op te staan.

\'t Was doodstil in \'t dorp. — De boeren sliepen een paar nren langer dan gewoonlijk ; de winkels werden niet geopend; de herbergier zette in zijn\' tuin banken en tafeltjes gereed voor de gasten, die na kerktijd bij hem kwamen „ borrelen en billarten.quot; De barbier had een uur vroeger bij den Burgemeester en bij Dominé moeten zijn. De kinderen gingen niet naar de school, zij kregen hun mooije „plunjequot; aan; meid en knecht werkten niet, ook zij hadden hunne „ beste spullen quot; voor den dag gehaald.

\'t Was Zondag; de eerste dag der week; de dag om rust te nemen van den zesdaagschen arbeid, die nog beginnen moest!

De godsdienstoefening was geëindigd. Alle belijders der Hervormde kerk hadden vol aandacht en stichting naar den leeraar gehoord. De dertigste Zondag, volgens den Heidelbergschen catechismus, was de tekst geweest;

-ocr page 83-

77

„Wat oiidorsclieid is er tussclien \'t iiiiclitiriaal des Hecren en de Paapsche mis ?

Bezield met het zuivere Dordsche vuur , had de dienaar van \'t woord der liefde en der verdraagzaamheid , zoo klaar als de dag bewezen, dat de Paapsche mis een vervloekte afgoderij was. „ Dierbaarzalvend had de man gesproken en nog gewezen op de groote genade, door God aan de ouders geschonken, die hunne kinderen door den doop in de ware kerk van Christus hadden mogen inleiden!

Ook de Pastoor had „ dierbaar quot; gesproken: „Vervloekt waren zijzoo had hij geleeraard, die niet tot de alleen-zaligmakende kerk behoorden en die de Heilige Moeder Gods niet boven alles beminden, \'t Was pligt, neen , \'t was Gods wil en wet, de aanraking te vermijden met ketters en vrijdenkers, die tegen de kerk waren opgestaanen donderend had hij ;t uitgegalmd : „ Ga achter mij , Satan ! quot; en met vreeselijke bedreiging had hij zijnen kerkgenooten den pligt op \'t hart gedrukt, de afvalligen te „ dwingen om in te gaan.quot;

De belijders van beide zijden verlieten in twee digte rijen hunne heiligdommen ; het smalle pad verleende niet veel scheiding, en \'t was alsof die God. welke door beide partijen een God van liefde genoemd werd , die scherpe lijnen niet getrokken had; de strijders vermengden zich eindelijk en gingen zelfs vreedzaam den weg op naar huis.

De weg op den smallen dijk was niet breed; het gedrang groot; wie haast had of de aanraking vreesde met de kinderen van bijgeloof en duisternis, wier godsdienst slechts een heidensch poppenspel was, of wie vreesde besmet te worden door dien „ geuzenademquot;, wie, óf het een niet begeerde, óf het andere weerde als de pest, die moest zich eenigzins langs de helling van den dijk wagen.

Daar gaat op eens een kreet van ontzetting op; daar stuift de schaar uiteen ; daar , langs de steile helling, die in het water eindigt, is een der voetgangers naar beneden gestort; \'t is een klein meisje , de zwartoogige lieve Saba , het eenigste dochtertje van Letie , den slagter in \'t dorp. Zij had hare boodschapjes gedaan ,

-ocr page 84-

78

vleescli bezorgd bi) den Burgemeester, ook bij den Pre- z

dikant en bij den Pastoor ; allen vonden kracht en sterkte c

bij den Jood. De onschuldige kleine had zich tegen den 1

stroom van zooveel verschillend geloof niet kunnen op- 5

werken; zij was onder den voet der vrome kerkgangers f

geraakt ; zij was gestruikeld en van den dijk gestort! i

Ieder werd door eene algemeene ontsteltenis aangegrepen. i

Ieder staarde haar na; — niemand dorst haar volgen ; — \\

de dood in den snelvlietenden stroom scheen onvermijdelijk! I

Daar opent zich de groep ; daar nadert in allerijl een i

man , die met een forschen sprong het kind volgt; reeds 1

is hij het bijna genaderd; — maar te laat! Hoort gij dien 1

vreeselijken gil ? Het meisje en haar redder zijn in de ;

golven verdwenen en de watervlakte sluit zich boven beiden! i

Dat vreeselijk ongeval zal het onderwerp der gesprekken (

zijn voor heel den dag, zoowel ann de koffijtafel als daar straks, onder „ een glaasje rood quot; in de dorpsherberg.

De vrome kerkgangers zullen de daad van dien man becordeelen. De Protestanten, die den man een\' vrijdenker noemen, zullen welligt tot de gevolgtrekking komen, dat de daad mooi was, maar niet veel betee-kende voor een\' man , die niet wedergeboren was en zeer dikwijls had gezegd, dat met den dood alles ophield : voor dien man had \'t leven toch geen waarde en eene Eeuwigheid bestond voor hem niet.

De Katholieken zullen wellicht aanvoeren dat, zoo hel de redding van een Roomsch meisje ware geweest, de Heilige Moeder Gods de verloren ziel van den stationschef welligt uit het „ vagevuurquot; zou gered hebben. Maar nu ; — nu ja, \'t was moedig! maar \'t waren toch maar een ketter en eene Jodin , door Chkistus lang verworpen !

En hij , die ongeloovige dan ? Voor eenige oogen-blikken nog, toen hij door de ramen van zijn bureau die vrome kerkgangers ten bedehuize had zien opgaan , bad hij bij zichzclven nog gemompeld : „ Gelooven ... en niets weten ... maar er is niets te weten; er is niets . .. en toch, die allen gelooven dat daar wel iets is... als zij eens gelijk hadden , dat er wel iets was ... Maar,

-ocr page 85-

79

zoo daar ecu God is, dan is liet wreed en liefdeloos, om ons juist dat te verbergen, waaraan w ij het meeste behoefte hebben: overtuigd te worden. Wij? Oneen! Zij zijn gelukkig in hun geloof; maar ik ? Neen , ik geloof niet meer! Ik heb geloofd ; ik heb lief gehad ; ik heb gebeden en gestreden ; ik heb de wonden van menigeen verpleegd en geheeld; de mijne zijn bloedig vaneengereten ; als ik het hoofd opbeurde en den lijdensbeker geledigd waande, dan brak de storm op nieuw weer los, dan werd ik weer gemarteld, gemarteld ten bloede toe. Mijn Gethsérnane is nooit een Olijfberg geworden ! Kom , kom , gekheid , gekheid ! onzin ! \'t Is alles een loop van omstandigheden; — alles is stof; alles vergaat, ook wij! Waartoe blijf ik dan leven ? Heb ik dan om \'t leven gevraagd ? Is \'t mij niet, zonder weten of willen, opgedrongen? Ja, Voltaiee had gelijk: Qnand on a tout perdu; la mort est un devoir! Tout perdu ! Ja, ik heb alles verloren en de dood vernietigt mij , mijn leed en mijne smart; alles ! ailes !... Maar zij die geloo-ven , hebben — dat gelooven zij immers — een tehuis!... Eer. tehuis ! quot; — en als ontwaakte hij uit een angstigen droom , — „ Waar is mijn tehuis ? .. . O , mijn God , dat ik het gelooven kon ! quot;

En die man had den vreeselijken sprong gedaan , en die man kwam, na een pijnlijk oogenblik, weer boven en omklemde het negenjarig Jodinnetje, dat hij uil deklaauwen des doods gered had.

Toen hij weer op de kruin van den dijk stond, ijlde hij met het geredde kind naar zijn huis en vleide het zachtkens neer in \'t bedje van zijn Anna, die hij voor acht dagen van haar zachte peluw had opgenomen, om het stof der lieve kleine in den koelen schoot der aarde voor eeuwig weg te bergen; en toen de kleine, gedroogd en verkwikt, de oogjes opende en den redder van haar leven zoo hemelsch lief aanzag, toen werd het dien zonderlingen man eng om \'t hart; toen mokte en kookte het weêr in dat hart, dat door ongeloof en valsche stellingen vergiftigd was. „Waarom moest ik dat kind van een\' vreemde redden ? Heb ik dan ook niet gebeden : „ Gij hebt duizend , dui-

-ocr page 86-

80

zend engelen ; ik maar één ; — ocli, laat die mij !quot; En God heeft mij toch niet verhoord! Is dat nu liefde ? Neen! dat is liefdeloos, dat is onbarmhartig, dat is wreed! Wat ging mij dien Jood aan ? Maar die Jood was vader; dat kind was zijn rijkdom, zijn eigen leven, dat gevoelde ik, en daarom waagde ik mijn leven om het geluk van dien Jood te redden — en God , die al-magtig is, kon mijne Anna redden, zij was ook mijn rijkdom , — en Hij vernietigde haar; — van zulk een liefdeloos God wil ik niet gediend zijn! quot;

Wie was die man ?

Die man was een edel mensch; die man had een hart zoo rein als goud , maar die man had kennis gemaakt met dat „ onkruid dat zich onder de tarwequot; bevindt; met dat onkruid , dat zich meer en meer verspreidt, en onder den naam van materia lismus in meer dan één onzer Werkplaatsen is ingeslopen, \'t Hart van dien man had \'t goede bemind, \'t goede gezocht, ook \'t goede gedaan ; maar hij had in ruime mate de wederwaardigheden des levens ondervonden. Wat hem lief, wat hem dierbaar was, had hij reeds vroeg ten grave moeten brengen. Elke lievelingswensch van zijne ziel, hoe onschuldig ook, was, als hij zich in de vervulling verblijdde , immer en altijd verwoest. Hij had de blinkende ondeugd zien aanbidden; de nederige deugd zien miskennen.

Toen verliet hij het bedrijvige leven en \'t vergrijsd Evrwpa, en zocht vrede en rust op de schuimende golven , die hem naar de andere zijde van den oceaan zouden voeren. Wat vond hij in \'t verjongd Amerika? Hielde leer van het dolste materialismus, daar de meest ziekelijke kerkleer; maar vrede, kalme vrede, was voor hem nergens te vinden. Holle théorien, ongeloof en val-sche grondstellingen, zelfs wetenschappelijk toegelicht, vormden van den man , die bij een warm hart een helder hoofd voegde, den godloochenaar, wiens geleerdheid hem meer en meer aan \'t dwalen bragt. Die man keerde, even dor van ziel als hij gegaan was , terug. Hij verzocht en verkreeg de betrekking van chef aan een klein station, waarop zijn veelzijdige bekwaamheden hem eenig regt

-ocr page 87-

81

gaven. Zoo vinden wij hem te A. Was de strijd nu uitgestreden ? Had dat onstuimige hart nu rust ? Geloofde die man nog niet aan een Eeuwig Albestuur , dat wijs en goed handelt ? Neen, die man was een vreemdeling voor zichzelven : die man had niet geleerd , dat dit leven de leerschool voor liooger leven moet zijn. Hij geloofde niet, omdat hij niet aan zichzelven geloofde, en wat nog hoop op redding van die verdorde ziel had kunnen geven, werd geheel gedood toen hij kennis maakte met de „ ideën van een verwelkt genie ! quot; Gelukkig, daar kwam een keerpunt. Hij leerde een meisje kennen , even rein als onschuldig. Hij leerde liefhebben en geliefd worden. Hij geleidde zijne Anna, jonger, maar door haar geloof en haar vertrouwen gelukkiger dan hij, naar het echtaltaar, ondanks die goddelijke ideën hem geleerd hadden, dat „ vrije liefde quot; om burgerlijke , koude , wettische trouw lacht; — en toen na een jaar zijne Anna hem eene dochter schonk, zoo aanvallig als de moeder zelve, toen rolden tranen, geen bittere tranen van wrok, maar tranen van waarachtige blijdschap, hem uit de oogen; en, helaas! voor de laatste maal toch, vloeide uit dat verdorde hart de bede: „ O God! ik geloof; — kom mijne ongeloovigheid te hulp ! quot; Twee jaar later , en slechts drie dagen vóór hij het kind van den Jood redde, was de kleine Anna tot beter leven opgegaan : „ Vroeg gestorven, vroeg bij God,quot; Is\'een, neen, dat was niet waar! Twee jaren lang had hij den krans der hope zoo blijmoedig om de slapen gedragen, — nu had hij dien krans afgerukt, nu had hij hem voor altijd bij zijn kind in \'t graf geborgen!

„ Waarom ? waarom ? quot; had het dof in de duistere ziel van den wanhopenden vader geklonken. „ Waarom ? De vader mijner vrouw, voor wieu het leven een last is, en voor wien de dood eene uitkomst zou zijn; zie , hij sleept zijn negentig jaren nog voort,... en zij; — zij? — Waarom? Eene straf voor mijn ongeregtigheid, heeft die vrome man daar ginds, die zich Herder der gemeente noemt, gezegd; eene straf voor mij ; — moest daarom dat kind lijden en sterven? Welzeker, zóó handelt God, die regtvaardig is! Het onschuldige bloed van Jezus

-ocr page 88-

82

moest vloeijeu om een zondige wereld le reinigen ! Fraaije liefde! En die God verlangt, dat ik Hem dienen zal; welnu , Hij , die alles vermag en allerlei wonderen kan doen , Hij verklare zicli duidelijk aan mij en ik zal hem eeuwig dankbaar zijn; Hem beter dienen dan thans, nu mijn levensgeluk verwoest is ! quot;

En die man, die zichzelf niet kende, dieniet geleerd had, dat zelfverloochening de grootste les in de school des levens is, zag niet hoe schoon bosch en veld met de bloemen der lente prijkten. Had de storm der vertwijfeling en de magt van \'t ellendige materialismus maar niet in zijne ziel gewoed, dan zouden die kinderen der lente hem niet te vergeefs toegeroepen hebben : „ Aanbid en geloof!quot;

Maar die man hoorde der vogelen lied niet, dat daar hoog in \'t blaauwend luchtgewelf klonk: „ Hoog, omhoog, het hart naar boven, hier beneden is het niet! quot;

Arme tobber op den levensweg! gedreven door de kracht van het ongeloof, heeft hij de godsdienst willen bestrijden voor \'t geen zij als vinding van menschen was, en bij is geëindigd met de waarachtige godsdienst, dat eenig licht des levens, aan te tasten. Arme dwaas ! wist hij dan niet, dat het aan het kind des stofs niet voegt Hem rekenschap te vragen, Die van Zijn doen en laten geen verantwoording verschuldigd is ! Ja , hij wist zulks; hij had zulks vaak beleden , maar de hoogmoed des harten had elk sprankje van liefde en vertrouwen vernield en verwoest; — die hoogmoed bad hem tot ongeloof ge-bragt; — dat ongeloof tot valsche grondstellingen en die grondstellingen , hoe wijsgeerig ook uitgedacht, tot volslagen vertwijfeling!

Zijn er zoo ?

Zoo zijn er velen in de wereld en in den Tempel dei-Vrij metselarij ook.

Bij het lijk van zijn kind ontving de arme vader een bezoek van den predikant, een vroom man, „volstandig in de leer :

„ Schrei niet, waarde Heer ! Des Heeren wegen zijn wonderbaar! Wie weet, wanneer gij eenmaal wedergeboren zijt uit water en geest, gij Jezus en den Heiligen

-ocr page 89-

83

Geest niet danken zult dat u uw kind ontnomen is, opdat gij de zaligheid deelachtig zult worden.quot;

„ Mijn zaligheid ? quot; was het scherpe antwoord , „ mijn zaligheid ? Moest daarom het kind sterven ? Heeft het daarom geleefd? Gij weet niet wat vadersmait is!quot;

„Wel mogelijk; maar als dienaar van Gods woord kom ik u den troost des Evangelie\'s brengen.quot;

„ Ik wil van uw\' God niets weten. Een God, zoo als gij dien voorstelt, verlang i k niet te k e n n e n.quot;

\' „ Maar Hij kent u ! quot;

„Denkt gij dat God er zich mede bemoeit of ik een kind verlies of niet. Kent gij de leer van oorzaak en gevolg? Mijn dochtertje had zich verkouden, ziedaar de oorzaak harer ziekte, en \'t gevolg was de dood.quot;

„ Gij gelooft dan niet aan de zalige leer der voorbeschikking ? quot;

„ Neen , nooit! Wat verloren is , is verloren ; de dood vernietigt alles en met den dood is alles gedaan en alles vernietigd! — Stil vrouw! ween zoo niet, gij breekt mij \'t hart ; och , dat ik met u kon weenen; och, dat ik tranen had! Tranen, — o, zij verligten zoo. Stil, Anxa! Mijnheer, vertelt de oude paradijshistorie. God geeft een vruchtboom, onder voorwaarde niet van de vrucht te eten. God gaf ons een kind, onder voorwaarde het ons weêr te zullen ontnemen als het hem lust. Anna, wees bedaard en hecht niet aan die sprookjes, die men u wil wijs maken.quot;

„ Wilt gij dan niet bidden om troost, mijnheer ? quot;

„ Had men mij niet bedroefd, ik had niet noodig gehad te bidden om troost. Ik bid nu niet meer; ik heb om \'t behoud van \'t kind gebeden , en \'t is mij toch ontnomen ; waarom zou ik dan nu om troost bidden ? quot;

„Ik ga, mijnheer! Gij wilt niets aannemen; gij hebt dan ook op niets geen aanspraak! (1) En de predikant ging verontwaardigd heen.

Wie was die zonderling ?

(1) Den groiultekst heb ik van verre ontleend aan de novelle van Geraud Kellku , getiteld; „Uit liet veerliuis.quot; 1802.

-ocr page 90-

84

Een der velen, die wij meer en meer daarbuiten in de wereld, daarbinnen in den Tempel ontmoeten: een martelaar in het weten , een martelaar in \'t geloof, die, omdat zijne wetenschap niet alle raadselen des levens kon oplossen, omdat zijn weten de gordijn niet kon wegschuiven , die daar hangt tusschen het Geziene en het Ongeziene, alles verwierp, aan alles wanhoopte. Uit beginsel wordt zulk een martelaar geen vrijdenker, geen materialist; alleen de koortsachtige spanning van den geest, veroorzaakt door onnatuurlijke schokken, vermeerderd door holle theorien van dezen of genen ongelukkig geleerde, die met zich zeiven rust noch vrede heeft; alleen zulk eene koortsachtige spanning leidt tot ongeloof en zelfmoord.

Godsdienstige en sociale kwestien wil men gaarne in de Werkplaatsen der BB.-, bespreken. Er wordt beweerd dat de Vrijmetselarij eene hoogere vlugt moet nemen; dat de BB.-, moeten breken met verouderde traditien en vermolmd geloof, dat zij naar buiten moeten werken, \'t Is mij wel en ik laat \'t oordeel en de behandeling aan hem over, die aan \'t hoofd der Werkplaats staat. Voor mij, ik wenschte dat, zoo er dan kwestien besproken moeten worden, deze de voornaamste zij: „ dat het idéé van God, besproken, bewezen, den jongeren ingescherpt worde. Dat wij leeren, dat wij gelooven , dat wij in- en buiten den Tempel verkondigen dat geloof, hoop en liefde de heldere lichtstralen op het vaak donkere levenspad zijn. En verder, dat het leven eene leerschool is, eu in die school, door strenge beoefening en verloochening van ons zeiven, de overtuiging moet worden opgedaan , dat liefde het begin en einde der Almagtige Godheid is, en dat het eenige ware, het onveranderlijk schoone en het eeuwige goede, de afstralingen zijn van die levende Bron van alle volmaaktheid, die wij bij en in alles moeten leeren kennen.quot;

Het onsterfelijkheidsbegrip zij en blijve de eenige waarachtige broederketen. Zij bindt ons door de zoete en vertroostende hope van een zalig wederzien. Daar, waar dat onsterfelijkheidsbegrip ontkend wordt, is de broederketen dood en de Vrijmetselarij een lijk!

-ocr page 91-

VERSLAGEN

VAN

MAgomEKE PLEG-TIGHEDEI.

14

-ocr page 92-
-ocr page 93-

O P E N I N G

EENER

VOORLOOPIGE V/ERKPLAATS in het O.*, van Kota Radja,

(Gouvernemeut Atjeh en onderhooriglieden).

MEDEGEDEELD DOOll

Br.quot;. T. n. DER KINDEREN.

Sedert het jaar 187(i had zich te Aula Radja eene Ma(;onni(\'ke Vereeniging gevormd, die eerst den naam droeg: iYa diiisternis lirhl, vervolgens: Prins Alexander.

Van lieverlede had zij zich een eigen gebouw verschaft, en toen de oorlogstoestand in hot gouvernement Aljeh en onderhooriglieden een einde nam, besloten een 28tal harer leden eene constitutie aan te vragen voor eene Ma^onnieke Loge, die onder den naam Prins Frederik de Societeit zou vervangen. Zij wendden zich daartoe, met den Luitenant-Generaal, Gouverneur van Aljeh en onderhooriglieden , Br.*. K. tan bee, HETDEtr aan liet hoofd, lot het Collegie van Groot-Officieren, en verzochten den Z.*. V.\'. Ged.-. Grootmeester Nationaal in de oostelijke en westelijke gedeelten van Nederlandsch Oost-Indië hun, in afwachting van het verkrijgen der constitutie , met toepassing van art. 30 der Algemeene Wet der Orde, te vergunnen in eene voorloopige Loge magonnieken arbeid te verrigten.

Bij Teekenpl.1. van 11 December 1879 g.-. s.-., gaf de Ged.-. Grootmeester Nationaal zijne toestemming.

Nadat de BB.-, zich een bestuur hadden gekozen, bestaande uit de BB.-.:

-ocr page 94-
-ocr page 95-

O P K N I N G

eener

VOORLOOPIGE WERKPLAATS in het O.*, van Kota Radja,

(Gouvernement Atjeh en onderhooriglieden).

medereueei.d door

Br.-. T. H. DEB KINDEREN.

Sedert liet jaar 187(5 had zich te hola Radja eene Ma5onnieke Vereeniging gevormd, die eerst den naam droeg : Na duisternis licht, vervolgens : Prins Alexander.

Van lieverlede had zij zich een eigen gebouw verschaft, en toen de oorlogstoestand in het gouvernement Atjeh en onderhoorifiheden een einde nam , besloten een 28tal harer leden eene constitutie aan te vragen voor eene Ma^onnieke Loge, die onder den naam Prins Frederik de Societeit zou vervangen. Zij wendden zich daartoe, met den Luitenant-Generaal, Gouverneur van Atjeh en onderhoo-righeden, Br.\\ K. tan dee Hetden aan het hoofd, lot het Collegie van Groot-Officieren, en verzochten den Z/. W. Ged.-. Grootmeester Nationaal in de oostelijke en westelijke gedeelten van Nederlandsch Oost-Indië hun, in afwachting van het verkrijgen der constitutie , met toepassing van art. 30 der Algemeene Wet der Orde, te vergunnen in eene voorloopige Loge magonnieken arbeid te verrigten.

Bij Teekenpl.-. van 11 December 1879 g.-. s/., gaf de Ged.-. Grootmeester Nationaal zijne toestemming.

Nadat de BB.-, zich een bestuur hadden gekozen, bestaande uit de BB.-.:

-ocr page 96-

88

C. J. J. H. van Kempen , Reg.-. M.*.,

J. C. F. tan Heeedt, Ges.*. M.-.,

D. M. Kaakenbeen , Iste Opz.*.,

W. Cool , 2de Opz.-.,

P. de Boee , Seer.*.,

C. W. E. Stumpee , Schatbew.*., Cerem.*. en Onderz.*.,

C. J. tan ben Vbijhoee , Voovbeiv., Aalm.-. en Dekk.1.; besloten zij de voorloopige Werkpl.-. te openen op 11 Januarij 1880 g.\\ s.-..

Alvorens echter hadden zij , bij een besluit van 30 December 1879, g.-.s.-., den Ëerevoorz/. der Ma? •. Societeit, den A.*. Br.-. K. tan deb IIetden, uitverkozen tot M.-. van Eer der nieuwe Loge.

Zij motiveerden dit besluit op de volgende wijze :

r Wordt benoemd tot M.*. van Eer, als de eerste dei-nieuwe Werkpl.-. Prins Frederik, in hef O.-, van Kola Itarlja, de Edele Br.-., de dappere veldheer, die onversaagd voorging de zaak van ons Vaderland te dienen, de getrouwe staatsburger en aanvoerder, op wien geheel Nederland de oogen gevestigd hield, Europa niet kon nalaten af en toe een zijdelingschen blik te werpen ; hij die naar pligt en geweten zich onvermoeid, geducht en gevreesd inden strijd tegenover den vijand toonde; hij, die door allen, die onder hem streden voor den roem en de eer van Nederland, wordt geacht en geëerd; hij, die thans met betuigingen van hoogen eerbied inlandsche onderworpen hoofden en rijksgrooten zich ziet naderen ; hij , de man geducht en verschrikkelijk in den strijd, overtuigd als hij is, dat uit het noodwendige kwaad — want dat is de oorlog — met krachtigen aim verrigt, steeds het goede voortkomt. Die man, die Br.-, staat daar ia het midden eener Br.-.schaar, neen! aan hunne spitse! op eene schoone wijze door de BB.-, gesteund, den palm des vredes te planten.

„ En hierbij staat bij ons vast, dat hij niet heden, maar over eenigen tijd, aan zijne zending door het Vaderland hem opgedragen, luistêrlijk zal hebben voldaan.

„Getrouw als hij is gebleven, en blijft, aan zijnogelcfte

-ocr page 97-

89

nadat hem het L.\\ geschonken was, staat hij daar nevens ons, vol vuur en gloed voor zijne en onze humanitaire beginselen.

„En doordien die Eerwv. Br.*, alle bovenvermelde deugden in zich vereenigt, de Orde der Vrijmetselaren zoo krachtig heeft gediend en gesteund, en de ware Vrijmetselaren dezen arbeider zijn L.-. waardig keuren , hebben wij , in onze vergadering in den 3den Giv., dit besluit genomen op 30 December 1879 g.\\ s.*.; en dat wel om aan de na ons komende BB.-, te toonen, dat de Vrijmetselaren der 19de eeuw, werkende onder het Groot-Oosten der Nederlanden en onder toezigt van den Z.-. V.-. Ged.-. Grootmeester Nationaal voor de symbolieke graden in de oostelijke en westelijke gedeelten van Nederlandsch Indië, vaderlandslievende, staatsburgerlijke, gepaard met magonnieke deugden naar waarde hebben weten te loonen.quot;

Diep getroffen ontving Br.-, tan deb Hetden de mede-deeling van dit besluit.

Nadat de Magonnicke Vereeniging Prins Alexander op plegtige wijze door den optredenden Reg.-. M.-. was ontbonden, begaven de BB.-, zich in statigen optogt naaiden T.*..

Aan de poort gekomen, overhandigde de Br.\'. Bouwmeester den Reg.-. M.-. den sleutel van den T.-. onder het uitspreken der volgende woorden:

„ Hier staat een nieuw gebouw aan onze K.-. K.*. gewijd ; aanvaard daarvan den sleutel; bescherm en beveilig het, opdat geen onwaardige hier binnentrede ; laat haat en tweedragt nimmer deze plek ontsieren, veel minder ontheiligen ; werkt hier binnen tot luister der nieuwe Werkpl.-., in het bijzonder, tot heil der Br.-.schap in het algemeen.quot;

Hierop de Reg.-. M.-., den sleutel aanvaardende en de poorten openende , sprak ;

„ BB.-.! laat ons met dit heilig voornemen hierbinnen treden, en doet u aan den Biv. Dekk.-. door T/. A.-. en P.-. kennen.quot;

-ocr page 98-

90

In den T.-. bevonden zich reeds de Ged.*. M.-. en de beide Opzz.*..

Den M.-. van Eer werd eene plaats in het O.-, aangewezen.

Nadat het nienwe bestuur beëedigd was, werd de nieuwe Loge volgens rituaal geopend en weergalmden voor het eerst in Atjch de drie beteekenisvolle slagen.

De Reg.-. M.-. opende den arbeid met een krachtigen welkomstgroet, waarna hij den M.-. van Eer en de nieuwe Officieren op welsprekende wijze toesprak.

Vervolgens het woord rigtende tot de BB.-., spoorde hij hen aan zich moedig aan te gorden voor den strijd tegen de duisternis, hun daarbij mededeeling doende van het geen te lezen staat op blz. 351 en 352 van Br.-. Maab-schalk\'s „ Geschiedenis van de Orde der Vrijmetselaren in Nederland en onderhoorige Koloniën en Landen.quot;

„BB/.quot;, zoo riep hij hun toe, „waakt op uwe T.\'.poorten! Zoo ooit, Jan is het, noodig\' te begrijpen dat het tegenwoordig volstrekt niet waar is, dat, zooals de prof.-, wereld schreeuwt, de Vrijmetselarij heeft uitgediend. BB.\'. ! Zoo ooit, dan is het uh de tijd om meer en meer ons sterk te maken en sterk te gevoelen, door eendrachtig zamenwerken, door het aankweeken van waren Br.\', zin en ware Br,\', liefde, opdat ter elfder ure onze post niet onbewaakt worde bevonden.

„Komt BB.\'.! laat ons van die innige eensgezindheid in dezen stond getuigenis geven, door het vormen van de keten der eendracht , dat schoone symb.quot;. teeken onzer K.\'. K.\'., dat aan de geheele, oppervlakte der aarde het broederhart verrukt.

„BB.\'.! de Vrijmetselarij is werkelijk eene kunst, die niet allereerst door studie wordt verkregen, noch gekend ; eerst door ernstige, liefdevolle toewijding verkrijgt men haar; daardoor leert men haar begrijpen, daardoor eerst wordt zij in hare geheele voortreffelijke waarde gevoeld.

„BB.\'.! begrijpt het goed, dat Vrijmetselaar te zijn, hetzelfde is als mensch te wezen in den zuiveren, reinen zin des woords; dat een ernstig lid der Orde te zijn, gelijkluidend is met een ernstig streven naar die humaniteit, die niet een holle klank is, maar gevonden wordt bij eene harmonische zamenwerking en ontwikkeling van het hoogste en beste in ons. Gelukkig hij, die net Cartesius zeggen raag en kan; „Cogito, ergo sum.quot; Toont BE.1.! vooral bij de beoefening der K.-. K.\'., dat gij denkt; toont daardoor aan de Orde dat gij bestaat, opdat een iegelijk onzer het zijnc. bijbrenge voor den opbonw van onzen Salom.\'. T.\'. Komt, BB.-.,

-ocr page 99-

91

laten wij ons zeiven hiervan doordringen en ons, in het zelfbewustzijn dat willen kunnen is, vereenigen, voor het eerst, in dezen nieuwen TV., de Br.-.keten vormende, die ons symbolisch de onderlinge verbinding voorstelt der BB.-, verspreid over de gansche oppervlakte der aarde.quot;

„BB/, vormt de Br.-, keten!quot;

En terwijl allen dihir zoo aaneengestrengeld, naauw vereend stonden , vervolgt de Reg.-. M.-. :

„Treffend, niet waar BB.\'.? Wat onze K.-. K.-. vermag! de Br.*.

keten; de mensch den mensch gelijk, gevoelt dat goed! Maar.....

daarbij blijven wij niet. Treffend! niet waar? zóó staan wij hier; de keten , die ons verbindt, spreekt tot n; „ helpt deu Br.-.! dit zg ouze eerste pligt: neemt den verdoolde bij de hand, maar vooral, veracht hem niet !quot;

„ Oeen haat noch vijandschap ontsier deêz\' Br.-, keten , Die strijdend heeft gewrocht, waarop ons oog hier staart.

Zij hebben ons gevrijd voor d\'aanklagt van \'t geweten; Gij lat\'re Br.-.schaar waart niet ouze erf nis waard!quot;

„BB.-.! die vrijbrief van het geweten ligt in deze Br.-.keten, zooals wij hier staan; als eerlijke mannen hebben wij de erfenis der voorvechters in onze K.-. K.-. aanvaard; hunne idealistische beginselen, daarbij weggelegd, binnenkort, zoo wij hopen, geheel vervuld.quot;

„ Houden wij ons en blijven wij krachtig aaneengesloten, het oogeublik verbeidende, waarop die flikkerende ster met al haar lichtenden glans in vollen luister zal staan, ten teeken dat het TV.-. L.-. de nevelen, over het land der duisternis hangende, zal doen optrekken. En vóór dat wij nu de Br.-.keten openen, nog iets den BB.-. Officieren dezer Werkpl.-. toegezongen met de woorden van onzen eerwaardigeu Br.-. Ktjijsch; quot;

„ Hoe schitt\'ren de Banieren!

Gezwaaid zoo forsch, als schoon!

Door BB.-. Officieren,

Beschutters van deu Troon.

Hun vlijt kent geene perkeu,

Daar elk zijn pligt betracht.

Het zegel hunner werken Zij Wijsheid, Schoonheid, Kracht!quot;

„ Gij die , bij \'t edelst pogen ,

Ons \'t pad der rede wijst!

Waar, door geen nacht omtogen,

Het heerlijk Licht, verryst!

-ocr page 100-

92

U zijn wij dank verschuldigd, Getrouwe Tempelwacht!

Uw naam zij dus gehuldigd Door Wijsheid, Schoonheid, Kracht!quot;

„BB/. Die drie bezielen ons allen!quot;

„Bezegelen wij dit plegtig oogenblik door onze gewone toejuichingen. quot;

Toen de BB.-, naar hunne zitplaatsen waren teruggekeerd, wijdde de Reg.*. M.-. nog eenige hartelijke woorden aan den M.-. van Eer, Br.-, tan deb Hetden , die juist zijn 55ste levensjaar — het was reeds na middernacht — was ingetreden.

Daarna sprak hij neg een diep gevoeld woord van hulde, eerbied en gehechtheid aan den Hoog Eerw.-. Grootmeester Nationaal, met wiens naam de nieuwe Werkpl.-. prijkt.

De collecte bragt de belangrijke som op van f 60.—.

Vervolgens werd deze eerste Vrijmetselaarsloge op Atjvfisch grondgebied ingevolge het rituaal gesloten.

-ocr page 101-

i M S X A li 5i A T ■ E

DER

L O Gr E P R l N ö FRETDEUIK, iu het O.1, van Kota Radja,

op den 30sten d.1. der 9de m.-. v.\\ h.*. j.*. d.*. W.-. L.-. 5880;

DOOK

Br.-. W. F. BRAUN.

Secretaris der Loge.

T.-. E.-. V.-. D.-. Gr/. B/. V.-. H.-. H.-.!

Op den Isten October 1877 g.-. s.-. werd door een drietal BB.-., te Kota Kaïlja woonachtig, eene oproeping gedaan aan BB.-. Vrijmetselaren in Aljch , ten einde de belangen der Orde te bespreken. Aan die oproeping werd door twintig BB.-, gehoor gegeven. In eene den 6den October 1877 gebonden vergadering werd besloten eene Mag.-. Vereeniging op te rigten , als voorloopster eener wettig geïnstalleerde Loge. Aan die Mag.-. Vereeniging werd de naam gegeven : Na duislernis liclil- het Beschermheerschap werd aan Br.-, tan deb Hetden aangeboden, die dit op zich nam. Op een schrijven aan den Ged.-. Grootmeester Nationaal, den Z.-. V.-. Biv. T. H. derKm-debest, werd de toezegging van welwillende medewerking ontvangen.

Met ijver en volharding werd door die Vereeniging gewerkt. Tot liet bekomen der vereischte metalen voor

-ocr page 102-

94

het daarstellen van een gebouw, werd het noodige gedaan. Op een rekwest aan den Gouverneur van Aljeh, dd. 5 Maart 1878, houdende verzoek tot het bekomen van een stuk grond voor het vestigen van een Logelokaal, werd welwillend beschikt; in Mei d. a. v. was een houten gebouw voor den aannemingsprijs van /\' 6000 verrezen. De fondsen lieten echter niet toe het onmiddellijk geheel te meubeleren, en had dit voorloopig alleen plaats met ééne der zalen.

Om te voldoen aan art. 48 der Algemeene Wet, had de Vereeniging zich gewend tot de Loge Mala Hari te Padang; op het daartoe strekkend verzoek, dat gunstig werd ontvangen , werden de BB/., leden der Vereeniging, als leden der Mata hari ingeschreven.

Aan den strijd in de XXII Moekims moest het meeren-deel der BB.-, deelnemen, hierdoor werden van af Mei. tot September 1878 g.-. s.\'. geene vergaderingen gehouden. Na September kwam men meer geregeld bijeen.

In de maand October 1878 werd in eene algemeene vergadering besloten den naam der Vereeniging te veranderen , en voortaan te noemen Vereeniging, Prins Alexander.

In 1879 nam de Vereeniging toe in bloei; en daar de toestand gunstig was en zich ook voor den vervolge aldus liet aanzien, werd besloten, ingevolge het bepaalde bij de Algemeene Wet, aan het Groot-Oosten der Nederlanden aan te vragen als wettige Loge onder den naam van Loge Prins Frederik geinstalleerd te worden. Gebruik makende van art. 30 der Algemeene Wet, verleende de Ged.-. Grootmeester Nationaal voor de Symb.-. gr.-, in de oostelijke en westelijke gedeelten van Nederlandsch Indie, bij tee-Kenpl.-. dd. 10 December 1879 g.-. s.-., vergunning om in eene voorloopige Loge raagonnieken arbeid te verrig-ten, in afwachting dat de Constitutie door het Groot-Oosten der Nederlanden zou worden verleend.

Op den llden d.-. der 11de m.-. van het J.-. des W/. L.-. 5879 werd de voorloopige Loge plegtig geopend. Hoe die Loge in den loop van het mag.-, jaar 5880 werkte, blijkt uit de volgende opgaven:

-ocr page 103-

95

Na de uitreiking der voorloopige Constitutie tot de plegtige installatie vergaderden de BB.-. 30 maal, en wel 10 maal in den M.\'.graad, 2 maal in den Gez.-.giv., 18 maal in den Isten gr.-.. Drie-en-twintig duisterlingen werden als leden der Orde aangenomen, aan twaalf BB.-, werd op hun verzoek H.-. L.-. toegekend en vijf BB.-. Gezz/. werden tot MM.-, bevorderd. Tot MM.*, van Eer werden gekozen de Br.*. K. tak dek Heijden, de Z.-. V.-. Br.-. T. H. deb Kindebejt en Br.-. C. J. J. H. van Kempen. Op het tijdstip der installatie telde de Loge negen en-vijftig leden.

In de op 20Jimij 1880 gehouden vergadering van het Groot-Oosten der Nederlanden werd de gevraagde toestemming verleend, waarvan kennis werd bekomen door toezending van een uittreksel der Kesolutien van het Groot-Oosten, terwijl de Ged.-. Grootmeester Nationaal, de Z.-. V.-. Br.-, deb Kindeben , bij zijne teekenpl.-. dd. 22 October 1880 g.-. s.-., n\'. 414, mededeelde dat hij, in zijne profane betrekking met eene commissie naar Aljeh belast, in den loop der maand November aldaar aankomende, zelfden Constitutiebrief zou uitreiken en de Loge plegtig installeren.

De datum, waarop de inwijding zou plaats hebben werd vastgesteld op 25 November, door de later ingevallen bandjir moest dit worden uitgesteld tot den 39sten dier maand. Aan de Zusterloges in iY. hul ie werd kennis gegeven van de aanstaande plegtigheid, met verzoek zich daarbij te doen vertegenwoordigen ; gelijke uitnoodiging werd aan de Loges Hoi/al Prince of\' Wales, in het O.-, van Penamj, en Zetland, in het O.-, van Singapore, gedaan.

De Ged.-. Grootmeester Nationaal werd, bij zijne komst te A/jch, door eene Commissie van de Loge, bestaande uit den Gesubs.-. Voorz.*. M.-. (1), de beide Opzz.-., den Feestredenaar en den Secretaris, welkom geheeten.

Door den Ged.*. Grootmeester Nationaal werden als

(1) De Voorz.*. Mr.-, was niet ter plaatse aanwezig, en door profane bezigheden verhinderd het feest der installatie bij te wonen.

-ocr page 104-

9f)

fungerende 1ste en 2de Groot-Opzieners aangewezen de BB.-. K. tak dee Hetden en E. B. Kiblstba, terwijl Br.-. W. C. L. van den Berg, die mede tijdelijk Atjeh bezocht, optrad als fungerend Groot-Secretaris.

Van de Loge )I(Ua Ilnri, in het 0.-. van Padamj, werd kennis bekomen, dat zij zich bij de aanstaande plegtig-heid zou doen vertegenwoordigen door Br.-. K. van der Heïden; deze, die als Groot-Opziener fungeerde, droeg dit mandaat over aan Br.-. Sïtjmpff.

De Loge de Sier in hel Oosten , in het O.-, van Hcitavia, deed zich vertegenwoordigen door haren Gesubs.-. Reg.-. M.-., Br.-. L. W. C. van den Bekg.

De Loge Royal Prince of Wales, in het O.-, van Penang, wees twee BB.-, aan om haar te vertegenwoordigen; een dezer, Br.-. Huttenbacii , kon slechts aan de uitnoodi-ging gevolg geven. In haar schrijven deelde zij o. a. mede:

„We are able to inform you that, upon receipt of your kind invitation, our worthy and worshipful Master at once convened a meeting of this Lodge and laid before us your valued letter, but after full consideration it was found that, owing to various causes, two only of our Brethren are able to avail of the occasion to be present at your Festival, and these will be especially appointed and authorized by our respected worshipful Master to represent, at your coming celebration, our Lodge.quot;

Het Tempelgebouw was, naar het oogmerk der zamen-komst, op den oOsten November 1880 g.-. s.-. ingerigt, en zoowel in- als uitwendig feestelijk versierd.

Op het aangegeven tijdstip, des avondsten 6J uur, vereenigden zich de leden, gekleed en gewapend in liet Logegebouw, en begaven zich, op uitnoodiging van deu Gesubs..-. Reg.-. M.-., in den T.-.. 46 BB.-, waren tegenwoordig.

De T.-. was flaauw verlicht, alleen de 3 LL.-. op den Tr.-. brandden helder; die voor de beide Opz.-. en om het Tabl.-. waren uitgedoofd.

De Ges.-. Voorz.-. M.-. opende de vergadering met de volgende rede:

-ocr page 105-

97

„ Z/. W.\\ BB.*.! Het doel onzer bijeenkomst is u allen bekend, misschien is dit niet het geval met het groote gewigt, dat in die plegtigheid is gelegen.

„De T.-. waarin wij reeds sinds tien maanden voorloopig hebben gewerkt, zal heden, namens het Groot-Oosten der Nederlanden, het Hoofdbestuur van onzen Boud in Nederland en zijne koloniën, plegtig worden ingewijd, en opgenc men in den kring van onze Znsterloges. Onze lang gekoesterde wensch zal dan eindelijk verwezenlijkt worden De Loge Prins Frederik te Kola Radja zal mede werkzaam kunnen zijn aan het verheven doel van onzen schoonen Bond, het menschdom te veredelen, te beschaven. Verheugen wij ons in dat feit, maar laten we vooral, en in de eerste plaats beseffen, welke verantwoordelijkheid we daarmede op onze schouderen laden. Door het aanvragen van eene Constitutie hebben we getoond, dat we werken willen; nu ze ons verleend is, moeten we trachten het bewijs te leveren, dat wij werken kunnen.

„ Ik houd mij overtuigd dat dit ons aller streven zal zijn en blijven; en sterk in dat vertronwen , open ik dan ook deze plegtige vergadering met een\' enkelen mokerslag. Een ieder zij zijne pligten indachtig, en gezegend zal deze ure zijn.quot;

Daarna plaatste de Ges.-. Keg.-. M.*. zich aan den voet van den Tiv. achter het Alt.-., met den Isten Opz.-. aan zijne regter- en den 2den Opz.\\ aan zijne linkerzijde.

Op last van den Ges.-. Reg.-. M.-. werden de BB.-. Visiteurs aangekondigd, en onder orgelmuziek binnengeleid door den Ceremoniemeester; nadat het gebruikelijk ceremonieel was gevolgd, werden de twee BB.-., die als Visiteuren zich aanmeldden, volgenderwijs door den Ges.-. Reg.-. M.-. toegesproken:

„Welkom, BB.\'. Vis.-, in onzen nederigeu \'jV.!

„ De versierde wanden zullen n reeds verkondigd hebben, dat binnen die tempelwanden feest gevierd zal worden. Het (Jroot-Oosten der Nederlanden heeft, bij besluit van den 20.steu d.-. d.\'. 4de Hl.\', v.\'. h.-. j.-. d/. W.■. L.-. 5880, op het verzoek van een groot aantal BB.-, alhier welwillend beschikt, cn onze voor-loopige Werkpl.-. eene Constitutie verleend. We verheugen ons, dat ge deelen wilt in onze vreugde, en noodigen u uit zitting te nemen aan het hoofd onzer Zuider Kolom.quot;

Vervolgens werd eene Commissie van vijf MM.-, benoemd , om de BB.-., die in het O.-, zitting hebben , onder het St.-. Gew.-. den T.-. binnen te leiden. Binnengekomen onder orgelmuziek, werden zij door den Ges.-. Reg.-. M.-. volgenderwijs toegesproken:\'

15

-ocr page 106-

08

„ Kamens de voorloopige Loge Prins Frederik heet ik n welkonl, hartelijk welkom, ia ons midden.

„Wij stellen het op hoogen prijs, dat nwe A.\'. Loges ons een bewijs van sympathie hebben geschonken door zich bij onze plegtige installatie te doen vertegenwoordigen.

„ Het doel onzer feestviering is u bekend, daarom zal ik mij bepalen tot de uitnoodiging om zitting te nemen op de voor u bestemde zetels in het O.-, regts van den Tr.-. quot;

De beide Opzieners en de Secretarissen werden daarop afgevaardigd om de Commissie van installatie uit te noo-digen in den T.-. te verschijnen. Nadat de Commissie zich daartoe bereid verklaard had , begaven zich zeven BB/., zooveel mogelijk Officieren, voorafgegaan door den Banierdrager met de omhulde banier der Loge, naar de receptiezaal , om de Commissie van het Groot-Oosten onder het St.-. Gew.*. in den TV. te geleiden. De poorten van den T.*. werden wijd geopend en , onder orgelmuziek, trad de Deputatie binnen, die door den Ges.-. Reg/. M/. werd toegesproken met de volgende woorden:

„Z.-. V.-. Ged.-. Gr.-. M.-. Nat.-.! Z.-. A.-. BB.-. Groot-Officieren!

„ Nu eindelijk het oogenblik gekomen is waarop aan onzen innigsten wensch zal worden voldaan, treden we u met beschroomdheid te gemoet. Liefde tot onze K.-. K.-. dreef er ons toe, om te trachten hier op het pas veroverde een\' T.\'. voor Wijsheid, Waarheid

en Liefde op te rigten. Nu wij op het punt staan ons doel bereikt te zien, nu huiveren wij. Wij gevoelen nu eerst dat het willen zoo gemakkelijk, maar het kunnen des te moeijelijker is. Uwe welwillendheid Z.-. V.-. Ged.-. Gr.-. M.-. Nat.-, heeft ons in staat gesteld onze krachten te meten.

„Zijn we te kort geschoten, dat dan de Truffel der Liefde die tekortkomingen van eerstbeginnenden bedekks!

„ Z.-. V.. Ged.-. Gr.-. M.-. Nat.-.!

„ Wij waardeeren ten zeerste de keuze der door u aangewezen fungerende Groot-Officieren, allen mannen voor wien wij eene onbegrensde hoogachting koesteren, en zien daarin een bewijs te meer van uwe welwillendheid tegenover onze wordende Werkpl.-..

„ Ik geef u bij dezen de plegtige verzekering, dat het ons aller innigste wensch is de verwachtingen, waarop die welwillendheid steunde, niet te beschamen.

„Wij betreuren het, dat onze Reg.-. M.-. door profane omstandigheden niet in de gelegenheid is deze plegtigheid in te leiden, en u den moker des gezags aan te bieden.

„ Aanvaard dan, Z.-. V.-., uit mijne handen dien Moker;

-ocr page 107-

\\ 99

\\

maar wil daarbij niet vergeten, dat slechts buitengewone omstandigheden mij als het ware gedrongen hebben hier in deze Werkplaats eene taak te verWllen, waarvan ik innig overtuigd ben dat ze mijne krachten verye te boven gaat. Bedenk daarbij dus , dat bij het Alt.-, naast ide drie groote LL.\'. nog eene plaats is ingeruimd.quot;

De Z.-. V.*. Ged/. Grootmeester Nationaal plaatste zich vervolgens op den Tr.*„, en sprak :

„ Een tweeledig gevoel , BB.-.! vervult mijn gemoed , nu ik hier voor het eerst sta op den Tr.-., opgerigt in\' het O.-, van Mje/t (1).

„ Een gevoel van diepen ferust, een gevoel van innige vreugde.

„Van diepen ernst.

„ Mijne gedachten verplaatsen zich in den tijd toen hier nog een Sultan den schepter voerde en alom barbaarschheid , wreedheid, wanbestuur, willekeur, onregt heerschten; in den tijd toen de Hollandsche krijgsraagt hier voor het eerst voet aan wal zette, bij den strijd die hier in dit land zoo heftig en zoo lang is gestreden; ik zie de woede der strijders;, ik hoor het gekerm der gewonden, het gereutel der stervenden , , het gejammer der vlugtenden, het geknetter der alles verslindende vlammen.

„ Maar te midden van al die ellende, van al die smart, van al dat geweld , zie ik ook eenigé mannen elkander de hand reiken, zich verbinden om, waar tot nog toe de barbaarschheid op den zetel zat, waar de beschaving nog geen ingang had gevonden, waar tot nog toe alleen het regt van den sterkste met ruw geweld de wet stelde, eene vereeniging in het leven roepen , gewijd aan waarheid en regt.

„ En die mannen zijn geslaagd.

„ Door hun eenparig streven, door hunne vereende krachten , hebben zij ten slotte een\' Tempel gesticht, bestemd om eene kern te zijn van beschaving in het land der barbaren.

„ En zou ik dan niet hoog ernstig gestemd zijn, terwijl ik kom om in dien T.quot;. het L.quot;. te ontsteken ; het L.-. dat de zwarte duisternis , die hier alom nog heerscht, \'van lieverlede zal moeten verjagen ; het L.1. dat voor de vele barbaren om ons henen niet alleen moet zijn als eene schitterende fakkel, die den weg wijst ter volmaking . maar ook als een teeken, dat een einde is gekomen aan den strijd, een einde aan het bloedvergieten, een einde aan de ellenden van den oorlog; en dat voor deze schoone landstreek eiu-

1

Daar, naar zijne gewoonte, de Ged.-. Grootmeester Nationaal alles wat hij zeide improviseerde, en zich geen stenograaf onder de BB.-, bevond, geeft het in dit verslag, als door hem gesproken opgeteekende, niet geheel de door hem gebezigde woorden , maar wel volkomen den geest daarvan terug.

-ocr page 108-

100

delijk een tijdperk is aangebroken van vrede, van orde, van rust, van beschaving, van vooruitgang.

„ Zou ik , zoudt gij allen, niet hoog ernstig gestemd zijn, nu wij door deze daad : het oprigten van dezen T.\'. en het ontsteken van het L.-. binnen zijne wanden, de verpligting op ons nemen om door wil en voorbeeld dat L.\'. alom hier te verspreiden, krachtig mede te werken tot bevestiging van den vrede, tot het brengen van veredeling en beschaving, deugd en waarheid onder duizenden en duizenden, die nog leven in den donkeren nacht van onkunde, vooroordeel en bijgeloof.

„ Maar ook innige vreugde doortintelt mijn gemoed.

„ Ho« zou het ook anders kunnen zijn ?

„ Zou het mogelijk zijn zich als Vrijmetselaar niet zeer te verheugen dat een nieuwe TV. wordt gesticht ?

„ En moet die vreugde niet ten top stijgen , als die T.\'. verrijst onder zulke omstandigheden en in zulke toestanden als hier ?

„ Een T.-. des vredes, grootendeels opgerigt door mannen van het zwaard , die als ware pionniers van beschaving hebben begrepen, dat de oorlog niet door eene beschaafde natie wordt gevoerd om leed en smart en ellende , om bloed en tranen te brengen , maar om een groot en goed doel te bereiken, en die daarom zich hebben vereenigd, ten einde , terwijl het zwaard nog ter naauwernood in de schede is gestoken , door de K.\'. K.\'. krachtig mede te werken tot dat doel, dat is de beschaving en veredeling van een volk , nog levend in de diepste duisternis.

„ Voorwaar, wat hier dezen avond gebeurt, zal teekenen in c.e geschiedenis van Atjeh, ja in de geschiedenis der Vrijmetselarij , in de geschiedenis der menschheid !

„ En zouden dan onze harten niet van vreugde kloppen, terwijl ik hier aan uwe spitse den plegtigen arbeid mag verrigten, terwijl ik hier, namens mijn\' Hoog Eerwaarden Lastgever, tot u kom, met de acte , waardoor uwe Werkplaats blijvend wordt opgenomen onder de Vrijmetselaarsloges, behoorende onder het Groot-Oosten dei-Nederlanden , onderhoorige Koloniën en Landen.

„ Zoodra het berigt tot mij kwam , dat vele vrije mannen zich in dit O.\', hadden vereenigd om een aan volmaaktheid, deugd en waarheid gewijden TV. te stichten , werd het een mijner vurigste wenschen hier den Constitutiebrief te mogen brengen, hier het L.-. te mogen komen ontsteken in uwen TV..

„ En die wensch is door een zamenloop van omstandigheden vervuld kunnen worden. (1)

(1) De Z.-. V.-. Br.-, der Kindehen was, in zijne hoedanigheid van gouvernements-commissaris voor het regtswezen in de bezittingen buiten Java en Madura, te Kot a Sadja gekomen , ten einde er eene in de toestanden passende regeling van het regtswezen in het gewest Atjeh en onderhoorigheden te ontwerpen.

-ocr page 109-

101

„ En zou er dan geen vreugde zijn in mijn hart?

„ En in die blijdschap deelen ook met geheel hun hart de Groot-Officieren van het Nederlandsch Groot-Oosten, en in de eerste plaats de zoo hooggeschatte Vrijmetselaar, die aan hunne spitse staat, de Nestor der Nederlandsche Vrijmetselaren , mijn Hoog Eerwaarde Lastgever, onze hoog vereerde , innig geliefde Prins Frederik der Nederlanden.

„ Zij allen verzochten mij u hunne gelukwenschen over te brengen.

„ Het heeft den Hoog Eerwaarden Grootmeester Nationaal aangenaam verrast, dat gij Zijnen naam hebt gegeven aan uwe Werkplaats , en daardoor hebt getoond te gevoelen, dat waar licht is te brengen in de duisternis , Hij steeds wil voorgaan met hart en ziel.

„ Hij dankt er u voor.

„ Aan Hem en BB.\'. Groot-Officieren hebt gij medegedeeld welke plegtigheid dezen avond wordt gevierd. Ik ben overtuigd dat hunne innige deelneming ons bij den arbeid vergezelt, en het is mij alsof hun geest hier in ons midden is en ons aanspoort om hun voorbeeld, vooral dat van Hem, onzen Nestor, te volgen.

„ Daartoe, BB.\'.! roep ik u op, terwijl ik op het punt ben u den brief te overhandigen, waardoor de aan deze Loge door mij voorloopig verleende Constitutie in eene definitieve wordt veranderd, en het wettig bestaan van uwe Werkplaats wordt verzekerd.quot;

Vervolgens werd, op verzoek van den Ged.*. Grootmeester Nationaal, de Constitutiebrief door den fungerenden Groot-Secretaris, staande tusschen deKoll.*., voorgelezen.

De brief is van den volgenden inhoud :

Juncïus Amor Virtute Levat Super Aetiiera Fratres.

De duisternissen hebben het niet bevat.

Wij Willem Frederik Karel, Prins der Nederlanden, Grootmeester Nationaal der Orde van Vrijmetselaren in het Koningrijk der Nederlanden , onderhoorige Koloniën en Landen;

Aan alle Onze beminde en waarde Mede-BB.\'. Vrijmetselaren , verspreid op de oppervlakte der aarde, die deze zullen zien of hooren lezen , W.\'.! K.\'. ! S.\'.! H.\'.! Z.\'.! V.\'.!

Alzoo de BB.\'. K. van der Heyden, G. J. J. H. van Kempen , J. E. F. Baron vun Heerdt, D. M. Kaakebeen, C. J. van den Vrijhoef, W. Cool, C. W. E. Stumpff, P. de Boer, D. J. Weys, J. \'j. Tolson, C. Kaakebeen, C. J. M. de Wilde, N. van Thienen, H. F. B. Logeman, H. J. van der Weyde, J. Focke, A. Frowein, K. H. A. Haack van der Goes, H. Hamer, J. A. P. Geyll, C. A. F. Lungershausen, S. van Vuuren, H. der Kinderen, C. J. van Griethuijsen, H. W. G. Wilderink, P. de Heer, A. de Goede en M. Charlouis — te Kota Had ja (Atjeh en onderhoorigheden) zich

-ocr page 110-

102

met schuldigen eerbied, bij verzoekschrift, aan Ons gewend en verzocht hebben met eene wettige Constitutie te worden begunstigd , ten einde aldaar eene geregelde Loge op te rigten, in de Broederschap der Vrijmetselaren van het Koningrijk der Nederlanden, onderhoorige Koloniën en Landen te worden ingelijfd , en hunne Loge als lid van het Groot-Oosten , gevestigd te \'s Gravenhage, te mogen worden erkend, met verzekering en heilige toezegging om zich aan de Statuien, Wetten , en Reglementen der Orde van Vrijmetselaren in het Koningrijk der Nederlanden enz. te onderwerpen, die te zullen nakomen, houden en observeren en tegen allen en een iegelijk te zullen helpen handhaven.

Zoo is het, dat Wij, uit aanmerking van de verpligting die op Ons rust, om het Licht, dat Wij het geluk gehad hebben te ontvangen, ook aan andereu mede te deelen, ja zelfs tot aan de uiterste einden der bekende wereld te doen schijnen, en dus Onze Eerw.-. Orde onder alle talen en volken uit te breiden, met goedkeuring van het Groot-Oosten, gevestigd te \'s Gravenhage, geoordeeld hebben de voornoemde BB.-, in hun prijzenswaardig, edel en menschlievend oogmerk behulpzaam te moeten zijn, en ten spoedigste dezen Constitutiebrief te verleenen.

Ons alzoo verlatende op de getrouwe aankleving der voormelde BB.-, aan de heilige en onveranderlijke grondbeginselen onzer Orde, geven Wij bij dezen, ingevolge de magt aan Ons verleend bij de artikelen 17 en 38 van het Wetboek van het Groot-Oosten der Orde van Vrijmetselaren in het Koningrijk der Nederlanden, onderhoorige Koloniën en Landen van 1837 , in verband met de overgangsbepaling der Wet van 1877, aau de BB.-. K. van der Heyden c. s., het regt en de magt om zich te Kota Radja te verzamelen tot eene echte geregelde en wettige Loge, onder den naam van Frins Frederik, latende hun toe zich door de kleuren geel en lich/blaauto van de andere Loges te onderscheiden.

Gelastende den Voorz.-. M.-. om, nadat de verkiezing der Offlc.*. behoorlijk zal hebben plaats gehad, met, en benevens deze ambtenaren de belofte bij art. 37 van het Wetboek van 1877 voor de Broederschap der Vrijmetselaren in het Koningrijk der Nederlanden enz., behoorende tot het Groot-Oosten, gevestigd te \'s Gravenhage, gevorderd, af te leggen in Onze handen, of in handen van den Ged.-. Grootmeester Nationaal, of van diegenen , welke daartoe, gelijk ook tot het plegtig installeren van deze Loge en tot het inhuldigen van Voorzitter en Offic.-. in hunne bedieningen , in Onzen naam, volgens art. 31 van het voorschreven Wetboek van 1877, zullen worden gecommitteerd en geautboriseerd, gevende Wij aan de BB.-., de gemelde Loge Prins Frederik uitmakende, volkomen magt om den trap van Leerling te geven aan ieder eerlijk Jlan, onbesproken van handel en wandel, gelijk mede, om die der BB.-., welke door hunne verdiensten, ijver en vlijt, zich dit waardig maken, tot de graden van Medgezel en Meester te verheffen , echter

-ocr page 111-

103

niet anders dan op den voet, en de wijze, als bij de artt. 8 tot 26 van het voorschreven Wetboek der Broederschap van 1877 is bepaald en uitgedrukt, hetwelk Wij hun gelasten stiptelijk na te komen.

Bevelende voor het overige aan den A.-. M.-. en zijne wettige Opvolgers in gemelde hoedanigheid, om, na de installatie dezer Loge, en gedurende haar bestaan, aldaar door een ieder der Medebroederen te doen opvolgen en handhaven de verpligtingen in het Wetboek van het Groot-Oosten, aan de Werkpll.-. onder zijn gebied opgelegd, en die, welke later door Ons en Onze Opvolgers, en volgens door het Groot-Oosten genomen besluiten aan haar zullen opgelegd worden , alsmede om, bij het staken der werkzaamheden, te handelen als bij art. 45, laatste alinea, der Wet van 1877 is opgegeven.

Wij verzoeken en gelasten diensvolgens, in naam der Broederschap, aan alle geregelde en wettige Loges, behoorende tot het Groot-Oosten van het Koningrijk der Nederlanden, onderhoorige Koloniën en Landen, den BB.-., uitmakende de Loge Prins Vrederik, mits voorzien zijnde van een behoorlijk diploma of certificaat, alle hartelijkheid , beleefdheid en behulpzaamheid te bewijzen en te doen bewijzen, zoo en in dier voege als aan een vrij aangenomen en wettig Vrijmetselaar verschuldigd is, en men van hem kan verwachten.

Gedaan bij het Groot-Oosten in het Koningrijk der Nederlanden, eene plaats, waar het Licht onuitbluschbaar schijnt, en Stilte, Vrede en Eendragt heerschen, onder het Groot Zegel van het Groot-Oosten ea de handteekening der Gr.-.-Offlc.-., op den 20sten dag der IVe maand van het Jaar des W.\'. L.-. 5880.

Van wege den Hoog Eerwaarden Grootmeester Nationaal in het Koningrijk der Nederlanden, onderhoorige Koloniën en Landen.

Ter zijde is geteekeud :

Frederik , Prins der Nederlanden , Grootmeester Nationaal.

ï. H. der Kinderen , Ged. . Grootmeester Nationaal voor de Symb.\'. Gr.-, in de Oostelijke en Westelijke gedeelten van Ned. Indië.

Van onderen is geteekend :

J. J. F. Noordziek, Ged.*. Grootmeester Nationaal.

P. G. C. von Geusau, 2de Gr.\'. Opz.\'..

L. Ed. Lenting , Gr.-. Red.\'..

J. P. Vaillant, Gr.-. Thes.\'. .

J. van Someren Brand, Gr.\'. Cerem.-..

G. H. Landmeter, Gr.\'. Archiv.-..

J. Westpalm van Hoorn van Burgh, Gr.\'. Bouwm.\'..

A. J. Schouten , Gr.\'. Aalm.-. .

P. .1. G. van Diggelen , 2de Gr.\'. Onderz.-..

-ocr page 112-

104

Na de voorlezing noodigde de Ged.*. Grootmeester Nationaal den fung.-. Gr.vSecr.*. uit den Constitutiebrief en de Algemeene Wet der Orde van Vrijmetselaren onder het Groot-Oosten der Nederlanden op den Tiv. te brengen.

En ze vervolgens overreikende aan den Voorz.-. M.*. sprak hij :

„ Ontvang A.-. M.-. deze onscliatbare Oorkonde uit mijne hand.

„ Het is een gewigtig document. bewaar het met zórg.

„Laat het nimmer dit O.\', moeten verlaten, want dau zou ook het L.\'., dat ik bij u kom ontsteken , zijn uitgebluscht.

„En dit zou eene groote ramp zijn, een teeken dat de Vrijmetselarij hier geene blijvende woonstee heeft kunnen vinden.

„Dit te verhoeden is in de eerste plaats de pligt van hem, die in hfet O.-, zetelt, ook de pligt van de Offlc.-. die hem moeten bijstaan in de vervulling zijner moeijelijke en gewigtige taak.

„ Zijn die allen voortdurend bezield met den waren geest der Vrijmetselarij, huldigen die allen zonder ophouden eendragtig en met onwrikbare trouw de beginselen onzer K.\'. K.-. in woord en daad, dan, ik ben er van overtuigd, ik durf het te voorspellen, zal hier het L.\'. nimmer worden uitgebluscht, zal deze Constitutie-brief dit O.-, nimmer verlaten, en nog na eeuwen getuigenis geven van den echten maijonnieken geest der vaderen.

„Een der eerste pligten van den Jl.-. en zijne Offic.-. is handhaving van en gehoorzaamheid aan de Wet.

„ Met de Wet in de hand zijn zij krachtig in hun streven naar orde en regelmaat , naar regt en waarheid. Daarom overhandig ik n ook de Algemeene Wet, die de Nederlandsche Vrijmetselarij beheerscht.

„Zorg A.-. M.-., zorgt Br.-. Offic.-. dat zij niet worde verkracht, maar zonder afwijking worde opgevolgd en gehandhaafd. Gijlieden zijt daarvoor aansprakelijk, evenzoo als uwe opvolgers het zullen zijn.

„En nu, Gel.-. BB.-.! uwe Werkpl.-. wettig is geconstitueerd en daarvan het bewijs met de Wet in hare handen is, kunnen wij overgaan tot de beteekenisvolle plegtigheid om in dezen uwen T.-. het li.-, te ontsteken. Zijt mij daarin behulpzaam Z.-. A.-. BB.-, fungerende Gr.-. Offlc.-..

En terwijl deze BB.-, zich naar het O.\', begaven, ontstak de Ged.-. Grootmeester Nationaal de uitgebluschte St.*. die op den Tiv. lag, aan de drie LIv. van den M.*., zeggende :

„ In het O.-, schittert het eeuwige L.-. der waarheid , gesymboliseerd door den wortel van het heilig getal.

„ Aan dit L.-., als een symbool, dat alle W.-., alle K.-. fn alle

-ocr page 113-

105

S.\'. komen van den Gr.-. B.-. d.-. H.-., ontsteken wij de St.-. die de LL.-. zal doen ontvlammen in dezen T.-..quot;

Zich daarop met de beide fungerende Gr.*. Opzz.-. naar het W.*. hebbende begeven, gaf hij de St.*. aan den fun-gerenden 2den Gr.*. Opz.*., en verzocht hem het L.*. te ontsteken in het W.*. van de Kol.*, ten N.*..

De fungerende 2de Gr.*. Opz.*. dit doende, sprak:

„ Zelfkennis is de bron der ware W.-.

Daarop deed de fungerende 1ste Gr.*. Opz.*., daartoe door den Ged.*. Grootmeester Nationaal u itgenoodigd, de LL.*. ontvlammen ten W.*. van de Z.*. Kol.*., daarbij zeggende:

„ Alleen W.\'. en K.-. voeren tot de ware S.\'..quot;

Vervolgens ontstak de Ged.*. Grootmeester Nationaal de LL.*. om het Tabl.*., terwijl hij de navolgende woorden sprak; bij het L.*. ten W.*.;

„ Hoge , gelijk de zon de aarde verlicht en verwarmt, het L.-., dat uitgaat van dezen T.-., veredelend en beschavend doordringen in de harten der menschen.quot;

Bij het L.*. ten Z.*. :

„ Moge, gelijk de maan straalt in de duisternis der aarde, het I/.-. dat uitgaat van dezen T.-. , de duisternis doen wijken waar nog millioenen menschen den blinddoek dragen van onwetendheid, barbaarschheid , vooroordeel, onverdraagzaamheid en bijgeloof.quot;

En bij het L.*. ten O.*. :

„ Moge elk Reg.\'. M.quot;. dezer AVerkpl.\'. de W.1. bezitten en de K.-., zoo noodig om hem in waarheid te doen zijn een der LL.-. van den. ï.-., een voorbeeld en voorganger tot de onvergankelijke S.\\ .quot;

Op den Tr.*. teruggekeerd, en nadat de T.*. nu helder was verlicht , riep de Ged.*. Grootmeester Nationaal den zegen in van den Gr.*. B.*. d.*. H.*.:

„Tot U,quot; zoo zeide hij, „ Opperb.\'. van het onmetelijk H.\'. , tot U verheffen wij in dit plegtig uur onzen geest.

„Zegen liet werk, dat wij hier verrigten, moge het L.\'. dat hier ontstoken is helder stralen in de duisternis ; moge het de harten der menschen verlichten en verwarmen ; moge het beschaving en veredeling , regt en waarheid brengen in dit land en onder dit volk! Dit bidden, dit smeeken wij ü met geheel ons verstand , met geheel ons hart, met geheel onze ziel.quot;

-ocr page 114-

106

Vervolgens verzocht de Ged.-. Grootmeester Nationaal den Banierdrager der Loge met de omsluijerde Banier te naderen tot het 0.\\.

Toen deze voor het Alt.*, stond, sprak de Ged.-. Grootmeester Nationaal weder:

„quot;Wat is, BB.-., den dapperen krijgsman dierbaarder dan zijn vaandel? daarraeê gaat hij ten strijde, en het is hem als de lens der overwinning ; liever de dood zegt hij , dan het vaandel te laten in handen van den vijand.

„ En al is dat vaandel ook gescheurd en vaneengereten door kogels en sabelhouwen en bajonetsteken, toch blijft hij het behouden, want in dat half vergane doek ziet hij als de geschiedenis zijner heldendaden, ziet hij als eene lichtende ster, die hem leidt tot de victorie.

„Wij BB.-., wij voeren geen strijd op het gebied der stof, met zwaard en geweer; onze strijd beweegt zich uitsluitend op intellectueel en moreel gebied, wij strijden met woord en voorbeeld, met hoofd en hart, niet met staal en kruid eu lood.

„ 3Iaar daarom is die strijd niet minder zwaar, heeft daarin de strijder niet minder behoefte aan de aanmoediging, aan de bezieling, die zijn vaandel den krijgsman verschaft.

„ En die aanmoediging en die bezieling kunt gij vooral vinden in uw vaandel, want (terwijl hij den sluijer wegtrok) daarop schittert te midden van de geliefde oranjekleur, die u herinnert aan volharding, eendragt en vrijheid, de naam van onzen veel geliefden Nestor, Prins Fr ki) krik.

r Met die leus aan de spitse, BB.-., kunt gij gerust den levensstrijd kampen , want zij wijst u op godsvrucht, op deugd en op liefde.

„ En wie zou in die leus, door het voorbeeld van dien oudsten aller Nederlandsche Vrijmetselaren, niet de overwinning behalen!

„Daarom, BB.-., houdt deze banier in eere, brengt haar onbesmet en rein als een heilig erfstuk over bij het nageslacht, en al moge dan ook de tand des tijds de vaan doen verkleuren, afknagen en verfladderen, zij blijve voor de K.-. K.\'. in dit O.-, een onveranderlijk symbool van godsvrucht, deugd en liefde.quot;

Vervolgens verzocht hij den Br.-. Cerem/. het noodige te regelen voor de plegtige omgangen.

Onderwijl verklaarde de Ged.-. Grootmeester Nationaal den BB.-., hoe de omgangen, gedaan door alle windstreken, den strijd des levens symboliseren; en , toen alles geregeld was, plaatste hij zich onder het St.-. Gew.-. met den uitroep: „En nu BB.-, op ten strijde!quot; Langzaam e-a

-ocr page 115-

lOV

statig ontwikkelde zich de stoet in den T.-.; voorop de banier der Orde, gevolgd door den fungerenden Gr.-. Secr.*. met de 3 Gr/. LL.-. en het Wetboek op een kussen ; daarna de Ged.*. Grootmeester Nationaal onder een St.*. Gew.-. van 7 , vervolgens de Banierdrager met de banier der Loge, gevolgd door den Reg.-. M.-. onder eea St.-. Gew.*. van 5, hierna de deputatie der Zusterloges en de BB.\\ die in het O.*, zitting hebben onder een St.-. Gew.-. van 5; verder de Vis.-., Leden en Kinderen der Loge 3 aan 3. De fungerende Gr.-. Opz.-. met de Opz.-. der Loge sluiten den trein.

Terwijl de stoet zich voortbewoog deed het orgel zich hooren.

Telkens als hij in het O.-, was gekomen, zweeg de muziek, stond de stoet stil en sprak de Ged.-. Grootmeester Nationaal een toepasselijk woord. Het eerste was gewijd aan ware vrijheid in maijonnieken zin, het tweede aan de ware gelijkheid, het derde aan de ware broederschap, en ten slotte wees hij er op, hoe de BB.-, met die drie woorden in hunne ware en edele beteekenis, gegrift in hoofd en hart, het oog vertrouwend gevestigd op het opschrift van de banier der Orde: „ Ik ben die was en wezen zal,quot; en met den eerbiedwaardigen Vrijm.-., wiens naam schittert op de banier der Loge, ten voorbeeld, dappere en moedige kampvechters zouden zijn, in den moeijelijken levensstrijd, en daarin ontwijfelbaar de overwinning zouden behalen.

Op den Tr.-. teruggekeerd, noodigde de Ged.-. Grootmeester Nationaal den fungerenden Gr.-. Secr.-. uit den Reg.-. M.-. en het bestuur der Loge te proclameren.

Vervolgens schaarden zich, op zijn verzoek, eerst de Offic.-. der Loge, daarna de Voorz.-. M.-. en de Opzz.-. om het Alt.-.; achtereenvolgens legden zij de bij de Wet voorgeschreven gelofte af, terwijl zij de hand uitstrekten boven de drie Gr.-. LL.-..

Onderwijl zij zich met de teekenen hunner waardigheid omhingen, sprak de Ged.-. Grootmeester Nationaal hen met ernst en hartelijkheid toe, hen gelukwenschende, dat zij door hunne BB.-, waren waardig gekeurd de hun op-

-ocr page 116-

108

gedragen ambten te vervullen, en hen aansporende om in alles hunne pligten te betrachten en door woord en voorbeeld krachtig mede te werken tot den bloei en den luister der nieuwe Werkpl/., tot verbreiding van de beginselen der Orde, en tot bevordering van het heil der raenschheid.

Ten slotte reikte hij het maillet over aan den Voorz.-. M.*., zeggende:

„En nu, geliefde Br.-.! ontvang uit mijne hand het teeken des gezags. Laat het voor u zijn een teeken van orde en regelmaat, misbruik het nimmer om willekeur ot\' ouregt te doen zegepralen, en moge elke slag, die er mede wordt geslagen, als de bezegeling zijn van regt en waarheid , van deugd en zielenadel.

„ Overreikt ook gij, Z.-. A,-. fungerende Gr.-. Opzz.-., uwe mail-letten aan de Opzz.-. der Loge, opdat deze met den M.-. der Loge den geheimzinnigen driehoek vormende, eendragtig met hem mogen medewerken om de orde te bewaren, de W et te handhaven en het L.-. te doen zegevieren.

„En hiermede BB.-.! verklaar ik de nieuw geconstitueerde Loge Prins Frederik naar de oude gebruiken der Vrijmetselaars op wettige wijze te zijn geïnstalleerd, alle Loges en BB.-, over de gansche aarde verspreid uitnoodigende, des noods gebiedende, haar als een wettig en volmaakt O.-, te kennen en te eerbiedigen.quot;

Hierna namen de Gred.*. Grootmeester Nationaal en de fungerende Gr.-. Offic.-. de voor hen bestemde zetels in aan het hoofd der Z.-. Kol.. in het O,-., en plaatste de Voorz.*. M.-. zich op den Tr.-., waar hij, nadat de BB.*, met een maQ.*. applaus al het gesprokene en verrigte hadden gedekt, terstond het woord nam, zeggende :

„BB.-.! Zoo is dan onze wensch bevredigd en zijn wij opgenomen in den Zusterkring, die thans het 3 X 3, 3 X 3 maal vertegenwoordigt.

„Wij hebben reeds aan den ruw.-, st.-. gearbeid, en zijn ons dus onze tekortkomingen volkomen bewust. Toch aanvaarden we met vertrouwen het mandaat ons door onze medeleden opgedragen, overtuigd, als wij zijn, van hunne welwillende medewerking.

„ Het Opperbestuur van onzen Bond, zij onze innige dank toe-gebragt voor de welwillende vervulling van onzen wensch; we hopen het vertrouwen in ons gesteld nimmer te beschamen !

„ U Z.-. V.-.Ged.-. Gr.-. M. . Nat,-.! en u Z.-. A.-. BB.-. Gr.-.Offic.-.! zijn we erkentelijk voor de schoone taak die ge in ons midden hebt volbragt. Het L.-. door u in onzen T.-. ontstoken, schijue onverflaauwd tot in lengte van dagen.

„ Laten we nu den Z.-. A.-. Br.-, fungerenden Gr.-. Secret.-, in de

-ocr page 117-

m

gelegenheid stellen het proces-verbaal der installatie in orde te brengen, en daarom onze werkzaamheden een half uur schorsen.quot;

Hierop werden de werkzaamheden geschorst; en het proces-verbaal der installatie opgemaakt en geteekend.

Na een half uur werden de. werkzaamheden hervat; de Kapel, begeleid door het orgel, deed zich hooren.

Daarna noodigde de Voorz.*. M.-. Br.-. E. B.Kielstba uit zich te plaatsen voor de gebr.-. Kol.-., hebbende deze Br.-, op zich genomen als feestredenaar op te treden. Deze Br/, leverde, als Bouwst/., de volgende feestrede:

„ Het feest, BB.-. ! dat wij heden vieren , is van hooge beteeke-nis. Zou het dit wezen voor elke Werkpl.-., het is dit in het bijzonder voor de onze.

„ AVeiuige jaren geleden toch, zou wel niemand gedacht hebben dat wij thans, op deze plaats, tot eene dergelijke zamenkomst zouden kunnen worden bijeengeroepen. Heden voor zeven jaren lag de vloot op de reede , met de krijgsmagt en het materieel welke uoodig geacht werden om hier vasten voet te erlangen en hier Nederlands souvereiniteit te doen erkennen. Maar die krijgsmagt was nog niet ontscheept; Groot-Atjeh was voor ons toen nog een nagenoeg geheel onbekend land. Wij wisten slechts dat zijne bevolking ons diepen haat en groote vijandschap toedroeg, en alle krachten zou inspannen om ons af te slaan ; dat hier weinig beschaving en veel zedeloosheid heerschte ; dat hier geen Europeaan, althans geen Nederlander, zijn leven kon wagen.

„ Kn nu , wij weten het allen, hoeveel inspanning, hoeveel bloed het heeft gekost om deze landstreek te onderwerpen aan het Neder-landsch gezag; hoe onze krijgsmagt heeft te kampen gehad met een\' hardnekkigen vijand, met doodelijke ziekten ; hoe zij die bezwaren heeft weten te overwinnen. Voorzeker zullen nog in ge-ruimen tijd de sporeu der door den oorlog toegebragte slagen niet geheel verdwenen zijn ; maar toch , wanneer wij rondom ons zien, dan moeten wij erkennen, dat in het verstreken zevenjarig tijdperk door de Nederlanders te Atjeh zeer veel is gedaan.

„ Een drietal jaren geleden was de toestand op verre na niet zoo gunstig als thans; toen was de kracht des vijands nog niet gebroken, en had Kota Radja nog zeer weinig van een vredesgarnizoen.

„Maar toen reeds gevoelden de BB.-. , in dit O.-, aanwezig, behoefte om zich onderling naauwer aanéén te sluiten tot de beoefening van mai;.-. deugden ; zij sloegen de handen aan het werk en stichtten eene Ma;.-. Societeit, die weldra zooveel leden telde, dat er aan kon worden gedacht haar tot eene behoorlijk geconstitueerde Loge te hervormen. Eu zoo vinden wij nu , ter hoofdplaats van Atjeh, eene Werkplaats met 59 leden, gevestigd in een eigen, naar de behoefte geëvenredigd locaal.

16

-ocr page 118-

iio

Zonden «r in de geschiedenis onzer Orde vele voorbeelden-aan te wijzen zijn van de zoo spoedige oprigting eener Bouwhut, met zooveel levenskracht in een naanwelijks onderworpen land ? Ik geloof het niet; maar zeker is het, dat de Orde in het algemeen, en bovenal wij , grooten dank zijn verschuldigd aan de BH.-., die hier den eersten stoot hebben gegeven tot den arbeid. Door hunne toewijding aan de K.\'. K.-. is ons thans de gelegenheid geschonken die Kunst hier te beoefenen.

„ Hoe zullen wij dat doen ? Ziedaar eene vraag, die vooral heden ter sprake mag worden gebragt, en tot welker beantwoording ik kortelijk het doel der Orde in herinnering moet brengen.

„In de profane wereld worden dikwijls de bedoelingen der Vrijmetselaren zeer verkeerd voorgesteld. Ja, de vijanden onzer Orde gaan zoover, dat zij Je Vrijmetselaren vereenzelvigen met communisten en carbonari; zij zien de hand der Orde in alle uitspattingen der maatschappij ; als einddoel der Vrijmetselarij stellen zij voor: de omverwerping van troonen en altaren !

„ Wij , Vrijmetselaren , zouden vijandig wezen tegen het gezag of den godsdienst! Tegen het gezag, behoeft dat hier wel eenige wederlegging? Zou dan een man, als Prins Fredkrik der Nederlanden , sinds 6-t jaren aan het hoofd der Nederlandsche Loges staan, en zijne krachten met denzelfden onverflaauwden ijver aan de belangen der Orde wijden ? Zouden wij dan onzen Ged.-. Grootmeester Nationaal heden in ons midden zien? Ja, ik mag vragen, zou dan deze Loge kunnen bestaan, waarvan bijna alle leden dienaren zijn van het gezag; waarvan zoovele leden voor de handhaving daarvan hier, in hetzelfde oord waar wij thans vergaderen , bloed en leven hebben veil gehad ?

„ Neen , zoodanige beschuldiging is , met het oog op de feiten onzinnig. En even onwaar is de beschuldiging, dat onze Orde vijandig gezind zou zijn tegen eenigen godsdienst of eenig kerkgenootschap.

„ AVij waarderen elke godsdienstige overtuiging; wij eerbiedigen allen , van welk kerkgeloof zij ook wezen mogen , die door hunne daden bewijzen geven van eene ernstige levensopvatting; zoowel de zendelingen , die de rust en de genoegens des levens opofferen om , soms met levensgevaar, het Christendom onder de heidenen te verkondigen, en daardoor bij dezen den grondslag leggen van hoogere beschaving; als de geestelijken en leeken, die den O \'. B.\'. des H.-. liefhebben en vereeren , naar de voorstelling die zij zich van Hem vormen. Wij hebben te Atjeh eerbied gekregen voor de geestelijken van verschillende gezindheden die , te midden van oorlog of ziekten , met groote zelfverloochening hunne roeping volgden en zooveel hulpbehoevenden troostten en opbeurden. Wij erkennen gaarne, dat het de Katholieke geestelijkheid is geweest, die door hare kloosterscholen te Batavia den stoot heeft gegeven tot het verkrijgen van beter onderwijs voor meisjes, en dat die

-ocr page 119-

Ill

geestelijkheid, o. a. ook door de broederschool te Soerahaija, het hare bijbrengt tot bevordering der beschaving. Achten wij de rig-ting, waarin zij haar onderwijs geeft, welligt eenzijdig, is haar standpunt het onze niet, -— dat neemt niet weg, dat wij ook het goede erkennen bij hen , die ons , zoo ten onregte , dikwijls zoo fel bestrijden.

„ Neen , wij zijn niet vijandig gestemd tegen eenig kerkgenootschap. Alleen dan stellen wij ons tegenover de kerkelijke partijen indien deze den godsdienst willen misbruiken als dekmantel ter bevordering van baatzuchtige of heerschzuchtige bedoelingen ; indien zij haat aankweeken tusschen menschen eu menscheu , indien zij de verdraagzaamheid schenden , die een pligt der liefde is. De Vrijmetselaar is wars van gewetensdwang, die de regten aantast van den mensch. Maar onze Orde neemt in haren Bond alle vrije mannen oi) van goeden naam, van welk kerkgeloof zij ook wezen mogen, indien deze willen medewerken tot de bevordering van het geluk hunner medcmenschen , tot uitbreiding van het rijk der AVaarheid en der Liefde op aarde.

„ Wat de Vrijmetselarij wil blijkt daaruit, dat zij Johannes den Dooper tot Schutspatroon heeft gekozen. Toen zijne leerlingen hem vroegen wat zij moesten doen , antwoordde hij : „ Onderdrukt uwe baatzucht, uw eigenbelang en uwe liefdeloosheid , beoefent, mededeelzaamheid en menschenliefde.quot; Dit beginsel, voor welks prediking hij zelfs zijn leven opolferde, vormt den grondslag onzer Orde. Ook voor den waren Vrijmetselaar , als voor den waren Christen, geldt het woord, dat de liefde het voornaamste is van alles.

„ Met den grooten Heidenapostel zeggen wij ; „ De liefde is geduldig ; zij is goedertieren.quot; De liefde is niet afgunstig, niet praalziek , niet opgeblazen , niet onwelvoegelijk , niet zelfzuchtig , niet prikkelbaar. Zij rekent het kwaad niet toe, heeft in de on-geregtigheid geen behagen, maar verblijdt zich met de waarheid in al wat goed en edel is; alles bedekt, alles gelooft, alles hoopt, alles verdraagt zij..... Jaagt de liefde na!

„ Dat is de leer der Vrijmetselarij; onze handelingen moeten die leer tot grondslag hebben. Zij geeft ons aan hoe wij te handelen hebben om beter te worden, en tot het geluk onzer medemenschen bij te dragen.

„ „ De liefde is geduldig, goedertieren, niet afgunstig, zij rekent het kwaad uiet toe.quot; Alzoo heeft de echte Vrijmetselaar geduld met den evenmensch , ook al schiet deze door zijne zwakheid te kort in zijne zedelijke of maatschappelijke verpligtingen. Hij verstoot hem niet, maar is goedertieren, overtuigd dat hij zelf nog ver van de volmaaktheid is. Hij is niet afgunstig, maar verheugt zich in het geluk zijner medemenschen. Hij rekent het kwaad niet toe , maar ontfermt zich over den zwakke , blijft lankmoedig ook jegens den diepstgezoukene. Want een straal van de zon der Eeuwige liefde verlicht zijn hart.

-ocr page 120-

112

„ „ De liefde is niet praalziek.quot; Daarom moeten wij , indien wij vermeeuen iets goeds te hebben gedaan , ons daarop niet verheffen ; niet in den lof der wereld, maar in ons binnenste , door de stem van ons geweten , moeten wij onze hoogste belooning vinden. Daarom eischt onze Orde geheimhouding van onze handelingen als Vrijmetselaar tegenover de buitenwereld.

„ „ De liefde is niet opgeblazen , niet onwelvoegelijk, niet zelfzuchtig , niet prikkelbaar.quot; Met het oog hierop, leeren wij dat zelfkennis de eerste pligt is van den Vrijmetselaar. Hij, die zichzelven kent, weet zijne hartstogten te bedwingen en zijne neigingen ten goede te keeren; daardoor wordt, hij er toe gebragt ook zijne zelfzucht af te leggen, zijne kleingeestigheid te laten varen , en wordt zijne ziel geopend voor de geheele menschheid. Door de beoefening der zelfkennis leeren wij , hoeveel ons zeiven nog ontbreekt, en hoezeer het dus onze pligt is , minzaam , niet opgeblazen te zijn jegens een ander.

„ „ De liefde heeft in de ongeregtigheid geen behagen , maar verblijdt zich met de waarheid in al wat goed en edel is.quot; Daarom moet de ware Vrijmetselaar met geestelijke wapenen strijden tegen al wat onregt is , en het goede en edele, zooveel in zijn vermogen is, bevorderen. Daarom steunen wij liefdadige instellingen, ook al zijn zij niet van ma;.\', oorsprong; daarom streven wij er naar verlichting en beschaving te bevorderen onder onze medemenschen.

„ „ De liefde bedekt, gelooft, hoopt , verdraagt alles.quot; Dus verdraagzaamheid , BB/. , jegens wie ook ! Veroordeelen wij den menscli niet, die \'t zij in het staatkundige, \'t zij in het godsdienstige, \'t zij in eenig ander opzicht, eene andere meening is toegedaan dan wij. Zoeken wij in zijne handelingen eerder naar de edele drijfveeren dan naar de slechte. Wanneer wij de bestaande partijschappen in de wereld ontleden, dan zien wij maar al te dikwijls hoe de ware broederliefde geschaad wordt door gemis aan waardering van elkanders bedoeling.

„ „ Jaagt de liefde na! quot; Laat de liefde de grondslag zijn van uwe handelingen tegenover uwe medemenschen , tegenover uwe echtgenoote, tegenover uwe kinderen , en gij zult u gelukkig gevoelen , ook te midden der zware stormen des levens. Al zijn miskenning en ondank uw loon, uw geweten zal gerust zijn.

n „ Jaagt de liefde na! quot; Dat is het gebod onzer Orde ; daardoor is de Vrijmetselarij voortreffelijk en verheven , en daarom kan zij ten zegen zijn zoo voor hare leden , als voor hen, die buiten de Orde staan.

„ Wanneer wij ons nu de vraag stellen , of onze Orde de bovsn besproken leer niet alleen predikt, maar ook in toepassing brengt, dan kunnen wij, meen ik, naar waarheid verklaren, dat zij dit althans tracht te doen. Niemand onzer, die eenigen tijd onze Werkplaatsen heeft bezocht, is het onbekend dat het streven der

-ocr page 121-

113

Orde daarop is gerigt, eu voor de profane wereld leggen tal van liefdadige instellingen, door haar gesticht of gesteund, getuigenis af van hare bedoelingen. O, voorzeker schiet zij nog in vele op-zigten te kort, en indien wij haar willen beoordeelen , raceten ook wij bedenken dat de „ liefde geduldig quot; is. Maar toch , meen ik, dat wij nu reeds in alle nederigheid mogen zeggen, dat onze Orde in vele opzigten een zegen is voor het menschdom.

„ Zal onze Werkpl.\'. zich van lieverlede eene eervolle plaats verwerven onder hare Zusters ? Zal ook zij naar behooren medewerken tot verspreiding van dien zegen ? Alleen de toekomst zal op deze vragen een juist antwoord kunnen geven, maar intusschen kunnen wij die toekomst met vertrouwen tegengaan en met goeden moed onzen arbeid voortzetten.

„ De maatschappelijke toestanden in dit O.-, zullen voorloopig nog wel niet toelaten dat onze Loge , zooals men dat noemt, veel naar buiten werkt; regtstreeks zal de buitenwereld van onze handelingen in den eersten tijd weinig bespeuren. Haar daarom zal deze Werkpl.-. niet minder nut kunnen stichten, indien wij dat ernstig willen. De liefde is niet praalziek , het oordeel der wereld is ons tot eene zekere hoogte onverschillig. Maar de hier verkondigde pligt van algemeene menschenliefde zal ons , indien wij niet alleen hoorders des woords , maar ook daders zijn, beter maken voor ons zeiven en ook voor anderen , en er ons toe brengen dat wij onze verpligtingen als burgers van den staat, als echt-genooten , als vaders steeds beter leeren kennen en nakomen. En wij behoeven niet te vreezen dat ons de gelegenheid zal ontbreken om de beginselen der Orde in praktijk te brengen; voor onze Werkpl.-. zal zich die gelegenheid dikwijls genoeg voordoen , en voor ieder onzer individueel stellig van dag tot dag , van uur tot uur.

„ In één opzigt is onze Loge in een bijzonder gunstigen toestand. Nagenoeg al hare leden zijn mannen van ongeveer dezelfde ontwikkeling. Voor kleingeestigheid , voor een overdreven hechten aan vormen behoeft hier geene vrees te bestaan. En de maatschappelijke stelling der leden brengt mede, dat onze ina^.-. kring inniger kan zijn dan op de meeste andere plaatsen , waar onze Kunst beoefening vindt.

„ Door de vestiging der Loge Fritis Frederik wordt ons de gelegenheid geopend om onze Orde te verheffen in de oogen der profanen. In eene kleine maatschappij , zooals die van Ko/a Radja, voor een groot gedeelte bestaande uit personen, die dagelijks met elkander in aanraking komen, leeren allen elkander weldra eenig-zins kennen. Streven wij er naar deze Werkpl.-. steeds te doen zijn eene vereeniging van innig door den geest der liefde verbonden BB.-., die ook in de prof.-, wereld toonen van dien geest doordrongen te zijn. Dragen wij zorg dat hier steeds vrede en een-dragt hlijve heerschen. Toonen wij door onze handelingen dat

-ocr page 122-

114

„echt ma^onniekquot; en „braafquot; woorden van dezelfde beteekenis zijn. Dan zal hier bij een aantal ontwikkelde personen genegenheid voor onze Orde worden aangekweekt; eeue genegenheid, die onvermijdelijk den opbouw van den Tempel der humaniteit ten goede zal komen.

„ De dnre pligt rust op ons, BB.\'., om door ons voorbeeld de Vrijmetselarij door de proff.-. te doen hoogaehten, en daardoor de vijandschap te vernietigen, die sommigen , laten wij aannemen uit onkunde , tegen onze Orde koesteren. Door de wijze waarop gearbeid zal worden in deze Werkpl.-., moeten wij toonen dat niet ten onregte op hare banier den naam staat geschreven van den edelen Vorst , die , als onze Grootmeester, de Nederlandsche Vrijmetselarij sinds zoo vele jaren op zoo voortreffelijke wijze bestuurt. Moge onze Loge er steeds naar streven om, op even waardige wijze ala Hij , den naam van Prins Fhedehik te dragen.

„ BB.-.! het zij ons heilige ernst, het zij, op dit onder zoo gunstige omstandigheden gevierde feest, ons plegtig voornemen met alle inspanning te trachten ware Vrijmetselaren te worden en, door verspreiding en toepassing van de beginselen der algemeene men-schenliefde, den bloei onzer Orde en dien onzer jeugdige Werkpl.-. te verhoogen.

„ „ De liefde hoopt alles!quot; En zoo hopen wij , dat het eenmaal , zoo in de magonnieke als in de profane wereld, een eernaam zal wezen lid te zijn van de Loge Prins Predenlr, in het O.-, van Kota Radja.

Veroorloof mij , ten slotte, Z.-. V.-. Br.-. Ged.-. Grootmeester Nationaal! nog een woord van dank voor uwe tegenwoordigheid te dezer plaatse. Op geene betere wijze kan deze T.-. der liefde worden ingewijd , dan door uwe persoonlijke medewerking. Gij , die meer dan 30 jareu aan de Orde verbonden zijt. en gedurende ruim 13 jaren, namens uwen Hoog Eerwaarden Lastgever, den mag.-, arbeid in deze gewesten bestuurt, gij hebt meer dan een ander der Indische UB.-, bijgedragen tot den bloei, waarin onze Orde zich thans in lusulinde mag verhengen. Door allen wordt gij gewaardeerd als een sieraad der Orde, als haar hechtste steunpilaar in hodii. Heb ik persoonlijk , in de 12 jaren , die er verloopen zijn sedert ik door u als lid der Orde werd gewijd, n steeds meer leeren hoogachten , — ik kan u de verzekering geven , dat ik niet alleen namens mijzelven , maar ook namens alle aanwezige BB.-, spreek, indien ik den wensch uit, dat gij de Vrijmetselaren in Indiè nog langen tijd door uwe wijsheid zult voorlichten en steunen ; dat het u gegeven moge zijn nog vele jaren met denzelfden onverdroten ijver mede te werken, en het voorbeeld te geven bij djn opbouw van den eeuwigen T.-. der humaniteit!quot;

Nadat deze feestrede met mac.-, applaus was gedekt

-ocr page 123-

115

werd het woord gegeven aan de Vertegenwoordigers der Zusterloges.

Br.\'. L. W. C. tan den Bebg , Ges/. Reg.-. M.-. der Loge de Ster in lint Oosten in het O.*, van Batavia, was de tolk der gevoelens van die Loge, en riep de nieuwe Zusterloge een hartelijk welkom toe.

Br.-. Stumpfk , Vertegenwoordiger der Loge Main Hari in het O.-, van Padanfijhragt den gelukwensch dier Werkpl.-. over (1).

Br.\'. Huttenbach , Vertegenwoordiger der Loge Itoijal Prince of Wales in het 0/. van Penang, sprak namens die Loge in zijne moedertaal (Duitsch) den volgenden heil-wensch :

Sehonheit! Weisheit! Kraft!

Zur Eroffnung der Loge Prins Frederik in Atjeh.

Ein neues Hans der Menschheit aufgerichtet lm fremden Land, das kurzlich Wald nur war,

Ein neuer Tempel ist durcli Ench errichtet,

Der ew\'gen Wahrheit wieder ein Altar.

Wo noch vor Knrzem raste Todesringen,

Wo kanm der Schlachten Ruf des Kriegs verhallt,

Wo einst nnr Elend nnd der Krankheit schlingen ünd wo als Recht nur herschte die Gewalt;

Da seht, Ihr jetzt, von hohera Sinn durchdrungen ,

Zum ernsten Werke Manner ernst vereint,

Selit Ihr die Brüder Hand iu Hand geschlungen.

Zum \'Weisheits. Rechts und Schönheits Dienstgeeint.

Wo friiher Musen nie den Reigen fiihrteu,

Wo hasslich Wildheit formlos roh nur war zu schau\'n.

Noch nie die Künste Menschenwerk verzierten,

Da wollen wir der Schönheit einen Tempel han\'n.

Und da, wo sinnlos, einst der nackte Wilde,

Centennien ungebildet sah vorüber geh\'n

Sich aberglaubisch neigte Götzen bilden,

Da Brüder, soil hinf\'ort der Weisheit Tempel steh\'n.

(1) De overige Zusterloges in Indut waren niet vertegenwoordigd, doordien van haar nog geen antwoord kon ontvangen zijn op de gezondene teekenpl.-., waarbij van de installatie werd kennis gegeven. Van de Loge Zetland, in het O.\', van Singapore, werd later eene schriftelijke gelnkwensching ontvangen.

-ocr page 124-

116

Die Kraft von Euch . Ihr Briider, in den quot;Waffen ,

Die Kraft, die war\'s, die so viel Hohes hat vollbracht.

Drum denket heute aueh beim frohen Schaffen ,

Der tapfren Helden, die der Tod hinweg gerafft.

O, lasst uns heffen, dass der Waffen streit zu Ende,

Dass holder Friede diesem Lande kunftig lacht,

Der sollte Kraft der Feinde Herzen zu uns wende,

Versöhnt durch milde Weisheit und der Schönheit Macht.

Dann wird ein .Teder unsern Zweck erkennen ,

Dann hringt des Ordens Werk dem Lande Glück,

Und Jeder wird mit Stolz den Namen nennen Der neuen Loge: „Heil Prinz Frederick.quot;

Vervolgens deelde de Voorz.-. M.-. mede , dat door hem telegrafisch berigt aan den Ged/. Grootmeester Nationaal in Nederland, den Z.-. V.-. Br.-. J. J. F. Noordziek , werd verzonden, met verzoek denH.-. E.-. Grootmeester Nationaal van het feest der installatie kennis te geven, en dat daarop telegrafisch antwoord is ontvangen , luidende :

„ Hartelijke gelukwensch namens Prins. quot; „ Nooedziek.quot;

Nog werd mededeeling gedaan van eene ontvangen teekenpl.*. van den M.*. van Eer onzer Werkpl.-. , Br.-. C. J. J. H. tan Kempen , waarbij die Br.-, de Loge met deze plegtige gelegenheid feliciteert.

Nadat de Voorz.-. M.*. de Afgevv.-. der Zusterloges voor hunne hooggeachte belangstelling had bedankt, noodigde hij den Ged.*. Grootmeester Nationaal en de fungerende Gr.-. Offlc/., de Afgevv.-. der Zusterloges en de BB.-. Visit.-, uit om deel te nemen aan het Banket.

Onder het verlaten van den T.-. deed de Kapel, begeleid van het orgel, zich hooren.

De Banketzaal was met bloemen , vlaggen en guirlandes feestelijk versierd, het portret van den Hoog Eerw.-. Grootmeester Nationaal was met bloemen omhangen.

De Kapel, begeleid door orgelmuziek, deed zich van tijd tot tijd hooren, en werden de volgende, vooraf bepaalde Kann.*. uitgebragt:

1°. Aan de nieuwe Loge.

-ocr page 125-

117

2°. Aan Vaderland en Koning, en het land onzer inwoning.

3°. Aan den Grootmeester Nationaal, Zijnen Ged/. in deze gewesten en de Deputatie van het Groot-Oosten.

4°. Aan den Reg.*. M.*. der Loge.

5°. Aan de Deputatien der Zusterloges.

6°. Aan de Opzz.\\ en verdere Offic.-. en Leden dei-Loge.

7°. Aan de BB.1. Visit.-..

8°. Aan alle Vrijmetselaren op den aardbodem.

De Kann.-. aan Vaderland en Koning en het land onzer inwoning , door den feestredenaar Br.-. E. B. Kielstha uitgebragt, luidde:

„Hoezeer een Vrijmetselaar zic.li een wereldburger moge noemen, toch trekt zijn hart steeds naar het Vaderland; naar het land, waaraan de meesten onzer nog nauw verbonden zijn, en waarheen de meesten hopen, na volhragten arbeid in Inrlië, nog eenmaal terug te keeren.

„ Voor dat land heeft de Vrijmetselaar sympathie, omdat het groote beginsel van gewetensvrijheid daar het eerst met volle kracht werd uitgesproken en nog steeds wordt gehandhaafd.

„En wij, Nederlanders, in Lulic gevestigd, blijven verknochtheid gevoelen voor het land, waar wij in onze jeugdige jaren zooveel vreugde hebben gesmaakt; waar onze betrekkingen ons blijven wachten.

„Evenzeer echter voelen wij ons verbonden aan het schoone Insulinde, waar wij een tweede Vaderland hebben gevonden; waar velen onder ons nieuwe, onverbreekbare banden hebben aangeknoopt. Met regt spreken wij niet alleen van het geliefde Vaderland, maar ook van ons dierbaar Indië.

„ Moge ons hart steeds verpligt blijven die twee in één\' adem te noemen! De Nederlandsche heerschappij blijve een zegen voor het Oosten; zij verspreide hier welvaart, orde en rust; zij blijve het werk der beschaving en verlichting ongestoord voortzetten.

„BB.-. Onze eerste kreet zij dus: Heil aan Nederland en Indië\\

„ Wanneer wij spreken van het land onzer tegenwoordige inwoning, het voormalig rijk van Atjeh, dan denken wij met weemoed aan de velen, die hier, met een schitterend betoon van dapperheid en Vaderlandsliefde, hun leven hebben veil gehad voor de onderwerping van dit gewest aan het Nederlandsch gezag. Moge het spoedig blijken, dat hun bloed niet te vergeefs heeft gestroomd, dat hunne zware opofferingen niet onnut zijn geweest. Moge dit vruchtbaar land binnen weinige jaren, ouder een wijs, krachtig en

-ocr page 126-

11«

regtvaanUg bestuur, genezen van de wonden, welke de oorlog heeft toegebragt, eeu\' hoogeren trap van bloei e» ontwikkeling bereiken, moge het weldra genoemd worden eene schoone parel aan Neêrlands Kroon!

„Onze tweede dronk zij gewijd aan de toekomst van Atjeh\\

„ Het stamhuis van Oranje heeft sedert meer dan drie eeuwen zulke groote uitstekende diensten bewezen aan het Nederlandsche volk, dat het daardoor dit volk met den sterken band der dankbaarheid aan zich verbonden heeft. Nederland en Oranje zijn één, het verbond tusschen beide is heeht en sterk, omdat Nederland de opkomst en het voortbestaan zijner onafhankelijkheid aan de Prinsen van Oranje heeft te danken gehad.

„Alleen daarom kan de afstammeling uit dat roemrijke stamhuis reeds rekenen op onze liefde en trouw. Hoeveel to meer dan nog onze tegenwoordige Koning, die, gedurende meer dan ;!1 jaren, Nederlaiul en Indië met zooveel wijsheid bestuurt, zoodat al dien tijd in Nederland ongestoorde vrede bleef heerschen, terwijl in Indiii in vele gewesten het bestuur op hechtere grondslagen gevestigd werd, en beide , Nederland en bisitlinde, met reuzenschreden zijn vooruitgegaan op de baan der ontwikkeling.

„Wij, bijna allen \'s Konings dienaren, eeren dien Vorst hoog, en stellig is het ons aller wenseh , dat Koning Willem de Derde nog vele jaren de kracht behoude om Nederland en hullé met wijsheid te regeren.

„ Alzoo roep ik u op, BB.-., om ten derde male het glas omhoog te heften, en allen in te stemmen niet deii kreet; „Leve de Koning! quot; quot;

Behalve de bovengenoemde , wei den nog een groot aantal dronken ingesteld, die getuigden van de broederlijke en feestelijke geestdrift der BB.-..

Na afloop van het Banket werd de Loge door den Voorz.*. M.*. volgens rituaal gesloten.

-ocr page 127-

KORT VERSLAG

DER

Feestviering van het 125jarig bestaan der A.-. Loge

OONOOR DIA VINCIX ANIMOS, in liet O.\', van Amsterdam,

gehouden deu 3den December 1880 g.-. s.-.:

jikdegedeeld dooi!

Br.-. A. BONTJES,

Secretaris lt;ler Werkpl.-..

Was, weliswaar, de vreugde van het 125jarig bestaan der oudste in JSedfrlaiid gevestigde Werkplaats voor Cou-cnrdia inncil animus nog kort te voren in rouw verkeerd door het plotseling afsterven van haren A.-. Reg.-. M.-., en de feestviering daardoor verdaagd, en moest men ook, bij het opstellen van het latere feestprogramma, op bezuiniging bedacht zijn, te meer wijl een liefdadig doel veel geld eischte en een gedeelte der voor het feest opgebragte gelden daarvoor beschikbaar werd gesteld, toch waren de leden zoo doordrongen van de belangrijkheid van het feest, dat besloten werd gemeld heuglijk feit op passende, hoewel eenvoudige wijze te herdenken.

De Feestcommissie, bestaande uit de BB.-. G. N. vast Zegwaaht , J. F. Holman en II. A. C. Dekker, door het onverwachte doodsberigt in limine veelvuldige werkzaamheden gestuit, waren zoo vervuld van het ge-

-ocr page 128-

1^6

wigt hunner taak, dat zij, vooral door de krachtige medewerking van den Ged.-. M.*. der Loge Br.1. D. Woir Polak , alsook geschraagd in hun pogen door de onvermoeide werkzaamheid van Br.-. Joh. M. Coenex , Directeur der Kapel, en verscheiden BB.-, musici en zangers, op nieuw de werkzaamheden opvatten en voor geene zwarigheden terugdeinsden.

Het feest, dat eerst plaats zou gehad hebben op 1 Mei 1880, werd nu vastgesteld op 3 December 1880; en daar bepaald was dat het huishoudelijk zou worden gevierd, werden ditmaal geene officieele uitnoodigingen gedaan, en alleen de aankondiging in de gewone dagbladen geplaatst. Toch toonde eene talrijke opkomst van BB.*. Bezoekeren , dat velen in- en buiten het O.-, van Amstcr-ilam met warme belangstelling voor Concordia viiicil animus waren bezield. O. a. weid de Loge la Perseverance door drie leden vertegenwoordigd , de BB.-. M. Katz , Doudaet de la Gré en J. Bei del. Twee A.-. MM.-. Br.-. Cantor , van de Loge la I\'aix, en Br.-. Cohen , van de Loge la Uien Aimée, verhoogden door hunne tegenwoordigheid den luister van het 0.-. ; maar wat de meeste plegtigheid bijzette, was de tegenwoordigheid van Br.-. J. van Someren Brand , in hoedanigheid van Afgevaardigde van het Collegie van Groot-Officieren.

Nadat allen op gebruikelijke wijze, en met alle mafj.-. plegtigheid, binnen den T.*. waren geleid , bood de A.-. M.-. Reg.-. M.-., Br.-. L. van Doesuurgh , het maillet aan den tegenwoordig zijnde Groot-Officier, hetwelk deze op de minzaau.ste en vleijendste wijze weder aan den Keg.-. M.-. overhandigde , daar, zooals de Z.-. A.-. Br.-, zeide, hij overtuigd was dat het in goede handen berustte.

Thans heette de A.-. M.-. de BB.-, welkom in den T.-. des Lichts, in het vaderland van het L.-.. Hij deed uitkomen hoe de Nederlanden niet ten onregte wel eens het vaderland van Descartes genoemd waren , en alhoewel Bourdin en Voetius het Cartesianismus heftig bestreden , de Dordsche Synode in lfi65 die leer verbood en de Utrechtsche Magistraat in 1676 zelfs bij voordragten er niet eens van gerept wilde hebben, de

-ocr page 129-

iai

eenmaal gestrooide zaden zich ontwikkelden; ja, vaü lieverlede de Universiteiten van Utrecht, Leiden, Groningen , Franeker, Nijmegen en Leuven er als het ware van doordrongen waren. Hij noemde Regius in Utrecht, Kaeij en Heidanus in Leiden ; Cnunnna en Baltliasak Becker werden niet vergelen, en zoo kwam hij tot Abnold Geulijtck , die zijn Ethica op het ; (16 (KV lót\' vestigde. Hij noemde het land , hetwelk van de vroegste tijden op zulke beginselen kon bogen , een vruchtbaren bodem voor de Vrijmetselarij, vooral na de verdere ontwikkeling tot op onzen grooten Babucu Spinoza. Het was dus niet te verwonderen , dat reeds vroeg zich Loges hier te lande ontwikkeld hadden.

Het was hem wel te moede zoo vele BB.-, opgekomen te zien tot herdenking van deze heuglijke gebeurtenis, het 125jarig feest dezer Werkplaats; tevens den wensch uitsprekende, dat zij, bij de intrede van het zesde vierendeel eeuws, hare groote roeping niet mogt voorbijzien, maar er naar streven zou Licht en Waarheid bevorderlijk te blijven.

^u werden de BB.*, dilettanten (zangers) en musici verzocht, onder directie van den Directeur der Kapel, de volgende feestcantate uit te voeren, waarvan de woorden door Br.-. G. N. tan Zegwaaet en de muziek door Br.-. Jou. M. CoENEif geleverd waren:

Koor.

Een luid hoezee, Concordia Ier eer,

Weerklink in deèz\' versierde zde,

\\V;mr vijf kwart eeuw in schoone tale,

Verkondigd werd de reinste leer.

Trio voor Baritons.

Honderd vijf-eu-twiiitig; jaren,

Mocht zich hier de W ij s li e i d paren

Aan de Schoonheid en de Kracht.

Zegen werd haar veel geschonken.

En als Heil en Voorspoed blonken Toonde C.-. V.-. A.-. haar macht.

17

-ocr page 130-

122

Koor met viool-solo door Br.-. A. de Leeuw.

Broederlijke liefde Heelde wat ons griefde,

Gaf ua arbeid lust.

Eendracht won de harten,

Troffen al eens smarten,

Zij schonk vree en rust.

Bariton solo, te zingen door Br.-. Fiïankkn

O, bloei steeds voort geliefd Concordia Waarin zoo menig duisterling Nieuw licht voor zijnen geest ontving;

Uw kleur blijv\' wit, uw leus steeds C.-. V.-. A.-..

O, werk en streef en leer te alle tijden,

Blijf jong, hoezeer gij ouder wordt.

Het zwaard aan uwe zijd\' gegord,

Zij immer \'t beeld van uw voortdurend strijden.

Koor.

Haleluja!

Al die kwamen Werden hier gesterkt, geleid.

Vouden hier humaniteit.

Blijv\' \'t zoo immer:

Amen!

Daarop betrad de Redenaar, Br.1. G. N. tan Zegwaart, de geknotte Kolom en deed , in eene breedvoerige rede , uitkomen, hoe de Loge, in den lateren tijd, vooral veel geleden had, doordat eerzuchtigen hunne belangen boven die der Orde stelden. Vervolgeus gaf hij, in aansluiting aan het lOOjarig verslag van Br.-. W. J. C. tan Hasselt, eene biographie van de voornaamste leden, welke zicli aan de Loge gedurende de laatste 25 jaren hadden ver-pligt gemaakt, en wel herdacht hij eerst hen, die dit O.-, met het eenwig O.-, verwisseld hebben, om daarna enkele woorden te wijden aan hen, welke de Loge nog onder hare leden mag tellen. Niet werden vergeten de BB.-. J. tan Someren Brand , J. Wijdoogen Jr., J. Noord-bergh Az. en D. Wolf Polak, aan welke laatste drie vooral het behoud der Loge te danken was. Daarna wees hij er op dat, volgens den Sehotschen Constitutiebriei\', iu berusting bij den Z.*. A.*. Br.*. J. tan Someren

-ocr page 131-

128

Beand, Reg.*. M.*. van Eer der Werkplaats, de Loge Concordia vincil animos gevestigd werd op 14 April 1755, alzoo met regt haar 125jarig feest vieren , en zich de oudste der gevestigde, wettig geconstitueerde Werkpll.*. noemen mogt. Eindelijk deed spi eker uitkomen, wat in het vervolg van de Vrijmetselarij in het algemeen, en van de Loge Conronlia viticil aninifis in het bijzonder, verwacht werd. Hij deed opmerken hoe de teekenen des tijds ons waarschuwen, dat wij weder aan een keerpunt op maatschappelijk en zedelijk leven staan, en dat, wil men hervormingen van vooruitgang zonder schokken en beroeringen, het L.4. van uit den Vrijraetselaarslempel daartoe den weg moet voorbereiden. Vooral deed hij uitkomen, hoe ontwikkeling van den geest, door vrij onderwijs, de eenige factor was waardoor Loyola en consorten moeten bestreden worden, en dat weten, gebaseerd op de onveranderlijke wetten der natuur, verre te verkiezen is boven alle. geloof op gezag, van welk kerkgenootschap dan ook. Ten slotte drukte spieker den wensch uit, dat Covcordia vooral het voetspoor van de Loge La Paix zou volgen, die reeds gedurende geruiraen tijd op zeer ontwikkelende wijze werkzaam is, en dat Concordia vincil aiiiwos, in vereeniging met al hare zusters in en buiten Am sterdam, krachtig mogt werkzaam blijven tot voortbouw van den uiaQ.*. T.-. des L.-..

Nadat den Br.-. Redenaar hulde was toegebragt voor zijn uitvoerig Bouwst.-., droeg Br.-. N. P. Wedk.uuijeb een violoncel-solo voor, welke alle aanwezigen op de zichtbaarste wijze stichtte. Luider dan zulks dan ook wel in den T.*. betaamt, werden hem de welverdiende lauweren toegebragt.

Daarop had een tretfend tooneel plaats. Br/. N. Sax , gedurende 25 jaren Br.*. Servant der Loge , werd voor den Troon des A.-. Meesters geroepen, en in sierlijke bewoordingen hem hulde gebragt voor de trouw en liefde, welke hij ten allen tijde voor de Loge Concordia vincil animos had aan den dag gelegd; waarbij hem tevens als aandenken een prachtig gouden remontoir horloge met inscriptie werd ter hand gesteld.

-ocr page 132-

124

Hierop werd eene solo-voordragt gehouden door Br.*. vak Oot , die met prachtig geluid het immer treffende „ O Isis und Osiris quot; voordroeg.

Nadat verder de Aalmoezeniers waren rondgegaan, werd den BB.-, medegedeeld, dat de opbrengst zou strekken voor hetzelfde doel als waarvoor een gedeelte der feestgelden waren gereserveerd.

Toen vervolgens gelegenheid werd gegeven aan BB/. Visiteuren het woord te voeren, nam Br/. J. tan Someeen Bband het woord, om namens het Collegie van Groot-Officieren een woord van dank en hulde toe te brengen, zoowel aan de Feestcommissie, aan den Reg.-. M.-., aan den Br.-. Redenaar en aan alle BB.-., die tot het welslagen van dezen feestavond hadden bijgedragen. Evenzoo nam de Reg.-. M.-. van de Loge la i\'iüx het woord, die vooral wees op de goede verstandhouding die immer tusschen la Paix en Concordia had geheerscht, en aan Concordia eene schoone toekomst voorspelde, daar zij in zich die krachten bevatte , welke eene Werkpl.-. moeten doen bloeijen. De A.-. M.-. van de Loge la Uien Aiméi; meende dat het noodzakelijker was meer door het werken naar buiten dan door philosophische beschouwingen binnen den Tempel te arbeiden.

Ook de Loge la Perseverance, bij monde von Br.-. J. Beidel , uitte een woord van opregten dank en hulde aan de Loge Concordia vincit aninws , die op zoo waardige , echt maconnieke wijze wist feest te vieren, en wenschte, dat immer Concordia mogt bloeijen en daardoor de Vrijmetselarij in het algemeen gebaat -worden.

Alsnu werd het volgende gezang, gedicht en gecomponeerd door de hiervoren genoemde BB.-., door Br.-. J. Harïog (bariton-solo), begeleid door het koor, gezongen ;

Broeders Vrije Metselaren,

Die met ons hier mogt vergaren,

Nog één bede zij geuit:

Blijft der Orde steeds ten üegen Deze Werkpl.\'. regt genegen.

Tot de dood uw\' oogen sluit.

-ocr page 133-

125

Hierna noodigde de Reg/, M.\'. de BB.-, leden dei-Werkplaats en BB.*. Visiteuren uit deel te nemen aan de eenvoudige Tafelloge, waar , onder liet drinken van een glas wijn, nog menige toast, zoowel officiele als niet-officiele, werden uitgebragt, en zulk eene uitnemende regt feestelijke stemming heerschte, dat middernaclit en veel meer verstreken was, alvorens de BB.-, van elkander scheidden.

X

-ocr page 134-

HET VIJFTIGJARIGE HERINNERINGSFEEST

van dk

A-. Loge ULTRA JECTINA, werkende iu het O/, van Utrecht,

mkdegedkkld door

Br. . E L. G. P. C. ANDRAU,

Secretaris der Werkpl.-..

In het najaar van het voor Nederland\'s historie zoo gedenkwaardige jaar 1830, besloten eenige BB.-, in Utree hl pogingen aan te wenden om het, sedert vele jaren aldaar nitgebiuschte, L.-. der Vrijmetselarij weder te ontsteken. Hunne pogingen werden door het Groot-Oosten welwillend ondersteund en , op den 8sten dag der 10de maand van het jaar d.-. W.-. L.-. 5830, werd de Loge hllrajec-litia plegtig geopend.

De BB.*., die tegenwoordig in deze Loge werken, besloten, in den loop van 1880, op dien 8sten dag zelf dit heugelijk feit te herdenken , en reeds was alles voor het eenvoudige feest bijna gereed , toen het onverwacht heengaan naar het E.\'. O.-, van onzen A.\\ Br.-. L. C. J. A. de Vogel , in leven Bibliothecaris en Archivaris dei-Loge , het besluit deed nemen de viering van den gedenkdag tot den 27sten dag dierzelfde maand uit te stellen.

Toen deze dag aangebroken was, verzamelden de BB/, leden der Loge zich tegen den middag in dea Voorhof des Tempels, opdat de werkzaamheden ten één ure in volle kracht zouden kunnen aanvangen. Op het vooraf bepaalde uur opende de A.-. Reg.-. M.-. Br.*

-ocr page 135-

127

J, D. Gerlinbs de Loge, waar de lichten niet onstoken waren, in den Leerlingsgr.*.. De T.quot;. was op eenvoudige doch nette wijze versierd; aan het hoofd der Z.-.kolom was op eene smaakvolle console, een geschenk van den A.-. Biv. G. J. Cubes , de buste van Z. K. H. Prins Fredkbik der Nederlanden , onzen beminden Hoog Eerwaarden Grootmeester Nationaal, geplaatst, en in de hoeken links en regts van den Troon prijkten in vergulde cijfers de jaartallen 5830 en 5880. Bovendien waren in de nis in de N.-.kolom, op een in eene eenvoudige lijst gevat chassinet, de namen vereeuwigd der oprigters van Ultrajeclina. Op \'t Alt.-, lag, nevens de gewone symbolen, de Constitutiebrief.

Nadat de BB.*, leden der Loge zich allen op de voor hen bestemde zitplaatsen bevonden, werd het bezoek van BB.-. Afgevaardigden uit andere Oostens aangekondigd.

Op plegtige wijze werden deze onder het St.-. Gew.-. door BB.-. Herauten met den Banierdrager binnengeleid , en met een hartelijk woord door den Reg.*. M.\'. verwelkomd.

De volgende Loges hadden Afgevaardigden gezonden :

de Drie Kolommen, in het O.-, van Rotterdam , BB.-. W. A. ter Bkuggen en P. W. Dicks; Acacia, in het O.-, van Botterdam, BB.-. N. T. H. Jansen en G. Lbving-stos ; la Charité, in het O.-, van Amsterdam , Br.-. H. Zeeman , tevens lid van Eer van Ultrajectina ; Concordia vindt animns, in het 0.-. van Amsterdam , BB.-. W. A. van der Gakt en J. M. Vorst; l\'Ünion Royale, in het O.*, van \'s Granenhnije, Br.-. J. Kips ; de Geldersche Broederschap, in het 0.-. van Arnhem, BB.-. H. A. T. de Vogel en H. Lauer , de eerste was echter tot zijn leedwezen verhinderd om tijdig de werkzaamheden bij te wonen; la Compagnie durable, in het O.-, van Mid-delburq , Br.-. J. H. de Fremert ; l\'Amitié sans fin, in het O.-, van Ter Neuzen , BB.-. J. C. Kbemeb en L. Schober ; Deugd en IJver, in het O.-, van Harlitigen, Br.-. W. H. F. van Heemstra ; Jacob van Campen , in het O.-, van Amersfoort, BB.-. A. M. Kolleavijn en A. M. A. van den Wall Bake ; en Ic Préjugé vaincu, in het O.*, van Deventer, Br.-. D. B. Wtsselink.

-ocr page 136-

128

Van vele andere Lopes weiden Teekenpll.-. en telegrammen ter gelukwensching ontvangen, en vele BB.-. Bezoekers bezetten verder de Koll.1..

Nadat ook de Z.-. A.\\ Br.-. J. C. de Graa:f , M.-. van Eer van VUrajcc.tina en tevens Afgevaardigde van het Kapittel Ullrajedhia, was binnengeleid, en deze met Br.-. Zeeman ter zijde van den Troon aan het hoofd der N.-.kolom had plaats genomen , werd de aankomst van de deputatie van het Groot Oosten gemeld. Op plegtige wijze werden deze Z.*. Ar. BB.-, (de Groot-Kedenaar L*. E. Lenting en de Tweede Groot-Secretaris J. Boudewijnse) onder het St.-. Gew.-. binnengeleid. De Reg.-. M.-. verliet den Tr.-., verwelkomde de BB.-. Groot-Officieren en bood den Z.-. A.-. Br.-. Lenting het Maill.-. aan , waarvoor deze echter onder zeer vereerende woorden dankte, daar de leiding der werkzaamheden, naar zijn oordeel, aan geen l „tere handen kon worden toevertrouwd. Hierop namen beide Z.-. A.-. BB.-, plaats ter zijde van den Tr.-., aan het hoofd der Z.-.kol.-..

Thans waren allen, die de plegtige gedachtenisviering zouden bijwonen, tegenwoordig, en plotseling klonk dooiden T.-. \'het JFclliomsllicd, door een kwartet van BB.-, leden dezer Loge gezongen; welwillend hadden de BB.-. J. L. garbeb en S. van Adeluerg op zich genomen deze BB.-, bij hunne oefeningen te steunen en te leiden, en ieder, die hun lied gehoord heeft, kan getuigen dat zij eer van hun werk hebben ingeoogst. De welkomstgroet luidde aldus:

Heft aan op dezen vreugdedag!

Heft aan! met reine accoorden!

Heil! Heil! die hem beleven mag.

Stennn\' in met onze woorden.

Volharding was bij \'t klein begin Het paswoord ons gegeven;

AVij werkten voort in Broederzin,

Volhardend in ons streven.

Bij \'t feestlied klinke. welgemeend.

U hart\'lijk \'t welkom tegen,

Het feest, dat heden ons vereent,

Zij n en ons ten zegen!

-ocr page 137-

129

Na dit welkomstlied opende de Reg.-. M/. de eigenlijke Feestloge met 3 harde slagen, die uit het O.*, uitgingen en in het W/. weerklonken, waar tot aller leedwezen de A.-. Br/. S. van Lieu de plaats van Isten Opziener dien dag niet innam, omdat hij door den dood van zijne geliefde echtgenoote te zeer door rouw en droefheid was vervuld , om met de BB.-, te zamen dezen dag te herdenken. De 2de Opz/., de A.-. Br.-. G. J. Cubes, was daarom als 1ste Opz.-. werkzaam, terwijl de plaats van dezen werd vervuld door den Br.-. Aalm.-. R. van der Monde.

Daarop nam de Reg.-. M.-. het woord en sprak ongeveer aldus;

„Z.-. A.-, BB.-. Groot-Officieren A.-. BB.-. Afgevv.-., Bezz.-., Leden van Eer en Leden dezer, Loge!

Het is u allen bekend dat liet onverwacht overlijden van onzen A.-. Br.-, de Vogel , Bibl.\'. en -Arch.-, dezer Loge ons niet stemde om op den dag zeiven feest te vieren. Dank derhalve dat ge gehoor gaaft aan onzen wensch tot uitstel en ons dezen dag niet uw bezoek bevoordeelt.

Onder de vele bewijzen van belangstelling, die wij heden mogten ontvangen, behoort in de eerste plaats eene zeer gewaardeerde Teekenpl.-. van onzen zeer beminden en gevierden Gfroot-JIeester Nationaal die , met te kennen geven dat Zijn Hoog-Eerwaarde niet kan tegenwoordig zijn, ons geluk wenseht met hetgeen ons heden te beurt valt om, na een onafgebroken werkkring van vijftig jaren, deu dag te mogen gedenken dat hier het licht op nieuw ontstoken werd.

Een niet minder hartelijk schrijven ontvingen wij van den eenigen nog in leven zijnde Br.\', oprigter onzen M.-. van fier, den Z.\'. V.-. Br.- E. C. U. van I)oorx , die geweuscht had heden in ons middeji te zijn, maar door ongesteldheid verhinderd , dit heeft moeten afschrijven.

De tweede nog levende Br.-., die onzen ï.-. hielp vestigen, heeft voor acht dagen zijne echtgenoot verloren en kan dus niet deelen in onze feestvreugde, voor hem dubbel merkwaardig; het is onze A.-. Br.-. 1ste Opz.-., S. van Lier, die als Afgev.-. van de toen nog bestaande Loge in het O.-, van Vianeti de vereischte toestemming overbragt. En vele andere BB.\'., die wij gaarne hier hadden gezien, ontbreken door verschillende omstandigheden verhinderd.

BB.-.! voor vijftig jaar werd als Pasw.\'. Volharding gegeven. De BB.\', van Vlhajectina hebben volhard. De lessen en het streven hunner voorgangers hebben hun \\V.\'. en K.\'. gegeven om te vol-

-ocr page 138-

130

harden. Daarbij denken wij in de eerste plaats aan hen, die hier het L.-. ontstaken en ons bijstonden met raad en daad. Z.-. A.\'. DB.\'., Afgevv.-. van BB.-. Groot-Officieren, bevoordeelt ons ook heden door in dit werk behulpzaam te zijn. Bestraalt ons niet alleen met uwen geest, maar verlicht ook onzen 1.\'. en hernieuwt al zoo den baud tusschen het G.-. 0/. en deze Loge.

Het tweede L.-. had ik gewenscht ontstoken te zien door den eenigen nog levenden oprigter onzen M.\'. van Eer Br.-, van Doorn. Maar daar deze niet met ons is kunnen opkomen, zoo noodig ik u, Br.-. Zeeman, ons L.-. van Eer, uit dit in zijne plaats te doen.

En, Br.-, uk Graaf, laatste Eeg.-. M.-. dezer Loge, wil gij het geheel volmaken door het derde L.-. te ontsteken en alzoo het Tabl.-. geheel te verlichten, zoo dikwerf door u voor de BB.-, in toepassing gebragt.quot;

Nadat de Reg.1. M.-. deze uitnoodiging tot de BB.-. Lunting , Zeeman en de Graat had gerigt, ontstaken deze BB.-., onder zeer gevoelvolle en indrukwekkende woorden , de LL.-. van W.-., K.-. en S.-., en daarna vervolgde de Reg.-. M.-. aldus:

„ BB.-.! hebt dank voor deze schoone mac.-, daad. Zij het meuigen jongere over vijftig jaren gegeven van deze plegtigheid te getuigen! Moge dit L.-. vijftig jaren lang onafgebroken schitteren en veel L.-. van deze Loge uitgaan!

Zoo prijkt dau nu XJltrajectina in vollen glans. BB.-. Leden, geluk hiermede! Bewaart dien glans, die uwen ï.-. siert. Behoedt hem voor verval! Voorzitter en Opzieners kunnen leiding geven, zonder de medewerking der BB.-, is alles te vergeefs.

Strijdt voor het goede en volhardt! Ik wijd hierover niet verder uit, maar voel mij sterk en gelukkig in het voorregt werkzaam te zijn met BB.-., die overtuigd zijn van hunnen pligt om hier te arbeiden in den geest der Vrijmetselarij, en dat werk te vervolgen in huisgezin en maatschappij.

Zoo werkt dan Ultrajer.üna vijftig jaren , en om te vermelden wat haar in dien tijd is wedervaren, daarvoor geef ik het woord aan den Br.-. Red.-.quot;

De Br.-. Red.-. A. H. G. P. tan den Es werd daarop door den Br.-. Cerem.-. naar de gebr.-. Kol.-, geleid , en leverde een Bouwst.-., waarin hij , naar aanleiding van Vltrajectina\'s streven, gedurende de eerste halve eeuw van haar bestaan, de liefde tot den naaste als den eersten pligt van den waren Vrijmetselaar beschouwde, niet de liefde , die alleen weldoet met giften en aalmoezen, maar

-ocr page 139-

131

de liefde, die den naaste tot liooger tracht op te voeren, en zoo de veredeling van het menschdom als haar ideaal beschouwt. Een woord van hulde aan alle BB.-. Afgevw.. Bezz.-., Offic.-. en leden der Loge , besloot dit Bouwst.-., terwijl ook de verdiensten van den onlangs ontvallen Br.-. de Vogel door den Br.1. Red.-, naar waarde werden geschat. (1)

^a dit Bouwst.-. klonk andermaal de schoone zang van het kwartet:

Zoo zijn dan vijftig jaren

Voorbij , en \'t nageslacht Mag tier en dankbaar staren

Op \'t werk dat is volbragt. En zijn ons ook ontvallen

Veel stichters van deêz\' bond; Wij willen hen herdenken, Vereeren op deêz\' stond.

Herdenken in dien eenen,

Die, in de kunst vergrijsd, Steeds als een ster bleef schitt\'ren

Den weg naar hooger wijst. Hem , sieraad onzer Orde,

Zij hulde en eer gebragt,

Voor zijn volhardend streven In W.-., S.-., K.-. .

Hij bragt ons \'t paswoord over

Van \'f vorige geslacht;

\\\\ elaau dan , in ons leven Volhardend dit betracht, \'t Klinke eens na veie jaren: Zij hebben schoon gebouwd; Zij waren \'t paswoord waardig lïij d\'aanvang hun vertrouwd.

1

\'V P\'v\'Vl1\'1 op verlangen der BB.-, van Ultrmectiua,

in liet licht is verschenen, acht de verslaggever het niet nood-zakelyk het, of in zijn geheel, óf in breeder trekken terult;Me ^cu dan hier gedaan is. 0 0

-ocr page 140-

132

De Reg.-. M.-. bragt nu een woord van dank aan Br.-., die, uit een ander O.-, hierheen gekomen, Ultr,,. jdclina\'s geschiedenis uit de bronnen had moeten bewerkey en daarbij ook aan de BB.-. Seerett.-. die alles zoo gc trouw hadden beschreven. Van deze laatsten was slech ééu, de laatste dier getrouwe schrijvers, Br.-. P.A. Ru, KEEUScu, tegenwoordig. Hem verzocht de Reg.-. M.-, nog de hulde te willen aanvaarden, die hij hem uit naanj der Loge aanbood voor het werk van zooveel jav n Daarop herdacht de A.-. Br.-, nog, hoe reeds voor ^ jaren l\'Union Royale zich jegens Ultrajeclina verdienste lijk had gemaakt door het schenken der Olf.-. Banden. Daarna vervolgde de Reg.-. M.-. zijne toespraak, en om op zijn arbeid als het ware de kroon te zetten, thans in dichtmaat, aldus:

„ Reeds ééns was in \'t Bisschoplijk Sticht een T.-. ingewijd;

Maar een bestaan van vijftig jaar

was hem niet weggeleid;

Veel schnld had wis de Broederschap,

die niet begreep haar taak;

Jlegeren toch wilde iedereen;

maar \'t is niet ieders zaak.

Een poging tot hereeniging

was maar voor korten tijd;

In \'t treurig lot van \'t Vaderland,

door dwang zijn vrijheid kwijt,

Deelde ook onze eedle Metslarij ; i

maar was men al niet vrij ,

De T.-.bouw werd nooit gestaakt,

trots vreemde heerschappij;

De kunst werd in \'t geheim gekweekt,

tot men \'t weer wagen kon ,

jii eigen \'JV. saam te zijn 1,

in \'t volle L.*. der zon;

Was \'s Bisschops magt niet meer zoo groot,

bad hij voor \'t L.\'. gezwicht, -

Ken aiidre magt niet min geducht, •

het strenge Dordtscbe licht,

Was ook geen vriend der Metslarij;

maar toch, in \'t vijlde jaar

Van deez\' onze eeuw vestte zich hier

een nieuwe Br.-.schaar ,

-ocr page 141-

145

erdekt, waarop aan de eene zijde de naam L. G.

URicitrs en aan de andere die van F. D. Chandon ■ zilveren letters gegrift stond.

Nadat alle BB.-, zich om de sarkophaag hadden verenigd, werd de zamenkomst door den Ges.-. Reg.-. M.-. in forma in den Isten gr.-, geopend, en vervolgens de gt;rem.-. nitgenoodigd de BE.-. Bezz.-. binnen te leiden , iift door de BB.-., staande voor hunne zitplaatsen, onder spelen der treurmuziek, ontvangen en tusschen de Aa \'1.-. gesteld werden , waarna de A.-. M.-., gezeten op .ëïi Tr.-., hen op de volgende wijze toesprak :

„ Z.\'. A\\r.\'. BB.\'. Visiteuren !

„ Is ons steeds de opkomst van BB.\', niet-leden onzer Werkpl.-. aangenaam , wanneer wij bij de eene of\' andere gelegenheid vreugdefeest vieren in onzen T.\'., niet minder aangenaam is ons die op V avond als dezen , waarop wij zijn zaamgekomen om eenige oogen-Mikken te verwijlen hij het graf onzer afgestorvene BB.\'., en met diepen weemoed vervuld , hunne nagedachtenis hij ons in dankbare herinnering te brengen. Gij weet welke BB.\', hiermede door mij worden bedoeld, zij zijn de BB.-. Boumems en Chandon , respec-tivelijk Reg.\'. 31.\'. en 1ste Opz.-. onzer Werkpl.\'.. De onverbidde-ijke dood heeft hen kort na elkander in dit werkjaar opgeëischt, ons blijft niets anders over dan een\' stillen traan te weenen op an graf, en voor u en voor ons allen te verlevendigen wat zij «oor onze Werkpl.\'. in het bijzonder en de Vrijmetselarij in het algemeen geweest zijn.

„ Moge deze ure van ons zamenzijn ook voor u, BB.\'.! hare nuttige zijde hebben, en gij , uit hetgeen gij hier hooren zult, voor uzelven wijsheid putten , om iiw leven zóó in te rigten, dat gij den dood zonder vrees kunt te gemoet zien. De O.-. B.\'. d.-. H \'. sclienke u daarbij kracht om uw leven te wijden aan de beschaving van het menschdom, en geve dat de hoogste schoonheid, de broederlijke liefde daarbij steeds uwe harten bestralen moge , opdat quot;•ij , aan den avond uws levens , met zelfvoldoening op den afgeleg-\'en weg moogt terugzien en uw hoofd gerust kunt ter neder leggen.quot;

Nadat hierop de Visiteuren hunne plaatsen in de Z.-.-ol.-. hadden ingenomen , noodigde de A.-. M.-. alle BB.*, it zich met hem andermaal rondom de sarkophaag te scharen, en hield alsnu, met bewogen stem, de volgende toespraak :

„ Met diepen weemoed in het hart, waarde BB.\'.! staan wij hier n deze plaats. De LL.-. van het Tahl.-. zijn uitgedoofd cn een

19

-ocr page 142-

146

rrtat schijnsel laat onzen T.-. in halfduister, en waar wij het oog ook heenwenden , hetzij wij vóór ons zien op doodkist en lijkbaar, die iu ons midden staan, hetzij wij regts of links onzen blik wenden , alles verkondigt ons dat de onverbiddelijke dood ook onder onze BB.\', zijne offers heeft gezocht.

„ Gij weet het allen , welk doel ons dezen avond op deze pleg-tige wijze hier bijeen brengt. Wij vieren thans geen vreugdefeest, maar zijn opgekomen om rouw te bedrijven over hen, die zoo menigmaal ons met den naam van Broeder toespraken, doch wier lippen thans voor immer gesloten zijn. Twee onzer BB.-., Officieren dezer quot;Werkpl.-., waarin de een laatstelijk als Reg.-. M.-., de tweede gedurende de laatste jaren als eerste üpz.-., werkzaam was, en die dus meer dan eens in onze Koll.-. aan het groote doel, hetwelk de Vrijmetselarij zich voorstelt, met ons arbeidden, werden onlangs, slechts weinige maanden na elkander , uit onzen Broederkring weggenomen , en wij willen dit stille avonduur aan hunne nagedachtenis wijden. Zij zijn ons vóórgegaan naar het E.\'. O.-., en het is alsof zij van over liet graf ons in dit plegtig oogeu-blik waarschuwend toeroepen: „ De dood liegt niet! Ook gij allen zult sterven!quot;

„ Mogten wij niet tc vergeefs deze waarschuwende stem vernemen. Voor den een\' moge het leven wat korter, voor den ander wat langer zijn, hetzij wij rozen plukken op onzen weg, hetzij wij slechts doornen aantreffen op ons pad , ons allen wacht, dit staat onomstoot:;lijk vast, eenmaal een nederdalen in het kille grat, en wie weet hoe spoedig reeds van een\' onzer de levensdraad zal worden afgesneden. Vlngtig toch zijn de oogenblikken , die tusschen onze geboorte en ons sterven verloopen. Aan eene schaduw , aan een damp, die slechts voor eene korte wijle tijds gezien wordt, is het leven des menschen gelijk. Zijne geboorte is de morgenschemering , zijn dood de avond. Dat wij ons dikwijls , indien wij zijn willen zooals wij behooren te wezen , als wij als wijzen leven willen, den dood voor oogen stellen als houdende de noodlottige lijkbus, waarin allen, die ons voorgingen, ja alle geslachten der aarde, tot stof veranderd zijn.

„ Mogt deze ure ons in de eerste plaats opwekken tot waakzaamheid; want, BB.-.! wij weten den tijd noch de ure, waarin de Koning der verschrikking ook ons toeroepen zal: „ Kind des stofs, gij zult, gij moet mij volgen!quot; Besteedt uw leven wèl, BB.\'.! Woekert met uwen tijd , en werkt zoolang het dag is , eer de nacht komt, waarin niemand werken kan. Spant al uwe krachten in om nuttig te zijn voor uzelven , nuttig voor uwen medeirensch ; dan zal, wanneer ook voor u de ure gekomen zal zijn waarin gij scheiden moet van deze wereld, scheiden van al wat u lief en dierbaar is, die ure geen verschrikkelijke zijn , omdat de stem , die in uw binnenste spreekt, u toe zal roepen; „ Gij hebt vw\'pligtbetracht,leg nu het hoofd , vol vertrouwen op de toekomst, op het doodkussen neder.quot;

-ocr page 143-

147

„ Trachten wij verder, BB.-.! wijsheid te leeren iü deze plegtige oogenblikkeu , en moge deze zamenkomst ons ten zegen strekken, opdat wij , van hier gaande , het bewustzijn met ons voeren , dat ons bijeenzijn in waarheid gediend heeft tot stichting van onszelven, en ons onze Broederschap te hooger heeft doen waarderen.

„ Dat geve de O.\'. B.-. d.-. H.-. !quot;

Met diepe aandoening werd deze toespraak aangehoord, en nadat het orgel weer zijne plegtige toonen had doen liooren , noodigde de A.*. M.-. den Isten Opz.*. uit het eerste L.*. te ontsteken. De 2de Opziener ontstak het tweede en de A.-. M.v zelf het derde L.-.. Na het ontsteken van elk dezer drie LL.\'. werden door den A.-. M.-. eenige toepasselijke woorden gesproken en speelde het orgel.

Hierna hernamen de BB/, in de grootste stilte hunne zitplaatsen en noodigde de A.\'. M.. den Br.-. Redenaar uit de Gebiv. Kol.-, te beklimmen en een bouwst.-., voor deze plegtigheid passende, te leveren.

De Br.-. Red.-., steller van dit verslag, sprak hierop het navolgende:

„Daar is een tijd van komen,

Daar is eeu tijd van gaan;

Dat hebt gij vaak vernomen, —

Maar hebt gij \'t ook verstaan ?

„ \'t Zijn deze behartigingswaardige woorden van een\' vroeg gestorven vaderlandsch dichter, die ons toeklinken, nu wij aan den avond van dezen dag onzen voet plaatsen in onzen ï.-.. Ja, vernomen hebben we \'t vaak, dat er een tijd van komen en van gaan is ; wij vernemen zulks iederen dag. Maar of wij deze waarheid ook verstaan; of wij haar ook wegleggen in onze harten; of ze ook invloed oefent op ons leven — ziet, mijne BB.-. ! dat is cene vraag, waarop niet ieder onzer aanstonds bevestigend zal kunnen antwoorden. Moge deze avond ons allen de hoogst gewigtige beteekenis dier woorden leeren verstaan.

„Ja, deze avond; want we zijn hier om aan de dooden te gedenken, de dooden te eeren, met de dooden eeue wijle te verkeeren. Ge ziet om u heen niets dan teekenen des doods. Geen vrolijk schitterend licht, zooals nu acht dagen geleden (1) , bestraalt onzen T.-.. Neen, dat licht is gebluscht; somberheid heerscht

(1) Den 14den Mei was er eene Ree.-. Loge in den Isten gr.-, gehouden.

-ocr page 144-

148

alom ; treurig zwart bedekt de wanden ; in \'t midden ziet ge de lijkbaar; de dood waart als \'t ware rond in onzen kring.

„ De dood ! Ja , hij staat aan de eindpaal van \'t menschelijk leven ; een leven, bovendien vaak zoo diep treurig en ellendig, zoo vol jammer, teleurstelling, tranen en leed. De bitterheid , den schrik des doods, hebben wij ons dezen avond verzinnelijkt door de iu onzen ï.-. aangebragte symbolen. En wij kwamen hier allen pleg-tig, ernstig, om als aan het graf te staan van twee geliefde BB.-. , die tot voor weinige weken nog stonden in onze keten, deelnamen , hartelijk deelnamen aan onzen arbeid, aan onze zamen-komsten, — en die nu reeds aan \'t stof\' zijn wedergegeven, der vernietiging ter prooi zijn geworden.

„ Helaas ! de dood begeleidt, den mensch op iedere schrede. De dood staat reeds aan zijne wieg en strekt de beenderige hand naar hem uit; de dood bevindt zich bij hem als hij verkeert in den vrolijken leeftijd van jeugd en kracht en \'t bloed hem als \'t ware door de aderen bruist; de dood vergezelt hem ook in den bezadig-den mannelijken leeftijd. Ja, altijd en overal is de dood gereed des nienschen levensdraad af te snijden. Hij komt en rukt den vorst af van ziju\' troon; voert den rijkaard ver weg van de schatten, waaraan hij zijn hart had gehecht; hij bevrijdt de wereld van den ontaarden booswicht, maar drukt ook meedoogenloos de oogen toe van den zorgzamen huisvader, wiens leven voor de zijnen nog zoo noodig was.

„ Dat is de schrik des doods. De wereldling en de lichtzinnige • sluiten voor die gestalte hun oog en gaan ver weg van de plaats, waar hij zijne verwoestingen openbaart, uit vrees dat hun leven door de doodsgedachte zal worden vergiftigd. Maar ook voor hen duurt \'t niet lang of de bedwelming gaat voorbij en de kille hand des doods grijpt ook hen aan. Neen , niemand ontkomt aan dien vijand. Eeuwig waar blijft \'t:

Reis over steile rotsen

Eu hooge bergen vrij ; —

Dien kleinen doodenheuvel

Kaakt gij toch niet voorbij .. .

Zie ginds die smalle groeve;

Geen kracht die haar verwin,

Daar zinkt ge eens moe bij neder,

Eu valt er magtloos in.

„ Maar — voor ons Vrijmetselaren is de dood iets anders dan voor den zelfzuchtigeu wereldling. De ware Vrijmetselaar gedeukt aan den dood, opdat hij wijs worde en zich tot sterven leere voorbereiden.

„ Wij zitten heden als aan de graven onzer vóór ons heengegane BB/., die daar nederliggen in somber duister. Duis;er ? Maar, Vrijmetselaren, weet ge dan niet, denkt ge er dan niet aan, dat

-ocr page 145-

149

daar op ons Alt.-, zijn neórgelegcl de drie groote LL.-. der Orde, Bijbel, Winkelhaak en Passer ? En die drie groote LL.-., vereenigen zij zich niet tot één, als het verhevenst symbool, hoe do doodsnacht tot hooger leven voert?

„Dat het den Vrijmetselaar bestralend licht den schrik des doods vernietigt — dat, mijne BB.-., wensch ik in dit mijn bonwst.-. n aan te toonen.

„ Wij willen vooraf de dooden gedenken , die voor weinige weken zijn heengegaan uit onzen kleinen kring, en ons hun leven en werken in korte trekken voor den geest stellen.

„ De namen dier BB.-, zweven u op de lippen, \'t Zijn L. G. Bol\'RICIUS en F. D. Chandon ; de eerste in leven Voorz.-. M.-., de laatste Iste Opz.-. onzer Bouwhut. Met de innigste dankbaarheid en den diepsten weemoed noemen we beider namen. Met dankbaarheid, omdat beiden in hun leven voor de Vrijmetselarij in \'t algemeen , en voor onze Loge in \'t bijzonder, ten rijken zegen geweest zijn, en wij op zeer veel goeds kunnen wijzen, dat door hun\'invloed en hunne medewerking onder ons is tot stand gekomen.

„ Maar aan dat gevoel paart zich juist daarom diepen weemoed over het verlies dezer twee verdienstelijke BB.-., wier krachtige medewerking wij niet dan noode kunnen ontberen. Met weemoed staren we hen na. Gedenken we hunner!

„ Louis Gerard Bouricius werd den 4deii September 1824 te Leeuwarden geboren uit het huwelijk van Louis Gerard Bouricius en Bodina Bruna. Oorspronkelijk wilde hij in dienst treden bij de Kon. Ned. Marine, gaf echter, op verlangen zijner ouders, dat voornemen op, en studeerde in de rechten, achtereenvolgens te Franeker, Leiden en Utrecht, aan welke laatste akademie hij den 28sten November 1845 promoveerde. Van daar begaf hij zich naar Delft, alwaar hij medio 1845 het radicaal verkreeg van Indisch ambtenaar, waarop wij hem in het begin van 1847 in Indïé zien gevestigd.

„ Hier werd hij werkzaam gesteld- bij het Hoog-Geregtshof, echter zonder eenig traktement; eerst in Pebruarij 1848 werd hem eene belooning van f 300 \'smaands toegelegd. Den 3den Maart werd hij benoemd tot substituut-griffier bij den Raad van justitie te Samarang, welke betrekking door hem tot in Maart 1850 bekleed werd, waarna hij werd aangesteld tot griffier bij den Omgaanden Regter in de 3de afdeeling op Java. In 1852 verkreeg hij het radicaal van ambtenaar 3de klasse en werd bij gouvernementsbesluit van 4 Maart benoemd tot officier van justitie te Amhoina. Den 27sten December 1856 volgde zijne overplaatsing naar Soerahaija als griffier bij den Raad van justitie, welke betrekking hij met den grootsten ijver en naauwgezetheid vervulde tot Junij 1876, toen hij naar Europa vertrok. Den 2den Maart 1878 wegens droevige familie-omstandigheden in deze gewesten teruggekeerd, werd hij den 12den April benoemd tot president der Landraden van Padang

-ocr page 146-

150

en Priamcm , welke benoeming echter reeds vijf dagen later ingetrokken en gevolgd werd door die van Officier van justitie alhier , welke betrekking hij bekleedde tot zijn dood toe. In het begin van Januarij dezes jaars werd hij naar Batavia opgeroepen, ten einde in eene hoogere betrekking geplaatst te worden ; vertrok van daar naar Soeralaija om zijne kinderen te zien , en begaf zich , weinige dagen na zijne aankomst, tot herstel van gezondheid naar Malang, waar hij nog onverwachts, op Woensdag 28 Januarij, zacht en kalm overleed, in den ouderdom van nog geen 56 jaren.

„ Bouricius stond bekend als een zeer knap jurist; als raadgever en helper van iedereen , die zijn advies vroeg, terwijl het hem nooit te veel was om allerwege bijstand te verleeneu met raad en daad.

„Behalve met de uitoefening zijner regterlijke betrekking, hield hij zich ook nog bezig met de ondersteuning van alles wat goed en nuttig was. Zoo was hij gedurende zijn verblijf te Soerabaija een van de oprigters der zoo gunstig bekend staande muziekver-eeniging S/. Cecilia, waarin hij langen tijd het presidium voerde , en waarvan hem in Julij 1876 het honorair lidmaatschap werd verleend.

„ Hij was ook mede-oprigter en voorzitter der schietvereeniging Kroonprins der Nederlanden te Soerabaija, waarvan hem mede in Junij 1876 het honorair lidmaatschap werd aangeboden.

„ Ook bij het korps der schutterij te Soerabaija bekleedde hij verschillende rangen , en ontving den 23sten April 1870 , op verzoek , zijn eervol ontslag als kapitein bij deze weerbaarheid.

„ Bouricius is tweemalen gehuwd geweest. De eerste maal trad hij den Isten November 18-18 te Samarang in het huwelijk met Mej. Je Annette Frederika Theresia Peeters, die hem zeven kinderen schonk en hem den 18den November 18G0 te Soerabaija-door den dood ontviel.

„ In 1874 huwde hij met Vrouwe Sophia Sikken , mee wie hij echter slechts twee jaren mogt vereenigd blijven. Uit dit huwelijk werd één zoon geboren. Dezen, benevens een\' anderen zoon, insgelijks Meester in de regten , thans hier te Fadang woonachtig , en drie dochters, alle uit zijn eerste huwelijk hem overgebleven, heeft hij nog vóór zijn afsterven mogen ontmoeten.

„Hij was voor zijne kinderen een uitstekend vader. Volgaarne getroostte hij zich voor hen alle mogelijke opofferingen, en mogt ook wederkeerig van hen de blijken van innige hoogachting en liefde ondervinden.

n Heeft dus de maatschappij en hebben de zijnen in Bouricius veel verloren, niet minder wordt hij door de Orde der Vrijmetselaren in het algemeen , en door onze Loge Mata Hari in \'t bijzonder, diep betreurd en staren wij hem weemoedig na. Zijn geheele mai;.-. leven draagt de bewijzen van ijver en naauwgezethe\'.d, en zijne liefde voor de K.-. K.-. was algemeen bekend.

-ocr page 147-

151

„ Hij zag het L/. in de Loge de Vriendschap , in het O.\', van Soerabaija, den 14den d.-. d.-. 9de m.-. v.-. h.-. J.-, d.*. W.-. L.-. 5857. Nog geen vier maanden later werd hem door dezelfde Werk-pl.-. H.-. L.-. toegekend, en hem den IGden d.-. d.-. 2de m.-. 5858 bij dispensatie de M.-.gr.4. verleend.

„ Terstond na zijne Leerl.-.rec.-. als lid dier Werkpl.-. aangenomen, nam hij bijna twee jaren later, om mij onbekende redenen, als zoodanig zijn ontslag. Op zijn verzoek werd hij echter den lOden d.-. d.\'. 5de m.-. 5800 weder als lid aangenomen, en bleef\' vervolgens getrouw de belangen der Loge behartigen , totdat hij op 1 Junij 1875 p.-. s.-., wegens zijn vertrek naar Europa, andermaal eervol ontslag verkreeg.

„ In de Soerabaijasohe Loge bekleedde hij in het Bestuur verschillende betrekkingen.

„ Als Red.-., tevens Fisk.-., fungeerde hij in de jaren 5858, 5860—58G2 , 5865, 5870 en 5871. In 5861 was hij bovendien 1ste Voorber.-., en nam in 5872 de betrekking waar van Ges.\'. Reg.-. M.*..

„ lu meergenoemde Werkpl.-. onderscheidde hij zich door ijver en trouw, en zijne leuze, waaraan hij tot het einde onwrikbaar getrouw bleef, luidde : „Ieder lid der Loge, maar vooral ieder Bestuurslid, moet de hem opgedragen betrekking, waartoe hij zich plegtig verbonden heeft, naauwgezet en belangeloos vervullen.quot;

„ Nadat hij in de eerste helft van 1878 , van verlof teruggekeerd , zicli met der woon in dit O.-, gevestigd had, meldde hij zich aanstonds aan om lid onzer Werkpl.-. te worden , en als zoodanig werd hij bij acclamatie aangenomen den ISden d.-. der 4de m.-., en deuzelfden datum , met eenparig goedvinden, tot Ges.-. M.-. benoemd. Ten gevolge van voortdurende ongesteldheid van Br.-, de Bruine , die dat jaar den M.-. des Gez.-. voerde , werd hij meer dan ééns geroepen om bij comparities en recepties als Voorzitter op te treden, en op de Verkiezingsloge, in Junij 1879 p.. s.-., werd hem het praesidinm opgedragen , dat hij tot aan zijn dood behield.

„Gedurende den tijd dat Bouricius, zoowel ad interim als definitief , met het hoogste gezag in onze Loge was bekleed , hadden wij in ruime mate de gelegenheid hem in al zijne kracht waar te nemen en zijn\' ijver en naauwgezetheid ten zeerste te waarderen. quot;Wie onzer herinnert zich niet, welk een\'ernst hem bezielde, wanneer hij onze recepties leidde, en hoe hij de Candidaten met het hooge gewigt der door hen doorleefd wordende ure wist te doordringen ? Recepties in den Isten gr.-, hadden er gedurende zijn bestuur wel niet plaats , bij welke gelegenheden de A.-. M.-. op zoo uitmuntende wijze zijne kracht kan toonen; — maar onder zijne leiding woonden wij eenige recepties in den •2den en 3den gr.-, bij , en bemerkten toen welk een tact hij bezat en welk eene hooge ingenomenheid met de beginselen der Vrijmetselarij hem bezielde. Wanneer na afloop der Ree,-, nog enkele BB.-, eenige oogen-

-ocr page 148-

152

blikken in de voorportalen zamenbleven , was Bol\'Ricius de man , die ons onderhield met aangenamen kout en gezellige scherts, en menige gulle lach klonk dan over zijne lippen , zoodat dan de tijd sneller omvloog dan we meenden.

„ Het past ons niet om in deze plegtige ure uitbundige loftuitingen uit te spreken over de dooden, en dus ook niet over Br.-. Bouricius , temeer niet daar ook hij , even als ieder onzer, zijne gebreken bezat. In het aangezigt van den dood hebben wij meer te letten op de deugden dan op de gebreken onzer afgestorvenen , en dat Bouricius de eersten bezat in het prof.-, zoowel als in het mac.-, leven, hoop ik u, zij het in korte trekken , te hebben aangetoond , en verder zij ieder van ons indachtig aan het oude spreekwoord ; „De mortuis nil nisi bene!quot; Hij ruste in vrede!quot;

Na het spreken van het bovenstaande had eene korte pauze plaats , gedurende welke eene plegtige treurmuziek de aanwezigen in eene ernstige stemming hield. Hierop dankte de A.-. M.-. den spreker voor de welverdiende hulde aan Br.-. Bottricitis toegehragt, en noodigde hem uit, thans ook Br.-. Chandon te gedenken, waarop de Red.-, aldus voortging:

„ Wij hebben , mijne BB.-.! heden avond nog eenen afgestorvenen Br.-, te gedenken, wiens verlies voor onze Bouwh.-. zeer groot,, zooniet onherstelbaar, genoemd moet worden, \'t Is Br.-. Chandon , in leven 1ste Opz.-. onzer Loge, een man vol van liefds voor de K.-. K.-. en onwankelbaren waarheidszin ; een man , bezield met rusteloozen ijver en warm gevoel, waarachtig vriend ,7oor zijne vrienden, Broeder voor zijne BB.-., een man over wiens gedragslijn, ook in \'t prof.-, leven, maar ééne stem opgaat.

„ Freiikric Daniel Chandon werd den Sisten Maart 1839 te Milldelharnis in Zuid-Holland, geboren uit het huwelijk van Charles Jean Gerard Chandox en Constantia Margaretha Kolff van OosTERWiJK. Hem trof het ongeluk op jeugdigen leeftijd zijne beide ouders te verliezen, waarop hij door twee bejaarde bloedverwanten werd opgenomen , die hem nagenoeg alle genoegens der jeugd bijna stelselmatig onthielden. Zijne eerste levensjaren, voor het kind en den jongeling in de nabijheid van liefhebbende ouders , anders zoo vol genot en weelde , gingen voor Chandon alzoo doodsch en eentoonig voorbij.

„Den 8sten Mei 1862 legde hij met gunstigen uitslag zijn notaris-examen te Gouda af, en vertrok nog dat zelfde jaar naar Indië, alwaar hij ten kantore van den notaris Klinkhamer te Soerahaja verder gelegenheid had zich voor zijn vak te bekwamen. Den 19den Mei 1865 werd hij benoemd tot notaris te Japara, doch reeds in Februari daaraanvolgende herplaatst naar Soerahaja, om

-ocr page 149-

153

ilen heer Klinkhamer gedurende diens verblijf in Europa tijdelijk te vervangen. Den 12den January 1867 werd hij benoemd tot notaris te Bodjonoyoro in Rembang, doch ontving op zijn verzoek nog in October deszelfden jaars de vergunning de praktijk te Soeraiaija te gaan hervatten. Den óden February 1871 werd hij benoemd tot notaris te Padawj, welke betrekking hij tot aan zijn\' dood, den 7den April van dit jaar, met onvermoeiden ijver en trouw heeft vervuld.

„Wat Ciiandon ia \'t prof.-, leven, met name hier te Padawj, geweest is, is bekend genoeg en behoef ik dus niet met vele woorden te releveren. Van al wat naar oneerlijkheid en draaijerij zweemde, had hij een onoverwiunelijken afkeer. Koudheid en opregtheid waren hem als \'t ware aangeboren eu eene strikte waarheidsliefde ging daarmede gepaard. Hoewel zelf niet gezegend met aardsche goederen , was het hem echter nooit te veel om be-hoeftigen te helpen en zelfs gratis zijne diensten te verleenen. In \'t sociale leven was hij in zijn\' omgang opregt, iemand op wiens woorden men staat kon maken, die voor zijne vrienden des noodig in de bres sprong, en voor hen alles was.

n quot;Was het te verwonderen dat zulk eene groote menigte den Ssten April hem naar zijne laatste rustplaats vergezelde ?

„ Neen , dat was volstrekt niet te verwonderen , evenmin als dat nagenoeg alle BB.-. Vrijmetselareu, in dit O.-, woonachtig, op den dag zijner begrafenis op den doodenakker waren zamengekomen. Immers, iedereen gevoelde wat de Vrijmetselarij , wat Hata-llari bovenal, in Br.-. Chandon verloor.

„Het zij mij thans vergund, u zijne ma^.-. loopbaan te schetsen, zooals mij die in \'t kort door een\' zijner vrienden, die lang niet hem heeft zamengewoond, is medegedeeld (1).

„ \'t Was in het jaar 1868 dat Ciiandon als Leerling Vrijmetselaar in de A.-. Loge de Vriendschap in het ü.-. van Soerabaija werd aangenomen. De indruk, door hem bij zijne ree.-, ontvangen was verre van gunstig. Het schijnt dat zij , die met zijne voorbereiding belast waren , den noodigen tact misten om hem te doordringen met het gewigt dier plegtigheid, ten minste nog geruimen tijd later had hij hoegenaamd geen begrip van de beteekenis der symbolen , die volstrekt geen\' indruk maakten op zijn vrijen onafhau-kelijken geest. Niet beter werd zulks , nadat hij een paar huish -. vergaderingen had bijgewoond. In de talrijke Soerabaijasche Werkpll.-. bestond het gebruik om vóór den aanvang van iedere comp.-. in den Isten gr.-., eene bestuursvergadering te honden. Dewijl deze soms vrij lang konden duren , moesten alsdan de Leerll.-. geruimen tijd in de voorportalen blijven wachten, en na hun binnentreden

(1) Door Br.-. J. D. van Dorp , toen der tijd Secr.-. en ArchiT.-., thans Eed.-, der Loge Mala-IIari.

-ocr page 150-

154

werden dau schielijk een paar weinig beduidende zaken afgedaan, om spoediger te kunnen aanvangen met de compp.\'. in den 2den en 3den gr.-. Zulks was voor den Leerl.-. Chandon eene groote grief, vooral te Soeralaija, waar hij verscheiden bestuursleden kende die in beschaving en ontwikkeling ver beneden hem stonden, en in \'t geheel niet in staat waren eene dragelijke verklaring te geven van de beteekenis van vele mat;\'. vormen, gebruiken en zinnebeelden.

Aan Chandon bleef dan ook steeds een grooten afkeer bij van ieder waas van geheimzinnigheid, waarin vele BB.\', de kracht der Orde gelegen achten. Daarbij streefde hij steeds naar duidelijkheid en eenvoud, en betoonde zich een verklaard tegenstander van holle woorden, ledige klanken en hoogdravende redeneringen, en niet het minst van onderlinge bewondering en toejuiching. Het was dau ook in den eersten tijd eene groote zeldzaamheid als Chandon de Loge te Soeralaija bezocht, al bleef hij daarvan ook voortdurend lid. Alleen op sterken aandrang van eeuige vrienden deed hij aanvraag om H.-. L.-., doch vond daarna nog veel minder bevrediging voor zijn naar waarheid en licht zoekenden geest. Het bleef hem even duister en geheimzinnig ook in den 2den gr.-., en niemand hebbende die bereid was, of tact of kennis genoeg had, hem de zoo vurig gewenschte verklaringen te schenken, zette hij sedert geen voet meer in de Loge.

„ ïoen nu Chandon in 1871 te Vadany kwam, kostte het den BB.-, alhier dan ook zeer veel moeite, om hem over te halen zicli-bij Matei Kari aan te sluiten, en ging hij daartoe niet over, dan nadat hij reeds ruim vier jaren in dit O.-, vertoefd had, en hij verzekerd was dat hij in de Loge vrienden ^ zou vinden, met wien hij éénstemmig deuken en handelen kon. Eéne uitdrukkelijke voorwaarde maakte hij echter, gedachtig aan het gebeurde te Soeralaija, namelijk , dat hij vooraf den M.-.giv. moest erlangd hebben, om bewaard te blijven voor de uitsluiting, die hem vroeger te Soeralaija zoozeer tegen de borst had gestuit.

., De notulen onzer Werkpl.-. vermelden, dat Chandon den 29sten d.-i der 1ste m.-. 5875 in forma tot M.-. Vrijmetselaar werd bevorderd, en den iaden d.-. der 2de m.-. zien we hem voor het eerst op de presentielijst als lid vermeld.

„Al spoedig werd hij in het Bestuur gekozen. In de Verkiezings-loge van den 7den d.-. der 4de m.-. van hetzelfde jaar werd hem hét ambt van Secr.-., Archiv.-. en Zegelbew.-. opgedragen. In die van den lOden d.-. der 4de m.-. 5876 dat van 2den Opz.-.; terwijl hij den llden d.-. der 4de m.-. 5877 1ste Opz.-. werd.

„ Den 17den d.-. der 7de m.-. van dat jaar moest d3 toenmalige A.-. M.-., de A.-. Br.-. Appelius van Hoboken , wegens vertrek naar een ander O.-., zijne betrekking nederleggen, en werd ingevolge de bepalingen, Chandon als 1ste Opz.-., tot het volgend Sint-Jausfeest ad interim, met het praesidium belast.

-ocr page 151-

155

„ Was er door hem sedert zijne toetreding tot de Loge ilatn llan reeds veel belangstelling getoond in alles wat met de Orde in \'t algemeen en onze Loge in \'t bijzonder in betrekking stond, thans ontwikkelde hij zijne talenten op het zeerst. Enkelen onzer, en ook ik, die thans tot u spreek, hadden het voorregt om onder Ciiandon\'s praesidium tot Leerl.-. Vrijmetselaar te worden gerecipieerd. Nog staat mij voor den geest, welk een\' diepen indruk mijne ree.quot;, op mij maakte, en ook die van anderen, door hem geleid ; nog herinner ik mij den hoogen ernst en de waardigheid, die hom alsdan bezielden. Ook o;) onze comparities was hij de krachtige , voortvarende, welbedachte en standvastige man , die nooit vergat dat hij was primus inter pares, de eerste onder zijne gelijken, en steeds deed hij met echt broederlijken zin aan elk gevoelen regt wedervaren. Wel klaagden enkelen, dat hij wat al te voortvarend en niet zonder antokratie was; maar al was er voor deze meening welligt eenige grond, \'t ging de Mata Hari, zoolang hij den M.\'. des Gez.-. voerde, in vele opzigten goed, en de sympathie van zeer vele BB.-, was de beste belooning voor zijn streven. Ongetwijfeld zou die sympathie hem ook verder zijn gebleken tijdens de Verkiezingsloge den ISden d.-. der 4de m.-. 5878, want het vaste voornemen bestond om hem definitief de vervulling op te dragen der betrekking, door hem gedurende acht maanden zoo uitnemend waargenomen. Onverwachts echter verklaarde hij vóór den aanvang der werkzaamheden nadrukkelijk, dat hij bepaald weigeren zou als men hem mogt willen benoemen tot Reg.\', of Ges.\'. Si.-, der Werkpl.\'.. Door hem werden andere BB.\', daartoe aanbevolen, terwijl hij mededeelde, dat hij, wat hem betrof, iedere andere betrekking met de meeste bereidvaardigheid zou aannemen.

„ Aan zijn\' wensch werd voldaan, en de tweede hamer der Loge weder voor hem gereserveerd. Deze betrekking van Isteii Opz.\'. bleef hij vervullen tot aan zijn verscheiden. In de laatste maanden werd hij echter door ziekte verhinderd geregeld, zooals anders altoos, ten arbeid op te komen. Znlks hinderde hem meer, dan de meesten onzer wel wisten, al was zijn leedwezen daarover ook zigtbaar , wanneer hij , door ligchaamspijnen gefolterd en door afmatting geplaagd, eene enkele maal zijne plaats in de Z.\'.Kol.\'. innam om belangrijke onderwerpen in te leiden of gewigtige zaken tot stand te helpen brengen. Een krachtig bewijs van sympathie ondervond hij bij vernieuwing, toen hij eenmaal te kennen gaf, dat hij , wegens zijn\' ziektetoestand zijne functie niet naar behooren kunnende vervullen , den A.■. 31.\'. wilde verzoeken een\' ander voor hem te willen aanwijzen. Eenstemmig werd toen door de BB.\', besloten , dat Ciiaxdon in zijne betrekking van Isten Opz.\'. zon blijven gehandhaafd , doch dat aan een\' ander M.\'., lid der Loge , door den Voorzitter zon worden opgedragen, zoo vaak Br.\'. Ciiaxdon afwezig zou zijn, diens functie tijdelijk waar te nemen. Waarlijk wel een bewijs hoezeer de Loge zijne verdiensten en ijverwist te waarderen

-ocr page 152-

156

„ En die waardering, hij verdiende haar ten volle. Het goede toch , dat Chandon voor de Loge , en dns voor de Orde heeft gedaan , bezield als hij was met liefde voor de K.-. K.\'., ijver, naauwgezetheid, opregtheid, eenvond en zucht naar duidelijkheid, is boven allen lof verheven.

„ Ieder edel denkbeeld vond in hem een\' krachtigen voorstander, een\' vurigen ij veraar, en door de warmte, waarmede hij het verdedigde , deelde hij ook anderen zijne geestdrift mede.

„ Herinnert u maar onze Sint-Nicolaasfeesten , waarvan hij meestal een der regelaars was; de volksbibliotheek , die hij hielp op touw zetten, die hij korten tijd mede dirigeerde en krachtig steunde, zoowel door geld als door het ten geschenke geven van geschikte boekwerken ; vooral de spaarbank, het kind van zijn brein , waarvoor hij zooveel moeite en tijd over had.

„Ziet, al deze zaken zijn zoovele sprekende bewijzen van de nooit genoeg te roemen geestkracht en den onvermoeiden ijver van lir.-.chandon.

„ Werd hij in commissien benoemd tot wetsveranderingen , rapporten of dergelijke , dan kreeg men steeds van hem iets, dat kort en duidelijk was en flink in elkander zat.

Naar de beteekenis en het doel onzer uitgebreide ma?.-, symboliek bleef hij tot het laatste toe ijverig zoeken, hoewel het resultaat hem weinig bevredigde. Mogelijk was zijn verstand hiertoe te koel en zijn hart te realistisch; wel gloeide luj van verontwaardiging bij het zien van onregt, wel deed hij alles om dat te keer te gaan ; wel werden vriendschap en hartelijkheid door hem ten zeerste op prijs gesteld; — doch de symboliek kon hém maar weinig boeijeu , en in de betooning van onderlinge hulpvaardigheid, in gezellig verkeer, in de bevordering van beschaving en volksverlichting stelde hij veel meer de kracht van ons v-srbond, dan in AVV., \'IV. of Aamv.. In dien geest sprak en schreef hij , zoowel in als buiten den Get.-. R.-.; in dien geest heeft hij gewerkt, tot de dood hem opriep en hem rukte uit de maatschappij, die hem hoogachtte, uit zijn\' prof.-, werkkring, dien hij met zooveel ijver vervulde, uit den Broederkring, die hem als een\' zijner ijverigste en welmeenendste medewerkers liefhad.

„ Ik heb over Chandon uitgebreider tot u gesproken, BB.-.! omdat de meesten onzer door zijn langdurig verblijf in dit O.-, beter met hem bekend zijn, en ik.verzekerd ben, dat gij allen met mij zeggen zult, dat zijn verlies voor onze Loge groot, zeer groot is. Bovendien was het mij eene behoefte het hier, als aan zijn graf, openlijk uit te spreken, dat onze vereering vau zijne nagedachtenis geen bloote vorm, maar eene welverdiende, eene nog veel te zwakke hulde is , aan zijn talent en zijn ijver toegebragt. Met diep gevoel zeggen we \'t dan ook na, wat een zijner vrienden aan zijne geopende groeve, waar omheen we den 8sten April met zooveel belangstellenden geschaard stonden, heeft getuigd ; „In Chandon is een góed , een edel mensch begraven.quot;

-ocr page 153-

157

„ BB.-. ! we hebben aan Je twee ons ontvallene mannen , die beiden de voornaamste betrekkingen in onze Bouwh.-. bekleedden, op passende wijze, volgens de alonde gebruiken der Vrijmetselaren, de hun toekomende hulde plegtig toegebragt. Maar niet daarom alleen zijn we hier verschenen. Neen, wij kwamen hier ook om aan onzen eigenen dood te gedenken. En hoe doen we dat ? In het begin van dit mijn bouwst.-. zeide ik : „ Voor ons Vrijmetselaren is de dood iets anders dan voor den zelfznchtigen wereldling. De ware Vrijmetselaar gedenkt aan len dood, opdat hij wijs worde en zich op het sterven leere voorbereiden quot; De ij op het Alt.\', neergelegde groote Lichten der Vrijmetselarij zijn ons de symbolen der verlichting van den doodsnacht, der opvoering tot hooger leven.quot;

„ „ Zijn of niet zijn!quot; Dat is de groote vraag onzes tijds, waarvoor de mensehheid zoekend en tastend stilstaat, wier oplossing ze met angstig verlangen verbeidt. De materialistische wereldbeschouwing dezer dagen beweert de oplossing te hebben gevonden; zij verkondigt het als \'t ware ex cathedra: „Na den dood is er niets meer dan het Niet!quot; Zij bekommert er zich niet om, of ze door zoo te spreken, aan anderen al dan niet hun zoetsten troost ontneemt. Het geestelijke en zieleleven, dat in den mensch woont en dat toch niet maar zoo weg te redeneren is , beschouwen zij bij wijze van bloot natuur-proces , hetzij als een gevolg van phosphores-cering der hersenen , hetzij als dat der zamenwerking van kool-, water-, zuur- en stikstof in bet inwendige van \'t dierlijk leven. Van onsterfelijkheid is er bij die rigting geen sprake, en onbarmhartig werpt zij de arme mensehheid in de magt van den wreeden dood , waaruit gcene redding meer mogelijk is.

„ Dat voor de aanhangers van het materialisme de dood de verschrikkelijkste ramp is, die een mensch kan overkomen, behoeft wel geen betoog. De dood toch ontneemt hun alles, ook de hoop.

„ Jlaar de Vrijmetselaar heeft eene andere oplossing gevonden dezer zoo hoogst belangrijke kwestie. Hij spreekt van een E.-. O.-., eene uitdrukking, die m. i. het geloof aan onsterfelijkheid in zich sluit.

„Alles in de natuur verandert, maar vernietigd wordt er niets.

„ (ieen stofje van \'t menschelijke ligchaam gaat verloren ; alles neemt andere verbindingen aan. Oplossing heeft plaats, maar ook het kleinste atoom blijft voortbestaan.

„ En de ziel, die naar haar wezen ondeelbaar , ontastbaar , die veel meer dan water en stof is — de ziel zou van dit voortbestaan zijn uitgesloten ? Is dat aan te nemen ? Is dat overeen te brengen met de wijsheid en goedheid van Hem , dien we noemen U.-. 1!.-. d.-. H.-.?

„ \'t Onsterfelijkheidsgeloof treffen wij aan by alle , zelfs bij de

20

-ocr page 154-

158

op den laagsten trap van geestelijke ontwikkeling staande volken, als volksgeloof.

„ Maar nog meer. Wij hebben een geweten, d. w. z. daar is in ons bewustzijn van goed en kwaad. Dat geweten vordert belooning voor \'t goede, straf voor \'t kwade.

„ Uit duizend en duizend voorbeelden echter blijkt ons dat loon en straf hier op aarde niet altoos voltrokken worden. Nu zou het eene verkrachting van ons zedelijk gevoel zijn, als wij moesten aannemen, dat loon en straf voor altoos zouden uitblijven. Hieruit volgt, dat er een leven na dit leven bestaan moet, waarin aan dezen eisch des gewetens wordt voldaan.

„ Het 1ste groote h.\\ der Vrijmetselarij predikt luide de onsterfelijkheid. Alle groote en edele geesten, wier woorden do Bijbel ons overlevert, hebben er aan geloofd. Eu wij hebben op onze Altaren den B.-. liggen, die tot ons spreekt van onsterfelijkheid , van leven uit den dood.

„ Maar, vragen we, is \'t niet natuurlijk dat men vernietiging aanneemt in plaats van een ellendig voortbestaan voor de ziel, die der ongeregtigheid hare krachten wijdde ?

„Op deze vraag antwoordt het 2de groote L.-., de Winkelhaak. Dit symbool leert, dat wij dan alleen den dood zonder vreezen kunnen tegengaan, wanneer wij regthoekig hebben gewandeld op den weg van den pligt. Met den W.\'. meten wij onze schreden af, om te beoordeeleu of wij al dan niet vorderingen hebben gemaakt in zedelijke volkomenheid; of wij al dan niet -vóór het Alt.-, des grooten Meesters het loon zullen ontvangen van getrouwen mac.-, arbeid. Zoo wij toch de poorten onzes T.\'. niet openen voor hen, die door ons onwaardig zijn geoordeeld binnen te treden , mogen wij dan aannemen dat de hoogste M.\'., de alwijze O.\'. B.\'. d.\'. H.\'. , den toegang in Zijnen ï.\'. verg innen zou aan hem, die, na een onmaQ.\'. leven geleid te hebben, aanklopt aan de poort der Eeuwigheid ?

„Echter, deze regtschapenheid alleen waarborgt ons nog geen hoopvol sterven ; eerst dan , als ze gepaard gaat met broederliefde , als er gearbeid wordt aan de zuilen van K.\'. en S.\'., verkrijgt het leven zijne regte waarde. Daarom sluit de Bond der Vrijmetselaren zoo naauw de Br.\'.keten , en geeft aan iederon Vrijmetselaar den Passer in handen, opdat hij daarmede den cirkel trekke, die de geheele menschheid omvat; den cirkel in welks midden de vlam der liefde brandt, waardoor het leven verwarmd, gekoesterd , verlicht en geheiligd wordt. Te sterven in het geluk der liefde, zonder dat vervloekingen van medemenschen, die door ons ongelukkig werden gemaakt, ons achtervolgen in de duistere groeve en het geweten beangstigen — ziet, dat is eerst een zalig sterven.

„ Een dicht gordijn hangt er voor de eeuwigheid geschoveu , dat geen menschenhand kan opligten. Maar aan de in het E.\'. O.\'.

-ocr page 155-

159

opgerichte Kol.-, der quot;WV. wordt eenmaal alle donkerheid en dwaling vernietigd; aan de Kol.-, der K,-. wordt het willen, volbrengen; van de Kol.-, der S.-. vloeit een stroom van zaligheid uit, waardoor dit leven eerst regt zijne waarde ontvangt. En in dat E.-. O.-, troont de Allerhoogste Meester, die in menschenzielen de hope der onsterfelijkheid heeft gelegd, eene hope, waardoor de schrik des doods voor immer vernietigd wordt.

„ Naar dat E.-. O.-, gir.gt gij ons vóór, gestorven BB.-.! wier nagedachtenis hier door ons werd vereerd. Wij hebhen dat gedaan, omdat wij behoefte gevoelden \'t openlijk uit te spreken, dat we veel in n verloren, dat wij u om uw werken en streven hebben liefgehad. Neen, de braven sterven niet. Ook uw geest blijft met ons. Moge die geest ons bezielen bij onzen mac;.-, arbeid, zoowel in als buiten dezen T.-., binnen welks wanden wij zoo vaak uwe tot het goede ons opwekkende stem mogteu vernemen.

„Vrije Metselaars !

Daar is een tijd van komen,

Daar is een tijd van gaan;

Wij hebben \'t vaak vernomen,

Is \'t ook door ons verstaan?

O , wie het mag verklaren ,

Dat spreekwoord zoo vol smart,

Die leefde luttel jaren.

Maar leefde met zijn hart.

Die voelt van al dat komen,

Dat komen en dat gaan

Van mensehen , dingen , droomen .

Zich moè en onvoldaan;

En hijgt met sterk verlangen Naar Eén, die komt en blijft,

Dien hij aan \'t hart kan hangen,

Waar alles henendrijft;

Die haakt met alle vromen

Naar \'t oord , waar vroeg of laat.

Weer allen zamenkomen ,

En niemand henengaat.

„ Geliefde BB\'.-., tot weerziens in het E.-. O.-.!quot;

Nadat de A.*. M/. den spreker namens alle aanwezige BB.-, had dank gezegd voor de aan onze gestorvenen

-ocr page 156-

160

bewezen welverdiende hulde, deed wederom de treurmuziek zich hooren , en na het einde daarvan vroeg en verkreeg Br.-. J. D. van Dour, Secret •. der Loge, het woord. Deze begaf zich hierop naar de sarkophaag en legde daar een prachtigen krans van witte rozen op neder, terwijl hij met diep bewogen stem ongeveer de volgende woorden sprak :

„Dierbare, voor ons te vroeg gestorven BB.-.!

„ Liefderijke zusterhanden hebben deze bloemen, de schoone kinderen der vrolijk lagchende aarde , zaamgewonden tot een\' krans, om daarmede uw zinnebeeldig graf te tooijen ; en hij , de jeugdige Br.-., dien gij beiden zoozeer genegen waart, die zoo menige les van levenswijsheid van uwe lippen mogt opvangen , hij heeft gevraagd om de gunst dezen laatsteu groet van het leven aan den dood te mogen overbrengen , en u , namens de Loge , die gij hebt lief gehad en waarvoor gij zooveel hebt over gehad , deze bloemen te wijden als eene hulde, eene dankbare hulde aan uwe nagedachtenis.

„ Eene hulde aan uwe nagedachtenis ? Is dan alles wat gij hebt gedaan en gedacht, goed, edel en schoon ? AV\'ie zon dat in dezen plegtigen oogenblik , op deze plaats, durven beweren ? Zeker hij niet, die u zoo goed gekend heeft en weet, dat gij altijd waart: vijanden van ijdel vertoon , strijders tegen den geest van onderlinge bewierooking, waartoe men in den engen kring van menige vereeniging maar al te zeer geneigd is te vervallen; mannen die vol eenvoud , wars van alles wat opzien baart, zonder om te zien , deden wat zij meenden dat hun pligt was.

„ Haar toch , niettegenstaande wij zeer goed weten en beseffen , dat ook gij niet altoos iedere klip kunt zijn voorbij gezeild, waarop \'s menschen wil ten goede zoo rijke gelegenheid heeft om te stranden; niettegenstaande niets verder van ons is dan te willen handelen in strijd met de beginsels die gij altijd hebt voorgestaan, toch mogen we uwe nagedachtenis veilig eeren , uw voorbeeld in veel navolgen , en het doet ons goed dat luide te mogen verkondigen.

„Verschillend als ge waart in karakter en levensopvatting, waart ge toch door een\' naauwen vriendschapsband verbonden , en er is voor hen, die u gekend hebben, iets treffends in gelegen, dat uw beider onverwachte dood zóó zamengevallen is , dat we uw henengaan gelijktijdig kunnen herdenken.

„ Bij alle verschil toch waart ge één waar het gold in uwe prof.-, betrekkingen andereu te helpen en vóór te lichten ; waart ge één in liefde voor het verbond waartoe ge behoordet ; één in liefde voor de Loge die gij hielpt besturen en die u lief was , aan wier belangen gij uwe beste krachten hebt gewijd. Eén in eene innige

-ocr page 157-

161

genegeuueid voor uw kroost, voor welks belangeu gij zwoegdet en welks welzijn gij bevorderdet met eene zelden overtroffen opofferende toewijding. Eén in het vast geloof dat een machtig Opperwezen het Heelal regeert en bestunrt, onze daden ordent, onze vreugde en ons lijden regelt, alles eindelijk ten goede doet keeren , en in een beter O.-, eenmaal aan een ieder loon naar werken geeft; een geloof dat gij geen van beiden prediktet aan de hoeken der straten, waarover gij in het dagelijksch leven naauwelijks spraakt, dat zelfs menigwerf iu strijd schee:i met uwe zeer liberale levensopvatting; maar waaraan gij toch zóó innig waart gehecht, eu waar gij zóó vast van waart overtuigd. dat het u in menig donker oogenblik tot hulp, steun en troost verstrekte in den moeijelijkeu strijd des levens.

„ Eén is daarom voor u beiden onze dankbare erkenning, vau hetgeen ge met en voor ons deedt, en met den éénen bloemenkrans, waarroede we uw beider katafalk tooijen, spreken we het niet alleen zinnebeeldig uit, dat uwe namen met gulden letteren in de ge-schiedrollen onzer Loge zullen blijven opgeteekend , maar ook dat uwe nagedachtenis iu onze harten zal blijven voortleven; dat we het elkander heioven, in dit plegtig oogenblik ernstig beloven, voort te gaan op den weg van deugd en pligt, dien gij ons hebt getoond, voort te arbeiden aan het schoone werk dat gij hebt aangevangen.

„ Door zóó te doen , zullen we u eene eerezuil stichten , schooner en grootscher dan eene van arduin of metaal; door zóó te doen, zullen we onze roeping getrouw blijven; door zóó te doen zullen we doen wat we willen : handelen in uwen geest, en dien levendig houden in onze Bouwhut.

„ En het loon dat gij u droomdet in een ander O.quot;., het moge dan al of niet voor u zijn weggelegd, toch hebt gij niet te vergeefs geleefd , gearbeid en gestreden. Het goede dat ge hebt gewerkt, blijft steeds bestaan, en ondanks duisternis en strijd zal het de kiem voortroepen van eene schoone en hetere toekomst.

„ Dierbare BB.-., vaartwel! quot;

Alle aanwezigen waren door deze gevoelvolle taal, een woord uit het hart gesproken, ten zeerste geroerd. Aan het diep en ernstig zwijgen der BB.-, was zulks duidelijk merkbaar. Na eenige oogenblikken deed de A.*. M.\\ de Tronk der armen rondgaan , wat wederom onder de plegtige toonen van het orgel plaats had. Na de volbrenging dezer daad van liefde werd de bijeenkomst door den Voorzitter op de gebruikelijke wijze, natuurlijk echter zonder de gewone toejuiching, in forma in den eersten gr.-, gesloten, waarop de BB,*, nogmaals verzocht werden

-ocr page 158-

162

zich om de sarkophaag te vereenigen en de Biv.keten te sluiten. Hierop werd een la?tst vaarwel toegeroepen aan de van ons heengegane BB.\\, en verlieten allen den T.-. in de vaste overtuiging, dat de hier doorgebragte ure lang in hunne herinnering zou blijven leven, en met het voornemen bezield de deugden der afgestorvenen te trachten na te volgen.

-ocr page 159-

L IJ K R E D E,

voorgedragen in de Rouwloge, gehouden ter gedachtenis van den overleden Voorz.-. M.-.

ftiERARnilfi ItrUOLPH ,

op 19 Juni) 1880,

DOOR

Br.-. Gr- A. L. FSRGUSON,

Redenaar der Loge de Vergenoeging.

„ Z.-. V.-. Br.-. 6ed.-. Grootmeester Nationaal, A.-. M.-.

BB.-. Opzz.-., Visiteurs en Leden dezer Loge!

„ Met bedroefde harten ontmoeten wij elkaêr lieden avond; onze T.-. is in dieyen rouw gehuld; de katafalk is wederom opgerigt, en wij zijn daaromheen geschaard, om met opregtheid en liefde hultle te bewijzen aan de nagedachtenis van onzen diep betreurden Voorz.-. M.-., Br.-. Gebaedus Rudolph Palm.

„ AVij gevoelen bij deze gelegenheid weder levendig hoe onzeker wij zijn van de naaste toekomst:

Het is den mensch gezet te sterven ;

Een ieder, van wat stand of rang,

Zal, vroeg of laat, het leven derven ;

De dood neemt alles in bedwang.

„ Bij gevolgtrekking maken wij dikwijls berekeningen omtrent toekomstige toestanden, gebeurtenissen of voorvallen; maar in den regel zijn daaraan personen verbonden, en daarom falen die berekeningen zoo dikwijls door den onzekeren duur van \'s menschen leven. Ik zal mij niet willen vereenigen met de zienswijze van geneesheeren, die zeggen altijd certificaten voor periculum in mora te mogen afgeven , omdat de mensch steeds in gevaar van sterven verkeert; maar ik zeg toch ook:

-ocr page 160-

164

Het is den meusch gezet te sterven ,

Den tijd wanneer, wie wijst dien aau ?

Die heden \'t leven mag verwerven,

Is welligt straks aan \'t eind der haan.

„ Zoo was liet voor ons een onverwachte zware slag, het dood-herigt van onzen waardigen Br.-. Palm te ontvangen , niettegenstaande wij wisten dat hij ziek van hier gegaan en, tot herstel van gezondheid, in Nederland was. Ik zelf heb medegewerkt om hem de reis te doen ondernemen en vele zwarigheden , welke hij daartegen had , hem uit het hoofd gepraat. Het was noodig voor hem zich eeuigen tijd te onttrekken aan zijne bezigheden, en in Holland, waar invloeden en omstandigheden voor hem gunstig konden zijn, gezondheid en nieuwe krachten te gaan zoeken. Hij was lijdende naar ligehaam en geest; maar er was toch gegronde reden om te verwachten dat eene zeereis en verblijf in Nederland hem goed zouden doen, en om te hopen dat hij hersteld tot ons zou terug-keeren. In die verwachting , in die hoop , zijn wij nu deerlijk teleurgesteld door het onverwachte doodberigt, dat gevolgd is op zelfs zeer gunstige berigten van beterschap.

„ Alzoo heeft onze geliefde Voorz.-. M.-. Palm , in den krachtigen mannelijken leeftijd van 34 jaren, dit leven verlaten; welbij zijne, nu in droefheid gedompelde , gade en dochter, maar toch in den vreemde, ver van zijne bloedverwanten, zijne medebroeders en zijne vrienden, die hem zoo hartelijk toegenegen waren en hem met-liefde zouden hebben bijgestaan , toen zijne ziekte zulk een\' ernstlgen keer had genomen. Gaarne hadden wij hem nog een\' broederlijken handdruk gegeven vóór zijn vertrek naar het Eeuwig O.\'..

„ Nu is het eene behoefte voor de Loge de Veryenoeyiny hulde te bewijzen aan zijne nagedachtenis. quot;\\Vij leden dszer Werkpl.-. weten beter dan anderen , dat hij steeds heeft gewerkt voor den roem en den voorspoed der Orde in het algemeen, sedert hij daarin is opgenomen, en voornamelijk met ijver heeft gearbeid aan de bevordering van welvaart en degelijkheid onzer Loge. De reputatie en de eer van de Veryenoeyltuj was zijn ernstig streven; met volharding heeft hij er zich op toegelegd om den arbeid in den Tempel dienstbaar te maken tot bereiking van het groote doel der Orde.

,, AVanneer men in droefheid verkeert, is het vertroostend bij andereu deelneming te ontmoeten. Dat ondervinden wij , leden van de Vergenoeging, nu ook, zeer geachte BB.\'. Bezz.-.! Uwe opkomst heden avond, om met ons in den Rouwtempel te arbeiden ter nagedachtenis van onzen overleden Voorz.-. M.-., is een krachtig bewijs van uwe belangstelling in ons wedervaren en van uwe achting voor den overledene. Zij strekt ons tot opbeuring in onze smart, waarvoor wij u broederlijk dank zeggen.

„ Bij gelegenheden als deze is het de gewoonte eene levensschets van den afgestorvene tu leveren, eu daarbij zijne goede hoedauigheden

-ocr page 161-

165

in herinnering te brengen ; van de dooden moet men geen kwaad spreken. De mortuis nil nisi bene is eene wijze zedeles, omdat de afgestorvene zich niet kan verdedigen tegen de vaak ligtvaar-dige aantijgingen, welke schadelijk kunnen zijn voor zijn\' goeden id- naam ; en onder de spreuken , waarmede de katafalk prijkt, vinden

in- wij ; „ Een goede naam is meer dan schatten waard.quot;

an n Geen sterveling is volmaakt; een ieder heeft zijne goede en

!m kwade eigenschappen; maar in waarheid, BB.-.! voor zoover ik

ir- onzen overleden Voorz.-. M.-. gekend heb, weet ik u niets dan

im goed van hem te vertellen. Hij heeft zeker een\' goeden naam achter-

ia?, gelaten. Overtuigt u zclven daarvan, mijne BB.\'. ; informeert naar

a , onzen afgestorven Br.-. Palm bij een ieder , die hem van nabij ge-

de kend heeft, en gij zult hooren dat allen zijn\' dood betreuren , dat

te allen zijn heengaan beschouwen als een verlies voor zijne familie,

ed voor zijne vrienden , voor de maatschappij en voor de Orde der

g- Vrijmetselaren.

ir- „ Onze Br.\'. Palm heeft het voorregt niet gehad ouderliefde te

Ifs kennen. Hij was nog zeer jong toen hij zijne ouders door den

dood verloor. Zijne tantes hebben hem echter liefderijk verzorgd en cn haar best gedaan om hem het gemis eener moeder te vergoeden ;

e, later heeft hij in wijlen onzen Br.\'. Andries de Hasetii , wiens

en afsterven wij ook zeer betreuren , een\' licfdevollen pleegvader gevon-

ne den, die allen lof verdient voor de opvoeding , aan zijn\' pleegzoon

et gegeven. Hij heeft dan ook het genoegen gehad onzen Br.-. Palm,

en na volbragte studie aan de universiteit te Leiden, als meester in

en de regten te zien terugkeeren , en in die kwaliteit nuttig werk-

Izaam zijn voor onze maatschappij.zaam zijn voor onze maatschappij.

„ Palm heeft zijn\' tijd niet in ledigheid doorgebragt. Immers reeds spoedig na zijne aankomst alhier heeft hij zich gewijd aan de en regtsgeleerde praktijk. In Januarij 1871 nam hij daarbij nog de

in honoriefleke betrekking aan van plaatsvervangend kantonregter , en

de in Mei 1872 in den kolonialen raad geroepen, bleef hij lid van

;ie dit wetgevend collegie tot hij tot herstel van gezondheid met ver-

gt;1- lof moest gaan. Den Isten Jlaart 1873 verwisselde hij de betrek-

iel ; king van praktizijn bij het hof van justitie voor die van kantonregter op dit eiland.

jij „ Dat regterlijk ambt moet hij naar wenseh hebben bekleed en

in daarbij nuttig werkzaam zijn geweest; want wij zien hem drie

p- jaren daarna bevorderd tot lid van het hof van justitie dezer kolonie,

en „ In het profane leven heb ik ook het voordeel gehad met hem

ig te arbeiden , namelijk in den geneeskundigen raad, waarvan hij

h- eerst plaatsvervangend en daarna gewoon lid was tot zijn vertrek

ze naar Nederland.

„ In het maijonniek leven hebben wij allen gelegenheid gehad, its BB.\'.! zijne beminnelijke hoedanigheden van hart en geest te leeren

en kennen. Niet alleen als Voorz.\'. M.\'. heeft hij gedurende eenige

jaren gearbeid tot nut der Orde in het algemien en van deze Loge

-ocr page 162-

166

in het bijzonder, reeds vroeger had hij als lied.\', dezer Werkpl.-. zijne talenten daartoe aangewend, en meer dan een bouwstuk van hem, bij plegtige vergaderingen der Loge voorgedragen, is door den druk der vergetelheid ontrukt.

„ Met al zijn edel streven en zijne goede werken is Palm ons ontvallen na een kortstondig leven. Slaar het leven is niets uit zichzelf, UB.-.! De waarde hangt af van het gebruik dat er van gemaakt wordt. Het goede , dat gedurende het leven verrigt is , geeft daaraan alleen eene blijvende waarde. Zoo is onze geachte Voorz.-. Mr.-, heengegaan, maar zijne daden blijven bij ons in vereerend aandenken; hij leeft voort in onze harten. Wat stof bij hem was, is tot stof wedergekeerd; maar de dood was voor hem een bode , die hem kwam noodigen om in betere gewesten te wonen.

„ Die gedachte, BB.-.! doet ons opklimmen tot die hoogere orde der dingen , tot dat onzigtbare rijk, waarin onze ontslapen Mr.-, is ingegaan. Zij voert ons tot de leer van de onsterfelijkheid der ziel. Laat ons ook een oogenblik daarbij stilstaan , BB.\'..

„ De onsterfelijkheid der ziel is toch eene zaak , waaraan voor ons zooveel gelegen is, welke ons zoo innig aangaat, dat men wel alle gevoel moet missen om met onverschilligheid daarover heen te stappen. AVij staan hier wel voor den sluijer, welken nog geen sterveling opgeligt heeft, maar men moet niet alles verwerpen wat men niet verklaren kan. Als men zich de wijze van een leven hier namaals niet kan voorstellen, is dit nog geen gegronde reden om te ontkennen dat, wanneer het vleesch de beenderen verlaat, wanneer wat stof is tot stof overgaat, iets onstoffelijks blijft bestaan , dat wij niet in het graf moeten zoeken.

„ Onze kennis, onze wetenschap leeren ons , dat niets vergaat op deze aarde; al wat daarop is heeft bestaan van den beginne af en zal blijven bestaan tot aan het einde, wanneer er een einde is. Het is geen vergaan, maar vormsverandering, hetgeen om ons plaats grijpt; en waarom zal dan de kracht vergaan, welke de stof, waaruit ons ligchaam bestaat, zoodanig doet werken, dat wij het bewustzijn hebben van ons bestaan, dat wij denken en willen kunnen? Zal die kracht met den dood vernietigd zijn, of heeft zij ook eene vormsverandering ondergaan ?

„ Zoekt het antwoord op die vraag bij uw verstand, bij uwe rede , BB.-. ! en bedenkt tevens , dat, als de magonnieke leer u zegt; „ Stof zijt gij , en tot stof zult gij wederkeeren,quot; ten einde u te vermanen om uw heil niet te zoeken in wereldsch goed en in al wat ijdelheid der ijdelheden is, diezelfde leer u ook verkondigt dat de dood voor den deugdzame een vriend is, die hem komt noodigen om in betere gewesten te wonen.

n

Ik heb gezegd.quot;

-ocr page 163-

ROUWLjOGKE,

gehouden in den Leerl.-.Gr.\'. in liet 0.quot;. van Leeuwarden,

den 20 d.-. 2m.\\ 5880,

ten einde op plegtige en waardige wijze eene laatste hulde te brengen aan de nagedachtenis van den zoozeer geliefden A.-. M.-. der Loge

DE FRIESCHK TROUW,

€ORIVEL.I$i WIESISII^ ;

door

Br/. J. J .M UN NIKS DE JONGH,

1^«? Secretaris der Loge.

De Ged.-. M.*., Br/. Z. S. de Haan, opent de Loge en geeft den Br.-. 2de Secret.-. S. draismavaif Valkenburg het woord tot voorlezing der ingekomen stukken.

Het aantal teekenpll.-. van rouwbeklag is echter zoo groot, dat alleen de voorlezing geschiedt van de teekenpll.-. van Z. K. H. Prins Fhedeeik der Nederlanden, Gr.-. M.-. Nat.-, en die van hel Collegie van Gr.-.-Ofi\'.-., gezonden aan de Nederlandsche Werkpll.-..

De eigenhandig door den Prins ouderteekende teekenpl.-. getuigt van de hooge waardeering en Br.-, genegenheid die Z. K. H. den overledene toedroeg; van warme deelneming in het zeer groote verlies dat de Loge „ de Friese lit! Tiuuwquot; in het bijzonder, en de Orde in het algemeen heeft geleden bij het heengaan van een\' Br.-., die altijd zijne beste krachten aan beider bloei, instandhouding en vooruitgang besteedde.

-ocr page 164-

168

De Teekenpl.\'. van liet Collegie van Gr.-.-Off.-, geeft iu korte trekken verslag van de Mag.-, loopbaan van den hooggeachten Br.-., van de adel van zijn hart en geest, en spreekt de overtuiging uit dat de vruchten van zijn arbeid niet zullen verloren gaan, maar erkentelijk worden genoten door hen, die hem overleefden.

Mededeeling geschiedt van de ontvangst van een telegram van den Z.-. V.-. Ged.-. Gr.-. M.-. Nat.-, Br.-. J. J. F. Nooedzibe;, het berigt inhoudende dat hij onverwacht wordt verhinderd de Rouw-Loge bij te wonen.

De BB.-. Bezoekers en Afgevaardigden van een tal Loges worden binnengeleid en begroet, waarna de BB.-. ton Geusau en Lewe Quintus, als Afgevaardigden van het Collegie van Gr.-.-Off.-, met de gewone eerbewijzen voor den Troon worden geleid.

De Ged.-. M.-. biedt den Br.-, von Geusau de teekenen des gezags aan en noodigt hem uit de werkzaamheden te leiden. Br.-, ton Geusau beantwoordt den Ged.-. M.-.; hij deelt mede hoe hij den overledene reeds als student had leeren kennen, hoe hij later, zitting nemende in het Collegie van Groot Offic.-., dien Br.-, had teruggevonden. Hij brengt hulde aan de nagedachtenis van den Br.-., wieu hij eene groot e mate van hoogachting toedroeg, dien hij had leeren waardeeren en Mei hebben als een man van één stuk ; hij begrijpt wat de Loge „ de Friesche Trouwquot; zal derven door zijn gemis, doch acht dat zijn geest in de Loge zal blijven leven, en deze, met dien geest bezield , steeds eene eereplaats zal innemen onder de Nederlandsche Werkpll.-.. Als Groot-Offic.-. had hij zijn ambtgenoot leeren kennen als een echt Vrijmetselaar, die voor zijne meening onverholen uitkwam, al stond hij ook alleen; die bij verschil van gevoelen steeds met gematigdheid en juistheid zijne meening wist te verdedigen en uit wiens doen immer Br.-.-lijke zin en liefde sprak. Hij hoopte dat de geest van den Isten Opz.-. van het Collegie van Groot-Offic.-. ook in de toekomst onder Groot-Offie.-. mogt blijven heerschen. Den Br.-. Ged.-. M.-. dankt hij voor de aanbieding van

-ocr page 165-

169

de teekenen des gezags, overtuigd als hij is dat die aan waardige handen zijn toevertrouwd.

Hierna sprak de Br.-. Ged.-. M.-.:

„W.-. liB.-.!

„Thans plegtig vereeuigd, afgezonderd van de prof.-, wereld in deze stille plaats , waar liefde , vrede en eendragt wonen, is liet oogenblik gekomen om onzen afgestorven Br.-. Cornei.is Wikusma te gedenken, wiens onverwacht overlijden in alle mag.-, kringen een\' zoo diepen rouw bragt, en om onze beklemde borst lucht te geven in dezen Er.-.kring, waarvan hij een sieraad was en waar hij zoo warm werd vereerd.

„Wij roepen in onzen geest terug alles wat zijn onvermoeide vlijt, zijn helder oordeel, zijne gehechtheid aan den Vrijmetselaars-bond en zijne liefde voor al wat schoon en goed is en welluidt, over de Orde in het algemeen en over deze hem zoo dierbare Moederloge uitstortte. De Br.-. 1ste Red.-, zal hem ons schetsen in zijn leveu en werken.

„Ik verzoek deze, zich daartoe wel voor de gebroken Kol.-, te willen plaatsen, nadat de BB-. van de Kapel door bun lied de ernst die de gemoederen vervult, zullen hebben verhoogd.quot;

Indrukwekkend was de aanblik van het geheel.

De lokaliteit leende zich zoo bij uitnemendheid voor deze plegtigheid en was, door de zorg van de BH.1. Bouwm.*. R. Reijndeus en R. Ktelstra, ingerigt met al den smaak hun eigen , en zoo geheel in overeenstemming met de treurige plegtigheid van het oogenblik.

Het was een schoon, een treffend gezigt, al die mannen vertchillende in leeftijd en maatschappelijke positie, za-mengekomen uit onderscheiden 00.-. van ons Vaderland, zich vereenigende om katafalk en lijkbaar van een\' waar-achtigen Br.*. Vrijmetselaar.

Dat die Br.-, boog in achting stond, bewees het tal van waardigheden waartoe hij in de Orde geroepen was, en waarvan de insigniën het rouwfloers van de lijkbaar als overdekten.

De Kapel, bestaande uit tien BB.*., onder de leiding van den Br.*. M. Schuil, hief liet volgende treurgezang aan:

„ Stille ist das Haus der Klage ,

Und der Glocken Töne hallen.

Dass man Leid im Herzen trage,

Wenn wir ernst zum Grabe wallen.quot;

21

-ocr page 166-

170

De Br.-. 1ste Red.-. F. H. Scheffelaab Klots sprak daarop aldus:

„Z.-. V.-., Z.-. A.-, en Z.-. W.-. BB.-.!

„ Ontvangt gij allen, die door uwe zoo zeer gewaardeerde opkomst luister en kracht bijzet aan deze rouwplegtigheid , ook mijn opregten welkomstgroet.

„Somber en eerbiedig, mijne BB.-., is de stemming van mijn gemoed, en uw aanblik zegt mij , dat \'t n niet anders is.

„ Dau , wat wonder ook !

„De droeve herinnering, de nog versche wonde, ze maken de ziel op nieuw gevoelig , nu we staan te midden van zoo vele teekenen van rouw, nu daar voor ons is uitgebreid het zinnebeeldig graf van den M.-., dien we waarachtig lief hadden, nu alles om ons heen , sarcophaag en katafalk, rouwfloers en tranen om schedel en beenderen, ons luide den dood prediken !

„Wat zeg ik : dood ?

„Ja, BI!.-.! onze welbeminde, onze hooggevierde Reg.-. M.-., en niet minder onze vriend en Br.-., is ten minste van ons heen gegaan ; hem geldt al de heilige ernst dezer plegtige stonde!

„Als Red.-, werd mij de moegelijke taak toevertrouwd, in deze Rouwloge een woord te spreken ter eere van de nagedachtenis des onvergetelijke!! M.-..

„ Ik wensch dat woord met Br.-.lijken zin alleen te rigten tot uw gemoed, en zal, in de vaste overtuiging, dat al wat u den dierbaren afgestorvene nog eens duidelijk kan voor den geest doen treden, u lief moet zijn, aanvangen met u een beknopt overzigt te geven, zoowel van \'s mans profaan als van zijn nia^.-. leven.

„ coknkms Wiersma zag op 11 Mei 180C het eerste levenslicht te Kyuieker, in welke plaats hij zijne kinder- en eerste jongelingsjaren doorbragt.

„ Begaafd met voortreffelijke geestvermogens, ontwaakte in hem reeds vroegtijdig de lust voor de beoefening van het Regt, in welke wetenschap hij aan het toenmalig Atheneum met ijver studeerde van 1822—2G. ïe Leiden zette hij zijne studiën zorgvuldig voort en promoveerde aldaar in de Regten op 28 Junij 1828.

„ Geëmploijeerd bij het syndikaat te Amsterdam, vervulde hij al aanstonds zijne pligten met die naauwgezetheid en ijver, welke zijn gansche verdere loopbaan hebben gekenmerkt.

„ lutusschen lieten de Belgische onlusten ook zijn vaderlandlievend hart niet koud. Hij trok alzoo in 18iH) uit met de Amsterdamsche schutterij en maakte den tiendaagschen veldtogt mede. Ju het volgende jaar werd hij belast niet de hem zeer geëigende functie van auditeur-militair, en sedert 5 April 1832 mogt hij, als erkenning zijner verdiensten, het metalen kruis op zijne borst zien prijken.

-ocr page 167-

171

„ In 1834 zag hij zijn vurig verlangen , om naar Friesland terug te keeren, bevredigd door zijne benoeming tot notaris te Huizum. In 1841 werd hij bevorderd tot notaris te Leeuwarden en in 1801) benoemd tot regter-plaatsvervanger.

„ Door de trouwe en uitstekende wijze waarop hij al zijne betrekkingen vervulde, trok hij in 1851 de aandacht der kiezers, die hem afvaardigden als lid van den gemeenteraad, in welke kwaliteit hij sedert aarhoudend blijken gaf van veel omvattende kennis en ruimen blik. Steeds openbaarde zich in al zijne redevoeringen en daden de zucht, om voor de stad zijner inwoning het goede te bevorderen en zijne medeburgers in de zegeningen van den immer wassenden vooruitgang te doen deelen.

„Een mandaat als lid der Provinciale Staten van Friesland, hem verstrekt, meende hij niet te moeten aannemen

„Nog was hij 10 jaren voorzitter van de Vereeniging voor wetenschappelijke bijeenkomsten ten behoeve van liet volk, en van vele andere collegien.

„ U te schetsen het vele goede dat hij in al die betrekkingen der maatschappij bewees, ligt niet op mijn weg.

„Zijn blik, zijn stem, was overal een zeer gewaarde.

„Veel verkeerds trachtte hij te doen verdwijnen, veel goeds tot stand te brengen. Maar wat hem in het prof.-, leven bovenal ter harte ging, was de ontwikkeling van het volk. Getuige daarvan in de laatste dagen zijns levens zijne bezorgdheid, hoe toch wel de plaats des voorzitters voor de volksvoordrachten zou vervuld worden gedurende zijne krankheid. Immers daar mogt de goede zaak toch niet onder lijden. En dan vaak zijne ernstige opwekking in gewijden kring aan de I! L!.\'. gerigt , om toch altijd op de voorposten te staan, waar het geldt: licht te ontsteken en het vooruitbrengen van de lagere volksklassen te bevorderen! — Maar genoeg. In den vooravond van den 7den Maart jl. maakte de dood na eene betrekkelijk zeer korte ongesteldheid, geheel onverwacht, een einde aan zijn even nuttig als werkzaam openbaar leven.

„ Heb ik zooeven de voornaamste momenten uit het openbare leven van den waardigen overledene aangestipt, gewis zult gij , mijne BB.-.! mij wel met onverdeelde aandacht willen volgen , wanneer ik u, als bij de hand, langs zijne mag.-, loopbaan voere. Als Vrijmetselaar toch was hij ons allen dierbaar, als zoodanig vooral herdenken wij hem hier. als zoodanig was hij bijna zonder wederga.

„ In 5836 was de Loge de Friese/ie Trouw, door het krachtig initiatief van den Br.-. Munniks de Jongh en anderen, uit haar veeljarigen slaap gewekt, en naauw was zij verrezen of de duisterl.-. Mr. C. Wiersma verlangde het Licht te zien, dat hem dan ook op den 4den d.-. der 2de m.-. van het j.-. d.-. w.-. L.-. ÖS37 werd geschonken; wordende hij, op den 8ster. d.-. der 8ste m.-. deszelfden jaars tot gewoon lid der Loge aangenomen. Nog in dat zelfde jaar

-ocr page 168-

172

kon de veelbelovende arbeider worden bevorderd tot Metgez.-. enM.-.. Zijn M.-.diploma is geteekend den Isten dag der 12de maand 5837.

„De toenmalige BB.-, zagen in hem al aanstonds een krachtigen steunpilaar voor den TV., en zoo was het dat hij zich reeds in 5830 inogt gekozen zien tot Adj.-. Red.-, en tot Adj.-. Voorbeiv. , welke keuze in 5840 werd hernieuwd.

„ In 5841 en \'42 vervulde hij de betrekking van Eed.-., en zóó krachtig was de ma^onnieke geest, die in hem leefde , ontwikkeld en aangegroeid, dat reeds in 5843 hem welverdiend de onderscheiding te beurt viel tot Ged.-. 31.-. te worden bevorderd, welke betrekking hij tot 5840 onafgebroken en zeer tot genoegen vau de leden der Loge bekleedde.

„Op den 17den dag der 9de maand van dat zelfde jaar eindelijk kwam hij op deu zetel, waarop hij eigenlijk behoorde, dien van Eeg--- M.-., en jaar uit jaar in werd hij niet zeldzame eenstemmigheid herkozen om de Werkp!.-., hem en ons zoo dier, met even zeldzamen ijver en tact te besturen.

„ In het Collegie van Groot-Officieren had hij zitting sedert 5857 en was achtereenvolgens Groot-Bouwm.-. tot 5803, Tweede Groot-Opz.-. tot 5879 en Eerste Groot-Opz.-. tot aan zijn\' dood.

„ Br.-. C. Wikbsma werd verder opvolgend benoemd tot Voorz.-. M.-. van Eer van de Loges V Union Provinciale in het O.-, van Groniiujen, Dernjd e,i Uoer in het O.-, van Har!in;/en, Concordia Res Pamae Crescunt in liet O.-, van Sneek, en Excelsior in het 0.-van Dol-kmn.

„ Nog zij vermeld, dat hij met andere BB.-, oprigtei- was van het zedelijk lichaam Archimedes en sedert 1857 President van dat geuootschap, hetwelk al sedert geruimen tijd in een harer gebouwen aan de Friesche Trouio de noodige lokalen voor Loge-arbeid in huur afstaat.

„ Een van de vele vruchten van zijne ma^onnieke bemoeijenissen is het Liefdefonds, in den volsten zin des woords zijn troetelkind. Op 29 April 1809 g.-. s.-. besloot de Loge op zijn voorstel tot de oprigting van dat fonds, hetwelk in de eerste plaats bestemd is tot ondersteuning van 13B.-. leden, oud-leden of kinderen der Loge de Friesche Trouw of van hunne betrekkingen, en ten andere tot zoodanig liefdadig doel, als waartoe in open Loge, op voorstel van de Ott.-.-Loge , zal worden besloten.

„ Gezegd fonds neemt steeds in bloei toe en bezit nu reeds een vast kapitaal van f 2300 a ƒ 2400. Het wordt gevormd en versterkt door bijdragen, overstortingeu en geschenken. Hij zelf deed er meermalen belangrijke schenkingen aan.

„ Verder was het de overledene , die een zeer werkzaam aandeel heeft genomen aan de zamenstelling en invoering van de nieuwe Wet voor Vrijmetselaren in en alle onderboorige Koloniën

en Landen , onder welke Wet wij nu sedert een paar jaar leven en waarvan de Orde veel goeds verwacht.

-ocr page 169-

173

„ Hoe hij overigens al zijne lietrekkingen vervulde, daarvan legt j7_ onze waardige Br.-. 1ste Secretaris , die meer dan 40 jaren met

eil hem zamenwerkte, de schoonste getuigenis af. Als begaafd Red.\',

j]] wist hij in keurige en wel doorwrochte bouwstukken zijnen mede-

Bli.\'. den ma^.\'. geest te doeu gevoelen en liefde voor de goede zaak in te storten; als Ged.-. M.-. leidde hij de zaken voortreffelijk ge-ijó durende de ongesteldheid van den toenmaligen A.\\ M -.. Maar in

ltl zijn glanspunt hebben wij allen, gij, mijne BB.-.! die uit zijne

handen het L.-. mogt ontvangen , alsook wij enkelen , uit een ander ie. O.\', herkomstig , die het voordeel hadden in den schoot der Yriesche

Jb Trouw te worden opgenomen, alsook gij , BB.-. Afgevaardigden en

Visiteuren , wij allen , zeg ik , hem gekend en bewonderd. Hij was jk de A.-. M.-., de Reg.-. M.-. bij uitnemendheid. Zijn geest beheerschte

ju in den volsten zin des woords onze, zijne AVerkpl.-.. Geen OiT.-.-

u- betrekking in de Loge, wier gewigt hij niet volkomen doorgrondde,

ut Niet ééne , die hij niet met eere , ja onberispelijk zou hebben vervuld.

„ Getuigt het, mijne BB.-. mede-Officieren , hoe hij ons wist te ,7 leiden, te raden, te steunen, te helpen waar hem gevraagd

t- werd. En dan de kieschheid, waarmede hij steeds zijn L.-. ver

strekte. Hij bekleedde eigenlijk ons aller fuuctiën, en toch voelde niemand zich ooit gekwetst; want nimmer werd door den kieschen m M.-. de eigenwaarde aangerand; zijn L.-. schoot heldere stralen ,

la maar pijnlijk, als anders zoo vaak het licht der waarheid, was dat

L.-. niet. En dan die ernst, die verheven ernst bij al wat hij deed. Hoe indrukwekkend en gemoedelijk tevens waren niet zijne recep-n tiën. Hoe wist hij den nieuw aangenomen Br.-, als met een toover-

gt;t slag den sluijer zoover op te heften , dat verstand cu hart beiden

i- aan zijne voeten van stonden aan een gewenscht rustpunt vonden,

d Hoe gelukkig, ja hoe dankbaar was hij , wanneer een der BB.-.

hem daarin de behulpzame hand bood. En dan , als hij zich — n | en hij deed dit nog zoo gaarne — op zijn hoogen leeftijd nog eens 1. achter de gebr.-. Kol.-, plaatste, met welk eeue energie en een

e gloed verkondigde hij dan wat hem op het hart lag: nieuwe ge-

s i zigtspunten , in het buitenland opgedaan of wel uit geschriften op-e gezameld, altijd echter daarbij zijne eigene meening ten beste

it i gevende. Dat nobele oog, die fiere houding, die vaderlijk en 1 overtuigend schuddende hand, o BB.-.! aanschouwt zijne beminne

lijke beeldtenis, en gij ziet uwen A.-, if.-, nog eens in al zijne a grootheid voor u.

n Maar niet minder dan in de Werk- en Receptie-Loges was hij l op zijne plaats daar, waar hij onze comparitien leidde. Ik laat de

huishoudelijke vergaderingen maar ter zijde, hoezeer hij ook daar 1 voortdurend het middelpunt was, en herinner u alleen de avonden,

e waarop wij onder zijne leiding onze besprekingen hielden. Altijd

i had hij een oordeel en een juist oordeel tevens , en bijna zonder

i uitzondering wist hij, als een beleidvol veldheer, onze soms uit-

eenloopende opiniën zóó tot elkaar te brengen , dat ze een gewenscht

-ocr page 170-

174

resultaat opleyerden. Ze waren nuttig, opbouwend, leerzaam voor ons allen, die avonden , onder zijne leiding aan het debat gewijd.

„ Immers moge men in de dagen\'van 1848 hem beschouwd hebben als „zijn tijd vooruit,quot; juist daardoor paste hij in onze dagen zoo uitstekend bij bet vrijzinnig debat; vooruitgang toch, gelijkmatige vooruitgang was steeds zijne leuze.

„ Dan ook aan den disch, bij de Bankk ■. en Tafell.-. was hij steeds , als de immer waardige eu tevens hoogst gezellige gastheer.

„ Laten enkele herinneringen voor vele dienen;

„ Hoe versch BB.-, ligt ons nog in het geheugen de laatste maal, toen hij , des vorigen daags nog krank en schier kunstmatig in staat gesteld om zijn fnuetiën te vervullen , op den jongsten geboortedag van den Hoog Eerw.-. Grootmeester Nationaal onze Tafell.-. presideerde!

„ Hoe krachtig was niet de eerste dronk, dien bij wijdde aan Z. 51. onzen geëerbiedigden Koning en H.D. Huis! Hoe sprak daar niet uit zijne warme vaderlandsliefde, zijne opregte koningsgezindheid , zijne innige verknochtheid aan het roemrijke Stamhuis van Oranje! — Maar vooral; Hoe innig en eerbiedig was niet de kan.-, die hij deed afvuren op onzen Hoog Eerw.-. Grootmeester Nationaal Z. K. H. Prins Fhederik der Nederlanden. O ziet, hoe hem de borst zwelt als hij in groote trekken ons al de verdiensten schetst, die de grijze Vorst meer dan eene halve eeuw aan de K/. K.-. bewees. Jeugdig vuur bezielt hem, hij biedt in waarheid gouden vruchten op zilveren schalen!

„ En dan die hartelijke toespraak aan den zoo verdienstelijken zoon van het oudste Lid onzer AVerkpl.-. die vóór zijn vertrek naar lusulinde uit zijne handen het L.-. had ontvangen en die getuigd had in de moeilijkste oogenblikken zijns levens, in veelvuldig doodsgevaar zelfs, naast zijnen eerbiedwaardigen Vader het meest en het eerst aan hem te hebben gedacht en aan het kostbare voorschrift, hem bij zijne receptie als een toetssteen van pligtsbetrach-ting medegegeven.

„Dat mannelijk en hartelijk woord, BB.-, dat toen van zijne lippen vloeide, het bevochtigde immers ons aller oog, het stortte een heiligen druppel in het hart des Vaders, het was eene streelende erkenning van voorbeeldige pligtsbetrachtiug! ....

„En slechts twee dagen na dien heerlijken avond, van zijne beroepsbezigheden teruggekeerd, werd hij door eene doodelijke krankheid aangetast, en acht dagen daarna ging onze onvergetelijke leidsman eu vriend het Eeuw.-. O.-, in!

„ BB.-.! ik kan geen woorden vinden om U te schetsen, wat ik gevoelde, toen die treurmare mij bereikte, en Gi; — o, ik weet het — Gij kunt dat evenmin.

„ Wij waren allen te zamen verslagen, stom van smart en aandoening: geen kind toch kou meer zijn Vader liefhebben dan wij hem !

-ocr page 171-

„ Reeds den volgenden dag werd eene Commissia nil liet Bestuur der Loge afgevaardigd, bestaande uit de BB.\'. Wed.quot;. M.-., Eersten Opz.\'. en Eersten Red.quot;., die bij monde van eerstgenoemde in treffende bewoordingen den beminden zoon des overl.\'. onzen geaehten B.\'. 2den Opz.\'., namens dc Loge de Friesche Trouw, haar rouwbeklag aanbood en hem van hare hartelijke deelneming verzekerde.

„ Inmiddels was aan den H.\'. Eerwv. Grootmeester Nationaal, het Collegie van Groot-Offie.-., de Loges waarvan dc overl.-. het Eerevoorzitterschap bekleedde en aan de Leden en Eereleden onzer Werkplaats, de droeve tijding koud gedaan, met opgave van den dag der teraardebestelling, die op 11 Maart g.-. s.-. zou plaats grijpen op het kerkhof te Marssmn.

„ Op uitdrukkelijk verlangen des afgestorvenen was uit de Broederschap slechts eene Commissie gekozen om officieel het lijk te begeleiden. Deze bestond uit de lil!.\'. Oed.-. M.\'., Isten Opz.-., 2den Secret.-, en Isten Red.-..

„ Ue Br.-. 1ste Secret.-, had zich niet sterk genoeg gevoeld voor den droeven, zwaren gang.

„Vóór het geliefde lyk naar de grafkuil werd gedragen, had zich echter eene breede schaar van BB.\', en andere belangstellenden op den dooden-akker verzameld, en als de kist op de baar voor de groeve was gezet, trad Uw Red.\', met een beklemde borst en vol gemoed eerbiedig voor, en sprak ongeveer de volgende woorden:

„„Vrienden en vereerders, nabestaanden van den overledene!

„„Wij staan aan de geopende groeve van een man, wien we allen de hoogste achting toedroegen; van een man, dien we hartelijk liefhadden en.... weemoed, diepe weemoed vervult ons aller gemoed.

„„En hoe zou dit ook anders kunnen?

„„Immers de overledene zelf heeft zich die achting verworven; hij heeft ons die liefde als ingeweven; zijn lijkbaar dwingt ze ons af!

„ „ Naar verstand en hart toch was hij een eenig man.

„„Waar ooit zijn oordeel werd ingeroepen, daar ontving men steeds de vrucht van het rijpe verstand , van de rijke ondervinding.

„„En moest zijn hart zich openbaren, o het kostte geen moeite het te ontsluiten.

„„Altijd werd hij bereid gevonden om bij te staan, te steunen en te helpen met raad en daad.

„„Zijne veelzijdige bekwaamheid, wie heeft ze niet gekend?

„„Gekend van hem, die zich tol levenstaak had gesteld, voor anderen, voor allen, voor de geheele menschheid nuttig, ja haar ten voorbeeld te zijn.

„„Wat deed hij niet tot veredeling van het volk!

„ „ Hoe nauw ging hem niet de zedelijke volmaking van het menschdom ter harte!

„„.Ia, waarlijk, hij was een man, die geen eigenbaat kende,

-ocr page 172-

176

die slechts leefde voor zijn grootsch beginsel: „ Bevorder het goede waar gij slechts kunt, altijd en overal!quot;

„ „ Maar was hij zoo de weldoener en zegen der menschheid in het algemeen, o voor ons, zijne vrienden en bijzondere omgeving was hij dat in nog hoogere mate.

„ „ Hij was in den vollen zin des woords onze voorganger en leidsman op het pad des levens, de rijke bron van een ondoofbaar licht, die eiken geestes-eisch tot zijn regt wist te brengen, de man, die ons door woord en voorbeeld leerde wat het zegt waarachtig godsdienstig te wandelen, vrij van wan- en dwaalbegrippen, die ons waarheden leerde gevoelen, die door het hart worden ingegeven en door het verstand niet worden gewraakt; hij was de man, die ons den mensch steeds leerde zoeken en vinden in den mensch! O zeg ik te veel, wanneer ik hem in dien zin onzen Vader noem?

En die verhevene persoonlijkheid, die krachtige en edele tignur ligt daar nu ter neder, als een door den storm gevelde eik ! — Dat treft ons! treft ons diep!!!

„„Jfaar gestorven?... weg?... voor immer van ons gescheiden ? . . . Neen dat is hij niet.

„„Zijn lieflijk beeld zal ons bijblijven en ons omzweven; zijn in ons gemoed geschreven woord niet worden nitgewiseht; zijn levenswandel ons ten voorbeeld blijven, ja eene lichtstreep voor ons achterlaten, groot en breed en rein genoeg om nooit te verdooven, eene lichtstreep, die steeds zal zijn een lamp voor onzen voét, een spiegel voor geheel ons volgend leven!

„ „ Zonen van den waardigen afgestorvene! Gij hebt het voor-regt gehad den edelen man in werkelijkheid Uw Vader te mogen noemen.

„ „ Ook ik stond eenmaal bij het graf van een\' veelgeliefden en hooggeachten Vader! Ik kan mij dus zoo levendig in uwe plaats indenken, ja met U gevoelen de smart, die U thans het hart moet doorgaan.

„„Die smart, o ze is gewettigd niet alleen en natuurlijk, maar ook ze is heilig: immers ze is een diep gevoelde hulde aan de liefde, die U uw Vader toedroeg; ze is een uiting van den uauwen band, die U aan hem verbond; ze is een kroon op zijn eerwaardig hoofd.

„„Dan ook voor U zal de brave Vader niet dood zijn.

„„Hij zal ook voor U leven, al rust ook zijn stof van nu aau hier te raidden der stille natuur.

,, ,, Wat hij U ingrifte, zoo hij (J tot waardige aenschen maakte, Gij kunt \'t niet vergeten; Gij blijft onder zijne leiding onder zijnen invloed!

„„Uwe smart, ze vereert U, maar vooral ook hem, dien ze geldt, hem die ook als Vader de eerepalm wist weg te dragen, Zij worde aan uw hart geheiligd!

-ocr page 173-

177

„„Achtbare doode! Wij allen hebben eerbied, diepen eerbied voor Uwe assche, en zullen dien koesteren, tot ook onze jongste ure zal slaan!

„ „ Zij ruste in vrede!quot;

„ Na deze welgemeende woorden hield nog de predikant der Xederduitsch Hervormde kerk te Marsstim eene schoone toespraak, waarhij hoofdzakelijk liet vele goede werd herdacht, dat ook die gemeente had te danken aan den man, die zich in haar schoot altijd zoo gelukkig voelde en wiens lijk nu gereed stond in de groeve der vertering, naast dat zijner gade, te worden neêrgelaten.

„ Diep geschokt betuigde de zoon des overledenen, onze Br.-. 2de Opz.-., mede namens zijne verwanten, zij.x opregten dank voor de hulde, den onvergetelijken vader gebragt; die hnlde was veel geweest, maar niet te veel, want werkelijk hij was een eenig man geweest.

„ Met een ontroerd gemoed verlieten do talrijke aanwezigen de stille rustplaats ; ja , de heiligste aandoeningen der droefheid spraken uit aller houding en trekken.

„En nu, BB.\'.! zijn wij hier vergaderd om op echt magonnieke wijze het lijkfeest van onzen zoo beminden A.M.*. ernstig en plegtig te vieren.

„ Als van zelve dringt zich de vraag aan ons op : Wat kan , wat moet de zegenrijke vrucht daarvan zijn voor het magonnieke leven van ons, BB.\', leden der Friesc/te Irouw , die hier staan als veriatenen , als weezen ?

„ Wij wensehen, ter beantwoording dezer vraag , ons niet te verdiepen in beschouwingen omtrent eene meer of min gegronde hoop op een leven na dit leven. We zouden daartoe de zeer uiteen-loopende meeningen van zoovele denkenden moeten toetsen aan het licht der waarheid, en dat lust ons heden niet. Sommigen toch getuigen dat zij weten dat de onsterfelijkheid der ziel bestaat; velen beweren dat zij ze gevoelen en voelen zich daarmede gelukkig ; anderen p o s t u 1 e e r e n haar , dat is , stellen ze vast als een eisch, als een noodzakelijk gevolg van de orde der ondermaansche dingen, van de omstandigheden vooral, die hier op aarde het zieleleven raken en dat maken tot wat het is ; — en zijn alzoo van oordeel dat geen idealisme denkbaar is zonder de hulp van dat heerlijk en verheven ideaal, terwijl bovendien ook voor hen — als voor allen — die eisch tevens eene noodzakelijke consequentie is vau het geloof aan eenen persoonlijken O.-. B.\'. H.-.; nog anderen zijn een gansch afwijkend gevoelen toegedaan, en houden zich overtuigd dat men W.-. E.-. S.\'. zeer wel kan huldigen en kweeken en eerbied hebben voor de nagedachtenis zijner geliefde dooden , al stelt men het voortbestaan niet als een feit , — daar toch zeker waarheid het einddoel van ons denken , deugd het einddoel van ons willen, gelukzaligheid in en buiten ons het einddoel van

-ocr page 174-

178

ons handelen moet zijn. Maar nog eens; alle wijsgeerige beschouwingen ter zijde; wij zijn daar thans niet voor gestemd en bovendien , ik zou alleen spreken tot inv gemoed.

„ Onze A.-. M.-., gij weet het, kleefde het gevoelen aan : „ die Grabsaule sind wie Spitsen, sie deuten nach einer höhern und besseru Welten wenschte, in verband daarmede, dat al ons ina^onniek streven zou zijn een bestendig voortschrijden naar het ideaal „ 0/. B.-. H.\'.quot; eu naar die betere wereld, — zonder dat hij evenwel zijne meeuing op den voorgrond plaatste, noch ze iemand opdrong.

,, Maar die vrucht dan ?

„ BB.-.! vergnut mij , dat ik u dan uog eenmaal terugvoere naar dien droeven avond van 7 Maart, en ik zal ze u kunnen aanbieden ; mij werd ze toen , als het ware, toegeworpen.

„ Ziet, daar spoedt één uwer BB.\'. , die de treurmare voor het eerst uit een kindermond vernam, zonder regt te weten waarheen,

zich ter deure uit en.....voort in de rigting, waar hij uog voor

weinige uren naar den toestand des lijders had vernomen. Maar ook een anderen uwer BB.\', was het zoo gegaan ; ook hem waren de wanden zijner woning te eng geworden.

„„Het is dan waar,quot;.meer kouden de ontmoetenden niet uitbrengen, maar als waren ze vleeschelijke broeders geweest, strengelden ze voor de eerste maal huns levens de armen, en drukten die wederkeerig zoo innig, als wilden ze uitdrukken wat in hen omging, en wat ze niet in woorden konden brengen, als wilden ze wederkeerig heul en troost zoeken bij den Br.\'., die ook zijn vader moest derven.

„ BB.\'. , laat dit eenvoudig roerend tafreel het beeld zijn voor ons zamenzijn, voor ons mac.\', leven, na zijn verscheiden, en laat de wijze van dat zame2zijn de vrucht wezen van deze plegtige ure. Dat we ons vast, vaster dan ooit, aaneensluiten, om de erfenis van den heengereisden A.\'. M.-. dankbaar te aanvaarden, zijne beginselen in eere te houden en te verbreiden, en alzoo broederlijk vereend, zijne Loge te doen bloeijen , om door W.\'. en K.\'. hare S.\'. te versterken.

„O, als de ouders eens weg zijn, is in het prof.\', leven zoo vaak ook de band verscheurd, die kinderen van één gezin verbindt. Zij verstrooijen zich en vervreemden allengs van elkaar.

„ Nog eens BB.\'., laat \'t niet zoo zijn met ons, maar laat ons één blijven, gelijk wij dat onder hem waren. O! aanschouwt nog eens die beminnelijke figuur! Mij is het, als knikte zijn vriendelijk oog mij toe, als sprak hij :

„ „ Ik dank u, mijn Br.\'., gij hebt begrepen, wat mijn laatste woord zou geweest zijn, zoo mij de dood niet ware overvallen ; want niet aan \'t droeve treuren alleen herken ik den rouw der mijnen, maar daaraan dat zij handelen, dat zij liefde hebben ouder elkander, en eendragtiglijk voortzetten wat ik met hen aanving.quot;

-ocr page 175-

179

„ Op dan BB.\'., vormt de keten ,

\'t Beeld van ware Broedertrouw,

Klemt de handen immer vaster,

Ouder d\'indruk van uw roiiw.

„ Is de vade,\'- dan verscheiden ,

O, der weezen broedermagt Zal eeudragtig, kloek beschermen .

\'t Pand van WV., S/., K.-. !quot;

Na deze rede wordt door de BB.*, van de K.-. gezongen :

„ Dem Menscheufreuud , der treu uud bieder ,

Des Lebens-Pfiiohten stets vollbracht,

Ertönen unsere Klagelieder;

Denn ihn verschlaug des Todes Nacht.

Nur wenig Tagen siud verflossen ,

Als er in unserem Kreis noch stand :

Auf ewig ist sein Aug geschlossen ,

Das Liebe bietend Liebe tand.

„ Wir seh\'n mit Thranen in dem Blicke :

Den Leib verschliesst des Graben Thor.

Befreiet schwebt zum ew\'gen Gliicke Der Geist, hinauf zum Engelchor.

„ O schlummer sanft!quot;

De Ged.*. M.1. geeft daarna het woord aan den Br.1. 3de Red.*. J. Teoei.stua, die onder het spelen van liet orgel, door den Br.-. 2de Ceremon.-. naar de gebr.-. K.\\ geleid wordt, en de volgende dichtftgelen uitspreekt;

„De droeve mare klonk in \'t ronde:

„ Onze A.\'. M.-. is niet meer!quot; —

Hoe! velde één slag den grijsaard neer?

Was \'t waar, wat de onheilsboO verkondde ? —■

Hij dood! — en nog zoo kort geleên

Een man vol moed, vol kracht, naar \'t scheen ,

Toen hij ten feestdisch aangezeten,

Vol overtuiging, ernst en gloed.

Ons wees, hoe de Orde ons streven doet

Naar waarheid en een rein geweten;

Hoe zij ons bindt aan deugd en plicht.

Hoe vol gevoel was \'t woord, gericht

Tot hem, gekeerd uit verre streken, (1)

1

Een Br.-., kind der Loge , uit Indië teruggekeerd , zoon van den Br.-. Isten Secret.\'. J. .1. Munniks de Jongh.

-ocr page 176-

180

Waardoor hij \'t harte trilleu deed ,

En menig oog een traan ontgleed.

Nooit hoorden wij hem schooner spreken ! —

Had al die ernst, die gloed, een doel ? —

Was in zijn hart een voorgevoel ,

Dat in het zandglas van zijn leven

Een laatste korrel nederviel ? —

Moest daarom, met geheel zijn ziel,

Nog eens, voor \'t laatst, zijn aangegeven

Hoe de Ordeleer ons steunt en sticht,

Hoe zij ons levenspad verlicht,

Ons rein en waar geluk doet vinden? —

Was \'t niet, als werden we aangespoord ,

Door \'t roerend hartlijk Br.-.woord,

Ons naauw en innig te verbinden ?

Helaas , dat woord , vol vuur en gloed : Het was zijn laatste Broedergroet ! —

Onze A.\'. M/. is niet meer;

1 n \'t O.-, werd een L.\'. gedoofd;

Deez\' VTerkpi.-. mist haar waardig hoofd ; Zijn trouwe hand omvat niet weer Het achtbre teekeu van \'t gezag.

Door hem gevoerd sints jaar en dag. \'t Symbool van zijne waardigheid ,

Ligt op de lijkbus uitgespreid.

Dien zetel daar, de plaats der eer,

Door hem geliefd, hem nooit betwist, Waarin hij zelden werd gemist,

Bezet hij niet. Hij roept niet meer Tof d\'arbeid op. Het „ ziet naar mij,quot; Het wachtwoord voor de Broedrenrij ,

Klinkt nimmermeer uit zijnen mond. — Wij gingen op met tragen voet;

Bekneld, beklemd was ons gemoed , Kn treurig staarde \'t oog in \'t rond. Ecu kort, een zacht gefluisterd woord.

Werd slechts als Broedergroet gehoord : Het plegtig uur drukte allen neer.

En hier! — \'t herhaalt de dofte kreet, Die ons het harte krimpen deed :

„ Onze A.-. J[.-. is niet meer!quot;

O, vrij een traan van rouw geplengd!

\'t Zij \'t olfer dat de Br.-, brengt Den M.-., die hem heeft gewijd Voor \'t schoonst , het edelst leve.isdoel;

-ocr page 177-

181

Die in zijn borst het reinst gevoel Ontwaken deed; die t\' allen tijd Zijn voorbeeld was , een man van kracht, Die zijn geloof tot daden bragt; Den man, die ons ten priester waar, Die geestdrift wekte in ons gemoed ,

Voor wat het harte kloppen doet Van d\'echten Vrijen Metselaar.

Hij heeft gewerkt met ernst en lust En onvermoeid , tot middernacht;

Zijn laatste handling is volbragt ;

De dood heeft hem als vriend geknst. Het leven vlood; hem wenkte \'t graf. En kalm bond hij het schootsvel af!quot;

Gij hebt ons verlaten

O Meester en vriend!

Gij had onze achting

Onz\' eerbied verdiend !

In de ure van \'t scheiden

Getuigt onze rouw,

Hoezeer wij waardeerden ,

Uw\' ijver en trouw !

Gij waart ons een leidsman,

Een licht fallen tijd;

Gij hebt als een vader

Uw\' zorg ons gewijd !

Uw leven , uw werken ,

Naar \'s Metselaars pligt,

Was immer op \'t edle

Op \'t schoone gerigt!

Gij reiktet den Broeder,

In needrigen stand ,

Met hartlijke liefde

De helpende hand ! —

Gij hebt ons verlaten, —

Doch wat ons ontviel:

Uw beeld is geteekend

In \'t diepst onzer ziel!

Uw handlen, uw streven.

Uw hoop, uw geloof:

Zij blijven ons steunen,

Wat \'t lot ons ook roof!

Wij zullen uw godsdienst,

Geplant in \'t gemoed ,

Den jong\'ren verkonden,

Met ernst en met gloed !

22

-ocr page 178-

182

En leggen we ook eenmaal

De werktuigen neêr:

Toch rijst nog de Tempel,

Den Bouwheer tot eer! —

O priesters der inenschheid ,

Gij dragers van \'t Licht,

Gij hebt reeds u zeiven Een eerzuil gesticht!

Het blijve op deze aarde

Een komen en gaan ;

De vrucht van uw werken

Blijft eeuwig bestaan.

Zoo lang in den boezem

Een menschenhart slaat,

Dat streeft naar de schoonheid

Die nimmer vergaat:

Zóó lang zal men zeeg\'nen Uw naam en uw werk ,

Zóó lang blijft gij leven ,

Al dekt u de zerk ! —

O dierbare Broeder:

Hoe zwak ook van klank :

Ook u onze hulde

Onz\' innigen dank ! —

Doch zij ook die hulde,

Die dank u gebragt:

Méér was u beschoren ,

Méér is \'t wat u wacht;

Er daalde in uw harte

Een zalig gevoel;

\'t Geschenk van een leven

Voor \'t edelste doel!

En zijt ge ook gestorven:

U , M.-. verbeidt,

Als vrucht van dat leven.

De onsterfelijkheid! —

Zoo mogt gij erlangen Des Metselaarsloon;

Zoo mogt gij verwerven Des Metselaars kroon ! —

De Ged.-. M.*. deelt mede dat hij liet voornemen heeft drie omgangen te doen.

Om hem te vergezellen noodigt hij uit van de RB.-. Afgevaardigden de BB.-. J. B. Hubee, F. Liefïinck , A. van Viebhouten en Doedeeus be Vbies, van

-ocr page 179-

183

welker respectieve Loges de overleden Vooiv,-, M.-. van Eer was, en verder drie van de oudste Off.-., één M.-., één Medg/. en één Leerl.-. der Loge.

De omgang gaat uit van den Troon langs de N.*. Kolom, Z.-. Kolom, en keert voor den Troon terug. De Br.-. 1ste Ceremon.*. J. J. Bkunger geleidt den stoet, terwijl de Br.*. 2de Ceremon/. II. G. Boekholdt bij het altaar staat om de BB.*, bloemen aan le bieden, die op de lijkbaar gestrooid werden.

Alle overige BB.\\ staan in orde, de MM.*, met de punten van de zwaarden naar den grond gekeerd.

Tijdens de drie omgangen draagt de Kapel voor de lijkzangen Nquot;. 1, 2 en 3.

1ste omgang.

Ruhe sanft bestattet,

Du von Schmerz ermattet;

Allen Kummer tilgt das Grab.

Wir , die letsten Blicke senkend ,

Stehn am Rand und, dein gedenkend,

Streun wir Blnmen hir hiuab.

2de omgang.

Weill dir ! rub\' in Frieden !

Deinen Lauf liienieden

Hast du Guter! wohl gelebt.

Redlich hast du nach Vermögen,

Schnöder Eitelkeit entgegen,

Gottes Licht und Recht erstrebt.

3de o m g a n g.

Seelen hüll\', o werde Was du warest, Erde ;

Oben wart der Meisterlohn!

In Terklartem Schimmer hebet Staunend sicb der Geist, und schwebet Englenfiug zu Gottes Thron.

Na den eersten omgang houdt de Ged.*. M.*. de volgende toespraak:

„ Treurend staan wij , A.-. M.*., hier bij uw zinnebeeldig graf! ïe midden uwer vele en belangrijke prof.-, en mag.-, werkzaamheden zijt gij ontrukt aan familie en betrekkingen en yan ons , in

-ocr page 180-

184

wier midden gij , nog zoo kort geleden, niet jeugdig Tuur ons bezielde en steeds opbouwde tot dat ware mag.-, leven, waarvan gij zelf ons voorbeeld waart.

„ Naast het eeuwig adagio : „ Ken u zeiven !quot; plaatstet gij het: „ Volmaak u zeiven ! quot; en gij streefdet naar dat ideaal van volmaaktheid , dat wij kunnen najagen, maar in deze wereld niet bereiken.

„ O ! zoo vele jaren waart gij onze getrouwe gids , aan wiens leiding wij ons zoo gaarne overgaven. Het is ons een heilige pligt en een vurige wensch, uwe nagedachtenis in zegening te houden , en met weemoed strooijen wij bloemen op uw graf.quot;

Bij den tweeden omgang zegt de Br.*. Ged.-. M.-.:

„ Uw arbeid is hier geëindigd. Is ze voor altijd voor u geëindigd ? Gij zijt gestorven in de heilige overtuiging, die ge zoo dikwijls in den Broederkring hebt verkondigd, dat de dood des Vrijmetselaars geene ruste, maar eene handeling is, en dat dit leven eene schrede is tot een beter leven.

„ En terwijl wij hier nog staan vóór die geheimzinnige eindpaal — en wie weet voor hoe kort nog — welke gij reeds zijt voorbijgegaan , zeggen wij : deze wereld is schoon; maar is zij de schoonste onder alle de werelden , die Ons op onmetelijke afstanden schijnen toe te wenken? Wel is het licht van ons bewustzijn helder, waarin de geest boven de duisternis der natuur schittert; ir.,aar is dat licht reeds het helderste dat aan onzen geest kan worden geopenbaard ? Een voorgevoel van een beter leven bemoedigt ons op ons pad. En , A.-. M.-., is uwe overtuiging zekerheid geworden , dan streeft gij voort op den weg der volmaking , die in de Godheid het hoogste is geopenbaard.quot;

Na den derden omgang:

„ A.\'. 31.-.! De arbeid aan den zinnebeeldigen tempel, dien wij, naar de mate onzer krachten, willen stichten , is jaren lang door uwe talenten gesteund, en nam onze Loge steeds eene waardige plaats in onder de Loges in Nederland. Gij hebt voor den bloei en groei uwer Moederloge gewaakt, gewerkt, geleden en gestreden.

„ \'t Is thans aan ons , leden der Friesche Trouw, zonder hem de moeijelijke taak te vervolgen. De indrukken van het treffend verlies zullen allengs in de beslommeringen des dagelijkscheu levens verflaauwen, onze opvolgers zullen hem niet hebben gekend. Jlaar BB.-. , leden der Friesche Trouw, laten wij zijne nagedachtenis huldigen door zoodanig te arbeiden, dat we aan onze opvolgers eene Werkpl.\'. overlaten , gelijk onze Br.-. Wiersma aan ons overliet. Laat de br.-.lijke liefde, eensgezindheid en trouw aan de Orde bij ons wonen, dan zal de zegen op den arbeid niet ontbreken !quot;

Hierna hernemen de BB.*, hunne plaatsen, mit uitzon-

-ocr page 181-

185

dering van den Ged.-. M.*., die blijft staan voor den Sarcophaag. Dn Br.-. 1ste Ceremon.-. J. J. Beun gek biedt hem eene ster aan, hij ontsteekt de groote lichten en houdt daarna de volgende toespraak:

„ ïe midden onzer smart mogen wij , Vrijmetselaren ! niet verslagen nederzitten. Wij zouden onzen naam onwaardig zijn. Wij hebben lucht gegeven aan ons beklemd gemoed op eene, den overledene waardige wijze. Wij hebben den bitteren beker gedronken , doch de hoop is gebleven, en het voorbeeld des afgestorvenen is voor ons eene lichtbaak op onze verdere levensreis. Laat ons werken zoolang het dag is en het licht des geestes nog helder voor ons schijnt. Ontsteken wij weder de lichten , geplaatst om het vloertapijt, — dat zinnebeeld onzer br.\'.lijke vereeniging, — die drie lichten , welke voor ons zijn de symbolen van de hoogste Wijsheid, de oneindige Kracht en de uitnemendste Schoonheid.quot;

De Kapel draagt nu het navolgende gezang voor:

Zwar gen Himmel eilend Haucht der Geist noch weilend

Tröstung uns , den Lüftchen gleich:

„ Weinet nicht zu sehr , ihr Lieben !

„ Last den Erden-Staub zerstieben ;

„ Dort in Wonn\' erwart\' ich euch.quot;

De Ged.*. M.-. bedankt hierop de BB.-. Afgevaardigden en Bezoekers voor hunne tegenwoordigheid, en geeft te kennen gaarne het woord te willen verleenen wien zulks verlangt.

Dit wordt gevraagd en verleend aan den A.-. Br/. F. LieitijSCk , Voorz.-. M.-. van de Loge „ Denyd en IJver,quot; die zich daartoe naast de katafalk plaatst.

Die Br/, vangt aan met de mededeeling dat hij spreekt ingevolge opdragt namens de vier Loges, waarvan de overleden Voorz.-. M.-. van Eer was. Hij getuigt dat spreken hier moeijelijk is, want men is dan het meest welsprekend, wanneer het hart er buiten is.

„ Diep zijn wij getroffen (zoo vervolgt hij) ; vier Loges dragen er roem op, dat Br.-. C. Wiersma aan hun hoofd stond; \'t is ledig in hun midden en tranen hebben wij gestort; wat toch hebben wij verloren, onzen M.-. van Eer, die Msester was over zich.

-ocr page 182-

18(5

zelveu, Meester over zijne omgeving; hij keiule zijn werk, hij deed dat, en dat maakte hem tot Meester.

„ Eenvoud was uw naam, degelijkheid uw symbool, geen andere eer is door u nagejaagd dan die van te zijn een waarachtig M.-. Vrijmetselaar. Uwe armen waren open om te omvatten al wat goed, al wat schoon, al wat edel was ; maar zij waren even onherroepelijk gesloten voor al de onreine hartstochten en eerzuchtige bedoelingen , van wie het ook zij.

,, Namens de Loge Deinjd en IJver leg ik op uw zinnebeeldig graf deze bloemenkrans neder. Het zij een bewijs onzer liefde , onzer dankbare hulde. Deuijd en IJver wijdt u een krans van versche bloemen, want frischheid van geest en gedachte openbaarde zich in al uw doen en laten.

„Ziet, de omgeving waarin wij zijn, herinnert ons aan den dood; wij schamen ous onze tranen niet; zij strekken ons tot eer. Tranen zien wij mede aan de wanden , doch ook bloemen, levende bloemen op het graf; heerlijke tegenstelling van dood en leven.

„ Rust dan in vrede, hooggeachtte , hooggeschatte Biv. ! Wij zullen immer aan u denken en u ons ten voorbeeld herinneren.

Nadat de B.*. Lieftinck zijne plaats hernomen heeft, wordt het woord gevraagd door den A.-. Br.-. Baud , Voorz.*. M.-. van de Loge de Gelder scha Broederschap.

Dat woord verleend zijnde, verklaart Br.*. Baud dat het na het gesprokene, bijna overbodig is om het woord te vragen, dat hij het echter alleen heeft gevraagd uit opregte deelneming. Hij wijst er op, hoe in het groote drama van het leven waarheid en leugen rroeijelijk zijn te onderscheiden door de narrenpakken, waarin men zich hult en waaronder geveinsde deugden en beginselen zich verschuilen. Hoe daar oogenblikken in het leven komen die ons doen rondzien en stilstaan, die er ons aan herinneren dat ook voor ons de tijd van middernacht komt, en dat dan het oogenblik daar is waarop ons het narren-pak wordt afgerukt, waarop het blijkt wie wij zijn en wat wij zijn.

„Br.\'. Cornkus Wiersma was,quot; vervolgde hij, „gelijk men het in de wereld uitdrukt, geen groot man ; geene gewigtige betrekkingen , die op dien naam aanspraak maken, heeft hij ooit bekleed , geen eermetaal of ridderkruis versierde zijne borst.

„En toch heb ik mij aangespoord gevoeld om den betrekkelijk grooten afstand af te leggen en hierheen te komen; die komst ligt in den brief, ontvangen van den zoon, waarin hij mij mededeelt; „ Mijn brave vader is overleden.quot;

-ocr page 183-

„Die enkele getuig-enis maakte Br.\'. Wiersma in ons oog tot een groot man, want wij allen, die hem hebben gekend, erkennen de waarheid dier getuigenis. Wij brengen hulde aan zijn innemend, humaan karakter; wij weten dat de woorden jjligtbesef\' en pligts-betrachting voor hem geen ijdele klanken waren. Er ligt dan ook waarde in ouze hulde, die grootere waarde erlangt, als bij ons het vaste voornemen bestaat om zijne deugden, die der eenvoudigheid , humaniteit, werkzaamheid en beginselvastheid tot de onze te maken.quot;

Hierna wordt op verzoek het woord gegeven aan den Br.-. Heemskeeck Vueckens, Aclitb.-. M.quot;. van de Loge Willem Frcderiii in het O.\', van Amsterdam.

Die Br.-, verklaart, dat hij namens zijne Loge is verzocht, gevolg te geven aan de uitnoodiging dezerzijds om aan den waardigen Aclitb.-. M.-. van de Loge cle F lie ache Trouw een laatste blijk van hoogachting te brengen. Als huldeblijk wordt door hem een immortellen krans op de katafalk neergelegd

Nadat gebleken was dat door geen der Afgevaardigden, BB.-. Bezoekers of Leden der Loge het woord werd gevraagd , werd zulks op verzoek verleend aan den B.-. H. Wiersma. Hoewel overtuigd, dat bij stilzwijgen zulks niet verkeerd zoude worden uitgelegd, acht hij, hoe zwaar het hem ook moge vallen , zich verpligt zijn innigen dank uit te spreken voor de bewijzen van hulde en achting, den Achtb.-. M.-. bewezen. Hij brengt dien dank aan allen, die cr toe hebben medegewerkt deze handeling dien plegtigen ernst bij te zetten. Hij verklaart dat er moed toe behoort om staande te blijven, wanneer alles nacht om ons heen is, dat de vele bewijzen van deelneming wel in staat zijn de wond te zuiveren en het gemoed tot kalmte te brengen, doch dat het verlies door hem geleden , is onvergetelijk en onherstelbaar. Hij eindigt met tot de BB.-, de bede te rigten: „brengt de vriendschap, dien gij mijn\' besten Vader hebt bewezen, over op mij zijn\' zoon.quot;

De Ged.-. M.-. brengt hierop een woord van welverdiende hulde aan de BB.-, van de Kapel, die zich wel de moeite hebben willen geven om uit het O.-, van Ilarlingeu naar hier te komen, om deze plegtigheid op

-ocr page 184-

188

te luisteren, en aan den Br.*. Kapelnv. der Loge D. Tiqler Wijbiiandi voor den ijver, waarmede hij deze aangelegenheid heeft voorbereid en tot stand gebragt.

Onder het spelen van het orgel wordt door den Br.-. Aalm.-. H. Taconis Sz. , bijgestaan door den Br.-. 0. H. F. A. Corbelijn Battaeud, gelegenheid gegeven tot het inzamelen van liefdegaven.

De Ged.-. M.-. biedt den Gedep.*. van het Collegie van Groot-Offic.\'., zoomede den Afgevaardigden aan, om onder het stal.*, gew.-. te worden uitgeleid ; voor welke plegt-statige uitleiding wordt bedankt.

Hierna wordt deze Leerl.*. Rouw-Loge gesloten.

-ocr page 185-

LEED EN LIEF IN DORDRECHT\'S OOSTEN,

door

Br.-. A. J. SCHOUTEN.

Gelijk bij ieder mensch, zoo ook bij iedere Loge, wisselen leed en lief zich elkander af; wij zagen dit weder bevestigd den 20.sten September en den 23sten October van het afgeloopen jaar in de Loge la Flamhoyante.

Haar verdienstelijke 2de Opz.\'. Dirk Wilhelmus Hordijk ontviel aan zijne betrekkingen, vrienden en broeders op eerstgenoemden datum; haar immer zoo ijverige oud-Secr.-., Teunis Pieren Jz., mogt op den laatstgenoemde zijn 60-jarig Metslaarschap gedenken. Beiden waren haar lief, beiden hechtte ze het eereteeken voor 25-jarige trouwe dienst als Officieren op de borst, waartoe zij, onder het maillet van den A.-, M.-. Jan Schouten, werden gekozen.

Op den ouderdom van ruim (50 jaren lag Br.-. Hordijk het moede hoofd ter ruste en ontvielen hem truffel en schootsvel. Op ruim 78-jarigen leeftijd vierde Br.-. Pieren zijn jubilé als Vrijmetselaar , rustend op de welverdiende lauweren in onze gewijde Halle verworven. Hoge de nagedachtenis van gene in zegening blijven bij allen die hem kenden en wisten te waardeeren, en deze nog menige zonnige dag beleven na de vaak treurige dagen, door hem in de laatste jaren doorworsteld.

Deze eenvoudige woorden, terneêrgesteld ter eere van twee trouwe BB.-, en vrienden, worden in dit Jaarboekje geplaatst ter bevestiging van hetgeen door mij ten hunnen voordeele in ons Mag.-. Weekblad werd medegedeeld.

O.-, van Dordrecht,

IGde d.-. der 9de in.-. 5880.

-ocr page 186-

TWEETAL MEDEDEEL1NGEN

betreffende de t.oue

L K igt; R O F O IST D S t L E N O t:, in het 0.*. van Kampen;

DOOR

Br,-. J. H. P. ENNEMA.

Bij de Loge Ie Profo/id Silence te Kampen hadden dezen zomer twee voorvallen plaats, het eene van blijden , het andere van droe-vigen aard , die beide in korte woorden wel mogen vermeld worden.

In de eerste dagen van Augustus vergaderde de Loge ter viering van het St. Jausfeest, dat om bijzondere reden niet op den daarvoor bestemden tijd kon worden gehouden, en tevens ter herdenking van het vijf-en-twintigjarig Vrijmetselaarschap van den A.\'. Voorz.-. 51.-. der Loge, Br.-. H. H, de la Sabloniere.

Bij deze gelegenheid werd, uit naam van al de leden der Loge, een woord van dank en erkentelijkheid gesproken voor al de bewijzen van gehechtheid en liefde , die de zeer geachte Jubilaris in dat aanzienlijk tijdsverloop aan zijne Moederloge had gegeven, waarvan Zijn A.-. nu bijna 17 jaren als Voorz.-. M.-. was opgetreden. Een keurig bewerkt album in 4°., gebonden in blaauw fluweel met zilveren hoeken en medaillon, dat de portretten bevatte van al de Logeleden, werd als een zigtbaar blijk dier dankbaarheid den Voorz.-. M.-. aangeboden.

Dit verrassend blijk van hoogachting en waardeering werd ten zeerste door den Voorz.-. M.-. op prijs gesteld en onder hartelijke dankbetuiging aangenomen. Met een banket dat, tot het einde toe, gekenmerkt werd door zeer aangename stemming , werd deze dubbele en schoone feestviering besloten. —

Dat „de smart aan de vreugde grenst,quot; de waarheid van dat woord werd ook in onze Loge maar al te spoedig bewezen. Korten tijd toch na bovengenoemde feestviering, hadden de BB.-, een\' droevigen pligt te vervullen, daar de dood een hoog bejaard en zeer geacht en eerwaardig Br.-, uit onzen kring wegrukte.

Op den 21sten Augustus 1880 toch, overleed alhier, iu den

-ocr page 187-

idi

hoogen ouderdom van 81 jaren, een der ondste leden der Loge, de A.-. Br.-. Lion Salomon Stibbe. In 1842 alhier in de Br.\'.schap der Vrijmetselaren opgenomen, en in het daaropvolgende jaar tot den M/.gr/. bevorderd , was hij in verschillende betrekkingen, als die van Voorber.\'., Onderz.\'. en 1ste Opz.-. werkzaam. Sedert de laatste jaren evenwel, toen hij, wegens eene aanhoudende oogziekte eu daarmede gepaard gaande verzwakking van het gezigt, de laatste betrekking nederlegde , werd hem het ambt van Aalm.-. toevertrouwd, dat hij tot aan zijn\' dood toe met ijver en naauw-gezetheid waarnam. Dat de eerwaardige grijsaard bij zijne BB.\', bemind was, dat zij het trouwe lid der Loge, dat gedurende 38 jaren slechts zelden bij den arbeid ontbrak , hooge achting toedroegen, werd hem menigmalen, onder anderen door zijne benoeming tot lid van eer der Loge, en nog niet lang geleden bij zijn gouden huwelijksfeest, bewezen.

Een tiental leden der Loge geleidden het stoffelijk overschot grafwaarts , alwaar de Voorz.\'. Si.-, een woord van warme hulde uitsprak, den trouwen en eenvoudigen Br.-, gewijd, een woord

ner van dank voor wat hij gedurende eene reeks van jaren voor zijne

oe- Moederloge tot aan zijn verscheiden was geweest. Allen stemden

en. dan ook met het slotwoord van den Voorz.-. M.-. in , toen hij

ing eindigde met: „ de braven sterven niet. Het stoffelijk omhulsel

oor van onzen Br.-. L. S. Stibbe moge op dezen doodenakker worden

ing bijgezet, het vele goede en achtenswaardige dat hem in zijn leven

z.-. kenmerkte zal dankbaar in onze herinnering voortleven.quot;

ge.

hein m, en. net de :len

jke ;oe, )ele

dat •ten sen\' eu

den

-ocr page 188-

VERSLAG

ter herinnering aan het 12|jarig bestaan der Mac.\'. Societeit

CHARITAS NOS DUCIT.

gevestigd te Amsterdam;

door

Br.-. J. DOHKEB.

\'t Was een ware winteravond, die avond van Zaturdag den 22sten Januarij 1881 gr. s.-..

De sneeuw, door den storm van vorige dagen bijeengezweept, en door de woelende en wriemelende hoop van voorbijgangers op de straten zaamgepakt, deed den rillenden en huiverenden mensch, die de gezellige huiskamer verlaten had om zich aan de ijzige handgreep van den wintervorst te wagen , meer achteruitglijden dan voortkomen.

Toch waren er velen, die de genoegens van den huisselijken kring hadden vaarwel gezegd, en opgegaan waren naar de gezellige vergaderzaal der Ma^.-. Soc.\'. Ckaritas nos ducit.

\'t Was een vrij breede rij van mannen , die daar zaamgekomeu waren, één zelfs uit Haarlems grijze veste; de reden moest dus wel gewigtig zijn.

En dat was ze in vollen nadruk. Immers , men zou de herinnering vieren aan den dag, waarop vóór twaalf\' en een half jaar de Societeit, door het krachtig initiatief van haren tegenwoordigen Voorzitter, den A.\'. Br/. H. Zeeman , was tot stand gekomen.

Tegen ongeveer acht uur des avonds beklom l!r.-. Zeeman het spreekgestoelte en opende de feestvergadering met eene boeijende toespraak. Spreker begon met uiteen te zetten wat eene Societeit, naar zijne meening, zijn moest, namelijk eene vereeniging van mannen , die, vóór alles , ééndragt en onderlinge goede verstandhouding voorstaat, en geenerlei haarkloverij noch kleingeestige kastengeest toelaat, veel min aankweekt, in één woord, een

-ocr page 189-

193

gezellige kring, waarbinnen ieder lid kan vinden wat vour hoofd en hart nuttig en noodig is.

Met dit beeld voor oogen had spreker de grondvesten der Socie-teit gelegd, en nu hij van dit eerste rustpunt op hare baan zijne voedsterlinge beschouwde, had hij meer dan ééne reden van tevredenheid en lof. Vervolgens trad spreker in eene historische herinnering der feiten, die voor de Societeit belangrijk waren geweest, om ten slotte te eindigen met eene opwekking tot de tegenwoordige leden , om liefde en ééndragt te blijven bevorderen en zich daardoor van het bestaan en den bloei der Societeit in de toekomst te verzekeren.

Welverdiende toejuichiugeu getuigden van der leden waardeering dezer gelukkig geslaagde feestrede.

Lr.-. H. C. Leeuw , Secretaris der Societeit,, nam hierop het woord, en bood den Voorzitter, uit naam van dc leden, niet eenige gevoelvolle en welgekozen woorden, een blijk van hoogachting en vriendschap aan, bestaande in een\' kristallen beker op gedreven zilveren voet; een en ander voorzien van de opdragt en den datum van schenking.

Zigtbaar geroerd, aanvaardde de waardige Praeses het geschenk en dankte met een kort doch hartelijk woord de gevers, den aanbieder en den vervaardiger, Br.-, van Gelder. Hij verbond daaraan de belofte dat, was hem de Societeit van hare jeugd af dierbaar geweest, hij , zoolang de Opperbouwheer hem het leven wilde schenken , hare belangen zou voorstaan en bevorderen met al de kracht die in hem is.

Weder verkondigde een welgemeend gejuich, dat alleu den ge-achten Br.-, nog jaren van gezondheid en ijver toewenschteu.

Het woord nu aan het jongst aangekomen lid der Societeit, Br.-. J. Donker, gegeven zijnde, vertolkte deze den indruk, door hem van de feestelijkheid der schenking ontvangen, in de volgende regelen :

(jaf vriendschap u dien beker,

Versierd uit eêl metaal ,

Het is waardeering zeker

Van \'tgeen ons menigmaal Uw trouw en nuttig leven Ten beste heeft gegeven,

In schoone daad en taal.

Zijt ge in uw heilrijk leven Zoo veler vriend geweest;

Steeds was uw nuttig streven

Vereedling van den geest.

Blijve u die zin nog jaren ,

Wis zult ge liefde garen ,

En zelfvoldoening \'t meest.

23

-ocr page 190-

194

Zij \'t lied der seraphijnen,

Dat u verzelt op aard,

Als geur der eedle wijnen,

In \'t kristallijn gegaard.

Voor \'t laag, onedel woelen Van \'t ijverzuchtig doelen,

Zij steeds n\\v hoofd bewaard.

De reinheid der metalen ,

Die steun zijn voor \'t geheel,

In \'t leven af te malen,

Het blijve uw heerlijk deel.

Moog , Br.-., heel uw leven ,

Waardeering u omzweven Op \'t groote schouwtooneel.

Allen vereenigden zich hierna aan een\' gemeenschappelijken feest-disch, die, door de goede zorgen van het medelid Br.-. P. W. Schoonderbeek uitstekend toebereid, het aangename middel werd tot langdurig en vriendschappelijk zamenzijn.

Menige hartelijke toast getuigde van der Broederen onderlinge genegenheid; menig geestig woord kruidde den disch, die tot laat in den nacht voortduurde, en waar ten einde toe gezellige kout en vriendschappelijke jokkernij voorzaten.

In de aangenaamste stemming keerden allen huiswaarts , in\' de overtuiging dat, waar \'t prof.-, leven zoo vele en velerlei teleurstellingen aanbiedt, een avond als de verloopene een glanspunt is voor allen, wier hart nog niet door den strijd om \'t bestaan werd verstaald, en in wier gemoed nog snaren trillen van menschea-liefde en vriendschap.

Met regtmatigen trots mag de Societeit op de afgelegde baan terugzien, in de genotvolle overtuiging dat, was haar werkkring beperkt en haar aandeel in den algemeenen vooruitgang gering, zij steeds deed wat hare hand vond om te doen, en dat hare leden werkten aan de aankweeking van den eersten factor voor waarach-tigen vooruitgang : „ de Liefde.quot;

-ocr page 191-

PO EZ IE.

-ocr page 192-
-ocr page 193-

IWÏJGgN.

(Het proza van Br.-. Hammer berijmd.) DOOR

Br/. H. ZEEMAN.

Wanneer de smart uw hart de rust mogt rooveu,

Vertrouw uw leed aan \'t licht der sterrennj , Dat licht straalt om u heen, en ook daar boven;

Dat licht schijnt ver, toch is het u nabij ;

Stort tranen dan , zij zullen \'t leed verzachten ,

Ween uit uw smart, als niemand u bespiedt,

Maar voor liet oog der wereld moet gij trachten Te huichelen , als trof u nooit verdriet.

Valt u len deel de bitterste verachting,

Waardoor uw hart uit diepe wonden bloedt,

Strijdt dan alleen ; — dat strijden geeft verzachting,

Dat sterkt uw kracht en geeft u nieuwen moed. Die strijd doet eens nw voorhoofd opwaarts beuren ,

Dien zegenpalm hebt gij u zelf bewaard;

Doch laat geen mensch het aan uw daan bespeuren , Wat zwaren strijd gij strijden moet op aard !

Wordt eens uw strijd bekroond met \'s Hemels zegeu,

Volbreng dan trouw waartoe uw pligt u riep, In liefde klopt het broederhart u tegen,

Maar denk vooral dat God het voor u schiep. Wanneer uw ziel, in zoet genot verloren,

Der heil\'ge deugd en waarheid is gewijd , Dan moet de nijd der menschheid \'t nimmer hooren , Dat gij verheugd, dat gij gelukkig zijt!

Veracht met moed , der zelfzucht nietig streven ,

Bekamp haar hier met kracht, nooit strijdens moé Sta voor geen troon , hoe hoog, met angstig beven,

Vrees hoort alleen een boos geweten toe.

Werp voor uw God u knielend neêr, te midden

Der eenzaamheid, waar gij steeds kalmte vindt. ,, ü w wil geschiedequot;, wil dit vurig bidden, Maar buig nw knie nooit voor een menschenkind.

-ocr page 194-

198

Als de Opperbouwheer u door smart wil leeren

Zijn kind te zijn in alle tegenheên ,

O wil geheel uw hart naar Hem slechts keeren Want Hij beproeft, maar Hij ook redt alleen. Laat van uw smart geen woord uw lippen spreken ,

Al is het dat uw hart naar laafnis hijgt,

O laat het eer van smart en weemoed breken,

Ween in \'t geheim , maar voor de wereld niet!

DER VOOGLEN-ZANG.

UOOH

Br.-. N. J. MOUTH A AN.

Wees gegroet gij , blijde zanger !

Met uw overheerlijk lied.

Laat uw toonen vrolijk klinken,

Mij , ja mij verveelt gij niet.

Ja , ik hoor ze graag die toonen ,

Want ze stemmen mijn gemoed

Tot een wereld vol gedachten ,

Die mij juichen, danken doet.

Gij toch schalt der schepping tegen Met een vollen levenslust,

En gij eindigt niet uw zangen

Vóór de nacht de schepping kust.

Leven , leven , volop leven ,

Doet u fluiten schoon en zacht;

Zou het mij dan ook niet stemmen,

Wien dat leven tegenlacht ?

Leven , leven , volop leven ,

Leven dat ten zegen zij ,

Onder vrolijk, blij genieten ,

Schept een roeping ook voor mij.

Neen , geen kweezien , neen , geen feemlen , Welk een last de schouder torscht,

Dankbaar juichen , dankbaar zingen Uit een vrije , dankbre borst!

-ocr page 195-

EN TRAAN.

UOOR

N. J. KROM.

De dauw zei tot den traan vol hoon; „ Geboren, gij , uit leed en uit nood,

„ Zijt niet als ik , des hemels zoon,

D AU W

Br..

„ Het kind van de lucht, der bloemen genoot.quot;

Niet schuldig bleef \'t antwoord de traan, en zei weêr „ Mij perst de smart uit \'t menschelijk oog.

,, Naar de aarde uit den hemel daalt gij neêr, „ Ik stijg naar den hemel van de aarde omhoog.quot;

Naar het Hoogduitseh van (tüxther Walling.

-ocr page 196-

Aan B r.*. J O H A.

(Uit het boek der herinnering, bladz. Januarij 1880.) DOOR

Br.. A. J. LANSEN.

Rust in vrede, Trouwe gade;

Brave moeder,

Slaap gerust. Want een Engel Heeft het lijden Tan uw voorhoofd Weggekust.

\'t Was dien Engel Dus bevolen Door Gods wetten ;

\'t Was xiju pligt. Daarom doofde Hij in de ure Van uw sterven \'s Levens licht.

Rust in vrede , Trouwe moeder, Want uw ega

Leeft en waakt. Hij zal waken Dat het kwade Uwe kindren Niet genaakt.

VHssingen.

Dat uw aanzijn Door de kleinen Steeds vol liefde

Wordt herdacht. Want hij voelt het Hoe uw beelt\'nis Uit hun oog hem Tegenlacht.

Rust in vrede.

Hij zal trachten , Dat uw kindren

Vroom en vroed Zullen lever.

Door dien adel, Die ons rein maakt Van gemoed.

En als de Engel Hem zal wenken , Legt hij \'t schootsvel

Wis eens af. Met d\'3n uitroep : , \'k Heb gearbeid , Aan hef. kroost dat „Gij nij gaf.quot;


-ocr page 197-

K\'. S-*

DOOR

J. DONKER.

Bouwt den Tempel, Bouwheers quot;bode Klopt ter deure, en Zijn woord

Straft deu luiaard, en schoon noode Drijft hem uit ter Wijsheidspoort.

Bouwt den Tempel; buigt de ziele Ook voor \'s werelds duistre magt;

Kweekt de Wijsheid , wat er kriele, \'t Deer\' u niet, zij schenkt u Kracht.

Past de steenen, slijpt de randen, \'s Meesters zegen zij het loon ,

Als de hechte Tempelwanden

Luid weergalmen „ \'t Al is Schoon!quot;

Wijsheid , Schoonheid , Kracht, verkregen In den stryd om \'t aardsch bestaan ;

Deze trits ontsluit de wegen Om ten Tempel in te gaan.

Amsterdam 8

18—80. 11

W-.

Br.-.

-ocr page 198-

TELEGRAM,

gezonden aan den Hoog Eerwaarden Grootmeester Nationaal, op Zijn\' 84sten verjaardag,

DOOR

Br.-. A. J. SCHOUTEN.

Aan de boorden van den Rijn , Viert Ge Uw heugelijk festijn ,

Dierbre Hoog Eerwaarde! En in \'t lieve Vaderland Scharen Broeders hand in hand

Zich in d\' Orde-gaarde, Broeders U gehecht en trouw Pijler van hun Tempelbouw! De Opperbouwheer van \'t Heelal

Spaarde Uw dierbaar leven , Uw Huis en Uw Broedrental Tot een inilden zegen; Halleluja! Hem zij de eer Zie Hij zeegnend op U neer,

Tal van jubeljaren ;

Blijf nog lang aan onze spits, Wijze raadsman , trouwe gids Onzer Broederscharen.

-ocr page 199-