INLEIDING
TOT HET
£ e o e n.
doi\'ucfïtig
N#. 81.
TOT H KT * V KJ
DOOR DEN
quot; Prins-Bisschop van Genève.
NAUWKEURIG HERZIEN EN BEWERKT VOOR DE JEUGD.
—o«Kgt;2t-lt;i--
Het bl men z00
■vlecbten, veisolieid schilder verscbei(
kon ger Zoo ooi roet eei vau dei zijner ( leer, gt; wijzen ik in dan h
Het bloemenmeisje Clyceria wist hare bloemen zoo kunstig te schikken en dooreen te vlechten, dat hare ruikers eene oneindige verscheidenheid verkregen, zóó zelfs dat de schilder Pausias, die met zijn penceel deze verscheidenheid wilde nabootsen, daartoe niet kon geraken en zich gewonnen moest geven. Zoo ook regelt eu rangschikt de H. Geest met eene oneindige verscheidenheid de lessen van deugd, die hij door den mond en de pen zijner dienaren geeft. Het is altijd dezelfde leer, maar zij wordt op duizend verschillende wijzen voorgesteld. Ongetwijfeld kan en zou ik in dit werk niets anders willen schrijven, dan hetgeen vóór mij over hetzelfde onder-
6 VOORREDE.
werp is gezegd. Het zijn dezelfde bloemeu, waarde lezer, die ik u zal aanbieden, maar de ruiker zal verschillend zijn, daar ik ze op eene andere wijze heb geregeld en gerangschikt.
Het meerendeel van hen , die over de godvrucht hebben gehandeld, heeft zich slechts tot personen gewend, die buiten het gewoel der wereld leefden, of ten minste hebben zij trachten aan te sporen om de wereld te verlaten. Wat mij betreft, mijn inzicht is, nuttig_ te zijn aan hen, die verplicht zijn te midden der wereld te leven, en wier uitwendig gedrag op dat van anderen moet gelijken. Maar al te dikwijls, willen zulke lieden, onder voorwendsel van eene zoogenaamde onmogelijkheid, er zelf niet aan denken om een godvruchtig leven te beginnen. Zij verbeelden zich, dat, evenals geen dier durft eten van het zaad van zeker kruid. Palm a Christi genaamd, zoo ook niemand, te midden van de zorg der tijdelijke zaken, aanspraak mag maken op den palm der christelijke godvruchtigheid. Maar ik doe hen zien, dat zij zich vergissen , en dat, even als de parel-mosselen, door het zeewater worden bespoeld, zonder daarvan
VOORREDE.
doordrongen te worden, even als bij de Che-lidonische eilanden fonteinen zijn van zoet water, te midden van de zee, even als de pyrausten (een soort van vlinders) door de vlammen vliegen zonder hunne vleugelen te verbranden, op dezelfde wijze ook een edelmoedige ziel in de wereld kan leven, zonder zich van haren geest te doortrekken, de bron van eene zoete godvrucht kan vinden te midden van de bittere wateren der eeuw, en door de vlammen der aardsche begeerlijkheden kan vliegen, zonder de vleugelen der heilige begeerten naar een deugdzaam leven te verbranden. Het is een groote arbeid, dien ik onderneem , ik weet dit, en ik wenschte dat anderen als ik, er zich beter qp toelegden, dan men tot heden toe gedaan heeft; toch, uiettegenstaande mijne onmacht, wil ik de edelmoedige harten, die de ware godvrucht willen bereiken een weinig trachteu te hulp te komen.
Het was noch mijn verlangen, noch mijne meeniug dit werk uit te geven; eene zeer deugdzame ziel, die eenigen tijd geleden van God de genade heeft ontvangen om naar
7
VOORREDE.
het godvruchtig leven te trachten, verzocht mij haar in dit plan bij te staan. Ik had aan deze persoon groote verplichtingen, en van den anderen kant geloofde ik dat zij in eene wonder-goede gesteltenis was; ik maakte het mij dus ten plicht haar goed te onderrichten, en liet haar een geschreven leiding om zich daarvan zoo noodig te bedienen. Zij liet dit werk aan een heilig en geleerd kloosterling lezen, die, oordeelende, dat het ook voor anderen nuttig kon zijn, aanspoorde om het uit te geven. Ik berustte gaarne bij dezen raad, want dit heilig personage had veel invloed en gezag op mij.
Doch, opdat dit werk nuttiger zou zijn, heb ik het herzien en geregeld, en ofschoon ik zeer weinig vrije uren had, heb ik er nog verscheidene raadgevingen en onderrichtingen bijgevoegd. Men moet hier geen werk zoeken waaraan veel zorg is besteed! Het is slechts een reeks waarschuwingen, die ik voor noodzakelijk hield, en die ik op eene duidelijke en begrijpelijke wijze heb trachten te geven. Wat de sierlijkheid van stijl aangaat, daaraan heb ik niet eens willen denken; ik heb wel wat anders te doem
VOORREDE.
Ik richt mijne woorden tot Pkiiothea, want Philothea beteekent, die God bemint, en ik schrijf voor alle zielen die God willen beminnen.
Deze inleiding heeft vijf deelen: In bet eerste deel tracht ik door eenige raadgevingen en oefeningen het eenvoudig verlangen van Philothea te veranderen ineenbepaald besluit, dat zij na hare algemeene biecht neemt door het afleggen van eene plechtige verklaring gevolgd door de heilige communie. Deze communie, waardoor zij zich aan haren Zaligmaker schenkt, op het oogenblik dat de Zaligmaker zich aan haar geeft, doet haar gelukkig de eerste schrede zetten in de goddelijke liefde.
Om. haar verder vooruit te leiden, stel ik haar vervolgeus twee groote middelen voor om zich meer en meer met de goddelijke majesteit te vereenigen, namelijk het gebruik van de H. Sacramenten, waardoor God tot ons komt, en het gebed, waardoor hij ons tot zich trekt. Dit is het onderwerp van het tweede deel. Het derde deel leert de oefening van verscheidene deufflen, die tot den geeste-
VOOHREDE.
lijken voortgang brengen, doch ik bepaal mij hierin slechts tot zekere bijzondere raadgevingen, die men niet gemakkelijk bij anderen ontmoet, noch uit zich zeiven gevonden zou hebben. In het vierde, toon ik aan Philothea de strikken harer vijanden, en zeg haar, hoe zij zich daarvan moet ontdoen en die te boven komen. Eindelijk, in het vijfde, leid ik haar in de eenzaamheid, om zich een weinig te verfrisschen, adem te scheppen en hare krach.-ten te herstellen, opdat zij daardoor in het godvruchtig leven beter zou kunnen staande blijven en vooruitgaan.
Ouzo eeuw is zeer grillig en ik hoor nu reeds vele lieden mij zeggen, dat een werk als dit door een kloosterling moest geschreven wordeu of ten minste door iemand, die zich bijzonder op de godvrucht toelegt, en niet door een bisschop, belast met de zorg voor een zoo zwaar diocees als het mijne, wijl hieronder de meer gewigtige bezigheden lijden.
Dan, waarde lezer, ik zal antwoorden met den H. Dionysius, dat vooral op de bisschoppen de taak rusfr om de zielen te vol-
10
VOORREDE.
maken. Zij bekleedeu den hoogstenrang onder de mensehen, evenals de Serafijnen onder de Engelen; hun vrije oogenblikken kunnen dus niet beter dan daaraan besteed worden.
De oude bisschoppen en kerkvaders waren voor het minst even gehecht aan hunne ambtsplichten als wij, en evenwel lieten zij niet na, zich met de bijzondere leiding te belasten van zekere zielen, die tot hunnen raad hare toevlucht namen. Men ziet het door hunne brieven, en zij volgden hierin de Apostelen na, die, hoe vol bezorgdheid zij ook waren voor den algemeenen oogst van het heelal, niet te min met eene geheel bijzondere genegenheid enkele meer merkwaardige korenaren verzamelden.
Het is een last, ik beken het, de zielen in het bijzonder te leiden, maar een last die vol vertroostingen is. Nooit zijn de maaiers meer te vreden, dan wanneer zij met schoven beladen zijn. Het is een arbeid, die het hart vermoeit en versterkt. Men zegt, dat als de tijgerin een harer jongen terugvindt, die de jager juist op den weg heeft achtergelaten , om haar bezig te houden, terwijl hij de au-
11
12 VOOREEDE.
deren wegvoert, zij zich terstond er mede belast, boe zwaar het ook moge wezen, en dat zij er als het ware des te lichter door wordt, om haar hol weder te bereiken, daalde natuurlijke liefde haar krachten geeft. Hoeveel liever zal dan een vaderhart zich belasten met eene ziel, die naar eigen volmaking verlangt, en haar dragen als eene moeder haar kind doet zonder er den last van te gevoelen?
Ongetwijfeld is hierroor een vaderhart noo-dig, en de Apostelen en apostolische mannen noemen daarom ook hunne leerlingen niet slechts hunne kinderen, maar hunne kindertjes.
Voor het overige, waarde lezer, het is waar, dat ik over de godvrucht schrijf, zonder zelf godvruchtig te zijn, maar zeker niet zonder het verlangen om het te worden en dit verlangen moedigt mij aan in mijnen arbeid. Een geleerd man zeide: De goede manier om te leeren, is studeeren, eene betere is aan-hooren, maar de voordeeligste is onderwijzen. Hel gebeurt dikwijls zegt de H. Augustinus in een brief aan de godvruchtige Florentina,
VOORREDE.
dat men door te geven een titel krijgt om te ontvangen, en dat men zich door te onderwijzen in de noodzakelijkheid brengt van te leeren.
Men zegt, dat een schilder zich niet alleen hecht aan de schilderij, die hij schildert maar ook aan het onderwerp, dat hij wil voorstellen. Lezer, mijn vriend, ik verbeeld mij, dat God wil, dat ik als bisschop de gewone deugden niet alleen maar ook zijne overdier-bare en welbeminde godvrucht op de harten schildere, en ik, ik doe het gaarne, zoowel om aan mijn plicht te gehoorzamen, als in de hoop dat, terwijl ik haar in den geest van anderen prent, ook mijn geest kans zal hebben een heilig behagen in haar te krijgen. Want als de goddelijke Majesteit ziet, dat ik er mij vurig aan hecht, zal zij ze zeker in mijn hart vestigen. De schoone en kuische Rebecca, werd, toen zij de lastdieren van Isaac te drinken gaf, bestemd om zijne eeht-genoote te worden, en ontving van zijn kant gouden oorhangers en armbanden. Ik durf mij ook van de oneindige goedheid van God beloven, dat, wanneer ik zijne geliefde schapen
13
VOORREDE.
naar de heilzame wateren der godvrucht geleid, hij mijne ziel tot zijne bruid zal kiezen, door in mijne ooren de gulden woorden van zijne heilige liefde te doen hooren, en aan mijne armen de kracht te schenken om die in beoefening te brengen; want daarin bestaat het wezen der ware godvruchtigheid, welke ik Zijne Majesteit smeek te willen toestaan aan mij en aan al de kinderen zijner Kerk, aan welke ik voor altijd mijne schriften, mijne handelingen, mijn woorden, mijnen wil en mijne gedachten wensch te onderwerpen.
Te Annuo r.
Feestdag van de H. Magdalona 1608.
14
INLEIDING TOT HET GODVRUCHTIG LEVEN-
-cqiako-
EERSTE DEEL.
Vermaningen en oefeningen, geschikt om de ziel te geleiden, van af haar eerste verlangen naar het godvruchtig leven, tot aan een vast besluit om het te omhelzen.
Beiebrtyvlog van de ware godivrncht.
Gij haakt naar de godvrucht, beminde Phi-lothea, omdat gij als christen weet, dat zij eene deugd is, hoogst aangenaam aan de goddelijke Majesteit. Doch, daar de kleine fouten, die men bij het begin van eene zaak begaat, veel grooter worden naarmate men voortgaat, en eindelijk bijna onherstelbaar worden, is het
VOORREDE.
naar de heilzame wateren der godvrucht geleid, hij mijne ziel tot zijne bruid zal kiezen, door in mijne ooren de gulden woorden van zijne heilige liefde te doen hooren, en aan mijne armen de kracht te schenken om die in beoefening te brengen; want daarin bestaat het wezen der ware godvruchtigheid, welke ik Zijne Majesteit smeek te willen toestaan aan mij en aan al de kinderen zijner Kerk, aan welke ik voor altijd mijne schriften, mijne handelingen, mijn woorden, mijnen wil en mijne gedachten wensch te onderwerpen.
ïb Annecï,
Feestdag van de H. Magdalona 1608,
14
INLEIDING
—Crist\'o—
Vermaningen en oefeningen, geschikt om de ziel te geleiden, van af haar eerste verlangen naar het godvruchtig leven, tot aan een vast besluit om het te omhelzen.
ilesehryvlog tan de ware godavraeht.
Gij haakt uaar de godvrucht, beminde Phi-lothea, omdat gij als christen weet, dat zij eene deugd is, hoogst aangenaam aan de goddelijke Majesteit. Doch, daar de kleine fouten, die men bij het begin van eene zaak begaat, veel grooter worden naarmate men voortgaat, en eindelijk bijna onherstelbaar worden, is het
EERSTE DEEL.
vóór alles noodig, dat gij weet, wat de deugd van godvrucht is; want er is slechts ééne ware godvrucht en er zijn vele valsche en ijdele; zoodat gij u, zonder deze onderscheiding, zoudt kunnen bedriegen, en den tijd verliezen in het volgen van onvoorzichtige en bijgeloovige oefeningen.
Vele personen stellen zich de godvrucht voor volgens hunnen smaak en hunne innorst. De een, die een neiging heeft voor het vasten, zal zich voor zeer godvruchtig houden, zoo hij slechts vast, als zou zijn hart ook vol wraakzucht zijn, en terwijl hij uit matigheid zijn tong niet durft te bevochtigen met wijn, ja zelfs met water, maakt hij er niets uit haar te dompelen in het bloed van zijnen naaste door kwaadspreken en laster. Ben ander zal zich voor godvruchtig houden, omdat hij dagelijks zeer vele gebeden verricht, ofschoon hij zich daarna in toornige, trotsche en beleedigende woorden uitlaat jegens zijne dienstboden en geburen. Een ander neemt gaarne een aalmoes uit zijne beurs, om die aan de armen te geven, maar hij kan de zachtmoedigheid niet in zijn hart krijgen on) aan zijne vijanden te vergeve
16
HOOFDSTUK I.
Deze vergeeft lichtelijk, maar om zijne schuld quot; eischers te betalen, daartoe kan slechts de sterke arm des gerechts hem dwingen. Al dit soort van lieden mogen voor godvruchtig doorgaan, maar zij zijn het volstrekt niet. Toen de dienaren van Saül bij David gingen om hem gevangen te nemen, legde Michol eenbeeldinzijnbed, bedekte dit met de kleederen van David en deed hun gelooven, dat het David zelf was, die ziek lag en sliep. Zoo ook bedekken zich vele personen met zekere uitwendige oefeningen, die bij de godvrucht behooren, en de wereld gelooft, dat het waarlijk godvruchtige en geestelijke lieden zijn! en inderdaad zijn het slechts beelden ec schijn van godvrucht.
De ware en grondige godvrucht, Philothea, vóóronderstelt de liefde tot God, of liever zij is niets anders dan eene waarachtige liefde tot God; ik zeg eene waarachtige liefde en niet eene liefde hoe dan ook; want, in zoo verre de goddelijke liefde onzeziel versiert, wordt zij genade genoemd, daar zij ons aangenaam maakt aan God, iu zoo verre zij ons kracht geeft om het goede te doen, heet zij liefde ; maar wanneer zij tot dien trap van volmaaktheid isgekomen, dat 81 2
17
EERSTE DEEL.
18
zij ons niet alleen aanzet om het goede te doen, maar om dit ook met zorg, volharding en vlijt te verrichten, dan heet zij godvrucht. Ik wil dit door eene vergelijking duidelijk maken. Hoewel de struisvogels vleugelen hebben, vliegen zij toch nooit. De kippen vliegen wel, maar bezwaarlijk, zelden en zeer laag. Daarentegen hebben de adelaars, de duiven, de zwaluwen , een snelle, booge en bijna aanhoudende vlucht. Zoo ook vliegen de zondaars niet tot God, maar bepalen al bun toehten tot de aarde en voor de aarde; de brave lieden, die nog niet iot de godvrucht zijn gekomen, vliegen tot God door hunne\' goede werken, maar toch zelden, langzaam en bezwaarlijk: en alleen de godvruchtige personen verheffen zich tot God door eene snelle, volhar • dende en hooge vlucht. In één woord, de godvrucht is niets anders dan eenzekere geestelijke waardigheid en ijver, waardoor de liefde hare werken doet in ons of wij door haar, met snelheid en vurigheid; en gelijk het eigen is aan de liefde ons al de geb o den Gods te doen beoefenen in bet algemeen, zoo behoort het aan de godvrucht ze ons te doen volbrengen met allen mogelijken ijver en vurigheid. Bij gevolg is hij, die
HOOFDSTUK I.
niet al de geboden van God opvolgt, noch rechtvaardig, noch godvruchtig; hij is niet rechtvaardig omdat hem de liefde ontbreekt, hij is niet godvruchtig, omdat hij behalve de liefde, den ijver en spoed mist voor liefdedaden, die de eigenschap der godvrucht zijn.
En daar degodvruchtbestaatindevolmaakt-heid der liefde, daarom maakt zij ons vurig, ijverig en vlijtig, niet alleen om al de geboden van God te volbrengen, maar ook om zooveel goede werken te doen, als wij maar kunnen, zelfs al zouden zij niet geboden, maar slechts aangeraden en ingegeven zijn. Een mensch,diepas van eene ziekte opstaat, loopt niet meer dan noodig is, en nog maar langzaam en bezwaarlijk; zoo is het ook met een zondaar, die pas genezen is van zijne ongerechtigheid; hij loopt niet meer dan God hem gebiedt, en dan nog bedaard en langzaam: en eerst wanneer hij de godvrucht heeft bereikt, zal hij als een gezond en sterk mensch, niet alleen gaan, maar hij loopt en ijlt op den weg van Gods geboden, ja wat meeris,hij werpt zich vooruit op de paden der hemelsehe raden en ingevingen. Eindelijk bestaat er geen ander verschil tusschen de liefde en de godvrucht, dan
19
BEITSTE DEEL.
tussclien de vlam en het vuur, daar de liefde, dat geestelijk vuur der ziel, godvrucht heet, wanneer zij sterk ontvlamd is. Zoodat de godvrucht dan het vuur der liefde niets toevoegt, tenzij de vlam, die de liefde, vaardig, ijverig en vlijtig maakt, niet alleen in het onderhouden van Gods geboden, maar ook in het beoefenen der hemelsche raden en ingevingen.
-x-
Over de eigensobappeu en de nltstebendheld der godvrucht.
Zij, die de Israëlieten wilden doen afzien van hun voornemen om het beloofde land binnen te gaan,zeiden, dat het een land was, dat zijne inwoners verslond, dat wil zeggen, dat de lucht er zoo slecht was, dat men er niet lang kon blijven leven; en verder dat de bewoners zulke afgrijselijke lieden waren, dat zij de andere men-schenals sprinkhanen opaten. Op dezelfde wijze, beminde Philothea, beschimpt de wereld, zooveel zij maar kan, de heilige godvrucht; zij
20
HOOFDSTUK II.
teekent de godvruchtige personen met een droefgeestig, verdrietig en neerslachtig gelaat, en verkondigt overal, dat de godvrucht de inborst droefgeestig en het karakter ondraaglijk maakt. Doch even als Josuë en Caleb verzekerden, dat het beloofde land niet alleen goed en schoon was, maar ook dat zijn bez it zoet en aangenaam zou wezen, eveneens leert ons de H. Geest door den mond van al de Heiligen, en onze Heer zelf verzekert ons, dathetgodvrnchtigleven een gelukkig, beminnelijk en zoet leven is.
De wereld ziet dat de godvruchtige personen vasten, bidden, de beleedigingen verdragen, de zieken dienen, aalmoezen geven, waken, hun toorn bedwingen, hunne hartstochten geweld aandoen, zich van ongeoorloofde vermaken berooven, en duizend andere zaken doen, die uit hunnen aard moeielijk en streng zijn, maar de wereld ziet de inwendige godvrucht niet, die al deze dingen aangenaam, zoet en gemakkelijk maakt. Beschouw de bijen op den tijm; het sap dat zij er vinden is zeer bitter; maar door het op te zuigen veranderen zij het in honig, omdat dit hun eigenschap is. O wereldlingen! het is waar, de godvruchtige zielen vinden bitterheid
21
EEBSTE DEEL.
in hunne verstervingen; maar door ze te beoefenen veranderen zij ze in zoetheden en vertroostingen; het vuur, de vlammen, deraderen, de zwaarden schenen bloemen en geuren te zijn voor de martelaren, omdat zij godvruchtig waren. Als de godvrucht zoetheid kan geven aan de wreedste folteringen, en zelfs aan den dood, wat zal zij dan niet doen voor de daden van deugd? De suiker verzacht de onrij pe vruchten en neemt bij die rijp zijn de dikwijls schadelijke uitwerkselen van hare ruwheid weg: eveneens is het met de godvrucht: zij ia de ware geestelijke suiker, die de verstervingen hare bitterheid en de vertroostingen haar gevaar doet verliezen, zij neemt bij de armen het verdriet weg en bij de rijken het ongeduld, de mistroostigheid bij den verdrukte, en den overmoed bij den begunstigde, de droefheid bij de woestijnbewoners, en de verstrooiing bij den man van de wereld; zij dient voor vuur in den winter en voor dauw in den zomer; zij maakt eer en verachting even nuttig; zij ontvangt genoegen en smart met een bijna altijd gelijk hart en vervult ons met eene wonderbare zoetigheid.
Beschouw de ladder van Jacob , want dat is
22
hoofdstuk ii.
de ware afbeelding der godvrucht. De twee steilen dezer ladder beduiden het gebed, dat de liefde Gods vraagt en het gebruik van de Sacra-^ menten dat die liefde geeft; de sporten zijn
niets anders dan de verschillende trappen van liefde, waardoormen van deugd tot deugd komt, terwijl men door dc daad afklimt tot hulp en ondersteuning van den naaste, en door de beschouwing opklimt tot de liefdevolle vereeniging met God. Doch, let eens op, bid ik u, wie zich op die ladder bevinden, het zijn engelachtige harten, of engelen met menschelijke lichamen. Zii zijn niet jong, maar schijnen het, omdat zij vol kracht en levendigheid zijn. Zijhehben vleugelen om tot God te vliegen en tot Hem te snellen doo\'.- het heilig gebed, maar zij hebben ook voeten om met de mensehen te wandelen en zich met hen in een heiligen en beminnelijken omgang te onderhouden. Schoonheid en vreugde schitteren op hun gelaat, om aan te toonen, dat zij alles meteene volmaakte zachtmoedigheid en vrede ontvangen. Zij zijn bloothoofds en ook hunne handen en voeten zijn bloot, omdat hunne gedachten, hunne genegenheden en hunne werken geen ander doel hebben dan God te behagen.
23
EEHSTE DEEL.
in hunne verstervingen; maar door ze te beoefenen veranderen zij ze in zoetheden en vertroostingen; het vuur, de vlammen, deraderen, de zwaarden schenen bloemen en geuren te zijn voor de martelaren, omdat zij godvruchtig waren. Als de godvrucht zoetheid kan geven aan de wreedste folteringen, en zelfs aan den dood, wat zal zij dan niet doen voor de daden van deugd? De suiker verzacht de onrijpe vruchten en neemt bij die rijp zijn de dikwijls scha-dslijke uitwerkselen van hare ruwheid weg: eveneens is het met de godvrucht: zij is de ware geestelijke suiker, die de verstervingen hare bitterheid en de vertroostingen haar gevaar doet verliezen, zij neemt bij de armen het verdriet weg en bij de rijken het ongeduld, de mistroostigheid bij den verdrukte, en den overmoed bij den begunstigde, de droefheid bij de woestijnbewoners, en de verstrooiing bij den man van de wereld; zij dient voor vuur in den winter en voor dauw in den zomer; zij maakt eer en verachting even nuttig; zij ontvangt genoegen en smart met een bijna altijd gelijk hart en vervult ons met ecne wonderbare zoetigheid.
Beschouw de ladder van Jacob , want dat is
22
Hoofdstuk iï. 23
de ware afbeelding der godvrucht. De twee steilen dezer ladder beduiden het gebed, dat de liefde Gods vraagt en het gebruik van de Sacramenten dat die liefde geeft; de sporten zijn niets anders dan de verschillende trappen van liefde, waardoormen van deugdtotdeugdkomt, terwijl men door do daad afklimt tot hulp en ondersteuning van den naaste, en door de beschouwing opklimt tot de liefdevolle vereeniging met God. Doch, let eens op, bid ik u, wie zich op die ladder bevinden, het zijn engelachtige harten, of engelen met menschelijke lichamen. Zij zijn niet jong, maar schijnen het, omdat zij vol kracht en levendigheid zijn. Zij hebben vleugelen ora tot God te vliegen en tot Hem te snellen door het heilig gebed, maar zij hebben ook voeten om met de menschen te wandelen en zich met hen in een heiligen en beminnelijken omgang te onderhouden. Schoonheid en vreugde schitteren op hun gelaat, om aan te toonen, dat zij alles meteene volmaaktezachtmoedigheiden vrede ontvangen. Zij zijn bloothoofds en ook hnnue handen en voeten zijn bloot, omdat hunne gedachten, hunne genegenheden en hunne werken geen ander deelhebben dan God te behagen.
EiJtSTE D\'EL.
Het overigs van hunne, lichamen is bedekt, doch met een schoon en licht kleed, dat ons aantoont, dat zoo zij ook al gebruik maken van de wereld en wereldsche zaken, dit in alle reinheid en eenvoud des harten geschiedt, door het slechts in geringe mate en zooveel als hun staat vereischt te nemen. Zóó zijn de godvruchtige personen. Geloof mij, beminde Philothea, de godvrucht is de loetheid, en de koningin der deugden; zij is de volmaking der liefde. Zoo de liefde melk is, dan is de godvrucht er de room van; zoo zij een plant is, is de godvrucht er de bloesem vaü; zoo zij een kostbare steen is, is de godvrucht er de glans van; zoo zij een balsem is, is de godvrucht er de geur van, en een geur vol zoetheid, die de menschen versterkt en de engelen verkwikt.
Dat de godvrucht pa»t voor alle standen en roepingen.
Toen God de wereld schiep, beval Hi; aan de planten vruchten te dragen elk volgens hare
24
HOOFDSTUK III.
25
soort. Eveneens beveelt Hij aan de christenen, die de levende planten zijner Kerk zijn, vruchten van godvrucht voort te brengen, elk volgens zijne hoedanigheid en staat. Degodvruchtmoet op verschillende wijzen beoefend worden door den edelman, den kunstenaar, door den knecht, door den vorst, door de weduwe, door het meisje, doordegehuwdevrouw, ennietalleen dit, maar de beoefening der godvrucht moet daarenboven overeenstemmen met de krachten, de zaken en plichten van elk in het bijzonder. Ik vraag u, Philothea, zou het passend zijn, dat een bisschop in de afzondering zou willen leven als de Kar-thuizers? of als gehuwde lieden zich even weinig met het tijdelijke zouden willen bezig houden als de Capucijnen, en als een handwerksman den geheelen dag in de kerk was als een kloosterling en een kloosterling aan allerlei ontmoetingen voor de dienst van den naaste blootstond gelijk een bisschop; zou dat geen bespottelijke, ongeregelde en onverdraaglijke godvrucht zijn ? En toch komt dit gebrek dikwijls voor; en de wereld, die de godvrucht niet onderscheidt of niet wil onderscheiden van de onbescheidenheid van hen, die zich voor godvruchtig houden.
EERSTE DEEL.
mort en schreeuwt tegen de godvrucht, die evenwel in deze ongeregeldheden in het gehee] niet bestaat.
Neen, Philothea, de waarachtige godvrucht bederft niets, of liever er is niets dat zij niet volmaakt; en zoo zij aan de wettige roeping van iemand schade zou doen, zoo is dit een bewijs dat zij valsch is. De bij, zegt Aristoteles, trekt haren honig uit de bloemen, zonder ze in het minste te beschadigen, en zij verlaat ze even frisch en ongeschonden alszij ze gevonden iieeft. Maar de ware godvrucht doet nog beter, want niet alleen benadeelt zij de roepingen en zaken niet, waarin men verkeert, maar juist tegenovergesteld , zij is er het sieraad en de schoonheid van. Wanneer de edelgesteenten, welke ook, in den honing worden geworpen, worden zij daardoor schitterender, elk volgens zijne kleur. Eveneens wordt ook iedereen aangenamer in zijne roeping, wanneer hij de godvrucht daarbij heeft, de zorg van het huisgezin wordt er vreedzamer door, de genegenheid der eehtgenooten oprechter, de dienst van den vorst getrouwer, en alle soort van bezigheden zoeter en temin-nelijker.
26
HOOFDSTUK III. 27
Eene dwaling is het, en zelfs eene ketterij de godvrucht te willen bannen uit het soldatenleven, uit den winkel der ambachtslieden, uit het hof der vorsten, uit het huisgezin der echtelieden. Het is waar, Philothea, dat de zuiver beschouwende kloosterlijke en geestelijke godvrucht onbeoefenbaar is voor deze soorten van standen, maar ook behalve deze drie soorten van godvrucht, zijn er nog vele anderen, zeer geschikt om ben die in de wereld leven te volmaken. Abraham, Isaak, Jacob, David, Job , Tobias, Sara, Rebecca en Judith zijn er het bewijs van in het Oude Verbond: en wat het Nieuwe betreft, de ïï. Josef, Lydia en de H. Crispyn, waren zeker godvruchtig in hunne werkplaatsen; de H. Anna, Martha, Monica, Aquila, Priscilla, zeer godvruchtig iu haarhuis-houden; Cornelius, Mauritius zeer godvruchtig onder de wapenen, Constantijn, Helena, de H. Lodewijk, de gelukzalige Amé, de H. Eduard, zeer godvruchtig op hunne tronen. Ja het is gebeurd, dat velen de volmaaktheid hebben verloren in de eenzaamheid, die nogthans zoo gunstig is voor het volmaakte leven, en haar bewaard hebben in de wereld, die haar zoo
EERSTE DEEL.
vijandig schijnt te zijn. Loth , zegt de H. Gre-gorius, die zoo wijs was in Sodoma, ging verloren in de eenzaamheid. Derhalve, welke staat wij ook hebben, wij kunnen en moeten haken naar het volmaakte leven.
quot;SC—
IV.
Over de noodxakelQkheid van een bestierder, om tot de god.
Tracht te komen en er Toortgang In te doen.
Toen de jonge Tobias zich gereed maakte om naar Rages te vertrekken, zeide hij tot zijn vader: „Ik ken volstrekt den weg niet.quot; „Ga dan, antwoordde de grijsaard, en zoek iemand die n geleidt.quot; Ik zeg u hetzelfde, geliefde Phi-lothea; wilt gij in waarheid u tot de godvrucht begeven, zoek dan een braaf man, die u bestiert en geleidt. Dit is de waarschuwing der waarschuwingen: wat gij ook moogt doen, zegt de godvruchtige Avila, gij zult nooit zoo zekerden wil van God vinden, dan wanneer gij den weg neemt van die nederige gehoorzaamheid, die de Heiligen altijd zoo zeer hebben aanbevolen
28
HOOFDSTUK IV.
en beoefend. Als de gelukzalige Teresia zag, welke groote gestrengheden Catharina van Car-direc beoefende, verlangde zij dit ook te doen, tegen den raad van haren biechtvader, en zij gevoelde groote bekoring hem in dit punt ongehoorzaam te zijn; doch toen zij eindelijk de partij der gehoorzaamheid verkoos, zeide God haar: „Mijne dochter, gij bewandelt een goeden en zekeren weg, gij hechtte veel aan die boetpleging, doch ik hecht nog meer aan uwe gehoorzaamheid.quot;
Van dat oogenblik af beminde zij deze deugd zoo zeer, dat zij behalve de gehoorzaamheid die zij hare oversten verschuldigd was, zich door eene bijzondere gelofte verbond om de leiding en den raad van haren bestierder te volgen, en dat was voor haar een bron van zeer groote vertroostingen, zooals ook verscheidene andere goede zielen hebben ondervonden, die, om zich beter aan God te onderwerpen , hunnen wil aan dien zijner dienaren hebben onderworpen. De H. Catharina van Siennaprijst deze oefening in hare samenspraken zeer hoog: de godvruchtige vorstin de H. Elisabeth onderwierp zich met eene volmaakte cehoorziamheid aan de leiding
29
EERSTE DEEL.
van den wijzen Koenraad, en ziehier den raad, dien de groote H. Lodewijk voor zijn sterven aan zijn zoon gaf: „Ga dikwijls te biechten en kies een biechtvader, die genoeg kennis en wijsheid heeft om u met zijnlicbtte kunnen bijstaan in de zaken, die voor het heil van uwe ziel noodzakelijk zijn.quot;
„Een getrouwe vriend, zegt de H. Schriftuur is een sterke beschutting; hij die hem heeft gevonden, heeft een sehatgevonden. Een gev,rouwe vriend is een heilmiddel, dat het leven en de onsterfelijkheid geeft: zij die God vreezen, vinden hem.quot; Deze goddelijke woorden, betreffen, zooals gij ziet, voornamelijk het eeuwig heil, waarvoor men vóór alles dien getrouwen vriend moet hebben, die onze daden door zijne raadgevingen leidt en ons vrijwaart voor de strikken en bedriegerijen des duivels. Zulk een vriend zal ons als een schat zijn van geduld in onze droefheden en gebrek; eu hij zal ons een heilzame balsem zijn in onze treurigheden des harten en andere geestelijke ziekten: hij zal ons voor het kwaad bewaren en aan onze goede werken meer waarde geven, en ds ons eenige ziekte zal overkomen zal hij door zor
30
gen en goede hulp beletten, dat zij doodelijk worde.
Maar wie zal dien vriend vinden? de Wijze Man antwoordt: zij die God vreezen; dat is, de nederigen, die vurig naar hun geestelijken voortgang verlangen. Daar het dan van zooveel belang is, Philothea, die heilige reis naar de godvrucht met een goeden gids aan te vangen , zoo bid God dringend, dat Hij er u een volgens zijn hart zende en twijfel niet of hij zal het doen, want al moest Hij u ook een Engel des hemels geven, zooals Hij voor den jongen Tobias deed, zoo zou Hij u dien geven liever dan het u te laten ontbreken aan een getrouwen leidsman.
En, als gij hem gevonden hebt, denk dan in wezenlijkheid, dat het een Engel voor u is. Z;e in hem niet. den mensch, en steun niet op zijn menschelijke kennis, maar op God, die u zal te hulp komen, door hem tot u zal spreken, en in zijn hart en op zijne lippen alles zal leggen waaraan gij behoefte zult hebben: zoodat gij hem moet aanhooren als een Engel, die van den hemel daalt, oir. u er heen ïe leiden. Handel met hem openhartig, en alle eenvoudigheid, en leg hem duidelijk uw goed en kwaad bloot, zonder
EERSTE DEEL.
eenige bewimpeling of omweg hoegenaamd. Uwe ziel zal daardoor ook sterker zijn in haro moeielijkheden en meer gematigd in hare vertroostingen. Heb in hem een uiterst groot vertrouwen, gevoegd bij een heiligen eerbied, zóó dat de eerbied het vertrouwen niet vermindert en het vertrouwen den eerbied niet belet. Vertrouw op hem met den eerbied van een dochter voor haren vader, en eerbiedig hem met het vertrouwen van een zoon voor zijnemoeder. In één woord, dat deze vriendschap sterk en zoet, geheel heilig, geheel goddelijk, geheel geestelijk zij.
Kies daarom een uit duizend, zegt Avila; en ik, ik zeg uit tien duizend; want men vindt er minder dan men denkt, die voor deze bediening geschikt zijn. Een bestierder moet vol liefde, wetenschap en voorzichtigheid zijn, zoo een van deze drie hoedanigheden hem ontbreekt, dan is er gevaar. Maar, ik herhaal het u, vraag hem aan God, en als gij hem verkregen hebt, zegen er dan zijne goddelijke Majesteit om. Houd u pal bij uwe keuze, en zoek geen andere; ga in eenvoud, nederigheid en in alle vertrouwen ; ik sta u borg, dat gij eene zeer gelukkige reis zult doen.
32
HOOFDSTUK V.
V.
Dat men moet beginnen met z^ne ziel te znlveren*
De bloemen, zegt de Bruid der Gezangeni beginnen te ontluiken op onzen grond; de tijd van wieden en snoeien is gekomen. Wat zijn de bloemen onzer harten, o Philothea, tenzij do goede begeerten? Welnu, zoodra zij ontluiken moet men het snoeimes bij de hand nemen on alle doode en overtollige werken uit ons geweten te verwijderen. Als onder do wet van Moses, eene vreemdelinge met een Israëliet wilde huwen, moest zij zich. van het kleed harer vreemdelingschap ontdoen, zich de nagels afsnijden en de haren afscheren; zoo ook moet eene ziel , die naar het geluk haakt bruid van den Zoon Gods te worden, zich van den ouden mensch ontdoen en zich bekleeden met den nieuwen mensch, door de zonden te verlaten; vervolgens moet zij uit haar leven al die overtolligheden wegnemen, die haar van de liefde Gods verwijderen ; het begin van de gezondheid onzer ziel is, bevrijd te zijn van de vochten der zonde. In den H. Paulus geschiedde dit in een oogwenk 81 3
33
34 ÈEESIE DEEL.
en op volmaakte wijze, insgelijks in de H. Ca-tharina van Genua, de H. Maria Magdalena, de H. Pelagia en eenige anderen; doch zulk eene genezing is een miraknleus en buitengewoon voorval in de orde der genade, even als de opwekking der doodenindeorde der natuur, zoodat wij daarop geen aanspraak moeten ma* ken. De gewone genezing, zoowel van Let lichaam als van den geest, geschiedt slechts langzamerhand, trapsgewijze, met moeite en geduld. De Engelen op de ladder van Jacob hebben vleugelen, en toch vliegen zij niet, maar zij klimmen op en af met regelmaat, sport voor sport. Zoo ook gaat onze ziel van de zonde tot de godvrucht; zij verheft zich allengs, gelijk aan den dageraad, die de duisternissen verdrijft, niet op eens, maar langzamerhand en trapsgewijze. Deze gang is overigens de veiligste,, waut zoo als het spreekwoord zegt, langzaam gaat zeker. Zoo het waar is, beminde Philothea, dat het kwaad te paard en te post komt, maar te voet en langzaam weggaat, dan is het wol noo* dig zich in de onderneming vauhetgodvruchtig leven met kracht en geduld te wapenen. Helaas! hoe ongelukkig, dat zij, die zich pas ko.teliugs
SOOFDSTÜK V. 35
op de godvrucht toeleggen, zich verontrusten om hunne fouten, in verwarring geraken, den moed verliezen, ja, bijna alles zouden willen verlaten en op hunne schreden zouden wenschen terug te keeren ! En van den anderen kant, welk eene gevaarlijke bekoring voor eene ziel, zich reeds van den eersten dagharerbekeeringgene-zen te wanen van hare mindere onvolmaaktheden, zich volmaakt te beschouwen bijna voor zij gevormd is, en zich gereed te maken tot vliegen voor dat zij vleugelen heeft! O Philothea, hoezeer is de herval te vreezen, wanneer men zich hierbij te vroeg aan de handen des geneesheers onttrekt! Sta niet op voor het licht is, zegt de Profeet; sta op nadat gij gezeten zijt; en zelf beoefent hij wat hij leert, alshijnavanzijnezonden gewasschen en gezuiverd te zijn, vraagt om nog meer gezuiverd te worden. De oefening, die bestaat in onze ziel meer en meer te zuiveren kan en moet niet eindigen dan met ons leven; verontrusten wij ons dan niet om onze onvolmaaktheden: want onze volmaking bestaat in deze te bestrijden, en wij zouden ze niet kunnen bestrijden, zonder ze te zien, en niet kunnen overwinnen, zonder ze te ontmoeten; ook bestaat
EERSlE DEEL.
onze overwinning niet, in ze niet te gevoelen, maar in er niet meê in te stemmen.
Er door gekweld worden is nog niet er in toestemmen. Om onze nederigheid te oefenen, is het wel noodig, dat wij somtijds in dezen geestelijken strijd gewond worden. Maar overwonnen zijn wij nooit, dan wanneer wij het leven of den moed hebben verloren; nu, de onvolmaaktheden en dagclijksche zonden kunnen ons het leven niet benemen, daar dit alleen door de doodzonde verloren wordt; er blijft dan slechts over, dat zij ons den moed niat doen verliezen. Verlos mij Heer, zeide David, van ontmoediging en lafheid, zeggen wij hetzelfde en rekenen wij ons gelukkig, dat de senige voorwaarde, om altijd overwinnaar te zijn is, altijd te willen strijden.
VI.
Oyer de eerste zoiverlng, nameltyk die Tan de doodzonde.
De eerste zuivering die wij moeten verrichten, is die van de zonde. Daartoemoetmenz;jnetoe-vlueht nemen tot het Sacrament van Boetvaar-
36
HOOFDSTUK VI.
(lipheid. Zoek den waardigsteii Biechtvader dien gij kunt vinden; ueem een dier kleine werkjes die geschreven zijn om het geweten te ge-moet te komen om wel te biechten; lees het met aandacht, en onderzoek punt voor punt, waarin gij God beleedigd hebt, van dat gij de jaren vau verstand hebt bereikt tot op heden, en zoo gij uw geheugen mistrouwt, schrijf dan op wat gij bevonden hebt.
Nadat gij alles wat uw geweten op deze wijze bezwaart bijeen verzameld hebt, verwerp dit dan door een berouw, zoo levend en zoo volmaakt als uw hart slechts kan verwekken. Overweeg daartoe deze vier punten; dat gij door de zonde de genade van God verloren, uw erfdeel van liet paradijs verkwist, de eeuwige straffen dei-hel verdiend en aan de eeuwige liefde van God verzaakt hebt.
Gij ziet wel, Philothea, dat ik van eene alge-ineene biecht van geheel uw leveu spreek; zulk eene biecht, ik beken het, is niet altijd strikt noodzakelijk, maar zij is nochthans uiterst nuttig in het begin: ook raad ik sterk aan, daartoe uwe toevlucht te nemen. Dikwijls zijn de biechten van hen die een lauw eu alledaagsch leven
37
EERSTE DEEL.
leiden, vol groote gebreken: men bereidt er zich niet of althans zeer weinig toe voor; men mist het vereischte berouw; men gaat biechten met den geheimen wil om tot de zonde terug te kee-ren; men wil de gevaarlijke gelegenheden niet vermijden, noch de noodige maatregelen nemen om zijn leven te hervormen, in al deze gevallen is de algemeene biecht noodzakelijk om zijne zaligheid te verzekeren. Doch daarenboven brengt de generale biecht ons tot de kennis van ons zei ven, verwekt in ons eene heilzame schaamte over ons voorgaand leven, doet ons de barmhartigheid Gods bewonderen, die ons zoo lankmoedig heeft afgewacht; zij bevredigt onze harten, geeft rust aan onzen geest, wekt goede voornemens iu ons op, stelt onzengeeste-1 ijken vader in staat om ons te zeggen, wat voor onzen toestand dienstig is, en eindelijk, zij opent ons hart om voortaan onze zonden met meer vertrouwelijkheid en oprechtheid te biechten.
Daar hier dus gehandeld wordt over eene algemeene vernieuwing des harten, en eene alge-heele bekeering van onze ziel tot God, is het naar bet mij toeschijnt, niet zonder reden, Philotea, dat ik u de algemeene biecht aanraad.
38
HOOFDSTUK VII.
Oter de tweede zuivering, nnmciyk die tan de genegenheid tot de zonde.
Alle Israëlieten vertrokken wel uit het land van Egypte, maar niet allen met het hart en hun vollen zin. In de woestijn betreurden zij dan ook de uien en de vleesohpotten van Egypte. Eveneens zijn er zondaars, die inderdaad de zonden verlaten, doch die evenwel de genegenheid er voor niet verliezen. Zij nemen zich wel voor, niet meer te zondigen, doch zij gevoelen daarbij zekeren tegenzin om zich van de vermaken der zonde te berooven;hunhart verzaakt en verlaat de zonde wel, doch blijft niettemin nog dikwijls er naar omzien, even als de vrouw van Loth naar Sodoma. Zij outhouden zich van de zonde, evenals de zieken zich onthouden van meloen: zij eten er niet van, omdat de geneesheer hen met den dood bedreigt, als zij ervan eten; maar zij kwellen zich door die ontbering, spreken er van, staan in twijfel wat te doen, willen hem ten minste ruiken en houden hen, die er van mogen eten, voor zeer gelukkig. Op
39
EIKSIE DEEL
40
dezelfde wijze onthouden die zwakke en laffe boetvaardigen zich een tijd lang van de zonden, doch tegen hun dank : zij zouden wenschen te kuunen zondigen, ronder verdoemd te worden, zij spreken over de zonde met begeestering, en achten hen gelukkig die er zich aan overgeven. Een mensch, die besloten heeft zich te wreken, zal, als hij biecht, van wil veranderen, doch kort daarna zal men hem onder zijne vrienden met vermaak over zijn twist hooreu spreken, zeggende dat, als hij God niet vreesde, hij dit en dat zou gedaan hebben, dat de wet van God wel lastig is, dathet vergevenvanbeleedigingen wel moeielijk valt, en dat God gave, dat men zich wreken mocht! Helaas wie ziet niet, dat die mensch, hoewel hij de zonde heeft verlaten, niettemin nog geheel in de genegenheid er toe is gewikkeld, en dat hij, hoewel in werkelijkheid buiten Egypte, daar echter nog is door het verlangen, dat hij voortdurend de uien blijft beminnen en betreuren, die hij er at? Zoo ook handelt eene vrouw, die nadat zij haar verkeerd gedrag heeft verzaakt, evenwel nog gaarne gevleid en gezocht wordt. Helaas, welk gevaar loopen zulke lieden van verloren te gaan!
HOOFDSTUK VII.
41
Daar gij dan, PhilotLea godvruchtig weuscht te leven, moet gij u niet te vreden stellen mei alleen de zonde te verlaten, maar gij moet ook uw hart geheel verlossen van de genegenheid tot de zonde. Want behalve nog het gevaar van te zullen hervallen, zouden die ellendige geneigdheden voortdurend uw geest verzwakken, en hem zoodanig drukken, dat hij de goede werken niet meer zou kunnen oefenen met dien spoed, die volharding en dien ijver, die het wezen zijn der ware godvrucht. De zielen die, ua de zonde verlaten te hebben, nog telkens vrijwillig tot de zonde terugkeeren, gelijken op die kwijnende personen, die strikt genomen niet ziek zijn, maar wier handelingen allen ziek zijn; zij eten zonder smaak, slapen zonder rust, lachen zonder vreugde, en slepen zich voort meer dan zij gaan. Insgelijks doen die zielen het goede met zulk een grooten tegenzin, dat hare goede werken, reeds zeer gering in getal eu gehalte, ophouden de minste waarde te hebben.
EEESTE DEEL.
VIII.
Over het middel tot deze tweede znUerlng.
Hiertoe moet men zich het kwaad dat de zonde ons berokkent, levendig voor den geest stellen en daardoor gevoelens vau het diepste berouw verwekken. Want als het berouw, hoe zwak dan ook, mits het waarachtig is, voldoende is om ons van de zonde te zuiveren, vooral als het ver-eenigd is met de kracht der Sacramenten, dan zal het, wanneer het groot en hevig ia zeker sterk genoeg zijn om het hart van a1lc geaegen-heden tot de zonde te verlossen. Let eens op: eene eenvoudige tegenzin, maakt ons afkeerig van een persoon, die ons mishaagt, en doet ons zijn gezelschap vlieden, doch wanneer wij hem een doodelijken hevigen haat toedragen, dan vluchten en verafschuwen wij niet slechts hem die er het voorwerp van is, maar wij mogen zelfs zijne bloedverwanten niet lijden, noch zijne vrienden, noch het gezicht van zijne beeltenis, noch iets wat hem toebehoort. Zoo ook als de boetvaardige de zonde slechts met een zwak en licht, ofschoon waarachtig berouw haa;, dan
42
HOOFDSTUK VIII.
besluit hii enkel niet meer te zondigen, terwijl hij, wanneer hij er een levend en diep berouw over gevoelt, èn de zonde èn alles wat er van afhangt, èn alles wat er toe brengt zal verafschuwen. Wij moeten dan, Philothea, een zoo groot mogelijk berouw verwekken, opdat het zich tot de minste omstandigheden der zonde uitstrekke. Daardoor verafschuwde de bekeerde Magdalena hare zonden zoozeer, dat zij er nooit vrijwillig aan dacht; daardoor verklaarde David, niet slechts dat hij de zonde haatte, maar dat hij ook de wegen en paden haatte die er heen leiden: ziedaar juist waarin die verjeugdiging der ziel bestaat, die door denzelfden Profeet wordt vergeleken met de vernieuwing van de jeugd des adelaars.
Oin tot dit levendig berouw te geraken, moet gij u zorgvuldig oefenen in de volgende overwegingen , die zeer geschikt zijn om, met de hulp van Gods genade, de zoude en de voornaamste genegenheden tot de zonde uit uw hart te roeien, en die ik ook juist tot dat doel heb samengesteld; gij zult de eene na de andere doen in de volgorde die ik heb aangegeven, en er slechts een voor eiken dag nemen, en wel, zoo
43
44 EEKST-E DEEL.
gij kunt, des morgens, omdat die tijd de beste is voor de bezigheden van den geest. Vervolgens zult gij zooveel gij kunt er van iu de gedachte houden, eu zoo uw geest nog niet iu staat is om te mediteeren, zie dau wat daarover in het tweede deel van dit werk gezegd wordt.
IX
Over de Schepping.
VOJKBËRElDlitG.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Smeek hem om zijne ingeving.
OVEKDEN KINGEN.
1. Overdenk dat het nog zoo vele jaren niet geleden is, dat gij niet op de wereld waart, eu dat uw wezen een ware niet was. Waar wareu wij, o mijne ziel, in dien tijd? De wereld had reeds lang bestaan en van ons was er nog geen spraak.
HOOPDSTÜK IX.
2. God heeft u uit dat niet getrokken om u te maken wat gij zijt; en dit zonder dat Hij u noodig had, alleen door een uitwerksel zijner goedheid. t
3. Beschouw met eerbied liet wezen dat God u heeft gegeven; gij zijt het eerste en volmaaktste van alle wezens dezer zichtbare wereld, bestemd om eeuwig te leven en u op eene volmaakte wijze met de goddelijke Majesteit te vereenigen.
VERZUCHTINGEN EN TOOKNEMENS.
1. Verneder u diep voor God en zeg hem uit geheel uw hart met den Psalmist: o Heer! ik beu voor U als een niet; van waar komt het, dat Gij aan mij gedacht hebt om mij te scheppen? Helaas! mijne ziel, gij waart verloren in dien ouden afgrond en gij zoudt nog daarin zijn, zoo God er u niet uitgetrokken had; wat zoudt gij daar nu kunnen doen zonder deze goedheid Gods?
2. Bedank God. O mijn groote en goede Schepper! hoezeer ben ik U verplicht, dat gij mij uit mijn niet zijt komen opzoeken, om mij door uwe barmhartigheid te maken wat ik ben ?
45
EÈESTE DEEt,.
Wat zal ik ooit doen, om naar waarde uw naam te zegenen en uwe onmetelijke goedheid te bedanken?
2. Sohimm u. Doch, helaas! mijn Schepper, in plaats van mij met u te vereenigen door mijne diensten, ben ik oproerig geworden, door de ongeregeldheden van mijn hart, heb ik mij van U gescheiden, om mij met de zonde te vereenigen; ik heb U gevlucht; ik heb uwe goedheid miskend, als of gij mijn Schepper niet waart.
4. Buig u neer voor God. O mijne ziel ! gedenk, dat de Heer uw God is. Hij is het die u gemaakt heeft, en gij hebt u zeiven niet gemaakt: o mijn God! ik ben het werk uwer handen.
Ik wil dan geen behagen meer in mij zeiven scheppen, daar ik zelf een niet ben. Waarop beroemt gij u, o stof en asch? Waarom verheft gij u, o niet? Ja, voortaan wil ik om mij te vernederen, dit en dat doen, deze en die verachting verdragen: ik wil van leven veranderen en getrouw mijn Schepper volgen, ik zal mij vereerd achten door den staat vau schepsel, waartoe Hij mij heeft geroepen: ik zal geheel mijn wil aan den zijnen tot offer brengen. en daartoe zal ik mijne toevlugt nemen tot de
46
HOOFDSTUK IX. 47
luiddeleu, die mij worden aangewezen, en waaromtrent ik den raad zal vragen van mijn geestelijken vader.
BESLUIT.
1. Bedank God. O mijne ziel! zegen den Heer, en al wat in u is verheffe zijn heiligen naam; want zijne goedheid heeft u uit het niet getrokken en zijne barmhartigheid heeft n geschapen,
2. Offer. O mijn God, ik offer U uit geheel mijn hart het wezen op, dat Gij mij geschonken hebt. Ik wijd het U geheel toe.
3. Bid. O God, versterk mij in deze verlangens en besluiten. O H. Maagd, beveel ze aan de barmhartigheid van uwen Zoon, met alle personen voor wie ik moet bidden, enz. Onze Vader. IFees gegroet.
Als uw gebed geëindigd is, maak dan als een geestelijken ruiker van de punten, die u het meest getroffen hebben, om er van tijd tot tijd, in den loop van den dag, den goeden geur van in te ademen.
EERSTE DEEL.
X.
Oter het doeleinde, waarloe wy zyn geschapen.
VOORBEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Bid om zijne ingeving.
OVEBDEUKINGEN.
1. God heeft u op de wereld geplaatst, niet omdat Hij aan u behoefte had, want gij zijt Hem volkomen nutteloos. Maar Hij heeft op u zijne goedheid willen uitoefenen, door u deel te geven aan zijne genade en zijne glorie. Daarom heeft Hij u het. verstand gegeven om Hem te kennen, het geheugen om Hem te gedenken, den wil om Hem te beminnen, de verbeelding om u zijne weldaden voor den geest te brengen, de oogeu om de wonderen zijner werken te zien, de tong om Hem te loven en zoo vervolgens de andere vermogens.
2. Daar gij dan tot dit doel geschapen en
48
HOOFDSTUK X.
op de wereld zijt gesteld, moet gij zorgvuldig elke daad, die daarmede in strijd zou zijn, vermijden en verwerpen; en wat betreft, die daartoe niet kunnen dienen, men moet ze verachten als ijdele en overtollige zaken.
3. Beschouw het ongeluk van de wereld, die hieraan niet denkt en die leeft, als geloofde zij slechts geboren te zijn, om huizen te bouwen, boomen te planten, rijkdommen te verzamelen en zich met beuzelachtige vermaken bezig te houden.
VERZUCHTINGEN EN VOORNEMENS.
1. Schaam u en verwijt aan uwe ziel de ellende waarin zij tot heden toe geleefd heeft. Helaas! moet gij zeggen, waaraan dacht ik, o mijn God! toen ik niet aanU dacht? VArat herinnerde ik mij, toen ik U vergat? Wat beminde ik, toen ik üniet beminde? Helaas! ik moest mij spijzen met waarheid, en ik vulde mij op met ijdelheid ik diende de wereld, terwijl de wereld slechts gemaakt is om mij te dienen.
2. Verfoei uw voorgaand leven. Ik verzaak u, ijdele en nuttelooze gedachten; ik zweer
81 4
49
EERSTE DEEL.
u af, beuzelachtige en afschuwelijke heriune-ringen; ik verfoei u, valsche en trouwelooze vriendschappeu, verloren diensten, blinde erkentelijkheid, ellendige beleefdheden.
3. Bekeer u tot God. En Gij, o mijn God, mijn Zaligmaker, Gij zult voortaan het eenig voorwerp van mijne gedachten zijn; neen nooit zal ik mijn geest bezig houden met hetgeen U kan mishagen. Mijn geheugen zal dagelijks vervuld zijn met de onmetelijke en oneindige goedheid, die Gij zoo welwillend jegens mij hebt uitgeoefend. Gij zult de vreugde van mijn hart eu de zoetheid en het geluk van mijn leven zijn.
Ach,het is er mede gedaan; deze en die vermaken, waaraan ik mij overgaf, deze en die ijdele oefeningen, die al mijn tijd roofden, deze en die genegenheden, die mijn hart gebonden hielden, dat alles zal ik nu verafschuwen, en om mij in deze gesteltenissen te houden zal ik van deze en die middelen gebruik maken.
BESLUIT.
1. Bedank God, die u tot zulk een verheven doeleinde heeft geschapen. Gij hebt mij
50
HOOFDSTUK X.
voor U gemaakt. Heer, opdat ik eeuwig de ouraetelijkheid uwer glorie zou geuieten: Wanneer zal het uur aanbreken, dat ik dit waardig zal zijn? Wanneer zal ik U zegenen, gelijk ik het verschuldigd beu?
2. Offer. Ik draag U, o mijn dierbare Schepper, al deze neigingen en besluiten op, die Gij mij zelf hebt ingegeven; ik offer U ook geheel mijne ziel en geheel mijn hart op.
3. Bid. Ik smeek u, o mijn God! neem mijne beloften en voornemens goedgunstig aau, en geef uwen zegen aan mijne ziel, opdat zij zc in vervulling moge brengen door de verdienste van het bloed, dat uw Zoon op het kruis heeft vergoten, enz.
Maak den kleinen geestelijken ruiker.
51
EERSTE DEEL.
Over de weldaden 6oda«
— 4®»—
VOOP BEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Bid om zijne ingeving.
OVERDENKINGEN.
1. Beschouw de lichamelijke gunsten, waar-mede God u bedeeld heeft: welk bestaan Hij u heeft gegeven, welke middelen om dit bestaan te onderhonden, welke gezondheid, welke vertroosting , welken bijstand in uwe behoeften; en beschouw dit in vergelijking met anderen, die meer waardig zijn dan gij en die nochthans van deze voordeelen zijn beroofd: eenigen zijn mismaakt, ziekelijk, verminkt; anderen overladen met smaad, oneer en verachting; weêr anderen door armoede bezwaard, terwijl God niet gewild heelt dat gij zoo ellendig waart.
2. Beschouw de gaven des geestes; wat al domme, dolle, waanzinnige menschen zijn er
53
HOOfDSTUfc tl. 53
in de wereld ! Eu wat is de reden, dat gij niet tot hun getal behoort? Is dit geen uitwerksel van de goedheid Gods? Hoe velen zijn er ook die ongemanierd en in eene verregaande onwetendheid zijn opgevoed, terwijl de goddelijke Voorzienigheid u eene eerzame en zorgvuldige opvoeding heeft bezorgd!
3. Beschouw de geestelijke genaden: o Philothea! gij zijt een kind der Kerk, God heeft zich aan u doen kennen van uwe jengd af. Hoe dikwijls heeft Hij u zijne Sacramenten gegeven, hoe dikwijls inspraken, inwendige verlichtingen, gewetenswroegingen tot uwe verbetering! Hoe dikwijls heeft Hij u uwe fouten vergeven! Dat God u zoo vele jaren heeft laten leven, was ditgeen middel, dat God u gaf om de zaligheid van uwe ziel te bevorderen ? Beschouw al deze genaden in het bijzonder en zie hoe goed en behulpzaam God voor u geweest is.
VEBZÜCHTINGEN EN VOORNEMENS.
]. Bewonder de goedheid Gods. O hoe goed is mijn God voor mij! o hoe goed is Hij! o Heer, hoe rijk in barmhartigheid, edelmoedig-
EERSTE DEEL.
heid en goedheid is uw havt! 0 mijne ziel! verhalen wij altijd, hoevele weldaden Hij ons heeft bewezen.
2. Beschouw uwe ondankbaarheid. Maar wie ben ik, Heer, dat Gij aan mij gedacht hebt? o hoe groot is mijne onwaardigheid! Helaas ik heb uwe weldaden met voeten getreden , ik heb uwe genaden onteerd, door ze aan te wenden tot verachting en misbruik van uwe opperste goedheid: ik heb een afgrond van ondankbaarheid gesteld tegenover den ai-grond van uwe barmhartigheid en uwegunsten.
3. Wek u op tot dankbaarheid. Welaan dan, o mijn hart, wees niet meer ontrouw en ondankbaar jegens dezen grooten Weldoener. En hoe zou mijne ziel voortaan niet onderworpen zijn aan God, Hij die zoo vele genaden en wonderen in en voor mij heeft uitgewerkt?
4. Moed dan, Philothea, onttrek uw lichaam aan deze en die zinnelijkheden, onderwerp het aan de dienst van God, die zoo veel voor hetzelve gedaan heeft, gebruik uwe ziel om hem meer en meer te kennen en te beminneu en neem daartoe uwe toevlucht tot de gepaste middelen. Maak eindelijk een goed gebruik van
54
nOOPDSTUK XI.
de hulpmiddelen, die in de Kerk zijn, om u zalig te maken en God te verheerlijken. Ja ik zal het gebed beoefenen, dikwijls de ïï. Sacramenten ontvangen, het woord Gods aanhooren en getrouw de inspraken en raadgevingen volgen.
BESLUIT.
1. Bedank God voor de kennis van uwe plichten en van zijne weldaden, die Hij u geschonken heeft.
2. Offer Hem uw hart met al zijne voornemens op.
3. Bid Hem dat Hij u de kracht geve om ze getrouw te vervullen, door de verdiensten van den dood van zijnen Zoon.
Roep de voorspraak in van de H. Maagd en de Heiligen. Onze Vader, enz.
Maak den kleinen geestelijken ruiker.
55
EERSTE DEEL.
Over de zonde*
VOORBEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Bid hem om zijne ingeving.
OVERDENKINGEN.
1. Denk hoe lang het geleden is dat gij begonnen zijt te zondigen, en zie, hoe de zonden zich sedert dien dag in uw hart hebben verme nigvuldigd, lioezij dagelijks meer zijn opgestaan tegen God, tegen den naaste, tegen u zeiven, door daden, woorden, begeerten en gedachten.
2. Beschouw uwe slechte neigingen, en hoe gij die hebt opgevolgd, en dat gezigt zal u genoegzaam overtuigen, dat uwe zonden talrijk zijn boven de haren van uw hoofd of boven de zandkorrels der zee.
3. Beschouw in het bijzonder de zonde van ondankbaarheid jegens God; uwe algemeene
56
hoomjstuk xii. 57
zonde die zich uitstrekt over al de anderen, en die er de zwaarte oneindig van vermeerdert. Tel derhalve al de weldaden, die Hij u heeft verleend en welke gij tegen den Weldoener zeiven hebt aangewend. Hoevele inspraken veracht! hoe vele goede bewegingen nutteloos gemaakt! en meer dan dat alles nog: hoe vele Sacramenten ontvangen, en ontvangen misschien zonder bereiding! en de vrucht er van, waar is zij? Wat is er geworden van die kostbare juweelen, waarmede uw dierbare Bruidegom u versierd had ? Dat alles is verdwenen onder uwe ongerechtigheden, en terwijl God u steeds als het ware heeft achtervolgd om u zalig te maken, hebt gij Hem steeds ontvlucht, om u te verdoemen; welk eene ondankbaarheid.
verzuchtingen en voornemens.
1. Schaam u op het gezigt uwer ellende. O mijn God! hoe durfde ik voor uwe oogen verschijnen? Helaas! ik zie het nu, ik ben het uitschot der wereld, mijn hart is een afgrond van ondank en ongerechtigheid. Is het
EEKSTE DEEL.
mogelijk, dat ik de boosheid zoo verre heb gedreven, dat ik geen enkel mijner zintuigen, geen enkel van mijne zielsvermogens heb gebruikt, zonder ze te bevlekken en te ontheiligen ; dat er geen dag van mijn leven is voorbijgegaan zonder ecnige nieuwe kwade vrucht voort te brengen? Moet ik zoo de weldaden van mijn Schepper en bet bloed van mijn Verlosser vergelden?
2. Vraag vergiffenis en werp u aan de voeten des Heeren, als een verloren zoon, als Magdalena, als eene ondankbare tronw-loozc bruid. O Heer! barmhartigheid over deze zondares! O Hart van Jesus! levende bron van medelijden en zachtmoedigheid, ontferm ü over deze ellendige.
3. Maak het voornemen om beter te leven. O Heer! neen, nooit meer, met de hulp uwer genade, nooit meer zal ik mij aan de zonde overgeven. Helaas! ik heb haar maar al te zeer bemind! maar nu verfoei ik ze; enü, Vader van barmhartigheid bemin en omhels ik. Ik wil leven en sterven voor TL
4. Om mijne voorgaande zonden uit te wisschen, zal ik er mij moedig van besclml-
58
HOOFDSTUK XII. 59
digen, zonder er eene enkele van te verzwijgen.
5. Ik zal al het mogelijke doen om de laatste wortels er van uit te roeien, bijzonder van deze en die zonden, die mij het meest bezwaren.
6. Daartoe zal ik zonder aarzelen al de middelen omhelzen die in mijn bereik zijn, en ik zal nooit gelooven genoeg gedaan te hebben om znlke groote fouten te herstellen.
BESLUIT.
1. Bedank God, die u tot heden heeft afgewacht, en die u deze goede gesteltenissen heeft ingeboezemd.
2. Breng Hem uw hart ten offer om deze voornemens ten uitvoer te leggen.
3. Bid, dat Hij u versterke, enz.
ÊEfiStE DEEt.
XIII.
Oyer den dood.
VOORBEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Vraag hem zijne genade.
3. Stel u in den staat van een zieke op het sterfbed, zonder eenige hoop van aan den dood te ontsnappen,
OVERDEKKINGEN.
1. Beschouw de onzekerheid van uw ster-vensdag: O mijne ziel, gij zult eens dit lichaa.n verlaten. Wanneer? In den winter of in den zomer, in de stad of op het land, bij dag of des nachts? Zal het onverwachts of wel voorbereid zijn ? Door ziekte of door een ongeluk ? Zult gij tijd hebben om te biechten? Zult gij een biechtvader hebben om u bij te staan? Helaas.\' van dat alles weten wij niets, volstrekt niets. Maar een ding is zeker, namelijk dat wij sterven zullen, en altijd eer dan wij denken.
60
uoorosTUK xm. 61
2. Bedenk, dat dau de wereld voor u zal geëindigd zijn: er zal voor u geen wereld meer zijn; zij zal als vergaan zijn onder uwe oogen: want vermaken, wereldsche vrienden, dwaze vriendschappen zullen u dan als droombeelden en schaduwen toeschijnen! Ach! ongelukkige, zult gij zeggen, voor welke nietigheden en hersenschimmen heb ik mijn God beleedigd! Heb ik niet alles voor niets verloren? Daarentegen zullen de godvrucht en goede werken u als de zoetste en meest gewenschte dingen ter wereld voorkomen, en gij zultzeggen: Waarom toch heb ik dien schoonen eu beval-ligen weg niet gevolgd ? Dan zullen de zonden die u nu klein toeschijnen, u groot als bergen voorkomen, en uwe godvrucht zal u bijna niets toeschijnen.
3. Overdenk de lange en droevige afscheidsgroeten, die uwe ziel aan deze verachtelijke wereld zal toeroepen. Zij zal afscheid nemen van de rijkdommen, van de ijdelheden, van de vermaken, van vrienden en naburen, van ouders, kinderen, van man, van vrouw, in een woord van alle schepsel: en dan eindelijk van haar lichaam, dat zij bleek, misvormd,
62 EERSTE DEEL.
ontvleesoht, afzichtelijk en vol stank zal achterlaten.
4. Overdenk hoe men zich zal haasten om dat lichaam weg te nemen, en om het in de aarde te verbergen; en daarna zal de wereld niet meer aan u denken, niet meer ten minste dan gij aan anderen hebt gedacht. Dat hij in vrede ruste! zal men zeggen, ziedaar alles.
O dood! wat zijt gij wreed! o dood wat zijt gij onverbiddelijk.
5. Bedenk, dat de ziel bij het verlaten van het lichaam, ter rechter of ter linker zijde plaats zal nemen. Helaas! waarheen zal de uwe gaan? welken weg zal zij volgen? denzelfden dien zij in deze wereld is ingeslagen.
VEllZUCHTINGEN EN VOORNEMENS.
1. Bid God en werp u in zijne armen. Ach Heer! ontvang mij onder uwe bescherming voor dien schrikkelijken dag. Maak dat uur gelukkig en gunstig voor mij, en laat liever alle
uren van mijn leven droevig en treurig zijn. (
2. Veracht de wereld. Daar ik het uur niet -4* ken, dat ik u zal verlaten, 0 wereld, wil ik
i
HOOFDSTUK XIII. 63
mij niet aan u hechten. O dierbare vrienden, o bloedverwanten! duld dat ik u niet meer beminne dan met eene heilige vriendschap, die eeuwig kan duren; want waartoe mij aan u te binden met banden, die ik vervolgens moet verbreken en verlaten?
Ik wil mij tot dat uur voorbereiden, en alle noodige voorzorgen nemen, om dien overgang gelukkig te doen zijn. Ik wil den staat van mijn geweten verzekeren en een eind stellen aan dit en dat gebrek met al den ijver waartoe ik in staat ben.
BESLUIT.
Bedank God dat Hij u deze voornemens heeft ingegeven; draag ze op aan zijne Majesteit, smeek Hem op nieuw dat hij uw dood gelukkig make, door de verdiensten van den dood zijns Zoons, Hoep de bescherming in van de H. Maagd en de Heiligen. Onze Vader, Wees gegroet.
Maak een ruiker van myrrhe.
EERSTE DEEL.
XIV.
Orer het oordeel.
VOORBEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Bid otn zijne ingeving.
OVEEDENKINGEN.
1. Eindelijk na den tijd dien God voor den duur der wereld vastgesteld heeft, en na een menigte teekenen en vreeselijke voorboden, die de menschen zullen doen verdorren van selirik, zal het vuur als een zondvloed neervallen en geheel de oppervlakte der aarde verbranden en in asch leggen, zonder dat iets van hetgeen wij zien zal gespaard worden.
2. Na dien zondvloed van vlammen en bliksems, zullen alle menschen uit de aarde opstaan (behalve die reeds verrezen zijn) en op de stem van den Aartsengel zullen zij verschijnen in het dal van Josaphat. Dan, helaas!
64
*4 ^
HOOFDSTUK XIV.
met welk een onderscheid! want de een zal daar zijn met een glorievol en glanzend, de ander met een afzichtelijk en vreeselijk lichaam.
3 Overdenk de Majesteit waarmede de opperste Rechter zal verschijnen, omgeven door zijne Engelen en Heiligen, vóór hem het kruis, schitterender dan de zon, als een teeken van genade voor de goeden, en van strengheid voor de boozen.
4. De opperste Rechter zal door een bevel, dat onmiddelijk zal uitgevoerd worden, de goeden van de kwaden scheiden, stellende de eersten aan zijne rechter-, de laatsten aan zijne linkerhand; eeuwige scheiding, waarna deze twee menigten zich nooit meer te zamen zullen bevinden.
5. Na deze scheiding worden de boeken der gewetens opengeslagen; men ziet duidelijk van den eenen kant de boosheid der slechten, en de verachting, die zij voor God hebben gehad; en van den anderen kant, de boetvaardigheid der goeden, en de gelukkige vruchten, die zij uit Gods genaae hebben getrokken. Niets zal dan verborgen zijn. O
81 _ .5
65
66 eerste deel.
God! welke schaamte voor de eenen en welke Tertroosting tooi- de anderen.
6. Bedenk het laatste vonnis, dat over de boozen zal worden uitgesproken. Gaat, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor den duivel en zijne gezellen bereid is. Overweeg deze gewichtige woorden. Gaat, zegt Hij, dit is een woord, waarmede God de eeuwige verwerping van deze ongelukkigen aangeeft en hen voor altijd uit zijne tegenwoordigheid verbant. Hij noemt ze vervloekt. O m jne ziel! welk eene vervloeking! algeraeene vervloeking, die alle rampen in zich bevat ; onherroepelijke vervloeking, die alle tijden en de eeuwigheid in zich sluit. Hij voegt er bij: in het eeuwige vuur. Beschouw, o mijn hart, die groote eeuwigheid! O eeuwigheid van pijnen, wat zijt gij vreeselijk!
7. Overweeg vervolgens het vonnis der goeden. Komt, zegt de Rechter, (het is het zoete woord van zaligheid, waarmede God ons tot zich roept en ons in den schoot zijner goedheid ontvangt), gezegenden mijns Vaders, (o zoete zegening, die alle zegening in zich besluit), bezit het rijk, dat voor u
hoofdstuk xiv. 67
bereid is van het begin der wereld af. O God! welk eene genade! want dat rijk zal geen einde hebben.
verzuchtingen en voornemens.
1. Beef, o mijne ziel, bij de gedachte aan dien laatsten dag. O God, welke zekerheid zal ik kunnen vinden, daar de steunpilaren des hemels dan zullen beven van schrik?
2. Verfoei uwe zonden, die alleen u kunnen doen verloren gaan op dien schrikkelij-ken dag.
Ach! ik wil van dit oogeublik af mij zeiven oordeelen, opdat ik dan niet geoordeeld worde. Ik wil mijn geweten onderzoeken en mij veroordeelen, mij beschuldigen en mij nu beteren, opdat mijn Rechter mij niet veroordeele op dien vreeselijken dag. Ik zal biechten, de noodige waarschuwingen ter harte nemen, enz.
besluit.
Bedank God, dat Hij u middelen heeft gegeven, om voorzorg te nemen tegen dien
68 EERSTE DEEL.
dag en den tijd om boetvaardigheid te doen.
Offer Hem uw hart op, opdat Hij het bereid make tot boetvaardigheid. Bid Hem, dat Hij u de genade geve er u wel van te kwijten. Onze Vader, Wees gegroet.
Maak een ruiker van godvrucht.
Oter de hel,
VOORBEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Verootmoedig u en vraag hem zijn bijstand.
3. Verbeeld u eene duistere stad,geheel brandende van solfer en pek, en vol inwoners, die haar niet kunnen ontvluchten.
OVERDENKINGEN.
1. De verdoemden zijn in den helschen afgrond als in eene ongelukkige stad, waar zij onuitsprekelijke folteringen ondergaan in al hunne zintuigen en al hunne ledematen;
HOornsiUK xv.
want daar zij al hunne zintuigen en al hunue ledematen tot de zonde hebben doen dienen, is het billijk, dat zij ook in al hunne zintuigen en in al hunne ledematen de pijnen lijden, die de zonde verdient: hunne oogen zullen om de zoudige oogslagen, die zij zich hebben veroorloofd, het afgrijselijk gezicht der duivelen en der hel lijden: hunne ooren zullen, om het vermaak dat zij in slechte gesprekken hebben geuomen, niets meer hoo-ren dan tranen, geween en wanhoop En zoo vervolgens.
2. Behalve al deze folieringen, is er nog eene veel grootere, namelijk de berooving en het verlies van Gods glorie, die de verdoem den nooit zullen zien. Ja, als Absalon zich ongelukkig gevoelde, meer omdat hij zijn vader David niet zag dan om al de ongemakken zijner ballingschap, wat zal het dan zijn, o mijn God! voor altijd beroofd te zijn van het geluk, uw zoet en minnelijk aanschijn te aanschouwen!
3. Overdenk bovenal de eeuwigheid dier pijnen, die alleen de hel ondraaglijk maakt. Helaas, als de steek van een insekt, als de
69
EERSTE DEEL.
dag eu den tijd om boetvaardigheid te doen.
Offer Hem uw hart op, opdat Hij het bereid make tot boetvaardigheid. Bid Hem, dat Hij u de genade geve er u wel van te kwijten. Onze Vader, IFees gegroet.
Maak een ruiker van godvrucht.
Oter de hel.
-Vr~
VOORBEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Verootmoedig u en vraag hem zijn bijstand.
3. Verbeeldueeneduisterestad.geheelbrandende van solfer en pek, en vol inwoners, die haar niet kunnen ontvluchten.
OVERDENKINGEN.
1. De verdoemden zijn in den helschen afgrond als in eene ongelukkige stad, waar zij onuitsprekelijke folteringen ondergaan in al hunne zintuigen en al hunne ledematen;
68
HOOFDSTUK X?.
want daar zij al hunne zintuigen en al hunne ledematen tot de zonde heMjen doen dienen, is het billijk, dat zij ook in al hunne zintuigen en in al huune ledematen de pijnen lijden, die de zonde verdient; hunne oogen zullen om de zondige oogslagen, die zij zich hebben veroorloofd, het afgrijselijk gezicht der duivelen en der hel lijden: hunne ooren zullen, om het vermaak dat zij in slechte gesprekken hebbeu genomen, niets meer hoo-ren dan tranen, geween en wanhoop En zoo vervolgens.
2. Behalve al deze folteringen, is er nog eene veel grootere, namelijk de berooving en het verlies van Gods glorie, die de verdoem den nooit zullen zien. Ja, als Absalon zich ongelukkig gevoelde, meer omdat hij zijn vader David niet zag dan om al de ongemakken zijner ballingschap, wat zal het dan zijn, o mijn God! voor altijd beroofd te zijn van bet geluk, uw zoet en minnelijk aanschijn te aanschouwen!
3. Overdenk bovenal de eeuwigheid dier pijnen, die alleen de hel ondraaglijk maakt. Helaas, als de steek van een insekt, als de
69
EEBSTE DEEL.
hitte van een geringe koorts ons een korten nacht zoo lang en vermoeiend maakt, hoe verschrikkelijk zal dan de nacht der eeuwigheid zijn met zoovele folteringen! Uit die eeuwigheid ontstaan de eeuwige wanhoop, de godslastering en de oneindige razernij.
VERZUCHTINGEN EN VOOBNEMENS.
Vervul uwe ziel met schrik door deze woorden van Isaias: O mijne ziel, zoudt gij eeuwig kunnen leven in de eeuwige vlammen, en wonen te midden van dat verslindend vuur? Wilt gij dan uwen God voor altijd verlaten ?
Erken dat gij die straf verdiend hebt, en hoe dikwijls nog wel! Voortaan zal ik dan een geheel tegenovergestelden weg volgen: want waartoe mij neder te storten in dien afgrond ?
Ik zal derhalve deze en die poging aanwenden om de zonde te vermijden, die alleen in staat is mij dien eeuwigen dood toe te brengen.
Bedank, offer, bid.
70
HOOFDSTUK XVI.
XVI.
Over het Parady».
VOORBEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid,
2. Aanroep Hem.
OVEEDENKINGEN.
Bedenk hoe aangenaam het is, in een schoo-nen helderen nacht den hemel te beschouwen met de menigte en verscheidenheid van sterren. Welnu, voeg die schoonheid nog bij die van een mooieu dag, zoodat de glans der zon het gezicht van de sterren en de maan niet belet; en dan nog kunt gij vrij zeggen, dat al die schoonheid niets is bij de wonderen van het Paradijs. O hoe beminnelijk en verlangens-waardig is die plaats! o hoekostbaaris diestad!
2. Overdenk den adel, de schoonheiden menigte van de inwoners van dit gelukkig land; die millioenen van millioenen Engelen, Cherubijnen en Serafijnen ! die menigte Apostelen
71
EERSTE DEEL.
Martelarea, Belijders, Maagden, heilige Vrou wen, hun getal is ontelbaar. O welk een gelukkig gezelschap! De minste van allen is duizendmaal schooner dan de geheele wereld: wat zal het dan zijn hen allen te zien! Maar , mijn God, hoe gelukkig zijn zij! altijd zingen zij den zoeten lofzang der eeuwige liefde! altijd genieten zij eene volmaakte blijdschap; altijd deelen zij aan elkander onuitsprekelijke genoegens mede, en leven zonder de minste onaangenaamheid in den band van eene gelukkige en onverbreek-bare vriendschap.
3. Overdenk eindelijk, wat genot zij smaken iu het bezit van God, die hen onophoudelijk met zijn blik vereert, en daardoor stroomen van wellust in hunne harten uitstort. Wat geluk voor altijd met zijn oorsprong vereenigd ts zijn! Daar zijn zij omringd en doordrongen van God gelijk de vogelen van de lucht, en zijn zij van alle kanten overstroomd door ongelooflijke vertroostingen. Daar zingt elk naar vermogen de lofzangen van zijn Schepper: Wees eeuwig gezegend, roepen zij, o Gij, die onze Schepper en Zaligmaker zijt, Gij, die voor ons zoo goed zijt en ons zoo mild uwe glorie mede-
72
HOOPDSIÜK XVI.
deelt. En insgelijks zeeent God zijne Heiligen met eene eeuwige zegening; Wees voor altijd gezegend, zegt Hij, mijne dierbare schepselen, gij, die Mij zoo goed hebt gediend en die Mij eeuwig zult loven n.et zulk een grooten ijver en zulk eene volmaakte liefde.
VEBZUCIITINGEN EN VOOKNEMENS.
1. Bewonder eu prijs dit hemelsch vaderland. O hoe schoon zijt gij, dierbaar Jerusalem, en hoe gelukzalig zijn uwe bewoners.
2. Verwijt aan uw hart de lafheid, waardoor het zich tot heden toe van den weg tot die glorierijke woning heeft laten afhouden. Waarom heb ik mij zoozeer verwijderd van mijn opperst goed? Ach! ellendige, die ik ben! Voor eeuige slechte vermaken van een oogen-blik heb ik duizend en duizendmaal vaarwel gezegd aan die eeuwige en oneindige wellusten! Waar dan was mijn verstand, dat ik zulke ver-langenswaardige dingen verachtte eu zulke verachtelijke dingen verlangde?
3. Haak dan nu met vuur naar dat zoo heerlijk verblijf. O daar het u heeft behaagd, o goede en opperste Heer! mij uwe wegen te
73
EEBSTE DEEL.
doen inslaan, wil ik nooit, neen nooit meer op mijne schreden terugkeeren. Welaan dan, mijne lieve ziel, gaan wij tot die eeuwige rust, stellen wij ons op weg naar dat gezegend land, dat ons beloofd is; wat doen wij in dit Egypte?
Ik zal mij dan van deze en die dingen onthouden, die mij van den weg kunnen doen afwijken of mijn gang vertragen.
Ik zal dan die en die dingen doen, die mij tot mijn doel kunnen leiden.
Bedank, offer, bid.
Over de keuse van het psradQs.
VOOKBEREIDING.
4. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Verneder u voor hem en bid om zijne inspraken.
OVERDEMtlNGEN.
1. Verbeeld u dat gij op het vlakke veld zijt, geheel alleen met uwen Engelbewaarder, evenals de jonge Tobias, toen hij naar Rages
7é
HOOÏDSTUK XVII.
ging. Daar doet uw geleider u boven u het geopende paradijs zien, met al de vreugden en wellusten , die het onderwerp zijn geweest van uwe vorige meditatie. Vervolgens toont hij u aan uwe voeten de geopende hel met alle folteringen, die gij overwogen hebt.
Doordring uw geest goed van deze voorstelling, en werp u in den geest voor uwen goeden Engel neder:
1. Bedenk dat het maar al te waar is dat gij tusschen het paradijs en de hel zijt geplaatst en dat beiden geopend zijn om u te ontvangen, volgens de keus, die gij doen zult.
2. Bedenk, dat de keus, die men van een van beiden in deze wereld doet, in de andere wereld eeuwig zal duren.
3. Overdenk dat, hoewel beiden voor u zijn geopend, volgens dat gij kiezen zult, God, die bereid is om u of de een door zijne rechtvaardigheid, bf de andere door zijne barmhartigheid te geven, nochthans met een onvergelijkelijk verlangen wenseht, dat gij de voorkeur moogt geven aan het paradijs, en uw goede Engel is daar, die u uit al zijne macht aanspoor van den kant van God duizend genade
75
EERSTE DEEL.
zend hulpmiddelen aanbiedt om u bij liet opklimmen behulpzaam te zijn.
4 Beschouw ook Jesus Christus, die u van het hoogste des hemels gadeslaat en u uitnoo-digt door deze zoete woordea: koia , o dierbare ziel! kom tot de eeuwige rust; kom tusschen de armen van uwen Vader, die u in den overvloed zijnerliefde onsterfelijke wellusten heeft bereid. Zie met do oogeu uwer ziel de heilige Maagd, die u moederlijk uitnoodigt., moed! zegt zij; wacht u, mijne dochter, de verlangens mrns Zoons te verachten, evenmin als de zuchten zijner Moeder, die met Hem naar uw eenwig heil verlangt. Zie de Heiligen, die n roepen en een millioen heiige zielen, dieubezweren,ubij hen te voegen, om met hen slechts eenc stem te hebben om (iod te loven en slechts één hart om Hem voor altijd te beminnen, Kom, zeggen zij u, o onze zuster en onze vriendin! schep moed! de weg des hemels is zoo moeilijk niet, ais de wereld hem afschildert. Zet er uw voet slechts op en gij zult zien dat de godvrucht, die ons tot de eeuwige vreugde gebracht heeft, zelve reeds genot heeft, onvergelijkelijk greo-ter dan alle vreugden der wereld.
76
HOOFDSTUK XVII.
KEUZE.
1. O hel! ik verfoei u nu en voor altijd Ik verfoei uwe folteringen en pijuen:ik verfoei uwe rampzalige eeuwigheid en bovenal die eeuwige godslasteringen en die vervloekingen zonder einde, welke gij zonder opboudeu tegen mijn God uitbraakt. Maar, daarentegen, glorie en eeuwig geluk aan u, schoon paradijs, waarnaar mijn hart en mijne ziel haken. Ja, ik kies voor altijd miju verbluf in uwe geheiligde paleizen eu in uwe beminnelijke woontenten. Ik zegen, o mijn God! uwe barmhartigheid, ik neem het aanbod aan, dat Gij er mij van gelieftte doen. O Jesus, mijn Zaligmaker! ik neem uwe eeuwige liefde aan. Ik erken en bevestig degunst,dieGij mij verworven hebt van eeu plaats en toevlucht in dit gelukzalig Jerusalem, waar ik niets anders wil doen, dan U beminnen en zegenen voor eeuwig.
2. Neem de gunsten aan, welke de H. Maagd en de Heiligen u aanbieden, beloof hen, dat gij ze u ten nutte zult maken om u bij hen te voegen , strek uwe hand uit naar uwen goeden Engel, opdat hij u geleide, en bemoedig uwe ziel om wel te volharden in deze keus.
77
EEKSTE DEEL.
XVIII.
Orer de kent tan bet godrrnehUy leven.
VOORBEREIDING.
1. Stel u in Gods tegenwoordigheid.
2. Verneder u voor Hem en roep zijne hulp in.
OVERDENKINGEN.
1. Verbeeld u nogmaals met uwen goeden Engel te raidden van een uitgestrekt veld te zijn. Links ziet gij den duivel, gezeten op een hoogen troon: aan zijne zijden staan verscheidene helsclie geesten en om hem henen eene groote menigte wereldlingen, die allen met ongedekten hoofde hem groeten en eer bewijzen, de een door deze, de ander door gene zonde. Aanschouw de houding van al die ongelukkige hovelingen van dezen ellendige: zie eenigen woedend van haat, van afgunst en toorn, anderen die elkander dooden; anderen bleek, peinzend en gejaagd om rijkdommen te verzamelen; anderen overgegeven aan de ijdel-
78
HOOFDSTUK XVIII.
heid en niets zoekende dan ijdele vermaken; anderen verloren en verdierlijkt door hunne onwaardige hartstogten. Zie, hoe allen zonder rust of orde zijn, zie hoe zij elkander verachten en hoe zij elkander haten, terwijl zij veinzen elkander te beminnen. Ziedaar dan dien ongelukkigen staat der wereld, slaaflijk be-heerscht door zijn vervloekten koning. O welk medelijden zal zij u inboezemen!
2. Zie nu aan uwe rechterhand Jesus Christus gekruisigd, die met eene onvergelijkelijke liefde voor die arme slaven bidt, opdat zij hunne ketenen verbreken, en hen bezweert om tot Hem te komen. Zie eene menigte god-vruchtigen Hem van alle kanten omringen, elk met zijn Engel naast zich. Beschouw de schoonheid van dat koningrijk van godvrucht. Hoe schoon is het, die menigte maagden te zien, allen witter dan de lelie; die verzameling van weduwen vol versterving en nederigheid! die lieden van de wereld, die met grooten eerbied en wederzijdsche liefde, te zamen een stil leven leiden! Zie, hoe goed die godvruchtige zielen de zorg voor het uitwendige huis vereenigen met de zorg voor het inwendige, de
79
EERSTE DEEL.
wettige genegenheden met de liefde voor den hetnel\'schen Bruidegom. Zie werwaarts gij wilt, gij zult ze allen zien in eene heilige, zachte, beminnelijke houding, luisterende naar onzen Heer en hakende om Hem in hun hart te huisvesten. Zij verheugen zich, maar met eeneber vallige, liefderijke en welgeregelde vreugde; zij beminnen elkander, maar met eene zuivere en heilige liefde. Zelfs diegenen onder hen, die bedroefd zijn, kwellen zich daardoor niet veel en verliezen niets van den inwendigen vrede. In één woord, zie hoe de blikken des Zaligmakers onuitsprekelijke vertroostingen storten in hunne ziel, en ze vervullen met het verlangen om Hem te bezitten
3. Gij hebt Satan met zijn droevigen en ongelukkigen aanhang reeds vaarwel gezegd door de goede voornemens, die gij gemaakt hebt, maar gij zijt nog niet bij den Koning Jesus gekomen, en nog niet vereenigd met dat gelukkig en heilig gezelschap, dat Hem omringt; gij zijt altijd tussohen beiden in geweest.
4. Ach! nu moet men beslissen! de heilige Maagd, en de H. Josef, de H. Lodewijk, ie H. Monica en honderd duizend anderen, die te
80
HOOJDSTUK XVIII.
midden der wereld hebben geleefd, sporen u aan en noodigen u uit.
4. De gekruisigde Koning roept u bij uwen naam: kom, o welbeminde! kom, opdat ik u kroone.
KEUZE.
I. O wereld! o afschuwelijke aanhang! neen, nooit zult gij mij onder uwe vanen zien. Ik heb voor altijd vaarwel gezegd aan uwe ijdelheden en dwaasheden. O koning van hoogmoed! o koning van ongeluk, helsche geest, ik verzaak u met al uwe pracht, ik verfoei u met al uwe werken.
3. Maar tot U, mijn zoete Jesus, Koning van geluk en eeuwige glorie, iot U wend ik raij. Ik omhels U uit al de krachten mijner ziel, ik aanbid U uit geheel mijn hart, ik verkies U heden en voor altijd voor mijn koning en voor mijn eenigen vorst; ik offer U mijne onkreukbare trouw, en breng u een onherroepelijke huldiging; in een woord, ik onderwerp mij voor eeuwig aan de gehoorzaamheid van uwe heilige wetten en uwe goddelijke voorsohriften.
81 «
81
52 EERSTE DEEL.
3. O heilige Maagd! mijne goede Moeder! verkies u voor mijne geleidster, ik schaar
iiij onder uwe banier, en bied u een geheel bijzonderen eerbied en liefde aan.
4. O mijn heilige Engel! stel mij voor aan die gezegende vergadering, verlaat mij niet, vóór ik bij dat gelukkig gezelschap kome . waarmede ik zeg en eeuwig zal zeggen, als bevestiging van mijne keus: Leve Jesus! Leve Jesus!
Hoe men de algcmeene biecht moet doen.
Dit zijn dan Philothea, de overwegingen, die voor het doel, dat wij ons voorstellen, noodzakelijk zijn. Als gij deze zult gedaan hebben, ga dan met moed en nederigheid uw algemeene biecht doen, maar wat ik u bidden mag, laat u door geen ijdele vrees ontstellen De schorpioen is slechts gevaarlijk als zij steekt, doch in olie veranderd, wordt zij een voornaam geneesmiddel tegen haar eigen vergift; insgelijks is de zonde slechts schandelijk als wij ze
HOOFDSTUK XIX.
bedrijven, doch als zij verauderd is iu belijdenis en boetvaardigheid, is zij eervol en heilzaam. Het berouw en de biecht zijn als schoone en zoetgenrende bloemen, die de leelijkheid der zonde nitwisschen en den slechten reuk er van wegnemen. Simon de raelaatsche zeide , dat Magdalena eene zondares was; doch onze Heer zeide van neen en sprak nog slechts van de welriekende balsem, die zij had uitgestort, en van de grootheid harer liefde. Als wij waarlijk nederig zijn, Philothea, zal onze zonde ons oneindig mishagen omdat God daardoor is beleedigd, maar de beschuldiging van onze zonde zal ons zoet en aangenaam zijn omdat God daardoor wordt geëerd; het is overigens voor ons een soort van verlichting, als wij aan den geneesheer de kwaal zeggen, die ons pijnigt.
Wanneer gij bij uwen geestelijken vader zijt gekomen, verbeeld u dan op den berg van Cal-varië te zijn, aan de voeten van den gekruisigden Jesus Christus, wiens dierbaar bloed van alle kanten stroomt, om n van uwe ongerechtigheden te zuiveren: want al is het ook üet eigenlijk bloed des Zaligmakers niet, het is niettemin de verdienste van dat vergoten bloed, die de boet--
83
EERSTE DEEL.
vaardigen overvloedig overstroomt in den biechtstoel. Open dan goed uw hart om er de zonde te laten uitgaan; want naarmate zij er zullen uitgaan, zal de kostbare verdienste van liet goddelijk lijden er in komen, om het met zegeningen te vervullen.
Ik beveel u vooral aau om goed uwe fouten te zeggen, eenvoudig en oprecht. Stel ééns voor goed in uw leven uw geweten hierin tevreden. Is dit geschied, luister dan naar de vermaningen en de boetpleging, die de dienaar Gods u zal geven en zeg in uw hart: Spreek, Heer,, want uw dienaar luistert. Ja, Philothea, het is God naar wien gij luistert, want Hij heeft aan zijne dienaren gezegd: Die u hoort, hoort Mij. Ncra daarop de volgende verklaring bij de hand, die gij te voren moet gelezen en overwogen hebben, en die het slot zal zijn van uwe biecht. Lees haar met aandacht en tracht in uwe ziel zooveel droefheid op te \\vekken als u mogelijk is.
84
HOOFDSTUK XX.
XX.
Plechtige Terklaring om het besluit van God (e dienen in de ziel te bevestigen en om de cefenlng der bleeht te besluiten.
Ik ondergeteekende, allerouwaardigst en verachtelijk schepsel, doe de volgende verklaring, in tegenwoordigheid van God en geheel het hemelsch hof:
Overwegende de oneindige barmhartigheid van mijnen God, die mij wel uit niets heeft willen scheppen, mij bewaren, ondersteunen, van zoovele gevaren verlossen, en met zoovele weldaden overladen; overwegende vooral die onbegrijpelijke zachtmoedigheid en goedertierenheid, waarmede die allerbeste Vader mij zoolang heeft verdragen te midden mijner misdaden, mij zoo dikwijls het verlangen heeft ingeboezemd om tot Hem terug te keeren, en mij zoo geduldig tot dit jaar van mijn leven toe heeft afgewacht, zonder zich te laten afschrikken, noch door mijne ondankbaarheden en mijne tallooze ongetrouwheden, noch door mijn uitstellen zonder einde, noch door het misbruik zijner genade, noch door al mijne andere beleedigingen;
85
EEKSTE DEEL.
Overwegende nog dat ik, op den dag van mijn heilig doopsel zoo gelukkig en heilig aan God werd toegewijd, om zijn kind te wezen, en dat ik ondanks die toewijding, toen in mijn naam gedaan, duizend- en duizendmaal mijn geest onwaardig heb ontheiligd, door hem te gebruiken tegen de goddelijke majesteit;
Nu, tot mij zeiven gekomen, en naar hart en geest neergeworpen voor den troon der goddelijke regtvaardigheid, erken eu houd ik mij voor wettig beschuldigd enovertuigd van de misdaad van goddelijke majesteits-sehennis, en waarachtig schuldig aan den dood en het lijden vanJesus Christus, door de zonden, die ik heb bedreven, waarvoor hij is gestorven en de foltering des krnises heeft geleden. Derhalve beu ik waardig eeuwig verworpen en verdoerad te worden.
Evenwel mij keerendetot den troon der oneindige barmhartigheid van dienzelfden levenden en eeuwigen God en uit geheel mijn hart en uit al mijne krachten de ongerechtigheden van mijn voorgaand leven verfoeiende, vraag ik allernederigst vergiffenis, genade en barmhartigheid, met algeheele vrijspraak van mijne misdaad; ik offer tot dat einde den dood en het lijden van
86
HOOFDSTUK XX.
87
dienzelfden Heer en Verlosser mijner ziel op, en terwijl ik daarop den eenigen grondslag van mijne hoop stel, vernieuw en bevestig ik de heilige belijdenis van trouw, die men voor mij op den dag mijns doopsels aan God heeft gedaan : ik verzaak den duivel, de wereld en het vleesch, ik verfoei hunne inblazingen, hunne pralerijen en hunne werken, voor al den tijd van miju tegenwoordig leven en voor de geheele eeuwigheid. Ik keer mij terzelfder tijd naar mijn God, zoo goed en zachtmoedig, en ik verbind mij jegens Hem door een onherroepelijk besluit, om Hem te dienen en te bemiunen, nu en altijd. Hiertoe geef ik en heilL ik Hem toe mijn geest met al zijne vermogens; mijne ziel met al hare krachten; mijn hart met al zijne genegenheden; mijn lichaam met al zijne zintuigen; ik verklaar nooit misbruik te willen maken van al wat mij behoort, tegen zijn goddelijken wil en oppermajesteit, en ik breng Hem van dit oogen-blik af het vol en algeheel offer van geheel mij zeiven, om voor altijd zijn zeer eamp;elmoedig, gehoorzaam en getrouw schepsel te zijn, zonder dat ik ooit dit offer wil herroepen of er berouw over gevoelen.
EERSTE DEEL.
En bijaldien ik, door de listigheid yan mijn vijand of door menschelijke zwakheid, deze goede voornemens in iets mocht overtreden, verklaar ik van dit oogenblik af, en neem ik mij voor, door de genade van den H. Geest, zoodra ik het bemerken zal, er van op te staan, en mij geheel op nieuw tusschen de armen der goddelijke barmhartigheid te werpen , zonder de minste aarzeling of het minste uitstel.
Ziedaar mijne meening, mijn wil en onherroepelijk besluit, dat ik erken en bevestig zonder eenig voorbehoud of uitzondering, in tegenwoordigheid van God, voor het oog der zegevierende Kerk en voor de strijdende Kerk, mijne Moeder, die deze huidige verklaring hoort sn aanneemt in den persoon van haren bedienaar, tot dit einde door haar afgevaardigd.
O eeuwige God! almachtige en algoede, Vader, Zoon en H. Geest, gewaardig U dit heilzaam besluit in mij te bevestigen: gewaardig U in den geur van zoetheid dit offer aan te nemen, dat mijn hart U opdraagt; en daar Gij mij den wil om dit te doen hebt ingeboezemd, zoo geef mij ook de noodige kracht en genade om het te doen en tot een volmaakt
88
HOOFDSTUK XXI.
einde te brengen. O mijn God! Gij zijt de God van mijn hart, de God van mijne ziel, de God van mijn verstand, daarvoor erken en aanbid ik U, nu en voor de eeuwigheid. Leve Jesus!
XXL
Slot van heigeen gezegd is over den eersten trap van zuiverheid der ziel.
Als gij deze verklaring hebt afgelegd, wees dan oplettend en open de ooren van uw hart, om de vrijspraak te hooren, die Jesus Christus over u zal uitspreken in den hemel, in de tegenwoordigneid der Eugekn en Heiligen, op hetzelfde oogenbük dat de priester u hier op aarde zal vrijspreken in zijnen naam. Op dat oogenbük zal het geheele heir der zaligen zich verblijden over uw geluk ; dan zullen ailen te midden der heilige lofzangen van eene onvergelijkelijke blijdschap, aan uw genezen en met God verzoend hart den zoeten kus van vriendschap en vrede geven.
O God! Philothea, hoe wonderlijk is deze overeenkomst, waarbij gij u aan de goddelijke Majesteit geeft en Zij zich aan u geeft
89
EEESTE DEEL.
en u het eeuwige leven daarentegen schenkt! Er blijft nu niets meer over dan de pen in de hand te nemen en van ganscher harte uwe acte van verklaring te teekenen: ga daarna naar het altaar, waar God op zijn beurt uwe genade en de belofte, die Hij u van zijn paradijs gedaan heeft zal teekenen en bezegelen, door zichzelve door de H. Communie op uw hart te plaatsen als een stempel en goddelijk zegel.
Op deze wijze dunkt mij, Philothea, zal uwe ziel bevrijd worden van de zonde en van alle genegenheden tot zonde. Doch daar deze genegenheden weder lichtelijk in de ziel terugkee-ren, tengevolge van onze natuurlijke zwakheid en onze hartstogten, die hier op aarde wel geketend kunnen zijn, doch die nooit geheel zijn uitgeroeid, zal ik u eenige wenken geven, waarmede gij u voortaan van de doodzonde kunt bewaren en van alle genegenheid daartoe, zoodat zij nooit in uw hart kan binnentreden. Dan die wenken zullen ook dienen om n nog meer te zuiveren; en daarom wil ik, alvorens ze u te geven, u eerst iets zeggen over die meer volmaakte zuiverheid, waartoe ik u verkng te geleiden.
90
HOOPDSTUK XXII. 91
Dat men zleh moei beTr^Jden Tan alle genegflnhetd tot de dagelQksche zonden.
Naarmate den dag klimt, zien wij in den spiegel duidelijker de vlekken en onreinheden van ons gelaat; zoo ook, naarmate het inwendig licht van den H. Geest onze gewetens meer verlicht, zien wij duidelijker de zonden, en neigingen en onvolmaaktheden, die ons kunnen beletten om de ware godvrucht te bereiken; en terwijl dit licht ons onze gebreken doet zien, bezielt het ons tevens ook met het heilig verlangen ons er van te beteren.
Gij zult dan ontdekken, geliefde Philothea, dat gij behalve de doodzonden en de genegenheden tot de doodzonden, waarvan gij door de boven aangewezen oefeningen bevrijd zijt, in uwe ziel nog veel neiging en genegenheid hebt tot de dagelijksche zonden; ik zeg niet dat gij dagelijksehe zonden zult ontdekken, maar ik zeg dat gij neiging en genegenheid voor dat soort van zonden zult ontdekken. Nu, het een verschilt zeer van het andere; want wij kunnen nooit geheel zuiver zijn van dagelijksche zon-
EERSTE DEEL.
den, of ten minste, wij kunnen nooit lang in dien staat volharden; terwijl wij wel zonder genegenheid tot dagelijksehe zouden kunnen zijn. Zoo is het geheel iets anders eens of tweemaal uit kortswijl te liegen in een weinig belangrijke zaak, dan wel behagen te scheppen in het liegen en verzot zijn op dit soort van zonde.
En nu zeg ik, dat men zijne ziel moet zuiveren van alle geneigdheden, die zij tot de dagelijksehe zonde kan hebben; dat wil zeggen, dat men niet vrijwillig het plan moet voeden om in deze of die dagelijksehe zonde te volharden, want het zou een al te groote lafheid zijn, wetens en willens in zijn geweten iets te behouden, dat zoozeer aan God mishaagt, als de wil om Hem te mishagen De dagelijksehe zonde, hoe kleiu zij ook mogen wezen, mishaagt aan God, ofschoon zij Hem nu wel niet tot dien trap mishaagt, om zijne eeuwige vervloeking op ous neer te trekken. Maar als de dagelijksehe zonde Hem mishaagt, dan volgt hieruit, dat de genegenheid tot de dagelijksehe zonde een besluit is, om Hem altijd te willen mishagen; en zou het mogelijk zijn, dat eene reehtsehapene ziel zou mishagen aan God niet alleen; maar er zelfs be-
92
HOOFDSTUK XXII,
hagen iu zou scheppen Hem altijd te mishagen?
Zulke genegenheden, Philothea, zijn in liju-reohten strijd met de godvrucht, evenals de genegenheden tot de doodzonde het zijn met de liefde. Zij ontzenuwen de krachten des geestes; stellen een beletsel voor de goddelijke vertroostingen en openen de deur voor de bekoringen; en al dooden zij ook de ziel niet; zij makenhaar toch uiterst ziekelijk. De stervende vliegen, zegt de Wijze Man, doen den balsem zijn geur en kracht verliezen. Hij wil zeggen, dat als de vliegen zich slechts kort op den balsem ophouden, en er slechts als in het voorbijvliegen van proeven , zij slechts bederven wat zij nemen, terwijl het overige blijft zooals het is; doch, als zij in den balsem sterven, dat zij hem dan geheel be derven.en veel van zijne waarde doen verliezen. Eveneens zullen de dagelijksche zonden, als zij in eene godvruchtige ziel komen en er zich niet lang ophouden, daar weinig schade aanrichten; doch als diezelfde zonden in de ziel blijven door de genegenheid, die zij er voor behoudt, zullen zij haar, evenals bij den balsem, hare zoetheid, dat is de heilige godvrucht doen verliezen.
De spinnen dooden debijen niet; maarzij ver-
93
94 EEKSIE DEEL.
nielen en bederven haren honig, en als zij zich aan den bijenkorf hechten, vervullen zij deho-niggraten zoo zeer metliunne webben,dat debijen er haren arbeid niet meer iu kunnen verrichten. Zoo ook doodt de dagelijksc\'ie zonde onze ziel niet, maar zij bederft de godvrucht, en als zij er zich in nestelt door de gewoonte en de genegenheid, die wij er toe hebben, belemmert zij zoozeer de vermogens der ziel, dat deze niet meer in staat is te handelen met dien ijver en dien vlijt der liefde, die het kenmerk is der ware godvrucht. Het zal de ziel geen groot kwaad doen, Philothea, een kleine leugen tezeggen, zich een weinig te buiten te gaan iu woorden of daden, een weinig nieuwsgierig te zijn in zijne blikken, een weinig ijdel in zijne kleeding, vermaak ts scheppen in dit spel, in die beuzeling, mits wij, zoodra deze geestelijke spinnen in onze ziel komen, ze er terstond weder uitjagen, even als de bijen de lichamelijke spinnen trachten te verdrijven ; doch laten wij ze in ons hart verblijven, en dat niet alleen, maar scheppen wij er vermaak in ze er in te houden en te vermenigvuldigen, dan zullen wij weldra onzen honig verloren en de bijenkorf van onsgeweteubesmet en verward
HOOFDSTUK XXHI.
zien. Dan, ik herhaal het nog eens, nooitzaleen edelmoedige ziel er behagen in hebben op deze wijze aan haren God te mishagen, noch hare genegenheid stellen op iets, dat zij weet dat Hem ongevallig is.
XXIII.
Dat men zleh moet ontdoen van de genegenheid tot nntte* looze en gevaarlijke vermaken.
Het spelen, maaltijden, opschik, zekere schouwspelen, zijn op zich zelf genomen geen slechte zaken, maar wel onverschillige dingen, waarvan men een goed of slecht gebruik kan maken. Evenwel is er altijd rain of meer gevaar in gelegen, en dit gevaar wordt nog veel groo-ter, als men erop verzot raakt. Derhalve, Phi-lothea, ofschoon het toegelaten is te spelen, zich op te tooijen, eerlijke schouwspelen te aanhoo-ren, een feestmaal bij te wonen, zeg ik toch dat, als men daar zijne genegenheid op stelt, men in strijd handelt met de godvrucht, en iets doet wat zeer schadelijk en gevaarlijk is. Het is geen kwaad het te doen, maar het is kwaad er op
95
EERSTE DEEL.
verzot te worden. En inderdaad het is zeer na-deelig zulke beuzelachtige genegenheden in de aarde van ons hart te zaaien; want zij nemen de plaats in van het goede kooren en beletten dat onze ziel goede neigingen voortbrengt.
Zoo onthielden zich de oude Nazareërs niet alleen van alles wat bedwelmen kan, maar ook van druiven en onrijp druivensap. Niet dat druiven of onrijp druivensap dronken maken, maar omdat zij vreesden dat onrijp druivensap hun den smaak naar druiven en de druiven den smaak naar wijn zouden, geven. Dan, ik zeg niet, dat wij nooit gevaarlijke zaken kunnen gebruiken, maar ik zeg, dat wij nooit onze genegenheid er op kunnen stellen, zonder de godvrucht te krenken. Wanneer de herten te vet zijn, trekkeu zij zich terug en verbergen zich in hunne boschjes, wel gevoelende, dat hunne vetheid hen bezwaart, en dat zij niet zouden kunnen loopen, zoo zij mochten aangevallen worden; zoo ook kan het hart van den mensch, bezwaard door nuttelooze en gevaarlijke genegenheden, niet tot God gaan met die snelheid, dat gemak en die vurigheid, die het ware kenmerk zijn der standvastige godvrucht. Dat kleine kinderen hunne aandacht
96
HOOFDSTUK XXIV.
vestigen op en zich vermoeien met het vervolgen van vlinders, niemand zal dit kwaad vinden, omdat het kinderen zijn; maar is het niet belachelijk of liever te betreuren, volwassen mensehen te zien, die zich inspannen en in vuur geraken voor beuzelingen, even klein als een vlinder en die, behalve hunne nutteloosheid, nog het gevaar hebben om hen, die ze vervolgen , van den weg te helpen en in het verderf te storten ? Ik zeg dus niet zonder reden, geliefde Philothea, dat men zich van zulke genegenheden moet ontdoen; want al zijn de zaken niet altijd in strijd met de godvrucht, niet te min veroorzaakt de genegenheid, die men er op stelt, altijd een groot nadeel.
XXIV.
fikt men zteh moet ontdoen van de slechte nelglngea*
Wij hebben bovendien, Philothea, zekere natuurlijke neigingen die, daar zij hun oorsprong niet hebben in onze persoonlijke zonden, eigenlijk geen zonden zijn, noch doodelijke, noch dagelijksche, maar slechts onvolmaaktheden 81 7
97
EEKStÈ DEEL.
98
worden genoemd; en de uitwerkselen er van feilen of gebreken. De H. Paula bijvoorbeeld had, zooals de H. Hieronymus verhaalt, een groote neiging tot droefheid en tranen zóó zelfs, dat zij bij den dood van haren echtgenoot en hare kinderen bijna van droefheid stierf. Dat was eene onvolmaaktheid en geen zonde, daar het tegen haren dank en wil geschiedde. Er zijn karakters die vau nature lichtzinnig zijn, anderen terugstootend, anderen die zich niet kunnen voegen naar het gevoelen van anderen; deze is geneigd tot toorn, die tot liefde voor de schepselen; in het kort, er is niemand in wien men niet eene of andere onvolmaaktheid kan opmerken; dan, ofschoon deze onvolmaaktheden als eigendoramelijk en natuurlijk zijn bij elk vau ons, is het evenwel niet onmogelijk , deze door zorg en oplettendheid te verzwakken en te verbeteren, ja er zich zelfs geheel van te bevrijden en dit is het juist, Philothea, wat er gedaan moet worden. Men heeft wel middel gevonden om de bittere amandelenin zoete te veranderen, door eenvoudig een opening te maken in den wortel, om er het sap te doen uitloopen; waarom zouden wij dan ook onze slechte neigingen
HOOFDSTUK XXIV. 99
niet uit ons hart kunnen doen om beter te worden. Er is geen inborst zoo goed, die niet slecht kan worden door ondeugende gewoonten; insgelijks is er ook geen zoo slecht, die eerstens door de genade Gods en ten tweede door ijver en vlijt niet kan ingetoomd en overwonnen worden. Ik ga u dan nu de waarschuwingen geven en de middelen voorstellen, waardoor gij uwe ziel zult zuiveren van de gehechtheid aan de dagelijksche zonde, van de gevaarlijke genegenheden en onvolmaaktheden , en daardoor uw geweten des te meer zult verzekeren tegen alle doodzonde. God geve u de genade ze wel in beoefening te brengen !
Verschillende onderrichtingen om de ziel tot God te verheffen door het gebed en de Hfl. Sacramenten.
Over de noodzakelykiieid van het gebed.
Daar het gebed onzen geest bij het god-, delijk licht plaatst en onzen wil aan de hitte van de hemelsohe liefde bloot stelt, is er niets zoo geschikt om ons verstand te zuiveren van zijne onwetendheden en onzen wil van zijne neigingen als het gebed. Hetgebedishet gezegend water, dat door zijne aangename frischheid de plannen van onze goede voornemens doet groenen en bloeien, onze zielen wasoht van hare onvolmaaktheden en onze door de hartstochten verschroeide harten geneest.
2. Maar bovenal raad ik u het inwendige gebed, het gebed des harten aan, inzonderheid dat het leven en lijden onzes Heeren voor onder-
HOOFDSTUK I.
101
werp heeft. Wanneer gij Hem dikwijls door de overweging beschouwt, zal geheel uwe ziel van Hem vervuld worden, gij zult Hem leeren kennen en uwe handelingen zullen naar het voorbeeld van de zijnen gevormd worden. Hij is het licht der wereld; derhalve moeten wij in Hem, door Hem en voor Hem verlicht worden. Hij is de boom van ons verlangen; onder zijne schaduw derhalve moeten wij ons verkwikken; Hij is de ware fontein van Jacob: in zijne wateren derhalve moeten wij ons van al onze smetten was-schen; eindelijk, de kinderen leereu door het hooren van hunne moeders en al stamelende met haar hare taal spreken; zoo ook zullen wij, als wij bij den Zaligmaker blijven door de overweging en met zorg zijne woorden, zijne daden en zijne gevoelens gadeslaan, door zijne heilige genade leeren spreken, handelen en willen zoo-als Hij. Gij moet u hierbij bepalen, Pbilothea; en geloof mij, dit is de eenige deur, waardoor wij tot God den Vader kunnen gaan, want even als het glas van een spiegel niet zou weerkaatsen, zoo het van achteren niet met lood of tin bedekt was; zoo ook zou de godheid door ons nooit hebben kunnen beschouwd worden in deze
IWEEDE DEEL.
102
wereld, zoo zij niet was verbonden aan de geheiligde mensoliheid des Zaligmakers: nu, als dit zoo is, dan is het duidelijk, dat het leven en de dood van Jesus het geschiktste onderwerp voor onze zwakheid zijn, het zoetste, het aangenaamste, het voordceligste onderwerp, dat wij voor onze gewone overwegingen kunnen uitkiezen. Niet voor niets noemt de Zaligmaker zich het brood dat van den hemel is afgedaald: want even als het brood moet gegeten worden bij alle soorten van vleesch , zoo ook moet de Zaligmaker overwogen, beschouwd eu gezocht worden in al onze gebeden en in al onze daden. Om deze oefening gemakkelijker te maken, hebben eenige schrijvers het gedacht gehad, zijn leven en dooi in verschillende punten van overweging te verdeelen. Het meest raad ik u aan, de H. Bonaventura, Bellentami, Capilia, Grenada en Du Pont 1.)
1) Zeer geschikt kunnen wij hier ook aanbevelen: Volledig medilalieboek van den H. Alphonsus de Liguorio. — Be liefdevlammen van Jesus. — De Mensch en zijn Engel, door Alban Stolz, en andere voor dit punt zeer dienstige werken, die bij de uitgevers dezes verkrijgbaar zijn.
HOOFDSTUK I.
3. Gebruik hiervoor dagelijks een uur vóór den middag, en als het kan, des morgens vroeg, omdat uw geest dan, na de rust van den nacht, minder belemmerd en frisscher is. Besteed er ook niet meer dan een uur aan, tenzij uw geestelijke vader het u uitdrukkelijk hadde gezegd.
4. Als gij deze oefening rustig in eene kerk kunt doen, geloof ik dat dit het beste is; omdat dan noch vader, noch moeder, noch vrouw, noch man, noch iemand anders u in dit uur van godvrucht redelijk kunnen storen; terwijl gij in uw huis u dit misschien niet geheel kunt beloven , noch zoo vrij, wegens de ondergeschiktheid waarin gij staat.
5. Begin altijd uwe gebeden, hetzij inwendige of mondelinge, met u in Gods tegenwoordigheid te stellen; wijk nooit van dezen regel af en gij zult al spoedig ontwaren, hoe voor-deelig zij u is.
6. Zoo gij mij een raad wilt schuldig zijn, bidt dan het Ome Vader, Wees gegroet en Credo in het latijn, maar leer ook goed de beteekenis er van in uwe moedertaal verstaan, opdat gij, ze in de taal der Kerk biddende, niettemin de heerlijke en wonderlijke beteekenis van deze
103
TWEEDE DEEL.
gebeden kunt smaken. Gij moet ze bidden met eene groote oplettendheid van uwen geest, uw hart tot de gevoelens opwekken, die zij uitdrukken, u volstrekt niet haasten om er veel van te bidden, maar u veeleer toeleggen om hetgeen gij zegt met geheel uw hart te zeggen, want één Onze Vader, met gevoel gebeden, heeft meer waarde dan verscheidene, die slechts achteloos zijn opgezegd.
7. Het rozenhoedje is eene zeer goede wijs van bidden, mits gij het weet te bidden zooals het behoort. En daarom moet gij u een van die kleine boekjes aanschaffen, die demanierbevatten hoe dit gebeden moet worden. Het is ook goed de litaniën te bidden van Onzen Heer, O. L. Vrouw en van de Heiligen en alle audire gebeden, die men in gebedenboeken en goedgekeurde werken kan aantreffen, op voorwaarde nochthans dat, zoo gij de gaaf van het inwendig gebed bezit, gij daarvoor altijd de voornaamste plaats inruimt. Als gij dit verricht hebt en de menigte uwer bezigheden of eenige andere reden zou u beletten uw mondeling gebed te doen, verontrust u dan daarover niet, maar bid eenvoudig voor of na de meditatie het Gebed
104
HOOFDSTUK I.
des Heeren, de Groet van den Engel en het Symbolnm der Apostelen.
8. Zoo gij gedurende uw mondeling gebed uw hart roeit getrokken naar het inwendig en geestelijk gebed, weersta dan dien aandrang niet, maar laat uwen geest zachtjes naar dien kant gaan en bedroef u niet, dat gij de u voorgenomen mondelinge gebeden niet volbracht hebt; want de overweging, die gij in de plaats daarvan gedaan hebt, is aangenamer aan God en voordeeliger voor uwe ziel. Ik zonder de kerkelijke getijden uit, zoo gij verplicht zijt die te bidden; want in dat geval gaat plicht vóór alles.
9. Als het mocht gebeuren dat geheel nw voormiddag verliep zonder die heilige oefening van het inwendig gebed, hetzij wegens het aantal bezigheden, hetzij om eenige andere reden, iets wat gij zoo veel mogelijk moet vermijden tracht dan dit verlies in den namiddag te herstellen, zoo lang mogelijk na het middagmaal; daar gij terstond op het eten tot slaperigheid vervallen en uwe gezondheid schaden zoudt.
En bijaldien gij het den geheelen dag niet kunt doen, moet gij dit aanvullen door vele schietgebeden en door het lezen van eenig god-
105
TWEEDE DEEL.
vruohtig boek; leg u ook eenige boetpleging op om de gevolgen van dit verlies te beletten en neem verder een vast besluit om den volgenden dag uwe gewoonte te hervatten.
II.
Korte onderrichting om wel te mediteeren. En allereerst over de tegenwourdigheid Goda; eerste punt van voorbereiding.
Maar welligt weet gij niet, Philothea, hoe het inwendig gebed behoort gedaan te worden; want ongelukkig is dit een zaak, die maar al te weinig gekend is door de lieden onzer eeuw. Ziehier dan eene eenvoudige en korte onderrichting, die ik u daarvan voorstel, in de verwachting dat gij door het lezen van zoo vele uitstekende boeken, die over dit onderwerp zijn samengesteld, en bovenal door uwe eigene ondervinding er breedvoeriger in zult onderricht worden.
Ik spreek u eerstens over de voorbereiding, en deze bestaat uit twee punten, te weten: zich in Gods tegenwoordigheid te stellen en vervolgens zijn bijstand in te roepen.
106
HOOrDSTUK II.
Om u in Gods tegenwoordigheid te plaatsen, stel ik u vier voorname middelen voor, waarvan gij u, in het begin met vrucht kunt bedienen.
Het eerste bestaat in zich wel te doordringen, van de onmetelijkheid van God, dat wil zeggen, zich vervullen met deze gedachte, dat God in alles en overal is en dat er geen plaats of zaak ter wereld is waar hij niet is met eene zeer waarachtige tegenwoordigheid; zoo dat, gelijk de vogelen waar zij zich ook keeren overal de lucht vinden, zoo ook wij overal God vinden werwaarts wij ook gaan of waar wij ons ook bevinden. Dit is eene waarheid, die iedereen weet, doch waarop men niet genoeg let. Hoewel de blinden een vorst niet zien, die in hunne tegenwoordigheid is, zullen zij evenwel niet nalaten zich eerbiedig te houden, zoo zij van zijne tegenwoordigheid zijn verwittigd, maar waar is het, dat zij hem niet ziende lichtelijk vergeten dat hij daar is, en als zij dit vergeten hebben, vergeten zij nog lichter den eerbied, die hem verschuldigd is. Helaas! Philothea, wij zien God niet, die nochthans bij ons tegenwoordig is; en hoewel het geloof ons van zijne tegenwoordigheid verwittigt, vergeten wij ons maar
107
TWEEDE DEEL.
al te dikwijls, omdat onze oogen Hem niet zien, en wij gedragen ons alsof Hij verre van ons was. Want al is liet dat wij weten dat hij alomtegenwoordig is, zoo wij met de daad daaraan niet denken, is dit alsof wij het niet wisten. Daarom moeten wij altijd vóór het gebed onze ziel opwekken tot het krachtig en levend besef van deze tegenwoordigheid Gods. Dit hield ook David bezig, als hij uitriep; Zoo ik ten hemel klim, o mijn God! gij zijt er, en zoo ik ter helle daal, gij zijt er ook. W ij kunnen ook gebruik maken van de woorden van Jacob, die na het gezicht van de heilige ladder zeide; Hoe verschrikkelijk is deze plaats ; waarlijk Qodis hier, en ik wist het niet. Hij wil zeggen dat hij er niet aan dacht, want het kon hem niet onbekend zijn, dat God in alles en overal was. Als gij dan komt om uw gebed te doen, moet gij uit geheel uw hart en tot uw hart zeggen; o mijn hart! mijn hart! God is waarlijk hier tegenwoordig.
Het tweede middel om zich in deze heilige tegenwoordigheid te stellen is, te denken dat God niet alleen op de plaats is waar gij zijt, maar dat hij daarenboven op eene bijzondere wijze in uw hart is en op den bodem van uwen
108
Hoofdstuk ii.
geest, dienliij bezielt en verlevendigt door zijne goddelijke tegenwoordigheid, terwijl hij daar is als het hart van uw hart en de gees\': van uwen geest. Want even als de ziel door het ge-heele lichaam verspreid in alle deelen tegenwoordig is en evenwel op eene bijzondere wijze haar verblijf houdt in het hart, zoo ook is God zeker in alles tegenwoordig, doch vervult niettemin onzen geest met eene zeer volmaakte tegenwoordigheid. Daarom noemde David God de God van zijn hart en zeide de H. Paulus ook van God sprekende, dat wij in Hem leven, ons bewegen en zijn. Nadat gij dan deze waarheid wel hebt overwogen, zult gij in uw hart een grooteji eerbied opwekken voor God die daarin zoo innig tegenwoordig is.
Het derde middel is onzen Zaligmaker in zijne heilige menschheid te beschouwen, hoe hij van het hoogste des hemels alle mensehen ter wereld gadeslaat, maar meer bijzonder de Christenen, die zijne kinderen zijn, en nog meer bijzonder hen die bidden, waarvan hij alle daden en gebreken opmerkt. En dit is geen eenvoudige verbeelding van mijn kant maar eene stellige waarheid; want al zien wij
109
TWEEDE DEEt,
Hetn ook niet gelijk de H. Stephanua bij zijne marteling Hem aanschouwde, het is niettemin zeker dat Hij van de hoogte zijner glorie zijne blikken gestadig op ons gevestigd houdt. Wij kunnen derhalve met de Bruid van het Hooglied zeggen: Hij zelf staat achter den muur, Hij ziet door het venster en door de traliën.
De vierde wijze bestaat eenvoudig in zich voor te stellen, dat de Zaligmaker inzijne heilige menschheid aan onze zijde staat, zooals wij wel gewoon zijn ons onze vrienden voor te stellen, zeggende ; Ik verbeeld mij dezen dit of dat te zien doen, het is alsof ik hem zie, enz. Doch, als gij in de tegenwoordigheid van het H. Sacrament waart, zou deze tegenwoordigheid werkelijk en niet bloot ingebeeld zijn, want de gedaante en schijn van het brood zijn als een gordijn, waarachter de Heer zich verbergt en vanwaar Hij ons ziet en gadeslaat, ofschoon wij Hem niet in zijn eigenlijke gedaante zien. Gij zult dan van een dezer vier middelen gebruik maken om vóór het gebed uwe ziel in de tegenwoordigheid Gods te stellen; denk er niet aan om ze allen tegelijk te willen gebruiken, maar één tegelijk en dat nog wel kort en eenvoudig.
110
HOOFDSTUK III.
III.
Over de aanroeping; tweede pant van voorbereiding.
Deze aanroeping geschiedt op de volgende wijze ; als uwe ziel zich inxle tegenwoordigheid Gods gevoelt, doordringt zij zich van een\' groeten eerbied op het zien van zulk eene Oppermajesteit, en erkent zich onwaardig voor haar te blijven vertoeven. Vervolgens overwegende, dat de goddelijke goedheid haar dit toelaat, vraagt zij Hem de genade om Hem in deze overweging wel te dienen en te aanbidden. Zoo gij wilt, kunt gij hiertoe gebruik maken van eenige korte en vurige woorden zooals de volgende van , David: Verwerp mij niet van uw aanschijn, o mijn God! en neem. uwen H, Geest niet van mij weg. Laat uw aanschijn stralen op uwe dienstmaagd en ikzaluwe wonderen overwegen. Geef mij verstand en ik zal moe wet onderzoehen, ik zal haar naleven uit geheel mijn hart. Ik ben uwe dienstmaagd, stort uwen geest over mij uit. Het zal ook goed voor u zijn uwen Engelbewaarder aan te roepen en de heilige personen, die eenig deel hebben gehad aan het geheim, dat gij overweegt. Zoo gij b. v. uw gebed houdt over den dood
Ill
KemiE de El-
des Heeren dan kunt gij de H. Maagd aanroepen, den II. Joannes, de H. Magdalena, den goeden Moordenaar, opdat gij deel moogt hebben aan de gevoelens en inwendige bewegingen, die zij toen ontvingen; overweegt gij uwen dood dan kunt gij uwen goeden Engel aanroepen, die er bij tegenwoordig zal zijn, opdat hij u de passende voornemens en besluiten ingeve en zoo vervolgens bij andere onderwerpen van overweging.
Over de Toorstellliig van het geheim ; derde pant van voorbereiding.
Na deze twee gewone punten van voorbereiding is er een derde, die niet bij alle soort van overwegingen behoort en welke men voorstelling van plaats of inwendige voorstelling noemt. Dit is niets anders dan zekere oefening van de verbeelding, waardoor men zich een voorstelling maakt van het geheim of de gebeurtenis, die men overweegt, evenals of ze inderdaad plaats greep. Bij voorbeeld, als gij over onzen
112
HOOFDSTUK IV. 113
Heer aau het kruis wilt overwegen, dan zult gij u verbeelden dat gij op den Calvariebergzijten dat gij tegenwoordig zijt bij alles wat op den dag des lijdens is gezegd en geschied; of ook, wat hetzelfde is, gij zult u voorstellen, dat op de plaats zelf waar gij zijt de kruisiging des Hecren plaats heeft met al de omstandigheden die door de Evangelisten zijn opgeteekend. Ik zeg hetzelfde zoo gij overweegt over den dood, zoo als ik heb aangegeven bij de overweging die daarover handelt, eveneens als gij zult overwegen over de hel of over elk ander onderwerp van dien aard, waarin gehandeld wordt overzicht-bare, tastbare dingen; want bij andere overwegingen die over onzichtbare dingen handelen, als de grootheid van God, de uitstekendheid der deugden, het doeleinde onzer schepping, kan er geen spraak zijn om dezen regel te willen gebruiken. Het is waar, men kan zich ook bedienen van eenige vergelijkingen om de beschouwingen gemakkelijker te maken, maar ook dit heeft zijne bezwaren en ik wil met u slechts zeer eenvoudig handelen, opdat uw geest zich niet te veel vermoeie in gezochte voorstellingen. Door middel van deze verbeelding dan 81 8
TWfEDE BBEL.
sluiten wij onzen geest op in het geheim dat wij willen overwegen en wij beletten hem her- en derwaarts te gaan; bijna zooals men met een vogel doet dien men in een kooi sluit of met een valk, dien men de riemen aandoet om hem op de vuist te houden. Eenigen zullen u niettemin zeggen, dat men bij de voorstelling der geheimen zich liever van de eenvoudige gedachte van het geloof en van een eenvoudigen blik des geestes moet bedienen, of wel ook te overwegen naarmate de dingen zich in uwen geest voordoen. Maar dit is al te ver gezocht voor het begin, en zoolang tot üod u hooger verheft raad ik u, Philothea, u eenvoudig bij het lage dal te houden, dat ik u aanwijs.
V.
Over de OTerdenkingen; tweede deel der OTerweging.
Na het werk der verbeelding komt het werk des verstands, dat wij overdenking noemen en dat bestaat in het houden van een of meer beschouwingen , die geschikt zijn om ons hart tot God te verheffen en ons smaak te doen vinden
llé
HOOFDSTUK. V.
115
iu heilige en goddelijke zaken. Hierin verschilt de meditatie zeer van de studie, want het doel van de studie is geleerd te worden, bekwaamheid in het schrijven of redetwisten te verkrijgen, terwijl het doel van de meditatie is de deugd en de heiligeliefdeGodste verwerven. Nadat gij dan uwen geest als het ware hebt opgesloten in het onderwerp uwer overweging, hetzij door de verbeelding, zoo het voor de zintuigen vatbaar is, hetzij door de eenvoudige voorstelling zoo het dit niet is, gelijk ik boven gezegd heb, dan zult gij over dit onderwerp eenige overdenkingen beginnen, zoo als gij hiervan voorbeelden kunt vinden in de meditatiën, die ik u gegeven heb. Als uw geest genoeg smaak, licht en vrucht vindt in een dezer overdenkingen, moet gij daarbij blijven zonder verder te gaan en hierin handelen als de bijen, die eene bloem niet verlaten zoolang zij er honig in vinden. Doch zoo gij uw voedsel niet vindt in eene dezer overdenkingen na er eeni-gen tijd bij stil gestaan te hebben, ga dan tot eene andere over en dit zonder haast of ongerustheid.
TWEEDE DEtL.
VI.
Orer de Termchtlogen en voornemens, derde deel der meditatie.
Dc meditatie wekt goede bewegingen in den wil of aandoeningen in onze ziel als de liefde tot God en den naaste, het verlangen naar het Paradijs en de glorie, den ijver voor het heil der zielen, de navolging van het leven des Hee-ren, het medelijden, de bewondering, de vreugde, de vrees voor de ongenade Gods, het oordeel en de hel, den haat tegen de zonde, het ■vertrouwen in de goddelijke goedheid en barmhartigheid, de schaamte en het berouw\'over ons voorgaand zondig leven. In deze of dergelijke aandoeningen moet uw geest zich ophouden en verwijlen zoolang het slechts mogelijk is. Wilt gij hierin geholpen worden, neem dan een of ander godvruchtig werk dat over het medi-teeren handelt en gij zult daarin ongetwijfeld eene handleiding vinden om uwen geest in deze zaken te oefenen.
Gij moet u evenwel, Philothea, niet zoodanig bij de algemeene aandoeningen ophouden, dat gij zoudt nalaten ze in bijzondere voorne-
116
HOOFDSTUK VI. 117
mens voor de verbetering uws levens te veranderen. Bij voorbeeld, het eerste woord, dat onze Zaligmaker aan het kruis sprak zal, veronderstel ik, in uwe ziel het verlangen storten om hem na te volgen in het vergeven van de belee-digingen en het beminnen van zijne vijanden. Dan ik verklaar dat dit weinig beteekent, zoo gij er geen bijzonder voornemen bijvoegt ongeveer in dezer voege: Welnu dan, ik zal mij niet meer geraakt toonen over deze of die spijtige woorden, die deze of die persoon, mijn nabuur, mijn knecht of dienstmaagd over mij spreken! noch over deze of die verachting, die ik van deze of die ontvang: daarentegen zal ik dit of dat zeggen of doen, om den geest van den een te bedaren en het hart van den anderen te winnen. Op deze wijze, Philothea, zult gij uin korten tijd van uwe fouten beteren, terwijl gij door algemeene verlangens dit slechts langzaam en met moeite zult doen.
TWEEDE DEEL.
VII.
Over het slot en den geestciyken ruiker.
Men moet eindelijk de meditatie eindigen met drie oefeningen, die men met alle mogelijke nederigheid moet verrichten De eerste dezer drie oefeningen is eene oefening van dank, waardoor wij God bedanken voor de voornemens en besluiten, die Hij ons heeft ingegeven, en Tooide groote barmhartigheid die Hij getoond heeft in het geheim dat wij overwogen hebben. De tweede oefeniug is eene akte van opoffering, waardoor wij aan God zijne eigene goedheid en barmhartigheid opdragen, de verdiensten van den dood en het bloed van Jesus Christus en ook onze voornemens en besluiten in vereeniging met de deugden van zijn goddelijken Zoon. De derde oefening is eene oefening van smeeking waardoor wij vragen en Hem bezweren ons de genaden en deugden zijns Zoons mede te deelen en onze voornemens en besluiten te zegenen, opdat wij ze getrouw mogen ten uitvoer brengen. Vervolgens bidden wij voor de Kerk, voor onze herders, ouders, vrienden en andere personen, terwijl wij hiertoe de voorspraak der
118
hoopdstüe: vu.
H. Maagd, der Engelen en Heiligen ■ inroepen, Eindelijk heb ik gezegd, dat men het
Onze Vader en Wees gegroet moet bidden, welke gebeden voor alle geloovigen gemeenschappelijk en noodzakelijk zijn.
Bij dit alles heb ik nog gevoegd, dat men een kleinen ruiker van godvrucht moet plukken. Zij die in een schoonen tuin hebben gewandeld, verlaten die niet gaarne, zonder vier of vijf bloemen te nemen om die den ganschen dag te bewaren en er den geur van te genieten. Zoo ook moeten wij, wanneer onze geest door de overweging eenig geheim heeft doorloopen , een, twee of drie gedachten uitkiezen, welke wij het meest naar onzen smaak en het nuttigst voor onzen vooruitgang hebben bevonden, om die gedurende den dag te gedenken en geestelijker wijze haren goeden geur te genieten. Dit moet geschieden op de plaats zelve waar wij onze overweging hebben gedaan, terwijl men daar op- en nederwandelt of er zich eenigen tijd daarna in stilte en ingekeerdheid ophoudt.
119
TWEEDE DBEt.
VIII.
Eenlge zeer nattige waaHChawlogen betreffende de meditatie.
Bovenal Philothea, moet gij bij het eindigen van uw gebed, de besluiten, die gij genomen hebt onthouden, om die zorgvuldig iu beoefening te brengen wanneer in den loop van den dag de gelegenheid zich opdoet. Bedenk dat de groote vrucht der meditatie is, dat zij ons oefeningen van deugd doet voortbrengen: zonder dit wordt deze oefening nutteloos en dikwijls zelfs gevaarlijk. De beschouwende overdenking der deugden, gescheiden van de beoefening er van, kanonzen geest en ons hart opblazen, door ons te doen gelooven, dat wij zoodanig zijn, als wij besloten hebben te wezen; doch inderdaad zijn wij slechts zoodanig, als onze besluiten vast en daadwerkelijk zijn. Tsl-kens.als zij zwak zijn , zijn zij ijdel, en daar zij zonder uitwerksel blijven, zijn zij gevaarlijk. Men moet zich dan, door alle mogelijke middelen geweld aandoen om ze in beoefening te brengen en de gelegenheden er toe, groot of klein, opzoeken. Als ik bij voorbeeld besloten heb, door zachtheid den geest te winnen van hen die
120
HOOPDSTÜK VIII.
mij beleedigen, dan zal ik hen dien dag zoeken te ontmoeten, om hen vriendelijk te groeten; en zou ik hen niet kunnen ontmoeten, dan zal ik ten minste zoo veel goed van hen trachten te spreken, als maar mogelijk is, en God ten hunnen gunste bidden.
Bij het eindigen van uw gebed moet gij u wachten geen stoot aan uw hart te geven, want hierdoor zoudt gij den balsem storten en doen verloren gaan, die gij in het gebed hebt ontvangen; ik wil zeggen, dat gij zoo mogelijk nog eenigen tijd het stilzwijgen moet bewaren, en uw hart zachtjes doen overgaan van het gebed tot de bezigheden, om zoo lang gij maar kunt de gevoelens en voornemens te bewaren, die gij in uw gebed hebt opgevat. Iemand, die in eene schoone porceleinen vaas een kostbaren balsem heeft ontvangen, om die naar huis mede te nemen, zal zeer langzaam loopen, noch terrechter-noch ter linkerzijde rondzien, maar nu eens, recht voor zich uitschouwend, uit vrees tegen een steen te stooten en te struikelen, dan eens op de vaas lettend om te zien of hij ze niet scheef houdt; en zoo ook moet gij handelen bij het eindigen uwer meditatie: u niet eensklaps ver-
121
TTVEEBE DEEL
strooien, maar eenvoudig voor u uitzien. Mocht gij iemand ontmoeten, die gij verplicht zijt te spreken of aan te hooren, daartegen is niets te doen en gij moet er u in schikken; doch doe het dan zoo, dat gij ook op uw hart let, opdat de heilige balsem des gebeds zoo min mogelijk verloren ga.
Gij moet n de gewoonte zelfs eigen maken om van het gebed over te gaan tot al de plichten, welke uwe roeping en uw staat vereischen, al schijnen zij ook nog zoo vreemd aan de indrukken, die gij in het gebed hebt ontvangen. Zoo moet een advokaat van het gebed weten over te gaan tot de pleitzaal, een koopman tot zijn handel, eene gehuwde vrouw tot de bezigheden van het huishouden; en dat alles zoo zacht en bedaard, dat de geest er volstrekt aiet door verward wordt; want daar beiden evenzeer naar den wil van God zijn, moet men van het een tot het andere overgaan met een geest van groote nederigheid en godvrucht.
Weet ook dat het u soms zal gebeuren, dat uw genegenheid terstond na de voorbereiding geheel tot God gedreven wordt: gij moet alsdan, Philothea, haar den vrijen loop laten, zonder
122
hoofdstuk; ix. 123
de handleiding te willen volgen, welke ik u gegeven heb; want ofschoon gewoonlijk de overdenking de verlangens en besluiten moet voorafgaan, moet gij, als de H. Geest u de begeerten vóór de overdenkingen instort, de beschouwingen niet zoeken, daar deze slechts gemaakt worden om de verlangens op te wekken. Derhalve altijd als de verlangens zich bij u voordoen , moet gij ze aannemen en plaats er voor maken, of zij de overdenkingen voorafgaan of die volgen, en ofschoon ik overal de verlangens na de overdenkingen heb geschreven, heb ik dit slechts gedaan om de deelen des gebeds beter te onderscheiden; want overigens is het eene al-gemeene regel dat men de verlangens nooit moet tegenhouden, maar hun steeds den vrijen loop laten zoodra zij zich voordoen. Watik daarzeide voor de verlangens, zeg ik ook voor de dankzegging, de opoffering en het gebed, die ook kunnen geschieden te midden der overdenkingen, als men er zich toe getrokken gevoelt; want men moet die evenmin tegenhouden als de goede bewegingen, mits ze nog eens te hervatten en te herhalen bij het einde der meditatie. Wat de besluiten betreft, men moet die maken
TWEEDE DEEL.
124
ua de goede bewegingen en voor het slot, want daar wij hiertoe ons bijzondere en persoonlijke zaken moeten voor den geest halen, zonden wij daardoor den weg openen voor die verstrooiingen , als wij besluiten maakten in den tijd die aan de goede bewegingen is gewijd.
Voor de goede bewegingen en besluiten waarvan ik zoo even sprak is het goed, die in den vorm van samenspraak te doen, en het woord te richten nu eens tot den Heer, dan eens tot de Engelen, of tot de personen die deel hebben gehad aan het overwogen geheim, tot de heiligen, tot zich zeiven , tot zijn eigen hart, tot de zondaren, en zelfs tot de onbezielde schepselen, zoo als wij David zien doen iu zijne Psalmen en andere heiligen in hunne overwegingen en gebeden.
IX.
Over de dorheden des geestcs, die in de OTerTreglng voorkomen.
Zoo het u soms gebeurt, Philothea, dat gij geen smaak of troost Vindt in het overwegen.
HOOFDSTUK X. 125
dan smeek ik u, verontrust u daarover niet, maar neem eenvoudig uwe toevlucht tot de middelen die ik u ga aanwijzen. Open somtijds de deur voor mondelinge gebeden, klaag met liefde tot uwen Heer, belijd Hem uwe onwaardigheid, bid Hem om zijne hulp, kus zijn beeld zoo gij dit hebt, en spreek Hem aan met deze woorden van Jacob : Ik zal u niet laten gaan, o Heer, voor dat gij mij gezegend hebt; of wel met die van de Cananeesohe vrouw: Ja, Heer, ik ben een hond, maar ook de honden eten de kruimelen die van de ta/elhunner meesters vallen. Anders neem een boek en lees dit aandachtig tot dat uw geest opgewekt en goed gestemd wordt; ofwel wek uw hart op door eenige oefening van uitwendige godvrucht, met u ter aarde te buigen, uwe armen op de borst te kruisen, een crucifix te omhelzen: het laat zich verstaan, dat gij bij dit alles alleen moet zijn en door niemand gezien moet kunnen worden. Zoo gij hierna niet getroost zijt, verontrust u evenwel niet, hoe groot uwe dorheid ook wezen moge, maar blijf u godvruchtig voor God gedragen. Hoevele hovelingen zijn er, die honderdmaal in een jaar het opstaan van den vorst bijwonen
TWEEDE DEEL.
126
zonder hoop hem te spreken, maar alleen om door hem gezien te worden en hem hunne plich t-plegingen te betuigen. Zoo ook, Philothea, moeten wij tot het heilig gebed komen, louter en alleen om aan onzen plicht te voldoen en onze getrouwheid te betuigen. Zoo het de goddelijke Majesteit behaagt door zijne heilige inspraken en inwendige vertroostingen tot ons te naderen en zich met .ons te onderhouden, zal dit ongetwijfeld voor ons eene groote eer en een aangenaam genot zijn; doch zoo het Hem behaagt ons die genade niet te bewijzen en ons te laten staan zonder ons te spreken, even alsof Hij ons niet zag en alsof wij niet in zijne tegenwoordigheid waren, moeten wij daarom niet weggaan; maar daarentegen moeten wij daar voor zijne opperste goedheid blijven , in eene eerbiedige en kalme houding, die Hem ten minste behagen zal doen nemen in ons geduld en ons de verdienste van den ijver en volharding zal geven. Daardoor mogen wij hopen) dat, als wij een andermaal in Gods tegenwoordigheid zullen wederkeeren, Hij ons wel zal willen begunstigen met zijne goddelijke samenspraken en ons de zoetheden zal doen
HOOFDSTUK X. 127
smaken van het heilig gebed. En al deed Hij dit overigens ook niet, dan zouden wij ons al te vereerd en gelukkig moeten rekenen, ons bij Hem in zijne tegenwoordigheid te bevinden.
Oyer eealge andere oefeningen, en allereerst oyer de oefening van den morgen.
Buiten dit inwendig gebed en de mondelinge gebeden, die gij eens per dag verrichten moet, zijn er vijf andere soorten van kartere gebeden , die als de aanhangsels en spruiten zijn van het andere groote gebed. Onder dit getal bevindt zich op de eerste plaats het morgengebed , dat tot algemeene voorbereiding dient tot al de werken van den dag. Zie hier hoe gij dit zult verrichten.
1. Bedank God en aanbid Hem nederig om de genade, die Hij u bewezen heeft, met u gedurende den nacht ïe bewaren, en mocht gij u iets te verwijten hebben sedert uw gewetensonderzoek van den vorigen avond, vraag Hem er dan vergiffenis van.
TWEEDE DEEL.
2. Bedenk, dat de huidige dag u gegeven is om u den toekomenden dag der eeuwigheid te doen verdienen; neem derhalve het vast besluit den dag tot dat einde wel te gebruiken.
3. Voorzie welke zaken gij dien dag te behandelen zult hebben, welke gelegenheden gij zult kunnen vinden om God te dienen, welke bekoringen u kunnen overkomen om Hem te beleedigen, hetzij door toorn, hetzij door ijdelheid of op eenige andere wijze, en bereid u door een heilig besluit om alle middelen aan te wenden, die God u zal geven om Hem te dienen en u zeiven meer te volmaken. Neem u insgelijks voor, zorgvuldig te vermijden of wel te bevechten en u te overwinnen al wat mer uwe zaligheid en Gods glorie zou kunnen strijden. Dan, is het nog niet genoeg dit besluitgenomen te hebben, men moet ook op de middelen denken om het wel uit te voeren. Bijvoorbeeld, als ik voorzie dat ik eene zaak zal te behandelen hebben met een driftig en opvliegend persoon, dan zal ik niet alleen het besluit nemen hem niet toornig te maken, maar ook zal ik bij voorbaat de woorden van zachtheid gereed maken, die hem kunnen voorkomen en winnen; ofwel
128
ÜOOFBSTtjiC S.
ik zal eenig ernstig persoon kiezen, wiens tegenwoordigheid hemkanbedwingen. Als ik voorzie dat ik een zieke zal moeten bezoeken, zal ik denken welk uur ik dat doen zal, welke hulp en welke vertroostingen ik hem moet geven en zoo vervolgeus.
4. Verneder u hierna voor God, erkennende dat gij uit u zelveu niets kunt doen van hetgeen gij hebt besloten, hetzij om het kwaad te vluchten of het goede te beoefenen. En alsof gij uw hart tussehen uwe handen hieldt, offer het zoo met al uwe goede plannen aan de goddelijke Majesteit op, haar smeekende, het onder hare bescherming te nemen en het tot haren dienst te versterken. Gij kunt u daartoe bedienen van deze of dergelijke inwendige woorden: O Heer, ziedaar dit arm en ellendig hart, dat door uwe goedheid verschillende goede voornemens heeft gemaakt, dan; helaas! het is te zwak en te nietig om het goed, waarnaar het verlangt, ten uitvoer te leggen, zoo gij het uw hemelschen zegen niet geeft. Ik vraag erU om, o Vader der barmhartigheden! door de verdiensten van het lijden uws Zoons, aan wiens verheerlijking ik dezen dag en het overige van mijn leven toe-81 0
129
TWEEDE DEEL.
wijd. Roep vervolgens de H. Maagd aan, uw Engelbewaarder en de Heiligen opdat zij nw gebed ondersteunen.
Doch denk er aan, Pliilothea, dat dit alles in liet kort moet geschieden, zonder talmen en als het kan nog voor men de kamer verlaat, opdat deze oefening zijn invloed uitoefene op het overige van den dag en Gods zegeningen er op nedertrekkc. Dus ik bid u, schiet hieraan nooit te kort.
Over «le avond^oefenlng en liet gewetens«on(lerzoek j tweede «ofening.
Even als gij vóór het middagmaal uwe ziel hebt gevoed met het hemelsch brood der ever-weging, zoo moet gij insgelijks vóór uw avondmaal een kleinen geestelijken maaltijd of ver-versching van ingetogenheid en gebed nemen, Neem dan een weinig voor het uur van het avondmaal ecnige oogenblikken, werp u neder voor God, vereenig geheel uwen geest bij den gekruisigden Jesus, dien gij u door een eenvoudi-gen inwendigen blik zult voorstellen en tracht
130
hootdstük xi.
in uw hart het vuur van de morgen-meditatie weder te ontsteken. Hiertoe moet gij eenige vurige verlangens en verzuchtingen van uwe ziel tot dien goddelijken Zaligmaker richten, hetzij door nog eens datgene te herdenken, waarin gij des morgens het meest smaak hebt gevonden, -hetzij door u met eenig ander onderwerp van overweging bezig te houden, al naardat gij liever doet.
Wat het gewetensonderzoek betreft, dat men telken avond moet verrichten alvorens te gaan slapen, ieder weet hoe dit geschieden moet;
1. Men bedankt God voor de bescherming, die Hij ons gedurende den dag heeft verleend.
3. Men onderzoekt hoe men zich gedragen heeft op alle uren van den dag; en om dit gemakkelijker te doen, herinnert men zich, waar, met wie, en in welke omstandigheden men zich bevonden heeft.
8. Zoo men bevindt dat men eenig goed gedaan heeft, dan zegt meu God daar dank voor j zoo men daartegen eenig kwaad heeft bedreven in gedachten, woorden of werken, vraagt men er vergiffenis voor aan zijne goddelijke Majesteit, met het besluit dit bij de eerste ge1
131
132 TWEEDE DEEL.
legenleid te biechten en er zieh zoo spoedig mogelijk van te beteren.
4. Daarna beveelt men aan de goddelijke voorzienigheid zijn lichaam, zijne ziel, zijne vrienden, zijne ouders en de geheele Kerk; men bidt de H. Maagd, den Engel-bewaarder en de Heiligen om over ons te waken, en met Gods zegen gaat men de rust nemen, die hij ons noodzakelijk heeft willen maken.
Deze oefening mag evenmin achter gelaten worden als de morgen-oefening; want, ah gij door de morgen-oefening uwe ziel opent voor de zon van rechtvaardigheid; door de avond-oefening sluit gij haar voor de duisternissen der hel.
XII.
Over de geestoiyke afzondering ; derde oefening»
Hier vooral, geliefde Philothea, verlang ik van u een grooten ijver om mijn raad te volgen; want het geldt een der grootste middelen die er bestaan, om voortgang te maken in het geestelijk leven.
Dit middel bestaat in zich zoo dikwijls moge-
HOOFDSTUK XII.
lijk in de tegenwoordigheid Gods te stellen, op een der vier wijzen die ik ulieb aangegeven. JBe-sohouw wat God doet en wat gij doet, gij zult zijne oogen door eeuo onvergelijkelijke liefde naar u gericht en voortdurend op u gevestigd zien; o God, zult gij dan zeggen, waarom houd \'k mijne oogen niet op U gericht, gelijk Gij de uwe altijd op mij gevestigd houdt. quot;Waarom denkt Gij zoo veel aan mij, o Heer! en waarom deuk ik zoo weinig op U? ü mijne ziel! waar zijn wij ? Onze ware plaats is iu God, en waar bevinden wij ons?
Gelijk de vogelen nesten hebben in de boo-men, om er zich in terug te trekken als zij daaraan behoefte hebben; en gelijk de herten hunne boschjes en legers hebben om zich tegen de hitte van den zomer te beschutten, zoo ook, Philothea, moeten onze harten dagelijks eenige plaats uitkiezen, hetzij op den Calvarieberg, hetzij iu de wouden Ouzes Heeren, hetzij op eene andere plaats bij Hem, om zich daar bij elke ontmoeting terug te trekken en er zich als htt ware een leger en schuilplaats te maken, waar zij kuuuen uitrusten van de uitwendige bezigheden en zich verschuilen tegen de bekoring.
133
TWEEDE DEEL.
Zalig de ziel, die aldus in waarheid tot den Heer kan zeggen; Gij zijt mijn toevluelitsoord, mijn bolwerk tegen mijne vijanden, mijn dak tegen den regen en mijn schaduw tegen de hitte.
Denk er dan aan, Philothea, om dagelijks eenige malen u in de eenzaamheid des harten terug te trekken, terwijl gij uitwendig te midden der gesprekken en bezigheden zijt. Die geestelijke afzondering kan volstrekt niet belet worden door hen, die u omringen: want zij zijn slechts rondom uw lichaam en niet rondom uw hart, en derhalve, hoe groot hun getal ook zij, uw hart bevindt zich desniettemin alleen in de tegenwoordigheid van God alleen. Hierin oefende zich de Koning David te midden van al zijne bezigheden en wij zien er duizenden trekken van in zijne psalmen, zooals wanneer hij zegt: O lieer, ik ben altijd bij U; ik zie U altijd voor mijne oogen. Ik heb mijne oogen tot U op-geheven, o mijn God! die in den hemel woont. Mijne oogen zij?i altijd naar God gericht.
En inderdaad, onze gesprekken zijn gewoonlijk ook niet zoo ernstig, of men kan er van tijd tot tijd zijn hart wel aftrekken om het in die goddelijke eenzaamheid te stellen.
134
HOOFDSTUK XII.
Als de ouders van de H. Catharina vau Sieuna haai- alle gelegenlieid tot bidden of overwegen, zoo wat tijd als plaats betreft, hadden ontnomen, gaf de Heer haar in, zich inwendig eene kleine geestelijke bidplaats te maken, waar zij zich naar hartelust kon terugtrekken en zich aan de heilige eenzaamheid des harten kon overgeven zelfs te midden van de tallooze zaken, die haar uitwendig bezig hielden; en als sedert dien tijd-de wereld haar aanviel, werd zij daardoor volstrekt niet verontrust, omdat zij zich opsloot, zooals zij zeide, in haar inwendig vertrek en er zich troostte in het gezelschap van haren goddelijken Meester. Ook raadde zij sedert niets zoo zeer aan hare gezellinnen, als zich eene kleine cel in het hart te stichten en zich daar op te sluiten met Jesus.
Keer dus nu en dan in u zeiven, Philothea, en handel daar, afgescheiden van de wereld, hart aan hart met God, over de belangen uwer ziel, zeggende met David; /£ heb gewaakt en ben gelijk geworden aan den pelikaan der woestijn. Ik ben geworden ah de uil in de bouw vallen en als de eenzame musch opliet dak van de huizen, In hun letterlijken zin toouenons dezewoorden^
135
IWEtDE DEEL.
136
datdiegroote koning dagelijks eenigeuren nam om in stilte de geestelijke dingen te overdenken. Maar in hun geestelijken zin ontdekken ons diezelfde woorden drie uitstekende afzonderingen en bieden ons als het ware drie kluizen aan, waar wij onzen Heer kunnen navolgen en volgen in zijne verschillende eenzaamheden. Op den Calvarieberg was Hij als de pelikaan der woestijn, die met zijn eigen bloed hare jongen laaft; in den stal van Bethlehem, waar bij geboren werd, was hij als de uil in een bouwval, schreiend en zuchtend over onze zonden; eindelijk op den dwg van zijne hemelvaart was hij als de eenzame musch, die zich terugtrekt en opvliegt naar den hemel, die als het dak van de wereid is. Deze drie plaatsen kunnen ons zeer goed tot afzonderingsplaatsen dienen, hoe groot ook overigens de beslommering der bezigheden zij. Toen de gelukzalige Elzear, Graaf van Arian in Provence, een geruiinen tijd afwezig was geweest, zond zijne echtgenoote, de godvruchtige en kuische Delphina hem een bijzonderen bode om hem naar zijne gezondheid te vragen: „Ik vaar welquot;, antwoordde die heilige man, „en als gij mij zien wilt, zoek mij dan in de wonde
HOOFDSTUK XIII.
van de zijde van onzen zoeten Jesus; want daar woon en bevind ik mij: overal elders zult gij mij te vergeefs zoeken.quot; Verheven woord, een Christen ridder waardig!
XIII.
Over de Terznehtlngcn of sehleigebeden en goede gedachten; vierde oefening.
Men trekt zich terug in God, omdat men naar Hem verzucht en men verzucht naar Hem om zich in Hem terug te trekken, zoo brengt de inwendige afzondering de verzuchting tot God mede en onderhouden zij elkander en beiden nemeu hun oorsprong in de goede gedachten.
Verzucht dan dikwijls tot God, Philothea, door korte maar levendige uitstortingen van uw hart; bewonder zijne schoonheid; roep zijne hulp in; werp u in den geest aan den voet van het heilig kruis; aanbid zijne barmhartigheid; ondervraag Hem dikwijls betreffende uwe zaligheid; geef Hem duizendmaal op een dag uwe ziel; vestig op Hem uwe oogen om ze te doordringen van zijne zoetheid; strek de hand
137
IWBEDE DEEL.
naar Hem uit, als eeu kind naar zijn vader opdat Hij u geleide; plaats Hem op uwe borst als een heerlijken ruiker; plant Hem in uwe ziel als een geiieiligden standaard; eiudelijk geef duizend bewegingen aan uw hart om het op te wekken tot de liefde voor God eu tot zoete samenspraken met dien heraelsehen Bruidegom.
Zoo worden deze schietgebeden gedaan, welke de H. Augustinus zoo zorgvuldig aanraadde aan de godvruchtige vrouw Proba. W ees zeker, Philothea, dat als uwe ziel zich gewent om op deze wijze met haren God dikwijls iu gemeenzaam onderhoud te komen, zij zieh weldra als doorgeurd zal vinden van zijne volmaaktheden. Ook is dit geen zeer moeielijke zaak: want men kan deze oefening zeer goed tusschen de wereldsche zaken cn bezigheden mengen, zonder dat deze er iets onder lijden. Er zijn toch, hetzij in degrestelijke afzondering, hetzij in de schietgebeden, slechts eenige kleine en korte verzuchtingen des harten noodig; eu zeker verre dat zulk ecu oefening onze handelingen bemoeielijkt en belemmert, is zij daarentegen slechts geschikt om ze veel te bevorderen en te helpen. De pelgrim, die een weinig
138
HOOFDSTUK XIII.
wijn neemt óm zijn hart te verkwikken en zijn mond te verfrissehen, houdt wel is waar eenige oogenblikken stil, maar verliest daarom toch geen tijd; want hij verkrijgt nieuwe krachten om zijn weg te vervolgen en houdt slechts stil om weer beter te gaan.
Er bestaan verschillende verzamelingen van mondelinge verzuchtingen, die inderdaad zeer nuttig zijn; doch zoo gij mijn raad wilt volgen, zult gij u niet aan bepaalde woorden binden en gij zult eenvoudig met het hart of met den mond die woorden spreken, die de goddelijke liefde u terstond zal ingeven, want zij zal er u zooveel verschaffen als gij slechts wilt. Ik erken evenwel dat er zekere woorden zijn, die eene geheel eigenaardige kracht hebben om het hart te treffen en derhalve zult gij zeer wel doen er u van te bedienen; zoodanig zijn de gewijde verzuchtingen waarvan de psalmen vol zijn, de verschillende aanroepingen van den heiligen naam Jesus of wel de vlammende woorden van het Hooglied. Men kan zich ook met nut bedienen van eenige geestelijke gezangen, maar dan moeten zij met aandacht gezongen worden.
Wanneer een mensch hartstocht voor iets op
139
TWEEDE DEEL.
vat, is hij er bijna ouophoudelijk mede bezig; zoo ook kunnen zij, die God beminnen, niet ophouden aan Hem te denken, voor Hem te ademen en als het mogelijk was, zouden zij in de harten van alle mensehen den heiligen en ge-zegenden naam van Jesns willen prenten. Alle schepselen schijnen hen er toe uit te noodigen en er is er geen, of het verkondigt hun den lof van hun Welbeminde. Ja, zegt na den H. An-tonius de H. Augustinus, al wat op de wereld is spreekt hun er van: de taal der natuur is in werkelijkheid eene stomme taal, doch niettemin is zij zeer verstaanbaar voor hunne liefde; alles wekt hen op tot goedegedachten, en diegedachten verschaifen op hunne beurt hun duizend goede bewegingen en heilige verzuchtingen, die hen tot God verheffen. Ziehier eenige voorbeelden.
Als de H. Gregorius, bisschop van Nazianze, eens langs het strand der zee wandelde, gelijk hij zelf aan zijn volk verhaalde, merkte hij op, dat de golven als zij op het strand rolden, schelpen en hoorntjes, spruiten van planten, kleine schaaldieren en andere dergelijke beuzelingeu , welke de zee uit haren schoot wierp, achterlieten
140
HOOFDSTUK Xlll.
en dat andere golven ze vervolgens weer terug namen en in de diepte dompelden, terwijl de omliggende rotsen vast en onbeweeglijk bleven, niettegenstaande de golven woest er op neder-stortten. Daarop maakte hij deze schoone bemerking: dat de zwakke zielen even als de schelpen en plantenstengels zich laten medeslepen, nu eens tot de droefheid, dan weder tot de vertroosting, al naar gelang van de eb of vloed der fortuin; maar dat de kloekmoedigen vast en onbeweeglijk blijven staan bij alle weder en tegen alle stormen; en vol van deze gedachte riep hij met David uit: O Heer! red mij, want de wateren zijn tot mijne ziel doorgedrongen. O Heer! verlos mij van dezen afgrond: ik word mede gesleept naar den bodem der zee en de storm doet mij verdrinken. In werkelijkheid was hij toen zeer bedroefd, omdat de ellendige Maximus zijn bissehoppelijken zetel wilde overweldigen.
Toen de H Fulgentius, bisschop van Russia eene vergadering bijwoonde van den romein-schen adel, voorgezeten doorïheodoric, koning der Gothen, en den glans aanschouwde van zoovele doorluchtige heereu, elk naar hunne
141
IWBEDE DEEL.
waardigheid geplaatst, zeide hij; O God, hoe schoon moet het hemelsch Jerusalem zijn, daar hier beneden het aardsche Rome reeds zoo prachtig is! en als itfen in deze wereld zooveel eer bewijst aan de vrienden der ijdelheid, welke glorie zal er dan weggelegd zijn in de andere wereld voor de vrienden der waarheid!
Men zegt dat de H. Aiiselmns, aartsbisschop van Kantelberg in deze oefening van goede gedachten aller bewondering verdient. Eens dat hij op reis was, sprong een haas door de honden vervolgd onder zijn paard om daar een toevluchtsoord te vinden tegen den dood, die heTn bedreigde. De honden dit ziende liepen al blaffende rond, zonder nochthansnader bij te durvea komen, als vreesden zij de schuilplaats te ontheiligen, waartoe hun prooi zijne toevlucht genomen had. Dit zoo zonderling schouwspel bracht al de jagers in een luid gelach, doch An-selmus daarentegen weende en zuchtte: „Gij lacht, riep hij uit, maar dit arme dier lacht niet. Helaas! wanneer eene ziel vervolgd is geweest en door duizend omwegen tot allerlei zonden is gebracht, wachten dan zoo ook hare vijanden haar niet af bij den overgang van den dood»
142
IlÓOPDSTÜK Xlil.
om zich van haar meester te maken en haaf te verslinden? En als die arme ziel, geheel verdoold, ergens eene schuilplaats zoekt en er geen vindt, dan bespotten haar hare vijanden en lachen haar nit en zij wordtlmn eeuwige prooi.quot; Als hij dit gezegd had verwijderde hij zich al zuchtende.
Als Constantiju de Groote een zeer vereerend schrijven had gericht tot den H. Antonius, waren de kloosterlingen, die zich bij hem bevonden, geheel verbaasd: waarop hij hun deze woorden zeide: „Hoe staat gij verwonderd dat een koning aan een raensch schrijft? Verwondert er u veeleer over, dat God voor de menschen zijne wet heeft geschreven en dat Hij tot hen zelfs gesproken heeft door den mond van zijn eigen Zoon.quot;
De H. Pranciscus zag eens een schaap alleen te midden van een kudde hoornvee: „Ziet, zeide hij tot zijn reisgezel, hoe zachtmoedig dit arme schaapje is te midden van deze bokken. Zoo ook was onze Heer zachtmoedig en nederig te midden der Phariseërs.quot; En eea ander maal een klein lam ziende, dat half verscheurd was door een zwijn, zeide hij weenende; „Ach lammetje,
143
144 TWEEDE DEEt;
hoe goed stelt gij mij den dood van mijn Zaligmaker voor den geest.quot;
Toen de H. Fraaciscus van Borgia, die voorname Heilige van onze eeuw, nog hertog van Candia was, kon hij nooit op jacht gaan zonder er duizenden godvruchtige opmerkingen te tnaken. Ik bewonderde, zeide hij later, hoe gewillig de valken op de vuist terugkeeren, zich de oogen laten bedekken en zich aan den stang laten vastmaken, terwijl de menschen zich zoo doof en onwillig toonen voor de stem van God
De groote H. Basilius zegt dat de roos door doornen omgeven deze schoone leering aan de menschen geeft; „Al wat in de wereld is, ook het aangenaamste, o stervelingen, is met bitterheid en droefheid vermengd; niets is er vrij van; het berouw is steeds met de vreugde verbonden, de arbeid en de moeielijkheid met het geluk, de smaad met de glorie, de uitgaven met de eerambten, de walging met het genot en de ziekte m et de gezondheid. De roos is een schoone bloem, zeide nog deze Heilige, maar wekt in mij een groote droefheid, daar zij mij spreekt van de zonde, om welke de aarde veroordeeld is om distels en doornen voort te brengen quot;
HOOFDSTUK XIII.
Eene godvruchtige ziel eens eene sohoone beek beschouwende, waarin do hemel met zijne sterren zich weerkaatste als in een spiegel zeide: Mijn God! deze zelfde sterren zullen eens onder mijne voeten staan, wanneer Gij mij ontvangen hebt in uwe heilige woontenten; en even als de sterren des hemels op aarde worden gezien, zoo worden ook de menschen der aarde in den hemel gezien in de sohoone en heldere bron der goddelijke liefde.
Een ander zeide bij het beschouwen van den loop eener rivier: Nooit zal mijne ziel rusten, totdat zij is verslonden in God, haar begin en haar einde, even als deze rivier zich gaat verliezen in den Oceaan.
De H. Franeisca, een heerlijke beek beschouwende op welker oever zij geknield lag om te bidden, geraakte in vervoering en herhaalde verscheidene malen deze woorden: Ziedaar het beeld van de genade Gods! zoo ook stroomt zij zacht in de harten.
Eene andere zeide op het zien van bloeiende boomen: Helaas! moet ik dan de eenige zijn, die geene bloesems draag in den tuin der Kerk ? Eene andere zag jonge kuikens onder hunne 81 10
145
TWEEDE DEEL.
moeder vergaderd en riep uit: O Heer, bescherm mij zoo onder de schaduw uwer vleugelen; en eene andere deed op het zien der zonnewendbloem deze bemerking: Wanneer, o mijn God! zal mijne ziel ook de aanlokkingen uwer genade volgen? Vervolgens die kleine bloempjes beschouwende, die men pensees (gedachten) noemt, wel schoon om te zien, maar zonder geur, zeide zij: Ach, ziedaar inderdaad mijue gedachten! schoon op het oog, maar tot niets goed.
Ziedaar, Philothea, hoe men goede gedachten en heilige verzuchtingen kan trekken uit al wat zich aan ons voordoet in den gewonen loop van dit sterfelijke leven. Wee hen, die de schepselen van den Schepper scheiden, om ze te doen dienen tot de zonde; maar zalig zij, diedeschep-selen tot de glorie van den Schepper doen dienen en die de ij delheid tot verheerlijking van de waarheid aanwenden. Zeker, zegt de H. Grc-gorius van Nazianze, ik beschouw het als een goed gebruik, om alles tot heil van zijne ziel te doen dienen. Gij kunt hierover ook het lofdicht lezen dat de H. Hieronymus op de H. Paula maakte en gij zult met genoegen zien, hoevele
146
HOOFDSTUK SIV. 147
verzuchtingen en verlangens deze schoone ziel uitte bij allerlei ontmoetingen.
Vooral in deze oefening van de geestelijke afzondering en de schietgebeden bestaat liet groo-te werk der godvrucht. Zij is zóó nuttig, dat zij strikt genomen de andere soorten van gebeden kan vervangen, terwijl, als men haar verwaarloost, er bijna geen middel is om dit aan te vullen. Zonder haar begrijpt men niets van het beschouwende leven en vervult men slechts zeer moeielijk de plichten van het werkend leven; want dan is de rust niets dan ledigheid en de arbeid niets dan ongeduld. Daarom smeek ik u, haar uit geheel uw hart te omhelzen en haar nooit te verlaten.
XIV.
.Over de allerheiligste Mis en de manier om die te hooren ; vijfde oefening.
1. Ik heb u nog niet gesproken over de zon der geestelijke oefeningen, namelijk het allerheiligst, allergezegendst en alleraanbiddelijkst Offer en Sacrament des Altaars, het middenpunt van den Christelijkeu godsdienst, het hart
TWEEDE DEEL.
der godvrucht, de ziel der vroomheid, het onuitsprekelijk geheim en den diepen afgrond der goddelijke liefde, waardoor God zich waarlijk aan ons geeft en ons mildelijk zijne genaden en gunsten mededeelt.
2. Het gebed, in vereeniging met dit goddelijk Offer verricht, heeft eene wonderbare kracht; want de ziel, dan als het ware rustende op haren Welbeminde, vloeit over in hemelsche gunsten en ontvangt zóó vele vertroostingen en geestelijke zoetheden, dat zij, om mij te bedienen van de uitdrukking van het Hooglied, gelijkt op die kolommen van rook, die uit de myrrhe eu den wierook en uit de uitgezochtste balsembosschen opstijgen.
3. Wend dan al uwe pogingen aan om dagelijks de H. Mis bij te wonen, ten einde met den priester het Offer op te dragen, dat uw Zaligmaker onophoudelijk aan God zijnen Vader voor u en voor de geheele H. Kerk opoffert. Altijd bevinden er zich de Engelen in grooten getale, zegt de H. Joannes Chrysostomua, om door .hunne tegenwoordigheid dit heilig en ontzaglijk geheim te vereeren; en door ons daar met hen te bevinden kan het niet anders of
148
HOOFDSTUK XIV.
wij moeten in zulk een gezelschap een aller-gelukkigsten invloed ondergaan. De choren der triumfeerende Kerk en die der strijdende Kerk vereenigen zich voor onzen Heer gedurende deze goddelijke handeling, om ons door Jesus Christus en in Hem het Hart van God zijnen Vader te winnen en al zijne barmhartigheid op ons neder te trekken. Welk geluk dan voor eene godvreezende ziel, door hare eigene verzuchtingen te kunnen bijdragen aan zulk een kostbaar en verlangenswaardig goed!
4. Zoo gij dooreenig onvermijdelijk beletsel dit Offer niet werkelijk kunt bijwonen, breng dan ten minste uw hart daarheen om er geestelijker wijze bij tegenwoordig te zijn. Neem dan des morgens een oogenblik om u in den geest naar de kerk te begeven, zoo gij er anders niet kunt heengaan; vereenig uwe meening met die van alle christenen en verricht op de plaats waar gij u bevindt deze\'fde inwendige oefeningen, welke gij zoudt doen, zoo gij in wezenlijkheid de heilige Mis in eene kerk bijwoondet.
5. Om de heilige Mis, hetzij werkelijk hetzij geestelijk, te hooren, stel ik n de volgende wijze voor:
149
TTTBEDE DEEt.
I». Van af het begin totdat de priester het altaar heeft beklommen, zult gij met hem de voorbereiding doen, die bestaat in u in Gods tegenwoordigheid te stellen, uwe onwaardigheid te erkennen en vergiffenis van uwe fouten te vragen.
2°. Van dat de priester het altaar heeft beklommen tot aan het Evangelie, kunt gij eenvoudig en in bet kort de komst en het leven van onzen Heer overdenken.
3°. Van het Evangelie tothet Credo overdenk de prediking van onzen Heer; verklaar Hem dat gij wilt leven en sterven in het geloof aan zijn heilig woord cn in de vereeniging met de heilige katholieke Kerk.
4°. Van het Credo tot aan het Pater nosier, overweeg de geheimen van het lijden en den dood van onzen Verlosser, welke n dan in werkelijkheid en wezenlijkheid worden voor oogen gesteld; vereenig u met de meening van den priester en het overige volk en draag aan God den Vader het heilig offer op tot zijne verheerlijking en uwe zaligheid.
5°. Van het Pater noüer\\ tot aan de Communie, tracht in uw hart duizend vurige be-
ISO
HOOFDSTUK XIV.
geerten op te wekken, om met onzen Zaligmaker voor altijd vereenigd tc zijn door de banden van eene eeuwige liefde.
6°. Van de Communie tot aan het einde, bedank de goddelijke Majesteit voor zijne mensehwording, voor zijn leven, zijn lijden, zijnen dood en voor de onmetelijkeliefde, welke hij ons betuigt in het heilig Sacrificie, Hem smeekende bij al zijne verdiensten u, uwe ouders, uwe vrienden en de gehcele Kerk altijd genadig te zijn. Verootmoedig u vervolgens uit geheel uw hart cn ontvang den goddelijken zegen, dien onze Heer u geeft door de hand van zijnen dienaar.
Zoo gij gedurende de H. Mis uwe overweging wilt doen over de geheimen, die gij van dag tot dag neemt, zoo behoeft gij van deze bijzondere oefeningen geen gebruik te maken, maar het zal voldoende zijn als gij bij het begin de meening hebt, door de oefening uwer meditatie de heilige Offerande te aanbidden en op te dragen, daar deze acten in elke overweging hetzij bepaald uitgedrukt, hetzij stilzwijgend en zakelijk, begrepen zijn.
151
-TWEEDE DEEL.
XV.
Over de snilere openbare en gewone oefeningen van godvrncht.
Bebalve hetgeen wij zoo even gezegd hebben, Philothea, moet men ook op zon- en feestdagen de vespers bijwonen, zoo uw toestand u dit toelaat; want deze dagenzijnaanGodtoegewijd en men moet op deze voor zijne eer en glorie meer doen dan wel op andere dagen. Daardoor zult gij duizend zoetheden van godvrucht ondervinden, zoo als de ïï. Augustinus smaakte, die ons verzekert in zijne Belijdenissen, dat als hij in het begin van zijne bekeering het goddelijk Officie hoorde, zijn hart overstroomde van zoetheid en zijne oogen van tranen van godvrucht. Denk nog daarbij eens vooral, dat er altijd meer voordeel en vertroosting gelegen is in de openbare diensten der Kerk dan in bijzondere oefeningen, daar God gewild heeft dat de gemeenschap der geloovigen voor hetgeen zijn vereering aangaat verkieslijk is boven alle soort van bijzondere oefeningen.
Ga dan gaarne in de broederschappen van de plaats waar gij zijt, vooral in die, waarin gij
152
HOOFDSTUK XV.
het meeste stichting kunt vinden. Gij zult daardoor een Gode zeerbehaaglijk werk verrichten; want ofschoon de Kerk de broederschappen wel niet voorschrijft, zoo beveelt zij ze desniettemin aan en om te toonen, hoezeer zij verlangt dat men er zich late inschrijven, verleent zij aflaten en andere voorrechten aan de leden er van. Overigens is het eene oefening zeer gunstig voor de christelijke liefde als men zich zoo met verscheidene personen vercenigt, om tot hunne goede bedoelingen bij te dragen; en ofschoon het kan gebeuren, dat men evenveel goede werken afzonderlijk verricht als men gewoonlijk doet in de broederschappen; toch altijd blijft het waar, dat God meer verheerlijkt wordt door dergelijke vereenigingen, waar de verdiensten van elk verbonden en vereenigd zijn met die van de andere medebroeders.
Hetzelfde geldt ook van de andere openbare gebeden en oefeningen van godvrucht, bij welke wij zooveel wij kunnen door ons goed voorbeeld moeten bijdragen tot de eer van God, tot stichting van onzen naaste en tot het algeineene doel dat er mede beoogd wordt.
153
TWEEDE DEEL.
XVI.
Dat men de Heiligen moet ecren en aanroepen.
Daar wij dikwijls door den dienst der Engelen de goede ingevingen van God ontvangen, zoo moeten wij Hemookdoorhunnetussehenkomst onze verzuchtingen toestieren, even als door die der Heiligen, die, daar zij gelijkvormig zijn aan de Engelen in de glorie van God, Hem ook, zoo als onze Heer zegt, onophoudelijk hunne verlangens en gebeden ten onzen gunste aanbieden.
Vereenigen wij ons dan, o Philothea, met die hemelsche geesten en gelukzalige zielen; doen wij als de jonge nachtegalen, die met de ouden leeren zingen; onderhouden wij met hen een godvruchtigen omgang, en wij zu\'len veel beter de goddelijke lofzangen kunnen bidden en zingen. In het gezicht der Tingelen, zeide David, zal ik de lofzangen van God aanheffen.
Verheerlijk, vereer en eerbiedig met eene geheel bijzondere liefde de heilige en roemvolle Maagd Maria; zij is de Moeder van onzen oppersten Vader en bijgevolg onze grootmoeder. Nemen wij dan onze toevlucht tot haar, werpen
154
HOOFDSTUK XVI.
wij ons eveu als kleine kinderen met een volmaakt vertrouwen in haren schoot op elk oogen -blik en bij alle voorvallen. Hoepen wij deze zoete Moeder tot ons, roepen wij hare moederlijke liefde in, trachten wij haredengdennatevolgen en dragen wij haar een kinderlijk hart toe.
Maak u zeer gemeenzaam met de Engelen; deuk dat zij, hoewel onzichtbaar, nochthans wezenlijk tegenwoordig zijn bij al uwe daden. Bemin en vereer bovenal den Engel van het diocees, waar gij zijt, de Engelen van de personen, met wie gij leeft, en bovenal den uwe; bid hen dikwijls, bied hun menigvuldige eerbewijzingen en gebruik hunne goede hulp in al uwe ondernemingen, zoo geestelijke als tijdelijke, opdat zij tot uwe doeleinden medewerken.
Toen de beroemde Petrus Lefèbvre, voornaam priester, voornaam prediker, vooruaam hoogleeraar in de godgeleerdheid van het heilig gezelschap van Jesus en eerste gezel van den gelukzaligen Ignatius, den stichter dezerSoeie-teit, eens uit Duitsohland terugkeerde, waar hij veel had gewerkt voor de eer van God, en door het diocees kwam, waar hij was geboren,
155
TWEEDE DEEL.
verhaalde hij, dat hij, bij het doortrekken van verscheidene kettersehe landen, er zich altijd zeer wel bij had bevonden om, als hij in eene parochie aankwam, den Engel die haar beschermde te groeten en dat hij het zichtbaar aan deze oefening dankte, dat hij ontsnapt was aan de hinderlagen der ketters en dat hij de zielen altijd zoo zacht en zoo gewillig vond om de zaligmakende leer te ontvangen: en hij zeide dit met zulk eene overtuiging, dat eene dame, toen nog zeer jong, nu vier jaren geleden , dat is na meer dan zestig jaren, dit met een uiterst gevoel van godvrucht verhaaló\'e. Wat mij betreft, ik smaakte grooten troost, toen ik het vorig jaar een altaar wijdde op de plaats zelve, waar God dien heiligen man heeft doen geboren worden, in het dorpje Villaret, te midden van onze meest ontoegankelijke bergen.
Kies een heilige, wiens leven u het meest behaagt om te overdenken en na te volgen en in wien gij meer bijzonder uw vertrouwen stelt. Die, wiens naam gij draagt, is u reeds door uw Doopsel aangewezen.
— «;«• ■
.156
HOOFDSTUK XVII.
Hoe men het iroord Gods moet hooren en lesen»
Hoor gaarne het woord Gods, hetzij gij het aanhoort in de gemeenzame gesprekken van uwe geestelijke vrienden, hetzij gij het hoort, van den kansel; ontvang het altijd met aandacht en eerbied; doe er goed uw voordeel mede en laat niet toe, dat het ter aarde valle, maar bewaar het in uw hart als een kostbaren balsem, in navolging van de H. Maagd, die al de woorden in haar hart bewaarde, die men tot lof van haren Zoon zeide. Denk ook dat Onze Heer de woorden die wij tot Hem spreken in het gebed, slechts ontvangt naarmate wij de woorden ontvangen, die Hij ons toespreekt in de prediking.
Heb altijd een goed godvruchtig boek bij u, zooals dat van den H. Bonaventura, van Ger-son, van Dionysius de Karthuizer, van Lode-wijk Blosius, van Grenada, Du Pont, van Avi-la, de geestelijke strijd, de brieven van den H. Hieronymus en andere dergelijken 1); lees er
1) Een der eerste plaatsen verdient ook in dit opzicht , het onwaardeerbare werk van onzen Thomas van Kempen: Over de navolging van Christus.
157
TWEEDE DEIL.
158
alle dagen een weinig in met groote godvrucht alsof die heilige schrijvers ze van den hemel hadden gezonden om u den weg daarheen te toonen en deu moed te geven om dien te bewandelen. Lees ook de geschiedenissen der Heiligen waarin gij als in een spiegel, de afbeelding van het christelijk leven kunt beschouwen. Pas hunne daden toe ten voordeele van uwe ziel, door daarbij op de plichten van uwe roeping te letten; want hoewel vele daden van de Heiligen niet na te volgen zijn voor hen die in de wereld leven, altijd toch kunnen zij of van nabij of van verre gevolgd worden. Zoo kimt gij de afzondering van den H. Paulus, eerste kluizenaar navolgen in de geestelijke en werkelijke afzonderingen, waarvan ik u gesproken heb, en waarop ik later za\' terug komen. Gij kunt de armoede van den H. Pranciscus navolgen door de oefeningen van armoede, waarover ik voornemens ben u te onderhouden, en zoo vervolgeus. Doch ik stem toe dat er zekere geschiedenissen zijn die meer licht verspreiden voor het levensgedrag, zoo als het leven van de gelukzalige moeder Teresia, dat hiervoor waarlijk bewonderenswaardig is; de levens vaa de
HOOFDSTUK XVm.
eerste Jesuiten; die van den H. Carolus Borro-ineus, aartsbisschop van Milaan, van den H. Lodewijk, van den H. Bernardus, de kronij-ken van den H. Frauoisous en andere dergelij-ken. Anderen bieden meer te bewonderen dan na te volgen, zooals die van de H.Maria van Egypte, van den H. Simeon Stylites, van de H. Catharina van Sienna, van de H. Catha-rina van Genua, van de H Angela en verscheidene anderen, die evenwel niet nalaten een algemeenen smaak te schenken voor de heilige liefde van God.
XYIII.
Hoe men de IngeTingen moet ontvangen.
Wij noemen ingevingen alle aanlokkingen der genade; de goede bewegingen, de verwijten en wroegingen des gewetens, de inwendige verlichtingen en in het algemeen al\'e zegeningen, waarmede God, door een louter uitwerk sel zijner vaderlijke goedheid, ons hart waarschuwt, hetzij om ons tot de beoefening dei-deugden aan te sporen, hetzij om in ons zijne heilige liefde óp te wekken en, ineen woord, ons
159
TWEEDE CEEL.
alles te doen zoeken, wat ons tot de eeuwige goederen kan leiden. Dit noemt de Bruidegom der Gezangen kloppen aan de deur van zijne Bruid, tot haar hart spreken, haar wekken als zij slaapt, haar roepen als zij afwezig is, haar uit-noodigen om van zijn honig te proeven, vruchten en bloemen in zijn tuin te plukken en Hem haar zoete stem te doen hooren.
Als God in ons, door ons en voor ons eenige daad van gewicht wil verrichten, dan ten eerste, stelt hij ons die voor door zijne ingeving; ten tweede, deze voorstelling behaagt ons; ten derde, wij stemmen erin toe. Want, evenals er drie trappen zijn om tot de zonde af te dalen: de bekoring, het behagen en de toestemming, zoo zijn er ook drie om tot de deugd op te klimmen: de ingeving, die overeenkomst heeft met de bekoring; het behagen in de ingeving, die overeenkomt met het behagen in de bekoring; en de toestemming in de ingeving , die overeenkomt met de toestemm\'ng die men aan de bekoring geeft.
Al zou de inspraak al den tijd van ons leven duren, zoo zouden wij daardoor volstrekt niet aan God behagen, als wij er geen behagen in
160
HOOFDSTUK XVIIt.
schepten; ja, God zou daarentegen er door be-leedigd worden, even als hij het werd door het gedrag der Israëlieten, bij wie hij gedurende veertig jaren, zooals hij zelf zegt, aandrong dat zij zich zouden bekeeren, zonder dat zij er ooit naar wilden luisteren; en dit deed Hem met eede tegen hen zweeren, dat zij nooit zijne rust zouden binnengaan.
Het behagen dat men in de ingevingen neemt is een groot middel tot de eer van God en reeds een begin van aan zijne goddelijke Majesteit te behagen; want, al is dit behagen ook nog geen volkomen toestemming zoo is het ten minste toch een zekere geneigdheid om toe te stemmen; en even als het een zeer goed teeken en een hoogst nuttige zaak is, behagen te scheppen in het aanhooren van Gods woord, dat als het ware een uitwendige ingeving is, zoo is het ook een zeer goede en Gode zeer aangename zaak, behagen te scheppen in de inwendige inspraken.
Eindelijk is, om de oefening volkomen te doen zijn, de toestemming noodig; want als wij de Ingeving hebben ontvangen en er zelfs behagen in hebben genomen, en wij weigeren er mede in te stemmen, dan is het duidelijk dat 81 11
161
TWEEDE DEEt.
162
wij Godzeer miskennen en zijne goddelijke Majesteit zeer beleedigen; want het blijkt duidelijk, dat in zulk een handelwijze meer verachting gelegen is: dan wanneer wij zijne inspraken terstond hadden verworpen. Zoo was het ook met de Bruid der Gezangen: de stem van haren Welbeminde had haar hart met eene heilige vreugde vervuld; niettemin wilde zij hem de deur niet openen en verontschuldigde zich door ijdele voorwendsels; en toen de hemelsche Bruidegom dit zag, ontstak Hij in rechtmatige verontwaardiging, ging verder en verliet haar. Neem dan het besluit, Philothea, om van goeder harte alle inspraken aan te nemen, die het God behagen zal u over te zenden; en als zij komen, ontvang ze dan als gezanten van den Koning des hemels, die met u een verbond wil sluiten. Hoor vreedzaam naar hunne voorstellen, beschouw de liefde van Hem, die ze u zendt, enoutvangzemetingenomenheid. Stem daarna toe, maar met een volkomene, spoedige en te« vredene toestemming; op deze wijze zal God, die aan u volstrekt niets verplicht kan zijn, evenwel niet nalaten, uwe beantwoording aan zijne liefde aan te nemen. Doch zoo de inspraak
HOOFDSTUK xvm.
eenige gewichtige of buitengewone zaak betreft, schors dan uwe toestemming op, tot gij uwen biechtvader hebt geraadpleegd en hij geoordeeld heeft of de ingeving waarachtig of valsch is. Want dikwijls gebeurt het dat de vijand, als hij ziet dat eene ziel gewillig is om toe te stemmen in de inspraken , haar valsche ingevingen voorstelt om haar te bedriegen; iets wat hij nooit kan doen, zoo lang deze met nederigheid aan haren bestierder gehoorzaamt.
Is de toestemming eens gegeven, dan moet men al zijne zorg aanwenden om er de uitwerkselen van te toonen, en de ingeving in handeling veranderen , want hierin is de volmaaktheid der ware deugd gelegen. Immers met het hart in iets toe te stemmen, zonder ooit tot de uitvoering er van te komen, zou gelijk staan met een wijngaard te planten, zonder te willen dat zij vruchten voortbrengt.
Voor dit alles is het hoogst voordeelig de morgen-oefening in beoefening te brengen, even als de geestelijke afzonderingen, waarvan ik boven heb gesproken; want hierdoor bereiden wij ons tot de beoefening van het goede niet alleen door eene algemeene maar ook door eene bijzondere voorbereiding.
163
TWEBDE DEEt
XIX.
Over de Bieeht.
Onze Zaligmaker heeft aan zijne Kerk het Sacrament van boetyaardigheid of der biecht nagelaten, om ons van al onze smetten te was-schen, zoo dikwijls wij er ons mede bezoedeld hebben. Duld dan nooit, Philothea, dat uw hart langen tijd met zonde besmet blijft, daar gij zulk een zeker en gemakkelijk geneesmiddel hebt. Eene ziel, die in de zonde heeft toegestemd, moet afschuw van zichzelve hebben en zich zoo spoedig mogelijk zuiveren, uit eerbied voor de goddelijke Majesteit die haar gadeslaat. Helaas! zou het niet het toppunt van dwaasheid zijn ons zeiven den geestelijken dood te kien sterven, terwijl wij zulk een voortreffelijk middel bij de hand hebben om ons te genezen ?
Biecht nederig en godvruchtig alle acht dagen en als het kan telkens wanneer gij zult communiceeren, ook al hebt gij geen enkele doodzonde op het geweten, want door de biecht zult gij niet alleen de vrijspraak ontvangen van de dagelijksche zonden , die gij zult belijden,
164
HOOFDSTUK XIX.
maar gij zult eene groote kracht ontvangen om ze in de toekomst te vermijden, een groot licht om ze wal te onderscheiden en eene overvloedige genade om al het nadeel te herstellen, dat zij u veroorzaakt hebben. Gij zult daardoor verder de deugd van nederigheid, van gehoorzaamheid, van eenvoudigheid en van liefde beoefenen, zoodat gij door deze enkele daad meer deugden zult beoefenendan dooreenige andere.
Heb altijd eene ware droefheid over de zonden die gij biecht, hoe klein zij ook mogen wezen, met het vaste voornemen om er u in de toekomst van te beteren. Vele personen, die u t gewoonte dagelijksche zonden biechten en hiervan als het ware een plicht maken bij al hunne biechten, zonder hoegenaamd er aan te denken om er zich vau te beteren, blijven geheel hun leven er mede belast en verliezen hierdoor vele goederen en geestelijke voordeelen. Als gij u dan beschuldigt van een leugeu, zelfs zonder nadeel voor den naaste, of wel dat gij eenig lichtzinnig woord gezegd hebt, of te veel hebt gespeeld, heb er dan berouw over en maak het vast voornemen er u van te beteren. Want het is een misbruik, zich te beschuldigen van eenige zonde,
165
TWEEDE DEEL.
hetzij dood- of dagelijksche zonde, zonder zich er van te willen losmaken, daar de biecht slechts hiertoe is ingesteld.
Laat bij uwe biecht die overtollige beschuldigingen achterwege, welke velen gewoon zijn te doen, als: ik heb God niet zoo bemind, als ik wel moest; ik heb niet met zooveel godvrucht gebeden, als dit wel behoorde; ik heb mijnen naaste niet naar behooren bemind; ik heb de Sacramenten niet met dien eerbied ontvangen, die ik verschuldigd was, en andere dergelijken. De reden is dat gij hierdoor niets persoonlijks zegt, dat aan den biechtvader den staat van uw geweten kan doen kennen; daar al de Heiligen van het Paradijs en alle menschen der aarde hetzelfde zouden kunnen zeggen, als zij te biechten gingen. Onderzoek dan welke bijzondere beweegreden gij hebt om dergelijke beschuldigingen te doen; en als gij het ontdekt hebt, beschuldig u dan eenvoudig en zonder omwegen van uwe fout. Bij voorbeeld, gij beschuldigt u den naaste niet bemind te hebben zooals dit behoorde; misschien omdat gij een arme hebt gezien, die in hoogen nood verkeerde, dien gij hadt kunnen helpen en verlichten en er
166
HOOFDSTUK XIX.
u volstrekt niet om bekommerd hebt. Welnu! beschuldig u van deze bijzonderheid en zeg: ik heb een arme gezien, die in nood verkeerde, en ik heb hem niet geholpen zooals ik kon, door onachtzaamheid, hardvochtigheid, of verachting, al naar gij de beweegreden zult kennen, die aanleiding tot uw fout heeft gegeven. Beschuldig u insgelijks, niet dat gij God niet met die godvrucht hebt gebeden, die gij wel verschuldigd waart; maar als gij vrijwillige verstrooiingen hebt gehad, of dat gij verzuimd hebt de passende plaats, tijd en houding te nemen, om uw gebed met aandacht te verrichten, beschuldig u dan daarvan eenvoudig, volgens gij bevindt dat gij zijt te kort geschoten, zonder te spreken van die algemeenheden, die noch koud noch warm zijn in de biecht.
Stel u niet tevreden met uwe dagelijksehe zonden te zeggen wat de daad betreft maar beschuldig u ook van de beweegreden, die u heeft aangespoord om ze te bedrijven. Bij voorbeeld, stel u niet te vreden met te zeggen dat gij gelogen hebt zonder iemand te benadeelen, maar zeg ook of dit uit ijdele glorie is geschied om u zeiven te prijzen en te verontschuldigen,
167
TWEEDE DEEL.
of wel uit ijdel vermaak, of uit stijfhoofdigheid, als gij bij gelegenheid door het spel gezondigd hebt, zeg dan of dit geschied is uit zucht naar gewin, of uit vermaak in den omgang, en eveneens bij andere fouten. Zeg verder hoelang uwe zonde geduurd heeft; want de langdurigheid vergroot gewoonlijk de fout zeer, daar er groot onderscheid is tusschen eene voorbijgaande ijdelheid, die gednrende een kwartier uurs onzen geest heeft bezig gehoudenen die waarin ons hart gedurende een, twee of drie dagen behagen heeft geschept. Men moet derhalve zeggen de daad,de beweegredenen enden duur van onze zonden. Niet dat men altijd verplicht is, zoo naauwkeurig in de verklaring van de dagelijksche zonden te zijn; men is zelfs niet bepaald gehouden ze te biechten; maar zij die hunne zielen goed willen zuiveren om beter tot de heilige godvrucht te geraken, moeten zeer zorgvuldig zijn om aan hun geestelijken geneesheer al hunne wonden te doen kennen tot de kleinste toe, om van die allen genezen te worden.
Verzuim niet te zeggen wat noodig is, om den aard van uwe beleediging wel te doen begrijpen , even als de reden, waarom gij u boos
168
HOOrDSITJK XIX.
169
hebt gemaakt of toegevend hebt getoond voor een of ander gebrek. Bij voorbeeld, iemand die mij mishaagt zal mij eenig lichtzinnig woord toevoegen om te lachen; ik zal dit kwalijk nemen en mij erboos om maken. Zoo een ander, die mij aangenaam is even veel of zelfs meer had gezegd, zou ik het ten goede hebben geduld en mij er volstrekt niet om vertoornd hebben. Ik zal mij dan beschuldigen, dat ik mij in bittere woorden heb uitgelaten, omdat ik iets dat men mij zeide heb kwalijk genomen, niet om de woorden zeiven, maar omdat de persoon die ze mij zeide mij mishaagde, enzoohetnoodig is deze woorden mede te deelen, om u wel te doen kennen, meen ik, dat gij ze zoudt moeten herhalen. Want als men zich op deze wijze zonder omwegen beschuldigt, dan ontdekt men niet alleen de zonden, die men bedreven heeft, maar ook de slechte neigingen, de gewoonten, de gelegenheden en andere wortelen der zonde; en hierdoor zal de geestelijke vader beter kunnen oordeelen over den staat van het hart dat hij behandelt en over de geneesmiddelen, die hij het moet toedienen. Gij moet echter altijd de personen, die deel hebben genomen aan uwe
TWEEDE DEEL.
zonde, bedekt houden, ten minste zooveel als dit u mogelijk zal zijn.
Let op eene menigte zonden, die in het geweten leven en heerschen, zonder dat men het merkt. Men moet die belijden en zorg dragen zich er van te ontlasten. Lees daartoe aandachtig de hoofdstukken VI, xxv, xxvi. xxxir, XXXIII en XXXIV van het derde deel en hoofdstuk VIII van het vierde.
Verander niet licht van biechtvader; maar blijf, nadat gij er een gekozen hebt, dezen op daartoe bepaalde dagen rekenschap geven van uw geweten; zeg zonder omwegen en vrijmoedig de zonden die gij bedreven hebt, en doe hem van tijd tot tijd , bijvoorbeeld elke maand of elke twee maanden, den staat van uwe neigingen kennen, ook al zou daarin voor u geen zonde gelegen zijn, zooals wanneer gij door droefheid of verdriet zoudt gekweld zijn of dat gij tot vreugde en begeerten om rijkdom te verzamelen zoudt getrokken worden, en zoo vervolgens.
170
HOOFDSTUK XX.
XX.
Orer de Teelvnidlge Commanie.
Men verhaalt van Mithridatus, koning van Pontus, dat hij een drank had uitgevonden, naar zijn naam Mithridaat geheeten en door het gebruik daarvan zoo sterk werd, dat toen hij zich later wilde vergiftigen om de slavernij der Romeinen te ontgaan, hij daarin nietslagen kon. Zoo ook heelt de Zaligmaker het H. Sacrament des Altaars ingesteld, dat wezenlijk zijn vleesch en bloed bevat, opdat hij die dit eet eeuwig zou leven. Daarom zal alwie hiervan dikwijls met godvrucht gebruik maakt de gezondheid en het leven zijner ziel dermate versterken, dat hij bijna onmogelijk vergiftigd zon kunnen worden door eenigerlei slechte neiging. Men kan niet door dit goddelijk vleesch gevoed worden en leven in doodelijke neigingen; want even als de menschen in het aardsch paradijs zich voor den lichamelijken dood konden vrijwaren, door van de vrucht van den boom des levens te eten, welken God daar geplant had, zoo kunnen zij zich voor den geestelijken dood behoeden, door gebruik te maken
171
TWEEDE DEEL.
van dit Sacrament des levens. Als de teederste en voor bederf meest vatbare vruchten zooals kersen , abrikozen en aardbeziën gemakkelijk het geheele jaar door bewaard worden, als zij in suiker of honig zijn ingelegd, welk wonder is er dan in gelegen, dat onze harten, hoe zwak en bederfelijk zij ook zijn, aan het bederf der zonde ontsnappen, als zij doortrokken zijn door de kracht en onbederfelijkheid van het vleesch en bloed van den Zoon Gods? O Philothea! de christenen, die verloren zullen gaan, zullen niets te antwoorden hebben, als de rechtvaardige Rechter hun zal doen zien, wat groot ongelijk zij gehad hebben om zich geestelijk te laten sterven, terwijl het hun zoo gemakkelijk was hunne gezondheid en hun leven te bewaren, als zij zich maar hadden gespoed tot zijn lichaam, dat Hij bun tot dat einde had nagelaten. Rampzaligen! zal Hij hun zeggen, waarom zijt gij gestorven, gij, die de vrucht en oorsprong des levens tot uwe beschikking hadt?
Dagelijks te communieeren, wil ik noch prijzen noch laken. Maar alle zondagen de communie te ontvangen, dit keur ik goed en raad ik iedereen aan, mits de geest vrij zij van
173
HOOPDSTtTK XX.
173
genegenheid tot zonde. Dit zijn de eigen woorden van den H. Augustinus en met hem laak noch keur ik volstrekt goed, dat men alle dagen communiceert, maar verwijs op dit punt eiken geloovige tot zijn geestelijken leidsman: want de voor eene zoo veelvuldige communie ver-eisehte gesteldheden moeten zoo volmaakt zijn, dat het niet goed is hiervoor een algemeenen raad te geven; en daar deze gesteldheden, hoe uitmuntend die ook moeten zijn, zich in verscheidene goede zie\'iLii kunnen bevinden, is het evenmin goed in het algemeen iedereen er van af te houden. Dit is eene zaak, die volgens den inwendigen staat van elk in het bijzonder moet behandeld worden. Het zou onvoorzichtig zijn, aan allen zonder onderscheid een zoo veelvuldig gebruik van de Eucharistie aan te raden; maar het zou even onvoorzichtig zijn, die te laken in hen die dit beoefenen, vooral als zij hierin den raad vaneen waardig zielsbestierder volgen. De H. Catharina van Sienna gaf op dit punt een zeer passend antwoord: als men haar tegenwierp, om haar van hare veelvuldige communiën af te brengen, dat de H. Augustinus het gebruik om dagelijks te cominuniceeren
TWEEDE SEEL,
noch prees noch laakte, zeide zij: Welnu, daar de H. Augnstinus het niet laakt, bid ik u het evenmin te laken, en hiermede zal ik tevreden zijn.
Maar, Philothea, gij ziet, dat de H. Augnstinus vermaant en zeer sterk aanraadt om alle zondagen te communieeeren: doe dit dan zooveel u maar mogelijk is. Als gij, zooals ik vooronderstel, geenerlei genegenheid tot de doodzonde, noch eenigc genegenheid tot de dagelijkschè zonden hebt dan zijt gij in de ware gesteltenis, die de H. Augnstinus vraagt en zelfs in een nog betere gesteldheid, daar gij niet alleen den wil niet hebt om te zondigen, maar ook zelfs geene genegenheid tot zonde: zoodat gij, als uw geestelijke vader het goed vindt, zelfs nog meermalen dan alle zondagen mot vrucht zoudt kunnen cominuniceeren.
Er zouden nochthans verscheidene wettige hinderpalen kunnen zijn, zooal niet van uwen kant, dan ten minste van den kant van de personen, met wie gij leeft, welke voor uwen ziels-bestierder een reden zouden zijn om het geial uwer communiën te beperken. Bijvoorbeeld, als gij in dienst van anderen zijt en als zij, aan
174
flOOFDSTTJK XX. 175
wie gij gehoorzaamheid verschuldigd zijt, slecht onderwezen zijn in hunnen godsdienst of wel een zoo zonderling humeur hebben dat zij zich verontrusten en kwellen zouden u zoo dikwijls te zien eommuniceeren, dan zou het misschien goed zijn zich naar hunne zwakheid te schikken, en slechts om de veertien dagen te eommuniceeren , doch wel te verstaan alleen in het geval, dat men hun tegenstand volstrekt niet overwinnen kan. Overigens zou het moeielijk zijn hieromtrent een algemeenen regel te geven. Men moet doen wat de geestelijke vader zal zeggen, ofschoon ik kan verzekeren, dat de tijd tusschen de communiën voor hen die God godvruchtig willen dienen niet grooter mag zijn dan van de eene maand tot de andere.
Zoo gij voorzichtig zijt, zal er noch vader, noch moeder, noch man, noch vrouwzijn die u belet dikwijls te eommuniceeren. Want daar gij op den dag van uwe Communie niet zult nalaten de voor uwen staat passende zorg te hebben, daar gij zachtmoediger en voorkomender zult zijn jegens hen die bij u komen en gij hun geenerlei plichtplegingen zult weigeren, is het niet waarschijnlijk dat zij u van eene oefening
176 TWEEÖE DEEL.
zullen afhouden, die hun hoegenaamd geen ongemak veroorzaakt, ten minste, of zij zouden al een zeer boosaardige en onredelijke inborst moeten hebben, in welk geval uvr leidsman, zooals ik gezegd heb, wel zal willen, dat gij eenige inschikkelijkheid gebruikt.
Wat de lichamelijke ongesteldheden betreft, er is er geen die een wettige hinderpaal is voor deze heilige deelneming, tenzij eene ongesteldheid, die herhaaldelijk zou doen braken.
Derhalve om alle acht dagen te communi-ceeren is het noodzakelijk geene doodzonde te hebben, noch eenige genegenheid tot dagclijk-sche zonde, en daarenboven moet men een groot verlangen hebben naar de communie. Maar om alle dagen te communiceeren, moet men behalve dit, de meeste slechte neigingen overwonnen hebben en dan nog slechts met den raad van zijn geestelijken vader.
HOOFDSTUK XXI.
XXI.
Hoe men moet eommnniceeren.
Begin den avond te voren u tot deheilige communie voor te bereiden door vele verzuchtingen en uitstortingen des harten; begeef u wat vroeger ter rust om des te vroeger te kunnen opstaan; zoo gij des nachts ontwaakt, heilig dan deze oogenblikken door eenige godvruchtige woorden of eenige zoete gedachten, zoodat uwe ziel er als het ware van doorgeurd wordt om den Bruidegom te ontvangen, die waakt terwijl gij slaapt en zich bereid maakt om u duizend genaden en gunsten aan te brengen, als gij van uwen kant bereid zijt om Hem te ontvangen. Sta des morgens op met groote vreugde om het geluk waarnaar gij haakt, en ga na goed gebiecht te hebben, met groot vertrouwen, maarookmet groote nederigheid dat hemelsche Vleesch nemen, dat voedt tot de onsterfelijkheid. Van het oogenblik, dat gij de geheiligde woorden hebt gezegd; Heer, ik ben niet waardig, enz. zult gij uw hoofd en lippen niet meer bewegen noch om te bidden, noch om te zuchten; maar open zacht 81 13
177
tweede deel.
178
en betamelijk den mond en licht uw hoofd op zoo veel als noodig is, opdat de priester kunne zien wat hij doet, en ontvang vol geloof, hoop en liefde Hem die het begin, voorwerp, oorzaak en einde van alle dingen is. O Philothea! verbeeld u dat, gelijk de bij, na op de bloemen den dauw des hemels en het beste sap der aarde verzameld te hebben, dit in honig verandert en het in haren korf brengt, zoo ook de Priester op het altaar den Zaligmaker der wereld neemt, die als een dauw van den hemel gedaald en waarachtige Zoon der Maagd, als een bloem uit de aarde is voortgekomen. Hem in uwen mond en in uw hart legt om u een zoete spijze te worden. Zoodra gij Hem ontvangen hebt, wek dan uw hart op om eer te komen bewijzen aan dien Koning des heils; handel met Hem over uwe inwendige aangelegenheden; beschouw Hem te midden van uw hart, waar Hij zich hee^t gevestigd voor uw geluk; in een woord, ontvang Hem met al den eerbied die u mogelijk is en gedraag u zoo, dat men door al uwe daden kan bemerken dat God met u is. Maar, als gij dien troost niet kunt hebben om iu de H. Mis werkelijk te communiceeren, communi-
HOOFDSTUK X3I.
ceer dan ten minste met het hart en met den geest, met u door een vurig verlangen met dit levendmakend vleesch des Zaligmakers te vereenigen.
Uw groote meening bij uwe communie moet zijn voortgang te maken, u te versterken en te troosten in de liefde Gods; want in de liefde moet gij ontvangen wat de liefde zich gewaar-digt u te geven. Neen, nergens geeft de Zaligmaker een grooter bewijs van zijne goedheid en teederheid dan in dit Sacrament, waar hij zich om zoo te zeggen, vernietigt en zich in voedsel verandert, om onze zielen te doordringen en zich innig met het hart en het lichaam zijner geloo-vigen te vereenigen.
Als de wereldlingenu vragen, waarom gij zoo dik wijls communiceert, zeg hun dan dat dit is om God te leeren beminnen, om u te zuiveren van uwe onvolmaaktheden, om u te verlossen van uwe ellenden, om ute troosten in uwe droefheden, omu teondersteunen in uwe zwakheden. Zeg hun dat twee soorten van lieden dikwijls moeten communiceeren; de volmaakten, omdat zij in goede gesteltenis zijn en dus groot ongelijk zouden hebben om niet tot de bron der vol-
179
TTVEEDE DEEL.
maaktheid te naderen; en de onvolmaakten, om met recht naar de volmaaktheid te kunnen streven; de sterken uit vrees van te verzwakken; en de zwakken om zich te versterken; de zieken om te genezen; en de gezonden om niet in ziekte te vallen; en dat gij onvolmaakt, zwak en ziek zijnde, dikwijls gemeenschap moet hebben met de volmaaktheid, de sterkte en den geneesheer. Zeg hun, dat zij die niet veel bezig-hedenhebben, dikwijls moeten communiceeren, omdat zij er den tijd toe hebben; en dat zij die met bezigheden zijn overladen, ook dikwijls moeten communiceeren, omdat zij er bijzonder behoefte aan hebben. En inderdaad, zij die zwaar werken en met moeielijkheden zijn overladen behooren een stevig en overvloedig voedsel te nemen. Zeg hun, dat gij het H. Sacrament ontvangt om het goed te leeren ontvangen, daar men nooit eene zaak goed doet, waarin men zich niet dikwijls oefent.
Communiceer dan dikwijls, Philothea,enzoo dikwijls gij maar kunt volgens den raad van uwen geestelijken vader; want als het waar is dat de hazen in onze gebergten in den winter wit worden omdat zij dan niets dan sneeuw
180
HOOFDSTUK XXI. l8l
zien en eten, geloof dan dat ook gij door de schoonheid, goedheid en zuiverheid zelve in dit goddelijk Sacrament te beschouwen en te nuttigen, geheel schoon, geheel goed en geheel zuiver zult worden.
Bevattende verscheidene raadgevingen betreffende het beoefenen van de deugden.
Over de kease , die men moet doen bQ het beoefenen van de deugden.
De koningin der bijen gaat nooit de velden in, dan door geheel haar klein volkje omringd, en de liefde komt nooit in een hart of zij brengt daarin geheel den stoet van andere deugden mede, die zij oefent en regelt, als een kapitein zijne soldaten; doch zij stelt ze niet terstond aan het werk, noch altijd evenzeer, noch terzelfder tijd, noch op dezelfde plaats. De rechtvaardige is als een boom, die aan den waterkant geplant is en zijne vruchten voortbrengt op zijn tijd: als de liefde de ziel bevochtigt, brengt zij daarin deugdzame werken voort, elk op zijn tijd. De muziek, hoe aangenaam op zich zelve, komt
HOOÏDSTÜK t.
ten onpas in den rouw, zegt een spreekwoord. Ook is dit een groot gebrek in hen, die de beoe» fening van een of andere bijzondere deugd ondernemen, om bij elke gelegenheid daarvan blijk te willen geven; even als die oude wijsgeeren, waarvan de een altijd wilde lachen, en de andere altijd weenen; ja nog onredelijker, daar zij hen laken en berispen, die niet even als zij altijd dezelfde deugden beoefenen. Men moet zich verheugeti met de blijden, zegt de Apostel,#» weenen met de weenenden; en hij voegt er bij: De liefde is geduldig, goedaardig, vrijgevig, voorzichtig en inschikkelijk.
Er zijn evenwel deugden, die bijna algemeen gebruikelijk zijn en die zich niet moeten beperken tot hare eigenlijke daad, maar ook haar geest moeten verspreiden over de daden van alle andere deugden. Er bieden zich niet dikwijls gelegenheden aan om de sterkte, de grootmoedigheid, de mildheid te beoefenen, maar de zachtmoedigheid, de matigheid, de beleefdheid en de nederigheid zijn deugden, waarmede al de daden van ons leven moeten versierd zijn. Al zijn er ook deugden, die uitstekender zijn dan deze, zoo zijn er nochthans geene, waarvan de
183
TWEEDE DEEL.
beoefening noodzakelijker is. Suiker is beter dan zout, maar het zout wordt veel meer gebruikt en is onontbeerlijker. Daarom moet men altijd een goeden en rijken voorraad van deze algemeene deugden hebben, opdat men er zich bijna aanhoudend van kunne bedienen.
Bij het beoefenen van de deugden moeten wij die boven de andere verkiezen, welke het meest met onzen plicht overeenkomen enniet die welke het meest naar onzen smaak zijn. De H. Paula had er een bijzondere smaak in strenge lichamelijke verstervingen te plegen, ora daardoor gemakkelijker de geestelijke zoetheden te smaken ; maar het was meer haar plicht om de gehoorzaamheid aan hare oversten te beoefenen; daarom bekent de H. Hieronymus dat zij te berispen was, omdat zij tegen den raad van haren bisschop ongematigde onthoudingen pleegde. De Apostelen daarentegen, belast met het Evangelie te verkondigen en het hemelsch brood aan de zielen uit te reiken, oordeelen met veel wijsheid, dat zij deze heilige oefening niet moesten verwaarloozen, om de deugd der armenverzorging te beoefenen, hoe uitstekend die dan ook zij. Elke staat heeft behoefte om een of au-
184
HOOFDSTÜK I-
dere bijzondere deugd te beoefenen: anders zijn de deugden van een prelaat, anders die van een vorst, anders die van een krijgsman; anders die van een gehuwde vrouw, anders die van eene weduwe; en hoewel allen alle deugden moeten hebben, zoo moeten allen ze evenwel nietop dezelfde wijze beoefenen; ieder moet in het bijzonder zich op die deugden toeleggen, welke meer eigen zijn aan de levenswijze waartoe hij geroepen is.
Onder de deugden, die onzen bijzonderen plieht niet raken, moet men de uitstekendste en niet de meest opvallende kiezen. De staartsterren schijnen gewoonlijk grooter dan de sterren en beslaan in ons oog veel meer plaats; evenwel zijn zij noch in grootte noch in schoonheid met deze te vergelijken en schijnen slechts grooter omdat zij dichter bij ons en van eene grovere stof zijn. Men heeft insgelijks zekere deugden, die omdat zij ons nabij, tastbaar en om zoo te spreken stoffelijk zijn, over het algemeen zeer geacht en boven alle anderen gesteld worden. Zoo verkiest men gewoonlijk de tijdelijke boven de geestelijke aalmoes, de harenklee-deren, het vasten, delijfskastijd ingen en delicha-
186
DEJIDE DEEL.
melijke verstervingen boven de zachtmoedigheid, de goedheid, de zedigheid en andere verstervingen des harten, die niettemin veel verhevener zijn. Kies dan, Philothea, de beste deugden en niet de meest geachte, de uitmun-tendste en niet de meest opvallende, de meest waarachtige en niet de meest schoone.
Het is nuttig dat elk zich bijzonder toelegge op de beoefening van eenige deugd, niet om de anderen achter te laten, maar om op eene meer geregelde wijze zijn geest bezig te houden. Een jong meisje, schitterender dan de zon , versierd cn opgetooid als eene koningin, verscheen op zekeren dag aan den H. Joannes, Bisschop van Alesandrië, en zeide hem: Ik ben de oudste dochter des konings; als gij mijne vriendschap wilt winnen, zal ik u voor zijn aanschijn leiden. De Heilige begreep door deze verschijning, dat God hem de barmhartigheid jegens de armen aanbeval; en van dien tijd af gaf hij zich zoozeer aan de oefening van deze deugd over, dat hij overal den naam van Joannes de aalmoezenier verdiende. Enlogius van Alexandrië wenschte eenige bijzondere zaak te doen om God te dienen en daar hij geen kracht genoeg
186
HOOÏDSTTTK I?. 187
bezat, hetzij om het kluizenaarsleven te omhelzen, hetzij om zich onder de gehoorzaamheid van een ander te stellen, bedacht hij om in zijn huis een ongelukkige op te nemen, die geheel met melaatschheid was bedekt, om bij dezen de liefde en de versterving te beoefenen; en om deze zaak nog verdienstelijker te maken, deed hij belofte om zijn zieke te eeren, te behandelen, en te dienen gelijk een knecht zijn heer en meester dient. Toen echter later den reelaatsche en Eulogius de bekoring overviel om elkander te verlaten, wendden zij zich tot den grooten heilige, Antonius, die hun dit antwoord gaf: „Wachtu wel, mijne kinderen, om van elkander te willen scheiden, want daar gij beiden uw einde nabij zijt, zoo zoudt gij, als de Engel u niet bijeen vond, groot gevaar loopen uwe kronen te verliezen.quot;
De heilige koning Lodewijk maakte er zich als het ware een plicht uit, om de gasthuizen te bezoeken en met eigen hand de zieken te dienen. De H. Franciscus beminde boven alles de armoede, die hij zijne vrouw noemde, en de H. Dominicus de prediking, van waar zijne orde den naam heeft gekregen dien zij draagt. De
DERDE DEEL.
188
H. Grcgoriua de Groote had er behagen in de pelgrims te ontvangen, naar het voorbeeld van den grooten Abraham, en even als deze, ontving hij den Koning van glorie onder de gedaante van een reiziger. Tobias oefende zijne liefde uit in het begraven van de dooden. De H. Elisabeth, die groote vorstin, beminde bovenal de zelfverloochening. De H. Catharina van Genna wijdde zich, na den dood van haren echtgenoot, aan den dienst van een gasthuis; en Cassianus verhaalt, dat eene godvruchtige dame, zich inde deugd van geduld willende oefenen, hare toevlucht nam tot den H. Athanasius, die om aan haar verlangen te beantwoorden, bij haar eene arme weduwe van een knorrig, spijtig en waarlijk ondraaglijk karakter plaatste, die zonder ophouden deze godvruchtige dochter plaagde en haar eene goedegelegenheidschonkomover-vloedig de zachtmoedigheid en inschikkelijkheid te beoefenen. Zoo hebben onder de dienaren Gods de een zich toegewijd om de zieken te dienen, anderen om de armen bij te staan, anderen om den kinderen de christelijke leer le onderwijzen, anderen om de verloren en afgedwaalde zielen terug te brengen, anderen
HOOFDSTUK I.
om de kerken en altaren te versieren, anderen eindelijk om den vrede en eenheid onder de mensohen te herstellen. Hierin volgden zij de borduurders na, die een zekeren grond met een verscheidenheid van zijde, goud en zilver zóó weten te dekken, dat zij daarvan allerlei bloemen vormen. Want zoo ook bedienen zich de zielen, die de beoefening van eene bijzondere deugd ondernemen, zich van deze deugd als van een grond voor hun geestelijk borduurwerk en zij brengen op dezen grond de verscheidenheid van alle andere deugden, zoodat hunne daden en neigingen allen op hetzelfde punt uitloopen, zich daardoor beter vereenigd, beter geregeld vinden en de godvrucht doen verschijnen
In \'t schoon met goud doorwerkt gewaad, waarop
de naald
Een uitgezochte keur van bloemen heeft gemaald.
Als wij door een of andere ondeugd worden bevochten, moeten wij zooveel mogelijk de tegenovergestelde deugd omhelzen, daarnaar de beoefening van de andere deugden inrichten; want door dit middel zullen wij onzen vijand overwinnen en ongetwijfeld voortgang maken
189
DERDE DEEL.
190
in alle deugden. Als ik word berochten door den hoogmoed of toorn, moet ik mij in alles neigen en buigen naar den kant der nederigheid en zachtmoedigheid en daaraan de andere oefeningen desgebeds, der voorzichtigheid, der matigheid dienstbaar maken; want evenals de wilde zwijnen, om hunne slachttanden te scherpen, ze tegen hunne andere tanden wrijven en afslijpen, die daardoor wederkeerig zeer puntig en scherp worden, zoo ook moet de deugdzame mensch, die zich voorgenomen heeft om zich te volmaken in de deugd waaraan hij het meest behoefte gevoelt, haar vijlen en scherpen door de beoefening der andere deugden, die terwij1! zij deze volmaken ook op hunne beurt er slechts uitstekender en schitterender door worden. Dit was ook het geval met Job, die terwijl hij zich bijzonder oefende in het geduld tegen al de beproevingen, die hem overvielen, ook volmaakt heilig en deugdzaam in allerlei deugden werd. Ja zelfs is het gebeurd, zegt de H. Gregorius van Nazianze, dat iemand om een enkele acte van deugd, met groote volmaaktheid beoefend, terstond het toppunt van deugden heeft bereikt; en hij bewijst dit door het voorbeeld van Rahab,
HOOFDSTUK I.
die door dat hij op uitstekende wijze de plichten der gastvrijheid had geoefend, een ontzaglijken trap van glorie bereikte: maar hiertoe is noodig dat de daad met eene zeer groote vurigheid en eene zeer groote liefde verricht wordt.
Tervolg over hetzelfde onderwerp.
Zeer juist zegt de H. Augustinus, dat zij die in de godvrucht beginnen, zekerefouten bedrijven, die wel berispelijk zijn volgens de stiptste wetten der volmaaktheid, maar die prijzenswaardig zijn, om het goede voorteeken, dat zij geven van de toekomstige godvrucht, waarvoor zij zelfs totgoede gesteldheid dienen. Die weinig kinderlijke vrees, die haar oorsprong neemt uit de overmatige gewetensangsten bij hen die pas de wegen der zonde verlaten hebben, is eene prijzenswaardige deugd in het begin en een zeker voorteeken van eene groote zuiverheid van geweten; maar diezelfde vrees zou af te keuren zijn in hen die ver gevorderd zijn, daar de goddelijk# liefde deze slaafsche vrees allengs moet
191
DERDE DEEL.
verjagen en als opperheersoheres in het hart moet heerschen.
De H. Bernardus was in het begin van zijne bediening vol strengheid en hardheid jegens hen, die zich onder zijne leiding stelden. Hij verkondigde eerst dat men het lichaam moest verlaten en alleen met den geest tot hem moest komen; als hij hunne biecht hoorde, legde hij eene buitengewone strengheii aan den dag voor allerlei fouten en hij bracht deze arme nieuwelingen in de volmaaktheid zoodanig in verwarring, dat hij door te sterk er toe aan te sporen, hen er van verwijderde, daar hij hun den moed en den adem deed verliezen, door ze in deze steile en moeilijke beklimming te overhaasten. Gij ziet, Philothea, de vurige ijver van eene volmaakte zuiverheid bewoog dezen grooten heilige tot zulk een handelwijze, cn hoewel deze ijver eene groote deugd was, was zij niettemin berispelijk. Ook genas God zelf hem er van door eene heilige verschijning die in hem een zachten, zoeten, beminnelijken en teederen geest achterliet, waardoor hij, geheel anders geworden, zich zeer beschuldigde zoo gestreng geweest te zijn, en zóó zacht en toe-
192
HOOFDSTUK n.
193
gevend werd voor iedereen, dat hij zich waarlijk alles voor allen maakte, om hen te winnen voor Jesus Christus. De H. Hieronymus verbaalt, dat de H. Paula, zijne welbeminde dochter, niet alleen buitensporig, maar daarbij hardnekkig vasthoudende was aan de oefening der lichamelijke verstervingen, zoo zelfs, dat zij niet wilde wijken voor den tegenovergestelden raad, dien de H. Epiphanes, haar Bisschop haar in dit punt had gegeven; vervolgens er bijvoegende dat zij zich zoodanig tot de droefheid liet medeslepen bij het verlies barer geliefden, dat zij altijd in gevaar van sterven was, eindigt hij op deze wijze: „Men zal zeggen, dat ik, in plaats van den lof te verkondigen van deze heilige, hare gebreken ontdek en bevit; maar ik neem Jesus tot getuige, wien zij gediend heeft en dien ik verlang te dienen, dat ik noch van de eene, noch van de andere zijde van de waarheid afwijk en dat ik eenvoudig de geschiedenis van haar leven verhaal, zooals een christen dit van eene christin moet doen, terwijl ik overigens in alle waarheid kan zeggen, dat hare gebreken bij vele anderen deugden zouden zijn geweest.quot; Dus gij verstaat zeer goed, Phi-81 13
DEKbE DEEL.
lothea, dat hij daardoor wil zeggen, dat hetgeen voor gebreken bij de H. Paula werd beschouwd, voor deugden zou doorgegaan hebben in minder volmaakte zielen; want er zijn zulke daden, die als onvolmaaktheden worden beschouwd in hen die volmaakt zijn, en die voor groote volmaaktheden zouden doorgaan in hen die onvol maakt zijn. Het is een goed teeken bij een zieke, als bij het afnemen der ziekte zijne beeneu opzwellen; want dat bewijst, dat de natuur, reeds versterkt, de overtollige vochten afzet, maar ditzelfde teeken zou slecht zijn bij iemand die niet ziek is, want dat zou bewijzsn dat de natuur niet sterk genoeg is om de vochten te doen verdwijnen en op te lossen.
Hebben wij altijd een goeden dunk, o Philo-thea, van hen, in wie wij de beoefening der deugden zien, al verbinden zich daarmede eenige onvolmaaktheden; want de Heiligen zelf hebben dikwijls aldus de deugd beoefend. Doch wat ons betreft, wij moeten bezorgd zijn, om ons er in te oefenen, niet alleen met getrouw-* heid, maar ook met voorzichtigheid, en daarom nauwgezet den raad van den Wijzen Man iu acht nemen, namelijk niet te steunen op onze
194
HOÖPDSÏÜK u. 195
eigene voorzichtigheid maar op hen, die God ons tot geleiders gegeven heeft.
Er zijn zekere zaken, die velen voor deugden houden en die het volstrekt niet zijn; het is noodig, dat ik u hierover eeu woord zeg. Ik bedoel die verrukkingen en opgetogenheden, die ongevoeligheden, oulijdelijkheden, goddelijke vereeuigingen, verheffingen, gedaanteveranderingen en andere dergelijke volmaaktheden, waarover eenige boeken handelen, die beloven de ziel tot de zuiver geestelijke beschouwing, tot de wezenlijke bestemming des geestes en tot het uitstekende leven op te voeren. Let er wel op, Philothea, deze volmaaktheden zijn geen deugden maar veeleer belooningen, die God aan de deugd schenkt, of ook wel vervroegde mededeelingen van het eeuwig geluk, waarvan God somtijds den mensch een voorsmaak geeft om hem naar het volle en algeheele genot daarvan te doen haken Men moet volstrekt niet streven naar dergelijke genaden, daar zij niet noodzakelijk zijn om naar behooren God te dienen, wat toch ons eenig streven moet zijü. Ook zijn dit veelal geene genaden, die door arbeid en vlijt kunnen verkregen worden, maar
DERDE DEEL.
196
wel door bloot lijdelijke toestauden, waarin wij slechts te ontvangen hebben, zonder iets door ons zeiven te kunnen doen. Ik voeg hier nog bij dat, daar ons doel is om brave lieden, godvruchtige personen te worden, wij ons daarbij alleen moeten bepalen. En als het vervolgens God behaagt, om ons tot deze engelachtige volmaaktheden te verheffen, dan zullen wij goede engelen zijn; doch leggen wij ons intns-sehen met eenvoud, nederigheid en godvrucht op de kleine deugden toe, die onze Heerban onze zorg en arbeid voorstelt, zooals het geduld, de goedhartigheid, de versterving des harten, de nederigheid,degehoorzaamhcid,dcarmoede, de zedigheid , de inschikkelijkheid voor den naaste, het verdragen van diens onvolmaaktheden, de ijver en heilige vurigheid. Laten wij gaarne het oververhevene aan de oververhevens zielen over; wij verdienen zulk een hoogen rang niet in den dienst van God: al te gelukkig zullen wij zijn Hem in de laagste bedieningen te dienen , en onder het getal van zijne nederigste dienaars gerekend te worden; wat de eereposten en de gemeenzaamheid van zijn raad betreft, liet staat aan Hem er ons toe te roepen,
HOOFDSTUK II. 197
als
Hem dit goeddunkt. Herinneren wij onsj Philothea, dat deze Koning van glorie zijne dienaars beloont, niet volgens de waardigheid van de bedieningen, die zij uitoefenen, maar volgens de liefde en de nederigheid waarmede zij die uitoefenen. Toen Saül de ezels zijns vaders zocht, vond hij het koningrijk van Israël; toen Rebeeoa de kameelen van Abraham te drinken gaf , werd zij de echtgenoote van Isaiie; toen Ruth koornaren leesde achter de maaiers van Booz en zich aan dieus voeten wierp, werd zij uitgekozen om zijne echtgenoote te worden. Voorwaar, het streven naar buitengewone zaken is grootelijks onderhevig aan zielsbedrog en vergissingen ; en somtijds gebeurt het dat zij die denken eugeltn te zijn, nog niet eens goede menschen zijn, en dat er inderdaad meer grootheid ligt in hunne woorden dan in hunne gevoelens en werken. Men moet echter niets lichtzinnig misprijzen of berispen; maar laat ons, terwijl wij God zegenen over de verheffing van anderen, nederig blijven in onzen minder verheven maar meer zekeren, minder schitterenden maar meer roet onze zwakheid overeenkomenden staat, en zijn wij overtuigd
DERDE DEEL.
dat, als wij met getrouwheid volharden , God ons tot grootheden zal verheffen , die al onze wenschen verre te boven gaan.
III.
Over het geduM.
Het geduld zegt de Apostel, is u noodzakelijk opdat gij, den wil Gods vervullende, daarvoor de belooning vergeeft, dien Hij ons beloofd heeft. Ja, zegt ons .Tesus Christus, door het geduld zult gij utoe zielen bezitten. H t grootste geluk van den menseh, Philothea, is zijne ziel te bezitten, en naarmate ons geduld volmaakter is, zullen wij ook volmaakter onze zielen bezitten. Herinner u dikwijls dat, daar onze Heer ons heeft verlost door lijden en geduld, wij ook onze zaligheid moeten bewerken door lijden en (I roefheden, door het verdragen van beleed i-gingen, tegenspraak en moeielijkheden, met de meest mogelijke zachtmoedigheid
Beperk uw geduld niet tot dit of dat soort van beleedigingen en droefheden, maar strek het algemeen uit tot alles, wat God u zal overzenden
198
HOOFDSTUK III.
199
of toe zal lateu dat u overkomt. Er zijn er die niets dan eervolle moeielijklieden willen, verduren, bijvoorbeeld, gewond te worden in den oorlog, krijgsgevangen gemaakt te worden, mishandeld te worden om den godsdienst, arm te worden door een proces waarin zij overwinnaar zijn gebleven; zoodanigen beminnen de moeielijkheden niet, maar wel de eer die zij aanbrengen. De waarlijk geduldige en goede dienaar Gods verdraagt zoowel de kwellingen waaraan schande verbonden is, als die eervol zijn. Veracht, berispt en beschuldigd te worden door slechte menschen is slechts licht voor een moedig man; maar berispt, beschuldigd en mishandeld te worden door brave lieden, door vrienden, door bloedverwanten, daarvoor is een heldhaftig geduld noodig. Hooger acht ik de zachtmoedigheid, waarmede de H. Carolus Borromaeus gedurende langen tijd de openbare veroordeeling verdroeg, welke een groot prediker van een uiterst streng orde van den kansel over hem uitsprak, dan alle aanvallen die hij van anderen onderging, want even als de steken der bijen meer pijn veroorzaken dan die van andere vliegen, eveneens is het kwaad, dat ons
DEBDB DEEL.
door brave lieden wordt aangedaan en de tegen-spraak.die zij tegen ons opwekken veel ondraaglijker dan van anderen. En dit toch gebeurt dikwijls dat twee deugdzame lieden, die beiden, elk in zijn oog, eene goede meening hebben, elkander groote moeielijkhedeu aandoen.
Wees geduldig niet alleen voor het kwaad zelf dat gij lijdt, maar ook voor al de omstandigheden en gevolgen daarvan. Velen zouden wel tegenspoed willen hebben, mits zij er geen hinder van hadden. Ik zou er niet tegen hebben, zal de een zeggeu, om arm te zijn, als dat mij maar niet hinderde om mijue vrienden nuttig te zijn, mijne kinderen op te voeden en eervol te leven zoo als ik toch gaarne zou doen; en de andere zal zeggen: ik zou er mij niet om bekommeren, als de wereld maar niet zou zeggen, dat het door mijne eigene schuld is. Een ander zou wel blijde zijn, dat men kwaad vau hem sprak en zou dit ook zeer geduldig verdragen, als maar niemand den kwaadspreker geloofde. Er zijn anderen, die wel eenigenlast van den tegenspoed zouden willen hebben, doch niet geheel en al, slechts zoo veel als hun goeddunkt; zij zouden zich niet verontrusten, zeggen zij.
200
HOOFDSTUK III.
om ziek te zijn, maar wel omdat zij geen geld hebben om zich te doen verzorgen, of omdat zij, die in hunne omgeving zijn, er last van hebben. Dan, ik zeg, Philothea, dat men geduldig moet dragen niet alleen dat men ziek is, maar ook dat men ziek is van de ziekte, die Ciod wil, op de plaats waar Hij wil, en tusschen de personen die Hij wil, en met de ongemakken, die Hij wil; en eveneens bij andere tegenheden. Als u kwaad overkomt,gebruik dan daarvoor de mid delen, die in uwe macht zijn en volgens God, want door anders te handelen zoudt gij de goddelijke Voorzienigheid tergen; maar, hebt gij dit ook eenmaal gedaan, wacht dan met eene algeheele overgeving de uitwerking van den wil Gods af, en als de geneesmiddelen de kwaal verdrijven, bedank Hem dan met nederigheid: is echter de kwaal sterker dan de middelen, zegen Hem dan met geduld.
Ik ben van het gevoelen van den H. Grego-rius: Als gij naar waarheid beschuldigd wordt, een fout bedreven te hebben, verootmoedig u dan diep, en belijd dat gij behalve deze schande nog meer verdient. En als de beschuldiging valsch is, verontschuldig u dan bedaard, ont-
201
DERDE DEEL.
kenneude dat gij schuldig zijt; waut gij zijt dit aan de waarheid en aan de stichting van den naaste verschuldigd. Doch als men ook na uwe oprechte en wettige verontschuldiging voortgaat u te beschuldigen, verontrust u daarover volstrekt nieten doe geen moeite om uwe verontschuldiging te doen aannemen: want nauw plicht gedaan te hebben betrekkelijk de waarheid, moet gij hem ook doen betrekkelijk de nederigheid. En op deze wijze zult gij noch aan de zorg te kort schieten, die gij voor uw goeden naam moet dragen , noch aan de genegenheid, die gij moet hebben voor den vrede, de zachtmoedigheid des harten en de nederigheid.
Beklaag u zoo min mogelijk over dc verongelijkingen, die u worden aangedaan; want het is eene zekere zaak, dat hij, die zich beklaagt, gewoonlijk zondigt, daar de eigenliefde ons de beleedigingen altijd grooter doet vinden dan zij zijn. Maar vooral doe uw beklag niet aan personen, die geneigd zijn om zich te vertoornen of kwaad te denken. En zoo het noodig is u aan iemand te beklagen om perk te stollen aan de beleediging of om uw geest gerust te stellen, doe dit dan aan kalme zielen, die God wezenlijk
2 02
HOOFDSTUK III.
beminnen; want anders zullen zij, in plaats van uw hart te verlichten, het in nog grooter ongerustheden werpen, en in plaats van den doorn die u steekt weg te nemen, zullen zij hem nog dieper indrijven.
Er zijn lieden die, hoe ziek en bedroefd zij ook zijn, zich wel wachten ora zich te beklagen of netelig te zijn omdat zij denken en terecht, dat dit eene zwakheid en eene lafheid zou zijn; maar terzelfder tijd verlangen zij vurig en bandelen zóó dat iedereen hen beklaagt en dat men groot medelijden heeft met hun lot en hen niet alleen voor bedroefd maar ook voor geduldig enmoedig aanziet. Nu, ik beken, dit is geduld, maar- een valsch geduld, dat eigenlijk niets anders is dan een zeer fijne en doorslepen eerzucht en een zeer fijne ijdelheid. Deze hehben glorie, zegt de Apostel, maar niet in de oogen van God. De waarachtig geduldige beklaagt zich niet over zijn lijden en verlangt ook niet dat men hem beklaagt: hij spreekter met eenvoud, waarheid en zonder omwegen over , zonder zich te beklagen, zondertoornig te worden, zonder zich zieker te maken dan hij is. En als men hem beklaagt , verdraagt hij geduldig, dat men hem
203
DEKDE DEEL.
baklaagt, als men hem maar niet over eenig lijden beklaagt, dat hij niet heeft, want dan verklaart hij zedig, dat hij dat lijden niet heeft, en blijft aldus vreedzaam tusschen waarheid en geduld, over zijn lijden sprekende zonder zich er over te beklagen.
Wanneer gij ziek zijt, offer dan al uwe smarten, uwe droefheden, en uwe moeielijkheden aan den Heer op, en smeek Hem ze te vereenigen met de folteringen, die Hij voor u verduurd heeft. Gehoorzaam den geneesheer, gebruik de medicijnen, hot voedsel en andere geneesmiddelen om de liefde tot God en herinner u daarbij de gal, die Hij heeft genomen uit liefde tot ons: verlang naar uwe genezing om Hem te dienen: weiger niet ziek te zijn om Hem te gehoorzamen en bereid u tot sterven, als Hij dit wil om Hem te loven en te gemeten. Gedenk dat de bijen, in den tijd dat zij honig maken, van een zeer bitter voedsel leven en dat wij eveneens noch grootere oefeningen van zachtmoedigheid en geduld kunnen verrichten, noeh beter den honig van uitstekende deugden kunnen bereiden, dan wanneer wij het bitter brood der smarten eten en te midden der benaauwd-
204
HÖOFDSTtJK III.
heden leven. En even als de honig die van de bloemen van de tlijm, een klein en bitterkruid, is gemaakt, de beste van allen is, zoo is ook de deugd, die in de bitterheid der vernederingen en moeielijkheden wordt voortgebracht, de uit-stekendste van allen.
Beschouw dikwijls met de inwendige oogen uwer ziel Jesus Christus, gekruist, gelasterd, versmaad, verlaten, overladen in één woord met allerlei smarten, droefheid en benaauwd-heden, en bedenk dat al uwe smarten volstrekt niet te vergelijken zijn met de zijnen, noch in grootte, noch in hoeveelheid, en dat gij nooit iets voor hem zult lijden, dat hetgeen Hij voor u geleden heeft nabij komt.
Overdenk de pijnen, die de martelaren eertijds leden en die, welke zoo vele personen nog heden lijden, ontzaglijk veel grooter dan die u treffen en zeg: Helaas, mijne benaauwdheden zijn vertroostingen en mijne pijnen zijn rozen, als ik mij vergelijk met hen, die zonder hulp, zonder bijstand, zonder eenige verlichting, in een onophoudelijk sterven leven, overstelpt van smarten, duizendmaal grooter dan de mijne.
205
DËKCE DEEt.
IV.
Over de nttirendige nederigheid.
De H. Schriftuur verhaalt, dat toeu eeue arme weduwe hare ellende had blootgelegd aau den profeet Elizeüs, deze man Gods haar beval, zoovele ledige vazen te leenen als zij maar kon en daarin de weinige olie te gieten die haar nog overig was, haar verzekerende, dat de olie niet zou ophouden te vloeien, dan wanneer al de vazen vol zouden zijn. Leeren wij hieruit,, dat God ledige harten vraagt om daarin zijne geuade te doen vloeien en denken wij er aau om de onze te ledigen van elk gevoel van onzen eigen roem, zoo wij willen, dat zij vervuld worden van de goddelijke zalving. Men zegt dat de Genehris (zekere vogel) doorzijn geschreeuw en zijn gezicht de geheime kracht bezit om de roofvogels af te schrikken en te doen vluchten. Daarom beminnen de duivenhem meer dan alle andere vogels en leven bij hem in veiligheid: zoo ook verdrijft de nederigheid satan en behoedt in ons de genade en gaven des H.Geestes en daarom hebben alle zaligen, maar inzonder-
206
hoofdstuk iv.
heid de Koniug der Heiligen en zijne Moeder deze waardige deugd altijd geëerd en bemind boven elke andere deugd.
Wij noemen ijdel de glorie, die men zieh geeft, betzij voor zaken die niet in ons zijn, hetzij voor die wel in ons zijn, maar ons daarom nog niet toebebooren, betzij voor die in ons zijn en ons toebebooren maar die niet verdienen, dat men er zicb op beroemt. De adel van geboorte, de vriendsebap der grooten, de volksgunst zijn zaken die niet in ons zijn, maar in onze voorgangers of in de aobting van anderen. Er zijn er die trotseh en ijdel zijn, omdat zij een scboon paard hebben, omdat zij eeu seboonen pluim op hun hoed of eenig kleediugstuk hebben; maar wie bemerkt hunne dwaasheid niet? Als daarin glorie gelegen is, komt die dan niet veeleer toe aan het paard, dat men bewondert, aan den vogel die de vederen heeft versehaft, a an den kleermaker, die het kleed beeft gemaakt? En welke lafheid is het niet, zóó zijne verdienste te ontkenen aan eeu dier, aan eeu ijdel versiersel.\' Anderen besehouweu en bewonderen zieh om opgestreken knevels, om eeu goed ge-kamden baard, om krullende haren, om zachte
207
208 1)EEDE DEEt.
handen, om het dansen, spelen, zingen dat zij kunnen; maar nog eens, wat kleingeestigheid om in waarde te willen rijzen en in bekendheid te willen groeien door zulke heuzelingen! Anderen willen om een weinig wetenschap geëerd en geacht zijn in dc wereld, alsof ieder bij hen ter school zou moeten gaan en hen alsgeleerden beschouwen: maar wat gebeurt? men geeft hun den naam van waanwijzen en men heeft gelijk. Anderen zijn trotsch op hunne schoonheid en gelooven dat iedereen hun het hof maakt. Al deze dingen zijn uiterst ijdel, dwaas en nietig, en de glorie die men uit zulke voorwerpen haalt noemt men ijdel, dwaas en beuzelachtig.
Men kent het ware goed even als den waren balsem; men beproeft den balsem doorhem in het water te doen druppelen; zinkt hij naar deu bodem, dan oordeelt men dat hij fijn en kostbaar is, doch als hij drijft, oordeelt men dat hij niets waard is. Insgelijks moet men om te weten of een mensch waarlijk wijs, geleerd, edelmoedig, edel is, zien of zijne goede hoedanigheden de nederigheid, zedigheid en onderwerping ten doel hebben; want dan zijn het waarlijk goede hoedanigheden; maar als zij
HOOFDSTUK IV.
daarentegen willen boven drijven en gezien worden, dan zijn deze goederen des te minder waarachtig, naarmate zij meer zichtbaar zijn. De paarlen die gevormd zijn ten tijde van wind en donder hebben slechts den schijn van paarlen en zijn inwendig ledig; eveneens hebben de deugden, die verkregen en gekweekt zijn in hoogmoed, grootspraak en ijdelheid, slechts den eenvoudigen schijn van goed, zonder sap, zonder pit en zonder vastheid.
De eer, de hooge staat, de waardigheden zijn als de safraan, die des te beter groeit en overvloediger vruchten draagt alszij met voeten getreden wordt. Het is geen eer meer schoon te zijn, als men daar ijdel om is; de schoonheid moet veracht worden wil zij bevallig zijn; en de wetenschap onteert ons, als zij ons opblaast van betweterij.
Als wij haken naar hoogen staat, voorrangen eu titels, zullen wij, behalve dat wij onze hoedanigheden aan beknibbeling en tegenspraak blootstellen; ze daarenboven ook verachtelijk en nietswaardig maken; want de eer, die schoon is als zij ongevraagd wordt geschonken, wordt verachtelijk als zij eerst gezocht en gevraagd 81 14
209
DERDE DEEL.
is. Als de pauw haar staart uitzet om zich te bewonderen, rijst, terwijl zij hareschoone vederen opzet, al haar gevederte te bergen,zoodat zij juist toont wat zij het leelijkst heeft. Als een bloem wordt geplukt en door de handen gaat, verliest zij spoedig al haren glans; en even als zij die de alruin (zekere plant) uit de verte en in het voorbijgaan ruiken, een zeer zoeten geur daarvan opvangen, terwijl zij die haar van nabij en langdurig ruiken slaperig en onpasselijk worden, eveneens is de eer acne aangename vertroosting voor hen, die haar ontvangen zooals zij zich voordoet, zonder er zich aan te hechten, maar zij is zeer noodlottig voor hen, die ze met hartstocht zoeken.
De liefde tot en het streven naar de deugd is het begin om deugdzaam te worden; maar de liefde tot en het streven naar eerbewijzen is het begin van schande en verachting. De groote zielen scheppen geen vermaak in al dié nuttelooze benzelingen als rang, eer en groe-(enissen; zij hebben andere oogmerken; slechts zwakke geesten laten zich hiermede in. Die paarlen kan hebben, belast zich niet met schelpen, en zij die naar de deugd haken, bekom-
210
HOOFDSTUK IV.
211
meren zich weinig om eerbewijzen. Men moet echter toegeven, dat ieder zich in zijn rang kan plaatsen en houden zonder aan de nederigheid te kort te doen, mits dit geschiede zonder hartstocht en zonder aanmatiging; want even als zij die van Peru komen, behalve het goud dat zij medebrengen, ook apen en papegaaien met zich nemen, omdat hun dit niets kost en het schip er niet veel door bevracht wordt; eveneens laten zij, die naar de deugd baken, niet na de rangen en eerbewijzen aan te nemen die hun toekomen, mits hun dit niet veel zorg en aandacht kost en het geschiedt zonder belast te worden met moeielijkheid, onrust en twist. Ik spreek hier niet van ben wier waardigheid den Staat raakt, noch van zekere bijzondere gevallen, die naar allen schijn kwade gevolgen zouden na zich slepen, want dan moet elk zorgvuldig behouden wat hem toekomt, met voorzichtigheid en bescheidenheid aau veel beleefdheid en liefde gepaard.
DERDE DEEL.
V.
Over de meer Inwendige nederigheid.
Maar gij verlangt, Philothea, dat ik u verder in de nederigheid geleide, want, te handelen zooals ik gezegd heb is eer wijsheid dan nederigheid. Ik zal u voldoening geven. Velen durven niet aan de bijzondere gunsten denken, die God hun bewezen heeft, uit vrees daarin ijdelen roem te scheppen, iets waarin zij zich bepaald grootelijks bedriegen; want daar, zooals de engelachtige Leeraar zegt, het ware middel om tot de liefde Gods te komen, is de weldaden te overwegen, die men van Hem ontvangen heeft, zullen wij, hoe meer wij deze weldaden zullen kennen, des te meer dengene beminnen van wien wij ze ontvangen hebben; en daar de bijzondere genaden krachtiger treffen dan de gewone genaden, zoo moeten zij des te aandachtiger overwogenworden. Voorwaar, niets kan ons zoozeer verootmoedigen voor de barmhartigheid Gods, als de menigte zijner weldaden, en niets kan ons zoo zeer verootmoedigen voor zijne gerechtigheid, als de menigte onzer zon-
212
HOOPDSIUK V.
213
den. Beschouwen wij wat Hij voor ons gedaan heeft en wat wij tegen Hem misdaan hebben, eu evenals wij onze zonden in hare bijzonderheden beschouwen, overwegen wij zoo ook zijne gunsten in al hare bijzonderheden. Men moet niet vreezen, dat hetgeen hij in ons geplaatst heeft ous zal opblazen, mits wij maar op deze waarheid letten, dat het goede, dat in ons is niet van ons komt. Helaas! zijn de muilezels niet altijd lompe en walgelijke dieren, al zijn zij ook met kostbaar en welriekend huisraad beladen? Wat goed hebben wij, dat wij niet hebben ontvangen, zegt de Apostel, en als wij het o?itoangen hebben, waartoe er ons dan op beroemd, alsof wij het niet ontvangen hadden? Integendeel, het levend besef van de ontvangene genaden moet ons dienen om nederig te worden, want de kennis brengt de erkentelijkheid te weeg. Maar als op het zien van de genaden, die God ons heeft geschonken, eenige dwaze ijdelheid ons hart kwam bekoren, dan konden wij, als tot een onfeilbaar middel, onze toevlucht nemen tot de beschouwing van onze ondankbaarheden, onvolmaaktheden en ellenden; en door te overwegen wat wij gedaan hebben, als God niet met ons was, zul-
DERDE DEEL.
len wij inzien dat hetgeen wij doen als Hij met ons is, niet uit ons voortkomt. Wij zullen het niettemin genieten en ons er in verheugen, maar wij zullen er God alleen de eer van geven, omdat Hij de voortbrenger er van is.
Zoo belijdt de H. Maagd, dat God aan haar groote dingen gedaan heeft, maar slechts om zich tc vernederen en God te verheerlijken: Mijne ziel, zegt zij, verheft den Heer,omdat Hij groote dingen aan mij heeft gedaan.
Wij zeggen dikwijls dat wij een niet ziju, dat wij de ellende ,:elve enhetuitvaagselderwereld zijn; maar wij zouden het al zeer euvel opnemen, als men ons aan ons woordhield en als zoodanig van ons sprak. Integendeel, wij nemen den schijn aan alsof wij vluchten en ons verbergen, opdat m en ons achterna zou loopen en zoeken: wij veinzen de laatste plaats te nemen om met te meer eer tot de eerste te komen. De ware nederigheid neemt den schijn niet aan nederig te zijn en spreekt geene woorden van nederigheid; want zij verlangtnietalleen de andere deugden te verbergen, maar ook en vooral wenscht zij zich zelve te verbergen; en als het haar mogelijk was te liegen, tc veinzen of den naaste te ergeren .
214
HOOFDSTUK V.
215
zou zij daden van aanmatiging en trotschheid doen om zich daaronder te verbergen en geheel onbekend en geheim te leven. Ziehier dan mijn raad, Philothea, bf spreken wij geene woorden van nederigheid, bf spreken wij ze met een waarachtig innig gevoel, dat overeenstemt met hetgeen wij uitwendig zeggen; slaan wij nooit onze oogen neer, zonder tevens onze harten te verootmoedigen; nemen wij niet den schijn aan de laatsten te willen zijn, als wij het niet van gan-scherhaitewenschente wezen. Enikhoud dezen regel voor zoo algemeen, dat ik daarop geen enkele uitzondering toevoeg; alleen voeg ik er bij,dat de wellevendheid soms vraagt,dat wij den voorrang aanbieden aan hen, die klaarblijkelijk hem niet zullen aannemen; iets wat geen dub-belhartigheid of valsehe nederigheid is: want, dan is het aanbieden alleen van den voorrang reeds een begin van eer; en daar men hun de eer niet geheel kangeven, doet men niets kwaads hun er een begin van te geven. Ik zeg hetzelfde van eenige uitdrukkingen van eer of eerbied , die strikt genomen niet waarachtig schijnen en die het niettemin zijn, mits het hart van hem, die ze uitspreekt, waarlijk de meening heeft om
DERDE DEEL.
den persoon tot wien hij ze richt te eeren en te eerbiedigen. Want, hoewel de woorden een weinig de gedachten overdrijven, handelen wij niet kwaad die te gebruiken, als het gewoon gebruik dit eischt; eu toch wenschte ik dat de woorden met onze gevoelens zoo veel mogelijk overeenkwamen , opdat wij iu alles en overal den eenvoud eu de openhartigheid konden volgen. De waarachtig nederige menseh zou liever willen, dat een ander van hem zeide, dat hij ellendig is, dat bij een niet is, dat hij niets waard is, dan dat hij het zelf zegt; of ten minste als hij weet dat men dit zegt, spreekt hij het niet tegen, maai-berust uit goeder harte bij het gevoelen van anderen; want daar hij vastelijk gelooft, dat dit waar is, is hij blijde, dat men zijne meening deelt.
Velen zeggen, dat zij het inwendig gebed voor de volmaakten overlaten, en dat zij wat hun betreft, niet waardig zijn dit te verrichten; anderen verklaren, dat zij niet dikwijls durven com-mnniceeren, omdat zij zich niet zuiver genoeg gevoelen; dezen beweren dat zij vreezen dergod-vrueht schande aan te doen, als zij er zich mede bemoeien, om reden van hunne grooteellende en zwakheid; genen weigeren hun talent aan
aie
HOOFDSTUK V.
den dienst van God te besteden, omdat, zeggen zij, zij hunne ellende maar al te goed kennen en vreezen trotsch te worden, als zij het werktuig zijn van cenig goed, en dat zij bevreesd zijn zich zeiven te verbranden, als zij anderen willen verlichten. Dit alles is slechts een toevlucht en een soort van niet alleen valsche, maar boosaardige nederigheid, waardoor men stilzwijgend en doortrapt de zaken Gods wil afkeuren of ten minste de liefde tot zijn eigen meening, inborst en luiheid met den mantel van nederigheid wil bedekken.
Vraag aan Oocl een mirakel, hetzij loven in den hemel, hetzij heneden op den bodem van den afgrond, zegt de profeet tot den rampzaligen Achab: en deze antwoordt: Neen, ik zal het niet vragen en ik zal den Heer niet tergen. O de booswicht! hij neemt den schijn aan, een groeten eerbied voor God te hebben, en ouder het masker van nederigheid, weigert hij naar een gunst te streven, die de goddelijke goedheid hem aanbiedt. Maar ziet gij niet dat, als God ons wil begunstigen, het hoogmoed is te weigeren ? dat de aard van Gods gaveii ons verplicht om ze aan te nemen? en dat het nederigheid is aan
217
DEilDE DEEL.
Gods verlangens zoo nauwgezet mogelijk te gehoorzamen eu die te volgen? Nu, Gods verlangen is, dat wij volmaakt zijn, ons met Hem vereenigen en Hem zoo goed wij kunnen navolgen. De trotschaard, die op ziebzelven vertrouwt, heeft wel gelijk, dat hij dit niet durft ondernemen; maar de nederige is des te moediger, naarmate hij zich zwakker kent; en naarmate hij meer zijn niet ontdekt, wordt hij stoutmoediger, omdat hij al zijn vertrouwen stelt in God, die er zijn behagen in schept om zijne krachtin onze zwakheid te doen uitblinken eu de werken zijner barmhartigheid op den grondslag van onze ellende op te trekken. Wij moeten dus nederig en heilig alles ondernemen, wat de leidslieden onzer zielen passend oordeelen voor onzen geestelijken vooruitgang.
Denken te weten wat men niet weet, is eene uiterste dwaasheid; den geleerde te willen spelen in hetgeen men niet kent, is een ondraaglijke ijdelheid: voor mij, ik zou zelfs den geleerde niet willen spelen in hetgeen ik weet, evenmin als ik daarin den onwetende zou willen spelen. A.ls de liefde het eisoht moet men openhartig en goed aan den naaste meêdeelen, niet alleen
218
HOOFDSTUK V.
wat hem noodig is voor zijne ouderrichtiug, maar ook wat hem nuttig is voor zijne vertroosting; want de nederigheid, die de deugden verbergt om ze te bewaren, brengt ze niettemin te voorsehijn als de liefde het beveelt, om ze te doen aangroeien, te veredelen en te volmaken. Hierin gelijkt de nederigheid aan dien boom van de eilanden van Tylos, die des nachts zijne schoone roode bloemen samentrekt en gesloten houdt en ze niet voor des morgens bij het opgaan der zon opent, zoodat de bewoners van het land zeggen, dat die bloemen des nachts slapen. Insgelijks bedekt en verbergt de nederigheid al wat deugd en menschelijke volmaaktheid is en doet dit nooit verschijnen dan door de liefde, die geeu menschelijke maar hcmelsche, geen zedelijke maar goddelijke deugd, waarachtig de zou der deugden is, waarover zij altijd moet heerscheu: en zoo de nederigheid nadeel toebrengt aan de liefde, is dit een ontwijfelbaar bewijs, dat die nederigheid valsch en slecht is.
Ik zou evenmin den dwaas als den wijze willen spelen; want als de nederigheid mij belet om den wijze te spelen, dan zullen de eenvoud en de openhartigheid mij ook beletfendcu dwaas
2i9
DEBDE DEEL.
320
te spelen; en even als de ijdelheid in strijd is met de nederigheid, zoo is de arglistigheid, de gemaaktheid en d e geveinsdheid in strijd met de openhartigheid en den eenvoud. En hebben ook al eenige groote dienaren Gods den schijn aangenomen dwaas te zijn, zoo moet men hen bewonderen maar niet navolgen; want zij hebben daarvoor zulke bijzondere en buitengewone beweegredenen gehad, dat niemand daaruit eenig gevolg voor zich moet trekken: en wat David betreft, die voor de ark een weinig meer danste en sprong, dan wel het gebruik en de welvoege-lijkheid eisohte, hij deed dit niet om den dwaas te willen spelen, maar eenvoudig om door deze uitwendige bewegingen te voldoen aan de uiterste en onbegrijpelijke blijdschap, die hij in zijn hart ondervond. Het is waar dat Michol, zijne vrouw, hem er een verwijt van maakte als van eeue dwaasheid; maar hij werd niet toornig zich veracht te zien en volhardde daarentegen in de eenvoudige betuigingen zijner vreugde, niet de verzekering, dat hij zeer verheugd was eenige schande voor zijn God te ondergaan. Waarop ik u zal zeggen dat, men u om de handelingen van eene ware en oprechte godvrucht van
HOOÏDSIUK VI.
onbeleefdheid , zotheid en dwaasheid beschuldigt, de nederigheid u deze gelukkige vernedering zoet moet doen vinden, want de reden van die vernedering ligt niet in u, maar in hen die ze u aandoen.
VI.
Dat de nederigheid ons onze eigene verworpenheid doet beminnen.
Ik ga verder, Philothea, en zeg dat gij in alles en overal uwe eigene verworpenheid moet beminnen. Maar wat wil dat zeggen, vraagt gij mij: zijn eigene verworpenheid beminnen? In het latijn beteekent verworpenheid nederigheid en nederigheid beteekent verworpenheid: zoodat toen de H. Maagd ons in haren godde-lijken lofzang zeide, dat omdat de Heer de nederigheid zijner dienstmaagd heeft aangezien, alle geslachten haar zalig zullen noemen, zij wil zeggen, dat de Heer zich gewaardigd heeft gunstig neder te zien op hare verworpenheid, haren niet, hare geringheid, om haar met genaden en gunsten te overladen. Er is niettemin onder-
221
DERDE DEIL.
222
scheid tussohen de deugd van nederigheid en de verworpenheid. Want de verworpenheid is de kleinheid, de geringheid en de zwakheid die in ons is, zonder dat wij er aan denken: maar de deugd van nederigheid is de waarachtige en vrijwillige erkenning van onze verworpenheid. Het toppunt van deze nederigheidbestaat daarin, dat men niet alleen wil erkennen dat men verworpen is, maar ook dat men deze verworpenheid bemint en er behagen in schept, niet door gebrek aan moed of edelmoedigheid, maar met het doel om de goddelijke Majesteit meer te verheffen en den naaste veel meer dan zich zeiven te achten. En daartoe vermaan ik u hier, Philothea, en opdat gij beter verstaat, zoo weet, dat onder de rampen die wij lijden, eenigen verachtelijk, anderen eervol zijn: vele personen schikken zich naar de eervolle, maar bijna niemand wil zich schikken naar de verachtelijke. Zie dien goeden kluizenaar geheel verscheurd en verstijfd van koude; elkeen eert zijn versleten kleed en heeft medelijden met zijne smarten; maar laat een arme werkman, een arme edelman, een arm meisje in denzelfden staat verkeeren, dan spot en lacht men er mede; ziedaar hoe
HOOFnSIUK VI. 223
de armoede■ verachtelijk is. Bene kloosterlinge ontvangt godvruchtig eene bittere berisping van hare overste eu een kind van zijn vader, iedereen zal dat versterving, gehoorzaamheid, wijsheid noemen; maar een heer of dame zal hetzelfde van iemand verdragen, en hoewel dit uit liefde tot God geschiedt, zal men toch zeggen dat dit laagheid en lafheid is; dus al weder een verachtelijk lijden. Een persoon heeft een zweer op den arm en een ander heeft er een op het gelaat; de eerste heeft slechts pijn, maar de ander heeft behalve de pijn nog de verachting, afschuw en versmading. Dan, nu zeg ik, dat men niet alleen de pijn moet beminnen, wat geschiedt door de deugd van geduld, maar dat men ook de verachting moet liefhebben, wat door de deugd van nederigheid geschiedt. Ja wat meer is, er zijn verachtelijke en eervolle deugden. Het geduld, de zachtmoedigheid, de eenvoud en de nederigheid zijn deugden, die de wereldlingen voor nietswaardig en verachtelijk houden. Daarentegen achten zij do voorzichtigheid , de waakzaamheid en de edelmoedigheid. Er zijn oefeningen van een eu dezelfde deugd, die deels veracht, deels geëerd worden:
DERDE DEFL.
234
een aalmoes schenken en ecu beleediging vergeven zijn twee oefeningen van liefde, de eerste wordt door iedereen geëerd, de andere daarentegen met verachting aangezien. Ben jonkman of jonge dochter, die hetgezelschap zal vluchten van die ijdele personen, die niets kunnen dan praten, spelen, dansen, drinken en zich opschikken, zal het voorwerp zijn van de bespotting en hunne terughouding zal doorgaan voor gemaaktheid en geveinsdheid: dit te beminnen, is zijne verworpenheid beminnen. Ziehier nog eene andere wijze: wij gaan zieken bezoeken: als men mij naar den armste zendt, dan zal dit voor mij eene verworpenheid wezen volgens de wereld; eu daarom zal ik het gaarne hebben. Als men mij naar den deftigste zendt, zal dit voor mij eene verworpenheid zijn naar den geest, want daar is zoo veel deugd en verdienste niet, ik zal ook deze verworpenheid beminnen. Ik val op straat en behalve de pijn, die ik mij doe is het ook schande voor mij: men moet deze verworpenheid beminnen. Er zijn zelfs fouten waarin volstrekt geen kwiiad gelegen is, behalve de verworpenheid, die er nit voortkomt, en de nederigheid eiseht niet, dat men die wetens en
HOOFDSTUK VI.
willens doe, hoewel men er zich niet om verontrusten moet als zij bedreven zijn. Zoodanig zijn zekere aardigheden, ongemanierdheden of onhandigheden, die men met zorg moet vermijden om aan de wellevendheid en voorzigtigheid te gehoorzamen; maar ook als zij geschied zijn, moet men berusten bij de verworpenheid, die zij ous aanbrengen cn die van ganscher harte aannemen om de heilige nederigheid te oefenen. Ja wat meer is, als ik mij door toorn of anderzins heb laten vervoeren tot het spreken van onbetamelijke woorden, waardoor God en de naaste zijn beleedigd, zal ik een levend berouw verwekken over deze beleediging en haar zoo veel ik kan trachten te herstellen; maar ik zal niet nalaten de verworpenheid te omhelzen, die mij daardoor overkomt; en als de eene van de andere kon gescheiden worden, zou ik met ijver de zonde verwerpen en nederig de verworpenheid behouden, die haar vergezelt.
Doch, ofschoon wij de verworpenheid bemin-nen,die uit het kwaad voortkomt, toch moet men niet nalaten het kwaad, dat haar heeft voortge ■ bracht, door passende en wettige middelen te herstellen, vooral als het kwaad slechte gevol-81 15
225
DERDE DEEL.
gen kan na zich slepen. Als ik een verachtelijke kwaal in het gelaat heb, zal ik er de genezing van zoeken, doch zonder aan de verworpenheid te verzaken, die ik daaruit heb ontvangen. Als ik een fout begaan heb, die niemand beleedigt, zal ik er mij niet over verontschuldigen, omdat die fout geen ander gevolg heeft dandeschande die er aan verbonden is en mijne verontschuldiging dus nergens toe zou dienen, dan om de verworpenheid te ontvluchten, die zij mij aanbrengt en dit laat de nederigheid niet toe. Doch als ik door onbedachtzaamheid of spot iemand heb heleedigd of geërgerd, zal ik mijne fout door eene oprechte verontschuldiging herstellen, omdat anders het kwaad blijft voortduren, terwijl de liefde mij verpligt het weg te nemen. Eindelijk gebeurt het somtijds, dat de liefde vraagt dat wij de verworpenheid herstellen, in het belang van den naaste, voor wien onze goede naam noodig is: doch in dat geval moet men onze verworpenheid uit het oog van den naaste wegnemen om te beletten dat hij zich er aan ergere , en haar opsluiten en verbergen in ons hart, opdat hij er zich aan stichte.
Als gij na dit alles wilt weten, Philothea,
226
HOOFDSTUK VI. 227
welke de beste verworpenheden zijn, zal ik openhartig zeggen, dat de voordeeligste voor de ziel en de behagelijkste aan God die zijn, welke wij bij toeval hebben of die aan onzen staat verbonden zijn, omdat wij die niet uit ons zei ven maar van de hand van God ontvangen, wiens keus altijd beter is dan de onze. En als men er in moest kiezen, dan zijn de grootste de beste : en die zijn voor het grootste te houden, welke het meest.\'strijdigzijn aan onze neigingen, mits zij in overeenstemming zijn met onze roeping. Want om het eens voor al te zeggen, onze verkiezing en eigen wil bederven en verminderen bijna al onze deugden. Ach ! wie zal ons de genade geven om met den Profeet-Koning te kunnen uitroepen : Ik heb verkozen verworpen te zijn in het huis van mijnen God, liever dan te too-nen tn de tenten der zondaren! Niemand kan dit, lieve Philothea, tenzij Hij, die om onze natuur te verheffen, in zijn leven en sterven de smaad der menschen en het uitwerpsel des volks is ge • weest. In dit alles heb ik u velezaken gezegd die u hard zullen schijnen bij den eersten oogopslag, maar geloof mij, zij zullen zoeter worden dan suiker en honig als gij ze zult beoefenen.
DEEDE DEEL.
Hoe men zjju goeden naam moet bewaren , bjj het beoefenen van de nederigheid*
Lof, eer en roem geeft men aan de mensehen niet om eene gewone deugd, maar om eenezeld-zame en uitstekende deugd. Waut door loftui-ging willen wij anderen overhalen om de uitstekendheid te achten; door de eerbewijzing betuigen wij, dat wij zelf hem achten, en de roem is naar mijn inzien niets anders, dan een glans van goeden naam, die in de vereeniging van veel lof en eer bestaat; als derhalve deroem eenkroon is dan zijn de eerbewijzen en loftuigingen daarvan de kostbare gesteenten en paarlen. Dan, daar de nederigheid niet kan lijden,dat wij eeaigen goeden dunk van ons zeiven hebben, noch eenige aanspraak maken om boven anderen gesteld te worden, kan zij ook niet toelaten dat wij de lof, eer of roem zoeken, die slechts aan de eenige uitstekendheid toekomen. Evenwel staat zij toe dat wij, volgens het woord van den Wijzen Man, zorg dragen voor onzen goeden naam, omdat de goede naam niet eene achting is die berust op
228
HOOFDSTUK VII
eenige uitstekendheid, maar wel op die eenvoudige braafheid en die reinheid van leven, die de nederigheid ons niet belet in ons zeiven te erkennen en waarvan zij bijgevolg ook toelaat den naam te verlangen. Het is waar, de nederigheid zou dezen goeden naam verachten, als de liefde er geen behoefte aan had; maar wijl hij een der grondslagen is van de menschelijke maatschappij en wij zonder hem niet alleen nutteloos maar zelfs schadelijk zijn aan de maatschappij wegens de ergeuis die zij er door ontvangt, eischt de liefde en laat de nederigheid toe dat wij hem verlangen en zorgvuldig bewaren.
Buitendien, gelijk de bladeren der boomen, die op zich zei ven niet zeer kostbaar zijn, niettemin veel helpen om de vruchten te verfraaien en ze te bewaren zoolang zij nog zwak en teêr zijn, insgelijks is de goede naam. die op zich zeiven wel niet zoo veel waarde heeft, niettemin zeer nuttig, niet alleen voor de versiering van ons leven, maar ook voor het bewaren van onze deugden en vooral van de deugden, die nog teeder en zwak zijn. De verplichting om onzen goeden naam te bewaren en dat te zijn waarvoor men ons houdt doet onze natuurlijke
229
DEBDfi DEEL,
lafheid een krachtig en zacht geweld aan. Bewaren wij onze deugden, Philothea, omdat zij aangenaam zijn aan God, het groote en opperste voorwerp van al onze handelingen. Maar even als zij, die vruchten willen bewaren, zich niet tevreden stellen met ze te confijten. maar ze ook in vazen doen die geschikt zijn om ze te bewaren, insgelijks kunnen wij, hoewel de goddelijke liefde de voornaamste bewaarster onzer deugden is, evenwel ook gebruik maken van den goeden naam, als zeer geschikt daartoe.
Wij moeten evenwel niet al te vurig en aantrekkelijk zijn op het punt van eer, want zij die zoo teergevoelig zijn voor hun goeden naam, gelijken op hen die voor alle kleine onpasselijkheden geneesmiddelen nemen: terwijl deze kitsten hunne gezondheid denken te bewaren, bederven zij baar geheel en al; en terwijl de eersten zon nauwgezet hun goeden naam willen handhaven, verliezen zij hem geheel en al. Want door deze zoo groote gevoeligheid maken zij zich zonderling, wantrouwig en onverdraaglijk en lokken de boosheid der kwaadsprekers uit
Het verachten der beleedigingen en lasterin-
230
HOOFDSTUK VU.
gen is gewoonlijk een veel heilzamer middel, dan wrok , twist en wraak. De verachting doet ze verdwijnen, terwijl, als men er zich boos cm maakt, men ze schijnt te bekennen. De krokodil, zegt men, doet slechts kwaad aan hen die haar vreezen en ik zeg dat het kwaadspreken slechts hen benadeelt, die er zich moeilijk om maken.
De overmatige vrees voor het verliezen van zijn goeden naam bewijst, dat men haar niet goed gevestigd gelooft op de werkelijkheid van een goed leven. De steden, die houten bruggen hebben over groote rivieren, vreezen dat zij bij het minste wassen van het water worden weggespoeld, maar zij die steenenbruggenhebben zijn slechts beducht bij groote overstroomingen Zoo ook verachten zij, die eene echt christelijke ziel hebben, gewoonlijk het uitwerpsel van kwade tongen, maar zij, die zich zwak gevoelen, verontrusten zich er bij elke gelegenheid over. Ja, Philothea, hij die bij allen goed befaamd wil zijn, brengt zich dikwijls bij allen in wantrouwen en men verdient de eer te verliezen, als men haar aan hen zelfs vraagt, die door hunne ondeugden waarlijk verachtelijk en geschandvlekt zijn.
331
DERDE DEEL.
232
De goede naam is slechts als een uithangbord dat te kennen geeft, waar de deugd woont: de deugd moet dus in alles en overal den voorrang hebben. Daarom, als men u zegt, dat gij eeu huichelaar zijt, omdat gij godvruchtig leeft; o: dat gij een lafaard zijt, omdat gij eene beleedi-ging hebt vergeven, zoo lach daarmede; want, behalve dat zulke oordeelvellingen slechts van dwaze en verachtelijke menschen kunnen komen, is het zeker dat, als uw goeden naam er mede gemoeid was, gij niet de deugd en den rechten weg zoudt mogen verlaten, om hen gunstig voor u te stemmen; stellen wij altijd de vrucht boven de bladeren, dai;is, de inwendige en geestelijke goederen boven alle uitwendige en zinnelijke goederen. Wij moeten ijverzuchtig, maar niet afgodisch zijn voor onzen goeden naam en even als men het oog der goeden niet moet beleedigen, zoo moet men ook niet zoeken te behagen aan de slechten. De baard draagt bij tot de versiering des mans en het hoofdhaar tot de versiering der vrouw; als men den baard aan de kin of de haren van het hoofd uittrekt, zullen zij moeielijkwederuit-wassen; maar als men ze slechts afsnijdt of af-
HOOFDSTUK VII.
233
scheert zullen zij weldra weder aangroeien, en zullen er slechts des te sterker en dichter door zijn, zoo ook, ofschoon de goede naam is afgesneden of zelfs geheel is weggeschoren door de tong der kwaadsprekers, die, volgens David, een snijdend scheermes is, moet men zich daarom niet verontrusten, want weldra zal zij weder te voorschijn komen, niet alleen even schoon als zij geweest is, maar nog veel vaster. Maar al onze ondeugden, onze lafheden , ons slecht leven onzen goeden naam wegnemen , dan zal hij moeielijk nog ooit terugkomen, omdat dan de wortel zelve is uitgerukt. Immers, de wortel van den goeden naam is de goedheid en braafheid, die zoolang als zij in ons zijn, ons altijd de eer kunnen teruggeven, welke de kwaadsprekerij onszouhebbenontnomen. Men moet dien ijdelen omgang, dat nuttelooze gezelschap, die ijdele vriendschap, dat dwaze vermaak verlaten, als de goede naam er door lijdt. Doch als men ter oorzake onzer oefeningen van godvrucht, om onzen voortgang in de deugd en ons streven naar de eeuwige goederen mort., berispt, lastert, dat wij dan, zooals men zegt, de honden tegen de maan laten blaf-
DERDE DEEL.
fen; want als zij er toe komen cm een slechten dunk van ons te geven en, om zoo te spreken, de haren en den baard van onzen goeden naam af te snijden; weldra zullen er weder andere haren en haard te voorschijn komen en het scheermes der kwaadsprekerij za\' tot onze eer dienen even als het snoeimes aan den wijngaard, dat hem doet groeien en overvloedige vruchten dragen.
Hebben wij altijd de oogen gevestigd op den gekruisten Jesus Christus; gaan wij voort in zijnen dienst met vertrouwen en eenvoud, maar ook met wijsheid en bescheidenheid; Hij zal de beschermer zijn van onzen goeden naam; en als Hij toelaat, dat hij ons worde ontnomen, dan zal dit slechts geschieden om ons een beteren te geven of om ons voortgang te doen maken in de heilige nederigheid, waarvan een enkel ons meer waarde heeft dan duizend ponden eer. A.Is men ons onrechtvaardig berispt, stellen wij dan bedaard de waarheid tegenover den laster. Zoo hij volhoudt, houden wij dan ook vol om ons te vernederen; als wij zoo onzen goeden naam met onze ziel in de handen van God stellen, kunnen wij hem niet beter verzekeren. Dienen wij God in goeden en slechten naam, naar
234
HOOFDSTUK VIII,
het voorbeeld van den H. Paulus, opdat wij met David kunnen zeggen: O mijn God, voor U heb ik deze schande verdragen en heeft de schaamte mijn aangezicht bedekt. Ik zonder niettemin zekere misdaden wit, die zoo gruwelijk en schandelijk zijn, dat niemand daarvan de lasterlijke aantijging moet verdragen, als hij er zich recht-matig van kan ontdoen. Ik zonder ook zekere personen uit, van wier goeden naam de stichting van velen afhangt; want in dit geval moet men, volgens het gevoelen der godgeleerden, rustig voortgaan om het ontvangen onrecht te herstellen
0»«r de zachtmoedigheid jegens den nnuste en over het hulpmiddel tegen den toorn.
Het heilig Chrisma, waarvan men zich, naaide overlevering der Apostelen, in de Kerk Gods bedient voor het Vormsel en de heilige Wijdingenis een mengsel van olijfolie enbalsem, die onder anderen de twee kostbare en geliefde deugden voorstellen, die in den geheiligden persoon van onzen Heer uitblonken en die Hij
235
DEEDE DEEL.
236
ons op eene geheel bijzondere wijze heeft aanbevolen , zeggende : Leer van Mij, dat Ik zachtmoedig en nederig van harte ben, waardoor Hij wil zeggen, dat daarin het zekerste raiddel ligt om Hem na te volgen en Hem ons hart toe te wijden. De nederigheid maakt den mensch volmaakt in zijne plichten jegens den naaste. De balsem die, zooals ik reeds gezegd heb, in andere vloeistoffen zinkt, verbeeldt de nederigheid; en de olijfolie, die altijd boven drijft, verbeeldt de zachtmoedigheid en goedheid, die alles te boven komt en onder alle deugden uitblinkt, daar zij waarlijk de bloesem is der liefde, c\'ie zooals de H. Bernardus zegt, tot hare volmaaktheid is gekomen, als zij niet alleen geduldig is, maar daarenboven zachtmoedig en goed ; doch let er wel op, Philothea, dat dit gees tel ij.-c Chrisma, samengesteld uit zachtmoedigheid en nederigheid, waarlijk in uw hart is; want hierin ligt een van de groote kunstgrepen des vijands, dat hij maakt dat velen zich met de woorden en uitwendige manieren dezer twee deugden verheugen zoodat, als zij hunne inwendige geneigdheden niet wel onderzoeken, zij denken zachtmoedig en nederig te wezen, en het toch
HOOïDSTUK VIII.
inderdaad volstrekt niet zijn. Immers, dit blijkt, daar men hen niettegenstaande hunne geveinsde nederigheid met eene ongelooflijke hevigheid en hoogmoed ziet opstuiven, zoodra men hun maar do kleinste beleediging aandoet of hun maar het minste verkeerd woord zegt. Men zegt dat zij, die gestoken of geheten zijn door adders, nooit opzwellen als zij het geneesmiddel genomen hebben, dat meu gewoonlijk Genade van St. Paul us noemt, mits dit middel van goede kwaliteit zij: insgelijks behoeden ons de zachtmoedigheid en nederigheid, zoo zij waarachtig zijn, voor de opzwelling en vurigheid, welke de beleedigingen gewoonlijk in ons hart veroorzaken. Zoo wij, wanneer wij gestoken en gebeten worden door de kwaadsprekers, trotsch, opgeblazen en vertoornd worden, twijfelen wij er niet aan, dit is een teeken dat onze nederigheid en zachtmoedigheid niet waarachtig en oprecht, maar valsch en slechts in schijn bestaan.
Toen de heilige en groote patriarch Josef zijne broeders uit Egypte naar zijns vaders buis terug zond, gaf hij hun slechts dezen raad!
237
DERDE DEEL.
238
Wordt niet toornig onder weg. Ik zeg het u ook , Philothea, dit ellendig leven is slechts een reis, die wij te maken hebhen om naar den hemel te gaan; worden wij dan onder weg niet toornig op elkander; gaan wij met onze broeders en gezellen zachtmoedig, vreedzame en als goede vrienden om. Ik zeg het u in een woord en zonder eenige uitzondering: wordt zoo mogelijk nooit toornig en open, onder welke schijnreden ook, uw hart niet voor den toorn; want de lï. Jacobus zegt dat de grammoedigheid van den mensch de gerechtigheid Gods niet uitwerkt. Het is waar, men moet het kwaad weerstaan en de ondeugden berispen van hen, met wier zorg wij zijn belast, met standvastigheid en kracht , maar ook met zachtmoedigheid en kalmte. Niets bevredigt zoo zeer een olifant als hij toornig is, als het gezicht van een klein lam; en niets vermindert meer de uitwerking der kanonschoten dan wol. Dc berisping die derede alleen doet is altijd beter dan die, waarin de hartstocht naast de rede plaats neemt, omdat de mensch zich gemakkelijk laat leiden door derede, waaraan hij onderworpen is, terwijl hij niet kan dulden,datmenhem beheerscht door hartstocht;
HOOFDSTUK VIII.
vau daar immers dat, als de rede zich wil versterken door de hartstocht, zij zich hatelijk maakt en door de dwingelandij der hartstocht te hulp te roepen haar eigen gezag verliest of ten minste verzwakt.
Wanneer de vorsten in tijd van vrede met hun gevolg hunne staten bezoeken, zijn de volken daardoor vereerd en verblijd; doch als zij , hoewel voor het algemeen welzijn, aan het hoofd hunner legers zijn, is hun doortocht altijd droevig en schadelijk omdat, hoe goed zij ook hunne soldaten de krijgstucht doen eerbiedigen, er toch altijd eenige wanorde plaats grijpt, waarvan de vreedzame inwoner het slagtoffer is. Eveneens, zoolang de rede regeert en met kalmte straf en berisping uitdeelt, hoe streng en stipt ook, zal elk h et beminnen en goedkeuren. Maar als zij de toorn, opvliegendheid en het geweld medevoert, die hare soldaten zijn, zegt de H. Augustinus, doet zij zich meer vreezen dan beminnen en wordt haar eigen hart er zeer door benadeeld en mishandeld. Het is beter, zegt dezelfde H Augustinus in zijn brief aan Profu-turus, den toegang te weigeren aan den toorn, zelfs al is zij rechtmatig en billijk, dan haar
239
BEEDE DEEL.
binnen te laten, hoe klein zij ook weze; want eenmaal ontvangen, gaat zij niet gemakkelijk heen, en na als een kleine spruit wortel te hebben, geschoten, groeit zij aan en wordtin zeer korten tijd een groote boom. En als zij eens den nacht kan bereiken en dat de zon over onzen toorn ondergaat, hetgeen de Apostel verbiedt, dan verandert zij in haat en er is bijna geen middel meer om zich er van te ontdoen, omdat zij zich voedt met duizend valsche voorwendsels, waarvan een toornig mensch maar zelden de onrechtvaardigheid zal inzien.
Men moet dan liever leeren leven zonder toorn dan ze matig en met wijsheid te gebruiken; en als wij door onvolmaaktheid en zwakheid door haar verrast worden, moet men ze liever terstond terugstooten dan met haar te willen onderhandelen; want als men haar maar een weinig vrijheid geeft, maakt zij zich meester van de vesting en doet even als de slang, die gemakkelijk haar geheele lichaam doortrekt waar zij maar eens den kop heeft door kunnen krijgen. Maar hoe zal ik haar terugstooten? zult gij mij vragen. Gij moet, Philothea, bij den eersten aanval, die zij doet, terstond uwe
240
HOOFDSTUK VIII.
krachten verzamelen, niet haastig en met geweld, maar bedaard en ernstig; want even als men dikwijls ziet in de zittingen van parlementen en senaten, dat de deurwaarders door stilte ! te roepen meer beweging maken dan zij, die zij willen doen zwijgen; zoo gebeurt het ook dikwijls dat, als wij met geweld onzen toorn willen onderdrukken, wij meer verwarring in ons hart opwekken dan de toorn zelve zou gedaan hebben; en is het hart op deze wijze verontrust, dan kan het geen meester van zich zeiven meer zijn.
Breng na deze bedaarde poging den raad in beoefening, dien de H. Augustinus, reeds oud, aan den jongen Bisschop Auxiliusgaf: Handel zeide hij, zooals een mensch moet handelen; en als gij soms reden hebt met David uit te roepen; Mijn oog is verward door hevig en toorn-, neem dan aanstonds uwe toevlucht tot God , Heer, ontferm U mijner! opdat Hij over u zijne rechterhand uitstrekke en uwen toorn be-dwinge. Ik wil zeggen, dat men de hulp van God moet inroepen, als wij ons door toorn zien bewogen, naar het voorbeeld der Apostelen, door wind en storm bestookt te midden van de 81 16
241
242 DEKDE DEEL.
zee; want Hij zal aan onze hartstochten bevelen stil te zijn en terstond zal er een groote kalmte zijn. Maar altijd zeg ik n, dat bet gebed, dat men tegenover den opvliegenden toorn stelt, bedaard en rustig en niet met geweld moet geschieden; en dit moet men in aanmerking nemen bij al de middelen die men tegen dit kwaad aanwendt.
Daarenboven als gij rustig zijt en zonder eenigen grond van toorn, doe dan grooten voorraad van zachtmoedigheid en goedheid op: door al uwe woorden te spreken en al uwe werken te verrichten op de zachtst mogelijke wijze; door te denken, dat de bruid van het Hooglied niet alleen honig heeft op de lippen en op de punt van de tong, maar ook onder hare tong, dat is in haar hart; en niet alleen honig, maar ook melk; want ook moet men niet alleen mét den mond zachtmoedig zijn jegens den naaste, maar ook met geheel het hart, dat is met geheel het inwendige van onze ziel; en niet alleen moet men de zoetheid van den honig, die een aangenamen geur verspreidt, dat is een zoet-aardigen en beminnelijken omgang met vrienden, maar ook moet men de zoetheid der melk
HOOFDSTUK IX.
hebben ten opzichte van de huisgenooten en buren, waarin diegenen grootelijks te kort sehieten, die op straat engelen schijnen en te huis duivelen zijn.
IX.
Orer de zBchtmoedigheld Jegens ons gelren.
Het beste gebruik dat wij van de zachtmoedigheid kunnen maken is, haar toe te passen op ons zeiven. Maken wij ons dan nooit toornig tegen ons zeiven, noch tegen onze onvolmaaktheden ; want al vraagt de reden ook, als wij fouten begaan, dat wij er bedroefd en rouwmoedig over zijn, toch moeten wij vermijden er eene bittere, toornige, spijtige en gewelddadige droefheid over te hebben. Hierin zondigen vele lieden die, als zij toornig geweest zijn, zich boos maken omdat zij boos zijn geweest, knorrig worden omdat zij knorrig zijn geweest, en spijtig worden omdat zij spijtig zijn geweest. Daardoor houden zij hun hart altijd opgeblazen en doortrokken van toorn en zal de tweede driftigheid, de eerste in schijn
243
DEEDE DEEL.
244
vernietigende, niettemin tot denr en toegang dienen voor al de anderen, die zich zullen voordoen. Voeg hierbij, dat deze drift en bitterheden tegen zichzelven een soort van hoogmoed zijn en geen anderen oorsprong hebben dan in de eigenliefde, waardoor men zich bedroeft en verontrust, omdat men zich niet volmaakt ziet. Wij moeten dus mishagen hebben in onze gebreken maar een kalm, bedaard en grondig mishagen; want even als een rechter die vonnis velt met rede en bedaardheid de boozen beter straft, dan hij zou doen in drift en hartstocbt, daar hij, als hij door hartstocht oordeelt, de fouten niet straft naar hetgeen zij zijn, maar naar hetgeen hij zelf is; eveneens bestraffen wij ons zeiven veel beter door een bedaard en standvastig berouw, dan door verwijten vol bitterheid en toorn, omdat zulke hevige verwijten niet geschieden naar de zwaarte onzer misslagen, maar volgens onze eigene geneigdheden. Bij voorbeeld hij, die de zuiverheid bemint, zal een onvergelijkelijken spijt gevoelen over de miuste fout die hij tegen deze deugd begaat/terwijl hij zal lachen om eene groote kwaadsprekerij, die hij bedreven heeft: daar-
HOOFDSTUK IX.
entegen zal hij, die het kwaadspreken haat, zich ontstellen over een lichtzinnig woord, dat hem ontvallen is en volstrekt geen rekening houden van een fout tegen de zuiverheid en zoo vervolgens. Dan, van waar komt dit? Omdat men zijn geweten beoordeelt niet met rede, maar met hartstocht.
Geloof mij, Philothea, evenals de berispingen van een vader, die met zachtmoedigheid en hartelijkheid gedaan worden, meer vermogen op een kind om het te beteren, dan in drift en toorn; eveneens zal ons hart, als het eenige fout bedreven heeft en wij het met zachtmoedige en bedaarde berispingen bestraffen, tegen hetzelve meer medelijden toonende dan hartstocht en het opwekkende om voortaan boter te handelen, dieper en beter doordrongen worden van berouw, dan door eene bittere, beleedigende en toornige bestraffing.
Wat mij betreft,als ik bij voorbeeld besloten had niet in ij delheid te vallen en niettemin een grooten val gedaan had , zou ik mijn hart niet willen berispen op deze wijze; Zijtgii nu niet zeer ellendig en verachtelijk, om na zoovele besluiten, u nog tot de ijdelheid te laten
245
DEEDE DEEL.
voeren? Sterf van schaamte, verhef uwe blikken niet meer ten hemel, blinde die gij zijt, onbeschaamde , verrader, onedelmoedige jegens uwen God! en andere dergelijke zaken. Maar ik zou het met rede en medelijden willen bestraffen ; Helaas! mijn arm hart, ziedaar ons dan gevallen in den kuil, dien wij zoo vastbesloten hadden te vermijden. Ach! staan wij op en verlaten wij haar voor altijd: roepen wij de barmhartigheid Gods in, en hopen wij dat zij ons zal bijstaan, om voortaan standvastiger te zijn: laat ons weder den weg der nederigheid opgaan. Moed! zijn wij nu op onze hoede: met Gods hulp zullen wij eenig goed werk verrichten. Daarop zou ik een vast en onwrikbaar besluit willen bouwen om niet meer in mijne fout te hervallen en daartoepassende middelen en vooral den raad van mijnen geestelijken leidsman gebruiken.
Mocht iemand echter bevinden dat zijn hart door deze zachtmoedige berisping niet genoeg geraakt kan worden, dan kan hij het verwijt en de harde en krachtige berisping gebruiken, om het tot eene diepe schaamte op te wekken, mits hij, na zijn hart met strengheid te hebben berispt, het weder eenigzins opbeurt door zijn
246
HOOFDSTUK IX. 2é7
berouw te eindigen met een zoet en heilig vertrouwen op God, in navolging van diengrooten boetvaardige, die als hij zijne ziel bedroefd zag, haar op deze wijze opwekte: Waarom zijt gij droevig, o mijne ziel! en waarom ontstelt gij mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven als de zaligheid en het licht van mijn gelaat en mijn waarachtig God.
Helt dan uw hart op, als het zal vallen, met zoetheid, u diep vernederende voor God om het ondervinden uwer ellende, zonder u te verwonderen over uwen val, daar het niets verrassends is, dat de ziekelijkheid ziek, de zwakheid zwak en de ellende ellendig is. Verfoei niettemin uit al uwe krachten de beleedi-ging die gij Gamp;d hebt aangedaan en sla met groeten moed en vast vertrouwen op zijne barmhartigheid het pad der deugd weder in,
dat gij verlaten hebt.
DEEDE DEEL.
X.
Dat men zich met zorg, maar zonder ongeduld of onrast op z^ne zaken moet toeleggen.
De zorg en ijver, die wij voor onze zaken moeten hebben, zijn zeer verschillend van onrust, verwarring en overhaasting. De Engelen dragen zorg voor onze zaligheid en leggen zieh daarop toe met ijver, doch zij hebben daarvoor noch onrust, noch verwarring noch overhaasting; want de zorg en ijver behooren tot hunne liefde, maar onrust, verwarring en overhaasting zouden ten eenema\'e in strijd zijn met hunne gelukzaligheid, daar zorg en ijver vergezeid kunnen gaan met kalmte en zielerust, maar niet de onrust, de bekommering en nog minder de overhaasting.
Wees dan zorgzaam en ijverig in alle zaken waarmede gij belast zijt, o Philothea; want God, die ze u heeft toevertrouwd, wil dat gij daarvoor groote zorg draagt; maar zoo het mogelijk is, heb er noch onrust, noch bekommernis voor, dat wil zeggen, onderneem ze niet met onrust, angst en gejaagdheid, overhaast u niet bij uw werk, want alle overhaasting
248
HOOFDSTUK X.
verwart de rede en het oordeel en belet ous de zaak, waarbij wij ons overhaasten, goed te doen.
Toen onze Heer de H. Martha berispte, zeide Hij haar: Martha, Martha, gij verontrust en bekommert u over vele zaken. Zoo zij enkel zorgzaam was geweest, zou zij niet ontsteld zijn geworden; maar omdat zij onrust en bekommernis heeft, omdat zij zich overhaast en ontstelt, daarom berispt haar de Heer. De rivieren, die langzaam door de vlakte stroomen, dragen de groote schepen en de kostbare koopwaren; en de regens, die zacht op de velden vallen, doen kruiden en vruchten groeien. Doch de stroomen en rivieren, die met groot geweld op het land nederstroomen, ondermijnen alles op huu doortocht en zijn van geen nut voor den koophandel, evenals de geweldige slagregens de velden en weiden verwoesten. Nooit wordt een werk, met drift en overhaasting verricht, goed verricht. Men moet zich langzaam haasten, zooals het oude spreekwoord zegt. Wie met overhaasting gaat, zegt Salomo, loopt bij eiken stap gevaar om te struikelen. Wij werken altijd vlug genoeg, als wij het goed doen; de hommels maken meer beweging en
249
DERDE DEEL.
zijn onrustiger dan de bijen; dooli zij maken slechts was en geen honig en zoo ook doen zij, die zich met zooveel beweging en drukte overhaasten , noch veel, noch goed.
De vliegen hinderen ons niet door hare kracht, maar door hare menigte. Zoo ook verwarren ons de groote zaken nog niet zooveel door hun gewicht, als de kleine door hun aantal. Ontvang dan dc zaken dien te voren komen met bedaardheid en tracht ze met orde te verrichten, de eene na de andere; want als gij ze allen te gelijk wilt doen ot zonder orde, zult gij daardoor uw geest overspannen en gewoonlijk blijft gij onder den last gebukt, zonder iets uit te werken.
Steun bij al uwe zaken geheel opGods Voorzienigheid, door welke alleen uwe plannen kunnen slagen: arbeid niettemin van uwen kant bedaard, om met hare werking mode te werken en geloof dan, als gij goed op God vertrouwd hebt, dat de uitslag die gij zult verkrijgen, altijd de voor u voordeeligste zal zijn, hetzij hij goed, hetzij hij kwaad toeschijnt aan uw persoonlijk oordeel.
Doe bij de behandeling en het verwerven
250
HOOFDSTUK X.
251
van tijdelijke goederen, evenals een klein kind, dat met de eene hand zijnen vader vasthoudt, en met de andere hand de beziën plukt langs de hagen; bedien u van uwe eene hand om de goederen dezer aarde te verzamelen, maar houd met de andere altijd de hand van uwen hemelsehen Vader vast en wend u van tijd tot tijd naar Hem, om te zien of uw werk en uwe bezigheden Hem aangenaam zijn en wacht u bovenal om zijne hand en leiding te verlaten, met het doel om meer te verzamelen; want als Hij u loslaat, zult gij geen schrede doen, zonder op den grond te vallen. Ik wil zeggen, mijne Philothea, dat als gij in gewone zaken en bezigheden zijt, die zulk een groote en aanhoudende aandacht niet eischen, gij meer op God dan op de zaken moet letten; en als de zaken van zulk een groot gewicht zijn, dat zij al uwe aandacht vorderen om goed gedaan te worden, sla dan toch van tijd tot tijd uw oog naar God, even als zij doen die op zee zijn en die om het land te bereiken dat zij wensehen, meer den hemel dan de zee beschouwen. Aldus zal God met u, in u en door u werken en zal nw arbeid met duizend vertroostingen gezegend worden.
DEBDE DEEL.
XI.
Over de gehoorzanmheld,
De liefde alleen maakt de volmaaktheid uit, maar de gehoorzaamheid, de zuiverheid en de armoede zijn de drie groote middelen die wij hebben om haar te bereiken. De gehoorzaamheid wijdt ons hart, de zuiverheid ons lichaam en de armoede onze goederen toe aan de liefde en den dienst van God, Het zijn de drie takken van het geestelijk kruis, alle drie evenwel gegrondvest op de vierde, namelijk de nederigheid. Het ligt niet in mijne bedoeling u te spreken over deze drie deugden in betrekking rot de plegtige geloften, die zij die het kloosterleven omhelzen er van afleggen, noch in betrekking tot de eenvoudige geloften, die men er in de wereld van kan doen; ik zal ze slechts op zich zeiven beschouwen, daar zij, ofschoon de gelofte er eene meerdere genade en verdienste aan hecht, niettemin zonder de gelofte voldoende zijn om tot de volmaaktheid te voeren mits zij wel beoefend worden.
Het is waar dat de geloften die men er van
252
HOOPDSTUK XI.
doet, een persoon in den staat van volmaaktheid plaatsen, doch er is een groot onderscheid tussohen den staat van volmaaktheid en de volmaaktheid zelve, daar alle bisschoppen en kloosterlingen in den staat van volmaaktheid en evenwel niet alleen in volmaaktheid zijn. Trachten wij dan, Philothea, deze drie deugden , elk naar zijne roeping, te beoefenen; want, hoewel zij ons niet in den staat van volmaaktheid plaatsen, zullen zij ons niettemin de volmaaktheid zelve geven en daarom zijn wij allen verplicht tot de beoefening dezer drie deugden, hoewel wij niet verplicht zijn ze allen op dezelfde wijze te beoefenen.
Er zijn twee soorten van gehoorzaamheid : de eene noodzakelijk en de andere vrijwillig. Door de noodzakelijke moet gij nederig gehoorzamen aan uwe geestelijke overheden, zooals aan den Paus en aan den Bisschop, aan den pastoor en aan hen die dezen vertegenwoordigen. Gij moet gehoorzamen aan uwe wereldlijke overheden, dat is aan uw land; gij moet eindelijk gehoorzamen aan uwe huiselijke overheden, dat is aan uwen vader, uwe moeder, uwen man, uwen moeder en uwe meeste-
253
DEEDE DEEL.
254
res. Deze gehoorzaamheid nu wordt noodzakelijk genoemd, omdat niemand zich van de gehoorzaamheid aan deze overheden mag ontslaan, daar God hen belast heeft om ons te gebieden en ons te besturen, elk naar het gezag dat hij over ons heeft. Gehoorzaam dan aan hunne bevelen, dat is noodzakelijk, maar wilt gij volmaakt zijn, volg dan daarenboven nog hunne raadgevingen en zelfs hunne verlangens en neigingen, in zooverre de liefde en de voorzichtigheid u dit toelaten; gehoorzaam als zij u een aangename zaak gebieden, zooals te eten of uitspanning te nemen, want hoewel er gesn groote verdienste in schijnt gelegen te ziju om in zulk geval te gehoorzamen, het zou niettemin een groot gebrek zijn, ongehoorzaam ie zijn. Gehoorzaam in de onverschillige zaken, zooals dit of dat kleed te dragen, dezen of diea weg te gaan, te zingen of te zwijgen, en dit zal reeds eene zeer aanbevelenswaardige gehoorzaamheid zijn. Gehoorzaam in de moeielijke, bittere en harde zaken en dat zal eene volmaakte gehoorzaamheid zijn. Gehoorzaam eindelijk bedaard zonder tegenstribbelen, onverwijld zonder vertraging, met vreugde zonder
HOOFDSTUK XI.
spijt, en bovenal gehoorzaam liefdevol om de liefde tot Hem, die uit liefde tos ons is gehoorzaam geworden tot den dood, ja tot den dood des kruises en die, zooals de H. Bernardus zegt, liever het leven dan de gehoorzaamheid wilde verliezen.
Om gemakkelijk uwe overheden te leeren gehoorzamen , zoo schik u gemakkelijk naar den wil van uws gelijken en geef toe aan hunne meeningen in zaken die geen zonde zijn, zonder lastig noch spijtig te wezen. Wees ook gaarne inschikkelijk voor de verlangens van uwe minderen, voor zoover de rede dit toelaat, zonder op hen een heerschzuchtig gezag uit te oefenen, zoolang zij hun plieht niet te buiten gaan.
Het is eene vergissing te gelooven, dat als men in een klooster leefde, men dan gemakkelijk zou gehoorzamen, zoo men nu moeielijk-held en tegenstrijd gevoelt om te gehoorzamen aan de personen, die God over ons gesteld heeft.
Wij noemen vrijwillige gehoorzaamheid die, waartoe wij ons verplichten door onze eigene keuze en die ons door niemand is opgelegd. Men kiest gewoonlijk niet zija vorst, zijn va-
255
DERDE DEEL.
der en zijne moeder, maar kiest wel zijn biechtvader, zijn geestelijken bestuurder. Nu, hetzij men dezen kiezende gelofte doet hem te gehoorzamen, zoo als de moeder Teresia deed die, behalve de plechtig\'beloofde gehoorzaamheid aan den overste van hare orde, zich nog door eene eenvoudige belofte verbond om te gehoorzamen aan pater Gratianus; hetzij men zonder gelofte zich aan de gehoorzaamheid van iemand onderwerpt, altijd wordt deze gehoorzaamheid vrijwillig genoemd, omdat haar grondslag van onzen wil en onze keuze afhangt.
Men moet aan al zijne overheden gehoorzamen en aan ieder in het bijzonder naarmate het gezag dat hij over ons heeft; aan de vorsten wat betreft de burgerlijke regeering en openbare zaken; aan de prelaten in hetgeen de kerktucht aangaat; in de huishoudelijke zaken aan vader, moeder, man en wat de bijzondere leiding der ziel aangaat, aan den biechtvader en bijzonderen geestelijken leidsman. Doe u door uwen geestelijken vader de oefeningen van godvrucht voorschrijven, die gij moet in-achtnemen, omdat zij daardoor beter zullen zijn en dubbele genade en verdiensten zullen
256
HOOFDSTUK Xlt.
hebben: de eene getrokken uit de oefeningen zelve, omdat zij godvruchtig zijn, de andere uit de gehoorzaamheid, krachtens welke zij zijn voorgeschreven en verricht. Zalig zijn de gehoorzamen, want God zal nooit toelaten, dat zij afdwalen.
Orer de kaUebheLd.
De kuischheid is de lelie der deugden, zij maakt ons reeds in dit leven bijna gelijk aan de Engelen. Niets is schoon dan door de reinheid en onze reinheid is de kuischheid. Men noemt deze deugd welvoeglijkheid en de beoefening er van eer; men noemt haar ook ongeschondenheid en haar tegenhanger bedorvenheid. Kortom, zij heeft deze bijzondere roem, dat zij tegelijk de schoone en blanke deugd is van zielen lichaam.
Wees altijd uiterst vlug, Philothea, om u af te keeren vau alles wat een zoo teedere deugd zou kuuneu bevlekken. Want in deze stof geschiedt het kwaad bijna zonder dat men er aan deukt en door kleine beginselen leidt het tot 81 . 17
257
DERDE DEEL.
vreeselijke vallen. Het zijn vooral deze zonden, die men gemakkelijker kan vluchten dan genezen.
Zoolang de vruchten nog ongeschonden zijn kunnen zij bewaard worden, hetzij in stroo of elders, maar zijn zij eens beschadigd, dan is het bijna onmogelijk ze te bewaren, tenzij in honig en suiker : eveneens kan de kuischheid, die nog niet gewond of bezoedeld is, door verschillende middelen bewaard worden: doch eens geschonden, kan niets haar bewaren tenzij eene groote godvrucht die, zooals ik meermalen heb gezegd, de waarachtige honig en suiker der zielen is.
De kuischheid is evenals die brooze glazen, die bij den minsten stoot gevaar loopen te breken en even als die rijpe en teere vruchten, die niet zonder schade kunnen behandeld worden. Men zegt dat het water, hoe versch ook, gegoten in een vat, dat met eenig landdier in aanraking is geweest, niet lang zijne frischheid kan bewaren. Dat dit u leere, Philothea, om nooit die gemeenzaamheden en aanrakingen toe te laten die men zich somtijds veroorlooft uit kortswijl en die verre van onberispelijk
258
HOOFDSTUK XII.
zijn. Want hoewel het mogelijk is om zijn hart zuiver te bewaren te midden dezer eer lichtzinnige dan slechte handelingen , altijd toch zal er de christelijke zedelijkheid onder lijden en in frischheid en glans verliezen.
De kuischheid hangt van het hart af als van hare bron, maar haar voorwerp is de regeling van de uitwendige houding des liehaams. Men kan haar schenden door alle zintuigen evenals door de gedachten van den geest en de begeerten van het hart. De H. Schrift geeft ons een beeld van de Bruid der gezangen, dat zeer wel de gesteltenissen van een kuiscli persoon wedergeeft. Hare handen, staat er, verspreiden myrrhe, een vocht, dat voor bederf bewaart; hare lippen zijn omgeven door een purper lint, hetgeen de terughoudendheid in het spreken beteekent; hare oogen zijn als die van de duif, door de zachtmoedigheid en reinheid; hare ooren dragen gouden sieraden, tot teeken van zuiverheid. Zoo moet ook de godvruchtige ziel zijn; kuisch, zuiver, rein en behoedzaam in hare handen, hare lippen, hare ooren, hare oogen en geheel haar persoon. De bijen willen niet alleen niet raken aan lijken,
259
260 DERDE DEEL.
maar zij vluchten en verafschuwen zooveel mogelijk ook de uitwaseming, die er uit voortkomt. Heb ook geen omgang, Philothea, met bedorven personen, vooral als zij bij hunne bedorvenheid nog de onbeschaamdheid voegen, hetgeen bijna altijd gebeurt. Want even als de bokken, als zij de zoete amandelen met de tong aanraken, ze bitter doen worden, eveneens spreken die ondeugende zielen en die bedorven harten tot nieniaud, zonder dat de deugd er onder lijdt. Zij zijn als zoovele basilisken, die in hunne oogen en in hun E.dem het vergift ronddragen.
Ga daarentegen, zooveel gij maar kunt, met kuisehe en deugdzame personen om; overweeg en lees dikwijls over heilige zaken, want het woord Gods is kuisch en maakt kuiseh die er behagen in scheppen.
Houd ualtijd bij Jesus Christus gekruist, hetzij in den geest door de gedachte, hetzij werkelijk eu lichamelijk door de H. Communie. Want als gij uw hart op onzen Heer stelt, die het waarachtig kuisch en onbevlekt Lam is, zult gij zien, dat weldra uwe ziel en uw hart zich voor alle besmetting gevrijwaard zullen bevinden
HOOrDSTUK xm.
XIII.
Over de armoede vnn geest te midden der rykdommen.
Zalig zijn de armen van geest! want het rijk der hemelen hoort hun toe. Wee dan de rijken van geest want hun behoort de ellende der hel. Hij is rijk van geRst, die de rijkdommen in zijn geest heeft of zijn geest in de rijkdommen. Hij, daarentegen is arm van geest, die noch de rijkdommen in zijn geest, noch zijn geest in de rijkdommen heeft. De ijsvogels maken hunne nesten rond als een appel en laten er slechts van boven eene zeer kleine opening in: zij plaatsen ze op de kusten der zee, en maken ze zoo hecht en ondoordringbaar, dat als het water ze meespoelt dit er niet in kan doordringen; maar drijvende blijven zij te midden van de zee. Uw hart, waarde Philothea, moet eveneens slechts geopend zijn voor den hemel en ondoordringbaarvoor de rijkdommen en vergankelijke goederen dezer wereld. Zoo gij die bezit, wacht u dan uw hart er aan te hechten, laat het altijd boven blijven , en dat het te midden der rijkdommen zonder rijkdommeB en meester van
261
DERDE DEEL.
de rijkdommen zij. Neen, stel dien hemelsehen geest niet op de goederen dezer aarde; maak dat hij ze altijd beheersehe, dat hij boven haar en niet in haar is.
Er is zeer veel onderscheid tnsschen vergift te hebben en vergiftigd te zijn. Bijna alle apothekers hebben vergiften, om zich bij verschillende voorkomende omstandigheden daarvan te bedienen; maar zij zijn daarom niet vergiftigd , daar zij deze vergiften niet in hun lichaam maar in hun winkel hebben. Eveneens kunt gij rijkdommen bezitten, zonder er door vergiftigd te zijn; namelijk als gij ze in uw huis of in uwe beurs en niet in uw hart hebt. Rijk zijn inderdaad en arm naar den geest, dit is het groote geluk van den christen; want daardoor heeft hij de voordeelen van den rijkdom voor deze werelden de verdiensten der armoede voor de andere.
Helaas! Philothea, nooit zal iemand bekennen dat hij gierig is; iedereen ontkent die laagheid van ziel; men verontschuldigt zich door het groot aantal kinderen, door de voorzichtigheid die eischt, dat men zijne middelen gebruike om zich staande te houden. Kooit
262
HOOFDSTUK XIII.
heeft men te veel; altijd is er eenige goede beweegreden om meer te hebben: en de gierig-sten zelfs ontkennen niet alleen dat zij het zijn, maar in geweten denken zij niet gierig te wezen; neen, zij denken er niet aan; want de gierigheid is een koorts die aan het wonderlijke grenst; men gevoelt haar des te minder, naarmate zij heviger en brandender is. Mozes zag het heilige vuur een bosoh branden zonder het te verteeren; maar het onheilig vuur der gierigheid daarentegen verteert en verslindt den gierigaard zonder hem in het minste te branden. Ten minste hij vleit zich te midden van de grootste hitte, dat hij de zoetste frischheid inademt en gelooft dat zijne onverzadelijke begeerte een geheel natuurlijke goede dorst is.
Zoo gij onophoudelijk, hevig en met onrust naar de goederen verlangt, die gij niet bezit, dan moogt gij al zeggen, dat gij ze niet onrechtvaardig wilt hebben, gij zult daarom niettemin waarlijk gierig zijn. Hij die onophoudelijk, hevig en met onrust verlangt te drinken, ook al wil hij niet drinken dan water, toont genoegzaam dat hij de koorts heeft.
O Philothea, ik weet niet of het een recht-
263
DERDE DEEL.
vaardige begeerte is, als men begeert rechtmatig te hebben, wat een ander rechtmatig bezit; want het schijnt dat wij door dit verlangen anderen wenschen te ontrieven om ons te gerieven. Heeft hij, die een zaak rechtvaardig bezit, niet meer aanspraak om het rechtmatig te behouden, dan wij om het rechtmatig te hebben? En waarom dan strekken wij onze begeerte naar zijn goed uit, om hem er van te berooven? Voorwaar, al was deze begeerte rechtvaardig, zij zou evenwel niet liefdevol zijn; want wij zouden niet wenschen dat een ander zelfs rechtvaardig verlangde, wat wij rechtmatig willen behouden. Dit was de zonde van Achab, die regtmatig den wijngaard van Naboth wilde hebben, welke deze nog rechtmatiger wilde behouden; hij begeerde vurig, lang, met onrust en eindigde met God te bcleedigen.
Wacht, waarde Philothea, met het goed des naasten te begeeren, tot hij zelf begint te verlangen om zich er van te ontdoen; want dan zal zijn verlangen het uwe niet alleen rechtvaardig maar zelfs liefderijk maken: ja, want ik wil wel dat gij zorg draagt om uwe middelen pn uw vermogen te vergropten , mits dit niet
264
HOOFDSTUK XIII,
alleen met regtvaardigheid, maar ook met zachtmoedigheid en liefde geschiedt.
Zoo gij zeer uwe genegenheid stelt op de goederen die gij hebt, zoo gij u er sterk om bekommert, uw hart en uwe gedachten er aan hecht, en een levendige en onrustige vrees hebt ze te verliezen; geloof mij, dan zijt gij niet vrij van koorts; want de koortsachtigen drinken het water, dat men hun geeft, met een zekere gulzigheid en een aandacht en vreugde, die de gezonden gewoonlijk niet hebben. Het is niet mogelijk veel behagen te hebben in een zaak, zonder er veel genegenheid voor op te vatten. Zoo u een verlies van goederen overkomt en gij gevoelt dat uw hart er ontroostbaar over is; geloof mij, Philothea, dan hebt gij er ook veel genegenheid voor; want niets toont zoo zeer de genegenheid die men voor een verloren zaak heeft, dan de droefheid die het verlies daarvan veroorzaakt.
Verlang dan niet met een onbeperkt verlangen naar de goederen, die gij niet hebt; stel uw hart niet te zeer op die, welke gij bezit; wees niet ontroostbaar over de verliezen dien zullen overkomen, en dan hebt gij eenige reden om tf
265
DERDE DEEL.
gelooven, dat gij rijk zijnde inderdaad, het niet zijt naar de genegenheid; maar dat gij arm van geest zijt, en bijgevolg gelukzalig, daar het rijk der hemelen u toebehoort.
XIV.
Hoe men de wexeniyke armoede moet oefenen te midden der r^kdommen.
De schilder Parrhasius schilderde het Atheensche volk op eene zeer schrandere wijze en stelde het met zijn veranderlijk karakter voor als wuft, opvliegend, onstandvastig, hoffelijk, goedertieren, edelmoedig, trotsch, fier en nederig, dapper en laf, alles tegelijk. Ook ik, waarde Philothea, zou tegelijk den rijkdom en de armoede, een groote zorg en een groote verachting voor de tijdelijke zaken in uw hart willen storten.
Draag nog veel meer zorg om uwe goederen nuttig en vruchtbaar te maken dan de wereld-lingen zeiven. Of zeg mij, hebben de tuinlieden van groote vorsten niet nog meer zorg en ijver om de tuinen waarmede zij belast zijn te bebouwen en te verfraaien, dan wanneer zij ze in
266
HOOFDSTUK XIV.
267
eigendom hadden? Zonder twijfel, omdat zij deze tuinen als tuinen van vorsten en koningen aanzien, aan wie zij door hunne goede diensten willen behagen. Philothea, de goederen, die wij bezitten behooren ons niet toe, God heeft ze ons gegeven om te bearbeiden; Hij wil dat wij ze doen gelden; daarvoor dus altijd zorg te dragen, is Hem een aangename dienst bewijzen. Maar deze zorg moet grooter en standvastiger zijn dan die welke de wereldlingen voor hunne fortuin hebben; want zij werken slechts uit liefde tot zich zeiven en wij moeten werken uit liefde tot God. Nu, daar de liefde tot zich zeiven een hevige, kommervolle, onrustige liefde is, zoo is ook de zorg die daaruit ontstaat eene zorg vol kommer, ongerustheid en smart; en daar de liefde tot God zoet, vreedzaam en kalm is, zoo is ook de zorg die zij geeft, zelfs voor de goederen der wereld, eene beminnelijke, zoete en aangename zorg. Hebben wij dan deze aangename zorg, om onze goederen te bewaren, ja zelfs te vermeerderen,alszich daartoe eene rechtvaardige gelegenheid voordoet en onze stand dit eischt. Want God wil, dat wij er om zijne liefde gebruik van maken.
DERDE DEEL.
Maar neem u in acht, dat de eigenliefde u niet misleidt; want dikwijls bootst deze de liefde Gods zoo goed na, dat men zou zeggen dat zij het was. Dan om te beletten , dat zij u bedriegt en te verhinderen dat deze zorg voor de tijdelijke goederen in gierigheid ontaardt, is noodig, behalve hetgeen ik reeds in het vorige hoofdstuk heb gezegd, dat wij ook dikwijls de wezenlijke en daadwerkelijke armoede beoefenen te midden van al de goederen en al de rijkdommen die God ons heeft geschonken. Ontbloot u dan altijd van een deel uwer goederen door ze uit goeder harte aan de armen te geven; want geven wat men heeft, is zich iii zekeren zin verarmen, en hoe meer gij zult geven, des te meer gij u zult verarmen. Het is waar. God zal het u wedergeven, niet alleen in de andere wereld, maar reeds in dit leven; daar niets in het tijdelijke zooveel voorspoed geeft als de aalmoes; maar in afwachting, dat God het u teruggeve, zijt gij er toch altijd door verarmd O heilige en rijke verarming, die door de aalmoes ontstaat!
Bemin de armen en de armoede en door die liefde zult gij waarlijk arm worden, wantin de
268
ttOOPDSTUK XIV.
heilige Schrift wordt gezegd, dat wij gelijk worden aan de zaken, die wij leminnen. De vriendschap maakt onder de vrienden alles gelijk. Wie is er ziek, zeide de H. Paulus, met wie ik niet ziek ben!\' Hij kon eveneens zeggen: wie is er arm, met wie ik niet arm ben; omdat de liefde die hij den naaste toedroeg, hem gelijk maakte aan hen, die hij beminde. Zoo gij dns de armen bemint, zult gij waarlijk deel hebben aan hunne armoede en zult gij arm zijn gelijk zij.
Dan, als gij de armen bemint, begeef u dan dikwijls onder hen, schep vermaak in ze bij u te zien en ze in hunne huizen te bezoeken. Ga gaarne met hen om, wees blijde als zij u naderen in de kerken,in de straten en elders. Wees arm met hen door den mond, door tot hen te spreken als hun gelijke. Maar wees rijk met de handen, door hun te geven van uwe fortuin, die overvloediger is dan de hunne.
Wilt gij nog meer doen, waarde Philothea? Stel u dan niet te vreden met arm te zijn als de armen, maar wees nog armer dan de armsten? En hoe dat? De dienaar is minder dan zijn meester: stel u dan tot dienaal- der armen, ga hun
269
derde deel.
270
dienen op hun bed, als zij ziek zijn, en wel met uw eigen handen; wees hun kok en wel op uw eigen kosten; verschaf hun lijnwaad en wasch het voor hen. O Philothea! zulk eene dienstbaarheid heeft meer waarde dan eene kroon. Ik kan niet genoeg den ijver bewonderen , waarmede deze raad beoefend werd door den H. Lodewijk, een der grootste koningen, die onder de zon zijn geweest, en groot in allerlei grootlieid; hij had eene tafel, waar hij eigenhandig de armen spijsde en diende; hij liet er bijna dagelijks drie aan zijne eigene tafel komen, en dikwijls at hij met een uiterst vermaak, uit liefde tot hen, hun overschot op. Als hij de gasthuizen der zieken bezocht — en dit deed hij zeer dikwijls — dan wilde hij gewoonlijk de zieken dienen die de afzichtelijks:,e kwalen hadden, de melaatsehen, zij die met zweeren overdekt waren en andere dergelijken, en hij bewees hun al deze diensten blootshoofds en ter aarde geknield, daar hij in hun persoon den Zaligmaker der wereld vereerde en ze beminde met eene even teedere liefde, als eene moeder jegens haar kind zou kunnen gehad hebben. De H. Elisabeth, dochter van den
HOOFDSTUK XIV.
koning van Hongarije, mengde zich gewoonlijk onder de armen en verkleedde zich soms in hare uitspanningen in eene arme vrouw tus-schen hare hofdames, hun zeggende: zoo zou ik mij kleeden, als ik arm was. O mijn God! Philothea, hoe arm waren deze vorst en deze vorstin in hunne rijkdommen, en hoe rijk waren zij in hunne armoede!
Gelukzalig zijn zij, die zoo arm zijn, want het rijk des hemels hoort hun toe. Ik heb honger gehad, en gij hebt mij gespijsd ; Ik ben koud geweest en gij hebt Mij gekleed; bezit het rijk dat u bereid is van het begin, der wereld af: zoo zal de taal zijn, die de Koning der armen en der koningen hun op den dag van zijn groot oordeel zal toespreken.
Er is niemand die niet van tijd tot tijd eenige ontbeering en onaangenaamheid ondervindt. Bij voorbeeld, ecu gast die aankomt en die men goed zou willen behandelen, terwijl daartoe voor het oogenblik geen gelegenheid bestaat ; schoone kleederen, die men op eene plaats zou willen hebben om er gevoeglijk te verschijnen, terwijl zij op een andere plaats zijn. Of wel het gebeurt dat alle wijnen in den
271
272 DERDE DEEL.
kelder omslaan en bederven en er niets dan slechte en groene wijn overblijft. Men bevindt zich buiten in een herberg, waar alles ontbreekt; men heeft geen bed, geen kamer, geen tafel, geen bediening. In één woord, hoe rijk men ook zij, toch kan men licht dikwijls aan iets behoefte hebben. Nu dit is wezenlijk arm zijn in hetgeen ons ontbreekt. Philothea, wees verheugd om z\'ulke voorvallen, neem ze vau ganscher harte aan en lijd ze met vreugde.
Als u eenig ongeval overkomt, dat u verarmt, hetzij veel of weinig, bij voorbeeld storm, brand, overstrooming, droogte, diefstal, rechtsgedingen; o dan is het waarlijk de tijd om de armoede te beoefenen, door met zachtmoedigheid deze vermindering van inkomsten te ontvangen en u met geduld en moed in deze verai-\' ming te schikken. Esau bood zich bij zijn vader aan, de handen met haar overdekt en Jacob deed insgelijks; doch daar het haar, dat de handen van Jacob bedekte, niet aan zijn vel vast zat, maar aan zijne handschoenen, kon men het hem afnemen, zonder hem in het minst te kwetsen of pijn te doen, doch daar in tegendeel het haar van Esau\'s handen aan zijn van na-
HOOFDSTUK XV.
ture geheel harig vel vastzat, zou men, als meu er hem van had willen berooven,hem veel smart veroorzaakt en van zijn kant veel tegenstand ondervonden hebben. Als onze fortuin aan ons hart vast is, hoe ongeduldig zullen wij dan zijn, als de storm, als de dieven, als de pleitvoerders ons een deel er van ontrukken. Maar als onze goederen slechts aan de zorgen vast zijn, die God wil, dat wij er voor hebben, en niet aan ons hart, dan zullen wij, als men ze ons ontneemt, daardoor de kalmte en de rede niet verliezen. Hetzelfde verschil bestaat tusschen de dieren en de menschen wat hun kleedsel betreft; want het kleedsel der dieren zit vast aan hun vleesch, maar dat der menschen is slechts aangedaan, zoodat zij ze kunnen uit- en aandoen, als het hun behaagt.
XV.
Hoe men de armoede tbb geest moet beoefenen te midden der weienl^jke armoede.
Doch als gij inderdaad arm zijt, liefste Philo-thea, o God! tracht het dan nog meer met den 81 18
273
DEEDE DEEL.
geest te zijn: maak van den nood eene deugd en gebruik dezen kostbaren steen der armoede volgens de waarde die zij heeft. Zij schijnt zonder glans voor de oogen der wereld, die er de waarde niet van kent, evenwel heeft zij een wonderlijken glans en groote waarde.
Heb moed, gij zijt in goed gezelschap : Onze Heer, de H. Maagd, de Apostelen, zoovele Heiligen zijn arm geweest; en hoewel zij rijk konden zijn, hebben zij versmaad het te wezen Hoevele grooten der wereld zijn er, die door duizende moeielijkheden de heilige armoede met ijver zijn gaan zoeken in de kloosters en hospitalen! Vele moeiten hebben zij zich getroost omhaar te vinden: getuigende H.Alexin, de H. Paula, de H. Paulinus, de H.Angela, en zoo vele anderen. En bij u komt zij, bevalliger en voorkomender zien van zelf aanbieden; g:j ontmoet ze zonder haar te zoeken, gij verkrijgt ze zonder eenige moeite; o omhels haar dan als de beminde vriendin van Jesus Christus, die geboren werd, leefde en stierf met de armoede, die geheel zijn leven door zijne voedster was.
Uwe armoede, Philothea, heeft twee groote voordeden, waardoor zij n vele verdiensten
274
HOOFDSTUK XV.
kan doen vergaderen. Het eerste is dat zij niet gekomen is door uwe keuze, maar alleen door den wil van God, die u arm heeft gemaakt, zonder dat uw eigen wil daartoe iets heeft bijgedragen. Nu hetgeen wij alleen van den wil Gods ontvangen is Hem altijd zeer aangenaam, mits wij het uit goeder harte en uit liefde tot zijn heiligen wil ontvangen; waar minder van ons is, is meer van God. De eenvoudige en zuivere aanneming van Gods wil maakt een staat zeer verdienstelijk.
Het tweede voordeel dezer armoede is, dat zij een waarlijk arme armoede is. Een geprezen, geliefkoosde, geachte ondersteunde en bijgestane armoede heeft wel iets van rijkdom of ten minste houdt op arm te zijn; maar eene verachte, verworpene, versmade en verlatene armoede is waarlijk eene arme armoede. Nu zoodanig is gewoonlijk de armoede der wereldgeestelijken; want daar zij niet arm zijn door eigen keuze, maar door noodzakelijkheid, telt men dit niet veel. En juist omdat men het niet telt, is hunne armoede armer dan die der kloostergeestelijken, ofschoon deze laatste eene groote uitstekendheid heeft en zeer aan te raden
275
DERDE DEEL.
is, uithoofde van de gelofte en de meening waarin zij verkozen wordt.
Beklaag u dan niet, mijn waarde Philotliea, om uwe armoede; want men beklaagt zich slechts over hetgeen mishaagt en als de armoede u mishaagt, dan zijt gij niet arm van geest, maar rijk door genegenheid.
Wees niet mistroostig als gij niet zoogoed ondersteund wordt als wel noodzakelijk zou wezen, waut daarin bestaat de uitstekendheid der armoede. Arm te willen zijn en er het ongemak niet van te willen dragen, is al een zeer groote eerzucht, want dit is de eer der armoede en het gemak der rijkdommen willen.
Heb dan geen schaamte om arm te zijn, noch om een aalmoes te vragen om liefdeswil.\'e, Ontvang met nederigheid wat men u geeft; verdraag een weigering met zachtmoedigheid. Breng u dikwijls de reis voor den geest, die de H, Maagd naar Egypte deed, om daarheen haar dierbaar Kind te brengen, en hoeveel verachting, vermoeienissen en ellende zij moest verduren. Als gij zoo leeft, dan zult gij zeer rijk in uwe armoede wezen.
276
HOOFDSTUK XVI.
XVI.
Ofer de vrlendNchap, en allereerst over de slechte.
Er bestaat goede en slechte vriendschap, en pas op, Philothea, dat gij de slechte niet hebt, want dan zult gij ook zelf geheel slecht worden.
De vriendschap is goed of slecht, naarmate de goederen waarop zij steunt. Zijn dit valsche en ijdele goederen, dan is de vriendschap valsch en ijdel; zijn het waarachtige goederen , dan is ook de vriendschap waarachtig ; en hoe uitstekender de goederen zijn, des tr uitstekender is ook de vriendschap. Want evenals de honig de beste is, die op de uit gezoehtste bloemen is vergaderd, zoo is ook die vriendschap de beste, die in de volmaaktste gemeenschappen haren oorsprong neemt En evenals er een soort van honig te Heraclea in Pontus is, die een wezenlijk vergift is, omdat zij vergaderd is op de wolfswortel, een vergiftige plant, die zeer overvloedig is in die streken; zoo is ook de vriendschap die op de gemeenschap van valsche en slechte goederen steunt, geheel valsch en slecht.
277
DERDE DEEL.
De vriendschap die steunt op de gemeenschap van uitwendige en zinnelijke goederen, is den naam van vriendschap niet waardig; evenmin als die welke gegroud is op zekere ijdele en beuzelachtige deugden, die in het algemeen slechts de voldoening van hen die ze beoefenen voor doel hebben. Ik noem uitwendig en zinnelijk die goederen die zich onmiddelijk en hoofdzakelijk tot de uitwendige zinnen bepalen, zooals het vermaak om te zien wat schoon is, een zoete stem te hooreu, een aangenaam gesprek te voeren. Ik noem beuzelachtige deugden , zekere handigheden en ijdele hoedanigheden, die door zwakke geesten met den naam van deugden en volmaaktheden worden bestempeld.
Hoor liet meerendeel der mensehen spreken, zij zullen zich niet schamen n te zeggen; die heer heeft vele verdiensten, het is een volmaakt man, want hij kent wondergoed allerlei spelen, hij is altijd naar den besten smaak gekleed, hij zingt wonderschoon, hij heeft den uitste-kendsten toon, de bevalligste manieren. Ach! Philothea, welk een oordeel! Beoordeelen ook de kwakzalvers niet zoo elkander, daar zij onder elkander hem voor de volmaaktste houden,
278
HOOFDSTUK XVI.
die het meest uitblinkt in zwetserijen? Nu daar dit alles de zinnen betreft, heeten ook de vriendschappen die daaruit voorkomen ijdel en beuzelaehtig en verdienen eer den naam van dwaasheid dan van vriendschap. Zoo zijn gewoonlijk de vriendschappen der jonge lieden , die zich laten betooveren door een knevel, haren, een blik, een kleed, een buigingen beuzelachtige praat; vriendschappen den leeftijd waardig, waarin de deugd nog niet ontkiemd en het oordeel nog in den knop is; ook zijn zulke vriendschappen slechts kort van duur en smelten weg als sneeuw voor de zon.
Als deze ijdele en dartele vriendschappen zich voordoen bij personen van verschillend geslacht, verdienen zij zelfs den naam van vriendschap niet, om hare ongelooflijke ijdelheid en groote onvolmaaktheden; en men kan ze niet anders dan zinnelijkheid noemen. Het kan misschien een tijd lang voortgaan zonder dat de personen, die met deze dwaasheidbeh^bt zijn iets doen, dat bepaald en lijnrecht in strijd is met de deugd; ik zeg evenwel, Philothea, dat deze vriendschappen slecht, dwaas en ijdel zijn : zij zijn slecht, omdat zij gewoonlijk op de groot-
279
BEBDE DEEL.
ste zonden ultloopen; zij zijn dwaas omdat zij nocli grondslag, noch reden van bestaan hebben, zij zijn ijdel omdat zij noch nut, noch eer, noch vreugde aanbrengen; in tegendeel, men verliest er zijn tijd mede en stelt zijne eer zeer in gevaar, daar de goede naam er onder lijdt. Hebben wij hier geen reden om met den Wijzen Man uit te roepen: o dwazen! denkt gij dan uwe hartstochten te kunnen ketenen ? gij wilt er mede spelen als met eene slang ; zij zullen het vergift in uw hart doen vloeien door de vreeselijkste steken; dan zal elk u misprijzen omdat gij met een vermetel vertrouwen dat venijnig monster in uw hart hebt willen ontvangen en voeden, dat u uwe goederen, uwe eer en uwe ziel heeft doen verliezen.
O God ! welke eene verblindheidi om al wat uwe ziel het dierbaarst heeft op een spel te zetten,datzulke ijdelekansen heeft. Ja,Philothea, want God wil den mensch slechts om zijne ziel en Hij wil de ziel slechts om hareliefde. Helaas! wij zijn er verre af, zooveel liefde te hebben, als ons wel noodig is; ik wil zeggen dat men eene oneindige liefde moet hebben, voordat men genoeg heeft om God te beminnen. En
280
HOOFDSTUK XVI,
evenwel, ellendigen die wij zijn, wij verkwisten haar, door ons hart geheel uit te storten op duizend dwaze, ijdele en beuzelachtige zaken, even alsof wij liefde te veel hadden. Ach! die groote God, die zich alleen de liefde onzer zielen heeft voorbehouden, uit dankbaarheid, dat Hij ze geschapen, bewaard en verlost heeft, zal een zeer strenge rekenschap eischen over den tijd welken wij gehad hebben om Hem te beminnen. En als Hij reeds zulk een strenge rekenschap zal vragen over dc ijdele noorden wat zal het dan zijn met de ijdele, onvoorzichtige , dwaze en verderflijke vriendschappen.
De notenboom is zeer schadelijk voor de velden en wijngaarden, omdat zij, dik en groot, al het sap uit den grond naar zich toetrekt, door zijn wijd uitgestrekt en dicht gebladerte aan deze het licht en de warmte der zon ontneemt en omdat hij de voorbijgangers tot zich lokt, die om van zijne vruchten te hebben een groote verwoesting aanrichten. Ziedaar het beeld der zinnelijke vriendschappen; zij nemen eene ziel zoo zeer in en putten zoodanig hare krachten uit, dat er haar geene meer overblijven voor de beoefening van den godsdienst;
281
DEBDE DEEL.
zij verduisteren zoo zeer geheel de rede door al die overwegingen, verbeeldingen, gesprekken, en vermaken, dat zij bijna geen aandacht meer heeft noch voor hare eigene verlichtingen, noch voor die des hemels; zij lokken zoovele bekoringen , ongerustheden, vermoedens en gevoelens die in strijd zijn met ons waarachtig goed, dat het hart er een ongelooflijk nadeel door lijdt. In een woord, zij verbannen niet alleen de hemelsehe liefde, maar ook de vreeze Gods; zij ontzenuwen den geest en doen den goeden naam verwelken, zij maken de genoegens der harten uit maar zij zijn de pest der harten.
XVII.
Over de ware vrlendscbappen.
O Philothea! bemin iedereen met eenegroote naastenliefde, maar houd geen bijzondere vriendschap dan met hen, die zieh met u slechts om deugdzame zaken kunnen vereenigen; en hoe uitgezochter de deugden zijn, die gij gemeenschappelijk beoefent, des te volmaakter zal uwe vriendschap zijn. Als uwe vriendschap wetenschappen betreft, dan is zij voorzeker zeer te
282
HOOFDSTUK XVII.
283
prijzen, maar nog prijzenswaardiger zal zij zijn, zoo zij deugden ten voorwerp heeft, zooals voorzichtigheid, bescheidenheid, sterkte of rechtvaardigheid; en zou de liefde,de godvrucht, het verlangen naar de christelijke volmaaktheid den grondslag van uwe vereeniging uitmaken, o God, hoe kostbaar zal dan uwe vriendschap zijn! hoe uitstekend zal zij wezen! uitstekend omdat zij in God haren oorsprong neemt; uitstel end, omdat zij God ten voorwerp heeft; uitstekend, omdat haar band God is; uitstekend omdat zij in God eeuwig zal duren. O hoe zoet is het, op aarde te beminnen zooals men bemint in den hemel en hier in deze wereld elkander te leeren liefhebben zooals wij eeuwig in de andere zullen doen! Ik spreek hier niet over de eenvoudige naastenliefde, die zich tot alle men-schen moet uitstrekken; maar ik spreek over de geestelijke vriendschap, waardoor twee of drie zielen of een grooter getal elkander deelgenoot maken van hunne godvrucht, hunne geestelijke genegenheden , en allen te zamen slechts een en denzelfden geest hebben. Hoe terecht kunnen zij zingen , die gezegende zielen : O hoe zoet en aangenaam is het voor hroe-
DERDE DEEL.
dersy te zanien televen en te wonen/ Ja, want de heerlijke balsem der godvruclit verspreidt zich onophoudelijk van liet hart des eenen in het hart des anderen, zoodat men kan zeggen, dat God zijnen zegen over deze vriendschap heeft uitgestort, en dat het leven haar is verzekerd tot het einde der eenwen.
Alle andere vriendschappen zijn slechts schaduwen bij deze en hare banden zijn slechts glazen ketenen, in vergelijking met dien edelen band der godvrucht, die van het zuiverste goud ia.
Knoop nooit geen vriendschap aan dau deze; ik wil hier spreken van vriendschap, welke gij kunt aanknoopen; want gij moet daarom de vriendschappen niet verlaten of laken, die de natuur of plicht u voorschrijven te onderhouden; zooals de vriendschap tot ouders, bond-genooten, weldoenors, naburen en anderen. Ik spreek hier slechts over die gij zelf kiest.
Velen zullen u misschien zeggen, dat men geen bijzondere vriendschap moet houden, omdat zij het hart bezig houdt, den geest verstrooit en naijver opwekt; doch zij bedriegen zich in hunnen raad: zij hebben in de schriften van
284
HOOFDSIUK XVII.
385
vele heilige schrijvers gezien, dat de bijzondere vriendschappen uiterst schadelijk zijn voor de kloosterlingen en zij hebben gemeend, dat dit zelfde ook voor de overige menschen geldt, doch hiertegen is veel in te brengen; want daar in een goed geregeld klooster allen naar hetzelfde doel streven, namelijk de ware godvrucht, zoo bestaat daar geen behoefte om bijzondere vriendschap aan te knoopen en daarentegen zou het te vreezen zijn, dat men, door in het bijzonder te zoeken wat gemeenschappelijk is, van bijzonderheden tot partijdigheden geraakt; doch voor hen, die te midden der wereldlingen leven en die niettemin de ware en grondige deugd willen omhelzen, is het noodzakelijk dat zij zich met elkander vereenigen door een heilige en geheiligde vriendschap^ omdat zij elkander kunnen aanmoedigen, beminnen en ten goede aansporen. En even als zij die in de vlakte gaan elkander slechts de hand behoeven te reiken, terwijl zij die door hobbelige en glibberige wegen gaan, elkander moeten ondersteunen, om veilig voort te gaan, zoo ook hebben zij, die in een klooster leven, geen behoefte aan bijzondere vriendschappen, maarzij, die in de
DERDE DEEL.
wereld leven, hebben er behoefte aan om elkander aan te moedigen en te steunen te midden van zoovele slechte wegen, die zij hebben af te leggen. In de wereld streven niet allen naar hetzelfde doel, hebben niet allen denzelfden geest; men moet dus noodzakelijk zich afzonderen en vriendschapsbanden aanknoopen die in onze smaak vallen; en het is waar dat deze bijzonderheid eene partijdigheid zal te weeg brengen, maar dat zal eene heilige partijdigheid zijn, eene partijdigheid die geen verdeeldheid zal veroorzaken, tenzij de verdeeldheid tusschen goeden en kwaden, tusschen de schapen en de bokken, de bijen en hommels; eene volstrekt noodzakelijke afscheiding derhalve.
Voorwaar inen zou niet kunnen loochenen, dat onze Zaligmaker eene teedere en bijzondere vriendschap heeft gehad voor den H. Joannes, Lazarus, Martha en Magdalena, daar de K. Schrift het getuigt. Men weet dat de H. Petrus eene teedere genegenheid had voor den H. Marcus en de heilige Petronilla, even als de H. Paulus voor zijnen Timotheus en de H. ïhe-cla. De H. Gregorius van Nazianze beroemt zich bij duizend gelegenheden op de onverge-
286
HOOFDSTUK XVII
lijkelijke vriendschap, die hem met den grooten H. Basilius vereenigde en hij beschrijft haar nagenoeg in deze woorden: „Het scheen of er in ons slechts ééne ziel was, om twee lichamen te bezielen. Men moet derhalve hen niet ge-looven, die zeggen dat elke zaak op zich zelve is wat zij is en niet in eene andere; want wij waren beiden in een van ons, en de een was in den andere. Wij hadden beiden een en hetzelfde streven, namelijk de deugd aan te kweeken en ons leven te regelen overeenkomstig de toekomende hoop, zoodat wij reeds alvorens te sterven , deze sterflijke aarde hadden verlaten.quot; Wij zien ook door degetnigenis van den H. Au-gustinus dat de H. Ambrosius eene bijzondere liefde had voor de H. Monica, om de zeldzame deugden die hij in haar zag, en dat zij hem wederkeerig beminde als een engel Gods.
Doch ik doe verkeerd zoo lang te blijven stilstaan bij zulke duidelijke zaken. De H. Uie-ronymus, de H. Augustinus, de H. Gregorius, de H. Bernardus en alle de grootste dienaren Gods hebben zeer bijzondere vriendschappen gehad, zonder dat hunne volmaaktheid er in het minst onder geleden heeft. Als de H. Pau-
287
DERDE DEEL.
lus den heidenen hunne gebreken verwijt, beschuldigt hij hen, dat zij lieden zonder liefde zijn geweest, die geen enkele vriendschap hadden , en de H. Thomas, even als alle goede wijsgeeren, erkent dat de vriendschap eene deugd is. En, hij spreekt van de bijzondere vriendschap, daar hij zegt, dat de vriendschap zich niet over vele personen kan uitstrekken. De volmaaktheid bestaat derhalve niet in geene vriendschap te hebben, maar in slechts goede, heilige en geheiligde vriendschappen te hebben.
XVIII.
Orer het onderscheid dat er bestaat tusiehen de irare en Üdele vriendschappen»
ZiehierPhilothea, degroote waarschuwing; de. vergiftige honig van Heraclea, gelijkt op de andere die heilzaam is: men loopt groot gevaar den een voor den ander of ze ondereen gemengd te gebruiken; en de heilzaamheid van den een zou de kwaadaardigheid van den ander niet wegnemen. Men moet derhalve op zijne hoede zijn om in vriendschap niet bedrogen te wor-
288
HOOFDSTUK XVIII.
289
den, want dikwijls doet satan de een voor de ander aanzien. Men begint met de deugdzame vriendschap, doch weldra, als men niet voor-zichtigis, mengt zich deijdele vriendschaperonder, dan de valsche vriendschap, vervolgens de zondige vriendschap. Ja zelfs in de geestelijke vriendschap is er gevaar, als men niet zeer op zijne hoede is, ofschoon het moeielijker is hierin bedrog te brengen, omdat hare zuiverheid en reinheid eer het kwaad doen zien, dat satan er wil ondermengen. Daarom is de duivel, als hij daartoe wil komen, veel listiger en tracht hij er het vergift bijna onmerkbaar in te storten-Gij zult de wereldsche vriendschap van de heilige en deugdzame onderscheiden, zooals men den honig van Heraclea van den andere onderscheidt; de honig van Heraclea is zoeter van smaak dan de gewone honig, door dat de wolfswortel, waarop zij verzameld wordt, hare zoetheid vergroot. Eveneens is de wereldsche vriendschap gewoonlijk vruchtbaar in eene menigte zoetsappige woorden, vleierijen en kleine aanmerkingen over schoonheid, bevalligheid en andere uitwendige voordeden; terwijl de heilige vriendschap eene eenvoudige en vrij-81 19
DERDE DEEL.
290
moedige taal heeft en niet kan prijzen dan de deugd en de genade Gods, die de eenige grondslag zijn, waarop zij berust. De honig van He-raclea verwekt bij hen, die er van eten, groote duizelingen in het hoofd; en zoo brengt de valsche vriendschap ook zekere duizelingen te weeg, die deu persoon die er aan lijdt, doen wankelen op den weg der deugd en der godvrucht, daar zij hem brengt tot gemaakte manieren, dwaze betuigingen, kleine klachten, kleine kwade vermoedens, overdreven ijver, belachelijke aanspraken en tot duizend andere zaken, die met zekerheid den aanstaanden val der deugd aankondigen. Geheel anders handelt de heilige vriendschap: zij heeft slechts eenvoudige en zedige oogslagen, slechts zuivere en vrijmoedige betuigingen; al hare eerzucht is voor den hemel; al haar spijt, al hare droefheid is dat God niet genoeg bemind wordt; allen onfeilbare teekenen van een volmaakte deugdzaamheid. De honig van Heraclea, verwart het gezicht en de wereldsche vriendschap, verwart zoo zeer het oordeel, dat men het goede niet meer van het kwade onderscheidt, dat men de zwakste voorwendsels voor bondige re-
HOOFDSTUK XIX.
denen aanneemt, dat men het ]ioht vreest en de duisternis bemint. De heilige vriendschap heeft helderziende oogen, en verre van zich te verbergen, neemt zij er behagen in te schijnen voor de deugdzame menschen. Eindelijk laat de honig van Heraclea een zeer bitteren nasmaak iu den mond achter; zoo ook loopen de valsche vriendschappen gewoonlijk uit op twisten, be-leedigingen, onbeschaamdheden, droefenissen, schande en naijver, die dikwijls tot wraak en wanhoop gaan. Maar de goede vriendschap is altijd even zachtmoedig, beleefd en beminnelijk; zij kent geen verandering, tenzij om eene nog zuiverder en volmaakter vereeniging van geesten en harten te worden; levend beeld van de gelukzalige vriendschap, die men in den hemel smaakt.
XIX.
Baadgpvlagen en middelen tegen de aleehte vrlendaehap.
Doch welk middel tegen al dat gebroed van dwaze en slechte vriendschappen? Zoodra gij er de eerste aanvallen van gevoelt, keer u dan spoedig naar den anderen kant en vlucht met
291
293 DERDE DEEL.
feue volkomen verachting van deze ij delheid naar het kruis des Zaligmakers, en neem zijn doornen kroon om er uw hart mede te omringen, opdat deze kleine vossen het niet naderen. Wacht u wel om met dien vijand in eenige onderhandeling te treden, zeg niet; Ik zal hem aanhooren, maar niets doen van alles wat hij mij zal zeggen; ik zal hem het oor leenen, maar het hart weigeren. O mijne Philothea, in den naam van God, wees onverbiddelijk in zulke gevallen; oor en hart zijn aan elkander vast: en even als het onmogelijk is een strooin.tegen te houden, die van de helling van den herg neder-stort, eveneens is het zeermoeielijk te beleiten, d;t het gif, dat in het oor is gevallen, niet aanstonds doordringt tot in de diepte van het lurt. Volgens Alcmeon ademen de geiten door de ooren en niet door de neusgaten; het is waar dat Aristoteles dit loochent; maar hoe dit ook zij, ik weet wel, dat ons hart deze eigenschap heeft, dat even als het zijne gedachten uitademt door de tong, het eveneens inademt door het oor, waardoor het de gedachten van anderen ont-vsngt. Hoeden wij dan zorgvuldig onze ooren voor de lucht der dwaze woorden; want anders
HOOFDSTUK XIX. 203
zal ons hart er terstond door liesmet worden. Als men behagen neemt in ze aan te hooren, o God! Philothea, hoe zeer is dan het aanstaand verderf van het hart te vreezen! Maria wordi ongerust op het gezicht van den Engel, die har.r komt groeten, omdat zij alleen is en haren lol hoort uit den mond van den hemelschen gezant. O Zaligmaker der wereld! de zuiverheid vreest een Engel onder menschelijke gedaante, eu wij, de zwakheid zelve, wij zouden niet verschrikt zijn op de stem van een mensch, ook ,il had hij de gedaante van een Engel, als hij ons uitbundige en grove loftuigingen toezwaait! Aarzel niet, Philothea, verwerp terstond sj zulke gesprekken. In dergelijk geval mott men niet vreezen onbeleefd en terugstootend te wezeu.
Bedenk ook dat gij uw hart aan God helt geschonken, en dat, daar uwe liefde Hem is toegewijd, het een heiligschennis zou zijn, Hem er het geringste deel van te ontrooven-Draag het Hem liever op nieuw op. door duizend besluiten eu verklaringen, en houd u bij Hem gelijk een hert in zijn leger; roep den bijstand Gods in. Hij zal n helpen, eu zijne lief-
DERDE DEEL.
de zal de uwe onder hare bescherming nemen en haar alleen voor Hem doen leven.
Zijt gij reeds in de handen dezer dwaze vriendschappen gewikkeld, helaas! Philothea, dan beken ik, dat de tnoeielijkheid groot is. Evenwel, schep moed. Werp n neder voor de goddelijke Majesteit: erken in hare tegenwoordigheid den overmaat uwer ellende, zwakheid en ijdelheid: verfoei vervolgens met de krachtigste poging uws harten die aangeknoopte vriendschappen; zweer alle blijken af die gij er van hebt gegeven, verzaak aan alle beloften die gij zoudt kunnen ontvangen hebben, en besluit met een sterken en moedigen wil, in uw hart, dat gij nooit meer tot dergelijke vereenigingen zult wederkeeren.
Zoo gij u kunt verwijderen, zou ik dit ten zeerste aanbevelen; want de verandering van plaats is zeer dienstig om allerlei ongerustheden te bedaren; evenals het dienstig is om de droefheid te stillen. Om deze reden ook verliet de H. Augustinus Tagaste, waar zijn vriend gestorven was en begaf hij zich naar Carthago, in de hoop, dat de afwezigheid zijne smart een weinig zou verzachten.
294
HOOFDSTUK XIX.
Maar wat moet hij doen, die zich niet kau verwijderen? Hij moet volstrekt allen bijzonderen omgang staken, alle gemeenschap, alle ijdele betuiging, en in het algemeen alles wat deze slechte vriendschap zou kunnen onderhouden. Ik roep luide uit tot ieder, die in dezen strik gevallen is: kap, snijd, breek, men moet zijn tijd niet verbeuzelen om deze vriendschappen te ontwarren, men moet ze verscheuren; men moet de banden niet loskuoopen, men moet ze breken of doorhakken, want zelfs de koorden en banden er van zijn niets waard.
Maar zult gij zeggen, zal er, nadat ik het juk dezer vriendschap aldus afgeschud heb, niet nog eenig gevoel van overblijven en zal het litteeken van mijne boeien niet altijd in mijne voeten, dat is in mijne neigingen, geprent blijven? Neen, Philothea, als gij over uwe fout zooveel berouw hebt opgevat, als zij verdient. Want is dit het geval, dan zult gij niets dan schrik hebben over zulke gehechtheden, en zult gij vrij zijn van alle neiging, behalve die van eene zuivere liefde tot God. Doch mocht u, door de onvolmaaktheid van uw berouw, uog eenige slechte neiging overblijven, gebruik dan
295
DEKDE DEEL.
de volgende middelen. Bezorg aan uwe ziel eene geestelijke eenzaamheid, overeenkomstig hetgeen ik u over dit onderwerp heb geleerd; trek er n, zoo dikwijls gij kunt, terug, en verzaak, door duizend verzuchtingen uws halten, aan al uwe neigingen en verfoei ze uit al uwe krachten; lees meer dan naar gewoonte goede boekeu, biecht meermalen dan gewoonlijk; en nader ook meermalen tot do H. Communie. Eindelijk, ontdek nederig en eenvoudig al uwe bekoringen aan uwen geestelijken bestuurder, als gij kunt, of ten minste aan een voorziclitig en bescheiden persoon, en twijfel niet, of God zal, wanneer gij getrouw in deze oefeuirgen volhardt, u bevrijden van al uwe ellenden.
-lt;■»(!lt; o~
XIX.
Ecnlgp raa-lgefingeu over d« goede vriend-clmppen.
Ik hebu over dit onderwerp nog een gewich-tigen raad te geven. Het gebeurt dikwijls dat de vriendschap in het hart der vrienden dezelfde gsnegenheden, dezelfde neigingen, denzelfden smaak doet ontstaan. Maar vooral heeft
296
HOOFDSTUK XX.
297
dit plaats als wij eene groote achting hebben voor liem, die wij beminnen; want dan openen wij ons hart zoo zeer voor zijne vriendschap, dat wij met haar ook zijne neigingen en hoedanigheden lichtelijk geheel opnemen, Letzij die goed of kwaad zijn. [nderdaad de bijen, die den honig van Heraclea maken, zoeken slechts den honig, maar met den honig zuigen zij ongemerkt do vergiftigde bestanddeelen in van de wolfswortel waarop zij honig verzamelen. O God ! Philothea, hier vooral moet men het woord in beoefening brengen dat de Zaligmaker onzer zielen gewoonlijk zeide, zooals de ouden ons dit hebben overgeleverd; Weed goede wisselaars; dat is, ontvangt de valsche munt niet met de goede, noch het valsche goud met het fijn goud, scheid het kostbare van het geringe af. Ja, want er is bijna niemand, dieniet eenige onvolmaaktheid heeft; eu waartoe zal men van ecu vriend bij zijne vriendschap ook zijne gebreken en onvolmaaktheden opnemen ? Voorzeker men moet hem beminnen, niettegenstaande zijne onvolmaaktheid, maar zijne onvolmaaktheid moet men noch beminnen, noch overnemen; want de vriendschap vraagt wel de
DERDE DEEL.
298
gemeenschap van het goede maar niet van het kwade. Eveneens als zij, die het goudzand uit de Taag visschen er het goud afscheiden om het mede te nemen, en het zand op den oever laten, eveneens moeten zij, die de gemeenschap genieten van eene goede en heilige vriendschap, het zand der onvolmaaktheden er van afscheiden, en dit niet iji hunne ziel laten komen. De H. Gregorius van Nazianze verzekert, dat velen van de vrienden en bewonderaars van den H. Basilius, zich hadden laten medeslepen, om hem na te volgen tot zelfs in zijne uitwendige onvolmaaktheden, zijn langzaam spreken, zijn afgetrokken en denkend wezen, en zelfs in den vorm van zijn baard en in zijnen gang; en wij zien personen, die om de groote achting die zij hebben voor hunne vrienden, ouders, bloedverwanten, uit welwillendheid of door navolging, zich duizend kleine slechte gewoonten eigen maken in den vriendsehappelijken omgang, die zij met elkander hebben. Doch dit mag volstrekt niet geschieden: elk lieeft ruimschoots genoeg aan zijne eigene slechte geneigdheden, zoodat hij zich niet behoeft te overladen met die van anderen; en niet alleen vraagt de
HOOFDSTUK XX.
vriendschap dit niet, maar integendeel, zij verpligt ons tot wederzijdsche hulp, om elkander te vrijwaren voor allerlei onvolmaaktheden. Men moet wel met zachtmoedigheid de onvolmaaktheden van zijnen vriend verdragen, maar men moet hem niet in de onvolmaaktheden houden, en nog minder ze in ons voortplanten.
Ik spreek hier slechts van onvolmaaktheden; want wat de zoude betreft, men moet die zelfs niet verdragen in een vriend. Zwak of misdadig is de vriendschap, die een vriend ziet omkomen zonder hem ter hulp te snellen; hem ziet sterven aan een gezwel, zonder hem het lancetsteekje te durven geven, dat hem zou kunnen redden. De ware en levende vriendschap kan niet bestaan te midden der zonden. Men zegt dat de salamander als hij zich in een vuur plaatst, het vuur uitdooft: Weluu! eveneens vernietigt de zonde de vriendschap waarin zij eene plaats vindt. Is het eene voorbijgaande zonde, dan zal de vriendschap haar terstond verdrijven dooreene wijze berisping; maar is het eenezonde, die vertoeft en blijft, dan sterft terstond de vriendschap; want zij kan slechts bestaan door de deugd. Met hoeveel te meer reden moet men
299
300 DERDE DEEL.
vreezen uit vriendschap te zondigen! een vriend wordt onze vijand, als hij ons tot zonde wil brengen; en hij verdient onze vriendschap te verliezen, zoodra hij ons wil verderven en doen verloren gaan; immers, de gehechtheid aaneen slecht persoon is het zekerste teeken van eene valsche vriendschap. Zoo hij, dien wij beminnen slecht is, dan is voorzeker ook onze vriendschap slecht, want daar zij niet op ware deugd steunt, zoo moet zij dan wel gevestigd zijn op eene ijdele deugd of eenige zinnelijke hoedanigheid.
Wat maatschappijen van kooplieden betreft voor het belang van hun handel, zij zijn slechts de schaduw der waarachtige vriendschap, want dezen ontstaan niet uit liefde tot de personen, maar uit liefde tot gewin.
Eindelijk, roep u deze twee goddelijke woorden voor den geest, die als de twee steunpilaren van bet christelijk leven zijn, het eerste is van den Wijzen-Man: Die de vreeze Gods heeft, zal ook een goede vriendschap hebben ; het andere is van den H. Jacobus; De vriendschap dezer wereld is de vijandin van God.
HOOFDSTUK XXI.
XXI.
OTer de oefeningen van uitwendige versterving.
De natuurkundigen verzekeren ons, dat als men een woord op een goede ongeschonden amandel schrijft en haar weder in hare schel doet en deze zorgvuldig sluit en haar aldus plant, men alle vruchten van den boom die er uit opwast met hetzelfde woord beschreven zal vinden. Wat mij betreft, ik heb nooit de zienswijze kunnen goedkeuren van hen die, om den mensch te hervormen, beginnen met het uitwendige, met de houding, de kleederen, de haren.
Mij dunkt daarentegen, dat men met het inwendige moet aanvangen : Bekeer u tot Mij, zegt God, uit geheel uw hart. Mijn zoon, geef mij uw hart. Want inderdaad, daar het hart de oorsprong is der daden zoo zullen ook de daden wezen, gelijk het hart zelf is. Als de goddelijke Bruidegom de ziel uitnoodigt, richt hij tot haar deze woorden ; Stel Mij als een zegel op uw hart, als een zegel op uwen arm. Ja, waarlijk; want al wie Jesus Christus in zijn hart
301
DERDE DEEL.
heeft, zal Hem ook weldra in al zijne uitwendige handelingen hebben. Daarom, waarde Philothea, heb ik vóór alles dit.heilige en geheiligde woord op uw hart willen prenten: leve Jesus! verzekerd als ik ben, dat daarna uw le-. ven, dat uit het hart voortkomt even als de amandel uit hare schel, al zijne vruchten, dat is al zijne daden zal voortbrengen, bedrukt en ingeprent met datzelfde woord van zaligheid, en dat even als die zoete Jesus zal leven in uw hart. Hij ook zal leven in geheel uw gedrag, en zal uitschijnen in uwe oogen, in uwen mond, in uwe handen, ja zelfs in uwe haren, zoodat gij naar het voorbeeld van den H.Paulus zult kunnen zeggen: Ik leef, of liever ik leef niet meer, maar Jesus Christus leeft in mij. In het kort, die het hart van den mensch heeft gewonnen, heeft den geheelen mensch gewonnen. Maar ook dit hart, waarmede wij willen beginnen, heeft noodig, dat men het al het uitwendige leere regelen, opdat het niet alleen de heilige godsvrucht, maar ook eene groote bescheidenheid en wijsheid toone. Daarom ga ik u in weinige woorden vele raadgevingen schenken.
Als gij het vasten kunt verdragen, ault gij
302
HOOFDSTUK XXI
wel doen eenige dagen te vasten buiten de vastendagen, die de Kerk voorschrijft; want buiten bet gewone uitwerksel van het vasten, namelijk den geest te verheffen, het vleesch te bedwingen, de deugd te vermakkelijken en een groo-tere belooning in den hemel te verdienen, is het nog een zeer groot voordeel om zich in het bezit der kracht te handhaven, om de gulzigheid zelve in te toornen en het lichaam en de zinnen aan de wet des geestes onderworpen te houden : en al vast men ook niet veel, toch zal de vijand ons meer vreezen als hij ziet, dat wij kunnen vasten. De woensdag, vrijdag en zaterdag zijn de dagen waarop de Christenen der oudheid het meest de onthouding beoefenden. Neem van die dagen zooveel om te vasten, als met uwe godvrucht en de wijze raadgevingen van uwen zielsbestierder overeenkomt.
Ik zou ook u gaarne zeggen, wat de H. Hie-ronymus aan de godvruchtige Leta schreef; Het lange en onmatige vasten mishaagt, hoven al in hen, die nog in een teederen leeftijd zijn. Ik heb bij ondervinding geleerd, dat als de jonge ezels moede zijn , zij van den weg zoeken af te wijken, dat is dat de jonge lieden, die ziek
303
304 DEflDE DEEL.
worden door overmatig vasten, lichtelijk tot weekelijkheid vervallen. De herten loopeh in twee gevallen slecht: als zij te vet en als zij te mager zijn Eveneens zijn ook wij aan groote bekoringen blootgesteld, als ons lichaam te veel gevoed en als het te veel afgemat is; want in het eerste geval wordt het dartel en weerspannig , en in het tweede lat en wanhopig, en even als wij het niet kunnen dragen als het te vet is, zoo kan het ons niet dragen als het te mager is. Dit gebrek aan matigheid in het vasten , de lijfkastijding en andere oefeningen van boetvaardigheid, maken de beste jaren van velen nutteloos voor de werken der liefde; zoo als het zelfs gebeurde met den H. Bernardus, die berouw gevoelde, dat hij te veel strengheid had gebruikt. Want op deze wijze zijn zij, na hun lichaam in het begin streng behandeld te hebben, in het eind gedwongen het te koesteren. Zouden zij niet veel beter gedaan hebben, als zij zich van het begin af matige en redelijke verstervingen hadden opgelegd, die met den arbeid en de plichten van hun staat overeenkwamen ?
Het vasten en de arbeid matten het vleesch
Hoorr-STUK xix.
af. Zoo de arbeid, dien gij verriebt u noodzakelijk is of zeer nuttig is voor Gods glorie, vind ik beter dat gij den last van den arbeid dan dien van bet vasten lijdt. Dit is ook het gevoelen der Kerk. die hen, die zwareu arbeid verrichten voor den dienst van God of voor den naaste, zelfs van het voorgeschreven vasten ontslaat. De eene doet boete met vaste, de ander met zieken te dienen, gevangenen te bezoeken, biecht te hooren, te prediken, de armen te troosten, te bidden en andere dergelijke werken; deze laatste boete is beter dan de eerste, want behal ve dat zij e veneens het vleesch afmat, heeft zij nog daarenboven veel kostbaarder vruchten: en derhalve is het over het algemeen gesproken beter, meer lichamelijke krachten te bewaren dan men noodig heeft, dan wel ze al te zeer te verminderen; want afmatten kan men ze altijd, als men wil, maar men kan ze niet altijd herstellen als men ze noodig heeft.
Mij dunkt wij moeten het woord dat onze Verlosser en Zaligmaker Jesus Christus tot zijne Apostelen zeide, zeer ter harte nemen: Eet wat men u zal voorzetten. Ik houd het voor een grooter deugd zonder keus te eten, hetzij gij er SI 20
305
DERDE DEEL.
306
van houdt of niet, dan altijd het slechtste te kiezen : want hoewel deze laatste levenswijze strenger schijnt, de andere sluit niettemin meer zelfverloochening in zich; want door haar verzaakt men niet alleen aan zijn smaak, maar ook aan zijne keuze; en voorwaar het is geen geringe strengheid om zijn smaak naar ieders hand te wenden en haar naarallo voorvallen tc schikken Voeg daarbij dat dergelijke versterving niet zigtbaar is, niemand last aandoet en volkomen past hij de gebruiken van het beschaafde leven. Een gerecht afwijzen om een ander te nemen, alle vleeschspijzen van nabij te beschouwen en te proeven, niet goed bereid of zindelijk genoeg vinden, op elk stuk aanmerkingen maken , dit alles verraadt een week hart , dat slaaf is van zijnen mond. Ik acht het hooger dat de H. Bernardus olie dronk iu plaats van water en wijn, dan wanneer hij met voordacht alsemwater zou gedronken hebben, want het was een teeken, dat hij niet dacht aan hetgeen hij dronk. En in deze onverschilligheid voor eten en drinken bestaat ook waarlijk de volmaaktheid van dit woord : Het wat men u zal voorzetten. Ik zonder evenwel de vleeschspijzen
HOOFDSTUK XXI. 30/
uit, die schadelijk zijn voor de gezondheid, of zelfs voor de werkingen van den geest, zooals bij voorbeeld van vele personen, de warme en gekruide vleesohen, en nog minder wil ik spreken van zekere gelegenheden, waarinde natuur geholpen en versterkt moet worden om eenig werk ter eere van God te kunnen uithouden. In één woord, een gematigde en aanhoudende soberheid heeft meer waarde dau strenge onthoudingen, die telkens worden afgebroken door groote afmattingen.
De lijfkastijding, matig toegediend heelt wondervolle kracht om de godvrucht op te wekken. Het hare kleed mat het lichaam zeer af, maar gewoonlijk is het gebruik daarvan weinig geschikt voor teerc gestellen of voor hen die andere groote moeielijkheden te vei-duren hebben. Nochthans kan men met de hulp van een wijzen biechtvader, zich er van bedienen, op die dagen, die meer bijzonder aan de boetvaardigheid zijn gewijd.
\'s Nachts moet men zooveel slaap nemen als eik naar zijn gestel noodig heelt, om bij dag goed en nuttig tc kunnen waken, en daar de heilige Schrift op honderderlei wijze, het voor-
DËJIDE DEEL.
beeld der Heiligen, en de rede en de ondervinding ons vooral den morgenstond aanbevelen, als de kostelijkste cn vruchtbaarste tijd van den geheelen dag, daar onze Heer zelf is de opkomende zou, en zijne heilige Moeder de dageraad genoemd wordt, dunkt mij, dat het een prijzenswaardig gebruik is, des avonds zich bij tijds ter ruste te begeven om \'s morgens vroeg te ontwaken en op te staan. En inderdaad is die tijd wel het aangenaamst, het zoetst en waarop het minst verstrooijing is ; de vogelen zelve sehijnen ous dan uit te noocligen om God te zegenen en te loven. Het vroegtijdig opstaan is derhalve volkomen gunstig zoowel voer de gezondheid als voor de heiligheid.
Balaam gezeten op zijne ezelin , begaf zich naar JBalae; doch daar zijn doel niet rechtvaardig was, wachtte een Engel met het zwaard in de hand hem op den weg af, om hem te dooden. De ezelin den Engel ziende, bleef driemalen staan en steigerde; en telkenmale sloeg Balaam haar wreed met zijnen stok, om haar te doen voortgaan, tot dat zij eindelijk geheel neerviel onder den profeet en hem door een groot mirakel toesprak: Wat heb ik u gedaan? toaarom
308
HOOFDSTUK XXI.
309
hebt gij mij reeds driemalen geslagen!\' En op hetzelfde oogenblik gingen de oogen van Balaam open en hij zag den Engel, die hem zeide: Waarom hebt gij uwe ezelin geslagen? Zoo zij niet voor mij van den weg geweken was, zou ik u gedood en haar gespaard hebben. Toen zeide Balaam tot den Engel: Heer, ik heb gezondigd; ik wist niet dat gij tegen mijne reis waart. Ziet gij, Philothea, Balaam is de oorzaak van het kwaad en hij slaat niettemin zijne arme ezelin, die er volstrekt geen deel aan- heeft. Hetzelfde gebeurt ook dikwijls in onze omstandigheden: die vrouw ziet haar kind ziek, en terstond neemt zij hare toevlucht tot vasten, haren kleederen, lijfkastijding, gelijk ook David in dergelijke gelegenheid deed. Helaas! waarde vriendin, gij slaat den armen ezel, gij tuchtigt üw lichaam en evenwel is het de oorzaak niet van uw kwaad, en dat God het zwaard tegen u heeft getrokken. Verbeter uw hart, dat dit kind als een afgod bemint, dat het alles toelaat, en het tot duizend hoogmoedige en eerzuchtige plannen bestemt: dat is de ware oorzaak van het kwaad. Die man ziet dat hij dikwijls in zware zonden hervalt: terstond verscheurt zijn
DERDE DEEL.
310
geweten zijn hart door inwendige wroegingen die hij vreest, en tot zich zeiven komende roept bij uit: Ach! vervloekt vleesch, ach! onedelmoedig lichaam , gij hebt mij verraden ! En z:edaar terstond begeeft hij zich totgroote slagen op zijn vleesch, tot onmatig vasten, tot lljfkastijdingen zonder eind, tot ondraaglijke haren kleederen. O arme ziel! als uw vleesch kon spreken gelijk de ezelin van Balaam, zou het u zeggen waarom slaat gij mij, rampzalige! tegen u, o mijne ziel, wapent God zijne wraak gij zijt de schuldige. Waarom brengt gij mij in slechte gezelschappen? Waarom stelt gij mij bloot aan harde bekoringen? Wees matig iu uwe gedachten en ik zal matig zijn in mijne zintuigen. Houd u slechts met brave lieden op en ik zal zulke buitensporigheden niet kennen. Helaas! gij werpt mij in het vuur en gij wilt niet dat ik brand! Gij vervult mijne oogen met rook en gij wilt niet dat zij ontstoken worden. En God zal u dan ongetwijfeld zeggen: sla, breek, scheur, verbrijzel uwe harten vooral! want tegen dezen is mijn toorn ontvlamd. En inderdaad, om gebrek aan eetlust te genezen moet men zich niet zoo zeer baden enwasschen.
HOOFDSTUK XXII.
als wel bet bloed zuiveren en de gal verfrisselien; even eens als het goed is om ons van onze ondeugden te genezen, ons vleesoh te versterven ; bovenal is het goed onze geneigdheden te zuiveren en onze harten te verfrisselien. Denk er ten laatste ook aan, dat gij nooit en nergens lichamelijke strengheid moet ondernemen dan met den raad van uwen zielbestierder.
XXII
Over de gezelsebappen en de eenzaamheid»
De gezelschappen te zoeken en ze te vluchten , zijn twee uitersten, die in de godvrucht van wereldsche lieden, waarover ik tot nog toe gesproken heb, af te keuren ziju. Want die gezelschappen te vlieden is versmading en verachting toonen jegens den naaste, en ze te zoeken, is de nutteloosheid en ledigheid beminnen Men moet den naaste als zich zelvenbeminnen; om te tooneu, dat men hem bemint, moet men zijn bijzijn niet vermijden; en om te betuigen, dat men zich zeiven bemint, moet men gaarne
811
DERDE DEEL.
bij zich zeiven zijn; welnu daar is men als men alleen is. henlc op u zeiven, zegt de H. Bernar-dus, en dan op anderen. Zoo niets u dan aandrijft om bezoeken af te leggen of te ontvangen, blijf dan in n zelven en onderbond u met uw hart Doch zoo gij eenige bezoeken krijgt of grondige redenen hebt om er af te leggen, ga dan in Gods naam, Philothea, en zie uwen naaste met een goed hart en een goed oog.
Men noemt slechte gezelschappen, die welke tot een slecht doel gehouden worden of wel als zij, die er zich in bevinden, bedorven, lichtzinnig en losbandig zijn. Deze moet men geheel vluchten, gelijk de bijen zich al\'keeren van een hoop paardenvliegen en wespen. Want evenals van hen die door dolle honden gebeten zijn, het zweet, de adem en het speeksel gevaarlijk zijn, vooral voor kinderen en zwakke personen; eveneens kan de omgang met bedorven en lichtzinnige personen niets dan groote gevaren opleveren, vooral voor hen, wier godvrucht nog zwak en teeder is.
Er zijn gezelschappen, die volstrekt zonder nut zijn , enkel om zich te ontspannen en een weinig uit te rusten van de ernstigebezigheden.
312
HOOFDSTUK XXII.
Wat dezen betreft, schoou men er niet al te veel tijd aan moet besteden, kan men er toch den tijd voor gebruiken , die voor de uitspanning besterad is.
Er ziju anderen, die slechts uit beleefdheid ontstaan , zooals de wederkeerige bezoeken ; en zekere vergaderingen, die gehouden worden om den naaste te eeren; en hoewel men aan deze niet te veel gewicht moet hechten, moet men ze ook niet op eene onbeleefde wijze afslaan ; maar met matigheid en voorzichtigheid er aan voldoen , om tegelijk de beleefdheid en de zinnigheid te vermijden.
Nu blijven nog de nuttige gezelschappen over, namelijk die van deugdzame en godvruchtige personen. OPhilothea! altijd zal het u veel goed aanbrengen, dikwijls dergelijke gezelschappen te ontmoeten. Als een wijngaard tus-schen olijfboomen is geplant, draagt hij olieachtige druiven, die ook den smaak van olijven hebben; insgelijks zal eeneziel, die zich dikwijls onder deugdzame lieden bevindt, van zelf deel krijgen aan hunne deugden. De hommels alleen kunnen geen honig maken, maar met de bijen helpen zij hem maken: demenigvuldigeomgang
313
BERDE DEEL.
dus met godvruchtige zielen is eeu groot middel om ons in de godvrucht goed te oefenen.
In alle gezelschap en omgang moeten de oprechtheid, de eenvoudigheid, de zachtmoedigheid, de zedigheid de eerste plaats beklecden. Er zijn lieden die zooveel gekunsteldheid in het minste woord en dc minste beweging leggen , dat iedereen er door gehinderd wordt; en gelijk hij die nooit zou willen wandelen, zonder zijne voetstappen te tellen, noch spreken zonder te zingen, onverdraaglijk zou zijn voor elkeen, zoo ook zijn zij, die eene gemaakte houding aannemen, en alles als het ware op de maat verrichten, uiterst lastig in de wereld, en men kan verzekerd zijn, dat soortgelijke lieden nooit geheel vrij zijn van verwaandheid. Overliet algemeen moet eene zachte blijdschap in onze betrekkingen met den naaste den boventoon voeren. Ook prees men zeer den H. Ro-mualdus en den H. Aaitonius, dat zij, niettegenstaande al hunne gestrengheden, altijd de uitdrukking van vreugde, blijdschap en beleefd heid op het gelaat hadden. Lach met hen die lachen, xoees blijde met hen die blijde zijn; \\k herhaal het nog eens met den Apostel: Wees
314
HOOFDSTUK XXII.
altijd blijde, maar in onzen Heer, en dat moe zedigheid schijne voor aller oogen. Orauinon-zeu Heer te verheugen, moet het voorwerp van uwe vreugde niet alleen geoorloofd, maar ook gepast zijn: ik zeg dit, omdat er geoorloofde zaken zijn , die evenwel niet passend zijn; en opdat uwe zedigheid zichtbaar zij, zoo wacht n voor dartelheden, die wel degelijk altijd te berispen zijn. Den een te doen vallen, den anderen zwart te maken, dezen te prikkelen, een dwaas kwaad te doen, ziju dwaze en slechte belachelijkheden en vreugde.
Maar behalve de inwendige eenzaamheid, waarin gij u zelfs te midden der grootste gezelschappen kunt begeven, zoo als ik in het twaalfde hoofdstuk van het tweede deel heb gezegd, moet gij toch altijd ook veel van de uitwendige en werkelijke eenzaamheid houden; niet om u naar woestijnen te begeven, gelijk de H. Maria van Egypte, de H. Paul us , de II. An toni us, de H. Arsenius en zoo vele andere kluizenaars; maar om een weinig alleen te blijven in uwe kamer, in uwen tuin of elders, om u met meer vrijheid in u zeiven te kunneu keeren en uwe ziel te verkwikken door goede overwegingen
3] 5
DBKDE DEtli.
316
en heilige gedaeliten, of wel door eenc goede lezing; dit deed ook de groote H. Gregorius, bisschop van Nazianze, zoo als ons uit zijne geschriften blijkt. Ik wandel, zegt hij, alleen met mij zeiven tegen den ondergang der zon, en bracht mijnen tijd rustig door op het strand der zee; want ik ben gewoon deze kleine uitspanning te nemen, om mij in de gewone onaangenaamheden des levens te verstrooien.quot; En daarna verhaalt hij de goede gedachten, die hij had,enwelkeiku reeds vroeger heb aangehaald. Dit was ook de oefening van den H. Ambrosius: „Dikwijls, zegt de H. Augustinus, kwam ik zijne kamer binnen , waarvan de toegang aan niemand ontzegd werd, en schepte vermaak in hem te zien lezen; en na eenigen tijd gewacht te hebben, keerde ik terug zonder een woord te spreken om hem niet te storen, denkende, dat het weinigje tijds, dat dezen grooten herder overbleef, om zijn geest te ontspannen en te verkwikken, hem niet ontnomen mocht worden.quot; Zoo ook, nadat de Apostelen op zekeren dag aan den Heer den goeden uitslag hadden verhaald, dien zij bij eene zending hadden gehad, zeide de Zaligmaker tot ben: Komt,
HOOFDSTUK XXIII.
begeven wij ons in de eenzaamheid en rust daar wat uit.
XXIII.
Over de welvoegelUkbeid in de kleeding.
De H.Paulus wil dat de christelijke vrouwen (hetzelfde geldt ook voor de mannen) passende kleederen dragen, zich zedig en stemmig klee-den. De welvoeglijkheid in de kleederen en anderen opschik hangt af van de stof, den vorm en de reinheid.
Wat de reinheid betreft, zij moet bijna altijd hetzelfde zijn in onze kleeding; zoodat men, zoo mogelijk, op deze nooit vlekken of onreinheden moet laten. De uitwendige reinheid geeft in zekere mate de inwendige zuiverheid te kennen, en daarom ook eischt God eene groote lichamelijke reinheid in hen die zijne altaren naderen en in hen die meer bijzonder aan zijn dienst zijn toegewijd.
De welvoegelijkheid in stof en vorm der kleederen hangt af van vele omstandigheden: van den tijd, leeftijd, hoedanigheden, gezelschap-
317
DERDE DEEL.
pen en gelegenheden. Men kleedt zich gewoonlijk beter op de feestdagen, volgens de verhevenheid van den dag, die men viert; in de tijden, aan de boetvaardigheid gewijd, zooals in de vaste, kleedt men zich veel stemmiger; bij bruiloften draagt men bruiloftskleederen; bij uitvaarten rouwkleedercn; bij vorsten verhoogt men zijn staat; in den schoot der familie moet men hem vergeten; de getrouwde vrouw kan en moet zich opschikken, als zij bij haren man is en weet, dat deze dit verlangt; doch als zij dit in zijne afwezigheid doet, zal men haar vragen, waartoe zoo veel zorg en opschik dient; aau jonge meisjes wordt ook wat meer opschik toegelaten, met uitzicht op een goed huwelijk.
Wees zindelijk, Philothea, dat uwe klecde-ren nooit verscheurd of slecht aangetrokken zijn. Men beleedigt hen, met wie men leeft, als men bij hen komt in slorsige kleeding; doch wacht u vooral van gemaaktheid, ijdelheid, zonderlingheid en dwazen opschik; houd u altijd zooveel mogelijk aan den kant der eenvoudigheid en zedigheid; het is het grootste sieraad der schoonheid en de beste verontschuldiging voor de leelijkheid. De H. Petrus vermaant
318
HOOFDSTUK XXIII,
319
vooral de jonge vrouweu, om hunne haren niet zoo gevlochten, gekruld, versierd en opgemaakt te dragen. De mannen, die laf genoeg zijn om in zulke dwaasheden vermaak te scheppen, zijn overal gelaakt, als zijnde meer vrouw dan man; en de vrouwen zelve, die door ijdelheid zijn opgeblazen, worden voor zwak in de deugd gehouden; ten minste, als zij al deugden hebben , blijkt dit niet te midden van zoo vele nietigheden en beuzelarijen. Men zegt, dat men er geen kwaad mede beoogt; maar ik antwoord, zooals ik elders heb gedaan: dc duivel beoogt er altijd kwaad mede. Wat mij betreft, ik wenschte, dat de godvruchtige mannen en vrouwen altijd het best gekleed waren van hunne omgeviug, maar met de minste pracht en gezochtheden; en dat zij, zooals het Boek der Spreuken zegt, versierd waren met bevalligheden , welvoeglijkheid en waardigheid. De H. Lodewijk zegt in één woord, dat men zich moet kleeden volgens zijn staat, zoodat de wijzen en verstandigen niet kunnen zeggen; gij doet te veel, en de jonge lieden niet: gij doet te weinig. En als de jonge lieden geen genoegen willen nemen met uwe welvoeglijkheid,dan moet gij u aan den raad der wijzen houden.
DERDE DEEL.
XXIV.
Orer h®t spreken, en allereerst, hoe men tan God moet spreken*
De geneesheeren leeren vooral iemands gezondheid of ziekte kennen door bet beschouwen van zijne tong; en zoo ook zijn onze ■woorden ware kenteekenen van de gesteltenissen onzer ziel. Door uwe woorden, zegt de Zaligmaker, zult gij gerechtvaardigd worden, zult gij verdoemd worden.
Wij brengen terstond de hand op de plaats waar wij pijn gevoelen en het gesprek op hetgeen wij beminnen. Zoo gij dus, Philothea, veel liefde voor God hebt, zult gij dikwijls in uwe gemeenzame gesprekken met uwe bloedverwanten, vrienden en geburen van God spreken. Ja, toant de mond van denrechtoaardige zal de wijsheid overwegen., en zijne tong zal gerechtigheid spreken. 1\' u even als de bijen in hun angeltje altijd nog een weinig van den honig houden die zij maken, zoo ook zal uw mond den smaak der goede gpdaehten bewaren die zij heeft uitgesproken; uw zoetste ger.ot zal zijn.
330
HOOFDSTUK XXIV.
den lof van God over uwe lippen te laten vloeien, en gij zult iets van die heerlijke zoetheid ondervinden, die de H. Franeiscus, zoo als men zegt, in den mond smaakte, telkens als hij den naam des Heeren uitsprak.
Maar spreek altijd van God gelijk het van God betaamt, dat is, met eerbied en godvrucht; niet alsof gij den geleerde en prediker wilt spelen, maar met een geest van groote zachtmoedigheid, liefde en nederigheid, door, even als de Bruid der gezangen, den heerlijken honig der godvrucht uit te storten en drop voor drop te gieten nu in het oor van den een, dan in het oor van den ander, en God daarbij te bidden uit den grond uwer ziel, dat het Hem behagc dezen heiligen dauw in het hart van hen, die u aanhooren , te laten doordringen.
Bovenal moet gij deze engelachtige oefening met zachtmoedigheid en aangenaam verrichten niet bij wijze van berisping, maar bij wijze van opwekking; want ongelooflijk is het, welk een gosde manier van de zaken voor te stellen, en welk een krachtige drijfveer om de harten te winnen, de zachtmoedigheid is.
Spreek dus nooit van God , noch van de god-81 \' 21
321
BERDE DEEL.
vrucht bij wijze van tijdverdrijf en gewoonte, maar altijd met aandacht en godvrucht. Ik zeg u dit om u te vrijwaren van eene gevaarlijke ijdelheid, waarmede vele personen beheht zijn, die openlijk hunne godvrucht uitkramen en bij elke gelegenheid heilige en vurige woorden spreken, bij wijze van gewoon gesprek, geheel gedachteloos en die daarna beginnen te ge-looven dat zij inderdaad zijn, zooals hunne woorden schijnen aan te toonen, hetgeen, helaas, niet zoo is.
XXV.
0»er de eerbaarheid In woorden en o?er den eerbied dien men aan personen Tersehaldlgd is.
Zoo iemand niet in woorden zondigt, legt de H. Apostel Jacobus, is hij een rechtoaardig man. Wacht u zorgvuldig van alle onvoegzame woorden; want, al zegt gij ze niet met een slechte bedoeling, toch kunnen zij die ze hooren, ze op eene andere wijze opnemen. Als een onbetamelijk woord in een zwak hart valt, strekt het zich uit en verspreidt zich als een druppel olie
322
HOOFDSTUK XXV.
323
op laken en somtijds grijpt het zoodanig het hart aan, dat het dit met duizend schuldige gedachten vervult. Want even als het vergift voor het lichaam door den mond binnenkomt, zoo komt het vergift des harten door het oor hinnen en daarom is de tong, die het voortbrengt, waarlijk moorddadig. Want al zou ook bij geval het vergift dat zij in de harten werpt, ziju uitwerking niet hebben, door het tegengif dat zich in de harten bevindt, toch heeft het aan zijn kwaden toeleg niet gelegen, dat zij er niet door gestorven zijn. En men zegge niet, dat men er niet aan heeft gedacht, want onze Heer, die de gedachte kent, heeft gezegd, dat waar het hart vol van is, loopt de mond nan over. En al hebben wij er ook geen kwaad inzicht bij, de duivel heeft dit evenwel maar al te veel en hij bedient zich altijd heimelijk hiervan om het hart van den een of anderen te doorboren. Men zegt dat zij die van het zoogenaamde Engelen-kruid eten, altijd een zoeten en aangenamen adem hebben; zoo ook hebben zij, wier hart vervuld is met eerbaarheid en kuischheid, die bij uitstek engelachtige deugd , altijd reine, kuischeen eerbare woorden in den mond. Wat
DKRDS DBKL.
de grove en dwaze zaken betreft, de Apostel wil zelfs niet dat men ze noeme, ona verzekerende, dat niets zoozeer de goede zeden bederft als de slechte gesprekken.
Zoo deze onbetamelijke woorden bedektelijk met fijnheid en scherpzinnigheid gesproken worden, zijn zij nog oneindig veel gevaarlijker; want hoe scherper een schicht is, des te gemakkelijker dringt hij in het lichaam en 7.00 ook, hoe scherper een slecht woord is, des te dieper dringt het in onze harten; en zij die denken dat zij door zulke woorden te spreken zeer beminnelijk zijn in gezelschap, weten niet waartoe de gezelschappen moeten dienen; want zij moeten zijn als bijenzwermen , vereenigd om honig te maken nit eeniggoeden deugdzaam onderhond, maar niet als een hoop wespen, die zich aan eenige bedorvenheid hechten. Zoo dus de een of andere raodezot n onvoegzame woorden toevoegt, toont dan dat uwe ooren daardoor be-leedigd zijn, hetzij door u van hem af te keeren, hetzij door eenig ander middel, naarmate de voorzichtigheid het n zal aanbieden
Eene der slechtste hoedanigheden die een geest kan hebben is spotachtig te zijn.Godhaat
324
HOOFDSTUK XXV.
deze ondeugd zeer en heeft ze eertijds met voorbeeldige straffen getroffen. Niets strijdt zoo zeer tegen de liefde en nog meer tegen de godvrucht dan het verachten van den naaste; welnu, de beschimping en bespotting grijpen nooit plaats zonder die verachting. Ook is het eene groote zonde en de leeraars zeggen terecht, dat de bespotting de grootste beleediging is, die men den naaste in woorden kan aandoen, daar de andere beleedigingen niet altijd beletten, dat men hem, die beleedigd wordt, blijft achten, terwijl de spot altijd gepaard gaat met. smrad en veracritiug.
Wat de geestigheid in woorden betreft, waarmede fatsoenlijke lieden zich bedaard en zedig vermaken, deze behoort tot de deugd, die de Grieken Entrupelia noemen, en dat wij kunnen vertalen door aangenaam verkeer; het is eene goede manier om zicli te vermaken ten koste van de verkeerdheden en kleine menschelijke onvolmaaktheden waarvan niemand vrij is. Alleen moet men zich wachten om van dc scherts tot de spotternij over te gaan. Want de spotternij wekt tot lachen uit verachting van den naaste , terwijl de scherts tot lachen wekt pm
325
DEBDE DEEL.
de vrijmoedigheid, aardigheid eu openhartigheid gevoegd bij de geestigheid van eenige woorden. Men verhaalt van den H. Lode wijk, dat als de kloosterlingen, die hij aan zijn hof had, na hef. middagmaal over ernstige zaken wilden spreken, hij hun zeide: hel is nu, het oogeublik niet om aldus te spreken : maar wel om zich met eenige geestige woorden te vermaken-, ieder zegge dus vrij eu eerbaar wat hij wit- En hierin wilde hij aan de edellieden die hem omringden gelegenheid geven, om een bewijs van zijne goedheid te ontvangen Ten laatste Philothea, brengen wij zóó den tijd van vermaak door, dat wij ons altijd door onze godvrucht de gelukzalige eeuwigheid verzekeren.
XXVI.
Ovei* de lichtTaanilge oordeel»».
Oordeel niet, en gij zult niet geoordeeld worden, zegt de Zaligmaker onzer zielen; veroordeel niet en gij zult niet veroordeeld worden. Neen, zegt de H. Apostel, oordeel niet vóór den tijd, totdat de Heer het geheim der duisternissen komt
326
HOOFDSTUK XXVI.
327
aan den dag brengen en de gedachten der harten openbaar maken. O! hoezeer mishagen de lichtvaardige oordeelen aan God! De oordeelen van de kinderen der raensohen zijn vermetel, omdat zij niet geroepen zijn tot rechters van elkander, en door te oordeelen zich het ambt van onzen Heer aanmatigen. Zij zijn vermetel, omdat de voornaamste boosheid der zonde afhangt van de meening en de gesteldheid des harten, die voor ons het geheim der duisternissen zijn. Zij zijn vermetel, omdat elk genoeg te doen heeft met zich zclven te oordeelen, zonder het oordeel van zijn naaste te oudernemen Even noodzakelijk als het is om niet geoordeeld te worden, dat wij anderen niet oordeelen, even noodzakelijk is het dat wij ons zeiven wel oordeelen; want gelijk onze Heer ons het een verbiedt, beveelt ons de Apostel het andere: Zoo wij ons zeiven oordeelden, zouden wij niet geoordeeld war -den. Maar, o God! wij doen juist het tegenovergestelde; want wat ons verboden is doen. wij zonder ophouden en oordeelen bij elke gelegenheid onzen naaste; en wat ons bevolen is, namelijk ons zeiven te oordeelen, dit doen wij nooit.
DIKDE DEEL.
328
Volgens de verschillende oorzaken der vermetele oordeeien, iiioet men er verschillende geneesmiddelen voor aanwenden. Er zijn harten stuursch, bitter en norseh van natuur, die al wat zij ontvangen insgelijks zuur en bitter maken en die volgens de uitdrukking van den Profeet het oordeel in alsem veranderen, daar zij nooit over den naaste oordeeien dan in alle strengheid en bitterheid. Deze hebben groote behoeften om in de handen te vallen van een goeden geestelijken geneesheer; want daar deze bitterheid des harten hun is aangeboren, is zij moeielijk te overwinnen; en hoewel zij op zich zelve geen zonde is, maar slechts eene onvolmaaktheid, is zij niettemin gevaarlijk, omdat zij het lichtvaardig oordeel en de kwaadsprekerij in het hart brengt en daarin doet heerschen. Eenige oordeeien vermetel niet uit bitterheid maar uit hoogmoed, daar zij zich vtrbeelden, dat hoe meer zij de eer van anderen verlagen, zij des te meer de hunne verheffen; trotsche en aanmatigende geesten, die zich zelven bewonderen en zich zoo hoog in hun eigen achting p\'aatsen, dat zij al het overige als een geringe en nietswaardige zaak aanzien.
HOOFDSTUK XXVI.
329
Ik ben niet gelijk de overige menschen, zeide de dwaze Pbariseër. A nderen hebben wel uiet dezen openlijken hoogmoed , maar slechts een zeker behagen in het kwaad van anderen te zien, om het tegenovergestelde goed, waarmede zij zich begaafd wanen, des te beter te smaken en te doen smaken; en dit welbehagen is zoo geheim en onmerkbaar, dat als men niet goed oplet, men het niet kan onderscheiden, en zelfs zij die er mede behebt zijn, kunnen het niet z en, tenzij men het hun aantoone. Anderen, om zich te vleien en te verontschuldigen en om de wroegingen van hun geweten te stillen, oor-deelen zeer gaarne, dat anderen met dezelfde ondeugd behebt zijn, die zij hebben bedreven of met een ander even groot kwaad en trachten zich te overtuigen, dat het groot aantal schuldigen hunne zonde minder berispelijk maakt. Velen geven zich aan het lichtvaardig oordeel over alleen om het vermaak om bespiegelingen te maken en te redeneeren over de inborst, het gedrag en dezeden der personen en maken zich hiervan als het ware een soort van oefening of spel des geestes En als zij bij ongeluk soms den nagel op den kop slaan, dan
DEEDE DEEL.
groeit hunne vermetelheid en zucht tot oor-deeleu dermate aan, dat men moeite heeft om ze in te houden. Velen oordeelen uit hartstocht, en denken altijd goed van hetgeen zij beminnen, en altijd kwaad van hetgeen zij haten. Eindelijk de vrees, de eerzucht en duizend andere zwakheden des geestes dragen dikwijls bij tot deze ijdele vermoedens en vermetele oordeelvellingen.
Maar welke middelen voor zoo vele rampen? Men zegt dat zij, die van het sap drinken van zekere Ethiopische plant, ophiusa genoemd, overal slangen en andere verschrikkelijke dingen meenen te zien en dat men hen om ze te genezen palmwijn moet laten drinken; eveneens zien ook zij, die den hoogmoed, den nijd, de eerzucht, den haatin zich hebben opgenomen, niets dat zij niet slecht en berispelijk vinden en om ze te genezen, zeg ik hun; drink zooveel gij kunt van den heiligen wijn der liefde; zij zal u bevrijden van die slechte inborst, die u zoovele zonderlinge oordeelen doet vellen. De liefde vreest het kwaad te ontmoeten; verre dus dat zij het zelf zal opzoeken. En als zij het ontmoet, keert zij het hoofd om en houdt zich als
330
HOOJ?DSIUK XXVI.
of zij het niet ziet; ook, op het eerste gerucht, dat zij er van verneemt, sluit zij de oogen om het niet te zien, en vervolgens gelooft zij door eene heilige eenvoudigheid, dat het kwaad er niet was, maar slechts den schijn en als het spookbeeld van het kwaad. En als zij niettemin gedwongen is te erkennen, dat het kwaad zelve er is, dan verstrooit zij zich terstond en tracht het beeld er van te vergeten.
De liefde is het groote geneesmiddel voor alle kwalen, maar bijzonder voor deze. Alles schijnt geel voor hen die de geelzucht hebben, eu men zegt, dat men om deze te genezen, hen slaapbol-bladeren onder de ballen van de voeten moet doen dragen. Inderdaad, de zonde van lichtvaardig oordcel is een geestelijke geelzucht, die alles slecht doet schijnen in de oogeu van hen, die er mede behebt zijn; maar die er van genezen wil worden moet het geneesmiddel niet aan de oogen, maar aan de voeten der ziel gebruikeu, dat is niet aan bet gehoor maar aan de neigingen Zoo gij dus zachtmoedigheid eu liefde in het hart hebt, zullen ook al uwe oordeelen zachtmoedig en liefdevol zijn.
Als een rechtvaardig man noch de daad,
331
332 DF.BDE DBI-L.
uoch de lueeuiug van iemand, wiens braafheid hij kent, kan verontschuldigen, dan wil hij er toch niet over oordeelen en tracht het zelfs te vergeten en laat het oordeel er van aan God over. De gekruisigde Zaligmaker kan de zonde niet geheel verontschuldigen van hen, die hem aan het kruis genageld hadden, maar wilde er ten minste de boosheid van verminderen uithoofde hunner onwetendheid: laat ook ons, als wij de zonde niet knnnen verontschuldigen, aldus haar ten minste medelijdenswaardig maken, door ze aan de meest versehoonende oorzaak toe te schrijven, zooals aan onwetendheid of zwakheid.
Maar mag men dan nooit den naaste oordeelen? Neen, bepaald neen. In de oordeelen der menschelijke geregtigheid, Philothea, is het God, die de schuldigen oordeelt. Evenwel bedient hij zich van de stem der magistraats-per-sonen, om zich aan ons verstaanbaar te maken; zij zijn als zijne tolken en orakels en niets mogen zij uitspreken, dan hetgeen zij van Hem hebben geleerd. Als zij anders handelen en hun eigen hartstochten volgen, dan zijn zij het inderdaad die oordeelen en die bij gevolg ook
HOOFDSTUK XXV:
geoordeeld zullen worden; want het is aan de menschen verboden, in zooverre zij menschen zijn, anderen te oordeelen.
Eene zaak te zien en te kennen, is niet hetzelfde als er over te oordeelen: want alle oordeel, ten minste volgens den zin der Scliriftunr vóóronderstelt eenige moeielijkheid, groot of klein, waarachtig of schijnbaar, die men moet beslissen. Daarom zegt zij, dat die het geloof niet hebben, reeds geoordeeld zijn, omdat er geen twijfel is omtrent hunne verwerping. Men handelt dus niet slecht door aan den naaste te twijfelen? Neen, want het is niet verboden te twijfelen, maar wel te oordeelen. Evenwel is het niet geoorloofd te twijfelen noch vermoeden te hebben, tenzij gegronde redenen ons daartoe nopen ; anders zijn de twijfel en de vermoedens vermetel. Zoo een kwaaddenkend oogKebecea armbanden en oorhangers had zien aannemen van Eleëzar, een vreemdeling, hij zou ongetwijfeld kwade gedachten hebben opgevat, maar ten onrechte; want als een daad op zich zelve onverschillig is, dan is het een vermetel vermoeden , als men er een slechte gevolgtrekking uit afleidt, ten minste als verschillende omstan-
333
DEBDE DEEL.
digheden aan dit vermoeden geen grond geven. Ook is het een lichtvaardig oordeel als men uit eene daad gelegenheid neemt, om den persoon die haar verricht heeft, te laken; doch hierop zal ik weldra duidelijker terugkomen.
In één woord zij, die goede zorg voor hun geweten dragen, zijn niet onderhevig aar. vermetele oordeelen, want, evenals de bijen bij mistig en nevelachtig weder, zich in hare korven terugtrekken en daar hunne honig bereiden , zoo ook laten de goede zielen hunne gedachten niet gaan op verwarde onderwerpen en tusschen de dubbelzinnige handelingen van den naaste; maar om ze niet te ontmoeten, sluiten zij zich in zich zeiven op en maken in het diepst van baar hart goede voornemens tot haar eigen verbetering.
Zich bezig te houden met het leven van anderen te onderzoeken, is het werk van een onnutte ziel: ik zonder hen uit, die met de leiding van anderen zijn belast, hetzij in het huisgezin, hetzij in den staat: want een groot gedeelte van hun geweten bestaat in dat van anderen te bewaken. Dat deze dan hun plicht met liefde volbrengen; doch is dit geschied,
334
hoofdstuk xxrn. 335
dat zij dan verder in vrede blijven en zich slechte niet zich zeiven bezig houden.
XXVII.
Orer het kwaadspreken.
Het lichtvaardig oordeel brengt onrust, verachting van den naaste, hoogmoed en zelfbehagen voort en heeft nog honderd andere zeer verderfelijke uitwerkselen, waaronder het kwaadspreken de eerste plaats inneemt daar zij een ware pest is voor de samenleving. Och, of ik een vurige koolhadde van hetheiligaltaar, om de lippen der menschen aan te raken en ze te zuiveren van hunne zonden, gelijk een Seraf weleer de lippen van den profeet Isaïas zuiverde! Die het kwaadspreken van de wereld wegnam, zou een der grootste bronnen van zonden wegnemen, die er bestaan
Zoo iemand zijnen naaste onrechtvaardig berooft van zijn goeden naam, is hij behalve de zonde, die hij bedrijft, versehnldigd herstel te doen, volgens den aard van zijn kwaadspreken; want niemand kan met het goed van an-
336 BERD B DERL
deren den hemel binuengaan en van alle uit wendige goederen is de goede naam het kostbaarst. Het kwaadspreken is een soort van moord; want wij hebben drie levens: het geestelijke, dat zich in de genade Gods bevindt; het lichamelijke, waarvan de ziel de bron is; en het maatschappelijke, dat in den goeden naam bestaat De zonde ontneemt ons het eerste, de dood berooft ons van het tweede, en liet kwaadspreken beneemt ons het derde. Doch de kwaadspreker heeft nog dit bijzonders, dat hij door een enkelen slag der tong gewoonlijk drie moorden bedrijft; hij doodt zijne ziel en de ziel van dengene, die hem aanhoort en hij ontneemt het maatschappelijk leven aan hem, van wien hij kwaad spreekt; want, gelijk de H. Bernardus zeide, en hij die kwaad spreekt, en hij die hem aanhoort, hebben beiden den duivel in; maar de een heeft hem op de tong, en de ander in het oor. David zegt van de kwaadsprekers, dat zij hunne tong hebben gescherpt, als de tong eeuer slang. Immers, de slang heeft een gespleten tweepuntige tong, volgens de bemerking van Aristoteles; en zoo is ook inderdaad de tong van den kwaadspre-
HOOFDSTUK XXVII.
ker, die tegelijk het oor van den aanhoorder en den goeden naam van hem dien hij bepraat, kwetst en vergiftigt.
Ik bezweer u dan, waarde Philothea, spreek nooit van iemand kwaad, noch rechtstreeks, noch zijdelings: wacht u uwen naaste valsche misdaden aan te wrijven of zijne verkeerdheden te ontdekken, die verborgen zijn.o f te vergroo-ten die bekend zijn, of zijne goede werken verkeerd uit te leggen, of het goed te loochenen, dat gij weet, dat in iemand is of dit boosaardig te verbergen of door uwe woorden te verkleinen ; want door dit alles zoudt gij God grootelijks beleedigen, vooral, wanneer gij den naaste valsch zoudt beschuldigen of de waarheid zoudt loochenen tot zijn nadeel, want dan zoudt gij de dubbele zonde bedrijven van te liegen en van den naaste te benadeelen.
Zij, die de kwaadsprekerij met loftuigingen inleiden of ze met geestigheden en kwinkslagen vermengen, zijn de listigste en gevaarlijkste kwaadsprekers van allen. Ik verklaar, zeggen zij, dat ik veel van hem houd en dat hij overigens een zeer beleefd man is, evenwel om de waarheid te zeggen : hij had ongelijk, deze 81 23
337
DEEDE DE£L.
trouweloosheid te begaan. Het is eeu deugdzaam meisje, doch zij is ijdel en andere dergelijke draaierijen. Ziet gij de valschheid niet? Hij die met den boog wil schieten, trekt zoo veel als hij kan de schicht naar zich toe, doch alleen om haar met meer kracht te werpen; zoo ook schijnen dezen hunne kwaadsprekerij naar zich toe te trekken, doch slechts om meer kracht bij te zetten en ze dieper in het hart van de omstanders te doen dringen.
De kwaadsprekerij in den vorm van scherts is wreeder dan al de andere. Want even als de dolle kervel op zich zelf geen zwaar vergift is, maar daarentegen zeer langzaam in zijne uitwerking en zeer gemakkelijk is tegen te gaan; terwijl het, met wijn vermengd,ongeneeslijk is; zoo ook zal de kwaadsprekerij, die op zichzolvc lichtelijk het een oor inhet andere uit zou gaan, vast in den geest der toehoorders blijven, als zij vergezeld gaat van eeuig fijn en schertsend woord. Op zulke kwaadsprekers kan men de woorden van David toepassen : Zij hebben onder hunne lippen hel venijn Bande adder. Inderdaad, de adder steekt dat men het bijna n\'et gewaar wordt en haar venijn veroorzaakt eerst
338
HOOFDSTUK XXVII.
eene aaugename jeiiking, waardoor het hart en de ingewanden zich uitzetten en bet vergift opnemen, zoodat er daarna geen hulpmiddel meer is.
Zeg niet: deze is een dronkaard omdat gij hem dronken hebt gezien, noch die is een dief omdat gij hem eens op diefstal hebt betrap\'; want eene enkele daad stelt nog geene gewoonte daar. De zon bleef eens stil staan voor de overwinning van Josuë en een andermaal verduisterde zij bij den dood des Zaligmakers; niemand zal evenwel zeggen dat zij onbeweeglijk of duister is. Noë was eens in dronkenschap en Loth een andermaal; evenwel was noch de eeu, noch de ander een dronkaard, evenmin als de H. Petrus bloeddorstig was, omdat hij eens bloed had vergoten, noch godslasteraar, omdat hij eens God gelasterd had. De naam van slecht of deugdzaam vooronderstelt de gewoonte van ondeugd; het is derhalve een onbeschaamdheid om te zeggen, dat iemand driftig of diefachtig is omdat men hem eens ziet toornig worden of stelen. Kn zelfs als iemand slecht is geweest, dan nog zou men gevaar loopen te liegen als men hem slecht noemde. Simon de
339
340 DEKDE DEIL.
raelaalsche noemde Magdalena ecue zondares, omdat zij dit eertijds geweest was; hij loog niet temin; want zij was het niet meer, maar eene zeer heilige boetvaardige: ook nam onze Zaligmaker haar onder zijne bescherming. De phari-seër beschouwde den publikaan als een groot zondaar, besmet misschien met onrechtvaardigheid en diefstal; maar hij bedroog zich groo-telijks: want op het zelfde oogenblik was hij gerechtvaardigd. Helaas! als de grootheid van God zoo groot is, dat één enkel oogenblik voldoende is om genade te verwerven en te ontvangen, welke zekerheid kunnen wij hebben, dat iemand, die gisteren een zondaar was, het heden nog is? De vorige dag moet niet over den dag van heden, noch de dag van heden over den vorigen dag oordeelen, slechts de laatste dag moet oordeelen over al de anderen.
Wij kunnen derhalve nooit zeggen dat iemand slecht is, zonder dat wij gevaar loopen te liegen. Het eenige wat wij kunneu zeggen, als men er over spreken moet, is dat hij deze of die slechte daad heeft bedreven, dat hij op dezen of dien tijd slec .te geleefd heeft, dat hij op dit oogenblik kwaad doet. Doch men kan
HOOFDSTUK XXVII.
volstrekt geen gevolgtrekking maken van gisteren op heden, noch van heden op gisteren, cn nog veel minder van heden op morgen.
Hoewel men uiterst nauwgezet moet zijn om geen kwaad van den naaste te spreken, zoo moet men zich ook van een acder uiterste wachten, waarin velen vervallen,namelijk om, ter vermijding van het kwaadspreken, lof toe te zwaaien aan de ondeugd. Zoo gij eene echte kwaadspreker ontmoet, zegt dan niet om hem te verontschuldigen, dat hij ongeveinsd en oprecht is; of zoo gij iemand ziet die openlijk ijdel is, zeg dan niet dat hij edel en edelmoedig is. Noem de gevaarlijke gemeenzaamheden geen eenvoud of ongedwongenheid; bestempel de ongehoorzaamheid niet met den naam van ijver, noch de aanmatiging met den naam van oprechtheid. Neen, waarde Philothea, om de ondeugd van kwaadspreken te vluchten, moet men de andere ondeugden niet begunstigen, vleien of voeden, maar men moet vrij en zon der omwegen kwaad kwaad noemen en wat berispelijk is berispen; dit zal slechts tot eer van God dienen behoudens de volgende voorwaarden :
34]
342 DERDE DEEL
Ten eerste om de gebreken van anderen te mogen berispen, moet het nut of van hem van wien men spreekt of van dengene tot wien men spreekt dit vcreiseheu. Bij voorbeeld, men verhaalt voor jonge lieden de ongerijmdheden van dezen of genen, die klaarblijkelijk gevaarlijk zijn; als ik niet openlijk dit kwaad laak en het zou willen verontschuldigen, dan zullen die teedere zielen, die het hooreu, hieruit gelegenheid nemen om zich tot iets dergelijks te begeven; hun welz\'jn eischt derhalve dat ik zonder omwegen en zonder dralen die dingen laak,tenzij ik dit zou kunnen doen op een meer geschikt oogenblik, waarin de goede naam van hen , vau wie men spreekt minder te lijden zou hebben.
Ten tweede moet ik in zekeren zin verplicht zijn om over dit onderwerp te spreken; bij voorbeeld als ik tot de voornoamsten van het gezelschap behoor en mijn stilzwijgen voor eene goedkeuring zou moeten doorgaan : en als ik tot de minsten behoor, moet ik niet ondernemen om iets te berispen, maar ik moet volkomen afgemeten zijn in mijne uitdrukkingen, om geen woord te veel te zeggen. Als ik , bij voor-
HOOFDSTUK XXVII.
beeld bet gedrag van dezen jongeling of dat jonge meisje berisp, o God! Philothea, dan moet ik de schaal wel rechthouden om de zaak zelfs met geen korrel te vermeerderen; zoo er niets dan een zwakke schijn bestaat, zal ik niets dan dat zeggen. Zoo er slechts eene eenvoudige onvoorzichtigheid is, zal ik er ook niet meer van zeggen; zoo er noch onvoorzichtigheid, noch eigenlijke schijn vankwaad bestaat, maar alleen iets, waaruit kwaadwillige geesten gelegenheid kunnen nemen, om kwaad te spreken , zal ik volstrekt niets zeggen of juist zoo als de zaak is. Terwijl ik van deu naaste spreek, is mijne tong als een mes in de hand van een geneesheer, die tusschen de zenuwen en spieren wil snijden. De snede, die ik doe, moet zoo juist zijn, dat ik noch meer noch minder zeg dan hetgeen wezenlijk is.
Eindelijk moet men zorg dragen om bij het berispen van de ondeugd, zooveel mogelijk den persoon te sparen, die er mede behebt is. Men kan evenwel vrij spreken van de schandelijke , openbare en bekende zondaren mits dit geschiede met een geest van liefde en medelijden, en niet met verwaandheid en trots en met
343
DERDE DEEL.
behagen in het kwaad van anderen; want dit laatste is een werk van eau laag en verachtelijk hart. Ik zonder van dezen regel uit de verklaarde vijanden van God en zijne Kerk ; want wat deze betreft, men moet ze laken zooveel men kan, als zijnde de hoofden van ketterij en seheuringen: het is een liefdewerk, den wolf \' door geschreeuw aan te duiden, als hij onder de schapen is
Iedereen veroorlooft zich de vorsten te oor-deelen en door te halen en kwaad te spreken van geheele volken, al naar de verschillende gevoelens, die men ten hunnen opzichte koestert. Philothea, bega deze fout niet; want behalve de beleediging, die gij God aandoet, zoudt gij u duizend onaangenaamheden op den hals kunnen halen.
Als gij kwaad hoort spreken van den naaste, maak dan de beschuldiging twijfelachtig, als gij met rechtvaardigheid kunt; kunt gij ditniet verontschuldig dan de meening van den beschuldigde; en kan dit ook niet, betuig dan medelijden met zijn toestand; weer den slag af door u te herinneren en het gezelschap te doen gedenken, dat zij die niet in zondevallen, dit
3«
HOOFDSTUK XXVIII.
alleen aan de genade Gods verschuldigd zijn; roep den kwaadspreker tot zich zeiven door eenige zachtmoedige manieren en zeg van den benadeelden persoon al het goed, dat gij van hem weet.
XXVIII.
Renlge andere raadgevingen betreffende bet spreken.
Uwe taal zij zachtmoedig, openhartig, oprecht, zonder omwegen, eenvoudig en getrouw. Wacht u van dubbelzinnigheden en listen; want al is het niet goed elke waarheid te zeggen, toch --.moet men nooit tegen de waarheid spreken: gewen u om nooit wetens te liegen, hetzij om u te verontschuldigen of anderszins, gedenkende, dat God de God van waarheid is. Zoo gij door onoplettendheid liegt en terstond uwe fout kunt herstellen door eenige uitlegging te geven, schiet dan daarin niet te kort; een waarachtige verontschuldiging is veel bevalliger en krachtiger om te verontschuldigen dan een leugen.
Hoewel men somtijdsmet voorzichtigheid en bescheidenheid de waarheid kan bewimpelen
345
DERDE DE^L.
en bedekken door schranderheid van woorden, toch moet men dit niet dan iu gewichtige gevallen doen en wanneer de eer en dienst van God dit duidelijk eischen; buitendien zijn de kunstgrepen gevaarlijk; want, zooals de II. Schrift zegt, de II. Geest woont niel in een ge-veinsd en dubbel hart. Br is gean beter en aangenamer geestigheid dan de eenvouligheid. De wereldsche voorzichtigheid en arglistigheid des vlecsches behooren aan de kinderen der eeuw; maar de kinderen Gods wandelen zonder omwegen en hebben geen schuilhoeken in hun hart: Wie eenvoudig wandelt, zegt de Wijze Man , icandelt zeker. De dubbelhartigheid en geveinsdheid zijn altijd teekeuen van een zwakken en lagen geest.
De H. Augnstinus had iu het vierde bock zijner Belijdenissen gezegd, dat zijne ziel en die van zijne vriend slechts eene ziel waren en dat het leven hem walgde sedert den dood van zijn vriend, omdat hij nietten halve wilde leven en dat hij evenwel juist daarom vreesde te sterven, uit vrees dat zijn vriend nog niet geheel en al gestorven zoude zijn. Deze woorden schenen hem later te gezocht en te gemaakt, zoodat
346
HOOFDSTUK XXVIII.
hij ze herriep in het boek van zijne Herroepingen , en ze eene zotteklap noemde. Ziet gij, Philothea, hoe gevoelig deze heilige eu schoone ziel is tegen woordenpraal! Voorwaar, de getrouwheid, ongekunsteldheid en oprechtheid van taal is een groot sieraad van het Christelijk leven. Jk heb het besloten zegt Uavid, ik zal acht slaan op mijne wegen, om niet te zondigen door mijne tong. O Heer, stel eene wacht aan mijnen mond, en eene deur van toezicht aan mijne lippen.
De H. Koning Lode wijk had voor stelregel, dat men nieraacd moet tegenspreken, tenzij men zou zondigen of groot nadeel zou toebrengen door van hetzelfde gevoelen te zijn. Dit is het middel om een menigte twisten en tweedracht te vermijden. En als het van belang is, anderen tegen te spreken en zijn gevoelen tegenover het hunne le stellen, dan moet men een groote zachtmoedigheid en voorzorg aanwenden, zonder in bet minst hun geest geweld te willen aandoen; want door bitterheid wint men niets.
De regel van weinig te spreken, zoo zeer aanbevolen door de oude wijsgeeren, moet niet in den zin verstaan worden, dat men niet vee!
3é7
DERDE DEEL.
woorden moet zeggen, maar dat men niet veel nuttelooze woorden moet spreken; want wat de woorden betreft, let men niet op de hoeveelheid maar op de hoedanigheid; en mij dunkt dat men hier twee nitersten vermijden moet, vooreerst om al te veel den verstandige en strenge te spelen, als men weigert deel te nemen aan de gemeenzame gesprekken, die in de samenleving gevoerd worden, wijl het dan den schijn heeft van gebrek aan vertrouwen of zekere verachting; ten tweede om altijd té schertsen en te babbelen, zonder aan de ande-ren den tijd of het middel te laten om te zeggen wat zij willen, wijl dit een opgeblazen en licht-zinnigen geest te kennen geeft.
De H. Lodewijk hield er niet van, dat men in gezelschap in het geheim en fluisterend sprak, omdat dit deed veronderstellen, dat men kwaad sprak van de anderen : Hij, die in goed gezelschap aan tafel is, zeide hij, en eenige scherts te zeggen heeft moet die voor iedereen zeggen; en zoo het een zaak is, waarbij men weinig belang heeft, moet hij haar zwijgen en er tegen niemand over spreken.
348
UOOPDSTÜK XXIX.
XXIX.
Orer de Termaken en spelen en allereerst over degenen die geoorloofd en prijzenswaardig zQn.
Het is uoodig, dat wij aan onzen geest en zelfs aan ons lichaam nu en dan eenige verademing geven. Cassianus verhaalt, dat een jager eens bij dea H. Evangelist Joannes kwam, terwijl Jjij een patrijs op de hand hield en zich vermaakte met dezen te streelen. De jager vroeg hem, hoe een man van zijn karakter den tijd kon doorbrengen met zulk een beuzelachtige en geringe bezigheid, en de U. Joannes zeide hem: Waarom houdt gij uwen boog niet altijd gespannen? uit vrees, antwoordde de jager, dat, als zij altijd gebogen is, zij de kracht niet meer zal hebben, om zich te spannen als het noodig is. Verwonder u dan niet, hernam de Apostel , als ik aan mijn geest eenige verademing schenk en een weinig uitspanning neem; want daardoor kan ik mij vervolgens weder vuriger op de beschouwing toeleggen. Voorwaar, het is een gebrek zoo streng en verhard te zijn , dat men noch zelf eenige uitspanning wil nemen, noch dit aan «aderen wil toelaten.
249
DüBDE DEEL.
Een luchtje scheppen, wandelen, elkander onderhouden over vrolijke en beminnelijke zaken , op de fluit of eenig ander instrument spelen, muziek zingen, op jacht gaan, al deze uitspanningen zijn zoo eerlijk dat er, om hiervan een goed gebruik te maken, niets noodig is dan de gewone voorzichtigheid, die aan alles zijn gepaste orde, tijd, plaats en maat geeft.
De spelen waarin winst tot prijs en belooning dient voor behendigheid van lichaam of geest zooals het kaatsen, kolven, maliën, ringrijden, schaken en dammen, zijn op zich zelf goede en geoorloofde uitspanningen. Alleen moet men zich wachten voor buitensporigheid, hetzij in den tijd, dien men er aan besteedt, hetzij in den prijs, waarom men speelt. Want als men er te veel tijd aan besteedt is het geen uitspanning meer, maar een inspanning, die noch den geest noch het lichaam verlicht, maar daarentegen beiden bezwaart en verstomt, zooals gebeurt met hen, die na vijf of zes uren geschaakt te hebben, met een afgemat hoofd het spel ver\'aten, of die na lang gekaatst te hebben doodelijk vermoeid zijn. Als de prijs, dat is hetgeen waarom men speelt, te aanzienlijk is,
350
HOOFDSTUK XXIX
worden de neigingen der spelers ongeregeld; wat meer is, er is zelfs eeu zekere onrechtvaardigheid in gelegen, om groote prijzen te stellen op zulke onbelangrijke en onnutte zaken, als de vlugheid en behendigheid in het spel is. Maar vooral Pbilothea, wacht u om voor dit alles hartstocht op te vatten; want hoe eerlijk ook eene uilspanning is, blijft het toch een gebrek, daaraan zijn hart en genegenheid te hechten. Ik zeg niet, dat men geen vermaak moet scheppen in het spi 1 terwijl men speelt: want dan zou hetgeen uitspanning zijn, maar ik zeg dat men er niet te veel begeerlijkheid, drift, en vurigheid-voor mag hebben.
Over de verbodene spelen.
De spelen, waarin de winst voornamelijk van het toeval afhangt, zijn niet alleen gevaarlijke uitspanningen, maar zijn uit hun aard slecht en afkeurenswaardig. Daarom zijn zij zoowel door de burgerlijke als kerkelijke wetten verboden. Maar welk groot kwaad is er in gelegen ?
351
DtRDE DEEL.
zult gij mij vragen. Ik antwoord u, dat men in deze spelen niet volgens recht en rede wint, maar volgens het lot, dat zeer dikwijls juist hem begunstigt, wiens geringe vlugheid en behendigheid niets verdiende. Recht en rede worden dus hierin geschokt. Maar wij zijn dit overeengekomen, zult gij mij zeggen? dat is goed om te toonen, dat hij die wint geen onrecht aan de anderen doet, maar dat neemt niet weg dat de overeenkomst onredelijk is en het spel eveneens : want de winst die de prijs moet zijn van het vernuft, wordt de prijs van het lot, dat geen enkele prijs verdient, daar het volstrekt niet van ons afhangt.
Buitendien, deze spelen dragen den naam van uitspanningen en zijn daarvoor gemaakt: en niettemin zijn zij het in het geheel niet, maar hevige inspanningen; want is hetgeen inspanning, als de geest door eene aanhoudende oplettendheid gespannen is en voortdurend geslingerd wordt door ongerustheid, vrees en gejaagdheid? Bestaat er op de wereld een droeviger, akeliger en treuriger oplettendheid dan die van de spelers? Men mag noch over het spel spreken, noch lachen, noch hoesten, of zij ge -
352
HOOFDSTUK XXXI.
raken buiten zichzelven van gramschap.
Eindelijk is in deze spelen geen vreugd , dan wanneer men wint; en is dat geenscliuldige vreugde, daar zij het verlies en misnoegen van anderen vooronderstelt? Zulk een vermaak is voorzeker onwaardig. Ziedaar dus de drie redenen, waarom de slechte spelen zijn verboden. Degroote H. Lodcwijk, wetende dat zijn broeder, de graaf van Anjou, met ridder Wouter van Nemours samen speelden, stond, hoewel ziek, op, ging met moeite en waggelend naar hunne kamer, en daar greep hij het speelbord , de teerlingen en een gedeelte van bet geld, en wierp het met verbolgenheid in de zee. Toen de deugdzame en kuische Sara over hare onschuld tot God sprak, zeide zij: Gij weet het, o Heer! nooit heb ik mij in het gezelschap der spelers bevonden.
XXXI.
Over de bals en andere geyaariyke temaken.
De omstandigheden, die gewoonlijk met de dansen en bals gepaard gaan, doen deze oefe-81 23
353
PEBDE DEFL.
ning zser uaar het. kwaad overhellen, en maken haar bijgevolg zeer schadelijk en gevaarlijk. Vooreerst neemt meu gewoonlijk den nacht hiervoor; en te midden der duisternissen in donkerheid sluipen er allicht slechte zaken en een uitspanning, die reeds op zich zelve zeer vatbaar voor kwaad is; men blijft er vervolgens tot laat in dennacht,waardoormendenochtend van den volgenden dag verliest en daardoor ook het middel om God op dien dag te dienen. Of is het geen groote dwaasheid, om dus den dag in den nacht, het licht in de duisternis en de goede werken in dartele vermaken te veranderen? Daarenboven brengt ieder als om strijd ijdelheid op het bal, en de ij del heid steunt zoo üeer tot slechte neigingen en gevaarlijke vriendschappen, dat deze het bijna noodwendig gevolg zijn van zulke vereenigingen.
Ik zeg van het dansen en de bals, Philothea, wat de geneesheeren zeggen van de paddestoelen; de besten zijn niets waard. Zoo gij echter in de noodzakelijkheid zijt om paddestoelen te eten, draag dan zorg, dat zij goed toebereid zijn: en zoo gij, bij eenige gelegenheid, waarvan gij u niet ontslaan kunt, naar het bal moet
354
HOOFDSTUK. XXXI
gaan, draag dan zorg er slechts zedigheid en ernst ten toon te spreiden.
Als de paddestoelen sponsachtig zijn trekken zij, volgens Plinius, gemakkelijk alle besmetting uit den omtrek tot zich, zoodat als in de nabijheid slangen zijn, zij daarvan het vergift opnemen. De bals, danspartijen en andere dergelijke bijeenkomsten trekken ook de ondeugden en zouden, die op een plaats zijn, tot zich: als twist, ijverzucht, spot, onzedigheden. En gelijk deze oefeningen de poriën van het lichaam openen, bij hen die er zich aan overgeven, zoo ook openen zij de poriën van hun hart. Daarom, zoo een slang een vleiend woord in het oor komt fluisteren, zoo men verrast wordt door een koningslang, laat het hart zich zeer gemakkelijk medeslepen en vergiftigen.
O Philothea! hoe gevaarlijk zijn deze uitspanningen! zij verdrijven den geest van godvrucht, ontzenuwen de ziel, verkoelen de liefde, en wekken in het hart duizenderlei slechte neigingen op.
Men zegt, dat het vooral voorzichtig is, nadat men paddestoelen gegeten heeft, om goeden wijn te drinken. Zoo ook, als gij volstrekt
355
DERDE DE KL.
verplicht zijt geweest u op een danspartij te bevinden, moet gij daarna gebruik maken van eenige heilige en goede overwegingen, die de gevaarlijke indrukken wegnemen, welke dit ijdel vermaak op onzen geest zou kunnen maken. Maar welke overwegingen? Zie hier welke ik u aanraad:
1. Terwijl gij op het bal waart, brandden vele zielen in de hel, om zonden bij het dansen begaan, of om het dansen zelf.
3. Vele kloosterlingen en andere godvruchtige personen, waren op hetzelfde uur vo\'or God neergeknield, zijn lof zingend en zijne schoonheid overwegend. O! hoe veel gelukkiger is hun tijd besteed dan de uwe!
3. Terwijl gij gedanst hebt, zijn vele men-schen onder wreede doodsangsten gestorven; duizend en duizenden mannen en vrouwen ten prooi aan hevige ziekten, hebben afgrijselijke pijnen geleden op hunne legersteden, in de hospitalen en in de straten. Helaas! zij hebben niet de minste verlichting gehad; zult gij geen medelijden met hen hebben? en denkt gij niet, dat ook gij eens zult zuchten gelijk zij, terwijl anderen zullen dansen gelijk gij gedaan hebt?
356
HOOFDSTUK XXXII.
4. Onze Heer, de H. Maagd, de Engelen en Heiligen hebben u op het bal gezien. Ach! welk medelijden hebben zij met u gehad, met uw hart, bezig met dergelijke nietigheden en bekommerd om zulke lafheden.
5. Helaas! terwijl gij daar waart, is de tijd voorbij gegaan, is de dood genaderd; reeds roept hij u, weldra gaat de eeuwigheid voor u beginnen: zal dit een eeuwigheid van geluk, zal dit een eeuwigheid vau pijnen wezen ? Uw leven, goed of slecht. z:il er voor altijd over beslissen.
Dit zijn de overwegingen, die gij kunt doen, doch God zal u nog vele anderen ingeven, zoo gij in zijne vreeze zijt.
Dat men zoovrel in het kinine als in het groole getrouw moet t^u.
De heilige Bruidegom der Gezangen zegt, dat de getrouwe ziel, zijn bruid, ziju hart ge roofd heeft door een harer oogen en door een haar van haar hoofd. Immers, van alle uitwen-
357
DEKDE DEEL.
dige deeleu des lichaams is uiets zoo wonderbaar als het oog; en om zijn maaksel, èn om zijne levendigheid, en niets zoo gering als een haar! Hierdoor wil de goddelijke Bruidegom te kennen geven, dat hem niet alleen de groote werken der godvruchtige personen aangenaam zijn, maar ook de kleinste en geringste; en dat men, om Hem naar zijn welbehagen te dienen, bezorgd moet zijn, om Hem zoowel in gewichtige en verheven zaken als in kleins en geringe, wel te dienen, daar wij, zoowel door het een als door het ander, zijn liefdevol hart kunnèn rooven.
Bereid u dan, Philothea, om voor onzen Heer, veel groote droefheden, en zelfs den marteldood te lijden; weest vast besloten, om Hem al wat gij bezit, ook het dierbaarste te geven, als het Hem behaagde u dit te ontnemen; vader, moeder, broeder, man, vrouw, kinderen, uwe oogeu zelts, en uw leven; want uw hart moet tot alle offers bereid zijn; doch zoo lang de goddelijke Voorzienigheid u niet zulke groote en gevoelige droefheden overzendt, en uwe oogen nog niet vraagt, geef Hem dan voor het minst uwe haren. Ik wil zeggen.
358
HOOFDSTUK XXXII.
verdraag in alle zachtmoedigheid, die beleedi-gingen, die kleine tegenspoeden, die verliezen van weinig aanbelang, die u dagelijks overkomen : want door deze gelegenheden met veel liefde en godvrucht te gebruiken, zult gij zijn hart geheel winnen, en Hem het uwe geheel geven. Die kleine dagelijksche plichten, die hoofdpijn, die tandpijn, die verkoudheid, die wonderlijkheid van man of vrouw, dat gebroken glas, die verachting of bespotting, dat verlies van handschoenen, van eeu ring, een zakdoek, dat kleiue ongemak van bijtijds te gaan slapen en \'s morgens vroeg op te staan om te bidden, tc communiceeren, die schaamte die men heeft om in het openbaar zekere godvruchtige oefeningen te verrichten; kortom, al die kleine ellenden, met liefde aangenomen en omhelsd . zullen zeer aangenaam zijn aan de goddelijke goedheid, die aan hare getrouwen, voor ecu enkel glas water in haren naam gegeven, stroomen van geluk heeft beloofd; en daar deze gelegenheden zich elk oogenblik voordoen, kunnen wij, door ze wel te gebruiken, ons zeer groote geestelijke rijkdommen verzamelen.
Als ik in het leven der H. Catliarina van
359
DERDE DEEL,
360
Sienna, zoo vele vervoeringen en verukkingen zag, zoo vele woorden van een verheven wijsheid, en zelfs voorzeggingen door haar gedaan, twijfelde ik niet of door het oog van beschouwing had zij het hart van haren Goddelijken Bruidegom geroofd; maar ik werd ook zeer getroost als ik haar in de keuken van haren vader nederig het spit zag draaien, het vuur opstoken, het vleeseh braden, het brood kneden en alle de geringste bezigheden van het huishouden verrichten met een moed vol liefde voor haren God; en ik acht de korte en eenvoudige overwegingen, die zij te midden van zulke geringe bezigheden verrichtte, niet minder dan de vervoeringen en verrukkingen, die zij zoo veelvuldig had, en die misschien slechis de belooning waren voor hare nederigheid en verworpenheid. Ziehier welke overwegingen zij hield: Zij verbeeldde zich, als zij het eten voor haren vader gereed maakte, dat zij dit voor onzen Heer deed, evenals een andere Martha; dat hare moeder de plaats innam van de H. Maagd, en hare broeders die van de Apostelen; daardoor wekte zij zich op, om in den geest geheel het hemelsch hof te dienen.
uoorrsTüK xxxn.
en verrichtte deze nederige bedieningen met eene groote vertroosting, omdat zij wist, dat dit de wil van God was. Ik heb dit voorbeeld aangehaald, Philothea, opdat gij zoudt weten, van hoeveel belang het is om al onze werken, hoe klein en gering die ook mogen wezen, te verrichten met het inzicht om de goddelijke Majesteit te dienen en te eeren.
Daarom raad ik u zoo veel mogelijk aan, die sterke vrouw na te volgen, die Salomo zoo heeft geprezen, en die, terwijl zij zich met groote, krachtige en edelmoedige zaken bezig hield, evenwel niet versmaadde te naaien en te spinnen ; Zij heejt hare hand aan krachtige zaken gelegd, en hare vingeren hebben de klos (van het spinnewiel) genomen. Leg ook de hand aan krachtige zaken, door u te oefenen in het gebed en de overwegingen, in het gebruik der Sacramenten, in de liefde Gods in den naaste te ontsteken, goede ingevingen in de harten te storten , en eindelijk groote en gewichtige werken te doen volgens uwe roeping. Maar te gelijker tijd vergeet ook uw klos en spinrok niet, dat is, beoelen de kleine en nederige deugden, die, als eenvoudige bloemen, aan den voet des kruj-
361
DERDE DEKL.
ses groeien: het dienen der armen, het bezoeken dtr zieken, de zorg voor het huishouden met de werken daaraan verbonden, en die kostelijke werkzaamheid, die u geen enkel ledig oogenblik laat; en houd u te midden van dat alles, van tijd tot tijd bezig met bemerkingen, gelijk\' die van de H. Catharina van Sienna, waarover ik u zoo even gesproken heb.
De groote gelegenheden om God te dienen, doen zich zelden voor; maar de kleine zijn zeer ilgemeen. Dan, die in het kleine getrouw is, zegt de Zaligmaker zelf, die zal over het groote gesteld worden. Doe dan alles in den naam van God, en alles zal welgedaan zijn, hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, hetzij gij slaapt,hetzij gij speelt, hetzij gij bet spit draait: wanneer gij uwe zaken wel weet te schikken; zult gij voor God veel voortgang maken, namelijk als gij alles doet, omdat God wil, dat gij het doet.
362
HOOFDSTUK XXXIII.
XXXIII.
Dat men een rechtsehspen en redel)|kea geest moet hebben»
Wij zijn geen mensohen dan door de rede, en evenwel is het een zeldzaamheid, waarlijk redelijke mensohen aan te treffen, daar de eigenliefde bijna alijd onzen geest verontrust en ons tot duizenderlei kleine, maar zeer gevaarlijke onbillijkheden voert, die veel gelijkenis hebben op die jonge vossen, waarover in het Hooglied gesproken wordt: want omdat zij klein zijn, let men er niet op; doch daar zij in groo-ten getale zijn, richten zij niettemin veel schade aan, en brengen een groote verwoesting iu de wijngaarden.
Gij zult oordeelen, Philothea, of de trekken die ik u zal aanhalen, niet zoo vele onbillijkheden en onredelijkheden zijn? Wij beschuldigen den naaste om kleine zaken, en wij verontschuldigen onze grofste gebreken; wij willen te duur verkoopen, en te goedkoop koopen; wij willen dat men anderen met strengheid behan-dele en voor ons slechts barmhartigheid en mededoogen gebruike; wij willen dat men onze
363
DEBDE DEEL.
woorden ten goede uitlegge, en wij zijn uiterst licht geraakt over die van anderen; wij zouden willen, dat onze buren ons hun goed verkochten» en is het niet rechtvaardiger, dat hij het behoudt als hem dit goed dunkt, en ons ons geld laat? Wij duiden het ten kwade, als hij ons niet wil gerieven, en heeft hij niet meer reden om zich te beklagen, dat wij hem willen ontrieven?
Als wij neiging hebbeu voor een oefening, versmaden wij al het overige, en beknibbelen alles wat niet naar onzen zin is. Zoo een onzer onderhoorigen ons niet bevalt, of als wij eens een afkeer voor hem opvatten, vinden wij hem slecht, wat hij ook moge doen; en wij houden niet op, hem lastig te zijn en zijn altijd geneigd hem verwijten te doen. Zoo daarcutegetiemand ons bevalt door zijne uitwendige manieren, verschoonen wij alles in hem. Er zijn deugdzame kinderen, die door hunne ouders bijna niet gezien kunnen worden ora eenig lichamelijk gebrek, en er zijn ondeugende kinderen, die hunne gunstelingen zijn, omdat zij een goed voorkomen hebben. In alles stellen wij de rijken boven da armen, al zijn zij ook noch van betere hoedanigheid, poch zoo deugdzaam;
364
HOOFDSTUK XXXIII.
wij achten zelfs hooger, die het best gekleed gaau. Wij eisehen onze rechten in alle gestrengheid, en willen dat anderen over het hoofd worden gezien als het de hunne betreft; wij zijn ijverzuchtig om omen rang te bewaren, en willen dat anderen nederig en toegevend zijn; wij beklagen ons gaarne over den naaste, en willen niet dat iemand zich beklaagt over ons; wij achten hoog wat wij voor anderen doen, en wij tellen voor niets wat men voor ons doet. Kortom, wij zijn als de patrijzen van Papblagonië, die twee harten hebben; want ook wij hebben een zachtmoedig, beminnelijk en toegevend hart voor ons zclven, en een ander hardvochtig, stuursch en streng voor den naaste. Wij hebben tweeërlei gewichten; het een om onze belangen zoo voordeelig mogelijk, het ander om de belangen van anderen zoo na-deelig mogelijk te wegen. Dan, aldus te spreken met een hart en nog een hart, zooals de H. Schrift zegt, dat is twee harten te hebben, tweeërlei gewicht, het een zwaar om te ontvangen, het ander licht om af te leveren, is een afschuwelijke zaak voor God.
Wees in alles, Philothea, billijk en recht-
365
DERDE DEEL.
vaardig. Stel u altijd in de plaats van den naaste en stel hem in uwe plaats, en dan zult gij goedoordeelen. Veronderstel, dat gij verkoopt als gij koopt en koopt als gij verkoopt, en gij zult rechtschapen verkoopen en koopen.
Al deze onbillijkheden zijn klein en verplichten niet tot herstelling, omdat ik vooronderstel, dat wij altijd binnen de grenzen der rechtvaardigheid blijven, ia hetgeen ten onzen gunste is; maar zij verplichten ons ten minste tot boetvaardigheid, daar het groote onredelijkheden en liefdeloosheden zijn, en bijna altijd op eigenlijk bedrog uitloopen. Overigens verliest men er nooit iets bij, dat meu edelmoedig, edel, hoffelijk en met een rechtschapen, billijk en redelijk hart heeft. Denk er dan aan, Philothea, dikwijls uw hart te onderzoeken, om te zien of het voor den naaste is, zooals gij zoudt wenschen dat het zijne voor u was, stellende dat gij in zijne plaats waart; want dat is het punt van de ware en rechte rede. Toen Trajanus door zijne vertrouwelingen berispt werd, omdat hij naar hun inzien de keizerlijke majesteit al te toegankelijk maakte, gaf hij ten antwoord: Weihoe, moet ik geen keizer zijn
366
HOOFDSTUK XXXIV. 367
voor mijne onderdanen, zooals ik zou wenschen dat de keizer was, wanneer ik zelf onderdaan
was?
Over de begeerten
Iedereen weet, dat men zich moet wachten voor de begeerte naar zondige zaken; want de begeerte naar het kwaad maakt slecht. Maar ik zeg daarenboven, Philothea, begeer niet naar hetgeen gevaarlijk is voor uwe ziel, zooals de bals, de spelen en andere vermaken, de eerbewijzen of ambten, verschijningen of verrukkingen; want er is in dit alles veel gevaar, ijdel-heid en bedrog. Verlang ook niet naar ver-verwijderde dingen, dat is die in langen tijd niet kunnen geschieden, gelijk zoovelen doen, die hierdoor hun hart noodeloos vermoeien en verstrooien, en zich aan groote ongerustheden blootstellen. Als een jongeling vurig verlangt een ambt te bekleeden, voor dat de tijd daartoe is gekomen, waartoe, ik vraag het u, dient hem dit verlangen? Als eene gehuwde vrouw
DERDE DEEL.
in een klooster wensebt te gaan, waartoe zal dat dienen? Als ik het goed van mijn nabuur wcnsch te koopen, voordat bij bereid is om het te verkoopen, is dit verlangen dan geen tijd verloren? Als ik, terwijl ik ziek beu, verlang te prediken, de H. Mis te lezen, de andere zieken te bezoeken, in een woord, alles te doen wat gezonde lieden doen, zijn dan deze verlangens niet ijdel, daar het niet in mijne macht is ze ten uitvoer te leggen? En evenwel nenieu deze verlangens de plaats iu van anderen, die ik zou moeten hebben, zooals het verlangen om geduldig, overgegeven, verstorven, gehoorzaam en zachtmoedig in mijn lijden te zijn; al te maal dingen die God vraagt in den staat waariu ik verkeer; dikwijls gelijken onze verlangens op die van grillige vrouweu, die ver-sebe kersen willen hebben in den herfst en druiven in de lente.
Ik keur volstrekt niet goed dat iemand, die aan eene roeping verbonden is, zich bezig houdt met naar een anderen sl aat te verlangen, dan waarin hij is en naar oefeningen te haken, die onbestaanbaar zijn met zijn tegenwoordi-gen staat; want dit verstrooit het hart eu ver-
368
HOOi\'DSlUK XXXIV.
koelt het voor de noodzakelijke dingen. Als ik naar de eenzaamheid derkarthuizers verlang, verlies ik mijn tijd, en dit verlangen neemt de plaats in van het verlangen dat ik racet hebben , om mij wel te kwijten van mijn plicht. Neen, ik zou zelfs niet willen, dat men een beter verstand of een beter oordeel verlangde te hebben; want deze verlangens zijn nietig en nemen de plaats in van het verlangen dat elk moet hebben om zijn geest te ontwikkelen, zocals hij is; noch eindelijk dat men verlangde naar middelen om God te dienen die men niet bezit, in plaats van die middelen getrouw te gebruiken, welke men onder zijn bereik heeft. Dau dit moet alleen verstaan worden van de verlangens die het hart bezig houden; want, wat de eenvoudige wensohen aangaat, deze veroorzaken volstrekt geen nadeel, mits zij niet te menigvuldig zijn.
Verlang niet naar de kruisen, dan naarmate gij die, welke zich hebben voorgedaan, wel zult gedragen hebben; want het is een misverstand, naar den marteldood te verlangen, als men de kracht niet heeft een beleediging te verdragen. De vijand geeft ons dikwijls groote 81 24
359
UERDE DEEL.
verlangens in naar dingen, die niet onder ons bereik liggen en die zich nooit zullen voordoen, om aldus onzen geest af te keeren van de voorwerpen die ons omringen, en die, hoe klein zij ook zijn, ons van groot nut zouden kunnen zijn. In onze verbeelding bestrijden wij de monsters van Afrika, en bij gebrek aan oplettendheid, laten wij ons dooden door de kleine slangen, die op onzen weg zijn.
Verlang niet naar de bekoringen, want dit zou vermetelheid zijn; maar oefen uw hart orti ze moedig af te wachten en u cr tegen te verdedigen als zij komen.
De verscheidenheid van vleeschspijzen, vooral als hiermede een overvloedig gebruik gepaard gaat, bezwaart altijd de maag, en zoo deze zwak is, wordt zij geheel en al bedorven. Vul uwe ziel niet op met veel verlange ns; do wereldsche verlangens zouden u geheel bederven, en de menigte van geestelijke verlangens zou u hinderen. Als onze ziel gezuiverd is, en zich ontlast gevoelt van hare kwade vochten, beeft zij grooteu lust tot geestelijke zaken; zij is er als het ware uitgehongerd naar; en begint te verlangen naar duizenderlei oefeu\'ngen vau
370
HOOFDSTUK XXXIV\'.
371
godvrucht, versterving, boetvaardigheid, nederigheid, liefde en gebed. Het is een goed teekeu, Philothea, als men zulk een eetlust heeft; maar let op, of gij wel alles kunt verteeren, wat gij wilt eten Kies dau volgens den raad van uw geestelijken vader, tusschen zoovele verlangens, die welke gij terstond kunt beoefenen en ten uitvoer leggen, bepaal u bij deze: als gij ze verwezenlijkt hebt, zal God u anderen overzenden, die gij ook op hun tijd zult beoefenen: en op deze wijze zult gij uwen tijd niet in nuttelooze verlangens verliezen. Ik zeg niet, dat men eenigcrlei goede verlangens moet versmoren of doen verloren gaan, maar ik zeg, dat men ze moet te voorschijn brengen met orde: die welke men niet terstond ten uitvoer kan leggen, moet men in een hoekje van het hart opsluiten, tot den tijd gekomen is, en iu afwachting daarvan, moet men gevolg geven aan die welke rijp en tijdig zijn: dit zeg ik niet alleen voor de geestelijke verlangens, maar ook voor de wereldsche. Anders zouden wij niet kunnen leven dan met bekommering, ongerust heid en gejaagdheid.
VIERDE DEEL.
Bevattende noodzakelijke waarschuwingen tegen de
meest gewone bekoringen.
-
Dat men geen vermaak moet scheppen in de gesprekken van de kinderen dezer eenw.
Zoodra de wereldlingen merkeu, dat gijn tot het godvruchtig leven wilt begeven, zullen zij terstond op u duizend schimpscheuten en kwaadsprekerijen richten. De meest ooosaar-dige zullen uwe verandering voor huichelarij, dweepcrij en schijuheiligheid uitmaken: zij zullen zeggen, dat de wereld u den rug heeft toegekeerd, en dat gij daarom uw toevlucht neemt tot God; uwe vrienden zullen u duizend in hun oog zeer voorzichtige en liefdevolle verwijten doen Door dezen weg in te slaan, zullen zij zeggen, zult gij droefgeestig worden, al uw vertrouwen verliezen in de wereld, gij zult
HOOFDSTUK I
ondraaglijk en vóór den tijd oud worden; de zaken van uw huisgezin zullen er onder lijden; men moet in de wereld leven zooals het in de wereld te pas komt; men kan zijne zaligheid wel bewerken zonder zooveel geheimzinnigheden, en duizend andere nietswaardige redeneeringen.
Dit alles, Philothea, is niets dan ijdel en dwaas gebabbel; in wezenlijkheid zijn deze lieden volstrekt niet bezorgd om uwe gezondheid, noch om uwe zaken. Als gij van dewereldioaart, zegt de Zaligmaker, zou de wereld u beminnen, als haar eigendom ; maar omdat gij niet van de wereld zijl, daarom haal zij n. Wij hebben edellieden en dames den geheelen nacht en zelfs verscheidene achtereenvolgende nachten zien doorbrengen met schaken of kaartspelen: is er een vermoeiender, droefgeestige!- en akeliger inspanning dan deze? En evenwel zeiden de wereldlingen niets; en de vrienden bekommerden er zich niet over: en om een uur overweging, of door ons een uur vroeger dan gewoonlijk te zien opstaan om ons tot de H Communie te bereiden, loopt elk naar den geneesheer om ons te doen genezen van zwartgalligheid
373
374 VIKRDE Dt\'EL.
en geelzucht. Men zal dertig nachten met dansen doorbrengen, zonder dat iemand er zich over beklaagt, en om den eenen nacht van kerstmis hoest elk en roept den volgenden dag over hoofdpijn. Wie ziet hier niet, dat de wereld een onbillijke rechter is: toegevend en inschikkelijk voor hare kinderen, maar hardvochtig en gestreng voor de kinderen Gods?
Om goed met de wereld te zijn, zou men met haar in het verderf moeten loopen Het is niet mogelijk haar tevreden te stellen, zoo grillig is zij: Joannes is gekomen, zegt de. Zaligmaker, noch etende, noch drinkende, en gij zegt, dat hij bezeten is; de Zoon des menschen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt dat Hij een Samaritaan is. En dit is de waarheid, Philothea, zoo wij uit insehikkelijkheid toegeven om met de wereld te lachen, te spelen, zal zij zich er aan ergeren; doen wij het niet, dan zal zij ons van huichelarij en zwaarmoedigheid beschuldigen; schikken wij ons op, dan duidt zij het ten kwade; veronachtzamen wij ons, dan is dit, volgens haar, laagheid van ziel; onze blijdschap wordt uitgelatenheid, en onze verstervingen droefgeestigheid genoemd; en daar zij ons al-
tijd met een kwaad oog aanziet, zoo kunnen wij haar nooit behagen. Zij vergroot onze onvolmaaktheden, en strooit uit dat het zonden zijn; van onze dagelijksche zonden maakt zij doodzonden; van onze zonden van zwakheid maakt zij zonden van boosheid; terwijl, zooals de H. Paulus zegt, de liefde goedaardig is, is de wereld daarentegen kwaadwillig; terwijl de liefde geen kwaad denkt, deukt de waarheid daarentegen altijd kwaad, en als zij onze daden niet kan besehuldigen, beschuldigt zij onze inzichten. Eindelijk, hetzij de schapen hoornen hebben of niet, of zij wit of zwart ziju, de wolf zal daarom niet nalaten ze te verslinden, als hij kan; eveneeus zal de wereld, wat wij ook doen, ons altijd beoorlogen: zoo wij lang in den biechtstoel blijven, zal zij vragen, wat wij toch wel te zeggen kunnen hebben: zoo wij er kort in blijven zal zij zeggen, dat wij niet alles zeggen: zij zal al onze bewegingen bespieden: om een klein bitter woord, zal zij verklaren, dat wij onverdraaglijk zijn; de zorg voor onze zaken zal in hare oogen gierigheid zijn, en onze zachtmoedigheid zal zij dwaasheid noemen: terwijl wat betreft de kinderen der eeuw, hun toorn edel-
VIERDE DEEL.
moedigheid, huune gierigheid spaarzaamheid; hunne losbandigheid edele vrijheid zal zijn. Niets bederft zoozeer het werk der bijen als de spinnen.
Verachten wij die blinde wereld, Philothea; dat zij schreeuwe zoo veel zij wil als een nachtuil die de vogelen des lichts tracht te verontrusten : staan wij vast in onze besluiten, onveranderlijk in onze plannen: de volharding zal wel doen zien hoe goed het is, dat wij aan God zijn toegewijd en onzen voet in het godvruchtig leven hebben gezet. Kometen en planeten zijn schijnbaar even lichtgevend; maar de kometen verdwijnen spoedig, daar aij slechts zekere voorbijgaande vuren zijn, terwijl de planeten eene voortdurende helderheid behouden. Zoo ook hebben de huichelarij en de ware deugd uitwendig veel overeenkom st; maar men onderscheidt ze gemakkelijk van elkander; daar de huichelarij niet van langen duur is en gelijk de rook verstrooid wordt, terwijl de ware deugd altijd bestendig en standvastig blijft. Het is voor ons geen gering voordeel om het begin onzer godsdienst wel te verzekeren, dat wij er beschimping en smaad om ondergaan;
376
HOOFDSTUK II. 377
want wij vermijden daardoor het gevaar van ijdelheid en hoogmoed. Wij zijn voor de wereld gekruisigd, de wereld moet voor ons gekruisigd zijn; zoo zij ons voor dwazen houdt, houden wij haar dan voor waanzinnig.
Dat men goeden moed moet hebben.
Hoe schoon en aangenaam het licht ook is voor onze oogen, zoo worden zij er nochthans door verblind, als zij lang in duisternis zijn geweest; en voor dat men gewend is aan de inwoners van een land, hoe beminnelijk en beleefd zij overigens ook zijn, zal men toch wel wat verlegen zijn. Het zal dan kunnen gebeuren, mijn waarde Philothea, bij deze verandering vau leven dat gij in uw binnenste veel tegenstand ontmoet en het groote en algeheele vaarwel dat gij aan de dwaasheden en beuzelingen der wereld hebt gezegd, u eenige droefheid en ontmoediging veroorzaakt. Zoo u dit overkomt, heb dan, bid ik u een weinig geduld
viekde OK Ft
want dat zal niets wezen; het is slechts verwondering, die de nieuwheid u aandoet: wacht een weinig, de vertroostingen zullen weldra komen, gij zult misschien eerst betreuren den roem te verlaten, dien de dwazen en spotters u gaven in uwe ijdelhedcn; maar, o God ! zoudt gij dan de eeuwige glorie willen verliezen, die God u in waarheid zal geven? De ijdele vermaken en uitspanningen waarin gij de vervlogen jaren hebt doorgebracht, zullen zich aan uw hart vertoonen, om het te vermurwen en tot hen te doen terugkecren; maar zoudt gij wei den moed\' hebben om voor zulke bedriegelijkij lichtzinnigheden de genoegens des hemels te verzaken? Geloof mij, als gij volhardt, zult gij al spoedig zoo vele en zulke zoete vertroostingen ontvangen, dat gij zult erkennen, dat de wereld slechts gal heeft in vergelijking van dien honig, en dat een dag van godvrucht meer waard is dan duizend jaren van wereldsch leven.
Maar gij ziet, dat de berg der Christelijke volmaaktheid uiterst hoog is, en gij zegt: Helaas, mijn God, hoe zal ik dien beklimmen? Moed, Philothea; als de jonge bijen zich beginnen te ontwikkelen, noemt men ze nymfen
378
tioottsTUK ii 379
en dan zouden zij nog niet op de bloemen, noch op de bergen, nocli op de nabijzijnde hen-velen kunnen vliegen, om honig te verzamelen; maar terwijl zij zich met de honig voeden die hunne moeders bereid hebben, krijgen deze nymfen langzamerhand vleugelen en worden zij sterker, tot dat zij ten laatste zelfs de hoogste plaatsen kunnen bereiken. Het is waar, wij zijn nog maar kleine vliegjes in de godvrucht, wij zouden nog niet kunnen opklimmen volgens ons plan, dat niets minder is dan om den top der christelijke volmaaktheid te bereiken; maar als wij ons beginnen te ontwikkelen door onze verlangens en besluiten, zullen wij weldra vleugelen beginnen te krijgen, zoodat wij eens geestelijke bijen zullen zijn en naar believen zullen vliegen. Leven wij, in afwachting daar van den honig van zoo vele onderrichtingen, die de Heiligen ons hebben nagelaten, en bidden wij God ons vleugelen te geven als de duif, opdat wij niet alleen ten tijde van dit leven kunnen vliegen, maar ook mogen rusten in de eeuwigheii van het toekomende leven.
VIERDE D K t L.
Over den aard der bekoringen, en over het verschil» dat er bestaat tusschen de bekoring te gevoelen en er in toe te stemmen.
Als satan, de wereld eu liet vleeseh eene ziel niet den Zoon van God vereenigd zien, zenden zij haar bekoringen en inblazingen, waardoor le de zonde haar voorgesteld wordt; 2e neemt de ziel behagen of mishagen in die voorstelling; 3e eindelijk, stemt zij toe of weigert zij; zoodat er in het geheel drie trappen zijn om tot de ongerechtigheid af te dalen; de bekoring, het behagen en de toestemming; en hoewel deze drie trappen niet altijd even duidelijk zichtbaar zijn, bij alle soort van fouten, kan men ze toch altijd zeer duidelijk onderscheiden in de groote en vreeselijke zouden.
Al zou de bekoring tot welke zonde ook het geheele leven door duren, zoo zouden wij daardoor toch niet kunnen mishagen aan de goddelijke Majesteit, mits wij er geen behagen in nemen, noch in toestemmen. De reden is dat wij in de bekoring niet handelend maar lijdend zijn; en daar wij er geen vermaak in scheppen.
380
nOOFDSIUK III.
kuunen wij er ook geen schuld uithebben. De H. Paulus leed langen tijd hevige bekoringen, en wel verre van daardoor aan God te mishagen , werd God daarentegen er door verheerlijkt. De gelukzalige Angela van Poligno ondervond zulke wreede bekoringen, dat men medelijden met haar had, als zij ze verhaalde; groot waren ook de bekoringen van den H. ïranciscus en van den H. Benedictus, en even-v. el verloren zij daardoor niets van Gods genade, maar vermeerderden die zeer.
Gij moet dus moedig zijn in de bekoringen, waarde Philothea, en u nooit voor overwonnen houden, zoo lang zij u mishagen; want let wel op het onderscheid dat er bestaat tussohen gevoelen en toe te stemmen, dat is, dat men ze kan gevoelen ofschoon zij ons mishagen; maar dat men er nooit in kan toestemmen zonder dat zij ons behagen, daar het behagen gewoonlijk de tweede trap is om tot de toestemming te komen. Dat ons de vijanden onzer zaligheid zoo veel aanlokselen en strikken leggen , als zij willen, dat lt;iij voortdurend aan dc deur van ons hart blijven om er in te komen; dat zij ons alle mogelijke voorstellen doen; zoo
381
VIFBDIS DEEL.
laug wij besloten zijn om in dit alles geen behagen te nemen, is liet onmogelijk, dat God daardoor beleedigd wordt. De ziel heeft het niet altijd in hare macht om de bekoring niet te gevoelen, ofschoon zij het altijd in hare macht heeft om er niet in toe te stemmen. Daarom, al duurt de bekoring lang, zij kan ons niet schaden, zoolang zij ons mishaagt.
Betreffende het behagen, moeten wij opmer\' ken dat wij in onze ziel twee deelen hebben, een slecht en een goed, en dat het slechte niet altijd het goede volgt, maar geheel op zich zelf werkt; vandaar gebeurt het menigmaal dat het slechte deel behagen neemt in de bekoring zonder de toestemming en zelfs tegen wil en dank vauhet goede: dit is de strijd en de ooriog^ien de H. Paulus beschrijft, als hij zegt dat zijn vleescli opstaat tegen zijnen geest, dat er een wet der ledematen en een wet des geestes zijn en andere dergelijke dingen.
Hebt gij ooit een grootc vuuroven gezien die met asch bedekt was? Als men na tien of twaalf uren er nog vuur komt zoeken, vindt men slechts een weinig in het midden van dea haard, en ofschoon men moeite heeft om het te. vinden,
382
HoorrstuK ui.
383
was het er nochthans in, daar men het ten laatste vindt, en daarmede kan men de andere reeds uitgedoofde kolen weder ontsteken. Het is eveneens gesteld met de liefde, die ons geestelijk leven is, te midden van zware en hevige bekoringen; want de bekoring brengt het welbehagen in het slechte deel der ziel, en bedekt schijnbaar geheel de ziel met asch en vermindert de liefde tot God bijna tot niets; ook schijnt de liefde er in het geheel niet meer te zijn, zoo veel moeite heeft men om haar te vinden. Zij is er evenwel in werkelijkheid, daar wij, ofschoon alles in onze ziel en lichaam in verwarring is, toch het vaste besluit hebben om niet toe t« stemmen in de zonde, noch in de bekoring, en omdat het behagen, dat onze uitwendige mensch er in schept, mishaagt aan onzen inwendigen mensch; zoodat de bekoring die om onzen wil is, echter niet in onzen wil is; waaruit men ziet, dat zulk behagen onvrijwillig is en bijgevolg geen zonde kan zijn.
VIERDE DEEL.
merkwaardig voorbeeld betrekkelijk dit onderwerp.
Merkwaardig is de geschiedenis van den strijd van de H. Catharina van Sienna, ziehier daarvan het kort verhaal. De hooze geest verkreeg eens van God de toestemming om de deugd van deze heilige maagd te beproeven, en hiertoe alle mogelijke woede te gebruiken; mits hij haren persoon spaarde. Hij gaf haar dan allerlei slechte gedachten in, die diep_ in het hart der maagd drongen. Zooals zij zelf bekende was zij er gebeel vol van;, zoodat haar nog slechts de eigenlijke redelijke wil overbleef, die niet geschokt was door dien storm. Dit alles duurde zeer lang, totdat op zekeren dag de Zaligmaker haar verscheen: Waar waart Gij, zeide zij, o mijn zoete Heer! terwijl mijn hart zoo vol duisternissen en onreinheden was? Waarop hij antwoordde: Mijne doc hter. Ik was midden in uw hart. Wel hoe, hernam zij.kondt Gij mijn hart bewonen, terwijl er zooveel boosheid in was? En onze Heer zeide haar: Zeg mij, mijne beminde dochter, veroorzaakten al
384
HOOFDSTUK IV. 383
die gedachten, die in uw hart waren, u vermaak of droefheid, bitterheid of vreugde? En zij antwoordde: Eene uiterste bitterheid en droefheid. En wie dan, hernam de Zaligmaker, legde die groote bitterheid en droefheid in uw hart tenzij Ik, die verborgen bleef, in het midden uwer ziel? Wees zeker, mijne dochter, als Ik niet tegenwoordig geweest was. zouden die gedachten die uwen wil belegerden, zonder er zich meester van te kunnen maken, hem al spoedig overwonnen hebben; zij zouden er binnen getreden eu door uw vrijen wil goed ontvangen zijn en zouden aldus uwer ziel den dood toegebracht hebben. Maar daar Ik iu het midden van u was, heb Ik in uw hart eene droefheid en een wederstand gelegd, waardoor gij de bekoring zoo veel gij koudt hebt afgeweerd ; en daar gij het niet zooveel hebt kunnen doen als gij wel zoudt gewild hebben, hebt gij een groot mishagen en een grooten haat gevoeld, èn tegen de bekoring èn tegen u zelve. Aldus zijn deze bekoringen voor u een groote verdienste en een groot gewin geweest en heeft uwe deugd er slechts meer kracht en uitbreiding door verkregen.
81 25
3 86 VIERDE DEEl.
Ziet gij, Philothea, hoezeer dit vuur met aseh bedekt was ? en lioe de bekoring en zelfs het behagen in het hart waren gekomen en den wil omringden, die evenwel, alleen bijgestaan door haren Zaligmaker, weerstand bood door bitterheid, mishagen en afschuw van het kwaad, dat hem werd ingeblazen , en door voortdurend zijne toestemming te weigeren aan de zonde, die hem van alle kanten insloot? O God! welke droefheid voor eene ziel, die God bemint, zelfs niet te weten of Hij in haar is of niet, en of de goddelijke liefde, waarvoor zij strijdt in haar geheel is uitgedoofd of niet! Maar dit is de bloesem van de volmaaktheid der hemelsche liefde, om den minnende te doen lijden en strijden voor de liefde, zonder dat hij zelfs weet of hij de liefde heeft waarvoor en waardoor hij strijdt.
V.
Aannioediglng voor do flel die ia bekoring Is.
Die groote aanvallen en die zoo machtige bekoringen, Philothea, worden door God nooit
toegelaten dan tegen zielen, die Hij tot zijne zuivere en uitstekende liefde wil verheffen; maar daar volgt niet uit, dat zij daarna verzekert zijn die te bereiken; want het is menigmaal gebeurt dat zij, die standvastig waren geweest in zulke hevige bekoringen 5 daarna niet getrouw beantwoordden aan de goddelijke genade, en overwonnen werden in zeer kleine bekoringen. Ik zeg u dit, opdat, als het u ooit overkomt dat gij door zulke groote bekoringen geteisterd wordt, gij zoudt weten dat God u eene buitengewone gunst verleent, waardoor Hij verklaart, dat Hij u grooter wil maken in zijne oogen, en opdat gij niettemin altijd nederig en bevreesd zoudt zijn, en u niet belooft de kleine bekoringen te kunnen overwinnen, na de groote overwonnen te hebben, dan door eene aanhoudende getrouwheid aan de bewegingen der genade.
Welke bekoringen u dan ook overkomen, en welk behagen er ook op volge, zoolang uw wil zijne toestemming weigert, niet alleen aan de bekoring, maar ook aan het behagen, verontrust u dan volstrekt niet; want daardoor wordt God niet beleedigd. Als iemand in onjnaeht
3S7
3§8 VIERDE DEBl.
valt en geeh teeken vau leven meer geeft, dau legt raen gewoonlijk de hand op zijn hart, en bij de minste beweging, die men dan gevoelt, oordeelt men dat hij nog leeft en dat men hem door middel van een sterk en geestrijk vocht het gevoel kan doen terug krijgen. Zoo gebeurt het ook soms, dat onze ziel door de hevigheid der bekoringen in eene volkomen machteloosheid is gevallen, en dat zij even als een bezwijmde geen beweging of geestelijk leven meer heeft; maar willen wij weten wat ervams, leggen wij dan de hand op het hart. Onderzoe-ken wij of het hart en de wil nog hun geestelijke beweging hebben, dat is of zij liun plicht wel doen, door hunne toestemming te weigeren aan de bekoring en bet behagen; want zoolang de beweging van het weigeren nog in het hart is, zijn wij verzekerd, dat de liefde, dat waarachtig leven onzer ziel, in ons is, en dat Jesus Christus , onzen Zaligmaker, zich in ons hart bevindt, hoewel hij er bedekten verborgen is; zoodat door het aanhoudend gebruik van bet gebed, de Sacramenten en het vertrouwen op God, onze krachten zullen terngkeeren, eti wij een zeer zoet en volmaakt leven zullen leiden.
HOOFDSTUK VI.
VL
Hoe d« htknring en het behagen zonden kunuen zfjn.
Het gebeurt somtijds dat de enkele bekoriug ons aan zonde schuldig maakt, als wij oorzaak zijn, dat zij ons overkomt. Eij voorbeeld, ik weet dat ik door te spelen mij blootstel aan toorn en aan vloeken, en dat het spel voor mij eene bekoring daartoe is; dus zondig ik telkens als ik speel en ben ik schuldig aan al de bekoringen, die mij in het spel overkomen. Eveneens weet ik, dat zeker gezelschap voor mij eene gelegenheid is tot bekoring en val, en niettemin ga ik er vrijwillig heen; zonder twijfel beu ik dus plichtig aan al de bekoringen, die ik er zal hebben.
Als het behagen dat uit de bekoring voortkomt kan vermeden worden, is het altijd zonde dit behagen te nemen; en de zonde is grooter of kleiner, naarmate het vermaak, dat men er in schept of de toestemming, die men er aan geeft grooter of kleiner, van langer of korter duur is. Zijn hart gaarne bezig houden met een oneerbare zaak, is altijd berispelijk; en van het
389
390 VIERDE DEEL.
gebruik van het hart haugt zoo zeer de fout af dat zonder dit, het gebruik der zintuigen geen zonde kan zijn-
Als gij dan tot eenige zonde bekoord wordt, onderzoek dan of gij vrijwillig oorzaak tot de bekoring hebt gegeven; want in dit geval stelt de bekoring zelve u reeds in staat van zonde, om het gevaar, waarin gij n hebt gesteld; wel te verstaan: als gij de gelegenheid gemakkelijk hebt kunnen vermijden en de komst van de bekoring hebt voorzien of hebt kunnen voorzien. Maar als gij hoegenaamd geen oorzaak aan de bekoring hebt gegeven, kan zijn volstrekt niet tot zonde worden aangerekend.
Als men het vermaak,dat de bekoring volgt, had kunnen vermijden, en het evenwel niet gedaan heeft, is er altijd zonde in gelegen, naarmate men er meer of minder in verwijld heeft, en naarmate de oorzaak van het genomen vermaak. Eene vrouw die wel geeoe gelegenheid heeft gegeven tot vleierij, maar er evenwel behagen in schept, is berispelijk, als namelijk het behagen dat zij genomen heeft geen andere oorzaak beeft, dan de vleierij zelf; maar als iemand mij een middel voorstelt vel vinding en
HOOFDSTUK VI.
list, om mij op mijn vijand te wreken en ik volstrekt geen vermaak schep, noch eeuige toestemming geef aan de voorgestelde wraak, maar alleen in de fijnheid van de list, is het zeker dat ik niet zondig; evenwel is het niet raadzaam , dat ik mij veel met dit behagen inlaat, uit vrees dat het mij langzamerhand tot vermaak in de wraak zelve mocht brengen.
Men verrast zich somtijds, terwijl men behagen schept in de bekoring, en dit kan op zijn hoogst eene lichte dagehjksche zonde zijn, die grooter wordt, als men, na het kwaad bemerkt te hebben, waarin men verkeert, door onachtzaamheid eenigen tijd blijft onderhandelen met het vermaak, niet wetende of men het moet aannemen of weigeren; en de zonde wordt nog grooter, als men haar bemerkende , door ware zorgloosheid en zonder plan om het te verwerpen, er in verwijlt; maar wanneer wij vrijwillig en met voordacht besloten hebben om behagen te scheppen in dit of dat vermaak, is deze voordacht nit zichzclve een groote zonde, als het voorwerp waarin wij behagen scheppen, kennelijk slecht is.
391
VIERDE DEEL.
VIL
Hulpmiddel tegen zware bekoringen.
Zoodra gij eeaige bekoring in u gevoelt, doe dan als de kleine kinderen, als zij in het veld een wolf of beer zien: zij vluchten terstond tus-schen de armen van hun vader of moeder, of roepen ze ten minste ter hulp. Neem ook zoo uwe toevlucht tot God en roept zijne barmhartigheid ter hulp; dit is het middel, dat onze. Zaligmaker leert: Bidt, zegt hij, opdat gij niet in bekoring valt.
Zoo niettemin de bekoring aanhoudt of vermeerdert, loopt dan in den geest naar het heilig kruis, omhels het, alsof gij n voor den gekruis-ten Jesus Christus bevondt. Verklaar Hem dat gij niet zult toestemmen in de bekoring en vraag Hem om zijne heilige bescherming; en volhard aldus met te verwerpen wat in u omgaat , zoolang de bekoring duurt.
En terwijl gij deze verklaringen doet en uwe toestemming weigert, zie dan de bekoring niet in het gelaat, maar houd uw blik alleen op on-i$en Heer gericht; want als gij de bekoring aan-
392
HOOFDSTUK VU.
ziet, zou zij, vooral al zij sterk is, uwen moed aan het wankelen kunnen brengen.
Gij zult ook wel doen met uw geest te verstrooien door eenige goede en loffelijke bezigheid; want deze bezigheid zal in uw hart komen en daar de plaats innemen en het gevoel uit-dooven van de bekoring.
Maar het groote middel tegen alle bekoringen, groot of klein, in uw hart te openen aau uwen leidsman, doorhem de inblazingen van den vijand te doen kennen en de indrukken, die zij op u maken. Want, merk op dat het stilzwijgen altijd de eerste voorwaarde is, die de duivel oplegt aan hem, dien hij verleiden wil: een gedrag lijnreeht tegenovergesteld aan dat van God, daar God bij zijne ingevingen boven alles vraagt, dat wij ze openbaren aan onze oversten eu geleiders.
Zoo na dit alles, de bekoring hardnekkig blijft om ons te bemoeielijken en te kwellen, hebben wij niets te doen dan ook op onze beurt hardnekkig te blijven in de verklaring, dat wij niet willen toestemmen; want hoe de ziel ook bestreden wordt, kan zij toch nooit beschadigd worden , zoolang zij neeu zegt.
393
VIEBDE DEEL.
gebruik van het hart haugt zoo zeer de fout af dat zonder dit, het gebruik der zintuigen geen zonde kan zijn.
Als gij dan tot eenige zonde bekoord wordt, onderzoek dan of gij vrijwillig oorzaak tot de bekoring hebt gegeven; want in dit geval stelt de bekoring zelve u reeds in staat van zonde, om het gevaar, waarin gij u hebt gesteld; wel te verstaan: als gij de gelegenheid gemakkelijk hebt kunnen vermijden en de komst van de bekoring hebt voorzien of hebt kunnen voorzien. Maar als gij hoegenaamd geen oorzaak aan de bekoring hebt gegeven, kan zij u volstrekt niet tot zonde worden aangerekend.
Als men het vermaak, dat de bekoring volgt, had kunnen vermijden, en het evenwel niet gedaan heeft, is er altijd zonde in gelegen, naarmate men er meer of minder in verwijld heeft, en naarmate de oorzaak van het genomen vermaak. Eene vrouw die wel geene gelegenheid heeft gegeven tot vleierij, maar er evenwel behagen in schept, is berispelijk, als namelijk het behagen dat zij genomen heeft geen andere oorzaak heeft, dan de vleierij zelf; maar als iemand mij een middel voorstelt vol vinding en
390
HOOFDSTUK VI.
list, om mij op miju vijand te wreken en ik volstrekt geen vermaak schep, noch eeuige toestemming geef aan de voorgestelde wraak, maar alleen in de fijnheid van de list, is het zeker dat ik niet zondig; evenwel is het niet raadzaam , dat ik mij veel met dit behagen inlaat, uit vrees dat het mij langzamerhand tot vermaak in de wraak zelve mocht brengen.
Men verrast zich somtijds, terwijl men behagen schept in de bekoring, en dit kan op zijn hoogst eene lichte dagehjksche zonde zijn, die grooter wordt, als men, na het kwaad bemerkt te hebben , waarin men verkeert, door onachtzaamheid eenigen tijd blijft onderhandelen met het vermaak, niet wetende of men het moet aannemen of weigeren; en de zonde wordt nog grooter, als men haar bemerkende , door ware zorgloosheid en zonder plan om het te verwerpen, er in verwijlt; maar wanneer wij vrijwillig en met voordacht besloten hebben om behagen te scheppen in dit of dat vermaak, is deze voordacht uit zichzelve een groote zonde, als het voorwerp waarin wij behagen scheppen , kennelijk slecht is.
391
VIERDE DEBL.
VIL
llnlpmlddel tegen zware bekoringen.
Zoodra gij eeuige bekoring in u gevoelt, doe dan als de kleine kinderen, als zij in het veld een wolt of beer zien; zij vluchten terstond tus-Bchen de armen van hun vader of moeder, of roepen ze ten minste ter hulp. Neem ook zoo uwe toevlucht tot God en roept zijne barmhartigheid ter hulp; dit is het raiddel, dat onze Zaligmaker leert: Bidt, zegt hij, opdat gij niet in bekoring valt.
Zoo niettemin de bekoring aanhoudt of vermeerdert, loopt dan in den geest naar het heilig kruis, omhels het, alsof gij u voor den gekruis-ten Jesus Christus bevondt. Verklaar Hem dat gij niet zult toestemmen in de bekoring en vraag Hem om zijne heilige bescherming; en volhard aldus met te verwerpen wat in u omgaat , zoolang de bekoring duurt.
Eu terwijl gij deze verklaringen doet en uwe toestemming weigert, zie dan de bekoring niet in het gelaat, maar houd uw blik alleen op ou-^en Heer gericht; want als gij de bekoring aan-
392
HOOFDSTUK VII.
ziet, zou zij, vooral al zij sterk is, uwen moed aan het wankelen kunnen brengen.
Gij zult ook wel doen met uw geest te verstrooien door eenige goede en loffelijke bezigheid; want deze bezigheid zal in uw hart komen en daar de plaats innemen en het gevoel uit-dooven van de bekoring.
Maar het groote middel tegen alle bekoringen, groot of klein, in uw hart te openen aan uwen leidsman, door hem de inblazingen van den vijand te doen kennen en deindrukken, die zij op u maken. Want, merk op dat het stilzwijgen altijd de eerste voorwaarde is, die de duivel oplegt aan hem, dien hij verleiden wil: een gedrag lijnrecht tegenovergesteld aan dat van God, daar God bij zijne ingevingen boven alles vraagt, dat wij ze openbaren aan onze oversten en geleiders.
Zoo na dit alles, de bekoring hardnekkig blijft om ons te bemoeielijken entekwtllen, hebben wij niets te doen dan ook op onze beurt hardnekkig te blijven in de verklaring, dat wij niet willen toestemmen ; want hoe de ziel ook bestreden wordt, kan zij toch nooit beschadigd worden, zoolang zij neen zegt.
393
VIERDE DEEL.
Onderhandel niet met uwen vijand, en antwoord hem nooit een enkel woord, tenzij het woord, dat onze Heer hem ten antwoord gaf en waarmede hij h?m versloeg: Ga weg. Satan! er staat geschreven: gij zult den Heer uwen God aanbidden, en Hem alleen dienen. Want als de godvruchtige ziel zich door eenige bekoring ziet aanvallen, moet zij zich niet bezig houden met te redetwisten of te antwoorden: maar zich eenvoudig tot Jesus Christus, haren Bruidegom, keeren en nogmaals verklaren, dat zij Hem getrouw wil zijn en alleen aan Hein wil toebehooren.
Dat men aan de kleine bekoringen moet nederstaan.
Ofschoon men de groote bekoringen moet bestrijden met een onverwinnelijken moed en hoewel de overwinning die wij er over behalen ons uiterst nuttig is, is er misschien nog meer voordeel in het bestrijden der kleine gelegen; want winnen de groote Let in hoedanigheid, de kleine winnen het zoo oneindig ver in aan-
394
HOOFDSTUK VIII.
395
tal, dat dit overwinnen van de kleine met dat van de groote vergeleken kan worden. Wolven en beeren zijn ongetwijfeld gevaarlijker dan vliegen, maarzij veroorzaken ons niet zooveel last en verveling en stellen ons geduld ook lang niet zoo veel op de proef. Het is gemakkelijk zich van doodslag te onthouden, maar het is moeielijk de kleine opvliegendheden te vermijden waartoe zich de gelegenheid ieder oogenblik aanbiedt. Het is zeer gemakkelijk om het goed van anderen niet te ontvreemden, maar ongemakkelijk om het niet te begeeren; zeer gemakkelijk om geen valsche getuigenis af te leggen voor het gerecht, maar ongemakkelijk om niet te liegen in de samenleving; gemakkelijk om zich niet beschonken te drinken , maar ongemakkelijk om altijd matig te zijn; gemakkelijk om den dood niet te wenschen van den naaste, maar ongemakkelijk om hem geen ongemak toe te wenschen; gemakkelijk om niet te lasteren, maar ongemakkelijk om geen kwaad te spreken. In het kort, die kleine bekoringen tot toorn, kwaad vermoeden, ijverzucht, afgunst, dartelheid, ijdelheid, dubbelhartigheid, gemaaktheid, listigheid, slechte
TIERDE DEEL.
gedachten, zijn de aanhoudende oefeningen zelfs van de godvruehtigsten en standvast ig-sten; daarom, mijne waarde Philothea, moeten wij bezorgd zijn om ons tot dien strijd te bereiden , en wees verzekerd, zoo vele overwinningen als wij zullen behalen op die kleine vijanden, zoo vele kostbare gesteenten zullen wij hechten aan de kroon van glorie, die God ons bereidt in zijn paradijs. Daarom zeg ik, terwijl wij ons toerusten om goed en moedig te strijden tegen de zware bekoringen, die ons overkomen, moeten wij ons ook goed en ijverig verdedigen tegen de geringe en zwakke aanvallen der kleine.
Hoe men by de kleine bekoringen moet te werk gann.
Daar het onmogelijk is geheel en al bevrijd te zijn van die kleine bekoringen van ijdel-heid, kwaad vermoeden, verdrietigheid, ijverzucht, afgunst, dartelheid en dergelijkcn, die als kleine vliegen voor onze oogen vliegen en ons nu eens op de wang, dan op deu neus
396
HOOFDSTUK \'X.
steken, is het beste middel dat men tegen deze kan aanwenden, dat men er zich niet lastig om maakt: want hoe vervelend dit alles ook is, kan het ons evenwel niet schaden, mits wij vast besloten zijn altijd God te dienen.
Veracht dan die kleine aanvallen en verwaardig u zelfs niet te denken aan hetgeen zij n willen zeggen ; laat ze aan uwe ooren gonzen zooveel zij willen, en om u henen vliegen; en als zij u willen steken en gij ze hoe weinig ook in uw hart ziet ophouden, doe dan niets anders dan ze eenvoudig wegjagen; strijd erniet tegen en antwoord ze niet, maar houd uw hart met iets goeds bezig en voornamelijk met de liefde Gods, want geloof mij, gij moet niet met geweld de tegenover* gestelde deugd tegen over de bekoring willen stellen, daar dit bijna gelijk zou staan met te willen redetwisten met haar, maar na eene oefening verwekt te hebben van de deugd, die lijnrecht aan haar tegenovergesteld is, in de veronderstelling dat gij den aard der bekoring kent, moet gij vervolgens eenvoudig Uw hart naar den gekruisten Jesus Christus wenden, u in den geest aan zijne voeten hou-
39?
VIERDE DEEL.
39S
den en die met de grootst mogelijke liefde kussen. Dit is het beste middel om den vijand te overwinnen, zoowel in de kleine als in de groote bekoringen, want daar de liefde Gods de volmaaktheid aller deugden en meer zelfs dan de deugden zelve in zieh sluit, zoo is zij ook een opperst geneesmiddel tegen alle ondeugden; en als uw geest zich gewent, om in de bekoringen zijn toevlucht te nemen tot dit algemeen toevluchtsoord, zal bij niet verplicht zijn om te letten en te onderzoeken welke bekoringen hij heeft; maar als hij bevochten wordt zal hij eenvoudig den vrede gaan zoeken in dit groote heilmiddel, waarvoor de duivel zulk eene vrees heeft, dat als bij ziet dat zijne bekoringen ons tot die goddelijke liefde brengen, hij zal ophouden ons verder te bekoren.
Dit zij genoeg betreffende de kleine bekoringen ; zoo men deze afzonderlijk zou willen bestrijden, zou men in den wind schermen en niets doen
- M »-
HOOFDSÏUK X.
X.
Hoe men zQn hart moet Tersterkeo (egen de bekoringen.
Zie van tijd tot tijd welke bartstochten liet meest in u heersohen , en als gij ze ontdekt hebt, neem dan eene levenswijze aan, die met deze lijnrecht in strijd is, in gedachten, woorden en werken. Bij voorbeeld, als gij geneigd zijt tot de hartstocht van ijdelheid, overweeg dan van tijd tot tijd de ellenden van het mensohelijk leven, hoe noodlottig die ijdel-heden zullen zijn op den dag van sterven, hoezeer zij een edelmoedig hart onwaardig zijn dat zij slechts beuzelingen, kinderachtigheden zijn, en andere dergelijke dingen. Spreek dikwijls tegen de ijdelheid, en al schijnt gij dit ook met tegenzin te doen, moet gij evenwel niet nalaten haar te verachten, want door dit middel zult gij zelfs bij uwe tegenpartij achting verwerven; en door van een zaak kwaad te spreken, wekken wij ons op om haar te haten, hoe zeer wij er eerst ook aan gehecht waren. Doe zooveel mogelijk werken van verworpenheid en ootmoed, al is het ook schijnbaar
399
VIERDE DEEL.
tegen uwen dank; want daardoor zult gij u gewennen aan de nederigheid en de ijdellieid verzwakken; zoodat als de bekoring zal komen, uwe neiging haar niet meer zoo zal begunstigen en gij meer kracht zult hebben om haar te bestrijden.
Zijt gij tot gierigheid geneigd, zoo denk dikwijls aan de dwaasheid dezer zonde, die ons slaaf maakt van datgene wat slechts geschapen is om ons te dienen; denk ook vooral, dat men bij dfn dood alles verlaten moet en dat onze goederen dan in de handen zullen overgaan van den een of ander die ze zal verkwisten of wien ze zullen dienen tot verderf en verwerping, en dergelijke gedachten meer. Spreek sterk tegen de gierigheid, prjs zeer de verachting der wereld, tracht dikwijls aalmoezen te geven en eenige gelegenheden om schatten te verzamelen te doen voorbijgaan.
Zoo gij neiging hebt voor de dwaze vriendschappen, bedenk dan dikwijls hoe gevaarlijk dit is, zoowel voorn zeiven als voor anderen, en welk een rampzalige zaak het is, om aldus het edelst vermogen onzer ziel te verkwisten; hoe zeer men daardoor gevaar loopt den naam
400
HOOFDSTUK XI.
van ijdel en lichtzinnig te krijgen. Spreek dikwijls met lof over den eenvoud en de zuiverheid des harten en verricht ook, zoo veel als gij kunt, oefeningen van deze deugden, en vermijd alle gemaaktheid en opschik.
In één woord, ten tijde van vrede, dat is, als de bekoringen van de zonde, waaraan gij onderworpen zijt, u niet zullen kwellen, verzamel dan krachten door het beoefenen der tegenovergestelde deugd; en als de gelegenheden niet tot u komen, ga ze dan te gemoet om ze aan te tasten; want daardoor zult gij uw hart versterken tegen de toekomstige bekoringen.
- M •
XI.
Over de ongerustheid»
De ongerustheid is geen eenvoudige bekoring, maar eene bron, waaruit vele bekoringen voortkomen. Daarom wil ik er een en ander van zeggen. De droefheid is niets anders dan eene smart des geestes over eenig kwaad dat tegen onzen zin in ons beslaat, hetzij dat dit 81 3«
401
402 VIERDE DEEL.
kwaad uitwendig is, als de armoede, ziekte, verachting; hetzij inwendig, als onwetendheid) dorheid des harten, tegenzin in het goede en bekoringen. Als dan de ziel gevoelt,dat zijeenig gebrek heeft, mishaagt haar dit en van daar de droefheid; het verlangen om van het gebrek bevrijd te zijn en het middel te hebben om zich er van te verlossen volgt de droefheid onmiddelijk, en tot zoo ver hebben wij gelijk; want van nature verlangt elk het goede, en vlucht wat in zijn oog kwaad is.
Als de ziel deze middelen om van haar ge-, brek bevrijd te zijn zoekt uit liefde tot God, zal zij ze zoeken met geduld, zachtmoedigheid, nederigheid en kalmte en hare bevrijding meer van de goedheid en voorKienigbcid Gods verwachten dan van haar eigen arbeid, verstand en zorg. Zoo zij hare bevrijding zoekt uit liefde tot zich zelve , is zij gejaagd en ongeduldig in het zoeken naar de middelen , alsof dit goed meer van haar dan van God afhing. Ik zeg niet dat zij dit denkt, maar ik zeg dat zij gejaagd is, alsof zij dit dacht.
Zoo zij niet terstond ontmoet wat zij verlangt vervalt zij in groote ongerustheden en ongedul-
HOOFDSTUK. XI.
digheden, die, wel verre van het gebrek weg te nemen, het daarentegen slechts verergeren; vervolgens vervalt de ziel in onmatige benauwdheden en droefheden en ondervindt zij zulk een gebrek aan kracht en moed, dat haar gebrek haar ongeneeslijk toeschijnt. Gij ziet dus dat de droefheid, die in het begin billijk is, de ongerustheid voortbrengt en dat de ongerustheid vervolgens eene overmaat van droefheid baat, die uiterst gevaarlijk is.
De ongerustheid is, na de zonden, het grootste kwaad, dat eene ziel kan overkomen; want even als opstanden en inwendige beroerten een staat geheel ten onder brengen en haar tot de onmogelijkheid voeren om hare vijanden te wederstaan; zoo ook heeft ons hart, als het inwendig ontroerd en verontrust wordt, geen kracht om de deugden, die zij had verworven, te bewaren, noch zelfs om te wederstaan aan de bekoringen van don vijand, die dan al zijne pogingen aanwendt om, zoo als men zegt, in troebel water te visschen.
De ongerustheid komt voort uit een ongeregeld verlangen om verlost te zijn van het gebrek, dat men gevoelt, of om het goed te
403
404 VIERDE DEKL.
verkrijgen, dat meu hoopt; en evenwel is er niets dat het kwaad meer verergert en bet goed meer verwijdert dan de ongernstheid en gejaagdheid. De vogelen blijven gevangen in de netten en strikken, omdat zij, als zij er in gevangen zijn, zich wenden en keeren om er uit te komen, waardoor zij er zich hoe langer hoe meer inwikkelen. Wanneer gij dan gejaagd zijt in het verlangen om van eenig kwaad verlost te zijn of tot eenig goed te komen, breng dan vóór alles uwen geest tot rust; doe uw oordeel en uwen wil tot bedaren komen; en volg daarna\' stil en bedaard de beweging van uw verlangen en gebruik met overleg de middelen die passend zijn; en als ik zeg stil en bedaard, dan wil ik daardoor niet zeggen met slordigheid , maar zonder overhaasting, zonder kommer of ongerustheid; anders zult gij, in plaats van het voorwerp van uw verlangen te verkrijgen, alles bederven en u slechts te meer in verlegenheid brengen.
O Heer! zeide David, mijne ziel is altijd tusschen mijne handen en ik heb me wel niet vergeten. Onderzoek meermalen per dag, Phi-lothea, maar ten minste des morgens en des
HOOFDSTUK XI.
avonds, of gij uwe ziel tussclien uwe handen hebt, of wel of eenige hartstocht of ongerustheid u niet van haar beroofd heeft. Zie of gij uw hart onder uwe bevelen hebt, of wel o( het u niet ontsnapt is om zich te wikkelen in eene of andere ongeregelde neiging van liefde, haat, nijd, bedrog, vrees, droefheid of vreugde. En als het afgedwaald is, zoek het dan voor alles op en breng het met zachtheid terug in üods tegenwoordigheid en stel uwe neigingen en verlangens weder onder de gehoorzaamheid en de leiding van zijn goddelijken wil; want even als zij, die bevreesd zijn een kostbare zaak te verliezen, deze vast in de hand houden, zoo en naar het voorbeeld van David, moeten wij altijd zeggen: O mijn God! mijne ziel is in gevaar verloren te gam, daarom draag ik haar altijd tussclien mijne handen, en van daar dat ik moe wet niet heb vergeten.
Laat uwe verlangens u nooit verontrusten, hoe klein en gering zij ook mogen wezen; want na de kleinen zouden de grooten uw hart meer gesteld vinden tot verwarring en ongeregeldheid. Als gij de ongerustheid voelt komen, beveel u dan aan God en besluit niets te doen
405
406 VIERDE DEEL.
van al wat uw verlangen u vraagt, tot dat de ongerustheid geheel voorbij is, tenzij de zaak geen uitstel zou kunnen lijden; en vervolgens moet gij, door een zacht en rustig geweld de hevigheid van uw verlangen inhouden, het matigen en zoo goed mogelijk totrust brengen; en hierop kunt gij de zaak ten uitvoer brengen, niet naar uw verlangen, maar naar de rechte rede.
Zoo gij uwe ongerustheid kunt ontdekken aan hem, die uwe ziel bestiert of ien minste aan eenig voorzichtig en verstandig persoon ,• zult gij ongetwijfeld terstond verlichting gevoelen; want de raededeeling van zielesmarten heeft dezelfde uitwerking op de ziel als een aderlating op het lichaam bij iemand, die ecu aanhoudende koorts heeft; het is het geneesmiddel der geneesmiddelen. Ook de H. Koning Lodewijk gaf dezen raad aan zijn zoon: Als gij iets op het hart hebt, zeg het dan aanstonds aan uwen biechtvader of aan een ander vertrouwd persoon, en de vertroosting, die gij daardoor ontvangen zult, zal u helpen om uwe moeilijkheid gemakkelijk te dragen.
HOOFDSTUK XII.
ÜTer de droefheid.
De droefheid die volgens God is, zegt de H. Paulus, werkt de boetvaardigheid uit tot zaligheid; en de droefheid der wereld werkt den dood uit. De droefheid kan dus goed en kwaad zijn, al naar de verschillende uitwerkselen, die ze in ous voortbrengt. Het is waar dat zij meer kwaads dan goeds heeft: wautzij heeft slechts twee goede dingen, te weten: de barmhartigheid en boetvaardigheid; terwijl zij zes slechte heeft, namelijk: de benaauwdheid, de luiheid, de verontwaardiging, den naijver, den nijd en het ongeduld: daarom zegt de Wijze Man, dat de droefheid veel menschen doodt en dat er met haar niets te winnen is; omdat tegenover twee goede stroomen, die uit de bron der droefheid ontspringen, er zes zeer slechte zijn.
De vijand bedient zich van de droefheid om de volharding der goeden te beproeven; want even als hij de slechten tracht te verheugen in hunne zonden, zoo ook hoopt hij de goeden te bedroeven in hunne goede werken; en even als
407
tos VIERDE DEEL.
hij niet tot het kwaad kau verlokken dan door dit aangenaam te doen vinden, zoo kan hij ook niet van het goed afkeeren, dan door het vervelend te doen vinden. De duivel vraagt slechts droefheid en treurigheid, en daar hij zelf droef en treurig is en dit eeuwig zal zijn, zou hij willen , dat iedereen was zooals hij.
De slechte droefheid verwart de ziel, brengt haar in ongerustheid , geeft haar ongeregelde vrees, maakt haar afkeerig van het gebed ; zij bezwaart en vermoeid het hoofd ; zij beroolt de ziel van raad , besluit, oordeel en moei, en slaat hare krachten geheel ter neder. In het kort zij is als een harde winter, die alle schoonheid van de aarde wegvaagt en alle levende wezens verstijlt; want zij berooft de ziel van allen troost en slaat haar met onmacht in al hare vermogens.
Zoo het u ooit gebeurt, Philothea, dat gij door deze slechte droefheid gekweld wordt, beoefen dan de volgende middelen; is iemand bedroefd, zegt de H. Jaeobns, dat hij bidde. Het gebed is een algemeen geneesmiddel, want het verheft den geest tot God, die onze eenige vreugde en eenige troost is; maar gebruik ter
HOOFDSTUK XII.
wijl gij bidt, verzuchtingen en woorden, hetzij in- hetzij uitwendig, die tot vertrouwen en liefde tot God opwekken, zooals, o God vau barmhartigheid! o mijn goede Meester! mijn zoete Zaligmaker, mijn leven, mijne vreugde, mijne hoop! o waarachtige Bruidegom en Welbeminde mijner ziel! en andere dergelijken.
Bestrijd levendig de neigingen tot droefheid, en hoewel het u schijnt, dat al wat. gij gedurende dien tijd doet, met laauwheid, droefheid eu lafhartigheid geschiedt, moet gij evenwel niet nalaten het te doen; want als de vijand , die ons door de droefheid afkeerig wil maken van de goede werken, ziet, dat wij ze toch doen, en dat zij nog meer waarde krijgen, door dat wij ze niettegenstaande onzen tegenzin doen , zal hij ophouden ons te kwellen.
Zing geestelijke lofzangen: want de duivel heeft dikwijls zijne pogingen bij dit middel gestaakt, getuige de booze geest, die Saül kwelde en wiens geweld bedwongen werd door de zoete toonen van Davids harp.
Het is goed om zich tot uitwendige bezigheden te begeven en deze zooveel mogelijk af te wisselen, om daardoor de ziel te verstrooien
409
410 VIERDE DEEL.
van het onderwerp, dat haar bedroeft en om de levensgeesten te zuiveren en op te wekken; want de droefheid is een hartstocht van de koude en drooge lichaamsgesteldheid.
Verricht uitwendige oefeningen van vurigheid, al doet gij ze ook zonder smaak; omhels een kruisbeeld, druk het aan uw hart, kus zijne handen en voeten, verhef uwe handen en uwe oogen ten hemel en richt uwe stem tot God door woorden van liefde en vertrouwen, gelijk de volgende : Mijn Welbeminde is aan mij en ik hen aan Bern ;mijn, Welbeminde is als een ndler van myrrhe op mijn hart; mijne oogen kunnen zich niet verzadigen in U te beschouwen, o mijn Ood! ik houd niet op TI toe te roepen: Wanneer zult Gij mij vertroosten? O Jesus! wees mij een Jesns! lieve Jesus, en mijne ziel zal leven. Wie zal mij scheiden van de liefde van mijn Ood? en andere dergelijke verzuchtingen.
Het matig gebruik der lijfkastijding is een foed middel tegen de droefheid, omdat deze
uitwendige pijn, uit vrijen wil genomen, de inwendige vertroosting verwerft en omdat de ziel bij het gevoelen der uitwendige smarten, niet meer aan de inwendige denkt. De veel-
HOOFDSTUK XIII.
vuldige Communie is ook een uitstekend middel ; want dit hemelseh brood versterkt het hart en verheugt den geest.
Ontdek nederig en getrouw aan uwen ziel-hestierder alle gevoelens en alle inblazingen , die uit uwe droefheid voortkomen; zoek het gezelschap van blijmoedige en geestige personen en ga gedurende dien tijd zooveel mogelijk met hen om. Stel u eindelijk in de handen van God en bereid u om met geduld die vervelende droefheid te lijden als een rechtmatige straf voor uwe ij dele vreugden en twijfel niet of God zal, na u beproefd te hebben, u van uwe kwaal verlossen.
XIII.
Orer de gnestoiyke pn geroellge vertroostlngf.n, en boe men cr zleh van moet bedienen.
God doet deze wereld een opeenvolging van onophoudelijke wisselingen ondergaan en beurtelings ziet men den dag veranderen in nacht, de lente in zomer, den zomer in herfst, den herfst in winter en den winter in lente, de eene
411
412 VIEBDE DEEL.
dag is nooit volkomen gelijk aan den anderen, er zijn nevelachtige, regenachtige, drooge en stormachtige dagen: eene verscheidenheid, die aan dit heelal een grootc schoonheid geeft. Zoo is het ook met den raensch, die volgens het woord der ouden een wereld in het klein is, want nooit is hij in denzelfden staat, en zijn leven verloopt op aarde ais de wateren van een stroom; zonder ophouden wordt hij medege-sleept tot een menigte verschillende bewegingen , die hem nu eens opheffen door de vrees , nu ter rechterzijde buigen door de vertroosting, dan weder ter linker door de droefheid; en nooit is een enkele zijner uren geheel gelijk aan het andere.
Dan, te midden van zulk een groote ongelijkheid van gebeurtenissen en voorvallen, is het uiterst gewichtig, dat wij altijd eene onverau-derlijke gelijkheid des harten bewaren; en ofschoon alles om ons heen zich verschillend keert en wendt, moeten wij altijd onze blikken naar den hemel gericht houden en on wrikbaar zijn in ons besluit, om zonder ophouden naar God te streven om eens bij Hem te komen. Welken koers het schip ook neme, dat het zich naar
HOOFDSTUK. XIII.
413
het oosten of naar het westen, naar het noorden of naar het zuiden lichte, en hoe de wind ook is, nooit zal de kompasnaald naar iets anders dan de poolster gericht zijn. Dat even zoo alles het onderste boven gekeerd worde, niet alleen om ons heen, maar ook in ons; dat is, laat onze ziel droevig, blijde, in zoetheid, in bitterheid, in vrede, in verwarring, iu licht, in duisternissen , in bekoringen, in rust, in walging, in dorheid of in blijgeestigheid zijn: laat de zon haar branden of de dauw haar verfrisschen, ach, mocht dan altijd de naald van ons hart, van onzen geest, van onzen bovenaardschen wil, die ous kompas is, onveranderlijk gericht ziju en voortdurend streven naar do liefde van God, zijn Schepper, zijn Zaligmaker, zijneenigen opperst goed. Hetzij wij leven, hetzij wij sterven, .zegt de Apostel, wij behooren aan God; en wie zal ons scheiden van de liejde van Jesus Christus ? Neen, nooit zal iets ons van die liefde scheiden, noch tegenspoed, noch benauwdheid, noch de dood, noch het leven, noch het tegenwoordig kwaad, noch de vrees voor toekomende rampen, noch de listen van de booze geesten, noch de hoogte der vertroostingen, noch de diepte, der
VIERDE DEEL.
droefheden, noch de zoetheid, noch de dorheid, noch eenig schepsel ter wereld moet ons ooit scheiden van die heilige liefde , die gegrondvest is in Jesus Christus.
Dit zoo vaste besluit om nimmer God noch zijne heilige liefde te verlaten, dient als tegenwicht voor onze zielen ora ze in eene heilige en volmaakte gelijkheid te houden bij al de oneffenheden en bewegingen, die de staat van dit leven haar aanbrengt. Want even als de bijen, wanneer zij in het open veld door den wind overvallen worden, kleine steentjes nemen, om zich in de lucht te kunnen houden en niet zoo licht weggeslingerd te worden door den storm: zoo ook moet onze ziel met vurigheid het besluit omhelzen, om altijd haren God te beminnen en dan zal zij staande blijven te midden der onstandvastigheid en veranderlijkheid der vertroostingen en droefheden, hetzij geestelijke, hetzij tijdelijke, uit- of inwendige.
Doch behalve deze algemeeneregels, hebben wij eenige bijzonderheden noodig.
1. Ik zeg dan dat de god vracht niet bestaat in al die zoetheden, aangenaamheden en gevoelige vertroostingen, die ons tot tranen en zuch-
41é
HOOFDSTUK XIII.
415
ten bewegen en ons een zekere aangename voldoening geven in eenige godvruchtige oefeningen. Neen, Philothea, de godvrucht en dit zijn niet hetzelfde; want er zijn vele zielen, die deze vertroostingen hebben, en die niettemin vol gebreken zijn, waaruit volgt dat zij geen ware liefde tot God, en nog veel minder eenige ware godvrucht hebben. Toen Saül den armen David tot den dood vervolgde in de woestijn van Engaddi, kwam hij geheel alleen in een grot, waarin David met zijn lieden verborgen was. David die hem bij deze gelegenheid gemakkelijk had kunnen dooden, schonk hem het leven en wilde hem zelfs geen vrees aanjagen; maar toen hij hein ongehinderd had laten uitgaan , riep hij hem na om hem zijne onschuld te betuigen, eu hem te doen zien, dat hij hem in zijne macht had gehad. Wat deed toeu Saül wel niet om aan David te tooneu, dat zijn hart verteederd was? hij noemde hem zijn kind, begon luide te weenen, hem te prijzen, zijn edelmoedigheid te zegenen. God voor hem te bidden, hem zijne toekomstige grootheid te voorspellen en hem de zorg van zijn eigen huis op te dragen. Had hij grooter smart en gevoeligheid kunnen doen
VIERDE DEEL.
416
blijken? Niettemin bij dat alles was zijn hart niet veranderd en hij bleef David vervolgen even wreed als vroeger. Zoo is het ook met personen, die bij het zien van de goedheid Gods en het lijden des Zaligmakers, groote verteede-ringen des harten gevoelen, die hen zuchten doen slaken, tranen vergieten, gepaard met zulke gevoelige gebeden en dankzeggingen, dat men hen doordrongen zou gelooven van een zeer groote godvrucht; maar als meu hen nauwkeurig beziet, bevindt men dat even als de voorbijgaande regens van een heeten zomer met groote druppelen op de aarde vallen zonder haar te doordringen en tot niets dienen dan om paddestoelen voort te brengen, zoo ook die tranen van teederheid, die op een ondeugend hart vallen, dit niet doordringen en het volstrekt tot niets dienstig zijn: want bij dat alles zouden die arme lieden zelfs geen greintje willen missen van het onrechtvaardig verworven goed dat zij bezitten , zij zouden geen enkele hunner slechte neigingen willen vermaken, en zich niet de kleinste moeite der wereld willen geven voor den dienst van dien Zaligmaker, dien zij zoo beweend hebben; zoodat de goede
HOOFDSTUK XIII.
bewegingen, die zij gehad hebben slechts geestelijke paddestoelen zijn, die niet alleen de ware godvrucht niet zijn, maar zeer dik wijls zelfs groote listen zijn van den vijand, waardoor hij deze zielen met die kleine vertroostingen bezig houdt, haar daardoor te vreden en voldaan over zichzelven maakt, en haar vervolgens de ware en echte godvrucht doet verwaarloozen, die bestaat in een staud-vastigen, bepaalden, ijverigen en werkzamen wil om ten uitvoer te brengen, wat men weet dat aan God aangenaam is.
Een kind zal teeder weenen, als hij den geneesheer bij zijne moeder eene aderlating ziet verrichten, doch als zijne moeder, waarover hij weende, hem terzelfder tijd een appel of suikergoed vraagt, dat hij in zijn hand heeft, zal hij het volstrekt niet afgeven. Zoo zijn de meeste onzer teedere godvruchtigheden: als wij aan Jesus Christus een lanssteek zien toebrengen, die Hem het hart doorboort, dan weenen wij met teederheid. Helaas! Philothea, het is goed te weenen over den dood en het smartelijk lijden van onzen Vader en Verlosser, maar waarom geven wij hem dan den appel niet, dien wij 81 27
417
418 VIERDE DEEL.
iu onze handen hebben, en dien hij met zooveel aandrang vraagt? te weten, ons hart, dien eeni-gen appel van liefde, welken die dierbare Zaligmaker van ons vraagt? Waarom offeren wij hem niet zoovele kleine neigingen, voldoeningen, vermaken, die hij nit ons hart quot;wil rukken, zonder er ooit toe te kunnen geraken, omdat dit ons geliefd suikergoed is, waarnaar wij gretiger zijn dan naar de goederen zijner goddelijke genade? Ach, dat alles zijn vriendschappen van kleine kinderen; teeder maar zwak, maar grillig, maar zonder uitwerking. De godvrucht bestaat dus niet in dergelijke gevoelige aandoeningen, die somtijds voortkomen uit een weekelijken aard, die gemakkelijk alle indrukken ontvangt die men hem wilgeven, en die somtijds ook een kunstgreep zijn van den vijand , wanneer hij, om ons beter te bedriegen, zoo onze verbeelding opwint.
2. Evenwel zijn deze teedere en gevoelige zoetheden somtijds zeer nuttig; want zij wekken den lust der ziel op; versterken den geest en voegen bij de strengheid der godvrucht eene heilige en levendige blijdschap, die onze daden, zells uitwendig zeer schoon en aangenaam
HOOFDSTUK XIII.
419
maakt. Daaruit ontstaat die smaak voor het goddelijke, die David deed uitroepen: O Heer! hoe zoet zijn moe woorden voor mijn gehemelte! zij zijn zoeter voor mijn hart dan honig voor mijnen mond. En inderdaad het is zeer waar, dat de minste kleine vertroosting, die de godvrucht ons scheukt, bij allen geval meer waard is dan de uilgezochtste vermaken der wereld. Het is de melk, waarvan ons de H. Schrift spreekt, welke verkieslijker is dan de uitge-zochtste wijn; hij die er van geproefd heeft, beschouwt alle andere menschelijke vertroostingen als gal en alsem; en even als zij die scythiseh kruid in den mond nemen, daarvan zulk een groote zoetheid ontvangen, dat zij noch honger noch dorst meer gevoelen, zoo ook kunnen zij, aan wie God het hemelseh manna der inwendige vertroostingen heeft geschonken, de vertroostingen der wereld niet meer verlangen of aannemen, ten minste om er smaak in te vinden en hun hart er mede bezig te houden. Zij zijn kleine voorsmaken van de onsterfelijke zoetheden, die God geeft aan de zielen, die Hem zoeken; zij zijn suikerboonen, die Hij aan zijne kleine kinderen geeft om ze tot zich
VIERDE DEEL.
te lokkenzij zijn hartversterkende wateren die Hij hun aanbiedt om ze te versterken; somtijds zijn zij ook onderpanden van de eeuwige belooning die hen waeht. Men zegt dat Alexander de Groote toen hij op zee was, uit den zoeten geur, waarvan de lucht doordrongen was, oordeelde, dat hij niet ver verwijderd kon zijn van Gelukkig Arabiö, hetgeen hem veel diende om de bemanning zijner vloot aan te moedigen: en zoo ook geven ons de zoetheden der genade, te midden der stormen van dit sterfelijk leven, een voorsmaak van de onuitsprekelijke genoegens van het hemelsch vaderland, waarnaar wij verzuchten.
3. Maar, zult gij mij zeggen., als er gevoelige vertroostingen zijn, die goed zijn en van God komen, en er ook onnuttige, gevaarlijke en zelfs verderfelijke zijn, die van de natuur of den duivel komen, hoe kan ik die dan kennen en de kwade en onnutte van de goede onderscheiden? Het is een algemeene regel, Philo-thea, voor de neigingen en hartstochten onzer ziel, dat wij ze moeten kennen uit hunne vruchten : onze harten zijn de boomen, onze neigingen en hartstochten de takken en onze werken
420
HOOFDSTUK XIII. 421
de vruchten. Het hart is goed, als het goede neigingen beeft, en de neigingen zijn goed, als zij in ons goede uitwerkselen en heilige daden voortbrengen. Maken dus de zoetheden en vertroostingen ons nederiger, geduldiger, handelbaarder, liefdevoller en toegevender voor den naaste, vuriger om onze hartstochten te versterven, ijveriger in onze plichten, meer onderworpen en buigzamer voor onze overheden, eenvoudiger in ons leven, zonder twijfel, Philothea, dan zijn zij uit God; maar als die zoetheden slechts zoet zijn voor ons zeiven, als zij ons nieuwsgierig, bitter, licht geraakt, ongeduldig, stijfhoofdig, trotsch, aanmatigend, hardvochtig tegen den naaste maken, en als wij, ons verbeeldende reeds kleine heiligen te zijn, noch berisping noch raad zouden willen verdragen; zijn dit ontwijfelbaar valsche en verderfelijke vertroostingen. Een goede boom brengt slechts goede vruchten voort.
4. Als wij zoetheden en vertroostingen hebben: 1° Vernederen wij ons diep voor God; wachten wij ons, om in deze zoetheden te zeggen: O! wat ben ik goed! Neen, Philothea, niet de goederen maken ons beter, want zooals
422 VIERDE DEEL.
ik gezegd heb, daarin bestaat de godvrueht niet; maar zeggen wij: O! wat is God goed voor ben, die op Hem bopen en voor de ziel die Hem zoekt! Wie suiker in den mond heeft, kan daarom niet zeggen, dat zijn mond zoet is, maar wel dat de suiker zoet is; zoo ook ofschoon deze geestelijke zoetheid zeer goed is, en omdat God, die haar geeft zeer goed is, volgt daar niet uit, dat hij, die haar ontvangt, goed is. 2o Erkennen wij dat wij nog kleine kinderen zijn, die behoefte hebben aan melk, en dat deze lekkernijen ons slechts gegeven worden, omdat onze geest nog teeder en zwak is, en dat er zulke aanlokkingen noodig zijn, om ons tot de liefde Gods te brengen, 3° Maar vervolgens in het algemeen gesproken, laat ons die genaden en gunsten allernederigst ontvangen, en beschouwen wij zo als zeer kostbaar, niet zoo zeer op ziehzelven, maar omdat de band Gods ze in ons hart uitwerkt, even ais eene moeder zou doen, die om vermaak te doen aan haar klein kind, het kleine lekkernijen, de eene na den andere, in den mond legt; want, als het kind onderscheiding had, zou het de zoetheid der moederlijke liefkozingen veel hooger ach-
HOOFDSTUK XIII.
423
ten, dan de zoetheid der lekkernij zelve; zoo ook, Philothea, is het zoet, zoetheden te smaken; maar het is de zoetheid der zoetheden als men bedenkt, dat God ze met zijne liefderijke en moederlijke hand in ons hart, in onzen geest en in onze ziel legt. 4° Als wij ze aldus nederig ontvangen hebben, gebruiken wij zo dan zorgvuldig volgens de meening van Hem, die ze ons geeft. Waartoe geeft God ons deze zoetheden? is het niet om onze liefde jegens Hem op te wekken en ons zachtmoedig jegens den naaste temaken? Eene moeder geeft lekkernijen aan haar kind, om eenige liefkozingen van hetzelve te ontvangen; eveneens verwacht God, als wedergift voor zijne vertroostingen, van ons betuigingen van liefde en dankbaarheid. Nu, wij hebben geen zekerder middel ora Hem beiden te betuigen, dan ons voor Hem te vernederen, zijne geboden te onderhouden en zijne verlangens te volgen. 5o Wij moeten verder van tijd tot tijd aan dergelijke vertroostingen en zoetheden verzaken door ons hart er van los te maken, en te verklaren, dat ofschoon wij ze nederig aannemen en ze beminnen als gaven die uit Gods hand komen en die ons opwekken
424 VIERDE DEEL.
om Hem te beminnen, wij ze evenwel niet zoeken, maar God en zijne heilige liefde; niet de vertroosting, maar den Vertrooster; niet de zoetheid, maar den zoeten Zaligmaker; niet den gevoeligen smaak, maar Hem die de zoetheid is van hemel en aarde. Deze gesteltenis moet zóó zijn, dat wij vast besloten zijn om standvastig in de heilige liefde Gods te blijven, zelfs al moesten wij geheel ons leven geen enkele vertroosting hebben, ons even bereid houdende om zoowel op den Calvarieberg als op den ïhabor te zeggen: Heer! het is mij goed bij\'U te zijn, hetzij Gij op het kruis, hetzij Gij in heerlijkheid zijt. 6° Eindelijk raad ik u, wanneer gij met zekeren overvloed dergelijke gequot; voelige vertroostingen zoudt ontvangen, of wel als gij hierin iets buitengewoons zoudt ondervinden , dat gij oprecht met uwen zielsbestier-der er over spreekt, om te leeren met welke gematigdheid en voorzichtigheid gij er gebruik van moet maken, want er staat geschreven: Hebt gij honig gevonden ? eet er van wat voldoende is.
HOOFDSTUK XIV.
XIV.
Over de dorheden en geeBtel^ke onTrnehtbaarheden.
Als gij vertroostingen hebt, geliefde Philo-thea, gedraag u dan zooals ik hiervóór gezegd heb. Maar deze zoo aangename tijd zal niet altijd duren. Somtijds zult gij zoodanig beroofd zijn van alle gevoel van godvrucht, dat uwe ziel u een woest, onvruchtbaar, dor land zal toeschijnen waar noch voetpad, noch weg is om tot God te gaan, noch een druppel water van genade om haar te bevochtigen bij de droogten, die haar verteeren, en die haar schijnbaar geheel en al ten onder brengen. Helaas! hoe medelijdenswaardig is eene ziel in dien staat, vooral als dit kwaad hevig is! want dan voedt zij zich, naar het voorbeeld van David, dag en nacht met tranen, terwijl de vijand door duizend inblazingen, om haar moedeloos te maken, haar bespot en zegt; Ach! rampzalige, waar is uw God? langs welken weg zult gij Hem kunnen vinden? wie zal u ooit de vreugde zijner heilige genade wedergeven?
Wat zult gij in dien tijd doen, Philothea?
425
426 VI EBDE DEEL.
Onderzoek, van waar het kwaad komt: dikwijls zijn wij zelf de oorzaak van onze onvruchtbaarheden en dorheden.
1. Even als eene moeder suiker weigert aan haar kind dat door wormen is geplaagd, eveneens ontneemt God ons zijne vertroostingen, als wij er eenig ijdel zelfbehagen in scheppen, en wij aan den worm der hoogmoed lijden. Het is mij goed, o mijn God.\' dat gij mij vernederd hebt, zeide David; want, voor ik vernederd was, had ik u beleedigd.
2. Als wij de zoetheden én heerlijkheden van de liefde Gods verzuimen aan te nemen, op den door hem gestelden tijd, dan onttrekt hij ze ons tot straf voor onze traagheid. De Israëliet die des morgens vroeg geen Manna raapte, kon dit niet meer doen, nadat de zon was opgekomen, want dan was alles gesmolten.
3. Wij rusten somtijds traag te midden der vergankelijke voldoeningen en vertroostingen dezer wereld, zooals de Bruid der Gezangen deed. De Bruidegom onzer zielen komt kloppen aan de deur van ons hart; Hij vermaant ons om tot onze geestelijke oefeningen terug te kee-ren; maar wij onderhandelen net Hem, omdat
HOOFDSTUK XIV.
wij niet geneigd zijn die ijdele vermaken te verlaten en aan die valsche goederen te verzaken ; daarom gaat hij voorbij en laat ons zitten; en als wij Hem daarna willen zoeken, hebben wij veel moeite Hem te vinden, hetgeen een zeer rechtmatige straf is, daar wij zoo weerspannig zijn geweest aan zijne liefde, om er de aanlokking van te verwerpen om die van de wereldsohe zaken te volgen. Aeh! arme ziel, gij hebt u voorzien van het meel van Egypte, gij zult het Manna des Hemels niet hebben. De bijen haten alle kunstmatige geuren; en de zoetheden des H. Geestes zijn onvereenigbaar met de kunstmatige zoetheden der wereld.
4. Dc dubbelhartigheid en geveinsdheid, die men in de biecht en andere geestelijke gesprekken die men met zijn geestelijken leidsman heeft, gebruikt, zijn oorzaak van dorheden en onvruchtbaarheden; want daar gij den H. Geest beliegt, is het geen wonder, als Hij u zijne vertroostingen weigert. Gij wilt niet eenvoudig en oprecht zijn als een klein kind, gij zult dus ook de lekkernij der kleine kinderen niet hebben.
5. Ons hart heeft zich verzadigd aan de ver-
427
VIERDE DEEL.
maken der wereld; moet men zich daarna verwonderen, als gij tegenzin hebt in dehemelsehe zoetheden? De verzadigde duiven vinden de kersen bitter, zegt een oud spreekwoord. God heeft hen die hongerig waren, met goederen vervuld, zegt de H. Maagd, en die rijk waren, ontbloot van alles heen gezonden. Zij derhalve die rijk zijn in vermaken der wereld, zijn niet in staat om de vreugden des H. Geestes te genieten.
6. Hebt gij de vrucht der ontvangen vertroostingen goed bewaard, zoo zult gij weder nieuwe ontvangen; want aan hem die heeft, zal men nog meer geven ; maar aan hem die niet heeft wat men hem gegeven heeft en dit door zijn schuld heeft verloren, zal men zelfs datgene ontnemen, wat hij niet heeft, dai is, men zal hem van de genaden berooven, die voor hem bereid waren. De regen geeft leven aan de planten die groeikracht hebben; maar aan planten die dit niet hebben, ontneemt zij ook nog het weinige leven, dat zij schijnen te hebben en vernielt ze geheel en al. Om deze en andere dergelijke redenen verliezen wij de vertroostingen van God, en vallen wij in duizend dorheden en
428
HOOFDSTUK XIV.
onvruchtbaarheden des geestes. Onderzoeken wij dan ons geweten, om te zien of er niet een dezer gebreken in ons is. Maar zijn wij bedacht, Philothea, dit onderzoek zonder ongerustheid of nieuwsgierigheid te doen. En als wij, na onze gesteltenissen getrouw te hebben nagegaan, bevinden, dat de oorzaak van de kwaal in ons zeiven ligt, moeten wij er God voor bedanken: want de kwaal is half genezen als men de oorzaak er van ontdekt heeft. Zoo gij daarentegen niets bijzonders ziet, dat u deze dorheid schijnt veroorzaakt te hebben, houd u dan niet bezig met een strenger onderzoek, maar doe met alle eenvoudigheid, hetgeen ik u ga zeggen.
1. Verneder u diep voor God in de erkentenis van uwen niet en uwe ellende. Zeg uit den grond van uw hart: Helaas! wat ben ik, als ik aan mij zeiven ben overgelaten? niets. Heer, dan een dorre en van droogte overal opengespleten aarde, die groote behoefte heeft aan regen en die de wind verstuift.
2. Aanroep God; en vraag Hem de zoetheid zijner genade: Geef mij, o Heer! de heilzame vreugde van uwen geest terug. Mijn Vader, zoo
429
430 VIERDE DEEL.
het mogelijk is, verwijder van mij dezen kelk. O Zaligmaker Jezus! weerhoud dien brandenden wind, die mijn hart verdroogt; en gij.okostbare wind der vertroostingen! kom, waai over mij en de planten van mijnen tuin zullen een zoeten en aangenamen geur verspreiden.
3. Ga naar uwen biechtvader, open hem uw hart, doe hem al de plooien van uwe ziel zien. en neem alle raadgevingen, die hij u zal voorstellen , met groote eenvoudigheid en ootmoed aan; want God, die oneindig de gehoorzaamheid bemint, maakt dikwijls de raadgevingen nuttig, die men van anderen ontvangt, en vooral van hen, die hij heeft gesteld om de zielen te leiden dan zelfs wanneer er weinig schijn van een gelukkigen uitval is; zoo maakte Hij voor Naü-man de wateren van den Jordaan heilzaam, Wier gebruik Eliseus, zonder eenigen schijn van menschelijke reden hem had voorgeschreven.
4. Maar na dit alles is niets zoo nuttig in dergelijke dorheden, dan dat men niet al te vurig verlangt om er van verlost te zijn. Ik zeg niet dat men geen eenvoudige wenschen mag doen om verlost te zijn, maar ik zeg dat men er zich niet al te veel aan moet hechten, en dat
HOOFDSTUK XIV.
431
iaën zich moet overgeven aan de goddelijke Voorzienigheid, opdat zij aan onzen pijnlijken toestand een einde stelle, als het haar zal behagen. Zeggen wij dan tot God in dien tijd, met zooveel verlangen als wij kunnen en te midden van die doornen, die wij moeten verduren : O mijn Vader, zoo het mogelijk is, vencij-der dan van mij dien kelk ; maar voegen wij er ook met grooten moed hij: Evenwel niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt; en berusten wij daarbij met alle mogelijkekalmte; wantalsGod ons in deze heilige onverschilligheid ziet, zal Hij ons met vele genaden en vertroostingen begunstigen: even als, toen hij zag dat Abraham bereid was Hem zijn zoon te offeren, Hij zich met deze oefening van overgeving tevreden stelde en hem beloonde met eene heilige verschijning en den zegen dien hij zoowel aan hem als aan zijne nakomelingschap schonk. Wij moeten ook in dergelijke droefheden, zoo lichamelijke als geestelijke en bij de verstrooiingen of beroovingen van gevoelige godvrucht, die ons overkomen, uit geheel ons hart met eene diepe onderwerping zeggen: De Heer heeft mij Vertroostingen gegeven, de Heer heeft ie mij ont-
VIERDE DEEL.
nomen ; dat zijn heilige naam gezegend zij, want, als wij volharden in deze oefening van nederigheid, zal hij ons zijne zoete gunsten wedergeven, zooals Hij aan Job deed, die voortdurend deze woorden gebruikte bij zijne rampspoeden.
5. Eindelijk Philothea, laat ons bij al onze dorheden en onvruchtbaarheden den moed niet verliezen. Maar verwachten wij met geduld de wederkomst der vertroostingen en gaan wij onzen gewonen gang. Verzuimen wij daarom geen enkele oefening van godvrucht; integendeel vermenigvuldigen wij nog, zoo het mogelijk is onze goede werken, en daar wij aan onzen Bruidegom niets beters kunnen aanbieden, zoo offeren wij Hem ons hart zoo dor als het is; dit eerbewijs zal Hem niet minder aaagennam zijn, mits wij vast besloten zijn Hem altijd te beminnen. Als de lente schoon is, brengen de bijen veel honig en weinig jongen voort; omdat zij begunstigd door het schoone weder zich zoo zeer bezig houden, met honig op de bloemen te vergaderen, dat zij hunne nymfen vergeten voort te brengen; maar als de lente guur en nevelachtig is, brengen zij meer nymfen en minder honig voort: want als zij niet kannen
432
HOOrDSIUK XVI.
uitvliegen om houig te vergaderen, houden zij zich meer bezig met de vermenigvuldiging van hun geslacht. Het gebeurt ook menigmaal Philothea, dat de ziel, als zij zich in de schooue lente der geestelijke vertroostingen bevindt, zich zoo zeer bezig houdt met die te smaken en in te zuigen, dat zij door den overvloed van deze heerlijke zoetheden, veel minder goede werken doet; terwijl ze te midden der geestelijke bitterheden en dorheden, naarmate zij zich meer beroofd ziet van de aangename gevoelens der godvrucht, ook des te meer hare goede werken vermenigvuldigt en overvloediger is in de inwendige voortbrenging van waarachtige deugden van geduld, nederigheid, verachting van zichzelve, overgeving en onthechting.
Het is dus een groot misverstand bij ve!e personen en bijzonder onder de vrouwen, tege-looven dat de dienst van God zouder smaak, zonder zoetheid, zonder gevoelige bevalligheid daarom minder aangenaam is aan zijne goddelijke Majesteit; daar integendeel ouze daden zijn even als de rozen, die als zij frisch zijn, meer bevalligheid, maar als zij droog zijn, meer 81 28
433
VIEEDE DEEL.
m
kracht en geur hebben; want ofschoon onze werken met smaak verricht aangenamer zijn aan ons, die slechts onze eigene vertroosting aanzien, toch hebben zij altijd, wanneer zij met dorheid en walging verricht zijn, meer geur eu waarde voor God. Ja, waarde Philothea, ten tijde van dorheidbrengtonze wilonsals met geweld tot de dienst van God; en bijgevolg moet zij dan krachtiger en standvastiger zijn dan ten tijde der vertroostingen; het is niets groots een vorst te dienen te midden der zoetheden.van den vrede en de genietingen van het hof; maar hem te dienen te midden der vermoeienissen van den oorlog, bij onlusten en vervolgingen, dit is een waar teeken van getrouwheid en standvastigheid. De gelukzalige Angela van ïoligny zegt, dat het aangenaamste gebed voor God is, dat met geweld en dwang gedaan wordt, dat is, een gebed dat wij verrichten niet uit smaak eu neiging, maar alleen om God, als onze wil er slechts met tegenzin heengaat, en eerst de tegenzin en walging, die hij er in vindt moet bestrijden en bedwingen. Ik zeg hetzelfde omtrent alle goede werken; want, hoe meer tegenspraak wij, hetzij uit-of inwendig, er bij ontmoeten.
HOOFDSTUK XV.
des te aangenamer en dierbaarder zijn zij aan God. Hoe minder ons eigenbelang gelegen is in de beoefening der deugden, des te meer blinkt er de zuiverheid der goddelijke liefde in uit; een kind kust gemakkelijk zijne moeder, als zij het suiker geeft, maar het is een bewijs, dat het haar zeer bemint, als het haar kust, nadat zij het alsem of een bitteren drank heeft ingegeven.
XV.
Bevestiging en opheldering van het voorgaande, door een merkwaardig voorbeeld*
Doch om al deze lessen duidelijker te maken, wil ik hier eene zeer schoone plaats aanhalen uit het leven van den H. Bernardus, zooals ik dit gevonden heb bij een geleerd en oordeelkundig schrijver. He( is, zegt hij, een zeer gewone zaak bij hen die God beginnen te dienen en nog geen ondervinding hebben van de onttrekking der genade en geestelijke afwisselingen , dat zoodra zij die gevoelige godvrucht en dat minnelijk licht dat hen uitnoodigde om in
433
436 VIEBDE DEEL.
de wegen Gods te wandelen, niet meer gevoelen zij terstond den moed verliezen en in een groote droefheid en kleinmoedigheid vallen. De weionderwezen lieden geven hiervan als reden op, dat de redelijke natuur niet lang hongerig en zonder eenig genot hetzij hemelsch, hetzij aardsch, kan blijven: immers, daar de zielen, boven zich zeiven verheven door den smaak der bo-venaardsche genoegens, gemakkelijk aan de zichtbare voorwerpen verzaken; zoo bevinden zij zich, als hun door eene goddelijke beschikking de goddelijke vreugde ontnomen wordt, daarenboven beroofd van lichamelijke vertroostingen, en daar zij niet gewoon zijn om de terugkomst der ware zon af te wachten, schijnt het hun dat zij noch in den hemel, noch op aarde zijn, en dat zij begraven zullen blijven in een eeuwigen nacht, zoodat zij slechts weten te kwijnen en te zuchten, zich lastig maken voor iedereen en vooral voor zichzelven. Dit ook overkwam op eene reis van den H. Bernardus, aan een zijner kloosterlingen, genaamd Godfried van Pétronne, die nog kortelings aan den dienst van God verbonden was. Toen deze goede broeder zich plotseling dor, van allen
HOOFDSTUK XV.
437
troost beroofd en met inwendige duisternissen vervuld zag, begon bij te deuken aan zijne we-reldsobe vrienden, aan zijne bloedverwanten , aan het fortuin, dat hij had verlaten, en deze herinnering bracht hem in zulk een hevige bekoring, dat een der kloosterlingen van het huis, dit aan zijn uiterlijkbemerkte,en zich niet kon inhouden hem te zeggen: „Wat scheelt er toch aan, Godfried? hoe komt het dat gij tegen uwe gewoonte er zoo droevig en mistroostig uitziet? „Ach ! mijn broeder, antwoordde Godfried, nooit van mijn leven zal ik meer blijde zijn.quot; Doormedelijden bewogen door deze woorden , haastte zich de goede kloosterling om ze aan den H. Bernardus te verhalen, die het gevaar ziende,zich aanstonds naar de kerk begaf, en daar, terwijl Godfried door droefheid overmand op een steen was ingeslapen, voor hem begon te bidden. Weldra was het gebed van den Heilige verhoord en Godfried ontwaakte met een zoo blij en opgeruimd gelaat, dat zijn vriend, zulk een groote en spoedige verandering niet kunnende begrijpen, hem eenige verwijten toevoegde ove r het antwoord dat hij hem een weinig te voren gegeven had. Toen gaf
TIERDE DEEL.
Godfried hem ten antwoord: Zoo ik daar even gezegd heb , dat ik nooit van mijn leven weer blijde zou zijn, thans verzeker ik u, dat ik nooit meer droevig zal wezen.
Aldus eindigde de bekoring van dezen god-vruchtigen racnsch. Doch leer uit dit verhaal, Philothea;
4. Dat God gewoonlijk eenigea voorsmaak der hemelsehe wellusten geeft aan hen, die in zijnen dienst komen , oin ze van de vermaken der wereld af te trekken en hen aan te moediggn in het streven naar de goddelijke liefde, even als eene moeder, die om haar kind aan de borst te gewennen, er eerst een weinig honig aan doet.
2. Dat die goede God niettemin door eene beschikking zijner wijsheid, ons somtijds de melk en honig zijner vertroostingen onttrekt, opdat wij daardoor het brood van eene moedige godvrucht, die door de beproeving der bekoringen en dorheden is geoefend, zouden leeren eten.
3. Dat zich dikwijls groote bekoringen verheffen te midden der droogheden en dorheden, en dan moet men de bekoringen moedig bestrijden, want zij zijn niet uit God; maar de dorhe-
438
HOOFtlSTUK XV.
den moet men geduldig verdragen, omdat God ze tot onze oefening heeft bevolen.
4. Dat wij nooit den moed moeten verliezen te midden der inwendige moeielijkheden en niet zeggen met den goeden Godfried : nooit zal ik blijde zijn; want gedurende den nacht moet men het licht afwachten en wederkeerig bij het schoonste geestelijk weder, dat wij kunnen hebben, moeten wij niet zeggen, nooit zal ik droevig zijn ; neen, want op de gelukkige dagen, zegt de Wijze man, moet men aan het ongeluk denken, bij de smarten moet men hopen en bij den voorspoed vreezen; en zoowel in den een als in den anderen staat moet men zich altijd verootmoedigen.
5. Dat het een opperst geneesmiddel is zijne kwaal te ontdekken aan een wijs persoon, die ons verlichten kan.
Eindelijk om deze zoo noodzakelijke onderrichting te besluiten, zal ik aanmerken dat in zaken van inwendige smarten, zooals in alle andere dingen, onze goede God en onze vijand lijnrecht tegenovergestelde oogmerken hebben; want God bedient zich van deze beproevingen om ons tot eene groote zuiverheid des harten
439
VIKRDE DEEt.
440
te brengen, tot een algeheele verzaking van ons eigenbelang in hetgeen zijn dienst betreft, en tot eene volmaakte berooving van ons zeiven. Terwijl de duivel door al deze moeijelijkheden ons den moed traclit te doen verliezen, ons naar den kant der zinnelijke vermaken te doen terng-keeren, en eindelijk ons vervelend te maken voor ons zeiven en voor anderen, opdat men de heilige godvrucht zou verachten en belasteren. Maar als gij de lessen in acht neemt,die ik u gegeven heb, zult gij zeer in volmaaktheid toenemen door de oefening der geestelijke droefheden, waarover ik, alvorens te eindigen u nog een klein woord moet zeggen. Somtijds ontstaat de tegenzin, de dorheden en onvruchtbaarheden uit de slechte gesteldheden des lichaams, bijv. als men, door overmatig waken, werken en vasten, afgemat is van vermoeienis, en gekweld wordt door slaperigheid, zwaarmoedigheid en andere dergelijke zwakheden, die wel is waar van het lichaam afhangen, maar niettemin den geest hinderen , uit oorzaak van de nauwe vereeniging die er tusschen lichaam en geest bestaat. Nu, in dit geval, moet men altijd bezorgd zijn, vele
HOOFDSTUK XV.
oefeningen van deugd te verrichten met onzen geest en goeden wil. Want al is onze ziel schijnbaar ingesluimerd en geheel neergedrukt door slaap en vermoeienis, zoo belet dit niet dat de handelingen van onzen geest zeer aangenaam zijn aan God en wij met de gewijde Bruid kunnen zeggen: Ih slaap, maar mijn hart waakt. Eindelijk zooals ik gezegd heb, hoe minder lust men heeft op deze wijze te werken, zooveel te pieer verdienste en deugd is er in gelegen. Wat het middel betreft dat men moet gebruiken, dit bestaat in het lichaam te versterken, door het wat verademing en een geoorloofde uitspTuning toe te staan. Zoo beval de H. Pranciscus aan zijne kloosterlingen hun werken zoo te matigen, dat de vurigheid des Geestes niet onderdrukt werd.
Deze glorievolle vader werd eens door zulk een diepe treurigheid aangetast en geslingerd, dat hij niet kon verhinderen dat zij ook uitwendig zichtbaar werd; want als hij met zijne kloosterlingen wilde omgaan, kon hij niet, en als hij zich van hen afscheidde, was het nog erger; de onthoudingen kastijdingen vermoeiden hem en het gebed gaf hem geheel geene
441
VIEBDE DEEL.
442
verlichting. Twee jaren bleef hij in dien staat, en wel zóó, dat hij geheel en al van God verlaten scheen. Maar eindelijk, nadat hij nederig dien woesten storm had doorgestaan, gaf hem de Zaligmaker op een oogenhlik eene volledige en gelukkige kalmte terug. Ik haal dit aan om te toonen, dat de grootste dienaren Gods aan deze schokken onderhevig waren, en dat de anderen zich dus niet moeten verwonderen, als hun ook eenige van die beproevingen overkomen.
Bevattende oefeningen en onderrichtingen om de ziel te vernieuwen en haar in de godvrucht te bevestigen.
Dat men ieder Jaar zQne goede Toorneraem moet vernleawen door de volgende oefeningen.
Het eerste punt dezer oefeningen bestaat in het diep besef van derzelver gewicht. Onze menschel ijke natuur wijkt gemakkelijk van hare goede gesteltenissen af, door de zwakheid en slechte neiging van ons vleesch, dat de ziel bezwaart en haar altijd naar het aardsche trekt, tenzij zij door aanhoudende pogingen streeft en opvliegt naar het hemelsche: zoo ziet men ook de vogelen terstond ter aarde storten, zoodra zij ophouden te vliegen en met hunne vleugelen te slaan, om hun vlucht gaande te houden. Daarom Philothea, hebt gij behoefte om dik-
VIJFDE DEEL.
wijls de goede voornemens te vernieuwen, die ,
gij gemaakt hebt om God te dienen, uit vrees , dat gij, dit nalatende, zoudt terugvallen in
uwen eersten staat of liever iu een nog veel ,
droeviger , want een geestelijke val heeft dat , eigenaardigs, dat hij ons altijd dieper neder-
stort, dan wij stonden, voor dat wij naar de ^
godvrucht si reefden. Er is geen uurwerk, hoe ^
goed het ook zij, of men moet het tweemaal per ,
dag, \'smorgens en \'s avonds opwinden en ge- , lijk zetten; en daarenboven moet men het ten
minste eens \'s jaars uit elkander nemen, om het ,
te reinigen van de roest, de verbogen stukken (
herstellen en de versleten raderen door nieuwe ]
vervangen. Zoo ook moet hij die een ware zorg 1
heeft voor zijn hart, die des morgens en des ^
avonds opwinden door de hiervóór behandelde 1
oefeningen; en daarenboven moet men dikwijls a den toestand van zijn hart onderzoeken, het
herstellen en vernieuwen, en eindelijk ten minste f
eens \'sjaars het uit elkander nemen en elk stuk }
afzonderlijk onderzoeken, dat is alle hartstoeh- g
ten en neigingen, om de gebreken te herstellen f,,
die er zich aan bevinden; en even als de horoio- e
gemaker de raderen, veeren en alle stukken van d
444
ij
HOOFDSTUK I.
zijn uurwerk met fijue olie bestrijkt, opdat het zachter loopt en er geen roest aan komt, zoo moet ook de godvruchtige persoon, na zijn hart uiteen genomen te hebben om het te hernieuwen , het versterken door de Sacramenten der Biecht en des Altaars. Deze oefening, Philo-thea, zal uwe door den tijd verminderde krachten herstellen, uw hart verwarmen, uwe goede voornemens doen herleven; en de deugden weder doen bloeien in uwe ziel.
De eerste christenen hielden getrouw deze oefening op den verjaardag van het doopsel onzes Heeren : dan zegt de K. Gregorius van Nazianze, vernieuwden zij plechtig de geloofsbelijdenis en de beloften, die in dit Sacrament gedaan worden. Doen wij insgelijks, Philothea, maar doen wij het uit geheel ons hart, en met al onze aandacht.
Als gij dan volgens den raad van uwen geestelijken vader, hiervoor een gesehikten tijd hebt uitgekozen, en u een weinig meer dan gewoonlijk hebt teruggetrokken in de geestelijke en wereldlijke eenzaamheid, zult gij een, twee of drie overwegingen houden over de volgende punten, op de wijze, die ik u in het tweede deel heb geleerd.
445
VIJFDE DEEL.
nrnrweclim oter d« genade, die God ongt; bew(|it, door om te roepen tot i«nen dlen.t, overeenïomstlg de «erklarlng In het eerste deel aangewezen.
1. Overweeg de punten uwer verklaring. In het eerste punt, hebt gij alle doodzonde voor altijd verlaten, verworpen, verfoeid en verzaakt. In het tweede, hebt gij uwe ziel, uw hart, uw lichaam, met alles wat daarbij behoort, toegewijd en toegeheiligd aan de liefde en den dienst van God. Het derde punt is dat gij, als u het ongeluk nog zou overkomen van te vallen, dan door de genade Gods terstond weder zoudt opstaan; maar zijn dat dan, ik vraag het u, geen schoone, regelmatige, waardige en edele besluiten? Overdenk dan in uwe ziel, hoe redelijk , heilig en beminnelijk deze verklaring is!
2. Overweeg aan wien gij deze verklaring gedaan hebt; aan God; welnu, als het woord aan een menseh gegeven, ons zulke nauwgezette verplichtingen oplegt, hoeveel te meer dan het woord dat wij aan God hebben gegeven! Ach ! Heer, zeide, David, tot u heeft mijn hart
4é6
HOOFDSTUK II.
het gezegd; mijn hart heeft dat goede voornemen gevormd, nooit zal ik het vergeten.
3. Overweeg in tegenwoordigheid van wie gij u verbonden hebt; het was onder de oogen van geheel het hemelsch hof. Helaas! de H. Maagd, de H. Josef, uw goede Engel, de H. Lodewijk, geheel dat gezegend heirleger van Heiligen lette op uwe woorden en zag met onuitsprekelijke vreugde u neergeworpen aan de voeten uws Zaligmakers, aan wien gij uw hart toewijdde. Men vierde toen voor u een vreugdefeest in het hemelsch Jerusalem, en heden zal men er de gedachtenis van houden, als gij uit goeder harte uwe voornemens vernieuwt.
4. Overweeg door welke middelen gij die verklaring deedt; helaas! hoe zoet en barmhartig handelde God toen met u! spreek openhartig , heeft de H. Geest u niet al zijne zoetheden doen gevoelen? Trok God uniet tot zich met de banden zijner liefde, om u te midden der stormen dezer eeuw naar de haven van zaligheid te geleiden ? O, wat al hemelsche zoetheden van zijne genade deed hij u smaken in de Sacramenten, in het gebed, in de lezing! Helaas ! geliefde Philothea, gij sliept en God
447
448 VIJFDE DEEL.
waakte over u, en hij voedde gedachten van vrede over uw hart, en hield over u overwegingen van liefde.
5. Overweeg in welken tijd God u deze groote voornemens inboezemde; het was in den bloei van uwen leeftijd. Ach! welk geluk vroeg te leeren wat wij nooit te vroeg kennen. Toen de U. Augustinus op den leeftijd van dertig jaren uit de duisternissen werd getrokken riep hij uit: O oude schoonheid! hoe heb ik u zoo laat gekend? Helaas! gij waart voor mijne oogen tegenwoordig, en ik zag u niet. En ook gij kunt zeggen: ooude zoetheid! waarom heb ik u niet vroeger gesmaakt! Helaas Philothea , omdat gij het nog niet verdiendet. Erken dan welke genade God u bewezen heeft, door u reeds, in uwe jeugd tot zich te roepen, en zeg met David: Mijn God! Gij hebt mij verlicht en geraakt van mijne jeugd af; ook zal ik nooit ophouden daarvoor uwe barmhartigheid te zeg enen. En als het eerst in uwen ouderdom is geschied, ach! welke genade dan, Philothea, dat God u, na zooveel slecht gebruikte jaren, nog voor uwen dood heeft geroepen en perk heeft gesteld aan uwe ellende in een tijd,
HOOFDSTUK II.
waarop, als zij had aangehouden, gij voor eeuwig ellendig zoudt gebleven zijn!
0. Overweeg de uitwerkselen van deze roeping; gij zult denk ik, in u gelukkige veranderingen bespeuren als gij hetgeen gij zijt vergelijkt met hetgeen gij waart. Beschouwt gij het niet als een groot geluk, dat gij met God kunt spreken door het gebed, dat gij Hem oprecht wilt beminnen, dat gij zoovele hartstochten, die u verontrusten hebt gestild en bedaard, dat gij zoovele zonden en gewetenswroegingen hebt vermeden, en eindelijk dat gij zoo vele malen meer hebt gecommuuiceerd, dan gij anders wel deedt, en aldus uw hart hebt vereenigd met die opperste bron van eeuwige genaden? Ach, hoe groot zijn deze genaden? Gij moet ze wegen, Philothea, met de schaal des heilig-doms, het is de rechterhand Gods, die dit alles gedaan heeft. J)e hand des IIeer en, zegt David, heeft dit wonder gewrocht, zijne rechterhand heeft mij opgeheven. O, ik zal niet steroen, maar leven, en met hart en mond en werken de wonderen zijner goedheid verhalen.
Eindig, na al deze overwegingen, die zoo als gij ziet vele goede bewegingen aanbieden, 81 29
449
450 VIJFDE DEEL.
eenvoudig met God te bedanken voor de genaden, die gij van Hem bebt ontvangen en Hem te bidden, dat Hij n er een goed gebruik van doe maken. Trek u vervolgens met nederigheid en groot vertrouwen terug, en verschuif het nemen van krachtige besluiten tot na het tweede punt van deze oefening.
III.
Oter bet onderroek van ouxe ziel oaar bnnm TOorBltgang,
Dit tweede punt van de oefening is wat lang, en om het te beoefenen, zal ik u zeggen, dat het niet noodzakelijk is, dit in eens te doen, maar dat gij het met gedeelten kunt nemen; gij onderzoekt eerst, veronderstel ik, uw gedrag jegens den naaste, en op een anderen keer uw gedrag jegens u zeiven: en eindelijk uwe hartstochten en neigingen: Het is evenmin noodzakelijk, dat gij, om u aan God te vertoo nen, geknield zijt, tenzij in het begin en in het einde bij de verzuchtingen. Wat de andere puutcn van het onderzoek betreft, gij kunt ze zeer goed verrichten op do wandeling, of nog
HOOFDSTUK III. 451
beter wanneer gij te bed zijt, zoo gij ten minste daar eenigen tijd goed wakker kunt blijven; maar daarbij is het noodig dat men ze te voren goed overlezen hebbe. Het is niettemin raadzaam geheel dit tweede punt te doen in drie dagen en ten hoogste twee nachten, en eiken dag en eiken nacht eenige uren, ik wil zeggen eenigen tijd te nemen, om er volgens zijne kracht mede bezig te zijn. Want als deze oefening slechts met groote tusschenpoozen geschiedde, zou zij hare kracht verliezen en slechts een lichten indruk maken. Na elk punt van het onderzoek, zult gij nagaan, waarin gij te kort zijt geschoten, en wat de oorzaak is geweest van uwe afwijkingen, opdat gij die kunt biechten, raad vragen en uw geest met goede besluiten wapenen. Ofschoon het gedurende de dagen aan deze oefening toegewijd, niet noodzakelijk is, u geheel aan de wereld te onttrekken, toch moet gij er u een weinig van berooven, vooral tegen den avond, opdat gij u vroeger te bed kunt begeven en naar lichaam en geest de rust kunt nemen, die noodig is voor de overweging van den volgenden dag. Op den dag moet men menigvuldige verzuch-
452 VIJFDE DEEL.
tingen doen tot God, tot de H. Maagd, de HEL Engelen en geheel Let hemelsch hof; maar dit alles moet geschieden met een hart, dat vol is van God en van verlangen naar de volmaaktheid.
Om dan dit onderzoek wel te beginnen, 1°. stel u in de tegenwoordigheid van God, 2°. aanroep deu H;Geest en vraag Hem zijne verlichtingen, opdat gij u zeiven wel moogt kennen : zeggende met den H. Augnstinus, in een geest van groote nederigheid; O Heer! naak, dat ilc u keme, maak, dat ik mijzehcn kenne, en met den U.ïraneiseas: Wie zijt Gij, o mijn God! en wie ben ik? Verklaar, dat gij uwen voortgang in de deugd niet wilt gadeslaan, om u in u zeiven te verheugen, maar om u te verblijden in God; noch om u zeiven er om te verheerlijken, maar om er God over te verheerlijken en Hem er voor te bedanken. Verklaar ook, zoo gij ontdekt, gelijk wel waarschijnlijk is, dat gij weinig gevorderd zijt of zelfs zijt achteruitgegaan, dat gij u daarom volstrekt niet moedeloos wilt maken, noch wilt verflauwen door eenigerlei ontmoediging of tegenzin; maar dat gij daarentegen des te grooter moed en ijver wilt opvatten, u meer
IIOOrilSTUK IV.
J_ dan ooit vernederen en door de genade van
it God het kwaad herstellen zult.
j3 Overweeg daarna stil en bedaard hoe gij
(j- u tot heden toe heht gedragen jegens God,
j jegens den naaste en jegens u zeiven.
r-
ii- IV.
in
Onderzoek naar den staat van onze ziel jegens God.
in 1- Hoe is het met uw hart betreffende
l! de doodzonde? zijt gij vast besloten om ze
t- nooit, voor niets ter wereld te bedrijven, en
u hebt gij in dit besluit volhard sedert uwe ver-
r- klaring tot op dit uur ? Op dit besluit berust
te de geheele grondslag van het geestelijk leven,
r- 2. Hoe is het met uw hart in betrekking
r- tot de geboden Gods? Vindt gij ze goed, licht
r- en aangenaam? Ach! mijne doehter, al wie
jf een goeden smaak en een gezonden maag
n heeft, die houdt van goed vleesch en ver-
ih werpt het slechte.
g 3. Hoe is het met uw hart betreffende de
;e dagelijksche zonde? Men kan ze wel niet ge-
ir heel de een hier- de andere daardoor ver-
453
454 VIJFDE DEEL.
mijden, maar is er geen, die in u eene n
zonde van gewoonte is? En wat nog erger d
zou zijn, zou er geen zijn, waarvoor gij gene- ii
4. Hoe is het met uw hart betreffende de z
geestelijke oefeningen? Bemint en acht gij ze, f
verdrieten eu vervelen zij uniet? Tot welke e
voelt gij u meer of min geneigd? Het woord i
Gods te hooren, het te lezen, er over te spre- ;
ken, te overwegen, verzuchtingen te doen, te biechten, zijn zielsbestierder ~e raadplegen, zich tot de H. Communie voor te bereiden, te cotu-municeeren, zijne neigingen te bedwingen: wat onder dit alles strijdt tegen uw hart? Dn als gij iets vindt, waarin dat hart minder smaak beeft, onderzoek dan van w.iar die tegenzin komt, wat er de oorzaak van kan zijn.
5. Hoe is bet met uw hart in betrekking tot God zelf? Denkt gij gaarne aan God? Blijft u daarvan niet een aangename zoetheid over? Ach, zegt David, ik heb op God gedacht, en ik hen er door verblijd geworden. Gsvoelt gij in uw hart ecu zekere gemakkelijkheid om Hem te beminnen, en een bijzondere smaak om die liefde te genieten? Wordt uw hart
HOOFDSTUK IV.
niet getroost door de gedachte aan de oneindigheid van God, aan zijne goedheid, aan zijne ieederheid ? Als de gedachte aan God u invalt te midden der wereldsche bezigheden en beu-zelingen, vindt zij dan terstond eene plaats, grijpt zij uw hart niet aan? Schijnt het u niet dat uw hart zich naar hem keert en in zekeren zin Hem te gemoet gaat? Hoe beladen met bezigheden de zielen, die God beminnen ook zijn, als de gedachte aan God bij haar opkomt, verliezen zij bijna de gedachte aan al het overige door de vreugd, die zij ondervinden, dat zij deze dierbare herinnering weder ondervinden: en dit is een goed teeken.
6. Hoe is het met uw hart in betrekking tot Jesus Christus, God en mensch? Zijtgij gaarne in zijne tegenwoordigheid? De bijen vermaken zich bij haren honig en de wespen bij het slijk: zoo ook viuden de goede zielen hun vermaak bij Jesus Christus en hebben voor Hem eene uiterst teedere liefde; maar de slechte zielen vermaken zich in de ijdelheden.
7. Hoe is het met uw hart in betrekking tot de H. Maagd, de Heiligen, en nwen Engelbe-Yraarder? Bemint gij ze zeer? Hebt gij een bij-
455
VIJFDE DEEL.
zonder vertrouwen in hunne bescherming? Behagen u hunne beelden, hunne levens, hun lof?
8. Betreffende uwe tong, hoe spreekt gij over God? Schept gij vermaak in goed van Hem te spreken volgens uwen stand en uwe krachten? Zingt gij gaarne zijnen lof?
9. Wat uwe werken aangaat, denkt gij dat gij de glorie Gods behartigt? en verlangt gij iets ter zijner eer te verrichten ? Want zij die God beminnen, beminnen met God ook den luister van zijn huis.
10. Eindelijk, bemerkt gij ook eenige neiging te hebben tegengegaan of aan iets te hebben verzaakt om God ? Want het is een goed teeken van liefde, als men zich van iets berooft, uit liefde tot hem, dien men bemint. Wat hebt gij dan tot heden toe verlaten uit liefde tot God?
V.
Ontlerzoek naar den staat onzer ziel jegenu ons zelven.
1. Hoe bemint gij u zeiven? Bemint gij u zei ven niet te veel voor deze wereld? Als dit waar is, dan zoudt gij wel altijd hier willen
456
1ÏOOJDSTUK V.
blijven, en zult gij ook uiterst bezorgd zijn om u op deze aarde goed te vestigen; maar als gij u zei ven voor den Hemel bemint, dan zult gij verlangen, of ten minste gaarne toestemmen om deze aarde te verlaten op het uur, dat aan onzen H eer zal behagen.
2. Regelt gij ook goed de liefde, die gij voor u zeiven hebt? want, alleen de ongeregelde liefde tot ons zeiven brengt ons ten onder. Nu, de goedgeregelde liefde wil dat wij onze ziel meer beminnen dan ons lichaam, en dat wij meer bezorgd zijn om de deugden dan iets anders te verwerven; dat wij meer werk maken van de hemelsche dan van de aardsehe eer. Eeu goed geregeld hart zegt dikwijler bij zich zeiven : wat zullen er de Engelen van zeggen, als ik op dit of dat deuk ? dan wel, wat zuilen de mensohen er van zeggen?
3. Welke liefde hebt gij voor uw eigenhart? Verdriet het u niet het te dienen in miju ziekten? Helaas! gij zijt verschuldigd het te helpen of te doen helpen, als de hartstochten het kwellen, en alles daarvoor achter te laten.
4. Waarvoor acht gij u zelveu voor God? ongetwijfeld voor niets: immers er is geeu
VIJFDE DEEL.
groote nederigheid in gelegen, als een mug zich voor niets acht in vergelijking bij eenbn g; noch als een druppel water zich voor niets houdt bij de zee; noch als een vonk zich voor niets houdt in tegenwoordigheid van de zon. Maar de nederigheid bestaat in ons niet boven anderen te stellen, en door hen niet vooraan gesteld te willen worden. Hoe is het met u in dit punt?
5. Betreffende uwe tong, beroemt gij u niet op een of ander? Vleit gij u niet als gij van u zeiven spreekt.
6. Wat uwe werken aangaat, neemt gij geene uitspanningen, die strijden tegen uwe gezondheid, ik bedoel uitspanningen die ij del, nutteloos zijn, die \'s avonds te laat duren en andere dergelijkeu?
Onderzoek naar den staat onzer ziel jegens den naaste.
Hoe is het met uw hart in betrekking tot den naaste? Bemint gij hem hartelijk en uit liefde tot God? Om dit wel te onderscheiden moet gij u zekere onbeschofte en vervelende
458
HOOFDSTUK VII.
lieden voorstellen; waut daarin vooral kan men de liefde Gods jegens den naaste oefenen, en in het bijzonder jegens hen, die ons door woorden of werken kwaad doen. Onderzoek dan wel, of uw hart niets tegen hen heeft, en of gij groote moeite hebt om hen te beminnen.
Zijt gij niet geneigd om ten nadeele van den naaste te spreken, vooral van hen, dien niet beminnen? Doet gij niemand rechtstreeks of zijdelings kwaad? Zoo gij slechts een weinig
redelijk zijt, zult gij dit gemakkelijk ontdekken -
VIL
Onderzoek naar de neigingen onzer ziel*
Ik heb gemeend een weinig wijdloopig te moeten zijn over de punten van het onderzoek, dat voor doel heeft de vorderingen te ontdekken, die men in het geestelijk leven gemaakt heeft; want wat het onderzoek naar de zonden betreft, dit is goed voor de biecht van hen, die geen vooruitgang zoeken.
Evenwel is het goed zich niet al te veel in
459
VIJFDE DEEL.
te spannen op elk dezer punten, maar er bedaard toe over te gaan, overwegende welk gebruik ons \'nart heeft gemaakt van zijne neigingen sedert de voornemens die wij gemaakt hebben, en in welke aanmerkelijke fouten wij gevallen zijn.
Om dit te bekorten, moeten wij dit onderzoek bepalen bij het onderzoek naar onze hartstochten; en als wij niet gaarne zoo in bijzonderheden treden, overwegen wij dan eenvoudig wat wij geweest zijn, en hoe wij ons nu .gedragen:
In onze liefde tot God, tot den naaste, en tot ons zeiven;
In onzen haat tegen de zonde, die in ons is, en ook tegen de zonde, die in anderen is; want wij moeten de uitroeiing zoowel van de een als van de ander verlangen;
In onze begeerten betreffende de rijkdommen, betreffende de vermaken, betreffende de eerbewijzen;
In de vrees voor de gelegenheden tot zonde en voor verlies van aardsche goederen; men vreest het laatste te veel en het eerste te weinig.
4G0
HOOFDSTUK VII. 461
In onze hoop, misschien al te veel bezig met de wereld en de schepselen, en niet genoeg met God en de eeuwige zaken.
In de droefheid; of zij niet buitensporig en om ijdele dingen is geweest;
In de vreugde; of zij niet onmatig, en om onwaardige dingen is geweest.
Welke neigingen eindelijk ons hart be-moeielijken; welke het bezitten en waarin het voornamelijk is afgeweken.
Op deze wijze kan men uit de hartstochten der ziel zijn waren toestand kennen; maar daarvoor moet men ze een voor een beproeven, want even als een lierspeler alle snaren beproeft en die, welke hij wanluidend bevindt, stemt, hetzij door ze aan te halen, hetzij door ze losser te maken; insgelijks moeten wij de liefde, den haat, het verlangen, de vrees, de hoop, de droefheid en de vreugde onzer ziel beproeven, en als wij zien dat zij niet het doel hebben, wat zij moeten hebben om God te verheerlijken , kunnen wij ze met zijne genade en de hulp van onzen geestelijken vader stemmen.
-Sü»-
VIJFDE DEEL.
VII.
Oefeningen^ die dit ondenopk moeten volgen.
Nadat gij bedaard elk punt van het onderzoek hebt nagegaan en gezien hebt. in welken staat gij zijt,zultgijtotde volgende oefeningenovergaan.
Bedank God voor de kleine verbetering die gij in uw leven hebt gevonden sinds uw besluit, eu erken alleen dat zijne barmhartigheid dit in u en voor u heeft uitgewerkt.
Verneder u zeer diep voor God, en erken, zoo gij niet veel zijt vooruitgegaan, dat dit uwe schuld is; omdat gij niet getrouw, moedig en met volharding hebt beantwoord aan de ingevingen, bewegingen en verlichtingen, waarmede Hij u in het gebed en elders heeft begunstigd.
Beloof Hem voor altijd te loven voor de genaden, die Hij u bewezen heeft, en die in u deze kleine verbetering hebben uitgewerkt.
Vraag hem vergiffenis voor de ongetrouwheid en onedelmoedigheid, waarmede gij aan zijne goedheden hebt beantwoord.
Offer Hem uw hart op, opdat Hij er zich geheel meester van make.
462
HOOFDSTUK IX. 463
Smeek Hem dat Hij u volmaaktgetrouw make.
Aanroep de Heiligen, de H. Maagd, uwen Engelbewaarder, uwen patroon, den H. Josef en zoo vervolgens.
■ f—
IX.
Over de overwegiogen, die geschikt z^n om onze goede voor* nemens ie vernieuwen.
Nadat gij het onderzoek gedaan hebt, en geraadpleegd hebt met een verstandig zielsbe-stierder over uwe gebreken, en over de middelen, die gij er tegen moét aanwenden, zult gij eiken dag een der volgende beschouwingen tot onderwerp van uwe overweging nemen, en daartoe den tijd van uw gebed besteden, altijd volgens de wijze van voorbereidingen en bewegingen, welke ik u in het eerste deel heb gegeven, u vóór alles stellende in de tegenwoordigheid Gods en zijne genade inroepende, om u wel te vestigen in zijne liefde en heiligen dienst.
VIjrnE DEEL.
Over de voortreffeiykbeid onzer ziel.
Overweeg den adel en voortreffelijkheid uwer ziel; zij heeft een verstand waarmede zij niet alleen de zichtbare wereld kent, maar ook weet dat er Engelen eu een Paradijs zijn, dat er een albestieren de, algoede en on uitsprekelijke God is; zij weet dat er een eeuwigheid is, en daarenboven weet zij ook, wat er noodig is om iu deze zichtbare wereld wel te leven, om zich met de Engelen in het paradijs te vereenigen en om eeuwig God te genieten.
Uwe ziel heelt daarenboven een geheel edelen wil, die God kan beminnen en Hem in Hem zeiven niet kan haten. Zie, hoe edel uw hart is; even als aan de bijen niets, wat bedorven is, voldoening kan geven en zij zich slechts op de bloemen ophouden, zoo kan uw hart niet in rust zijn dan in God alleen en geen schepsel kan het voldoening geven. Breng u moedig de vermaken in herinnering, die eertijds uw hart hebben bezig gehouden, en oordeel of zij niet
46é
HOOFDSTUK X
vol waren van vermoeiende ongerustheden, bijtende gedachten, lastige zorgen, die u een ware foltering waren.
Helaas! als ons hart de schepselen najaagt, haakt het ernaar meteen uiterste vurigheid, in de gedachte dat het daarin zijne verlangens kan bevredigen; maar zoodra het hart ze gevonden heeft, ziet het dat zij ijdel zijn en dat niets het kan bevredigen; God wil niet dat het ergens rust vindt, opdat het, even als de duif aan Noës ark ontvlogen, terug keere tot zijn eersten oorsprong, dat is God, waaruit liet is voortgekomen. Ach! hoe verheven is dan ons hart! en waarom zouden wij het tegen wil en dank aan den dienst der schepselen geketend houden?
O mijne ziel! moet gij zeggen, gij kunt God kennen en beminnen; waartoe u dan bezig gehouden met iets, dat daar oneindig ver beneden is? Gij kunt naar de eeuwigheid streven; waartoe u dan bezig gehouden niet zulke korte oogenblikken ? Het was een der klachten van den verloren zoon, dat, terwijl hij in overvloed had kunnen leven aan de tafel zijns vaders, hij genoodzaakt was, met de dieren hun voeder te 81 30
4C5
VIjrDE DEEL.
deelen. O ziel! gij zijt in staat 0111 God te genieten : wee u! zoo gij u met minder dan God te-vredenstelt! Verhef uwe ziel doordeze overweging: toon haar aan dat zij eeuwig en de eeuwigheid waardig is; dit zal haren moed vergrooten.
Over de voorlreffel^kbeid der deugden*
Overweeg dat alleen de deugden en de godvrucht onze ziel gelukkig kunnen maken in deze wereld. Zie hoe schoon zij zijn: /vergelijk de deugden en de tegenovergestelde ondeugden met elkander; welk onderscheid tusschen het geduld en de wraak, tusschen de zachtmoedigheid en den toorn, tusschen de nederigheid en de trotschheid, tusschen de edelmoedigheid en de gierigheid, tusschen dè liefde en den afgunst, tusschen de matigheid en de dronkenschap ! Is het niet wonderbaar hoe ie deugden, nadat men ze beoefend heeft, do ziel met genot en zoetheden vervullen, terwijl de ondeugden
466
HOOÏDSTUK XI. 467
slechts bitterheid en walging nalaten! Welnu dan, waarom zouden wij deze zoetheden niet zoeken en verwerven?
Die van de ondeugden slechts weinig heeft, is niet tevreden, en die er veel van heeft is ontevreden; maar die een weinig van de deugden heeft, is reeds voldaan, en vervolgens hoe meer hij er van heeft, des te meer vermeerdert nog zijn geluk. O godvruchtig leven ! hoe schoon, zoet, aangenaam en gelukkig zijt gij! gij verzacht de kwellingen, en geeft zoetheid aan de vertroostingen; zonder u is het goed kwaad, het vermaak bitter, de rust onrust; ach! die u kende, zou met de Samaritaansche vrouw wel kunuen zeggen : Domine, da mihi hunc aquam, Heer geef mij dit water. Dit was de gewone verzuchting van de H. Moeder Teresia en van de H. Catharina van Genua , ofschoon om verschillende redenen.
VIJFDE DEEL.
XII.
Orer bet Toorbeeld der Heiligen*
Overweeg het voorbeeld der Heiligen van alle standen: wat hebben zij niet gedaan, om God te beminnen en Hem getrouw te blijven? Beschouw die martelaren, onoverwinnelijk in hun besluit: welke folteringeu hebben zij niet geleden, om er in te volharden ? Beschouw die maagden, zoo schoon, zoo bloeiend, het sieraad van haar geslacht, witter dan de lelie in zuiverheid, rooder dan de roos in de liefde, eenigen van twaalf, anderen van dertien, vijftien , twintig en vijf en twintig jaren; duizenderlei martelingen ondergaan zij, liever dan hunne besluiten te verzaken, niet alleen betreffende het geloof; maar ook aangaande de godvrucht; eenigen stierven liever dan hare maagdelijkheid te verlaten, auderen liever dan op te houden met de armen te dienen, de bedroefden te troosten, de dooden te begraven. O God! welke standvastigheid toonde dit zwakke geslacht in zulke gelegenheden!
468
HOOFDSTUK xrr.
469
Beschouw zoovele heilige belijders; met welk eene kracht hebben zij de wereld met voeten getreden! hoe standvastig stonden zij in hunne besluiten! Niets kou die besluiten schokken; zij omhelsden ze zonder terughouding en handhaafden ze zonder uitzondering. Mijn God! wat zegt Angustiuus niet van zijne heilige moeder? Met welke volharding heeft zij haar plan niet doorgezet om God te dienen? En hoe spreekt de H. Hieronymus van zijne beminde dochter Paula, te midden van zoovele moeielijkheden en verschillende tegenspoeden, die zij had uit te staan ? Maar wat zullen wij zelf niet doen op zulke uitstekende voorbeelden ? Zij waren wat wij zijn, zij werkten voor denzelfden God, voor dezelfde deugden: waarom zouden wij in onzen staat en volgens onze roeping niet evenveel doen om triumfantelijk de heilige verklaring staande te houden, die wij hebben afgelegd, om aan God toe te behooren ?
VIJFDE DEEL.
XIII.
Over de liefde dte Jetus Cbrtitas ons toedraagt.
Overweeg de liefde waarmede Jesus Christus, onze Heer, zooveel geleden heeft in deze wereld en vooral in Gethsemane en op den Calvarieberg. Deze liefde betrof u, en door al die pijnen en vermoeienissen verwierf Hij van God den Vader, goede voornemens en heilige besluiten voor uw hart, en verwierf hij ook al wat u noodig is om deze voornemens te handhaven , te voeden, te versterken en te volbrengen. O voornemens hoe kostbaar zijt gij, daar gij de vrucht zijt van het lijden mijns Zaligmakers! O ! hoe dierbaar moet gij zijn voor mijne ziel! daar gij zoo duur zijt voor mijn Jesus! Helaas! o Zaligmaker mijner ziel! gij stierft om mij deze voornemens tc verwerven: doe mij de genade, dat ik liever sterve dan ze te verlaten.
Denk er wel aan, mijne Philotbea: het is zeker, dat het hart van onzen Heer Jesus van af den boom des kruises uw hart zag en het
470
HOOFDSTUK XIIT.
beraiude ; en dat hij door deze liefde voor uw hart al die goederen verkreeg, welke gij gehad hebt en die gij nog ontvangen zult, onder anderen uwe voornemens. Ja, waarde Philo-thea; wij allen kunnen zeggen even als Jere-mias : O Heer ! vóór dat ik bestond sloegt gij acht op viij, en noemdet mij hij mijn naam; derhalve heeft dan ook Hij alleen, door zijn liefde en barmhartigheid, ons al die algemeene en bijzondere hulpmiddelen bereid , die wij bezitten om ons zalig te maken , en bijgevolg ook onze dierbare voornemens.
Ach! mijn God, hoe diep moeten wij dit in ons hart prenten; is het mogelijk dat ik bemind ben doormijn Zaligmaker, dat Hij wel aan mij in het bijzonder heeft willen denken, en in al die kleine omstandigheden, waardoor Hij mij tot zich heeft getrokken ? Hoe zeer moeten wij dan dit alles beminnen, hoogschatten en tot ons voordeel aanwenden ? Wat is zoeter dan deze gedachte: het beminnelijk hart van mijn God dacht aan Philothea, beminde haar en bezorgde haar duizend heilmiddelen, alsof er geen andere ziel op de wereld was zalig te maken. Even als de zoneen plek van de aarde
471
472 VI.TPDE DEEL.
verlicbtend, deze niet minder verlicht, dan wanneer zij niets zou verlichten dan deze plek alleen, even eeus dacht en werkte onze Heer voor al zijne dierbare kinderen, zoo dat Hij op elk van hen dacht, alsof Hij niet aan de anderen dacht. Hij heeft mij bemind, zegt de H. Paulus, en heeft zich voor mij overgegeven, alsof hij zeide: voor mij alleen en geheel, alsof hij niets gedaan had voor de overige menschen. Dit Philothea, moet in uwe ziel gegrift zijn, om uw besluit te beminnen en te voeden, daar het zoo duur is geweest voor het hart des Zaligmakers.
XIV.
Oter de eeuwige liefde Tan God tot ons.
Overweeg de eeuwige liefde, die God u heeft toegedragen; want reeds lang vóór dat Jesus Christus naar de raeuschelijke uatuur op het kruis leed, bestemde zijne goddelijke Majesteit voor u het leven en beminde u tot het uiterste.
HOOFDSTUK XIV,
Maar wanneer begon Hij u te beminnen ? Toen Hij begon God te zijn: en wanneer begon Hij God te zijn ? Nooit; Hij is altijd zonder begin en zonder einde: en derhalve heeft Hij u altijd bemind; en derhalve heeft zijne liefden van alle eeuwigheid de genaden en gunsten bereid, die Hij u bewijst. Hij zegt door den profeet: Ik heb u bemind (Hij spreekt tot u als tot ieder ander) met eene eeuwige liefdeen in mijne barmhartigheid heb ik u tot mij getrokken. Hij heeft er dan onder anderen ook aan gedacht, u de goede voornemens te doen mak en om Hem te beminnen en te dienen.
ü God! welke voornemens, die God van alle eeuwigheid heeft gedacht, overwogen en ontworpen ! Hoe dierbaar en kostbaar moeten zij ons zijn? Wat zou men niet liever moeten lijden , dan er iets van te verliezen? Neen, voorwaar, gij moet er niets van verliezen, al moest ook de geheele wereld vergaan; want de ge-heele wereld is niet zooveel waard als eene ziel, en eene ziel is niets waard zonder onze voornemens.
473
VIJFDE DEEL.
XV.
Algem^enc verzachtingen op de Toorgnande oterweglngen, en slot van de oefeningen.
O geliefde voornemens! gij zijt de sehoone boom des levens, welke God mot eigen hand te midden van zijn hart heeft geplant, en welke mijn Zaligmaker met zijn bloed wil besproeien, ora hem vruchtbaar te maken; liever duizendmaal sterven , dan toe te laten dat eenige wind hem ontwortele. Neen, noch de ijdelheid, noch de vermaken, noch de rijkdommen, noch de kwellingen zullen mij ooit van besluit doen veranderen.
Helaas! Heer, Gij zelf hebt dien schoonen boom geplant en van eeuwigheid * uw vaderlijken schoot bewaard om hem vervolgens in mijn tuin te plaatsen : ach, hoe vele zielen zijn er, die niet zoo begunstigd zijn geweest; en hoe zou ik mij dan ooit genoeg kunnen vernederen onder uwe barmhartigheid?
O sehoone en heilige voornemens! zoo ik u bewaar, zult gij mij bewaren: zoo gij in mijne ziel leeft, zal mijne ziel in u levsn. Leeft dan voor altijd, o voornemens, die van eeuwigheid
474
HOOFDSTUK XV. 475
zijtin Gods barmhartiglieid! weest en leeft eeuwig in mij en laat mij U altijd getrouw zijn.
Na deze verzuchtingen moet gij in het bij-zonder\' de middelen beramen, die geschikt zijn om u in uwe geliefde voornemens staande te houden, en verklaren, dat gij eru met standvastigheid van wilt bedienen. Deze middelen zijn de gewoonte van het gebed, het veelvuldig gebruik van de Sacramenten, de goede werken, de verbetering van uwe fouten, die gij bij het tweede punt hebt ontdekt, het vluchten van de gelegenheden tot kwaad en de getrouwheid in het opvolgen van de raadgevingen, die men u zal geven.
Schep hierna nieuwen moed en nieuwe krachten, betuig duizendmaal dat gij in uwe voornerrténs zult volharden; en als hieldt gij uw hart, uwe ziel, uwen wil in uwe handen, zoo wijd ze edelmoedig aan God toe, heilig ze Hem toe, offer ze aan Hem op als een slachtoffer, en verklaar dat gij ze niet meer zult terugnemen, maar ze zult laten in de hand van zijne goddelijke Majesteit, om in alles en overal zijne beschikking te volgen. Bid God dat Hij u geheel vemieuwe en dat Hij door de
476 VIJFDE D REL.
kracht van zijnen geest deze vernieuwing ze-gene en ondersteune. Aanroep de H. Maagd, uwen Engelbewaarder, den H. Lodewijk en andere Heiligr-i.
Ga vervolgens in deze gesteldheid van een hart dat door de genade geraakt is, u aan de voeten van den geestelijken vader werpen : beschuldig u van de voornaamste fouten, die gij bedreven hebt sinds uwe algemeene biecht, en ontvang de absolutie zooals gij de eerste maal deedt. Spreek daarna voor hem uwe verklaring uit en onderteeken die; en ga eindelijk uw aldus vernieuwd hart vereenigen niet zijn oorsprong en Zaligmaker, door het ontvangen van het H. Sacrament des Al\'aars.
XVI.
OtPr de gevoelens die men na deze oefening moet beworen.
Op den dag waarop gij deze vernieuwing hebt gedaan en gedurende de volgende dagen , moet gij zeer dikwijls met hart en mond deze vnrige woorden herhalen van den H. Paulus, den H. Augustinus, de H. Caiharina van Ge-
HOOFDSTUK XVI.
nua en anderen; Neen, ik behoor mij zeiven niet meer toe; hetzij ik leve, hetzij ik sterve, ik behoor aan mijn Zaligmaker. Ik heb niets meer van mij of het mijne, mijn ik dat is Jesus, het mijne is de zijne te wezen. O wereld! gij zijt altijd dezelfde geweest, maar voortaan zal ik dezelfde niet meer zijn. Neen, wij zullen dezelfde niet meer zijn, want ons hart is veranderd en de wereld, die ons zoo zeer bedrogen heeft, zal in ons bedrogen worden, want daar zij onze verandering slechts langzamerhand zal bemerken, zal zij ons altijd nog voor Esaü\'s houden, terwijl wij Jacob\'s zullen wezen.
Deze oefeningen moeten wel in ons hart blijven, en bij het verlaten van onze overdenkingen en gebeden moeten wij zeer bedaard aan onze bezigheden gaan, uit vrees, dat de balsem onzer voornemens mocht gestort worden en verloren gaan; want zij moet alle deelen onzer ziel doordringen en bevochtigen; alles evenwel zonder inspanning noch van geest noch van lichaam.
477
VlJl\'DE DEEL.
XVII.
Antwoord op twee tegenwerpingen die men op deze inleiding zou kunnen maken.
De wereld zal u zeggen, mijne Philothea, dat deze oefeningen en raadgevingen zoo talrijk zijn , dat hij, die ze zou willen beoefenen, wel aan niets anders zou kunnen deuken. Helaas! waarde Philothea, als wij niets anders deden, zouden wij nog genoeg doen, daar wij dan zouden doen, wat wij in deze wereld moeten doen; maar ziet gij den strik niet? Zoo wij eiken dag al deze oefeningen moesten verrichten, zouden zij voorzeker al onzen tijd inne-meu; maar men behoeft ze slechts elk op zijn tijd en plaats en ieder naar het voorkomt le beoefenen. Wat al wetten zijn er in de wetboeken, die getrouw moeten nageleefd worden! doch wel te verstaan in de voorkomende omstandigheden, en niet in den zin, dat men ze allen eiken dag beoefenen moet. Zie eens, David niettegenstaande al de bezigheden van ziju koningschap, verrichtte veel meer oefeningen, dan ik u hier heb aangegeven. De H. Lode-wijk , die koning zoo bewonderenswaardig ,
478
HoorusTüK xvu. 479
zoowel in vrede als oorlog, die vorst zoo ijverig èn om recht te doen en om zijn koningrijk te besturen, de H. Lodevvijk hoorde dagelijks twee H. Missen, las de Vespers en Completen met zijn hofkapelaan, hield zijne overweging, bezocht alle vrijdagen de hospitalen, biechtte, kastijdde zijn lichaam, woonde zeer dikwijls de predikatie bij, hield zeer dikwijls geestelijke samenkomsten , en met dat alles, zoodra de gelegenheid zich aanbood om voor het welzijn van den staat te zorgen, greep hij die aanstonds aan en deed er zijn voordeel mede; en zijn lof was schooner en bloeiender dan men ooit onder zijne voorgangers gezien had. Verricht dan moedig deze oefeningen, Philo-thea, zooals ik ze u heb aangewezen, en God zal u daarenboven nog genoeg tijd en kracht geven om uwe overige bezigheden te verrichten : ja, al moest Hij zelfs daarvoor de zou doen stilstaan, zooals Hij deed ten tijde van Josuë. Wij doen altijd genoeg, als God met ons werkt.
De wereld zal ook zeggen, dat ik bijna overal veronderstel, dat mijne Philothea de gaaf bezit van Let inwendig gebed, eu dat
480 VIJFDE DEEL.
evenwel iedereen die niet bezit, zoodat deze Inleiding niet voor allen kan dienen. Het is ongetwijfeld waar, ik heb dit voorondersteld, en waar is het ook, dat niet iedereen de gaaf van het inwendig gebed heeft; maar het is ook waar, dat bijna iedereen die kan hebben, zelfs de onbeschaafdsten, mits zij goede geleiders hebben en zij daarvoor de moeite willen doen die deze zaak verdient. En zoo er al zouden ziju , die deze gaaf in het geheel niet hebben, hetgeen naar mijn gevoelen slechts zeer zelden\' kan gebeuren, zal hun leidsman dit gebrek gemakkelijk aanvullen, door hen met groote aandacht dezelfde bemerkingen te doen lezen of hooren lezen, die in de overwegingen voorkomen.
XVIII.
Drie laatste en Toorname raadgeilngen *oor deie Inleiding.
Herhaal alle eerste dagen van de maand, na uwe overweging, de verklaring, die in het eerste deel staat, en vernieuw ze- dikwijls gedurende dien dag, zeggende met David: Neen,
HOOFDSTUK XVIII.
nooit zal ik uwe wet vergeten, o mijn God! want door haar hebt Gij mij het leoen wedergegeven, Eu als gij iu uwe ziel eenige verslappiug ontwaart. neem dan uwe verklaring in de hand, buig u neder in den geest van nederigheid, en spreek ze met geheel uw hart uit; gij zult daarin een groote verlichting vinden.
Doe openlijk belijdenis, dat gij godvruchtig wilt zijn, ik zeg niet dat gij godvruchtig zijt, maar dat gij het wilt zijn; en schaam u niet de eenvoudige en gewone oefeningen te verrichten, die u tot de liefde Gods moeten geleiden; belijd moedig, dat gij tracht te overwegen, dat gij liever zult sterven dan doodelijk zondigen, dat gij dikwijls de H. Sacramenten wilt ontvangen, en de raadgevingen wilt opvolgen van uwen leidsman (hoewel het om verschillende redenen meestal niet noodzakelijk is dezen te noemen). Deze openhartige belijdenis, dat men God wil dienen en op eene bijzondere wijze toegeheiligd is aan zijne liefde, is zeer aangenaam aan zijne goddelijke Majesteit, die niet wil dat men zich over Hem of zijn kruis sehame; het is het beste middel om een einde te maken aan vele gesprekken van de wereld bi 31
481
VIJFDE DEEL.
en om ons met naam en faam te verbinden aan onze onderneming. De wijsgeeren noemden zich luide wijsgeeren, opdat men ze als wijsgeeren zuu laten leven; en wij, toonen wij openhartig dat wij verlangen naar de godvrucht, opdat men ons godvruchtig late leven. Zoo iemand u zegt, dat men godvruchtig kan leven zonder de beoefening van deze raadgevingen en oefeningen, loochen het niet, maar antwoord zachtmoedig, dat uwe zwakheid zoo groot is, dat zij meer hulp en bijstand behoeft dau anderen noodig hebben.
Eindelijk, geliefde Philothea, bezweer ik u, bij al wat heilig is in hemel eu op aarde, bij het Doopsel, dat gij hebt ontvangen, bij de Moeder van Jezus Christus, bij het liefdevolle Hart waarmede Hij u beminde, en bij de diepte der barmhartigheid, waarin gij uwe hoop stelt, houd vol en volhard in deze gelukzalige onderneming van het godvruchtig leven; onze dagen gaan voorbij, de dood staat voor de deur: De trompet, zegt de H. Gregorius van Nazianze, blaast den aftocht: dat elk zich gereed make ; want het oordeel nadert. ïoen de moeder van den H. Symphorianus hem tot den marteldood
482
HOOFDSTUK XVIII.
zag leiden, riep zij hem toe: „Mijn zoon, mijn zoon, denk aan het eeuwige leveu, aanzie den hemel, en beschouw Hem, die daar regeert: de dood zal weldra de korte oogenhlikken van dit ieven eindigen.quot; Mijne Philothea, zal ik ook tot u zeggen: aanzie den hemel, en geef hem niet prijs voor de aarde; aanzie de hel, en werp u er niet in voor vermaken van een oogen-blik; aanzie Jesus Christus, en verloochen Hem niet voor de wereld; en ais de beoefening van het godvruchtig leven u moeielijk zal schijnen, zing dan met den H Franciscus:
Het hemelsch goed. dat ik verwacht.
Maakt allen arbeid zoet en zacht.
Leve Jesus! aan wien met den Vader en den H. Geest, zij eer en glorie, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
483
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des heiligen Geestes. Amen.
In uwen naam, aanbiddelijke Drieëenheid, en om U de eer en de eerbewijzingen te geven, die wij U verschuldigd zijn, woon ik het allerheiligste en allerverhevenste Misoffer bij.
Veroorloof mij, goddelijke Verlosser, dat ik mijne meeniug vereenige met den bedienaar uwer altaren, om het kostbaar offer van mijne zaligheid op te offeren, en geef mij de gevoelens, die ik zou moeten gehad hebben, indien ik ware tegenwoordig geweest bij het bloedig offer van Uw Lijden.
CONFITEOR.
O gezegende Drieëenheid, een God, Vader,
GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 485
Zoon en heilige Geest, voor u nedergeknield in don geest, belijd ik hier in bet aanschijn van het gansche bcmelsch hof en van al uwege-loovigen, mijne tallooze trouweloosheden tegen uwe goddelijke Majesteit. Ik heb gezondigd, o Heer, ik heb gezondigd: Ik heb U xwaar beleedigd, gedurende mijn gansche leven, met gedachten, woorden en werken; cn daarom ben ik niet waardig mijne oogen ten hemel te verheffen, of uwen heiligen naam te noemen. Hoeveel meer ben ik onwaardig om hier in uw heiligdom te verschijnen ,, en te midden uwer Engelen deze hemelsche geheimen bij te wonen, die zoo groote zuiverheid vereischen, dewijl Jesus Christus zelf hier in persoon aanwezig is, offeraar en offer tevens! Maar, o mijn God, uwe barmhartigheden verheffen zich boven al uwe werken, en Gij zult een rouwvol eu nederig hart niet versmaden. Daarom waag ik bet om hier in den tempel te komen, en met den armen tollenaar slaik op mijne borst, en zeg: o God, wees mij zondaar genadig. Amen.
INTROÏTUS.
Pe Heer heeft de poorten des hemels out-
GEBEDEN
sloten; Hij heeft manna doen nedervallen om ons te voeden; Hij heeft ons het brood der Engelen gegeven. Uwe goedheid, o mijn God, heeft het voor het arme en nederige hart voorbereid; zijt gezegend, o God van Israël, Gij alleen kunt zulke wonderen voor mij verrichten. Ik zal U, in tegenwoordigheid van uw geheele volk, het eerbewijs van mijne liefde en mijne dankbaarheid aanbieden.
KYBIB.
O Vader van oneindige barmhartigheid, ontferm U over uwe kinderen. O «esus, voor ons geslachtofferd, voeg ons de verdiensten van uw kostbaar bloed toe. O heilige Geest, Heiligmaker, daal neder in onze harten, en vervul ze met uwe liefde.
GLORIA.
Hoe gelukkig zijn wij, dat de Zoon des Al-lerhoogsten zich gewaardigd heeft om ouder ons te wonen en ons een woonplaats in zijn goddelijk Hart heeft gelieven aan te bieden. Gedoog, o Heer, dat wij onze stemmen ver-ecnigen met dje van het koor der Kngelep, oni
486
ONTER DE H. MIS. 487
U voor zulk eene groote gunst te bedanken; en laat ons niet hen zeggen: „Eere zij God in het allerhoogste.quot; O almachtige Vader, wij loven ü, wij zegenen U, wij aanbidden U; wij bedanken U voor al de weldaden, die Gij ons onophoudelijk verleend hebt. O Jesus, Lam zonder vlekken, die de zonden der wereld wegneemt, wees ons genadig. Gij alleen zijt heilig, Gij alleen zijt de Heer, die met den Vader en den H. Geest in de heerlijkheid heerseht, en al onze hulde op aarde waardig zijt.
COLLECTEN.
O Heer, gewaardig u goedgunstig de gebeden te aanhooren, die de priester U voor de Kerk en voor ons aanbiedt.
Ik smeek U dringend om mij die genaden en die deugden te schenken, welke ik noodig heb, om uwe liefde te verdienen. Vervul mijn hart met eeuwige dankbaarheid voor al de zegeningen, die gij inij verleend hebt, met een levendigen afschrik voor de zonde, en met eene volmaakte liefde tot mijnen evennaaste. Maak dat mijn geheele leven het leven zij van een kind Gods Ik verdien niet om mijnentwille
GEBEDEN
verhoord te wordcu, o mijn God, maar ik smeek om uwe genade, door de oneindige verdiensten van uwen goddelijken Zoon
EPISTEL EN EVANGELIE.
Gij hebt ü gewaardigd, o Heer, ons uwe heilige waarheden te leeren door de profeten en de Apostelen. O geef, dat wij door hunne leer en hun voorbeeld zóó mogen vooruitgaan in de liefde van uwen heiligen naam en van uwe heilige wet, dat wij door ons leven mogen doen zien wiens discipelen wij zijn, dat wij niet langer de bedorven neigingen van vleeseh en bloed mogen volgen, maar al onze hartstochten mogen meester zijn; dat wij altijd mogen geleid worden door uw licht, om gesterkt door uwe genade, den weg uwer geboden te bewandelen en U met reine harten te dienen. Door onzen Heer Jesus Christus.
CREDO.
Ik geloof vastelijk — dewijl God, die de onfeilbare waarheid is het aldus geopenbaard heeft aan de Heilige Katholieke Kerk, en door de Kerk aan ons — ik geloof vastelijk, dat er
488
ONDR DE H. MIS. 489
is één God, in drie goddelijke personen, gelijk en onderscheiden, wier namen zijn Vader, Zoon, en Heilige Geest: dat de Zoon is mensch geworden, en door het werken van den heiligen Geest is vleesch geworden en eenemenschelijke ziel heeft aangenomen, in den schoot der allerzuiverste Maagd Maria, voor ons aan het kruis is gestorven, is verrezen , is opgeklommen ten hemel, en van daar zal komen ten laatsten dage, om te oordeelen al de levenden en doo-den, om voor alle eeuwigheid het paradijs te schenken aan de goeden en de hel aan de kwaden; verder geloof ik, om dezelfde beweegreden , al wat de heilige Kerk gelooft en onderwijst. lu dit geloof en voor dit geloof wil ik leven en sterven. Geef mij, o Heer, dat mijn leven moge gelijkvormig zijn aan miju geloof, dat mijn geloof moge bezield worden door goede werken, dat ik nimmer beschaamd moge zijn om mij katholiek te noemen, en dat ik standvastig de belangen van uwenh eiligen godsdienst moge verdedigen. Haal, o Heer, de banden nauwer toe , die mij aan uwe heilige Kerk verbinden; plaats in mijn hart een geest van volmaakte gehoorzaamheid aan haren wettigen
GEBEDEN
Herder. In haren schoot werd ik uw kind, in haren schoot verlang ik te leren en te sterven. Amen.
OFFERANDE.
Ik aanbid TJ, o mijn God, en in vereeniging met den priester, draag ik u deze offerande op, ter uwer eer en glorie, als dankbetuiging voor al de weldaden, die Gij mij en de geheele wereld verleend hebt, en ter voldoening voor mijne menigvuldige zonden, en de zonden van mijne medemenschen. Neem, o Heer, dit offer aan, dat geen ander is dan uw goddelijke Zoon, tevens offeraar en offerande, en pas de heilige verdiensten daarvan toe op mijne behoeftige ziel. Zijt getroost, o mijn hart, Jesus offert zich zeiven voor u op.
O mijn Heer Jesus Christus, ter gedachtenis en tot verheerlijking uwer grenzenlooze liefde, waarmede gij U zeiven geheel hebt opgeofferd op het altaar des kruises, draag ik U heden dit heilig Misoffer op, en al de heilige Missen, die over de geheele wereld door de handen uwer priesters worden opgeofferd, om aan uwen eeuwigen Vader te worden aangebo-
490
ONDER DE H. MIS.
den, in vereeniging met, en in de kracht van dat offer in hetwelk Gij zelve, stervende aan het kruis, uw heilig lichaam en bloed ter zaligmaking der wereld hebt opgeofferd.
Geef, dat de offerande van datzelfde lichaani en bloed, die in dit gehêim vernieuwd wordt, onder de gedaante van brood en wijn, daadwerkelijk hare eigene vrucht moge verkrijgen: dat daardoor de levenden mogen ontvangen uwe genade, en de geloovige afgestorvenen de eeuwige rust.
Neem derhalve, o Heer, datzelfde offer aan, dat in zichzelf de vrucht van uw lijden en dood bevat, als een akte van dank voor de tallooze weldaden, die Gij ons hebt verleend, en als een zoenoffer en eene voldoening voor de ontelbare zonden, die wij bedreven hebben, voor het goede, dat wij verzuimd hebben te doen, en voor de straffen, die wij verdiend hebben. Die leeft en heerscht met God den Vader in de eenheid van God den heiligen Geest, in alle eeu wen der eeuwen. Amen.
PREFATIE.
O Heer, verhef Gij zelf mijn hart tot U,
491
GEBEDFN
neem daaruit weg alle onheilige gedachten, alle aardsehe genegenheden. Verhef het geheel tot den hemel, waar Gij waardiglijk wordt, aangebeden, en tot bet altaar, waar gij u weldra aan mij zult vertoonen. Mijn leven is niets dan eene aanhoudende reeks van uwe genaden; laat het eene aanhoudende reeks van dankbetuigingen zijn: en dewijl gij nu weldra het grootste van alle offers zult vernieuwen, is het immer gepast, dat ik mijne hartelijke dankbaarheid betuige. Gedoog, dat ik raijne zwakke stem voeg bij de stemmen van al de hemelsche geesten, en dat ik in vereeniging met hen, in vervoering van vreugde en bewondering zeg :
Heilig, heilig, heilig. Heer God Sabaoth. Hemelen aard e zijn vol van uwe glorie Hosanna in het allerhoogste.
Gezegend is Hij, die komt in den naam des Heeren. Hosanna in het allerhoogste.
CANON.
O eeuwige en zeer barmhartige Vader, zie, wij komen U heden onze hulde bewijzen. Wij
493
ONDER DE H. MIS.
493
verlaugeu U te aaubidden, te prijzen, te verheerlijken, en U te danken voor uwe gruote glorie en vereenigen daartoe onze harten en stemmen met uwe Heiligen in den hemel, en met uwe geheelo Kerk op aarde. Maar wij erkennen onze groote onwaardigheid en ontelbare zonden, waarover wij van harte bedroefd zijn en u nederig vergiffenis vragen, en daarom durveu wij u niet anders te naderen dan in gezelschap van uwen Zoon, onzen Voorspreker en Middelaar, Jesus Christus, dien Gij ons gegeven hebt om tevens onze II oogepriester en ons offer te zijn. Met hem daarom, en door Hem, wagen wij het u een offer aan te bieden; wij verlangen onze meening te vereenigen met zijne meest heilige meeningen; en met dit offer dat Hij van zich zeiven doet, verlangen wij U ons geheele wezen op te dragen. Met Hem, en door 11 em, smeeken wij U, uwe heilige Katholieke Kerk door de geheele wereld te verheffen; haar in vrede, eenheid, heiligheid en waarheid te bewaren; U te ontfermen over uwen dienaar N., onzen Paus, Bisschop, en over allen, die U waarlijk vreezen; over onzen Pastoor, (ouders, kinderen), vrienden en weldoeners
GEBEDEN
enz., over al degeuen, die wij in eenig opzicht geërgerd, beleedigd of gehoond hebben, of voor wie wij in menig opzicht verplicht zijn te bidden; over de stervenden, degenen die zuchten onder hevige bekoringen, of andere, zoo geestelijke als tijdelijke rampen; over al onze vijanden; en, in één woord, over al de arme zondaars; dat wij allen tot U bekeerd mogen worden, en genade vinden, door Jesua Christus uwen Zoon; door wien wij hopen eenmaal te worden toegelaten in het gezelschap van al uwe heiligen en uitverkorenen, wiens gedachtenis wij hier vieren, wier voorbeden wij verlangen, en met wie wij in gemeenschap zijn in deze heilige geheimen.
CONSECRATIE.
Buig uw lichaam en uwe ziel neder in plechtige aanbidding; verwek eene oefening van geloof in de wezenlijke tegenwoordigheid van het lichaam en bloed, van de ziel en de godheid uws Verlossers onder de Sacramenteele gedaanten. Offer u zeiven geheel aan Hem, en doo f Hem aan zijn Vader-, vraag dat me hart en uwe ziel in Hem mogen veranderd worden.
494
ONDER DE H. MIS.
BIJ DE OPHEFFING VAN DE H. HOSTIE.
Wees gegroet, waarachtig lichaam, geboren uit de Maagd Maria, dat waarlijk geleden heeft, en voor de nienschen aan liet kruis zijt geslachtofferd, welks zijde doordoord is, en waaruit water en bloed gevloeid is; mogen wij een voorsmaak van ü hebben in ouzen doodstrijd. O dierbare, o welbeminde Jesus, Zoon van Maria, ontferm U mijner! Amen.
BIJ DE OPHEFfINe VAN DEN KELK.
Verlosser der wereld, red ons; want Gij hebt ons verlost door uw kruis en door uw bloed; help ons, wij smeeken het U, o onze God. Amen.
Ontferm U mijner, dierbare Jesus, en geef dat uw bloed niet te vergeefs voor mij gestort zij, ik smeek het U zeer nederig. Amen.
MEMENTO VOOR DE OVERLEDENEN.
Ik offer u andermaal, o Heer, dit heilig offer van het lichaam en bloed van uwen eeni-gen Zoon, ten behoeve der overledene geloovi-gen, en in liet bijzonder voor de zielen van
495
GBBEDEN
(noen hier degenen voor welke gij voornamelijk wilt hidden) mijne ouders, betrekkingen, weldoeners, naasten, enz. Eveneens ten beboeve van degenen, die ik in eenig opzicht beleedigd heb, en die mijne vijanden zijn; voor degenen die geene voorbidders hebben. Verleen aan dezen, o Heer, en aan al degenen, die in Christus rusten, de plaats van verfrissching, van lieht en van vrede. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen.
KOBIS QUOQUE PECCAÏOIUBUS.
Gewaardig U hetzelfde aan ons te verlee-nen, arme en ellendige zondaars: oordeel ons niet naar onze ongerechtigheden; maar strek vrijgevig uwe genade en vergiffenis tot ons uit, door de oneindige menigvuldigheid uwer genaden, waarop wij hopen.
Wij vragen het U in den naam van uwen dierbaren Zoon, die met U leeft en heerscht, in alle eeuwigheid, en met dezelfde bede, die Gij ons geleerd hebt. Amen
PATBK NOSTEK.
Onze Vader, die regeert in den hemel, kom
496
ONDER DE H. MtS. 497
en heersch in mijne ziel, kom en heilig haar door uwe tegenwoordigheid; kom en onderwerp haar aan uwen heiligen wil, en maak haar gehoorzaam aan de ingevingen uwer genade. Doof in mijn hart alle gevoel van haat en wraak uit; vergeef mij gelijk ik vergeef. Verleen mij zulke wijsheid en sterkte, dat ik moge zegevieren over alle bekoringen. Verlos mij van alle kwaad, dat mij drukt, en onder welks last ik zucht. Ik kom tot U, als een kind tot zijn vader om gevoed te worden; als een onderdaan tot zijn vorst, om te worden beschermd, als een bedroefde, tot zijn eenigen toeverlaat, om getroost tn versterkt te worden.
AGKÜS DEI.
O Lam Gods, zuiver en vlekkeloos offer, die alleen de rechtvaardigheid van een belee-digde godheid kunt voldoen, gewaardigü mij deelachtig te maken aan uw offer. Welke lessen van nederigheid, zachtmoedigheid, liefde en geduld geeft God mij niet! Druk deze deugden in mijn hart, opdat het eene Uwer waardige woonplaats moge worden, waarin Gij zult kunnen rusten als in een verblijf van vrede.
81 32
GEBEDEN
NA HET AGNUS DEI.
Toen Gij aan uwe apostelen hebt gezegd: Ik laat u den vrede, ik geef u mijnen vrede, hebt Gij, o Heer, aan uwe geheeleKerk beloofd, dien vrede, welken de wereld niet kan geven — vrede met U, vrede met ons zeiven.
Gedoog niet, oHeer, dat de heilige vrede ooit verstoord worde; laat niet toe, dat wij van U gescheiden worden, met wien wij van harte wenschen vereenigd te zijn, door het gezegend Sacrament van vrede en verzoening. Geef dat dit voedsel der engelen ons in eiken christenplicht moge sterken, zoo dat wij nooit bezwijken onder de bekoringen, of in onze gewone zwakheden vervallen.
DOMINE NON SUM DIGNUS.
God alleen kan waardig zijn, om God te ontvangen ; hoe kan derhalve eene ziel zóó zondig als de mijne, zulk een groot geluk verdienen! Maar Gij! o Heer, slaat geen acht op uwe grootheid, maar op uwe genade. Gij wilt dat ik tot ü zal naderen, gelijk de zieke zijne toevlucht neemt tot den geneesheer, die hem de
498
ONDEB, DE H. MIS.
gezondheid kan teruggeven, gelijk de arme zich begeeft tot den rijke, die hem kan helpen. O God van liefde, zie aan uwe voeten het armste, het gebrekkigste uwer schepselen. Vereenig mij met U , en ik zal rijk en gezond worden voor uw aanschijn. Wrocht, ik smeek het U, dit wonder, uwer almacht en liefde waardig.
OXDER DB NUTTIGING.
O heilig feestmaal, waarop Christus ontvangen wordt, de gedachtenis aan zijn lijden wordt vernieuwd, de ziel vervuld wordt met genade, en ons een onderpand der toekomstige glorie wordt gegeven.
Geef ons, o Heer Jesus, dat wij de heilige geheimen van uw lichaam en bloed zóó mogen vereeren, dat wij in ons zeiven altijd de vrucht-ten uwer verlossing mogen ondervinden. Amen.
GEESTELIJKE COMMUNIE.
O mijn teederbeminde Verlosser, terwijl ik thans het geluk niet kan hebben TT op lichamelijke wijze te ontvangen, gedoog dat ik de kostbare kruimels oprape, die van uwe tafel
499
GEBEDEK
vallen, en mij met uw goddelijk hart vereenige, door geloof, door hoop en door Heide. Ik beken dat ik het brood der kinderen niet verdien, maar ik vraag het zeer nederig te verklaren; dat, verwijderd van U, mijne ziel van dorst versmacht, en mijn hart verkwijnt en ter ne-dergeslagen is. Kom dan in mij, o mijn goddelijke Jesus! Kom in mijn verstand, om het met uw licht te verlichten; kom in mijn hart, om daarin het vuur uwer liefde te doen ontbranden , en het zoo innig met tet uwe te verbinden, dat niet ik meer leef, maar dat Gij in mij leeft en heerscht voor altijd.
LAATSTE GEBEDEN.
Verleen ons, o Heer, een gedeelte van de vruchten van uwen dood en van uw lijden waarvan wij de heilige gedachtenis gevierd hebben. Ik aanbid uwe goedheid o Heer, welke Gij mij wederom betoond hebt door de onschatbare gunst van mij te veroorloven tegenwoordig te zijn bij het heilige misoffer, waarin Gij te gelijk offeraar en offer zijt. O geef, dat ik altijd gevoelig zij voor zulk een groeten zegen, en laat mijne onwaardigheid geen beletsel zijn
500
ONDEH BE H MIS.
voor uwe barmhartigheid en uwe goedheid.
Geef o Heer, door een uitwerksel van uwe goedheid, dat wij, die dit heilig geheim hebben bijgewoond, het voordeel daarvan mogen ondervinden in onze zielen.
O hoe zoet, o Heer, is uw geest; Gij, die om uwe zoetheid jegens uwe kinderen te too-nen, hun het allerheiligst brood van den hemel geeft eu de hoovaardigen ledig wegzendt.
Stort, o Heer, den geest uwer liefde over ons uit, opdat Gij, door uwe genade, hen die Gij met hetzelfde hemelsche voedsel gespijzigd hebt, in éénen geest moogt vereenigen. Door onzen Heer Jesus Christus, die leeft en heerseht met God den Vader, in de eenheid van God den heiligen Geest, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Wij danken U, o God, voor uwe barmhartigheid , dewijl gij ons hebt gelieven deel te geven aan de opdracht van dit offer aan uwen heiligen naam ; Neem het nu tot uwe glorie aan eu gedenk altijd onze zwakheid.
ZEGEN.
De zegen van den almachtigen en barm-
501
502 GEBEDEN ONDER DE H. MIS
hartigen God, den Vader, en denZoon, en den Heiligen Geest, korae over ons en blijve steeds met ons. Amen.
LAATSTE EVANGELIE.
O eeuwig Woord, spreek tot mijne ziel, die U in stilte aanbidt; Gij, die de groote Schepper van alle dingen zijt, verlaat, ik smeek het U, uw eigen schepsel niet. Wees mijn leven, mijn licht en mijn al.
O eeuwig licht, verlicht mij in dit, zoowel als in het toekomstig leven.
Heersch in mij als in uw eigen erfgoed: want Gij, o God, hebt mij gemaakt; Gij hebt mij verlost. Moge ik altijd de uwe zijn. Amen.
Bladz.
Voorrede.............5
INLEIDING tot het GODVRUCHTIG LEVEN.
Ie Deel. — Vermaningen en oefeningen, geschikt om de ziel te geleiden van af haar eerste verlangen naar het godvruchtig leven, tot aan een vast besluit om het te omhelzen.
I. Beschrijving van de ware godvrucht. . 15
II. Over de eigenschappen en de uitstekend
heid der godvrucht.......20
III. Dat de godvrucht past voor alle roepen
en standen...... ... 24
IV. Over de noodzakelijkheid van een be
stierder, om tot de godvrucht to komen en er voortgang in te doen. . 28 V. Dat men moet beginnen met zijne ziel
te zuiveren.........33
INHOUD.
VI. Over de eerste zuivering, namelijk die
van de doodzonde......36
VII. Over de tweede zuivering namelijk die
van de genegenheid tot de zonde. 39 VIII. Over het middel tot deze tweede zuivering..........42
IX, Eerste overweging. Over de schepping. 44 X. Tweede overweging. Over het doeleinde, waartoe wij zijn geschapen. 48 XI. Derde overweging. Over de weldaden
Gods......... . 52
XII. Vierde overweging. Over de zonden. 56
XIII. Vijfde overweging. Over den dood. 60
XIV. Zesde overweging. Over het oordeel. 64
XV. Zevende overweging. Over de hel. 68
XVI. Achtste overweging. Overhet Paradijs. 71 XVII. Negende overweging. Over de keuze
XVIII, Tiende overweging. Over de keus van
XIX. Hoe men met de algemeene biecht
XX. Plechtige verklaring om het besluit om God te dienen in de ziel te prenten en om de acten van boetvaardigheid te besluiten.....85
504
INHOUD.
XXI. Slot van betgeen gezegd is over den
eersten trap van zuiverheid der ziel. 89 X XII. Dat men zich moet bevrijden van alle genegenheid tot de dagelijksche zouden. 91
XXIII. Dat men zich moet ontdoen van de
genegenheid tot nuttelooze ec gevaarlijke vermaken......95
XXIV. Dat men zich moet ontdoen van de
slechte neigingen......97
2e Deel. Verschillende onderrichtingen om de ziel tot God te verheffen door het gebed en de HH. Sacramenten.
I. Over de noodzakelijkheid des gebeds. . 100 II. Korte onderrichting om wel te mediteeren. En allereerst over de tegenwoordigheid Gods; eerste punt van voorbereiding. 106
III. Over de aanroeping; tweede punt van
IV. Over de voorstelling van het geheim;
derde punt van voorbereiding . . . 112 V. Over de beschouwingen\' tweede deel der
VI, Over de verzuchtingen en voornemens;
derde deel der meditatie.....116
505
INHOUD.
VII. Over het slot en den geestolijkenruiker, 118 VIII. Eenige zeer nuttige waarschuwingen
betreffende de meditatie .... 120 IX. Over de dorheden des geestes, die in
de overweging voorkomen . . . 134 X. Over eenige andere oefeningen, en allereerst over de oefening van den morgen..........127
XI. Over de avondoefening en het gewe
tensonderzoek; tweede oefening. , 130
XII. Over de geestelijke afzondering; derde
oefening.........132
XIII. Over de verzuchtingen of schietgebeden
en goede gedachten; vierde oefening. 137
XIV. Over de allerheiligste Mis en de manier
om die te hooren; vijfde oefening. 147
XV. Over de andere openbare en gewone
oefeningen van godvrucht . , . 152
XVI. Dat men de Heiligen moet eeren en
XVII. Hoe men het woord Gods moet hooren
XVIII. Hoe men de ingevingen moet ontvangen. 159
XIX. Over de H. Biecht......164
, XX Over de veelvuldige Communie . .171 XXI. Hoe men moet Communiceerea, . .177
506
INHOUD.
3e Deel. Bevattende verscheidene raadgevingen betreffende de beoefening der deugden.
I. Over de keuze, die men moet doen bij
het beoefenen der deugden. . . .182 11. Vervolg over hetzelfde onderwerp . . 191
III Over het geduld........198
IV, Over de uitwendige nederigheid. . . 206 V. Over de meer inwendige nederigheid. 2.2
VI. Dat de nederigheid ons onze eigene ver
worpenheid doet beminnen .... 221
VII. Hoe men zijn goeden naam moet be
waren, bij het beoefenen der nederigheid ..........228
VIII. Over de zachtmoedigheid jegens den naaste en over het hulpmiddel tegen
507
IX. Over de zachtmoedigheid jegens ons
243
252
zeiven
X. Dat men zich met zorg, maar zonder ongeduld of onrust op zijne zaken moet toeleggen........248
XI. Over de gehoorzaamheid
XII. Over de kuischheid.......257
XIII. Over de arndoede van geest te midden
261
der rijkdommen .
INHOUD.
XIV. Hoa men de wezenlijke armoede moet
oefenen te midden der rijkdommen. 21\'6 XV. Hoe men de armoede van geest moet beoefenen te midden der wezenlijke armoede.........273
XVI. Over de vriendschap, en allereerst
XVII. Over de ware vriendschappen. . . 282
XVIII. Over het onderscheid dat er bestaat
tusschen de ware en ijdale vriend ,
XIX. Raadgevingen en middelen tegen de
XX. Eenige raadgevingen over de goede
vriendschappen ....... 29G
XXI. Over de oefeningen van uitwendige
XXII. Over de gezelschappen en de een
XXIII. Over de welvoegelijkheid in de kleeding. 317
XXIV. Over het spreken en allereerst, hoe
men van God moet spreken . . 340
XXV. Over de eerbaarheid in woorden en
over den eerbied die men aan personen verschuldigd is . . , . .322
XXVI. Over de lichtvaardige oordeelen . . 326
508
INHOUD. 509
XXVII. Over het kwaadspreken .... 335
XXVIII. Eenige andere raadgevingen betref
fende het spreken......345
XXIX Over de vermaken en spelen en allereerst over degenen, die geoorloofd eti prijzenswaardig zijn. . 349
XXX. Over de verbodene spelen. . . . 351
XXXI. Over de bals en andere gevaarlijke
vermalten........353
XXXII. Dat men zoowel in het kleine als
in het groote getrouw moet zijn. 357
XXXIII. Dat men een rechtschapen en rede
lijken geest moet hebben . . . 363
XXXIV. Over de begeerten......367
4e Deel. Bevattende noodzakelijke waarschuwingen tegen de meest gewone bekoringen.
I. Dat men geen vermaak moet scheppen in de
gesprekken van de kinderen der eeuw. 372 II. Dat men goeden moed moot hebben. . 377
III. Over den aard der bekoringen, en over
het verschil dat er bestaat tusschen de bekoring te gevoelen en er in toe te stemmen.........380
IV. Merkwaardig voorbeeld betrekkelijk dit
onderwerp.........384
:v.4\'
510 INHOUD.
V Aanmoadiging voor de ziel, die in bekoring is............386
VI Hoe de bekoring en het behagenzoaden
VII. Hulpmiddel togen zware bekoringen , 392 VIII. Dat men aan de kleine bekoringen moet
IX Hoe men bij de kleine bekoringen moet
X, Hoe men zijn hart moet versterken
XI. Over de ongerustheid.......401
XII. Over de droefheid.......407
XXIII Over de geestelijke en gevoelige vertroostingen , en hoe men er zich van
XIV. Over de dorheden au geestelijke onvruchtbaarheden. ......425
XV. Bevestiging en opheldering van het voorgaande, door een merkwaardig voorbeeld........ 435
5e Deel. Bevattende oefeningen en onderrichtingen om de ziel te vernieuwen en haar in de godvrucht te bevestigen.
I. Dat men ieder jaar zijne goede vooroe-
..—- .......... . —---
INHOUD.
mens moet vernieuwen door de volgende oefeningen.......443
II. Overweging over de genade, die God ons bewijst, door ons^te roepen tot zijne dienst, overeenkomstig de verklaring in het eerste deel aangewezen. 446 lil. Over het onderzoek van onze ziel naar
haren vooruitgang . . .
IV. Onderzoek naar den staat van onze ziel
jegens God......
V. Onderzoek naar den staat der ziel jegens ons zeiven . , , .
VI. Onderzoek naar den staat onzer ziel
jegens den naaste. , . . VII. Onderzoek naar de neigingen onzer ziel. 459 VIII. Oefeningen, die dit onderzoek moeten volgen.......
IX. Over de overwegingen, die geschikt ^ _ zijn om onze goede voornemens te
r *\'0^ ^ vernieuwen......
X. Eerste overweging. Over de voortreffelijkheid onzer zielen . .
XI. Tweede overweging. Over de voortreffelijkheid der deugden . .
XII, Derde overweging. Over het voorbeeld
der Heiligen........468
511
450
453
456
458
=411 =425
462
. 463
464
466
INHOUD.
XIII. Vierde overweging. Over de liefde, die
Jesus Christus ons toedraagt . . 470
XIV. Vijfde overweging. Over de eeuwige
liefde van God tot ons . . . .473
XV. Algemeene verzuchtingen op de voor
gaande overwegingen en slot van de oefeningen........474
XVI. Over de gevoelens, die meri na deze
oefening moet bewaren . . . .476
XVII. Antwoord op twee tegenwerpingen,
die men op deze inleiding zou kunnen maken ........ 478
XVIII. Drie laatste en voorname raadgevingen
voor deze inleiding......480
512
Gebeden onder de H. Mis......484
EINDE VAN DEN INHOUD.