-ocr page 1-

EQUAIOR

INFORMATIEBLAD OVER VETERINAIRE ASPECTEN VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Jaargang 4, no. 1
Januari 1992

EQUATOR

is een uitgave van de
Faculteit Diergenees-
kunde en de Stichting
DIO

Indien onbestelbaar
gaarne retour aan het
redactie adres:

Redactie EQUATOR
Bureau Internationale
Contacten

Faculteit Diergenees-
kunde

Postbus 80.163
3508 TD Utrecht
Nederland

ISSN 0923-3334

Het jaar 1992 heeft z\'n aanvang genomen.
De redactie wenst de lezers van EQUA-
TOR een voorspoedig jaar toe. Een jaar
waarin wij vooral hen die bij de ontwikke-
lingssamenwerking betrokken zijn succes
wensen met de uitvoering van hun belang-
rijke taak. Hun inzet levert een bijdrage
aan het welzijn van de medemens in de
Derde Wereld.

Regelmatig leest u in EQUATOR hoe Ne-
derlandse dierenartsen, soms onder moei-
lijke omstandigheden, hun taak uitoefenen
op het platteland van bijvoorbeeld Bolivia,
Nicaragua, Tanzania, the Gambia en
Afghanistan.

Bij deze Nederlandse dierenartsen zou de
redactie even stil willen staan. In plaats
van een zekere toekomst in Nederland,
kozen zij voor een onzekere toekomst in
den vreemde. Soms alleen, meestal met
partner en vaak met kinderen. De per-
soonlijke omstandigheden kunnen zeer
uiteenlopen en zich met de dag wijzigen
ten gevolge van bijvoorbeeld een staats-
greep, natuurramp of ziekte. Een vrien-
denkring moet opgebouwd worden in de
standplaats. Net als je je thuis begint te
voelen, je werk goed begint te lopen,
komen de eerste evaluatoren, consultants,
deskundigen en anderen die binnen een
week hun oordeel klaar hebben of de
doelstellingen van het project nu wel, niet
of nog niet helemaal bereikt zijn. Of het
oordeel nu goed of slecht uitvalt, meestal
is het resultaat dat het project in zijn hui-
dige vorm afgebouwd moet worden. Na
zo\'n jaar of 3 a 4 loopt het contract af en
de persoon in kwestie kan, al of niet met
een aanbevelingsbrief, zijn spullen pakken
en op zoek gaan naar een andere baan.
Gelukkig vinden deze ondernemende
dierenartsen meestal binnen niet al te
lange tijd weer een nieuwe uitdaging, al
dan niet in het ontwikkelingswerk. En dan
begint het opbouwen van de nieuwe
woon-, leef- en werksituatie opnieuw.

De redactie van EQUATOR ziet het als zijn
taak om de verrichtingen en bevindingen
van deze Nederlandse dierenartsen en
hun bijdragen aan de ontwikkeling van de
veehouderij en de veterinaire gezond-
heidszorg in de tropen onder de aandacht
van een zo breed mogelijk, geïnteres-
seerd lezerspubliek te brengen. Hiermee
wordt niet alleen bereikt dat anderen van
de opgedane ervaring kunnen leren, maar
ook dat werkervaring opgedaan in de
tropen op zijn juiste (vaak hoge) waarde
wordt geschat.

Het Bureau Internationale Contacten (BIC)
van de Faculteit Diergeneeskunde, in
samenwerking met de Koninklijke Maat-
schappij voor Diergeneeskunde (KMvD),
probeert zoveel mogelijk de werkzoeken-
de dierenarts op de hoogte te brengen
van relevante vacatures in de tropen. Als
onderdeel van deze activiteit verschijnt de
rubriek quot; Vacatures internationale samen-
werkingquot; in EQUATOR.

Wij hopen in dit eerste nummer van al-
weer de vierde jaargang van EQUATOR
een goede start te maken met een verslag
van de hand van Katrien van \'t Hooft over
haar voorlichtingswerk bij de landbouw-
coöperaties in Nicaragua.

VAN DE REDACTIE

DIO BERICHTEN

Back to the Tropics

ENGELSTALIG AVONDSYMPOSIUM
30 JANUARI 1992

OP

In de praktijk is gebleken dat het over-
brengen van westerse kennis naar ont-
wikkelingslanden niet altijd even effectief
is, onder andere omdat vaak aan de ter
plaatse bestaande kennis voorbij wordt

-ocr page 2-

gegaan. Deze kennis is echter voortgeko-
men uit een eeuwenoude cultuur en is
veelal goed aangepast aan de lokale om-
standigheden. Een combinatie van wester-
se en inheemse technologieën biedt waar-
schijnlijk op de lange termijn betere voor-
uitzichten voor wat betreft de rentabiliteit
en continuïteit van ontwikkelingswerk.

Om meer bekendheid te geven aan de
toepassing van inheemse technologieën
organiseert DIO op 30 januari 1992 een
Engelstalig avondsymposium met het
volgende programma:

19.00-19.30: Inleiding door Dr. L.J. Slik-
keveer (cultureel antropo-
loog).

EQUATOR is een uit-
gave van tiet Bureau
Internationale Contac-
ten van de

Faculteit Diergenees-
kunde en de Stichting
Diergeneeskunde in
Ontwikkelingssamen-
werking.

Redactie

J.H.A. de Gooijer
(eindredacteur)
Drs. M.F.M. Langelaar
Dr. R.W. Paling
(hoofdredacteur)
Drs. A.J. de Smit

Lay out

H. Halsema

Druk

OMI/Grafisch Bedrijf

Redactie-adres

Faculteit Diergenees-
kunde

Bureau Internationale
Contacten
Yalelaan 1
Postbus 80,163
3508 TD UTRECHT

Tel.: 31,30,532116
Fax: 31.30.531815

19.30-20.00: Presentatie door Ir. L. Roe-
per (veeteeltdeskundige,
Euroconsult)
Pauze

Presentatie door Dr. P.
Leeflang (dierenarts, Minis-
terie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij)
Presentatie door Ir. Haver-
kort (ILEIA)

20.00-20.15:
20.15-20.45:

20.45-21.15:
21.15-21.45:

Discussie o.l.v. Mevr. Drs.
Breukel (voorzitter DIO)
21.45-23.00: Borrel

AANGEPASTE VOORLICHTING
ESSENTIEEL VOOR PRODUKTIE-
VERBETERING IN EXTENSIEVE VEE-
HOUDERIJ

Plaats: Collegezaal Heelkunde, Faculteit
Diergeneeskunde, Yalelaan 12, De Uithof,
Utrecht. Toegangsprijs: ƒ 2,50, inclusief
programmaboekje.

Ontwikkelingswerk op veterinair gebied kent vele facetten. Een bij velen onbekend
terrein is de voorlichting op het gebied van de veeteelt aan arme boeren. Dierenarts
Katrien van \'t Hooft is van mening dat aan dit aspect veel te weinig aandacht wordt
geschonken. Terwijl door een aan de omstandigheden en doelgroep aangepaste voor-
lichting het bedrijfsresultaat en dus het inkomen van de arme boeren kan verbeteren.
Katrien heeft zich tussen 1985 - 1991 beziggehouden met een onderzoek naar
methoden om onderwijs aan boeren effectiever te maken. Zij werkte in dienst van de
Stichting Nederlandse Vrijwilligers in Esteli, Nicaragua; eerst in opdracht van het
Nicuraguaanse Ministerie van Landbouw en later van de boerenbond UNAG (Nicaragu-
aanse Unie van Landbouwers en Veetelers). In nummer 6 van de eerste jaargang van
EQUATOR heeft u al kennis kunnen maken met haar werk. Na terugkeer in Nederland
schreef zij een verslag van haar werk om voor zichzelf de resultaten eens op een rijtje
te zetten. Hieronder volgt het eerste, voor publikatie geschikt gemaakte, deel van dit
verslag. In de volgende Nederlandstalige EQUATOR besteedt de redactie uitgebreid
aandacht aan de strategie die noodzakelijk is om tot een adequate bedrijfsvoering in de
extensieve veeteelt te komen.

Inleiding

In veel ontwikkelingslanden houden de
meeste boeren hun rundvee op dezelfde
manier als decennia geleden, ondanks de
nieuwe technologieën en onderzoeksresul-
taten op dit gebied. De activiteiten om
deze verworvenheden ook bij de grote
groepen kleine boeren te introduceren
hebben veelal weinig resultaat gehad.

De Sandinistische periode

Gedurende 11 jaar Sandinistisch bewind
in Nicaragua (van 1979 tot 1990) werden
door de structurele landhervormingen vele
grote landerijen omgezet in staatsbedrij-
ven en coöperaties, terwijl ook veel boe-
ren individueel stukjes grond in bezit kre-
gen. Hiernaast werd ook prioriteit gegeven
aan goedkope kredieten en faciliteiten
voor deze groepen boeren, met als be-
langrijkste doel het stimuleren van de
produktie voor de binnenlandse markt op
kleine en middelgrote bedrijven.
Dit alles stond onder leiding van het Minis-
terie van Landbouw, dat veelal de wes-
terse hoogproduktieve technologieën als

-ocr page 3-

ontwikkelingsmodel voor ogen had.

In 1982 werd de nationale boerenbond
UNAG opgericht, die snel in ledental en
belang toenam, onder andere door de
mogelijkheid om bij de Sandinistische
regering rechtstreeks de belangen van de
kleine en middelgrote boeren te beharti-
gen. Deze participatieve aanpak en een
aantal strategische projecten die speciaal
voor de kleine boeren waren opgezet,
hadden in diverse gebieden een positieve
uitwerking.

De positie van de veeteelt

Voor Nicaragua is de veeteelt van groot
belang. De export van rundvlees is de 3e
bron van inkomsten aan deviezen. Verder
speelt de rundvleesproduktie een belang-
rijke rol bij de overlevingsstrategie van
grote groepen kleine boeren. De methode
van veehouderij is vrijwel steeds extensief
vanwege de lage bevolkingsdichtheid en
de relatief slechte landbouwgronden in
grote delen van het land.

De extensieve veeteelt kenmerkt zich door
lage produktiekosten en lage opbrengsten
per dier en is onder voornoemde omstan-
digheden het meest rendabele systeem.

Wel zijn er grote niveauverschillen binnen
deze vorm van veeteelt, voornamelijk ten
gevolge van het toegepaste manage-
mentsysteem van de boer.
Bij slecht management heeft het vee voor-
al te lijden onder de gevolgen van de 6
maanden durende droge tijd. Dit leidt tot
hoge sterftecijfers, lage kalverproduktie,
slecht ontwikkelde en daardoor laat- en
laagproduktieve dieren.
De grote en middelgrote boeren daarente-
gen gebruiken een systeem waarbij op
extensieve wijze de voeding en algehele
verzorging verbeterd wordt. Hierdoor
neemt de sterfte af en stijgt de produktie
per dier enigszins.

Boeren en voorlichting

De boeren rond het dorp Esteli zijn gro-
tendeels kleine boeren en coöperatieboe-
ren. Zij combineren de verbouw van voed-
selgewassen, met name maïs en bonen,
met extensieve veeteelt. De kleine boeren
zien het vee niet alleen als bron van dage-
lijks voedsel, maar ook als financiële re-
serve. Door de verkoop van dieren kan
aan acute financiële problemen het hoofd
worden geboden, bijvoorbeeld als de
maïsoogst door droogte is mislukt of een
lening moet worden afgelost. Hierdoor ligt
de\' nadruk bij kleine boeren vooral op
melkproduktie en kalveropfok. Het meer
kapitaalintensieve, maar ook veel winstge-
vender afmesten van vleesstieren is veelal
voorbehouden aan de middelgrote en
grote boeren.

De boeren waar het in dit project om
draait, waren voor 1979 landloze arbei-
ders, die door de landhervormingen col-
lectief grote stukken grond in handen
kregen. In een aantal gevallen waren het
de arbeiders die het bedrijf overnamen
van de grootgrondbezitter waar ze voor
werkten.

Hiernaast kregen ze andere faciliteiten
(kredieten, technische assistentie etc.) en
in veel gevallen ook donaties van interna-
tionale hulporganisaties. Maar ondanks
alle steun is de produktie, vooral op de
veeteeltcoöperaties, teleurstellend geble-
ven; in veel gevallen was de opbrengst
slechts de helft van hetgeen onder de
vorige privé-eigenaar gehaald werd.

Na een inventarisatie rond Esteli van de
veeteeltmanagementsystemen, overle-
vingsstrategieën van verschillende typen
boeren en de rol van het vee daarin, werd
een start gemaakt met de veeteeltvoorlich-
ting voor boeren. In eerste instantie ge-
beurde dit door middel van het opleiden
van voor het ministerie van landbouw
werkzame technici. Deze hebben een
opleiding aan een middelbare land-
bouwschool gevolgd, maar zijn meestal
zelf niet van boerenkomaf.

Na ongeveer een jaar van wekelijkse bij-
eenkomsten van deze technici met de

-ocr page 4-

Regelmatige bezoeken
van de dierenarts aan
de deelnemende coöpe-
raties zijn belangrijk
voor de motivatie van
de deelnemers (foto:
Van \'t Hooft)

boeren, waarbij vele onderwerpen theore-
tisch en praktisch doorgenomen werden,
bleek de behandelde materie nauwelijks
tot de boeren door te dringen. Gedeeltelijk
kan dit verklaard worden doordat in veel
zones regelmatig wisselende technici de
voorlichting verzorgden. Anderzijds bleken
veel van deze technici niet in staat de
verworven kennis op begrijpelijke en sti-
mulerende manier op de boeren over te
dragen.

De boerenbond neemt de voorlichting
over

Vanaf 1988 zijn de aktiviteiten op het
gebied van de veeteeltvoorlichting overge-
gaan naar de afdeling Esteli van de natio-
nale boerenbond UNAG.
De bond startte in eerste instantie met 4-
daagse cursussen voor coöperatie boeren,
3 maal per jaar voor elke groep. De 24
deelnemende coöperaties afkomstig uit
verschillende zones werden verdeeld in 3
groepen. Tijdens deze cursussen werd
steeds de eerste dag uitgetrokken voor de
analyse van de eigen situatie, met als
uitgangspunt de veeteeltproblematiek op
het eigen bedrijf. De 2e en 3e dag werden
gebruikt om een of twee thema\'s op theo-
retische en praktische wijze te belichten.
De 4e dag werd besteed aan het plannen
van activiteiten voor de komende 4 maan-
den.

Na iedere cursus werd elk bedrijf bezocht
om de specifieke problemen en ontwikke-
lingen te kunnen volgen en tevens de
persoonlijke banden met de boeren te
verstevigen.

Boerenpromotores op elke coöperatie

Na evaluatie van de resultaten leek het
nuttig om deze cursussen van 4 dagen te
combineren met de scholing van quot;boeren-
promotoresquot;. Hiermee werd eind 1989
begonnen, waarbij elke coöperatie één
van zijn leden, meestal de verantwoordelij-
ke voor de veeteelt, selecteerde om tot
promotor te worden opgeleid.

Het effect van deze methode is zeker
positief te noemen. De 13 coöperaties
waar nu een promotor verantwoordelijk is
voor de veeteelt hebben alle concrete
verbeteringen op het gebied van de orga-
nisatie en het veeteeltmanagement laten
zien. Vooral de reductie van de veesterfte
en de verbeterde algehele verzorging
hebben een positief effect op de produktie
en het inkomen van de coöperatie. Tevens
is het analytisch vermogen, het vermogen
tot planning en het zelfvertrouwen van de
betreffende boeren toegenomen. Hierdoor
zijn zij beter in staat de huidige economi-
sche crisis het hoofd te bieden.
De meeste quot;boerenpromotoresquot; hebben
ook een uitstralend effect naar de
privéboeren in hun omgeving, waardoor
de relatie tussen deze boeren en de co-
operatie verbeterd is.

Specifieke problemen bij het onderwijs
aan de boeren

1. Veel boeren kombineren landbouw en
veeteelt binnen hun bedrijf. Ondanks het

-ocr page 5-

economische belang van de veeteelt
wordt als gevolg van het directere belang
van de landbouw voor de voedselvoorzie-
ning veelal een onevenredig deel van de
aandacht en de arbeidskracht aan de
landbouw besteed.

2.nbsp;De extensieve veeteelt is arbeidsinten-
sief wat betreft het onderhoud van wei-
landen en omheiningen. Gebrekkige plan-
ning en een tekort aan arbeidskrachten
hebben vaak een gestage verslechtering
van het potentieel tot gevolg.

3.nbsp;Tijdelijke verwaarlozing van het vee
heeft niet zoals binnen de landbouw op
korte termijn een ramp tot gevolg. De
gevolgen op lange termijn - slecht ontwik-
kelde en daardoor laagproduktieve die-
ren - zijn niet altijd duidelijk voor de boe-
ren.

4.nbsp;In de veeteelt is minder duidelijk sprake
van een cyclus dan bij de landbouw,
waardoor er ook minder momenten zijn
waarop de boer gedwongen wordt over
de produktieplanning na te denken.

5.nbsp;Het vee functioneert als financiële re-
serve en wordt verkocht in geval van
nood. Helaas is in de meeste gevallen de
reproduktie te laag om de veestapel weer
op peil te brengen. Hierdoor worden de
boeren afhankelijk van dure bankkredieten
voor de aankoop van vee of produceert
het bedrijf steeds onder zijn capaciteit.

6.nbsp;Bij veeteeltonderwijs gaat het vaak om
het verbeteren van managementfactoren,
die de boeren allang kennen. Hierdoor lijkt
het alsof ze niets quot;nieuwsquot; leren.

7.nbsp;Het is niet gebruikelijk om in het vee te
investeren, zoals in de landbouw wel het
geval is.

8.nbsp;Binnen de coöperaties wordt het werk
met het vee vaak gezien als licht en repe-
titief werk. Velen denken het zomaar te
kunnen of alles allang te weten.

Een cursus volgen beschouwen de boeren
vaak als vakantie vieren of als een zaak
van prestige. Hierdoor onstaat binnen de
coöperatie een rotatiesysteem, met als
gevolg steeds wisselende personen die
verantwoordelijk zijn voor het vee. Dit
heeft vaak desastreuze gevolgen voor de
veeproduktie.

Zij beschikken echter niet over de midde-
len om deze voorzieningen te realiseren.
Veel boeren bedrijven extensieve veeteelt
op een winstgevende manier. Vaak zijn dit
de meer kapitaalkrachtige boeren, die
gewend zijn om ook in vee te investeren.
De methoden die deze boeren toepassen
zijn echter ook nuttig, bruikbaar en haal-
baar voor armere boeren, omdat deze
uitgaan van de verbetering van de essen-
tiële basiselementen van het veeteeltma-
nagement.

Het blijkt dus mogelijk door kleine, gerich-
te investeringen de produktie in de exten-
sieve veeteelt te verbeteren.

De extensieve veeteelt wordt door de
verwaarlozing van het vee vaak een syno-
niem voor onderontwikkeling. Veel boeren,
maar vooral ook technici, zien pure melk-
veerassen, kunstmatige inseminatie en
voervoorziening in de droge tijd door
middel van geïrrigeerde groenvoerperce-
len en hakselmachines als de oplossing.

Katrien van \'t Hooft

-ocr page 6-

EQUATOR verschijnt 6
maal per jaar, waarvan
3 nummers in het En-
gels.

Voor informatie en kopy
kunt u zich richten tot
de redactie.

Het abonnement is gra-
tis.

Opzeggingen of naam-
en adres wijzigingen
aangeven op de adres-
band en deze retourne-
ren aan het redactie-
adres.

BIC NEWS

EERSTE INTERNATIONALE CURSUS
quot;INLEIDING TOT DE BEDRIJFSDIER-
GENEESKUNDE EN VETERINAIRE EPIDE-
MIOLOGIEquot; NAAR TEVREDENHEID VER-
LOPEN

De eerste internationale cursus quot;Inleiding
tot de bedrijfsdiergeneeskunde en veteri-
naire epidemiologiequot; werd gedurende 7
weken in oktober en november 1991 door
de Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Voortplanting van de Faculteit Diergenees-
kunde verzorgd. Het Bureau Internationale
Contacten (BIC) verzorgde de organisatie
van deze cursus. In liet meinummer (no.
3) van de 3® jaargang van EQUATOR
maakten wij melding van het initiatief van
de Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Voortplanting om, vanwege de internatio-
nale belangstelling voor het onderwijs en
onderzoek van de vakgroep, een Engels-
talige post-academische cursus te organi-
seren. De groep deelnemers bestond in
1991 uit 5 dierenartsen, afkomstig van de
quot;Escuela de Medicina Veterinariaquot; van de
universiteit van Heredia in Costa Rica en
de quot;Faculty of Veterinary Sciencequot; van de
universiteit van Zimbabwe.

De inhoud van de cursus richtte zich op
het melkvee en de melkveehouderij. De
onderwerpen die aan de orde kwamen,
kunnen als volgt worden samengevat:

-nbsp;Introductie tot de bedrijfsdiergenees-
kunde en het VAMPP-programma voor
de fertiliteitscontróie;

-nbsp;Introductie tot de veterinaire epidemio-
logie;

-nbsp;Fertiliteitsanalyse en aspecten van de
reproduktie op het gebied van de gy-
naecologie, zootechniek, kunstmatige
inseminatie en embryotransplantatie;

m

-nbsp;Klauw- en mastitisproblematiek: diag-
nostiek, epidemiologie, therapie en
preventie;

-nbsp;Kalveropfok;

-nbsp;Veevoeding.

Naast het bijwonen van presentaties,
practica en demonstraties brachten de
deelnemers bezoeken aan een aantal
bedrijven in de Buitenpraktijk en waren er
excursies naar onder andere het Proefsta-
tion voor de Rundveehouderij in Leiystad,
de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Gouda en de deltawerken.

Volgens goede gewoonte vond ook na
deze cursus een eindevaluatie plaats. Van
de kant van de docenten kwam naar vo-
ren dat een goede voorkennis van het
opleidingsniveau en de werksituatie van
de deelnemers van belang is bij het kiezen
van de cursusonderdelen waarop meer de
nadruk gelegd kan worden. De cursisten
merkten daarbij op dat het programma
flexibel genoeg was om, tijdens de cursus,
om deze extra aandacht te vragen. Op de
vraag of de cursus, waarin vooral de vee-
houderij in Nederland als voorbeeld dien-
de, voldoende aansloot bij de werksituatie
van de deelnemende dierenartsen, ant-
woordden zij zonder aarzelen: quot;Tachtig
procent van wat we onderwezen hebben
gekregen is direct toepasbaar in ons
landquot;. Een niet gering compliment voor de
docenten van deze cursus.
Als vervolg op deze cursus bestaat de
mogelijkheid tot het volgen van een meer
gespecialiseerde training op individuele
basis. De deelnemers gaven aan dat hun
belangstelling vooral uitging naar epide-
miologie, kalveropfok, voortplanting, het
gebruik van ultrasonografie, sperma con-
servering en beoordeling en de mastitis-
problematiek. De relaties die tijdens de
cursus zijn opgebouwd vormen een goede
basis voor intensivering van de samenwer-
king tussen de betreffende faculteiten.

Ook dit jaar zal de cursus gegeven wor-
den en wel van
T2 oktober tot 27 no-
vember 1992.
Wij zouden het op prijs
stellen als u belangstellenden op de cur-
sus wilt attenderen. Voor nadere infor-
matie en opgave van deelnemers kunt u
zich wenden tot het BIC (tel.: 31.-
30.532116, telefax 31.30.531815). Het
cursusgeld bedraagt Fl. 7.000,00. Opgave
voor 1 augustus 1992 bij het Bureau In-
ternationale Contacten, Postbus 80.163,
3508 TD Utrecht.

-ocr page 7-

PR TE LELYSTAD ONDERHOUDT NAUWE
BANDEN MET KENIA

Het Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij in
Lelystad is betrokken bij diverse projecten in het buitenland. Vooral de projecten in
Kenia, Tanzania en Polen krijgen veel ondersteuning. Het onderstaande bericht is met
toestemming van de auteur overgenomen uit quot;Praktijkonderzoek 1991. Jaarverslag van
Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR),
Waiboerhoeve en Onderzoekcentra.quot;\'

op praktijkbedrijven plaatsvinden. Bij het
voeropname-onderzoek is steun verleend
door de LUW. Begin 1992 zal Desirée
Römer, een pas afgestudeerd dierenarts,
helpen bij het vruchtbaarheidsonderzoek,
wederom zowel op het proefstation als in
de praktijk.

Het project in Naivasha, Kenia

Het onderzoek op het nationale veehoude-
rijproefstation in Naivasha is het afgelopen
jaar goed op gang gekomen. Er is veel
tijd besteed aan het verbeteren van de
onderzoekfaciliteiten zoals land, gebou-
wen en machines. Ook de verzorging en
de verbetering van de veestapel van het
proefstation heeft de nodige aandacht
gekregen.

Zowel bij het opstarten van het onderzoek
als bij de bedrijfsvoering van het veebe-
drijf is veel hulp ondervonden van stagi-
airs uit Nederland. Een veehouderijmana-
gementprogramma (Dairy Champ uit
Nieuw Zeeland) is aangeschaft en is opge-
start door een student van de Agrarische
Hogeschool van Groningen. Een student
van de Landbouw Universiteit Wageningen
(LUW) heeft met een Keniaanse onderzoe-
ker het vruchtbaarheidsonderzoek op
gang gebracht. Op dezelfde basis wordt
een maagdarmwormenonderzoek bij jong-
vee gedaan. In beide gevallen zal dit on-
derzoek zowel op het proefstation als ook

De eerste ervaringen met het opstarten
van een onderzoeksprogramma door een
Keniaanse onderzoeker in samenwerking
met een Nederlandse student die zich
goed heeft verdiept in de betreffende
materie, zijn erg positief. Waar mogelijk
zal deze aanpak worden gecontinueerd.
Van de Nederlandse student wordt bo-
vendien verwacht, dat hij de meest recen-
te literatuur over het te bestuderen onder-
werp meebrengt. Het proefstation beschikt
namelijk tot op heden slechts over een
beperkt aantal handboeken, meestal niet
van recente datum, terwijl er verder nau-
welijks vaktijdschriften zijn.

^ Losse nummers van
het Jaarverslag zijn
verkrijgbaar door f
12,50 over te maken op
Postbankrekeningnr.
2307421 van het Proef-
station PR te Lelystad,
met vermelding: Jaar-
verslag 1991.

Ir. S. Schukking

VACATURES INTERNATIONALE
SAMENWERKING

In deze rubriek worden vacatures opgenomen die door de redactie als mogelijk interessant voor Nederlandse dierenartsen worden
aangemerkt. Naast vacatures die zullen worden overgenomen uit: Vacatureblad Internationale Samenwerking, Vacatureblad
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Veterinary Record, INFRO Internationale
Vacature Lijst, Opportunities, etc. zal er plaats zijn voor personeelsadvertenties. Voor nadere inlichtingen omtrent de geboden
functies dient men zich direct tot de instelling of onderneming te wenden.

THE UNIVERSITY OF THE WEST
INDIES ST. AUGUSTINE

Applications are invited for the following
vacancies in the Department of Veterinary
Medicine:

SENIOR LECTURERS / LECTURERS IN
VETERINARY ANAESTHESIOLOGY / VE-
TERINARY SURGERY / TRINIDAD

Remuneration:

Annual salary: senior lecturer TT$ 90,660-
$ 109,080; lecturer TT$ 71,232 - $ 79,152
(B) - TT$ 89,052, plus institutional allo-
wance ranging from 10% to 30% of basic
salary depending on post. Annual regio-
nal allowances: senior lecturer TT$
12,204; lecturers: TT$ 4,380 (below bar)
or TT$ 7,884 (above bar).

Other conditions:

Passages, pension, housing allowances,
study and travel book grants.

Applications:

Applications naming three referees and
detailing qualifications and experience to
the Campus Registrar, University of the
West Indies, St. Augustine, Trinidad, as
soon as possible. Further Particulars sent
to all applicants; these particulars are
also available from the Appointments
Officer, Association of Commonwealth

Universities, 36 Gordon Square, London
WCIH OPF, UK.

(Overgenomen uit: quot;The Veterinary Re-
cordquot;, January 4, 1992).

MESSERLI-FOUNDATION

Tanzania National Parks with Messerli-
Foundation of Zurich, Switzerland, are
establishing a Wildlife Disease and Park
Management Project in Tanzania.

Applications are invited for the position of

-ocr page 8-

PROJECT LEADER - WILDLIFE VETERI-
NARIAN/ SERENGETI NATIONAL PARK

Objectives of the projects:

-nbsp;To establish a long-term disease inves-
tigation centre for the Serengeti Natio-
nal Park with possible extension to ot-
her parks;

-nbsp;To identify disease problems and give
early warning to management to assist
in possible management interactions;

-nbsp;To undertake research on specific criti-
cal diseases in collaboration with spe-
cialists at relevant international institut-
ions.

Qualifications;

-nbsp;Basic training as veterinarian;

-nbsp;Experience in clinical veterinary medi-
cine;

-nbsp;Active interest in science.

Of advantage will be a PhD degree in
microbiology, immunology, pathology or
an other related field, experience with
wildlife and the capability to set up and
organize a new project in a remote area.

Project information;

Project base will be at the Serengeti Nati-
onal Park Headquarters. Basic accommo-
dation and lab equipment as well as a 4
wheel-drive transportation will be provi-
ded, Salary is tax free and negotiable
according to experience. Project duration
initially 4 years. Project is carried out
under direct supervision of the Tanzania
National Parks and Messerli-Foundation
(Markus Borner PhD, representative of
Messerli-Foundation and Frankfurt Zoolo-
gical Society).

Applications:

Applications including curriculum vitae,
list of publications and addresses of three
references, who can provide an evaluati-
on of the qualifications of the candidate
with respect to previous accomplishments
as well as to the potential for this job,
should be sent by February 15, 1992 to:
Messerli-Foundation, Dr. Peter Weilen-
mann, Rigistrasse 39, CH-8006 Zurich
Switzerland.

AGENDA 1992

Edinburgh, Schotland

Maart - juni 1992.

Updating programme for senior tropical
veterinarians: Recent advances
plus. Geor-
ganiseerd door: Centre for Tropical Veteri-
nary Medicine, University of Edinburgh.
Programma: 19 specialistische trainings
modulen met een tijdsduurvan 2 dagen tot
2 weken. Modulen omvatten aspecten van:
extension, project management and trai-
ning, data analysis and processing,
draught animal power, nutrition and repro-
duction, laboratory techniques. Cursus
kosten: afhankelijk van de duur £ 500 -
1.800. Informatie en aanmelding: Hamish
Macandrew, UnivEd Technologies Ltd., 16
Buccleuch Place, Edinburgh EH8 9LN,
Schotland, UK.Tel.: 44,31,6503476/5,te-
lefax: 44.31.6624061, telex: 727442 uni-
ved g.

Edinburgh, Schotland

5-17 april 1992.

Updating course on: Recent advances and
current concepts in tropical veterinary
medicine. Georganiseerd door: Centre for
Tropical Veterinary Medicine, University of
Edinburgh. Cursus kosten; £ 1.703. Infor-
matie en aanmelding: Hamish Macandrew,
UnivEd Technologies Ltd., 16 Buccleuch
Place, Edinburgh EH8 9LN, Schotland, UK.
Tel,: 44,31,6503476/5, telefax:
44.31,6624061, telex: 727442 unived g.

Utrecht, Nederland

21 april - 27 juni 1992,
Tropencursus. Keuze-co-assistentschap
voor studenten van de Faculteit Dierge-
neeskunde van de Universiteit Utrecht,
Georganiseerd door: Bureau Internationale
Contacten van de Faculteit Diergeneeskun-
de. Sluitingsdatum: 29 februari 1992. In-
lichtingen: Dr. R.W. Paling, tel.: 030.-
532116

Wageningen, Nederland

1 4 juni - 11 juli 1 992.

41®\' Internationa! Course on Rural Exten-
sion. Sluitingsdatum; 20 maart 1992. Cur-
sus kosten: Dfl. 4.800.-. Inlichtingen en
inschrijving: Directeur, Internationaal

Agrarisch Centrum, (lAC), P.O. Box 88,
6700 AB Wageningen. informatie; tel.:
31.8370.90111, telefax: 31.8370.-
18552.

Ithaca, Verenigde Staten

29 juni - 10 juli 1992.

Workshop on Modern techniques in the
diagnosis and control of poultry diseases.
Met speciale aandacht voor diagnose en
controle van pluimveeziekten in ontwik-
kelingslanden. Programma: Principles of
disease diagnosis, prevention and control:
diagnostic techniques, isolation and
identification of pathogens, principles of
serology, defence mechanisms, vaccines,
immunosuppression . Georganiseerd door:
Department of Avian and Aquatic Animal
Medicine, College of Veterinary Medicine,
Cornell University, Sluitingsdatum: 15 fe-
bruari 1992, Cursus kosten US$ 600.
Inlichtingen en aanmelding: Office for Con-
tinuing Education, College of Veterinary
Medicine, Cornell University, New York
14853, USA.Tel.: 1,607,2533200,telefax;
1,607,2533198,

Wageningen, Nederland

16 augustus - 20 november 1992.
20quot;quot; International Course on Dairy Farming
in Rural Development. Cursus programma:
dairy development, farming systems,
statistics, economics and agricultural cre-
dit, breeding, pasture production, nutrition
and feeding, animal health, reproduction
and Al, extension and case studies. Cursus
kosten: Dfl. 3.700,-. Sluitingsdatum: 1 mei
1992. Informatie en inschrijving: Directeur,
Internationaal Agrarisch Centrum (lAC),
P.O. Box 88, 6700 AB Wageningen. Tel.:
31.8370.90111, telefax: 31.8370.-
18552, telex: 45888 intas nl.

Barneveld, Nederland

19 augustus 1992 - 19 februari 1993.
22quot;*^ International Course on Poultry Hus-
bandry en 22quot;=quot; International Course on Pig
Husbandry. Deze cursussen zullen tege-
lijkertijd worden gegeven. Aanmelden voor:
1 mei 1992. Informatie: Director of Interna-
tional Studies and Projects, Barneveld Col-
lege, P.O. Box 64, 3770 AB Barneveld. Tel,;
31.3420.14881, telefax; 31.3420.-
92813, telex: 70018 bacol nl.

Den Haag, Nederland

23-27 augustus 1992.
12*quot; International Congress on Animal Re-
production (ICAR), Georganiseerd door;
NIVEKON. Programma: Clinical trends in
diagnosis and therapy of reproductive dis-
orders, embryo production and manipu-
lation, from early pregnancy to neonatal
period, hormonal regulation. Informatie;
Congress secretary. Dr. S.J, Dieleman,
NIVEKON, Postbus 90730, 2509 LS Den
Haag, Nederland, Tel.: 31.70.3180285,
telefax: 31.70.3249263,

Utrecht, Nederland

12 oktober - 27 november 1992.
2quot;® Internationale cursus quot;Inleiding tot de
bedrijfsdiergeneeskunde en veterinaire
epidemiologiequot;. Georganiseerd door het
Bureau Internationale Contacten en ver-
zorgd door de Vakgroep Bedrijfsdierge-
neeskunde en Voortplanting van de Facul-
teit Diergeneeskunde. Programma; zie
rubriek BICNEWS elders in deze EQUATOR,
Het cursusgeld bedraagt Fl. 7.700,00. Op-
gave voor 1 augustus 1992. Voor nadere
informatie en opgave van deelnemers kunt
u zich wenden tot het Bureau Internationale
Contacten, Postbus 80.163, 3508 TD
Utrecht (tel.: 31,30.532116, telefax 31.-
30.531815)

Annecy, Frankrijk

14-16 oktober 1992,

First International Seminar and Workshop
on non-tsetse transmitted animal trypano-
somiasis (NTTAT), Onderwerpen: epidemio-
logie, economie, diagnose, biochemie,
chemotherapie etc. van T.
evansi, T. vivax
and T. equiperdum. Informatie: Dr. L. Tou-
ratier, 228 Boulevard President Wilson,
33000 Bordeaux, Frankrijk. Tel.: 33,-
56448929,

-ocr page 9-

EQUAIOR

NEWSLETTER ON VETERINARY ASPECTS OF INTERNATIONAL DEVELOPMENT COOPERATION

Volume 4, no. 2
March. 1992

EQUATOR
is published by the
Office for Internatio-
rtal Cooperation of
the Faculty of Veteri-
nary Medicine of
Utrecht University
and the Foundation
DIO.

If undellverabie please
return to:
Editor EQUATOR
Faculty of Veterinary
Medicine

FROM THE EDITOR

Office for International
Cooperation
P.O. Box 80.163
3508 TD Utrecht
the Netherlands.

ISSN 0923-3334

This issue of EQUATOR will pay attention
to livestock development in the tropics as
the views on and the policies for these
developments are changing. Hans de Smit
discusses some aspects of the changing
views on livestock development policy of
the Dutch Government. Further EQUATOR
highlights a speech of Mr. 0. de Haan, a
livestock advisor of the World Bank, on
the subject of livestock research and
development priorities. To the opinion of
the editor this speech contains very useful
information, especially for those readers
of EQUATOR who are interested in the
World Bank as a possible source of
finance for their future activities. He
delivered this speech to the audience of
the second Symposium on Tropical Ani-
mal Health and Production, which was
held in Utrecht on 13 September 1991.
The World Bank is traditionally an import-
ant sponsor of tropica! livestock develop-
ment.

In general one can state that finally the
focus of the technical assistance is were it
should have been all the time: on the
poorest people in Third World countries,
such as small scale farmers.
Veterinary students of Utrecht University
who followed the course on tropical vete-
rinary medicine and husbandry and consi-
der a career in the tropics, can do a six
months traineeship in a tropical country.
Astrid van Dongen spent her time in the
neighbourhood of lle-lfe, Nigeria, where
she investigated infestations with hel-
minths in dwarf goats. These animals are
the most important source of meat for the
villagers in southwestern Nigeria. You will
find her report in this issue.
As usual in the English issue of EQUATOR
a list of publications by Dutch scientists
on relevant subjects is included.
Readers, do not hesitate to inform us
about your points of view on the subjects
in this EQUATOR.

LIVESTOCK RESEARCH AND DEVELOPMENT
PRIORITIES;

Paper presented at
the Second Internati-
onal Symposium on
Tropical Animal He-
alth and Production,
Utrecht, The Nether-
lands, September 13,
1991. The views and
opinions expressed
in this paper are
those of the author
and do not necessa-
rily reflect the official
policies of the World
Bank or its affiliates.

THE WORLD BANKS PERSPECTIVE

Traditionally, the World Bank-like other donors-has been an important supporter of tropical
livestock development. Since its inception the World Bank has financed over 300 livestock projects
and project components, with a total cost (including local contributions) for livestock development of
about US$ 16.7 billion Following disappointing results of these investments, the funding level for
livestock has declined and strategies are being reassessed. This paper gives a summary overview of
past and present livestock project priorities, provides indications of most likely future trends and
recommends future research priorities, which would support these development trends.

PAST PROJECT FOCUS AND RESULTS
Project focus

While it is difficult to categorize the large num-
ber of World Bank-funded livestock projects
carried out under a wide variety of conditions,
some major trends can be identified. Earlier
projects concentrated on cattle development
(mainly beef ranching) through credit program-
mes for livestock purchases, on-farm infrastruc-
ture development and pasture improvement. In
the sixties and seventies such projects consti-
tuted about two-third of the World Bank\'s lives-
tock portfolio. In sub-Saharan Africa, the earlier
Bank-funded livestock projects supported para-
statal enterprises and later pastoral production.
Smallholder dairy and animal traction received
only limited attention. Livestock support focused
in sub-Saharan Africa even more heavily (more
than 80 percent) on cattle than in the other regi-

All World Bank len-
ding information is
presented in nominal
amounts.

-ocr page 10-

Indigenous livestock
with genetic disease
resistance under small-
holder conditions, like
this Sheiko cow, offers
good opportunities for
investment (photo: Ge-
tachew)

References

Doornbos, M. et al.
(1990). Dairy aid and
development: India\'s
operation flood. New
Delhi, Sage Publica-
tions, India.

Haan C. de and Bekure S.
(1990). Animal he-
alth services in sub-
Saharan Africa.
World Bank Tech-
nical Paper 134.
Washington D.G.

Walshe, M. et al. (1990).
Dairy development in
sub-Saharan Africa.
World Bank Techni-
cal Paper 135. Was-
hington D.C.

Winrock International (in
press). Assessment
of animal agriculture
in sub-Saharan Afri-
ca.

World Bank (1985). The
smallholder dimen-
sion of livestock
development. Inter-
nal Document, Ope-
rations Evaluation
Department, World
Bank, Washington.
D.C.

ons. Within the overall livestock programme,
animal health improvement projects have been
important, especially in the seventies, when they
constituted about 35 percent of total livestock
lending. More recently, their importance has
declined. Over the period 1985-1991, only 11
percent of World Bank livestock funding was
allocated to animal health improvement, al-
though animal health improvements remain a
key component of the sub-Saharan programme,
receiving over the period 1984-1990 about 40
percent of total livestock project cost. The earlier
animal health projects funded the improvement
of public sector infrastructure, equipment and
vaccination campaigns.

Project results

The performance of the Bank-funded livestock
projects has been uneven, showing good results
[average Economic Rates of Return (ERR) above
13 percent] for projects in the higher potential
areas of Europe, the Middle East, North Africa,
Latin America and South East Asia. However, the
performance was poor for smallholder projects
world-wide and for all categories livestock pro-
jects in sub-Saharan Africa; i.e., for the projects
directed towards those populations and regions,
where successful livestock development is most\'
critical. In these critical categories the average
economic returns were negative and the projects
frequently proved unsustainable. The main rea-
sons for this unsatisfactory performance were
summarized as follows (World Bank, 1985): (a)
inappropriate socio-economic environment; (b)
inadequately adapted technological packages;
and (c) weak implementing agencies.

PRESENT LENDING PROGRAMME

The priorities and strategies of the World Bank\'s
present lending programme result from these
past experiences and in addition reflect the
World Bank\'s current overall programme empha-
sis on poverty alleviation, sustainability and
natural resource management. The combination
of these factors has-in general-led to more
attention to socio-economic adjustments,
smallholder production and institution building
as detailed below.

Socio-economic priorities

More attention is being paid to the socio-econo-
mic context of the sector before specific projects
are launched. Adjustments might include the
introduction of:

(a)nbsp;More realistic exchange rates, resulting in
more expensive imported goods and thus
favouring production with locally produced
inputs;

(b)nbsp;More liberal trade policies, involving a re-
duction of the import tariffs, although fre-
quently including also adequate protection
against unfair competition from dumping of
meat or milk. Such greater exposure to
world market forces can be especially diffi-
cult for capital intensive local production
systems in tropical countries, which have
grown inefficient behind high import tariffs;

(c)nbsp;More liberal pricing policies, eliminating the
urban consumer bias by liberalizing prices
for milk and meat and abolishing para-statal
meat and milk marketing monopolies;

(d)nbsp;More restricted subsidy policies, by phasing
out subsidies on inputs such as feeds, ani-
mal health and breeding services and inte-
rest rates.

(e)nbsp;Changes in land tenure systems, in particu-
lar in the dry rangeland areas, from the
current open access systems to the allocati-
on of exclusive users rights of rangelands
and water points to pastoral groups.

The smallholder priority

The increased focus on smallholder production
is a direct result of the World Bank\'s increased
attention to poverty alleviation. It is reflected in
the greater emphasis on small-scale dairy and
smallstock production. Smallholder dairy deve-
lopment was initially restricted to a series of
successful dairy development projects with the
Indian Dairy Board (Doornbos
et al, 1990). Ho-
wever, World Bank funding for smallholder dairy
development is now also gaining importance in
sub-Saharan Africa, where a number of dairy
projects or dairy project-components are being
prepared and or have just been approved. The
technological package for these dairy projects
includes (a) breed improvement through cross
breeding; (b) simultaneous forage production
development, providing the farmer with a menu
of options for forage production, including over-
and under-seeding, use of multi-purpose trees
and forage/cereal rotations; and (c) a low level
of processing, whereby milk is only chilled or
pasteurized and sold from bulk containers to
keep milk processing cost down to a minimum
and thus increase consumption (Walshe
et al..
1990). Bank support for small-stock production
covers both small ruminants and non-ruminants
and is gaining importance in East Asia and to a
lesser degree in sub-Saharan Africa. The empha-
sis is on disease control in small ruminants and
village poultry and on nutritional improvements,
especially for pigs and poultry. The past empha-
sis on beef cattle has declined.

The institution building priority

In its funding for institution building, the Bank\'s
involvement covers both the private and the
public sector, clarifying as a first priority the
distribution of labour between these two sectors.

-ocr page 11-

For the public sector, it aims to limit govern-
ment\'s involvement to the typical quot;public goodquot;
functions of planning, quality control, research
and extension. In this sector, a major current
Bank-funding priority concerns the strengthening
of African agricultural research and extension
services, by introducing a more demand-driven
system, increasing in both research and extensi-
on the role and importance of the farmer in deci-
ding the profile of the technology to be develo-
ped and extended. For the private sector, it me-
ans supporting an increased involvement of
private individual operators and groups in the
quot;private goodquot; tasks such as range and water
management, certain veterinary and animal
breeding tasks, input distribution, agro-proces-
sing and marketing. Such privatization has been
rather successful in several sub-Saharan coun-
tries with the supply of simple animal health
services through systems of non-professional
animal health auxiliaries, incorporated in produ-
cer associations. Privatization has been less suc-
cessful with professional veterinarians in develo-
ping countries (Haan and Bekure, 1991). It is
also being introduced for range and water mana-
gement in the pastoral systems of the Sahei,
where pastoral associations are given increasin-
gly the responsibility for water and range mana-
gement. Finally, increased private sector invol-
vement is sought in the marketing and proces-
sing of livestock products, as successfully de-
monstrated for milk by the Indian Dairy Board.

THE FUTURE PRIORITIES

The World bank\'s future lending programme can
be expected to evolve along these same lines,
with increased attention to smallholder develop-
ment, especially for small stock production, the
strengthening of private and public institutions
in their respective domains and increased atten-
tion to the role of livestock in the management
of natural resources. Such future thrusts are also
envisaged by the ongoing multi-donor sponso-
red Assessment on African Animal Agriculture
carried out by Winrock International (Winrock
International, in press), which envisages for sub-
Saharan Africa a greatly increased role of small
ruminants, pigs and poultry in the meat supply,
a need for intensification to enhance the role of
livestock in soil conservation and soil fertility
maintenance and a much more farmer and far-
mer/community focused development strategy.
To support such thrusts, the following research
priorities emerge ®

Research priorities in animal health

In animal health, a first priority is to get a better
understanding of the economic importance of
the different diseases. Despite many efforts,
information on the occurrence and the economic
importance of the different diseases is still rat-
her qualitative and subjective in most tropical
countries. As a second priority, more attention is
required for the development of quot;laymenquot; friend-
ly veterinary inputs. Animal health care will re-
main to be carried out by farmers, non-professi-
onal staff or inadequately trained professionals
with obsolete equipment, Animal health care
research should cater for those conditions, by
developing easy and reliable diagnostic tools,
less expensive and easier to manage disease
prophylaxis and more attention to genetically
resistant animals as one of the most efficient
disease control. That means, among others, the
development of (a) diagnostic tools to bring
quot;diagnostics at the side of the animals and pro-
ducersquot;; (b) thermostable and multi-valent vacci-
nes, to reduce vaccine delivery cost; and (c)
technologies allowing the early identification of
diseases tolerance and the rapid multiplication
of genetically disease resistant animals. Thirdly,
with tsetse and trypanosomiasis loosing some of
its importance, more emphasis needs to be gi-
ven to the other vector-borne diseases, including
dermatophilosis.

Priorities in range and pasture development

In range and pasture development in the more
extensive areas there is an urgent need to identi-
fy a greater number of species for a wider range
of conditions. Experience has shown that far-
mers want a menu of options, and that pasture
will only be accepted if it provides comparable
returns per man-day and ha. This occurs only if
the forages are used for the production of high
value products (milk, fattened animals) or provi-
de an additional benefit, such as improved soil
fertility and hence increased crop yields. Forage
research needs therefore to be integrated in
farming system research and forages need to be
tested on their total contribution to the farming
system. In addition, forage and pasture research
needs to focus more on soil conservation spe-
cies, which resist heavy grazing pressure and
can reduce soil and water run off. For the more
intensive system, research needs to give more
attention to the improvement of low quality feed,
and to the potential of non-conventional feeds.
After the initial scientific successes with urea

Mr. C. de Haan presen-
ting his paper at the
2nd Symposium on
quot;Tropical Animal Health
and Productionquot; in
Utrecht

(photo: De Gooijer)

Most of these recom-
mendations are sha-
red by the African
Assessment of Ani-
mal Agriculture.

-ocr page 12-

and ammonia treatment of straw, adaption of
these technologies has been disappointing. The
additional production increase reportedly
brought about by-pass protein offers exiting
possibilities and is now being tested by the Indi-
an Dairy Board. This corresponds to an urgent
need for a more complete technical evaluation of
this technology.

Priorities in livestock breeding

In breeding most of the possible crosses have
been evaluated. With government breeding stati-
ons having demonstrated to be ineffective and
unsustainable, there is an urgent need to design
selection schemes, which can be carried out
under traditional farmers with minimum govern-
ment support.

Livestock Adviser,
World Bank, 1818 H
Street
N.W., Wash-
ington D.C. 20433,
USA.

Concluding remark

Finally, such technical research needs to be
supported by good socio-economic research,
with provides the decision makers with a sound
basis for policy decisions, the researchers with a
good insight on the impact of their technologies
and the extension agents and development
agents with a good understanding of the con-
straints to development.

C.de Haanquot;

ASSISTING LIVESTOCK DEVELOPMENT IN THE THIRD
WORLD;

THE ROLE OF CATTLE EXPORT

A large part of the poor and often chronically underfed people in the world belongs to
the rural population of the so-called quot;low-income developing countriesquot; Many of these
people
try to survive or to improve their situation by raising livestock, whether or not in
combination with other activities. This depicts the importance of livestock in developing
countries. In 1987, the Dutch Ministry of Foreign Affairs published an evaluation
report
of a number of livestock projects covering the period 1978-1984 under the title-
quot;Assisting livestock developmentquot; (1). This evaluation of livestock projects has resulted
in a different view on livestock development. In 1990, a new policy for livestock deve-
lopment activities in developing countries was formulated (2). The following article
Illustrates the developments which led to the current ideas on large scale cattle exports
to developing countries.

A learning process

The involvement of the Netherlands in
livestock development activities in Third
World countries in the past can be seen
as a learning process comprising four
phases. The conclusion of the 1987 evalu-
ation (1) was that often the importation in
developing countries of dairy cattle origi-
nating from the Netherlands was not as
successful as expected. The imported

animals adapted badly to local conditions.
Because of a different climate, feed and
management system, the cattle turned out
to be unsuitable for small scale farming
conditions. They could not be used as
draught animals and often suffered from
diseases, stress, leg problems and inferti-
lity. Problems associated with the intro-
duction of imported cattle on small scale
farms led to the development of large,
often state-owned, farms. This marked the
end of phase one: the large scale supply
of Dutch livestock.

Phase two: support to large scale modern
dairy farming.

In this phase support concentrated on
establishing large scale dairy farms. Ma-
naging these large farms appeared to be a
major difficulty. The imported equipment
was often not adapted to local demands
and circumstances.

Phase three: support to small-scale far-
ming activities.

Gradually it was realized that the import
dependent approach was not efficient.
And that animal husbandry is traditionally

-ocr page 13-

small scale in developing countries. So
more and more assistance was provided
to the small scale farmer.

Phase four: the integrated approach.
Because more attention was given to the
small scale farmer, the views on the va-
lues of local cattle changed as well. The
diversity of the animals\' functions became
better understood. Cattle are not only milk
and meat producers but also sources of
animal power and manure. They also have
a social-economical value. Another con-
clusion was that project preparations
included technical but often no economi-
cal analyses. Indigenous husbandry prac-
tices and activities involving animals other
than cattle were completely neglected.

Future policy of the Dutch government

All these approaches, with the exception
of those of phase one, the large scale
cattle supply, still occur side by side, but
the outlines of a fifth phase are now emer-
ging: livestock development within a ma-
cro-economic and ecological framework.
In 1990, the Ministry of Foreign Affairs
published a policy paper on livestock
keeping in developing countries in the
framework of the Dutch technical assis-
tance (2). This paper is a guideline for the
renewed policy on livestock development
activities. The emphasis is on the formula-
tion of directives which facilitates the re-
view of projects and programmes.
Within the scope of this article, the follo-
wing guidelines are of interest:

-nbsp;Experiences with (large scale) cattle-
exports, specialized animal husbandry
and modern production methods have
not been satisfactory; therefore more
attention should be paid to small-scale
activities.

-nbsp;Animal husbandry is characterized by
plurality in scale, in products such as
animal power, meat, milk, manure,
urine, skins and eggs, and in manage-
ment systems. Furthermore it has seve-
ral non-productive functions (status,
cultural activities, etc.). One requires a
focus on all the different aspects to
make livestock development successful.

Nevertheless the policy paper leaves open
the possibility of financing large-scale
modern dairy farming on the condition
that the investment has a stimulating ef-
fect on the livestock sector as a whole.
In a speech during a symposium, orga-
nized by Studium Generale (Utrecht Uni-
versity), Dr. L. de la Rive Box of the Direc-
torate General International Cooperation

of the Dutch Ministry of Foreign Affairs
reminded the audience: quot;The time that
Friesian cows were exported have gone
by. Now the time is ripe for the integration
of specific expertise, available in the Ne-
therlands, in national research and deve-
lopment programmes in the developing
countries.quot;

Commercial trade of livestock

The Netherlands have a tradition of produ-
cing livestock for export. Table 1 gives an
overview of the numbers and destinations
of exported livestock in 1989, 1990 and
1991. The African market ranked second
after the European market in 1989 and
1990 but was surpassed in 1991 by ex-
ports to the Middle East, which showed a
significant increase in 1991.
Cattle export companies no longer pre-
sent themselves to their clients by just
stressing the quality of their cattle, but
offer expertise on agricultural manage-
ment techniques and consultancy, in com-
bination with the supply of cattle and
agricultural equipment.
As commercial cattle export companies
can not flourish on small scale activities, it
was interesting to hear the point of view of
some consultants.

A spokesman of Veepro Holland points
out that in the past few years a lot of
cattle has been exported to northern Afri-
ca. In this region most imported cattle is
destined for private investors and large
agricultural cooperations.

Mr. S. van der Zwaag, veterinarian and
head of the management consultancy
agency of FARMCO, a cattle export com-
pany in the Netherlands, said that to his
opinion the response to the decrease in

References

1 Assisting livestock
development. Expe-
rience of develop-
ment cooperation
with reference to
livestock in the peri-
od 1978-1984. Evalu-
ation report 1987.
(1987). Ministry of
Foreign Affairs, Di-
rectorate General
International Coope-
ration, Operations
Review Unit, The
Hague, pp.1-80.

2 Veehouderij in Ont-
wikkelingslanden.
Veehouderij-activitei-
ten in het ontwikke-
lingssamenwerking
programma (1990).
Voorlichtingsdienst
Ontwikkelingssamen-
werking van het Mi-
nisterie van Buiten-
landse Zaken, The
Hague, pp. 1-88.

-ocr page 14-

EQUATOR is a periodi-
cal of tfie Office for
International Coope-
ration of the Faculty of
Veterinary Medicine of
Utrecht University and
the Foundation for Vete-
rinary Science in Deve-
lopment Assistance
quot;DIOquot;.

Editorial board

J.H.A. de Gooijer
(incl, production)
M.F.M. Langelaar MSc
R.W. Paling DVM PhD
(editor-in-chief)
A.J. de Smit MSc

Lay out

H. Halsema

Printed by

OMI/Grafisch
Bedrijf

Editorial Office

Faculty of Veterinary
Medicine

Office for International
Cooperation
P.O. Box 80.163
3508 TD UTRECHT
The Netherlands

Tel.: -H31.30.532116

Fax: -h31.30.531815

EQUATOR is published
bimonthly.
The March, July and
November issues of
EQUATOR are published
in English.

For all information, copy
and subscriptions plea-
se contact the editor.

Subscription is free of
charge.

For changes in address
and termination of sub-
scription please return
the corrected label to
the editorial office.

Table 1: Export of livestock from the Netherlands 1989-1991

Livestock numbers
1989 1990

1991

European Community

180670

129135

115784

Remaining Europe

2712

2248

1772

Africa

6195

7354

6674

Northern America

0

0

0

Latin/South America

0

5

0

Middle East

2262

4612

7867

Far-East

0

0

0

Australia/Oceania

0

0

34

Total

191839

143354

132132

Source: P.V.V., the Hague

large-scale livestock exports was: quot;Not to
provide just animals but also people with
the right know-how on management, de-
signing, engineering and planningquot;. Van
der Zwaag advises to be as flexible as
possible and to provide a complete quot;pack-
agequot; of animal husbandry skills. quot;You have
to adjust yourself to the local situation.
Fairly large numbers of cattle are still
exported to state-farms or private inves-
tors in Africa and the Middle East, their
success mainly depends on the policy and
activities of the government involved, or in
the case of private enterprise on the ma-
nagement and organization abilities of the
private investor. The commercial success
of private enterprises could be attributed
to the fact that they have to invest private
capitalquot;.

BIC NEWS

FIRST INTERNATIONAL COURSE quot;INTRO-
DUCTION TO HERD HEALTH AND EPIDE-
MIOLOGYquot; SUCCESSFULLY COMPLETED

The first international course quot;Introduction
to herd health and epidemiologyquot; was
organized in October and November
1991. Teaching was taken care of by the
staff of the Department of Herd Health
and Reproduction of the Faculty of Veteri-
nary Medicine and the organization was
done by the Office for International Coop-
eration. This 7-week post-academic cour-

m

Mr. F. Zwanenburg, veterinarian and ma-
nager of a veterinary consultancy firm has
often accompanied animals during trans-
port to and quarantine periods in develo-
ping countries. He got acquainted with
different situations at project sites. To his
opinion, one of the ways to increase the
rate of success of a project is to Improve
the skills of the local personnel. People
could, for example, be trained in the Ne-
therlands for some months and then ac-
company the exported animals to their
destination. Here they can pass on their
knowledge to their colleagues.

Final remarks

During the last 20 years different concepts
for livestock development assistance have
been formulated. One has to realize that
each situation is different and that the
background of the people concerned dif-
fers. Therefore special approaches are
needed to solve the economical problems
in a region if we want to accomplish sus-
tainable projects and programmes. In the
future the role the Netherlands can fulfil in
livestock development will shift even more
from delivering livestock to delivering spe-
cific expertise in agricultural management
techniques adapted to local social-econo-
mical, agro-economical, ecological and
cultural structures. From a veterinary point
of view this assistance could be provided
by supporting veterinary services and by
funding research on the control of animal
diseases in developing countries.

Hans de Smit

se was attended by 5 veterinarians , 3
from Costa Rica and 2 from Zimbabwe. All
were members of the academic staff of
the respective veterinary faculties.

The course was directed towards dairy
cattle and dairy cattle husbandry. The
following subjects were given attention:
Introduction to herd health and the
VAMPP-programme for fertility control of
dairy cattle; introduction to veterinary
epidemiology; fertility analysis and as-
pects of reproduction like gynaecology,
animal husbandry, artificial insemination
and embryo transfer; claw disorders and
mastitis: diagnosis, epidemiology, therapy
and prevention; calf rearing and nutrition.

-ocr page 15-

Besides attending lectures, practicals and
demonstrations, the participants visited a
number of dairy farms in the service area
of the ambulantory clinic of the Faculty
and they joined excursions to the live-
stock experimental station quot;Waiboerhoevequot;
and the Central Veterinary Institute in
Leiystad, the regional animal health servi-
ce in Gouda and the Delta Works.

Views on the course were ■ expressed du-
ring an end-evaluation session by partici-
pants and teachers. The teachers stressed
that good knowledge of the level of edu-
cation and the working conditions of the
participants before the start of the course
is very important for selecting those topics
of the course which will be given extra
attention. The participants noted that the
programme was flexible enough to ask for
this extra attention during the courses.
When asked whether the examples selec-
ted from the Dutch cattle farms had suffi-
cient relevance for the local situation in
Costa Rica and Zimbabwe respectively,
the answers of the participants came
without hesitation: quot;Eighty percent of what
we were taught is directly applicable in
our country.quot; Indeed a major compliment
to the teachers of this course.
The good relations that were built during
the course give an extra stimulus to the
collaboration between the veterinary facul-
ties concerned.

After following this course, there is the
possibility to follow a more specialized
training on an individual basis.
This year a second course on the same
subject will be organized from 12 October
to 27 November. For more information
and registration contact the Office for
Internation Cooperation, P.O. Box 80163,
3508 TD Utrecht, tel: 3130.532116,
telefax: 3130.531815. The course fee is
Dfl. 7,000,-. Closing date for registration is
1 August, 1992.

TRAINING EXPERIENCE IN NIGERIA HIGHLY
VALUED FOR FUTURE CAREER IN THE
TROPICS

During the 6\'\' (last) year of their education at the Faculty of Veterinary l\\/ledicine of Utrecht
University, veterinary students with an interest in the tropics can choose to take part in a
special 10 week course on quot;Tropical animal health and husbandryquot;, the so-called quot;Tropencur-
susquot;. Students who seriously consider to opt for a job in the tropics once they have gradua-
ted, may wish to do a student traineeship in a tropical country sometime during their veterina-
ry education. After finishing their veterinary education, the special course on tropical animal
health and husbandry and the practical training in a tropical country, these young veterinari-
ans are well prepared to start a professional career in the livestock sector in any part of the
world. Astrid van Dongen is one of these veterinarians to be. She just returned from lle-lfe in
Nigeria, where she spent six months doing research on gastro-intestinal parasite infestation
of dwarf goats. What follows is a brief report on her experiences in West Africa.

Preparations

After attending the quot;Tropencursusquot;, a course
on tropical veterinary medicine organized by
the Officefor International Cooperation of the
Faculty of Veterinary Medicine, I wanted to
put the theory into practice and started to
look for possibilities of training abroad.

Via the Office for International Cooperation
and Professor Dr. D. Zwart, 1 got in contact
with the West African Dwarf Goat Project in
lle-lfe, Nigeria. They needed a trainee to do
research on gastro-intestinal worms in the
goats in the project area.
I wrote a research proposal for a small scale

-ocr page 16-

research project on gastro-intestinal worm
infestation of dwarf goats. The proposal was
accepted by WSO, a Dutch organisation
which grants the travelling expenses of stu-
dents who will be trained In developing coun-
tries as part of their education.
Before my departure for Nigeria, I got an
additional training in parasitology by Dr. M.
Eysker atthe Department of Infectious Disea-
ses and Immunology of the Faculty of Veteri-
nary Medicine in Utrecht.
The fourth of August, 1991 I left for Lagos,
Nigeria...

The country

Nigeria, a former British colony in south-west
Africa, is a country full of contrasts. Several
different ecological zones can be found, for
instance savanna in the north and a humid
zone In the south.

The inhabitants of Nigeria belong to many
different tribes. As for religion, musllms and
christians live together, although not always
peacefully. Also the huge differences in eco-
nomical status contribute to the variety of
people you can meet In Nigeria.

I spent most time In lle-lfe, a reasonably large
city in the south-west of Nigeria, home town
to many Yoruba people. Most of them are
christians, they are very friendly and known
for their trading spirit.

Project staff provided my housing facilities
and organized many pleasant evenings.

The WADGP

The West African Dwarf Goat Project
(WADGP) is a joint research project of the
Department of Tropical Animal Production,
Agricultural University, Wageningen, The
Netherlands, and the Department of Animal
Science, Obafemi Awolowo University, lle-
lfe, Nigeria. The project started In 1981. On
station research was done to improve the
management system for this type of goat, an
important source of meat in the south of
Nigeria.

The results were used in a village programme
which started in 1988. For the village pro-
gramme six villages were selected In two
ecological zones. Three around Ife in the
humid zone (Toro, Akeredolu and Ogbagba)
and three in Ede area (Ikotun, Awo and Ojo)
which Is situated on the fringes of the humid
zone and the derived savanna.
In this programme a quot;goat-packagequot;, inclu-
ding suggestions for the Improvement of
health care, nutrition and housing was offe-
red to the farmers. At the same time monito-
ring activities, such as weighing of animals,
were introduced.

The health care consists of a regular vaccina-
tion against quot;Peste des Petites Ruminantesquot;
(a viral disease that damages the intestinal
and respiratory tract and causes high morta-
lity) and spraying of the animals with insecti-
cides to control mange.

Research on helminths

Gastro-intestinal worm infestations can cau-
se considerable damage (e.g. reduced
growth and increased kid mortality) in a goat
population. The tropical climate, especially
during the rainy season, provides optimal
conditions for the parasite to develop.
To estimate possible damage caused by
gastro-lntestinal worms in the dwarf goat
population in the WADGP area, a small scale
research project was started.

Three villages were selected for collecting
samples and in each village goats were ran-
domly selected from different age groups.
Animals in the flocks of the pilot farmers
(selected farmers who use the quot;goat-packa-
gequot; and keep their goats In bamboo houses)
constituted a fourth group.
Each selected goat was sampled twice a
month and the collected faeces was used to
perform worm egg counts and larval cultu-
res.

After some initial difficulties (As the electricity
supply was unreliable, a battery was very
useful and a huge water container helped to
overcome the occasional water shortages)
the research activities went quite smoothly,
also because of the enormous help offered
by the project staff.

Results

Apart from the great (and for some short
periods not so great) time I had personally,
I also obtained some scientific results. The

-ocr page 17-

number of eggs per gram faeces indicated
that a mild gastro-intestinal worm infection
was present in the goats during the period of
sampling,
Haemonchus spp., Oesopha-
gostomum
spp., Trichostrongylus spp.
and
Trichuris spp. were found.

Conclusion

My traineeship has been an experience I
value highly and it is something I would advi-
ce to everyone who is considering a career in
the tropics. Working in the tropics is often not
like working in a developed country and
although sometimes I gotfrustrated because
things did not go as I wished, there are no
regrets and I have learned a lot.

Astrid van Dongen

ORATION PROFESSOR CORNELISSEN

On the first of January, 1991, Dr. A.W.C.A.
Cornelissen was appointed Professor in
the Parasitology at the Faculty of Veterina-
ry Medicine of Utrecht University. Prof.
Cornelissen is a staff member of the De-
partment of Infectious Diseases and Im-
munology and the head of the Section for
Parasitology and Tropical Veterinary Medi-
cine. On the 18 quot; of February, 1992, Prof.
Cornelissen delivered his oration, entitled:
quot;Molecular parasitology and veterinary
medicinequot; in the Senate Room of the Aca-
demy Building of Utrecht University.
To a large audience Prof. Cornelissen
presented the latest contributions of bio-
technology to the understanding of one of
the most important tropical parasitological
diseases: trypanosomiasis. Next he high-
lighted the research activities and future
plans of the Section for Parasitology and
Tropical Veterinary Medicine. In one of the
next editions of EQUATOR attention will
be given to the contents of the oration of
Prof. Cornelissen and his ideas on re-
search and education in parasitology and
tropical veterinary medicine.

Prof. Dr. A.W.C.A. Cor-
nelissen delivered his
oration in the Senate
Room of the Academy
Building of Utrecht Uni-
versity (photo: Frans-
sen)

R.W. Paling

-ocr page 18-

RECENT PUBLICATIONS (8)

The section RECENT PUBLICATIONS is included in the March, July and November issues of EQUATOR. Scientific
publications of the Faculty of Veterinary Medicine and other research institutes in the Netherlands, relevant to livestock
production and health in the tropics as well as titles of papers by Dutch veterinary scientists working on animal health
and production topics in relation to developing countries, will be included. Please inform the editor of your publications
so we can bring them tothe attention of the readers of EQUATOR. For reprints contact the authors directly, their addresses
can be obtained from the editorial office (Office for International Cooperation, P.O. Box 80.163, 3508 TD Utrecht, The
Netherlands).

ANIMAL HEALTH

Obwolo, M. J., Basudde, C.D.K., Odiawo, G.O. and Goedegebuure, S.A. (1991). Clinicopathologicalfeaturesof experimen-
ta\\acute Lant an a camara poisoning in indigenous Zimbabwean goats. Bulletin Animal Health and Production in Africa
39: 339-346.

Otter, W. den, Koten, J.W., Vegt, B.J.H. van der, Beemer, F.A., Boxma, O.J., Graaf, P.W. de, Derkinderen, D.J., Hill,
F.W.G., Huber, J., Klein, W.R., Lips, C.J.M., Mckenzie, R.L, Roholl, P.J.M., Sluijter, F.J.H., Tan, K.E.W.P., Heyden,
K.A. van der, Ven, L. van der and Unnik, J.A.M. van (1990). Hereditary cancer and its clinical implications: A view.
10: 489-496.

Otter, W. den, Maas, R.A., Koten, J.W., Dullens, H.F.J., Bernsen, M., Klein, W.R., Rutten, V.P.M.G., Steerenberg, P.A.,
Balemans, L., Ruitenberg, E.J., Hill, F.W.G. and Heintz, A.P.M. (1991). Effective immunotherapy with local low doses
of lnterleukin-2. jn
Vivo 5: 561-566.

HELMINTHIASIS

Eysker, M. and Pandey, V.S. (1991). The epidemiology of gastro-intestinal nematode infections of beef cattle in the
highveldof Zimbabwe.
Conference Program and Abstracts. Southern Conference on Animal Parasites. 24-26 March,
1991, Auburn, Alabama, USA, pp. 40-40.

LIVESTOCK PRODUCTION

Agyemang, K., Dwinger, R.H., Grieve, A.S. and Little, D.A. (1991). Studies on the effects of milking on calf growth and
viability and on cow reproductive performance in traditionally managed N\'Dama herds.
Animal Production 53:11-18.

Agyemang, K., Little, D.A., Bah, M.L. and Dwinger, R.H. (1991). Effects of postpartum body weight changes on subsequent
reproductive performance in N\'Dama cattle maintained under traditional husbandry systems.
Animal Reproductive
Science
26: 51-60.

Little, D.A., Riley, J.A., Agyemang, K., Jeannin, P., Grieve, A.S., Badji, B. and Dwinger, R.H. (1991). Effect of groundnut
cake supplementation during the dry season on productivity characteristics of N\'Dama cows under village husbandry
conditions in The Gambia.
Tropical Agriculture (Trinidad) 68: 259-262.

TICK-BORNE DISEASES, THEIR AGENTS AND VECTORS

Paling, R.W., Mpangala, C., Luttikhuizen, B. and Sibomana, G. (1991). Exposure of Ankole and cross-bred cattle to thelle-
riosis in Rwanda.
Tropical Animal Health and Production 23: 203-214.

Uilenberg, G. (1991). Global importance of ticksand tick-borne diseases: Historical review of the problem in the Caribbean.
Proceedings of CTA Seminar quot;Cowdriosis and dermatophilosis of livestock in the Caribbean regionquot; 12-14 November.
1990, St. John, Antigua. CTA, Ede, The Netherlands, pp. 19-29.

-ocr page 19-

TSETSE AND TRYPANOSOMIASIS

Agyemang, K., Dwlnger,R.H., Little, D.A., Leperre, P. and Grieve, A.S. (1992). Interaction between pliysiological status
in N\'Dama cows and trypanosome infections and its effect on health and productivity of cattle in The Gambia.
Acta
Tropica
50: 91-99.

Claxton, J.R., Leperre, P., Rawlings, P., Snow, W.F. and Dwinger, R.H. (1992). Trypanosomiasis in cattle in Gambia:
Incidence, prevalence and tsetse challenge.
Acta Tropica 50: 219-225.

Cornelissen, A.C.W.A. (1991). A Suramin-sensitive kinase might regulate RNA polymerase II transcription in trypanoso-
mes.
Proceedings of the Trvpanosomiasis Seminar. 11-13 December, 1991, Antwerp, Belgium, pp. 20-21.

Cornelissen, A.C.W.A., Evers,R.,Grondal,E., Hammer, A., Jess, W.andKockJ. (1991). Transcription and RNA polymera-
ses in
Trypanosoma brucei. Nova acta Leopoldina NF 66: 215-236.

Leegwater, P.A. J. ,Strating,M., Murphy, N.B.,Kooy,R.F.,Vliet, P C. van der and Overdulve, J.P. (1991). The Trypanoso-
ma brucei
DNA polymerases a core subunit gene is developmentally regulated and linked to a constitutively
expressed open reading frame.
Nucleic Acids Research 19: 6441 -6447.

Overdulve, J.P., Vries, E. de, Franssen, F.F.J., Nieuwenhuijs, J., Clercq, E. and Vliet, P.C. van der (1991). Inhibitors of DNA
polymerases. Abstracts JV!
International Congress on Malaria and Babesiosis. 13-17 August, 1991, Rio de Janeiro,
Brazil, pp. 29.

Schell, D., Evers, R., Pries, D., Ziegelbauer, K., Kiefer, H., Lottspeich, F., Cornelissen, A.W.C.A. and Overath, P. (1991).
A transferrin binding protein of
Trypanosoma brucei is encoded by one of the genes in the variant surface
glycoprotein gene expression site. Ihe
EMBO Journal 10: 1061 -1066.

CALENDAR 1992-1993

Edinburgh, Scotland

March - June, 1992.

Updating programme for senior tropical veterinari-
ans: Recent advances
plus. Organized by: Centre
forTropical Veterinary Medicine, University of Edin-
burgh. Programme: 19 specialisttraining-modules
of a duration of 2 days to 2 w/eeks. Modules are
concerned with aspects of: extension, project ma-
nagement and training, data analysis and pro-
cessing, draught animal power, nutrition, reproduc-
tion and laboratory techniques. Course fee:
depending on the duration £ 500 - 1,800. Infor-
mation and registration: Hamish Macandrew, Uni-
vEd Technologies Ltd., 16 Buccleuch Place, Edin-
burgh EH8 9LN, Scotland, UK. Tel.: 44.31-
.6503476/5, telefax: 44.31.6624061, telex:
727442 unived g.

Edinburgh, Scotland

5-17April, 1992.

Updating course on: Recent advances and current
conceptsintropicalveterinary medicine. Organized
by: CentreforTropical Veterinary Medicine, Univer-
sity of Edinburgh. Course fee: £ 1,703. Information
and registration: Hamish Macandrew, UnivEd
Technologies Ltd., 16 Buccleuch Place, Edinburgh
EH8 9LN, Scotland, UK. Tel.: 44.31.6503476/5,
telefax: 44.31.6624061, telex: 727442 unived g.

San Marino

4-8 May, 1992.

Course on quot; Veterinary public health activities in
refugee, displaced and retournee communitiesquot;.
Subjects: (1) Introduction, (2) Rapid assessment of
the situation and definition of the problem, (3)
Review of specific problems connected with
animals and food of animal origin: Major hygienic
and health problems and Animal breeding and
production of food of animal origin. Organized by:
WHO/FAOColaboratingCentreforTrainingand Re-
search in Veterinary Public Health (Rome),
WHO/DGCS Collaborating Centre for Emergencies
and Training (Rome) and Zoonosis Control Centre,
Athens. Language: English. Information: Beatrice
Bussi,WHO/FAO Collaborating Centre for Training
and Research in Veterinary Public Health, Rome,
ltaly(tel.: 39.6.4440097,telefax: 39.6.4469832)
or Daniela Rotondaro, CEMEC (tel.: 39.549.-
906244 or 994535, telefax 39.6.903706).

Utrecht, the Netherlands

21-23 May, 1992.

First Lustrum of the Foundation DIO. Various
activities will be organized. Information: DIO, P.O.
Box 80.156,3508TD Utrecht. Tel.: 31.30.532032.

-ocr page 20-

Wageningen, The Netherlands

16 August - 20 November, 1992,
20*quot; International Course on Dairy Farming in Rural
Development, Course programme: dairy
development, farming systems, statistics, econo-
micsandagricultural credit, breeding, pasture pro-
duction, nutrition and feeding, animal health, repro-
duction and Al, extension and case studies. Tuition
fee: Dfl. 3,700.00. Closing date: 1 May, 1992. Infor-
mation and registration: Director, International Agri-
cultural Centre (lAC), P.O. Box 88, 6700 AB Wage-
ningen. Tel.: 31.8370.901 1 1, telefax:
31.8370.18552, telex: 45888 intas nl.

Barneveld, Netherlands

19 August, 1992- 19 February, 1993.
22quot;quot; International Courseon Poultry Husbandry and
22quot;quot; International Course on Pig Husbandry. These
courses will run at the same time. Registration
before: 1 May, 1992. Information: Director of
International Studies and Projects, Barneveld Col-
lege, P.O. Box 64, 3770 AB Barneveld. Tel.: 31-
.3420.14881, telefax: 31,3420,92813, telex:
70018 bacol nl.

The Hague, The Netherlands

23-27 August, 1992.

12quot;\'lnternationalCongresson Animal Reproduction
(ICAR). Organized by: NIVEKON. Scientific
programme: Clinical trends in diagnosis and
therapy of reproductive disorders; Embryo
production and manipulation; From early pregnan-
cy to neonatal period; Hormonal regulation. Infor-
mation: Congress secretary. Dr. S.J. Dieleman, NI-
VEKON, P.O. Box 90730, 2509 LS The Hague, The
Netherlands. Tel.: 31.70.3180285, telefax:
31.70.3249263,

Madrid, Spain

13-17nbsp;September, 1992.

43\'quot; Annual Meeting ofthe European Association for
Animal Production. The meeting is organized in
seven study commissions: animal nutrition, animal
management and health, cattle production, sheep
and goat production, pig production and horse pro-
duction, Sessions on each of these subjects areas
will run in parallel. Topics: (1) estimation of
breeding values of pigs, (2) breeding and
production systems for cattle in the tropics and
subtropics, (3) nutrition and feeding strategies for
sheep and goats In arid and semi-arid areas, (4)
aspects of transgenesis and embryo transfer and
(5) management and health of high-yielding dairy
cows. Information and registration; Administrative
Secretariat, 43 Reunion Anual de la FEZ, Apartado
60.134, 28080 Madrid. Telefax: 34.1.2286554.

Yamoussoukro, Ivory Coast

14-19nbsp;September, 1992.

7\'quot; Conference of the Association of Institutes for
Tropical Veterinary Medicine (AITVM) on quot;Livestock
production and diseases in the tropics. Animal
production as an essential part for sustainable
agriculturequot;. Information and registrationformscan
be obtained from: Office for International
Cooperation, Faculty ofVeterinary Medicine, P.O.
Box 80.163, 3508 TD Utrecht, The Netherlands.
Tel.: 31.30.532116, telefax 31.30531815.

Utrecht, The Netherlands

12 October - 27 November, 1992,
2quot;quot; International training course quot;Introduction to
herd health and veterinary epidemiologyquot;.
Organized by: Office for International Cooperation

and executed by Department of Herd Health and
Reproduction ofthe Faculty ofVeterinary Medicine.
Programme: Introduction to herd health and the
VAMPP-programme for fertility control of dairy
cattle; introduction to veterinary epidemiology;
fertility analysis and aspects of reproduction like
gynaecology, animal husbandry, artificial
insemination and embryo transfer; claw disorders
and mastitis: diagnosis, epidemiology, therapy and
prevention; calf rearing and nutrition. Coursefee:
Fl. 7,000. Closing date: 1 August, 1992. Information
and registration: Office for International Cooperati-
on, P.O. Box 80.163, 3508 TD Utrecht (tel.: 31,-
30.532116, telefax 31.30.531815).

Annecy,France

14-16nbsp;October, 1992.

First International Seminar and Workshop on non-
tsetse transmitted animal trypanosomiasis
(NTTAT). Subjects: epidemiology, economy, dia-
gnosis, biochemistry, chemotherapy etc. of
T.
evansi, T. vivax
and T. equiperdum. Information:
Dr. L. Touratier, 228 Boulevard President Wilson,
33000 Bordeaux, France. Tel.: 33.56448929.

Utrecht, The Netherlands

16 October, 1992.

3\'quot; Symposium on quot;Tropical Animal Health and
Production: Bovine theileriosisquot;. Organized by the
Committee for the Advancement of Tropical
veterinary Science (CATS) and the Office for
International Cooperation of the Faculty of
Veterinary Medicine of Utrecht University,
Information: Office for International Cooperation,
Faculty of Veterinary Medicine, P,0. Box 80,163,
3508 TD Utrecht. Tel.: 31.30.532116, telefax:
31,30,531815.

Yogyakarta, Indonesia

15-21nbsp;November, 1992.

International Seminar on: quot;Livestock services for
smallholdersquot;. A critical evaluation of the delivery of
animal health and production services to small-
scale farmers in the developing world. Co-
sponsored by DGLS, CIDA (Canada) and ODA (UK).
Information: Secretariat Livestock Services, P.O,
Box 94 BOUT, Bogor. Telefax: 62.251.326425.

Cholburi, Thailand

29 November - 4 December, 1992.
XIII International Congress for Tropical Medicine
and Malaria. Organized by: International Federation
for Tropical Medicine. Location: The Ambassador
Jomtien Beach Hotel, Cholburi, East Coast.
Information: Congress Secretariat, Faculty of
Tropical Medicine, Mahidol University, 420/6
Rajvithi Road, Bangkok 10400, Thailand. Telefax:
66.2.2468340, telex: 84770 unimaiii.

Guadeloupe, Frensh West Indies

2-6 February, 1993.

Second Biennial Meeting of the American Society of
Tropical Veterinary Medicine (ASTVM 93).
Symposium on: Heartwater: Current status and
research update;
Amblyomma variegatum:
Biology and control; Dermatophilosis:
Epidemiology and control. Closing date for
registration and call for papers: 1 June, 1992, For
information and registration: Dr. Katharine M.
Kocan,ASTVM-93 Conference Chair. Dep. ofVeteri-
nary Pathology, College of Veterinary Medicine,
Oklahoma State University, Stillwater, OK 74078,
USA, Tel.; 1.405.7447271, telefax; 1.405.-
7445275.

-ocr page 21-

EQUAIOR

INFORMATIEBLAD OVER VETERINAIRE ASPECTEN VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Jaargang 4, no. 3
Met 1992

EQUATOR

is een uitgave van de
Faculteit Diergenees-
kunde en de Stichting
DIO

Indien onbestelbaar
gaarne retour aan het
redactie adres:

Redactie EQUATOR
Bureau Internationale
Contacten

Faculteit Diergenees-
kunde

Postbus 80.163
3508 TD Utrecht
Nederland

ISSN 0923-3334

In dit nummer van EQUATOR besteden wij
uitgebreid aandacht aan de beleidsvoor-
nemens van de Minister van Ontwikke-
lingssamenwerking zoals die zijn verwoord
in de recente nota quot;Ontwikkelingssamen-
werking en onderwijs in de jaren negen-
tigquot;, een nadere uitwerking van de alge-
mene beleidsnota quot;Een wereld van Ver-
schilquot;. Een opmerkelijke beleidsverande-
ring lijkt te zijn dat de Minister van de
Nederlandse instellingen verlangt dat zij
een bijdrage in de kosten gaan leveren
van 15%. Daarnaast moeten vaste stafle-
den van die instellingen een daadwerkelij-
ke bijdrage aan de projecten gaan leve-
ren.

Dit klinkt enigszins dramatisch, maar is
het niet. De Universiteit van Utrecht en
ook de Faculteit Diergeneeskunde hebben
jarenlange ervaring met ontwikkelingspro-
jecten die worden uitgevoerd in opdracht
van het Directoraat Generaal voor Interna-
tionale Samenwerking, onder andere in
Mozambique, Costa Rica en Benin.
In de dagelijkse praktijk blijkt dat de in-
stellingsbijdrage van 15% ruim wordt
overschreden. Het verschil voor de toe-
komst zit hem derhalve hierin dat dan
deze kosten zichtbaar gemaakt moeten
worden. De inzet van de stafleden behoeft
geen nadere uitleg voor de trouwe lezers
van EQUATOR. Velen hebben zich de af-
gelopen jaren intensief ingespannen om
deze projecten tot een succes te maken.
Voor een beschrijving van de nieuwe
mogelijkheden en onmogelijkheden verwij-
zen wij u graag naar het artikel van Robert
Paling.

VAN DE REDACTIE

Verder bevat dit nummer het tweede arti-
kel van de hand van dierenarts Katrien
van \'t Hooft, waarin zij de technische
kanten van de voorlichting aan arme vee-
boeren in Nicaragua belicht.
Naast informatie over het 3e internationale
symposium quot;Tropical Animal Health and
Productionquot; in de rubriek BIC NEWS, vindt
u een kort profiel van Prof. Dr. G. Uilen-
berg, een van de grondleggers van het
Nederlandse veterinaire tropenonderzoek.
Tenslotte zijn er als gewoonlijk de agenda
en de vacatures internationale samenwer-
king.

TECHNISCHE STRATEGIE VOOR
VEETEELTONDERWIJS AAN
COOPERATIEBOEREN IN NICARAGUA

In Nicaragua is de extensieve veeteelt de meest rendabele vorm van veehouderij. Dit
heeft te maken met de lage bevolkingsdichtheid buiten de steden en het bergachtige
karakter van vele gebieden. Door deze, en nog een aantal andere gunstige omstandig-
heden - de belangrijkste besmettelijke veeziekten (miltvuur en boutvuur) zijn door
regelmatige vaccinatie onder controle te houden - kunnen de boeren in Nicaragua
tegen zeer lage kosten produceren.

De veeteelt speelt dan ook voor vrijwel alle boeren in de berggebieden een belangrijke
rol. Zowel de boeren met een klein, middelgroot of groot bedrijf combineren de
akkerbouw met extensieve rundveehouderij, omdat dit een noodzakelijke stabiliteit
garandeert. Stabiliteit, niet alleen doordat het vee een dagelijkse bron van voedsel
vormt (melk en kaas) en enige inkomsten oplevert, maar vooral ook door de zekerheid
dat in geval van problemen men snel over geld kan beschikken door dieren te verko-

-ocr page 22-

pen. Bijvoorbeeld voor de aankoop van zaaigoed of om de bank af te betalen als de
oogst slecht is geweest.

Nog andere voordelen van de combinatie akkerbouw/veeteelt zijn de steeds beschikba-
re trekkracht en het feit dat het vee relatief weinig arbeid vergt als de boer het druk
heeft met akkerbouwactiviteiten in het regenseizoen. Aan de andere kant levert de
akkerbouw allerlei bijprodukten die het vee helpen te overleven gedurende de 6-7
maanden durende droge tijd.

Het is voor deze boeren dus aantrekkelijk zich extra inspanningen te getroosten om tot
betere opbrengsten te komen met hun vee. Op deze interesse is het in Nicaragua
ontwikkelde onderwijsprogramma gebaseerd.

In EQUATOR nr. 1 van januari 1992 is Katrien van \'t Hooft al uitgebreid ingegaan op de
methodologie van de voorlichting aan deze boeren. In dit artikel benadrukt zij de
ervaringen die ze heeft opgedaan met de technische kant van de zaak.

Grote verschillen tussen de boeren

Er bestaan grote verschillen in produktie-
niveau tussen de boeren die extensieve
veeteelt bedrijven. Dit heeft vooral te ma-
ken met de kennis en ervaring van de
betreffende boer. Zowel bij de kleine,
middelgrote en grote bedrijven tref je
boeren aan die opvallend beter presteren:
naast de betere conditie en ontwikkeling
van de dieren en de iets hogere gemiddel-
de melkgift (5 liter in plaats van 2 liter per
dier/dag) is vooral de kortere tussenkalf-
tijd opmerkelijk (14-15 maanden in plaats
van de gebruikelijke 22-24 maanden).
Bij nadere bestudering van deze bedrijven
vallen de volgende punten op:

-nbsp;De hogere produktie heeft vooral te
maken met het optimaliseren van het
extensieve systeem, en niet zo zeer
met het intensiveren er van.

-nbsp;De produktieverbeteringen zijn voorna-
melijk het gevolg van kleine, gerichte
investeringen (financieel en qua ar-
beid) gericht op het veranderen van
een aantal basisfactoren.

-nbsp;De betreffende boeren hebben naast
inzet, kennis en ervaring met de vee-
houderij ook een grote mate van zelf-
vertrouwen in eigen kunnen.

Ook op een aantal coöperatieve bedrijven,
waar ik in de regio rond Esteli mee ge-
werkt heb, waren er boeren met een goe-
de kennis van de veehouderij. Hierdoor
kwamen enkele coöperaties tot opvallend
betere resultaten dan de andere bedrijven.
Een complicerende factor op de meeste
coöperatieve bedrijven vormde echter de
achtergrond van de boeren die, als ex-
arbeiders van grootgrondbezitters, ge-
wend zijn om te gehoorzamen en niet ver-
trouwd zijn met investeren en plannen.

Onderwijsstrategie

Met al deze factoren moet rekening ge-
houden worden bij het ontwikkelen van
een onderwijsstrategie voor de coöpera-
tieboeren. Dit betreft niet alleen de strate-
gie op methodologisch gebied maar ook
op technisch gebied. Beide gebieden
staan niet los van elkaar. Door het onder-
wijs te baseren op kennis- en ervaringsuit-
wisseling tussen de boeren onderling,
wordt de technische strategie van de
beter producerende boeren als voorbeeld
genomen. Hierbij spelen naast technische
kennis en vaardigheden ook factoren als
het functioneren als collectieve organisatie
en het vertrouwen in eigen kunnen een
essentiële rol.

Op welke manier kan de strategie, waarop
de beter producerende boeren hun resul-
taten baseren, de overige boeren stimule-
ren tot navolging? Hiertoe kan de strate-
gie verdeeld worden in 3 fasen:

Fase 1nbsp;Basisfase

Fase 2nbsp;Extra aandacht voor de

veevoeding
Fase 3nbsp;Grotere investeringen.

Ik zal nu in het kort de essentie van elk
van deze fasen bespreken, waarbij het
duidelijk moet zijn, dat hier geen sprake is
van een standaardmethodologie. Steeds
weer zal de boer zijn prioriteiten aanpas-
sen aan zijn specifieke omstandigheden,
de prijzen en afzetmogelijkheden en zijn
persoonlijke interesse.

20 {e.
viosotrac,

comemos

ae uv\\a navrmm
mak Verde

-ocr page 23-

Fase 1 Basisfase

In deze fase is het van belang dat de boer
in relatief korte tijd concrete resultaten
ziet van zijn investeringen in arbeid en
(gering) kapitaal. De basis- en manage-
mentfactoren hier genoemd, leiden binnen
enige maanden tot sterk verminderde
mortaliteit, mooier uitziende dieren en iets
verhoogde melkproduktie. Dit stimuleert
om op de ingeslagen weg verder te gaan.
Bovendien moet in deze fase aandacht
besteed worden aan de organisatie van
het management van het vee, een essen-
tiële schakel in het proces van veeteelt-
ontwikkeling op de coöperaties.
De basisfase bestaat uit 3 hoofdaspecten:
garanderen van de basisfactoren, aan-
dacht voor de organisatiestructuur en aan-
dacht voor managementfactoren.

Garanderen van de basisfactoren

-nbsp;Voldoende schoon drinkwater.

-nbsp;Bijvoeren met akkerbouwprodukten
en/of andere lokaal beschikbare en
goedkope produkten (vee-sorgum,
hooi, zaden van leguminosen, vruch-
ten) gedurende de laatste 3 maanden
van de droge tijd, vooral aan melk-
koeien, kleine en net gespeende kalve-
ren en zwakke/zieke dieren.

-nbsp;Voldoende zout geven (30g/dier/dag)

-nbsp;Weilandonderhoud, voorkomen van
overbeweiding, rotatief beweidingssy-
steem.

-nbsp;Twee maal per jaar vaccineren tegen
miltvuur en boutvuur.

-nbsp;Bestrijden van long- en maag-
darmwormen bij jongvee.

Aandacht voor managementfactoren

-nbsp;Castreren van mannelijk jongvee dat
met het vrouwelijk vee loopt.

-nbsp;Verwisselen/ruilen van dekstieren, die
op het bedrijf gefokt zijn of er al meer
dan 4 jaar aanwezig zijn.

-nbsp;Scheiden van de onvolgroeide vaarzen
en de dekstieren (indien mogelijk).

-nbsp;Verkoop van dieren in geval van over-
beweiding of ais er te veel dieren in
relatie tot de capaciteit van het bedrijf
zijn.

-nbsp;Verblijfsduur van melkkoeien met hun
kalveren in de kraal na afloop van het
melken zo nodig aanpassen.

-nbsp;Bekijken van melkmethode en melk-
hygiëne.

-nbsp;Aanleggen van een klein voorraadje
meest essentiële medicijnen voor
noodgevallen.

-nbsp;Noteren van uitgaven en inkomsten als
gevolg van de veeteeltactiviteiten;
sterfte, geboorte, aankoop/verkoop
van vee, totale aantallen dieren per
categorie.

Hoewei dit ogenschijnlijk eenvoudige
maatregelen lijken, duurt het vaak mini-
maal twee jaar voordat ze routinematig
door de boeren worden toegepast. Vooral
het proces van versterking van organisa-
tiestructuur is een ingewikkelde en lang-
durige zaak, evenwel onmisbaar bij elke
vorm van coöperatie-ontwikkeling. Het is
van groot belang gebleken korte cursus-
sen te organiseren, zo dicht mogelijk bij
het bedrijf van de boeren zelf, waarbij
kleine veranderingen per keer en regelma-
tige herhalingen op de voorgrond staan.
Door stelselmatig deze basiselementen te
evalueren kunnen terugslagen en vorde-
ringen vastgesteld worden, die dan in een
volgende onderwijsactiviteit terug kunnen
komen.

Aandacht voor de organisatiestructuur

Om tot duurzame veeteeltontwikkeling te
komen is de stabiliteit van personen, die
met het vee werken, van het grootste
belang, evenals het zoeken naar de meest
geschikte persoon als verantwoordelijke
voor het vee. Eveneens van belang zijn de
kosten/baten-analyses en een regelmatige
evaluatie en planning van de activiteiten in
de veeteelt.

De illustraties bij dit
artikel zijn overgeno-
men uit een van de
instructieboekjes
(quot;Reeks van praktische
gidsen voor de boerquot;)
voor de boeren. De
reeks wordt in nauwe
samenwerking tussen
het quot;Programa Campe-
sino a Campesinoquot;, de
UNAG, Cesade en de
SNV samengesteld.

-ocr page 24-

EQUATOR is een uit-
gave van het Bureau
Internationale Contac-
ten van de

Faculteit Diergenees-
kunde en de Stichting
Diergeneeskunde in
Ontwikkelingssamen-
werking.

Redactie

J.H.A. de Gooijer
(eindredacteur)
Drs. M.F.M, Langelaar
Dr. R.W. Paling
(hoofdredacteur)
Drs. A,J, de Smit

Lay out

H. Halsema

Druk

OMI/Grafisch Bedrijf

Redactie-adres

Faculteit Diergenees-
kunde

Bureau Internationale
Contacten
Yalelaan 1
Postbus 80.163
3508 TD UTRECHT

Tel,: 31.30.532116
Fax: 31.30,531815

EQUATOR verschijnt 6
maal per jaar, waarvan
3 nummers in het En-
gels.

Voor informatie en kopy
kunt u zich richten tot
de redactie.

Het abonnement is gra-
tis.

Opzeggingen of naam-
en adres wijzigingen
aangeven op de adres-
band en deze retourne-
ren aan het redactie-
adres.

Fase 2 Extra aandacht voor de vee-
voeding

Als na verloop van tijd door de grotere
inkomsten uit produktiestijging en vermin-
derde sterfte meer kapitaal beschikbaar
komt, kan dit geïnvesteerd worden in
verbetering van de voeding gedurende de
droge tijd. Het zal per bedrijf en per boer
verschillen hoe ver men wil gaan en met
welke activiteiten men zal beginnen.
Zo kan gedacht worden aan het construe-
ren van voerbakken, het mengen van zout
met mineralenmengsel
of beendermeel,
het zaaien van oiifantsgras
of suikerriet,
het aanschaffen van een hakselmachine,
ureum met melasse door het voer men-
gen, leguminosen zaaien, inkuilen of het
vee gedurende 5 maanden in plaats van 3
maanden bijvoeren.

Hiernaast zijn in deze fase, afhankelijk van
de situatie op het bedrijf, ook andere
punten van belang:

-nbsp;Begin maken met genetische verbete-
ring van het vee: investeren in een
dekstier van betere kwaliteit en selectie
van vrouwelijke dieren.

-nbsp;Beginnen met het verbeteren van sterk
verwaarloosde weilanden en het ver-
delen van een kalverweiland in meer-
dere percelen.

-nbsp;Bestrijden van bloedzuigende vleermui-
zen.

-nbsp;Uitbreiden van de registratie.

Fase 3 Grotere investeringen

Veel boeren, die op kleine schaal met de
extensieve veeteelt bezig zijn, zullen vol-
doende hebben aan het uitvoeren van de
activiteiten genoemd bij fases 1 en 2 om
tot een optimaal rendabele exploitatie van
hun bedrijf te komen.

Voor anderen kan het wel zinvol zijn om
een of meerdere grotere investeringen te
doen, waarbij uiteraard de activiteiten uit
fase 1 en 2 als routine gehandhaafd moe-
ten blijven. Gedacht kan worden aan bij-
voorbeeld:

-nbsp;Aanleggen van waterreservoirs in wei-
landen zonder eigen watervoorziening.

-nbsp;Aanbrengen van meerdere scheidingen
tussen weilanden.

-nbsp;Aankoop van vee in geval van onder-
benutting van de capaciteit van het be-
drijf.

-nbsp;Verdere investeringen in verbetering
van de voeding, bijvoorbeeld door de
constructie van individuele voerbak-
ken.

Resultaten op de deelnemende coöpe-
ratieve bedrijven

Op vrijwel alle coöperaties waar een van

de boeren als promotor is opgeleid, heeft
men na aanvankelijk zeer goede resulta-
ten en groot enthousiasme te maken ge-
had met terugslagen op organisatorisch
gebied die de produktieverbeteringen
weer gedeeltelijk teniet kunnen doen. Dit
benadrukt vooral het belang van continu-
ïteit: de negatieve ontwikkelingen kunnen
gebruikt worden als leerstof om beter
begrip te krijgen van de eigen situatie en
om mogelijkheden te zoeken hierin verbe-
tering te brengen.

Door de gevolgde methodiek (zowel tech-
nisch als methodologisch) is er na 3 jaar
op alle deelnemende coöperaties sprake
van redelijk tot zeer positief resultaat,
waardoor de economische problemen
beter het hoofd kunnen worden geboden.
Alle coöperaties hebben de fase 1 en een
deel van de fase 2 doorlopen. De meeste
hebben ook grotere investeringen uit de
fase 3 gedaan, al dan niet met behulp van
donaties.

Op alle bedrijven is de mortaliteit dras-
tisch gedaald, en hoewel er nog steeds
sprake is van regelmatige terugslagen, is
het zelfvertrouwen en het vermogen de
problemen weer te boven te komen aan-
merkelijk vergroot.

De opgeleide quot;promotoresquot; (15 in totaal)
spelen een belangrijke rol in het eigen
bedrijf en in veel gevallen ook voor de
boeren in hun omgeving. Mede hierdoor
heeft het nationale landbouwonderwijspro-
gramma van de UNAG (quot;Campesino a
Campesinoquot;) de intentie om deze metho-
dologie ook in de andere veeteeltgebieden
in het land toe te passen.

Nog enige conclusies

Kleine aanpassingen binnen het door de
boeren reeds gebruikte extensieve vee-
teeltmanagementsysteem zijn effectiever
dan de introductie van geheel nieuwe
technieken. Hierdoor zijn de veranderin-
gen voor de boeren ook relatief goedko-
per en eenvoudiger in te voeren. Die ver-
anderingen liggen vooral op het gebied
van de veeverzorging en voeding, waar-
door veeziekten voor een groot deel kun-
nen worden voorkomen.

Het proces om te komen tot verbeteringen
op het gebied van de veeproduktie op de
coöperatieve bedrijven is langzaam en
ingewikkeld. Maar, het kan tegelijkertijd
als voorbeeld dienen voor verbeteringen
op andere gebieden en daardoor een
algemeen positief effect hebben op de
organisatie van de coöperatie en het zelf-
vertrouwen van de boeren.

-ocr page 25-

Een dergelijke vorm van onderwijs aan
boeren vereist een interdisciplinaire aan-
pak, waarbij zowel technische als sociolo-
gische, methodologische en economische
kennis van zaken van belang is. Deze
interdisciplinaire manier van werken staat
helaas haaks op de in de westerse wereld
groeiende tendens naar specialisatie.
Deze manier van werken heeft geen stan-
daardmethodologie, steeds moet men zich
aanpassen aan de lokale omstandigheden.
Bovendien is het een arbeidsintensieve
manier van werken, die afhankelijk van de
omstandigheden veel tijd kan kosten. Dit
kan botsen met de belangen van de finan-
cierings- of hulporganisatie. Maar voor
positieve resultaten op de lange termijn is
een interdisciplinaire aanpak, met als
uitgangspunt de uitwisseling tussen de
boeren zelf, van essentieel belang geble-
ken.

Katrien van \'t Hooft

Taken bij het IE MVT

In Nederland bestaat geen met het lEMVT
vergelijkbare instelling. Op het gebied van
de humane geneeskunde zou eventueel
het Koninklijk Instituut voor de Tropen
voor vergelijking in aanmerking komen.
Aan de andere kant, de Franse dierge-
neeskundige opleiding voorziet niet in een
tropencursus of iets dergelijks. Franse
dierenartsen die zich degelijk willen voor-
bereiden op werk in de tropen zullen de
cursus aan het instituut moeten volgen.

Prof. Uilenberg is momenteel wetenschap-
pelijk directeur van de afdeling dierziekten
van het lEMVT. Dit houdt onder andere in
dat hij jonge onderzoekers helpt met het
opzetten van hun onderzoek en met publi-
ceren. Hij onderhoudt de buitenlandse
contacten en is daarnaast ook \'chef de
programme\' van het programma \'parasito-
logie\', een van de zes programma\'s van
het lEMVT. Verder is hij lid van de weten-
schappelijke redactie van het tijdschrift
dat door het lEMVT wordt uitgegeven en
geeft hij les over rickettsiële ziekten aan
de studenten van de cursus pathologie.
Tussen de bedrijven door verzorgt Prof.
Uilenberg nog colleges in Berlijn. De

PROFIEL PROF. DR. G. UILENBERG
quot;Fransen willen altijd invloed uitoefenenquot;

Prof. Dr. G. Uilenberg, werkzaam aan het Institut d\'Elevage et de Médecine vétérinaire
des Pays tropicaux (lEMVT) in Parijs, is in 1955 afgestudeerd aan de Faculteit Dierge-
neeskunde in Utrecht. Direct na zijn afstuderen vertrok hij naar Soedan, het contract
was al voor het behalen van het diploma getekend. Met dit vertrek naar Soedan was hij
de eerste Nederlandse dierenarts die in tropisch Afrika ging werken. Na vijf jaar Soedan
werd hij in 1961 via het lEMVT uitgezonden naar Madagascar voor onderzoek aan
teken en door teken overgedragen ziekten. Daarna volgden een verblijf in de Centraal
Afrikaanse Republiek en twee jaar onderzoek op het lEMVT. In 1972 promoveerde hij in
Utrecht.

Van 1972 tot 1976 werd hij uitgezonden door de FAO naar Uganda en Tanzania voor
programma\'s op het gebied van met name teken- en thelleriosis bestrijding. In de perio-
de 1976-88 was hij terug bij de Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht, om onderwijs te
geven, onderzoek te verrichten en zich bezig te houden met naar zijn zin \'veel te veel
administratie.\' In 1980 werd hij benoemd tot hoogleraar in de tropische diergeneeskun-
de en protozoölogie. Sinds 1988 werkt hij weer aan het lEMVT in Frankrijk. Of beter:
Frankrijk en ander buitenland, want een derde deel van zijn tijd besteedt hij nog steeds
in de tropen. Merel Langelaar had een gesprek met deze veelzijdige wetenschapper.

Onderzoek bij het
lEMVT

Er zijn zes onderzoeks-
programma\'s, drie op
liet gebied quot;production
animalequot; (quot;ressources
alimentairesquot;, quot;ressour-
ces animalesquot; en quot;sys-
tème de production
animalequot;) en drie op
gebied quot;santé animalequot;
(quot;pathologie infectieu-
sequot;, quot;pathologie parasi-
tairequot; en quot;écopatholo-
giequot;).

Prof.Dr. G. Uilenberg,
wetenschappelijk direc-
teur bij het Institut d\'E-
levage et de Médecine
vétérinaire des Pays
tropicaux (lEMVT) in
Parijs, in gesprek met
Drs. L.F. Mol, die in de
jaren zestig de eerste
Nederlandse cursist was
bij het lEMVT (foto: De
Gooijer).

-ocr page 26-

lEMVT

Het Institut d\'Elevage et
de Médecine vétérinaire
des Pays tropicaux
(lEIVlVT) is gevestigd in
IVIaisons-Alfort (Frank-
rijk) in de nabijheid van
de Ecole vétérinaire
d\'Alfort. Er wordt onder-
zoek verricht en onder-
wijs gegeven. In een
aantal tropische landen,
met name in Afrika, zijn
afdelingen van het
lEMVT gevestigd. On-
derzoeksresultaten vin-
den zo een directe toe-
passing.

Het instituut omvat een
uitgebreide bibliotheek,
een afdeling cartografie,
een drukkerij, een grote
verzameling gedroogde
planten, een tsetse
kolonie, een practicum-
zaal voor het onderwijs,
laboratoria en een klei-
ne stal voor geiten.

Onderwijs bij het
lEIVIVT

Bij het lEMVT worden
verschillende opleidin-
gen verzorgd die kun-
nen resulteren in een
quot;Diplome d\'Etudes Su-
périeures Spécialiséesquot;
(DESS) in tropische
dierlijke produktie of
een quot;Certificat de patho-
logie animale tropicalequot;.
De DESS-cursus is toe-
gankelijk voor veterinai-
ren en landbouwkundig
ingenieurs. De cursus
duurt 11 maanden en
omvat algemeen onder-
wijs (veeteeltsystemen,
voedersystemen, kli-
maat, vegetatie, geneti-
sche verbetering, ziek-
tebestrijding, economie)
keuze-onderwijs over
kleine herkauwers, grote
herkauwers of aviculture
en een stageperiode in
een tropisch land. Het
onderwijs voor het quot;Cer-
tificat de pathologiequot; is
alleen bedoeld voor
veterinairen en duurt
drie maanden. Er wordt
aandacht besteed aan
infectieuze en parasitai-
re ziekten, teken en
door teken overgedra-
gen ziekten, tsetse en
trypanosomiasls.

vakgroep tropische en parasitaire ziekten
van de universiteit daar verzorgt een
tropencursus voor afgestudeerde dieren-
artsen, gefinancierd door het ministerie
van ontwikkelingssamenwerking.

Cowdria

De \'Cowdria Newsletter\' is eveneens van
zijn hand. Het onderzoek aan de
Ambly-
omma-teek
en de ziekten die door deze
teek worden overgebracht (cowdriose,
theileriose, dermatophilose) vindt voor een
groot deel plaats op een afdeling van het
lEMVT op Guadeloupe. In 1980 is cow-
driose op Guadeloupe vastgesteld, in
1982 zijn er op initiatief van Dr. Provost,
de voormalige directeur van het lEMVT,
twee dierenartsen naartoe gegaan. Op dit
moment zijn er vier wetenschappelijke
posten voortdurend bezet, plus een wisse-
lende post voor een \'Volontair d\'Assistan-
ce Technique\'. Guadeloupe is destijds als
onderzoeksplek gekozen omdat het als
Frans grondgebied een goede plaats is
om rustig te werken. De toepassingen en
resultaten van het onderzoek daar kunnen
ook in Afrika gebruikt worden.

Razendsnelle ontwikkelingen

Voor iemand die in 1955 afgestudeerd is,
twee jaar nadat Watson en Crick de dub-
bele helixstructuur van het DNA beschre-
ven, moet het toch wel wonderbaarlijk zijn
om nu na te denken over polymerase-
kettingreacties en DNA-probes als tech-
niek om
Cowdria in teken aan te tonen.
Maar zoals hij zelf zegt; quot;Ik hoef geen
moleculair bioloog te worden, het is alle-
maal wel bij te houden en als je iets heel
specialistisch nodig hebt, is daar wel een
computeruitdraai van te krijgen. Maar ik
moet zeggen, toen ik in 1976 weer in
Utrecht terug kwam, heb ik hard moeten
werken om helemaal up to date te raken.quot;

De toekomst voor het IE MVT

Ondanks dat ontwikkelingslanden meer en
meer hun eigen mensen opleiden, zal de
behoefte aan onderwijs en consultancy
diensten nog wel blijven en daarmee
instituten als het lEMVT. Inkrimping van
Europese instituten in de tropen is een
duidelijke tendens van de laatste jaren.
Voorheen werd, bijvoorbeeld in Madagas-
car, het centraal diergeneeskundig insti-
tuut geleid door het lEMVT. Nu is de
leiding al lang vervangen door lokale
mensen.

Prof. Uilenberg zou graag zien dat de
Europese instituten meer één bolwerk
zouden vormen. Dat kan veel krachtiger
optreden en heeft meer in de melk te
brokkelen bij zowel eigen als buitenlandse
regeringen. Het IE MVT heeft goede con-
tacten met bijvoorbeeld het instituut in
Edinburgh. Zo zijn er plannen om geza-
menlijk een tweetalig tijdschrift uit te
geven. Door financiële problemen zijn die
nog niet uitgevoerd, maar ze leven nog
steeds. Een nieuw plan is om een uitwis-
seling van de studenten aan de cursus
tropische dierlijke produktie te organise-
ren. De cursisten uit Frankrijk volgen de
eerste drie maanden onderwijs in Edin-
burgh en vice versa. De rest van het on-
derwijs wordt gewoon gevolgd bij het
instituut waar men ingeschreven staat.

Tropenonderwijs in Utrecht

Prof. Uilenberg heeft altijd verdedigd dat
er een tropencursus aan de Faculteit
Diergeneeskunde in Utrecht moet zijn,
maar echt tropenonderwijs in het gewone
curriculum lijkt hem niet nodig. Wél is het
belangrijk dat de studenten enig inzicht
krijgen in de belangrijke tropische ziektes,
zoals theileriosis en trypanosomiasis en
het belang daarvan in die landen. Ook is
het van belang om te weten welke tropi-
sche ziektes Europa kunnen bedreigen,
zoals de Afrikaanse varkenspest. Of, wie
weet, misschien is over een paar jaar
mond- en klauwzeer wel een \'tropische\'
ziekte.

Tenslotte...

Volgens Prof. Uilenberg is de houding van
Fransen ten opzichte van landen in Afrika
anders dan de Nederlandse houding.
Fransen willen altijd een beetje invloed
blijven uitoefenen. Misschien ook uit een
soort verantwoordelijkheidsgevoel ten
opzichte van de voormalige koloniale
gebieden. Er heerst nog steeds een ge-
voel van quot;onze landenquot;.
Toch bevalt het werk aan het lEMVT Prof.
Uilenberg goed. Er heerst een goede sfeer
op het instituut, het werk is afwisselend,
ook al heeft hij af en toe wel het gevoel
van het ene gat in het andere te springen.
Spijt dat hij sinds 1976 niet meer in het
veld werkt maar zijn tijd geheel aan onder-
zoek en onderwijs wijdt, heeft hij niet, of
in ieder geval geen tijd om spijt te heb-
ben. Maar, en de uitdrukking op zijn ge-
zicht is zeer overtuigend als hij dat zegt:
quot;Ik zou graag permanent in Afrika zittenquot;.

Merel Langelaar

-ocr page 27-

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING WIL
ONDERSTEUNING VOOR HOGER ONDERWIJS
INSTELLINGEN ONDER BRENGEN IN NIEUW
PROGRAMMA

De beleidsvoornemens van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking (OS), waarbij
de structurele armoedebestrijding centraal staat, zijn uitgebreid toegeligt in de nota
quot;Een wereld van verschil, nieuwe kaders voor ontwikkelingssamenwerking in de jaren
negentigquot;. Een aantal van de hierin voorkomende programmaonderdelen wordt door OS
nader uitgewerkt in aparte nota\'s. Ondersteuning van de veehouderij sector in ontwik-
kelingslanden kan vanuit meerdere van deze programmaonderdelen benaderd worden.
Eind 1989 werd de nota quot;Veehouderij-activiteiten in het ontwikkelingssamenwerkings-
programmaquot; door de Tweede Kamer aangenomen. In deze nota worden diverse activi-
teiten waaraan OS in de komende jaren aandacht wil besteden en die gericht zijn op de
landbouwsector in zijn geheel of de veeteeltsector in het bijzonder, per regio beschre-
ven. Onlangs presenteerde Minister Pronk de nota quot;Ontwikkelingssamenwerking en
onderwijs in de jaren negentigquot; en binnen enkele weken wordt een dergelijke nota voor
ontwikkelingssamenwerking en onderzoek verwacht. In deze twee nota\'s zullen ook
beleidsvoornemens naar voren komen die vanuit de invalshoek onderwijs of onderzoek
gericht zijn op de verbetering van de veehouderij in ontwikkelingslanden.
In onderstaand artikel zal nader ingegaan worden op de steun van OS voor het hoger
onderwijs in het kader van de ontwikkelingssamenwerking. DSO, MHO, SlO, lOP en het
NFP: waar staan ze voor en kunnen ze iets bijdragen aan het veterinaire onderwijs ten
behoeve van de veehouderij sector in ontwikkelingslanden?

Vijf hoofdlijnen van beleid voor de
jaren negentig

De nota quot;Ontwikkelingssamenwerking en
onderwijs in de jaren negentigquot; geeft 5
hoofdlijnen aan voor het beleid:

-nbsp;Hogere prioriteit voor onderwijs: toena-
me van hulp vooral voor basisonder-
wijs;

-nbsp;Bevordering van de toegankelijkheid
van het onderwijs, gelijke kansen voor
iedereen;

-nbsp;Behoud en verbetering van kwaliteit;

-nbsp;Versterking van de capaciteit en onder-
wijsstelsels in ontwikkelingslanden;

-nbsp;Effectieve samenwerking: lokaal, natio-
naal en internationaal;

Aanpassing van onderwijsbeleid

In de nota worden de voorgestelde be-
langrijkste beleidswijzigingen nader uitge-
werkt. Dit betreft onder andere de volgen-
de aspecten:

-nbsp;Meer aandacht voor basisonderwijs
voor iedereen;

-nbsp;Versterking van (de samenhang binnen)
onderwijsstelsels in ontwikkelingslan-
den;

-nbsp;Meer nadruk op de capaciteitsopbouw
in ontwikkelingslanden. Dit resulteert in
een uitbreiding van het programma quot;Di-
recte steun aan opleidingsinstituten in
ontwikkelingslandenquot; (DSO);

-nbsp;Stabilisatie van de onderwijsactiviteiten
in Nederland, gekoppeld aan het terug-
dringen van het aantal instellingen en
cursussen in Nederland;

-nbsp;Een grotere samenwerking met landen
in Sub-Sahara Afrika;

-nbsp;De onderwijsbehoefte in ontwikkelings-
landen zal meer dan in het verleden
voorop staan en niet de aanbodszijde
in Nederland.

Ondersteuning hoger onderwijs

De ondersteuning van het hoger onderwijs

In het kader van het
samenwerkingsverband
tussen de faculteiten
diergeneeskunde van
Utrecht en Harare ver-
richten postgraduate
studenten onderzoek in
Zimbabwe en Utrecht.
Een MPhil studente
verwerkt haar resultaten
in Utrecht (foto: De
Gooijer)

-ocr page 28-

Tanzaniaanse dierenart-
sen voeren rectaalon-
derzoek uit tijdens een
zogenaamde quot;tailor
made cursusquot; in Utrecht
op het gebied van de
klinische dierge-
neeskunde (foto; Post).

blijft lopen via het speciale programma
Internationaal Onderwijs. Hieronder valt
het DSO-programma dat gericht is op
directe steun aan onderwijsinstellingen in
ontwikkelingslanden. - Daarnaast zal het
programma Samenwerkingsverbanden
(SV), gericht op ondersteuning van hoger
onderwijs instellingen door middel van
samenwerking met instellingen in Neder-
land en het programma Opleidingen in
Nederland, op een ander wijze worden
gesplitst en gestructureerd. Zo zullen twee
nieuwe programma\'s ontstaan: het Medefi-
nancieringsprogramma Samenwerking
voor Hoger Onderwijssamenwerking
(MHO) en het programma voor Samen-
werking met Internationaal Onderwijs
Instituten (SlO).

Het DSO-programma

Dit programma voor directe steun aan
instellingen in ontwikkelingslanden zal
worden uitgebreid tot een bedrag van 30
miljoen gulden in 1993 en zal zich meer
richten op regionale samenwerking (regio-
nale specialisaties en zuid-zuidsamenwer-
king) en brede institutionele steun. Het
gaat hierom activiteiten waarbij geen ne-
derlanders of Nederlandse instellingen zijn
betrokken. De identificatie geschied door
het DGIS, Nederlandse ambassades en in-
stituten of organisaties ter plaatse. De
afdeling Internationaal Onderwijs van het
DGIS is verantwoordelijk voor de beoorde-
ling van de voorstellen en de evaluatie. De
steun ontvangende instituten dragen zelf
verantwoording voor de uitvoering. Veel
aandacht zal gegeven worden aan Sub-
Sahara Afrika. De landen-en regiobeleids-
plannen zijn bepalend bij de identificatie
van sectoren en vakterreinen. Echter,
praktisch gericht middelbaar en hogerbe-
roepsonderwijs krijgt prioriteit.

Binnen het DSO-programma is een sub-
programma quot;beurzen voor studies in de
regioquot; ingesteld. De behandeling van indi-
viduele beursaanvragen vindt plaats op de
betreffende ambassade. Slechts stafleden
van onderwijsinstellingen komen in aan-
merking en de opleiding kan maximaal
een jaar duren.

Het MHO-programma

Voor de universiteiten en de HBO-instellin-
gen in ontwikkelingslanden die ondersteu-
ning wensen voor hun samenwerking en/
of stafuitwisseling met partnerinstellingen
in Nederland biedt het Medefinancierings-
programma Samenwerking voor Hoger
Onderwijssamenwerking (MHO) mogelijk-
heden. Dit programma wil bijdragen aan
de ontwikkeling, verbetering en verster-
king van het algemeen functioneren (quot;insti-
tution buildingquot;) teneinde een duurzame
capaciteitsversterking te realiseren. Ook
wordt voorzien in het verminderen van
kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan
geschoold kader. Het belangrijkste ken-
merk van dit programma is het opzetten
van langdurige, brede samenwerkingsver-
banden op het gebied van onderwijs,
training en onderzoek tussen instellingen
in ontwikkelingslanden en in Nederland.
Voor 1993 is 38 miljoen gulden ter be-
schikking, evenveel als de afgelopen ja-
ren. Van de Nederlandse instellingen zal
een eigen bijdrage in de kosten van 15%
worden gevraagd. Tevens dienen eigen
stafleden voor de projecten ingezet te
worden. Dit betekend impliciet een terug-

-ocr page 29-

dringen van het aantal suppletiedeskundi-
gen in de onderwijs sector.
In een nadere toelichting verklaarde de
Minister dat vaste universitaire staf daad-
werkelijk en controleerbaar tijd dient te
steken in het programma, eventueel in
Nederland of door middel van korte mis-
sies. Veel activiteiten, die nu uitgevoerd
worden door langdurig uitgezonden des-
kundigen met een tijdelijke aanstelling
zouden door lokale of regionale staf over-
genomen kunnen worden. Hun aanstelling
in het kader van het programma zal wor-
den bevorderd.

Van de activiteiten binnen het MHO pro-
gramma dient minimaal 50% in Afrika
plaats te vinden. Wat betreft de aard van
het onderwijs en de lokatie van de instel-
ling is men niet noodzakeiijkerwijs gebon-
den aan sectoren en concentratieregio\'s
uit de landen- en regiobeleidsplannen. Wel
dient men zich te realiseren dat projecten
getoetst worden op het (al dan niet indi-
rect) bijdragen aan het bestrijden van
armoede en milieudegradatie en het be-
vorderen van het onderwijs aan vrouwen,
etnische minderheden en economisch
kansarme groepen.

Samenwerkingsverbanden worden geï-
dentificeerd door overheden of instellin-
gen in ontwikkelingslanden of universitei-
ten of hogescholen in Nederland. Het
projectvoorstel wordt geformuleerd door
de instelling in het ontwikkelingsland,
waar nodig geassisteerd door de Neder-
landse partner(s)-in-spe. Opvallend is de
voorgestelde verandering in de beoorde-
lingsprocedure: voorstellen zullen direct
bij de NUFFIC ingediend kunnen worden
ter beoordeling, zonder tussenkomst van
ambassades en het DGIS. De uiteindelijke
goedkeuring wordt verleend door een
onafhankelijke commissie van deskundi-
gen, te benoemen door de Minister van
OS. De samenwerkende instellingen zijn
verantwoordelijk voor de uitvoering van
het project. De NUFFIC verzorgt toezicht
en begeleiding van de uitvoering en exter-
ne evaluatie.

Het JOP-programma

Het programma voor Samenwerking met
Internationaal Onderwijs Instituten (SlO)
omvat twee componenten: (1) Internatio-
naal Onderwijsprojecten (lOP) en (2)
Opleidingen in Nederland: het Nederlands
Fellowships Programma (NFP). De doel-
stelling en opzet van de lOP-component
zijn te vergelijken met die van het MHO-
programma en betreffen de samenwerking
tussen instellingen in een ontwikkelings-
land en in Nederland die internationaal
onderwijs verzorgen. De omvang van de
lOP-component wordt voor 1993 vastge-
steld op 21,6 miljoen gulden; ook hier dus
een stabilisatie op het huidige niveau.
Activiteiten in Afrika zullen worden uitge-
breid en die in Azië en Latijns Amerika
verminderd.

Een verschil met het MHO-programma is
dat de afdeling Directe Particuliere Orga-
nisaties/Internationaal Onderwijs (DPO/
10) van het Directoraat Generaal Internati-
onale Samenwerking (DGIS) zelf de be-
oordeling van projectvoorstellen uitvoert
en de NUFFIC noch bij de uitvoering noch
bij de evaluatie betrokken zal zijn.

Het NFP

Het Nederlands Fellowships Programma
(NFP) heeft tot doel de ontwikkeling van
menselijk potentieel door onderwijs en
training in Nederland teneinde op korte
termijn zowel kwalitatieve als kwantitatieve
tekorten aan geschoold personeel in ont-
wikkelingslanden te verminderen.

Reguliere cursussen

Het programma voor reguliere, jaarlijks
terugkerende cursussen (90% van het
totaal van 40,4 miljoen gulden) wordt
besteed aan beurzen voor opleidingen bij
20 instellingen voor internationaal onder-
wijs in Nederland. Hieronder vallen ook
een aantal op de ontwikkeling van de vee-
houderij gerichte cursussen zoals quot;Dairy
farming in rural developmentquot; bij het Inter-
nationaal Agrarisch Centrum (lAC) te Wa-
geningen, de MSc cursus quot;Animal produc-
tion and aquaculturequot; bij de Landbouw
Universiteit Wageningen (LUW), quot;Tropical
animal productionquot; bij het Larenstein Inter-
national Agricultural College (LIAC) in

-ocr page 30-

VACATURE
International Centre
for Medical Research
(CIRMF)

VETERINARIAN PRIMA-
TOLOGY CENTRE/
FRANCEVILLE, GABON

CIRMF employs 150
people of 8 nationali-
ties. It possesses an
outstanding Primatolo-
gy Centre which inclu-
des well-equipped labo-
ratories. The Centre
maintains breeding
colonies of chimpan-
zees, gorillas, mandrills
and other species. A
veterinarian is required
for clinical care of the
primate colony and to
collaborate in carrying
out research protocols
in the following areas:
Tropical Disease, Simi-
an Retrovirology, Repro-
ductive Physiology and
Behaviourial Biology.
Applicants should be of
French mother tongue
or be fully fluent in
French, they must pos-
sess a good veterinary
degree. A two year (re-
newable) contract is
offered, which includes
a generous salary based
upon qualifications and
experience, free hou-
sing and 60 days paid
annual leave and fringe
benefits. Letters of inte-
rest will be held in con-
fidence and should
include a detailed C.V.,
a list of publications, a
statement of professio-
nal objectives and na-
mes and addresses of 3
referees. This informa-
tion should be sent to:
Dr. G.E. Roelants, Ac-
ting Director General,
Scientific Director,
CIRMF, 128 bd Haus-
smann 75008 Paris,
France, tel.: -i- 33. 1.43-
879141, telex: 649773,
telefax: 33.1.43-
879705, Information in
Gabon Director Primate
Centre, tel.: 241 .-
677132, telex 6708,
telefax: 241. 677295.
(Vet.Record 28.3.1992)

Deventer, quot;Pig liusbandryquot;, quot;Poultry hus-
bandryquot; en quot;Animal feed training program-
mequot; bij het Barneveld College (BC) en
quot;Dairy husbandry and milkprocessingquot;
verzorgd door het Dairy Training Centre
Friesland (DTCF) te Oenkerk.

quot;Tailor-madequot; opleidingen
Een gering bedrag is beschikbaar voor
eenmalige quot;tailor-madequot; opleidingen ten
behoeve van individuele cursisten dan wel
voor een speciale groep. Een voorstel
voor een dergelijk training wordt gedaan
op basis van de opleidingsbehoefte van
de aanvragende instantie en niet op basis
van een voorstel van de betrokken cursist.
De aanvraag wordt bij de Nederlandse
vertegenwoordiging in het desbetreffende
ontwikkelingsland ingediend en wordt na
goedkeuring door de Minister van OS
toegezonden aan NUFFIC ter realisatie.
Opleidingen tot 12 maanden bij onderwijs
instellingen komen in aanmerking. De
beurzen zijn niet bedoeld voor het verrich-
ten van research of het bijwonen van
conferenties.

PhD-beurzenprogramma
Het NFP voorziet in een experimentele
uitbreiding van het PhD-beurzenprogram-
ma voor academici uit ontwikkelingslan-
den. In samenwerking met het Speerpunt-
programma Onderzoek wordt een fonds in
het leven geroepen van waaruit beurzen
voor het volgen van een PhD-program-
ma -in beginsel volgens de quot;sandwich
formulequot;- kunnen worden gefinancierd,
voor zowel jonge onderzoekers als erva-
ren stafleden van instellingen voor tertiair
onderwijs in ontwikkelingslanden. Het
programma zal 40 bursalen kunnen om-
vatten; bij een gemiddelde duur van 4 jaar
kunnen zo 10 nieuwe kandidaten per jaar
worden toegelaten. De beurzen worden
ter beschikking gesteld voor ontwikke-
lingsrelevante vakgebieden. In de nota
wordt voorgesteld de organisatie en het
beheer uit te besteden.

Past het onderwijs op diergeneeskun-
dig gebied binnen de kaders van het
toekomstig OS beleid?

Opleidingen in de regio
Veterinaire faculteiten in ontwikkelingslan-
den die reeds een goede basisopleiding
(met een BVSc, BVM of DVM graad) ver~-
zorgen zullen zich gaan inzetten om het
post-academisch onderwijs (quot;continued
educationquot;) te ontwikkelen. Dergelijk on-
derwijs kan geplaatst worden binnen de
kaders van het DSO of MHO-programma.
De ontwikkeling van post-academisch
onderwijs draagt bij aan de quot;institution
buildingquot;, past goed binnen een regionale
samenwerking (bijvoorbeeld met steun uit
het regio-beurzen programma) en is prak-
tisch georiënteerd. Nascholing van docen-
ten resulteert direct in een verbetering van
het geschoold kader van bijvoorbeeld
praktijkscholen. De keuze van de onder-
werpen is dan bepalend of de resultaten
van het betreffende onderwijs specifiek
een inkomensverbetering van de klein-
schalige veehouder tot gevolg hebben of
dat het een effect heeft op de gehele
veehouderijsector.

Als mogelijke onderwerpen voor dergelijk
onderwijs kan men denken aan preventie-
ve dierziekten bestrijding zoals tsetse con-
trole, exploitatie van ziekte-resistente
rassen en introductie van nieuwe vaccina-
tie methoden. Andere mogelijke aan-
dachtsvelden kunnen liggen op het gebied
van de reproduktie bij melkvee, de klein-
veehouderij (quot;backyard-farmingquot;) van var-
kens, kippen, eenden en konijnen, klein-
schalige slachterijen en verwerking en
verduurzaming van dierlijke produkten
(vlees, melk en vis).

Het MHO-programma biedt aan de betrok-
ken instellingen mogelijkheden om een
brede institutionele samenwerking op te
zetten. Naast ondersteuning van aspecten
van de basisopleiding diergeneeskunde
zoals curriculumontwikkeling, verzorging
van onderwijs en onderwijsmateriaal etc.,
kunnen ook het opzetten van een MSc
onderwijsprogramma en het ontwikkelen
van een gemeenschappelijk onderzoek-
programma belangrijke bijdragen leveren
aan zowel de quot;institution buildingquot; als aan
het verhogen van het opleidings- en erva-
ringsniveau van de betrokkenen. Het ligt
voor de hand dat, afhankelijk van de weri-
sen van de partnerinstelling in het ontwik-
kelingsland en de financiële ruimte, sa-
menwerking gezocht wordt met andere
faculteiten van de Universiteit Utrecht
(zoals Geneeskunde, Farmacie, Sociale
Wetenschappen of Ruimtelijke Weten-
schappen) of universiteiten (zoals de
LUW) in Nederland en met veterinaire
faculteiten in de betreffende regio.

Opleidingen in Nederland
Het NFP blijft een belangrijke bijdrage
leveren aan de diverse reguliere opleidin-
gen in de veeteelt sector. In de komende
jaren zullen deze instellingen voor interna-
tionaal onderwijs ongetwijfeld meer na-

-ocr page 31-

druk gaan leggen op samenwerking met
instellingen in ontwikkelingslanden Irinnen
het kader van het lOP-programma. Hoe-
wel er bij de Faculteit Diergeneeskunde
cursorisch internationaal onderwijs gege-
ven wordt, dat ook voor een deel regulier
is, is een ondersteuning via het reguliere
fellowshipsprogramma niet te verwachten,
gezien de beperkingen die aan dit pro-
gramma worden opgelegd.
Daarentegen heeft het NFP in het verleden
mogelijkheden geboden voor fellowships
ten behoeve van quot;tailor madequot; cursussen
bij de Faculteit Diergeneeskunde en de
verwachting is dat ook in de toekomst een
beroep op dit programma door instellin-
gen in ontwikkelingslanden gedaan zal
worden om medewerkers naar Utrecht te
sturen. Daarnaast zal bezien kunnen wor-
den of het PhD-beurzen programma uit-
komst kan bieden voor de ondersteuning
van onderzoekers uit de ontwikkelingslan-
den die hun PhD bij de Universiteit
Utrecht willen behalen. Het vakgebied van
de Diergeneeskunde biedt goede moge-
lijkheden voor een zogenaamde quot;sand-
wichquot; opleiding, waarmee al goede erva-
ring is opgedaan in het verleden.

Geconcludeerd kan worden dat het voor-
gestelde beleid van OS op het gebied van
het hoger onderwijs goede aanknopings-
punten biedt voor de ontwikkeling van het
veterinair onderwijs in de ontwikkelings-
landen en voor een nauwe samenwerking
van de Faculteit Diergeneeskunde met een
aantal zuster faculteiten aldaar.

R.W. Paling

BIC NEWS

INTERNATIONAAL TROPENSYMPOSIUM
BESTEEDT AANDACHT AAN BOVINE
THEILERiOSE OP 9 OKTOBER 1992

Zoals reeds aangekondigd werd in EQUA-
TOR van maart jongstleden zal dit jaar de
Tropencommissie van de Faculteit Dierge-
neeskunde in samenwerking met het Bu-
reau Internationale Contacten (BIC) haar
3quot; internationale symposium houden op 9
oktober aanstaande.

Het onderwerp van dit symposium is:
quot;Tropical Animal Health and Producti-
on. Bovine theileriosisquot;.
Tijdens twee
eerdere symposia (1990 en 1991) is met
name aandacht besteed aan tropenrele-
vant onderzoek bij en in samenwerking
met de Faculteit Diergeneeskunde in
Utrecht en aan het beleid van enkele be-
langrijke donorinstanties op het gebied
van veeteeltkundig onderzoek. Het orga-
nisatiecomité heeft dit jaar de voorkeur
gegeven aan het organiseren van een
symposium met een beperkt thema, waar-
door aan een groep van internationale
specialisten en belangstellenden de gele-
genheid geboden wordt diepgaand over
dit thema van gedachten te wisselen. De
keuze is gevallen op bovine theileriose;
niet alleen omdat dit een van de belang-
rijkste veeziekten in Afrka is maar ook
omdat deze ziekte een belangrijke onder-
zoekslijn is en ook in de komende jaren
zal blijven (onder andere door deelname
aan een EG/STD 3 project) voor de Afde-
ling Parasitologie en Tropische Dierge-
neeskunde van de Faculteit.
Tijdens dit symposium zal aan East Coast
fever veroorzaakt door 7.
parva en Mid-
dellandse zeekustkoorts veroorzaakt door
7.
annulata aandacht besteed worden.
Het programma is onderverdeeld in drie
hoofdthema\'s: (1) Introduction and epide-
miological aspects, (2) Current control
measures en (3) Recent developments to-
wards improved vaccines. Onderzoekers
uit Oost, Centraal en Noord Afrika zijn
uitgenodigd om hun meest recente erva-
ringen met de bestrijding van theileriosis
te presenteren.

m

Diverse groepen onderzoekers in Kenya
(ILRAD) en Europa, waaronder die van de
veterinaire faculteiten van Glasgow, Edin-
burg en Utrecht, hebben, onder andere
door gebruikmaking van moderne biotech-
nologische methoden, aanzienlijke vorde-
ringen gemaakt op de weg naar nieuwe
en waarschijnlijk betere vaccins. Door
genodigde sprekers zal er uitgebreid wor-
den stilgestaan bij deze recente onder-
zoeksresultaten.

De firma Pitman Moore die reeds geduren-
de vele jaren actief werkt aan de ontwik-
keling van chemothepeutica tegen theileri-
osis en die met de ontwikkeling en het in
produktie nemen van Butalexquot; een belang-
rijke bijdrage leverde aan de controle van
deze ziekte, zal haar meest recente bevin-
dingen presenteren en treedt tevens op
als sponsor van het symposium.
De organisatie rekent ook dit jaar weer op
ruime belangstelling van onderzoekers

-ocr page 32-

van Nederlandse en buitenlandse instel-
lingen en op de aanwezigheid van een
aantal beleidmakers van nationale en
internationale (donor) instelingen.
Noteer dus 9 oktober 1992 vast in uw
agenda. In EQUATOR nr. 4, van juli aan-
staande zult u het definitieve programma
en een inschrijvingsformulier aantreffen.
Voor nadere informatie kunt u zich wen-
den tot het BIC, telefoon 31.30.532116
of telefax 31.30.531815.

\'f* ! . WWWyijtM

R.W. Paling

Den Haag, Nederland

23-27 augustus 1992.
12quot;\'\' International Congress on Animal
Reproduction (ICAR). Georganiseerd door:
NIVEKON. Programma: Clinical trends in
diagnosis and therapy of reproductive
disorders, embryo production and manipu-
lation, from early pregnancy to neonatal
period, hormonal regulation. Informatie:
Congress secretary, Dr. S.J. Dieleman,
NIVEKON, Postbus 90730, 2509 LS Den
Haag, Nederland (Tel.: 31.70.3180285,
telefax: 31.70.3249263).

Madrid, Spanje

13-17nbsp;september 1992.

43\'quot; Annual Meeting of the European Asso-
ciation for Animal Production. De bijeen-
komst is verdeeld in zeven studiecommis-
sies: animal nutrition, animal management
and health, cattle production, sheep and
goat production, pig production and horse
production. Sessies over elk van deze on-
derwerpen worden parallel gehouden.
Aandachtspunten: (1) estimation of bree-
ding values of pigs, (2) breeding and pro-
duction systems for cattle in the tropics
and subtropics, (3) nutrition and feeding
strategies for sheep and goats in arid and
semi-arid areas, (4) aspects of transgenesis
and embryo transfer and (5) management
and health of high-yielding dairy cows.
Informatie en registratie: Administrative
Secretariat, 43 Reunion Anual de la FEZ,
Apartado 60.134, 28080 Madrid (Telefax:
34.1.2286554).

Yamoussoukro, Ivoorkust

14-19nbsp;September 1992.

7quot;^ Conference of the Association of Institu-
tes for Tropical Veterinary Medicine
(AITVM) quot;Livestock production and disea-
ses in the tropics. Animal production as an
essentia! part for sustainable agriculturequot;.
Zie voor nadere gegevens omtrent het
programma EQUATOR jaargang 3, no.6
(november 1991). Informatie en inschrijffor-
mulieren: Bureau Internationale Contacten,
Faculteit Diergeneeskunde, P.O. Box
80.163, 3508 TD Utrecht, Nederland (Tel.:
31.30.532116, telefax: 31.30,531815).

Utrecht, Nederland

12 oktober - 27 november 1992.
2quot;quot; International training course quot;Introduc-
tion to herd health and veterinary epidemi-
ologyquot;. Georganiseerd door het Bureau
Internationale Contacten (BIC) en verzorgd
door de Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde
en Voortplanting van de Faculteit Dierge-
neeskunde. Programma: Introduction to
herd health and the VAMPP-programme for
fertility control of dairy cattle; introduction
to veterinary epidemiology; fertility analy-
sis and aspects of reproduction, like gynae-
cology, animal husbandry, artificial insemi-
nation and embryo transfer; claw disorders
and mastitis; diagnosis, epidemiology, the-
rapy and prevention; calf rearing and
nutrition. Het cursusgeld bedraagt Fl,
7,000,00. Opgave voor 1 augustus 1992.
Informatie en opgave; BIC, Postbus 80,163,
3508 TD Utrecht (Tel,: 31.30.532116,
telefax 31.30.531815)

Utrecht, Nederland

9 oktober 1992.

3\'quot; Symposium on quot;Tropical Animal Health
and Production: Bovine theileriosisquot;. Geor-
ganiseerd door het quot;Committee for the
Advancement of Tropical veterinary Scien-
cequot; (CATS) en het Bureau Internationale
Contacten van de Faculteit Diergeneeskun-
de, Sponsor van dit symposium is Pitman
Moore, Programma; Introduction and epi-
demiological aspects; Current control mea-
sures; Recent developments towards im-
proved vaccines. Zie ook de rubriek BIC-
NEWS elders in deze EQUATOR. Informatie
en registratie; Bureau Internationale Con-
tacten, Postbus 80.163, 3508 TD Utrecht
(Tel.; 31,30,532116, telefax: 31,-
30.531815),

Annecy, Frankrijk

14-16nbsp;oktober 1992.

First International Seminar and Workshop
on non-tsetse transmitted animal trypano-
somiasis (NTTAT). Onderwerpen: epidemio-
logie, economie, diagnose, biochemie,
chemotherapie etc. van
T. evansi, T. vivax
and T. equiperdum. Informatie: Dr, L,
Touratier, 228 Boulevard PresidentWilson,
33000 Bordeaux, Frankrijk (Tel.: 33.5-
6448929),

Yamoussoukro, Ivoorkust

21-25 oktober 1992.

21®* Meeting of the International Scientific
Council for Trypanosomiasis Research and
Control (ISCTRC), Georganiseerd door
OAU/IBAR, The 8* Training Seminar on
African Trypanosomiasis Control, sponso-
red by FAO, OAU en WHO, will be held
from 14-19 Oktober 1992 before the
ISCTRC Meeting, Aanmelding voor semi-
nar: Dr. Waiter Masiga, Director, OAU/I-
BAR, P.O. Box 30786, Nairobi, Kenya.

Yogyakarta, Indonesië

15-21nbsp;november 1992.

International Seminar on: quot;Livestock servi-
ces for smallholders, A critical evaluation
of the delivery of animal health and pro-
duction services to small-scale farmers in
the developing worldquot;. Georganiseerd door
de Indonesian International Animal Science
Research and Development Foundation (INI
ANSREDEF). Programma; Defining pro-
blems and opportunities for improved
smallholder welfare; Identifying solutions;
Delivering livestock services; Making it
happen-Policy options. Sponsors van dit
siminar zijn: Directoraat General of Live-
stock Services (Indonesia), Canadian Inter-
national Development Agency (Canada) en
Overseas Development Amlnistration (UK).
Informatie: Secretariat Livestock Services
Seminar, Programme coordinator. Dr. Peter
Daniels, INI ANSREDEF, Jl Pangrango 2,
P.O. Box 94 BOUT, Bogor (Tel.: 62,251,-
322429/311657, telefax: 62.251.326425).

AGENDA 1992-1993

Cholburi, Thailand

29 november - 4 december 1992.
XIII International Congress for Tropical
Medicine and Malaria. Georganiseerd door;
International Federation for Tropical Medi-
cine. Plaats: The Ambassador Jomtien
Beach Hotel, Cholburi, East Coast. Informa-
tie: Congress Secretariat, Faculty of Tropi-
cal Medicine, Mahidol University, 420/6
Rajvithi Road, Bangkok 10400, Thailand
(Telefax: 66.2.2468340, telex; 84770
unimaiii),

Oenkerk, Nerderland

18 januari-16 juli 1993.

International Courseon Dairy Husbandry
and Milk Processing. Programme: Dairy
development, Animal husbandry, Milkpro-
cessing and other subjects like teaching
and extension methodology, farming sys-
tems, the milk chain, case studies of dairy
development projects and excursions. Slui-
tingsdatum; 1 oktober 1992. Het cursus-
geld bedraagt Dfl, 4,500,-. Informatie:
Coördinator Internationaal Onderwijs, Ir.
G.C.J. Voskuil, Dairy training Centre Fries-
land, P.O. Box 85, 9062 ZJ Oenkerk (Tel.:
31.5103,1562, telefax: 31,5103.1628),

Gouadeloupe, Frensh West Indies

2-6 februari 1993,

Second Biennial Meeting of the American
Society of Tropical Veterinary Medicine
(ASTVM 93). Symposium on; Heartwater:
Current status and research update;
Am-
blyomma variegatum:
Biology and con-
trol; Dermatophilosis: Epidemiology and
control. Informatie en registratie; Dr. Katha-
rine M, Kocan, ASTVM-93 Conference
Chair. Dep. of Veterinary Pathology, Colle-
ge of Veterinary Medicine, Oklahoma State
University, Stillwater, OK74078, USA (Tel.;
1.407447271, telefax: 1.405.7445275),

-ocr page 33-

EQUAIOR

NEWSLETTER ON VETERINARY ASPECTS OF INTERNATIONAL DEVELOPMENT COOPERATION

Volume 4, no. 4
July, 1992

EQUATOR

is published by the Office
for International Coope-
ration of the Faculty of
Veterinary Medicine of
Utrecht University and the
Foundation DIO.

If undeliverable please
return to:
Editor EQUATOR
Faculty of Veterinary
Medicine

Office for International
Cooperation
P.O. Box 80.163
3508 TD Utrecht
the Netherlands.

ISSN 0923-3334

Southern Africa is on the threshold of a
catastrophy. Millions of heads of cattle have
to be slaughtered because of the severe
drought that keeps the region in its grip.
Watering places and rivers have run dry and
the harvest is so minimal that a maize ex-
porting country like Zimbabwe now has to
import large quantities of maize.
Fortunately, international organizations have
started food aid campaigns, but the questi-
on is whether this aid will reach the people
in Africa in time.

Even if the rainy season starts early this
year, it will take a very long period of time
before the cattle population will be at the
same level as, for instance, last year. This
puts an extra strain on the veterinarians who
will have to guide the process towards a
healthy livestock in the near future.
One of the means to achieve this goal is the
development of vaccines against trypanoso-
miasis and East Coast fever, two parasitic
diseases that seriously limit animal producti-
on in Africa. Prof. Dr. D. Zwart was a mem-
ber of the latest review team that evaluated
ILRAD\'s activities. He offers his views on the
progress in the development of safe vacci-
nes and the scientific approach of ILRAD.

Actually, EQUATOR spoke with him on the
occasion of his departure as professor in
tropical and protozoan diseases at the Fa-
culty of Veterinary medicine of Utrecht Uni-
versity. In this interview Prof. Zwart also
discusses some highlights in his long ca-
reer, his love for the tropics, and the future
of tropical veterinary medicine after his de-
parture.

Prof. Zwart is not lost for science. He will
retain his post of professor in tropical ani-
mal husbandry at the Agricultural University
Wageningen.

The editorial board wishes to draw your
attention to the information leaflet and re-
gistration form for the third symposium
quot;Tropical Animal Health and Productionquot; that
you will find in this issue of EQUATOR. This
year the focus will be on quot;Bovine Theilerio-
sisquot;. Please register before September 15,
1992.

Further in this issue: a report on the trai-
neeship of Nicolette de Vries, a student in

molecular biology, who spent 7 months in
Zimbabwe; an article on embryo transfer in
Africa and of course the agenda and an
overview of recent publications.

FROM THE EDITOR

FAREWELL TO AN ALL-ROUND VETERINARIAN

PROFESSOR ZWART LEAVES UTRECHT
FACULTY OF VETERINARY MEDICINE

As per 1 July, Prof. Dr. D. Zwart, professor in tropical and protozoan diseases at the
Faculty of Veterinary Medicine of Utrecht University and professor in tropical animal
husbandry at Wageningen Agricultural University, has laid down his duties at the veterinary
faculty because of his age. His farewell reception in Utrecht is planned for September 1992.
Prof. Zwart can look back on a long and varied career in tropical veterinary medicine.
After his graduation in 1954, Dik Zwart left the country to become the veterinary expert in
Dutch New Guinea. In 1959 he took up the post of lecturer in veterinary science at the
Kwame Nkrumah University in Ghana. In 1966 he became professor in tropical and
protozoan diseases in Utrecht. The editor of EQUATOR interviewed Prof. Zwart just before
he left the Netherlands again, this time for Nigeria, to participate in a workshop on dwarf

-ocr page 34-

EQUATOR is a periodical
of the Office for Inter-
national Cooperation of the
Faculty of Veterinary
Medicine of Utrecht Univer-
sity and the Foundation for
Veterinary Science in Deve-
lopment Assistance quot;DIOquot;.

Editorial board
J.H.A. de Gooijer
(incl. production)
M.F.M. Langelaar MSc
R.W. Paling DVM PhD
(editor-in-chief)
A.J. de Smit MSc

Lay out

J.H.A. de Gooijer

Printed by
OMI

Editorial Office

Faculty of Veterinary
Medicine

Office for International
Cooperation
P.O. Box 80.163
3508 TD UTRECHT
The Netherlands

Tel.: 31.30.532116

Fax: 31.30.531815

Where does your interest for the tropics
come from?

quot;I have always wanted to be a veterinary
practitioner. Beside that I always had a
vague interest in the tropics. But I have to
admit that that subject was actually my
second choice. Where this interest origina-
tes from, I don\'t know. Perhaps it is a com-
bination of my father\'s and my mother\'s
background. My father worked all his life in
the long-haul trade and my mother origina-
ted from a family of farmers. During the
Second World War for instance I lived on a
farm with relatives from my mother\'s side.

Although it was your second choice, you
started your career in the tropics, in Dutch
New Guinea, to be precise. In 1959 you
moved to Ghana to become a lecturer in
veterinary science at the Kwame Nkruma
University...

Yes, that was two years after the country\'s
independence. Ghana was immensely rich
at that time, due to the cacao production.
The Kwame Nkruma University had, beside
other faculties, an agricultural faculty. I was
appointed in the animal production section.
We were three lecturers: there was someo-
ne for animal husbandry, someone for poul-
try and I came there as the third man. They
wanted to strengthen veterinary medicine.
I was employed by the university and had
the opportunity to work independently. My
salary was comparable with what I earned in
New Guinea, but the social and living condi-
tions in Ghana were much better.

It was my task to equip a simple diagnostic
laboratory. That worked out splendidly.
Within a year I had a small laboratory where
I could do post-mortem examinations, run
bacteriological tests etcetera.
Among other subjects, I taught anatomy,
physiology and reproduction. I had no expe-
rience whatsoever in teaching, so I can now
confess that I sweat blood that first period.
Fortunately I had taken a lot of microscopic
sections from Utrecht University with me ...
In later years I also had to teach preventive
veterinary medicine to agricultural students.

And what about your intention to become a
veterinary practitioner?

Apart from teaching I was allowed to have a
private practice. The patients were mainly
pets. What made the practice extra attracti-
ve to me was the fact that it also included
the zoo.

You also found time to write a PhD-thesis
on \'Liver cirrhosis in pigs in Ghanaquot;, which
you defended in Utrecht on October 4,
1962. l-low did you get involved in this
research?

One day the man from animal husbandry,
Jollans, came to me. He was involved in the
development of pig production. He said to
me: quot;Well Dik, I can\'t proceed because 40
to 50 percent of the pigs develops liver
cirrhosis. As long as this problem is not
solved I will not be able to calculate fodder
conversions to select animals, in fact I can
do nothing at all!quot; What he actually meant
was that solving this problem had the high-
est priority. I had to find out what caused
the cirrhosis.

Among the working conditions was also the
right to a European leave after two semes-
ters of teaching. I went back to the Nether-
lands with a wealth of post mortem data. I
visited Prof. Dr. J.H. ten Thije in Utrecht and
asked him if he would allow me to write a
PhD-thesis on the subject. He had no objec-
tions because there was plenty of research
material.

I had to do most of the research myself. I
spent my summer holidays in Utrecht, at the
Pathology Department of the Faculty of Ve-
terinary Medicine. Prof. Ten Thije supervised
my work and there were good facilities, like
an excellent library, where I could get re-
prints.

To cut a long story short, the cause of the
cirrhosis was never completely explained. It
was probably an interaction between an
aflatoxin and nutrition. The cirrhosis could
be prevented by feeding the pigs powdered
milk, which is of course unrewarding, eco-
nomically speaking.

After your PhD-degree you were appointed
senior scientific officer at the Institute for
Tropical and Protozoan Diseases at Utrecht
University.

That was somewhat later. Prof. S.G. Wilson,

who was Chief of Veterinary Research in
North Nigeria before he became professor
in Utrecht, asked me to go to Nigeria. He

goats in West Africa. What follows is the first part of this interview. EQUATOR\'S next issue,
published in the Dutch language, will further elaborate on the opinions of Prof. Zwart which
are of interest to our Dutch readers.

-ocr page 35-

was involved in the development of the
veterinary faculty in Zaria in the North of
Nigeria and in he wanted practically all his
staff over there. So I went.
But after two years Prof. Wilson suddenly
died and much to my surprise I was asked
to become his successor.

For 26 years you have been Utrecht\'s pro-
fessor in tropical and protozoan diseases.
During that period research in the depart-
ment has covered many fields, for example
babesiosis and trypanosomiasis.

That is true, but my assignment is twofold. I
am professor in tropical diseases
and in
protozoan diseases. So beside the exam-
ples you mentioned, we also conducted
research on toxoplasmosis and coccidiosis.
At the same time we studied tick-borne
diseases. Most important were babesiosis
and, from the time Prof. Uilenberg joined us
in the department, also theileriosis.

The Department, and later the Section of
Tropical and Protozoan Diseases, was al-
ways a haven of refuge for veterinarians
who needed additional training for their job
in the tropics. In recent years the research
in the department has become more and
more biotechnological. With your departure,
the section loses its last veterinarian. This
is not a favourable development for veteri-
narians who want to gain some experience
in tropical veterinary medicine.

I do not favour this development either. But,
in modern research you cannot do without
molecular biology. In my opinion the section
of Parasitology and Tropical Veterinary Me-
dicine needs people with relevant experien-
ce in the tropics. And I state this very clear-
ly: those people require a veterinary back-
ground.

Professor Dieter Mehlitz of the Free Uni-
versity in Berlin recently stated that the
position of a professor in tropical veterinary
medicine ought to be on the crossing of
the fields of epidemiology and tropical
veterinary medicine. The question that co-
mes to mind is: quot;Where do you thinllt; this
crossing should be located?quot;

Well, I think that the ideal crossing for the
future will be more in the direction of the
epidemiology.

Berlin is an example of an institute for tropi-
cal veterinary medicine where tropical veteri-
nary medicine is linked with the field of
epidemiology. I think a dual assignment as I
had in Utrecht, in tropical diseases in ge-
neral and besides that in protozoan disea-
ses, is not possible anymore. The field has
become too wide. In the Department of
Infectious Diseases and Immunology of
Utrecht\'s Faculty of Veterinary Medicine
enough microbiologists, virologists, proto-
zoologists and parasitologists are employed.
So, which discipline is a discipline In itself
and has connections with all these fields? In
my opinion that discipline is epidemiology.
Therefore my successor has to have know-
ledge of tropical diseases, of course, but
most important will be that he has a general
view of the different disciplines as well as a
thorough knowledge of epidemiology. For
me, I have always found it important to
place animal health in the context of animal
husbandry.

Are there still opportunities for applied tropi-
cal research in your opinion?

There will always be opportunities for ap-
plied research. For instance, everybody
talks about the polymerase chain reaction
nowadays, but it appears to be extremely
difficult to get it off the ground under field
conditions, even in the regional laboratories
in the Netherlands. Therefore there will al-
ways be a need for applied research. Per-
haps you have to distinguish between the
development of simple diagnostic tests and
the application of these tests. Of course you
need to be in touch with the tropics to be
able to decide what is relevant and what is
not.

One can ask the question whether tropical
research exists

Look, DNA is the same everywhere. Funda-
mental research in itself is not tropical re-

-ocr page 36-

Prof. Zwart on top of the
ladder.

search. If your research is somewhat more
applied, then it can indeed be considered
tropical research. The outcome of this ques-
tion is closely connected to the choice of
the subjects of this research. Trypanosomia-
sis for instance is a typical tropical disease.
Fortunately, the parasite is very interesting
for molecular biologists, otherwise nobody
would have cared. If the spread of AIDS
would have been limited only to the tropics
not a soul in the western world would have
studied the virus.

Even though millions of people will die due
to the effects of the virus?

Yes. I will give you two classical examples.
Two Americans died of African sleeping
sickness after a visit to Serengeti in Tanzani-
a. That gave a tremendous stimulus to the
research on trypanosomiasis in the United
States.

Also in the United States, the war in Vietnam
was the driving force behind the research
on malaria. However sad this may be, it is
reality!

Since its founding in 1973 you have been
involved with the International Laboratory for
Research on Animal Diseases (ILRAD). The
primary goal of ILRAD is to develop safe,
effective and economical methods of con-
trolling two parasitic diseases that seriously
limit animal production: trypanosomiasis
and East Coast fever Most of the research
work at ILRAD is geared towards develo-
ping vaccines that will protect livestock
against these diseases.
Recently you have been a member of the
review team that evaluates ILRAD\'s activities
every five years ....

ILRAD was founded because in the western
countries no research of importance was
conducted on trypanosomiasis and theilerio-
sis, the two major livestock diseases in
Africa. It was also founded because twenty
years ago, as a result of the rise of biotech-
nology,people were expecting a break-
through in the field of these diseases .

It is now twenty years later and still no safe
vaccines exist....

At least they know now why it is so difficult
to produce these vaccines. The researchers
are clearly science orientated. Scientifically
speaking ILRAD is the top of the CGIAR-
research institutes. But, ... the funds come
from donors that are motivated by develop-
ment. The Rockefeller Foundation spotted
this controversy. In a manner of speaking
they positioned an anthropologist beside a
molecular biologist in the same institute.
The signal was clear: quot;People, know what
you are doing with this scientific approach.
Try to integrate fundamental research into
the main schemequot;. That was a very difficult
assignment, which still is not completed.
And despite the multidisciplinary approach
the review team could not escape observing
that ILRAD\'s research groups are still too
much science-oriented and not enough
client- and development-oriented. I realize
this criticism will come down hard on the
researchers who will defend themselves by
pointing at the number of publications they
wrote.

What will be the result?

For years, ILRAD has reiterated that a vacci-
ne is around the corner. I think that we were
the first review team that stated: quot;If you do
not develop a vaccine for East Coast fever
in another five years, then quitquot;.

With ILRAD?

-ocr page 37-

No, with this type of research. There are
other topics you can concentrate on, like
diagnostics and genome mapping. But, and
the donors are Indicating this as well, this
research will not be funded on the basis of
a blank cheque.

Do the donors regard the funding of ILRAD
as pouring money down the drain?

On the contrary. ILRAD is also a show-
piece. Plans exist to make ILRAD the bio-
technology centre of the CGIAR institutes.
But that was not part of our review assign-
ment.

We did tell them to watch the needs of their
clientele, talk to them, give your hypotheses
a firm basis, and to ask questions like:
quot;What is the market for a vaccine?quot; and
quot;What is the importance of trypanosomia-
sis?quot; Those questions still remained unans-
wered by the socio-economic members of
the research groups.

The knowledge gained by research has to
be distributed among the target groups to
make it effective. Does ILRAD have the
structure to do so?

Well... the importance of training aspects is
stressed at ILRAD, and by that I mean trai-
ning for national institutes. ILRAD has a
strong training section. We had a positive
attitude towards this training section and
even advised to reinforce it. The manage-
ment still does not support this section
enough.

To conclude this interview: You have been
actively involved for a long time in the deve-
lopment of sustainable livestock production.
Since you were a professor both in Utrecht
and Wageningen, can you explain the diffe-
rent drives of these institutes? Is there a
role for veterinary science in sustainable
livestock production?

I think there is. But - I may be wrong here -
sustainability is not so much a topic in
Utrecht at the veterinary faculty as it is in
Wageningen at the agricultural university.
In Utrecht there is a focus on ethics, the
well-being of animals, but sustainable live-
stock production is not much of a topic in
the intensive livestock breeding system in
the Netherlands. I have to admit that I am
not so familiar with the Faculty of Veterinary
Medicine anymore, so I might be mistaken.
In Wageningen the viewpoint is that you
have to pay attention to the sustainability of
the extensive system that exists in the tro-
pics as well. Every veterinarian or animal
husbandry specialist who visits a tropical
country should be aware of how everything
is connected; success depends on the awa-
reness of the importance of these relations.
I do not want to unfold a holistic world view
but a lot of things that are quite common in
for instance the Netherlands are uncommon
in a tropical country. People should be
strongly aware of the dependence of other
people.

This again demands a multidisciplinary ap-
proach. Veterinarians are not well educated
in this aspect.

I know that. But I am sure that every veteri-
narian who visited the tropics will agree with
me. And I honestly wonder whether gradua-
tes from Wageningen are better prepared ....
Everybody talks about interdisciplinary re-
search, but I can tell you that it is very hard.
You always have to work in a team. Few
empirical studies have been done on the
success of interdisciplinary research.

Perhaps there is a task for your successor?

Oh, certainly. A topic like epidemiology
requires an interdisciplinary approach. My
successor does not have to be a molecular
biologist or molecular parasitologist or viro-
logist as these disciplines are already cove-
red. The essence is that these disciplines
have to be linked.

I find it very important that a small gang of
enthusiasts, who have looked across prefe-
rably a tropical border, is present at the
veterinary faculty. Unfortunately it is only
based on personal interest; most staff mem-
bers travel on an ad hoc basis. I would have
preferred a structure in which staff is obliga-
ted to work in a developing country for a
while. That sounds very idealistic and it
might be too much to ask. But talk to the
people that have been there. They all are
fascinated. Of course the interuniversity link
with the Faculty of Veterinary Science of the
University of Zimbabwe contributed a lot.
Staff that never would have dreamed of
visiting a tropical country now regularly
crosses the equator ....

Jean de Gooijer
Robert Paling

-ocr page 38-

SUCCESSFUL TRAINING IN ZIMBABWE

The Faculty of Veterinary Medicine has a shared responsibility for the education of medical
biologists at Utrecht University. The Department of Infectious Diseases and Immunology
provides training in veterinary parasitology and tropical diseases for these students. A
practical training on individually selected topics is part of the 4 year curriculum. Students
Anneke Muiler Kobold and Nicolette de Vries became interested in the recent develop-
ments at this department concerning new techniques for the diagnosis of heartwater in
ruminants in Africa and the Caribbean islands. Both students spent 4 months in the
Section of Parasitology and Tropical Veterinary Medicine, under the supervision of Dr.
Frans Jongejan, before they joined research groups working on Heartwater in Guadeloupe
and Zimbabwe. Anneke\'s report on her training in Guadeloupe was published in last year\'s
December issue of EQUATOR. Nicolette de Vries spent 7 months at the Veterinary
Research Laboratory in Harare, Zimbabwe, to introduce a new diagnostic test for heartwa-
ter in ruminants, to compare this test with existing ones and to carry out a epidemiological
study on heartwater in Zimbabwe. Recently she returned to Utrecht and wrote an enthusi-
astic report on her experiences.

Different living conditions

On Wednesday morning 23 October 1991 !
arrived at Harare Airport in Zimbabwe. It
was the beginning of seven wonderful
months, in which I learned and saw more
than in the three years before, which
I spent
at Utrecht University, the Netherlands.

My housing was arranged well. From the
first day onwards I could rent a room In
Mount Pleasant in Harare, the capital. I
shared a nice house with three young peop-
le, two dogs and a cat.
A housekeeper did
the cooking, washing and cleaning in the
house and a gardener took care of the
enormous garden and the swimming pool. It
was a nice place to live, though I thought it
too luxurious for an ordinary student to
have servants and a swimming pool in the
garden.

rences existed between black and white
people, for instance they didn\'t seem to as-
sociate much with each other in their social
lives. Nevertheless I got to know several
black Zimbabweans and it struck me that
they were very friendly and cheerful. Black
people I met on the streets or in shops were
always very friendly also, so It didn\'t take
me long to get to like the Zimbabweans.

The research

I had come to Zimbabwe to work as a stu-
dent on the Heartwater Research Project
that consists of a team of about 14
researchers, technologists, administrative
staff and students. The project is housed at
the government\'s Veterinary Research Labo-
ratory in Harare, together with several other
animal health departments.
The purpose of my tralneeship was to intro-
duce a new diagnostic test for heartwater, a
tick-borne disease in ruminants, to compare
this test with existing ones, and to carry out
an epidemiological study on heartwater in
Zimbabwe.

I made a surprisingly quick start. The lab
was well-equipped, all the chemicals and
materials I needed were there and my test
worked within a week.

Mbizi Quarantine Station

I was going to test field sera of cattle and
part of those sera came from the Mbizi
Quarantine Station, an experimental farm
situated in the southern lowveld of Zimbab-
we. Cattle are kept under field conditions
and the Heartwater Project carries out expe-
riments and tick ecological studies on this
2,000 hectares ranch.

I spent some time there collecting blood,
taking temperatures, counting ticks, and I
enjoyed the field work very much.

-ocr page 39-

We regularly saw giraffes, antelopes and
warthogs on the farm and the presence of
cheetas and other predators, threatening
new born calves made my stay there even
more exciting.

I also experienced the drought that has
been distressing Zimbabwe since last year
from close by. The southern lowveld suffers
a lot from this drought: no grass is growing,
water bore holes are drying up and animals
are starving and dying of thirst. Farmers
have big problems trying to keep their cattle
alive and often the only solution is to
slaughter them and sell the meat.

Sightseeing

There is an abundance of places worth
seeing in Zimbabwe: the famous Victoria
Falls and Hwange National Park in the west,
Lake Kariba and the Zambezi river with its
marvellous wildlife and natural beauty in the
north along the border with Zambia, the
beautiful mountains of the Eastern High-
lands, the impressive Great Zimbabwe Ruins
in the south near Masvingo...
I had the opportunity to visit all these places
and enjoy the unspoiled nature of this won-
derful country thoroughly.

Results

My traineeship at the Heartwater Project has
led to publishable results concerning the
spread of heartwater in cattle in Zimbabwe
correlated with the distribution of the vec-
tors,
Amblyomma hebraeum and Amblyom-
ma variegatum.

Also in other respects it has been success-
ful. It was an unforgettable experience to
live, work and travel for seven months in
Zimbabwe. I left Africa with the feeling that I
had done something that would be of great
value for me; now and in the future. I defini-
tely will go back to this mysterious continent
that made such a deep impression on me.

Nicolette de Vries

MASTERCOURSE IN TROPICAL VETERINARY
EPIDEMIOLOGY IN BERLIN

MScTVPH and MScTVE

The Faculty of Veterinary Medicine of the
Free University of Berlin in Germany is star-
ting a programme of postgraduate studies
in Tropical Veterinary Medicine in the En-
glish language. The first mastercourse,
which starts on 1 October, 1992 and has a
duration of 15 months, will be directed to-
wards quot;Veterinary public health and food
hygienequot;. Upon successful completion the
course will lead to a Master of Science de-
gree in Tropical Veterinary Public Health
(MScTVPH). The closing date for applicati-
ons for this course was 31 March, 1992.
In 1993/94 a second mastercourse on quot;Tro-
pical Veterinary Epidemiologyquot; will be orga-
nized by the Department of Tropical Veteri-
nary Medicine and Epidemiology. This cour-
se will lead to the MSc degree in Tropical
Veterinary Epidemiology (MScTVE)

Objectives of the epidemiology course

The course offers specialized training based
on modern concepts in population medicine
to improve the skills of veterinarians in the
handling of complex disease problems and
the implementaion of the most appropriate
course of action in order to improve the
health status of animal populations. The
course aims at providing young and mid-ca-
reer veterinarians from developing countries
with modern technical, planning, and mana-
gement skills required for general duties,
research, teaching, and particular develop-
ment programmes in public and private
agencies of animal health.

Structure and content of the programme

The programme is divided into part A, which
will last 9 months (including basic studies
and project work) and a subsequent part B,
lasting 6 months, consisting of thesis work.
The basic studies include courses on: medi-
cal statistics and data management; me-
thods and application of epidemiology;
eradication and control of selected livestock

-ocr page 40-

diseases in the tropics; preventive veterinary
medicine; planning, management and eco-
nomics of animal health programmes; zoon-
oses and infectious diseases and veterinary
public health. At the end of part A students
must pass oral examinations in order to be
admitted to the thesis work of part B.
During part B a thesis is prepared based on
independent practical research work at one
of the cooperating institutes. The subjects in
epidemiology and preventive veterinary
medicine are related to the candidates\' pro-
fessional background, needs and/or area of
interest. Examination will consist of an as-
sessment of the completed thesis and its
oral defence.

Additional information

The course starts on 1 October, 1993 and
also has a duration of 15 months. The num-
ber of participants, who are veterinarians
with a professional experience of at least 3
years in veterinary epidemiology and/or
preventive medicine in a (sub)tropical coun-
try, is limited to 12. The course is conduc-
ted in English. A good knowledge of spo-
ken and written English is a prerequisite and
has to be proven in a standard test. Partici-
pants should also have a basic knowledge
of German.

There are no tuition fees imposed, costs are
limited to cost of living, study materials and
insurances. The amount required to meet
these costs is DM 22,500, excluding travel
expenses. The Free University offers no
scholarships. Applicants without financial
means or support are referred to the natio-
nal and international scholarship organizati-
ons. A limited scholarships is available
through the German Academic Exchange
Service (DAAD). Application forms can be
obtained from a DAAD office, the German
Embassies and the Free University In Berlin.
These applications should quot; be submitted
before 30 August, 1992 to DAAD or the
embassies (or before 15 October, 1992 to
the free University Berlin). Applications for
the course should reach the Free University
Berlin before 31 March, 1993.

For more information and to obtain applica-
tion forms, please write to:
Postgraduate Studies in Tropical Veterinary
Medicine, Auguststrasse 37, D-1000 Berlin
45, Federal Republic of Germany (Tel.: 49-
.30.8348413, telefax: 49.30.8341908).

EMBRYO TRANSFER IN AFRICAN CATTLE

The International Laboratory for Research on Animal Diseases (ILRAD), located in Nairobi,
Kenya conducts research to increase resistance to the major protozoan diseases,
trypanosomiasis and thelleriosis, which cause heavy losses in African livestock. Embryo
transfer technology has been increasingly valuable in the production of genetically defined
calves needed to support this research.

Using embryo transfer technology, a cow can produce an average of 15 calves per year.
When collected and transferred, the embryos are microscopic. They can be frozen and
transported relatively cheaply with negligible risk of transferring disease.
Embryo transfer technology has already been exploited commercially in the transfer of
high-quality European cattle breeds to eastern Africa, the export of good-quality Zebu stock
from southern Africa to Australia and the transfer of disease-resistant cattle from West to
East Africa.

The technique

Embryo transfer technology involves collec-
ting seven-day-old embryos from the uterus
of a donor cow and transferring these indivi-
dually to the uteri of recipient cows which
act as surrogate mothers and subsequently
give birth to the calves. To maximize the
number of embryos that can be collected,
the donor cow is superovulated by giving it
I a follicle-stimulating hormone for three days.
ft During the subsequently induced oestrous,
the ovaries of the donor cow can release up
to 20 ova. These ova are fertilized by
artificial insemination or natural mating.
Seven days later, viable embryos are
collected from the donor by passing a fine
catheter through the cervix and into the
uterus and then flushing the uterus with

References

Jordt, T. and Lorenzini, E.
(1990). Multiple
superovulations in
N\'Dama heifers.
Tropi-
cal Animal Health and
Production
22: 178-
184.

Seven-day-old bovine
embryos (photo: ILRAD).

-ocr page 41-

embryo culture medium. Tliis medium is
then searched microscopically to locate the
embryos.

Embryo transfer as a research tool

Embryo transfer was first used at ILRAD to
support research on quot;trypanotolerancequot;, a
term used to describe the genetic resistance
to trypanosomiasis displayed by N\'Dama
and other cattle breeds indigenous to West
Africa.

In 1983, embryos were collected from try-
panotolerant N\'Dama donor cows in the
Gambia, frozen and imported into Kenya
where they were implanted into Boran reci-
pients (Jordt ef
al. 1986a; 1986b). As a
result, ten pure N\'Dama - five bulls and five
heifers - were born at ILRAD in 1984. These
were challenged with trypanosomes when
they were a year old. They resisted the
disease, elegantly demonstrating that
trypanotolerance is a heritable trait (Paling
etal. 1991).

When the five heifer calves were old
enough, they were used as embryo donors
to produce more pure N\'Dama for basic re-
search on the bovine immune response to
trypanosome infection. Twenty-four N\'Dama
calves were produced in one year from
these five heifers (Jordt and Lorenzini,
1990).

In 1989, a group of ILRAD scientists began
a project to locate the genes responsible for
trypanotolerance (Teale, in press). Two
generations of large full-sibling families,
obtained from crossing the trypanotolerant
breed with a trypanosusceptible breed, were
required for the gene mapping project.
Four trypanosusceptible Boran donor cows
were crossed with four of the original
N\'Dama bulls. Thirty calves were required
from each of the four mating pairs. The first
calves of this N\'Dama x Boran generation
(the FiS) were born in 1990.
The F, families are now being intercrossed
to produce the second generation of full-
sibling families (FjS). Ideally, forty calves are
required from each F, donor. This second
generation of full sibling families is needed
to locate the genes responsible for trypa-
notolerance. Genetic material obtained from
these resource cattle families is being
shared with research groups in Australia,
Europe, Israel and the USA that are colla-
borating with ILRAD in the analysis of the
bovine genome. The knowledge gained will
underpin future research on cattle produc-
tivity and disease resistance characteristics.
Scientists working at ILRAD on the develop-
ment of a vaccine against theileriosis (East
Coast fever) require for their studies sets of
identical twins. These can be produced by
bisecting an embryo with a microblade prior
to implantation. Thirty percent of embryo
bisections result in the birth of identical
twins. Six sets of identical twins were born
at ILRAD in 1991.

The commercial opportunities for embryo
transfer in Africa

ILRAD\'s embryo transfer work is conducted
on a semi-arid commercial cattle ranch
located 50 kilometres southwest of Nairobi.
The donor and recipient cows are kept
under typical ranch conditions with no
special requirements other than good cattle
handling facilities. Farmers in Africa could
thus successfully use embryo transfer tech-
niques to improve their herds, if a technical
service was available.

The major problems of importing improved
cattle into Kenya have been the different
diseases and climate encountered by the
animals and the potential of importing new
disease with them. Some of these problems
can be overcome by importing frozen em-
bryos. If embryos are collected hygienically
and washed prior to freezing, they are vir-
tually free of infectious disease. A calf
produced from an imported embryo will
gain passive immunity to local disease from
the native recipient dam\'s colostrum, so it is
protected until it can build up its own im-
munity. In addition, because the calf is born
in Africa, the effects of climatic changes are
minimized. There is no transport stress
when importing embryos as there is with
adult cattle and the costs of transportation
are dramatically less.

Embryo transfer can also be used within
Africa to improve native cattle. By super-
ovulating the best cows in a herd and inse-
minating them with semen from superior
bulls, an average of 15 genetically superior

Jordt, T., Mahon, G.D.,
Touray, B.N., Ngulo,
W.K., Morrisson, W.I.,
Rawie, J. and Murray,
M. (1986a). Suc-
cessful transfer of
frozen N\'Dama em-
bryos from the Gam-
bia to Kenya.
Tropical
Animal Health and
Production
18: 65-75.
Jordt, T., Mahon, G.D.,
Touray, B.N., Ngulo,
W.K., Morrisson, W.I.,
RawIe, J. and Murray,
M. (1986b). Suc-
cessful transfer of
N\'Dama embryos into
Boran recipients.
The
Veterinarv Record
119: 246-247.
Paling, R.W., Moloo, S.K.,
Scott, J.R., Gettenby,
G., McOdimba, F.A.
and Murray, M.
(1991). Susceptibility
of N\'Dama and Boran
cattle to sequential
challenges with
tsetse-transmitted
Trypanosoma congo-
lense.
Parasite Immu-
nology
13: 427-445.
Teale, A. (in press).
Mapping on trypa-
notolerance. In:
Proceedings of
Inter-
national
Laboratory
for Research on
Animal Diseases
Bovine gene mapping
workshop
. ILRAD,
Nairobi, Kenya, Fe-
bruary, 1991.

-ocr page 42-

calves can be produced per donor per year.nbsp;of the world. Exporting embryos is the best
This could dramatically increase the rate of way of exporting cattle and has the added

genetic improvement.nbsp;advantage that the stock of the exporting

With the onset of global warming, currentnbsp;country is not depleted,
demand for Africa\'s heat-and drought-tole-
rant cattle may well increase in other parts David Kennedy, ILRAD Veterinarian

RECENT PUBLICATIONS (9)

The section RECENT PUBLICATIONS Is Included in the March, July and November issues of EQUATOR. Scientific
publications of the Faculty of Veterinary Medicine and other research institutes In the Netherlands, relevant to livestock
production and health in the tropics as well as titles of papers by Dutch veterinary scientists working on animal health
and production topics in relation to developing countries, will be included. Please inform the editor of your publications
so we can bring them to the attention of the readers of EQUATOR. For reprints contact the authors directly, their
addresses can be obtained from the editorial office (Office for International Cooperation, P.O. Box 80.163, 3508 TD
Utrecht, The Netherlands).

ANIMAL HEALTH

Hoyer, M.J. (1991). Hereditary laminltis In Jersey calves in Zimbabwe. Journal of the South African veterinarv
Association
62: 62-64.

BIOCHEMISTRY

Houweling, M., Tijburg, L.B.M., Jamil, H., Vance, D.E., NyathI, C.B., Vaartjes, W.J. and Golde, LM.G. van (1991).
Phosphatidylcholine metabolism in rat liver after partial hepatectomy: evidence for increased activity.
Biochemical
Journal
278: 347-351.

Tijburg, L.B.M., Nyathi, C.B., Meijer, G.W. and Geelen, M.J.H. (1991). Biosynthesis and secretion of triacylglycerol in rat
liver after partial hepatectomv.
Biochemical Journal 277: 723-728.

HELMINTHIASIS

Borgsteede, F.H.M., Makinde, M.O. and Hill F.G.W. (1991). Endoparasites of pigs in Zimbabwe. Zimbabwe veterinarv
Journal
22: 127-131.

LIVESTOCK PRODUCTION

Kaasschleter, G.A., Jong, R. de, Schiere J.B. and Zwart, D. (1992). Towards a sustainable livestock production in
developing countries and the importance of animal health strategy therein.
The Veterinan/ Quarterlv 14: 66-75.

Nasir Hussain Shah, S., Wiel, D.F.M. van de, Willemse, A.H. and Engel, B. (1991). Influence of season and parity on
post-partum ovarian cyclicity as assessed by milk progesterone profiles In Nili-Ravi buffaloes. In:
Isotope and related
techniques
in animal production and health. Proceedings of a symposium, 15-19 April, 1991, Vienna. International
Atomic Energy Agency, Vienna, pp. 472-474.

Wiel, D.F.M. van de, Koops, W, Vos, E., Nasir Hussain Shah, S., Barrios, V. Vendrig, A.A.A. and Adrichem Boogaert,
D.H. (1991). Use of enzymimmunoassay (EIA) to measure progesterone and oestrone sulphate in milk and/or
plasma for monitoring of fertility in goats. In:
Isotope aided studies on sheep and goat production jn the tropics.
Proceedings of a symposium, February 20-24, 1989, Perth, Australia. International Atomic Energy Agency, Vienna,
pp. 107-124.

TICK-BORNE DISEASES, THEIR AGENTS AND VECTORS

Jongejan, F., Zandbergen, T.A., Wiel, P.A. van de , Groot, M. de and Uilenberg, G. (1991). The tick-borne rickettsia
Cowdria ruminantium has a C/7/a/77/c//a-like developmental cycle. Onderstepoort Journal of veterinarv Research 58:
227-237.

Muller Kobold, A., Martinez, D., Camus, E., and Jongejan F. (1992). Distribution of Heartwater in the Caribbean
determined on the basis of detection of antibodies to the conserved 32-kilodalton protein of
Cowdria ruminantium.
In: Journal of Clinical Microbioloav 7: 1870-1873.

-ocr page 43-

Young, A.S., Mutugu, J.J., Kariuki, D.P., Lampard, D., Maritim, A.C., Ngumi, P.N., Linyonyi, Leitch, B.L, Ndungu, S.G.,
Lesan, A.C., Mining, S.K., Grootenhuis, J.G., Orinda, G.G. and Wesonga, D. (1992). Immunisation of cattle against
theileriosis in Nakuru District of Kenya by infection and treatment and introduction of unconventional tick control.
Veterinarv Parasitology 42: 225-240.

TSETSE AND TRYPANOSOMIASIS

Akinbamijo, O.O., Ademosum,, A.A., Zwart, D., Tolkamp, B.J. and Brouwer, B.O. (1990). Effect of Trypanosoma brucei
infection on live weight, organic matter intake, digestibility and N-balance in West African Dwarf Goats. Tropical
Veterinarian
8: 140-148.

Dwinger, R.H., Grieve, A.S., Snow, W.F., Rawlings, P., Jabang, B. and Williams D.J.L. (1992). Maternal antibodies in
N\'Dama calves kept under natural trypanosomiasis risk in The qambia.
Parasite Immunolocv 14: 351-354.

Müller, N, Hemphill, A., Imboden, M., Duvallet, G., Dwinger, R.H. and Seebeck, T. (1992). Identification and charcteriza-
tion of two repetitive non-variable antigens from African trypanosomes which are recognized early during infection
Parasitoloav 104: 111-120.

CALENDAR 1992 - 1993

The Hague, The Netherlands

23-27 August, 1992.

12quot;\' International Congress on Animal Re-
production (ICAR). Organized by: NIVEKON.
Scientific programme: Clinical trends in
diagnosis and therapy of reproductive dis-
orders; Embryo production and manipulation;
From early pregnancy to neonatal period;
Hormonal regulation. Information: Congress
secretary, Dr. S.J. Dieleman, NIVEKON, P.O.
Box 90730, 2509 LS The Hague, The Ne-
therlands (Tel.: 31.70.3180285, telefax:
31.70.3249263).

Madrid, Spain

13-17nbsp;September, 1992.

43quot;quot; Annual Meeting of the European Associ-
ation for Animal Production. The meeting
comprises several study groups: animal
nutrition, animal management and health,
cattle production, sheep and goat produc-
tion, pig production and horse production.
Sessions on each of these topics will run
parallel to each other. Topics: (1) estimation
of breeding values of pigs, (2) breeding and
production systems for cattle in the tropics
and subtropics, (3) nutrition and feeding
strategies for sheep and goats in arid and
semi-arid areas, (4) aspects of transgenesis
and embryo transfer and (5) management
and health of high-yielding dairy cows. Infor-
mation and registration: Administrative Se-
cretariat, 43 Reunion Anual de la FEZ, Apar-
tado 60.134, 28080 Madrid (Telefax: 34.-
1.2286554).

Yamoussoukro, Ivory Coast

14-19nbsp;September, 1992.

7* Conference of the Association of Institu-
tes for Tropical Veterinary Medicine (AITVM)
on quot;Livestock production and diseases in the
tropics. Animal production as an essential
part for sustainable agriculturequot;. Information
and registration forms can be obtained from:
Office for International Cooperation, Faculty
of Veterinary Medicine, P.O. Box 80.163,
3508 TD Utrecht, The Netherlands (Tel.:
31.30.532116, telefax 31.30531815).

Utrecht, The Netherlands

9 October, 1992.

3quot;* Symposium on quot;Tropical Animal Health
and Production: Bovine theileriosisquot;. Organi-
zed by the Committee for the Advancement
of Tropical veterinary Science (CATS) and
the Office for International Cooperation of
the Faculty of Veterinary Medicine of Utrecht
University. Information: Office for Internatio-
nal Cooperation, Faculty of Veterinary Medi-
cine, P.O. Box 80.163, 3508 TD Utrecht
(Tel.: 31.30.532116, telefax: 31.30.-
531815).

Annecy, France

14-16nbsp;October, 1992.

First International Seminar and Workshop on
non-tsetse transmitted animal trypanoso-
miasis (NTTAT). Subjects: epidemiology,
economy, diagnosis, biochemistry, chemo-
therapy. Information: Dr. L. Touratier, 228
Boulevard President Wilson, 33000 Bor-
deaux, France (Tel.: 33.56448929).

Yamoussoukro, Ivory Coast

21-25 October, 1992.

21°* Meeting of the International Scientific
Council for Trypanosomiasis Research and
Control (ISCTRC). Organized by OAU/IBAR.
The Training Seminar on African Trypano-
somiasis Control, sponsored by FAO, OAU
en WHO, will be held from 14-19 October,
1992 before the ISCTRC Meeting. Registra-
tion: Dr. Walter Masiga, Director, OAU/IBAR,
P.O. Box 30786, Nairobi, Kenya.

Yogyakarta. Indonesia

15-21nbsp;November, 1992.

International Seminar on: quot;Livestock services
for smallholdersquot;. A critical evaluation of the
delivery of animal health and production ser-
vices to small-scale farmers in the developing
world. Organized by the Indonesian Internati-
onal Animal Science Research and Develop-
ment Foundation (INI ANSREDEF). Program-
me: Defining problems and opportunities for
improved smallholder welfare; Identifying
solutions; Delivering livestock services;

Making it happen-Policy options. Information:
Secretariat Livestock Services Seminar,
Programme coordinator. Dr. Peter Daniels,
INI ANSREDEF, Jl Pangrango 2, P.O. Box 94
BOUT, Bogor (Tel.: 62.251.322429/-
311657, telefax: 62.251.326425).

Cholburi, Thailand

29 November - 4 December, 1992.
XIII International Congress for Tropical Medi-
cine and Malaria. Organized by: International
Federation for Tropical Medicine. Location:
The Ambassador Jomtien Beach Hotel, Chol-
buri, East Coast. Information: Congress
Secretariat, Faculty of Tropica! Medicine,
Mahidol University, 420/6 Rajvithi Road,
Bangkok 10400, Thailand (Telefax: 66.2.-
2468340, telex: 84770 unimaiii).

Oenkerk, The Netherlands

18 January-1 6 July, 1993.
equot;quot; International Course on Dairy Husbandry
and Milk Processing. Programme: Dairy deve-
lopment, Animal husbandry, Milkprocessing,
Teaching and extension methodology, Far-
ming systems. Milk chain, case studies of
dairy development projects and excursions.
Closing date: 1 October, 1992. Course fee
Dfl. 4.500,-. Information: Coordinator Inter-
national Education, Ir. G.C.J. Voskuil, Dairy
Training Centre Friesland, P.O. Box 85, 9062
ZJ Oenkerk (Tel.: 31.5103.1562, telefax:
31.5103.1628).

Guadeloupe, French West Indies

2-6 February, 1993.

Second Biennial Meeting of the American
Society of Tropical Veterinary Medicine
(ASTVM 93). Symposium on: Heartwater:
Current status and research update;
Ambly-
omma variegatum-.
Biology and control; Der-
matophilosis: Epidemiology and control. For
information and registration: Dr. Katharine M.
Kocan, ASTVM-93 Conference Chair. Dep.
of Veterinary Pathology, College of Veteri-
nary Medicine, Oklahoma State University,
Stillwater, OK 74078, USA (Tel.: 1.405.-
7447271, telefax: 1.405.7445275).

-ocr page 44-

Wageningen, The Netherlands

13-15 April, 1993.

Zodiac Symposium 1993: quot;The biological
basis of sustainable animal productionquot; held
on the occasion of the 75quot;\' Anniversary of
the Wageningen Agricultural University. The
conference aims at presenting new and
contrasting, if not controversial view-points
on various aspects of sustainable animal
production in {eco)systems in western and
tropical countries. Location: International
Agricultural Centre. Registration fee: Dfl.
400. Information: Sectorbureau Animal
Production, Gabriel L. van Winkel, P.O. Box
338, 6700 AH Wageningen (Tel.: -(-31.-
8370.83911, telefax: -1-31.8370.83962).

Cambridge, United Kingdom

8-13 August, 1993.

14quot;quot; International Conference of the World
Association for the Advancement of Veteri-
nary Parasitology. Theme: quot;Understanding
and control of parasitic diseases of animalsquot;.
Sub-themes: Intensive versus non-intensive
systems; Sustainable production systems;
Transhumance and nomadic situations; Vac-
cine development; Chemotherapy and delive-
ry systems; Vector biology and control; Mo-
delling of parasite populations and disease;
Teaching veterinary parasitology. Open
theme: recent advances in parasitology. In-
formation: Prof. Soulsby, Dep. Clinical Veteri-
nary Medicine, Madingley Road, Cambridge

CB3 OES (Telefax.: 44.223.337610)

Bangkok, Thailand

24-29 October, 1993.

11* International Symposium of World Asso-
ciation of Veterinary Food Hygienists
(WAVFH). Organized by The Thai Veterinary
Medical Association under the Royal Patrona-
ge (TVMA). Information and Registration:
The Symposium Secretariat, Dr. Songkram
Luangtongkum, 11quot;quot; WAVFH Symposium,
TVMA, 69/26 Soi Äthane Theatre, Phyathai
Road, Bangkok 10400 (Tel.: 66.2.252.87-
73/7066, telefax: 66.2.255.3910).

EQUATOR is published bi-
monthly.

The March, July and
November issues of
EQUATOR are published in
English.

For all information, copy
and subscriptions please
contact the editor.

Subscription is free of
charge.

For changes in address
and termination of sub-
scription please return the
corrected label to the edi-
torial office.

INTERMEDIATE TECHNOLOGY (IT)

General information:
We are an international development
agency specialising in the use of ap-
propriate technologies by people with
few resources are looking for a

VETERINARY OFFICER / KENYA

for the Kenya Livestock and Pastoral Pro-
gramme. The programme focuses on com-
munity animal health care as part of a wider
food security objective.

Duties:

Working with other members of the team,
the veterinary officer will be responsible for
the technical content of all animal health
projects, including impact monitoring and
ethnoveterinary investigations, and the syn-
thesis of experience for wider dissemination.

VACANCIES INTERNATIONAL
COOPERATION

This section contains vacancy announcements which the ecditorial board considers to be of
possible interest to Dutch veterinarians. Besides vacancies that will be taken from quot;Vacatu-
reblad Internationale Samenwerkingquot;, quot;Tijdschrift voor Diergeneeskundequot;, quot;Veterinary
Recordquot; and quot;INFRO, Internationale vacature lijstquot;, there will be room for personnel ad-
vertisements. For further information one is requested to apply directly to the institution or
company.

Qualifications:

Applications are invited from qualified vete-
rinarians, preferably with a higher degree in
tropical veterinary medicine, with at least 5
years experience, 3 years of which has
been gained in developing countries, . NGO
and community animal health experience
would also be an advantage.

Applications:

Applications are to be in by 21 July, 1992.
Preliminary interviews will be held in the UK
on 17 August, 1992 or in Kenya on 24 Au-
gust, 1992. Please apply with a CV and
written statement outlining your suitability
for the post, to: The Country Director
(marked quot;Vet Officerquot;), ITDG, Box 39493,
Nairobi, Kenya (Tel: 254.2.446243 / 2108,
telefax: 254.2.445166).

(Advertisement copied from The Veterinary
Record, June 27, 1992).

An international workshop on quot;Livestock
Production in Rural Developmentquot; was held
in Wageningen, The Netherlands, from 20 to
31 January 1992. The main topic of this
workshop was quot;Development of Livestock
Policiesquot;. Thirtyeight senior policy-makers
and executives with a professional back-
ground in livestock production, mainly from
developing countries, as well as a few donor
representatives participated in the work-
shop.

The proceedings can be ordered from
N.E.C.T.A.R. at a total cost of HFL 45.- (US$
25,-) at the following address:

N.E.C.T.A.R.

Netherlands\' Centres for Training on Animal

Resources fvlanagement

P.O. Box 88

6700 AB Wageningen

Phone 1*31)8370-90111

cc

lt;

I-

Ü
ui

-ocr page 45-

EQUAIOR

INFORMATIEBLAD OVER VETERINAIRE ASPECTEN VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Jaargang 4, no. 5
September 1992

EQUATOR

is een uitgave van de
Faculteit Diergeneeskunde
en de Stichting DIO

5 JAAR BUREAU
INTERNATIONALE CONTACTEN

Het Bureau Internationale Contacten (BIC) van de Faculteit Diergeneeskunde Is sinds zijn
oprichting in september 1987 nauw betrokken geweest bij het opzetten en coördineren van
de internationale activiteiten van de faculteit. Ter gelegenheid van het eerste lustrum van het
BIC wordt er in EQUATOR nader aandacht aan deze activiteiten besteed.
Het zwaartepunt van de internationale activiteiten ligt op de contacten met instellingen
binnen de Europese Gemeenschap (EG). Zo vindt er onder andere studenten- en stafuitwis-
seling plaats in het kader van de EG programma\'s ERASMUS en COMETT-II. Ook met uni-
versiteiten in andere Europese landen is regelmatig contact. Zo verlengde de Faculteit in
1990 de in 1985 gesloten samenwerkingsovereenkomst met de Veterinaire Universiteit van
Budapest (Hongarije) voor een periode van 5 jaar. In het kader van de samenwerking met
Oost Europa werd in 1991 door de Faculteit bij de EG een voorstel ingediend in het kader
van het TEMPUS-programma.

Samenwerking met de Verenigde Staten op ondenwijs- en onderzoeksgebied vindt plaats
verscheidene universiteiten; Voor wat betreft het wetenschappelijk onderzoek kunnen onder
andere de Universiteit van Cornell, California (Davis), Texas Aamp;M, Wisconsin, Florida en
Yale genoemd worden. Op het gebied van het onden/vijs zijn er contacten met de universi-
teit van Florida, St. Kitts en Wisconsin. Sinds 1973 onderwerpt de Faculteit zich op een
vrijwillige basis periodiek aan het kwaliteitsoordeel van internationale experts. In oktober
1992 zal in dit kader de vierde evaluatie van de Faculteit plaats vinden door een quot;site-visit
teamquot; van de Council on Education van de American Veterinary Medical Association
(AVMA). Een positieve evaluatie resulteert in de continuering van de erkenning van het
Nederlandse dierenartsdiploma In de Verenigde Staten en in Canada.
Ook In het kader van de ontwikkelingssamenwerking is de Faculteit actief, getuige de
deelname aan interuniversitaire samenwerkingsovereenkomsten met universiteiten in een
vijftal ontwikkelingslanden.

Indien onbestelbaar
gaarne retour aan het
redactie adres:

Redactie EQUATOR
Bureau Internationale Con-
tacten

Faculteit Diergeneeskunde

Postbus 80:163
3508 TD Utrecht
Nederland

ISSN 0923-3334

Bureau Internationale Contacten (BIC)

In september 1987 werd het Bureau van de
Faculteit Diergeneeskunde uitgebreid met
een afdeling ter behartiging van de internati-
onale contacten. Eind 1983 besloot de fa-
culteitsraad al tot de oprichting van een quot;bu-
reau ontwikkelingssamenwerking en tropi-
sche diergeneeskundequot;. Dit bureau moest
vorm gaan geven aan een actiever beleid
van de Faculteit op het gebied van onder-
wijs en onderzoek in relatie tot de ontwikke-
lingslanden. De taakstelling van het Bureau
Internationale Contacten (BIC) bleek bij zijn
instelling echter ruimer en luidde: quot;Het vorm-
geven aan het internationaliseringsbeleid
van de Faculteit Diergeneeskunde door
middel van het stimuleren en coördineren
van de internationale contactenquot;.

Voorlichting en organisatie

Sinds de oprichting heeft het BIC zijn be-
staansrecht al ruimschoots bewezen. Er
wordt in toenemende mate een beroep op
de staf gedaan die thans uit vijf medewer-
kers bestaat (totaal 3,4 fte). Het BIC wordt
voor advies en dienstverlening benaderd
door studenten, faculteitsmedewerkers, vak-
groepen, dierenartsen, de Universiteit
Utrecht, het Internationaal Agrarisch Cen-
trum (lAC), de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde
(KNMvD), instellingen voor internationaal
onderwijs, het particuliere bedrijfsleven, het
Directoraat Generaal Internationale Samen-
werking (DGIS) van het Ministerie van Bui-
tenlandse Zaken en het Ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV).
Tot de specifieke werkzaamheden van het
BIC zijn dan ook gaan behoren: voorlich-
ting, met name over studie- en arbeidsmo-
gelijkheden in het buitenland; coördinatie
van de studenten- en stafuitwisseling; het

-ocr page 46-

ontwikkelen en begeleiden van de facultaire
deelname aan internationale samenwer-
kingsverbanden en ontwikkelingsprojecten;
advisering op het gebied van de tropische
diergeneeskunde en deelname aan het on-
derwijs op dit gebied; organisatie van inter-
nationale cursussen, symposia en conferen-
ties; opvang van buitenlandse bezoekers
aan de Faculteit Diergeneeskunde; deelna-
me aan beleidsadviescommissies en over-
legstructuren en de arbeidsadvisering ten
behoeve van dierenartsen in de tropen.
Deze laatste taak behoorde tot eind 1988
toe aan het Veterinair Advies Centrum Ont-
wikkelingssamenwerking (VACO). Vanaf 1
januari 1989 heeft het BIC, na een gezamen-
lijk besluit van de Faculteit Diergeneeskun-
de, de Veterinaire Dienst en de KNMvD de
nog resterende taken van dit centrum over-
genomen.

Het ERASMUS programma

Uitwisseling van individuele studenten met
steun van het ERASMUS programma voor
een periode van 3 maanden vindt plaats via
3 netwerken op het gebied van de dierge-
neeskunde. Hierbij zijn, naast Utrecht, facul-
teiten in België (Gent), Duitsland (Hanno-
ver), Frankrijk (Maisons Alfort), Italië (Pe-
rugia en Parma), Groot-Brittannië (Bristol en
Glasgow), Denemarken (Kopenhagen) en
Spanje (Leon en Zaragoza) aangesloten. De
studenten volgen meestal de colleges, de-
monstraties en praktica van het laatste stu-
diejaar. De stage kan ook gericht zijn op
praktisch werk in relatie tot lopend onder-
zoek, waarover de student zijn afstudeer-
scriptie schrijft.

ERASMUS

Tempus

Het TEMPUS programma

Het TEMPUS programma biedt mogelijk-
heden voor het verbeteren van het onder-
wijs in Midden- en Oost-Europese landen,
door middel van de ontwikkeling van het
curriculum en de infrastructuur ter plaatse
en de uitwisseling van docenten en studen-
ten. De Faculteit heeft in 1991 het voortouw
genomen bij het indienen voor een aan-
vraag voor een TEMPUS Joint European
Project (JEP). De EG keurde deze aanvraag
goed voor een periode van 3 jaar. Het BIC
verricht de coördinatie. Bij dit samenwer-
kingsproject zijn 9 veterinaire instellingen in
drie EG-landen (België, Groot-Brittannië en
Nederland) en drie Oost-Europese landen
(Hongarije, Polen en Slovenië) betrokken.
De samenwerking, die gebaseerd is op
reeds bestaande contacten tussen vakgroe-
pen van de Faculteit en de instellingen in
Oost-Europa omvat onderdelen van de kli-
nische vakgebieden en de farmacotherapie,
bedrijfsdiergeneeskunde, parasitologie en
de veterinaire volksgezondheid.

Tropencursus en tropenstages

De buitengewoon belangrijke rol die de
diergeneeskunde speelt bij de dierlijke pro-
duktie in ontwikkelingslanden behoeft geen
nadere uitleg. Echter, ook andere aspecten,
zoals veehouderij, veefokkerij, veevoeding,
vleeskeuring, vieeshygiëne en vleestech-
nologie, nemen een belangrijke plaats in bij
de integrale ontwikkeling van de landbouw-
en veeteeltsector in de Derde Wereld. Daar-
naast wordt kennis vereist van de samen-
hang tussen de veeteelt en de landbouw en
de sociaal-economische ontwikkeling binnen
de bestaande ecologische situatie. Deze
aspecten krijgen aandacht bij de opleiding
van dierenartsen die hun werkkring in ont-
wikkelingslanden gaan zoeken. Het pro-
gramma van het keuze-coschap quot;tropen-
cursusquot; voor tweede-fase-studenten dierge-
neeskunde speelt hierop in door een nauwe
samenwerking met de Vakgroep Tropische
Veeteelt van de Landbouwuniversiteit Wa-
geningen (LUW).

Naast de organisatie van de tropencursus
getroost het BIC zich grote moeite om een
beperkt aantal studenten in het kader van
hun toekomstige inzetbaarheid in de Derde
Wereld gedurende 6 maanden een stage-
onderzoek te laten doen in een ontwikke-
lingsland. Het stage-onderzoek resulteert
meestal in een afstudeerscriptie.

Tropische diergeneeskunde en dierge-
neeskunde in de tropen

De Afdeling Parasitologie en Tropische Dier-
geneeskunde van de Vakgroep Infectieziek-

-ocr page 47-

ten en Immunologie levert al vele jaren een
belangrijke bijdrage aan het fundamentele
en toegepaste wetenschappelijke onderzoek
naar tropische (dier)ziekten zoals trypanoso-
miasis, door teken overgebrachte ziekten en
malaria. Onlangs werd hiervoor nog aan-
zienlijke steun verkregen van uit het DGIS-
onderzoekprogramma en het EG/STD-3-
programma. Als gevolg van de deelname
aan inter-universitaire samenwerkingsover-
eenkomsten zijn echter ook andere vakgroe-
pen en afdelingen van de Faculteit de laat-
ste jaren betrokken bij het diergeneeskundig
onderwijs en onderzoek van diergeneeskun-
dige en veeteeltkundige problemen in de
Derde Wereld. De Faculteit heeft overeen-
komsten gesloten met universiteiten in Zim-
babwe, Benin, Mozambique, Costa Rica en
Thailand. Het is de verwachting dat de Fa-
culteit ook de komende jaren nauw betrok-
ken zal zijn bij het ondenwijs en onderzoek
aan de partner-universiteiten.

De tropencommissie

Teneinde de relatie tussen de vakgroepen
die betrokken zijn bij het tropenonderzoek
en-ondenA^ijs, de hoogleraar Tropische Dier-
geneeskunde en het Bureau Internationale
Contacten van de Faculteit te bevorderen, is
in 1989 besloten tot de oprichting van een
facultaire Tropencommissie. Deze commis-
sie heeft ondere andere tot taak het formu-
leren van 3® geldstroomprojecten, het ge-
meenschappelijk inschrijven op projecten in
het kader van de ontwikkelingssamenwer-
king, het ontwikkelen van internationaal
onderwijs en het adviseren van het facul-
teitsbestuur inzake internationale aangele-
genheden. Jaarlijks wordt een internationaal
tropensymposium Tropical Animal Health
and Productionquot; georganiseerd. Op 9 okto-
ber aanstaande vindt het derde symposium
in deze reeks plaats.

EQUATOR

Het BIC venA^acht in de toekomst verder uit
te groeien tot een centrum voor activiteiten
op het gebied van de ontwikkelingssamen-
werking in de veterinaire gezondheidszorg
en dierlijke produktie sector. Het BIC ver-
zorgt sinds januari 1989 in samenwerking
met de Stichting Diergeneeskunde in Ont-
wikkelingssamenwerking (DIO) de twee-
maandelijkse uitgave van de nieuwsbrief
EQUATOR. Deze spreekbuis voor de sec-
tor kent momenteel een oplage van 1.200
exemplaren en wordt in 61 landen gelezen

Robert Paling

EQUATOR is een uitgave
van het Bureau Internatio-
nale Contacten van de
Faculteit Diergeneeskunde
en de Stichting
Diergeneeskunde in
Ontwikkelingssamenwerk-
ing.

Redactie

J.H.A. de Gooijer
(eindredacteur)
Drs. M.F.M. Langelaar
Dr. R.W. Paling
(hoofdredacteur)
Drs. A.J. de Smit

Lay out

H. Halsema

Druk

OMI

Redactie-adres

Faculteit Diergeneeskunde

Bureau Internationale

Contacten

Yalelaan 1

Postbus 80.163

3508 TD UTRECHT

Tel.: 31.30.532116
Fax: 31.30.531815

PROFESSOR D. ZWART:
37 JAAR ONDERWIJS, ONDERZOEK EN
DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN
DE TROPEN

In EQUATOR no. 4 van juni jongstleden verscheen het eerste deel van een interview met
Prof. Dr. D. Zwart, voormalig hoogleraar in de Tropische en Protozoaire Ziekten bij de
Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht. In het tweede deel van het interview gaan wij met
Professor Zwart wat nader in op zijn tropisch verleden. Hoe waren zijn ervaringen in Nieuw-
Guinea tijdens zijn eerste baan in de tropen? We komen vervolgens te spreken over het
onderwijs in de tropische ziekten in Utrecht en elders in Europa. Aandacht wordt besteed
aan de stichting Wetenschappelijk Onderzoek van de Tropen (WOTRO); een van de weinige
instanties die jonge Nederlandse onderzoekers in staat stelt (promotie-)onderzoek te
verrichten op een tropisch ondenwerp. Ook binnen de Association of Institutes for Tropical
Veterinary Medicine (AITVM) is de persoon van professor Zwart niet weg te denken. Wat is
er van het initiatief van Sir Alexander Robertson uit 1973 terecht gekomen? Onvermijdelijk
sluiten we dit interview af met een blik naar de toekomst. Wat zijn de mogelijkheden voor
de Nederlandse dierenarts in de tropen?

EQUATOR verschijnt 6
maal per jaar, waarvan 3
nummers in het Engels.

Voor informatie en kopy
kunt u zich richten tot de
redactie.

Het abonnement is gratis.

Opzeggingen of naam- en
adreswijzigingen aange-
ven op de adresband en
deze retourneren aan het
redactie-adres.

U bent afgestudeerd in 1953; in 1955 bent u
naar Nederiands Nieuw-Guinea vertrollt;ken.
Hoe is dat in z\'n werk gegaan?

Ze zochten een veterinair deskundige voor
de functie van gouvernementsveearts; ik
was in dienst en toch al van plan om naar
de tropen te gaan. Ik was de enige veteri-
nair op dat eiland. Mijn voorganger was op
staande voet ontslagen.

-ocr page 48-

Ik moet zeggen dat die tijd een diepe indruk
op mij gemaakt heeft, zodanig dat ik in de
tropische richting verder wou gaan. Ik ben
in Nieuw-Guinea het belang van de zootech-
niek gaan inzien. Ik heb daar zogezegd mijn
scholing gehad, helemaal binnen het depar-
tement van Landbouw, dus alleen met land-
bouwmensen. Mijn voorganger was de vee-
teelt sector afgenomen. Toen ik er kwam
moest ik die er ook weer bij doen. Daar wist
ik niks van. Toen ik er een half jaar was zijn
Hoekstra en Kraneveld
{respectievelijk de
toenmalige hoogleraar in de gezondheids-
leer der grote huisdieren en de zootechniek
en de toenmalige hoogleraar in de tropi-
sche en protozoaire ziekten te Utrecht, red.)
gekomen. We hebben zes weken over
Nieuw-Guinea rondgezworven. Zij hebben
een rapport geschreven over wat er moest
gebeuren. Dat is de basis geweest waarop
ik in Nieuw-Guinea gewerkt heb, zowel vee-
teeltkundig als diergeneeskundig.

De opleiding in Utrecht was, en is nu nog
steeds, natuurlijk erg klinisch en op het
individuele dier gericht. Ik heb wat dat be-
treft erg veel aan Hoekstra gehad. Die ken-
de Indonesië als zijn broekzak. Maar toch
werd je in het diepe gegooid. Eigenlijk door-
dat je niet al te veel gekke opmerkingen en
brokken maakte, kreeg je uiteindelijk ook
het vertrouwen van de landbouwmensen.

U hebt al eerder opgemerkt dat u daar het
belang van de zootechniek hebt leren ken-
nen.

Ja, er zaten nogal wat Indische Nederlan-
ders die kleine kippenbedrijfjes hadden. Die
vroegen een kredietgarantie aan bij het
Gouvernement. Die aanvraag kwam dan bij
Zwart terecht om te beoordelen. Ik heb zelfs
een keer naar het Landbouwkundig Econo-
misch Instituut moeten schrijven met de
vraag hoe je de kostprijs van een ei bere-
kent. Dat weet je niet als veterinair.
Ik was er pas een week en toen kwam de
South Pacific Commission, dat is een regio-
nale organisatie, op bezoek. Die vonden dat
er een rijst- annex veebedrijf moest komen.
Dus ik ging met die mensen op toernee om
het terrein te verkennen waar dat bedrijf
gevestigd zou kunnen worden. Ik moest me
ook verdiepen in grasland en graslandecolo-
gie. Dat was ook vlagvertoon, hoor. De
directeur vond dat ik maar naar een gras-
landconferentie in Nieuw-Zeeland moest. Ik
heb echt peentjes gezweten bij dat soort
dingen natuurlijk.

Toen Nieuw Guinea in 1962 aan Indonesië
overgedragen werd zat er heel wat meer
staf dan toen ik kwam. Een veeteler was er
hoofd geworden, er zat in het voormalige
Hollandia een dierenarts en er was een
vrouwelijke dierenarts als bestuursambte-
naar aangesteld, die ook kleine huisdieren
deed.

Als we eens naar de veterinaire opleiding
van nu in Utrecht kijken, dan zien we dat er
in het curriculum aandacht wordt besteed
aan tropische ziekten tijdens reguliere col-
leges in het derde studiejaar en tijdens de
tropencursus, een keuze co-schap in de
laatste fase van de studie. Deze tropencur-
sus wordt al gegeven sinds het begin van
de zeventiger jaren. Andere Europese vete-
rinaire opleidingen hebben helemaal geen
tropische ziekten in de basisopleiding. Ik
denk aan fvlaisons Alfort, Berlijn, Edinburgh.
Die geven het tropenonderwijs in de vorm
van een postacademische cursus.

Dat is niet helemaal zo, want in Hannover
en bijvoorbeeld Berlijn krijgen de studenten
toch behoorlijk wat van de protozoölogie en
protozoaire ziekten, maar niet specifiek op
de tropen gericht. Ook Engeland doet er
niet zoveel aan. Het begrip tropische ziekte
is natuurlijk heel arbitrair.

Waarom is het zo belangrijk dat het in Ne-
derland wel in het reguliere onderwijs zit,
en dus in het standaard kennispakket van
de afgestudeerde dierenarts?

Ik denk dat de verklaring toch erg pragma-
tisch is; dat het gewoon qua financiering en
qua opzet het makkelijkst paste. En gedeel-
telijk is de verklaring historisch, eigenlijk. De
Bliek en Kraneveld
(voorgangers van Prof.
Zwart, red.)
gaven al wat tropische ziekten.
Er zijn misschien wel eens plannen geweest

-ocr page 49-

om dierenartsen die naar Indië gingen Iiier
een cursus te geven, maar meestal kregen
ze die daar ter plekke. En, wat natuurlijk
heel belangrijk was, daar zat al een kader
waarbinnen ze geplaatst werden. Dus dat is
eigenlijk een post-academisch verhaal. Er is
nooit een post-academische cursus tropi-
sche ziekten in Nederland van de grond
gekomen. In tegenstelling tot Engeland waar
zo\'n opleiding voor de quot;colonial officersquot; al
lang bestond. Duitsland moest het helemaal
opbouwen na de oorlog en heeft toen in
Berlijn speciaal het Tropen Seminar opge-
richt.

Wat mijn vraag impliceerde is: Wat moeten
Nederlandse dierenartsen met kennis van
tropische dierziekten?

Ten eerste, het is hoe langer hoe minder
geworden wat ze aan tropische ziekten
krijgen en ik dacht ook wel terecht. Runder-
pest wordt nu niet meer in het reguliere
onderwijs gegeven maar in de tropencursus,
als voorbeeld van een ziekte die volledig
bepaald is door sociale en economische
omstandigheden.

Ten tweede hebben we altijd gezegd dat ze
er wat van gehad moeten hebben omdat er
nogal wat dieren geëxporteerd worden; bij
de export heb je toch rekening te houden
met wat daar kan gebeuren.
Verder natuurlijk ook vanwege de import.
Een voorbeeld is lelshmaniasis, een heel
typische importziekte bij de hond en de kat.
Ook babesiosis bij de hond is een typische
importziekte. De afdeling Bijzondere Dieren
is eigenlijk door Kraneveld gestart. Die zag
vanuit dierentuinen veel ziekten uit de tro-
pen binnenkomen. Dat is ook helemaal ver-
anderd. Er komt bijna geen dier meer bin-
nen. De import is een stuk minder gewor-
den.

Een aantal van uw promovendi hebben
steun gekregen van WOTRO. U bent zelf lid
geweest van een WOTRO werkgroep?

Ja, WOTRO was oorspronkelijk bedoeld
voor onderzoek in Suriname en Nieuw-Gui-
nea. Dat is verbreed tot quot;de tropenquot;. Toen is
de naam WOTRO ook geïntroduceerd.
Je had twee afdelingen, de een voor de
natuurwetenschappen en de andere voor de
sociale wetenschappen, met een bestuur en
een beoordelingscommissie. Die commissie
kwam eens per jaar bij elkaar. Vanaf 1967
ben ik een jaar of drie voorzitter van de
afdeling natuurwetenschappen geweest.
Binnen deze afdeling zaten biologische
onderwerpen, maar ook geologische, medi-
sche en veterinaire. Dus zeg maar alle bèta-
wetenschappen zaten er in. Op een gege-
ven moment is dat veranderd. Toen de reor-
ganisatie begon, ben ik afgetreden. Na de
reorganisatie ben ik bij een werkgroep te-
recht gekomen. In die werkgroep zaten
alleen nog de medische en veterinaire za-
ken.

Denkt u dat het nodig is WOTRO als een
apart onderdeel binnen NWO te handha-
ven?

Ik zou daar heel sterk voor pleiten. Ik denk
toch dat het tropenonderzoek zijn eigen
problematiek heeft. Natuurlijk moet het we-
tenschappelijk goed onderzoek zijn, maar ik
denk dat het daarnaast toch zijn eigen pro-
blematiek heeft. Het onderzoek dat door de
Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
gesubsidieerd wordt is altijd sterk quot;deve-
lopment orientedquot;. Tenwijl het WOTRO-on-
derzoek - en dat is natuurlijk ook een zwak-
te - veel meer academisch van opzet is. Ik
vind het geweldig jammer dat er zo weinig
geld is, 2,5 miljoen gulden per jaar onge-
veer? Dat is natuurlijk niks, dat moet veel
hoger. Maar dat ligt politiek heel moeilijk. Je
moet zien aan te tonen waarom het budget
omhoog zou moeten.

Zou dat niet te combineren zijn met de rol
van het DGIS?

Ik weet niet of het nu nog zo is, maar het
DGIS kreeg alle WOTRO projecten ter be-
oordeling. De projecten die ontwikkelingsre-
levant waren, daar gaven ze geld voor. Het
DGIS subsidieerde WOTRO dus ook.

Wat Ik bedoel is dat het DGIS een grote
som onderzoeksgeld te verdelen heeft on-
der stringente normen van de Minister voor

-ocr page 50-

Ontwikkelingssamenwerking. Zou het niet
beter zijn en wetenschappelijk meer inte-
ressant als WOTRO dat geld zou verdelen?

Dat zal de minister nooit doen. Ik geloof dat
dat politiek volkomen onhaalbaar is.
WOTRO hoort heel duidelijk bij het Ministe-
rie van Onderwijs en Wetenschappen. Ook
dit ministerie heeft een taak het tropenon-
derzoek in Nederland in stand te houden en
moet dus ook geld beschikbaar stellen voor
wetenschappelijk onderzoek en dan bij
voorkeur voor de tropen. Wij hebben in het
verleden wel geld gekregen voor onderzoek
in Nederland, maar ik denk dat dat helemaal
is afgelopen. Het Ministerie van Ondenwijs,
wil het die specifieke kennis behouden,
heeft hier in ook wel degelijk een taak.

Een andere activiteit van u is uw betrokken-
heid bij de AITVM. U bent onder andere
mede-oprichter geweest van die quot;club\'.

Oh, de conferenties, ja. Het initiatief kwam
in 1973 van Edinburgh, in navolging van de
medical schools, die regelmatig bij elkaar
kwamen. Sir Alexander Robertson heeft het
initiatief genomen om de Europese, Ameri-
kaanse en Australische instituten bij elkaar
brengen. Daarnaast heeft men, in tegenstel-
ling tot de medici, van het begin af gezegd
dat ook de instituten uit de ontwikkelingslan-
den erbij betrokken moesten worden. An-
ders zou het een steriele zaak blijven. Vanuit
Afrika waren er nogal wat directeuren van
veterinaire diensten, veterinaire faculteiten
en onderzoeksinstituten bij betrokken. Ik
ben na de oprichting meteen in het dage-
lijks bestuur gekomen. Men had grootse
plannen voor het uitwisselen van docenten
en onderwijsmateriaal en ten aanzien van de
policy voor diergeneeskunde en veeteelt. En
men had het plan om om de drie a vier jaar
bij elkaar te komen.

Ja, al die grootse plannen... de uitwisseling
van docenten bleef heel beperkt. Aan de
andere kant moet ik wel zeggen, doordat
men die instituten goed kent, weet je na-
tuurlijk waar de expertise zit. Formeel heeft
men nog geprobeerd om een donorenbeleid
te krijgen ten aanzien van de hele veeteelt-
ontwikkeling. Uitwisseling van studiemateri-
aal is ook heel beperkt. De Engelsen en de
Fransen hebben nu een gemeenschappelij-
ke pool en wisselen staf en studenten uit.
Ikzelf kom regelmatig in Duitsland als gast-
docent. Je moet je daarbij wel realiseren dat
de Fransen, Duitsers en Engelsen meer
manpower hebben dan de Nederlanders.

Het zal dus nog lang duren voordat er een
gemeenschappelijke door iedereen erken-
de internationale tropencursus zal zijn die
opleidt tot bijvoorbeeld het Masters niveau?

Dat duurt nog wel eventjes, ja. Eerlijk ge-
zegd, en dat klinkt heel hard hebben de
Fransen en de Engelsen bij hun gezamenlij-
ke onderwijs de Nederlanders, Belgen en
Duitsers helemaal niet nodig.
Daarnaast hebben we natuurlijk wel iedere
drie a vier jaar een conferentie, afwisselend
gehouden in een ontwikkelingsland en in
Europa. Daar ben ik nu weer voorzitter van.

Op dit moment zijn netwerken steeds popu-
lairder aan het worden. Ligt het niet voor de
hand dat de AITVM op die basis nauwer
zou gaan samenwerken om bijvoorbeeld
het onderzoek beter te kunnen coördineren
en misschien wel exploiteren?

Dat was ook het oorspronkelijke idee. We
zeiden eigenlijk: quot;Laten we ons concentreren
op Europa, onder de paraplu van de EGquot;.
Dat is niet helemaal gelukt. Maar wel krijg je
van die driehoeksverhoudingen. Utrecht
werkt bijvoorbeeld samen met Parijs en
Edinburgh op het gebied van
Theileria an-
nulata,
maar het is teveel eer als je zegt dat
dat vanuit de AITVM is gekomen.

Zou het niet de toekomst moeten zijn? Als
je de onderzoekstaken afstemt onder de
deelnemende instituten zou je toch een
veel hoger rendement krijgen?

Jawel, dat gebeurt natuurlijk ook wel. Maar
het hele netwerk dat nu bestaat is geheel op
vrijwillige basis. Het is nooit formeel opge-
richt. Het heeft geen statuten, geen huishou-
delijk reglement en... het heeft geen geld.
Als er nu onderzoek op elkaar afgestemd
wordt, dan wordt dat door de EG betaald.
Maar men weet donders goed waar de ver-
schillende instituten mee bezig zijn. Dat is
het voordeel wel.

Vele studenten werden mede door u ge-
ïnspireerd een baan in de tropen te zoeken,
daarbij terzijde gestaan door medewerkers
van vroeger het Instituut en de Vakgroep en
tegenwoordig het BIC. Honderden studen-
ten deden een stageperiode in de tropen
en honderden dierenartsen waren voor
kortere of langere tijd werkzaam in de tro-
pen. Voor vrijwel iedereen vormen die tro-
penjaren een onvergetelijke periode in hun
leven, waarbij ze ervaringen opdoen die
later bij een baan in Nederland van bijzon-
der belang kunnen zijn.
Hoe is uw kijk op dit moment op de moge-

-ocr page 51-

lijkheden voor Nederlandse dierenartsen in
de tropen. Hun taak zal toch anders worden
dan in het verleden. Veel ontwikkelingslan-
den leiden zelf ruim voldoende en goed
gekwalificeerde dierenartsen op.

Ik denk toch dat het verschrikkelijk belang-
rijk is dat een aantal jonge mensen in de
gelegenheid is, ook al blijven ze later mis-
schien in Nederland, om eens een half jaar
stage te lopen in de tropen. Ik denk dat je
dat moet houden. Dat bevordert het bewust-
zijn voor de hele ontwikkelingsproblematiek
en de relativering van de Nederlandse situa-
tie. Het oorspronkelijke doel van de tropen-
cursus was dat de mensen na hun stage
ook een baan in de tropen zouden krijgen.
De hoeveelheid banen is geweldig afgeno-
men omdat men niet zo\'n grote behoefte
meer heeft aan pas afgestudeerden. Men
zegt dat die mensen nog niet kunnen func-
tioneren. Ik denk dat het hoe langer hoe
moeilijker wordt, en je ziet het in allerlei dis-
ciplines. Mensen moeten eerst ervaring
opdoen voordat ze ergens in de tropen
terecht kunnen.

Er is dus nog wel toekomst.....

Er is nog wel toekomst en kijk, de arbeids-
markt kan niemand voorspellen. De arbeids-
markt voor dierenartsen in de tropen zal
toch altijd beperkt blijven. Die markt was
altijd zo\'n beetje 1,5% van het aantal dieren-
artsen. Er zijn nu natuurlijk ontzettend veel
dierenartsen bijgekomen, dus dat percenta-
ge kan best teruggelopen zijn. Het zullen
nooit gigantische aantallen worden.

Als je me nou vraagt in welke richting dat
dan zou moeten zijn, een baan in de ontwik-
kelingslanden, dan denk ik aan het onder-
wijs. Ik zie nauwelijks meer mogelijkheden
op onderzoeksinstituten; ja, het ILRAD nog
wel, maar het aantal mensen dat namens
Nederland op het ILRAD werkt is zeer be-
perkt.

Je moet niet vergeten dat de salarissen hier
in Nederland erg goed zijn. En dat is natuur-
lijk het grote verschil en tevens de grote
moeilijkheid in die landen. Er zijn een hele-
boel vacatures. Je moet erg idealistisch zijn
en allebei een baan hebben daar, dan red je
het. In het onderwijs zal, ook op HBO-ni-
veau nog lange tijd behoefte bestaan aan
goede mensen.

Een ander probleem is dat als de mensen
een poos in een ontwikkelingsland gewerkt
hebben en dan weer terug komen.... We
hebben op ons instituut natuurlijk altijd
opengestaan voor die mensen. Dat is nu
voorbij. Ik ben realist genoeg om in te zien
dat tropengangers voor een heleboel men-
sen toch maar een stelletje avonturiers zijn
die niet bij zijn gebleven op het gebied van
de wetenschap. En dan is het een beetje
een quot;self-fulfilling prophesyquot;. Als je weg gaat
met het idee: hoe kom ik ooit weer een keer
aan de slag, ik raak helemaal achter, dan
moet je niet gaan. Als ik omgekeerd kijk
naar de mensen die teruggekomen zijn en
om wat voor reden dan ook in Nederland
wilden blijven, dan zijn die allemaal goed
terecht gekomen. Misschien een of twee
niet, maar die waren ook in de tropen al
mislukt. Misschien had niet iedereen meteen
het baantje dat hij of zij hebben wou. Som-
migen hebben ook eerst weer stage moeten
lopen.

Heeft u een advies voor mensen die naar
de tropen willen en te horen krijgen dat er
geen werk is? \'Komt u over drie, vier jaar
nog maar eens terug\'. Hoe moeten ze de
noodzakelijke ervaring op te doen?

Dat hangt een beetje van je mentaliteit af. Er
zijn natuurlijk mensen die via organisaties
als Volunteer Services Overseas worden
uitgezonden. Dat is qua salaris gewoon

afzien. Er zijn mogelijkheden; ja...... voor

diegenen die echt weg willen en er ook voor
werken, die lukt het wel. Maar het vereist
nogal wat, zeker als je een partner hebt. Je
zult heel eenvoudig moeten beginnen.

Jean de Gooijer
Robert Paling

-ocr page 52-

STUDENTENSTAGES IN DE TROPEN
quot;Mutsen op en handschoenen aanquot;

Al voor het volgen van de tropencursus voelen sommige studenten de behoefte om in het
kader van hun studie eens ver over de grens te gaan kijken. Mirjam Coert en Jan Willem
Downer meldden zich dan ook al lang van te voren met hun plannen bij het Bureau
Internationale Contacten (BIC) van de faculteit. Via het BIC kwamen zij uiteindelijk in
contact met Dr. E. van der Kuip, quot;senior technical adviserquot; bij het FAO-project quot;Proyecto
Modelo de Desarollo Lechero Integral, Caharquot; in Ecuador.

De voorbereidingen namen veel tijd in beslag. Spaans leren, een projectvoorstel schrijven
en financiering voor de reis vinden, is een hele kluif tijdens je afstudeermaandenl

Op de hoogvlakte is het \'s
ochtends vroeg nog erg
koud (foto: Downer)

Een land op de evenaar

Ecuador ligt op de evenaar. Lekker warm

dus, dachten wij..... Helaas viel dat tegen!

De stad Cuenca, waar we woonden, ligt op
2500 m. boven zeeniveau en heeft het hele
jaar een lente-klimaat. Maar de provincie
Cahar, waar we werkten, ligt op 3000 tot
3500 meter: koud, winderig en vaak nat en
modderig! Zeker \'s ochtends hebben we
nog wel eens met mutsen op en hand-
schoenen aan gewerkt.
Ondanks dat Ecuador het kleinste Andes-
land is, kent het een grote verscheidenheid
aan landschappen en klimaten. Het is grof-
weg in te delen in 3 zones: een vochtig-
tropische kuststrook, waar een groot deel
van de bananenproduktie in de wereld van-
daan komt. Landinwaarts lopen van noord
naar zuid twee bergketens die samen de
Andes vormen. In deze regio worden aard-
appels geteeld en hier ook komt de meeste
melk (en kaas) vandaan. Ten oosten van dit
gebied begint het regenwoud. Daar wordt
olie gewonnen en ontstaat de Amazone.
Het land is naar Latijns-Amerikaanse nor-
men erg rustig en kent nu al 13 jaar een
meer en meer stabiele democratie met een
afnemende invloed van het leger. De econo-
mie groeit langzaam maar gestaag en kent
een inflatie van zo\'n 50 % per jaar (niet echt
veel voor Latijns-Amerika!)

Het Utrecht van Ecuador

Wonen in Cuenca is een genoegen. Qua
grootte en sfeer is het quot;het Utrechtquot; van
Ecuador. Met twee universiteiten en een
mooi, knus en sfeervol gerestaureerd cen-
trum in Spaans-koloniale stijl. Helaas waren
deze locaties altijd op minstens 40 minuten
lopen van ons huis; tweedehands fietsen
worden er niet verkocht en nieuwe fietsen
hebben er Europese prijzen. Dat is een te
grote investering voor een half jaar. Taxi\'s
overigens, kosten omgerekend ƒ 1,~ tot
1,50 voor een ritje...

Je kunt in Ecuador alles kopen, zij het dat
je daar af en toe stad en land voor moet af-
sjouwen! Verder hebben ze een enorme
variëteit aan ons onbekend fruit, boomtoma-
ten, naranjillas, babacos en bananen in
minstens 5 soorten. Kosten voor levenson-
derhoud zijn er de laagste van heel Zuid-
Amerika. Voor ons betekende dat dat we
met onze basisbeurs goed rond konden
komen.

De veeteelt in de Canar

In Ecuador bestaan grote hacienda\'s met
Holstein Friesian koeien, melkmachines en
een goed weidebeheer met beregening en
verbeterd grasland, maar de meeste boeren
in de Cahar hebben slechts 5 koeien en
melken met de hand. De koeien bestaan uit
kruisingen van het oorspronkelijke criollo
ras met Holstein Friesians. Ze worden op
natuurlijk of in een enkel geval op verbeterd
grasland gehouden. Elk dier staat afzon-
derlijk vastgebonden aan een paaltje en
wordt 1 tot 3 keer per dag verplaatst. Deze
koeien geven gemiddeld niet meer dan 5
liter melk per dag. Verder wordt bij het voor-
behandelen voor het melken meestal nog
gebruik gemaakt van het kalf.
Vooral de jongere boeren met middelgrote
tot grote (4-10 koeien) bedrijfjes zijn zeer

-ocr page 53-

geïnteresseerd in diergeneeskundige en
andere teclinisclie ondersteuning en advie-
zen. Vooral omdat er met kleine en vaak
simpele veranderingen al veel te winnen
valt.

Het project

Het project quot;Proyecto Modelo de Desarollo
Lechero Integral, Canarquot;, is een voorbeeld-
project voor de Andes-reglo en heeft als
doelstelling het quot;integraal bevorderen van de
melkveeteeltquot;. Dat betekent dus niet alleen
het sturen van dierenartsen en het houden
van technische cursussen, maar ook het
verbeteren van de dorpsorganisatie, gras-
landverbetering, het organiseren en inrichten
van melkverzamel- en koelcentra en bijvoor-
beeld het ondersteunen (onder andere door
het subsidiëren) van krachtvoer- en (kunst)-
mestgebruik.

Alle veranderingen binnen een agrarische
maatschappij, waar ook ter wereld, gaan
langzaam, maar we kregen zeker de indruk
dat het project hier welkom was. De comu-
nidades zagen het vaak als quot;hunquot; project,
waardoor de werksfeer heel plezierig was.

Onze taak

We hebben samen met Alvaro Miranda, een
Ecuadoriaanse bijna afgestudeerde student
diergeneeskunde, een onderzoek gedaan
naar subklinische mastitis bij de koelen van
drie boeren-gemeenschappen (comunida-
des). Ook hebben we veel gegevens verza-
meld over melktechniek, melkhygiëne en
hoe daar het melkvee gehouden wordt. Dat
deden we door de boeren tijdens het mel-
ken te bezoeken. Meestal gebeurde dat
tussen 6 en 8 uur s\'ochtends en vaak waren
we anderhalf uur per auto en lopend onder-
weg voor we bij de koelen waren. Er werd
ons dan ook vaak gevraagd quot;En, vroeg
opgestaan vanochtend?quot;
Na deze vroege uitstapjes gingen we naar
ons laboratorium in het projectgebouw waar
we de melkmonsters op voedingsbodems
entten, die van de vorige dag aflazen en de
andere gegevens verder verwerkten.

Dierenartsen en boeren

Contact met de jonge dierenartsen en ande-
re medewerkers op het project verliep al
snel ongeveer als quot;tussen co-assistenten
onderlingquot;. De informatie-overdracht naar
beide kanten verliep dan ook soepel. Het ni-
veau van de dierenartsen in Ecuador ligt
overigens wat lager dan In Nederland. Dit
komt voornamelijk door hun opleiding, waar
nog wel eens hiaten in zitten.

Ook het contact met de boeren in de Cahar
verliep, na een eerste aftasten, meestal
uitstekend, vaak met grote nieuwsgierigheid
van hun kant. Onze voetballers kenden ze
beter dan wij. quot;Nederland is een klein landje
in het noorden, met net zo\'n klimaat als
hier, en ze exporteren, ook net als hier,
aardappels, melk(koeien) en voetballersquot;,
was een uitleg die snel veel verduidelijkte.

Jan Willem Downer
Mirjam Coert

-ocr page 54-

Utrecht, Nederland

9 oktober 1992.

Symposium on quot;Tropical Animal Health
and Production: Bovine thelleriosisquot;. Geor-
ganiseerd door het quot;Committee for the Ad-
vancement of Tropical veterinary Sciencequot;
(CATS) en het Bureau Internationale Con-
tacten van de Faculteit Diergeneeskunde.
Sponsor van dit symposium is Pitman
Moore. Programma: Introduction and
epidemiological aspects; Current control
measures; Recent developments towards
improved vaccines. Informatie en registratie:
Bureau Internationale Contacten Postbus
80.163, 3508 TD Utrecht (Tel.: 31.30.-
532116, telefax: 31.30.531815).

Annecy, Frankrijk

14-16nbsp;oktober 1992.

First International Seminar and Workshop
on non-tsetse transmitted animal trypanoso-
miasis (NTTAT). Onderwerpen: epidemio-
logie, economie, diagnose, biochemie,
chemotherapie. Informatie: Dr. L. Touratier,
228 Boulevard President Wilson, 33000 Bor-
deaux, Frankrijk (Tel.: 33.56448929).

Yogyakarta, Indonesië

15-21nbsp;november 1992.

International Seminar on: quot;Livestock services
for smallholders. A critical evaluation of the
delivery of animal health and production
services to small-scale farmers in the deve-
loping worldquot;. Georganiseerd door de Indo-
nesian International Animal Science Re-
search and Development Foundation (INI
ANSREDEF). Programma: Defining pro-
blems and opportunities for improved small-
holder welfare; Identifying solutions; Delive-
ring livestock services; Making it happen-
Policy options. Sponsors van dit siminar
zijn: Directoraat General of Livestock Sen/i-
ces (Indonesia), Canadian International
Development Agency (Canada) en Overseas
Development Aministration (UK). Informatie:
Secretariat Livestock Services Seminar,
Programme coordinator, Dr. Peter Daniels,
INI ANSREDEF, Jl Pangrango 2, P.O. Box
94 BOUT, Bogor (Tel.: 62.251.322429/-
311657, telefax: 62.251.326425).

Cholburi, Thailand

29 november - 4 december 1992.
XIII International Congress for Tropical Me-
dicine and Malaria. Georganiseerd door:
International Federation for Tropical Medici-
ne. Plaats: The Ambassador Jomtien Beach

Hotel, Cholburi, East Coast. Informatie:
Congress Secretariat, Faculty of Tropical
Medicine, Mahidol University, 420/6 Rajvithi
Road, Bangkok 10400, Thailand (Telefax:
66.2.2468340, telex: 84770 unlmaill).

Groningen, Nederland

9-10 december 1992.

Conferentie over: Development related re-
search; a second look at the role of the
Netherlands. Georganiseerd door de Univer-
siteit Groningen, de RAWOO en het DGIS.
Onderwerpen: Research and development;
Research in developing countries; Trends
and prospects of development related re-
search in the Netherlands; The role of Dutch
universities and research institutions; Confe-
rence review. Plaats: Universiteitsgebouw,
Universiteit Groningen, Broerstraat 5, Gro-
ningen. Voor informatie en aanmelding: Mw.
I.A. van der Werf, Centre for Development
Studies, Universiteit Groningen, postbus 72,
9700 AB Groningen. (Tel.: 31.50. 637224,
telefax: 31.50.635454).

Gouadeloupe, French West Indies

2-6 februari 1993.

Second Biennial Meeting of the American
Society of Tropical Veterinary Medicine
(ASTVM 93). Symposium on: Heartwater:
Current status and research update;
Ambly-
omma variegatum:
Biology and control;
Dermatophilosis: Epidemiology and control.
Informatie en registratie: Dr. Katharine M.
Kocan, ASTVM-93 Conference Chair. Dep.
of Veterinary Pathology, College of Veteri-
nary Medicine, Oklahoma State University,
Stillwater, OK 74078, USA (Tel.: 1.405.-
7447271, telefax: 1.405.7445275).

Wageningen, Nederland

13-15 april 1993.

Zodiac Symposium 1993: quot;The biological
basis of sustainable animal productionquot;.
Georganiseerd ter gelegenheid van het 75-
jarig bestaan van de Landbouwuniversiteit
Wageningen. De conferentie heeft tot doel:
quot;presenting new and contrasting, if not con-
troversial view-points on various aspects of
sustainable animal production in (eco)sys-
tems in western and tropical countriesquot;.
Plaats: Internationaal Agrarisch Centrum.
Registratie kosten: Dfl. 400. Informatie: Sec-
torbureau Dierlijke Produktie, Gabriel L. van
Winkel, Postbus 338, 6700 AH Wageningen
(Tel.: 31.8370.83911, telefax: 31.8370.-
83962).

AGENDA 1992-1993

-ocr page 55-

EQUAIOR

NEWSLETTER ON VETERINARY ASPECTS OF INTERNATIONAL DEVELOPMENT COOPERATION

Volume 4, no. 6
November, 1992

EQUATOR

is published by the Office
for International Coope-
ration of the Faculty of
Veterinary Medicine of
Utrecht University and the
Foundation DIO.

If undeliverable please
return to:
Editor EQUATOR
Faculty of Veterinary
Medicine

Office for International
Cooperation
P.O. Box 80.163
3508 TD Utrecht
the Netherlands.

ISSN 0923-3334

Awareness of the environment is increasing.
More and more people are convinced that a
change in human behaviour is necessary in
order to preserve the remaining nature in
the world.

Nowadays, sustainability and environment
are key words in discussions on agricultural
issues, also in relation to development co-
operation. As Prof. Hill stated in the opening
speech of the third symposium on Tropical
Animal Health and Production, animal health
is a necessary condition for the preservation
of the environment. In this way a link is
established between fundamental research
and the protection of nature. You will find a
report on this symposium, which was held
in Utrecht on 9 October 1992, in this issue
of EQUATOR.

Also the 7th International Conference of

Institutions of Tropical Veterinary Medicine
centred around the main theme of animal
production in relation to sustainable agricul-
ture. Prof. Zwart, one of the initiators of
these three-yearly conferences, reports.
Finally we have a report from ILRAD on its
contribution to speeding up the pace of
breeding programmes to produce cattle that
resist trypanosomiasis. Increased exploitati-
on of trypanotolerance is expected to make
a major contribution to sustainable livestock
production in Sub-Saharan Africa in the next
decades.

Other items in this issue are a contribution
of Desire Römer, a final year veterinary stu-
dent, who spent six months in Naivasha,
Kenya, at a dairy cattle project, and the
usual features as the calendar, recent publi-
cations and international vacancies.

FROM THE EDITOR

EQUATOR is published bi-
nnonthly.

The March, July and
November issues of
EQUATOR are published in
English.

For all information, copy
and subscriptions please
contact the editor.

Subscription is free of
charge.

For changes in address
and termination of sub-
scription please return the
corrected label to the edi-
torial office.

Objectives of the conference

The main objectives of the conference were
to bring together all parties involved in the
improvement of animal health and animal
production in tropical regions, to identify the
achievements, difficulties and future pros-
pects in the fields of tropical animal health
and production and to discuss proposals
and strategies for promoting appropriate
concepts of livestock production and animal
health in sustainable agriculture.
In order to achieve these objectives, experts
were invited to present key notes and lead
workshops.

Among the topics covered by these spea-
kers, mention can be made of animal pro-
duction in Africa and more in particular Côte
d\'Ivoire, privatization of animal production
services and the appropriate training re-
quired, the possibilities for small ruminant
development, backyard or extensive pig and
poultry production, the strategies for dairy
development and animal health, the role of
animal production in relation to sustainable

THE 7th INTERNATIONAL CONFERENCE OF
TROPICAL VETERINARY MEDICINE

The Côte d\'Ivoire National Committee and the Association of Institutions of Tropical
Veterinary Medicine (AITVM), organized the 7*^ international conference on quot;Livestock Pro-
duction and Diseases in the Tropicsquot;, in Yamoussoukro, Côte d\'Ivoire, from 14-18
September, 1992. The main theme of the conference was quot;Animal Production as an
essential part of sustainable agriculturequot;. The 7\'quot; conference was attended by approximately
280 participants: about 100 participants from Côte d\'Ivoire and more than 150 from 60
different countries. Most participants came from Africa and Europe; a few were from Central
America and Asia. This mixture gave special flavour to the South-South dialogue.

-ocr page 56-

AITVM

The Association of Institu-
tions of Tropical Veterina-
ry Medicine (AITVM) is
composed of institutes
which are specifically
engaged in education in
tropical animal health and
production at all levels, in
research and in promotion
of livestock development.
The activities of the Asso-
ciation are organized by a
Standing Committee con-
sisting of representatives
from eleven countries.
Amongst others, the
Association has organized
six international conferen-
ces on tropical health and
production: in Scotland
(Edinburgh, 1973), in
West-Germany (West-
Berlin, 1976), in Kenya
(Nairobi, 1980), in USA,
Florida (Kissimmee, 19-
83), in Malaysia (Kuala
Lumpur, 1986) and in the
Netherlands (Wageningen,
1989).

agriculture an(j the preservation of the envi-
ronment.

Short communications on these subjects
were also presented. These, together with
the workshop results, were discussed in
groups, from which recommendations and
conclusions were formulated and presented
to the plenary session.

Concern for the environment

The participants in the workshops expres-
sed their concern for the environment. The
relation between (intensive) animal produc-
tion and the environment was given special
attention. It was recommended, among
other things, that studies be undertaken on
the effects of animal production on the envi-
ronment in different ecological zones, in
order to:

-nbsp;enhance the knowledge of the impact of
animal production on the environment;

-nbsp;define and establish technologies that
are suited for sustainable development;

-nbsp;develop intensive farming systems that
do not endanger natural resources.

The workshop participants also recom-
mended encouraging the incorporation of
agricultural production in a multidisciplinary
setting; incorporating awareness of the
environment in the education of policy
makers and producers and increasing pu-
blic awareness of environmental issues;
organizing a multidisciplinary conference as
soon as possible in order to evaluate the
Impact of animal production on the environ-
ment and to guide the political choices that
have to be made.

Public relations

The strength of the AITVM conference lies in
the fact that the participants do not repre-
sent a country or organization. This allows a
frank and open discussion. As a result, not
only technical matters were discussed, but
also political issues like privatization and
livestock policies. Although the recommen-
dations are not binding for anyone, they will
certainly play a role in official negotiations.
The national organizing committee per-
formed its task excellenty. The logistics,
translation, etc. were well taken care off,
and, perhaps most important of all, officials
of the Government of Côte d\'Ivoire, up to
ministerial level, were present on ail official
occasions. This reached its climax when
awards were granted by the Minister of
Agriculture to three participants of the Con-
ference, namely Ir. J. Mulder of the Com-
mission of the EC, Dr. W. Masiga of the
OAU and Dr. Y. Cheneau of the FAO. The
local media covered the conference with
interviews on television and in the press.
Everybody hopes that the success of this
conference can be repeated in 1995 in
Berlin.

Proceedings

The full proceedings of the Conference will
be available in 1993 and can be recom-
mended to any person interested in the
latest developments and thoughts on animal
health and production in the tropics.

Prof. Dr. D. Zwart

VETERINARY TRAINEESHIP IN THE
TROPICS

My main interest is diary cattle, but where.......?

During the (last) year of their education at the Faculty of Veterinary Medicine of Utrecht
University, the Netherlands, veterinary students with a special interest in the tropics can
choose to take part in a special 10 week course on quot;Tropical animal health and husbandryquot;,
the so-called quot;Tropencursusquot;. Students who seriously consider opting for a job in the
tropics after graduation, may wish to do a student traineeship in a tropical country at some
stage in their veterinary education. After finishing their veterinary education, including the
special course on tropical animal health and husbandry and the practical training in a
tropical country, these young veterinarians are well-prepared for a professional career in the
livestock sector in any part of the world. Desirée Römer is one of these veterinarians to be.
She just returned from Naivasha in Kenya, where she spent six months doing research on
the fertility of dairy cattle. What follows is a report on her experiences in East Africa.
Preparationsnbsp;Curagao, Netherlands Antilles) 1 did not

As I was born and bred in the tropics (on hesitate to select the quot;Tropencursusquot; as

-ocr page 57-

optional part of my differentiation in large
animal medicine. I started out with the idea
that I could eventually use my knowledge
on the Netherlands Antilles. It was only
during this course that I started to think
about performing a traineeship in a devel-
oping country and to compare the situation
in such a country with the Antillian situation.
Also, the possibility to get acquainted with
Africa attracted me. I went to the Office for
International Cooperation of the Utrecht
Faculty of Veterinary Medicine, which medi-
ates in finding traineeships for motivated
students. After several discussions, it was
decided that I would go to the Dairy Cattle
and Poultry Research Project (DCaPR-pro-
ject) in Kenya for 6 months. This project is
financed by the Dutch Ministry of Foreign
Affairs (Directorate General for International
Cooperation) and is monitored by the Expe-
rimental Station for Cattle Breeding in Leiy-
stad.

The country

Kenya is a fairly well developed East African
country that is independent since 1964. For
years, this young republic set a good
example for Africa. Political stability and an
expanding economy in the first years after
its independence made the country attrac-
tive for western countries to provide devel-
opment assistance. The first president,
Jomo Kenyatta, is still being honoured as
the man who brought Kenya independence
and prosperity. Since his death in 1978,
Kenya is slowly sinking back in a dependent
position. Large-scale corruption and an
alarmingly rapid population growth block
further development and will perhaps prove
to be disastrous in the end. The deteriora-
ting economical situation leads to disaffec-
tion. This unrest, which was first suppressed
hard-handedly, but is now crystallizing into
a form of political opposition, but may even-
tually cause major turmoil. Also, the overt
tribal conflicts increase the problems.
Because of these factors, investors and
tourists stay away, which weakens the econ-
omy even further.

Due to the huge differences in altitude, Ke-
nya shows a wide variety in climates and
landscapes. The northern part of the coun-
try is characterized by dry and hot deserts
(Turkana) while the coast is known for its
humid and warm palm tree resorts like
Mombassa. In between these extremes,
several types of climate co-occur, each with
its matching landscape.

Coffee is the major export product. Tea,
sisal, pyrethrum, rice, sugar and cotton are
other important export products. Besides
arable farming, cattle breeding is of great
importance. Almost every family has a
quot;shambaquot; where they grow their own maize
and vegetables, and preferably keep some
cows and other livestock. It is still custom-
ary that a dowry be provided which consists
of cattle, sheep, goats and/or chickens. Milk
and meat are important foodstuffs.
To increase the milk production, high-yiel-
ding cattle breeds have been introduced.
Most farmers keep Friesian, Holstein-
Friesian, Guernsey, Jersey or Ayrshire cattle
or crosses of these with the local breeds.
The size of the farms varies from several
hundreds to one or two head of cattle. The
average size however is 5 - 10 cows.

The project

The DCaPr project contributes to the
research that supports livestock develop-
ment. The project provides the Kenyan
research officers with access to information,
research materials and even with personal
counselling. The main goal of the project is
the promotion of self-reliant research.
Research is performed in several fields,
such as fertility, nutrition, grov^rth and pro-
duction of cattle, pigs and poultry. Also,
feasibility studies on the economy of diffe-
rent management systems are being done.
At their own request, people can be trained
for certain positions, either in Kenya or in
the Netherlands.

The project is based at the Kenya Agricul-
tural Research Institute (KARI) in Naivasha.
At this moment, three Dutch experts work in
the project and they live with their families
at the centre.

Naivasha is really a small village. There are
some shopping streets with all sorts of
shops, a supermarket for the local people, a

-ocr page 58-

supermarket for the people with a higher
income and tourists, a few hotels and com-
mon restaurants and one very good restaur-
ant. In Naivasha, you can buy all the
necessary food and tools. If you require
more luxurious articles, you have to go to
Nairobi or Nakuru.

I lived in a guesthouse, at about 2 hours
walking from Naivasha town. Although a few
bicycles were available for the guests, most
of the time these were out of order. As soon
as a tire had been repaired, it got punctured
again....

Fortunately, I could join the Dutch families
regularly when they went shopping in the
village.

The research

I was the counterpart of a Kenyan who
performed a study on factors that influence
fertility in cattle. In most cases, the calving
interval was longer than one year. The
hypothesis was that the prolonged calving
intervals were due to ineffective manage-
ment.

The objective of the study was to obtain
figures to substantiate the hypothesis and at
the same time determine the influence of
any abnormality of the cow on her fertility.
We visited the farmers with a regular team
of four people, accompanied by someone,
originating from the area we were visiting,
who could introduce us. Although the
farmers were not informed in advance, they
all cooperated enthusiastically. They were
glad that something was done for them,
although there was no immediate effect.
A few negative reactions to the investigation
came from unexpected sources; from
people who knew something was wrong,
like a veterinarian and an extension officer.
They preferred the money to the investiga-
tion.

A traineeship can be a
start for a career in the
developing countries,
(photo: Römer)

A report was made in Kenya based on the
information collected. The Kenyan
researchers are expected to continue the
investigation. They will collect data for one
year.

In general, I could collaborate very well with
the Kenyans and their Dutch counterparts.
Unfortunately, my Kenyan counterpart was
less enthusiastic and less interested in the
work. But the good relationship with the
other two members of the team and with
the farmers compensated a lot. I have noted
though that rank is very important in Kenya.
Subordinates are often treated badly while
superiors are not to be criticized. It will be
clear that sometimes this led to annoying
situations.

During the six months 1 spent in Kenya, 1
was able to experience how satisfactory
development cooperation can be, but also
that it can be very frustrating. It is clear to
me now that one has to stand firm to do
this type of work. 1 am very pleased that I
was able to get acquainted with some of the
positive and negative sides of Africa.
For the time being, 1 will start working in the
Netherlands, but it remains an open end
whether 1 will go back to Curagao or look
for a job in development cooperation.....

Desiree Römer

-ocr page 59-

BIC NEWS

Tlï

SYMPOSIUM ON quot;BOVINE THEILERIOSISquot;
Introduction

On the of October, the 3\'quot; symposium on
Tropical Animal Health and Production was
organized at the Faculty of Veterinary Medi-
cine of Utrecht University by the Committee
for the Advancement of Tropical veterinary
Science (CATS) and the Office for Interna-
tional Cooperation. This year\'s theme was:
Bovine Theileriosis. The two preceding sym-
posia, which were held in 1990 and 1991,
were of a more general nature. At the first
symposium, research relevant to the tropics
conducted at and carried out in collabo-
ration with the Utrecht Faculty of Veterinary
Medicine was presented. The second sym-
posium mainly focused on policies of vari-
ous donor agencies with respect to live-
stock research.

Although the topic of the symposium quot;Bovi-
ne theileriosisquot; was likely to be of interest to
only a limited number of people, the organi-
zers were very pleased to welcome over
100 participants, more than double the num-
ber originally expected. The programme
included aspects of epidemiology, control
measures and vaccine development concer-
ning both
Theileria parva and T.annulata.

Opening speech

Professor Hill, dean of Veterinary Science of
the University of Zimbabwe, opened the
Symposium. He pointed out that good
health care for livestock can make a major
contribution to the protection of the environ-
ment in developing countries, as healthy
livestock makes it possible for small-scale
farmers in the rural areas to generate inco-
me. Only farmers with sufficient income will
be able to buy fuel for cooking and, in this
way, avoid further degradation of the envi-
ronment resulting from the use of firewood.
As theileriosis is a major constraint to live-
stock production In the Mediterranean basin
and large parts of Africa, including Zim-
babwe and the Middle and Far East,
improved methods for control are required.
He concluded his opening address by stres-
sing that only by close collaboration
between research groups In developed and
developing countries and field workers,
making maximum use of limited donor fund-
ing, significant progress can be made
towards improved control methods for thei-
leriosis. The Symposium will contribute to
the strengthening of this essential collabor-
ation.

Introduction and epidemiology

Dr. Frans Jongejan set the scene for the
rest of the day by concluding his introduc-
tory paper as follows: quot;It should be kept in
mind that cell culture vaccines for use in
immunization against
T. annulata are effecti-
ve and widely used and any novel vaccine
that is developed will have to be of compa-
rable efficacy and as economical to produ-
ce. The situation is much different in 7.
parva. The development of an improved
vaccination method against East Coast fever
(ECF) is urgently required. Until such time,
there Is still every reason to exploit current
methodology available to reduce cattle
death or productivity associated with ECF,
notably the quot;infection and treatmentquot;
method, chemotherapy and novel tick con-
trol methods.quot; To these various methods of
control, the author of this report added in
his presentation the exploitation of genetic
resistance. The exposure of cattle to ECF
for centuries has resulted in a certain level
of natural resistance, which forms the basis
for endemic stability. Genetic resistance is,
for example, successfully exploited in
Rwanda through traditional livestock practi-

Prof. F.W.G. Hill during
his opening speech of the
symposium (photo: De
Gooijer)

-ocr page 60-

ces and under these conditions it is the
basis for ECF control and a sustainable
livestock production system.
A very good example of collaboration be-
tween research groups in developed and
developing countries and field workers is
found in the work presented by Dr. Leila
Ben Miled. Polymorphism in
T. annulata in
Tunisia was determined using three techni-
ques: indirect fluorescent antibody test (I-
FAT) using monoclonal antibodies (Mab),
glucose phosphate isomerase (GPI) isoen-
zyme electrophoresis and southern blottinri
with specific selected probes.

Chemotherapy

Dr. Nick McHardy summarized the results of
field trials conducted by 30 teams in 19
countries on the chemotherapeutic activity
of buparvaquone (Butalex\'^, Pitman-Moore)
against thelleriosis. The drug, which was
launched commercially in 1991, is very ef-
fective for the treatment of disease caused
by both
T. parva and T. annulata.
Dr. McHardy urged that research and appli-
cation in the field of chemotherapy and its
integration with other methods of control,
should be given high priority in the planning
of thelleriosis control programmes.

Immunization by quot;infection and treatmentquot;

At the moment, the only practical method
for vaccination against ECF is the quot;infection
and treatmentquot; method, developed in the
early seventies at Muguga in Kenya. Animals
are infected by injecting large numbers of
sporozoites obtained from infected ticks,
and are injected simultaneously with long
acting tetracycline to\' limit parasite multipli-
cation. Dr. Fred Musisi presented results of
the ECF Vaccine Production Unit in Lilong-
we, Malawi. The trivalent vaccine which is
produced there is composed of parasites
originating from the so-called quot;Muguga
cocktailquot;. It is being used successfully in
Malawi, Uganda, Tanzania and Zambia.
Much attention is given to standardization,
safety and efficacy of the vaccine and the
development of a purpose-built vaccine
production unit. Dr. Mususi stated: \'The
ECF vaccine currently being produced is
safe and offers good protection against a
wide range of cattle-derived
T. parva stocks
from the different countries in the region.
The purpose-built facilities are considered to
have sufficient capacity to produce vaccines
against tick-borne diseases for current and
medium-term requirements for countries in
Eastern, Central and Southern Africa. More-
over, these facilities are such that they are
adaptable to progressive attention to requi-
rements for Quality Assurance and Good
Manufacturing Practices, necessary for vac-
cine production on an industrial scalequot;.
Dr. J. Brandt reported on the large-scale
field immunization against ECF which has
been carried out in the Eastern Province of
Zambia since 1987. Over 60,000 calves have
been immunized so far. This has resulted in
a decrease of the mortality rate due to ECF,
which was originally between 25-50%, by
about 90%. The vaccine, which is produced
at the Provincial Veterinary Office in Chi-
pata, is based on a single local
T. parva
isolate. Dr. Brandt indicated that immuniz-
ation with the local
T. parva stock has the
following advantages: (i) immunization with
the local stock resulted in a better protec-
tion against a field challenge than the Mu-
guga Cocktail, (ii) no new
T. parva stocks
will have to be introduced into the province
and (ill) the use of a single stock will avoid
the extra complications experienced when
dealing with three stocks.

New vaccines?

The afternoon programme was totally devo-
ted to presentations and discussions about
recent developments towards sub-unit vac-
cines. Research groups at Utrecht Univer-
sity, the universities of Edinburgh, Glasgow,
and York in the United Kingdom and at the
International Laboratory for Research on
Animal Diseases (ILRAD) in Nairobi are
exploring molecular biological techniques in
order to identify specific theilerial antigens,
to clone these molecules and to produce
recombinant derived immunogenic antigens
for the development of vaccines. Scientists
of these research groups were invited to
present their results at the Symposium. Prof.
Andy Tait reported on the progress made
with
T. annulata by the groups in the UK.
Two monoclonal antibodies against
sporozoite surface antigens have been ma-

-ocr page 61-

RECENT PUBLICATIONS (10)

The section RECENT PUBLICATIONS is included in the IVIarch, July and November issues of EQUATOR. Scientific
publications of the Faculty of Veterinary Medicine and other research institutes in the Netherlands, relevant to livestock
production and health in the tropics as well as titles of papers by Dutch veterinary scientists working on animal health
and production topics in relation to developing countries, will be included. Please inform the editor of your publications
so we can bring them to the attention of the readers of EQUATOR. For reprints contact the authors directly, their
addresses can be obtained from the editorial office.

LIVESTOCK PRODUCTION

Akinbamijo, O.O., Mamminga, B.J., Wensing, Th., Brouwer, B.O., Tolkamp, B.J. and Zwart, D. (1992). The effect of T.
vivax
infection in West African Dwarf goats on energy and nitrogen metabolism. The Veterinary Quarterly 14: 95-100.

PHARMACOTHERAPY

Offiah, V.N., Nijmeijer, S.M., Duin, C.T.M. van, Witkamp,nbsp;R.F. and Miert, A.S.J.P.A.M. van. (1992). Effects of

triiodothyronine treatment on pharmacokinetic propertiesnbsp;and metabolite formation of antipyrine in dwarf goats.
American Journal of veterinary Research 53: 1354-1356.

Offiah, V.N., Nijmeijer, S.M., Duin, C.T.M. van, Witkamp, R.F. and Miert, A.S.J.P.A.M. van. (1992). Effects of Ehrlictiia
phagocytophila
infection on serum thyroid hormone concentrations and on antipyrine clearance and metabolite
formation in dwarf goats.
American Journal of veterinarv Research 53: 1357-1360.

Witkamp, R.F., Yun, H-l., Klooster, G.A.E. van\'t, Mosel, J.F. van, Ensink, J.M., Noordhoek, J. and\'Miert, A.S.J.P.A.M.
van. (1992). Comparative aspects and sex differentiation of plasma sulfamethazine elimination and metabolite
formation in rats, rabbits, dwarf goats and cattle.
American Journal of veterinarv Research 53: 1830-1835.

TICK-BORNE DISEASES, THEIR AGENTS AND VECTORS

Jongejan, F. (1992). Bovine theileriosis: present status. In: Programme and abstracts of Svmposium on Tropical
Animal Health and Production
. Bovine Theileriosisquot;. Utrecht, the Netherlands, 9 October, 1992. Faculty of Veterinary
Medicine, Utrecht University, Utrecht, pp. 7-12.

Jongejan, F. and Wassink L.A. (1991). Lack of cross-protection between Cowdria ruminantium and Ehrlichia
phagocytophila.
Revue d\'Elevage ^^ Médecine vétérinaire des Pays tropicaux 44: 425-428.

Paling, R.W. (1992). Can genetic resistance play a role in the control of East Coast fever? In: Programme and abstracts
of \'13^ Svmposium on Tropical Animal Health and Production. Bovine Theileriosis . Utrecht, the Netherlands, 9
October, 1992. Faculty of Veterinary Medicine, Utrecht University, Utrecht, pp. 13-18.

Vliet, A.H.M. van, Jongejan, F. and Zeijst, B.A.M. van der. (1992). Phylogenetic position of Cowdria ruminantium
{Rickettsiales)
determined by analysis of amplified 16S ribosomal DNA sequences. International Journal of systemic
Bacteriologv
42: 494-498.

TSETSE AND TRYPANOSOMIASIS

Dargie, J., Ooijen, C.J.P.G., Nantulya, V.M. and Luckins, A.G. (1992). Immunoassay techniques for diagnosis of
trypanosomiasis caused by
Trypanosoma evansi. In: Proceedings of quot;First International Seminar on non-tsetse
transmitted animal trvpanosomiasis
quot;. Annecy, France, 14-16 October, 1992. Fondation Marcel Mérieux, Veyrier-du-
Lac, p. 178.

Dwinger, R.H., Clifford, D.J., Agyemang K., Gettenby, G., Grieve, A.S., Kora, S. and Bojang, M.A. (1992). Comparative
studies on N\'Dama and zebu cattle following repeated infections with
Trypanosoma congolense. Research jn
veterinary Science 52: 292-298.

Kaufmann, J, Dwinger, R.H., Hallebeek, A, Dijk, B. van and Pfister, K. (1992). The interaction of Trypanosoma
congole.nse
and Haemonchus contortus infection in trypanotolerant N\'Dama cattle. Veterinary Parasitology 43: 157-

Uilenberg, G. (1992). Distribution of dourine in Africa: is it really known? Proceedings of quot;First International Seminar on
non-tsetse
transmitted animal trvpanosomiasisquot;. Annecy, France, 14-16 October, 1992. Fondation Marcel Mérieux
Veyrier-du-Lac, p. 28.

-ocr page 62-

f:

Tyi-vit

Wfr.

iteJVQrt^«!!^) - K -

^ from the dlffereri cOö^n--:\':, \\in rh,nbsp;-

The purpo^«4M||M|M

I E.\' gt;tengt;. Central a. ,-.t.\'H.r-M AW^i ■
. trnbsp;iDtaW© to pro^\'^s.sivt.\'.ü-, . - • ■

zyihayei^
with specific}.

Isolate dr, B^anf^-.

A verylt;lt; ; iratioH hfgt;i- Q, jnbsp;^eportevi ..ön \'ftv* :

Ban Mlind, Or. prans Jon
Oefor*. Prof. Dr. Gerrit

MFf\'\'

■ ..eesr-oesrnbsp;; ^

mi

s smmsiDoiq -tl tnee

Ygt;BniTel9V

•ti-Q ■ o fnuieogmyg

\'to YfiuoÄ^ .seörnbsp;o et-^ist, j^jamp;n 9fiinbsp;f^^feCl\'^fef

quot;als toiiu \' \'V JO ^rnb tr ]\'j ^^^ -Atnbsp;efts, • ref!^-

ß\\t\\o\\V-\\rtB bnß rnuttrnbsp;f

• .anbsp;/

•vji

tfgg^g im ynrpj^fiQf
Ö .ebneherilaH arit .Jrtoe fU

öyquot;

Hr Mr

gvt\\woO .to noim^nbsp;^V^\'-«nbsp;Izf^ ^ ^ , ?

oimelava to IfeniixaL ißnoiijsm^lht ^itH^^pit AVvQ^Bfftökb «g\'^\'nbsp;tenbsp;v-^ b^ »t.nbsp;.f

I oM\'-u \' -i C^ntröl proyra ^ \'nbsp;r-Jn-.nbsp;3- \'nbsp;sT.-.i

I \'\'nmumzabon b« quot;»quot;fc ction finj^raatrhfenl \'in^

to eieonesib not aeupinA\' fäl^^^ ) 0 Ä-^.^uL^ Mnbsp;, ^^ \' \' r^pounbsp;; \'

eeS92t non no -iBoimS y..nbsp;^nbsp;.^„Ib^ö^oi^^ ^nbsp;. ,nbsp;\' ^ ^

-ub-TehysV .xuehöM hoifÄ ... .. . • ■ T^ .isji^nbsp;.vflW^M i^f - tsJ^tmt.-^\'

■ :nbsp;AninJ: gt; ^r/- -y ^nbsp;\'SrV-f^J^ \'

^^d^iuVlä^fn« jri-o-itU\' emoit^^M ^^-tv^c. ^,nbsp;quot;

/-n-

evIfßißqmoO .(SCftnbsp;Qng; / v i f^-r

Qi riaiB^ftnbsp;A joquot;! .s .^Itoi^

jnbsp;iMaarnsÄe nnilttpli- of ttw

-nbsp;- -ht^ results of

A r

re-\'-

ftmoaot^c^VT to rwllOBiojf^i j^nr^ u 0

-Tar ypotoftaisiga : -f^amp;öl^Mi^^^nbsp;v.\' ^^^^ urf H ^ ^

■Ö i oriQlnatif^ :Tom tfw: -nbsp;^tn^at:«; j\'uj^D^f ? . fr»-quot;^

no isntmsB ^oitoneml feiRquot; toie^nttiieooiS ^twqnyi ylte^^ pnbsp;ip ^nbsp;_ ^

. I Knbsp;... V - ^

1 ; f-jij^^ntisls
ror

JBV ■

..A

-ocr page 63-

de and the genes encoding the polypepti-
des recognized by these monoclonals have
been isolated. The genes have been shown
to encode epitopes which generate
in vitro
invasion blocking activity. Some promising
results have already been obtained during a
immunization/challenge experiment with
one of the sporozoite surface antigen genes
(SPAG-1), as a protective response develo-
ped in the animals. Recently,
in vitro me-
thods for the production of merozoites have
been developed, allowing the study of their
surface polypeptides. Although progress has
been made and genes encoding three surfa-
ce polypeptides and two rhoptry polypepti-
des have been cloned, none of these have
been used to evaluate their potential in
evoking antibodies which either show
in
vitro
invasion blocking activity or protection.

Dr. Subash Morzaria described the outcome
of recent research conducted at ILRAD. The
T. parva genome is being characterized in
order to define antigenic polymorphism and
to develop a recombinant sub-unit vaccine
based on an antigen on the surface of spo-
rozoites. A 67 kDa sporozoite stage-specific
antigen v^as identified using monoclonal an-
tibodies. The 67 kDa antigen is highly con-
served and has been found on the sporozoi-
te stage of all the 7.
parva stocks tested so
far. The gene encoding the p67 antigen has
been cloned and sequenced. An expression
system was used which directs synthesis of
C-terminal fusion proteins with the NS1
protein of influenza virus A. In this system,
NS1-p67 is produced as an insoluble fusion
protein. Immunization of cattle with a semi-
purified preparation of NS1-p67 produced
high antibody titres to purified NSl-p67 and
native p67 in a sandwich ELISA. These sera
also had titres of gt;1:200 in the sporozoite
neutralization assay. When nine animals
were challenged with an LDgs of
T. parva
Mugaga sporozoites, they showed variable
reactions. Six of the immunized cattle were
immune and three appeared to be fully
susceptible. Further immunization experi-
ments with NSl-p67 have shown that a si-
milar degree of protection is achieved when
immunized cattle are challenged with a
different immunological stock of
T. parva.

Prof. Hans Clevers of Utrecht University
presented results of joint research efforts
with ILRAD which have resulted so far in the
cloning of the
Ttieileria polymorphic immu-
nodominant molecule (PIM) and in the clo-
ning of a family of surface molecules uni-
quely expressed in gamma/delta T lymp-
hocytes in cattle. PIM is a molecule that is
highly expressed on the schizont and the
sporozoite. It is a typical membrane mole-
cule. Recombinant PIM has been success-
fully used to evoke immune responses.
It was concluded that a recombinant vac-
cine should be robust, applicable in the field
and that it should include more than one
parasite antigen. Moreover, it should pro-
voke both cellular and humeral immune
responses. The development of such a vac-
cine, based on recombinant PIM and possi-
bly p67, seems well under way.

Epilogue

The chairman of the symposium, Prof. Gerrit
Uilenberg, summarized the outcome of the
Symposium in his closing remarks. He
stated that there is good progression in the
development of new sub-unit vaccines for
T.
annulata
and T. parva, and that the moment
for testing these vaccines under field condi-
tions is not too far away. However, before
such vaccines can be applied on a larger
scale, it will be absolutely necessary to
continue and improve the available method
of immunization against ECF by quot;infection
and treatmentquot;. The production of the vacci-
ne, be it the quot;Muguga cocktailquot; or quot;a local
vaccinequot;, should be concentrated in a single
well-equipped and well-functioning labora-
tory. Obviously, this should be the Central
Veterinary Laboratory in Lilongwe. Apart
from that, each country should develop and
maintain an infrastructure adapted to its
needs for the application of the immunizati-
on.

Robert Paling

EQUATOR is a periodical
of the Office for Inter-
national Cooperation of the
Faculty of Veterinary
Medicine of Utrecht Univer-
sity and the Foundation for
Veterinary Science in Deve-
lopment Assistance quot;DIOquot;.

Editorial board

J.H.A. de Gooijer
(incl. production)
M.F.M. Langelaar MVM
R.W. Paling DVM PhD
(editor-in-chief)
A.J. de Smit MVM

Lay out

H. Halsema

Printed by

OMI

Editorial Office

Faculty of Veterinary
Medicine

Office for International
Cooperation
P.O. Box 80.163
3508 TD UTRECHT
The Netherlands

Tel.: 31.30.532116

Fax: 31.30.531815

-ocr page 64-

DIO COMMUNICATIONS

Local dairy cattle development plan for
the people of Lovedale and surroundings,
India.

The Foundation DIO has adopted a small-
scale dairy cattle project in India. DIO will
support this project mainly by providing ve-
terinary backstopping and funding.
The purpose of the project is to improve the
Income and standard of living of local far-
mers in Lovedale, a small village in the Nilgi-
ri Hills, and its surroundings. The initial pha-
se consisted of the construction of a stable,
the purchase of crossbred cows and neces-
sary materials. According to plan the local
organization involved will become self-sup-
porting after the initial support.

Background information

A detailed project proposal was presented
by a local foundation called quot;Sunflower

Maghaleer Mandramquot;, meaning quot;The Sunflo-
wer women organizationquot;. This is a regis-
tered organization, mainly led by women,
which helps the people of Lovedale, espe-
cially the less fortunate such as children and
small-scale farmers. This foundation has
already gained experience with education
projects for children.

Why this project?

The quot;Sunflower Maghaleer Mandramquot; is a
small organization which has contacts with
small-scale farmers in the region. Tradi-
tionally, livestock is kept in this area, which
has a suitable climate for dairy farming. The
regional agricultural infrastructure, including
research stations for crossbred cattle and a
dairy factory, is well developed. The project
is relatively small-scaled. Representatives of
DIO have visited the project site and made
contact with the people involved.

MAPPING THE GENES OF AFRICAN CATTLE

NAIROBI, Kenya -In an effort to spread the
benefits of advanced biotechnology to deve-
loping countries, an international group of
scientists has launched a Bovine Genome
Project. The initial goal is to breed disea-
se-resistant cattle for farmers In sub-Saha-
ran Africa.

Trypanosomiasis, a disease spread by the
tsetse fly, every year debilitates and kills
millions of cattle, causing enormous losses.
Trypanosomiasis cripples the potential of
farmers to produce enough food to feed the
growing population of Africa. The tsetse fly
has virtually seals off 10 million square kilo-
metres of land -one-third of Africa- that is
otherwise suitable for grazing and mixed far-
ming.

Two methods are widely used to control
trypanosomiasis: drugs to treat and prevent
the disease and insecticides and traps to kill
tsetse flies. Both have drawbacks. Parasites
develop resistance to the few trypanocidal
drugs available; insecticides damage the
environment, while traps work only in some
areas and for some species of tsetse. A
third tflethod, breeding cattle that resist the
disease, is the most permanent way to con-
trol trypanosomiasis.

With the Human Genome Project pioneering
biotechnological solutions, researchers of
the International Laboratory for Research on
Animal Diseases (ILRAD) estimate that, in
just five years they can help African farmers
speed up the pace of breeding programmes
to produce cattle that resist trypanosomia-
sis.

A 1992 study by Winrock International in
Morrilton, Arkansas, estimates that in 8 ye-
ars, countries in sub-Saharan Africa will
need to increase meat imports from today\'s
110 thousand to 2.5 million metric tons and
milk imports from 2.5 to 10 or 15 million
metric tons, at an annual minimum cost of
$15 billion. It is estimated that to feed Afri-
ca\'s growing population, the 45 million head
of cattle now raised in the tsetse belt must
be increased to 102 million by the year 2025
and the cattle raised must become more
productive. To do this, trypanosomiasis will
have to be brought under control.

Speeding up the evolutionary process

A degree of resistance to trypanosomiasis
evolved over thousands of years in a few
cattle breeds that are able to survive and
remain productive in tsetse-infested areas.
These cattle came to West Africa five to

-ocr page 65-

seven thousand years ago. Today, the lar-
gest and most numerous of these \'trypano-
tolerant\' breeds -the N\'Dama- make up only
five percent of the 147 million cattle in the
37 countries where tsetse flies occur. Most
cattle in Afnca are relative newcomers. Neit-
her the more popular large breeds, such as
the Boran, which arrived on the continent
about 1,300 years ago, nor the recently
introduced European breeds can resist
disease when infected by trypanosomes.

African farmers need many more disease-re-
sistant animals and they can not wait anot-
her 7,000 years to get them. To speed up
the evolutionary process, scientists are
using fast-developing technological innovati-
ons in molecular biology. Breeding more
N\'Dama by conventional means is not the
answer, said Dr. Alan Teale, head of
ILRAD\'s trypanosomiasis research program.
At present breeding rates it would take 15
years merely to double the number of
N\'Dama cattle existing today. This slow rate
of increase will not produce enough animals
to serve the human population by 2025. But
by breeding disease tolerance into other
types of cattle and by improving the pro-
ductivity of the N\'Dama, researchers think
they have a chance to increase livestock
productivity significantly.

In 1983, ILRAD scientists successfully im-
planted 10 embryos from N\'Dama cattle in
the Gambia into Boran foster mothers at
ILRAD\'s Kapiti Ranch. The resulting five
male and five female calves became the
core of a breeding herd. Experiments con-
ducted by scientists from ILRAD and other
members of the African Trypanotolerant
Livestock Network, including the Internatio-
nal Livestock Centre for Africa (ILCA) in
Addis Ababa, Ethiopia and the International
Trypanotolerance Centre (ITC) in The Gam-
bia, confirmed that the N\'Dama suppress
the growth of trypanosomes in their blood
and the development of the disease. Most
important, the tests showed that the ability
to resist disease is inherited.

quot;We do not know exactly how the N\'Dama
react to trypanosomiasis in comparison with
the Boran,quot; said Teale. quot;We know the
N\'Dama make more and better antibodies,
have better T-cell responses and make a
different cytokine response than the Boran,
but we do not yet know the significance of
these responses.quot; The significance will not
be understood until the gene or genes that
control trypanosomiasis are found. But IL-
RAD scientists do not need to go that far to
develop better cattle for African farmers.

Finding genetic markers for disease resis-
tance

In 1984, scientists wanting to determine how
genetic information is conserved among
different species compared human and
mouse DNA with that of a cow. They found
that the DNA of man and cattle is more
similar than that of man and mice. quot;What
that means,quot; said Dr. Jim Womack, at Texas
Veterinary Medical Centre at Texas Aamp;M
University in College Station, a geneticist
who did pioneering work with cattle genes
and is involved in the Bovine Genome Pro-
ject, quot;is that we can piggyback on the Hu-
man Genome Initiative.quot;
Scientists working on the human genome
eventually want to map the entire genome,
gene by gene -a daunting task. quot;Nobody is
interested in sequencing the complete bovi-
ne genome,quot; said Teale. quot;We want to take
shortcuts to get to those parts that we are
interested in. Some years ago, Morris Soller
of the Hebrew University, in Jerusalem and
his colleague Jacqui Beckmann suggested
using genetic markers to find trypanotole-
rance genes in much the same way that
medical researchers used markers to find
the genes that cause cystic fibrosis and
muscular dystrophy.quot;

Genetic traits, such as resistance to disease,
can be identified and linked to other traits in
several ways. The white head of a Hereford
cow is a physical marker. Blood types are
biochemical markers. Genetic markers -pie-
ces of DNA that differ among individuals in
size and composition- are more specific
types of markers. Just as bar codes on

-ocr page 66-

grocery products nnean nothing in themsel-
ves until they are associated with a product,
genetic markers mean nothing until they are
associated with a trait, such as trypanoso-
miasis resistance or siisceptibility. The first
step for the gene mappers is to find the one
or two genetic markers that always show up
in the DNA of trypanotolerant cattle. Bree-
ders can then use those markers in a simple
genetic test to select the animals that are
likely to be carrying the genes for resistance
to trypanosomiasis.

quot;We need about 200 properly spaced mar-
kers,quot; said Womack, quot;and we shall have an
almost 100 percent chance of finding a
marker linked to trypanotolerancequot;. Last
year, geneticists working independently on
bovine genome projects in eight laborato-
ries around the world gathered in Nairobi to
plan and coordinate their efforts. They plan
to identify 200 markers by the time the first
animals in a special herd being produced at
ILRAD are ready for testing. The markers
will be used to select for other traits, as
well.

quot;The work will give us a map of the cow that
is useful for other purposes,quot; said Womack,
citing projects under way in the United Sta-
tes, Israel and the United Kingdom to find
genes responsible for brucellosis resistance,
improved milk production and superior beef
quality.

Producing the genetic resources

To produce the cattle needed for the gene
mapping project, bulls from ILRAD\'s core
herd of 10 trypanotolerant N\'Dama were
crossed with Boran cows, which are sus-
ceptible to trypanosomiasis, in an accelera-
ted breeding program using embryo transfer
technology. The cows were induced to pro-
duce more eggs than normal. The eggs
were fertilized by artificial insemination and
the embryos implanted in foster Boran mot-
hers for gestation. Cross-breeding of the
resulting first-generation calves (the F^s)
was begun in February 1992. The first group
of second-generation calves will be born
this November. The FjS will be exposed to
trypanosomes and their DNA analyzed In
November 1993. By 1996, all 160 cattle in
the Fj generation will have been challenged
with parasites and had their DNA tested.
The breakthrough technology that will ena-
ble ILRAD scientists to identify genetic mar-
kers rapidly and inexpensively was reported
only a few months ago in research to identi-
fy disease-resistant plant genes. The me-
thod is called bulked segregant analysis and
uses random amplified polymorphic DNA
markers (RAPDs), a technique developed
three years ago.

By themselves, RAPDs are difficult to use,
said Teale, because there are so many pie-
ces of DNA associated with each marker
sample. But by pooling and analyzing all the
DNA from the most resistant cattle in one
test and all the DNA from the least resistant
cattle in another, Teale is hoping that mar-
kers linked to trypanosomiasis resistance
will stand out. quot;The method does not tell us
which genes control trypanotolerance, but
for breeding purposes, it tells us enough.quot;

Adding a word of caution, Womack said,
quot;The only thing that could keep this project
from working is if trypanotolerance is con-
trolled by a large number of genes, instead
of two or three.quot;

Despite all the high-tech equipment, proces-
ses and talent required for such an underta-
king, the project\'s greatest expense -$7
million to $10 million over the next five ye-
ars- comes in producing, maintaining and
infecting with parasites ILRAD\'s 160 Fj ge-
neration cattle, which will provide the DNA
needed to conduct the experiments.

Jane Stevens
ILRAD Science Writer

(For more information contact Dr. Alan Tea-
le, ILRAD, P.O. Box 30709, Nairobi, Kenya.
(Tel.: 254.2.632311, fax: 254.2.631499,
telex: 22040 ILRAD, E-mail: (BTTymnet)
CGI017. Source: the June, 1992 issue of
quot;Science for international agricultural news
featuresquot;).

-ocr page 67-

CALENDAR 1993

Utrecht, the Netherlands

27 January, 1993

Symposiunn on quot;Livestock development and
ecology in developing countriesquot;. Organized
by Foundation DIO. Location: lecture hall of
the Department of Companion Animal Medi-
cine at Yalelaan 8, De Uithof, Utrecht. Time:
20.00 h., language: Dutch, fee 1 2.50.

Guadeloupe, French West Indies

2-6 February, 1993.

Second Biennial Meeting of the American
Society of Tropical Veterinary Medicine
(ASTVM 93). Symposium on: Heartwater:
Current status and research update;
Ambly-
omma variegatum-.
Biology and control; Der-
matophilosis: Epidemiology and control. For
information and registration: Dr. Katharine M.
Kocan, ASTVM-93 Conference Chair. Dep.
of Veterinary Pathology, College of Veteri-
nary Medicine, Oklahoma State University,
Stillwater, OK 74078, USA (Tel.: -1-1.405.-
7447271, telefax: 1.405.7445275).

Edinburgh, Scotland
March - June, 1993.

Updating programme for senior tropical
veterinarians: Recent advances
plus. Orga-
nized by: Centre for Tropical Veterinary Me-
dicine, University of Edinburgh. Programme:
Specialist training^modules of a duration of 2
days to 2 weeks. Modules are concerned
with aspects of: Livestock data-handling and
analysis (21 March - 2 April), An introduction
to project management and evaluation (28
March - 2 April), Livestock extension me-
thods (18-30 April), Current techniques in
the laboratory diagnosis of infectious disea-
ses in ruminants. Information and registra-
tion: Hamish Macandrew, UnivEd Technolo-
gies Ltd., 16 Buccleuch Place, Edinburgh
EH8 9LN, Scotland, UK. Tel.: 44.31.6503-
476/5, telefax: 44.31.6624061, telex:
727442 unived g.

Edinburgh, Scotland

4-16 April, 1993.

Updating courses on: Recent advances and
current concepts in tropical veterinary medi-
cine. And: Recent advances and current con-
cepts in sustainable tropical animal producti-
on. Organized by: Centre for Tropical Vete-
rinary Medicine, University of Edinburgh.
Information and registration: Hamish Macan-
drew, UnivEd Technologies Ltd., 16 Buc-
cleuch Place, Edinburgh EH8 9LN, Scotland,
UK. Tel.: 44.31.6503476/5, telefax:
44.31.6624061, telex: 727442 unived g.

Wageningen, The Netherlands

13-15 April, 1993.

Zodiac Symposium, 1993: quot;The biological
basis of sustainable animal productionquot; held
on the occasion of the 75quot;quot; Anniversary of
the Wageningen Agricultural University. The
conference aims at presenting new and con-
trasting, if not controversial view-points on
various aspects of sustainable animal produc-
tion in (eco)systems in western and tropical
countries. Location: International Agricultural
Centre. Registration fee: Dfl. 400. Informati-
on: Sectorbureau Animal Production, Gabriel
L. van Winkel, P.O. Box 338, 6700 AH Wa-
geningen (Tel.: 31.8370.83911, telefax:
31.8370.83962).

Cambridge, United Kingdom

8-13 August, 1993.

14quot;quot; International Conference of the World
Association for the Advancement of Veteri-
nary Parasitology. Theme: quot;Understanding
and control of parasitic diseases of animalsquot;.
Sub-themes: Parasite control in (1) Sustaina-
ble production systems, (2) Intensive versus
non-intensive systems for ruminants and
non-ruminants, (3) nomadic situations and
(4) transhumance situations; Genetic resis-
tance to parasitic diseases; Vaccine develop-
ment; Vector biology and control; Chemothe-
rapy and delivery systems for blood protozoa
and helminths; Anthelmintic resistance; Tea-
ching veterinary parasitology. Information:
Prof. Lord Soulsby, Dep. Clinical Veterinary
Medicine, Madingley Road, Cambridge CB3
OES (Telefax.: 44.223.337610).

Wageningen, The Netherlands

15 August - 19 November, 1993.
21quot;\' International Course on Dairy Farming in
Rural Development. Course programme: dairy
development, farming systems, statistics,
economics and ^ricultural credit, breeding,
pasture production, nutrition and feeding,
animal health, reproduction and Al, extension
and case studies. Tuition fees: Dfl. 4,000.-
Closing date: 1 May, 1993. Information and
registration: Director, International Agricul-
tural Centre (lAC), P.O. Box 88, 6700 AB
Wageningen. Tel.: 31.8370.90111, tele-
fax: 31.8370.18552,telex: 45888 intas nl.

Bangkok, Thailand

24-29 October, 1993.

11quot;\' International Symposium of World Asso-
ciation of Veterinary Food Hygienists
(WAVFH). Organized by The Thai Veterinary
Medical Association under the Royal Patrona-
ge (TVMA). Information and Registration:
The Symposium Secretariat, Dr. Songkram
Luangtongkum, 11quot;\' WAVFH Symposium,
TVMA, 69/26 Soi Äthane Theatre, Phyathai
Road, Bangkok 10400 (Tel.: 66.2.252.87-
73/7066, telefax: 66.2.255.3910).

VACANCIES INTERNATIONAL COOPERATION

This section contains vacancy announcements which the editorial board considers to be of possible interest to Dutch
veterinarians. Besides vacancies that will be taken from quot;Vacatureblad Internationale Samenwerkingquot;, quot;Tijdschrift voor
Diergeneeskundequot;, quot;Veterinary Recordquot; and quot;INFRO, internationale vacature lijstquot;, there will be room for personnel ad-
vertisements. For further information one is requested to apply directly to the institution or company.

INTERNATIONAL LIVESTOCK CENTRE FOR
AFRICA (ILCA)

General information:

ILCA was established in 1974 quot;to assist na-
tional efforts which aim to change producand
marketing systems in tropical Africa so as to
increase the yield and output of total lives-
tock products and improve the quality of life
of the people in this regionquot;. Its operational
goals are to strengthen the ability of national
agricultural research systems to carry out
technical and policy research in livestock re-
lated fields; to develop, through its own re-
search, technical packages for increasing li-
vestock production and rural income; and to
contribute to scientific knowledge related to
the understanding of livestock production
constraints and opportunities and the deve-
lopment of research methods.

ILCA operates a decentralised research
structure in West, East and Southern sub-
Saharan Africa, supported by laboratories at
its headquarters in Addis Ababa and two
major research stations in Ethiopia. Its multi-
disciplinary research programme covers three
main areas - livestock productivity, livestock
health and resource management. ILCA is
one of the 18 international agricultural re-
search centres organised and supported un-
der the umbrella of the Consultative Group
on International Agricultural Research (CGI-
AR) and the World Bank. Funding is provided
from bilateral and multilateral agencies and
private foundations. Its staff is international

-ocr page 68-

and is answerable to an independent, inter-
national Board of Trustees.

ILCA seeks a:

DIRECTOR GENERAL/ ADDIS ABABA
Duties:

The Director General provides professional
leadership and had administrative responsibi-
lity for the Centre. This includes staff recruit-
ment, research direction, dissemination of re-
sults and mobilisation of funds.

Required:

Vision and leadership and substantial expe-
rience in research leadership and manage-
ment; research experience in developing
countries especially in Africa; substantial
research achievements; experience of multi-
disciplinary research; capability to work in a
multi-cultural environment; fluency in English
and/of French, skills, in communication and
negotiations.

Conditions:

The Director General will be appointed for an
initial fixed-term period of up to 5 years.
Extension for an additional fixed period is
possible, depending upon a successful re-
view of programme accomplishments and
management by ILCA\'s Board of Trustees. It
is anticipated that the successful candidate
will assume the position of Director General
of ILCA in mid-1993.

The salary is set by negotiation and will be
commensurate with experience. Fringe bene-
fits Include participation in a retirement plan
as well as comprehensive health and life in-
surance coverage.

Application:

Recruitment is international. The confidential
applications must include a letter stating the
interest of the candidate in the position, a
curriculum vitae and the names, addresses,
fax and phone numbers of three references.
ILCA is an equal opportunity employer. Appli-
cations and nominations should be sent to
Professor Dr. D.F.R. Bommer, Chairman; IL-
CA, Search Committee; Sudring 1; D-3405
Rosdorf 2; Germany. Fax No. (49) 5509-
2884. Applications and nominations must be
received not later than December 15, 1992.

INTERNATIONAL LABORATORY FOR RE-
SEARCH ON ANIMAL DISEASES (ILRAD)

General information:

ILRAD was established in 1973 in Nairobi,
Kenya as one of the research Centres of the
Consultative Group on International Agricul-
tural Research (CGIAR), a consortium of
donor agencies which now supports 18 cen-
tres worldwide. ILRAD has a global mandate
to work on the improved control of livestock
diseases which seriously limit world food
production and are impediments to sustaina-
ble agriculture. It applies the best of modern
science in pursuit of this goal. ILRAD is a
leader in the field of molecular parasitology
and its application in vaccine development
and has a substantial interest in the genetic
basis of resistance to diseases. Presently, its
research programme is focused on trypano-
somiasis and serious tick borne hemoproto-
zoan diseases such as theileriosis. ILRAD
envisages an expanding range of interests to
improve the productivity of livestock in
developing nations.

ILRAD occupies a modern complex of re-
search laboratories and supporting units at
Kabete, on the outskirts of Nairobi. The
Laboratory currently employs approximately
60 scientists and 350 support staff. It is
governed by an international Board of Trus-
tees consisting of 1 2 members.

ILRAD seeks a:

DIRECTOR GENERAL / NAIROBI
Required:

Applicants are expected to have demonstra-
ted capacity for dynamic leadership, innovati-
ve research, strategic planning, effective
administration, and a comprehensive under-
standing of animal diseases and their control
especially those pertinent to ILRAD\'s inte-
rests. International experience in a develo-
ping country is highly desirable. The position
requires the ability to interact with internatio-
nal donor agencies, national governments,
commercial organizations, and other labo-
ratories In the CGIAR system. Candidates
must be familiar with infectious diseases,
biotechnology, immunology, molecular biolo-
gy, genetics, epidemiology, the role of live-
stock in sustainable farming systems, and
methods of technology transfer.

Conditions:

The position becomes available in April of
1994 upon the retirement of the incumbent
Director General and will be for an initial five-
year term that is renewable. Salary and other
emoluments will be negotiated and will be
consistent with similar positions in the CGI-
AR system.

Application:

Deadline for receipt of applications is Februa-
ry 28, 1993. Applicants should make arran-
gements for three letters of reference to be
sent to the Chair of the Board. For further
information contact: Dr. N. Ole Nielsen,
Chair, Board of Trustees, ILRAD, c/o Ontario
Veterinary College, University of Guelph,
Guelph, Ontario, Canada NIG 2W1. (Tel.
1.519.823.8800, ext. 4417. telefax:
1.519.837.3230).

(Announcement copied from The Economist
Vol. 325, nr. 7784 of 7 November, 1992).

DIRECTORAAT GENERAAL
INTERNATIONALE SAMENWERKING

Te verwachten vakature suppletiedeskundige

2 LECTURERS VETERINARY SCIENCE /

HARARE - ZIMBABWE

(Large Animal Medicine; Duration; 2 years )

Post, nr.; 92/135/ZIM/S and 92/136/ZIM/S

Duties:

The duties of these veterinarians during their
contract at the veterinary Faculty will include;

-nbsp;Assistance with under-graduate teaching of
Large Animal Medicine and Herd Health in
conjunction with clinicians in the Department
of Clinical Veterinary Studies.

-nbsp;To assist with the operation of the Ambula-
tory and Herd Health Services of the Veteri-
nary Teaching Hospital by using their ex-
pertise to recruit more clients and thereby to
improve the quality of the undergraduates
hands-on practical training.

-nbsp;To establish Masters in Veterinary Science
training programmes for Veterinarians from
the SADDC region and to initiate such trai-
ning programmes.

-nbsp;To assist clinicians in the Department with
the training of Residents.

Qualifications;

The two veterinarians should have;

-nbsp;A basic veterinary degree with post-graduate
qualifications in large animal medicine

-nbsp;Herd Health or Tropical Veterinary Medicine.
In addition they should have;

-nbsp;Extensive clinical experience with livestock,
especially beef and dairy cattle (5-10 years),
preferably in a tropical environment.

Background:

The Faculty of Veterinary Science at the Uni-
versity of Zimbabwe is developed with funds
provided by the European Community. Stu-
dents are accepted into the Faculty from
SADCC countries to train as veterinarians who
will work in their country of origin. The majo-
rity of graduates go into Government service
as private practices tend to be fully staffed
and it is beyond the means of most graduates
to become private practitioners.

Information and application;
Further information can be obtained,from Mrs.
E Huismans, tel.; 31.70.3485328; Mrs. G.
Vennik, tel.; 31,70.3485708. Sollicitaties kunt
u uitsluitend schriftelijk, binnen 3 weken na
ontvangst van dit blad, met vermelding van
het vacaturenummer, richten aan; Ministerie
van Buitenlandse Zaken, Directoraat-Generaal
Internationale Samenwerking (DGIS/APO/PE),
Postbus 20061, 2500 EB \'s-Gravenhage. Fax:
31.70.3485305; telex; 31326.
(Overgenomen uit Vacatureblad DGIS, nr. 21,
12 november 1992).