-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

ONZE SCHILDERS

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

50 293

-ocr page 7-

ONZE SCHILDERS

TN

PULCHRI STUDIO

DOOK

JOHAI GcBlM

Met 85 Portretten in Houtgravure

-ocr page 8-
-ocr page 9-

))En wie stelt nu deze groep voor? quot; vroeg mijn bezoeker, op eene groote pliotographie aan den wand mijner kamer wijzende.

«Dat zijn do Haagsche schilders. leden van liet Go-nootschap Pulchri Studio alhier.

wPuichri Studio, de bekende vereeniging. die zulke eicenaardise feesten eeeft\'?

O C O

«Juist. Tn het «hofje van Nieuwkoop heeft het zijn zetel. Sam Verveer zei er van. dat het even moeilijk was om aan het hof als aan het hofje te komen. En terecht. want langen tijd wisten de Haagsche schilders den toegang tot hunne gezochte feesten zoo met voetangels en klemmen te beleggen, dat men allerlei listen verzon om er binnen te komen..

Pulchri Studio is sedert lang door het gansche land vermaard, zoo om zijne kunstbeschouwingen als om de «gezellige bijeenkomsten, die in het hartje van den winter gegeven worden. Tableaux vivants en vermakelijke kluchten vormen dan gemeenlijk het programma. De Haagsche schilders munten uit in hot overbrengen der beroemdste scheppingen. van het doek in de werkelijkheid, met al den geur en de poëzie

i

I

-ocr page 10-

die hot oorspronkelijke tot een meesterstuk gestempeld hel )ben.

Bij het samenstellen en opvoeren hunner kluchten, een soort van revue s, waarin de geschiedenis van den dag op de vermakelijkste wijze wordt gehekeld , spreiden de Haagsche kunstenaars ongemeenen humor en vernuft ten toon.

Had de schildersbent daarvoor eene meer karakteristieke zaal kunnen wenschen, dan waarin zij nu bijeen is? Eertijds vergaderden er de eerzame deftige regenten van het Hofje van Nieuwkoop. »Ag ter heeft het eene groote zaal of vertrek voor de regenten, \'t geen op zwaar gemetselde bogen rust, en boven de zaal een koepel met een toorentie daarop,quot; zoo beschrijft Jacob de Riemer in zijne geschiedenis van \'s-Gravenhage de ruimte, waar nu bij elk winterfeest een honderdvijftigtal schilders en kunstvrienden vroolijk bijeen zijn. Het is de Regentenkamer van hel hofje van Nieuwkoop, in 16S8 gesticht door de erfgenamen van den heer Johan de Bruin van Buitenwech, Heere van Nieuwkoop, Noorden en Achtienhoven, die zulks «bij zijn testament geordonneert en gewiltquot; heeft. De gewelfde koepel met zijn eikenhouten betimmering, de fraai gebeeldhouwde hooge schoorsteen, de rijke lichtkroon, wier antieke vorm modern licht verspreidt.

2

-ocr page 11-

de zeventiende-eeuwsclie kasten en meubelen — dit alles geeft een eigenaardigen stempel aan deze zaal.

Of echter tijdens het bestuur der regenten de wanden dezer zaal ooit zulk een vroolijkheid, zulke snaak-sche woorden weerkaatst hebben? Zeker vormt dit tafereel een groot contrast met de kalmte en stilte van het Hofje zelf.

Doch ook in de groote zaal, waar de gasten op rijen stoelen, tegenover een tooneel gezeten, luidruchtig zitten te praten, wordt het eensklaps stil nu men het belletje achter de schermen hoort. De lichten in de zaal worden uitgedoofd, zoodat men hier en daar slechts de gloeiende punt eener sigaar in die duisternis bespeurt. Het scherm wordt opengeschoven, en de kunst van Rembrandt is aan het woord: »De Nachtwachtquot; van den grooten meester staat in de werkelijkheid voor ons.

Indien Rembrandt, Ostade, Jan Steen, Munkacsy en zoovele andere kunstenaren in den geest tegenwoordig konden zijn bij de opvoering hunner meesterstukken door de Haagsche schilders — welk eene heerlijke voldoening zouden zij smaken. Niet alleen zou de waarachtige geestdrift dier artistieke vergadering hun goed doen; niet alleen zou de bewonderenswaardige getrouwheid, waarmede onze talent-

-ocr page 12-

volle kunstenaars do scheppingen van geniale voorgangers of tijdgenooten in de werkelijkheid overbrengen, hen doen ontgloeien; maar boven alles zou die vertolking hun de proef op de som geleverd hebben van de voortrelfelijkheid hunner kunst.

Daarna wordt de ernst door humor en satire onttroond. De jok en geest der kunstenaren komt te berde, en men vertoont een stuk, waar alle elementen de hand leeneu tot een allervermakelijkst geheel. waar het dwaze en bespottelijke zich met het ernstige en aandoenlijke vermengt. Ditmaal is het een café-concert dat men voorstelt: van den grijzen kapelmeester, de verwaande eerste viool, de chanteuse forte, de dame die alleen geëngageerd is voor de oeillades, het spelen met den waaier en de kwijnende blikken naar het plafond — tot den lieren maar armen trommelslager, door Sam Verveer zoo onnavolgbaar voorgesteld. Hij staat daar als een oud-gediende, kaal. maar zindelijk gekleed, met de militaire stropdas om, soldaat de pied en cape, die tegen wil en dank in die luchtige onbezorgde omgeving leeft, en in zijn trommel evenveel uitdrukking brengt als de tamboer Ie Dusseldorp, van wien Heine ons vertelt. Verveer slaat dankbaar aan als iemand hem een glaasje aanbiedt en blijft tot het laatste oogenblik volkomen in zijne rol

i

-ocr page 13-

Men hoort er den trompetter met een geziclit om lionger te krijgen: de femme a la barbe, die op een hoorn blaast; den coupletzanger; kortom het is een charge vol humor en geest, een avond zoo als uitsluitend Pulchri er geven kan.

Na afloop dezer onbetaalbare klucht verdeelt zich de bonte menigte in de zaal. -Men staat op, gaat naar vrienden en bekenden. en omringt de helden van den avond, die nu van lieverlede achter het scherm vandaan komen. Daar komt Sam Verveer aan. In de verte doet de kleine gestalte zoowel aan het type van een Fransch officier als aan het portret van Dickens denken. Zijn slim. geestig oog heeft het gezelschap in een oogenblik overzien, cn terwijl een der vrienden een opgerold programma voor \'t rechteroog houdt, zegt hij. altijd gevat: )gt;Ju. ja, ik zie t wel: ik loop in den kijker.

Verveer komt bij ons zitten , en is vermakelijk als altijd.

Het is nu reeds meer dan vier jaren geleden, dat

Samtiel Leonardus Verveer

aan de kunst ontvallen is, en toch schijnt het mij, alsof wij hem nog onlangs op zijn atelier bezochten.

5

-ocr page 14-

Wie herinnert zich niet de luide, vroolijke stem, waarmee, op t kloppen a;m de deur van het atelier, hem het «binnen werd toegeroepen. Daar stond de kleine geestige figuur, met het tintelend levendig oog, den grijzenden krullebol, meestal door een stroohoed of een rooden fez gedekt, een fluweelen buis of linnen iasje aan. palet en penseelen in de hand.

De gezelligheid straalde alleen van hém uit, want al was het atelier ook gevuld, al waren de wanden van boven tot beneden met houtskoolschetsen, oude schilderijen en tal van portretten bedekt, zijne schilderkamer trok niet aan door antieke meubelen of zeldzame , kostbare voorwerpen; zij kon alleen op zekere pittoreske onachtzaamheid bogen, die kunstenaars een tweede natuur en huisvrouwen een gruwel zijn.

Een paar houten scheepjes met eenige pullen en beuzelarijen op den schoorsteen; eene bibliotheek, die zicb bescheiden achter een groen gordijn verschool, een bureau en een canapé, — dit was de zeer eenvoudige , zoo men wil, weinig artistieke inrichting van het atelier. De tallooze portretten echter, die overal, aan den wand, op den schoorsteen, tegen de penanten zichtbaar waren, zouden een opmerker allicht tot het besef gebracht hebben, dat de bewoner dezer schilderkamer ontzaglijk veel vrienden had. Van buiten-

6

-ocr page 15-

landsclie schililers, beroemde musici, sclirijvers van naam, bekende tooneelspelers, — van zoovelen had hij bewijzen van vriendschap ontvangen; iedereen bijna kende cn mocht Sam Verveer.

Bezocht men hem. hij ontving u vriendelijk en met eene gemakkelijkheid, welke door rang noch stand van den bezoeker gewijzigd werd. Intusschen ging hij met schilderen voort, en sprak dan met zulk een ijver cn liefde over zijne kunst, vertelde dan zooveel van zijn plannen voor volgende schilderijen, dat hij u den indruk van een waarachtig kunstenaar gaf. En terwijl hij voortschilderde, verraste Verveer u nu en dan met een of ander geestig woord . of wel zijn geleerde Lorre, in de koperen kooi daarachter, deed u van lachen schudden over de dwaasheden, die hem zóo dikwerf waren voorgezegd, tot het schrandere dier ze onthield en verwonderlijk juist het oogenblik wist te kiezen om ze te doen hooren.

In zulk eene omgeving werd door Sam Verveer het aanzijn geschonken aan die reeks altijd afwisselende groote en kleine doeken, welke het hart van den kunstvriend in verrukking brachten en tegen hoogen prijs betaald werden.

Tot een bepaald genre kan men zijn kunstenaars-opvatting niet rangschikken, want Verveer behandelde

7

-ocr page 16-

alles. Gelijk een lijn geslepen edelsteen tal van facetten vertoont, scheen Verveer er prijs op te stellen zijn gemakkelijk en dartel penseel van alle zijden te doen aanschouwen. Nu eens een gezicht aan zee, waarde kunstenaar niet een gamma van lijn grijze tonen speelt en toovert. Dan weder een namiddag op de duinen te Scheveningen. waarin hij verw onderlijk goed die heerlijke rust en zachte kalmte weet uit te drukken, die zich aan het strand, wanneer de zon ter kimme neigt, van u meester maakt. Die ernstige stemming gaat in een «buurtje te Scheveningen wederom in een geestig scherzo over. Daar stort Verveer al zijn verve, zijn talent van stoflage uit. Met verwonderlijk vaardige hand schildert hij u w oningen. muurtjes, om de mannen van het penseel te doen meéjuichen, een rijkdom van figuren, wier stand en houding even afwisselend als natuurlijk zijn. Een andermaal boeit u een riviergezicht van zijne hand, met schepen bezaaid. en een waasachtig verschiet. En zoo biedt zijne kunst telkens gelegenheid om u te overtuigen dat Leporello niet meer beminden van Don Juan kon opsommen, dan Verveer onderwerpen voor schilderijen uitkoos.

Onafscheidelijk is zijn naam aan éen onderwerp. éen thema, verbonden. w aarmede Verveer groeten bijval heeft ingeoogst, namelijk zijne beroemde »Joden-

8

-ocr page 17-

buurt\' , herhaaldelijk, doch steeds met groote verscheidenheid door hem behandeld. Verveer had de Jodenbuurt in Amsterdam voorgesteld op Vrijdagnamiddag , tegen Sabbat, wanneer alles in beweging is om zich gereed te maken voor den naderenden rustdag. De rijke stollage neemt in die pittoreske tafereelen eene groote plaats in; de meeste tijdgenooten van den kunstenaar zijn door hem daarop afgebeeld, en de groepeering der figuurtjes is zoo geestig en smaakvol. dat de aandachtige beschouwing daarvan een wezenlijk genot schenkt.

Scheveningen is echter tot het einde toe, op het laatst bijna uitsluitend, de bron gebleven, waaruit Verveer steeds frissche motieven putte. In de achterbuurten van het dorp tegen het blonde duin geleund, met de havelooze, spelende kinderen, de teekenachtige vrouwen aan de put en de zwaar beladen hondenkarren, vond zijn geest altijd nieuw voedsel en bracht hij voortdurend iets schoons te voorschijn.

Was het wonder, dat een genre en eene opvatting, die, klaar als een spiegel, door een ieder begrepen en gewaardeerd konden worden, ook algemeen bijval vonden. Verveer s schilderijen waren even populair als zijn persoon. Ofschoon, evenals Bosboom, een leerling van den heer B. J. van Hove, is Verveer zoo

9

-ocr page 18-

zelfstandig mogelijk gebleven. Natuurlijk was liij een kind van zijn tijd, en huldigde, gelijk al de anderen, de romantieke richting die toen heerschte en uit Frankrijk was overgewaaid, gelijk men er nu het impressionisme uit heeft ingevoerd. Later, toen men boven alles naar kracht en waarheid wilde streven, zag men echter ook de kunst van Verveer zich naar den tijdgeest plooien.

Vóór alles was Verveer colorist; hij had een aangeboren gevoel voor de harmonie der tonen. Kracht noch forschheid waren hem in groote mate toebedeeld; zijne kunst imponeerde niet, maar trok onweerstaanbaar aan door de smaakvolle compositie, het bevallige van den toon en de geestige stoflage, die altijd fnsch en nieuw was.

Sam Verveer werd geboren op een gedenkwaardigen. echt vaderlandschen dag, den 30sten November 1813. toen Willem Frederik, prins van Oranje, te Scheve-ningen uit een pink aan land stapte. Later zei Verveer dikwerf luimig, dat hij, die als kommandant der eerewaebt Willem 11 en Willem 111 binnen de hofstad had ingehaald, in 1813 thuis was gebleven, daar hij nog te jong was om toen al bij de pinken te zijn.

Trouwens, in woordspelingen en geestige antwoorden vond Verveer zelden zijn weergade. Werd zijne

10

-ocr page 19-

kunst erkend en gewaardeerd, niet minder was liij zelf gezocht om zijn onuitputtelijke luim, zijne groote gevatheid, zijn weergaloos gemak om onze taal zoodanig te kneden, dat het gesprek een voortdurend vermakelijk woordenspel werd. Niemand wist van de dubbele beteekenis der woorden zulk een geestig gebruik te maken, en vele zijner gezegden en bonmots worden nog steeds herhaald. Uit die velen noem ik er slechts een paar. Zoo komt Verveer het atelier van den destijds vermaarden zeeschilder Louis Meijer binnen, en vindt daar twee leerlingen, de heeren Kiers en Hoffman, later met eere bekend geworden, aan het werk. De jongelui vragen Verveer, wat liij van hun werk denkt. Deze bekijkt beider zeestudiën en zegt: »Dit zijn Hoffman\'s droppels en dat is Kiers-(Kirsch-) wasser! t Is nog vrij zanderig: t lijkt wel een meijerij.

Op eene Haagsche tentoonstelling, waarvan Verveer bestuurslid was, klaagt een scliilder, die zeer klein van gestalte is, dat zijne schilderij te lioog hangt; men kan ze niet behoorlijk zien, zoo pruttelt en mort hij. Verveer laat hem uitrazen en antwoordt niets anders dan het volgende: «Hoe is t mogelijk! De hertog van Saksen Weimar (hertog Bernliard, die destijds in den Haag woonde en eene reusachtige lengte had) was

1 I

-ocr page 20-

daar even hier en beklaagde zicli juist dat ze Le laag hing!\'\' — Beschilder droop af en zei geen woord meer.

Behalve de schilderijen van Verveer, worden ook zijne teekeningen in sapverf en zijne houtskoolschetsen zeer gezocht. Zijne lenige, gemakkelijke manier leende zich vooral tol het laatste, en sommige zijner houts-koolteekeningen hekoren zoodanig het oog door hun heerlijk licht en bruin. en zijn met zulk eene virtuositeit en breedheid uitgevoerd, dat een leek nauwelijks gelooven kan, hoe een dergelijk resultaat met de brooze kool kan verkregen worden.

Aan den zoom van dat Scheveningsche duin, waaraan hij zoo menig keurig motief ontleende, in de nabijheid van het dorp, dat zijn penseel zoo bij voorkeur op het doek bracht, rust zijne assche, en hebben vrienden en vereerders een eenvoudig gedenkteeken op zijn graf doen plaatsen.

Ginds staat

J. Bosboom

met heftige gebaren le spreken. Alsof hij vreesde, dat zijn hoorders hem geen aandacht genoeg zouden schenken, stoot hij. al pratende, hen telkens aan. Eri toch behoeft hij daarvoor niet bang te zijn, want als Bosboom

12

-ocr page 21-
-ocr page 22-
-ocr page 23-

aan t vertellen gaat. wordt alles zoo plastisch voorgesteld . dat men onwillekeurig luistert. Nu eens is Bosboom liier, dan ginds, want hij wil met iedereen een paar woorden wisselen. Zijn hooge stem en zijn eigenaardigen lach hoort men boven alles uit.

Als hij ii op zijn atelier noodigt, neem dan die invitatie gretig aan. In den tuin achter zijn woonhuis treedt 2:0 dan een vertrek binnen. dal mevrouw Tous-

O 7

saint\'s Wonderdokter daareven schijnt veriaten te hebben. Antieke kasten . groote leunstoelen , tafels , zeldzaamheden: alles brengt u over in de 16® en 17® eeuw. De openstaande ingang lokl u tot een doorkijk in hel atelier.

Slechts één breed raam werpt een ruim, pikant licht in dit schildersver trek. Ifet bedeelt de schilderij op den ezel en de andere schetsen daarachter t best, maar is terecht spaarzamer voor het Triptychon, de teckeningen en studiën aan den wand , en bekommert zich over de andere schilderachtige omgeving niet meer dan noodig is om ze genoegzaam Ie doen uitkomen. Zelfs de koperen kerkluchters aan de zoldering, de mooi gesneden beeldjes uit een of anderen preekstoel of koorbanken, al die bric-a-brac, door een schildershand quasi onachtzaam, maar eigenlijk met verfijnden smaak dooreen geplaatst — dit alles blijft door het half licht ondergeschikt aan de heldere plek , waar Bosboom

13

-ocr page 24-

voor zijn ezel zit en met u over zijn kunst spreekt.

In tegenstelling met vele andere broeders van het Sint Lucas-gild, die slechts schilder zijn, zoolang zij \'t palet in de hand hebben, is Bosboom altijd kunstenaar. Schilder is niet zijn vak, maar zijn roeping. Ontmoet hem op straat of in \'t bosch, hoor hem in eene vergadering, vraag zijne meening over deze of gene zaak; hij spreekt zooals zijn penseel schildert; met een enkel woord, soms door een plastisch gebaar verduidelijkt geeft hij u zijne meening. Warm, levendig en puntig, zal hij u in drie of vier korte trekken iets beschrijven; zijn penseel zou \'t eveneens doen. Even stout als zijn toets, even onbewimpeld en ruiterlijk is zijn mond; zonder aanzien des persoons komt hij nu en dan met zijn oordeel over menschen of zaken rond voor den dag.

Zij nu, die de oplossing van \'t hoogste probleem op kunstgebied in eene opklimmende reeks van loupen zoeken, waardoor men \'t haarfijn penseel van den schilder bewondert, zullen in Bosboom\'s werk geen voldoening vinden. Evenmin zoeke men bij Bosboom in de eerste plaats naar het portret van het bedehuis. Kerkmeesters of predikanten zouden er misschien heel wat op aan te merken hebben, en wellicht zou men vergeefsche moeite aanwenden om hun te doen

14

-ocr page 25-

begrijpen dat bij Bosboom \'t welgelijkend portret met al zijn bijzonderheden, hoekjes en nissen , geene hoofdzaak is. Slechts van verre is Bosboom familie van de Houckgeesten en De Witt\'s; zijn bloedverwantschap met Rembrandt is veel eer te bespeuren.

Bosboom wil vooral in kleur en tonen uitdrukken wat hem in de werkelijkheid getrolFen heeft : pikante tegenstelling van licht en bruin, geheimzinnige schaduwpartijen en tintelende lichtvakken, \'t hier wegduikend en ginds verrassend invallend zonlicht, dat in kerken zulke heerlijke elfecten kan teweeg brengen. Allerlei, wat van het hoofdmotief des kunstenaars kan afleiden , wordt weggegoocheld , verloochend , om tot die breedheid, tot dat concentreeren van licht en schaduw te geraken, dat juist Bosboom s werk zulk eene hooge waarde schenkt.

Nu weet iedereen dat zijne kerken zoo populair zijn als de Camera Obscura van Hildebrandt en zoo gewaardeerd als het huis Lauernesse van mevrouw Bosboom-ïoussaint. Maar, heeft de naïve leek wel eens gevraagd , hoe kon de oorspronkelijke schilder van het protestantsch bedehuis zich verwaardigen, een vergeten stal of onaanzienlijke deel door zijn penseel tot kunststukken te verheffen, die dadelijk het hart van den scherpzienden kunstvriend wonnen? •

15

-ocr page 26-

Om de eenvoudige reden, dat het onaanzienlijkst hoekje, de poverste stal, of welk voorwerp ook, met het oog eens kunstenaars bezien en door zijn toover-staf op hot dook of paneel overgebracht, een kunststuk wordt, dat zelfs in staat is. een van nature bedaard man in verrukking te brengen. Zoo adelt do kunstenaar het onderwerp, zoo maakt hij belangrijk wat een gewoon mensch achteloos zou voorbijgaan.

Daarbij is de overgang van het bedehuis waar men den Christus vereert, tot don stal, waar Hij geboren werd, niet eens zoo groot of gewaagd.

Die buitendien in den kaatsten tijd Bosboom in zijne werken gevolgd heeft, weet ook dat zijn roem met het minst gestegen is door die bewonderenswaardige stallen en delen, waarin die concentratie van licht, dat grootsche geheel zoo meesterlijk is behouden gebleven.

Behoort men tot de bevoorrechten, die Bosboom van nabij kennen, dan heeft men reeds in menige portefeuille tal van breed gewasschen studiën bewonderd , door den kunstenaar in de boerenwoning, in de duinen, te Scheveningen, ja overal gezameld.

Een van de luisteraars naar Bosboom , die het hoofd ter rechterzijde nijgt, met de hand aan het oor en den eigenaardigen trek om den mond, dien men bij hardhoorenden waarneemt, is

10

-ocr page 27-

David Bles.

Hij is nog kleiner dan Bosboom. maar niet minder levendig en beweeglijk van manieren. Een spottende trek verlaat hem zelden . en al grijzen ook baard en haar, het tintelend oog spreekt van geestkracht en levenslust.

Ter kenschetsing van Bles\' eigenaardige gave heeft de volgende anecdote waarde.

Bij het oprichten eener tombola ten bate van de slachtoffers van een watersnood, werd natuurlijk de medewerking der beeldende kunstenaars ingeroepen. Zoo kwam men ook bij David Bles. Deze monsterde zijne schetsen en studiën, en liet het oog vallen op een rookenden Turk, dien hij voor het weldadig doel afstond. Kort daarna werd de tentoonstelling der tombola geopend; het publiek stroomde er heen. en ook de kritiek vertoonde zich. Noodlottigerwijze was de rookende Turk van David Bles door eene drukfout in den catalogus een «rookende turf geworden. De verslaggever die, evenals de vermaarde Théophile Gautier wel eens deed. meer naar den catalogus dan naar de werken zelf oordeelde, schreef dat onze David Bles, even geestig als allijd, eene rookende turf geschilderd had. vermoedelijk om daarmede als het ware aan te toonen. hoe lang hier te lande het

2

17

-ocr page 28-

vuur wel rooken pn smeulen moet, eer het flink opvlamt. Eene satire op het: verzint eer gij begint!

Als schilder van satirische voorstellingen, die de nienschelijke zwakheden en dwaasheden op de luimigste wijze aan de kaak stellen, bezit David Bles dan ook zulk eene populariteit. dat de onderwerpen zijner voornaamste schilderijen alom bekend zijn, en elke nieuwe compositie met groote belangstelling wordt begroet.

Z jne kunst heeft daarbij het hoog te waardeeren voorrecht, gemeenlijk én publiek én kenners te behagen, hetgeen volgens de Musset twee onmisbare voorwaarden voor de levenskracht van een kunstwerk zijn. «In elk gewrocht,quot; schreef de Musset, nu veertig jaar geleden, in een artikel over het Parijsch Salon, »dat één dezer beide voorwaarden bereikt. is, naar mijne meening, een onbetwistbaar talent. Maar bet ware, alleen duurzame talent moet beide voorwaarden tegelijkertijd vervullen. Ik weet dat deze zienswijze niet door iedereen gedeeld wordt. Er zijn menschen, die het publiek minachten, even als anderen in dat zelfde publiek al hun vertrouwen stellen. Niets is noodlottiger voor de kunstenaren: want wat gebeurt er? Dat men niets voor het publiek wil doen, of wel alles daaraan opofferen. Trotsch op hun populariteit , denken sommigen alleen aan den stroom, die

18

-ocr page 29-

hen nu omringt cn hun morgen wellicht ontglipt.... Anderen, door de loftuitingen hunner vrienden misleid, worden boos wanneer het succes hen in den steek laat: zij wanen zich miskend. slecht beoordeeld en jammeren over het onrecht. dat men aan hen pleegt.... Ik zou deze dubbele dwaling zooveel mogelijk willen bestrijden. Men moet de kenners raadplegen, lier op hun loftuitingen zijn; doch men behoort daarom het publiek nog niet te vergeten. Men moet trachten het publiek tol zich tc lokken, er door begrepen en geroemd te worden, want daardoor is men van zijn tijd; maar — men moet er de achting der degelijke kenners niet aan opofferen. \'

Op tentoonstellingen hoort men het publiek zoo menigmaal bekennen, dat een of ander kunstwerk misschien heel verdienstelijk is, maar niet begrepen wordt. Daarentegen blijft dat zelfde publiek opgetogen voor het werk van anderen, die zijn minder fijnen smaak weten te streelen en zijn onderdanigen dienaar willen blijven, als het maar voortgaat met prijzen en koopen.

De kunst van David Bles ziet m. i. noch het groote publiek naar de oogen. noch keert den kenners den rug toe. Het publiek laat gemeenlijk de kunstquaestie ter zijde, om zich voor een paneel van Bles eenvou-

19

-ocr page 30-

dig met liet onderwerp bezig te houden; de artist en ile kenner daarentegen waardeeren de technische vaar-digheid, den fijnen harmonieusen toon van het geheel en het meesterschap in het weergeven van houding en uitdrukking der figuren..

De opvatting van Bles is niet oorspronkelijk, zal men wellicht zeggen, want vóór hem heeft de groote Hogarth, die in de eerste helft der I amp;e eemv leefde, de menschelijke komedie zoo scherp en geestig mogelijk voorgesteld; en ook onze Troost, hoe veel minder begaafd ook dan zijn Engelsche tijdgenoot, heeft op koddige wijze de zeden van zijn tijd geschilderd.

I s er echter iets nieuws onder de zon, en wanneer men op zijn werk den stempel zijner individualiteit weel te drukken, is men dan niet oorspronkelijk?

Door een zeer bijzonder toeval is Bles er toe gekomen . om het satirieke, nu en dan humoristische genre te beoefenen, en daartoe bij voorkeur de kleedij der achttiende eeuw te kiezen. Oorspronkelijk volgde Bles de richting zijns meesters, Cornells Kruseman, onder wiens leiding hij de beginselen dor kunst leerde. Ofschoon Kruseman zich later op historisch terrein begaf, bestond destijds zijne grootste kracht in het schilderen van zoogenaamde genrestukken, en dien weg liet hij ook zijne leerlingen volgen. Later trok Bles, ter vol-

20

-ocr page 31-

tooiing zijner slndiën, naar Parijs, en hoewel liij door zijn meester zeer warm aan Robert Fleury aldaar was aanbevolen, bepaalde zich de invloed van dezen groo-ten franschen kunstenaar slechts tot enkele opmerkingen omtrent de studiën en schetsen, welke de ijverige jonge man nu en dan het voorrecht had, aan het oordeel van Robert Fleury te onderwerpen, in 1843, dus op 22-jarigen leeftijd — want Rles is den I9den September 4821 te \'s-Gravenhage geboren — was onze kunstenaar in de hofstad teruggekeerd. Hel publiek had van zijne hand reeds aanschouw d; »een savooisch lieremeisje en »een hongaarsche muizen-valverkooperquot;, onderwerpen wier titel reeds de roman-tieke richting van de kunst dier dagen aangeeft. Ook in het historisch genre was David Bles met «Rubens en de jeugdige ïeniers en «Paulus Potter op zijne namiddagwandeling in studie opgetreden. Kort daarna kwam echter zijne eigenlijke roeping uit in een «Gezelschap van muziekliefhebbers , waarvan de schets nog op het atelier prijkt, en dat de komische ader van onzen kunstenaar openbaarde. Tot heden had liij op algemeen terrein gejaagd, nu bezat ook hij zijne private jacht. iNogtans stond den kunstenaar de moderne kleedij voor zijne figuren met aan. Nu gebeurde het dat David Rles een gemaskerd bal bezocht,

21

-ocr page 32-

gelijk cr destijds door de haagsche schildersbent zeer schitterend en vermakelijk gegeven werden in het vroeger vermaarde ïivoli van den heer Rosier Faas-sen, vader van onzen welbekenden tooneelspeler Rosier Faassen. Vernet, een beroemd komiek van den fran-schen schouwburg dier dagen, wiens fijn vernuft nog in veler herinnering leeft, had aan enkele schilders kostumen uit de 18dc eeuw, den zoogenaamden pruikentijd, geleend. Toen nu David Bles in de schitterende balzaal ronddrentelde, trof het hem dat de kleedij der 18dR eeuw. zoo door snede als door kleuren , bij uitnemendheid geschikt is om het blijspel, de comédie humaine, op paneel of doek te vertolken. Het kostuum der i 8dc eeuw geeft niet alleen door allerlei verschil in kleur en vorm, veel scherper en duidelijker stand en maatschappelijk karakter aan, dan dat der liquot;1®, maar ook de geest dier eeuw leent zich beter voor de vroolijke onderwerpen. die Bles bij voorkeur behandelt.

Vermoedelijk kwam David Bles nog beter voldaan dan de «reine du bal van het feest thuis: hij had zijn weg gevonden, zijn geest ontdekt.

Het eerste en welsprekende bewijs daarvan was »de fat van vroeger dagenquot;, met de welbekende regels van Hieronymus van Alphen: «Wie telkens in den spiegel

-ocr page 33-

/ /

zietquot; tot motto. lin toen de eigenlijke bron eenmaal ontdekt was, ging zij aan \'t vloeien en stroomde en klaterde hoe langer hoe rijker en milder.

Onder de toejuichingen van kunstvrienden en publiek betrad Bles dit nieuwe pad, en nu zijn vernuft zich -eenmaal geopenbaard had, vond het bij Cats, Boileau en anderen overvloedige stof.

Vooral uit de »Minne- en Zinnebeelden en den «Trouwring\' van den zeeuwschen moralist trok Bles een reeks guitige. vermakelijke, puntige of humoristische tafereelen. Men behoeft slechts aan de titels te herinneren: «Om der minne van de smeerquot;, » Die syn vvaer weel op te proncken\' , «Wanneer een grage kat het spit beghint te lecken — om zich terstond de geestige figuren en de vernuftige behandeling der stof voor den geest te brengen. Heeft Jacob Cats de jonge w eeuw tjes bezongen :

„Weeuweu, naar ik liel) bevonden,

Houwen niet van lange praat.

Want hier vrijt men met de daad;

Dat zijn liier de rechte gronden:

Vrijers, houdt vrij dezen voet,

Want dit is voor weeuweu goed.quot;

Bles heeft aan die «ontroostbaren menig geestig tooneeltje gewijd, en vele kabinetten en portefeuilles

23

-ocr page 34-

zouden hel zonder zoo n aanminnig weemvtje niet willen stellen.

De zorgvuldige schildering van het bijwerk, de uitvoerigheid , ciie het geringste plekje niet over het hoofd ziel, vindt in Bles een warmen vertegenwoordiger. Spreken dientengevolge zijne schilderijen op zekeren afstand niet zoo luide, daarentegen houden zij een beschouwing van naderbij terdege uit. en daar in hel eigenaardig genre van onzen Ules menig détail eene zinrijke beteekenis heeft, schijnt mij die opvatting daarmede volkomen in overeenstemming.

Technische vaardigheid, Hjne harmonische loon van het geheel en meesterschap in het weergeven van de juiste houding en uitdrukking der levendige figuurtjes, ziedaar de hoofdeigenschappen dezer fijn getoetste pa-neelen, die de kunstvrienden elkaar sedert een reeks van jaren betwisten.

Zoo schilderde Bles, in 1839, voor hel kabinet van baron Von .Merrenfeld te Moskou, )gt;Dc mooie minnequot;, een allerguitigst onderwerp, w aar tw ee grootvaders, onder den schijn van het kleinkindje te hefkoozen, aan de frissche boerenschoonheid het hof maken. Eenige jaren later werd hem eene variante op dit vermakelijk thema besteld. en maakte deze schilderij. die ook om haar zonnigen toon hoog gewaardeerd werd, deel uit

U

-ocr page 35-

van de verzameling van baron Roede van Oudshoorn le Utrecht. Toen dit kabinet onlangs (te Amsterdam in het openbaar) is verkocht, werd de heer Volckert van Zoelen eigenaar der schilderij voor de zeer aanzienlijke som van f 6700.

Een enkele maal heeft Bles ook een ernstigen toon aangeslagen, en met het gunstigst gevolg. ïer Haag-sche tentoonstelling van 1869 bevond zich zijne schilderij «De ledige stoel , naar het treffend gedicht van De Bull. \\ elen, die onze vaderlandsche kunstenaren in al hunne phasen volgen, waren geneigd, dit Blesquot; meesterstuk te noemen, en met volle overtuiging werd destijds door mij geschreven: «Het zou mij niet verwonderen , indien jaren later nog deze schilderij als het keurigst specimen zijner kunst wierd aangehaald.

„Daer sat iek in den rouw. Als welgevoegde paren, Die tot geineenen troost aan een versegelt waeren, Het scheijden overkomt, dat is een droeve smevt,

.Ta gaet tot aen liet merg ooek van liet innig hert.quot;

Deze regelen uit het twee-en-tachtigjarig leven van Jacob Cats hadden David Bles geïnspireerd. Het tafereel was uit het leven gegrepen, de opvatting zoo waar, dat men den kunstenaar geheel vergat, 0111 te gevoelen met dien diep bedroefden weduwnaar, die wederom voor het eerst aan den familiedisch zittende, de ledige

-ocr page 36-

plaats aanschouwt van haar, die de zon zijns levens was. Fijn en waar gevoeld was die drang tot troost van het meisje, dat haar vader kust, en de aandoening der oude dienstbode, de trouwe zorg, op wie de kunstenaar terecht een zonnestraaltje laat vallen. Dat was een wezenlijke triumf voor David Hies.

Later, in 1877. op de stedelijke tentoonstelling té Amsterdam, prijkte de kunst van David Bles opnieuw in bijzonder vollen glans met zijne schilderij »De huisvrienden\' . Moest eenen vreemdeling een juist begrip van den omvang en de beteekenis van de kunst van David Bles gegeven worden, deze laatste schilderij zou mij daartoe het beste specimen schijnen, want zij ver-eenigt in zich de gelukkigste eigenschappen van den kunstenaar, en overtreft in kracht van licht en bruin en breedheid van toets de meesten uit zijn cyclus.

De »Huisvrienden zijn aldus opgevat: Een rijk kerksch echtpaar heeft aan drie geestelijke heeren een fijn gastmaal aangeboden. Het diner is afgeloopen. De vrome gastheer is met een der paters een rozenkrans gaan bidden; maar ook hier bleek het vleesch zwakker te zijn dan de gewillige geest: de man is ingedut. De vrouw des huizes, eene dame van middelbaren jeeftijd, maar die 1 art de plaire nog beoefent, biedt een zeer welgedaan geestelijke, die gemakkelijk

36

-ocr page 37-

in ccn fauteuil ligt, ecno fijne vrucht aan. welke hij met een ironisch lachje afwijst, \'t Schijnt als t ware de opvoering van de verzoeking van den heiligen Antonius in gala-kostuum. Een ander geestelijke, tot een monniken-orde behoorende. wijst een bediende in de openstaande kast het merk, waarnaar hij smacht, en de knecht zal natuurlijk gehoorzamen. Karakter en uitdrukking der beeldjes zijn naar liet leven bestudeerd; alles is met die zorg en nauwkeurigheid voltooid , welke in de kunstwerken van David Hies terecht hoog gewaardeerd worden.

Tegelijk met genoemde schilderij werd ook een ander tafereel, «Zware en halve rouw \', voor lt;le wereldtentoonstelling te Parijs bestemd, liet tooneel stelt een lakenwinkel uit de I8tle eeuw voor. Op den voorgrond heeft een kloek. breed officier voor het opengeschoven raam der toonbank plaats genomen, en laat zich door een snoeperig winkeljullertje met den blos barer achttien jaren op de w angen, een rouwstrik om den arm vasthechten. De sabreur knikt haar een oogje toe, dat bewijst hoe gelaten hij zijn weduwnaarschap draagt. Daar achter staal eene arme, diepbedroefde visschersvrouw in zwaren rouw zwarte stof te koopen voor zich en haar vaderloos meisje. Het contrast is treffend, en werd deze humoristische schilderij te Parijs

27

-ocr page 38-

minder opgemerkt doordien de achtergrond te donker en grauw was gebleven, — nu de kunstenaar liaar overschilderd en met liclit en helderheid begiftigd heeft, spreekt zij oneindig meer aan en neemt hare eigenaardige plaats in het werk van David Hies in.

Een bezoek aan het atelier van den schilder is het beste middel om zijne kunst in haar geheel te leeren kennen.

Men vindt daar Bles in de lijst der eeuw, waaraan hij bij voorkeur het hof maakt, de eeuw der verfijnde galanterie. Te midden der rococo-meubelen en grillige lijnen en kleuren der 18de eeuw, omringd door zijne talrijke schetsen en studiën, is David Bles in zijn ruim vertrek aan eene groote aquarel bezig. Ginds ontdekt gij het klavier, dat u aan de «verboden lectuur quot; herinnert; hier ziet gij den spiegel hangen, die u onmiddellijk eene van de niet ontroostbare weduwen uit den cyclus van onzen kunstenaar voor den geest brengt; kortom , al dat huisraad is u als \'t ware bekend.

Die schetsen aan den wand vormen het levensverhaal van den kunstenaar. Daar zien wij de ontwerpen voor »de muzieklesquot;, «de ledige stoelquot;, «de huisvriendquot;, «heele en halve rouwquot;, «de kinderen der weduwe en zoovele andere compositiën, die Bles populair hebben gemaakt.

28

-ocr page 39-

In Piilchn zijn natuurlijk alle richtingen vertegenwoordigd. De moderne richting op kunstgebied staat er tegenover of naast de oudere opvatting. In de kunst toch oefent de mode even goed haar invloed uit als op elk ander gebied. Elk tijdperk drukt zijn stempel op de voortbrengselen zijner kunst. Toen Watteau, Boucher en Greuze hunne achttiende-eeuwsche gema-niereerde herdersstukken schilderden , verheerlijkte men hunne gemaakte, gepoederde kunst, die met de letterkunde dier dagen hand aan hand ging.

De Fransche omwenteling bracht de klassieke Griek-sche vormen en kleederdrachten in zwang, en David, de schilder van het Directoire en het Keizerrijk. stelde plechtig de klassieke schilderkunst in. Hij vormde eene breede school om zich heen , en men zag op de doeken van de kunstenaren dier dagen niets dan figuren . die in houding en kleedij, zoo goed en kwaad als t ging, voor Grieken moesten doorgaan. Dit hield men zóó lang vol, tot eindelijk één oprechte onder de toeschouwers uitdrukking gaf aan het gevoelen der massa, en luide riep: »Qui nous délivrera de ces éternels Grecs et Remains!quot;

Dit klassiek tijdperk werd verdreven door de romantiek. Toen Victor Hugo zijn Notre Dame de Paris schreef, schilderde De La Croix zijne heerlijke, doch

29

-ocr page 40-

woeste compositiën. Isabey en anderen brachten het romantisme over in \'t landschap en t genre, en onze Nuijen, voor wiens schilderijen sommige hartstochtelijke aanbidders dor tegenwoordige moderne opvatting de schouders ophalen. werd destijds om zijne meesterlijke navolging dier richting verheerlijkt. Navolging is eigenlijk het woord niet ; de geest eener richting treft een geniaal man en wordt door hem op zelfstandige wijze teruggegeven.

Daarna had er een terugkeer tot het eenvoudig natuurlijke plaats. Men voelde meer liefde en eerbied ontstaan voor de «magotsquot;, die Lodewijk XIV niet onder de oogcn wilde hebben. Rembrandt, Hals. Van der Helst, kortom de geheele phalanx onzer oud-Hol-landsche school werd opnieuw ton troon verheven, en men spiegelde zich zooveel mogelijk aan hunne gezonde , krachtige opvatting. Doch ook deze richting wordt nu wederom min of meer verdrongen door de navolgers eener moderne Fransche school. Het is de opvatting der natuur en de wijze van die uit te drukken van de Fransche schilders Corot. Rousseau, Dau-bigny, Diaz en anderen.

De oudere richting, die vooral de uitvoerigheid der détails, sierlijke penseelsbehandeling en fijne harmonie van tonen huldigt, vindt nog tal van voorstanders. Op

30

-ocr page 41-

niet minder partijgangers hoogt rle nieuwere richting, die vóór alles tracht de natuur in ai hare kracht en frischheid, met al haar licht en bruin terug te geven. Zij erkent niets als waar dan hare eigen emotie voor de natuur. Zij wil boven alles de stemming der natuur, het eenzame der heide, liet heerlijk gevoel der ruimte, den geur van het bosch. het overweldigende eener bruisende zee weergeven. Om dien indruk zoo min mogelijk te verzwakken, houdt zij zich met weinig détails op, en verklaart nu en dan voor eene voltooide schilderij. hetgeen de eenvoudige en argelooze leek voor eene schets houdt, die hem niet overal even duidelijk is. Hare schilderijen doen u bij wijlen aan een solo met bromstemmen denken.

Beide richtingen staan als de Hoeksche en Kabel-jauwsche partijen tegenover elkaar. Is het conven-tioneele de zwakke zijde der oudere richting , gemis aan smaak kenschetst dikwerf de nieuwere; bij de eerste staat de uitvoering, het »doen , op den voorgrond: bij de laatste wordt die eigenschap meestal opgeofferd aan het juist teruggeven der impressie.

Herman Ten Kate

behoort evenals David Bles tot de oudere richting.

31

-ocr page 42-

Gelijk hij daar niet blijkbare zorg voor zijn toilet, hoffelijke manieren, los, vroolijk en aangenaam staat te praten, kon hij evenzeer voor een diplomaat als voor een kunstenaar doorgaan. Slechts nu en dan wordt zijn gesprek met een of andere eigenaardige uitdrukking gekruid, die blijkbaar in het schildersatelier het levenslicht aanschouwd heeft.

Ten Kate\'s productiviteit is bijzonder groot. Van zijn zeventiende jaar af — dus jaar geleden, want de kunstenaar is nu 58 — heeft het vaardig penseel van Ten Kate eene ontzaglijke reeks van paneelen en doeken, aquarellen, schetsen en illustratiën het aanzijn geschonken.

Met David Bles, Philip Koelman en anderen oefende Ten Kate zich in het atelier van den welbekenden Cornelis Kruseman in den Haag, tot dat zijne vleugelen breed genoeg waren om uit te vliegen en zijn eigen weg te volgen.

Ofschoon Ten Kate eerst ook aan de 18dc eeuw zijn hof gemaakt heeft, ligt toch de 17de hem nader aan het hart. En geen wonder, want geene kleedij is teekenachtiger en bevalliger voor het oog dan die zwierige wambuizen, blinkende harnassen. kleurige sjerpen en kaplaarzen van het krijgsvolk uit het schitterendst tijdvak onzer historie. Daarin leeft ten Kate.

-ocr page 43-

Met zijn uitvoerig penseel weet hij op bewonderenswaardige wijze u den handel en wandel van onze lustige musketiers en soldeniers, onze ronde poorters, deftige schepenen en vroohjke deerns te beschrijven. Zijn penseel is bij wijle even dartel als het tafereel dat hij biedt.

Nu eens zitten vroolijke krijgsknechten te dobbelen en zou men er Reynier\'s woord in quot;t Moortjen van Brederoo:

„\'k Een liefst hier in de kroech by een\' excellente Trijnquot;,

als motto aan willen toevoegen; dan weder ontstaat er twist, rijzen de kloeke, ruwe mannengestalten op. en worden de breede vuisten opgeheven. Pathetisch is Ten Kate\'s opvatting slechts zelden. Zijn hart is er veel minder bij in het spel dan zijn hoofd en hand. Vooral zijne kunstvaardigheid, zijne techniek, is buitengewoon ontwikkeld. De fraaie uitvoering, de zorg voor het bijwerk ligt Ten Kate nauw aan het hart, en in het uitdrukken der verschillende stoffen is hij een meester, aan Meissonnier en Brillouin verwant.

Ten Kate s schilderijen verlangen, dat men ze van nabij bezie om er den fraaien toets en al de details van te waardeeren, waaraan groote zorg is besteed.

Vóór Ten Kate het afwisselende en hartstochtelijke

3

33

-ocr page 44-

in het volksleven der \'ll7atl eeuw, zijne musketiers eu wilddioven, bruiloften en spijsuitdeelingen, vrijages en deftige vergaderingen konterfeitte, heeft hij een tijdvak zijner kunst aan het eiland Marken gewijd. Nu niet zijn broeder Mari Ten Kate ginds een schat van studiën verzameld te hebben, heeft hij ons den interest van dat kapitaal in tal van zonnige binnenhuizen en huiselijke tafereelen doen aanschouwen.

Eene van de fraaiste proeven daarentegen uit den lijd. toen de kunstenaar in de galante 18de eeuw zijne stof vond, bood de groote schilderij aan, welke op de belangrijke verkooping van de verzameling des hee-ren van Walcheren Van Wadenoyen, in November 1875 te \'s-Gravenhage, prijkte: »een debuut in de groote wereld\', 1838 gedagteekend, waar in een rijk salon uit den pruikentijd een jonkman, die blijkbaar zijne intrede in de wereld doet, het voorwerp van een ieders aandacht is.

Groote vermaardheid hebben Ten Kate s sapverftee-keningen. Bijna onovertroffen is zijn talent om al het frissche van den eersten toets in de aquarel te bewaren. Op dartele, losse wijze getoetst, schijnen deze teekeningen zonder eenige moeilijkheid op t papier te zijn gebracht. Dit is echter het geheim der bewonderenswaardige techniek.

34

-ocr page 45-

Een bezoek aan het rijk gemeubeld atelier, dat Ten Kate achter zijne woning in de Javastraat heeft laten bouwen, is zeer belangwekkend. Het hooge ruime vertrek is volkomen in een zeventiende-eeuwsche zaal herschapen. Van de schouw tot de luchters en meubelen biedt alles een trouw beeld van dien tijd.

Het neusje van den zalm vindt men echter aan de overzijde van het portaal, dal toegang tot dit atelier verschaft. Denk u daar de schepenen, aanzienlijken en vrouwen in, die Ten Kate op zijne doeken brengt, en ge ziet zijne tafereelen voor u. De kostbaarste pullen en borden van het zeldzaamste Delftsch sieren de kunstig gesneden kroonlijst van het houten beschot der wanden. Het licht dringt niet onbescheiden binnen door de booge vensters, maar dient eerst belet te vragen bij de in lood gevatte beschilderde ruitjes. De fraaiste en kostbaarste kussens liggen op de venster» banken. In de meesterlijk gebeeldhouwde bedstee vindt men tot zelfs de gestikte satijnen dekens. Onder de steenen schouw , een kunststuk op zich zelf. is al het huisraad, dat er destijds prijkte, tot in de zeldzaamste kleinigheden bij elkaar. Op de prachtige tafel in het midden zijn de kostbaarste bekers, Yenetiaansche glazen en sieraden bijeengeplaatst. Kortom, het geheel brengt een onbeschrijfelijken indruk te weeg, niet liet

35

-ocr page 46-

ininsL tengevolge van het pittoreske licht. dat dooide ruitjes dringt en het geheel tot eene allerbekoorlijkste schilderij maakt.

Het arsenaal is hier, zoo als men ziet, al zeer dicht bij den veldheer. Is zulk een atelier een museum van oudheden op zich zelf, dat aan eene of andere zaal in Cluny herinnert. het wordt voor een schrander kunstenaar een bron van studie en eene voortdurende aanleiding om zijn programma steeds af te wisselen.

Herman Ten Kate\'s broeder en leerling.

Mari Ten Kate,

heeft een aardig genre gekozen, dat door het groote publiek zeer gewaardeerd wordt: het kinderleven in al zijn licht en schaduw, al zijn guitenstreken, grappen en dwaasheden. Bij voorkeur laat Mari Ten Kate de rollen in zijne vermakelijke, geestige of aandoenlijke stukjes door de boerenjeugd vervullen, wijl hare plunje quot;t schilderachtigst is, en hare omgeving, het boerenerf, een verscheidenheid van pittoresk bijwerk voor een kunstenaar aanbiedt. Ten Kate\'s schilderij, «De stroopers\', dat zich op de Haagsche Tentoonstelling van 1878 bevond, kan als een uitmun-

.36

-ocr page 47-

tend specimen zijner kunst gelden. Men heeft bij den boterboer in de open lucht gegeten, en nu komen de kinderen, de jonge stroopers, op de verlaten tafel af. Zal het \'t genot van die vroolijke schaar, ginds op t blonde duin stoeiende en lachende, storen, dat enkele borden schooner en gladder worden dan men dit. zonder behulp van water. voor mogelijk gehouden had ? dat eenige kindermaagjes zich te goed doen en nog lang die gedekte tafel achter hun vaders erf in herinnering zullen houden? t Is het onschuldigste soort van tafelschuimers dat men zich kan voorstellen , en wanneer straks de lustige bende van haar dartel duin bestijgen en afrollen terugkomt, zal niemand op die plundering letten.

Ginds staat

Jozef Israels,

de beroemde schilder van de kinderen der zee, wiens kunstwerken, zooals een Fransch criticus het puntig kenschetste, «sont peints d\'ombre et dedouleur. Meteenigs-zins Groningschen tongval staat hij , levendig gesticulee-rende , te betoogen, dat de historische roman en de historische kunst eigenlijk geen reden van bestaan hebben , daar phantasie en overlevering er in de plaats van

37

-ocr page 48-

waarheid treden. Om iels in schrift of beeld goed en aangrijpend te kunnen voorstellen, moet men het, naar zijne meening. gezien en bijgew oond hebben.

Nu en dan drukt hij met dc rechterhand den bril wat dichter tegen de oogen, alsof hij daardoor des te beter wil oordeelen over liet effect dat zijne woorden maken. Israels is een gevat, geestig, aangenaam prater; hij houdt van lettevkunde, leest degelijke boeken en is in een woord een ontwikkeld man.

Israels\' atelier draagt eenigszins den stempel van zijne eigenaardige opvatting. De wanden zijn kaal; slechts een eenvoudige kast tot berging van een en ander en een paar stoelen, zijn de eenige meubelen. Even sober en zeldzaam zijn ook de accessoires op de schilderijen van den meester. Alles wat de aandacht zou kunnen aftrekken van de hoofdgedachte, van het effect, wordt door Israels als t ware slechts aangeduid. Zijn instinct van groot kolorist w ijst hem daarin den w eg; zijne herinneringen aan Rembrandt\'s kunst versterken hem daarin. Door het opzettelijk verwaarloozen van kleinigheden en bijwerk, worden licht en schaduw breeder, en bereiken de schilderijen van Israels dat groote effect en geheel, hetwelk hen reeds van verre doet uitblinken. In de wijze, waarop Israels de natuur ziet en vertolkt, doet hij, in zijne beste oogenblikken, aan

38

-ocr page 49-

Rembrandt denken. Gelijk hij de kleuren naast elkaar weet le schikken, bekoren zij liet oog door de heerlijke harmonie. Sterke kleuren, purper, hemelsblauw of hel groen, zijn van s meesters doeken verbannen; zoogenaamde gebroken kleuren zijn hem lief.

Niet altijd heeft Israels bet genre beoefend, waarmede hij zich geïdentiiieerd heeft. Eerst bewoog hij zich op historisch terrein. Op de Tentoonstelling van 1861 te \'s-Gravenhage zag men van zijne hand do schilderij wHanna, haar zoon Samuel aan den dienst van hot altaar wijdendequot;, doch ik geloof niet, dat Hanna of Samuel ooit zóóveel indruk maakten als de «ongelukkige vrouw\' het jaar te voren te Rotterdam , w aarmede Israels zoo aangrijpend en waar een volksdrama te aanschouwen gaf. Van toen af werd Israels de schilder van het lief en leed onzer visschers; hij vond daar een bron van studie, eene reeks van bekoorlijke onderwerpen. Nu eens gaf hij »bereid-selen voor de toekomst\', eene jonge visschers-vrouw , die op haar stoel zit te breien. Aan haar rechterzij bespeurt men een ledige wieg; een rozenboompje met een knop die elk oogenblik kan uitbotten, staat op de tafel aan hare linkerzij. Met verwonderlijk relief kwam dit eenvoudig en fijn gevoeld beeld uit den dommeligen achtergrond voor.

39

-ocr page 50-

Een ander maal schildert Israels »hct huishouden van een schoenlapperquot;, een eenvoudig, alledaagsch onderwerp, zoo men wil. Hadt gij het in de werkelijkheid bespeurd, ge zoudt misschien in uw zak getast hebben, om hier of daar in een hoekje een rijksdaalder achter te laten. Nooit echter zoudt gij vermoed hebben, dat zoon armoedig binnenhuis, zulk een haveloos huishouden het oog van een groot kunstenaar kon aantrekken. Israels ziet het, raakt het met zijn tooverstaf aan, en herschept het in een kunstwerk van weergalooze schoonheid. Het licht concentreert er zich op meesterlijke wijze in het midden der voorstelling, waar man en vrouw, tegenover elkaar aan tafel gezeten, uit den dampenden schotel met aardappelen pikken. Het deelt al zijn glans aan \'t wiegje vóór de vrouw mede, om dan allengs in halven toon over te gaan tot de karakteristieke kindergroep ter linkerzijde. Een ieder moest getroffen worden door de schoone harmonie van tonen, het meesterlijk gevoel, waarmee de kunstenaar die kleu-renpoëzie samenstelt. De typige schoenlapper in overhemd en zwart vest, met het bruine schootsvel, tegenover de blonde moeder in \'t blauwe jak en het schitterend wiegje; daarachter breidt zich de grauwe achtergrond uit met een paar bedsteden, door groene

40

-ocr page 51-

gordijnen deels verborgen. In dit prachtig licht en bruin heerscht ruimte en licht.

Een ander treffend onderwerp «Moeders hulp is zeker een van de beste werken, die Israëls gewrocht heeft. De kleine meid, die voor de arme zieke moeder, in een stoel liggende, met een stoof komt aanwaggelen. blijft in ieders herinnering. Zijne «koekbakster\' en «verlatenequot; en die reeks tafereelen aan het strand, met zon en licht overgoten, hebben Israëls sinds lang populair gemaakt.

In de laatste jaren vinden de meeste schilderijen van Israëls haren weg in Engeland. Op zekere vader-landsche tentoonstelling zag een Engelschman een doek van Israëls dat hem trof en hetwelk hij onmiddellijk voor een hooge som kocht. Van dat tijdstip is die Brit een Israëliet geworden, zoo als Sam Verveer lachend zeide, en koopt alles wat Israëls beschikbaar wil stellen. Reeds eenmaal heeft de slimme Engelschman de kunst van Israëls een vuurproef doen ondergaan, door een aantal der hem toebehoorende schilderijen in het openbaar te Parijs te doen verkoo-pen. Die proef hebben zij glansrijk doorstaan en den Britschen Israëliet eene groote winst bezorgd.

Even als Israëls is ook de heer

41

-ocr page 52-

Albert Neuhuijs

een kolorist van geboorte, en. ofschoon der moderne richting op kunstgebied toegedaan, een zelfstandig kunstenaar. Eene enkele maal heb ik binnenhuisjes, kin-derfiguurtjes van Neuhuijs gezien, die Israels het zich tot een eer had kunnen rekenen, met zijn naamcijfer te teekenen. doch meestal draagt het werk van den heer Neuhuijs zijn eigen stempel. Toen Blommers in 1875 te \'s-Gravenhage lauweren verwierf met zijn «Waar zijn de duifjes?quot; stelde Neuhuijs eene moeder en kind ten toon, die zich in de meeste opzichten met het uitmuntend doek van Blommers meten konden. De figuren van Neuhuijs winnen het echter in uitdrukking en juiste teekening van die van Blommers. Zoo herinner ik mij eene schilderij van Neuhuijs ter Arti-expositie te Amsterdam (ISlö) «de kleine praatster getiteld, vol uitdrukking en waarheid. Aldus vraagt en praat een meisje van een jaar of tien met haar grootje, dat nimmer moede wordt, het bedorven kleinkind te antwoorden en in te lichten. Beminnelijke grootmoeders zijn nu eenmaal zoo.

In 1879 biedt de heer Neuhuijs ter zelfde plaatse eene bevallige jonge dame in ochtendgewaad bij hare planten aan. Uiterst bekoorlijk was de kleurenhar-

-ocr page 53-

nioaie tusschen de elegante dame in liet grijs en het groen der planten. Een jaar te voren had Neidiuijs in eene «Kraamkamerquot;\' zulk een krachtigen toon en diepte van kleur weten te brengen, dat men onwillekeurig aan onze oude meesters herinnerd werd.

Als meester in het teekenen met sapverf heeft Neuhuijs zich herhaaldelijk doen kennen. Een ieder, die van het teekenen met waterverf eenige kennis bezit , weet met welke moeilijkheden men te kampen heeft, om in een aquarel van grooten omvang te slagen. Neuhuijs nu teekende herhaaldelijk levens-groote kniestukken in waterverf (o. a. «eene bordurende dame \' en «hel lezend oudje op de voorlaatste Tentoonstelling der Hollandsche Teekenmaatschappij), waarin blankheid en natuurlijkheid in licht en schaduw met juistheid van vorm en bewonderenswaardig breeden toets wedijveren

Toen Israels zich eenige jaren geleden te s-Gra-venhage vestigde, betrok hij eerst de woning van den welbekenden landschapschilder Andreas Schelfhout. Hoe konden de uitersten elkaar zoo ontmoeten. In dat zelfde atelier, waar Israels zoo mild en vet lagen verf op het doek smeerde, en soms den volgenden morgen, ontevreden over de taak van den vorigen dag, alles op eenmaal uitwischte — in datzelfde atelier

43

I

-ocr page 54-

liiicl Schelfhout met de hem eigene zekerheid en onverstoorbare kalmte het penseel gevoerd. Zoo gebeurde het zelfs, dat Schelfhout, bij het eindigen zijner dagtaak , van de overblijvende verf van zijn palet nog fluks gebruik maakte om een luchtje en groen op een klein paneeltje te schilderen, dat met de palet-kliekjes van den volgenden dag misschien reeds voltooid zoude zijn.

Schelfhout werkte zóó vlug en gemakkelijk. dat hij des morgens onder het ontbijt, en des namiddags bij de thee, naar men vertelt, al spelende kleine water-verfteekemngen maakte , die allen gretig gekocht werden.

De ijver van enkele schilders uit die dagen was ontzaglijk groot. Zoo gebeurde het. dat Waldorp en Herman Ten Kate destijds van \'s-Gravenhage naar Amsterdam reisden met eenige schilderijen. Nauwelijks heeft Ten Kate in de kamer van het logement zijne schilderijen uitgepakt, en loopt hij even bij zijn reisgezel binnen, of hij vindt Waldorp, alsof hij er dagen woonde, reeds met een stuk papier en de waschkom voor zich, aan eene tee-kening bezig, die achter elkaar afgewerkt zou worden.

Doch wij waren bij Israels en zijne kunst. Natuurlijk is hij niet de eenige, the aan onze strandbewoners hart en hand verpand heeft. Katwijk, Scheveningen, Zandpoort en andere dorpen blijven de groote bron, waaruit zoo velen nog steeds putten

-ocr page 55-

Zal Scheveningcn zijne onsterfelijkheid nog eenmaal te danken hebben aan de beeldende kunstenaars, of wel deze omgekeerd aan het pittoreske zeedorp? Hoe het zij, beiden zijn onafscheidelijk aan elkaar verbonden . en evenmin als de zee het moede wordt, over ons strand te rollen, even onuitputtelijk zijn onze schilders in het scheppen van nieuwe tafcreolen, in t vinden van frissche onderwerpen in het zeedorp. Zij kruisen er door de nauwste zijstegen. door de smalste buurten. Waar de »heeren en damesquot; nooit komen, snuffelen de schilders het liefst. Zij wijken graag van den rechten weg af — in goeden zin natuurlijk. Eerst als zon en lucht de schrille kleuren gebroken en er haar kunstrijken invloed op uitgeoefend hebben, als de tijd het zijne er toe gedaan heeft, rekent de kunst het tot haar domein. En dat alles vindt men t meest in de achterbuurten. Maar ook voorbij die buurtjes, het blonde duin over, aan het strand — overal ontdekt een schilder te Scheve-ningen stof voor zijne kunst.

Toen

P h. S a d é e

jaren geleden zich te Dusseldorp kwam vestigen. en

45

-ocr page 56-

een oogenblik ernstig voornemens was, het Hessenland met zijne zeclen, gewoonten en eigenaardige kleederdracht tot zijne studie te kiezen. ontving hij eens een bezoek van den welbekenden kunstschilder Kindler. Deze zag toevallig studiën van Sadée, naar Scheve-ningsche figuren geschilderd, en riep toen enthusiast uit: »Maar vriend , zou-je hier komen, om Hessen te schilderen, terwijl je zooveel oneindig mooiers in je eigen land hebt. Gauw terug!quot; Zoo vond Sadée in zijne nabijheid wat hij in de verte zocht. Het ging hem als Elchanon Verveer, die naar Tubingen reisde, om ginds bij een professor genezing voor eenc ongesteldheid te vinden, en van den hooggeleerde tot advies ontving: «Zeebaden te Scheveningen gebruiken.quot; En dat aan iemand te zeggen, die in de zeestraat te \'s-Gravenhage, dus op eenige stappen afstands van Scheveningen woont!

Sadée trok dus naar Holland terug, doch niet dan nadat hij door eene groote schilderij uit het Hessenland getoond had, hoe gemakkelijk hij zich de opvatting der Dusseldorfsche school kon eigen maken.

Toen Sadée als een jongen van IS of 16 jaar op het atelier van den kunstschilder J. E. .1. van den Berg te \'s-Gravenhage kwam, en den eersten kop naar het pleister teekende, kon men reeds dadelijk

46

-ocr page 57-

zien, dat juistheid en nauwkeurigheid hem in merg en heen zaten. Even net. prompt en nauwkeurig als hij zelf, is ook zijne kunst. Zijne beeldjes zijn altijd met zorg en kennis geteekend; zij bewegen zich even goed en gemakkelijk als gij en ik. Zijne compositiën zijn weldoordacht, sober en eenvoudig.

Het zonnige strand trekt Sadée in het bijzonder aan. Nu eens is het eene groep visschersvrouwen die, in afwachting van de naderende pinkjes, op \'t strand zijn neergehurkt om hun den eersten welkomstgroet te brengen of wel de eerste visch machtig te worden. Type en houding der wachtenden zijn daarbij juist en karakteristiek weergegeven. Dan weder stelt hij een uitdee 1 ing in den winter voor, met het kerkgebouw tot achtergrond, en is daarbij zóó gelukkig in de gelaatsuitdrukking en groepeering der figuren, dat men haast geneigd zoude zijn, deze schilderij als zijn beste werk te beschouwen.

Zoo schilder, zoo atelier: net en eenvoudig is Sadée\'s werkplaats. Strand en zeedorp neemt men er alléén op zijne doeken waar, doch in het atelier ontdekt men er geen spoor van. Even rustig, kalm en bescheiden als de schilder zelf, is ook zijne werkplaats. Aan don wand een paar herinneringen en schetsen naar Rembrandt: eene antieke kast brengt afwisseling in de grijze

47

-ocr page 58-

muren, en voor het overige verschik de ruime kamer weinig van ieder ander vertrek.

Andere kunstenaars daarentegen noodigen Scheve-ningen op hun atelier, en weten er de lokale kleur van een Scheveningsch binnenhuis zóó voor te stelten , dat alleen uwe reukorganen u overtuigen moeten , dat gij niet in het zeedorp zijt.

Zulk eene verrassing hiedt het atelier van den heer

B. J. Blommers

aan.

Een hoog raam ter linkerzijde doet het daglicht gul binnenstroomen in het eerste gedeelte der hooge ruimte, waar de schilder gezeten is. De zeventiende eeuw is hier met hare meubels en huisraad op milde wijze te hulp gekomen, om dit helder verlicht gedeelte zoo pittoresk mogelijk te vullen. Een rijk gebeeldhouwd houten beschot, dat de muren tot zekere hoogte geheel bekleedt, doet het witte pleister daarboven des te pikanter uitkomen. Daarop en er tus-schen prijken kannen, koelvaten, schilderijen. antieke kasten en glazen. met zekere achteloosheid gerangschikt , die alles nog beter doet spreken.

Een breed groen gordijn, dat een rechten hoek

48

-ocr page 59-
-ocr page 60-
-ocr page 61-

mei het hooge raam maakt. heeft echter het licht-domein scherp afgebakend. Daarachter, in een bewonderenswaardig licht en bruin, ontwaart uw oog een volmaakt scheveningsch binnenhuis. Niets is er vergeten, en om de illusie nog grooter te maken, is ginds het atelier in boven- en beneden-verdieping gesplitst, zoodat zelfs de bruinroode balken der lage zoldering er niet ontbreken.

IFet koele daglicht, door I gordijn in bedwang gehouden, raakt ginds slechts even een houten tafel met een kinderstoel aan, maar deelt gul zijn stralen uit aan een witten muur met blauwe tegels, een mand, die in het vertrek hangt, een zuidwester, pijpenrek en andere voorwerpen.

Een venster en deur daarachter stellen den kunstenaar in staat, het zonnetje binnen te laten, en plaatst liij zijne figuren daar vóór hom, in de binnenkamer, dan heeft hij inderdaad Scheveningen ten zijnent.

Het «onze Vader op een stuivertje, een miniatuur-inboedel in een notendop, een geheel dorp in een atelier!

Wat Rosa Bonheur achter hare werkplaats had , lieeft Blommers in de zijne getooverd, en die zich het » Waar zijn de duifjesquot; van de Haagsche tentoonstelling in 1875 herinnert, herkent onmiddelijk de gansche omgeving.

-ocr page 62-

Hier worden die frissche, krachtige kunststukken ontworpen en voltooid, welke Blommers een afzonderlijke plaats in onze kunstenaarsbent verzekeren. Want al is Bisschop ook eenigen tijd zijn leidsman geweest, en al beoefent Blommers ook het genre, dat Israels lauweren heeft gebracht. Inj is, even als Sa-dée, Artz en E. Arcrvcer, geheel zichzelf, en erkent geen meester of middelaar tusschen de natuur en hem.

Sedert liet register van den burgerlijken stand der gemeente den Haag de geboorte van dezen kunstenaar bevat, zijn er ongeveer zes en dertig jaren verloopen. Blommers is dus in de kracht van zijn leven, en telkens herkent men aan zijne producten, dat ernstige studie hem verder brengt. Vooral in bovengenoemde schilderij werd zijn krachtig koloriet zeer gewaardeerd. Er was licht en ruimte rondom de vrouwefiguur, die bewonderenswaardig tegen den achtergrond uitkwam.

Dat stuk scheen als \'t ware een nieuw tijdperk in zijne kunst aan te duiden; het was rijper en krachtiger dan hetgeen hij vroeger had voortgebracht.

In de verzameling van den heer L. V. Ledeboer Bzn. te Botterdam kan men eveneens een der best geslaagde schilderijen van Blommers aanschouwen. De titel luidt: «Opgepastquot;; de natuurlijkheid van het

ÖO

-ocr page 63-

liiiiselijlv tafereel en de kracht van hol licht en bruin maken daarvan de ongemeene verdienste uit.

Elchanon Verveer,

die eveneens zijn kapitaal te Scheveningen belegd heeft. levert het bewijs, dat er in dat genre genoeg verscheidenheid van opvatting kan zijn. In het museum van moderne kunst te s-Gravenhage bevindt zich, naar mijne meening, de glorie van zijn penseel: »De inval ieden der zee.quot; D. ■ie oude Scheveningers, wier verweerde troniën aan asch, rood koper en rum doen denken, zijn op een bank in het duin gezeten. Zij filosofeeren daar, halen van den ouden tijd op, toen zij nog voeren en zien er niet uit of zij het altijd eens waren. Buitengemeen typig en geestig is deze voorstelling, en hierin bestaat juist het eigendom-melijke van Verveer\'s talent. Het typige, min of meer groteske van den ouden zeeman, als contrast met den blonden jongen, gelijk in de «eerste pijp , of met de frischheid van het carnaat eener jonge moeder, gelijk in de «weduwe,\' trekt Elchanon Verveer in het bijzonder aan. Op duin en strand, hljna nimmer binnenshuis, laat Verveer zijne aardige humoresken voorvallen.

iil

-ocr page 64-

Voor het eigenaardige in iemands houding en voorkomen heeft Verveer een bijzonder oog, en de charges of caricatures, die hij van lal van personen geteekend heeft, zijn allerkostelijkst. Vóór Elchanon aan \'t schilderen ging, graveerde hij op hout, onder leiding van Brown, in de Maatschappij van Fraaie Kunsten te \'s Gravenhage. Daarna, in 1845, ging hij naar Brussel, waar hij o. a. nog vignetten naar Uuart voor den Juif errant van liugène Sue graveerde. Doch de lust tot schilderen nam zoodanig de overhand, dat Elchanon weldra het graveeren staakte en het penseel opvatte. Enkele malen heeft Verveer ook geïllustreerd , o. a. de 15 r i 11 en van onzen tijd, destijds in het Nederlandsch Magazijn en later afzonderlijk uitgegeven.

Elchanon is niet zoo vlug en vernuftig in quot;t antwoorden als zijn broeder Sam was. Nu en dan verloochent hij echter zijn bloedverwantschap niet. Zoo wil onlangs iemand, die er steeds op uit is, iedereen te doen hooren, dat hij het dragen van ridderorden bespottelijk vindt, Verveer iets onaangenaams zeggen. Onze schilder is namelijk ridder van de Eikenkroon en van de Leopoldsorde. De Nurks komt naar Verveer toe en zegt;

))Wat heb-je daar een prachtige speld in je das,

52

-ocr page 65-

ijk mooi!\' .... vervolgens met een zijblik op de lintjes in het knoopsgat; »Daar kijk ik niet naar, want ik hecht niet aan ridderorden ....

))En ze hechten zich ook niet aan u\' .... luidt het pnntig antwoord.

Evenmin als Sadée heeft Verveer in zijn schilderskamer iets dat aan Scheveningen of de heidon en heldinnen zijner tafereelen herinnert. Zijn atelier is eene nabootsing van een zeventiende-eeuwsch vertrek, niet fraai gebeeldhouwde schouw. Friessche antieke kasten en pullen, kortom alles wat den wellust van een antiquair uitmaakt.

Ook

A. A r t z

maakt sedert jaren aan ons zeevolk het hof. liven als zijn leermeester Israels, Sadée, Blommers en E. Verveer, drukt echter ook hij zijn eigenaardigen stempel op zijn kunst. De visschers, hunne vrouwen en kinderen van Artz zien er weer geheel anders uit dan die zijner kunstbroeders. Soms schijnt het zonnetje in Artz\'s duin-idyllen ietwat flets en bleek. maar toch trekken zij onweerstaanbaar aan. De typen, die Artz geeft, zijn waar en uit de werkelijkheid gegrepen.

!

53

Te a-Grarenhaffa is plotseling, na jjen korte ongeateldlieid, in SStjariffen ouderdom over-Deden de kunstschilder D. A. C. Arte, die herhaaldelgk in jet buitenland de belaagen der Nederlandache schillers behartigde en gedurende Tencheideae-wnB Voorzitter was T*n JSUekri Studio. fJ/Sr-

-ocr page 66-

Zijne compositiën nemen zelden een grooten omvang, maar onderscheiden zich door haar eenvoud. Als Artz een jong Scheveningsch meisje schildert, dat op het duin zit te breien, en een jongen tegenover haar in t zand, die t blonde kind verliefd ligt aan te turen , dan geeft hij de jonge liefde van een paar nuchtere harten uitmuntend weer. Brengt hij u in de eenvoudige visschers-woning, en zien we er het huisgezin om de tafel gezeten, zijn gebed voor het eten doen, dan moet het ons treffen, hoe ongekunsteld die groep weergegeven is, hoe alles leeft en ademt en er lucht door het vertrek stroomt.

Artz heeft van I8G6 tot 1871 te Parijs gewoond, en ofschoon hij daar Scheveningen blijkbaar niet vergeten heeft, maakte zijn penseel er menig uitstapje. Sedert twee jaar is hij voorzitter van Pulchri Studio, en ieder bezoeker der gezellige zaterdag-avonden waardeert in hem den aangenamcn causeur, den man van algemeene kennis, die naast zijne kunst ook letterkunde en muziek liefheeft.

De heer

H. Melis

te Rotterdam sluit zich bij deze groep aan, zoo door

54

-ocr page 67-

de overeenkomst zijner onderwerpen als door den familietrek . dien hij met Israels gemeen heeft, Vooral de werking van het zonlicht met haar heerlijke kleurengamma verlokt zijn penseel. Ongetwijfeld is de heer Melis een geboren kolorist, die in de lage huiskamer-tjes onzer visschers en behoeftigen schilderachtige elfec-ten in overvloed voor zijn harmonieus palet vindt. Het «huiselijk overlegquot; ter Rotterdamsche ïenloon-stelling gaf daarvan het sprekend bew ijs. Indien ernstige studie den heer Melis er toe brengt. zijne kunstwerken meer te voltooien, zal hunne waarde daardoor ontegenzeggelijk stijgen.

Aan dat zelfde Scheveningen heeft ook

H. W. Mesdag

zijnen naam van talentvol kunstenaar te danken.

Zoo iemand. dan heeft Mesdag als bij tooverslag, par droit de conquéte, zich m de kunstenaarswereld eene zelfstandige plaats verworven. Menigeen herinnert zich nog. welke bezwaren er in 1869 in den boezem van Pulchri Studio geopperd werden om den toen nog onbekenden heer Mesdag als «werkend lid op te nemen. In den titel zijner in dat jaar te \'s Gra-venhage tentoongestelde schilderij: «wat zal er van

35

-ocr page 68-

hen worden?quot; was sarcastisch het hen in hem veranderd en op den maker toegepast. In dien twijfel wenschte men zich te onthouden. Eene spoedig daarop volgende gebeurtenis logenstrafte echter op schitterende wijze dien twijfel aan Mesdags roeping, toen zijne schilderij »Les brisants de la mer du Nordquot; in 1870 \'n het salon te Parijs bekroond werd met het g o n d e n eeremetaal, eene onderscheiding, die nog zeer zelden een Hollandschen kunstenaar ten deel gevallen was. Van toen af was Mesdags naam gevestigd, en nam hij zijne afzonderlijke plaats in onze kunstenaarsbent in.

Eenige jaren te voren zou niemand, die den heer Mesdag in den geldhandel te Groningen werkzaam gezien had, hem een dergelijke toekomst voorspeld hebben. Eerst in 1860 toch. terwijl Mesdag (23 Februari 1831 te Groningen geboren) reeds 35 jaren oud was, begaf hij zich naar Brussel om er onder leiding van Alma Tadema te werken. Daarbij kwam hein ook de raad van Roelofs, insgelijks te Brussel woonachtig, zeer te stade.

Na volhardenden arbeid trad de heer Mesdag weldra in het krijt en deed zich als een groot voorstander der nieuwe richting kennen. Wars van elke navolging van een of anderen meester, heeft hij van den aanvang af de natuur tot eenige leidsvrouw gekozen en

ö6

-ocr page 69-

zich In dezen eeredienst een wakker volgeling betoond. Zijne kunstwerken droegen weldra zoodanig den stempel dier meesteresse, dat men er zijne bewondering niet aan onthield.

De zee, door zoo vele kunstenaars tot hunne studie gekozen, wordt zelden met die haar kenmerkende, alles overweldigende kracht afgemaald; de meeste afbeeldingen der machtige zee doen ons eer aan iets broos en breekbaars denken dan aan de bewegingen van een zóó krachtvol element, dat niet alleen tallooze centenaren draagt, maar. in zijne woede, met die onmetelijke lasten als met zeepbellen speelt. en eenmaal door den storm opgezweept, alles verbrijzelt en vernielt. Deze onmetelijke kracht nu, dat ontzagwekkende, weet Mesdag meesterlijk uit te drukken. Zijn zeeën trouwt men ten volle die allesvermogende kracht en macht toe. Met Heine kan men van zijne gewrochten zeggen:

„Und die Wellen, wuthscliiiumeml und baumend

Tlvürmen sicli auf und es wogen lebendig

Die weissen AVasserberge,

Und das Scliifflein evklimmt sie,

Hastig mühsam

Und plotzlich stiiïzt es liinab

In scliwarze, weitgalinende Uiutliabgrnndequot;.

Ö7

-ocr page 70-

hen worden?quot; was sarcastisch het hen in hem veranderd en op den maker toegepast. In dien twijfel wenschte men zich te onthouden. Kene spoedig daarop volgende gebeurtenis logenstrafte echter op schitterende wijze dien twijfel aan Mesdags roeping, toen zijne schilderij «Les brisants de la mor du Nord in 1870 \'n het salon te Parijs bekroond werd met het gouden eeremetaal, eene onderscheiding, die nog zeer zelden een Hollandschen kunstenaar ten deel gevallen was. Van toen af was Mesdags naam gevestigd, en nam hij zijne afzonderlijke plaats in onze kunstenaarsbent in.

Eenige jaren te voren zou niemand, die den heer Mesdag in den geldhandel te Groningen werkzaam gezien had, hem een dergelijke toekomst voorspeld hebben. Eerst in I86G toch. terwijl Mesdag (23 Februari 183 I te Groningen geboren) reeds 35 jaren oud was , begaf hij zich naar Brussel om er onder leiding van Alma Tadema te werken. Daarbij kwam hem ook de raad van Roelofs, insgelijks te Brussel woonachtig, zeer te stade.

Na volhardenden arbeid trad de heer Mesdag w eldra in het krijt en deed zich als een groot voorstander der nieuwe richting kennen. Wars van elke navolging van een of anderen meester, heeft hij van den aanvang af de natuur tot eenige leidsvrouw gekozen en

56

-ocr page 71-

zich in dezen eeredicnst een wakker volgeling betoond. Zijne kunstwerken droegen w eldra zoodanig den stempel dier meesteresse, dat men er zijne bewondering niet aan onthield.

De zee, door zoo vele kunstenaars tot hunne studie gekozen, wordt zelden met die haar kenmerkende, alles overweldigende kracht afgemaald; de meeste afbeeldingen der machtige zee doen ons eer aan iets broos en breekbaars denken dan aan de bewegingen van een zóó krachtvol element. dat niet alleen tallooze centenaren draagt, maar, in zijne woede, met die onmetelijke lasten als met zeepbellen speelt, en eenmaal door den storm opgezweept, alles verbrijzelt en vernielt. Deze onmetelijke kracht nu, dat ontzagwekkende, weet Mesdag meesterlijk uit te drukken. Zijn zeeën trouwt men ten volle die allesvermogende kracht en macht toe. Met Heine kan men van zijne gewrochten zeggen:

„Unci die Wellen, wutliscliaumenrt uml biiumend

Thiirmen sicli ruif unrt es wogen lebendig

Die weissen Wasserberge,

Und das Seliifliein erklimrat sie,

Hastig mühsam

Und plotzlich stttrzt es Mnab

Fn sebwarze, weitgabnende Fluthabgruudequot;.

37

-ocr page 72-

Doch die onvoorwaardelijke eeredienst der werkelijkheid heeft ook zijn schaduwzijde. Wordt men te veel oogendienaar der natuur, dan meent men allicht dat, hoe zij zich ook voordoet, zij steeds motieven voor cene schilderij aanbiedt. De kunstenaar loopt dan gevaar dat zijne schilderij den indruk maakt. alsof ze uit het raam van een of ander gebouw gezien, zonder die eenheid en keuze, welke het kunstwerk van ecne studie onderscheidt, voltooid ware.

In 1876 zond Mesdag naar het Salon te Parijs twee voortreffelijke doeken, die in de «Haagsehe Kroniek van het Algemeen Handelsblad aldus door mij werden beschreven:

«Mesdag heeft (wee prachtige zeeën gegeven, zoo imposant, overweldigend en stout als nog maar zelden zijn oorspronkelijke kunst op het doek bracht. Zoo men wil, bevatten de twee groote doeken episoden uit ééne geschiedenis. In het eene, waar het stormweer in lucht en zee meesterlijk is uitgedrukt. bespeurt men aan de kim een vaartuig in nood. Aan t strand staat een donkere menschenmassa angstig bijeen en wordt de reddingsboot uitgebracht, terwijl midden op zee een sloep met schipbreukelingen in nood verkeert.

«Op de andere schilderij is de zon aan t dalen; \'t stormw eer bedaart en t blauw daagt achter de zware

58

-ocr page 73-

wolken wederom op. De reddingsboot komt hier terug; de geredden worden aan liet strand door de opgewonden vissehers verwelkomd. Ziedaar liet onderwerp. In het eerste sleept vooral de werking der allerprachtigste lucht onweerstaanbaar mede. Boven en terzijde met grauwe wolken bezet, welke de loeiende storm in allerlei grillige vormen door elkaar jaagt, is het schitterend. als t ware verblindend licht saamgebracht in liet midden der schilderij, vanwaar het over do schuimende en rollende baren glijdt. Ook hier is het groot geheel, de bewonderenswaardige eenheid, machtig aantrekkelijk.

»In het andere tafereel. waar de woedende donkere wolken allengs den vrede zullen teekenen, al trekken ze ook langzaam af, is diezelfde kenmerkende koenheid en kracht in de opvatting hoofdverdienste. Die worsteling van het vredig blauw en de ondergaande zon met de grauwe wolken; die zee, welke den strijd in hare woedende baren weerspiegelt; — dit alles vormt eene heerlijke schilderij, die, evenals de andere, don aanschouwer zoo goed den indruk geeft van het machtig element, do oneindige ruimte, den opstand in de natuur. \'

Wilt ge een geheel ander beeld? Op de jongste tentoonstelling te Rotterdam (1879) kon men van Mes-

59

-ocr page 74-

dags hand »een zomeravond te Scheveningenquot; en » o p lv o m e n d e vloedquot; bewonderen. In liet eerste schonk hij ons een liefelijk poëtisch beeld van een dier heerlijke, stille zeeën, waarin de bijna gladde wateroppervlakte , hier en daar nauw merkbaar golvende , de lucht met hare verwonderlijk fijne schakeeringen weerspiegelt. Heerlijk welfde zich daarbij de avondhemel over de zacht kabbelende, half sluimerende zee.

Men ademt in het tweede de zoutige lucht in; men voelt er het koeltje; de witte golven dansen en klotsen tegen de pinkjes, dat het schuim naar alle zijden opspat.

Nu en dan verpoost Mesdag zich van het schilderen der zee en ontleent aan het dorp Scheveningen een motief. Liefst geeft hij dan een beeld van het dorp bij sneeuw, en moge ook de keuze, le choix dans le vrai, wat het pittoreske betreft, bij de buurtjes van Sam Verveer achterstaan, in krachtige natuurwaarheid blijft Mesdag een meester.

Mesdag wil vóór alles de natuur in al hare kracht en forschheid, met al haar licht en diepte vertolken. Heeft hem een of ander oogenblik in de natuur getroffen , dan tracht Inj dien indruk zoo volkomen mogelijk in kleur en toon weêr te geven.

Om de wijze van uitvoering bekommert deze richting zich weinig. Met alle middelen zoekt zij haar doel te

60

-ocr page 75-

bereiken, en \'t is haar om t even of de borstelstreek hier met hrecde vegen over het doek is gegaan, en ginds de verf\' met dikke klonters verhevenheden vormt. Zij beoogt slechts onverflauwd den indruk weer te geven, dien de natuur op haar gemaakt heeft; zij heeft weinig eerbied voor details, die h. i. het groot geheel dikwerf afbreuk doen, en verlangt ook niet, dat men haar werk van nabij beschouwe. Alles wat den schilder, de kunstvaardigheid betreft, behandelt zij minachtend, maar beweegt zich uitsluitend op het gebied van den kunstenaar.

Mesdag is een der vruchtbaarste schilders van ons land. Indien al zijne schilderijen koopers vinden, moet hij niet alleen een schatrijk man worden, maar zal er weldra een tijd komen, dat alle kabinetten een »Mesdag bezitten. In het ruim en smaakvol ingericht atelier, dat hij met zijne echtgenoot deelt, ziet men steeds tal van aangevangen en voltooide schilderijen. Geeft de heer Mesdag er het aanzijn aan die reeks van zeeën, mevrouw schildert er heidelandschappen , vruchten en bloemen, die ontegenzeggelijk gruot gevoel voor kleur openbaren.

Tusschen Bosboom en Bles staat

ül

-ocr page 76-

Simon van den Berg

clc dierenschilder. die vroeger in Pulchri een sleiin-pilaar voor de gezellige bijeenkomsten was. Wie van den Bera; eens ontmoet heeft. verseet niet lielit don

O O

karakteristieken kop en de lange grijze silc. die Inj gemeen heeft met de dieren, welke bij voorkeur door hem worden afgebeeld. Zijn sprekend oog tintelt als Inj op puntige wijze oen of ander weerlegd heeft. De scherp geteekende trekken laten omtrent zijn schrander oordeel en vernuft geen twijfel over. In paradoxale redeneeringen is hij een meester, en van den Geist der stets verneint, is iets in van den IJerg gevaren. Zijne belezenheid en vernuft maken dat men van den Berg s conversatie op hoogen prijs stelt en menigmaal waardeert, hoe juist ter snede hij Da Costa, Heels of eenig ander schrijver weet aan te halen.

Van den Berg is een leerling van den dierenschilder Van Os en heeft vooral eenige uitmuntende stallen met schapen en ander vee geschilderd. waarin zijn krachtig penseel er naar streeft, de groote voorgangers der \\ 7 eeuw te naderen. Oorspronkelijkheid kenschetst van den Berg. Als ieder waar kunstenaar is hij veeleischend voor zich zelf, en legt eerst dan het palet neer. wanneer hij gelijk Jacob met den engel langen tijd gewor-

62

-ocr page 77-

steld licefl om cr in uit tc drukken wat liij wenschte. Op 4 November 1812 te Oversell ie geboren, was het ongetwijfeld van den Bergs onbedwingbare lust in teekenen en schilderen, die hem als landbouwerszoon naar Rotterdam dreef om daar tcekenondcrw ijs te onl-vangen. Sedert hebben het Hollandsch landschap, liet boerenerf en de pittoreske stal met zijn pikant licht en bruin van den Berg afwisselend aangetrokken. Daar van den Berg sclicr|) ziet en de gaaf bezit, zijne meening juist uit tc drukken. legt zijn oordeel over het werk der kunstbroeders gewicht in de schaal.

W erd er in Pulchri een feest op het touw gezet, cn bracht deze of gene een schema van een of andere klucht voor den dag, dan werd de kale schets door van den Bergs origineele invallen spoedig zoo rijk gemeubeld, dat men weldra de zotste tooneclen en contrasten bijeen kreeg.

Zoo was het b. v. zijn denkbeeld om den middcl-eeuwschen Blauwbaard, minnekozende met zijne vrouw, te doen bezoeken door twee hedendaagsche rederijkers in zwarten rok, witte das en handschoenen, die plechtig en snorkend Vondels: «Waar werd oprechter trouwquot; voordroegen. Van den Berg ging nog verder en schreef twee stukken: «Fidelia en »de Stichting van Scheveningen\' , die beiden zeer werden toegejuicht.

G3

-ocr page 78-

f-- 1 - 1— 1

In het laatste wist zijn combinatie-geest het zoover

te brengen, dat bot. tong, kreeft en zeekat wijsgeerige

beschouwingen over den modernen geest houdende,

in verband worden gebracht met de welbekende zan-

1

geresse Thérésa, eenige eerzame Scheveningers, Ncp-

tunus en den windmaker Ariel.

-

Sedert Mei 1880 is Van den Berg directeur van

het koninklijk kabinet van schilderijen te \'s Graven-

hage. en aan niemand beter dan hem, die onze oude

meesters zoo waardeert, kon het beheer daarover

worden toevertrouw d.

C

Jaren geleden was van den Berg op het denkbeeld

gekomen om bij eene feestviering in Pulchri eene Tom

bola in te richten, waaruit ieder, naar zijn aard en

|

karakter, een prijs ontving. Zoo reikte hij iemand, die

een hardnekkig vijand van het afschaffingsgenootschap

1\'T

was, een preek van Spurgeon over. «De nimmer

f

ledige kruikquot; getiteld Vosmaer kreeg een kers-

I

versch ontdekte ets van Bembrand. Een licht ontvlam

baar schilder ontving een doosje lucifers. Van Westh-

reenc, die destijds eene bijzondere genegenheid voor

het woordje «ietwatquot; opgevat had en dit druk ge

•j:

bruikte , kreeg eene zeer dikke enveloppe, die bij het

-f

openbreken niets anders bevatte dan een papier met

het woordje «ietwat. Een paar dagen later hoorde

. ï\'

04

1

-ocr page 79-

men, dat op den morgen nn het feest de post nog tal van ongefrankeerde brieven, die niets dan het simpele woord «ietwat\' bevatten, aan zijn adres bezorgd had.

quot;Een der aardigste nummers was een quasi eigenhandig geschreven brief van Duyck aan Lodewijk Mulder, die toen juist het Journaal van Duyck had uitgegeven, en daarover met professor Fruin, van Leiden, die de uitgave beoordeeld had, polemiek gevoerd had. In dezen brief, waarbij Duyck\'s handschrift door den chartermeester Hingman op hedriegolijke wijze was nagebootst, verklaarde Duyck dat professor Fruin gelijk had!

Zoo kregen ook de schilders C. Bisschop en P. Stortenbeker voor hun beiden een omtrek van Castor en Pollux. Trouwens deze beiden zijn ook zoo onafscheidelijk, dat men hen destijds Castor en Pollux noemde. De spichtige kop met de lange, lichtblonde haren en knevel, is de welbekende schilder Bisschop. De radde manier, waarop hij zijne korte zinnen uitspreekt, is iets opmerkelijks in dezen veelbegaafden Fries.

Stortenbeker daarentegen is een volbloed Hagenaar, en heeft, met de natuur als meesteresse, zich tot een dicrenschiider van naam gevormd. Destijds kon men het onafscheidelijk drietal, Piet Stortenbeker, Daan

5

G5

-ocr page 80-

Koelman en Toon Madlener, met portefeuille en teekenstoeltje s morgens vroeg de stad zien uittrekken om den geheelen dag in liet veld te studeeren. Hun vlijt evenaarde hun vroolijkheid. Koelman, die zulk een buitengemeenen aanleg had, is vroeg gestorven; Madlener heeft de kunst vaarwel gezegd. en alléén Stortenbeker is zich dapper blijven weren. Stortenbeker heeft ernstige dierenstudiën gemaakt, en zijne koeien en ossen. die hij bij voorkeur in zonnige weiden met heldere luchten schildert. hebben het voorrecht, welgemaakt van lijf en leden te zijn, hetgeen men van het rund der jongeren niet dikwerf zeggen kan. Is de bouw zijner dieren juist en nauwkeurig, het groen zijner weiden en boomen is nu en dan wat te vinnig en schel. Stortenbeker genoot de leiding van zijn broeder Jan, en voorts van de dierenschilders Van de Sande Bakhuijzen en Tom.

Al de Stortenbeker s hebben trouwens een artistieken aard. De oudste, Jan, is een uitmuntend decoratieschilder , die met smaak en talent menig salon versiert. A oor de kunstzaal op het lustslot Het Loo schilderde hij o. a. de Hollandsche Schilderschool. in vorm en groepeering aan Paul de la Roche\'s hémicycle des Beaux Arts herinnerende. De jongste Stortenbeker (Kees) is bekend om de vlug geschilderde vogels, die dan ook

GG

-ocr page 81-

op allo tentoonstellingen gevlogen zijn. Van Jc twee andere broeders was de een een voortreiï\'elijk. violist, die het door zeldzame energie en aanhoudende studie zoover heeft weten te brengen, dat hij nu in Neder-landsch Indië een eerste viool speelt.... als Directeur van onderwijs. De vierde , Jacques Stortenbeker. is een verdienstelijk pianist.

C. Bisschop en P. Stortenbeker zouden geen Castor en Pollux zijn, indien zij niet in smaak en neiging met elkaar overeenkwamen. Zoo zijn beiden groote verzamelaars van kostbare oudheden. Waar hun oog iets echt antieks en tevens fraais ontdekt. leggen zij er beslag op.

Wanneer men de woning van Bisschop slechts binnentreedt , bespeurt men al dadelijk dut men zich in een museum van oudheden bevindt. Van het portaal tot den ingang van het atelier heeft reeds allerlei schoons en zeldzaams het oog getrokken. De werkplaats zelve is niet overladen , maar de g c h e e 1 e woning is in zeventiende-eeuwschen stijl gemeubeld.

Bisschop is de schilder van het schitterend ellect. Dit zit hem zoo in merg en been, dat, toen hij nog op de banken der Haagsche teeken-academie naar het antiek pleister en het leven teekende, die eigenaardige opvatting der natuur reeds in al zijne studiën uitblonk.

G7

-ocr page 82-

Vandaar dat ook de ateliers van W. H. Schmidt te Delft, H. van Hove te \'s Gravenhage en later Comte te Parijs, die hij achtereenvolgens bezocht, op zijne krachtige individualiteit weinig invloed hadden. Van den aanvang af zag Bisschop de natuur op eene geheel eigenaardige wijze : een sterk lichteffect, waartoe al de overige partijen der schilderij moeten medewerken . even als het gevolg van een vorstelijk personage dient om des te meer glans op de hoofdfiguur te doen vallen.

Eene der tours de force. van Bisschop bestaat hierin. om eene of meer figuren te plaatsen tegen een sterk verlichten witten muur ; een Léotard-sprong met het penseel, waarin deze kunstenaar uitmunt, en die hem, vooral op tentoonstellingen, tot een zeer gevaarlijken buur maakt. Sterker tegenstelling kan men zich niet voorstellen. Het moeilijk probleem wordt door den vaardigen kunstenaar echter uitmuntend opgelost. Het schitterend licht en bruin, de waarde en de qualiteit der stoffen — dit alles geeft Bisschop zoo meesterlijk weer , dat het een waar genot is. zijne luid sprekende schilderijen te beschouwen. De actie der figuren staat in het werk van dezen kunstenaar achter bij haren schilderachtigen tooi. Zij spreken meer tot het oog dan tot de ziel. Meestal zijn Bisschop\'s helden en heldinnen in Friesche kleedij, en zeer dikwijls in

G8

-ocr page 83-

ilinlopenschc kleederdracht, die, wat kleuren-harmonie betreft, buitengemeen fraai l)lijlvt te wezen.

Ter Amsterdamsche Tentoonstelling van 1871 bevond zich de «Trouwdagquot; van Bisschop, zeker een zijner merkwaardigste doeken. Tegen een schitterend witten muur staat een jongman, de knoop van zijn wambuis in den spiegel bewonderende, terwijl zijne aanstaande vrouw er in eene bevallige houding naar ziet. Op den tweeden grond, in zonnigen goud-achtigen toon, is een muziekant aan t stemmen van zijn instrument, terwijl eene beminnelijke Friezin den bruiloftsdisch in orde brengt.

Bisschop waagt de stoutste dingen om met zijne tegenstelling van prachtige kleuren te verblinden. Men herinnere zich den aanvalligen blonden jongen in zijn schitterend gewaad met «de kleinodiën der Koningin, gelijk de studie heette, op het kussen dat hij draagt; het onmogelijke is daarin beproefd om het vonkelende en schitterende dier edelgesteenten door de kleuren van het palet uit te drukken.

Dit blondgelokt aristocratisch kopje behoorde tot het trio, dat Bisschop ter wereldtentoonstelling te Parijs in 1878 vertegenwoordigde. Een Friesch binnenhuis en een levcnsgroote beeltenis der Friesche barones v. W. B. vormden zijne twee overige bijdragen.

09

-ocr page 84-

In liet eerste doet eene mooie blanke Friezin van melk en bloed hare schaatsen aan. Eene andere, in \'t zwart, half met den rug naar den toeschouwer gekeerd , draait een slijpsteen. waarop een vader of\' broer de schaats scherpt. Links ziet men door de half geopende deur een stoeren jongen Fries het meisje wenken, toch gauw met hem mee te komen. Een echt vaderlandsch tafereel, waarin het sterk contrast van kleur en van licht en donker. die Bis-schop\'s werk steeds kenschetst, zoo ver mogelijk is opgevoerd. Het bijwerk, zooals in deze compositie de slede en t priksleetje, was rijk en droeg ontzaglijk tot het schoon geheel bij.

Ofschoon geen waar vriend van Bisschop het schilderen van portretten de sterke zijde zijner kunst zal noemen, is meer dan eenmaal door hem iets zeer voortreffelijks op dat gebied voortgebracht. Daartoe behoort m. i. het portret zijner moeder, dat van den beroemden schrijver Motley, den kunstschilder door a\\ ijlen H. M. koningin Sophie besteld, en bovengenoemde beeltenis der Friesche adelijke vrouw. Ook in die portretten handhaaft de schilder zijne opvatting ; concentratie van het licht en sterke tegenstelling, om zijne figuren zooveel mogelijk te doen spreken.

Van die reeks kunstwerken, welke voor liet grootst

70

-ocr page 85-

gedeelte in Engeland koopers vonden, is er een da[ het salon van baron van Hardenbroek van s Heeraartsbcrir

O

te s Gravenliage versiert en ter Haagsche tentoonstelling van 1869 grooten bijval vond. Onder dei\' titel van »het gestoorde gebed stelt de kunstenaar een schoon jong meisje in levensgrootte voor. dat van haar kerkboek opziet. Het groote lichtpunt is het fijne mooie kopje der jonkvrouw. en een meesterwerk zal een ieder roemen den zwarten. doorzichtigen sluier, die een gedeelte van het voorhoofd bedekt.

Voor mij blijft deze schepping van den uitstekenden kunstenaar eene der schoonste van zijne hand. Het imponeert door pittige tegenstelling van toon.

Bisschop is ook vermaard door zijne aquarellen, die hij tot eene hoogte weet op te voeren, dat zij in kracht bijna voor geene schilderij in olieverf onderdoen. Men herinnert zich gewis tentoonstellingen in de zalen der Maatschappij Arti et A mie it ia; te Amsterdam of van de Hollandsche Teekenmaatschappij te \'s Gravenliage , waar de prachtige teekeningen van den Frieschen meester dikwerf eene der «great attractionsquot; vormen.

Eene voortreffelijke waterverfteekening, naar de reeds genoemde schilderij «De Trouwdagquot;, werd door de Hollandsche Teekenmaatschappij in \'187G te \'s Gravenliage

71

-ocr page 86-

tentoongesteld. Zij was buitengemeen groot, zonder witten rand en in vergulde lijst. en herinnerde in dien vorm aan de aquarellen der Engelsche kunstenaars in de «Society of painters in water-coloursquot; te Londen. Zij bevat al de uitmuntende eigenschappen der schilderij , en vooral trof de uitvoerigheid en kracht, waarmee stoffen, zooals b. v. het jak en buis van bruid en bruidegom, behandeld waren.

Dat man en vrouw één zijn, is zelden treffender gestaafd geworden dan door Bisschop en zijne echt-genoote, Kate Swift, te Londen op 6 April 1836 geboren. Hoe trouw hier de gade den man volgt ziet men aan de kunstwerken van mevrouw Bisschop, die , naar dezelfde concentratie van licht strevende, hetzelfde genre beoefenende, eene eensgezindheid op kunstgebied verraadt, die inderdaad merkwaardig is. Toch leven beide echtgenooten gescheiden — wat hun atelier betreft. In de artistieke woning, waar het geringste lot het kostbaarste voorwerp van huiselijk gebruik uit de \'I Ge en 17e eeuw afkomstig is, heeft ieder zijne eigene werkplaats. Na den arbeid beoefent men er de gezelligheid in de kostbaar gemeubelde vertrekken, waar het oog te gast gaat aan al die kunstig gebeeldhouwde, rijk geweven en artistiek geslagen voorwerpen, door Bisschop van wijd en zijd

72

-ocr page 87-
-ocr page 88-
-ocr page 89-

bijeengebracht, om er op het Boomsluiters w a ter te \'s Gravenhage een Museum Cluny in miniatuur van te maken, dat met evenveel goeden smaak als onbekrompenheid is gerangschikt.

Doet Bisschop\'s uiterlijk u dadelijk aan een schilder denken, dat van

Charles Rochussen,

die met hem staat te praten. herinnert eer aan een ridder uit de kruistijden of een krijgsman van onzen tijd. Rochussen is een onzer populairste kunstenaars. Noem zijn naam in een of anderen kring, die de kunst nauwelijks van aanzien kent, en toch zult gij er onmiddellijk de herinnering aan deze of gene welbekende historische compositie van den genialen kunstenaar opwekken.

Hoort men soms glimlachend zeggen. dat Rochussen het ideaal der kunstkoopers en welberekende vrienden is , omdat hij zijne prachtige schetsen en teekeningen meestal voor een appel en ei afstaat — niemand verwondert zich daarover, die de onuitputtelijke bron zijner gaven en de bijzondere goedheid van zijn hart kent. Rochussen is een Rothschild met de teekenpen. en een millionnair, die zijne roeping beseft, is immers

73

-ocr page 90-

gul niet de bankjes van duizend. Anderen , die met hun klein kapitaal van talent moeten woekeren. trachten er den hoogsten interest van te krijgen en kunnen zulke mildheden niet doen. Maar Roehussen . die met zeldzame gemakkelijkheid en vaardigheid de eene compositie op de andere laat volgen. die daarenboven verwaandheid en eigendunk aan de middelmatigheden overlaat, ja die zelfs zijne groote gaven te gering telt — Roehussen deelt, juist ten gevolge van een en ander, des te gemakkelijker zijne kostbare doeken en teekeningen uit.

Wilde men de statistiek bij zijne kunst noodigen en eene lijst samenstellen van al hetgeen zijne kunstvaardige hand gewrocht heeft, de wereld zou verbaasd staan over de vruchtbaarheid zijner scheppingskracht , die aan het nimmer ledige kruikje der weduwe herinnert. De gulheid van Roehussen in het wegschenken zijner kunstproducten wordt derhalve alleen geëvenaard door de gemakkelijkheid, waarmede de rijkbegaafde kunstenaar steeds voortgaat den cyclus zijner eompositiën uit te breiden.

Omtrent eene halve eeuw lang teekent en schildert Roehussen die reeks kostelijke beelden , landschappen. binnenhuizen, gevechten, genre-stukken en historische eompositiën uit allerlei tijdperken, van de tunica der

74

-ocr page 91-

Romeinen, liet wambuis der middeleeuwen en den incroyable uit den tijd van het Directoire tot de dames en heeren van onzen tijd. Dit alles strooit hij uit op ontelbare paneeltje^, doeken en vellen papier. nimmer een of ander onderwerp herhalende, steeds nieuw. friseh en vol verrassingen.

Teekenen vooral. hetzij met sapverf of houtskool. is Rochussen\'s element. Een kunstenaar met zulk eene rijke verbeeldingskracht, zulk eene kennis van de wereldgeschiedenis. van zeden en kleederdraehten, vermeit zich bij voorkeur in het schetsen van groote en schitterende composition met tallooze gevarieerde figuren. Daar vindt men dan ook Rochussen in al zijn glans en rijkdom. in al zijne kunst van groepeeren. in zijne zeldzame kennis van het tijdvak dat hij voorstelt. Men herinnere zich, om er slechts een paar te noemen. de »Verrassing van Rotterdam onder Rrede-rode en Rossu,quot; het geïllustreerd verhaal van Beatrijs . van Gijsbrecht van Amstel en van Floris V.

Karakter en stand der figuurtjes zijn steeds onverbeterlijk juist. Of Rochussen de ruiters van het eerste keizen ijk. dan wel Melis Stoke afbeeldt. hij kent het kostuum tot in de geringste onderdeden, en zal u die haarfijn uitleggen.

De geheele wereld is daarbij zijn domein. Rochussen

75

-ocr page 92-

komt in Augustus 1870 aan het strand tc Scheveningen , en vermaakt zich waarschijnlijk met het gewichtig voorkomen dat een eenvoudig luitenant van de jagers of huzaren zich geeft, als hij met den kijker in de Noordzee staart om de geduchte vijandelijke vloot te verkennen. Het humoristisch penseel van onzen kunstenaar gaat aan het werk en maakt van die soldaten op het duin een allergeestigste schilderij. Aldus wordt alles aan zijn veel omvattende kunst cijnsbaar gemaakt.

Wij hebben hier vooral te doen met een kunstenaar die, begaafd met een scherpen blik en zeldzame vlugheid in het opnemen en teruggeven, alles van zijn geheugen en kennis verwacht. Van bedaarde, volhardende studie naar model of landschap is bij hem geene sprake. De uitvoerigheid en kracht, die anderen aan het nauwgezet schilderen naar de natuur danken, kan men bij Rochussen niet verwachten, die alles uit herinnering of verbeelding voortbrengt. Doch welk een keurig geheel, hoe juist is ieders houding en karakter met een paar toetsen uitgedrukt, hoe aardig en los is elke groep voorgesteld. Bij hem is alles vol leven en ziel, alles tintelt en is in beweging.

Vooral is Rochussen ook een meester in t maken

76

-ocr page 93-

van houtskoolteekeningen , die juist voor brcecle schetsen zulk een ruim en heerlijk veld openen. Geen vlugger en beter middel dan de Iiicliti2;e en mollige houtskool

O O

om op de maagdelijke vlakte, in brecdc massa\'s licht en bruin . het visioen zijner verbeelding over te brengen. Sedert men het middel heeft uitgevonden om houtskool zoodanig op het papier te doen hechten, dat zij onuitwischbaar wordt , heeft menig kunstenaar een mild gebruik daarvan gemaakt. Geene stof, die gemakkelijker te verwerken en zachter is; die beter geschikt is om indrukken, opwellende gedachten en effecten snel op papier te brengen, dan de breede houtskool met haar zilvergrijze tint. Zwart krijt en potlood zijn veel weerbarstiger, zij weerstaan herhaalde pogingen om ze weer van het papier te doen verdwijnen, wanneer men daarmede te donkere tinten heeft aangebracht; houtskool daarentegen geeft bij een zachten druk haar donkerste linten , en vliegt van t papier als men slechts even klopt of blaast.

Rochussen kent al de geheimen van dit buigzaam hulpmiddel en weet er verrassende resultaten mee te verkrijgen. Men herinnere zich slechts »eene lezing onder Karei den Groote « Melis Stoke en »0p het Slagveldquot;. In het bijzonder de twee eerstgenoemde kapitale teekeningen , die het eenig en nimmer te hoog

77

-ocr page 94-

gewaardeerd talent van groepeeren, de zeldzame kennis van zeden, gewoonten en kleederdracht, de studie en verscheidenheid der gelaatsuitdrukking zoo in alle opzichten kenschetsen.

Rochussen is daarbij evenzeer bibliophile als kunstenaar. Ik herinner mij nog, hoe een tiental jaren geleden Rochussen, Sain Verveer en mijn persoon, langs de boekenstalletjes der voormalige Botermarkt drentelende, de eerste onmiddellijk aan \'t snuffelen ging, of misschien onder al dien rommel met wat goeds of belangwekkends voor hem kon wezen. Dat teekent den boekenliefhebber.

Dat Rochussen een van Sam Verveer\'s beste vrienden was , bewijst dat hij van vroolijkheid hield. Dertig , veertig jaar geleden waren de schilders veel vroolijker en geestiger dan tegenwoordig. Aan kleeding en voorkomen herkende men hen toen reeds op straat. Zij schilderden trouwens ook zon en licht , terwijl de tegenwoordige mannen van het penscel bij voorkeur de natuur weergeven als haar t weenen nader dan t lachen staat. Nog altijd zijn onder de jongeren tal van vermakelijke avonturen en luimige tooneelen uit dien goeden vroolijken tijd in omloop. Vraagt men naar de helden of aanleggers dier kostelijke grappen, dan zijn het gemeenlijk Rochussen en Sam Verveer,

78

-ocr page 95-

die de ziel der toenmalige Haagsche schildersbent waren. Onuitputtelijk zijn de verhalen. waaruit het vernuft en de goede luim van Rochussen zou ruimschoots blijken. Uiterst gevat in het antwoorden, met hot zeldzaam talent begaafd om een ieders voorkomen, stem en houding na te bootsen, steeds nieuwe grappen verzinnende , was Rochussen onder al zijne levenslustige gildebroeders zeker de meest gezochte, de uitstekendste. Al werden er bovendien ook de onbetaalbaarste grappen uitgehaald, zij waren en bleven slechts eene verpoozing na degelijke studie. De cyclus van Ro-chussen\'s werken bewijst het. De veelbegaafde kunstenaar, die in 18lö te Rotterdam geboren werd, was leerling van Nuijen en Waldorp. Oorspronkelijk bestemden zijne ouders hem voor den handel. zoodal hij eerst op twee-en-twintig-jarigcn leeftijd, na zes jaar lang op het kantoor te hebben doorgebracht, het schilders-atelier betrad. Rochussen heeft Europa doorkruist en met zijne opmerkingsgave daar natuurlijk velerlei stof voor zijn kunst opgedaan. Steeds gaat hij voort met den interest van zijn kapitaal wijd en zijd te verspreiden, en al moge het haar vergrijsd zijn, geest en hart blijven even jong en frisch als zijne geestdrift voor het schoone en de lust in het voortbrengen van kunstwerken.

79

-ocr page 96-

Springer,

die met Rochussen zit te praten, is door zijne gezetheid en kalmte \'t contrast van zijn naam. Zijne kunst is niet overweldigend en aangrijpend als een koor van Wagner of een tooneel uit Shakespeare\'s drama; zij is lieflijk en harmonieus als een lied van Kücken , uitvoerig en boeiend als eene beschrijving van Dickens. Zoo men wil is het eene burgerlijke kunst, die zich er toe bepaalt. de getrouwe afbeelding, het w elgelijkend portret van het dorp onzer inwoning of de stad onzer geboorte te conterfeiten; maar juist omdat zij onder een ieders hereik blijft, is zij in hooge mate populair.

Honderden en duizenden herkennen in de voorstelling van het Stadhuis te Alkmaar, een buurtje te Hoorn. Neurenberg of het raadhuis te Paderborn, het huis dat zij bewonen, de buurt hunner vrienden , de heerlijke plek, waar zij genotvolle oogenblikken doorbrachten. Aan dat feest der oogen ontbreekt niets; alles is met bewonderenswaardige nauwgezetheid weérgegeven. — \'t Schijnt ons alleen nu schilderachtiger toe, dan we het in de werkelijkheid vonden. Dat is het geheim van den kunstenaar, die het juiste oogenblik gekozen heeft.

80

-ocr page 97-

waarop liet stadsgezicht zicli liet schoonste voordeed . en die daarenboven het pittoreske sterk weet te doen spreken. Men herinnere zich o. a. het stadhuis te Paderborn, een van de m. i. voortreffelijkste schilderijen, die Springer gewrocht heeft. Met eene vaardigheid , die ii doet vermoeden , dal de schilder zijn penseel als eene schrijfpen hanteert. is dit rijke stadsgezicht in al zijne bijzonderheden op het doek gebracht, bijna had ik gezegd: geschreven.

Springer staat derhalve in zijne opvatting lijnrecht tegenover de zoogenaamde impressionisten, flij behoort tot die kunstenaars. die meenen dat decoratie-sclnlder-werk des avonds op grooten afstand en eene schilderij op doek of paneel meer van nabij bezien moet worden. Als het schilderachtige van een dorps- of stadsgezicht hem treft en hij er zich toe zet, daarvan de getrouwe afbeelding te maken. dan behoort z. i. de aanschouwer niet naar de bedoeling van den kunstenaar te raden. maar heeft men het recht dezelfde duidelijkheid en nauwkeurigheid als in de natuur zelve te verlangen. Uit Springer s werk spreekt die meening volkomen. Van raadsels en logogrvphen met pensee! of potlood is hij een vijand.

Men ziet het uit de correcte lijnen der gebouwen . dat er bouwmeestersbloed door de aderen van dezen schilder

6

81

-ocr page 98-

gewaardeerd talent van groepeeren, de zeldzame kennis van zeden, gewoonten en kleederdracht, de studie en verscheidenheid der gelaatsuitdrukking zoo in alle opzichten kenschetsen.

Uochussen is daarbij evenzeer bibliophile als kunstenaar. Ik herinner mij nog, hoe een tiental jaren geleden Rochussen, Sam Verveer en mijn persoon, langs de boekenstalletjes der voormalige Botermarkt drentelende, de eerste onmiddellijk aan \'t snull\'elen ging, of misschien onder al dien rommel niet wat goeds of belangwekkends voor hem kon wezen. Dat teekent den boekenliefhebber.

Dat Rochussen een van Sam Verveer\'s beste vrienden was, bewijst dat hij van vroolijkheid hield. Dertig , veertig jaar geleden waren de schilders veel vroolijker en geestiger dan tegenwoordig. Aan kleeding en voorkomen herkende men hen toen reeds op straat. Zij schilderden trouwens ook zon en licht , terwijl de tegenwoordige mannen van het penseel bij voorkeur de natuur weergeven als haar t weenen nader dan \'t lachen staat. Nog altijd zijn onder de jongeren lal van vermakelijke avonturen en luimige tooneelen uit dien goeden vroolijken tijd m omloop. Vraagt men naar de helden of aanleggers dier kostelijke grappen, dan zijn het gemeenlijk Rochussen en Sam Verveer,

78

-ocr page 99-

die de ziel der toenmalige Haagsche schildersbent waren. Onuitputtelijk zijn de verhalen. waaruit het vernuft en de goede luim van Rochussen zoo ruimschoots blijken. Uiterst gevat in hot antwoorden, met het zeldzaam talent begaafd om een ieders voorkomen, stem en houding na te bootsen, steeds nieuwe grappen verzinnende , was Rochussen onder al zijne levenslustige gildebroeders zeker de meest gezochte, de uitstekendste. Al werden er bovendien ook de onbetaalbaarste grappen uitgehaald. zij waren en bleven slechts eene verpoozing na degelijke studie. De cyclus van Ro-chussen\'s werken bewijst het. Dc veelbegaafde kunstenaar, die in 1815 te Rotterdam geboren werd, was leerling van Nuijen en Waldorp. Oorspronkelijk bestemden zijne ouders hem voor den handel, zoodat hij eerst op twee-en-twintig-jarigen leeftijd, na zes jaar lang op het kantoor te hebben doorgebracht, het schilders-atelier betrad. Rochussen heeft Europa doorkruist en met zijne opmerkingsgave daar natuurlijk velerlei stof voor zijn kunst opgedaan. Steeds gaat hij voort met den interest van zijn kapitaal wijd en zijd te verspreiden, en al moge het haar vergrijsd zijn, geest en hart blijven even jong en frisch als zijne geestdrift voor het schoone en de lust m het voortbrengen van kunstwerken.

79

-ocr page 100-

Springer,

die met Rochussen zit tc pralen, is door zijne gezetheid en kalmte quot;t contrast van zijn naam. Zijne kunst is niet overweldigend en aangrijpend als een koor van Wagner of een tooneel uit Shakespeare\'s drama; zij is lieflijk en harmonieus als een lied van Kücken , uitvoerig en boeiend als eene beschrijving van Dickens. Zoo men wil is het eene burgerlijke kunst, die zich er toe bepaalt. de getrouwe afbeelding, het welgelijkend portret van het dorp onzer inwoning of de stad onzer geboorte te conterfeiten; maar juist omdat zij onder een ieders bereik blijft, is zij in hooge mate populair.

Honderden en duizenden herkennen in de voorstelling van bet Stadhuis te Alkmaar, een buurtje te Hoorn, Neurenberg of het raadhuis te Paderborn, het huis dat zij bewonen, de buurt hunner vrienden, de heerlijke plek, waar zij genotvolle oogenblikken doorbrachten. Aan dat feest der oogen ontbreekt niets; alles is met bewonderenswaardige nauwgezetheid weérgegeven. — t Schijnt ons alleen nu schilderachtiger toe, dan we het in de werkelijkheid vonden. Dat is het geheim van den kunstenaar, die het juiste oogenblik gekozen heeft,

80

-ocr page 101-

waarop het stadsgezicht zich het schoonste voordeed , en die daarenboven het pittoreske sterk weet te doen spreken. Men herinnere zich o. a. liet stadhuis te Paderborn. een van de m. i. voortrellelijkste schilderijen, die Springer gewrocht heeft. Met eene vaardigheid , die u doet vermoeden, dat de schilder zijn penseel als eene schrijfpen hanteert, is dit rijke stadsgezicht in al zijne bijzonderheden op het doek gebracht, bijna had ik gezegd; geschreven.

Springer slaat derhalve in zijne opvatting lijnrecht tegenover de zoogenaamde impressionisten. Hij behoort tot die kunstenaars. die meenen dat decoratie-schilderwerk des avonds op grooten afstand en eene schilderij op doek of paneel meer van nabij bezien moet worden. Als het schilderachtige van een dorps- of stadsgezicht hem treft en hij er zich toe zet, daarvan de getrouwe afbeelding te maken. dan behoort z. i. de aanschouwer niet naar de bedoelins; van den kun-stenaar te raden, maar heeft men het recht dezelfde duidelijkheid en nauwkeurigheid als in de natuur zelve te verlangen. Uit Springer s werk spreekt die meening volkomen. Van raadsels en logogrvphen met penseel of potlood is hij een vijand.

Men ziet het uit de correcte lijnen der gebouwen . dat er bouwmeestersbloed door de aderen van dezen schilder

6

SI

-ocr page 102-

stroomt, en dat hij met grootcr kennis en conscientic dan velen zijner vakgenooten de arcliitectonisclie schoonheid der gebouwen doet uitkomen.

Daarbij bevolkt Springer zijne zonnige straten, grachten en pleinen met eene reeks aardige liguren. Juist die stoffage vol verscheidenheid , altijd met smaak en vernuft bijeengebracht. schenkt groote levendigheid aan zijne schilderijen. en de leek, die eerst op eenigen afstand hot geheel, het stadsgezicht heeft aanschouwd, treedt met vernieuwde belangstelling naderbij om zich in al het mooie bijwerk te vermeien. Daarvoor behoeft Springer het talent van anderen niet te borgen, en met dezelfde bekwaamheid als hij de pittoreske gebouwen van Holland en Duitsch-land afbeeldt, brengt hij den Noordholiandschen boer of Westfaalschen landman ten tooneele.

Gemeenlijk laat Springer over zijne straten en grachten een vroolijk zonnetje schijnen, dat de teekenachtige gevels des te meer uitkomen, het groen der boomen tintelen doel, en het licht en bruin des te verrassender maakt. Zoo herinnert men zich ongetw ijfeld zijne stadsgezichten van Amsterdam. van de breede grachten der hoofdstad, gestoffeerd met figuren uit de i7e eeuw en zoo levendig, tintelend en bezield . als men zich de liere Amstelstad van destijds denken kan.

82

-ocr page 103-

\\: el wonder, dat een jongman van aanleg, !,e Amsterdam geboren, zich aangetrokken gevoelde door het uitnemend schilderachtige van de stadsgezichten zijner geboorteplaats, door de typische woonhuizen en de geestige stoiïage, de nevelige luchten en het water met zijne schepen. Motieven tot in het oneindige biedt Amsterdam daartoe aan en Springer heeft het zijne er toe bijgedragen om de pittoreske hoofdstad in het buitenland te doen waardeeren. Op bijna iedere tentoonstelling is een proeve zijner kunst. en do llefliob-bers betwisten elkaar zijne schilderijen met zulk een vuur, dat dezen kunstenaar steeds voor twee , drie jaren doeken besteld zijn. Van het buitenland is het vooral Duitschland , dat in zijne voornaamste kabinetten werken van Springer bezit.

Ofschoon Springer een leerling van den stadsgezicht-schilder Karssen is, vindt men niets van de opvatting van dezen laatste in Springer s kunst terug. Als zelfstandig kunstenaar heeft deze zijn eigen weg gebaand. Hü heeft zelfs — hetgeen onder schilders eene bijzonderheid mag heeten — zijn eigen huis gebouwd. Toen ik Springer onlangs in zijne w oning, Vondelskade 1 41 , bezocht om den kunstenaar eens in zijne werkplaats te ontmoeten, vernam ik dit toevallig.

Gelijk Springer daar voor zijn ezel zat, in een net,

83

-ocr page 104-

ruim vertrek. met eenige uitvoerige studiën aan den wand en een paar antieke meubelen versierd, was de omgeving geheel in overeenstemming met den een-voudigen kunstenaar en zijne smaakvolle kunst. Even ordelijk en net als schilder en werkplaats waren, is ook zijn penseel. Kalmte en opgeruimdheid spreken uit het werk en den kunstenaar. Byron s hartstochtelijke poëzie heeft hier nimmer den drempel overschreden , maar Poot\'s gedichten en De Bull\'s binnenhuisjes kunnen er inheemsch zijn.

Springer teekent in waterverf zijne studiën naar de natuur. Daarnaar schildert hij zijne doeken ; nu en dan ziet men ook van zijne hand teekeningen in sap-verf en in houtskool met zulk eene virtuositeit uitgevoerd , dat men ook daarin den vaardigen meester herkent. Zulk eene vruchtbaarheid is alleen verklaarbaar door groote vlijt en liefde voor zijne kunst, en evenals Thomas a Kempis slechts rust vond

in een hoedje ,

met zijn boekje ,

kan men aannemen, dat Springer in zijn rustig atelier aan de vriendelijke Vondelskade de aangenaamste uren van zijn leven doorbrengt.

Achter dat groepje zit

84

-ocr page 105-

J. Stroebei,

de binnenhuis-schilder, met eenige andere kunstenaars druk te praten. Aan zijne elegante figuur en de zorg, die hij aan zijn toilet besteedt, zou men afleiden dat hij in zijne jeugd de jeune-premier van het schilderskorps was. Stroebei behoorde tot die groep aangename , vroolijke schilders. van welke Rochussen, Sam Verveer, H. van Hove, P. Vertin en anderen de trouwe leden waren. Bij den ouden heer li. J. van Hove leerde Stroebei de eerste gronden, doch weldra kwam hij onder leiding van Huibert van Hove, die destijds deze zelfde groote zaal van »Pulchri Studioquot; tot atelier had ingericht. Daar schilderde Stroebei binnenhuizen uit de 17e eeuw, curieuse doorkijken, waar de koude dagtoon van den voorgrond eene pikante tegenstelling met den tintelenden zonneschijn in het verschiet vormt.

Huib van Hove had het in die binnenhuizen ver gebracht, en waren zijne meeste schilderijen niet door het zoogenaamd wglaceerenquot; (eene doorschijnende kleur met veel olie dun over \'t geschilderde uitstrijken) en het misbruik van ondeugdzame verwen bedorven. dan zou men nu nog die zeldzame uitvoerigheid en dat mooi licht en bruin bewonderen.

85

-ocr page 106-

Toen Stroebei later op zich zelf stond, heeft hij , ofschoon hetzelfde genre blijvende beoefenen, het programma zeer uitgebreid. Zoo is hij er verwonderlijk goed in geslaagd om het schilderachtig elfect van den zonneschijn in een vertrek allerverrassendst weer te geven. Wie eene schilderij aan Stroebei bestelt, bedingt er dan ook vooral een «zonnetje \' bij.

Kon onze Samuel van Hoogstraten nog eens uit het graf verrijzen, hij zou gewis Stroebcl aan zijn hart drukken. En toch , ondanks de gedeeltelijke navolging van het genre. dat onze oud-Hollandsche virtuoos zoo voortrelfelijk behandelde, is Stroebei in vele opzichten oorspronkelijk. Het pleit voor de schranderheid en tevens voor de bescheidenheid van den kunstenaar , dat zijne doeken gemeenlijk den titel dragen van: «Voorportaal in de 17e eeuwquot;. Immers de figuren zijn hier bijzaak en vervullen zelden groo-tere rol dan de zwijgende personen ten tooneele. Daarin ligt ook geenszins de kracht van dezen schilder, maar wel in het weergeven van het lichteH\'ect in al zijne phasen, de verscheidenheid van tonen in gang en portaal. Dit is het doel van den kunstenaar , en hierin slaagt hij gemeenlijk uitmuntend. Geeft hij ons Regentenkamers te aanschouwen , dan weet hij de kloeke mannenkoppen zoo fiksch en breed te toetsen, dat

86

-ocr page 107-

meii iiem nu en dan een naneef van Hendrik de Keyzer zou willen noemen. Een zijner belangrijkste schilderijen, die hem op de tentoonstelling van Arti in 1877 de Koninklijke medaille deed verwerven , is : » V o n d e 1 voor de b u rge mees t ere n vanAmsterdamquot;, en voorts » De R egentenkamer in de zeventiende eeuw quot;, in het bezit van den heer L. V. Ledeboer, te Rotterdam.

Toen Stroebei eens met Sam Verveer naar eene tentoonstelling te Gent reisde, hadden zij daar in het liotel een vermakelijk avontuurtje, dat mij nu voor den geest komt. Onderweg hadden zij een bekende uit den Haag ontmoet . die zich bij hen aangesloten had. ïoen zij \'s morgens aan \'t ontbijt kwamen, vertelde Sam op de smakelijkste wijze der wereld, dat hij al vroeg door een zacht tikje aan zijne deur wakker was geworden, en op zijne vraag: wie daar was ? met een allerliefst stemmetje had hooren antwoorden; )gt;La blanchisseuse , monsieur quot;. —Toen was Sam gauw opgestaan en had daar het liefste en aardigste wasch-meisje voor zich gezien , dat ooit hare blanke armen aan ( zeepsop had overgeleverd. De kennis had met stralende oogen geluisterd en toen begeerlijk gevraagd ; of zij den volgenden morgen wéér zou komen ? Dat dacht Sam wel.

Den volgenden morgen zeer vroeg wordt er inder-

87

-ocr page 108-

daad aan de deur van den »kennis geklopt. Deze scheen er op verdacht te zijn, en antwoordde vlug : «Qui la?quot; — »La blanchisseuse, monsieur!quot;

«Je viens immédiatement, belle enfant!quot; luidt het teeder gefluisterd antwoord. Snel trekt de kennis een enkel kleedingstuk aan, ontsluit in een oogwenk de deur en — staat tegenover Sam Verveer in nachttoilet , die hem allerhartelijkst uitlacht.

Stroebei is zeer muziekaal en evenals vroeger Verveer en Vertin een steunpilaar van de zangvereeniging Cecilia, waartoe hij reeds meer dan 30 jaren behoort.

P. Vertin,

eene korte dikke gestalte, vriend en tijdgenoot van Stroebei, Verveer en Rochussen. was, evenals Verveer, leerling van den ouden heer B. J. van Hove, den deken der Haagsche schilders, die op 3 November 1880 , in den hoogen leeftijd van 90 jaren overleden is. Vertin is het genre van zijn meester blijven beoefenen , en schildert vaderlandsche stadsgezichten, met allerlei bijwerk gestoffeerd, dat soms door Rochussen daarop gebracht wordt. Een natuurlijke toon is daarin de hoofdverdienste. Vroeger was Vertin bij de vermakelijke voordracht der Tiroolsche zangers en

88

-ocr page 109-

andere opvoeringen de onmisbare metgezel van Sam Verveer.

De oude heer B. J. van Hove, die eerst kort voor zijn dood eervol ontslagen werd als decoratie-schilder van den Koninklijken Nederlandschen Schouwburg alhier. was een der oprichters van Pulchri. Tal van schoone decors zijn niet alleen door hem voor Opera en Neder-landsch Tooneel geschilderd; maar in dien tusschentijd vond de ijverige man nog gelegenheid, vaderlandsche stadsgezichten te schilderen.

Zijn zoon, Johannes Hubertus van Hove, leerling van zijn vader, van zijn broeder H. van Hove en van Ch. Comte, debuteerde als houtgraveur onder leiding van Henri Brown , ging later schilderen en wisselt nu het maken van tooneel-decors met het penseelen van genrestukjes af. Eene »huwe 1 ijksp 1 ech t igheid in het Haagsch stadhuisquot;, ter jongste Arti-tentoon-stelling, is een gelukkig specimen zijner opvatting. De decors van de opera\'s Hamlet, Aïda en Carmen zijn insgelijks van zijne hand.

In zijne nabijheid bevinden zich de heeren

J. Gr. Vogel, W. en J, P, van Deventer.

Frederik de Groote zou de beide eersten , om hunne

89

-ocr page 110-

leuylo. ongetwijfeld in zijn regiment grenadiers ingelijfd hebben.

Vogel s «Geldersche heiden waarvan de Rijksverzameling op het paviljoen te Haarlem een uitmuntend specimen bezit, doen zijn kunstenaarsnaam zeker het meest eer aan. In het schilderen dier heuvelaelitige gronden, van het blonde zand tegen de paarseh-bruinaehtige tinten der heide, is hij bijzonder gelukkig. Een enkele maal behandelde hij met gunstigen uitslag een Zwitsersch motief, uit het rijk gevuld schetsboek op een zijner uitgebreide tochten door Zwitserland getrokken. Niets verraadt in opvatting of uitvoering, dat Vogel een leerling van Schelfhout is, in wiens atelier hij eenige j. m doorbracht.

Als voorzit, • van Pulchri Studio, werd Vogel in 1873 lid der \' Nederlandsche Commissie ter Wereldtentoonstelling te Weenen. en trad daar zoo kloek en vastberaden op, dat aan zijne geestkracht en volharding voor een deel het welslagen onzer kunstafdeeling aldaar te danken was. Zoo n Vogel in de hand, zei Verveer, was beter dan tien in de lucht

De gebroeders Van Deventer hebben beiden hunne opleiding genoten bij hun oom Van de Sande Bak-huijzen. Doch evenmin als Vogel zijn zij navolgers van hun meester geworden.

90

-ocr page 111-

VV. Van Deventer heeft het strand, de zee, en vooral de rivier in hunne tallooze verscheidenheid van kleur en tinten., in hun geestig spel van licht en bruin, in hun vrede en opstand, tot zijne studie gekozen. Vooral het IJ, tijdens Van Deventer te Amsterdam woonde. heeft hem tal van bevallige motieven doen vinden, waarvan de aangename loon en uitvoerige behandeling de hoofdverdienste uitmaken.

Zijn broeder, J. F. Van Deventer, schildert bij voorkeur het landschap met vee. Moderner in zijne opvatting dan Willem Van Deventer , heeft hij zekere eenheid van richting met Julius Bakhuijzen gemeen.

J. Van Deventer weet nu en dan den indruk der natuur forsch en krachtig weer te geven ; een zijner best geslaagde werken was m. i. «Wolfhczen bij avondstondquot;, op de Tentoonstelling te Rotterdam van \'1879 . waarin boompartijen en grond , reeds in schaduw gehuld. de pikante tegenstelling vormden met het be-tooverend kleurenspel van de ter kimme neigende zon. De omtrekken in de schilderijen van J. Van Deventer zijn dikwerf wat te vaag en onbestemd, hetgeen aan het juist uitdrukken van het karakter der voorwerpen schaadt.

In zijne nabijheid bevindt zich

91

-ocr page 112-

Jakob Maris,

wiens dikte en breedte minder in \'t oog zouden vallen. als zij die niet met zijne kortheid moesten doelen. Zijne lange, achter de ooren gestreken haren, geven hem min of meer het voorkomen van een Diiitschen componist. Maris zou men den apostel der nieuwe richting kunnen noemen. Eerst leerling van Stroebei en Huib Van Hove, heeft hij later de Antwerpsche academie bezocht, om vervolgens te Parijs onder Hébert en later op zich zelf, te schilderen en te studeeren. en door de Commune op de vlucht gedreven, zich wederom te \'s Gravenhage, zijne geboorteplaats, te vestigen.

Toen Jakob Maris als een jongen van zeventien jaar zijn eerste schilderijtje een beschermer kwam aanbieden , schonk deze hem daarvoor — een stropdas. De jonge schilder was verbaasd en teleurgesteld. Moest hij het zinnebeeldig opnemen en bedoelde de Maecenas er mede, dat hij zijn palet wel aan de wilgen kon hangen? Toen hij met zijn stropdas thuis kwam, maakte men het den armen jongen duidelijk, dat de gierigheid van den Maecenas de meeste schuld aan t dwaze geschenk had. Hij troostte zich, en toen zijne moeder van de afschuwelijke stropdas een mooi los dasje voor

92

-ocr page 113-

hein gemaakt had, was hij tevreden. Weinig dacht hij toen, dat zijne doeken later in Engeland en Frankrijk tegen hooge sommen zouden verkocht worden.

Mans heeft zich vereenzelvigd met de opvatting van Dupré, Corot , Rousseau en andere Fransche schilders, zonder daarom hun slaafsche navolger te worden. In plaats van de natuur weer te geven in al hare détails en uitvoerigheid, gelijk zij zich aan den gewonen mensch voordoet, aanschouwen zij haar als \'t ware met een half gesloten oog, in groote massa. Deze richting zet zich niet neder om eerst een getrouw beeld van dit of dat onderwerp te schilderen, maar zij wil alleen den indruk weergeven, dien een of ander natuurtafereel op haar kunstenaarsgemoed gemaakt heeft. Daarom verwaarloost zij desnoods alle détails, om het visioen van kleur en toon, dat haar getrollen heeft, in al zijn geur en glans, in al zijne diepte en intensiteit terug te geven.

Uit dat oogpunt beschouwe men de opvatting van Jakob Maris. Aldus beoordeele men b. v. zijne stadsgezichten van Schiedam en Amsterdam. Wie daarin een getrouw portret wilde zoeken, zoude zich zeer teleurgesteld zien. Maris heeft een gedicht van toon en kleur willen tooveren. Het licht en bruin, de stemming van het geheel heeft hem in de natuur getrolfen,

93

-ocr page 114-

en lüj vertolkt dien indruk op magistrale wijze. Van nabij bespeurt men ternauwernood lijnen of vormen; het is een visioen van den kunstenaar. Niet de natuur stelt Maris ons voor, maar eene natuur, zooals hij die in zich opgenomen en verwerkt heeft.

Wij hebben niet, evenals de vliegen, oogen, waarmede wij op lietzelfde oogenblik naar alle kanten kunnen zien, om de duizenderlei bijzonderheden van een tooneel met golijke belangstellnig te beschouwen,. Zoo ook redeneeren de impressionisten en verwijderen al t overtollige van de plek die lien bekoort, zoodat al het omringende niet veel meer wordt dan een accompagnement, een «solo mil Brummstimmen\'. De impressionist zoekt de natuur in haar grootsten eenvoud te geven ; maar dat boekje , dat simpele plekje , wenscht hij dat ons clan ook in de stemming brenge, waarin hij zelf verkeerde. Hij wil, gelijk Lagenevais, in zijn salon van 1875, in de Revue des deux mondes, zoo sierlijk en onvertaalbaar zegt; »11 veut étudier la moiteur de sa peau, Ie duvet de son épidemiequot;; minder haar structure wil hij teruggeven dan wel hare carnation, «son parfum, sa physionomie, als \'t ware hare stolTelijke ziel.quot;

Ongetwijfeld zou grootere nauwgezetheid in den vorm , keuriger uitvoerigheid en scherper aanduiding

94

-ocr page 115-

der omtrekken en ondcrdeelon den sclioonen droom van toon en kleur gedeeltelijk doen verloren gaan. Want zoodra de impressionist liiertoe overging, zou zijne creatie, evenals een of ander droomgezicht hij l ontwaken , verdwijnen.

Dit is, naar mijne meening, liet groote verschil in opvatting tusschen de voorstanders der impressie, de zoogenaamde grijze school, en de partijgangers der oudere richting, die met Cherhuliez blijven volhouden, dat de leek volkomen ongevoelig is voor de bekoorlijkheden van het geheimzinnige en de verlokkingen van het onbestemde, onbegrijpelijke en onafgewerkte. De leek wil niet begrijpen: «dat eene schets belangwekkender is dan eene schilderij.

In de kunst is echter m. i. plaats voor alle richtingen; evenals in den hemel vele woningen zijn, zoo vindt men ook in het rijk der kunst verscheidene wegen, die elk hun eigenaardig schoon bezitten.

De zwakke zijde der nieuwe richting is vooral het verwaarloozen van den juisten vorm. Kleur en loon, de stemming van het geheel, het staat bij haar zóó hoog aangeschreven, dat zij er den omtrek, de studie van den vorm om verzuimt.

Jakob Maris kent echter ook den vorm terdege; zijn genre is zeer uitgebreid, want nu eens biedt hij

-ocr page 116-

ons een stadsgezicht, dan weder eene vrouwen-figuur of een kindje, straks weder een strand aan, en telkens treft u de kracht en harmonie zijner opvatting.

Onder hen, die deze richting volgen. behoort ook zijn broeder

Willem Maris,

die meer uitsluitend het Hollandsch landschap met vee tot zijne studie gekozen heeft.

Willem Maris is een meester in het uitdrukken van de stemming der natuur. In zijne doeken is inderdaad ruimte en atmosfeer, afstand en diepte; men gevoelt er zich buiten , ademt er als t ware de frissche lucht in . en vermeit zich in het wazig verschiet. Het vee graast ver in de weide, en op zekeren afstand wordt de illusie der werkelijkheid verrassend. Zoodra men echter nader treedt, dan blijkt alles er nog uit te zien als de schepping op den vierden of vijfden dag, en laat ook de nauwkeurigheid der vormen dikwerf te wenschen over.

De avond van een warmen zomerdag, waarop de droomerige koeien onbewegelijk aan den waterkant peinzen, en de heete lucht drukt, wordt voortreffelijk door hem weergegeven. Hij brengt \'t rund onder het

9G

-ocr page 117-

geboomte, en weet liet groen zoo sappig te schilderen en den toon van het geheel zoo juist te vatten, dat men zijne impressie der natuur bewondert.

Grijze lachten schildert W. Maris bij voorkeur; een zonnetje op zijne doeken is even zeldzaam als een gulle lach op t gelaat van Thorbecke was.

Vooral met één motief heeft Willem Maris lauweren behaald, en wel met zijne eendjes. die hij verwonderlijk fraai weet te schilderen. Nu eens komen die vlugge diertjes tegen het geheimzinnig lommer uit; dan weder dartelen en schommelen zij aan den rand van een kroozig slootje.

De aquarellen van Maris zijn gezocht en even krachtig en bewonderenswaardig van diepte als zijne schilderijen.

Die zelfde richting volgt

A. Mauve,

naar wiens opvatting men niet licht zou vermoeden r dat hij leerling van P. F. Van Os en W. Verschuur geweest is. Vroeger schilderde hij dikwerf met Bilclers zamen, en menig doek is door beider hand geteekend.

Schapen en heide zijn in den laatsten tijd dikwerf 97

-ocr page 118-

Mauves licvelingsmotievcn. Gelijk liij zijne kudde schapen aan den oever der heek laat weiden. geeft Mauve van ons duinlandschap een beeld vol natuur-waarheid en bekoorlijkheid. Er is diepte en ruimte in zijne schilderijen; de plannen schuiven voortrelTelijk achter elkaar, en de kalmte en rust der eigenaardige streek wordt uitnemend door hem uitgedrukt. Een andermaal grazen de schapen langs de helling van den duinheuvel en is \'t alsof men er de frissche lucht inademt, liet zonnetje, dat hij laat schijnen, is soms wat flets, de toon van het geheel echter hijzonder fijn.

Ook in den winter brengt Mauve ons op de heide en vertolkt hare onafzienbare ruimte en kille leegte. In de stallen zoekt hij het pikant effect, en weet van een invallend licht een heerlijk doek te maken-

Di •ie, vier doeken staan op zijn eenvoudig atelier naast en achter elkaar. Ginds eene kudde schapen, waarboven zich eene dunne, ijle lucht welft; naderbij een helder, zonnig duingezicht met paard en kar; verder ploegende paarden in schaduw niet eene lucht vol werking, en daarachter koeien onder \'t groen.

Nog twee zeer verdienstelijke impressionisten zijn de heeren

98

-ocr page 119-

P. J. Du Chattel en Th. D e Böck.

Mij trekken de aquarellen van Du Chattel dikwerf nog meer aan dan zijne scluldenjen. Het schetsachtige der schilderij, waardoor de omtrekken dikwerf te vaag en onbestemd en de massa\'s te weinig gedetailleerd blijven, is in ecne teekening geen bezwaar. Soms doen de schilderijen dezer beide talenlvolle kunstenaren wel eens aan Cherbuliez\'s woorden denken: «Zulk een impressionist is iemand, die zich niet bekommert om de behoefte, welke de leek heeft. om te vatten wat men hem voorhoudt of om zijn afkeer van raadsels en hieroglyphen.

Maar wanneer Du Chattel, zooals op de jongste tentoonstelling van teekeningen der Hollandsche Tee-kenmaatschappij. op een vel papier zulk eene diepte en ruimte weet te tooveren, de fijn blauwe lucht in den gladden waterspiegel doet weerkaatsen, dnn is het enthusiasme met zijne groote gaven gewettigd.

Een prachtig effect der warme avondzon en de werking eener betrokken lucht, die aan den horizon in een heerlijke lichtmassa overgaat. deden daarbij Du Chattel als een kunstenaar vol diep gevoel waar-deeren.

Van den heer Th. De Böck bevatte de tentoonstelling lt;K)

-ocr page 120-

te \'s Gravenhage in 1878 en die te Rotterdam in 1879 eene scliilderij vol talent. Het eerste gatquot; de lente in al luire frischheid en zonnigheid ; liet tweede deed, zonder eenige gezochtheid, de natuur in al hare ruimte en diepte uitkomen. Wanneer De Book\'s kennis en studie van den vorm met zijn uitmuntend gevoel voor kleur meer gelijken tred zal gaan houden, zal hij zeker een der eersten onder onze landschapschilders worden.

Die zelfde opvatting zijn de heeren

P. P. Ter Meulen, J. Neuhuys, M. Boks en Tony OfFermans

toegedaan.

Ter Meulen is nog een leerling geweest van den dierenschilder Van de Sandc Bakhuyzen. Na eene poos het atelier bezocht te hebben, liet hij echter in 1861 de kunst varen om zich aan de studie der letteren te wijden, waarin hij het tot candidaat bracht. Doch steeds bleef het bij hem : entre ces deux mon coeur balance, en — de weegschaal ging op nieuw ten voor-deele van de kunst over. die hij in 1870 weder opvatte en tot heden trouw gebleven is.

Met zijn penseel toont hij een begaafd volgeling

100

-ocr page 121-

der nieuwe richting te zijn; de licht- en schaduwzijde daarvan vindt men in zijne heiden met schapen terug; met zijne pen, die hij kloek hanteert, heeft hij in een paar artikelen in De Gids de roeping der kunst gekenschetst.

Ook de heer J. Neuhuys behoort met hart en ziel tot de zoogenaamde «grijze school . De stemming der natuur weet de heer Neuhuys soms voortreffelijk wéér te geven; de «regenbuiquot;, ter Haagsche tentoonstelling van \'1878, was daarvan een welsprekend bewijs.

Tony Offermans is een leerling van Blommers, en ofschoon zijne eerste proeven deden vermoeden, dat hij aan het figuur den voorrang zou verleenen, heeft hij zich in den laatsten tijd meer aan het landschap gewijd. Zijn «Dorpstimmermanquot; op de Haagsche tentoonstelling van 1878, was een goede intree: een natuurlijke toon en een aardig lichtelfect maakten er de verdienste van uit. Tony Offermans is daarbij de gezelligheid in persoon; geestig en vol aardige invallen, in hooge mate muziekaal, gelijk het den zoon van mevrouw Offennans-Van Hove betaamt, wordt zijn gezelschap zeer gewaardeerd.

In het schilderen van den lijnen duingrond met enkele boomen heeft de heer Boks menigmaal een allergeluk-

10 I

-ocr page 122-

kigst motief gevonden. Ofschoon leerling van den landschapschilder Van Borselen, helt zijne opvatting meer naar de nieuwere school over.

Boks is echter geenszins een slaafsch navolger, maar geeft de natuur op zijne wijze weer. Op verschillende tentoonstellingen hebben de duinlandschappen van Boks door hunne waarheid en natuurlijkheid de welverdiende aandacht getrokken.

Julius van de Sande Bakhuyzen

zoon van den bekenden dierenschilder, in voorkomen en houding de dorpseenvoud zelf, kan gerust met Musset zeggen : Je bois dans mon verre. Door zijn streng, onvermoeid studeeren der werkelijkheid, toont hij de degelijkheid zijner opvatting en behoudt zijne zelfstandigheid. Dat onafgebroken raadplegen der groote leidsvrouw geeft steeds nieuwe veerkracht aan zijn talent. Bakhuyzen kleeft niet slaafsch deze of gene richting aan. al dragen zijne laatste werken ook de bewijzen, dat hij den invloed der impressionisten niet geheel ontkomen is. Niet licht zal zich Bakhuyzen laten verleiden tot een dier halsbrekende toeren, waartoe het zien en navolgen van vreemde kunst zoo licht noopt. Ook stelt liij zich niet tevreden met iets half voltooids,

102

-ocr page 123-
-ocr page 124-
-ocr page 125-

mits het een krachtig geheel vertoone. Evenmin laat hij zich medesleepen door den bijval en dc toejuichingen , die een gelukkig onderwerp te beurt vallen, om het geroemde stuk ontelbare malen te herhalen. Verscheidenheid is eene van Bakhuyzen\'s hoofdverdiensten. Nu eens schildert hij den «Vijver in het Haagsche boschquot; en »Zuid-Hollandsche boerderijquot; (tentoonstelling van Amsterdam 1871}; dan weder «de Vlietbrug bij Leidenquot;, waarin met zulk eene virtuositeit het wonderschoone wolken-heir gebrosseerd is. om ter Arti-tentoonstelhng van 1878 een «Avondlandschapquot; te geven, waarin dc stille schaduwtoon langs de kalme rivier tegenover de schitterende lucht als \'t ware eene levendige herinnering aan zoo menigen zomeravond was, gelijk wij er allen hebben genoten. Zóo vonkelde en glansde dan ook de heerlijke lucht achter het geboomte en het roodbruine kasteel in schaduw. Later (in 1879 in Arti) aanschouwden wij van hem twee motieven uit Duitschland. die wederom zoo geheel afwijken van al hetgeen tot heden van zijn penseel bekend was.

ïoen wij daareven Julius Bakhuyzen ontmoetten, zal iedereen onwillekeurig tegelijkertijd aan zijne zuster, mejuffrouw G. J. Van de Sande Bakhuyzen, hebben

103

-ocr page 126-

gedacht, die onze tentoonstellingen met zulke gezonde, frissche bloem- en fruitstukken opluistert.

Wie kent het begaafd trio niet, de dames

Bakhuyzen, Adriana Haanen en Marguerite Roosenboom,

die met zooveel virtuositeit het lieflijk genre van bloemen en vruchten beoefenen. In smaakvolle rans;-schikking en verscheidenheid geven zij elkaar weinig toe, maar in opvatting zijn zij zoo verschillend, dat een kenner niet licht de rozen of druiven van julfrouw Roosenboom met die van hare beide mede-kunstenaressen verwarren zal.

De compositiën van juffrouw Haanen zijn dikwerf uitgebreider dan die harer twee kunstzusters; ik herinner mij gele en roode rozen van haar, zoo magistraal getoetst, het losse, doorschijnende en de fijne schakeeringen zoo heerlijk teruggevende, dat men aan verf noch penseelen meer dacht. In hare fruitstudiën bereikt juffrouw Haanen soms eene kracht en diepte, die het door haar beoefend genre hoogere waarde schenken.

Juffrouw Bakhuyzen is hierin hare evenknie. Zoo gezond, frisch en natuurlijk schildert en teekent zij

104

-ocr page 127-

hare bloemen en vruchten, dat men een bezoek: van de vogelen dos hemels uit liet sprookje van Apelles niet onverwacht zou vinden.

Het schoone talent van juffrouw Roosenboom kan , dunkt mij, niet beter en gunstiger gekenschetst worden dan door bare treffende schilderij «Herinneringquot;, ter Rotterdamsche tentoonstelling van 1879. Rozen en klimop slingeren zich om eene guitare, deels met rouwfloers bedekt. Het geheel trekt onweerstaanbaar aan door den heerlijken toon en het fijngevoelige der opvatting. De grondtoon harer kunst is ernst en distinctie. Hare rozen zijn minder kleurig, het bijwerk is stiller en gedempter, soms doet de olijfkleurige toon voor overdrijving vreezen, maar over het geheel heeft de fijne, teedere opvatting van juffrouw Roosen-boom\'s scheppingen voor mij eene zeldzame aantrekkingskracht.

Als men juffrouw Haanen noemen en over juffrouw Mai ia Vos zwijgen wilde, zou het zijn alsof men Aagje Deken van Betje Wolff scheidde. Beiden toch, de dames Haanen en Vos, zijn eveneens door innige vriendschap aan elkaar verbonden, bewonen één huis te Oosterbeek, hebben één gezamenlijk atelier en, zou men haast bij het aanschouw en van enkele harer werken zeggen, schilderen van één palet.

I0Ö

-ocr page 128-

In het schilderen van Stillevens vindt men onder de tegenwoordige schilders de weergade niet van juffrouw

Maria Vos.

Hare kloeke, echt artistieke opvatting herinnert aan onzen Weenix en Heda. Niet minder uitmuntend van uitvoering dan van tegenstelling van kleuren, bekoren hare sprekende, zonnige stillevens het oog door hunne groote natuurlijkheid en krachtigen toon. Verbeeld u eene eetzaal met vakken door deze vier dames beschilderd ; stel u daarin een welvoorzienen disch voor, waaraan het begaafd quartet gezeten is. dat even eenvoudig en bescheiden is als hare kunst boeiend en schitterend.

Niet minder bekend en geëerd dan deze kunstenaressen , is Mevrouw

Ronner-Knip

te Brussel. de populaire dierenschilderesse , die een veel moeilijker genre beoefent. Slechts door de studie der anatomie, de volledige kennis van het dier, dat men wil afbeelden, door het geduldig toezien en de fijne waarneming zijner bewegingen en eigenaardig-

I0G

-ocr page 129-

heden, is liet mogelijk, liet volkomen natmirlijk weer te geven. Een figuurschilder kan modellen nemen , geeft dezen den stand dien hij verlangt en brengt het daarmede een heel eind ver. Natuurlijk is ook het model slechts een gebrekkig hulpmiddel, en waar het op de uitdrukking van een gemoedstoestand, op actie aankomt, moet de schilder in de éérste plaats weten en gevoelen , hoe hij dit zal voorstellen, en kan hij het model vóór hem slechts met omzichtigheid raadplegen.

In dit moeilijk genre nu heeft mevrouw Ronner het zéér ver gebracht, en vooral het leven der katten zoo nauwlettend gadegeslagen, dat zij ons die in alle standen en steeds even waar voorstelt. Daarbij is zij coloriste, zoodat elk karakterstukje ook in dat opzicht veel aantrekkelijks heeft. Haar dicren-epos is nimmer uitgeput Telkens voegt zij er een geestig couplet bij, en telkens zijn wij op nieuw verrast door eene of andere looze streek harer guitige katjes. Welk eene studie en voortdurend gadeslaan en onthouden, eer men in staat is. dc als kwikzilver zoo bewegelijke diertjes op het doek te brengen; want iedereen begrijpt , dat van gezet schilderen naar het leven hier geen sprake kan zijn.

Van al deze dames is mejuiïrouw

i 07

-ocr page 130-

Thérèse Schwartze,

te Amsterdam. dochter van wijlen den bekenden portret-schilder, die o. a. van professor Opzoomer zulk eene uitmuntende beeltenis maalde, zeker de jongste. Zou men het de kleine tengere gestalte aanzien , dat zij het penseel zoo kloek, als t ware mannelijk , hanteert ? Juffrouw Schwartze maakt van het menschbeeld een ernstige, diepe studie, en behoort tot de zeer weinige vaderlandsche artisten, die er naar streven, den mensch in zijn gemoedsleven te schilderen. Volledige kennis van den vorm is daarvoor noodig. üe portretten en studiën, die juffrouw Schwartze tot heden te aanschouwen gaf, bezitten inderdaad groote artistieke waarde. Gedachtig aan de groote meesters, zorgt zij er voor, alle bijwerk dat schaden kan, achterwege te laten en het licht om den kop van haar model te concentreeren, ten einde het oog niet van het voornaamste af te leiden. Zij versmaadt al die lichtkleurige sieraden, kanten, linten en strikken, die den trots der mama\'s uitmaken, doch de wanhoop der fijngevoelige kunstenaarszielen zijn. Ik denk hierbij aan de beeltenis van het bevallige, donkerblonde meisje (Tentoonstelling van Arti 1879), met den zwart-vilten hoed op en het donkere kleedje aan, tegen een olijf-

108

-ocr page 131-

kleurigen achtergrond uitkomende. Met broeden toets is dat kopje geschilderd, en de kloeke hand, die de trekken modelleerde, scliijnt zeker van hare zaak. Het donzige der huid , het vleezige , dat zoo moeilijk is weer te geven, is daarin uitgedrukt. Juffrouw Schwartze, die hare eerste opleiding van haren vader ontving, daarna te Munchen \'studeerde en herhaaldelijk Parijs bezocht, schrijdt in de kunst nog steeds voorwaarts.

Het drietal, dat ginds bijeenzit, en wier ernstige gezichten eer aan de leden van een kerkeraad doen denken, zijn de heeren

J. W. Van Borselen,

uit Gouda geboortig,

J. B. Tom en W. C. Nakken.

Dit trio behoort tot de conservatieve richting in de schilderkunst. Van Borselen schildert met bijzondere uitvoerigheid en smaakvolle natuurlijkheid ons mooi Hol-landsch landschap, doorsneden met vaarten, aan wier oevers de zilveren wilg, nu eens geknot, dan weder in volle glorie, een onmisbare versiering is. In die motieven slaagt hij vooral gelukkig, en de liefhebbers,

109

-ocr page 132-

die cene schilderij van zijne hand verlangen . dringen er gcinoenlijk op aan dat er wilgjes op zullen staan. Landschappen bij storm weet Van Borselen verwonderlijk goed weer te geven, en het koude en grillige van zulk een natuurtoestand voortreffelijk uit te drukken. Ofschoon Van Borselen een tijdlang leerling van Schelfhout geweest is, kan men aan zijn voortreffelijk werk geen invloed van den meester bespeuren.

Zoo begaf zich de heer Tom op lateren leeftijd. toen hij reeds alom bekend was, onder de leiding van Schelfhout om de frischheid van kleur, die hij verloren meende te hebben, te herwinnen. En klinkt het niet vreemd, dat Tom en Schelfhout. in dezelfde stad wonende, elkaar vóór dien tijd niet eens persoonlijk kenden ? Wel had de bescheiden eenvoudige Tom, als hij Schelfhout\'s woning aan het Kanaal voorbijging , dikwerf bij zich zeiven gedacht: »daar woont «nu die knappe, geniale man!

Tom mag als een toonbeeld van ijzeren volharding genoemd worden. Als loteling-kanonnier klasse, woekerde hij in 1832 met al den vrijen tijd die hem bleef, om zich aan het teekenen en schilderen te wijden. Gelukkig vond hij in dca kolonel Kellner een welwillend hulpvaardig chef, die den ijverigen kanonnier zooveel mogelijk van allerlei lastige en tijdroovende baantjes

1 10

-ocr page 133-

onthief. en hem toestond tweemaal daags van Delft naar Den Haag te wandelen om er op den dag in hot Koninklijk Kabinet van schilderijen te kopieeren en des avonds boven de Korenbeurs te teekenen. De dieren schilder P. Van Os leidde zijne studiën eenigszins, en Tom bracht het weldra zóóver, dat zijn kolonel, die trotsch op zulk een soldaat was, hem op

de generale inspectie voor bet front riep.......met

eene schilderij onder den arm, die de goedkeuring van den kunstlievenden generaal Paravicini verwierf.

Doch weldra was de diensttijd van den schilderkanonnier verstreken, en waagde de onbemiddelde jongeling het, met de geringe stoffelijke behoeften die hij had, zich geheel en al aan de kunst te wijden. Van lieverlede werd zijne kunst opgemerkt en gewaardeerd. Onze vette weiden met hare mooie runderen, blonde, zilverachtige schapen en geiten, onder eene zonnige heldere zomerlucht, zijn het geliefkoosd veld van dezen kunstenaar. Met zijn uitvoerig penseel weet hij de vacht der schapen keurig weer te geven. Niet minder zorg besteedt hij aan het landschap. Een blanke, fijne toon is het kenmerk zijner kunst. Eenmaal heeft Tom het vreedzaam veld verlaten, om een paar vechtende stieren af te malen (Tentoonstelling te Amsterdam in IS?!), en is ook hierin talentvol

1 I I

-ocr page 134-

geslaagd. Op grooten afstand, en vooral op tentoonstellingen , maken de schilderijen van Tom weinig ophef, maar van nabij bekoren hare uitvoerigheid en smaakvolle techniek.

Paarden en ezels vormen de voorname motieven van den heer

W. C. N a k k e n.

Zijn vruchtbaar, gemakkelijk penseel brengt eene reeks bevallige, zonnige tafereelen voort, die hij grooten-deels uit Normandië beeft medegebracht. De mooie, stevig gevormde paarden, de open binnenplaatsen . het landschap, het typig costuum der vrouwen — alles heeft Nakken daar zóó aangetrokken, dat bij voor het meerendeel uit den voorraad zijner studiën put, om nu eens eene «uitspanningquot;, dan weder een «hooibouw quot;, later een «marktgang\' te schilderen . waarvan de verdienste in een aangenaam koloriet en zorgvuldige behandeling bestaan.

J. J. Destrée

ontving zijne kunstopvoeding van Schelfhout en houdt zich sedert ijverig bezig met het schilderen van landschappen en strandgezichten , van welke laatsten ,

112

-ocr page 135-

Scheveningen bij ondergaande zon, op de Haagsche Tentoonstelling van ISIS. bijzonder in den smaak van liet publiek viel.

Zijn tijdgenoot. de heer

J. G. Smits,

schildert stads- en dorpsgezichten , evenals zijn meester S. Verveer. Ook boerenerven. aardig met figuren, kippen en geiten gestoffeerd, teekent en schildert hij bij voorkeur. Zijne aquarellen worden door de liefhebbers gewaardeerd.

O. Eerelman

is evenals Nakken paardenschilder. doch brengt meer actie in zijne compositiën dan de laatste. Nu eens laat hij zijne rossen in den circus galoppeeren, dan weder draven zij langs de renbaan. Oorspronkelijk heeft de heer Eerelman zich te Brussel voor figuurschilder bekwaamd . maar zijn debuut als paardenschilder is zoo gelukkig geweest, vooral nadat zijn prachtig circus-paard op de Tentoonstelling te Rotterdam in 1879 geprijkt had, dat hij zich op dit terrein wel zal blijven ontwikkelen.

8

113

-ocr page 136-

Ook

Ferdinand Lintz

schildert bij voorkeur paarden en honden , dikwerf in beweging, en bij voorkeur met Scheveningen tol achtergrond. Menigmaal weet hij een Scheveningsch buurtje aardig met honden en voertuigen te stolleeren.

H. J. Van der Weele,

die het penseel nu en dan laat rusten om op burgerdag- en avondschool en ambachtschool onderwijs te geven . neemt de natuur met zooveel liefde w aar. dat zij hem. uit erkentelijkheid, daarvoor beloont. Zijne » ploegpaardenquot; op de Haagsche Tentoonstelling van 1878 waren zeer natuurlijk en in aangenamen toon geschilderd.

J. H. Weissenbruch

heeft eene geheel andere opvatting. Hoor hem opbruisend , luidruchtig en driftig praten. Hij is de stormwind, in tegenstelling van den cal me plat van zoo velen zijner kunstbroeders. Ook in zijne kunst is hij bijzonder, ontgloeiend voor een schitterend licht-

114

-ocr page 137-

effect, voor eeno rijk bewolkte lucht, waartusschen de zon zegevierend als eene hemelkoningin te voorschijn treedt. In het schilderen dier contrasten is J. H. Weis-senbruch een meester. Had hij het uitdrukken der stof, het voltooien zijner prachtige effecten evenzeer in zijne macht als het weergeven eener heerlijke kleuren-harmonie, zijne doeken zouden meesterstukken zijn. Doch de uitvoering is niet altijd even zorgvuldig en de verschillende plannen wijken geenszins steeds even zuiver achter elkaar. Om hem te onderscheiden van zijn neef Jan Weissenbruch. den welbekenden stadsgezichtschilder , onlangs te s Gravenhage overleden, noemde men J. H. «den vroolijken We isquot;. — Inderdaad is hij altijd even opgewekt en vroolijk, origineel en kernachtig in de wijze van zich uit te drukken, in tegenstelling van wijlen zijn neef, die het Nederlandsch laconisme vertegenwoordigde , doch overigens een uitmuntend man en knap kunstenaar was. Jan Weissenbruch mocht in zijne opvatting even oorspronkelijk als zijn neef heeten , en de wijze , waarop hij de natuur zag en het spel van zon en licht op onze oud-Hol-landsche buurten weergaf, was zeer pittoresk en origineel. Er was echter soms iets hards en stijfs in de grachten en stegen van Jan Weissenbruch, en niemand zou uit zijne kunst hebben afgeleid, dat hij het atelier van

113

-ocr page 138-

Sam Verveer bezocht had. Een vernuftig man zei eens dat er hagel in de luchten van Jan Weissenbruch\'s schilderijen zat. om daarmeè het koud blauwe aan te toonen. Een geboren verzamelaar was Jan Weissenbruch. Zoo herinner ik mij. dat hij bij het gedenkfeest onzer onafhankelijkheid in 1803 alles bijeenbracht wat op dat feest betrekking had; tot zelfs een exemplaar der zakdoeken met opschriften die toen verkocht werden. cn aanplakbiljetten van alle bals en pretjes, die ter gelegenheid daarvan werden gegeven. Van den papieren-strijd over de ontwerpen voor het monument van 1 S I 3 bezat hij een volledig geheel, waaraan niets ontbrak.

Hetzelfde thema , het ouderwetsche Hollandsche stadsgezicht . is sedert eenige jaren opgenomen door den heer

J. C. K. Klinkenberg,

een leerling van C. Bisschop, met wien hij dan ook blijkbaar de liefde voor sterk lichtelTect gemeen heeft.

Eenmaal, ter Arti-tentoonstelling van I87ö, bewoog Klinkenberg zich op geschiedkundig terrein. Inderdaad een zeldzaam feit, dat een jong kunstenaar moed en volharding genoeg bezat, om zijne krachten aan zulk eene worsteling te beproeven. Stolfclijk voordeel kan men daarvan gemeenlijk niet verwachten. en dit alleen

H6

-ocr page 139-

is in onze niaterieele eeuw dikwerf reeds voldoende , om den kunstenaar naar gemakkelijker middelen te zien grijpen. In eene oorspronkelijke compositie stelde hij in de Burcht van Leiden Van der Werlï\' voor, aan de burgers de schepen met levensmiddelen toonende. De vereeniging tot verzameling van moderne kunst te Amsterdam beloonde deze kloeke poging door het omvangrijk doek aan te koopen, terwijl de Jury het de koninklijke gouden medaille waardig keurde.

Doch zijn eigenlijken naam heeft Klinkenberg te danken aan de zon, die hij zoo eigenaardig op zijn doeken weet le noodigen. Zoo is «De Vijverbergquot; te \'s Gravenhage, nu in het museum Boymans te Rotterdam. waar men de zon tusschen en op de kastanje-boomen ziet glanzen, verrassend schoon, en zeker wel het meest uitblinkende van hetgeen Klinkenberg gewrocht heeft. Later tooverde hij die zelfde zon op gezichten te Nijmegen , Sneek, Delft en elders. Zijn procédé blijft bewonderenswaardig, doch in die concentratie van licht komt nu en dan iets vreemds, dat minder aan de warme, tintelende zon dan wel aan de uitwerking van elektriek licht herinnert. Een zijner keurige paneeltjes is de ingang van het Binnenhof te \'s Gravenhage, door eene bleeke zon beschenen, en waarbij met talent

\'M7

-ocr page 140-

en groute getrouwheid al die aardige spelingen van licht en slagschaduw, al die heldere refleclietonen zijn weergegeven.

Klinkenberg\'s vriend,

L. F. H. A p o 1,

werd voor kunstenaar in de wieg gelegd en had zich al zeer weinig moeite te geven om zijn grooten aanleg te ontwikkelen. Apol bracht eenigen tijd in het atelier van den vroolijken Hoppenbrouwers door, waar hij teekende en schilderde, en ontwikkelde zich verder van zelf. Us en sneeuw trokken hem in het bijzonder aan, en weldra verraste hij kenners en kunstenaars met keurige, fijn gevoelde schilderijen, waar hij in een gamma van grijze tonen zoo juist en waar de natuur weet te vertolken. Rijk begaafd als Apol is, geeft hij zonder veel moeite het aanzijn aan tal van bevallige stukjes, die nu en dan «le défaut de ses cjualités \', zijne te groote gemakkelijkheid in het voortbrengen , door hunne oppervlakkigheid verraden. Reeds in I8G9 kocht het Rijk op de Haagsche Tentoonstelling voor de verzameling op het Paviljoen te Haarlem een Winter in het bosch van Apol, een stuk dat het pittoreske van het deels met sneeuw bedekte woud

118

-ocr page 141-

voortreffelijk deed uitkomen. Een jaar vroeger kocht de oude Schelfhout een keurig paneeltje van Apol. een zijner eerste schilderijtjes, een paar varkens in \'t zonnetje voorstellende, dat vol geest en leven was. Den grooten kunstenaar, die een scherp oog had, hoorde ik toen zeggen : » die jongen zal \'t ver brengenquot;. En Apol brengt het inderdaad ver, al evenaart zijne studie ook geenszins zijn aanleg ; hij brengt het zelfs tot — de Noordpool, aan welke expeditie hij deel genomen heeft om ginds in het barre Noorden door de grootsche ijs- en sneeuwbergen tot het scheppen van nieuwe kunstgewrochten geïnspireerd te worden.

Niet altijd schildert Apol ijs en sneeuw, en op de jongste Tentoonstelling te Rotterdam bevond zich van zijne hand een riviergezicht, tintelend van licht en leven, vol ruimte en diepte, waarop de matte glans van den waterspiegel zeer natuurlijk was afgebeeld. De meesten zullen echter m. i. wel de voorkeur gegeven hebben aan zijn «Winteravond\', waarin de ondergaande zon in eene heerlijke schakeering van tonen was uitgedrukt.

Zou men Apol, keurig en modieus gekleed als hij is, eer voor een saletjonker dan een schilder houden,

111)

-ocr page 142-

in den bewegelijken heer achler hem, die nu en dan niet de handen door zijne lange grijs-witte haren strijkt, herkent men den artist reeds op zeer verren afstand. Het is

Johannes Warnardus Bilders.

Hoor hem in gloeiende woorden over het betooverende der natuur spreken; zie, hoe de beeldende kunstenaar u met groote beweeglijkheid en gebaren vol uitdrukking het geheimzinnige en wegsleepend schoone zijner aangebeden meesteresse. de natuur, tracht te beschrijven; luister naar zijne dichterlijke schildering van die fluisterende stemmen in de eenzaamheid, die aanbiddelijke macht van toon en kleur ; — en gij zult erkennen, dat Bilders de natuur niet anders zou kunnen vertolken dan hij doet.

Vergelijkt men de opvatting van Schelfhout en Koekkoek met die van Bilders en Roelofs, dan verbaast men zich over de uiteenloopende uitkomst, die de studie der natuur in hunne werken voortbrengt.

Schelfhout gaf van die heerlijke eeuwige bron alleen het lieflijke en behaaglijke met zorg en uitvoerigheid wéér, al bleef hem ook de kracht en diepte onzer oud-Hollandschc kunst vreemd ; Koekkoek drong in het

m

-ocr page 143-

karakter van het geboomte door, en wist de Here eiken en gladde beuken zoo nauwkeurig af te beelden, dat het voor de mannen der loupe een waar festijn wordt. Beiden verzuimden geen détail. Ja, den laatste zou een vergeten blaadje of tak wellicht een onrustigen nacht bezorgd hebben. Roelofs, geheel een kind van dezen tijd, streeft vooral naar kracht, en doet al zijn talent en studie samenwerken om de natuur zoo forsch en schitterend te vertolken, als zij zich in waarheid aan ons oog vertoont. Menig onderdeel wordt door hem met voordacht weggelaten, daar het terecht de taak der schilderkunst niet is, weèr te geven wat is, maar wat gezien wordt, en ons oog toch immers niet alles ziet.

Ook tot Bilders spreekt de natuur ongeveer zulk eene taal. Dringt zij echter Roelofs tot meer onmiddellijke vertolking, bij Bilders wordt ze in het hart opgenomen, gekoesterd en later op het doek uitgestort.

Eastlake, de bekende engelsche schilder en schrijver over kunst, zegt in een zijner werken : »Er moet in eene schilderij altijd veel worden weggelaten, en juist dat opoiTeren van nuttelooze of schadelijke bijzonderheden maakt het geheel, het heerschende denkbeeld, duidelijker en indrukwekkender. Daarom is bij het schilderen naar de natuur de groote vraag : wat is

m

-ocr page 144-

het algemeen karakter van den ontvangen indruk? en vervolgens : wat zijn de voornaamste oorzaken van dien indruk ? Immers, hetgeen wij ons van de natuur herinneren, bestaat geheel uit algemeene indrukken ; de kunst moet dat algemeene denkbeeld van schoonheid weergeven.quot;

Bilders vooral is zulk eene breede opvatting warm toegedaan. Gelijk het oog, bij het aanschouwen van een prachtig lichteffect in een bosch , slechts het geheel , de massa, omvat en den indruk van dien groot-schen aanblik zou verliezen, wanneer het zich links of rechts om bijzonderheden ging bekommeren — zóó tracht ook Bilders\' penseel dien indruk te vertolken. Een of ander natuurtafereel, zekere stemming, eenig luchteffect , heeft hem in verrukking gebracht; het heeft van eene eeuwige jeugd, van liefde, van weemoedige eenzaamheid, van geluk tot zijn hart gesproken. Heette hij de Musset, Geibel of Byron , hij zou in treilende verzen zijn gemoed uitstorten; nu heet hij Bilders en grijpt hartstochtelijk naar palet en penseel, en tracht dien droom van geluk, van verlatenheid of jeugd, in kleur en toon over te brengen.

Al hebben dan ook velen Bilders met den grootsten ijver en de edelste geestdrift aan het studeeren

m

-ocr page 145-

naar de natuur gezien, iedereen beseft dat een kunstenaar met zulk eene dichterlijke ziel later in zijne kunstwerken niet geeft wat men eene getrouwe, angstvallige nabootsing der natuur noemt.

Van iemand, met zulk een warm, dweepend gemoed begiftigd, kan men geen gewoon landschap verwachten, geene boerderij met eene grazende koe, of een slootje met geknotte wilgen, alles, tot de koperen melkemmers toe, even uitvoerig voltooid.

Men kan zich hem onmogelijk voorstellen met een keurig palet en lijne penseelen, dicht voor t doek gezeten, angstvallig eiken toets wikkende en wegende. Die Bilders kent, ziet in zijne verbeelding den leven-digen, opgewonden man, met groot palet en breede kwasten, op zekeren afstand van zijn doek staan, het hoofd met de lange grijze haren nu en dan als leeuwenmanen schuddend , om telkens naar zijne schepping terug te keeren en in breede zetten te verbeteren of te veranderen. Zóo moet de wording dier kunstwerken zijn, waarin vooral des kunstenaars ontzaglijk gevoel is uitgedrukt.

Bilders kunstwerken zeggen iets: zij deelen den toeschouwer mede wat de kunstenaar daarbij gedacht en gevoeld heeft. Brengt hij liet kasteel te Vorden in beeld, dan weet zijn breed penseel die vervallen

m

-ocr page 146-

grootheid van liet eenmaal fiere slot, de algeheele verlatenheid, door den woesten plantengroei, eene droefgeestige bleeke zon, welsprekend uit te drukken. Een andermaal is het «eenzaamheidquot;, die zoo duidelijk uit de hooge knoestige eiken en de geheele voorstelling spreekt.

Oerwouden, hoog geboomte, breede schaduwpartijen dier eeuwenoude stammen, door een plotseling invallend licht nog krachtiger en somberder schijnende — ziedaar de lievelingsthema\'s van Bilders. Slechts zelden verlaat hij het heerlijk bosch , dat hij liefheeft als een druïde, en waarvan hij het geheimzinnig aanlokkelijke even goed in kleuren als met woorden weet te schilderen. Doch al geeft hij u een panorama — zooals het klooster St. Clara bij Wiesbaden, in het museum van moderne kunst te \'s Gravenhage — of een gewoon Geldersch of Hollandsch landschap, in ieder daarvan zal zijne liefde voor tegenstelling, voor sterk licht en bruin in het bijzonder uitkomen.

Het dorp V o r d e n in Overijsel is echter sedert jaren de lievelingsplek van Bilders. Ginds is onze kunstenaar schutter en burger, en door zijne laatste gewrochten is \'s mans naam zoo vereenzelvigd met dat vlek en het kasteel, dat deze beiden allengs hunne vermaardheid aan den kunstenaar zullen te danken

124

-ocr page 147-

hebben. Wie hem de schoonheid van dat voor velen nog verborgen paradijs in dichterlijke taal hoorde beschrijven en hem in verbeelding naar die indrukwekkende bosscben met hunne reuzeneiken en onbelem-merden plantengroei volgde, voelt inderdaad den lust bij zich ontwaken, om ginds die nog maagdelijke. trotsche natuur te aanschouwen.

Niet altijd echter was Vorden de lievelingsplek van Bilders. Vroeger woonde hij beurtelings te Amsterdam en Oosterbeek, welke laatste plaats destijds de bron zijner studiën was. Ook in Duitschland schetste en teekende Bilders; vooral in 1859, toen koning Willem III hem eenigen tijd te Wiesbaden noodigde en den kunstenaar ginds het maken van eenige teekeningen naaide natuur opdroeg.

Weinigen znllen bij het ontmoeten van den enthusias-tischen en bijzonder spraakzamen kunstenaar vermoeden, dat zijne geboorte-akte uit Utrecht de dagteekening van 4 8 Augustus 1811 draagt.

Behalve het schilderen heeft ook het teekenen met houtskool in Bilders een warm beoefenaar gevonden. Weinigen, die al de geheimen van dit buigzaam hulpmiddel beter kennen en er verrassender uitkomsten meè weten te verkrijgen.

Voordat een kunstenaar zijne conceptie op het doek

125

-ocr page 148-

brengt, wil hij met het snelste hulpmiddel de schilderij zijner verbeelding schetsen; hij wenscht zich met eigen oog te overtuigen, of de bij hem ontkiemende gedachte een kunststuk worden kan. Hij grijpt naar het houtskool , bedekt het maagdelijk veld in een oogwenk met honderderlei schakeeringen; veegt en krast; vliegt met zijn kool over het papier als een veldheer naar zijne legerafdeelingen , en heeft eindelijk op het tevoren toebereid papier zijn gemoed geheel uitgestort.

Natuurlijk moest een dergelijk procédé vooral een kunstenaarsziel als Bilders toelachen. Geen talent schijnt meer geroepen dan het zijne , om met dat onaanzienlijke hulpmiddel letterlijk te tooveren. Zijne breede vertolking der natuur. die alle kleine détails over het hoofd ziet. om het groote geheel geen afbreuk te doen, zijne vurige liefde voor het pikante licht en bruin: — dat alles kan hij met dit kunstrijke middel den vrijen teugel vieren.

Met mij herinneren zich wellicht nog velen eene heerlijke en groote houtskoolteekening van Bilders op de tentoonstelling van teekeningen in de zalen van Arti et Amicitiae te Amsterdam, in 1871. Zij was getiteld «eenzaamheidquot;. Zonder dien titel had zij toch den indruk daarvan gegeven. Nauw kon men zich voorstellen. dat die prachtige schaduwtoon met zijn

120

-ocr page 149-

zachte schakeeringon. de vervallene hnizing. ten deele met eenig licht beschonken, de heldere boompartijen waarin men de blaadjes zag trillen en flikkeren in het zonlicht — dat zulk een \'effect met nietswaardig, vluchtig houtskool bereikt was.

Sedert eenige maanden is de heer Bilders gehuwd met mejuffrouw M. Van Bosse, eene landschap-schilderesse , die de opvatting van Bilders zoo warm deelde, dal men beider werk beschouwende, toch reeds uitriep: deze twee zijn één. Mevrouw Bilders is ongetwijfeld eene geboren kunstenaresse. Eenige jaren geleden debuteerde zij met een sneeuw-gezicht. en ofschoon Bosboom toen blijkbaar niet alleen met raad, maar ook met daad had bijgestaan, las; daarin eene aroote belofte voor de toekomst. In

O O

1877 maakte op de Amstcrdamsche Tentoonstelling een »Gcldersch landschap\' van hare hand eene bijzonder goede figuur. De fiere eikenboom, die daarvan het hoofdmotief vormde, drukte volkomen het karakter uit; ernstige natuurstudie sprak uit het krachtige geheel. Na deze ))K u n s t s e el e n v e r-wandschaft\' zal de overeenkomst tusschcn beider opvatting zeker nog wel treffender worden.

Ofschoon

127

-ocr page 150-

W. R o e 1 o f s,

dien ik daareven noemde, sedert 1848 te Brussel woont, is hij niettemin een Hollandsch landschapschilder in merg en been, en zelfs een van den eersten rang. Te midden van de romantiek opgegroeid en daaraan in den aanvang ook offerende, heeft Roelofs zich van lieverlede met de nieuwere richting der Fransche school van Diaz, Rousseau en Dupré vereenzelvigd. Nog onlangs zag ik eene schilderij van Roelofs uit dien eersten tijd. met die iijnheid en uitvoerigheid geschilderd, waarin men den trant van Schelfhout en Koekkoek herkent. Doch allengs werd zijne opvatting stouter en zijn toets breeder.

Roelofs is de schilder van die sappig groene weiden, waaruit de welgedane runderen slechts ten halven lijve opduiken ; warme zomerdagen aan de plassen, met wuivende biezen en eendenkooien. waarboven zich eene broeiende, bewolkte lucht welft, schildert hij met zijn breed penseel zoo verrukkelijk , dat ge uw land méér gaat liefhebben om al dat eenvoudig natuurschoon , dat gij te voren niet zóo wist te schatten. Van een of ander schijnbaar nietig hoekje weet Roelofs het frissche. aantrekkelijke of pittoreske bewonderenswaardig te doen uitkomen. Niemand als hij

m

-ocr page 151-
-ocr page 152-
-ocr page 153-

verstaat het, den rijkdom onzer landouwen , de weelde onzer fluweelige weiden . de ruimte onzer plassen er; de schilderachtige werking onzer bewolkte Hollandsche luchten zoo meesterlijk te doen gevoelen. Het Gein . de omstreken van den Leidschendam . Drenthe , Texel, Terschelling : alle deelen van ons land hebben den steeds voorwaarts strevenden kunstenaar hun cijns betaald.

Geen jaar gaat er voorbij, of Roelofs komt des zomers naar Holland. om hier als de ijverigste jonge schilder studiën naar de natuur te schilderen en te teekenen. en deze aldus hoe langer hoe intiemer te leeren kennen.

Maar niet alleen van hare lachende. vroolijke zijde toont Roelofs ons zijne aangebeden meesteresse, ook in haar ontzagwekkenden toorn , als de zwarte wolkenmassa dreigend nadert en er een felle strijd met het helle licht aanvangt. In die prachtige tegenstellingen van licht en donker schept zijne krachtige kunstenaarsziel behagen.

Zoo bezit het Haagsch museum van moderne kunst eene schilderij vaa zijne hand, die in 1875 op de Tentoonstelling der residentie prijkte en waarover groot verschil van meening ontstond. Het doek is getiteld: de Regenboog, en inderdaad heeft de moedige

129 o

-ocr page 154-

kunstenaar het oogenblik gekozen waarop de zon, na een hevigen stortregen of donderbui, doorbreekt en men een regenboog tegen de grauwe lucht ontwaart. Het schelle vreemde licht op groen en woning tegenover den krachtigen schaduwtoon van den voorgrond zijn meesterlijk waargenomen en weergegeven. Die zelfde gewaarwording als wij dat felle contrast en dat schelle licht in de natuur zelve aanschouwen. wekte ook deze schilderij. Wij noemen zulk een elfect gemeenlijk een valsch licht en weinigen onzer vinden zulk een opstand. 1789 in de natuur, om de bontheid en schrilheid mooi. Men kan twisten over de vraag, of een kunstenaar juist zulk een vreemd oogenblik bij voorkeur moet kiezen, maar heeft hij eenmaal het waagstuk doorstaan, en dit met zulk een triumf als Roelofs, dan kan men slechts de onversaagdheid van den kunstenaar bewonderen. wiens weergaloos palet met zulk eene aangrijpende waarheid dit buitengewoon schouwspel weet te vertolken.

De portefeuilles onzer verzamelaars kunnen voorts getuigen. welk een zeldzaam talent Roelofs in liet teekenen met waterverf ontplooit. De Tentoonstelling van aquarellen, in April 1877 door de Maatschappij Arti et Amicitiae gehouden. en bijeengebracht uit bijzondere verzamelingen hier te lande, leverde daarvan

\'130

-ocr page 155-

vooral welsprekende bewijzen. Al de groote gaven van Roelofs waren vereenigd in Het Gein, toebehoo-rende aan den heer Post, dat het bekoorlijke van het Hollandsch landschap zoo heerlijk uitdrukt. Malscher blauw en frisscher lucht is niet denkbaar. Heerlijk weerkaatst zich de licht bewolkte hemel in quot;t water en verrukkelijk golven de biezen van den polder.

Soms schijnt de breede behandeling wat overdreven en zou men de onderdeden wat meer afgewerkt wen-schen , doch in de meeste aquarellen brengt Roelofs eene kracht en diepte, waarin hij moeilijk te evenaren is.

Op steen en op de koperen plaat met de fijne etsnaald is Roelofs evenmin een vreemdeling , en behalve dit alles wordt hij in de wetenschappelijke wereld als beoefenaar der insektenkunde en vlijtig verzamelaar met eere genoemd.

Aan den dierenschilder H. Van de Sande Bakhuyzen heeft hij zijne eerste opleiding te danken.

Evenals Roelofs en mevrouw Ronner, bewoont de bekende dierenschilder

J. H. C. De Haas

Brussel, en wel sedert 1837, al heeft hij ook, gelijk eerstgenoemde, nimmer opgehouden Nederlander te zijn.

131

-ocr page 156-

Geboren te Hedel. in Gelderland, don 25e\'\' Maart 1832, liceft Do Tin as zijne eerste kunstopvoeding ontvangen van de Academie te Amsterdam en van den lieer P. F. Van Os. Doch ieder soldaat, die heeft loeren exerceeren. vindt daarom geen maarschalkstaf in zijn ransel, en wat veldtocht en oorlog voor den vooraf geoefenden krijgsman zijn. dat wordt de studie der natuur voor den jongen kunstenaar, die genoegzame voorbereidende studiën gemaakt heeft. Zoo ook werd De Haas éérst door onverpoosd stu-deeren en raadplegen der natuur de gezocbte en voortreffelijke kunstenaar, van wiens werken de keurigste verzamelingen con amore u een of ander toonen. Nog ieder jaar neemt De Haas schilderkist en stoeltje op en begeeft zich naar Overijsel om daar die kloek gebouwde stieren en glanzige, welgedane koeien te schilderen, die de voornaamste aantrekkelijkheid zijner doeken uitmaken. Aan don oever van den IJsel zich in \'t water verfrisschende, of in het zachte, malsche gras der weide, bij drukkende warmte in de volle zon, bij opkomend onweer of donderbuien, worden die runderen met een meesterschap geschilderd, dat al het andere in dit vak ten onzent ver achter zich Iaat. Die koeien of stieren, gemeenlijk op vrij groote schaal met virtuositeit en kennis van don vorm gc-

132

-ocr page 157-

scliilderd , maken verrew eg liet belangrijkste deel zijner doeken uit; het omringend landschap is dikwerf slechts een achtergrond om de schitterende veestudiën, vol relief, en over wier uitvoerigheid en kracht men in geestdrift kan ontgloeien, te doen uitkomen.

Hieruit blijkt reeds, dat De Haas tot de oudere richting behoort, die de gunstige zijde der impressionnisten : de harmonie van het geheel vóór alles bewaren, niet altijd beoefent. Vandaar, dat de voortreffelijk getoetste runderen nu en dan vreemd zijn aan, en niet één geheel vormen met het landschap dat hen omgeeft.

Hoe zijne kunstvaardigheid, zijn breede, zekere toets gewaardeerd wordt, blijkt o. a. hieruit, dat de Koninklijke Academie van schilderkunst te Madrid een paar jaar geleden een doek van De Haas ter leen vroeg , om den jongen veeschilders aldaar te toonen, hoe een hoogbegaafd man koeien en stieren naar de natuur weet te schilderen.

In de musea van Berlijn , Brussel, Luik en Haarlem , in de bekendste verzamelingen , vindt men producten van dezen vaardigen en vruchtbaren kunstenaar, wiens borst met allerlei onderscheidingen prijkt en die den gemakkei ijken omgang van den wereldburger aan de losheid van den kunstenaar paart.

De gildebroeders

133

-ocr page 158-

Mar. Heyl en P. A. Sehipperus,

buitenleden van het genootschap, beoefenen beiden op talentvolle wijze het landschap.

Het woud met zijne geheimzinnige diepten. zijne krachtige tegenstellingen van kleur, heeft den heer Heyl menig fraai motief verschaft. In zijne breede opvatting en schildertrant nadert Heyl de nieuwere richting. Zijne doeken dragen den stempel van ernstige studie en natuurwaarheid.

De echt Hollandsche landschappen van den heer Sehipperus, die het oog door hun aangenamen toon bekoren, hebben een familietrek met die van Van Borselen gemeen : Sehipperus houdt even als deze van uitvoerigheid , maakt werk van de détails en brengt eenc natuurlijkheid in zijne doeken, die den leek moet aantrekken. Op de jongste Tentoonstelling te Rotterdam ging hij verder en gaf in zijn «Landschap in Drenthequot; eene kloeke natuurstudie vol kracht en diepte te aanschouwen.

Een sterk contrast met den kleinen levendigen Bil-ders ginds, vormt de breede , groote liguur naast hem , met grijzende snor en baard en iets ongegeneerds in houding en voorkomen. Het is

134

-ocr page 159-

Johan Philip Koelman,

directeur der Academie te \'s Gravenhage, beeldhouwer, schilder, schrijver en misschien ook wel bouwmeester, met welk laatste vak hij althans gedebuteerd heeft. Koelman stond nog op zijn twintigste jaar te schaven, te timmeren en te teekenen bij zijn vader, toen hij op eenmaal zaag en passer in den steek liet, en bij C. Kruseman vlijtig aan het teekenen ging. Door Kru-senian zag hij die reeks portretten schilderen, die nu helaas! tot de «verloopen kunst\' behooren, want door een onverklaarbaar misbruik van olie, is de laag verf dier beeltenissen zoodanig aan t druipen gegaan, dat er geen ander middel bestaat om die portretten te behouden dan ze, evenals onze kaas , op gezette tijden ten onderste boven te keeren. Kruseman ontbolsterde Koelman, en deze, door het voorbeeld van zijn broeder aangespoord, was weldra een vlijtig en talentvol volgeling.

In 1844 ging Koelman naar Italië en bleef daar tot 1857, schilderende, teekeningen makende en boet-seerende. Toen hij, na I o jaar in het heerlijk Italië te hebben doorgebracht, in Den Haag terugkwam, vond hij alles zoo klein, dat hij een gevoel had alsof

133

-ocr page 160-

hij over de huizen heen kon stappen en zich bukken moest, toen hij de deur van t ouderlijk huis binnentrad.

Bij den dood van J. E. J. Van den Berg werd Koelman in zijne plaats hoofdonderwijzer aan de Academie te \'s Gravenhage en later directeur. In den wedstrijd voor het Nationaal monument, waaraan 32 mededingers deelnamen, behaalde hij met een ontwerp door hem en den bouwmeester Van der VVaeijen Pietersen samengesteld, de zege. De uitvoering werd hem echter onthouden. Wie herinnert zich niet den verwoeden pennestrijd over dat concours gevoerd, waaraan ook Koelman deelnam. Dat hij eene uitmuntende pen tot zijn dienst had, was reeds gebleken uit zijn »In Romequot;, eene pittoreske, plastische beschrijving van de omwenteling in Rome, die Koelman in alle bijzonderheden had bijgewoond en waarvan hij het boeiend verhaal eerst in «de Nederlandse he Spectatorquot; plaatste. In 1864 stelde hij met den bouwmeester H. P. Vogel het monument voor den Hertog van Saksen-Weimar, in het Lange Voorhout, samen. Omstreeks dien zelfden tijd had de Regeering eene prijsvraag uitgeschreven voor het verbouwen van het Binnenhof en het oprichten van een nieuw paleis voor de Wetgevende

136

-ocr page 161-

Macht. Van al de ingezonden ontwerpen kocht de Regeering er een drietal aan, twee Duitsche en een Hollandsch, namelijk dat van den heer H. P. Vogei, door Koelman met historische decoratiën en beeldhouwwerk versierd. Doch het langzaam gaat zeker wordt hier zóó goed betracht, dat de Regeering nog altijd wikt en weegt. Voorts vervaardigde hij in 1866 de marmeren groep, welke de Loge L\'ünion Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden op zijn oOjarig Jubilé aanbood, en werd hem in hetzelfde jaar de versiering van den gevel voor \'t nieuwe gebouw der Neder-landsche Bank in de hoofdstad opgedragen. Koelman\'s nimf voor het gedenkteeken te Brielle, in 1873 onthuld, noodzaakte hem eveneens, meermalen de pen ter hand te nemen , om zijne opvatting te verdedigen. In 1875 werd hem de vervaardiging van het monument ter herinnering aan Leiden\'s Ontzet opgedragen, en ofschoon men het in de sleutelstad omtrent de plaats nog oneens is, zijn de burgemeester Van der Werff en de zeer uitvoerige bas-reliefs van het voetstuk, door Koelman in klei geboetseerd en in de fabriek der firma Enthoven gegoten, reeds geheel voltooid.

Koelman is dus in de laatste jaren meer beeldhouwer dan schilder. Zijn schilderwerk is buitengemeen uitvoerig, zooals men het van een beeldhouwer zeker

\'137

-ocr page 162-

nimmer verwachten zou. In 1859 zag men op de Haagsche ïentoonstelling van hem «Jongens aan een fontein bij den ingang van het kapitool\' , zoo fijn gepenseeld , dat het aan miniatuur-schildering deed denken.

Een van Koelman\'s trouwe helpers om het raderwerk der Academie vlug en smedig te doen loopen, is

J. M. Schmidt Crans,

werkzamer en productiever dan menigeen weet. want sedert jaar en dag is hij de teekenaar van de weke-lijksche plaat in De Nederlandse he Spectator en van de meeste schetsen in Uilenspiegel. Toen Dr. Lindo destijds den Spectator oprichtte vestigde Crans zich metterwoon te Breda. en ginds in De Bloemkool, nabij Prinsenhage, waar Lindo toen woonde, werden die reeks geïllustreerde boutades en schetsen bedacht en gemaakt, welke ons publiek zoo gaarne zag en las. Nu en dan gebeurde het, dat de drukpers smachtte naar kopie, maar de geest echter niet vaardig werd over hen. Dan gingen auteur en teekenaar op kussens op den grond liggen en deden hunne verbeelding geweld aan om .... er slof voor het aanstaand nummer uit te persen. Crans was voor die medewerking als t ware geschapen ; geestig, schrander,

138

-ocr page 163-

vol luimige invallen, met allerlei aardige herinneringen uit zijn sehiklersleven te Parijs, vlug teekenaar, die in enkele trekken eene bevallige compositie weet te schetsen, bezit hij al de gaven van een illustrateur.

Tc Rotterdam geboren, was zijne neiging voor de kunst al spoedig onmiskenbaar. Eerst oefende hij zich daar bij den genre-schilder Van der Laar, en werd hij later te Parijs leerling van Ary Scheller. In de verzameling De Kat, te Dordrecht, bevond zich van Crans eene schilderij, een zwervend meisje voorstellentle , dat een familietrek met de opvatting van Scheller gemeen had. Toen Crans in Nederland terugkwam, bleef liij het historisch genre beoefenen, om nu en dan uit het gewone leven van onzen tijd onderwerpen te putten.

Een van zijne, m. i. best geslaagde tafereelen, bevond zich op de Haagsche Tentoonstelling van I8G9. Het bracht den toeschouwer in de omstreken van Antwerpen, in 1567, op een uitgestrekt sneeuwveld, waarlangs Antwerpsche uitgewekenen, na de komst van Alva zich van hun geboorteplaats wegspoedden. Het was eene sombere processie van terneergeslagen burgers over het schitterend winterkleed; niet de vlucht van achtervolgden of misdadigers, maar \'t vrijwillig uitwijken voor eene gehate dwingelandij. Het algemeen

139

-ocr page 164-

aspect daarvan was bestudeerd en waar. Ook van Cremer heeft Crans twee bundeltjes geïllustreerd.

In Pulchri Studio is Crans een matador. Bij de feesten vervult hij eene hoofdrol, en meer dan eenmaal heeft de wording en uitvoering van een stuk aan hem het succes te danken gehad.

De gezonde kloeke figuur naast hem is

Jan Vrolijk,

een dierenschilder vol talent, die zonder directe leiding , de natuur als zijne eenige leidsvrouw erkennende , steeds voorwaarts streeft. Op den eersten Februari 1846 vermeerderde hij het aantal Haagsche burgers, en sedert hij zich aan de kunst gewijd heeft, tracht hij met groeten ernst naar waarheid en verscheidenheid.

Daar zijn kunstenaars, die plotseling een vlucht nemen als een stijgende luchtballon en in een oogen-blik populariteit verkrijgen; daar zijn er ook, die langzaam doch zeker klimmen, op elke verdieping van den tempel rusten, voor zij weer hooger trachten te komen, maar toch steeds voorwaarts streven. Tot deze laatste categorie behoort Vrolijk. Met goeden aanleg voor de kunst heeft hij terecht begrepen,

140

-ocr page 165-

dat alleen aanhoudende studie dien aanleg ontwikkelen kan.

0P de Tentoonstelling te Rotterdam van 1870 bevond zich een zijner beste stukken, «Melktijdquot; getiteld, dat de welgedane koeien in de zonnige weide met groote natuurlijkheid weergaf.

Ook in het etsen brengt Vrolijk dezelfde volharding. Onder de jeugdige etsers is hij een der ijverigste. Minder lettende op de wijze, waarop de anderen de koperplaat behandelen. tracht hij geheel zich zelf te zijn en zoo uitvoerig mogelijk zijn tafereel te etsen.

Gerke Henkes,

eveneens een der jongeren, heeft echter ook reeds zijn naam gemaakt met een eigenaardig genre : de verheerlijking der bedaagde burgerjuffrouwen van een veertigtal jaren geleden , in gezelschap van dito typige heeren en mannen. Oppervlakkig zou men denken, dat Henkes op het erf van Bakker Korff kwam; doch bij nauwkeurig onderzoek blijkt, dat de oude jonge juffrouwen van dezen laatste zelfs in de verte geen familie zijn van die, welke Henkes ons schildert. Om het onderscheid van beiden te kenschetsen , zou men kunnen zeggen: dat de heldinnen van Bakker Korff meer ziel dan

141

-ocr page 166-

lichaam, en die van Henkes meer lichaam dan ziel hebben. Bakker Kor 11\' is een fijn satiricus en schildert in zijne typige figuren de hebbelijkheden en al het eigenaardige der oude jonge juffrouw. Daartoe bezigt hij een ragfijn penseel. dat met eene uitvoerigheid, welke den bijval van Meissonnier verdienen zou, met alleen de heldinnen zelve , maar ook al het zinrijk bijwerk afbeeldt. Lichaam, ronding, is er in die figuurtjes vol uitdrukking, op die kleine paneeljes echter weinig te bespeuren. Juist deze eigenschap bezitten daarentegen de oude juffrouwen van Henkes in hooge mate. Haar gelaat geeft mij weinig te denken; haar zieleleven schijnt in het kousen breien en koffie drinken te zijn opgegaan, maar daarentegen zijn het geen etherische wezens, die als een zeepbel zouden uiteenspatten, wanneer men ze aanraakte.

fk herinner mij van Henkes eene oude juffrouw in haar ochtendgewaad, de oprechte Haarlemmer lezende, in een binnenvertrek vol zon en licht, waarin de witte ochtendkleeren in schaduw der matrone, de gan-sche figuur en het binnenvertrek vol relief en uitnemend geschilderd waren. Zoo ook eene Consistorie-kamer, waar de jeugdige predikant met de ouderlingen vergadert . en de werking van het invallend licht op de typige figuren voortreffelijk was. Allicht loopt de kun-

142

-ocr page 167-

stenaar, die dit genre beoefent, gevaar. door overdrijving caricaturen te scliilderen, en zoowel Henkes als Bakker Korff zijn dit soms zeer nabij. In het laatste doek van Gerke Henkes. dat in het Parijseh salon van 1880 cene plaats vond, was dit eenigszins het geval. De vrouw uit het Overmaassche en de oude man naast haar, waren te sterk getypeerd , en behoefden voor het eenvoudig onderwerp geenszins zulk een groot kader.

Overigens was het een zeer karakteristiek trio. dat, op die kerkbank gezeten, de stof voor deze schilderij opleverde. Een oud. hoekig mannetje. een vond voor den schilder, luistert met aandacht naar den predikant; naast hem zit Neerland\'s welvaren . verpersoonlijkt in eene dikke boerin uit het Overmaassche, die, de »zeven vette jaren \' voorstellende, een smal broodmager neepjeskapje naast zich heeft. dat de »zeven magere jaren vertegenwoordigt.

Bakker Korff

is een leerling van C. Kruseman en van den directeur der Haagsche Academie , J. E. J. Van den Berg . die destijds op zijn atelier tal van leerlingen had. Van den Berg was een historieschilder.

1 43

-ocr page 168-

die in de beoefening der klassieke kunst uitsluitend heil zag. In plaats van zijne leerlingen naar hun verschillenden aanleg te ontwikkelen, moesten zij allen bij de Grieken en Romeinen leeren. Anatomie en perspectief studeeren, compositiën maken — t was schering en inslag; maar ofschoon de leerlingen het dikwerf ver van prettig vonden , herdenken de meesten hunner dit alles nog met dankbaarheid, want hierdoor legden zij een degelijken grondslag. Doch het «chassez Ie naturel, il revient au galop\' werd ook hier bewaarheid, want van al de jongelieden , door van den Berg voor de klassieke kunst opgeleid, zag men er niet één in die richting vol. harden, maar volgde ieder hunner later zijn eigen en natuurlijken aanleg. Sadée debuteerde met Christus en de overspelige vrouw en een tafereel uit de vader-landsche geschiedenis, om spoedig tot het schilderen van ons volksleven over te gaan; Paul Tetar Van El ven liet ook al gauw de historie voor het genre varen ; Taco Scheltema draaide de groote kunst den rug toe om lilliputachtige paneeltjes , waarbij de liefhebbers hunne loupe voor den dag haalden, te penseelen . en Bakker KorlT eindigde met zeer grooten bijval te verwerven in een microscopisch genre, waarover van den Berg in zijn uitsluitend klassicisme de schou-

144

-ocr page 169-

ders zou hebben opgehaald. Destijds teekende Bakker Korir keurige compositiën met de pen. zooals men die van Retzsch en Flaxman kent, naar verhalen, waarvan hij zelf de auteur was. Later schilderde hij genre-tafereelen, en toen zijn gezicht hem een beletsel werd om doeken van zekere oppervlakte te overzien, bepaalde hij zich tot het penscelen dier onbetaalbare typen , die onder den naam van «Bakkerkorlljesquot; populair zijn en in het buitenland met hoogen prijs betaald woorden. Het leven der bedaagde deftige juffers is door hem zoo scherp waargenomen en zóo geestig weèrgegeven. dat wij allen er onze oud-tante in meenen te herkennen. Men herinnere zich uit velen: «Courantlezingquot; en »Een draad door de naaldquot;, op de Tentoonstelling te Rotterdam van 1879.

Gerke Henkes heeft aan de Academie te Antwerpen zijne opleiding genoten. Daarna vestigde hij zich in Den Haag , waar hij als volbloed-realist de natuur met ijver en talent bestudeert. Behalve zijne typige voorstellingen , leveren voor dat echt realisme ook enkele buurtjes of doorkijken de sprekende bewijzen. Dit zijn nuchtere studiën naar de natuur, niet meer of minder, geen choix dans le vrai, maar le vrai zonder meer, doch met zulk eene treffende waarheid. zoo

10

145

-ocr page 170-

juist en nauwkeurig weergegeven, dat men Henkes een naneef van den Delftschen Van der Meer zou willen noemen.

Behalve Bakker Korilquot;, die in Pulchri geïntroduceerd is, zitten ginds twee buitenleden, de heeren Van ïrigt en Allebé , die beiden op kunstgebied grooten naam hebben.

H. A. Van Trigt,

wiens stil, eenvoudig voorkomen eer een denkend geleerde zou doen vermoeden, is ten onzent een der weinige beoefenaars van het historisch genre. Hebben destijds Israels, Sadée, Cool, Scheltema en anderen al zeer spoedig dat genre vaarwel gezegd, om uit het dage-lijksch leven van onzen tijd stof te putten, Van ïrigt is het daarentegen getrouw gebleven.

Ernstig en degelijk als de talenten van den heer Van ïrigt zijn, waren ook zij, die hem in den aanvang steunden : de heer J. E. J. van den Berg, hoofdonderwijzer der Haagsche ïeekenacademie en de heer Steuenvald. lithograaf, maar daarenboven een streng en kundig beoordeelaar . een man van kennis

146

-ocr page 171-

en studie, wiens lessen en raadgevingen zeker grooten invloed op den jeugdigen schilder hebben uitgeoefend.

Te Dordrecht is de heer Van Trigt geboren, waar hij reeds op elfjarigen leeftijd zijn vader, den chirurgijn S. H, W. Van Trigt, verloor. Deze was een ijverig natuurkundige en zoöloog en had eene belangrijke verzameling van door hein zelf opgezette dieren gevormd, van welke hij de vogels in waterverf had afgebeeld. Deze voorlroflblijke verzameling is in t bezit van den schilder.

In 1843 kwam Van Trigt naar Den Haag, waar hij tot 1835 zoowel onder leiding van zijn bloedverwant Steuerw aid, bij wien hij woonde, als van den heer Van den Berg, vlijtig werkte en studeerde. Van 1833—1837 vertoefde hij te Parijs en had gelegenheid om van tijd tot tijd zijn werk aan hel oordeel van Ary Scheffer te onderwerpen. Acht jaren lang, van \'1859—18G6, arbeidde hij in een der ateliers van zijn vriend Henri Bource te Antwerpen. Daarna verbleef hij een jaar te Oosterbeek . koos van 1867— 1871 Amsterdam tot woonplaats, om zich daarna te Hilversum te vestigen.

De Haagsche Tentoonstelling van 1859 vestigde reeds dadelijk den naam van den talentvollen en zeer bescheiden kunstenaar. Daar zag men van zijne hand:

147

-ocr page 172-

«Anionic v ti n Stralen, beschuldigd van verstandhouding met den prins van Oranje, door den bloedraad ter dood veroordeeld\'. In krachtigen toon geschilderd, voortretlelijk geteekend. schoon opgevat, trok dit tafereel dc algemeene aandacht. De sombere bloedraad met Spaansche arglistigheid aan het verhooren, was vol karakter en waarheid voorgesteld ; terwijl de waardige burgervader met de beide krijgsknechten die hem bewaakten , een schilderachtige groep vormde. Naast dit ernstig degelijk kunstwerk gaf Van ïrigt «een laatste schoone herfstdag in de omstreken van Antwerpen \' te aanschouwen, een landschap, dat, evenals het andere kunstwerk, van de diepe natuurstudie, de kennis en het veelzijdig talent des schilders getuigde.

Van dien tijd af verbond de kunstvriend Van Trigt\'s naam aan weldoordacht en degelijk uitgevoerd kunstwerk. Slechts zelden wijkt Van Trigt van het genre af, zoo voortrelfelijk door hem behandeld. Een mooi kind, «In \'t zonnetje\' aan den drempel eener deur zittende, dat moederharten in verrukking bracht en slechts goedkeurende kennersblikken verwierf, was eene uitzondering daarop. Een enkele maal deed Van Trigt een greep in het gewone leven, zoo met een «Ernstige dagquot;, ter Tentoonstelling van Arti in

148

-ocr page 173-

1867, waar dc dood van een diep betreurde aangrijpend werd voorgesteld.

Eene der schoonste conipositiën van dezen kunstenaar schijnt mij toe de » S a m e n s e h o 1 i n g van het volk voor de gevangenis der spaansche inquisitie te Antwerpen \', in Arti et Amicitiae te Amsterdam tentoongesteld en voor het museum te Dordrecht aangekocht.

Tusschen al de wiegende, breiende, droomende, etende en pratende vrouwen en mannen, die op onze vaderlandsche tentoonstellingen de meerderheid uitmaken , was het leven, de handeling en het werken van allerlei hartstochten, die men bij de welgeëvenredigde figuren dezer schoone compositie waarnam , eene verrassende tegenstelling. Hier te lande is men aan iets dergelijks niet gewend, en des te meer waardeert men het dus, wanneer een fijn ontwikkeld kunstenaar op zulk eene wijze een groep figuren in hun verschillend karakter voorstelt.

Zoo was in 1879 te Amsterdam (Arti s tentoonstelling) «Montaigne in z ij n bibliotheek (eigendom van den heer H. De Heus te Rotterdam) de rijpe vrucht eener nauwgezette studie, het oog bekorende door het krachtig gamma van kleur en de pikante verlichting van het tafereel. Gelijk de schrijver

149

-ocr page 174-

der Essais daar staat, is liij in werkelijkheid in de lectuur verdiept, en gedn automaat. gelijk; men zoo menig figuur geschilderd ziet.

In het zelfde jaar bevatte de Tentoonstelling te Rotterdam van zijne hand: »M e 1 a n c h t o n \' en »E r a s m u s in z ij n c laatste dagenquot;, beiden van groote studie getuigende, juist en nauwgezet tot in de geringste détails. Dezelfde uitnemende qualiteiten waardeert men in zijne aquarellen.

Hebben De Bull\'s binnenhuisjes iets karakteristieks Amsterdamsch, de schilderijen en teekeningen van

Aug. Allebé,

in den gulden tijd , toen hij nog een ijverig medewerker voor onze tentoonstellingen was, zijn het niet minder. Van het eerste paneeltje af, dat Allebé te aanschouwen gaf, toonde hij zijne originaliteit. Kolorist van nature , correct teekenaar door ernstige studie, geestig opmerker en beminnelijk philosophe a la Souvestre, werd zijn onbetwistbare aanleg door P. F. Greive uitmuntend geleid. Greive verstond de zoo moeilijke kunst om ieder zijner leerlingen naar zijn individueelen aanleg te ont\\\\ ikkelen, en ze geenszins naar een pasklaar gemaakt model te vormen. Behalve van Greive

130

-ocr page 175-

leerde Allebé ook veel van Mouilleron . den vermaarden grooten steenteekenaar . die destijds te Amsterdam vertoefde en aan wien eenige onzer kunstenaars zulke uitmuntende reproduetiën hunner werken danken. In 1868 begaf Allebé zich naar Brussel, waar hij eenigen tijd vertoefde en schilderde. Bij de oprichting der Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam in 1870 werd hij tot hoogleeraar aan die inrichting benoemd, en toen in het laatst van 1879 de heer De Poorter overleed, benoemde de Regeering hem met 1 Januari \'1880 tot Directeur. Sedert Allebé echter het professoraat aanvaard heeft, derven onze tentoonstellingen zijne medewerking, en missen zij die fijn opgemerkte . geestig getoetste paneelen . welke het typig Amsterdam zoo juist weergaven.

In 1863, ter Tentoonstelling van de Maatschappij Arti et Amicitüe, herinner ik mij van Allebé het drietal: «Nadagenquot;, «Niet thuisquot;, en »Lethequot;. Het eerste deed eene oude burgerjuffrouw zien, die zóóver gekomen is dat zij hare armoede niet meer verbergen kan. Niet thuis was een aardig tafereeltje van een jong bedrijvig huismoedertje, die aan t strijken is en dus haar «bezoek\' maar niet thuis geeft. Later , in 1867, gaf Allebé onder den titel «Statistiek quot; een juist waargenomen tafereeltje. Een

151

-ocr page 176-

oude pakhuisknecht weegt de twee aanvallige kinderen van zijn baas. en teekent de som van het gewicht op de deur aan, om beter te vergelijken. Die bejaarde gediende was een voortreffelijk type, en het vroolijk kindermeisje, dat de kleinen vasthoudt, niet minder de echte kindermeid van onzen tijd.

Zoo ging Allebé voort, steeds nieuwe en verrassende onderwerpen te behandelen. Zijn veld was ruim , zijn geest rijk en lenig, en telkens vond hij in het Amsterdamsche leven weder een nieuwe ader. Soms wordt de schoone werking van licht en bruin hoofdzaak , zooals in het «Binnenhuisquot;, door hem in 1870 tentoongesteld. Het onderwerp was onbeduidend, zoo men wil : een Noord-Brabantsch vrouwtje dat een klok opwindt, schijnt uit zich zelve geen dichterlijke voorstelling. De beroemde spinster van Maes echter evenmin. Doch ook hier vergat men het eenvoudig tafereel, om in vervoering te geraken over het kunstgewrocht, over den heerlijken toon en het fijne gevoel des meesters, dat zulk eene schoone harmonie van kleur wist te scheppen. Het zonnelicht werkte betooverend in dat geheimzinnig intérieur, waar de kunstenaar met innig fijn gevoel alle détails verwijderd of het effect van sommige verzwakt had, om zijn doel geheel te bereiken.

152

-ocr page 177-

Welk een voortreirelijk aquarellist wij in Allebé bezitten , kunnen de Rudolf Keyzer\'s, Heineken\'s, Har-togh\'s, kortom alle verzamelaars getuigen, die trotsch op zijne teekeningen zijn. Arti\'s Tentoonstelling van Teekeningen in 1877 leverde daarvan een schitterend bewijs. Niet minder dan zes groote teekeningen — voor ons goede bekenden , want wij mochten die reeds op kunstbeschouwingen waardeeren — kon men daar bewonderen. Met sapverf teekenende, laat Allebé den breeden toets terdege zien, en houdt zich met geen pointilleeren op ; vrij en frank is zijne losse en meesterlijke manier; afwisselend , vol geest en leven zijn de onderwerpen die hij kiest. Sarcastisch en geestig in de zieke poes, is hij humoristisch en treffend in het zieke kind, vol elFect in een Amsterdamsche slachter. Uit de kerk en De Alchymist, bewonderenswaardig van natuurwaarheid in zijn A r t i s. Het laatste, Amsterdam\'s vermaarde dieren- en plantentuin , heeft Allebé de stof geleverd voor eene reeks studiën naar dieren en planten, met waterverf of potlood geteekend, welke de verzamelaars elkander betwisten. Het juist karakter der dieren , hunne bewegingen en vorm — alles is even nauwkeurig en uitvoerig weergegeven.

Hoe lijn en smaakvol Allebé op steen teekent,

153

-ocr page 178-

heeft hij bewezen met liet portret van Douw es Dekker, een toonbeeld van kennis en sturlie van het inensch-beeld.

Deze kleine figuur met zwarten baard en bleek gelaat is de conservator van Teyler\'s Stichting, te Haarlem , de welbekende genreschilder

H. J. Scholten,

een der weinige kunstenaars in ons land. die het fluweel en satijn van Metsu en Netscher doen voortleven. Buitengemeen zorgvuldige schildering is in dit genre hoofdvoorwaarde. De figuren van den heer Schollen. gewoonlijk uit de statige wereld der 17(1e eeuw, zijn correct geteekend en bewegen zich uitmuntend , al bepaalt zicli dit ook meestal tot de hoffelijkheden van het dagelijksch verkeer. De stoffen hunner kleedij zijn met rle grootste uitvoerigheid gepenseeld , en tal van keurig getoetste détails doen den kunstliefhebber naar de loupe grijpen om alles van naderbij te bezien.

De heer

-ocr page 179-

S. Taanman,

tc Amsterdam, figuurschilder, leerling van den heer Greive, heeft dit met zijn tijdgenoot, professor Allebé. gemeen, dat hij steeds tracht zicli zeiven te zijn en zijn eigen weg te volgen. Nu eens wijdt hij zijne krachten aan de trouwe reproductie van een onzer vaderlandsche monumenten : De schepenenkamer in het raadhuis te Kampen, door Havard zoo uitvoerig in zijne lezenswaardige Villes mortes beschreven. Havard\'s pen kon niet nauwkeuriger zijn dan Taanman s penseel , dat het pittoresk kunstgewrocht der I Gf,e eeuw bewonderenswaardig teruggaf. Helderheid en atmosfeer waardeert men in deze natuurstudie. Dan weder, in hetzelfde Arti-salon, gaf Taanman in eene geheel andere natuurstudie blijk van den ernst, waarmee hij de kunst opvat. Het was eene Fantaisie, eene studie naar het leven, leder ingewijde in de kunst weet, dat de studie van het naakt ontzaglijke moeilijkheden bevat. »Het gewichtigste punt in de teekenkunst,\' zei Benvemito Cellini, «is een naakte man en vrouw te kunnen teekenen. En Michel Angelo was zóó overtuigd, dat het hierop aankwam, dat hij twaalf jaar lang ontleedkunde bestudeerde. Die studie van

133

-ocr page 180-

hef. naakt wordt door onze tegenwoordige schilders over liet algemeen zeer verwaarloosd, en al was die )) fantaisie van den heer ïaanman ook eenvoudig het welgeslaagd beeld van een zeer bevallig vrouwenmodel, zij bewees dat de kunstenaar de moeilijkheden onder het oog durft zien , en de schoone vormen van hals en borst uitmuntend weet te modeleeren.

Achter hen staat eene groep figuurschilders. De eerste aan deze zijde, die er even jong als vlug uitziet , is de jeugdige

Th. M e s k e r.

Zijne moeder in de kunst is de natuur en zijn vader of liever vaders waren al degenen, die hem op zijn moeilijken weg steunden en raad gaven. Zeker is dit niet de gemakkelijkste weg, maar ontegenzeggelijk de veiligste om zijne oorspronkelijkheid te waarborgen. Mesker schildert bij voorkeur zijne figuren in de opene lucht, doch zoodanig, dat zij toch altijd den boventoon blijven voeren. Aan zijn «Markt\' op de Tentoonstelling te \'s Gravenhage in 1878, dankte hij zijn eerst wezenlijk succès. Er was zon en lucht in het tafereel; de figuren waren typig en naar \'t leven bestudeerd , en het ensemble trok ontegenzeggelijk aan.

156

-ocr page 181-

In het salon van Arti te Amsterdam bood hij een »B 1 o em mar ktquot; aan, op onze Prinsengracht gehouden , zonnig en origineel, met bevallige stoffage. en ter Rotterdamsche Tentoonstelling van 1879 zag men van hem «Een verkoophuisquot;, waar een oude koopman aan jonge artisten een smirnaasch tapijt verschachert, omringd door het eigenaardig publiek eener openbare verkooping. Het is inderdaad een aardig, vermakelijk genre. dat de jonge Mesker met talent, originaliteit en wezenlijke verve behandelt.

Waar van een jongen Mesker sprake is, moet natuurlijk een oudere zijn, en deze,

J. Mesker,

is in de gansche kunstwereld bekend als een artistiek lithograaf, die o. a. in de Kunstkroniek eene reeks voortreffelijke steenteekeningen naar oude en moderne meesters geleverd heeft. Zonder voorganger of leider, zonder zich te bekreunen om de opvatting van anderen , is zijn onafhankelijke geest aan \'t werk getogen. Met weinig aanlokkelijks om zich heen, en alleen vertrouwende op zijn geoefende teekenpen en zijn lust om beter te doen dan hetgeen hij om zich heen zag, heeft J. Mesker ten slotte den onbuigzamen gladden

157

-ocr page 182-

steen en het weerbarstige broze krijt zoodanig aan zijn wil weten te onderwerpen, dat de talentvolle kunstenaar er zich even vrij en lenig op beweegt als Wieniawski destijds op zijne viool.

Men herinnere zich o. a. den Prometheus en de biddende monniken naar Salvator Rosa, het vrouwenportret en niet minder de voortreffelijke steenteekening naar den biechtvader van Rubens, en tal van anderen. In elk dezer reproductiën heeft de kunstenaar zich er met hart en ziel op toegelegd, om de kenmerkende eigenschappen van den schilder, dien hij vertolkte. op steen uit te drukken : zoowel de zachte. halve tinten en de fijne reflectie-tonen der vrouwenwang van Rubens\' blanke ega, als \'t krachtig zwart van den monnikskap en het hoekig, geestig gelaat van den biechtvader; zoowel de pittige, scherp afgebakende schaduwen van Prometheus\' romp, als een sneeuwveld van Rreton of een landschap van Rousseau.

P. Van der Velden,

Rotterdammer van geboorte, doch te \'s Gravenhage gevestigd, volgt even als Th. Mesker, Henkes en anderen, zijn eigen weg. Als men weet, met welke moeilijkheden Van der Velden te kampen heeft gehad

158

-ocr page 183-

om de kunstenaarsloopbaan te kunnen volgen , met welk eene volharding en onverzettelijken wil liij gewerkt heeft om zijn doel te bereiken, dan juicht men zijn welslagen nog warmer toe.

Sedert Van der Velden\'s optreden in het openbaar. heeft hij van den aanvang af, door keuze en opvatting , zijne zelfstandigheid getoond. Het plat getreden pad der aardappel-schillende, lezende, breiende en mijmerende vrouwen heeft hij steeds links laten liggen, nieuwe onderwerpen gezocht en vooral handeling in zijne tafereelen gebracht. In \\ 872 deed hij voor het eerst ter Haagsche Tentoonstelling van zich spreken door zijn »Begrafenis in den winter op het eiland Marken\' . Van der Velden had dat op Marken gezien en gaf die donkere figuren op het witte sneeuwveld indrukwekkend weder.

Later schilderde hij nogmaals eene «Begrafenis op Markenquot;. In een bootje liggen een man en vrouw met het hoofd over eene doodkist gebogen. Daarachter zitten een jonge vrouw en een meisje. Twee Markensche boeren ter rechterzijde van t vaartuig boomen het voort. Landschap en grauwe lucht zijn in harmonie met den somberen watertocht. Op de Haagsche Tentoonstelling van 1878 trok eene karakteristieke voorstelling van zijne hand «Dubbel blank \'

159

-ocr page 184-

getiteld, aan. In dat vroolijk gezelschap van Markensche mannen en vrouw had Van der Velden leven en handeling gebracht, en den triumf der vrouw , die dubbel blank ten deel valt , juist uitgedrukt. De Regeering kocht deze schilderij voor het Rijksmuseum te Haarlem aan. Een krachtige toon is daarbij het kenmerk zijner ernstige kunst.

De heeren

J. H. Otterbeek, Ph. Windt, P. Becker, D. O. L. Van Franckenbergen W. P. C a n d e 1

zijn allen figuurschilders behalve de laatste. Otterbeek was een ijverig leerling der Haagsche Academie en ging daarna te Parijs zich verder oefenen. Met goed gevolg schildert hij portretten, en de proeve die men daarvan op de Tentoonstelling van Arti heeft gezien , is verdienstelijk. Overigens beoefent de heer Otterbeek het genre evenals de heer Windt, die zonder bepaalden meester het moeilijk pad der kunst volgt. In het teekenen met waterverf heeft de heer Windt onlangs zijne kracht getoond met het teckenen van levensgroote koppen, die meesterlijk van uitvoering waren.

De heer van Franckenberg is een leerling van W. H.

160

-ocr page 185-

Schmidt, te Delft, bij wien hij met Bisschop, Van Westhreene, De Salle en Bombled leerde. Later vestigde hij zich te s Gravenhage en zet er dat zelfde genre voort; binnenkamers uit de \'I6de en l?\'16 eeuw met jonkvrouwen in fluweel. satijn of zijde, die lezen, peinzen. zich met eene kakatoe vermeien of eene van die kalme, alledaagsche bezigheden. Uitvoerige schildering der stoffen is het doel dezer tafereelen.

De heer Candel houdt zich ijverig bezig met het schilderen van landschappen met vee.

Indien den heer Fridolin Becker zijne teekenlessen meer tijd beschikbaar lieten . zou hij stellig drukker van zich doen spreken. maar wat voor zijn naamgenoot Fridolin de ijzersmelterij ward, is voor hem het lesgeven . waartoe men hem van alle zijden aanzoekt. Becker heeft eenige jaren geleden zeer bevallige fantaisie-vrouwenkopjes geschilderd, die door hunne lieve uitdrukking en aangename kleur aantrokken. — Had hij meer tijd, het zou Becker op dat terrein niet aan lauweren ontbroken hebben.

Hetzelfde is het geval met de heeren

J. C. d\'Arnaud Gerkens en J. A. Last,

die beiden zoo druk les geven, dat hun nauwelijks

161

-ocr page 186-

lijd overblijft om de kunst te beoefenen. Gerkens teekende indertijd eene serie keurige houtskoolschetsen, naar aanleiding van Chamisso\'s Frauen-Liebe und Leb en, door Schumann\'s compositie onsterfelijk geworden. Van den lieer J. A. Last ziet men nu en dan een welgelijkend portret in zwart krijt of aquarel, indien zijne lessen hem er den tijd toe laten.

De heer

S. Van Witsen

daarentegen, die al den tijd heeft, ziet meer werken dan hij zelf arbeidt. Men zou hem Israels «dienende engel kunnen noemen . want hij is de schaduw van der grooten kunstenaar. Eerst leerling van H. Van Hove, bezocht Van Witsen later de Academie te Antwerpen, studeerde verder , verzamelde prenten en etsen , bewonderde meer dan hij te bewonderen gaf en bleef de bescheiden kunstvereerder. die te weinig zelfvertrouwen schijnt te bezitten om zelf veel op het getouw te zetten. maar die als warm enthousiast voor de kunst leeft.

Daarentegen zijn de oude heer

L. J. Klein en Prederik Lintz

van hunne jeugd af vlijtige beoefenaars der kunst

162

-ocr page 187-

geweest. Klein zet de traditiën van Schelfhout voort on vermenigvuldigt op ongeloofelijke wijze het aantal Schelfhoutsche »wintertjeszoo in olie- als waterverf. Komische genre-stukjes uit het tijdvak der IS\'10 eeuw zijn gemeenlijk het veld, dat de heer Linlz, leerling van H. Van Move, betreedt. Deze is op dit oogenblik . behalve het eerelid L. Hardenberg, het oudste werkend lid.

Om dus een omtrek van de hedendaagsche kunstenaren te teekenen , heeft men eenvoudig naar het Hofje van Niekoop te gaan, want Pulchn Studio is het vereenigingspunt van bijna al de Nederlandsche schilders.

\'103

-ocr page 188-
-ocr page 189-

^IOGRAPHISCH J^EGISTEi\\,

-ocr page 190-

Bladzijde.

N A A M.

VOOR N A M E N.

Dagteekening , Jaartal en Plaats van Geboorte.

f

l e e r

150 US

53

AUcbe

Apol

Artz

August

Lodewijk Frederik Hendrik David Adolphe Coustant

19 April 1838 te Amsterdam. 6 September 1850 te \'s Gravenhage. 18 December 1837 te „

IP. F. Greive. ij F. Hoppenbrou jJozef Israëls.

104

Baklmyzen

Gerardina Jacoba van de Sandc

27 Juli 1826 te

H. v. d. Sand

103

Bakliuyzen

Julius Jacobus van dc Sandc

18 Juni 1835 te „

u a it ii

143

Bakker Korff

Alexander Hugo

31 Augustus 1824 „

C. Kruseman e

160 62

130 127 67

Becker

Berg (Van ilen) Bilders

Bildcrs-Van Bosse Bisschop

Fridolin Simon

Johannes Warnardus Maria Philippine C.

a

4 November 1812 te Overschie. 18 Augustus 1811 te Utrecht.

21 Februari 1837 te Amsterdam.

22 April 1828 te Leeuwarden.

|P. G. van Os

J. v. d. Sandc \\V. H. Schtni

72

Bisschop-Swift

Mevr. Kate

17

Bles

David

19 September 1821 te \'s Gravenhage.

C. Kruseman.

48

Bloinmers

Bernardus Johannes

30 Januari 1845 te \'s Gravenhage.

Bisschop.

109

Borselen (Van)

Jan Willem

20 September 1825 te Gouda.

A. Schelfhout

13 161

138

Bosboom Candel

Crans (Schmidt)

Johannes Willem Philippus Johannes Marinns

18 Februari 1817 te \'s Gravenhage. 16 Juli 1838 te \'s Gravenhage. 30 April 1830 te Rotterdam.

B. .T. van Ho A. Dona.

,De Rotterd, Ac

89

Deventer (Van)

Jan Frederik

27 November 1822 te Brussel.

H. van de Sa

89

Deventer (Van)

Willem Antonie

30 Juni 1824 te \'s Gravenhage.

ii ii a

112

Destréc

Johannes Josephus

27 Maart 1827 te Brussel.

t B. J. van 11

99 113 160

161

Ducliattcl Berelman

Franckenberg en Proschlitz (Van)

Gerkens (D\'Arnaud)

Fredcricus Jacobus van Rossum Otto

Desire Oscar Leopold Johannes Christiaan

10 Februari 1856 te Leiden. 23 Maart 1839 te Groningen.

16 Januari 1822 te Sas van Gent. 22 Mei 1823 \'s Gravenhage.

H. Egcnbcrgei

W. H. Schmi 1 L. Vintcent.

\\ I

I

-ocr page 191-

ITS

| LEERLING van

ONDERSCHEIDINGEN.

age.

IP. F. Greive. • I. Hoppenbrouwers. Mozef Israels.

Ridder van de Orde der Eikenkroon, Mcd. tc Wccncn 1873.

III. v. (t. Sande Bakhuvzen.

C Gouden Med. ïentoonst. Amsterdam 1861.

lt; „ „ „ \'s Gravenhagc 1863. ( Zilveren „ „ „ 1857.

( Gouden „ „ „ 1866,

lt; Grootc Koninklijke Medaille Amsterdam 1871.

1 Medaille te Wecnen 1873 en Philadelphia 1876.

C. Kruseman en J. E. J. van (1. Berg.

[ Ridder der Leopoldsorde.

J Gouden Medaille Tentoonstelling Amsterdam 1863. 1 I, „ ii Rotterdam 1862. f Eerclid van de Sociétc des Aquarellistes.

JiP. G. van Os te \'s Gravcnhage. ! [Bilders. J. v. d. Sande Baldmijzen, Bosboom en W. H. Schmidt en II. van Hovc.

Ridder van dc Orde der Eikenkroon.

Ridder van de Orde der Eikenkroon, der Krans-Jozefs-Orde, der Lcopolds-Orde en van den Witten Valk le kl.

age.

C. Kruseman.

Bisschop. A. Schelfhout.

1 Ridder der Leopoldsorde in 1860.

1 ii van de Orde der Eikenkroon in 1863.

] „ van de Orde van den Nederlandschen Leeuw. / „ van dc Frans-Jozefs-Orde in 1873.

] ii van het Legioen van Eer in 1878.

1 Grootc Medaille Wereld-Tentoonstelling Parijs 1855.

f Gouden Medaille 3e klasse Tentoonstelling Parijs 1863.

f Ridder van de Orde der Eikenkroon 1860.

j Gouden Medaille Tentoonstelling \'s Gravcnhage 1861. J „ I, ,i Amsterdam 1868. ( Eere-Medailles Wereld-Tentoonstelling te Weencn cn Philadelphia.

;c.

B. .T. van Hove.

A. Dona.

De Rotterd, Acad en Van der Laar.

Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw , der Eikenkroon,

(der Leopolds-Fans-Jozefs-Ordc. Gouden Medaille te Amsterdam in 1871.

H. van de Sande Bakhuyzen.

Medailles te \'s Gravenhagc cn Philadelphia.

a a ii a a

Gouden |T859) en Zilveren (1857) Mcd. Tentoonst. \'s Gravcnhage, Gouden Medaille Tentoonstelling Rotterdam 1862.

t B. J. van Hove cn A. Schelfhout.

In 1873 en 187é Medaille van dc Jaarlijkschc Tentoonstelling van Schoone Kunsten tc Londen.

H. Egcnberger, dc Acad. te Groningen [en Antwerpen \\V. H. Schmidt, Delft.

L. Vintccnt.

Koninklijke Mcd. Tent. v. Teekcningen in Arti ct Amicitiac 1876

\\ f

[ \\

-ocr page 192-

(

Blad

NAAM.

VOORNAMEN,

Dagteekenikg , Jaartal en Plaats

zijde.

van Geboorte.

104

Haanen

Adriana Johanna

1

14 Juni 1814 te Oosterhout. i

C. Haa

131

Haas (De)

Johannes Hubcrtus Leonardus

25 Maart 1832 te Hedel in Gelderland.

P. F. v

134

Heijl

Marinus

22 Maart 1834 te Utrecht.

141

Hcnkcs

Gerke

25 Juni 1844 te Delfshaven.

j. Spo

89

Hove (Van)

Bartholomens Johannes

28 October 1790 te \'s Gravenhage.

iBreeke

89

Hove (Van)

Johannes Hubertus

7 Maart 1827 \'s Gravenhage

(B.J.v

37

Israels

Jozef

27 Januari 1824 te \'s Groningen. gt;

J. A.

31

Kate (Ten)

Herman Frederik Karel

16 Februari 1822 te \'s Gravenhage. ]

C. K

36

Kate (Ten)

Johan Mari Henri

4 Maart !831 te \'s Gravenhage. ■

Herin;

183

Kleijn

Lodewijk Johannes

14 Aug. 1817 te Eikenduinen bij \'s Hage. *

A. Sc!

116

Klinkenberg

Johannes Christiaan Karel

14 Januari 1852 te \'s Gravenhage. \'

C. Bi

135

Koelman

Johan Philip

11 Maart 1818 te „

0. Kr

163

Lintz

Frederik

22 Deeember 1824 te Brussel.

H. va

114

Lintz

Ferdinand Ernst

2 Maart 1833 te \'s Gravenhage

J. J.

161

Last

Johannes Anthony

28 November 1837 te „

C. C.

96

Maris

Willem

18 Februari 1844 te „

92

Maris

Jaeob

25 Augustus 1837 te „

H. va

97

Mauve

Anton

18 September 1838 te Zaandam.

P. F.

f

55

Mesdag

Hendrik Willem

23 Februari 1831 te Groningen.

Alma

157

Mesker

Jan

25 Februari 1843 te \'s Gravenhage.

P. T

156

Masker

Theodorus

1 „ 1853 te „

J. J.

100

Meulen (Ter)

Francois Pieter

9 Maart 1843 te Bodegraven.

H. en

I

-ocr page 193-

ONDERSCHEIDINGEN.

Eerelid der Akad. van Beeld. Kunsten te Amsterdam en Rotterdam. Gouden Medaille in 1865 en 1870 te Amsterdam.

Zilveren Medaille in 1868 te Arnhem.

Bronzen Medaille in 1874 Wereld-Tentoonstelling te Weenen.

Kommandeur der Orde van Karei III van Spanje.

Officier van de Orde der Eikenkroon.

„ der Leopolds-Orde.

„ der Orde van den Heiligen Michael van Beieren. „ der Orde van de Kroon van Italië.

Ridder der Orde van de Kroon van Pruisen.

„ der Frans-Jozefs-Orde.

Lid der Koninklijke Academie van St. Ferdinand te Madrid, van de Koninkl. Acad, van Beeld. Kunsten te Amsterdam en van Arti Sacrum te Rotterdam.

LEERLING van:

C. Haanen.

P. F. van Os en Academie te Amsterdam.

land.

j. Spoel en Antwerpsehe Academie. Breckenheimer.

B. J. v. Hove, H. v. Hove en Ch. Comte.

Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw.

Officier van het Legioen van Eer.

Ridder der Leopolds-Orde.

„ Frans-Jozefs-Orde.

„ „ Kroonorde van Italië.

Kommandeur van de Orde der Eikenkroon, Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, Officier der Orde van den Gouden Leeuw van Nassau, Ridder van het Legioen van Eer, van de Leopolds-Orde en van de Frans-Jozef-Orde.

Officier van de Orde der Eikenkroon.

Ridder van den Gouden Leeuw van Nassau.

2 Gouden Medailles, 1 Zilveren Medaille te Philadelphia.

J. A. Kruseman.

C. Kruseman.

Herman ten Kate.

Ridder van de Orde der Eikenkroon.

Medaille van Arti et Amicitiae, Weenen en Philadelphia.

Eervolle vermelding van het Salon te Parijs in 1880.

Ridder der Leopolds-Orde. Gouden Medaille te Parijs 1870.

Gouden Medaille te \'s Gravenhage.

Medailles teLyon, Philadelphia, Brussel leklasse, Wereld-Tentoon-stelling te Parijs 1875, 2e kl., Tentoonst. Munchen en Algiers 1879.

lage.1

A. Schelfhout.

C. Bisschop.

C. Kruseman.

H. van Hove Bz. J. J. Moerenhout. C. C. A. Last.

H. van Hove en J. Stroebel. P. F. van Os te Haarlem.

Alma Tadema.

P. Tetar van Elven en Ph. Koelman

J. J. Mesker en W. Maris.

H. en Julius van de Sande Bakhuyzen.

I

-ocr page 194-

(

Bladzijde.

N A A M.

VOOR NAMEN.

Dagteekening, Jaartal en Plaats van Geboorte.

112

Nakken

Willem Carel

9 April 1835 te \'s Gravenhage.

4

A. 1

100 42 100 IfiO

Neuhuijs

Neuliuijs

Offermans

Otterbcek

Rochusscn

Roelofs

Jozel Albert

Tony liodewijk George Jacobus Hermanus Charles Willem

7 April 1841 te Utrecht.

10 Juni 1844 te „

8 November 1854 te \'s Gravenhage. 31 Juli 1839 te \'s Gravenhage. 1815 Rotterdam.

10 Maart 1822 te Amsterdam.

B. J

Aeac Nuij

104

Koosenboom

Margaretha

24 October 1843 te \'s Gravenhage.

(

106

Ronner (geboren Knip)

Ilenriette

!gt;1 Mei 1821 te Amsterdam.

J. i

4 5 134

Sadéc

Scbipperns \'

Philip

Pieter Adrianus

7 Februari 1837 te \'s Gravenhage. 6 Maart 1840 te Rotterdam.

108

Schwartze

Therèse

20 December 1852 te Amsterdam.

J.

80

Springer

Cornells

25 Mei 1817 te Amsterdam.

113 66

Smits

Stortenbeker

J. G. Johannes

2 Februari 1823; \'s Gravenhage. 29 October 1821 te \'s Gravenhage.

lt;

S.

65

Stortenbeker

Pieter

21 April 1828 te „

J.

66

Stortenbeker

Cornells Samuel

29 October 1839 te „

P.

8 :-

Stroebei

Johan Antonie Balthazar

23 November 1821.

11.

115

Tiuimnan

Jacob

9 October 1836 te Zaandam.

P.

109 146 158 88

5

Tom

Trigt (Van) Velden (Van der) Vertin Verveer

Jan Bedijs H. A.

Paulus Petrus G.

Samuel Lconardus

4 Maart 1813 te Boskoop. 22 October 1829 te Dordrecht.

5 Mei 1837 te Rotterdam.

21 Maart 1820 te \'s Gravenhage. 30 November 1813 te \'s Gravenhage.

i

B.

51

Verveer

Elchanon

f 5 Januari 1876 te „ 19 April 1826 te „

-ocr page 195-

ONDER SCHEID I NGEN.

Gouden Medaille Tentoonstelling \'s Gravenhage 1872.

Gouden Koninkl. Medaille Tentoonstelling Arti et Amieitiae 1873.

Medaille Internationale Tentoonstelling te Philadelphia 1876.

LEERLING van:

A. F. Dona.

B. J. Blommers.

Academie te \'s Gravcnhage. Nuijen en Waldorp.

J. A. Knip, vader der kunstenaresse.

J. G. Sehwartze, Gabriel Max enLcn-

Ibaeli

S. Ij. Verveer.

J. Stortenbeker, H. v. d. S. Jiaklmijzen [en J. B Tom. P. Stortenbeker en C. Bisschop.

Tl. van Hove.

P. F. Greive.

Medailles der Tentoonstelling te Londen in 1873 en 1871.

Ridder der Leopoldsorde 1858, Offic. v. d. Orde der Eikenkr. 1SG0.

Gouden Medaille Tentoonstelling te \'s Gravenhage, Medaille der Wereld-Tentoonstelling te Weenen in 1873.

1861 Gouden Medaille, Tentoonstelling \'s Gravenhage. 1865 ;; Wereld-Tentoonstelling Oporto.

Lid van Verdienste van Natura Artis Magistra.

1868 cn 1880 Gouden Medaille Amsterdam.

187*4 Groote Medaille van Z. M. den Koning met diploma; 1879 Gouden Rijksmedaille te Antwerpen en tal van andere Zilv. Mcd.

Bronzen Koninklijke Medaille Tentoonst. Arti et Amieitiae 1876. „ Medaille Tentoonstelling Gent 1879.

Zilveren Medaille 1877-

Officier van de Orde der Eikenkroon.

Ridder der Wasa-orde van Zweden en Noorwegen en der Frederiks-orde le kl. van Wurtemberg.

Ridder van de Orde der Eikenkroon.

„ „ „ „ 1861.

a van het Legioen van Eer 1878.

Ridder van de Orde der Eikenkroon.

Groote Koninklijke Medaille Arti\'s Tentoonstelling 1877.

Medailles Wereld-Tentoonstelling Weenen 1873 en Philadelphia 1876.

Gouden Medaille Tuinbouwtentoonstelling.

Ridder v. d. Orde der Eikenkroon. Gouden Med. te\'s Hagein 1848.


Officier van de Orde der Eikenkroon in 1863, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw in 1874.

B. J. van Hove.

Ridder van de orde van den Gouden Leeuw van Nassau. M „ ii Leopoldsorde.

-ocr page 196-

Bladzijde.

NAAM.

VOORNAMEN.

Dagteekemng , Jaartal ek Plaats van Geboüktk.

89

Vogel

Johannes Gijsbert

106

Vos

Maria

140

V rolijk

Johannes Martinus

114

Weele (Van der)

H. J.

114 160 160

Weissenbrucli Windt

Witsen (Van)

Hendrik Johannes

Philip

Salomon

25 Juni 1828 te Hooge Zwaluwe.

21 December 1824 te Amsterdam.

1 Februari 1846 te \'s Gravenhage.

13 Januari 1852 te Middelburg.

19 Juni 1824 te \'s Gravenbage.

4 September 1847 te „

29 October 1833 ..


-ocr page 197-

ONDERSCHEIDINGEN.

I Eerelid der Koninkl. Academie van Beeld. Kunsten te Amsterdam en der Academie te Rotterdam, Gouden Medaille te Rotterdam, Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, van den Gouden Leeuw van Nassau en van Frans Jozef. Eerelid der Koninkl. Academie van Beeld. Kunsten te Amsterdam en der Academie te Rotterdam, Gouden Medaille te Rotterdam, Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, van den Gouden Leeuw van Nassau en van Frans Jozef.

! Eerelid der Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterd. en Rotterd. Gouden Medaille te Amsterdam 1871 en \'s Gravenhage Eerelid der Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterd. en Rotterd. Gouden Medaille te Amsterdam 1871 en \'s Gravenhage 1866. Gouden Koninkl. Medaille (Arti et Amicitae) 1879.

Zilveren Medaille te Arnhem 1868.

Bronzen Medaille te Philadelphia 1876.

LEERLING van:

A. Schelfhout. P. Kiers

P. Stortenbeker. J. W. F. Kachel.

B. J. vau Hove

Koninkl. Bronzen Medaille Arti et Amieitiae 1878.

Zilveren Medaille te Utrecht.

B. J. van Hove en H. van Hove Bz.

-ocr page 198-
-ocr page 199-
-ocr page 200-
-ocr page 201-
-ocr page 202-