OVER
TEN DIENSTE DER JUSTITIE
IN
-ocr page 2- -ocr page 3-d e
QTTAS ,
annuente summo numine.
ex aijcïohitatb rbctobis magnifici
^eüio. kt akï. obstetr. doct. et in tacdltate philosophico-
mathbmatica phof. ohd. ,
nec non
AMmssiMi SINATUS ACADEMICI consensu
et
Nobjussimaü FACULTATIS JUKIDICAE deob-mo,
P
summisqub in
^^Hli KOMANÜ KT HOÜIEHNO HONOKIBUS AO PKIVILEGIIS
iï4 iiüüliüMiA ïliiEöü-^ïMiEÜlièiA
uitb et t-egitime consequendis,
ERUDITORUM EXAMINI SUBMITTIT
KRTUS CAR01.US aïIEFWEafMlTY»,
Amstelodamensis.
A. 1). XXVIII M. JUNII, A. MDCCCLVIII, HORA IL
\'fojwti é ïv jsmiit,
APUD L. E. BOSCH ET Eilius.
MDCCCLVIil.
-ocr page 4- -ocr page 5-over
ten dienste dee justitie
ter verkrijging van den graad
R. C. W I E IJ w E 1!¥ H C IT Ü.
-ocr page 6-i..nbsp;e Hî? tu rs»nbsp;J
AAN
Ik.
Mijne dieebaee moeder.
-ocr page 8- -ocr page 9-ï^l^Ellimc}.
HOOFDÜTITÜ I. GescMedeiiis.
^ Romeinseh Regt...............
^ Middeneeuwen................^
S O
» Oiid-Fransch regt...............
^ Oud-Hollaiidsch regt..............
^ Omwenteling van 1795 .............
Militaire Regtspieging.............32
ltOOFB§TUI£ II. Hedendaagsch regt.
^ Weh regt............. . . . 3G
^ ï^ederlandsch regt...............
§ 3
Internationaal rogt...............
\'^quot;jlagen.nbsp;.........95
-ocr page 10-Ä
-ocr page 11-§ 1. Begrip.
Niet zelden komt het voor, dat eene regts-
^andeling moet verrigt worden, of een vonnis ten
Uitvoer gelegd, in eene plaats gelegen buiten het
Ressort van den regter, met de kennisneming van
een geding belast. Eerst heeft de gewoonte,
|ater de wet te weeg gebragt, dat de regtbank
^^ die gevallen den regter van de plaats, waar
Zoodanige handelingen moeten geschieden, ver-
^\'^ekt om daartoe over te gaan.
^ie opdragt van sommige ambtsverrigtingen
den eenen regter aan den anderen, komt
^oor én jj^ (Je burgerlijke regtspleging én in den
iOop
van eene strafvordering.
-ocr page 12-Wij willen ons, uit hoofde van den omvang
van het onderwerp, tot de laatste bepalen, en
daaruit de meest voorkomende gevallen behan-
delen. Deze zijn:
Het hoor en van getuigen.
2quot;. Het ondervragen van een beklaagde.
3°, Het onderzoeken en mededeelen van
stukken.
4°. Huiszoeking en andere geregtelijke plaats-
opneming.
5°. Het opsporen ea uitleveren van misda-
digers.
§ 2. Benaming.
Het verzoek tot zulke ambtsverrigtingen g®\'
schiedt door middel van brieven, onder verschil\'
lende benamingen bekend. Zij heeten in
Latijn: litterae requisitoriales of litterae mtit^^
compassus (\'), welke namen echter van latere»
datum dan het Romeinsche regt schijnen te zij»»
alwaar kortweg gesproken wordt van litterae öf
ejjistolae publieae; bij sommige schrijvers, ondei
anderen bij parinacius , komt de benaming voor
van litterae suisidiales sive remissoriae gt;
{\') MEEüLA, Synopsis Praxeos Civilis, \'s Gravenhage 1646 p. ^ \'
(\') FAXJSTIN HÉUB, Traité d\'Instr. Crim. vol. 5 ch. 12 (1853)-
^ös oud regt komen zij voor als verzoekbrieven of
letteren requisitoriaal.
De Duitschers spreken van Requisitions- of
^^IfS\'sehreihen; in de Geldersche landdags-reces-
van 24 Mei 1603 leest men ook de uitdruk-
^^iig compas-brieven (\').
Öe Steck-Briefe behooren deels hier ook toe.
In Frankrijk vinden wij eene geheel andere
^flaming, te weten èiQ yoji commission rogatoire,
\'Afkomstig van het Fransche commettre, hetwelk
de zijde van den eenen regter jegens den
^ïider plaats vindt, en van het Latijnsche rogare.
^ökele malen vindt men ook lettres rogatoires.
SCHKASSERT, Practicae Observationes 2c dl. pag. 705.
-ocr page 14-HOOFDSTUK 1. GESCHIEDENIS.
§ 1, Uomeinsch regt.
Ons onderwerp wordt, wel is waar, in het
Corpus Juris niet uitvoerig en volledig behandeld,
zelfs is hetgeen er in voorkomt, slechts middellijk
in verband te brengen met het gebruik der let\'
teren requisitoriaal, zooals die sedert in zwang
zijn geraakt; maar toch zijn hier en daar plaatsen
te vinden, welke aantoonen, dat het verleeneü
van regtshulp door den eenen magistraat aan den
anderen bij de Romeinen niet geheel en al on-
bekend was.
Er wordt in Novella \\1, de mandatis Princ^\'
pum, in c. 14, handelende over het uitleveren
van voortvlugtige agricolae ^ gesproken van
hlicae litterae van den praeses der provincie waar
de agrieola te huis behoort, tot den praeses der
provincie waarheen de agrieola zich begeven heeft;
daar heet het: //Quodsi agricolae in aliis pi\'^\'
//vinciis esse dicantur, jöz^^/im/eV^\'emadpraeside»
//piovinciarum illarum utere, ut illi agricolas,
quot;eo confugeruiit, confessos aut convictos dommis
quot;tradant, et in provinciam, cui praees, reducant,
quot;atque in contumaces graviter animadvertas im-
quot;ponendo iis, ut resarciant redituum defectionem.quot;
In Novella 134, vicariis etc., c. 5 wordt
•^eer in \'t algemeen gehandeld over voortvlugtige
Misdadigers. Nadat eerst aan de praesides voor-
beschreven is den misdadiger //legitimis edictisquot;
te roepen, lezen wij verder: ^/Si vero eum
quot;in alia provincia degere constet, jubemus, rec-
quot;torem provinciae, in qua eiusniodi delictum
quot;committi contigerit, publicam episiolam mittere
quot;ad eius provinciae praesidem, in qua persona
quot;delinquens degit, illum vero, qui puhlicas lit-
quot;ieras accipit, suo et cohortis suae periculo talem
quot;conipreliendere, eumque ad praesidem provin-
quot;ciae, in qua peccavit, transmittere, poenis
quot;legitimis subiiciendum.quot;
Vervolgens wordt er boete bedreigd tegen hem,
geen gevolg aan eene dergelijke publica
^pi-Stola mogt hebben gegeven. Is de nalatigheid
®chter lucri causa geschied, dan wordt de ma-
Sistratus van zijn ambt ontzet (cingulo privatur)
Verbannen.
Uit deze voorschriften blijkt, dat bij de Ro-
meinen even als thans bij ons, de verpligting
\'bestond om aan de litterae of epistolae publicae
voldoen.
De evengemelde plaatsen handelen alleen over
uitlevering; het schijnt echter vrij zeker te zijn»
dat het hooren van getuigen ook wel geschiedde
door een ander overheidspersoon dan door den-
gene voor wien het geding hangende was. D®
volgende plaatsen zullen dit gevoelen staven; wij
lezen namelijk 1. 3 D, de tesiibus ^ 4 //Gabinio
\'/quoque Maximo idem princeps {Hadriams) iö
//haec verba rescripsit: Alia est auctoritas praesen-
\'/tium testium, alia testimoniorum, quae recitari
//solent: tecum ergo delibera, ut, si retinere eos
//velis, des eis impendia.quot; ^ 6. Testes non
//temere evocandi sunt per longum iter, et multo
//minus milites avocandi sunt a signis vel mune-
//ribus perhibendi testimonii causa.quot;
Uit het laatste gedeelte dezer paragraaf blijk^^»
dat de reciprociteit bij het oproepen der getuigen
werd in acht genomen , wij lezen toch : //Diquot;^^
//fratres rescripserunt: Quod ad testes evocan-
//dos pertinet, diligentiae judicantisestexplorare,
//quae consuetudo in ea provincia , in qua judiquot;
//cat, fuerit; nam si probabitur, saepe in aliai»
//civitatem testimonii gratia plerosque evocatos,
//non est dubitandum, quin evocandi sint, q^^s
//necessarios in ipsa cognitione deprehenderit, q^^^
//judicat,quot;
Novella 90 de testibus, c. 5 leert, dat in het
hooren van getuigen onderscheid werd gemaakt
tusschen burgerlijke en strafzaken, en dat in de
kaatste, waar het de gewigtigste belangen der
^Ingezetenen betreft, hun leven, vrijheid, eer en
Soed, de getuigen immer persoonlijk moesten
gehoord worden door den regter met de kennis-
neming der zaak belast. Het slot van dit caput
wHaec omnia de quaestionibus pecuniariis
quot;intelligantur. In criminalibus enim, ubi ma-
\'^ximae res in periculo sunt, testes omnimodo
quot;coram judicibus praesentes esse, quaequesciunt
quot;edocere debent ubi et tormentis forte, et omni
quot;ïeliquae observationi locus erit.quot;
Ook beroept men zich tot bewijs van dit on-
derscheid op de Auth, Qua in provincia, Cod.
III. 15.
De verdere plaatsen uit het Romeinsche regt,
die door de schrijvers bij de aanwijzing van den
Oorsprong der letteren requisitoriaal plegen aan-
gehaald te worden en welke meer of min daar-
üiede in verband schijnen te staan, zijn de
navolgende; 1. 20 D. de Jurisdict.; 1. 15 D. de
judic. pr.; 1. 5 ^ 12 D. de reb. eor. qui sub
1. 3 § uit. D. de testibus;.!. 14 C. de
testibus; 1. 13 ^ 3 C. de judiciis; I. 2 C. de
iuterd.; 1. 18 C. de fide instrum.; Nov. 15 c. 5;
^ov. 86 0. ].
§ 2. Middeneeuwen.
In het tijdperk dat op de slooping van het
Romeinsche rijk volgt, vinden wij het gebruik
der letteren requisitoriaal in het, veelal op de
beginselen van het Romeinsch, gegrond Canonisch
regt behouden (\'), en meer en meer algemeen
in Europa in gebruik. Zoo leeren wij uit ducange
Glossarium mediae et inßmae Latinitatis, in voce:
Litterae dat zij met name in Hongarije gebe-
zigd werden. Daar komen zij voor als eene der
soorten van Becaptivatoriae Litterae welke ver-
deeld werden in Mequisitoriae, Meapprehensoriae,
Beincorporativae, Bedintegrativae. Ook werden
zij eenvoudig genoemd Bogatoriae Litterae, en
wel in geestelijke zaken de zoodanige //quae ad
Ä summum Pontificem vel Metropolitanum a Clero
//et Plebe mittun tur ut electum consacrent Epis-
//copum.quot; Ook komt de benaming voor: uLitterae
nde Bogamus, sic dictae a verbo Bogamus in ü»
/nnseri solito. Statuta Eccl. AEduensis a° 146^
//apud Marfcene, tom. 4 Anecd. col. 510 : Om-
//nibus et singulis Ecclesiarum rectoribus civitatis
//et dioecesis auctoritate dicti D. Cardinalis Aed-
/.\'uensis Episcopi inliibetur ne aliquas Literas de
(\') Zie Foblix, Traité du droii international privé. Edit, Bc»^**\'
gcat, Paris ÎS56 tome I p, 43?.
quot;Rogamus, aut quascumque alias literas extranei
\'\'judicis exsequi praesumant absque ipsius D.
quot;Gard. Episcopi aut Vicariorum seu officialis
quot;ejus speciali mandato.quot;
Ten aanzien der dagvaarding en opzending
(^emissio) wegens geestelijke misdrijven buiten
^et regtsgebied der woonplaats, vindt men ter
^oops eenige aanmerkingen en bedenkingen van
^eu Nederlandschen regtsgeleerde der veertiende
eeaw, philippus de leyden, de Cura Beipublicae
Amstelodami 1701 casus 58.pag. 128: //Si enim
\'\'^liqui in spiritualibus deliqiierint et citentur,
quot;Trajecti excipiunt, quod tenentur respondere
quot;coram Provisore partium suarum nec extrahendi
quot;sunt; quia illa tractio videtur solum fieri causa
\'■\'vexationis.quot;
Wat het wereldlijk regtsgebied betreft, in straf-
zaken zorgde men in die tijden bij het uitleveren
gevangenen, orn te doen blijken dat die uit-
levering vrijwillig en op verzoek geschied was,
donder voor het vervolg regten toe te kennen aan
dengene aan wien de misdadiger was uitgeleverd.
2oo wordt bij matthaeus , de jure gladii cap, VII,
P^g. 56 melding gemaakt van een brief van Phi-
i-\'iPs, Plertog van Bourgondië, aan den Heer van
^ontfoort, gedagteekend 11 Oct. 1434, waarin hij
®piquot;egkt van het uitleveren van een dief door laatst-
gemelde en hem belooft, dat dit hem //nergens
//afterdeel nocli praejudicie wesen noch dragen en
ff sal namaals in den rechten van sijne Heerlij ck-
//heyt voorsz. maar sal wesen behoudelyck syns
//rechts in alle manieren, dat wij \'t hem met
//onsen voorbrieven besegeit ende gegeven hebbe»
//sonder argelist.quot;
Wij hebben hier derhalve een voorbeeld van
de in latere dagen zoo gebruikelijke acten van
non praejudicie, tot bewijs dat zoodanige ver-
gunning was geschied ongehouden en meer, ge-
lijk men zeide, ex eomitate, uit vriendschap en
beleefdheid, dan wel uit noodzakelijkheid (\').
§ 3. Oud\'Fransch regt.
In het voormalig, uitgestrekt en in tallooze
jurisdictiën verdeeld, Frankrijk was het gebruik
der commissions rogatoires nog menigvuldiger da»
in de Nederlandsche republiek, dat der letteren
requisitoriaal. Wij achten het noodig bij het
vroegere Fransche regt opzettelijk stil te staa»»
uit hoofde der blijkbare verwantschap tussche»
de aldaar geldige vormen van regtspleging,
die welke hier te lande werden in acht genome»
en ook, omdat, naast het Romeinsche en het
(«) Vergeiyk P, Vkomans, Tractaat de foro compeienti,^^^\'^\'^
Leiden 1736, pag. 96 volg.
Oiid-Hûllandsche regt, het voormalige Fransche\'
zoo in het algemeen, als bepaaldelijk met
^Pzigt tot ons onderwerp, in de hedendaagsche
^ederlandsche wetgeving sporen heeft achter
gelaten.
Naar alle waarschijnlijkheid nog vroeger dan
onze Provinciën, verleenden de verschillende
geregtshoven in Frankrijk elkander hulp, zoodat
de commissions rogatoires aldaar van zeer ouden
oorsprong zijn. In den Grand Coutumier liv.
II, ch. 2 (\' ) vinden wij het eerst de commissions
\'\'\'^gatoires onder dien naam vermeld, en nog
ouder moet de gewoonte geweest zijn, dat de
eene regter den anderen eenige ambtsverrigting
opdroeg. Dit gaf aanleiding tot grove misbrui-
ken, wegens de onkunde en ongeschiktheid der
hoogere regterlijke ambtenaren, die alles over-
^i^ten aan hunne stedehouders (lieutenants) ,
^elke hen zelfs op de teregtzittingen vertegen-
woordigden. In 1388 werd aan die ambtenaren
oevolen in persoon hunne betrekking waar te
deinen, behalve
in het geval van wettige ver-
hindering; echter verdween het misbruik eerst
geheel en al onder François I.
ï^r werd, in den geest van het Romeinsche
f\') Aangehaald by Dalloz , Répertoire de,Jurisprudence,\'m voce
^\'quot;•\'(ruction Criminelle no. 570.
regt, bij het hooren van getuigen onderscheid
gemaakt tusschen civile en criminele zaken, en
als algemeene regel was aangenomen, dat de
delegatie in strafzaken niet kon plaats hebben,
zelfs niet in het voorloopig regterlijk onderzoek
Echter werden op dezen regel weldra vele uit-
zonderingen gemaakt, waarin het vrij stond de
instructie aan een ander op te dragen.
Deze gevallen waren.-
1quot;. Het hooren van getuigen wonende buiten
het ressort van den Regter met het onderzoek
der zaak belast; evenwel geschiedde dit alleen
wanneer de getuigen wettige redenen van ver-
schooning hadden om in persoon te verschijnen.
Ook gaf men rogatoire commissien aan buiten-
landsche regters, tot het hooren van getuigen,
over welke men geen regtsdwang had. Vi^
noemde men //donner une commission in jf^r-
tihm.quot; Ook delegeerde men tot het wederhoo-
ren (récoler) der getuigen. Als men op geene
andere wijze achter de waarheid kon komen,
droeg men somtijds den last op tot eene con-
frontatie. In dit geval beval de regter den be-
schuldigde over te brengen naar de plaats waar
de getuige, die buiten staat was om over te
komen, zich bevond, en zond men aan den g®quot;
\') JoussE, Traite de Justice Criminelle, tom 3 p. löl-
-ocr page 23-delegeerden regter afschrift van het afgenomen
Verhoor. Zoo werd in Maart 1753 een beschul-
digde, wiens regtsgeding hangende was voor het
Parlement van Dyon, naar Orleans overgebragt,
om hem met een beruchten dief die daar in de
gevangenis zat, te confronteren. Het Hof had,
teu einde deze confrontatie te bewerkstelligen,
eene rogatoire commissie gerigt tot den Lieute-
iiant-criminel van Orleans. Men kon ook delegeren
tot het ondervragen van den beschuldigde, wan-
neer deze buiten het gebied van den regter met
^et onderzoek der zaak belast, aangehouden, en
buiten staat was om vervoerd te worden.
Dit alles evenwel had slechts plaats bij zware
üiisdaden en in spoed vereischende gevallen. Bij
geringe misdrijven, wanneer de beklaagde niet
in hechtenis zat, wachtte men gewoonlijk het
herstel van den getuige af. Dat dit nu en dan
niet vrij was van bezwaar, behoeft geen betoog.
Delegeerde men, wanneer men personen
van een hoogen rang, als getuigen moest onder-
vragen of confronteren. Ook dit niet zeldzaam
gebruik gaf aanleiding tot moeijelijkheden wegens
artikel 3 van titel 6 der Ordonnantie van 1670,
die geen onderscheid van personen maakte. Tegen-
woordig is het getal van zoodanige personen,
^ooals later zal blijken, dan ook zeer beperkt.
3°. Was zulke opdragt van ambtsverrigting
-ocr page 24-noodig, wanneer eene verificatie van geschriften
in zake van valschheid moest geschieden. Men
kon den regter der plaats belasten om die vergelij-
king en dat onderzoek door deskundigen (Experts)
te doen verrigten, volgens art. 8 van den titel
du faux van de Ordonnantie van Julij 1737, i»
verband met art. 5 titel 12 der Ordonnantie
van 1667 (\').
Nogtans was hierover verschil van gevoelen,
daar eenige schrijvers beweerden, dat de verge-
lijking moest plaats hebben voor den regter die
met de instructie der zaak belast was, dewijl de
stukken gemakkelijk konden worden overgezonden.
Maar het gebruik wilde dit anders, voorname-
lijk dewijl het gevaarlijk kon zijn gewigtige stuk-
ken te vervoeren.
4quot;. Werd het uitleveren van misdadigers door
middel van rogatoire commissiën verzocht.
Reeds vroegtijdig bezigde men verschillende
benamingen bij het delegeren van den eenen
regter door den ander, naarmate van hunnen rang-
Wanneer de regter die delegeerde, niet van hoo-
gere waardigheid was dan de gedelegeerde, sprak
men van eene commission rogatoire. De parle-
menten echter en andere aanzienlijke collegie»
{\') Vergelijk hierby art. 293 en 299 van het Wetboek van Str.quot;»^\'
vordering.
gaven nooit rogatoire commissiën, zelfs niet buiten
^un ressort; zij belastten eenvoudig de lagere
regterlijke ambtenaren (commettre). Dit deden
ook de haillis royaux en andere voorname regter-
lijke ambtenaren, doch slechts tegenover de
ïegters van hun ressort (\')• Men noemde dit
commission simple. Zie verder jousse. Justice
^iminelle, t. 3, pag. 154 en de aldaar aange-
haalde Ordonnantie van 1667, 1.10, art. 1, nquot;. 4.
Bij overlevering zijn deze benamingen in den
Code d\'Instruction Criminelle behouden, doch de
quot;Werking der verschillende rogatoire commissiën is
dezelfde.
Jousse, die in de tweede helft der vorige
eeuw schreef, somt de pligten van den gedele-
geerden regter op, welke hierop neerkomen:
1quot;. De gedelegeerde regter kan niet gaan
buiten de grenzen van den hem verstrekten last.
Hij kan niet subdelegeren of zijne com-
missie aan een ander opdragen.
3quot;. Hij kan buiten zijn regtsgebied niet tot
de instructie overgaan, als hij geene andere com-
iiiissie heeft dan van een Baljuw of ander onder-
geschikt regter; daartoe zoude hij eene commissie
ïioodig hebben van den Groot-Zegelbewaarder. -
o Dai,loz, Répertoire de Jurisprudence, in voce Instruction
\'^\'\'imtnelle nquot;. 571.
4quot;. Hij kan de getuigen noodzaken verkla-
ring te komen afleggen.
S\'\'. De tot instructie van het geding van een
gevangen beschuldigde, gedelegeerde regter, kan
dien niet op eigen gezag, na het verhoor, vrij
laten.
De gedelegeerde regter kan geene proce-
dure wegens nietigheid van onwaarde verklaren.
7°. De in criminele zaken gedelegeerde reg-
ter kan, even als ieder ander, gewraakt worden.
8°. Alvorens tot eenige daad van instructie
over te gaan, moet hij de rogatoire commissie
aannemen, en onder die commissie melding ma-
ken van de aanvaarding.
9°. Nadat hij den last volbragt heeft, moet
hij de processtukken verzegeld aan den regter,
die hem gecommitteerd heeft, doen geworden ,
zonder iets onder zich te houden, behalve de
minuut.
Het spreekt van zelf, dat deze delegatiën ge-
schiedden ten koste der partij die ze verzocht
had, of ten koste der schatkist, wanneer er geen®
civile partij was.
§ 4. Oud-Ho/landsch regt.
Het gebruik der lettefen, requisitoriaal of ver-
zoehbrieven was, zooals wij straks zeiden, in de
^ereenigde Nederlanden zeer algemeen, en was
te meer eene behoefte, wegens de verscheiden-
heid en onafhankelijkheid van regtspraak in de
provinciën, die naar de beginselen der Unie ieder
oppermagtig waren; en in zoovele gemeenten ,
die zich ieder op zich zelf bijna souverein waan-
den. Deze brieven werden of aan deze of gene
bepaalde regters gerigt, of wel waren het opene
brieven , ad omnes judices. Dit laatste had meest
plaats om de gevangenneming van voortvlugtige
misdadigers , wier verblijf men niet wist, te be-
vorderen.
Volgens de definitie, welke wij in den Woorden\'
TolJc van Mr. thymon boey, \'sHage 1773, vinden,
Waren n letter en requisitoriaal, eigentlijk het verzoek
quot;dat de eene regter aan den anderen doet, om
quot;des verzoekers gewijsde ter executie te leggen.quot;
Het gebruik bragt doorgaans mede, dat men
^^^ elkanders verzoek gevolg gaf en elkanders
Vonnissen eerbiedigde.
Dit deden in Holland de steden over en weder;
Ook werden vonnissen in Utrecht gewezen, in
bolland ten uitvoer gelegd, zonder kennis van
Zaken; doch niet de vonnissen van Gelderland ,
daar de steden en regtbanken van die provincie,
als die van Overijssel, geen gezag van
^iquot;eemde vonnissen erkenden. Het gezegde be-
trekkelijk den onwil der Geldersche regtscolle-
giën, wordt bevestigd door de Practicae obser\'
vationes van j. schrassert , Harderwijk 1736 ,
waar hij in het dl. pag. 703 aanmerkt, dat
letteren requisitoriaal en executoriaal van vreemde
Gewesten in Gelderland niet toegelaten werden;
tot bewijs haalt hij eene uitspraak aan van het
Hof van Gelderland van 15 Oct. 1611 aldus
luidende: //Op die brieven requisitoriael vaD
//de Heeren President en Raden van den Hoogeu
//Rade van Holland , Zeeland en West-Vriesland,
//verzoekende op die Heerlijkheid Weerdenberg
//executie van seekere sententie uyt kragt va»
//submissie eerst bij den Hove Provinciael van
//Holland, en daarna in cas d\'appel bij haai\'
//E. gepronuntieert tusschen Vrouwe glaud®
//van lydekercke, Vrouwe tot Courbeecke,
//weduwe wijlen oliphiebs van den tempel i
//in sijn leven Heere tot Courbeecke, ter eenre,
//en Vrouwe elisabeth van arckel , Vrouwe tot
//Castre, Heuckelom en Weerdenberg, ter andere
//zijden. Het Hoff en kan om redenen \'t ver-
//zoek in desen gedaan niet accorderen.quot;
Er schijnt echter op dit punt veel onzekerheid
in het Geldersche regt bestaan te hebben; 200
werd bij eene beschikking van het Hof van de»
12 Mei 1598 toegestaan eene nsententie des
nhoves des Praest en van Deventerquot; ten uitvoer te
leggen, welke zaak ter tafel van de Staten va»
Gelderland gebragt zijnde, hebben de leden van
het kwartier van Nijmegen en van het graafschap
Zutphen zich, naar het verhaal van schrassert ,
^oor de uitvoering verklaard, die van de Veluwe
^aar tegen. — Ook gold ten aanzien van het bui-
tenland de algemeene regel, dat sententien, door
^^lenden en bondgenooten gewezen, ten uitvoer
moesten worden gelegd; er werd echter veelal
^Q^ar Regten en Costumen verwezen.
Uit een advies, voorkomende in het Nieuw
^ederlandsch adviesboek van van dee kop, 2® dl.
P^g. 530, uitgebragt te \'s Gravenhage den 21
Junij 1711 door zes regtsgeleerden en goedge-
keurd door drie vermaarde Leidsche Professo-
(\'), blijkt, dat naar hun gevoelen, geene ver-
P%ting bestond voor de Hooge Overheid van een
^and om ten verzoeke of requisitie van een Vorst
^an een anderen Staat een voortvlugtige te doen
Vatten en over te zenden; dat deze verpligting
^elfs niet bestond, niet alleen niet zooals in het
advies luidt: //ten respecte van andere provinciën
quot;m de Unie mede begrepen, maar ook van stee-
\'\'\'ien tot de Generaliteit behorende, ja zelfs van
quot;^e eene stad omtrent de andere alhier in Holland:
\'\'\'611 alhoewel hetzelve, ex wrbanitate et debitis
quot;^^^cumstantiis, ook wel geaccordeert zoude kon-
JOHAIï
voet, v. r. viteiarius 011 gekaed noodt.
-ocr page 30-//nen werden, om iemand de straffe te doen draa-
//gen ter piaatze, daar het delict geperpetreert is,
wzoo word zulks niet anders geüseert als naadat
//de Regter van het Bomicilium van den ge\'dccu-
useerden zich volkomenlijk omtrent het crimen
»■heeft geinformeert, en daar en boven alleen
//omtrent dieven, vagabonden en diergelijken, en
//niet omtrent luiden van fatsoen en gequalifi-
uceerde Burgers.\'^
Aan het einde van het advies komt nog het
volgende voor:
//Zijnde een notoirnbsp;aan de Inwoonders
//deser landen in het generaal, en specialijk ook
//aan de poorters der groote steeden gegeeven,
//dat zij niet anders te regt können werden ge-
//stelt als voor hunnen daagelijksen en compo\'
ntenten Rechter hier te lande, en dat zij aaö
Vgeene andere Rechters of Regtbanken kunnen
//worden gerenvoyeerd.quot;
Bij VAN zuRCK, Codex Batavus in voce Sen\'
tentien § XXIV vinden wij met opzigt tot de
kracht van vonnissen buiten \'s lands verkrege»
en hier ten uitvoer te leggen, het beginsel van
reciprociteit gehuldigd.
//Nader is geresolveert, alzo Sententien, hi®\'^
//gewezen,, geene executie hebben in Vrankrijk,
//dan na voorgaende kennis van zaken, zo kan biJ
//ingezetenen van dezen Staat het zelve alhier
quot;verzogt worden, in cas executorien tegen hen
quot;Verzogt worden van Sententien bij \'t Parlement
quot;van Parijs gewezen. Zo is \'t Hof ook gelast te
quot;handelen met Sententien van \'t Parlement te
quot;Bourdeaux.quot; Res. Holl. 16 Jan. 22 Sept.
1618, 2 Apr. 1667, 4 Martii 1619.
Men ziet hieruit, dat het regt van retorsie
strikt werd toegepast, naar de zienswijze en den
pohtischen toestand van die dagen niet onnatuur-
lijk. VOET ad tit. D. quod quisque juris, 1. II.
2. n. 4 en 5 verdedigt dit regt, zeggende:
quot;Quis enim aspernabitur aut indignabitur, idem
\'\'Jus sibi dici, quod ipse aliis dixit, vel dici
quot;effecit.quot;
Wat nu betreft het hooren van getuigen, welke
zich buiten Holland ophielden, merkt merula,
^^awis Civilis, aan:
quot;Inghevalle de voorsz. Ghetuyghen woonachtich
quot;Zijn buyten dese Provintie, ende midts-dien
quot;exempt de Jurisdictie van den Hove: soo werden
quot;by Partyen versocht Letteren Requisitorial ad-
quot;dresserende aen den Juge van de Ghetuyghen,
quot;Welcke genoemt werden Juris Subsidium ende
quot;V vele Practizijnen ILogamus, bij de welcke
Hof, als Juge van de saecke, aen de voor-
quot;schreven Rechter versoekt, te willen, naar ge-
quot;dane Citatie ende afvorderinge van den Eedt,
quot;verstaen tot examinatie van de voorseyde Ghe-
//tuyghen; ende der selver Attestaten over te
//seynden besloten.quot; (\')
De verklaringen, ten gevolge van een dusda-
nigen brief gedaan, v?aren evenzeer van kracht
als die, vi^elke binnenslands waren afgelegd. —
Dikwijls echter vereischte het belang der aanhan-
gige zaak, dat een Commissaris of Secretaris van
den Hove gecommitteerd wierd om getuigen, onder
een ander regtsgebied verblijvende, te hooren.
Alsdan werden letteren requisitoriaal gezonden
aan den regter van dat ressort, om territorium te
verkrijgen, dat is, het regt om dezelfde daden
te mogen verrigten als de regter dier plaats, altijd
voor het bijzondere geval waarvoor het verzocht
was. f)
Ook werden letteren requisitoir verleend tot
//het collationeren en aucthentizeren van stukken.\'
In de derde plaats, wanneer de veroordeelde
voortvlugtig was of zijne goederen onder eene
andere jurisdictie gelegen waren, om een der
Deurwaarders of Moedragers te magtigen het von-
nis tegen zulke personen of goederen ten uit-
voer te leggen. (®)
Bij gelegenheid der onlusten, welke in de jare^^
1610 en 1611 te Utrecht met geweld waren ge*
(\') Zie de formule van zoodanige letteren requisitoir in de BÜ\'^-S®quot;\'
(2) Zie de Bijlagen.
(\') Zie de Bijlagen.
stüd, met veroordeeling van ettelijke belhamels
tot verbanning, werd, wegens de overtreding
van dien ban, en het verleenen van herberg of
schuilplaats aan sommigen, den 15 Augustus
1612 door de Staten Generaal der Vereenigde
Nederlanden een placaat uitgevaardigd, hetwelk,
^Is eene uitzondering op de strenge toenmalige
gehechtheid aan de provinciale oppermagt, ver-
dient vermeld te worden; men vindt daarin eene
toenadering tot het stelsel, volgens hetwelk naar
de hedendaagsche beginselen van strafvordering,
i\'egterlijke bevelen in de geheele uitgestrektheid
van den Staat worden ten uitvoer gelegd 0).
Aldus luidt de bedoelde verordening:
\'/Soo ist, dat wij, tot handthoudinghe van de
quot;Publycque authoriteyt ende goede Justitie, ge-
quot;interdiceert ende verboden hebben, verbieden
quot;ende interdiceren bij desen allen ende een
quot;yeghelick Ingesetene van de Vereenighde Neder-
quot;landen, Landtschappen ende Steden aen de selve
quot;behoorende, van wat qualiteyt ofte conditie hij
\'■\'Zij, niemandt uytgesondert, een ofte meer van
quot;de voorsz. ghebannen op hare erven, plaetsen
quot;Ofte gronden, in haer huysen, schepen, schuy-
quot;ten, wagens ofte karren te ontfangen, accom-
quot;moderen, herbergen, huysen, versteken, ver-
C\') Vergelijk art. 101 Weiboek van Strafvordering.
-ocr page 34-//bergen of vervoeren: Maer sullen gehouden sijn
//deselve datelick sonder eenige dissimulatie ofte
//conniventie aen te brengen, te saiseren ende
/\'leveren in handen van den Officier van de
//plaetse daer het gebeuren sal, omme die aldaer
//ter plaetsen volgende haer Sententie ende tot
//executie van de selve te doen straffen naer be-
//hooren, ofte sonder prejuditie ofte nadeel van
nyeniandts Jurisdictie ende gherecUigJieydt, ten
//selven effect overgebragt ende gelevert te wer-
//den in handen van den Officier der stadt
//Uytrecht.quot; (\')
Wanneer aan de letteren requisitoriaal gevolg
werd gegeven, werd in den regel, met uitzon-
dering van strafzaken, (2) daarop Attaché verleend;
dat is, eene magtiging of last aan een\' Deur-
waarder om een vonnis ten uitvoer te leggen.
Wij willen kortelijk een voor de geschiedenis
der letteren requisitoriaal hier te lande, merk-
waardig voorval mededeelen, waaruit men kan
afleiden welke hinderpalen doorgaans der regts-
vordering in den weg stonden, ten gevolge van
het gebrek aan eene algemeene wetgeving, en
(\') Zie Nederlandsen Placaat-boek, Amsterdam 1644, dl. I bl. S50.
C^) Loekiüs, Decisien en Observatie», Rotterdam 1735, casus
86: p. 562 : „Want in Critninalibus geen Letleren van Attache werden
versogt, nog gegeven.quot;
verpligting der verschillende regtsmagten, om
elkander dienst te betoenen.
De zaak, vraarvan wij het verslag ontleenen
h. brouwer, de Jure Connnhiorum, lib. II
23, was eene schaking, welke in 1664 den
Haag in rep en roer bragt. De toedragt was
de volgende: Zeker jongeling, hans diderik
mortaigne, Verliefd zijnde op de minder-
jarige jonkvrouw catrina van orleans , en
haar niet ten huwelijk kunnende verkrijgen, ont-
roert haar gewelddadig en begeeft zich met haar
Haar Kuilenburg; hier beweren beide dat de
schaking met goedvinden der maagd gepleegd
Zoude zijn, in welk geval het geene strafbare
daad geweest ware. Zij vragen aan den Graaf
^an Kuilenburg een vrijgeleide, die dit echter,
de voorgewende toestemming betwijfelende, wei-
doch hun vergunt op zijn gebied te blij-
Ven. — Intusschen verzoeken de bloedverwanten
geschaakte, aan het Hof te \'s Gravenhage,
^00 als Brouwer ze noemt, //litterae solennes ,
^Uae vulgo acta ad omnes populos vocari solentquot;,
tot alle Koningen, Vorsten, Gemeenebes-
enz. met verzoek tot uitlevering van den
Schaker en zijne handlangers en tot in vrijheid-
^telhng der jonkvrouw.
Het Hof verklaart zich echter onbevoegd tot
het uitvaardigen van dergelijke brieven, en nu
wenden zij zich tot de hoogste magt, de Staten
van Holland, die in gemeen overleg met H.
Hoog Mog., dan ook werkelijk alle Gezanten in
den Haag aanwezig, verzoeken aan hunne rege-
ringen kenbaar te maken, hoe euvel de Staten
dit feit duiden en hoe zij er zich aan gelegen
laten zijn, om den dader en zijne medepligtige»
te doen straffen.
Tegelijk werden er premiën uitgeloofd, van
tien duizend gulden voor hen die de jonkvrouw
aan den schaker zouden ontrukken en haar aan
hare voogden teruggeven; van twee duizend
vijf honderd gulden voor hen die den schaker,
en van vijf honderd gulden voor hen die een zijner
medepligtigen mogten vatten en aan het Hof
uitleveren. Middelerwijl wordt de schuilplaats
der voortvlugtigen ontdekt, maar vermits de
jonkvrouw bij haar beweren bleef dat de scha-
king met hare toestemming geschied was,
wilde de Graaf van Kuilenburg hen niet uit-
leveren.
Eindelijk moest de Graaf, niet bestand tegen
de bedreigingen, veel min tegen de gewapende
magt der Staten, toegeven; doch mohtaigne was
met behulp van een jong officier ontkomen, zoo-
dat de jonkvrouw aan hare betrekkingen werd
terug gegeven, en de handlangers van den schaker,
benevens de officier die morïaigne in het ont-
vluchten was behulpzaam geweest, naar den
Haag werden opgezonden.
De Staten van Holland loofden ook eene pre-
mie van vijf duizend gulden uit, voor hen die
den schaker; van duizend, voor hen die een
fijner medepligtigen mogten uitleveren.
mortaigne intusschen naar Zweden willende
dijken, wordt te Bremen herkend en gevangen
genomen, en de overheid aldaar, noodigt de
Staten van Holland uit, om den gevangene te
lt;ioen afhalen. Hierop wordt een officier met
twee deurwaarders en dertien manschappen, naar
tremen gezonden om mortaigne gevankelijk
^aar den Haag over te brengen, doch deze weet
^eder te ontkomen, en wordt er verder geen
spoor van hem gevonden; zoodat men niets an-
ders doen kon dan hem bij verstek ter dood te
Veroordeelen en zijne goederen verbeurd te ver-
klaren.
Men ziet uit dit verhaal dat uit het buitenland
op verzoek regtshulp verleend werd, terwijl men
hetzelfde in het binnenland dikwijls slechts door
bedreiging kon verwerven, en dat verzoelcbrieven
met alleen van de regtbanken uitgingen, maar
quot;^ok van regerings-collegiën.
— 28 —
^ ö. Omioenteïing van 1795.
Regtspleging in gewone strafzaken tot 1810.
Wij zijn gekomen tot die overgangsperiode in
het regt, tot den tijd, sedert welken ook hier
te lande eene menigte van wetboeken en ont-
werpen van wetten, elkander als het ware ver-
dringen ; wij bedoelen het laatst der voorgaande
en het begin dezer eeuw. In vele der toen ver-
schenen proeven van wetgeving leest men onder-
scheidene bepalingen, aan welke de inhoud van
het tegenwoordig artikel 25 der wet op de Reg-
terlijke Organisatie eu der artikelen 71—76 van
het Wetboek van Strafvordering ontleend is, deels
wat de benaming, deels wat het wezen der zaak
betreft.
Zoo vinden wij verschillende voorschriften be-
trekkelijk het hooren en confronteren van getui-
gen, in de Manier van Procedeeren in Crinii-
neele Zahen van 1799. Aldaar luidt art. 31 als
volgt :
//Indien een persoon, wiens getuigenis de Pu-
//blieke Aanklaager meent noodig te hebben, buiten
//de Jurisdictie van dien Rechter woonachtig is?
//en niet binnen dezelve gevonden wordt, zal de
//Rechter, na overweging der redenen van nood-
//zaaklijkheid door den Publieken Aanklaager bij
\'\'Requeste volgends het Formulier Litt. V, en W.
\'/Voorgesteld, op zijn verzoek verleenen Letteren
quot;^Requisitoir, volgends het Formulier Litt. X.
quot;aan de gewoone Rechtbank van die persoon,
quot;of (des noods) aan alle Rechters, in wier Rechts-
quot;gebied hij zal worden gevonden, om hem op\'
\'-\'de daarinne gesloten Vraagpoincten te hooren,
\'^en deszelfs antwoorden schriftelijk over te zen-
gden, tegens belofte van vergoeding der redelijke
quot;onkosten daarop vallende, en ten opzichte van
\'\'bnitenlandsche Rechters, met een bijgevoegde
quot;toezegging van in gelijke gevallen weêrkeerig
quot;denzelfden dienst aan de Justitie te bewijzen.quot;
Ook art. 41 is van belang, wat aangaat het
Vernemen van getuigen buiten het grondgebied
Van den Staat.
\'/Indien door den Producent Getuigen zijn op-
quot; gegeven, die buiten des Rechters Residentie ,
quot;in hetzelfde of in een ander Departement of
quot;Ook buiten de Republiek, woonen en zich ont-
quot;bouden, zal de Rechter, na de Vraagpoincten
quot;in handen van den Publieken Aanklaager te
quot;hebben gesteld, om er, zulks noodig achtende,
quot;Contra-Interrogatorien tegen te formeeren, dezelve
quot;Zenden aan de Burgerlijke Rechtbank, of het
quot;Departementaale Hof, of zoodanig Buiten-
quot;landsch Rechter, waar onder die Getuigenwoo-
quot;nen of zich onthouden , met verzoek, letter en
nrequisitoir, om dezelve daarop te hooren, en
//de antwoorden besloten aan den Rechter te
//doen toekomen, tegens belofte en volgends
//Formulier, als hier voor art. 31. Doch zal de
//afzending dier Brieven niet geschieden, tenzij
•//de Verzoeker voor de daarop te vallene onkosten
//onder den Secretaris zal hebben opgebragt zoo-
//daninge somma, als door Commissarissen zal
//worden begroot.quot;
In art. 90 wordt nog bepaald, dat de regters
niet mogen weigeren om gevangenen ter con-
frontatie over te zenden, //mids daartoe eenige
//dagen bevorens bij Missive verzoek werde ge-
//daan.quot; Door Missive verstaat men hier blijk-
baar letteren requisitoir; dat echter tusschen zoo-
danige verzoeken bij eenvoudigen brief, en die
bij formele letteren requisitoriaal gedaan, wel
behoorde te worden onderscheiden, werd in 1801
aangemerkt bij gelegenheid van eene te Maars-
sen bewerkstelligde huiszoeking, naar aanleiding
van een voorstel daartoe, in eene Missive vervat,
en niet uit kracht van eene eigenlijke reqmsitiamp;
van den Procureur der Gemeente van Amster-
dam, Tadama, aan den Procureur-Generaal te
Utrecht. (\')
(\') Zie de Missive van 31 Oct. 1800 als bijlage tot het Rechts-
geleerd Aduis VM Mr. B. A. van Houten, Amsterdam 1801, in
de zaak van twee beschuldigden van valschheid.
Men ziet uit deze artikelen, dat in dit Wetboek
het gebruik der Letteren Requisitoir uitdrukke-
lijk werd behouden, en daarbij, ten gevolge der
in 1798 verkondigde beginselen van ée\'n- en ondeel-
baarheid van den Staat, de verpligting aan de
Verschillende binnenlandsche regtbanken werd op-
gelegd daaraan gevolg te geven en elkander over
en weder hulp te verleenen.
Treffen wij in deze artikelen den zakelijken
inhoud aan der voorschriften van art. 71—76
Van het hedendaagsche Wetboek van Strafvorde-
i\'ing; art. 25 der wet op de Regterlijke Organi-
satie is ongetwijfeld ontleend aan het beginsel,
nitgedrukt in art. 4 en 5 van het Wetboek op
de Regterlijke instellingen en Begtspleging in het
honingrijk Holland 1809, welk wetboek vastge-
steld, doch uit hoofde van den kort daarop ge-
volgden troonsafstand van Koning lodewijk niet
in werking getreden is. De bedoelde artikelen
luiden:
\'/Art. 4. Alle de regters, officiers en justiciers
quot;zullen elkander onderling alle mogelijke hulp en
quot;ondersteuning toebrengen tot bevordering der
quot;justitie, zoo in het nemen van informatiën als
quot;in het vervolgen en arresteren van misdadigers,
quot;Zonder hiervoor eenige kosten oï jura boven de
quot;gewone en noodzakelijke uitschotten in rekening
quot;te mogen brengen.
//Art. 5. Zij zullen verder elkanders requisi-
//toriën in alle gevallen, waar die te pas komen,
//respecteren, zonder dat belofte van reciprociteit
//en acte van non-praejudicie noodig zullen zijn,quot;
Het gevolg geven aan elkanders requisitoriën
of letteren requisitoriaal was dus hier ten stelligste
bevolen; daarentegen kon, wegens de gevestigde
eenheid van den Staat, de belofte van recipro-
citeit geen vereischte meer zijn; hetgeen bij de
buitenlandsche verzoekschriften pleegt te geschie-
den , en zelfs in het nog van kracht zijnde Mi-
litair Wetboek, uitdrukkelijk wordt voorge-
schreven,
§ 6. Militaire Megtspleging.
Niet alleen toch is het gebruik van letteren
requisitoriaal noodzakelijk tusschen burgerlijke
regters onderling, maar ook tusschen burgerlijke
en militaire, en evenzeer tusschen militaire reg-
ters alleen, komen zij dikwerf voor.
• Aangaande het eerste vinden wij reeds voor-
zieningen in het Reglement van Krijgstucht of
Crimineel Wetboek voor de Militie van den Staat
van 22 Junij 1799 (\'); aldaar luidt het eerste
(\') Zie v. d. POLL, Verzameling van Vaderlandsche wetten en
besluiten, bl. 113.
gedeelte van art. 13: //Wanneer de Burgerlijke
quot;regter goedvindt een militair persoon, in zijn
quot;garnizoen of gedetacheerd, of op marsch zijnde,
quot;te doen apprehenderen, zal dezelve daartoe
quot;\'requisitie doen aan den commanderenden offi-
quot;cier.quot; In de artikelen 15, 16 en 17 wordt be-
paald dat een militair regter burgerlijke personen
a^s getuigen zal mogen verhooren, mits zij vrij-
willig verschijnen. Weigeren zij dit, zoo zal hij
hen bij requisitoriën door den burgerlijken regter
doen verhooren, die gehouden is hulp te verke-
ilen. Als het noodig is, dat de burgerlijke ge-
tuigen tot confrontatie voor den mihtairen regter
Verschijnen, worden zij daartoe bij requisitoriën
door den burgerlijken regter gedagvaard die de
inwilligen zelfs moet //constringeren.quot;
Hieruit blijkt duidelijk de wederkeerige ver-
pligting tusschen burgerlijke en militaire regters
elkander, op verzoek, bijstand te verleenen.
Is het evengemeld Reglement van 1799, naar
sonimiger meening, nog heden als niet geheel
hervallen te beschouwen, in het bij voortduring
geldig Militair Wetboek van 1814, zijn uitvoe-
^^ge bepalingen nopens het hooren van getuigen
^P letteren requisitoir. Hier wordt evenwel meer
S^handeld over de wederkeerige verpligtingen van
^^ilitaire regters, maar is toch het geval niet
^^ï\'geten , dat de getuigen zijn //Burger-Personen.quot;
3
-ocr page 44-De daartoe betrekkelijke artikelen zijn in de
Regtspleging hij de Landmagt art. 22—101, ter-
wijl de art. 71—80 der Begtsplegitig hij de Zee-
magt van denzelfden inhoud zijn. Wij zullen de
voorschriften vervat in de Regtspleging bij de
Landmagt, opsommen.
In art. 92 is in het geval voorzien, dat de
getuigen zich buiten de garnizoensplaats bevin-
den , onder bevel van een ander commandant.
Alsdan worden zij, op verzoek, voor officieren-
commissarissen van dat garnizoen gehoord; door
de Burgerlijke Regtbank worden zij alleen dan
gehoord, volgens art. 93, wanneer zij zijn, of
Militairen die zich bevinden op eene plaats, waar
geen garnizoen is, of Burger-personen,
Wanneer echter de officieren-commissarissen of
de Auditeur Mihtair, vermeenen dat het volstrekt
noodzakelijk zij, dat de getuigen voor hen in
persoon verschijnen, moeten de officieren-com-
missarissen letteren requisitoir afzenden aan den
commanderenden officier of aan de Regtbank
waaronder de getuigen behooren, met verzoek
dat die worden gelast of gedaagd, om op zekere,
te bepalen dag en uur, ter daarbij vermelde
plaats tot het geven van getuigenis der waarheid
te verschijnen. Aan dit verzoek zal moeten wor-
den gehoorzaamd. (Art. 94—96).
In art, 98 treffen wij het bovengemeld voor-
-ocr page 45-schrift aan, ten opzigte der aan vreemde regters
te beloven vergoeding, en in acht te nemen re-
•^iprociteit: //Letteren requisitoir, aan buiten-
quot;landsche Regters, zullen moeten behelzen be-
liefte van vergoeding der redelijke kosten, daarop
quot;Vallende, en toezegging van, in gelijke gevallen,
//Wederkeerig denzelfden dienst aan de Justitie
quot;te zullen bewijzen.quot;
In de overige artikelen wordt het geval be-
handeld , dat eene regterlijke bezigtiging moet
geschieden van de plaats, waar de misdaad be-
gaan is, of^ dat de getuigen daar worden ge-
hoord of dat een lijk of zwaar gekwetst persoon
geschouwd en onderzocht moet worden. Wan-
neer de daartoe noodige getuigen zich niet in
het garnizoen of onder het bevel van den com-
l^anderenden officier, die de informatiën gelast
^®eft, bevinden, worden letteren requisitoir af-
gezonden om die getuigen te ontbieden. Als
®Venwel de plaats te zeer verwijderd is, worden
tteren requisitoir aan den commanderenden
^fiicier of aan den Burgerlijken Regter gerigt,
die getuigen te hooren en hunne beëedigde
Verklaringen in te zenden.
HOOFDSTUK H. HEDENDAAGSCH REGÏ-
§ 1. Fransch Begt.
Bij de beschouwing van het tegenwoordig ge-
bruik der letteren requisitoriaal, valt ons oog
in de eerste plaats op het Fransche regt, eens-
deels wegens de uitvoerige behandeling van dit
onderwerp , schoon onder eene verschillende be-
naming , door onderscheidene Eransche regtsge-
leerden; anderdeels wegens de groote overeen-
stemming van het Nederlandsche met het Fransche
regt op dit punt; zoodat het gemakkelijk zal
vallen na de vermelding der Fransche bepalingen»
aan te wijzen in hoeverre de letteren requisito-
riaal in Nederland afwijken van de commission^
rogatoires in Frankrijk. De hedendaagsche
schrijvers die met de meeste zorg deze zaak toe-
gelicht hebben, zijn: Bourguignon, Carnoï»
Legkaverend, en in den laatsten tijd: DuvER\'
ger , Dalloz en Faustin Hélie.
Even als in het oude regt, wordt ook nU
nog de opdragt van ambtsverrigting door den
-enen regter aan den anderen, naar mate van
hunnen rang in verschillende bewoordingen ver-
vat. Hoewel dit onderscheid tot het wezen der
^aak niets afdoet, mogen wij het niet met stil-
zwijgen voorbijgaan, daar men ligt bij de lezing
der hiertoe betrekkelijke artikelen van den Code
d\'Instruction Criminelle zoude kunnen meenen,
dat onder andere benamingen ook andere zaken
bedoeld worden, terwijl het slechts een over-
blijfsel is der vroegere regterlijke rangorde, en
de benamingen bij overlevering in de nieuwe
Wetgeving behouden zijn.
Aangaande de redactie der bepalingen van
^en Franschen Code d\'Instruction Criminelle,
Welke inzonderheid op ons onderwerp betrekking
bebben , worden door Locré (\') medegedeeld de
^^sermtiom de ia Commission de législation du
^orps Législatif des 7 et 8 Octobre 1808 , al-
^^aar als aanteekening op art. 83 en 84 van
^^^ Code d\'Instr. ^Crim. het navolgende voor-
komt :
quot;Article 83. La Commission aperçoit un grand
inconvenient à imposer au juge d\'instruction la
Nécessité absolue de se transporter à la demeure
témoins qui se trouveront dans l\'impossi-
^^bté de comparaître sur la citation même,
Locré, la législation civile, coraraevcialc et criminelle de la
\'\'■\'\'quot;ce, tome 25, p. 215, volg.
quoique ce transport ne doive avoir lieu que
sur l\'arrondissement du tribunal du juge d\'in-
struction. Il peut eu résulter des voyages assez
longs selon l\'étendue de ces arrondissements,
dans des pays oii, suivant les saisons, les voyages
seraient pénibles. De là^ des pertes de temps
et des dépenses considérables.
La loi du 3 Brumaire an IV, articles 118, 119,
120 et 121, portait, à cet égard, une décision
qui a toujours paru sage, et sur l\'exécution de
laquelle l\'expérience n\'a point fait connaître
d\'inconvéniens ; et encore faut-il remarquer que
cette loi ne s\'expliquait que relativement au
transport d\'un juge de paix hors de l\'arrondis-
sement de son canton. D\'après ces vues, la
commission propose de rédiger cet article 83
ainsi qu\'il suit:
Lorsqu\'il sera constaté par le certificat d\'un
officier de santé que les témoins se trouvent dans
r impossibilité de comparaître sur la citation qui
leur aura été donnée, le juge d\'instruction se
transportera en leur demeure, quand le témoin
habitera dans le canton de la justice de paix de
son domicile. Si le témoin habite hors du can-
ton, le juge d\'instruction pourra commettre k
juge de paix du lieu de l\'habitation du témoin
à Veffet de recevoir sa déposition, et il enverra
au juge de paix des notes et instructions qui
feront connaître les faits sur lesquels le témoin
doit déposer.
D\'après l\'opinion que la commission vient
d\'émettre sur l\'article 83 , elle propose de rédiger
l\'article 84 ainsi qu\'il suit :
Si les témoins résident hors de Varrondissement
du juge d\'instruction, celui-ci requerra le juge
d\'instruction de l\'arrondissement ou habitent les
témoins, si leur habitation est dans le canton de
justice de paix du lieu du domicile du juge
d\'instruction, de se rendre auprès des témoins,
pour recevoir leurs dépositions. \'Mn cas d\'habi-
tation des témoins hors de ce canton, le juge
d\'instruction du tribunal saisi de F affaire, adres-
sera sa réquisition au juge de paix du canton
habitent les témoins.
Artikel 90 is zonder aanmerking aangenomen.
Gelijkerwijs heeft de procureur des Keizers
het regt om de hulp-officieren te belasten {char-
met een gedeelte der ambtsverrigtingen van
zijne bevoegdheid (Code d\'Instr. Cr. art. 52).
Het meest voorkomende en het belangrijkste
geval waarin rogatoire commissiën gebruikt wor-
den , is voorzeker het hooren van getuigen. De
\'Regter van instructie is bevoegd, de ondervra-
ging van die getuigen aan den vrederegter van
hunne woonplaats op te dragen {commettre art.
84,) doch een ander regter van instructie
-ocr page 50-of een president moet hij verzoeken {requérir)
om dit te doen (art. 84, 90, 511, 512, 514,
516).
De regters van instructie zelve kunnen belast
worden {commis) door een Eersten President of door
een regter die dezen vervangt, (art. 237, 303).
Dit verschil van benamingen belet niet, dat
allen begrepen zijn in die van commission roga-
toire, waardoor elke opclragt van ambtsverrigting
wordt aangeduid.
Daar die opdragt in strafzaken altijd uitgaat
van den regter van instructie, en niet, gelijk in
het burgerlijke, van de regtbank; is de opge-
dragene handeling immer eene daad van voor-
loopig onderzoek. Daartoe behooren de huis-
en papier onderzoeking, welke volgens art. 90
door den regter van instructie kunnen worden
toevertrouwd aan den ambtgenoot ter plaatse
waa:^ de stukken, papieren en andere voorwer-
pen , zich bevinden. Voorts kan men delegeren
om stukken van valschheid verdacht, of tot ver-
gelijking dienende, te verkrijgen , en eindelijk
in het geval van heete daad. (\')
Vroeger waren vele Leden der regterlijke magt
in Frankrijk van gevoelen , dat volgens art. 83
en 84 Code d\'Instr. Cr., de regter van instructie
{\') Zie Dovekger, Manuel des Juges dMn.stniction , tome 2 , ch,
15, nquot;. a69, 370 en 383.
^^et hooren van getuigen buiten zijn kanton of
^i\'rondissement, niet mogt opdragen, dan in
Zooverre die personen in de onmogehjkheid waren
Voor hem te verschijnen, en deze verklaring
schriftelijk bevestigd wierd door een geneesheer,
^an dit gevoelen was onder anderen Mangin.
I^Egiiaveeend echter meende dat deze artikelen
aanwijzend (indicatifs) , niet beperkend (restric-
tifs) zijn.
Aan deze meening hebben de Circulairen van
den Minister van Justitie, van 19 April 1811,
23 Sept. 1813 , 9 April 1825 en 16 Augustus
1842 , gezag bijgezet.
\'/Les articles 83 et 84,quot; wordt daar gezegd,
\'^ne sont pas limitatifs; mais ils indiquent, dans
\'\'\'Un cas particulier, la marche à suivre par le
quot;juge instructeur, lorsqu\'il est obligé de délé-
quot;guer une partie de ses fonctions, et il doit
quot;s\'y conformer exactement dans tous les autres
quot;Cas où il peut y avoir lieu de déléguer. Ces
quot;cas sont très-fréquents ; le juge d\'instruction
quot;île doit se déplacer que dans des circonstances
quot;graves et urgentes ; il doit aussi éviter, autant
quot;que possible, de faire citer devant lui des té-
quot;îuoins éloignés, lorsque leur présence n\'est pas
quot;absolument nécessaire pour l\'éclaircissement des
quot;faits, et surtout lorsqu\'ils sont chargés d\'un
quot;Service pubhc. Ainsi, il doit employer de
//préférence la voie de la délégation , et requérir
//ou commettre le juge du lieu de la résidence
//des témoins qu\'il croit utile de faire entendre,
//en lui envoyant des notes et instructions qui
//fassent connaître les faits sur lesquels les té-
//moins auront à déposer.quot;
Dus is, in het algemeen de opdragt van zoo-
danige ambtsverrigting geoorloofd, in sommige
gevallen is zij zelfs eene verpligting. Zoo moet
de regter van instructie eene rogatoire commissie
verleenen om de verklaring te ontvangen van de
prinsen en prinsessen van den bloede en van de
groot-dignitarissen der Kroon, welke de wet
verbiedt op de openbare teregtzitting als getui-
gen te hooren. (art. 510, 511 C. d\'Instr. Cr.)
Hetzelfde heeft plaats wanneer een agent der
regering in het buitenland wonende, of een
vreemdeling niet in Frankrijk verblijvende, moet
gehoord worden, (art. 514).
Eindelijk is er eene bijzondere wet van 18
Prairial, an H, welke beveelt bij delegatie te
ontvangen de getuigenissen van militairen, en
van burgers verbonden aan het leger, gelijkge-
steld met militairen die wonen buiten het arron-
dissement van den regter van instructie.
Dat deze ook kan delegeren tot het onder-
vragen van een beklaagde , blijkt uit art. 103
C. d\'Instr. C. ; evenzeer de President van het
Hof van Assises in het geval van art. 266, en
®en der Presidenten van het Hof van Cassatie
het geval van art. 497.
Carnot (quot;) evenwel is van een tegenoverge-
steld gevoelen , dat hij grondt op art. 237, vol-
gens hetwelk de regter van instructie wel kan
delegeren tot het hooren der getuigen, doch zelf
den beklaagde moet ondervragen en de bevel-
schriften van gevangenneming, enz. uitvaardigen;
Zoodat hier derhalve de bevoegdheid tot zooda-
nige opdragt is uitgesloten. Wat het ondervra-
gen van den beklaagde betreft, heeft Düverger
hem bestreden, zeggende dat art. 237 blootelijk
aanwijzend, niet beperkend is, evenzeer als art.
, 84 en andere, reeds gemelde ; welk gevoe-
len door Morin (®) en Dalloz (*) omhelsd,
in de praktijk gevolgd wordt. Hélie
daarentegen stemt met Carnot in.
Duverger merkt aan, dat zoo een van mis-
drijf verdachte of beklaagde zich op eene plaats
hevindt, verwijderd van den zetel des regters,
(\') Caenot, de l\'Instr. Cr., tome II, p. 262, 263.
Dtjtergek, Manuel des Juges d\'Instruction, tome II, eh.
nO. 367.
Morin, Dictionnaire du Droit Criminel, voce Délégation.
Dalioz, Répertoire de Jurisprudence, iu voce Instruction
^\'•iminelle n«. 577.
i\'\'} Facsxin Hjslie, Instr. Cr., vol 5, ch. XIL
en er wegens ziekte of gevangenschap bezwaar
bestaat om hem te vervoeren of dat hij slechts
het voorwerp is van eene wemig beduidende
aanklagt of verdenking, terwijl het nogtans noo-
dig kan zijn zijne verklaring in te winnen, het
nuttig, voorzigtig, billijk en tevens min kostbaar
is eene rogatoire commissie uit te vaardigen,
ten einde het verhoor zonder tijdverlies ter zijner
woonstede te doen plaats hebben.
Wij willen het raadzame van zulke opdragt
van regtshandelingen met een treffend feit staven.
Toen in 1820 de Hertog van Berry door een
verfoeijelijken sluipmoord het leven had verloren,
dacht men een geruimen tijd, dat die misdaad
niet het werk van Louvel alleen, maar van
eene uitgebreide zamenspanning was, welke hare
vertakkingen had over geheel Frankrijk. Van
daar een aantal vervolgingen, wegens onbeta-
melijke of onvoorzigtige handelingen of gesprek-
ken; ingesteld tegen lieden welke men wist het
geslacht der Bourbons een kwaad hart toe te
dragen , en waaruit men vermoedde het bewijs
te zullen kunnen putten van medepligtigheid
met den moordenaar. — Alles te vergeefs. —
Wat ware het geweest zoo de, ten getale van
meer dan 1200, gehoorde getuigen alle per-
soonlijk te Parijs hadden moeten ondervraagd
worden ?
-Dan men had de voorzorg gebruikt meer dan
50 rogatoire commissiën aan de regterlijke over-
heden in de onderscheidene Departementen op
te dragen. (\')
Zijn er maatregelen noodig tegen den persoon
van een verdachte of beklaagde, art. 283 C.
d\'Instr. Cr. verbiedt uitdrukkelijk het uitvaar-
digen van mandats d\'amener, de dépôt d\'arrêt
uit kracht van eene rogatoire commissie ; het
artikel spreekt niet van mandats de comparution
en van daar alweder strijd van meening , tus-
schen Carnot en Duverger eenerzijds, en de
schrijvers van het Journal du droit criminel an-
derzijds. Men zie verder op dit punt Duver-
ger , Manuel des Juges d\'Instruction, tome II,
no. 372.
Wat de huis- en papier-onderzoeking aangaat
en de vraag in hoeverre hierbij opdragt van
ambtsverrigting plaats hebbe, art. 90 Code d\'Instr.
Cr. luidt: //Si les papiers ou les effets dont il
//y aura lieu de faire la perquisition, sont hors
\'/de l\'arrondissement du juge d\'instruction, il
\'/requerra le juge d\'instruction du lieu où l\'on
( ij „Plus de cinquante commissions ont été délivrées pour recueil-
«lir sur chaque point du royaume quelque reculé qu\'il fût, toutes
«les notions qu\'on y annonçait. La commission a entendu, par
«elle ou ses délégués au-dela de douze cents témoins.quot; Procès de
Louvel 12 Mai 1820. Oeuvres de N. F. Bellakx , tome iv, p. 143.
//peut les trouver, de procéder aux opérations
//prescrites par les articles précédens.quot;
In het bekend regtsgeding tegen de Potter,
Tielemans en hunne elders woonachtige mede-
beschuldigden, wegens zaraenspanning tegen de
veiligheid van den Staat, heeft men zich ten
jare 1830 buiten twijfel van zulke delegatiën
en commissiën bediend. Immers niet alleen te
Brussel, maar ook te G end heeft een onderzoek
der papieren van sommige der medepligtigen
bewerkstelligd moeten worden.
Ook in de regtspieging ter zake van beweerde
valschheid in geschrift en andere, moet de reg-
ter van instructie noodwendig aan een zijner
ambtgenooten, de magt kunnen toevertrouwen
om de stukken van vergelijking, waarvan art.
454 Code d\'Instr. Cr. spreekt, van de griffie
of andere bewaarplaatsen te doen ligten ; kun-
nende de houder dezer stukken bij de afgifte
eischen (art. 455), dat hem een afschrift gela-
ten worde, gewaarmerkt door den voorzitter
van de burgerlijke regtbank van zijn arrondis-
sement.
Ten laatste, wat het gebruik aangaat van
rogatoire. commissiën bij ontdekking op heete
daad , is de Code d\'Instr. Cr. niet zeer duidelijk.
Alleen art. 52 heeft daarop betrekking: //Le
//procureur impérial, exerçant son ministère dans
f\'les cas des articles 32 et 46 , pourra, s\'il le
quot;juge utile et nécessaire, charger un officier de
quot;police auxiliaire de partie des actes de sa com-
quot;pétence.quot;
Maar dat ook de regter van instructie bevoegd
is, de werkzaamheden in zulk geval vereischt
aan een ander op te dragen, spruit voort uit
den aard der zaak zelve en uit de beginselen
hiervoren reeds meermalen ontwikkeld ; te weten :
1°. dat de bepalingen van den Code d\'Instr. Cr.
o^anwijzend, niet heperltend, zijn ;
2°. dat het regt van opdragt hoofdzakelijk
ontleend is aan de algemeene regels der Straf-
vordering.
Wij hebben nu gezien , in welke gevallen de
ï^ransche wetgeving het gebruik der commissions
Rogatoires medebrengt ; er blijft ons nu nog over
ïia te gaan, tot welke overheidspersonen de reg-
ter van instructie zijne rogatoire commissiën mag
rigten en van wie hij ze ontvangt.
Be regter van instructie kan met overlegging
van eene opsomming (état) van feiten en vraag-
punten, de medewerking verzoeken (\') :
1°. van den Eersten Voorzitter van het Kei-
zerlijk Hof en van den Voorzitter der regtbank
van eersten aanleg, om de verklaring in te win-
(\') Dalloz, ia voce: Instruction Criminelle, n», 5Ö2.
-ocr page 58-îien van getuigen van zeer hoogen rang, welke
in art. 511 en 515 C. d\'Instr. Cr. worden aan-
gewezen ;
2quot;. van zijne ambtgenooten, voor alle regts-
handelingen in de gevallen der art. 84, 90,
103; behalve zooals boven werd opgemerkt, de
mandats d\'amener, de dépôt ou d\'arrêt, bij art.
283 uitgesloten;
3°. van de hulp-officieren in\'t algemeen, vooral
bij heete daad, naar aanleiding der art. 52 en
283. Evenwel houde men in het oog dat deze
ambtenaren, met uitzondering van den vrede-
regter van het arrondissement waar het misdrijf
is gepleegd (\') , door den regter van instructie
alleen met die daden kunnen belast worden,
welke de procureur des Keizers zelf hun zoude
kunnen opleggen, (art. 32, 35 , 36, 38, 39,
44, 87, 88 en 89 C. d\'Instr. Cr.);
4°. Van de Vrederegters van zijn arrondisse-
ment, voor alle handelingen van welke de op-
dragt geoorloofd is.
Een en ander is bij Circulaire van den Minis-
ter van Justitie, van 23 Sept. 1812, herinnerd.
(\') Dit is evenwel een geschilpunt tusschen Caenot , Dela-
morte ■ FeWs en Rogron , die de bevoegdheid ontzeggen ; en
Legeaverend, bodegüignon , Massabiaü , Düveegke, beneveus
een arrest van het Hof van Grenoble, van 16 Dec. 1840, die haar
erkennen.
Bij gelegenheid van eene opdragt van zekere
Verrigtingen door een\' hooger geplaatst regterlijk
^lïibtenaar aan een\' minderen, en wel gelijk daar,
door een Procureur des Konings aan een Vrede-
i\'egter in Frankrijk, heeft de Procureur-Generaal
Èellart in 1816 een nuttigen wenk gegeven,
aangaande den toon van welwillendheid, waarin
Zoodanige rogatoire commissie behoort vervat te
zijn: //il est question dans votre correspondance
quot;avec le juge de paix denbsp;de commissions
quot;fogatoires. Vous savez quels motifs d\'économie
quot;ont engagé à tolérer cette voie qui n\'est pas
quot;précisément dans la loi. Hors le cas de fla-
quot;grant délit, et après les dénonciations et plaintes
quot;reçues, d\'après la loi, les juges de paix n\'ont
quot;plus rien à démêler avec les instructions crimi-
quot;Uelles. Néanmoins, usons de leur ministère,
quot;je le veux, pour la célérité et l\'épargne. Mais
quot;n\'oublions pas que nous leur demandons alors
quot;Un excès de fonctions, et payons-les de leur
quot;zèle par des égards et par de la bienveillance (\').
De regter van instructie de medewerking van
6en vrederegter of een ander //officier de police
judiciairequot; buiten zijn arrondissement behoevende,
luoet zich volgens art. 84 C. d\'Instr. Cr. met
zijn verzoek rigten tot zijn ambtgenoot van het
(\') Oeuvres de Bellart, tome VI, pag. 76.
-ocr page 60-:aTroïidissement, waar aan de rogatoire commissie
moet worden gevolg gegeven, welke regter ze
dan zelf kan ten uitvoer leggen of doen bewerk-
stelligen.
Tot een regter van instructie kunnen rogatoire
«ommissiën gerigt worden :
1quot;. Door den Eersten Voorzitter van het Hof
van Cassatie of van een Keizerlijk Hof, volgens
art. 283, 488 , 497 C. d\'Instr. Cr.
2lt;gt;. Door de Hoven van Assisen, art. 433.
3fgt;. Door den Voorzitter der Assisen, art.
283, 303.
4^ Door de raadsheeren met de instructie
eener zaak belast, art. 237.
50. Door andere regters van instructie, art.
84, 90, 103.
Wat nu betreft de gehoudenheid der overheids-
personen , die wettiglijk gedelegeerd zijn om aan
de rogatoire commissie te voldoen, zij mogen
niet weigeren de hun opgedragene taak te aan-
vaarden , noch het volvoeren er van opschorten
of uitstellen; dit doende zouden zij zich schul-
dig maken aan regtsweigering.
Als algemeene regel is aangenomen, dat de
gedelegeerde regter van instructie niet buiten zijn
last mag gaan; doch het blijft hem vrij alle bij-
komende daden te verrigten, welke tot het be
hoorlijk volbrengen der rogatoire commissie ge-
vorderd worden; ook kan Mj, indien hij het
onnoodig acht zelf te handelen, de zaak aan een
hem onderhoorig vrederegter of ander officier
Van geregtelijke politie toevertrouwen, in welk
geval hij eene tweede rogatoire commissie geeft,
met vermelding der eerste.
Voorbeelden van rogatoire commissiën en sub-
delegatiën treft men aan in het regtsgeding van
den veroordeelden juweelendief Polaei (\') waar-
in gedurende het voorloopig geregtelijk onder-
zoek , ten behoeve van den regter ter instructie
te \'sGravenhage inlichtingen zijn verlangd en
Verkregen door tusschenkomst van den regter
ter instructie te Lyon en van den aan dezen
ondergeschikten commissaris van politie in die
stad; voorts van den regter ter instructie te
Toulouse, daartoe verzocht ingevolge de, door
den regter van instructie te \'s Hage verstrekte
Rogatoire commissie op beider ambtgenoot te
%on C), na voorafgaande executoir-verklaring
(\') Procès de Constant Polaei , condamné Ie 8 Mars 1834,
P^r Ia cour d\'assises de Ia Hollande (partie méridionale), pour
cause de vol des diamants et jojanx de S. A. J. et R. Madame
Princesse d\'Orange, publié par P. N. Arntzeniüs, la Haye
quot;1835, 2e partie, p. 502. volg.
(quot;*) „Nous, juge d\'instruction de Lyon soussigné, vu la commis-
vsion rogatoire de Mr. le juge d\'instruction près le tribunal de
quot;première instance séant à la Haye, à l\'effet d\'entendre le nommé
»fondez comme témoin dans une procédure qui s\'instruit en Hol-
4*
-ocr page 62-bij Yonnis van de regtbank van eersten aanleg
aldaar : //Considérant, qu\'aux ternies de l\'ar-
//ticle 546 les actes reçus par les officiers étran-
//gers ne sont susceptibles d\'éxecution en France
//qu\'autant qu\'ils ont été déclarés exécutoires par
//un tribunal étranger.
//Prononce par jugement du premier ressort
//que la commission rogatoire émanée du juge
//d\'instruction du tribunal de première instance
//de la Haye est reçue. En conséquence, ren-
//voie ladite commission à Monsieur Favke , juge
//d\'instruction près ce tribunal pour procéder à
//la forme du droit.
//Fait et jugé à Lyon , au palais de justice
//par Mrs. Bandiélo , président, Durand , Mar-
//tin, Male y, juges, en l\'audience publique du
//tribunal civil de Lyon du mercredi vingt mars,
mil-huit-cent-trente-trois.quot;
„lande contre le nomme Polaii, preVenu du vol des diaraans de la
„Princesse d\'Orange, ladite commission, en date du seize janvier
„dernier, le jugement rendu le vingt mars pre\'sent mois par le
„tribunal de première instance de Lyon , qui en a ordonné l\'exe\'-
„cution et nous a commis pour la remplir et la présente lettre pa\'quot;
„laquelle Mr. le commissaire central nous annonce que le témoin
„Roudez a quitté Lyon pour aller habiter Toulouse, où il est fixé-
„Commettons notre eoIlè2:ue Mr. le juge d\'instruction près le
„tribunal de Toulouse à l\'effet de procéder à l\'audition de ce témoin
„et lui adressons avec la présente toutes les pièces relatives a l\'affaire^
„Fait en notre parquet, Lyon le 29 mars 1833.quot; Favre.
(Procès de Constant Polari, 2« partie p. 515).
Het gebruik wil overigens, dat de rogatoire
commissiën door tusschenkomst van het parket
Verzonden worden, schoon men ze regtstreeks
kan rigten tot den persoon wien men den last
opdraagt. In de zoo even gemelde zaak van Polari,
■^vas de ten uitvoer-legging in Frankrijk, van de
Haagsche commissie, gerequireerd door den Pro-
cureur des Konings te Lyon : //Requérons qu\'il
quot;plaise au tribunal de permettre l\'exécution dans
\'\'Son ressort de ladite commission rogatoire et
quot;la renvoyer en conséquence à l\'un de Messieurs
quot;les juges d\'instruction du siège, qui procédera
quot;comme de droit.
//Lyon, au parquet, 20 Mars 1833.quot;
Is de rogatoire commissie volbragt, zoo zendt
de overheidspersoon ze verzegeld terug aan den-
gene van wien hij die had ontvangen, met de op-
helderingen welke hij magtig heeft kunnen worden.
Men pleegt er bij te voegen een staat van
onkosten opgemaakt door den griffier, gewaar-
nierkt en geteekend door den regter.
Er zijn nog twee gevallen waarin bijzondere
Voorschriften moeten worden nageleefd bij roga-
toire commissiën, namelijk tot het hooren van
krijgslieden als getuigen en tot het uitvaardigen
Van rogatoire commissiën voor het buitenland of
het gevolg geven aan die, welke uit den vreemde
tot de Fransche regtbanken gerigt zijn.
Het hooren van krijgslieden of van personen
aan het leger verbonden en met mihtairen gelijk
gesteld, is bij de wet van 18 en 19 Prairial an
H (6 en 7 Junij 1794) aan eigene regels onder-
hevig verklaard.
Wat het ondervragen van buitenlandsehe ge-
tuigen betreft, en het gevolg geven aan rogatoire
commissiën van vreemde regters, dienaangaande
heerschte vroeger veel onzekerheid; gewoonlijk
werden ze , gelijk wij zoo even in het geval van
Polari zagen, regtstreeks tot buitenlandsehe reg-
ters gerigt. Mogten al sommige regterlijke amb-
tenaren , hetzij uit welwillendheid, hetzij uit de
zucht om zonder aanzien van land of volk, de
misdaad op te sporen en te doen straffen , onbe-
zwaard de verlangde inlichtingen verzamelen en op-
zenden, anderen waren wegens het verbod der
Fransche wetten (Code de Procéd. Civ. art 545,
546, en Code Civil art. 2123) schroomvalliger,
en huiverig om vóór de formele executoir-verklaring
door een Fransch regterlijk collegie, daaraan ge-
hoor te geven. Die ongelijkheid werd door eene
Circulaire van den Groot-Zegelbewaarder, van
5 April 1841 (\') uit den weg geruimd: //Toutes
fles commissions rogatoires qui devront être exé-
C) Zie Dalloz, Repertoire de Jurlsprudence, in voce: Instruc-
tion Criminelle, no. 591.
quot;cutées à l\'Etranger seront transmises au Garde
quot;des sceaux.
quot;Bans aucun cas les magistrats ne correspon-
\'\'dront avec les autorités judiciaires à l\'Étranger ,
quot;pour la transmission ou l\'exécution de ces com-
quot;lîiissions rogatoires. Si l\'on trouve convenable
quot;d\'y joindre une note explicative, elle doit être
quot;adressée au Ministre de la justice , qui la fera
quot;parvenir au Gouvernement étranger.
//Les magistrats français ont fait précéder
quot;quelquefois de réquisitions adressées aux ma-
quot;gistrats étrangers, les commissions rogatoires
quot;qui étaient adressées à ceux-ci: cela ne doit
quot;point être ainsi. Aucun lien judiciaire n\'existe
quot;entre les magistrats des deux nations différentes ;
quot;il est inutile de faire des réquisitions auxquelles
quot;il ne peut être obtempéré. Il faut, si l\'on juge
quot;nécessaire d\'employer une formule, se servir
quot;d\'une formule d\'invitation, de prière; et cette
quot;formule devra être aussi simple et aussi brève
quot;que possible. Relativement aux États Sardes,
quot;les commissions rogatoires ne se transmettent
quot;que de Cour royale à Sénat et réciproquement.
quot;Ainsi, quand une commission rogatoire doit
quot;être envoyeé de France dans ces États, il faut
quot;qu\'elle ait été délibérée par la cour royale du
^/ressort où se fait l\'instruction.
quot;Le Gouvernement français consent à ce que
-ocr page 66-des commissions rogatoires émane\'es des tribu-
naux étrangers s\'exécutent en France; mais il
veut les examiner avant d\'autoriser leur exécu-
//tion, pour s\'assurer qu\'elles ne contiennent rien
de contraire aux lois du royaume. Le magistrat
//auquel une commission rogatoire est transmise
//directement de l\'Étranger, et ce cas est très
//fréquent, doit donc l\'envoyer immédiatement
//au Ministre de la justice, pour qu\'il décide
//s\'il y a lieu d\'y faire droit.
//Ces commissions rogatoires seront exécutées
//par le juge d\'instruction, sur la réquisition du
//Ministère public.- les témoins doivent être
//entendus dans la forme ordinaire; ils peuvent
//être contraints par les voies de droit à déposer ;
//quand le magistrat instructeur aura accompli
//sa mission, il rendra une ordonnance de soit
n remis au parquet, et toutes les pièces se-
//ront transmises sans délai au Ministre de la
//justice.quot;
§ 2. Nederlandsch regt.
Alvorens aan te wijzen hoeverre, volgens het
tegenwoordig Nederlandsch regt, het gebruik der
letteren requisitoriaal zich uitstrekt en aan welke
regelen het gebonden is, willen wij de voor
naamste vereischten dier brieven, en eenige voor-
//
n
Schriften, welke bij het uitvaardigen moeten wor-
den in acht genomen, opgeven. Dat de letteren
\'requisitoriaal schriftelijk moeten verleend worden,
tlijkt reeds uit de benaming zelve. Dergelijke
Verzoekbrieven (zooals de oud-Hollandsche naam
^iet zelden luidt) moeten in den aanhef den
^aam van de overheid voeren, die ze uitgeeft en
Voorts inhouden:
1°. den naam en rang van de overheid aan
^elke zij gerigt zijn;
2quot;. het visa of de vermelding der artikelen
Van de wet die zulke brieven voorschrijft of ver-
oorlooft;
de naauwkeurige aanwijzing van den ver-
dachte of beklaagde, of de vermelding dat hij
onbekend is:
4quot;. de vermelding van het misdrijf dat aan-
leiding gaf tot de vervolging, waarbij het gebruik
lïiedebrengt de omstandigheden te voegen, welke
het nuttig kan zijn voor den gedelegeerden ambte-
naar, te weten. — Dikwijls worden in een afzon-
derlijk geschrift, bij den verzoekbrief gevoegd,
bijzonderheden van welke genoemde ambtenaar
^let onkundig mag blijven ter zijner kennisse
gebragt; vooral heeft dit plaats bij het hooren
getuigen. Een zoodanig afzonderlijk geschrift
^^ altijd noodig, wanneer er mededeehng van
bescheiden moet plaats hebben, welke niet wel
zonder nadeel onder de gedingstukken gevoegd
kunnen worden,
5quot;. De verzoekbrief uitgevaardigd om een be-
klaagde te doen ondervragen, moet een staat der
kosten behelzen, benevens eene reeks van vragen
zoo volledig mogelijk, behoudens het regt van
den regter-gemagtigde om andere vragen er bij
te voegen, welke uit de antwoorden van den
beklaagde mogten voortvloeijen.
Wanneer de verzoekbrieven tot andere
einden zijn uitgevaardigd, moet het doel duidelijk
aangevfezen worden, en vooral wanneer zij gerigt
zijn tot ondergeschikte ambtenaren van politie,
behoort aangeduid te worden op welke wijze deze
hebben te handelen.
T. Wanneer de letteren requisitoriaal dienen om
getuigen te doen hooren, moeten de personen zoo
duidelijk mogelijk worden vermeld, met opgave
van naam, voornaam, beroep, woonplaats, enz.
8^ Daar het dikwijls tot bevordering der zaak
noodig kan zijn, andere getuigen te hooren, dan
die in de letteren requisitoriaal vermeld, is het
raadzaam aan hef\' slot der lijst van de te ver-
nemen personen, de overheid te verzoeken , boven-
dien alle lieden te ondervragen, wier verklaring
tot ontdekking der waarheid nuttig zal toe-
schijnen.
Ten laatste worden de letteren reqiiisito-
-ocr page 69-i\'iaal gedagteekend, onderteekend en verzegeld
door den regter-commissaris (\').
Even als in het Fransche regt komt in onze
Wetboeken het gebruik der letteren requisitoriaal
onder verschillende benamingen voor ; zoo wordt
m art. 13 van het Wetboek van Koophandel
gesproken van opdragen, in art. 72 van het
Wetboek van Strafvordering van magtigen en in
^ït. 76 van het inwinnen van getuigenissen op
Verzoek.
Reeds bij de behandeling van het oud-Hol-
landsch regt, zagen wij welke de oorsprong is
van het art. 25 der Wet op de Regterlijke
Organisatie en der art. 71-76 van het Wet-
boek van Strafvordering, en wanneer wij op
het beginsel letten, waaruit deze artikelen zijn
Voortgevloeid, zullen wij beseffen welk verschil
is tusschen de uitwerkselen der voormalige
letteren requisitoriaal en die van de, onder
onze tegenwoordige wetgeving, uit te vaardi-
gen. Vroeger toch hing in het binnenland
bijna alles af van de goedwilligheid der onder-
scheidene Regts- en Staats-magten jegens elkan-
der; nu legt de wet de verpligting tot weder-
(\') Deze voorschriften zijii hoofdzakelijk ontleend aan Duvergek
Manuel des Juges d\'instruction. Ch. XIII, n». 377, en welke even
op de eigenlijke commissions rogatoires, op de letteren requisito-
van toepassing zijn.
keerig hulpbetoon op. Ten aanzien van het
buitenland is er natuurlijk geene sprake van
stellige verpligting der regtbanken om aan el-
kanders requisitoiren gehoor te geven ; echter
is die én door menigvuldige tractaten én door
het gebruik, meer en meer in zwang gekomen. (\')
Wat nu gemeld art. 25 der Wet op de Reg-
terlijke Organisatie betreft, aldus luidende : //De
//regterlijke kollegien en ambtenaren zijn onder-
//ling verpligt aan letteren requisitoriaal ten
//dienste der justitie wettig gevolg te geven; quot;
komt het ons voor, dat met dit algemeen voor-
schrift eenigermate in verband staat de inhoud
van art. 33 en 107 van dezelfde wet, waar be-
paald wordt: //Art. 22. De hooge raad, hoven
//en regtbanken, mitsgaders de ambtenaren van
//het openbaar ministerie, zijn verpligt, berigt
//en consideratien te geven, wanneer zulks hun
//van \'s Konings wege zal worden gevraagd.
//Art. 107. De hooge raad zal van de geregts-
//hoven, regtbanken en kanton-geregten van het
(\') Zie in dien zin de conclusie van Mr. M. H. Godefroi a\'®
vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie bij de Arrondissquot;\'
ments regtbank te Amsterdasii, 6 Nov., 9 en So Dec. 1844, io
het Hegtsgeleerd Bijblad van de heeren den Tkx en van Hali^
1845 bl. 59 : „Nergensquot; zeide hij „legt de Wet aan den Neder-
landsoheji Eegter de verpligting op om te voldoen aan rogatoire
commissiën hem door vreemde Kegtbanken opgedragen.quot;
quot;rijk de berigten en informatien mogen vragen,
quot;Welke dezelve zal dienstig oordeelen, met of
quot;Zonder voortbrenging of opeiscliing der stukken,
quot;betrekkelijk eene zaak, waarin de hooge raad
\'\'moet oordeelen.quot;
Nopens de redactie van gemeld art. 25 en de
wijze waarop het is ontstaan, ontkenen wij aan
het Verslag van de handelingen der Tweede Ka-
\'nter van de Staten-Generaal over het Ontwerp
quot;^an Wet, strellende tot herziening der TFet van
18 April 1827, op de zamenstelling der Begter-
lijlce magt en het beleid der Justitie; uitgegeven
door Mr. E. G. Lagemans, \'s Gravenhage 1835,
de navolgende bijzonderheden: In de genoemde
Wet van 18 April 1827 was de inhoud van art.
25 deze:
//De hooge raad, hoven en regtbanken, mits-
quot;gaders de ambtenaren van het openbaar minis-
quot;terie, moesten elkanders letteren requisitoriaal
quot;ten dienste der justitie ten uitvoer brengen,quot;
hetgeen vrij wel overeen komt met ons tegen-
woordig art. 25.
In het ontwerp van Wet, ingekomen in de
zitting van de Tweede Kamer der Staten-Gene-
iquot;aal van 25 November 1834 werd eene niet
onbelangrijke wijziging ingevoerd, luidende het
opstel:
quot;De regterlijke kollegiën en ambtenaren zijn
-ocr page 72-//onderling verpligt aan letteren requisitoriaal ten
//dienste der justitie wettig gevolg te geven.quot;
//De officieren bij de arrondissements-regtban-
f/ken staan onder het meer onmiddelijk toezigt
\'/van den procureur-generaal bij het provinciaal
//geregtshof, en ontvangen in zaken rakende de
//administratie van justitie en politie deszelfs
//instructiën.quot;
Aangaande de reden en strekking van dit toe-
voegsel op de oorspronkelijke bepaling zeide de
regering in de Memorie van toelichting, niets.
Maar uit de Frocessen-verbaal van de beraad-
slagingen der afdeehngen van de tweede kamer
over vorenstaand ontwerp, zien wij dat in de
afd. door eenige leden gevraagd werd, welke
overwegende redenen er geweest waren om deze
bepaling welke bevorens niet aangenomen was,
nu weder in dit ontwerp op te nemen.
De afdeeling merkte aan, dat de officieren
wel in hunne ambtsbetrekking behooren onder-
geschikt te zijn, doch het niet in hunne overtui-
ging kunnen zijn, welke zij te volgen hebben als
zij hun ambt met waardigheid en met een goed
geweten willen waarnemen.
_ Ook de en 4« afdeelingen verklaarden zich
tegen deze invlechting; laatstgenoemde voegde er
ïiog bij : //In het eerste hd mist men achter ambte-
naren, de woorden: van het openbaar ministerier
In de Antwoorden der regering werd al het
gezegde betrekkelijk het tweede lid van gemeld
artikel met stilzwijgen voorbij gegaan en van de
Zoo even medegedeelde opmerking van de 4® afd.,
geene andere oplossing gegeven , dan deze: //Die
hij voeging kan niet worden gedaan, vermits dan
de kanton-regters zouden zijn uitgesloten. De
bepaling is algemeen.quot;
Evenwel is ten slotte in het Verbeterd opstel
\'^an het Ontwerp het lid van dit artikel weg-
gelaten, zoodat de meer beknopte redactie van
art, 25 R. O. gelijk het daar ligt zonder verdere
aanmerkingen is bekrachtigd (\').
De bedoeling nu van meer genoemd art. ont-
wikkelt Mr. A. DE PiNTo in zijne Hatidleiding
tot de Wet op de Megterlijke Organisatie en het
beleid der Justitie, 2« deel, § 23 , 2°, waar hij
leert, dat wanneer in den loop van een regtsge-
ding handelingen van instructie moeten verrigt
Worden , waarbij de tegenwoordigheid of de me-
dewerking noodig is van personen, woonachtig
binnen het arrondissement of het kanton van
eenen anderen regter dan die voor wien het ge-
ding gevoerd wordt, en wanneer bijv. het hooren
Van getuigen, het opnemen der plaatselijke ge-
steldheid, het doen van eenen eed, en derge-
Vergelijk Lagemans W. 41, 72, 101 , 119, 135, 167, 182
-ocr page 74-lijken, of in liet geheel niet, of niet zonder
grooten omslag en kosten door den gewonen reg-
ter kan worden verrigt, deze werkzaamliede^n
door hem opgedragen mogen worden aan een
anderen regter. Dit noemt men, zegt de Pinto
letteren requisitoriaal of commissions rogatoires,
gelijk ook de bovengenoemde regtsgeleerde Go-
deprot die benamingen hier te lande als gelijk-
luidende aanneemt.
Als wij de beraadslaging, gehouden in de
Tweede Kamer der Staten-Generaal nagaan, zoo
verre die betrekking heeft tot de artikelen van
Strafvordering welke wij ons ten doel hebben
gesteld in verband met art. 2-5 R. O. te behan-
delen (gt;) blijkt, dat in het ontwerp van 1828
de redactie der artikelen 71-76 aanvankelijk
anders luidde dan deze zijn aangenomen. Al-
daar wordt herinnerd, dat op art. 18 des ont-
werps van 1828, waaraan art. 71 Wetb. van
Strafv. ontleend is, en aldus luidende: //Wan-
neer een getuige door verklaringen van eenen
arts of heelmeester, doet blijken dat hij in
de onmogelijkheid is van op de hem gedane
dagvaardingen te kunnen verschijnen, zal de
regter-commissaris zich te zijner woning bege-
{\') Vergelijk Mr. J. C. Voorpuin, WM van Sirafoordering
1® dl. bl. S56 volg.
^eii,quot; de 2\' afdeeling de navolgende bedenkingen
^^^aakte ( ) :
quot;La section pense, qu\'on devrait ajouter le 2® ali-
néa de l\'article 83 du Code actuel, puisque ce dé-
placement sans aucune exception, deviendrait trop
pénible , et ne paraît pas nécessaire dans plusieurs
quot;^as. Au surplus la section demande, s\'il ne
faudrait pas une disposition analogue à celle de
l\'art. 86 de la loi actuelle, pour prévenir que
ies médecins ne donnent légèrement des certifi-
cats, et que les témoins appelés n\'en abusent.quot;
In denzelfden geest zeide de 6\'\'® afdeeling:
//La demeure du témoin malade, ou se trou-
vant dans l\'impossibilité de comparaître, peut
Souvent être très éloignée et d\'un accès difficile ;
^e juge-commissaire devra-t-il néanmoins toujours
Se transporter à la dite demeure? Ne serait-il
pas convenable d\'accorder au juge-commissaire
ia faculté de s\'y rendre, ou de déléguer le juge
du canton qu\'habite le témoin empêché?quot;
De tegenwoordige artikelen 72, 73 en 74
Van het Wetb. van Strafv. zijn blijkens het aan-
geteekende bij den raadsheer Voorduin, het
uitvloeisel geweest van de volgende wisseling
(\') Dat deze bedenkingen op eene Nederlandsche wetgeving
in het Fransoh waren vervat, zal geene verwondering baren,
de overweging dat dit geschiedde tijdens onze vereeniging mat
België.
-ocr page 76-van gedachten betrekkehjk het reeds genoemd
art. 18 en 19 van het ontwerp.
Art 19. //Zoo dikwijls getuigen zullen moeten
gehoord worden, welke woonachtig zijn in eene
andere procincie, zal de regter-commissaris de
ontworpen vraag-artikelen overzenden aan den
regter-commissaris, binnen wiens arrondissement
die getuigen woonachtig zijn, met verzoek om
dezelve daarop te hooren.quot;
//In geval echter de ambtenaar van het open-
baar ministerie het volstrekt noodzakelijk mögt
achten, dat zoodanige getuigen opontboden worden
om gehoord te worden , zal de procureur-gene-
raal deswege een met redenen omkleed verslag
aan het Hof doen, en het hof daarop naar bevind
van zaken beschikken.quot;
De 4quot; afd. teekende hierop aan : //La section
demande, s\'il ne conviendrait pas de laisser au
juge-commissaire (sauf l\'autorisation préalable du
président du tribunal) la faculté de se faire rem-
placer par le juge-commissaire d\'un autre arron-
dissement de la même province, pour l\'audition
des témoins. — Quelques membres voudraient
en outre que dans certains cas cette audition
de témoins pût avoir Heu devant le juge de
canton , par exemple lorsque les localités rendent
les communications difficiles.quot;
Ook in 1829 werd door de en 4\' afd. de
-ocr page 77-Weiïsch geuit dat aau den regter-commissaris zoo-
danige bevoegdheid toegekend mogt worden ; dan
Regering vermeende aan die aanmerkingen
^iet te kunnen voldoen, //omdat men het van
§ïoot aanbelang beschouwde, dat de regter-com-
missaris, als met de geheele instructie der zaak
betast, in persoon de getuigen ondervraagt en
Zulks niet aan een ander opdraagt.quot;
quot;In de zeldzame gevallen bij dit artikel be-
doeld, behoort meer gelet te worden op het be-
lang der zaak, dan wel op de besparing van
benige justitie-kosten.quot;
Op hare beurt hernam de 1® afd. (1830) : //La
Section ne trouve pas la réponse satisfaisante ; les
prévus sont moins rares qu\'on ne pense.quot;
Sedert kwam een lid der Staten-Generaal, zelf
^ele jaren regter ter instructie (Luzac) , op de
^fï-ak terug (17 Maart 1830), vooral uit het oog-
Punt der besparing van kosten en tijd en slaagde
hij er in 1836 in, de Regering tot toegeeflijk-
heid te overreden. Vandaar de redactie van art.
quot;^I en 72 Wetb. v. Strafv. Men betreurde het
echter dat de bevoegdheid tot opdragt van het
getuigenverhoor beperkt werd tot het geval van
ziekte van den getuige. Men deed bepaaldelijk
mtkomen dat zoodanige delegatie ook tot andere
gevallen uitgestrekt, meermalen zeer nuttig zoude
^^Ju, zoowel voor \'s Rijks schatkist, als voor de
ingezetenen; vooral M^anneer men in het oog hield
dat soms in deze en gene arrondissementen aan-
merkelijke afstanden zijn (\'): men behoorde de
ingezetenen niet noodeloos van hun werk af te
trekken, en vooral in den winter niet aan hoogst
onaangename reizen bloot te stellen; de verkla-
ringen, zeide men, zijn soms zeer weinig belang-
rijk en kunnen even goed door den kantonregter
als door den regter-commissaris worden inge-
wonnen.
Nog blijkt het dat op de vaststelling van die
voorschriften, met name van art 73, niet zonder
invloed is gebleven zeker ontwerp van een ander
lid der Staten-Generaal, den heer Fockema , in
het bijzonder wat betreft de overzending der
vraagartikelen (zie VoaRDUiN VI, bl. 365).
Op art. 76 teekent Voorduin enkel aan dat
de tegenwoordige redactie is voortgevloeid uit
art. 20 van het ontwerp van 1828 :
//De regter-commissaris die op verzoek van een
//ander getuigenissen heeft ingewonnen, zal de-
//zelve besloten en verzegeld aan laatstgemelde
//overzenden.quot;
Bij het gebruik der bevoegdheid welke art.
71 Wetb. van Strafv. verleent, behoort men den
wenk te behartigen, door den geleerden de Bosch
(1) Men haalde o. a. aan: \'\'s Bosch, Zutphen, Arnhem, Deven-
ter , enz. VooRDtUM, VI, bl. 361.
Kemper gegeven; te weten dat zij tot liet geval
^oet beperkt blijven van welgebleken noodzake-
lijkheid (\'). //In den regel tocli behooren de
getuigen in een daartoe bestemd vertrek van
het gebouw der regtbank of ander openbaar ge-
houw gehoord te worden, omdat de meerdere of
mindere achtbaarheid waarmede een verhoor
plaats grijpt, ook dikwijls op den getuige van
invloed is, om hem het gewigt te doen gevoelen
Van zijne verklaringen.quot;
Door de woorden luiten staat in art. 71 voor-
komende zal men moeten verstaan: hetzij wegens
eigenlijke ziekte, of wel wegens andere onge-
steldheid, bijv. een zwak en ligt geschokt zenuw-
gestel. Zoodanige verschooning en ondervraging
in loco door een raadsheer van het Hoog
Greregtshof te \'s Gravenhage wordt verm eld
in zake uOver het Olographisch testament van
^en heer J. A. Methorst,quot; Amsterdam 1823,
hl. 56.
Met het zoo even aangehaald gevoelen van
den heer Kemper en vooral met den text der
v^et, schijnt mij de al te ruime verklaring door
dien schrijver aan dit artikel gegeven niet wel
te rijmen, als hij beweert, dat niet alleen bij
kiekte maar ook in andere gevallen, de regter-
De Bosch Kempeu, Wetboek van Strafvordering ontwik-
, dl. I, bl. 362.
commissaris bevoegd zoude zijn, eenen getuige
in zijne woning te liooren, wanneer hij dit, ter
bevordering van de juistheid van het onderzoek,
meent noodig te hebben. (\') Wordt het ver-
hoor van een getuige, krachtens art. 73, door
den regter-commissaris aan een kantonregter
opgedragen, zoo vloeit uit den aard der zaak
voort, dat de regter-commissaris, als met het
beleid der geregtelijke instructie belast, de pro-
cessale stukken en de vereischte vraagartikelen
aan den gedelegeerde doe geworden; duidelijk
is dit voorschrift in het volgende art. 73 uit-
gesproken.
De artt. 71 en 73 maken melding van getuigen
wier ondervraging kan worden toevertrouwd aan
den kantonregter. — Is de regter-commissaris
bevoegd het verhoor van een verdachte of ge-
daagde in persoon in de gevallen van art. 90
en volg. van het Wetboek van Strafvordering,
insgelijks aan zoodanigen hulpofficier of regterlijk
ambtenaar op te dragen? —Met verwijzing tot
hetgeen wij hiervoren wegens de Fransche regts-
pieging op dit stuk hebben medegedeeld, achten
wij de vermelding nuttig van een Arrest van den
Hoogen Raad der Nederlanden, bij hetwelk
die vraag implicite ontkennend is beantwoord.
(\') De Bosch Kemper , dl. I, bl. 363. Vergelijk dia PiktO\'
Handleiding tot het Wetboek van Strafvordering, dl. II, § 55.
(Weekbl. v. li. regt 1844, nquot;. 498, H. R
7 Junij 1843).
De officier van justitie bij de Regtbank te
Goes had zich in cassatie voorzien tegen eene
Verklaring van den regter-commissaris bij die
Regtbank, belast met de instructie tegen B. H.
Kracht c. s. als verdacht van het ontvreemden
van appelen, door middel van inklimming, en
Waarbij die regter-commissaris zwarigheid maakte
te voldoen aan het bevel van het Provinciaal
Geregtshof in Zeeland, waarbij hem was gelast
de beklaagden voor zich te doen komen, en, hen
in. persoon te verhooren.
Be advocaat-generaal Arntzenius concludeerde,
ten einde de H. R. zoude vernietigen de dispo-
sitie van den regter-commissaris in deze zaak
genomen, en ten principale regt doende, verkla-
ren, dat genoemde regter-commissaris zich niet
had mogen dispenseren om de beklaagden, tegen
Welke dagvaarding in persoon verleend was , in
persoon te verhooren, als zijnde hem bij de wet
de bevoegdheid niet verleend, om deze werk-
zaamheden bij delegatie door eenen kantonregter
te doen vervullen , en dat de H. R. zoude be-
delen , dat voornoemde regter-commissaris alsnog
de beklaagden in deze zaak in persoon voor ziel
ZOU doen verschijnen, op den voet en de wijze
hij art. 90 Strafv. bepaald, om daarna de in-
O
stmctie verder voort te zetten en te voleindigen.
Hebbende de H. R. beslist:
//Dat de regter-commissaris, door zijne ver-
klaring dat liij zwarigheid maakt, om aan den
last, bij bovengemeld arrest van het Provinciafl
Geregtshof van Zeeland op hem verstrekt, te
voldoen, en door daaraan niet te hebben voldaan,
zijne regtsmagt heeft overschreden.quot;
Op dezen grond vernietigde de H. R. gemelde
verklaring met last aan den regter-commissaris
om aan het bevel van het Hof aldaar ten spoe-
digste te voldoen.
Bij art. 73 doen zich de volgende vragen voor;
namelijk: Mag een regter-commissaris die zelf
een last ontving van een ambtgenoot, de ge-
heele of gedeeltelijke vervulling van dien last
aan een kantonregter van zijn arrondissement
opdragen ?
Mag een regter-commissaris regelregt eenige
ambtsverrigting opdragen aan kantonregters in
een ander arrondissement dan het zijne?
In gewone gevallen zien wij er geene zwarig-
heid in, het gevoelen te omhelzen van den Heer
DE Bosch Kemper, wanneer hij bij de behan-
deling van art. 73 zegt • //uit de bedoeling van
het voorgaande artikel is duidelijk af te leiden,
dat de wil des wetgevers, met de bepaling in
het eerste lid . van dit artikel, geen andere is
geweest, dan dat de getuigen, in een ander
arrondissement woonachtig, in den regel hun
arrondissement niet zouden behoeven te verlaten,
Oöi in een ander verklaringen af te leggen , maar
gehoord zouden worden door diegenen, welke
zulks vermogen te doen, dat is, naar de be-
ginselen van het wetboek van 1830, door de
i\'egters-commissarissen en naar het tegenwoordig
\'\'Vetboek, door de regters-commissarissen of de
^antonrefftérs.quot;
Met denzelfden regtsgeleerde (\') meenen wij
nogtans te moeten stellen, dat er zoodanige moeije-
iijke zaken kunnen zijn , die naar de beschou-
wing van den regter-commissaris welke den last
opdroeg, niet wel den lasthebber kunnen ver-
oorloven zich van de persoonlijke taak te ont-
heffen en die op de schouders van den kanton-
regter te laden.
Tot die ingewikkelde onderwerpen zouden wij
brengen de misdaden van vergiftiging, valschheid,
bedriegelijke bankbreuk en andere, in de opsporing
van welke meer dan gewoon doorzigt vereischt
Zoude worden.
Allezins billijk is de opmerking van de Bosch
Demper op art. 74 en geheel in den geest van
het: non debet actori licere quod reo nonpermit-
\'\') I)e Bosch Kemper, dl. I, pag. 366.
-ocr page 84-titur, te weten dat gedurende de instructie ook
aan een beklaagde de bevoegdheid schijnt te
moeten worden toegekend om zich bij request
aan de raadkamer der arrondissements regtbank
te rigten, ten einde het opontbod van getuigen
in persoon, wier verhoor hij voor zijne zaak ge-
wigtig acht, te verwerven.
In den aanhef van deze verhandeling is gezegd
dat het gebruik van opdragt van ambtsverrigting
bij letteren requisitoriaal of rogatoire commissiën
niet zelden voorkomt, wanneer eene huiszoeking
tot het inbeslagnemen van overtuigingsstukken ,
waaronder ook papieren, of andere geregtelijke
plaatsopneming bewerkstelligd moet worden.
Onder de vele regtsgedingen die daarvan voor-
beelden opleveren, willen wij er een aanha-
len dat wegens zijne belangrijkheid en noodlot-
tige vermaardheid wel in de eerste plaats ver-
melding verdient; wij bedoelen de zaak van
J. C. van Stenis schuldig verklaard aan ver-
giftiging.
Hoewel in den loop van dit geding, behandeld
voor het provinciaal geregtshof van Zuid-Holland,
en waarvan in het Weekblad van het Regt van
1844, Nquot;, 402 enz., een uitvoerig verslag is
gegeven, geene melding wordt gemaakt van let-
teren requisitoriaal, is het zeker dat zij op de
eene of andere wijze zullen gebruikt zijn tot de
huiszoeking welke in de woning van den beschul-
digde, te Utrecht, en op diens eigen aandrang
heeft plaats gegrepen, terwijl het geding in den
Haag werd gevoerd.
Het blijkt uit de akte van beschuldiging //dat
ten gevolge van de verzekeringen van den be-
schuldigde aangaande het gebruik door hem van
het gekochte rattenkruid gemaakt, zoodra moge-
lijk en wel twee dagen na zijne opgaven, een
geregtelijh onderzoeh ten zijnen huize is ingesteld,
vranneer is geblekenenz.
Het beginsel dat wij hiervoren in den Fran-
schen Code d\'Instruction Criminelle gehuldigd
zagen, volgens hetwelk eenige hooggeplaatste
personen alleen ten hunnent in strafzaken als ge-
tuigen mogten worden gehoord, is in ons wet-
boek behouden, doch beperkt tot de Prinsen en
Prinsessen van het koninklijk geslacht; de bij-
zonderheden zijn geregeld in art. 311—314 van
het Wetboek van Strafvordering. De beraad-
slagingen dienaangaande in de Tweede Kamer
gehouden (\'), leveren weinig belangrijks op en
(\') Zie Ml\'. J. C. VooRDt\'iN, Wetboek van Strafv., Ile dl.,
bl. 367—370.
bepalen zich tot punten van redactie. Maar
naar aanleiding van deze artikelen meenen vrij
de vraag te moeten opperen hoe te handelen
ten aanzien van buitenlandsche staatslieden ten
onzent verblijvende, wier verklaring naar het
oordeel van het Openbaar Ministerie of van den
regter, lichtzonde kunnen verspreiden. Wij zwij-
gen van de moeijelijkheid die zich zoude kunnen
voordoen zoo de Gezant zich op den bekenden
vrijdom beriep van exterritorialiteit.
Maar in het Wethoeh van Strafvordering aan
ervaring en wetenschap getoetst, bl. 46, verhaalt
de Bosch Kemper dat zeker Gezant, wiens
handteekening was nagemaakt, zich in den Haag
bevindende wel de vriendelijkheid had voor het
Hof van Noord-Holland te komen verklaren, dat
de van valschheid verdachte handteekening niet
de zijne was. Hij voegt er bij dat de verschij-
ning voor het Hof niet zonder moeite was
verkregen, en dat de Gezant later betuigde
niet te kunnen begrijpen, waarom hij , in eene
zoo eenvoudige zaak, niet eene beëedigde schrif-
telijke verklaring had kunnen afleggen.
Wij gelooven dat hier eene leemte bestaat,
welker aanvulling bij de herziening van den der-
tienden titel van het Wetboek van Strafvordering
wenschelijk is te achten. Zoodanige diplomatische
agenten die den vreemden Staat of Vorst ver-
tegenwoordigen, schijnen voegzaam in dit opzigt
öiet de Prinsen en Prinsessen gelijk gesteld te
kunnen worden.
Bat overigens letteren requisitoriaal tot het
Verhoor van de in dezen titel vermelde leden van
het koninklijk geslacht, uit den aard der zaak
te pas komen, is duidelijk, vermits de met dit
Verhoor belaste president van het provinciaal ge-
regtshof daartoe verzocht zal moeten worden door
den regler-commissaris of anderen, welke de ge-
tuigenis dier hooggeplaatste personen noodig
oordeelen,
Eene kiesche en netelige vraag is deze: Is
Koning zelf onder de bepalingen van dezen
titel begrepen?
De Bosch Kemper, Weth. van Strafv.^^
hl. 209 zegt ja; ons echter dunkt de ontken-
nende meening van de Pinto (uitvoerig ontwik-
keld in zijne Handleiding tot het Weth. van Strafv.
dl., § 218) meer aannemelijk, vooreerst op grond
der constitutionele leer van \'s Konings onschend-
haarheid, die, zooals de Pinto aanmerkt, geene
openbare discussiën gedoogt over de waarach-
tigheid en de geloofwaardigheid van eene ver-
klaring door den Koning afgelegd; ten andere
^it hoofde der uitdrukkelijke vermelding van de
Prinsen en Prinsessen welke tot de aflegging van
getuigenis \'s Konings magtiging behoeven, //en,
//men zal toch wel niet willen beweren, dat de
//Koning zich zeiven daartoe magtigen moet,quot;
enz.
In gelijken geest, leest men in het Weekblad
vati het Megt van 22 Nov. 1841, Nquot;. 236 , de
afwijzende beschikking van den toenmaligen
Minister van Justitie op het verzoekschrift van
zekeren Adeian , die in eene strafzaak Koning
Willem ii wenschte gehoord te hebben.
In het vroeger vermeld regtsgeding van Polari ,
komt wel geen eigenlijk getuigenis voor, door
de toenmalige Kroonprinses der Nederlanden,
Anna Paulowna, ten jare 1832 afgelegd, maar
toch twee processen-verbaal door H.D. onder-
teekend ter bevestiging der eenzelvigheid van de
ontvreemde juweelen, ten overstaan van den
Minister van Justitie en van den Procureur-
Generaal bij het Ploog Geregtshof opgemaakt (\').
Wij hebben reeds in Hoofdstuk I, ^ 6, bij
de behandeling der voormalige en sedert meeren-
deels gehandhaafde militaire regtspieging het ge-
bruik der verzoekbrieven in de daartoe behoorende
gevallen nagegaan; wij mogen hier niet zwijgen
van het in de Nederlandsehe Jaarboeken voor
(\') Arntzbnius , Procès de Constant Folarx , 1® partie , P-
261—288.
^^gtsgeleerdJieid en Wetgeving, door Mr. C. A.
i^en Tex en Mr. J. v. Hall 1840, dl. 3, bl.
volg. aangeroerd gescliilpunt, doorMr. C. H.
Gtockinga ter sprake gebragt, over de getuigenis
Voor een Burgerlijken regter in Militaire strafza-
ken , daar zicli in zulk geval voor den gedelegeer-
den regter de aan twijfel onderhevige vraag voor-
doet op welke wijze hij, op requisitie van den
militairen regter, getuigen zal ondervragen.
De moeijelijkheid is vooral deze: of de door
Officieren-Commissarissen of den Krijgsraad gede-
legeerde Begter-Commissaris, de getuigen zal hoo-
ien naar aanleiding van art. 62 Wethoeh van
Strafv., onder helofte van de geheele waarheid en
niets dan de waarheid te zullen zeggen, dan wel of
hij krachtens art. 106 JRegtspl. Landm., art. 85
^egtspl. Zeem., moet doen afleggen den eed en
Wel na de onderteelcening van het verhoor (\') ?
De Heer Gockinga komt tot het besluit dat
de Begter-Commissaris verpligt en bevoegd is
om den getuige, dien hij, ten behoeve en op
Requisitoir van den Militairen Begter, hoort,
den eed op te leggen en dien te ontvangen.
Tot staving van zijn gevoelen voert hij aan, dat
daar het volgens de Militaire Strafregtspleging
niet noodzakelijk is, de getuigen voor den Krijgs-
(\') Volgens art. 75 C. d\'L Cr. moeten de getuigen een eed af-
^®egen, doch vddr het geven der getuigenis.
raad, die over de zaak oordeelt, persoonlijk te
hooren, (hoezeer dit han plaats hebben), de
verhooren welke de Regter-Commissaris in Mili-
taire strafzaken heeft te houden, van geheel
anderen aard en beteekenis zijn dan die, welke
hij in het Burgerlijke afneemt, dewijl bij deze
het verhoor slechts een voorloopig onderzoek,
bij gene reeds dadelijk afdoende kan zijnj dat
wijders volgens art. 101 Begtsjpl. Landm., art.
80 Hegtspl. Zeem., de beëediging wordt veron-
dersteld, wanneer de getuigen voor den burger-
lijken regter worden gehoord.
//Het is dus noodzakelijk,quot; zegt hij, //dat de
Mihtaire regter beëedigde getuigenissen ont-
vange,quot;.....//het verhoor moet zóó plaats hebben
dat het voor het doel kan dienen..... De toe-
passelijkheid van de Mihtaire Wet is in dezen
niet te loochenen, naardien het in regten erkend
is , dat de bijzondere bepalingen over eenig
onderwerp van Wetgeving boven de algemeene
gelden: in toto jure generi per speciem derogatur,
et illud potissimum Itahetur, quod ad speciem di-
rectum est. l. 80 D. de Reg. Jur.quot;
Zeker pleit de nuttigheid voor het gevoelen
van den Heer Gockinga, doch uit het door
hem aangevoerde, blijkt tevens het schadelijke
van het laten voortduren van onzekerheid op een
zoo belangrijk punt, en hoe noodig het is, dat
de militaire regtspleging meer in overeenstemming
^orde gebragt met de algemeene beginselen der
procesorde in burgerlijke strafzaken. — Biedt
onze gewone strafvordering de vereenigde waar-
borgen aan van liet inquisitorisch en accusatorisch
geding, de militaire regtspleging waarin door-
gaans zonder persoonlijke verschijning van be-
klaagden of getuigen voor den strafregter, in het
geheim en zonder bijstand van verdediger, op
de stukken gevonnisd wordt, is een naar het
schijnt, niet langer houdbaar uitvloeisel van het
Zuiver inquisitorisch stelsel.
In het Reglement op de Regterl. Org. en het
beleid der Justitie in Nederlandsch Indië komt
in art. 33 hetzelfde voorschrift voor als in art.
25 der Regterl. Org. van het moederland.
Maar volant uit de huldi^in^ van hetzelfde be-
onbsp;O O
ginsel, dat de koloniale regters en ambtenaren
en de Nederlandsche in Europa, dezelfde ver-
pligting moeten naleven jegens elkander?
Streng genomen heeft zich, voor zooverre
•^ns bekend is, tot hiertoe de vraag alleen voor-
gedaan in civile of handelszaken, maar vermits
het de toepassing geldt van een algemeen be-
ginsel, achten wij het niet overbodig beknoptelijk
te herinneren wat in eene West-Indische, daarna
in eene Oost-Indische aangelegenheid, beide bij de
Arr. Regtb, te Amsterdam vóór eenige jaren is
voorgekomen.
Bij een vonnis van 10 Sept. 1841, wegens
zekere regtsvordering betrekkelijk het beheer van
plantagiën in Suriname, werd de eisch tot het
gelasten van een getuigen-verhoor in de kolonie,
in dezer voege afgewezen (\'):
//Overwegende, ten aanzien van de tweede
regtsvraag, of de eischer, niet voldoende zijne
positiven waarop zijn eisch berust bewezen heb-
bende , bevoegd zoude zijn, dezelve door middel
van een getuigen-verhoor, voor het Hof te Suri-
name te houden, te bewijzen;
//Overwegende, dat daargelaten de vraag of
deze Regtbank bevoegd zoude zijn, zelfs voeg-
zame termen daartoe aanwezig zijnde, zoodanig
een getuigen-verhoor aan het Hof te Suriname
op te dragen, zoodanig een verhoor, zooals dit
door den eischer is aangeboden, zonder opgave
van de getuigen die de eischer wenschte gehoord
te hebben, zonder vaststelling der bepaalde feiten,
die te bewijzen zouden zijn, niet zoude kunnen
plaats vinden zonder het geheele geschil, zoo
als dit thans hier is aanhangig, ten aanzien
van het bewijs geheel aan het Surinaamsche
(Ij Zie het Regt in Nederland, Amst. 1843, Ille dl., bl. 202.
-ocr page 93-ÏJof over te brengen wijl natuurlijker wijze de
gedaagde geregtigd is en behoort te zijn, de te
hooren getuigen te reprocheren wanneer daartoe
termen bestaan, alsmede op hunne gezegden de
noodige aanmerkingen te maken en hun vragen
voor te stellen; ai hetgeen moetende geschieden,
het geschil naar het Hof van Suriname te dien
opzigte zoude overbrengen, waardoor de ge-
daagde van zijnen natuurlijken regter zoude ver-
wijderd worden en tevens moeijelijkheden zouden
ontstaan die den waarborg aan den gedaagde van
eene goede regtsbedeeling souden ontnemen;
//Overwegende dat het voorgestelde getuigen-
verhoor alzoo niet is admissibel en ook tevens
onuitvoerlijk,quot; .... enz.
Het blijkt hieruit dat destijds de eisch tot
Zulk eene rogatoire commissie op zich zelf niet
onvoorwaardelijk werd verworpen; eenige jaren
later uitte dezelfde Regtbank in de zitting van
^ Oct. 1854 C^) stellig hare gunstige meening,
Gp de vragen:
//Of deze Regtbank bevoegd zij het gevraagde
getuigen-verhoor en de beëediging van alhier te
benoemen , doch in Nederlandsch-Indië wonende
deskundigen aan den Raad van Justitie te Soera-
baija op te dragen? zoo neen: of deze Regtbank
Zie Regtsgeleeid Bijblad, di. bï. 173 volg.
-ocr page 94-het een en ander van dien Raad kan verzoeken,
bij letteren requisitoriaal? dan wel: of zij zoowel
tot het laatstgemelde verzoek, als tot delegatie
onbevoegd zij ?
Antwoordde zij ondubbelzinnig:
//Overwegende te dien aanzien, dat de al dan
niet bevoegdheid van eenig Regterlijk Collegie
tot delegatie op een ander moet beoordeeld wor-
den, in de\'eerste plaats, naar den aard van het
grondgebied, waaronder het regtsgebied van het
te delegeren Collegie behoort; dat toch het regt
van delegeren beperkt wordt binnen de grenzen
der Souvereiniteit, uit welke de Regter zijne
magt ontleent, en zich naar buiten , dat is in
den vreemde, niet uitstrekt; dat de Raad van
Justitie te Soerabaija in Nederlandsch-Indië,
alwaar uit naam en van vvege denzelfden Sou-
verein, als hier te lande , regt gesproken wordt,
geenszins als eene vreemde Regtbank mag wor-
den beschouwd,
//Overwegende, in de tweede plaats , dat, om
te kunnen delegeren van het eene Regterlijke
Collegie naar een ander, vereischt wordt voor
het minst gelijkheid van bevoegdheid, om van
dergelijke vordering , als waarvoor de delegatie
verlangd wordt, kennis te nemen;
//Dat dien overeenkomstig bij art. 200, al. 3,
Wetb. V. Burg. Regtsv. delegatie toegelaten wordt
Van de eene Arrondissements-Regtbank op de
andere , en ook wel op den Kantonregter, maar
geenszins op een Provinciaal Geregtshof, als hoo-
ger geplaatst Regterlijk Collegie; dat even zoo
art. 190, al. 3, \'Begl. op de Burg. Begtsv. voor
de Baden van Justitie op Java en het Hoog
G^eregtshof in Ned.-Indië, in bijna gelijke be-
woordingen als het zoo even vermelde art. 300,
delegatie veroorlooft van den eenen Raad van
Justitie op den anderen, of ook wel (bij het
niet-bestaan van Kantongeregten aldaar) op het
Hoofd van het Plaatselijk Bestuur;
\'/Dat op Java drie Regtbanken gevestigd zijn,
onder den naam van Raden van Justitie en dat
die te Soerabaija tot dat drietal behoort, welke
van alle Burgerlijke, zoowel pei\'soonlijke, zake-
lijke , als gemengde regts vorderingen tegen
Europeanen en daarmede gelijk gestelde perso-
nen in eersten aanleg kennis nemen wanneer de
Waarde in geschil meer dan ƒ500 beloopt, (de artt.
117, 124 en 136 Regl. op de Regt. Org. in
^ed.-Indie); dat alzoo daargelaten de eenigzins
^eer uitgebreide competentie van Raden van
Justitie op Java en de eigenaardige attributen, die
hun uit hoofde van de bijzondere gesteldheid der
Kolonie zijn toegekend, uit de aangehaalde artike-
len volgt, dat hij althans ter kennisneming be-
voegd is van eene, gelijk de onderhavige, in
eersten aanleg voor deze Regtbank aanhangig
gemaakte zaak;
r/Overwegende, dat, bij eene bevestigende
beantwoording der vraag omtrent het regt tot
delegatie, een verder onderzoek omtrent de be-
voegdheid tot het gebruik maken van letteren
requisitoriaal overbodig wordt;
//Gezien, behalve de reeds vermelde artikelen,
artt. 222 , 223 al. 2 , 224 , 232 en 56 Wetb.
v. Burg. Regtsv,
//Alvorens ten principale regt te doen;
//Admitteert de eischers, om door alle midde-
len regtens, zelfs door getuigen te bewijzen: enz.
//Draagt aan den Raad van Justitie te Soera-
baija, in Nederlandsch Indië op, om de getui-
gen , welke de eischers aldaar zullen produceren ,
te verhooren, en zulks te zijner gewone door
dien Raad nader te bepalen teregtzitting, alles
behoudens het tegenbewijs.
§ 3. hiternaiionaal regt.
Bij de beschouwing van het gebruik der/eif/er^^
requisitoriaal door de regterlijke collegiën van
verschillende Staten, ten opzigte van elkander,
heeft men allereerst te letten op het volkenreg-
telijk beginsel van onafhankelijkheid en gelijk-
heid; hier meei- dan ergens, geldt de regtsregel:
quot;Extra territorium jus dicenti impune non paretur\\
(Zie mede Wb. Burg. Begtsv. art. 431).
Gelijk wij reeds zagen , werd in vroegere tijden,
nu eens wel, dan weder geen gevolg gegeven aan
Verzoekbrieven van buitenlandsche overheidsper-
sonen; thans is het wederkeerig hulpbetoon der
justitie veelal bij verdrag geregeld. Bij gebreke
aan uitdrukkelijke overeenkomst heeft het volken-
regt bij gebruik ingevoerd, dat men aan elkanders
letteren requisitoriaal, deels uit welwillendheid ,
deels uit welbegrepen staatsbelang voldoet.
Aan het reeds vóór 40 jaren verschenen werk van
ï^r. Julius ScHMELZiNG, getiteld: Systematischer
Grundrisz des praktischen EuropäiscJien Völker-
Hechtes, Rudolstadt 1818, th. 1, § 155, ont-
leenen wij de volgende uiteenzetting der gronden
Van dit gebruik:
\'/Die Gerichte, sowohl die bürgerlichen als die
Straf-Gerichte, in den verschiedenen Staaten Euro-
pens finden weniger Bedenklichkeit darin, der
gehörig gestellten Requisition ausländischer Be-
hörden um Abhörung von Zeugen, um Abneh-
öiung gerichthcher Eide und um Mittheilung
sachbezüghcher Nachrichten für gerichtliche Ver-
handlungen zu willfahren. Auch zeigt die neueste
Zeit viele Eälle, in welchen die Staaten, bei
l^ntersuchungs-Sachen, einander Gezeugen oder
ïnkulpaten zum Konfrontations-Akte ohne Schwie-
rigkeit gestellt haben. Über diese beregten
Punkte werden auch hin und wieder unter
einzelnen Staaten besondere und den politi-
schen Verhältnissen angemessene Konventionen
eiïichtetquot;.
Dezelfde schrijver weidt in § 161 uit over de
uitlevering van misdadigers, een onderwerp thans
meest bij stellige traktaten (zelfs tusschen Europa
en Noord-Amerika) geregeld ; hier te lande en in
België, door eene bijzondere wet de voorwaar-
den bepalende op welke jegens vreemde Mogend-
heden zoodanige uitlevering mag plaats vinden.
Op welke wijze de uitlevering zelve verkregen
wordt, leert Hepfter, Le droit international
de VEtirope (uit het Duitsch vertaald door
Bergson) , p. 137 : //Les demandes d\'extradition
se font par voie de co^nmission rogatoire. Elles
énoncent les faits et les motifs sur lesquels elles
sont fondées. Lorsque l\'extradition est requise
par plusieurs gouvernements à la fois, elle devra
être accordée à celui qui semble être le plus
intéressé à la poursuite et offrir le plus de ga-
ranties d\'une juste répression. Quelquefois on
C) Belgische wet van I Cet. 1833. Loi sur les Extraditions.
Nederlandsehe wet van i3 Aug. 1849, tot regeling der toelating
m iiitzettinrj van vreemdelingen, ter voWoftning aan art. 3 der
Grwt Vergelijk ook bij de Bosch Kemper, Wetboek van Straf vordering
ontwikkeld, 1« dl., bl. 96 volg., het Koninklijk besluit van 1
Sept. 1827.
prend aussi en consideration la priorité de la
demande.quot;
quot;Le gouvernement seul a le droit de prononcer
sur les demandes d\'extradition formées par les
autorités étrangères. Quelquefois il délégué
l\'examen des pièces relatives à la demande à
certaines autorités inférieures.quot; (\')
De nieuwste en uitnemendste beoefenaar van
het Volkenregt, Robert Phillimore, Commen-
taries upon International Law, London 1854,
vol. 1, p. 410—433, over de uitlevering hande-
lende, erkent de bestaande onzekerheid wat de
theorie betreft, maar wijst uitvoerig aan hoe bij
eene reeks van conventiën in de jongst verloopen
jaren gesloten, de strenge gehechtheid aan het
beginsel van territoriale souvereiniteit en regt-
spraak is getemperd geworden.
Merkwaardig is te dien aanzien de overeen-
komst reeds in 1844 tusschen Pruissen en Oos-
tenrijk tot stand gekomen, bij welke de milde
regel aangenomen is, dat vreemdeschuldeischers
van eenen gefailleerden koopman volkomen over
en weder met de inlandsche worden gelijk ge-
steld. //Bei dem in dem einem Staate eröffneten
Concurse werden die dem anderen Staate ange-
(\') Zie ook H. wiieaton, Eléments de droit International 2» ed.,
Leipzig 1852 , tome I, p. 139.
hörigen Gläubiger den inländischen Gläubigern
völlig gleich behandelt.quot; (\')
Niet minder loffelijk is het bij Conventie van
20 Sept. 1851 geregeld, gemeen overleg ter be-
teugeling van den sluikhandel tusschen Nederland
en België. Art, 11 dezer //Convention pour la
répression de la fraude sur la frontière limitrophe
de la Belgique et des Pays-Basquot; luidt : //Afin de
faciliter la poursuite des contraventions, les agents
des douanes de l\'un des États pourront, à la
réquisition de leurs chefs, faite de la part des
fonctionnaires de l\'autre État, être appelés à
déposer des faits de fraude, soit devant l\'autorité
compétente du pays, soit devant les fonction-
naires de l\'autre État, mais sans quitter le terri-
toire de l\'État, auquel ils appartiennent.quot; (a)
Doch niet alleen bij verdrag, ook in de bij-
zondere wetgeving van deze en gene Staten zijn
voorschriften betrekkelijk ons onderwerp , in zoo
verre het buitenland betreft, te vinden, met
name in Pruissen. Deze trekt A. Frantz in
vBer Pr eus zische Slrafprozesz, 1852, § 353
(Theil II. bl. 377 volg.) op de volgende wijze
zamen :
(\') Zie Kohkscheidt, Prenszen\'s Staatsverträge, Berlin 18 )2,
p. 494, TJebereinkunft zur Beförderung der Rechtspflege in Fällen
des Concurses, 12 Mai, publicirt 16 Juni 1844.
(2) Zie Gabcia de laVsga, Recueil des Traite\'s et Conventions
concernant le royaume de Belgique. Brüx. 1854, tom. II. p- 300.
quot;Auch wenn auswärtige Zeugen vernommen
Werden müssen, musz der Inquirent in dem zu
erlassenden Requisitions-Schreiben, oder in einer
demselben beizufügenden species facti vollständig
die Punkte aufnehmen worauf die Vernehmung
des Zeugen zu richten ist.quot;
\'/Sollen Zeugen in Holland vernommen werden,
so führt eine direkte Requisition nicht zum Ziele,
sondern es musz unter Mittheilung der Punkte,
Worüber die Zeugen zu vernehmen, ein Hollän-
discher Advokat-Anwalt zur Stellung der geeig-
neten Anträge bei dem kompetenten Gerichte
Veranlaszt werden.quot; (Reskr. v. 29 Dec. 1843.
J.-M.-Bl. 1844, s. 19.)
Aangaande het wederzij dsch hulpbetoon der
onderscheidene Duitsche Staten in strafzaken,
Verwijzen wij tot G. Emminghaus, Corpus Juri»
Cermanici, Jena 1844, alwaar op bl. 908, 913,
935 verdragen op dit punt voorkomen.
.Wat Frankrijk betreft hebben wij reeds aan-
gewezen , dat volgens de Ministeriële Circulaire
van 5 Avril 1841, alle buitenlandsche rogatoire
commissiën aan Eransche regters gerigt, door
handen van den Groot-Zegelbewaarder Minister
\'Van Justitie, moeten gaan.
Wat het inwinnen in Engeland betreft, van
Verklaringen af te leggen door getuigen in het
buitenland gevestigd, bestaan twee wetten, ons
slechts bij naam bekend, de eene onder George
III, de andere onder William IV uitgevaar-
digd , en wel:
1°. //An Act for the establishing certain Regula-
tions for the better Management of the affairs of the
East India Company, as well in India as in Europe.
2\'. An Act to enable Courts of Law to order
the examination of Witnesses upon Interrogatories
and otherwise.quot; (\')
Eoelix C) zegt wegens Engeland en Noord-
Amerika, datde regters aldaar, wanneer er regts-
handelingen in vreemde landen moeten verrigt wor-
den , een of meer van hunne ambtgenooten plegen
af te vaardigen, die zich derwaarts begeven ;
soms belasten zij met zoodanig onderzoek een
hunner landgenooten , die zich aldaar mogt bevin-
den. Dat deze handelwijze echter zeer weinig doel-
treffend en hoogst gebrekkig is, valt terstond in het
oog, daar niemand aan een aldus gedelegeerde
behoeft te gehoorzamen , welligt het niet eens mag-
Ten slotte mogen wij niet met stilzwijgen
voorbijgaan , dat bij het Provinciaal Geregtshof
van Limburg ontkennend is beantwoord de vraag:
(\') Report of her Majesty\'s Commissioners on Criminal L.W «
5tli July 1845.
Fobux, Traité du droit iiiteraatloual privé, Taris 1856 ,
tome I. nquot;. 241.
Of de Officier van Justitie op verlangen van eene
buitenlandsehe regterlijke overheid, gemagtigd
kan worden eene huiszoeking te bewerkstelligen
bij iemand, welke verdacht wordt van mede-
pligtigheid aan eene buiten \'s Lands, ten na-
deele van eenen vreemdeling gepleegde enkele
ontvreemding , als niet vallende onder het bereik
van art. 8 en 9 Wetb. van Strafv (\');
En dat daarentegen, bij zekeren eisch tot
echtscheiding wegens mishandelingen , welke te
Triest zouden hebben plaats gehad, naar aan-
leiding van de lezenswaardige conclusiën van den
toenmaligen Officier van Justitie bij de Arrond.
Regtbank te Utrecht, bij vonnis van 16 Nov.
1855 , aan de eischeresse is toegestaan, //door
alle middelen regtens, en in het bijzonder door
een beëedigd getuigen-verhoor de geposeerde
daadzaken te bewijzen, en om, vermits de op-
gegevene getuigen allen te Triest woonachtig
zijn , tot dat verhoor te procederen voor den be-
voegden Regter aldaar, die daartoe wordt ge-
committeerd en verzocht om zich die commissie
te laten welgevallen.quot; f)
Deze ootmoedig geuite wensch, met den toon
(\') Regtsgeleeidnbsp;Bijb\'ad door Mrs. den Tex en van Hall,
\'Sn, bl. 43S.
C^) Regtsgeleeidnbsp;Bijblad door Mrs. van Hai.l en de Geeti ,
, bl. 105.
van eene regterlijke beslissing zoo weinig stroo-
kende, is, naar ons dunkt, een treurig blijk
van de ongenoegzaamheid der op dit stuk bestaande
overeenkomsten tusschen de, bij de handhaving
der Justitie evenzeer belanghebbende Mogend-
heden van Europa.
Heeft men in onze eeuw, door den welda-
digen invloed der Staatshuishoudkunde, vele
belemmeringen van handel, scheepvaart en nij-
verheid zien wegvallen ; is voor gansch Duitsch-
land ééne wetgeving op het wisselregt tot
stand gekomen, het wordt naar het schijnt
hoog tijd, dat men den wenk behartige, reeds
in 1823 door onzen uitstekenden landgenoot
J. D. Meijee gegeven C): //Cette jalousie de
pouvoir mal-entendue est au-dessous de l\'état
actuel de la civilisation européenne, et ce serait
un objet digne de l\'attention d\'un Congrès gé-
néral , de fixer invariablement les règles de la
compétence entre les divers pays, ainsi que d\'as-
surer partout l\'effet d\'un jugement légalement et
compétemment rendu.quot;
{\') Mbijee, Esprit, Origine et Progrès des Institutions JuiJi-
ciaires des principaux pays de l\'Europe, tome vi, p. 520.
behelzendp: eenige formulieren van
Wij vinden bij Merula , Manière van Procederen,
\'s Gravenhage 1646 , de volgende formulen van
letteren requisitoriaal.
Ëlz. 22. Letteren Requisitoir omme Ghetuyghen luyten
\'s Landts te hooren.
Edele, Wijse, Voorsienige Heeren. Alsoo voor desen Hove
van Hollandt seecker Proces is hangende ongedecideert tusschen
ten eenre, ende N. ter anderen zijden : daer inne soo
Verre gheprocedeert is, dat Partijen bevonden zijn in Feyten
Contrarie, ende gheadmitteert tot preuve van heurlieder
hermeten. Ende ons van wegen den voorschreven N. verthoont
\'s hem nootelick te wesen, tot justificatie van sijne Intentie
produceren sekere Ghetuyghen woonachtich onder uw E.
jurisdictie : versoeckende aen ons behoorlicke Subsidie van
hechten. Soo ist dat wij uw E. bg desen requireren in
faveur ende vordernisse van Justitie, te willen ordineren
yernant uyt uw E. Collegie in Wette, met een Secretaiis
uwer Stadt, Partyen niet Suspect zijnde: oinme tot redelicke
kosten van de voorsz. Requirant, naer voorgaende Citatie ende
afneminghe vaQ Eede te verstaen tot examinatie van alsulcke
Ghetuyshen als deselve Requirant of sijne Gemachtich, op
de Articulen of Positieu bij hem te exhiberen, voor henlieden
sal willen beleyden, heure Informatie te redigeren in Ghe-
schrifte auctentijcq, ende ons secretelick over-seynden, omme
Partyen te stereken, als naer Rechten. \'T welck doende sal
uw E. vorderinge van Justitie ende ons sonderlinghe Vriendt-
schap bewijsen, die wij in tyden ende wylen danckeliok wil-
len versohuiden. Dat kenne, etc.
Gheschreven , etc.
uw. E. goedt-willende de President ende Raden
van den Provincialen Raden, etc.
Bl. 22. Letteren Requisitoir omme te hebben
Territorium.
Edele, Vrome ende Voorsienige, onse gunstighe vrienden:
Alsoo seecker Proces ende Controversie Judiciel voor desen
Hove onghedecideert hangende is tusschen N. Impétrant ter
eenre ende N. Gedaechte ter anderen zijden. In welcke sake
soo verre gheprocedeert is : dat de voornoemde Partyen by
ons ghewesen ende gheadmitteerd zqn tot kontschap ende
probatie van heurlieder vermeten. Ende ons van wegen den
Impétrant aengericht en vertoont is geweest hem noodich te
wesen te beleyden sekere Ghetuyghen woonachtigh ende
hen onthoudende binnen de Jurisdicte der stadt van N. ende
sulcx buvten de Jurisdictie van desen Hove. Soo versoecke»
wij aan Uw. E. vrienUick in faveur ende vorderinghe van da
-Justitie, N. die wij ghecommitteert hebben te doen d\'En-^
queste van de voorsz. Partyen binnea uwe bedryve en Ju-
i\'isdictio , te willen vergunnen en accorderen Territorium ea
Oorlove, omme ter instantie ende kosten van den voorsz.
Impétrant of syne Ghemacht naer voorgaende Citatie, te
Riogen Eedigen , hooren ende Examineren alsuicke Ghetuyghen,
als hij binnen ulieder Jurisdictie sal willen beleyden tot
Justificatie van syn Vermeten.
Waer inne by uw E. ons sonderlinghe vrientschap ende
aengenaemheyt bewesen sal werden , die wij t\'allen tyden in
ghelijcke en meerdere redelijcke saken (des versocht zijnde)
Wederomme gunstelick ende danckelick willen bekennen ende
verschulden. Edele, etc. Gheschreven, etc. uwe E. goet-
willende , de President ende Haden, etc.
Bl. 22. Forme van Letteren Réquisitoire om eene Sen-
tentie huyten \'s Lants gheexeeuteert te hehhen is
deze of dierghelijcke :
Edele, wijse, voorsienighe Heefen. Alsoo N. by Sententie
van desen Hove, op den , etc. geobtineert heeft Condemnatio
jegens eenen N. van N. Ende dat bij denselven N. ons
gheremonstreert is , dat N. woonachtich synde buyten den
Ressorte van desen Hove, egheene Goeden binnen Hollandfc
en heeft leggende, daer aen hij syne Executie zoude mogen
dirigeren; Ende ten eynde \'t voorsz. Gewijsde niet illusoir
blijven en soude ; aen ons versocht heeft behporlicke subsidie
van Rechten ; Soo ist dat wij uw E. by desen in faveur
ende vordernisse van de Justitie requireren een van uw E.
Deurwaerders hier op versocht te willen auctoriseren de voor-
noemde Sententie aen den voorsz. N. of syne Goederen ter
Executie te moghen stellen , ende den selven Deurwaerdej-
alle hulp ende addresse te willen doen , ten eynde de voorsz.
7
-ocr page 108-Requirant tot betalinge van sijn voorsz. achterwesen mach
geraecken. \'Twelck doende zal uw. E. vorderinge van de
Justitie , ende ons Sonderlinge vrientschap bewysen , die wy
in tyden ende wylen danckelick willen verschulden. Dat
kenne , etc. Gheschreven , etc.
Uwer E. goet-willende, de President
ende Raden , etc.
Ook in de »Amslerdamsohe Secretary, Amst. 1714 , bl. 208
volg , vinden wij vele formulieren , waarvan wy slechts die
welke op Strafzaken betrekking hebben , willen mededeelen.
Lettere Requisitoriaal, om Getuygenis der waarheid te
hebben van een Vremdeling.
Deze komt bijna woordelijk overeen met het eerste formu-
lier, hierboven uit Merüla aangehaald.
Rescriptie, of Antwoord op dergelijhe Letteren Re-
quisitoriaal van den Have van Holland.
Edele Mogende Heeren !
Wij hebben, achtervolgens üwer Ed. Mog. opene Letteren
Requisitoir , van den etc. op de positien en articulen , ons
daar nevens overgeleverd , regtelijk doen dagvaarden en hoo-
ren , voor twee van de Heeren Schepenen, daartoe uyt ons
Collegie specialijk gecommitteert, de Deposanten en Respon-
denten, welkers namen en qualiteiten uitgedrukt zijn in de
ingeslotene Acte ; behelzende hunne antwoorden op de voorsz.
positien en articulen gedaan, en met Solemneelen eede be-
vestigt ; welke Acte wij U Ed. Mog. nevens de gemelde po-
sitien en articulen by dezen te rugge zenden, om te mogen
dienen en strekken na behooren , U Ed. Mog. verzoek daar-
oiede vertrouwende voldaan te hebben : En , alzo de voor-
gemelde Respondenten zijn Rurgers en Inwoonders dezer Stad,
hebben wij daarby wel willen voegen dit ons ernstig ver-
zoek, dat U Ed. Mog. gelieven hen in deze zaken te admi-
nistreren kort, prompt regt en expeditie van justitie; \'twelk
ons te meer oorzake zal geven om te trachten , by voorko-
öiende occasien onze dankbaarheid te doen bligken.
Waar mede
Edeh Mogende Heeren , bevelen UEd. , enz.
ÜEd. Mogende
Dienstbereiden Vrienden,
Schout, Schepenen en Geregte
der Stad Amsterdam.
Ter Ordonnantie van dezelve.
Op een andere manièr , aan de Geregte van een Stad.
Erntfeste, Wijze , Voorzienige, Zeer Discrete Heeren.
Hiernevens zenden wy ü Ed. de Depositien gedaan op de
Contra-Interrogatorien, aan ons gesloten overgezonden by
Uwer Ed. Letteren Requisitoriaal, in dato den enz. , ver-
trouwende daarmede der zei ver intentie voldaan te hebben.
Waarmeda
Erntfeste, enz.
Opene Verzoekbrief, om te achterhalen zeker
Faillit en vervoerde Goederen.
Allen Heeren, Magistraten, Schepenen en Geregten, mits-
S^ders andere Officieren en Justicieren, en derzelver Substi-
tuten, die deze onzen openen Brief zal werden vertoond,
saluit; doen wij Schout, Schepenen en Geregte der stad
Amsterdam weten, dat wy door de Crediteuren van A. en
B. binnen deze stad onderrigt zijn, dat dezelve op den enz-
dezer loopende maand enz. met veele Contanten, Goederen
en Koopmanschappen hier van daan zeer schelmagtig zijn
vertrokken en doorgegaan; hebbende, nog weinige dagen te
voren, zeer bedriegelijk en ter quader trouwe, merkelijke
groote somme van penningen van eenige der voorsz. Credi-
teuren weten te bekomen, zonder dat wy weten werwaarts
na toe de voorsz. A, en B. hun hebben begeven, of waar
dezelve zijn latiterende en hen onthoudende; zo is \'t dat wy
amptshalven niet hebben können nalaten alle Heeren voor-
noemd, en yder van dien in\'t bysonder in welkers jurisdictie
en gebied de gemelde A. en B. of eenige der voorsz. Contan-
ten, Goederen en Koopmanschappen mogten werden gevonden,
in subsidium juris, mits dezen ernstelyk en gedienstelyk wel
willen verzegt en gebeden hebben , dat dezelve den Toonder
dezes de behulpzame hand gelieven te bieden; ten einde de
voornoemde Banqueroutiers en Bedriegers , mitsgaders de voorsz.
vervoerde Contanten, Goederen en Koopmanschappen mogen
werden geattrappeert en in goede verzekeringe geraken , tot
profyt van dezelve Crediteuren ; opdat zo vuyl , lelyk en
schandelyk banquerout, tot schrik en exempel van andere,
in hunne personen , of anders, hier ter stede mag werden
gestraft als dat behoort; waar aan de Justitie dienst en ons
zonderlinge vriendschap geschieden zal: welke wy weder tegen
alle Heeren voornoemd, en elks van hun in \'t byzonder ,
\'t allen tyden, met reciproque ofïicien gaarnefzullen ver-
schuldigen. Des \'t oirkonde hebben Schout, iSchepenen ea
Geregte voornoemt dezer Stede Cachet hier onder gedaa»
drukken , den enz.
Ter ordonnantie van dezelve,
,nbsp;N. N.
-ocr page 111-Opene verzoekbrief wegens een schriMelijke Moord.
Allen Bailjuwen, Meijers, Schouten, en hunne Stedehou-
deren, die deze onze opene Brief vertoont zal werden, doen
^ij Schout, Burgemeesteren, Schepenen ea Regeerders der
stad Amsterdam weten, hoe dat op enz. dag verleden, in den
avond, alhier ter stede, eenen A. zeer deerlijk vermoord is ,
door eenen B. zijnde een Engelsman, wiens toenaam onbekend
is, zig met opperen ernerende, kort van persoon, hebbende
eenen grooten rooden baard, dien toonder dezes verklaart
\'Wel te kennen. En alzo de voorsz. misdaad zo schandelijk
moorddadig begaan is , dat ze met allen ernst, ten voor-
heelde en schrik van anderen , gestraft, en de misdadiger
daar over met alle naarstigheid behoort vervolgt te worden:
Zoo is \'t , dat wij ampts-halven niet hebben kunnen nalaten
ÜEd. voorsz. en elk bijzonder daar van bij dezen te verwitti-
gen ; en daar beneffens vriendelijk te verzoeken, dat denzelven
gelieven na den voorsz. B. al omme vlijtiglijk te doen onder-
zoeken ; om hem, is \'t doenlijk , te achterhalen, en achter-
haalt , tot voorstand van het regt, de goede hand daar aan
houden , dat hij in verzekering geraken moge : Waar op
\'^ïj ons zullen verlaten ; bereid zijnde hetzelve ten reguarde
quot;^an UEd. allen voorsz. en elk bijzonder in zulk een geval,
des verzogt werdende , mede te doen. Des \'t oirkonde dezer
Stede zegel ter zaken hier onder gedrukt, den enz. des jaars enz.
Verzoekbrief om Gevangens over te zenden.
Ed. Achtbare Heer en,
^Vij hadden wel gehoopt, dat UEd. Achtb. geen swarigheid
■\'Ouden hebben gemaakt, om ons de twee Gevangens op ons
verzoek tot vordering van het regt, te laten volgen : Dan
hebben bij üEd. Achtb. missive vernomen , dat UEd. Achtb.
onaangezien de (J) aanbieding bij ons gedaan van te ver-
leenen geschrift van non prejuditie . zulks beleefdelijk geheven
af te slaan. Naderhand zijn vs\'ij door onzen medebroeder N.
berigt, dat zijn Ed. met Uwer Ed. Stads Yolmagtigen inden
Hage dien aangaande gesproken heeft; wiens redenen wij in
\'tkort verhalen zullen: Namentlijk, dat de misdaad alhier
begaan is, dat alhier wonen de personen, die door de ge-
vangens beschadigt, en door valsheid bedrogen zijn : dat die
de gevangens ziende , zouden können bijzonder zekere ver-
Maringen doen , aan wien zij de penningen geteld hebben:
dat dezelve gevangens , op aanwijsing van hier in hechtenis
geraakt zijn : en dat een van de misdadigen alhier gevan-
geu, en op de voorsz. misdaad gepynigt zijnde, op nieuw
zonder versehe bewijzen en beschuldingen, niet weder ter
pynbank gebragt zoude kennen worden. En alzo wij, zon-
der den eenen tegens den anderen te confronteren en te hoo-
ren , aan de opregte waarheid niet geraken können ; zo ver-
zoeken wij vriendelijk dat UEd. Achtb. de voorsz.\'redenen
rypelijk gelieven te overwegen ; en in gevolge van dezelve,
ons de voorzeide Gevangens, onder de voornoemde aanbieding,
onbeswaard te laten toekomen, gelijk zulks bij goede naburen,
tot voorstand van regten, gepleegt behoort te werden ; en wij
m zodanig een geval , van ÜEd. Achtb. verzogt zijnde,
zonder eenige swarigheid doen zouden, ook voor dezen in
andere nadeeliger zaken gaarne gedaan hebben, en naarmaals
= n^its hetwelk wij ook in dezen , aan Uwer Ed.
(») Deze aanbieding is niet noodig, maar kan de oversonding
met regt verzogt worden , wanneer burgers of ingezetenen van deze
Stad, niet fugitif, of in flagranti delicto betrap zijnde geapprehen-
deert ofte regt gestelt worden, anders als door den Officier, of voor
Schepenen dezer Stede, ingevolge van \\ Placcaat van de Staten van
Holl, en West\'Vriesland.- in dato den 15 September 1677.
Achtb. goede wille niet twijlfelen, maar de voorzeide Gevan-
, met onzen Onderschout, brenger dezes, verwagten.
belovende dezelve na confrontatie van den eenen tegen
den anderen, door hem , of dengenen die UEd. Achtb. nevens
daar mede herwaarts overzenden zullen , dadelijk weder
laten toekomen.
Hier mede enz.
Verzoekschrift tegens het maken en drukken
van Schimpdichten, em.
Ed. Achtbare, wyse, voorzienige Heeren en goede Naburen.
Wq hebben voor dezen vriendelijk verzogt, dat ü Ed.
A-chtb. volgens de Placcaten zouden gelieven ordere te stel-
den tegens den maker, drukker, en uytstroyer van zeker
schimpdicht , waarvan wy het opschrift toen ter tijd gezon-
den hebben , en verwagten tot nog toe ü Ed. Achtb. ant-
woord. Wy hadden ondertusschen verhoopt, dat U Ed. Achtb.
\'-en minste zouden hebben gelieven te voorzien , dat dierge-
hjke, of geen scherper Faamrovend Geschrift, aldaar in Uwer
^\'d. Achtb. Stad zoude werden toegelaten; gelyk wy nu met
Verwondering het tegendeel vernemen , zo als U Ed. Achtb.
\'^y het nevensgaande Lasterschrift gelieven te zien , gedrukt
denzelven Drukker als het voorgaande, en onder belofte
nog meerder te zullen drukken, de tyd het toelatende.
Verzoeken mitsdien als nog, dat U Ed. Achtb. daar tegens
Believen te doen voorzien , en ordre willen stellen, dat geen
quot;^eer Lasterschriften en Hekeldichten in Uwer Ed. Achtb.
uitgegeven werde. En ons daar op , en een antwoord
P net voorgaande , en dit ons schreven verlatende zullen
wy blyven
Ed; Achtb. enz.
-ocr page 114-In do Papegaey \'s Hage 1668 vinden wij een request om
te hebben Letteren Requisitoir, welk formulier, hoewel op eene
Civiele zaak betrekking hebbendo, wy wegens den merkwaer-
digen inhoud hier opnemen.
Aan den Hove van Hollandt.
Geeft, met behoorlyke reverentie, te kennen A., Koop-Man
tot Amsterdam.
Hoe dal hy Suppliant, voor desen Hove, by edicle, heb-
bende doen dagvaarden B. en C. als Voogden over D. ,
onmondige Dogter van E. in zyn leven gewoont hebbende tot
Luyk: F, als getrouwt hebbende gehadt, G. als ook H. en
I , mitsgaders K. als Man en Voogt van L., alle Kinderen
ende Erfgenamen van de voornoemde E., woonende binnen
der voorsz. stede van Luyk , omme executie te sien decerne-
ren, op seker Yonoisse , by den Geregte van Amsterdam,
tot laste van de voorsz, E , in zyn leven gewesen, in dato
den 4. Augusti 1633, alsoo niemandt van dezelve Gedaagdens,
nog te Procureur gemagtigt, van derzelver wegen (ten dage
dienende) gecompareert en is geweest, op den 2. Novembris
1638. Default tegens hen-luyden geobtineert heeft gehadt,
xjyt kragte van dewelke, executie, op \'t voorsz. Vonnisse,
gedecerneert is geworden, omme ge-executeerd te werden ,
naar syn forme en inhouden. Ende alsoo de voorsz. gecon-
demneerdens geene goederen en hebben, onder het resort van
desen Hove gelegen, aan dewelke hy suppliant, de voorsz.
Sententie ofte Vonnisse, ter executie soude können leggen ,
ende dat hy Suppliant verstaat, dat de voorsz. E. in syn
leven, tot Parijs, Rouan ende Lyons, veele gehandelt ende
genegotieert heeft gehadt; midtsgaders, dat syn voorsz. Erf-
genamen , ter selver plaatse , als nog , handelen.
Soo versoekt by Suppliant, ootnaoedelijk , uwer Ed. Mog.
drie distincte Letteren requisitoir , de eene aan de Praesident
eo ftaaden van het Hof van t\' Parlement van Parijs ; rfande-
\'ren aan de Praesident en Raaden van het Hof van \'t Parle-
ment van Rouan , ende de derde aan de Praesident ende
Raaden van het Praesidiaal Hof van Lyons, ofte respectieve
Geregten der Steden voornoemt ; ten fine het deselve gelieve
hunne respective Deurwaarders te authoriseren, omme de
voorsz. Sententie ende Vonnisse ter executie te stellen, op
soodanige goederen, als hy Suppliant, of sqnen Gemagtigde,
onder hunne respective Resorten, sal weten aan te wijsen,
de voorsz. ge-condemneerdens toebehorende, m communi eJ
optima forma.
Dit doende, enz.
De 4 volgende formulieren zijn de in het tegenwoordig
Fransche regt gebruikte, de eerste vindt men bij bogron ,
Code d\'Instr. Grim., (p. 241) de anderen bij duvergeh,
Manuel du juge d\'instruction (tome 3 , p. 426—428).
Modèle de commission rogatoire à un juge d\'instruction
(l\'un autre arrondissement, pour entendre des témoins éloignés.
Nous , juge d\'instruction de l\'arrondissement de .... , dé-
partement de ... .
Procédant sur la plainte qui nous à été rendue le-----
par le sieur A.. . . {profession) , demeurant à...... contre
François S.... {profession) , demeurant à , et attendu qu\'au
«ombre des témoins des faits énoncés dans ladite plainte,
trouvent: 1°...., ...... lesquels résident hors de
notre arrondissement ;
Requérons, conformément à l\'article 84 du Gode d\'instruction,
quot;Monsieur le juge d\'instruction de l\'arrondissement de.....
résident lesdits témoins , de recevoir leurs dépositions ,
-ocr page 116-pour nous les envoyer ensuite closes et cacheteés, en con-
formité de l\'art. 8S du même Code.
Fait à ..., le... .nbsp;{Signature.)
Délégation ou Commission Rogatoire pour ïaudition de témoins.
Nous F. D. , juge d\'instruction , etc.
Vu la procédure instruite contre le nommé.. .. , profes-
sion . .. ., demeurant à . . . , inculpé de .. . {ou vu la
procédure instruite à l\'occasion de tel délit, commis à......
le.....au préjudice de .... , ou sur la personne de . ...) ;
Attendu......
Vu les articles 83 et suivans (ou 84 et suivans , ou 511 ,
ou SI 4) du Code d\'instruction criminelle ;
Donnons commission à M. le juge de paix de ... (ou don-
nons commission rogatoire à M. le président du tribunal de
première instance de ...., ou requérons M. le juge d\'instruc-
tion de.... , ou M. le président du tribunal de première
instance de ...., etc),
De faire citer à comparaître devant lui, à la requête de
M. le procureur du roi, et d\'entendre en témoignage sur
les faits et circonstances qui peuvent être à leur connais-
sance relativement au délit imputé audit .... (ott relativement
au délit prémentionné),
Les témoins ci-après nommés :
i (Désignation aussi exacte, aussi complète que possible
des témoins).
20.....
3°. Tous autres témoins qui seraient désignés par les pré-
cédens , ou qu\'il aurait découverts , et dont l\'audition paraîtrait
utile pour la manifestation de la vérité ;
Et de nous adresser le procès-verbal d\'information , avec
la présente délégation (ou commission rogatoire), et toutes les
pieces formalisées pour son exécution, conformément à la loi.
Fait et donné à . . . le ...nbsp;(Sceau.)
Suhdélêgation.
Nous F. D. juge d\'instruction , etc. ;
Vu la commission rogatoire de M. le juge d\'instruction de ...,
date du..., à nous donnée pour entendre en témoignage,
sieurs ..., relativement à . . .
^u l\'article 84 du Gode d\'instruction criminelle;
Commettons M. le juge de paix de..., aux fins d\'éxecu-
ladite commission rogatoire , ci—annexée , et de nous
renvoyer, après son exécution, cette commission , avec la pré-
®^nte et tous les actes formalisés pour en remplir l\'objet,
fait et donné à ... le ...nbsp;(Sceau.)
ou Von^ écrit simplement au pied de la Commission :
Nous ... ., etc.
Vu l\'article 84 du Code d\'Instruction criminelle.
Commettons M. le juge de paix de, . ., pour remplir
^ °bjet de la présente commission , qu\'il nous renverra ensuite
^Vec tous les actes d\'exécution.
A..., le...nbsp;(Sceau.)
Commission rogatoire pour l\'audition de témoins
Ires.
Nous F. D. juge d\'instruction, etc.
Vu la procédure, etc.
Attendu....
Vu les art. 80 et suivans du Code d\'instruction criminelle
les art. 2 , 3, 4 et 8 de la loi du 18 prairial an II.
Requérons M.. . . , d\'entendre pour nous et en notre nom ,
conformément à la loi, et de la manière prescrite par les art.
^^ et suivans du Code d\'instruction criminelle, les témoins
^\'-aprés 1quot;...,, 2»....,, 3quot;____
Auxquels il fera les questions suivantes :
1®. Connaissez-vous le nommé?
2».....
3®. Au premier témoin, avez-vous connaissance de tel fait?
4®. Au troisième témoin , . . .
Et tous autres témoins dont l\'audition paraîtrait utile
pour la manifestation de la vérité , sauf à adresser aux uns
et aux autres, telles questions quil jugera convenables et
qui résulteraient des réponses obtenues.
Conformément à l\'article 3 de la loi du 18 prairial an
II, nons avons communiqué au prévenu les questions contenues
en la présente commission rogatoire, et lui avons notifié
que la loi lui accorde le droit d\'y faire ses observations , et
même de rédiger ou de faire rédiger de nouvelles questions
pour les mêmes ou pour d\'autres témoins, dont il croirait
les dépositions nécessaires à sa défense.
Le prévenu nous a déclaré... et a signé (ou dit ne savoir,
ne pouvoir ou ne vouloir signer de ce requis).
Signature du précem.
Invitons M..... à nous adresser incessamment, avec la
présente commission rogatoire, le procès-verbal d\'information
et tous autres actes d\'exécution.
Fait et donné à----le....nbsp;(Sceau).
-ocr page 119-I.
Nulla antinoraia inter L. 4 D. de auct. et cons. tut.
L. 49 D. de acquir. vel omitt. hered.
II.
Probanda non est CuiACii sententia, qui in casu L. 33
de condict. indeb., dat condictionem incerti.
III.
Servitus fenestrarum, vel ne luminibus officiatur,
praescriptione constitui nequit.
IV.
Judicis auctoritas ad vendenda praedia minorum cum
îïiajGribus communia , requiritur, si agitur communi
^ividundo.
Cambium siccum a mercatore profectum , non utique
est res mercatoria.
VI.
Creditor mercatoris, sciens debitorem solveïido non
esse, solutionem recte accipere nequit.
VII.
Non facio cum Gons. de Pinto , in art, 76 C. de
Meth, Proc., verbis » onregtmatig of ongegrond y unice
quaestionem juris spectari.
VIII.
Bec caria sibi parum constat, in delictis politicis
poenam capitis justam statuens.
IX.
Recte Ortolan (Éléments de droit pénal, Paris
1855, p. 775):
■a La grâce est un complément nécessaire de la pé-
nalité sociale.quot;
X.
Delicta militum propria utique a judice militari di-
judicanda sunt, non vero communia.
XI.
Censura orationis ad Ordines Generales, a Rege ha-
bitae . libera es to.
XII.
Het is beter voor de welvaart van het werkvolk in
t algemeen, dat men bij het stuk, dan bij dagloon
late werken.
XIII.
Verbodswetten omtrent het smelten en het uitvoeren
Van gemunt geld zijn, noch doeltrelFend, noch regtmatig.
XIV.
Te regt zegt Adam Smith (Wealth of Nations,
London 1776, vol. II, p. 83) :
quot;The wealth of a neigMouring nation, though dangerous
war and politicks, is certainly advantageous in trade.\'\'\'*
XV.
Even juist zegt dezelfde schrijver (Vol. II, p. 91):
quot;The effect of hounties , like that of all the other expe-
\'^^nts of the mercantile system,, can only he to force the
i^ade of a country into a channel much less advantageous
\'■Ian that in which it would naturally run of its own
accord.\'quot;
-ocr page 122-XVI.
Zeer onjuist is de gevolgtrekking door Lord Lau-
derdale gemaakt in het volgende gezegde :
«Let water become scarce, and be exclusively possessed by
an individual, and you, icill increase Ais riches, because
water will then have value; and if wealth be the aggregate
of individual riches , you will hy the same means also in-
crease wealth!\'\'\'
XVII.
Te regt zegt J. Droz (Econ. Polit, livre II, ch. V) :
quot;Les lois qui imposent des conditions pour être admis a
travailler, sont inutiles pour former de bons ouvriers , fu-
nestes à la classe laborieuse, nuisibles à tous les consom-
m.ateurs,\'\'\'\'