Wl\'crlliu\'l\'\' NcdiTlsilwlcil,
i;\\ DH ,i \\I;K\\ /MM I; wunm^
1072 1594.
Dr. L. MULLER,
rioo^leeraar te \' i i\'oiiiii^ou.
Tweede, goedkonpe uitgaaf.
11A
dk i:i;\\ i:n iquot;. limix
I V.\':.
Instituut voer KvUii-i^escniettenii 4er ^liksurviyer^iteiit te Utrecht
^ a gt;
j
RUKSUNIVERSITEIT UTRECHT
0733 9033
Er is reeds üooveel over den strijd met Spanje geschreven dat liet meer dan moeilijk wordt oin er iets nieuws van tc zeggen. Ieder werk daarover, dat iets meer wil zijn dan een louter gelegeuheidsgeschrift of leerboek, behoeft daarom eene verklaring wat het geven wil. Anders zou men het de raisou d\'etre kunnen ontzeggen. Vandaar dat ik hier in korte woorden het eigenlijk onderwerp der volgende bladzijden wensch te ontwikkelen.
Gewoonlijk is het de oorsprong van den strijd, die het meest de aandacht trekt. Het recht der beide partijen, van den koning en van de opstandelingen, de beweegredenen hunner dadon cn de oorzaken der beweging hebben tot de meest uiteen-loopende voorstellingen aanleiding gegeven. Dit is ook het geval geweest met den tijd van Alva\'s bestuur en met de beroerten na de Pacificatie van Gent.
Niets dergelijks zal men echter hier vinden. De strijd raet Spanje wordt door mij slechts behandeld in zoover die omnid-delijk in verband staat met de oprichting van dat merkwaardige staatsgebouw, dat twee honderd jaren lang het Neder-landsche volk geherbergd heeft. Ik wil hier trachten te verhalen hoe de Republiek der Vereenigde Nederlanden is tot stand gekomen door den drang der gebeurtenissen; hoe eerst de opstand van 1572 Holland en Zeeland dwong eene afzonderlijke regeering onder den Prins tegen het gezag van den
VI
algemeeuen landvoogd over te stellen; hoe die regeering bleef bestaan , ook tijdens bet algemeen veraet van alle zeventien gewesten tegen den koning; hoe de reactie tegen dit verzet, de toenemende scheuring tusschen Noord \'en Zuid, tnssobeu Nederland en België, tot het sluiten der Unie van Utrecht leidde, en hoe deze Unie de band werd van de gewesten van het noorden; hoe deze jaren lang vrnchtelooze pogingen deden om een monarchalen staatsvorm aan te nemen tot dat zij eindelijk, bij gebrek aan een eminent hoofd, zich tot eene aristocratische republiek vormden, tot eenen middeleeuwscheii staat zonder vorst; hoe die republiek onder vele bezwaren den strijd vol hield tot dat zij alle Noord-Nederlandsche gewesten, welke tot de Unie hadden behoord, omvatte, en als een gesloten geheel, als de Vereenigde Provinciën, hare plaats innam onder de Europeesche mogendheden.
Maar om wel te verstaan hoe dit alles is geschied, moet ook do oorlog tegen Spanje hier worden beschreven, zoowel de wanhopige verdediging van Holland en Zeeland, waardoor de vestiging der Republiek alleen mogelijk is geworden, als de wisselende krijgskansen in het noorden na de Pacificatie van Gent, de verovering van het grootste gedeelte van Gelderland, Overijssel, Groningen en Drenthe door de Spanjaarden, en de herwinning of liever de bevrijding dezer gewesten door de Nederlandsche wapenen.
Daarentegen is voor de gebeurtenissen in het zuiden of liever in België hier geen plaats. Zij kunnen hier alleen vermeld worden, in zooverre zij in onmiddelijk verband met die in Nederland staan , en dan alleen nog maar ter loops. Ik beschrijf hier de IVording der Nederlandsche Kepubliek, niet de geschiedenis der zeventien Nederlandsche gewesten tijdens den opstand tegen Spanje. Alleen van die landen, welke leden waren van die republiek kan hier gesproken worden. Trouwens de natuur had deze vereenigd. Nauwelijks zijn met de Pacificatie van Gent al de gewesten verbondquot;n, of or dnet zich eene \'irr.ijr tri
VII
afscheiding in het zuiden en in het noorden voor. Gelderland, Friesland en de overige noordelijke gewesten neigen tot Holland over, de Waalsehe gewesten sluiten zich af en verzoenen zich weder met Spanje. Brabant en Vlaanderen, alleen gelaten en door ligging en geschiedenis ongeschikt voor eene innige verbintenis met Holland, worden met moeite staande gehouden door hot beleid van den Prins. Met zijnen dood vallen zij Spanje voor goed ten prooi. In een bestek als het mijne behoort daarom de geschiedenis van België zoomin als de geschiedenis van Engeland en Frankrijk. Maar even als ik veelal gedwongen ben melding te maken van gebeurtenissen , in die landen voorgevallen, zoo spreek ik ook over wat in België geschiedt, en daar het verband nauwer is, moet ik dat broeder doen.
Wanneer men over de geschiedenis van Nederland in het tijdperk van den strijd met Spanje, in dat van de „Troebelenquot;, zooals men met eene zeer leelijke onhollandsche uitdrukking zegt, schrijft, dan mag men wel bij zijne lezers eenige algemeene bekendheid met de feiten vooronderstellen. Daarom wil ik, waar het geen nieuwe of althans veel bestreden opvattingen geldt, niet door het opgeven van tal van schrijvers, die niemand eenigen lust heeft na te slaan, mijne lezers vermoeien. De bronnen voor de kennis van dit tijdperk zijn van algemeene bekendheid, men behoeft maar eenige bladzijden in de nieuwere schrijvers, die er over handelen, in Motley of Arend bv., te lezen om te weten welke de voornaamste zijn: de meeste zijn ook wel bekend zonder dat. Wanneer ik bepaald de eene boven de andere de voorkeur geef, citeer ik.
Evenmin laat ik mij hier in met het bestrijden van schrijvers , welke op een confessioneel of politiek standpunt de ges^iue-denis van dit tijdperk hebben behandeld. Allicht zal men ir.t-dekken wanneer en in hoeverre ik het met den een of dezer schrijvers niet eens ben. Het komt mij v;Hir dai- «Ie go-.-olmHVnia van de wording onzer ropubl!lt;gt;!•: Ie eerbiedwn.fïdig is om haar te maken tot, het onderwerp van een partij schrift. Uit-
VIII
gaande van het standpunt eeuer partij, welke die dan ook zij, loopt men gevaar geschiedenis te construeeren, zooals de Duit-soliers dat noemen. Ik tracht hier het onwaardeerbaar voorschrift van den eersten der moderne historici te volgen, van Ranke, die verklaarde dat hij alleen maar wilde zeggen wat er eigenlijk gebeurd was.
Dat ik daarom niet uitsluitend ecu kroniek schrijf, dat ik mijn oordeel mededeel, dit zal, geloof ik, niemand wraken. Maar waar ik dat doe, tracht ik uit te gaan van den stelregel, dat elke daad verklaard kan worden uit het verband der gebeurtenissen onderling, en dat elke politieke of religieuse mee-ning, waar zij berust op overtuiging, moet worden geëerbiedigd. Alleen daar, waar geen overtuiging, maar zelfzucht de drijfveer is, mag men veroordeelen. Dat ik misschien overtuiging voor de oorzaak eener daad houd, waar een ander slechts zelfzucht vindt, wil ik niet bestrijden, maar men zal het mij wel toegeven, waar zulk een verschil van opvatting heerscht, kan niet verder over eene zaak gesproken worden.
Mochten deze bladzijden al in geen onmiddellijk verhand staan met het jubileum onzer onafhankelijkheid, toch heb ik gehoopt mijn steentje bij te brengen tot het eenig duurzaam monument, dat daarvoor kan gesticht worden. Meer toch dan eenig gebouw of gedenkteeken van steen of metaal zal de kennis en juiste waardeering zijner geschiedenis ons volk opwekken om de zoo duur gewonnen nationale zelfstandigheid te bewaren als het dierbaarste kleinood, dat het bezit.
P. L. Muller.
Haarlem. Maart 1872.
De zestiende eeuw onderscheidt zich van alle vroegere of latere tijdperken door het eigenaardig gemengd karakter der gebeurtenissen. Zij is de eeuw der religieus-politische oorlogen en twisten. De strijd, die door de hervorming te voorschijn geroepen werd, was niet alleen een strijd om de vrijheid vai) godsdienst, maar tevens een kamp tegen de almacht van den souverein. In Duitschland besliste de overwinning der protestanten tevens over de onafhankelijkheid der rijksvorsten tegenover den keizer. In Frankrijk stelden zich sommige groote heeren en prinsen van den bloede aan het hoofd der Huge-nooten om als partijhoofden meer invloed te verwerven dan hun van rechtswege toekwam, en zochten ook de katholieke edelen evenzeer hunne onafhankelijkheid als het gezag der Kerk te vestigen op de puinhoopen van het staatsgebouw. In de Nederlanden \') voegt zich nog een derde element, de
1) Met de Nederlanden bedoel ik steeds de zeventien gewesten; met Nederland het gedeelte, dat tot de Republiek behoorde, in tegenoverstelling van België of de Spaansche Nederlanden.
1
nationale afkeer van de heersoliappij des vreemdelings, bij deze samensmelting van godsdienstige en staatkundige beginselen.
Maar hoewel bij de aanvoerders van beide partijen gewoonlijk de laatste het zwaarst wogen, het volk nam overal slechts dan van harte deel aan den strijd, wanneer het zijn godsdienst in gevaar achtte. De edelen, de magistraten mochten voor het behor.d of de herwinning hunner privilegiën kampen, het volk offerde goed en bloed op voor wat het als de eenige reine en ware leer dierbaar hield. Wie dat niet erkent, kan onmogelijk de hartstochtelijkheid en hardnekkigheid verklaren, die aan den strijd in Frankrijk en de Nederlanden een zoo geheel ander karakter geeft als aan den oorlog in Duitschland. Slechts wanneer de mensch wordt aangerand in waf hem het dierbaarste is, kan hij zulk eeno ongewone, zulk eene bijna onnatuurlijke volharding ontwikkelen. De gesclhedeuis der Nederlandsche omwenteling bewijst het genoeg; slechts de strenge protestanten hielden den strijd vol tot zij in het einde triomfeerden; de katholieken hadden zoo goed als zij hunne nationale vrijheid, hunne oude rechten te verdedigen en toch , hoe spoedig worden zij niet afgemat en leggen het hoofd in den schoot ? Waar in België eene volharding ten toon gespreid wordt, gelijk aan die der Hollandsche steden, daar kan men zeker zijn kal-vinisten te vinden, die hunnen godsdienst verdedigen. Getuigen het Valenciennes, Mons, Antwerpen, waar overal het kalvinisme een bolwerk had opgericht. Wel is het woord van Tesselsehade
«De Roomsche Geus het smeekend blad.
Te Brussel onderteekeud had
Zoowel als d\' ander.—gt;•
eene waarheid, wel heeft menig oprecht katholiek zijn bloed gestort voor de rechten des lands, maar geen hunner kon die volharding bezitten, welke de kalvinisten den strijd deed uithouden, ook wanneer er gecne uitkomst meer scheen te zullen zijn. Want voor deze was er geen keus, zij moesten overwinnen of ondergaan. En zij hebben overwonnen.
Evenwel moet men ook het staatkundig en vooral het nationaal element in den grooten strijd niet te laag stellen. Ware dat niet in de overige provinciën in beweging gebracht door den voorbeeldeloozen druk der Spaansche regeering, het zou zeer de vraag zijn geweest of niet de wanhopige worsteling van Holland en Zeeland in de jaren 1572 tot 76 met een volkomen ondergang ware geëindigd; het zou nog meer de vraag zijn geweest of de Unie van Utrecht, de grondslag van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, had kunnen worden opgericht. Eerst door de vereeniging van de godsdienstige, staatkundige en nationale elementen is het mogelijk geworden dat Noord-Nederland een onafhankelijke staat werd.
Dat werd het echter eerst langzamerhand, door den nood gedwongen, daar er geen andere uitweg overschoot. t)e omwenteling van 1572, die de oorzaak was van het ontstaan van ons gemeenebest, was een opstand, niet tegen het wettig gezag van den landsheer, maar tegen de tyrannic van diens regeering, een opstand van een volk, dat God dienen wilde, zooals het geloof zijns harten het hem ingaf, tegen de macht van den souverein, die dat niet wilde toelaten en die daartegen de uiterste middelen, zelfs met vertreding der burgerlijke rechten, aanwendde. ïeitelijk rebellen, geloofden de Nederland-sehe opstandelingen dat niet te zijn, maar hielden zich voor getrouwe onderdanen , die alleen daar, waar het gebod des konings streed met dat van hunne innerlijke overtuiging, meenden dit laatste te moeten gehoorzamen.
Van daar de inconsequentie, welke den opstand reeds bij de eerste mislukte poging in 15G8 aankleefde, dat men den koning bestreed in naam des konings, eene inconsequentie, die van harte gemeend was en die niemand eenig gewetensbezwaar veroorzaakte. Maar toen het bleek dat die inconsequentie niet vol te honden was, dat de koning in geen enkel punt wilde toegeven, toen de patriotten inzagen dat hij geene keuze voor hen overliet dan tussclien verzaking van hun geloof en
nationale afkeer van de heerschappij des vreemdelings ^ bij deze samensmelting van godsdienstige en staatkundige beginselen.
Maar hoewel bij de aanvoerders van beide partijen gewoonlijk de laatste het zwaarst wogen, het volk nam overal slechts dan van harte deel aan den strijd, wanneer het zijn godsdienst in gevaar achtte. De edelen, de magistraten mochten voor het behoud of de herwinning hunner privilegiën kampen, het volk offerde goed en bloed op voor wat het als de eenige reine en ware leer dierbaar hield. Wie dat niet erkent, kan onmogelijk de hartstochtelijkheid en hardnekkigheid verklaren, die aan den strijd in Frankrijk en de Nederlanden een zoo geheel ander karakter geeft als aan den oorlog in Duitschland. Slechts wanneer de mensch wordt aangerand in wat\' hem het dierbaarste is, kan hij zulk eene ongewone, zulk eenebijna onnatuurlijke volharding ontwikkelen. De geschiedenis der Nederlandsche omwenteling bewijst het genoeg: slechts de strenge protestanten hielden den strijd vol tot zij in het einde triomfeerden; de katholieken hadden zoo goed als zij hunne nationale vrijheid, hunne oude rechten te verdedigen en toch, hoe spoedig worden zij niet afgemat en leggen het hoofd in den schoot? Waar in België eene volharding ten toon gespreid wordt, gelijk aan die der Hollandsche steden, daar kan men zeker zijn kal-vinisten te vindon, die hunnen godsdienst verdedigen. Getuigen het Valenciennes, Mons, Antwerpen, waar overal het kalvinisme een bolwerk had opgericht. AVel is het woord van ïesselschade
«l)e Roomsche Geus het smeekend blad,
Tc Brussel onderteekeud had
Zoowel als d\' ander.—gt;•
eene waarheid, wel heeft menig oprecht katholiek zijn bloed gestort voor de rechten des lands, maar geen hunner kou die volharding bezitten, welke de kalvinisten deu strijd deed uithouden, ook wanneer er geene. uitkomst meer scheen te zullen zijn. Want voor deze was er geen keus, zij moesten overwinnen of ondergaan. En zij hebben overwonnen.
3
Evenwel moet men ook het staatkundig en vooral liet nationaal element in den groeten strijd niet te laag stellen. Ware dat niet in de overige provinciën in beweging gebracht door den voorbeeldeloozen druk der Spaansche regeering, het zou zeer de vraag zijn geweest of niet de wanhopige worsteling van Holland en Zeeland in de jaren 1572 tot 76 met een volkomen ondergang ware geëindigd; het zou nog meer de vraag zijn geweest of de Unie van Utrecht, de grondslag van de Eepubliek der Vereenigde Nederlanden, had kunnen worden opgericht. Eerst door de vereeniging van de godsdienstige, staatkundige en nationale elementen is het mogelijk geworden dat Noord-Nederland een onafhankelijke staat werd.
Dat werd het echter eerst langzamerhand, door den nood gedwongen, daar er geen andere uitweg overschoot. De omwenteling van 1572, die de oorzaak was van het ontstaan van ons gemeenebest, was een opstand, niet tegen het wettig gezag van den landsheer, maar tegen de tyrannic van diens regeering, een opstand van een volk, dat God dienen wilde, zooals het geloof zijns harten liet hem ingaf, tegen de macht van den souverein, die dat niet wilde toelaten en die daartegen de uiterste middelen, zelfs met vertreding der burgerlijke rechten, aanwendde. Feitelijk rebellen, geloofden de Nederland-sche opstandelingen dat niet te zijn, maar hielden zich voor getrouwe onderdanen, die alleen daar, waar het gebod des konings streed met dat van hunne innerlijke overtuiging, meenden dit laatste te moeten gehoorzamen.
Van daar de inconsequentie, welke den opstand reeds bij de eerste mislukte poging in 15G8 aankleefde, dat men don koning bestreed in naam des konings, eene inconsequentie, die van harte gemeend was en die niemand eenig gewetensbezwaar veroorzaakte. Maar toen het bleek dat die inconsequentie niet vol te houden was, dat de koning in geen enkel punt wilde toegeven, toen de patriotten inzagen dat hij geene keuze voor hen overliet dan tusschen verzaking van hun geloof en
1*
goed recht of opzegging van gehoorzaamheid, toen hielden zij zich ook voor gerechtigd om hem vervallen te verklaren van zijn gezag, en om als vrije Nederlanders den strijd voort te zetten, dien zij als getrouwe onderdanen hadden begonnen. Toen was het niet meer het godsdienstige maar het nationale beginsel, dat hunne handelingen bestuurde.
Maar die handelingen bleven, wat de meesten, wat vooral de aanvoerders betrof, dezelfde. De wankelmoedigheid, welke bij zoovele Belgische grooten en volksmannen leidde tot verraad, zal men te vergeefs zoeken bij de hoofden in de noordelijke gewesten. Wat er ook overigens op hen te zeggen viel, recht was het pad, waarop zij wandelden. De Prins, zijne broeders, Buijs, Oldenbarnevelt, Marnix, Cant,ïliin, Sonoy, Boisot en zoovele andereu hebben nooit bij iemand den naam gehad van daarvan af te wijken of zich door persoonlijke voordeden te laten afbrengen; zij hadden zich allen vereenzelvigd met de zaak, die zij voorstonden. Dat geldt bijna van alle regenten, die in de vroedschappen, in de statenvergaderingen der opstandelingen zitting hadden. Zelfs de katholieken van het noorden, die ook hunnen godsdienst stelden boven alles, zelfs boven het vaderland, zijn veel trouwer geweest aan dat beginsel dan hunne Belgische geloofsgenooten.
Wanneer men de gebeurtenissen in het zuiden na de Pacificatie van Gent bestudeert, staat inen verbaast over dien chaos van intrigues, van zelfzucht, dwarsdrijverij, wankelmoedigheid en verdeeldheid, welke zoo scherp afsteekt bij de langzame, maar rustige en geregelde ontwikkeling der gebeurtenissen in het noorden. De kracht van het Noord-Nederlandsche volkskarakter, versterkt door wat er van het edelste gevonden werd in het zuiden, komt in die dagen schitterender uit dan in de heerlijkste tijden van de Republiek. Ik wil daarmede niet gezegd hebben dat ons geheele volk, onze leidslieden in de eerste plaats, eene soort van heiligen waren, maar wel dat zelfs de minsten onder hen, zelfs bloedhonden als Lumey en
Bntes, in vele opzichten hooger staan dan de op twee gedachten hinkende, in het einde alleen naar de stem der zelfzucht luisterende hooggeboren aanvoerders der Belgen. Verdienen zij al onzen blaam om veel onverantwoordelijks, zij verdienen onzen lof, onze dankbaarheid wegens hunne omvankelbare getrouwheid aan hunne zaak. Die zaak was hun godsdienst in de eerste , de vrijheid des lands in de tweede plaats. Ik zeg met opzet niet de vrijheid van hunnen godsdienst.
Op zeer enkelen na toch eischten zij spoedig niet alleen de vrijheid van hunnen godsdienst, maar ook het verbod van eiken anderen, die naar hun oordeel met het Evangelie in strijd was. Lag die onverdraagzaamheid al in de kracht hunner overtuiging, gestaald door den druk van hunne even exclusive tegenpartij, zij heeft er zeker veel toe bijgebracht om in het zuiden den strijd te doen mislukken, om dezen in meer dan een strijd om de vrijheid van geweten en de rechten des lands, in een waren godsdienstoorlog te doen ontaarden. Maar tevens is die alle middelen tot verzoening afsnijdende onverdraagzaamheid oorzaak geweest dat het noorden den strijd niet opgaf, dat daar, niettegenstaaude alle hinderpalen, de Eepubliek der Vereenigde Nederlanden, het bolwerk van het protestantisme, verrees.
Dus was het karakter van den strijd van Nederland tegen Spanje, eenen strijd, die de gedaante van Europa geheel heeft veranderd, die niet alleen voor ons Nederlanders, maar voor de geheele menschheid eeuwig gedenkwaardig zal blijven.
De oorzaken van dien strijd zijn te bekend dan dat ze hier breedvoerig zouden behoeven behandeld te worden.
Iedereen weet hoe de hervorming zich in de Nederlanden uitbreidde, -waar de betrekkelijk hoog ontwikkelde burgerstand haar met gretigheid ontving; hoe Karei V haar te vergeefs maar rusteloos bestreed; hoe zijn opvolger, die, zoo hij den titel van Katholieken Koning niet reeds had gedragen, zeker overwaardig ware geweest dien te ontvangen, van de bestrij-
ding der ketterij zijn levenstaak maakte. De verdubbelde strenglieid, waarmede, sinds Philips aan de regeering was gekomen , alle afwijkingen van het katholiek geloof vervolgd werden, moest de inwoners der zeventien gewesten des te harder treffen, omdat zij in de godsdienstprocessen ontrukt werden aan hunne natuurlijke rechters en overgeleverd aan de genade van de inquisiteurs. Maar hoe arbitrair die rechtspleging ook was, het volk hoog zich er onder. Geen edele, geen voornaam burger zelfs behoorde onder de vele martelaren. Ketterij was, om zoo te zeggen, niet fatsoenlijk. Maar toen de bloedpla-caten eiken dag strenger werden uitgevoerd, toen ieder marktplein bedekt was met schavotten of brandstapels, toen alle persoonlijke vrijheid werd bedreigd door de buitensporigheid, waarmede de inquisiteurs te werk gingen, begonnen ook de katholieken te morren, begon ook de hooge en lage adel, vooral in de zuidelijke gewesten een machtig lichaam, in verzet te komen. T)e man, die aan het hoofd stond van het bestuur, Granvelle, werd niet zonder reden verdacht gehouden van allen invloed aan de Nederlandsclie grooten, die zitting hadden in den Raad van State, te willen onttrekken. Tegen hem, den ultramonarchaal, die tot verscherping der geestelijke politie de nieuwe bisdommen had ingevoerd, die zoo lang hij kon de Spaansehe soldaten tegen de wetten des lands had in het land gehouden, keerde zich de haat van het gelieele volk, in het noorden en in het zuiden, aangevoerd door den Prins van Oranje en den ganschen adel. Philips ontweek den storm door Granvelle terug te roepen, maar zijn stelsel liet hij bestaan. Nauw had echter de kardinaal, wiens vaste hand allen zoo lang bedwongen had, het veld geruimd, of er brak een tijd aan van anarchie. Oprechte katholieken als Egmond en Montigny zoo goed als mannen, wier vastheid in het geloof met recht betwijfeld kan worden, ja men kan zeggen alle Nederlanders wensohten de placaten, de inquisiteurs afgeschaft , het nutteloos moorden (tegen eiken verbranden ketter
♦ 7
kwamen ei zeker tien, ja honderd nieuwe) geëindigd te zien. Het Verbond der Edelen, uitgaande van den lageren adel, en daarop de hagepreken, die de steden leeg deden loepen, duidden aan dat de tijden voorbij waren, waarin men der regeering alles toeliet; behalve enkele Spanjaarden, buiten de landvoogdes, Barlaymont, Viglius, Noireannes en hunue creaturen, was er niemand meer, die den stroom des tijds wilde keeren. Maar terwijl vruehtelooze pogingen werden aangewend om den landsheer over te halen tot eenige concessicn aan zijne protestantsche onderdanen, braken de heethoofden onder deze los en stielitten dnor den beeldenstorm een bijna onherstelbaar kwaad. De gematigde staatkunde, welke Oranje en zijne aanhangers voorstonden, werd daardoor onmogelijk, de strijd tusschen den koning, gesteund door een groot deel der katholieken, en zijne protestantsche onderdanen onvermijdelijk. De zending van Alva was het antwoord op de beeldstormerij.
Het was niet om deze te straffen (want dat was reeds lang voor zijne aankomst geschied), evenmin om aan de oproerige bewegingen van Bred erode en enkele andere heethoofden een einde te maken (want ook daarin waren de wettige autoriteiten zonder vreemde hulp geslaagd), maar om \'s konings gezag absoluut te vestigen dat Alva met zijn leger van Spanjaarden, Italianen en Duitsche huurlingen de Nederlanden overstroomde. Ieder wie het ook zij, die maar eenig verzet had gepleegd tegen de absolutistische politiek van. Philips, ieder die, hoe goed katholiek ook, de wetten des lands had in bescherming genomen, ieder, die niet steeds zonder om te zien de ketterij te vuur en te zwaard had trachten uit te roeien, moest gestraft worden, even goed als ieder hervormde, als ieder, die de wapenen had gedragen tegen het staatsgezag.
De koning had lang geweifeld eer hij tot zulk een uiterste oversloeg, maar thans was hij besloten in eens alle mogelijke oppositie in de toekomst te vernietigen, zijn absoluut gezag op even sterke grondslagen te vestigen als waarop het, sinds den
8
ondergang der Cominunero\'s, in Spanje rustte, en het protestantisme te samen met alle bezworen rechten, die het in bescherming konden nemen, te vernietigen.
Zoolang de protestanten zich met stille berusting hadden laten verbranden en alleen passiven tegenstand hadden geboden, kon hij die rechten onder geen voorwendsel aantasten, nu het volk eenmaal tot openlijk verzet was overgeslagen, had hij het middel gevonden om zijn despotisme over lijf en ziel zijner onderdanen voor goed te vestigen, om de Nederlanden te maken tot een tweede Spanje of liever tot een tweede Napels, eeu wingewest, bestemd om uitgezogen te worden door enkele dienaren van de kroon. Wat andere vorsten uit loutere staatkunde hadden ondernomen, werd voor hem een heilige plicht, omdat hij alleen op die wijzede Kerk meende te kunnen behouden.
Oppervlakkig beschouwd is het quot;bijna onbegrijpelijk dat geen algemeene opstand uitbrak, toen Alva\'s nadering bekend werd.
Maar men houde in het oog dat voor eene krachtige beweging de aanvoerders ontbraken. Geen der Nederlandsche grooten waagde het openlijk tegen den landsheer op te treden, alle deinsden terug voor den naam van rebel. De reactie, die op den beeldenstorm volgde, had de ijverigste kalvinisten uit het land gedreven. Ieder, die de wraak des konings te vreezen had, verliet dit op de tijding van Alva\'s nadering. Zoo vond deze de Nederlanden in diepe rust, bevende van angst en beroofd van alle energie, gereed om alles te verdragen, wat de wil van den vorst hun oplegde.
Maar Alva\'s bestuur deed den tegenstand herleven. Het was een schrikbewind, dat zijn tegenhanger alleen vindt in de Terreur van 1793. Eene vergelijking van Alva en zijne regee-ringsbegiuselen met de mannen van het Comité de Salut Public en hunne denkbeelden zou verrassende punten van overeenkomst opleveren. Beide kwamen tot het tegenovergestelde van het doel, dat zij beoogden.
Toen Alva een paar jaren het bewind had gevoerd, was er
9
bijna niemand te vinden, die hem en zijn stelsel niet veroordeelde; zelfs de trouwste koningsgezinden, de ijverigste katholieken, mannen als Barlaymont en Noircarmes, zelfs zulke vreesachtige mensohen als Viglius verzetten zich tegen hem. Zijne poging om eene vaste belasting in de plaats van de beden, de subsidiën der staten aan den landsheer, in te voeren, baande den weg voor een algemeenen opstand, die slechts door zijn uitstekend krijgsbeleid en zijne voor niets terugdeinzende energie in de geboorte verstikt werd en vooreerst tot Holland en Zeeland beperkt bleef.
En toch was het beginsel, waarvan Alva hierbij uitging, geen ander dau dat van alle vorsten in de 15e, lHe en 17e eeuw. Hij wilde de zeventien gewesten tot een gesloten geheel maken, tot eene monarchie, waariu éeu wet, een wijze van beheer, een rechtspleging, een godsdienst heerschte.
De beruchte tiende penning, die den staten der provinciën de koorden van de beurs ontnam, was daartoe het aangewezen middel, \'t geen overal het krachtigste voor het beoogde doel was gebleken. Het lag waarschijnlijk minder in den aard dezer belasting dan wel in de gewelddadige, steeds tot de uiterste middelen overslaande handelwijze van Alva bij het invoeren, dat zij een bijna onoverkomelijken tegenstand vond.
Regeeren met geweld heeft nooit en nergens andere vruchten opgeleverd. Yoor een oogenblik kan het gunstige gevolgen hebben, op den duur verwekt het wanhoop en afkeer, zelfs bij de uitvoerders. Alleen innerlijk bedorven, jaren lang ouder het juk gehouden, van alle hulp afgesneden natiën kunnen er op den duur onder bukken; bij elk nog levenskracht bezittend volk heeft men het stelsel van geweld moeten verlaten en eene regelmatige, op vaste wetten rustende regeering herstellen. In de Nederlanden was in 1573 dat keerpunt bereikt. Het zwaard van Alva was stomp geworden door het onophoudelijk gebruik.
Reeds was Medina Celi op weg om door eene meer vreed-
10
zame wijze van bestuur de gevolgen van de overdreven hardheid van Alva te voorkomen, toen een feit, op zich zelf van geringe beteekenis, de inname van een onbeteekenend stadje door een handvol zeeschuimers en ballingen, als een vonk in het kruit sloeg, een opstand deed uitbarsten, welks gelijke de wereld nog niet had gezien en de aanleiding werd tot de onafhankelijkheid van Nederland.
I.
OPSTAND VAN HOLLAND EN ZEELAND.
De godsdienstige en nationale beweging was in de eerste jaren der Nederlandsclie beroerten oneindig sterker in het zuiden dan in het noorden des lands. Zij had het eerst bij de licht bewogen Walen voet gevat en zich toen langzamerhand uitgebreid over de Vlaamsche gewesten; zij had vooral de groote steden aangegrepen. Berst toen werd zij in het noorden merkbaar. Ook daar was het protestantisme reeds lang binnen gedrongen en had talrijke bekeerlingen en martelaren gehad. Maar verzet tegen de wetten des lands was daar veel zeldzamer dan in het zuiden. Steeds steunde een groot deel der burgerij den magistraat in het handhaven der orde. De onderneming van Brederode leed te Amsterdam schipbreuk op die getrouwheid aan de wet, welke de Nederlanders steeds is blijven kenmerken. Maar terwijl de reactie, die op den beeldenstorm volgde, de beweging in de Waalsche gewesten voor altoos verstikte en deze voortaan de steunpilaren van het katholicisme waren, versmoorde zij die in het noorden slechts voor een tijd.
Hoewel verstoken van godsdienstoefening en beroofd van zijne vurigste belijders, die gevlucht of ter dood gebracht waren, breidde zich het protestantisme daar voortdurend uit en schoot het zoo diep wortel dat het onmogelijk meer kon worden uitgeroeid. Geen gewest was in 1572 zoo rijp voor opstand als
12
Holland en Zeeland, geen er zoo gunstig voor gelegen. De vrees voor Prankrijk, tevens misschien ook voor den oproeri-gen geest der Walen en Vlamingen, had Alva bewogen zijne hoofdmacht in het zuiden te legeren; het noorden had hij betrekkelijk onbezet gelaten. De goedfi geest der regenten in de machtigste steden, in Amsterdam en Middelburg bovenal, had daartoe niet weinig bijgedragen. Uit Amsterdamsche eu Westfriesche schepen bestond de vloot, die onder Boshuij-zen, den vice-admiraal van den graaf van Bossu, Oranjes opvolger in het stadhouderschap, waakte tegen de rooverijen der quot;Watergeuzen. Krijgsvolk lag er weinig in deze gewesten, welke Alva niet wilde verbitteren door inkwartiering van zijn uit gebrek aan soldij oproerig en bandeloos krijgsvolk. Trouwens de slechte staat zijner finantiën, de weerbarstigheid der provinciën tegen don tienden penning, en de politiek van het Eransche hof boezemden in het voorjaar van 1572 aan Alva en de koningsgezinden veel meer ongerustheid in dan de plannen van den Prins en de ondernemingen der Watergeuzen. En hij verdient daarom nog geenszins den naam van een slecht staatsman. Een blik op don algemeenen toestand is voldoende om zijne meening, dat er in het zuiden meer gevaar dreigde dan in het noorden, te wettigen.
lu 1567 en 68 had de zaak der verdrukte patriotten overal deelneming gevonden. Het gevangen nemen van de graven van Egmond en Hoorne, rechtstreeks tegen de algemeen geëerbiedigde voorrechten van het Gulden Vlies, tegen de rechten van leden van het Duitsche Rijk aan, had algemeene opschudding verwekt. De hardheid, waarmede daden gestraft werden, soms op uitdrukkelijken last, meestal onder stilzwijgende goedkeuring van het gouvernement begaan, of althans vroeger vergeven, de vlucht van zoovele duizenden om het geloof, de algemeene verwarring en stilstand van handel in de voorheen zoo bloeiende gewesten, het vertrappen van zoovele beroemde voorrechten had allen, zelf de strengste katholieken, met meewarigheid
13
vervuld. De keizer, en de meeste Duilsclie vorsten trachtten tussclienbeide te komen en eene minnelijke schikking te weeg te brengen, de ballingen werden goed ontvangen, al wilden de Duitsche vorsten geene gewapende tusschenkomst goedkeuren, laat staan ondersteunen. Maar de pogingen van den Prins en graaf Lodewijk hadden geen ander gevolg gehad dan verzwaring van den druk en waren door niemand goedgekeurd dan door de Hugenooten, de eenigen, die krachtig partij kozen voor den Prins en de uitgewekenen, die met hen voor dezelfde zaak streden.
Philips sloeg alle aanbiedingen tot bemiddeling af en niemand waagde het den machtigen vorst te beleedigen. De Prins had gemeene zaak Qiet de Hugenooten en de Duitsche kal-vinisten gemaakt, die den Lutheranen een doorn in het oog oog waren; de ballingen waren den aan Nederland gren-zenden landen tot last, de kaperijen der Watergeuzen werden een ernstig beletsel voor den handel, niet het minst van dien der Hanze. Weigeringen en bedreigingen waren voortaan het antwoord op de aanzoeken van den Prins om ondersteuning. Ook van Engeland had hij niets te hopen, en al gelukte het hem eene legermacht op de been te brengen, hij kou die onmogelijk onderhouden zonder krachtiger onderstand dan dien de protestantsche gemeenten der ballingen en de geheime vrienden in Nederland verschatfen konden. Alleen van Frankrijk was nog eenige hulp te verwachten.
Daar had Coligny, niettegenstaande alle nederlagen in het open veld, ten slotte de overwinning behaald. Zijne partij had zich sterk uitgebreid en kon in het bezit harer zekerheidsvestingen, als eene macht in den staat gelden. De koningin-weduwe Catha-rina de Medici zocht in eene verbintenis met de Hugenooten hulp tegen den al te grooten invloed der op Spanje steunende ultrakatholieken. De hoofden der Hugenooten verschenen weder aan het hof. Coligny liet het overwicht zijner groote talenten weder gevoelen in den raad des konings en zette den jongen Ka-
14
rel IX met kracht aan tot een oorlog tegen Spanje, als het beste middel om de eendracht binnen het rijk te herstellen. De Fransche politiek scheen onder zijn invloed weder de oude banen op te zullen gaan. Alva had recht daarvoor bezorgd te zijn, want strijd tegen Spanjes overmacht was toen Frankrijks natuurlijke toestand. En wie kon de gevolgen berekenen, wanneer thans, nu al de Nederlanden in gisting waren, nu het krijgsvolk onbetaald en tot muiten zoozeer geneigd was, dat hij het zoo wijd mogelijk verspreid hield om er zelf geen gevaar van te loopen, een Fransch leger onder een veldheer als Coligny, die zelf niet door nederlagen als Moncontnur te overwinnen was, de grenzen overtrok. En al kwam het niet zoover, dan waren toch ondernemingen van de Hugenooten te vreezen, die niet meer als in 1568 door de regeering zouden worden tegengewerkt. A.lva richtte zijne oogen naar het zuiden, en worstelde met de gevolgen van zijne wijze van bestuur zonder eenige vrees te koesteren voor eenen aanval op het noorden. Daarin stijfde hem zijne beoordeeling van den tegenstand, welken zijn bewind thans ondervond. Hij en over het algemeen de koningsgezinden begrepen niet dat dit niet alleen kon worden toegeschreven aan den tienden penning, dat de onderdrukking der ketterij slechts schijnbaar was, dat het vuur steeds ouder de asch smeulde en dat de vlam ieder oogen-blik kon uitbarsten. Hij zag niet in dat bijna in elke stedelijke regeeriug in het noorden een aantal leden in het geheim protestant waren, dat het mindere volk in de steden daartoe in massa geneigd was, dat zelfs de katholieken luttel tegenstand aan de revolutie zouden bieden, wanneer deze hen niet vervolgde. Bijna alle koningsgezinde en katholieke schrijvers uit dien tijd verbazen zich over de kracht der revolutie, die zij niet kunnen begrijpen, omdat zij den tienden penning voor de oorzaak houden en het voor hen onbegrijpelijk feit ontdekken . dat de opstandelingen zich oneindig zwaarder lasten getroosten, dan Alva hen, zelfs bij de strengste toepassing van
15
zijn stelsel, had kunnen opleggen. Hoe liet ook zij, dit feit staat vast dat Alva, de koningsgezinden, ja zelfs de Prins en zijne aanhangers door den opstand van Holland en Zeeland verrast werden. Deze was dan ook, zooals alle groote revolutiën, eene plotselinge, in \'t leven geroepen door een feit, dat op zich zelf eene kleinigheid was.
Een tal van uitgewekenen uit Noord- en Zuid-Nederland had zich op zee begeven om op het echt Nederlandsch element hunnen vijanden zooveel mogelijk afbreuk te doen, om tevens hun onderhoud te zoeken in roof op deze behaald. Daarbij had zich menig vreemdeling gevoegd, Fransche, Scholsche en Engelsche protestanten, Luikenaren en allerlei gespuis, dat slechts buit en het wilde rooversleven zocht. De Prins van Oranje zag zeer goed, welk een voordeel hij van deze quot;Watergeuzen trekken kon. Hij gaf hun com missiën op zijnen naam als souverein van het prinsdom Oranje en het graafschap Nassau om ter kaapvaart te varen tegen den hertog van Alva en zijne aanhangers. Door iedereen als het natuurlijk hoofd der Neder-landsche emigranten aangezien, aarzelde hij niet om Alva ter zee en te land te bestrijden en gaf hij aan den heer van Dolhain commissie als admiraal van de kapers, die later, toen diens opvolger, de Lumbres, ze in betere tucht zocht te brengen, zijne vloot werden genoemd. Drie jaren lang maakten deze Nederlandsche kapers, in vereeniging met die van La Eoehelle, al de zeeën onveilig tusschen Spanje en Denemarken; dan hier, dan daar werd eene landing ondernomen op de Nederlandsche kusten en eilanden; overal verspreidden zij schrik en ontzetting, kerken en kloosters, boerenhuizen en soms dorpen en kleine steden werden door hen gebrandschat of vernield en ongehoorde wreedheden tegen katholieken, vooral tegen geestelijken bedreven. Maar hunne sterkte was gering, hunne tucht hoogst gebrekkig; tegen de eskaders der stadhouders van Holland en Friesland delfden zij bijna altijd het onderspit. Terwijl zij aan de onder-
16
danen van Philips, door het stremmen van den handel enorme verliezen toebrachten, deden zij den Prins slechts weinig rechtstreeks voordeel, want de buit werd veelal verkwist, en de inkomsten der door hen verleende convooien aan de koopvaarders, die van of naar de Nederlanden of Spanje voeren, hadden dikwijls hetzelfde lot. Maar hoewel zij niet volkomen beantwoordden aan de verwachting, welke men terecht van hen koesterde, waren zij toch geene te verachten vijanden. Na iedere nederlaag verschenen zij in grooter getal, gedurig voegden zich wanhopige ballingen, die alles verloren hadden, bij hen, de kusten hielden zij in voortdurende opschudding, de wapening tegen hen vereischte groote kosten en de schade, die hunne kaperijen en zelfs hunne niet altijd geëerbiedigde convooien veroorzaakten, was enorm. Den geest van verzet in de kustprovinciën hielden zij steeds levendig; zij waren als een levend protest tegen Alva\'s heerschappij. Te vergeefs zocht deze de havens, waar zij binnengelaten werden, te doen sluiten; werden zij uit de eene verdreven, de andere nam hen weder op. La Eochelle, Calais, de Engelsche zeesteden, Emden bovenal waren hun toevluchtsoord.
Het volkenrecht van den tijd liet niet alleen toe dat kapers en oorlogschepen in havens van onzijdige mogendheden werden toegelaten, maar ook dat zij er ten oorlog werden uitgerust, dat zij er hunne prijzen verkochten. Zoo was het deu Watergeuzen mogelijk onzijdige havens tot de basis hunner opera-tiën te maken, al was het dan ook onder gedurig protest van de regeering des konings. Maar in Maart 1572 vaardigde Elisabeth van Engeland, wier havens het best gelegen waren om er de Nederlandsche kusten uit te bestoken, een verbod uit tegen het toelaten der Watergeuzen. De Virgin Queen was veel te voorzichtig om zich door hare sympathie met het protestantisme in eenen strijd met Spanje te wikkelen; onder de hand ondersteunde zij de vijanden van Philips gaarne, maar officieel wilde zij eene strikte onzijdigheid handhaven. Uit Dover ver-
17
dreven, richtten de Watergeuzen koers naar do Noderlandsche kust. Zij schijnen van plan geweest te zijn weder, zooals zij reeds eens gedaan hadden, het Vlie te bezetten en dan Enkhuizen aan te tasten, waar de patriotten sterk in aantal waren, of, volgens anderen, eerst naar de Sond te varen en de korenschepen weg te nemen om zich van de noodige leeftocht te voorzien. Zeker is het dat zij door de overhaasting, waarmede zij uit Dover hadden moeten vertrekken , bijna geheel ontbloot van proviand waren. In zee verdeelden zij zich; de hoofdmacht, onderden vice-admiraal van de Luinbres, Willem graat van der Marck, heer van Lumey, eenen edelman uit het Lniksche, eenen man van onmiskenbare dapperheid, maar ontbloot van alle talenten als aanvoerder, losbandig, woest en zonder eenig begrip van discipline, stevende, vier-en-twin-tig schepen sterk, regelrecht naar de Hollandsche kust. Zij was reeds tot Bgmond gekomen, toen tegenwind haar tot op de hoogte van de Maas terug dreef. Zoo luidt althans het gewone verhaal, dat eerst tegengesproken is door Arend in zijne Algemeene Geschiedenis des Vaderlands. Deze meent dat Lumey het dadelijk op Den Briel gemunt had, onder geheime goedkeuring van Elisabeth. De bewijzen voor deze meening zijn echter zeer zwak. Juist de maatregelen toch, door Elisabeth genomen tegen den Spaanschen gezant de Espes en de Spaansehe onderdanen, die in de samenzwering van den hertog van Norfolk gewikkeld waren, moesten haar, m. i., aansporen om de Geuzen te verjagen. Zij wilde geen krijg met Spanje, en, nu zij den koning zoo grievend beleedigde door het wegzenden van zijn gezant, lag het in den aard harer staatkunde om hem te verzoenen door het verdrijven zijner lastigste vijanden. Vreemd is het zeker, dat nergens de datum en inhoud van Elisabeth\'s bevel nauwkeurig is medegedeeld. \')
\') Het ware de moeite waard dat daarnaar in Engeland onderzoek werd gedaan , want het is jammer dat er onzekerheid bestaat omtrent de gebeurtenissen, die aanleiding gaven tot Nederlands verlossing.
18
Hoe het zij, met opzet of bij toeval, de vloot der Watergeuzen , vier-eu-twintig schepen en twee pas genomen prijzen sterk, bevond zich op Dinsdag den lsten April 1572 in den mond van de Maas, en liet het anker vallen voor Den Briel.
Even als de meeste Hollandsche en Zeeuwsehe steden, was deze toen door hare ligging nog belangrijke havenstad aan zich zelve overgelaten. Alva had zijne meeste troepen in het zuiden gelegerd, en Bossu zijne weinige manschappen voor het grootste gedeelte te Utrecht bijeen getrokken, om deze tegen de invoering van den tienden penning weerbarstige stad tot onderwerping te brengen. Hij had daartoe ook de bezetting van Den Briel gebezigd, dat zoodoende juist van pas van krijgsvolk ontbloot was. De bevolking en regeering waren uiterlijk katholiek, maar er bevonden zich vele geheime protestanten onder; waarschijnlijk stonden eenigen zelfs in geheime verstandhouding met de Watergeuzen en de andere ballingen. Zoo was het toen bijna overal in Holland en Zeeland gesteld. Slechts in Amsterdam e7i Middelburg waren de koningsgezinden sterk genoeg om de patriotten, of wil men liever, de opstandelingen onder het juk te houden. Zonder twijfel was ook bij vele duizenden katholieken de afkeer van de Spanjaarden en de tyrannie van Alva, thans niet weinig aangewakkerd door den tienden penning, sterker dan hunne gehechtheid aan het katholiek geloof, en meenden zij hunnen plicht jegens het laatste te kunnen vereenigen met eene lijdelijke houding tegenover de protestanten.
Den Briel was maar weinig versterkt; er waren geene toebereidselen ter verdediging gemaakt, en deze zou in geval van eene verovering bij storm het verderf der stad na zich slepen. Van de wilde bende van Lumey was in dat geval niet dan het ergste te verwachten. Daarom waagde de stadsregeering geen tegenstand.
Terwijl omtrent de aanleiding tot de verovering van Den Briel eenig verschil van gevoelen bestaat, stemmen alle schrijvers
19
overeen in liet verhalen van de zaak zelf. De veerman Pieter Koppelstok ontdekte de vloot van Luiney, toen zij liat anker liet vallen, en roeide naar boord van Willem van Blois gezegd Treslong, wiens vader baljuw in de stad was geweest. Door dezen aan Lumey voorgesteld, ontving hij den last met deregenten over de overgave te onderhandelen, terwijl hij ïreslongs zegelring als geloofsbrief mede nam. Naar de stad geroeid, kreeg hij gehoor bij de intusschen vergaderde vroedsehap, en bracht hier groote ontsteltenis te weeg door te verzekeren dat de vloot wel met 5000 koppen bemand was. Er werd besloten om voor de overmaeht te bukken.
Ondertussehen was Lumey met Treslong, de Rijk en andere kapiteins en 250 man \') aan land gestapt en voor de poorten versehenen. De eene werd, niettegenstaande de tegenkanting van de burgerij, opengebroken; de andere door den magistraat geopend. In den laten avond van den lsten April was de eerste Nederlaudsehe stad in het bezit der Watergeuzen.
Er was bij deze onderneming geen bloed gestort; slechts aan de kerken en kloosters koelde zich de beeldstormende woede der Geuzen en der protestantsche burgers, die zich bij hen aansloten. Lumey was van plan de stad te plunderen en in brand te steken en dan te verlaten, maar anderen, met name Treslong, die zeker zijne geboortestad niet wilde helpen verwoesten, brachten hem tot andere gedachten. Er werd besloten de stad bezet te houden en hul]) uit Engeland en Frankrijk te laten komen, totdat de Prins, in wiens naam de oorlog gevoerd werd, nadere bevelen zou hebben gezonden.
Maximiliaan de Henniu, graaf van Bossu, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht was geen man om lijdelijk aan te zien
\') Veelal worilt het geheele getal der Watergeuzen op 250 gesteld. Daar in dat geval hunne schepen iedev nog met geen 10 man zouden zijn hemand geweest, is dit te dwaas. Het door Mendoza aangegeven getal van 1100 mun is voor eene vloot van 26 zeilen volstrekt niet te hoog; zelfs dan komen er slechts ruim 40 man op elk schip.
2*
20
dat de Geuzen zich in zijn gebied nestelden. Zonder Alva\'s bevelen af te wachten, spoedde hij zich naar het tegenover Den Briel gelegen Maaslandsluis, zich door acht vaandels \') uit Utrecht, die op het punt stonden tot openlijke muiterij, bij gebrek aan soldij, over te slaan, latende volgen. Geheel anders dan de Duitsche huurbenden van den Prins en graaf Lodewijk, keerden de Spaansche soldaten onmiddelijk tot hun plicht terug, zoodra er te vechten viel; de hoop op buit droeg daartoe misschien niet weinig bij. Overgezet naar het land van Putten, landden Bossu en zijne troepen reeds den April op Voorne, en rukten op de stad aan. Door de Geuzen met een levendig vuur begroet, bedreigd door de onderwaterzetting der lage landen rondom de stad, en nog meer door het in brand steken van van eenige hunner vaartuigen in verwarring gebracht, sloegen zij echter na een kort gevecht oj) de vlucht, waarbij een groot aantal den dood vond, daar de vloed in de Maas opkwam en velen verdronken of in het slijk stikten.
Den Briel was behouden. Het geheele land van Voorne deed den eed van trouw aan Lumey als vertegenwoordiger van den Prins. Delfshaven en Schiedam werden door de Geuzen bezet, die weldra van alle zijden, zoowel uit Holland en Zeeland als uit Engeland, Frankrijk en Duitschland, versterking ontvingen.
Bij eenen toestand, als waarin Holland en Zeeland niet alleen, maar al de Nederlandsche gewesten zich bevonden, kon het niet anders of een dergelijk feit moest eene geweldige gisting teweeg brengen. Overal staken de protestanten het hoofd op, overal vertoonden zich de zendelingen van den Prins, en bewerkten in het geheim of in het openbaarde bevolking; overal deden zich teekenen voor van een naderenden algemeenen opstand. In Holland weigerde Dordrecht Bossu en zijn geslagen troepen
\') I)c kompafrnien infanterie droegen in dien tijd en nog bijna honderd jaar lang den naam van vaandels of vendels. Die der ruiterij heetten vanen of kornetten, naar hunne standaarden. Een vaandel was soms 100, soms 200 of 300 man sterk , wat het dikwijls onmogelijk maakt de sterkte der legers juist te bepalen.
21
te ontvangen, en ook Rotterdam, waarheen hij zich toen begaf, stond hem slechts vrijen doortocht toe, op voorwaarde dat er maar vijftig man tegelijk binnen werden gelaten. Maar Bossu, anders een edelman zonder smet of blaam, schond , waarschijnlijk verbitterd over het verlies voor Den Bricl en over de smadelijke bejegening, die hem, den stadhouder der provincie, van de zijde der burgers ten deel viel, het verdrag. Hij schaamde zich niet met eigen hand eeuen smid te doorsteken, die het binnendringen van meer soldaten dan bedongen was wilde beletten, en liet een paar honderd burgers neêrhouwen. Bene onverantwoordelijke daad, die den Spanjaarden en allen konings gezinden veel nadeel berokkende. Wie zou het wagen met hen eene overeenkomst aan te gaan, nu zelfs een der besten en edelsten hunner aanvoerders niet terugdeinsde voor het breken van zijn woord en voor het prijs geven eener weerlooze burgerij aan den moedwil der bandelooze soldaten? Voor het oogenblik mocht Bossu er voordeel van hebben en de Geuzen er door kunnen verdrijven uit Delfshaven en Schiedam, er zouden dagen komen dat het hem berouwen zou dat hij, zelf een Nederlandsch edelman, eene slachting van Nederlandsche burgers had bevolen. En het kleine voordeel, behaald door het bezetten van Rotterdam en omliggende plaatsen, werd ruimschoots opgewogen door den afval der strategisch gewichtigste haven van geheel Nederland, van Vlissingen, den sleutel der Schelde.
Alva moest geen goed veldheer zijn geweest, wanneer hij het gewicht dezer plaats niet had begrepen. Hij had dan ook reeds last gegeven om er een kasteel op te werpen, dat de stad in bedwang houden en tevens tegen een aanval beschermen kon. Met leede oogen had de bevolking, grootendeels uit zeelieden bestaande en daardoor meer dan eenige andere geneigd gauw de hand uit te steken, het aanvangen van dit werk aangezien. Er heerschte kennelijk een slechte geest in de stad, en Alva vond het daarom noodig do kleine, uit Walen bestaande, bezetting te versterken door eene afdeeling Spanjaar-
den. Reeds waren op den eersten Paascbdag, den 6\'1lt;!n April, de kwartiermakers aan het onderhandelen met de Kegeering, toen de nadering der schepen, welke de drie vaandels Spanjaarden aanhraehtten, eene algemeene beweging onder het volk verwekte. Een der vele zendelingen van den Prins, die men overal aantrof, de heer van Erpt, Jan vau Cuyk, stookte de beweging aan. Het volk stuift naar het stadhuis en eiseht de afwijzing der vreemde soldaten. De regeering weigert, en nu stormt alles naar het hoofd en de wallen. Een half beschon-kene biedt zich aan om tegen eene belooning het eerste schot-op de Spanjaarden te lossen, zij wordt hem gegeven, het schot valt en de Spanjaarden keeren terug, vreezende voor erger.
Te vergeefs snelde de gouverneur van Walcheren, Antonie van Eourgondie, heer van Wackene, naar de stad. Zijne wel-sprekenheid miste haar doel. Het volk luistert naar geene beloften of bedreigingen, van Erpt valt hem met bijtende aanmerkingen over de goedertierenheid van Alva enz. in de rede. De gouverneur mocht blijde zijn, heelhuids naar Middelburg te kunnen terugkeeren, waar hij en de baron de Beau voir, dezelfde die Jan van Marnix van Toulouse bij Austruweel in 1567 had verslagen, zich haastten de stad in staat van verdediging te brengen. Twee dagen later volgde hem daarheen de Waalsche bezetting. Op dien dag landde te Vlissingen de nieuw benoemde bevelhebber der stad, de beroemde ingenieur Pacheco, de bouwmeester dor citadel van Antwerpen. Onbekend met de omwenteling in de stad, stapte hij aan wal om ontvangen te worden door eene woeste menigte van matrozen, burgers, ballingen en Watergeuzen, waarvan intusschen reeds een aantal in de stad was gekomen. Met moeite gelukte het den Geuzenhoofdman Jacob Simonsz. de Rijk, die eene aanzienlijke versterking uit Engeland, in plaats van naar Den Briel, o]) verzoek van de Vlissingers naar deze stad had gevoerd, hem in de gevangenis te brengen. Zijn leven kon hij op den duur niet redden. Treslong, uit Den Briel gekomen
23
en tot gouverneur der stad benoemd, liet hem en twee Spaansche edellieden ophangen, naar men zegt uit wraak over den dood van zijnen broeder, in 1568 op last van Alva gevonnist. Zeer zeker eene moeilijk te verdedigen daad, maar uitgelokt door de handelingen der Spanjaarden met hunne krijgsgevangenen, en te verklaren, zoo al niette verschoonen, uit de verbittering der opstandelingen.
Zoo gaat het gewoonlijk bij revolutien. De strengheid van hen, die de wettige regeering voorstaan, noopt tot weerwraak, en de opgewonden gemoederen beven voor geen moord terug, maar genieten eene zekere voldoening in de ellende hunner vijanden. Geldt dit reeds van onzen tijd, hoeveel te meer dan van de 16de eeuw, toen de ruwheid van zeden zooveel grooter was, toen de godsdiensthaat in lichter laaie vlam was uitgebarsten! Spanjaarden en Geuzen joegen elkander na als wilde dieren, die uitgeroeid moesten worden. In den Zeeuwschen oorlog om het bezit van Middelburg werd pardon gevraagd noch gegeven, en werden alle krijgsgevangenen ter dood gebracht. En het verdient wel bedacht te worden dat, hoeveel gruwelen de opstandelingen ook bedreven, de koningsgezinden het in naam van den wettigen vorst altijd nog erger maakten. Zeker, het vermoorden van katholieke geestelijken, soms met, soms zonder schijn van vonnis, waaraan vooral Lumey zich schuldig maakte, kan zoo min als de gruwelijke martelingen, aan de Noord-Hollanders in 1575 op naam van Sonoy gepleegd, verdedigd worden, maar moet men er niet van zwijgen, als men denkt om do duizenden, om het geloof gedood onder Karei V en Philips, en om de 18000 door beulshanden omgebrachte Nederlanders onder het bestuur van Alva? Waarlijk tegen elke gruweldaad van Nederlandsche zijde, kunnen er honderden overgesteld worden, op last en onder goedkeuring der wettige regeering en harer hoofden begaan. En het grootste onderscheid is dit: terwijl de gruwelen van Nederlandsche zijde bedreven werden door enkele ondergeschikte bevelhebbers, door mannen
24
als Lumey, Souoy, ïresloug, helaas, in het geval van Pacheco, maar moestal door tuchtelooze vrijbuiters en soldaten, tegen den wil van hen, die de beweging leidden, werden die van de Spaansche zijde bijna altijd goedgekeurd door Philips en zijne dienaren en ook door de katholieke geestelijken, veelal zelfs van hooger hand bevolen. Terwijl aan de eeue zijde de verantwoordelijkheid op de enkele bedrijvers rust, treft deze aan de andere de geheele partij, daar deze daden hier hunnen oorsprong hadden in het beginsel, dat alle ketters en hunne aanhangers ter dood doemde. Maar genoeg hiervan. Nog al te dikwijls zal ik gedwongen zijn dit treurig onderwerp aan te roeren.
Eerst toen Vlissingen over was, werd door van Cnj-k aan den Prins, die in Duitschland bezig was eene nieuwe onderneming ter bevrijding der Nederlanden voor te bereiden, kennis gegeven van den opstand en om nieuwe bevelen gevraagd. De bevelhebbers der Watergeuzen, die oommissiën van hem hadden, Lumey in Holland, Jerome Tseraerdts in Zeeland, namen zoolang het bevel op zich. De eerste had in den beginne weinig voorspoed; buiten Den Briel en het land van Voorne, erkende geeu plaats in Holland het gezag van den Prins van Oranje. In Zeeland hadden Bourgondië en Beauvoir zich in Middelburg versterkt, waar de regeering en een groot gedeelte der burgerij streng katholiek en koningsgezind was. Daarentegen gelukte het de Rijk Ter Veere tot afval te bewegen en sloeg hij een aanval der Spanjaarden en Middelburgers af. Er ontstond toen eene bloedige worsteling op Walcheren, waarbij de godsdiensthaat zelfs alle banden des bloeds en alle mensche-lijkheid deed vergeten. Hooft hangt er in zijn kernachtigen stijl een breed tafereel van op. De Zeeuwsche opstandelingen brachten, in vereeniging met de Watergeuzen en de dagelijks aangroeiende versterkingen uit Engeland en Frankrijk, eene aanzienlijke scheepsmacht bijoen. Eer deze echter dienst begon te doen, brak de beweging ook in Noord-Holland uit, het eerst
35
te Enkluüzen, toen de rijkste en bedrijvigste der Westfriesche koopsteden.
Alva had vóór alles eene vloot noodig om de rebellen op hun eigen terrein te kunnen bestrijden. Die kon nergens beter dan te Enkhuizen worden gestationeerd, nu de monden der Zeeuwsohe en Hollandsehe stroomeu door bet verlies van Pen Briel en Vlissingen zoo goed als gesloten waren. Pe Westfriezen en Amsterdammers konden de scbepen en de bemanning leveren, als zij ten minste geneigd waren hunne landge-nooten te bestrijden. Wat Amsterdam betrof, daarvan was Alva zeker, maar in Westfriesland was het meer dan twijfel-aehtig of de bevolking niet den Geuzen de behulpzame hand zou biedeu. Er werd daarom besloten garnizoen in Enkhuizen te leggen. Ondertussehen zorgde Frans Boshuizen, de onvermoeide vijand der Watergeuzen, voor het uitrusten der vloot. Een gedeelte was reeds naar het Vlie verzeild en gereed in zee te gaan. Eene onvoorzichtige uitdrukking van een der zeekapiteinen, Schuylenburg, wekte het vermoeden onder de Enkhuizer burgerij, dat haar hetzelfde zou geschieden als die van Rotterdam. Er waren een aantal ballingen in de stad gekomen, daaronder ook zendelingen van den Prins. Hans Kolterman, die den last had om Haarlem in opstand to brengen, was onder hen, en schijnt veel deel te hebben gehad aan de beweging, waarbij hij een onmiskenbaar talent als volksleider ontwikkelde. Hij, Buyskens, die brieven van den Prins aan de Enkhuizers bad, en andere ballingen, gesteund door hunne aanverwanten en bekenden, door de sedert lang leegloopendc visschers (de vangst werd door de Watergeuzen zoo goed als onmogelijk gemaakt), verwekten oproerige bewegingen. Boshuizen, met zijne lijfwacht in de stad gekomen, deed met medeweten van den magistraat in \'t geheim een aantal soldaten binnenbrengen. Het volk ontdekt het, drijft hen de stad weder uit en zet Boshuizen op het stadhuis gevangen. De Drost van Muiden, van Loo, zocht de menigte vruchtelooste
26
bewegen, liem met eenige soldaten binnen te laten. De regeering, geheel uit koningsgezinden bestaande, wist toen met veel beliendigheid een verdrag tot stand te brengen, waarbij bepaald werd dat geen soldaten zouden worden binnengelaten, dat do oorlogschepen in de stad zouden worden gebonden, maar de koopvaarders vertrekken, terwijl de bewaking der stad aan vier vaandels burgers onder gekozen liopliedtn werd toevertrouwd; ook werden twaalf burgers als bijzitters in de vroedschap toegelaten. Hiermede was de oproerige beweging gestuit; veel voorraad werd er door den magistraat uit de stad gevoerd, en de koningsgezinden begonnen op de bevolking met goed gevolg te werken. De oorlogschepen vertrokken zonder tegenkanting, hoewel het niet met het verdrag overeenkwam, maar niemand waagde het tot daden van vijandschap over te slaan. Welwaren ook Boshuizen en een der burgemeesters bij een oploop door liet volk op een poort gevangen gezet, maar de magistraat had hen met veel beleid weten te bevrijden, en het stond er toe dat de pogingen der ballingen en Prinsgezinden mislukten. Maar een toeval veranderde alles. De magistraat wilde de vloot een schip achterna zenden, de burgers hielden het vast, en na een paar dagen trachtten de burgemeesters en de gezamenlijke vroedschap, ondersteund door een geworven burgervaandel, het te bevrijden. Dit verwekte een geweldigen oploop, waardoor de regeering haar voornemen moest staken, en nu nam Kolter-mau, die tot nu toe buiten Enkhuizen was gebleven, zijn slag waar. De geheele burgerij bracht hij in oproer, de magistraat en zijne aanhangers werdeii op het stadhuis als belegerd en door Brouwer, een vurig patriot, met geweld weggevoerd en gevangen genomen. liet volk ontsloeg ze wel, maar Kolterman wist te bewerken dat de regenten bewaakt werden totdat de Prins, in wiens naam zij gegrepen waren, over hen had beslist. De geheele burgerij verklaarde zich tegen Alva en voor den Prins, als \'s konings wettigen vertegenwoordiger, en stak het Oranjevaandel van de torens. Buyskens nam
27
het bevel pp zich, naar Den Briel werd om hulp gezonden en de Watergeuzen uit het Vlie inde stad gehaald. Weldra versohenen Cabeliau en andere afgevaardigden van Luiney, en den 28sten Mei werden nieuwe regenten verkozen, die den koning, den Prins en de stad den eed deden.
Zoo werd Enkhuizen na eene omwenteling, die meer dan veertien dagen geduurd had, maar waarbij nooit bloed was gestort, tot de zijde van den opstand gebracht. Den 2lt;1™ Juni verscheen er Jhr. Diederik Sonoy , door den Prins tot gouverneur van \'t Noorderkwartier benoemd, die Medemblik met geweld, en Hoorn door overreding tot de patriottenpartij overhaalde. Alkmaar, Edam, Monnikendam en Purmerend volgden toen van zelf het voorbeeld van Enkhuizen. Eer de maand Juni ten einde lie]), was geheel Noord-Holland in vollen opstand.
Ook in Zeeland breidde zich de opstand uit. Behalve Tholen en Goes en het zeer weifelende Zierikzee, waar de patriotten, onder leiding van den burgemeester Keersemaker, reeds een deel der Spaansche schepen hadden vernield, hadden do Spanjaarden en Walen onder Sancbo d\'Avila, Beauvoir en Bourgondië-Wackene slechts Middelburg en Arnemuiden in hunne macht. Menige scheepstrijd werd in de nauwe Zeeuwsche stroomen geleverd, bijna altijd ten voordecle der opstandelingen. Maar te land bracht het gebrek aan krijgstucht daarentegen menig ongeval te weeg. Bene groote overwinning ter zee verhoogde echter hunnen moed niet weinig en hunne macht nog meer.
Gelijk bekend is, had de hertog van Alva reeds sinds lang op zijne vervanging aangedrongen, en een ander grande, de hertog van Medina Celi, was thans in aantocht, om door zachtheid goed te maken wat hij door zijn onmensche-lijk hard bestuur bedorven had. Algemeen was het verlangen naar zijne komst, niet het minst bij de koningsgezinde!!, die door hunne oppositie tegen Alva in eenen hoogst neteligen toestand waren geraakt. Maar Medina Celi was zoolang uitge-
28
bleven, dat de opstand reeds vóór zijne komst was uitgebroken. Thans naderde hij met eene machtige vloot van lichte Biscaysche schepen (/Vssabren) en zware Nederlandsche koopvaarders den mond der Schelde. De admiraal van Vlissingen, Ewout Pieterszoon Worst, zeilde hem met zijne vloot te gemoet en vernielde de bakens aan de Vlaamsche kust, zoodat alleen de lichte vaartuigen met Medina Celi en zijn gevolg te Sluis binnen konden komen en de overigen voor Blankenberghe bleven liggen. Hierbij raakten vier Biscayers en een Nederkndscli schip vast en werden genomen, het laatste met medewerking van den kapitein Boudewijn Bwouts. Het gelukte den Zeeuwen dit vlot te krijgen, terwijl de Biscayers werden verbrand. Terwijl de hertog te Sluis de loodsen met geweld tothet binnenbrengen der overige schepen zocht te bewegen, stak den 11 Jen Juni een harde westewind op, waardoor deze, twaalf in getal, onder oen hevig kanonvuur voorbij Vlissingen geraakten en te Ram-mekens binnen liepen. Het krijgsvolk en de voorraad, die er zich op bevond, werd van daar te Middelburg binnen gebracht. Met denzelfden wind zeilde terstond daarop eene vloot van 26 koopvaarders uit Lissabon de Schelde binnen, onbekend met de verandering van zaken, en liet op het bevel van bijdraaien voor Vlissingen het anker vallen. Onvoorziens door de Zeeuwen op het lijf gevallen, werden zij op drie na veroverd. Eene enorme buit viel den Vlissingersin handen; meer dan 200,000 kroonen in geld waren er onder. Sedert wies de Zeeuwsche scheepsmacht zoo aan, dat zij weldra ongeveer 150 groote en kleine schepen telde, onder stoute en ervaren bevelhebbers en bemand met matrozen, die te water even hoog boven de Spanjaarden en Walen stonden als deze laatste te land de samengeraapte benden en gewapende burgers, die de krijgsmacht der opstandelingen uitmaakten, overtroffen.
Het was Alva, zooals reeds gezegd is, niet gelukt den opstand te dempen, maar de tegenwoordigheid van Bossu en zijne troepen had Holland toch voor het oogenblik bedwongen.
29
De regeeringen der steden waren zoo koningsgezind dat Al va bevel kon geven tot het houden van eene statenvergadering, om te handelen over het toestaan eener vaste subsidie in plaats van den tienden penning. Maar de gebeurtenissen van Mei kwamen hem voor. Op denzelfden dag, dat hij bericht kreeg van het gevangen nemen van de Enkhuizer magistraat, vernam hij de verpletterende tijding dat graaf Lodewijk van Nassau met een korps Waalsche uitgewekenen en Hugenooten op den vroegen morgen van den 2 -l8\'™ Mei Mons had ingenomen , de gewichtigste vesting van België, waaruit Brussel ten allen tijde bedreigd kon worden. tDie tijding schokte hem des te meer, omdat hij vermoedde dat de Fransche regeering er de hand in had. Het tegendeel was waar; juist toen begon de koningin-moeder Catharina al haren invloed tegeu dien van Coligny over te stellen, en het waren slechts de Hugenooten uit Pieardië, vooral Genlis en zijn aanhang, die den graaf in deze onderneming hadden bijgestaan. Maar Alva had volkomen gelijk er meer achter te vermoeden; van de koningin was alles te vreezen en te verwachten; hare politiek, door geen ander beginsel dan dat van \'t oogenblikkelijk voordeel bestuurd, was volkomen onberekenbaar.
Men kan niet anders dan de geestkracht en het beleid roemen, welke de ijzeren hertog onder deze moeilijke omstandigheden ten toon spreidde. In het Noorderkwartier was de opstand uitgebroken; in Holland dreigde hij, zoodra de troepen vertrokken waren; in Zeeland was de strijd onbeslist; uit Duitsch-land kwamen dag aan dag berichten over de toerusting van den Prins van Oranje, en nu was de bekwaamste aanvoerder der rebellen meester van eene sterke vesting vlak bij de hoofdstad, misschien gesteund door de gansehe macht van Frankrijk, in alle geval door de lang niet te verachten krachten der Hugenooten. Met een tact, die den grooten veldheer kenmerkt, begreep Alva dat in Henegouwen het grootste gevaar was. Het Noorderkwartier kon hij onmogelijk zonder
30
groote inspanning heroveren, maar in Holland kon hij hoop voeden dat de regeeringen de bevolking zouden meester blijven; in alle geval -n-aren de halfopen steden daar, imar hij meende, gemakkelijker te veroveren dan Mons, dat den Fran-sehen den toegang tot Belgie opende. In plaats van zijne troepen te verdeelen en overal te gelijk te opereeren, viel hij terstond met zijne gansehe beschikbare macht op Mons, om de gevreesde inmenging der Franschen te beletten. Hij gaf hierdoor Holland prijs; niet alleen de troepen, die te Bergen op Zoom getrokken waren om Den Briel en Vlissingen aan te tasten, maar ook die van Bossu kregen bevel naar het zuiden te marcheeren. Alva moest kiezen, en van zijn stand-punt is het zeer goed te begrijpen dat hij meer vreesde voor de krijgshaftige Flugenooten dan voor de Hollandsche en Zeeuwsche burgers, wier gehalte hij nog niet had leeren kennen , maar die noch hij noch een zijner tijdgenooten voor zeer gevaarlijke tegenstanders kon houden. Onder gewone omstandigheden zou Alva volkomen juist hebben geredeneerd, maar liet gold hier eenen strijd voor het heiligste, wat de menseli bezit, en dat maakte al zijn redeneeringen te schande. Met het prijsgeven van Holland bezegelde Alva den ondergang van de zaak des konings.
In Holland heersohte groote gisting; Alva zelf schreef aan den koning dat hij alleen rekenen kon op steden, die Spaansehe bezetting hadden. Amsterdam, overigens streng katholiek en koningsgezind, had zoo goed als Dordrecht, waar de Prins vele aanhangers had, geweigerd garnizoen te ontvangen. Een der Geuzenhoplieden, Jhr. Adriaan van Swieten bracht Oudewater in opstand op den 19to Juni, en drie dagen daarna, bijgestaan door twee ballingen van aanzien, Frederik Uyteneng uit Utrecht en Jhr. Tserclaas uit den Haag, ook Gouda, hoewel niet zonder tegenkanting van den slotvoogd, den later als staatsman wel bekenden Jhr. Adriaan van der Mijle, den schoonzoon van Joachim Hopper, Philips\' eenigen Nederlandschen minister in Spanje en Viglius\' vriend en korrespondent.
Het overgaan van deze laatste stad liad gewichtige gevolgen. Terwijl Swieten onderhandelde met den pensionaris van Leiden , Mr. Panlus Buys, en andere Prinsgezinden over het overgaan van die stad, was in Gouda gebrek aan koren ontstaan, want de Spanjaarden hielden den Ussel gesloten. De Goudsche magistraat, die in zijn geheel den eed aan den Prins had afgelegd, vroeg om onderstand aan dien van Dordrecht. Deze gaf aan dit verzoek gehoor, en zond over Krimpen en verder te land een goeden voorraad. Toen rezen er onder Dordsche regenten bedenkingen dat men door het leveren van onderstand aan rebellen hoogverraad had gepleegd, en wetende dat Alva en de bloedraad het zoo nauw niet namen of de misdaad klein of groot was geweest, besloten zij, na de schutterij en de gilden geraadpleegd te hebben, in onderhandeling te treden met Lumey\'s onderbevelhebber, den befaamden Watergeus Jhr. Barthold Entes van Mentheda, die met een aantal schepen op de Maas kruiste. Den 25stl-\'n namen zij 200 man van diens volk in, en zwoeren trouw aan den koning en den Prins, en vijandschap aan den hertog van Alva. De commissarissen van den hertog, Pieter van Kwarebbe, kommandant van Breda, en de Tassis, de bekende schrijver der commentariën, werden, de eerste gevangen genomen en de tweede bij tijds gewaarschuwd, zoodat hij ontsnappen kon. De burgemeester Drenckwaert en de pensionaris Cornet werden met andere katholieke magistraten gevangen genomen, maar de gewelddadigheid van Entes door de hoofden der burgerij belet. Ook Leiden ging om dien tijd op dezelfde voorwaarden over. Terwijl zoo twee der voornaamste steden van Holland \'s Prinsen zijde kozen zonder dat er veel o-eweld werd gepleegd, werden den 26sten te Gorcum, op het verschijnen van de Geuzen onder hopman Brand in opstand geraakt, allerlei buitensporigheden bedreven. Een aantal burgers en geestelijken waren op het slot gevlucht, maar werden gedwongen zich over te geven. Twee werden terstond opgehangen , anderen op rantsoen gesteld; de drost, zijne vrouw
en dochter en een aantal geestelijken naar Lumey gezonden, die ze op twee na, die hun geloof verzaakten, onder veel martelingen in eene schuur ter dood liet brengen, een schandelijk bedrijf, door al onze oude schrijvers in krachtige woorden veroordeeld, en dat op rekening van Lumey, de verwilderde Geuzen en de opgewonden burgers van Gorcum moet gesteld worden. De bandeloosheid der Geuzen en soldaten, die, uit allerlei volk geworven, nu van alle kanten opdaagden, had zelfs het verlies van Bommel, dat reeds over was, tengevolge. Toen de kerken begonnen geplunderd te worden, dreven de burgers de soldaten wederom de stad uit. \') En evenzoo werd een hoop van 12Ü0 man Geuzen en Goudsche, Dordsehe en andere burgers door 200 soldaten en 300 burgers van Schoonhoven sohandelijk verslagen, omdat zij geen orde en tucht bewaarden, maar zich meer op plunderen en branden dan op vechten toelegden. Overigens geraakte geheel Holland, uitgenomen Amsterdam en de door de Spanjaarden in bedwang gehouden steden, in opstand. Den Juli had Kolterman, met den ex-kanunnik Berkenrode en Pieter Kies, Haarlem, na veel weifelen van den magistraat, overgehaald om den Prins den eed te doen. Vreemd is het dat deze blijkbaar talentvolle volksman, die zulk een groot aandeel had in het overgaan van Enkhuizen en Haarlem, nog slechts eenmaal in onze geschiedenis wordt genoemd. quot;)
Ondertussehen hadden de Spanjaarden in Botterdam en omliggende steden, die ook Delft in bedwang hielden, een dier stoute tochten gedaan, waardoor zij zulk een geduchten naam verwierven. Dwars door het opgestane land heen hadden zij leeftocht uit Amsterdam gehaald, op den Spaarndaminerdijk den quot;Watergeus Roobol verslagen, eu waren ongedeerd terug-
1) Later voegden zij zich echter aan de zijde van den opstand.
2) Na de verovering van Haarlem door de Spanjaarden komt hij als ontvanger der gemeene middelen in Noord-Holland voor, dus in eene vrij aanzienlijke betrekking, maar schijnt hij geen invloed op de regeering te hebben gehad.
33
gekeerd. De hopman Rodrigo de Zapata had dit stuk met slechts 400 man bestaan. Thans echter werden deze troepen door Alva terug ontboden om zijn leger in Henegouwen te versterken. Hun aftocht had de vlucht van alle hooge ambtenaren van Holland ten gevolge, ook van de leden van het Hof en de Rekenkamer, van cene menigte personen, die de wraak der opstandelingen vreesden, en van de meeste geestelijken, te zamen wel 4000 menscben. De hopman Valdez voegde zich met vijf vaandels Walen uit Utrecht bij de benden uit Rotterdam, en gezamenlijk deden zij nu op Haarlem, waar zij met cenigen der regenten verstandhouding hadden, een aanslag, die gelukkig door Koltermans tijdige voorzorgen verijdeld werd. Deze sloot niet alleen de door de verraders opengelaten poort, maar riep den kolonel Lazarus Muller, een Duitsober in dienst van Sonoy, te hulp, die in een gevecht bij Zandpoort Valdez op de vlucht sloeg, maar voor Lodrono\'s oude Spanjaartden met groot verlies bij Spaarndam wijken mocsf. Toch was Haarlem gered en togen de koninklijken af naar Amsterdam, en van daar naar Utrecht, waar de vluchtelingen uit Holland reeds aangekomen waren, en het Hof, dat nog maar alleen door Amsterdam erkend werd, zijn zetel opsloeg.
Delft, Rotterdam en de overige door hen verlaten steden, later ook Schoonhoven, waar groote wreedheden tegen de geestelijken werden gepleegd, thans tegen den wil van Lumey, die de daders streng strafte, kozen nu de zijde van den Prins. Maar reeds had eene gewichtige gebeurtenis plaats gehad, de beroemde Statenvergadering van Holland van 19 Juli. Hierover echter later.
Ook in Gelderland was de opstand uitgebarsten. Daar had graaf Willem van den Bergh, \'s Prinsen zwager, met een in Duitschland geworven legertje een inval gedaan, en eerst Does-borgh, later Deutichem en Zutphen tot \'s Prinsen zijde overgehaald. Ook de Zuiderzeesteden Harderwijk, Hattem en Elburg, en Oldenznal in Twenthe sloten zich bij hem aan. Den ll^en Juli
3
34
nam. hij Kampen met behulp van Sonoy\'s schepen bij verdrag in, waarop Zwolle, Hasselt, Steenwijk en Vollenhoven vrijwillig overgingen. Kort daarop bracht hij ook Amersfoort, en dit weder Naardeu aan zijne zijde, zoodat Amsterdam van alle kanten benauwd begon te worden. Maar het bleek dat in de oostelijke gewesten de opstand oneindig minder krachten bezat dan in Holland en Zeeland; ook de aanvoerder was geen man van het metaal der Geuzen en ballingen, maar zwak van harte, stout in voorspoed, maar zonder energie of talent.
Lang had Viglius zich kunnen verheugen dat „Frisia nostraquot; nog getrouw was. Daar voerde Gaspar de llobles, heer van Billj, als luitenant-gouverneur van Hierges, Barlaymonts oudsten zoon, het bevel, een man van groote militaire eu administrative talenten, wiens gedrag bij den grooten watervloed van J570 algemeene bewondering had gewekt, en die sedert door het aanleggen van dijken zich blijvende verdiensten had verworven. Hoewel hij het gezag van den landvoogd streng handhaafde, had hij door zijne uitstekende maatregelen de koningsgezinde partij in Friesland in aanzien gehouden; niet alleen bij de regenten, maar ook onder de burgerij had deze grooten aanhang. De geheime protestanten en patriotten waren vooral sterk vertegenwoordigd onder den adel; hun hoofd was Duco van Marteua, een getrouw en bekwaam aanhanger van den Prins. Deze riep, toen Holland en Zeeland in opstand waren gekomen en van den Bergh in Gelderland en Overijssel de eene stad voor, de andere na op zijne zijde bracht, de hulp in van den laatsten en van Sonoy. Zijn plan was Leeuwarden te overrompelen, maar dat mislukte door Billy\'s waakzaamheid. Franeker, Bolsward en Sneek openden ecliter de poorten voor Dirk van Bronkhorst-Batenburg, die met 400 man door van den Bergh te hulp was gezonden. Vereenigd met de Friesche opstandelingen eu een aantal Geuzen en soldaten van Sonoy, trachtte deze het slot van Stavoren te belegeren, maar werd door Billy in September gedwongen hiervan af te zien. De
35
komst van graaf Joost van Schauenburg, om als\'s Prinssn luitenant over geheel Friesland en Groningen te gebieden, veranderde den stand van zaken eenigszins. Deze rielitte een geregeld be-wiud en zelf een nieuw gereebtsbof te Franeker op, en hield onder voortdurende twisten met Bronkhorst, die zelfstandig wilde blijven, gedurende eenigen tijd de zaken in evenwicht. Ook hij was echter zoo min als van den Bergh berekend voor zijn post. Nog iets vroeger dan de opstand in Friesland uitbrak, was de Prins zelf te velde getogen en over de Maas getrokken.
Met den opstand van Friesland had de vloed der revolutie zijne grootste hoogte bereikt. Het getij begon van nu af weder te verloopen, en de eb was zoo sterk dat het scheen alsof alles er door zou worden medegesleept. Maar nu zal het noodig zijn de inrichting der regeering in de opgestane gewesten in oogenschouw te nemen.
3*
11.
Op ons, kinderen der negentiende eeuw, die bijna elk jaar uit de verte of van nabij de gelegenheid hebben revolutiëu te aien, maakt de omwenteling van 1572 eenen eigenaardigen indruk. Vooreerst ontbreekt haar de gansohe revolutionaire toestel. Nergens wordt een beroep gedaan op de rechten van den mensoh, nergens op theatrale wijze het begin van een nieuw tijdperk afgekondigd en als ds wil van het souvereine volk verklaard, dat de hervormde godsdienst zal worden geduld of den koning de gehoorzaamheid opgezegd; nergens verneemt men van lange proclamatiën, waarin het volk wordt uitgenoodigd zijne vertrapte rechten te doen gelden. Al die holle phrases en ijdele vertooningen, welke sedert de Transehe revolutie met meer of minder variaties bij elke revolutie worden gebezigd om de menigte op te winden of zand in de oogen te strooien, ontbreken ten eenemale bij deze Neder-landsche omwenteling.
Zonder veel omslag worden eenige koningsgezinde magistraten verdreven, andere in hunne plaats gesteld, een eenigszins andere eed door overheid en burgerij afgelegd, en daarmede is alles afgeloopen. Oranjevlaggen van torens en wallen zijn de eenige teekenen, dat er eene verandering in de regeering heeft plaats gehad.
Het tweede, wat thans verbazing wekt, is het uitermate conservatief karakter van de omwenteling. Hoewel bijna overal
37
uitgaande vau de lagere burgerij, van liet, volk, dat van alle aandeel in de regeering was verstoken, eischt dit nergens voor zich eenigen invloed. Alle wetten , keuren en previlegiën worden in wezen gelaten; alleen de magistraten, van welke inen niet kan verwachten dat zij de nieuwe orde van zaken zullen steunen, verwijderd. Er wordt overal verklaard dat men .alleen den hertog van Alva en zijnen aanhang en de tyrannie der Spaansclie soldaten wil bestrijden, maar de eed aan den koning en diens wettigen stadhouder (daarvoor erkende men den Prins) wordt vernieuwd. Zelfs in de hoofdquaestie, den godsdienst, ging men vooreerst niet verder dan het toelaten der openlijke prediking der hervormde leer, zonder dat de katholieken in hunne godsdienstoefening gehinderd, of de kerken en kloosters geplunderd werden. quot;Want waar dit geschiedde, was het \'t werk der Geuzen en van het gemeen; de burgerij verzette er zich krachtdadig tegen. In alle geval werd nergens het verdelgen der katholieken of hot verbieden van hunnen eeredienst op het vaandel van den opstand geschreven.
Treffend is ook de natuurlijke, ongezochte uitbarsting der revolutie. Nergens is duidelijker bewijs geleverd dat eene omwenteling, om te gelukken, geen lang uitgedacht plan noodig heeft, ontworpen door eenige hoofdaanleggers, en volgens hetwelk hunne werktuigen handelen, nergens dat het slagen eener omwenteling niet ligt aan de macht, waarover de revolutionairen te beschikken hebben. Niet omdat de Watergeuzen Den Briel innamen, brak do opstand uit, maar omdat alles er voor rijp was, zoodat eene enkele gebeurtenis, hoewel op zich zelf van gering gewicht, de aanleiding kon worden voor de uitbarsting. Wat was Lumey en wat was dat hoopje Geuzen, dat zij de Spaansche veteranen uit eene zoo nietige vesting als Den Briel zouden hebben kunnen houden? En nergens is klaarder aan het licht gebracht dat het gelukken eener revolutie minder afhangt van de partij van actie dan wel van de tegenpartij.
38
Duizenden bij duinenden Hollanders waren afkeerig van den Prins en zijne aanhangers; als trouwe katholieken en onderdanen des konings verwachtten zij niets goeds van eenen omkeer, noch voor den godsdienst, in hun oog den eenigen, noch voor het land, dat de prooi van ballingen en Geuzen en ketters worden zou. Maar dezen katholieken en koningsgezin-den ontbrak alle kracht tot weerstand, want zij allen deelden met de protestanten den haat tegen de tyrannie van Alva en den ondraaglijken druk der Spanjaarden ; zij bleven menschen en Nederlanders, al waren zij ook katholieken en onderdanen van Philips, en de ellendige dood van zoovele duizenden, de ballingschap van zoovele andere duizenden, de achteruitgang van de welvaart, de dreigende tiende en twintigste penning, het gevaar, waarin al hunne oude voorrechten verkeerden, die men in Utrecht met een pennestreek had zien vernietigen, dat alles maakte het hun onmogelijk het zwaard te trekken voor de wettige regeering en het katholicisme. Weifelend is hunne houding, zij durven niet toetasten; hoewel zij overal de macht in handen hebben, wagen zij nergens daarvan gebruik te maken; te Enkhuizen weerstaan drie opstandelingen de gansche vroedschap en een vaandel soldaten, zonder dat deze het wagen de hand aan hen te slaan. Waar de opstand begint, ziet men de regenten de zaak verloren geven; zij wantrouwen de burgerij en wagen het niet soldaten binnen te roepen; wanneer zij daartoe eene poging doen, geschiedt zulks langs slinksche wegen, en geven zij den toeleg op, zoodra het volk zich verzet. De overige katholieken, buiten de regenten, houden zich lijdelijk; zij kennen hunne sterkte niet. Zoovelen hunner medeburgers golden voor geheime protestanten, en vertoonden zich als zoodanig, zoodra de opstand uitbrak, dat zij als voor het hoofd geslagen waren. Liefst zochten zich dan ook de regenten door onderhandelingen met de. omwentelingsgezinden te redden en, als zij niet te gecompromitteerd waren, hunne zetels te behouden onder het nieuwe bewind. Yeleu hoopten zonder
39
twijfel, dat bij eonen omkeer hun dit door Alva zou vergeven worden. Tegenover deze wankelmoedige houding der regenten en de lijdelijkheid der overige koningsgezindeu hadden de stoute revolutionairen, de zendelingen en aanhangers van den Prins, vrij spel. Tegen hun dreigen met geweld en hunne beloften dat de Prins allen tegen het gehate regeeringstelsel van Alva zal beschermen, hebben de katholieken niets over te stellen. Daarenboven zijn er in vele steden een aantal onder de regenten, die heimelijk de hervormde leer en den Prins zijn toegedaan, velen misschien, die, door de Spaausche tyrannic tot wanhoop gebracht, alleen in verzet redding meenen te vinden. In een aantal steden, Dordrecht voorop, geeft de vroedschap zelve het teeken tot afval. Dat zijn de vruchten van een schrikbewind : het verliest alle aanhangers, op hen na, die zich tot zijne werktuigen gemaakt hebben; het drijft het volk tot wanhoop, en is het eenmaal tot verzet overgeslagen, tot een strijd op leven en dood.
Het tegenwoordig geslacht moet het bijna tegen de borst stuiten dat de revolutie van 1572 zich met zulk een schijn van wettigheid zocht te omringen. Maar men vergete niet dat het toen nog het midden der zestiende eeuw was. Gehoorzaamheid aan de wettig gestelde machten werd ieder van jongs af ingeprent; de godsdienst leerde het, niet alleen de katholieke maar ook de protestantsche; dweepers als de wederdoopers waren daarop de eenige uitzondering. Met de meeste lijdzaamheid hadden zich de ketters van alle gezindheden laten grijpen en ter dood brengen; de vlucht was hun eenig verdedigingsmiddel. Eerst toen de adel, die in den middeleeuwschen staat steeds deel had gehad aan de regeering, en wier oppositie tegen het bewind in zekeren zin wettig kon worden geacht, hen in bescherming begon te nemen, toen de vervolging het kalvi-nistiseh enthousiasme had opgewekt, dat niet ais bij de wederdoopers en doopsgezinden getemperd werd door het beginsel van weerloosheid, begon verzet, en dreef de afkeer van
40
wat de hervormden atgoderij noemden tot daden van geweld tegen het katholicisme. Do reaetie, die op de beeldstormerij volgde, en de daardoor opgewekte v olksdriften voerden tot de eerste spoedig bedwongen pogingen tot opstand, maar zelfs de onbesuisde Brederode dacht er niet aan, den koning de gehoorzaamheid op te zeggen. Hetzelfde loialiteitsbeginsel, dat Eg-mondt en Hoorne tot blijven bewoog en hun den dood in den mond deed loopeu, had zoo diep wortel geschoten in de harten der Nederlanders dat zij, tot opstand gedreven door de tyrannie van het gouvernement, verklaarden dat dit niet de uitvoerder was van den wil des konings, maar van diens Spaanschc ministers; dat een zoo goedertieren vorst als Philips (!) eene dergeb\'jke tyrannie onmogelijk kon dulden. Het is merkwaardig dat de Hugenooten hetzelfde beweerden: niet tegen den koning, maar tegen de Guises en hunne aanhangers zeiden zij de wapenen te voeren. Het beginsel van het moderne staatsrecht, dat de koning geen kwaad kan doen, lag hierin als opgesloten.
Nu mogen dergelijke verklaringen bij den Prins zoowel als bij de hoofdan der Hugenooten eene machine de guerre zijn geweest, een middel om zich te dekken tegen den gehaten naam van rebel, bij den Pranschen adel zoowel als bij de Ne-derlundsche burgetijen waren zij zonder twijfel welgemeend. Wanneer de hoofden, die de ware gezindheid des konings maar al te goed verstonden, tot het volk gesproken hadden in de taal der moderne revolutionairen, zeker zou dit zijn teruggedeinsd voor daden, die het thans met vreugde bedreef. Wanneer Philips het van zich had kunnen verkrijgen het woord vrijheid van geweten uit te spreken, ware de opstand in eens geëindigd geweest. Hij zelf wist dit zeer goed, maar het eenige middel om zijne Nederlanden te behouden kon hij niet aangrijpen; het denkbeeld van zulk eene zonde zelfs maar in gedachten te kunnen begaan, is zonder twijfel nooit bij hem opgekomen. Zijn fanatisme voor de eenheid des geloofs overwon
41
alle bedenkingen van staatkunde en van moraliteit. Vau het standpunt der mensohelijkheid moge meu liet in hem afkeuren, het was toch in zekeren zin eerbiedwaardig. Er is waarschijnlijk geen vorst geweest, die meer rampen over de wereld heeft gebracht dan Philips IT, maar het moet gezegd worden, het was niet alleen egoïsme, dat zijne daden bestuurde, maar vooral ijver voor de kerk; zonder veinzen kon hij op zijn sterfbed verklaren dat hij willens en wetens nooit onrecht had gedaan.
Uit standpunt des konings kon misschien de Prins begrijpen , de Nederlandsehe burgerij vatte het zeer zeker niet en geloofde in gemoede den koning van zijne dienaren te kunnen scheiden, en wat zij voor hunne heiligste rechten hielden te kunnen beschermen, zonder den vorst te beleedigeu, die in werkelijkheid de eerste was, die deze rechten niet erkende. Dit pogen om den strijd eeu wettig karakter te geven, leidde tot do erkenning van den Prins van Oranje als \'s konings wettigen stadhouder.
liet valt moeielijk een glimlach te bedwingen over deze fictie. De Prins was stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht geweest tot in 1507. ïoen was hij gevlucht en waren deze provinciën aan anderen toevertrouwd bij zijn afwezigheid. Uitdrukkelijk vau zijn ambt ontzet was hij wel niet, maar het spreekt toch van zelf dat zijn opvolger Bossu zich niet vau zijn ambt ontslagen kon rekenen, voor hem de hooge regeering er vau ontheven en den Prins weder hersteld had. En dat geschiedde natuurlijk niet. Wanneer de Prins terugkomt, zoo redeneerden de opstandelingen, is hij per se weder de eenige wettige stadhouder des konings. Hierbij werd alleen vergeten dat de Prins gevlucht was, dat hij zijn stadhouderschap vrijwillig had verlaten. Dat een gevlucht ambtenaar, als hij terugkomt, weder van zelf bezit kan nemen van zijn ambt, is zeker eeue zonderlinge bewering. Zelfs beweerde de Prins in 1568 zelf in zijne Rechtvaardiging dat hij al zijne betrekkingen had nedergelegd, eeue verklaring, die lijnrecht
42
streed met zijne latere Imndelingen. Daarenboven was de Prins voor rebel verklaard en als schuldig aan hoogverraad gevonnist, zoodat hij voor de wet als dood verklaard kon gelden. Maar daar de opstandelingen hunne toevlucht namen tot de fictie, dat alle liandelingen sedert de komst van Alva onwettig waren, zoo meenden zij dat zij zich aan die veroordeeling niet behoefden te storen. Het lag in den aard van den opstand dat men zich liever met dergelijke sophismen tevreden stelde dan dat men openlijk optrad tegen den souverein. De eerbied voor liet goddelijk recht der vorsten was in dien tijd nog zoo diep geworteld, dat zestig jaren later het Engelsehe parlement tegen Karei T hetzelfde middel te baat nam, terwijl de Neder-landsche republikeinen, niettegenstaande hunnen ijver voor het protestantisme, partij kozen voor den koning tegen het parlement. Zelfs nog ver in de 18^ eeuw zochten onze schrijvers (Kluit en Slingelandt bv.) den opstand niet te wettigen door een beroep op de natuurlijke rechten des volks, maar door eene bijeengesleeptc macht van allerlei bewijzen uit het staatsrecht. Eene revolutie, een openlijk verzet, eene omverwerping der wettige macht van den souverein stond den Nederlanders tegen de borst.
Nergens is dit conservatief en anti-revolutionair karakter van de omwenteling scherper uitgedrukt dan in de eerste Statenvergadering der in opstand gekomen Hollanders. Hoewel hier zeer revolutionaire besluiten werden genomen, geleek geen vergadering ooit minder op eene constituante dan deze samenkomstvan edelen en steden van Holland, waarin de opstand werd georganiseerd en de band gelegd tusschen Nederland en Oranje.
Om echter het gewicht dezer vergadering te doen uitkomen en de sedert voorgevallen veranderingen in de regeering wel te begrijpen, zal het noodig zijn den regeeringsvorm des lands te schetsen, zooals die voor den opstand was.
De souvereiniteit berustte in Holland en in alle Nederlandsohe
43
gewesten bij den vorst alleen. \') Deze had de geheele wetgevende en uitvoerende macht. Maar het eigenaardige van den middeleeuwschen toestand was, dat die macht zich niet uitstrekte tot het heffen van belastingen. De vasallen van den vorst waren wel verplicht hem in den oorlog bij te staan, maar die verplichting verbond alleen tot persoonlijke hulp, en sedert de geheel veranderde wijze van oorlog voeren, werd die niet meer gevraagd. In Holland waren die vasallen de edelen en de steden. Zoodra de graaf de kosten van het bewind en hofhouding niet meer bestrijden kon uit de opbrengst zijner domeinen en heerlijke rechten, moest hij van de vasallen ondersteuning vragen, en deze gaven die niet dan tegen afstand van het een of ander recht, tegen het herstel van den een of anderen grief. Zoo waren langzamerhand die tallooze privilegiën ontstaan, welke de macht van den landsheer beperkten. Tn naam souve-rein, verplichtte hem de voortdurende behoefte aan geld niets te doen, wat den vasallen onaangenaam was, wat tegen de door hem bezworen privilegiën indruischte. Het is waar dat hij de laatste kon vernietigen, zooals meermalen gebeurde in geval van oproer, of dat hij kon weigeren ze te bezweren bij zijne inhuldiging. Het hing geheel van de persoonlijkheid van den vorst af of het land feitelijk een soort van republiek was dan wel monarchaal geregeerd werd. Onder Philips den Goede en Karei den Stoute was het laatste het geval geweest, onder Maria van Bourgondic en gedurende de minderjarigheid van Philips den Schoone het eerste. Maar deze laatste vernietigde het Groot-Privilegie, \'t welk aan Maria was afgedwongen, toen hij de regeering zelf aanvaardde, en onder hem en zijn zoon werd het gezag van den landsheer grooter dan ooit te voren.
\') Ik spreek hier vooral van den toestand onder de Bourgondische vorsten, toen de afhankelijkheid van het Duitsclie Rijk feitelijk niet meer bestond. De vroegere verhouding van den graaf tot zijne vasallen, die bijna souverein waren in hun eigen gebied, behoeft hier niet besproken te worden.
44
De beden, de verzoeken om geld aan zijne niet dan vrijwillig schatplichtige onderdanen, richtte de vorst thans niet meer tot ieder in \'t bijzonder, maar hij verzamelde ze daartoe om zich heen. Hij riep de voornaamste edelen, toen de groote grondbezitters , en de machtigste steden op, die dan de vertegenwoordigers van de Staten des lands heetten. In de middeleeuwen bestond het denkbeeld volk in den zin, die er thans aan gehecht wordt, niet. Tegenover den vorst stonden de Staten, zooals men in navolging der Fransch sprekende gewesten placht te zeggen, in plaats van het Duitsche standen. Dit waren de geprivilegiërden: de edelen \') en de steden, die poortrechten hadden verkregen. De vorst riep op wie hij wilde, maar langzamerhand ontstond hierin regelmaat. Een aantal edelen en een zestal steden maakten toen in Holland het college der Staten uit. De eersten heetten niet alleen hunnen eigen stand, maar ook het geheelo platte land, ook wat niet onder hen stond, en zelfs de niet beschreven steden te verdedigen. Deze werden soms wel opgeroepen, maar dan was het omdat hun oordeel noodig werd geoordeeld, en zelfs gebruikte men de uitdrukking dat zij bijeenkwamen met de Staten, üat collegie bezat nu het recht om, als vertegenwoordigende de Staten des lands, voor de belangen der landzaten in de bres te springen en in geldzaken met den vorst voor deze te handelen. Het bestond onder het Oostenrijksche huis uit de beschreven edelen, later do ridderschap genoemd, toen echter nog geen gesloten lichaam, die te zamen één stem hadden, en de steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam en Gouda.
De vorsten konden natuurlijk hun gezag, vooral hun rechterlijk gezag, niet in persoon uitoefenen. Zij kozen daartoe een aantal raden, later gewoonlijk rechtsgeleerden. Deze raad, veelal
\') De groote, geestelijke waardigheidsbcklecdcrs maakten in den tijd der Hour-gondische vorsten in Holland geen afzonderlijken stand meer uit, zooals in dti meeste landen het geval was.
45
\'s graven hof genoemd; sprak in hunne plaats en in hunnen naam recht; aan hem behoorde hot appèl van de stedelijke rechtbanken (de schepenbanken) en van de graaflijke en heerlijke rechters op het platteland. Maar tevens diende hij den vorst met zijnen raad en voerde bij zijne afwezigheid het bewind.
Toen Holland aan de Bourgondische hertogen kwam, lieten deze het bestuur over aan een stadhouder, die in hunnen naam de souvereiniteit uitoefende en daarin door het Hof werd bijgestaan. Deze was kapitein- en admiraal-generaal, dat is bevelhebber der land- en zeemacht van het land, en had krachtens den last en natuurlijk onder goedkeuring van den landsheer het opperbestuur over alles: hij vaardigde de edicten, ordonnantiën, en placaten uit, en handelde met de Staten waar het \'t herten van gelden betrof, welke niet uit de tollen en inkomsten der domeinen konden worden gevonden.
\'t Sprak van zelf dat de vorsten uit het Bourgondische en Oostenrijksche huis, toen zij langzamerhand alle Nederlandsche gewesten in bezit kregen, deze tot een geheel zochten te maken. He laatste hadden nog zooveel andere staten te besturen, dat zij onmogelijk al deze kleine landjes afzonderlijk konden blijven regeeren. Terwijl Karei de Stoute reeds een hoogste rechterlijk collegie, den Grooten Raad van Meebe-len, had ingesteld, waarop van alle beslissingen der gewestelijke hoven kon worden geappelleerd, en zijne opvolgers een soort van staatsraad voor alle Nederlandsche gewesten hadden opgericht, ging men nu verder, en werd een algemeene landvoogd benoemd, die boven alle stadhouders stond. Karei V gaf aan het centraal bestuur een nieuwen vorm, en richtte nevens den landvoogd drie raden op, van State, van Justitie en van Finantiün. En tevens ontstond de gewoonte dat de vorst of algemeene landvoogd zijne verzoeken om geld niet meer richtte aan alle Staten in \'t bijzonder, maar ze te zamen in Brussel bijeenriep. Maar deze Algemeene of Generale Staten hadden geen enkele bevoegdheid, welke de afzonderlijke Staten niet bezaten, en
46
geen gewest kon worden overstemd of was gehouden iets toe te staan j waarin zijne Staten niet hadden toegestemd. Dit was daarentegen gewoonte geworden in de afzonderlijke statenvergaderingen ; men voegde zich daar naar de meerderheid.
Maar hoewel er nu een centraal bestuur bestond, hoewel Karei Y en Philips II langs allerlei wegen de eenheid der Nederlaudsche gewesten zochten te bevorderen, bleven deze afzonderlijke landen, en kon geen hunner gedwongen worden eene belasting aan den vorst op te brengen dan met toestemming zijner eigen Staten, die zijne vertegenwoordigers heetten te zijn. Hoewel Zeeland sinds eeuwen met Holland onder een zelfden heer had gestaan, hadden zij niets met elkander te doen, en verbond hen slechts de band van gehoorzaamheid aan denzelfden vorst. Zelfs de vier kwartieren van Gelderland waren eigenlijk afzonderlijke landjes. Alleen Westfriesland was met Holland tot een geheel samengesmolten.
Toen de opstand uitbrak, berustte derhalve het bewind in Holland, onder den landsheer en diens algemeenen landvoogd, bij den stadhouder als \'s graven vertegenwoordiger, en nevens hem bij den Baad of het Hof van het gewest, of, zooals men zeer verkeerd zeide, van de provincie. J)e edelen bezaten in hunne bezittingen een aantal voorrechten, welke hen tot souverei-neri in het klein maakten. De steden hadden eene geheel onafhankelijke regeering, wat hare innerlijke aangelegenheden betrof, maar op de keuze van de vroedschap, den breeden raad, oefende de landsheer veel invloed uit; in sommige kwam ook den gilden en schutterijen, die als de vertegenwoordigers der burgerij konden worden beschouwd, eenig aandeel toe in de regeering.
Nu de meerderheid der Hollandsche steden in opstand was, sprak het van zelf dat zij door eene Statenvergadering aan de beweging een wettig gezag zochten bij te zetten. Hoewel de Prins zich stadhouder noemde van de gewesten, waar hij tot 1567 het gezag had uitgeoefend en de vroedschappen en bur-
47
gerijen liem als zoodanig hadden erkend, moest hij natuurlijk eene meer plechtige erkenning wenschen. Hij moest daarenboven van de Hollanders geld ontvangen om zijne onderneming tegen België te kunnen uitvoeren. Maar wie kon de Staten bijeenroepen, en wel op zulk eene wijze, dat er geen schijn van pressie was ? Anders had hij hes zelf kunnen doen of er Lumey als zijnen luitenant mede kunnen belasten. Het Hof, dat dit in afwezigheid van den stadhouder placht te doen, was koningsgezind en een advokaat van den lande was er niet. Deze ambtenaar, die den Staten als raadsman ter zijde stond evenals de pensionarissen in de steden de vroedschappen, had in de laatste jaren de Staten meermalen beschreven , hoewel het recht tot eigenmachtig bijeenkomen, in het Groot Privilegie opgenomen, daarmede tegelijk vernietigd was en de stadhouder en het Hof er zich tegen hadden verzet. Dordrecht had echter diens functiën bij zijne afwezigheid door middel van haar eigen pensionaris waargenomen, en werd er daarom ook nu toe aangezocht. Doch de Dordschc regenten waren huiverig, en poogden het zich van den hals te schuiven. Eerst na lang weifelen riepen zij de edelen en alle steden, die in opstand waren gekomen, niet alleen de stem hebbende groote steden, tegen den lóJen Juli bijeen, en niet als eerste stad, maar als lid der Staten. Het duurde tot den l^neer de heer van Wijngaarden als lid der ridderschap, de heer van Duivenvoorde als gemachtigde van Lumey, en de gedeputeerden van Dordrecht, Haarlem, Leiden, Gouda, Gorcum, Alkmaar, Oudewater, Hoorn, Enkhuizen, Edam en Monnikendam daar bijeenkwamen. \')
Tn de vergadering verscheen Philips van Marnix heer van St. Aldegonde als gecommitteerde van den Prins. Zijne komst had plaats, zooals hij zeide, op verzoek van Dordrecht, dat
1 De menigte quaestiën, over deze vergadering gerezen, zijn zoo goed als voldingend beslist door Bakhuizen van den Brink in zijn uitnemend opstel: «De eerste vergadering der Staten van Holland» , in het Ncderlandsche Rijksarchief, I, blz. 9 en vv.
48
den Prins bericht had de steden te hebben samengeroepen om te handelen over de regeering des lands, en hem had \\iitge-noodigd daartoe ook eenen gemachtigde af te zenden.
De keuze van Marnix had eene bijzondere beteekenis. Een der oprichters van het Verbond der Edelen, een der ijverigste voorvechters van hot kalvinisme en der heftigste vijanden van Spanje, tevens een man van onmiskenbare talenten, een der uitstekendste redenaars, dichters en schrijvers van zijnen tijd, ingewijd in alle plannen van den Prins , vertegenwoordigde Marnix het beginsel van strijd tot den dood toe voor de handhaving van den hervormden godsdienst, onder aanvoering van Oranje. Als krijgsman niet gelukkig, zooals trouwens de meeste aanvoerders der Nederlanders, blonk Marnix onder de staatslieden uit door zijne oprechtheid en innerlijke overtuiging van de voortreffelijkheid zijner zaak, door zijne vrijheid van zelfzuchtige bedoelingen, door reinheid van zeden en edelaardigheid van inborst. Van de uiterste partij was hij de beste vertegenwoordiger. Terwijl aan zijnen ij ver voor den hervormden godsdienst door niemand kon worden getwijfeld, was zijne persoonlijkheid een waarborg voor de katholieken dat zij niet mishandeld zouden worden. Hoewel een zoo ijverig protestant als een der Watergeuzen, stond Marnix door zijn vlekkeloos karakter hoog boven velen zijner tijd- en landgenooten, en verdiende hij volkomen het vertrouwen, dat de Prins hem zoo ruimschoots placht te schenken.
In de vergadering verschenen, ontwikkelde hij in den breede de noodzakelijkheid dat den Prins een aanzienlijke onderstand verleend werd voor de betaling zijner in Duitschland bijeenge-braehte troepen; hij dankte de gedeputeerden voor de erkenning van den Prins als stadhouder en voor de wakkerheid, waarmede zij zich bij dezen hadden aangesloten tot gemeenschappelijk verzet tegen de tyrannic van Alva.
De Staten, waut als zoodanig beschouwden zich do gedeputeerden van de meerderheid der Hollandsche steden , besloten
■19
volgens zijn verzoek 100,000 kronen toe te staan voor eene maand soldij van \'s Prinsen leger en zich te verbinden binnen drie maanden nog 500,000 gulden te betalen. De eerste som zou men vinden uit de imposten en de nog te ontvangen beden , door leeningen bij rijke burgers en door verkoop der sieraden van kerken en kloosters, die volgens de resolutie als overtollig konden worden beschouwd, en door al het gereede geld, aan geestelijke en wereldlijke instellingen behoorende. Daartoe zou men de de kerken en kloosters aan eene strenge inspectie onderwerpen. Deze hefting zou dus eene gedwongen leening wezen. Met. het voorslaan van en liet beraadslagen over dit besluit verliep de dag. Den volgenden, den 20-t™ Juli, werd het besluit genomen, dat deze vergadering maakt tot het groote feit van den opstand. Na kennis genomen te hebben van Marnix\' instructie werd besloten : „dat zy bekennen de vorstelycke Genade van Mvnheer de Prinche van Oraengen voor den generalen gouverneur ende Lieutenant des Coninx over Hollandt, Zeelandt, Westfrieslandt ende \'t Sticht Utrecht, alsoe syne Exc. te voren geweest ende daertoe van de Co. Mt. wettelick ende behoerlick is gecommitteerd geweest, sonder datnaerderhandt eeuige wet-telicke ende der costumen ende rechten des Lants gelycksamige afstellinge ofte veranderinge zy naergevolcht.quot;
De Staten van Holland bevestigden dus de erkenning van den Prins als eenigen wettigen vertegenwoordiger des konings, welke door de afzonderlijke steden reeds was gedaan; zij ontkenden daardoor tevens bet gezag van den algemeenen landvoogd. En zij bleven hierbij niet staan, maar verklaarden ook een verdrag tc willen sluiten met andere landen en provinciën, en erkenden den Prins „als een voernempste gelidtmaet der Generale Staten des Nederlants en mitsdien rechthebbende om \'tselve Nederlant van alle invasiën ende onderdruckingen der vremden te beschermen als daartoe by eere ende eedt verbonden wesende, voer bescermer ende hooft deszelven lants in afwesen der Co Mt.quot;
50
Indien al het eerste besluit nog eenigermate door eenen schijn van recht kon worden gedekt, omdat het gezag van Alva en Bossu niet erkend werd, het laatste in alle geval ten onrechte, zeker is dit niet het geval met het tweede. Te beweren dat de Prins het natuurlijk hoofd der Nederlanden was bij afwezigheid des konings, was zonder twijfel in strijd met alle rechten des lands; \'t was meer dan de Prins in zijne proclamation had gezegd. Het was eene zoo revolutionaire daad als er maar kon worden gepleegd, eene ontkenning van alle gezag der regeering van Brussel, niet alleen over Holland, maar over al de Nederlanden, eene ontkenning van het recht des konings om het gezag bij zijne afwezigheid aan eenen landvoogd te kunnen opdragen. Over de zonderlinge logica dat de Prins als voornaamste lid der Generale Staten verplicht was het land te beschermen, en daarom er het natuurlijke hoofd van was bij afwezigheid des konings, zal ik maar niet spreken. Vreemd is het zeker dat geen onzer geschiedschrijvers, voor zoover mij bekend is, op dit besluit acht heeft geslagen, hoewel allen over het erkennen van den Prins als stadhouder hebben gesproken. Waarlijk, het valt moeilijk te ontkennen dat de Nederlandsche omwenteling eene revolutie was, wanneer men over deze verklaring nadenkt. Zij brak toch met het verleden, zij vernietigde alle souvereiniteitsrechten van den vorst, voor zoover hij die niet persoonlijk in het land zelf uitoefende, en stelde in den Prins hem eenen tweeden souverein ter zijde. Ik weet wel dat deze theorie nooit toegepast, zelfs later nooit meer uitgesproken is, maar zij kenschetst toch den geest der Hollanders in dezen tijd. Eigenlijk hadden de Staten met dit besluit kunnen volstaan. Als de Prins het natuurlijk hoofd en beschermer der Nederlanden was, wat behoefde men hem dan nog als stadhouder te erkennen?
Maar ook zonder dat tweede besluit was de handeling revolutionair. Waar stond geschreven dat de Staten het recht hadden om, met voorbijgang van den door Margaretha van Panna
51
benoemden stadhouder Tiossu, den vroegeren, die door zijne vlucht zijne betrekking verlaten had, weder aan te nemen ? Waarop konden zicli de Staten beroepen, toen zij dergelijke functiën waarnamen, die alleen aan de uitvoerende of wetgevende macht toekwamen, behalve op het noodrecht, het eenige recht, waar eene revolutionaire daad op kan steunen?
Na op deze wijze hun beginsel te hebben blootgelegd, gingen de Staten over tot het organiseeren van land- en zeemacht. Zij gaven als hun advies omtrent de laatste te kennen dat alle commissiën ter zee zouden worden gecasseerd, en dat de Prins een „souverein admiraalquot; zou benoemen, die andere kapi-teinen op de voor den oorlog geschikte schepen zou stellen, onder toezicht en advies van de zeesteden en van commissarissen van den Prins. Misschien is het eene te gewaagde onderstelling, maar het komt mij voor dat in dit besluit het einde van de Watergeuzen lag opgesloten. Met die wilde gasten waren de Hollanders niet uitermate ingenomen, en men zal wel mogen vermoeden dat deze resolutie ten doel had, in plaats van die vrijbuiters eene geregelde scheepsmacht te organiseeren. Zeker is het dat de Watergeuzen sedert hebben opgehouden te bestaan. Er wordt nog wel eens van vrijbuiters gesproken, maar deze worden nergens meer met dien naam bestempeld. Hoe het ook zij, sedert Holland en Zeeland zich voor den Prins hadden verklaard, hadden zij hun raison d\'etre verloren.
Over het organiseeren der landmacht besloot men in onderhandeling te treden met Lumey, die door den Prins tot chef zijner troepen in Holland was benoemd; aan de steden Dordrecht, Leiden en Enkhuizen werd opgedragen gedeputeerden te zenden aan den Prins om er nader over te spreken. \')
Ten einde te verhinderen dat de handvesten des lands en
[
l) Dit blijkt uit den text der resolutiën, hoewel Bor en na hem de andere schrijvers het hebben opgevat alsof de drie steden met Lumey het oog op de krijgszaken zouden houden.
1
52
der steden door de Spanjaarden werden vernietigd, werd besloten, van alle charters, die op het kasteel Gouda bewaard werden (waar dus liet archief was), afschriften te maken en aan de steden te geven. Om eindelijk de administratie zijnen ge-regelden gang te laten gaan, werd Lumey aangevraagd, bij eene eventueële inbezitneming van \'s Gravenhage, te zorgen dat de plaatsen, waar papieren, tot het bestuur behooreude, werden bewaard, niet beschadigd werden.
Daarop verbonden de gedeputeerden en Marnix in naam van den Prius zich met elkander onder handslag, niet van elkander te wijkeu en in geen vergelijk te treden met den koning of met iemaud ,/die bevel oft commissie van zijue Mt. zoudeu willen of connen voorwenden,quot; \') zonder wederzijdsche toestemming. üe gedeputeerden beloofden verder hun best te zullen doen, de overige sleden en landen tot den opstand over te halen. Wat de Hollandsche steden, die nog de Spaansche zijde hieldeu, betreft, omtreut Delft werd besloten het den toevoer af te snijden. Tegen Amsterdam beraamde men middelen om die stad overmits haere groete viandscap ende tegenstant der vryheyt ende welvaren des gemeen vaderlantsquot; allen handel te ontnemen eu dien naar de in opstand gekomen steden te wenden. Over de andere zou meu handelen met den Prins, de gouverneurs en de edelen van Holland.
Nog belangrijker is het besluit op \'t stuk der religie. Marnix verklaarde uit naam vau den Prins dat beide, de hervormde eu de katholieke godsdienst, moesten worden geduld, en dat aan geenen geestelijke overlast mocht worden gedaan. De godsdienstige verdraagzaamheid, die den Prins ten allen tijde keu-merkte en die hij nooit heeft verzaakt, behaalde hier nog de overwinning op het kalvinistisch fanatisme; naar den uitgesproken wil van den Prins voegden zich de gedeputeerden zouder tegenspraak.
l) Ook hier bleef men dus de rechtmatigheiü van het gezag van \'s koninga ambtenaren bestrijden.
53
Eindelijk werd tot een omslng over de steden en het platte land ter bestrijding der onkosten der verdediging besloten, on vastgesteld dat in elke stad eenige gedeputeerden met de correspondentie met de andere en met den Prins zouden worden belast. Men ziet, behalve het laatste vielen alle hesluiten buiten de oorspronkelijke bevoegdheid der Staten.
Deze waren de werkzaamheden der Statenvergadering op den 20sten Juli, een dag, die in Nederland wel mag worden in eere gehouden als de eerste dag der onafhankelijkheid, althans als die, waarop de grond is gelegd tot het verbond van Nederland met het huis van Oranje. Met recht kan hij de eerste dag eens nieuwen \'levens worden genoemd.
Nog twee dagen bleven de Staten te Dordrecht bijeen. Den gasten verscheen Lumey in de vergadering, en werd zijne commissie en instructie voorgelezen en daarover beraadslaagd; den 3ijsteD beloofden de Staten en Luraey elkander trouw, en werd iiij als luitenant van den Prins erkend. Tevens gaf Dordrecht eene obligatie voor de dadelijk benoodigde 150,000 gulden, tegen revers van de overige steden, eu de gezamenlijke gedeputeerden die voor de 500,000, welke over drie maanden moesten betaald worden.
Hiermede eindigde de eerste Statenvergadering van Holland onder den nieuwen stand van zaken, althans wat betreft de constitueering der in opstand gekomen steden als staat. Een gedeelte der gedeputeerden ging naar huis; die der groote steden en van eenige kleine bleven bijeen , omdat de aftocht der Spanjaarden uit Rotterdam en omliggende plaatsen een aantal maatregelen noodig maakte om deze in den nieuwen staat op te nemen. Den 258tequot; Juli vindt men de gedeputeerden der vier groote steden en die van Gorcum, Alkmaar, Hoorn en Oudewater met eenige leden van de vroedschap der stnd op het stadhuis te Rotterdam bijeen. De koningsgezinde regenten waren de Spanjaarden gevolgd, in hunnen aftocht, en de stad bevond zich zonder wettige regeering. De regenten, die
51
gebleven waren, vergaderden echter en constitueerden zich als representeerende de vroedschap. Aan hen hielden nu de gedeputeerden voor wat er te Dordrecht besloten was. De Rotterdammers verklaarden er zich mede te vereenigen, en verbonden zich bij handslag aan Buys, die daartoe gecomitteerd was, en vervolgens aan Lumey.
Twee dagen later, den 27s,x\'n, vergaderden Duivenvoorde uit de edelen, Pauli uit Dordrecht, Buys uit Leiden, van Vliet uit Haarlem, Jacobs uit Gouda en Kievit uit Rotterdam, daartoe gecommitteerd door de Staten, te Delft, en kwamen op verzoek van de vroedschap op het stadhuis, waar deze en de rechterlijke macht der stad bijeen waren. Delft had zich wel gewacht de Spaansche troepen binnen te laten, maar was toch weinig gezind om de partij van den Prins te kiezen. Trouwens zoolang Rotterdam, Schiedam en Delfshaven bezet waren, was dit onmogelijk. Thans was het vrij, maar de regeering, geleid door strenge katholieken, wilde niets weten van den Prins, zoodat van der Werft\' uit Leiden, in naam des Prinsen derwaarts gezonden om de stad in opstand te brengen, slechts bij een deel der burgerij slaagde. Maar voor den aandrang der hervormden, die in de wapenen bleven, moest de regeering wijken; zij zond den 2Jsten afgevaardigden naar Lumey oin te onderhandelen. Deze kwam zelf, en trok met 10U man de stad binnen, waarschijnlijk vergezeld van de bovengenoemde gedeputeerden en van Marnix, die van het verhandelde te Dordrecht en van zijnen en Lumey\'s last verslag deed. Na eene korte beraadslaging gaf in den namiddag de vroedschap tè kennen dat zij zich met die reso-lutiën vereenigde en legde zij den eed, haar door Marnix voorgelezen , in tegenwoordigheid van gedeputeerden af in handen van Lumey.
Uit het verschil der formaliteiten blijkt dat de overgang van Botterdam als een vrijwillige, die van Delft als een gedwongen werd beschouwd.
Den volgenden dag werd nu te Delft eene laatste Staten-
55
vergadering gehouden, waar vier edelen en de afgevaardigden der steden, die uiet naar huis waren gegaan, met drie gedeputeerden van Delft bijeenkwamen. Daar werden twee gewichtige besluiten genomen. Wegens de vlucht der leden van het Hof op een na en van bijna alle gewestelijke magistraten, stond de justitie geheel stil en ontstond groote wanorde. Er werd dus besloten vanwege Lumey, als representant van den Prins, de overgeblevenen te sommeeren zich onder het bewind van den Prins te stellen, Lumey te verzoeken bezit van het hof te nemen en met hem eenige personen te benoemen om voorloopig de justitie bij absentie van den Raad waar te nemen, terwijl de gevluchte leden terug ontboden zouden worden. Buitendien werd ook nog besloten dat de gedeputeerden van Dordrecht en Delft eenige personen zouden opzoeken om als raden Lumey in het bewind bij te staan. Het laatste was in overeenstemming met Lumey\'s instructie^
\'t Verdient opmerking dat in de resolutiën, bij Bor en, wat de vergaderingen te Delft en Rotterdam betreft, in het reeds aangehaalde opstel van Bakhuizen van den Brink te vinden , geene melding wordt gemaakt van de verkiezing van een lauds-advooaat. Sommigen hebben gemeend dat deze op eenen vroegeren dag plaats had, maar dit is onmogelijk, dewijl Buys, welke die post reeds eene maand later bekleedde, in de notulen meermalen genoemd wordt als pensionaris en gedeputeerde van Leiden. Diens benoeming moet dus later hebben plaats gehad, waarschijnlijk inde vergadering, die den lO\'kn Augustus te Haarlem werd gehouden. Bij het ontbreken der overige resolutiën van 1572 en \'73 is het onmogelijk omtrent vele belangrijke gebeurtenissen dezer jaren tot zekerheid te komen.
Met opzet ben ik zoo breedvoerig geweest in het spreken over deze eerste Statenvergadering. Mijns inziens is deze een der gewichtigste feiten uit den opstand. Tot nu toe waren het enkele steden, die zich tegen den hertog van Alva verklaard hadden; eerst door deze vergadering werd de opstand
56
de zaak van geheel Hollaud. De Staten hadden, zooals in een placaat uit dien tijd gezegd wordt, verlaten van de overheden en ambtenaren des lands, het bewind op zieli genomen en het gegeven aan wien het, volgens hen, toekwam. Inhunue oogen waren hunne besluiten dus daden van noodweer geweest; zij hielden deze zelfs voor een soort van restauratie der door geweld verkrachte regeering. Het was eene dwaling of liever een sophisme; wat zij hadden gedaan, was, zooals Bakhuizen terecht aegt, geene hervorming, allerminst eene restauratie, maar eene revolutie. Maar die revolutie was de daad van hen, die als de wettige vertegenwoordigers des lands golden, van de Staten, en daardoor werd geheel Holland solidair mot de revolutie, werd de naam Hollander voor den katholiek gelijk aan dien van rebel en ketter, voor den protestant aan dien van verdediger van godsdienst en recht.
Het nageslacht heeft allerminst recht om de vaderen te berispen, dat zij tot revolutie hunne toevlucht namen. Waar eene regeering het volk de keus geeft tusschen vernietiging van alle rechten, van natuurlijke en van geschrevene, aan de eene, en revolutie aan de andere zijde, daar is geen keus meer. Het geschreven recht houdt dan op recht te zijn, en het is zelfs eenigermate de plicht van den burger zich tegen de regeering te verzetten. Die van Philips II had door hare handelingen het recht verloren zich te beroepen op de wet, had het volk gedwongen in verzet te komen, en rechtvaardigde door eigen daden de revolutie, die niet het werk van een partijhoofd, noch van enkele volksleiders was, maar de zaak van het volk van Nederland.
Hoewel in de nieuwe orde van zaken geen gezag van aard veranderd was cn alleen de betrekking tot de hooge regeering van Brussel was verbroken, hadden de Staten thans feitelijk de macht in handen. Want van hen was het nieuwe bewind eigenlijk uitgegaan.
De regeering van Holland bestond nu uit den luitenant van
37
den stadhouder, uit het voorloopige Hof en Rekenkamer. Hoe het in het Noorderkwartier was gesteld, hoe de verhouding was van Lumey tot Sonoy en van dezen laatsteu tot de Staten is onbekend. \') Vreemd zeker dat over hem niets iu de reso-lutiëu van 19 Juli en volgende dagen wordt gezegd. Evenmin kan worden medegedeeld hoe het in Zeeland gesteld stond, waar de Spanjaarden nog steeds Middelburg, Goes en Tholen in bezit hadden. Hier was Jerome ïseraerdts \'s Prinsen luitenant, maar kon het volstrekt niet vinden met de burgers en nog minder met de soldaten. De Prins echter, die zijnen ijver en goeden wil, ook in het handhaven der discipline, kende, hield hem steeds de hand boven het hoofd. Met de beide luitenants in Holland was men spoedig juist om tegenovergestelde redenen hoogst ontevreden; voornamelijk Lumey liet zijne soldaten bijna alles toe. Voor het oogenblik was hij gelukkig in zijne ondernemingen. Jhr. Adriaan van Swieten, die Oudewater eu Gouda tot overgaan had bewogen, wist ook Woerden \'s Prinsen zijde te doen kiezen, en den l8\'™ October werd Schoonhoven na een kort beleg door Lumey ingenomen. Deu moord van eenige geestelijken liet hij thans streng straffen, hetzij om zich bij de burgerij bemind te maken, hetzij uit vrees voor den Prins en de Staten, en uit gehoorzaamheid aan zijne instructie, welke hij overigens al heel slecht nakwam.
Reeds vroeger had hij de eenige stad van Holland, die nog koningsgezind was, Amsterdam, aangetast. Hij werd daarin ijverig bijgestaan door de Staten, die den 10111quot;\'Augustus te Haarlem bijeenkwamen en hem 40,000 gulden daarvoor toestonden. Maar de stad, welker bezetting versterkt wns door vier vaandels van Bossu, verdedigde zich zoo krachtig, dat hij den 3ystcn llet beleg weder opbreken moest. Dit gaf aanleiding tot vele we-derzijdsche beschuldigingen. Sonoy beweerde terecht dat men
\') Sonoy liect dan eens *s Prinsen luitenant over de steden van Westfriesland en Waterland, dan weder gouverneur van Enkhui/.en. Lumey\'s pezag schijnt zich niet over hem te hebben uitgestrekt.
58
Amsterdam niet innemen kon of do vloot van Boshuizen moest eerst weg zijn. Maar zij was te sterk om met geweld door de schepen der Westfriezen te worden verdreven, en de admiraal te trouw om gehoor te geven aan Sonoy en Willem Bardes, een der hoofden van de Amsterdamsche uitgewekenen, die hem tot \'s Prinsen zijde, zochten over te halen. En Amsterdam , bestuurd door streng katholieke regenten, waarvan een gedeelte zich bij de vervolging der hervormden te zeer gecompromitteerd had om onder den nieuwen stand van zaken aan het bewind te kunnen blijven, bleef de steun van den landvoogd. De naijver tegen de Westfriezen en de belangen van den handel zullen daar misschien niet weinig toe hebben bijgedragen. Door dit gedrag van do rijkste stad van Holland bleef dit gewest in eene netelige positie. De gevaren van het jaar 1573 zijn er voor eeu goed deel aan toe te schrijven.
De oorlog belette niet dat voortgegaan werd met de reorganisatie. Bij ordonnantie van den 25ste\'1 Augustus belastte de Prins de Staten met de benoeming van nieuwe leden van de Rekenkamer, van de landsrentmeesters en ontvangers, van drie krijgscommissarissen, en met de nominatie van leden van het Hof, waaruit de Prins eene keus zou doen. Tevens bepaalde hij, en dit was eene zeer groote verandering, dat de troepen den eed zouden doen aan hem als stadhouder en aan de Staten.
En dit waren niet de eenige concessien, welke hij aan de Staten deed, die hierdoor een veel grooter invloed verkregen dan te voren. Hij machtigde hen niet alleen zelve den omslag van het op te brengen geld en de wijze hoe dit te vinden te bepalen en alle bevelhebbers den eed te laten afleggen op de ordonnantie op de krijgstucht, maar beval ook dat Lntney en de raden nevens hem in alle zaken, het b.stuur en het welvaren des lands betreffende, niets zonder de Staten mochten verordenen. Verder werd de regeering der steden aan de vroedschappen overgelaten, alleen onder voorbehoud dat de Prins met advies van de Staten er gouverneurs mocht benoemen.
59
De invloed der Staten op de regeering, die tot nu toe een zijdelingsehe was geweest, werd hierdoor een rechtstreeksehe, en onwillekeurig begon de staatsvorm eene republikeinsclie tint te krijgen, \'t Was trouwens natuurlijk dat de Prins dien weg opging. Van de Staten hing liet af of hij kans zou hebben zijn doel te bereiken; hunne hulp was hem onontbeerlijk. Daarenboven had hij zooveel te doen en zoo weinig bekwame helpers, dat het zeer verklaarbaar was dat hij den Staten een gedeelte van het bewind opdroeg. \') Onder de regenten waren bekwame mannen van wie hij moer hulp wachten kon dan van Lumey en zijne volgelingen, grootendeels oude Watergeuzen , ten eeuemale verwilderd door hunnen roofkrijg en volkomen ongeschikt om de regeering te voeren. Het was voor hem en voor het land eene bron van ellende dat hij zulke menschen gebruiken moest, maar hij had geene andere. Zijn broeder Johan was noodig in Duitschland; Lodewijk lag thans in Mons en kon ook overigens door zijne betrekkingen met de Hugenooten en de Duitsche Kalvinisten nergens beter dan in Frankrijk en Duitschland werkzaam zijn. De derde, Hendrik, was nog te jong ; hij verdiende thans zijne sporeu in \'s Prinsen leger. Van zijne adelijke vrienden was Hoogstraaten, de eenige die hem had kunnen vervangen, dood, en muntten weinigen uit, althans als bevelhebbers. Toch vereischte het bewind van Holland iemand van een zekeren naam, en Lumey blonk uit boven velen door zijn oud geslacht, zijn graventitel, zijn verwantschap met Egmond en zijn invloed op de Geuzenhooi\'den, wier hulp men nog niet geheel ontberen kon. Van hem en Sonoy was te verwachten dat zij deze beter in orde zouden houden dan Tseraerdts, wiens onberaden ijver tegen het beeldstormen hem voortdurend in groote moeielijkheden wikkelde en eindelijk een vroegen dood door de handen zijner eigen
gt;) Ook hier geloof ik dat machtsoverschrijdiug plaats had. Kon de stadhouder een deel van het gezag, dat hij in \'s konings naam uitoefende, dus een deel va» het koninklijk gezag, afstaan ? Ik betwijfel het zeer.
fiO
soldaten berokkende. Onder de Hollandsche edelen en regenten waren mannen van groote bekwaamheden, maar hij kon hun onmogelijk betrekkingen geven boven hunne medeburgers, zonder talloozen te kwetsen; de aristocratische geest der regenten duldde dat niet. Daarenboven waren zij meestal geen mannen van het zwaard.
Hoewel dus het nieuwe bewind zich geconstitueerd en eenen regelmatigen vorm aangenomen had, zag het er, op de keper beschouwd, nog vrij chaotisch uit. Eerst de komst van den Prins bracht meer orde, vooral door de Staten-vergadering van November, Maar laat ons de gebeurtenissen niet vooruitloopen.
Tn Juli stonden de zaken aldus. Lodewijk had Mons bezet en werd door Alva belegerd. T)e Prins rukte met een sterk leger uit Duitschland tot ontzet, aan. Hij veroverde Roermond, maar geldgebrek verhinderde hem snel voort te rukken. De hoop, die hij op de medewerking der Hugenooten gesteld had, werd verijdeld door de overhaasting van Genlis, die bij eene poging om Mons alleen te ontzetten met zijn leger in de pan werd gehakt. De Brabantsche en Vlaamsche steden waren in groote gisting. Zelfs te Brussel broeide het. Een aantal plaatsen weigerde bezetting in te nemen. Maar de ijzeren hand van den hertog hield alles neder. In het aangezicht van zijn nooit verwonnen leger tot openlijken opstand over te slaan waagde men niet Wel gaven Leuven, Mechelen en andere steden zich aan den Prins over, toen hij in Augustus voortrukte, maar ondersteuning verschaften zij hem niet. En toen kwam de tijding van den Bartholomeusnacht!
Catharina de Medici begon te vreezen dat de macht van Coligny de hare boven het hoofd zou groeien, en had zich met de Guises, haren tweeden zoon Hendrik van Anjou en de overige hoofden der katholieken verbonden en eerst getracht den admiraal te doen vermoorden. Toen dit mislukt was, besloot zij de macht der Hugenooten te knotten door het afgrijselijkste mid-
del, Jat men bedenken kan. De ultra-katholieke bevolking van Parijs en de benden der groote partijhoofden werden in den nacht van den 23sten Augustus, onder toestemming des konings, plotseling losgelaten tegen de op het gastrecht vertrouwende Iluge-nooten en deze bij duizenden omgebracht; Coligny, de beroemdste man van zijnen tijd, was zelf het eerste slachtoffer. Wetende dat eeue half volbrachte misdaad licht nadeelige gevolgen heeft, liet Catharina in alle steden, waar de katholieken de macht in handen hadden , het voorbeeld der hoofdstad navolgen. Voor het oogenblik was de partij der ïlugenooteu machteloos en van hare hoofden beroofd. Wat niet verinoord was, of uit vrees zijnen godsdienst had verzaakt, vluchtte naar de places de sureté.
Voor den Prins en in \'t geheel voor de protestantsche zaak in Nederland was de tijding van deze vreeselijke gebeurtenis een donderslag. Alle hulp uit Frankrijk was onmogelijk. Alva had niet meer zijne oogen naar de Fransche grenzen te richten. Voor het oog scheen het dat het protestantisme zijne alge-ineene uitroeiing te gemoet ging. Maar de Prins gaf de zaak daarom niet verloren. Nog had hij een talrijk leger bijeen en verdedigde zijn broeder het sterke Mons.
Hij rukte haastig aan tot ontzet; van Zeeland uit werden pogingen gedaan om Antwerpen , Brugge en andere Vlaarasehe steden met behul|) der burgerij te verrassen. Maar die aanslagen mislukten, en Alva wilde geen veldslag leveren. Hij wist dat de Prins zijn leger uit geldgebrek niet lang bijeen zou kunnen houden, en waagde daarom zijne soldaten niet. De uitkomst rechtvaardigde zijn plan In kleine gevechten leed de Prins gevoelige verliezen. Zijn leger versmolt, en aan geld om het te betalen ontbrak het ten eenemale.
In het midden van September moest hij den terugtocht aannemen en op Duitschen bodem het leger afdanken. Den 21s\'en gaf graaf Lodewijk Mons bij verdrag over. De wraak dor Spanjaarden, die deze stad moesten verschoouen, trof het ongelukkige Mechelen, dat drie dagen lang al de gruwelen
eener inname met storm raoost dulden, üe overige steden, die zich vrijwillig of gedwongen bij den Prins hadden aangesloten, gelukte het vrede met A.lva te maken.
Wat was er geworden van de schoone verwachtingen van den zomer? De Prins was zonder slag verslagen en weder zoo hulpeloos a!s ooit te voren. Aan hulp uit Frankrijk was nie1 meer te denken; in Gelderland verlieten de troepen van van den Bergh de eene stad na de andere; in Friesland ging de zaak der opstandelingen gedurig achteruit en in Zeeland werden wel ter zee voordeden behaald, maar te land liep, na het vermeesteren van Zierikzee door de Rijk, de krijgskans den opstandelingen tegen. Het beleg van Goes was door den stouten tocht van Mondragon op den 21sten October, over het verdronken land van Bergen op Zoom naar Zuid Beveland, opgebroken. Tegen bevelhebbers als Mondragon, d\'Avila, Benuvoir, konden de Zeeuwen slechts .Tseraerdts, die van allen invloed beroofd was, en Barthold Entes, den wildsten en losbandigsten der Watergeuzen, een man, die maar zelden geheel nuchter was , oversteUen. O]) en bij Walcheren vielen dagelijks bloedige gevechten ^oor, maar zonder beslissenden uitslag. Beide partijen behielden hunne stellingen.
Was het wonder dat de Prins, toen hij in het laatst van October besloot zich naar Holland te begeven, aaii zijnen broeder Johan schreef dat hij er zijn graf wilde zoeken? Want zelfs in Holland heerschte groote verslagenheid, de meest gecompromitteerde regenten waren reeds op de vlucht bedacht, en gedurig bleek het dat de regeering van Brussel er nog menigen aanhanger had, door tot nog toe steeds ontdekte aanslagen op sommige steden. En de soldaten van Lumey en Sonoy pleegden, niettegenstaande alle ordonnantiën, allerlei moedwil, en met deze luitenants van den Prins was de burgerij alles behalve tevreden. Reeds hadden de Staten den laatsten twee krijgscommissarissen, ReinierCant, met Bardes het hoofd der Amsterdarasche ballingen en een der meest vertrouwde
63
aanhangers van den Prins, en van Vliet toegevoegd, maar het hielp weinig. Overal riep men om den Prins, wiens hand alleen in staat scheen het bewind te voeren. Nergens elders kon hij overigens werkzaam zijn; in Duitschland draaide men hem den rug toe, in Frankrijk kon hij nog minder uitrichten; hij besloot dus naar Holland te gaan. Over Zutphen, Zwolle en Kampen reisde hij met een klein gevolg naar Enkhuizen, waar hij den 20sten aankwam. Voor het eerst sedert vijf jaren stond het hoofd der protestantsche partij op Hollandschen bodem.
Willem I, Prins van Oranje, Graaf van Nassau enz. enz., was op dat oogenblik negen en dertig jaren, maar onnoemelijke zorgen hadden hem vóór den tijd oud gemaakt. Nog geen tien jaar geleden was hij de schitterendste geweest onder de vele schitterende Nederlandsche edelen, had zijne hofhouding die van koningen en vorsten overtroffen, was hij allen voorgegaan in het aanleggen van feesten en in het maken van schulden. Thans was hij een man, beroofd van middelen en tevreden met het eenvoudigste in tafel en huishouding, maar bekend in de geheele wereld voor don grooten rebel of voor den grooten vrijheidsheld. Tn revoluties leeft men snel.
Over zijne bekwaamheden was maar éeu oordeel. Iedereen wist dat hij op een leeftijd, wanneer anderen slechts bedacht zijn op genot, de vertrouweling was geweest van den listigsten vorst zijner eeuw, van Karei V , die zich op niets zoo beroemde als op zijne menschenkennis. Iedereen wist dat hij op dien leeftijd legers had aangevoerd, onderhandelingen had geleid met een talent, \'t welk het vertrouwen des keizers rechtvaardigde. Iedereen wist ook dat hij het was geweest, die Gran-velle uit den zadel had gelicht, die de oppositie had geleid tegen het verblijf der Spaansche soldaten en tegen de invoering der nieuwe bisdommen. Van toen af was zijne houding verschillend beoordeeld geworden. Gedurende de dagen van het Compromis en den beeldenstorm had hij eene staatkunde voorgestaan , welke niemand had bevredigd. De kalvinisten wan-
6i
trouwden hein en hielden kern voor hunnen vijand, de koning en de ultra-katholieken daarentegen geloofden dat hij de geheime aanlegger was van de geheele beweging in de Nederlanden. Philips beoordeelde hem naar zich zeiven. Hij, die voor niets terugdeinsde, waar liet gold zijne macht en die der der Kerk, voor Philips twee begrippen van een beteekenis, uit te breiden, die daarbij liefst de duisterste paden bewandelde, die meende dat in geheimzinnigheid, geveinsdheid en logen de ware staatkunde lag opgesloten, zag dat zijne kunst hem niets baatte tegen den Prins. Hij vreesde hem meer dan hij het zelf zeggen dorst; hij meende dat zijn vijand dezelfde middelen te baat nam, en daarom zag hij diens hand in alles. En zoo ging liet met al zijne partijgenooten. Hun kwam de beweging in de Nederlanden zoo onnatuurlijk voor, dat zij niet anders konden denken of er moest eene bijna duivelsche macht wezen, die haar bestuurde. En de algemeen bekende bekwaamheid van den Prins, de wetenschap dat hij ongelooflijk snel achter de diepste geheimen kwam en de zijne nooit verried, de behendigheid, waarmede hij zoo inenigen slag afweerde, zonder zich ooit bloot te geven, droegen er toe bij om het vermoeden te bevestigen dat hij het was, die, met het doel om zelf heer der Nederlanden te worden, de geheele beweging bad op gang gebracht. Zijn tegenstand tegen het Compromis, zijne pogingen om de rust te herstellen in de bange dagen van den beeldenstorm, zijn bemiddelend, verzoenend optreden tusschen katholieken en protestanten, het werd en wordt nog alles ten zijne nadeele uitgelegd. Toen hij in 1567 het land had verlaten, omdat hij inzag welk lot hem wachtte, als Alva was gekomen, heette dit eene stilzwijgende erkenning van schuld. Zijne pogingen om ds Nederlanden met hulp van Frankrijk te verlossen, worden ondernemingen genoemd om zelf heer te worden van de eene helft van de buit, en de andere aan Frankrijk over te laten. Toen hij openlijk tot den hervormden godsdienst begon over te hellen en optrad als bevrijder van de tyrannic
65
van Alva, heette het dal hij eindelijk het masker had afgeworpen. En zoo is het met al zijne daden gegaan. De schildering, van hem bij vele oude en nieuwe schrijvers te vinden, is eigenlijk eene afrijselijke caricatuur. Zelfs de minst vleiende voorstelling van den eersten of derden Napoleon is, daarbij vergeleken, nog eene gematigde beoordeeling. Een man, die, om heer te worden van een land, dit in een poel van ellenden stort, zoo als nooit te voren ter wereld gezien was, die daartoe willens en wetens alle staatkundige en godsdienstige hartstochten opwekt, die daarbij duizenden en daaronder zeer bekwame menschen, zonder dat zij het merken, als werktuigen gebruikt, die daarbij met eene geveinsdheid te werk gaat, welke zonder voorbeeld is, die zelfs tegen zijne vertrouwdste aanhangers, tegen zijn eigen broeders de beste bedoelingen en oprechte godsvrucht huichelt, die in geen zijner meest vertrouwde brieven zijn eigenlijk doel laat doorschemereu, die zich op zeldzame wijze het vertrouwen weet te verwerven van een volk, dat hij steeds dieper in ellende stort, die dat alles niet gedurende een korten tijd doet, maar zijn geheele leven door, die daarin consequent blijft tot in zijnen dood toe, wiens laatste kreet: „Mon üieu, ayez pitié de moi et de ton pauvre peuplequot; een laatste logen moet zijn geweest, — zulk een man is niet denkbaar. quot;De bedoelingen van Napoleon I schemeren altijd door in honderden woorden en daden, van zijn eerste optreden af, de openbaarmaking zijner brieven heeft er veel nieuw licht over verspreid; maar in Willem I zou men zich eenen man moeten voorstellen, die zijne bedoelingen nooit merken liet, die geen enkel oogenblik het masker aflichtte. En welk doel was het, \'t geen hij najoeg? Iemand, die, om zijne eerzucht te bevredigen, zulk eene afschuwelijke rol speelt, moet ten minste naar eene absolute heerschappij hebben gestreefd. En kon hij redelijker wijze denken die ooit te zullen verkrijgen in de Nederlanden, waar de macht der edelen en vooral der steden door den opstand steeds stijgen moest? Is het verder
5
66
te denken dat hij, wanneer hij alleen door zulke bedoelingen ware gedreven, niet moedeloos zou zijn geworden , dat hij niet zijn ontzaglijk moeilijken, gevaarlijken en zoo weinig beloonenden post in de Nederlanden zou hebben opgegeven voor het rustig bezit van Nassau en Oranje? Was het zeer beperkt gezag over de Nederlandsche gewesten niet een buiten alle verhouding geringe prijs? Maar genoeg, wat behoeven wij over eene voorstelling te spreken, die tegen de natuur aan-druischt ? Zeker is er ook van de andere zijde veel gezondigd tegen de historische waarheid, maar toch, aan zulke overdrijving en onwaarschijnlijkheid heeft men zich daarbij niet schuldig gemaakt.
Willems positie in de Nederlanden was uit den aard der zaak eene onhoudbare. ITet hoofd van een der edelste huizen van Duitschland, de vorst van een niet onaanzienlijk graafschap, van een souverein prinsdom, kon moeilijk een gewoon hoog ambtenaar in de Nederlanden zijn, wanneer hij een man was van talent en eerzucht.
De uitstekende school, die hij had doorloopen aan het hof en in het kabinet van Karei V, had hem meer geleerd dan de kunsten der diplomatie. Hij had er die koelheid van hoofd in gekregen, welke al zijne handelingen kenschetst. AJs lutheraan opgevoed, was hij aan het hof van Karei katholiek geworden, zooals men daar katholiek was, voor het uiterlijke; de meeste edelen en staatsmannen van zijn tijd waren het niet anders. Hij was van oordeel dat ieder mensch volkomen vrij moest zijn iu zijne overtuiging omtrent godsdienstzaken. Waarschijnlijk zou hij het eens zijn geweest met Frederik den Groote, toen deze zeide: „Jedermann kann nach seiner eigenen Papon selig werden.quot; Later moge hij al in de dagen zijner ballingschap zich uit overtuiging tot de hervormde leer hebben gewend \'), zijne denkwijze omtrent dit punt veranderde niet.
\') Br is veel over zijne godsvrucht getwist. liet komt mij voor dat uit zijno
67
Zij was de grondslag zijner handelingen, sedert hij als hoofd der oppositie tegen het bestuur des konings optrad, en hij heeft haar nooit verzaakt, hoewel hij er zijne positie niet gemakkelijker door maakte. Hij stond daarom als een onbegrepen karakter onder zijne tijdgenooten.
Hoe het kwam dat hij het hoofd der oppositie tegen Philips werd is mijns inziens niet moeilijk te verklaren. Beter dan iemand kende hij de bedoeling des konings om de Nederlanden tot een staat te maken, zoo als Spanje een was, waar alleen de wil des konings wet was, waar maar éen godsdienst werd geduld. En minder dan iemand was hij, de voornaamste onderdaan des konings en zelf een souverein, geneigd zich aan dien wil te onderwerpen. Zijne positie maakte hem tot den natuurlijken aanvoerder van de in hun staatkundig bestaan bedreigde edelen. Aan hun hoofd verdedigde hij de voorrechten, welke hij meende dat hun toekwamen. En hij. de bekwaamste staatsman zijns tijds, deed dat met alle wapenen , die hij vinden kon. Maar de godsdienstige beweging werd sterker dan hij waarschijnlijk vermoed had. Hij begon toen met de andere groote edelen eene wanhopige onderneming; hij wilde katholieken en hervormden rustig nevens elkander doen leven, terwijl beide partijen er slechts op bedacht waren elkander uit te roeien. Toen zijne pogingen mislukten, zooals met elke bemiddeling in een scherp conflict van hartstochten gebeuren moest, en de reactie begon, bleef voor hem geen ander redmiddel over dan de vlucht. Want hij wist dat de koning zijne bemiddelende houding zoomin vergeven zou als het partijkiezen voor de hervormden. Hij wist dat elk zijner daden als hoogverraad werd uitgelegd, dat de koning hem hield voor den aartsvijand van zijn huis zoowel als van zijne
brieven blijkt dat die niet gehuicheld was. Of zij echter zoo vurig was, als de Heer Groen van Prinsterer meent, geloof ik te kunnen betwijfelen. Maar een oordeel daarover zou ik ongaarne uitspreken.
68
staatkunde. Of hij niet gehoopt heeft, toen hij dezen weg insloeg , waartoe hij zeer zeker gerechtigd was, een grooten invloed op liet bewind te verkrijgen, of hij niet een streven naar macht paarde aan dat naar verdraagzaamheid en recht, daaraan twijfelen wij niet. Tlij was een van die mannen, die geboren zijn om te regeeren; zijn geheel vroeger leven, zijn vorstelijke stand hadden er toe medegewerkt om een streven naar gezag bij hem te ontwikkelen. Maar nergens is een bewijs te vinden dat hij in dit tijdperk van zijn leven macht wilde verkrijgen ten koste van het wettig gezag des landsheers.
Toen hij eens gevlucht was en geloofde dat het oogenblik gekomen was om zich aan het hoofd van den opstand te plaatsen, een post, waar niemand meer recht op had en dien niemand hem betwistte, werd het anders. Hij streed voor de geschreven en natuurlijke rechten des volks, waarin tevens zijn eigen rechten en zijn eigen macht lagen opgesloten. Hij was partijhoofd geworden en wel in een gewapendeu opstand, volgens de wet een rebel. Maar wanneer een koning zelf partijhoofd is, wanneer hij uiet meer de belangen van het geheele volk, maar alleen die van een enkele partij, hier die der ultrakatholieken en absolutisten, voorstaat, dan is een opstand gewettigd, dan heeft een koning opgehouden koning te zijn. Philips stond in dezelfde verhouding tot zijne onderdanen als Karei I en Jacob II van Engeland en Knrel X van Frankrijk. Alle hoofden van een opstand hebben getracht het bewind in handen te krijgen, en Willem I is daarvan geen uitzondering. Maar hij heeft nooit getracht dat gezag te verkrijgen of te vergrooten ten koste van de rechten des volks, welke hij voorstond. Er is geen schaduw van bewijs dat hij ooit die rechten heeft willen vertreden, zelfs al had hij de souvereiniteit over alle Neder-landsche gewesten verkregen. Trouwens de toestand des lands had dit nimmer toegelaten. Evenmin als Willem III in Engeland een despotisch bestuur kon voeren, zoomin kon Willem I het in do Nederlanden. En evenmin als men er Willem III
69
een verwijt van kan maken dat hij koning wilde zijn en niets minder, zoomin kan \'t Willem I kwalijk worden genomen dat hij trachtte het roer van staat in handen te houden en dat hij het niet aan de onbekwame handen van een Matthias, een Anjou of een Aerschot overliet. Wat Holland hetreft, zelfs de meest jaloersche regenten konden hem niet beschuldigen van zijn gezag te misbruiken. Ben geheel volk, regenten en burgers, heeft hem beweend en niemand is dat meer met recht gedaan.
Zeker is Willem I daarom geene vlekkelooze figuur. t)e zaak, die hij voorstond, was tevens zijn eigen zaak, en zijn persoonlijk en dynastiek belang was één geworden met dat van het volk. Maar hij heeft nooit dat laatste bij zijn eigenbelang achtergesteld. Zijne staatkunde was niet altijd oprecht, vooral niet in den tijd zijner oppositie. Hij bestreed de eenheidspo-litiek van Philips met alle mogelijke wapenen. Hij wendde later steeds voor dat hij niet den koning, maar alleen do Spanjaarden bestreed, hoewel hij zeer goed wist dat deze slechts \'s konings werktuigen waren. Hij nam titels aan, die hem niet toekwamen en hem niet wettig konden gegeven worden , om daarmede zijnen opstand tegen den vorst te bemantelen. Hij deed zich daartoe dan als souverein vorst, dan als voornaam lid der Staten, als de eerste edele van het land, dan als stadhouder van enkele gewesten voor. Hij liet zich in onderhandelingen in met vreemde mogendheden, welke niet gunstig waren voor de onafhankelijkheid des lands. Hij trachtte Nederland ouder Fransch protectoraat te brengen. Maar men bedenke dat hij in de IB1!0 eeuw leefde, toen de politieke moraliteit nog niet bijzonder ontwikkeld was; men bedenke dat hij tegen Philips en Granvelle zoo goed als later tegen Philips en Parma of in \'t geheel niet strijden moest of hen bekampen met hun eigen wapenen, dat een strijd met open vizier hein een zeker verderf zou hebben berokkend; men bedenke dat eene openlijke verklaring van opstand ook in 1572
70
eene volkomen dwaasheid ware geweest en de geheele zaak bedorven zou hebben, zooals reeds vroeger is aangetoond; men bedenke eindelijk dat hij vreemde hulp moest hebben, wilde hij de zaak niet zieu ondergaan. Wanneer men Cavour eenen landverrader noemen durft, omdat hij Napoleons hulp kocht voor den prijs van Savoie en Nizza, dan eerst mag men het ook Willem I euvel duiden dat hij Frankrijk en Engeland aanbiedingen liet doen en dat hij Anjou in het land bracht. En daarenboven, het volk, althans zij, die den strijd niet wilden opgeven, gaven hem hunne toestemming en volgden ook na zijnen dood zijne staatkunde.
Hoewel de Prins geen geloofsheld, geen onnavolgbaar ideaal was, hoewel er menige beschuldiging tegen hem ingebracht kan worden, was hij ontegenzeglijk een groot man, ja een der grootste mannen, die de geschiedenis kent. Behoeft dit meer bewijs dan dat men, om hem dien naam te ontnemen, hem moet maken tot een monster, zooals de natuur er geen tweede heeft voortgebracht ?\')
Thans was hij, na tweemaal getracht te hebben de Nederlanden gewapenderhand aan Alva te ontrukken, gekomen in het hoekje land, dat zich aan hem had aangesloten. Zijn grootsch plan, geheel Nederland, Noord en Zuid, te bevrijden en aan te voeren in den strijd tegen de Spaansche dwingelandij, had schipbreuk geleden, maar daar, waar de bevolking zich onder zijn gezag had begeven, was hij vast besloten zich tot het uiterste te verdedigen. Daarvoor begon hij terstond de noodige maatregelen te nemen. Na eenige dagen in Enkhuizen te hebben doorgebracht, waar hij de Zuidersseevloot deed versterken en eene nieuwe schans oprichten, om de stad te beschermen, die het bolwerk der partij in het Noorderkwartier was, en de andere Noord-Hollandsche steden te hebben bezocht.
O Van \'sPrinsen karakter en zeden, voor zoover het niet met de geschiedenis te maken heeft, spreek ik niet. Er is veel voor en veel tegen gezegd.
71
begaf hij zioli naar Haarlem; de Staten waren daar op zijn verzoek bijeengekomen.
De groote verslagenheid over den aoliteruitgang der zaken uitte zich hier in de angstige gejaagdheid, waarmede de Staten van hem middelen tot redding wilden weten, daar zij, zooals zij zich uitdrukten, zich om zijnentwil in gevaar hadden begeven. Hij wist ze met den tact, die hem hij het behandelen der regenten nooit verliet, tevreden te stellen. In deze vergadering richtte hij de administratie der justitie en finantiën op nieuw in, en maakte een einde aan den voorloopigen toestand, waarin deze verkeerde.
Den 3iien November werden bij commissie van den Prins op nominatie van de Staten de leden van het nieuwe Hof van Holland, of zooals het toen nog heette. Raad Provinciaal, benoemd, negen in getal, waaronder oen president en een procureur-generaal. De griffier was gebleven. Maar dit lichaam herkreeg nooit meer die rechten, welke het. oude Hof bezeten had. In de placaten werd wel eens gezegd; „ter relatie van den Raad Provinciaalquot;, maar weldra werd dit weggelaten. Het Hof bleef een juridisch lichaam, doch verloor alle staatkundige macht. Vooralsnog vonniste het in hoogste instantie, totdat, zooals de eorainissie zegt, het acces tot den Grooten Raad van Mechelen weder geopend zou zijn. In het voorjaar van 1573 werd een Raad van State opgericht onder den naam van Raad nevens Zijne Excellentie, waarvan de leden door den Prins met advies der Staten benoemd werden. Deze raad had de politieke bevoegdheid, die vroeger aan het Hof had toegekomen, \'t welk vruchteloos trachtte zich weder in \'t bezit daarvan te stellen. Behalve dien raad werden ook een Raad van Finantiën en een van Admiraliteit opgericht. Terzelfder tijd werd besloten de placaten, ordonnantiën enz. weder te publiceeren met den naam des konings, zoodat de formule was „Philips, bij de gratie Gods Koning van Castilië enz., Graaf van Holland, Zeeland, enz., bij advies van onzen lieven neve
72,
den Prins van Oranje als stadhouder, en van de Baden nevens hem wezendequot;. In het eerst had de Prins alleen zijn eigen naam als Stadhouder-Generaal, zooals hij zich noemde, aan het hoofd der stukken doen stellen. Waarschijnlijk had de tegenwoordige verandering ten doel te beletten dat men hem beschuldigde zich als souverein te gedragen. Merkwaardig is het dat hij in November alle leenmannen van de graaflijkheid in Holland beval, bij verbeurte hunner leenen, den eed af te leggen aan hem, aan de Staten en aan \'t Gemeene Best, zooals hij zich uitdrukt. Of hiermede werkelijk, zooals Bilder-dijk in zijne Geschiedenis beweert, de gezamenlijke in opstand gekomen landen bedoeld worden of dat het op de algemeene zaak, waarvoor men streed, slaat, waag ik niet te beslissen. Het laatste komt mij het waarschijnlijkst voor. In het belastings-wczen bracht de Prins, krachtens zijne stadhouderlijke macht, maar steeds met advies der Staten, aanzienlijke veranderingen; al weder eene concessie, want hoewel dezen het toestaan der gelden toekwam, werd de wijze van heffing der gewone belastingen, niet der buitengewone, der beden, bepaald door den landsheer, en kon de Prins, als diens vertegenwoordiger, dit alleen doen. Maar deze belastingen waren niet de hoofdbron der inkomsten. Deze waren de Licenten. Het was nl, verboden koopwaren uit te voeren naar vijandige, dat is den koning gehoorzame, plaatsen (iets dat zeker niet overeenkwam met de voorgewende gehoorzaamheid), maar het verlof daartoe kon voor eene vaste som worden verkregen. Zoo aanzienlijk was de handel van. Holland ook midden in den oorlog dat deze licenten reeds het eerste jaar/quot;SSOOOO opbrachten. Zij werden met de convöoien of geleigelden voor koopvaarders later de eenige bron van inkomsten van de generaliteit, en daaruit werden de gewone uitgaven voor de zeemacht bestreden. T)e convooigelden waren in den beginne van tweeërlei aard, ten eerste waren er de gelden, die in sommige steden geheven werden van alle in-en uitgaande goederen, ter bestrijding van de onkosten der
73
door de steden in dienst gehouden oorlogschepen, en ten tweede de van vreemde koopvaarders uit naam van den Prins geheven betalingen voor de brieven van vrijgeleide tegen de Watergeuzen en andere kapers, die vo,n hem commissie hadden. De laatste belasting bracht op den duur niet veel op, daar de kapers er geene rekening bij vonden en weldra de brieven van vrijgeleide niet meer eerbiedigden. Zoo zonderling was toen nog het volkenrecht dat er te Calais een formeel kantoor bestond, waar die vrijgeleiden door den heer de Balieu werden uitgereikt, tegen 10 pet. der waarde van schip en lading aan onderdanen des konings van Spanje, aan anderen tegen minder prijs, en dat de Fransche regeering dit toeliet.
Hoe aanzienlijk de sommen ook waren, die don Prins eu de regeering van Holland niet alleen, maar ook van Zeeland en van overal, waar de opstandelingen maar havensteden bezet hadden, toevloeiden, en hoe zwaar de belastingen ook waren, zij brachten niet genoeg op om de onkosten van den oorlog te dekken. De goederen der geestelijkheid en van de aanhangers des konings werden opgeteekend, om ze des noods te kunnen confisqueeren, en de rente zal zeker wel reeds dadelijk in \'s lands kas zijn gestort. Maar toch bleef geldgebrek de groote kwaal, en het duurde lang eer het gelukte die te overwinnen. Eerst nadat Oldenbarnevelt en Maurits de leiding van het bewind hadden op zich genomen, en de handel een zoo ontzaglijke uitbreiding kreeg, begon er evenwicht in de finantiën te komen. Maar de vijand werd uiet minder door geldnood gekweld, en geen der Spaansche landvoogden bracht het zoover dat hij het leger kou betalen. Voor de opstandelingen is dit menigmaal eene uitredding geweest, voor het land was het een ware plaag, omdat het onbetaalde krijgsvolk in het geheel niet meer in eenige orde of . tucht te houden was.
Sedert de Prins in Holland gekomen was, werd alles beter geregeld; er kwam ook meer samenwerking tusschen Holland en
74
Zeeland, in welk laatste gewest Willem van Bronkliorst, lieer van Batenburg, den steeds ongclukkigen en steeds met zijn volk en bevelhebbers overhoop liggenden Tseraerdts verving, zonder dat het er veel beter om ging. Maar toch was er een gezag, waaraan zich zelfs de meest bandelooze Geuzen moesten onderwerpen; ook Sonoy herstelde eenigszins de orde onder zijn krijgsvolk. Maar de Prins had niet lang tijd voor het organiseeren van het bewind en het herstellen der orde. Nauwelijks was hij in Holland gekomen, of de vlammen van brandende steden en dorpen en het gejammer en de vlucht van honderden inwoners kondigden aan dat het Spaansche leger naderde. De lange en vreeselijke vuurproef ving aan, die Holland door moest staan, eer zijne vrijheid gevestigd was.
III.
VERDEDIGING VAN HOLLAND EN ZEELAND.
Alva was er de man niet naar om zijnen vijanden don tijd te gunnen zich rustig in \'t bezit van land en bewind te nestelen. Met dezelfde energie, waarmede luj bij het bedwingen der beweging in 1568 te werk was gegaan, voerde hij ook nu, onder zooveel ongunstiger omstandigheden, zijn leger tegen de in opstand gekomen gewesten te velde. Eer hij hot broeinest van den opstand aantastte, besloot hij dien in Gelderland te onderdrukken. Maar zijne gezondheid was zoo slecht dat hij niet in staat was den veldtocht bij te wonen. Zijn zoon. Don Fadrique de Toledo, droeg hij derhalve het bevel op. De provinciale stadhouders en de voornaamste generaals en edelen moesten onder dien zoon en lieveling van den landvoogd dienen. Deze sloeg zelf zijn hoofdkwartier te Nijmegen op, om hot oppertoezicht en tevens de zuidelijke gewesten in liet oog te houden.
De door van den Bergli aan \'s Prinsen zijde gebrachte edelen en steden van Gelderland en Overijssel waren met de Staten van Holland in onderhandeling getreden over een verbond tot wederzijdsche hulp, het niet afzonderlijk sluiten van een verdrag met den vijand, vrijen handel en goede correspondentie; maar hoewel een door de ridderschap en drie steden van Holland onderteekend, maar van geene dagteekening voorzien stuk daaromtrent bestaat, is het zeker dat die verbindtenis niet tot
76
stand is gekomen, i) Het denkbeeld eener Unie tusschen de opstandelingen was echter natuurlijk en kwam dan ook gedurig weder voor den dng. Thans echter was het oogenhlik er voor nog niet gekomen. De kleinere steden van Gelderland, Doesburg, Deutichem en Lochem, haastten zich gemachtigden naar Nijmegen te zenden en zich aan Alva te onderwerpen. In Zutphen lag de overste Christoffel van IJsselslein, een der onderteekenaars van liet Verbond der Edelen, mot eene vrij sterke bezetting. Maar hij wantrouwde de burgerij, eu toen de Spanjaarden den lOi™ November de stad begonnen in te sluiten en te beschieten, verliet hij haar, en eer de burgerij de poorten kon openen en genade vragen, drong de vijand door en over de muren naar binnen. De tooneelen van Me-chelen werden herhaald, de burgers en soldaten, die er nog in waren, bij honderden onder martelingen ter dood gebracht, en alle gruwelen bedreven, waaraan eene met storm veroverde stad blootstond. Zutphen werd ten overvloede nog grootendeels verbrand, en zware brandschattingen voltooiden de ellende. Ook het oinliggerfde land en zelfs de geestelijkheid, die weigerde schatting op te brengen, werd niet gespaard.
Voor het oogenhlik bereikte dit middel om den opstandelingen schrik aan te jagen volkomen zijn doel. Ue Prins had het plan opgevat naar Overijssel over te steken met alle troepen, welke in Holland gemist konden worden, en een veertig vaandels bijeengebracht; hij hoopte dan gedurende den winter de Spanjaarden aldaar bezig te houden. Maar eer het zoover kwam, ontzonk zoowel zijnen luitenant, den graaf van den Bergh, als de steden, die zijne partij hadden gekozen, de moed. Met eene overhaasting, welke hem zelfs dwong zijne gemalin, die in \'t kraambed lag, in een boerenhuis achter te
l) Kluit, Historie der Hollandsche Staatsregering, I, bl. 52, 395 en vv., is, zoover ik weet, de eenige, die melding maakt van dit eerste ontwerp eener Unie.
77
laten, vlood de zwakke en onwaardige zwager van den Prins naar Uuitschland, en de Overijsselsche en Geldersche steden boden hunne volledige onderwerping den landvoogd aan. Kampen ging daarbij zelfs zoover dat het een poging deed om Enkhuizen over te halen dit voorbeeld te volgen. Bijna tegelijkertijd werd ook Friesland weder onderworpen. De graaf van Sehauenburg en Bronkhorst lagen altijd met elkander overhoop; de een had te Franeker, de ander te Sneek zijn hoofdkwartier. De eerste trachtte zich bij Makkum te verschansen, om vandaar naar Noord-Holland te kunnen vluchten, maar verliet die stelling den 18den November en vlood naar Duitschland. De overige opstandelingen legerden zich, 6000 man sterk, weder bij Stavoren, maar werden daar door Billy \'s nachts overvallen en uiteengejaagd, waarbij de helft gedood en gevangen werd. Toen leverde Sneek Bronkhorst aan Billy uit en onderwierpen zich alle andere steden; de hoofden van den opstand redden zich meestal naar Holland.
In Zeeland was de krijgskans wisselend gebleven. Nadat Goes door Mondragon ontzet was, verlieten ïseraerdts en Entes beide dat gewest. De eerste was zoo vertoornd over de tegen hem ingebrachte beschuldiging van lafheid, dat hij in een openbaar geschrift al zijne lasteraars uitdaagde. Maar te water liep het den Zeeuwen mede. Van eene vloot uit Antwerpen, die Middelburg van nieuwen voorraad voorzag, ging een aantal der grootste schepen verloren, welke den Zeeuwen in handen vielen. De Spaansche soldaten waren daar niet in hun element; het uit Nederlanders bestaande scheepsvolk was niet altijd te vertrouwen, terwijl de veelal slecht uitgeruste schepen en booten der Zeeuwen bemand waren met zeelui, die eiken bank kenden en meer gewoon waren zich op een scheepsdek dan op het „vasteland te bewegen.
Maar alles wat buiten Holland geschiedde was van betrekkelijk gering belang. De vraag of de Hollandsche steden het voorbeeld der Geldersche en Overijsselsche, of de Prins dat
78
van zijnen zwager van deu Bergh zou volgen hield ieder bezig.
Na het veroveren van Zutphen had Don Frederik (zoo staat de zoon van Alva in onze geschiedenis bekend en zal ik hem dus ook noemen) den weg naar Holland over de Velnwe ingeslagen. Amersfoort onderwierp zich nog tijdig aan Bossu, die zich daarop bij den opperbevelhebber voegde.
Maar de burgers van Naarden hadden de vermetelheid of liever de roekeloosheid op zijne opeisching te antwoorden dat men de stad voor den Koning en den Prins dacht te houden. Het kleine stadje werd slechts door zwakke muren en eene bezetting van ongeregelde Duitschers en Franschen verdedigd en lag tusschen het koningsgezinde Amsterdam en Don Frecleriks leger in. De vermetelheid verkeerde dan ook weldra in verslagenheid , toen er bedacht werd wat men eigenlijk gedaan had, en haastig werden gemachtigden gezonden om de onderwerping aan te bieden. Maar zij kregen geen bepaald antwoord. Eerst een of twee dagen later, den ls\'el1 December, werd een soort van mondeling verdrag tusschen den kolonel Juliano Romero, bevelhebber der Spaansche voorhoede, en de gemachtigden der stad, waaronder de geleerde rector Lambert Hortensius, gesloten, waarbij bepaald werd dat den inwoners en bezetting geen schade zou geschieden, maar de stad overigens op genade aan de Spanjaarden zou overgaan. Wat toen volgde is overbekend. De moord van Naarden is breedvoerig door de meeste schrijvers geschilderd; \'t is het uiterste, wat Spaansche wreedheid en trouweloosheid konden doen. \'t Is treurig dat een krijgsman als Romero, die overigens ook bij zijne vijanden geëerd werd, er in gemengd is. Of hij door zijn woord te geven zijne bevoegdheid niet overschreed, is niet uitgemaakt. Zeker is het dat hij het niet kon, misschien ook niet wilde houden. Na de gast van den burgemeester Gerrit Aertszoon te zijn geweest, liet hij de burgers in eene kerk samenkomen, waar zij door de soldaten tot op deu laatsten man werden
79
afgemaakt. Toen werd bijna al wat leefde in de stad op de gewone afschuwelijke wijze omgebracht. Onze schrijvers staan lang stil bij het afgrijselijk tooneel. Hooft vooral hangt eene breede schilderij op van de martelingen en van allerlei andere gruwelen, die de pen haast weigert neer te schrijven. In de 17de eeuw vond men dergelijke onderwerpen zeer geschikt voor een met rhetorische figuren opgesmukt verhaal. Men beeldde ze liefst daarenboven nog op platen af, die, hoe fraai ook soms van uitvoering, volstrekt onmogelijk te beschrijven zijn. Gelijk later de Zwammerdammer moorden, voor schoolgebruik nog wel! zeker een eigenaardige trek van het volkskarakter, een bewijs voor de innerlijke ruwheid der zeden van dien tijd. Mij zij het echter vergund dit tafereel voorbij te gaan en mij te bepalen tot het bloot vermelden dat verder de stad verbrand , de muren geslecht werden, dat de lijken dagen lang onbegraven moesten blijven liggen en dat alle privilegiën der stad werden vernietigd.
Zeker is het dat dit alles geschiedde op uitdrukkelijk bevel van Don Frederik en dat Alva het goedkeurde. Doch zelfs dat ijzerharde gemoed kon niet nalaten de straf vreeselijk te vinden. Maar hij was van oordeel dat er aan Holland een voorbeeld moest worden gesteld; hij verwachtte er dezelfde vruchten vau als van de verwoesting van Zutphen. Hier echter bewees hij dat hij de Hollanders niet kende. De moord mocht ieder doen beven, de woordbreuk van Romero deed iedereen besluiten liever alles te wagen dan een verdrag. De ijverige Prins-gezindcn lieten natuurlijk niet na wijd en zijd de trouweloosheid der Spanjaarden uit te bazuinen en zoo mogelijk te ver-grooten. Zelfs de katholieke Hollanders sloten zich nu bij hen aan. Want nergens hadden de Spanjaarden tot nog toe eenig onderscheid gemaakt tusschen katholieken en protestanten, zelfs geestelijken waren vermoord, zelfs kerken en altaren bezoedeld met niet te noemen gruwelen.
In Holland werd het gevaar zeer goed ingezien. Tusschen
80
de Noord-Hollanders onder Sonoy en de Amsterdammers hadden op het IJ gedurig kleine schermutselingen plaats gehad. De laatsten hadden zich in de dorpen Oost- en West-Zaandam verschanst, en het gelukte Sonoy niet hen er uit te verdrijven. Zijne vloot geraakte in het ijs vast en liep groot gevaar, maar na vele schermutselingen bracht een dooi en een westenwind haar gelukkig in veiligheid. Een gedeelte van zijn volk onder kolonel Muller lag niet ver van Haarlem. Spaarndain was versterkt en bezet. Men begreep dat het Haarlem in de eerste plaats gelden zou. Deze stad lag het dichtst bij Amsterdam, de basis van alle operatiën tegen Holland. Haar val sneed Holland in tweeën, de gemeenschap van het Noorderkwartier met Zuid-Holland was dan alleen over zee mogelijk. Het sprak dus van zelf dat besloten werd de stad tot het uiterste te houden. Maar zij was zwak versterkt en, wat het ergste was, de vroedschap niet te vertrouwen.
Bij de revolutie had men alles zooveel mogelijk gelaten zoo als het was. Slechts enkele, door hunnen ijver voor het katholicisme en tegen den Prins bijzonder gecompromitteerde magistraten waren van hun ambt ontzet. Waar de overheid geen of weinig tegenstand had geboden, had men haar onveranderd gelaten. Tn Delft en Haarlem waren nog vele katholieken aan het bewind. Op deze moest, toen de schrik, door den.moord van Naarden veroorzaakt, begon te bedaren, de nadering der Spaansche troepen eenen anderen indruk maken dan op de hervormden. Zij voorzagen de ellende, die, indien een schijnbaar hopeloos verzet gewaagd werd, op hunne stad en op hunne eigene hoofden zou neerkomen. De Haarlemsche regeering was door Bossu en de Amsterdammers ernstig aangemaand zich te onderwerpen. Aan de laatste waarschuwing werd gehoor gegeven. De vroedschap beraadslaagde er den 3d™ December over. De meerderheid dreef door dat drie hunner naar Amsterdam werden afgevaardigd, om eenigen tijd van beraad te vragen. De gezanten waren de heer van Schagen, de
81
oud-burgemeester de Vries en de pensionaris van Assendelft. Maar zij waren niet vertrokken of de zaak lekte uit. De bevelhebber der stad, hopman Wigbold van llipperda, een Friescb edelman en ijverig kalvinist, riep terstond de schutters en gilden bijeen en vermaande ze in geen verdrag, dat de vroedschap mocht willen sluiten, toe te stemmen, maar liever het uiterste af te wachten. De meesten juichten dit toe. Hierop zond hij uit hunnen naam bericht van den toestand aan den Prins en aan kolonel Muller, die in de Z.\'iaalandsche schansen lag. De laatste zond terstond zijn luitenant-kolonel Steinbach met vier vaandels, die den volgenden dag in de stad kwamen. De katholieke vroedschappen werden in hunne huizen gevangen gehouden, de beelden uit de kerken genomen en deze aan de hervormden ingeruimd. Den S11™ kwamen Schagen en Assendelft uit Amsterdam terug. Zij werden terstond gegrepen en door den grooten Amsterdammer balling Mr. Willem Bardes, die waarschijnlijk de functién van gecommitteerde van den Prins waarnam, welk ambt hij althans in Noord-Holland uitoefende, naar Leiden en van daar naar Delft overgebracht. Na kort proces werd Assendelft onthoofd; Schagen stierf in de gevangenis, waarschijnlijk aan de gevolgen der ondergane martelingen op de pijnbank. Daar zij den eed aan den Prins gedaan hadden, waren zij ongetwijfeld schuldig aan hoogverraad , maar \'t is vreemd dat men alleen de zendelingen ter dood bracht en niet hunne lastgevers. Zij zeiven beriepen zich op de bevelen van de vroedschap, en hun terugkeer bewijst hun goede trouw. De Yries was in Amsterdam gebleven en had de onbeschaamdheid van daar de Haarlemmers tot onderwerping te vermanen.
In later dagen, toen de souvereiniteit der steden algemeen erkend was, zou een dergelijk feit onmogelijk zijn geweest, thans echter was het anders en konden regenten nog gestraft worden.
Xort daarop kwam Mamix als gemachtigde van den Prins
82
de vroedschap veranderen, of, zoo als \'t heette, de wet verstellen. Als stadhouder kon de Prins dit in geval van nood op eigen gezag doen, al eischten de privilegiën een anderen vorm. Vier vurige kalvinisten, meestal vroeger uitgeweken om het geloof. Van Vliet, Kicolaas van der Laan, Gerrit Stuiver en Pieter Kies werden burgemeesters. Zeven nieuwe schepenen \') en tien raden werden in plaats van katholieken aangesteld. Uitdrukkelijk werd verklaard dat deze verandering geene inbreuk was op de privilegiën, maar slechts uit nood geschiedde. Na deze kleine stedelijke revolutie was de stad geheel in de macht der hervormden. Er kwam van tijd tot tijd veel versterking van krijgsvolk, zoodat de bezetting wel 4000 man, dan eens meer, dan eens minder, telde. De burgerij had 1000 schansgravers uit de arme burgers in dienst en 600 schutters. Ook deed gedurende \'t beleg eene bende vrouwen dienst, waarschijnlijk door werken aan de wallen, hoewel haar aanvoerdster, de weduwe Kenau Hasselaar, de tante van den bekenden Amsterdammer schepen en oprichter der Oost-Indische Kompagnie, de wapens gevoerd heeft. Van de diensten dezer amazonen wordt echter nergens melding gemaakt. Kenan\'s neef, toen vaandrig bij de schutterij, maakte zich in liet beleg beroemd als scherpschutter en door den moed en behendigheid, waarmede hij de gemeenschap met den Prins onderhield. Hij werd daarom door de Spanjaarden van de amnestie uitgesloten, wat anders bijna alleen met regenten en burgerhoplieden het geval was.
Den lOien December veroverde Romero bij verrassing het welverschanste en door soldaten en schutters verdedigde Spaarn-dam, waarbij 300 van de bezetting omkwamen, den 11 Jen uerd daarop liet beleg begonnen.
Don Prederik zelf sloeg zich met 41 vaandels Spaansche
*) De schepenen vormden de stedelijke rechtbank en maakten met de burgemeesters het gewone bestuur uit; ilechts in gewichtige gevallen kwam de vroedschap of breede raad bijeen.
83
infanterie aan de noordzijde neder; zijn hoofdkwartier was het huis te Kleef. Bossu voerde onder hem het bevel. 22 vaandels Walen onder drie oversten, Philips van Sainte Aldegonde, heer van Noircarmes, den beul van Valenciennes en Mons en lid van den bloedraad, den later zoo beruchten baron de Capres en den baron de Liques lagen westelijk bij Overveen, 16 vaandels Duitschers onder den graaf van Eberstein en de ruiterij bij Heemstede ten zuiden der stad. Maar over het toegevroren Haarlemmermeer was de gemeenschap met Leiden steeds open. 15 a 16000 man op zijn hoogst waren de Spanjaarden sterk \'), langzamerhand groeiden zij echter tot 30000 man aan, zoodat eindelijk het grootste gedeelte van Aiva\'s leger voor de stad lag.
De Prins was niet van zins de tweede stad van Holland, de gewichtigste door hare ligging, aan haar lot over te laten. Lumey kreeg bevel met alle beschikbare troepen, 15 vaandels, 4 kornetten ruiterij en 6 veldstukken, naar Haarlem op te rukken en zich in den Hout te legeren, waardoor het afsnijden der gemeenschap onmogelijk werd gemaakt. Doch Bossu, Noircarmes en Romero trokken hem te gemoet en leiden hem een hinderlaag bij Hillegom, waarin hij den 1311™ viel. Met verlies van 5 a 600 dooden en zijn geschut moest liet Geuzenhoofd terugtrekken. Hit was het laatste wapenfeit op zijn met bloed bezoedelden loopbaan. Nog maar een paar dagen geleden had hij een zeer geacht katholiek priester zonder schaduw van rechtspraak of bewijzen van schuld onder barbaarsohe pijnigingen te Leiden ter dood laten brengen, en dat deed de maat overloopen\'). In het begin des volgenden jaars werd eerst zijn
*) De sterkte op \'t papier was bij de Spaansche vaandels 100, bij de Duit-scbe 300, bij de Waalsche 200 man. De ruiterij was ongeveer 1500 paarden sterk. 80 vaandels, voor de helft Spaansche, kunnen niet meer dan 14000 man hebben uitgemaakt.
3) Deze daad is wel verdedigd, zooals men over \'t geheel Lumey en alle vervolgers der katholieken heeft getracht te verontschuldigen. Maar wat blijft er dan van het stellige en ronde verhaal van den steeds zoo onpartijdigen Bor, dat dan een groote leugen is en dat regelrecht tegen de voorstelling der
G*
84
waardige luitenant Bartliold Eutes en, toen hij dezen in be-sclierming nam, liij zelf gevangen gezet, zoo \'t heette omdat hij op zijn eigen verantwoordelijkheid commissiën had uitgegeven, doch inderdaad omdat zijn geheel gedrag, zijne insubordinatie , zijne onmensohelijke wreedheid tegen de katholieke geestelijkheid zijn in dienst blijven onmogelijk maakten. Zijne bekwaamheden als generaal waren daarenboven uiterst gering, en hoewel zijn naam onafscheidelijk is van den Briel, komt hem zelfs de eer van die eene, trouwens zeer lichte overwinning niet eens toe. Hij verdedigde zich in den breede, werd in vrijheid gesteld, op nieuw gevangengezet en eindelijk in 1574 voor goed vrijgelaten. Hij vertrok toen naar zijne goederen in het Luiksche en kwam niet weder voor den dag, althans hij nam geen werkzaam aandeel meer aan den oorlog. Slechts in 157G en 77 streed hij tegen de Spanjaarden, maar toonde zich den Prins zeer vijandig, wien hij zijn ontslag bovenal weet. Entes kwam later weer in dienst tot gering nut der Nederlanders. Zijn dood was zijner meer waardig dan die van Lumey, van wien men beweert dat hij door eeuen dollen hond werd gebeten, terwijl Entes bij een aanloop, dien hij in een dronken bui geheel alleen, met een rapier in de eene en het deksel van een boterton als schild in de andere hand, op de werken van Groningen ondernam, om zijne medebevelhebbers te toonen hoe zij eene stad moesten veroveren, werd doodgeschoten. Hoe langer de oorlog duurde, hoe minder dat ras van woeste Geuzen er een hoofdrol in speelde. Aan Lumey\'s ijver voor de goede zaak kan niet worden getwijfeld, maar zijn ontembare aard maakte hem onbruikbaar, zijn geboorte had hem een post verschaft, waartoe hij niet in het geringste was opgewassen. Van \'s Prinsen staatkunde had hij
verdediging indruischt? En hoe Lumey over de katholieken dacht, weet men nit allerlei hrieven en stukken van hem. En geen enkeï tijdgenoot was er bijkans , die hem niet heschuldigde I
85
zelfs geen flamv begrip. Zijn zinneloos woeden tegen de eerwaardigste geestelijken, alleen omdat zij katholiek waren, stelt hem op eene lijn met de inquisiteurs. Er was niet eens systeem in, zooals toch bij Alva en Vargas, en geen militaire subordinatie dwong hem er toe, gelijk bij de Spaansohe olfl-cieren het geval was. Al onze oude historieschrijvers zijn dan ook eenstemmig in hunne veroordeeling van hem.
Na Lumey\'s nederlaag werd Haarlem overal nauw ingesloten en de toegang tot het meer zooveel mogelijk door schansen belet. De winter was buitengewoon streng, het meer zoowel als het IJ hard toegevroren, waardoor met sleden allerlei toevoer in de stad werd gebracht . De Spanjaarden leden ontzettend van de koude, en niet gering was het aantal dat doodvroor of van gebrek omkwam, want de kuust om legers te proviandeeren was nog in hare kindsheid en het land rondom Haarlem weldra eene woestijn.
Daar de stad zeer zwakke verschansingen bezat, een enkelen muur met torens, en er slechts een poort van een ravelijn was voorzien, meende Don Frederik, zoodra hij bres geschoten had, een storm te kunnen wagen. Deii IS^611 begon liet vuur op de Kruis- en Janspoorten , vooral op het voor de eerste gelegen ravelijn; in den avond van den 21s,ei1 werd een storm beproefd en na vier uren met groot verlies afgeslagen. En toen begon een strijd, waarvan Alva, die sinds veertig jaren alle mogelijke oorlogen had bijgewoond, getuigde dat er geen wederga ooit van gezien was. Onophoudelijk deden de belegerden uitvallen; alle stormen werden afgeslagen; op het ijs van het Spaarne en het meer werd gedurig geschermutseld. Wel mislukten ook alle pogingen tot ontzet, wel werden 2000 man onder hopman Philips de Koning den 22sten Januari 1573 geheel in de pan gehakt, maar kleine benden raakten dikwijls in de stad. Bijna alle Spaansche officiereü van naam, zoowel Spanjaarden als Walen en Duitschers, die zich in de Nederlanden bevonden, werden met hun volk opontboden.
86
bijna allen werden zij gewond. De pogingen der belegeraars om de muren te ondermijnen, waarvoor 3000 Luiksohe mijnwerkers waren ontboden, mislukten ten eenemale; zoowel boven als onder den grond werd menig bloedig gevecht geleverd, zonder dat de Spanjaarden een voet gronds wonnen. De ongelukkige Luikenaars lieten er, naar men zegt, allen het leven.
Tegen het einde van Februari viel dooi in, en terstond bedekte eene talrijke vloot van kleine galeijen en booten, in de Hollandsche steden uitgerust, het meer. Tegelijker tijd verscheen Sonoy met de vloot der Noord-Hollanders op het IJ.
De toestand der Spanjaarden werd nu hachelijk. De toevoer uit Amsterdam begon hun afgesneden te worden, daar de dijk, die Haarlem en Amsterdam verbindt, door de Hollandsche schepen tusschen twee vuren werd genomen. Bossu ging naar Amsterdam om er éene vloot op het Meer en éene op het IJ uit te rusten. Alva zond den bekenden officier, diplomaat en geschiedschrijver Don Bernardin de Mendoza naar Philips om hulp, en deze beval de beste troepen uit Lombardije, waaronder eenigen der oudste Spaansche tercios (regimenten) naar de Nederlanden te zenden. Tevens werden nieuwe Waal-sche en Duitsche troepen in dienst genomen.
De Amsterdamsche vaartuigen op het meer waren in den beginne niet talrijk genoeg om iets van belang uit te richten, en tot in Mei kwam gedurig toevoer van levensmiddelen, soldaten en ammunitie in de stad. Maar op het IJ was de fortuin Sonoy ongunstig. Zijne poging om de Diemerdijk te bezetten en zoo Amsterdam te blokkeeren mislukte. De geheele oorlog concentreerde zich om Haarlem, alles wat van Hollands zijde geschiedde had het ontzet ten doel. Maar na Sonoy\'s nederlaag, door de lafhartigheid van zijn slecht betaald scheepsvolk veroorzaakt, beijverde zich Bossu dagelijks meer vaartuigen te Amsterdam uit te rusten, en in Mei bracht hij eindelijk eene scheepsmacht bijeen, die in staat was de Hollandsche vloot het hoofd te bieden. Den 28steD werd de laatste, wel
87
veel talrijker, maar slechter gewapend en bemand, niettegenstaande de dapperheid van Willem, Heer van Bronkhorst-Batenbnrg, Lumey\'s opvolger, en den admiraal Marinus Brand , een oud Watergeus, geheel geslagen; wat niet veroverd of vernield werd, vluchtte in do enge wateren om en bij Leiden. Toen hielden de onophoudelijke gevechten aan het Spaame op en kon de stad, die reeds lang veel strenger was benauwd, door schansen geheel en al worden ingesloten, zoodat er niemand in of uit kon. Maar het had zes maanden en onnoemelijk veel bloed en geld gekost eer het zoover kwam. Menige poging was door den Prins gedaan om den vijand den toevoer af le snijden, door zich van de gemeenschap tusschen Amsterdam en Utrecht meester te maken, menige gezamenlijke aanval van de vloot en uit de stad op de werken der belegeraars ondernomen, menige storm door dezen beproefd, maar alles was mislukt. Noch de Prins noch Don Trederik kwam verder, en de bloedige maanden verliepen zonder dat er iets bij gewonnen werd dan roem voor Spanjaard en Hollander. Want zoo volhardend de laatsten waren, zoo onbezweken was ook de moed der eersten. Dat lag in den aard van den strijd. Yoor de Spanjaarden was de oorlog een heilige, eet; kruistocht tegen de ongeloovigen. Zevenhonderd jaar had Spanje een langen kruistocht tegen de Muzelmannen volgehouden, en het gelieele Spaansche volkskarakter met al zijne eigenaardigheden was daardoor gevormd. Onophoudelijke strijd tegen de vijanden der kerk was de roeping geworden van eiken Spanjaard, en de Haarlemmers , die priesters doodden en heiligenbeelden in de bressen stopten, waren vour hen evenmin inenschen als ïnrken of Mooren. De oorlog nam daarom een karakter van woestheid aan, zoo als niet licht weder zal worden aangetroffen. Van weerszijden werden alle gevangenen gedood, gewoonlijk opgehangen, en in bittere scherts gaf zich de toorn van heide partijen lucht, i)
\') Die wreedheden van beide zijden zijn zoo dikwijls breedvoerig beschreven dat ik er maar over zwijgen zal.
88
Had de Prins een goed leger kunnen bijeenbrengen, de onderneming tegen Haarlem had Alva gelieel Nederland kunnen kosten, maar dat was onmogelijk. Wel kou hij de geleden verliezen aanvullen door eene menigte Prauschen, Walen, Duitsehers, Engelsclien en Schotten in de gelederen te stellen, maar geldgebrek verhinderde hem om daaruit een bruikbaar leger te organiseeren. Daarenboven ontbrak het hem aan goede aanvoerders. Mannen als Batenburg, Tseraerdts en zelfs Sonoy, hoe verdienstelijk hij zich ook in dit jaar gedroeg, konden niet opwegen tegen Bossu, Jfoircarmes, Romero, Billy, Ro-drigo de Toledo, Hierges en zoovele andere Spaansche bevelhebbers. Het volk in Holland deed zijn best, het bracht gewillig de grootste otters, maar in gevechten te land waren noch de vrijwilligers uit de steden noch de huurtroepen bestand tegen de veteranen van Alva, die zonder twijfel de beste soldaten waren, welke dien tijd opleverde, en die met eene ,/furiaquot; vochten, welke menige paniek onder de ongeoefende en ongeordende benden der Hollanders deed ontstaan. Het duurde nog lang eer de Nederlandsche troepen den Spanjaarden in het open veld onder de oogen durfden zien. Achter muren en op dijk en waterplas stond het anders. Deze oorlog doet daarom veelal met recht deuken aan dien der Spanjaarden tegen Napoleon. Trouwens het was een volkskrijg en die bezit overal en altijd hetzelfde karakter.
Toen eenmaal het meer in handen der Spanjaarden was, kon het lot van Haarlem voor bezegeld gehouden worden. Men was niet omzichtig geweest met de levensmiddelen en ammunitie, en sedert de toevoer gestremd was, ontstond er gebrek. Thans tot eigen middelen beperkt, voegde zich weldra hongersnood bij de andere verschrikkingen van het beleg en sloopte deze de krachten der tot nu toe onvermoeide verdedigers. De bezetting begon te morren, vooral de Duitsehers. Te vergeefs trachtte men zich door uitvallen weder in verbinding mot de Hollandsche vloot te stellen. Men beproefde zelfs
onderhandelingen, maar zonder gevolg. Zoo verliep de maand Juni. De Prins kreeg bericht dat de stad het nog maar weinige dagen houden kon.
Het moet tot diens eere geüegd worden dat hij niets onbeproefd liet. Wederom had Sonoy den Diemerdijk bezet en verschanste Batenburg zich bij Ouwerkerk. Zoowel dezen als de bevelhebber van Gorinchem, die, om de Vecht af te sluiten, Weesp en Gunterstein zocht in te nemen, werden geslagen. Het waren thans meest vrijwillige burgers, die de plaats der huurtroepen innamen; daar dezen zoowel als Sonoy\'s matrozen tot niets meer te bewegen waren wegens het uitblijven vau soldij. De Staten hadden geen middel om de kosten van den oorlog, die 8000 gulden daags beliepen, te dekken. In Holland zag het er treurig uit. De voortdurende oorlogstoestand had alle geregelde rechtspleging, zoowel burgerlijke als crimi-neele, doen ophouden, zoodat het Hof niets te doen had. Het volk was ontevreden op den Prins en op de Staten, en de laatsten zagen geen kans aan diens aanvragen om meer geld te voldoen. Maar dat nam niet weg dat er niemand geneigd was tot het sluiten van een vrede eer de vrijheid van godsdienst en de handhaving der oude rechten verzekerd was. Zoo ongeveer is de schildering, welke een Spanjaard, die het wel weten kon, de Tassis, in ziju rapport aan Alva omtrent den toestand in Holland levert. En zij wordt door alles wat wij er nader van weten bevestigd. Terzelfder tijd ontstond groot wantrouwen tegen de katholieke magistraten, aan wie men den val van Lumey toeschreef. Een brief van Bossu aan burgemeester Groenewegen te Delft, wien hij aanried even als Lumey ook den Prins in hechtenis te nemen, viel dezen in handen en baarde groote achterdocht. Groenewegen werd gevat, en sedert de volkshartstochten weder zoo sterk in beweging waren gekomen, geloof ik dat men \'t hem niet kwalijk kan nemen dat hij zich door de vlucht redde e7i dus den schijn vau schuld op zich laadde.
De onmenschelijke wreedheden der Spanjaarden wekten bij
90
het volk eene verbittering, welke zich over alle katholieken uitstrekte en die de Prins niet langer bedwingen kon. Hij had gehoopt en ernstig getracht om hervormden en katholieken te samen aan te voeren tegen Spanje, maar het bleek onmogelijk. De massa der burgerij hield de katholieken voor verraders; zij ergerde zich aan de openlijke oefening van hunnen eeredienst. \'T geen te Haarlem plaats had, geschiedde overal, de beelden moesten uit de kerken verwijderd en deze aan de hervormden ingeruimd worden. Eindelijk drongen de Staten zelve aan op \'t verbod van den katholieken eeredienst. Maar hoewel de hervormden nn op hunne beurt begonnen te vervolgen, was er een groot onderscheid tusschen hen en de katholieken. De vrijheid van geweten bleef geëerbiedigd, niemand werd gestraft omdat hij katholiek was, maar alleen omdat hij verdacht werd van met den vijand te heulen of omdat hij openlijk een verboden godsdienst had uitgeoefend. Dat godsdienst geen staatszaak kon zijn, zoover dacht men in de 16lle eeuw nog niet.
In het begin van Augustus verzamelde de Prins alle beschikbare troepen, ongeveer 5000 man, Engelsclien, Pranschen en vrijwillige burgers, en 600 ruiters onder den heer van Carlo bij Leiden. Hij zelf wilde het bevel op zich nemen en had reeds eene commissie aan Buys gegeven om het stadhouderschap waar te nemen bij zijne afwezigheid. Maar de Staten lieten niet toe dat hij zich in eene zoo wanhopige onderneming persoonlijk zou blootstellen. Toen belastte hij Batenburg met het bevel. Deze rukte in den avond van den S8\'™ Juli op en kwam den volgenden dag omtrent drie ure in den morgen bij het Mannenpad. Maar de duiven, waarmede aan de Haarlemmers bericht van liet ontzet was gegeven, waren in handen der Spaanschen gevallen. Don Prederik en zijne generaals namen hunne maatregelen met groot beleid. 5000 man uitgelezen troepen werden bedekt opgesteld achter een berg van stroo, ruiterij stond op de flanken gereed, en andere 5000 man bij de duinen om den Hollanders in de zijde te vallen, zoodra zij
91
üich vertoonden. Carlo\'s ruiterij trok de Spaansohe stelling voorbij zonder dit te merken en stiet eerst in den Hout op den vijand. Teruggeslagen stortte zij zicli op het eigen voetvolk. Nu staken de Spanjaarden liet stroo in brand, welks rook het uitzicht aan de Hollanders ontnam en den Haarlemmers belette hunne signalen te zien. Onverwacht van alle zijden aangevallen, door de eigen ruiterij in verwarring gebracht, sloegen de ongeoefende benden op de vlucht, maar bijna 3000 werden neergesabeld. Batenburg zelf viel den vijand zwaar gekwetst in handen en stierf aan zijne wonden. Carlo sneuvelde. Van de vrijwilligers kwamen velen om. Onder de geredden was Johan van Oldenbarnevelt, die bij deze gelegenheid voor het eerst in de geschiedenis genoemd wordt. Vreemd is het zeker dat alle ondernemingen om Haarlem te ontzetten op dezelfde wijze zijn verijdeld, des te vreemder omdat men met recht zou kunnen denken dat de Hollanders, die in hun eigen land waren, niet zoo licht in hinderlagen hadden behoeven te vallen, en elke onderneming hun gemakkelijk werd gemaakt door kennis van de plaatselijke gesteldheid. Des te meer bewijst het de onbekwaamheid hunner aanvoerders en de uitstekende eigenschap-pen der Spaansche bevelhebbers.
Met den nederlaag bij het Manpad was alle hoop op ontzet voor Haarlem vervlogen. Toch wilden de hoofden der bezetting en burgerij niet van overgave hooren. Zij telden nog een drieduizend man in staat de wapens te dragen, \') en met deze wilden zij zich door den vijand heenslaan. Maar wegens de vrouwen, kinderen en oude mannen kwam men hiertegen op. Het denkbeeld van aan de genade der Spanjaarden te worden overgelaten was vooral voor de eersten met reden ondraaglijk. Men wist wat het lot der vrouwen in Mechelen, Zutphen en Kaarden was geweest. Nu besloot men tot het waniiopige plan
\') De bevolking bestond met de bezetting uit ruim 20000 zielen; iu het voor-jaar, toen er bij de 4000 soldaten waren, een duizendtal meer.
92
dezen in het midden te nemen en dan den uitval te wagen. Doch toen het oogenblik der uitvoering naderde, waagde men het niet. Er was geen keus meer. Levensmiddelen had men niet; reeds sinds een maand moest men zich met het afzichtelijkste voedsel behelpen en dat nog spaarzaam. Strijden kon men ook niet, hulp was niet te verwachten. Wederom zond men aan Don Prederik, maar het eenig antwoord was, overgave op genade of ongenade. De schutters en soldaten werden bijeengeroepen en zij keurden thans de overgave goed. Den ISten Juli begaven zich de burgers en soldaten naar de hun door den overwinnaar aangewezen plaatsen (kerken en kloosters); er werd eeue poort opengezet, waardoor de Spanjaarden binnentrokken. Slechts een Fransoh hopman, Bordet, beroofde zich van het leven.
Den volgenden dag hield Don Frederik zijn intocht en werden op bevel van Alva zij, die ter dood gebracht moesten worden (alle aanvoerders en de geheele bezetting, behalve de Duitschers), van de anderen gescheiden en uit de stad gevoerd. Dag aan dag duurde het moorden, totdat men eindelijk, toen de vijf beulen te vermoeid waren om langer dienst te doen, 300 man rug aan rug gebonden in het meer wierp. Den 161,en vielen de hoofden van Ripperda, Lancelot van Brederode, een beroemd Geuzenhoofd, den bevelhebber der schutterij van Duivenvoorden en van de hoplieden. Alleen de Duitsche officieren bleven gespaard als borgen voor de trouw hunner soldaten, die, 600 in getal, zonder wapenen naar Overijssel en van daar naar Duitschland zouden worden gevoerd. Sonoy deed hen onderscheppen, maar was gedwongen hen te laten gaan op de bedreiging dat anders de hoofden der hoplieden zouden vallen.
Terwijl zoo tegen de bezetting gewoed werd, kwamen de burgers er betrekkelijk goed af. Alva hoopte door deze wijze van handelen een tweeledig doel te bereiken, de Hollanders tot onderwerping te bewegen en de vreemde soldaten van alle
93
deelneming aan den strijd af te schrikken. De hertog vond dat, nu hij het zoolang met geweld en bloed had beproefd zonder uitslag, hij eindelijk verschoond kon worden, als hij den weg der zachtheid ook eens insloeg. De plundering werd met 240000 gulden afgekocht en door Don Prederik eene amnestie afgekondigd, van welke 57 der meest gecompromitteerde burgers werden uitgesloten. Doch maar weinigen werden ter dood gebracht, enkelen ontsnapten en de meesten bleven gevangen. De voorspraak der Amsterdammers en van Noircarmes (het laatste klinkt vreemd genoeg) wordt gezegd hier wel iets toe te hebben bijgedragen. Maar de hoofdzaak was dat Alva voor een oogenblik in den waan was dat hij het misschien door zachtheid winnen zou.
Dus eindigde het beleg van Haarlem, na zeven volle maanden (van 11 December 1572 tot 13 Juli 1573) te hebben geduurd. Naar men zegt verloren de Spanjaarden 13000 man, deels door gebrek en koude, deels bij de tallooze bestormingen en gevechten, die te veel zijn om beknopt verhaald te kunnen worden.
Hoe gering de vorderingen der belegeringskunst dier dagen waren blijkt uit het feit dat eene stad zonder buitenwerken slechts door honger kou worden bedwongen. Toch was er een voor dien tijd ongehoord hevig vuur op gericht geweest en had men allerlei oude en nieuwerwetsche uitvindingen gebruikt j zelfs loopgraven, welke toen echter nog recht op de stad aanliepen. Paralellen kwamen eerst in veel later tijd in gebruik_ Het beleg had niet alleen een grooten invloed op de krijgsge-beurtenissen, maar ook op de staatsinrichting van Holland. Noord-Holland werd er door afgesneden van het zuiden en behield sinds dien tijd altoos een afzonderlijk bestuur. quot;VVel bleef het tot Holland behooren, maar het dagelijksch bestuur berustte er in handen van den luitenant-stadhouder Sonoy en de gedeputeerden der Noord-Hollandsche steden. Deze bleven, zoolang de Republiek bestond, een afzonderlijk college
94
uitmaken als Gecommitteerde Raden van \'t Noorderkwartier.
In Zeeland had ondertusschen de strijd onafgebroken voortgeduurd. Beauvoir hield Middelburg, Mondragon Goes bezet, en d\'Avila, een der uitstekendste bevelhebbers in Alva\'s dienst, had te Antwerpen het bevel en zakte onderscheidene malen met welbemande vloten de Schelde af. Wel bracht hij dikwijls toevoer in Middelburg, maar de aanvoerders der Zeeuwen, Worst, Bwouts, Kaarsemaker en hunne dappere kapiteinen, Joost de Moor, diens broeder Jan, Evert Hendrikszoon, de stamvader der Evertsen, en anderen, ontnamen hem gedurig veel schepen, daar zij enkele Spaansche omsingelden en enterden. Het belangrijkste dezer gevechten had den 23s\'en April voor Vlissingen plaats, waar zes der grootste Spaansche schepen genomen werden en de vice-admiraal de Blicquy met de ge-heele 500 man sterke bemanning van zijn schip de Olifant omkwam. d\'Avila bereikte wel Middelburg, maar werd er nu zelf ingesloten. Het gelukte hem den G11™ Juni zich eenen weg naar Antwerpen te banen, doch niet zonder zwaar verlies. Te land echter mislukte den Zeeuwen in den beginne weder alles. Een aanslag op Vlaanderen werd door de waakzaamheid van den stadhouder, graaf de Eoeuljc, verijdeld, en een hevig gevecht bij St. Maartensdijk tegen Mondragon kostte den baljuw van Veere, Rolle, het leven en den admiraal dier stad, de Rijk, de vrijheid. Tegen gewoonte werd dezen door de Spanjaarden het leven gespaard; zij hoopten van hem allerlei belangrijke mededeelingen te vernemen.
Ondertusschen had eene bekwamer hand dan die van Tse-raerdts en zijnen opvolger Smit van Baerland het bewind in Zeeland opgenomen. Charles de Boisot, een Brusselaar als Mamix en een der onderteekenaars van het Verbond der Edelen, was gouverneur van Vlissingen geworden, toen de gewichtigste plaats van dit gewest. Onder zijne leiding werd een aanval op het sterke Rammekens ondernomen en binnen vijf dagen met een goeden uitslag bekroond. Terzelfder tijd (midden van
95
Augustus) gelukte het Mondragon versche troepen en voorraad binnen Middelburg te brengen. Hij nelf loste Beauvoir af en deze scheepte zich met de oude bezetting in, die zich nu reeds een jaar in deze moeilijke positie had gehandhaafd. Maar het slechte weder en de Zeeuwen dwongen hem op zijn terugtocht naar Antwerpen te Ter Neuzen binnen te loopen, en niet dan met zwaar verlies van schepen en manschappen bereikte hij in het midden van September Antwerpen. De Zeeuwen sloten toen Middelburg en Arnemuiden strenger in dan te voren, zoodat er weldra gebrek heerschte. Maar onder een bevelhebber als Mondragon, den oudsten en meest beminden aller Spaansche officieren, die op zijn zeventigste jaar nog dezelfde geestkracht bezat, als toen hij in 1547 met het zwaard tusschen de tanden de Elbe in den slag bij Mühlberg overzwom , was het te verwachten dat de stad niet licht zou overgaan. En met geweld was er niets tegen te ondernemen. De herfst en winter van 1573 gingen dan ook zonder veel merkwaardige gebeurtenissen in Zeeland voorbij. Anders was het in Holland.
Toen Haarlem gevallen was, hoopte Alva dat de gematigdheid, door hem getoond in liet sparen der burgers, vrucht zou dragen. Maar hij zag zich bedrogen. Nog eens wilde hij beproeven wat beloften en dreigingen konden uitwerken. Den 26sten Juli verscheen eene proclamatie, waarin vergiffenis werd aangekondigd aan hen, die zich onderwierpen, maar de uiterste strengheid aan allen, die tegenstand bleven bieden. De koning, die zijne onderdanen tot zich riep, jgelijk eene klokhen hare kuikensquot;, zooals woordelijk in de proclamatie te lezen staat, liet dezen geen keus dan tusschen onbepaalde, oogenblikkelijke onderwerping aan zijnen wil, of den dood.
Maar tot Alva\'s verbazing had deze proclamatie niet de minste uitwerking. Zijn woede steeg hierdoor ten top en hij gaf die lucht in zijne volgende depêches aan den koning. Hij beklaagde zich bitter dat zijne genade zoo luttel indruk maakte op de
96
verharde Nederlanders, dat strengheid nocli zachtheid de beoogde uitwerking had. Hij zag geen middel dan eene algemeeue slachting zonder onderscheid van jaren of kunue in de eerste stad, die hem in handen viel, hoezeer hem dat, naar hij verzekerde, tegen de borst stuitte. \')
Men doet Alva onrecht, wanneer men dit zijn beklag voor geveinsd houdt. De hertog kende slechts één plicht, dien jegens God, of liever de kerk, en den koning. Hem was opgedragen de Nederlanden te brengen tot onderwerping aan het gebod der kerk en des konings en de oproerigen en ketters te straffen. Hij had aan dit bevel voldaan volgens 7,ijn \'beste weten, en het gevolg was de revolutie van 1573 ! Dit verbaasde hem, omdat hij geen begrip had van de kracht der tegen hem strijdende denkbeelden. Maar hij had daarom niet gewankeld, hij had den opstand een aantal slagen toegebracht en zijne soldaten over het land losgelaten om door schrik tot onderwerping te dwingen. Thans, nu hij meende den opstand half bedwongen te hebben, nu ieder wist wat verdere tegenstand moest brengen, achtte hij het oogenblik gekomen om van genade te spreken. Hij was soldaat en een soldaat der 16Je eeuw. Hij wist geen beter middel om ontevreden gewesten tot gehoorzaamheid te brengen dan geweld. De orders van zijnen vorst schreven hem geen anderen weg voor. De opstandelingen streden tegen het gezag van koning en kerk, zij verdienden derhalve in zijne oogen niets dan uitroeiing. Maar op den duur moest hem dat nuttelooze bloedvergieten toch hinderen. Hij was een krijgsman, geen beul; zijne wreedheid lag meer in het stelsel dan in zijne persoonlijkheid. Zijne houding tegenover de Nederlanders stond gelijk met die der Oostenrijksche generaals in de jaren 1848 en 49 tegenover de Italianen en Hongaren, met die der Russen tegenover de Polen. Nu hij meende dat hij schrik
\') Brieven van Alva aan den koning van 30 en 31 Augustus, in Gachard, Correspondance de Philippe II, II, 400 en 410.
97
genoeg had ingeboezemd, bood hij genade aan, mits oogen-blikkelijke onderwerping. Toen deze niet werd aangenomen, was hij ten einde raad. Wilde hij zijn last uitvoeren, dan zag hij geen ander middel dan de uiterste toepassing van het krijgs-recht , en hoe weinig hij ook menschenlevens achtte, het moest hem om vele redenen onaangenaam zijn, den koning slechts verwoeste steden en dorpen zonder inwoners te kunnen aanbieden.
De fout lag bij Philips, die geen staatsman, maar een soldaat had aangesteld tot gouverneur der Nederlanden. Maar \'t was moeilijk, toen zelfs onmogelijk, iemand te vinden, die de voor het bestuur der Nederlanden noodige bekwaamheden in zich vereenigde, en dit aan twee personen toe te vertrouwen ging evenmin. Alva had nooit moeten komen, althans niet met dien last. Hij was volstrekt niet berekend voor zijn post. Eeeds zijne eerste regeeringsdaad, de oprichting van den Kaad van Beroerten, was met alle rechten des lands in strijd, en de hardheid en brutaliteit, welke al zijne maatregelen kenmerkten, verbitterden alle Nederlanders. De strengheid was ontijdig geweest, nu moest zij haar vruchten plukken.
Misschien had een ander stelsel het niet verder gebracht. Philips streed tegen een onbereikbaren vijand, tegen den geest des tijds, tegen ideeün, welke hij niet vernietigen kon. Hij jaagde iets onmogelijks na, en daarom loden al zijne ondernemingen schipbreuk. Zoo is \'t met alle vorsten gegaan, die vóór of na hem hetzelfde hebben beproefd.
Alva was het eerste slachtoffer dier verkeerde politiek. Zijn naam is eene vervloeking geworden, omdat hij zonder omziende bevelen zijns künings uitvoerde. Maar ook Philips zelf heeft nog kunnen zien waartoe zijn strijd tegen den tijdgeest leidde. Belgio en zijn eigen geliefd Spanje zag hij geruïneerd, maar de vlag van hen, die het moderne beginsel vertegenwoordigden, wapperde aan zijn eigen kusten. En had hij in de toekomst kunnen zien, hij had aanschouwd wat voor hem het vreeselijkst
7
98
moest zijn: zijn eigen achterkleinzoon beschermd door dien van den grooten rebel, tegen den vorst, die zijn eigen stelsel voortzette.
ïoen Alva in wanhoop besloot terug te keeren tot het oude stelsel van strengheid, weigerde op eens het werktuig zijn dienst. De troepen in en om Haarlem zeiden hem de gehoorzaamheid op, tenzij zij. eerst betaald werden. Het duurde weken eer zij bevredigd en de operatiën voortgezet konden worden.
Tan Haarlem uit kon men tegen Zuid- en tegen Noord-Holland opereeren. Alvu besloot eerst het laatste ten onder te brengen. Terwijl een gedeelte des legers het land tusschen Haarlem en Leiden afstroopte en Zuid-Holland in alarm hield, tastte Don Frederik met de hoofdmacht Alkmaar aan. Reeds in Juli had Noircames met een aanzienlijk legerkorps de stad belegerd, waar de regeering geene bezetting had willen innemen en aan \'t onderhandelen was. Maar toen de Holland-sche troepen onder Cabeliau aan de eene, de Spaansche aan de andere zijde voor de stad stonden, had het patriotisme de overhand behouden over de angst. Cabeliau werd ingelaten en de Spanjaarden trokken terug. Toen was men begonnen de stad te versterken. De muiterij der Spaansche troepen te Haarlem liet daartoe tijd. Eerst den 21sten Augustus verscheen Don Frederik met 16000 man voor de stad, welke door 800 soldaten en 1300 gewapende burgers verdedigd werd. Maar het duurde tot den IS11™ September eer een storm beproefd en met groot verlies afgeslagen werd. Tot een tweeden waren de soldaten niet te bewegen. Er heerschte geen goede geest in het leger, vooral niet onder de Spanjaarden. Zij waren slecht betaald , ook nadat zij eenigermate bevredigd waren, en zagen alleen een eindeloos vechten te gemoet, waarbij weinig buit, maar veel slagen te verwachten waren. In het open veld voor niemand bevreesd, klommen zij met weerzin tegen de bressen op, waar een bijna zekere dood hen wachtte. Dat had het beleg
vm Haarlem hen geleerd en de eerste storm op Alkmaar hun bevestigd. Don Trederik en zijne generaals werden ten lioogstfi bezorgd. De soldaten waren onwillig en tot muiten geneigd, en het land dreigde hun onder de voeten te ontzinken. Want eerst geruchten en later opgevangen brieven meldden dat Sonoj de sluizen overal geopend had en dat hij, niettegenstaande den tegenstand der boeren en burgers, gereed was zelfs de dijken door te steken, waartoe de Prins hem gemachtigd had. Reeds nu was de grond drassig door den regen en stonden de loopgraven onder water. Don Frederik besloot, na krijgsraad gehouden te hebben, op te breken; hij meende dat zijn eer niet vergde met zijn geheele leger te verdrinken. Den 8st™ October verlieten de Spanjaarden hunne legerplaats en trokken naar Haarlem terug. Don Trederik, wien het vochtige weder een hevige.n aanval van podagra bezorgde, waaraan ook zijn vader in hooge mate leed, legde het bevel neder en voegde zich bij den hertog te Amsterdam.
Moeilijk is de vreugde te beschrijven, die het opbreken van het beleg van Alkmaar in Holland verwekte. Voor het eerst hadden de Spanjaarden te land een nederlaag geleden. Alva was ten hoogste verbolgen op de soldaten, die niet hadden willen storm-loopen, maar wat hielp het? En een nog zwaarder ongeluk trof hem thans.
Er was bepaald dat een aanval aan de zeezijde de onderneming tegen Noord-Holland moest ondersteunen. Twaalf groote schepen en zes jachten werden te Amsterdam uitgerust. De beste kapiteinen en matrozen werden er op geplaatst en daarenboven op elk schip een aantal soldaten bij de bemanning gevoegd. De vloot was bijzonder sterk door aantal van kanonnen en strijders. Het grootste schip, de St. Panlus, thans de Inquisitie genoemd, voerde 32 zware stukken, 500 soldaten en ruim 200 matrozen cn busschieters (kanoniers). Bossu zelf nam er het bevel over op als admiraal-generaal van Holland. Tegelijk werden ook te Harlingen schepen gereed gemaakt
7*
100
en te Grcmingen galeien uitgerust om de vaartuigen, waarmede Martena bij de Eems kruiste, aan te tasten. Van de heerschappij over de zee wilde Alva zich thans voor goed verzekeren.
In den beginne had Bossu zioli vergenoegd met in Waterland te landen, de schansen bij Zaandam op nieuw te bezetten en Broek te veroveren. Tegen het begin van October keerde hij naar Amsterdam terug en zette van daar koers naar de Zuiderzee. Souoy had alle beschikbare schepen laten uitrusten en, daar hij zelf de algeineene verdediging van het Noorderkwartier moest leiden, het bevel opgedragen aan den burgemeester van Monnikkendam, Cornelis Dirkszoon. Zoodra was Bossu den 5dcn October niet over Pampus gekomen of deze tastte hem met 25 kleine, slecht bemande en gewapende schepen aan. Het gevecht viel voor bij Marken, maar leverde geen resultaat. De Noord-Hollanders zochten te enteren, de Spanjaarden hen in den grond te boren, beiden zonder gevolg. Een lang aanhoudende zuidoostenwind, die de vloten naar de banken dreef, dwong hen gedurende de volgende week te blijven liggen. Eerst den lid™ October keerde de wind. Terstond gaf Dirkszoon nu het sein tot den aanval. Zijn admiraalschip en drie andere vaartuigen grepen Bossu aan, de overige drongen op Bos-huyzen. Rol en de andere Amsterdammers in. Een groot schip en drie kleinere werden geënterd en veroverd, de overige sloegen in verwarring op de vlucht. Bossu daarentegen verdedigde zich met buitengewone dapperheid. Den kleinsten vijandelijken bodem dwong hij af te houden; de drie anderen echter klampten zich aan hem vast en dreven met hem bij Wijdenes aan den grond. Gedurig door versch volk versterkt, gelukte het Dirkszoon en hopman Euychaver het bovendek te vermeesteren, maar beneden bleef Bossu zich tot den volgenden morgen verdedigen. Eerst toen gaf hij het op en gaf zich met de zijnen over op voorwaarde van lijfsbehoud en uitwisseling. Met een aantal edelen en officieren en 300 man werd hij gevankelijk binnen Hoorn gebracht onder het gejuich en de
101
verwensoliingen der volksmenigte, die liein den moord te Rotterdam nog niet had vergeven. Zijn schip werd vlot gemaakt en ook naar Hoorn gesleept.
Op zichzelf was deze overwinning, vergeleken met die, welke de Zeeuwen keer op keer behaalden, niet bijzonder, maar de gevolgen zetten haar ongewoon gewicht bij. Vooreerst was thans Noord-Holland van de zeezijde beveiligd en de Zuiderzee voor goed in handen der Hollanders. Het gevangennemen van Bossu, \'s konings stadhouder over Holland, Zeeland en Utrecht en een zijner aanzienlijkste en beste bevelhebbers, was echter het voornaamste. Met zulk een gijzelaar in handen konden de Hollanders eischen dat eene meer menschelijke behandeling der gevangenen werd ingevoerd. He Haarlemmer regenten hadden er hun leven aan te danken. Toen kort daarna de Spanjaarden in Zuid-Holland vielen en het platte land alsmede den Haag bezetten, werd Marnix in een gevecht bij Maaslandsluis gevangen. Maar de verzekering, dat Bossu eene gelijke behandeling als hij zou ondergaan, redde hem het leven. He Spaan-sche officieren verzetten zicli nadrukkelijk tegen het dooden van meer gevangenen, sedert hun een gelijk lot boven het hoofd zweefde en zij aan de mogelijkheid van dat te kunnen ondergaan begonnen te gelooven. Het prestige der Spaansche wapenen was voor het oogenblik diep gedaald. Gedurig kwam het krijgsvolk weder in oproer wegens de achterstallige soldij; de hertog zelf stak diep in schulden, de Nederlandsche ko-ningsgezinden haatten hem meer dan ooit, en zelfs onder de Spaansche officieren vond zijn gedrag geene onverdeelde goedkeuring meer. Daarenboven werd hij steeds zwakker; hij was niet jong meer, en het klimaat, vooral het drinkwater, bekwam hem slecht. Hij drong nog sterker dan te voren op zijne spoedige terugroeping aan. Medina Celi kon hem niet vervangen, want deze was van hein in twist gescheiden, een natuurlijk gevolg zijner dubbelzinnige verhouding tot den landvoogd. Deze beweerde tegen den koning dat zoowel zijne gezondheid als de
102
politieke toestand üiju langer blijven iu de Nederlanden onmogelijk maakte. Zonder het woord te noemen sprak hij daarin de veroordeeling van zijn eigen en van Philips\' stelsel uit. De koning gaf hein gehoor. Den ItH611 November kwam Don Luis de llequesons y Znniga, Groot-Commandeur der Orde van St. Jago, te Brussel aan, oin het bewind van Alva over te nemen. Na eenige dagen bij hem gebleven te nijn om hein omtrent den stand van zaken in te lichten, vertrok Alva, vergezeld van Don Frederik en Vargas, den voorzitter van deu Raad van Beroerten. Andere. Spaansclie bevelhebbers hadden hem willen vergezellen, maar do koning verbood het.
Eequesens vond in de Nederlanden een leger, dat op het papier 6:2000 man telde, een niet onbelangrijk aantal schepen te Antwerpen, Amsterdam en Harlingen, eene ledige schatkist en een schuld van 5 millioeuen gulden aan achterstallige soldij en onbetaalde leverantiën. Alva had in de laatste maanden van zijn bewind de Staten-Generaal bijeengeroepen om van hen, evenals in 1568, 2 millioeu per jaar te vragen, in plaats van den Tienden Penning, thans echter voor zoolang de toestand het ueodig maakte. Maar de Staten wilden die som slechts gedurende zes jaar toestaan en alleen onder voorwaarde dat de Tiende Penning voor altijd afgeschaft werd; daarom had ook deze maatregel schipbreuk geleden. Hij zelf was zoo geheel van geld ontbloot geweest, dat niemand hem te Amsterdam meer crediet gaf en hij op laaghartige wijze zijn schuldeischers opriep tegen een bepaalden dag, doch \'s nachts te voren de stad verliet. Men zegt dat er verscheidene familiën door geruïneerd werden. Ook de toestand des legers boezemde weinig vertrouwen in. De officieren waren den oorlog moede, de soldaten muitziek en ongeneigd te velde te trekken, als hun geen soldij werd betaald. De groote Nederlandsche edelen en magistraten zagen met het grootste misnoegen Spanjaarden en Italianen posten bekleeden, die volgens do privilegiën alleen
103
Nederlanders toekwamen, en liet volk in de nog gehoorzame gewesten morde en klaagde over den druk van het krijgsvolk. De redevoemgen, waarmede de Staten van Brabant en Vlaanderen den nieuwen landvoogd ontvingen, waren vol van klachten en verzoeken om herstel van rechten. Een nederlaag kon de ontevredenheid tot open opstand doen overslaan.
Eene bekwamer hand dan die van Requesens ware noodig geweest om onder zulke omstandigheden de zaken te herstellen. Hij was een middelmatig man, ervaren in den oorlog en in de administratie, maar alles behalve een genie. Begrip van den geheel buitengewonen toestand had hij niet. Dat het toestaan van vrijheid van geweten het eenige middel was om Holland en Zeeland tot gehoorzaamheid terug te brengen, dat vatte hij zoomin als Alva. Hij zag in den opstand slechts het werk van den Prins en diens medestanders. Met eene alge-meene vergiffenis, waarvan echter de hoofdleiders waren uitgesloten, dacht hij alles af te doen. De voornaamste edelen, Aerscbot, Barlaymont, zelfs Noirearmes, waren er voor, wilden haar uitgebreid hebben. Viglius was van dezelfde meening, maar was te bevreesd om die te uiten. Hoe loyaal zij ook overigens waren, dit was genoeg om hen verdacht te maken bij den achterdochtigen koning. Onderhandelingen werden door Noirearmes, aan wien Bossu\'s stadhouderschap was opgedragen, met Marnix geopend , en deze, terneêrgedrukt door zijne gevangenschap, ried den Prins ernstig aan zich te onderwerpen en het land met de overige protestanten te verlaten. Natuurlijk sloeg de Prins dien raad in den wind. Ook met eenige steden trachtte Noirearmes in betrekking te komen, maar zonder gevolg. De koning weet er hem weinig dank voor, en toen hij kort daarna overleed, dacht men aan vergif.
Ook de toestand in Holland en Zeeland was verre van gunstig. Sonoy en de raden van Noord-Holland hadden in den zomer, toen Haarlem gevallen was, met nadruk aan den Prins geschreven dat hij moest omzien naar een machtigen bondgenoot
104.
buitenslands, dat het land anders zeker zou verloren gaan. De Prins had hen in eenen ietwat pathetischen brief geantwoord dat zij niet behoefden te vreezen, want dat hij een verbond gesloten had met den koning der koningen. Maar de wezenlijke waarheid was dat hij door middel van zijn broeder Lodewijk ijverig aan \'t onderbandelen was in Frankrijk, wat hij natuurlijk niet zeggen kon, terwijl hij geen middel zag om de Noord-Hollanders te helpen. De finantiën waren nog steeds in den ellendigsten toestand en de Prins niet bijzonder tevreden met de Staten, die de uitgaven zooveel mogelijk beknibbelden. Zijne legermaeht was gering: 4.000 man lagen in Zeeland, rondom Middelburg en in de bevrijde steden, evenveel in Waterland en het Noorderkwartier, ongeveer 10000 in de ITollandsehe steden en schansen. De inval der Spanjaarden in Zuid-Holland belemmerde de communicatie zeer. Daar waren oen gevecht bij Alphen, waarbij de kolonel Don Francisco Valdes geslagen werd, en de overrompeling van Geertruidenberg zoowat de eenige lichtende punten. Alleen in Zeeland, waar de patriotten in hun element waren en de Spanjaarden niet, kon op den duur een gunstige uitslag verwacht worden. Maar redding uit den nood was alleen mogelijk door hulp van buiten of doordat een groot ongeluk de Spanjaarden overkwam en de zuidelijke gewesten in opstand bracht. Op het laatste was niet te rekenen, op het eerste meer, maar met geringe zekerheid , want de Fransche staatkunde was ouder de leiding van Catharina de Medici volkomen onberekenbaar.
Hoe ongelooflijk het ook klinken moge, \'t is niet te min waar dat de koningin hare anti-Spaansche staatkunde na do St. Bartholomeusnacht meende te kunnen voortzetten. Met al haar talent had zij geen juist denkbeeld van de eigenlijke oorzaken der Fransche en Nederlandsche omwentelingen. Zij was eene echte spruit van bet toenmalig Italië; zij kende slechts politieke motiven en begreep niets van het godsdienstig element in den strijd. Daarenboven was haar het groote gebrek
105
eigen van slechts het oogenblikkelijk voordeel in het oog te houden, zonder de gevolgen barer daden nauwkeurig te berekenen. Zij was naief genoeg te ineenen dat zij niettegenstaande den Bartholomeusnaoht alle protestantsche vorsten rondom zich kon scharen. Zij moest daarom overal dit haar eigen werk verontschuldigen, \'t voor noodweer tegen de samengezworen protestanten uitgeven, terwijl zij in den beginne er den dank van Rome en van Philips mode had zoeken in te oogsten, en \'t als eene daad van geloofsijver voorstelde. Terwijl zij de legermacht des konings en der katholieke grooten tegen de gevluchte Hugenooten liet oprukken, zocht zij een verbond te sluiten met de protestanten buiten Frankrijk. Zij had een drieledig doel op het oog. Haren oudsten zoon. Karei IX, wilde zij tot Roomsch-koning doen verkiezen,\') haren tweeden, Hendrik van Anjou, tot koning van Polen, en aan haren derden, Frans van Alencon, de hand van Elisabeth van Engeland verschatten. Niets van dit alles was bereikbaar zonder dat zij zich aan de protestanten aansloot, want bij al deze ondernemingen bestreed zij het belang van Oostenrijk en Spanje, het Oostenrijksche dynastieke belang, dat zich met het katholicisme vereenzelvigd had. Om de protestanten te winnen zocht zij eene toenadering tot den Prins. Haar agent in Duitschland, de
\') In een brief van Schomberg aan Karei IX {Archives de la Maison d\'O-range, IV. 30*) wordt gesproken van de intrigues van Philips om keizer te worden en van de beloften , die hij daartoe deed. Motley maakt er gebruik van tot hevige aanvallen op Philips. Maar de overigens zoo begaafde geschiedschrijver vergeet dat het bewijs zeer zwak is De brief is van eenen doodvijand van Spanje en de inhoud hoogst onwaarschijnlijk. Philips zou nl. voor den blooten titel van Keizer vrijheid van godsdienst in de Nederlanden en de toepassing van den vrede van Passau en Augsburg daar te lande hebben beloofd. Daar was hij de man niet naar! Zoo zijn fanatisme geveinsd was, zou hij een nog veel onmogelijker monster zijn geweest dan waartoe men Willem I heeft zoeken temaken. De heer Groen zelf spreekt niet over dien brief, welks inhoud hij zeker even als ik voor louter vermoedens houdt. Zoo Philips in Duitschland intrigueerde, was het zonder twijfel meer ten voordeele van het dynastieke belang dan voor zichzelven. Waarlijk, Philips heeft al te veel op zijne rekening, dan dat men hem op zulke losse gronden nog zwarter moet maken.
106
niaarsclialk Gaspar de Schomberg, een van de hoofden der partij der Politieken, die verdraagzaamheid tusschen katholieken en Hugenooten zocht tot stand te brengen, was ijverig maar vruchteloos bezig om de Duitsohe protestanten weder aan de ïransche zijde te brengen. Hij trad met goedkeuring der koningin in onderhandeling met graaf Lodewijk, die zich, nog altijd ziekelijk, in Duitschland ophield. Hij bood een verdrag aan, waarbij Holland en Zeeland, en zoo mogelijk ook alle overige gewesten, zich zouden stellen onder bescherming van Frankrijk, op voorwaarde van vrijheid van godsdienst en herstel der privilegiën. De Prins had er wel ooren naar, maar hij stelde verschillende voorwaarden, üe voornaamste was vrijheid van godsdienst in Frankrijk, ook wilde hij het protectoraat niet tot eene volledige onderwerping aan den koning van Frankrijk maken en stelde daarom vele restrictiën. In Maart waren de onderhandelingen voor goed begonnen. Het eerste gevolg was dat de ïransche partij in Polen de overwinning behaalde, daar alle protestanten zich bij haar aansloten. Maar de Duitsche vorsten wilden van geen verbond met Frankrijk hooren, vocJr de Hugenooten bevredigd waren. Eerst toen zij bij het verdrag van La Rochelle (24 Juni 1573) de meeste rechten terug ontvingen, welke zij bezeten hadden vóór den Bartholomeusnacht, ontstond eene toenadering. Graaf Lodewijk was ijverig voor de Fransche belangen in de weer. Schomberg gaf hem eene aanzienlijke som (100,000 kroonen) ten geschenke en beloofde hem verdere ondersteuning voor eene onderneming tegen de Spanjaarden, fn November begon de graaf zijne toerustingen tot eenen tocht om den Prius te ontzetten, of hem althans een leger toe te voeren, dat hem in staat stelde den oorlog met kracht voort te zetten. Graaf Johan van Nassau, de landgraaf van Hessen, en vooral de keurvorst van de Pfalz, Frederik Hl, ondersteunden hem ijverig. Diens tweede zoon, Christoph, zou in persoon aan den tocht deelnemen. Maar buiten dezen zijdelingschen aanval van Frankrijk op Spanje
107
werd or nog ceu groot verbond op touw gezet, de zoogenaamde Gravcn-Eiuigung, waarin de protestantsebe keurvorsten en vorsten met de koningen van Frankrijk en Polen zieli tegen Oostenrijk en Spanje zouden verbinden. Catharina hoopte hiermede niet alleen de Nederlanden aan Spanje te ontrukken, maar ook den invloed van liet luüs Oostenrijk een slag toe te brengen, waarvan het niet bekomen kon. De vrees dat de Nederlanden bevredigd zouden worden maande tot spoed, eu wanneer de intrigues van Alencon zijne moeder niet bevreesd hadden gemaakt, indien het wantrouwen der partijen onderling had kunnen worden weggenomen en dit tot geen nieuwe verwarring in Frankrijk aanleiding had gegeven, zouden de onderhandelingen misschien meer gevolgen hebben gehad. Thans echter stelden zij alleen Lodewijk in staat tot het verzamelen eener krijgsmacht.
ïegeu het einde van het jaar 1573 stonden de zaken voor den Prins en de opstandelingen dus niet zoo heel ongunstig. Hij kon weder hulp uit Frankrijk verwachten, misschien wel eene breuk van deze macht met Spanje en in alle geval eene krachtige afleiding der Spanjaarden van dc zijde van Duitsch-land. Het roepen des volks naar graaf Lodewijk en zijn Duit-schers, dat verleden jaar vergeefsch was geweest, zou thans, hoopte hij, beantwoord worden met kanongebulder aan de Maas.
Ondertusschen had Eequesens terecht begrepen dat op het ontzet van Middelburg alles aankwam; alleen daardoor kon Zeeland bedwongen worden. De nood was er hoog gestegen, en alleen de energie van Mondragon eu de geringe sterkte der belegeraars maakten het mogelijk dat de stad \'t nog hield. Eene sterke vluot werd te Antwerpen gereed gemaakt. De grootste schepen, onder d\'Avila en Haamstede, zouden den Hont afzakken, de kleinere, onder de Glimes cn Romero, langs de Oosterschekle het ontzet beproeven. Den Ja
nuari 1574 ging de vloot onder zeil, de kleine schepen naar Bergen op Zoom.
106
maarschalk Gaspar de Soliomberg, een van de hoofden der partij der Politieken, die verdraagzaamheid tusschen katholieken en Hugenooten zocht tot stand te brengen, was ijverig maar vrachteloos bezig om de Duitsohe protestanten weder aan de Fransche zijde te brengen. Hij trad met goedkeuring der koningin in onderhandeling met graaf Lodewijk, die zich, nog altijd ziekelijk, in Dnitsehland ophield. Hij bood een verdrag aan, waarbij Holland en Zeeland, en zoo mogelijk ook alle overige gewesten, zich zouden stellen onder bescherming van ïrankrijk, op voorwaarde van vrijheid van godsdienst en herstel der privilegiën. De Prins had er wel ooren naar, maar hij stelde verschillende voorwaarden. De voornaamste was vrijheid van godsdienst in ïrankrijk, ook wilde hij het protectoraat niet tot eeue volledige onderwerping aan den koning van Frankrijk maken en stelde daarom vele restrictiën. In Maart waren de onderhandelingen voor goed begonnen. Het eerste gevolg was dat de Fransche partij in Polen de overwinning behaalde, daar alle protestanten zich bij haar aansloten. Maar de Duitsche vorsten wilden van geen verbond met Frankrijk hooren, voor de Hugenooten bevredigd waren. Eerst toen zij bij liet verdrag van La Roebelle (24 Jnni 1573) de meeste rechten terug ontvingen, welke zij bezeten hadden vóór den Bartliolomeusnacht, ontstond eene toenadering. Graaf Lodewijk was ijverig voor de Fransche belangen in de weer. Schomberg gaf hem eene aanzienlijke som (100,000 kroonen) ten geschenke en beloofde hem verdere ondersteuning voor eene onderneming tegen de Spanjaarden. In November begon de graaf zijne toerustingen tot eenen tocht om den Prins te ontzetten, of hem althans een leger toe te voeren, dat hem in staat stelde den oorlog met kracht voort te zetten. Graaf Johan van Nassau, de landgraaf van Hessen, en vooral de keurvorst van de Pfalz, Frederik III, ondersteunden hem ijverig. Diens tweede zoon, Ghristoph, zou in persoon aan den tocht deelnemen. Maar buiten dezen zijdelingschen aanval van Frankrijk op Spanje
107
werd er nog een groot verbom! op touw gezet, de zoogenaamde Graven-Einigung, waarin de protestantsclie keurvorsten en vorsten met do koningen van Frankrijk cn Polen zicli tegen Oostenrijk en Spanje zouden verbinden. Catharina hoopte lüer-mede niet alleen de Nederlanden aan Spanje te ontrukken, maar ook den invloed van liet huis Oostenrijk een slag toe te brengen, waarvan het niet bekomen kou. De vrees dat de Nederlanden bevredigd zouden worden maande tot spoed, en wanneer de intrigues van Alencon zijne moeder niet bevreesd hadden gemaakt, indien het wantrouwen der partijen onderling had kunnen worden weggenomen en dit tot geen nieuwe verwarring in Frankrijk aanleiding had gegeven, zouden de onderhandelingen misschien meer gevolgen hebben gehad. Thans echter stelden zij alleen Lodewijk in staat tot het verzamelen eener krijgsmacht.
Tegen het einde van het jaar 1573 stonden de zaken voor den Prins en do opstandelingen dus niet zoo heel ongunstig. Hij kon weder hulp uit Frankrijk verwachten, misschien wel eene breuk van deze macht met Spanje en in alle geval eene krachtige afleiding der Spanjaarden van de ^ijde van üuitsch-land. Het roepen des volks naar graaf Lodewijk en zijn Duit-schers, dat verleden jaar vergeefsch was geweest, zou thans, hoopte hij, beantwoord worden met kanongebulder aan de Maas.
Ondertusschen had Requesens terecht begrepen dat op het ontzet van Middelburg alles aankwam; alleen daardoor kou Zeeland bedwongen worden. Do nood was er hoog gestegen, en alleen de energie van Mondragon eu de geringe sterkte der belegeraars maakten het mogelijk dat de stad \'t nog hield. Eene sterke vloot werd te Antwerpen gereed gemaakt. De grootste schepen, onder d\'Avila en Haamstede, zouden den Hout afzakken, de kleinere, onder de Glimes en llomero, langs de Oosterschelde het ontzet beproeven. Den Ja
nuari 1574. ging de vloot ouder zeil, de kleine schepen naar Bergen op Zoom.
108
Ondertusschen was de Prins zelf naar Zeeland gegaan. Eeeds in November had Louis de Boisot, als admiraal van den Prins met het opperbevel belnst, de vroeger zoo gewichtige maar toen vervallen havenstad Roemerswaal ingenomen en daar zijne hoofdmacht vereeuigd. Den Januari verscheen daar de vloot van de Glirnes, 75 kleine schepen sterk; d\'Avila naderde Vlissin-gen. Boisot tastte den vijand terstond aan en bracht hem eene geduchte nederlaag toe. De Glimes sneuvelde, Uomero ontkwam door zwemmen, een achttal Spaansche schepen werden veroverd, nog meer verbrand of in den grond geboord. De rest vluchtte in wanorde naar Bergen op Zoom. Boisot stevende zoo gehavend als hij was naar Vlissingen om d\'Avila aan te tasten, maar deze kreeg tijdig bericht van de neerlaag en keerde met verlies van een paar schepen naar Antwerpen terug. Den ISdcn Februari gaf Mondragon hierop Middelburg bij verdrag over, waar de Prins vier dagen later zijn intocht hield. Op Tholen en Goes na was geheel Zeeland bevrijd. De Prins maakte hiervan gebruik ter reorganisatie van het gewest. Tot nu hadden in de Statenvergadering zitting gehad de abt, later de bisschop, van Middelburg, de edelen en de steden Middelburg, Zierikzee, Goes, Tholen en Roemerswaal. Veere on Vlissingen waren vasalsteden, daar zij aan den markies van Veere behoorden, zij stemden dus niet mede. Maar reeds in 1573 deed de Prins ze beschrijven, daarentegen kwam Roemerswaal, ook na de herovering dier stad, niet meer op. Evenmin deden dit de edelen, die allen Spaanschgezind waren, \'s Prinsen oudste zoon, de in Spanje gevangen gehouden Philips Willem, graaf van Buren en heer van St. Maartensdijk, was na den dood van den laatsten markies van Veere en Vlissingen als eerste edele erkend, en zijn vader zond in zijnen naam een vertegenwoordiger, Jhr. Arend van Dorj). Later kocht de Prins de markiesaten en werd daardoor zelf eerste edele. Sedert kwam hij, of liever zijn vertegenwoordiger als eenige edele op. Thans verklaarde hij Veere en Vlissingen
109
vrije steden, die in de Staten zitting konden hebben, zooda1; deze nu bestonden uit den eersten edele, Middelburg, Zierik-zee, Vlissingen en Veere. Drie stemmen waren dus geheel van den Prins afhankelijk, de reden waarom Zeeland tot 1679 toe altijd stadbouderlijkgezind is geweest. \') Tevens werd er een gewestelijke raad opgericht, samengesteld uit de gouverneurs. en afgevaardigden der steden, een Hollander en den admiraal. Hij zorgde voor de zee- en krijgszaken en het da-gelijksch bestuur en nam de meeste funetiën van het oude Hof van Admiraliteit over. Later ontstond hieruit het college van Gecommitteerde Raden van Zeeland, dat tevens als admiraliteit der provincie dienst deed.
Door het overgaan vaii Middelburg werd Zeeland weder een geheel; tot nu toe was het een betwist grondgebied geweest. Znid-Beveland en Tholen waren er wel buiten, maar Walcheren , Schouwen en üuiveland waren sterk genoeg om op zich zelve te staan. Doch vooreerst had het overgaan van Middelburg geen verder gevolg. Onderscheidene pogingen om Antwerpen te verrassen, waartoe thans de weg openstond, daar de geheele Zeeuwsclie scheepsmacht beschikbaar was, mislukten alle. Ook Ilcquesens richtte niets uit. Een deel van zijn leger hield Leiden ingesloten, andere benden stroopten in Noord-en Zuid-Holland. Hij zelf wierf ijverig nieuwe troepen om zich tequot; weer te stellen tegen graaf Lodewijk, die met zijn in üuitschland geworven leger in aantocht was, en op wien aller blikken gevestigd waren. Met hulp van graaf Johan, den keurvorst van de Pfalz en de Fransche subsidiën was het Lodewijk gelukt om ongeveer 6000 man infanterie en 3000 ruiters, grootendeels Duitschers, voor een klein gedeelte Franschen, bijeen te brengen. Tegen het einde van Februari verscheen hij voor Maastricht. Geschut had hij niet, vandaar dat hij de stad, waarin hij verstandhouding
\') In de eerste jaren liet de Prins zijnen vertegenwoordiger geen zitting nemen. Bij de vergaderingen in 1575 en 76 wordt van geen edele, maar alleen van de steden van Zeeland melding gemaakt.
110
had, niet aantastte. Meinlo/.a verscheen er spoedig genoeg om haar buiten gevaar te stellen. Tegelijkertijd werden van alle zijden troepen ontboden. De blokkade van Leiden werd zelfs opgebroken, en van overal rukten de Spanjaarden naar de Maaskant. d\'Avila kreeg het bevel over alle daar verzamelde troepen. Alva had hem Requesens aanbevolen als den besten officier, dien de koning in de Nederlanden bezat, en hij maakte zich dat vertrouwen volkomen waardig. Den 3Jen Maart kwam hij te Maastricht. Van nu af vielen onophoudelijk gevechten en schermutselingen voor; bij een verloor Lodewijk 700 man. Kort daarop trok deze noordwaarts op; zijn doel was blijkbaar Nijmegen te bereiken, zich daarvan met hulp der bevolking meester te maken en dan de hand te reiken aan den Prins, die bij Bommel GOOO man vereenigd had. Hij deed dit eerst nu, omdat hij lang op nieuwe versterkingen uit Prankrijk gewacht had; zijne Duitschers waren als altijd wanordelijk en aan \'t muiten uit gebrek aan soldij. Den IS11™ sloeg hij zich bij het dorp Mook op de heide neder, welke sedert eene zoo treurige vermaardheid heeft be.\'ieten. d\'Avila volgde hem, trok op dienzelfden dag de Maas iets lager over en sneed hem den weg naar den quot;Waal af. De Spaansche rechter- en de Nassausche linkervleugel leunde op de rivier. Een slag scheen echter niet dan ten voordeele van Lodewijk te kunnen afioopen, die in ruiterij, toen in \'t open veld het hoofdwapen, meer dan dubbel zoo sterk als de vijand was. Maar deze bestond uit louter oude soldaten, vooral Spanjaarden, en had de beste officieren uit de school van Alva, Emanuel Philibert van Savoie en keizer Karei aan zijn hoofd, zooals d\'Avila, Mondragon, Chevraux, Ilierges, Fernando de Toledo, Braccamonte, die het voetvolk, Mendoza, Oliviera, de beide Del Montes, Martinengo, d\'Avalos, Basta, die de ruiterij aanvoerden, terwijl van de bevelhebbers onder graaf Lodewijk geen enkele zelfs maar met name genoemd wordt, behalve de jonge hertog Christoph van do Pfalz en graaf Hendrik. Graaf
Jolian was uit liet leger afwezig om geld in te zamelen. Lo-dewijks leger had nog een ander gebrek, het bestond nl. wat de kavalerie betreft, geheel uit bus- au zmkroerraiters,, zooals men ze toen noemde, dat is zij was alleen gewapend met karabijnen en lange pistolen, terwijl de Spaansche ruiterij voor de helft uit lansiers of speerruiters bestond. Evenzeer had zijn voetvolk gebrek aan de toen onmisbare piekeniers, waartegen de arkebnsiers niet opgewassen waren, zoodra men handgemeen raakte. Wel zocht graaf Lodewijk deze nadoelen te vergoeden door een deel van zijn voetvolk in het versehanste dorp te plaatsen, de massa tot een gesloten carré te vormen en de flanken zijner ruiterij met musketiers en arkebusiers te dekken, maar deze voorzorgen konden hem evenmin het overwicht geven op de in kleine, afdeelingen geschaarde en daardoor beweeglijker Spanjaarden, als zijn ietwat hooger grond, die den schok zijner zware, in dichte massa\'s aanvallende ruiters nog moest versterken. Wat het ergste echter was, zijne Duitsche troepen riepen ora geld en toonden zich zeer ongeneigd tot vechten. Den volgenden dag, den 14.d™ April, rukte de kleine Spaansche legermacht, nog geen 6000 man sterk, ten aanval op. Daar geen van beide partijen geschut had (graaf Lodewijk bezat slechts twee veklstukjes), werd de slag op zeer korten afstand begonnen. De Spanjaarden veroverden in den aanvang het dorp, werden er weder uitgedreven en heroverden het eindelijk voor goed. Het gros der Nassausche infanterie waagde liet niet zich met de Spaansche to meten, en deze werd door de officieren teruggehouden. In die dagen kon het voetvolk in het open veld niet veel uitrichten tegen ruiterij, en het kwam er op aan of de Spaansche, die niet veel meer dan 1000 paarden telde, tegen de ruim 2000 man sterke Nassausche zou bestand zijn. Deze zwakheid van ruiterij was \'t vooral geweest, welke vele bevelhebbers den raad had doen geven de komst van Valdez, die hun over de 4000 man toevoerde, af te wachten. Doch Hierges, die zelf eerst bij don aanvang
112
van het gevecht verschenen was, stemde voor slag leveren. cl\'A.vila bepaalde zich vooreerst tot de verovering van het dorp en liet slechts een klein gedeelte der infanterie het vuur op den vijand onderhouden.
Ondertusschen stelde zich graaf Lodewijk aan het hoofd zijner ruiterij, die in vier dicht ineengedrongen kolonnes naaide gewone wijze der Keiter \') geschaard was, en viel den uitersten Spaanschen linkervleugel aan, welke uit 200 evenzoo gewapende ruiters onder den befaamden partijganger Maarten Schenck van Niddeghein bestond. Die schaar toog in verwarring op de vlucht en verspreidde de mare van de nederlaag der Spanjaarden tot in Grave. Maar de rest zijner ruiterij, die op het centrum der Spaansche stiet, had minder geluk, d\'A vil a had met veel beleid zijne Waalsehe, Bourgondische eu Spaansche karabiniers in de eerste linie, zijne lansiers in reserve gesteld en even als graaf Lodewijk de flanken met musketiers gedekt. T)e eerste linie brak den schok, en de speerruiters grepen toen in kleine afdeelingen onder leiding van Giovan Baptista Markies Del Monte de Duitschers aan. De karabiniers hadden de gewoonte na het vuren om te zwenken en aan het einde der kolonne weder te laden, toen een werk, dat ge-ruimen tijd vereischte, eu alle bewegingen in den draf uit te voeren. Nu drongen de Spanjaarden in vollen ren tusschen de zwenkende gelederen in en brachten die in verwarring, eer zij den schok van de massa ontvingen. Zoo werden er telkens kleine troepen afgesneden, waarbij de Spanjaarden en Italianen menige heldendaad verrichtten. In \'t eind trokken de Duitschers in verwarring naar den heuvelkling, waar zij gestaan hadden, terug, liet vuur der (lankbedekking verhinderde eene vervolging. Ondertusschen voegde graaf Lodewijk zich aldaar met zijn troep weder bij hen. Er schijnt nog een tweede aanval
\') Zoo noemde men de Daitsche met schietgeweer gewapende ruiterij algemeen , naar den naam, dien ze in Frankrijk droegen, waar ze aan beide zijden goede diensten bewezen hadden.
113
der Duitschers te liebben plaats gehad, maar zonder beteren uitslag en zwakker, daar het gedeelte der Spaansche ruiterij, dat iu reserve gehouden was, hun schrik inboenemde. Eerst toen werd van de andere zijde een algetneene aanval ondernomen ; de ünitsche ruiters werden van de hoogte af op de infanterie achter Mook geworpen en deze tegelijk door liet voetvolk aangetast. Onder Lodewijks troepen, in de engte tussohen de Maas en den heuvelkling beklemd, werd nu eene vreesselijke slachting aangericht. Hij zelf, zijn broeder Hendrik en hertog Christoph stortten zich in het gedrang en lieten er het leven, althans na dien tijd is van geen hunner ooit iets meet vernomen. 3000 voetknechten en 500 ruiters kwamen met hen om; de rest vlood wijd en zijd uiteen, een gedeelte der uit Mook ontkomen Fransehe infanterie veroverde het slot Kerpen en stroopte van daar uit het omliggende land af. Aan de Spaansche zijde sneuvelden 200 man. Van de gewonden wordt in dien tijd zelden melding gemaakt.
Dus was het verloop van den beroemden slag op de Mooker-heide, op den l^611 April 1574. De dapperheid, maar vooral de uitstekende taktiek der Spaansche bevelhebbers, het overwicht hunner veteranen op de ruwe huurtroepen had dien beslist; de moderne krijgskunst, die reeds aan Gonsalvo de Cordova, „den grooten veldheerquot;, zijne overwinningen op de Zwitsers en Duitsche lansknechten verschafte, had weder liet veld behouden. ïegen de kleine, licht beweeglijke en alle bewegingen snel uitvoerende afdeelingen, die hij in de Spaansche legers had ingevoerd, tegen het voortrelfelijk gebruiken der verschillende wapenen waren de dichte massa\'s, waarin de Duitschers hunne kracht zochten, niet bestand \'). Tot Lodewijks
\') Het was, zooals reeds Macchiavelli omtrent de overwinningen van Gonsalvo opgemerkt heeft, eene herhaling van de taktiek der Komeiueo tegen de Makedon ische phalanx.
8
114
eer moet gezegd worden dat hij er alles wat mogelijk was mede had gedaan; eu waren zijne troepen wat minder belust geweest op muiten dan op vechten, hadden zij meer hart voor de zaak gehad, dan zou de kans misschien nog zijn gekeerd.
Lodewijks dood was voor den Prins en voor de Nederlanders een onherstelbaar verlies. Niet alleen verloor hij een getrouw broeder en aanhanger in hem, maar tevens den eenigen generaal, welken hij tegen de Spaansche bevelhebbers kon over-stellen, den eenigen man, welke den Duitschen vorsten eenig hart voor de Nederlanden wist in te boezemen en de plannen van het Fransche hof wist te verhinden met de zaak der vrijheid. Lodewijk was een stout, maar helaas een niet zeer voorzichtig veldheer, al te ridderlijk en te geneigd zichzelf in \'t gevaar te storten. Reeds den slag bij Moncontour had hij daardoor verloren laten gaan. Maar hij was meer, hij bezat groote talenten als staatsman, welke hij in zijne onderhandelingen met Frankrijk en de Duitsche vorsten in de laatste jaren in ruime mate ten toon had gespreid; zijne rondheid en ridderlijkheid imponeerden en troffen veelal doel, waar eene meer slinksche wijze van handelen slechts een nutteloos rekken van onderhandelingen zou hebben veroorzaakt. Al zijne tijdgenooten, zelfs zijne vijanden, schatten hem hoog, als den volmaaktsten ridder, en de meest uiteenloopende mannen luisterden naar zijn raad, de wijze Coligny even goed als de onbesuisde Brederode. Eu tot zijne eer zij het gezegd, hij nam in een tijd, toen de zedelijkheid onder den adel scheen verdwenen, een vlekkeloozen naam mede in zijn bloedig en onbekend graf.
Men vergeve mij deze lange uitweiding over den slag op de Mookerheide, dien ik zoo in den breede heb verhaald om een voorbeeld te geven van de vechtwijze dier dagen en omdat hij het gewichtigste gevecht in het open veld is, dat in de eerste helft van den bevrijdingsoorlog heeft plaats gehad.
De ellendige administratie van Philips finantiën ontnam aan
] 15
deze scliitterencle zegepraal zijner wapenen de vruchten. Op den terugmarseh eischten de soldaten met verdubbelden aandrang geld en toen d\'Avila moest verklaren dat liet er niet was, sloegen zij aan \'t muiten. Weldra deelde /,ich dit aan de meeste andere troepen mede, en ontstond overal de grootste verwarring. Niet dan met zeer veel moeite en nadat vooral Antwerpen het tooneel van de ergste anarchie en knevelarij der burgers was geweest, gelukte het llequesens liet krijgsvolk te stillen, maar de geheele maand Mei ging voorbij, eer hij weder iets beginnen kon. Hij wilde thans den opstand in het hart grijpen en daartoe moest Valdez op nieuw Leiden belegeren, terwijl Chiappin Vitelli, die als veldmaarschalk de tweede plaats in hel leger bekleedde, uit Utrecht in Zuid-Holland, de baron de Chevraux voor de tweede maal iu Waterland moest vallen. \') Een aanval op Zeeland kon hij niet ondernemen, daar Boisot den 308tcn Mei zijne vloot onder Haamstede bij Lillo geslagen en dien admiraal met een aantal zijner schepen in triomf met zich gevoerd had.
Chevraux onderneming lie.]) slecht af: op de door tallooze sloten en wateren doorsneden moerassige weilanden en op de smalle dijken leden zijne troepen ontzaglijke verliezen, zonder voorwaarts te komen. Vitelli daarentegen veroverde Woudricliem, Leerdam en Asperen. En Valdez had zich, na erg op liet platte land van Utrecht te hebben huisgehouden, den 26«\'™ weder voor Leiden neergeslagen. Deze stad was, zoo als de meeste Hollandsche steden, zwak verschanst, en had toen eene bevolking van 14 of, naar anderen zeggen, 16000 zielen. Jhr. Dirk van Bronkliorst was er gouverneur en onder hem voerde Jhr. Jan van der Does, lieer van Noordwijk, in de letterkundige wereld algemeen bekend als de dichter Janus Dousa , het bevel.
\') lïceds in het voorjaar waren de Zaanstreken het tooneel van een kleinen oorlog tusschen hem en Sonoy geweest.
8*
116
Van de stadsregeering was de burgemeester Pi eter Adriaansz. van der Werff de ziel. Eeu vurig patriot en in 1567 om het geloof uitgeweken, waarvoor zijn vader gestorven was, was van der Werlï eeu der stoutste en ijverigste zendelingen van den Prins geweest, en ook nu was hij besloten liever te sterven dan in eene overgave toe te stemmen. Opmerking verdient het, hoe bij dezen patriot zich reeds die overdreven ijver voor de onafhankelijkheid der steden vertoonde, welke later aan Nederland zoovele rampen berokkend heeft. Onder zulke aanvoerders was het te verwachten dat de stad zich hardnekkig zou verdedigen. Bezetting was er niet, alleen bezoldigde burgers en enkele suldaten en vrijbuiters. Maar Valdez was geenszins van plan te stormen. Na Haarlem en Alkmaar schijnen de Spanjaarden daar een zekeren schrik voor te hebben gekoesterd. Zijn korps telde daarenboven maar 8000 man en die kleine macht kon hij niet in bloedige bestormingen verkwisten. Hij sloeg eenen anderen weg in en, gedeeltelijk gebruik makende van de schansen uit het eerste beleg, welke de regeering onverantwoordelijker wijze had laten bestaan, had hij weldra de stad ingesloten met eenen ring van 62 forten, die allen toegang afsloten. Paar de magistraat met gelijke lichtzinnigheid niet voor voorraad had gezorgd, ontstond er spoedig gebrek en weldra hongersnood. Een tijdig ontzet alleen kon haar redden, maar dat scheen zoo goed als onmogelijk. De Hollandsche troepen waren nauwelijks berekend voor de verdediging der verschillende steden an schansen, en daarenboven volstrekt niet opgewassen tegen de Spaansehe. De toestand was dan ook zoo goed als hopeloos. De Staten, waarin de gedeputeerden der Noord-Hollanders toen geene zitting hadden en die alleen uit de edelen en Zuid-Hollandsche steden bestonden, waren terstond, den Is\'™ Juni, te Rotterdam bijeengekomen om de middelen tot een ontzet te beramen. Delft was te veel in gevaar, sinds den Haag door de Spanjaarden
117
bezet wns, om tot vergaderplaats te dienen en daarenboven kon men te Rotterdam gemakkelijker met Zeeland in communicatie blijven. De leden van de drie raden nevens Z. Ex. woonden de zittingen gewoonlijk bij. Er werd den SO5\'611 Juli besloten de sluizen te openen en de dijken van Maas en LTssel door te steken. De schade zou enorm zijn, maar „verdronken land is beter dan verloren landquot;, redeneerden de Staten, en met Leiden kon men zeker zijn dat gelieol Holland verloren ging. Eene commissie xiit leden der Staten en raden nevens Z. Ex., met Buys aan bet hoofd, samengesteld, werd belast met de uitvoering van dit besluit, natuurlijk onder oppertoezicht van den Prins. Tn Augustus ging men daartoe over. Eene menigte voorraad werd bijeengebracht en eene sterke vloot kleine galeien, turfschepen en andere vaartuigen, geschikt voor het bevaren van binnenwateren, uitgerust. Zoo het water den vijand niet verdreef, wilde men hem met deze vloot over \'t verdronken land heen in zijne stellingen aantasten. Den Zeeuwschen admiraal Boisot en diens ervaren onderbevelhebbers Adriaan Willemsz. en .Toost de Moor werd het bevel opgedragen. Zij maakten zich in Zeeland gereed ter ondersteuning van de onderneming met schepen en matrozen; de Zeeuwsche steden, zelfs het zwaar geteisterde Middelburg, spanden alle krachten in om haar mogelijk temaken. Ongelukkig echter werd de Prins zwaar ziek, zoodat men zelfs het gerucht van zijnen dood reeds verspreidde, en de veelhoofdige leiding zijner raden en der Staten kon zijn gemis niet vergoeden.
Valdez werd wel verontrust, toen hij het water al de landen om zijne schansen zag bedekken, maar de dijken hield hij goed bezet en alle toegangen gesloten. Flet land onmiddelijk rondom Leiden bleef droog en de gemeenschap met Haarlem, den Haag en Utrecht verzekerd. Hij bleef dus rustig in zijne stellingen, \'t Werd daarom noodig hem gewapenderhand te
118
verdrijven eu dit was niet gemakkelijk; \'t sclieeu toch zeer de vraag te zullen zijn of het water hoog genoeg rijzen zou om de vloot niet alleen door de sloten en binnenwateren, maar ook over de geïnundeerde landen heen te brengen.
Het duurde tot in de eerste dagen van September eer de gelieele vloot, door Boisot laet 800 Zeenwen versterkt, wier woest uiterlijk de Hollanders niet weinig verbaasde, de Hotte afzeilde. Zij telde 30 galeien, 300 platbodeinvaartuigen en had ongeveer 2500 man, Nederlaiulsehe matrozen en Transche soldaten, op. üe Zeeuwen vooral waren geduchte strijders op zulk een terrein. Bijna allen in den strijd of soms ook op de pijnbank verminkt, met halve manen en het opschrift ,/liever Turksch dan Pausebquot; op do karpoetsmuts, met enterbijlen, opstekers en halve pieken gewapend en onbekend met het woord pardon, boezemden zij den Spanjaarden meer schrik in dan eenige andere vijand. Staaltjes van woestheid werden van hen verhaald, die zelfs Alva\'s veteranen het haar deed te berge rijzen, en zij handhaafden hunnen naam ook bij deze gelegenheid. Maar zij stonden voortreffelijk onder tucht en vlogen op de wenken van Boisot en zijne kapiteinen. \'t Waren de laatsten der Watergeuzen. Den lOquot;1™ bereikte de vloot den grooten dijk de Landscheiding, welke nog anderhalf voet boven water stond. Hij werd doorgestoken en de breuk met schansen tegen den vijand gedekt. Zoo ging het met al de volgende dijken onder onophoudelijke gevechten met de Spanjaarden, die op zulk een terrein voor de Hollanders en Zeeuwen moesten zwichten. Den 20sten was Zoetermeer bereikt en alleen een dijk, de Kerkweg, en de schansen onmiddelijk vóór Leiden scheidden do vloot nog van de stad. Maar het water werd door den wind tegengehouden, en de vloot moest bij gebrek aan den noodigen diepgang blijven liggen. Een hevige storm uit het Noordwesten bracht haar den l8\'™ en October tot bij Lammen, ten zuiden van de stad. Do Kerkweg eu de schans bij Zoeterwoude
119
waren door tie Spanjaarden dapper verdedigd, maar nu ont-üonk hun den moed. Terwijl ïioisot zeer verlegen was hoe hij de schans bij Lammen, die de Vliet afsloot en uiterst sterk was, zou aantasten en in de stad de wanhoop ten top was gestegen, verliet Valdez al zijne stellingen in den nacht van den £lt;icn op den 3del1 October. Een gedeelte van ssijn leger trok naar den Haag, het overige naar Haarlem en Utrecht. Hij werd wegens zijne overhaaste vlucht van bloohartigheid, ja van verraad beschuldigd, \'t Valt niet te ontkennen dat hij, in zijne schansen door schepen aangevallen, geheel van zijn stuk was geraakt, zoo goed als zijne officieren en soldaten. De gevechten met Boisot hadden hem over de 1000 man gekost en zijne troepen geheel gedemoraliseerd. Zij waren tot alles bereid, manr tegen het water waren zij niet opgewassen. Op de half overstroomde en wegbrokkelende dijken konden zij zich bezwaarlijk verdedigen tegen een aanval uit schepen.
Den -Sikquot; October was Leiden ontzet en daarmede Holland gered. ])e onwankelbare standvastigheid der burgerij en harer hoofden, vooral van Van der Werif en Van der Does, en de energie van den Prins, de Staten, Roisot en zijne manschappen hadden de protestantsche zaak behouden. Zoowel den Leid-schen burgers als den dapperen, die hen ontzetten, komt alle lof daarvoor toe.
Maar de veroorzaaakte schade was groot. Het platte land was bedorven, het duurde lang eer het water geheel kon uitgelaten worden. De dijken en sluizen hadden vreeselijk geleden; aan verwoeste dorpen en landerijen en verloren have was het verlies nog aanzienlijker. Het landvolk was zeer verbitterd op den Prins en de stedelijke regenten, die hunne eigendommen hadden vernield. Maar het wanhopige plan droeg vruchten. Met het ontzet van Leiden begint een nieuwe tijd voor Holland. Het grondgebied raakte weder vrij. Eerlang verlieten de Spaansche troepen don Haag en de meeste andere posten, die zij in
120
Zuid-Holland uog inhadden, zij waren weder tot open oproer overgeslagen. Van toen af begonnen de oorlogszaken liaar belang te verliezen tegenover de politiek. Zij hadden niet meer dienzelfden invloed als in de vorige jaren, vooral omdat geldgebrek oorzaak was dat bet Spaanscbe leger steeds meer of min tot muiten neigde en aan alle ondernemingen van Re-quesens de kracht ontbrak. Dc llollandors en Zeeuwen waren uit den aard der zaak tot eenen verdedigenden oorlog gedwongen en veel te zwak om aanvallenderwijze te werk te gaan. Daarentegen vielen er thans staatkundige gebeurtenissen voor, welke grooten invloed op het lot van Nederland hadden. Daarover echter in een volgend hoofdstuk.
IV.
VERANDERINGEN IN DE RKGEERING, UNIE VAN HOLLAND EN ZEELAND.
Toen Requesens in de Nederlanden kwam, waren er, zooals reeds gezegd is, onderhandelingen aangeknoopt tussclien Noir-carmes eu de Hollanders, welke echter zonder gevolg bleven. Evenmin gelukten andere pogingen van den landvoogd om de opstandelingen door selioone beloften tot onderwerping te bewegen. Over \'t algemeen wantrouwde men het woord der Spanjaarden. Steeds bleef de landvoogd nog veel goeds van de algeineene amnestie verwachten, tot welker afkondiging hij gemachtigd was. Hij kon zijne verbazing eu verontwaardiging dan ook niet bedwingen, toen deze, in Juni 1574 bekend gemaakt, volstrekt zonder uitwerking bleef. Na het ontzet van Leiden zag hij zich genoopt tot nieuwe vredesvoorslagen. De kans Holland en Zeeland met geweld te bedwingen werd boe langer hoe kleiner. De geldnood verlamde zijne krachten, in de gehoorzame gewesten begon een slechte geest te heerschen. Daarom ving bij in November nieuwe onderhandelingen aan door middel van Dr. Elbertus Leoninus, toen ter tijde professor in de rechten te Leuven en Mr. Hugo Bonte, pensionaris van Middelburg voor de inname dier stad. Ook deze leidden tot geen resultaat. Het volgende jaar werden zij echter op nieuw aangeknoopt. Graat Gunther van Sehwarzburg, \'s Prinsen zwager, was met volmachten van keizer Maximiliaan ge-
komen om den twist tussehen den koning en zijn onderdanen bij te leggen. De Bredasche vredehandel was liet gevolg zijner zending, maar brak na veel gewissel van nota\'s in Juli 1575 af, omdat er steeds een punt overbleef, waaromtrent de opstandelingen en de koning het nooit eens konden worden, de vrijheid van den protestantschen godsdienst. Vandaar dat deze onderhandelingen betrekkelijk weinig gewicht hadden, zij waren doodgeboren, zij droegen de kiem van hun verderf in zich. Tussehen Philips en Willem van Oranje en de zijnen was geen vergelijk op aarde mogelijk.
Maar zij hadden desniettegenstaande een grooten invloed op de staatkundige gebeurtenissen binnen Holland en Zeeland. De TInie dezer gewesten werd nergens zoozeer door bevorderd. Deze stond tevens in nauw verband met de quaestie omtrent de regeering. De Prins had in 1572 al de macht van den landsheer in handen gekregen. \') Hij representeerde dezen als stadhouder en luitenant-generaal zonder eenige controle van de zijde der Staten en natuurlijk evenmin van die des konings of van den algemeenen landvoogd. In de werkelijkheid was het echter anders. De Prins had een groot gedeelte van zijn gezag aan de Staten afgestaan,1) hij kon over \'t geheel bijna niets doen zonder hunne toestemming, daar hij zonder hen feitelijk niets te zeggen had. Zijn persoonlijke invloed en die zijner aanhangers maakten echter de Staten weder tot werktuigen in zijne hand. Op den duur kon hij er hen toe brengen in alles toe te stemmen, wat hij voorsloeg. Maar de kracht, de snelheid van uitvoering leed daaronder, welke in
) Zoo deden de ambtenaren en de troepen den eed aan den stadhouder en de Staten, wat vroeger nooit geschied was.
123
zulk eenen neteligen toestand, als waarin de in opstand gekomen gewesten verkeerden, volstrekt noodzakelijk was. De kosten van den oorlog waren enorm, en tot liet toestaan van zooveel geld als hij vorderde kon de Prins de Staten niet dan met moeite bewegen. Daarenboven werden er gedurig klachten gehoord over allerlei aanmatigingen der Staten en der vroedschappen, vooral van bet Hof en de edelen, welke laatste, als vertegenwoordigers van bet platteland, hunnen invloed op bet bestuur te gering achtten. Met allen ijver en goeden wil gingen hierdoor de zaken zeer achteruit. De Prins besloot daar een einde aan te maken. Reeds had bij beproefd de macht der edelen uit te breiden door bun het recht te verleenen van over de misdaden, voor 1572 begnan, waarover nog geen vonnis geveld was, recht te spreken. Tevens had hij de klachten van het Noorderkwartier over Sonoy, die met de steden overhoop lag omdat zij hem naar zijne meening niet behoorlijk ondersteunden, terwijl zij beweerden dat hij de zaken niet goed bestuurde, beantwoord met de aanbieding om Sonoy te vervangen door den graaf van den Bergb, in wien de Noord-Hollanders niet het geringste vertrouwen stelden, en waarom zij dus in het bewind van Sonoy, hoe dan ook, bleven berusten. Dit waren slechts palliativen. Thans echter nam hij zijne toevlucht tot een radicaal middel.
Den -ÏO8\'™ October verklaarde hij den Staten plechtig dat het beter was dat zij de regeering zelve in handen namen en dat hij het land verliet. De opgegeven gronden van dit voorstel zijn opmerkelijk. In de eerste plaats beweerde de Prins dat het volk in den waan verkeerde dat het geld ten dienste van hem en niet van het algemeene welzijn werd opgebracht; ten tweede, dat de inning der ingewilligde contributiën door onwil onmogelijk werd gemaakt; ten derde, dat de administratie der finantiën zoo verward was, dat de gelden veelal tot andere doeleinden werden besteed, dan waartoe zij bestemd waren, waaruit de voor bet algemeen belang zoo schadelijke wanbe-
124
aling der troepen ontstond. Wanneer nu liet volk zag dat de Staten, die liet als zijne vertegenwoordigers besoliouwdc, de regeering in handen namen, zouden de vermoedens tegen hem ophouden en alle krachten weder tot de verdediging worden vereenigd, terwijl tevens aanzienlijke onkosten, door zijne hofhouding, lijfwacht enz. veroorzaakt, vermeden werden.
De Staten erkenden volmondig dat do toestand niet zoo was als wel gewenscht kou worden, maar zagen het eenige middel tot verbetering in de centralisatie van het bestuur in \'s Prinsen hand. Den 12\'l™ November boden zij hem daarom aan „absolute macht, autoriteit ende souverein bevel tot directie van alle de gemeene Landszaken, geene nytgezonderd.quot; Hij zou over alle oorlogschepen der steden en alle convooien en licenten kunnen beschikken, even als over de domeinen en inkomsten, terwijl alle overheden, magistraten, gilden, schutterijen en gemeenten den Prins den eed zouden doen als hunnen Regent, en zich zouden verbinden alle door de Staten ingewilligde lasten op te brengen, en liet hem daarenboven vrij zou staan in nood /quot;ISÜOO op te nemen. Alleen in zake van belastingen, veranderingen in de regeering en verdragen bleef de toestemming der Staten vereischt, zoo ook hun advis en nominatie in de meeste benoemingen tot hooge posten.
Doch de som, die de Staten den Prins ieder maand wilden geven tot het onderhoud der troepen, achtte deze te klein en hot duurde tot den 25s,cn eer men \'t er over eens was. Toen eerst werd aan \'s Prinsen verlangen geheel toegegeven en nam hij de opdracht aan.
De Prins was nu Hooge Overheid en Regent van het land bij opdracht der Staten, hij was dus eigenlijk niet meer stadhouder, maar tijdelijk landsheer. In hoeverre dit gezag wettig was is bezwaarlijk uit te maken.
De Staten toch deden hier een stap, waarbij zij zonder twijfel hunne bevoegdheid te buiten gingen; in zooverre kan over de onrechtmatigheid van hun besluit geene quaestie bestaan.
125
Maar zij waren de eenige wettige macht, die in Holland overgebleven was, zij werden algemeen erkend als de vertegenwoordigers des lands, en in zooverre konden zij tot zulk eene opdracht gerechtigd heeten. Hoe men er echter ook over wil oordeelen, te ontkennen is het niet dat deze opdracht der hooge overheid eene revolutionaire daad was, die alleen door den nood kon gerechtvaardigd worden. De voorstanders van de souvereiniteit der gewestelijke Staten, vooral Kluit, hebben er zich op beroepen tot staving van hun beweeren dat de Staten bij ontstentenis van den graaf de souvereiniteit mochten uitoefenen, maar deze redeneering is volkomen onjuist. De Staten toch pleegden hier eene daad van souvereiniteit, niet omdat zij die mochten, maar omdat zij op het oogenblik de eeni\'gen waren, welke die konden uitoefenen. Door den opstand, door de erkenning van den Prins als stadhouder en door al hunne latere handelingen hadden zij een volkomen ommekeer in den politieken toestand des lands gebracht. Hun college was geheel van aard veranderd; zij hadden voortdurend geregeerd, wat hun onder de graven zeker niet toekwam. Reeds een jaar te voren hadden zij, door eene ordonnantie op \'t beleid hunner vergadering te maken, waarbij onder anderen bepaald was dat zij alle zes weken zouden bijeenkomen en daarenboven telkens wanneer de Prins hen bijeenriep, eene daad van souvereiniteit gepleegd, en voortdurend dwong hen de buitengewone toestand des lands tot regeeringsdaden, welke aan de oude Statenvergaderingen volstrekt vreemd waren. \') \'t Was het natuurlijk gevolg van den opstand. De wettigheid dezer daden berustte op niets dan op het revolutionair gezag, dat zij zich moesten aanmatigen, sedert zij in de vergadering van Juli 1572 den opstand gewettigd hadden. Zij sloegen het aanbod van den Prins, om hun het gezag over te geven, niet af, omdat zij er zich niet toe gerechtigd
\') Op de regeling der regeering in Holland in \'t voorjaar van 1574 kom ik later terug.
126
achtten, maar omdat zij meenden dat eene éénlioofdige regeering beter was dan eene veelhoofdige. Hun recht berustte niet op oude privilegiën, maar op de revolutie; zij, die erkend werden als de vertegenwoordigers der in opstand gekomen steden en landen, oefenden liet gezag uit, dat in elk land, waar opstand tegen de regeering is uitgebarsten, als van zelf do vertegenwoordiging in han\'en valt. Een van beiden, of de Staten, of de Prins moesten orde stellen op de regeering; de laatste wilde het niet, om den schijn niet op ziek te laden van uit zelfzuchtige oogmerken te handelen; \'t sprak dus van zelf dat de Staten het deden en zich de rechten eener ;/con-stitnantequot; aanmatigden. \') Daar men dit niet heeft willen of kunnen inzien, is er een eindeloos dispuut ontstaan over de quaestie der souvereiniteit in Holland, terwijl de zaak toch zeer eenvoudig was. De Staten trokken deze bij het voortduren van den opstand aan zich en stonden haar toen voor een gedeelte aan den Prins af, maar alleen aan hem persoonlijk, niet aan zijne eventueele opvolgers. De behoefte aan een krachtig gezag dwong hen hiertoe, het gevoel dat de Prins de eenige was, die de teugels van het bewind goed kon voeren.
Door de opdracht van November 157J- ontving de Prins bijna absolute macht, wat het uitvoerend en wetgevend gezag betreft, maar hij bleef in vele gevallen gebonden aan het goedvinden der Staten. Uit vrije, eigenmachtige beschikking hadden de graven (ik laat het in \'t midden in hoeverre dit met het middeleeuwseh staatsrecht overeenkwam) rechterlijke, flnantieele en adviseerende collegiën ingesteld en afgeschaft.
1) Dewijl de theorie der volkssouvereinitcit toen nog vrij onbekend was en men in de inwendige gesteldheid z-jo weinig mogelijk verandering wilde brengen, dewijl, allen, die iets te zeggen hadden, tevreden waren met den bestaan-den toestand, waarin de vroedschappen der steden en de edelen het geheele land heetten te vei tegenwoordigen, dacht er niemand aan van buitengewone cn anders samengestelde vergaderingen, die eene werkelijke vertegenwoordiging zouden geweest zijn, te spreken. De beschrijving ter dagvaart der kleine steden achtte men toen al een zeer liberalen maatregel.
127
terwijl de Prins gelioudeu bleef geene verandering te maken in de regeering zonder toestemming der Staten, terwijl hij ook bij vele benoemingen aan hunne nominatie gebonden bleef. Zijn gezag was dus geene eigenlijke souvereiniteit, want het had zijn oorsprong in dat der Staten, \'t welk, hoe zij ook overigens redeneerden en verklaarden hem in alles te zullen gehoorzamen , feitelijk boven hem stond. Daar niemand aan een ander meer macht kan opdragen dan hij zelf bezit, spreekt het van zelf dat de door de Staten aan den Prins gedelegeerde souvereiniteit eene mindere was dan de aangematigde, revolutionaire souvereiniteit der Staten. En het blijkt uit het feit, dat deze nog telkens regeeringsdaden bleven uitoefenen, bevelen gaven aan de troepen, zelfs enkele korpsen eigenmachtig wilden ontbinden, dat zij zelve er ook zoo over dachten. Daar zij nu slechts bestonden uit de edelen en de in alle gewichtige zaken aan hunnen last gebonden gedeputeerden der steden, kan men veilig aannemen dat sedert den opstand van 1573 de souvereiniteit in Holland feitelijk berust heeft bij de edelen en vroedschappen en wie verder deel hadden aan \'t bestuur der steden. Maar daar toenmaals het beginsel van overstemming in de meeste gevallen nog als geldend aangemerkt werd, was het Statencollege den Prins een hoeksteen tegen de eigenmachtigheid der vroedschappen.
Toen Requesens begon te onderhandelen, was het noodig dat de Staten van alle de in opstand gekomen landen met elkander raadpleegden, want aan hen-allen en aan den Prins was de last der onderhandelaars gericht. ïot nn toe hadden zij ieder voor zich oorlog gevoerd. Wel was er een verbond door den Prins voorgesteld en in het voorjaar van 1574 zelfs gesloten tusscheu alle tegen Spanje krijgvoerende gewesten, maar dit schijnt nimmer door de vroedschappen te zijn geratificeerd. \') Nu riep de Prins ze alle op, zoowel de sinds Haarlems
!) Van Wijn deelt in zijne Bijvoegsels en Aanmerkingen op Wagenaar, Vil,
128
val op zich zelf staande steden van het Noorderkwartier als Zeeland en Bommel; zelf vertegenwoordigde hij het graafschap Buren, dat aan jsijneu zoon Philips Willem behoorde. Hij dreef door dat ter dener vergadering op geheel bijzondere wijze zou gestemd worden. De edelen en groote steden van Holland hadden de eerste stem, de steden van Zeeland de tweede, de kleine steden van Holland de derde, Bommel en Buren de vierde, hij zelf eindelijk de vijfde. Dit was niet meer dan billijk, want de vredehandel ging hem niet alleen als hoofd van Holland en Zeeland aan, maar ook persoonlijk als voornaam onderdaan en vasal des konings, zooals het toen heette, als een voornaam lid der Staten des lands, omdat zijne bezittingen overal in de landen van Philips verspreid laccen en eindelijk omdat hij tevens een zelfstandig souverein was. Als zoodanig was hij dus een afzonderlijk lid van het feitelijk bestaande verbond der opstandelingen.
Maar de Prins het het niet bij deze éene verandering, hij beschreef alle kleine steden van Holland en zelfs het dorp Grootebroek, om het Noord-Hollandsche platteland te doen vertegenwoordigen, daar de edelen allen tot het Zuiderkwartier behoorden. In de vergaderingen over den vrede, althans in die van Februari 1575, zaten dus, behalve de edelen en de vier groote steden van Holland, de kleine; Rotterdam, Gorcum \'), Schiedam, Briel, Schoonhoven, Oudewater, Woerden, Geertruidenberg, de zeven steden van het Noorderkwartier (Grootebroek er onder gerekend), Bommel, de gouverneur van Zeeland, Charles de Boisot, die van Veere, Juiiius, die van Zierikzee, Van\'
23, eene merkwaardige plaats mede uit de rcsolutiën van de vroedscliap van Gouda, welke dit bewijst. Daarin (de resolutie is vnn 12 April 1574) wordt gesproken van de propositie van den Prins in de laatste Statenvergadering te Dordrecht: „miisgaeders \'t Verbont daervuyt gevolcht ende by den gemeenen Staten van Ilollant, Zeelant, Noordelant, Bommel ende Buy ren onder elekanderen gemaeckt.quot;
\') Deze twee werden toen ook wel groote steden genoemd, zoodat deze weder zes in getal waren. Resol. St. v. Holl. 14 Febroari 1575 en andere dagen.
129
Dorp, en de gedeputeerden v.m Middelburg, Zierikzee, quot;Vlis-singen en Veere. T)e Prins zelf zat onder de edelen en tevens als representant van Buren. Hoewel de vergadering bijeengeroepen was wegens den vredehandel, maakte de Prins er gebruik van om den regeeriugsvorm van al de in opstand gekomen gewesten te regelen en eenheid in hun werken te brengen.
Reeds in het begin des jaars had hij eenige voorslagen daaromtrent aan de Staten van Holland gedaan \'), maar deze merkten op dat het voorstel alle bondgenooten en niet alleen Holland betrof. Daarom werd aan de uit Hollanders en Zeeuwen samengestelde commissie, die met de vredesonderhandeling belast was, tevens opgedragen het ontwerp eener Unie der beide gewesten op te stellen. Buys, die in alle binnenlandsehe zaken hoe langer hoe meer het factotum begon te worden, schijnt die taak op zich te hebben genomen, althans hem wordt later gevraagd of hij er mede gereed is. Hit was blijkbaar het geval, want den gdcn Maart werd in de gemeenschappelijke vergadering der Staten van Holland en Zeeland het voorstel gedaan tot eene nadere veree-niging en tot opdracht van het hoog gezag en bet absoluut opperbewind over de krijgszaken aan den Prins. He Zeeuwen gaven een vrij koel antwoord; zij zeiden dat de Prins het gouvernement in Zeeland had georganiseerd naar behooren en dat veranderingen daarin met groote bezwaren zouden gepaard gaan, maar dat zij evenwel de voorstellen, die hierop betrekking hadden, wel wilden aanhooren. Bij de Hollandsche afgevaardigden vond de voorslag een gunstig onthaal. De gedeputeerden gingen er n# rapport van doen aan hunne meesters en de zaak bleef vooreerst rusten. Eerst toen de vredehandel dreigde af te springen, werd er krachtiger de hand aan geslagen. Er werd den IQden April eene commissie benoemd om eene ontwerp-ordon-
\') Mijne bron is hier en over alle quaestien van regeering en nnie de Reso-lutieii der Staten van Holland 1575 en 7G. De voorstelling van Wagenaar is niet altijd juist, en Kluit is door zijne eenzijdigheid tot groote fouten in dezen verleid geworden.
130
imntie op de Unie eu het met den Prins aan te gaan accoord op te stellen, en deze leverde omtrent het eerste punt dit reeds des anderen daags in.
\'t Waren negen artikelen. De hoofdinhoud was: onderlinge bijstand en vrije handel, geene onderhandeling met den vijand zonder wederzijdsche en \'s Prinsen goedkeuring, beslechting van gerezen geschillen door den laatste, terwijl de oude zouden blijven rusten, belofte van geene burgers van elkander zonder toestemming op te nemen en van uitvoering van alle gezamenlijk genomen resolutiën. Het gezag van den Prins werd niet nader omschreven, alleen in den aanhef gezegd: Onder gehoorzaamheid aan den Prins vau Oranje.
Er is nog te weinig bekend van de geheime geschiedenis van Holland en Zeeland om den verderen loop der onderh,\'indelingen over deze gewichtige quaestie te kunnen mededeelen \'). Dat alleen is zeker dat de Zeeuwen en ook de Noord-Hollanders weinig neiging tot eene nadere vcreeniging hadden. Trouwens hunne zelfstandigheid kon niet anders dan verliezen door ecne aansluiting aan het zooveel machtiger Zuid-Holland.
Terwijl aan de vroedschappen en in sommige steden ook aan de schutterijen en wie er meer eenig aandeel in de rc-geering hadden!) van dat voorstel werd verslag gedaan, maakten de Staten alleen uit dat in zaken van contributie en „politiequot; (regeering) voortaan maar drie stemmen zouden worden uitgebracht, nl. de Prins met de edelen en groote steden, de kleine steden en, ten derde, de Zeeuwen. De
\') \'t Is daarom dubbel te beklagen dat er noch in Groen\'s Archives, noch in Gachard\'s Correspondance de Guillaume le Taciturne brieven over de Unie en het gouvernement te vinden zijn. De over de gebeurtenissen in België zoo talrijke Mémoires ontbreken voor Holland en Zeeland.
\') Dit was zeer verschillend in de onderscheidene steden. In Middelburg werd o. a. het «corpusquot; van de stad gevormd door de regeering, raad, schutterijen en Rhetorica (!). \'t Is merkwaardig dat de rederijkerskamers hier en daar (want het is niet het eenige geval) eene erkende politieke macht waren geworden; wel een bewijs hoe weinig de toenmalige vertegenwoordiging der burgers met onze moderne begrippen overeenkomt.
131
stemmen ran Bommel en Buren vervielen, omdat beide in deïe zaken niet werden toegelaten en voortaan (sinds 13 Mei) alleen verselienen, als de vrede met den koning op het tapijt kwam.
Den 17llcn Mei werd door de edelen een pneadvies over liet ontwerp uitgebracht bij monde van Buys \'), waarin waarschijnlijk is opgemerkt dat het noodig was ook eene omschrijving der macht van den Prins en zijnen raad er in op te nemen. Althans er werd eene commissie benoemd, die den volgenden dag een ontwerp daaromtrent ter tafel bracht. Het bevatte eene omschrijving van de macht, den Prins in November opgedragen.
Ten eerste werd er in bepaald dat hij, zoolang de oorlog duurde, macht zou hebben als sonverein en opperhoofd, met vrijheid om ƒ21000 te lichten zonder voorkennis der Staten. Hij zou door het Hof van Holland recht laten spreken in naam des konings over geheel Holland, Zeeland en West-Friesland. Hij ontving hei recht van privilegie en gratie te verleenen, van keuze der wethouders (leden van de vroedschap en magistraten) in de steden, des noods ook buiten den gewonen tijd, en van benoeming van alle ambtenaren uit eene nominatie van de Staten, alles volgens de oude privilegiën en gewoonten. De Staten, alle ambtenaren, magistraten, schutterijen en gemeenten (burgerijen) van Holland en Zeeland zouden hem en hij hun wederkeerig den eed doen. Vrijheid van geweten werd bedongen, maar den Prins gelast de uitoefening van den katholieken godsdienst te beletten. Hij zou door inspecteurs de inrichting der liervormde kerk regelen en onder opzicht houden Eindelijk werd hem een Landraad ter zijde gesteld uit edelen. Noord- en Zuid-Hollanders en Zeeuwen bestaande, voor wien tevens eene uitgebreide instructie was opgesteld,
\') De advokant was gewoonlijk secretaris van de ridderschap.
■) Van dien tijd dagtcckent de post van Commissaris Politiek op de synodes, die in April dezes jaars reeds in Xoord-llolland voorkomt. Hierin lag de erkenning van den hervormden godsdienst als staatsgodsdienst opgesloten.
9*
132
volgens welke hij deti Prins zou bijstaan en vervangen en met liem het dagelijks bewind voeren in plaats van de Staten.
Van de Unie werd niet gesproken ; klaarblijkelijk is dit ontwerp slechts eene aanvulling van dat van April. Beide werden nu aan den Prins overgelegd, maar vonden bij hem éen groot bezwaar. Hij schreef den 20stequot; Mei een brief aan de Staten, waarin hij verklaarde voorloopig de regeering te willen aanvaarden, hoewel hij liever er van ontslagen was, mits de Staten het onderhoud der land- en zeemacht op zich namen, waarvan in de ontwerpen geene melding was gemaakt. Alleen omtrent het toezicht op de kerk maakte hij eenige zwarigheid. Hij eischic echter dat dit ontwerp niet alleen door de magistraten en schutterijen, maar ook door de gemeenten werd goedgekeurd, opdat het volk niet zou kunnen klagen dat de een jaar te voren gemaakte ordonnantie op de regeering buiten zijn weten was veranderd \').
Deze brief is hoogst merkwaardig. Ten eerste omdat de Prins liier als \'t ware de volkssouvereiniteit huldigt en een soort van plebiscit eischt, en ten tweede omdat hij meermalen zegt alles wat het gouvernement betreft den Staten te willen overlaten, die hem zooveel gezag konden geven als hun goed-daeht, daar hij zelf nooit meer gezag had gezocht dan \'s lands welvaart eischte.
Nergens beroept de Prins zich hier op zijn wettig gezag als
\') Uit deze plaats in den brief en uit den aanhef van \'s Prinsen voorstel tot afschaffing van den Landraad (Ros. 20 Sopt. 1575) blijkt dat reeds in het voorjaar van 1574 eene ordonnantie op de regeering van Holland is gemaakt, in eene Statenvergadering te Rotterdam, door de gemeenten (dat wil zeggen de Inrgerijen) goedgekeurd en naderhand bevestigd in de opdracht van November 1574 (vgl. Res. 12 Nov. 1574, waarin gezegd wordt dat de raden van Sxatc alle jaren gecontinueerd zullen worden enz., volgens de Resolutie te Rotterdam genomen). Daar de Resolutien van de eerste helft des jaars 1574 ontbreken, is het niet mogelijk van dit gewichtige feit eenige bijzonderheden op te gever en heb ik deze eerste constitutie van Holland niet afzonderlijk behandeld. Waarschijnlijk staat zij in verband met de bovenvermelde ordonnantie op de vergadering der Staten, die in Februari 1574 voor goed werd ingevoerd.
stadhouder; hij erkent de Staten als de bezitters der souvereiiii-teit, wien het vrijstaat daarvan zooveel af te staan als zij willen. Behoeft men nog eene andere stem om de meening te staven dat alle gezag tijdens den opstand was het revolutionair, geüsurpeerd gezag der Staten, zonder eenige andere wettigheid dan die de nood der tijden het verleende ? Of zal men beweren dat aan de Staten, volgens do oude privilegiën, volgens het middeleeuwsch staatsrecht, do macht toekwam om de regeeriug in te richten zoo als zij wilden?
Aan \'s Prinsen verzoek om de gemeenten te hooren werd niet voldaan. Wel hoorde men in de meeste Uollandsche steden de hoofden der schutterijen en gilden (in Gorcum en Schoonhoven niet), maar niet de geheele burgerij, zelfs niet de leden der gilden en schutterijen. Op de gewone burgers pastte men reeds toen gaarne het spreekwoord toe: „Wat de heeren wijzen, moeten wrij prijzen.quot;
Den équot;1611 Juni werd eindelijk in de vergadering der Staten van Holland en Zeeland de acte van het verbond der beide landen gearresteerd. Hierin vindt men niets omtrent het gezag van den Prins, waarover men het toen nog niet eens was, maar er staat dat het een verbond was „onder het gouvernement en de gehoorzaamheid aan den Prins als stadhouder en kapitein-generaal van den koning van Spanje.quot; \'t Was eene uitbreiding van de negen artikelen in April aangeboden, niet van den voorslag van Mei. Op het laatste waren de Zeeuwen niet gereed of onwillig. Meermalen werden zij aangeschreven om antwoord, maar \'t bleef uit. Het eenige wat algemeen goedgevonden werd, was het instellen van Gemeene Middelen over de Unie, dat is van eene overal, niet alleen in één gewest, geldige en alleen voor het bestrijden der oorlogskosten dienende belasting; zij bestond uit imposten op wijn, bier, koren, zeep, paarden en vee (bestiael, zooals men toen zeide), bezaaide landen, turf, kolen en goederen die op de waag kwamen. De ordonnantie was van den 10llcn Juni.
134
Eindelijk verklaarden de gedeputeerden van Zeeland den ISJicn Juli dat hunne lastgevers met het ontwerp van het gouverue-ineut tevreden waren. Alleen Zierikzee mankte hierop eene uitzondering. Dc afgevaardigden van deze stad waren niet gelast tot toestemming en herhaalden de verklaring hiervan op den Igdcn en lOtan, toen er besloten werd volgens het ontwerp het gouvernement den Prins aan te bieden.
De tegenstand van éeue enkele stad was genoeg om het gelioale plan iu duigen te laten vallen. De opdracht van het gouverneinent kon nu van wege Zeeland niet plaats hebben, want in zulk een gewichtig besluit werd eenstemmigheid ver-eischt, hetzij die bij eenig reglement was voorgeschreven, hetzij het in den aard der zaak lag. Of het verbond van den éJ™ Juni, waarin de vestiging van het gouvernement van den Prins en van den Landraad niet begrepen was, daardoor ook verviel, is niet zeker. De generale middelen der Unie bleven althans gedurende eenigen tijd van kracht, en daarom kan misschien worden aangenomen dat het bleef bestaan.
In Holland wilde men zich echter niet door de Zeeuwen laten ophouden. Reeds den dag na de eerste verklaring van Zierikzee werd in de vergadering van Holland, die \'smiddags plaats had, terwijl \'s ochtends beide gewesten te samen raadpleegden, eene commissie benoemd om den Prins het gouvernement aau te bieden. Deze maakte nu alleen zwarigheid omtrent het artikel, dat hem belastte de uitoefening der katholieke religie te beletten. Hij bleef vasthouden aan zijn beginsel van algemeene verdraagzaamheid. Maar de Staten wilden in dezen niet toegeven. Zij kozen eene zeer dubbelzinnige uitdrukking: yde exercitie der Religie den Evangelie contrarieorende,quot; waaronder men het katholicisme verstaan kon, volgens de uitlegging der strenge kalvinisten, of ook alleen algemeen veroordeelde ketterijen, zooais de Prins wel zal gedaan hebben. Althans hij nam er genoegen mede. Hij ontving hierbij de opdracht als Hoofd en Hoogste Overheid met volkomen autoriteit
135
en gezag als souvorein en opperhoofd, zoolang de oorlog duurde, üeze macht werd hem opgedragen als den voornaamsten persoon in do Nederlanden en het eerste lid der Staten, niet omdat hij tot nu toe als stadhouder was opgetreden. Over \'t geheel kwam het stuk, wat den inhoud betreft, met het ontwerp van den 1Tquot;!™ Mei overeen. Het was geteekend op den 1 llt;lca Juli (hoewel het eerst den 20steu Was vastgesteld) en voorzien van hot zegel der Staten en van dat van nordrecht.
In Augustus werd daarop de Landraad, thans alleen voor Holland, ingesteld, waardoor de drie raden nevens Z. Ex. kwamen te vervallen. De raad kreeg eene breedvoerige commissie en instructie, stond onder het presidium van den Prins en in zijne afwezigheid onder den graaf van Culemborg, als eerste lid. Dit college was in commissiën voor politieke, finan-tiëele en zeezaken, voor fortificatie en proviandeering verdeeld en 18 personen sterk. Maar het richtte niets wezenlijks uit. Reeds den 20sten September, toen het nog geen maand in werking was, deed de Prins het voorstel het weder af te schatten, omdat zijne macht zoo beperkt was, dat toch ieder oogenblik de Staten gevraagd moesten worden. Hij gaf daarbij duidelijk te kennen dat hij liever een anderen regeeringsvorm gezien en den Landraad slechts aangenomen had omdat de Staten het zoo wilden. Ook hadden de leden van den Landraad afzonderlijk geene macht genoeg, terwijl het college door het groot aantal leden te onbeholpen was om alles te samen af te doen, en vooral waren, naar \'s Prinsen zeggen, eenige gemeenten en schutterijen er tegen. Hij drong er daarom op aan dat de edelen en gedeputeerden der steden, representeerende de Staten van den Lande, zelve\') de regeering in handen zouden nemen, maar met absolute macht en met verlof om
\') Ik moet hier even waarschuwen tegen eene vergissing, meermalen door Kluit begaan, die, door deze uitdrukking in de war gebracht, hier en daar zegt dat het Statencollege niet de Staten zelve, maar alleen hunne representant was. lo dezen zin beteckent Staten zooveel als standen , de onderscheidene deelen des volks, gewoonlijk echter de vereenigde afgevaardigden van ridderschap en stcdeu.
136
ySOOÜO zonder voorafgegane toestemming der vroedschappen te heffen.
In dezen voorslag trof de Prins de zeere plek in de inrichting van den lateren Nederlandschen regeeringsvorm; het mandat imperatif en het daaruit voortvloeiend beginsel van eenstemmigheid, dat den Staten steeds de handen bond, dat alle kracht en spoed van handelen, alle geheimhouding onmogelijk maakte, dat niet alleen de geheele Republiek, maar ook alle gewesten afzonderlijk deed ontaarden in verbonden van een groot aantal kleine souvereinen, tussclien welke alleen omkooping en intimidatie eendracht bewaren kon. Dat mandat imperatif dor gedeputeerden richtte reeds toen in Holland kwaad genoeg aan, en had reeds de zoo hoog noodige unie met Zeeland onmogelijk gemaakt; hoe nadeelig moest het dan niet werken bij den la-teren toestand? Het was de kanker van den staat, de oorzaak van allo rampen, welke onder Maurits, Willem II en vooral onder Willem III het land op den rand des ondergangs hebben gebracht, het maakte den staat tot dat onbeholpen lichaam, waarin oligarchie en nepotisme hunne treurigste triomfen behaalden. Het scherpe oog van den wijzen staatsman had het reeds nu ontdekt en de middelen tot herstel aangegeven. Hij wenschte eene souvereine vergadering, bestaande uit de gedeputeerden van edelen en steden en (waarschijnlijk voor-loopig) de leden van den Landraad, om het college nog meer gezag te geven. Te samen zouden de Staten en raden maar een corpus uitmaken, representeerende de Staten van den Lande. Uit dat college wilde hij zes commissarissen voor de finantiën hebben, die \'s lands gelden zouden beheeren en op de belastingen toezien, en zes, die de administratie der verdedigingsmiddelen ter zee en te land zouden voeren. Dit college zou elk jaar vernieuwd worden en de vroedschappen alleen behoeven te raadplegen op \'t stuk van belastingen en waarschijnlijk van veranderingen in de regeering. Van zijn eigen gezag spreekt de Prins niet. Hij zal het wel bij het oude hebben willen laten.
137
Maai de Staten waren niet zeer ingenomen met dezen voorslag. De toon van hun antwoord is verdrietig en angstig tevens. Zij zeggen er bij te blijven dat de Prins absoluut gezag zou hebbeu, onder welken titel hij maar wilde, ja als Graaf van Holland, zonder dat zij meenden dat zijn gezag door eenige voorwaarden, restrictiën of wetten beperkt moest zijn, maar dat hij het zelf niet had gewild; dat hij eene nadere omschrijving van dat gezag had geëischt en dat zij daarom eerst met Zeeland in overleg waren getreden en toen met zijn goedvinden den Landraad hadden ingesteld; dat zij nu eerst hunne lastgevers moesten gaan hooren, en den Prins derhalve verzochten ben den 28sto\' ergens bijeen te roepen en tot zoolang alleen de regeering waar te nemen, terwijl eenige gedeputeerden als vertegenwoordigers der Staten hem zouden blijven bijstaan.
Men kan zich moeilijk eene zonderlinger verhouding voorstellen dan tusschen den Prins en de Staten. De laatsten, vooral de stedeii, zochten zich onophoudelijk een gezag aan te matigen, dat hun volgens de oude rechten, waar zij zich op beriepen, niet toekwam, als zij daaronder ten minste niet het Groot Privilegie verstonden. Zij maakten daardoor den Prins het rcgeeren uiterst moeilijk en bonden de uitvoerende macht aan de besluiten der vroedschappen. Maar tegelijk wilden zij dat de Prins de dictatuur zou aanvaarden en verklaarden gedurig dat zij hem volkomen souvereiniteit opdroegen, hoewel zij voor en na bij hunne ingekankerde gewoonte bleven, en onophoudelijk zelve gezag oefenden. Zij waren zich bewust dat alleen de leiding van den Prins vastheid aan de regeering geven kon, maar steeds bleef de neiging naar uitbreiding van eigen gezag hun te machtig en sleepte hen weder op de banen welke zij zelve niet wilden betreden. Daarentegen zag de Prins boe schadelijk die onophoudelijke inmenging der Staten op de uitvoerende macht werkte en ried hun aan of zelve het gezag in bandon te nemen, bf een lichaam uit hun midden in het
138
leven te roepen, dat als souverein gebieden kon. Maar daartegen zagen de Staten op. Zoodra zij door hunne aanmatigingen en bemoeiingen van gezag den Prins meenden vertoornd te hebben, vervielen zij tot een ander uiterste en boden hem eene souvereiniteit en dictatuur aan , waaraan zij zich op den duur toch niet konden onderwerpen. Zij deden dit in termen, zoo nederig en men zou bijna zeggen zoo vol teedere dankbaarheid, dat men meenen zou dat zij alle gezag aan hem wilden afstaan. Zij spreken van de vaderlijke liefde, welke de Prins het land toedraagt, zij smoken hem te willen voortgaan met zijne gelukzalige regeering en belooven hem onbeperkte gelioorzaamheid, zij spreken geheel als onderdanen tegen hun-neu vorst. Doch hunne daden zijn daarmede niet in overeenstemming, de klachten van den Prins over de weinige kracht van het uitvoerend gezag en van alle regeeringslichamen over inbreuken op hunne macht worden er niet te minder om herhaald. De schuld lag niet aan den goeden wil der leden van de Statenvergadering, maar aan hun mandat imperatif. Zij zelve konden niets beslissen. Als de Prins eene boodschap indiende, waarin hij aanwees hoe de zaken leden door de luttele kracht van het uitvoerend gezag, dan waren de gedeputeerden overtuigd; maar kwamen zij in de vroedschappen rapport doen, dan stak de geest der municipale zelfstandigheid, de geest der raiddeleeuwsche commune, waarvan men in Duitschland, Frankrijk en vooral in de Nederlanden en Italië zulke merkwaardige voorbeelden aantreft, weder het hoofd op en werd hunnen goeden wil te machtig. Ware de Prins een man geweest die naar het absoluut gezag streefde, hij had door zijn persoonlijk overwicht de Staten kunnen dwingen, omdat hij onmisbaar was, maar dat deed hij zelden, alleen in 1574, toen hij dreigde te bedanken. Hij wilde niet als despoot regeeren, hij wenschte alleen dat het uitvoerend gezag, waarvan hij het hoofd was, niet onophoudelijk de Staten en deze hunne lastgevers moesten vragen. Als hoofd van den opstand, wenschte hij den steun
139
van het geheele volk; nergens klaagde hij meer over dan ovsr het verspreiden dor beschuldiging dat hij in den opstand zijne-eigene grootheid zoeht. Hij trachtte daarom steeds het gezag uit te oefenen in vereeniging met vertegenwoordigers des lands, hij wilde dat gesanctioneerd hebben niet alleen door de vroedschappen, door de hoofden der gilden en schutterijen, maar ook door de burgerij zelve. Doch hij eischte onafhankelijkheid in haren werkkring voor de uitvoerende macht, geene souvereiniteit in naam , zooals deze bij de instelling van den Landraad had ontvangen. Hij eischte dat vooral, omdat hij niet voortdurend in persoon in Holland kon wezen, omdat hij meer te doen had dan alleen over dat eene gewest te regeeren. Want hij moest bovenal de al-gemeene leiding der beweging tegen Spanje blijven voeren en dan hier dan daar aanwezig zijn. Des te meer moest hij daarom wenschen dat er bij zijne afwezigheid eeue uitvoerende macht bestond, welke in staat was om liet opperste gezag in der daad uit te oefenen.
En dat schijnen de Staten niet begrepen te hebben; zij hadden hem de soavereiniteit voor zijn persoon opgedragen en vatten niet recht dat hij daarmede nog niet tevreden was. In zijne afwezigheid namen zij die steeds weder zelve in handen. In latere jaren, toen de Prins niet meer in Holland tegenwoordig kon zijn en dat gewest zich met andere verbonden had, was deze onuitroeibare neiging der Staten en vroedschappen de bron dier zwakheid van het uitvoerend gezag, waarop ik nog zoo dikwijls zal moeten terugkomen.
Hoe stellig de Staten ook beloofd hadden op den 2Ss\'CI1 September met volkomen volmacht op \'t stuk der regeering terug te zullen komen, er werd in het eerst weinig of niet over gesproken. Wel besloot men den 88tel1 October dat voortaan het college der Staten zou bestaan uit drie personen uit de edelen, twee uit elke groote en een uit elke kleine stad, om een jaar lang permanent bijeen te blijven, maar
140
nergens wordt eenige melding gemaakt of aan dit college eene grootere macht, zooals de Prins wensohte, werd toegestaan. En naderhand was het slechts zelden voltallig bijeen, wat grooten last veroorzaakte, omdat eene stad, die niet vertegenwoordigd was, zich veelal aan een besluit niet gebonden achtte, dat in hare afwezigheid was gevallen. Hoe eigenlijk de regeering werd gevoerd, toen de Prins in den herfst naar Zeeland was vertrokken, is niet zeker. De Landraad bestond niet meer, zijn naam wordt nergens genoemd, en de Staten vindt men dag aan dag bijeen. Op de samenwerking met Noord-Holland werd order gesteld. Drie Noord-Hollandsche gedeputeerden zouden voortdurend in het zuiden, drie Zuid-Hollandsche in het Noorderkwartier aanwezig zijn. Tevens werd ook besloten dat in de vergadering van het laatste twee gedeputeerden van het platte land zitting zouden hebben.
Uit enkele uitdrukkingen, b. v. gecommitteerden van flnan-tiën, en uit het ontbreken in de registers van de meeste dagen uit het begin van 1576 zou misschien op te maken zijn dat eene commissie uit de Staten met het dagelijksch bestuur belast was, en dat kan dan het boven genoemd Statencollege zijn geweest. Maar met zekerheid is er niets van te zeggen.
He Prins liet de quaestie niet rusten ; den SOsten Januari schreef hij met advies van de Staten (nl. die van Zuid-Holland) aan de. steden van Noord-Holland en Zeeland dat zij hunne gedeputeerden tot hem zouden zenden\', met volkomen en absolute macht om de Unie van verleden jaar in werking te brengen, zonder dat de gedeputeerden daarvan eerst rapport zouden mogen doen. Van Zeeland, vooral van Zierikzee, had hij geen tegenstand meer te vreezeu. Want daar was de nood thans hoog geklommen.
Het jaar 1575 was, in vergelijking van de beide vorige, niet rijk aan groote gebeurtenissen op het oorlogsveld. Geldgebrek en de hoop op het gelukken der onderhandelingen, hadden Requesens bewogen in den beginne niets te ondernemen.
141
Met zijne hoofdmacht bleef hij in Vlaanderen. Eerst in April kwam de stadhouder van Holland en Zeeland in partibus infi-delium, Gilles de Barlaymont, heer van Hierges, die den graaf de la Eoche, Noirearmes opvolger, aldaar vervangen had, en tevens over Utrecht en Gelderland gebood, in beweging. Zijn eerste aanval was tegen Noord-Holland gericht. Billj zou hem ondersteunen. Sonoy nam alle maatregelen daarentegen met energie en beleid, maar werd niet te best ondersteund door de bevolking, vooral niet door die van \'t platte land. Het afloopen door vagebonden en menigvuldige brandstichtingen deden hem verdenking opvatten tegen de voor een goed deel nog katholieke boeren. Hij meende met eene groote samenzwering te doen te hebben en trad daartegen met een terrorisme op, Alva waardig, of liever hij nam diens maatregelen tot voorbeeld. Een buitengewoon gerechtshof werd samengesteld uit eenige schouten, drosten en baljuwen, hoofden van de politie, om hiernaar onderzoek te doen; en dit verdiende weldra den naam van Bloedraad ten volle, dien het volk het in navolging van den Raad van Beroerten gaf. De schout van Hoorn vooral, Joost Huykesloot, maakte zich berucht. Want hij schaamde zich niet zelf de hand te slaan aan de martelwerktuigen en den beul bij hel pijnigen af te lossen. En die pijnigingen zijn overbekend door hare weergalooze afgrijselijkheid, want Sonoy en zijne rechters overtroffen in vindingrijkheid de inquisiteurs; men kan zo slechts met de vreeselijke martelingen, welke in het Oosten in gebruik waren, vergelijken. Bor, Hooft en andere schrijvers hebben ze in den breede beschreven en met de krachtigste bewoordingen veroordeeld, als het afschuwelijkste en schandelijkste wat in deze tijden is gebeurd. Het ergste was nog dat zij geheel onschuldigen werden aangedaan. Een aantal vagebonden waren gevat en door de pijnbank tot hel beschuldigen van rijke boeren gebracht en deze werden weder door nog vreesselijker middelen tot het aanklagen van anderen geleid. \') Doch ook die
\') Men vroeg den beschuldigde of deze of gene hem niet had omgekocht om
142
valsche aangifte kon hen niet rodelen ; op enkelen na, die steeds standvastig bleven, werden zij ter dood gebracht. Eindelijk kwam het den Prins ter oore; deze beval het onderzoek niet voort te zetten dan in bijzijn van twee zijner gemachtigden. Sonoy kwam daar tegen op, maar zijne werktuigen begonnen bevreesd te worden en onttrokken zich. De rogeering van Hoorn verzette zich krachtig, toen hij een burger van die stad vatten liet. De zaak bleef sleepen tot de Pacificatie, maar de toen ontslagen slachtoffers konden geen verhaal krijgen op den machtigen gouverneur. Diens gewichtige diensten en de aanhang, welke hij zich in het gewest verworven had, beschermden hem tegen het lot van Lumey. Hij was even wreed, maar niet als deze uit dolle woede, maar door systeem. Sonoy was een waardige tegenhanger van A.lva, een goed soldaat en bevelhebber, een man van groote energie doch van onmeuschelijke hardheid; hij had de wreedheden zijner verwilderde benden en do insubordinatie der Geuzenhoofden streng gestraft, omdat dit aan de krijgstucht schade deed en niet omdat hem het leven van een katholiek, vooral niet van een priester iets schelen kon. Aan de zaak der Nederlanden, aan het strenge kalvinisme was hij onwankelbaar getrouw, hij sloot zich daarom later bij Leicester aan. Het doel zijner eerzucht was, in het Noorderkwartier zelfstandig te gebieden, en ongaarne zag hij zelfs den Prins daar zoo nu en dan in persoon optreden. Soms scheen hij zich tegen hem te willen verzetten, maar toch boog hij op den duur voor diens wil.
Het jaar 1575 heeft hem echter beladen met den vloek van het nageslacht, terecht in zooverre hij de onmenschelijkste daden
brand te stichten, en hield eerst op met pijnigen, als zij ja zeiden. Het was op een aantal met name genoemden gemunt, alle rijke katholieken: Toen de oude Koppe Kornelisz aan de gevolgen van het pijnigen stierf, in tegenwoordigheid der rechters, riepen zij; quot;De duivel heeft hem den hals gebroken» en lieten zyn lijk, hoewel hij niets bekend had, viercndeelen, oen duidelijk bewijs dat zij de schuld vooraf bewezen beschouwden.
143
liet plegen, maar wel ten onrechte, omdat zijn uitnemend beleid Noord-Holland gedurende vier bange jaren van den ondergang gered heeft.
De maatregelen van Sonoy hadden Hierges doen inzien dat hij op het uiterst moeilijke terrein van Noord-Holland niet veel zou kunnen uitrichten. Hij wendde zich, na eenigen tijd een kleinen oorlog in Waterland te hebben gevoerd, zuidwaarts. Over Utrecht trok hij naar de Lek en greep Buren aan. Toen dat gevallen was na twee dagen beleg, wierp hij zich op Zuid-Holland. Terwijl men daar voor Gouda vreesde, verscheen hij op eens in Juli voor Oudewater. Het kleine stadje verdedigde zich dapper, maar werd den Z\'1quot;1 Augustus stormerhand ingenomen. Toen kwam Schoonhoven aan de beurt. Kolonel La Garde, die er bevel voerde, nam alle mogelijke maatregelen tot behoud der stad, maar de burgerij ondersteunde hem slechts fiaauw; toen er bres was geschoten, wilde zij die niet helpen stoppen; daarop bedong La Garde eene eerlijke capitulatie met vrijen aftocht en krijgseer voor de bezetting. Verscheiden pogingen van Hierges om langs de Krimperwaard Dordrecht in \'t nauw te brengen mislukten. Ben deel zijns legers onder zijn broeder, den graaf van Meghen, sloeg in September het beleg voor Woerden , maar hoewel deze er elf maanden voor lag (tot Augustus 1576), gelukte het hem niet de stad den toevoer af te snijden, en de inundatiën beletten een eigenlijk beleg.
Ondertusschen had Requesens het plan ontworpen Zeeland aa7i te tasten. Eenige uitgewekenen hadden hem de mogelijkheid eener onderneming onder liet oog gebracht, welke tot de meest bezwaarlijke, ja onuitvoerbare kon gerekend worden.
Het gold hier nl. over de ondiepten en schorren van Phi-lipsland naar Duiveland en van daar naar Schouwen te trekken, midden door overigens vrij diepe wateren, waar iedere misstap den dood ten gevolge moest hebben. Reeds vroeger had Mondragon door zulk eene tocht Goes ontzet, in zooverre was
144
liet geen nieuw plan, maar, terwijl men toen door den vijand niet bemerkt word, waren thans de wateren, waar men door heen moest, bewaakt door eene menigte vaartuigen en konden de toebereidselen tot den tocht niet nalaten de aandacht der Zeeuwen te trekken. Maar Requesens en zijne generaals Vitelli, d\'Avila en Mondragon besloten, nadat het wad tus-schen Philipsland en Buiveland waadbaar bevonden was, tot de uitvoering.
Van de beide broeders Boisot, aan wie de verdediging van Zeeland was toevertrouwd, had Charles hef bevel over de troepen op Duiveland en Schouwen, Louis over de vloot. Talrijke berichten hadden het vermoeden van den voorgenomen aanslag opgewekt en de schepen kruisten zoo dicht mogelijk bij de ondiepten. In den nacht van den 28«\'™ September begonnen 1500 uitgelezen Spanjaarden en 200 pioniers onder Osorio de Ulloa den voorbeeldeloos stouten tocht. Het was een stikdonkere nacht en een onweder maakte het uitzicht nog moeilijker. Soms tot aan de knie, soms tot aan het midden in het water, links en rechts door de Zeeuwen uit de schepen met een hevig vuur bestookt, dikwijls ook met enterdreggen en dorsehvlegels aangevallen, marcheerden de Spanjaarden met weergalooze onversaagdheid langs het smalle pad door het water. De pioniers en de achterhoede werden door den opkomenden vloed verrast en moesten met zwaar verlies omkeeren. Maar de overigen zetten, hoewel menigeen sneuvelde of verdronk, den tocht voort tot zij den dijk van Duiveland bereikten. Daar stond Charles de Boisot met 10 vaandels Franschen, En-gelschen en Schotten gereed ter hunner ontvangst. Ongelukkig werd hij door een zijner eigen soldaten bij het eerste vuur doodgeschoten, en zijne troepen, van hunnen aanvoerder beroofd en ontzet door de stoutheid der Spanjaarden, namen in pani-nischen schrik de vlucht, toen Ulloa en de eersten, die aan land stapten, met gevelde spiessen tegen den dijk opklommen. Geheel Duiveland viel den Spanjaarden in handen. Nu kwam
145
d\'Avila met zijne scliepen naar Duiveland (de Zeeuwsche waren terstond naar Schouwen gestevend) en zette de rest van het korps daar aan land. Mondragon nam thans het bevel op zich, wist zich een weg naar Schouwen te banen door de ondiepe kreek, die dit eiland van Duiveland scheidt, en veroverde het geheel, behalve Zierikzee en het thans reeds lang door de zee verzwolgen Bommenede.
De tocht der Spanjaarden naar Duiveland is terecht door ieder als een weergaloos wapenfeit geprezen. Hij maakte een diepen indruk en deed den schrik voor de Spaansche wapenen, den eerbied voor hunne krijgsmanshoedanigheden herleven. Men moet hot verhaal bij Hooft en vooral bij Strada lezen, die er al hunne krachten als stilisten — en beide zijn dat in de hoogste mate — aan gewijd hebben, \'t Moet ieder, die hart heeft voor dapperheid en krijgsdeugd, leeren vergeten dat het Spanjaarden zijn, wier daden beschreven worden, en met bewondering vervullen voor zooveel moed en zooveel volharding.
Maar bij den Prins en de zijnen moest de schrik aan de bewondering het zwijgen opleggen. Want niets schoen den Spanjaarden meer onbereikhnir, nu zij zelfs door het water niet konden worden tegen gehouden. Doch zij wankelden daarom niet. Van Dorp bracht met behulp van den wakkeren burgemeester Keersema-ker Zierikzee in staat van verdediging. Bommenede, het eerst door de Spanjaarden aangetast, hield den aanval wakker uit en werd eerst in het einde van October met storm ingenomen. Toen begon het beleg of liever de blokkade van Zierikzee, maar het duurde lang eer de haven kon worden gesloten en de toevoer afgesneden.
De benarde toestand van Zeeland en vooral van Zierikzee maakte natuurlijk de tot nu toe tegen de Unie zoo weerbarstige regenten handelbaarder. Hoe hooger het gevaar klom, hoe meer ook de invloed van den Prins moest stijgen. Deze achtte den tijd gekomen om zijn plan, de vereeniging van Holland en Zeeland, door te drijven. Zooals reeds gezegd is, had hij met de
10
146
Hollandsche Staten de Zeeuwen en Noord-Hollanders aangesclire-ven, gedeputeerden te zenden met volmaclit oin de Unie te sluiten. Den lltoi Maart 1576 kwam de generale vergadering der in opstand verkeerende gewesten bijeen. Zij bestond uit afgevaardigden der ridderschap en edelen van Holland (die hier afzonderlijk worden genoemd), van Dordrecht, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Gorcum, Schiedam, den Briel, Woerden, Goertruidenberg, Alkmaar, Bnkhuizen en Medemblik (de drie laatste als gedeputeerden van ,/de gemeene stedenquot; van Noord-Holland), Middelburg, Zierikzee, Vlissingen, Veere en Bommel. Don volgenden dag verscheen de Prins zelf ter vergadering en leverde zijn voorstel omtrent de Unie en regeering in, waaraan hij door eene ernstige aanspraak kracht bij zette. Hij drong aan op eene nauwe vereeniging der gewesten en op voldoende regeling der regeering. Wat het laatste punt betrof, zeide hij dat hem altijd de schuld van elk ongeluk werd gegeven en dat hij daarom verplicht zou zijn de regeering neder te leggen , wanneer daar niet zoo in voorzien werd, dat het duidelijk bleek hoe hij waarlijk niet alleen ten zijnen bate het bestuur voerde. Den volgenden dag stelde hij tevens een aantal generale middelen (belastingen in al de gewesten gelijkelijk te heffen) voor, om daaruit de som van f 210,000 per maand te vinden, -welke de gewone uitgaven voor de verdediging vereischten. Deze vonden bij de Noord-Hollandsche en Zeeuwsche gedeputeerden tegenstand, daar zij al te drukkend werden geacht. \'). Zij konden er niet in toestemmen, zonder eerst hunnen lastgevers verslag te doen ; den 33s\'el1 Maart werd daartoe besloten.
\') Onder anderen moesten alle grossiers in wijnen, boven de belasting op den wijn zelf, nog per maand ƒ 3 en de tappers van tieren eene mindere som voor elk lid van hun huisgezin boven 12 jaar betalen, en werd van elke ton hier van f 3 waarde ƒ3 accijns, van elke van ƒ 2 of minder ƒ 1, 16 of 14 stuivers, van elk hoornbeest boven de 2 jaar elke maand 4 stuivers geheven. Daarenboven had men nog de licenten van alle in- en uitgevoerde waren. Zeeland mocht daarenboven diezelfde waren nog heiasten voor eigen inkomsten.
147
Ongeveer drie weken later kwamen zij terug, en bij placaat van den S\'J\'ten April werd de heffing der generale middelen der Unie afgekondigd.
Het verbond en het gouvernement hadden minder bezwaar gehad.
Den 25sten April \') werd de acte, welke daarop betrekking had, geteekend. Zij hield hetzelfde in als de acten van 4 Juni 1575 over de Unie en van 11 Juli over de regeering, welke zij tot een geheel vereenigde. Er was nog in opgenomen dat de gewesten elkaar wederkeerig drie gemachtigden, door den Prins uit eene nominatie der Staten gekozen, zouden zenden, om met de Staten van het kwartier het bewind te voeren, en zij bepaalde ook de gemeene belastingen. De Prins ontving over geheel Holland en Zeeland souverein gezag, zoolang de oorlog duurde. Het Hof van Holland behield zijne rechtspraak over beide gewesten volgens het ontwerp van Mei. Alle magistraten, schutterijen en gemeenten en alle vlekken en dorpen in Holland en Zeeland moesten den Prins den eed van gehoorzaamheid doen en hij wederkeerig dien van de rechten en privilegiën te zullen beschermen. In elk kwartier, waar hij zich ophield, mocht hij de gedeputeerden der Staten, die het dagelijksch bestuur in handen hadden, als zijnen raad gebruiken. !).
Hiermede was eindelijk de quaestie der vereeniging en re-
1) De finale resolutie werd den 28sten genomen.
2) Motley heeft (Rise of the Dutch Republic, III 6 , Ed. Diirr) eenige artikelen dezer Unie niet goed verstaan en zegt: «The tenure of the union teas from six months to six months with six weeks notice. Deze dwaze fout heeft haar oorsprong te danken aan de woorden, waarin de bepaling vervat is dat de gemeene middelen maar voor 6 maanden geheven worden en dat «na de expiratie van de voorz. ses maanden op de continuatie van de Unie verder mag worden voorzienquot;, waarmede de generale middelen van de Unie bedoeld worden. Het verband wijst het duidelijk aan. De Unie zelve moest duren, zoolang de Nederlanden in de wapenen waren. De C weken, waarvan Motley spreekt, zijn ook verkeerd verstaan. Er wordt nl. gezegd dat G weken voor het einde van den termijn der gemeene middelen de Staten zouden bijeenkomen om ze te bevestigen of te veranderen.
10*
148
geering der gewesten beslist. De Prins had nu in allo evenveel gezag; de gedeputeerden der Staten (later de Gecommitteerde lladen genoemd) stonden hem in de uitoefening daarvan bij.
Der revolutie was de kroon opgezet. Ben bondgenootschap onder de souvereiniteit van den Prins, hoewel die \'s konings naam bleef gebruiken, een nieuwe staat, gevormd uit de in opstand gekomen gewesten, werd tegenover de Spaansohe monarchie gesteld, eene andere generaliteit tegenover die, welke de landvoogd en de Raad van State te Brussel vertegenwoordigden, zelfs tegenover de rechtsmacht van den Grooten Raad van Mechelen die van liet Hof van Holland. De eerste steen van de Republiek der Vereenigde Nederlanden was gelegd.
Het gewichtige document, waarin de nieuwe constitutie vervat was, werd geteekend door den Prins, den graaf van Culem-borg, de heeren van Kenenburg, (Otto van Bgmond) van Car-nis (Rutger van Boetselaer) van Warmond (Johan van Duyven-voorde) en van Assendelft, door Mr. Adriaan van der Mijle \') voor Dordrecht, door de minder bekende overige gedeputeerden der andere Hollandsohe steden, door drie afgevaardigden van de zeven steden van Noord-Holland en door die van de vier Zeeuwsche steden. Bommel onderteekende niet mede. Het was niet wegens de Unie, maar wegens eene andere zaak, het buitenland betreffende, opgeroepen. 2) Reeds in \'t vorige jaar was or in de Staten over gesproken om de hulp van vreemde vorsten in te roepen. Onmiddelijk na het afspringen van den vredehandel was dit plan, reeds meermalen geopperd, ernstig in
\') Op blz. 30 is deze bekende staatsman, later president van het Hof van Holland, verward met zijn broeder Cornelis. Deze laatste was kastelein van \'t slot te Gouda en schoonzoon van Hopper. Hij bleef na 1572 ambteloos te Leiden wonen. Beide waren zonen van Aert v. d. Mijle, burgemeester van Dordrecht, in 1572 als Spaanschgezind uitgeweken.
\') Er is echter op deze vergadering een accoord mede gemaakt, maar de inhoud wordt niet opgegeven.
149
behandeling genomen. De bondgenooten hadden zich tot den keizer gewend en een plechtig verzoekschrift aan Philips gericht, waarin zij Ininne eisclien in eerbiedigen vorm mededeelden en regtvaardigden. Do edelen en enkele steden hadden reeds toen aangedrongen op het afzweren van den koning, sommige ook op liet kiezen van den een of anderen vorst tot beschermheer. In September hadden de Staten van Holland zelfs verklaard bereid te wezen den Prins als graaf van Holland te erkennen. Sedert het mislukken der onderhandelingen achtte men zich eigenlijk ontslagen van de gehoorzaamheid aan eenen vorst, wiens gemachtigden in geen der voorname punten van geschil eenige concessie mochten doen. Allen waren het eens dat bij eene buitenlandsche mogendheid hulp moest worden gezocht, doch er was groot verschil over de wijze hoe en bij wie. Terwijl sommigen een protectoraat van of zelfs de opdracht der souvereiniteit aan een buitenlandscli vorst wensch-ten, wilden anderen alleen een bondgenootschap, zonder aan cenigen vreemdeling gezag over het land toe te staan. Enkelen waren er die den keizer, den natuurlijken beschermheer, want in naam behoorden Holland en Zeeland, als leden van den Bour-gondisclien Kreits, nog tot het Rijk, te hulp wilden roepen; anderen neigden tot Frankrijk, velen tot Engeland; Gouda alleen bleef er bij dat men op eigen krachten moest blijven steunen en geen vreemdeling in het land halen. De Prins was het meest geneigd tot een Fransch protectoraat, waar vroeger graaf Lodewijk zoo ijverig voor had gearbeid. Maar de Hollanders wantrouwden koning Hendrik III, die zooveel deel gehad had aan den Bartholomeusnaeht, die even bigot katholiek als losbandig en trouweloos was; zij wenschten het liefst den steun van Engeland en vau de vorstin, die de Britten hunne glorious protestant Queen noemden. Er was veel en lang over gehandeld, eindelijk was besloten een gezantschap naar Engeland af te vaardigen. Elisabeth zelve had er toe bij gedragen door onder do baud de onderhandelingen met Frankrijk
150
af te raden. Zij vreesde Spanje, maar eene vestiging der ïran-sche macht, aan de jVederlaudsche kusten duclitte zij evenzeer.
Door hare intrigue tegen Frankrijk had zij echter het aanzoek van Holland en Zeeland uitgelokt. Drie der eerste staatslieden van den nieuwen staat (zoo kan men immers het geünieerde Holland en Zeeland thans wel noemen), Marnix, Buys en Dr.
Franpois Maelson, pensionaris van Enkhuizen, in het Noor-kwartier evenzeer de ziel der Statenvergadering als Buys in het zuiden en even als deze een man van ietwat dubbelzinnige vermaardheid, vertrokken tegen het einde van December 1576 naar Engeland. Het aanbod was protectoraat over de gewesten,
mits do koningin die met alle krachten hielp verdedigen. Dat kwam niet geheel met Elisabeths plannen overeen. Zij had niet \'
zoozeer tegen het protectoraat, als wel tegen de kosten eener verdediging van Holland. Zij bood aan de verdediging van Walcheren op zich te nemen, terwijl Holland voor zichzelf zorgde;
dan wilde zij het protectoraat wel aanvaarden. Walcheren was gemakkelijker dan een auder deel van Holland en Zeeland te verdedigen, bovenal door eene zeemacht. Het bezit er van gaf Engeland de Wederlandsche riviermonden in handen en was eene ruime vergoeding voor Calais en Boulogne ; he(. verzekerde den Engelschen eene sterke positie op het vaste land, eene \'
landingsplaats en een bolwerk tevens. De Hollandsche gezanten waren niet bijster ingenomen met dat onedelmoedige aanbod.
En bijna dadelijk begon Elisabeth, die door Requesens aangemaand was zich niet met de rebellen te verbinden, zich terug trekken.\' Zij gaf te kennen dat zij in zulke gewichtige zaken niets doen kon zonder liet Parlement. Hierop keerden de gezanten terug, om verslag te doen. De Prins zond hen spoedig weder naar Engeland met vernieuwde en dringende aanzoeken.
Maar nu weigerde Elisabeth ronduit, verweet zelfs den Staten geen vrede te hebben gemaakt uit onverdraagzaamheid en beloofde hare goede diensten bij eene eventueele nieuwe onderhandeling,
terwijl zij er uitdrukkelijk op stond dat geene andere mogend-
151
lieid om hulp zou worden gevraagd zonder haar te raadplegen. Want vooral voor eene inmenging der Fransohen bleef zij zeer beducht, zij wilde die liefst beletten. Als zij zelve niet meester werd van Holland en Zeeland, dan gunde zij ze ten minste ook aan geen ander. Haar bekrompen zelfzucht ging zoo ver van den Staten niet eens toe te staan in Engeland eene leening te negotiëeren.
Van Engeland was dus niets te hopen en de Prins wendde zich weder tot Frankrijk. Zooal niet Hendrik zelf, dan zou mis-schien diens broeder Frans van Alengon, thans hertog van Anjou en Monsieur, frère du Roi, het protectoraat op zich willen nemen. Deze toch had zich aan het hoofd der ontevredene Politieken gesteld en bij de Hugenooten tegen de Guises en de ultrakatholieken aangesloten. Hij verkeerde in halven opstand en was ijverig in onderhandeling met Johann Casimir hertog van Pfalz Zweibrück, den woeligen aanvaarder der Duitsche kalvinisten. Maar hoewel de religievrede in Frankrijk hersteld werd, waardoor alleen de weg tot het Nederlandsch protectoraat kon gebaand worden, stond het er nog niet dus geschapen dat er veel goeds van te verwachten was. \'t Was meer wegens het natuurlijk antagonisme van Frankrijk en Spanje dat de Prins daar hulp zocht dan omdat hij van den koning of diens broeder iets goeds hoopte. Beide waren echte zonen van de huizen Medici en Valois, door en door verbasterd en verdorven, valsch, wispelturig, heersehzuchtig en laaghartig, ware schandvlekken der menschheid. De ellendige Hendrik, verwijfd, zedeloos en tevens fanatiek katholiek , stond misschien nog lager dan zijn broeder. Een groot talent voor intrigue, men kan het bij hen moeilijk staatkundig talent noemen, bezaten beide ongetwijfeld, evenzeer de kunst zich beter voor te doen dan zij werkelijk waren. Zoo verlaten echter waren de Prins en de zijnen, dat zij tot dit edele broederpaar de toevlucht moesten nemen! Maar eer het zoover kwam, vielen er dingen voor, die een grooten i nvloed op hot lot der jVederlanden en niet het minst op dat van Hol-
152
land en Zeelfind hadden. Den 5J™ Maart was Requesens na eene korte ziekte overleden.
De groot-commandeur had zijnen koning geene bijzonder groote diensten bewezen, \') maar nooit een zoo slechten als toen hij zoo op eens kwam te sterven. Want die dood verraste Philips, en diens wijze van bestuur duldde geene verrassingen. Daarbij moest alles lang zijn overdacht en breedvoerig besproken of liever beschreven (Philips deed alles liefst schriftelijk af), eer tot de uitvoering werd overgegaan. En nu had hij nog volstrekt niet nagedacht over een opvolger in de landvoogdij. Verschillende personen werden hem voorgeslagen, Mar-garetha (door Granvelle), Don Juan, hertog Erik van Bruns-wijk, een Oostenrijksch Aartshertog, maar hij kon niet tot eene keuze komen. Hij beval dat de Raad van State, die terstond na Requesens\' afsterven het bestuur bij voorraad in handen had genomen , daarmede zou voortgaan en vulde hem met nieuwe leden aan.
quot;Voor het eerst sedert vele jaren werden nu de Nederlanden door Federlandérs geregeerd. Philips van Croi, hertog van Aerschot was het hoofd, Viglius in vele opzichten de ziel der nieuwe administratie; zelfs inde krijgszaken stond Graaf Peter Ernst van Mansfeldt boven de Spaansche generaals, en de Spaan-sche leden .Teronimo de Roda en Luis Del-Rio hadden maar weinig in den Raad te zeggen. Doch gedurende de eerste maanden bracht deze verandering van personen geen verandering
\') Koewei \'t niet te ontkennen is dat Holland en Zeeland zich bij zijnen dood in oenen neteligen toestand bevonden, was die niet veel gevaarlijker dan bij zijne komst. De vrij onbeteekende veroveringen van Vitelli en Hierges en do landing op Schouwen waren, behalve de overwinning op dc Mookerhcide, die niet hem maar zijnen generaals te danken was, heteenige wat onder zijn bestuur was gelukt. Aan tie veroveringen van Alva had hij maar zeer weinig toegevoegd en dat weinige was hem door dezen nog betrekkelijk gemakkelijk gemaakt. Wel is dit voor een deel aan den geldnood, waarin dc koning hem liet, toe te,schrijven, maar \'t gaat daarom toch niet aan hem als een groot\'veldheer, als een voor den opstand geduchter Tijand dan Alva voor te stellen.
153
van stelsel te weeg. De Raad van State beval de voortzetting der belegeringen van Zierikzee en Woerden, en ook de kleine oorlog ging zijnen gang. Eene poging van Sonoy, zich bij Muiden vast te zetten, mislukte. Zijn volk hield zich slecht, en de Amsterdammers, door troepen van Hierges ondersteund , dwongen hem met groot verlies de vlucht te nemen.
Nog zwaarder slag trof den Prins voor Zierikzee. De stad hield zich dapper, maar begon een nijpend gebrek te lijden. Een poging tot ontzet moest daarom gewaagd en admiraal Boisot er mede belast worden, maar bij een aanval op de Spaansche schansen bij Borndamme geraakte diens schip den 373tcn Mei aan den grond en in brand. De bemanning trachtte zich met zwemmen te redden, doch de meesten,ook de dappere admiraal, vonden hun dood in de golven. De Prins betreurde zeer zijn verlies even als dat van zijnen broeder, liet waren beide dappere en bekwame mannen en der goede zaak met hart en ziel genegen. Blois van Treslong werd in plaats van Louis Boisot admiraal van Zeeland.
Na het mislukken van het ontzet schoot er voor van Dorp, die in Zierikzee het bevel voerde, geen keus meer over. Den 29sten capituleerde hij. Aan de bezetting en protestantsche burgers werd vrije aftocht toegestaan.
De val van Zierikzee sneed Zeeland van Holland af even als die van Haarlem het Noorderkwartier, \'t Was dus eene gewichtige overwinning, welke de zaak des konings merkelijk vooruit hielp. Maar nu het werk volbracht was , wilden de arbeiders hun loon hebben. Het Spaansche krijgsvolk eischte op hoogen toon zijne soldij, die weder vele, bij eenige vaandels zelfs £2, maanden ten achteren was, en sloeg, toen het alleen beloften en geen geld ontving, aan \'t muiten. Te vergeefs spanden Mon-dragon, Romero, Mansfeldt en andere door den Raad van State gezonden generaals, alle krachten in om het tot bedaren te brengen. Dc soldaten verlieten Zierikzee, geheel Schouwen, trokken naar Brabant, maakten zich van Aalst meester: weldra volgden
154
vele andere bezettingen hun voorbeeld. Vele mindere officieren sloten zieb bij hen aan.
\'tWas eene onvergeeflijke fout van Philips dat hij doorzijn slecht flnantiëel beheer en uit verkeerd geplaatste spaar/,aara-lieid zijne troepen onbetaald liet. Wat had het hem al niet voor schade berokkend! Na Haarlem\'s val had eeue muiterij A-lva\'s ann geruimen tijd verlamd, en den opstandelingen gelegenheid gegeven zich weder te versterken. Van de overwinning op de Mookerheide waren om dezelfde reden alle vruelt-ten verloren gegaan. Zij had de toch reeds zoo hoog gestegen ontevredenheid in de gehoorzame gewesten gedurig gevoed, want de lasten, welke de muiters de bevolking oplegden, waren ondraaglijk, al hielden zij onder elkander ook strenger tucht dan de officieren gewoon waren. Eeeds in 15 71 had Requesens moeten vergunnen dat de burgers zich wapenden tegen de muiters. Thans was \'t nog veel erger gesteld. Geheel Brabant en Vlaanderen waren in verwarring. Overal werden brandschattingen geheven en geen bevel van den Baad van State vond bij de soldaten meer gehoorzaamheid. De burgers begonnen in de wapenen te komen, de Brusselaars geraakten in beweging. De Staten van Brabant en Vlaanderen dwongen den Baad hun verlof te geven tot het lichteu van troepen, om het land tegen de muiters te besehermen, en haalden hem over de muiters voor weerspannig tegen den koning en vijanden des lands te verklaren. Dat was olie in het vuur. Eeeds lang waren de hooge Spaansche bevelhebbers, mannen als d\'Avila, Verdugo, Vargas, Romero, ontevreden dat men hen onder Nederlanders had gesteld. Reeds lang wantrouwde]) zij den Baad, wien zij geene goede bedoelingen jegens de Spanjaarden toeschreven. Zij herinnerden zich maar al te wel hoe „Weg met de Spanjaardenquot; de eerste leus der nationale beweging was geweest en zij achtten den maatregel van den Raad eigenlijk gericht tegen alle Spanjaarden. Zij begonnen zich van nu af tegen liet gezag van den Raad te verzetten, al sloten zij zich nog niet bij
155
de muiters aan. Weldra waren Brabant, Vlaanderen en Henegouwen in de ergste verwarring. Van overal stroomden er troepen heen, Spaansche om zieli bij de muiters te voegen, Waalsche op bevel van den Raad om hen te keer te gaan. Zeeland, Holland en Utrecht werden bijna geheel verlaten. De Raad twistte even druk met de Spaansche generaals als met de Staten van Brabant en de Brusselaars. De Prins stookte het vuur aan. Zijne brieven aan edelen en magistraten in het Zuiden gingen overal door het land; thans, riep hij, was de tijd gekomen om zich van de tyrannic der Spanjaarden te ontslaan, thans moesten katholieken en protestanten zich vereenigen tegen den nationalen vijand en zich weder in het bezit hunner vertrapte rechten stellen.
Eene menigte Belgische edellieden gaven aan die oproeping gehoor, vooral de jongere, die commissiën hadden in de op last der Staten gelichte regimenten. Maar ook andere waren niet ongevoelig voor zijne stem. Het hoofd der regeering, de hertog van Aerscliot, een zeer eerzuchtig, al was hij \'ook niet een bekwaam man, verlangde er niet sterk naar weder een Spaansohen landvoogd boven zich te zien. Zelfs mannen als l\'rederik de Perrenot, heer van Champigny, (ïranvelle\'s broeder, die de ketters zoo gloeiend haatte als maar van een Spanjaard kon worden verwacht en die op den duur den Prins geen goed hart kon toedragen, waren vuur en vlam tegen de Spanjaarden en wilden vóór alles hun vertrek en herstel der privilegiën.
Eindelijk kwam \'t tot eene uitbarsting. Twee edellieden aan het hoofd van een 500 soldalen waagden een coup d\'état, die den uitslag gaf. \'t Waren Guillaume de Hornes, Heer van Hezé, een vurig maar niet zeer standvastig aanhanger van Oranje, en de heer de Glimes, die den September den Raad van State in zijne raadzaal gevangen namen in naam der Staten van Brabant, hoewel het slechts met medeweten van enkele leden geschiedde. Aerscliot, aan wien een wenk gegeven was, heette
156
ziek te zijn en bleef in vrijheid, maar Viglius, die het werkelijk was, werd in zijn huis gevangen gehouden. De Roda was te Antwerpen en dit gaf aan de zaak een gewicht, dat zij anders niet verdiende. Want de aanleggers en bedrijvers van dit stuk waren zelve beangst voor de gevolgen en niemand wilde er de schuld van hebben. Zelfs werden de meeste leden van den Raad in vrijheid gesteld, alleen Del-Rio en Viglius niet, en liet men hun weder de regeering over. De Raad behield echter maar een schijn van macht en werd een werktuig in de hand der Staten van Brabant en der Brusselaars. Maar de Roda had zich, zoodra hij het gebeurde vernam, onder bescherming van d\'Avila, die op de citadel van Antwerpen bevel voerde, gesteld en eene proclamatie uitgevaardigd, inhoudende dat hij, als het eenige lid van het gouvernement, dat in vrijheid was, de regeering in naam des konings zou blijven voeren , tot deze er order op gesteld had, en hij werd ook in der daad als zoodanig door de Spaansche generaals erkend. De andere leden van den Raad wierpen zich nu den Staten in de armen en verklaarden alle bevelen van de Roda voor onwettig. Dus had men twee regeeringen, de eene erkend door de Spanjaarden, de andere door de Nederlanders, welke beide in naam des konings elkander bestreden. Maar het spreekt van zelf dat alleen de eerste door Philips als wettig, de andere als rebellisch beschouwd werd.
Dat was het gevolg van zijn weifelen na Requesens\' dood, openlijk verzet van alle vijftien tot nu toe gehoorzame gewesten tegen het gezag van den vreemdeling. De in 1567 gestilde nationale beweging was eindelijk tot vollen opstand overgeslagen.
DE PACIFICATIE VAN GENT EN HARE GEVOLGEN.
De beweging, welke in 1576 in het zuiden ontstaan was, droeg een geheul ander karakter dan de opstand van Holland en Zeeland. Terwijl daar de godsdienst liet voornaamste motief was, bleef deze er hier geheel vreemd aan. Zij was uitsluitend gericht tegen de Spanjaarden en op het herstel der door Alva en Requesens gedurig geschonden privilegiën. Strenge katholieken, zelfs hooge geestelijken namen er deel aan, de adel hoopte er evenals in 1565 cene vermeerdering van invloed door te verwerven en stelde zich daarom aan het hoofd. Ongaarne toch zagen de groote heeren zich onderworpen aan het gezag van eenen vreemdeling, die niet ten minste van koninklijken bloede was; zij wilden liefst zelf het land regeeren. Er waren zonder twijfel velen onder de aanvoerders der beweging, die zich uit zuiver patriotisme hadden aangesloten, maar over \'t geheel bewijst hun gedrag dat zij bovenal zelfzuchtige bedoelingen koesterden. Zoodra zij hunne rekening niet bij den opstand vonden, keerden zij tot den koning terug, die hun titels en geld beloofde. Door dit karakter der beweging , zoo geheel verschillend van de Hollandsche en Zeeuwsche, werd het niet zulke eene lichte taak, als het zich wel liet aanzien, een verbond tusschen de door het nationaal belang vereeuigde gewesten tot stand te brengen; de zuidelijke (in Gelderland en de overige noordelijke provinciën heersch-
158
te nog volslagen rust) waren geheel in handen der katholieken, in Holland en Zeeland was daarentegen bij de Unie het pro-testantsch beginsel sterker dan ooit te voren uitgesproken.
Den Prins moest eene vereeniging der gewesten bovenal ter harte gaan. \'t Was het eenige middel ora den strijd vol te houden. Maar hij mocht de belangen van Holland en Zeeland niet venvaarloozen en hij kon daarom niet anders dan onder de hand werkzaam zijn. Hij mocht geene ■ openlijke stappen doen ter nadere verstandhoudiiig met de katholieken en moest ze daarom dwingen hem te geinoet te komen. Om deze reden had hij zijn aanhangers, Hembyse, de Eloeyere, de Hezé en anderen, aangezet tot het in beweging brengen van Vlaanderen en Brabant en den laatsten tot den coup d\'état tegen den Eaad van State, waardoor hij de breuk tusschen de Staten en de Spanjaarden ongeneeslijk hoopte te maken en de eersten te bewegen tot een vergelijk met Holland en Zeeland. In deze verwachtingen zag hij zich ook geenszins bedrogen. De Staten van Brabant, Vlaanderen en Henegouwen hadden zich vereenigd en traden als Staten Generaal der Nederlanden op. De Staten van Vlaanderen hadden het kasteel van Gent laten belegeren on \'s Prinsen hulp daartoe ingeroepen, aan welk verzoek hij onmiddelijk voldeed door het zenden van troepen, welke, tegen den wil echter van de Staten Generaal, Gent binnentrokken. Deze toch wenscliten wel een wapenstilstand voor onbepaalden tijd en onderhandelingen over een vergelijk met Holland en Zeeland, maar niet het gezag van den Prins in Vlaanderen. De nood dwong hen andere wegen op te gaan en andere middelen te zoeken. Hun krijgsvolk bleek volstrekt niet bestand tegen de Spanjaarden, en de hurgerijen, vooral in de Vlaamsche steden, ijverden voor den vrede. Zoo bleven dan de Hollandsche troepen in Vlaanderen en kwam toch de algemeenc wapenschorsing en de vredehandel tot stand.
De Staten van Holland en Zeeland machtigden eenigen hunner om met den Prins de onderhandelingen te voeren, zij be-
159
dongen hunne goedkeuring alleen voor veranderingen in zaken van godsdienst en assurantie \'). De onderhandelaars, die met de afgevaardigden van Brabant, Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Valenciennes, Rijssel, Douai en Orchies, Namen, Doornik, Utrecht en Mechelen te Gent bijeen kwamen, waren Marnix, Jhr. Willem van Zuylen van Nyevelt, van Dorp, Buys, van der Myle, Kornelis de Koninek uit Delft, Pieter de Ryeke, baljuw van Vlissingen, Anthonie van Zichele, raadsheer voor Zeeland in het Hof, en Andries de Jonge, burgemeester van Middelburg, meest alleu mannen, wier namen een goeden klank in de Nederlandsohe geschiedenis hebben verworven. De onderhandelingen hadden in den beginne geen spoedigen voortgang, tot twee verschrikkelijke gebeurtenissen, de plundering van Maastricht door de Spanjaarden, ten gevolge eener mislukte poging van de burgerij om het garnizoen te verdrijven, en de Spaansohe Furie te Antwerpen, de Belgeu tot spoed dwong. Vooral de inname en plundering en de gedeeltelijke verwoesting der eerste stad der Nederlanden, der metropolis van den Europeeschen handel, wat Antwerpen toen ongetwijfeld was, door de hiertoe samenspannende gehoorzame en muitende Spanjaarden onder uitdrukkelijke goedkeuring van de Roda, den hoogen ambtenaar, die den koning heette te vertegenwoordigen , bracht algemeene ontzetting te weeg en deed de woede van alle Nederlanders tegen de Spanjaarden ten top stijgen. Op den -i\'to1 November was Antwerpen het tooneel eener plunderingen verwoesting, zoo gruwelijk als ooitin eenige met storm ingenomen stad aanschouwd was, en reeds op den 8stel1 ■werd de Pacificatie van Gent geteekend.
Bij dit gedenkwaardige verdrag beloofden de Staten van Bra-
\') Dit sloeg, volgens van Wijn, Aanrn. en Bijv. VI 42, op eene onderhandeling over eene leening bij de Hanzesteden, welke door eene Dnitsche stad zou geassureerd worden. Vgl. Res. Holl. 10 Juli 1576. \'t Is niet recht duidelijk wat deze zaak met de Pacificatie te doen heeft. Eene andere beteekenis kan echter niet gevonden worden.
160
bant en der andere gewesten aan de eene en de Prins van Oranje en de Staten van Holland, Zeeland en hunne bondgenooten •) aan de andere zijde elkander vriendschap en bijstand om de Spanjaarden het land uit te drijven. Eerst wanneer dat geschied was, zouden de Staten Generaal bijeenkomen ter regeling der verschillen over den godsdienst. Ondertussohen moest alles in statu quo blijven en moolit buiten Holland en Zeeland niets tegen den katholieken godsdienst geschieden. Daarentegen mochten de strenge placaten tegen de Protestanten niet verder worden uitgevoerd. .Opheffing der verbeurdverklaring van alle goederen, ook der geestelijkheid in Holland en Zeeland, wat het wereldlijk gezag betrof, werd bedongen, evenals vrijlating van alle gevangenen, met name van Bossu en den graaf van Buren, üe steden van Holland en Zeeland, welke zich nog niet onder den Prins begeven hadden, zouden dat doen na verkregen voldoening op het punt van godsdienst en zich niet langer van de overige afscheiden. Ook zou de munt, wier voet in Holland zeer verhoogd was, op nieuw geregeld worden en wilde men in overleg treden of de gezamenlijke Nederlanden den Prins de kosten der ondernemingen van 1568 en\'73 niet behoorden te vergoeden.
De Pacificatie van Gent kan geheel als het werk van den Prins worden beschouwd. Zij was de juiste uitdrukking zijner tusschen de beide partijen doorzeilende staatkunde. De tijd was nog niet gekomen voor de afkondiging van verdraagzaamheid, maar de Pacificatie was toch een stap in de richting daarheen, want het geloofsonderzoek hield daardoor op. Noch de katholieken van het zuiden (bij de onderteekenaars waren drie abten) noch de protestanten in Holland en Zeeland konden zich beklagen dat hunne rechten verkort werden. De beide laatste gewesten bleven één gesloten geheel onder den Prins, verbonden maar niet geünieerd met de overige. Wel was voor de toekomst ook de
*) Hieronder werden niet alleen Bommel en Buren, maar ook de uitgewekenen , die zich bij den Prins gevoegd hadden, verstaan.
16]
onderwerping van Holland en Zeeland aan de Staten Generaal voorbeliouden, maar de Prins kon met roden verwachten dat, tegen men de Spanjaarden het land had uitgedreven, de tijdenTer-anderd zouden zijn en het protestantisme ook in het zuiden genoegzaam wortel zou hebben geschoten om algeineeue tolerantie mogelijk te maken. Zijn doel was vereeniging van al de zeventien gewesten onder het oppergezag der Staten Generaal, hetzij onder de souvereiniteit van den koning, hetzij onder die van oen anderen vorst, maar steeds onder eene zeer beperkte, zoodat de Staten de eigenlijke macht in handen hadden en eene absolute regeering eene onmogelijkheid werd. Tot dat doel was nu eene eerste schrede gedaan. De omstandigheden hebben niet toegelaten dat daar vele op volgden ; op den duur was het antagonisme van katholieken en protestanten der tolerante staatkunde van den Prins, ja zelfs het nationale beginsel van verdrijving der vreemdelingen te machtig. Maar toch was de Pacificatie de eenige weg, waarop zich langzamerhand rondom de kern Holland en Zeeland een aantal gewesten seharen konden, waarin het protestantisme de overhand kreeg. Zonder haar ware de Unie van Utrecht niet mogelijk geweest.
Voor Holland en Zeeland was liet van het grootste belang dat de katholieke steden, Amsterdam, Haarlem, Goes en Tholen, zich spoedig bij de overige voegden. Dat duurde betrekkelijk lang, want de godsdienst-quaestie belette geruimen tijd elk vergelijk. De eerst onlangs door de Spanjaarden veroverde steden veroorzaakten geen moeite. Graaf Philips van Hohenlohe, door den Prins als zijn luitenant over het krijgsvolk aangesteld en door de Staten als zoodanig in dienst genomen, had reeds vroeger de schansen bij Krimpen ingenomen en thans Zierikzee, dat door Mondragon, na het verloopen zijner soldaten naar Brabant, verlaten was, bezet. Ook Oudewater viel den Hollanders weder in handen even als hot land om Haarlem en de schansen in Waterland.
Haarlem en Amsterdam werden zooveel mogelijk geblokkeerd,
11
162
Muiden en Weesp kregen van den Prins vrije uitoefening van het katholicisme; op die voorwaarde ging ook Haarlem en eene maand later Schoonhoven over. De katholieken hadden in die steden sinds de verovering door de Spanjaarden de regeering in bezit en sloten thans zoogenaamde verdragen van satisfactie met den Prins, waarbij overal behoud der privilegiën en van het katholicisme, inruiming van eene kerk aan onroomsclien en gewoonlijk het niet buitentijds verstellen van de wet werd bedongen. Ook in Zeeland had dit plaats. Eerst ging Goes (22 Maart 1577), en daarmede geheel Zuid-Beveland, bijkans eene maand later Tholen over. Toen was geheel Holland en Zeeland vereenigd onder den Prins, met uit-zondering van Amsterdam. Tn die reeds toen grootste stad van Holland bleef de ultra-katholieke regeering elke poging tot vergelijk afslaan en zich nog ruim een jaar handhaven. Zij kwam daardoor in een hoogst ongunstigen en gevaarlijken toestand.
De Pacificatie begon in het einde van 1576 ook op het tot nog toe aan den koning zoo gehoorzame noorden haren invloed te doen gevoelen. De Staten van Utrecht waren daar de eenige, die aan den vredehandel te Gent deel hadden genomen. Gelderland sloot zich spoedig aan. De graaf van Culemborg had veel invloed op den daar machtigen adel, vooral in het Nijmeegsche kwartier, en bewerkte de Staten met vrucht; ook de stadhouder Hierges was voor het oogenblik zeer anti-Spaansch gezind. Het gewest was van Spaansche troepen ontbloot en de aansluiting aan de overige geschiedde er zonder eenigen schok.
Geheel anders ging het in Friesland en Groningen. Daar bleef Billy, trouwens een vreemdeling en dus niet aangestoken door de revolutiekoorts, met onwankelbare trouw liet gezag des konings handhaven. Maar hoezeer hij ook zorgde voor orue en veiligheid, hij was evenmin als de andere bevelhebbers stipt in t betalen zijner soldaten en dit werd minder geweten
163
aan den algeraeenen geldnood dan aan de hebzucht van hem en een aantal zijner officieren. Zijne Walen waren zeer ontevreden. Daarvan maakten de leiders der beweging in het zuiden gebruik. Een zendeling der Staten Generaal, Stella, verscheen om burgerij en soldaten in opstand te brengen. Billy zette hem gevangen en vorderde zijnen manschappen een nieuwen eed van trouw af. Dit verwekte een oproer onder de bezetting van Groningen, waar hij zijn verblijf hield. Met de hoplieden en andere bevelhebbers werd ook de stadhouder gegrepen en geboeid in de gevangenis geworpen, onder het luid gejuich der soldaten ter eere van den Prins en de Staten Generaal, Stella, door hen bevrijd, liet de sfcadsregeering samenroepen en de Pacificatie bezweren. Hetzelfde had kort daarna in Friesland plaats, waar de soldaten het voorbeeld hunner wapenbroeders te Groningen volgden en even als zij den eed aflegden aan de Staten Generaal. Deze zonden George van Lalaing, heer van Tille, later graaf van Rennenberg, den broeder van den overleden graaf van Hoogstraten, om in de noordoostelijke gewesten als stadhouder het bewind te voeren.
Het vreemdst was \'t in Utrecht gesteld. Daar waren drie personen, welke aanspraak op het stadhouderschap maakten: do Prins, volgens zijne oude commissie, Bossu, volgens zijn last van 1567 , en Hierges, die sedert 1575 werkelijk aan het bewind was. De laatste had zich aan het hoofd der burgers en der Duitsche bezetting gesteld en liet de stad beheerschende kasteel Vredenburg belegerd, waar een Spaansch vaandel lag, dat zich eerst den li11011 Februari 1577 overgaf. Nu ontstond groot verschil tusschen de leden der Staten; de geestelijkheid, die de eerste stem had, en vele edelen neigden tot Eossu, de stad, waarde hervormden het hoofd begonnen op to steken, tot den Prins. Deze zocht de Staten, althans de stad te bewegen, even als de Hollandsche steden, satisfactie van hem aan te nemen, maar dit mislukte. In het Sticht bleef dus anarchie heer-schen, hoewel de twist niet tot dadelijkheden oversloeg. De
11*
164
burgers dreven de Duitsclie bezetting uit de stad en toonden hunne genegenlieid jegens den Prins door kem te verzoeken eeuige dagen in de stad door te brengen. Daaraan voldeed hij in Augustus, zonder ander geleide dan dat der gewapende burgers en vergezeld door zijne derde vrouw, Charlotte de Bourbon, welke hij in 1575 gehuwd had , tot groote ergernis van vele üuitsehe vorsten en van de katholieken \').
Dit bewijs van vertrouwen en zijn onwederstaanbare persoonlijke invloed maakten zeker het tot stand brengen der minnelijke schikking veel gemakkelijker. Het gewest begaf zich den October onder zijn gebied met goedkeuring der
Staten Generaal. Alleen Amersfoort weigerde. Deze stad lag steeds met Utrecht overhoop en werd, zoodra dit tot den Prins neigde, Spaanschgezind of liever ultrakatholiek. Van de satisfactie kon men anders niet zeggen dat zij de hervormden te zeer begunstigde. Niet alleen toch werd er in bepaald dat de Aartsbisschop al zijne rechten bleef behouden en dat de katholieke godsdienst niet mocht worden gestoord, maar zelfs werd den Prins verboden hervormde leeraars tot het houden van preoken in de stad te brengen, terwijl hij geeue benoemingen mocht doen dan met goedvinden der Staten en evenmin ergens versterkingen bouwen of bezettingen leggen zonder hunne toestemming en die der stedelijke regeering, welke het aanging. De hoofden der patriotten, die dit vergelijk hadden doorgedreven, waren Mr. Floris ïhin, die nu advocaat van bet Sticht werd, en Mr. Moris van Hermaele.
De satisfactie van Utrecht is niet zoozeer van belang wegens deze bepalingen, hoewel zij \'s Prinsen macht veel meer beperk-
\') Zoo als bekend is, was zijn tweede huwelijk met Anna van Saksen üficr ongelukkig. Eindelijk liet hij zich van haar scheiden, tot groote ergernis harer Duitsclie verwenten. Charlotte was de dochter van den ultra-katholieken hertog vau Montpensicr en abdis, maar was protestant geworden en naar lleiilelberg gevlucht. Het huwelijk met «eene weggcloopen nonquot;, zooals men zcidc, maakte de ergernis nog grooter.
105
ten en het katholicisme veel meer begustigden, dan bij de verdragen der Hollandsche en Zeeuwsche steden het geval was, maar omdat daarbij \'s Prinsen aanmatiging van het stadhouderlijk gezag gewettigd werd. Bij de Pacificatie werden Holland en Zeeland in statu quo gelaten en \'sPrinsen gezag erkend, omdat het feitelijk bestond; de overige gewesten handelden met deze beide als met eene vreemde mogendheid, in wier biimen-landsche belangen zij zich niet te mengen hadden. Maar hier erkende een gewest, dat nog andere, door de algemeene lands-regeering aangestelde stadhouders bezat, die het tot nu toe altoos had geëerbiedigd, den Prins krachtens zijne oude, sinds 1567 vervallen commissie, en niet alleen dedeu dit de Staten van het gewest, maar ook de Staten Generaal, die daardoor de aanspraken, door den Prins in 1568 en \'73 gemaakt, wettigden. De Raad van State had het plan dan ook lang tegengewerkt en, zooals natuurlijk was, Bossu, wiens commissie nog van Margaretha van Panna afkomstig was, voor den wettigen stadhouder gehouden. Want de aanspraken van Hierges vervielen , nu Bossu in vrijheid was gesteld, maar al hetgeen onder Margaretha was geschied, werd door ieder zonder uitzondering als wettig erkend. Daar de graaf echter zelf een ijverig vriend van den Prins was geworden, deed hij zijne aanspraken niet gelden, wat zeker veel tot de goedkeuring der Staten Generaal zal hebben gedragen. Maar de voornaamste reden was zonder twijfel wel de verandering, die in het zuiden was voorgevallen.
Op den dag der Spaansehe Furie was Don Juan van Oostenrijk , de bastaard van Karei V bij Barbara Blomberg van Regensburg, te Luxemburg aangekomen, voorzien van \'s konings commissie als algemeen Landvoogd. Zes maanden vroeger zou de komst van dezen jongen vorst, die dikwijls de laatste der Spaansehe ridders heet, maar beter, zooals door Motley gedaan is, de laatste der kruisvaarders kan genoemd worden, het land aan Philips onderworpen en misschien aan den opstand een einde
166
gemaakt hebben. Thans was liet te laat. De Raad vau State en de Staten Generaal waren niet van zins zich voorwaardeloos te onderwerpen aan hem, die in naam des konings liet land kwam regeeren. Zij hadden zich daarenboven verbonden met don Prins en de zijnen, die (het was genoegzaam in 157-1 gebleken) nimmer met den koning tot een vergelijk konden komen. Er werden onderhandelingen aangeknoopt over de voorwaarden, waarop öe landvoogd ontvangen zou worden. Don Juan was een volmaakt ridder, maar geen staatsman eu minder dan iemand in staat den weg te vinden in het Nederlandsche labyrinth. Want de toestand van België was veel meer gecompliceerd dan vroeger die van Holland en Zeeland was geweest. Daar wilden allen één doel, handhaving van godsdienst en vrijheid. Maar hier waren groote edellieden, die niets zochten dan persoonlijke macht, leden van den lagereu adel en stads-regenten, die handhaving zoo al niet uitbreiding van privilegiën eischten, vrienden van den Prins, die eene nauwe aansluiting aan Holland en Zeeland en tolerantie vorderden en zoo mogelijk een verdrag met den landvoogd beletten wilden, demagogen , die ijver voor den godsdienst als het schild hunner zelfzuchtige bedoelingen omhoog hielden, en weldra ook partijgangers van Anjou, die door Don Juan\'s erkenning de hoop op het protectoraat over de Nederlanden verliezen moest en dezen daarom met alle middelen tegenwerkte. Allen waren het slechts in één punt eens, dat de Spanjaarden moesten vertrekken en de macht van den landvoogd zooveel mogelijk moest worden beperkt. Don Juan en zijn raadsman Escovedo begrepen weldra dat alleen toegeven hem in het bezit zijner waardigheid kon stellen. De koning had den nieuwen landvoogd daarenboven hel gebruik van zachte middelen aanbevolen eu hem gemachtigd tot uitgebreide concessiën. Lange en heftige disens-siën, waarbij de keizerlijke gezanten en de vorst-bisschop van Luik als bemiddelaars optraden, waren er echter noodig, eer hij aan de zijns inziens buitensporige eisclien der Staten toegaf.
167
Eerst den 1 ijquot;1™ Februari 1B 7 7 teekende hij te Marche eu Famine een verdrag met de Staten, dat den 17den onder den naam van Eeuwig Edict werd afgekondigd. Hierbij werd wel de Pacificatie bekrachtigd. maar een aantal punten waren den Prins en den zijnen niet naar den zin. Over \'t geheel stuitte dezen de handeling niet Don Juan tegen de borst, zij geloofden niet dat er iets goeds uit kou voortkomen, zij hielden haar slechts voor een hinderlaag. Zij vreesden dat de Pacificatie onder de handen van Don Juan in een werktuig tot uitroeiing der hervorming zou veranderen, of zelfs dat dit zoo gelukkig tot stand gebracht verdrag, zoodra deze wezenlijk macht verkreeg, zou worden vernietigd. Oin de Pacificatie te beveiligen , had de Prins daarom zijne katholieke medestanders aangespoord eene vereeniging ter harer verdediging op te richten, do bekende Unieyan Brussel, die , eerst uitgaande van bijzondere personen, weldra een wettig karakter kreeg en door de Staten Generaal, de voornaamste leden der onderscheidene Statenvergaderingen en door die van den Raad van State geteekend werd. Zij moest dienen ter instandhouding van het katholicisme, nakoming der Pacificatie en verdrijving der Spanjaarden en was den O11011 Januari 1577 geteekend. Hoewel men haar aangezien heeft voor eene der oorzaken der volgende onlusten, was zij in werkelijkheid eene Unie, welke allen, die het land niet aan de Spanjaarden wilden onderwerpen, verbond eu de Pacificatie handhaafde tegeu eiken aanslag. Do namen der eerste ontwerpers en onderteekenaars, alle goede katholieken, maar op dat tijdstip ijverige en oprechte aanhangers van den Prins, bewijzen reeds dat zij geene machinatie van zijne vijanden was. Daarenboven wilde de Prins de katholieken geruststellen en toonen, dat van zijne zijde hun godsdienst geen gevaar liep. Juist de verzekering van handhaving van het katholicisme lag dus in zijne bedoelingen.
liet oprichten dezer Unie had den loop der onderhandelingen niet vertraagd, integendeel misschien Don Juan tot spoedige toegeven genoopt. Dat had de Prins niet gewenseht en uoch
168
hij noch do Stuten van Holland en Zeeland \'wilden het Eeuwig Edict erkennen. Kort te voren hadden de afgevaardigden van deze beide gewesten zitting genomen in de Staten Generaal maar zij teekenden het verdrag niet mede. Niettegenstaande alle moeite, door Don .Tuan en door de Staten Generaal aangewend , bicven zij , even als de Prius, weigeren zich aan den landvoogd en het Eeuwig Edict te onderwerpen. Zij ontkenden dat hun godsdienst en rechten genoegzaam gewaarborgd waren. Het verschil gaf stof tot lange en nuttelooze onderhandelingen. Ergerlijk was het zonder twijfel dat, terwijl de Pacificatie de slaking van den Graaf van Buren gebood, deze in het Edict werd afhankelijk gemaakt van \'s Prinsen onderwerping aan hetgeen de Staten Generaal goed zouden vinden omtrent hem te beslissen \'). Maar hoewel de Prins dit argument dikwijls aanvoerde, lag de oorzaak in de onderhandeling met den landvoogd, \'t Staat vast, dat hij van Don Juan of van eenigen Spanjaard niets meer weten wilde, dat hij al zijn hoop op Engeland en bovenal op Frankrijk gevestigd had. En dat hij zich in zijn oordeel over Don Juan niet bedroog, bewees het vervolg. Deze was er de man niet naar om zich met eenen schijn van macht tevreden te stellen. Den bedongen aftocht der vreemde troepen, waaronder de Duitschers niet begrepen waren, legde hij allerlei zwarigheden in den weg. Toen het eindelijk zoover kwam dat hij er in moest toestemmen, vorderde hij, dat zij te Antwerpen naar Spanje zouden worden ingescheept. Natuurlijk willigden de Staten dezen eisch niet in, zoowel om de kosten als om het gevaar, dat uitliet bijeeutrekken der Spaansche troepen en het in hunne handen leveren Van eene scheepsmacht moest voortvloeien, \'t Is zoo goed t\'ds zeker dat Don Juan zich laugs dezen weg eerst van de Zeeuwsche eilanden en dan van Engeland heeft willen meester maken; bij hield zich voor den natuur-
1) Don .Tuan hoopte hem als den algcincenen vnstverstoorder door de Staten uit het land te laten drijven, en deze bepaling moest dienen om hem tot onderwerping te bewegen.
169
lijken beschermer van Maria Stuart, de in\'Engeland gevangen gehouden koningin van Schotland, en droomde lang van eene verovering van Engeland en een huwelijk met de ongelukkige maar misdadige vorstin, \'t geen hem de beide kronen van Engeland en Schotland op het hoofd moest plaatsen. Eerst in April gaf hij toe dat de Spanjaarden den landweg kozen en over Luxemburg en Bourgondië naar Italië trokken. Toen deed hij plechtig zijne intrede binnen Brussel en aanvaardde hot bestuur. Voor een oogenblik scheen het dat de oude dagen in de Nederlanden waren teruggekeerd, want feesten van allerlei aard wisselden elkander af. Maar ondertussehen werd druk geïntrigueerd. Vele edelen begonnen zich bij Don Juan, wiens ridderlijke manieren ieder bekoorden, nauwer aan te sluiten, maar ook de tegenpartij zat niet stil. Te vergeefs poogde men Holland en Zeeland tot de erkenning van den landvoogd te bewegen; de Prins was ijveriger dan ooit bezig met zijne aanhangers iii het zuiden aan te sporen goed toe te zien en zich niet te laten verschalken. Hij voedde het wantrouwen tegen Don Juan door al diens daden op eene hatelijke wijze uit te leggen. Zijne vrienden dreven de Staten tot allerlei maatregelen om diens macht nog meer te besnoeien. Onder het masker van feestvreugde school wantrouwen van een ieder tegen zijnen naaste. Zelf de koning sloeg met argwaan eiken stap van zijnen halfbroeder gade; de staatssecretaris Antonio Perez, de vertrouweling van Escovêdo, \'deed al zijn best dezen en diens meester in het verderf te lokken, wat de achterdochtige monarch, die elke daad van Don Juan uitlegde als een stap in de richting naar eene kroon, goedkeurde. En nu kwam nog de sehoone slang, Margaretha van Valois, de dochter van Catharina de Medici, de feitelijk gescheiden echtgenoote van Hendrik van Navarre, hare intrigues in persoon in Nederland aanknoopen ten voordeele van haren waardigen broeder Anjou. Hare tegenwoordigheid was Don Juan hoogst welkom. Eeeds sinds eenigeu tijd had hij Brussel verlaten om, zoo \'t heette, met de Duitsche troepen
170
over hunne afbetaling en ontbinding te bandelen, inderdaad ecbter om vrij te zijn van bet bom binderlijke toeüiclit der Staten en Eaden. Hoewel een geboren Nederlander, maar gebeel Spanjaard door opvoeding, haatte en verachtte hij de Nederlanders meer dan zelfs Al va had gedaan. Hoe innemend bij zich ook jegens hen wist te gedragen, bij zat met weerzin aan bij hunne feesten. Den matigen Spanjaard stieten hunne drinkgelagen tegen de borst, en deze afkeer deelde bij ten volle. Dronkaards en wijnvaten placht hij ze te noemen. Hij vreesde dat men hem wilde gevangen nemen, dat men hem alle macht zou ontzeggen en tot een gedwee werktuig der Staten maken. Hij zag dat er niets van belang geschiedde, of het oordeel van den grooten rebel werd gevraagd. Hij was het intrigueeren hartelijk moede, het paste hem niet, bij was een man van het zwaard, de kampioen der Kerk, maar geen staatsman; hij wilde den knoop doorhakken. In het laatst van Juli gaf hij aan Margaretha schitterende feesten te Namen en maakte van die gelegenheid gebruik om zich door een stouten coup meester te maken van liet kasteel, een der sterkste vestingen in de Nederlanden. Hetzelfde hoopte hij dat door middel der Duitsche garnizoenen met een aantal andere sterkten, vooral met de Citadel van Antwerpen, zou gebeureu. Maar hierin zag hij zich bedrogen. Nog eenige weken gingen voorbij, eer do vijandelijkheden tusschen den landvoogd en de Staten uitbarstten, en die tijd werd zoek gemaakt met nutteloozc onderhandelingen en verwijten van weerszijden. De toon der Staten, door den Prins steeds tot meer verzet aangespoord, was zoo hoog, hunne houding zoo krachtig dat een aantal edelen, ouder deze Aerschot en zijn zoon, de prins van Chimay, die in den beginne, toen zij meenden dat Don Juan zich van alle vestingen zou meester maken, eene afwachtende houding aangenomen hadden, nu openlijk de zijde der Staten kozen. Weldra zag zich Don Juan door allen verlaten, behalve door Barlaymont en diens vier zonen, die persoonlijk met hem deel hadden gehad aan de
171
overroinpeliüg van Namen, en door Mansfeldt, die binnen Luxemburg het bevel voerde. Slechts in een betrekkelijk klein aantal steden bleven de üuitsche bezettingen liem getrouw. Geldaanbieilingen en vrees voor de wraak des volks bewoog heu de meeste over te geven. Alleen in Overijssel en hier en daar aan de Maas handhaafden zij zich. Indien Don Juan alles ten genoege van den Prins had willen doen, zou hij niet anders hebben behoeven te handelen. liet bij zijne erkenning als landvoogd nauwelijks gestilde wantrouwen steeg zoo hoog dat de meerderheid der bevolking in het zuiden zieli den Prins in de armen wierp. Kort nadat deze Utrecht bezocht had, kwamen eenige afgevaardigden der Stateu-Generaal hem verzoeken zich naar Brussel te begeven, om met de Staten te raadplegen over het organiseeren van het bewind en het bestrijden van de Spanjaarden. Den 33sten September hield het hoofd van den opstand zijnen feestelijken intocht in de hoofdstad der Nederlanden.
Van nu af aan verandert de positie van den Prins aanmerkelijk, ïot hier toe had hij de twee protestantsche provinciën in den strijd tegen de tyrannie des konings aangevoerd, thans werd hij do ziel van de nationale beweging in alle gewesten. Persoonlijk was hij daarom bijkans altijd in België aanwezig, maar zijn geest bleef ook het noorden bezielen, en niets gewichtigs geschiedde daar, of hij werd om raad gevraagd, \'t Sprak echter van zelf dat in zijne afwezigheid de macht der Staten, en vooral der steden, sterk toenam eu dat vooral Holland zich in eene zeer onafhankelijke positie tegenover de algemeene regeering handhaafde. Zoolang de Prins in Holland was, had hij met de gecommitteerden uit de Staten het bewind gevoerd, en onderscheidene malen de Staten van de Unie bijeengeroepen, eerst te Middelburg en later te Delft, te Haarlem en te Dordrecht. \'t Was vooral te doen geweest om te besluiten over de verdedigingsmiddelen , de onderhandelingen met Don Juan en het herstel der dijken en sluizen, in een woord om de wonden, den gewesten in den oorlog geslagen, zooveel mogelijk te genezen.
172
In alles had hij zijn wil doorgedreven. Vele regenten hadden gaarne ontwapend, maar hij zette door dat er 45 vaandels en 30 oorlogschepen in dienst bleven en hij had de pogingen der Staten Generaal, Holland en Zeeland tot onderwerping aan het Eeuwig Edict te bewegen, verijdeld.
Op de vergadering te Dordrecht waren ook Weesp en Muiden onder de kleine steden opgekomen, maar weldra verzochten zij ontslagen te worden van ter dagvaart te verschijnen, wegens de groote kosten van bet onderhoud der gedeputeerden. Zij verklaarden in alles wat besloten was te zulleu berusten, legden dus zelve bare macht neder en onderwierpen zich aan de overige leden der Staten. De Noord-Hollandsche steden zonden even als in het vorige jaar eenige gemachtigden, die het geheele kwartier vertegenwoordigden; ook van Zeeland kwamen niet meer alle steden op, maar slecbts eenige gedeputeerden. Hoewel er besluiten werden genomen in naam der Staten van Holland en Zeeland\') , beet de vergadering te Haarlem die der Staten van Holland en der gedeputeerden van die van Zeeland.
In bet begin van 1577 had de Unie hare gedeputeerden gezonden ter vergadering der Staten Generaal, maar na bet aannemen van het Eeuwig Edict verschenen die daar niet meer. Eerst na den coup d\'etat van Don Juan werden weder afgevaardigden naar Brussel gezonden. De toestand was weder dezelfde als onmiddelijk na de Pacificatie, met dit onderscheid dat thans de strijd met den landvoogd voor de deur stond.
Terwijl de Prins door de Staten Generaal naar het zuiden werd geroepen en feitelijk de leiding der zaken in handen kreeg, kon Don Juan nog eene andere vrucht van zijnen coup d\'ctat plukken in den afval van de noordelijke gewesten. Friesland, Groningen en Drenthe erkenden den graaf van Renneberg, die
\') Als er over het continueercn vnn de middelen moest worden gehandeld, heette de door meerdere gedeputeerden versterkte vergadering Generale Dagvaart, tej* onderscheiding van het Statencollege, dat met den Prins het bewind voerde.
173
zicli bij de Staten gevoegd had, als stadhouder, hoewel de landvoogd dringend Bossu had aanbevolen, dien hij daardoor hoopte te winnen. In het eerste gewest gingen do gebeurtenissen van dit jaar gepaard met groote veranderingen in het bestuur. De Staten waren daar geheel anders samengesteld dan in Holland. Zij bestonden uit prelaten, edelen, eigenerfden en steden. De laatste vaardigden gedeputeerden ter landdag af, de andere leden verschenen in persoon. Het element van het platteland was veel sterker dan in Holland; de vrije Friesche boeren, die eigen landerijen bezaten, waren even goed lid der Staten als do edelen en kerkvorsten, \'t Was nog een overblijfsel van do oude Friesche democratie. Het uitvoerend en wetgevend gezag had als overal bij den stadhouder en het Hof gestaan, maar het laatste was Spaansch-gezind\'), en daarom werd er thans door de Staten een college van Gedeputeerde Staten aangesteld, uit een abt en 5 edelen en eigenerfden bestaande. Het was belast met het onderzoek naar de inbreuken, op de rechten des lands gemaakt, en het herstel daarvan en verder met het dagelijksch bestuur naast den stadhouder. De instelling van dit college verwekte natuurlijk groote klachten bij het Hof, maar Martena en de Prinsgezinden, die de meerderheid in het nieuwe college hadden, stoorden zich daar niet aan en dwongen hot Hof zich alleen met rechtzaken te bemoeien. In het volgende jaar vielen er nog grooter veranderingen voor. De persoonlijke opkomst der edelen en eigenerfden hield toen op, zij verschenen voortaan als gemachtigden der grietenijen (plattelands gemeenten, die ieder verscheidene dorpen omvatten), even als de afgevaardigden der steden. Eer met de algemeene invoering der hervorming het verschijnen der prelaten verviel, werd het beginsel van vertegenwoordiging in plaats van persoonlijke opkomst echter niet ten volle doorgezet. Eerst toen had de nieuwe indeeling van het gewest plaats en werden de gezamenlijke steden in oen
^ Het verdient opmerking dat de rechterlijke colleges bijna overal streng katholiek en koningsgezind waren.
174
nieuw kwartier vereenigd naast de drie oude, Oostergo , Westergo en Zevenwolden.
Deze veranderingen hadden hunnen oorsprong in de uitbreiding der hervorming. Toen de Pacificatie gesloten werd, was de regeering en de massa der bevolking der vijftien gewesten katholiek; zoowel in dit verdrag, als in de Unie van Brussel was het behoud van het katholicisme een der hoofdpunten. Onder Don Juans kort bestuur werd zelfs nog één persoon ter dood gebracht, omdat hij eene geheime preek had bijgewoond. Maar door hot voortdurend verkeer met de Hollanders en Zeeuwen, door de terugkomst der protestantsche uitgewekenen en vooral door het schorsen der bloedplacaten, begonnen de beginselen dor hervorming weder verbreid te worden. Wel is waar bleven de Walen, waaronder voor 1567 de hervorming zooveel vurige aanhangers telde, trouw aan het oude geloof, maar in Brabant en Vlaanderen nam het getal der protestanten met den dag toe en in het noorden had hetzelfde plaats. De strijd met Don Juau bracht daar het zijne toe bij, daar de patriotten op den duur alleen protestanten vertrouwden en de katholieken soms zeer ten onrechte verdacht hielden van met Spanje te heulen. De omwenteling te Gent was het eerste teeken dat de hervormden weder eene macht in Vlaanderen waren geworden.
Na \'s Prinsen komst in Brussel werd hij door de Staten van Brabant tot Ruwaard benoemd, ofschoon slechts met de macht van eenen stadhouder \'). De laatste post kende men in Brabant niet, dat steeds rechtstreeks onder den algemeenen landvoogd placht te staan. Daarentegen hadden de groote katholieke edelen hot plan gevormd den jongen Aartshertog Matthias van Oostenrijk in het land te halen om zich een tegenwicht tegen \'s Prinsen invloed te verschatfen. Niet om onder dezen te staan, hadden zij zich tegen Don Juan verklaard, maar om zei ven teregeeren. Aersehot, zijn broeder Havré en anderen hadden hem verlaten,
\') De Ruwaard bekleedde geheel de plaats van den landsheer.
175
omdat zij hoopten door middel der Staten Generaal het roer in handen te krijgen, en vonden zich deerlijk bedrogen, toen zij zagen dat de burgerijen den Prins inhaalden, tegen wiens invloed niets bestand ras. Daarenboven waren zij vurige katholieken; bij eenigen hunner medestanders, Champigny en Hezé bv, was waarschijnlijk zelfs alleen het godsdienstig belang de drijfveer geweest tot het inroejjen van Matthias. Want onder \'s Prinsen leiding meenden zij dat het katholicisme veel zou te lijden hebben.
Reeds do nieuwe Unie van Brussel bewees hoezeer de hervorming in kracht gewonnen had; terwijl die van Januari de instandhouding van het katholicisme voorschreef, werd in dit nieuwe verbond (10 December 1577) gezegd, dat katholieken en hervormden elkander wederkeerig zouden beschermen, liet stuk was een bewijs dat \'s Prinsen invloed en de macht der hervormden zoo gestegen waren, dat hij zijn beginsel, alge-meene verdraagzaamheid, openlijk kon laten verkondigen cn door alle leden der Staten met hunne onderteekening bekrachtigen. Het doel, dat hij er voor \'t oogenblik mede beoogde, was bevrediging van beide partijen. Te Gent hadden twee demagogen, tevens ijverige hervormden, Hembyze en Eyhove, den hertog van Aerschot, stadhouder van Vlaanderen, do bisschoppen van Brugge en Ypcren en de hoofden der katholieken, van wie zij eene neiging tot Don Juan cn eene vernietiging-vau de privilegiën der stad vreesden , onder oogluikende goedkeuring van den Prins, gevangen genomen en een democratisch stadsbestuur opgericht. Zij begonnen nu de omliggende streek op allerlei wijze te tyranni-seeren. De nu streng katholieke Waalsche gewesten Artois, Lille (Rijssel), Douai en Orchies en een aantal invloedrijke edelen kwamen daartegen op, een burgeroorloog scheen voor de deur te staan. Maar de Prins verscheen zelf te Gent en lier-stelde in naam des konings en der Staten Generaal alles op don ouden voet, hoewel hij Hembyse als voorschepen aan het hoofd der regeering liet en het loslaten der gevangenen, be-
176
halve van Aersohot, niet kon of wilde verwerven. Deze tijdige maatregel en de Nieuwe Unie van Brussel voorkwam vooreerst een strijd tusschen de katholieke Walen en de Vlamingen. Maar het protestantisme breidde zich steeds meer uit en op den duur kon eene botsing niet achterwege blijven.
De poging der groote heeren, door middel van Matthias het bewind in handen te krijgen, werd verijdeld door het beleid van den Prins en zijne aanhangers. In plaats van zich tegen Matthias verheffing tot landvoogd te verzotten, had de Prins, toen men hem het plan mededeelde, toegestemd en werkte hij mede dat volk en Staten den vorst met open armen ontvingen. Maar zijne aanhangers wisten te bewerken dat hem wegens zijne jeugd een luitenant-generaal werd toegevoegd. De keuze viel natuurlijk op den Prins, zoodat het bestuur nu bestond uit den Aartshertog, den Prins, den Raad van State en de Staten Generaal. Holland en Zeeland, hoewel zij hunne engere Unie behielden, voegden zich even als de overige gewesten onder dit bewind. Zij brachten echter niet als de andere gewesten lasten op voor de gemeenschappelijke verdediging. Zij behielden een eigen land- en zeemacht, waarvan een deel den Staten Generaal te hulp gezonden werd. Ben sterk leger onder den graaf van Lalaing, den burggraaf van Gent, den heer de Goignies en andere groote edelen toog nu te velde, maar richtte weinig uit. Den Sisten Januari 1578 werd het door het uit Spaansche, Duitsche, Waalsche en Bourgondische troepen bestaande leger van Don Juan, dat veel zwakker was, bij Gemblours aangetast. De Spaansche voorhoede onder den Prins van Parma wierp in een enkelen aanval het geheele Staatsche leger met ongehoord verlies overhoop. Hat prestige der Spanjaarden was schitterend hersteld, maar hunne krachten waren te gering om veel voortgang te maken. Don Juan moest zich tevreden stellen met de inname van een -gioot aantal kleine steden en sterkten. Allerlei intrigues en overeenkomsten van en met Anjou, Elisabeth van Engeland
177
en haar werktuig, hertog Johan Casimir vandePfalz, maakten de verwarring, die nu ontstond, nog erger. Br werd aan den Keizer en den Rijksdag een gezantschap, met Marnix aan het hoofd, gezonden om hunne tusschenkomst te verwerven, maar reeds sinds lang .was men gewoon de hulp van Duitsch-land als een stroohalm te achten en de uitkomst bewees dat men dit maar al te recht deed. Intusschen hadden er twee gewichtige gebeurtenissen in het Noorden plaats. In Holland heerschte sedert het vertrek der Spanjaarden en de satisfaction volkomen rust, uitgezonderd om en bij Amsterdam. De regeering dezer stad was nog altijd in handen der strenge katholieken , die niet gezind waren zich onder den Prins te begeven. De Staten hadden hen vruchteloos door eene blokkade zoeken te dwingen; er werden voortdurend onderhandelingen gevoerd, maar zonder uitslag. De Prins wensehte der zaak den vrijen loop te laten; hij was overtuigd dat Amsterdam op den duur zich in haar geïsoleerde positie niet zou kunnen handhaven. Maar de Hollanders waren ten hoogste op de stadquot; verbitterd. Kolonel Helling en zijn luitenant, hopman Ruichaver, een der beste officieren der patriotten, vroeger Watergeus, later in N oord-Holland en Zeeland door zijne wapenfeiten en edel karakter bekend geworden, beproefden den 23stequot; November 1577 een aanslag, die hun beiden het leven kostte en door den dapperen tegenstand der burgers mislukte. Geweld was niet de weg, waarop de grootste stad van Holland voor de vrijheid gewonnen wilde worden. De burgers waren, als die van alle Neder-landsche steden, vervuld van liefde voor en trots op hunne stad, hun vaderland in engeren zin; zij waren Amsterdammers bovenal. Voor het oogenblik werd alle hoop op eene minnelijke schikking afgesneden e.n bleef de stad krachtiger dan ooit staan op hare wel wat buitensporige eischen ; zij wilde bv. den hervormden niet eens eene begraafplaats toestaan. Maar zij was van alle hulp afgesneden; door het vernieuwen der blokkade ontstond er gebrek; de handel had er reeds lang stil gestaan.
12
178
Zoo zag zij zich gedwongen onder bemiddeling van Utrecht den Ssien Pebruari 1578 een verdrag aan te gaan, waarbij uitsluitende handhaving van den katholieken godsdienst, maar vrijheid van geweten, behoud der privilegiën en aanneming der Pacificatie de voornaamste punten waren. De aartshertog, de Prins, de Staten Generaal, die van Zeeland en Utrecht bekrachtigden het. Een aantal ballingen keerden in de stad terug en weldra breidde zich de hervormde leer met ongekende snelheid uit. De vroedschap bestond echter nog altijd uit strenge katholieken, die van geen toegeven weten wilden. De gevolgen bleven niet uit. Terwijl de regeering niet den Prins en de Staten overhoop lag over de inrichting der schutterijen en de hcrvorradeu klaagden over hunne in Holland overigens ongehoorde en onnatuurlijke uitsluiting van alle posten en betrekkingen, over de hun aangewezen begraafplaats en bovenal over het verbod van godsdienstoefening binnen de muren, ontstonden er allerlei vreemdsoortige geruchten over plannen der regeering om de stad aan Don Juan over te. leveren. De burgerij kwam daardoor nog meer in opschudding en sloot zich nauwer dan te voren bij de teruggekeerde ballingen aan , die, grootendeels uit voorname geslachten gesproten, aan \'t hoofd der beweging stonden. Onder hen was de reeds meermalen genoemde Bardes de voornaamste (want Cant schijnt üich niet met deze zaak te hebben ingelaten) en door zijne vroegere hooge posten de meest geschikte om als aanvoerder op te treden. Hij verzocht zijnen vriend Sonoy troepen gereed te houden om hem te hulp te komen, als het noodig mocht zijn, en nam maatregelen om zich van de vier burgervaandels \') te verzekeren. Er ontstond groote gisting, maar de vroedschap gaf niet toe en hield zich aan de letter van de satisfactie, die in haar voordeel was. De hervormden besloten eindelijk hunne toevlucht
\') Geworven burgers der stad en de eenige bezetting, die er in lag.
179
tot geweld te nemen. De aanvoerders bepaalden den dag voor de uitvoering van hun plan.
Den 26stCQ Mei was te Amsterdam alles vroeg op de been. Eene dichte raenseheumassa verdrong zich in de straten en op de grachten, die op den Dam uitkwamen. De burgervaandels stonden in \'t geweer. De magistraat vergaderde op het stadhuis, de hoofden der hervormden in de herberg der gemachtigden van de Staten, die in de stad waren ora over onderscheidene geschilpunten met de regeering te handelen. Van daar gingen zij, met Bardes aan het hoofd, naar het stadhuis, om nog eens hunne eischen te herhalen. De onderhandeling mislukte en een hunner verscheen op de pui om het aan de burgerij te verkondigen. Toen stoof de menigte naar het tuighuis, haalde er geschut en plantte het op den Dam; de burgervaandels bezetten de kerken, zonder overigens weerstand te bieden. Daarop werd het stadhuis bestormd, de magistraat er uitgehaald en met de katholieke vroedschappen en de meeste monniken en priesters in schuiten geplaatst en uit de stad gezet. Buiten de poort liet men ze vrij gaan. Den volgenden dag ontsloeg de schutterij de gevallen overheid van haren eed, en den 28st™ werd eene nieuwe door haar ten overstaan der gemachtigden der Staten gekozen. Bardes, Cromhout, Dr. Koster en Graef, waren de vier eerste protestantsche burgemeesters van Amsterdam.
Dit alles had plaats zonder dat er een druppel bloed was gestort; alleen twee kloosters werden geplunderd. De kerken werden daarop van de beelden ontdaan en den hervormden ingeruimd ; ook lutherschcn en doopsgezinden mochten godsdienstoefening houden en zelfs werd dit, mits het in \'t geheim geschiedde, den katholieken vergund. Een dag later bestormde de bezetting van Haarlem de groote kerk, vermoordde een priester, verwondde verscheiden andere personen en pleegde allerlei geweld. De grootendeels hervormde burgerij en overheid verhinderden echter dat de plundering zich verder dan tot kerken
12»
180
eu kloosters uitstrekte, maar do groote kerk werd den katholieken niet teruggegeven. In de andere steden, die met satisfactie waren overgegaan, hadden dergelijke tooneelen plaats. Weldra waren Holland en Zeeland geheel in handen der hervorrnden.
De Ajusterdamsohe omwenteling was een feit van het grootste gewicht voor Holland, ja voor geheel Nederland. Eerst van dien tijd af dateert de verbazende toename der stad, die na Antwerpens val de eerste koopstad der wereld werd. Zij maakte Holland tot een gesloten geheel, ja zij was van groo-ten invloed op den loop der zaken in Utrecht. Zij vermeerderde de krachten van Holland veel meer dan de overgang met satisfactie gedaan had, daar de katholieke regenten door hunne valsche positie tegenover de partijen de Staten nooit met dien ijver ondersteunen konden, welken de tijden eischten , en steeds verdenking moesten wekken van met de Spanjaarden te heulen. Met Amsterdam won Holland zijn natuurlijk hoofd. De stad werd voor dat gewest, wat dit voor de overige provinciën werd; dc hoeksteen en de toevlucht in tijden van nood en benauwdheid.
Tegelijkertijd had de hervorming mede groote uitbreiding gekregen in Gelderland. Dit gewest behoorde onder de grootste en voornaamste der Nederlanden; als hertogdom volgde het in rang op Brabant. Het bestond uit vier kwartieren; het llijk van Nijmegen, dat de Betuwe omvatte, het graafschap Zutphen, het kwartier van Arnhem of van de Veluwe en het Overkwartier of dat van Venlo. \') Ieder kwartier stond op zich zelf en had zijn eigen landdag, waarop de afgevaardigden van bannerheeren, edelen en steden verschenen. Slechts in gewichtige gevallen kwamen de kwartierdagen bijeen co; eenen gemeenen landdag, waarin dan de bannerheeren en de ridderschap en do steden der kwartieren ieder voor zich stemden. Het bewind berustte bij den Stadhouder en bij Kanselier en
\') \'t Heet dikwijls dat van Roermond, hoewel Venlo er de eerste stad was.
181
Raden, zooals het Hof\' hier genoemd werd. Het Overkwartier was gedeeltelijk in handen van Don Jnan, aan wien zich ook de stadhouder Hierges had aangesloten. Daarentegen onderwierpen de Staten zich niet aan het Eeuwig Edict en hielden zich, hoewel katholiek, aan de zijde van den Prins. Daarom konden zij zich natuurlijk niet meer aan Hierges verbonden rekenen, die tot de ijverigste aanhangers van Don Juan behoorde, cn achtten zij het stadhouderschap feitelijk vacant. Er werd een voorslag gedaan om den Prins deze waardigheid op te dragen, maar de beslissing werd uitgesteld, waarschijnlijk door toedoen van de strenge katholieken. Eindelijk werd graaf Johan van Nassau met eenparige stemmen gekozen en den 22steii Mei 1578 door de Staten Generaal in naam deskonings benoemd. Niettegenstaande alle waarschuwingen van den landgraaf van Hessen en andere Duitsclie vorsten, die meenden dat hij zich in den confusum. chaos cn in de olla podrida van de Nederlanden niet moest steken, nam de graaf de waardigheid aan en aanvaardde die reeds den Isteu Juni. \'t Was eene gewichtige overwinning voor den Prins. Graaf Johan had tot nog toe nog geen rechtstreeks deel genomen aan de Neder-landsche beweging, maar zijdelings des te meer. Hij was een onvermoeid kampvechter voor de zaak des opstands en der religie. Hij had al zijne bezittingen met schulden belast om de legers van den Prins en graaf Lodewijk te helpen werven en onderhouden. Hij was onophoudelijk, hoewel vruchteloos, bezig geweest om de Duitsclie vorsten tot deelneming aan den strijd te bewegen ; met zijnen raad had hij zijnen broeder steeds ter zijde gestaan en slechts een toeval had hem van het slagveld op de Mookerheide verwijderd gehouden. Graaf Johan was een warm voorstander der hervorming, maar vrij van de toen, helaas, gewone onverdraagzaamheid, al ging hij daarin niet zoover als zijn broeder; hoewel ijverig kalvinist, deed hij steeds alle mogelijke moeite om aan de twisten tusschen lutheranen en kalviuisten een einde te maken. Zijne bekwaamheid
182
als staatsman waren niet gering, als veldheer had hij nooit gelegenheid uit te blinken. Begaafd met een helder oordeel, groote standvastigheid, vastberadenheid en voortvarendheid, innig verknocht aan de goede zaak, was hij de rechterhand van den Prins. Van de zelfzuchtige bedoelingen, welke men dezen aanwreef, kon hij onmogelijk worden verdacht, want eer- en heerschzucht heeft hij nooit getoond te bezitten. Zijne brieven, in grooten getale in de Archives de la Maison d\'Orange verzameld, zijn zijn schoonste gedenkteekeu. De stichter der Unie van Utrecht was ten volle waardig de stamvader te zijn van het huis van Oranje Uassau, dat eens over de geünieerde gewesten als souverein heersclien zou.
Hij had in Gelderland met groote bezwaren te kampen, niet alleen van de zijden der edelen en enkele steden, Zutphen in de eerste plaats, maar vooral van die van Kanselier en Baden. Hevig was men er over verontwaardigd dat hij de garnizoenen van predikanten voorzag en ook de burgerijën tot hun gehoor toeliet, wat gelijk stond met de openlijke verkondiging der hervormde leer en zonder twijfel streed tegen den geest der Pacificatie. Weldra bleek het hem dat Kanselier en Baden in het geheel niet te vertrouwen waren en zonder weifelen zette hij hen in September af. Er werd toen een nieuw college benoemd, waarin slechts drie der oude raden zitting hadden, die echter weldra het land verlieten. Hunne plaatsen werden door ijverige patriotten en hervormden ingenomen. Onder het nieuwe bewind staken de hervormden liet hoofd meer en meer op, weldra hadden zij in bijna alle steden een of meer kerken in bezit. Maar de banner-heeren en edelen en de vroedschappen van een aantal steden bleven nog katholiek en de oude godsdienst was nog do eenige wettige, de hervormde, hoezeer hij zich met den dag uitbreidde, de getolereerde \').
\') Op de\' gebcurtcnisseu in Gelilcrlaud kom ik terug bij de bcliaiidcling dur Unie van Utrecht.
183
Even als het in Gelderland giug en in Holland met de steden, die satisfactie hadden gekregen, liepen ook de zaken in Zeeland. Te Goes maakten zich de hervormden met geweld van de groote kerk meester, zonder dat de Staten zich verzetten. Met veel grooter geweld werd de hervorming in vele Vlaamsche steden, te Antwerpen en vooral te Gent ingevoerd. In de laatste plaats stond de bekende dweepzieke predikant Petrus Dathenus aan het hoofd der beweging, nauw verbonden met Heinbyze en ziine demagogische benden. Ochlocratie en kalvinisme gingen daar hand aan hand en hevig werd tegen don Prins, die volgens de ijveraars om God noch godsdienst gaf, uitgevaren.
Zonder twijfel zag deze de uitbreiding der hervorming niet ongaarne. De breuk met Spanje werd er ongeneeslijk door, hij had alles te vreezen van een vergelijk, zelfs al werd Don Juan teruggeroepen, zooals de Koning aanbood. Want eens met den Koning verzoend, konden de katholieke provinciën niet nalaten Holland en Zeeland tot onderwerping van de meerderheid der Staten te dwingen. Een wanhopige strijd of volkomen ondergang van het protestantisme en van alle beginselen, waarvoor hij streed, was dan onvermijdelijk. Maar de wijze, waarop de rcli-gieuse omwenteling in het zuiden plaats had, was ten hoogste gevaarlijk; de Waalsche gewesten, thans streng katholiek, werden er door vervreemd en eene scheuring kon niet lang uitblijven. Er moest iets gedaan worden, dat beide partijen bevredigde, zoowel de hervormden, die , sedert de nationale synode, in den zomer te Dordrecht gehouden, gedurig stouter eischen deden en algemeene vrijheid van godsdienstoefening en geheele gelijkstelling vroegen, als de door de laatste gebeurtenissen hevig geschokte katkolieken.
De Prins ontwierp daarom den Religievrede, waaraan het denkbeeld van algemeene verdraagzaamheid, dat reeds in de Nieuwe Enie van Brussel was verkondigd, ten grondslag strekte. Het ontwerp stond den katholieken ook in Holland en Zeeland vrije godsdienstoefening toe, waar 100 huisgezinnen dat verlangden , en stelde tegenover deze begunstiging eene dergelijke
184
clausule in de overige gewesten ten voordeele der hervormden. Het behelsde mede dat bij de begeving van ambten niet op den godsdienst gelet zou worden. Hoewel door den den Aartshertog en de Staten Generaal den 33st™ Juli goedgekeurd, vond dit ontwerp grooten tegenstand; in vele gewesten en steden word het niet aangenomen; zelfs in Gelderland kou graaf Johan het niet invoeren. Daarentegen gelukte dit te Antwerpen, \'s Iler-togenboseh en in vele plaatsen van Friesland en Groningen. Den sterksten tegenstand vond het in Henegouwen, het hoofdkwartier der katholieken.
\'t Sprak trouwens van zelf. In het midden eener revolutie delft eene verzoenende staatkunde bijna altijd het onderspit, \'s Prinsen ideaal, de zeventien gewesten vereenigd aan te voeren in don strijd tegen Spanje, was onmogelijk te bereiken. quot;Want al kon ook voor een oogenblik de haat tegen den vreemden onderdrukker katholieken en protestanten vereenigen, op den duur was de religieuse beweging machtiger dan de nationale. Niet alleen mannen als Aerschot en Havre, die slechts eigen grootheid zochten, maar ook als de door en door oprechte Champigny stonden aan het hoofd der reactie. De laatste had het eerste katholiek verbond ontworpen en een smeekschrift ingeleverd ter uitsluitende handhaving van het katholicisme binnen Brussel. Het gevolg was een oproer geweest, dat hem en zijnen medestan-standers de vrijheid kostte. De kalvinistisclie beweging werd met den dag sterker. In het noorden had zij zelfs geleid tot het gevangen nemen van het Hof van Friesland, tot openlijke prediking in bijna alle steden, tot de wederrechtelijke inbezitname van katholieke kerken door de protestanten. In Vlaanderen werd den katholieken allerlei overlast aangedaan en tiranniseerden Hembyse, Eyhove en Dathenus met hunne aanhangers alle steden en heerlijkheden in de nabuurschap van Gent, onverschillig of zij tot Vlaanderen of andere gewesten behoorden. Te Brussel eindelijk was het stellen van een eisch, die geheel met den geest en de letter van de Pacificatie overeenkwam, de oor-
185
zaak der gevangenscliap van een aantal der beste mannen in de Nederlanden.
Was het wonder dat de katholieken tegen zooveel geweld ook van hunne zijde naar de wapenen grepen, dat in het najaar van 1578 onder de heoren van La Motte en Montigny eene reactie, de beweging dor Malcontenten, ontstond? \').
Doch deze vermeerderde nog de ongelooflijke wanorde, waarin zich het zuiden bevond. Daar was Hertog Johan Casimir inet een op kosten van Elisabeth geworven leger gekomen, dat de hervormden steunde, daar was ook Anjou met eene Pransche krijgsmacht verschenen; aan hem hadden zich de groote heeren, als Aerschot e. s., aangesloten. Wel had de eerste zich met het Staatsche leger, thans aan de bekwame leiding van Bossu en den Hugenoot Francois do la None „met den ijzeren armquot; toevertrouwd, vereenigd, wel had de Prins met zeldzaam beleid Anjou weten te winnen, door hem den titel van protector der Nederlanden te doen opdragen, maar de chaos werd er niet te minder om, ieder wilde gebieden en zijne plannen doordrijven , niemand gehoorzamen en samenwerken met eene andere partij. Wat hielp het dat Don Juan slechts Philippeville innam, dat zijn leger op Bossu, een der weinigen, die hun plicht deden zonder om te zien, geene voordeden kon behalen ? Wat hielp het dat Philips
\') Ik moet hier ten sterkste opkomen tegen de bewering van den heer Vau Deventer, uitgesproken in de inleiding tot zijne Gedenkstukken vauOldenharnevelt I, blz. X vv., die in de scheuring eene quaestie van nationaliteit en taal ziet. Het valt niet te ontkennen dat er eene zekere anti-Fransche richting in de noordelijke gewesten merkbaar was, maar \'t is eene miskenning van den aard van den strijd het godsdienstig beginsel op den achtergrond te schuiven. Üe hervormden waren in Artois en Henegouwen zoo weinig in getal, dat zelfs bij de poging der aanhangers van den Prins, om daar eene reactie tegen de Unie van Arras te verwekken, louter katholieken aan het hoofd stonden. De haat der Walen tegen de Vlamingen was veel minder de hoofdzaak dan de zeer gegronde vrees dat de hervormden het katholicisme in het zuiden zoowel als in het noorden zouden trachten uit te roeien. Het nationale beginsel was veel zwakker dan het religieuse. Friesland en Gelderland stonden bijna even vreemd tegenover Holland als de Waalsche gewesten. Het Geldersche dialect dier dagen kan men zelfs moeilijk Nederlandsch noemen; het is weinig meer dan een Nederduitsch dialect.
186
zijnen landvoogd zonder bevelen en zonder geld liet, zoo dat deze in alle bewegingen verlamd werd ? Duitscliers enFranschen, Spanjaarden en Staatsoliën, Malcontenten en Gentenaars stroopten het land af, allerlei intrigues kruisten elkander in de groote religieuse partijquaestiihi, en de meest verscliillende voorslagen tot vrede en bemiddeling werden van de zijde van Engeland en den Keizer gedaan, zonder eenig ander gevolg dan dat de verwarring er nog erger door werd. ïe vergeefs arbeidde de Prins met eene ongelooflijke volharding en een waarlijk onuitputtelijk geduld aan \'t verijdelen van alle intrigues van Aerschot o. s., van alle oproeren der ultra\'s, om allen te doen samenwerken tot het groote doel. Was eene zwarigheid overwonnen, eene andere deed zich terstond op; de kloof tusschen protestanten en katholieken werd dagelijks wijder en zou op den duur onmogelijk te overspannen zijn. De beweging der Malcontenten, gevaarlijker dan alles wat Anjou of Aerschot, Johan Casimir of Hembyze konden ondernemen, moest tot eene scheuring leiden, tot een terugkeer van de katholieke gewesten tot Spanje, zoodra aan het hoofd van het koninklijk bewind een man stond, die beter met de Nederlanders overweg kon dan Don Juan. Want na den aanslag op Namen, na de komst van den Prins te Brussel was door niemand meer een woord gerept van onderwerping aan den wil des Kouings.
Eu die man verscheen. Met een gebroken hart, slechts een schaduw van zijn vroeger ik vertoonende, daalde de ridderlijke bastaard van Karei V in het graf. Voor hem waren de Nederlanden eene hel geweest. Al bad hem eene pestkoorts, die in zijn leger woedde, niet weggesleept, zijn verdriet over teleurgestelde verwachtingen, over de verlatenheid, waarin zijn koninklijke broeder hem liet, over de vruchteloosheid van al zijne pogingen, de Nederlanden volgens het bevel des kouings zoo mogelijk door zachte middelen te onderwerpen, en over de schijnbare onmogelijkheid om dat met geweld te doen, over de achterdocht, welke Philips tegen hem koesterde, waarvan hij in Escovedo\'s moord een bewijs had gezien.
187
zou spoedig een einde aan zijn leven liebbeu gemaakt. Want de ridderlijke, trotsclie, opgewondeue krijgsman was niet bestand tegen zorgen, die alleen mannen als Willem van Oranje of Alexander van Parma konden torscben. In eene ellendige hut blies de doodgemartelde overwinnaar van Lepento den lquot;quot;quot; October 1578 den laatsten adem uit.
In zijne plaats kwam een man van geheel ander metaal, sterk en buigzaam als de Toledokling aan zijne zijde, eeu man, wiens veelzijdige talenten, wiens groote daden hem recht zouden geven op den naam van een groot man, indien hij deze talenten niet had gebruikt en die daden verricht in den dienst van eeu despoot, ter uitroeiing van godsdienstige en staatkundige vrijheid.
Thans staat liij in de wereld slechts bekend als de eerste krijgsman en een der eerste staatslieden van zijnen tijd, als het volmaaktste werktuig, ooit door eenen vorst gevonden om het loven eener natie te vernietigen.
Alexander Farnese, Prins van Parma, de zoon der landvoogdes Margaretha, was tot nu toe slechts bekend geweest door zijne zeldzame dapperheid en zijnen snellen blik op het oorlogsveld , door zijnen onverwoestelijken strijdlust. Hij was reeds drie en dertig jaar en nog nimmer in staatszaken betrokken geweest. Maar hij was de volmaaktste leerling uit de school van Macchiavelli, dien zijn tijd opleverde, omdat hij dieus beginselen juister toepaste dan zelfs de Medicaeische koningin, die over Frankrijk had trachten te heerscheu. Hij wist niet alleen met geweld te onderwerpen en zijne vijanden met intrigues te omsingelen, maar zelfs aan zijn slachtoffer de tyrannie smakelijker te maken dan de vrijheid, zijne vorige vijanden , de mannen, die in den strijd tegen Dou Juan hadden aan het hoofd gestaan, tot zijne werktuigen te maken, uit de oude soldaten van Hezé en Champigny de benden te vormen, die hij naast Spanjaarden eu Italianen tegen de Nederlanders in liet veld voerde, en de Belgen te bezielen met eene loialiteit, die hen hunne ketenen deed zegenen. Waarover Don Juan in wanhoop verviel, daarvan maakte hij den
188
grondslag zijner macht. Ook liet geluk begunstigde hem. Toen liij het bewind aanvaardde, was de verwarring ten top gestegen , de godsdiensthaat en partijzucht waren in lichte laaie vlam uitgebarsten. De oogst stond te veld en de maaier was gekomen
Onder al de woelingen in het zuiden was het hervormingswerk in het noorden zijn gang gegaan. Wel boden ook daalde katholieken weerstand, maar de stroom was te sterk; terwijl in België een draaikolk ontstond, waarin het schip van staat onfeilbaar ten onder moest gaan, hoe de stuurman zich spande, werd in Noord-Nederland alles in één richting voortgedreven.
Sedert het begin van den strijd met Don Juan was daar do Pacificatie feitelijk te niet gedaan. De aangenomen satisfactiën waren weldra vernietigd en de prediking der hervormde leer maakte overal duizende bekeerlingen; menigeen, die uiterlijk katholiek was geweest, verklaarde zich nu voor protestant. In Gelderland begon de regeering al voor een deel in hunne handen te geraken, en ook in friesland en de omliggende gewesten moest de katholiekestadhouder, graaf van Renneberg, tegen de katholieken optreden. Want \'t verdient opmerking, dat deze in die gewesten Spaanschgezind bleven, terwijl zij in \'t zuiden langen tijd met gelijken ijver als de protestanten tegen Spanje streden, liet Hof van ïriesland, reeds lang vertoornd over de besnoeiing zijner macht, weigerde Don Juau tot vijand te verklaren. Renneberg zette de meeste leden af en nam ze gevangen. Hetzelfde lot onderging de bisschop van Leeuwarden, die in een klooster opgesloten werd. In eenige steden veranderde hij buitentijds de wet, overal werden protestanten aangesteld, omdat op hen alleen te rekenen viel. Dit alles geschiedde door cenen katholieken stadhouder, wat kon men dan niet van graaf Johan verwachten!
Zoodra hij zich van Friesland verzekerd had, besloot Renneberg Overijssel van de Duitsche bezettingen te verlossen. De kolonel Polweiller had met zijn regiment Duitschers Deventer
189
en Kampen en daardoor den gelieelen IJssel in bezit. Den omtrek vergulde hij met schrik door zijne strooperijen en brandschattingen en de Staten van het gewest vermochten hier niets tegen. Zij riepen Renneberg, die reeds door de Staten Generaal met het stadhouderschap van Overijssel was bekleed, te hulp en erkenden hem in deze waardigheid. Ook hier zette hij de leden van het kouingsgezinde Hof te Vollenhoven af. Daarop tastte hij Kampen aan met medewerking van Sonoy, die, evenals in 1573, de stad van zeezijde insloot. Den 20sten Juli .gaf zij zich over. Terstond daarop wenden beiden gezamenlijk (Sonoy was zelf met zijne meeste troepen naar Overijssel overgekomen) zich tegen Deventer. In deze bloeiende handelstad zag het droevig uit. De soldaten hadden de burgers ontwapend en speelden er op ongehoorde wijze den baas; zij dwongen hen aan de wallen te werken en hunne huizen en alles wat zij hadden hun ter beschikking te stellen. Maar de stad was groot en sterk en Renneberg had, vooral nadat Sonoy door de Staten van Holland was teruggeroepen, weinig troepen. Berst toen eenige Duitsche vaandels, die ,op last van Don Juan de stad ontzetten wilden, geslagen waren, graaf Johan zich met een aantal troepen bij Renneberg gevoegd had en gebrek aan leeftocht en amunitie begon te heerschen, gaf de bezetting zich tegen vrijen aftocht op den ll\'\'™ November over. Het geheele noorden was nu vrij en Renneberg in Friesland, Stad en Lande, Drenthe en Overijssel onbeperkt meester. De twisten tusschen de stad Groningen en de Ommelanden, cene chronische kwaal in dat gewest, die nog langer dan cene eeuw duurde, waren wel lastig, maar toch zonder oogenblikkelijk gevaar, liet was reeds eeue overoude quaestie ; do stad maakte aanspraak op het monopolie van enkele takken van bedrijf, waarin de Ommelanden niet wilden berusten. Daarbij voegden zich allerlei geschillen over rechtspraak en gezag, want de stad en de Ommelanden waren wel tot een gewest vereenigd, maar de wijze van regeering was er uiterst slecht geregeld en de beide
190
leden lagen steeds overhoop. Een verdrag van 1482 had aan het geschil een einde gemaakt, maar dit was opgezegd. De Omrae-lander edelen, waaronder Wighold van Ensum, heer van Nye-noort, de voornaamste was, hadden zich, toen limine gemachtigden in de stad gevangen genomen waren en de Staten Generaal er niet in waren geslaagd het geschil bij te leggen, gewapend en den beruchten Watergeus Barthold Entes in dienst genomen. Maar deze werd door de Groningers geslagen en gevangen genomen. De Aartshertog, of liever de Prins, en de Raad van State traden nu tusschen beiden en belastten eene commissie uit de hooge colleges met de beslissing. Tot zoolang behield de stad hare rechten, terwijl de gevangenen werden losgelaten. Voor \'t oogeublik was de twist beslecht. Zij had echter dit noodlottig gevolg, dat, toen de Ommelanden zich bij de patriotten aansloten, de stad, waar de katholieken daarenboven sterk in aantal waren, tot de Spaansche zijde neigüe.
Maar vooreerst was de quaestie uit en genoot Noord-Neder-land overal rust. Holland en Zeeland, nog vasthoudende aan hunne bijzondere Unie, werden al meer en meer de kern, waar zich alle noordelijke gewesten om vereenigden. Bijna overal was daar de Religievrede aangenomen; in vele colleges bestond de meerderheid reeds uit protestanten, in verscheidene waren de katholieken van hunne zetels verdreven. Het oogenblik begon te naderen dat de hervormde leer er de staatsgodsdienst zou worden.
Geheel anders stond het in het zuiden. Daar woelden de partijen sterker dan ooit. Johan Casimir was naar Engeland gegaan; zijne onbetaalde soldaten hadden met verlof van Parma het land verlaten. Hun generaal, de kampvechter van het protestantisme, die, zooals hij eens schreef, den Spanjaard had willen toonen, dat de Duitsche vorsten niet alleen leeuwen en adelaars op hunne wapenschilden voerden, maar ook werkelijk klauwen en tanden hadden, was, zonder een enkel wapenfeit te verrichten, hen weldra gevolgd. Ook Anjou verliet het tooneel. De
191
kampioen der katholieken, want als zoodanig was de protector opgetreden, had mo min als zijn kalvinistische concurrent iets uitgericht. Toen hij zag dat zijn protectoraat een bloote titel was, dat de Prins het gezag bleef behouden, niettegenstaande alle intrigues zijner vijanden, ontbond hij zijne troepen, die Don Juan zooveel angst hadden ingeboezemd, dat deze reeds alle Nederlanden in handen van Frankrijk had meenen te zien. Maar daarmede was nog niets beslist Integendeel nam de ontevredenheid in de Waalsche gewesten toe. De Malcontenten werden dagelijks sterker en stouter en een hunner hoofden. La Motte, had zich reeds in het geheim met Parma verzoend. Maar de overige waren nog niet zoover door hunne gehechtheid aan het katholieke geloof medegesleept. Gedurig echter sloten zij zich enger aan elkander en het was te voorzien dat de Walen binnen kort eene afscheiding van de overige gewesten zouden beproeven. Als tegenwicht was de Prins bezig eene nauwere vereeniging der noordelijke gewesten in het leven te roepen; hij trachtte een bolwerk op te richten, waarin zich de in het zuiden geslagen partij kon verschansen.
VI.
De Pacificatie van Geut was een veel te zwakke band om op den duur alle Nederlandsolie Gewesten bijeen te houden. De politieke quaestie, of de Nederlanden volgens de privilegiën zouden worden geregeerd, trad weldra op den aclitergrond tegenover de religieuse ; zouden de Nederlanden katholiek of protestant zijn. Ware de bevrediging in 1567 in plaats van in 1576 gesloten, dan zou die quaestie zonder twijfel ten voordeele van het protestantisme beslist zijn geworden , thans echter had het katholicisme kracht genoeg gewonnen om zich -met vrucht te verdedigen. De Pacificatie zelve te handhaven was onmogelijk; de kracht der hervorming was daartoe op den duur te groot, zij verbrak de zwakke afsluiting, die men tegen haar opgericht had; niet alleen werden de satisfactieverdragen verscheurd, maar in de vijftien gewesten werd ook, recht tegen letter en geest der Pacificatie aan, het katholicisme onophoudelijk aangevallen
Het eenige wat de Nederlanden voor scheuring bewaren kon was algemeene tolerantie. Maar er bestond maar één man, die dat geneesmiddel ernstig wilde, de Prins van Oranje. De overigen, de hoofden zoowel als het volk, katholieken zoowel als protestanten, eischten het recht van vrije godsdienstoefening voor zich alleen. Zelfs de meest vertrouwde aanhangers van den Prins, mannen als Johan van Nassau en Marnix, keurden diens verdraagzaamheid af, zij wilden den Religievrede wel houden, waar de hervormden de minderheid hadden, maarniet laten gelden, waar zij de katholieken in getal en macht overtroffen.
193
Eene scheiding was daarom onvermijdelijk. De zonderling gocompliceerdc toestand verdubbelde de vaart, waarmede de zaken dien weg opgingen.
De Prins kende de teekenen des tijds te goed om dit niet zeer spoedig te begrijpen. Hoewel hij nog niet wanhoopte aan zijn plan, de uiteenspattende elementen samen te houden , kwam liet denkbeeld der oprichting van een ander, nieuw verbond, waarvan Holland en Zeeland de kern zouden zijn, reeds spoedig bij hem op. Het moest hem dienen als eene tweede verdedigingslinie. Ook in dit verbond wilde hij het beginsel van verdraagzaamheid handhaven, maar hij wenschte het niettemin een voor het protestantisme gunstiger karakter te geven dan de Pacificatie en de Unie van Brussel bezaten. Ror vermeldt dat eenigon zijner vurigste aanhangers in Gelderland, Utrecht en Friesland er reeds in 1577 voor werkzaam waren en \'t is zeker dat er in Utrecht en Gelderland in den herfst van dat jaar voorslagen tot eene nadere verbintenis met Holland werden gedaan, welke uitgingen van den Prins, de Staten van Holland en \'s Prinsen ijverigste aanhangers in die gewesten, meest teruggekeerde ballingen \'). Van Holland en Zeeland behoefde hij geene tegenstand te duchten. Zijn invloed in die gewesten was zoo groot dat hij op den duur eiken tegenstand overwon en daarenboven bracht eene nadere vereeniging met de betrekkelijk zwakke noordelijke gewesten aan Holland de suprematie over zijne naburen mede. Onder de zeventien gewesten werd het door Vlaanderen en Brabant verre overtroffen in aanzien, macht en invloed, onder de zeven was het zonder twijfel het eerste en machtigste.
He verbazend snelle uitbreiding der hervorming maakte den Prins het werk in sommige opzichten gemakkelijker. In de
\') Ongelukkig ontbreken de Resolntiën van Holland van de tweede helft van 1577 en van de eerste van 1578, waardoor men verstoken is van vele authentieke mededeelingen hieromtrent. Zeer belangrijke bijzonderheden vindt men in het opstel van Mr. Lenting, Gelderland in betrekking tot de Unie van Utrecht% in Nijhoüs Bijdragen, Nieuwe Reeks. IV, blz. 276.
13
194
noordelijke gewesten was de macht der katholieken nog groot genoeg om de protestanten te dwingen steun te zoeken bij de beide provinciiin, welke in het onverdeeld bezit hunner geloofs-genooten waren. Wel is waar kon hij om die zelfde reden een heftigen tegenstand van de katholieken verwachten, maar dien dacht hij, als de zaak eens op gang was, wel te kunnen overwinnen. Of de Prins werkelijk de hoop koesterde dat hij zulk eene unie zou kunnen uitbreiden en er alle Nederlanden in vereenigen, waartoe later stappen gedaan werden, is niet met zekerheid te beslissen. Mij komt het onwaarschijnlijk voor; eer geloof ik dat hij haar, als hij de kans gunstig zag voor eene generale unie, die geen doode letter was, weder zou hebben laten vervallen. De geheele zaak heeft het voorkomen van iets voorloopigs. Voor eene constitutie, zooals do Unie van Holland en Zeeland was, is de Unie van Utrecht veel te gebrekkig eu staan er veel te weinig bepalingen in omtrent de regeering. Het oppergezag der Staten Generaal wordt er daarenboven steeds in erkend \').
Van wien echter kon het voorstel tot zulk eene nadere ver-eeniging der noordelijke gewesten met Holland en Zeeland uitgaan? Van den Prins voorzeker niet. \'t Ging niet aan dat de ruwaard van Brabandt, de luitenant generaal van den algeineenen landvoogd openlijk eene verbintenis op het tapijt bracht, welke eene feitelijke, zij het dan ook maar tijdelijke scheuring veroorzaken moest, welke eenige provinciën nader met elkander dan met de overige verbond. Evenmin kon de zaak uitgaan van Holland; vooreerst zou ieder het dan voor een werk van dei. Prins hebben gehouden, wiens macht over Holland noch veel
\') Over de Unie van Utrecht is sedert het midden der vorige eeuw veel geschreven. De raadpensionaris Van de Spiegel vooral heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt door zijn quot;Bundel van onuUgegeven stukkenquot;. Later is haar oorsprong behandeld door van Deventer in de Gedenkstukken van Oldenbarnevelt, I, biz. XII—XVIII, met wiens opinie ik mij niet altijd kan vereenigen, en door Lenting in zijn bovenaangehaald opstel. Ik heb die beknopt beschreven in mijne: Geschiedenis der Begeering in de Nader Geünieerde Provinciën tot aan de komst van Leicester, blz. 15 v.v., waar ik ook over de verschillende ontwerpen der Unie heb gesproken ^blz. 2G vv).
195
grooter werd geacht dan zij werkelijk was, bovendien zou het de katholieken in rep en roer hebben gebracht. Aan geen gewest voegde het te berde brengen van zulk een voorstel meer dan aan Gelderland en het was niet hot minst om deze reden, dat de Prins daar de keuze van graaf Johan had doorgedreven. Deze toch wenschte niets liever dan eene dergelijke vereeniging; hij zag er een middel in tot krachtdadige bevordering der hervorming, hij hoopte er den invloed van Anjou door te paralyseeren, welke hij, als alle ijverige protestanten, voor verderfelijk hield. Hij had er reeds vóór zijne keuze tot stadhouder op aangedrongen, Aan bondgenooten ontbrak het hem niet, ongelukkig het meest in Gelderland zelf. De bannerheeren, meestal groote baronnen, die tevens aanzienlijke bezittingen buiten het gewest bezaten, waren niet genegen tot eenige verandering in eenen toestand , waardoor zij een grooter gewicht dan ooit te voren in do sehaal legden, want evenals in Holland geschied was, had de opstand ook in de overige gewesten den Staten de oppermacht in handen gegeven. Evenmin waren de katholieke stadsregeerin-gen, die terecht in eene verbintenis met Holland en Zeeland den triomf der ketterij zagen, gunstig gezind.
Graaf Johaii had nauwelijks het stadhouderschap aanvaard, of hij sloeg de hand aan het werk. De Geldersche landdag was in Mei bijeengekomen en had besloten eene conferentie te houden met afgevaardigden van Utrecht en Overijssel over dc middelen tor verdediging, want de langzame voortgang der belegering van Deventer boezemde algemeene ongerustheid in. Van deze bijeenkomst maakte graaf Johan gebruik. Ilij zelf kon er niet tegenwoordig zijn (hij was naar Antwerpen, om met den Prins te raadplegen), maar zijne raden en secretarissen, Andreas Kersten en Everhard van Eeydt, de bekende geschiedschrijver, vertegenwoordigden hem. Zijne rechterhand echter was Jacob van Ommeren, ambtman van Baer, gedeputeerde van den banncr-heer van dien naam, den heer van Anholt.
Op den IGJquot;1 Juni 1578 sloeg deze aan den Gelderschcn
13*
196
landdag voov, dat zij zich moesten zien te vereeuigen met de andere gewesten van het noorden, omdat Artois en Henegouwen zich dreigden af te scheiden en aan Frankrijk, althans aan Anjon te onderwerpen. Den volgenden dag werd dit ook aan de Utrechtsche en Overijsselsche gedeputeerden voorgehouden. Zoowel deze als de Geldersche afgevaardigden besloten er rapport over uit te brengen aan de respective meesters.
Kersten, van wiens hand men vermoedt dat de tekst van het eerste ontwerp der Unie is, reisde toen naar Utrecht, waar de stadsregeering voor eene unie ijverde, maar de geestelijkheid of liever de domkapittels (de zoogenaamde Vijf Ecclesiën) en ook de kleine steden er tegen waren. Verder dan tot een besluit om do zaak in consideratie te nemen kwam men ook daar op de Statenvergaderingen van Augustus niet.
Daarentegen vond Kersten in Holland bij de Staten en bij de gedeputeerden van Zeeland een goed onthaal; de edelen en de meeste steden wilden het verbond zelfs zoo spoedig mogelijk sluiten, maar Delft, Leiden en Gouda achtten liet ontijdig. Delft en Gouda waren destijds dikwijls in oppositie ; hot lag aan quaestiën over sluizen en wateren, die niet naar haar zin waren beslist en waarover zij zich thans, vrij kleingeestig, wreekten.
Graaf Jolmn had een maand later de voldoening dat in Holland den 29sten Augustus met meerderheid van stemmen besloten werd in eene unie te treden met Gelderland, Utrechten de andere gewesten van het noorden. Den iJ11quot;1 September werd op aandrijven van den graaf van Culemborg, \'s graven ijverigsten helper, het besluit genomen dat vijf gedeputeerden naar Arnhem ter landdag zouden trekken, \'t Waren de heeren van Swieten en van Schagen uit de edelen, Reinier Cant uit Amsterdam, Johan vanOldenbarnevelt, destijds pensionaris van Rotterdam, en Nanninck van Forcest uit Alkmaar.
Die landdag was een buitengewone. Den ISquot;10quot; Augustus had de graaf dien tegen den lstcn September samengeroepen. Hij had dat tegen de gewoonte gedaan, zonder Kanselier cn Rilden
197
te kennen, daar hij deze geheel op zijde dacht te schuiven. In den beschrijvingsbrief had hij geen woord van de Unie gerept, maar alleen van de nieuwe inrichting van den Raad en van den Religievrede gesproken. Hij wilde blijkbaar de gedeputeerden verrassen. Het verbaal (rapport) der afgevaardigden vanZutpheu aan de vroedschap omtrent het verhandelde op den landdag gooft eene aanschouwelijke voorstelling van de opgewonden stemming der gemoederen, en van den tegenstand, die \'s graven plannen bij de Geldersche regenten vonden \'). \'t Zij mij daarom vergund er iets langer bij stil te staan.
De stadhouder had niet alleen Holland en Zeeland, maar ook Utrecht en Overijssel verzocht gezanten tor landdag te zenden. Hij hoopte er zijn slag te slaan en de Unie althans in beginsel tc doen aannemen. Een ontwerp was gereed oin tor tafel gebracht te worden. Ook in de quacstiën van godsdienst cn regeering dacht hij zijnen wil nolens volens door te zetten. Hij liet daartoe zijn substituut of luitenant, den Duitschen kolonel, vrijheer van Hohensaxcu met eenige vaandels naar Arnhem oprukken en de stad bezetten, om des noods bij de hand te zijn en in alle geval de gedeputeerdcu to intimideeren. Maar deze gewelddadige handelwijze deed nicer kwaad dan goed.
De gezanten der vier hoofdsteden, Nijmegen, Zutphen, Venlo en Arnhem, hielden dadelijk na hunne aankomst verscheidene conferentiën met elkander en besloten zich met alle macht tegen den Religievrede te verzetten en in alle opzichten de Pacilicatie te handhaven.
Den Siicn September begon de vergadering. De wijze van beraadslagen en stemmen was uitermate omslachtig. De kwartieren kwamen eerst afzonderlijk bijeen, vereenigden zich vervolgens om de voorslagen van den stadhouder te hoeren en verwijderden zich dan weder om er over tc beraadslagen. Hadden dc kwar-
\') Mr. I. A. Nijliof liceft liet in zijne Bijdragen I, bl. 108 vv. geheel medegedeeld. Het is afkomstig uit de Sfukken van Landzaken van den Geldersclien president van Heil, eene voor de geschiedenis dier dugeu onschatbare verzameling staatsstukken.
198
tieren hun besluit opgemaakt, zoo kwamen zij weder bij elkander om dit mede te dealen en dan begon bij verscbil van opinie eene lange reeks discussiën, conferentiën van enkele kwartieren of steden en expostulaties met den stadhouder. Meestal eindigden die met de verklaring van hot een of ander kwartier, dat niet wilde toestemmen, en dan konden de gedeputeerden naar huis gaan, om nieuwe instructies te vragen, want natuurlijk werd eenstemmigheid in alle gewichtige zaken vereischt. \'t Sprak van zelf dat men bij zulk eene wijze van stemmen door intimidatie zijn doel moest zien te bereiken. De vier baunerbeeren \') stemden wol in de kwartieren, maar spraken alles eerst met elkander af; de kwartierhoofdsteden dwongen gewoonlijk de kleine met haar mede te stemmen en de ridderschappen sloten zich daarentegen nauw aaneen.
Graaf Johan stelde den landdag vooral het gevaar voor oogen van den slechten voortgang van het beleg van Deventer. Hij drong aan op nauwe aaneensluiting tegen de Spanjaarden en beval daarom, behalve de punten van beschrijving, ook eene unie met Holland cn de andere noordelijke gewesten aan. Maar de landdag was zeer ontstemd. De Unie scheen den stadsgezanten slechts een middel tot het doorzetten van den lleligievrede. Zij hadden daarenboven een grief tegen Holland, dat bet nl. Bommel, \'t geen in 1576 dooreen accoord in de Unie van Holland en Zeeland was opgenomen, niet weder aan Gelderland terug gaf. Zelfs in de verandering van den Provincialen llaad , waar de graaf had voorgesteld alleen landzaten toe te laten, zooals do privilegiën trouwens eischten, wilde Zutphen niet toestemmen. Het regende daarentegen klachten over de invoering der hervorming, vooral uit het Overkwartier, waar de soldaten de katholieken soms met geweld uit de kerken dreven. Als om de maat vol te maken, pleegden die van Hohensaxen nu te
\') Bronkhorst, Bergh, Baer en Wisch. Op deze vergadering weigerde de vertegenwoordiger van den graaf van den Bergh (de bannerheeren kwamen gewoonlijk niet in persoon op) aan de stemming deel te nemen , als niet eerst al de bannerheeren bijeen waren, eu daarom moest de vergadering wachten tot die van de bannervrouw van Wisch , gravin van Limburg Stirum , verscheen.
199
Arnhem moedwil aan de beelden en liet graaf Johan den Tquot;1™, toen hij zag dat de landdag de verandering van den Eaad niet wilde goedkeuren, de kanselarij verzegelen en het huis van deu griffier bezetten.
Dat waren niet de middelen om de regenten gunstig te stemmen. Den 8stl;l1 September, toen de stadhouder, vergezeld van llenne-berg en van de gezanten van Holland , Zeeland, Utrecht en Overijssel , in de vergadering verscheen, begon dan ook een allerhevigst tooneel. De graaf van Cniemborg, die in den landdag zitting had, maakte het nog erger. Den katholieken was hij meer dan iemand een doorn in het oog. Want Floris van Pallandt had onder de ijverigste leden van het Verbond der Edelen gehoord, hij was nauw bevriend geweest mot Brederode en Lodewijk van Nassau; in zijn huis hadden zij zich verzameld, toen zij het smeekschrift gingen indienen. In zijne bezittingen had hij de beeldstormerij toegelaten. Na 1573 had hij in de Staten van Holland, waar hij tot de ridderschap behoorde, oen zoo grooten invloed gewonnen, dat men den Landraad niet wilde oprichten, zonder dat hij er het praesidium van op zich nam, en bij alle gewichtige zaken zijne tegenwoordigheid eisehte. Hij bezat aanzienlijke goederen in de Betuwe eu had daardoor zitting in de Nijmeegsche ridderschap, ja eisclite zelfs eene plaats onder de bannerheeren. Zooals reeds gemeld is, was hij een der ijverigste voorstanders dor Unie en der horvorming. Maar den Gelderschen was hij dubbel onaangenaam, teu eerste als protestant, ten tweedeals Hollander; zij, vooral de bannerheeren, beschouwden hem als een indringer en do weinige hoffelijkheid der stadsregenten bewijst dat zij hem eigenlijk voor hun vijand hielden. Den Gd™ en Td™ had hij hen door spottende opmerkingen, waarin hij hun kennelijk Spaanschot Pranschgezindheid verweet, nog meer tegen zich in \'t harnas gejaagd. Toen nu op den 8stcn de Unie ter sprake kwam en graaf .lolian o]) de afscheiding der Malcontenten wees. kwam üartliold van Gent, heer van Loenen, daartegen op met de
200
bewering, dat Artois en Henegouwen hunne quoten in de generaliteitskas betaalden en dus geenszins afgevallen quot;waren. Deze unie daarentegen noemden hij en zijne medestanders eene afscheiding van de Pacificatie. En Zutphen verklaarde dat het niets wilde dan de handhaving van dat verdrag. Toen borst graaf Johau uit; „Salft ende smeert u met de Pacificatie van Gent, ick sie wel watter omgaet. Laet mij noch 3 dagen beyden, ick zal dan sien, wat ick te doen hebbe, ick wil op de vleysbanck\') niet gebracht synquot; en verliet woedend de conferentiezaal. Ook Culcmborg voer hevig uit //idquot;) quame her, dat een handt vol Gotsen afgeworpen weren ende daerom hield men sich soo vreemt. . .. Men mocht den van Alenpon aannemen, soo were men verwaert, die weer catholyc, die dreve den gescho-rcn hoopquot; en „die van Alen?on, de Kcyzer, Hertog Matthias, do coninc van Francrijck ende \'t meesten deel van de Staxen stipten in eenen potquot;. Natuurlijk hielp dat tieren en schelden niet; integendeel volhardden de togeustanders bij hunne meening en werden hoe langer hoe onhandelbaarder. Nog twee dagen werd beraadslaagd; van vele punten der ontworpen Unie beweerden de Gelderschen, die konden zij niet aannemen, die schenen van de Hollanders ingesteld te wezen. Te vergeefs zocht de ridderschap te bemiddelen en hielden de Hollanders hun voor wat zij zich niet al voor opoffering getroost hadden. Er werd eindelijk besloten dat men over 8 dagen terug zou komen, om finale resolutie te nemen. De stadsgezanten besloten over de beeldstormerij (ook te Nijmegen hadden do soldaten ile kerken ingenomen) aan den Aartshertog te schrijven. Graaf Johau en de gezanten spraken af eene nieuwe eonferentie te Utrecht te houden.
Op de volgende vergadering kwam men niet verder. Arnhem en de grooto steden, ook de bannerheeren van den Bergh en
\') De bank, waarop misdadigers gevierendeeld werden en andere dergelijke operaticn ondergingen.
2) Gehlersch voor het. De woorden zijn zoo door de Zutphensche gezanten opget eekend.
201
Wisch verwierpen elk ander verbond dan de Pacificatie. Daarentegen waren de Zutphensclio en Nijmeegsche ridders en Baer (de lieer van Anholt) gunstiger voor eeno nadere unie gestemd. Zutphen verontschuldigde zich om in October op eenen nieuwen landdag te verschijnen en gaf daarbij te kennen, dat het geenszins gezind was in eene andere unie dan de Pacificatie te treden.
Men valle den katholieken daarover niet hard. Wat moesten zij niet vermoeden achter de driftige uitvallen van graaf .Tohau en Cnlemborg, wat niet vreezen van het geweld, onophoudelijk aan hunne kerken gepleegd! Zij zagen in de Nadere Unie eeno afscheiding van de Pacificatie1), ecu middel om hen in handen to leveren van de kettersche Hollanders; zij vreesden haar nog meer dan deu gehaten Religievrede.
A.nders ging het in de overige provinciën : Holland en Zeeland namen het ontwerp, dat te Arnhem ter tafel was geweest, in consideratie en maakten er eene menigte veranderingen in, waaraan in Holland Oldeubarnevelt een groot aandeel schijnt gehad te hebben. Renneberg bracht de zaak in Friesland en Stad en Lande te berde, de Overijsselsche gezanten op hunnen landdag. Ook aan de Staten van het graafschap Lingen en het landschap Drenthe werd er over geschreven. Maar snellen voortgang had de zaak niet. Deu ISJ™ October kwamen gezanten van Holland, Overijssel en de Ommelanden met de Staten van Utrecht en twee gezanten van Hohensaxen (graaf Joliau was naar Antwerpen) bijeen. Doch zelfs van deze weinige gewesten hadden de gede-puteerden meestal nog geen last tot teekenon. Alleen werden eenige door Holland voorgestelde veranderingen in het ont-
\') Ook in het zuiden hield men het daarvoor. De Waalsche gewesten schreven aan Matthias dat zij gezind waren in de Unie van Brussel en de Pacificatie tc blijven , maar dan ook verzochten dat men de andere provinciën belette dergelijke verbintenissen temaken, als waar men hen van beschuldigde. (Lenting in Bijdragen N. R. IV, 313). Zonder twijfel verhaastte de wijze, waarop graaf Johan de qnaestie der Unie behandelde, hunne afscheiding. De Unie van Atrecht (Arras) van 8 Januari 1571) kan evenzeer een gevolg als eene oorzaak van de Unie van Utrecht genoemd worden, die den 6den December vooiloopig geteekend werd
302
werp opgenomen en werd besloten den 23^™ November weder bijeen te komen.
Tot nu toe had de Prins zich niet met de Unie ingelaten. Hij was denkelijk niet bijzonder ingenomen met de gewelddadige wijze, waarop graaf Johan te werk ging \'); het sterk anti-katholiek en anti-franseli karakter, dat deze aan het verbond zocht te geven, moest hem zeer ongelegen komen. Op zulk eene wijze liep hij gevaar zijn doel voorbij te schieten. Maar de zaak was te ver gevorderd om te blijven steken, en door een snellen voortgang hoopte hij misschien nog de verderfelijke gevolgen, die zij licht kon hebben, te kunnen voorkomen. Hij verzocht de Staten van Holland en Zeeland tegen den IS11quot;1 November te Gorcum bijeen te komen, om voorstellen van graaf Johan te hooren. Want in Holland bleef Delft nog steeds tegenstand bieden even als Middelburg in Zeeland. Op die vergadering verschenen ook afgevaardigden van Arnhem en Zutphen, die te klagen hadden over maatregelen, in Holland tegen de Geldersche kooplieden genomen. Hunne tegenwoordigheid sehijnt niet zonder invloed op de stemming in Gelderland geweest te zijn, althans op den landdag, die den \'J\'1\'1\'1 December bijeen kwam, werd veel kalmer over de Unie gesproken en den ] besloten dat er op de kwartiersdagen over gehandeld zou worden, om den 7Januari rapport te brengen. Intusschon was graaf Johan onophoudelijk bezig alle bezwaren uit den weg te ruimen.
De conferenties te Utrecht waren den 2üs\'™ November hervat. Overijssel had zich verontschuldigd wegens het beleg van Deventer , maar de gezanten van Holland, Zeeland, Friesland en de Staten van Utrecht teekenden den O11™ December, na hevigen tegenstand der Utrechtsche geestelijkheid, de Unie bij provisie en besloten den IQJua Januari weder bijeen te komen, om die definitief vast te stellen. Eene commissie bleef te Utrecht ter afdoening der loopende zaken, welke de Unie betroffen.
\') Zooals de heer Groen reeds heeft opgemerkt, ziju er byzouder weinig brieven tnsschen hem en zijn broeder in dezen tijd gewisseld.
203
Rcnneberg had zijneadhaosie beloofd, de Ommelanden insgelijks, maar Groningen verklaarde, zonder twijfel uit zucht tot oppositie tegen de laatste, dat het zich hield aan de Pacificatie eu aan die alleen. Ook Drenthe weigerde eu Lingen verontschuldigde zich.
Ter vergadering verschenen ook gezanten van Gent en verklaarden ten volle met de Unie in te stemmen; zij verleenden daarvan eene acte, maar waagden niet liet Deceinher-ontwerp te teekenen. Zij hadden eerst over hunne opname met de Staten van Holland en de Zeeuwsche gedeputeerden te Gorcum geraadpleegd en waren door hen toegelaten, maar er bestond groot bezwaar tegen. Nooit was de vijandschap togen de katholieken in die stad zoo hevig geweest, nog nooit hadden Heinbyze en üathenus er zulk een hoogen toon gevoerd, zelfs tegen Ryhove, als in die dagen. Slechts de tegenwoordigheid van den Prins en eene nieuwe verandering in de regeering, waarbij Hembyze zijn post als voorschepen verloor, stilde liet tumult. Op do Malcontenten hadden deze onlusten zeer nadeeligen invloed. Dat Gent nu de Unie teekende moest eene nog nadeeliger uitwerking hebben eu alle katholieken nog vijandiger stemmen. \'t Zou mij daarom niet verwonderen, als de Hollanders het op aandrijven van den Prins belet hebben, hoewel van do Spiegel van oordeel is dat hij liet tegenhield, omdat bij eerst de onlusten gestild en den Ileligievrede aangenomen wilde hebben. Ook twijfel ik of hij gaarne eene uitbreiding der Unie in het zuiden heeft gezien en geloof veeleer dat hier de stroom hem te machtig was. Er eene generale unie van te maken, zooals hij er gaarne eene in \'t leven geroepen had en ook in \'t volgend jaar voorstelde, zal thans zijn plan wel niet zijn geweest. Dan zou hij het ontwerp meer op den leest der Unie van Holland en Zeeland in 1576 hebben doen inrichten.
Den 1015™ Januari 1579 was de bepaalde dag voor het begin der conferentie te Utrecht. Graaf Johan, die niet gerust had met de Gelderschen tot toetreding te bewegen, had daarom tegen den 7Jen een landdag uitgeschreven. Hij eu Culemborg drongen
204
daar, maar naar \'tschijnt met meer mutiging dan te voren, op de aanneming aan, en werkelijk kwam het besluit tot stand eenige gedeputeerden der ridderschap naar Utrecht te zenden, \'t Ging echter slechts met meerderheid van stemmen. De banner-hceren en de steden van Zutphen bleven zich verzetten, van de ridderschap van liet graafschap en van de stad Nijmegen is de stemming niet bekend, de ridderschap eu steden van Arnhem en het Overkwartier en de ridderschap van Nijmegen stemden voor, maar onder ecnig voorbehoud, vooral betrekkelijk het blijven in de Pacificatie en de goedkeuring van den Aartshertog en de Staten Generaal. Ook wilden zij, voor zij toetraden, het rapport der afgezanten hooren.
Daarentegen hadden Drenthe en Groningen geschreven dat zij geeuc andere vereeniging wenschten dan de Pacificatie. De Groningers hadden daarenboven de verregaande brutaliteit gehad twee Ommelander afgevaardigden, die tot de streng katho lieke partij behoorden en zich in de stad ophielden , eenen brief van gelijke strekking te doen schrijven, welke, door de Staten der Ommelanden, die hunne gedeputeerden zonden, werd gedesavoueerd. De strenge winter, naar het heette, verhinderde de Staten van Friesland bijeen te komen en afgevaardigden te zenden. Misschien echter lag \'t meer in do tegenwerking der katholieken, want \'t is opmerkelijk dat Friesland nooit als gewest de Unie geteekend heeft, maar dat do goedkeuring van de enkele steden, kwartieren en grietenijen achtereenvolgens inkwam. Lingen schreef dat het zich zou houden aan \'t geen bij meerderheid vau stemmen besloten werd. Van Overijssel werd geen bericht ontvangen.
Zoo gebeurde het dat den ICH™ Januari alleen de afgezanten van Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden verschenen. In het tweede gewest was eene groote zwarigheid opgekomen. Middelburg had vroeger op Walcheren alleen geheerseht; het rechtsgebied van haar vierschaar strekte zich zelfs over Noord-Beveland en Wolfoertsdijk uit. De Prins had bij de capitulatie
205
in 1574 die rechten zeer besnoeid, Vlissingen en Veere stem in de Staten en deol in die rechtspraak gegeven; en nu eischte Middelburg herstel van de oude rechten. De stad wilde uitdrukkelijk de handhaving aller rechten, die voor do eerste beroerten in 15C6 van kracht geweest waren, in den tekst der Unie opgenomen hebben, en maakt daarvan hare toestemming afhankelijk. Ook Goes sloot zich hierbij aan. De overige steden stoorden zich daaraan oehter niet.
Den 12d™ Januari kwam ook graaf Johan, vergezeld van de afgevaardigden dor Gelderscbo ridderschappen, te Utrecht. De tegenstand dor vijf domkapittels werd overwonnen door ecu besluit der Staten van Utrecht, waarin do protestanten de overhand hadden. Zij lieten Jacob Cuinretorf, vieedeken van Oiid-Munster, die een pamphlet tegen de Unie had uitgegeven, gevangen nemen en bedreigden de leden der kapittels met uitzetting uit de stad, wanneer niet een lid uit elk kapittel de Unie onderteekende.
Zoo kwam na veel haspelen en half met geweld de Unie van Utrecht tot stand. Den 23stcn Januari werd zij door graaf Johan als stadhouder van Gelderland on door de afgevaardigden van Holland (Gerrit van Poelgeest uit de edelen, den advocaat Buys en Rcinier Cant), van Zeeland (Willem Boelsius, pensionaris van Middelburg, Pieter de Eijcke en Nicolaas Blanckx, raden van Zeeland, en Caspar van Vosbergen, baljuw van ^oere \'), van Utrecht (Ausonius van Galeina, proost tot Noorthuizen, Willem ïaets van Amerongen , deken van Oud Munster, Jacobus Verhaer, vicodoken van St. Pieter, Adriaan van Zuilen, deken van St. Jan, Lambert van den Bergh, doken van St. Maria, voor de vijf Ecclesiën, Reinhart van Asewijne, heer van Brakel, l\'rcderik Uyteneng, voor do ridderschap, Nicolaas van Zuylen van Drakenboreh, schout van Utrecht, den burgemeester Aert Dirksz.
*) T)c Middelburger burgemeester en de Pensionaris van Goes, Mr. Jacob Valcke, waren met hunne eischen omtrent het invoegen der hier boven besproken clausule op de vergadering verschenen, maar dour de gedeputeerden afgewezen.
\'
20fi
van Leyden en Lubbert van Cleve, voor de stad), en door Eyso Jarges, afgevaardigde der Ommelanden geteekend \').
Den inhoud van dit verdrag, dat de grondwet der Republiek is geworden , meen ik niet beter te kunnen wedergeven dan door dien in rubrieken te verdeelen; anders zouden hier de artikelen één voor één moeten worden afgedrukt.
AVal het doel betrof: Daar de Spanjaarden onder Don Juan en andere hoofden niet ophouden de Nederlanden aan te vallen en met de wapenen en kwade practijken te scheiden en te „dis-membreerenquot; en nu zelfs Gelderland hebben aangevallen, zoo hebben het vorstendom van Gelre en het graafsehap Zutphen en de graafschappen en landen van Holland, Zeeland, Utrecht en de Friesehe Ommelanden tusschen de Eems en Louwers besloten zich nader te verbinden, niet om uit de Generale Unie, bij de Pacificatie van Gent gemaakt , te scheiden, maar om die nog meer te versterken. Daarom zijn de volgende punten vastgesteld onder voorbehoud der rechten van het Heilige Roomscho ilijk. (Aanhef).
Daarom verbinden zich de genoemde provinciën met elkander ten eeuwigen dage „alsof zij maar eene provincie warenquot; zonder ooit gescheiden te kunnen worden door overdracht , schenking, huwelijk of testament of iets anders, onverminderd
\') Dit zijn de namen, die te vinden zijn in de bekende uitgave der Unie, op Inst van den Raad van Stale in 1778 gemaakt. Eenigszins anders luiden die welke in het exemplaar staan, waarnaar de Unie in druk uitkwam, en dat alle vroegere schrijvers, ook Bor, hebben gebruikt. Daar staan de namen van de afgevaardigden van de Nijmeegsche ridderschap, Alexander van Tellichten Jelis Pyeck, heer tot Enspyck, van die der Zutphensche, Joachim van Lier en Alexander Bentinck, van den gedeputeerde der Ommelanden, Egbert Clant tho Stedum, van den kanunnik van Oud-Munster, Lodewijk Schore , in de plaats van Ameron-gen, terwijl ook Bartholomeus van de Wael, heer tot Moersbergen, daar onder de Utrechtsche ridders voorkomt. Zeker is het dat het kapittel van Oud-Munster eerst den 27sten toetrad, en eerst Cuinretorf en toen Schore machtigde.Er is qnaestie wanneer deze exemplaren geteekend zijn; geen van beide zeker op den 23stcngt; wat de namen der Utrechtsche onderteekenaars bewijst; maar die quaestie is van weinig belang, evenmin als die, welke van beide de oudste is. Van Wijn, VII, blz. 78 en 79, noot en v. d. Spiegel, biz. J80, noot, hebben er over geschreven, even als Lenting in zijn boven aangehaald opstel. Hier zullen wij ons er maar niet mede inlaten.
207
do privilegiën van ieder provincie, stad, lid of ingezeten, welke zij elkander zullen helpen handhaven. Quaestien tusschen leden van het verhond over privilegiën zullen door arbiters of de justitie worden beslecht, zonder dat de andere tusschen beide komen. (Art. 1).
Mot lijf en goed zullen zij elkander bijstaan tegen ieder, die haar, onder welk voorwendsel ook, aanvalt, en niet alleen tegen Spanje, maar ook tegen eiken vreemdeling. (A.rt. 2 en 3).
Het hoofddoel der Unie was dus verdediging; zij was een defensief verbond ten eeuwigen dage; de provinciën bleven onverkort in hare rechten en evenzoo de koning en de generaliteit.
Om dit dool te bereiken, ral de Unie de steden mogen versterken, waarbij zij de helft der kosten voor hare rekening neemt; den aanleg van nieuwe sterkten moet de generaliteit der Unie geheel bekostigen. Deze zal daarin bezetting mogen leggen met advies van den gouverneur der betrokken provincie, zij moet die betalen, en de soldaten zullen aan de Unie en de stad en provincie , waar zij liggen, den eed doen, (Art. 4 en 7).
Alle inwoners van 18 tot GO jaar zullen opgeteekend worden, om daaruit een landstorm te vormen. (Art. 8).
Hoewel de wijze, waarop dit geschieden moest, het onderwerp zou wezen der eerstvolgende vergadering der Geünieerde Provinciën, is deze maatregel nooit ten uitvoer gelegd. el werden in gevallen van nood de boeren tot een landstorm georganiseerd en de burgers, ook bultende schutterij, gewapend, maar dit hing van de afzonderlijke provinciën af. Het zelfde was, helaas, ook het geval met de artikelen 3 en G.Hetver-waarloozen van deze bepalingen is een der voornaamste oorzaken geweest van de vele rampen, die de Eejiubliek hebben getroifen.
Artikel 5 toch bepaalde dat er, om de kosten van de verdediging te dekken, in alle provinciën op eenparigen voet ge-meene middelen zouden worden geheven, die, volgens artikel 0, naar tijdsomstandigheden moesten worden verhoogd en verlaagd en voor niets anders mochten dienen. De domeinen des
208
konings zouden ook aan de generaliteit komen. Gedurig voorgesteld en gedurig door de provinciën goedgekeurd, werd liet in working stellen dezer belasting nooit ernstig begonnen. Werd zij al in enkele gewesten in de eerste jaren gelieven, zoo was dit toch onvoldoende. In Holland is liet nooit geschied, en de door den geldnood gevorderde omslagen en voorschotten strekten tot voorwendsel voor het in beslag nemen der belastingen voor de provinciale kassen. De passive tegenstand der provinciën, die bare autonomie voor een goed deel in het recht der beurs zagen, was zonder twijfel het hoofdbeletsel.
Het 9lIc artikel hield in dat in zaken van vrede en bestand en van contributie met algemeene , in alle andere met meerderheid van stemmen besloten zou worden. Als men in de bovengenoemde gevallen niet tot eenstemmigheid kon geraken, zou het voorloopig (bij provisie) door de stadhouders „nu ter tyt weseudequot; worden beslist, desnoods met hulp van bijzitters.
Dit zal, volgens het löJ0 artikel, ook het geval wezen met alle twisten, die de provinciën in \'t algemeen aangaan; overigens, als het maar enkele leden betrof, geschiedt het door de andere.
Deze artikelen zijn van groot belang. Ten eerste toch bewijzen zij dat men het verbond nog dacht te veranderen; dit leeren de woorden bij „provisiequot; en „nu ter tijd wezendequot;. \'t Is echter onveranderd gelaten. Maar ten tweede was de regeling omtrent de verschillen over de contributie al zeer vreemd. Wanneer eene provincie niet wilde toegeven , zou het toch zeker niet zijn omdat zij meer, maar wel omdat zij mimler wilde betalen dan geëischt werd, en nu waren de stadhouders natuurlijk \'.liet onpartijdig, omdat zij zelve de gelden vroegen, althans moesten gebruiken. De bepaling is dan ook nooit in dit opzicht ten uitvoergelegd; hare rechtsgeldigheid na het vertrek van graaf Johan, den afval van Eenncberg en den dood van den Prins kan zelfs met recht in twijfel worden getrokken. Hoe het zij, geschillen over zaken die eenstemmigheid vereischten kwamen dikwijls voor, maar zijn nooit anders beslecht dan door over-
209
reding of intimidatie. Andere geschillen van leden ziju dikwijls door de stadhouders en de Staten Generaal uitgemaakt.
Natuurlijk en verstandig waren de lO1!0 en 11Jl\' artikelen, dat geen lid, zonder toestemming der overige, in eeuig verbond met vreemden mocht treden , maar dat met algemeene toestemming wel nieuwe leden in het verbond mochten worden opgenomen. Er wordt (en dat is zeer opmerkelijk) hierbij niet gesproken van andere Nederlandsche gewesten, maar in \'t algemeen van naburige vorsten, hecren en landen. Ook vreemde vorsten konden dus worden opgenomen, wat al weer bewijst hoezeer men meer de verdediging dan eene nieuwe organisatie op het oog had.
liet 12dc artikel schreef eene regeling der munt voor en is zoomin als de meeste andere nuttige bepalingen uitgevoerd.
Be godsdienstquaestie werd in drie artikelen behandeld. (13, 14 en 15.)
Holland en Zeeland mochten daarin handelen naar goeddunken, de andere gewesten zouden zich moeten houden aan den Religievrede of daarop alleen of te samen order stellen, mits niemand ter zake van godsdienst eenige overlast werd aangedaan. Geestelijken en monniken zouden hunne goederen genieten, zij, die tijdens de beroerten gevlucht waren, door hun gesticht of college worden onderhouden. Dit was vooral ten gunste van de uit Holland en Zeeland gevluchte geestelijken en daarom werd er nog bijgevoegd dat zij, die om de religie kloosters verlieten of verlaten hadden, hun leven lang door hun klooster onderhouden moesten worden ; terwijl zij, die van nu aan in een klooster gingen, bij \'t verlaten hun goed weder mede zouden mogen nemen. Uitdrukkelijk werd den geestelijken vrijheid van religie en kleeding gegeven.
Vrede met het buitenland en goede rechtsbedeeling aan vreemden en ingezetenen in ieder gewest, dos noods door de overige bond-genooten in geval van overtreding gehandhaafd, was het beginsel dat in artikel 17 werd uitgesproken, terwijl het IS110 inhield dat geene provincie onderdanen van de andere zwaarder zou mogen be-
14
lilü
lasten dan ingezetenen, of zonder algemeene toestemming imposten en convooien of dergelijke, ook vreemden treilende lasten hetl\'en.
De volgende artikelen liepen over de inwendige regeering. In alle opkomende zaken en zwarigheden waren de bondgenoo-ten, volgens artikel 19, verplicht te verschijnen binnen Utrecht, beschreven door hen, die daartoe gemachtigd waren. Die niet opkwamen zouden verplicht zijn zich naar het genomen besluit te voegen. Alleen in zeer gewichtige zaken moesten zij nog een tweede keer worden beschreven. Konden zij niet verschijnen, dan mochten zij hunne opinie schriftelijk inzenden. Het 20ste verplicht ieder lid der Unie den gemachtigden ter beschrijving alle zaken van gewicht te berichten.
Deze beide artikelen bepaalden dus ten eerste dat er vergaderingen van gedeputeerden te Utrecht zouden worden gehouden, zoo dikwijls het noodigwas, en ten tweede dat er een college zou wezen, \'t welk die vergaderingen mocht uitschrijven. Dit moest van zelf een college van gedeputeerden worden, dat de loopende zaken afdeed, zooals reeds in December een te Utrecht was achtergelaten. De instelling van eenen regeeringsraad lag hier in opgesloteu.
„Duisterhedenquot; in de Unie zouden worden uitgelegd door de gezamenlijke bondgenooten met hulp der stadhouders, (art. 21).
Geene veranderingen mochten in de Unie worden gemaakt dan bij eenparigheid van stemmen, (art. 22).
Alles wat tegen de Unie geschieden mocht werd door artikel 23 geannuleerd, waartegen geen recht of privilegie mocht ingeroepen worden.
De stadhouders, „die nu sijn ofte namaels comen sullenquot;, alle magistraten der provinciën, steden en leden moesten do Unie bezweren en bij eede beloven alle schutterijen, broederschappen en collegiën te onderhouden, (art. 24 en 25).
De stadhouders en daartoe gevraagde voorname leden on steden zouden de Unie bezegelen, (art. 26).
Wanneer ooit eenig verbond in geenen deele op oene eon-
311
stitutio of grondwet heeft geleken, is liet zeker dene Unie; cn toch is zij meer dan twee eeuwen lang do eenige grondwet der Republiek der Vereenigde Nederlanden geweest, en is er nooit eenige verandering in gemaakt of uitbreiding aan gegeven, wat ook de lotwisselingen waren van volk en staat.
Alleen werden den lstm Februari de artikelen 13 en 15 veranderd of liever werd er eene verklaring aan toegevoegd. De inhoud van het eerste had nl. aanleiding gegeven tot do meening, dat alleen steden en gewesten, die den Religievrede hadden aangenomen, konden worden opgenomen. Daarom werd nu verklaard dat ook zulke, waar alleen de katholieke religie heerschte en waar geen genoegzaam getal protestanten aanwezig was om de clausule van den Religievrede omtrent de 100 huisgezinnen toe te passen , zouden worden toegelaten. De verklaring van artikel 13 schorste alle processen van kloosterlingen over nalatenschappen enz. tot eene nadere beslissing door de bond-genooten. Maar daarbij is het gebleven. De meest gewichtige veranderingen hebben in de regeering plaats gehad, vorsten en protectoren zijn aangenomen, de macht van stadhouders en staten , van ridderschappen en steden is uitgebreid en besnoeid, maar de Unie is onveranderd gebleven, zonder dat er ooit iets aan is toegevoegd, of iets is uitgenomen. Trouwens zij was zoo rekbaar, zoo onvolledig, dat het niet noodig was. Men kon er zoowat alles mede in verband brengen of als er niet onder begrepen afschaffen , op zeer enkele punten na. Onder die weinige waren afscheiding van leden, gewetensvrijheid en algemeene belasting. Aan de twee eerste is trouw de hand gehouden, aan het laatste nooit.
liet heeft zonder twijfel niet in de bedoeling der oprichters gelegen van de Unie eene constitutie te maken. Dit wordt duidelijk bewezen door den geheelen inhoud, welke kennelijk slechts een verbond ter gemeenschappelijke verdediging bedoelt, \'t welk om meerder vastheid te verkrijgen, eeuwig en onverbrekelijk zal zijn. Vergelijkt men haar met de Unie van Holland en
14*
312
Zeeliind van 157G, dan valt het verschil terstond in \'t oog. Een verder bewijs is de bepaling omtrent do opname van andere bondgenooten: niet alleen was, zooals reeds gezegd is, niet vermeld dat alleen Nederlanders mochten worden toegelaten, maar er werden zelfs bijna nooit geheele provinciën, maar steeds enkele kwartieren, steden en zelfs enkele personen (de Prins, Rcnneborg en verschillende Priesclie edelen) opgenomen, zonder dat deze daardoor losgerukt werden van den band, die hen hechtte aan andere, niet tot de Unie behoorende plaatsen en landen.
Vergelijkt men de omstandigheden, welke met het sluiten der Unie van Utrecht gepaard gingen, met die, waaronder de Unie van Holland en Zeeland tot stand kwam, dan ontdekt men dat deze laatste in 1575 niet in werking kon worden gebracht wegens de weigering van Zierikzee en dat Boin:nol niet werd toegelaten, maar een afzonderlijk accoord sloot, ongetwijfeld omdat het tot Gelderland behoorde en men dit gewest niet doodelijk wilde beleedigen door er een lid van af te scheuren , terwijl thans niet alleen de tegenstand van Middelburg geen invloed had op de toetreding van Zeeland, maar ook deelen van andere gewesten opgenomen werden. Dat maakt een zoo groot onderscheid dat men de beide verbintenissen eigenlijk niet met elkander kan vergelijken. Wil men een tegenhanger der Unie, men zoeke dien in de Pacificatie van Gent en in de Unie van Brussel. De woorden der verbintenis ,/alsof zij maar ééne Provincie warenquot; , willen blijkbaar niet zeggen ; de gewesten vormen voortaan één afzonderlijken staat, maar slaan alleen op de verdediging. Hoe tocli kon men beweren dat Gent, Yperen, de Friesehe steden, edelen en grietenijen enz., die later in het verbond opgenomen werden, een staatkundig geheel vormden met Holland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden ? Maar tegenover Spanje en alle andere aanvallende machten verbonden zij zich tot één geheel; de verdediging zou geheel gemeenschappelijk zijn, ieder lid moest de andere bijstaan met alle beschikbare krachten, alsof hij zijn eigen land-
213
genooten bijstond, en dat verbond zou eeuwig zijn. Daarom zouden alle inwoners der verbonden landen en plaatsen oen landstorm vormen, daarom zouden gelijke belastingen worden gelieven. Wat de verdediging betreft, stonden Holland en de Ommelanden tot elkander als Delft en Leiden; overigens liadden zij zoo goed als niets met elkander te maken.
De loop der gebeurtenissen alleen beeft van de Unie eene grondwet gemaakt en liet provincialisme beeft belet dat die grondwet verbeterd werd.
Wil men nog meer bewijzen dat de Unie alleen een verdedigend verbond was en niets meer, men nemo den godsdienst. Hadden de bondgenooten niet alleen een verbond, maar ook eene unie als die van 1576 willen opriebten, zeer zeker zouden daarointront afdoende bepalingen gemaakt en b. v. de Religievrede tot grondslag genomen zijn. Wat werd ecliter vastgesteld? Holland en Zeeland mocliten op \'t stuk van godsdienst bandelen naar goeddunken , de overige bondgenooten konden zieb houden aan den Eeligievrede of aan de bepalingen, die zij later ieder voor zich of te samen wilden maken, dat wil zeggen, doen zooals zij zelve wilden. En daarenboven werd nog verklaard dat ook landen en steden, waarin alleen de katholieke godsdienst geduld werd, konden worden opgenomen, eene verklaring, uitdrukkelijk afgelegd om de katholieken gerust te stellen.
In de Unie van 1576 waren ook over de rechtspraak bepalingen gemaakt, bier wordt er met geen syllabe van gesproken. Met éen woord, alle kenmerken eener grondwet, die de Unie van 1576 bezit, mist de Unie van Utrecht. Zij is niets dan een verdedigend verbond, waarin ieder, die lust had en toegel,aten werd, kon treden en waaraan, om de verdediging op beteren voet te brengen, eenige bepalingen waren toegevoegd, welke een centraal bestuur in \'t leven riepen. Even als de ITnie van Brussel moest zij dienen tot handhaving der Pacificatie. Do betrekking tot de Generaliteit, tot de Staten Generaal werd er niet door verbroken.
214
De gelijkheid van namen met die uit een later tijdperk leidt allicht tot eene verkeerde voorstelling van de Generaliteit dier dagen. Alle gewesten , die limine afgevaardigden naar de vergade-riug der Staten Generaal zonden, waren souverein; zij bezaten maar een zeer zwakken onderlingen band in do Pacificatie en de Brusselsclie Unie; de eerste was een verdrag van twee protes-tantscbe met een aantal katholieke gewesten, de tweede eene vereeniging tot handhaving daarvan en van de rechten des lands, in den beginne zonder meer bindende kracht dan het Compromis en eerst later, door de toetreding der Staten en van den Raad van State, tot een wet gemaakt voor het geheeleland. De Aartshertog met zijnen luitenant generaal en zijn Raad van State en andere raden, met den Groeten Kaad van Meohelen, vertegenwoordigde niet het uitvoerend gezag der verbonden landen, maar het gezag des quot;konings. ïusschen de landen bestond geen andere band dan de personeele van gehoorzaamheid aan één en denzelfden vorst. De Staten Generaal waren v;iet de afgevaardigden van de verbondenen te samen, maar van ieder gewest afzonderlijk; en niets kon een lid , eene deputatie uit eene gewestelijke Statenvergadering dwingen tot toestemming, tenzij eigen wil en vrijwillige onderwerping. De langdurige vereeniging en de behoefte aan centralisatie gaf den Staten Generaal na 1577 meer macht. Zij benoemden b. v. stadhouders, wat wettig alleen Matthias toekwam. Zij matigden zich dezelfde macht aan als de Stilten van Holland in 1 572.
Toen aan Don Juan de gehoorzaamheid was opgezegd, namen de gezamenlijke Nederlanden hunne toevlucht tot dezelfde rechts-fictie als Holland en Zeeland in 1572 en geraakten daardoor in denzelfden abnormalen toestand. De Aartshertog , de Prins en de lïaad van State stonden volgens die onderstelling als representanten van den landsheer hoven, feitelijk , als hun gezag aan hen verschuldigd zijnde, onder de Staten, die, evenzeer als die van Holland en Zeeland in 1 572, zich de souvereiniteit aanmatigden en weder voor een gedeelte aan de hooge regeering delegeerden.
215
Daar nu in ieder gewest de Staten, thans tegelijk vertegenwoordigers en souveremen, weder bestonden uit een aantal zelfstandige souvereine leden, prelaten, geestelijke ooileges, ridders, edelen.. sleden en andere licliamen, konden (leze, zonder hunnen ouderlingen samenliang te verbreken, toetreden tot een verbond tor gezamenlijke verdediging. Door niemand kon tegen de Unie van Utrecht ife zooverre een wettig bezwaar worden gemaakt, mits men maar bedenkt dat de verbondenen allen rebellen waren tegen hunnen wettigen, door hen nog erkenden landsheer en daden van souvereiniteit pleegden, welke niet hun, maar den landsheer toekwamen. De usurpatie van het landsheerlijk gezag door de Staten werd in de Unie voortgezet.
In den loop van mijn verhaal zal het blijken hoe de Unie langzamerhand een ander karakter verkreeg, ofschoon do inhoud geenerlei verandering onderging. Reeds terstond bij de oprichting nam zij onwillekeurig een anti-katholiek karakter aan, door dat zij tegenover een ander katholiek verhond in het zuiden werd gesteld. Terwijl over de Unie gehandeld werd, sloten zich de Walen, waaronder de Malcontenten thans de overhand hadden, nauwer aaneen en richtten den 8stcn Januari de Unie van Atreoht (Arras) op, welke in naam evenmin als die van Utrecht eene afscheiding bedoelde van de Generaliteit, maar heette gesloten te zijn ter handhaving der Pacificatie en wering van den Religievrede. De eisch der Walen was, de Pacificatie en deze alleen. T)e Staten van Henegouwen Artois, Lille (Rijssel), Douai en Orchies onderteekenden dit verbond. Hoewel er geen enkel wettig bezwaar tegen was in te brengen, werd dit verbond algemeen gehouden voor eeno afscheiding van de Generaliteit en een eerste stap ter verzoening met Spanje. Gent, de doodvijandin der Malcontenten , moest er zich het eerst door bedreigd achten, het zocht dus steun bij do Utrechtsche verbintenis en onderteekende den h\'ebruari de Unie; later beriepen de Gentenaars er zich op met de
31fi
bijvoeging dat de toelating der stad in de Unie tegen den wil van den Prins was geschied. En waarlijk die toetreding gaf aan de Unie. een vijandig karakter tegen de Walen, ja zelfs tegen liet katholicisme, de scheuring moest er door worden verhaast. Weldra volgden andere onderteekeningen, die ik gemakshalve hier maar aanstonds zal vermelden, hoewel zij gedeeltelijk van veel later datum zijn.
Gelderland zag zich in den aanvang van 1579 bedreigd in het Overkwartier. Het had hulp van Holland gevraagd in schepen en geld. Graaf Johan maakte hiervan gebruik om tot toetreden tot de Unie aan to manen, slechts dit zou de Hollanders, meende hij, tot het verleenen der hulp bewogen. Oudertussc\'nen kwamen de afgevaardigden uit Utrecht terug, die tot den 0l!cquot; Februari „dachquot; genomen hadden, dat wil zeggen, tegen dien dag beloofden terug te komen. Graaf Johan besloot nu een einde aan den tegenstand te maken, verstelde den Sist™ Januari te Arnhem de wet en zette zelfs de ergste Spaansch-gezinden de stad uit. In de nieuwe regeering zat als burgemeester Jacob van Ommeren, een der ijverigste voorstanders der Unie. Reeds den Februari besloot daarop het kwartier van de Veluwe tot toetreding. In \'t Nijmeegsche kwartier, waar hij eveneens de regeoring had veranderd, was de tegenstand gering, wat den inhoud der Unie betrof, maar was men bevreesd voor inbreuk op de privilegiën. Den ■3l)ctl Februari begon dc kwartiersdag over de Unie te raadplegen, den 8s,en werd de toetreding goedgekeurd, mits onder een „renversaalquot; (reve.rs) \'t welk de te Utrecht verzamelde gedeputeerden toestonden-Daarin werden het behoud der rechten van de stad als rijksstad, het ophouden der buitengewone lasten, zoodra de Spanjaarden verdreven waren, het betalen der bezetting door de Unie, zoo dc Staten Generaal daar niet in voorzagen, dc handhaving van het muntregaal der stad en de terugkeer van Bommel en omliggende streken tot het kwartier bedongen. Daarop teekenden de Nijmeegsche afgevaardigden den Maart.
217
Vier dagen later deden dit die van de Veluwe op een dergelijk renversaal, even als het Overkwartier of liever de stad Venlo (van de ridderschap en van Eoennond wordt geene melding gemaakt), op den 1April. In dit renversaal was liet behoud van het Rijksverband en het recht van geene bezettingen in te nemen dan met goedkeuring van den stadhouder de hoofdzaak.
Maar de bannerheeren bleven weigerachtig, evenals Zutphen. Het duurde tot den llJen Januari 1580 eer dit kwartier toetrad en tot Juni van dat jaar eer de Unie er bezworen werd. De bannerheeren volhardden in hunnen tegenstand en werden daarom van den landdag geweerd.
In Friesland had de Unie sedert de vergadering van December, toen het gewest voorloopig toetrad, veel tegenstand gevonden. Lag dit missehien ook voor een deel aan tegenwerking van heimelijk Spaanschgezinden, volgens sommigen aan Renneberg, wat ik voor mij niet geloof, zoo was het toeh zeker vooral toe te schrijven aan de verwarring, die in dat gewest heersehte, waar juist toen de quaestie over de nieuwe wijze van stemmen in de Statenvergadering en de verdeeling der lasten over de steden en het platteland aan de orde was.
Den 23s\'lt;;n Maart werd door Baerte Idzaerda en Jelle Svbels, burgemeester van Leeuwarden , voor de steden Leeuwarden, Sneek en T\'raneker en voor verscheidene grietmannen, grietenijen en particuliere edelen, de Unie geteekend. Den 2\',CT Juni werd door het nieuwe kwartier der steden eene acte van adhaesie verleend en dit voorbeeld volgden iets later Oostergo en de meeste grietenijen van Westergo. Den 1O^quot; Juli teekende Yperen, den 2^)steI, Antwerpen, den IS^™ September Breda, den lstcn Februari 1580 Brugge en het Land van den Vrije (het vierde kwartier van Vlaanderen, waartoe het latere Staats-Vlaanderen behoorde), den IBJ611 dier maand de stad Lier, den li1!quot;11 April 1580 Drenthe.
Overijssel teekende de Unie niet, maar verklaarde in Augustus
218
dat liet zich voor altijd met de Staten Generaal en de Geuniüerde Provinciën verhonden achtte; het gaf hiervan den 9\'ï-11 Maart 1580 eene acte. Het gewest werd even als Lingen, dat beloofd had zich naar de meerderheid te zullen voegen, als lid beschouwd. Ook met Groningen was dit het geval, althans do ünie strekte er haar gezag over uit. Waarschijnlijk achtte men de toetreding van Renneberg als bindend voor de gewesten, die hij bestuurde. Het duurde zeer lang eer zoowel deze, thans stadhouder van Friesland, Groningen, Ommelanden en Overijssel, als de Prins teekenden. Van den laatsten was als stadhouder en hooge overheid van Holland, Zeeland cu Utroeht, als de voornaamste bewerker der Unie, eene spoedige toetreding verwacht. Beider gedrag verontrustte de gemoederen. Van den Prins geloofde men dat hij de Unie uiet goedkeurde, omdat hetgeen tot stand gekomen was niet met de wenschen, welke hij bij het ontwerpen van het plan gekoesterd had, strookte. Wat Renneberg aanging mompelde men allerlei. Hij was katholiek, een lid van het machtige huis Lalaing, welks hoofd, de graaf van Lalaing, juist bezig was, zijnen vrede met Parma te maken, nadat hij lang ten gunste van Anjou geïn-trigueerd had. Zelfs twee eeuwen later heeft men tegen den ongelukkigen man diezelfde beschuldiging ingebracht en hem verweten dat hij reeds toen arbeidde aan het complot, waardoor hij een jaar later Groningen in \'s vijauds handen leverde, \'t Is meer dan onwaarschijnlijk. Op Eennebergs naam kleeft een onuitwischbare smet, aan zijne hand het bloed van den man, met wien hij nog zoo even aan éenen diseh had aangezeten , met wroeging en zielesmart stierf hij een vroegen dood, vervloekt door tijdgenoot en nazaat, maar tot 15S0 toonde hij zich in al zijne daden een trouw vriend van den Prins, een dapper en bekwaam bevelhebber en een energiek staatsman. Onder de edelen van dien tijd blonk hij uit door fijne beschaving, door wetenschappelijke kennis, door een afkeer van ruwheid en door reinheid van zeden; hij was niet alleen een edelman.
21!)
maar ook een gentleman in den vollen zin des woords. Toen zij7i ganscl\\e geslaclit zich met den koning verzoend had, gaf ook hij gehoor aan de inblazingen zijner zuster, aan die, van zijnt verwanten, misschien ook wel aan die van zijnen biechtvader, aan de verle.delijke beloften, die Spanje hem deed. Zijn verraad zal ik geenszins verontschuldigen, het was schandelijk, vooral door de wijze van uitvoering. Maar er is geen enkele reden te bedenken, waarom hij het nu reeds gesmeed en een jaar met de uitvoering van zijn plan zou gewacht hebben. Thaus stond de kans beter dan later; had hij reeds nu dergelijke gedachten gekoesterd, zoo bestond eene uitmuntende gelegenheid om zijnen slag te slaan. Ook zijn zijne overige handelingen van dien tijd met die aantijging in strijd. Daarenboven, er is een zeer natuurlijke reden, waarom hij nog niet toetrad. Vooreerst wist hij niet wat de Prins wilde doen, wiens gedrag hij in dezen tot richtsnoer nam, en verder wilde hij zoo goed als deze afwachten of ook eene algemeene, op vaste grondslagen rustende unie tot stand zou komen, waaraan do Aartshertog, dat wil zeggen de Prins, op het oogenblik arbeidde. Want zonder twijfel bleef deze niet alleen met zijne toetreding wachten op de goedkeuring van den Aartshertog, het onderworpen werktuig van zijnen wil, maar zag hij ook liever eene unie op den breeden grondslag van den Keligievrede dan de Utrecht-schc, welke zoovele gebroken had en in de godsdienstquaestie geene beslissing bracht. Zeer zeker zullen hem de tooneelon , die te Nijmegen en in vele andere Geldersclie steden, later ook in Utrecht volgden, tooneelen van beeldstormerij en kerk-sehending, van woest en ongestraft geweld, aan de katholieken gepleegd, tegen de borst zijn geweest. Hij wilde van de Unie geen verbond tegen de Pacificatie maken, geene partij-zaak , maat een bolwerk tegen den algemeenen vijand, eene nadere vereeniging, dio, langzamerhand uitgebreid, al de Nederlanden niet beter gevolg dan de Pacificatie omvatten kon. Er is niets dwazer te bedenken dan de bewering dat hij in de
220
Unie een steun zocht tegen den Aartshertog, die niets was dan de naam, die hem dekte, dan liet schild dat hij tegen de greote edelen omhoog hield. Maar hot plan eencr generale unie sprong af, vooral wegens den tegenstand der hervormden en misschien evenzeer der stadsrogenten , die in de l\'treohtsche vereeniging de overhand hadden. De neiging tot scheiding was to krachtig. Waalsch scheidde zich van Vlaamsch en Duitsch, katholiek van protestant. Po Prins kon de beweging niet meester blijven; de verzoening der door de Atrechter Unie veree-nigde gewesten met den koning, welke kort daarop volgde, en de overgang der Malcontenten met hunne gausche krijgsmacht wierp zijn plan in duigen; en toen, de Utrechtsohe Unie boven in \'t geheel geene verkiezende, teekende hij den 3(lcn Mei het stuk, waarbij hij zich in de Unie begaf. Ruim eene maand later zond Heimeberg zijne acte van adhaesie in, waarin hij do toestemming van den Prins, den luitenant generaal van don Aartshertog, releveerde ter verdediging van zijn toetreden. \').
De Unie was gesloten, wij hebben thans hare gevolgen na te gaan. Maar eerst nog een enkel woord over don afval der quot;Waalsche gewesten.
Hier moet men twee partijen onderscheiden, de groote hoeren, La Motte, Montigny, diens broeder Lalaing, den burggraaf van Gent, Capres en anderen aan de eene, en de Staten aan de andere zijde. De eerstgenoemden verkochten zich aan Parma. La Motte nam \'s konings amnestie aan en trad in zijnen dieast op belofte van groote titels en posten en bovenal van veel geld.
■) Over \'s Prinsen houding in dien tijd, over die van Renneberg, der AValen, der Malcontenten, der katholieken in \'t geheel, heeft niemand m. i. zoo juist en helder geoordeeld als Groen in de onwaardeerbare aanteekeningen, waarmede hij de brieven in de eerste serie der Archives verbindt. Zijne gematigdheid is des te dankbaarder te erkennen, omdat de in een historisch werk van den aard der Archives wel wat vreemde uitdrukkingen in de inleidingen , die meer in een stichtelijk werk schijnen \'t huis t(! behooren, zijn zeer geprononceerd orthodox hervormd standpunt in ?t licht stellen. Dubbele eer zij hem dan gebracht voor zijne onpartijdigheid in \'t waardeeren der historische gebeurtenissen. Ook van Wijn heeft over \'s Prinsen houding zeer goed geoordeeld.
221
üe overigen volgden weldra zijn voorbeeld. Er waren bekwame mannen onder, bekende krijgsoversten en staatslieden, maar alleii bevlekten zij den edelen naam, dien nij droegen, een naam, dikwijls beroemd geworden in den strijd voor de rechten des lands, door hun schandelijk verraad. Anders stond het met volk en regenten der Waalsche gewesten en met de massa der Malcontenten.
Deze achtten hun godsdienst bedreigd, zij wilden zich den Religievrede niet laten opdringen, zij zagen het dag aan dag toenemend geweld der hervormden. In de Unie van TTtrecht zagen zij de laatsten een macht verwerven, welke de katholieke provinciën tot de afhangelingen van Holland, Zeeland en Utrecht dreigde te maken. Tn de brieven der katholieke hoofdleiders vindt men steeds tegen de Unie aangevoerd dat zij slechts dienen moest om deze drie provinciën met een bolwerk van andere te omgeven, die dus al den last des oorlogs zouden hebben te dragen. Daarom hadden zij (de Walen) hunne eigene Unie gesloten. Nu bood Parma hun handhaving der Pacificatie en der Brus-selsche Unie en van al hunne privilegiën aan; hij vorderde slechts erkenning van \'skonings gozag, waaraan zij en alle Nederlanders steeds in naam waren trouw gebleven en van de uitsluitende heerschappij der kerk, die zij zelve voorstonden. Tn gemoede kan men vragen: hadden zij maar éen enkele reden, waarom zij de uitgestoken hand niet zouden aannemen, in opstand blijven tegen den landsheer, in verbond met de vijanden van hnnnen godsdienst? \'t Is waar, zij verlieten hunne bondgenooten, maar hoe werden zij door deze behandeld ? Was er wel eenige kans dat zij in verbond met Holland en Zeeland, met Gent en Antwerpen, tot een vergelijk met den landsheer konden komen? De Vlamingen en Brabanders stelden niet lang daarna eischen, die door den koning nooit aangenomen konden worden. In alle landen, waar de hervormden do overhand hadden, en dat was weldra in bijkans al de overige Nederlanden (Valenciennes, Mechelen en Doornik uitgezonderd)
het geval, streed men voor de vrijheid van godsdienst; zij niet, zij streden alleen voor de Pacificatie, voor de handhaving hunner politieke rechten. Die werden erkend, zooals zij reeds door Don Juan en door Philips zeiven erkend geworden waren : wat hadden zij dan den strijd voort te zetten, met geen ander vooruitzicht dan of den hervormden of Frankrijk ten prooi te vallen? En men verbeelde zich niet. dat de aanbiedingen des konings maar ijdele beloften waren. De privilegiën bleven voortaan ongeschonden, geen brandstapels zonder tal verduisterden meer de lucht op de marktpleinen, geen inquisiteurs drongen meer in de huizen, \'t Is waar, de vreemde troepen bleven in \'t land, maar de Walen zelve stemden er in toe; wilden zij dat \'s konings gezag zou worden gehandhaafd, dat hun godsdienst niet in gevaar werd gebracht, dan konden zij niet wenschen dat deze, de eenigen, die hen tegen overheersching der hervormden konden beschermen, het land verlieten. Maar overigens werden alle voorwaarden trouw uitgevoerd , alle Spaan-sche gouverneurs en ambtenaren werden door Walen vervangen, zelfs mannen, die half op den naam van Nederlander konden aanspraak maken, zooals de ïassis, moesten het bewind ruimen, wat groote ontevredenheid verwekte bij Spanjaarden en Italianen, maar waar Panna streng de hand aanhield.
Zeker, de zuidelijke gewesten verloren voortaan alle staatkundige beteekenis, zij werden letterlijk geruïneerd, maar \'t lag niet aan Panna, niet aan Philips, \'t lag alleen aan de omstandigheid dat de oorlog bleef voortduren, dat die protestantsche gewesten, welke hun godsdienst wilden handhaven, geen vrede konden maken. Men moet zich den toestand der weder verzoende gewesten niet voorstellen als eene soort van slavernij, waarin alleen de Spanjaard iets te zeggen had en do landzaten werden onderdrukt. Met gelijken ijver als de Spanjaarden hebben de Walen, hebben alle katholieke Belgen den koning ondersteund in zijnen vruchteloozen strijd.
\'t Is de opinie van een der beroemdste geschiedschrijvers
223
uit den nieuweren tijd, van Motley, dat bij een langer leven van den Prins, eene hereeniging van al de Nederlanden als onafhankelijke staat onder zijne leiding mogelijk zou zijn geweest.
\'t Zij met allen eerbied voor den begaafden sehrijver gezegd, maar ik houd dit voor een zeer ondoordachte gissing.
Hoe! was er op den duur eenig compromis mogelijk tus-schen den ontwerper van den lleligievrede en hen, die daartegen in de eerste plaats in verzet waren gekomen? Mas liet mogelijk dat bij den steeds wassenden aandrang der hervorming , bij het onlijdelijk geweld, dat togen de katholieken werd gepleegd, het hoofd der hervormden tevens het hoofd bleef der strenge katholieken? Heeft de Prins niet van 1565 af een vruehteloozen strijd gevoerd voor de verdraagzaamheid, heeft hij niet als een held geworsteld en vruchteloos geworsteld tegen den stroom des tijds, die tot den oorlog voerde tusschen de beide gezindheden? Bestond er in 1579 en later eenige kans dat hij zijn beginsel van tolerantie kon doorzetten, dat hij dat beginsel niet alleen door de protestanten, maar ook door de katholieken kon doen aannemen? Gaf het bestuur van Panna reden van beklag aan de katholieke bevolking, gaf liet aanleiding tot eene herleving der nationale beweging en wel tot zulk eene, dat zij, als in de dagen van Alva en Requesens, de religieuse beweging, de reactie van katholicisme tegen protestantisme kon overwinnen? Reeds de gebeurtenissen van 1577 bewijzen hoe zwak /,ij innerlijk was. Philips behoefde slechts zijne absolutistische plannen op te geven, de Pacificatie goed te keuren; en het volk huldigde Don Juan. Maar diens ontijdige coup d\'état wierp alles omver. De nationale beweging ontwaakte weder. Tegelijk kwam ecliter de hervorming met nieuwe kracht opzetten , breidde zich in liet noorden uit en richtte in Gent haar bolwerk op, vanwaar zij dc katholieken aanviel. Toen ontstond tegenstand, ïe vergeefs zocht de Prins, die in Nederland den post op zich nam, dien in Frankrijk de Politieken vervulden, do strijdende
224
elementen te verzoenen; Parma hield het zwaard in de eene, goede voorwaarden voor de katholieken in de andere hand , en deze kozen de laatste. Wie nu nog den strijd volhouden, het zijn of Politieken gelijk de Prins, mannen die van Spanje niets weten willen, of, en dat is de massa, hervormden. De nationale beweging is gedood, omdat zij streed met den geest des tijds, waaraan de religieuse beweging het karakter gaf.
Zoomin Napoleon in 1792 met zijne sterke hand de Revolutie zou hebben kunnen bedwingen, ware hij toen op het tooneel versohenen, evenmin kon de Prins aan het hoofd der Neder-landsche Politieken (en hoe weinigen waren deze ?) do religieuse beweging meester worden. Wat in de Nederlanden niet protes-tantseh wilde zijn, moest Spaansch worden.
Sinds 1579 begint dan ook weder de godsdienstoorlog.
BESTUUR VAN HET COLLEGE DER NADERE UNIE.
Hoewel in de Unie van Utrecht geenc melding werd gemaakt van een algemeen regeeringseollege, braclit de aard der verbintenis mede dat er toch oen werd ojigericht. De verdediging des lands kon niet geleid worden door de Statenvergaderingen der verschillende gewesten. Men had daarenboven een hoofd en een raad van bestuur noodig oin voor de uitvoering der Unie te waken.
Daarom ontstond van zelf eene tweede generaliteit, wier verhouding tot de in het zuiden gevestigde, al de Nederlanden omvattende generaliteit hoogst dubbelzinnig moest zijn. Op den duur moesten beide in strijd geraken of samensmelten. Zeer zeker was dit nieuwe gevaar voor den Prins een spoorslag om verder te arbeiden aan hot oprichten eener generale unie, waar de Utrechtsche, door haar karakter ongeschikt voor de opneming der zuidelijke gewesten, zich in kon oplossen.
De inval der Spanjaarden in het Overkwartier maakte het verleenen van bijstand aan Gelderland noodig. In het zuiden had de hooge regeering genoeg te doen met zich zelve te, redden, van daar kon geen hulp komen. De Malcontenten werden bij den dag gevaarlijker, en er moest eene poging gedaan worden om de zich afscheidende Walen weder met de andere gewesten te hereenigen. Ook belette de overmacht van Parma
15
226
het zenden van volk naar het noorden, dat zoodoende aan zijn eigen krachten bleef overgelaten. De samenloop der gebeurtenissen leidde er daarom van zelf toe dat de Utrechtsche bondgenooten de verdediging in handen namen en, om die te leiden, een centraal gouvernement oprichtten.
Na het sluiten der Uniewaren de gedeputeerden bij elkander gebleven. Zij zorgden eerst met de stadsregeering voor de onder-teekening der bondsacte door de weerbarstige Utrechtsche geestelijkheid en toen voor het bijeenbrengen van geldmiddelen, ter vorming eener generaliteitskas \'). Daartoe werd een voorloopige omslag van ƒ50,000 over de verschillende provinciën gedaan. Want \'t zou lang duren, dacht men terecht, eer de geraeene middelen in werking gebracht waren. Om dit geld te adminis-treercn werden een ontvanger- en een tresorier-generaal aangesteld. Ook voor de krijgs- en staatszaken werd gezorgd. Graaf Johan werd aangesteld om het gezag te voeren met bijstand van twee raden, den advocaat Buys en den drost van Wageningen. Hem word betrekkelijk groote macht toegestaan. Hij mocht met advies der bondgenooten de onderhandelingen over de toetreding van vorsten, steden en landen en de krijgszaken leiden, ja zelfs eene leening in Duitschland sluiten. Men wilde hem Hoofd en Directeur der Unie maken. Maar hetzij hij bedankte, hetzij hem zwarigheden in den weg werden gelegd, die hij niet wist te overwinnen, hetzij de Geldersche zaken te zeer zijne, tegenwoordigheid eischten, feitelijk bleef hij maar voor een oogenblik in \'t bewind. Het bestuur kwam aan eenige gedeputeerden der Nader Geünieerde Provinciën.
Ondertussehen ging het in werking brengen der Unie met
*) Alles, wat mij is mogen gelukken over de regeering der Unie te vin Jen , heb ik verzameld in mijne Geschiedenis der Regeering in de Nader Geünieerde Provinciën , waarheen ik voor de bijzonderheden en bronnen verwijs. De laatste zijn, helaas, zeer onvolledig; behalve Van de Spiegel heeft bijna niemand werk gemaakt van het beschryven der regeering in hot noorden, en ik ben er niet in geslaagd in onze archieven er iets anders dan fragmentarische berichten over op te sporen. \'t Zyn meestal notulen en correspondentiën der verschillende rcgeeringscolleges.
227
groote bezwaren gepaard. Niet alleen werd passive tegenstand geboden, maar zelfs moest in één geval van de wapenen gebruik worden gemaakt, om de erkenning der Unie door te zetten.
In liet Sticht hadden hare voorstanders wel hun zin doorgedreven, maar eene sterke partij blegf weigerachtig zich daaraan te onderwerpen. Die partij had haar hoofdkwartier te Amersfoort. Deze stad kon de suprematie, welke Utrecht zich over de kleine steden van het gewest aanmatigde, niet verdragen en voerde daartegen steeds oppositie. Regeering en burgerij waren streng katholiek; er waren vele ballingen uit Utrecht; zij had geweigerd de satisfactie, door den Prins in 1577 aan het Sticht gegeven, aan te nemen. Zij bleef evenzeer onwillig de Unie te erkennen. Het verhaal, dat protestantsche en katholieke schrijvers van de toedracht der zaak geven, loopt zoozeer uiteen, dat men er onmogelijk eenheid inbrengen kan. Bit staat vast, dat ervan weerszijden geweld gepleegd werd en dat de gedeputeerden te Utrecht de zaak in handen namen. Als lid van een gewest, dat de Unie geteekend had, beschouwden zij Amersfoort als aan hun gezag onderworpen. De Staten van de provincie schijnen zelve hunne hulp te hebben ingeroepen. Zij schreven aan den Prins, den stadhouder van Utrecht, of zij geweld mochten gebruiken, en toen deze zijne toestemming gaf, rukte een legertje voor de stad onder aanvoering van graaf Johan. De opeisching geschiedde in naam der Geünieerde Provinciën en van Stadhouder en Staten van Utrecht.
Utrechtsche, Geldersche, Hollandsche en Amsterdamsche vaandels werkten te samen, misschien ook enkele, die door de Gedeputeerden geworven waren \'), en na drie dagen beleg gaf de stad zich den lO^n Maart over, onder voorwaarde van behoud der privilegiën en vrije godsdienstoefening. Zij bleef eerst eenigen tijd onder het bestuur van den schout Jan Buys, tot eindelijk eene nieuwe regeering door graaf Johan en de Gedeputeerden
\') Reeds in Februari namen deze troepen op naam der Unie in dienst.
14*
338
was aangesteld, welke de Unie den 1 Oden Juui teekende. De bezetting hadden dag te voren de beelden uit de kerken gehaald. Toen dit den lOd011 ook te Utrecht geschiedde en den een aantal kerken aan de hervormden ingeruimd waren, ging de Satisfactie \') niet alleen, maar weldra ook de Eeligievrede feitelijk in het Sticht te niet.
Het beleg van Amersfoort was liet eerste oorlogsbedrijf der Nader Geünieerde Provinciën, het eerste bewijs dat er eenc nieuwe macht in de Nederlanden was opgetreden. Voor de Unie had het lastige gevolgen : zij kwam er door in schulden, eer zij een enkele penning ontvangen had.
Des te ijveriger werkten de Gedeputeerden aan de generale middelen, waarvan de lijsten gedrukt en aan de gewestelijke Staten ter goedkeuring werden gezonden; tot deze inkwamen behielpen zij zich met omslagen over de provinciën, welke echter evenzeer van den wil der Staten afhingen. Om de kas te stijven, werden er convooien op de rivieren geheven ten bate van de generaliteit der Unie. Zij werden in \'t bijzonder bestemd tot dekking van de kosten der rivierverdediging, waarvan men het gewicht zeer goed inzag en waartoe een aantal platbodem vaartuigen, meest zoogenaamde uitleggers, werden gebezigd. Menige operatie des vijands is door dezen maatregel verhinderd. Evenzeer werd vastgesteld dat het aandeel der Unie in de fortificatie-kosten door de opbrengst van de munt zou worden gedekt; de generale middelen, die hier en daar werkelijk ingevoerd werden, mochten alleen voor de bezoldiging der troepen dienen. Tot nog toe had elke provincie haar eigen krijsvolk gehad. Holland zelfs een geheel leger; het voegde slechts een bepaald getal hulpbenden bij dat van de Generaliteit. Thans veranderde dit. Alle soldaten in het gebied der Unie worden door de Gedeputeerden beëedigd en voor een gedeelte betaald. Afzonderlijke troepen in dienst van steden en provinciën bleven er echter
2) Althans wat de punten omtrent den godsdienst betreft; voor die omtrent de privilegiën werd wel zorg gedragen.
329
steeds bestaan. Zooals bekend is, behield Amsterdam altijd buiten de schutterij eene eigene bezetting, die uitsluitend in dienst der stad stond. Benige orde en regelmaat is overigens in dit tijdvak nergens te vinden, zoo min in het leger als in eenigen tak van bestuur. De gewestelijke Stilten en de Staten Generaal, de Aartshertog , de Prins en de Raad van State, de Gedeputeerden tot de Nadere Unie en de versehillende stadhouders, dikwijls ook de verschillende steden, gaven bevelen of hieven belasting; \'tis soms moeilijk te onderscheiden van welke macht een bevel uitgaat. Dikwijls wisten bevelhebbers en burgers niet meer wien te gehoorzamen, zoo tegenstrijdige bevelen kregen zij van alle kanten. Over \'t geheel kan men zeggen dat er in 1379 eene feitelijke scheiding plaats had. Benoorden de Mans (in dien tijd zeide men beoosten) voerden de Gedeputeerden der Unie, bezuiden de Aartshertog en de Raad van State het bewind. Zij werkten zoo goed mogelijk samen en verdeelden het gezag ouder elkander; er werd bv. in Mei besloten dat de Unie (de noordelijke helft) 1500 ruiters en 100 vaandels, de Generaliteit (de zuidelijke) 3500 ruiters en ook 100 vaandels zou onderhouden, ten wier behoeve omslagen over de provinciën werden gemaakt. De helft dezer troepen zou dienen tot ontzet van Maastricht, dat sinds Maart door Parma belegerd werd en zich met niet minder moed dan Haarlem of Alkmaar verdedigde. Maar het geldgebrek en de zelfzucht der provinciën, welke alles tol haar eigen voordeel zochten aan te wenden, verijdelden ieder goed plan. Maastricht werd den 288tei1 Juni stormerhand veroverd en slechts eene zware ziekte van Panna belette den voortgang zijner overwinningen. In \'t Overkwartier werd een partijgangersoorlog gevoerd, welke zich weldra ook tot over de Maas en den Rijn uitstrekte en het graafschap Zutphen en Twenthe deerlijk teisterde. Maarten Schenck voerde de Spanjaarden, Hohenlohe, Sonoy, Hohensaxen, Kurzbachen Hegeman de Nederlanders in die streken aan. De protestantsche soldaten deden weinig kwaad aan den vijand, maar des te meer
230
aan de boeren en kerkgebouwen; te Zutpheu en op do Velnwe kregen de hervormden door linime Imlp weldra alle kerken in bezit; de regeering zag het stilzwijgend aan.
In het uiterste noorden was het niet beter gesteld. Gronin-geii plaagde de Ommelanden onophoudelijk door het provinciaal gerechtshof, de zoogenaamde Konings Kamer, dat geheel onder den invloed der stad stond, en wekte daardoor nieuwe onlusten op. De Gedeputeerden der Unie trokken partij voor de Ommelanden en verzochten Renneberg tusschenbeide te komen. Deze schreef een landdag uit te Visvliet om het geschil te beslissen. Doch de Groningers weigerden daar te verschijnen. Nu schorste Renneberg \'s Konings Kamer en beval de stad bezetting in te nemen. Zij weigerde en wierf troepen. Hierop rukte de stadhouder voor de stad en sloot haar in (25 Mei). Na verscheidene uitvallen capituleerde zij den ll11™ Juni, den dag, waarop Renneberg de Unie erkende. Hij kwam den 24S\'CI1 in de stad, veranderde do regeering, waarin thans vele hervormden zitting kregen, liet den Religievrede afkondigen en den hervormden eenige kerken inruimen. Eindelijk maakte hij ook aan de bewegingen der door de katholieken opgehitste, maar vooral wegens de knevelarijen der soldaten verbitterde boeren in Drenthe een einde. Mij dunkt, dat alles zijn zooveel bewijzen dat hij toen nog aan geen verraad dacht.
Ondertusschen waren onder bemiddeling des keizers te Keulen nieuwe onderhandelingen begonnen. Met het ontzet van Maastricht en de nieuwe generale unie waren zij het hoofdonderwerp geweest der beraadslagingen van de vergadering der Staten Generaal te Antwerpen\'). De Nader Geünieerde Provinciën lieten deze zaak aan de Staten Generaal over. Maar van den vrede kwam niets. De eischen des konings en die der Staten liepen wijd uiteen en ondanks alle pogingen der keizer-
\') Sedert den slag bij Gemblours lag Brussel te veel blootgesteld om zetel der regeering te wezen en was deze naar Antwerpen overgebracht. Later kwamen de Staten Generaal ook dikwijls in liollandsche steden bijeen.
231
lijke bemiddelaars was or geene verzoening mogelijk. Zeker lag de schuld niet aan Philips. Wat moet liet hem niet gekost hebben omtrent Holland, Zeeland en Bommel de clausule der Pacificatie en aan de protestanten in de andere gewesten vrijheid van geweten voorloopig toe te staan, tot (lat koning en staten de zaak te zamen zouden beslist hebben! Bn hij deed nog meer concessies; zelfs Elisabeth en Anjou, die in \'t vorige jaar een werkdadig deel aan den oorlog hadden genomen, wilde hij in \'t verdrag doen opnemen. Maar de publieke opinie in de Nederlanden, waar sedert de afscheiding der \\\\alen de hervormden de overhand hadden, eischte meer; de Prins en de Staten van Holland werkten de aanneming dezer voorwaarden met alle macht tegen. Zij gingen \'uit van het denkbeeld dat het verdrag toch niet op den duur zou nagekomen worden en bovenal, zij wilden algemeene en algeheele vrijheid van godsdienst. Op dit laatste punt moesten alle onderhandelingen wel afstuiten. In September kon men den Keulschen vredehandel dan ook feitelijk als mislukt beschouwen, \'t Zal wel daaraan zijn toe te schrijven dat eerst toen de openlijke verzoening der Walen en Malcontenten met den koning plaats had, hoewel die reeds in Mei in beginsel was vastgesteld geworden. De aanslagen van Philips van Egmont, om Brussel, en van den heer de Mol, om Brugge aan Parma over te leveren, waren onder-tusschen mislukt; andere katholieke grooten werden gevangen genomen en Mechelen, door de Bours en den karmelieter monnik Lupus verraden , werd weldra door de Staten heroverd , die in het najaar, even als in den veldtocht van 1580, menig klein voordeel op deSpaanschen behaalden. Doch te \'s Hertogenbosch, dat de Unie van Utrecht aangenomen had, liep de strijd tusschen hervormden en katholieken anders dan gewoonlijk af. Er werd door de burgers hevig gevochten en ten nadeele der eersten. De meesten hunner vluchtten uit de stad, die, niettegenstaande allen aandrang van de zijde der Staten en der Geüniëerden , weigeren bleef Staatsolie bezetting in te nemen en zich voldaan verklaarde
232
met de te Keuleu door deu koning gedane aanbiedingen. In December sloot zij een verdrag met Panna.
Terzelfder tijd werd, na liet overleveren van wederzijdsche ultimata, een einde gemaakt aan de onderhandelingen te Keulen, door het vertrek der keizerlijke en Spaam-ohe gemachtigden. Aerschot, de abten van der Linden en Marolles, vroeger ijverige aanhangers van den Prins, en de andere katholieke gezanten verzoenden zich met den koning. Er was thans geen enkele der grootc edelen meer of hij was tot dezen teruggekeerd, met uitzondering van den prins van Espinoy en den graaf van Renneberg\').
ITet zuiden werd van alle kanten benauwd; Parma\'s macht had door den overgang der Malcontenten eene aanzienlijke versterking aan soldaten en officieren ontvangen ; enkelen hunner aanvoerders, La Motte, Montigny en de burggraaf van Gent, thans Markies de Eisbourg, bleven zich met roem onderscheiden; zij vergoedden hem het zware verlies, door den dood van Barlay-mont en kort daarop door dien van Hierges geleden; de laatste was voor Maastricht gesneuveld. De zuidelijke gewesten, die nog weerstand aan Panna boden, Brabant, Vlaanderen, Mechelen, Doornik en Valinciennes, verloren sedert den afval der Walen veel van hunnen invloed tegenover het dichter aaneengesloten noorden, waar thans de Unie overal erkend was en dat zich meer en meer tot een onverdeeld lichaam organiseerde. Het gezag van Matthias was door Holland en Zeeland nooit formeel erkend. Zij voegden zich wel naar den Prins, die natuurlijk steeds met deu Aartshertog, zijn griffier, zooals men spottenderwijs zeide, overeenstemde, en namen deel aan de beraadslagingen der Staten Generaal, maar overigens bleven zij onafhankelijk van het centrale gezag. Hunne quoten (aandeden in de omslagen) vloeiden geheel alleen in de kas der Unie, hunne troepen werden niet meer bij die der Staten gevoegd, maar maakten een deel ui: van
\') De prins van Ctiimay, Aerschots zoon, keerde echter in 1682 weder tot de Staten terug en werd zelfs een ijverig kalvinist . hoewel maar voor korten tijd en tot meer schade dan nut voor de publieke zaak.
233
het leger der Unie, waarover Hohenlohe, \'s Prinsen luitenant-goueraal over het krijgsvolk in Holland en Zeeland, het bevel voerde, voor zoover dit niet aan de stadhouders toekwam.
Terwijl binnenlandsche onlusten de andere provinciën verscheurden, of de krijg ze teisterde, genoten Holland en Zeeland rust, hadden voor geen vijandelijken inval, voor geen oproer te vreezeu. Hunne vloten waren in het ongestoord beait der zee; slechts eene enkele onderneining werd van die zijde door den vijand beproefd. La Motte trachtte nl. den Briel te verrassen. Maar de aanslag werd verraden en door de Hollandsche wachtschepen zonder moeite verijdeld. Hoewel er steen en been geklaagd werd over de hooge lasten en de quoten lang niet geregeld werden voldaan, moet toen reeds de handel eene hooge vlucht genomen hebben. Hoe zouden anders in later jaren, toen de beide gewesten bijna alleen den last des oorlogs te dragen hadden, hunne krachten daartoe in staat zijn geweest?
In de Unie had Holland ongetwijfeld het meest te zeggen. .De machtige invloed van dat gewest doet zich gevoelen bij alle plannen ter verandering in het staatsbestuur. In het eerst verzette het zich sterk tegen de hernieuwde opdracht van het protectoraat aan Anjou. Want Holland had wel niets tegen het opzeggen der gehoorzaamheid aan den koning, maar wilde geen anderen heer dan den Prins. De Hollandsche regenten waren er niet mede tevreden dat deze bij voortduring uit hun gewest afwezig was. Hoewel hunne vrijheid van handelen er door toenam, misten zij te zeer zijne voorlichting en beslissende stem, die de geschillen zoojuist wist te beslechten. Zij hadden zich dan ook tegen de aanneming der hem opgedragen waardigheid van stadhouder van Vlaanderen verzet, omdat hij dan nog minder tijd voor hunne zaken zou hebben. Zoo groot was echter zijn invloed, dat hij hen toch, al was het dan ook na veel tegenstand , wist over te halen om zijne plannen omtrent Anjou te ondersteunen en hij zich van hen kon bedienen om eene geheele afscheiding van het noorden tegen te werken.
334
\'s Prinsen macht was thans zeor uitgestrekt. Als luitenant-generaal van den Aartshertog was hij de ziel der algemeene regeering, als ruwaard van Brabant, als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht had hij in die gewesten het heft in handen. En ook in de overige provinciën boug men zich voor zijnen wil. Hij alleen was in staat Hembyze en de zijnen te bedwingen; de katholieken riepen zijne bescherming gedurig in, en hij was de eenige, dien het gelukte hen gedurende eenigen tijd met de protestanten in vrede te doen leven. Zijn raad werd ook in die provinciën, waar hij geen wettig gezag had, geëerbiedigd en de Unie erkende hem als haar wezenlijk hoofd. Had hij het slechts gewild, hij had thans zonder twijfel, ontslagen van zijn lastigste tegenstanders, de groote heeren, zich tot heer der Nederlanden kunnen verheffen. Wanneer men hem van zelfzucht beschuldigen wil, dan dient men wel eerst op zijn gedrag in dezen tijd te letten.
Hoewel hij liever eene generale uuie had gezien, legde de Prins zich bij de Nadere Unie neder, maar hij wilde dat die dan ook krachtiger werking zou hebben. Holland steunde hem daarin.
In den zomer van 1579 werd daarom eene groote verandering in de regeering der Unie doorgezet. Tot nu toe had deze berust bij de Gedeputeerden tot de nadere Unie, afgevaardigden der Staten met bepaalden last, gebonden aan instructiën; de zaken gingen daardoor natuurlijk uiterst langzaam. Sedert de Unie een gesloten lichaam was geworden, een statenbond, dat zich scherp afscheidde van de Generaliteit, dat daarin als eene afzonderlijk lichaam optrad \'), moest men een beter uitvoerend gezag hebben. Graaf Johan, die in naam Directeur der Unie was en als zoodanig ook traktement ontving, of liever ontvangen
\'t Is een merkwaardig bewijs voor de spoedige consolidatie der Unie, dat, toen ter vergadering der Gedeputeerden eene missive kwam van do hooge regeering, waarin hun advies over den Religievrede en de aanneming van Anjou werd gevraagd , daarop besloten werd gedeputeerden naar Antwerpen te zenden, niet van alle provinciën afzonderlijk, maar van de Geüniëerde Provinciën in \'t algemeen. Twee Geldersche afgevaardigden, twee Hollandsche, twee Zeeuwsche, een Friesche, een UtrechtscLe en een Gentsche werden daartoe benoemd.
235
moest (betaald werd het zelden), hoewel \'t niet blijkt dat hij zitting had in de vergadering of anders eenige functiën van politieken of administratieven aard waarnam buiten Gelderland, en die sleehts zoo nu en dan als raadsman werd geconsulteerd, werd aangezocht eene generale vergadering van de Nader Geünieerde Provinciën te beschrijven.
Dit geschiedde in Juli, en in Augustus kwam de vergade-dering, natuurlijk te Utrecht, zooals de Unie eischte, bijeen. Daar werd den 19d™ Augustus de instructie vastgesteld voor eenen regeeringsraad, welke den naam droeg van College der Nadere Unie, hoewel die van Gedeputeerden der Nadere Unie of der Geünieerde Provinciën ook in gebruik bleef. Dit college zou bestaan uit een zeker aantal gedeputeerden van elke provincie en van de stadhouders (\'t laatste was facidtatief en schijnt nooit te zijn gebeurd), het zou alle zaken, de provinciën in \'t gemeen betreflende, besturen en in geval van nood ./50,000 over de leden der Unie raogeu omsiaau. Of er hoofdelijk dan wel bij provinciën moest worden gestemd wordt niet gezegd; waarschijnlijk is het laatste het geval geweest. Het college werd in cominissiën verdeeld, voor finantiën, proviand en amunitie, voor oorlogszaken en voor justitie en politie (binnenlandsche administratie). In het overige gedeelte der instructie was het reglement van orde op de vergadering vervat, \'t welk bepalingen inhield, die zeker velen der heden-daagsche parlementaire grootheden weinig zouden aanstaan. Zoo mocht bv. niemand meer dau eens over \'t zelfde onderwerp of zonder dat de president zijn gevoelen vroeg spreken, niemand iets voorstellen dan de president, aan wien de leden hunne eigen voorstellen aanboden. De leden mochten niet binnen een maand vervangen worden en geen provincie mocht meer dau een lid tegelijk terugroepen \').
\') Dit merkwaardige staatsstuk, te vinden bij v. d. Spiegel, bewijst hoe weinig acht in dien tyd geslagen werd op de onderlinge verhouding der verschillende machten. Want er wordt niets iu vermeld omtrent de stadhouders, die in
236
Op deze wijze heeft de centrale regeering ongeveer twee jaar lang het bewind gevoerd. Ingeval er verandering in \'t bestuur en groote finantiëele zaken op het tapijt kwamen, werd eene vergadering der Geünieerde Provinciën belegd, het wetgevend lichaam naast de uitvoerende macht, tevens de souveroin van deze. In het volgende jaar trachtte men verandering in de regeering te brengen door de oprichting van eenen Landraad der Geüniëerde Provinciën, welke meer en beter omschreven bevoegdheid zou hebben, waarin hoofdelijk gesterad zou worden en de leden voor 6 maanden zitting hebben zouden. Dit plan stiet op tegenstand bij Holland, dat, waarschijnlijk op aandringen van den Prins, die er altijd zijnen wil wist door te drijven, voorstelde dat de instelling dezer regeering het zuiden nog meer vervreemden zou en de zoo hoog noodzakelijke eendracht er voor goed door zou te niet gaan. En die tegenwerpingen sloegen het plan den bodem in. Wel werd bij besluit der Provinciën van 13 October 1580 de Landraad opgericht en voegde zich Holland naar de meerderheid, maar daarbij bleef het. Pe naam ,.Landraadquot; komt nergens, die van „College der Nadere Uniequot; overal voor, en het is zoo goed als zeker dat de raad niet in werking is getreden, maar het College overanderd bleef bestaan; althans in de licso-lutiën van Holland wordt vermeld dat een lid , voor den Landraad benoemd, last ontvangt in het College zitting te gaan nemen. De geheele loop der zaak hangt nauw samen met de verkiezing van Anjou tot landsheer.
Toen de Keulsche vredehandel afgesprongen was, erkende men algemeen dat het niet langer ging den schijn van loyaliteit aan den koning te bewaren, dat raen het verbond met eenen vorst, met wien geen vergelijk mogelijk was, moest verbreken. Deed
vereeniging met het College de verdediging en de administratie hadden Ie leiden, nergens was eenigszins scherp de grens der bevoegdheid van de Staten en stedelijke regeeringen en van het uitvoerend bewind der Unie aangegeven en nog minder wordt er iets gezegd over de macht van de hoogc regeering en de Staten Generaal, die toch ook in het noorden gezag hadden.
237
men dat, zoo stonden twee wegen open: of men kon eeuen nieuwen souverein kiezen, of eene republiek vormen. Het laatste kwam bij de regenten niet op; zij waren te zeer doordrongen van de noodzakelijkheid eener eenhoofdige regeering in tijden van gevaar. De weinige kracht, door liet bestuur der Unie ten toon gespreid, hoewel daarin de bekwaamste mannen zaten, die in het land te vinden waren, een Paulus Buys, een Reinier Cant, een Moris Thin, een Karei Eoorda \') en anderen, te veel om hier te noemen, bewees op nieuw hoe noodig het was dat één man de uitvoerende macht in handen had.
Had de Prins gewild, hij had zich toen, zooals reeds opgemerkt is, lichtelijk de souvereiniteit kunnen laten opdragen, maar hij wenschte dit niet. Hij traehtte die integendeel aan den hertog van Anjou te verschaffen, onder bepalingen eehter, die eene absolute regeering onmogelijk maakten. Anjou was zeker niet de meest gewenschte persoon, zijn karakter boezemde iedereen wantrouwen in; hij heeft dit volkomen gewettigd, maar er was niemand anders. De Nederlanden konden alleen niet tegen Spanje op, zij behoefden buitenlandsche hulp, en wie kon die lichter geven dan Frankrijk? Als de broeder en troonopvolger des kunings regent der Nederlanden was, dan had men zich van die hulp verzekerd, en de Prins hoopte de macht van den nieuwen vorst zoo te beperken, dat hij geen kwaad kon doen , en meende zeker onder zijnen naam, even als onder dien van Matthias, het
\') Allicht zal men vraKen: waaruit blijkt de invloed dezer mannen, waar vindt men hunne daden vermeld? Daarop moet men antwoorden: nergens. De beraadslagingen der colleges worden geheim gehouden , alleen de resolutiën opgeteekend; dit gebeurde zelfs in de vroedschappen, waar hoofdelijk gestemd werd. Op zijn hoogst wordt soms vermeld dat deze of gene provincie tegen het een of andere besluit is, of iets heeft voorgesteld; van persoonlijke meeningen wordt nooit melding gemaakt. Ue invloed der leden kan worden opgemaakt uic de commissi ën , waarin zij zaten, de posten, die zij bekleedden, uit enkele brieven enz. Men leze hier over Fruin, Tien Jaren uit den Tachtigjarig en Oorlog, blz. 70 en 71. In de vergadering der Geüniëerden werden de leden dikwijls afgelost: sommige echter bleven lang zitting houden en verkregen daardoor veel invloed. Cant, de advocaat van Utrecht, Floris Thin en Dr. Karei Roorda, grietman van Idaarderadeel behoorden onder de leden, die het meest te zeggen hadden.
238
feitelijk hoofd der regee.ring te blijven. Maar hij had met niet geringe zwarigheden te kaïnpen. In de eerste plaats was de hertog katholiek en, al had hij zich ook dikwijls bij de Iluge-nooten aangesloten, zijn gedrag was steeds zeer dubbelzinnig geweest; de meerderheid der Nederlanders wantrouwde hem, als een vijand van het hervormde geloof. Verder was hij een Franschman en scheen zijne verkiezing het land rechtstreeks aan den Fransohen invloed te zullen onderwerpen. En vooral in het zuiden heerschte groote afkeer van Frankrijk. Het werd daar aangezien als de nationale vijand. Vele stemmen gingen op onder het volk dat de Prins de Spaansche tyrannic slechts met de Fransche wilde verwisselen. Eindelijk was er eene partij, die van eene nauwere vereeniging der gewesten onder eenen landsheer niets weten wilde, die bevreesd was dat deze nadeeelig zou zijn voor de zelfstandigheid der provinciën en voor die der Unie, welke, sedert de hervormden de overhand hadden gekregen, als het bolwerk van het protestantisme werd beschouwd. Die rechtstreeks onder den prins stonden, bleven steeds den wensch koesteren geen anderen landsheer te hebben dan hem allaen. Deze bezwaren maken het licht te begrijpen hoe men twee jaren lang onderhandelde, eer de hertog tot landsheer werd verheven. Zoolang liet men den toestand bestaan zooals hij was.
Niet minder tegenstand vond het andere plan van den Prins: eene generale unie, althans eene generale regeering op te richten. De Geüniëerden, vooral het College, wilden hun afzonderlijk gezag behouden; tegenover zijn voorstel kwamen zij met een ander ter versterking der Unie voor den dag.
De Prins had, toen hij in Augustus ook aan de Ge inieerde Provinciën zijn plan voorlegde, eene korte schets gegeven van de regeering, zooals hij die wenschte; een vorst of protector met nauwkeurig omschreven macht en drie raden, een in Utrecht, één in Zeeland en één in Brabant, die nevens hem de regeering zouden voeren. In Holland daarentegen wenschte men toen den Aartshertog en den Prins aan het hoofd der zaken, met een
239
Raad van State, die hen steeds vergezelde en twee sedentaire regeeringsraden in Utrecht en Vlaanderen. De Prins had daar geen ooren naar, maar wijzigde zijn nieuw voorstel in December, op de vergadering der Staten Generaal te Antwerpen te berde gebracht, in dier voege, dat er één souvereinelandraad zou zijn. In dien zin werd een concept gemaakt en aan de provinciën rondgezonden. De Prins verzocht de gedeputeerden der Geüniëerden, die in Februari 1580 te Utrecht bijeen kwamen, er een advies over uit te brengen, \'t Is duidelijk dat hij niets wilde doen, voor hij zich van de toestemming der Unie verzekerd had, dat hij deze als het voornaamste lid van de Nederlanden beschouwde. Eigenlijk hadden zij er niets mede te maken, want de zaak ging alleen de afzonderlijke gewesten en de Staten Generaal aan, maar de Unie was een staat in den staat geworden , een gesloten geheel, even als het Noorderkwartier dat. in Holland trachtte te zijn. En de Prins, een bij uitstek praktisch man, nam de dingen zoo als zij waren.
In dat advies (van het voorstel is de tekst onbekend) wordt ten eerste over den landraad gesproken, dien men 30 personen sterk wenschte, waarvan 8 a 9 in commissie beoosten de Maas, en op wiens instructie de meeste punten betrekking hebben. Maar er loopen ook artikelen onder, die bewijzen hoe ijverig men voor de zelfstandigheid der gewesten waakte en hoe de Unie reeds als de grondwet van alle provinciën werd aangemerkt. In het voorstel was gezegd dat de stadhouders niet mochten benoemd worden, zonder goedkeuring der betrokken provinciën; in het advies daarentegen heette het „door de Staten der provinciën en bij gebreke van deze door do Staten Generaal en den landvoogd met toestemming der provinciequot;. In het voorstel was bepaald dat de Staten Generaal twee maal \'s jaars, 1 April en 1 October, zouden bijeenkomen, in het advies werd er bijgevoegd: „mits de privilegiën in het oog worden gehouden, het niet geschiedt buiten de landpalen en artikel 19 der Unie er bij wordt geobserveerd.quot; Ook werd een opperbevelhebber beoos-
240
ten Maze geëischt, voorloopig door den Prins aan te stellen.
De vergadering der Geüniëerden, in Februari en Maart te Utrecht, later te Elburg en eindelijk in den Haag gehouden, is in onze staatkundige geschiedenis niet zonder belang. Vooreerst werd er de band der Unie nauwer aangehaald, ieder hooger of lager ambtenaar moest den eed van trouw afleggen op de Unie, op strafte van uitzetting; zelfs wilde men dien allen burgers afnemen; de onderteekening en bezegeling der Unie door deleden moest terstond geschieden, want de ratificatie was tot nu toe achterwege gebleven \'), terwijl besloten werd alle troepen van 1 October af op naam der Generaliteit, niet meer op dien der afzonderlijke provinciën te betalen en in Juni de monsterrol der inwoners gereed te hebben, waarvan een bepaald getal voor den dienst kon worden aangewezen; bepalingen, die, waren zij maar in werking getreden, veel goeds hadden kunnen uitrchten. Verder nam de Unie er eene houding aan als staat op zich zelf tegenover de andere gewesten en zocht zij cr hare eigen bepalingen ook op deze toe te passen. Bleek dit laatste al hier en daar bij het ontwerp over den Landraad, noch sterker liet het zich in de finantiëele plannen gevoelen, welke door de Staten Generaal voorgesteld en door den Prins aan de Geüniëerden ter advies voorgelegd werden. Alleen omtrent de opdracht van souvereiniteit of protectoraal aan Anjou lieten deze zich niet uit. Zij beloofden hierover te raadplegen, „op \'t welbehagen hunner respective meestersquot; en hen te zullen verzoeken daartoe gezanten naar Antwerpen te zenden, die daaromtrent volkomen last hadden en geen verdere ruggespraak behoefden te houden.
Maar, behalve in de quaestie omtrent Anjou, neemt deze vergadering der Geüniëerden geheel de rol van Staten Generaal op zich, of liever zij spreekt als souverein, zaodra de leden tot iets gemachtigd zijn, zij doet het gezag der Unie ook buiten haar gebied erkennen, \'t Was werkelijk noodig, dat
\') Deze had echter ook in 1583 nog niet plaats gehad.
241
de Unie of de geheele Generaliteit in zich opnam, of zich weder in haar oploste, want de toestand werd, zooals het thans ging, onhoudbaar. Een besluit, door deze vergadering genomen, was slechts bindend voor de leden der Unie en iron toch betrekking hebben op de gelieele Generaliteit; haar optreden als gesloten lichaam bracht de andere provinciën in het dilemma, om of zich de wet te laten voorschrijven, of te beletten dat iets besloten werd in de Staten Generaal. De langzaamheid, welke alle maatregelen in de Nederlanden aankleefde, werd er nog erger door. Dat zag iedereen in, maar hoe het te verhelpen was een moeilijke vraag. Sommigen wilden geheele afscheiding van hen, die buiten de Unie stonden, anderen eene uitbreiding van dit verbond De Staten van Utrecht verklaarden den 19lien Juli dat de Geünieerde Provinciën den koning moesten vervallen verklaren en dan eene republiek vormen\'), die, was t nood, haar hoofd kon kiezen. De oprichting van den Landraad, waarvan hierboven reeds gesproken is, stond daarmede in verband. De Prins wist, zoo als boven gezegd is, door middel van Holland eene verandering te verhinderen, die tot eene algeheele afscheiding van Noord en Zuid zou hebben geleid, en zoo bleef de voorloopige toestand bestaan, totdat in beginsel was vastgesteld dat er eene nieuwe centrale regeering zou worden opgericht onder de sonvereiniteit van Anjou.
Nieuwe gevaren waren intussehen opgekomen: bij den in 1579 en 80 slechts langzaam en met afwisselend geluk ge-voerden oorlog in het zuiden voegde zich een andere in het noorden, die, hoewel in vergelijking met dezen gering, soms een even dreigend aanzien kreeg en niet weinig bijdroeg tot den snellen voortgang van Parma\'s wapenen. Het had niec aan stemmen ontbroken, die waarschuwden tegen Renneberg. Den ijve-rigen kalvinisten was hij een doorn in het oog; sedert zijn
\') Met de afzwering des konings was de band met de andere provinciën verbroken en werd de Pacificatie eene bloote alliantie.
16
M-Z
geslacht zich bij de Malcontenten had aangesloten (hij was eeu neef van Montigny en Lalaing), vreesde men dat hij dat voorbeeld zou volgen. Maar gedurende het jaar 1579 was er niets geschied, \'t geen dat vermoeden rechtvaardigde. Integendeel, meer dan iemand had hij aan de wenschen van den Prins beantwoord. Wel liepen er geruchten van zijne heimelijke verzoening , wel was er verdenking gerezen over de reizen van zijn vertrouweling Bailly naar Montigny, maar hij had er met de Gedeputeerden der Unie, met de invloedrijkste leden der Staten over gesprokeu, en men hoopte nog altoos door hem den geheelen afval der Malcontenten te verhoeden. In hoeverre in den zomer van 1579 plannen tot verwisseling van partij bij den graaf reeds rijp waren is niet te bepalen; het bezoek zijner zuster Cornelia de Lalaing, de echtgenoote van den baron de Monceau, in Januari 1580 schijnt eerst zijne omkeering te hebben voltooid, \'t Spreekt van zelf dat Parma hein een hoogen prijs bood ; niet alleen won deze in hem een uitstekend bevelhebber, maar ook werden door zijn afval in het Jioorden de Staatsche wapenen bezig gehouden en werd het zuiden daardoor nog hulpeloozer dan te voren gelaten. Want \'t stond te vermoeden dat Eennebergs overgang dien van Groningen, misschien ook wel van Drenthe en zelfs van een deel van Friesland en Overijssel ten gevolge zou hebben, dat overal de strijd tusschen katholieken en protestanten ontbranden, dat alle krachten der Unie geparalyseerd worden zouden. Erak de oorlog uit in haar eigen gebied, dan kon zij de zuidelijke gewesten niet langer helpen beschermen.
Het noorden verkeerde in een eigenaardigeu toestand. Ren-neberg had er de Unie en den Religievrede helpen doordrijven, in Groningen met geweld van wapenen, in Friesland met zeer harde maatregelen. liet platteland was in Drenthe en Overijssel nog grüotendeels katholiek en maar zeer weinig met de Unie ingenomen wegens de ondraaglijke lasten der inlegeringen van het slecht betaalde krijgsvolk. Daarentegen stonden de
243
Ommelanden als een man aan de zijde der Unie en was sedert de nieuwe orde van zaken (nieuwe kwartierindeeling, verschijning op de vergadering door volmachten, met uitsluiting van persoonlijke vertegenwoordiging, oprichting van het college van Gedeputeerde Staten) ook Friesland volkomen te vertrouwen. De katholieke partij, sedert het afspringen der Keulsche onderhandeling tevens de Spaanschgezinde, bevond zich hier zoo in de minderheid, dat zij zich niet meer kon laten gelden. Maar in de stad Groningen, de bioeiendste, grootste en rijkste stad van het noorden, hezat zij verre de meerderheid. Renneberg beweerde dat er maar 500 burgers waren, op wie de Unie rekenen kon. Op de hulp der burgerij, die woedend was over de nederlaag van het vorige jaar, welke voor haar gelijk stond met den triomf der Ommelanden, kon hij zich bij zijnen overgang tot den koning met zekerheid verlaten en hij meende dat ook o]) zijne troepen te kunnen doen, grootendeels Walen, door hem zeiven in 1576 geworven. Ongelukkig voor hem waren er hoplieden bij als Cornput, die met hart cn ziel de Unie aanhingen.
In Januari 1580 ontstond overal in het noorden eene door den stillen wrok der partijen veroorzaakte onrust. De Friezen drongen op de slechting der kasteden aan, die daar niet als in de overige gewesten in 1577 gesloopt waren geworden, en sloegen er nu zelve de hand aan; zij namen Bennebergs vertrouweling , Bailly, die in Friesland tegen de Unie kwam agitee-ren, gevangen cn dwongen hem op door Renneberg geteekende blanco-biljetten aan den bevelhebber van het slot te Harlin-gen den last tot overgave te schrijven. fSonoy verscheen weldra in Friesland om er uit naam van den Prins het bevel op zich te nemen. Eindelijk kreeg men eene order van Renneberg aan de Drenthsche opstandelingen in handen om geene troepen toe te laten zonder zijn eigenhandig patent (open brief, die tot gamizoensverandering machtigde). De Prins, die wegens de vergadering der Gcüniëerden, de quaestie over het oprichten
16*
244
vau een Hoogen Raad in Holland en allerlei bnitenlandsche zaken in het noorden was gekomen, had die order zoodra niet in handen, of hij ontbood Renneberg naar Utreelit. Doch deze duchtte eene gevangenneming en zond zijn raad Popke of Pom-pejus Ufkens, een der ijverigste voorstanders van de hervorming en Unie, dien hij wel kwijt wilde zijn, in zijne plaats. De Prins gmg toen naar Kampen en zocht hem op nieuw tot oene samenkomst te bewegen, maar te vergeefs. Ufkens, vervolgens naar Groningen gezonden, werd zelf voor zijne vrijheid bevreesd en nam de vlucht. Renneberg begreep dat zijn verraad ontdekt en het tijd was om het masker af te werpen. De hoofden der katholieken had hij in \'t geheim getrokken; zij hadden zich nauw met hem verbonden. Om de protestanten gerust te stellen, gaf hij den 2lt;1™ Maart een feestmaal, waar hij aan hun hoofd, den burgemeester Hildebrands, de innigste en hartelijkste verzekeringen omtrent de oprechtheid zijner bedoelingen gaf. Hij stond van tafel op om de toebereidselen tot zijn verraad te voltooien.
Binnen Groningen lag geen garnizoen; hoewel de stad in \'t vorige jaar met geweld was bedwongen, waagde men \'t niet de op hare voorrechten uiterst naijverige burgerij te verbitteren. De stad was aan de zorg der burgervaandels toevertrouwd. Katholieken en hervormden wisselden, gelijk in alle steden, waar de Religievrede van kracht was, elkander af in \'t betrekken der wachten. Hiervan maakte Renneberg gebruik. In den vroegen morgen van den Sden Maart loste een katholiek hopman de wacht af. Terstond daarop verscheen een menigte gewapend volk en soldaten, door Renneberg ter sluik in de stad gebracht, en weldra een tweede vaandel. De markt en het stadhuis worden bezet, de daar geposteerde kanonnen geladen. De graaf zelf, gevolgd door zijne gewapende dienaars, verschijnt te paard in vollen harnas, onder den uitroep : ^staat bij, vrome burgers, nu eerst ben ik \'s konings wettige stadhouder. Elk behar-tige nu den dienst Zijner Majesteit en zijne eigene behoudenis.quot;
245
Burgemeester Hüdebraiids had zich op het eerste teeke.\'i van onraad gewapend en aan het hoofd van eenige hervormden gesteld, maar de meesten zijner partijgenooten bleven stil binnenshuis. Op de markt ontstond een gevecht, waarin hij bij het eerste vuur sneuvelde. Zijne volgelingen namen de vlucht, zijn ambtgenoot Schatter werd gekwetst en met nog ^00 andere hervormden gevangen genomen. Terstond daarop werden de gilden bijeengeroepen, de protestantschc regeeringsleden afgezet en de verzoening met den koning bezworen en afgekondigd.
Dus werd Groningen door haar eigen stadhouder en eigen burgers overgeleverd aan de Spanjaarden. De eerste won er bevestiging in alle waardigheden eu bezittingen en 10000 gouden pistolen bij. Klinkende munt was een snelwerkend middel bij de Belgische edelen, krachtiger nog dan titels en waardigheden. Menig bitter woord moesten zij er van de Spanjaarden om verduren. De omstandigheden echter, waaronder Renneberg het verraad uitvoerde, zijn feest, zijne woorden tegen Hildebrands stellen zijn overgang in een veel hatelijker licht dan dien van La Motte, Montigny, Gent en andere Malcontenten. Daarenboven had hij de Unie geteekend en zicli dus enger aan de patriotten verbonden dan de andere Belgische edelen. Wat de burgers betreft, zij zijn veel minder schuldig te achten. Zij hadden slechts gedwongen den Religievrede aangenomen, zij hielden zich vernederd tegenover de Ommelanden. De hervormden maakten eene zeer kleine minderheid uit en hadden toch op zijn minst de helft der raadsposten in bezit, \'t Was natuurlijk dat de katholieken zich uit dien toestand zochten te bevrijden en van de gelegenheid, hun door den stadhouder aangeboden, partij trokken. Want sedert het afspringen der Keulsche onderhandelingen zweeg het patriotisme, waar het in strijd kwam met het religieus belang.
Voor \'t oogenblik beleefde llenneherg weinig genoegen van zijn aanslag. Wel schreef hij vleiende brieven aan de Omme-
346
lauden, maar deze, vau den vriend der Groningers niets goeds verwachtende, maakten zich met ijver gereed ter ondersteuning der Staatschen. En ook de troepen in het gewest, hoewel voor een goed deel uit zijn eigen regiment bestaande, verklaarden zich tegen hem. üe vaandels, welke in de omstreken der stad lagen, verschenen reeds op den eigen avond van het verraad voor de stad, onder aanvoering van Cornput, eeu even bekwaam officier als goed ingenieur. Weldra voegden zich andere bij hen, en Barthold Entes nam, als commandant der Omme-landsche troepen, het bevel op zich. Sonoy kwam uit Friesland en later verschenen ook graaf Willem Lodewijk van Nassau, de oudste zoon van graai\' Johan, en Holienlohe, zoodat er eene macht van 54 vaandels eu 1200 paarden rondom Groningen bijeen was. Maar het beleg vorderde slecht, de aanvoerders lagen met elkander overhoop en de Groningers hielden zich wakker; na den dood van Entes, die op de vroeger vermelde belachelijke wijze aan zijn einde kwam, \') weigerde Hohenlohe het bevel op zich te nemen en viel dit in handen van Willem Lodewijk, die nog zeer jong en onervaren was.
De overgang van Groningen was een harde slag voor de Nederlanden. De Geüniëerden waren nu verplicht voor eigen behoud te waken en moesten de ondersteuning van het zuiden opgeven. Er ontstonden allerlei onlusten in de noordelijke gewesten. ïe Stavoren maakten zich de katholieken van \'t bewind meester eu moesten in \'t volgend voorjaar door Sonoy belegerd worden. Eerst toen kwam Friesland voor goed in handen der hervormden. Te Zwolle en Deventer geraakten beide partijen tegen elkander in de wapenen. Het ergste was \'t in Utrecht gesteld. Daar brak een geweldig oproer en algemeene beeldstormerij uit. Om het te stillen, was dc regeering gedwongen de openbare godsdienstoefening der katholieken te verbieden. De Prins werd door deze als scheidsman ingeroepen. Hij was
\') Zie boven, blz. 84.
247
in Maart, na met het College de verdediging van het noorden te hebben geregeld, naar Amsterdam vertrokken en kwam nu te Utrecht. Maar de aandrang der hervormden was zoo sterk, dat zelfs hij slechts twee kerken weder aan de katholieken kon teruggeven, \'i Duurde echter niet lang of ook aan deze schikking werd een einde gemaakt, üen 18lt;1™ Juni 1580 vaardigde de stedelijke regeering uit naam van den stadhouder een plac-caat uit, waarbij voorloopig don katholieken geestelijken het uitoefenen hunner funetiën en het dragen van hun ambtsgewaad werd verboden. Toen kort daarop de aartsbisschop Schenck vau ïautenburg stierf, werd zijn door den paus benoemde opvolger niet erkend.\') De .Religievrede was vernietigd. In het volgend jaar geschiedde dat overal in Holland. De meeste steden, ook Amsterdam na lange onderhandelingen, deden afstand van hare satisfactie-verdragen, Holland werd er door geconsolideerd, maar verkreeg een nog meer uitsluitend kalvinistisch karakter dan voor de Pacificatie. Maar daarom bleef het zoomin als Utrecht van kerkelijke twisten verschoond. Bovenal was het de vraag, in hoeverre de stedelijke overheden te zeggen haddon over de kerk, die tot groote verdeeldheid aanleiding gaf. Maar ook de meer of minder gestrenge opvatting der leer wekte geschillen, en de lutherschen te Woerden werden half met dwang tot hervormden gemaakt. De predikanten muntten uit in onverdraagzaamheid en heerschzucht; de Arminiaanscbe en Gomaristische twisten werden uit de verte aangekondigd in menig heftig geschil. Dirk Volkertsz. Coornhert trad reeds op als de voorstander eener meer vrijzinnige denkwijze. Maar zoolang de Prins, de verdraagzame bij uitnemendheid, leefde, hadden deze quaestiën geene nadeelige gevolgen voor den staat.
\') \'t Verdient wel vermelding dat graaf Johan een zijner zonen, graaf George, tot hervormd bisschop van Utrecht zocht te laten verkiezen, zooals in Duitsch-land hier en daar het geval was. Natuurlijk gelukte het plan niet, daar het ten eeneraale tegen de kalvinistische kerkorde aandruischte. Wel liet men de kapittels in wezen, maar alleen om de praebenden als dotatiën van ridders en patriciërs te kunnen gebruiken. Geestelijk gezag oefenden zij niet uit.
248
Eerst na zijn dood werden zij een hefboom in de handen der partijzucht.
Ondertusschen ging de oorlog in het noorden zijn gang. Het College der Nadere Unie had zijn zetel te Kampen opgeslagen, maar zijne leden waren meestal heinde en verre verspreid, in commissie in verschillende gewesten ter invordering van gewone en buitengewone gelden, of bij de steden en troepenkorpsen , waar hun gezag noodig was. Zij hielden voortdurend correspondentie met graaf Johan en de gewestelijke overheden en deden hun uiterste best om regelmaat in de administratie van de oorlogszaken te brengen. Maar het geldgebrek maakte al hunne pogingen te schande. De troepen bleven slecht betaald en slecht voorzien, zij drukten het landvolk schandelijk en in Drenthe en Overijssel sloeg dit daarom tot vollen opstand over; met moeite werd het door Hohenlohe bedwongen. Doch nauwelijks was dit voorbij, of er verscheen een ander kampvechter, tegen wien de dappere, maar weinig bekwame en, helaas, dikwijls niet nuchtere Hohenlohe niet opgewassen was. Dit was Maarten Schenck van Niddeghem of Nideek, dc geduchtste vrijbuiter van zijn tijd, een echt lansknecht-hoofdman, die gereed was zijn zwaard den meestbiedende te verhuren. In \'t vorige jaar gevangen genomen , had hij, terwijl Sonoy en Kurzbach over zijn rantsoen twistten, weten te ontsnappen en nieuwe troepen bijeengebracht, Duitsche huurlingen, Walen, Priesche, Geldersche en Groningsche uitgewekenen. Hij had deze in het Keulsche fde bodem van het rijk, hoewel onzijdig, diende beide partijen voor wapenplaats) georganiseerd en versterkt door Spaansche ruiterij, waaronder de beroemde lichte vanen Albanezen, eene wapensoort, welke de Spanjaarden van de Venetianen hadden overgenomen en die door hare uitrusting (lans en krommen sabel), hare half-turksche kleeding en vooral door hare woestheid overal schrik inboezemde.
Met zijn legertje van 3 a 4000 man tot Lingen voortge-rukt, vernam Schenck dat de katholieken te Zwolle het plan
249
hadden hem die stad over te leveren en richtte zijn marseh daarheen. Maar de Gedeputeerden waren hem voor geweest, hadden Hohenlohe met een gedeelte van het leger van voor Groningen te hulp geroepen en onder bijstand der hervormden de katholieken uitgedreven. Terstond daarop keerde Hohenlohe terug (17 Juni). Hij was tot Plardenberg genaderd en zijn leger door den langen marseh over de dorre heide en de brandende hitte uitgeput, toen hij aldaar Schenck in slagorde vond. Met de hem eigen onstuimigheid schaarde hij zijne troepen, waarvan de Friesche en Duitsche ruiterij de kern uitmaakte, ton aanval; maar na een kort gevecht werden deze, doodelijk vermoeid en versmachtend van dorst, door de versche benden van Schenck uiteengeslagen. Hij zelf ontkwam met moeite, verscheideuen zijner onderbevelhebbers werden gevangen genomen en de vluchtelingen verspreidden zich wijd en zijd. Te vergeefs zocht Coruput hen te Koevorden te heizamelen. Reeds den volgenden dag moest hij die vesting op Schencks nadering verlaten.
Nauwelijks was de mare van dien nederlaag den volgenden dag in het leger voor Groningen gekomen, of de soldaten riepen om het opbreken van het beleg en ontruimden met achterlating va7i veel krijgsvoorraad hunne stellingen, zonder dat graaf Willem Lodewijk of Sonoy er iets tegen vermochten. Deels vloden zij naar Friesland, deels wierpen zij zich in de vestingen der Ommelanden, Delfzijl en den Upslag, die echter weldra door Renneberg vermeesterd werden.
De omstandigheden werden nu neteliger. Hot College deed al het mogelijke om geld te krijgen en het leger te herza-melen. De Staten van Friesland liepen luide om hulp. Het arme gewest had veel te lijden van de soldaten, die allerlei moedwil pleegden en het platteland afliepen. Na het gevecht bij Hardenberg en de vlucht van voor Groningen hadden zich de overblijfselen van het leger daar verzameld. De vroegere Eennebergsehe vaandels waren, toen zij door hun ouden aan-
250
voerder iu den Upslag en te Delfzijl werden belegerd, meestal weder in zijn dienst getreden, maar de Duitschers van llohen-lolie, de Engelschen van Sir John Norris, een beproefd krijgsman, die den post van veldmaarschalk\') bekleedde, de Noord-Hollandselie !) vaandels van Souoy, de Geldersehe van Willem Lodewijk, Hollandsche, ïriesehe en Onimelandsehe troepen legerden zich hier en daar in het gewest, allen berooid en slecht uitgerust; het kostte groote moeite er eenige orde in te brengen. Gelukkig was in Juni het stadhouderschap van Friesland door de Staten der provincie aan den Prins overgedragen en had deze een zijner vertrouwde aanhangers, Bernard de Merode, heer van Rumen, vroeger lid van het Verbond der Edelen, een bekwaam en welgezind man, tot zijn luitenant aangesteld.
Door de zorg van het College en de hulp van Holland was eene kleine scheepsmacht voor de Eems verschenen; weldra voegden zich Hohenlohe en de heer van Warmond, luitenantadmiraal van Holland, daarbij, met een groot getal gewapende vaartuigen. Maar Delfzijl kouden zij niet redden. Daarentegen was het Hohenlohe gelukt Dokkum te dekken en worden Meppel en Zwartsluis door de Staatschen bezet; later heroverden zij zelfs den Upslag, en den S^n Augustus dreef Hohenlohe, na een hevig gevecht bij Rottum, Kenneberg tot binnen Groningen terug. Te zwak om een tweede beleg te ondernemen, wendde hij zich nu naar Drenthe en veroverde Koevordeu, waarbij graaf Willem Lodewijk zwaar gekwetst werd Maar Eeuneberg had nu de handen vrij en veroverde de schans bij
\') De veldmaarschalk (Maréchal de Camp, ook wel Maistre de Camp, in na-voiging der Spanjaarden) zorgde voor de legerplaats, de indeeliog del\' troepen en vervulde eenigermate den post vau chef van den staf. Hij stond onder den generaal of veldoverste en zelfs onder diens luitenant. Veldmaarschalk was, even als de laatste betrekkingen, een post, geen rang; gewoonlijk nam een der kolonels dien waar. Als het leger te velde trok, werden de voornaamste kolonels tot de hooge krijgsambten aangesteld.
2) Dit wil niet zeggen dat die vaandels uit Noord-Hollanders en Gelderschen bestonden, maar dat zij door die provinciën werdeu betaald.
251
Aduarderzijl en den Upslag, die nu in twee maanden driemaal ingenomen was. Den 4(\'l;n September wederom met Ho-hcnlolic in gevecht geraakt, thans bij Bonrtange, in de on-middelijke nabijheid van.het slagveld van Heiligerlee, bracht hij de/,en eene geweldige nederlaag toe. Hohenlohe verloor op nieuw al zijn geschut en over de 1000 man. Zijne troepen verstrooiden zich heinde en verre. De Ommelanden en het platteland van Drenthe en Overijssel waren geheel in de macht der Spaanschen, die tot diep in Friesland stroopten. Slechts tijdige geldzendingen uit Holland maakten het mogelijk het geslagen leger te herzamelen. Het College der Nadere Unie had zich voorloopig te Amsterdam gevestigd, om de hulp van Holland te bespoedigen, terwijl eene commissie te Kampen bleef, om met Hohenlohe, Norris, Rumen en de Gedeputeerde Staten van Friesland de verdediging te regelen; ongelukkig is van hunne werkzaamheid niet veel bekend. Ter bescherming der Ommelanden, die door de Groningers zoo hard mogelijk behandeld werden en tot eene voor het arme landschap onbereikbare contributie van 84000 gulden veroordeeld waren, liet men door den lieer van Nyenoort, een der voornaamste Om-melandsche edelen, het hoofd der Statenpartij in het landschap, een regiment van 6 vaandels werven, op kosten van het gewest, wat zooveel beteekende als dat de soldaten niet betaald zouden worden. De arme Ommelanden hadden het hard te verantwoorden; hunne Friesche naburen wilden hen als vijanden beschouwen, omdat zij door Rennebergs troepen bezet waren, en namen er de convooigelden in beslag. En hun beschermer, het College, had niet weinig lust de door de Groningers uitgeschreven schatting voor de Generaliteit te heffen.
\'t Valt moeilijk zich een denkbeeld te vormen van de wanhopige verwarring in de flnantiën, die op dat oogenblik in de Nederlanden heerschte. De quoten werden slecht betaald, gedurig moest Holland om leeningen worden aangezocht, de convooien op de rivieren moesten worden verpand aan de le-
252
veranciers van ammunitie, vivros en wapenen, en zelfs al waren zij vrij, zij brachten niet genoeg op; nieuwe werden wel voor-loopig door liet College ingevoerd (een stout stuk voor een uitvoerend college, daar de provinciën er niet in gekend waren) , maar A.msterdam verzette er zicli tegen. En hoe dringend er meer geld noodig was bewijst het feit, dat men aan de soldijen elke maand/quot;M,000 te kort kwam en daarenboven nog troepen, die op de repartitie van Vlaanderen en Brabant stonden, maar van hunne betaalsbeeren geen penning ontvingen, zooals het regiment Norris, moest onderbonden en subsidiën uit de kas der Unie aan de Staten van Brabant en Vlaanderen zenden. De laatsten waren wel leden van de Unie en zonden ook zoo nu en dan gemachtigden in het College, maar betaalden aan de Generaliteit, niet aan de Unie, terwijl deze de garnizoenen van het zuiden hielp onderhouden. En in al deze moeilijkheden, terwijl provinciën en bevelhebbers om het hardst met elkander en met het College twistten, raakte dit nog verstoken van zijn besten raadsman en helper.
Graaf Johan had in Gelderland de bitterste ellende uit te staan. Zijn traktement werd niet betaald, liet beetje, dat Gelderland opbracht, waar enkele kwartieren en steden niet wilden, sommige niet konden betalen, want de strooperijen der soldaten zogen de Veluwe tot op het merg uit, werd besteed aan de garnizoenen, üe arme graat had al zijn goederen verhypothekeerd ; hij had soms geen penning om bakker of slager te betalen en bracht dagen zonder vuur door in een huis, waaraan het dak ontbrak. Daarbij bereidden hem de Staten veel verdriet, een aantal edelen was niet te vertrouwen, de voornaamste bannerheer, graaf Willem van den Bergh , zijn eigen zwager, boezemde groote bezorgdheid in\'). Zooals hij het energiek uitdrukte, had hij zooveel verdriet, alsof hij liet
*) In het geheim verzoende de graaf zich om dien tijd met den koning, maar bleef steeds verzekeringen van trouw geven. Bij den stand van zaken achtte hij openlijken afval te onvoordeelig. Later spreek ik breeder over zijn gedrag in dezen tijd.
•253
met lepels gegeten had. Zijne vrouw was gestorven en hij wenschte te hertrouwen, de opvoeding zijner kinderen, het bestuur zijner goederen eisehten dringend zijne tegenwoordigheid in Duitschland. Hij had zijn post wel willen nederleggen, maar er was niemand, die hem kon vervangen. Daarom had hij zich vergenoegd niet het bewind aan Kanselier en Raden over te geven en was daarop in Augustus naar Duitschland gereisd. Op den staat van zaken in Gelderland bad dit geen gunstigen invloed. Met moeite verdedigde Hohensaxen het Overkwartier, de kolonels Hegeman en Van Rhemen het Graafschap, waar de bannerheer van Baer, heer van An holt, aan het hoofd van een regiment katholieke Gelderschen en Duitsehers een inval deed en weldra ook Renneberg en Schenck versclienen.
Eenneberg was na den slag bij de Bourtange naar Drenthe getrokken, had Koevorden en Oldenzaal veroverd en daarop een inval in het Graafschap gedaan, maar moest voor Deuti-chem terugtrekken. Schenck bleef daarop in Twenthe en hij zelf sloeg zich, na een vruchteloozen aanslag op Zwolle, voor Steenwijk neder. Den 18ilen October sloot hij het kleine stadje in inet 6000 man, waartegen de bevelhebber, de onvervaarde Cornput, slechts een tienmaal mindere macht kon overstellen, daar op de burgerij weinig te rekenen viel. Het stadje was in dien tijd eene gewichtige vesting; het dekte de gemeenschap met Friesland en Overijssel. Gelukkig waren de verschansingen goed en de ligging sterk, want moerassen maakten de nadering moeilijk. Maar toch had het zijn behoud niet daaraan te danken, maar alleen aan den onbezweken moed en het vindingrijk vernuft van zijn bevelhebber. Hoe ook de inwoners, die weldra door den honger begonnen gekweld te worden, morden en op de overgave drongen, hij bleef welgemoed, en zijn humor, waarmede hij den twijfelmoedigen moed inboezemde, den heimelijk vijandigeu bespotte, liet hem nooit in den steek. Van de Nederlandschc zijde werd alles in \'t werk gesteld om hem te ontzetten. Alle beschikbare troepen werden bijeengetrokken; met een gedeelte bleef Hohenlohe Gelderland
254
dekken, met de hoofdmacht rukte Norris, ten dien einde tot generaal benoemd, uit Friesland tot ontzet aan, en Sonoy kwam met schepen en troepen uit Noord-IIolland over. Er begon nu een langdurige strijd, waarbij het den Staatschen wel zoo nu en dan gelukte leeftocht en ammunitie in de stad te brengen, maar niet het beleg te doen opbreken. Integendeel geraakte Norris zelf zeer in de klem. Eerst in het laatst van Februari gaf Henneberg den toeleg op. Hij had te vergeefs de stad met gloeiende kogels en met bedreigingen tot de overgave zoeken te bewegen, zijne troepen hadden groote verliezen geleden en veel ontberingen doorstaan, daar hun de toevoer werd bemoeilijkt; hij werd ernstig bevreesd dat hem do Ommelanden zouden worden ontrukt, daar Nyenoort de Groningers geducht in \'t nauw bracht. Met een gedemoraliseerd leger en ziek naar lichaam en ziel trok hij naar Groningen terug. Toen werd het platteland van Overijssel en Friesland weder vrij, met uitzondering van Twenthe, waar Schenek zich staande hield.
De krijgskans, na het gevecht bij Hardenberg den Spaan-schen zoo gunstig, was wederom gekeerd. Het College kon Norris bevel geven aanvallenderwijze te werk te gaan en de Ommelanden binnen te rukken. Daar had de kleine oorlog met afwisselend geluk voortgeduurd tot aan Rennebergs terugkomst. Toen moest Nyenoort voor De Tassis, den neef en naamgenoot van den bekenden schrijver der Commentariën en gezant in Frankrijk, het veld ruimen en werd deze meester van het platteland tot Dokkum toe. Maar de inval van Norris en Sonoy bracht Nyenoort weder op de been. Alle troepen werden tot een korps vereenigd, dat opgewassen was tegen de omtrent 6000 man sterke Spaansche krijgsmacht. Deze «-as op dat oogenblik zonder hoofd, daar Eenneberg na zijne terugkeer te Groningen door eene doodelijke ziekte was aangetast. Bij Kollum aan het wijken gebracht, werden de Spaan-schen den 19^ Juli 1581 bij Grijpskerk van twee zijden aange-grepen en met zwaar verlies tot binnen Groningen gedreven.
255
dat nu door Norris geblokkeerd werd. Vier dagen later stierf de ongelukkige Renneberg, niettegenstaande zijn verraad door iedereen meer beklaagd dan beschuldigd. Of hij het verdiende? Benneberg was een volmaakt edelman, minzaam jegens allen en meer populair dan een der Nederlandsehe aanvoerders, de Prins natuurlijk uitgezonderd. Zijn goede hoedanigheden waren vele en zijn verraad is de eenige zwarte plek in zijn leven. Had hij het onder andere omstandigheden uitgevoerd, had hij zijn stadhouderschap verlaten en zich naar Panna begeven, had hij niet door zijn feestmaal, door zijne betuigingen tot Hildebrands, weinige uren voor een salvo, op zijn bevel gegeven, dezen deed sneuvelen, de herinnering aan de Spaansche trouweloosheid herlevendigd, zijn overgang zou eenigermate te verontschuldigen zijn. Men bedenke dat hij de eenige van zijn geslacht, bijkans ook de eenige der Belgische grooten was, die nog de zijde van den opstand hield, dat hij katholiek was en al zijne goederen in België had liggen. Maar de wijze van zijnen overgang toonde dat hij in staat was tot de afschuwelijkste valschheid, dat de Prins en allen, die hem vertrouwden en beminden, want dat deden hem velen, zich in hem vergist hadden. Die éene daad werpt op zijn anders roemrijk leven eene onuitwisohbare vlek; hij gevoelde het zelf en zijn sterfbed getuigde van diep hartzeer en wroeging, wat misschien veel tot het medelijden bijdroeg, dat voor hem gekoesterd werd.
Nog gedurende zijne ziekte had eene gebeurtenis plaats, waarvan de gevolgen onberekenbaar waren, en die, voor een oogenblik althans, een algemeenen omkeer van zaken in de Nederlanden en vooral in de Geüniëerde -Provinciën deed verwachten.
De gehoorzaamheid werd den koning opgezegd en een andere landsheer in zijne plaats gekozen. Tegelijkertijd trad eene centrale regeering over al de Nederlanden in werking, welke oen einde maakte aan het afeonderlijk bestuur der Unie,
Over de laatste regeeringsdaden van het Collego is weinig
252
veranciers van ammunitie, vivres eu wapenen, en zelfs al waren zij vrij, zij brachten niet genoeg op; nieuwe werden wel voor-loopig door het College ingevoerd (een stout stuk voor een uitvoerend college, daar de provinciën er niet in gekend waren) , maar Amsterdam verzette er zich tegen. En hoe dringend er meer geld noodig wiis bewijst het feit, dat men aan de soldijen elke maand ƒ40,000 te kort kwam en daarenboven nog troepen, die op de repartitie van Vlaanderen en Brabant stonden, maar van hunne betaalsheeren geen penning ontvingen, zooals het regiment Norris, moest onderhouden en subsidiën uit de kas der Unie aan de Staten van Brabant en Vlaanderen zenden. De laatsten waren wel leden van de Unie en zonden ook zoo nu en dan gemachtigden in het College, maar betaalden aan de Generaliteit, niet aan de Unie, terwijl deze de garnizoenen van het zuiden hielp onderhouden. En in al deze moeilijkheden, terwijl provinciën en bevelhebbers om het hardst met elkander en met het College twistten, raakte dit nog verstoken van zijn besten raadsman en helper.
Graaf Johan had in Gelderland de bitterste ellende uit te staan. Zijn traktement werd niet betaald. Het beetje, dat Gelderland opbracht, waar enkele kwartieren en steden niet wilden, sommige niet konden betalen, want de strooperijen der soldaten zogen de Veluwe tot op het merg uit, werd besteed aan de garnizoenen. De arme graaf had al zijn goederen verhypothekeerd ; hij had soms geen penning om bakker of slager te betalen en bracht dagen zonder vuur door in een huis, waaraan het dak ontbrak. Daarbij bereidden hem de Staten veel verdriet, een aantal edelen was niet te vertrouwen, de voornaamste bannerheer, graaf Willem van den Bergh, zijn eigen zwager, boezemde groote bezorgdheid in1). Zooals hij het energiek uitdrukte, had hij zooveel verdriet, alsof hij het
■j In het geheim verzoende de graaf zich om dien tijd met den kouing, maar bleef steeds verzekeringen van trouw geven. Bij den stand van zaken achtte hij openlijken afval te onvoordeelig. Later spreek ik breeder over zijn gedrag in dezen tijd.
253
met lepels gegeten had. Zijne vrouw was gestorven en hij wenschte te hertrouwen, de opvoeding zijner kinderen, het bestuur zijner goederen eiscliten dringend zijne tegenwoordigheid in Duitschland. Hij had zijn post wel willen nederleggen, maar er was niemand, die hem kon vervangen. Daarom had hij zich vergenoegd met het bewind aan Kanselier en Raden over te geven en was daarop in Augustus naar Duitsehlaud gereisd. Op den staat van zaken in Gelderland had dit geen gunstigen invloed. Met moeite verdedigde Hohensaxen het Overkwarüer, de kolonels liegeman en Van Rhemen het Graafschap, waar de bannerheer van Baer, heer van Anholt, aan het hoofd van een regiment katholieke Gelderschen en Duitschers een inval deed en weldra ook Esnneberg en Schenck verschenen.
Eenneberg was na den slag bij de Bourtange naar Drenthe getrokken, had Koevorden en Oldenzaal veroverd en daarop een inval in het Graafschap gedaan, maar moest voor Deuti-ehem terugtrekken. Schenck bleef daarop in Twenthe en hij zelf sloeg zich, na een vruchteloozen aanslag op Zwolle, voor Steenwijk neder. Den IS^n October sloot hij het kleine stadje in met 6000 man, waartegen dc bevelhebber, de onvervaarde Coniput, slechts een tienmaal mindere macht kon overstellen, daar op de burgerij weinig te rekenen viel. Het stadje was in dien tijd eene gewichtige vesting: het dekte de gemeenschap met Friesland en Overijssel. Gelukkig waren de verschansingen goed en de ligging sterk, want moerassen mankten de nadering moeilijk. Maar toch had het zijn behoud niet daaraan te danken, maar alleen aan den onbezweken moed en het vindingrijk vernuft van zijn bevelhebber. Hoe ook de inwoners, die weldra door den honger begonnen gekweld te worden, morden en op de overgave drongen, hij bleef welgemoed, en zijn humor, waarmede hij den twijfelmoedigen moed inboezemde, den heimelijk vijandigen bespotte, liet hem nooit in den steek. Van de Nederlandsche zijde werd alles in \'t werk gesteld om hem te ontzetten. Alle beschikbare troepen werden bijeengetrokken; met een gedeelte bleef Hohenlohe Gelderland
254
dekken, met de lioofditiachl rukte Norris, ten dien einde tot generaal benoemd, uit Friesland tot ontzet aan, en Sonoy kwam met schepen en troepen uit Noord-Holland over. Er begon nu een langdurige strijd, waarbij het den Staatschen wel zoo nu en dan gelukte leeftocht en ammunitie in de stad te brengen, maar niet het beleg te doen opbreken. Integendeel geraakte Norris zelf zeer in de klem. Eerst in het laatst van Februari gaf Kenneberg den toeleg op. Hij had te vergeefs de stad met gloeiende kogels en met bedreigingen tot de overgave zoeken te bewegen, zijne troepen hadden groote verliezen geleden en veel ontberingen doorstaan, daar hun de toevoer werd bemoeilijkt; hij werd ernstig bevreesd dat hem de Ommelanden zouden worden ontrukt, daar Nyenoort de Groningers geducht in \'t nauw bracht. Met een gedemoraliseerd leger en ziek naar lichaam en ziel trok hij naar Groningen terug. Toen werd het platteland van Overijssel en ïriesland weder vrij, met uitzondering van Twenthe, waar Sclienek zich staande hield.
De krijgskans, na het gevecht bij Hardenberg den Spaan-schen zoo gunstig, was wederom gekeerd. Het College kon Norris bevel geven aanvallenderwijze te werk te gaan en de Ommelanden binnen te rukken. Daar had de kleine oorlog met afwisselend geluk voortgeduurd tot aan Rennebergs terugkomst. Toen moest Nyenoort voor De Tassis, den neef en naamgenoot van den bekenden schrijver der Commentariën en gezant in Frankrijk, het veld ruimen en werd deze meester van het platteland tot Dokkum toe. Maar de inval van Norris en Sonoy bracht Nyenoort weder op de been. Alle troepen werden tot een korps vereenigd, dat opgewassen was tegen de omtrent 6000 man sterke Spaansche krijgsmacht. Deze was op dat oogenblik zonder hoofd, daar Kenneberg na zijne terugkeer te Groningen door eene doodelijke ziekte was aangetast. Bij Kollum aan het wijken gebracht, werden de Spaan-schen den 19*1™ Juli 1581 bij Grijpskerk van twee zijden aangegrepen en met zwaar verlies tot binnen Groningen gedreven.
255
dat nu door Norris geblokkeerd werd. Vier dagen later stierf de ongelukkige Renneberg, niettegenstaande zijn verraad door iedereen meer beklaagd dan beschuldigd. Of hij het verdiende? Ëenneberg was een volmaakt edelman, minzaam jegens allen en meer populair dan een der Nederlandsche aanvoerders, dc Prins natuurlijk uitgezonderd. Zijn goede hoedanigheden waren vele en zijn verraad is de eenige zwarte plek in zijn leven. Had hij het onder andere omstandigheden uitgevoerd, had hij zijn stadhouderschap verlaten en zich naar Panna begeven, had hij niet door zijn feestmaal, door zijne betuigingen tot Hildebrands, weinige uren voor een salvo, op zijn bevel gegeven, dezen deed sneuvelen, de herinnering aan de Spaansche trouweloosheid herlevendigd, zijn overgang zou eenigermate te verontschuldigen zijn. Men bedenke dat hij de eenige van zijn geslacht, bijkans ook de eenige der Belgische grooten was, die nog de zijde van den opstand hield, dat hij katholiek was en al zijne goederen in België had liggen. Maar de wijze van zijnen overgang toonde dat hij in staat was tot de afschuwelijkste valschheid, dat de Prins en allen, die hem vertrouwden en beminden, want dat deden hem velen, zich in hem vergist hadden. Die éene daad werpt op zijn anders roemrijk leven eene onuitwisehbare vlek; hij gevoelde het zelf en zijn sterfbed getuigde van diep hartzeer en wroeging, wat misschien veel tot het medelijden bijdroeg, dat voor hem o-e-koesterd werd.
Nog gedurende zijne ziekte had eene gebeurtenis plaats, waarvan de gevolgen onberekenbaar waren, en die, voor een oogenblik althans, een algemeenen omkeer van zaken in de Nederlanden en vooral in de Geünieerde -Provinciën deed verwachten.
De gehoorzaamheid werd den koning opgezegd en een andere landsheer in zijne plaats gekozen. Tegelijkertijd trad eene centrale regeering over al de Nederlanden in werking, welke een einde maakte aan het afeonderlijk bestuur der Unie.
Over de laatste regeeringsdaden van het College is weinig
256
of niets bekend. De registers zijner besluiten zijn, zooals reeds aangemerkt is, hoogst onvolledig en de geschiedschrijvers hebben slechts ter loops er iets over opgeteekend. t Valt daarom moeilijk een oordeel te vellen over zijne werkzaamheid, te meer omdat zijne macht zoo weinig omschreven was en de afzonderhj e provinciën en do hooge regeering in denzelfden knng gezag voerden. Mies was in dien tijd zoo slecht geregeld dat men het College onmogelijk kon vergelijken met eenig ander staatslichaam. Het best kunnen wij zijne werkzaamheid omschrijven door te zeggen dat het belast was met de verdediging van het grondgebied der Unie. Als zoodanig leidde het m vereem-.ing met de bevelhebbers den oorlog tegen Schenek en Benne-bers en, voorzoovet het Overkwartier betreft, tegen Parma. Maar het bemoeide zich ook dikwijls met inwendige aangelegenheden van gewesten en steden, was dc scheidsrechtermgeschillen van leden der Unie onderling. De vergadering der Geünieerde Provinciën, wier gedeputeerde het was, vervu.de in haar eigen kring alle \' funetiën der Staten Generaal, het College ongeveer die van den Landvoogd en den Baad
St Bij de uiterst moeilijke omstandigheden, bij den ontzaglijken „eldnood, waarin het verkeerde, bij den onwil en het gedurig beklag van velen deed het dat zoo goed mogelijk. Hoewel met groote moeite, gelukte het toch aan het College de noodige samenwerking der gewesten te verkrijgen en zulk eene macht te velde te brengen, dat Renneberg, niettegenstaande zijn aanvankelijken voorspoed, schipbreuk leed in zijne onderneming om het noorden aan den koning te onderwerpen. Daar bet tegenover de gewestelijke Staten geen gezag bezat gmg dit alles gepaard met bezwaren, die het weinige, dat het heef gedaan, des te verdienstelijker maken.
VIII.
AFZWERING DES KONINGS. REGEERING VAN DEN LANDRAAD.
De Keulsohe vredehandel is de krisis in den Ncderlandschen opstand geweest, \'t Was de laatste poging tot verzoening. Philips deed groote eoncessiën, die de katholieken tevreden stelden, maar voor de protestanten niet voldoende waren. Zoodra de onderhandelingen afsprongen, had de formeele verzoening der Walen plaats en schaarden ook in het noorden de katholieken zich aan de zijde des konings, althans die, welke niet door hunne hervormde land- en stadgenooten werden in bedwang gehouden.
De protestanten daarentegen sloten zich onder leiding van den Prins enger aaneen en zochten naar een nieuwen landsheer. De nood dwong hen vreemde hulp in te roepen en eene beter ingerichte regeering te vestigen. Iedereen kreeg de overtuiging dat het zoo niet langer kon. De Pacificatie van Gent was de band, die allen vereenigde; de regeering des landvoogds en der Staten Generaal gold formeel overal. Maar de Unie van Utrecht had een nieuwen staat in \'t leven geroepen, eene tweede generaliteit, welke gezag voerde in een groot gedeelte der Nederlanden , en de Unie van Holland en Zeeland hield in deze twee gewesten een in vele opzichten van beide regeeringen onafhankelijk bestuur staande. De staatsmachine was zoo slecht samengesteld, dat liet verwondering baart, hoe er in het geheel nog mede geregeerd kon worden, \'t Is een groot bewijs
17
258
voor de bekwaamheid én de energie der toenmalige regenten, vooral van den Prins, die eigenlijk het geheele werk dreef en door zijn nooit falenden raad de moeilijkheden wist te overwinnen. Met dat al gingen de zaken achteruit, Parma begon Brabant en Vlaanderen meer en meer in \'t nauw te brengen, Renneberg dreigde in 1580 geheel het noorden aan de Unie te ontrukken. Ondoi zulke omstandigheden begon _de tegenstand tegen de keuze van Anjou te verflauwen en konden de onderhandelingen met dezen worden geopend, \'t Is hier de plaats niet er lang bij stil to staan. In Noord-Nederland heeft Anjou slechts in naam gezag gehad, bleef de toestand, dien men wilde verbeteren, eigenlijk dezelfde. Wij kunnen dus volstaan met het vermelden dat, na lange onderhandelingen, den lOquot;1quot;\'1 September 1580 te Plessis lès Tours een verdrag gesloten werd, waarbij Anjcu op zeer beperkende voorwaarden dc souvereiniteit over de Nederlanden ontving, dat dit verdrag den 3üsten December door de Staten Generaal goedgekeurd en den 23stcn Januari 1581 te Bordeaux door beide partijen bezworen werd.
In Holland en Zeeland bleef de Prins liooge overheid en was het gezag van den hertog alleen in naam geldig; hij had alleen den titel van graaf van Holland en Zeeland; alleen in zeer enkele punten (munt, oorlog, belasting en geschil over privilegiën) hadden deze gewesten zich te onderwerpen aan den hertog en de Staten Generaal.
In de vergadering der Staten Generaal te Delft, waarin dit verdrag werd bevestigd, keurde men tevens de instructie voor den Landraad goed (13 Januari).
Lang had hot geduurd eer de Prins het plan ter oprichting eener centrale regeering doordrij ven kon ; verscheidene provinciën hadden het tegengewerkt, uit vrees voor hare privilegiën en zelfstandigheid, uit afkeer van het Franschc bestuur of uit vrees dat de Unie er door lijden zou. Gelderland, Utrecht en Overijssel waren er vooral tegen geweest. Deze drie provinciën sloten zich in
259
dien tijd nauw aaneen en hielden dikwijls gecombineerde statenvergaderingen om hare gemeenschappelijke belangen te overleggen. In de quaestie over de regeering bleven nij steeds samengaan.
De instructie van den Landraad was van des te meer gewicht, omdat dit college eenigen tijd lang de eenige overheid zou zijn. Van Anjou was niet te vergen dat hij terstond in persoon in de Nederlanden kwam; hij moest eerst in Frankrijk een leger bijeenbrengen, want de hulp der Fransche wapenen was voor hem onontbeerlijk, wilde hij iets tegen Parma uitrichten. Daaraan zal \'t wel zijn toe te schrijven dat de instructie slechts voor een half jaar gold, tenzij de Staten Generaal haar later bevestigden.
Het gezag der nieuwe regeering was betrekkelijk gering. \'t Is waar, zij mocht alle loopende zaken afdoen, alle ambten begeven, die aan den landvoogd gestaan hadden, gezag hebben in krijgszaken en zooveel troepen aannemen, als zij noodig oordeelde, mits niet voor meer dan ƒ100,000 boven de door de Staten toegestane gelden (consenten). Een punt was goed geregeld, nl. de stemming bij meerderheid. Naast den Landraad zou eene commissie van finantiën bestaan, maar overigens werden de drie raden, van State, van Justitie en van Finantiën, bij de oprichting van den Landraad gecasseerd. Van dezen moest eene commissie of liever delegatie van aeht a tien leden uit onderscheiden provinciën, ook uit de zuidelijke, aan deze zijde van de Maas resideeren, die den Raad naast de Hooge Overheid (zoo werd de Landraad veelal genoemd) wel in alles zou vervangen, maar steeds er mede in correspondentie blijven en het gevoelen van dezen in gewichtige zaken inwinnen moest. In de bedoeling der wetgevers lag dat deze Landraad beoosten Maze zou staan onder den groeten Landraad, en aan den wensch van Gelderland, Utrecht en Overijssel, die er een onafhankelijk college, alleen aan de hooge overheid, dus aan Anjou, onderworpen, van maken wilden, werd niet voldaan, maar toch duurde het niet
17\'
260
lang, of hij werd zelfs van de hooge overheid onafhankelijk en trad geheel in de plaats van het College der Nadere Unie.
\'t Is vreemd genoeg, maar toch niet minder zeker dat de aanneming van Anjou tot landsheer geschiedde, eer men den koning formeel de gehoorzaamheid had opgezegd. Naar alle waarschijnlijkheid is de reden hierin te zoeken, dat de Staten eerst zeker wilden zijn van eenen nieuwen landsheer vóór zij den ouden afzwoeren. Want het denkbeeld zonder een hoofd te leven, in wiens naam geregeerd werd, wilde er toen bij dc Nederlanders niet in, zoomin als vroeger bij de Hollanders en Zeeuwen. Van daar ook dat deze, die in den Prins eenen souverein bezaten, eerder dan de overige gewesten wilden overgaan tot het weglaten van den naam des konings uit de plaecaten. Zij hadden daar reeds iu Januari 1580 toe besloten, en gaven last de plaecaten uit te vaardigen in naam van de graaflijkheid en hooge overheid. Maar dit besluit kwam niet tot uitvoering. Waarschijnlijk was \'t het werk van den Prins, die in dezen niet door de Staten van éóae provincie, maar door de Staten Generaal wilde gehandeld hebben. Hoe het zij, het duurde tot Mei 1581, eer de zaak bij deze in behandeling kwam. Tot veel debat kon zij geene aanleiding geven , nu de keuze van Anjou reeds was doorgegaan. Zoo langzaam gingen echter de zaken, dat eerst den 26sten Juli het placcaat werd uitgevaardigd, dat dit gewichtige besluit bekend maakte.
Welk Nederlander kent niet den hoofdinhoud van dit gedenkwaardige document? Wie weet niet dat daar luide in werd verkondigd dat het volk niet geschapen is om den vorst, maar de vorst om het volk, dat men aan een vorst, die zijne onderdanen, als slaven behandelt, geene gehoorzaam-Iieid meer verschuldigd is? Wie kent niet het exposé van de pogingen, aangewend om tot een vergelijk te komen, van de wreedheid en valschheid van \'s konings dienaren, en eindelijk het besluit, dat de Staten daarom, in den uitersten nood en
261
geen anderen uitweg tot redding overhebbende dan in eenen anderen, beteren vorst, den koning van Spanje vervallen verklaren van alle aanspraken op de Nederlanden, ieder Nederlander ontslaan van den eed van getrouwheid, aan hom gedaan, en een ieder bevelen den eed af te leggen aan hen, de Staten Generaal, en hen bij te staan tegen den koning van Spanje en zijnen aanhang.
Dat was mannelijk gesproken, dat was den wettigen toestand in overeenstemming brengen met den feitelijken. Jaren lang was er strijd gevoerd tegen den koning in naam des konings, jaren lang had men zich aan eene bewering vastgeklemd, welke door elke daad weersproken werd, had men den naam rebel verre van zieh geworpen, terwijl men toch in vollen opstand en open oorlog tegen den vorst was. Thans stond de quaestie zuiver. Met den vorst, die de natuurlijke rechten aan zijn volk onthield, werd alle gemeenschap verbroken; de strijd was voortaan niet meer een strijd tot handhaving dor voorrechten, maar tot het winnen der onafhankelijkheid.
De afzwering was hot natuurlijk gevolg van het mislukken der Keulsche onderhandelingen, waar ten slotte de godsdienst-quaestie den uitslag had gegeven. Maar in het document vindt men eene opsomming van grieven, waaronder deze quaestie als bedolven is. De geheele geschiedenis der Nederlandsche beroerten wordt er in verhaald, de tiranuij van Alva en Re-quesens, de groote muiterij, de onderhandelingen met Don Juan. In mijne oogen eene fout, want het erkennen der Gentsche Pacificatie door den landvoogd en den koning hield eene erkenning van schuld van zijne zijde in. Grieven van ouden datum op te halen was overbodig; in 1576 had men daarmede eene afzwering kunnen motiveeren, thans niet. Dc geheelo verdere loop der gebeurtenissen wordt hier afgeschilderd alsof de koning steeds door list de Staten had zoeken te verdoelen, alsof al zijne aanbiedingen slechts valstrikken waren om de gewesten in zijne macht te krijgen, met het eenige
2fi-2
doel ze dan te bezoeken met eene even schrikkelijke tirannij als die van Alva geweest was. Ook dat is eene weinig steekhoudende bewering. Zonder twijfel was het de meening van velen, misschien zelfs van den Prins, die ten minste overal de onoprechtheid van \'s konings bedoelingen op den voorgrond stelde, maar \'t is bijna zeker dat Philips geen oogenblik zou geaarzeld hebben den Staten dezelfde voorwaarden toe te staan, als hij den Walen gedaan had, en dat hij die ook zou hebben gehouden. Want \'t verdient wel overwogen te worden dat de Belgen later, hoewel lijdende onder een niet te beschrijven wanbestuur, nooit, zelfs niet onder de gunstigste omstandigheden , hebben getracht het Spaansche juk af te schudden \'), dat bij iedere capitulatie het behoud der privilegiën door Parma werd toegestaan. Ik wil niet ontkennen dat de vroegere handelwijze van Philips, dat de onbezonnenheid van Don Juan reden gaven oin do oprechtheid des konings te wantrouwen, maar de voorwaarden, die hij bereid was toe te staan, waren zoo gunstig dat men de proef veilig had kunnen wagen- Zooals terecht opgemerkt is door Motley, werden al deze grieven opgesomd om de katholieken in de Nederlanden niet te kwetsen. Had men de godsdienstquaestie voorop gesteld, zoo had men ze belecdigd en tegenover Anjou, den verkozen katholieken landsheer, een ietwat zonderling figuur gemaakt.
Maar dat verhindert niet dat de godsdienstquaestie de eigenlijke en alleen geldige reden der afzwering was. Vrijheid van godsdienst was het recht der Nederlanders, \'t welk Philips niet kon erkennen, was de oorzaak dat er eene kloof tusschen beiden bleef, die door niets kon worden aangevuld.
Voor niemand was de afzwering een grooter overwinning
\') De poging tot afval van een aantal Belgische grooten in 1632 was slechts het werk van ontevredenen, even zelfzuchtig als de hoofden der Malcontenten geweest waren; het volk riep soms wel om vrede, maar minder omdat het in zijne privilegiën gekrenkt was, dan wel omdat het zoo ontzaglijk door den oorlog leed.
263
dan voor den Prins. In het vorig jaar had de koning, die menigvuldige pogingen had gedaan hem door beloften tot het verlaten van de zaak des opstands te bewegen, hem eindelijk, op raad van Granvelle, in den ban gedaan, hem vogelvrij verklaard en groote belooningen uitgeloofd aan den persoon, die hem ombracht. De Prins had op dien ban geantwoord met de beroemde Apologie, eene verdediging van zijn gedrag, die tevens eene acte van besehuldiging tegen Philips inhield, zooals er niet vele in de wereld zijn versohenen. Beide stukken liggen buiten mijn bestek; het zij genoeg te zeggen dat het laatste Marnix deed uitroepen: „Nu is de Prins een lijk,quot; want zulk eene uitdaging als de Apologie kon slechts door het lood of het staal van een moordenaar worden beantwoord, een wapen, waar Philips gewoon aan was en dat hem niet de geringste gewetenswroegingen veroorzaakte, \'t Was immers in majorem Dei gloriam.
Door de afzwering stelden de Staten zich nu met den Prins in dezelfde positie, zij verklaarden zich de doodvijanden des ko-nings en hernieuwden feitelijk het verbond, dat er stilzwijgend tussehen hen en den Prins bestond. Onder de door hen opgesomde grieven nam het tegen dezen uitgevaardigde banvonnis geene geringe plaats in; zijne Apologie hadden zij uitdrukkelijk goedgekeurd en zij beschouwden zich zelve eenigermate door de vogelvrijverklaring getroffen. Tot nu toe waren alleen Holland en Zeeland met hem in denzelfden toestand,van onverzoenlijke vijandschap tegen den koning geweest, omdat er de hervormde godsdienst tot staatsgodsdienst was verheven; thans kwamen al de overige gewesten in dezelfde verhouding, onverschillig of zij hervormd of katholiek waren.
Ik geloof niet dat iemand den Prins er een verwijt van kan maken, dat hij zijne vijandschap zoover heeft gedreven. Hij had zich sedert 1567 onafscheidelijk vereenigd met de belangen van het protestantisme; hoezeer hij de verdraagzaamheid in persoon was, kon hij die belangen niet verwaarloozen, wilde
264
*gt;
hij niet met zijn geheel vorig leven breken, en deze belangen waren niet verzekerd, zoolang een vorst als Philips II regeerde en de Pacificatie de grondwet der Nederlanden was. Wel was ook daarin gewetensvrijheid gewaarborgd, maar kon hij, konden de hervormden niet verwachten dat de Staten Generaal, welke haar in 1576 hadden afgekondigd, haar niet onder den invloed des konings zouden afschaffen?
Het groote beginsel, waarvoor Willem van Oranje geleefd heeft en gestorven is, het beginsel van vrijheid van godsdienst, eischte oorlog tot den dood tegen Philips. Daarom kon en mocht hij geen anderen weg inslaan, mocht hij niet toegeven dat aan de matelooze ellende der Nederlanden een einde werd gemaakt door eene verzoening, die, hoe wel verzekerd ook in andere punten, dit eene in gevaar bleef stellen.
De Prins heeft dat beginsel niet volkomen kunnen doorzetten. Hij stond zoover boven zijn tijd, dat eerst in Amerika en later door de Fransche Revolutie zijn beginsel eene algemeene wet is geworden. Maar één ding heeft hij gered: vrijheid van geweten, den grondslag, waarop verder kon worden voortgebouwd. Den katholiek, den doopsgezinde, den lutheraan, den israëliet waren de volledige burgerrechten in de Republiek onthouden, maar zij konden ongestoord en vrij leven en in stilte hun godsdienst uitoefenen. Dit beginsel van gewetensvrijheid , \'t welk in den loop der jaren tot eene beperkte godsdienstvrijheid in de Republiek heeft geleid en Nederland heeft verheven tot een toevluchtsoord van allen , die om het geloof verdrukt werden, dit beginsel is bovenal te danken aan Willem van Oranje. Alleen daarom is de wereld hem meer verplicht dan aan eenig geloofsheld van zijn tijd. Alleen daarom staat hij verre boven zijne tijdgenooten, niet alleen boven do dweepers van beide zijden, maar ook boven de edelste mannen, boven zulke oprechte christenen als Johan van Nassau en Philips van Mamix.
Wanneer iemand mocht willen beweren dat nevens dat beginsel
265
ook gezetheid op gezag en het streven om flen invloed, welken hij in de Nederlanden bezat, te behouden, hem dreven tot het weren van elke overeenkomst met den koning, zal ik het niet tegenspreken. Maar dit is zeker, dat een zoo gevaarlijke, ondankbare post, als hij in dc Nederlauden bekleedde, niet geschikt was om die vulgaire eerzucht te wekken, welke alleen in macht en aanzien voldoening vindt en niet uit edeler beginselen spruit. Want hoe groot ook zijn invloed was, zijne eigenlijke macht was gering; \'t lag alleen aan zijne persoonlijke bekwaamheden dat hij het hoofd van Jen opstand bleef, boven alle landvoogden en bescherniers, boven alle raden eu staten-en vroedschapsvergaderingen. Zelfs in die gewesten, welke zich onafscheidelijk met hem hadden verbonden, die hem alleen als hunnen souverein wilden erkennen, moest hij zijn gezag voortdurend zien besnoeien, moest hij de Staten meer en meer in het bezit van de oppermacht zien geraken. De gebeurtenissen, die daar met de afzwering gepaard gingen, waren hiervan een treffend bewijs.
In 1576 was de Prins bij de Unie van Holland en Zeeland hooge overheid geworden, maar iiij was desniettemin \'skonings stadhouder gebleven, hij oefende het gezag uit als representant van den landsheer. De gebeurtenissen van dal en van de volgende jaren hadden hem uit Holland verwijderd gehouden. Het Statencollege en de Gecommitteerde Raden nevens Z. Ex. hadden de regeering gevoerd. Onwillekeurig hadden deze vele zaken binnen hun werkkring getrokken, welke niet tot hunne bevoegdheid behoorden, en gaven zij in bijna alle gevallen hun advies. De Staten besloten, nu de afzwering, welke in Holland reeds in 1580 eeue uitgemaakte zaak was, eene verandering van landsheer medebracht, hunne verhouding tot den Prins op nieuw te regelen. Zij hadden reeds toen in ver-eeniging met Zeeland getracht de rogeering onder \'s Prinsen souvereiniteit te roorganiseeren \'), maar de onderhandelingen
\') Vgl. hierover Kluit, Holl. Staatsregeering, II, biz. 2S6.
266
daarover zijn geheim gebleven en hebben geen verder gevolg gehad. Waarschijnlijk wilde de Prins Anjou niet afschrikken door de aanneming eener souvereiniteit, welke diens gezag in de Nederlanden nog geringer moest maken. Om Frankrijks hulp te verkrijgen, weigerde hij zijne macht te vergrooten. Er kwam toen niets van de zaak, maar thans, in 1581, werd eene regeling dringend noodig, want de binnenlandsche aangelegenheden van Holland waren niet in de beste orde. De verdragen van satisfactie hadden aan een aantal steden meer of minder rechten gegeven dan de overige bezaten, welke zich in 1572 onder \'s Prinsen gouvernement hadden begeven. Er bestonden daarenboven een aantal quaestiën omtrent bevoegd-heid van Staten en vroedschappen en, wat de hoofdzaak was, de macht van den Prins als hooge overheid was geëindigd, aoodra den koning, als wiens vertegenwoordiger hij optrad, de gehoorzaamheid werd opgezegd. Had het alleen aan de steden gestaan, de Prins zou zonder twijfel tot graaf gekozen zijn, maar hij weigerde eenig ander gezag uit te oefenen dan wat hij in 1575 had ontvangen. Zelfs dwong hij de Staten de clausule , dat zijn gouvernement zou duren zoolang de provinciën in de wapenen waren, welke zij wilden schrappen, in de nieuwe opdracht te behouden. Den ai8\'™ Juli ontving hij van de Staten de hooge overheid over Holland en Zeeland, op dezelfde voorwaarden als in 1576. Maar er was desniettemin één groot onderscheid. Het gezag, dat hij vroeger had uitgeoefend in naam des konings, voerde hij voortaan in zijn eigen naam, en de acte van opdracht werd niet alleen bezegeld, maar ook door eenen wederzijdschen eed bekrachtigd, even als dat vroeger het geval was geweest bij de graven. De clausule omtrent den duur van het gezag werd later in het geheim door de Staten geschrapt.
\'t Had lang aangehouden eer men tot deze hernieuwing der opdracht over kon gaan , niet omdat er onder de Hollanders vijanden van \'s Prinsen gezag waren, maar wegens allerlei bezwaren,
2fi7
eerst wegens de quaestie der afzwering en erkenning van Anjou, later wegens andere geschillen. Met Amsterdam lagen de Staten o. a. overhoop over de satisfactie; de stad wilde daarvan geen afstand doen en de Staten pasten die nu toe op eene wijze, welke haar geweldig grieven moest. Er was omtrent de ordonnantie op de vergadering der Staten, welke om denzelfden tijd werd ingevoerd, een nieuwe twist ontstaan, die ten gevolge had dat de stad de opdracht niet mede onderteekende, maar eerst een half jaar later, nadat de geschillen waren bijgelegd, aan den Prins de verklaring liet afleggen van zich voor ontslagen te houden van den eed aan den koning en hem huldigde als liooge overheid.
De ordonnantie op de vergadering \'), waarvan zoo even gesproken is, was eene soort van blijvende grondwet. Het eerste artikel toch bepaalde dat de steden zouden handelen over de geldmiddelen, veranderingen in regcering, vrede en oorlog, opdracht van don Lande, tractementen, giften, placcaten, privilegiën en wetten , benoemingen, muntwezen, extraordinaire oorlogslasten en \'s lands schulden. Ik heb deze lange lijst hier met opzet geplaatst, omdat er uit blijkt dat de Staten eigenlijk het geheele burgerlijke bestuur in den kring van hun beheer trokken. Maar zij hadden niet over al deze zaken te beslissen, gedeeltelijk slechts hun advies te geven, \'t welk echter in de meeste gevallen gevolgd werd. En bij de voortdurende afwezigheid van den Prins, die in Holland geen luitenant-stadhouder aanstelde, werden, om den spoed, de meeste zaken afgedaan door de Staten zelve, die zelfs pardon en remissie van straf gaven, een recht dat alleen den Prins toekwam. In 1579 had dit licht tot een geschil kunnen aanleiding geven, wanneer de Prins niet met zijn gewonen tact de door de Staten verleende acten van gratie goedgekeurd, maar die
\'} Hierover hnnüclt Kluit zeer in den breede, lloil. Slaaisregeering, I, blz. 222 vv.
268
tevens voor \'t vervolg zich zei ven alleen voorbehouden had, hoewel hij hun toestond bij zijne afwezigheid andere giften en ordonnantiën voorloopig te verleenen.
Bij deze nieuwe regeling werd bepaald dat de gewone zaken door het College der Staten zouden worden afgedaan, \'t welk voortaan uit de edelen en de zes groote steden, met Rotterdam\'), Gorcum, Schiedam, Schoonhoven, den Briel, Alkmaar, Hoorn en Bnkhuizen zou bestaan, terwijl in zake van contributie, vrede en oorlog en regeeringsverandering alle overige kleine steden, Medemblik, Edam, Monnikendam, Purmerend, Woerden, Oudewater, Heusden, Geertruidenberg, Naarden, Weesp en Muiden, mede zouden worden opgeroepen. Deze vergadering, waarin dus de ridderschap en edelen en de gedeputeerden van 25 steden zitting hadden, heette wel eens Staten Generaal, maar gewoonlijk Groote Vergadering. De Staten heetten alle andere kleine steden, vlekken en heerlijkheden te vervangen en te vertegenwoordigen en representeerden dus het geheele land van Holland eu Westfriesland. Hierover werd door de vier kleine Noord-Hollandsche steden hevig geklaagd, die dan ook later zitting in het Statencollege kregen.
Geene andere personen dan leden der vroedschappen mochten ter vergadering verschijnen. De steden, die geen afgevaardigden zonden, moesten zich schikken naar de meerderheid. Overstemming werd niet toegelaten in quaestien van belasting, vrede en oorlog en regeeringsverandering, met één woord in alle gewichtige zaken, die aan de Groote Vergadering behoorden. De Prins had, in geval daarin niet tot eenparigheid kon worden gekomen, met zijne bijzitters, uit zijne raden of uit het Hof gekozen, de beslissing, eene bepaling, waartegen door Delft, Leiden en Amsterdam geprotesteerd werd.
*) Eigenlijk werd Rotterdam ook onder de groote steden opgenomen, zooals het gewicht der stad trouwens eisehte. Bij de quaestie van den rang werd Rotterdam terstond na de zes groote genoemd, daarentegen omtrent de volgorde der andere de bepaling opgeschorst.
269
Iedere stad, ja ieder ingezeten was persoonlijk aansprakelijk voor de nakoming der resolutiën. üe overige bepalingen kunnen hier voorbijgegaan worden. Deze ordonnantie op de regeering (wij zouden thans zeggen: dit regeerings-regleraent) werd den 17Jan Maart 1581 door den Prins en de Staten vastgesteld. Het bestuur berustte dus bij den Prins en zijne drie raden, de Gecommitteerde Raden der Staten nevens Z. Ex., tot de Finantiën en tot de Admiraliteit, en bij het Statencollege, dat bestond uit gedeputeerden van ridderschap en edelen en uit die der vroedschappen van 14 steden. De drie gecommitteerde raden stonden onder den Prins cn de Staten, die, behalve in militaire zaken, welke door den Prins alleen beslist werden en meer en meer aan de Generaliteitvkwamen, te samen de regeering voerden. Pe beginselen, in deze ordonnantie opgenomen, zijn grootendeels voor Holland van kracht gebleven, zoolang de Republiek bestond. De overmacht der Staten en dor stedelijke vroedschappen was er in bevestigd.
Het besluit, dat niemand buiten de leden der vroedschappen gedeputeerde eener stad ter Statenvergadering kon zijn, strekte reeds ten bewijs hoe naijverig deze regeeringscolleges op hunne macht waren. Eene andere resolutie, den ^38fcl1 Maart genomen , bevestigde hunne alleenheerschappij en verlliuderde voortaan allen invloed der burgerij op de regeering. Er viel nl. het besluit, dat de steden niet meer \'s lands zaken mochten overleggen met deelen der burgerij, \'t zij bestgestaatsten (ge-priviligiëerdeu), schutterijen of gilden, zooals sedert eenigen tijd was geschied, maar alleen met degenen, die er van ouds het recht toe hadden \'). \'t Spreekt van zelf dat de voorstanders der Statenregeering dit besluit in den breede verdedigd hebben. Kluit vindt het zeer voortreffelijk en rechtvaardig. Maar hetzij het met de voorrechten van enkele burgerijen in strijd
*) Daarom bleven te Dordrecht de zoogenaamde Goede Luiden van Achten, als representanten der gilden, eenigen invloed bezitten.
270
was of niet, dit besluit der Staten heeft een allerverderfelijksten invloed gehad. Do vroedschappen werden er vrij door van die controle, welke tot nu toe in vele plaatsen over haar weid gehouden. Zij behoefden zich in niets meer naar de wensohcn der burgers, die zij vertegenwoordigden en regeerden, te voegen, want zij kozen of zelve hare medeleden, of deze werden door den stadhouder uit nominaties benoemd, \'t Ts waar dat in de eerste tijden der Eepnbliek steeds alle burgers, die zich eenigszins onderscheidden door rijkdom, invloed en bekwaamheid , in de vroedschap kwamen, maar reeds in de eerste helft der IT110 eeuw hield dit op en werden de vroedschappen fa-milieregeeringen. Zoolang nu in gewichtige quaestiën de schutterij of andere burgers ter raadpleging werden opgeroepen, konden deze hunne wensehen mededeelen en die door wettige oppositie kracht bijzetten; nu dit niet meer mocht geschieden konden zij alleen petitioneeren of oproer maken. Zoolang de gewone burgerman niet den wensch had zich met de regeering te bemoeien, zoolang hij meende dat de regeering zijne belangen behartigde, en dit duurde, enkele revolutionaire tijden uitgezonderd, tot in de eeuw, ging het betrekkelijk goed, maar toen zich een algemeen verlangen begon te vertoonen naar eene verandering iu den regeeringsvorm der steden, ontbraken alle middelen om eenige pressie op de vroedschappen uit te oefenen en moest liet volk tot geweld overslaan. En ook reeds vroeger zouden vele rampen zijn voorkomen; het jaar 1672 zou niet zoo berucht zijn geworden, de zoo noodlottige worsteling tusschen Willem III en Amsterdam in de jaren na den vrede van Nijmegen zou zijn voorkomen , wanneer de burgerij wettigen invloed op de regeering had gehad en aan de vroedschap niet onbepaalde gehoorzaamheid ware schuldig geweest. De strijd tusschen de patriciërs en het huis van Oranje ware dan nooit zoo bitter geworden. De heftige oppositie der regenten tegen de stadhouderlijke macht zou door den invloed van een deel der burgerij zijn getemperd cn niet ieder, die buiten de regenten
271
stond, zou verplicht zijn geweest den Prins op eene wijze voor te staan, welke tot gewelddadigheid, uitspatting en bloedstorting voeren moest, \'t Blijkt niet dat dit besluit ontevredenheid verwekt heeft; wat afgeschaft werd was meer eene hier en daar ingeslopen gewoonte dan een recht, en in \'t algemeen waren de Hollanders afkeerig van zich te mengen in regeeringszaken, geheel anders dan de Vlamingen, waar de democratie dieper wortel had geschoten. quot;Wel ontmoeten wij later eene democratische partij, maar die is gering in getal, bestaat voor een goed deel uit gevluchte Vlamingen en heeft eene meer religieuse dan wel staatkundige basis.
Toen deze gewichtige veranderingen haar beslag hadden gekregen , begon men de nieuwe orde van zaken in werking te brengen. De algemeene regeering constitueerde zich het eerst in het noorden, eene maand later in het zuiden, waar de Prins ook na Matthias\' vertrek, dat in October plaats had, luitenant-generaal en als zoodanig hoofd van het bestuur bleef. Beide raden bestonden uit leden van verschillende provinciën; in dien bewesten Maze zaten Hollanders, in den anderen Vlamingen en Brabanders.
Toen de laatste den 37sten Juli, den dag na de afzwering, in den Haag bijeen was gekomen, namen er de volgende leden zitting. Üit Brabant Dr. Andries Hessels, griffier der Staten van dat gewest, nit Vlaanderen de heer van Berchem en Mr. Sebastiaan Pueteman, pensionaris van Yperen, uit Gelderland Jhr. Johau van Arnhem, burgemeester van Arnhem, uit Holland de heer van Swieten uit de ridderschap en Nicolaas van der Laan, burgemeester van Haarlem, uit Zeeland Mr. Jacob Valcke, heer van Cats en Wolphaertsdijk, raad en thesaurier van Zeeland, uit Utrecht de heer van Amerongen, uit Friesland Gos-lick Hiddema en Dr. Karei Roorda, uit Overijssel de heerTegna-gel, lid der ridderschap. Uit de Ommelanden, die geheel door den vijand bezet waren, kwam geen afgevaardigde. De leden ontvingen /quot;iiOO\'s maands; later werd dit traktement\'verminderd op 1800
373
\'sjaars voor afgevaardigden uit de edelen en 1500 voorstedelijke gedeputeerden. Wanneer men in \'t oog houdt datNorris als veldoverste of generaal 1300, Njenoort (een gewoon kolonel over 6 vaandels) 500 gulden \'s maands ontving, dan is dit zeer weinig. Naar liet schijnt, waren de militaire tractementen toen oneindig hooger dan de burgerlijke. De controleur der finantiën in het kwartier beoosten Maze trok /50 \'s maands.
De Landraad was in de eerste plaats belast met de verdediging en stelde daarom alle militaire ambtenaren aan, hoewel de cominissiën der officieren op naam van den Prins werden uitgegeven. Maar de machtiging om te werven kregen zij eerst van den raad. Bij dezen berustte ook de zorg voor het onderhoud en de wapening des legers, welke aan den ontvanger der amu-nitie, den controleur der artillerie en den controleur van de vivres was ojigedragen. Deze posten stonden gelijk met dien van intendant.
Voor de geldmiddelen had de Landraad ten eerste een ontvanger generaal, welke betrekking door Gerard Prouninck gezegd Deventer, een balling uit\'s Hertogenbosch, werd vervuld. Bij dezen stortten de ontvangers der convooien en gemeene middelen en de ambtenaren, die de provinciale quoten inleverdeii; ook de betalingen geschiedden gewoonlijk door assignatiën op zijn kantoor. Maar weldra zag de Landraad zich gedwongen troepen, bevelhebbers en leveranciers te assigneeren op die provinciën, welke hare quoten niet betaald hadden, en op de ontvangers der convooien, een hulpmiddel, dat weinig baatte, want de provinciën weigerden meestal de assignatiën te voldoen en de convooien waren niet zelden verpand. Eene enkele maal deed de Raad eene flauwe poging om eene weigerachtige provincie door middel van inkwartiering te executeeren, maar gewoonlijk zocht men zich te redden door leeningen tegen ongehoorden interest. Holland verklaarde in December 1581 dat het niet in staat was de op de laatste vergadering der Staten Generaal geconsenteerde quote over de twee laatst verloopen maanden te
273
betalen en gaf in plaats daarvan eene som ter leen a 12 pet. Betaalde eene provincie eindelijk, dan was er zooveel af te trekken aan geleend geld en interest, aan geleverde wapenen, amunitie, kleeding enz., dat er dikwijls haast niets overschoot. Maar zelfs dit was eene uitzondering; sommige kwartieren van Gelderland verklaarden eenvoudig onvermogend te zijn.
Plet omtrent de finantiën aangenomen stelsel was dat elk der beide kwartieren, beoosten en bewesten Maze, zijn eigen troepen onderhield uit de quoten der provinciën van het kwartier. Nu bedroegen de onkosten van het [oostelijke i/230,000, en wanneer men elke drie maanden twee maanden soldij gaf, ,/165,000, terwijl de contributie van dat kwartier maarƒ156,000 opleverde. Men had dus terstond een deficit, men kon de derde maanden later niet aanzuiveren, de oude schulden niet afbetalen en de nieuwe nog minder, die toch van zelf ontstonden, omdat zoovele provinciën lang wachtten met betaling en onvoorziene gebeurtenissen nieuwe lasten veroorzaakten.
Is het te verwonderen dat op die wijze alles achteruitging, dat het land opgegeten werd door onbetaalde en muitende soldaten, dat de boeren in opstand kwamen, dat de Raad zijn gezag verloor zoowel over krijgsvolk als over gewesten en steden ? Zoo ellendig was het gesteld, dat enkele ambtenaren en leden op hun persoonlijk crediet geld konden krijgen, maar niet op dat der regeering, dat, terwijl de Landraad te vergeefs zocht te executeeren, de ontvanger-generaal door een leverancier met gijzeling werd bedreigd, alsof hij persoonlijk aansprakelijk was. Met een woord, de algemeene regeering maakte reeds kort na haar oprichting volkomen bankroet en bleef slechts wegens den dringenden nood aan het roer. Deze rampzalige toestand, die tot 1588 bleef voortduren, riep het stelsel van repartitie der troepen over de provinciën in het leven, een stelsel, dat allerverderfelijkste gevolgen heeft gehad en eene oorzaak is geworden van ontelbare onlusten, maar dat ten minste aan een groot deel des legers geregelde betaling ver-
18
274
zekerde. Hoewel in den eed der Generaliteit staande, waren de troepen door dit stelsel tevens onderworpen aan hunne be-taalsheeren, en het eigenbelang dreef deze tot regelmatige betaling.
In liet zuiden was liet niet beter gesteld; in den beginne betaalde liet rijke Vlaanderen soms het geheele veldleger, maar weldra werd liet daartoe onmachtig. T)e krijgsmacht der Staten werd hoe langer hoe slechter en volkomen onbekwaam tot iets anders dan garnizoensdienst. Eene belegerde vesting te ontzetten werd weldra eene onmogelijkheid.
Het eenige wat den geheelen ondergang der afgevallen provinciën voorkwam was de geldnood des vijands. Parma had met even groote bezwaren te worstelen; de koning zond hem nooit geld genoeg en de verzoende gewesten betaalden even slecht als de afgevallene. Ware Philips een goed financier geweest , had hij een verstandiger stelsel van exploitatie in Amerika ingevoerd, had hij niet met kwalijk geplaatste spaarzaamheid Parma zoo weinig mogelijk geld gezonden, deze zou zonder twijfel reeds in deze jaren zooveel veld gewonnen hebben, dat in de nog treuriger jaren na \'s Prinsen dood al de Nederlanden in zijne handen hadden moeten vallen. Had Parma geld genoeg geliad om den door Eenneberg verwekten oorlog in het noorden met kracht door te zetten, hij zou in 1585 terstond hebben kunnen overgaan tot een aanval op Holland, Zeeland en Utrecht; hij had dan ook meer kunnen ondernemen dan thans, nu hij verplicht was de vestingen van het zuiden één voor één te belegeren en den oorlog met eene langzaamheid te voeren, die zijn vijand in staat stelde steeds nieuwe hulp te zoeken. Maar het was de gewone fout van Philips\' staatkunde groote plannen te smeden zonder voor de middelen van uitvoering genoegzaam te zorgen. Reeds Alva\'s arm had hij er door verlamd; ook Parma zou de gevolgen dezer verkeerde wijze van bestuur ondervinden.
Ten tijde dat de Landraad in werking trad was de toestand
275
ongeveer aldus. In het zuiden belegerde Parma Kamerijk, zonder dat het. kleine leger der Staten onder den Prins van Espinoy in staat was daar iets tegen te doen. Eene afdeeling zijner krijgsmacht onder Claude de Barlaymont, heer van Haultepenne, liad Breda verrast, zoodat Bergen op Zoom de eenige stad was, die in die streken nog in handen der Staten bleef. A.njou verzamelde in Frankrijk een leger. In het noorden stond Norris aan de Friesche grenzen. Bon Francisco de Ver-dugo, de nieuwbenoemde koninklijke stadhouder van Friesland, Groningen en Orerijssel, een Spanjaard van lage geboorte, maar onbetwistbare talenten, reorganiseerde daarentegen het leger van Eenneberg. Tn Twenthe was Maarten Schenck onbeperkt meester, vooral sedert hij den overste IJsselstein, die Goor had bezet, daar had ingesloten en tot overgave gedwongen. Het Overkwartier van Gelderland werd met moeite door Hohensaxen verdedigd. Het platteland van Gelderland leed geducht. Hohenlohe, die in deze streken het bevel had, was in den Haag, wegens een hevigen twist met den Landraad en de Staten van Holland over de hem verschuldigde gelden.
De Landraad beoosten Maze toog met den meesten ijver aan het werk om de quoten te innen en de troepen door gedeeltelijke afbetaling weder in orde te brengen. Hier en daar had hij ook geen geringe moeite met het veranderen van den eed, waartoe vele magistraten ongenegen waren, en de geldquaesties stelden hem terstond bloot aan allerlei geschillen. Toch bracht hij het zoover dat hij in September naar Friesland kon vertrekken, vanwaar men door een krachtigen aanval de Ommelanden hoopte te bevrijden.
Het leger van Norris had na den dood van Eenneberg niets verricht als plunderen, terwijl Verdugo eenige schansen ver-meesterd had en thans zijn geheele macht, 24 vaandels goede troepen, de regimenten van Billy onder de Tassis, Eenneberg onder Monceau en quot;Verdugo\'s eigen Walen, met eenige
18*
376
ruiterij bij Groningen had samengetrokken\'). De Landraad, krachtig ondersteund door van Rumen en de Gedeputeerde Staten van Friesland, maar niet altijd door Norris, die een zeer driftig, eigendunkelijk en onhandelbaar man was, bracht het leger zoover in orde, dat het tegen liet einde der maand in staat was op inarsch te gaan. \'t Was 30 vaandels en 500 ruiters sterk, onder beproefde aanvoerders. Norris, Sonoy, graaf Willem Lodeivijk, Nyenoort, Cuninghara, Morgan en Boger Williams !) bevonden er zich onder, mannen, wier naam reeds met roem bekend was.
Den SO8\'™ September kwam het bij Noordhorn, een paar uren bewesten Groningen, tot een bloedig gevecht, waarbij de Staatschen in verwarring gebracht werden, een groot verlies leden, vooral aan officieren, eti volkomen geslagen werden, \'t Was niet dan met de uiterste moeite dat de Landraad verdere onheilen verhoeden kon, want tusschen de Friezen en Engelschen kwam het soms tot openlijken strijd in de kwartieren, en de steden weigerden bezetting in to nemen. Slechts de heldhaftige verdediging van de schans Njenzijl door den Decnscheu hopman Sten van Malsen redde Friesland van een Spaanschen inval. Toen dit beleg door Verdugo uit gebrek aan geld en voorraad moest opgebroken worden, had zijn leger zooveel geleden, dat hij zich vooreerst binnen Groningen stil hield. Het Staatsche leger werd verdeeld; Norris met zijne Engelschen werd naar Gelderland gezonden, waar de soldaten op de arme Vel uwe deerlijk huis hielden; hij marcheerde later naar het zuiden, waar hij onder Anjou uitstekende diensten
•) Hoewel de Groningers met den meesten ijver de zaak des konings voorstonden, waakten zij niet minder angstvallig voor hunne privilegiën en lieten zij geene troepen van Verdugo binnen, die te vergeefs pogingen aanwendde om bezetting in de stad te werpen.
2) De drie laatstgemelde officieren hadden zich reeds sedert lang in de Ne-derlandschc oorlogen onderscheiden en bleven dit ook doen in latere tijden. Williams, de schrijver van zeer interessante memoires over den oorlog, is door Motley algemeen bekend geworden.
277
deed. Ook Sonoy keerde naar zijn gouvernement in Noord-Holland , waaronder ook de Zuiderzeevestingen behoorden, terug. De Landraad vertrok in December weder naar den Haag om daar den staat (de begrooting) van oorlog te regelen.
In het zuiden had Anjou in Augustus Kamerijk ontzet, maar toen zijn grootendeels uit Fransche vrijwilligers bestaand leger moeten ontbinden. De Maleontenten, die tot nu toe eenigerraate als eene afzonderlijke macht naast Parma waren opgetreden, hielden thans op te bestaan. De Waalsche gewesten zonden zelve eene deputatie naar Spanje om den koning te verzoeken nieuwe Spaansche troepen naar België te zenden; zonder deze achtten zij zich niet in staat aan Frankrijk en de afgevallen gewesten weerstand te bieden. IJver voor het katholicisme en haat tegen ïrankrijk deed de Walen afstand doen van het privilegie, geene vreemde troepen in hun land te behoeven te duldenHierdoor kreeg Parma de handen geheel vrij. De verovering van Doornik was er het eerste gevolg van.
Anjou was ondertusschen naar Engeland vertrokken, in de hoop daar het doel zijner wenschen, de hand van Elisabeth, te verwerven. De koningin, die op zoo zonderlinge wijze vrouwelijke en staatkundige coquetterie door elkander mengde, scheen lang op het punt hem zijn doel te laten bereiken, dat, naar do Prins hoopte, den Nederlanden den bijstand van Engeland en Frankrijk verzekeren zou, maar op eens veranderde zij van toon. De hertog moest onverrichter zake aftrekken; eenige ondersteuning in geld en manschap en het geleide van eenigen der aanzienlijksten onder den Engelschen adel, met den graaf van Leicester aan het hoofd, moest hem de bittere pil vergulden. In Februari 1582 kwam do nieuwe souverein dor
\') Een gedeelte van Parma\'s krijgsmacht bestond wel uit vreemde troepen , maar tot 1581 werden deze niet in de verzoende gewesten, alleen in de in opstand verkeerende gebezigd. In de Waalsche provinciën stonden tot hiertoe alleen quot;Waalsche regimenten, oude van Parma en die der Malcontenten.
278
Nederlanden te Antwerpen aan en ontving de huldiging zijner Brabantselie onderdanen. Voor scliitterende feesten, optochten en vuurwerk werd geen geld gespaard, maar anders ging het, toen de quaestie, hoe het leger te versterken, te berde kwam.
De hertog verscheen den lOquot;1™ Maart, vergezeld van den Prins en den geheelen Landraad bewesten Maze, in de vergadering der Staten Generaal om eene reeks van verbeteringen , vooral in de finantiën, voor te slaan. Tn de volgende maand ondersteunde de andere Landraad deze voorstellen door eene remonstrantie, die later nog verscheidene malen herhaald werd. Maar dat alles deed niets af. De Staten Generaal hadden drie ton voor het afdoen der schulden en eene contributie van 250,000 gulden in de maand voor de verdediging toegestaan en waren tot niets meer te bewegen dan tot eene extra toelage van 50,000 gulden \'s maands gedurende een halfjaar. Anjou deed beloften en verklaringen, die niets hielpen. De krachtige steun van den Prins ontbrak; hij lag op het ziekbed, waarop de kogel van den Biscayer Juan Jaureguy hem den ISJ™ Maart had geworpen. Philips\' banvonnis begon zijne kracht te vertoo-nen. Bigotte katholieken, die de aarde van den grooten ketter wilden bevrijden, en schurken, die den op \'s Prinsen hoofd gestelden prijs wilden verdienen, legden het in menigte op zijn leven toe. Trouwens zijn dood werd in den raad der Spaan-sehe staatslieden sinds lang als eene absolute noodzakelijkheid voorgesteld. Reeds onder Requesens had men gehoopt aan den opstand een einde te maken door een aanslag op zijn leven, en onder Don Juan had de beruchte staatssecretaris Antonio Perez onophoudelijk op „het afmaken van Oranje,quot; als het beste middel om den vrede in de Nederlanden te herstellen, aangedrongen. Maar \'twas bij plannen gebleven. Nu\'skonings banvonnis echter eene groote belooning voor zijnen moord uitloofde, nu die als een godgevallig werk werd gepredikt, werden ook tal van aanslagen beproefd en verijdeld, totdat het plan eindelijk twee jaar later gelukte.
279
\'t Is een van de vele karaktertrekken, welke Willem I met zijn grooten achterkleinzoon Willem III gemeen liceft, dat hij door dat onophoudelijk levensgevaar niet van zijn stuk werd gebracht. Hoewel de daad van Jaureguy hem aan den rand des grafs had gevoerd, hoewel gedurig nieuwe aanslagen werden ontdekt, bleef hij even koelbloedig allen ontvangen, liet hij volgens zijne oude gewoonte zelfs vreemdelingen voor zijn bed toe. \'t Is bekend dat Willem III aan Bentinck schreef: yPour les assassins je ne luy (den ïranschen gezant) en ay pas vonlu parler, croiant que c\'estoit audessous de moy \'),quot; en dat hij ook nooit eenige bijzondere voorzorgen nam. Diezelfde koelbloedige moed kenmerkte ook zijn grooten voorzaat, hoewel diens gestel en denkwijze eene geheel andere was dan die van den koelen, bijna fatalistischen koning-stad-houder.
Hoewel met Anjou\'s komst en de krachtige samenwerking, welke gedurende het geheele jaar 1582 tusschen hem, den Prins, den Landraad en de Staten bleef bestaan, veel verbetering in den verwarden toestand was gebracht, was deze nog verre van geordend te noemen. Holland en Zeeland bleven een afzonderlijk geheel; zij bevestigden dit nog in ditzelfde jaar door de oprichting van den Hoogen Raad, welke voor Holland en Zeeland de functiën, welke den Grooten Raad van Mechelen toekwamen, vervulde en voor goed een einde maakte aan de eenheid van rechtspraak, welker invoering in de Nederlanden steeds het streven der Bourgondische vorsten was geweest en die, tot groote schade van het algemeene welzijn, eene onmogelijkheid is gebleven, zoolang de Republiek bestond. Ook Utrecht onttrok zich op den duur aan Anjou\'s gezag. De Staten van dat gewest hadden in het vorige jaar te samen met hunne Geldersche en Overijsselsehe naburen getracht de hooge overheid aan den Prins op te dragen. Dergelijke plannen stieten
\') Maeaulay, History of England, II, 4.
380
echter op te veel zwarigheden, ook van de zijde des Prinsen, die Anjou steeds als het plechtanker der Nederlanden bleef besehouwen, dan dat zij tot uitvoering konden komen. Tn Gelderland werd toen een nieuwe stadhouder in de plaats van graaf Johan gekozen. Twee personen kwamen daartoe in aanmerking: Willem, graaf van don Bergh, als bannerheer lid der Staten van het gewest en zwager van den Prins, en Adolf, graaf van Nieuwenaar en Meurs. Tegen van den Bergh viel veel in te brengen. Hoewel niemand toen wist dat hij onophoudelijk in verbinding met Parma stond, kwam zijne houding toch allen dubbelzinnig voor. In 1573 had hij door zijne lafhartige vlucht bij de nadering van Don i\'rederik een grooten blaam op zich geworpen. Na de Pacificatie in zijne goederen in Gelderland hersteld, had hij tot de hevigste tegenstanders van de Unie behoord en zijnen zwager, graaf Johan, onophoudelijk den voet dwars gezet. Men wist dat hij ongemeen verbitterd was, omdat men hem een proces tegen zijnen broeder Frc-derik had laten verliezen. Toch deed zijne hoedanigheid als landzaat, misschien ook wel zijne verwantschap met den Prins, hem meer stemmen verwerven dan zijn mededinger, die in bekwaamheden met hem gelijk stond, een ijverig hervormde en wel te vertrouwen was. Volgens de nominatie der Staten van het gewest droegen de Staten Generaal het stadhouderschap den 20stcn October aan van den Beigh op. \'t Schijnt wel dat deze, toen hij het dool zijner eerzucht bereikt had, voor eenigen tijd zijne ver-standhouding met Parma, waartoe hem vooral wraak tegen zijnen broeder en naijver op zijnen zwager, graaf Johan, hadden vervoerd, afbrak en eerst later, door den kwaden raad van enkelen verleid, hervatte. Zeker is het dat hij in het eerste jaar van zijn bestuur den Landraad en het Hof van Gelderland, dat onder den invloed van Elhertus Leoninus nieuwe kracht had verkregen, ijverig bijstond. T)e nieuwe kanselier van Gelderland (in Juni 1581 had Leoninus deze betrekking aanvaard) behoorde tot het uiterst gering aantal mannen, die in deze
281
dagen geheel vrij van godsdienstige hartstochten waren gebleven. Hij werd zelfs beschuldigd van volkomen gemis aan godsdienst en Marnix, die hem om zijn karakter en talenten hoogschatte, beklaagde zich tegen hem dat hij een afkeer had van godsdienstige qaaestiën\'). Maar desniettemin was hij een ijverig patriot en niet alleen een goed jurist, maar ook een uitstekend staatsman, begaafd met een scherpen blik en, als\'t noodig was, gereed tot de kloekste maatregelen. Als jurist en diplomaat stond hij overal goed bekend. Tn 1574 en 75 had hij de onderhandelingen van Requesens met Holland en Zeeland gevoerd, in 157 7 zijn uiterste best gedaan deze gewesten en den Prins met Don Juan te verzoenen. Na diens coup d\'état had hij zich bij den Prins aangesloten en zitting gekregen in den nieuwen Raad van State. Hij bleef steeds in alle onderhandelingen der Staten een groot aandeel nemen en voerde in Gelderland , waar Kanselier en Raden nog lang regeeringsraad en gerechtshof tevens bleven, met kracht, bekwaamheid en onkreukbare trouw het bewind. Leoninus mag aanspraak maken op eene eereplaats onder de Nederlandsche staatslieden, naast Marnix, Buys, Thin, Cant en van der Mijle. Van hem en van Marnix weten wij, daar hunne werkzaamheid meer persoonlijk was, meer dan van de anderen, die in colleges zaten en den toon aangaven, maar van wie te weinig brieven en andere gedenkteekenen overgebleven zijn, om hunne werkzaam-heid te overzien en hun karakter te beoordeelen.
In Utrecht waren sedert het vernietigen van het satisfactieverdrag de onlusten (althans wat het punt van den godsdienst betrof, want voor de uitvoering van het staatkundige gedeelte waakten de Staten met den meesten ijver) eene chronische kwaal geworden. De vijf domkapittels hadden daar als eerste lid der Staten zitting gehad, maar konden na de invoering der hervorming en de wering van den katholieken godsdienst
\') Quod sis nimis atheologus.
282
moeilijk nog als zoodanig worden aangemerkt. Slechts enkelen onder de domlieeren waren protestant geworden. De burgerhoplieden van Utrecht, die er een niet geringen invloed hadden en aan het hoofd der hervormden stonden, verwekten onophoudelijk tumulten, met het doel, het eerste lid te casseereu, maar de Prins bleef de wet handhaven en belette den raad der stad aan het drijven der ijveraars gehoor te geven. Maar zooals het nu geschapen stond, dat een deel van het bestuur bij katholieke geestelijken berustte, kon het toch ook niet blijven. Overkropt met bezigheden, gaf de Prins de beslissing aan den Landraad, die den April uitspraak deed. De kapittels zouden voortaan alleen mogen bijeenkomen wegens quaestiën van administratie hunner goederen. De stad Utrecht zou uit de gezamenlijke kapittels 10 of 12 protestanten nomineeren, waaruit de edelen en steden 6 of 8 personen moesten kiezen (eligeeren). Deze zouden het eerste lid der Staten uitmaken en vooraf bij eede den koning van Spanje vervallen verklaren, \'t Was zeker eene zeer zonderlinge inrichting, dat college der Geëligeerden, zooals het voortaan heette. Eenige weinige bevoorrechten werden een statenlid. -Langzamerhand stierven de katholieke kanunniken uit, en de stad en de ridderschap begiftigden bij beurten hare gunstelingen inet de praebenden, waaruit dan (later gelijkmatig tusschen edelen en burgers verdeeld) de Geëligeerden op de bovengenoemde wijze werden gekozen. Voor de regenten en riddermatige familiën van Utrecht was deze inrichting eene bron van rijkdom en macht. De, voortaan wereldsche, kanunniken, die tot de Geëligeerden behoorden, bezaten grooten invloed. De aristocratische partij zocht dan ook ten tijde van Oldebamevelt het getal der Geëligeerden zooveel mogelijk te beperken, om dien invloed bij weinige familiën te laten verblijven, en eerst na den coup d\'état van 1618 is dit door Maurits op 8 (4 ridders en 1 burgers) gebracht en de goedkeuring der keuze aan den stadhouder voorbehouden.
283
Sedert Anjou het bewiud aanvaard had, was het gezag van de beide Landraden door hem vernieuwd en die van beoosten Maze trad thans op als representant van den landsheer en overheid in zijn kwartier. Hoewel in enkele gevallen met dezen raadplegende en zijn bevelen vragende, handelde hij gewoonlijk geheel zelfstandig en gebruikte de quoten der provinciën van zijn kwartier tot dekking der onkosten van den oorlog. Dewijl het leger daar 98 vaandels en ongeveer 1400 ruiters bedroeg, waarschijnlijk ongeveer 16 a 17,000 man, waren deze ten eenemaal onvoldoende en kwam er elke maand y 5 3,0 0 0 te kort, waarin dan door de buitengewone contributie van /50,000 voorzien werd, hoewel dat gedeelte, wat aan deze zijde geheven werd, slechts ongeveer ƒ 18,000, niet de helft van de beuoodigde som, bedroeg. Buitengewone contributiën van enkele provinciën, die het meest in nood waren, leverden ook maar een schraal inkomen op en de convooien op de rivieren waren voor \'t oogenblik van geenerlei waarde.
In de Nederlanden was de handelsgeest zeo sterk, dat men zich niet ontzag allerlei voorraad aan den vijand te verkoopen. De licenten, waaruit de Hollandsche en Zeeuwsche scheepsmacht onderhouden werd, bewezen dit en nog meer de rijke inkomsten der rivierconvooien. Van dezen handel had Panna echter een al te rechtstreeksch voordeel. Ammunitie en andere contrabande bracht, in Spanje verkocht, den Staten geringe schade toe, in Duitschland, in \'t Luiksche en andere plaatsen geleverd, hielp zij het vijandelijk leger onderhouden. Daarom had Anjou de rivieren gesloten verklaard \') en bepaaldelijk den uitvoer van buskruit verboden. Doch nu bleek het dat de convooien veel minder opbrachten en daarenboven ontstond er een storm onder de Hollandsche kooplieden; vooral Amsterdam drong heftig op het intrekken der placcaten. Weldra traden
\') Naar t schijnt alleen voor waren , waar de vijand nut van hebben kon en natuurlijk alleen wat den buitenlandschen handel betrof.
284
de Staten van Holland voor de inwoners op; zij beweerden dat de maatregel door den smokkelhandel doelloos werd en dat de ontevredenheid zoo toenam, dat vele steden de betaling van haar aandeel in \'s lands lasten af hankelijk maakten van het afschaften van dezen hatelijken maatregel.
De Landraad was in een moeilijken toestand. Juist nu had hij meer dan ooit behoefte aan ondersteuning, daar Verdugo eindelijk in beweging was gekomen en Lochera bedreigde, van welks bezit dat van het graafschap Zutphen grootendeels afhing. Aan den anderen kant schijnt het dat de Eaad ongaarne op zijn eigen verantwoordelijkheid een maatregel der algemeene regeering wilde opheffen. Maar de nood dwong en in Augustus werd in de heropening der stroomeu toegestemd, mits de Staten van Holland ƒ20,000 extra betaalden. Doch er viel quacstie over den tijd der opening en het duurde tot ver in het najaar, eer deze na vele twisten plaats had. Met welke bezwaren de Landraad te kampen had blijkt uit de aanmatiging van Gelderland, dat een deel der op den Eijn en Waal geinde convooien voor zich houden en daartoe zich van de kantoren der ontvangers verzekeren wilde, waarom de Landraad dreigde de belasting niet in het kantoor, maar op de daar gestationeerde uitleggers te zullen heffen. Dergelijke quaestiën kwamen veel voor; aan de extraordinaire lasten, voor\'t ontzet van Lochem noodig, die toch al zeer schraal waren (Zeeland wilde b. v. maar /3000 geven), werd door sommige provinciën zooveel gekort, dat er haast niets overbleef. En daar men niet alleen het kleine veldlegertje van het kwartier, 25 zeer zwakke vaandels en 800 ruiters sterk, onder Willem Lode-wijk, maar ook de Duitsche ruiterij van Hohenlohe en andere troepen, welke Anjou uit het andere kwartier te hulp zond, noodig had, daar men de laatste natuurlijk tijdelijk onderhonden, althans van levensmiddelen voorzien en daarenboven veel buitengewone onkosten voor artillerie en levensvoorraad bestrijden moest, was er veel geld noodig, veel meer dan de
385
ordinaire en extraordinaire oontributiën bedroegen. Met dat al bereikte men het doel.
Verdugo was in Juli, met achterlating van een gering getal troepen in de Ommelanden en Drenthe, zuidwaarts getogen eu had zich iu het midden van Augustus voor Lochem gelegerd. De bezetting werd aangevoerd door den dapperen en bekwamen hopman Gerrit de Jongh, die zich reeds in 1573 bijzonder had onderscheiden, maar was slecht voorzien van leeftocht en krijgsvoorraad, \'t Gelukte echter aan Willem Lo-dewijk een paar van Verdugo\'s schansen te veroveren en de stad daarvan te voorzien. Maar hij kon niet verhinderen dat Verdugo haar op nieuw en sterker insloot. Ondertussclien was Hohen-lohe met eenige troepen uit Brabant gekomen en deed, ver-eenigd met Willem Lodewijk, een tweeden aanval op de Spaansche schansen; het gevecht had in den beginne een gun-stigen uitslag; een aantal schansen werden vermeesterd en ondertussclien nieuwe voorraad in de stad geworpen. Maar bij eene poging om Verdugo geheel uit zijne stellingen rondom de stad te verdrijven, werden de Staatschen teruggeslagen en een gedeelte hunner troepen moest zelfs de wijk nemen in dc stad, die nu, op nieuw ingesloten en opgepropt met een veel te groot getal menschen, weldra in grooten nood geraakte. De Landraad deed zijn uiterste best om de troepen te herzame-len; het leger was in slechten toestand, de vaandels waren, door do gewetenlooze bedriegerijen der officieren, zeer onvoltallig, sommige telden slechts 40 man in \'t gelid, eu de kwade betaling verwekte muiterij. De Prins zond gedurig versche troepen, en er werd eene poging gedaan door de schepen op den Hijii om de versterking, die graaf Karei van Mansfeld Verdugo toevoerde, te onderscheppen. Toen dit mislukt was en de beide Spaansche bevelhebbers zich hadden vereenigd, zag men zich verplicht of terstond een aanval op den vijand tc wagen of de stad aan haar lot over te laten. Gelukkig hadden de versterkingen uit Brabant, waartoe ook eenige Engclsche
286
troepen onder Norris behoorden, het leger van Hohenlohe tot eene sterkte van bijna 8000 man opgevoerd. Den 23sten September dreef hij den vijand uit het huis Verwolde en herstelde de gemeenschap met de stad. Verdugo, nu zelf in zijn toevoer bedreigd en geen kans ziende den vijand uit zijne stellingen te drijven, stak hierop zijne legerplaats in brand en trok naar Grol af. De Landraad had hem gaarne laten vervolgen, maar Hohenlohe verklaarde last te hebben terstond naar Brabant terug te. keeren. Daar men over de verpleging der troepen de hevigste twisten kreeg, was de Landraad weldra blijde dat hij aftrok en het bevel in die streken weder aan Willem Lodewijk overliet, met wien men altijd iu eendracht leefde. De twisten met Hohenlohe en de druk des oorlogs 01) het ongelukkige landvolk had groote verbittering bij boeren en soldaten doen ontstaan. Deventer, toen de zetel van den Raad, was vol van allerlei volk, gevluchte boeren, marodeurs, trosknechten en het gespuis, dat in dien tijd de legers placht te volgen, die onophoudelijk op de regeering schimpten en het meest gehate lid, den strengeu Roorda, op straat zelfs met dadelijkheden beleedigden. \'t quot;Was zeer zeker verkeerd, ja ongerijmd , dat men den Landraad de schuld gaf van de ellende, maar deze was overigens wel van dien aard dat zij hevige verbittering wekken moest. Een groot gedeelte van het platteland werd door vijandelijke brandschattingen geplaagd en leed tevens ontzaglijk van het slecht betaalde leger en bovenal vr,n den tros, die in die dagen de soldaten gewoonlijk in aantal verre te boven ging. \'t Werd met den dag erger; de boeren sloegen meermalen tot gewapend verzet over \'); ook de troepen waagden het soms de gehoorzaamheid op te zeggen; en de regeeringen van provinciën, kwartieren en steden zoowel als de bevelhebbers bestormden altijd den Eaad, die, gewoonlijk
\') \'t Gebeurde niet zelden dat afzonderlijke vaandels in hunne kwartieren door de boeren werden aangevallen.
287
van geld ontbloot, geen middel wist om de scliade te vergoeden of de troepen te voldoen. Meer en meer scheen de staat van zaken een algeheelen ondergang na zich te znllei; sleepen; men hoorde reeds hier en daar van afscheiding mompelen, van verzoening met Spanje; vooral in Gelderland en Overijssel, waar de meerderheid der bevolking katholiek was, bestond daarvoor groote en niet onrechtmatige vrees. Onder zulke omstandigheden kon niet dan een partijgangers-oorlog gevoerd worden, waarbij enkele steedjes, schansen en kasteelen veroverd werden, maar plundering des lands de hoofdzaak bleef. De soldaten verwilderden hoe langer hoe meer. Toen in \'t najaar Steenwijk, dat zich twee jaar geleden zoo dapper had verweerd, door de Tassis overrompeld werd, was de Landraad niet in staat eene poging te wagen ter herovering, en tot ver in \'t jaar 1583 werd van de Staatsche zijde niets noemenswaardigs verricht. Een gedeelte van het leger werd door den graaf van Nieuwenaar in dienst genomen, die voor den protestantsch geworden en daarom in den ban gedanen keurvorst en aartsbisschop van Keulen, Gebhard Truchses von AValdburg, tegen diens katholieken mededinger Ernst van Beieren en zijne verbondenen streed. Zooals bekend is, werd Truchses na dapperen tegenstand, waarbij hij slechts zeer flauw ondersteund werd door de protestantsche vorsten, gedwongen naar de Nederlanden de vlucht te nemen. De strijd om zijn keurvorstendom trok de omliggende Duitsche landen in den Nederlandschen oorlog. Van nu af werd op dat onzijdige gebied door Spaanschen en Staatsoliën gestroopt en gevochten, onder schijn van een der beide partijen bij te staan. Trouwens, de onzijdigheid van het Rijk was al sinds lang door de Spanjaarden geschonden. Voortdurend trokken zij op onzijdig gebied den Rijn over, zonder dat de keizer of de Duitsche vorsten het waagden zich te beklagen. De Nederlanders volgden weldra dit voorbeeld, hoewel zij thans nog to veel vrees voor het llijk koesterden.
SJ88
De strijd in Keulen verlevendigde de verwaclitingen omtrent een verbond tusschen de Nederlanden en de Dnitsche protestanten. Op nieuw vestigden de Gentenaren hunne oogen op Johan Casimir; alle vijanden van Ajijon, en deze waren velen, staken de hoofden op. En de hertog, reeds lang misnoegd over den schijn van macht, die hem overgebleven was, had die vijandschap maar al te zeer gerechtvaardigd. Den 17llen Januari 15S3 \') beproefde hij den beruohten aanslag op Antwerpen, die onder den naam van Fransche Furie hekend staat en zoo deerlijk voor hem afliep.
Sedert die treurige gebeurtenis werd de verwarring in de Nederlanden onbeschrijflijk. Daar Anjou zich zeiven door zijne onderneming van het gezag had beroofd, namen de Staten Generaal het weder in liauden. De Landraad werd ontbonden. Toen de vorst, wien hij ter zijde was gesteld, niet meer erkend werd, rekende hij zich als van zelf opgeheven, \'t Is hier de plaats niet te spreken over de vruchtelooze pogingen van den Prins, van het Fransche en het Engelsche hof om eeno verzoening te bewerken tusschen den trouweloozen vorst 3n de Staten. De protestanten, hem als katholiek steeds vijandig, weigerden elke toenadering, en \'t was slechts te wijten aan de dringende behoefte aan de ondersteuning van het F\'ransche leger, \'t welk alleen nog een dam kon zijn tegen Parma\'s zegevierenden aandrang, dat Anjou niet vervallen werd verklaard.
De gebeurtenissen in liet zuiden bleven natuurlijk niet zander invloed op het noorden. Eigenlijk had ook de Landraad beoosten Maze, die slechts eene delegatie van het andere college was, zijne betrekking moeten nederleggen, maar hij was nog de eenige band tusschen de provinciën in dit kwartier, welke sedert 1579 feitelijk een afzonderlijk geheel uitmaakten. De
\') Nieuwe stijl; in het vorige jaar was, zooals bekend is, de Gregoriaansrhe tijdrekening in de Nederlanden ingevoerd; in het noorden echter alleen in Holland en Zeeland.
289
noordelijke gewesten hadden wel hunue gemachtigden ter vergadering der Staten Generaal gezonden, maar het gezag van Matthias zoowel als van Anjou nooit gehoorzaamd dan in zeer enkele gevallen. In den Landraad hadden wel eens Brabanders en Vlamingen gezeten, maar langzamerhand bleven deze Belgische leden weg. Hunne provinciën gaven hun andere betrekkingen of lieten hen zonder traktement, zoodat zij wel moesten vertrekken en er tegen het einde van 1582 slechts afgevaardigden zaten uit dc provinciën beoosten Maze. In den anderen raad hadden zoo nu en dan Hollanders zitting gehad, maar op den duur alleen Vlamingen en Brabanders. Evenzeer waren de noordelijke provinciën dikwijls in \'t geheel niet of slechts door zeer enkele afgevaardigden ter vergadering der Staten-Generaal vertegenwoordigd. De macht der omstandigheden scheidde de beide deelen der Nederlanden, niettegenstaande alle pogingen om ze verbonden te houden.
De ongeordende stand van zaken in het noorden na den coup d\'état van Anjou moest ieder in \'t oog vallen en het duurde dan ook niet lang, of zij werd ter sprake gebracht. De regelmatige en in een minder verwarden toestand ook natuurlijke weg zou geweest zijn, dat de Staten-Generaal eene reorganisatie ondernamen; maar de gewesten beoosten Maze beschouwden deze. niet als hunne vertegenwoordigino-. Sedert 1579 waren die Staten eene Belgische vergadering, waarbij zich de noordelijke gewesten aansloten tot het beraden van gemeenschappelijke belangen; in zaken, die het kwartier beoosten Maze alleen aangingen, waren de laatste niet gewoon hen te kennen. In plaats van aan te dringen op het oprichten _ een er voorloopige algemeene regeering, welke over alle gewesten, die nog in oorlog waren, het bestuur zou voeren, schre-ven de Staten van Utrecht den 8rten Maart aan den Landraad, met verzoek de provinciën van het kwartier bijeen te roepen. Deze waren dezelfde, die de vergadering der Nadere Geünieerde Provinciën hadden uitgemaakt, waar de zuidelijke leden der
19
290
Unie niet plachten te verschijnen. De vergadering, die Utrecht voorsloeg, maakte eigenlijk de Staten Generaal van de Unie uit, van de kleinere generaliteit, die zich in 1579 gevormd had en nu weder op den voorgrond kwam. Do Landraad wilde deze oproeping in het eerst niet doen; hij verklaarde daartoe niet gemachtigd te zijn, maar was van meening, omdat hij eene bijeenkomst der provinciën ook volstrekt noodzakelijk achtte, dat deze op eigen gezag zouden bijeenkomen. Dit feit is niet van gewicht ontbloot, want er blijkt uit dat de Landraad zichzelven niet hield voor eene voortzetting van het College der Nadere Unie, \'t welk de macht ter beschrijving zonder twijfel bezat. Maar toen ook Holland er op stond, gaf de Raad toe. Tegen den April werden Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en de Ommelanden verzocht gedeputeerden naar Utrecht te zenden, om te handelen over het versterken der onderlinge verbintenis, het herstel der wanorde in de regeering, de verdediging en het finantiewezen.
Als naar gewoonte was men echter op dien dag in de provinciën nog niet gereed met de noodige benoemingen en instructies. Eerst den 21sten kon eene bijeenkomst te Utrecht gehouden worden en ook toen ontbraken nog de afgevaardigden uit twee kwartieren van Gelderland, uit de Ommelanden en Zeeland.
Doch daar vele zaken dringend afdoening vereischten, constitueerden zich de aanwezige leden, regelden de uren der vergadering, kozen een griffier, schreven de afwezigen aan om spoed te maken en bespraken de quaestie van het ontzet van Eindhoven, dat door de Spanjaarden belegerd werd en waartoe beide kwartieren (beoosten en bewesten Maze) wilden medewerken \'). Maar toch duurde het tot den 28sten April, eer door de komst der Nijmeegsche afgevaardigden en de authorisatie
■) De hulp kwam te laat. Eindhoven ging den 23aten April bij verdrag over, na eene merkwaardige belegering.
291
van Zeeland aan hot lid van den Landraad Cromstrijen, om de provincie ook in de vergadering der provinciën te vertegenwoordigen, de beraadslagingen Iconden geopend worden. Hoe inconsequent men hierin te werk ging, blijkt alweder uit de schijnbare kleinigheid dat men volstrekt niet wachtte (wat men toch evenzeer had behooren te doen) op het verschijnen der Ommelander gedeputeerden, die eerst den SU8\'1® aankwamen. Maar de Ommelanden waren immers van geringe beteekenis en altijd in nood. Zeeland en Nijmegen daarentegen gewoon een hoogen toon te voeren. Dat verklaart de inconsequentie overgenoeg.
Bij de keuze van een president viel iets voor, dat als een feit zonder voorbeeld wel opmerking verdient. Er werd nl. voorgesteld het vaste praesidium aan Reinier Cant op te dragen, een bewijs van hulde aan \'smans talenten en karakter, zooals nimmer aan eenig regent hier te lande voor of na dien tijd bij mijn weten is te beurt gevallen, want het was tegen alle antecedenten en „wel hergebrachtc costumenquot; aan. Daarom verzetten zich dan ook de Hollandsche leden; zij beweerden dat zoo iets de jaloezie der andere provinciën zou opwekken, en rieden den gewonen weg te volgen, die toen en later bij de Staten Generaal gebruikelijk was, dat nl. de provinciën, ieder volgens haar rang, achtereenvolgens zouden presideeren. Deze raad werd gevolgd; een lid uit iedere provincie presideerde drie dagen. Gelderland het eerst en wel de afgevaardigde van Nijmegen, als het eerste kwartier, dan Holland, Utrecht, Zeeland, Friesland en de Ommelanden, welke laatste echter niet meer aan de beurt kwamen.
Den vorigen dag was de Landraad in de vergadering verschenen en had de president Philips Cornelisz. de propositie voorgedragen, omtrent de in den beschrijvingsbrief opgenomen punten, met de verklaring dat, als daar geen order op werd gesteld, de Landraad niet meer regeeren kon, zich voor ontslagen
292
zou houden, „de kamer sluitenquot; en naar huis gaan, even als de andere Landraad had gedaan. Wanneer men nu echter mocht meenen dat de vergadering daar ook terstond met allen ijver over zou gaan beraadslagen, zou men de Nederlandsohe regenten niet kennen. In de eerste vergaderingen werd van allerlei min of meer belangrijke quaestiën, vooral omtrent liet aanstaand beleg van Venlo, gesproken, werd aan Friesland geschreven dat daar de steden en grietenijen toch zouden ophouden te twisten\') en beraadslaagd over een voorstel van graaf Johan van Nassau. Deze had nl. een brief geschreven, waarin hij de Nader Geünieerde Provinciën aanried een verbond te sluiten met de protestantscho keurvorsten. De gedeputeerden hadden er wel ooren naar en droegen de zaak verder aan den Landraad op, die haar echter niet op zich wilde nemen en in alle geval eischte dat men eerst het gevoelen van den Prins zou vernemen. Maar de gedeputeerden wilden niet wachten en besloten, onder voorbehoud der goedkeuring hunner meesters. Dr. Gerard Voeth, raad van Gelderland, en eenige andere later aan te wijzen personen naar Duitschland te zenden om onderhandelingen aan te knoopen. Er kwam echter niets van. Holland verzette zich en eene eindbeslissing viel er niet, omdat de gedeputeerden, die. telkens op nieuw rapport moesten doen aan de Stateu der provinciën, na eene menigte vergaderingen, dan hier, dan daar, ten slotte niet meer bijeenkwamen en de meeste dingen in statu quo bleven, een uitslag, welke alle vergade-
\') Sedert de nieuwe inrichting hadden in dat gewest de elf steden één en de drie kwartieren drie stemmen. De steden, die te samen meer opbrachten dan het platteland, waren daar niet mede tevreden en eischten twee stemmen voor zich en twee voor de drie kwartieren. Üe quaestie had volgens de Unie bij de overige provinciën behoord, maar daar deze niet veel meer deden dan tot eendracht vermanen en naar \'t schijnt geen invloed genoeg bezaten, nam de Prins als stadhouder de zaak in handen en deed door van Kumen, Casembrooo, lid van het Hof van Holland, en quot;Willem Bardes de quaestie ten gunste van de bestaande orde beslissen. Hoewel de uitspraak provisioneel was, bleef zij sedert van kracht.
293
ringen in de Republiek is ten deel gevallen, waarop men grondige verbeteringen wilde invoeren \').
Na vele deliberatiën eu protesten van provinciën of kwartieren, die in de minderheid waren, na verschillende besprekingen met den Landraad, waaronder zelfs eene zeer onaangename over bet gezag, dat dezen toekwam, werd een reces opgemaakt en naar buis medegenomen en daarenboven een buitengewonen omslag van ^SOjOOO en yiO^OO als werfgeld voor een Duitseh regiment toegestaan, waarin Triesland echter niet wilde en de Ommelanden uit armoede niet konden deelen. In dien omslag betaalden daarop (een zeldzaam bewijs van zelfverloochening in die dagen!) de andere gewesten ieder iets meer. Daarop ging de vergadering den IS1™ Mei uiteen, om in Juli rapport te brengen.
Het voor ons gewichtigste onderwerp der vergadering was de herziening der Unie. Vele der voorgeslagen veranderingen waren van gering belang, maar merkwaardig is bet, dat men besloot, aan de Staten voor te stellen de generale middelen af te schaiïen en in de plaats daarvan het quotenstelsel aan te nemen. Er waren herhaalde pogingen gedaan om die generale of gemeene middelen in te voeren, maar \'t was nooit gelukt; men verklaarde ze nu in \'t reces ,/niet practicabel overmits die verscheydenheyt van die natie ende conditie der-selver.quot; Omtrent het bekende artikel 13 der Unie, dat de godsdienstquaestie regelde of liever niet regelde, want er was in bepaald, dat Holland en Zeeland daarin mochten handelen naar goeddunken en de overige gewesten, zooals zij te samen of afzonderlijk goedvonden, werd in \'t reces voorgesteld, dat er geene verandering gemaakt zou worden in de gereformeerde religie, behalve dat met algemeen goedvinden ook katholieke steden konden worden opgenomen. Ook werd voorgeslagen jaar-
werk der herstelling van de gebreken en leemten in den regeeringsvorm zouden afdoen, kwamen evenmin in de hoofdquaestiën tot een besluit.
294.
lijks eene vergadering der Geünieerde Provinciën te houden, en daarbij zijdelings de hoop te kennen gegeven, dat ook Brabant zou toetreden. Daarenboven wilde men de bezwering en bezegeling der Unie (de laatste heeft nooit ergens plaats gehad , hoe bepaald en herhaaldelijk zij ook voorgeschreven was) thans uitgevoerd hebben.
Opmerking verdient mede eene vraag van Utrecht, omtrent artikel 10, dat het verbod van afzonderlijke verbonden van enkele leden inhield. Deze provincie vroeg nl. of, daar enkele leden Anjou als landsheer aangenomen hadden en enkeleniet, eene provincie een anderen heer kon aannemen, zonder de Unie te schenden. Klaarblijkelijk bedoelde zij of zij den Prins de souvereiniteit kon opdragen; Holland vatte dit althans zoo op. Het ontzeide aan de provinciën het recht, bijzondere heeren aan te nemen, maar beval zijnen afgevaardigden de hervatting der onderhandelingen met den Prins over de opdracht der graaflijkheid te verdedigen. Trouwens dit was meer eene regeling van een vóór het sluiten der Unie reeds bestaanden toestand, dan de instelling van een nieuw gouvernement.
Van alle provinciën was Gelderland het meest tegen deze verbeteringen. Het kantte zich zelfs tegen den voorgestelden algemeenen muntvoet aan, hoe noodig die ook was. Holland was daarentegen bijzonder goed gestemd, het dreef sterk aan dat de Landraad volmacht zou krijgen tot executie dergenen, die hunne quoten niet betaalden. Gelderland, dat onder deze bepaling terstond zou gevallen zijn, wist echter te bewerken, dat de zaak in Juli zes maanden verschoven werd. Even?oo ging het in vele opzichten met de liquidatie der door den Landraad gemaakte schulden.
Toen de gedeputeerden naar huis waren gegaan , ontbrandden allerlei geschillen. Holland en Utrecht lagen over de convooien overhoop, de drie kwartieren van Overijssel twistten met elkander over de quotisatie; er rees eene quaestie over een turf-tol te Kampen, welke ten gevolge had, dat Overijssel op de
395
vergadering in Juli weigerde te stemmen over de artikelen van het reces en later overal tegen stemde. Deze geschillen hielden het tijdig bijeenkomen der vergadering tegen en hadden ten gevolge dat de Landraad geheel van middelen ontbloot raakte; hij had in Juni geen /quot;150 meer in kas. Hij dreigde dus op nieuw zich te zullen ontbinden. De provinciën kwamen daarop den 268\'el1 weder te zamen, maar slechts zeer enkele hadden haren gedeputeerden voldoende volmacht gegeven. Omtrent menig punt van het reces kon men niet tot eene finale resolutie komen, en over de quaestien van liquidatie en contributie werd zoomin iets beslist als over de herziening der Unie. Daarom kwam de vergadering later weder te Dordrecht bijeen, en bleef zij het geheele jaar door, dan aldaar, dan te Delft, dan in den Haag, dan te Middelburg zitting houden, zonder dat zij tot eenig wezenlijk besluit geraakte; alleen stemde zij toe in verscheidene belangrijke buitengewone contributien, die echter als naar gewoonte slecht inkwamen.
Hoewel de Prins en de Staten-Generaal, die dit jaar te Middelburg zitting hielden, hunne goedkeuring aan de afzonderlijke vergadering der noordelijke gewesten hadden gehecht, verwekte deze achterdocht bij de bevolking der drie zuidelijke gewesten, welke nog tegen Parma in oorlog waren: Brabant, Vlaanderen en Mechelen. Om haar gerust te stellen, zonden de Staten-Qeneraal gezanten aan de vergadering, met beklag dat de noordelijke gewesten zich schenen te willen afscheiden. De wezenlijke oorzaak was echter de wensch dat deze, die voor een gedeelte van den oorlog verschoond werden, voor de al-gemeene verdediging buitengewone lasten zouden op zich nemen, waartoe het zuidelijk kwartier niet meer in staat was. Wel een bewijs van den zonderlingen toestand, waartoe men vervallen was. De algemeene Statenvergadering zond eene deputatie aan de afzonderlijke vergadering van de meerderheid der provinciën! ïeitelijk bestonden er dus in de zoogenaamd Vereenigde Nederlanden twee staten, de eene geregeerd door de Staten-
396
Generaal, de andere door de vergadering der Nader Geünieerde Provinciën \') of Provinciën beoosten Maze en liet uitvoerend bewind van den Landraad. Deze nam nu geheel de plaats in, vroeger door het College der Nadere Unie ingenomen. Eti terwijl er alzoo eene feitelijke scheiding plaats had, was men in het zuiden half in oorlog, half in verbond met Anjou, die nog steeds aanspraak maakte op de souvereiniteit. Zijn Fransch leger maakte nog het voornaamste deel der Staatsche krijgsmacht uit, maar zijne Pransche garnizoenen werden uit bijna alle steden weggejaagd. Be Prins, die zonder ophouden werkzaam was aan eene verzoening, werd daarom van Franschgezindheid beschuldigd; de vijandige houding der Antwerpenaren dwong hem zelfs die stad te verlaten en zich eerst naar Middelburg en later naar Delft te begeven. Zijn huwelijk met Louise de Coligny (Charlotte de Bourbon was in Mei 1582 overleden) verwekte nieuwe achterdocht, en de Vlaamsche en Brabantsche heethoofden scholden hen; openlijk voor een verrader. De coup d\'état van Anjou had zooveel verbittering verwekt, dat velen verklaarden dat nij zich oneindig liever met Panna dan met Anjou wilden verzoenen.
Onder dergelijke omstandigheden kon het niet anders, of Parma, die steeds aan een ieder de hand tot verzoening bood, geld en eerambten aan de aanvoerders, bevestiging der privilegiën aan de burgers beloofde, moest zijn doel in het zuiden met reuzenschreden naderen. In de eene stad leverde een Pransch gouverneur, die zich door de bevolking bedreigd zag, in de andere een van Frankrijk afkeerige magistraat hem de sleutels over. De huurtroepen, zonder soldij en dikwijls zelfs zonder levensmiddelen gelaten, veelal bedreigd door de burgerij der steden, waar zij in bezetting lagen, sloegen over tot muiterij en handelden met den vijand. Mannen, die wegens
\') Hoewel Overijssel zich le dezer tijde er op beriep dat het de Unie niet geteekend had, achtte men de beide verklaringen van de jaren 1579 en \'80 voldoende en werd het gewest steeds als lid beschouwd.
297
hun afkeer van de Fransehcti en het katholicisme aan het bewind waren gekomen, kalvinistische ijveraars als Hembjze en de Prins van Chimay, neigden openlijk tot den vijand en schaamden zich niet hun open drijven tot verzoening, aan heimelijke aanslagen te paren. Waar bevelhehbers en soldaten trouw waren en geen verraad der burgerij hem hielp, daar wierp zich Parma met zijne gansche macht op.
Met moeite werd Gent gered van de aanslagen van Hem-byze, die een leven, begonnen als kalvinistisch demagoog, eindigde als verrader der vrijheid aan Spanje, die op zijn 70ste jaar zijn grijs hoofd op het blok moest leggen in datzelfde Gent, waar hij zoo lang en zoo dikwijls onbeperkt had geheerscht en zoo onmetelijk veel kwaad had gesticht. Maar een braaf patriot als de Prins van Espinoy werd, omdat hij katholiek was, ondanks alle diensten, achtergesteld bij een kalvinist als Chimay, die het eene jaar den avondmaalskelk den priester uit de handen nam en den omstanders toedronk en het andere als eene trouwe zoon van Home de hostie aanbad.
Tn Juli 1584 waren Ajitwerpen en de fel bestookte steden Gent, Mechelen en Brussel met Ostende en Sluys de eenige plaatsen die nog tegenstand borlen aan Parma. üe kracht van het zuiden was gebroken; er was geen schijn of schaduw, dat \'t zelfs met vreemde hulp mogelijk zou wezen Belgie aan Parma te ontrukken. De gunstige voorwaarden, welke deze overal toestond, (zelfs de protestanten ontvingen vergunning om tot regeling hunner zaken en verkoop hunner goederen eenige jaren in de veroverde steden te blijven, zonder dat zij om hun geloof gemoeid werden) droegen zonder twijfel veel daartoe bij. Die uiterst staatkundige behandeling en de listen en verleidingen, waarmede hij alle hoofden en aanvoerders in zijn net wist te lokken, waren nog beter hulpmiddelen dan zijne krijgskundige talenten en de dapperheid en sterkte zijner troepen. Maar zonder de inwendige verdeeldheid der Nederlanders zouden zij hem misschien niet gebaat hebben.
298
Die verdeeldheid was een vloek, welke sinds 1577 steeds op den opstand had gerust, üe gewesten, zoowel in het noorden als in het zuiden, zorgden altijd in de eerste plaats voor eigen belangen. Het provincialisme was dikwijls sterker dan de ijver voor den godsdienst, hoe sterk een drijfveer deze ook was. Doch in het zuiden was de eigenlijke oorzaak van de verdeeldheid eene andere. De onverdraagzaamheid tusschen katholiek en protestant had de scheuring van 1579 te weeg gebracht; op enkele uitzonderingen na, was de krijg toen alleen voortgezet door gewesten, waar de hervormden de overmacht hadden en scheen er tusschen deze althans eene betere samenwerking te moeten ontstaan. Hadden de Neder-landsche gewesten de middelen bezeten om den strijd alleen voort te zetten, had de Prins zich, wat hem in 1581 zonder twijfel mogelijk ware geweest, tot landsheer laten kiezen, misschien zou het gelukt zijn, na de afscheiding der Walen en der groote heeren en de onderwerping der overige katholieken, de eendracht te bewaren en met de Vlamingen en Brabanders en de Noord-Nederlanders den strijd vol te houden, zooals in 1573 en \'74 de Hollanders en Zeeuwen hadden gedaan. Maar daartoe ontbrak het aan de noodige kracht; tot zulk eene geweldige inspanning en opoffering als in 1573 en\'74 waren de Nederlanden in 1581 niet meer in staat; de Prins was niet genegen zich aan hun hoofd te stellen, zooals hij aan het hoofd van Holland en Zeeland stond; hij wilde alleen de ziel der regeering wezen, maar niet het hoofd en hij bewerkte daarom de keuze van Anjou. Terwijl hij hiermede een groot deel der bevolking, welke Frankrijk bijna even bitter haatte als Spanje en geen katholiek vorst duldde, tegen de re-geering en tegen zich zeiven in \'t harnas joeg, terwijl zijn verbintenis met Anjou hem in Vlaanderen en Antwerpen invloed en populariteit kostte, bevredigde hij den door zijn toedoen gekozen beschermer evenmin, daar diens gouvernement slechts een ijdele naam was. Van een man als Anjou was al-
299
lerminst te verwachten, dat hij zich zou vergenoegen mot een dergelijke rol, als hem door de voorwaarden van Plessis les Tours overbleef, de rol van titulair vorst en van legerhoofd. De achterdocht, tegen hem gekoesterd, werd door zijn gedrag ten volle gerechtvaardigd en de beoogde versterking der groote zaak werd eene hoofdoorzaak van haren plotselingen ondergang. Gaarne erken ik dat de Prins moeilijk anders handelen kon; van den natuurlijken vijand van Spanje, van Frankrijk, verwachtte hij de krachtigste hulp; de protestanten lieten hem alleen; de Duitsche vorsten deden evenmin iets voor hem als Elizabeth; en den kampioen der Hugenooten, Hendrik van Navarre, kon geen gezonde staatkunde op dat tijdstip naar de Nederlanden roepen. Maar met dat al staat het vast dat de keuze van Anjou, en vooral diens keuze op do voorwaarden van Plessis lès Tours, den ondergang van den algemeenen Nedorlandschen opstand oneindig heeft verhaast, dat \'s Prinsen staatkunde eene volledige neerlaag leed, dat hij, gedwongen naar Holland te wijken, België opgaf en zich overwonnen erkende.
In die donkere dagen van Aujou\'s regeering, vooral in het jaar 1583 werd de stand van zaken ook in het noorden dreigende. Holland en Zeeland, van den oorlog verschoond on dagelijks rijker en bloeiender door den handel, die zich meet en meer daarheen verplaatste, sedert de doorvoer uit Oost-Europa niet meer over België maar over Noord-Nederland gaan moest, bekommerden zich weinig om hunne bondgenooten. Met karige hand verstrekten zij de noodige hulp; slechts als het gevaar dringend werd, getroostten zij zich opofferingen. De landprovinciën werden door den oorlog geteisterd, de katholieken heulden er overal met den vijand. Zij zochten elkander wederkeerig de lasten van den krijg op den hals te schuiven. De centrale regeering, de Landraad, had meer te kampen met de verschillende staten, vroed- en ridderschappen, dan met den betrekkelijk zeer zwakken vijand. De geheele zo-
300
mor van 1583 ging voorbij, zonder dat Verdigo iets waagde te ondernemen, maar ook zonder dat van Nederlandsche zijde iets geschiedde om hem zijne laatste veroveringen te ontrukken. Eerst in den herfst begon de Spaansehe veldheer in beweging te komen. Men vreesde voor een aanval op Zutphen. Pe Landraad zocht naar middelen om dien te verhinderen, en dat was moeilijk genoeg; een veldleger was er niet; de troepen, weinig in getal, slecht betaald en daarom muitend en geneigd tot desertie, lagen in bezettingen en kwartieren verspreid; een generaal was er evenmin; Hohenlohe en Norris stonden in Brabant, Willem Lodewijk was den heer van Rumen, die om zijne hooge jaren zijn ontslag had gevraagd, als luitenant-stadhouder van Friesland opgevolgd. Spoediger nog dan men gedacht had werd de vrees gerechtvaardigd; den aZ8\'™September werd Zutphen bij verrassing ingenomen.
\'t Pleit niet voor de Staten van Holland, dat zij in ó!at hachelijk tijdsgewricht alle buitengewone contributiën weigerden. Alleen Utrecht, welke provincie door de inname van Zutphen rechtstreeks bedreigd werd, want geen vesting dekte haar aan de zijde der Veluwe, spande zich eenigermate in en trad daartoe met Gelderland en Overijssel in overleg. De beste hulp echter kreeg de Landraad van den Prins. Hij zond eerst eenige troepen, die met de in de haast bijeengeraapte vaandels uit Gelderland eene schans tegenover Zutphen bezetten, en liet weldra het leger van Hohenlohe daarheen oprukken. De Veluwe werd daardoor gered en Verdugo zag zich tot het Graafschap beperkt, waar de steden zich, hoewel met moeite, tegen hem staande hielden. Het geheele oosten des lands was in rep en roer. En juist nu had daar eene gebeurtenis plaats, welke alle Nederlanders, maar bovenal den Prins, diep grieven moest.
Zijn zwager, de graaf van den Bergh, had reeds in 1577 met Don Juan geheuld en was later onophoudelijk met Parma in correspondentie gebleven. Zelfs was \'t met diens uitdrukkelijke goedkeuring geweest dat hij naar het stadhouderschap
301
gestaan liad. Voordeel hadden de Spanjaarden uit ,deze onderhandelingen niet getrokken; de graaf was volstrekt niet de man om openlijk oppositie te voeren; hoewel eerzuchtig, bezat hij weinig energie. Eens stadhouder geworden, zag hij in een overgang tot den koning geen heil meer en deed hij zijn plicht, \'t Was natuurlijk dat Panna met zulk een gedrag geen geiioegen nam en zijn uiterste best deed hem tot een stap te brengen, welke den burgeroorlog in Gelderland kon ontsteken. Hij bediende zich daartoe van den Amersfoortschen balling Frederik Wttenhara, ook vroeger de hoofdoorrespondent van den graaf, een man, welke diens karakter door en door kende en hem weldra in zijne zwakke zijde aantastte. Van den Bergh had den moed niet tot het afbreken van alle verdere correspondentie; waarschijnlijk vreesde hij dat er een tijd komen zou, wanneer hij \'s konings genade noodig zou hebben, maar hij durfde evenmin het masker afwerpen. Hij gaf beloften en fraaie woorden, maar deed niets. De gevolgen bleven niet uit; de achterdocht tegen hem werd steeds sterker bij de patriotten, en de Spaanschgezinden werden ongeduldig.
Zijn kamerdienaar werd gevat en de brieven, bij dezen gevonden , gaven Leoninus en den raden van Gelre, waaronder Voeth, v. d. Sande en de secretaris van Reydt de invloedrijkste waren, aanleiding om, met behulp van den Arnhemschen magistraat, den IS^11 November 1583 den graaf in hechtenis te nemen. Uit zijne in beslag genomen papieren bleek ten volle dat hij in correspondentie stond met Parma, dat hij verraderlijke aanslagen tegen enkele steden had gesmeed, hoewel hij beweerde dat hij Parma slechts had willen misleiden, en dat hij eene verzoening van Gelderland met den koning op het oog had. Met den graaf waren ook zijne gemalin Maria van Nassau , zijne drie oudste zonen en eenigeu zijner vertrouwelingen, ambtenaren en katholieke edelen, gevangen genomen. De eerste schijnt altijd iets van de plannen van haren echtgenoot, wien zij met eene liefde, eenen beteren man waardig, aanhing
302
en verdedigde, geweten te hebben, de jonge graven waren er zonder twijfel onbekend mede en werden dan ook spoedig ontslagen; de overige personen, die van medeplichtigheid verdacht waren, bleven voor een gedeelte lang gevangen zitten, zonder dat er een vonnis over hen geveld werd. Want ook de graaf, die naar Delfshaven werd vervoerd, bleef ongestraft. Hij werd het volgend jaar ontslagen, onder voorwaarde van zijne steden en kasteelen den Staten in te ruimen en zich in een onzijdigen staat te vestigen, maar begaf zich toch later naar Brussel, waar hij en zijne zonen in \'s konings dienst traden.
Do oorzaken dezer genadige behandeling zijn niet volkomen bekend. Met den heer Tadama\') aan te nemen dat zijn hoog verraad niet volkomen te bewijzen was gaat m. i. niet op; maar evenmin is het te veronderstellen, dat hij wegens zijne verwantschap met den Prins gespaard werd, want deze verachtte hem diep en had zijne verkiezing tot stadhouder zooveel hij kon tegengewerkt en \'t blijkt niet, dat hij ook nu maar eenigs-zins voor hem in de bres sprong. Waarschijnlijk werkten allerlei omstandigheden tot zijne redding samen: zijne verwantschap met de Nassaus, zijn hooge rang, zijn aanzien in Gelderland, het opzien tegen een eindeloos proces, waarin tal van edelen konden gewikkeld worden, eindelijk de zekerheid dat hij onschadelijk was gemaakt en zijne correspondentie aan Parma geen nut had gebracht, want hoewel hij beloofd had Zutphen over te leveren, was deze stad door de Tassis verrast, zonder dat hij er eenig deel aan had gehad.
Onder de vele laaghartige karakters, welke in die dagen aan het licht kwamen, is het moeilijk een tegenhanger van van den Bergh te vinden. Zijne dubbelhartigheid werd slechts opgewogen door zijne weergalooze lafhartigheid; zijn zelfzucht, die hem dreef tot het beproeven van verraad, weerhield hem
\') Vgl. diens lezenswaardige studie; IPillem graaf van den Berg en zijne tijdgenooten, en: Het proces van Graaf tVillem van den Berg, in NyhofTs Bijdragen X, 111 vv.
303
tevens van de volbrenging daarvan. Deeeuige, die bij deze treurige gebeurtenis eenig medelijden verdient, is zijne vrouw, die, hoewel eene zuster van de Nassaus, zioli door echtelijke liefde liet verleiden niet alleen haar man in alles te volgen, maar hem zelfs in de meest krachtige termen te verdedigen met eene onbeschaamdheid, die weerzin verwekt, ofschoon tevens eene merkwaardige getuigenis, hoe zeer liefde in staat is den mensch te verblinden.
De gevangenneming van van den Bergb is het laatste feit van gewicht in het noorden, eer de catastrophe plaats had, die op het lot van Nederland en het huis van Oranje zulk een voorbeeldeloozen invloed had. Gedurende den winter en het voorjaar van 1584 viel er aldaar niets van belang voor. Ver-dugo hield zich na de verovering van Zutphen stil en vergenoegde zich met het Graafschap en de Vcluwe af te loopen. De Landraad deed zijn best om met behulp van Hohenlohc, graaf Willem Lodewijk, thans \'s Prinsen plaatsvervanger in Friesland, en later van Adolf graaf van Nieuwenaar en Meurs, die in plaats van van den Bergh stadhouder werd, de verdediging van hot kwartier op een goeden voet te brengen, zonder dat hij er echter in slaagde. Van alle kanten dreigde gevaar, iedereen zorgde voor zichzelven. Vruchtelooze pogingen werden aangewend om eene nieuwe centrale regeering op te richten ; sommige provinciën waren bezig er eene voor jichzelve te organi-seeren; de Landraad sleepte zijn treurig bestaan voort tot in Augustus, toen eene nieuwe, even machtelooze regeering hem verving. Het provincialisme had hem al sinds lang den doodsteek gegeven. In September 158,4 leverde zijn laatste voorzitter, Karei Roorda, den Staten-Generaal een rapport in van zijne handelingen, waarin hij ronduit verklaarde dat de provinciën het den Raad onmogelijk hadden gemaakt te regeeren en hem zoo hadden behandeld, alsof van zijn ondergang het welzijn des lands afhing.
IX.
VERHEFFING YAN WILLEM I TOT GRAAF VAN HOLLAND.
Wij moeten voor een oogenblik terugkeeren tot het jaar 1581.
In Holland en Zeeland was de afzwering gepaard gegaan met de vernieuwing van de opdracht der hooge overheid aan den Prins en de nadere bevestiging van het aristocratische stelsel, dat aan de stadsregeeringen de macht in handen gaf. \'t Was er echter verre van af dat de Hollandsche regenden daarmede tevreden waren. Met angstige nauwgezetheid waakten zij voor de zelfstandigheid van hun gewest; verder dan hij de Pacificatie geschied was, wilden zij zich niet met de overige provinciën verbinden. De Unie van Utrecht had daar geene verandering in gebracht; zij diende hun als wapen tegen eene nauwere algemeeue vereeniging, maar toen er pogingen werden aangewend, om door middel der X\'nie een afzonderlijken staat uit de zeven noordelijke provinciën te vormen, hadden zij zich daar evenzeer tegen verzet. Aan het hoofd van die particularistische partij stond, zoover men uit de hier zeer spaarzaam vloeiende bronnen opmaken kan, de landsadvocaat Buys, nevens hem echter alle invloedrijke regenten, Oldenbarnevelt, toen als pensionaris van Rotterdam reeds een zeer invloedrijk lid der Statenvergadering, vooraan. Misschien zou de bewering niet te ver gaan, dat er niemand, lieimelijke Spaanschgezinden
305
uitgezonderd, in Holland was, die deze partij niet aankleefde. \'t Was dc natuurlijke staatkunde der provincie, welke zij voorstond. De belangen van Holland en Zeeland verschilden van die der overige gewesten. Zij konden in eene nauwe ver-eeniging met Brabant en Vlaanderen geen heil vinden; \'t was schadelijk voor den handel, \'t beroofde ze van den machtigen invloed, dien zij door de Unie in het noorden konden laten gelden. Zich op te offeren voor de landprovinciën van het noorden, door den band der Unie aan te halen, en door eene geheele afscheiding van Brabant en quot;Vlaanderen als op te gaan in oenen staat, waarin de landprovinciën de meerderheid zouden hebben, dat was evenmin van hen te eischen. Veroordeelt men het stelsel van Holland in die dagen, dan vergeet men dat de verschillende provinciën tot nu toe onafhankelijke staten waren, rechtens alleen vereenigd door den persoonlijken band van een en denzelfden vorst en later door dien van eene alliantie tegen den getneenschappelijken vijand. Daarenboven vergeet men dat andere provinciën, Gelderland in de eerste plaats, hare zelfstandigheid in dezen tijd op nog krasser wijze handhaafden, dat, terwijl Holland steeds bereid was in \'t belang van onafhankelijkheid en godsdienst den band der Unie te versterken en meer rechten aan de generaliteit der Unie af te staan \'), Gelderland steeds alles voor zich wilde behouden, dat dit zelfs voor zich, als hertogdom en als grootste provincie, meer invloed eischte dan eenig ander gewest, hoewel het betrekkelijk het meest door den vijand werd in \'t nauw gebracht en de minste macht tegen dezen in \'t veld brengen kon. Op dit tijdstip bestond er voor deze particularistische staatkunde nog eene andere reden. De Prins, bovenal bedacht op het gemeenschappelijk belang, had, om Frankrijks hulp te winnen, Anjous keuze doorgedreven en zelfs bewerkt dat hein de titel van graaf van Holland en Zeeland werd verleend. Van
\') Vgl. hetgeen over de vergadering der Provinciën in 1583 gezegd is, blz. 294.
20
306
eenen man als Anjou verwachtten de Hollanders niets goeds; zij waren vervuld met de vrees dat liij den titel en de weinige rechten, welke Holland hem afgestaan had, zou misbruiken ter vestiging van üiju absoluut gezag. Had een vorst, dien zij vertrouwden, de souvereiniteit over de Nederlanden ontvangen , had bv. de Prins zelf haar aanvaard, zij zouden misschien minder sterk op hunne zelfstandigheid hebben gestaan; thans zagen zij alleen daarin het middel om de zoo duur gekochte vrijheid te behouden. Alle daden, ja alle woorden van Anjou legden zij uit alsof er eenig gevaar voor hen in school. De verdediger van het aristocratische stelsel, een verdediger op vaak zeer onhoudbare gronden, de bekende hooglceraar Kluit, meent dat zij achterdocht schepten uit eene bedreiging van Anjou, dat hij liet volk met de halstarrigheid der regenten, om niets boven de bij het tractaat ingewilligde sommen op te brengen, bekend zou maken, dat hij zou aantoonen, dat niet bij hem de schuld lag, wanneer de landen te gronde gingen \'). \'t Is mogelijk, maar ook buitendien hadden zij maar al te veel redenen tot achterdocht en toonde de Fransche Furie te over dat die niet ongegrond was.
Zoodra de zaken in de Nederlanden verkeerd begonnen te loopen (reeds in 1580), hadden de Staten van Holland en Zeeland getracht zich nader met het eminent hoofd der beide provinciën te verbinden, en zonder den tegenstand van den Prins, den eenigen, die de partij van Anjou en Frankrijk met hart en ziel voorstond, zouden zij hem reeds toen tot graaf hebben verheven. Tn dit opzet niet geslaagd zijnde, hadden zij de opdracht vernieuwd en thans zochten zij -deze dermate uit te breiden, dat de Prins hun erfelijke souverein en landsheer werd. Gedurende het geheele jaar 1581 deden zij vergeefsche pogingen om hem de souvereiniteit „absoluutquot; (ten volle, niet provisioneel) ojj te dragen; maar zij moesten er zich mede
\') Geschiedenis der IloUaruhche Staatsregeering, I blz. 289 vv.
307
vergenoegen dat hij in December zijn revers van aanneming der opdracht van Jitli gaf. \'t Was eene zonderlinge strijd; de Prins zocht Anjon te handhaven in zijne rechten, Holland daarentegen hem tegenover Anjcu tot eigen landsheer te verkiezen. Hoe groot zijn invloed op de Hollanders ook was, \'t gelukte hem niet hen te overtuigen dat zij Anjou boven hem zeiven de voorkeur moesten geven. Trouwens, hierbij gingen de Prins en de Hollanders van geheel verschillende beginselen uit. De laatsten streden in de eerste plaats voor zich zelve; voor hen waren Pacificatie, Unie en opdracht aan Anjou niet meer dan middelen ter verdediging tegen den vijand, waaraan slechts een zoo gering deel dor eigen rechten als mogelijk was moclit worden opgeofferd; de Prins daarentegen streed voor al de Nederlanden, de algemeene politiek was zijn veld; hij moest daarom eene samensmelting der gewesten tot één geheel voorstaan. Hij was verre verwijderd van die alledaagsche eerzucht, welke bevredigd wordt met een titel; hij wilde geene vorstelijke waardigheid, maar invloed , eene sterke, centrale regeering, waarvan hij de ziel, een ander het hoofd was, wel zonder dat de rechten der Staten verminderd werden, maar toch zulk eene, waarbij het geheel boven de deelen stoiid. Maar wat Washington onder cenigermate gelijke omstandigheden doordreef, de vorming van oen bondstaat, kon hij niet verkrijgen, \'t Streed met den geest des tijds, \'t streed met den toestand der Nederlanden.
De Hollanders bleven met taaie volharding bij hun plan, den Prins nolens volens tot hunnen graaf te maken. In het begin van 1582 werd er in diep geheim over gehandeld. De Prins moest voor hunne redenen zwichten, hij zag geen kans Anjou en de Hollanders te vereenigen, hij wantrouwde den hertog misschien niet minder clan iemand, hoewel hij, om Prankrijks hulp te behouden, hem bleef ondersteunen.. Toegeven aan den wensch van Holland was het eenige middel om dit gewest met zijne plannen daaromtrent vrede te doen he.b-
20*
■308
ben. Den li11™ Augustus 1582 nam hij de hem aangeboden waardigheid van graaf van Holland, den 20^1 September die van graaf van Zeeland in beginsel aan. Zoolang Anjou echter titulair landsheer was, diende de zaak geheim te blijven. Maar daarom werden de onderhandelingen niet minder ijverig voortgezet. In het voorjaar van 1583 werd er gedurig in \'t geheim over gesproken. Den 26stl!n Maart werd de acte van opdracht door de Staten van Holland gearresteerd en den SJ™ April door de Gecommitteerde Raden aan den heer van Boetze-laar van Asperen, flen advokaat Buys en Dr. Francois Maelson overgegeven, om haar in de steden te doen bezegelen. Deze acte bevatte alleen de opdracht en de redenen daartoe, zonder de voorwaarden te vermelden, die later zouden worden vastgesteld. Zij werd uit naam der edelen bezegeld door de heeren van AVijngaerden, van Kenenburg en van Mathenes en verder dooide secretnrissen van de 25 steden, die met de edelen alle overige steden, plaatsen en heerlijkheden van Holland //vervingenquot; (vertegenwoordigden). Een exemplaar werd den Prins overgeleverd, een ander werd in het archief der Staten bewaard.
Zoo was dan ook de formeele opdracht geschied, maar de zaak had daarmede nog in lang niet haar beslag. De voorwaarden moesten nog worden vastgesteld, de beëediging van weerszijde en de inhuldiging nog plaats hebben.
Thans gold het iets geheel anders dan bij de vroegere opdrachten der hoogc overheid. In 1574 en later in 1575 en 76 werd den Prins voorloopig het landsheerlijk gezag opgedragen, maar slechts bij waarneming; in 1581 was het de hernieuwing van eene vroegere opdracht tijdens veranderde omstandigheden; thans echter gold het de verkiezing van eenen nieuwen souverein, die niet eene gedelegeerde macht bezat voor eon bepaalden tijd, maar het erfelijk gezag, de oppermacht, wel in vela opzichten beperkt door de Staten, maar toch krachtens eigen recht, een absoluut, dus, in de toenma-licre beteekenis van dat woord. volkomen a\'ezaa\'.
309
Er waren talloozc hinderpalen, die de spoedige uitvoering van het plan beletten. Kluit heeft daaraan een zeer interessant hoofdstuk gewijd. Die hinderpalen waren, volgens hem, de vrees voor Frankrijk en voor Anjou en de achterdocht der overige provinciën. De merkwaardige brief, den GJ™ Mei door de Staten van Holland aan de Staten Generaal en aan die der andere gewesten geschreven , is een bewijs hoe zwaar de laatste woog en hoeveel moeite gedaan werd om ze te overwinnen. Daarenboven waren er nog andere bezwaren. Men wilde in deze zaak hand aan hand met Zeeland gaan, en daar bleef de qnaestie over het herstel der privilegiën van Middelburg nog steeds onafgedaan en verwekte eenen tegenstand, die zich aan vele, soms zeer futile punten vastklemde. Ook Amsterdam en Gouda maakten vele zwarigheden. Vrees voor de privilegiën, voor den handel, vooral wanneer de zaak zonder Zeelands medewerking doorging, en, in Amsterdam, de wensch, het oordeel der notabelste burgers en der schutterij te vernemen, waren hier de drijfveren oin vooralsnog te wachten met do voltrekking der opdracht. Ook het kleine Den Briel verzette zich eenigen tijd wegens zijne vermeende voorrechten, maar werd eindelijk gerustgesteld door eene acte van non praejudicie. In Juni besloten de Staten door den Prins zeiven de zwarigheden der Zeeuwen, waar het vooral op aankwam, uit den weg te laten ruimen. Maar die quaestiën werden niet zoo beslecht dat de Zeeuwen zich tot nadere aansluiting aan Holland genoopt zagen. De tijd ging voorbij zonder dat men verder kwam.
Het najaar van 1583 is een tijd van plannenmaken. Do Staten Generaal vergaderden te Middelburg en beraamden eene nieuwe voorloopige regeering, met den Prins als provisioneel gouverneur-generaal en eenen raad van state aan het hoofd; de Staten van Holland, van Zeeland en van Utrecht waren bezig voor zieh eene afzonderlijke regeering uit te denken en de Vergadering der Provinciën was nog altijd aan \'t beraadslagen over verbeteringen in de Unie en den regeeringsvorm van het
.310
kwartier lieoosten Maze. Ondertussclien sleepten de onderhan-delingeu met Anjou voort, die uog niet aan eene verzoening wanhoopte.
Onder al dat plannenmaken en onderhandelen leed het uitvoerend gezag en verdween de eenheid meer en meer. De Landraad, bijna van alle middelen beroofd, was ten hoogste verbolgen over al die ontwerpen, welke niet de minste verbetering in den aetueelen toestand brachten. Het rapport, in het volgend jaar door Boorda uit hunnen naam ingeleverd, spreekt met groote bitterheid over dat ,/Smeden eener nieuwe regeering.quot; Misschien ligt dit echter ook voor een deel aan de bijzondere gevoelens van den steller; want Eoorda is een der eerste Nederlanders, bij wien zich afkeer van een eenhoofdig gezag vertoont, een onvermoeid bestrijder van het stadhouderschap, welks macht niet het minst door zijnen invloed in Friesland meer dan ergens werd besnoeid. Maar moge ook de afkeer van vorstelijk gezag deel hebben gehad aan die ontevredenheid, gelijk had hij zeker. Ook de Prins betoonde zich ten hoogste ontevreden en deed krachtige vertoogen zoowel bij de Staten Generaal als bij de in November te Dordrecht bijeenvergaderde Staten van Holland, Zeeland en Utrecht.
Sedert het laatste gewest opgehouden had een geestelijk vorstendom te. zijn, had het steeds onder ééne regeering met Holland en Zeeland gestaan. Karei V had zelfs uit de drie één geheel zoeken te maken. Door zijne ligging had Utrecht vele belangen met de beide andere gewesten gemeen. Doch er was daar eene groote partij, die een afkeer van Holland had, die vreesde dat het Sticht door zijn machtigen nabuur geheel in de schaduw gesteld, ja er door opgeslokt zou worden. Daarom had de provincie, sedert 1577 , niettegenstaande de erkenning van den Prins als stadhouder, zich meer tot Overijssel en Gelderland gekeerd, zich daarbij in vele gevallen aangesloten. In do onderhandelingen met Anjou had het bijna altijd ééne lijn met deze beide provinciën getrokken. Maar na
■311
de afzwering begon het Sticht weder tot eene vereeniging met zijne westelijke naburen over te hellen. In de stad Utrecht bestond eene machtige democratische, van Holland afkeerige partij, onder aanvoering der burgerhoplieden, die zichzelve als volkstribunen beschouwden en het den Staten en den raad der stad uiterst lastig maakten. Er barstten gedurig oproeren uit, welke slechts door de autoriteit van den Prins konden gestild worden, daar deze steeds den Staten en den raad zijnen krach-tigen steun leende. Niets was natuurlijker dan dat de regee-ring ook daar den wensch begon te koesteren, den opstand tegen Spanje te bekronen met de verkiezing van eenen landsheer, wien men vertrouwde en wiens gezag een einde aan die tegenwerking der burgerij kon maken. Daarenboven waren, sedert Verdugo het werk van Eenneberg had voortgezet, Gelderland en Overijssel aanmerkelijk verzwakt en rustte de last der verdediging van het kwartier beooston Maze bijna geheel op Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht. Friesland stond geheel op zich zelf. Utrecht daarentegen vormde met Holland geographisch een geheel. Het belang der verdediging vorderde eene nadere vereeniging. Men meende deze te beter verzekerd te zien, als een gemeenschappelijk uitvoerend gezag en gelijkmatige belastingen in de drie gewesten bestonden en de provinciale naijver daardoor weggenomen was. Want \'t blijkt ten duidelijkste uit het bekende vertoog, door den Prins den 14,dcD November 1583 in de gecombineerde statenvergadering gedaan, dat er vrees bestond, dat de andere provinciën geheel of gedeeltelijk in \'s vijands macht zonden vallen. Tweedracht en verraad heerschten overal; in Vlaanderen, Brabant, Gelderland en Overijssel won de vijand steeds meer veld en viel stad op stad hem in handen. Alleen Holland, Zeeland en Utrecht lagen ongeschonden bijeen. De Prins wilde zich hier als in een laatste bolwerk der vrijheid verschansen, als de Generale en Nadere Unie waren bezweken. Hij ijverde dus meer dan iemand voor eene versterking van den band tusschen
312
de drie provinciën, voor de instelling van gemeene middelen, convooien enz., te storten in ééne beurs, ter gemeenschappelijke verdediging, en voor de aanstelling van één opperhoofd over den oorlog ter zee en te land.
Om dit vertoog kracht bij te zetten, verklaarden de Staten van Holland nog op denzelfden dag dat zij besloten hadden niet langer te wachten met de overlevering van den opdrachtsbrief aan den Prins, niettegenstaande Amsterdam en Gouda daarin nog niet toestemden en Zeeland verkoos te wachten. De Zeeuw-sche en Utrechtsche gedeputeerden verklaarden zich daarmede zeer ingenomen en beloofden er rapport van te doen en te zorgen dat hunne provinciën dan ook afgevaardigden zonden, een bewijs dat niet alleen in Zeeland, waar, zooals wij weten, al een jaar te voren in \'t geheim eene acte van opdracht aan don Prins was gegeven, maar ook in Utrecht de aanneming van den Prins tot souverein door velen gewenscht werd. Amsterdam alleen bleef weigeren, hare gedeputeerden bleven uit de vergadering weg. Den 15\'l(!n November werd eerst door de gecombineerde Staten besloten den Prins yiZö^OO in de maand toe te staau voor de kosteu der verdediging en daarop eene acte van vriendschap en verbond tusschen de drie provinciën opgemaakt, waardoor, zooals Kluit opmerkt, de Staten van Holland zich genoegzaam gedekt rekenden, om zonder verder uitstel over te gaan tot het aanbieden der acte van opdracht. Den T11™ December, des morgens te elf ure, begaven zich da Staten van Holland in corpore, uitgezonderd de gedeputeerden van Amsterdam en Gouda, tot den Prins en leverden hem het revers van opdracht in zijne slaapkamer (zeker eene zonderlinge plaats voor zulk eene handeling) over. Hij nam het aan, maar maakte de Staten opmerkzaam op de zwarigheden van Amsterdam, die alleen in de vrees voor Anjou en het handelsbelang haren grond hadden en waar men ernstig over denken moest.
Ondertusschen was men reeds begonnen de voorwaarden.
313
waaronder Je graaflijkheid zou worden opgedragen, in schrift te brengen. Eene commissie, bestaande uit den president van het Hof, Aernoud Nicolai, den heer van Mathenes, den advocaat Buys en de pensionarissen van Delft en Rotterdam, Pietcr van der TMeer en Johan van Oldenbarnevelt, werd den 26sten October daarmede belast, niettegenstaande Amstordam ook hiertegen uitdrukkelijk protesteerde. Den 9den November leverden zij haar ontwerp aan de (recommitteerde Raden over; deu IS11™ werd het te Dordrecht aan de Staten voorgelezen en in handen van Buys gesteld, om er de meening van de Staten hij te voegen \'). Den 7\'len December werd het daarop den Prins overgeleverd, die er echter vijf of zes zwarigheden in vond. De heeren van Tioetzelaar van Asperen, van Mathenes, Buys, Pauli uit Dordrecht (waarvoor van der Laen uit Haarlem kwam), van der Meer, Oldenbarnevelt en Maelsou werden daarop gedeputeerd om de quaestieuse punten met den Prins te bespreken. Na verschillende beraadslagingen kwam men den 30sten December tot een resultaat en werden de voorwaarden der kiescapitulatie door den Prins en de Staten vastgesteld, mits zij door de vroedschappeji van de steden werden goedgekeurd. Ter meerdere verzekering werden zij nu nog den beiden gerechtshoven, den Hoogen Raad en het Hot van Holland, voorgelegd.
Ruim twee maanden lang wordt nu niets meer van de zaak vernomen, noch in de Resolutiën, noch bij Dor, noch bij Kluit, die allerlei ongedrukte bescheiden over deze zaak aan \'t licht heeft gebracht. Eerst den lOJ™ Maart 1584 werd door de Staten besloten de kiescapitulatie aan de vroedschappen der steden, uitgezonderd Amsterdam en Gouda, voor te leggen. In de maanden Maart en April kreeg de zaak ook daar haar
\') De advocaat resumeerde de gevoelens en maakte daaruit het besluit der Staten op, eene enorme macht voor eenen dienaar der Staten, te meer, daar niet alleen met voor of tegen gestemd werd, maar ieder lid zijn gevoelen in \'t breede blootlegde en er dikwijls vijf of zes verschillende gevoelens waren, waaruit dat der meerderheid moest worden getrokken. Later werd die macht nog uitgebreid en kwam de leiding der vergadering geheel aan deu advocaat.
314
beslag, en in Mei werd besloten Amsterdam en Gouda te be-zenden, dat wil zeggen baar door eene deputatie tot een ander gevoelen over te halen. Doch eerst den 4^™ Juni (de zaak was in Mei weder uitgesteld) vertrokken de daarmede belaste commissiën. Gouda verklaarde geene zwarigheid le hebben, zoodra Zeeland in deze zaak even ver gevorderd was, maar te Amsterdam vonden de gedeputeerden tegenstand. De burgemeesters en een aantal raden waren voor de aanneming, maar de meerderheid der vroedschap bleef haar ontijdig achten, \'t Was bij deze gelegenheid dat Cornelis Pieterszoon Hooft, de vader van den beroemden geschiedschrijver en dichter, zijne bekende rede hield, waarin hij op het uitstellen der opdracht aandrong. Ben zijner voornaamste argumenten was daarbij, dat er eigenlijk geen verandering gebracht werd in den toestand, dat \'s Prinsen gezag hetzelfde bleef en alleen de titel anders werd; hij beweerde verder dat de opdracht tegen de Unie streed, dat men niet zonder Zeeland voort kon gaau en dat het tegen den wenseh der Amsterdamsehe burgerij was.
\'t Is onbetwistbaar dat in die dagen, drie jaren nadat de burgerij door de revolutie van 1581 van alle aandeel in de regeering was verstoken, in Amsterdam eene partij, die nog wel de meerderheid in de vroedschap had, niet tot de verkiezing van eenen graaf wilde overgaan, zonder de burgerij en vooral de schutterij te kennen. Vanwaar deze neiging tot eene meer democratisclie wijze van regeering? Waarschijnlijk herinnerde men zich dat in vroeger jaren de streng katholieke vroedschap regelrecht tegen den wensch niet alleen der lagere klasse, maar ook van het grootste gedeelte der gezeten burgerij had geregeerd, dat deze haar zonder moeite van bet kussen had gedrongen, dat in eene groote handelstad de massa der groote neringdoenden, waaruit de schutterij en notabelen bestonden, niet kon voorbij worden gegaan bij zulk eene gewichtige quaestie, waarin de overgang van eene feitelijke republiek tot eene zeer beperkte monarchie lag opgesloten.
315
Of dit beroep op liet volk echter in het onderhavige geval niet louter eene uitvlucht was, staat to vermoeden. Hoogstwaarschijnlijk toch was het volk meer dan de meerderheid der regenten ingenomen met \'s Prinsen verheffing. Van belang is het ook dat het hoofd van den tegenstand hot jongste lid der vroedschap was. Hooft behoorde reeds tot een ander geslacht dan Cant en Bardes, de vertrouwelingen van den Prins, tot dat geslacht van regenten, die Amsterdam stelden boven alles, boven provincie en vaderland, tot dat geslacht, dat in de donkere dagen der godsdiensttwisten contraremonstrant bleef, terwijl bijna de geheele provincie de andere partij koos, dat in 1650 tegen Prins Willem II van geen toegeven wilde weten, dat aan Johan de Witt\'s invloed zoo dikwijls het hoofd bood en Willem III jaren lang in alle plannen dwarsboomde. Het muni-cipalisme, later in Holland zoo machtig, begon het hoofd op te steken. Het besluit van Amsterdam was uitstel; het hield den eisch in, eerst de capitulatie te onderzoeken en haar niet te teekenen, eer Zeeland daartoe gereed was en de schutterij en notabele burgers er over gehoord waren. De raad erkende overigens dat Holland niet zonder hoofd kon wezen en dat hij gereed was den Prins daartoe te kiezen, hoewel ook hierover een aantal leden zeer ontsticht was.
De voorname oorzaak van deze indirecte weigering van Amsterdam zal wel vooral iu het handelsbelang gelegen hebben. In Zeeland toch had men de afzwering niet formeel voltrokken en de Amsterdammers vreesden dat, als Holland den Prins tot graaf koos en Zeeland niet, voor de Zeeuwen de handel op Spanje en Portugal \') open zou blijven, terwijl de Hollanders er uit zouden worden geweerd. En tot 1593 was de handel op Spanje en Portugal eene hoofdbron van welvaart en bijna de eenige weg, waarlangs hier te lande Indische en Oostersohe producten werden ingevoerd, die men dan verder naar Duitschland en het noorden bracht.
\') Men za\\ zich herinneren dat Portugal in 1580 door Alva was veroverd.
316
Staatkundige redenen, bv. vrees dat de Prins te grootc raaclit zou krijgen, kunnen moeilijk gegolden hebben. Immers liet gezag, bij de kieseapitulatie aan den Prins toegestaan, was ongemeen beperkt, minstens evenzeer als dat van Anjou. Trouwens, in de acte van 14 Augustus 1582, waarbij hij het graaflijk bewind aannam, stond liij den Staten reeds alle rechten toe, die van Anjou bedongen waren, en alle, die in de Brabantsche Joyeuse Entree stonden \').
De korte inhoud van de capitulatie komt hoofdzakelijk hierop neder. De Prins zal het graafschap vrij bezitten (dus niet als leen van het Duitsche Kijk); alle alliantiën, met name de U nie van Utrecht, alle privilegiën van het land en zijne deelen onderhouden, ook die tot nog toe niet zijn in werking geweest; geene nieuwe voorrechten, die eenig belang van het land raken kunnen, zonder toestemming der Staten verleenen; niets in de rechtspleging veranderen zonder die der beide Hoven; de rechterlijke en administrative corperaties niet mogen verleggen; de landen bij elkander houden met al hunne vasallanden, quot;Voome, Putten, Teere, Vlissingen enz. (waaromtrent een aantal afzonderlijke bepalingen); de ware christelijke gereformeerde religie handhaven en daarop eene regeling maken, zonder echter iemand om zijn geloof te moeien; tot alle voorname burgerlijke en rechterlijke betrekkingen benoemen uit door de Staten gestelde drietallen en tot de andere met advies der betrokken collegiën; geene verandering in de munt maken.
Vreemd genoeg wordt er hier niet over de magistraatsbestelling in de steden gesproken; men achtte deze door de oude privilegiën en vroegere opdracht zeker genoegzaam geregeld. De Staten behielden zich het recht voor om bijeen te komen wanneer zij wilden, de graaf moesi hou eiken Isten Mei bijeenroepen, om over \'t algemeen welzijn, de privilegiën en dit
\') Daartoe behoorde het reeht van opstand. De Joyeuse Entre\'e ontsloeg de onderdanen van hunnen eed, als de vorst eenig grondwettig recht schond.
317
verdrag (of er nl. verandering in moest gebracht worden) to raadplegen. In quaestiën van belasting enz. werd eenpariglieic! van steramen bij de Staten vereiselit, behalve in geval van oorlog, wanneer twee derden der stemmen voldoende waren. In geschillen over de heffing mocht de graaf met eenige leden uit den Hoogen Raad de zaalc beslissen. De steden behielden het recht des noods schepen in zee te zenden tegen zeeroovers en vijanden. De graat mocht natuurlijk geen oorlog of vrede maken zonder toestemming der Staten. Alle stukken van staat moesten in \'t Nederlandsch worden gesteld en de Staten mochten niet buiten hunne provinciën beschreven worden. Eindelijk zou de gelieele opdracht vervallen, wanneer een der bedongen rechten geschonden werd. Bijna alle punten der capitulatie waren dus beperkingen van \'s Prinsen macht, alle quaestiën van gezag, die tot nu toe open waren gebleven, werden ten voordeele der Staten beslist. Den graaf bleef slechts het uitvoerend gezag over (het wetgevend was hem door de bepalingen omtrent de privilegiën en de rechtspleging zoo goed als geheel onttrokken) het bewind over de krijgszaken en de vorstelijke rechten van gratie enz. Willem I zou als graaf zonder twijfel minder gezag hebben gehad dan als tijdelijke hooge overheid.
Daar stonden zeker tegenover 1° een hooge titel, 2° \'tbezit der domeinen, wier inkomsten tot nu toe in de kas der Staten, niet aan hem waren gekomen, 3° eene beperkte erfelijkheid, want de Staten zouden bij zijn dood een zijner wettige zonen kiezen, mits deze de capitulatie en verdere punten, welke de welvaart des lands raakten, zou bezweren. De erfelijkheid was dus volstrekt niet onbeperkt en strekte zich * niet .tot zijn geheele geslacht uit. Met dat al is het zeer te betreuren dat de Prins of althans Maurits niet op deze voorwaarden graaf is geworden. Want thans bezat men eene nauwkeurige omschrijving van de rechten van graaf en Staten, en zulk eene heeft voor de stadhouders nooit bestaan; deze waren
318
in vele opzichten met vorstelijke macht bekleed en toch dienaren der Staten.
Hoewel de capitulatie alleen van Holland uitging, sprak zij toch steeds van den graaf als graaf van Holland en Zeeland en in naam van beide provinciën, omtrent het punt der uitvoerende macht zelfs mede van Utrecht. Want de regeerings-raad van twaalf leden, die de Gecommitteerde Kaden van Z. Ex. en de Staten zouden vervangen, werd door deze drie provinciën gesteld.
Terwijl men met Zeeland en Amsterdam aan \'t onderhandelen was, had men de zaak der Unie tusschen de drie gewesten niet laten rusten. Nadat het reces der gecombineerde vergadering van November over de gemeenschappelijke verdediging en belasting in de provinciale Statenvergaderingen was behandeld, kwamen den ISquot;11™ December gecommitteerden van de drie provinciën bijeen. Hoewel een aantal personen, de advocaten Buys en Thin bv., maar zoo nu en dan in deze vergadering verscheen, waren er ook permanente leden. Dat waren Olden-barnevelt en Mr. Francois Francken, pensionaris van Gouda, voor Holland, die van Middelburg, Roelsius, de thesaurier van Zeeland, Mr. Jacob Valcke en de pensionaris van Vlissingen, v. d. Beeeke, voor Zeeland en de heeren van Brakel, Hendrik Buth, een der oprichters der Unie van Utrecht, en Foock, voor Utrecht.
De gecombineerde vergadering begon hare werkzaamheden met de verklaring dat hare meesters geenszins van plan waren zich van de andere provinciën af te scheiden en dat zij daarom aan deze hare resolutiën zouden inededeelen, opdat zij zich daarnaar konden schikken, maar dat zij, als dit niet het geval was, alleen de hand aan de besluiten zouden houden, tot men betere genomen had in eene vergadering van alle gewesten. De quaestie, welke zij toen behandelde, betrof de geldmiddelen, de belastingen en voorloopige quoten; onder de hand werd ook die der Unie afgedaan, waarin Zeeland echter voor als nog weigerde te treden; het gewest verklaarde bereid
319
te zijn de drie bestaande, dis van 1576, de Pacificatie en de Utreclitsche Unie, op eeue vergadering van alle Staten te herzien. Utrecht daarentegen wilde de laatstgenoemde volgens de besluiten, in Juli door de provinciën genomen, versterken. Holland stelde daarop voor de geschillen hierover aan den Prins te onderwerpen. Zeeland en Utrecht vonden dit goed.
Als algemeene regeering voor de drie gewesten wenschte men eenen raad van twaalf personen; doch hoe dit getal over de provinciën te verdeelen, zonder dat de eene of andere provincie zich benadeeld zag, bleef lang een moeilijk punt, totdat de Prins het getal in 13 veranderde, waarvan Holland zes. Zeeland vier en Utrecht drie zou stellen. De instructie voor dit college kwam grootendecls overeen met die van den Raad van State, welken men in September te Middelburg had willen oprichten. Opmerkelijk was de bepaling, dat de raad geene stadhouders mocht aanstellen zonder goedkeuring der betrokken provincie en dat de benoemden daar zoo mogelijk woonachtig of althans gegoed zouden moeten zijn; in Triesland was later juist het omgekeerde het geval en mocht de stadhouder geene vaste goederen in de provincie bezitten. Den Prins, die hoofd van den raad was, werd het absoluut gezag in oorlogszaken voorbehouden; voor den oorlog te water moest hij zich een raad van admiraliteit van minstens één lid uit elke provincie toevoegen. Voor de finantiën zou eene uit den raad gekozen commissie of kamer van de beden zorgen met een door den Prins te benoemen ontvanger en thesaurier-generaal.
Door nieuwheid muntte dit ontwerp geenszins uit; de meeste artikelen uit de instructiën van de vroegere regeeringscolleges waren er in terug te vinden. In zeven jaar had men thans vijf zulke colleges gehad; den Raad van State nevens Matthias, het College der Nadere Unie, den Landraad der Nadere Unie (niet in functie getreden), de beide Landraden bewesten en beoosten Maze, den Raad van State nevens Z. Exc. (niet
320
in functie getreden)^ ongerekend den Landraad voor Holland en Zeeland, in 1575 opgericht. In één opzicht onderscheidde zich dit plan gunstig, het was veel duidelijker; alle bevoegdheden van de regeering waren er nauwkeurig in omschreven.
Den Uilen Januari 15Sé werden de door de drie provinciën genomen resolutiën gezamenlijk geresumeerd en goedgekeurd, daarop den Prins overgeleverd en diens beslissing op de quaes-tieuse punten aangenomen, en daarenboven nog op een aantal nieuwe quaestiën gevraagd.
Hoewel niet alle punten van verschil werden afgedaan, kwamen de gecommitteerden der provinciën, na nogmaals ruggespraak met hunne committenten gehouden te hebben, op nieuw bijeen en werd de voorloopige regeering den .Sls\'en Januari te Delft vastgesteld. De nominatie der leden van den nieuwen raad was in Holland weldra gereed, maar met de komst der Zeeuwen en Utrechtschen duurde het zoo lang, dat de Prins den 26stcn April voorsloeg voorloopig de zes Hollanders alleen als raden te gebruiken. Of nu op de herhaalde aanvraag der Hollanders de overige leden zijn opgekomen, is niet zeker, maar vast staat liet dat deze raden als regeeringsraad in plaats van de oude Gecommitteerde Raden van Z. Exc. en de Staten hebben gefungeerd.
Zoo ver was men dus in den zomer van 1581 met deze beide gewichtige zaken gevorderd. Op Amsterdam en Gouda na, hadden alle leden van Holland de. kiescapitulatie van den Prins goedgekeurd. Zeeland weifelde nog steeds, hoewel het de verkiezing in beginsel al voor twee jaren had goedgekeurd; de drie provinciën hadden zich onder eene gemeenschappelijke regeering, met den Prins aan het hoofd, gesteld.
Men verwachtte niet anders dan dat de Staten van Holland na de bezending van Amsterdam niet langer zouden wachten met de inhuldiging, dat deze stad er zich, even als met de afzwering het geval was geweest, later bij zou aansluiten, dat Zeeland en het thans nauw met beide gewesten verbonden
821
Utrecht dit voorbeeld zouden volgen. De Prins drong in Moi, in Juni en in Juli er op aan, dat men nu aan dc zaak een einde zou maken. Één groot beletsel was weggenomen; den ■ lOd™ Juni was Anjou gestorven. Een jaar lang bad hij vruchteloos door beloften, aanbiedingen en bedreigingen getracht zich in zijn geaag te laten herstellen en zich gevleid met de ijdele hoop, eenmaal koning van Frankrijk en lieer der Nederlanden te zullen zijn. Zijn leven, vol intrigue en valscbheid, had veel bijgedragen om den grooten godsdienststrijd in Frankrijk zoowel als in de Nederlanden te vergiftigen; zijn dood was de oorzaak eener nieuwe politieke combinatie, die Frankrijk op den rand des verderfs bracht en der Spaansche monarchie de kracht uit merg en been zoog; want zijn dood maakte Hendrik van Navarre, den Hugenoot, tot erfgenaam der Fransche kroon, en Philips II en de Fransche ultrakatho-lieken richtten nu de Ligue op, om Frankrijk aan den ketter te ontrukken.
Van hoe groot Europecsch belang ook, voor de Nederlanden was de dood van den verkozen en verstoeten landsheer van klein gewicht. Alleen had hij ten gevolge dat zij nu weder geheel aan zichzelven overgelaten waren. De Staten Generaal beraadslaagden over nieuwe regeeringsvormen cn wilden aan don Prins het voorloopig bewind als hoofd van don regeeringsraad opdragen, zooals bij het ontwerp omtrent een nieuwen raad van state in het vorige jaar vastgesteld was, maar zij brachten niets tot. stand; zij vaardigden tal van plaooaten uit over belastingen enz., maar iedere provincie onderwierp er zich slechts aan, voor zooverre zij het in haar eigen belang vond.
De Landraad had nog maar eene schaduw van gezag en kon den oorlog geen meerdere kracht verleenen. Hohenlolie, de veldheer van het kwartier, richtte niets tegen Zutphon uit. Iedereen deed zooals hem goed dacht en niemand scheen iets over te hebben voor het algemeen belang, hoewel Gent en Brussel in het nauw begonnen te raken en Panna alle toe-
21
323
bpreklselen maakte tot liet beleg van de grootste Nederlancl-sche stad, van Antwerpen.
Onder zulke omstandigheden was \'i hoog noodig dat zich de kern des lands, die nog niet aangetast was, consolideerde, dat de aanvoerder in den strijd zich in een bolwerk verschanste, waar geen twist onder de bezetting hem uit kon drijven. Hoe weinig streelend ook voor hem de voorwaarden moesten zijn, waarop hij graaf werd, hij moest die beperkte macht verkiezen boven de onzekere stelling, welke hij thans bezat. Vandaar dat hij, die vroeger zijne eigene verheffing zooveel mogelijk had tegengehouden , thans op de verhaasting daarvan aandrong en in bittere woorden den Staten van Holland hun talmen voorhield.
Eer die woorden weerklank hadden gevonden in eene resolutie der Staten, eer do aanneming tot graaf haar beslag kreeg en een nieuw tijdperk in de staatkundige geschiedenis der Nederlanden kon openen, liet tijdperk eener constitutioneele monarchie, werd, door de hand van oen onbeteekenend werktuig van Philips, alles, wat sedert jaren was opgebouwd, omvergeworpen. Den lO116quot; Juli 138Jlt;, des namiddags ten 2 ure, werd Willem T door Balthasar Gerard te Delft doorschoten.
De lezer zal het mij vergeven, wanneer ik hier niet uitweid over de bijzonderheden van deze meer dan eenige in de Ne-derlandsche geschiedenis bekende gebeurtenis. Maar \'t zal hier niet misplaatst zijn de gevolgen van den dood des grooten staatsmans na te gaan, die tot nu toe aan \'t hoofd van den strijd der Nederlanden tegen Spanje had gestaan, te meer omdat zij somtijds zeer verkeerd zijn beschouwd.
Er bestaat m. i. geene enkelE reden voor de onderstelling , dat, ware de Prins in het leven geble.ven, de treurige overblijfselen der zuidelijke provinciën niet in Parma\'s handen zouden zijn gevallen. Zijn raad en daad mocht Antwerpen een jaar langer hebben staande gehouden, hem zoowel als den Staten ontbrak de macht om het te redden. Maar terwijl zijn le-
323
ven op het lot van België geen invloed meer hebben kon, zou dit wel het geval met het noorden geweest zijn.
De Unie van Holland, Zeeland en Utrecht onder zijne regeering, dio zonder twijfel tot zijne verheffing tot souverem over alle drie gewesten zou hebben geleid, scheen het begin te zullen wezen van een nieuw tijdperk, dat alleen wegens zijnen dood nooit geopend is kunnen worden, een tijdperk, waarin zich de noordelijke provinciën onder één hoofd zouden vereeuigd hebben , onder eene bruikbare staatsinrichting, waar vorst en staten hunne bepaalde rechten bezaten, waar het eminente hoofd de twisten tusschen het geheel en de deelen had kunnen beslechten zonder wapengeweld of bloedstorting. Want hoewel het niet te ontkennen valt dat zoowel de Staten als de stedelijke regeeringen onophoudelijk eene neiging aan den dag legden om de perken van hun gezag te overschrijden, hoewel zij meer en meer vele attributen, die vroeger den landsheer toekwamen, aan zich begonnen te trekken, zoo kan m. i. toch do bewering van den heer Groen\') geen steek houden, dat de Staten eene soort van Doge van den Prins wilden maken, met veel uiterlijken schijn en geene eigenlijke macht. Een groot gedeelte der vorstelijke macht bleef bij hem berusten; reeds zijn gezag als scheidsrechter bij verschillen verschafte hem een enorinen invloed. Hoewel hij geen oorlog kon verklaren of vrede sluiten zonder goedkeuring der Staten, eene zeer natuurlijke bepaling onder de toenmalige omstandigheden, verbleef hem de leiding der buitenlandsche politiek en bezat hij onbeperkt gezag in oorlogszaken. Wanneer men bedenkt dat de Prins zoo weinig in Holland en Zeeland aanwezig was, dat de Staten bij zijne verkiezing moesten in het oog houden dat hij ook tegenover andere gewesten en bovenal tegenover de Generaliteit plichten had, dat zij gewoon waren geworden bij zijne afwezigheid zelve het bestuur te voeren of door de
1) Archives de la Maison d\'Orange, VIII, blz. 415.
21*
324
Gecommitteerde Raden te laten beleiden, dan zijn die voorwaarden , hoe beperkend ook, niet zoo buitensporig. Hoezeer niet bereid hunne privilegiën op te geven, waren de Staten geenszins genegen ora eene eigenlijke republiek te stichten ; zij wilden alleen zorgen dat geen enkel privilegie werd geschonden. Zij bleven ook na \'s Prinsen dood een afkeer too-nen van eene regeering zonder eminent hoofd, en uit eigen beweging gaven zij later aan \'s Prinsen zoon niet alleen de macht van een opperbevelhebber, maar ook een aantal van die attributen dor souvereiniteit, welke de vroegere stadhouders in naam van den vorst hadden uitgeoefend. Wanneer het mogelijk ware zich een voorstelliiig te vormen van een toestand, welke nooit heeft bestaan, dan zou men zich kunnen verbeelden dat uit de drie gewesten, waaraan zich de andere, door den nood gedrongen, aansloten, een werkelijk vereenigde staat ontstond, waarin de invloed van een groot man langzamerhand de gewestelijke vooroordeelen overwon, waarin het werk, dat in 1576 zoo gelukkig was begonnen door de Unie van Holland en Zeeland, werd voortgezet, waarin eene andere Unie dan die van Utrecht als grondwet gold en waarin een boven alle partijen verheven vorst de geschillen besliste. Dat alles ware eene mogelijkheid, ja eene waarschijnlijkheid geweest, als de Prins was blijven leven. De uiterste ellende, waartoe de Nederlanden door hunne tweedracht en zelfzucht waren vervallen, het gedrag der Staten in het eerste jaar na \'s Prinsen dood, de wijze waarop zij zich later voor een ooger.-blik overgaven aan het bijna onbeperkt bestuur van vreemdelingen, totdat het onverstand, waarmede die macht gebruikt werd, eene reactie te voorschijn riep, de toenadering tussclien Holland, Zeeland en Utrecht, dit alles geeft recht tot het vermoeden, dat, zoo de Prins ware blijven leven, de noordelijke provinciën onder zijn opperbestuur een beter ingerichten staatsvorm zouden hebben verkregen, dat de dynastie van Oranje-Nassau twee cn een halve eeuw vroeger den constitu-
325
tioneelen troon van Nederland kou liebben bestegen en dat het staatsleven van liet Nederlandsolie volk, even als zijne gesclüe-denis, geheel anders zou zijn geworden. Het is niet geschied. Op het oogenblik dat de nood het hoogst was, werd de stunnnan weggerukt van liet zwakke staatschip, dat door den woedenden storm werd voortgezweept, „incerta quo fala fereniquot;, zooals het devies op eenen penning dier dagen luidt. Maar toch, de bemanning gaf den moed niet op, zij stuurde het schip door de baren tot de storm eene andere richting nam, en weldra bleek het dat er onder haar een man was, die waardig was het roer te houden en die langs klippen en ondiepten het vaartuig in de haven wist te loodsen, al was die haven ook niet die, welke de groote stuurman had bedoeld. Maar voor het oogenblik scheen het dat het schip door de baren zou worden verzwolgen en dreef het als een mastelooze romp, die naar geen roer luistert, op den opge-zweepteu oceaan rond.
X.
OPDRACHT DER SOÜVEREINITEIT AAN FRANKRIJK EN ENGELAND.
De dood van den Prins sluit het eerste tijdperk in de geschiedenis van den Nederlandschen staat. Ouder zijne leiding waren Holland en Zeeland in 1573 opgestaan, ouder zijne leiding hadden zich weldra ook de overige gewesten, welke den strijd tegen Spanje volhielden, geschaard. Mot of zonder titel was hij in elk landschap het feitelijk hoofd of althans de ziel der regeering. Zijn gezag gold zoowel in Vlaanderen, waar hem elke wettige titel ontbrak, als in Brabant, waar hij als ruwaard de rechten van den landsheer uitoefende, zoowel iu Gelderland, waar hij slechts zijdelingschen invloed kon hebben, als in Friesland, waar zijn luitenant de stadhouderlijke macht iu handen had. Bij eiken twist was het zijne beslissing, die ingeroepen, bij elk verschil van meening zijn oordeel, dat gevolgd werd. Vandaar die algemeene rouw, niet alleen in Holland en Zeeland, maar in alle gewesten, toen hij zoo plotseling zijn bloedig einde vond. Want meer dan de Staten Generaal, meer dan de Unie was hij de band, die allen veree-nigde, de vertegenwoordiger van het geheele Kederlandsche volk. Vandaar dan ook dat zijne staatkunde na zijn dood werd voortgezet door de mannen, die het bewind in handen namen, zelfs in punten, waar eene sterke partij er zich tegen had verzet.
327
Van zijn eerste optreden in de Nederlanden aan het hoofd van den opstand af had hij een verbond met Frankrijk voorgestaan. Hoe meer de zaken na 1577 achteruit begonnen te gaan, des te meer had hij dit denkbeeld zoeken te verwenen-lijken; hij had dat verbond willen koopen tot eiken prijs, zelfs tot dien van onderwerping aan Anjou en Hendrik III. Hij had daarbij, zooals ik in het breede heb trachten aan te toonen, te kampen gehad met den tegenstand van velen, en die tegenstand werd gerechtvaardigd door de allertreurigste uitkomsten, welke het bewind vau Anjou opleverde. Daarom is die staatkunde hem wel eens verweten als een groote, ja als een onvergeeflijke misslag \').
\'t Valt voorzeker niet te ontkennen dat het bewind van Anjou den genadeslag aan de vrijheid van het zuiden heeft gegeven. De pas gestilde hartstochten kwamen er op nieuw door in beweging, de vijanden van den Prins werden er als door gerechtvaardigd en staken overal het hoofd op. Na den mislukten coup d\'état van Anjou onttrekken zich de Vlamingen geheel aan aijne leiding en werpen zich in de armen van Chimay en Hembyze, en het volk van Antwerpen dwingt den grooten leidsman de stad te verlaten en eene toevlucht te gaan zoeken in het,noorden. Thans, na verloop van drie eeuwen, valt het bewijs gemakkelijk, dat de inmenging der Franschen in de Nederlandsche aangelegenheden veel meer rampen veroorzaakt heeft dan de bijstand hunner wapenen gedurende twee jaar kon goedmaken, \'t Is niet zoo heel vreemd, dat men met zekere verwondering vragen kan !), waarom trachtte de Prins nog na den coup d\'état eene verzoening te bewerken? waarom bleef hij ook na Anjou\'s dood de Fransche sou-
\') De Hoogleeraar Vreede heeft in zijne Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederlandsche Diplomatie, II, blz. 145 vv. liem en Marnix, die er het meest toe gedreven had, daarover op eene uiterst heftige wijze aangevallen en van lichtzinnigheid en lichtgeloovige verblinding beschuldigd.
2) De heer Vreede geeft o. a. die verwondering te kennen op blz. 152.
328
vereiniteit voorstaan? Zeker klinkt liet zeer sclioon, als men de Staten van Holland hoort beweren (in Augustus 1583), dat men voortaan alleen op God en op eigen krachten moest steunen, maar was dat op dit oogeublik mogelijk? Waren de krachten der Kedorlanden voldoende? Gaven de Staten van Holland toen zelve het voorbeeld van die zelfopoffering, welke een eerste vereisclite was bij bet voortzetten van den strijd? Integendeel deden ook zij hun best de lasten van den oorlog op de schouders lumner naburen te werpen en, hoewel zij veel minder dan de staten van eenig ander gewest kunnen beschuldigd worden van eigenbaat, waren ook zij nogtans voor een deel door bunnen tegenstand aan \'s Prinsen staatkunde de schuld, dat het zooverre met de Nederlanden gekomen was. En hij, die zich zeiven niet den verdediger der belangen van één enkel gewest, maar van het geheele land achtte, die bovenal de vertegenwoordiger van een beginsel was, die meer dan iemand leed onder dien afkeer van noodige offers, kon niet nalaten alle middelen, zelfs de gevaarlijkste, aan te grijpen om hulp voor de groote zaak te zoeken. Hoewel zijne staatkunde eene gevoelige nederlaag had geleden, bleef hij er onverzettelijk aan vasthouden, niet omdat hij do Fransche hulp een goed middel achtte ter verdediging, maar omdat zij liet eenige was,. omdat hij van Engeland nog minder verwachtte , omdat hij de proef niet dorst te wagen van den strijd alleen vol te houden. Daartoe was bij veel te veel staatsman. Misschien ware het beter geweest, indien hij zich in 1581 zelf aan liet hoofd der Nederlanden had gesteld en alleen den strijd op leven en dood met Parma had aanvaard. Maar \'t zou een roekeloos waagstuk zijn geweest, dat een avonturier of een kinderlijk geloovig, met de groote zaak dweepend patriot kon bestaan, maar niet een staatsman, die alles met bedaard overleg wikte en woog. Hij mocht niet alles in de waagschaal stellen, zoolang er eenige kans bestond langs een meer zekeren weg zijn doel te bereiken. Want \'t zou zeer onzeker zijn
329
geweest of tie Nederlanden in die jaren wel eenen tegenstand zouden hebben kunnen bieden als in 1572; hoogstens ware dat van Holland en Zeeland te wachten geweest. En de Prins, die uiet voor deze gewesten alleen, maar voor alle te zorgen had, mocht het daar niet op laten aankomen. Zoo groot was de eerbied voor zijne nagedachtenis, dat na zijn dood de door hem gevolgde staatkunde gemakkelijker zegevierde dan bij zijn leven.
Toen de Prins in don namiddag van den lO^n Juli 1584 den laatsten adem had uitgeblazen, ijlden de leden van het Hollandsche Statencollege naar het Delftsche stadhuis, om daar onverwijld de eerste noodzakelijke maatregelen te nemen. En wel hadden zij reden niet te talmen, want door den dood van den Prins was alles uit zijne voegen geraakt, op geen ongelegener tijd had die kunnen plaats hebben.
Eene nieuwe organisatie der regeering stond op \'t punt van te worden ingevoerd, eene andere, voortspruitende uit het nieuwe verbond met Utrecht, was zoo even in werking getreden , in de Generaliteit stond eene dergelijke verandering voor de deur en nieuwe onderhandelingen met ïrankrijk waren kort geleden aangeknoopt. Van dit alles dreigde nu niets te zullen komen, want \'t was zonder eenige uitzondering berekend op liet leven van den Prins. En dat was nog niet het eenige gevaar; in Holland en Zeeland, in Utrecht en Friesland was bet meer of min beperkt gezag van den landsheer, dat eenheid bracht in het burgerlijk bestuur, plotseling geëindigd, ja dat van den bevelhebber des legers, van den graaf van Hohenlohe, \'s Prinsen luitenant-generaal, had op eens opgehouden wettige kracht te bezitten. Maar meer nog dan dat alles was het het verlies van hem, die de ziel van den strijd tegen Spanje was, die de steeds uiteenspattende deelen des lands had bijeengehouden, wat allen met schrik en angst vervulde en, \'t zij tot eer der regenten gezegd, ook aanspoorde tot sterker inspanning om, ofschoon ook zonder hun groeten leids-
330
man, het land te redden van den dreigenden ondergang. Want \'t is opmerkelijk hoe met den dood van den Prins een betere geest onder de regenten ontwaakt, hoe er meer eendracht, meer energie onder hen wordt gevonden en minder jaloersch-hoid op een ieders privilegiën dan in de laatste jaren van zijn leven. De slag, die de Nederlanders had getroffen, dreef hen tevens tot meer inspanning en tot meer opoffering.
De toestand op den lO^n Juni 1584 was in de hoofdtrekken deze;
In het zuiden begon Parma toebereidselen te maken voor liet beleg van Antwerpen. Gent was reeds door een net van vijanden omringd , Brussel en Mechelen bijna geheel afgesneden; alleen een paar Vlaamsehe kustplaatsen, Sluis en Ostende, die alleen een strategisch , geen staatkundig belang hadden, waren buiten gevaar. In \'t noorden was Groningen \'s vijands hoofdkwartier; Drenthe, de Ommelanden, het platteland en enkele vestingen van Overijssel, bijna het gebeele graafschap Zutphen met de stad van dien naam en het Overkwartier waren in hunne macht, de Veluwe en een deel van het Sticht door hunne stroopende scharen bedreigd. Friesland daar maar weinig tegen beveiligd. Het grootste gedeelte van het kleine, slecht georganiseerde en nog slechter betaalde en uitgeruste leger der Staten lag bij Zutphen; in bet zuiden was geene krijgsmacht meer in \'t veld, maar bevonden zich alleen sterke bezettingen in de steden. De orde liet overal veel te wenschen over; bijna in alle gewesten lagen de onderscheidene partijen met elkander overhoop; de algemeene regeering was in \'t noorden van alle gezag ontbloot; in \'t zuiden ontbrak zij geheel. Want de Staten Generaal waren een zeer ongeschikt lichaam oin als uitvoerend college te dienen en behoefden door iedereen slechts in zoover gehoorzaamd te worden, als \'t met het eigenbelang strookte. In Gelderland had de stadhouder handen vol werk met de onderlinge verzoening der verschillende kwartieren; in Friesland stond het Hof, gerugsteund door de steden, scherp tegenover
331
de Gedeputeerde Staten en de drie plattelandskwartiereu. Voeg bij dat alles algemeen geldgebrek, een machtigen openlijken vijand, geheime aanslagen van katholieken en ontevredenen, en men zal een vrij trouw beeld van den toestand hebben.
Van de Nederlandsche gewesten was er geen zoo zwaar door \'s Prinsen dood getroffen als Holland , waar eene nieuwe staatsregeling bijna haar beslag had gekregen en thans het werk van jaren was vernietigd, \'t Strekt daarom den leden van het Hollandsche Statencollege tot groote eer, dat zij dadelijk juiste en doeltreffende maatregelen namen. Zij gaven terstond kennis aan Hohenlohe, den bevelhebber van het leger te velde, van het verlies, dat de Nederlanden geleden hadden en van hun besluit, desniettemin in deu strijd te volharden, en tevens den last om het leger voorloopig in orde te houden, met belofte van prompte betaling. Hetzelfde werd bericht aan de bevelhebbers van de gewichtigste vestingen, aan den Eaad van Brabant en de regeering van Antwerpen. De Raad nevens Z. Ex., die \'t bewind wilde neerleggen, werd uitgenoodigd dat voorloopig te behouden en eene groote vergadering van alle edelen en steden uitgeschreven. De laatste werden verzocht hunnen gedeputeerden volmacht te geven om zonder ruggespraak te kunnen besluiten en meerderheid van stemmen voor ditmaal in alle punten toe te staan. De nood had niet alleen energie gewekt, maar deed zelfs heenstappen over bepalingen, waaraan men anders op de meest bekrompen wijze placht vast te houden , die den Prins een onoverkomelijk beletsel waren geweest en later de bron van oneindig onheil zouden worden. Trouwens, bijna in geheel Nederland zweeg voor \'t oogenblik het provinciaal egoïsme voor de stem des volks, die eendracht en snelle samenwerking eischte tegenover den algemeenen vijand.
De Staten van Holland hadden geene geringe taak te vervullen. Zij hadden de regeering van hun eigen gewest, die van de Unie met Zeeland en Utrecht en die van de Generaliteit
.332
te reorganiseeren. Want de staat van anarchie, waarin de laatste sinds Anjon\'s coup d\'état zicli bevond, vorderde thans, nu de ziel uit de Nederlanden weggenomen scheen, dringend regeling, totdat er een afdoend besluit zou zijn genomen omtrent de opdracht der souvereiniteit. Om hen in die moeilijke taak bij te staan, verzochten zij de presidenten en eenige leden van de beide hooge rechterlijke collegiën en uit den Raad nevens Z. Ex. benevens de gedeputeerden van Zeeland hunne vergadering bij te wonen.
Met den meesten ijver beantwoordden de edelen en steden aan het verzoek ter verschijning op eeue groote vergadering; zelfs de kleinste steden, zooals Kaarden en Weesp, zelfs het verufgelegen Heusden zonden gedeputeerden. Ook kwamen nog in den loop der maand Utrechtsehe en Zeeuwsche afgevaardigden met vollen last om de regeering der Nadere Unie, zooals men toen die van de drie gewesten noemde (de Utrechtsehe heette thans gewoonlijk kortweg de Unie), te organisee-ren, en reeds den Siste» Juli konden leden voor den regee-ringsraad worden benoemd. De keuze viel uitsluitend op mannen, die onder den Prins grooten invloed hadden gehad, de heeren van Asperen, v. d. Myle, thans president van het Hof, Brasser uit Delft, Cant, Oldenbarnevelt en Meinerts uit Noord-Holland. De Staten Generaal spreidden geen minder werkzaamheid ten toon. Verschillende provinciën zonden elkander terstond op het bericht van \'s Prinsen dood brieven en deputaties, met verzekering van te willen blijven volharden in de verschillende verbonden, waarin zij stonden, en veel spoediger dan gewoonlijk kwam de inrichting eener voorloopige regeering tot stand. Heeds den 18Je|i Augustus werd door de Staten Generaal een voorloopige raad van state ingesteld, aan welks hoofd \'s Prinsen zeventienjarigen zoon, graaf Maurits van Nassau, werd gesteld en die verder uit achttien leden bestond, nl. drie uit Brabant, twee uit Vlaanderen, vier uit Holland, drie uit Zeeland, twee uit Utrecht, een uit Mechelen en drie
333
uit Friesland. Deze raad zou regeeren onder den titel van : Maurits, graaf van Nassau, en de Raad van State, bij provisie (voorloopig) gecommitteerd tot de regeoriug. Zijne bevoegdheid was ongeveer dezelfde als die van den Landraad, dien hij verving, met dit onderscheid dat hem niet alleen hel oppertoezicht over den oorlog te land, maar ook over dien ter zee werd opgedragen, welke tot nog toe geheel onder de provinciale admiraliteiten, in Zeeland de Gecommitteerde Raden, in Holland de Gecommitteerden van Z. Ex. en de Staten ter Admiraliteit, had gestaan. Het merkwaardigste van de zaak is, dat drie gewesten, Gelderland, Overijssel en de Ommelanden, vooreerst geen deel namen aan de regeering. Yan de Ommelanden sprak het van zelf; zij waren, op enkele schansen na, geheel in de macht van Terdugo; maar waarom de beide andere gewesten zich niet met de oprichting van dit college bemoeiden is onbekend. quot;Waarschijnlijk lag het in Gelderland aan de twisten, welke op dat oogenblik tusschen de kwartieren heerschten en die het den stadhouder, den graaf van Nieuwenaar, uiterst moeilijk maakten. Hij werd omstreeks dien tijd door de Staten van Overijssel, dat sedert Rennebergs afval geen stadhouder had gehad, tot dien post verheven1). Die van Utrecht wachtten niet op Holland en Zeeland met dc verkiezing van een hoofd, maar benoemden reeds nu Josse de Zoete, heer van Villiers, tot stadhouder, wiens broeder, de heer van Haultain, gouverneur van Walcheren was. üe nadere vereeniging van Utrecht met Holland en Zeeland, welke men zooeven nog had willen versterken, liep dus plotseling te niet. De raad, waartoe zoo pas de leden in Holland benoemd waren , kwam niet in werking; hij smolt samen in den Raad van State der geheele Generaliteit;). Holland vormde voor
\') De staten der provinciën begonnen thans zelve hunne stadhouders te benoemen en vroegen maar gedeeltelijk bevestiging der keuze aan de Staten Generaal. Vroeger hadden deze of de Aartshertog en de Raad van State uit eene nominatie der Staten gekozen.
2) Uit de instructie blijkt dat de drie zuidelijke provinciën en Friesland niets
334
zich een eigen uitvoerend bewind in de Gecommitteerde Raden.
De reden van dien plotselingen ommekeer is niet ver te zoeken.
Vooreerst begon in Utrecht de van Holland afkeerige partij, die dadelijk na \'s Prinsen dood tot zwijgen gebracht was door den algemeenen nood, weder het hoofd op te steken. Zij behaalde eene eerste overwinning, toen zij de afzonderlijke stad-hoaderskenze doordreef en bewerkte toen dat er niet meer van de Nadere Unie met Holland gesproken werd. Tevens begon men in Holland zonder twijfel de noodzakelijkheid in te zien om zich in een zoo hachelijk tijdsgewricht niet door eene verbinding met twee provinciën van de overige af te scheiden, vooral niet, daar het gewest thans in de Staten Generaal een veel grooter invloed had dan vroeger, toen Brabant en Vlaanderen het in macht overtroffen; en de verbintenis met Zeeland en Utrecht legde het in vele opzichten aan bandon. De geheel bijzondere positie, welke het onder Anjou had bewaard, kon het thans, indien de souvereiniteit aan koning Hendrik van Frankrijk werd aangeboden, niet handhaven. In plaats van dus met enkele bondgenooten een afzonderlijken staat in de Generaliteit te vormen, stelde het zich tevreden met den eersten rang onder de gezamenlijke provinciën. De afkeer van Utrecht, de particularistische staatkunde van Zeeland werkten samen met den veranderden algemeenen toestand om Holland te brengen tot eene andere richting in de politiek als het tot nu toe gevolgd had. Ook de bijzondere verbindingen van enkele gewesten onder elkander houden van nu af op. Behalve in de rechtspraak der Hollandsche gerechtshoven over Zeeland, in de vereeniging onder één stadhouder en in diens titel (van Holland, Zeeland en Westfriesland, Zeeland dus tussehen de beide deelen van Holland in genoemd), verdwijnt elk spoor, dat
deden dan overnemen wat Holland, Zeeland en Utrecht voor zich hadden gedaan. De instelling bleef dezelfde, maar werd eene generaliteitszaak in plaats van eene van drie provinciën.
335
eens deze beide gewesten te samen één staat hadden gevormd. Voortaan bestond de Generaliteit uit rechtens geheel gelijke, hoewel in macht zeer verschillende deelen, die slechts door één band, de Unie van Utrecht, werden samengehouden. Gedurende dit jaar 1584 en tot aan de inneming van Antwerpen toe was die baud echter niet de eenige, welke de Nederlanden samenhield. Met Brabant en Mechelen waren de overige gewesten slechts door de Pacificatie van Geut verbonden, en de afzonderlijke vereeuigingen binnen de Generaliteit, ook de Unie van Utrecht, waren voor \'t oogenblik als dood, werden als niet bestaande aangemerkt. Er wordt in Holland niet, in andere gewesten maar zeer enkele malen van de Unie gerept. \'t Scheen wel alsof de Pacificatie, hoewel die niets dan een verdedigend verbond was, de eenige duurzame band zou blijven. Gelijk in Utrecht de keuze van een stadhouder, zoo was in Holland de oprichting van het college der Gecommit-teórde Raden het teeken der afscheiding van de nadere verbintenis.
Door den dood van den Prins en het niet tot stand komen van den uitvoerenden raad der drie gewesten, was in Holland geen ander uitvoerend gezag overgebleven dan dat der Staten. Er gingen wel is waar stemmen op (Buys wordt gezegd de zijne vooral daaronder te hebben laten hooren) die den jongen Maurits de waardigheden zijns vaders wilden hebben opgedragen, maar hij was nog te jong, en de onderhandeling met vreemde machten een onoverkomelijk beletsel. De Staten rekenden dat hun alleen de opengevallen souvereiniteit toekwam en vonden het voorzichtig deze vooralsnog aan niemand op te dragen, allerminst aan een jongeling van zeventien jaar, die niets bezat dan een naam, al was die naam dan ook Nassau. Het uitvoerend gezag, het dagelijksch bestuur konden zij echter niet zelve voeren. Zij belastten er dus eene commissie uit hun midden mede. Zeven leden, een uit de edelen en zes stedelijke afgevaardigden, door de Staten benoemd , waarvan een de thesaurier der provincie zou zijn, vormden
336
dit college van Gecommitteerde Raden der Staten van Holland, dat aan de Staten den eed deed en in geen verband stond met de afzonderlijke steden \'). Berst schijnt men ook Noord-Holland onder hun gezag te hebben willen stellen, althans een Noord-Hollander, Maelson, werd als lid benoemd, maar weldra verviel dit. De Gecommitteerde Raden in \'t Noorderkwartier, al in 1573 naast Soiioy aangesteld, bleven hunnen zelfstandigen werkkring behouden en het nieuwe college strekte zijn gezag alleen over Zuid-Holland uit, met dit verschil echter, dat voor de buitenwereld het laatste college de geheele provincie, het eerste slechts een gedeelte vertegenwoordigde. Hoewel bij resolutie der Staten van 13 October 158-1 ingesteld, duurde het lang eer de instructie van het college voor goed gereed was. Verschillende geschillen beletten dit, vooral met Amsterdam, en de veranderingen, in het volgend jaar in de ordonnantie op de Statenvergadering gemaakt, hielden de vaststelling nog lang tegen. Later stiet deze bp veel tegenstand bij de Noord-Hollandsehe steden. Opmerking verdient het nog dat men in den beginne het plan schijnt gehad te hebben om ook aan de Generaliteit er eenigen invloed in toe te staan; althans er werd goedgevonden dat de Raad van State er twee leden in mocht afvaardigen, zonder dat dit echter ooit is geschied. \'t Is een bewijs, dat men in Holland niet ongeneigd was opofferingen te doen in het algemeen belang, dat voor lt; een oogenblik de naijver van de provincie op hare bijzondere rechten zweeg; trouwens, thans werd zij ook door allen erkend als de kern des lands en de andere gewesten trachtten haar niet van den invloed te berooven, welken rijkdom en macht haar verschaften. Dit werd bewezen door de wijze, waarop men op haar besluit wachtte in de groote quaestic der souvereiniteitsopdracht.
\') Later werden daarin groote veranderingen gebracht, die nlleen de steden ten goede kwamen. De thans heerschende statensouvereiniteit werd op den duur overwonnen door de stedensouvereiniteit.
337
Toen Anjou gestorven was, had de Prins de Staten Generaal aangespoord om diens broeder, den koning van Frankrijk , de souvereiniteit aan te bieden. In diep geheim waren de heeren de la Mouillerie en Asseliers naar Frankrijk gezonden ter voorbereiding dezer handeling, maar Hendrik III toonde zicb in liet eerst weinig geneigd eene souvereiniteit te aanvaarden, die hem, ton behoeve van kettersehe rebellen, in een gevaarlijken oorlog met Spanje wikkelen zou, een groot gedeelte zijner streng katholieke onderdanen met afschuw zou vervullen , misschien zelfs in opstand brengen, en daarentegen zeer weinig voordeel bood, want de opdracht der graaflijkbeid aan den Prins onttrok hem de eenige provinciën, wier bezit van groote waarde was. Al erkenden Holland en Zeeland ook zijne opperheerschappij , \'t zou alleen in naam wezen. Van daar dat de gezanten niet koelheid, om niet te zeggen met verachting, werden behandeld. Maar de dood van den Prins wekte op nieuw de begeerte. Misschien zouden nu ook Holland en Zeeland zich onder zijn gezag begeven. De gezanten werden met veelbelovende verzekeringen naar buis gezonden. Des Pru-neaux, Anjou\'s diplomaat, die lang werkzaam was geweest oin dezen met de Staten te verzoenen, vertrok naar de Nederlanden om ten gunste van ïrankrijk werkzaam te zijn.
Er heerscbte in die dagen in Frankrijk een schijn van rust; de godsdiensttwisten schenen geëindigd, de Hugenooten waren in \'t bezit eener voldoende vrijheid, de ultrakatbolieken onder de leiding van den hertog van Guise gaven wel hun ongenoegen met den bestaanden toestand lucht, maar hun woelen en samenzweren met Mendoza, den gezant van Philips, bleef nog een diep geheim. De koning kon zijne schandelijke lusten ongestoord botvieren en met zijne mignoüS het ongelukkige land uitzuigen. Zonderling genoeg, openbaarde zich in dezen meest verwijfden, verbasterden en bedorvenen aller koningen soms de zucht naar eeue voortzetting der traditioneele politiek der Valois, en bezat hij eerzucht genoeg om zijnen doodvijand
■22
338
Philips de Nederlanden te willen ontrukken. Maar alleen geleid door zijne moeder en zijne mignons en gediend door listige, maar sleclits \'t oogenblikkelijk voordeel berekenende ministers, miste zijne staatkunde alle vastheid en liet hij zich even spoedig van zijne stoute plannen afbrengen als hij ze opvatte. Voor \'t oogonblik echter was hij kwistig met beloften aan de Nederlanders, ingeval zij hem de souvereiniteit opdroegen.
Maar deze waren daar nog niet zoo dadelijk toe gereed. Pe zending van la Mouillerie en Asseliers was uitgegaan van de Staten Generaal en den Prins, zonder voorkennis der provinciën. En terwijl thans Vlaanderen en Brabant, geprangd door den uitersten nood, driftig voor de opdracht ijverden, betoonden de overige gewesten zich vrij koel en begeerden vóór alles te weten wat Holland doen zou, en in dit gewest kantte zich eene sterke partij tegen de zaak. Zij bestond uit twee onderdeelen: diegenen, en het waren slechts enkelen, die van geen opdracht hoegenaamd weten wilden, aangevoerd door den bekwamen pensionaris van Gouda, Francois Francken, en de voorstanders van een Engelsch protectoraat onder Buys. Lang en heftig werd in de groote vergadering, die daartoe bijeengeroepen was, in Augustus en September gekampt; eindelijk leed de aan Prankrijk vijandige partij de neerlaag. Buys legde zijn ambt neder, niet willende medewerken tot eene daad, die hij verderfelijk achtte, \'t Strekt den anders geenszins onberispe-lijken, hoewel zeer bekwamen staatsman tot eer, dat hij zich niet door gehechtheid aan zijn invloedrijken post liet overhalen tot eene handeling tegen zijn eigen gevoelen. Misschien echter had hem ook de wijze, waarop hij in dit jaar eenige malen voorbijgegaan was door de Staten bij benoemingen, waar hij vroeger steeds toe was voorgedragen, verbitterd en wilde hij gaarne zich van zijn post ontslaan. Buys bezat vele vijanden; bij zijne onmiskenbare talenten, bij zijne onwankelbare trouw aan den Prins en diens huis, kenmerkten hem
339
inateloozo heftigheid, en zijn levenswijze was lang niet onbesproken. Tn zijne twaalfjarige ambtsbediening had hij de groote macht, welke zijne betrekking toen reeds medebracht, hoewel die nog lang zoo uitgebreid niet was als zij onder Oldenbar-nevelt werd, steeds aangewend ten beste des lands, maar zijne werkzaamheid bad het groote gebrek, dat zij die methodische orde miste, welke Oldenbarnevelt eu de Witt zoo bij uitstek veel liet afdoen. Zijn verlies werd dan ook, naar \'t scbijnt, niet zoo bijzonder betreurd, boewei vooreerst niemand gevonden werd voor do opengebleven plaats. De aftreding van Buys was het teeken dat de Fransebe partij gezegevierd had. De nieuwe overwinningen van Panna, het gevaar, dat Antwerpen boven bet hoofd hing, en de lauwheid van Engeland hadden daar nog meer toe bijgedragen dan de beloften en verzekeringen vau des Pruneanx.
Elisabeth had wel een gezant, AVilliam Davison, afgevaardigd om do onderhandelingen met Frankrijk in het oog te houden en tegen te gaan dat de Staten zich deze mogendheid geheel in de armen wierpen, maar hij had geene volmacht om de Engolschgezinden te stijven in hunnen wensoh, hun eenige verzekering te geven dat de Staten bij de koningin een open oor zouden vinden. Elisabeth achtte het voor zich wel een groot gevaar, als Holland of zelfs maar Vlaanderen den Spanjaarden weder in handen viel, zij zag wel zeer goed in dat haar eigen lot afhing van dat van den Nederlandschen opstand, maar was toch niet geneigd zich ter wille van kal-vinistisehe rebellen, die zij verafschuwde, streng episcopaalsche en absolutistische als zij was, in een oorlog met den mach-tigsten staat der christenheid te storten. Zij en haar eerste minister, lord Burghley, hoopten nog steeds een vrede tus-scheu Philips en de Nederlanden te bewerken, welke het protestantisme maar tevens het droit divin redde en waarborgde. Wel had zij vroeger Johan Casimir ondersteund en later Anjou en hoopte zij ook nu dat Fransebe hulp do Nederlanden zou
22*
••540
bewaren, maar zelve de souvereiniteit oji zich te nemen was zij niet van zins. Zelfs hulp verschaffen deed zij liever niet, als \'t niet volstrekt noodig was, want zij voorzag dat die hulp veel geld zou kosten en dat wilde zij in geen geval uitgeven dan tegen voldoend onderpand, wat moeilijk te krijgen zou zijn. Toch verklaarde zij wel te samen met Frankrijk de Nederlanden in bescherming te willen nemen en met troepen en geld bij te staan. Zij liet dus de onderhandeling met Frankrijk haren gang gaan, met de stille hoop, dat de voorwaarden zoodanige zouden zijn dat de Fransche macht de Nederlandsche kusten niet in bezit kreeg, maar deze in handen der Hollanders en Zeeuwen bleven. Zij werkte dus de nederlaag harer partij in de hand.
De kleine partij, die van algeheele zelfstandigheid sprak, kon moeilijk ten aanzien der gebeurtenissen stand houden. Parma bezat maar een klein leger, doch hij gebruikte dat op eene wijze, die alleen reeds voldoende is om zijn uitnemenden krijgs-en staatkundigen blik te bewijzen. In het voorjaar had hij ï peren na eene krachtige verdediging bemachtigd; Chimay had hem Brugge en het Vrije van Vlaanderen overgeleverd; thans wendde hij zich te gelijker tijd tegen Gent, Antwerpen en Brussel-De inname van Dendermonde en van Vilvoorden stelde hem weldra in staat deze drie hoofdsteden te isoleeren. Hij viel ze niet aan, maar blokkeerde ze en bood de meest voordeelige voorwaarden aan, alles wat de opstandelingen slechts konden wenschen, rechten en privilegiën, behalve godsdienstvrijheid. Maar zelfs den kalvinist, die zijn godsdienst niet verzaken wilde, verbitterde hij niet; hij gaf hem een langen tijd, twee jaren, om zijne zaken in orde te brengen en dan, als hij niet over wilde gaan, naar elders te vertrekken. Onveranderlijk hield hij aan deze voorwaarden vast, onverschillig of eene stad langer of korter weerstand bood. De zachtmoedigheid des konings en van zijn landvoogd werd dan ook overal geprezen.
341
Gent hield de blokkade niet lang uit; de eens zoo machitge stad had al hare krachten verkwist in doellooüe burgertwisten; den lO1\'611 September gaf zij zich over. Brussel daarentegen bleef met onbezweken moed al de ellende van een hongersnood verduren; er verliep nog een half jaar eer de hoofdstiid der Nederlanden den koning huldigde. Daarop viel Mcchelen (Juli 1585). Alleen Antwerpen bleef nog hot hoofd bieden. Een jaar lang concentreerde zich eigenlijk de geheele oorlog in dat merkwaardige beleg of liever in de blokkade van die door ligging en getal van inwoners bijna onneembare stad, die, ware zij beter verdedigd geworden, nooit bad moeten blikken. Manr terwijl Panna al zijne talenten en al zijne energie ontwikkelde , spreidden de Nederlanders hier slechts eene voor-beeldelooze onberadenheid ten toon.
\'t Is hier de plaats niet den val der groote koningin van den handel te beschrijven, \'t Is genoeg bekend hoe de baatzucht en lichtzinnigheid van enkele burgers beletten dat Mar-nix, die als eerste burgemeester aan \'t hoofd der stad stond, \'s Prinsen raad opvolgde en door het doorsteken van den Plauwgarendijk de inundatiën voltooide; hoe de verkeerde maatregelen der regeering en de baatzucht der kooplieden verhinderden dat de stad voldoende van leeftocht werd voorzien; hoe lafhartigheid en onachtzaamheid oorzaak waren dat Giani-belli\'s geniale toeleg om Parma\'s schipbrug te vernielen wel gelukte, maar geen gevolgen had; hoe eindelijk het doorbreken van den Kouwensteinerdijk vruchteloos werd gemaakt door de onbezonnenheid van Hohenlohe niet alleen, maar ook van Mamix. Nooit, sinds 1574, hadden de Nederlanders zich zooveel inspanning en zooveel onkosten getroost, maar ook nooit waren zij zoo slecht aangevoerd, werd zoo weinig partij getrokken van behaalde voordeden en van de opoftering van duizenden menschen en millioenen schats. Maar zoo sterk was Antwerpen, zoovele zijn de hulpbronnen eener groote koopstad dat het, ook nadat alle hoop op ontzet was opgegeven.
342
nog maanden duurde, eer Parma ssijne prooi meester werd.
Terwijl de Spaansehe veldheer bezig was met onuitputtelijk geduld en vindingrijkheid Antwerpen te omsingelen, hadden de Staten de onderhandelingen met Engeland eu Frankrijk voortgezet. Joaclüm Ortel, de agent van Holland, eu de Grijze, die van Brabant, hadden vruchteloos getracht van Elisabeth oenige voldoende verzekering van hulp te verkrijgen. Er scheeu van die zijde geen bijstand te zullen komen, en zoo wendden zich de Staten nu tot Frankrijk. In December werd eindelijk besloten de souvereiniteit van alle Nederlandsche gewesten aan Hendrik III op te dragen. In Januari vertrok een aanzienlijk gezantschap, uit afgevaardigden van alle provinciën bestaande. Het werd met veel pracht eu plechtigheid ontvangen, en weldra een begin gemaakt met de onderhandelingen over de voorwaarden. De Hollanders hadden nog eene geheime instructie aan hunne gezanten medegegeven, om enkele der door de overige gewesten gedane concessiën te beperken, maar zij moesten deze laten vallen, even goed als menig anderen eisch. In Maart 1585 werd hun echter, onder betuigingen van veel leedwezen, te kennen gegeven dat de koning de souvereiniteit niet kon aannemen; de gevaren van den naderenden burgeroorlog waren te groot dan dat de koning de bescherming der Nederlanden tegen Spanje op zich durfde nemen \'), zooverre reikten zijne krachten niet. Veertien dagen later verscheen het manifest van kardinaal Karei van Bourbon, in naam der Ligue, tegen Hendrik van Navarre en tegen de ketterij, die door den koning geduld werd. De burgeroorlog in Frankrijk begon weder; de Ligue trad op liet tooneel. De droom van den zwakken, besluiteloozen, bigot-katholieken, eerzuchtigen, door en door
\') Wij spreken hier niet over de meenin» van Motley, dat Hendrik en Ca-tharina de gebeele onderhandeling slechts voerden om Spanje geld af le persen voor hunne zeer problematieke rechten op Portugal. Daarover heeft Prof. Pruin reeds deu staf gebroken in zijn opstel: 11 oiley\'s Geschiedenis der l\'ereenigde Nedtrlande7i, Gids, April en Mei 1862, wat wij dikwijls geraadpleegd hebben
343
bedorven Hendrik HI was van korten duur geweest. Hij, die de rol van Frans I had willen spelen , zag thans de teugels van \'t bewind aan zijne hand ontglipiJcn, de katholieken opstaan tegen hunnen vorst en hem dwingen tot vervolging der Hugenooten. Voortaan regeerde geen koning meer in Frankrijk, maar de hertug van Guise en zijn meester Philips II. Dus was het einde van het Fransche protectoraat; de rietstaf, waarop was gesteund, was gebroken, gelukkig, eer zij de hand kon doorboren.
Door Frankrijk afgewezen, schoot er voor de Staten niets over dan hulp ts zoeken bij Engeland. De houding der koningin was wel niet altijd bijzonder bemoedigend geweest, maar men wist dat zij een te helder inzicht in de staatkunde had om de Nederlanden verloren te laten gaan, die zij als haar natuurlijken voormuur, als het plechtanker van den bedreigden godsdienst beschouwde. Men was er zeker van dat zij, nu zij alleen helpen kon, ook helpen zou en liever een oorlog met Spanje zou wagen dan dien vijand in \'t bezit der Kederlandsche havens te zien. Zij had den Staten door Davison van hare welwillendheid laten verzekeren en zich bereid verklaard hen bij te staan. Om dien bijstand iu te roepen, werd tot het zenden van een plechtig gezantschap besloten, dat do koningin (men kon haar niet minder aanbieden dan aan Hendrik) de souvereiniteit der Nederlanden op nader te bepalen voorwaarden moest opdragen, of, zoo deze geweigerd werd (zooals te voorzien was), haar verzoeken om een bijstand in troepen onder een voornaam opperbevelhebber, tegen pand-schap van eenige steden. Zooals van zelf spreekt, vond de opdracht aan Engeland weinig of geen tegenstand. Alleen Gouda bleef bij het gevoelen, dat uien zich aan geen vreemden vorst moest onderwerpen; het weigerde zelfs in de overlevering van pandsteden toe te steramen, en in de commissie der gezanten van Holland, waarbij zij tot het aanbieden der souvereiniteit werden gemachtigd, werd de naam van Gouda weggelaten,
■344
tonvijl hij wel genoemd werd in die, waarin tot liet vragen van bijstand gemachtigd werd. In de andere provinciën ging de zaak nog gemakkelijker. Terwijl in de Nederlanden deze quaostienog hangende was, werd tusschen den agent der Staten, Ortel, en de Engelsche staatslieden, vooral mot den hoogstbe-kwamen staatssecretaris sir Francis Walsingham, onderhandeld over eene voorloopige zending van een paar duizend man tot ontzet van Antwerpen en over de voorwaarden, welke men Elisabeth zou stellen. Er was groote zwarigheid over den afstand der pandsteden, met name van Vlissingen, waar Zeeland zeer ongaarne in wilde toestemmen en waar Elisabeth op stond. Men besloot die quaestie open te laten tot de groote deputatie aankwam. Vooreerst gebeurde niets van de Engelsche zijde en wachtte alles met groote kalmte op de onderhandelingen vau de groote deputatie.
Deze verscheen in de eerste dagen van Juli 1585 in Londen. Er waren afgevaardigden uit alle provinciën bij, zelfs van Brabant en Vlaanderen, met uitzondering van Overijssel, dat in de laatste jaren geene afgevaardigden in de Staten Generaal had, en de Ommelanden, die zoo goed als verloren waren. Oldenbarnevelt was er onder, die met van der Poes, Maelson, en den pensionaris van Dordrecht, Josse de Menin, Holland vertegenwoordigde. Uit Zeeland kwam de bekende thesaurier Valek, uit Utrecht Buys, die, sedert hij zijn ambt in Holland had nedergelegd, zich weder ten dienste stelde van de provincie, waar hij geboren was, en nu in den Raad van State zat. Zooals gezegd is, hadden de gezanten in last ten eerste de souvereiniteit aan te bieden, ten tweede bijstand tegen onderpand te vragen, \'t Is zeer de vraag, en bij het ontbreken van memoires en andere persoonlijke gedenkstukken uit dien tijd zal \'t wel altijd de vraag blijven, of het eerste aanbod, waarvan men bijna zeker was dat het zou worden afgeslagen, niet eene loutere beleefdheid was. Holland was op dit oogen-blik bijna oppermachtig in de Nederlanden, de overige gewesten.
345
Zeeland uitgezonderd, waren 7,00 hulpbehoevend, dat de sten. van Holland alles besliste, en juist Holland bad steeds voor zijne zelfstandigheid geijverd, had noode toegegeven aan de opdracht aan Hendrik III en zich vroeger steeds aan liet gezag van Matthias en Anjou onttrokken. Dat stelsel geheel te verlaten , zich op volkomen gelijken voet als de overige gewesten aan een vreemden souverein te onderwerpen, was moeilijk te vergen van regenten , die sedert twaalf jaar onophoudelijk meer gezag hadden gekregen, die zelfs den vereerden en beminden aanvoerder niet tot hun souverein wilden kiezen dan onder zeer beperkende voorwaarden. Slechts door den nood gedwongen en niet dan schoorvoetend hadden zij bij do opdracht aan quot;Frankrijk afstand gedaan van die zelfstandigheid, en zeer zeker zal menig Hollander zich verlicht gevoeld hebben, toen het aanbod was afgeslagen. Maar nxr was \'t een ander geval; men kon Elisabeth niet minder aanbieden dan Hendrik, men had eene betrekkelijke zekerheid, dat dit aanbod zou worden geweigerd, en eindelijk men vertrouwde haar, bet hoofd van bet protestantisme, meer dan den streng katholieken Franschman; daarenboven, men moest Engelands hulp hebben, het kostte wat het wilde. Dat waren alle zooveel duchtige redenen om de souvereiniteitsopdracht zonder weifelen te doen, maar er zich zeer rustig einnet een heimelijk genoegen bij neer te leggen, als die werd geweigerd. Waarschijnlijk waren de andere provinciën anders gezind; misschien waren er een aantal regenten in Holland, die werkelijk weinig geneigdheid hadden om zelfstandig tc blijven, die het ernstig meenden met de opdracht. Maar hoewel \'t bijna niet te vermoeden is dat de Hollanders niets liever wenschten dan Elisabeth als vorstin te huldigen, waren zij zonder twijfel ook doordrongen van den wensch dat een hoofd, een man, in staat den Prins te vervangen, door rang en qualiteit uitstekende boven de edelen en regenten, aan het hoofd van het bewind werd geplaatst, altijd indien dit eminent hoofd de belangen niet alleen der Generaliteit,
346
maar ook van Holland behartigde, zooals Willem 1 dat steeds gedaan had. Zulk een man kon Maurits op dat oogenblik niet wezen, en geen der andere stadhouders werd tegen zulk een pust opgewassen geacht. Doch men hoopte dien te vinden in Engeland, onder de hoogadelijke gunstelingen van de koningin. Juist een vreemdeling, dacht men waarschijnlijk, zou verheven zijn boven alle provinciale en municipale vooroordeelen, zou het ware belang van het geheel, dat één was met het belang van Holland, behartigen.
Wat men dus naar alle waarschijnlijkheid hoopte van Elisabeth te verkrijgen, was eene aanzienlijke legermacht, op haar kosten te onderhouden, en een voornaam persoon, om aan \'t hoofd van het uitvoerend bewind te staan. De opdracht werd afgewezen, de hulp toegezegd, maar aan den wensch, dat een aanzienlijk Engelschman als hoofd der regeering door de koningin mocht worden afgezonden, werd niet terstond voldaan. ]S\'a langdurige conferentiën en eindeloos loven en bieden werd den 20sten Augustus een tractaat gesloten, waarbij de koningin beloofde op eigen kosten 4000 man voetvolk en 400 ruiters onder een bekwaam en voornaam bevelhebber te zullen zenden, buiten 700 man, die gelegd zonden worden in de twee steden, haar gegeven tot onderpand der terugbetaling der kosten, welke een jaar na het sluiten van den vrede moest plaats hebben. Die twee steden waren Ylissingen met Ramme-kens en den Briel, de vestingen , welke de monden van Schelde en Maas beheerschten, de brnggehoofden van Engeland. De aanvoerder van het hulpleger en twee andere Engelschen zouden zitting hebben in den Raad van State, daarin den eersten rang bekleeden, met dezen werkzaam zijn om alle mogelijke verbeteringen in de regeering te brengen en de beslissing der geschillen tusschen provinciën hebben. De gouverneur-generaal der Engelsche troepen zou even als zijne officieren den eed doen aan de Staten Generaal zoowel als aan de koningin. Geen van deze beide zou afzonderlijk met Spanje over de Neder-
347
landen mogen handelen. Toen de tijding was gekomen van Antweqiens val (18 Augustus), verkregen de vier achtergebleven gezanten (de overige waren naar huis gekeerd om de ratificatie te bespoedigen) dat het getal troepen op 6000 ea de bezetting op 1150 man werd gebracht, waartegen de koningin het recht kreeg om ook in andere steden bezetting te leggen.
Het duurde echter zeer lang, eer de ratificatie der Staten in Engeland werd ontvangen. Zij werd den 2lt;lcn October in de vergadering der Staten Generaal voltrokken, maar liet slechte weder was oorzaak dat zij eerst den 31sten aan Elisabeth kon worden overgeleverd. Nog hield het geruimen tijd aan, eer de koningin aan het verzoek der Staten gehoor gaf, en den graaf van Leicester tot gouverneur-generaal der hulptroepen en sir Philips Sidney en sir Thomas Cecil tot gouverneurs van Vlis-singen en den Briel benoemde. De troepen, zoowel de 20U0 man, welke reeds in Juli tot ontzet van Antwerpen waren ingescheept , als de overige, waren intusschen reeds onder het hevel van den ons sinds lang bekenden kolonel Norris aangekomen. \'t Was hoog tijd dat zij verschenen, want \'i zag er ellendig uit met den toestand der Nederlanden.
Parma had over te weinig troepen en bovenal over te weinig geld te beschikken om zijne onderbevelhebbers in het noorden bij te staan. Gedurende het jaar 1584 hadden Verdugo en zijn luitenant de Tassis zich tevreden moeten stellen met het handhaven hunner stellingen en niet liet ondernemen van verwoestende strooptochten. Hetzelfde was het geval geweest met Haultepenne, den koninklijken stadhouder van Gelderland, die het Overkwartier benauwde. Maar hunne tegenstanders waren niet in staat daar hun voordeel mede te doen. Het legertje van Hohenlolie was slechts onbeduidend, bet telde nog geen 0000 man, en werd in het najaar naar Brabant geroepen, waar het in vruchtelooze aanslagen tot ontzet van Antwerpen, tot verovering van \'s Hertogenbosch en in kleine ondernemingen zijne krachten verspilde; de stadhouders hadden de handen
346
maar ook van Ilolland behartigde, zooals Willem 1 dat steeds gedaan had. Zulk een man kon Maurits op dat oogenblik niet wezen, en geen der andere stadhouders werd tegen zulk een ])ost opgewassen geacht. Doch men hoopte dien te vinden in Engeland, onder de hoogadelijke gunstelingen van de koningin. Juist een vreemdeling, dacht men waarschijnlijk, zou verheven zijn boven alle provinciale en municipale vooroordeelen, zou het ware belang van het geheel, dat één was met het belang van Holland, behartigen.
Wat men dus naar alle waarschijnlijkheid hoopte van Elisabeth te verkrijgen, was eene aanzienlijke legermacht, op haar kosten te onderhouden, en een voornaam persoon, om aan \'t hoofd van het uitvoerend bewind te staan. De opdracht werd afgewezen, de hulp toegezegd, maar aan den wensch, dat een aanzienlijk Engelschman als hoofd der regeering door de koningin mocht worden afgezonden, werd niet terstond voldaan. IS\'a langdurige conferentiën en eindeloos loven eu bieden werd den 20sten Augustus een tractaat gesloten, waarbij de koningin beloofde op eigen kosten 4000 man voetvolk en 400 ruiters onder een bekwaam en voornaam bevelhebber te zullen zenden, buiten 700 man, die gelegd zonden worden in de twee steden, haar gegeven tot onderpand der terugbetaling der kosten, welke een jaar na het sluiten van den vrede moest plaats hebben. Die twee steden waren Ylissingen met llainrne-kens en den Briel, de vestingen, welke de monden van Schelde en Maas beheerschteii, de bmggehoofden van Engeland. De aanvoerder van het hulpleger en twee andere Engelsclien zouden zitting hebben in den Kaad van State, daarin den eersten rang bekleeden, met dezen werkzaam zijn om alle mogelijke verbeteringen in de regeering te brengen en de beslissing der geschillen tusschen provinciën hebben. De gouverneur-generaal der Engelsche troepen zou eveu als zijne officieren den eed doen aan de Staten Generaal zoowel als aan de koningin. Geen van deze beide zou afzonderlijk met Spanje over de Neder-
347
landen mogen handelen. Toon de tijding was gekomen van Antwerpens val (18 Augustus), verkregen de vier achtergebleven gezanten (do overige waren naar huis gekeerd om de ratificatie te bespoedigen) dat het getal troepen op 6000 en de bezetting op 1150 man werd gebracht, waartegen de koningin het recht kreeg om ook in andere steden bezetting te leggen.
Het duurde echter zeer lang, eer de ratificatie der Staten in Engeland werd ontvangen. Zij werd den 2den October in de vergadering der Staten Generaal voltrokken, maar het slechte weder was oorzaak dat zij eerst den 31stI!n aan Elisabeth kon worden overgeleverd. Kog hield het geruimen tijd aan, eer de koningin aan het verzoek der Staten gehoor gaf, en den graaf van Leicester tot gouverneur-generaal der hulptroepen en sir Philips Sidney en sir Thomas Cecil tot gouverneurs van Vlis-singen en den Eriel benoemde. De troepen, zoowel de 2000 man, welke reeds in Juli tot ontzet van Antwerpen waren ingescheept, als de overige, waren intusschen reeds onder het hevel van den ons sinds lang bekenden kolonel Norris aangekomen. \'t Was hoog tijd dat zij verschenen, want \'t zag er ellendig uit niet den toestand der Nederlanden.
Parma had over te weinig troepen en bovenal over te weinig geld te beschikken om zijne onderbevelhebbers in het noorden bij te staan. Gedurende het jaar 1581 hadden Yerdugo en zijn luitenant de ïassis zich tevreden moeten stellen met het handhaven hunner stellingen en met het ondernemen van verwoestende strooptochten. Hetzelfde was hot geval geweest met llaultepenne, den koninklijken stadhouder van Gelderland, die hot Overkwartier benauwde. Maar hunne tegenstanders waren niet in staat daar hun voordeel mede te doen. Het legertje van Hohenlohe was sleclits onbeduidend, het telde nog geen G000 man, en werd in het najaar naar Brabant geroepen, waar het in vruchtelooze aanslagen tot ontzet van Antwerpen, tot verovering van \'s Hertogenbosch en in kleine ondernemingen zijne krachten verspilde; de stadhouders hadden de handen
318
vol met de verdediging hunner provinciën tegeu de strooptochten en bovenal met de binnenlandsche geschillen. In Friesland hadden de Staten na den dood van den Prins diens luitenant Willem Lodewijk het stadhouderschap opgedragen, maar met betrekkelijk geringe macht. De twist tusschen Hof en Gedeputeerde Staten en tusschen steden en platteland, welke al zooveel nadeel veroorzaakt had, liep weder hoog, en de jonge stadhouder bezat te weinig invloed om dien te beslissen. Hij was daarenboven op dit tijdstip niet voorspoedig in zijne ondernemingen, en Verdugo behaalde voortdurend nieuwe voor-deelen, al waren die ook van betrekkelijk gering belang.
Ernstiger nog was de toestand van Gelderland. Als altijd lagen daar de kwartieren en steden en ridderschap met elkander overhoop over de verdeeling der lasten , en de stadhouder, graaf van Nieuwenaar, een dapper soldaat en ijverig kalvinist, was volstrekt geen staatsman; het eigenlijk hoofd der regeering, de kanselier Leoninus, was steeds in de vergadering der Staten Generaal of in gewichtige zendingen afwezig. Het ergste echter was het gevaar van de zijde der katholieken. Zooals men weet, had graaf Johan van Nassau de hervorming op weinig wettige wijze ingevoerd; de katholieken hadden wel het hoofd gebogen , maar zagen naar de Spanjaarden als verlossers uit. Sedert graaf Johan vertrokken was en de Spanjaarden herhaalde invallen deden, begonnen zij het hoofd weder op to steken, thans, nu Zutphen gevallen en de Spaansche macht in het hart van het gewest gevestigd was, zelfs hier en daar luide om het herstel van den Religievrede te roepen. Zij vonden een uitnemenden steun in de privilegiën der steden en in het recht van geene bezettingen te dulden dan wanneer \'t. zij zelve wilden. Te Nijmegen, waar zij zonder twijfel de groote meerderheid uitmaakten, drongen zij heftig op de teruggave van eene kerk aan. Hunne houding was zoo dreigend, dat Nieuwenaar door zijn persoonlijk gezag meer troepen in de stad trachtte te brengen. Doch voor de dreigende houding der
349
burgerij moest hij de stad ruimen; de kleine bezetting v^erd den ISfon Maart 1585 verdreven, de vroedschap afgezet en door katholieken vervangen, die verklaarden met de aanbiedingen, in 1579 door den koning gedaan, tevreden te zijn. Een maand later sloot de stad een tractaat met Parma en Ilaul-tepenne, en moesten de hervormden haar verlaten, volgens de gewone clausnle, door Parma in elke capitulatie gesteld. Kort daarop had hetzelfde te Doesburg plaats, eu niet dan met moeite gelukte het Niemvenaar Arnhem te behouden, waar, evenals te Kampen, een gelijke toeleg door de katholieken was gesmeed, \'t Gelukte den stadhouder door de verrassing van Neuss in \'t Rijnsehe, zoo het heette ten dienste van den verdreven keurvorst Truchses, het benauwde gewest eenige verademing te verschaffen. Nog grooter voordeel behaalde hij, toen hij er in slaagde den befaamden partijganger Maarten Schenck, die sinds lang ontevreden op Parma was, aan zijne zijde te brengen. Maar zijn voorspoed duurde slechts kort. Den 23stcn Juni werden de vereenigde benden van Nieuwenaar, Villiers en Schenck door de Tassis hij Amerongen geslagen. Het grooter beleid van den Spanjaard, die zich eene reserve had bespaard, besliste de lang betwiste zege. Villiers viel den vijand in handen, het Staatsolie voetvolk werd geheel in de pan gehakt en de ruiterij redde zich met moeite eu zwaar verlies. Slechts gebrek aan volk belette de Tassis de vruchten van zijne overwinning te plukken. Vrijer stroopen op de Ve-luwe en het platteland van \'t Sticht was al het voordeel, dat hij er uit trok, totdat de komst van Norris hem dwong binnen zijne verschansingen de wijk te nemen. Maar hoewel het gevecht bij Amerongen weinig invloed had op de krijgsge-beurteuissen, bracht het toch eene verandering te weeg op politiek gebied.
De behoefte aan een hoofd van het uitvoerend gezag, ook aan een hoofd der krijgsmacht van \'t gewest was in die dagen te groot, dan dat de Staten eene provincie lang zonder stadhouder
350
nouden hebten kunnen laten. Vooral niet in Utrecht, waar de altijd machtige demoeratisehe partij, aangevoerd door de burgerhoplieden, die al zooveel onrust hadden gestookt, hoogst ontevreden was op de regenten. De stedelijke aristocratie had, verbonden met de ridderschap, sedert de regeling van den eersten stand door den Landraad in 1583\'), hel roer in handen gehad, aangevoerd door de mannen, die de Unie van Utrecht hadden tot stand helpen brengen, den pensionaris Thin, ïïer-maele, Buth, de van Zuylens en anderen. Hoewel een gedeelte hunner afkeerig was van het nauwer verbond met Holland, zochten zij toch het Hollandsche stelsel van uitsluiting der burgerij uit de regeering in te voeren. Er was onder Villiers een vroedschapscollege ingesteld, de Brfraad genaamd, dat zijn eigen leden voor hun leven lang coöpteerde en den stadhouder de keuze van burgemeester en schepenen uit dubbeltallen aanbood, eene zoo streng aristocratische instelling, als ergens in Holland te vinden was. Nu Villiers gevangen en het land zonder stadhouder was, staken de democraten het hoofd op en dwongen door oploopen de Staten die waardigheid voorloopig aan den graaf van Kieuwenaar op te dragen , hem een uitgebreider macht te geven dan Villiers bezeten had, met name de meer vrije magistraatskeuze, zooals die ten tijde van den Prins had bestaan, en eindelijk den Erfraad weder af te schaffen en alles te herstellen op den ouden voet. Een maand later werd de wet versteld en louter vrienden der volkspartij gekozen. In den zomer van 1585 was dus in de stad Utrecht de democratische, tevens streng kalvinistisehe partij oppermachtig, gesteund door een stadhouder, dien zij zelf op \'t kussen had gebracht, terwijl de Geëligeerden, de ridderschap en de aristocratische oud-regenten zich daartegenover stelden. quot;VVij zullen weldra zien welk een invloed deze veranderingen op het lot van Utrecht niet alleen, maar van geheel Nederland haddon.
\') VrI. HZ. 2S2.
351
Terwijl burgerlijke twisten de andere provinciën soliokten, genoten ITolliind en Zeelnnd voorspoed en rust. Het afzetten en het langdurig en onbillijk proces van den admiraal Treslong, den laatsten der Watergeuzen , in Zeeland ten gevolge vnn zijn al te groeten overmoed en heerschzuclit en van de intrigues zijner vijanden en de lieftige beschuldigingen van verraad tegen Marnix ingebracht, toen deze na de overgaaf van Antwerpen in Zeeland kwam, maakten wel veel gerucht en lokten wel het vermoeden uit, dat men alle oude en vertrouwde dienaren van den Prins wilde vervolgen, maar hoewel dat eenigo opschudding verwekte, de rust werd er niet door gestoord. Tn Holland bleven de Staten met vaste hand de teugels van \'t bewind voeren, welke niemand hun betwistte. Slechts was er groot verschil omtrent de oiitworpen ordonnantie op de Statenvergadering. \'t Was de groote quaestie van overstemming, die hiertoe aanleiding gaf. Aan de eene zijde stond vooral Amsterdam, dat van geene beslissing door scheidsrechters, of overstemming met twee derden der stemmen, wilde weten. En de stad kon men werkelijk niet zoo geheel ongelijk geven. Bij eene vergadering, bestaande uit geheel gelijksoortige dee-len, was een dergelijke tegenstand tegen de meerderheid verkeerd, ja onzinnig, maar waar het machtige Amsterdam wettiglijk niet meer te zeggen had dan het kleine Purmerend, sprak het van zelf dat de groote steden, die bijna alles betaalden, zich niet door de massa der kleine de wet wilden laten stellen, evenmin als het van Holland, dat veel meer dan de helft der lasten van de Generaliteit droeg, te vergen was, dat het zich voegde naar eene meerderheid van gewesten , die soms hunne geringe quoten in \'t geheel niet opbrachten en Holland dwongen door voorschotten in den nood te voorzien. Ongetwijfeld ware het voor het algemeene welzijn beter geweest, indien de stad minder op hare onafhankelijkheid had gestaan, maar onwillekeurig bracht de toestand mede Jat zij zich soms in haar eigen, al was \'t ook soms maar vermeend
35 ^
belang, bedreigd zag. Nu liet souverein gezag aan de Staten, de vertegenwoordiging van edelen en steden, was gekomen, moest liet natuurlijke gevolg hiervan zijn dat de steden, medebezitters dor souvereiniteit, ziehzelve als onafhankelijke sou-vereinen gingen gedragen.
De veranderde ordonnantie werd wel voorloopig vastgesteld (19 Februari 1585) en is wel op den duur het richtsnoer der Staten, eenigermate de grondwet van Holland gebleven, maar de quaestie der overstemming, welke de ontworpen ordonnantie op die wijze uitmaakte, dat, als twee derden het eens waren, arbiters benoemd zouden worden, aan wie men zich onvoorwaardelijk zou onderwerpen, bleef door den tegenstand van Amsterdam en andere steden onbeslist, en overreding of geweld was voortaan het eenige middel ter verkrijging der noodige eenstemmigheid.
Gewichtiger echter was voor \'t oogenblik de veranderir.g, welke in den herfst plaats had, toen het traetaat met Engeland eene gedane zaak was.
Sedert \'s Prinsen dood hadden de Staten en hunne Gecommitteerde Raden het gezag in handen gehouden, zonder van iemand tegenspraak te ondervinden. In Zeeland was hetzelfde het geval geweest. Thans zou een vreemdeling als opperbevelhebber der Engelscbe troepen in \'t land komen en een grooten invloed op de staatszaken uitoefenen, ook in overleg met den Raad van State gouverneurs mogen aanstellen in provinciën en steden. Dergelijke gouverneurs bezaten de overige gewesten in hunne stadhouders. Holland en Zeeland niet. \'t Was te voorzien dat er een zou worden benoemd, die misschien den Siaten niet aangenaam was. Daarom besloot men dit te voorkomen door den zoon van den Prins, tot nu toe alleen hoofd van den Raad van State, aan te stellen tot stadhouder, gouverneur, kapitein- en admiraal-generaal van Holland en Zeeland. Het laatste gewest, dat alreeds zijne voornaamste haven aan de Engelschen had moeten overleveren, bad den stoot gegeven,
.\'*53
maar gewacht met de benoeming publiek te maken, daar in deze naken Holland en Zeeland steeds samengingen. Vosbergen kwam echter uit naam der Staten van Zeeland bij Holland op de benoeming aandringen, welke den 1st™ November op naam van beide gewesten plaats had. De commissie van Maurits hield in, dat hij de overigheid, gerechtigheden en privilegiën zou voorstaan en bevorderen, vooral de ware christelijke gereformeerde religie, zorgen zou voor de goede uitoefening van het recht, de oorlogs- en staatszaken behartigen met de edelen en raden, die hem zouden worden toegevoegd, de magistraten behoorlijk veranderen, voor de openbare veiligheid zorgen en den eed doen aan de Staten van Holland en Zeeland. Hij bezat dus een aantal der attributen van de hooge overheid, maar slechts die der uitvoerende macht; hij was de eerste ambtenaar der Staten. Veertien dagen later werd door hem de eed gedaaii aan den heer van Wijngaerden, als gecommitteerde van Holland, en aan den Zeeuwschen gecommitteerde Vosbergen. Tegelijk werd eene verklaring op naam van Holland, Zeeland en Westfriesland uitgegeven, dat deze aanstelling niet geschiedde ten nadeele der door Karei V ingestelde ver-eeniging van Holland, Zeeland en Utrecht, dat de afscheiding van Utrecht buiten bewilliging van Holland en Zeeland was geschied en dat men alle moeite zou doen om Utrecht weder met de beide andere gewesten onder een gouvernement te brengen, \'l Was dus een protest tegen de verkiezing van Villiers en Nieuwenaar, een protest, waarbij men zich beriep op de instellingen van Karei V, op de oude gewoonte, niet op de Unie, welke men in 1584 had opgericht. Zonderling bewijs zeker van de kracht der gewoonte in de Nederlanden! Maar op de keper bezien was deze onzichtbare band van vereeniging der gewesten, meer dan Pacificatie of Unie, de verbinding der provinciën onderling. De naam Vereenigde Nederlanden had zijn oorsprong niet in de Pacificatie, niet in de Unie van Brussel of Utrecht, maar in de oude vereeniging onder de
23
854-
Bourgondische en Oostenrijksche vorsten. Hoewel ieder gewest een zelfstandige staat was, leefde de herinnering dier vereeni-ging voort in aller harten en beschouwde de overigens zoo sterk op zijne zelfstandigheid staande Hollander zich tevens als lid van \'t geheel, als Nederlander. De onder de Bourgondiërs ontstane Nederlandsche nationaliteit bewees hare onverwoeste-lijke levenskracht.
Hoewel Maurits, thans geboren Prins van Oranje genoemd als hoofd van den Raad van State het opperbeleid over de zeeznken had, werd hij tevens admiraal van Holland; als zoodanig werd hem een Raad van Admiraliteit toegevoegd, uit zes Gecommitteerden der Staten bestaande. In Zeeland stonden hem de Gecommitteerde Raden als Hof van Admiraliteit ter zijde.
Holland en Zeeland hadden dus hun bewind georganiseerd. Alles begon een meer regelmatig, minder voorloopig aanzien te krijgen. Men hoopte dat de komst van Leicester gelegenheid zou geven ook het bestuur der Generaliteit te verbeteren. Paar had de Raad van State, telkens voor drie maanden verlengd en telkens voor drie maanden van de in het vorige jaar bepaalde som voorzien (306,000 gulden in naam, waarvan Holland, Zeeland en Utrecht 200,000 betaalden, \'t eenigc wat inkwam), het algemeen bestuur zoo goed het gaan kon gevoerd. Men had het noodig geoordeeld hem na de onderwerping van Ylaanderen, Brabant en Mechelen te reorganisee-ren. Eene concept-instructie was vastgesteld, maar ondervond vele bezwaren bij enkele gewesten. Men had Maurits, Nieu-wenaar, Hohenlohe en Willem Lodewijk zitting gegeven, en bepaald dat Holland 4, Zeeland 3, Gelderland, Utrecht, ïries-land en Overijssel ieder 2 leden zouden stellen en het behoud der Unie van Utrecht als eene eerste plicht van het college voorgeschreven, liet plan stiet echter op onoverkomelijke be-
\') Prins van Oranje kon hij eigenlijk niet heeten, zoolang Philips Willem nog leefde.
855
zwaren bij Gelderland, dat, hoewel Zutphen en Nijmegen in \'s vijands handen, \\enlo zoo goed als ingesloten \\vas; toch vier leden hebben wilde, terwijl het Holland maar drie ^un-de en aan de overige twee. Zoo besnoeid en verarmd als liet was, wilde liet trotscho liertogdom zijnen rang handhaven tegenover het voorwerp van zijne jaloerschheid, het bloeiends Holland. De gewestelijke naijver begon te herleven, en zou weldra wrange vruchten gaan dragen in bet nieuwe, zonderlinge tijdperk, dat Nederland thans intrad, in het tijdperk van Leicester.
23
XI.
EiiRSÏE REGEERINGSJA VR VAN LEICESTER.
In het tijdvak van twee jaren, dat wij thans in ons verhaal bereikt hebben, valt de krisis in de staatsgeschiedenis der Vereenigde Nederlanden. Twee politieke stroomen hadden tot nu toe in tegenovergestelde richting in den staat geloopen, de eene van vereeniging, de andere van scheiding. De Nederlandsche gewesten waren nog steeds afzonderlijke landen, vereenigd nogtans door ligging, taal, nationaliteit, door vele gemeenschappelijke belangen, sinds tijden door het bestuur van dcm-zelfden vorst. De landsheeren hadden alle krachten ingespannen om de vereeniging te versterken, maar de middelen, welke zij bezigden, hunne absolutistische richting en bovenal hun strijd tegen de hervorming hadden de den Nederlanders aangeboren en nooit uitgestorven zucht naar locale autonomie weder opgewekt. Alle rechten en privilegiën waren bedreigd geweest, en de opstand, niet van het volk in zijn geheel, maar van enkele provinciën uitgaande, moest onvermijdelijk een strijd voor de zelfstandigheid van ieder gewest worden. Het gemeenschappelijk belang en het weder opgewekte nationale zelfbewustzijn waren echter krachtige drijfveeren in eene tegenovergestelde richting. Gedurig deed men pogingen om wederom een sterk centraal bestuur op te richten, hetzij van alle, hetzij van eenige provinciën. De toestand eisclite een dergelijk gezag, maar zoodanig een, dat tevens de rechten van gewesten en
357
steden eerbiedigde. Zulk een gezag was nog niet tot stand gekomen, in den beginne, omdat er groot verschil van belangen bestond tusschen de zuidelijke gewesten en Holland en Zeeland, omdat de revolutionaire stormen niets duurzaams lieten bestaan; later, omdat de meeste gewesten Imnne zelfstandigheid liever wilden bewaren, omdat velen in de centrale regeering slechts een werktuig zagen der heerschzueht van Holland. En ook dit gewest bad zich teruggetrokken, dewijl het wel de meeste lasten droeg, maar niet het meeste gezag ontving. Want kleine en groote provinciën hadden evenveel te zeggen, \'t geen zeer natuurlijk in een bloot verbond was, maar ongerijmd in eenen bondstaat. Zoolang de zeventien gewesten nog bij elkander behoorden, had deze wijze van regeeren nog niet al hare kwade gevolgen doen blijken. t)e kleinere hadden zich geschikt naar de grootere; Brabant en Vlaanderen hielden de anderen aan den leiband. Holland en Zeeland stonden op zich zelve, als bondgenooten, maar niet als eene in de eenheid opgenomen macht. Na de feitelijke verdeeling in twee staten. Noord- eu Zuid-Nederland, was dit echter anders geworden. Één groot, rijk en machtig gewest. Holland, stond in het noorden naast een zestal kleinere of althans arme provinciën. Slechts het eene Zeeland, door gemeenschappelijk belang verbonden met Holland, ondersteunde dit, de overige voerden daartegen oppositie, wilden Holland alle lasten opdringen, maar geen evenredigen invloed toestaan, \'t Gevolg was, dat Holland zich isoleerde, dat het zijne onmiddelijke naburen tot zich zocht te trekken en den algemeenen band verbrak. Eene groote nationale ramp had du eendracht hersteld; de invloed van Holland was voor \'t oogenblik overwegend; bij het ontbreken van een krachtig centraal gezag schikten zich de overige provinciën naar den wil van het eenige gewest, waarbij zij steun konden vinden, \'t Was nu slechts de vraag, of bij het herstel eener centrale regeering dc machtige provincie dien invloed, welke haar volgens alle regelen van het
.358
gezond verstand toekwam, ook zon behouden. Daarvan hing de gansche toekomst af. Steunde het centrale gezag op Holland , dan was het sterk; plaatste het zich echter daartegenover, dwong het de machtige provincie door eenige hare belangen bedreigende maatregelen tot oppositie, dan kon het onmogelijk iets uitrichten.
Hoewel thans door niemand sterker voorgestaan dan door de Hollandsche regenten, zou het centraal gezag met bijzondere bezwaren te kampen hebben. Het plan was het op te dragen aan den opperbevelhebber der Engelsche hulptroepen, die volgens het tractaat van Augustus grooten invloed op liet staatsbestuur bezitten moest. Ongelukkig echter was hij niet vrij, was hij de lasthebber eener vreemde mogendheid, van eenen bondgenoot, die andere plannen koesterde dan de Nederlanders. En het karakter van dien aangewezen persoon maakte hem daarenboven ongeschikt voor zijne betrekking. Zijne wen-schen kwamen geenszins met die der Nederlanders, althans der Hollanders, overeen, behalve in dit eéne, dat zij macht wenschten te geven en hij te ontvangen; maar welke en hoe groot die macht zou zijn , daarover waren zij het niet eens. En tegen de denkbeelden der Hollanders kantten zich velen in de andere gewesten aan. De bedoelingen van Elisabeth, van de Hollanders, van de overige Nederlanders en van het aanstaande hoofd der regeering moeten daarom afzonderlijk worden nagegaan, eer men in den chaotischen toestand, welken het Leicestersche tijdvak vertoont, den weg kan trachten te vinden.
Elisabeth had bijstand aan de Nederlanden verleend, omdat zij hen niet kon of mocht laten ondergaan. Zij wenschte dat de aanvoerder van haar hulpleger eene vrij uitgestrekte macht zou bezitten, omdat zij daardoor hare belangen gewaarborgd en dit daarenboven aan hare waardigheid verschuldigd rekende. Zij koesterde de stille hoop, dat \'t mogelijk zou zijn Philips door krachtsvertoon tot eenen vrede te bewegen, waarbij hij
359
den Nodcrlaiiflon een nationaal bestuur en godsdienstvrijheid toestond en tevens ophield Engeland te bedreigen. L; het tractaat sehemerde die wensch overal door. Zij koesterde geenerlei verlangen naar \'t bezit der Nederlanden, welke zij in haar monarchaal rechtsgevoel als in opstand tegen den rechl-matigen landsheer achtte; zij verleende slechts haren bijstand, omdat het protestantisme en haar eigen Engeland door Philips met den ondergang werden bedreigd. Zij droeg haren vertegenwoordiger daarom enkel het bevel over haar leger op en zooveel invloed op het staatsbestuur als zij noodig achtte, en machtigde hem overigens slechts om zijdelings tot hervormingen en tot versterking van de nationale eenheid mede te werken.
Terwijl Elisabeth bij alles beheerseht werd door de gedachte aan vrede, was er geen menseh in Nederland, althans onder de protestanten, die aan de mogelijkheid daarvan zelfs maar dacht. Oorlog met Spanje tot den dood toe, of de erkenning hunner onafhankelijkheid wilden allen, Hollanders en Geldersehen , Vlaamsche en Brabantsche ballingen, regenten en democraten , libertijnen\') en kalvinisten. En allen wilden ook eene centrale regeering met één hoofd en als dat hoofd den aanvoerder der Engelsche hulpbenden. Maar de landprovinciën hoopten door die centralisatie bevrijd te worden van de feitelijke suprematie van Holland, de kalvinisten en demoeraten verwachtten er van de zegepraal op de libertijnsche regenton, de ballingen de vernietiging der privilegiën, die hun in den weg stonden ter verkrijging van macht en invloed. Zij allen wilden dus eene dictatoriale, anti-TTollandsehgezinde regeering. Holland en Zeeland (en Friesland voor een goed deel mede) daarentegen wenschten wel een sterk centraal gezag, maar zulk een, dat de belangen, de rechten van provinciën en steden niet kon aantasten, dat bovenal het belang van den handel, het eenige middel van bestaan, de eenige bron, waaruit de
\') Die naam wevd vrij algemeen den verdraagzamen en niet streng kelkelijken gegeven.
360
kosten van den strijd werden geput, in bescherming nam, een belang, dat reeds meermalen lievig was aangetnst door de algemeene regeering, waarin de niet bandeldrijvende landprovinciën de meerderheid hadden. En eindelijk, de man, die het hoofd der regeering zou zijn, op wieu in vele opzichten alles aankwam, koesterde den wensch naar onbeperkt gezag en dacht in de meeste opzichten even als de tegenstanders van Holland.
Robert Dudley, graaf van Leicester, was een jongere zoen van tien machtigen hertog van Northumberland, die zijne hand had durven uitsteken naar de kroon van Engeland, om die op het hoofd van zijnen zoon, den echtgenoot der edele en ongelukkige lady Jane Grey, te zetten, eene poging, welke hij met den dood en den ondergang van zijn geheele huis bekoopen moest. Doch toen Elisabeth den troon had bestegen, hief zij Bobert op uit de armoede, waarin het vonnis barer zuster Maria hem had gedompeld, en het duurde niet lang of hij was een alvermogend gunsteling, hoewel tevens het hoofd van de streng protestantsche partij. Tusschen den schoonen en met vele begaafdheden pronkenden edelman en de schrandere, trotsche, wispelturige en uiterst ijdele koningin ontstond cene hoogst zonderlinge maar zeer teedere betrekking, eene altoosdurende, half politieke vrijage, wier wezenlijke natuur wel altoos onbekend zal blijven, maar die tot menig zonderling gerucht aanleiding gaf. Het despotisme van Elisabeth, bijna zoo streng en even populair als dat van haren vader, „bluff king Harry,quot; zooals het volk den bloedi-gen, wellustigcn tyran noemde, liet niet toe dat enkele harer gunstelingen alles te zeggen kregen. Burghley, Walsingham, Hunsdon cn Howard bleven gunst en invloed met Leicester deelen, maar toch maakte hem de koningin, in een tijd , toen hof en staat één waren, toen het Parlement bijna van alle macht was beroofd, tot den machtigsten man in Engeland, Tevens tot don meest gehaten. De monsterachtigste daden werden
361
hem aangetijgd, en \'t gelukte hem niet zich geheel in de publieke opinie schoon te wasschen. Hij was een ij del, opgeblazen ra,in, die zich voor een groot veldheer en staatsman hield, zonder in iets uit te munten dan in de kennis, hoe met zijne meesters om te gaan. THj was uiterst hartstochtelijk, vatte dadelijk den woedendsten haat op tegen iedereen, die zich maar even tegen zijne plannen dorst verzetten, en gaf daarom op den duur alleen gehoor aan mannen, die hem vleiden. Zoolang hij \'t met iemand eens was, doste hij hem uit met alle ter wereld mogelijke deugden; wie zich even tegen hem overstelde, was volgens hem de zwartste schurk op den aardbodem. Hij kwam in de Nederlanden met het vaste plan de Spanjaarden te verdrijven en de regeering te hervormen, het protestantisme voor goed te grondvesten en het land aan den wil zijner meesteres, welke die ook ware, te onderwerpen. Hij wilde alle rechten beschermen, maar eischte daartoe in de eerste plaats onbeperkte macht voor zichzelven. Hij achtte zich werkelijk, wat het volk hem noemde, den Messias van Nederland. Van land en volk, van zeden en regeerings-vorm had hij geen begrip, zelfs de taal verstond hij niet, en ook het Fransch, reeds lang in Nederland de taal van diplomaten en staatslieden, kon hij niet spreken; slechts Engelsch en Italiaansch, dat hier zeer weinig bekend was, en zeer gebrekkig Latijn. Maar zijn driftige ijver voor het kalvinisme, hoe weinig ook met zijn zedelijk gedrag in overeenstemming te brengen, maakte alles goed in de oogcn der lagere klassen en van hare leidslieden, de fanatieke predikanten, wien de prachtlievende, weelderige en van alle christelijke deugden ontbloote graaf langen tijd het uitverkoren vat des Heeren bleef.
M einig zeker moeten de regenten hem en hij de regenten gekend hebben, dat zij hoopten in vrede te leven en te samen het groote doel, verdrijving van den Spanjaard, te bewerken.
Oj) het tijdstip dat hij in Nederland kwam, vond hij een hoogst verwarden toestand. Het zuiden was onderworpen;
362
slechts enkele steden van Vlaanderen en Bergen op Zoom in Brabant waren nog in de macht der Nederlanders. Vlaanderen alleen was nog in de Staten Generaal en in den Raad van State vertegenwoordigd1). Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht bekostigden uitsluitend de verdediging; Overijssel en Gelderland waren niet in staat de eigen garnizoenen te betalen. De Raad van State had geene macht hoegenaamd, in de Staten Genera,al waren veelal slechts twee of drie, en soms de minst-beduidende, provinciën vertegenwoordigd (Overijssel in het geheel niet meer), en hunne bevelen werden dan ook meestal niet nagekomen; soms waren zij ook al zeer weinig in \'t ware belang des lands. Iedere provincie stond dus zoo goed als op zichnelve, de meeste werden verscheurd door partijtwisten. De menigte was over \'t algemeen geenszins ingenomen met de regenten, welke op het voorbeeld van den Prins de katholieken en dissenteerende pi-otestanten (lutheranen, doopsgezinden enz.) in bescherming namen tegen de zelotische kalvinisten en de predikanten onder strenge tucht hielden. Tn Utrecht stond de thans zegevierende democratische partij geheel onder leiding van mannen die, als Dathcnus en Modet, de kerk geheel vrij van de overheid wilden, ja haar boven deze en boven den staat stelden, ijveraars, die meer eene theocratie voorstonden dan eenen modernen staat, die zich geroepen achtten tot de rol der Israëlielische propheten.
Voeg bij deze verwarring en partijschap eene leege schatkist, een slecht leger, want ook de Engelsche hulptroepen waren door Elisabeth\'s kwalijk aangewende zuinigheid in een allerellendigsten toestand, een machtigen vijand, die rekenen kon op bijstand van velen in den lande; en het is wel te begrijpen dat iedereen met smachtend verlangen naar den man
\') De Brabantsche leden hadden na de overgave van Antwerpen afscheid van de Staten Generaal genomen, onder betuiging van de hoop , in betere tijden weder te zullen verschijnen, eene hoop, die nooit verwezenlijkt is, ook toen half Brabant weder aan Spanje ontrukt was.
363
uitzag, van wien iedor hulp en herstel verwachtte. Alle staatslichamen, de Staten van Holland niet liet laatst, maakten zich gereed hein met vorstelijk eerbetoon te ontvangen, hem vorstelijk gezag op te dragen. Den December 1585 eindelijk stapte de graaf van Leicester te Vlissingon aan wal. Onder eene lange reeks van feesten en plechtigheden werd hij naar Holland geleid, vergezeld door deputatiën uit alle hooge staatslichamen, door den aanvoerder des legers, den graaf van Hohenlohe, door de stadhouders van Holland en Friesland, de beide neven Maurits en Willem Lodewijk van Nassau. In den Haag werd hij in hel Oude Hof, het oude paleis der graven en stadhouders, gehuisvest.
De Staten waren niet tevreden met de autoriteit, hein door de koningin verleend, zij wilden dat Leicester het hoofd der regeering zou zijn, zooals Matthias dal geweest was. Zij wilden den ouden regeeringsvorm der Nederlanden wederom hersteld zien, een gouverneur-generaal met een raad van state over alle en provinciale stadhouders in de enkele gewesten. Den 1 l^n Januari 1586 bood eene deputatie der Staten Generaal , waar bet besluit hem de eerstgenoemde waardigheid te verleenen met algemeene steinmcn was doorgegaan, hem dezen post aan. Van dien dag af dagteekent de ellende, welke Leicester\'s bestuur over Nederland heeft gebracht.
De graaf was in een moeielijken toestand. De koningin bad hem volstrekt geen last, zelfs geen verlof gegeven, eene dergelijke betrekking te aanvaarden. Door dat te doen handelde hij tegen hare bedoelingen, waarvan hij zonder twijfel kennis droeg. Hare weigering der souvereiniteit zou slechts een masker heeten, wanneer haar vertegenwoordiger, haar gunsteling, de regeering der Nederlanden aanvaardde; iedereen zou hein voor baren onderkoning houden. Eu Elisabeth wilde dien schijn niet op zich laden, reeds daarom niet, omdat zij daiirmede den weg tot verzoening met Spanje afsneed Maar aan de andere zijde was de vestiging van een centraal gezag, van eene
364
eenlioofdige regeering noodig, niemand werd daarvoor zoo geschikt geacht als Leicester, \'t was de algemeene wensch van volk en regenten, de graaf zelf voelde er zich door vereerd, zag er de gelegenheid in, zijne grootsche plannen te verwezenlijken, welke de last der koningin in duigen had geworpen. Hij nam de betrekking aan. Maar niet zóó, als de Staten haar hadden aangeboden. Zij meenden dat hij regeeren moest met advies van een Raad van State, even als Anjou dat gedaan had, dat die raad hare instructie zou ontvangen van de Staten Generaal en bestaan uit personen, te benoemen door den landvoogd uit eene nominatie van de Staten. Leicester daarentegen wilde niet gebonden zijn aan den Eaad, dezen veeleer zelf eene instructie geven en de leden naar vrije keuze benoemen. Hij verstond het woord absolute macht, waarvan de Staten spraken, in den zin van onbeperkt en niet in dien van volkomen, van niel provisioneel, zooals deze dat deden1). Er werd lang over dit verschil van opinie onderhandeld. Lei-cester weigerde de betrekking aan te nemen, wanneer zijne eischen niet werden ingewilligd; hij had zich reeds ontevreden betoond over de aanstelling van Maurits tot stadhouder van Holland en Zeeland, en zag in de stadhouders onbehoorlijke beperkingen zijner macht. Doch zijn eenhoofdig gezag werd zoo noodzakelijk geacht dat de Staten zich schikten, niettegenstaande ook Pransche agenten de opdracht trachtten tegen te werken. Den lsten Februari werd Leicester door de Staten Generaal tot Gouverneur- en Kapitein-Generaal der Vercenigde Nederlanden verklaard, met volle gezag om in krijgs- en staatszaken te bevelen , ook over alle gewestelijke officieren te land en ter zee, met een Raad van State nevens zich, aan welks besluiten hij echter niet gebonden was. De domeinen werden hem in handen gesteld om de kosten der administratie te
\') Ook Willem I was souvercin en absoluut gezag opgedragen, hoewel dat zeer beperkt was.
365
dekken en de steden beloofden het ontbrekende aan te vullen. Hij mocht tot alle posten benoemen uit voordrachten van twee of drie personen, door de betrokken staten of vroedschappen gesteld. Hij mocht de Staten Generaal bijeenroepen, wanneer en waar hij wilde, niettegenstaande een beroep op het privilegie de non evocando (van niet buiten de grenzen te worden geroepen), terwijl deze eu de gewestelijke staten, zoo dikwijls als zij verkozen, konden bijeenkomen. En bij de door hem opgestelde, maar ook op naam der Staten Generaal uitgegeven instructie van den Eaad van State ontving hij nog eene vermeerdering van macht. Immers niet alleen werd den raad, welke geheel van hem afhing, het dagelijksch bestuur en het beheer der finantiën toevertrouwd, maar zelfs de betrekkingen met het buitenland, zelfs het sluiten van verbonden, uitgezonderd met den vijand, alleen het recht van oorlog en vrede behielden de Staten zich voor. De raad vergezelde den landvoogd , waarheen deze wilde en was in alle opzichten aan zijne bevelen gebonden, terwijl deze integendeel hunne adviezen niet behoefde op te volgen.
Eene dergelijke macht had niemand in de Nederlanden nog bezeten sedert liet begin van den opstand. Zij overtrof verre die van Willem I als hooge overheid of als graaf; zij was oneindig grooter dan die van Anjou als souverein en van Matthias als landvoogd, wiens waardigheid overigens geheel dezelfde was als die van Leicester. Het gezag van Leicester was een souverein gezag, de Nederlanders werden nagenoeg zijne onderdanen. De graaf beklaagde zich dan ook niet verder. Hij wees nevens de beide Engelsche, door Elisabeth benoemde gedeputeerden, sir Henry Killegrew en Dr. Bartholomeus Clerc, tot leden van den Eaad van State aan, Leoninus, Walraven, heer van Brederode, Valek, Buys en den gewezen president van Vlaanderen, thans nog gedeputeerde van het Vrije in de Staten Generaal, Adolf van Mcetkerke, aan de verschillende provinciën het benoemen van meerdere leden toestaande. Wat
366
de geldtnkltleleii betreft, werd ook terstond aan zijne eischen vold.iim; Gelderland, Vlaanderen en de Brabantsche steden stelden hem de gemeene middelen in handen, Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland boden 200,000 gulden per maand, waarvan Holland alleen 133,000 betaalde, dus het dubbele van de quoten der drie andere gewesten gezamenlijk. Ook werd hem de opbrengst der contributiën en brandschattingen van Overijssel, Drenthe en de Ommelanden in handen gesteld. En opdat hij niet zou ineenen dat de stadhouders zijn gezag zouden besnoeien, vroegen Maurits en Willem Lodewijk van Nassau hem om eene acte van bevestiging in hun ambt. Alles wendde zich in vertrouwen tot hem, volk en regenten, en eer en macht werden hem in ruimer mate gegeven dan aan iemand te voren, de Prins zelfs niet uitgezonderd, \'t. Zou van hem afhangen hoe hij die gebruikte.
Ongelukkig werd er bijna terstond daarop vernomen dat Elisabeth woedend was dat haren onderdaan eene macht was opgedragen, welke zij zelve had geweigerd. De ongenade, waarin Leicester gedurende eenigen tijd bleef, had het treurige gevolg dat do koningin haar onderstand zooveel mogelijk beknibbelde, hare troepen van alles verstoken liet, dat de achting, het vertrouwen in Leicester verminderde, dat men onwillekeurig begon te gelooven eene fout te hebben begaan, door een eenvoudig onderdaan, afhankelijk van de luimen zijner koningin, zulk eene vorstelijke macht te hebben geschonken. Wat nog erger was , er begonnen geruchten te loepen dat die vorstin in \'t geheim met den vijand onderhandelde; er ontstond reeds bij enkelen de vrees, dat de macht van den landvoogd slechts dienen zou om liet land het gehate juk weder op de schouders te dringen. En die geruchten waren niet van allen grond ontbloot. Panna begon dat merkwaardige spel met Elisabeth, waardoor hij haar twee jaren lang voor Philips plannen blinddoekte, totdat de Armade in zee verscheen. Des te onaangenamer was aan Elisabeth de landvoogdij van Leicester; zij wilde niet van onop-
rechtheid worden beschuldigd, niet nog nauwer met de Nederlanden verbonden zijn. Toen de graaf eindelijk na verloop van een paar maanden door behendige vleierij en al de kunsten van een hoveling, gunsteling en minnaar, weder in gei.ade was aangenomen, toen er kans was, dat Elisabeth hem krachtiger zou beginnen te ondersteunen, was hij reeds in open oorlog met de Staten van Holland eu tevens het hoofd geworden van de democratisch-kalviuistische partij, welke, thans onder aanvoering der Belgische ballingen, de regenten en hun stelsel en bovenal het belang van Holland aantastte. En die geschillen verbitterden de betrekking tusschen Engeland en Nederland. De koningin werd vertoornd over de kooplieden, die haren gunsteling /,00 ondankbaar behandelden, zooals zij \'t noemde en die aan haar zulke overdreven eischen stelden; zij werd minder dan ooit geneigd de Staten krachtig te ondersteunen ; haar krijgsvolk slonk weg uit gebrek, en Leices-ter, wien liet niet aan edelmoedigheid ontbrak, besteedde een goed deel van zijn vermogen om dit te vergoeden, zonder dat het meer was dan een druppel in den oceaan. De Engelscho hulp werd aldus weldra meer een bezwaar dan een voordeel en, naarmate de geschillen hooger liepen, zelfs een gevaar. En Elisabeth, minder dan ooit gezind zich voor de Nederlanden op te otteren, begon met kracht te arbeiden aan den vrede, welken Philips en Parma haar aanboden. Zoo verergerde de toestand dagelijks.
Zoodra had Leicester het bewind niet aanvaard of hij begon met kracht aan het doel, \'t geen hij zich had voorgesteld, de hand te slaan. Weldra vlogen zijne placcaten over \'t land, den een met vreugde, den ander met schrik vervullende.
\'t Was van den beginne af een voorwerp van veler verbazing en ergenis geweest, dat de Hollanders en Zeeuwen, niettegenstaande hunnen opstand, zelfs niettegenstaande de afzwering des konings, voortgingen op de aan Philips onderworpen landen handel te drijven. Reeds in de eerste jaren van den opstand
368
was de handel zoo aanzienlijk, dat de lioenten (verlofgelden) een der voornaamste belastingen werden. De sluiting van de Schelde had den doorvoerhandel naar het noorden verplaatst, en ook na de heropening dier rivier had de toestand vau België niet toegelaten dat de Antwerpsche handel zijn oude vlucht hernam. En \'t was alsof sedert de krachten der Hollanders en Zeeuwen zich verdubbeld haddeu; weldra trokken zij den graanhandel met de Oostzee en over \'t geheel de vrachtvaart tnssclien Noord- en Zuid-Europa geheel aan zicli. De Vlamingen verdwenen van de zee, de Oosterlingen, de bewoners der Hanzesteden, werden verdrongen, de Engelschen hielden de concurrentie niet vol. Werden de ITollandsche schepen al nog weinig gezien binnen de straat van Gibraltar, in de havens van noordelijk Spanje en te Cadix en Lissabon haalden zij de producten van Indie en Amerika, van het Oosten en van de kusten der Middellandsche zee, en voerden zij daar hout en ijzer en in slechte jaren koren uit de Oostzee aan. Een groot gedeelte van den Spaanschen en Portugeeschen handel was in hunne handen; ook België ontving zijn toevoer bijna geheel uit Holland. In die jaren was er geene concurrentie tusschen land- en zeehandel mogelijk; de toestand der vervoermiddelen, bovenal der wegen (kanalen waren er nog maar zeer weinige) en de verregaande onveiligheid, door de oorlogen veroorzaakt, dwongen tot het kiezen van waterwegen. Zoo ontvingen België en het Spaansche leger hunne benoodigdheden meestal niet uit Frankrijk of Duitschland, maar grootendeels uit Holland. Menigmaal was die handel met vijandelijke landen ter sprake gebracht in de regeeringslichamen, niet het minst omdat een groot deel dezer handelsartikelen uit eetwaren en oorlogscontrabande bestond. Gedurig verhieven zich stemmen tegen de winzucht der kooplieden, welke zich niet ontzag den vijand van de middelen tot den strijd te voorzien. Maar men had zich steeds vergenoegd dien handel zwaarder te belasten, en hoewel die lasten zeker menigmaal ontdoken werden en schepen
369
naar Spanje zeilden onder scliijn eener bestemming naar Frankrijk of (vóór 1580) naar Portugal, voeren kooplieden en schatkist daar wel bij. quot;Den handel met het door Panna bezette gebied had de regeering echter reeds in 1582 zoeken te stuiten door den rivierhandel te verbieden, maar de oppositie van Holland en vooral van Amsterdam had dien maatregel weder doen opheffen.
Na Antwerpens val was de aandrang dergenen, die meenden dat deze vrijheid van handel alleen den vijand in staat stelde zich het noodige aan te schaffen, dat dus de vernietiging daarvan het zekere middel was om hem tot het opgeven van den strijd te dwingen, toegenomen. De landprovinciën, die zelve weinig of geen handel dreven (ook de rivierhandel was bijna geheel in Hollandsche handen), de talrijke ballingen, voor zoover zij zich niet zelve als kooplieden in de steden hadden neergezet, ijverden er tegen ; nog meer de onkundige lagere klasse en de streng kalvinistische predikanten, die elke aanraking met de katholieken als een afval van het ware geloof veroordeelden en die niet het minst zich ergerden wegens \'t gevaar, waaraan do zielen van de zeelieden in de Spaansche havens blootstonden. I)e Hollanders mochten beweren dat die handel schatten deed verdienen, dat het verbod er van de vaart geheel in handen der Engelschen, Oosterlingen en Denen zou leveren, die argumenten werden als schandelijk baatzuchtig uitgekreten. Het volslagen gemis aan alle economische kennis deed vast geloof slaan aan den snollen en algeheelen ondergang van het uitgehongerde België en aan den nood van het van alle Noordsche producten verstoken Spanje. In eene vergadering, waar geene Hollandsche leden tegenwoordig waren, besloten de Staten Generaal den 28s*en Augustus 1585 tot het verbieden van den uitvoer van alle eetbare handelsartikelen, waar die ook heen moesten, \'t Sprak van zelf dat dit verbod veel tegenstand moest ondervinden, en de Staten van Holland, 1n don beginne niet ongezind er do hand aan te houden,
24
370
worden weldra door de kooplieden tot andere gedachten ge-braeht. Zij brachten eigenmachtig wijzigingen in \'t placcaat, waardoor de uitvoer naar de Oostzee en naar Frankrijk vrij werd gesteld, behalve die van koren, wat trouwens daar niet in-, maar wel uitgevoerd werd. Die veranderingen werden in de maand September bij gedeelten genmakt. Maar daardoor ontstond botsing; de Staten waren hunne bevoegdheid te buiten gegaan, en de Eaad van State, de uitvoerende macht, achtte zich niet gerechtigd dat toe te laten. Toen de regeering van Amsterdam zich tot hem wendde om de schorsing of liever wijziging van het placcaat te verkrijgen, verwezen zij haar naar de Staten Generaal. Doch intusschen namen de Gecommitteerde lladen de zaak in handen en bevalen de Amsterdamsche convooimees-ters zich niet naar het placcaat maar naar de resolutie van de Staten van Holland te schikken. Holland kwam dus in openlijk verzet tegen het wettige gezag van de Generaliteit, want dergelijke zaken behoorden tot het gebied va7i degenen, dia over den oorlog gezag hadden. Terwijl de quaestie hangende was, traden op eens ongeroepen verdedigers voor de Staten Generaal op. De burgerhoplieden van Utrecht, die, zooals reeds roeer-maleu vermeld is, zich de volkstribunen hunner stad achtten en sinds Nieuwenaar\'s verkiezing daar den baas speelden over vroedschap en Staten, vaardigden eene deputatie af naar de Staten Generaal om op de handhaving van het besluit van Augustus aan te dringen. Zij wendden zich om gehoor, niet tot de gedeputeerden van Utrecht, die tot hunne tegenpartij behoorden, maar tot die van Gelderland. In kunnen brief spraken zij op dreigenden toon van Holland en Amsterdam en van de regenten, die alles voor goud veil hadden. De Staten Generaal gaven wel te kennen dat zij hun verzoek niet rechtstreeks, maar door de Staten van Utrecht hadden behooren in te dienen, maar bedankten hen toch voor hunnen ijver en beloofden goede orde op de zaak te zullen stellen. Zeker eene onvergeeflijke zwakheid, die het toch al zoo geriiige
371
gezag der regeering nog meer in discrediet moest brengen. Doch de Staten Generaal, voor een gedeelte bestaande uit afgevaardigden van provinciën, die Holland vijandig waren en geheel andere belangen hadden, toonden reeds toen een.i neiging om zich tegenover het machtige gewest te stellen en lieten eene onwettige, oproerige daad van volksmenners toe, omdat Holland er door aangevallen werd. De regeering van Amsterdam beklaagde zich sterk bij hen en bij de regeering van Utrecht; er ontstond eene vinnige briefwisseling tusschen de burgerhoplieden van de laatste stad en die van Amsterdam, waar de hoofden der schutterij nog steeds altijd grooten invloed hadden, maar de vroedschap steunden. Voor de krachtige vertoogen van de Hollanders zwichtte de tegenpartij; den oosten November verscheen een plaecaat van Maurits en den Itaad van State, waarbij alleen de handel met den vijand verboden werd, en den dag daarna werd in de Staten van Holland het besluit genomen, volgens dit nieuwe plaecaat dien handel ook in Holland te verbieden en dien op Frankrijk ouder scherp toezicht te stellen, totdat door Leicester en de regeering daarin verandering zou worden gemaakt. De uitvoer van eetwaren echter en die naar Duitschland en de Oostzee bleef stilzwijgend vrijgesteld, en het gevaar, dat den Hollandsehen handel bedreigde, werd afgewend. Maar door de inmenging van de ütrechtsohe burgerhoplieden was de strijd tusschen de kalvi-nistische democraten en Holland ontbrand en had dit geschil verdere gevolgen.
Leicester miste alle doorzicht in dergelijke economisch-poli-tische quaestiën. Hij begreep niets van het belang van Holland; het hinderde den trotsclien edelman dat het roer van staat in de handen van kooplieden was, die hij voor baatzuchtig en ongeschikt om te regeeren hield. De hongersnood, welke dezen winter België teisterde, bracht hem tot het geloof, dat men de Spanjaarden door het verbod van handel mot hen te drijven spoedig geheel zou vernietigen; hij begreep
24*
372
niet dat dezo zich wel langs anderen weg, door in de eerste plaats den landbouw, die thans vernietigd was, weder op te beuren, voorzien zouden\'). Do mannen, wie Uij meer het oor leende dan de Hollandsohe regenten, waren meestal ijverige tegenstanders van het handelsbelang, ijverige kalvinisten en vijanden der libertijnen. Reeds uit Engeland had hij de Staten Generaal aangemaand om hun verbod te handhaven en thans, nu hij de macht in handen had, meende hij niets beters te kunnen doen dan dit te hernieuwen. Pen 4lt;len April werd een placcaat afgekondigd, waarbij op straffe des doods de handel met plaatsen of personen onder het gebied vau den koning van Spanje en de uitvoer van alle eetwaren of oorlogscontrabande, waar ook heen, tenzij ouder speciaal verlof, werd verboden, alle verdere uitvoer onder scherp toezicht werd gesteld, paspoorten werden geëischt voor het vervoer van eetwaren naar de grensplaatsen, en alle schepen, die aan de kusten van Vlaanderen werden gevonden, verbeurd werden verklaard, terwijl daarenboven dit verbod niet alleen op Nederlanders maar ook op alle vreemdelingen toepasselijk werd gemaakt, met uitzondering van de doodstraf; hen trof alleen verbeurdverklaring van het aangehaalde.
Met dit placcaat werd de doodsteek aan den handel van Nederland gegeven, de graanhandel en de vrachtvaart vernietigd ; het verbod aan de vreemdelingen, voor zoover het kon worden gehandhaafd, moest het geheele buitenland tegen Nederland en Engeland in opstand brengen. Werd het in dit opzicht niet toegepast, zoo was \'t zeker dat de Nederlandsohe handel zou te gronde gaan en zich naar de Hanzesteden, naar Engeland, Schotland, Frankrijk en Scandinavië verplaatsen.
\') Dit had werkelijk plaats. De nood deed de handen aan den ploeg slaan en binnen een jaar waren alleen door inlandsche productie de prijzen even laag als vroeger, veel lager dan in Nederland. De woest liggende, door hunne eigenaars verlaten akkers mochten door ieder die wilde voor eigen rekening bebouwd worden, eeuc groote verlichting voor de arme boeren.
373
\'t Was uiet eens Keker ot de Engelsohen zich er wel naar zouden schikken; een dergelijk verbod van Elisabeth bestond niet; en dat van Leicester was tegenover hen en andere vreemdelingen kwalijk te verdedigen, \'t Was eene blokkade op het papier, die door geene werkelijke sluiting der zeehavens werd gehandhaafd. Hoe natuurlijk ook het verbod van handel met den vijand scheen, in Holland was het eene dwaasheid. I)e vernietiging van den Hollandschen handel moest den ondergang van het gewest en deze dien van alle andere provinciën ten gevolge hebben. Zij zou Panna spoediger de overwinning hebben verschaft dan wanneer Philips hem alle schatten van Amerika toegezonden had. Luid en heftig was dan ook de oppositie, die het placcaat ondervond; met kracht eischten de Hollanders dat een placcaat, dat hunne teerste belangen raakte en uitgevaardigd was zonder hen te hooren, zelfs zonder voorkennis van de Staten, en nog wel in de hoofdplaats hunner tegenstanders, Utrecht, onder de inblazingen der democraten, zou worden teruggenomen. Maar \'t was te vergeefs. Eenige geringe concessiën omtrent den uitvoer van enkele artikelen naar Scandinavië en Duitsehland waren het eenigste wat zij verkregen. Leioester was, gelijk alle onbekwame staatslieden, even stijfhoofdig als onvoorzichtig; hij achtte eene terugname kwetsend voor zijne eer. Zijne omgeving, de Engelsche edelen, de Belgische ballingen en de Utrechtsche democraten, die in hein den strengen kalvinist, den kastijder der baatzuchtige kooplieden aanbaden, de toejuichingen van de onverstandige, door den schijn misleide menigte, alles spoorde hem tot volharding aan. Hij begreep niet dat hij zonder medewerking van Holland niets uitrichten kon. Hij verwijderde zich dagelijks meer van de Hol-landsche en Zeeuwsche raadsleden. He kalme, verdraagzame Leoninus, die, zelf geen Hollander, ook de Hollandsche belangen niet bijzonder voorstond, bleef steeds zijn vertrouwen genieten, maar Brederode, Valck, Loosen, Bardes\') en bovenal
■) De beide laatstgenoemden had Holland aan den raad toegevoegd.
374
Buys -werden niet meer door hein gehoord. Daarentegen steeg de Vlaming Meetkerken, die alleen het belang van de Generaliteit voorstond, omdat zijne provincie aan den vijand onderworpen was, dagelijks bij hem in aanzien, en meer nog een drietal ballingen, die doov den landvoogd aandeel in de regeering hoopten te krijgen, Jaques Eeingoud, heer van Couwenberg, Gerard Prouninck, gezegd Deventer, en Daniel de Burchgrave. De twee laatsten waren zonder twijfel oprechte patriotten, mannen van talent, die reeds hooge betrekkingen hadden bekleed. Deventer, in 1579 om het geloof uit \'s Ilertogenboseh gevlucht, was ontvanger generaal van den Landraad beoosten Maze geweest, een man van onbesproken gedrag, maar trotscli en heerschzuchtig, een der heftigste ijveraars op godsdienstig gebied, en gekwetst door de bekrompenheid, waarmede hij, do Brabander, de balling om des geloofs wille, van hot burgerrecht in de stad zijner inwoning. Utrecht, werd uitgesloten. De Burchgrave was procureur-generaal van den raad van Vlaanderen geweest en had na de Pacificatie in de regeeringscolleges der Generaliteit gezeten. Hij was door zijne kennis van de Engelsche taal en Engelsche zeden een geschikt persocn om den landvoogd voor te lichten. Maar hij had het gebrek een driftig tegenstander van het stelsel van Holland te zijn en de Hollanders aan te zien voor baatzuchtigen, die alle andere gewesten wilden overheerschen. Noch op zijne talenten echter, noch op zijn karakter viel overigens iets te zeggen. Den post van secretaris van den Raad van State was hij ten volle waardig. Anders stond het met Eeingoud. Deze had tijdens de Spiansehe regeering als commies der finantiën onder Barlaymont gediend, eene gewichtige betrekking, en was na de Pacificatie steeds in finantiëele posten gebruikt; hij was eindelijk thesaurier geweest van den Landraad onder Anjou. Maar hij had dien post moeten neerleggen en eene enquête doorstaan, die alleen wegens de verwarring in alle zaken niet ten einde was gebracht. Hij had zijn vermogen verkwist en als particulier bankroet
375
gemaakt. Hoewel thans uiterlijk een ijverig kalvinist, was zijn zedelijk gedrag lang niet onbesproken. Een aantal gelukzoekers omgaf hem. Hij was eeu finantiöel knoeier, die zich uitnemend wist voor te doen en zijne plannen en speculation op het fraaist wist aan te prijzen. Eenen man als Leicester, zelf ganeigd tot allerlei finantiëele kunstenarijen, moest hij mët zijn fluweelen tong, zijn schijn van ijver voor de goede zaak, zijn uitvaren tegen de door den landvoogd gehate en verachte kooplieden, volkomen innemen.
Waarschijnlijk is de eerste belangrijke regeeringsdaad en tevens de eerste fout van den nieuwen landvoogd aan zijnen invloed te wijten, \'t Was de oprichting eener munt te Amsterdam, waar dubbele rosenobles werden geslagen, die twee gulden boven de waarde werden uitgegeven, eene onderneming, waarvan Leicester zich gouden bergen beloofde ! Hij verkreeg er natuurlijk uiets mede dan den tegenstand van Dordrecht, dat het numt-reclit in Holland alleen meende te bezitten. Van een financier, die tot dergelijke armzalige kunstgrepen zijn toevlucht nam, was weinig goeds te verwachten , van iemand met een verleden als Reingoud niet anders dan speculatiën, die \'s lands kas arm en hem en zijne vrienden rijk zouden maken. Terwijl deland-voogd zich door de aanneming zijner nieuwe waardigheid de ongenade van Elisabeth eu door zijne wijze van regeeren de oppositie van Holland op den hals haalde, verbitterde hij de Nederlandsche staatslieden door achteruitzetting. Buys was een der ijverigste voorstanders van het Engelsehe protectoraat geweest; in de eerste dagen scheen hij het factotum van Leicester te zullen wezen. Maar zijne raadgevingen werden in den wind geslagen, de door hem aanbevolen personen voor bijgegaan. De trotsche staatsman, die zich nog altijd herinnerde wat hij onder den Prins geweest was en gehoopt had onder Leicester nog meer te zijn, begon weldra in den Raad van State oppositie te voeren en overal te waarschuwen tegen den geheimen vredehandel van Elisabeth en de plannen van
372
niet dat deze ziek wel langs anderen weg, door in de eerste plaats den landbouw, die thans vernietigd was, weder op te beuren, voorzien zouden \'). De mannen, wie hij meer het oor leende dan de Hollandsohe regenten, waren meestal ijverige tegenstanders van het handelsbelang, ijverige kalvinisten en vijanden der libertijnen. Reeds uit Engeland had hij de Staten Generaal aangemaand om hun verbod te handhaven en thans, nu hij de macht in handen had, meende hij niets beters te kunnen doen dan dit te hernieuwen. Den 4\'len April werd een placcaat afgekondigd, waarbij op straffe des doods de handel met plaatsen of personen onder het gebied van den koning van Spanje en de uitvoer van alle eetwaren of oorlogscontrabande, waar ook heen, tenzij onder speciaal verlof, werd verboden, alle verdere uitvoer onder scherp toezicht werd gesteld, paspoorten werden geëischt voor het vervoer van eetwaren naar de grensplaatsen, en alle schepen, die aan de kusten van Vlaanderen werden gevonden, verbeurd werden verklaard, terwijl daarenboven dit verbod niet alleen op Nederlanders maar ook op alle vreemdelingen toepasselijk werd gemaakt, met uitzondering van de doodstraf; hen trof alleen verbeurdverklaring van het aangehaalde.
Met dit placcaat werd de doodsteek aan den handel van Nederland gegeven, de graanhandel en de, vrachtvaart vernietigd ; het verbod aan de vreemdelingen, voor zoover het kon worden gehandhaafd, moest het geheele buitenland tegen Nederland en Engeland in opstand brengen. Werd het in dit opzicht niet toegepast, zoo was \'t zeker dat de Nederlandsehe handel zou te gronde gaan en zich naar de Hanzesteden, naar Engeland, Schotland, Frankrijk en Scandinavië verplaatsen.
\') Dit had werkelijk plaats. Dc nood deed de handen aan den ploeg slaan en binnen een jaar waren alleen door inlandsche productie de prijzen even laag als vroeger, veel lager dan in Nederland. De woest liggende, door hunne eigenaars verlaten akkers mochten door ieder die wilde voor eigen rekening bebouwd worden, eene grootc verlichting voor de arme boeren.
:i73
\'t Was niet eens zeker of de Engelschon üioh er wel naar zouden scliilden; een dergelijk verbod van Elisabeth bestond niet; en dat van Leicester was tegenover hen en anders vreemdelingen kwalijk te verdedigen, \'t Was eene blokkade op het papier, die door geene werkelijke sluiting der zeehavens werd gehandhaafd. Hoe natuurlijk ook. het verbod van handel met den vijand scheen, in Holland was het eene dwaasheid. De vernietiging van den Hollandsclien handel moest den ondergang van het gewest en deze dien van alle andere provinciën ten gevolge hebben. Zij zou Panna spoediger de overwinning hebben verschaft dan wanneer Philips hem alle schatten van Amerika toegezonden had. Luid en heftig was dan ook de oppositie, die het plaecaat ondervond; niet kracht eischten de Hollanders dat een placcaat, dat hunne teerste belangen raakte en uitgevaardigd was zonder hen te hooren, zelfs zonder voorkennis van de Staten, en nog wel in de hoofdplaats hunner tegenstanders, Utrecht, ouder de inblazingen der democraten, zou worden teruggenomen. Maar \'t was te vergeefs. Eenige geringe concessiën omtrent den uitvoer van enkele artikelen naar Scandinavië en Duitschland waren het eenigste wat zij verkregen. Leicester was, gelijk allo onbekwame staatslieden, even stijfhoofdig als onvoorzichtig; hij achtte eene terugname kwetsend voor zijne eer. Zijne omgeving, de Engelschc edelen, de Belgische ballingen en de Utreehtsche democraten, die in hem den strengen kalvinist, den kastijder der baatzuchtige kooplieden aanbaden, de toejuichingen van de onverstandige, door den schijn misleide menigte, alles spoorde hem tot volharding aan. Hij begreep niet dat hij zonder medewerking van Holland niets uitrichten kon. Hij verwijderde zich dagelijks meer van de Hol-landsche en Zeeuwsclie raadsleden. De kalme, verdraagzame Leoninus, die, zelf geen Hollander, ook de Hollandsche belangen niet bijzonder voorstond, bleef steeds zijn vertrouwen genieten, maar Brederodo, Valck, Loosen, Bardos\') en bovenal
\') üc beide laatst genoemden had Holland aan den raad toegevoegd.
374
Buys werden niet meer door hem gehoord. Daarentegen steeg de Vlaming Meetkerkeu, die alleen het belang van de Generaliteit voorstond, omdat zijne provincie aan den vijand onderworpen was, dagelijks bij hem in aanzien, en meer nog een drietal ballingen, die door den landvoogd aandeel in de regeering hoopten te krijgen, Jaques Eeingoud, heer van Couwenberg, Gerard Promiinck, gezegd Deventer, en Daniel de Bnrchgrave. De twee laatsten waren zonder twijfel oprechte patriotten, mannen van talent, die reeds hooge betrekkingen hadden bekleed. Deventer, in 1579 om liet geloof uit\'s Ilertogenboseh gevlucht, was ontvanger generaal van den Landraad beoosten Maze geweest, een man van onbesproken gedrag, maar trotscli en heerschzuchtig, een der heftigste ijveraars op godsdienstig gebied, en gekwetst door de bekrompenheid, waarmede hij, de Brabander, de balling om des geloofs wille, van het burgerrecht in de stad zijner inwoning. Utrecht, werd uitgesloten. De Bnrchgrave was procureur-generaal van den raad vai: Vlaanderen geweest en had na de Pacificatie in de regeeringscolleges der Generaliteit gezeten. Hij was door zijne kennis van de Engelsche taal en Engelsche zeden een geschikt persoon om den landvoogd voor te lichten. Maar hij had het gebrek een driftig tegenstander van het stelsel van Holland te zijn en de Hollanders aan te zien voor baatzuehtigen, die alle andere gewesten wilden overheerschen. Noch op zijne talenten echter, noch op zijn karakter viel overigens iets te zeggen. Den post van secretaris van den Eaad van State was hij ten volle waardig. Anders stond het met Eeingoud. Deze had tijdens de Spaansehe regeering als commies der finantiën onder Barlaymont gediend , oene gewichtige betrekking, en was na de Pacificatie steeds in finantiëele posten gebruikt; hij was eindelijk thesaurier geweest van den Landraad onder Anjou. Maar hij had dien post moeten neerleggen en eene enquête doorstaan, die alleen wegens de verwarring in alle zaken niet ten einde was gebracht. Hij had zijn vermogen verkwist en als particulier bankroet
375
gemaakt. Hoewel thans uiterlijk een ijverig kalvin\'st, was zijn zedelijk gedrag lang niet onbesproken. Esn aantal gelukzoekers omgaf hem. Hij was een finantiëel knoeier, die zich uitnemend wist voor te doen en zijne plannen en speculatién op het fraaist wist aan te prijzen. Eenen man als Leicester, zelf geneigd tot allerlei finantiëele kunstenarijen, moest hij met zijn fluweeleu tong, nijn schijn van ijver voor de goede zaak, zijn uitvaren tegen de door den landvoogd gehate en verachte kooplieden, volkomen innemen.
Waarschijnlijk is de eerste belangrijke regeeringsdaad en tevens de eerste fout van den nieuwen landvoogd aan zijnen invloed te wijten, \'t Was de oprichting eener munt te Amsterdam, waar dubbele rosenobles werden geslagen, die twee gulden boven ilc waarde werden uitgegeven, eene onderneming, waarvan Leieester zich gouden bergen beloofde! Hij verkreeg er natuurlijk uiets mede dan den tegenstand van Dordrecht, dat het muntrecht in Holland alleen meende te bezitten. Van een financier, die tot dergelijke armzalige kunstgrepen zijn toevlucht nam, was weinig goeds te verwachten , van iemand met een verleden als Reiugoud niet anders dan speculation, die quot;\'s lands kas arm en liera en zijne vrienden rijk zouden maken. Terwijl de landvoogd zich door de aanneming zijner nieuwe waardigheid de ongenade van Elisabeth en door zijne wijze van regeeren de oppositie van Holland op den hals haalde, verbitterde hij do Ncderlandsche staatslieden door achteruitzetting. Buys was een der ijverigste voorstanders van het Engelsehe protectoraat geweest; in de eerste dagen scheen hij het factotum van Leicester te zullen wezen. Maar zijne raadgevingen werden in den windgeslagen, de door hem aanbevolen personen voor bijgegaan. De trotsche staatsman, die zich nog altijd herinnerde wat hij onder den Prins geweest was en gehoopt had onder Leicester nog meer te zijn, begon weldra in den Haad van State oppositie te voeren en overal te waarschuwen tegen den geheimen vredehandel van Elisabeth en de plannen van
376
den gouverneur tegen de onafhankelijkheid des lands. Leicester meende in de remonstranties der Hollanders zijn werk te zien en de miin, van wien hij vroeger gezegd had dat hij in bekwaamheid allen overtrof, werd in zijne brieven nu een schurk, dien men zoo spoedig mogelijk moest onschadelijk maken, ja ophangen. In Holland was aan Maurits het stadhouderschap opgedragen geworden, vooreerst om het gewest voor de regeering van een vreemdeling te behoeden, maar ook om de nagedachtenis van den grooten Prins te eeren, om zijn geslacht, dat reeds zoo groote diensten aan do Nederlanden had bewezen, voor verval te bewaren. Leicester was over die opdracht zeer ontsticht geweest en had reeds gevraagd waarom hij behoefde over te komen, als Holland eenen stadhouder bezat. Hij beschouwde Maurits reeds dadelijk als zijn tegenstander, en de stille, ernstige jongeling had zich daarom steeds op een afstand van hem gehouden. Ook Maurits stiefmoeder, Louise de Coligny, en Villiers, de invloedrijke hofprediker van den Prins, de schrijver van de Apologie, die altijd zeer Franschgezind was geweest, waren hem niet genegen. Maar \'t was hem in den beginne gelukt Hohenlohe , thans Maurits\' luitenant generaal, aan welken post hij boven dien van luitenant van Leicester had de voorkeur gegeven, voor het oogenblik aan zich te verbinden. Hohenlohe, hoewel zelden nuchter, was algemeen gezien wegens zijne zeldzame dapperheid en trouw, zijn hoogen rang en de vriendschap, welke de Prins hem had toegedragen. Had die slechte neiging niet zooveel bedorven, zijne militaire talenten zouden zeker meer aan \'t licht zijn gekomen. Van alle Nederlandsche bevelhebbers bezat hij den meesten invloed. En toch beleedigde Leicester weldra hein en alle Nederlandsche en Duitsche oversten, door het Zeeuwsche regiment van Haultain aan sir Philip Sidney te geven, hoewel \'t altijd gewoonte was geweest over de regimenten oversten van gelijken landaard aan te stellen, en door eene petitie daaromtrent van Hohenlohe en 23 voorname officieren op dreigenden
377
toon af te wijzen. Zoo stapelde de landvoogd fout op fout. Alleen door schitterende krijgsbedrijven had hij die kunnen goedmakeii. Pcch in het veld was hij buitengemeen ongelukkig.
In \'t laatst van liet vorige jaar was \'t Hohenlohe bijna gelukt een geheel korps Spaansohen, die onder Karei van Mansfeld in den Bominelerwaard waren gevallen , af te snijden; slechts met moeite hadden zij zich in \'s Ilertogenbosch gered. Een gevecht bij Buxum, in \'t begin des jaars in Friesland tusschen de ïriezen van Willem Lodewijk onder Sten van Malsen . deu dapperen verdediger van de Nyenzijl in 1581, en de ïassis geleverd, was wel ten nadeele der eersten afgeloopen, maar had Tassis veel volk gekost, en vrees voor dooi dreef hem terug. Alleen nieuwe onrust onder het landvolk, dat schrikkelijk door deze tochten leed, was er \'t gevolg van. Maar van meer gewicht waren de gevechten aan de zijde van de Maas en in het Keulsche. Sclienck en Kloet, de bevelhebber van Neuss, verrasten hier Werle in Westfalen en sloegen Ilaultepenne, die \'t ontzetten wilde, op de vlucht. Zij hielden deerlijk in don omtrek huis en een aanzienlijk deel van Parma\'s strijdkrachten bezig. Tot nu toe had deze zich uitsluitend in de zuidelijke Nederlanden moeten ophouden; thans waren deze ten ondergebracht, en kon hij er aan denken het noorden aan te grijpen. Met zijn veldheersblik zag hij in dat hij voor alles in \'l bezit der stroomen moest geraken. Reeds hield de Tassis door Zut-phen den IJssel voor een deel besloten en sneed hij de Over-ijsselsche steden van Gelderland af; reeds had Nijmegen don Waal in zijne handen geleverd, maar de Maas was nog vrij, omdat Venlo en Grave nog in Staatsche handen waren. In Januari was Mansfeld te veld gegaan en had die laatste stad begonnen te belegeren of liever in te sluiten. TS\'orris en Hohen-kihc rukten op tot ontzet en brachten den 17dquot;1 A pril, na een hevig gevecht in de nabijheid van Batenburg, een aanzienlijke versterking van manschappen binnen de stad. Daar deze door ligging en ook volgens de toenmalige wijze door kunstwerken
;37S
zeer sterk was, achtte men haar veilig. Leicester bleef dan ook rustig te Utrecht, waar hij zijn hoofdkwartier had opgeslagen, en hield zich bezig met feesten, en optochten in de steden welke hij bezocht, en met het beramen van maatregelen tegen de Staten van Holland, die hij boe langer hoe meer als zijne natuurlijke vijanden begon te beschouwen. Dat was niet de manier om oorlog te voeren tegen Alexander van Panna. Terwijl zijn tegenstander feestvierde en diens onderbevelhebbers, Hohenlohe, Sir William Pelham, Lord Willoughby en de beide gebroeders Bax, Paul en Marcelis, de Ajaxen van Nederland , tal van stoute strooptochten doden en menig klein voordeel behaalden, rukte de groote veldheer met al zijne beschikbare troepen voor Grave. Zelfs Haultcpenne werd uit het Keulsohe geroepen. Den 12Jen Jfei kwam Panna voor de stad en veranderde de blokkade terstond in een beleg. De bezetting was sterk genoeg, maar aan de burgerij was de moed ontzonken bij het eerste vuur, en zij bestormde den kommandant. Lubbert ïurek, baron van Hemert, een edelman uit een der aanzienlijkste geslachten van Gelderland, met klachten en smeekingen. Hemert was een jongman zonder veel ervaring. Ook zijnen officieren en der magistraat was de schrik om bet hart geslagen. Hij riep den krijgsraad bijeen en vond daar maar één hopman, die overgave afkeurde. Den T^\'Juni, twee dagen na het openen van het vuur, trok de bezetting op goede voorwaarden uit.
Leicester was woedend en met reden. Hij was, na al hot feestvieren, met de kern der in den laatsten tijd door nieuwe wervingen en de Engelsche hulptroepen aanzienlijk vermeerderde Nederlandsche krijgsmacht op marschgegaan, in de hoop, Parraa tot liet opbreken van het beleg te dwingen. De lafhartigheid of, zooals hij vermoedde, het verraad van Hemert kostte hem den roem van den grootsten veldheer van zijn tijd te hebben overwonnen. Hij beval hem terstond voor een krijgsraad te brengen; ook de Staten van Holland drongen op
•379
strengheid aan. Geen voorspraak mocht baten. Hemert en twee hoplieden boetten hunne flauwhartigheid op het schavot. Hoe noodig ook die gestrengheid was, zijdeed Leicester veel kwaad. Want tegenover Engelsehen gedroeg hij zich anders. Eenen gedeserteerde!! Engelsehen hopman, die kort daarna gevangen genomen werd, schonk hij het leven ; ja hij nam hem üelfs in zijne lijfwacht op. De achterdocht en jalousie der Nederlanders en üuitsehers tegen de Engelsehen en den onrechtvaardige!! landvoogd namen daardoor dagelijks toe. liet leger was in een ellendigen staat. Elisabeth zond geen penning over. Leicester, Sidney en andere officieren spanden alle krachten in om in de behoefte te voorzien, maar do soldaten stierven van gebrek en deserteerden in menigte. De talrijke nieuwgeworven Duitschers veroorzaakten onkosten, welke de Staten van Holland en Zeeland , die dqpr de quaestie van den handel en andere geschillen hoe langer hoe meer tegen den landvoogd verbitterd werden, niet wilden voldoen. Geldgebrek dwong Leicester dan ook zijne troepen uiteen te laten gaan, terwijl Panna zijne overwinningen voortzette. Deze wendde zich nu tegen Venlo, de eenige stad aan de Maas, die nog in Staatsche handen was. Schenck, die er het bevel voerde, was afwezig, bezig met het aanleggen eener sterkte aan den mond van Rijn en Waal, de bekende Schenkenschans. ïe vergeefs trachtte de geduchte vrijbuiter zich bij een nachtelijken overval donr de belegeraars heen in de stad te werpen; met zwaar verlies moest hij terugtrekken, hoewel hij tot aan Parma\'s hoofdkwartier was doorgedrongen. Drie weken na Grave, den ZS\'1™ Juni, gaf Venlo zich over. Ka dus de Maas in\'zijne macht te hebben gebracht, wilde Panna zich van den Rijn meester maken. Maar de keurvorst van Keulen smeekte hem om verlossing van de benden, die van Neuss uit geheel zijn Sticht onveilig maakten. Het bezit dier vesting op zijne flank achtte hij zoo gewichtig, dat hij aan het verzoek voldeed. Neuss werd door den jongen overste Kloet heldhaftig verdedigd, maarden Augustus stormen-
380
ilerliaiul ingenomen en de bezetting cm alle weerbare manschap over de kling gejaagd. Kloet zelf, zwaargewond, opgehangen. De stad werd geheel verbrand. Toen richtte Parma zich tegen lllieinberg, de eenige Keulsche stad, welke nog voor ïruch-ses gehouden en door Schenek en den overste Morgan, den eersten vreemdeling, die in 1573 zijn zwaard aan den Prins aanbood, verdedigd werd. De verrassing van Axel in Vlaanderen, door Maurits en Sidney den Juli gelukkig volbracht,
hield hem niet terug. Doch nu toog Leicester zelf te velde en wierp zich op de IJssellinie, welke bijna geheel in handen der Spanjaarden was. Den IS^n September veroverde hij Doesburg, en nu sloeg Lij het beleg voor Zutphen, waar de Tassis en weldra ook Verdugo zelf de verdediging leidden. Parma had intusscheu het beleg van llheinberg opgebroken en bracht voorraad in de stad, die niet geheel was ingesloten, uit gebrek aan volk en ook wegens den kwaden raad van Rowland York, een katholiek Bngelschman, die vroeger onder Alva en Panna gediend en zich thans onder de vanen der koningin geschaard had, met het heimelijk doel, Parma eenig voordeel te verschaffen, maar wien Leicester in alles vertrouwde, hoezeer men hem ook waarschuwde. En eene poging om een groot convooi van levensmiddelen met een geleide van 3500 man onder den markies del Vasto te onderscheppen, leidde alleen tot het beroemde gevecht bij Warnsveld(3 October), waarin de Engclsche edelen, de graaf van Essex, Willonghby, Sir William Stanley , Sir William Russel, Pelham, Sidney en zijn broeder Robbert, de gebroeders Norris, wonderen van dapperheid verrichtten, maar de Spanjaarden het veld behielden en hun doel bereikten. liet bloed van den ridderlijken en geleerden sir Philip Sidney, die hier doodelijk gewond werd, was nutteloos verspild, \'t Was te vergeefs dat de schansen tegenover Zutphen werden ingenomen; hot beleg moest worden opgebroken, en York kreeg het begt;\'el over de blokkade. Een ander katholiek, do kolonel van liet lersche regiment, sir William Stanley, werd kommandant te
381
Deventer, waar Leicester nog wel de oude, gedeeltelijk katholieke vroedschap had laten afzetten, omdat hij liaar van heulen met den vijand verdacht. Zoo inconsequent was hij in alles, zoo partijdig tegen de Nederlanders! Hoe kon \'t anders, of deze moesten tegen hem in \'t verzet komen. Terwijl Parma onophoudelijk grond, Leicester geene en de de Engelsche ridders met Hohenlohe en Schenck zeer onvruchtbare lauweren wonnen, was do verdeeldheid tusschen den landvoogd en Holland gedurig toegenomen.
De Staten van dat gewest hadden de noodzakelijkheid ingezien , eene meer vaste leiding in hunne beraadslagingen te brengen en besloten tot het benoemen van een landsadvocaat.
\'t Zal misschien wel ter plaatse zijn hier een woord over dien gewiehtigen en merkwaardigen post te zeggen. De advocaat, in later dagen raadpensionaris geheeten, was eigenlijk de rechtsgeleerde raadsman der Staten , hij verscheen in hunne vergadering als dienaar, niet als lid; in zooverre was hij niets meer dan de pensionarissen der steden. Tevens was hij secretaris en teekende de stemmen op. Onder de Oostenrijksche vorsten hadden de advocaten dan ook weinig te zeggen gehad; zij werden alleen als pen- en woordvoerders der Staten gebruikt. Maar toen deze door den opstand zelve zooveel macht kregen, nam ook de invloed van hun dienaar toe. In alle mogelijke quaestiën werden de leden, veelal kooplieden, die zich te voren nooit veel met andere zaken dan die van hunne stad hadden bezig gehouden, betrokken, \'t Spreekt dus van zelf dat de staatsman van beroep in hun midden steeds om zijn advies gevraagd en dit meest gevolgd werd. Buys was een man , die zich sterk op den voorgrond stelde, daarenboven een vertrouwde vriend van den Prins; zijne bekwaamheid en inzicht waren algemeen bekend. De Staten waren dikwijls niet bijeen-vergaderd, en dan trad hij op als hun vertegenwoordiger. In de verschillende regeeringscollegiën werd hij steeds gekozen, en verkreeg hierdoor niet alleen macht als adviseur maar ook
382
als regent. Zoo werd Rnvs weldra het factotum, de eerste persoon na den Prins. Alleen ontbrak den advocaat toen nog het praesidium der vergadering; dat kwam den edelen en steden bij benrte toe; hij teekende slechts do opiniën op en maakte daar het besluit uit. Overigens gaf hij gewoonlijk de punten aan, waarop de dagvaart beschreven werd, en bracht allo zaken ter tafel, waarover gesproken moest worden Hij kon dus eene zaak aanhangig maken of achterhouden. Toen Holland in verbintenis kwam met andere provinciën, werd de advoaaat meestal lid van de deputaties naar de verschillende vergaderingen, evenals de pensionarissen gewoonlijk in de Statenvergadering het woord voor de steden deden. Maar bij de verwarring, welke in die jaren heerschte, bij de vele bezigheden als lid van de uitvoerende colleges binnen de provincie, veranderde dit op den duur. Holland zond zelden afgevaardigden in de Staten Generaal; in de vergadering der Nadere Unie kwamen gewoonlijk andere regenten. Toen Buys in 1584 was afgetreden, werden zijne functiën voor een gedeelte waargenomen door den pensionaris van Delft (eigenlijk had die van Dordrecht het moeten doen), maar het pas opgerichte college van Gecommitteerda Raden nam vele zaken op zich, die later weder aan den advocaat vervielen. Nu men \'t op nieuw raadzaam oordeelde den post te vervullen, werd bij de instructie ten eerste bepaald dat de advocaat geene andere betrekkingen zou mogen bekleeden en niemand diensten bewijzen dan den Staten van Holland alleen. Hij moest verder voor de privilegiën en \'t gezag der Staten waken, alle processen van het land behartigen en daarvan registers houden; in zoover was hij ook in de tegenwoordige beteekenis \'s lands advocaat. Dan moest hij op alle dagvaarten verschijnen, de punten van beschrijving vooruit aan de edelen mededeelen, opdat deze er een dag voor de vergadering liun besluit over konden nemen, ze in de vergadering voorlezen en er de opinie omtrent vragen, zonder de zijne, des niet gevraagd, te geven, die opteekenen en verklaren wat de meerderheid was.
383
desgelijks met alle andere zaken doen, die buitendien inkwamen , daarvan register houden en de besluiten extendeeren (in bewoordingen brengen), de resolution acht dagen na de vergadering rondzenden en eenmaal \'s jaars verslag doen van alle papieren des lands, opdat daaruit mocht worden gelicht, wat in de archieven behoorde. Hij moest geheimhouding van alles beloven, alle coramissiën , hem door de Staten opgelegd, volgens schriftelijken last waarnemen, des gevraagd in alle zaken Holland betrelfende in de colleges van Knantiën en Adminiraliteit verschijnen eii doen wat hem opgedragen werd, om de Staten te beschrijven of iets dergelijks. Hij moest in den Haag wonen. Hij ontving voor deze diensten een traetement van 1200 gulden \'s jaars behalve reiskosten.
Volgens die instructie was dus de advocaat president, secretaris en dienaar der Staten. Hij had toegang maar geen zitting in allo collegiën; uit den aard der zaak moest hij vooruit van alles, wat in de Staten zou worden besproken, kennisnemen en daarom alle brieven openen \'). In later tijd werd de advocaat de persoon, aan wien zich de vreemde ambassadeurs vooral adresseerden en aan wien de Nederlandsche over alle geheime en speciaal Hollandsche zaken bericht gaven. Doch vooralsnog kwam dit nog niet veel te pas. De agent in Engeland, Ortel, alleen begon in September die geheime correspondentie. Van toen af werd de advocaat de minister van buitenlandsche zaken der Republiek.
Dus was de betrekking. De man, dien de Staten daar voor wenschten, was Mr. Johan van Oldenbarnevelt, pensionaris van Rotterdam. Te Amersfoort geboren, waarschijnlijk in 1547, had Oldenbarnevelt zich na de gebruikelijke studiën en reizen in den Haag als advocaat gevestigd. Toen in 1572 het Hof naar Utrecht week, volgden de meeste advocaten, Oldenbarnevelt niet. Hij koos met hart en ziel partij voor den opstand; bijtrok
\') Aan Buys was in 1575 zelfs toegestaan in zaken , die haast hadden, zelf te handelen. Dit zal door de oprichting van de Gecommiteerde Kaden , met wie do advoeaat dagelijks sprak (hij werd vast lid van \'t college en moest er tweemaal daags verschijnen) wel niet meer noodig zijn geweest.
3S4
mede met Batenburg om Haarlem te ontzetten en was getuige van het ontzet van Leiden. Hij bleef bij het nieuwe Hof, dat te Delft zijn zetel had opgeslagen, als advocaat praetiseeren en huwde daar met Maria van Utrecht, een natuurlijk maar gewettigd kind uit deftige familie. Zij bezat een goeden bruidschat en het iiitKioht op goede erfenissen, want Oldenbarnevelt was geeu man om uit liefde te trouwen. Nogtans was het huwelijk niet ongelukkig en zijne vrouw hem steeds in voor-en tegenspoed waardig. In 1577 werd hij pensionaris der stad Botterdam en als zoodanig verscheen hij weldra in de Staten van Holland. Daar was zijn invloed steeds klimmende gebleven. Hij had ijverig mede-gearbeid aan de Unie van Utrecht en werd in allerlei gewichtige commission gebruikt. Vooral toen de quaestie der graaflijkheid opkwam, had hij onder de ijverigste voorstanders der opdracht behoord. Hij zat in alle oommissiën, die over dit gewichtige werk handelden. Evenzoo was hij een der voornaamste personen bij de nadere vereeniging met Utrecht. Na \'s Prinsens dood was hij een der voorstanders van de opdracht van diens gezag aan Maurits; hij was het ook geweest, die in 1585 diens bence-ming tot stadhouder in Holland het meest bevorderd en tegen den wil van velen doorgedreven had. Van het gezantschap naar Engeland was hij een voornaam lid geweest. Over \'t geheel was zijn persoon in de laatste jaren overal op den voorgrond getreden. \'tWas niet meer dan natuurlijk dat men hem aanzocht oin de gewichtige betrekking van leider der vergadering te vervullen. Niemand had daar voor zulke bewijzen van geschiktheid gegeven. Wat zijn bekwaamheden betreft, daarover was maar een stem. Hij bezat alle eigenschappen van een goed staatsman, een snellen blik, een gezond, helder oordeel, grondige kennis van zaken, zoowel van \'t finantie-wezen als van de rechten en privilegiën van Holland en van de andere provinciën, eene onvermoeide werkzaamheid, groote administratieve cn organisatorische talenten. Bovenal bezat hij een vast karakter, de gave van iedereen te doen bui-
385
gen voor zijn wil; op den duur zeide het veel hem te durven tegenspreken. En hij was een goed patriot, een oprecht Nederlander, bovenal een ijverig Hollander. Dat was trouwens zijn plicht; niet aan Nederland, maar aan Holland had iiij den eed gedaan. Hij kende de belangen zijner provincie door en door; hij wist hoe alles eigenlijk van haar afhing en hij oordeelde dat aan de machtigste provincie, die meer dan de helft der lasten droeg, ook het measte gezag toekwam. Oldenbar-nevelt\'s karakter is dikwijls aangevallen, en hij was ook zonder twijfel een heerschzuchtig man; hij wist wat hij kon eu achtte zich meer dan iemand bevoegd tot regeeren; hij was eigenzinnig, streng en hard, vooral tegen het volk en tegen ieder, die zich in de regeering wilde mengen, weinig beminnelijk en bovenal baatzuchtig, maar nooit in die mate, dat hij uit eigenbelang dat van den staat voorbijzag. Zelfs kan niet van hem gezegd worden dat hij de andere gewesten benadeelde ten koste van Holland , dat hij, hoe streng Hollandsch en aristocratisch hij ook gezind was, het algemeene vaderland niet met trouw en ijver heeft gediend naar zijn beste vermogen. Daarom is \'t zelfs aan zijne hevigste aanklagers, en aan deze heeft \'t waarlijk niet ontbroken, van den schrijver van ,/De Gulden Legende van den Nieuwen Sint Janquot; af tot aan Bilderdijk toe, niet mogen gelukken één onuitwischbaren blaam op hem te werpen, ja ook toen niet, toen hij in zijne laatste droevige levensjaren het partijhoofd was geworden, dat zijn leven op het schavot moest eindigen. Uit den chaos, waarin Nederland zieli bevond toen hij liet bewind aanvaardde, heeft hij, bijgestaan door het gezond verstand der regenten, den degen van Maurits en de kloekheid der burgers, den zonderlingen, schijnbaar zwakken, maar toch voor zulk een lang leven bestemden staat gevormd, welke de Piepubliek der Vereenigde Nederlanden heeft geheeten. Heeft Nederland aan Willem I zijne vrijheid te danken, aan Oldenbarnevelt dankt het zijn staatsvorm, dankt de Republiek haar bestaan.
25
386
Na voel bedenkingen nam Oldenbarnevelt op den Ifid™ Maart zijne eervolle, maar moeilijke betrekking aan. Hij zou weldra geroepen worden om de Staten aan te voeren in een moeilijken strijd tegen den landvoogd, de kalvinistiselie volkspartij on de landprovinciën, een strijd, die niet door hen, maar door hunne tegenstanders begonnen was.
Zooals wij gezien hebben, had Leioester door zijn placcaat oj) de zeevaart den handelstand en dus geheel Holland tegen zich in \'t harnas gejaagd. Tegelijkertijd had hij nog een anderen maatregel genomen, die de Staten zeer moest verbitteren. Van het begin van den opstand af hadden de regenten, met den Prins aan het hoofd, een onophoudelijken strijd gevoerd met de predikanten. Mannen als Dathenus en Modet waren zoo ver gegaan, dat er vrees bestond van nit de katholieke in de kalvinistiselie inquisitie te vervallen, en hadden het geduld van zoo strenge protestanten als Charlotte de Bourbon en Louise de Coligny, die beide zooveel om het geloof hadden geleden, op eeno zware proef gesteld. Maar in een tijd als den toen-inaligen moesten ijveraars het oor van de volksmassa winnen; de meer verdraagzame predikanten vonden hunnen aanhang alleen onder de hoogere klassen, onder do regenten. Deze heetten dan ook om hunne verdraagzaamheid libertijnen. Tot nu toe hadden de vroedschappen de predikanten in strenge tucht gehouden; zij behielden zich grooten invloed op de kerk voor en zochten te beletten dat de gezamenlijke gemeenten zich tot één lichar.in vereenigden. Daarentegen streefden deze naar de oprichting eener nationale kerk met ééne geloofsbelijdenis, welke xlle andersdenkenden uitsloot. De regenten achtten dit gevaarlijk; zij zochten zelfs de stichting eener provinciale kerk te verhinderen, en zij verschansten zich achter de Unie van Utrecht, welke de regeling der godsdienstzaken aan de provinciën overliet eu dus eene nationale synode, welke tot vestiging der nationale kerk noodig was, scheen te verbieden. Werkelijk was dit een drukken op de letter en een voorbijzien van den geest der
387
Unie; want deze bepaling, opgesteld in oen tijd, toen do pro-vineien behalve Holland en Zeeland nog grooteiideels katholiek waren en men den religievrede traehtte in te voeren, paste in\'t geheel niet op de thans aanhangige quacstie. Maar de regenten, naijverig op hun gezag over de kerk, vreezende dat de nationale kerk de provinciale autonomie, waartegen de kal-vinisten zich begonnen te verzetten, afbreuk zou doen en bovenal de macht der predikanten mocht vermeerderen, grepen dit middel aan als een schild tegen den aandrang der kalvi-nistcn. Zij verbitterden hen des te meer. Van den beginne af aan waren zeer afwijkende begrippen door de verschillende predikanten verkondigd, maar meer en meer hadden de strenge kalvinisten alle predikstoelen in bezit genomen, waren de dis-senteerende gemeenten door de orthodoxe verzwolgen. In dit jaar ging te Utrecht de gemeente van Iluibert Duifhuis, die der Sint Jacobskerk of der verdraagzameji on libertijnen , te niet en veree-nigde zich met de gemeente van het Consistorie, de streng kalvinistische, niet zonder dwang en door toedoen van Nieu-wenaar en Leicester. De laatste rees dagelijks in achting bij de predikanten en gemeenten door eene nauwgezette waarneming van alle godsdienstplichten. En hoewel het hem door zijne vijanden is nagegeven dat dit bij hem louter jacht op populariteit en een dekmantel zijner heimelijke bedoelingen was, is het toch niet te veronderstellen dat hij huichelde. Want wat hij boven alles begeerde, de gunst der koningin, kon hij hiermede niet winnen. Ook in Engeland was hij de man der presbyterianen. Te Utrecht, het hoofdkwartier der kalvinisten, omgeven van louter ijveraars, kwam hij tot het besluit de Nederlandsche kerk zich zelve te laten organiseeren, even als de Schotsche had gedaan. Den 8stci] Mei schreef hij den stadhouders en hoven en gewestelijke besturen aan dat hij het honden eener nationale synode in den Haag op den 20sten .Junj ]lfld goedgekeurd en dat zij daartoe de voorbereidende synoden moesten bijeenroepen. Wederom een slag in \'t aange-
25*
388
zicht vroor Holland, maar evenals het plaecaat op de zeevaart een maatregel, tegen welks wettigheid niets was in te brengen. Want de godsdienstzaken waren hem niet onthouden en zijne commissie en het 13de artikel der üuie konden, goed uitgelegd, daartegen niet worden aangevoerd. De Staten van Holland waagden \'t niet zich te verzetten; zij lieten de provinciale en later de algemeene synode vergaderen en keurden de daar vastgestelde kerkorde zelfs voorloopig goed. Doch zij begonnen tevens over maatregelen te denken om te beletten dat zij voortdurend werden beleedigd. Men had opgemerkt dat aanhoudend commissiën aan de Hollandsche leden van den llaad van State werden opgedragen, die deze verwijderd hielden, wanneer een van die voor Holland nadeelige besluiten genomen werd. De Staten schreven dus den Hollandsche leden aan zich vfm die commissiën te excuseeren en verzochten hunne gecommitteerden in de Staten Generaal daar de hand aan te houden. Deze vroegen waarom zij dit wenschten. Toen antwoordden de Staten in een langen brief van den 22sten Juni, waarin zij opsomden wat al ten nadeele van Holland geschied was, hoe dit gewest, dat bijna twee derden der lasten droeg, stelselmatig werd aangetast in alle belangen, hoe de Hollanders steeds bij vreemdelingen, mannen afkomstig uit gewesten, die niet tot de Unie behoorden, werden achtergesteld, hoe deze alleen het oor van den landvoogd hadden; zij oordeelden dat de voortdurende aanwezigheid der Hollandsche leden veel van den kwaden invloed zou wegnemen.
Indien de Hollanders waarlijk meenden dat Leicester zich door zulke argumenten tot andere gedachten zou laten brengen, kenden zij hem niet. De opkomende tegenstand van Holland verbitterde hem en verhaastte de uitvoering van een plan, dat een nieuwe inbreuk op de rechten der Staten meebracht. \'i Was een pijl uit den koker van Reingoud. Onophoudelijk spiegelde deze den landvoogd voor dat de provinciën volstrekt niet genoeg opbrachten, dat bij de administratie der gemeene
389
middelen, welke Holland hem in handen had gesteld, door de pachters schandelijk gestolen werd. De verpachting moest daarom worden afgeschaft en door rechtstreeksche heffingen vervangen. Evenzoo moesten de domeinen en geestelijke goederen anders en wel van wege den landvoogd, niet van vege de Staten, worden geadministreerd. Maar dat was niet het voornaaniste. Hij beweerde dat in vroeger tijd de convooitn onophoudelijk waren ontdoken, dat zich de kooplieden ten na-deelc der schatkist schandelijk hadden verrijkt en dat men nu door een onderzoek der boeken van de ambtenaren der belastingen, van de notarissen en in de eerste plaats van de kooplieden zelve die ontduikingen nazien en de schuldigen met zware boeten en de betaling van al wat zij vroeger ontdoken hadden straiïen moest, \'t Zou, beweerde hij, veie millioenen opbrengen\'). Maar een dergelijke maatregel zou nooit door den Raad van State, waarin schurken als Buys en de Hollanders zaten, goedgekeurd worden; alle baatzuchtige kooplieden, alle lorredraaiers, zooals men dc drijvers van verboden handel noemde, zouden er tegen opstaan. Er moest derhalve een afzonderlijke raad van flnantiën worden ingesteld, die het geheele gezag van den Raad van State over de flnantiën zou bezitten en geheel naar het model van den Spaanschen Raad ven Finantien zou worden ingericht en dus uit drie hoofden (chefs des finances, onder de Spanjaarden louter Vliesridders), een thesaurier, een auditeur en drie commiesen bestaan moest. Eu daarmede was nog een andere slag te slaan. Pc instructie van den Raad van State eischto dat allo ordonnantiën van betaling door den thesaurier-generaal en door drie leden uit verschillende provinciën moesten worden geteekend. Wanneer men nu drie leden van den Raad van State tot commiesen van den Raad van Finantiën maakte, was aan die bepaling voldaan en
\') Rcingoud liad om dergelijk plan al aan TCequesens voorgesteld, die liet nis onuitvoerbaar en leidende tot algemeeneu opstand had afgeslagen. Zoo dacht een Spacjaard, die nog maar een jaar in de Nederlanden was
••590
kon men dezen, nu ambtenaars geworden, tijdelijk het recht van in den raad te verschijnen ontnemen, terwijl daarentegen de thesaurier en auditeur en de hoofden van den Eaad van Finantiën daar toegang moesten hebben , opdat beide raden goed mochten kunnen samenwerken, \'t Was een fraai uitgesponnen plan, dat het listige brein van Reingoud alle eer aandeed, dat echter maar één gebrek had, dat er ui. geen schijn van wettigheid aan te geven was. Want het oprichten van een nieuw regee-ringslichaam kwam geenszins den landvoogd toe, zelfs niet in vereeniging met den Eaad van State, maar den Staten Generaal, of liever de gezamenlijke provinciën, zonder wier alge-meene toestemming, volgens alle verdragen, ook de Unie van Utrecht, die voor alle onder Leicesters gebied staande gewesten bindende kracht bezat, geene verandering in den regee-ringsvorm mocht worden gemaakt. In vroeger tijd waren dergelijke veranderingen nooit door den landvoogd, steeds door den landsheer zeiven gemaakt, en werden gerekend alleen den souverein toe te komen. Maar Leicester was zoo weinig op de hoogte van Nederlandsche toestanden, dat hij zelfs o]) toejuiching van het plan rekende, omdat Buys en anderen het vroeger hadden aanbevolen; hij begreep niet dat men er nu slechts eene politieke manoeuvre in zou zien, dat men verder, al keurde men de oprichting zelve goed, de eigenmachtige oprichting zou tegenstaan. Hij begreep niet dat, al liet men die verkrachting toe, het benoemen der leden buiten nominatie der provinciën reeds genoeg zou zijn om algemeene verbittering te veroorzaken. En dat was volgens Reingoud noodig. Er mochten alleen vertrouwde mannen in zitten, en de zaak moést daarenboven beklonken zijn, eer men haar kon tegenwerken; want sedert den brief van Holland bleek het dat rechtstreek-sehe tegenstand te verwachten was.
Leicester vond die plannen van zijn gunsteling allervoortreffelijkst; hij liet hem alles in stilte voorbereiden en verscheen toen den 26st™ Juni op eens in don Rand vau State. Hier
391
deed hij eene acte voorlezen, waarbij eene kamer van fmantiën werd ingesteld en tot lioofden daarvan benoemd werden tie graaf van Nieuwenaar, sir Henry Killegrew en de heer van Brakel, dus een Engelschman en twee lievige vijanden van Holland, want Nieuwenaar was zeer tegen den wensch van Holland stadhouder geworden en Brakel was bijna de eenige edele die het met de democraten hield. Tot thesaurier werd natuurlijk Reingoud aangesteld, de Burchgrave tot auditeur en tot commiesen drie leden van den Raad van State, Sebastiaan van Loosen uit Holland, Mr. Paulus Buys uit Utrecht en Joost ïeelinck uit Zeeland. De leden van den Raad van State stonden verbaasd en begonnen zich sterk uit te laten over de onwettigheid der zaak. Maar Killegrew voer heftig tegen hen uit en vroeg of men dan den graaf tot een Doge, een speelpoj) in de handen dor Staten wilde maken.
Een week later, den 211™ Juli, verscheen Leieester weder in den raad. Met hem kwamen Nieuwenaar en de graaf van Culemborg. Den laatste stelde hij voor als nieuw lid, zonder iemand om advies te vragen of eenige provincie te kennen. Tegelijk beval bij de Hollandsche leden Loosen, Brederode en Bardes, die met Leoninus en Teelinck alleen tegenwoordig waren, hem te volgen in de kamer van den nieuwen raad van flnantiën. Hier deed hij hen vragen wat zij tegen de nieuwe instelling hadden en tevens liet hij Reingoud zijne plannen in den breede ontvouwen. Brederode en Loosen waagden het niet veel te zeggen, maar de oude Bardes hield de eer op, die hij als raadsman van Willem I, als lioofd der Amsterdammer patriotten had verworven, \'t Baatte echter niet den landvoogd de onwettigheid van den maatregel, de hatelijke wijze, waarop zij werd uitgevoerd, bet gevaarlijke en onuitvoerbare van Reingoud\'s plannen onder \'t oog to brengen. Tegenspraak maakte hem onhandelbaar; de raden hadden slechts adviseerende stem , en het besluit werd gearresteerd. Poeh Buys weigerde zijne betrekking aan te nemen. Hij duwde Leicester, die hem daarom
393
voor zich riep, toe dat hij, wanneer hij thesaurier ware go-worden, Eeingoud niet als commies zou willen hebben, laat staan zich onder hem als commies laten gebruiken. Reingoud werd nu op den woordvoerder der Hollandsche oppositie even verbitterd als Leicester \'t al was. Zij besloten zich bloedig te wreken. Leicester schold Buys nog meer dan vroeger voor een verrader, een schurk, een dronkaard; hij zwoer hem te zullen laten ophangen. Toen Hemert in die dagen terechtgesteld was, schreef hij: P. B. zal spoedig volgen. Ook Loosen en Teelinck schijnen bedankt te hebben, althans worden in de Resolatiën van Holland niet zij, maar Doublet en van der Does als commieseu genoemd.
Moeilijk kon Leicester iets doen wat onverstandiger en onwettiger was. Hij ging zijne bevoegdheid verre te buiten, beging eene daad, die allen behalve zijne blinde aanhangers tegen de borst stuiten, welke het gezond verstand afkeuren moest. Want \'t was eene onzinnigheid het bestuur der finantiën te onttrekken aan eenen raad van achtbare en bekwame mannen en het in handen te geven van een mensch met een zoo dubbelzinnig verleden als Reingoud; \'t was eene onverstandige en noodelooze rechtsverkrachting het geheole bewind der geldmiddelen aan de controle te onttrekken van de hooge regeering en eigenmachtig de opzichters daarover te benoemen; \'t was eene onzinnige en noodelooze beleediging drio leden van den Raad van State te maken tot oiulergeschikte ambtenaren, tot dienaren van een man als Reingoud; \'t was bovenal eene onzinnigheid in het beheer der finantiën regelrecht tegen den wensch, tegen de rechten van do meestbe-taleude provinciën te werk te gaan, van wier bijstand do mogelijkheid om oorlog te voeren afhing en die door geld te weigeren hem en zijne Engelschon letterlijk aan den honger prijs konden geven, die stemien konden op een groot deel der Nederlandsche en Duitsche oversten, op Hohenlohe, op Maurits en op den invloed van het huis van Oranje en die daarom door geweld niet licht ten onder te brengen waren.
393
Hoewel de oprichting van den Baad van l\'inantien de ergerlijkste en meest wederrechtelijke van Leicester\'s handelingen tegen Holland is geweest., was \'t niet die, welke de schadelijkste gevolgen voor de toekomst had. \'t Was in Nederland niet gemakkelijk nieuwigheden in te voeren, maar \'t schijnt wel dat het nog gemakkelijker viel een schadelijken maatregel in de wereld te brengen dan hem af te schatten. Dat is klaar gebleken uit de verandering, door Leicester in \'t zeewezen gemaakt. Sedert eeuwen hadden Holland en Zeeland eene eigen scheepsmacht bezeten, gevormd uit de schepen der koopsteden en uit enkele van den graaf en de edelen. ïnsschen oorlogs-en koopvaardijschepen bestond geen verschil van bouw; een zeevarend volk had terstond eene sterke oorlogsvloot, als \'t zijne vaartuigen maar wapende. Over de zeemacht had do stadhouder het bevel als admiraal-generaal. Prins Willem had zich als zoodanig nooit ondergeschikt gerekend aan den admiraal des kouings, maar het provinciale zeewezen zelfstandig beheerd. Na 1573 werd zeer spoedig een raad van admiraliteit opgericht, en toen de Spanjaarden van de wateren verdreven waren en de Zeeuwsche en Noord-Hollandsche steden niet meer hunne eigen vloten en admiralen hadden, maar de zeezaken aan den stadhouder en de Staten overlieten, had het bestuur der marine in Holland bij dezen raad, in Zeeland bij de Gecommitteerde Eaden berust. Luitenant-admiraals voerden in beide gewesten in naam van den Prins het bevel. Hie macht was op Maurits overgegaan. Thans tastte Leicester het hoofd van Holland hier nan. Hij beval de oprichting van drie colleges van admiraliteit, een in Zeeland, een in Holland, een in West-Friesland. Hij verbrokkelde dusdoende de macht van den admiraal-generaal cn hij begunstigde het steeds toenc-mendo particularisme der West-Friezen, zooals dc bewoners van het Noorderkwartier zich thans noemden. De man, die gezegd wordt alles te hebben gedaan uit ijver voor de eenheid van den staat, trachtte Holland in twee deelen te splitsen.
394
Do maatregel kon onmogelijk verdedigd worden, want men kon er geen bedenken, welke verderflijker invloed op het zeewezen, waar samenwerking zoo noodig was, moest oefenen, \'t Was niets da n eene laaghartige poging om de macht van Maurits en Holland te knakken. Doch het ergste was dat het nooit mocht gelukken den ouden raad van admiraliteit in den Haag weder in \'t leven te roepen, dat do vestiging van een college in hot Noorderkwartier, die van een ander te Amsterdam, dat wel de helft der vloot leverde, waar de meeste eonvooien en licenten werden geheven en waar ook vroeger altijd eenige gecommitteerden voor zeezaken waren geweest, ten gevolge had, dat dus eene verdeeldheid in het zeewezen ontstond, die uiterst nadeelig werkte en tot onophoudelijke geschillen aanleiding gaf. Dat Leicester er niets mede bedoelde dan een aanval op Holland en zijn stadhouder blijkt uit zijne verdere handelingen in West-Friesland. Sonoy voerde daar sedert 1572 het militair bevel; langen tijd (tot 1576 , toen Holland weder één werd door Haarlems bevrijding) had hij daarmede het civiele gouverneurschap als luitenant van den stadhouder vereenigd, maar sedert jaren bezat hij slechts militair gezag, even als b. v. de gouverneur vati Walcheren. Hij was thans eigenlijk enkel gou-verncnr van Medemblik en chef der troepen in Noord-Holland j onder opperbevel van Maurits. Maar Leicester behandelde hem in alle opzichten als stadhouder, gaf hem, even als aan Maurits en Willem Lodewijk, eene acte van bevestiging en deed hem evenzeer aanschrijven om eene voorbereidende synode te doen houden. Sonoy beloonde die eer met voortaan do trouwste aanhanger van Leicester te wezen, met den zoon van zijnen grooten meester te behandelen als een vijand, met hem buiten te sluiten uit de steden, wier wettige stadhouder hij was. En de West-Friezen namen niet lang daarna eene houding aan, alsof zij eene geheel afzonderlijke, jegens Holland vijandige provincie wilden vormen, onder begunstiging van Engeland.
Terwijl Leicester dus Sonoy van militair gouverneur tot
395
stadlioudcr noclit te verheffen, benoemde hij in een aantal Hollandschc grenssteden gouverneurs, wat daar anders alleen gebeurde, wanneer de vijand ze bedreigde, en stelde ze niet onder den stadhouder, maar rechtstreeks onder zijn eigen gezag. En met niet minder kwade trouw verhinderde hij de-werving van Duitsche troepen, waarvoor reeds geld door Holland was verstrekt, sedert hij geloofde ze niet te kunnen gebruiken bij zijne plannen, en liet hij op naam der Staten Generaal, maar zonder hunne voorkennis, in Engeland en Schotland werven. Om hem te believen had men al 5000 man van die natiën en 1000 Ieren, ware barbaren en bigot katholiek , in dienst genomen. Zelden is eene dergelijke aaneenschakeling van daden vol onverstand en kwade trouw tevens vertoond. Een coup d\'état scheen voor de deur te staan, en zulk eene, die het land van al zijne rechten en vrijheden zou berooven. En dat alles geschiedde door oen onderdaan der koningin van Engeland, der vorstin, die de Nederlanden heette te beschermen, maar die, naar men met zekerheid wist, in stilte met den vijand onderhandelde. Was \'t wonder dat het den Hollanders en allen, die niet blindelings Leicester aanbaden, bang om het hart, dat men ernstig op tegenweer bedacht werd? Waarlijk, \'t is wel een bewijs van de kalme vastberadenheid der Hollandschc regenten onder de leiding van Oldenbarnevelt, dat zij zoo voorzichtig te werk gingen en geen stap buiten hunne bevoegdheid deden. Want zij gedroegen zich tegenover Leicester geheel anders dan in \'t vorige jaar tegenover de Staten Generaal, wier placcaat zij eenvoudig naar willekeur wijzigden en schorsten. Zij bepaalden zich eerst tot het bevelen van waakzaamheid aan hunne raden, toen tot eerbiedige maar zeer nadrukkelijke vertoogen, waaraan des te meer kracht werd bijgezet, omdat zij gezamenlijk door Holland en Zeeland werden gedaan, en waartegen niet veel redelijks was in te brengen. Maar terwijl tussehen de Staten van Holland en Zeeland hierover gehandeld werd, vielen er daden van
396
geweld voor, die deu Hollanders gelegenheid gaven tot een krachtsbetoon, dat op den landvoogd en zijne aanhangers indruk schijnt gemaakt te hebben. Die daden van geweld stonden in nauw verband met de plannen van Leicester, \'t Zal noodig zijn daar eerst nog een enkel woord van te zeggen.
\'t Was den graaf nooit gelukt zijne beide betrekkingen te scheiden. Landvoogd der Vereenigde Nederlanden van wege de Staten, beschouwde hij zich nogtans altijd als dienaar van de koningin, wier vertegenwoordiger en krijgsoverste hij was. In den wenseh van Elisabeth om vrede te maken, een wensch, die over al hare handelingen tegenover Nederland een waas van dubbelzinnigheid en baatzucht wierp, was hij verre van te deelen. Hij behoorde tot de oorlogspartij aan het Engelsche hof, terwijl zijn tegenstander, de machtige Lord High Trae-surer, William Cecil, lord Eurghley, het hoofd der vredespartij was. Deze leidde de beruchte geheime onderhandelingen van de Loo, Grafigny en Bodman met Panna. Zij werden voor Leicester zooveel mogelijk geheim gehouden; hij deed zijn best er niets van te weten, om altijd het tegendeel te kunnen verzekeren; niets ergerde hem meer dan dat Ortel en Buys daarvan de lucht kregen. Want hij verlangde niets liever dan dat Elisabeth terng mocht komen op haar besluit en de souvereiniteit over de Nederlanden op zich nemen, wat hem, als haar vertegenwoordiger, tot het hoofd van den staat zou maken. Dat, meende hij, was de wensch van ieder oprecht patriot; alleen do schandelijk heerschzuchtige Staten, die zonder controle zicli ten koste van het land wilden verrijken, deelden dien niet. Hij moest daarom hun gezag vernietigen, den patriotten gelegenheid geven hunne wenschen uit te spreken. En de inaimeu, aan wie hij het oor leende, Reingond en do zijnen, de. Utrechtschc burgerhoplieden, dc predikanten, die in Elisabeth, i n de vervolgster dor puriteinen, de voorvechtster hunner belangen tegenover do libertijnsche regenten zagen, versterkten hem in dien waan. Daarom bedreef hij al die daden
397
van rechtsverkrachting en schending der voornaamste belangen des lands, daarom trachtte hij zich meester te maken van de steden door het stellen van gouverneurs, door het inlegeren van Engelsche garnizoenen. Slechts op die wijze, meende hij, konden de Nederlanders van Spanje gered worden, wanneer hij, gesteund door de geheele macht van Engeland, met dictatoriaal gezag bekleed, het land beheerschte, en dat was onmogelijk zoolang dc koningin, zijne souvereinc, niet tevens de. beheerscheres der Nederlanden was. Zijne bedoelingen waren , hoe nadeelig ook voor ons volksbestaan, veel edeler dan de middelen, die hij meende te moeten aanwenden. Zijne aanhangers, do burgerhoplieden van Utrecht vooraan, begonnen te agiteeren ten voordeele eener tweede opdracht der souve-reiniteit; zij trachtten de hoofden der Hollandsche schutterijen daarin te doen deelnemen; maar deze, meestal van gelijke meening, veelal ook verwant en bevriend met de regenten, weigerden iets te doen, wat de zaak der magistraat was. Alleen in het Sticht bereikten zij hun doel. Tegelijk begonnen zij de handen te slaan aan hen, die zij voor de vijanden van Leicester hielden. In de eerste plaats aan Buys.
Leicester vertrok den O11011 Juli met het krieken van den dag uit Utrecht naar den Haag, om de Staten van Holland door persoonlijk overwicht tot het verkenen van meer gelden te bewegen, zonder welke hij de talrijke, maar door de slechte administratie, de gierigheid van Elisabeth en bovenal door de al te groote wervingen grootendeels onbetaalde, plunderende en berooide krijgsmacht niet in \'t veld kon brengen. De Raad van State moest hem natuurlijk vergezellen en ook Buys stond op zijn vertrek. Daar hij echter den vorigen avond naar gewoonte veel gedronken had, bleef hij een weinig achter. Hij was nog niet opgestaan , toen de burgerhopman Kuilenburg hem arresteerde.
De zaak had zich dus toegedragen. Een Vlaming, die bij de laatste magistraatsverandering schepen was geworden, Jaques
398
de Pottere, eon ijverig kalvinist en democraat uit de scliool van Hem by ze, en Webbes, een vertrouwd man uit het gevolg van Leicester, hadden Kuilenburg terstond na het vertrek van den graaf verzocht de burgerhoplieden bijeen te roepen cn dozen voorgehouden dat men zich van Buys, den doodvijand der patriotten, moest verzekeren. De hoplieden, op zicli zelve reeds daartoe niet ongenegen, konden dit niet anders dan een zijdelingsch bevel van Leicester achten. Zij zonden Kuilenburg met een aantal schutters om Buys gevangen te nemen, braoh-ton dezen op het hof van den stadhouder en verzegelden zijne papieren. De raad der stad vroeg terstond aan lord North, die bij afwezigheid van Nieuwenaar en Leicester het bevel had, wat zij met den gevangene doen moesten, en deze beval hein streng te bewaken. En nu zotte men den vertrouweling van Willem van Oranje, die eens door dezen als zijn plaatsvervanger was aangewezen , den vroegeren landsadvocaat van Holland , nu een lid van den Raad van State, in den stadswijnkeldor! Was \'t misschien bittere ironie op zijne neiging tot drinken? Daar hield men hem lang buiten alle accès en eerst later gaf men hem eene meer voegzame gevangenis in den Plompen Toren. Zes maanden bleef hij streng bewaakt, tot hij eindelijk op last der Staten Generaal ontslagen werd.
Aan de wettigheid dezer arrestatie kan met reobt getwijfeld worden. De burgerhoplieden hadden wel de bevoegdheid, oproerigen en verraders gevangen te nemen, maar alleen in geval van nood. Een raad van state was geen dief of moordenaar, die door de politie kon worden opgelicht zonder bepaalden last. En die last ontbrak; Leicester ontkende ten sterkste dat hij hem gegeven had. Toch is \'t bijna zeker, dat hij de zaak, welke hij verklaarde dat hem aangenaam was, aangeraden bad, misschien nog daartoe aangezet door Ucin-goud en zijnen vriend de Pottere, een man, die voor niets terugdeinsde. Te Utrecht kon hij, door zich een enkel woord te laten ontvallen, eene dergelijke daad laten bedrijven, zonder
■\'599
een bepaald bevel te geven. De hoplieden, die door de Pottere en Webbes bet verzoek ontvingen, zagen \'t zeker zoo in, al beweerden zij in den beginne dat zij \'t uit patriotisme gedaan hadden. Want op dat tijdstip waren zij bereid tot elke revolutionaire daad, 0111 Leicester te believen en den tegenstand, welken zij bij de regenten ondervonden, te breken.
Men had Buys gevangen, maar de vraag was, wat met hem te doen. Zonder de privilegiën te schenden, kon men een burger van bet Sticht (Buys was te Amersfoort geboren) of van Holland (bij werd door de regeering van Leiden, wier pensionaris bij was geweest, ook als burger dezer stad aangemerkt), een oud dienaar der Staten van Holland en van de Generaliteit, niet gevangen houden zonder terechtstelling, alleen om hem onschadelijk te maken. En wat kon men tegen hem inbrengen? Wat Buys zich over den landvoogd en de democraten, over de opdracht der souvereiniteit had laten ontvallen, was wel cm-aangenaara voor Leicester en zijne aanhangers, maar volstrekt geen hoogverraad. Zelfs de beschuldiging, welke Leicester tegen hem inbracht (in brieven aan Engelsche staatslieden, niet bij eenige autoriteit, die Buys kon vonnissen) dat bij de souvereiniteit aan Denemarken wilde doen opdragen, viel daar niet onder. Leioester besloot zijne papieren te onderzoeken, maar \'t bleek dat het zegel geschonden was, en zijn gemachtigde, de raadsheer uit het Hof van Holland, de Casembroot, weigerde er zich toen in te mengen. Een deel der papieren was verdwenen, naar Leicester\'s beweren door bewerking van den stadhouder Nieuwenaar. Uit Bor blijkt dat men daarentegen Leicester\'s secretarissen, de Burchgrave en Atye, die met Casembroot gemachtigd waren tot het onderzoek, verdacht hield er eenige heimelijk verduisterd te hebben. Doch dit is hoogst onwaarschijnlijk. Later onderzochten de burgerhoplieden de papieren op aanstoken van Deventer, maar zonder gevolg. ïooh bleef Buvs gevangen, zonder dat hij terecht werd gesteld.
De gevangenneming van den gewezen landsadvocaat maakte
vool gerucht. Het gedrag van den landvoogd was daarbij zonderling; hij waagde \'t niet er de verantwoordelijkheid van op zicli te nemen, en tocli wees de publieke opinie hem aan als den bewerker. Toen Buys eenmaal gevangen was genomen, had Leicester verder moeten gaan. Door dit niet te doen, schond hij de vechten der burgers en stelde hij zich tevens bloot aan eene beleediging, aan eene verkleining van zijn gezag, omdat andere autoriteiten den gevangene konden in vrijheid stellen. Maar \'t ontbrak Leicester aan den moed om een coup d\'utat ten einde te brengen. Yoor een vastbesloten tegenstand week hij terug. De verantwoordelijkheid der daden van geweld, volgens zijn wenseli uitgevoerd, durfde hij nooit op zich nemen. Dit bleek nog sterker uit de revolutie, die nog in dezelfde maand te L\'trecbt plaats had en waarvan de gevangenneming van Buys do voorbode was.
De hoofden der aristocratische partij, oud-regenten en kanunniken der kapittels, hadden zich sterk tegen bet petitio-nement verzet, dat door de burgerhoplieden ten voordeele eener nieuwe souvereiniteitsopdracht aan Elisabeth op touw was gezet. De volksmannen daarentegen hadden gedaan gekregen dat de stad en ook de kleine steden Amersfoort , Rhenen, Wijk hij Duurstede en Montfoort hot goedkeurden. Doch de twee overige leden der Staten bleven zich verzetten door den invloed der aristocraten. Zij besloten dus zich van die lastige en invloedrijke tegenstanders te ontdoen. De raad der stad kon, als overal, burgers, die hij gevaarlijk achtte, de stad uitzetten, zonder eenig i-eehterlijk vonnis, volgens zijn bon plaisir. In zooverre bezaten de magistraten letterlijk discre-tionaire macht tegenover de hurgers. Daarvan wilde men gebruik gemaakt hebben. De aristocraten behoorden allen tot de Sint Jacobskerk, vele hadden nooit openlijk den hervormden godsdienst beleden\'). Men kon ze dus als katholieken
*) Duifhuis had geene geloofsbelijdenis opgesteld en liet allen tot zijne gemeente toe zonder eenig formulier of ceremonieel.
401
aanmerken, in heimelijke verstandhouding met\' den vijand.
Den Sisten Juli kwam lord North, Leicester\'s vertegenwoordiger te Utrecht, in den raad en betoogde dat Z. Ex. uoodig achtte een aantal voor de veiligheid der stad gevaarlijke personen voor eenigen tijd te verwijderen. Hij noemde er negtn-tien. De burgerhoplieden brachten tegelijk eene lijst van andere dergelijke personen binnen , en de raad, geen tegenstand wagende, voegde er nog eenige bij, zoodat het getal ruim zestig bedroeg, die allen denzelfden dag uit de stad werden geleid. De Engelsche bezetting, op de pleinen der stad opgesteld, verhinderde eiken tegenstand, welke trouwens van de zijde van het volk niet te wachten was. De mannen, die zoodoende van hoogverraad werden verdacht gemaakt, waren op enkele uitzonderingen na oud-regenten, hooge ambtenaren en dom-heeren. Bijna alle hoofdbewerkers der Unie van Utreeht, allen die de nadere vereeniging met Holland hadden voorgestaan, waren onder hen. Vooraan Jhr. Nicolaas van Zuylcn van Dr.i-kenboreh, heer van Seveuder, hoofdschout der stad, een zeer bekwaam en energiek man, dan Floris Thin, de bekende advocaat der provincie, de procureur-generaal en de griffier van het Hof, de kanunnik Mr. I\'loris van Hermale, een der ijverigste unionisten, van Druenen, oud-burgemeester en oudlandraad, Foock en Honthorst, oud-raden en leden der Staten, Willem van Lamsweerde, oud-secretaris der Staten, die als secretaris dor gedeputeerden bij het sluiten der Unie had gediend en thans \'s lands rentmeester was, en nog tal van andere bekende mannen. Zij kregen last de stad terstond te ruimen en zich te begeven naar onzijdig gebied buiten de Vereenigde Provinciën. Men kon op zichzelf niets dwazers bedenken dan dergelijke mannen te beschuldigen van landverraad, van heulen met Spanje. Niemand had krachtiger bijgedragen tot de oprichting der Unie en van de andere vereenigingen, welke tegen Spanje als bolwerken dienden. Trouwens, iedereen wist dat dit een louter voorwendsel was, dat het alleen hunne politieke en
26
402
eenigermate hunne religieuse beginselen waren, die hen in verbanning brachten, \'t Was eene zuiver revolutionaire daad, ongeveer eene dergelijke als de uitzetting van den Amsterdammer magistraat in 1578. Alleen vergenoegden zich de Utreohtsche revolutionairen niet met hunne tegenstanders uit de stad te zetten, zij joegen ze ook uit het land. loen zij zich naar IJsselstein, Vianen en Culemborg, plaatsen die onder afzonderlijke heeren stonden en niet tot eenige provincie behoorden, begaven, kregen zij bericht dat zij zich minstens naar Kleef of Oost-Friesland moesten verwijderen, op strafte van confiscatie en plundering hunner goederen. Hunne partijgenooten te Amersfoort, waaronder de oud-burgemeester van Ltrecht, Aert Dirksz. van Leiden, die een der drijvers tot de Unie was geweest, ondergingen hetzelfde lot. Zij, die openbare betrekkingen bekleedden, werden vervangen door gunstelingen van de volkspartij, bijna uitsluitend door Brabanders en Vlamingen. De Pottere verving Lamzweerde in zijn winstgevenden post, drie andere ballingen werden president, griffier en procureur-generaal van het Hof. Zelfs de betrekking van hoofdschout, die door niemand anders dan een geboren Utrechtenaar kon worden vervuld, werd aan Charles van Irillo, een aanzienlijk en ook geacht Brabantsch edelman, verleend. Die benoemingen geschiedden door Leicester, tegen alle privilegiën aan, want deze betrekkingen moesten vergeven worden door den stadhouder op nominatie der Staten, en hij gaf ze aan mannen, die geen burgerrecht in de provincie bezaten en naar veler meening niet benoembaar waren. Maar Nieuwenaar berustte er in, hij was zelf een creatuur der democraten en toen nog een bewonderaar van Leicester, en de Staten moesten zich voegen, toen de landvoogd hen beleefd verzocht deze inbreuk op hunne rechten voor ditmaal niet kwalijk te willen nemen. De raad echter, tot nu toe zijn gewillig werktuig, protesteerde tegen de benoeming van Trillo. De burgerhoplieden en ballingen dreven door dat Leicester nu, wederom tegen de rechten
403
van Niemvenaar in, bij diens afwezigheid door den graaf van Cnlemborg en lord North de vroedschap deed veranderei. en allen, die niet zuiver democraat en kalvinist waren, er uitzetten. Deventer, het hoofd der partij, zelf een Brabander en eerst vijf jaar to Utrecht woonachtig, terwijl het burgerrecht eerst na tien jaren inwoning kon veworven worden, werd naast Jhr. Pieter Ruysch burgemeester. .Van Trillo werd door de nieuwe vroedschap het burgerrecht verleend. Den Sst™ October (deze wetsverstelling had den l-lcn plaats gehad) besloten de Staten van Utrecht, geïntimideerd door de democraten, de souverei-niteit aan Elisabeth op te dragen, een besluit, dat rechtstreeks met de t nio streed, daar gcene verandering in de regeering of opdracht van souvereiniteit geschieden mocht dan met algemeen goedvinden en de provinciën zich niet van elkander mochten scheiden. Doch, voordat dit plaats had, waren er gewichtige gebeurtenissen voorgevallen tusschen Leicester en Holland; en \'t was niet de eerste, die thans de zege behaalde.
Van Zuylen van Drakenborch, Thin en van Druenen hadden na hunne uitzetting de wijk naar Montfoort genomen en hun geval aan de Staten van Holland geschreven. Natuurlijk zagen de Hollandsche regenten in hunne Utrechtsehe collega\'s de martelaren hunner eigen zaak; zij zagen ook welk lot hun boven het hoofd hing, wanneer \'t aan Leicester\'s partijgangers gelukte de Hollandsche burgerijen tegen hen in beweging te brengen. Niet alleen schreven zij op vrij hoogen toon aan den landvoogd dat vele der uitgezotten tot de aehtbaarste regenten, tot de vertrouwdste aanhangers van Prins Willem behoorden en boven alle verdenking verheven waren, maar zij gingen verder, zij namen van Zuylen, Thin en drie anderen onder hunne bijzondere hoede en gaven hun verlof alle schade, die zij van Utrecht mochten lijden, bij hunne rechtbanken te verhalen. Op de wettigheid van zulk een besluit zou misschien wel wat af te dingen zijn geweest en de burgerhoplieden, aan wie Leicester, Nieuwenaar en de raad van Utrecht de
26\'
404
beantwoording overlieten, waren zeker gelieel in hun recht, toen zij op bitteren toon beweerden dat de Staten zich mengden iu zaken, die hun niet aangingen, hoewel zij er met hadden behoeven bij te voegen, dat zij alleen aan Leicester verantwoording schuldig waren. Maar de houding van den landvoogd was, even als in het geval met Buys, ook hier allerjammerlijkst. Hij gaf den Staten te kennen dat hij alleen last gegeven had om gevaarlijke mannen uit te zetten, dat het hem leed deed dat men van dien last zulk een gebruik had gemaakt, en hij gaf den stadhouder en den raad van Utrecht last hunne bezwaren tegen de uitgezette mannen mede te deelen, terwijl hij voorloopig hun besluit schorste. Den brief der burgerhoplieden gaf hij den Staten van Holland echter niet; hij wendde voor de zaak persoonlijk te zullen onderzoeken en liet toe dat de regeering van Utrecht het bevel aan Thin en anderen, om het gebied der Vercenigde Provinciën te ruimen, herhaalden, hoewel hij ook de acte van sauvegarde van Holland voor wettig erkende. Een dringend verzoek dor ballingen om een onderzoek te mogen oudergaan, ondersteund door eene bezending der Staten van Holland, had evenmin gevolg. De ütrechtschen bleven op hun stuk staan, Leicester zocht uitvluchten. Ten laatste werd den ballingen toegestaan naar Mesland te vertrekken. Zoodoende betoonde hij eene dubbelhartigheid en tevens eene vreesachtigheid, waaronder de macht der regeering, die hij bovenal wilde ophouden, oneindig leed. Onder zijnen naam speelde eene partij in Utrecht den baas, eene andere kwam daartegen in Holland op, en de landvoogd liet beide begaan. In een enkel opzicht is die houding misschien te verontschuldigen. Leicester wilde nu voor goed te veld trekken, tot ontzet van Kheinberg en verovering van Zutphen; hij behoefde daartoe buitengewone ondersteuning, en die kon alleen van Holland komen. En de Staten hadden daarvan gebruik gemaakt ter inlevering van zeer uitdrukkelijke vertoogen. Zooals reeds gezegd is hadden zij zich hiertoe met
405
Zeeland vereenigd. De eerste remonstrantie betrof het pkccaat op de zeevaart en werd door Leicester niet bepaald beantwoord; slechts in zeer algemeene termen sprak hij over de noodzakelijkheid den vijand krachtig tegen te gaan; de tweede betrof allerlei andere grieven, vooral wegens den Eaad van ïinantiën. Hierin waagde hij het niet langer den wil der eenige provinciën, die goed en veel betaalden, te weerstreven. Hij beval dat alle flnantiëele zaken, die Holland en Zeeland betroffen, voortaan alleen in den Eaad van State zonden behandeld worden en dat over de quaestie omtrent het oprichten eener fimntiekamer met de Staten Generaal in overleg zon worden getreden. Den lstei1 Augustus herriep hij tevens het placcaat op de zeevaart en verving het door een ander, dat allen handel verbood op buitenlandsohe plaatsen, oostwaarts van de Seine en westwaarts van den Weser gelegen, dus op alle, vanwaar de vijand regelrechten toevoer kon verkrijgen, en van allen handel op de rivieren, op plaatsen onder Spaansch gebied, \'t zij in de Nederlanden of daarbuiten, zonder bijzonder verlof. Daarenboven werden alle niet gebannen Nederlanders, welke in het buitenland woonden, om daar vrijer handel te kunnen drijven, gelast zich weder binnen zes maanden met der woon binnen de Provinciën te begeven.
Hoewel dit placcaat in vele opzichten mank ging aan dezelfde gebreken als dat van April, was \'t eene groote verbetering dat de uitvoer van eetwaren weder werd vrijgesteld. De landvoogd had dus in twee hoofdpunten eenigermate toegegeven, de finantiekainer was zoo goed als vernietigd en het placcaat op de zeevaart aanmerkelijk gewijzigd. De Staten beantwoordden dit door het toestaan van vrij aanzienlijke buitengewone subsidiën , welken zij nog wilden vermeerderen, indien Leicester bewerkte dat de Bngelsche lakenstapel voortaan uitsluitend naar de Provinciën werd overgebracht, wat echter niet gelukte. Dus terugwijkende voor Holland en Zeeland, door den geldnood tot toegeven gedwongen , waagde Leioester \'t ook niet openlijk de daden der vijanden van Holland goed te keuren. Ongelukkig, dat niemand wilde
406
gelooven dat zij zonder zijne voorkennis, zelfs zonder zijn last waren geschied. Dat North zich in de arrestatie van Buys en de uitzetting gemengd had, te Utrecht opgetreden was als vertegen- ■ woordiger van Leicester maakte die veronderstelling onmogelijk. Voor \'t oogenblik was echter de vrede tusschen den landvoogd en de Staten in schijn gesloten. Leioester keerde naar Utrecht teruij om den veldtocht te beginnen. Hier ontbood hij Oldenbarne-velt bij zich, om met hem te raadplegen over een aantal gewichtige zaken. Doch de Staten vreesden dat hij Iran advocaat op gelijke wijze als Buys zou laten behandelen en verontschuldigden hem, onder voorgeven dat zij hem niet missen konden. Onze oude schrijvers houden er het algemeen voor dat hij werkelijk iets tegen den advocaat in het schild voerde. Maar wanneer men \'s graven briefwisseling uit dit jaar leest, ontdekt men niets betrettende Oldenbarnevelt, zijn naam wordt zelfs niet genoemd, geheel anders dan in het volgend jaar en geheel anders ook dan met Buys het geval was, over wien Leicester in eiken brief klaagt met eeno opeenstapeling van de verschrikkelijkste ver-wenschingen. Misschien was dus de achterdocht ongegrond.
Gedurende den tijd dat Leicester te velde lag, rustte do strijd der partijen voor een oogenblik. De landvoogd had door zijne onverstandige handelwijze dien strijd uitgelokt, was hoofd geworden van eene partij, die, hoezeer ook in haar recht, wat hare beginselen in \'t algemeen aanging, toch bovenal uit heethoofden en baatzuchtigen, die zelve op \'t kussen wilden komen, bestond, maar die geen wortel had geschoten in de natie. De gevolgen dezer handelwijze kwamen dan ook vooral op zijn hoofd neder en berokkenden zijn gezag onmetelijk nadeel. Intusschen werd hij half tot wanhoop gebracht, door de onophoudelijke verdeeldheid tusschen zijne legerhoofden. Hohenlohe was in bijkans open oorlog gekomen met de beide broeders Norris, wegens een twist met den jongsten, Edward, en daarop volgende uitdaging, en hoewel niemand hun beiden grooter haat toedroeg dan Leioester zelf, werd hij door de Nederlanders en Duitschers
407
beschuldigd van hen te beschermen, omclat zij liigelschen waren. Leicester, geheel en al aan een hof gevormd, waar geen verschillende beginselen, maar alleen persounlijlje partijen bestonden, hechtte aan deze ondergeschikte quaestiën, die, hoe lastig ook, eigenlijk niet veel beteekenden, evenveel gewicht als aan den de teederstc constitutioneele belangen takenden partijstrijd in den staat. Alleen daardoor reeds bewees hij hue volstrekt ongeschikt hij was om het hoofd van dien staat te zijn.
Had hij maar eenige menschenkennis bezeten, zoo zon Leicester zich minder bloot gegeven hebben ; tegen mannen als de Bnrch-grave en Deventer, was weinig anders in te brengen dan dat zij vreemdelingen en vijanden van Hollands belang waren, maar door de benoeming van Reingond en nog meer door dezen zei ven de kenze van zijne ondergeschikte ambtenaren toe te staan, had hij \'s lands flnantiën in de handen overgeleverd van avonturiers, wier plannen door zulke scherpziende mannen, als hij kon weten dat de Hollandsche regenten waren, licht ontdekt konden worden. Hij stelde zich dus bloot aan persoonlijke beleedigingen bij eene aanklacht van zijne gunstelingen. Niet lang na zijn vertrek naar het leger gebeurde dit. Een der meest vertrouwde medestanders en ambtenaren van Reingond, Eticnnc Pnret uit Antwerpen, had zich te Rotterdam zoo scherp over de Staten uitgelaten , dat hij kon beschuldigd worden van beleediging der overheid. Hij werd gevat en zijne papieren onderzoclit. Een geheele reeks van wanbedrijven kwam daarbij aan \'t licht, allerlei schandelijke transacties en afspraken met Reingoud. \'t Bleek dat zij allerlei postjes verkochten, dat zij op allerlei onwettige wijzen zich verrijkten en alle winsten , die aan\'s lands kas konden onthouden worden, samen deelden.) De Staten van Holland maakten van deze vondst het best mogelijke gebruik. Aan de zaak werd zooveel mogelijk publiciteit gegeven. Paret werd in hechtenis gehouden en Reingouds terechtstelling gevorderd. Leices-ter moest toegeven. Uit Reingouds papieren kwamen menigvuldige schandalen aan den das; hij was weldra een verloren man
408
in de oogen zijner pjirtijgenooten; Leicester kon zijne gevangenneming niet weigeren; hij was misschien voor \'i oogenblik meer geschokt dan iemand. Toch zocht hij de geheele zaak onder zijne eigen rechtspraak te brengen, maar de Staten weigerden Paret aan hem over te geven en dwongen hem ook Reingoud naar den Haag te zenden. Maar de Engeisehe provoost, die hem in bewaring hield, liet hem, onder oogluikende goedkeuring van den landvoogd, ontvluchten. Hij bleef nog een jaar te Vlissingen onder bescherming van den Engelschen gouverneur en vluchtte toen naar quot;Brussel, waar de kalvinistische zeloot als oprecht katholiek maar doodarm en vol schulden zijnen avontuurlijken en schandelijken loopbaan besloot. Paret bleef nog lang gevangen en moest toen zijne beleedigingen herroepen.
De val van Reingoud maakte aan alle plannen omtrent den Raad van Finantiën een einde; sedert de Hollandsche en Zeeuwsche gelden aan zijn beheer onttrokken waren, had deze toch al niet veel te beduiden, en Reingoud en zijne ambtenaren, door de Hollandsche Regenten stipt op de vingers gezien, konden geen hunner plannen uitvoeren. Nu kwam de raad geheel buiten werking; Leicester voldeed aan den wensch van Holland en benoemde George de Bie lilt Delft tot thesaurier en Philips Doublet tot ontvanger generaal, beide uitstekende en met de flnantiën door en door bekende ambtenaren van Holland. De verandering, die hij in hetfinautiewezenhad beproefd, was ellendig mislukt. Hij was door Holland geheel overwonnen. En niet beter ging hel in sommige opzichten zijnen aanhangers, den Utrechtschen democraten.
De raad der stad had Deventer in de Staten Generaal gecommitteerd, met bijzonderen last, de opdracht der souvoreiniteit aan Elisabeth, zooals Utrecht die wilde, nl. onder voorbehoud der religie en van die previlegiën, welke \'t gezag niet beperkten, door te zetten. Die eisch van de zijde der democraten was zeker zonderling en verdient zonder twijfel onverdeeld afkeuring; maarzij zagen er het eenige middel in om hun wil door te zetten. Dat zij het vaderland daarmede aan do willekeur van vreemden
409
blootstelden, aan eene willekeur, die na den godsdienst, het meest tot den opstand had aanleiding gegeven, dat zij het volksbestaan in gevaar brachten, was hun onverschillig; zij wilden slechts dat, wat het ook kosten mocht, Leicester, hun afgod en begunstiger, de vriend der zeloten, dictator zou wezen, en dat kon hij niet anders dan wanneer Elisabeth onbeperkt over Nederland heerschte. Dat de koningin alles behalve kalviniste was , dat zij hunne geloofsgenoot en, de puriteinen, vervolgde, wisten zij waarschijnlijk niet. Hadden zij haren godsdienst goed gekend, zij hadden haar zeker papiste gescholden. Doch zij hadden buiten den waard gerekend. ïoen Deventer in de vergadering verscheen en zitting wilde nemen, weigerde de Staten hem toe te laten. Hij was, zeiden zij, als Brabander onbevoegd om burgemeester van Utrecht te zijn, en dus des te meer onbevoegd om in die hoedanigheid in hunne vergadering te komen. Deventer protesteerde en wierp alle verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zich. Hij begaf zich terstond tot Leicester, die na in den Haag was gekomen, en deze riep gedeputeerden der Staten en Deventer voor zich. Hier verdedigdequot; hij zich met veel behendigheid; hij wees er op, dat hij het land lang en trouw gediend had, dat hij vijf jaren te Utrecht had gewoond, dat hij om liet geloof uitgeweken was, dat vele pensionarissen, die in de vergadering zitting hadden, ook de advocaat van Holland, niet geboren waren in de provincie, waarvoor zij verschenen. Maar \'t mocht niet baten; de Hollandsche afgevaardigden verklaarden niet te kunnen verschijnen , als hij in de vergadering was, en zijne medeafgevaardigden, Buth, lid der Geöligeerdon en Moersbergen, uit de ridderschap van Utrecht, beide bekende en invloedrijke leden der aristocratische partij, verklaarden zich tegen zijne toelating. Hij moest naar huis gaan en kreeg zelfs bevel te zorgen dat een ander, die beter gequalificeerd was, in zijne plaats kwam. De democraten waren woedend. De Staten Generaal, het hoogste regeeringslichaam, hadden hunne geheele revolutie afgekeurd, de uitzetting der ballingen en de benoemingen onwet-
410
tig verklaard. Zij beweerden dat deze daar niets mede te maken hadden, dat Utrecht kon afvaardigen wien het wilde. Ware Deventer niet een hoofd hunner partij, een in veler oogen hoogst gevaarlijk man geweest, zeker zouden de Staten Generaal zieh niet zoo tegen zijne toelating hebben verzet. De pensionarissen van Dordrecht, Menin, en van Amsterdam, deSilla, waren Belgen, Oldenbarnevelt en Buys uit Utrecht, toch had niemand er iets tegen gehad dat zij optraden in de vergadering der Staten. Maar de Staten van Holland hadden in het vorige jaar den Brabander van der AVereke, op grond van zijne hoedanigheid als buitenlander geweerd, toan hij als pensionaris van Amsterdam zitting wilde nemen; ook hij werd als een kwalijk te vertrouwen persoon verdacht. Daarenboven kon men tegen Deventer aanvoeren dat het nog een ander geval was met een pensionaris, die geene stem had, maar alleen adviseerde en volgens last kon spreken, dan meteen burgemeester, die de vroedschap zelfs presideerde; eu nog meer dat hij als Brabander geboortig was uit eene provincie, die bijzonder streng op het punt van burgerrechten was, die geene andere Nederlanders tot posten toeliet en dus niet kon vorderen dat hare eigen burgers in andere gewesten werden toegelaten. Maar met dat al, men zou niet zoo streng zijn geweest, men zou niet beweerd hebben dat hij niet zitten kon, ook omdat zijne rekening als thesaurier van Beoost en Maze nog niet afgesloten was, (eene zijdelingsche aantijging zijner eerlijkheid, welke hij zeker niet verdiende), ware hij niet liet hoofd der democraten ge weest.
Men moet niet gelooven, zooals vreemde schrijvers meenen, dat men de ballingen stelselmatig trachtte uit te sluiten, dat men de privilegiën kleingeestig toepaste. Dat gebeurde eerst als het noodig was. De ballingen, althans de hoofden, deden niets dan kwaad stoken. De Arlaainsche ijveraars haddon hunne eigen provincie den ondergang berokkend, en meer dan iemand, de groote heeren uitgezonderd, den Prins gedwarsboomd in zijne plannen. Thans, als ballingen rondzwervende, hadden zij nieuw leven gegeven aan eene partij, die den regenten een doorn in \'t oog
411
was, die vóór kunne komst alleen in Utrecht eenige macht bezeten had, maar nu overal \'i licofd opstak, en zochten zij alle voorrechten te vernietigen en het land over te leveren aan de heerschappij eener vorstin, die men maar half vertrouwde en van eenen landvoogd , dien men voor onbekwaam en tevens despotiek hield. Daarenboven hadden zij niet opgehouden de regenten te overstroomen met schimpscheuten, hunne macht te ondermijnen en, waar het mogelijk was, omver te werpen, zij waren voor geen revolutionair geweld teruggedeinsd. Was \'t dan zoo af te keuren dat men, om hun hoofd te weren, de privilegiën streng toepaste? En het recht om eenen onbevoegde uit te sluiten bezaten de Staten , zoowel die der gewesten als de algemeene, toch wel zonder twijfel, even goed als elke vergadering, en de beslissing, of iemand onbevoegd was, stond toch even zeker aan hen en hen alleen.
Toen de Staten-Generaal niet toegaven en zelfs de Geëligeer-den en ridderschap zich tegen hen verklaarden, sloegen de democraten een anderen weg in. De Geëligeerden waren afgevaardigd uit de ridderschap en de stad; zij konden dus worden afgeschaft, zonder dat eenig lid in zijn recht gekrenkt werd. De tegenwoordige inrichting was den kalvinisten en vooral den burgerhoplieden volstrekt niet naar den zin. Al de oproeren, van 1377 tot 1582 in Utrecht voorgevallen, en wij weten dat die vele waren, stonden met de vernietiging van de macht der domkapittels in verband. In 1582 had men deze macht don katholieken ontnomen en overgedragen aan enkele protestantsehe domheoren. Wel waren de Geëligeerden, die thans zitting hielden, geene katholieken, maar toch libertijnen ; de vacante kanunniksplaatsen waren door de ridderschap en den raad steeds vergeven aan even lauwe kalvinisten rds zij zelve waren. De democraten waren daarenboven hevig op de ridderschap verbitterd, die op eene enkele uitzondering na, als dc heer van Brakel, op de hand der gevallen en uitgezette partij was. Den lstcl1 December verschenen de burgerhoplieden in den raad en eischteu dat men den stand der Geëligeerden
412
eenvoudig zou casseeren en de leden, die van stadswege in dat collego zaten, gelasten, zich niet meer met de zaken te bemoeien. Zij hadden hier in den grond volkomen gelijk in. De stand was een onding, maar op het oogenblik stond zijne vernietiging gelijk met het overgeven van alle macht in het gewest aan de door de burgerhoplieden beheerschte stad. Alleen kon de ridderschap daar niet tegen op; de kleine steden werden reeds volkomen door de stad getyranniseerd. De Prins had waarschijnlijk daarom, en om den grootendeels met hem en Holland overeeustemmenden regenten en edelen genoegen te doen, den stand gehandhaafd en den Landraad, die hem zijn tegenwoor-digen vorm gegeven had, niet zijn gezag gesteund. In het Sticht had hij steeds de partij der regenten tegen de burgerij gekozen, trouwens ook maar zelden had hij in Holland anders gehandeld. Zijne bij uitstek conservatieve staatkunde, de vrees van beschuldigd te worden van door bejag der volksgunst naar meer gezag te staan, en zijn afkeer van de kalvinistisehe drijvers, van de predikanten als Modet, thans te Utrecht eer. hoofdaanvoerder, een heilige, dit alles zou hem zeker belet hebben anders te handelen. Volksregeering en predikuntenregeering was in de Nederlanden hetzelfde. Verdraagzaamheid en in zekeren zin vrijzinnigheid vond men alleen bij de regenten.
De burgerhoplieden hadden natuurlijk slechts te spreken, en de raad gehoorzaamde. Maar de ridderschap weigerde met hem samen te werken. Zij verklaarden geene Statenvergadering zonder Geëligeerden te erkennen. Nu riepen de steden de afgevaardigden uit de Staten Generaal terug, maar de twee andere standen bevalen hen te blijven. En hoewel Deventer den raad en de hoplieden ernstig berispte over hun onverstandig gedrag, was de zaak gebeurd; de Staten kwamen niet meer bijeen en Utrecht werd in \'t geheel niet meer vertegenwoordigd. De democraten waren te ver gegaan; zij waren op het oogenblik zonder steun. Nieuwenaar, thans afwezig, trok later partij voor de ridderschap. Leicester was vertrokken. Alleen aan de
413
bekwaamheid van Deventer, die bij deze gelegenheid een on-betwistbaren poütieleu blik verried, hadden zij het te danken dat zij vooreerst in het Sticht bleven heerseben.
Terwijl de Utrechtsche revolutie haren loop vervolgde, was Leicester van zijn roemloozen veldtocht teruggekeerd. Hij vertrok naar den Haag om te zien of daar eenige orde te stellen was en dan naar Engeland te gaan. Hij gaf voor dat hij het Parlement moest bijwonen. Waarschijnlijk echter had hij genoeg van Nederland. Zijne groote plannen waren zoo goed als mislukt. In het veld was hij ongelukkig geweest. Hij geloofde vast nergens schuld aan te hebben; hij had alles ten beste beschikt, zijne vrienden hadden hem trouw geholpen, maar de verraderlijke jNederlanders, vooral de Staten, hadden gemaakt dat hij in niets geslaagd was. Hij verlangde derhalve terug naar het hof, waar hij zich beter tehuis gevoelde dan in den Raad van State, waar hij bij iedere maatregel moest hooren dat dit of dat privilege het belette, dan in de confe-rentiën met de Staten van Holland, die hem telkens met nieuwe grieven aan boord kwamen. Hij hoopte troost te vinden in de gunst zijner koningin, die zijne vele misslagen wel afkeurde, maar tegelijk over der Staten oppositie hoogst ontevreden was, die meer en meer naar vrede neigde en het on-dersteuuen der ondankbare Nederlanders hartelijk moede was; hij verwachtte dat zij hem in \'t gelijk zou stellen. Hij dacht er geenszins aan zijn gezag neder te leggen, nog steeds hoopte hij eens als onbeperkt onderkoning over de Nederlanden te heerschen en die aan Panna te ontrukken, maar hij kon er thans niets uitrichten; hij zag geen middel zich tegen de Staten te verzetten, die hem, zoodra hij in den Haag was, begroetten, ja eerst met een kostbaar geschenk, maar toen met eene reeks grieven, op bijna heleedigenden toon gesteld en voorgedragen door de drie provinciën, die den oorlog bekostigden. Holland, Zeeland en Friesland. Do oppositie van Holland had reeds in den zomer het eene en nu nog het andere gewest
414
aangegrepen; ieder regent sclieen Leicesters vijand te worden, ■quot;t Is waar, hij zelf werd beleefd toegesproken, maar de „onrustige geesten,quot; die hem omringden, werden des te meer aangeklaagd van liet geheele land onderste boven te keeren. De Staten klaagden niet alleen dat de koningin hare troepen liet verloopen door wanbetaling, dat de krijgstucht slecht werd onderhouden , dat gedurig tegen de privilegiën gezondigd werd , dat de „onrustige geestenquot; het bewind over de geestelijke en geconfisqueerde goederen aan den landvoogd zochten te brengen om er zicli door te verrijken, dat hij bijzonder het oor leende aan ballingen en niet aan de Staten, maar zij eischten ook dat de zaken te Utrecht op den ouden voet mochten worden hersteld, dat volgens de oude gewoonte aan Maurits, den stadhouder van Holland en Zeeland, ook in Utrecht die waardigheid zou worden gegeven, dat de geheele handel, behalve die op den vijand, vrijgelaten, Maurits en zijn raad van admiraliteit weder in het bewind der zeezaken hersteld, geen gouverneurs meer aangesteld en geene vreemde troepen aangenomen zouden worden buiten verlof der Staten. Kortom, ^t was een uitgswerkt programma, hoe de Staten wensehten dat geregeerd werd. De graaf moest enkele punten toegeven, op andere beloofde hij orde te zullen stellen, over de meeste trad hij in besprek. De woordvoerders der Staten, Oldenbarnevelt, de Silla, Crom-hout. Vosbergen en Kamminga behandelden nu nog menigen grief. Er kwamen nu allerlei personcele quaestiën voor den dag. Oldenbarnevelt trad tegen de burgerhoplieden, de Vlamingen en vooral tegen de predikanten op, die zich alle macht schenen te willen aanmatigen. Uit den toon, dien hij aansloeg, spreekt reeds geheel de man, wien de souvereiniteit der Staten boven alles ging,\' die iedereen daar buiten niet de geringste inmenging in de regeering wilde toestaan. Leicester bedwong zijn drift heter en was handiger dan te voren. Nogtans gaf hij niets toe; hij beweerde dat Thin in \'t vorig jaar vrede met de Spanjaarden had gewild, dat Buys oen ware landverrader
415
was, dat hij wist, hoe er vele verdachte personen onder de regenten van enkele steden scholen, dat hij het getal der-genen, die te Utrecht waren uitgezet, nog aanmerkelijk verminderd had. Daarentegen trad hij met warmte op voor Meet-kerken en de Burchgrave, waarop Oldenharnevelt aanmerkte dat hev, niet vreemd was dat men mannen, die Eeingoud hadden aanbevolen, van kwade praktijken verdacht. Over \'t geheel was het eene vrij vruchtelooze discussie; officieel bleef men goede vrienden, doch quot;quot;t bleek dat er een kloof bestond. Eén enkel incident verdient nog vermelding. De heer van Brakel, thans lid van den \'Raad van State voor Utrecht en een groot vriend der revolutionairen, was bij het geschil tegenwoordig. Toen nu de vereeniging van Holland en Zeeland met Utrecht te sprake kwam, zeide hij, nadat Leicester, evenals bij zooveel andere dingen, verklaard had dat hij ook dit wel zou willen, dat dan Nieuwenaar, die de oudste stadhouder was, recht had op het bewind in Holland en Zeeland, eene oplossing der quaestie, waar zeker niemand aan gedacht had, doch waar, hoe dwaas zij ook was, eigenlijk niemand iets tegen zeggen kon. Er wordt niet verhaald wat de Hollanders daarop antwoordden. Tegelijk sprong Leicester ook voor Deventer in de bres, maar, zooals wij gezien hebben, vruchteloos. Ten slotte sprak hij nog ernstig over de opdracht der souvereiniteit. Hij schijnt werkelijk aan de aanneming door de koningin niet getwijfeld te hebben, indien zij haar onbeperkt werd opgedragen. De Hollanders daarentegen verklaarden zich er alleen dan toe bereid, wanneer redelijke voorwaarden gesteld werden. De schrijvers van dien tijd, allen hevig tegen Leioester, en de latere staats-gezindon als Wagenaar, zijn hierdoor in den waan gebracht dat ook Elisabeth niets liever wilde, dat zij wel vorstin van Nederland wilde zijn, maar alleen eene onbeperkte, en zij hebben daarom in Leicester den vertegenwoordiger gezien van eene politiek, die Nederland weder onder een vreemd juk trachtte te brengen. Sedert de archieven gesproken hebben,
. «i
416
weten wij dat dit niet met de waarheid overeenkomt, dat Elisabeth de souvereiniteit in geen geval ontvangen wilde, dat zij integendeel niets vuriger wensohte dan vrede met Spanje. Dit kan niet genoeg herhaald worden. Eer Leicester van de Staten scheidde, kwam een onderwerp op het tapijt, dat veel bijdroeg tot vermeerdering der achterdocht,. Men sprak hem over een nieuw gezantschap naar Engeland, en de landvoogd drong er sterk op aan dat Maurits liet hoofd zou wezen. T)e Staten sloegen dit af, onder voorgeven dat zij, vooral bij zijne afwezigheid, hunnen stadhouder niet missen konden. Doch zij vreesden, en misschien met reden, dat Leicester Maurits naar Engeland zocht te lokken, om hem daar in eervolle gevangenschap, in alle gevallen van het Nederlamlsche staatstooneel verwijderd te houden. Meer en meer begon men te gelooven dat Maurits, Oldenbarne-velt en alle voorname regenten bedreigd waren in vrijheid of leven, en nam men zich voor den landvoogd onschadelijk te maken.
De tijd was nu daar dat Leicester vertrekken zou. Het bewind zou gedurende zijn afwezen, zooals bij de wijze van regeering natuurlijk was, gevoerd worden door den Baad van State ; het legerbevel had hij wel aanNorris, Pelham of Stanley willen geven, maar de Nederlanders merkten aan dat de geschillen in het leger zoo erg waren, dat geen hoog bevelhebber den anderen gehoorzamen wilde. Daarom kwam het ook aan den quot;Raad. Den 25stcn November 1586 vertrok hij eindelijk uit den Haag. Onderweg gaf hij den Staten van Holland als afscheidsgroet nog een laatste bewijs zijner gezindheid. Hij richtte eene admiraliteit te Ostende op, eene dwaasheid, omdat de quot;Vlaarasche zeesteden, Sluis en Ostende, bijna geen schepen hadden, maar tevens eene beleediging voor Bolland en Zeeland, die zoo dringend hadden gevraagd het zeewezen weder aan Maurits en den Eaad van Admiraliteit over te laten. Na nog veertien dagen te Vlissingen op den wind te hebben gewacht, reisde hij eindelijk naar Engeland af, waar de koningin haar sweet Kobinquot; minzamer dan ooit ontving.
XII.
LEICESTER\'S AFWEZIGHEID EN TWEEDE BESTUUR.
Leioester had liet land verlaten en zijn gezag in handen gesteld van den Eaad van State. In dit college had thans Thomas Wilkes, gezant der koningin, zitting genomen, een eerlijk staatsdienaar en trouw aanhanger van Leicester, maar geen man om de leiding der Engelsche of democratische partij oj) zich te nemen. Ook de heer van Brakel, de eenige invloedrijke Kederlandsche edelman, die er zich bij had aangesloten, was daar niet toe geschikt; Nieuwenaar, die niet zeer vast in zijne staatkundige begrippen stond, nog minder. Deventer werd dus van zelf het hoofd van de tegenstanders der Staten, \'t Lag voor de hand dat hij een zwaren post zou hebben, nu Leicester het laud verlaten had. Want de predikanten, in dien tijd de eigenlijke volksmenners, bleven tooineloos voorthollen eu gaven door hun driftig uitvaren op de Staten aan deze niet weinig gelegenheid om met kracht tegen hen op te treden. Eu het volk, hoe opgeruid ook, was niet licht, en allerminst in Holland, tot oproer te brengen. quot;De regeering der steden, hoewel arbitrair, was voor dien tijd voortreffelijk; de regenten waren de besten eu bekwaamsten der burgerij, liet aristocratisch stelsel was nog niet ontaard tot die schandelijke familie-regeering, welke Nederland zoo oneindig veel kwaad heeft gedaan. Een burger, die door rijkdom en talent uitmuntte, had veel kans van in de \\ roedschap te komen, üe regenten bleven
27
■US
hunne bedrijven uitoefeiieu; üij leefden nog niet alleen van de voordeelcn hunner betrekking, zij vormden nog geen afzonderlijken stand, maar behoorden nog tot de burgerij. De Belgen spotten dan ook over Hans Mulder en Hans Kaaskooper, die in Noord-Nederland het land regeeren wilden. Zoodoende was er eigenlijk geen reden van bestaan voor eene democratische partij. Alleen te Utrecht, waar zij al sinds tijden aanwezig was, had zij wortel geschoten bij het volk. üaar herleefde zij gedurig, zelfs wanneer de aristocratie haar voor goed meende te hebben vernietigd. Maar ook daar bezat zij lang niet die kracht, welke zij iu Vlaanderen en Brabant, te Brugge, Gent en Antwerpen, had bezeten; had zij eens uitgeraasd in een oproer, dan keerde alles weder tot het oude terug; zij vermocht niets blijvends te vestigen. Haar kracht had zij op het oogenblik te danken aan de ballingen, aan den Engelschen steun en aan dien van den Utrechtsoben stadhouder. Want het volk was in Nederland bij uitstek conservatief; het had een afkeer van regeeringszakeu, die het gaarne aan den magistraat overliet. Dit conservatief karakter was bij den opstand meer dan ooit uitgekomen; wij hebben er reeds meermalen op gewezen. Was de massa der burgerij overtuigd dat de regeering recht en wet handhaafde, dat zij het belang des lands en bovenal dat der burgerij behartigde, dan was eene omwenteling onmogelijk. Slechts wanneer die overtuiging ontbrak, zooals in 157;J en 1018, toen de godsdienstquaestie den doorslag gaf, zooals iu 1672 en 174\'S, toen de liefde voor Oranje en de nationale rampen samenwerkten, kwam het volk in beweging en dan was er ook geen weerstand mogelijk. Thans had ieder koopman, ieder fabriekant, ieder handwerksman de overtuiging dat de regenten het ware belang des volks voorstonden en hadden daarom de geschriften der democraten en de predikatiën der zelotische kalvinisten niet dien invloed, welken men had kunnen verwachten. In Holland en Zeelaud bleef diepe rust heerschen; do enkele aanslagen.
419
welke aan het einde van dit tijdperk plaats hadden, vonden slechts steun bij zeer enkelen onder de burgerij en werden zeer spoedig verijdeld. Vandaar het groote overwicht der Staten op den landvoogd, hoe luid diens aanhangers ook schreeuwden; niet deze, maar de Staten hadden de natie op hunne liund.
Zocdra had Leicester het land niet verlaten, of de Staten Generaal begonnen onder leiding van Holland de orde in de finantiën en krijgszaken te herstellen. Een goed getal troepen werd afgedankt, het eenige middel om die in dienst bleven te betalen en in tucht te houden, liet placcaat op de zeevaart werd den 30si™ Januari in zooverre gewijzigd, dat de handel op onzijdige plaatsen, behalve op Calais en Emden, waaruit Panna regelrecht toevoer kon krijgen, geheel vrij gegeven werd, uitgezonderd die in wapenen en krijgsbehoeften. Twee der grootste fouten van Leicester waren dus hersteld. De handel kon zich weder vrij bewegen en uitgaven en inkomsten kwamen weder in evenwicht. Tegelijkertijd werd het aan Buys gepleegde onrecht hersteld. De Staten Generaal beriepen zich op het feit, dat hij niet terecht gesteld was; zij verklaarden dat er weigering van justitie had plaats gehad en stelden hem bij ordonnantie van den 17lt;lcquot; Januari in vrijheid. Hierover viel veel te doen. De Utrechtsche onderschout Remunt gehoorzaamde, maar de magistraat der stad verklaarde het bevel der Staten Generaal voor eene schending der privilegiën. Er werd lang en van beide zijden vrij bitter over getwist. Kluit heeft de zaak breedvoerig behandeld1), maar daar Utrecht zich in een revolutionairen toestand bevond, daar de last door de Staten Generaal gegeven werd, omdat Leicester\'s plaatsvervanger, de Eaad van State, het om bijzondere redenen niet doen kon, stond de quaestie niet zuiver en was zij niet volkomen uit te maken. Wij zullen er daarom ook over zwijgen, hoe belangrijk zij voor het staatsrecht der Ilepubliek ook zij.
\') Gesch. der Ho 11. Staatsn-geering, II, 145, v. v.
27*
420
De toestaud in het StiolU was, na het casseereu van de Geëligeerden door den llaad en hunne handhaving door de ridderschap, hoogst moeilijk geworden. Nieuwenaar, in dezen tijd Leicester niet zeer genegen, om persoonlijke redenen\') , was sterk op de hand der ridderschap. De Staten Generaal ondersteunden hem. Deventer nelf was tegen den maatregel der stad geweest, en hoewel sommige schrijvers, 15or en van lleydt b. v., beweren dat hij nu een ander gevoelen was toegedaan en zijne vlugschriften dit schijnen te staven, bleef hij dien waarschijnlijk afkeuren. Immers Deventer wist juist van het herstel van den ouden toestand meer voordeel te trekken dan van de meest revolutionaire maatregelen. De raad der stad wendde zich in zijne verlegenheid, want hij had do Statenvergadering door zijn besluit onmogelijk gemaakt en daardoor de regeering der provincie vernietigd, tot Leicester. De kerkeraad sloot zich als zelfstandige macht daarbij aan. Zij zonden deu griffier llataller en den predikant Modet, den ergsten aller kalvinistische fanatiekeu, naar Engeland, met verzoek, dat de graaf het geschil zou beslissen en zijn gezag en dat der koningin handhaven. Leicester benoemde eene commissie, bestaande uit de presidenten der provinciale hoven met Nieuwenaar aan het hoofd. Maar voor zij eenige uitspraak kon doen, was de zaak al geschikt. Den 13Je» Februari 15S7 bracht Nieuwenaar eene verzoening tot stand. De Geeligeerden bleven als stand bestaan, maar er zouden voortaan slechts vijf leden in toegelaten worden, voor de eerste maal te benoemen door den stadhouder. De Unie, volgens welke Utrecht onder eenen stadhouder met Holland en Zeeland staan moest, werd verklaard niet wettig te bestaan; Nieuwenaar daarentegen werd op nieuw als wettige stadhouder (hij was eigenlijk sleehts plaatsvervanger van Villiers) erkend. De post van advocaat van den lande
l) Wie deze kennen wil verwijzen wij naar Motley, die alle persoonlijke geschillen van dit tijdvak met groote uitvoerigUeid heeft geschilderd.
421
werd gecasipcnl, en aan Gedeputeerde Staten alleen liet recht van beschrijving gegeven. De stadhouder benoemde bijna alleen aanhangers van Leicester tot Geëligeerden en do meerderheid in de Staten was dus veranderd. Pcventer had de overwinning behaald en was door behendig toegeven meester van de stem van Utrecht geworden. Ben jaar lang bleef hij dat.
Oclv in Friesland had de Engelsche partij het hoofd opgestoken, onder aanvoering van den president van het Hof, TTessel Aysma, die zoodoende de politieke macht, welke het Hof in 1579 verloren had, hoopte te herwinnen. Poor toedoen van zijn broeder T)uco en de predikanten wist hij de edelen en grietenijen van Oostergo zoo te bewerken, dat zij eene deputatie afvaardigden om Elisabeth de sonvereiniteit aan te bieden. Te vergeefs kantte zich Willem Lodewijk, hoewel met groote behoedzaamheid, daartegen aan. De deputatie vertrok in Januari; zij kwam vroeg genoeg om de koningin nog meer tegen de Hollanders op te zetten.
T)e Staten Generaal hadden reeds vóór Leicester\'s vertrek besloten een gezantschap aan Elisabeth af te vaardigen, om baar tot het verleenen van meerderen beter bijstand te bewegen. Want wanbetaling, door Elisabeth\'s spaarzaamheid en de schandelijke praktijken barer ambtenaren veroorzaakt, had bet Engelsche hulpkorps tot een onbeteekenend getal manschappen doen dalen, en de recruten, die tot aanvulling werden gezonden, verdwenen nog spoediger dan de oude soldaten. Doch al waren zij voltallig gehouden, hun aantal was niet voldoende. De Staten moesten wegens de talrijke vestingen zooveel krijgsvolk daarenboven onderhouden, dat zij de kosten niet dekken konden. En toch was bet aantal troepen, te veld beschikbaar, zoo gering, dat het volstrekt onmogelijk was Panna het hoofd te bieden. Het gezantschap moest dus in de eerste plaats Elisabeth vragen baar hulpleger te verdubbelen, en ten tweede eene voor dien tijd aanzienlijke subsidie, (gt;0,000 pond sterling, te verleenen. Om haar gunstig te stemmen (anders kon dit, dunkt
422
mij, niet opgevat worden) moesten zij haar nogmaals de sou-vereiniteit, mits onder zeer bepaalde voorwaarden, aanbieden. Menin, van Zuylen van Nyevelf,, Silla, Valck en Kamminga en Ortel als liun raadsman vormden de deputatie, die den 5din Februari gehoor ontving. Zij had moeilijk een slechter tijdstip kunnen treffen. Elisabeth was niet alleen door Leicester en door de predikanten tegen de Staten ingenomen, maar daarenboven tot halve razernij vervoerd door het vonnis over Maria Stuart. Terwijl zij inzag dat het staatsbelang den dood der Schotsche koningin eischte, dat haar leven eene voortdurende bedreiging was voor het hare, vreesde zij dat deze daad haren geliefkoosden vredehandel den bodem zou inslaan en haar in een eindeloozen oorlog met Spanje wikkelen. En wat nog meer bij baar woog, hoewel protestant en despoot, was zij toch steeds vrouw gebleven en, ijdel als zij was, vreesde zij voor hnre reputatie in de wereld. Zij wilde hare vijandin vernietigen , maar zij wilde het niet zelve doen. Men weet op welk eene dubbelhartige wijze zij zich zocht te redden en op Davison de schuld te werpen van eene daad, die zij wenschte, maar waarvan zij den naam niet hebben wilde. Het was thans drie dagen vóór de terechtstelling; het bevel daartoe was uitgevaardigd, en de koningin, ontevreden op en in strijd met zich zei ve, was gereed op iedereen te razen. Haar woede liet zij los op de onschuldige afgevaardigden en zij wiesch den Staten de ooren op eene wijze als deze sinds lang niet meer gewoon waren. Zij beschuldigde hen van de onredelijkste dingen, b. v. van hare troepen niet te hebben willen betalen, van Leicester een louteren schijn van gezag te hebben gegeven, om hem en haar te kunnen plagen, en van dergelijke dingen meer. Ook naderhand gelukte het den gezanten niet iets anders van haar te verkrijgen dan de verzekering dat zij een persoon van aanzien zou zenden om den staat van zaken te onderzoeken, dat zij het tractaat zou houden en, in geval zij vrede sloot, voor hen zou zorgen. Te vergeefs drongen zij aan op het verleenen van
423
onderstand en wezen er o]) dat de Staten ecne buitengewone uitgave van raeer dan een millioen gulden deden; het hielp niets. De gebeurtenissen, welke in dien tussolientijd hadden plaats gehad, en liet gedrag der Staten, dat daarvan het gevolg was, versterkten haar in hare verbittering. Zij bleef Leicester als een raodol-lamlvoogd prijzen, zijne aanhangers voorstellen als de ware patriotten en schold de Staten in bedekte termen voor landverraders. In Mei keerden de gezanten onverrichter zake terug.
Lang voordat de koningin hun zulk een onaangenaam onthaal had bereid, waren er vreemde geruchten in omloop gekomen nopens de trouw van eeuige Engelsche bevelhebbers. Leicester had, tegen den raad der Nederlandsche aanvoerders, tegen dien der Staten aan, twee katholieken het bevel gegeven over de troepen, die Zutphen in het oog hielden. York kommandeerde in de schansen aan den LTssel, Stanley te Deventer. Reide hadden onder de Spanjaarden\' gediend en werden toch door Leicester met zijn bijzonder vertrouwen vereerd. Hij had Stanley zelfs voorgeslagen tot opperbevelhebber en verklaard dat hij York vertrouwde als zichzelven. De inwoners van Deventer en do Geldersehen dachten er anders over. Zij gaven spoedig bericht dat het wel scheen alsof de oorlog opgehouden had. Stanley\'s Ieren gingen dagelijks bij troepen naar Zutphen de mis hooren en werden door de Spanjaarden vriendelijk ontvangen. York en de Tassis wisselden voortdurend beleefdheden. Daarentegen pleegde het Engelsche en lersche krijgsvolk allerlei moedwil tegen de burgers. Stanley, over deze zonderlinge houding ondervraagd, verklaarde zich alleen verantwoordelijk aan Leicester. He Staten gaven den wenscb te kennen dat de Raad van State, die \'t bewind over den oorlog had, de verdachte officieren en troepen verplaatsen en Nederlanders in hunne plaats stollen zou. Maar tot hunne niet geringe verbazing kwam nu eene geheime acte van Leicester voor den dag, ge-teekend op denzelfden 24!st™ November 1580, waarop hij den
424
Raad het bewind had opgedragen. Hierbij werd dozen verboden eenige veranderingen te brengen in de garnizoenen of in de bewindhebbersposten, zonder zijne voorkennis, evenmin als hij gedoogde dat de quaestie der geestelijke goederen werd uitgemaakt of omtrent de uitgezetten werd gehandeld. Het doel der acte was zoo klaar als de dag. Leicester vreesde dat in zijne afwezigheid maatregelen zouden worden genomen, soliade-lijk voor zijne partij; dat de Staten en Sir John Norris zijne gunstelingen zouden benadeelen. Hij had er zonder twijfel het recht toe, maar \'t was een nieuw bewijs van zijne dubbelhur-tigheid. En \'t was liet ergste voor \'t algemeen belang, wat hij kon verzinnen. Immers, hij nam hierdoor het oppergezag mede naar Engeland, dat in dien tijd bij slecht weder in \'t geheel niet te bereiken was, zoodat het weken duren kon, eer zijne bevelen waren vernomen. Meende hij zijn gezag niet aan den Eaad te kunnen toevertrouwen, dan had hij in het land moeten blijven. Dat hij de acte geheim liet houden sprak van zelf; immers had hij deze restrictie in de commissie aan den Raad gezet, er zou hevig door de Staten tegen zijn geprotesteerd en een zoo verderflijken maatregel zou hem onmogelijk gemaakt zijn. Thans moest men het aanzien dat Stanley en York en vele andere verdachte officieren op hunne posten bleven ; de regeering was verlamd. En voordat do Staten tot tegenmaatregelen konden besluiten, vertoonden zich reeds de gevolgen. Eerst leverde een Fransch hopman het slot te Wouw over. Kort daarna, op den avond van den 28stcn Januari, verliet Stanley Deventer, onder voorwendsel van meer troepen te zuilen gaan halen. In zijne afwezigheid bezetten zijne Ieren alle posten en de voornaamste straten en pleinen. Met het aanbreken van den dag kwam Stanley terug. Hij was naar Zutphen gereden , had aan de Tassis de stad aangeboden en dezen bevelhebber met een duizendtal manschappen met zich medegebracht. Vóór zonsopgang waren de Spanjaarden meester van de gewichtige plaats, de derde koopstad der j\\Tederlanden.
425
Want de rivierhandel met Duitscliliind had daar voor een deel zijn stapel. De burgers werden door de Tassis hetrelikelijk goed behandeld, Stanley\'s Teren, die aan \'t plunderen sloegen, door den dood van enkele belhamels tot de orde gedwongen. Wie den koning zweren wilde en katholiek worden, kon iu de stad blijven; de hervormden moesten haar verlaten. Floewel niemand \'t gelooven wilde, schijnt Stanley, een dapper en bekwaam officier en vroeger zonder smet oi\' blaam, werkelijk zooals hij voorgaf, alleen uit ijver voor het katholicisme zijn verraad te hebben gepleegd, zonder door eenige belooning daartoe te zijn overgehaald.
Zoodra wist York niet wat er te Deventer was gebeurd, of hij riep zijne manschappen bijeen en sloeg hun voor zich met hem naar Zntphen te begeven. Twee Engelsche hoplieden, die \'t weigerden, liet hij met hunne vaandels vrij trekken. Met de overige manschap sloot hij zich hij de Spanjaarden aan. Ook ondergeschikte officieren der Engelschen voerden hier on daar hunne soldaten naar den vijand over. Tn een aantal vestingen sloeg het garnizoen aan \'t muiten, \'t Scheen alsof de geheele krijgsmacht, die den Jvederlanders te hulp was gezonden , zich tegen hen zou keeren. Alle vruchten van den vorigen veldtocht, en \'t waren er niet vele, waren verloren gegaan, de TJssel was geheel in \'s vijands macht, te Kampen en te Arnhem sidderde men voor hem. liet geheele platteland der Veluwe, van \'t Graafschap en van Overijssel werd door hein beheerscht. De landweg naar Friesland was den Nederlanders geheel afgesneden.
Als een donderslag weergalmde de mare van dit geducht verlies, en vooral van de wijze hoe liet had plaats gehad, door het land. Wat men ook had gevreesd, men had toch nog steeds gehoopt dat de landvoogd zich niet zoo ontzettend in zijne mensohen vergist zou hebben, \'t Was alsof hij met de Spanjaarden had samengespannen. Dat was dan de vrucht van zijn regeeringsstelsel: aan avonturiers werden de finantiën,
426
nan verraders de vestingen van \'t land toevertrouwd, tegen alle raadgevingen aan! Voor een oogenblik barstte nu ook een algemee-ne storm tegen Leicester en de Engelscben los, en schenen de Nederlanders van alle partijen, die, boe ook overigens geüind, toch vervuld waren met denzelfden bitteren baat tegen Spanje, zich te zullen verzoenen. De Staten van Holland sloegen onverwijld de hand aan \'t werk. Den 31stcquot; Januari ]587 vernamen zij bet verraad van Stanley en York, eh op denzelfden dag lieten zij den Raad van State aanzeggen dat hij ziob niet meer met bet verleggen der garnizoenen in bun gewest had te bemoeien. Maurits zou dat voortaan doen. Allen steden werd aangeschreven geene garnizoensverandering te dulden zonder diens patent. De aanneming van waardgelders in de steden (soldaten op wachtgeld staande, niet de volte soldij genietende, om des noodig dienst te doen) werd bespoedigd. De volgende dagen besteedde men niet minder goed. Terstond werd eene leening aangegaan (tegen 12 po. en 1 pc. makelaardij, toen geen ongewone interest), om de Duitsche ruiterij nog eenigen tijd in dienst te houden. Overal vervingen vertrouwde offlóieren de aanhangers van Leicester in hunne kommando\'s, al bet krijgsvolk in Holland stelde men onder het opperbevel van den stadhouder en zijn luitenant-generaal. De vreemde troepen werden van bet platteland verwijderd of in de steden onder opzicht van wel te vertrouwen vaandels geplaatst. Alle officieren en soldaten moesten een nieuwen eed afleggen, waarbij zij ook den stadhouder en den Staten trouw zwoeren. De belastingen liet men weder op naam der provincie, niet op dien van den landvoogd verpachten. Zoodoende werd het bestuur en de verdediging der provincie geheel onttrokken aan de algemeene regeering en gebracht onder den stadhouder en de Staten. l\'In eindelijk verleenden do Stnten van Holland en Zeeland don gden \'Februari aan Maurits eene acte van autoritei\':, waardoor hij geheel en al hersteld werd in de positie, welke bij vóór Leicester\'s komst bad ingenomen. Hij werd daardoor weder
427
zelfstandig, alleen aan de Staten ondergeschikt, niet meer onderworpen aan de bevelen vaii den landvoogd. Deze kon voortaan niets in Holland doen dan door den stadhouder, en die moest weder in alles de Staten kennen, \'t Was eene revolutie zonder geweld. Holland hernam op eens de positie, waarin het vroeger tegenover de andere provinciën liad gestaan. Van de verdediging was het eindelijk overgegaan tot den aanval. Want het gezag van den landvoogd over liet gewest werd door die besluiten vernietigd; niet hij, maar Manrits en de Staten waren er de meesters. Met den geest, ja ook met de letter van de aan Leicester gegeven commissie, zelfs met die van de Unie van Utrecht, waren zij zonder twijfel in strijd. De provinciale autonomie werd er door op den voorgrond gesteld. FTet algemeen bestuur had in de provincie niets meer te zeggen. Krijgs-, geld- en zeewezen werden geheel provinciaal, het gezag van den stadhouder gelijk gesteld aan dat van den landvoogd. De half tot stand gebrachte eenheid werd er weldra geheel door verbroken. Bleef men in dezen geest handelen, zoo waren de gewesten weldra weder geheel zelfstandige staten, bondgenooten en niets meer. Toch kantte zich niemand ernstig tegen deze besluiten. Slechts Dordrecht en Gorcum verzetten zich zwak tegen enkele; de meeste werden met algemeene stemmen genomen. De Staten Generaal daarentegen ondersteunden de Staten ijverig, de Eaad van State insgelijks; zelfs Nieuwenaar schikte zich naar hunne wenschen. Want in den algemeenen nood richtte ieder de oogen weder naar Holland. En de maatregelen, door de Staten genomen, kwamen in vele opzichten ten bate van het algemeen belang.
Reeds dadelijk deed zich eene zeer moeilijke quaestie voor. Den 4l\'en Februari liep de commissie van den Raad van State af. Leieester had daaromtrent niets bepaald. \\olgens het trac-taat met Engeland en zijne commissie moest er een raad zijn en \'t lag voor de hand dat de landvoogd de leden benoemen moest uit eene nominatie van en de instructie vaststelde in
428
overleg met de Staten. Daartoe ontbrak liet echter aan tijd. Langdurige onderhandelingen zouden het gevolg liijii en onaangenaamheden over personen, wanneer er over naar Engeland geschreven werd. En ondertussehen zou er geene regeering zijn. De Staten Generaal namen de zaak dus zelve ter hand, zij bevestigden den Raad voor drie maanden en benoemden zelve de leden op voordracht der gewestelijke Staten. Brederode, Tiardes en Loosen bleven voor Holland, Leoninus en Valek evenzeer voor Gelderland en Zeeland zitting houden. Maar Meetkerke werd verwijderd, omdat zijn gewest, \'t Vrije van Vlaanderen, Spaansch was (\'t was in December ook uit de Staten Generaal verdreven), en Brakel, Aisina en 1\'eitsma, alle aanhangers van Lei-cester , moesten vervangen worden. De Staten Generaal verklaarden of Buys, die wederrechtelijk uit den raad verwijderd was, te. zullen doen zitting nemen of iemand te willen verkiezen uit een dubbeltal, door de Staten van Utrecht gesteld, \'t Zelfde verklaarden zij omtrent Dorre, oud-burgemeester van Deventer, die sedert eenigen tijd voor Overijssel in den Raad zat, ofschoon dit gewest geene afgevaardigden had in de Staten Generaal, niets contribueerde en ook afzonderlijk, in Mei 1586, Leicester als landvoogd had erkend. Ook van Friesland verwachtten de Staten Generaal eene nominatie. Alles zou echter slechts gelden tot Leicester\'s terugkomst. Terwijl zij dus zich alleen geheel het hooge gezag aanmatigden, dat zij met den landvoogd moesten deelen, namen zij een anderen maatregel, die Leicester nog meer moest kwetsen. Den J^11 Februari werd een brief aan hem opgesteld en goedgekeurd, waarin alle grieven van den aanvang zijns bestuurs af werden opgesomd. Vooral bij de geheime acte werd lang stilgestaan. Aan het einde verklaarden de Staten dat zij door de treurige gevolgen zijner regeeringsdaden gedwongen waren geweest thans zelve maatregelen te nemen. De brief was zoo beleedigend, dat Wilkes ernstig afried hem te verzenden. En er was werkelijk veel op aan te merken. Hoewel Leicester „met het hoog
429
gezag in zijn zak,quot; zooals Motley het uitdrukt, vertrokken was, bleef hij toch steeds laudvoogd. Hem thans te- berichten dat men maatregelen in zijne afwezigheid genomen had, zonder te zeggen welke, zonder zijne goedkeuring te vragen, stond gelijk met de verklaring; daar de regeering vacant is, hebben wij Laar op ons genomen. Zeer zeker hadden de Stalen recht daartoe gehad, ja, waren de gevolgen van Leicester\'s bestuur zoodanig, dat de Staten Generaal, die hem het gezag hadden opgedragen en het dus ook weder konden terugnemen, hem met volle recht hadden kunnen afzetten. Maar dit deed men niet. Men vergenoegde zieh met hem tal van beschuldigingen in \'t aangezicht te werpen en hem te zeggen dat men zijne autoriteit tot aan zijne terugkomst zelf uitoefenen zou. Dat was onstaatkundig, bovenal omdat men had moeten weten dat Elisabeth er even verbitterd over zou zijn als Leicester, dat het gezantschap er alle kans van slagen door verloor. Dien brief af te zenden was het werk van driftige lieden en dat hadden de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden niet moeten wezen. De maat liep over door het zenden van eene kopie aan Elisabeth. De uitwerking was zooals te voorzien was geweest. Elisabeth verklaarde het voor eene lasterlijke aantijging en riep, dat Leicester nooit meer terug zou komen. Zij wilde niets verder met de gezanten te doen hebben en verzekerde haren wil door Lord Burckhurst eerlang kenbaar te zullen maken. Zoo werd de strijd dagelijks meer verbitterd. De Statenpartij begon aan te vallen. Bij één man in Holland stiet zij echter op tegenstand, bij Uiederik Sonoy. Sedert vijftien jaar in West-Eriesland kommandeerend, gevoelde de oude Watergeus zich zeer onafhankelijk van de Staten; zijn regiment was hem trouw, en hij had een eed gedaan aan Leicester en de Staten Generaal. Hij weigerde den nieuwen eed, door de Hollandsche Staten gevorderd, af te leggen, vóór Leicester hem van den eersten ontslagen had. Men zocht zijn hoofdkwartier met list te bezetten; \'t mislukte. Maurits deed hem
430
beloften; \'t had geen beter gevolg. Eindelij k trokken Maurits en Hobonlohe zelf 7iaar Noord-Holland; hij sloot hun de poort voor de neus digt. Medemblik en Hoorn ondersteunden hom, Enkhuizen hield zich onzijdig; \'t scheen dat de wapenen het pleit zouden moeten beslissen, Hohenlohe drong daar driftig o]) aan. Gelukkig verklaarde Sonoy niets te willen dan ontslag van zijnen eed, waardoor men een voorwendsel had, geen geweld te gebruiken. Doch het begeerde ontslag kwam niet en een jaar later moest de stijfhoofdige krijgsman met de wapenen bedwongen worden.
De toestand was dns vrij zonderling. In Holland waren de Staten en de stadhouder meester, doch in het Noorderkwartier Sonoy; in Utrecht had de volkspartij de macht in handen; in Friesland kampten het Hof en de predikanten tegen stadhouder en staten. De Engelsehe troepen, nltijd onbetaald, pleegden allerlei moedwil en stroopten zelfs in Holland. De Nederlandsche en Duitsche hielden ze in \'t oog en hadden onder vertrouwde oversten de grenzen bezet. De graaf van Sölms kreeg \'i bevel in Zeeland, Hohensaxen, vrceger substituut van Johan van Nassau, in de Geldersche en Overijs-selsche steden, Philips van Nassau, de broeder van Willem Lodewijk, op de grenzen van Holland en Utrecht. Daarentegen waren de Friesche en Utrechtsche deputaties bij Elisabeth goed ontvangen en liet Deventer niet na breed op te geven van de gunst der koningin eu door zijdelingsche beschuldigingen de Staten in verdenking van Spaanschgezindheid te brengen. Doch hoe behendig demagoog ook, hij was te veel Nederlander om niet te weten dat hij liever een wettigen glimp aan zijne plannen moest geven. Hij stelde daarom aan Nieuwenaar voor eene samenkomst te houden van Geldersche, Utrechtsche en Overijsselsche afgevaardigden, \'t geen volstrekt geene nieuwigheid en in vroeger jaren bij netelige omstandigheden dik-w-ijls gebeurd was. De stadhouder keurde het plan goed, de beide andere gewesten insgelijks. Zoodra waren nn de Geldersche
431
gedeputeerden niet aangekomen, of de Staten van Utrecht noo-digden Holland en Zeeland uit om mede deel te nemen aan de vergadering. Voldeden zij aan het verzoek, dan kon men een college te Utrecht aan het vijandelijke college der Staten Generaal overstellen. Het plan «as echter te doorziciitig om niet door mannen als Oldeiibarnevelt doorgrond te worden. De Hollandsche Staten zonden den uitnoodigiiigsbrief aan de Staten Generaal, die den 8slel] Maart aan de Utrechtsclien eene vrij scherpe vermaning toedienden; zij zeiden o. a. dat zulk eene vergadering eene poging tot scheiding scheen en dat men wat men daar te zeggen had, hoe gewichtig ook, beter langs den wettigen weg in de Staten Generaal kon mededeelen. Deze poging om de autoriteit der Staten Generaal naar eene vergadering te Utrecht onder de macht der burgerhoplieden over te brengen mislukte. Maar Deventer gaf den moed niet op. Hij meende een kwetsbaar punt te hebben gevonden in de wettigheid van der Staten souvereiniteit.
In 1581 hadden de Staten den landsheer afgezworen; de souvereiniteit was derhalve aan eeu ander gekomen. i\\Tu was de vraag, aan wie. üaarop antwoordden de democraten: aan het volk, of, zooals men toen zeide, aan de gemeente. De Staten hadden slechts als de vertegenwoordigers en dienaren des volks gehandeld en bezaten dus uit zichzelve geen recht tot daden van souvereiniteit, zooals thans dagelijks geschiedden, zoowel van de zijde der Staten Generaal als van die der afzonderlijke provinciën, met name van Holland. Want daden van souvereiniteit kwamen alleen den souverein toe of hem, die daartoe uitdrukkelijk gemachtigd was, en dat was, volgens Deventer, alleen Leicester.
Deze theorie werd het eerst openlijk verkondigd in een vertoog van Wilkes. Deze begreep Leicester\'s gezag krachtiger te moeten handhaven dan hij tot nu toe had gedaan, \'t Was voor Wilkes een moeilijk geval, want hij had wel zoo uu en dan de al te harde maatregelen afgeraden, maar over \'t algemeen
4.-32
de handelingen der Staten goedgekeurd. Trouwens, wie deed dat niet, die niet verblind was of geheel onbekend met den wanhopigen toestand ? Hij richtte nu een lang vertoog aan de Staten van Holland, waarin hij eerst alle daden opsomde, bedreven tegen het gezag van Leicester, en ten slotte verklaarde dat de Staten daar niet toe gerechtigd waren, als daar niet toe geantoriseerd door den souverein. Zij hadden dus, meende hij, of in onwetendheid gehandeld, of waren hunnen meesters ongehoorzaam geweest.
\'t Is zoo goed als boven allen twijfel verheven dat Wilkes deze theorie niet zelf uit Engeland had medegebracht. Zij streed daartoe veel te veel met de denkbeelden van bet toenmalige Engeland, waar de koningin zich volstrekt niet beschouwde als de representant van de souvereiniteit, maar als de souvereine zelve. Als men Elisabeth gevraagd had van wie zij hare macht had, zou zij zeker hebben geantwoord: van God zeiven. Eu zij zou \'t zonder twijfel iederen Engelschman kwalijk hebben genomen, die het volk de macht toeschreef, haar de souvereiniteit op te zeggen Eu dat deed Wilkes hier huiten kijf. Hij achtte de afzwering wettig gedaan door de representanten des volks, bij achtte de opdracht van gezag aan Leioester door diezelfde representanten wettig cu hij bestreed de beperking van dat gezag door de Staten alleen daarom, omdat zij daar geen last toe hadden ontvangen, omdat Leicester, door het volk tot hoofd verkozen, de souvereiniteit bezat en die niet dan door het volk kon verliezen. Eene dergelijke theorie klonk daarentegen zeer natuurlijk in deu mond dor democratische kalvinisten. Zij vond in Engeland eerst weerklank in de dagen der Revolutie, toen het recht des volks tegen dat des konings werd overgesteld. En het hoofd dier democraten, Deventer, die de theorie later nog in den breedc ontwikkelde, was een man, wien \'t niet aan geleerdheid ontbrak, die goed Latijn schreef en dus volkomen in staat kon worden geacht eend theorie uit te vinden ter verdediging van de handelingen zijner
433
partijgenooten. \'t Is oneindig waarschijnlijker dat hij aan quot;Wilkes die redeneering ingaf dan omgekeerd. Later verklaarde de laatste zelf aan Elisabeth dat, als de gouverneur wegging, het gezag behoorde aan de vroedschappen en niet aan het gemeen, een bewijs te meer dat hij die theorie niet voorstond, maar slechts tijdelijk bezigde als een wapen tegen de Staten.
De woorden van Wilkes maakten zulk eenen indruk, dat de Staten van Holland het noodig achtten, hun recht te verdedigen. Francken werd met het opstellen der bekende deductie belast, welke twee eeuwen lang door de Hollandsche oligarchen als de bron van het staatsrecht werd aangemerkt en waarin zulke zonderlinge dingen beweerd worden. Want ïrancken verklaarde stoutweg, dat de Staten de souvereiniteit altijd gehad hadden, dat de graven die slechts bij delatie hadden uitgeoefend en dat deze de Staten gedurende 800 jaren in alle gewichtige gevallen hadden gekend. Wanneer hij dit dwaze historische exposé maar had weggelaten, en zich eenvoudig beroepen op het feit, dat de Staten in 1572 onder algeineene goedkeuring de regeerins; hadden ontnomen aan de ambtenaren des konings, wanneer hij zijne theorie van dit revolutionair standpunt had laten uitgaan, ware er weinig of niets tegen te zeggen geweest. liet betoog, boe do Staten de vertegenwoordigers der stedelijke regceringen en edelen waren, die weder het geheele land representeerden, hoe\'t een misverstand was de instelling, het college der Staten, te vereenzelvigen met de personen, die leden van de Staten waren \'), dat deze niets waren dan mandatarissen en niets deden zonder last en eindelijk , hoe de Staten door Leicesters afwezigheid gedwongen waren geweest eigenmachtig te handelen, wilden zij het land niet laten verloren gaan, is voortrelfelijk. Maar tegenover de in \'t algemeen gestelde bewering van Wilkes, dat de Staten
\') Leicester en de meeste Engelsehen waren daar vast van overtuigd. Hij sprak b. v. van «those cunning fellows the States, those rascals- enz., alt\\jd de hem vijandige leden bedoelende. Deventer versterkte die voorstelling natuurlijk.
28
4.34
slechts vertegenwoordigers van \'t volk waren, \'t welk bij gebreke vau een landsheer zelf souverein was, wilden de verdedigers der Staten eene even algemeene stelling plaatsen, en zij dachten daartoe de theorie uit van de overoude souvereiniteit der Stalen, alsof Holland al 800 jaar edelen en steden met privilegiën had bezeten. Dit was des te ongerijmder, omdat de voorstanders der volkssouvereiniteit hiertegen de vraag hadden kunnen opperen , vanwaar de edelen en stedelijke regeeringen dan wel hunne macht hadden.
Dus meenden beide partijen hun goed recht gestaafd te hebben. De Staten van Holland beriepen zich op de antecedenten, de aanhangers van Leicester op het natuurlijke recht des volks. De laatsten verkondigden die leer voortaan overal en zochten er het volk door in beweging te brengen; de eersten stelden zich tevreden met hunne, naar zij meenden, on-wederlegbare verwijzing naar de grijze oudheid. Zoo gering was de kennis der geschiedenis, dat niemand van de tegenpartij hunne bewijsvoering omverwierp. De strijd ging intusschen ongestoord zijn gang. Hij was trouwens ook niet door geleerde vertoogen uit te maken.
Wanneer men de quaestie, waar het op aankwam, hadden de Staten van Holland en de Staten Generaal door hunne maatregelen het gezag van Leicester verkort, ja of neen, op de keper beschouwt, dan had Wilkes gelijk. Dat gezag was in Holland vernietigd en in de Generaliteit verminderd. Maar vraagt men, was dit geoorloofd, dan waren de Staten in hun recht. Leicester had door zijn vertrek en zijne kabinetsacte de regeering verlamd en er moest gehandeld worden, \'t Spreekt van zelf dat zij nu deden, wat zij noodig oordeelden, dit zij het gezag aanvaardden, dat Leicester mede naar Engeland had mcenen te nemen. De spreuk ;/nood breekt wetquot; moest men vergeten zijn, wanneer men hun dit kwalijk wilde nemen. Ook de aanhangers van Leicester hadden groote fouten in hunne redeneering begaan. Zij achtten alles wettig wat de
435
Staten gedaan hadden, tot de opdracht aan Leicester in kluis, maar wat zij deden, ora de rampen, die daarvan \'t gevolg waren, te herstellen, noemden zij eene usurpatie. Willces stelde de zaak voor, alsof die maatregelen door de Staten genomen waren tegen den wil hunner principalen , wat volstrekt onmogelijk was, daar de leden, als zij zonder voorkennis van deze handelden, gevaar liepen van afgezet te worden \'). Daarin ligt de groote zwakheid van zijn betoog, eene schromelijke inconsequentie, alleen goed te maken door de bewering dat aan Leicester de souvereiniteit was opgedragen, zooals sommigen de woorden ^absoluut bevelquot; schenen te willen verstaan. Overigens is \'t de vraag, wat de democraten wel met „het volkquot; meenden en hoe zij oordeelden dat „het volkquot; zich moest laten gelden. Want. van grondvergaderingen, conventies, algemeen stemrecht enz. wist men in dien tijd nog niets. Waarschijnlijk verstonden zij onder het volk wel de menigte, maar achtten zij de middelen om dit te hooren gelegen in oproeren, redevoeringen van gildendekens en burgerhoplieden en bovenal van predikanten. Want nergens beklagen zij zich over de magistraatskeuze of over den verderen toestel der stedelijke oligarchie. Bene vroedschap, geleid door mannen van hunne partij, zooals te Utrecht, heette bij hen wettig en godzalig. Het toppunt der wensclien dezer democraten was het dictatoriaal gezag van den graaf, mits die zich door enkele demagogen en predikanten liet leiden. Deze inconsequentie was echter natuurlijk ; de theorie diende tot dekmantel van daden; dat was ook bij de Staten het geval, en \'t kwam er dus weinig op aan, of men haar werkelijk kon toepassen of bewijzen.
Terwijl er dus getwist werd, had Deventer zijne pogingen om het gezag der Staten te ondermijnen met goed gevolg voortgezet. Eataller en Modet waren teruggekomen en hadden een brief van Elisabeth aan den magistraat en het volk van
\') Daarenboven werd de acte van autoriteit aan Maurits op eene groote vergadering met de kleine steden (6 Maart) bevestigd.
28*
436
Utrecht medegebracht, welke terstond werd gepubliceerd en verspreid. De zendelingen hadden ook een afschrift van den brief van de Staten Generaal medegebracht en deze werd tegelijkertijd gedrukt en rondgedeeld. Uit den eersten kreeg men te weten hoezeer Elisabeth verstoord was over de beleediging, daarin haren gunsteling aangedaan. Wilde men haar dus niet geheel van zich vervreemden, dan moest men dat schrijven laten desavoueeren door de Staten der gewesten. Dan stonden de Staten Generaal met beschaamde kaken, \'t Bleek dan dat zij iets gedaan hadden buiten weten, ja tegen den wil hunner principalen, het college was dan gediscrediteerd. Zonder veel moeite werden de Staten van Utrecht, Gelderland en Overijssel overgehaald tot goedkeuring van dit plan. Wijnbergen,. Gelderlands vertegenwoordiger, werd teruggeroepen, omdat hii voor den brief had gestemd, maar werd krachtig verdedigd door de Staten Generaal, die hun recht om zulk eenen brief zonder ruggespraak te schrijven, staande hielden. Maar in Friesland brachten Aysma en zijne vrienden in Oostergo het niet zoo ver. Willem Lodewijk, hoe voorzichtig ook, had daar niet weinig deel aan. In Holland en Zeeland stuitte alles op den onverzettelijken tegenstand der Staten, die zonder aanzien des persoons hunnen tegenstanders te lijf gingen en zich zelfs door de predikanten geen schrik lieten aanjagen. Oldenbarnevelt was \'t vooral, die elke opruiing van het volk, elke inmenging van onbevoegden in politiek met onverbiddelijke strengheid tegenging, die het recht der souvereiniteit met de uiterste consequentie handhaafde. Een jaar lang hadden de Staten zich slechts verdedigd, thans vielen zij aan, namen stelling op stelling in en sloegen alle aanvallen om hen er uit te drijven af. Op recht alleen kwam \'t niet meer aan; \'t was een vraag van leven of dood, de vraag, zou Nederland of eene Engelsche provincie wezen onder eenen onbekwamen buitenlandschen dictator, bestuurd door demagogen en ballingen, of eene oligarchisch geregeerde republiek. Want
437
men verbeelde zich toch niet dat het eene quaestie was, of de Unie, de Generaliteit, dan wel de provinciën sonverein zouden zijn. De partij van Leicester bevorderde niets zoozeer als de verbrokkeling des lands. In het Sticht had zij de stad Utrecht sonverein gemaakt, tegenover de Staten van Holland zocht zij het Noorderkwartier van het gewest los te maken, den Staten Generaal trachtte zij alle macht te ontnemen. De Statencolleges werden door haar afgeschilderd als kleine vergaderingen van eer- en baatzuchtige kooplieden en advocaten, die, zonder zich om iets dan hun eigeiibelang te bekommeren, regeerden naar goeddunken; eene voorstelling, die blijkbaar dienen moest om hun gezag te vernietigen en om de stedelijke regeeringen daarvan geheel afkeerig te maken. De eenheid, die zij wenschte, was niet de eenheid der Utrechtsche Unie of eene versterking van dien band, maar de eenheid van eene absolute regeering. Was hun plan gelukt, Leicester zou als dictator hebben ge-heerscht over landen en steden zonder anderen ouderlingen band dan dien van éénen meester te hebben ; in plaats van de bisschoppen zou men de predikanten hebben gehad, in plaats van Granvelle Herman Modet; Maurits en Willora Lo-dewijk hadden posten mogen bekleeden aan \'t hof van den kleinzoon van JoKn Dudley, Oldenbnrnevelt dertig jaar vroeger zijn hoofd moeten buigen onder het zwaard van den scherprechter. \'t Was wel de moeite waard vijftien jaren lang met opoffering van goed en bloed gestreden te hebben , om tot zulk een resultaat te komen!
Gelukkig waren er nog mannen over, die aan zulke plannen hinderpalen in den weg legden, gelukkig was er nog een ander beletsel in de onverwoestelijke zucht van Elisabeth tot vrede. Zij mocht tieren en razen, haren gunsteling in de mogelijkheid stellen, het absoluut bewind in handen te krijgen door de aanneming der souvereiniteit, dat zou zij zeker nooit doen. In hare oogen waren de Nederlandsche gewesten het eigendom van Philips II, een eigendom, dat zij gaarne wilde
438
teruggeven, wanneer deze gematigde voorwaarden stelde en haar zelve niet langer van uit zijne bezitting bedreigde. Wenschte zij dat Leicester de dictatoriale macht kreeg, dan was \'t alleen omdat zij baren gunsteling gaarne geöerd zag en omdat zij in dat geval de Staten kon dwingen zich ten opzichte van den vrede naar baren wil te schikken. Vrouwelijke ijdelheid e7i staatkundig onverstand spoorden haar aan baren gunsteling te ondersteunen.
Intusscben was \'t April geworden. Thomas Sackville, Lord Buckhurst, later Lord High ïraesurer onder den naam van graaf van Dorset, een edelaardig en talentvol staatsman, bekend door de bescherming, welke hij aan geleerdheid en schoone kunsten verleende, was van harentwege overgekomen om den staat van \'t geschil tusschen den landvoogd en de Staten te onderzoeken. Hij had den laatsten terstond zijne hulp verleend bij het beramen van den staat (de begrooting) van oorlog en had al zijn best gedaan om den Staten, zonder ze te beleedigen, te bewijzen dat zij Leicester verongelijkt hadden. Hij werkte zoo bard bij kon en schijnbaar met goeden uitslag aan eene verzoening. De Staten-Generaal bekenden ook dat zij den brief van Februari in drift geschreven hadden, maar verklaarden tevens dat zij nieta hadden gedaan dan wat het belang des lands had geëischt, dat er geen kwaad zou zijn geschied, als de „onrustige geestenquot; zich maar hadden stil gehouden. Bij wien Buchburst echter slaagde, bij Hobenlohe niet. De onstuimige graaf was woedend op Leicester, sedert het geschil met Edward Norn\'s. Hij bad zich met diens broeder, Sir John, den doodvijand van don landvoogd, verzoend, maar bleef voortdurend overtuigd dat Lsi-cester hem wilde laten vermoorden. De tegenstand van Soroy vervoerde hem tot halve razernij \'). Maar de verzoening was
\') Had hij vernomen hoe, op het gerucht, \'t welk van hem als van alle Hol-landschgezinden verspreid werd, dat namelijk van zijn verraderlijken handel met Parma, de koningin bevel had gegeven hem gevankelijk naar Engeland te brengen , \'t zou
439
niet het eigenlijke doel van Buckhurst zending. Dat was de Staten over te halen den vredehandel der koningin goeu te keuren en er des gevraagd deel in te nemen. Zijn behendig behandelen der Staten, zijne onpartijdige houding in de geschillen mer, Leicester hadden zooveel invloed gehad op de Nederlandsche regenten, dat sommige hem het oor begonnen te leenen. Niet belast met het doen van fonneele voorstellen en daarom alleen met de afzonderlijke leden der regeering, niet met de colleges handelend, kon Buckhurst zijn persoonlijk aanzien doen gelden, \'t welk des te grooter was, naar mate zijn gedrag meer en meer afstak bij dat der overige Engelsehe staatslieden in de Nederlanden. Want noch Killegrew, noch Clerk, noch Wilkes hadden hen billijk behandeld, maar steeds, zelfs waar zij zelve het gedrag van Leicester afkeurden, hunne oppositie op \'t scherpste veroordeeld. Buckhurst daarentegen erkende de rechtmatigheid hunner klachten, al beweerde hij ook dat zij Leicester meer hadden moeten toegeven en hunne bijzondere stedelijke en provinciale belangen achterstellen bij het algemeene. Zoodoende won hij veler oor, al won hij weinig dank bij Elisabeth en nog minder bij Leicester, al werd hij wegens de openhartige verklaringen, die hij omtrent den stand der geschillen naar Engeland zond, door de koningin met verbanning naar zijne landgoederen en verbod van aan \'t hof te verschijnen gestraft. Trouwens anderen ging het niet beter. Leicester had Elisabeth zoo voor zich ingenomen dat niet alleen Norris, die hem openlijk had tegenwerkt, maar ook Wilkes, die zich aan niets had schuldig gemaakt dan aan het zeggen der waarheid en die, waarschijnlijk tegen zijne overtuiging aan, Leicester met kracht verdedigd had, in ongenade vielen.
Terwijl de ambassadeur eene verzoening voorbereidde en den
nog erger geweest zijn. Buckhurst was voorzichtig genoeg het bevel geheim te honden en de dwaasheid er van aan de koningin onder \'t oog te brengen, \'t Bewijst hoe licht gcloovig men in Engeland was, hoe weinig Leicester zijne menscben kende.
440
weg tot den vrede begon te banen, gordde zich het hoofd der tegenpartij, Oldenbarnevelt, tot onvermoeideu strijd aan. Hij wist hoe onmisbaar hij tien regenten was en hij maakte daar gebruik van. In April vroeg hij zijn ontslag met de verklaring, dat hij zijn ambt niet volgens zijne conscientie kon waarnemen. Hij liet zich eerst tot voorloopig in dienst blijven bewegen door de inwilliging van eenige werkelijk buitensporige voorwaarden. Hij zou nl. niet meer gebonden zijn aan zijne instructie, niet in den Haag behoeven te wonen en zijn ontslag kunnen nemen, zoodra de vredehandel met Spanje op het tapijt kwam , zonder dat vooraf de godsdienst en privilegiën gewaarborgd waren, \'t Bewijst veel voor den machtigen invloed van den advocaat, dat do Staten hunnen dienaar dergelijke eischen inwilligden. En daar bleef \'t niet bij. Zij deden hun best hem den last te verlichten door toevoeging van een ambtgenoot. De advocaat diende zoowel de Staten als de Gecommitteerde Raden met zijn advies. Men wilde nu ieder college een afzonderlijken raadsman toevoegen en benoemde Francken, Oldenbarnevelts wakkersten medestander, tot den post van tweeden advocaat. Enkele steden echter protesteerden tegen de nieuwigheid. Gouda wilde haren pensionaris niet ontslaan en het geheele plan viel in duigen. Terwijl de groote steden weldra twee pensionarissen in dienst namen, moest de advocaat van Holland zijnen zich steeds uitbreidenden werkkring alleen vervullen. De redenen, welke Oldenbarnevelt bewogen, zijn aanblijven aan die voorwaarden te verbinden, liggen voor de hand. Hij wilde gemachtigd zijn tot het overtreden zijner instructie, omdat hij in de revolutionaire tijden, welke hij voorzag , licht verplicht zou kunnen wezen tot daden, die buiten zijn ambt lagen; hij wilde niet in den Haag blijven, omdat dit eene open plaats was, waar hij voor geen coup de main tegen zijn persoon verzekerd was, en hij wilde eindelijk niet gedwongen wezen mede te arbeiden aan een werk, dat hij het verderf van het land achtte. Dat hij een vrede voor niet onmogelijk hield, dat er ook in Holland vreesach-
44,1
tigen waren, die, \'t aij uit vrees voor Elizabeth, \'t zij uit wanhoop, tien moed begonnen op te geven, blijkt duidelijk uit de laatste voorwaarde. Onverschrokken en toch voorzichtig, nam Oklen-barnevelt de maatregelen, welke hij noodig achtte om zijn persoon te beveiligen, zonder tot onderwerping gedwongen te zijn. Tevens kondigde hij aan, dat hij althans den strijd niet opgeven zou.
De verwarring was nu ten top gestegen. Brieven van Lei-cester aan zijne vrienden te Utrecht en in Noord-Holland werden overal verspreid., waarin werd aangekondigd, dat hij met onbeperkte macht terug zou keeren en zijne vijanden verpletteren. Blauwboekjes stookten het vuur aan; de predikanten, hoewel door de Staten van Holland eenigermate tevreden gesteld in \'t punt der op de synode vastgestelde kerkorde, deden ter hunner verspreiding hun best; zelfs onder de hoogleeraren der Leidsche universiteit vonden de Staten vijanden. Maar zij deinsden nergens voor terug: den beroemden rechtsgeleerde Donellus lieten zij door de curatoren afzetten; Saravia, de invloedrijkste theoloog, kreeg eene scherpe vermaning, toen hij aan \'t hoofd van eenige predikanten voor hunne vergadering verscheen. Br was bijna open oorlog, er werd overal met geweld geregeerd, alle orde, alle eendracht scheen geweken. Iedereen dacht aan zijne tegenstanders, niemand aan de Spanjaarden. De oorlog was door de burgertwisten in vergetelheid geraakt. Had Panna over meer krachten kunnen beschikken, was Belgiii niet door hongersnood gekweld geweest, \'t had veeg met den lande gestaan. Het verraad van Deventer was niet het eenige verlies, wat de Staten leden. Een Schotsch overste leverde Gelder over, het hoofdkwartier van Schenck, den eenigen krijgsman, die in dezen tijd de Spanjaarden nog met vrucht bestreed. Hij had in het voorjaar een contract met de Staten gesloten. waarbij hem de contributiën en brandschattingen van het Overkwartier en het Keulsche werden overgelaten en hij daarentegen beloofde 4000 man te onderhouden, eene welgeorganiseerde rooverbende, die slechts door zijn ijzeren hand kon bedwongen worden. Hij
443
voerde op eigen hand een partijgangersoorlog, welke ecliter aan Nederland slechts weinig afleiding gaf. \'t Schijnt vreemd dat Parma van het overgaan van Deventer en de Zutphensche schansen geen gebruik maakte tot een aanval op Arnhem , Utrecht en de Overijsselsche steden. Bij den verwarden toestand, bij de verdenking, welke iedereen tegen zijn naaste koesterde, beloofde 7Ailk een onderneming een goeden uitslag. Maar in plaats van in het hart der provinciën te dringen, liet hij daarentegen slechts eene schijnbeweging maken en wierp zich, na eene demonstratie tegen Ostende, in liet begin van Mei op Sluis, toen nog eene gewichtige havenstad, hoewel haar haven, het Zwin, meer en meer begon te verzanden. Die onderneming hing samen met het groote plan tegen Engeland.
Wij behoeven hier niet te verhalen hoe al de geheime onderhandelingen van Philips en Parma met Elisabeth de koningin slechts blind en doof voor \'t gevaar, dat haar bedreigde, moesten maken. In alle havens van Spanje en Italië werd met kracht gewerkt aan de uitrusting der scheepsmacht, welke befaamd is geworden boven alle vloten der wereld en die bestemd was in vereeuiging met Parma\'s leger Engeland ten onder te brengen. Het bezit van havens aan de Noordzee was voor het groote plan onmisbaar. Behalve Duinkerken had Panna er geen. Sluis lag uitstekend voor den overtocht naar Engeland. Aan de groote onderneming werd alles ondergeschikt gemaakt, en men kan met zekerheid vermoeden dat Panna alleen hier en nergens anders om zijn aanval op Sluis richtte in stede van zich tegen Utrecht te wenden. Bij de geringe hulpmiddelen, die hij bezat, was \'t eene uiterst moeilijke onderneming, door de sterke ligging der plaats, de kloekheid der verdedigers, de onmiddelijke nabijheid van Zeeland, waar de Engelschen en Nederlanders het ontzet konden organiseeren, en vooral door het gebrek aan eene scheepsmacht. Het genie van Parma echter kwam alle zwarigheden te boven; zonder de twisten tusschen Holland en Leicester, zou \'t hem echter kwalijk gelukt zijn.
443
Wij zouden ons te veel in krijgskundige bijzonderheden verdiepen, wanneer wij eene beschrijving van het beleg wilden leveren, \'t Zij genoeg hier te vermelden, hoe de verdediging door de Engelsch-Nederlandsche bezetting en de burgerij onder den gouverneur Jhr. Aernoud van Groeneveld, Francis Veere, Williams, Baskerville, Heraugière, de zonen van Meetkerke en andere bekende hoplieden geen minder lof verdiende dan de onbezweken moed van Parma en zijne veteranen. Maar de bezetting was ten eene male onvoldoende en slechts 1600 man sterk. Ontzet alleen kon redding brengen. Een inval in Brabant, door Hohenlohe en Maurits ondernomen , verschafte geene afleiding. Parma detacheerde een korps onder Haultepenne, die den 14lien Juli in een gevecht bij het fort Engelen, na de inname door Hohenlohe Crevecoeur genaamd, den dood vond. Maar Parma zelf klemde zich hardnekkig aan Sluis vast. Een reehtstreeksch ontzet moest worden beproefd, hoewel het twijfelachtig was of daartoe troepen genoeg waren, want de nieuw-geworven Duitschers waren niet gekomen. De Staten-Generaal gaven bij afwezigheid van den landvoogd het opperbevel over het leger aan Maurits, met Hohenlohe als luitenant-generaal. Eer zij echter iets konden uitrichten, kwam de tijding dat de landvoogd zelf terugkeerde. Den Juli landde deze te Vlis-singen met 3000 man versche troepen en eenig geld. Hij sloeg terstond de hand aan liet werk tot ontzet van Sluis.
Sluis in Spaansche handen was voor Engeland eene rechtstreek-sche bedreiging. Oneindig meer dan de Nederlanders, die zich verlicht moeten gevoeld hebben, toen Panna zich niet tegen Utrecht of Arnhem of Kampen richtte, had daarom Elisabeth belang bij het behoud van die gewichtige haven. Alleen daarom kwam zij tot het besluit versche troepen en geld te zenden en haren gunsteling verlof te geven, zich weder naar Nederland te begeven. Doch hij kwam te laat. De Hollanders wantrouwden hem meer dan ooit. Hohenlohe, Maurits en diens bastaardbroeder Justinus, die als admiraal van Zeeland in de quaestie, van het
444
ontzet eene gewichtige stem had, waren niet minder tegen hein ingenomen. En Leicester van zijn kant was niet beter gestemd, maar vol verbittering tegen de Staten, vol begeerte naar wraak en bezield inet den heimelijken wensch, het volk, zooals liet zich door liet orgaan der predikanten hooren liet, gelijk te geven tegen de regenten. Dat sprak hij openlijk uit. Zijne tegenstanders, die zich meer en meer als de souvereinen begonnen te gevoelen, werden daardoor niet toegevender gestemd. De goede verstandhouding, zoo hoog noodig voor het ontzet, kon zoodoende niet worden verkregen. Misschien zou echter het gemeenschappelijk belang, het dreigend gevaar die nog in \'t leven geroepen hebben, ware den Staten niet j uist toen nieuwe berichten omtrent Elisabeths neiging tot vrede ter oore gekomen.
Die zucht tot vrede is misschien de eerste en voornaamste oorzaak geweest van Leioesters ongeluk. De misslagen uit zijn eerste regeeringstijdperk had hij kunnen goedmaken, hoewel \'t niet te veronderstellen is dat een man van zoo geringe staatkundige talenten, van zoo weinig menschenkennis, opgevoed in den despotieken dampkring van Elisabeths hof, zou heboen kunnen regeeren naar den raad van mannen als Oldenbarnevelt en Francken, staatslieden, die in bekwaamheid voor niemand onderdeden, maar heerschzuchtig en jaloersch, waakzaam op de voorrechten eener steeds machtiger wordende oligarchie , die vooral den fijnen takt misten, welke het hofleven verschaft, en daarom don trotschen graaf onophoudelijk kwetsen moesten. Maar \'tzou mogelijk geweest zijn. Enkele bekwame Nederlandsche staatslieden, Leoninus, Bardes,Valck b.v., konden het wel met hem vinden. De toestand was zoo ellendig, dat ook de regenten de noodzakelijkheid van iets op te otteren zonder twijfel zouden hebben ingezien. Maar de telkens stelliger berichten omtrent Elisabeths vredehandel \') maakten eene verzoening, eene samen-
\') Reeds in \'t voorjaar waren door een toeval de papieren van graaf Kantzau , die door den koning van Denemarken belast was met bet aanbieden zijner bemiddeling tusschen Engeland en Spanje, den Staten in handen gekomen. Zij had-
445
werking onmogelijk. Elke overwinning der Engelsclieu scheen een voordeel voor Spanje, iedere vesting in hunne hand een dwang-kasteel, dat dienen moest om de Nederlanders aan \'t gehate juk te onderwerpen. Men vermoedde dat Leicester slechts daarom zoo groote macht verlangde, opdat hij Nederland voor Engeland op gunstige voorwaarden zou kunnen overleveren. De koningin en haren gunsteling achtte men tot de zwartste trouweloosheid in staat. Zeer zeker deed men haar onrecht. Zij wilde Nederland wel aan Spanje teruggeven, maar met behoud van godsdienst en privilegiën , en zij h.:eld met halstarrigheid daaraan vast, wat ook hare ministers er tegen inbrengen inocbten. Jegens Leicester was men nog onrechtvaardiger. Hij was het hoofd der oorlogspartij aan het hof; hij wenschte niets liever dan Nederland met Engeland te verbinden. Doch hij was niet vrij. Niemand mocht in Engeland willen dan de koningin alleen. Hare ministers waren louter raadslieden, zij hadden niets te beslissen; Walsingham hield zij zooveel mogelijk buiten den vredehandel, die in de handen van Burghley lag. En baar gunsteling kon baar niets weigeren; hij moest medewerken tot dat, wat hem zeker meer dan iemand tegen de borst stiet. In het latere constitutioneele Engeland bad de koningin die staatkunde niet kunnen volgen, of al hare ministers zouden afgetreden en het parlement tusscben beide gekomen zijn. Maar in het toenmalige Engeland was blinde gehoorzaamheid de eerste wet, die voor allen, ook voor den macb-tigsten gold. Leicester zelf zag de moeilijkheid, waarin die vredelievende stemming der koningin hem bracht, volkomen in. Zijne partij bestond uit de heftigste tegenstanders van het katholicisme. Een man als Deventer mocht verzekeren dat „het volkquot;, liever dan zich aan de Staten te onderwerpen, zich aan Spanje zou overgeven; hij begreep toch dat de predi-
dcu cr de vredelievende plannen van Elisabeth uit leeren kennen en er ernstig over geschreven. De gesprekken niet Buckhnrst hadden hen in hunue denkbeelden versterkt. Zij hadden bijna volkomen zekerheid omtrent dit punt.
446
kanten, de burgerijen, die nu op zijne hand waren, als een
eenig man tegen hem opstaan zouden, indien hij het woord vrede maar uitsprak. Hij liet dan ook uitstrooien dat al die geruchten ongegrond en uitvindselen zijner vijanden, de Spaanschgezinde Staten, waren, dat Buokhurst een gek was (zooals hij letterlijk zeide), die zijn last te buiten was gegaan. Er werd een brief verspreid, door hem aan zijn secretaris Junius, kort voor zijne terugkomst geschreven, waarin dit uitdrukkelijk werd verklaard. Maar in dien zelfden brief werd ook aan Junius last gegeven, dat hij dengenen, die gezag over de gemeente hadden, (dus den volksleiders en predikanten) moest berichten dat hij terug kwam, in vertrouwen, dat zij hem zijn wettig gezag zouden verschaffen en de Staten weder maken tot wat zij onder keizer Karei geweest waren. Dat was, voegde hij er bij , de wensch der koningen. Oldenbarnevelt kreeg een afschrift in handen, dat hij ter tafel bracht bij de Staten, Junius werd gedwongen het origineel te toonen, en men las hetzelfde, geschreven door de hand van de Burchgrave, geteekend door Leicester. De Staten waren diep verontwaardigd. Zij geloofden dat Leicester» komst geene verbetering in den toestand zou brengen, maar veeleer eene revolutie , dat overwinningen van hem slechts zouden dienen om het leger aan hem te verbinden; zij geloofden aan een komplot van de koningin, Leicester en de kalvinisten tegen de vrijheid des lands. En met welk doel werd dat complot gesmeed ? Ortel zou \'t hun weldra berichten. De behendige agent wist inzage van de geheime instructies, door Elisabeth aan Leicester gegeven, te krijgen. En die instructies wezen uit dat de plannen der koningin gevaarlijk waren voor hunne macht en voor hunne vrijheid, dat zij hen tot vrede wilde dwingen. Leicester ontving den last, volkomen autoriteit van de Staten te eischen en, in geval eener weigering, zich daartoe tot de provinciën, steden en gemeenten te wenden, aan deze de eigenbaat der Staten !)
i) Ook hieruit blijkt duidelijk dat Elisabeth evenals alle Engelschen met de Staten de personen tedoelde.
447
voor te houden en te verklaren dat de koningin ze aan haar lot zou overlaten, indien hij niet absoluut gezag ontving. Dat gezag moest zich bovenal uitstrekken over de flnantiën en over de justitie omtrent gemeenschap met den vijand, en steeds onder voorkennis van den Raad van State worden uitgeoefend. Werd dit gezag toegestaan, zoo kon hij het voorloopig aannemen. Verder moest liij den Nederlanders begrijpelijk maken dat zij vrede dieuden te sluiten en om \'t zoover te brengen da volksleiders winnen en den Staten aan \'t verstand brengen dat het volk den oorlog moede was en dat Panna prachtige voorwaarden aanbood. Bleven zij weigeren, dan moest hij verder verzekeren dat de koning de lasten van den krijg niet langer dragen kon en alleen vrede zou sluiten. Maurits en Hohenlohe moesten door beloften van groote voordeden gewonnen worden.
Dit merkwaardige document, waarvan het origineel thans uitgegeven is \') en dat de mededeelingen van Ortel in nlle deelen bevestigt, bewijst dat de Staten niet ten onrechte argwaan koesterden. Immers, waartoe moest het gezag van Leicester anders dienen , dan om den oorlog zoolang met goed gevolg te kunnen voeren, tot de vrede gesloten was? Elisabeth hoopte betere voorwaarden te kunnen verkrijgen, wanneer hare wapenen voorspoedig waren, dan wanneer Parma zegepraal op zegepraal behaalde. De Staten zouden dus worden aangezocht om tot hun eigen verderf mede te werken en wilden zij dat niet, de landvoogd zou in naam der koningin zich wenden tot het volk en tot de volksleiders. Zij konden dus niet anders verwachten dan eene poging om het wettig gezag der overheid te vernietigen, met het doel om het land aan Spanje over te leveren. De koningin, die hunne beschermvrouw heette, de landvoogd, die het centraal bestuur vertegenwoordigde, waren in hunne oogen de hoofden eener samenzweering tegen hun gezag, tegen hunne vrijheid en tegen het belang des lands. Wel verre dan
\') In van Deventer\'s Gedenkstukken van OIdenbarnevelt, I, 164. Het stuk is door Motley in de Engelsche archieven ontdekt.
448
van den landvoogd eenig meerder gezag toe te staan, moesten zij liem dus tegenwerken, nauwkeurig op al zijne bewegingen letten en zijne aanhangers strenger dan ooit in toom houden. Was onder zulke orastandiglieden eene samenwerking mogelijk ? \'t Bleek weldra van neen.
Op het bericht van Leicester\'s komst, begaf Maurits zich met alle beschikbare troepen naar Zeeland. Doch hoewel Lei-cester het opperbevel aanvaard had, werd het er niet beter op. Hij trachtte door operatiën uit Ostende Parma tot het opbreken van \'t beleg te dwingen en beproefde, toen dit mislukt was, het ontzet van de zeezijde, maar zonder gevolg. Zijne krijgskundige talenten bleken weder beneden het middelmatige te staan; de Zeeuwsche zeelieden ondersteunden hem slecht. Parma had het Zwin met eene brug afgesloten even als vroeger de Schelde bij Antwerpen, en eene enkele zwakke poging werd gedaan om die te vernielen. Maar gebrek aan vertrouwen op de leiding en aan samenwerking tusschen Engel-schen en Nederlanders, tusschen land- en zeemacht, deed d.\'en aanslag jammerlijk mislukken. Nieuwe plannen werden beraamd, doch voor er iets besloten was, gaf Groeneveld de fel geteisterde vesting op. Met 700 man verliet hij de in puin-hoopen verkeerde wallen en de bressen, die een front van 100 man doortocht verleenden en waarop de bezetting achttien dagen onafgebroken de wacht had gehouden. Hij en de zijnen waren ten hoogste verbitterd, vooral op de Staten, Maurits en Justivus, aan wier wantrouwen tegen Leicester de weinige kracht van het ontzet, en niet geheel ten onrechte, werd geweten.
Intusschen waren de Staten Generaal te Middelburg bijeengekomen. Hunne handelingen werden in dien tijd geïnspireerd door Holland. Zij hadden den brief van Februari zooveel mogelijk zoeken te vergoelijken, doch tevens hun gedrag met klem verdedigd. Buckhurst, die meer en meer op hunne hand begon te komen, had hun zijne voorspraak beloofd. Zij hadden in Juni hunne beschuldigingen, hoewel in beleefder termen,
449
nogmaals in den breede uiteengezet, \'t Was hun antwoord op de brieven van Leicester aan zijne aanhanjrers, op de verklaringen der gedeputeerde)! van Oostergo, op de aantijgingen van Deventer en bet geroep der predikanten. Zoodra zij in Zeeland waren gekomen, werden zij door Leicester overstelpt met klaoliten over de Staten van Holland, over Maurits, Ho-benlohe, Willem Lodewijk en Nieuwenaar, over de geldverspilling aan de Duitscbers , die niet gekomen waren, over de slecbte opbrengst van de beloofde buitengewone lasten eu andere dingen. Hoewel volgens gewoonte geene plichtplegingen werden gespaard, scheen \'t wel dat de twisten niet minder zouden worden, want Holland bad in de instructie aan zijne afgevaardigden ter Staten Generaal zich zoo schrap gezet als ooit te voren en de gewisselde nota\'s bewezen hoezeer beide partijen verbitterd waren. Maar het verlies van Sluis veroorzaakte eene reactie ten gunste van Leicester. Het volk was woedend, het schold de regenten voor verraders, de officieren en soldaten der bezetting klaagden luide over hunne verlatenheid. Men vreesde voor een aanval op Zeeland of voor een inval in het Sticht. De zomer was nog maar half voorbij cn de voortvarenheid van Parma maar al te bekend, \'t Was ook waarlijk een geluk voor Nederland dat de hertog (dat was hij sinds het vorige jaar door den dood zijns vaders Octavio) zich verder geheel wijdde aan de toebereidselen tot den aanval op Engeland , dat hij, volgens \'t bevel van Philips, alle operatiën tegen Nederland staakte en bet anderhalf jaar met rust liet, zoodat de twisten gestild waren, eer de oorlog weder begon. Zelden is iemand zoo erg zijn eigen vijand geweest als Philips II. Hoor zijn eeuwig plannensmeden verzuimde hij meermalen de schoonste gelegenheid om Nederland te onderwerpen. Hij was als de hond in de fabel en verloor wat hij had door eene schaduw na te jagen. Maar de Nederlanders wisten niet dat de arm van Parma gebonden was; \'t begon hun angstig om het liart te worden en zij zochten daarom eene verzoening
2a
450
met Elisabeth en Leicester. Den lofoquot; Augustus werd den landvoogd eene acte van satisfactie verleend, waarbij de Staten Generaal bem verzochten niet kwalijk te willen nemen, wat tegen hem was gezegd en gedaan en te gelooven dat zij in alles zijn gezag eu eer wilden handhaven, in de hoop, dat hij dan voortaan regeeren zou in overleg met de Staten, die, voegden zij er bij, niet vergaderingen van weinige personen waren, maar de vertegenwoordigers der edelen en steden des lands. Die acte werd in dank aangenomen en de twist scheen bijgelegd. Hohenlohe alleen bleef weigeren zich met den landvoogd te verzoenen, hoewel de Staten Generaal en de Kaad van State daar herhaalde pogingen toe deden. Hij wilde zich nog minder in Zeeland wagen, waar hij zijn leven niet zeker achtte. Hij verklaarde wel te willen vertrekken, maar niet vóór Maurits en do Staten van Holland, zijne meesters, in het gezag hersteld waren, dat hun toekwam. Er was niets met hem te beginnen.
Evenmin duurde de goede verstandhouding met de Staten lang. Eeeds de woorden van de acte van satisfactie kondigdon dit aan. De Staten beloven aldaar Leicester te zullen handhaven in zijn gezag, mits hij hunne rechten eerbiedigde. En daar zij onder die rechten geheel iets anders verstonden als de landvoogd, zeide dit eigenlijk niets. De geheele verzoening was een schijnvertoon. De ware gezindheid kwam voor den dag, zoodra de groote quaestie op het tapijt kwam. Leicester stelde dit, zoolang hij kon, uit; hij moet er tegen hebben opgezien den Staten voor te houden wat de koningin hem bevolen had. Eerst in de laatste dagen van Augustus verïrok bij uit Zeeland naar Dordrecht, waar hij de Staten Generaal beschreven had, maar nog niet aangekomen vond. Hij zond dus Bardes naar de Staten van Holland om hun voor te houden hoe hij Sluis niet had kunnen ontzetten door gebrek aan ondersteuning; dat het nu noodig was de Geldersche en andere grenssteden in goeden staat te brengen; dat hij moest weten
451
over welke strijdkrachten eu geldmifldelen hij zou kunnen beschikken. De Staten antwoordden met de gewone betuigingen en met het verzoek, dat de landvoogd met hen middelen zou beramen om \'t geen in \'t vorige jaar door de „quaede gheestenquot; was misdaan te herstellen. Dat was een slecht begin van samenwerking. Xoen lieten zij eene lange remonstrantie volgen, vol klachten over die „quaede glieestenquot;, waarmede kennelijk Deventer en de predikanten werden bedoeld, en over den steun, dien zij vonden. Openlijk verklaarden zij dat de souvereiniteit op hen was teruggevallen, dat zij daarom voor zich en voor de vertegenwoordigers der provinciën, voor de Staten Generaal, eischten de vrije beschikking over alle zaken, die den landvoogd niet uitdrukkelijk toekwamen, uitgezonderd die met de koningin in het tractaat bepaald waren, hoezeer zij den graaf in zijn gezag als landvoogd wilden handhaven, zoolang hij dit wettig uitoefende. Zij vorderden dat de troepen, buiten den eed aan den landvoogd, ook eenen aan de provinciale gouverneurs zouden zweeren; zij erkenden Leicester\'s absoluut gezag over de krijgszaken, behalve in \'t werven, en verzochten dat hij den oorlog te water aan den admiraal (dus aan Maurits), het verleggen der troepen aan de gouverneurs der provinciën zou overlaten. Om aan al die eischen de kroon op te zetten, verzochten zij nog dat Leicester alles zou herstellen, wat door onverstand en kwaden raad in \'t vorige jaar was gedaan op zijnen naam in het vergeven van posten en het aanstellen van gouverneurs, en dat hij degenen, die tusschen hem en de Staten oneenigheid zaaiden, zou wegzenden.
Twee dagen later gaf de graaf bescheid. Het was meer gematigd dan men kon verwachten, want de remonstrantie was op kouden, half beleedigenden toon gesteld en de eischen der Staten hielden niet meerder of minder in dan dat de landvoogd voortaan over de provinciën door middel der stadhouders zou regeeren , dat hij alleen in algemeene zaken het uitvoerend en wetgevend gezag hebben en kapitein-generaal zijn zou, dat
29»
452
hij de zeezaken zou laten in handen van Holland, koTtom, dat hij zou regeeren, zooals Holland het begreep, en de daarmede strijdige maatregelen ongedaan maken. In een anderen tijd zou hij woedend uitgevaren hebben over dergelijke onbe-sohaamdheid, maar thans, nu hij den Staten de quaestie van den vrede moest voorleggen, bedwong hij zich.. Hij verklaarde nooit naar meer gezag, dan hein gegeven was, gestaan te hebben, gaf omtrent de meeste eischen een ontwijkend antwoord, maar weigerde ten stelligste den eed der troepen aan de stadhouders en de vordering omtrent de garnizoensverlegging goed te keuren. Den dag daarop verschenen Valck en Menin uit zijn naam in de vergadering der Staten van Holland. Zij hadden van Leicester, in tegenwoordigheid van North en Pelham, last ontvangen, den Staten voor te houden dat de koningin de kosten van den oorlog niet langer dragen kon, dat haar bijstand niet voldoende was en ook niet vermeerderd kon worden, dat de Staten zelve weinig deden en dat de koningin hun dus in gemoede den raad moest geven om met haar tegelijk met Panna te handelen, dat zij hen uitdrukkelijk vermaande dit in allen gevalle gezamenlijk en niet provincies-gewijze te doen.
Het woord was gesproken. Oldcnbarnevelt en do zijnen maakten er een ruim gebruik van. Menin en Aralck hadden geen schriftelijken last gehad, maar de eerste had de opdracht van Leicester in \'t Italiaansch, waarin zij hem werd medegedeeld, opgeschreven en voorgelezen, om er zich mede te kunnen verdedigen, als de graaf hem mocht willen desavou-eeren. En wel zeer kwam hem dit te pas. Hij en Valck hadden een stuk geteekend en den Staten overgegeven, waarin zij verklaarden dien last van Leicester ontvangen te hebben, üe Staten zonden het aan de vroedschappen en aan de Staten van Utrecht; daar werd het gelezen en toen onder \'t publiek verbreid. Iedereen wist nu dat de Engelsche koningin, de voedstervrouw der hervormde kerk, vrede verlangde en niet
geneigd was langer haren bijstand te verleenen. Er ontstond luid gemor; de predikanten ontzetten zicli. Het volk begon Leicester te ontvallen op het oogenblik, dat hij zijn steun het meest behoefde. Hij vond het noodig de gezanten te desavou-eeren en beweerde dat zij zijne meaning slecht vermeld badden. Doch Menin dwong hem tot zwijgen door bet overleggen van het Italiaansche stuk. Zijne aanhangers eehter, de Utrechtsche magistraten, de ballingen en de Friesche ontevredenen verklaarden alle geruchten van vrede voor schandelijken laster en met zware straf werd door den raad van Utrecht een iegelijk bedreigd, die ze ter bezwalking van den naam der koningin en van den Inndvoogd verbreidde.
Zoo moest Leicester, ora zijn gezag te handhaven, datgene ontkennen, wat bem ten stelligste was opgedragen, en ontkennen zonder gevolg. Zijne van voorheen bekende dubbelhartigheid werd gestaafd door zijne aantijging tegen Menin , waardoor hij zich zoo jammerlijk blootgaf. Zijn toestand word onhoudbaar, Hij besloot er met geweld een einde aan te maken. Zijn plan was. Holland en Zeeland met geweld te bedwingen en, eens meester van den toestand, hun den vrede, zooals Elisabeth dien wenschte, voor te schrijven; want eerst van den vrede te spreken en dan naar macht te staan was eene dwaasheid. Had bij maar een oogenblik kunnen lezen in de brieven van Parma en Philips, bad hij, als Walsingham, de zekerheid gehad van de onoprechtheid der bedoelingen van Panna, had hij zijne meesteresquot; van die onoprechtheid kunnen overtuigen (dat werd zij niet, eer de Armada in het kanaal verscheen), hij had op meer wettige wijze zijne plannen ten uitvoer kunnen brengen en dictator worden met toestemming des volks. Maar thans moest bij beginnen met geweld en zelfs zich haasten, want reeds kreeg hij eene ernstige bestraffing uit Engeland, omdat hij nog niet aan zijne instructie voldaan bad.
Zijne betrekking neer te leggen, \'t eenige wat een man van eet in zijn geval doen kon, daar dacht hij niet aan. Trou-
454
wens, de koningin liet eene dergelijke zelfstandigheid niet toe. Wie haar diende was haar slaaf. Daarenboven, hij hoopte wraak te nemen o]) do Staten, die hem \'t leven verbitterd hadden, hij hoopte Oldenharnevelt en Hohenlohe zijne hand te doen gevoelen. Dus ontbrandde de strijd tusschen den landvoogd, die dictator wilde zijn, en de Staten van Holland, die zijne macht beperken wilden, heviger dan ooit te voren. Den 6«i™ September 15S7 verscheen eene lange remonstrantie van den landvoogd. Zij werd in druk rondgezonden aan de Staten Generaal, aan de hooge collegiën en de Staten der provinciën en aan de re-geeriugen der steden en kwartieren, met uitdrukkelijk verzoek, de zaak te behandelen in vereeniging met de gilden en schutterijen. Zij hield eene volledige verdediging van zijn gedrag en eene beschuldiging der tegenpartij in. Om zijne woorden ingang te verschaften, verklaarde hij ten stelligste dat de koningin geen vrede zou sluiten, zonder de Staten iu hunne belangen te kennen, en dat hij slechts van vrede gesproken had, omdat men hem het voortzetten van den oorlog onmogelijk maakte. Hij beweerde dat hij last had, alle provinciën te beschermen en niet maar een of twee (Holland en Zeeland), zooals anderen schenen te willen, dat hij zijne volle macht en meer geld moest hebben, of dat hij nergens voor in kon staan. Hij wenschte een duidelijk antwoord hierop, gegeven niet alleen door de Staten, maar ook door vroedschappen en gerechtshoven. Denzelfden dag trokken op zijn patent een aantal Engelsche vaandels Holland binnen; zij bezetten Maaslandsluis, Delfthaven, Gouda en Schoonhoven. Hun last was, te blijven, tot de Staten op het voorstel van Leicester zouden hebben geantwoord. Niet lang daarna verliet hij Dordrecht en verscheen den iaden September met een talrijk gevolg in den Haag. \'t Is vrij zeker, hoewel niet bewezen, wat hij er doen wilde, \'t Staat vast dat zijne aanhangers in groote opgewondenheid iets gewichtigs verwachtten en dat zijne tegenstanders vreesden dat hij iets ergs in zijn schild voerde. ïwee raadsheeren uit het Hof waar-
455
schuwden Oldenbarnevelt dat de graaf hem zou willen gevangen nemen, en deze week naar Pelft in den nacht vóór dat Lei-cester den Haag binnentrok. En waarschijnlijk was hij terecht beducht. In 1586 was Oldenbarnevelt Leicester nog niet in \'i oog gevallen, doch bij diens vertrek was hij op den voorgrond getreden, had altijd het woord gevoerd en zich veelai hevig tegen hem uitgelaten. De landvoogd hield hem terecht voor dengenen, die Maurits en Hohenlohe leidde. Hij hadden brief aan Junius en de geheime instructie weten machtig te worden, hij wist altijd wat uit of naar Engeland geschreven was. Volgens zijne gewoonte had de graaf geene woorden gespaard en vooral voor eene deputatie uit het Hof, den Hoogen Raad en de Rekenkamer van Holland zijne verbittering niet geheim gehouden. De deputatie was kort vóór hem in den Haag gekomen, en bijna oniniddelijk daarop ontving Oldenbarnevelt de waarschuwing. Ook Maurits verliet den Haag. Allerlei vreemde geruchten waren nu in omloop. In Zeeland werd verteld dat Maurits en eenige leden der Staten reeds gevangen waren genomen; men vermoedde dat Hohenlohe troepen bijeentrok om de Engelschen uit Zuid-Holland te verdrijven. Alles scheen een burgeroorlog aan te kondigen. Maar nu bleek het hoezeer Lei-cester zich vergist had in den aard der Hollanders. Nergens ontstond eenige volksbeweging. De vroedschappen volgden de leiding hunner afgevaardigden in de Statenvergadering. Alleen Dordrecht, Gouda en Amsterdam gaven een afzonderlijk antwoord op de remonstrantie; de andere steden hielden zich aan het besluit der Staten, dat dit niet door de steden, maar door de Staten zou geschieden. Toen men bericht kreeg van Leicester\'s komst en van zijne verbittering op Oldenbarnevelt, werd aan dezen terstond eene acte van indemniteit verleend, voor \'t geval, dat hem iets wegens zijn staatkundig gedrag werd aangedaan. De Staten traden krachtig voor hem op ten aanzien der beschuldiging, tegen hem ingebracht, alsof hij zou hebben verklaard te weten dat Leicester last had, zich van de souvereiniteit
456
meester te maken en het land tot vretle te dwingen, en gaven niets op van hunne eisehen aangaande de grenzen van het gezag der Staten, der stadhouders en des landvoogds. Leicester zag dat hij de publieke opinie in Holland niet voor zich had, dat niemand zich voor hem roerde. Zijne krachten waren niet toereikend voor een gewelddadige aantasting der personen, welke hij op \'t oog had. Zelfs al had hij de in den Haag aanwezige regenten gevangen genomen, \'t had hem niet gehaat. De hoofdleiders waren er niet onder en de inbreuk op de privilegiën zou geheel Holland in oproer hebben gebracht. Hij gaf zijn toorn lucht in hevige klachten over Oldenbarne-velt, maar daarbij moest hij \'t laten. Hij kon niet anders dan den Haag verlaten en zich naar zijn hoofdkwartier Utrecht begeven. Ook daar was zijne partij, eertijds zoo luidruchtig en heftig, stil geworden. De vredesvoorslag had ook daar zijne werking gedaan. In Friesland hadden de stadhouder en de Gedeputeerde Staten het pakket brieven en exemplaren der remonstrantie, die voor de afzonderlijk kwartieren bestemd waren, in handen gekregen en protesteerden ernstig tegen eene dergelijke handelwijze, die, zeiden zij, kennelijk de scheiding der provinciën beoogde, daar dergelijke stukken alleen aan de Staten behoorden gericht te zijn. En zij lieten \'t daarbij niet; de papieren van den president Aysma werden onderzocht en, daar men eene zeer compromitteerende correspondentie met zijn broeder Duco, Rieheüs Postella en andere revolutionairen vond, werd hij gevangen genomen. Do oppositie tegen de Staten was hier althans machteloos gemaakt.
Intusschen was Leicester\'s vertoog door de Staten der Provinciën en door enkele steden en regeeringslichamen beantwoord. Natuurlijk verklaarde Utrecht zich bereid alles aan hem toe te vertrouwen; ook Gelderla7id liet zich in dien zin uit, maar zeer voorzichtig en sprak krachtig tegen den vrede. De hooge collegiën van Holland antwoordden onder goedkeuring der Staten in zeer verzoenenden toon, verklaarden den strijd over het
457
gezag voor een treurig misverstand, maar üetcn zich behalve omtrent den vrede eenigszius onbepaald uit. Vreemd was de houding van Dordrecht en Gouda. De eerste stad was, misschien wel door den invloed der daar veel gezag bezittende gilden, zeer met Leicester ingenomen geworden en riep zelfs hare gedeputeerden uit de Staten terug. Haar antwoord was dan oolc na dat van Utrecht datgene, wat het meest in den geest van Leicester was. Gouda daarentegen verklaarde, en daarin stond liet alleen, dat een vrede op redelijke voorwaarden hoogst wenschelijk was. En die stad had in 1584 den krijg zonder vreemde hulp willen gevoerd hebben! Ook Amsterdam had een afzonderlijk antwoord ingezonden, maar een zoodanig, dat het voor Leicester nog onaangenamer moest zijn dan eene formeele wederlegging. De stad verklaarde toch dat zij in vele punten niet kon treden, omdat die alleen door de Staten Generaal beslist konden worden, dat een afzonderlijk handelen van steden in zulke gewichtige zaken veel te gevaarlijk was. Terwijl zij den landvoogd uiterst beleefd behandelde, gaf zij liem zijdelings te kennen dat zijn beroep op de stedeiv tegen de wetten des lands streed. Over \'t geheel genomen had hij weinig genoegen van zijn vertoog. Zelfs zijne ijverigste medestanders gaven blijken van zich door geene schoone woorden tot een vrede te willen laten overhalen. liet stilzwijgen der meeste Hollandsche steden kwam des te sterker uit door de onverwacht gunstige antwoorden van Dordrecht en Gouda. Hij zag in welk eene geringe partij hij in dit gewest bezat. Of Gelderland hem al genegen was, daar was weinig aan gelegen, want de Betuwe en eenige steden der Veluwe en van het Graafschap was alles, wat er vrij was. Evenmin kon hij veel troost vinden in de stemmen, welke op den Overijsselschen landdag ten gunste van den vrede op-gingen, want het gewest had op het oogenblik zelfs geen gedeputeerde ter Staten Generaal, en bracht evenmin als Gelderland iets voor de Generaliteit op, behalve brandschattingen.
458
En de vraag om herstel van zijn gezag werd wel door macli-telooze provinciën met vele betuigingen beantwoord, maar \'t was alleen Holland, dat door zijne toestemming liem in die macht herstellen kon. Hoe alles van Holland afhing was gebleken bij de nieuwe aanvrage om eene buitengewone subsidie voor de Engelsche troepen. De Hollanders hadden toen opgesomd wat zij al niet opbrachten, en tegenover die millioenen staken de duizenden der andere provinciën treurig af. Meer en meer zag Leicester in dat hij Holland op zijn hand hebben moest, wilde hij iets verrichten, dat hij zelfs met alle andere provinciën (en Zeeland en Friesland hielden zich aan Holland) niet daartegen was opgewassen. Zijne bedreigingen hadden niet gebaat, er moest gehandeld worden. En dat was des te meer noodig, daar zich ook in het Sticht weder tegenstand liet merken. Pc graaf had in het laatst van September Holland H7eder verlaten, na vele vruchtelooze conferentiën en reiaon-strantiën over de flnantiëcle qnnestie. Die niets hadden, beloofden veel, maar Holland, Zeeland, Friesland en zelfs Utrecht waren niet van zins meer op te brengen. Hij had zijn tijd nutteloos doorgebracht, doch besloot het verzuim te herstellen. Van Amsterdam, de stad waar het bovenal op aankwam, wilde hij zich vóór alles verzekeren. Maar eer hij te Utrecht met zijne voorbereidende maatregelen gereed was, werd hij daarin onaangenaam gestoord door een vertoog van acht leden der Utrechtsche ridderschap. Zij verzochten niet minder dan herstel der geschonden privilegiën en van hetgeen, naar zij zeiden, tegen het tractaat met Engeland was gedaan. Leicester ontweek het geven van een antwoord; hij eischte eene duidelijke formuleering wat er bedoeld werd, en terwijl de gezamenlijke edelen, ook zij, die onder de Geëligeerden zaten, hierover nog beraadslaagden , vertrok hij met een talrijk gevolg naar Amsterdam. Zijn voornemen was zonder twijfel zich van de stad door een coup de main meester te maken, de vroedschap af te zetten en een nieuwe, uit zijne aanhangers bestaande, op\'t kussen te
459
brengen, misschien nog daarenboven de hoofden der tegenpartij gevangen te nemen. Uat hij echter Hooft en anderen wilde laten ombrengen, komt mij ongelooflijk voor. Het gerucht, in dien tijd algemeen verspreid, staat in. i. op ééne lijn met dat omtrent den aanslag op het leven van Hohenlohe.
In eene sterk toenemende en bloeiende koopstad bevonden zich natuurlijk vele elementen voor eene democratische partij. De predikanten behoorden er bijna allen tot de streng recht-zinnigen en hadden veel invloed op de burgerij; het talrijke gespuis, dat zich in zulk eene stad bijna altijd ophoudt, zou bij elke beweging op de been komen. De regeering had dan ook krachtige maatregelen genomen, zelfs geschut voor het stadhuis geplant. Zij was van de trouw der schutterij verzekerd, zij had die beproefd bij een bezoek van Leicester in \'t vorige jaar, toen zij reeds een zeer argwanend oog op de plannen van deu landvoogd had geslagen. Zij had echter, misschieii om de lagere klassen te bevredigen, aan diens uitnoodiging om een antwoord op zijne remonstrantie voldaan, hoewel niet in dien zin als hij misschien wel wenschte. Thans kreeg zij den October op eens bericht van zijn voorgenomen bezoek. Nog dienzelfden avond kon men hem verwachten; een verzoek om later te komen kon niet meer gedaan worden. In allerijl werden toebereidselen gemaakt ter zijner plechtige ontvangst, maar desniettemin de stad in staat van verdediging gebracht. Want het late uur wekte vrees, dat hij van Engelsch krijgsvolk vergezeld zou komen en de stad door een coup de main in zijne macht brengen. Doch dat was het oogmerk van Leicester niet, hetzij hij vreesde voor nutteloos bloedvergieten, hetzij hij meende dat zijne aanhangers in de stad alleen voldoende zouden zijn (want hij dacht op de schutterij te zullen werken en had zelfs onder de vroedschap aanhangers), hetzij hij de troepen onder gunstiger omstandigheden in de stad hoopte te zullen brengen. Daarom verscheen hij alleen met een buitengewoon talrijk gevolg van Engelsehe en Nederland-
■160
sche edelen, officieren en dienaren. De eerste voorzorgsmaatregelen bleken noodeloos. Maar een feestmaal, aan de officieren der schutterij gegeven, versterkte de verdenking. De Burch-grave klaagde daar dat den landvoogd de gebruikelijke eer niet gegund was van liet wachtwoord te geven, maar do burgemeester Boom, tevens chef der schutterij , wist door zijn kordaat optreden te beletten dat de officieren gehoor gaven aan zijne insinuaties, \'t Bleek duidelijk dat in Amsterdam de magistraat alleen meester en gereed was zijn gezag met krncht te handhaven. Leicester vond don ook raadzaam zijn aanslag onder het masker van een beleefdheidsbezoek te blijven bedekken en keerde naar Utrecht terug. Tlier gaf hij oen nieuw bewijs van zwakheid. De Ütrechtsche edelen hadden hevigen twist gekregen over het aan te bieden verzoek. Zij waren zelfs handgemeen geraakt. De hoofdschout Trillo kreeg daarom bevel de voornaamste vijanden \'van de ptad gevangen te nemen. Ongelukkig voerde bij dit eerst uit, nadat zij hun verzoek aan den ]ias teruggekomen landvoogd hadden ingeleverd. Terstond hieven hunne verwanten en vele andere, ook llollandsche edelen de hevigste klachten aan , en Leicester was zwnk genoeg het bevel te desavoueeren. En toch ontnam hij tegelijk wederrechtelijk aan Nieuwenaar de magistraatsbestelling en handhaafde Ruysch en Deventer. Zoo gaf hij dag aan dag het bewijs zijner ongeschiktheid. Telkens vermat hij zich privilegiën te schenden, telkens ondernam hij gewelddadigheden, maar bij eiken tegenstand week hij terug. Op zulk eene wijze was \'t hem onmogelijk het veld te behouden tegen Holland, waar de regenten met kracht te werk gingen, waar niets geschiedde, of \'t werd consequent doorgezet. Zoo duwde Oldenbarnevelt eene deputatie predikanten, die op toegeven aan de eischen van Leieester kwamen aandringen, toe, „dat de TIeeren (de Staten) wisten wat /ij in hun vertoog zeiden en nog veel meer daartoe, zij zouden naar huis keeren en laten de lleeren met de zaken begaan.quot; Hard en streng bleven de magistraten
461
op een ieder letten, die mfiar een teeken van ontevredenheid gaf. Hoewel Leicester te Amsterdam niets oüdernomen had, gedroegen de regenten zich daar alsof de stad in staat van beleg was, en gingen alleen gewapend en onder geleide van vertrouwde schutters op straat. De Hollanders toonden voor niets terug te deinzen; zij verlegden de Statenvergadering naar Haarlem, omdat den Haag een open stad was, en gaven daar eindelijk den lö^n October een drietal vertoogen tegen Leicester\'s remonstrantie in het licht, waarin zij geen tittel of jota toegaven. Men zou hunne houding uitdagend kunnen noemen, üe reden, waarom zij waagden dus op te treden, kan alleen in den vrede gezocht worden. Zij wisten dat zij de massa des volks achter zich hadden, dat weldra een ieder zou erkennen dat niet zij Spaanschgezind waren, maar dat de Engelschen, de uitverkorenen der kalviuisten, den vrede zochten. Daarom konden zij de hoogheid van hun gezag handhaven tegen iedereen, die zich er aan vergreep, wie het ook ware, zonder dat het volk zich verzette. De beruchte Leidsche samenzweering bewees dit ten volle.
Lang had reeds in die bloeiende fabriekstad, waar de Vlaam-sche en Brabantsche lakenwevers bij duizenden waren heenge-stroomd en ouder de predikanten en professoren der universiteit een sterke ultra-kalvinistische partij bestond, een storm tegen de regeering gebroeid. Er lag een vaandel uit Sluis in bezetting onder hopman Nicolas de Maulde , waarop vast te rekenen viel, wegens de verbittering dier troepen op de Staten. De voornaamste samengezworenen waren eeu Genuees, Cosmo de Pescarengis, hopman en thans benoemd kolonel van een te werven regiment, vroeger houder eenet bank van leening te Leiden, professor Saravia, de oud-president van Vlaanderen en staatsraad Meetkerke, een rijk burger Volmar, ouderling der gemeente, de predikant van der \\A\'oude en anderen, meestal uitgewekenen. Pescarengis en Volmar hadden te Utrecht eene samenkomst met Leicester gehouden en het plan geregeld,
462
hoewel zij van den landvoogd niets dan mondelinge bevelen en verzekeringen kregen. Het plan was, het stadhuis in den vroegen morgen te bezetten, een vaandel uit Delft, onder He-raugière, dat ook binnen Sluis had gelegen, binnen te laten en vau de stad bezit te nemen in naam der koningin en ten dienste van Leicester. Evenals te Amsterdam was eene buitengewone inagistraatsverandering het doel der onderneming. Het plan had zonder twijfel eenige kans van slagen; bij de stemming der burgerij was die kans echter verre van zeker. De samenge-zworenen stelden het dan ook nog uit. Ondertussehen was Leicester uit Amsterdam teruggekeerd en naar het Noorderkwartier vertrokken, had de zaak der Utreehtsche edelen nieuw gerucht gemaakt en was door Killegrew een formeel vredesvoorstel gedaan. De achterdocht tegen den landvoogd en zijne aanhangers nam toe; het volk begon hem meer en meer ongenegen te worden. Wilden de samengezworenen den aanslag uitvoeren, zoo was \'t hoog tijd. Maar juist nu ontbrak hun de aanvoerder. Pescarengis werd wegens schulden gevangen gezet, maar naar zijne medeplichtigen meenden, omdat er iets vau het complot was uitgelekt\'). De schrik sloeg hun om het hart. Een hunner, de oud-schepen Schot, begaf zich naar den magistraat en deelde mede wat hij wist. De overige samen-gezworenen stoven heinde en verre uiteen. Slechts eenige werden gevangen genomen ; Pescarengis, die al in hechtenis was, Vol mar en de Maulde, die op de vlucht achterhaald werden. Dit geschiedde den October; denzelfden dag
werd de zaak door de Leidsche regeering bij de Staten van Holland ingediend. Deze hadden ook op denzelfden dag bericht fekregen van een adres, door Deventer\'s toedoen te Dordrecht tegen hen in omloop gebracht; zij waren verontrust over Leicester\'s reizen naar Amsterdam en Noord-Holland en vreesden
gt;) Zijne gevangenneming wordt ook door sommige schrijvers daaraan toegeschreven. Pescarengis had nl. zelf patenten uitgegeven voor zijne soldaten, wat groote argwaan tegen hem had doen ontstaan.
463
voor een coup d\'i\'tat. Zij besloten thans met de meeste strengheid te werk te gaan, om in eens alle ergens bestaande complotten te smoren. De tegenpartij had naar het zwaard gegrepen; ook zij zouden bewijzen het te kunnen voeren. Eene commissie, uit leden van de Staten en de burgemeesters en schepenen van Leiden bestaande, onder het praesidium van den stadhouder, werd gemachtigd de gevangenen te vonnissen. Het rechtsgeding duurde slechts kort. De beschuldigden bekenden de stad te hebben willen overrompelen; Volmar en Pescarengis van hiertoe door Leicester gemachtigd te zijn geworden, maar niets schriftelijks van hem te kunnen toonen; de Maulde was door hen overgehaald door het gebruik van den naam des landvoogds; hij had onbezonnen, maar ter goeder trouw gehandeld. Zijn lot wekte algemeen medelijden. Hij was een jong edelman van aangename vormen en een dapper officier, de zoon van den heer de Mansart, een vertrouweling van den Prins en bekend door de wijze, waarop hij langen tijd Oudenaarde had veten te behouden. Doch de Staten wilden een voorbeeld stellen. Geen voorbede mocht baten, zelfs het recht der verbidding door een jonkvrouw, die hem ten huwelijk opeischte, werd geweigerd. Den 26sten October vielen de hoofden der drie samenzweerders op het plein van \'s Gravenstein te Leiden. Tegelijkertijd werd eene amnestie op naam van Maurits uitgevaardigd , waarvan alleen de gevluchte eedgenooten waren uitgesloten. De in Holland aanwezige vaandels uit Sluis werden gecasseerd, en aan Maurits en Hoheulohe verdubbelde waakzaamheid aanbevolen. Maar \'t was niet meer noodig. HetLeid-sche complot had de overwinning der Staten bezegeld.
Leicester was na kort verblijf te Utrecht naar Noord-Holland op reis gegaan; daar hoopte hij althans eene goede ontvangst te vinden. Maar overal, behalve te Medemblik, waar Sonoy zijn hoofdkwartier had, ontmoette hij slechts koelheid. Te Hoorn ontving men hem beleefd, maar de magistraat van Bnkhuizen verzocht van de eer van zijn bezoek verschoond te jnogeu
464
blijven. Tegelijk kwamen brieven van de Staten van Friesland, waar Aysma zoo even gevangen genomen was, welke hetzelfde verzoek inliielden. Gedurig bleek het duidelijker dat hij het onderspit had gedolven. Te Alkmaar kreeg hij bericht van den ontdekten aanslag o]) Leiden. Nu begreep hij dat hij niet langer blijven kon. In Holland waren zijne weinige aanhangers zonder moeite gegrepen, het volk liet den magistraten alles toe, de vroedschappen handelden even als de Staten als één eenig man. Nog werd hij meestal beleefd ofschoon koel en met kenbaar wantrouwen ontvangen, maar reeds sloten enkele steden de poorten. In Holland kon zijn gezag niet meer erkend worden. Hij was in dezelfde positie als Anjou na de Fransche furie. Hij was voor goed gecompromitteerd in de oogen van allen, die de privilegiën handhaven wilden, en het volk viel van hem af, nn hij liet ongelukkige woord vrede gesproken had. Zijne tegenverklaringen en woordverdraaiingen hadden niets gebaat, veeleer de zaak erger gemaakt. Wie zou hem gelooven, nu op de remonstrantie van den B11™ September het voorstel van Killegrew van den llten October gevolgd was. Deze toca had dien dag formeel en eenige dagen later op verzoek der Staten schriftelijk, nit naam der koningin, de Staten Generaal nitgenoodigd deel te nemen aan den vredehandel tusschen haar en Spanje, en dat voorstel werd in alle staten- en vroedschapsvergaderingen aanhangig gemaakt. Leicester begreep nu dat hij niet meer in Nederland blijven kon, waar de grond hem zelfs in Utrecht begon te ontzinken, waar weldra van alle predikstoelen tegen den vrede werd gewaarschuwd en het volk meer en meer van gevoelen veranderde. Dat hij, zooals quot;Wagenaar verhaalt, voor zijn leven beducht was, is hoogst onwaarschijnlijk, maar hij kon niets verwachten dan eene opeenstapeling van belee-digingen, dan wantrouwen en tegenkanting, waar hij zich ook vertoonde. Hij verliet Noord-Holland en begaf aieh naar Vlis-singen, den Eaad van State bevel gevende in Holland te blijven. Hij legde feitelijk het bewind neder. En weldra kreeg
465
hij gelegenlieid het formeel te doen. Elisabeth riep hem terug en benoemde Lord quot;VVilloughby tot zijn plaatsvervanger. In eensn brief vol bittere verwijtingen, gaf zij daarvan kennis aan de Staten Generaal. Zij althans vond niets verkeerds in de daden van haren gunsteling, en verklaarde geene woorden te kunnen vinden voor het gedrag der Staten, wier valschheid, laagheid en ondankbaarheid alle maat te boven was gegaan. Eindelijk vertrok de graaf uit Vlissingen naar Engeland, en daar aangekomen, legde hij zijn ambt van gouverneur en kapitein generaal bij acte van 17 Januari 1588 neder. Zij werd echter eerst den laten April aan de Staten Generaal overgeleverd. Maar reeds met zijn vertrek uit Holland had hij opgehouden deel te nemen aan de regeering. Intusschen was een nieuwe gezant, Herbert, uit Engeland gekomen, met formeelen last om over den vrede te handelen. Het voorstel was bij de Staten der provinciën lang en breed behandeld. Gelderland en Overijssel, door den vijand erg in \'t nauw gebracht en ieder oogenblik hunnen ondergang te gemoet ziende, stemden in eene deelneming aan de onderhandeling toe. Maar de vier andere provinciën bleven er afkeerig van. Den 26s\'en December viel het besluit, aan de koningin een gezantschap af te vaardigen, met verzoek van geen vrede te sluiten. Daarmede eindigt liet tijdvak van Leicester en niet met zijn vertrek. Want de vredehandel van Elisabeth, haar onoverwinlijke afkeer van de voortzetting des oorlogs geeft er den sleutel toe. Eerst, nu dit besluit was genomen^ van in den strijd te volharden ten einde toe, zelfs alleen, zonder Engeland, was ook de kwade geest geweken, door welken Nederland gedurende dat tijdperk bezeten was geweest. Wel is nog menig ongeluk het gevolg geweest van de toenmaals ontstane verdeeldheid, maar \'t waren slechts dingen van voorbijgaand belang. Erger echter was\'t dat de staat in dat tijdperk eene gedaante kreeg, zoo misvormd, zoo onvoldoende, dat zelfs de frissche levenskrachten van een jeugdig volk er onophoudelijk onder leden. Want de overdreven decentralisatie welke de zwakheid derRe-
30
166
publiek is geworden, is in dien tijd ontstaan; zij was het gevolg der reactie op het despotiek en ondoelmatig bestuur van den landvoogd.
Ik heb scetracht, zooveel mijn bestek toeliet, een duidelijk en kort overzicht te geven van dit tijdvak, dat de krisis in de Ncderlandsche staatsgeschiedenis in zich bevat, \'t Zal noo-dig zijn er ons oordeel in korte woorden over samen te vatten. In het vorige hoofdstuk heb ik trachten te beschrijven hoe de landvoogd in het eerste jaar van zijn bestuur door eene stelselmatige bestrijding van het belang van Holland de oppositie van dit machtige gewest opwekte, hoe hij reeds toen terugweek voor krachtigen tegenstand, hoe zijn bestuur alle vastheid miste en zijne maatregelen om de oppositie te overvleugelen meestal slecht, ondoelmatig en laaghartig waren, \'t Zelfde geldt van het tweede tijdperk.
Door de kabinetsacte van 6 December verlamde hij de regeering in zijne afwezigheid. Het land geraakte daardoor in groot gevaar. De Staten van Holland namen de macht, aan de centrale regeering toekomende, terug en zorgden zelve voor de veiligheid des lands. Maar de oppositie der kalvinistische democraten werd des te heftiger, en de Engelschen traden openlijk als vijanden van Holland op. Leicester kwam terug, maar in stede van zich met de Staten te verzoenen, zocht hij zich door geheime aanslagen meester van het land te maken, \'t Is waar, hij was daartoe gedrongen door de bevelen zijner meesters, die hem oplegden, de Staten tot vrede met Spanje te bewegen, bevelen, die h\'j niet dan met geweld kon ten uitvoer leggen. Maar bij die aanslagen ziet men nergens consequentie, nergens goed overleg; altijd zocht de landvoogd zich achter zijne aanhangers te verschuilen, steeds muntte hij uit door dubbelhartigheid. En behalve het ontzet van Sluis beproefde hij niets. Men kan eigenlijk niet zeggen dat hij in 1587 het bestuur heeft gevoerd, want zijn ge-heele tweede bewind was één enkele strijd met de Staten, een strijd, waarin hij jammerlijk het onderspit dolf. Zijne geheele
467
regeering bewees dat hij de meest ongeschikte persoon was voor de betrekking, welke hij aanvaard had. Hij kende zoo min het volk, waarover hij kwam regeeren, als zijne instellingen of belangen. Hij wilde het goede, maar hij koos daarvoor steeds slechte middelen. Nogtans voortgezweept door eigene hartstochtelij kheid , steeds omgeven door kwade raadgevers, door mannen , die bedoelingen koesterden, welke met die der regenten niet strookten, leerde hij dat niet inzien en bleef hij hardnekkig weigeren zijne fouten te erkennen. Dus ging hij voort op zijne verderflijke baan, totdat hij, na eene vruchtelooze poging om met geweld te verkrijgen, wat men hem niet goedschiks geven wilde, op onwaardige wijze het land verlaten moest, waar hij twee jaren vroeger als een Messias ontvangen was.
quot;Wat zijne tegenstanders, de Staten van Holland, aangaat, in het eerste tijdperk hadden zij hunne bevoegdheid nooit overschreden; hoewel onophoudelijk beleedigd en beroofd van dien invloed, welke Holland zeker boven alle andere gewesten toekwam, hadden zij zich bepaald tot remonstranties. Eerst toen Leicester vertrokken was, begonnen zij met kracht op te treden. Zij bewerkten dat eenige der meest verkeerde maatregelen van Leicester werden ingetrokken, maar zij lieten dat nog geschieden op naam der Staten Generaal of van den Raad van State. Eerst het verraad van Stanley gaf aanleiding tot een aanval van hunne zijde. De reeks besluiten in Februari waren in zekeren zin een coup d\'état; zij vestigden zich toen in de positie, welke zij sedert ruim twee eeuwen achtereen hebben gehandhaafd, zij stelden de souvereiniteit der provincie boven die der centrale regeering, erkenden in hun gebied geen ander gezag dan liet hunne. Die besluiten hebben gewichtige, in vele opzichten nadeelige gevolgen gehad; in zooverre zijn zij te betreuren; maar \'t is hier alleen de vraag, of zij toen noodig waren. En dan antwoorden wij volmondig : zeer noodig. Men stelle zich een land voor, waar eene vreemde legermacht aanwezig is, die bijna in open vijandschap loeft met het volk;
30*
168
op die legermacht ligt de verdenking van met den vijand te heulen, in alle geval van hoogst gevaarlijk voor het land te , zijn, en de regeering des lands is niet bij machte iets te doen om het land daartegen te beveiligen. Nu vragen wij: is \'t niet de plicht van de vertegenwoordiging des lands, dat gedeelte, waar zij macht over heeft, in veiligheid te brengen? Mochten de Staten werkeloos toezien dat de vestingen in de macht bleven van kwalijk te vertrouwen troepen en het land blootgesteld aan ordeloos en muitend krijgsvolk ? Mocht het de wetten en voorrechten laten vertreden, ten gerieve van eenen onbekwamen vreemdeling, die \'s lands belangen nooit of nergens behartigde; mochten zij eene woelzieke partij meester laten worden van het land en dit onderwerpen aan het onbeperkt gezag van dienzelfden vreemdeling ? De Staten deden niet meer dan wat de plicht van goede regenten was, toen zij het gezag, ter kwade ure aan dien vreemdeling opgedragen, wedor aan zich trokken. En toen de landvoogd terugkwam en herstel van zijn gezag eischte, konden, mochten zij \'t met hun plicht in overeenstemming rekenen, dien vreemdeling, wiens bedoelingen zij wantrouwden, wiens bestuur zij allerverderfelijkst achtten, weder die buitengewone macht toe te vertrouwen? Waren zij niet verplicht, zelfs langs onwettigen weg, door een hardnekkig vasthouden aan het eens ingenomen standpunt, hun gezag te handhaven tegenover dat van den landvoogd, in wien zij den gevaarlijksten vijand der rechten des lands zagen? Zij zouden gebroken hebben met hun geheel verleden, hadden zij da^ niet gedaan.
Onwillekeurig vraagt men zicli af, bij de beoordeeling dezer allerdroevigste krisis, van dezen strijd tusschen goede oedoe-lingen en wel gegronde rechten, aan wien ligt de schuld?
Voor een niet gering deel aan de Staten zelve, die aan iemand, wien zij niet. kenden, eene macht opdroegen, grooter dan ooit iemand hier te lande sedert den opstand bezeten had ? Niet minder ook aan Leicester, die eenen post op zich nam,
469
waarvoor hij bij uitstek ongeschikt was , zijne bedoelingen steeds zocht te bereiken langs slinksche wegen, bijna nooit verstandige maatregelen nam en geweld en anarchie begunstigde, waar hij er zijne heerschappij mede dacht te vestigen of zijn haat te voldoen. Eenigermate ook aan Elisabeth, die haren gunsteling eerst in ongenade liet vallen, omdat hij die macht aangenomen had, en daardoor zelve zijn gezag den eersten slag toebracht, die hare hulptroepen van honger liet omkomen, de Staten met de meest onverdiende verwijten overlaadde, later alle, ook de meest verkeerde handelingen van haren gunsteling , tegen beter weten aan, verkoos goed te vinden en eindelijk door hare begeerte naar vrede hem in een onhoudbaren toestand bracht. In vele opzichten ook aan de kalvinistisch-democratische partij, die uit fanatisme een strijd begon tegen de regenten en de gevestigde orde van zaken zocht om te keeren, die den landvoogd maakte tot het werktuig der bedoelingen van volksmenners en predikanten. Eindelijk aan het natuurlijke antagonisme der belangen van Holland en van de landprovinciën, die den landvoogd steunden in eiken maatregel, welke tegen het belang van Holland werd genomen. Tn de eerste maanden van Leicesters bestuur werd gezaaid, wat later geoogst werd. Iedereen wilde eene sterke centrale regeering. Maar nauwelijks is deze regcering gevestigd, of hare daden blijken verkeerd te zijn. Het hoofd dier regeering maakt zich dienstbaar aan eene partij, hij vat zijne macht anders op dan zijne lastgevers, de Staten der provinciën; hij zoekt absoluut te regeeren. T)e Staten van Holland onttrekken zich aan het gezag, en zij zien in eene sterke regeering voortaan een gevaar voor hunne zelfstandigheid, welke zij met vijftien jarenstrijds zoo duur gekocht hebben. He vraag is maar: hebben zij dien beslissenden stap, welke twee eeuwen achtereen van invloed is geweest op den Nederlandschen staat, gedaan, door den nood gedwongen, of ua lange voorbereiding p Volgens een aantal onzer nieuwere geschiedschrijvers was die stap eene bekroo-
470
ning van eene stelselmatige oppositie. Mijns inziens een zeer onrechtvaardig oordeel. Ware dit het geval geweest, hadden, zooals die schrijvers meenen, de Staten Leicesters gezag steeds zoeken te verzwakken, dan vragen wij: hoe is het mogelijk dat zij hem eerst een zoo groot gezag opdroegen? Zonder toestemming van Holland had hem dit nooit kunnen gegeven worden. En waarom stelden zij de terugname van het gezag zoo lang uit, hoewel reeds een jaar lang anders geregeerd werd dan zij wenschten? Mij dunkt, \'t blijkt uit alles dat de Staten hunne revolutie, want anders kan men hunne besluiten van Februari niet bestempelen, niet begonnen, dan toen zij werkelijk vreezen moesten dat het land ten verderve zou gaan, indien zij niet tusschen beide traden. Het kwaad is hierin gelegen, dat, toen eenmaal de Staten de zege hadden behaald en meesters van het land geworden waren, zij de gewonnen macht niet voor een deel aan een centraal regeeringsorgaan in handen stelden, dat zij, eens het zoet der heerschappij gesmaakt hebbende, er niet toe konden besluiten , deze ten beste des lands voor een deel weder af te staan, \'t Geen eens een noodzakelijk kwaad was geweest, werd later eene bron van rampen. Maar niet de regenten van Leicester\'s tijd, maar hunne opvolgers treft die schuld.
Nog eenmaal zij het herhaald, Leicester wilde zonder twijfel het goede, maar zijne middelen waren zoo slecht, dat zijne tijdgenooten hem moeilijk anders dan veroordeelen konden, zoodat het zelfs vreemd is dat de revolutie tegen zijn wanbestuur niet reeds vroeger uitbarstte. Door zijn rampzalig bestuur heeft hij de eenheid van Nederland voor twee eeuwen onmogelijk gemaakt.
XIII.
Met het vertrek van Leicester was de krisis geeindigd. Holland had eene volkomen overwinning op zijn vijanden behaald. De onlusten, welke nu volgden en als de voorteekenen van een burgeroorlog werden aangezien, waren inderdaad slechts de natuurlijke gevolgen der geweldige schokken uit het afgeloopen tijdperk. Zij eindigden spoedig, zonder veel schade te hebben aangericht. Voor \'t oogenblik baarden zij echter de grootste bezorgdheid.
Leicester was vertrokken zonder de landvoogdij neer te leggen. Hoewel iedereen begreep dat hij nooit terug zou keeren, kon men de regcering niet reorganiseeren, voordat officieel van zijnen afstand bericht was gegeven. En de acte daarvan was wel op den IT11611 December 1587 geteekend, maar door een samenloop van omstandigheden, zeker voor een goed deel door kwaadwilligheid veroorzaakt, werd zij eerst den lsten April des volgenden jaars overgeleverd. Gedurende drie maanden verkeerde het land derhalve in een staat van anarchie, konden de aanhangers van Leicester hunne oppositie tegen de Staten wettigen door een beroep op zijn nog steeds bestaand gezag.
De houding van Leicester\'s opvolger in liet bevel over het hulpleger, Peregrine Barty, baron Willoughby, van Killegrew en van alle Engelsche officieren sterkte hen in hun tegenstand. Lord Willoughby was een stout, ridderlijk krijgsman, maar
472
volstrekt niet berekend voor zijn post, zonder het geringste staatkundige talent, daarbij een bewonderaar van Leioester en bezield met al den trots van een hooggeboren edelman tegenover de kooplieden en advocaten, die Nederland regeeren wilden. Hoewel hij met tegenzin het bevel aanvaard had en zich zijnen ongeschiktheid wel bewust was, liet hij zich toch door zijn gebrek aan staatkundigen tact verleiden tot daden, die den schijn op hem wierpen, als zocht hij het land ten verderve te voeren.
Het leger bevond zich in ellendigen toestand; bijna alle korpsen hadden maanden achterstallige soldij te vorderen. Onder Leicester waren telkens nieuwe troepen in dienst genomen; in het voorjaar van 1587 had men wel een goed deel ontslagen, maar tijdens het beleg van Sluis was het getal weder hoog opgevoerd, zonder dat voor hunne geregelde betaling gezorgd was. Want de finantiëele hulpbronnen van den staat bestonden bijna alleen in de twee ton per maand, die de vier contri-bneerende provinciën opbrachten en uit de geringe contribution en brandschattingen van Gelderland, Overijssel, Brabant en Vlaanderen. Die sommen waren onvoldoende; in do tijden van krisis hadden de Staten geweigerd buitengewone bijdragen toe te staan. Er heerschte daarom groote ontevredenheid in het leger, en de soldaten gaven de schuld natuurlijk aan de Staten. Een aantal officieren waren aanhangers van Leicester en voornemens van niemand bevelen te ontvangen dan van hem alleen, terwijl de Staten van Holland en Zeeland eischten dat de troepen in hunne gewesten alleen aan den stadhouder en zijn luitenant Hohenlohe zouden gehoorzamen. Eene dubbele muiterij dreigde dus, gesteund door de Engelschen, die in allen gevalle den ongehoorzamen officieren de hand boven \'t hoofd zouden houden. Ook in de staatkundige wereld zag \'t er bedroefd uit. In Friesland waren de partijen nog in lang niet verzoend en Oostergo steeds gereed tot alles, wat Elisabeth maar verlangde, tot zelfs den vrede met Spanje toe. In Utrecht waren de stad
473
en de ridderschap, na de petitie der edelen in October, weder in open oorlog. Een aantal edelen waren naar Holland uitgeweken en zonden van daar scherpe protesten tegen alles, wat van de zijde der stad gedaan werd, aan den stadhouder. De predikanten ijverden wel tegen den vrede, maar toch evenzeer tegen de libertijnsche Staten. Deventer en de zijnen lieten steeds pamphletten uitgaan, waarin het vertrek van den landvoogd als het begin van het einde werd voorgesteld en de meest lasterlijke beschuldigingen tegen de Staten, tegen Mau-rits, Oldenbarnevelt en anderen verspreid werden. Algemeen geloofde men dat Elisabeth hare hand van het land zou aftrekken, mi de Staten haar op nieuw zoo zwaar beleedigd hadden, en menige beangste ziel ried tot volkomen onderwerping. Eene eigenlijke centrale regeering bestond niet meer; de Raad van State achtte zich ontslagen en bleef slechts voor-loopig in functie, maar zonder macht en zonder middelen. Dus eindigde het jaar 1587 onder de dreigendste voorteekenen ; het sinds lang als een wonderjaar aangekondigde jaar 1588 brak aan. En voor Nederland scheen het de sombere voorspellingen van algemeen verderf te. zullen vervullen. Bijna tegelijkertijd kwamen de bezettingen van Medemblik, Naarden, Schoonhoven, Geertruidenberg, Bergen op Zoom, Heusden, A\'eere, Arnemuiden en van een aantal kleine sterkten in vollen opstand. Zij weigerden allen dienst, vóór zij afbetaald waren; eenige voegden er bij geen anderen eed te willen doen dan dien aan Leicester. De gouverneur van Vlissingen, Sir William Russel, gebeten op de Staten van Zeeland, omdat zij het bevel over het Zeeuwsche regiment ua Sidney\'s dood aan den graaf van Solms hadden gegeven, terwijl hij er als Sidney\'s opvolger aanspraak op maakte, stookte het vuur aan en wist geheel Walcheren, op Middelburg na, onder zijne macht te brengen, ïe vergeefs zocht Maurits door zijne persoonlijke aanwezigheid den twist te stillen, \'t Duurde geruimen tijd, eer zijn gezag als stadhouder en markies van Veere en Vlissingen erkend werd.
474
Groote geldelijke opofferingen van Holland stelden echter de troepen te vrede; een aantal vaandels werd daarop gecasseerd en het leger zoozeer verminderd, dat men het voortaan geregeld betalen kon. De Staten schoten zelfs de sommen voor om de troepen der koningin te voldoen. Maar de bezetting van Geertruidenberg bleef hardnekkig weigeren het gezag van den stadhouder en provincie te erkennen. Vooreerst echter was het gevaar het dreigendste in Noord-Holland.
Het geschil tusschen Sonoy en de Staten bleef nog steeds onbeslist. Leicester bad hem niet van zijn eed ontslagen, en hij weigerde den door de Staten gevorderden af te leggen, eer dat was geschied. Na Leicester\'s tweede vertrek voorzag hij nieuwen aandrang van de zijde der Staten. Hij besloot zich in staat van tegenweer te stellen en ontbood cenige zijner vaandels uit Friesland en de steden der Zuiderzee. T)e bezetting van Me-demblik vermeerderde hij op eigen gezag tot 600 man. De muiterij van zijn krijgsvolk maakte hem echter voor een oogen-blik machteloos. Maurits verscheen in Noord-Holland, om met de soldaten een vergelijk te treffen. Maar eer hij daarin slaagde, had Sonoy zelf een verdrag tot stand gebracht, waarbij officieren en manschappen elkander beloofden bij te staan, tot de soldij afbetaald was. Hij versterkte zich nu binnen Medemblik, ontwapende de burgerij en beval zijne vaandels in de Zuiderzeesteden van niemand bevelen te ontvangen dan van hem zeiven eu geen nieuwen eed te doen. De llaad van State, waarin Bardes en Leoninus, als altijd, eene verzoenende staatkunde voorstonden, trachtte te vergeefs te bemiddelen. De Staten van Holland waren niet meer gewoon hun gezag en dat van hunnen stadhouder te laten verkleinen. Maurits trok troe-pen bijeen, onderwierp met behulp der burgerij het garnizoen van Hoorn en liet Medemblik van de land- en zeezijde door Villiers, den voormaligen stadhouder van Utrecht, thans, na liet ontslag uit zijne gevangenschap, veldmaarschalk der Generaliteit, belegeren. Sonoy\'s vrienden zonden naar Engeland
475
om hulp. Het beleg van Medemblik werd afgeschilderd als eene wraakneming op de trouwe vrienden der koningin. Er kwamen dreigende brieven van Elisabeth; Willoughby en Kil-legrew spraken van haar hoogste ongenade; overal werd het gerucht verspreid, dat zij het land aan zijn lot zou overlaten als de maatregelen tegen Sonoy niet werden ingetrokken. De Eaad van State, nog uit mannen bestaande, in Leicester\'s tijd gekozen, en onder Willoughby\'s en Killegrew\'s invloed, voegde er zich bij en ried dringend tot het nalaten van geweld. Niet alleen Sonoy en de Leicestersche factie in Noord-Holland en de Utrechtsche democraten, maar ook de muitende garnizoenen werden zoodoende in hun verzet tegen de Staten gestijfd. Maar Holland wist van geen toegeven en sleepte de Staten Generaal, die weder bijeen waren gekomen, niettegenstaande den tegenstand van Utrecht, Gelderland en Overijssel\'), met zich mede. Met krachtige vertoogen werd op Elisabeth\'s bedreigingen geantwoord. Maurits zelf zond haar een verdedigingsgeschrift; het beleg van Medemblik werd, hoewel zonder veel vrucht, voortgezet.
De gevolgen zouden onberekenbaar zijn geweest, indien niet eindelijk de acte van afstand van Leicester ware overgeleverd. Het voorwendsel der muiterij was nu voor Sonoy en vele bezettingen vervallen. Willoughby, welwillend genoeg, maar gewoonlijk onhandig, kwam tusscbenbeide. Den 35stei1 April werd een vergelijk getroffen, waarbij Sonoy in zijn kommando bevestigd werd, zijne troepen drie maanden soldij ontvingen en zij allen den eed aan Staten en stadhouder van Holland deden.
\') Gedurende de jaren 1584 tot 87 had het laatste gewest geene gedeputeerden in de Staten Generaal gehad. Eerst in Leicester\'s t\\jd was het in den Raad van State vertegenwoordigd geworden. Het zond eindelijk in 1587 gedeputeerden , maar met last, alleen over de punten van beschrijving en niet op alle voorvallende zaken te beraadslagen. Eerst in het einde des jaars voldeden de Staten van Overijssel aan het verlangen der overige gewesten, veranderden dien last in eene gewone commissie voor gedeputeerden ter Staten Generaal en traden daardoor weder formeel in de gemeenschap.
476
De bezetting van Medemblik werd op 150 mau teruggebracht. Maar de burgerij had veel iu het beleg geleden en begon nu uit weerwraak den gouverneur allerlei overlast aan te doen, en zijn ondergeschikt koinmandu was hem niet voldoende. Hij vernam dat de Staten van Holland hem geene nieuwe commissie wilde geven en begreep dat hij bet vertrouwen verloren had. Daarom vroeg hij zijn ontslag en vertrok naar Engeland. Eenige jaren Inter keerde hij naar Nederland terug en leefde nog korten tijd van een pensioen der Staten. Dus was het einde van een der eerste voorvechters der onafhankelijkheid, van een man, die groote diensten had bewezen, maar die door zijne halstarrigheid en eigendunkelijkheid zichzelven onbruikbaar had gemaakt. Hij was niet de eenige van \'s Prinsen oude volgelingen, die zijne vele diensten zoo slecht beloond zag. Treslong had zijn trots met een lange, onverdiende gevangenis geboet en werd eerst in den avond zijns levens door eerambten schadeloos gesteld, en de eerste onder allen, de edele Marnix, zoolang \'s Prinsen rechterhand, sleet zijne dagen in Zeeland, zonder in eenige betrekking gebruikt te worden, al was hij ook bevrijd van do dwaze verdenking van verraad, na Ant-werpen\'s val tegen hem opgevat. De tijden waren veranderd en nieuwe mannen opgetreden, die de oude volgelingen van den Prins uit hot gezag verdrongen.
Toen de muiterij te Medemblik gestild was, werd na eenige moeite ook die der Zeeuwsche garnizoenen bedwongen, dat van Geertmidenberg alleen hield vol. Het weigerde met iemand anders dan Willoughby te handelen. Eenige officieren waren al over het verkoopen der plaats aan Parma in onderhandeling getreden. Maar hoewel dit voorkomen werd, gelukte het den Staten en Maurits niet de stad, die tevens eene heerlijkheid van het huis van Oranje was, weder onder hun gezag te brengen. Slechts door de benoeming van Willoughby tot gouverneur en de uitbetaling van 216,000 gulden was het garnizoen tot onderwerping te bewegen, maar steeds onder voorwaarde,
477
dat het door geen ander krijgsvolk vervangen worden en alleen onder Willoughby staan zou.
Tntusscheu was het dreigendste gevaar afgewend en bracht de vredehandel van Engeland met Spanje veel bij tot versterking der eendracht. Elisabeth bleef voortdurend aandringen op de deelneming der Staten aan de onderhandelingen,, die in April te Ostende begonnen. Het volgens het besluit van December naar Engeland afgevaardigde gezantschap, uit Caseuibroot en Loosen bestaande, vermocht haar daarvan niet af te brengen. Maurits en de Staten van Holland riepen al de kleine steden ter vergadering op en lieten de predikanten om hun advies vragen. \'t Spreekt van zelf hoe dat luidde. Het volk, ook de strengste kalvinisten, kwam hoe langer hoe meer op hunne hand. Een gezantschap van drie predikanten werd naar Elisabeth afgevaardigd, om haar tot volharding in den oorlog aan te sporen. Maar toen het te Londen kwam, was het niet meer noodig; de Armada naderde reeds het kanaal.
Philips II had zijn doel bereikt. Hij had Engelands waakzaamheid verschalkt. Zoovele waren de geruchten geweest, welke over de groote vloot verspreid werden, en zoolang bleef zij uit, dat er niemand, zelfs niet de wijze en scherpziende Walsingham, meer geloof aan sloeg. Parma\'s toebereidselen achtte men tegen Zeeland of Ostende, de vloot in Spanje naar Amerika bestemd; als met blindheid geslagen, geloofden Elizabets gezanten in Vlaanderen nog sterker dan hare raadslieden in Engeland aan de verzekeringen van Panna. Eerst in April begon zij beducht te worden dat de Armada, de toerusting en onderhandelingen van Parma één doel hadden, de verovering van Engeland. Toen ving zij \'t overhaast aan zich te wapenen en verzocht zij de Staten om den bijstand, welken het traktaat van 1585 eischte. Niets deed meer af ter heeling der breuk, welke sedert Leicesters optreden tussehen Engeland en Nederland bestond, dan die aanvrage en de energie, waarmede er aan voldaan werd. Terwijl de ongeordende massa\'s
478
der Engelsche militie te wapen stroomden en de Engelsche oorlogsvloot onder Lord Howard naar den Atlantisehen Oceaan stevende, om den vijand te verkennen, bezette eene macht van grootere en kleinere Nederlandsche oorlogschepen alle havens en zeegaten, waar Parma\'s vloot kon uitloopen. quot;Weldra was deze volkomen geblokkeerd en hare vereeniging met de Armada, waarop het geheele plan berustte, onmogelijk gemaakt, tenzij de Spaansche vloot de blokkade kon verbreken; en daar zij uit schepen bestond, welke niet over de banken konden komen, mocht men daar aan twijfelen.
\'t Ligt niet in in mijn bestek de uitrusting, strijd en ondergang der Onoverwinlijke Vloot te beschrijven; wie zou dat ook wagen na de meesterlijke schilderij, door Motley daarvan opgehangen? Alleen van de gevolgen moeten wij hier spreken. De macht van Philips had een geweldigen knak gekregen. Alle krachten van zijn rijk had hij ingespannen, om Engeland ten onder te brengen. Daartoe had hij niets gespaard. Kwistig had hij geld uitgestrooid, om in Frankrijk den burgeroorlog levendig te honden, de krachten van dat ongelukkige land te verlammen en het te verhinderen Engeland bij te staan. Hij had Parma gedwongen, op het oogenblik dat de kans het schoonste stond, af te zien van een aanval op Nederland en al zijne aandacht te wijden aan de toebereidselen voor de groote onderneming en aan den schandelijken vredehandel met Engeland. Hij had met opzet de heerlijkste gelegenheid om Nederland te onderwerpen verzuimd , want naar zijn oordeel moest dit van zelf vallen, als Engeland maar eens veroverd was. En de oude, wel ervaren vorst, die geen hooger eernaam kende dan dien van den Voorzichtige, was kinderachtig genoeg om aan eene zoo moeilijke en onzekere onderneming, als de verovering van een geheel koningrijk, bewoond door een krijgshaftig volk, alles op te otteren, en onwetend genoeg om te vergeten dat Parma door eenen zeer overmachtigen vijand zoo kon worden ingesloten dat hij den overtocht niet beproeven kon. De geschiedenis der
479
Armada biedt een merkwaardig contrast aan van fijne politieke scherpzinnigheid en onbegrijpelijke domheid, in één persoon vereenigd. Met groote behendigheid speelde Philips door, tot hij eindelijk zijne groote troef uitspelen kon; maar terwijl hij dit deed, beging hij eene menigte grove misslagen, zooals er weinige in de wereldgeschiedenis zijn gezien. Daarom verloor hij het spel, \'t geen hij zooveel kans had gehad te winnen. Wij zeggen kans, want \'t is ver van onwaarschijnlijk of niet Panna, eens in Engeland geland, daar den ondergang zou hebben gevonden , wat het verlies van België zeker zou hebben ten gevolge gehad. Maar dit is zeker dat hij eene veel schooner kans voorbij liet gaan, die van Nederland te onderwerpen, terwijl het in zichzelf verdeeld was. T)e verblinding van het volk en de volksmenners in Kederland, die zich in Leicester\'s persoon eenen afgod hadden opgericht, geeft recht tot de vooronderstelling, dat een aanval van Panna op Noord-Nederland in die dagen hetzelfde gevolg als in Vlaanderen zou hebben gehad, nl. nieuw geschreeuw van verraad en nieuwe twisten. Zelfs terwijl Panna niets deed, vielen hem de vruchten der Leices-tersche twisten in den schoot; wat zou het niet geweest zijn als hij de hand had uitgestoken, als hij, gebruik makende van zijne uitnemende strategische positie, tegen Kampen en Zwolle en tegen Utrecht geopereerd had, terwijl het Neder-landsche en Engelsche krijgsvolk in opstand was en landvoogd en Staten als met blooten dege?! tegenover elkander stonden ? Maar de verblinding, de onzinnige heerschzucht van den plannenmakenden koning redde Nederland van de gevolgen der verblinding van zijn volk en der onbekwaamheid van zijn hoofd.
De ondergang der Armada is daarom het keerpunt geweest van den oorlog. De half verbroken band tusschen Nederland en Engeland werd er weder door versterkt en dus tevens de nog smeulende burgertwist geheel gesmoord, de loop van Parma\'s overwinningen gestuit. De Nederlanders kregen weder
tijd om adem te scheppen.. hunne krachten te herstellen en het binnenlandsch bestuur op vasten voet te brengen.
Zoolang Leicester\'s afstand geheim was gebleven, had men den ouden Raad van State als hoogste regeeringslichaam in dienst gelaten; zoodra echter was de acte van afstand niet overgelegd , of de Staten Generaal gingen aan het reorganiseeren van dat centraal orgaan. Pen April 1588 werd een plac-caat uitgevaardigd, waarbij de afstand bekend werd gemaakt en de algemeene regeering der Vereenigde Nederlanden werd gesteld in handen van den Raad van State met den gouverneur-generaal der Engelsche hulptroepen en de stadhouders der provinciën. Leoninus, Loosen, Meinerts (die in Februari den ouden en der zorgen moeden Eardes vervangen had), Valck en Teelinck bleven zitting houden in dat hoogste staatslichaam; van der Myle werd het derde Hollandsche lid, maar nam die betrekking slechts aan op voorwaarde van ontslagen te zullen zijn, zoodra vredesonderhandelingen werden aangeknoopt. Hij handelde in gelijken geest als zijn boezemvriend Oldenbarnevelt in het vorige jaar. Killegrew bleef namens de koningin zitten. De beide ï\'riesche leden en die van Utrecht en Overijssel bleven nog geruimen tijd afwezig.
Doch \'t was er verre van af dat den Raad dezelfde macht werd toegekend als te voren. Vooreerst werd het bewind der zeezaken hem geheel en al ontnomen. Evenzeer het verlof om in geval van nood 100,000 gulden op te nemen. Hij moest gezag voeren over de oorlogszaken, maar slechts middelijk; de Engelsche gouverneur, de stadhouders en de admiraal zouden zijne bevelen uitvoeren. Hij was belast met de inning der generale middelen, met recht van executie, en met die der convooien en licenten, welke der zeemacht ten goede kwamen, en het geld besteden tot bestrijding der oorlogskosten en tot betaling van schulden, zoo de Staten Generaal dit bevalen. Ook het onderhouden van alle tractaten en der buitenlandsche betrekkingen in \'t algemeen kwam hem toe, even als het
481
recht van beschrijving der Staten Generaal. quot;Deze traden bij de instructie geheel op als de souverein des lands; zij bevalen dat in elke ordonnantie, waar vroeger de naam des konings werd geplaatst, de hunne zou worden gebezigd. De Baad werd dus het uitvoerend bewind van het door de Staten Generaal vertegenwoordigde lichaam des lands. Uitdrukkelijk werd dit verklaard in het 32ste artikel der instructie, waarbij de Staten Generaal zich en den Staten der Provinciën het recht voorbehielden van in geval van nood zelve order op de. zaken te stellen , en den llaad werd verboden zich met de bijzondere zaken der provinciën te bemoeien, een artikel, waarvan veel en zeer verkeerd gebruik is gemaakt. Want weldra werd den llaad ook alle gezag over de buitenlandsche zaken onttrokken en bijna te gelijkertijd dat over den oorlog. De Staten Generaal brachten die achtereenvolgens onder hun eigen gezag. Evenzeer liep de finantiëele macht op niets uit; de geldmiddelen bleven provinciaal of kwamen geheel aan de admiraliteiten; en nog eer de eeuw geëindigd was, was de Raad niets meer dan een lichaam, dat alleen in administrative zaken een zeer beperkt gezag over de legermacht der Republiek voerde, maar van het beleid des oorlogs geheel uitgesloten bleef. De redenen daarvan zullen wij later mededeelen. Yoor \'t oogenblik werd cene vrij ruime bevoegdheid aan de Generaliteit gelaten, doch de centrale regeering had slechts door raiddel der stadhouders gezag over de afzonderlijke gewesten en mocht zich met hunne binnen-landsche zaken niet bemoeien. Het stelsel van Holland, zooals het verleden jaar was blootgelegd in de remonstrantie aan Leicester, vond zijne uitdrukking in deze regeling. Weldra zon \'i blijken dat Holland werkelijk oppermachtig was, dat de geheele staatsvorm, niettegenstaande den wensch der landprovinciën en van de koningin van Engeland, naar de inzichten van Oldenbarnevelt moest ingericht worden. Zijne beide tegenstanders, Leicester en Deventer, hielden bijna tegelijkertijd op voor hem gevaarlijk tc zijn. Re graaf overleed in September,
31
482
in het volle bezit der gunst zijner meesteres en als haar luitenant-generaal over de Engelsclie krijgsmacht, door velen iti den lande diep betreurd, die in hem een bolwerk zagen tegen het overwicht der kooplieden en libertijnen. En zijn trouwe aanhanger Deventer verloor eene maand later zijn gezag in eene kleine, bloedelooze omwenteling te Utrecht.
Ook na Leicester\'s vertrek had het talentvolle partijhoofd zich weten te handhaven en alle protesten der ridderschap, alle heimelijke aanslagen der Staten van Holland, die krijgsvolk in de stad zochten te brengen, en allen tegenstand van den stadhouder nutteloos gemaakt. Maar de tijd der wetsverandering, October, begon te naderen en Nieuwenaar was reeds lang de vijand der democraten geworden, \'t Was te voorzien dat hij de vroedschap geheel veranderen zou. Om dit te voorkomen werd een der zonen van Meetkerke naar Engeland gezonden, met last, namens de Staten van Utrecht aan Elisabeth de souve-reiniteit over de haar genegen landen aan te bieden, meer als teeken van gehechtheid en als vleierij dan in de hoop, dat de koningin dit aanbod zou aannemen, en haar tevens voor te houden hoe noodig üeventer\'s aanblijven voor haar gezag was. De koningin schreef dan ook ten zijnen gunste aan Nieuwe-naar, en Deventer riep Willoughby\'s hulp in. Het vaandel van zijn vriend Kleerhagen, een der weinige Nederlandscbe officieren, die met hart en ziel Leicester waren toegedaan, en eene Engelsche ruiterbende bracht hij in de stad , en zijne aanhangers kwamen onder de wapenen. Maar er was scheuring onder de burgermacht; eenige hoplieden, bv. Kuilenburg, dezelfde dio twee jaar vroeger Buys had gearresteerd, wilden het gezag van den stadhouder handhaven. Iedereen was in onrust en wapende zich. Deventer en Trillo zochten Kuilenburg en andere aanhangers van Nieuwenaar, onder voorwendsel dat zij door hunne gewapende bijeenkomsten de rust verstoorden, gevangen te nemen. Doch deze stelden zich te weer, bezetten het hof, het stadhuis en het tuighuis; de Waalsche troepen voegden zich
483
bij hen, de Engelschen zagen stilzwijgend toe. Kleerhagen, die zich van het stadhuis wilde meester maken, werd gewond en gevangen, ook Deventer, Trillo en anderen in hechtenis genomen. Dit geschiedde in den morsen vnn den S11™ October, \'t Was eene overwinning van het gezond verstand op de-hardnekkige partijschap. De Utrechtsche burgers moeten gevoeld hebben dat liet niet meer aanging eene stad-sregeering aan het roer te laten, die de geslagen vijandin was van Holland en de nieuwe orde van zaken, die in onmin leefde met den stadhouder en de ridderschap. Deventer\'s wensch, zijne partij in het gezag te handhaven, was natuurlijk , maar kwam niet overeen met het belang der burgerij. Vandaar dat deze haren aanvoerder in het kritieke oogenblik verliet en in massa partij trok voor den stadhouder. De rust werd weldra hersteld, reeds den 6^quot; de vroedschap vernieuwd, de ballingen teruggeroepen en de Brabanders en Vlamingen uit hunne ambten ontslagen. Maar er werd geen wraak genomen; de ballingen moesten zelfs een eed doen, dat zij zich niet zonden wreken, de afgezette magistraten en burgerhoplieden werden vrijgelaten. Alleen Deventer werd terechtgesteld. Van Zuylen van Draken-borch stelde als hoofdschout (hij was terstond weder in zijn ambt hersteld) eene vervolging tegen hem in en eischte de doodstraf wegens daden van hoogverraad, maar Deventer verdedigde zich behendig en de schepenen vergenoegden zich met hem te bannen en tot het bekleeden van ambten onbekwaam te verklaren. Hij week eerst naar Engeland, doch kwam later in Holland als ambteloos burger wonen.
Dus eindigde de merkwaardige Utrechtsche. revolutie, na drie jaren te hebben geduurd. Met de stadhouderkeuze van 1585, door de burgerhoplieden doorgedreven, had zij een aanvang genomen, en sedert dien tijd was de revolutionaire beweging steeds heftiger geworden, totdat zij eindelijk de scheuring van het gewest veroorzaakt had. ïvvee jaren lang was de democratische partij onbeperkt meester gebleven en eerst ge-
31*
484
vallen, toen de beweging tegen Holland in Nederland gestild was en zij geheel op zichzelve tegen de Statenpartij over-stond. Zonder Leicester\'s ondersteuning en de bekwame leiding van Deventer zou zij echter weinig beteekend bebben. Nu werd zij een hoofdelement der verwarring, welke Nederland in de jaren van krisis teisterde. En jammer genoeg was het, dat niet enkele van de beginselen der democratische partij door de Nederlandsche regenten werden overgenomen; de oligarchie-ware dan eene onmogelijkheid geweest. Maar zij zondigde door matelooze heftigheid, door een misplaatst, onnatuurlijk steunen op Engeland en Leicester, door een overdreven haat tegen Holland en tegen alle aanhangers van een meer aristocratisch stelsel. Evenzeer kan men haar te laste leggen dat zij niet door eene reorganisatie van het bestuur, maor alleen door persoonsverandering en gewelddadigheden tegen persoonlijke vijanden haar zegepraal bevestigde. Zij heette het belang des volks voor te staan, maar gaf het volk geen gelegenheid op regelmatige wijze zijne wenschen te uiten. Daarom viel zij even spoedig als zij opkwam en verloor zij voor langen tijd hare beteekenis.
Haar aanvoerder Deventer verdient echter in ruime mate de opmerkzaamheid onzer geschiedschrijvers. Hij gaf in moeilijke dagen bewijzen van politieken tact, van matiging, waar \'t noodig was; hij was meer dan een demagoog. Zijne politiek kan niet goedgekeurd worden, omdat zij streed met do natuur en de wetten en bovenal met de geschiedenis des volks, maar zij was geenszins eene zuiver zelfzuchtige; hij misbruikte het vertrouwen van Leioester niet gelijk Reingoud; hij streed eerlijk en onvermoeid voor zijne denkbeelden en voor de heerschappij van den absoluten landvoogd tegen die van Oldenbamevelt en tegen de Statensouvereiniteit; hij bleef een patriot, ook na zijn val, en hoewel hij Nederland in vele gevaren had helpen storten, stond hij in vele opzichten boven den landvoogd, in talent en in vastheid van karakter en bovenal in eerlijkheid.
485
Hij was een open vijand, Leicester trof liefst in den rug.
Terwijl de laatste schokken van de groote beweging der Leicestersolie tijden wegstierven, liad liet oorlogsgodruisch zich weder laten hooren. Zoolang Parma met zijne toerustingen bezig was en iedereen met gespannen verwachting naar de Armada uitzag, was het in Nederland stil geweest. Alleen do onvermoeide Schonck had die rust afgebroken door de overrompeling van Bonn in het einde van 1587. Het geheele voorjaar had Panna alle beschikbare troepen gebezigd voor de herovering dier stad, welke hem vele manschappen en den bekwamen Tassis, den veroveraar van Zutphen en Steenwijk, kostte. Diens chef, Verdugo, voerde onafgebroken den kleinen oorlog niet Willem Lodewijk. Maar Panna had, toen hij in Augustus de zekerheid kreeg, dat de Armada in volle vlucht was, besloten den sedert een jaar gestaakten aanval op de Nederlandsclie vestingen te hervatten. Na een vergeefschen aanslag op Tholen, waarbij Solms den Spanjaarden groot verlies toebracht, sloeg hij het beleg voor Bergen op Zoom, den sleutel der Zeeuwsclie stroomen, de eenige Brabantsche stad, welke nog in Nederlandsclie handen was. Maar na twee maanden moest liet beleg worden opgebroken. Eene poging om de stad te verrassen, uitgelokt door twee Engelsehe waaghalzen, die zich als over-loopers voordeden en als gidsen aandienden, kostte hem veel volk. Ziekte en gebrek, ontstaan door den slechten grond en het afschuwelijk weder, dunden de Spaansche gelederen. De beste officieren en troepen der Staten en der Engelschen waren in de stad, Willoughby zelf, Morgan, Vere, Parker en de beide Baxen. In de talrijke uitvallen behaalden die stoute rui-terkapiteinen menig voordeel, en toen zij het aftrekkend leger eenigen tijd vervolgd hadden (iets wat nog nooit in Nederland was gebeurd), beloonde hen Willoughby met den ridderslag. Bonn en Wachtendonk waren de eenige prijzen, in 1588 door de Spanjaarden behaald. Ongelukkig deed schandelijk verraad in \'t volgend jaar eenen zeer belangrijken, maar ook voor
486
langen tijd ilen laatsten, hem in handen vallen. Deze was Geertruidenberg. De bezetting was daar steeds in opstand; zij bleef weigeren eenig ander gezag dan dat van Willoughby te erkennen, en deze was zelf niet bij machte haar tot gehoorzaamheid te dwingen. Zijn zwager, Sir John Wingfield, was door hem tot gouverneur aangesteld en had zich bij de soldaten aangesloten, daar hij hunne eisohen billijkte en het gezag der koningin blindelings voorstond. De zaak bleef slepen tot na het opbreken van het beleg van Bergen op Zoom. Daar waren harde woorden tusschen Oldenbarnevelt en Willoughby gevallen. De advocaat had gedreigd het gezag der Staten te zullen handhaven, bet kostte wat het wilde. Maurits en Hohenlohe waren \'t met hem eens. De bezetting bleef hard-nekkig, vreezende voor zware straf ingeval van onderwerping. Zij ontwapende de burgerij en stelde het omliggende land en de scheepvaart op de Maas onder contributie. Eindelijk begon zij met Parma in onderhandeling te treden. Nu bevalen de Staten Generaal en de Staten van Holland aan Maurits haar met geweld te dwingen, zonder quot;VVilloughby te kennen. Den ISsten Maart 1.389 begon de stadhouder de stad in te sluiten. Willoughby was woedend op de Staten; deze spaarden hem van hunnen kant geene verwijten; zij beschuldigden hem zijdelings van goedkeuring der handelingen zijns zwagers, wien zij als don hoofdaanlegger beschouwden. Maurits riep de soldaten op geen gehoor te geven aan den vreemden kominan-dant; deze van zijne zijde ried hen aan zich liever met Panna te verdragen dan zich te onderwerpen. Geertruidenberg was zeer sterk, vooral door ligging, het belegeringskorps onvoldoende, de aanvoering eene geheel andere, dan toen vier jaar later van het „Romeinschequot; beleg van Geertruidenberg als van een wonder werd gewaagd. Niets deed in Maurits, ouder leiding van Hohenlohe en Viliicrs (de laatste liet hier zelf het leven), den grooten stededwinger vermoeden. Het beleg kostte bloed en aeld. cn intusschen sloot het jfarnizoen eene overeen-
487
komst met Pariaa. Toen de geduchte veldheer mei een sterk korps de stad naderde, brak de jonge stadhouder het beleg op. Pen HJen April 1589 werd de stad door Parma in bezit genomen, tegen vijftien maanden soldij aan elk soldaat der bezetting.
Met ongekend3 gestrengheid gingen de Staten tegen de „Bergverkocpersquot; (zoo werd de bezetting genoemd) te werk; zij toonden flat de dagen voorbij waren, waarin partijwisselen den soldaat niet werd toegerekend. Bij placcaat werden alle „Bergverkocpersquot; vogelvrij verklaard en aan het hoofd van de lijst der veroordeelden stond de naam van quot;VVing-field. Zeer zeker ten onrechte, want Wingfield was geen verrader, maar een dapper soldaat, die in later jaren strijdende tegen Spanje aan de zijde der Nederlanders den dood vond onder de muren van Cadix, en hij had voor zichzelven niets gevraagd clan vrijen aftocht. Maar toch had hij zeer misdaan en zijn plicht zonder twijfel verzaakt. Hij had de bezetting gestijfd in haar verzet, aangevoerd in hare muiterij tegen hare wettige overheid, hij had eene Hollandsche stad, eene heerlijkheid der Prinsen van Oranje, en geenszins eene pandstad, bewaard voor de koningin, alhoewel zij er geen meerder recht op had dan eenig ander vorst ter wereld. En de soldaten, aan wier hoofd hij zich had gesteld, waren geenszins Engelschen, maar Nederlanders; de lijst hunner namen, die bij Bor staat afgedrukt, bewijst het genoeg; het waren zelfs gedeeltelijk ruiters van den graaf van Hohenlohe. De muiterij van Sonoy kon nog vergoelijkt worden, die te Geertruidenberg was openbare rebellie van soldaten tegen de overheid.
Zoo deden de gevolgen van Leicester\'s bestuur zich nog gevoelen , nadat Leicester reeds lang dood en begraven was, en had het weder het verlies van eene gewichtige grensvesting veroorzaakt. En op nieuw kwamen eene reeks van bittere klachten in van de Engelschen, van Willoughby en Bodley, thans id van deu Raad van State, over Oldenbarnevelt en de
488
heerschzuclitige Staten. De tegenwoordigheicl dier half vijandige leden in het 03ntraal bestuur was mede aanleiding, dat de Staten Generaal hoe langer hoe meer alle gewichtige zaken aan den Raad onttrokken. Maar hoewel het verraad van Geer-truidenberg weder kwaad bloed zette tusschen Engelschen en Nederlanders, het verhinderde niet dat 1500 Nederlandsohe vrijwilligers nog in hetzelfde jaar 1580 deel namen aan de eerste expeditie tegen Spanje en Portugal, die van Drake en Norris, om den pretendent Don Antonio op den troon te herstellen, eene expeditie, waarbij de bondgenooten Coruna veroverden, tot dicht bij Burgos doordrongen en later de omstreken van Lissabon eenigen tijd bezet hielden; eene eerste les aan Philips, dat hij in zijn eigen rijk voor de zeemogendheden niet veilig was. Overigens hadden de krijgszaken in 1580 slechts gering gewicht. Parma was zeer ziek geworden; na den ondergang der Armada begon hij te merken dat de koning hem wantrouwde, dat men hem beschuldigde de onderneming opzettelijk te hebben doen mislukken, dat men hem verdacht zelf meester van België te willen worden. De man, die tien jaren lang voor zijnen vorst met hoofd en hand, gelijk geen man vóór hem, gearbeid en te vergeefs gewaarschuwd en gewerkt had om de groote onderneming te doen slagen, kon dit niet verkroppen. Hartzeer voegde zich bij zijne lichaamsgebreken en sloopte zijn anders sterk gestel. Reeds konden alleen de wateren van Spa hem leniging zijner smarten verschaften. Hij moest het beleid des oorlogs overlaten aan zijne onderbevelhebbers, den ouden Peter Ernst van Mansfeld, den markies de Varambon en Verdugo. Doch voor Ileusden stootten de beide eerste generaals het hoofd. De heer van Famars verdedigde de vesting krachtig. Toch zou \'t slecht gestaan hebben met de verdediging van de Waal, door Manrits nog niet geheel in gereedheid gebracht, wanneer niet op eens iets geschied was, wat, vroeger eene gewone gebeurtenis, onder Panna eene onmogelijkheid geworden scheen; een Spaansch
489
regiment sloeg aan \'t muiten. De geheele onderneming viel daardoor in duigen, daar liet Mansfeld aan den slag om met de soldaten om te gaan ontbrak. Wel strafte Panna het regiment, liet oudste van liet leger, met ontbinding, maar de tijd om iets te verrichten was voorbij.
Bvenrain gelukte het den Spanjaarden in het eerst Rliein-berg te bemachtigen, hoewel de geduchte Maarten Schenck, die het bezet hield, den ll^n Augustus den dood vond bij eeno mislukte poging om Nijmegen te verrassen, en hoewel ook de graaf van Nieuweuaar, die nu met het bevel over de oostelijke grenzen werd belast, door het springen van eenig vuurwerk het leven verloor, eer hij iets kon uitrichten. Maar zijne onderbevelhebbers, de kolonels Sir Francis Vere, baron Pütlitz en graaf Falckenstein \') voorzagen de stad van voorraad. \'t Was echter voor de laatste maal, want in Februari van hot volgende jaar viel zij na dapperen tegenstand Mansfeit in handen. Vergeleken met de staatkundige veranderingen dezer jaren, hadden die talrijke ondernemingen weinig gewicht. Terwijl de dood van Schenck de Staten beroofde van een dapper krijgsman, verloste zij hen tevens van den laatsten dier onafhankelijke aanvoerders, welke zich als bondgenooten, niet als ondergeschikten beschouwden. Na Willoughby\'s vertrek kwam er geen Engelsch gouverneur en bleef het militair gezag geheel in handen der stadhouders. En na Nieuwe-naar\'s dood werden de drie vacante stadhouderschappen achtereenvolgens aan Maurits opgedragen, zoodat de stadhouder van Holland dus gouverneur werd van vijf provinciën. Wel is waar ging dit niet overal even gemakkelijk. De Overijsselsclio landdag verzocht de Staten Generaal eenen stadhouder te benoemen, zooals dit na de Pacificatie gebruikelijk was geweest, maar in lijnrechte tegenspraak met de rechten van den Eaad van State en met het tractaat met Engeland, welke eischten
\') Ook bekend ouder den naam van Oberstein.
490
dat de provincie den Raad eene nominatie van drie personen zou aanbieden. Maar de Staten Generaal bekreunden zicli daar niet om. In Februari 1590 gaven zij Maurits commissie als stadhouder.
Bijna onmiddelijk daarna ontving hij het stadhouderschap over Utrecht op even onregelmatige wijze. De unie van dat gewest met Holland was steeds een twistappel der partijen geweest, de democraten waren er onverdeeld tegen, onder de aristocraten eene machtige partij. Maar na de zege der eersten hadden hunne tegenstanders bij Holland alleen hulp gezocht en gevonden. Godsdienstige motiven kwamen er bij; de in 1585 verslagenen behoorden tot de St. Jacobskerk en vonden in de libertijnsche Hollanders hunne geloofsgenooten. Bij de omwenteling van 1589 weder op het kussen gekomen, wilden zij zich niet langer laten beheerschen door de consistorialen. De keuze van den Hollandschen stadhouder verzekerde hun de krachtige medewerking der ITollandsche Staten en gaf het gezag aan een hoofd, die \'t zelf met de libertijnen hield. En eindelijk was na den val van Zutphen en Deventer een steunen op Gelderland en Overijssel voor Utrecht eene ongerijmdheid. Zelfs Deventer had Hollands hulp tegen de Spanjaarden ingeroepen. Thin, van Zuylen, Herraale en andere vroegere ballingen drongen dus ijverig aan op de keuze van Maurits. De Staten van Utrecht benoemden hein op eigen gezag, zonder de Staten Generaal te kennen, zooals ook met Villiers en Nieuwenaar het geval was geweest, en den ï1\'0quot; April 1590 werd door den nieuwen stadhouder de eed gedaan.
In Gelderland duurde \'t echter nog ruim een jaar, eer \'t zoover kwam. De Gelderschen waren te allen tijde naijverig op Holland geweest; wij hebben er talrijke bewijzen van gezien. De Unie van Utrecht en menige verbetering in de regeering en verdediging hadden bij hen hevigen tegenstand gevonden, omdat Hollands invloed er door vermeerderd werd. In het Leicestersche tijdvak had de provincie steeds ééne lijn met
*
491
den landvoogd getrokken, omdat hij Holland bestreed. Eene invloedrijke partij wilde dan ook nu weder de keuze van een afzonderlijken gouverneur doorzetten. Maar Oldenbarnevelt, die de grootheid van Maurits ten allen tijde bevorderde en ook in Utrecht krachtig voor hem had gewerkt, maakte de, Gelder-schen opmerkzaam hoe zij zonder hulp van Holland onmogelijk verlost konden worden van de Spanjaarden. De Nederlandsche krijgsmacht bestond bijna geheel uit Hollandsche troepen. Alleen de kapitein-generaal va7i Holland kon die krijgsmacht tot hunne redding aanwenden. Dit gaf den doorslag. Maurits werd in Juli 1590 tot stadhouder verkozen. Maar deze wenschte thans het tractaat met Engeland te doen naleven. Elisabeth klaagde onophoudelijk dat men haar van allen invloed beroofde, door aan den Raad van State alles te onttrekken. Hij wilde haar niet noodeloos verbitteren. Hare hulptroepen, hoewel nooit voltallig, maakten echter een aanzienlijk en, wat krijgsdeugd betreft, misschien het beste deel des legers uit, en bij de voorgenomen ondernemingen kon men deze niet missen. De keuze van Maurits was toch zeker en de aanbieding eener nominatie eene loutere formaliteit. De Raad van State benoemde hem in April 1591 uit een dubbeltal; in Augustus aanvaardde hij op een landdag te Arnhem zijne betrekking.
De keuze van Maurits tot stadhouder dezer drie gewesten was voor Holland eene beslissende zegepraal; zij was voor een goed deel het werk geweest van den staatsman, in wien Hollands stelsel geïncarneerd was. Zij maakte de drie gewesten in vele opzichten afhankelijk van Holland, want de stadhouder was steeds bovenal het hoofd van dat gewest. Hij had daaraan zijne groote, hoewel dikwijls beperkte en zeer zonderling samengestelde macht te danken; hij was de voedsterling der Hollandsche Staten, die hem, na den dood van zijnen grooten vader, langzamerhand tot eene positie hadden verheven, welke slechts tijdelijk door die van den landvoogd werd overschaduwd. \'t Was te verwachten dat hij steeds, ook buiten
493
het gewest, Holland\'s belang kou behartigen; en gedurende eene reeks van jaren is dat ook gebeurd. En de andere pro-vinoiën hebben er niet onder geleden. Holland\'s belang was ook het belang van Nederland. [Iet gewest bracht in dezen tijd twee derden der gezamenlijke lasten der verdediging op, terwijl het vele onkosten alleen inet eigen middelen bestreed, welke andere gewesten enkel inet behulp der Lnie goedmaakten. Slechts door nauwe aansluiting aan Holland konden daarom de andere provinciën hunne onafhankelijkheid bevestigen. Jammer maar dat bij den thans bestaanden staat van zaken dit overwicht van Holland, overigens zoo natuurlijk en zoo heilzaam, alleenlijk in stand kon worden gehouden ten koste van de centrale re^eering. De schuld hiervan lag vooral aan het trac-taar, met Engeland.
Dat tractaat was gesloten, toen de Nederlanders om bescherming vroegen; het had een protectoraat in \'t leven geroepen. En wonderbaarlijk snel waren de Nederlanden daaraan ontwassen. De Engelsche bijstand had zoo goed als geene vruchten opgeleverd. In 1382 en 88 had Anjou\'s leger althans Vlaanderen en Brabant beschermd, maar de Engelsche hulpbenden schenen alleen goed voor liet overleveren van vestingen. Zelfs Geertruidenberg, hoewel door Nederlanders verraden, was eerst overgegaan, toen er een Kngelschman bevel voerde. Er moest een gevoel van bitterheid ontstaan over een protectoraat, dat niet dan schade afwierp. De twisten met Leieester hadden dat gevoel in hooge mate doen toenemen; men had deEngelschen steeds in verbond gezien met eene partij, die alle regenten tegen zich had. \'t Was niet meer dan billijk dat de beschermvrouw haren invloed kon doen gelden in het bewind der beschermelinge , maar toen het bleek dat zij in bijna alle opzichten andere inzichten koesterde dan deze, werd die invloed een gevaar. Men had zich aan banden gelegd, zich half onderworpen aan eene mogendheid, wier bijstand gering en welke met de tegenpartij der regenten verbonden was. Natuurlijk begonnen
493
de Stoten te verlangen naar zelfstandigheid, zoowel tegenover liet buitenland als in binnenlandsche aangelegenheden. De Armada had het bewijs geleverd, dat Nederland\'s hulp even onontbeerlijk voor Engeland was als de Engelsche voor Nederland; het zelfgevoel der Hollandsche staatslieden was er door gestegen. Zij moesten vrijheid van handelen verkrijgen, kon \'t niet anders, dan ten koste der centrale regeering, waar de beschermende macht zulk eenen enonnen invloed oefende en waardoor deze in staat was alles te vernemen, wat er omging. Terwijl Holland tot nu toe steeds een sterk centraal regee-ringsorgaan, dat snel handelen kon, had voorgestaan, ging het thans een anderen weg op en zocht het gezag van den Raad van State over te brengen naar de Staten Generaal. Daarvoor bestonden nog andere redenen. Meermalen wordt door onze geschiedschrijvers gezegd dat Holland oordeelde dat het aantal Hollandsche stemmen in den Raad, drie, niet overeenkwam met het aandeel, \'t welk het in de lasten moest dragen. Hoewel die meening mij onaannemelijk voorkomt, want\'t ging niet aan dat Holland meer dan de helft der stemmen zou bezitten, \'t geen het ook nooit of nergeiis heeft geëischt, is \'t nogtans meer dan waarschijnlijk dat het wel van oordeel was dat het in den Raad niet genoeg invloed kon laten gelden. De leden van den Raad toch waren alleen in den eed van de Generaliteit, zij stonden in geen verband met hunne provinciën, en reeds lang, maar vooral sedert Leicester, stelde zich de gemeenschap der Unie altijd eenigermate vijandig tegen de overmachtige provincie over. In een lichaam, waarin weinig Hollanders zaten eu dat uitsluitend een Generaliteitsorgaan was, kon allicht een eenigszins vijandige geest tegen Holland opkomen, aangestookt door de aanwezigheid der Engelsche leden en door den provincialen naijver der landprovinciën. In de Staten Generaal had wel is waar Holland maar ééne enkele stem, doch de afgevaardigden stemden volgens bepaalden last, de overstemden konden bijna alles tegenhouden.
494
Holland behoefde nergens toe bij te dragen, zich aan geenen voor zijn belang schadelijken maatregel te onderwerpen, als het er niet in toestemde. Het drukte in de Staten Generaal met al het gewicht van zijn flnantiëel overwicht op de andere provinciën en dwong deze daardoor tot toegeven. Wel had het daarbij dikwijls te kampen met onoverkomelijke bezwaren, opgeworpen door het provincialisme der andere gewesten, maar waar het de zaken van dagelijksch bestuur, het voeren van den oorlog enz. betrof, was het belang van Holland gewoonlijk dat van alle gezamenlijke gewesten. Over \'t algemeen werd thans onder Hollands leiding door de Staten Generaal beter en meer volgens het ware belang des lands geregeerd dan ooit te voren, want de man, die de staatkunde van Holland be-heerschte, was Oldenbarnevelt. Door Maurits en tal van vrienden onder de regenten kon deze de Staten der andere provinciën bewegen tot een gedwee volgen zijner leiding. Alleen in Friesland was nog eene sterke aan Holland vijandige partij. En deze bestond niet uit Leicester\'s oude aanhangers, maar integendeel uit Oldenbarnevelt\'s oude medestanders, uit Karei Roorda en de zijnen. De Friezen waren ten allen tijde hoogst naijverig op hunne zelfstandigheid geweest, en Roorda, hoewel een patriot van \'i zuiverste water, een kloek en weldenkend xnan, een ij verig medewerker aan de Unie van Utrecht, onder den Landraad een voorstander der uitbreiding van het gezag van de centrale regeering, had misschien uit haat tegen de vreemde overheersching, uit afkeer van de alle provinciale zelfstandigheid bedreigende Engelsche souvereiniteit, eindelijk uit zijnen ijver voor een zuiver republikeinschen regeeringsvorm, meer dan uit vriendschap voor Holland, dit gewest trouw in zijne worsteling tegen Leicester bijgestaan. Hij werkte althans Willem Lodewijk tegen, wien hij beschuldigde van alles ten gunste van Holland te doen en maakte het den stadhouder geducht lastig. Een enkele maal had deze stelselmatige oppositie van een deel der Friesche regenten zelfs invloed buiten het gewest.
495
Terwijl onder Oldenbarnevelt\'s leiding het bewind der alge-meene zaken van den liaad van State naar de Staten Generaal werd overgebracht, werd ook de regeering van Holland op vasten voet gebracht. In den beginne had men daarbij te kampen met eene hoe langer hoe sterker wordende oppositie van de steden van het Noorderkwartier. Na de verovering van Haarlem in 1573 hadden deze een eigen bestuur bezeten, en dit was steeds blijven bestaan. Maar het kwartier bestond uit twee elementen, het eigenlijke West-Friesland, met de steden Enkhui-zen , Hoorn en Medemblik, en een deel van Kennemer- en Waterland , met Alkmaar, Edara, Monnikendam en Purraerend. In het college der Gecommitteerde Raden hadden deze steden ieder ééne stem. Daartegen kwamen nu de West-Friezen op. Zij wilden eigen afzonderlijk bewind hebben en voortaan niet meer als een onderdeel van Holland, maar als een met Holland verbonden landschap worden beschouwd. Leicester had hen daarom begunstigd, zij hadden van hem eene admiraliteit te Hoorn gekregen, zij hadden zelfs eigen munten laten slaan, met het opschrift „Heerlijkheid West-Frieslandquot;. Maelson, de bekende pensionaris van Enkhuizen, was de leider der beweging ; hij wilde onder den titel van syndicus van West-Friesland de rol van den advocaat van Holland in zijn gewest spelen, Purmerend, als eene vroegere leenroerige stad, uitsluiteu van de Statenvergadering van het kwartier, en Edam en Monnikendam daarin slechts als bondgenooten toelaten. De vier andere steden verzetten zich tegen de drie West-Friesche en wilden alles op den ouden voet laten. Maelson drong nu in 1589 aan op het oprichten van een afzonderlijk college van Gecommitteerden Raden voor West-Friesland, en gaf er den Staten van Holland kennis van. De zaak begon eene bedenkelijke wending te nemen. De drie steden weigerden ter Statenvergadering te verschijnen of in de lasten der provincie te deelen-De Staten en de stadhouder trachtten de zaak bij te leffo-en, maar een vertoog, door hen aan de West-Friezen gericht, had
496
eone geheel verfde uitwerking. Want den ^ e9t- neZen W
voorgehouden dat zij een overwonnen volk waren. door Holland
gewapenderhand geannexeerd, zoodat zij blijde mochten z,„ van no- deel aan de Statenvergadering te hebben en van gee, zelfstandigheid mochten spreken, veelmin een e.gen munt bezitten. Die hooge toon verbitterde de West-Tnezen; zegden
met geheele afscheiding en weigerden op meuw ter Statenver .adering te verschijnen. Gelukkig brachten de stadhouder en d gedeputeerden der Staten den 20^ October een verdrag to stand, waarin van beide zijden iets werd toegegeven. Hetcolle, van Gecommitteerde Eaden zou tot het volgend jaar blijven bestaan en op dezelfde wijze samengesteld wezen maar de drie West-Priesche stemmen zouden zooveel gel en as \'6 ue\' andere en iedere ordonnantie moest door een West-ïr.esc en een ander lid geteekend zijn. Het Noor.lerkwart.er. een onderdeel van Holland, werd dus weder in twee deelen gesplitst, welke ieder evenveel te zeggen hadden. Zoover ging het particularisme in die dagen, zulk eene kracht bezat het esprit de clocherquot;! Dat Maelson tot raad nevens Zrjne Door-luchtigheid benoemd werd bracht er veel toe bi, dat met deze voorloopige regeling de zaak besloten werd. Hgt;j egde zyn svndicaat neder en zag van alle verdere oppose af. )e We t-ïriezen schikten zich, en de zaken bleven m Noord-Holland voor \'t vervolg op dezen zonderlingen voet geregel .
De benoeming van Maelson hing ««en met eene n.euwe inrichting van het uitvoerend bewind in Holland Het col ege van Gecommitteerde Raden was in wezen gebleven hoewel zijne instructie nooit volkomen vastgesteld was. Het had d Staten blijven vervangen in hunne afwezighe.d, de finanücn van bet gewest bestuurd en met den advocaat voor de, oe-schrijving der Staten gezorgd. In 1588 trachtte men de mr.eh-tinquot;\' van het college op vasten voet te brengen en tevens uitvoering te geven aan het in het vorige jaar opgevatte plan, Francken tot advocaat van het college te benoemen. Maar de
497
zaak stiet weder op liet protest van enkele steden en op de weigering van Gouda om haren pensionaris te ontslaan. Zij bleef nu slepen tot in 1590, toen men eindelijk (22 Januari) de instructie vaststelde van twee colleges, het eene van Gecommitteerde Raden nevens Zijne Doorluchtigheid, liet andere van Gecommitteerde Ri..den der Staten van Holland. Het eerste, uit vier leden bestaande, één uit de edelen en drie uit de steden, was in \'t bijzonder belast met het opzicht over de oorlogszaken en de verdediging van het gewest; het had met den stadhouder ongeveer dezelfde bevoegdheid over het Hol-landsche krijgswezen als de admiraliteitscolleges over de zeezaken. Tevens voerde het het dagelijksch bestuur. Het was een Hollandsche Eaad van State en kon niet zelfstandig handelen, maar alleen in vereeniging met den stadhouder. De \'West-Friezen wilden eerst niet in de oprichting toestemmen, daar zij meenden dat het over Holland, Zeeland en West-ïries-land gezag moest hebben en dat, daar het laatste er in vertegenwoordigd zou worden (Maelson was als lid ^edesigneerd), ook Zeeland er in moest deelen, \'t welk, volgens hen, tot Holland in gelijke verhouding als het Noorderkwartier stond. Maar die laatste poging, om de West-Friesehe onafhankelijkheid te bevestigen , had geen gevolg. Maelson nam weldra de betrekking aan met den heer van Kenenburg, Pauli uit Dordrecht en Cant uit Amsterdam. De benoeming dezer oude, invloedrijke en hooggeplaatste regenten bewijst dat men het college een hoogen rang toekende.
Het andere lichaam bestond uit negen leden, één uit de edelen en één uit de acht eerste steden (de zes groote met Rotterdam en Goreura). Het bezat het bestuur over de finan-tiën , de buitengewone rechtsmacht over hoogverraad en muiterij en de uitvoering der besluiten van de Staten. Het was, even als het andere, een permanent college, dat dagelijks tweemaal bijeenkwam en met den advocaat beraadslaagde. Twee jaren lang bleef het bestuur over Holland in dien toestand.
32
498
Toen, in 1393, werden de leden van het college nevens Maurits niet weder benoemd en bleef het andere, dat der Staten, alleen aan het bewind. Wel kregen de vier raden last ora Maurits te velde te volgen, maar in den Maag moesten zij met de andere gecommitteerde raden beraadslagen als een college, en ook te velde konden de Staten hun eenige andere personen toevoegen. In 1594 werden de raden nog eens gelast met eenige leden uit het andere college den stadhouder te velde te vergezellen, maar uit de bewoordingen der resolutie\') schijnt men te moeten opmaken dat de raden alleen huilen en niet hitmen Holland gezag bezaten. Sedert wordt er geene melding meer van die raden gemaakt. Maurits was der voogdij van de Staten ontwassen; wat het krijgsbewind betreft, vertrouwde men zijne leiding genoegzaam, en met staatszaken bemoeide hij zich zoo weinig mogelijk. De Staten lieten hem het militair gezag en wat daarmede in verband stond alleen voeren, maar onttrokken hein het dagelijksch bestuur en brachten dit over op hunne eigene gecommitteerden. En in dier voege is, met geringe veranderingen, de regeering van Holland blijven bestaan tot aan den ondergang der Republiek. Een stadhouder stond in zekeren zin aan het hoofd, met eene betrekkelijk souvereine macht, belast met het opperbevel over de krijgsmacht der provincie, met de zorg voor de handhaving van den godsdienst, der rechten en privilegiën des lands en van de justitie, met het geven van pardon en remissie van straf, met de magistraatsbestelling volgens de privilegiën en met do aanstelling van de meeste ambtenaren, gewoonlijk op nominatie der Staten of van andere betrokken lichamen.
In zekeren zin was de stadhouder dus de opvolger van den landsheer en bezat hij souvereine rechten, dat der magistraatsbestelling en dat van gratie. Overigens was hij een dienaar der Staten; als chef hunner krijgsmacht, als beschermer der
\') Vgl. hierover Kluit, Gesch. der Holt. Staaisregeering, III, 160, v. v.
490
rechten des lands en der justitie was hij aan hunne bevelen onderworpen. De souvereiniteit van het gewest berustte bij de edelen en steden, die door de Staten vertegenwoordigd werden. In naam der Staten werden de plaooaten en ordonnantiën uitgevaardigd; zij bezaten alle rechten, welke niet bepaaldelijk aan een ander, aan Stadhouder, Hof, Rekenkamer, of aan de Staten Generaal en de Generaliteitscolleges waren afgestaan. Hetzelfde als van Holland gold evenzeer van alle andere gewesten. De Staten waren overal de vertegenwoordigers van het lichaam des lands, na het afzweren van den landsheer de eenigen, die de souvereiniteit bezaten. Alleen waren de rechten van den stadhouder en van het dagelijksch bestuur. Gecommitteerde Raden of Gedeputeerde Staten, niet overal dezelfde. Over \'t geheel hing het ten eenemale van de persoonlijkheid des stadhouders af of hij een bijna souverein gezag bezat dan wel eene ondergeschikte positie. Onder een man als Maurits, die in dezen tijd en nog lang daarna zich buiten de staatkunde hield en slechts vrijheid wenschte in \'t beleid des oorlogs, waren de Staten der gewesten alleen meester. En door het overbrengen der attributen van den Raad van State naar de Staten Generaal, een college, dat de gezamenlijke provinciën vertegenwoordigde en uit gevolmachtigde gezanten bestond, die bijna niets zonder ruggespraak mochten doen, kwam de macht feitelijk in handen der afzonderlijke gewesten. De Staten Generaal waren de vertegenwoordigers van de gemeenschap; zij vertegenwoordigden de gezamenlijke provinciën, de geheele Unie; in zooverre konden zij zich terecht aanmerken als „wesende nu ter tijd de Hoogste Overheid in den lande.quot; Want zij waren eene vergadering van al de souvereinen des lands, en zonder twijfel was die hooger in rang dan een enkele souverein. Maar daarom hadden zij niet meer macht. Alleen in zooverre de Unie van Utrecht, het eenige tractaat, dat alle gewesten vereenigde, aan die gemeenschap rechten toestond boven de afzonderlijke gewesten, waren zij meer souverein dan de ge-
32*
500
westelijke stalen. En daar de leden afhingen van hunne lastgevers en niets mochten besluiten zonder ruggespraak , ontstond de abnormaliteit, ja meu kan zeggen de absurditeit, dat aan het hoofd van den staat een college stond, dat volstrekt gebonden was aan de bevelen der verschillende onderdeelen, dat de hoogste overheid van het land, de representant van de gezamenlijke souvereino macht, samengesteld was uit dienaren der Staten. De Republiek der Vereenigde Nederlanden, zoo begon de thans gevormde staat genoemd te worden, was niets dan een bondgenootschap van souvereine landen, \'t welk volgens een tractaat, de Unie van Utrecht, werd geregeerd. En dit tractaat bevatte slechts zeer enkele restrictiën der souve-reiniteit van de onderdeelen. Geen lid der Unie kon uit de gemeenscha]) treden, of afzonderlijk oorlog of vrede of tractaten maken, geen lid mocht onderdanen van een ander lid zwaarder belasten dan zijne eigene. Maar hoe. de regeering van de geheele Unie zou worden ingericht was niet bepaald; de Raad van State kwam niet uit de Unie voort, maar had zijn aanzijn te danken aan den wil der bondgenooten, even als vroeger het College der Nadere Unie en de Landraad. De bondgenooten konden de regeering der Unie naar eigen goedvinden wijzigen; geen lid echter kon verplicht worden zich te onderwerpen aan een op te richten generaliteitscollege of overheid, of het moest er zelf in toestemmen. Wanneer een tractaat als de Unie van Utrecht de eenige grondwet was, lag \'t in den aard der zaak dat het algemeen bestuur, de representatie tegenover het buitenland, het bewind over den oorlog, dat allen aanging en per se eene Generaliteitszaak was, berustte bij de vergadering der afgevaardigden van de verschillende provinciën, bij de Staten Generaal, en niet bij een college, dat alleen het belang der gemeenschap, niet dat der bijzondere gewesten had te behartigen. Immers wat was \'t gevolg geweest van de regeering van een hoofd, en vroeger van een college, dat alleen het laatste behoefde te doen? Geen ander toch dan dat in het eerste
501
geval, toen de centrale regeering zeer sterk was gemaakt, alle rechten en belangen der gewesten werden vertreden, en dat in het tweede, toen de regeering zwak was, niemand haar gehoorzaamde. Hoeveel beter \'t ook ware geweest, wanneer een landvoogd met een raad, wij zouden thans zeggen een president of directorium, het gezag had gevoerd, zij zouden of in botsing zijn gekomen met de belangen der provinciën of niet gehoorzaamd zijn geworden. Thans daarentegen geschiedde niets dan bij gemeen overleg der verschillende statenvergaderingen, en kon door zijdelingschen invloed-, door dien der stadhouders vooral, eene samenwerking bereikt worden, welke anders licht had kunnen ontbreken. Pe groote fout der regenten van dien tijd, vooral van Oldenbarnevelt, was niet, dat zij het gezag van den Raad van State verkortten, maar dat zij de Unie niet verbeterden. Deze was volstrekt ongeschikt om als grondwet van een staat te dienen, ja zelfs als tractaat van bondgenootschap onvoldoende. En dat dit niet geschiedde ligt voor een groot deel aan de eigenaardige samenstelling der Republiek. Rekende men naar bevolking en rijkdom, naar het vermogen om lasten te dragen, dan kwam zonder twijfel meer dan de helft van de macht aan Holland toe. Maar daar tegenover stonden een vijf- later een zestal andere gewesten, die zich alle even souverein, even onafhankelijk gevoelden, die alle naijverig waren op Holland, die het geen meerder invloed wilden toestaan dan zij ieder op zich zelve bezaten, die de macht der Unie gaarne aanwendden om Holland\'s macht te besnoeien, maar alle centralisatie tegengingen, zoodra zij ten bate van Holland scheen te komen. Een bewijs hiervoor levert de poging om het bestuur van het zeewezen te centraliseeren. In vroegere tijden was dit provinciaal geweest. De stadhouders waren kommandanten van de zeemacht der provinciën. Als zoodanig was Willem T chef van de Hollandsche, Zeeuwsche en Fricsche zeemacht geweest. Na zijn dood, toen Holland zich nader met de andere gewesten vereenigde, had men het
502
zeewezen tot eene Generaliteitszaak gemaakt en aan Maiirits en den Raad van State opgedragen. Maurits was ook onder Leicester admiraal van de zee gebleven, inet een raad van admiraliteit nevens zich, natuurlijk een Hollandsoli-Zeemvscli college. Den 31sten Augustus 1588 werd hij door de Staten Generaal in die waardigheid bevestigd, tegelijk met die van kapitein-generaal over liet volk van oorlog in Brabant en Vlaanderen en buiten het gebied der provinciën. Leicester had, om Holland te kwellen, de admiraliteitscolleges opgericht. De admiraal-generaal had nu mot die alle afzonderlijk te overleggen. \'t Bleek nadcelig, en reeds in 1588 had men eene vergadering van gedelegeerden der admiraliteiten\' gehouden. Holland wenschte nu een College van Superintendentie over de admiraliteiten aan te stellen, want \'t was ondoenlijk de steden en kwartieren himne colleges te ontnemen. De verandering bleek zoo noodzakelijk , dat de Staten Generaal het nieuwe college weldra oprichtten. Het zou bestaan uit den admiraal en zes raden uit Holland en West-Friesland, Zeeland en Friesland, waarbij Gelderland en Utrecht zich voorbehielden afgevaardigden te voegen, eigenlijk eene dwaasheid, omdat deze gewesten volstrekt geen belang bij het zeewezen hadden. Na nog eenig gekibbel met Noord-Holland, dat aan Amsterdam geen college gunde, scheen de zaak gereed, toen op eens Zeeland weigerde het Superintendent-college te erkennen. Tiet beweerde dat de Hollandsche colleges den Zeeuwschen handel benadeelden \'), dat het nieuwe Superintendent-college geheel van Holland zou afhangen. Een korten tijd trachtte dit zich te handhaven ook zonder dat Zeeland het gehoorzaamde. Maar de overige admiraliteiten zochten thans natuurlijk evenzeer hunne onafhankelijkheid te bewaren, en het gevolg was dat het alle gezag
\') De Hollanders hieven nl. liccnten van waren, die naar Zeeland gingen, om vnn daar uitgevoerd te worden, cn zij beweerden dit te mogen doen, omdat Zeeland de opbrengst der eigen eonvooien en liecnten niet in de Gcneraliteitskas stortte en ze daarenboven te laag had gesteld.
503
verloor eu te niet ging. Toen later de admiraliteiten op nieuw georganiseerd j van het provinciaal verband losgemaakt en onder de Generaliteit gebracht werden, vond men\'t niet noodig eenig ander algemeen oppertoeüicht te hebben dan dat van den admiraal-generaal.
Dus werkte de jaloerschheid der provinciën tegen Holland. Zij was steeds een drijfveer ten kwade, eene verhindering der eenheid. Daardoor gedreven had Gelderland zich vroeger met hand en tand tegen de Unie verzet, hadden Utrecht, Gelderland en Overijssel Leicester gesteund, had Zeeland eenmaal de sou-vereiniteit aan den Prins onthouden en thans de dwaze inrichting van het zeewezen gehandhaafd. In Friesland verwekte zij oppositie tegen den stadhouder. De overdreven decentralisatie is dan ook oneindig minder het werk van Holland en van Oldenbarnevelt dan van de andere provinciën, die alleen eenheid in het bestuur duldden , als zij ten nadeele van Holland strekte en anders niet. Was het derhalve wel te verwonderen , dat de regenten van het machtige gewest en hun feitelijk hoofd geene hervorming wilden, die hunne provincie, hun eigenlijk vaderland, slechts lasten, geen voordeel zou aanbrengen? Waarlijk, men zie wel toe, eer men hun de schuld geve van de zonderlinge en verkeerde inrichting der Republiek. Slechts door zulk eene herziening der Lnie, waarin de provinciale zelfstandigheid ook ten nadeele der landprovinciën werd verminderd, waarbij Holland naar verhouding zijner lasten invloed verkreeg, waarbij bovenal het bondgenootschappelijk karakter van den staat werd gewijzigd, waarin meer moderne beginselen heerschten, ware \'t mogelijk geweest die organisatie te verbeteren. En de meeste dier veranderingen lagen niet in den geest des tijds. liet Nederland-sche volk voelde zich wel reeds één, maar toch was het provincialisme machtig in de zeden eu het karakter der bestand-deelen. Een bondstaat als de Amerikaansche of Zwitsersche Unie zou daar toen eene onmogelijkheid zijn geweest. Eén was men slechts tegenover den nationalen vijand, verdeeld van binnen
504
tegenover den landgenoot van een ander gewest, ja van eene andere stad. Zeden en gewoonten waren andere in Friesland, andere in Gelderland, andere in Holland, ja de taal zelve was nog onderscheiden; het Geldersoh dier dagen, zelfs in staatsstukken en geschreven door geletterden, klinkt geheel anders dan het in Holland en in de meeste andere gewesten gebruikelijk taaleigen. In elke provincie, ja in elke stad en in elk dorp golden andere wetten, was men lier op andere privilegiën. Onder een zoo verdeeld volk kon een krachtig centraal gouvernement, waaraan ieder onderdeel een stuk zijner privilegiën, zijner eigendorainelijke gewoonten opofferde, niet opkomen. Het moest of van buiten worden ingevoerd, zooals onder de Spaansche heerschappij en onder Leicester, ïjf het moest voorbereid worden door een langdurig samenleven. En de opstand van 1572 en 76 èu de beweging tegen Leicester waren reacties daartegen geweest, welke hadden gezegevierd. Hoe was \'t mogelijk daar-aa,n nu van binnen te arbeiden, en dat vooral voor dezelfde mannen, welke die reactie hadden helpen leiden!
Maar hoe slecht ook ingericht, de nieuwe Staat der Ver-eenigde Nederlanden bestond, rustende op de vaste grondslagen van nationale en religieuse eenheid. Het buitenland begon hem te erkennen. De koningen van Denemarken, van Schotland, van Navarre, weldra die van Frankrijk, om niette sproken van de vorstin, die zijne beschermvrouw was geweest, en enkele Duitsche vorsten traden met hem in onderhandelingen en ontvingen zijne gezanten als die van eene onafhankelijke mogendheid. Nog was zijn grondgebied voor de helft in de macht des vijands, nog was die vijand, hoe verzwakt ook inwendig, overmachtig. Maar nog slechts een paar jaren behoefden te verloopen , en \'t zou anders worden en de zeven Vereenigde Provinciën, bevrijd van den druk dos vijands, zouden de roemrijke vlag van hun geliefd hnis van Oranje, welke zij tot de hare hadden gemaakt, laten wapperen op de grenzen van den trotschen vijand , niet alleen aan de boorden
505
van de Maas, op liet grondgebied van het rampzalige België, maar aan de kusten van Spanje en in het verre Oosten , in de landen, welke de kerk haren voorvechter als erfenis had toegewezen, \'t Zou weldra blijken dat niet meer de Spaansche wereldmonarohie, maar het jonge Nederland de overwinning had behaald, dat het moderne beginsel van nationale en religieuse vrijheid bad gezegepraald op het geestelijk en wereldlijk absolutisme.
XIV.
DE BEVRIJDING VAN HET GRONGEEIED.
In de stilte zijner kloosterachtige paleizen zat de grijze, jiekelijke monarch van het wereldrijk onvermoeid plannen te smeden, hoe hij de zegepraal van het huis Habsburg en de katholieke kerk zou kunnen verwezenlijken. Die plannen had hij steeds verder uitgebreid. In de eerste jaren zijner regeering was hij er alleen maar op bedacht geweest hoe de ketterij in zijti eigen landen uit te roeien. De lurken had hij teruggeslagen, de Mooren in zijn eigen rijk voor altoos ten onder gebracht en meermalen gemeend op het punt te zijn van de Nederlanden te onderwerpen. Maar hoeveel schatten hij ook besteedde, hoeveel bloed hij ook stortte, hoezeer hein ook de beste staatslieden en veldheeren en de beste soldaten en beulen der eeuw ten dienste stonden, altijd bleef hij even ver van zijn doel verwijderd. Hij begon te gelooven dat het beter was den opstand der Nederlanden te isoleeren en eerst de ketterij in Engeland en Frankrijk uit te roeien (in Duitsohland was zij onschadelijk), eer hij de onderwerping van Nederland verder voortzette. Bij de uitgestrektheid zijner ondernemingen begon hij als \'t ware te vergeten dat hij in de eerste plaats zijne eigen erflanden moest heroveren; voor hem werden deze weldra bijzaak; als hij eerst Engeland en Frankrijk maar onder den duim bad, zouden de Nederlanden wel van zelve vallen. De schrandere Granvelle, die zich zeker met alle macht legen
507
deze onzinnige staatkunde zou verzet hebben, was niet. meer zijne raadslieden de Moura en [diaquez werkten zijne plannen voortrettelijk uit, maar waagden geene tegenspraak, keurden ze misschien ook goed, want aan geen Spanjaard scheen de macht der monarchie binnen grenzen beperkt. Eén man was er zeker, die inzag dat de koning den verkeerden weg opging, maar die man kon niets doen dan zijne bevelen opvolgen. Pat was Panna. Met bovenmensclielijke inspanning had de geniale Italiaan met list, geweld en overreding België ontrokken aan den ïranschen en Engelschen invloed en aan Willem van Oranje. Zijnen grooten tegenstander had hij door den kogel van een sluipmoordenaar geveld, en langzaam maar zeker, hoe ellendig ook ondersteund door den koning en worstelende met duizenderlei hinderpalen, drong hij in het noorden door. Reeds had hij Groningen en de Ommelanden, Drenthe, half Overijssel en halt\' Gelderland en alle rivieren op den Rijn na in zijne macht gebracht, toen zijn vorst hem beval Engeland te veroveren, zoo mogelijk alleen, anders met hulp der Armada. Meer dan een jaar had hij besteed aan toerustingen, de schoonste kansen om het door burgertwisten verdeelde land ten onder te brengen, had hij laten voorbijgaan, en alles was in rook vervlogen, wegens de onvergeellijke fouten, door den koning en zijne ministers bij de uitvoering van het groote plan begaan. Met eene verzwakte gezondheid en een door duizend verdrietelijkheden, ondank en achterdocht half gebroken hart was hij weder aan zijne taak gegaan. En hoewel hij zelf het hoofd stiet voor Bergen op Zoom, was \'t hem toch gelukt aan tien Rijn vasten voet te krijgen en scheen \'t niet onmogelijk dat hij, bij betere ondersteuning dan te voren, langs de groote stroomen door zou kunnen dringen in het hart des lands. Geertruidenberg en Sluis baanden den toegang tot Holland en Zeeland; Utrecht en Friesland lagen sedert den val van Deventer, Zutphcn en Harderwijk voor hem open. Maar wederom hield het bevel zijns konings zijnen arm tegen.
508
Frankrijk werd sinds den dood van A.njou op nieuw verscheurd door burgertwisten. De koning van Spanje was het hoofd eener zich noemende nationale partij, die der ultrakatholieken. Die partij luid, onder aanvoering van Guise en den Spaanschen gezant, koning Hendrik Til gedwongen zich bij haar aan te sluiten. Maar de Rugenooten onder Hendrik van Navarre, die wist dat hij voor zijn land en voor zijne toekomstige kroon streed , boden krachtiger tegenstand dan ooit te voren. De slag bij Coutras in 1587 had wel geene vruchten voor hen opgeleverd, maar toch hunne zaak voor achteruitgang behoed. Philips zag zeer goed in dat Hendrik III, zoo hij zijnen toestand begreep, zich aan het verbond met de Ligne zou ontrukken; daarom moest dus de Ligue almachtig zijn. De dag der barrikaden maakte in 1588 deu koning tot het machtelooze werktuig van de Ligue en Spanje; Philips behoefde voor geene tegenwerking van Fra7ikrijk meer te vreezen. Maar Hendrik was nu eindelijk tot bezinning gekomen. Door een moord, zoo schandelijk als maar écu enkele in de geschiedenis, den bekenden moord te Blois, maakte hij zich vrij van de heerschappij der Guises, eu weldra sloot hij een verdrag met Hendrik van Navarre. Nog maar weinige maanden verliepen, en het mes van Jaques Clement had een einde gemaakt aan het rampzalig leven van den ellendigsten der vele ellendige vorsten uit het huis van Valois, en Hendrik van Navarre was Hendrik IV van Frankrijk geworden, \'t Is waar, slechts koning over een klein gedeelte des lands, slechts over de Hugenooteu en de Politieken, niet over de Ligue en over dc groote heereu, die haar als een dekmantel hunner heerschzuchtige plannen gebruikten en het Spaansche geld in den zak staken, om zich daarmede een stuk land als souverein bezit uit het ongelukkige Frankrijk te snijden; vooral niet over Parijs, over de stad, waar het gepeupel, aangevoerd door oproorpredikende priesters en jezuiten, even onbeperkt heorschte als in later dagen onder aanvoering der mannen van de revolutie en het socialisme.
509
Maar Hendrik IV was een niet te verachten vijand, een staatsman en veldheer als weinigen, een Fransehman in merg en bloed, die meer dan iemand het hart des volks won, en, hoewel ketter en relaps, niet ongeneigd om , wanneer het noodig was, van kerk te veranderen; een Hugenoot, maar bovenal een Politiek, en daarom een veel gevaarlijker vijand dan de meest strenge kalvinist, dan Coligny en Condé. En Philips mocht dien vijand niet de overhand laten krijgen, ten eerste in liet belang der Kerk, en ten tweede in dat zijner dynastie. Wel werd de oude, gevangen Kardinaal van Bourbon voor het oogenblik door de Ligue als koning Karei X erkend, maar Philips had een auder plan. Zijne lievelinge, de infanta Isabella Clara Eugenia was zijne dochter bij Elisabeth van Valois, dus de kleindochter van Hendrik II en de eenige rechtstreeksche afstammeling van het Fransobe koningshuis. Haar kwam de kroon van Frankrijk toe, indien er niet een beletsel ware geweest, de Salische wet, welke de vrouwelijke erfopvolging uitsloot. Maar wat was eene wet voor Philips! Het plan moest doorgezet, Frankrijk aan Spanje komen, want het belang der dynastie en der kerk vorderde het. De Ligue onder aanvoering van den liertog vanMayenne, Guises broeder, was op zich zelve niet sterk genoeg om Hendrik te weerstaan, daarom moest Spanje tusschenbeide komen en dat moest worden uitgevoerd door Panna. Dat in dien tijd Nederland zicli weder kon versterken telde Philips niet. Wat was Nederland, vergeleken met Frankrijk! Zoo werd Panna, wiens troepen uit gebrek aan \'t muiten sloegen, gedwongen in 1589 en 90 aanzienlijke korpsen naar Frankrijk te zenden. Maar \'t bleek onvoldoende. De slag bij [vry vernietigde het leger der Ligue en de Spaansche hulpbenden onder Philips van Egmont, en weldra werd Parijs nog nauwer ingesloten dan in \'t vorige jaar en geteisterd door een hongersnood, zoo erg als Leiden had doorgestaan. Panna alleen kon Parijs en de Ligue redden. Hij deed het; in een reeks van prachtige manoeuvres ontzette
510
hij ïrankrijks hoofdstad; maar hij had er al 7,ijne krachten toe noodig, en in 1590 kon van de Spaansehe zijde niets tegen Nederland ondernomen worden. Daarentegen kon Maurits een eersten slag slaan. Den IJ™ Maart werd Breda met het turfschip van schipper van Bergen door Charles de Heraugière verrast. Eene gewichtige positie in Brabant was daarmede gewonnen, ïe vergeefs trachtte Karei van Mansveld de stad te heroveren. Gelukkig voor Parma kon Manrits slechts verdedigenderwijze te werk gaan. Den Staten ontbrak het nog aan den moed, de Spaansche vestingen aan te tasten. Slechts een aantal kleine sterkten werden vermeesterd en een partijgangersoorlog op de Brabantsche, Geldersche en l\'riesche grenzen gevoerd. Doch do tijd ging daarom niet ongebruikt voorbij; onafgebroken was Maurits bezig het leger te reorganiseeren en te oefenen, eene betere tucht in te voeren en allerlei misbruiken af te schaffen. Het jaar 1590 was voor hem een jaar van voorbereiding.
Hij was nog een jong veldheer en tot zijne hooge betrekkingen verheven, meer om zijne afkomst dan om de verwachting, die men van hem koesterde. De Staten van Holland konden de hooge waarde , die een groote naam bij het volk heeft, en hadden daarom den zeventienjarigen jongeling in 1584 tot hoofd van het uitvoerend bewind doen benoemen, het volgend jaar hem tot hunnen gouverneur en kapitein-generaal gemaakt. Maar te dier tijde was Maurits van Nassau een bloote naam; zijn luitenant-generaal Hohenlohe was de man, wien men eigenlijk het bevel over de legermacht van Holland toevertrouwde. In de eerste jaren deed Maurits niets dan door zijn luitenant. Maar hij leerde ondertussehen den oorlog. Reeds zijne eerste onderneming, de aanslag op Axel in 15SG, getuigde van een merk-waardigen krijgtnansblik. En steeds ging hij voort met oefening in den vestingbouw, in de kennis van het geschutwezen en legeradininistratie en bovenal in de taktiek. Zijn neef Willem Lodewijk, die reeds sinds 1580 den oorlog had medegemaakt en sedert 1583 het opperbevel in Friesland voerde, die zooveel
I
511
praktische ervaring bezat als zes jaar onafgebroken strijden geven kunnen, ging hem hierin voor. Uit de studie der Romein-sche en Grieksche sohijvers leerde deze eene betere, meer regelmatige wijze van manoeuvreeren dau tot nu toe in gebruik was \'). De oorlogen der zestiende eeuw werden gevoerd met troepen , in der haast en zonder voorbereidende oefening in het veld gebracht; slechts door praktische ervaring leerden officieren en manschappen den krijg. De lessen, in het laatst der vorige eeuw door Gonsalvo de Cordova gegeven , waren meestal vergeten. Slechts veteranen, zooals er onder Alva streden en zooals thans nog een klein gedeelte van Parma\'s leger vormden, pasten deze nog toe. De massa der Duitsche, Waalsche, Engel-sche en Fransche huurlingen vochten op kunstelooze wijze, in dichte, soms vrij ordelooze en steeds moeilijk beweegbare drommen, slecht uitgerust en dikwijls zelfs onbedreven in \'t gebruik der wapenen.
Daarin bracht Willem Lodewijk verandering. Hij voerde regel, matig exerceeren in en Maurits volgde hem hierin na, en weldra zag men in het Nederlandsche leger, in plaats van de dichte scharen van eenige duizend manschappen, bataillons van G ïi 800 man, die zich gemakkelijk bewegen konden en naar eiken wenk der bevelhebbers luisterden. Wel bleef het voetvolk zijne gebrekkige wapening, met lompe en zware haakbussen en musketten en lange, moeilijk te hanteeren jneken, behouden, en maakte de diepte, waarin het geschaard werd, meestal 10 of 11 gelederen, snelle bewegingen op liet slagveld onmogelijk, maar, bij de vroegere onbeholpenheid vergeleken, was de nieuwe taktiek een groote schrede vooruit. En nog grooter waren de verbeteringen , ingevoerd in de krijgstucht der troepen, waartoe de vermindering des legers en het anders onzalige repartitie-
\') Vgl. hierover de luleiding van het Journaal oan Antkonis , uitgege
ven door Lodewijk Mulder, enFruin, \'Tien jaren uit den Tachtig jarig en Oorlog, bl 96 vv.
512
stelsel\'), dat echter eene geregelde betaling verzekerde, veel bijdroegen. Na de eerste veldtochten van Maurits wordt betrekkelijk weinig raeer gehoord vaii de plundering, den moord en de brandstichting, welke vroeger eiken marsch kenmerkten. Hoewel het leger samengesteld bleef uit het solmim van velerlei natiën, werkte tocb de regelmatige betaling en de strenge discipline 7,00 gunstig, dat de boeren rustig hunnen grond bebouwden binnen de liniën van Maurits, terwijl de Spaansche krijgsmacht hot land, waar zij 7,ich ophield, in weinige dagen tot eene woestenij maakte. Aan Maurits en Willem Lodewijk, aan de krachtige ondersteuning der Staten en de medewerking van enkele oversten was dit vooral dank te weten. De soldaten uit de oude doos, Hohenlohe b. v., spotten wel in den beginne met de hervormingen der stadhouders, maar weldra werd hun het zwijgen opgelegd en bleek het dat de 10,000 man, die Maurits te veld bracht, meer uitrichtten, dan de talrijke henden, welke vroeger in dienst waren geweest, meer zelfs dan de 40,000 man, welke Panna ter zijner beschikking had. De kleine, wel gedisciplineerde, regelmatig geoefende krijgsmacht, aangevoerd door een veldheer als Maurits, wiens methodiesche, wetenschappelijke krijgvoering uitnemend paste voor het terrein, waar hij had te strijden, bijgestaan door eene talrijke vloot riviervaartuigen, die haar in eens, met paarden, geschut en trein, van het eene einde van het Nederlandsch grondgebied naar het andere vervoerde, werd binnen een paar jaar he.t wonder van Europa, de oefenschool van alle protestanten, die de krijgskunst wilden aanleeren.
Zooals gezegd is, werd Maurits bij de hervorming van het
\') De vier contribueerende provinciën, en later alle zeven, stortten hunne quoten voor de solJij des legers niet in de algemecne kas, maar betaalden zelve ieder haar aantal troepen. Het leger werd dus over de jirovineiën verdeeld, die daaruit het recht meenden te verkrijgen, zelve bevelen aan de ten hunner repartitie staande troepen te geven. Wat de quotisatie betreft. Holland betaalde toen ongeveer 65 percent, Zeeland 15^, Friesland ruim 13, Utrecht 6i pc.
513
krijgswezen uitstekend bijgestaan door Willem Lodewijk. Eene merkwaardige figuur is die Friesohe stadhouder. Hoewel den oorlog praktisch kennende, schaamde hij zich niet ter school te gaan bij de ouden; hoewel langen tijd met een zelfstandig bevel belast, schikte hij zich steeds naar de wen-schen van zijn jongeren neef; zijn staatsmansblik, dien van Maurits steeds overtreffende, stelde hem in staat tot het geven van menigen goeden, maar helaas niet altijd opgevolgden raad. Meer dan een der andere Nassaus herinnert de zoon van ijraaf Johan aan den Prins. Men vond bij hein deiizclfdeu tact, hetzelfde geduld, ja, hoe streng gereformeerd hij ook was, dezelfde verdraagzaamheid, \'t Ware een geluk voor Nederland geweest, wanneer Maurits eenige der eigenschappen van dezen trouwen, bekwamen en bovenal bescheiden vorst had bezeten. Maar Maurits was niets dan krijgsman. Zijn roem, zijne populariteit heeft hij alleen aan zijne overwinningen te danken gehad, geenszins aan zijn karakter, dat, opvliegend en stijfhoofdig tevens, een weinig aangenamen indruk maakt. Wij hebben echter niet met het partijhoofd, alleen met den veldheer te doen en wij zien den jongen Oranjevorst alleen in den glans zijner schitterende zegepralen, met kleine middelen op een vroeger onoverwinnelijken vijand behaald, en behaald door beleid en koelbloedig verstand, door studie, energie en scherpte van blik.
De afwezigheid van Panna in Frankrijk verwekte bij de Nederlanders de hoop, dat men den Spanjaarden hunne positiën in bet noorden en oosten des lands zou kunnen ontweldigen, indien hetzelfde wederom in het jaar 1501 plaats had. De krachten van Verdugo waren gering, de garnizoenen van een aantal steden zwak; zoo de kern van het Spaansche leger onder den gevreesden hertog in Frankrijk werd bezig gehouden, kon men met grond verwachten een uf meer stellingen aan den vijand te zullen ontrukken. \\V illem Lodewijk en Maurits drongen sterk aan op het voeren van eenen aanvallenden oorlog. liet
514
kleine, maar gemakkelijk te verplaatsen leger, de voortreltelijke middelen van gemeenschap tusschen liet oorlogsterrein in het noorden en zuiden, de in de vorige veldtochten wel beproefde talenten der aanvoerders cn eindelijk de betrekkelijke veiligheid eener dergelijke onderneming waren argumenten, waardoor zich de Staten, na lang aarzelen, lieten overhalen. Negentien jaren had men verdedigenderwijze gestreden, thans ging men eindelijk ten aanval over. Maar waar die aanval op gericht zou zijn, was eene zaak van lange deliberatiën. Holland wilde de Maas vrij eu Geertruidenberg veroverd zien; Zeeland zag liefst de eene of andere vesting in Vlaanderen aangetast; Gelderland en Overijssel riepen, zooals te verwachten was, om bevrijding van hun gebied; Friesland eindelijk eischte een aanval op Groningen of Steenwijk, vooral op Groningen, \'t Kostte veel tijd, eer een plan van aanval was beraamd en de beide stadhouders elkander hunne wederzijdsche hulp hadden toegezegd. Maurits had doorgedreven dat voor alles de IJssel-linie, de verbinding van Gelderland met het noorden, zou worden vrijgemaakt. Eene buitengewone contributie van een half milliocn was voor de onkosten van den veldtocht toegestaan, en het veldleger stond dan ook op een voor dien tijd hoogen trap, wat uitrusting en hulpmiddelen betreft, \'t Waren groo-tendeels Nederlandsche troepen, want de Engelsche hulpbenden waren als altijd verre beneden het door het tractaat bepaalde getal. Evenwel waren de 1500 veteranen van Sir Francis Vere een uitstekend bestanddeel van het voetvolk, en de vier Engelsche kornetten deden onder ritmeesters als Parker voor geene ruiterij ter wereld onder dan voor die der Baxen. Het leger bestond verder uit Friesehe vaandels onder Willem Lodewijk, Utrechtsche onder den overste Groenevcld, llollandsche onder Philips van Nassau, van Dorp en Brederode, Zeeuwsche onder den araaf van Solras, uit de Schotten van Balfour en uit eenige niet, bij regimenten ingedeelde vaandels, zooals die van den bekwamen drost van Salland , (ierard van Warmelo, en de garde
van Maurits en Hohenlohe. De sterkte der regimenten was zeer verschillend; de vaandels bleven zelfs niet altijd bij hetzelfde korps. Dikwijls werden eenige gedetacheerd en door andere vervangen, zoodat de sterkte der regimenten telkens afwisselde. De Nederlandsche ruiterij was 13 kornetten sterk, waaronder een paar Duitsche van 150, de overige meestal van 90 paarden. De vaandels wisselden af tnsschen 100 en 200 man. Met de Friezen en Engelschen telde het leger te velde gewoonlijk (SOOO man te voet en 14 a 1500 ruiters en een tros van over de 3000 vrouwen, kinderen, zoetelaars, voerlieden, artilleristen (konstabels en matrozen), pioniers enz. Hohenlohe maakte den veldtocht niet mede, maar bleef in Holland het kommando voeren, zoodat Maurits geheel op zichzelve stond. Eigenlijke generaals dienden er niet onder hem ; de voornaamste oversten kregen het bevel over de grootere afdeelingen. De artillerie, bijna alleen voor de belegeringen bestemd, stond onder den heer de Famars, een oud aanhanger van Prins Willem en mede-onderteekenaar van het Verbond der Edelen \'). Het gehalte der troepen was goed; de discipline werd door Maurits streng gehandhaafd, en menig soldaat boette eene kleine dieverij of plundering, vroeger steeds door de vingers gezien, met den dood. De oversten en ritmeesters waren meerendeels mannen van beproefde dapperheid en ervaring; ook de jongere, als de graven Philips van Nassau en George Eberhard van Solms, hadden meestal reeds eenige jaren ondervinding achter den rug. Onder aanvoerders als Balen, Barchon en de Baxen werd de ruiterij weldra de schrik der vijanden, zoowel in stoute tochten en verkenningen als in gevechten man tegen man.
In het midden van Mei liet Maurits de troepen van alle zijden naar den LTssol marcheeren. Door eene krijgslist maakte
) De sterkte en indeeling des legers is telkens zeer nauwkeurig opgegeven in het Journaal van Duyck, eene onschntbnre bron voor onze militaire geschiedenis. Ook van Keydt, Bor en van Meteren zijn over deze veldtochten zeer uitvoerig. Vgl. verder F ruin , Tien Jnrrn uit den TarhUyjaripen Oorlog.
516
zich Vere den 24sten van de groote schans voor Zutphen meester; den volgenden dag was de stad reeds ingesloten. Zij was slechts van eene zwakke bezetting voorzien; Verdugo\'s troepen waren door desertie en gebrek zoo gesmolten, dat hij maar enkele plaatsen goed bewaren kon. Panna had zijne hootd-macht in Prankrijk gelaten en alleen een klein korps in België gereed; een zijner regimenten bleef het geheele jaar in opstand en weigerde eiken dienst. De Spanjaarden verkeerden in een ellendigen toestand en waren, hoewel bedacht op een aanval, volstrekt niet gereed. De overste Lanckama, een Spaanschgezinde Fries, had niet veel meer dan 500 man in Zutphen en zag zich gedwongen na vijf dagen beleg de stad op te geven, zonder dat Maurits bijzonder veel moeite met geschutvuur en mijn-arbeid behoefde te doen. Nauwelijks was de vesting veroverd, of het geheele leger brak noordwaarts op tegen Deventer; geschut en trein werd op de van Arnhem gekomen vaartuigen ingescheept, en reeds den lste11 Juni was de beren-ning der stad, welke Stanley vier jaren geleden verraden had, voltooid. Zij was echter beter versterkt en bezet dan Zutphen, en haar kommandant, graaf Hendrik van den Bergh, de volle neef der beide stadhouders, toonde zich zijner verwantschap waardig en wischte, gelijk al zijne broeders, de schande uit, welke het verraad huns vaders op hunnen naam had geworpen. Doch hoe dapper ook verdedigd, tegen het approchestelsel en het gesclmtvuur van Maurits was Deventer zoomin bestand als Zutphen. Den lO^n Juni trok de bezetting met krijgseer uit In drie weken tijds was de IJssellinie bevrijd en waren twee der gewichtigste Nederlandsche steden heroverd. Zij haddon verschrikkelijk in den oorlog geleden en waren voor een deel van hunne inwoners beroofd. De protestanten waren meestal na de inname door de Spanjaarden vertrokken, de katholieken verjaagd door de kwellingen van het bandeloos krijgsvolk. Maurits behandelde haar goed, als herwonnen , niet als veroverde steden, beschermde ze tegen plundering en verbood den katholieken overlast aan
517
te doen; alleen mochten zij hunnen godsdienst niet meer openlijk uitoefenen. Die overwinning was alleen te danken aan de bewonderenswaardige uitvoering der plannen van Maurits, waardoor de vijand buiten staat was geraakt iets tot ontzet te ondernemen of eenige troepen in de steden te werpen. Vooral van de waterwegen was een uitnemend gebruik gemaakt.
De overeenkomst met Friesland dwong de stadhouders nu den weg naar Groningen in te slaan. Willem Lodewijk wenschte eerst Koevorden aan te tasten, dat den weg naar het noorden opende, maar de oversten hoopten het verder afgelegene eu daardoor veiliger gewaande Groningen eerder te kunnen overrompelen , waar steeds eene minderheid Staatschgezind was gebleven en nu misschien in opstand komen zou. Maar de weg door Drenthe was niet.gemakkelijk, het geschut werd daarom over de Zuiderzee naar het Groningerdiep gebracht; eerst den 20stequot; Juni kwam men te Zuid-Laren in \'t gezicht der stad. Doch dienzelfden dag wierp zich Yerdugo met graaf l\'rederik van den Bergh en ongeveer 1500 man daarbinnen. Mot de vrienden der Ommelanden eu der ketters voor hunne oogen, waagden de katholieke Groningers \'t niet de troepen buiten te sluiten, en de dappere veteraan had althans de voldoening van eenmaal een plan van zijn jongen tegenstander te dwarsboomen. Doch deze liet zich niet ontmoedigen. In plaats van zijne krachten te verspillen in eene hopelooze belegering der sterke door eene talrijke bezetting en burgerij verdedigde stad onder een krijgsman als Verdugo, brak hij onverwachts op en wierp zich op Delfzijl, dat zich den lstel\' Juli overgaf, welk voorbeeld weldra door eenige kleinere schansen gevolgd werd. Groningen bleef wel Spaansch, maar was nu bijna afgesneden en als ingesloten in een kring van welversterkte en welhezette forten, toevertrouwd aan den stadhouder van Friesland. Pen nog open kring hoopte Maurits te sluiten door do inname van Steenwijk, dat op \'t oogenblik slecht bezet was. Daar hel de gomeenschap van Overijssel en Friesland afsneed
518
en een waar roovevsnest was geworden , kou het eeue belangrijke aanwinst voor de Staatschen zijn. Maar nauwelijks waren de loopgraven daar geopend, of er kwam tijding, dat Panna met alle beseliikbare troepen uit België was opgebroken, bij Nijmegen over de Waal was gegaan en fort Knodsenburg, dat tegenover die stad was gebouwd en deze zeer benauwde, bad belegerd. Hoewel liet wel versterkt en wakker verdedigd werd door hopman Gerrit de Jong, een ervaren officier, dien wij reeds te Loehem ontmoet hebben, wilde Maurits den sleutel van de Betuwe niet aan zijn lot overlaten. Met dezelfde snelheid, als waarmede hij gekomen was, brak hij op naar Gelderland, weder gebruik makende van den thans vrijgeworden IJssel. Den 22sten Juli trok het geheele leger bij Arnhem over den Eijn, op hetzelfde oogenblik, dat de Jong een eersten storm afsloeg. Twee dagen later werden 10 kornetten ruiterij van Parma in eene hinderlaag gelokt en met groot verlies geslagen; verscheidene ritmeesters, de standaard van Parma\'s eigen kornet en een groot aantal ruiters en paarden vielen Maurits in handen. Parma was in eene hachelijke positie ; zijne troepen waren zwakker in getal en slechter uitgerust dan die van den stadhouder, hij had de Waal in zijn rug en kon op dit terrein geen geregelden veldslag leveren, terwijl langer blijven hem aan gebrek blootstelde. Gelukkig voor zijne eer ontving hij dringende bevelen van Philips om zich onmiddelijk naar Frankrijk te begeven. Een meesterlijke aftocht bracht hem buiten het bereik van den jongen Oranjevorst, maar hij moest bekennen dat hij in hunne eerste ontmoeting alles behalve overwinnaar was gebleven.
Na Parma\'s aftocht verwachtte men algemeen een aanval op Nijmegen, eene der gewichtigste steden van Gelderland, den sleutel van de Waal en reeds lang te voren door Sehenck en later door Maurits zeiven aangetast. Maar eene dergelijke onderneming achtte Maurits niet geraden, zoolang Panna zich nog in België bleet ophouden, waar hij eerst nieuwe kraclilen
519
voor den veldtocht in Frankrijk uit de bronnen van Spa zocht te putten en tevens druk bezig was me( het noodige voor dien tocht bijeen te brengen, bij zijn geldgebrek eeu hoogst moeilijke arbeid. In plaats van iets dergelijks te beginnen, gaf Mau-rits op eens aan do Staatsche troepen bevel, zich in de steden te verdoelen. Panna en zijn luitenant, de oude Mansfeld, rekenden dat geldgebrek verdere ondernemingen verhinderen zou en sloegen niet de minste acht op Maurits, totdat er op eens bericht kwam, dat deze zijn leger naar quot;Vlaanderen verscheept, hot sterke Hulst ingesloten eu, na vijf dagen beleg, den September veroverd had. \'t Was een donder
slag bij helderen hemel. Den Augustus was het Neder-
landsche leger uiteengegaan en binnen drie weken was het bij Dordrecht en Willemstad weder bijeen en ingescheept op de vloot. Den l!)lt;lfii September landde Maurits in Vlaanderen en werd Hulst berend. Men was daar zoo weinig verdacht op een aanval, dat de gouverneur rustig te Antwerpen en een goed gedeelte der bezetting hier en daar gedetacheerd was. De tegenstand was dan ook gering, hoewel de vesting door sterke ligging uitmuntte. Mansfeld was volkomen verrast, maar beijverde zich troepen bijeen te brengen om den stadhouder voor zijne stoutheid te tuchtigen. Nauwelijks echter was hij naar Vlaanderen op jnarsch, of hij vernam dat het Staatsche leger verdwenen was, met achterlating van eene sterke bezetting iu Hulst, en weldra dat het wederom in Holland was aangekomen. Daar \'t al October geworden was, meende de oude krijgsman te, mogen vooronderstellen dat de veldtocht nu voor goed gedaan was en liet hij zijne troepen uiteengaan. Maar op nieuw had hij zich laten verschalken. Even plotseling als in de vorige maand was het Staatsche leger naar den ISom-inelerwaard overgebracht en trok liet door de Betuwe op Kij-megen aan, terwijl geschut en voorraad langs de Waal werd vervoerd. Den l-ld™ Was Nijmegen door 72 vaandels eu 17 kornetten, te samen omtrent 10,00(1 man, ingesloten. Hoewel
do burgerij en de bezetting in het eerst een stout antwoord o]) de opeiscbing gaven, was er geen week verloopen, of zij boden aan te onderhandelen. Den 21stcl1 October werd de stad overgegeven. Zij werd even zacht behandeld- ais Zutphen en Deventer. Zelfs had er geene inagistraatsverandering plaats voor den wettigen dag, don Januari van het volgend jaar;
toen werden de katholieken door protestanten vervangen. Mau-rits was nu werkelijk stadhouder van Gelderland; hij was er, zoo als boven gezegd is, in \'t voorjaar op nieuw toe gekozen en na de inname van Deventer plechtig te Arnhem geïnstalleerd. Maar dit was niet de voornaamste vrucht van zijnen bewonderenswaardigen veldtocht.
In het voorjaar werd Zeeland van Vlaanderen uit, Utrecht en het kleine gedeelte van Gelderland, dat vrij gebleven was, van de IJsselsteden en Nijmegen, Friesland van Groningen uit bedreigd. Thans was Gelderland geheel bevrijd. Waal en IJssel waren weder Nederlandsche stroomen, hartaders van het land, Vlaanderen en Brabant werden uit Hulst en de andere Brabautsche en Vlaamsche steden in Staatsche handen in voortdurende onrust gehouden en Groningen was omgeven met een ring van schansen. De jonge republiek had getoond dor voogdij ontwassen te zijn; reeds kwam een verzoek van Hendrik IV om hulp in geld en in troepen, eu werden üö vaandels ouder graaf Philips naar Frankrijk gezonden, terwijl een Nederlandsch eskader den Seinemond blokkeerde. De Vereenigde Nederlanden waren reeds een voornaam lid van de protestantsche partij. Dat alles was te danken aan de uitnemende veldheerstalenten van den vierentwintigjarigen stadhouder, aan den wakkeren bijstand van Willem Lodewijk, aan de- kloekheid van soldaten en bevelhebbers en voor geen gering gedeelte ook aan de ondersteuning van den Baad van State en de Staten Generaal, wier gedeputeerden , steeds met Üldenbarnevelt aan \'t hoofd, telkens in het leger verschenen, als er een nieuw plan moest beraamd worden. Ook liet geluk had medegewerkt, daar de dwaze politiek
521
van Philips Parma\'s arm verlamde en hem dwoug de Nederlanden te verlaten en zich naar Frankrijk te wenden. Maar van dat geluk had Maurits op eene zoo voorbeeldige wijze partij getrokken, hij had zulk een uitmuntend gebruik gemaakt van de hulpmiddelen, welke het land hem bood, dat hij terecht van dit jaar af een der eerste veldheeren zijns tijds heette. Eu den thans verkregen roem handhaafde hij schitterend in \'t volgende jaar.
Terwijl Parma in Frankrijk tegen Hendrik IV streed en, na Rouaan ontzet te hebben, zijn veldheerstalent door zijn gedenkwaardigen terugtocht nog eenmaal schitterender dan ooit ten toon spreidde, bleef het noorden van Nederland open liggen voor Maurits. Wel zond Mansfeld gedurig nieuwe troepen aan Verdugo, maar de muitende benden slonken weg door gebrek en den dapperen ouden krijgsman gelukte het niet ééne enkele oudememing van Maurits te verhinderen. Deze was in het voorjaar van 1592, na een paar vergeefsche aanslagen op Sluis en Maastricht, naar Overijssel getrokken en den 28s,liquot; voor Steenwijk verschenen. Het kleine, maar uiterst sterke stadje was thans wel verdedigd door een dappere bezetting van een goede 1000 man onder den overste Antoine Coquel. Met grond hoopte Verdugo dan ook dat het zich staande zou houden , niettegenstaande alle kunstgrepen van den geleerden stadhouder en mjne ingenieurs. Werkelijk verliepen ook de eerste weken, zonder dat Maurits iets vorderde, en scheen het voor dien tijd ongehoorde hevige kanonvuur slechts geldverspilling te zijn. Maar na vergeefsche onderhandelingen werd de belegering zoo krachtig voortgezet (vooral met aanwending van mijnen), dat de gouverneur den Juli kapituleerde. Het beleg was vooral daarom merkwaardig, omdat hier voor het eerst de werken aangelegd werden door de soldaten en niet door boeren en gepreste arbeiders. Maurits wist een einde te maken aan het dwaze eergevoel, dat tot nu toe den soldaat verhinderd had de spade in de hand le nemen. De krijgstucht,
die anders bij lange belegeriiigen verslapte door de werkeloosheid der soldaten, bleef uitmuntend, en het Staatsehe leger was de schutsmuur in plaats van de plaag van het land, waar het gelegerd was.
Coquel mocht dan klagen dat hij als een vos met schoppen uit zijn hol was opgedolven, onwillekeurig verklaarde hij daarmede dat de nieuwe wetenschappelijke wijze van oorlogvoeren de overwinning had behaald, dat de dagen der ruwe krijgskunst, van het vechten man tegen man, voorbij waren.
Het beleg van Steenwijk liad veel geld gekost, en de Staten van Holland, die nog altijd in de lasten van den oorlog 65 percent betaalden, waren er daarom voor zich met deze gewichtige verovering tevreden te stellen. Maar de ïriezen drongen op eene voortzetting van den oorlog en wel op liet beleg van Koevorden aan. Was die vesting gevallen, dan was het net rondom Groningen voltooid en had de Spaausche hoofdstad van het noorden slechts écne zeer moeilijke gemeenschap uiet alleen met België maar zelfs met Duitsehland. Met al zijne onbetwistbare talenten en zelfs bij betere ondersteuning dan tevoren zou Verdugo dan niet in staat zijn haar te behouden. Ook Maurits en Willem Lodewijk stemden hiermede in, en voor hunne gezamenlijke vermaningen weken de Staten van Holland. Des te eerder, omdat bun de terugkomst van graaf Philips uit Frankrijk werd aaukondigd en omdat men den dringenden eisch van Elisabeth, om een gedeelte van baar contingent terug te ontvangen, wist te ontduiken.
Hoewel de Engelschen slechts 2000 in plaats van 6000 man bedroegen (de meeste waren in Ostende en in Frankrijk), had de koningin de 17 vaandels en kolonel Vere zeiven terug geroepen, om ze in Frankrijk te gebruiken, niettegenstaande de herhaalde weigering der Staten. Maar daar zij bij haar laatste bevel had gevoegd; ingeval de nood des lands hun blijven niet vereischt, werd Vere bewogen om, onder voorgave van vrees voor een ontzet van Koevorden, het verloop der
bi A
onderuemnig af te waeliten, hoewel hij in den beginne geen deel aan het beleg nam, dat den 26st™ Juli begonnen werd.
Het vlek was door de ligging tusschen moerassen en door een sterk kasteel uiterst moeilijk aan te tasten ei) werd verdedigd door eene kloeke bezetting onder graaf Frederik van den Bergli. Reed.s had Herman, de oudste broeder, een oog verloren en waren twee, Oswald en Lodewijk, in Spaanschen dienst gevallen, maar steeds hielden de jonge van den Berghen, met eene zelfopoffering, eene edeler zaak waardig, de vlag van Spanje omhoog. Bijna lomp mocht het antwoord heeten op de opeisching; over zes maanden en na zes stormen moest Maurits maar eens terugkomen; maar de verdediging rechtvaardigde het eenigermate. Verdugo spande alle krachten in om een leger tot ontzet bijeen te brengen en Mansfeld zond hem onophoudelijk versche troepen.
Terwijl Koevorden ingesloten werd, tastte Maurits, om den vijand alle wapenplaatsen in de buurt te ontnemen, Ootmnrsum aan, welks bezit hem slechts oen man kostte, maar een zeer betreurden, den bekwamen artilleriegeneraal Famars. Toen dit stadje gevallen was, toog hij met Holienlohe en Willem Lodewijk ernstig aan het belegeren van Koevorden. Een nachtelijke aanval van Verdugo werd den T11®quot; September met verlies afgeslagen en de komst van Vere, van een nieuw Hollandsch regiment onder Lokeren en van graaf Philips maakte de Nederlanders daarop zoo sterk, dat zij voor geen vijand meer behoefden te vreezen. Den Augustus gaf de vesting zich over. Er
werden nog eenige demonstraties aau den llijn gedaan (op den liijksbodein vocht men zoo goed als op den Nederlandschen) en daarop ging het leger uiteen. De veldtocht, hoewel lang zoo schitterend niet als die van het vorige jaar, had uitnemende resultaten opgeleverd. Steenwijk en Koevorden waren beide ware roofnesten geweest en hadden daarenboven de eenige begaanbare wegen naar Groningen gesloten. Alleen buitengewone droogte had in \'t vorig jaar den marsch daarheen
534
mogelijk gemaakt. Maurits had met geheel andere bezwaren dan toen te doen gehad. Beide plaatsen waren uitmuntend verdedigd geworden en door ligging uitermate sterk. De verrassing, die hem toen vier steden in handen had gespeeld, was nu onmogelijk geweest.
Panna liad de nieuwe zegepralen van Maurits werkeloos moeten aanzien. Gedurig meer door de kwaal, die hem sloopte, de waterzucht, gekweld, daarenboven lijdende aan eene ernstige wond, was de grootc veldheer en staatsman, na een bewonderenswaardigen en toch vruchteloozen veldtocht in den zomer van 1593, naar Spa teruggekeerd. Zijne taak begon hij hoe langer hoe wanhopiger te achten. Zijne troepen, vroeger uitmuntende door krijgstucht, waren thans door wanbetaling en gebrek ordelooze hoewel dappere benden geworden, ontoereikend voor de dubbele taak der verovering van Frankrijk en der verdediging van Nederland. He hoofden der Ligue, Mayenne vooraan, zag hij een dubbel spel spelen en gereed Spanje te verlaten, zoodra de gelegenheid schoon stond. ïwee malen had hij Hendrik IV gedwongen zijne ondernemingen op te geven, maar verder had hij het ook niet gebracht. Ondertusschen ontviel hem de eene vesting van Nederland na de andere, zonder dat hij kans zag het kleine leger der Staten en hunnen jongen aanvoerder tegen te houden. En wat nog het ergste was, hij zag dagelijks duidelijker dat Philips hem wantrouwde, dat hij omringd was door spionnen, die al zijne woorden en daden als hoogverraad uitlegden. Ziekte en hartzeer sloopten zijn lichaam om het zeerst, hoewel hij nog geen vijftig jaren telde. Maar op het bevel zijns konings gordde hij zich op nieuw aan oin met een leger Frankrijk binnen te rukken. Het jaar 1593 moest daar de beslissing brengen. De Lieutenant-General dn Royaume, Mayenne, had volgens den wensch van Philips de Staten-Generaal bijeenroepen, om eindelijk eenen koning te kiezen, na een interregnum van vier jaren. De keuze moest op de infante isahellii vallen, en om deze door te drijven ten spijt van natio-
naai zelfgevoel en partijschap, in het, aangezicht van den nog niet bedwongen Hendrik TV, moest Panna met een leger in Frankrijk verschijnen, instaat allen Spaanscligezinden moed en allen nationalen schrik in te boezemen. Zoo althans luidde \'skonings last aan Panna. Maar te gelijk was reeds iemand van wege dieuzell\'den koning op weg, om den prins van den bloede en gouverneur-generaal af te zotten. Philips zag in den man, die zijn leven en zijne eer dagelijks voor hem op het spel zette, die hein diende, zooals bijna nooit een koning gediend is, die hem de helft zijner verloren bezittingen had teruggegeven, een verrader, een eerzuchtige, die koning van Frankrijk of althans van de Nederlanden wilde worden, die als Italiaan Spanjes macht vernietigd wenschte te zien. Terwijl hij en hij alleen de oorzaak was dat zijn dienaar nooit troepen eu geld genoeg had, zag hij In de mislukking zijner ondernemingen en in het hem onverklaarbare toeval, dat Engelaiitl en Frankrijk niet veroverd en vele Nederlandsche steden verloren waren, het gevolg van een listig beraamd plan van zijnen landvoogd. Maar hij waagde \'t niet hem openlijk terug te roepen. Integendeel hij gaf hem den ecrvollen last, de keuze van Isabella door te drijven, maar zond tegelijk den markies van Cerralbo om den Hertog uit te noodigen naar Madrid te komen en, gehoorzaamde hij niet, hem voor afgezet te verklaren en des noods met geweld naar Spanje te voeren.
Daar een groot aantal Spaansche en Belgische edelen en bevelhebbers klaagden over achteruitzetting, daar b. v. de beide Mansfekls, Aerschot en zijn brave zoon Chimay, de hertog van Partrana en anderen hoogst ontevreden waren over de bevordering van Italianen en minder hooggeboren Walen eu Bourgondiërs, daar over \'t geheel het binnenlandsch bestuur vrij slap was en de hertog sedert de laatste muiterijen ook zijn vroeger onbeperkt gezag over het leger verloren had, kon dat loll\'elijk voornemen zonder veel bezwaar worden uitgevoerd. Maar de zendeling stierf op reis, en de Graaf van Vilentes.
52fi
een oud krijgsmnn uit de school van Alva, kwam in zijne plaats., Parraa vermoedde zeker wel iets van \'t geen deze hem bracht, want overal liepen geruchten omtrent de ongenade, waarin hij vervallen was. Nogtans bevroedde hij zonder twijfel de, ware beteekenis van de zending niet; misschien meende hij alleen dat Pucntes, als hij bleek onwillig te zijn ten derden male de Nederlanden prijs te geven door een tocht naar Frankrijk, hem in het opperbevel moest vervangen. In allen gevalle wilde hij hem niet afwachten. Met inspanning zijner laatste krachten spoedde hij zich naar A.rras, om toebereidselen voor den veldtocht te maken, maar het afgetobde lichaam verdroeg de vermoeienis niet meer; den Sicn December 1593 bezweek de groote kleinzoon van Karei V, eer hij het harde bevel van zijn ondankbaren meester had vernomen.
Met Parma daalde ook het geluk van Spanje in het graf. Hij was de eenige geweest, die de soms bijna onzinnige bevelen van Philips had weten uit te voeren, wel niet altijd zooals de meester wilde, die hem bv. koelbloedig beval Engeland zonder vloot te veroveren of eene nieuwe Armada te bouwen, toen de groote vloot in 1588 vernietigd was, maar toch in zooverre, dat hij geheel Zuid- en half Noord-Nederhmd ten onder bracht, dat hij drie jaren lang Hendrik TV verhinderde zich te zetten op den troon zijner vaderen. Had zijn koning hem naar behooren ondersteund, had hij hein niet dergelijke onmogelijke bevelen gegeven, had hij hem toegelaten om, evenals hij tot 1586 had mogen doen, al zijne krachten te besteden aan de onderwerping van Nederland, het lot van Europa zou een ander zijn geweest. Maar de blinde heerschzucht. van Philips, die met één getiiaal veldheer en staatsman en met een 50,000 soldaten de geheele wereld meende te kunnen veroveren , redde het protestantisme van den ondergang. Thans bleven wanordelijke legers, eene beroofde schatkist en enkele veteranen en diplomaten over ora de taak voort te zetten, die voor den gron-ten Alexander van Panna te zwaar was geweest.
527
Toen hij gestorven was, werd de stokoude Mansfeld tijdelijk landvoogd, een oud soldaat zonder bekwaamheid als staatsman of veldheer en een werktuig in de hand van zijn eerzuoh-tigen zoon Karei, eens den ijverigen vriend van Lodewijk van Nassau en Brederode, thans sinds langen tijd een trouw maar weinig bekwaam generaal in Spaanschen dienst. Aan hem en den hertog van Feria als ambassadeur werd de taak opgedragen, die Panna zou hebben moeten vervullen, het doordrijven der keuze van de Infante. De oude landvoogd zelf zou zien wat hij doen kon ter bescherming der Nederlanden en ter ondersteuning van Verdugo.
Twee jareti lang waren de plannen van Maurits bovenal geschikt geworden naar de belangen van Friesland. Ook thans vorderde die provincie dat men haar van Groningen bevrijden •aqu, maar Maurits had iets anders op \'t oog. Hij wilde Holland voor goed aan de Brabantsche zijde verzekeren en het vroeger met zooveel zorg versterkte, later na zoovele opofferingen toch verloren Geertruidenberg, de eenige stad van Holland, die in \'s vijands handen was, aantasten. De Friezen waren daarover zoo verstoord, dat zij hun stadhouder en troepen niet aan den veldtocht lieten deelnemen, maar zich bepaalden tot het voeren van den kleinen oorlog in de Ommelanden en Drenthe.
Maar Maurits liet zich daardoor niet afschrikken. Met grooter zorgvuldigheid dan ooit werden de toebereidselen gemaakt tot het beleg, vooral daar eene poging om de stad te verrassen mislukte. Over \'t geheel waren de verrassingen van Maurits niet gelukkig. Tireda, de schans voor Zutphen en later Huy waren de eenige sterkten, die hij op deze wijze innam, hoewel hij zeker een twintigtal dergelijke ondernemingen in persoon of door anderen waagde. Hij was niet de man om \'t op het geluk te laten aankomen , hij moest met mathematische zekerheid te werk gaan. Zoo was \'t vooral bij Geertruidenberg het geval. Hit beleg kan zijn pronkstuk genoemd worden, te meer daar hij een terrein van I wee «ren omtrek moest beschermen tegen
528
elke poging tot ontzet, omdat de bodem buitengemeen moerassig , de verdediging zeer goed was en de toegangen te water moeilijk af te sluiten waren. Zoo uitmuntend had hij echter zijne maatregelen genomen, dat noch sterkte van ligging, noch dapperheid der verdediging, noch beproefd ontzet baten kon; zoo voortrertelijk was de krijgstucht, dat liet land binnen zijne linien regelmatig bebouwd werd , én zoo goed de toevoer verzekerd , dat liet praatje liep, dat \'t nergens zoo goedkoop was als in zijn legerkamp. Den 38sten Maart 1593 werd het beleg met niet veel meer dan 7000 man begonnen (hoewel de Staten wel 9000 betaalden, zoo schandelijk was nog steeds het bedrog der officieren); in Mei kwam de oude Mansfeld zelf met ruim 10,000 man tot ontzet aanrukken, maar den 24sten Juni gaf de stad zich in zijn gezicht over, zonder dat hij haar eenige hulp had kunnen brengen of do Nederlandsche liniën ergens doorbreken. De roem van Maurits al.s den eersten aller belegeraars was gevestigd; van heinde, en verre kwam men de belegeringswerken zien, na de overgave der stad wel 2000 menschen uit Holland, \'t Was het proefstuk der moderne geleerde krijgskunst, die van nu af voor goed gezegepraald had op de ruwe, ouderwetsche wijze van beschieten en storm-loopen. En \'t was ook geene eenvoudige blokkade geweest, maar een regelmatig beleg met approches en batterijen volgens alle regelen der kunst, wat de stad, niettegenstaande de kloeke verdediging, zoo spoedig had doen vallen.
Daarom was de moreele indruk der verovering nog grooter dan het materieel voordeel, hoe belangrijk een verlies Geertruidenberg ook voor de Spanjaarden was. Dit jaar stapelden zich trouwens de ongelukken voor hen opeen. In Frankrijk vielen dagelijks steden en edelen van de Ligue af. Mayenne was openlijk tegen de keuze der Infante opgetreden, en Hendrik, wetende dat geen ander beletsel hem van de kroon van ïrank rijk scheidde dan de godsdienst alleen, ging over tot het katholicisme. De protestantsehe wereld mocht een zeer natuurlijken kreet van verontwaardiging
529
slaken, \'t is zeker dat de koning daarmede het belang van het protestantisme evenzeer als dat van zijn land meer behartigde dan door een streng vasthouden aan het hervormde geloof. En van den minnaar van Gabrielle d\'Estrees kon men waarlijk geene godsdienstigheid verwachten , wanneer al zijne goede en kwade eigenschappen samenwerkten om hera tot een overgang te bewegen, die voor hem weinig meer dan een vorm was. Het hoofd der fanatieke Hugenooten en de allerchriste-lijkste koning van Frankrijk en Navarre, zij bleven één en dezelfde persoon, en Hendrik IV was vóór en na zijn overgang de kampioen der religieuse verdraagzaamheid en der Transohe nationaliteit. De Nederlandsche staatslieden, zelve geen strenge kalvinisten, legden zich dan ook neder bij een stap, die hunnen machtigsten bondgenoot op den troon van Frankrijk bevestigde, aan de Ligue den doodsteek gaf en de overmacht van Spanje omverwierp.
Op het oorlogstooneel was er verder weinig van belang in dit jaar voorgevallen. Maurits moest Mansfeld in het oog houden, die versterkt was door de uit Frankrijk teruggekeerde troepen van zijn zoon, welke ten gevolge van den door de Ligue gesloten wapenstilstand daar niet meer van nut waren. Gelukkig waren zij oproerig en slecht aangevoerd. Een groot aantal sloeg aan \'t muiten en bleef een jaar lang het land plunderen en allen dienst weigeren. Ook de talrijke aan Verdugo te hulp gezonden benden waren wanordelijk en in ellendigen staat. Als Willem Lodewijk meer troepen had gehad, zou de Spaansche gouverneur het veld niet hebben kunnen behouden, maar Maurits moest de massa van zijn leger bijeenhouden aan de Brabant-sclie grenzen; de strooptochten, in Luxemburg in \'t voorjaar, in Vlaanderen in \'t najaar ondernomen , en het beleg van Geertruidenberg hadden het krijgsvolk zeer geduud. Slechts een paar duizend man kon hij zijnen neef na de inname dier plaats toevoegen. Maar Willem Lodewijk was een veldheer, die met geringe middelen veel volbracht; hij wist Verdugo en
34
530
Frederik van den Bergh bezig to houden en ondertusschen de eenige gemeensohapslijn van Groningen raet Duitschland, tlie overliet Bourtanger moeras, langs de pas van Wedde, door de stichting der beleende Bourtangerschans af te snijden en deze zoo te versterken, dat zij er bij het slechte jaargetijde niets tegen konden beginnen. Bij den verwarden toestand van het Spaansche leger was \'t zeker dat Maurits zich aan de Belgische zijde gedekt kon rekenen en in \'t volgend jaar hem te hulp zou komen, en dan was de val van het van alle gemeenschap afgesneden Groningen bijna zeker. Dat zag ook Terdugo in en met wanhopige vermetelheid wierp hij zich op Koevorden, om zoodoende de communicatie weder te openen. Bij den nood, welke in zijn vrij talrijk leger heerschte, bij de sterkte der bijzonder welvoorziene plaats was \'t eigenlijk eene dwaasheid, maar zulk eene, die niet te vermijden was. Den geheelen winter lag hij voor de vesting, die door Casper van Eusum met zoo veel geluk verdedigd werd, dat er maar één man der bezetting door ziekte en één door het vijandelijk vuur verloren ging. En daarentegen slonk het belegeringskorps weg van gebrek; allerlei besmettelijke ziekten braken er onderuit, ten gevolge van \'t gemis aan goed voedsel; nieuwe regimenten kwamen uit het zuiden, maar versmolten even snol; zij brachten zelfs den geest van muiterij naar het noorden over; de desertiën waren talloos. Tochten tegen Friesland leverden geen beter resultaat. Zoo kwam het voorjaar en daarmede Maurits.
üe Staten hadden besloten dit jaar eene buitengewone macht te ontwikkelen. Zij belastten Verc een nieuw regiment in Engeland aan te werven en wilden 4000 man voor één veldtocht in Duitschland iu dienst nemen. Terwijl die troepen bvjeen werden gebracht, ondernam Maurits twee aanslagen op \'s Hertogenbosch en een derden op Maastricht; de laatste mislukte vooral door de bloohartigheid van eenige hoplieden. In April kwamen de Duitsehers, 2400 man voetvolk en 250 ruiters, onder graaf Eberhard van Solms Braunfels, een zusterszoon
van Prins Willem (niet te verwarren met graaf George Eber-hard, die in Zeeland kommandeerde) naar Gelderland. Tn Mei vereenigde zich het geheele leger, 12.000 man sterk, te Zwolle.
Het eerste doel van den tocht was het ontzet van Koevor-den, dat zonder moeite volbracht werd. Verdugo wachtte met zijn veel zwakker en daarenboven uitse|)ut en half muitend leger de nadering der voortreffelijk uitgeruste Staatsche krijgsmacht niet af, maar trok door het rijksgebied naar Belsië. Er was niemand meer ter bescherming van Groningen. Paarom echter was de val der trotsche hoofdstad van hel noorden nog zoo zeker niet. Zij was ruim van voorraad en geschut voorzien en voor dien tijd uitmuntend versterkt; de burgerij telde 3000 gewapenden, en bijna 1000 man Spaansche troepen lagen in de voorstad van het Schuitendiep. De jaloersche burgers wilden nooit anders dan burgervaandels in de stad dulden. Maar er waren velen, die geloofden dat zij \'t niet lang zou uithouden; de regeering, hoewel katholiek, was niet ijverig Spaansch-gezind; slechts één burgemeester, .Targes, de vriend der Je-zuiten, die zoo pas een college in de stad hadden gevestigd, en de lagere klassen ijverden tegen eeue overeenkomst- met de Staten. De regeering en de middelklasse zagen zich door deze gedwongen zich krachtig te weer te stellen, en de verwachtingen der Friezen en Ommelanders, waarvan velen gemeeuschap met de stad onderhielden, dat zij zich weldra zou overgeven, verdwenen in rook, zoodra de opeisching geschiedde. Er bleef niets over dan geweld te gebruiken.
Zoodra Koevorden ontzet was, rukte het Staatsche leger noordwaarts; den \'2\'Jstcn Mei verscheen het voor Groningen. Op aandringen der Friezen en uitgewekenen werd zij reeds den 36sten opgeëischt. Doch de Groningers waren geenszins voornemens zich zoo maar voetstoots over te geven en weder in de Unie te treden. Hunne geschillen met de Ommelanden waren een der voornaamste redenen van hunnen afval in ]58ü geweest; zij wenschten ook nu hunne exceptioneele, zelfstandige positie te behouden.
34\'
532
Hoewel zij zich bij de Spanjaarden liadden aangesloten, hadden zij zich aan deze geenszins blindelings onderworpen, maar inet de uiterste zorgvuldigheid voor hunne onaf hanlcelijkheid gewaakt. Reeds vroeger hadden zij met Hohenlohe onderhandelingen aangeknoopt, niet om zich onder zijne bemiddeling in de Unie te begeven f maar om zich onder het protectoraat van een der Noord-Duitsche vorsten te stellen; ook nu trachtten zij dat doel te bereiken, maar Hohenlohe verwees hunnen zendeling, Jan ten Hoer, naar de Staten Generaal, die zijne vroegere onderhandeling hadden ontdekt en er weinig mede tevreden waren geweest. Ten Boer begon met Oldenbarnevelt en anderen over de voorwaarden der wederopname van Groningen in de Unie te handelen. Groninger afgevaardigden waren tegelijkertijd in Brussel ijverig bezig bij den in de eerste dagen des jaars aangekomen
landvoogd, Aartshertog Ernst van Oostenrijk , en zijne Spaansche voogden, Fuentes en Ibarra, op ontzet aantedringen. De sterfte hunner stad was zoo groot, dat zij zeker waren het te zullen uithouden tot dat ontzet kwam. Ongelukkig was Aartshertog Ernst, een zeer zwaarlijvig, ziekelijk heer, de broeder van keizer Rudolf II, en de bestemde gemaal van de Infanta, geen man om eene dergelijke onderneming te beproeven, laat staan te volbrengen onder omstandigheden, als waarin hij België en vooral het Spaansche leger vond. Het ontbrak hem bovenal aan energie; onder zijn kort bestuur nam de verdeeldheid, die in de laatste jaren van Parma\'s regeering was uitgebarsten, dagelijks toe; de groote heeren, Aerschot, Chimay, Havre, Aremberg, Champigny, de beide Mansfelds, waren even ontevreden met de Spanjaarden als in de dagen van 1576 en namen den mond vol groote woorden, maar er was geen Oranje om hen tot daden te drijven. Geld was er zoo min als vroeger, de muiterij in het leger breidde zich uit en besmette de beste troepen, Spanjaarden en Italianen. Hoewel Fuentes, de beste generaal, die Philips sedert Parma\'s dood nog bezat, bevel kreeg de stad te ontzetten, kon hij onmogelijk een leger te velde
533
brengen. Het beleg, door Maurits kraclitig voortgezet, ging dan ook ongestoord zijn gang. Oldenbarnevelt en Cromstrijen uit Zeeland kwamen als gedeputeerden der Staten Generaal in het leger, vergezeld van den Raad van State , om de door Ten Boer aangevangen onderhandelingen voort te zetten. Maar de lagere volksklasse belette de vroedschap de beloofde voorwaarden aan te nemen; zij werd gedwongen veertien dagen tijd te vragen, om berichten uit Brussel af te wachten. Eene week later begon zij evenwel weder te onderhandelen. In de stad zag het er vreemd uit; de Jezuiten, Jarges en zijne aanhangers spraken van niets dan van het naderend ontzet en vuurden de menigte aan tot standhouden, vele burgers daarentegen, en vooral Ten Boer, predikten vrede en beweerden dat er niet de geringste kans op ontzet bestond; en dit alles geschiedde onder eene onophoudelijke kanonnade, want Maurits liet, om de burgers te verschrikken, veel meer vuren dan noo-digwas, vooral met gloeiende kogels, om door brandstichting de angst te vermeerderen. Oudertusschen liet hij niet na in stilte den mijnarbeid te beginnen, om, zoo de stad niet goedschiks overging, haar met geweld te veroveren, \'t Was goed dat hij daarop gerekend had, want den 25sten Julli verwekten Jarges en de Jezuiten een geweldig oproer tegen de vroedschap, lieten door de talrijke schippers de troepen uit het Schuiten-diep onder Lauckama te water in de stad brengen en maakten aan allo onderhandelingen een einde; de huizen van vele Staatschgezinde burgers werden geplunderd, verscheidenen zelfs aan \'t leven bedreigd en gedwongen zich te verbergen.
Deze revolutie had nu eene soort van schrikbewind ten gevolge, zooals in belegerde en hevig benauwde steden meer voorkomt. Y^or \'t oogenblik was de energie der verdediging bijzonder toegenomen. Maar toen onder een onophoudelijk kanonvuur het ondermijnde ravelijn voor de Oostpoort was in de lucht gesprongen, waarbij meer dan 100 verdedigers den dood vonden, toen de storm aanstaande en alle hoop op ontzet ijdel
584
bleek, ontzonk ook den ultra-katholieken de moed. De vredespartij begon het hoofd weder op te steken , en na eenige dngen parlementeeren kwam den 21stcn Jnli de kapitnlatie van burgerij en bezetting tot stand. Den 24sten verlieten de bezetting, de Jezuiten en monniken en eenige uitgeweken iriezen de stad, waar Maurits en Willem Lodewijk eindelijk na een beleg van bijna twee maanden hunnen intocht deden.
De voorwaarden, die nan de stad werden toegestaan, wareïi in de hoofdzaak deze: volledige amnestie, opname in de Unie met behoud van alle privilegiën, erkenning van Willem Lodewijk als stadhouder van Groningen en de Ommelanden, volgens de commissie der Staten Generaal, beslissing door deze van de geschillen tusschen de stad en de Ommelanden, ook ten opzichte van de stem, door beide ter Generaliteit uit te brengen, uitsluitende oefening der gereformeerde religie, maar vrijheid van geweten voor ieder, terugkeer der ballingen, benoeming van den magistraat en gezworen gemeente \') voor deze enkele maal door Maurits en Willem Lodewijk met advies van den Baad van State, in \'t vervolg volgens de privilegiën , behalve dat voortaan den stadhouder de keuze van vijf gezworenen zou toekomen, eed van getrouwheid aan de Staten Generaal en eindelijk opname eener bezetting.
G roningen werd dus als een herwonnen lid der Unie behandeld, even als Zutphen, Deventer en Nijmegen, en wegens de zeer bijzondere positie tegenover de Ommelanden, als een zelfstandig lid. Men sprak dan ook niet van de kapitnlatie, maar van de reductie van Groningen. Alleen vond men het noodig de stad, wegens hare hardnekkigheid en de nog steeds onbesliste geschillen met de Ommelanden, in eene tijdelijke voogdij te houden en de inrichting van het herwonnen gewest Stad en Landen aan de Staten Generaal over te laten.
\') De. vierentwintig gezworenen vertegenwoordigden in Groningen het volk en kozen de 4 burgemeesters en 12 raden; zij werden door het lot aangewezen.
535
Te veel kwaad hadden de geschillen tusschen stad en Ommelanden gesticht, dan dat men, evenals bij Nijmegen en Zutphen het geval was geweest, eenvoudig de orde van zaken vóór de inname door de Spanjaarden kon horstellen, \'t Duurde nog eenige jaren, voor liet gewest georganiseerd was; en nog meer dan honderd jaren achtereen barstte de tweedracht tusschen de heide deelen gedurig weder op nieuw uit. Want om beide deelen te believen, gaf men ze volstrekt gelijke stemmen en droeg den stadhouder op, niet zoozeer te beslissen, maar minnelijke schikkingen te weeg te brengen, \'t geen tot tallooze nieuwe onaangenaamheden aanleidiiig moest geven. Maar hoe zonderling ook samengesteld, het zevende lid der Unie was in 1594 herwonnen , de Staat der Vereenigde Nederlanden ook geograpbisch een afgesloten geheel geworden. Op eenige weinige Geldersche ea Overijsselsche steedjes en op eenige grensvestingen na, verkreeg de Republiek thans de uitgebreidheid, welke zij sedert heeft behouden, en is zij van dat jaar af dezelfde gebleven, wat grondgebied betreft. Tot nog toe was Friesland het eenige gewest van het noorden geweest, dat tot haar behoorde; de Ommelanden, in de eerste jaren na 1579 zulk een ijverig lid der Unie, waren van deze afgescheurd endoor Groningen en de Spaansche stadhouders onderworpen geworden; zij waren te gering in aanzien en macht om alleen een gewest te vormen en konden zich zonder bijstand onmogelijk tegen de stad verdedigen. Eerst door de verovering van Groningen, en niet door die van Delfzijl en de andere schansen , werden de Ommelanden bevrijd uit hunne lange, gedwongen dienstbaarheid. En \'t zelfde was het geval met Drenthe, dat eerst nu weder aan den Spaanschen invloed ontrukt werd en voortaan, van brandschattingen bevrijd, zijne kleine contributie aan de Generaliteit betaalde, hoewel het thans zoomin als te voren als stemhob-bend lid daarin werd opgenomen.
Met de verovering van Groningen kan men zeggen dat de bevrijding des lands voltooid was. Tn vier veldtochten had
536
Maurits de Geldersche en Overijsselsche steden bevrijd, de sterke bolwerken der Spanjaarden in het noorden en hun brugge-hoofd tegen Holland veroverd.
Terwijl in 1591 nauwelijks ééne provincie geheel veilig was voor een vijandelijken inval, was thans, na vier jaren strij-dens, de vijand teruggedrongen tot op de uiterste grenzen van de vereenigde landen en menige dreigende stelling ingenomen in de gehoorzame provinciën Brabant en Vlaanderen. En die gewonnen steden, zij waren voor goed veroverd; van al de aanwinsten dier jaren ging slechts [luist in Vlaanderen weder verloren, maar nooit meer drongen vijandelijke legers verwoestend door in het hart des lands en bemachtigden daar groote. steden, nooit meer leverde verraad van vreemdeling of Nederlander de hoofdplaatsen der gewesten den vijand in handen. Van nu af aan werd de oorlog bijna altijd buiten het gebied der provinciën gevoerd, op den rijksbodem, in Brabant of Vlaanderen of het Overkwartier; wat voortaan ingenomen werd , kwam, even als Breda en Hulst, onder de Generaliteit, was veroverd land; \'t waren onderdanen maar geen bondgenooten.
In 1591 was de Staat der Vereenigde Nederlanden voltooid.
Wij hebben getracht in deze bladzijden eene schets te geven der wording van den Nederlandschen staat. Wij hebben getracht aan te toonen hoe de grondslagen van dien staat gelegd werden door den eeuwig gedenkwaardigen opstand van 1572 en door de onvolprezen standvastigheid, waarmede Holland en Zeeland vier jaren lang den strijd volhielden. Wij hebben getracht te verhalen hoe zich daarop, na den algemeenen opstand van het jaar 1576, in het noorden om Holland en Zeeland eene vereeniging vormde van gewesten, vaster dan de overige samengehouden door de Unie van Utrecht, en hoe die gewesten eene werkelijk afzonderlijke geschiedenis bezitten, ook terwijl zij nog vereenigd waren met het zuiden; hoe eindelijk die gewesten, hoewel voor een gedeelte overheerd, den kamp volhielden; zich onder tallooze bezwaren, onder voortdurende omwentelingen, tot eene republiek vormden , en eindelijk, onder begunstiging der omstandigheden, de afgescheurde leden weder terugbrachten in de Unie en met deze één vastgesloten geheel werden.
Thans zal \'t niet overbodig zijn een blik te slaan op den staat, zooals hij uit dien langen strijd te voorschijn was getreden, sterk door de energie van het Nederlandsche volk, zwak door verkeerde samenstelling, maar toch niet zoo zwak, of hij bezat levenskracht genoeg om twee eeuwen lang onder dezelfde vormen te blijven bestaan.
De staat droeg tot in alle zijne onderdeelen de kenmerken
538
van te zijn voortgekomen uit eene revolutie, en was toch, wat die onderdeelen betrof, bijna niet onderscheiden van den ouden monarchalen staat.
De regelmatigheid der moderne staatsvormen, waarbij alle inrichtingen met elkander in overeenstemming worden gebracht, ontbrak geheel. Iedere stad, ieder dorp had eigen rechten en keuren; wat op de eene plaats vrij stond, was soms op de andere verboden. Een volk in staatkundigen zin bestond niet; ieder gewest was eene vereeniging van landschappen en steden met bijzondere rechten, even als de geheele staat uit eene vereeniging van zelfstandige gewesten bestond. Van die steden en landschappen had slechts een klein gedeelte aan de regeering deel. In vroeger dagen had de macht in het land berust bij de edelen, de groote grondbezitters. Ook nu nog bezaten deze overal, behalve in het van ouds democratische Friesland, een aanzienlijk deel van de macht in den staat, hoewel hunne bezittingen voor een goed deel in andere handen waren overgegaan. In de Staten zaten alleen zij, die volkomen vrij waren, dus edelen en steden, over wie niemand heerlijke rechten bezat. Vroeger had het van den landsheer afgehangen wie hij ter Statenvergadering opriep; gewoonlijk waren dat de voornaamste edelen en de machtigste steden geweest, bij eene standen- of belangenvertegenwoordiging eene zeer natuurlijke zaak. Behalve in Holland en Zeeland werd nergens verandering gemaakt in de bestaande inrichting der colleges. Alleen in die beide gewesten had ook eene inwendige revolutie plaats gegrepen. In de overige had men da geheele middeleeuwsche staatsinrichting behouden, met dit enkele order-scheid, dat de landsheer ontbrak en de Staten zijne macht aan zich hadden getrokken.
In Gelderland waren nog steeds de drie kwartieren (het Over-kwartier bleef in Spaansche handen), ieder samengesteld uit ridderschap en steden, de staatkundige elementen. In Utrecht nog steeds de drie standen , al was ook de eerste stand thans samengesteld uit afgevaardigden der beide laatste. In Overijssel nog de
539
ridderschap der drie kwartieren, Salland, ïwenthe\') en. Vollen-hoven, en de drie steden Deventer, Zwolle en Kampen. In Friesland daarentegen had meu de steden tot eenen afzonderlijken factor verheven en uit het kwartierverband losgemaakt, zoodat de elf steden een afzonderlijk lichaam vormden, even machtig als ieder der drie oude kwartieren, Westergo, Oostergo en Zevenwolden. Alleen in Holland en Zeeland waren diep ingrijpende veranderingen gemaakt. De behoefte aan de deelneming van het geheele land aan den strijd had de oude inrichting omvergeworpen en steden, die vroeger geen stem hadden, in de Statenvergadering binnengeleid. Hoe meer veranderingen de omwenteling met zich bracht, hoe grooter ook de actieve deelneming van het volk aan de omwenteling was geweest. \'tGing niet aan de bloeiende handelsteden, die voorgegaan waren in de afschudding van het Spaansche juk, uit te sluiten van de regeering. Maar die reden bestond in de andere gewesten niet; daar had men zich laten meesleepen door de gebeurtenissen, daar was men passief gebleven. In 1576 waren daar de Staten, zooals zij toen samengesteld waren, gezamenlijk de algemeene beweging gevolgd. In Holland en Zeeland daarentegen hadden de enkele steden de revolutie teweeggebracht. De eerste Statenvergadering der revolutionairen was anders samengesteld dan de oude Statenvergadering onder het landsheerlijk gezag. In Gelderland hadden alleen de bannerheeren hun gezag verloren, wegens hunnen hardnekkigen tegenstand tegen de Unie, gelijk al de edelen in Zeeland, wegens hunne gehechtheid aan den landsheer en het oude geloof \'). Maar die veranderingen en de samenstelling der Staten waren van betrekkelijk klein gewicht, zelfs in Holland; het stelsel bleef hetzelfde, de Staten namen geene nieuwe elementen in zich op en bleven uit edelen en steden bestaan. De revolutie toch had overal een bij uitstek conservatief karakter
\') \'t Behoeft niet gezead te worden dut ik Lier in \'t algemeen spreek van den toestand dier dagen, niet bijzonder van dien in 1594, want Twenthewas on dit oogenblik nog in dc macht der Spanjaarden.
s) Vgl. blz. 108.
540
bezeten, handhaving der privilegiën was haar leus; alleen in het religieuse was zij eigenlijk revolutionair geweest, had zij het beginsel van vrijheid op hare vanen geschreven. Want dit is bovenal de vrucht geweest, die voor de toekomst der wereld van zoo onschatbare waarde geworden is, dat wel openlijke uitoefening van godsdienst verboden bleef, maar dat voortdurend bij elke verandering, bij elk nieuw verdrag der Nederlanders ouder elkander, de vrijheid van geweten gewaarborgd werd. Dat was het groote beginsel, dat AVillem van Oranje en met hem de regenten onuitroeibaar vast hadden geplant, dat voor alle eeuwen en tijden vruchten zou dragen.
Het conservatieve karakter der Nederlandsehe omwenteling was ook voornamelijk de oorzaak dat de post van stadhouder, eigenlijk een onding in den nieuwen staatsvorm , gehandhaafd werd. Van oudsher had het gewestelijk bestuur onder den landsheer bestaan uit een stadhouder en raad. Hoewel den raden hunne staatkundige beteekenis werd ontnomen en deze aan de gedeputeerden der Staten werd gegeven, hoewel het wetgevend gezag door de Staten der gewesten voor zich in beslag werd genomen, bleef de stadhouder de meeste zijner overige functiën behouden. Verder verbleef hem de keuze van den magistraat en de benoeming der meeste ambtenaren; aan hem bleef het bevel over land- en zeemacht, het recht van gratie en eindelijk de handhaving der rechten en privilegiën en van den godsdienst. Zoo behield hij een deel der nalatenschap van de landsheerlijke macht, \'t welk hij uitoefende krachtens de commissie , hem gegeven, of door de Staten van het gewest of door de Staten Generaal. Het laatste was zeker eene zonderlinge anomalie; de Staten, die de landsheerlijke macht geüsurpeerd hadden, waren souverein en erkenden toch in deze binnen-landsche aangelegenheid die gemeenschap, zooals zij vertegenwoordigd werd door de vereenigde Statenvergaderingen, boven zich. Op den duur hield dan ook die anomalie geen stand en gaven alleen de afzonderlijke Staten de commissie; zij had haren
541
oorsprong gehad in eene andere usurpatie, die van de macht des landsheers in alle zaken , welke het geheele land betroffen; door de vereenigde Statenvergaderingen, de zoogenoemde Staten Generaal.
II oogst merk waardig is de macht en de gansche positie der Staten Generaal, zooals zij op dezen tijd voor goed gevestigd werd.
Het gezag over de gezamenlijke gewesten had berust bij den algemeenen landvoogd en zijne raden ; als vertegenwoordigers van de belangen des lands stonden tegenover hen de Staten Generaal, de afgevaardigden der verschillende gewestelijke Staten. Het gezag van den landvoogd en zijne raden was in 1570 omvergeworpen en door de Staten Generaal geüsurpeerd, evenals dat met het gezag der koninklijke, stadhouders in de afzonderlijke gewesten het geval was geweest. Maar de behoefte aan eeue uitvoerende macht en de intrigues der groote heeren tegen den Prins hadden een nieuwen landvoogd doen kiezen. Matthias bezat rechtens alle macht der koninklijke landvoogden , maar was in werkelijkheid niets dan de dienstknecht der Staten Generaal, wier creatuur hij was. De afzwering was gevolgd en de keuze van Anjou tot landsheer. Een landvoogd was nu niet meer noodig; indien de vorst zich verstandig had gedragen, had hij wel in overeenstemming met de Staten kunnen regeeren. Het tegendeel had echter plaats, hij beproefde eene absolute macht in handen te krijgen en verloor daardoor juist die , welke hij bezat; de regeering kwam weder bij de Staten-Generaal. In dien tusschentijd had de Utrechtsche verceniging een nieuwen staat in \'t leven geroepen, waarvan Holland de kern was; de vergadering der Utrechtsche bondgenooten oefende bijna alle macht der Staten-Generaal uit. Maar met Aiijou\'s keuze ging zij te niet; vruchteloos poogde men baar in 1583 op nieuw in het leven te roepen.
De vergadering der Staten Generaal, die toen te lquot;gt;elft haren zetel vestigde, was niet de voortzetting van de vergadering der Utrechtsche bondgenooten, maar van de oude Staten Generaal, hoe-
542
wet zij op den duur alleen uit afgevaaardigden dier bondge-nooten bestond. Door den band der Unie, en meer nog door liet duister gevoel van één geheel uitte maken, samengehouden , was eene gemeenschap in het leven getreden, de Generaliteit, een vrij onbepaald begrip, maar toch een zoodanig,\'t welk macht en levenskracht bezat. De souvereine provinciën hadden daardoor een zeker iets boven zich. Van binnen geheel zelfstandig , waren zij door dit oppergezag naar buiten één; de menigvuldige pogingen van enkele provinciën, om geheel op zich zelve te staan of kleinere vereenigingen te vormen, bleven steeds zonder gevolg. Na \'s Prinsen dood erkenden alle gewesten de suprematie van de gemeenschap; deze trad het eerst duidelijk te voorschijn bij de afzwering des konings. Want deze geschiedde niet door afzonderlijke gewesten , maar door de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden. Reeds toen, kan men beweren , bestond de staat Nederland en niet meer de staat Holland , Zeeland of Brabant. De nieuwe staat was wel is waar samengesteld uit volstrekt souvereine deelen , maar toch ondeelbaar, toch tegenover het buitenland zoo vereenigd, alsof de deelen, zooals de Unie van Utrecht het uitdrukt, maar ééne provincie waren!
Voor de regeering van die gemeenschap zocht men nu te zorgen door de opdracht der souvereiniteit, en toen deze door Frankrijk en Engeland was afgeslagen, door de keuze van den aanvoerder der Eugelsche hulptroepen tot landvoogd. Op dat tijdstip stond de kans schoon om de woorden „alsof zij maar ééne provincie warenquot; tot eene waarheid te maken. Het hoofd der gemeenschap kreeg rechten, die te voren niemand bezeten had. De provinciën legden hare souvereiniteit neder. De wetgeving van Leicester werd zelfs door Holland geëerbiedigd, dat vroeger de placenten der Staten Generaal eenvoudig geannuleerd had. Maar het onstaatkundig gedrag van den landvoogd bedierf alles, \'quot;t Bleek weldra dat zijne daden en het belang der Generaliteit de belangen der provinciën, bovenal van Holland en Zeeland, schaadden; er ontstond vrees, dat de strijd, begonnen
voor vrijheid van geweten en de rechten des lands, zou eindigen met de vestiging van een even nbsoluut, even antinationaal en even onverdraagzaam bestuur als \'t geen afgeschud was.
In 1587 traden de Staten van Holland in het strijdperk en herstelden door een vreedzamen coup d\'ótat, door de resolution van Februari, de provinciale souvereiniteit; tegenover de vertegenwoordiging der gemeenschap, den landvoogd en den Raad van State, stelden zij de vertegenwoordiging der afzonderlijke gewesten, de State Generaal. Van toen af wordt er een strijd gevoerd, waarin de vertegenwoordiging der gemeenschap weldra bezwijkt. Het overblijfsel van de landsheerlijke macht, d.at nog in 1588 aan den Raad van State wordt toegekend, het gezag over de buitenlandsche betrekkingen en den oorlog, wordt hem weldra onttrokken De Staten Generaal worden in 1593 een permanent college, dat de algemeene regeering in handen neemt enden Raad van State verlaagt tot een ministerie van oorlog, tot een college van gelijken rang als de admiraliteiten. De algemeene regeering heeft slechts gezag over zaken, die de gemeenschap raken ; de buitenlandsche betrekkingen, de verdediging in de veroverde doch met in de gemeenschap opgenomen laiidstreken, in den beginne alleen vestingen in Brabant en Vlaanderen met het daarbij behoorend grondgebied. Maar in in alle andere zakon zijn de provinciën souverein; de gemeenscha]) heeft zich niet het geringste met hare zaken te bemoeien.
Evenzoo is \'t gesteld met de stedelijke regeeringen in hunnen kring; de burgers of liever de inwoners staan tegenover die regeeringen als onderdanen , evenals zij tegenover den landsheer gestaan hadden, ja meer nog, omdat hunne vertegenwoordiging nu zelve landsheer was geworden. Scherper kan die verhonding niet worden uitgedrukt dan in het in 1593 genomen besluit der Staten van Holland, waarbij aan het Hof verboden werd kennis te nemen van processen van bijzondere personen tegen stadsregeeringen, voordat deze zelve daarin bewilligd hadden. Zoo absoluut kan men /,ich tegenwoordig bijna geene
544.
regeering denken, of zij erkent het recht der burgers, dat hier den Hollanders ontzegd wordt. En toch was de regeering, die dit besluit uitvaardigde eu er ook krachtig de hand aan hield, in zekeren zin eene zeer vrijzinnige. Wanneer de burgers de „ Heeren quot; met de zaken lieten begaan, dan staken zich de H eeren ook niet in de zaken der burgers. Zij lieten hun de meest mogelijke vrijheid van bedrijf, eender eerste oorzaken van den ongeken-den, aller verbazing wekkenden bloei van Holland en Zeeland. Het belang der inwoners werd bij elk besluit nauwkeurig in \'t oog gehouden, en de tegenstand van Staten en steden tegen zoo menigeu maatregel, welke door het belang der geraeen-schap geëischt werd, kwam voort uit angstvallige vrees, dat nijverheid of handel benadeeld zou worden. Ballingen uit alle oorden der wereld , vooral bij duizenden uit België toegestroomd, werden toegelaten en hun de vrije uitoefening van hun bedrijf gegund. Al het mogelijke werd gedaan om het land tot de stapelplaats van den wereldhandel te maken. Onder zulk eene medewerking der regeering moest zich de toch al zoo levendige ondernemingsgeest van het volk steeds sterker ontwikkelen. Waren reeds in Leicester\'s tijd de vrachtvaart, de korenhandel op de Oostzee en de vaart op Spanje en Portugal de hoofdbronnen van bestaan , uevens de steeds toenemende groote en kleine visscherij, weldra kwam ook de vroeger aan de Spanjaarden overgelaten vaart op de Middel-landsche zee in zwang. Reeds in de eerste jaren der Staten-regeering voeren honderden schepen naar Italië en zuidelijk Frankrijk. Slechte oogsten aldaar hadden den aanvoer van koren uit de Oostzee door Hollandsche schepen uitgelokt, en toen eens de .vaart begonnen was, nam zij onophoudelijk toe; de producten van de Levant, Italië en Frankrijk werden goed-kooper door den rechtstreekschen aanvoer. In denzelfden tijd begon de vaart naar de Kaapverdische eilanden en op de westkust van Afrika en het zoeken van eenen nieuwen weg naar Indië langs de noordkust van Azië. Nog één jaar later, en de eerste Kederlandsche schepen zouden langs de Kaap de Goede Hoop naar
545
Java zeilen. De geheele wereld stond verbaasd over zulk een handel, welks gelijke nooit te voren gezien was. Amsterdam overtrof, wat handelsbeweging aangaat, zelfs Venetië, zelfs het Antwerpen van Karei V. En de nijverheid hield gelijken tred met de zeevaart. De weilanden van Holland en Triesland waren boter- en kaasfabrieken geworden. De boeren waren dan ook niet minder dan de kooplieden in opstand gekomen tegen liet verbod van den uitvoer van eetbare, waren, omdat hun bestaan er mede gemoeid was. Tallooze werkplaatsen van allerlei aard werden overal gebouwd, waarin allerlei buiten-landsche producten werden verwerkt; reeds wendde men den wind als beweegkracht voor molens aan. Ook de landprovinciën begonnen in die welvaart te deelen, al duurde het lang eer Gelderland en Overijssel eenige noemenswaardige bijdragen in de algemeene landskas leveren konden. De rivier-handel van Nijmegen, Arnliein, Zutphen en Deventer herleefde, toen het land van de Spanjaarden verlost was. Maar toch hadden die gewesten weinig te beteekenen, in vergelijking met Holland en Zeeland en met het meer door nijverheid dan door handel uitmuntende Utrecht. In de contributie voor de Generaliteit van ƒ200,000 per maand en in de/quot;900,000 buitengewone uitgaven, waarmede thans nog de kosten van den oorlog gedekt werden, droegen tot aan het Bestand alleen Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland, na 1594 ook Stad en Lande bij. Zij alleen bekostigden hunne fortificatiën; die van Gelderland cn Overijssel werden onderhouden door de Generaliteit, dat wil neggen door de contribueerende gewesten. Alleen sedert het repartitiesysteem in het leger was ingevoerd, droegen de beide arme gewesten eenigen meerdereii last. De staat van oorlog voor 1597\') wijst de verhouding aan, waarin iedere provincie tot de verdediging bijdroeg. Holland onderhield 88 vaandels (13,400 mau) voetvolk, 10 kornetten rui-
1) Volgcus Uuyck\'s Journaal, II. 174
35
546
ters geheel en 3 gedeeltelijk; Zeeland 29 vaandels of 4,400 man; Friesland 22- vaandels, die dezelfde sterkte uitmaakten; Utrecht 11 vaandels of 1700 man en 1 kornet ruiters; Groningen en Ommelanden 9 vaandels of 1550 man en 1 kornet; Gelderland daarentegen slechts 5 vaandels of 600 man; Overijssel maar 2 vaandels van de geringste sterkte (113 man) en één enkele kornet ruiterij. Het laatste gewest onderhield dus wenig meer krijgsvolk dan Drenthe, dat op 2 vaandels (313 man) was aangeslagen, terwijl het graafschap Lingen, in die dagen voor een korten tijd herecnigd met ons land, één vaandel van 113 man betaalde. Uit de contributiën van Brabant werden 2 geheele kornetten ruiters en drie halve (die verder door Holland werden betaald) onderhouden. Maar de contri-bueerende gewesten zorgden daarenboven nog voor 3200 man, in 21 vaandels verdeeld, die op geene repartitie stonden, maar even als de onkosten van trein, artillerie, vivres, vervoermiddelen en traetementen der hoofdofficieren uit de quoten werden bekostigd. Holland, Zeeland en Ltrecht hadden daarenboven nog eenige duizenden waardgelders in de steden in dienst. De onkosten der zeemacht, een honderdtal schepen, half op de binnenwateren, half in zee, ter blokkeering van Duinkerken en ter bescherming van den handel en der visscherij, werden gedragen door de admiraliteiten, uit de opbrengsten der convooien en licenteu, eene belasting welke bijna uitsluitend op de zeeprovinciën drukte, en alleen in buitengewone gevallen werd eene bijdrage geleverd door de generaliteitskas.
Bij zulk een verschil van lasten moest de weegschaal -.vel steeds overslaan naar de zijde van de meest gedrukte gewesten en kon \'t niet anders of de overige moesten zich naar hen voegen. En \'t was het geheel ten zegen. De Hollanders en Zeeuwen droegen zonder morren de zwaarste lasten; om de behoeften van biunenlandsch bestuur, de uitleggingen der steden, den aanleg van dijken en kanalen, de verbeteringen van havens en wegen te bekostigen en tevens aan de steeds toe-
547
nemende aanvragen der Generaliteit te voldoen ^ werden de belastingen steeds hooger opgedreven, maar ook steeds betaald, zonde;-dat er iemand onder leed, want met elk jaar steeg de handel, steeg de nijverheid, stegen de winsten en het loon. In dezelfde verhouding werd het ook duurder; weldra moest 01-denbarnevelt\'s wedde van / 1200 op ƒ 2000 gebracht en die van de meeste ambtenaren naar evenredigheid verhoogd worden. 11e ouderwetsche Hollanders klaagden, zoo als alle ouderwet-sche menschen in bij uitstek moderne tijdeu, over de toenemende lasten, over de duurte der levensbehoeften, over de insolidi-teit, over het verdwijnen van den ouden eenvoud. Alles was omvergeworpen door de revolutie; een nieuw Nederland was ontstaan, waarin de oude, katholieke burger zijn weg niet meer vinden kon. In 1572 was bet licht van den nieuwen dag over Holland opgegaan; thans begon de zon van het nieuwe leven naar het zenith te stijgen en geheel Nederland te verlichten. Helaas, maar al te spoedig, nog slechts vijftig jaar later, zou bet middag zijn en zou die zon weder dalen, en een lange avond en donkere nacht diepe schaduwen over Nederland uitspreiden. Maar daarmede hebben wij ons niet bezig te houden. Wij kunnen ons geschiedverhaal eindigen met dien voor elk Nederlander zoo weldoenden blik op het jonge Nede r-land in de laatste jaren der 16Je eeuw, op het land, dat zoo pas één geheel was geworden, niet door vreemde hulp, maar door eigen kracht, dat zich met zijn goed zwaard het recht had verworven om onder de staten van Europa genoemd te •worden, dat rijk werd door den oorlog met den tyran, wiens juk het bad afgeschud, dat met ongekende energie telkens nieuwe banen voor zich opende, dat ten toonbeeld kon strekken aan alle staten , wat wèl gebruikte vrijheid van een land maken kon, dat, niettegenstaande buitenlandschen oorlog en hinnenlandsche beroerte, zich had verheven tot een vrij gemeenebest, geregeerd volgens de belangen des volks, door eene burgeraristocratie, die één was met het volk. Waarlijk, \'t biedt
35*
een hartverhelfeud schouwspel aan, dat jonge Nederland dier dagen. De glorierijke worsteling, die op zooveel bloed en tranen te staan gekomen was, is voorbij, de sombere tijden der godsdiensttwisten kondigen zicli nog niet aan. De oorlog bestaat uit eene reeks van zegepralen en vermeerdert de welvaart meer dan hij deze afbreuk doet. 1 )e enorme gebreken in de staatsinrichting worden nog niet gevoeld. Eene schets van dat jonge Nederland is als eene zonnige schilderij, waarin alle sombere tinten ontbreken, waar alles wordt omschenen door den gouden glans der ochtendzon.
Met die schilderij voor onze oogen eindigen wij. Zij besluite dit verhaal der wording van den Staat der Vereenigde Nederlanden, der bange en lange worsteling ter vestiging van een zelfstandig Nederlandsch volksbestaan. Wij hebben geen motto boven dit verhaal geplaatst. Hadden wij dat gedaan, wij zouden het IdUrtor et emergo der Zeeuwen gekozen hebben, want dit drukt beter dan eenig ander woord liet karakter van den tijd uit. Nederland had geworsteld en was boven gekomen.
Biz.
I. Opstand van Holland en Zeeland........................................................11
II. Het nieuwe bewind in Holland............................................................36
111. Verdediging van Holland en Zeeland..................................................75
IV. Veranderingen in de regeering. Unie van Holland en Zeeland.. 121
V. De Pacificatie van Gent en hare gevolgen........................................157
VU. Bestuur van het College der Nadere Unie..................... 225
VIII. Afzwering des Konings. Eegeering van den Landraad....................257
IX. Verheffing van Willem I tot graaf van Holland..............................304
X. Opdracht der souvereiniteit aan Frankrijk en Engeland..................326
INHOUD.
Biz.
XI. Eerste regeeringsjaar van Leicester....................................................356
XÏI. Leicester\'s afwezigheid en tweede bestuur..........................................417
XIV. De bevrijding van het grondgebied......................................................506
/--\'X
filz. |
31 |
Keg. |
9 v. |
b. |
staat |
onder Dordsche, |
lees |
onder de Dordsche. |
quot; |
39 |
6 v. |
o. |
quot; |
wier, |
wiens. | ||
quot; |
44 |
17 v. |
b. |
verdedigen, |
quot; |
vertegenwoordigen. | ||
quot; |
55 |
« |
12 v. |
0. |
- |
die, |
• |
dien. |
• |
90 |
quot; |
17 v. |
0. |
Augustus, |
quot; |
Juli. | |
quot; |
99 |
quot; |
2 v. |
0. |
quot; |
over op , |
« |
over op zich. |
quot; |
132 |
quot; |
2 v. |
b. |
quot; |
dagelijks, |
- |
dagelijkse//. |
• |
141 |
7 v. |
b. |
quot; |
daarentegen, |
quot; |
daartegen. | |
quot; |
174 |
quot; |
8 v. |
o. |
quot; |
de laatste y |
den laaf sten. | |
182 |
quot; |
1 V. |
b. |
waren , |
was. | |||
quot; |
190 |
quot; |
3 v. |
b. |
« |
Ensum , |
Eusum. | |
- |
228 |
- |
11 V. |
b. |
quot; |
enkele, |
enkelen. | |
2G4 |
quot; |
6 v. |
b. |
« |
haar niet. |
haar weder. | ||
• |
266 |
quot; |
17 v. |
b. |
steden, |
Staten. | ||
quot; |
330 |
8 v. |
b. |
./uni, |
Juli. | |||
• |
350 |
- |
() v. |
b. |
1583, |
1582. | ||
- |
447 |
• |
12 v. |
b. |
- |
koning , |
koningin. |
4er Mjksunivtrsitca - ■ . ■