lt;^r o
Ó D
a «
OD
^1
Pht
li
ro p
ÏTquot;-
êi
lt;
O ro
r\\ £ | |
w | |
Q | |
W | |
J |
\'■■0* •t) |
01 |
PH |
H |
O M |
gt; r/ |
0*quot; r*quot; |
Q oo s |
s ^r: W r^i |
Q |
GO W j-j |
5 -lt; | |
lt;3 |
•rs |
^ , tw4 | |
en | |
pü | |
d quot;lt; VO
\'C tx
O) gt;-.
^ kQ 3
^ quot; f-r
^3 ^
Ph
3 rQ
P
amp;
fc/3
(ü ^ «T
1) CJ •« •-lt;
ei
gs
■§■3
Jrt «
O)
tuj
(V
r^lt;ï
o
\'ö ö Ö
^ O
4J
„ co — a o
M \'J
a •quot;
lt;u M
1 ^ 1^
^ O
rt ^ El.a
tH O
O ^
00 (U
Ö £ S a
8^
50 TJvO S
•-H - M
O
ö 00
T00 H-l M
l ^
g *0 - ..
i
« S rö 5 OO
t-s. O -M WJ j2 2 ■^ -lt; lt;1 O
| T-lt;J
^3 lt;2 ^3 rt N
\'d
•SrS 1
quot;S rJ
amp;■§ J
P (A lt;
lt;r,c
o W
rX
\'Z « ,
0) M
TS rt
.•SS.
S 1
—■ oo a .Q
\'gt;Zb£
^3^ g S^3 u
s
ü quot;-• \'
tUDj^ ;
.§K
~ ^
s
»4 lt;U
O O
rD V
a o
v
Slt;a^
W .■,-
u-gt; quot;
-«
- O •**
SS * s„ s ^ ü quot;C a fa
^t:
_Q v •
l^-s
O) fcj)
quot;S -ö u _ ff rt e -a B
.ti 3
X
w t) Eh
OQ
Q
O O M
SI IrF
SN « o.
O 4-.
rö
ÏH Q
(U O
c \'ö
s ^ .
rt fl c
T^ j. (U \'rt 0) ü
.PQ S g ^
r* in D
O \'3 w
«o
D N
f^-.P
W-S
S Jquot;
O 00
1 ö
lt;U
a s .
co a
rd
M ©quot;ÏC^
r-gt;,a)
,00 M
«
cm
i ~ :lt;-gt;
i «
(U -
a
• 3 ^3 OJ §
bJ3 O 00 Ö i
: S ö a
O 4-1 (-, *0 /-S
•S^-a 2° rt
1 a a
■*J —\' w —1 W
.2
O
P 2
•S ^
tad
3 quot;ö,^ i}
fc/D O ^
3 W 5° ? « Ph ,
0 K«C
s
R « s
S^c «
Oi
s ^
O rO
^ 6 a u
a amp;
flj O C/2
Ö
lt;
Ö
tfi 3
f3
W
•u . -i— gt; ° £•2 •S ^
0 .2 gt; TS ^
^ ^ P»
agt; o
- ^: m
S -2 i-a s 3
s^-s
^ o.-^ Q o o
-V amp;
* fl —*
:3o
c5
«f2 gt;quot;quot;3
W
V p
bX)^ «c \' 0)
00
2
1-1
•s «Ü c -ë 2 gt; S 2 - § o
N -- ^
. ö N r ■» c?oo vj gt; «
rS 3 ^ S g oü^
èi-Sga^i-
^ 8 u-s^^
c quot; s ^ CO ^
c t-^. -W tft ^ •-lt; ^ 173 o; lt;r1 ^
^ *■lt;* d rt d
^■S-S .^2
(U lt;-( ~ f0^2
, -sïï a
s- gt; . Ö o ci W
3lt;l^
r^ o ^ .£2 - 5
.T5 o
^ §0quot; a
S rt =
•1 gt; K^-Xj
£ lt;J
lt;U
^ i -d S; o gj.g . g
quot;gt; S-I^U «cj\'S- s\'3 - v. M ^ ta « ^-S S ^-Svd alt; „o-ö quot; S o^S
u quot; \'1Z a ^ v *, u -G
^ S-ö-c 1 S s-Ss
r\\n S^ 5 0/1 o ^^^U\'dJHKO^\'CHW
0) £ rö . W
«uoo ? .»-lt; tJD
00 3 - lt;
ö iS ~ .5 5 oo
2 S 1 -
rt b/) 5
o a lt; ï lt;
ü iJ £ - 2 rt quot;a O
^5 tiD
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2963 880 0
11
♦
EENE LEVENSSCHETS
DOOR
P. H. WITKAMP en P. H. CRAANDIJK.
(Eoxstx-ek.
A. J. VAN DEN SIGTENHORST, 1881.
Oranje en de Toorspood hot Yaderland ontweken.
18 Januari 1795—30 November 1813.
Op Zondag den ISden Januari 1795, bij het vallen van den avond, kiest aan de Hollandsclie kust bij Sche-veningen eene visscherspink het ruime sop, nadat zij sedert half drie ure des namiddags op korten afstand van het strand heeft ten anker gelegen.
\'t Is blijkbaar niet tot het gewone doel, dat dit vaartuig met kracht van zeilen voorwaarts stevent, want met meer belangstelling, met meer aandoening dan anders wordt het nagestaard tot het als eene stip aan den horizon is verdwenen. En \'t zijn niet alleen de dorpelingen, die daar aan het strand staan of het duin hebben beklommen , om de bemanning hun afscheidsgroet toe te wuiven zoo lang er nog iets te onderscheiden is, een aantal mannen uit de Hofstad, wier kleeding en manieren bewijzen, dat zij niet behooren tot de verweerde varensgasten, staat in die groepen vermengd of afgezonderd, in ernstige overpeinzingen. Want, aanzienlijkof gering, \'t gevoel van nagenoeg allen is droefenis en zorg voor de toekomst.
4 ORANJE EN DE VOORSPOED
Hunne laatste hoop verdwijnt met \'t dobberende scheepje. Willem de Vijfde, Erfstadhouder der Vereenigde Nederlanden, en zijne zonen, volgen hunne gezinnen, die des morgens vertrokken zijn naar Albion. Daar hoopt de Vorst de veiligheid te vinden, die zijn geboortegrond hem niet meer aanbiedt.
Met het vertrek van den Stadhouder en de vervallenverklaring van zijne waardigheden had de eertijds zoo glorierijke, doch sedert deerlijk vervallen Republiek der Zeven, Geuniëerde Provinciën opgehouden te bestaan. Met de traditiën was gebroken. De stichters van den nieuwen staat, de ondeelbare Bataafsche Republiek, zouden voortaan de klippen trachten te vermijden, waarop de oudestaats-hulk schipbreuk had geleden, geloofden de gebreken in de vroegere staatsregeling te zullen opheffen. „Het mondige volk zou zich zelf regeeren. De opperste leiding van een hoofd, dat meester en dienaar te gelijk geweest was, kon worden ontbeerd. Eene volksvertegenwoordiging zou beter zorgen voor het algemeen belang. De schuld der dankbaarheid, die de natie aan het doorluchtige Huis van Oranje-Nassau verbond, was afbetaald. De diensten dier Vorsten werden voor het vervolg niet meer verlangd.quot; En nu was men van dien Stadhouder ontslagen. Daarom vierde een groot deel van \'t volk feest en danste om den „vrijheidsboom.quot;
Maar duizenden en nogmaals duizenden waren er in den Lande, die niet mede juichten, die het bang om \'t harte was, even als \'s Prinsen vrienden aan het sirand, toen de mare van zijn vertrek ook hen bereikte, voor
HET VADERLAND ONTWEKEN.
wien de val van liet geliefde Vorstenliuis wèl beteekenis had, die hoofdschuddend de schoone woorden mistrouwden eener zuster-republiek in het Zuiden, op welker voorbeeld hier aoo gewichtige gebeurtenissen plaats grepen.
Was Prins Willem de Yijfde zulk een tiran, dat er zoo veel reden was tot vreugde bij zijn vertrek, of vras hij een zóó uitstekend hoofd van den Staat, dat van hem het wel of -wee van het Land afhankelijk was? Geen van beiden. Noch handelingen van een despoot, noch bijzondere krijgs- of staatsmanshoedanigheden heeft de Greschiedenis van hem opgeteekend. \'t Was dan ook minder de persoon, dan wel het beginsel, dat hier die verschillende aandoeningen in werking bracht.
Lang en zwaar had Europa gebukt onder het middel-eeuwsche begrip van onbeperkt gezag der Vorsten. Onbeschaamd hadden velen hunner misbruik gemaakt van een voorgewend Goddelijk recht. Bevoorrechte standen: adel en geestelijkheid, hadden het hunne ruimschoots toegebracht om dien druk te verzwaren, geschitterd en gebrast van het zweet en bloed van burger en landman. Doch aan de onmondigheid der niet-bevoorrechte volksklasse was een eind gekomen. Zij was in den loop der tijden, ondanks de verdrukking, tot ontwikkeling gekomen; ze had hare krachten leeren kennen.
Frankrijk gaf het voorbeeld. Doch, helaas, de gematigde partij bleek niet opgewassen tegen de ruwe volkskracht. De pas verkregen vrijheid werd verdrongen, het koninklijke purper werd verwisseld voor het bloedrood van de jacobijnenmuts.
De gebeurtenissen in Frankrijk hadden haar terugslag doen gevoelen in de Eepubliek der Vereenigde Neder-
5
ORANJE EN DE VOORSPOED
6
landen, doch gewijzigd naar den toestand en den volksaard. Over het despotismus van Vorsten, van adel en geeste-Irjkheid, had men hier weinig of geene reden tot klagen. De macht des Stadhouders was beperkt. Adel en geestelijkheid hadden hier geene bevoorrechte standen als elders uitgemaakt. Doch hier waren het de burger-aristocratie , de gewestelijke en stedelijke regeeringen, de drosten, baljuws en grietmannen op het platteland, die meermalen het meest brutale misbruik van hun gezag gemaakt hadden. De grondslag, waarop het staatsgebouw sedert de Unie van Utrecht was opgetrokken, voldeed niet meer aan de behoeften van den tijd. De zelfstandigheid der Provinciën, bij de Unie verzekerd, had zoo menigmaal krachtige handelingen in den weg gestaan. Was het te verwonderen, dat men ook hier naar verandering haakte? En \'t was zeker het uitvaagsel des volks niet, hetwelk inzag, dat eene algeheele verandering in den staat van zaken alleen redding kon brengen. Het stadhouderlijk gezag had de toenemende verwarring niet kunnen voorkomen. Integendeel, deze was er zelfs door vergroot. Soldaten van eene vreemde Mogendheid waren ingeroepen geworden om inwendige geschillen te beslechten, om \'t gezag van den Stadhouder staande te houden.
Een zoo krachteloos gezag kon onder de bouwstoffen voor het nieuwe staatsgebouw niet meer gebruikt worden.
\'t Behoort niet tot den aard van dit werk het tijdperk van lijden na te gaan, dat Noord-Nederland moest doorloopen eer de voornaamste verwachtingen der eerlijke patriotten
HET VADERLAND ONTWEKEN. 7
/
van 1795 werden vervuld, en Nederland weder als verjongde staat op nieuw eene eervolle plaats in de statenrij van Europa kon innemen, eer de door de geschiedenis en den tijd geheiligde banden tusschen het volk van Noord-Nederland en het Huis van Oranje-Nassau weder werden vastgeknoopt, hechter dan ooit. Wij waren nochtans verplicht de oorzaak aan te stippen, waardoor de Neder-landsche Prins Willem Frederik Karei in het buitenland het eerste levenslicht aanschouwde.
HOOFDSTUK II.
28 Februari 1797.
De visschersscheepjes met hunne vorstelijke passagiers bereikten behouden de Engelsche kust. Het vertrouwen op de welwillendheid van Koning George den Derde werd niet beschaamd, \'t Was zeker een opmerkelijke loop van zaken, dat de meest-vernederde der Stadhouders het paleis ter bewoning werd aangeboden door den meest-verhevene zijner voorgangers gesticht en bij wijlen betrokken. Immers, Hamptoncourt was door den Koning-Stadhouder Willem den Derde gebouwd met het doel om hier, aan de oevers van de Theems, verpoozing te zoeken van de steeds drukkende staatszorgen.
Ofschoon de welwillendheid van het Engelsche Hof zeker voor een goed deel kan worden toegeschreven aan de vriendschap, die tusschen beide Vorsten bestond {A), school daarin toch ook staatkundige berekening, bij den oorlog, die eerlang (in September 1795) aan de Bataafsche Eepubliek werd verklaard.
Het feit, dat Frankrijk door het bondgenootschap met die Eepubliek zoo goed als meester werd van voortreffelijke havens en marine-etablissementen aan de Noordzee, was voor Engeland zeer ongewenscht. Het had dus veel
IN BALLINGSCHAP GEBOREN.
belang bij eeue tegenomweuteling, die de Zeven Provinciën weder aan de Fransche pressie onttrok. De Oranjepartij, die vooral in eenige landprovinciën nog sterk vertegenwoordigd was, kon eene belangrijke factoor worden bij de berekening der oorlogskansen (igt;).
Het leger, dat onder het bevel der Prinsen van Oranje, Willem Frederik en Willem Frederik George, uit officieren en manschappen van het voormalige leger der Republiek bij Osnabrück werd bijeengebracht, kon dus op Engeland\'s steun rekenen. Pieeds bezat het ressemble-ment — zóó werd dat corps genoemd — een sterkte-cijfer van 8000 man van alle wapenen, toen het, ten gevolge van den vrede tusschen Pruissen en de Fransche Eepubliek, te Basel, in April 1795 gesloten, moest worden ontbonden, waartoe het bevel echter eerst in Augustus volgde. Een gedeelte dier troepen begaf zich daarop met beide Prinsen naar Engeland, waar die krijgsmacht eeni-gen tijd later als „de Hollandsche brigadequot; werd georganiseerd.
Ofschoon Pruissen den vrede met den algemeenen vijand der Vorstelijke Dynastiën gesloten en zich aan de coalitie onttrokken had, zetten andere Mogendheden den strijd nog voort. De jongste der beide Prinsen van Oranje-Nassau nam eene benoeming als Generaal bij het Oostenrijksche leger aan. In dien rang bewees hij een waardige telg te zijn van een oud heldengeslacht. Veel kon het Vaderland van hem verwachten, wanneer het weder de roeping zou worden van de afstammelingen des grooten Zwijgers om der vaderen erf van een vreemd dwangjuk te bevrijden: de Voorzienigheid beschikte het anders. Deze Prins Frederik zou nimmer een Nederlandsch leger in den vrijheidskamp aanvoeren. Zeker was het
9
IN BALLINGSCHAP GEBOREN.
de hardste der zware beproevingen van den reeds zoo zwaar beproefden Willem den Vijfde, toen hij de tijding ontving, dat deze geliefde zoon in verre landen was bezweken als het slachtoffer van zijn dienstijver en menschenmin. Den 6n Januari 1799 was Prins Frederik van Oranje, te Padua de eeuwige rust ingegaan.
Terwijl de jongste der zonen van den Erfstadhouder zich in Oostenrijkschen dienst onderscheidde, had de Erfprins, Willem Frederik, de hoofdstad Berlijn tot verblijf gekozen. De\'nauwe familieband, welke tusschen dien Prins en Koning Friedrich Wilhelm den Tweede van Pruissen bestond, bepaalde zijne keuze. Zijne moeder Frederika Sophia Wilhelmina, was de zuster van Koning Friedrich Wilhelm den Tweede, en zijne echtgenoote Wilhelmina Louiza Frederika de ten jare 1774 geboren dochter van dien zelfden Monarch.
Als echtgenoot en vader zal Willem Frederik van Oranje-Nassau wellicht minder vrijheid gevonden hebben om den meer gevaarlijken weg van zijn jongeren onge-huwden broeder in te slaan. Daarenboven, in de onmiddellijke nabijheid van het toen nog zoo veelvermogende Pruissische Hof, had hij ook ruimschoots gelegenheid om te zorgen voor de belangen vau zijn Stamhuis, en ook wanneer het kon zijn, voor die van zijn geboortegrond. In betrekkelijke rust kon hij hier genieten van de gelukzaligheid, die de huiselijke kring oplevert, aan de zijde zijner voortreffelijke gemalin, de eerste ontwikkeling leiden van zijn eenig, thans vijfjarig zoontje, den op den 6n December 1792 te\'s Gravenhage geboren Prins Willem Frederik George Lodewijk.
Te Berlijn en op zijne aangekochte goederen in Silezië en Polen werden nog gelukkige dagen doorgebracht.
10
IN BALLINGSCHAP 6EB0EEN.
\'t Was eene stilte die een lateren storm voorafging.
Den 28n Februari 1797 inzonderheid was voor liet Vorstelijke echtpaar een dag van zalig geluk. Dien dag beviel de Erfprinses van Oranje voorspoedig van haar tweeden zoon, aan wien de naam gegeven werd van Willem Frederik Karei.
Wanneer een nieuwe wereldburger zijne intrede doet in het leven, dan zou het ouderoog zoo gaarne willen dringen door den sluier der toekomst, dan zou het hopen teekenen te zien, die geluk en voorspoed voorspellen. Maar de toekomst blijft verborgen voor \'s menschen oog. Geen ziener kon dus staan aan de wieg van die jeugdige vorstentelg om de vragen te beantwoorden, die zeker in het hart der ouders zijn opgerezen. Geen profeet vermocht te voorspellen: dit kind zal wel is waar ook onderworpen zijn aan de algemeene wet, dat strijd en beproevingen \'s menschen deel zijn; maar toch, van langen duur zal dit leven wezen en door menige helderen zonnestraal worden verlicht. De knaap zal een sieraad worden van het glorierijke geslacht, van hetwelk gij afstamt. Hij zal door een volk, nu weinig meer dan vassalen eener vreemde Mogendheid, in hooge mate worden geëerd en bemind, in de dagen dat het zijne vrijheid zal hebben hernomen, bemind minder om zijne vorstelijke waardigheid dan om zijn voortreffelijke hoedanigheden van hart en hoofd. In het nog gesloten levensboek staat opgeteekend, dat hij minder van zich zal doen spreken als eerste persoon, geen schitterenden krijgsroem zal behalen op bloedige slagvelden, maar door zijn verlicht verstand, helder oordeel en edelen geest, van den beginne tot het einde, ten zegen zal zijn voor een Land, dat bestemd is zijn vaderland te worden; en wanneer
n
IN BALLINGSCHAP GEBOREN.
na meer dan drie vierde eener eeuw de tijd daar is, dat ook hij den tol aan de natuur moet betalen, wanneer uw Frederik zal worden gebracht ter plaate waar ook gij en al de uwen dan reeds sedert lang rusten, zal er droefheid zijn in den Lande. Dan zal menige stille traan worden gestort door de in stilte door hem beweldadigden. Diep betreurd zal hij worden door hen, die het voorrecht hadden hem persoonlijk te kennen, en met eerbiedigen weemoed door \'t overgroot gedeelte des volks in den geest grafwaarts worden geleid.
J. (Bladz. 6). Eene denkbeeldige of werkelijke grief, die zijne vijanden tegen Willem den Vijfde hadden, was zijne »En-gelschgezindheid\'\'
B. (Bladz. ?)■ Het Bestuur der Bataafsche Kepubliek had de fout begaan om het geheele corps zeeofficieren, onder hetwelk vele verdienstelijke mannen waren, te casseeren en te licenceeren.
Die handeling is te minder te verklaren, omdat \'t her- ^ stel der marine een der eerste plichten was, die de nieuwe machthebbers zich gesteld hadden. De noodlottigheid der stelling om in de eerste plaats op staatkundige richting te letten, bleek reeds twee jaren na de revolutie in den onge-lukkigen zeeslag bij \'t Camperduin (11 October 1797). De wakkere pogingen om de deerlijk vervallen marine te verheffen tot vroegeren glans begonnen reeds vruchten te dragen. In getal van linieschepen en gehalte van materieel stond men bij die ontmoeting in oneindig gunstiger verhouding tot den vijand dan op Doggersbank, doch daar hadden dappere, ervaren mannen \'s Lands oorlogschepen gekommandeerd, ter zijde gestaan door een flink officierscorps j daar waren de bodems
12
IN BALLINGSCHAP GEBOREN.
bemand geweest met zeelieden; daar hadden officieren en manschappen samengewerkt tot één doel: het handhaven der eer van \'s Lands driekleur, de geliefde Prinsenvlag, waaronder Maarten Tromp en Michiel de Euyter eerbied voor het lieve Vaderland ingeboezemd hadden .... En nu? Een gewezen Luitenant der infanterie, die in den vreemde zijn generaalsrang had behaald, |was aan het hoofd dezer vloot gesteld. Verscheidene bevelhebbers der grootste schepen dankten, even als hjj, hunne benoeming aan hunne anti-Orangistische gevoelens. De weinige ervaren Kapiteins die waren overgebleven , konden alléén hunne schepen in veiligheid brengen of zich met eere overgeven: de groote ramp voorkomen konden zij niet. Het oude, ferme corps dekofficieren en het oude ras der Janmaats was op deze vloot weinig vertegenwoordigd, en eindelijk miste de nieuw-ingevoerde Ba-taafsche vlag in de schatting van den matroos de beteekenis der aloude Prinsenvlag; zij was hem zelfs een voorwerp van spot en ergernis. Die vlag was nog altijd rood-wit-blauw als vroeger, doch zij voerde de Bataafsche maagd in het midden, die het scheepsvolk daarin niet wenschte te zien. Van daar, dat zij menigmalen uit het doek werd gesneden.
Dat verscheidene officieren der oude marine op de Britsche schepen geweest zijn, is zeer waarschijnlijk, te meer daar geen man van eer daarin eene euveldaad behoefde te zien. Engeland was de bondgenoot van den Vorst, aan wien zij den eed van trouw hadden afgelegd. Op weinig eervolle wijze waren zij uit den dienst van den Lande ontslagen door mannen, die zij als overweldigers beschouwden en thans de meesters speelden alleen door het recht van den sterkste. De Franschen hadden evenzeer den oorlog gevoerd tegen den Stadhouder; zij waren gesteund door de patriottische partij. Engeland was bereid, dadelijk op vrij wat eervoller voorwaarden vrede te sluiten, zoo het wettig gezag werd hersteld dan de republikeinsche broeders uit Gallië dat hadden gedaan.
13
IN BALLINGSCHAP GEBOREN*
Het aanwezig zijn van Hollandsche officieren wordt althans door ooggetuigen als zeker gesteld, en De Winter verklaarde, dat toen, door \'t nederschieten van het tuig van \'t admiraalschip , ook de vlag over boord was geraakt, van \'t halfdek van het Britsche linieschip, \'t welk hem ter zijde lag, in zuiver Nederlandsch werd geroepen: »Hebt ;ge u overgegeven ?quot;
Wederom twee jaren later ondervond men op nog meer sprekende wijze, dat het . zeevolk niet had opgehouden den Prins als hun opperhoofd te erkennen. Een geheel smaldeel, (8 linieschepen, 3 fregatten en 1 brik), liggende in de Vlie-ter, gaf zich den 31n Augustus 1799, zonder slag of stoot over, toen een Engelsch eskader, met de Oranje- en Prinsenvlag in top, uit het Marsdiep kwam opzeilen, en alle torens en molens aan den Helder (insgelijks door de Engel-schen bezet) en op \'t eiland Texel de geliefde kleuren wapperden. Die scheepsmacht werd dan ook in naam van den Prins in bezit genomen en bleef bespaard voor de vernedering, dat de vlag der overwinnaars boven die van de over-wonnelingen geheschen werd. Alleen de Bataafsche werd onder luid gejuich neergehaald en de oud-Hollandsche daarvoor in de plaats gesteld. Die vlag bleven deze schepen voorshands voeren tot zij bij eene nadere overeenkomst voor den dienst der Britsche marine werden overgenomen. Evenzoo geschiedde dit met quot;2 fregatten en 3 korvetten, liggende in het Nieuwe Diep.
Die stemming op de vloot en in het vroegere leger, de wensch van ontelbaren op het platteland en in de steden, vooral bij de lagere volksklassen, dit alles werkte samen om de hoop op eene tegenomwenteling van die van 1795 vol te houden.
Geen wonder dat honderd duizenden in den Lande met belangstelling de lotgevallen van Oranje in den vreemde volgden.
14
\'s Prinsen kinder- en eerste jongelingsjaren.
1797—1813.
\'t Was een stormachtige tijd in de staatkundige wereld toen de jonggeborene Willem Frederik Karei het levens-tooneel betrad, maar veel moest nog vallen en verbrijzeld worden eer de storm was uitgewoed. Ook zijn Huis zou vernederd worden eer het met nieuwen luister zou worden omstraald, en \'s Prinsen vader, Willem Frederik, als het hoofd van zijn geslacht zware beproevingen hebben doorworsteld.
De staatkundige rol van het toen nog levende hoofd dei-Dynastie, Prins Willem den Vijfde, was weldra afgespeeld. De weinig krachtige pogingen van de Oranjevrienden in de Nederlanden gedurende de landing van een Engelsch-Eussisch leger in Nederland (1799) hadden schipbreuk geleden: eene tegenomwenteling bleek geen kans van slagen te hebben. Holland moest alzoo als verloren worden beschouwd. De grijze Erfstadhouder zag in, dat hij in Engeland niets meer kon uitrichten, dat de hulp voor de toekomst in Duitschland lag. Het verblijf op \'t paleis Hamptoncourt werd dus voor dat te Brunswijk
16 \'S PRINSEN KINDER- EX EERSTE JONGELINGSJAREN.
verwisseld, de hoofdstad van het Hertogdom met welks Erfprins. Karl Greorge August, zijne dochter Louize, den 14n October 1790 in het huwelijk was getreden.
Bij den vrede van Amiens, in 1802, werd dan ook werkelijk, inzonderheid door Pruissischen invloed, de schadeloosstelling geregeld, die aan \'t Huis van Oranje-Nassau zou worden toegekend. Deze bestond in de overdracht der abdijen Fulda, Corvey en Weingarten, de rijksstad Dortmund, benevens de stiftsgoederen Sofen, Bandern, St. Gerold en Dietkirchen (A). Deze nieuwe, wijd uit een gelegen bezittingen werden door Prins Willem den Vijfde aan zijn zoon den Erfprins, overgedragen, die daardoor nog vóór den dood zijns vaders (9 April 180G), leitelijk een der regeerende hoofden van het geslacht Nassau werd.
Slechts kort van duur was de rust, die voor Europa door den vrede van Amiens was verkregen, en voor de mannen wier staat hen aan de wereldgebeurtenissen verbond.
Als regeerend Vorst, ofschoon over een luttel grondgebied, moest ook de Prins van Oranje onder de getroffenen gerekend worden. De gelukkige tijd, dien hij aan zijn gezin te Fulda of te Berlijn en aan zijne nieuwe onderdanen kon wijden, was, helaas, bijster kort. Bij den dood zijns vaders mede in bezit gekomen der Nassausche erflanden, Dietz, Dillenburg, Hadamar en Beilstein, was hij in aanzien onder de Duitsche Vorsten wel geklommen maar die nieuwe bezittingen werden alras de aanleiding tot eene botsing met den man, die zich al meer en meer tot beheerscher van Europa begon op te werpen.
Hetgeen in die dagen, de eerste jaren dezer eeuw, gebeurde, staat in nauw verband met de eerste schreden op den levensweg, met het later optreden op het wereld-
\'s PRINBEN KINDER- EN EERSTE JONGELINamp;SJAREN. 17
tooneel, met de karaktervorming van Prins Frederik en dient dus in het kort vermeld te worden.
In Frankrijk, het toongevend middelpunt van quot;West-Europa, had de toestand sinds de laatste jaren der 18e eeuw telkens een nieuw aanzien verkregen. De omverwerping van den koningstroon gedurende het tijdperk 1789—1792, werd weldra gevolgd door den val van de Nationale Conventie en van de partij der Girondisten, de gematigde republikeinen. Het laag gepeupel en zijne bloeddorstige hoofden waren meesters geworden van Parijs en bij gevolg van het grootste deel van Frankrijk. Op zijne beurt moest het Comité du Salut public — met meer recht het Schrikbewind genoemd —- bukken voor eene nieuw-opgekomene staatspartij, die onder den naam van Conseil des Anciens, vertegenwoordigd door vijf leden welke het Directoire vormden, de teugels van het bewind in handen namen.
Gedurende al die wisselingen van het hoogste gezag, waren de legers der Fransche Eepubliek in schier onafgebroken oorlogen doorgaans voorspoedig geweest. Ook in dit opzicht was met het verledene gebroken. De huurlegers waren als werktuigen der tirannie afgeschaft en door vrijwilligers vervangen. En aan vrijwilligers ontbrak het in \'t strijdlustige Frankrijk niet.
Die oorlogen hadden krijgstalenten ontwikkeld. Onder de vele jonge, krachtvolle mannen deed zich inzonderheid een jeugdig artillerie-officier van Corsicaansche afkomst opmerken. Met eene verbazende snelheid werden de treden der militaire ladder door dien officier beklommen. Weldra kreeg de naam van Generaal Bonaparte bij het leger en de natie een goeden klank. Op welke waarde hij zelf zich schatte, blijkt uit den bekenden staatsgreep van de
18 \'S PRINSEN KINDER- EN EERSTE JONGELINGSJAREN.
18de Bnimaire in het jaar 8 der vrijheid (9 November 1799), waarbij hij zich zelf in de plaats stelde van het zwakke, twistende en zedelooze Directoire.
Die datum was in Frankrijk\'s geschiedenis wederom een keerpunt: een jaar later was de gelukkige krijgsman feitelijk souverein, zij het ook onder de nederige benaming van Eersten Consul. Veranderingen in den duur en aard van dien rang waren even zoovele trappen, die tot den troon leidden. Den 2n December 1804 werd dit doel bereikt: Keizer Napoleon Bonaparte zou voortaan over Frankrijk regeeren.
Doch Frankrijk was voor dien eerzuchtigen man te klein. Liefst wilde hij over geheel Europa den schepter zwaaien, oude staten sloopen en nieuwe stichten, waarover zijne talrijke familieleden en gunstelingen als zijne Onderkoningen zouden gebieden. De Oostenrijksche Nederlanden hadden reeds sedert 1795 hun ouden regeeringsvorm verloren; de Bataafsche Eepubliek was sinds dien tijd in alle opzichten een vassalstaat, om kort daarna het Koninkrijk van \'s Keizers broeder Louis te worden en na een kortstondig zwak bestaan een zelfde lot als de Zuidelijke Nederlanden te ondergaan: bij Frankrijk te worden ingelijfd. Ook Duitsch-land kon niet vrij blijven van het keizerlijke despotisme. Hier trachtte Napoleon een sterken voormuur op te trekken tegen Pruissen en Oostenrijk en beider natuurlijken bondgenoot, Rusland. Van daar de oprichting van het Rijnverbond uit de kleinere Duitsche Staten, en de stichting van het Koninkrijk Westfalen, waarmede Napoleon\'s schoonbroeder, Joachim Murat, begunstigd werd.
Dat Rijnverbond was de eerste oorzaak van vijandschap tusschen den machtigen Keizer en Willem van Oranje-Nassau, Vorst van de kleine Duitsche landen Fulda en
\'s PE1NSBN KINDER- EN EERSTE JONGELINGSJAREN. 19
Dietz. Napoleon wenschte de Nassausche erflanden aan het Verbond te trekken. Doch, ofschoon klein van macht, was toch de Oranjetelg krachtig van geest genoeg om zich niet aan den wil van den verwaten Oorsicaan te onderwerpen. Het streed met zijn begrip van plicht, daar de oprichting van dit Verbond een vijandelijk doel tegen \'t zoo nauw met hem vermaagschapte Pruissen had. Nassau-Dietz werd dus onder \'t Koninkrijk Westfalen, Nassau-Weilburg en Kassau-Fsingen verdeeld en vervolgens Fulda bij het Groothertogdom Frankfort ingelijfd.
Nog sterker werden de beproevingen voor Vorst Willem, nadat in 1806 dé oorlog tusschen Frankrijk en Pruissen was uitgebroken. De dagen van Friedrich de Groote waren voor het Pruissische leger voorbij; het had geen gelijken tred gehouden met de verbeteringen bij de Fran-sche armée ingevoerd, en erger nog, het miste krachtige veldheeren, zoo als de vijand zoo velen telde. Bovenal ontbeerde het een genie voor de aanvoering (B).
De gevolgen waren onvermijdelijk; den 14n October 1806 leed het Pruissische leger bij Auerstadt en Jena verpletterende nederlagen, en hierbij was Prins Willem van Oranje rechtstreeks betrokken als bevelhebber van eene Pruissische divisie (ÉT).
Na den aftocht in westelijke richting, was de oude Maarschalk Von Möllendorf verplicht de vesting Erfurt en alle aanwezige troepen over te geven (15 October), en de Prins gehouden die noodlottige capitulatie mede te onderteekenen.
Op zijn woord van eer, even als de overige officieren, uit de krijgsgevangenschap ontslagen, keerde de Prins naar zijn gezin, dat hij te Berlijn had achtergelaten, terug, doch tegen den tijd dat de zegevierende Keizer zijn intocht deed in de residentie der Hohenzollern\'s vertrok
20 \'S PRINSEN KINDER- EN EBR6TE JONGELINGSJAREN.
hij voor eenigen tijd naar Dantzig. Berlijn, waar zijn oudste zoon eene gewenschte opleiding aan de Militaire Aka-demie ontving, waa echter de hoofdzetel van zijn domicilie gebleven. Er werd dus besloten derwaarts terug te keeren, nadat de reden die hem uit Berlijn had verwijderd, had opgehouden te bestaan. Tot Freienwalde gekomen, werd den Vorst echter het voortreizen naar de Pruis-sische Hofstad verboden door den Franschen Gouverneur Olarke (later Hertog De Feltre).
• Behalve deze grievende bejegening, waaraan persoonlijke beleedigingen tegenover de Prinses gepaard gingen, werd in deze kleine landstad, het Vorstelijk gezin zwaar beproefd. Bij het zesjarige dochtertje Pauline — het was geboren den In Maart 1800 — openbaarden zich onrustbarende ziekteverschijnselen. Te vergeefs waren de middelen om het kwaad te stuiten: het aanvallige kind werd aan het ouderhart ontrukt, en zeker heeft ook de nu negenjarige knaap, die bij het ziekbed en \'t lijk van \'t lieve zusje stond, bittere tranen gestort toen het gesloten mondje zijne liefkozingen niet meer kon beantwoorden, \'t Was de eerste der geliefden van Prins Frederik uit den huiselijken kring, die van hem werd weggenomen, maar de laatste was zij niet.
Daar Fulda en zijne verdere Staten voor hem verloren waren, was Oranje op dit tijdstip weinig meer dan een ambteloos burger.
De dagen van rust werden doorgebracht op zijne Pool-sche goederen. Weder bleef de oudste zoon zijne studiën te Berlijn voortzetten. Doch de nu tienjarige Frederik bleef bij het ouderlijke gezin.
Het groote verschil van karakter van beide broeders kan vrij wel verklaard worden door het groote onderscheid
\'s PRINSEN KINDER- EN EERSTE JONGELINGSJAREN. 21
in de omstandigheden waaronder hunne jeugd en jongelingsjaren voorbijgingen. De een, meestal aan zich zeiven overgelaten, was uit het ouderlijk oog, de ander bijna voortdurend in den schoot der familie.
Nadat de oudste Prins aan de Akademie te Berlijn zijne studiën had geëindigd en den officiersrang in het Pruissische leger verworven, werd goedgevonden hem naar Engeland te zenden. De student aan de Oxfordsche universiteit werd officier bij het Britsche leger, waarbij hij zich in menigvuldige en bloedige gevechten op het Iberische schiereiland buitengewoon onderscheidde. Het vrije soldatenleven in oorlogstijd, zoowel als \'t gestadige doodsgevaar, ontwikkelde in dat van nature reeds zoo ridderlijke\' karakter den heldenmoed, waarvan hij later zoo menig blijk heeft gegeven, maar ook eene groote mate van zorgeloosheid voor de toekomst. De omgang met de zonen van doorgaans fabelachtig rijke Lords was niet geschikt om spaarzaamheid en overleg in het lichtbewogen gemoed aan te kweeken. Krijgswetenschap moge Prins Willem van Oranje in Wellington\'s leger hebben opgedaan, tot de vorming van vastheid van karakter was dit eene minder goede leerschool. Albion\'s jeunesse dorée, zijne gewone kring, voedde geen strenge levensbeschouwingen. Levensernst was in dit schitterend gezelschap geene gangbare munt. Luchthartig als de cavaliers van Charles den Eerste, stegen zij te paard en stormden op de vijandelijke carrées in, even als zij lustig den beker ledigden of het fortuin aan de speeltafel beproefden.
De jongste daarentegen was bij zijn vader in eene in vele opzichten voortreffelijke leerschool. Het verstandig overleg, de zucht tot orde en lust tot ontwikkeling van den geest, die Prins Frederik tot het laatste zijner
22 \'S PRINSEN KINDER- EN EERSTE JONGELINGSJAREN.
levensdagen is bijgebleven, zijn de vruchten van het in dien tijd in \'t jeugdige gemoed gestrooide zaad. Moed, deze karaktertrek der Nassau\'s, was ook dezen Prins ingeschapen, doch het was niet de vaak vermetele dapperheid, die zijn broeder met den Prins-Koning Willem III gemeen had: \'t was veeleer die kalme, bezadigde manhaftigheid , welke Frederik Hendrik, den stedebedwinger, gekenmerkt had. Prins Frederik was niet de man om aan de spits fijner escadrons op de vijandelijke drommen los te stormen, maar — als \'t had moeten zijn — om met den laatsten verdediger achter de laatste verschansing te sneuvelen. De lieftalligheid, menschenliefde en kunstzin der moeder temperden in den zoon de misschien wat al te scherpe kanten van \'s vaders geaardheid.
Toen de knaap Frederik jongeling geworden was en aan de leiding van zijn eersten gouverneur, den heer Glazer, ontwassen, werd de verdere vorming voortgezet aan de universiteit te Berlijn. De hoogleeraren Stützer, Fischer en Ecman worden als zijne voornaamste leermeesters genoemd. Zijne opleiding tot het krijgsmansvak, waartoe de wereldorde eiken jongen vorst schijnt te hebben voorbeschikt, genoot de jonge Prins aan de Militaire Akademie van Pruissen\'s hoofdstad, waar het onderricht werd gegeven door mannen als Scharnhorst en Clause-witz, wier namen onsterfelijk zouden worden. Hunne lessen, even als die van \'s Prinsen onderwijzer in den godsdienst, Ancillon, deden goede vruchten rijpen, daar het door hen gestrooide zaad bij Prins Frederik in een vruchtbaren bodem viel.
In den nieuwen kring, te midden der aanlokselen van eene groote stad, waaraan inzonderheid jongelieden van zoo hooge afkomst zijn blootgesteld, had de jeugdige
\'s PRINSEN KINDER- EN EERSTE JONGELINGSJAREN. 23
Oranjetelg kracht genoeg om zich staande te houden, \'t Gezelschap Tan lustige makkers bezat voor hem minder aantrekkelijkheid dan dat van zijn meer ernsti-gen neef Wilhelm, het tegenwoordige zoo hoogst achtenswaardige hoofd van het Duitsche rijk.
Intusschen bleef het oorlogsvuur steeds woeden binnen de grenzen van Europa. Engeland zette den strijd voort in Spanje en Portugal, en Oostenrijk greep andermaal naar het zwaard, aan welken strijd \'s Prinsen vader, de Erfprins, als vrijwilliger deel nam en daarbij gewond raakte. Die worsteling diende alleen om de macht van den colossus nog meer te vestigen. Wel waren de Britsche wapenen doorgaans voorspoedig tegenover Napoleon\'s Maarschalken, doch de zege van Wagram (4—6 Juli 1809) was weder eene nieuwe ster in den aureool van den onverwinnelijken veldheer. Eene Habsburgsche Keizersdochter was de prijs dezer overwinning: de zoon van den Corsicaanschen advocaat werd verbonden aan een der oudste vorstengeslachten (2 April 1810).
Rusland en Engeland -waren nu nog de eenige landen, waar Napoleon\'s wil tot dus ver geen wet was geworden, \'t Laatstgenoemde rijk was tot \'s geweldenaars ergernis voor hem onbereikbaar, doch langs andere wegen hoopte hij het trotsche Brittannia te fnuiken, — door de vernietiging van het volksbestaan, den koophandel. Van het invoeren van het continentale stelsel.
Zoo lang het onmetelijke Eusland echter nog afnemer der Engelsche markten was, was de maatregel nog ver van volkomen. Vergeefs echter Napoleon\'s pogingen om den Czaar aller Russen (£gt;) tot zijn verlangen over te halen. Keizer Alexander de Eerste begreep te recht, dat hij geene bevelen te wachten had uit de Tuileriën; dat
24 \'S PRINSEN KINDER- EN EERSTE JONGELINGSJAREN.
hij, en geen vreemd Vorst, te gebieden had in zijn rijk. Maar ook Napoleon begreep, dat zijn wil nu eenmaal voor de Vorsten Tan Europa eene wet moest zijn, en zijn Russische tegenstrever even goed gedwongen kon worden door de gewone overtuigingsmiddelen: kanonnen en bajonnetten.
Omstreeks 600,000 soldaten stonden in den zomer van 1812 gereed om het Czarenrijk binnen te trekken, en — zij drongen er binnen, zelfs tot in het hart des Lands.
Menschelijke krachten mocht Keizer Napoleon kunnen bedwingen, niet die der natuur. Legerscharen mochten hem onbepaald gehoorzaamd hebben, voor het opgewekt godsdienstig gevoel en de vaderlandsliefde der Russen, even als voor de geestdrift der Spanjaarden, was hij machteloos. Moskou en het Kremlin kon hij niet behouden voor de vernietiging door \'t vuur, daarin door de ingezetenen zeiven ontstoken. Liever die heilige plaatsen opgeofferd dan dat zij tot winterkwartieren zouden strekken van den vreemden despoot. En zoo werd Napoleon Bonaparte voor het eerst gedwongen tot den terugtocht, wel is waar meer door de krachten der natuur dan door die des vijands, doch de uitwerking was nog verschrikkelijker: zijn beproefd leger ging te gronde. Meer dan vijfmaalhonderd en vijftig duizend menschen vonden den dood op de onmetelijk uitgestrekte vlakten van Moskovië. Helaas, ook eene menigte onzer landslieden, onder welken duizenden frissche, bloeiende jongelingen. — Alles wat van gesehut eu bagage was medegevoerd, moest worden achtergelaten in de handen des vijands.
De gevolgen van dien ontzettenden tegenspoed lieten zich niet wachten. Het zoo ernstig beleedigd eergevoel der Pruisen in de eerste plaats zag den dag der wrake aanbreken. Generaal York, bevelhebber van een Pruis-
\'s PRINSEN KINDER- EN EERSTE JONGELINGSJAREN. 25
sische hulpcorps, sloot eene overeenkomst van onzijdigheid met den Russischen Generaal Diebitsch, en in de gewesten, die aan Koning Friedrich Wilhelm den Derde waren overgelaten, ging slechts één stem op: oorlog tegen den rustverstoorder van Europa.
Aan dien drang, zeker overeenkomstig zijne wenschen, kon de Koning geen weerstand Meden. Nog vóór het einde van 1812 werd de oorlog verklaard.
De Keizer van Oostenrijk, Franz I, onttrok zich kort daarna (Februari 1813) aan het gedwongen bondgenootschap met zijn schoonzoon, voorshands als onzijdig, doch zonder twijfel met het oogmerk te zijner tijd het gewicht der Oostenrijksche legers in de schaal te leggen.
Behalve Engeland, was ook Zweden toegetreden tot het verbond.
Doch hoezeer de macht van Napoleon scheen geschokt te zijn, toch bleek het alras, dat hij nog over reusachtige hulpmiddelen kon beschikken. Frankrijk en de daarbij ingelijfde landen, benevens een groot deel van Duitschland, leverden nog manschappen en materieel genoeg op om de geleden verliezen, geheel of grootendeels, te herstellen. En toen de leute van 1813 was aangebroken, stonden in de Saksische dreven weder twee geduchte legers tegenover elkander, om het vernielingswerk der laatste jaren voort te zetten.
\'t Was de eerste veldtocht, die onze jeugdige Prins Frederik zou medemaken; de kweekeling- der Militaire Akademie had zijne luitenantsepauletten ontvangen.
A (Bladz. 14). De Vorstelijke Abdij Fulda omvatte een gewest met 90,000 inwoners in den Opper-Eheiniachen Kreits.
\'s PRINSEN KINDER- EN EERSTE JONGELINGSJAREN.
De Abdij Corvcy strekte zich aan de Weser, tusschen Pader-born , Brunswijk en Lippe , 3 mijlen in de lengte en 2 mijlen in de breedte, uit. en bevatte, behalve de abdij Corvey zelve, de stad Höxter en eenige dorpen. Deze abdij had behoord tot den Westfaalschen Kreits. Ook de vrije rijksstad Dortmund , in rang op Keulen en Aken volgende, was een lid van Westfalen geweest. Weingarten en St. Gerold lagen in Schwaben, Dietkirchen, dat vroeger aan Trier had behoord, in den Neder-Rheinischen Kreits. Aanvankelijk waren Hofen, Bandern, St. Gerold en Dietkirchen niet in de schadevergoeding, te Amiens bepaald , begrepen , doch zij werden door de Rijks-deputatie in quot;1803 aan den Prins van Oranje toegekend in plaats van de voormalige vrije rijkssteden Buchhorn (thans Priedrichshafen geheeten) en Isny, die aanvankelijk onder \'t nieuwe Vorstendom Pulda gebracht waren.
B (Bladz. 17). Tot opperbevelhebber had het Pruissische leger den tweeënzeventigjarigen Hertog van Brunswyk-Lüne-burg, die nooit als legeraanvoerder had uitgeblonken.
C (Bladz. 17). Onder den Prins van Oranje. Vorst van Pulda, Graaf van Dietz enz., dienden als Brigade-kommandanten de Pruissische Prinsen Heinrich en Wilhelm. Daaruit is af te leiden , dat Oranje bij Koning Priedrich Wilhelm den Derde hoog in aanzien stond. (Zie Loben-Suls, Bijdragen tot de geschiedenis van Napoleon Bonaparte, Deel II, bladz. 43).
De divisie van den Prins van Oranje nam deel aan den slag bij Auerstadt. De dapperheid . waarmede deze troepen en eenige andere afdeelingen van het Pruissische leger gestreden hebben, kon geenszins de jammerlijke leiding en verkeerde beschikkingen van den Opperbevelhebber goedmaken.
D (Bladz. 23). Zóó hebben de Nederlanders den titel vertolkt, die eigenlijk luidt; Czaar aller Ruslanden (t. w. van Groot-Rusland, Klein-Rusland. Rood-Rusland , Wit-
Rusland, Nieuw-Rusland enz.)
------
In \'t leger der Bondgenooten.
(1813).
Pruissen had in de jaren 1806—1812 nut getrokken uit de lessen van den rampspoed. Het leger, waarmede de veldtocht van 1813 werd begonnen, was uit geheel andere bestanddeelen tezaamgesteld als de legers die bij Jena, Eylau en Friedland waren geslagen, \'t Was nu ook een leger uit het volk, dat niet alleen vocht voor de belangen der Dynastie, maar voor de onafhankelijkheid van het Vaderland en \'t herstel der volkseer.
\'t Was in de gelederen van dit leger dat Prins Willem Frederik Karei van Oranje zijne militaire loopbaan begon, en nevens hem diende Prins Wilhelm, later Duitschland\'s eerste Keizer uit het Huis van Hohenzollern.
Toen in de Meimaand van 1813 op Saksischen bodem de legers van Eusland en Pruissen tegenover die van den Franschen Keizer stonden, scheen de oorlogskans de Bondgenooten niet te zullen begunstigen. Napoleon bleek nog lang zoo machteloos niet te zijn als men wellicht, na de vernietiging der „Groote arméequot; in Rusland, had gedacht. De Pruisen en Russen hadden een zwaren kampte strijden in de slagen die geleverd werden bij Gross-Görschen {2 Mei), en bij Bautzen (20 en 21 Mei), en toen den Isten Juni
in \'t leger der boxdgexootex.
de wapenstilstand van Plaswitz werd gesloten, was het voordeel bepaaldelijk aan Napoleon\'s zijde.
\'tWas tij Gross-Görsclien, of liever bij het aanpalend Lützen, dat Prins Frederik van Oranje — die als militair attaché door Kapitein Ven Qnadt werd vergezeld — den vuurdoop onderging. Hij had daar gestreden tegen het deel van het Fransche leger, waarbij de Hollandsche batterij van Trip was ingedeeld.
Ook aan den veldslag van Bautzen had Prins Frederik deelgenomen.
De hoop, dat uit den wapenstilstand van Plaswitz de vrede zou worden geboren, kwam niet in vervulling: onmogelijk was het den Corsicaan er toe te brengen om afstand te doen van een deel der veroverde wingewesten.
Dientengevolge werd in Augustus (1813) het oorlogsbedrijf hervat, en nu konden de Bondgenooten met oneindig betere kansen dan in de verloopen lente optreden, daar thans de legers van Oostenrijk\'s Keizer, Franz I, zich bij hen aansloten.
Bij dit hervatten der vijandelijkheden stonden op verschillende punten ongeveer 483,000 krijgslieden der Bondgenooten tegenover nagenoeg 312,000 man Fran-schen. Polen en Duitschers uit de landen van het Rijnverbond en Westfalen.
De eerste slagen waren voor de Geallieerden niet ongelukkig. Generaal Von Bülow sloeg den 23sten Augustus Maarschalk Oudinot bij Gross-Beeren, en drie dagen later zegevierde Von Bliicher over Macdonald aan den Katzbach.
Dienzelfden 26sten Augustus werd door het hoofdleger
28
in \'t leamp;er dek bonbgenooten.
een nog zwaarder strijd geleverd bij Dresden, den sleutel Tan Napoleon\'s stelling in Duitschland.
Tot de corpsen der Bondgenooten, die daar in het vuur kwamen, behoorde dat van den Generaal Von Kleist, bij hetwelk Prins Frederik zich toen bevond. Dit corps gaf bij dien veldslag, even als vroeger, bewijzen van groote dapperheid en volharding, doch kon, evenmin als andere afdeelingen, de overwinning naar de zijde der vereenigde Pruisen, Eussen en Oostenrijkers brengen. Napoleon, doordrongen van het groote gewicht dezer stelling, wendde schier het onmogelijke aan om haar te behouden, en zijn genie schitterde hier nog eenmaal in vollen luister. Zijne soldaten, onder zijne oogen den strijd voerende, verrichtten wonderen van dapperheid. En zoo bleef, nadat de strijd den volgenden dag met dezelfde hevigheid was voortgezet, de overwinning aan Frankrijk\'s Keizer.
Maar het was geene overwinning als weleer. Het onderscheid tusschen het verleden en het heden sprong, zelfs door deze zege en de nederlaag der tegenpartij, elk in het oog. Wel waren de Bondgenooten geslagen, doch geenszins verslagen. Volkomen strijdvaardig bleven hunne legers in \'t veld om den kamp spoedig te hervatten. De slag bij Dresden sloot de rij der groote veldslagen, waarin Napoleon overwinnaar was, en zelfs deze overwinning verloor geheel hare beteekenis door de nederlagen, die zijn Maarschalken op andereplaatsen werden toegebracht.
Hadden Oudinot bij Groas-Beeren, en Macdonald aan den Katzbach voor Von Bülow en Von Blücher moeten zwichten, het corps van Van Damme werd bij Kulm genoegzaam vernietigd (29 en 30 Augustus 1813), Hier-
29
IN \'t leger dek bondgenooten.
toe bracht inzonderlieid. veel toe de legerafdeeling van Von Kleist. Prins Frederik was derhalve ooggetuige van deze belangrijke zegepraal.
Eindelijk trof ook den eerste van Napoleon\'s Maarschalken eene nederlaag. Ney, „de dapperste der dapperenquot;, dolf, den 6den September, bij Dennewitz het onderspit.
Nog andere belangrijke teekenen, die het einde van Napoleon\'s heerschappij aankondigden, deden zich voor. Een gedeelte van het Beijersche leger onttrok zich aan \'s Keizers zaak. \'t Stond te vreezen, dat dit voorbeeld weldra door nog andere Duitsche corpsen gevolgd zou worden. De stelling bij Dresden werd onhoudbaar, en de. aftocht naar Leipzig aangenomen.
Deze stad, reeds eeuwen lang vermaard door haren koophandel, zou eerlang nog eene nieuwe historische vermaardheid erlangen: een der bloedigste veldslagen dezer eeuw zou onder hare muren worden geleverd. Hier zou het beslist worden welk lot Europa verder beschikt zou zijn.
Den IC den October waren stad en omstreken door talrijke legerdrommen bezet. De adelaars op hunne hoofdtooisels en boven de vaandels bewezen, dat het soldaten waren van den Keizer der Franschen. Maar ook aller-wege, vooral in het Zuiden en Noorden, stiet het oog op ontzaggelijke troepenmassa\'s: de reuzenmacht der Bondgenooten.
In den morgen van dien dag begon de strijd, werd het „Vive l\'Empereur!quot; door duizenden aangeheven; maar weldra klonk het in een strijd zonder hoop op overwinning. Het kreeg dezelfde beteekenis als de afscheids -groet van de ter dood gewijden, als van gladiatoren.
30
IN \'t leger der boxdgenooten.
die gedoemd waren om te sterven en hun leven zoo duur mogelijk wilden verkoopen.
Dien strijd te volgen is onze taak niet. Genoeg is het hier iets te zeggen van het corps, met hetwelk Prins Frederik de gevaren en den roem deelde.
Dit was de brigade van Kliix — de 9de Pruissische brigade — toegevoegd aan de 2de aanvalscolonne, onder \'t bevel van Prins Eugen van Württemberg. Deze colonne was aanvankelijk opgesteld bij Gossa en had bevel zich op Wachau te richten tegen het corps van Maarschalk Victor. Wachau werd vermeesterd, en de Fransche krijgsmacht eenigszins teruggedreven. Gedurende de volgende uren hielden de beide partijen elkander schaak en werd de strijd voornamelijk door de artillerie voortgezet. Zóó kampten Pruisen en Franschen tot tegen den middag. Napoleon beval den hoofdaanval tegen het centrum der Bondgenooten te richten. Met andere corpsen rukte ook de garde en het cavaleriecorps van Latour-Maubourg, door eene talrijke artillerie ondersteund, tegen de stelling van den Hertog van Württemberg op. Dit reeds hevig geteisterde corps kon zich bij dien ontzettenden aanval te Wachau niet handhaven en was verplicht zuidwaarts, tot gene zijde van Gossa, terug te wijken. Het bewerkstelligde die achterwaartsche beweging met onverflauwden moed.
Eveneens waren op andere deelen van \'t slagveld de uitkomsten voor Napoleon niet ongunstig geweest. Op verschillende punten hadden de Bondgenooten zelfs gevoelige verliezen geleden. Maar ook zijn leger had veel verloren, en wat wel het ergste was, op de gehechtheid van de Duitsche soldaten, die nog in de gelederen stonden, viel niet meer te rekenen. Eene
31
32 in \'t leger der bondgenooten.
brigade Saksische cavalerie en een Württembergsch bataillon waren reeds tot hunne landslieden overgegaan.
Een zoo scherpziend man als Napoleon kon reeds met zekerheid berekenen wat het einde moest zijn. De Oostenrijksche Greneraal Von Meerveldt, in den loop van den dag krijgsgevangen gemaakt, werd naar de Verbondene Monarchen met vredesvoorstellen afgevaardigd. Te laat! Het zwaard zou niet worden opgestoken eer Napoleon voor goed vernietigd was.
Den 17n scheen op beide zijden behoefte gevoeld te worden aan verademing. De dag ging zonder ernstige ontmoetingen voorbij. Doch in den morgen van den 18n Ontbrandde de strijd met verdubbelde woede.
Het corps van Von Kleist, dat tot de legerafdeeling van Barclay de Tolly behoorde, kreeg de opdracht, na Wachau en Liebertwolkwitz te hebben genomen, zich bij de troepen aan te sluiten, die tegen Probstheida zouden oprukken, om tot de vermeestering van die voor den vijand allerbelangrijkste stelling mede te werken. Dat eene zoodanige stelling tot het uiterste verdedigd zou worden lag in den aard der zaak. De verdediging was dan ook zoo krachtig, dat de Bondgenooten, na het uiterste beproefd te hebben, genoodzaakt waren hun voornemen op te geven.
Ondanks dit en nog andere behaalde voordeelen, zag Napoleon het zeer goed in, dat tegenover de overmacht, die hem bestreed, de strijd meer en meer hopeloos werd. Weder hadden verscheidene Duitsche escadrons, batail-lons en batterijen zijne slaglinie verlaten.
Nog was het mogelijk met zijn niet verslagen leger een geregelden terugtocht aan te vangen. Op Fransch
in \'t leger der bondgexootex.
grondgebied kon dan de strijd met betere kansen worden voortgezet.
De slag die den 19n op nieuw werd vervolgd, was dan ook van de zijde der Greallieerden tegen een terugtrekkend leger. Maar de hoop des Keizers om een geregelden aftocht te volbrengen verdween spoedig. Eene vreeselijke verwarring begon alras te heerschen bij het nadrukkelijk optreden der vervolgers, terwijl het ontijdig springen van eene brug over den Elster den terugtocht van een groot gedeelte der armée afsneed. Die corpsen gingen dan ook grootendeels verloren.
Den 7n November was Keizer Napoleon te Parijs terug, en ditmaal konden de dagbladen den volke niet meer nieuwe zegepralen verkondigen, al werd dit logen-achtig beproefd.
De vermelding der laatste stuiptrekkingen van het ineenstortend Keizerrijk, waarbij nochtans menigmalen het oorlogsgenie van den Imperator schitterde, hebben wij hier niet te behandelen. Genoeg is het, hier aan te stippen, dat Parijs, den 30n April 1814 , aan de Verbondene Monarchen werd overgegeven, en den 12n Mei de bekende acte van Fontainebleau werd geteekend, ten gevolge waarvan de Bonapartische Dynastie ophield over Frankrijk te regeeren, en een afstammeling van het oude Koninklijke geslacht der Bourbon\'s, Louis de Achttiende, den troon zijner vaderen besteeg.
Prins Prederik had in \'t leger der Bondgenooten, aan de bevrijding van Duitschland blijven deelnemen.
33
HOOFDSTUK V.
Prins Frederik komt te \'s Gravenhage.
(8 December 1813).
Op den dag van Napoleon\'s nederlaag bij Leipzig brak voor de onderdrukte volken het morgenlicht der vrijheid aan. \'t Was, wel is waar, slechts een zwak lichtpunt, dat aan den horizon gloorde, maar het strekte ten teeken, dat de lange donkere nacht ten einde was, dat de morgenstond daagde.
Tollens\' woorden
«Goddank, daar breekt een straal van \'t eerste zonlicht door!quot;
kunnen geheel toepasselijk gerekend worden op den toestand van Europa in den herfst van 1813, en niet het minst op dien van ons Vaderland.
Reeds in het voorjaar van 1813, nadat de vernietiging van het leger in Eusland was uitgelekt (4), hadden zich op verschillende plaatsen, zoo als in Rij nland, de Zaanstreek, te \'s Gravenliage en elders, teekenen vertoond, dat het Hol-landsche volk de slavenketenen zou afschudden, zoodra zich eenige kans van slagen vertoonde (B). De tijd was daartoe echter nog niet gekomen. Die pogingen hadden geen ander gevolg, dan de doodstraf aan eenige
PRINS FREDERIK KOMT TB \'S HAGB.
vrijheidsvrienden. Nu ecliter andermaal eene ontzettende krijgsramp de keizerlijke legers getroffen liad, die niet zoo licht te herstellen zou zijn, was de toovercirkel verbroken van Napoleon\'s almacht. Nu was het te verwachten, dat de vrijheidsvaan op nieuw zou worden opgeheven. Maar evenzeer lag het in den loop der gebeurtenissen, dat de beweging zou uitgaan van de lagere volksklasse, die doorgaans meer handelt dan overlegt, waarhij daden in beginsel goed, zoo licht overslaan tot baldadigheid, even noodlottig voor de bedrijvers zeiven als voor het algemeen. Een volksopstand zonder hoogere leiding ontaardt bijna onfeilbaar in regeeringloosheid.
Gelukkig voor ons Vaderland hadden mannen van bekwaamheid en energie den loop van zaken vooruit gezien. De bewegingen te Amsterdam, op den 15n November 1813, en te \'s Gravenhage, den 17n, verrasten hen niet. Zij wisten dadelijk te handelen. Aan Gijsbert Karei van Hogendorp, Adam Frans van der Duyn van Maasdam, Leopold Graaf van Limburg Stirum en Johan Melchior Kemper, is het grootendeels te dan-den, dat krachtige handen die beweging in toom konden houden, en ernstige gevolgen van regeeringloosheid worden voorkomen. Zij waren het, die zich tot een Voor-loopig Bewind vormden.
Willem Frederik van Oranje-Nassau, die zich sedert den laatsten tijd weder te London bevond, was door hen onderricht van hunne pogingen, en toen den 17n November de Haagsche schutterij de oranje cocarde had opgezet, spoedden De Perponcher en Fagel zich naar \'s Prinsen verblijf om hem het begin der omwenteling aan te kondigen.
De Prins aarzelde geen oogenblik om naar het
35
PRINS FREDERIK KOMT
nog in gevaar verkeerende Vaderland terug te keeren.
De oranjekleur was alom waar men zich aan \'t gezag der Fransclie OTerheerscliers onttrokken had, het symbool der vrijheid geworden. Ook de oude patriotten hadden zich met die kleur getooid. Eeeds sinds lang lagen dan ook de vrijheidshoomen omvergehouwen, want de vrijheid door „de Fransche broedersquot; gepredikt, had men al lang genoeg op den waren prijs leeren scbatten. Zij was door overheersching gevolgd.
Elk begreep, dat in den nu begonnen vrijheidskamp Oranje en Nederland even onafscheidelijk moesten zijn als weleer in de dagen des Zwijgers.
Den 30n November 1813 laat het Britsche oorlogschip the Warrior voor Scheveningen het anker vallen. Daar, aan het strand en op de duinen, staan weder, even als den 18n Januari 1795, talrijke volksgroepen; doch \'t is nu geen weemoed die op aller gelaat staat te lezen, \'t zijn nu geestdrift en vreugde. Wel is hij die daar in eene statiesloep nadert, de man niet, van wien men toen afscheid nam. Die rust sedert zeven jaren in zijn stille graf te Brunswijk, maar de taak die het hoofd van \'t Huis Oranje-Nassau wachtte, zou ook voor dien grijsaard te zwaar zijn geweest. Die taak vereischte frissche krachten, en die hoopt men te vinden in den zoon. De juichtoon weerkaatst daarom niet minder hartelijk over de duinen: „Hoezee, Leve de Prins!quot;
De onzekerheid onder welken titel de Oranje-vorst aan het hoofd van den Staat zou staan en hoe de staatsvorm in beginsel zou zijn, werd weldra opgelost door \'s Prinsen verheffing tot Souverein Vorst der Vereenigde
36
TB \'S GRAVENHAGE.
Nederlanden, \'t Bleek dus dat van een stadhouderschap in verschillende provinciën geen sprake meer zou zijn, evenmin als vau eene souvereiniteit der provinciën, zoo als die vóór de omwenteling van 1795 bestaan had. Men was nu zeker, dat velerlei gebreken en misbruiken daardoor tot het verledene zouden behooren, en zóó het verlangen van vele eerlijke patriotten worden vervuld.
Intusschen, ofschoon de dageraad was aangebroken, was het er nog ver af, dat de zon door de nevelen gloorde. Wel waren de burgerijen in \'t hart des Lands willig de wapenen op te nemen, waren Pruissische en Russische troepen te hulp geschoten, doch zuidwaarts van de Maasmonden, vau de Lek en den Neder-Rijn waren alle vestingen, was bijna het geheele Land nog in \'t Fransch geweld. Daarenboven dreigden de Fransche garnizoenen van Naaiden en de forten aan den Helder, van Deventer, Coe-vorden en Delfzijl de omstreken van Amsterdam en Alkmaar, zoowel als Overijssel, Gelderland, Groningen en Drenthe, met wraak en verwoesting. Te Gorinchem vereenigde de gevreesde Generaal Eampon eene macht van 6000 man en beheerschte het stroomgebied van Merwede, Waal en Lek. Te Nijmegen en omstreken legerden de krijgsscharen van den Maarschalk Macdo-nald. Hertog van Tarente. Wie durfde aan eene bevrijding van Walcheren, van Venlo, van Maastricht, van Brabant denken? Onverzwakt was Napoleon\'s macht in Frankrijk gebleven, even als in gansch België, in half Italië, in al de^Duitsche gewesten op den linker Rijnoever. Denemarken stond nog aan zijne zijde. In Polen hoopte blinde verkleefdheid nog op zijne zegepraal, en in Zwitserland duchtte men hem nog zoo zeer, dat de weleer zoo gevreesde bergbewoners het niet durfden wagen den
37
PHIXS FKEDERIK KOMT
Oostenrijkers de behulpzame hand tot \'s Lands bevrijding te reiken. Eindelijk, zelfs in \'t hart van Duitschland stonden nog 190,000 Franschen, namelijk binnen de vestingen Stettin, Dantzig, Wittenberg, Torgau, Küstrin, Glogau, Magdeburg, Wesel, Erfurt, Würtzburg en Mainz.
Nederland zelf had nauwelijks 1000 man soldaten. De schutterijen gespten willig de wapens aan, doch hare sterkte was gering, en de opkomende landstorm ongeoefend en jammerlijk gewapend. Van de Nederlandsche krijgsmacht, die Napoleon tot zich geroepen had, volgde het grootste deel nog de keizerlijke adelaars of was ingesloten binnen de Duitsche vestingen, \'t Is waar, tal van vrijwilligers bood zich aan om \'t Vaderland te dienen, doch daarbij ontbrak het aan kundige officieren.
Prins Frederik was op de roepstem zijns ooms, Koning Friedrich Wilhelm, naar Frankfort aan den Main ontboden (C), maar de Verbondene Monarchen, door Napoleon\'s agent, St. Aignan, bewerkt, weifelden en verschilden omtrent het voortzetten van den strijd. Hunne verschillen over de verdeeling van Polen en Saksen maakten de bevrijding van de nog Fransch gebleven deelen van Nederland hachelijker. Eerst toen Napoleon krachtige maatregelen nam om zijne armee weder geducht te versterken, sloegen de Bondgenooten op nieuw de handen in een, herstelden zij de bedreigde samenwerking.
Als overbrenger van belangrijke berichten aan zijn vader, den Souvereinen Vorst, betrad Prins Frederik bij Aalten voor het eerst den bodem , die voortaan zijn vaderland zou zijn. Nauwelijks had men in \'t volkrijke dorp, waar elk sedert den 21n November met oranjelint
38
TE \'S amp;RAVENHAGE.
was versierd, vernomen, dat de jeugdige Prins naderde, of innige blijdschap vervulde aller liart.
Die vreugde straalt van aller gelaat. Eereschoten worden gelost, terwijl liet rijtuig van de zijde van Bochold nadert. De beteekenis dier schoten weet de Oranjetelg aanvankelijk niet te verklaren. Zijn vijanden uit Wesel of Deventer hierheen doorgedrongen? Doch welhaast is het raadsel opgelost, en de jeugdige Prins reikt aan de Greldersche jongens, die hem met een „Oranje boven!quot; ontvangen, hartelijk de hand. Een paar uren wordt in het midden der jubelende menigte doorgebracht, maar het rijtuig, dat de Prins verder zal voeren, bezit het span paarden niet meer. Het volk wil dien dienst als eer- en vreugdebewijs verrichten. Aan den esch, bij de linde, gekomen, verzoekt de Prins dat eerbetoon te staken en het rijtuig de gewone bespanning terug te geven. „Zeker, als Uwe Hoogheid het beveelt,quot; ontvangt hij ten antwoord. „Niet bevelen, maar verzoeken,quot; is het minzame antwoord. En onder een daverend Oranje boven vervolgt de Prins zijn tocht naar \'s Gravenhage, waar hij den 8n December door zijn vader wordt ontvangen.
A. (Bladz. 34) Geene kunst verstonden de Fransohe overweldigers beter dan zand in de oogen te strooien. Ieder departement van \'t Ejjk mocht slechts één staatkundig dagblad bezitten, en dit stond onder eene censuur die doorhaalde en inlaschte wat het Keizerlijk Gouvernement verlangde. In het Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee (welk departement ongeveer het tegenwoordige Noord-Holland en Utrecht omvatte) van 3 Deo. 1812 werd tot vier malen
39
PRINS FREDERIK EOMT TE \'S HAGE.
gepraald met »de overwinning die den \'28n November, bij den overtogt van de Beresina, (door Napoleon) behaald was.quot; Van de koude in Rusland en de groote armée luidde het in dit Nommer: »De koude is er (in Rusland) zelden vinniger dan in Holland, ja verkieslijker zelfs, omdat hij geen vorst of regen aanbrengt. De soldaten kunnen zich gemakkelijk daartegen beschutten, . . . en de winterkwartieren zijn te aangenamer, daar overal ontzaggelijke magazijnen zijn opgerigt, waarin alle voorwerpen aanwezig zijn, die een groot leger van nut kunnen wezen. Even zoo is er overvloed van levensmiddelen.quot;
Die woorden zijn te Amsterdam gedrukt daags nadat Napoleon als een vluchteling te Parijs was aangekomen, en van de 600.000 krijgslieden der Groote armée 550,000 onder de grootste ellende, meest van koude en gebrek, waren omgekomen!
B. (Bladz. 34). De pogingen van Nederlanders om zich tegen de dwingelandij van Napoleon te verzetten , zijn uitvoerig medegedeeld in: P. H. Witkamp, Gedenkboek van Neerland\'s vijftigjarig grondwettig volksbestaan onder het Huis van Oranje, bladz. 36—43 (deels nergens elders medegedeeld) en bladz. 106—128.
C. (Bladz. 38). H. von Gagern, Het Leven van den Generaal Frederik von Gagern,, Deel 1 , bladz. 80.
•—^✓VVVAAAAATÜVwvn---
Van \'s (xivavenhagc naar Laon.
(December 1813 — Maart 1814).
De eerste zorgen van den Souvereinen Vorst na zijn terugkeer betroffen de verdediging van de reeds bevrijde streken en het ontrukken van alle overige aan \'s vijands macht.
Veel, ja genoegzaam alles was nog te doen eer zij, die zich als vrijwilligers -tot \'s Lands dienst hadden aangeboden, tot eene geregelde legermacht waren georganiseerd. Even zoo was het met de scheepsmacht gesteld, waarbij zich vooral de Vice-Admiraals Albert Kikkert en Gerrit Verdoorn verdienstelijk maakten. Goede wil en geestdrift bestonden er genoeg, doch aan oefening ontbrak zeer veel, en bij de landmacht vooral miste men geschikte aanvoerders. Wapenen, uitrustingen materiëel waren genoegzaam niet voorhanden, en de verarming der ingezetenen gedurende de Napoleontische heerschappij was een jammerlijk struikelblok, al bleek de offervaardigheid der groote menigte dat te overschrijden. Alles moest op nieuw worden opgebouwd. De taak van Vorst Willem en van hen die hem ter zijde stonden , was inderdaad loodzwaar, en het moet worden
42 TAN \'S GEAVBNHAGE NAAR LAON.
erkend, zij hebben er zich van gekweten zoo goed, zoo Toortreffelijk als bij de bestaande omstandigheden mogelijk was.
De proclamatie van den 20n December regelde de volkswapening, en zes dagen later werd Prins Frederik benoemd tot Kolonel der infanterie en Grootmeester der artillerie.
Toen die benoeming geschiedde, had Prins Frederik, na nauwelijks eene week aan \'t Hof zijns vaders vertoefd te hebben, zich reeds te Utrecht bij het corps van den Pruissischen Generaal Von Bülow aangesloten, die na zijne voorhoede den 20n November over de grens tus-schen Bochold en Aalten gezonden te hebben, den 22n daaraanvolgende Doesborgh, den 24n Zutphen en den 30n Arnhem aan de Franschen had ontrukt. Nu ging het op Zalt-Bommel los.
Met de zegevierende Pruisen rukte Prins Frederik over de Maas naar Brabant, waar het bevrijdingsleger zich om \'s Hertogenbosch nedersloeg. De vaderlandsliefde van 250 ingezetenen dier hoofdstad en van het naburige Vucht ondersteunde de pogingen van Generaal Von Bülow en Oranje: in den nacht van den 25n op den 26n Januari 1814 werd \'s Bosch den Franschen ontweldigd.
\'t Was de eenige zegening niet die het Vaderland sedert de landing van Willem den Eerste ten deel viel. Zoo hadden de ingezetenen der vesting Brielle zich, den In December 1813, door eigene kracht bevrijd en vijf dagen later krachtig meegewerkt om ook Hellevoetsluis den Galliër te ontrukken. Breda had den 21 n December een aanval van 12,000 Fransche soldaten afgeslagen, en de troepen van den Generaal Excelmans hadden den 5n
VAN \'S GEAVEXHAGE NAAR LAON.
Januari 1814 Nijmegen en omstreken ontruimd. Ook Zeeland Bewesten Schelde en de Bevelanden waren, met Engelsche hulp, op den vijand genomen.
Het Pruissische leger was, door eenige Russische corpsen versterkt, opgerukt naar Grorinchem. Tot groote bevrediging van den zeventienjarigen Frederik, was het getal Nederlandsche krijgslieden die hem volgden, thans zoo zeer toegenomen, dat dit Von Bülow gelegenheid bood, een deel zijner krijgscharen voor ondernemingen in Brabant te gebruiken. Eampon en zijne Franschen moesten den 4n Februari capituleeren, en de hun toevertrouwde vesting zestien dagen later aan de Pruisen en Hollanders overgeven.
Inmiddels had de vorming van het Nederlandsche leger haar beslag verkregen, deels door vrijwilligers, deels door eene landmilitie uit de hiertoe opgeroepen weerbare manschap gevormd. Evenzeer waren doeltreffende maatregelen ter versterking der zeemacht genomen. De teruggekeerde Prins van Oranje — zoo heette nu de oudste zoon van den Souvereinen Vorst — had den post aanvaard van Inspecteur-Generaal der Nederlandsche wapens. Vrijwillige jagercorpsen werden opgericht. In de schatkist was eene som gestort van 13 ton gouds, alleen door vrijwillige giften bijeengebracht, en, behalve vele belangrijke besluiten betreffende \'t onderwijs, den koophandel, de rechten, de pers en andere aangelegenheden, was eene Commissie benoemd \'om eene Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden te ontwerpen.
Steeds bleef Prins Frederik een belangrijk aandeel nemen aan de verrichtingen van \'t leger door Von Bülow en eenigen tijd door Saksen-Weimar aangevoerd, zoowel in Brabant en Vlaanderen als in het Noorden van
43
VAN \'9 GRAVENHAGE NAAR LAON.
Frankrijk. Deze troepen bereikten Brussel den In Februari, Gent den 4n, Mons den Sn, Enghien den 6n, Ath en Oudenaarde den lOn, Sas van Gent den 18n, Doornik den 19n, Kortrijk en Meenen den 23n. Daarbij en ook later, nadat nieuwe Fransclie troepen België waren binnengerukt, werden hardnekkige gevechten geleverd, vooral te Swe-veghem in Vlaanderen (A).
Tot de krijgsvoorvallen waaraan de Prins deelnam, behoort de slag van Laon, op den 9n en lOn Maart, waarbij Von Blücher het opperbevel voerde en ook aan Von Bülow een deel der moeielijke taak was opgedragen. Het corps van den laatstgenoemden aanvoerder was geplaatst in het centrum, ten deele binnen de stad Laon, ten deele bij de dorpen Semilly en Ardon, waartusschen de weg naar Soissons loopt. Van die zijde kon de hoofdaanval verwacht worden.
In den morgen van den 9n Maart daagden Napoleon\'s troepen inderdaad van dien kant op. Het centrum was spoedig in een hevig gevecht gewikkeld, eerst met het corps van den Maarschalk Ney en vervolgens ook met dat van Mortier.
Ditmaal lag het echter niet in het plan van den Keizer om in het centrum door te breken. In verband met den verwachten aanval van Marmont op de noordwestzijde, werd de hoofdaanval tegen Olacy, op den rechtervleugel der Bondgenooten, gericht. Ofschoon men hevig en van wederzijde met groote dapperheid streed, had dus het centrum niet de volle kracht van den hoofdaanval te wederstaan. Daardoor kon later op den dag Von Bülow zelf aanvallenderwijze handelen, en zoo werd Ardon, dat in den morgen verloren was, weder genomen.
In den avond van den 9n was de uitslag nog onbe-
44
VAN \'S GRAVETÏHAGE NAAR LAON.
slist, zoodat Marmont nog altoos hoopte zijne bestemming te bereiken. Doch dit zou hem niet gelukken, quot;want gedurende den nacht werd zijn corps door Von Kleist en Von York te Athies overvallen en geheel uiteengeslagen.
Hoewel die ramp Keizer Napoleon nog vóór het hervatten van den strijd op den volgenden dag bekend was, bleef zijnquot; besluit vast staan om door te zetten. Bülow had wederom hevige aanvallen van Maarschalk Ner door te staan, die echter glansrijk werden afgeslagen. Bij de overmacht der Bondgeuooten, bleek het Napoleon eindelijk, dat de overwinning eene hersenschim was, zoodat hij in \'t einde den terugtocht naar Soissons beval.
Dit was de laatste slag die Prins Frederik in de gelederen van het Pruissische leger bijwoonde. Andere plichten, ingevolge den wensch zijns vaders, riepen hem naar Noord-Nederland terug.
A (Bladz. 44). Voor den krijg in het Zuiden der Ver-eenigde Nederlanden en het westelijk België is hoogst merk-■waardig: Majoor A Crusius, Der Winter]eldzug in Holland, Brabant und Flandren, eine Episode aus dem Befreiimgs-kriege in 1813 und 1814, Luxemburg 1865.
45
Bij de iubezituoming van België en op de Hoogescliool te Leiden.
(1814—1815).
De zorgen van den Souvereinen Vorst voor \'s Lands verdediging waren vier maanden na zijne landing te Scheveningen zoo ver geslaagd, dat het Nederlandsclie leger toen reeds tamelijk was georganiseerd. Dag aan dag verbeterde en vermeerderde deze krijgsmacht, vooral toen na den vrede van Parijs (30 Mei 1814) officieren en onderofficieren, die, gebonden door hun eed of gedwongen in \'s Keizers dienst waren gebleven, in het Vaderland terugkeerden.
Er kon dus reeds van eene Nederlandsclie krijgsmacht gewaagd worden toen de Souvereine Vorst den tijd gekomen achtte om de Belgische provinciën te bezetten, die, volgens het plan der Verbondene Mogendheden, bestemd waren om het grondgebied der Vereenigde-Nederlanden te vergrooten.
Het legercorps daartoe bestemd, en waarover Prins Frederik, bij besluit van den 12n Juni 1814, tot bevelhebber was benoemd —• te gelijkertijd met zijne verheffing tot Generaal der infanterie — was aaamgesteld uit;
BIJ DE INBEZITNEMING VAN BELGrIE.
de 1ste brigade, Generaal-Majoor Cornabé, sterk 3250 man, „ 2de „ Gener.-Maj. De Perponclier „ 3330 „ „ 3de „ Gener.-Maj. Stedman, „ 3125 „
te zamen 9705 „
zoo officieren, als manschappen. Bij elk dezer brigaden was eene batterij artillerie ingedeeld.
In de Zuidelijke Nederlanden bevonden zich verder nog eenige troepen der Bondgenooten, inzonderheid een En-gelsch corps, dat onder het bevel stond van Willem Frederik George Lodewijk, den Erfprins.
De dapperheid en geoefendheid in den velddienst van het jonge Nederlandsche leger schenen vooreerst niet op de proef gesteld te zullen worden. De rust was in Europa teruggekeerd, en bij den heerschenden geest in België behoefde men geene botsingen of vijandelijke bejegeningen te vreezen. Dit zal dan ook wel de reden geweest zijn, dat de jonge Prins Frederik gevolg kon geven aan zijn verlangen om den schat zijner wetenschap te ver-grooten door de voorlichting der Professoren aan de Leid-sche universiteit: den 18den October 1814 werd hij als student ingeschreven.
Europa had zich deerlijk in den terugkeer van vrede en rust misrekend.
47
(181S).
In het begin van Maart 1815 bevatten de Parijsche bladen het bericht, „dat de bloeddorstige tijger uit zijn hol was te voorschijn gekomen, maar dat het dappere leger hem spoedig als gevangene naar de Hoofdstad zou voeren, waar gerechte straf den onverlaat wachtte.
Wederom eene grove misrekening.
„Le petit Corporalquot; was bij de armee nog geenszins vergeten: in zegepraal voerde het hem naar de Hoofdstad.. Key en andere bevelhebbers, even als de troepen in massa, waren tot hem overgeloopen. Den 17n Maart 1815 hernam Napoleon den troon, die door Louis den achttiende in allerijl verlaten was.\'
Verdwenen was dus weder de zalige droom van wereldvrede, want de vriendschapsbetuigingen in den mond van den man die slechts door den oorlog had kunnen worden wat hij geworden was, konden niet anders dan hoile phrasen zijn. Alleen door den oorlog kon hij zich staande houden als het hoofd van een volk, een volk, dat door zijne heerschers ingeprent was oorlogsroem als eene levensvoorwaarde te beschouwen.
België, op welks vruchtbaren bodem reeds in zoo meni-
IN DE DAGEN VAN WATERLOO.
gen veldslag liet lot van Staten was beslist, kon ook nu weder liet tooneel worden van den vernieuwden strijd. In zoodanige oogenblikken vraagt men niet naar beschouwingen en overwegingen der diplomaten: krachtige handelingen zijn dan dringend noodig. Dat begreep ook Willem Frederik van Oranje, de Souvereine Vorst van Noord-Nederland en Regent der Belgische gewesten. Den 16n Maart — dus daags vóór Napoleon\'s intocht te Parijs — werden beide titels verwisseld voor dien van Koning der Nederlanden.
Het aanhechten van België was nu een voldongen feit. Thans werden verschillende maatregelen genomen om met de bijeengebrachte krijsmacht van beide deelen des Rijks de armeen der Mogendheden te versterken, welke eerlang in de Zuidelijke Nederlanden zouden binnentrekken. De vereeniging van Noord- en Zuid-Nederland en de waarschijnlijk aanstaande oorlog maakten vele maatregelen noodzakelijk, inzonderheid eene nieuwe organisatie van het leger en het mobili-seeren der troepen voor den velddienst bestemd. De Prins van Oranje, kommandant en chef van alle troepen der Geallieerden in de Nederlanden , werd tot opperbevelhebber der Nederlandsche krijgsmacht benoemd, terwijl het leger te velde, volgens dagorde van den 4n April, onder Prins Frederik werd gesteld. Het hoofdkwartier, toen te St. Truiden, werd eenige dagen later naar Nivelles verplaatst.
De komst van den Hertog van Wellington als opperbevelhebber van de Engelsche en Nederlandsche legers en der Duitsche troepen in Britsche soldij, had weder nieuwe beschikkingen aangaande de legerindeelingen en bepalingen betreffende de kommando\'s ten gevolge.
49
4
IN DK DAGEN VAN WATERLOO.
Bij koninklijk besluit werd in het begin van Mei de Prins van Oranje meer in het bijzonder belast met het opperbevel over de Nederlandsche troepen, terwijl ook een Engelsch legercorps onder zijn kommando bleef. Insgelijks zou eene Nederlandsche divisie meer bijzonder staan onder het bevel van Prins Frederik, met een afzonderlijken staf, en ingedeeld worden bij het legercorps van Lord Hill. Het hoofdkwartier van \'s Ko-nings jongsten zoon kwam dientengevolge te Sotteghem, in het zuiden van Oost-Vlaanderen.
Inmiddels werden de toebereidselen ten oorlog zoowel in Frankrijk als in de landen der Verbondene Mogendheden met de uiterste krachtsinspanning voortgezet.
In de Zuidelijke Nederlanden wemelde het in het begin van Juni 1815 van de roode uniformen der Engelschen en van Schotsche Hooglanders in hunne schilderachtige volksdracht. Daarnevens, in het Oosten des Lands, bewogen zich Pruissische rcgementen voetvolk en ruiterij, met talrijke batterijen artillerie, onder den vereerden Maarschalk Voorwaarts, (den soldatennaam van Von Blücher). In het geheel waren 91,228 Engelschen, Hannoveranen, Duitschers in Britschen dienst en Nederlanders, en 116,897 Pruisen in het Zuidelijke deel van Nederland bijeengebracht om den eersten stoot te wederstaan.
Beide hoofdaanvoerders, Wellington en Blücher, hadden eerlang eene bijeenkomst, waarbij in hoofdtrekken het operatieplan werd vastgesteld en wederkeerige hulp en bijstand beloofd.
Zóó werd de vijand afgewacht. Nederland en de Bondgenooten rekenden er op, dat elk zijn plicht zou doen.
In den avond van den 14n Juni werden in het
50
IN DE DAGEN VAN WATERLOO.
Keizerlijke hoofdkwartier aan gene zijde der grenzen, de laatste beschikkingen aan de corps-kommandanten uitgevaardigd. De marschi op het Nederlandsche .grondgebied zou in den vroegen morgen van den volgenden dag een begin nemen. Te gelijk verscheen de legerorde, Napoleon\'s gewone toespraak aan zijne soldaten vóór het begin van een veldtocht; meesterstukken van militaire welsprekendheid, naar den smaak zijner toehoorders, stukken vol fraaie, op effect berekenende volzinnen, maar zonder rekening te houden met de waarheid of logica. Zoo werd in dit stuk gesproken van „six millions Beiges devorésquot;, d. i. „zes millioen Belgen,•verslondenquot; door het Weener Congres, die reikhalzend naar de Fransche verlossers uitzien!
In den loop van den Ion hebben de eerste ontmoetingen der wederzijdsche voorhoeden plaats. De Pruissische troepen, naar de Sambre voorgeschoven, trekken in goede orde op het hoofdcorps terug. De verspreide deelen van Blücher\'s leger worden zoo veel mogelijk bijeen getrokken. In den avond staat het grootste deel bij Ligny, St. Amand en Fleurus, in het noorden van Namen, slagvaardig.
Ook in het hoofdkwartier van Wellington zijn de bevelen uitgevaardigd tot de samentrekking -van het wijd-uiteenverspreide Engelsch-Nederlandsch leger.
De divisie van Prins Frederik ontvangt bevel om van Sotteghem in Vlaanderen naar Enghien in Henegouwen te marcheeren, de divisie van De Perponcher om zich te Nivelles bijeen te trekken.
Het feit, dat aan dit laatste bevel niet werd voldaan, werd eene der eerste oorzaken van Napoleon\'s nederlaag, drie dagen later.
51
IN DE DAGrEN VAN WATERLOO.
Het punt, dat later bleek zulk eene uitnemenden strategische waarde te hebben, de Viersprong (Quatre-Bras), in de Brabantsche gemeente Baisy, was in den avond van den 15n bezet door de 2de brigade der 2de divisie van het Nederlandsche leger, bij afwezigheid van Greneraal Von Gödecke, onder bevel van den Kolonel Bernhard van Saksen-Weimar.
Gedurende den loop van dezen dag was ook deze brigade in aanraking gekomen met de voorhoede des vijands, in de richting van Frasnes. Saksen-Weimar zag dus in, dat eene tijdige samentrekking van het leger eene onmogelijkheid zou worden, als hij \'t bevel opvolgde naar Nivelles terug te trekken en zijne tegenstanders meester te laten worden van den Viersprong. Perponcher en vervolgens de Prins van Oranje, deelden volkomen in dit gevoelen, en alle maatregelen werden genomen om de zwakke macht in allerijl te versterken.
De uitkomst van den grooten veldslag, die den volgenden dag in de omstreken van Ligny werd geleverd, is bekend. Ondanks den heldenmoed zijner soldaten, werd Blücher tot den aftocht gedwongen, dien hij echter in goede orde volbracht.
Diezelfde 16de Juni was voor het jonge Nederlandsche leger, aan welks organisatie Prins Frederik een zoo groot aandeel had gehad, een dag van glorie. Jammer slechts, dat de levensbeschrijvers van dezen Vorst weinig aanleiding hebben dien anders dan in hoofdtrekken te schetsen, en onze Prins door zijn marschorder niet kon deelen in den roem zijns broeders. Tot de afdeelingen die achtereenvolgens bevel ontvingen naar Quatre-Bras op te rukken, behoorde de zijne niet.
Nadat de beschikkingen van Saksen-Weimar door den
52
IN DE DAGEN VAN WATERLOO.
Prins van Oranje waren goedgekeurd, werden de aanvallen van \'t legercorps van Ney, die elkander den volgenden dag met steeds toenemende hevigheid tegen deze kleine dappere schaar opvolgden, afgeslagen. Zelfs werd door het 5de bataillon nationale militie, met den Prins aan het hoofd, tot eene voorwaartsche beweging overgegaan.
Doch hoe groot de volharding en moed waren, toch hadden deze weinigen in het einde moeten bezwijken voor de overmacht.
Maar tijdige hulp daagt op. De te Nivelles en in den omtrek dier stad gekantonneerde afdeelingen bereiken achtereenvolgens de kampplaats. Later op den dag komen ook van Brussel regementen van Wellington opdagen. In den namiddag bereikt de opperbevelhebber zelf de kampplaats, en als de avond aan den strijd een einde maakt, is het slagveld behouden. Maarschalk Ney heeft den last zijns Keizers om dit gewichtige punt te bezetten, niet kunnen volbrengen.
Het gelukkige initiatief van Saksen-Weimar, het dappere standhouden in het eerste tijdperk van het gevecht door de Nederlandsche soldaten, die steeds met denzelfden moed blijven voortgaan, en de voortvarendheid, waarmede tijdige hulp wordt geboden, maken het Wellington mogelijk eene stelling in te nemen voor een defensieven slag geschikt en die daarenboven de medewerking van de Pruisen mogelijk maakt. Dit terrein is de zachtgolvende vlakte tusschen Merbe-Braine en Smol-hain. Het centrum dezer stelling is het gehucht Mont St. Jean, 3 kilometers ten zuiden van \'t dorp Waterloo, door welk gehucht de straatweg van Brussel naar Ge-nappe loopt.
53
IN DE DAGEN VAN WATERLOO.
Rechts en links van dien weg staan in den voormiddag van den 18n Juni Napoleon\'s ontzaggelijke legerdrommen, gereed om de verschrikkelijke worsteling te beginnen.
Ook dezen keer miste men in de slaglinie de divisia van . Prins Frederik. Ook dezen dag, die altijd gedenkwaardig zal blijven in de wereldgeschiedenis, zou geene krijgslauweren vlechten om het hoofd van \'s Konings jongsten zoon, en wel tengevolge van een dier misslagen, welke, hoe gunstig men reden heeft over Wellington te denken, niet weg te cijferen zijn. Wel werden Prins Frederik nieuwe bevelen uit het hoofdkwartier toegezonden, maar ze luidden niet om zich bij de hoofdmacht aan te sluiten, doch om tusschen, Enghien en Halle stelling te nemen en Braine le Chateau te bezetten. Onmiddellijk werd aan dien last voldaan: \'s Prinsen hoofdkwartier werd in den avond van den 17n te Hond-zocht, ruim 3\'/2 kilometer ten zuidwesten van Halle, gevestigd.
Oorspronkelijk moge die plaatsing door Wellington eenige reden van bestaan gehad hebben, en eene omtrekking langs Halle naar Brussel onder de mogelijkheden gerekend zijn, die reden verviel geheel gedurende den loop van den slag. \'t Moest Wellington duidelijk genoeg geworden zijn, dat hij de hoofdmacht van Napoleon tegenover zich had, dat het front zijner stelling het doel was van de hevige aanvallen des vijands, dat op de hoogvlakte ten zuiden van Mont St. Jean het pleit zou worden beslist. Uit de studie der veldtochten van „den grootsten veldheer zijner eeuw,quot; had hij kunnen leeren, dat deze geenszins de man was om zijne troepen te versnipperen voor doellooze demonstratiën, dat een van
54
IN DE DAGEN VAN WATERLOO.
beiden: óf Napoleon zou met eene sterke macht in den rug zijner stelling ageeren, en dan was het corps van Prins Frederik te zwak om die omtrekking te verhoeden, óf hij zou niets van dien aard ondernemen, en dan was de plaatsing van dit gedeelte van Wellington\'s leger volstrekt doelloos. Toch waren er kritieke oogen-blikken genoeg, dat die 12,000 man meer of minder een belangrijk gewicht in de schaal konden gelegd hebben, oogenblikken waarin men zich slechts met de uiterste inspanning kon staande houden. Waarschijnlijk dus, dat Wellington bij de elk oogenblik afwisselende toestanden, bij de opeenvolging van orders, die hij te geven had, bij de spanning waarin hij verkeerde, of zijne door \'t kanonvuur geteisterde troepen in staat zouden zijn, de telkens herhaalde aanvallen van voetvolk en ruiterij te wederstaan, zijne gedachten uitsluitend gevestigd heeft gehouden op hetgeen hij voor oogen had en zich de aanwezigheid van dat nog geheel strijdvaardige corps op 5 tot S uren afstands, niet heeft herinnerd.
Met de uiterste inspanning werd van beide zijden de strijd sedert het middaguur volgehouden. Als de baren der zee waren de aanvallen der Franschen elkander opgevolgd. Meer en n- raakten de krachten der verdedigers uitgeput. Wel was reeds een gedeelte van het Pruissische leger mede, bij Plancenois in gevecht gekomen, doch Napoleon bleek nog sterk genoeg, om dat staande te houden, zonder dat de kracht zijner aanvallen tegen de Engelschen en hunne strijdgenooten verminderde. In den schouder gewond, was de Prins van Oranje reeds van* het slagveld weggedragen, de reservetroepen en batterijen reeds allen in het vuur gebracht,
55
IN DE DAGEN VAN WATBBLOO.
toen, gelukkig nog bij tijds, het gros van het Pruissische leger aan den linkervleugel verscheen.
Spoedig was nu het pleit beslist. De slag van Waterloo was voor Napoleon verloren, verloren de hoop om den keizerlijken troon te behouden!
De verstrooide, ondereengemengde overblijfselen van het keizerlijke leger waren in den avond van den 18n in volle vlucht naar de Fransche grenzen. Geen oogen-blik van verademing mocht hun worden gelaten. Al wie achterbleef werd neergeveld door de sabels en lanspunten van de Pruissische huzaren en uhlanen.
Maar bij die eerste vervolging mocht het niet blijven. Tot aan de Fransche grenzen, tot aan Parijs, moest al wat nog van \'s Keizers legermacht over was, vervolgd worden. Van hier, dat het Engelsch-Nederlandsche leger, nadat het zich eenigszins hersteld had van de geweldige inspanning, den volgenden dag deel nam aan de bekroning van zijne zegepraal.
Nu ontving ook Prins Frederik, bevel om op te rukken. In den avond van den 20n was zijn hoofdkwartier te Havré, en den 21n overschreed zijne divisie de Nederlandsch-Fransche grenzen.
Den 23n werd bij eene samenkomst der Pruissische en Engelsche legeraanvoerders te Catillon het verdere plan voor den veldtocht, waarvan het doel Parijs was, vastgesteld en over de Nederlandsche troepen beschikt. Door het verwonden van den Prins van Oranje, werd het opperbevel over de Hollanders en Belgen tijdelijk aan Prins Frederik opgedragen, doch even als tot op dit tijdstip, bleef die krijgsmacht in twee deelen gesplitst. De 2de en 3de Nederlandsche infanterie-divisiën en de zware cava-
56
IN DE DAGEN VAN WATBKLOO.
lerie werden onder bevel van den Luitenant-Generaal Chassé gesteld en zouden het leger bij zijn opmarsch vergezellen. De 1ste divisie infanterie, de Indische brigade en de brigade lichte cavalerie Ghigny zouden het corps van den Prins uitmaken, met toevoeging van nog eenige troepen van het Nassausche con-^ tingent.
Aan Z. K. H. werd de taak opgedragen eenige vestingen in het Noorden van Frankrijk te blokkeeren, en zoo mogelijk te vermeesteren.
Den 5n Juli wapperden de vaandels van het eerste Nederlandsche corps op den Montmartre. Parijs had zich den vorigen dag overgegeven. De rol van Napoleon op het staatstooneel was afgespeeld. Het Britsche linieschip de Bellerophon voerde den gevallen Keizer naar de Engelsche kusten. Van daar zeilde de Northumberland met den zesenveertigjarigen gevangene naar het eenzame St. Helena, te midden van den Atlantischen Oceaan, waar de man die eene zoo groote rol had\'gespeeld, den 5n Mei 1821 overleed.
Terwijl het eerste corps van het Nederlandsche leger doordrong tot in het hart van Frankrijk, was het tweede onder Prins Frederik gelegerd bij eene vestinggroep aan de noorder grens. Zijne stelling bij Petit-Wargnies veroorloofde hem tegen twee sterkten te gelijk te ageeren, Le Qnesnoy en Valenciennes. De eerste stad capituleerde reeds den 29n Juni. Het daar buit gemaakte zware geschut stelde Prins Frederik in staat, het beleg van laatstgenoemde vesting met meer kracht door te zetten, terwijl nu ook Condé in het plan van aanval begrepen werd.
Alle tegenstand eindigde echter toen Napoleon opgehouden had Keizer der Franschen te zijn. De garni-
57
IN DE DAGEN VAN WATERLOO.
zoenen deden hulde aan hun nieuwen Souverein, Louis den Achttiende.
Thans nam Prins Frederik de noodige maatregelen om zijne troepen betere kantonnementen te doen betrekken. Het hoofdkwartier bleef te Curgies.
Inmiddels was de Prins van Oranje weder bij het leger aangekomen en had het opperbevel andermaal aanvaard. Dit behield hij tot zijn vertrek naar de Nederlanden, den 16n Augustus, toen het weder aan zijn jongeren broeder, Prins Frederik, werd opgedragen.
Na een verblijf vanquot; vijf maanden in Frankrijk, keerden de troepen naar hunne garnizoenen terug. Vooraf had Prins Frederik afscheid genomen van zijne strijdmakkers, met een dagorder te Péronne opgesteld. Deze luidde:
„Wapenbroeders!quot;
„De oorlog, die thans geëindigd is, heeft uwen moed op eene luisterrijke wijze gestaafd, en den Nederland-schen naam heerlijk doen uitblinken. Op den Vader-landschen bodem teruggekeerd, zie ik mij de aangename taak opgelegd, u in naam en op last des Konings zijne tevredenheid te betuigen over uwe dapperheid, uwe trouw en uwe onderwerping.
„In het roemrijke gevecht van Quatre-Bras, zoowel als in den altijd gedenkwaardigen slag van Waterloo, hebt gij getoond wat het gevoel van eer en vaderlandsliefde, wat de afschrik vooral van dwingelandij en vreemde overheersching op den Nederlander vermogen.
„Uwe onverschrokkenheid en de hardnekkige wederstand, dien gij onder het opperbeleid van uwe doorluch-tigen Yeldmaarschalk en onder het meer onmiddellijk bevel van den Prins mijnen broeder, aan de aanvallen van eenen magtigen vijand hebt helpen bieden, hebben
58
IN DE DAGEN TAN WATERLOO.
ook het hunne krachtdadig bijgedragen, tot het bereiken van de zege, en het schenken van rust en vrede aan Europa.
„Ik ben getuige geweest van uw opvolgend gedrag bij het blokkeeren of belegeren van zoovele versterkte vestingen, en over het geduld waarmede gij allen de vermoeije-nissen en gevaren daarbij onafscheidelijk hebt doorgestaan,
„Ook dat gedrag, ook die volharding zijn geenen minderen lof waardig.
„Generaals, officieren en soldaten, dappere wapenbroeders! De Koning is over u voldaan. Eeeds hebben velen hunnen moed, hun beleid en hunne trouw door het teeken der eer vergolden gezien. Voordeelen van eenen anderen aard, en die voor de legers, die het eerst voor Parijs zijn verschenen, de vrucht der overwinning moeten zijn, zullen zich over u verspreiden en voor de opofferingen en verliezen, welke velen uwer hebben gedaan of geleden, eene billijke schadeloosstelling aanbieden. Maar de grootste belooning moet gij vinden in de herdenking, dat gij uwe pligten hebt vervuld, en dat gij de onafhankelijkheid van het Vaderland op eene waardige wijze hebt gehandhaafd en bevestigd.
„Ik, in het bijzonder, voeg hier de verzekering bij, dat zich het leger in dezen veldtocht mijne achting en liefde heeft verworven. Ik dank het opregtelijk voor de trouw en verknochtheid, die het in den dag des ge-vaars aan den Prins mijnen broeder heeft bewezen, en zoo immer de zaak van Koning en Vaderland ons weder ten strijd mogt roepen, dan zal voorzeker diezelfde heldendeugd, die u in den loop van dit jaar zoo uitstekend heeft onderscheiden, op nieuw de vijanden van den Staat noodlottig zijn.quot;
59
HOOFDSTUK IX.
(xcdureiule den Tijftienjarigen vrede.
(1815—i83o).
De oorlogsfakkel sclieeu na den val Tan Napoleon voor langen tijd uitgebluscht. Tijden van rust en voorspoed mochten na zoovele jaren van oorlog en rampen worden verwacht. Maar toch moest Nederland, even als alle andere Staten, zich voorbereid houden op mogelijk ongunstige verschijnselen aan den staatkundigen hemel: \'t moest zorg dragen voor zijne weerbaarheid.
Het in haast bijeengevoegde leger der beide deelen waaruit het Rijk nu bestond, moest nog vele verbeteringen en wijzigingen ondergaan, en hieraan besteedde Prins Frederik zijne beste krachten. Overtuigd dat het stelsel door Von Scharnhorst en andere Pruissische krijgskundigen, groote voortreffelijkheid bezat, was het zijn doel de Pruissische instellingen, min of meer in den Hollandschen geest gewijzigd, binnen de Nederlanden te doen gelden. Door velen die aan de Fransche school kleefden, werd dit niet in de hand gewerkt (A). Maar Prins Frederik liet zich daardoor niet van zijne weldoordachte plannen terugbrengen.
Vooral groot werd \'s Prinsen invloed op de militaire aangelegenheden, nadat hij, den In Juli 1826, tot Commissaris-Generaal van het Departement van Oorlog was
GEDURENDE DEN VIJFT1ENJA1U6EN VliEDE. 61
benoemd, eene betrekking met die van Minister van Oorlog gelijk te stellen.
Als Grootmeester der artillerie was dit inzonderheid zijn lievelingsivapen, en latere gebeurtenissen bewezen daarvan de voortreffelijkheid (B).
Niet onwaarschijnlijk zou de Prins met betrekking tot het Nederlandsche leger nog betere resultaten verkregen hebben, zoo de toestand van \'s Lands geldmiddelen gunstiger ware geweest. Ofschoon de Yolksvertegenwoordiging van die dagen lang zoo veel stem niet had in \'s Lands aangelegenheden als nu, moest met de volksstem toch steeds rekening gehouden worden, en in vredestijd is het Nederlandsche volk niet zeer geneigd om offers te brengen op het altaar van Mars. Zoo moest dan ook de man die aan \'t hoofd van het Departement van Oorlog stond, roeien met de riemen, die hij had. Hij kon noch den diensttijd der militiens verlengen, noch het beginsel van zuinigheid en humaniteit ter zijde zetten om de militiens bij de garnizoenen binnen het lotingsdistrict in te deelen.
Niet alleen aan oorlogszaken wijdde Prins Frederik zijne krachten, zijn menschlievend hart dreef hem op den weg om het lot van duizenden zijner laudgenooten ie verbeteren.
Generaal Van den Bosch vond in zijne kolonisatieplannen, ten doel hebbende om de arme volksklasse, voor welke werk noch verdiend brood te vinden was, een nuttig arbeidsveld te openen, den krachtigsten medewerker in Prins Frederik. Toen in 1818 eene Commissie van quot;Weldadigheid zich voor dit oogmerk constitueerde, waren het Prins Frederik, die als Voorzitter, en Van den Bosch, die als Tweede Assessor, met kracht en energie dit
62 GEDURENDE DEN VIJFTIENJARIGEN VREDE.
reuzenwerk begonnen. Terecht is eene dezer koloniën, in Drenthe, naar den Vorst Frederiksoord genoemd (C).
Eene andere instelling, niet door grenspalen tot een enkel volk beperkt, een genootschap dat verlichting en broederliefde in zijn banier voert, mocht mede in ruime mate \'s Prinsen belangstelling ondervinden. Voor de broederschap der Vrijmetselaars was hij een trouw broeder, en als Grootmeester der Nederlandsche afdeeling een waardig hoofd.
Altoos geneigd milde bijdragen te schenken, wanneer ongelukkigen zijne hulp inriepen, toonde hij zich tevens minzaam en voorkomend jegens ieder, rijk of arm. Die welwillendheid bracht hem den 30n Juli 1817 te Brussel in groot gevaar. Des morgens ten tien ure naar het Paleis rijdende, belemmerde een persoon aan den ingang den doortocht. Menschlievendheid deed den Prins aan het rijtuig een korter draai geven, dan anders noodig geweest zou zijn. De cabriolet viel om, en zonder de onverschrokkenheid van den concierge, die het verschrikte paard greep, was Z. K. H. nevens zijn dienaar, verplet geworden.
Als goed administrateur, droeg Prins Frederik veel zorgen voor zijne bezittigen/ De wet van den 28n Mei 1816 schonk hem het uitzicht op het bezit van belangrijke domeinen in de omstreken van Breda. Nadat namelijk de Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden, in Maart 1814, was aangenomen en daardoor het recht van opvolging in de souvereiniteit over deze gewesten was gewaarborgd aan Prins Willem van Oranje, stond deze, ten behoeve van zijn broeder, zijn recht af op de souvereiniteit der Nassausche staten. Dan, bij de onderhandelingen op het Weener congres moest de Koning
GEDURENDE DEN VIJFTIENJARIGEN TREDE. 63
van die Nassausche landen: Dietz, Dillenburg, Siegen, Hadamar en Beilstein, afstand doen en verkreeg daardoor als schadevergoeding de provincie Luxemburg, onder den titel van Groothertogdom.
Met het grootste recht had Prins Frederik kunnen eischen de erfopvolging in dit Groothertogdom, daar het uit kracht van de onderhandelingen op het Weener congres de Nassausche landen moest vervangen: zeker eene ruime schadevergoeding voor het gemis op vervlogen uitzichten. Doch Prins Frederik, overtuigd, dat het belang van het nieuw-opgerichte Koninkrijk niet gedoogde, dat een ander dan de Koning der Nederlanden Groothertog van Luxemburg zou zijn, zag edelmoedig van alle aanspraken op dit gewest af en stelde daardoor zijn vader in staat, om, bij het eerste artikel van de Grondwet voor het Koninkrijk, te doen bepalen, dat het Groothertogdom onder dezelfde souvereiniteit als het Koninkrijk der Nederlanden geplaatst zou worden.
Deze inwilliging deed de Oommissie die de Grondwet ontwierp, bepalen, dat rechtvaardigheid en billijkheid, even als \'s Lands belang, eischten, dat Prins Frederik voor deze opoffering schadeloos gesteld zou worden. Overeenkomstig die zienswijze, leverde het Gouvernement den lOn Mei 1817 een wetsontwerp in, waarbij de domeingoederen gelegen in de rentambten Breda, Niervaart, Oosterhout, Steenbergen, Zevenbergen en Zwa-luwe, aan den Prins werden toegekend, zoodra de Prins van Oranje tot de souvereiniteit in het Koninkrijk der Nederlanden zou komen (D).
Met algemeene stemmen werd dit ontwerp van wet zoowel door de Eerste als de Tweede Kamer aangenomen.
64 GEDURENDE DEN TIJÏTIENJAIUGEN VREDE.
Had Prins Frederik ter gunste zijns Vaderlands afstand gedaan Tan de Souvereiniteit over een Groothertogdom, eene Koningskroon werd liem door den Keizer van t meest-uitgestrekte Eijk van Europa toegedacht.
Griekenland was met hulp der Europische Christenen, in 1829 vrij van zijn harbaarschen meester, den Sultan, geworden, en over het koningschap van den jonggeboren Staat werd dien ten gevolge door de gewone voogden der kleine Staten gehandeld. Zoo als licht te voorzien was, werd in de eerste plaats gelet op eigen belangen. En zoo geschiedde het, dat elk der vijf Groote Mogendheden zijn beschermeling had, die om dezelfde reden door de anderen werd afgekeurd. Keizer Nikolaas van Rusland stelde Prins Frederik der Nederlanden voor als „de\'natuurlijke troonbekleeder,quot; doch Frankrijk verzette zich daartegen (E).
De candidatuur had daarop geen voortgang.
Ons is het niet bekend óf eene officieele of officieuse aanbieding door den Russischen Keizer tot den Prins is gericht; óf er dus van eene weigering, zooals dikwerf wordt voorgesteld, sprake kan zijn. Doch dit is met voldoende zekerheid aan te nemen, dat een zoodanig aanbod — indien het gedaan ware, zelfs met toestemming van alle Mogendheden — zeker niet met de wenschen van den Prins zou hebben gestrookt. Zucht naar eene kroon lag niet in Frederik\'s karakter, zooals de ondervinding bij de erfopvolging in Luxemburg en ook in andere moeielijke en treurige dagen heeft bewezen. Ware de kroon van Griekenland hem aangeboden, zoo had hij haar wellicht aangenomen uit plichtbesef, omdat hij zich niet zou hebben willen onttrekken aan een werkkring, waarvoor hij door dè Mogendheden werd geoordeeld de rechte man
GEDURENDE DEN VIJFTIENJARIGEN VREDE.
maar geenszins uit persoonlijke eerzucht. Voor een man van zoo strenge begrippen van crde en regel, kon het verblijf te midden van de wel romantische, doch ook zoo woelige Hellenen weinig aantrekkelijks hebben.
Moge het Prins Frederik al een aangenaam uur verschaft hebben, dat Keizer Nikolaas hem eene koningskroon waardig keurde, zeker was voor onzen Vorst de gelukkigste dag zijns levens een der lentedagen van 1825: den 21n Mei van dat jaar werd te Berlijn zijn huwelijk voltrokken met Louisa Augusta Wilhelmina Amalia, jongste dochter van Koning Frie-drich Wilhelm den Derde van Pruissen. Het bruidje, geboren den In Februari 1808, was nauwelijks zeventien jaren oud.
Ouden van dagen herinneren zich met blijdschap de hartelijke begroeting van het jonge paar, toen het zijn intocht te \'s Gravenhage, Amsterdam en Brussel deed.
Drie zomers later, den 5n Augustus 1828, werd door Frederik en Louize de eerste oudervreugd gesmaakt. Het vorstelijke echtpaar werd toen gezegend door de geboorte van eene dochter, die bij den doop de namen ontving van Wilhelmina Frederika Alexandrina Anna Louisa.
A. (Blddz, 60).. H. von Gagern, Het Leven van den Generaal Frederik von Gagern., Deel \'1 bladz. 173.
B (Bladz. 61). Generaal Belliard betuigde over dit wapen zijne bewondering bij gelegenheid, dat hij bij Leuven in \'tleger van Saksen-Weimar vertoefde. Von Gagern, Ibladz. 392. C. (Bladz. 62). Voor de geschiedenis dezer stichting kan
65
5
GEDTTRENDE DEN VIJFTIENJARIGEN TREDE.
men naslaan: A. F. Eilerta de Haan, De Noord-Neder-landsche Landbouwkoloniën, eene studie over de Maatschappij van Weldadigheid, Amsterdam lli7v2.
D (Bladz. 63). Bij artikel 4 van deze wet is bepaald, dat, zoo Prins Prederik zonder wettige mannelijke nakomelingen na te laten, kwam te overlijden, ot zijne nakomelingschap mocht uitsterven, deze goederen weder met de domeinen van den Staat zouden hereenigd worden.
E. ^Bladz. 63). Gervinus, Geschiedenis der Negentiende eeuw, Deel VI bladz. 584.
HOOFDSTUK X.
Niets is op deze aarde van blijvenden duur. Ook niet de dagen van ongestoorde rust.
Het jaar 1830 was aangebroken met zijn bewolkten staatkundigen horizon. Bijna in alle landen van Europa beerschten ontevredenheid en gisting. Heersclizucht, geringschatting van volkswenschen en behoeften aan de eene zijde, — overdreven, onmogelijke theoriën van volksvrijheid in het brein van eerlijke dweepers, of zucht naar eigen glorie en belangen bij intriganten aan den anderen kant, kondigden maar al te duidelijk een naderenden storm aan. Menig helderdenkend man zag de toekomst met zorg te gemoet.
Ook in de Nederlanden was de gezichteinder geenszins helder. De vijftien jaren van bijeenzijn der Zeventien Nederlanden hadden nog niet tot eene „innige vereenigingquot; kunnen leiden, zoo als men ten tijde van het opstellen van \'t Vereenigingsprotocol had gehoopt. Nog gevoelden Noord- en Zuid-Nederlanders zich geene zonen van hetzelfde vaderland, nog voelden zij zich in de eerste plaats Hollanders en Belgen. Afkomst, geschie-
DB STRIJD BINNEN BRUSSEL.
denis, geloof, verschil van behoeften bleven steeds de scheidsmuren, die eene samensmelting in den weg
stonden. (A.) •
Voorteekenen waren in het Zuiden aanwezig, dat in sommige deelen van België het schouwspel vertoond zou worden, hetwelk elders werd voorbereid. En toen werkelijk in Frankrijk, of liever te Parijs, de revolutie was uitgebroken , en Koning Charles de Tiende zijne kroon had verloren, stond het te vreezen, dat in het met Frankrijk zoo zeer sympathiseerend Walenland insgelijks onlusten zouden uitbreken (Juli 1830),
Ruim eene maand intusschen ging voorbij zonder dat de gevreesde ongeregeldheden in België plaats vonden. Dit was een goed teeken. Zelfs werd te Brussel feest gevierd \'• de Tentoonstelling van nationale nijverheid scheen elk denkbeeld aan revolutie verbannen te hebben, en zeer begrijpelijk is het, dat Koning Willemen Prins Frederik bij hun bezoek aan de hoofdstad der voormalige Oostenrijksche Nederlanden niets ontwaarden, dat reden tot bekommering bood. (B.)
Zuo groot scheen de gerustheid des Konings te zijn, dat hij zich na zijne terugkomst in de Noordelijke provinciën dadelijk naar het Loo begaf.
Doch van zeer korten duur was die rust.
In den nacht van den 26n op den 27n Augustus komt te \'s Gravenhage het bericht van een den vorigen nacht uitgebroken oproer te Brussel.
Aan beide Prinsen wordt daarvan onmiddellijk kennis gegeven. De Prins van Oranje vertrekt spoorslags naar zijn vader. Prins Frederik neemt, als Kolonel-Generaal van het leger, dadelijk maatregelen om het garnizoen van de Zuidelijke Kesidentie te versterken en den opstand
68
DB STRIJD BINNEN BRUSSEL.
zoo mogelijk daardoor te onderdrukken, eer deze eene grootere uitbreiding verkrijgt. Vier bataillons infanterie, uit Breda, Antwerpen en Vilvoorde, drie escadrons huzaren uit Gent, en twee escadrons dragonders uit Meche-len, benevens rijdende en veldartillerie, krijgen onmiddellijk bevel naar Brussel op te trekken.
Doch vóór de aankomst dezer versterking had zich eene Brusselsche vrijwillige burgerwacht gevormd, en was eene overeenkomst tusschen Generaal Van Bylandt en het Stedelijke Bestuur tot stand gekomen, waarbij de militaire tusschenkomst geschorst werd zoo lang die burgerwacht zou blijken in staat te zijn de lands- en bijzondere eigendommen te kunnen beschermen.
De zeer goed genomen maatregelen van den Prins bleven dus zonder vrucht. Zij werden evenwel door den Koning goedgekeurd, en in den onmiddellijk bij de terugkomst van Z. M. te \'s Gravenhage gehouden ministerraad besloten, militaire voorzorgsmaatregelen op grootere schaal te nemen. Voorshands zouden legerafdeelingen, zoowel infanterie als cavalerie en artillerie, in de omstreken van Mechelen en Vilvoorde samengetrokken worden. Verder ontvingen beide Prinsen den last, zich dadelijk naar het Zuiden te begeven, ten einde „zoowel om met de middelen, daartoe ter hunner beschikking gesteld, personen en eigendommen te beschermen, als om zich te verzekeren van den waren staat van zaken, en den Koning de meest geschikte maatregelen ter bedaring der gemoederen voor te dragen.quot; (28 Augustus 1830).
Deze opdracht was ver van gelukkig. Wel mochten de Prinsen gebruik maken van de beschikbare middelen, doch alleen om personen en eigendommen te beschermen, dus slechts tot eene bepaald defensieve handeling, \'t Werd
69
DE STRIJD BINNEN BRUSSEL.
volstrekt niet aan hun oordeel overgelaten, of zij door een krachtig optreden met hunne troepen den geheelen opstand in de geboorte konden smoren. Voor een zoodanigen politiedienst waren waarlijk geene vorstelijke aanvoerders noodig. En wat het tweede gedeelte betrof, ook daartoe was die zending vrij overbodig. Willem de Eerste was reeds sedert lang, tot vervelens toe, in kennis gesteld met de werkelijke of denkbeeldige grieven zijner Belgische onderdanen. De Prins van Oranje had zelfs in den gehouden ministerraad daarop gewezen en rondborstig zijne meening gezegd.
Intusschen voor beide Prinsen bleef niets anders over dan te gehoorzamen, waarschijnlijk met het bewustzijn, dat voor hen, met eene zoodanige instructie, weinig eer te behalen zou zijn, en veel kostbaren tijd verloren moest gaan. Immers, terwijl de tijd met uiets-afdoende besprekingen voorbijging, nam de gisting, vooral in het Walenland, op onrustbarende wijze toe, en kreeg het gevoelen meer en meer de overhand, dat de Eegeering bang was voor de mannen der revolutie.
Nog vóór hunne aankomst te Antwerpen ontvingen de Prinsen de nadere overtuiging — zoo die nog noodig ware — dat het tweede gedeelte hunner zending geheel overbodig kon geacht worden. Te Merxem ontmoetten zij de Commissie van Notabelen uit Brussel, die zich op weg naar \'s Gravenhage had begeven, als overbrengster van een adres aan den Koning, waarop Z. M. dus te beschikken zou hebben. Verder werd hunne reis nog opgehouden door eene waarschuwing van den Generaal Chassé, niet dienzelfden avond te Antwerpen te komen wegens de daar heerschende gisting. (29 Aug.)
Na een kort verblijf in de Scheldestad, vertrokken
70
DE STRIJD BINNEN BEUSSEL.
de Prinsen den volgenden dag (30 Augustus) naar Vilvoorde, waar een gedeelte der troepen in \'t veld stond.
Van hier werd dadelijk een adjudant des Prinsen van Oranje, G. de Oruoquenbourg, naar Brussel gezonden, tot het overbrengen eener uitnoodiging aan de Hertogen van Aremberg en ürsel, tot het houden eener bijeenkomst, en eene order aan den bevelhebber der burgerwacht, Van der Linden d\'Hoogvorst, om zich naar het hoofdkwartier te begeven.
De laatstgenoemde verscheen den volgenden dag, vergezeld door eene Commissie, die de Brabantschekleuren droeg, een tooi die natuurlijk aanleiding moest geven tot eene woordenwisseling, doch waartegen als verontschuldiging werd aangevoerd , dat hij was aangenomen om Fran-sche cocarden en andere onderscheidingsteekenen te weren.
Het einde der conferentie waa, dat de Brusselsche heeren de komst der Prinsen met vredelievende bedoelingen zouden aankondigen. Hunne Hoogheden zouden zich persoonlijk stellen onder de hoede der burgerwacht, — die echter de Brabantsche kleuren moest afleggen. Het leger, dat hen zou volgen en inmiddels met 2 batail-lons grenadiers en eene halve batterij was versterkt, zou alleen dienen, om de welgezinden te beschermen.
Te Brussel begreep men echter, dat daar de Prinsen volstrekt geene volmacht hadden tot handelen overeenkomstig het verlangen der Belgen, hunne komst, evenmin als die der troepen, gewenscht was. Eene Commissie vertrok daarop den volgenden dag andermaal naar Vilvoorde, om deswegens nader over een te komen.
Hunne zending was om de Prinsen te overreden, zich zonder de troepen naar de Belgische hoofdstad te begeven.
71
DB STRIJD BINNEN BRTJB8BL.
Voor de veiligheid der Vorsten zou de burgerwacht waken. Daarvoor stond de Commissie borg.
Als eerste voorwaarde werd van de andere zijde verlangd, dat de Brabantsche kleuren zouden worden afgelegd. De eisch was niet groot, en inderdaad de oorzaak die voor de aanneming was opgegeven, had geen zin meer, daar, volgens de verzekering der Brusselsche hoofden,-de rust door het verschijnen der Prinsen zou worden hersteld, en het wettig gezag weêr geëerbiedigd.
Eenige leden gaven reeds blijk van hun goeden wil door het afleggen hunner sjerpen encocarden, toen eensklaps eene frontverandering plaats vond. De Grezanten van Oostenrijk en Spanje waren in vliegende vaart van Brussel komen rijden en verzochten dadelijk gehoor. Met vrij wat ophef schetsten zij den oproerigen geest binnen de stad. Ook hun oordeel was, dat de komst der soldaten aanleiding zou geven tot hevige straatgevechten.
Iets moest geschieden: dit gevoelden de Prinsen. Door werkeloos te Vilvoorde te blijven en niets te doen dan met commissiën te confereeren, zonder er verder mede te komen, maakten zij zich belachelijk en versterkten nog meer den waan van lafhartigheid. Zouden zij met de troepen oprukken, en zoo dit zijn moest, doortastend handelen ? Daartoe \'hadden zij, volgens hunne instructie, geene vrijheid, wijlde zoogenoemde welgezinden niet alleen geene aanvraag deden om bescherming, maar zelfs het binnenrukken eener krijgsmacht dringend ontrieden. Niets bleef over dan gevolg te geven aan de uitnoodiging om zeiven binnen Brussel te komen, zonder zich te laten weerhouden | door het denkbeeld, dat er groot gevaar aan verbonden kon zijn. Daardoor werd in alle gevallen het
72
DE STRIJD BINNEN BRUSSEL.
doel bereikt, dat de roep van lafhartigheid der Hollanders weersproken werd.
Er werd dus besloten, dat beide Prinsen, den In September, hun intocht zouden doen, alleen vergezeld door hun militair gevolg.
In hoe verre de borgstelling voor eene goede ontvangst door d\' Hoogvorst, Vau der Smissen, Horton en anderen, waarde had, zou de tijd leeren. Aan hunne goede trouw werd voorshands niet getwijfeld, meer misschien aan hunne macht. En dit was dan ook de reden, dat de Prins van Oranje bij zijn jongeren broeder aandrong om bij de troepen te blijven en hem alleen den tocht te laten ondernemen, daar men dien niet te licht mocht schatten.
In het eerst schijnt Prins Frederik niet geneigd geweest te zijn om aan dit voorstel gevolg te geven. Hij was er op gesteld, zijn broeder te vergezellen en zoo noodig de gevaren met hem te deelen. Doch met klem werd door den oudsten Prins betoogd, dat voor hem \'t gevaar minder groot was, uit aanmerking van zijne goede verstandhouding met de Belgische Notabelen. Als opperbevelhebber van het leger had zijn broeder — zoo merkte hij verder op — andere plichten te vervullen. Zeer mogelijk was het, dat gewapende tusschenkomst dadelijk noodig kon zijn, en dan was er niemand bij de troepen, die de verantwoordelijkheid zou durven dragen. Het verstand zegevierde over het gevoel: de jongste der Prinsen gaf toe.
Op den tocht, dien Oranje den volgenden dag ondernam, hebben wij dezen held niet te volgen. Evenmin is het onze taak zijne handelingen gedurende zijn tweedaagsch verblijf te Brussel te vermelden (4). Dat
73
DE STKIJD BINNEN BHUSSEL.
die dagen van 1 tot 3 September voor Prins Frederik een tijd -was van spanning, behoeft geen betoog. Evenzoo dat de handdruk waarmede de vorstelijke broeders elkander bij de terugkomst te Vilvoorde begroetten, welsprekend was.
Prins Willem reisde daarop naar \'s Gravenhage, ten einde den Koning verslag te doen van zijn Brusselschen tocht. Volgens de door hem met de hoofden van den opstand gesloten overeenkomst, had het garnizoen van Brussel deze stad ontruimd en zich mede onder de bevelen van Prins Frederik gesteld. Diens legermacht was daardoor en door verder aangekomen versterkingen tot een cijfer van ruim 10,000 man gebracht.
In de tweede helft van September scheen de tijd aan te zullen breken, dat aan zijne verdrietige rol van toeschouwer een einde zou komen.
De toestand was inmiddels nog veel verergerd. Wat eerst een oproer was, werd nu eene revolutie tegen het staatsgezag, en de revolutiemannen van professie kregen de overhand.
Doch, nu waarschijnlijk de kracht der wapenen zou worden in de schaal gelegd, was de vervanging van Prins Frederik door een ander veldheer — b. v. door Hertog Bernhard van Saksen-Weimar — hoogst wensche-lijk. Het bezetten en onderwerpen van eene oproerige stad is geenszins een taak voor een Prins van den bloede. Eer valt bij zoodanig wapenfeit niet te behalen. Een aanval met alle kracht doorgezet, kan de overwinning geven, doch daarbij moeten alle consideratiën wijken; dan moet de aanval worden uitgevoerd volgens de regelen der taktiek: de krijgswetenschap moet alleen aan het woord zijn.
Maar \'t was hier geene vijandelijke stad, die be-
74
DE STRIJD BINNEN BRUSSEL.
legerd of bestormd moest worden. Bij het bloed dat vloeien zou, zou veel burgerbloed zijn. Voor elk Generaal was eene zoodanige opdraclit alles belialve benijdenswaardig; den naam van burgerbeul kon liij bezwaarlijk ontgaan.
Daaraan mocht geen Koninklijk Prins blootstaan. Deze moest uithoofde van zijne verhouding tot den Koning met verschooning handelen, waardoor de krijgskansen verminderden.
Zeer ernstige vertoogen, beweert men, zouden deswege tot den Koning gericht zijn, doch hardnekkig bleef hij er bij: „dat niemand dan Frits het zou wezenquot; (Q.
De berichten, die men voortdurend uit Brussel ontving, b. v., dat het rustige deel der burgerij meer en meer naar de bezetting door de koninklijke krijgsmacht begon te verlangen, en \'t verhaal omtrent de regeeringloosheid die er heerschte, benevens de hoop, dat ten slotte de bezetting der stad toch zonder strijd zou kunnen geschieden, hebben Willem den Eerste zeker in zijn volharden gesterkt. Maar dan blijven nog de vragen: of de Prins aan het hoofd van het bezettingsleger wel op zijne plaats was, en of een burgerlijk hoofdambtenaar, zoo als een Vertegenwoordiger of Commissaris des Konings, in die omstandigheden-niet geschikter of wenschelijker zou geweest zijn?
Al sterker en sterker werd inmiddels de aandrang van vele Brusselaars om hen te verlossen van het dwangjuk der mannen, die zich het gezag hadden aangematigd, want zij, die in den beginne aan het hoofd hadden gestaan, waren zoo goed als weggejaagd door van buiten gekomen indringers met hunne woeste benden. De burgerwacht was ontwapend. \'t Begon in het vroolijke Brussel inderdaad al zeer treurig uit te zien.
Het rapport van den Engelschen Legatiesecretaris Oart-
75
DE BTRIJD BINNEN BRUSSEL.
wright aan Koning Willem luidde in gelijken zin. Volgens zijne meening behoefde Prins Frederik zich slechts te vertoonen, en de burgers zouden zeiven de poorten voor hem openen. (Z?.)
Tot de bezetting werd dientengevolge besloten, en den 21n September, vóór den opmarsch der troepen uit het hoofdkwartier te Vilvoorde, de volgende proclamatie tot de Brusselaars gericht.
„Wij, Frederik, Prins der Nederlanden, aan de ingezetenen van Brussel.
„Ingezetenen.
„De Koning, onze doorluchtige vader, houdt zich met gemeen overleg van de vertegenwoordigers der natie, en op de eenige wijze, welke met hunnen eed vereenigbaar is, bezig met de zorgvuldige overweging der wenschen, welke zich uit uw midden hebben doen hooren.
„Intusschen wordt de rust onophoudelijk binnen uwe muren gestoord; en, terwijl gij, tot beveiliging der openbare en bijzondere eigendommen, met eenen ijver en eene volharding waakt, die den grootsten lof verdienen, hitst een kleine hoop muitelingen, die zich onder u lieden schuil houden, het grauw tot plundering, het volk tot opstand, het leger tot oneer aan; de koninklijke bedoelingen worden verguisd en miskend, de openbare machten krachteloos gemaakt, en de vrijheid onderdrukt.
„Overeenkomstig de bevelen des Konings, komen wij voor dien staat van zaken, welke eene stad vernielt en voor dezelve hoe langer zoo meer de mogelijkheid verwijdert, om het verblijf te zijn van den Monarch en van den Erfgenaam des Troons, het eenige en afdoende hulpmiddel aanbrengen, het herstel namelijk van orde en rust.
76
DE STRIJD BINNEN BRUSSEL.
„De nationale krijgsbenden zullen binnen uwe muren komen in den naam der wetten en op aanzoek der meest welgezinde burgers, teneinde ben te verligten in eene moeielijke dienst, en hun bijstand en bescherming te ver-leenen.
„Die officieren en soldaten, onder de vaandels der eere en van bet vaderland vereenigd, zijn uwe medeburgers, uwe vrienden, uwe broeders; zij brengen u geene wet der wraak, maar orde en rust aan. Eene edelmoedige vergetelheid zal de misslagen der onregelmatige stappen bedekken, welke de omstandigheden hebben doen geboren worden.
„De hoofdaanleggers van bedrijven, welke te misdadig zijn om het ontgaan van de gestrengheid der wetten te kunnen verwachten, de vreemdelingen, die van de gastvrijheid misbruik maken, wanorde in uw midden zijn komen aanstoken, zullen alleen en te regt achterhaald worden; hunne zaak heeft met de uwe niets gemeens.quot;
Vreemd klinkt zeker het slot van dit stuk door Prins Frederik geteekend, door een man, die altijd handelde met doorzicht en beradenheid, en bovenal een bij uitnemendheid humaan mensch. De gevolgen waren vooraf te berekenen. En nog vreemder is de handeling der arrestatie van Ducpétiaux en Everard, die als parlementairs der opstandelingen in het Hollandsche hoofdkwartier waren gekomen om den Prins in bedenking te geven, eene algemeene amnestie af te kondigen, indien hij ongestoord Brussel wilde binnentrekken. Steeds was met zooveel toegevendheid en verschooning gehandeld, dat een plotseling afwijken van dezen weg in zoo gewichtige oogenblikken inderdaad groote verwondering moet baren.
77
DE BTRIJD BINNEN BRUSSEL.
Wij zijn dan ook zeer geneigd te gelooven, dat hierbij geschreven en gehandeld ia op hoog hevel (JE).
De gevolgen lieten zich niet wachten. Pletinckx en Grégoire, thans de hoofden der opstandelingen, met hunne henden, zagen zeer duidelijk in, dat zij het in de eerste plaats waren die van het pardon werden uitgesloten, en zij besloten tot eene verdediging d toutrance. Liever sneuvelen op eene barricade dan misschien, voor een zandhoop neergeknield, te worden gefusilleerd, of nog erger, de galgladder op te klimmen, \'s Prinsen proclamatie werd dan ook niet verspreid, maar daarentegen gruwelijke verhalen uitgestrooid van hetgeen Brussel te wachten stond als de Hollandsche barbaren meester van de stad werden.
Den 22n September waren de noodige beschikkingen tot den opmarsch genomen, die daags daarna zou uitgevoerd worden. De krijgsmacht zou in vier colonnes de bezetting volbrengen. De eerste, onder den Generaal-Majoor De Favauge, zou de Willemspoort binnenrukken. De tweede, onder den Generaal-Majoor Schuurman, had bevel door de Schaerbeeksche poort te marcheeren. Aan de derde colonne, onder den Generaal-Majoor Post, was de Leuvensche poort als toegang aangewezen. Elk dezer drie colonnes zou den weg naar het Park volgen. Eene vierde colonne, meerendeels uit cavalerie bestaande, onder den Kolonel Van Balveren, had in last de Vlaam-sehe poort te bezetten.
In het geheel bestond de legermacht die Brussel zou bezetten, uit 366 officieren en 9934 minderen, met zich voerende 26 stukkken geschut.
Overeenkomstig \'s Prinsen bevelen, zetten de verschillende
78
DE 8TKIJD BINNEN BRUSSEL.
colonnes in den vroegen morgen van Donderdag den 23n September, zich in beweging, in de verwachting de bezetting omstreeks het middaguur, zonder tegenstand volbracht te hebben.
Dat deze verwachting althans in het hoofdkwartier heerschte — en dit was op grond van verscheidene ingekomen berichten verklaarbaar — is af te leiden uit het feit, dat de Chef van den Generalen Staf, Generaal De Constant Eebecque, door verscheidene hoofdofficieren vergezeld , nagenoeg ongedekt en onmiddellijk achter de tirailleurlinie tot de Schaerbeeksche poort voortreed.
Doch hier hield de begoocheling plotseling op. De toegang was versperd door eene stevige barricade, en dat de opstandelingen geenszins gezind waren om die onverdedigd te laten, bewees de hagelbui van kogels, die eenige tirailleurs kwetsten en in de groep der officieren vlogen. Alsof de Chef van den Staf een der eersten moest wezen, wien het bekend gemaakt werd, dat er gevochten zou worden, trof een van die kogels hem in den arm, terwijl een tweetal paarden van de hem vergezellende officieren in zijne onmiddellijke nabijheid werd gedood.
Maar nu werd ook niet gedraald om zich met kracht van wapenen den doortocht te banen, en vond het vuur der artillerie gelegenheid om te trachten dezen tegenstand te overwinnen. Alvorens deze colonne evenwel aan hare opdracht had voldaan en in het Park was aangekomen, had zij een voortdurend vreeselijk straatgevecht te leveren; ook moest de bestorming van een aantal barricades nog door kanonskogels en kartetschoten — blikken doozen, zoo als men het toen noemde — ten uitvoer gebracht worden. En niet alleen met zichtbare vijanden moest
79
DE STRIJD BINNEN BRUSSEL.
de strijd gevoerd worden, ook uit de vensters der huizen, van de daken en uit de keldergaten werden de troepen bestookt en met werptuig overstelpt. Vooral de doortocht van de Koningstraat (Eue Eoyale) kostte menig braaf soldaat het leven of ernstige wonden.
De colonne van den Greneraal-Majoor Post bereikte, ofschoon langs een anderen weg dan haar was aangewezen, de verzamelplaats in de Bovenstad. Door het nemen van een anderen weg, waren hare verliezen niet zoo groot geworden als die van den Generaal Schuurman, doch de bezetting van het Koningsplein, ten zuiden van het Park, bad zij achterwege moeten laten. De volgende dagen hebben bewezen, dat het vermeesteren van dit plein, zoo er mogelijkheid toe geweest ware, in ieder geval zeer talrijke offers zou gevorderd hebben.
De rechter hoofdcolonne, die van den Generaal-Majoor De Favauge, had, ofschoon mede na hevigen strijd, aan hare opdracht voldaan en de Willemspoort bezet. Later volgden bevelen voor deze oorspronkelijk nauwelijks 1000 man tellende afdeeling, om tot de Laekensche brug terug te trekken.
De vierde colonne had de Vlaamsche poort zonder tegenstand bezet. In den omtrek daarvan was zoo weinig vijandelijke gezindheid te bespeuren, dat Kolonel Van Balveren, door den schijn misleid, besloot verder door te trekken tot de plaats waar hij het gros van \'t leger dacht te vinden, namelijk in het Park en bij de paleizen van den Koning, den Kroonprins en de Staten. Bij de Varkenmarkt bleek hem echter volkomen het verkeerde oordeel over den staat van zaken binnen Brussel geveld en de overeenkomstig daarmede genomen maatregelen. Onder hoogst ongunstige omstandigheden werden zijne troepen van
- 80
DE STRIJD BINNEN BRUSSEL.
alle zijdèn bestookt en leden dien ten gevolge de nederlaag.
Hoogst natuurlijk bracht deze geheel onverwachte loop, deze bloedige strijd tusschen de troepen en de burgers den Prins opperbevelhebber in een zeer moeielijken toestand. Of hem voor dit geval bevelen van hooger hand gegeven zijn, is aan het algemeen onbekend. En zijn zij wel gegeven, zoo dragen zij vermoedelijk hetzelfde karakter van genoegzaam al wat in die tijden van \'s Gravenhage uitging, namelijk van onbepaaldheid en miskenning der inzichten van welingelichte mannen. In alle gevallen was de verantwoordelijkheid zeer groot. Zeker heeft Prins Frederik in zijn langen levensloop geen onaangenamer, neteliger dagen doorgebracht dan die van 1 September tot 17 October, toen hij zijn bevelhebberschap nederleide.
\'t Was gedurende de gevechten bij den intocht duidelijk geworden, dat op de beloofde hulp van de meerderheid der Brusselsche burgerij niet te rekenen viel, en de legermacht waarover de Prins kon beschikken te gering was om de bezetting met geweld te volbrengen en zich binnen de stad te handhaven. Niet eens was zij voldoende om alle toegangen te winnen, laat staan te bewaken, en de vrijwilligers, die ter hulp van de opstandelingen bij ge-heele scharen toestroomden, den intocht te beletten. De krachten zijner troepen hadden hare grenzen bereikt. Eeserven om hen af te lossen waren niet aanwezig, \'t Stond dus te vreezen, dat het reeds bezette gedeelte der Bovenstad weder prijs zou moeten gegeven worden. Doch hoe het ook loopen mocht, ontzaggelijk veel bloed zou er nog vloeien van vriend en vijand eer het pleit beslist was.
81
6
DE STRIJD BINNEN BRUSSEL.
Vermoedelijk naar eigen inspraak, wenschte Prins Fre-derik dus vurig eene nieuwe onderhandeling met de hoofden aan te knoopen, waardoor een einde aan het bloedvergieten zou komen. Luitenant-Kolonel De Gru-moëns bood zich vrijwillig aan tot de hoogst gevaarlijke zending als vredehode.
De gevaarlijkheid van dien tocht bleek duidelijk bij zijn binnenkomen in de stad. Oogenblikkelijk wordt die moedige officier door gepeupel omringd en van het paard gesleurd. Niets schijnt hem te kunnen redden van een vreeselijken dood. Doch onder de omstanders zijn nog mannen met eergevoel, die de onschendbaarheid van de parlementaire vlag begrijpen. Aan hen gelukt het \'t gemeen dit slachtoffer te ontrukken en den overste te brengen ter plaatse waar hij zijne missie kan volbrengen.
De heeren Emanuel d\'Hoogvorst, Delfosse en het opperhoofd van een Luiksch vrijschaarcorps verschijnen den 25n in \'s Prinsen hoofdkwartier. Er wordt werkelijk eene overeenkomst gesloten, die in hoofdzaak de volgende bepalingen bevat: de vijandelijkheden zullen worden gestaakt; de Koninklijke troepen zullen de Bovenstad blijven bezetten, en de Luikenaren naar hunne haardsteden terugkeeren, nadat hunne onkosten zouden zijn vergoed (F). Eindelijk zou eene algemeene amnestie worden toegestaan.
Te laat! Voor de opstandelingen, die door de gevechten en het op sommige punten behaald voordeel in de grootste opgewondenheid verkeeren en daarenboven al talrijker en talrijker hulp van elders ontvangen, is de stem der vredeboden die van roependen in de woestijn. Zelfs het kerkelijk gezag, dat zich mede aan het vredeswerk wilde wijden, heeft voor de strijdlustige Walen niet
82
DB STRIJD BINNEN BRUSSEL.
de minste waarde. De kamp wordt voortgezet met onverflauwde woede. Intusschen raken de krachten der troepen in het Park en bij de paleizen na den driedaag-schen strijd meer en meer uitgeput. De brand in de paleizen uitgebarsten, noodzaakt hun die te ontruimen, en eindelijk komen regenbuien opzetten, die hunne vuursteengeweren veel aan bruikbaarheid doen verliezen, hun toestand vreeselijk verergeren. De eenige hoop die der Nederlandsche krijgsmacht overblijft, is, dat een der boden het hoofdkwartier van den Generaal Gort Heyli-gers — die met zijne devisie in den omtrek van Leuven moet staan — bereikt zal hebben, en die hulp nog tijdig zal aankomen.
Den 26n September verscheen in het hoofdkwartier van den Prins te Schaerbeek Majoor Friedrich von Gra-gern, Chef van den Staf van Saksen-Weimar. Hij was naar Brussel gezonden om stellige berichten in te winnen aangaande den staat van zaken, daar de revolutionnaire elementen in zijne garnizoenstad, Gent, gebruik maakten van de opgewondenheid en de ongunstige verhalen betreffende het leger. Waren die uitstrooisels van den tegenspoed der troepen werkelijk waarheid, dan was hem opgedragen, namens de burgerlijke autoriteiten, over eene verandering in het hooge krijgsbevel te spreken. Generaal Ghigny en de oude Plaatskommandant Van Doorn waren geene mannen, van wien krachtige handelingen te verwachten waren, en deze zouden maar al te noodig zijn wanneer de nederlaag van \'t leger bevestigd werd.
Bij zijne aankomst werd Von Gagern door den Chef van den Staf, De Constant Eebecque, medegedeeld, dat de Prins eenige rust nam en bovendien niet gaarne
6*
83
84 DB STEIJD BINNEN BRUSSEL.
iemand zou ontvangen, ter nedergedriilit als hij was door de omstandigheden. Doch korten tijd later werd de Majoor toch in staat gesteld zijn last te volbrengen.
Duidelijk is het den Vorst aan te zien hoezeer de gebeurtenissen der laatste dagen hem hebben aangegrepen. Zijne oogen staan hol. Hij schijnt verpletterd (Gr)-
„Gij vraagt een goed Generaal voor Gent. Hadden wij er hier maar een!quot; was het antwoord.
De opmerking, die Von Gagern verder maakte, dat het behoud der rust binnen Gent, en vermoedelijk in geheel België, afhankelijk was van [den afloop binnen Brussel, deed den Prins pijnlijk aan, en daarmede was het onderhoud afgeloopen.
De verdere besprekingen geschiedden vervolgens met Generaal De Constant Eebecque, en wel voornamelijk om Saksen-Weimar van Gent te ontbieden ter vervanging van den gewonden Generaal Schuurman, zooals ook door den Prins gewenscht werd. De Constant Eebecque wanhoopte nog niet, zoo als andere hoofdofficieren, aan een goeden uitslag. Wanneer Saksen-Weimar bij het leger was, en de troepen van Cort Heyligers aankwamen, was alles te herstellen. Het gepeupel te Brussel moest absoluut tot onderwerping gebracht worden. Hij zelf zou nog denzelfden dag naar \'s Hage vertrekken om met den Koning het noodige te bespreken.
Hierop keerde Von Gagern naar Gent terug.
Maar noch de terugkomst van De Constant, noch de aankomst van Saksen-Weimar of van Cort Heyligers werd afgewacht. Wel verscheen nog denzelfden dag de dagorder aan het leger, welke tot volharding aanspoorde, maar reeds dien avond werden ook de bevelen tot den terugtocht gegeven.
DB STRIJD BINNEN BRDSSBL.
Het leger trok in goede orde terug. Het hoofdkwartier werd eerst te Dieghem, vervolgens te Waelhem en den 2n October te Antwerpen gevestigd.
Hetgeen Majoor Von Gagern gezegd had — hetgeen trouwens voor de hand lag — bleek al dadelijk volkomen juist te zijn. Het échec van de Koninklijke troepen binnen Brussel gaf eene geheel andere wending aan den opstand: het volksoproer werd eene nationale revolutie, en zoo werd die ook sedert in het buitenland beschouwd. Dag op dag vernam men den afval van de eene stad of landstreek na de andere, zelfs spoedig ook van vestingen, waar genoegzaam het geheele garnizoen zich voor eene afscheiding verklaard had.
Ook bij het leger te velde deden de ongelukkige gevolgen zich gevoelen. Nog binnen Brussel hadden de Hollandsche en Belgische krijgsmakkers elkander trouw ter zijde gestaan. De Belgen hadden zelfs een ruim aandeel in het succes dat behaald was geworden, den heldhaftigen doortocht van de Koningstraat en de bezetting van het Park. Nu werd het anders: het verschil van nationaliteit begon ook in de gelederen gevoeld te worden. Bij een zoodanigen toestand ia de taak der bevelhebbers, vooral die van den opperbevelhebber, uiterst moeielijk en onaangenaam. Eene hooge mate van tact, gematigdheid en wijsheid is noodig om de schromelijkste gevolgen te voorkomen. Zeer verschillend waren de gevoelens bij de Belgen. De sympathie voor hun geboortegrond moest bij allen genoegzaam grooter zijn dan voor een Eijk, dat voortaan een andere staat zou uitmaken. Dat gevoel was natuurlijk, doch de gedachte te volvoeren om den dienst des Konings
85
86 DE STRIJD BINNEN BRUSSEL.
te verlaten, bleef voor velen eene gewetensvraag. Onbepaald vertrouwen kon den Belgen niet geschonken worden ter wille der veiligheid, maar te gelijkertijd moest vermeden worden om door wantrouwen de talrijke mannen van eer onder hen te kwetsen.
Waarlijk, Prins Frederik beleefde in deze dagen pijnlijke uren, en nog werd voor hem de toestand moeie-lijker, toen zijn broeder, de Prins van Oranje, insgelijks te Antwerpen verscheen als \'s Konings Landvoogd over# al die gedeelten der Zuidelijke gewesten, waar het grondwettelijk gezag nog werd erkend. (5 October 1830).
Volgens eene proclamatie, die den Kroonprins denzelfden dag aan de Zuid-Nederlanders uitvaardigde, werden de Belgen in het gelijk gesteld, en dit terwijl een andere Koninklijke Prins, met geheel tegenstrijdige te-velen, aan het hoofd der koninklijke krijgsmacht in en bij de stad stond.
\'s Kroonprins\' proclamatie verergerde dan ook in hooge mate den toestand in het leger. Nadat Gort Heyligers zich op den In October daarbij had aangesloten, was de verdediging in een ruimen kring om de vesting Antwerpen nog,moge-lijk. Nu moest dit plan worden opgegeven door het groote aantal deserteurs, dat dagelijks de gelederen verliet {H).
Tot den 16n October duurde die toestand voort, toen, waarschijnlijk op aanraden van zijne Belgische raadsquot; lieden, de Kroonprins goed vond, eene nieuwe proclamatie uit te vaardigen. Dit stuk sprak nog sterker dan het eerste. Oranje „stelde zich aan het hoofd der bewegingquot;. De oudste broeder verklaarde zich dus teitelijk tot den tegenstander van den jongste. Wat stond deze nu te doen als bevelhebber van \'s Konings troepen? De ijzeren logica zegt, dat het plicht geacht had kunnen
Bïï STRIJD BINNEN BRUSSEL.
worden, om den misleiden broeder in zoodanig voortgaan te stuiten en als hoofd van den opstand naar Holland terug te voeren.
Maar tegenover die handelwijze stond eene ontzettende verantwoordelijkheid, waarvoor veel hartstochtelijker mannen dan Prins Frederik zouden zijn teruggedeinsd. Dat hij tot dit uiterste niet is overgegaan, is ongetwijfeld verstandig en goed gehandeld geweest. Immers, de gevolgen waren niet te berekenen.
Doch nu werd een langer verblijf van Prins Frederik binnen dezelfde Belgische stad met zijn broeder, den Landvoogd, eene onmogelijkheid. Overeenkomstig daarmede werd het opperbevel over de troepen den 17n October overgedragen aan den bevelhebber van het Vierde Groot Militair Commando: den Luitenant-Generaal Baron Chassé.
En hierop volgde de algemeene terugtocht: de overblijfselen van het voormalige leger trokken achtereenvolgens op Oud-Nederlandsch grondgebied terug, hetgeen sommige gedeelten niet bereikten dan na ontzettende bezwaren en met groote verliezen.
Den 21 n October werd, ingevolge Koninklijk Besluit, het Belgische gedeelte, dat niet vrijwillig blijven wilde, uit den dienst ontslagen. Daardoor werd de scheiding ook in het leger een voldongen feit. Behalve door de bezettingen van de Citadel A-an Antwerpen en eenige forten aan de Schelde, was België in het laatst van October door de Nederlandsche krijgsmacht ontruimd.
Ook voor den Prins van Oranje was sedert het vertrek zijns broeders de positie binnen Antwerpen onhoudbaar geworden. Hij had leeren inzien, dat zij van den beginne af door en door valsch was geweest. De algemeene sympathie, waarop hij gerekend had, was volstrekt niet
87
DB STRIJD BINNEN BRDSSBL.
hem ten deel gevallen. In den morgen van den 26ii October, nadat hij in eene derde proclamatie afscheid van België had genomen, verliet hij in alle stilte, aan boord eener stoomboot, België\'s tweede groote stad. In den loop van dienzelfden dag hadden te Antwerpen de moordaanslagen plaats op een gedeelte der terugtrekkende troepen, en onderging de Scheldestad het wraak-gerigt door de bommen, granaten en kogels van het-Hollandsche smaldeel op de rivier, even als — ofschoon schier afgedwongen — van de Citadel.
De Hollandsch-Belgische strijdvraag was inmiddels een Europisch vraagstuk geworden. De vertegenwoordigers der Groote Mogendheden kwamen te London bijeen, en hunne eerste bemoeiing was het voorstellen van een wapenstilstand, waartoe den 17n November het besluit werd genomen.
A. (Bladz. 68) De geschiedenis der afscheiding van Noord- en Zuid-Nederland uitvoerig te schetsen, kon in dit werk geene plaats vinden. Zelfs de worsteling binnen Brussel, waarbij Prins Prederik zoo moeitevolle oogenblikken beleefde, eischte ruimer omvang dan wjj daaraan konden toewijden. Wie daaromtrent verder wensoht ingelicht te zjjn, verwjjzen wjj naar ons werk Vereeniying en Scheiding, in 1880 en 1881 door den boekhandelaar J. C. van Schenk Brill te Doesborgh uitgegeven.
B. (Bladz. 68). Volgens Gervinius, Geschiedenis de* Negentiende eeuw. Deel VIII bladz. 576.
C. (Bladz. 75). Von Gagern, Leven, Deel I bladz. 335.
D. (Bladz. 76). Veel duisters schuilt nog in de geschiedenis van deze Septemberdagen, en beide schryvers van deze levensschets erkennen gaarne, zeer verlangend te zjjn naar het
88
DE BTRIJD BINNEN BRUSSEL.
aangekondigde werk van Kapitein F. de Bas betreffende rneei-uilvoerige levensbijzonderheden van Prins Prederik. Niet onwaarschijnlijk zal dit over de Brusaelache expeditie meer licht verspreiden dan het mogelijk was aan anderen, die over dit onderwerp schreven.
E. (Bladz. 78). In Vereeniging en Scheiding hebben wij op grond van deugdelijke opgaven aangetoond, dat niemand der opstandelingen op een goeden afloop durfde hopen, en de meesten zeer gaarne van de verdediging hadden afgezien, zoo hun veiligheid door het prinselijk woord gewaarborgd ware.
F. (Bladz. 82). Door wie ?
G. (Bladz. 84). Von Gagern, Leven, Deel I bladz. 329.
H. (Blad. 86). Opmerkelijk is het, dat bij het lievelingswapen van Prins Prederik, de artillerie, vele Belgische onderofficieren en minderen bleven dienen.
89
HOOFDSTUK XI.
Bekroonde zorg Toor liet herstel Tan \'t iVederlandsche leger.
{October 1830—Augustus 1831).
Al had Prins Frederik zijne taak als opperbevelhebber bij het leger te velde neergelegd, het was er ver af, dat hij zich aan stille rust overgaf. Integendeel, nu opende zich voor hem een werkkring, waartoe hij zoo uitermate de rechte man op de rechte plaats was. Een meer dau halfgesloopt en uit zijn verband gerukt raderwerk moest binnen den kortst mogelijken tijd op nieuw ineengezet worden. Zoo goed als een geheel nieuw leger moest men vormen. Er was ongetwijfeld nog veel bruikbaars van het oude overgebleven, doch de leemten moesten door geheel nieuwe bestanddeelen worden aangevuld.
In de eerste plaats was het nopdig, dat het aloude grondgebied beveiligd werd tegen vijandelijke aanvallen. Daarvoor moest het kleine leger waken, dat in Noord-Brabant werd saamgetrokken, en ook voor de veiligheid van Zeeuwsch-Vlaanderen en Maastricht worden gezorgd. Vervolgens kon overgegaan worden tot het bruikbaar maken van de nieuwe krachten, die in ruime mate toevloeiden. Want Koning Willem\'s wapenroep had in Oud-Neêrland weerklank gevonden. Duizenden en duizenden waren vol geestdrift om de nationale eer,
BEKROONDE ZORG VOOR HET LEGER.
door de gebeurtenissen in liet Zuiden zoo zeer geschokt, te herstellen. Nevens de militiens der nieuwe lichting moesten al die mannen en jongelingen worden ingedeeld, gekleed, gewapend en geoefend. Ook de mohiele schutterijen, die nu weder onder \'t beheer van het Departement van oorlog kwamen, vereischten eene volledige organisatie, om voor den velddienst geschikt gemaakt te worden. Prins Frederik en zijne medehelpers hadden in die dagen inderdaad eene reuzentaak te vervullen. Hoe zij die taak begrepen en volvoerd hebben, heeft Europa in den zomer van 1831 leeren kennen.
Dag- en nachtrust had die arbeid gekost, en wat er mede was uitgewerkt bewijzen hoogst eenvoudige cijfers. Den 5n Januari 1831, bij de samenstelling van het veldleger onder den Luitenant-Generaal Van Green, bezat dit, de corpsen van alle wapenen te zamen gerekend, 10,091 man, den 25n Maart daaraanvolgende telde het 31,964 strijders, van wien de geoefendheid — den korten diensttijd in aanmerking genomen — inderdaad zeer voldoende genoemd kon worden.
Gedurende de lente en de beide eerste zomermaanden bleef het leger te velde in Noord-Brabant geconcentreerd, in welks westelijk gedeelte het Kamp van Kijen werd betrokken. De uitgestrekte heidevelden van dit gewest waren uitmuntende terreinen tot oefening in den velddienst.
Alvorens Prins Frederik andermaal op het oorlogsveld te vergezellen, is het als bijdrage tot de kennis van zijn karakter noodig eenige schreden terug te gaan.
De proclamatiën van den Prins van Oranje, in October te Antwerpen uitgevaardigd, hadden in Noord-Neder-
91
BEKROONDE ZORG VOOR HET HERSTEL1
laud een diepen indruk gemaakt. Het tweede staatsstuk vooral had het volk niet alleen diep gegriefd, maar met verontwaardiging vervuld. De Erfgenaam yan den Neder-landschen troon, zoo redeneerde men, heeft het over zich kunnen verkrijgen, de bewoners der meest getrouwe gewesten, die eeuwen lang aan zijn geslacht verbonden waren geweest, in het ongelijk te stellen ter wille van een hoop oproerlingen. Hij verklaart de grieven der ondankbare Belgen te hebben begrepen, en alsof dit niet genoeg ware, kondigt hij aan, dat hij zich stelt aan het hoofd der beweging (^4)!
Die weerzin werd niet minder toen de Kroonprins bij eene proclamatie, te London den lln Januari 1831 uitgevaardigd, zich kandidaat stelde voor den Belgischen, troon, niettegenstaande het Brusselsche Congres het Huis van Oranje-Nassau, den 23n November des vorigen jaars, met 261 tegen 28 stemmen voor altijd van de regeering in België had uitgesloten.
De vraag werd gehoord: „of er in de Grondwet ook termen gevonden werden, die eene verandering in de troonopvolging konden brengen?quot; En zelfs de Secretaris van Staat van \'s Konings Kabinet, Gruillaume Groen van Prinsterer, liet zich in de Nederlandsche gedachten hooren: „Als Vorst van Nederland, zou de Prins niet te gelijk Koning der Vereenigde Nederlanden kunnen zijn.quot;
De bedoeling ligt voor de hand, dat \'s Konings tweede zoon troonerfgenaam mocht worden.
Voor menigen jongeren Koningszoon zou dit een begeerlijk vooruitzicht geopend hebben. De kroon is voor velen een zoo gewenscht goed! Was zij het ook voor Prins Frederik ? Dit weten wij niet, doch wat wij wèl weten, is dat hij die niet begeerde ten koste der rechten van
92
VAN \'T NEDBRLANDBCHE LEGER. 93
zijn broeder, dat niet de minste aanmoediging doorliem werd geschonken aan hen die wijziging in de Grondwet te zijner gunste wensehten. Hij ging voort zijne beste krachten te wijden aan de belangen van zijn Vaderland, te doen wat hij zijn plicht rekende.
In die dagen kwam de voortreffelijkheid van \'s Prinsen inborst ten volle uit.
De Conferentie te London had zich sedert hare samenkomst bezig gehouden met het opstellen eener scheidings-acte, die de billijkheid ten aanzien van beide afdeelingen van \'t thans gescheiden Eijk in \'t oog zou houden.
De voorwaarden, op den 18n Februari 1831 vastgesteld, werden door Koning Willem als aannemelijk erkend en ook aangenomen. De bewindvoerders in België daarentegen sloegen haar op hoogen toon af. Niettemin was dit protocol door de Groote Mogendheden als onherroepelijk vastgesteld, en den In Juni daaraanvolgende als uiterste termijn aangewezen, waarop het door beide partijen moest zijn aangenomen.
Maar tusschen den 18n Februari en den In Juni waren de omstandigheden veranderd. Ook in deze aangelegenheid was de candidatuur voor de kroon een twistappel voor de voogden van kleine staten geweest. De kandidaten door België gewenscht, hadden hunne hooge goedkeuring niet kunnen wegdragen. Eindelijk werd er een gevonden, die sterk door het Engelsche Ministerie werd voorgestaan, de weduwnaar van de Britsche Kroonprinses Charlotte. De overige Mogendheden hadden tegen dien kandidaat geene bedenkingen, en zoo werd Prins Leopold van Saksen-Coburg weldra door het Belgische Congres tot Koning verkozen.
BEKROONDE ZORG VOOR HET HERSTEL
Doch hiermede werden door de toongevende Machten, Engeland en Frankrijk, de weg der onpartijdigheid verlaten. Op het aannemen van het onherroepelijke protocol was al sinds lang niet meer aangedrongen, en, om België te believen, een ander opgesteld. Dit behelsde de bekende 18 artikelen, die vrij wat in het nadeel van Noord-Nederland waren.
Koning Willem verklaarde daarop, dat hij zich hield aan de vroeger voorgestelde acte en den persoon, die de Belgische kroon aannam, zander deze acte insgelijks te hebben aangenomen, als zijn vijand te moeten beschouwen. Voorts verklaarde hij, dat zoo de Belgen daarin nalatig bleven, hij genoodzaakt zou zijn gebruik te maken van eigen middelen om aan den onzekeren staat van zaken een einde te maken.
Deze waarschuwing werd echter door de Mogendheden, de Belgen en hun nieuwen Koning in den wind geslagen.
Toen Leopold van Saksen-Ooburg te Brussel zijne intrede had gehouden en den 20a Juli als Koning was gehuldigd, had hij beloofd, geene andere vredesvoorwaarden aan te nemen dan op grond der 18 artikelen, die o. a. geheel Luxemburg aan België toekenden en het bezit van Maastricht voor Nederland twijfelachtig maakten.
Koning Willem was, ingevolge deze handeling, volkomen gerechtigd, door de hem ten dienste staande middelen, de rechten zijns volks te handhaven, en dit kon alleen door de wapenen verkregen worden.
Den 23n Juli leverde de heide bij Rijen een indrukwekkend militair schouwspel op. Daar stonden ruim 20,000 man van alle wapenen, het grootste deel van het leger te velde, opgesteld. Vroolijk wuifden de natio-
94
van \'t nederlandsche legeh. 95
nale kleuren van de tentenrijen, en wapperden de oranjevaandels boven de hoofden der krijgslieden.
Maar hooger was het doel dan alleen eene schitterend militair schouwspel te leveren, meer zelfs dan om den Koning, als vertegenwoordiger van het volk, te overtuigen van de voortreffelijkheid zijns legers. De wapenschouwing moest tevens een plechtig verzoeningsfeest zijn. Die laatste beteekenis vooral wenschte Prius Frederik daaraan te geven. Had de natie den Prins van Oranje zijne oogenschijnlijke onhollandsche handelingen te Antwerpen, sinds zijn bezoek in April laatstleden te Amsterdam, vergeven, dit was nog geenszins geschied door het leger, inzonderheid niet door hen, die in België zoo namelooze ellende hadden doorgestaan, en dit waren, zoo als licht te bevroeden is, de officieren van hoogeren en lageren rang.
\'t Was nog kort geleden, dat Prins Frederik daarvan de klaarste bewijzen had gezien. Bij zekeren maaltijd was door den Hertog van Saksen-Weimar eendronkingesteld op den oudsten Nederlandschen Prins. Zeer velen der aanwezigen, meerendeels hoofdofficieren, hadden hun glas ongeledigd nedergezet. Dat had Prins Frederik diep bedroefd. Ofschoon hij te Antwerpen zelfde eerste geweest was, om zijn broeder het verkeerde van diens stappen onder het oog te brengen, koesterde hij toch de overtuiging, dat deze veel meer te wijten waren aan diens licht voor avontuurlijke indrukken ontvankelijke inborst, terwijl Oranje binnen de Scheldestad geheel onder de pressie eener sluwe omgeving stond, dan wel aan een ernstig overlegd en verraderlijk plan. Oranje\'s handelwijze, hoe leed zij hem deed, had niets weggenomen van de liefde, die hij zijn broeder toedroeg, en vurig wenschte de edele Frede-
BEKROONDE ZORG VOOR HET HERSTEL
rik, dat eene verzoening tusschen den vroeger glorierijken aanToerder en het leger mocht gesloten worden. De opoffering van eigen eerzucht om dit schoone leger, voor een groot deel de vrucht van zijn onvermoeiden arbeid, ten strijde te voeren, was hem daarvoor geen te dure prijs.
De Koning had besloten alléén te komen, maar zoo er ooit een oogenblik gunstig was om het schoone doel te bereiken, was het bij deze wapenschouwing. Prins Frederik bleef aandringen, en de Koning gaf toe (B). Prins Frederik meende het eerlijke soldatenhart zoowel van zijn broeder als van de Nederlandsche krijgslieden tekennen.
In den voormiddag van den dag der wapenschouwing naderde van den kant van \'s Hertogenbosch eene ruiter-groep. Deze bestond uit Koning Willem, den Prins van Oranje en diens drie zonen Willem, Alexander en Hendrik , gevolgd door een schitterenden stoet. Daarin onderscheidden de toeschouwers met bijzonder welgevallen het rijtuig van Prinses Frederik, met haar dochtertje, de kleine Prinses Louise, en Mevrouw De Constant Rebecque.
Doch, hoe zou de ontvangst zijn?
Stellig was het hart van \'s Konings beide zonen niet onbeklemd. Maar de onzekerheid werd welhaast opgeheven. Een donderend „hoezee! Leve de Koning!quot; weerklonk, en daarbij werd de Prins van Oranje niet vergeten. Een daverend, „welkom!quot; kon op niemand anders toepasselijk zijn dan op hem.
Zóó was het bij elke afdeeling voetvolk, bij elk regiment ruiterij, bij elke batterij, die de vorstelijke personen langs reden, zóó was het nogmaals bij het defi-leeren. De held van Quatre-Bras en Waterloo was vol. komen gerehabiliteerd. Zijn nobele jongste broeder had voldoening van zijn werk (C).
96
VAN \'T NEDERLAND3CHE LEamp;EB.
Toen de troepen ingerukt waren of gedeeltelijk den marsch naar meer verwijderde cantonnementen hadden aangenomen, voerde de Koning de beide Prinsen naar de legertent van den Hertog van Saksen-Weimar. Wat daar werd gesproken is door geen ander oor gehoord: \'t laat zich gissen.
Het vorstelijk gezelschap keerde daarop naar \'s Hertogenbosch terug. Alleen Prins Prederik bleef: zijne dagtaak was nog niet volbracht.
Voor Saksen-Weimar\'s tent werden de hoofdofficieren bijeengeroepen. De opperbevelhebber had hun nog \'s Ko-nings hooge tevredenheid te betuigen. Tevens werden toen woorden van groote beteekenis gesproken.
Prins Frederik voegde zijn wapenbroeders toe: „Het tijdstip is wellicht zeer nabij, dat Zijne Majesteit gebruik zal maken van de geestdrift zijner dappere troepen, en het verlangen om den vijand onder de oogen te zien wellicht spoedig bevredigd zal worden.quot;
Greneraal Yan Geen beantwoordde den Prins. Hij betuigde , dat het leger bereid was de nationale eer te wreken.
„Dat zweren wij, dat zweren wij Iquot; galmde het als uit één mond; en de echo van dit woord weerkaatste langs de geheele tentenlinie van de rechter- tot de linkerflank.
Dat waren treffende oogenblikken voor den Prins. Slechts met moeite kon hij daarop antwoorden, dat het hem leed deed, dat de Koning geen getuige was geweest van dit plechtig tooneel.
Het „voorwaarts, voorwaarts!quot; dat hem tot afscheidsgroet werd nagezonden, toen hij te paard was gestegen, om zich bij zijn vader in Noord-Brabant\'s hoofdstad te voegen, strekte tot tolk van het vurig verlangen tot den strijd van de wakkere zonen van Oud-Nederland.
97
BEKROONDE ZORG VOOR HET HERSTEL
Een gesprek, diie dagen later tusschen den Koning en zijn jongsten zoon te Breda gehouden, drukte het zegel op de edele gevoelens van Prins Frederik. Willem de Eerste aarzelde nog om aan zijn oudsten zoon het opperbevel te geven. Frederik was medeontwerper van het plan voor den veldtocht. Dat hij derhalve de eer om het ten uitvoer te brengen zou genieten, moest eene billijke vergoeding zijn voor het nadeel, dat zijn militaire naam te Brussel had geleden. Nu Oranje met volk en leger verzoend was, kon hem een kommandement worden opgedragen , b. v. in Zeeuwsch-Vlaanderen. Doch Prins Frederik begreep, dat er meer aan gelegen was, dat de goede naam zijns broeders, den aanstaanden troonopvolger , geheel werd hersteld bij volk en krijgsmacht, dan zijn eigen, als die van een gelukkig veldheer. Daartoe was geen beter middel dan dat de aanstaande veldtocht gelukkig slaagde, en bij de kennis die men van eigen en \'s vijands leger had, mocht men daarop hopen. Het geschokte vertrouwen was dan geheel hersteld. Ook andere bezwaren wist hij op te lossen, en de Koning gaf in het einde toe.
Van Breda, dus was \'s Konings meening, wilde hij zich naar Bergen-op-Zoom begeven. Doch nieuwe berichten uit België deden hem van dit plan afzien. De tijd was daar om te handelen. De Belg moest de kracht van den Nederlandschen leeuw gevoelen eer het te laat was, eer de gewapende tusschenkomst der Mogendheden het onmogelijk maakte.
Den In Augustus werd uit het hoofdkwartier de eerste dagorder van den Prins van Oranje als opperbevelhebber, uitgevaardigd, het lang verbeide „voorwaartsquot; uitgesproken.
98
TAN \'T NBDBRLANDSCHE LBGBE.
A. (Bladz. 92). Men houde hierbij in het oog, dat wjj hier spreken naar de opvatting van dien tjjd.
B. (Blajz. 96). Deze bijzonderheid wordt medegedeeld in het belangrijke artikel Twee wapenschouwingen, van Kapitein P. de Bas, in de Gids van Augustus 1881.
C. (Bladz. 96). Volgens ooggetuigen vonden bij deze wapenschouwing tooneelen plaats, volkomen in strjjd met de militaire etiquette, doch die zeker door de hooge bezoekers alles behalve kwalijk opgenomen zijn, daar zij het gevolg waren van verkleefdheid en geestdrift.
In die dagen vielen nog meer zoodanige tooneelen voor. Zoo is een onzer vrienden. Majoor Glimmerveen, getuige geweest, dat een Amsterdamsch schutter het been van den Prins van Oranje omvatte en met eene van aandoening afgebroken stem uitriep, terwjjl tranen hem langs de wangen biggelden: ))Dag Willem, goeje, beste Willem!quot;
99
In den tiendaagschen veldtocht.
{Augustus 1831)-
Zoo stond dan de militaire handeling te beginnen, die onder den naam van den tiendaagachen veldtocht eene Europeesche vermaardheid heeft verkregen.
Eeeds eenigen tijd te voren was het strategische plan door Prins Frederik en den Chef van zijn Staf, den Baron De Constant Rebecque, in hoofdtrekken vastgesteld. Het droeg de goedkeuring van den nieuwen opperbevelhebber, Prins Willem van Oranje, weg. (4).
Daar Prins Frederik nu niet als eerste hoofdpersoon handelde, maar als tweede den veldtocht bijwoonde, is het onnoodig dien in bijzonderheden te behandelen. Genoeg is het, te verhalen, dat het hoofddenkbeeld was, de beide legerafdeelingen, waarin de vijand zijne krijgsmacht had gesplitst, de eene in de Kempen, de andere meer naar denScheldekant, elk afzonderlijk, aan te vallen en te verslaan.
De Nederlandsche hoofdmacht, bestaande in drie division infanterie en ééne divisie ruiterij, met eene voldoende artillerie, zou met den meesten spoed doordringen tot in het Demerdal, tot Diest, en zich daar werpen op het leger van de Maas, en vervolgens terugkeeren tot de plaats waar men de Schelde-armée zou aantreffen. Een
IN DEN TIENDAAGSCHEN VELDTOCHT. 101
vierde divisie, die meerendeels uit schutterij bestond, zou in het Limburgsche ageeren als demonstratie om de Belgische Maasarmée aan hare plaats te houden, terwijl de armee der Schelde door schijnbewegingen uit de Citadel van Antwerpen, uit Bergen-op-Zoom en Zeeuwsch-Vlaande-ren, uit vrees voor Antwerpen en Brussel, verhinderd moest worden dat van de Maas te hulp te komen.
Den 2n Augustus, bij de morgenschemering, begonnen de drie divisiën haren marsch. Daags daaraan volgde de zware cavalerie en het artilleriepark, en tevens de reserve-infanterie-divisie uit hare cantonnementen bij St. Oedenrode.
De eerste en tweede divisiën hebben reeds op den eersten dag gelegenheid om bewijzen af te leggen van hare militaire waarde. Na een langen vermoeienden marsch, stuit de eerste op de vijandelijke voorposten te Sonder-eygen, in de gemeente Baerle-Hertog, de tweede meer oostwaarts bij het dorp Kaevels. Bij beide plaatsen is het begin goed: met te meer vertrouwen kan men verder gaan.
Den 5n Augustus wordt Diest bereikt. Van daar richt het leger zich den 7n op Hasselt, in welks omtrek de Maasarmée is saamgetrokken. Eeeds daags te voren is deze helft van \'t Belgische, veldleger bij eene voorwaart-sche beweging met de Hollandsche reserve-divisie in gevecht gekomen. De Noord-Nederlandsche schutters hebben zich daarbij uitmuntend gekweten.
Daine, de bevelhebber der Maasarmée, is toen op het denkbeeld gekomen om den terugmarsch naar Hasselt te bevelen, ten einde zich den volgenden dag langs een anderen weg over Tienen (Tirlemont) in gemeenschap met de Schelde-armée te stellen, \'t Is te laat, want reeds na korten tijd ontmoet hij Hollandsche troepen. Een bloedige strijd ontstaat. Ook langs dezen weg ziet de
IN DEN TIBND 4Aamp;SCHEN VELDTOCHT.
Belgisclie Generaal geen kans zijn doel te bereiken, en daar het gevaar steeds toeneemt om geheel omsingeld te worden, neemt hij den 8n \'t besluit tot den terugtocht.
Die terugtocht wordt volvoerd, doch niet dan na den strijd bij Hasselt als een glansrijk wapenfeit in de ge-schiedrollen van het Nederlandsche leger op te nemen. Daine\'s troepen worden volkomen geslagen, en deMaas-armée vooreerst onschadelijk gemaakt.
Nu volgt het tweede bedrijf. Daarbij is de aanval gericht tegen de Schelde-armée, van welke de voorhoede, den lln bij Bautersem wordt ontmoet, door Meijer\'a divisie (de derde). Doch niet alleen langs den weg die van Tienen op Leuven voert, ook langs andere wegen komen de donderwolken opzetten, welke den vijand bij Leuven verpletteren moeten. Van den kant van Aerschot nadert Van Geen met de eerste, terwijl van St. Truiden, eene richting nemende in \'a vijands rug, de tweede voortmarcheert onder den ge-duchten Saksen-Weimar. De ijzeren kring wordt steeds nauwer en nauwer, en nu op den volgenden dag de alge-meene aanval op alle plaatsen zal worden uitgevoerd, is, volgens elke berekening, de Belgische Schelde-armée reddeloos verloren. En nog te schooner zal de prijs der dapperheid zijn, want Koning Leopold zal, wanneer hij gespaard blijft door de Hollandsche kogels, den degen moeten overreiken aan den Prins van Oranje.
Nauwelijks zijn den 12n Augustus de ochtendnevelen opgetrokken, of van alle kanten in den omtrek van het oude Leuven knettert het vuur der tirailleurs, die het gevecht openen. Iets later doet ook het kanongebulder zijne accoorden ruischen. De slag is begonnen. Bij Bautersem, waar eerst hevige wederstand wordt geboden, dwingen de Hollanders den vijand tot wijken. Het dorp
102
IN DEN TIBNDAAGSCHEN VELDTOCHT. 103
is in de macht der onzen, doch wordt nog bestreken door Belgische artillerie. Dat belet echter den Prinsen en hun Staf niet om den toestand op dit gedeelte van het slagveld in oogenscliouw te nemen. Het gevaar om door een vijandelijken kogel getroffen te worden, wordt niet geteld. Welke Prins uit het Nassausche Huis heeft dit ooit gevreesd? En dat er gevaar is, blijkt al spoedig. De witte vederbos, dien men zoo even gezien heeft wuiven naast dien van Prins Frederik, is verdwenen: hij is neergezegen, doch om zich spoedig weder te verheffen! \'tls gelukkig niet een der Prinsen, maar het paard van den Kroonprins, dat getroffen is.
Ook elders worden voordeelen behaald. Van Geen heeft een dapper vijand, Franschman van geboorte, Mellon, uit Lubbeek verdreven en diens bataillons verstrooid. Saksen-Weimar behaalt niet minder groote voordeelen. Nadat de derde divisie den vijand voor goed uit Bautersem heeft verdreven, dringen de Nederlanders verder door naar Leuven.
Nog eenige weinige uren van inspanning, en — het doel zal volkomen bereikt zijn.
\'t Zal niet bereikt worden. Frankrijk en Engeland gunnen het kleine Nederland die zegepraal niet. De bode, door Koning Leopold, den 9n naar den Franschen Maarschalk Gérard afgezonden, heeft zijn last volbracht, en het Fransche leger, altijd begeerig te vechten tegen wien \'t ook zijn moge, mits dat het vechten kan, is spoedig genoeg in de nabijheid, om zijne overmacht te doen gevoelen. Tegen de vertoogen der Gezanten van beide Mogendheden, door zoodanige middelen gestaafd, kan door den kleinen Staat, die door zijne bondgenooten verlaten is, weinig worden ingebracht. Oranje eischt nochtans de capitulatie van Brabant\'s oude hoofdstad.
104 IN DEN TIENDAAöSCHBN VELDTOCHT.
als erkenning van Holland\'s overwinning op de Belgen. Leuven wordt op het middaguur van den 13n Augustus aan de Nederlanders overgegeven {B).
A. (Bladz. 100). Wjj betreuren het, dat noch de Tien-daagsche Veldtocht, van Kapitein O- Wüppermann, waarin over den strijd in Augustus 1831 zoo veel licht wordt verspreid, noch de Twee wapenschouwingen, van Kapitein F. de Bas, was uitgegeven, toen wij Vereeniging en Scheiding opstelden. Wij hadden dan zeker breeder gesproken over de verdiensten van Prins Frederik, vooral ook betreffende het ontwerpen van \'t plan voor den veldtocht van ^—13 Augustus.
B. (Bladz! 104). Kapitein F. de Bas deelt bij het verhaal van \'t staken der vijandelijkheden voor Leuven, een gezegde van Prins Frederik aan zijn broeder mede: «Ehrlich wahrt am langsten Iquot; In die oogenblikken gesproken, is de zin dier woorden alleen te verklaren wanneer deze betrekking hebben op de geheime bevelen des Konings, in geval \'t Fransche leger het tooneel des oorlogs mocht naderen. Was \'s Prinsen gezegde niet ter harte genomen, hoogst waarschjjnljjk zouden de Hollanders het Belgische leger nog veel grooter verliezen hebben toegebracht, dan reeds geschied was, doch \'s Konings bevelen waren dan voorbijgezien.
HOOFDSTUK XIIL
De middag en UTond Tan \'s Prinsen leven.
(Augustus 1831—September 1881).
De strijd tij Leuven is het laatste wapenfeit, dat in de levensgeschiedenis van Prins Frederik te vermelden valt.
Toch bleef de Prins nog vele jaren invloed op \'t Ne-derlandsche leger uitoefenen. Onverpoosd wijdde hij zijne zorgen bij voortduur aan het Departement van oorlog. Den 28n November 1840 door zijn broeder, Koning Willem 11, tot Veldmaarschalk benoemd, bleef de Prins in verschillende betrekkingen voor Neerland\'s land-en zeemacht werkzaam, tot hij in 1868 — toen 71 jaren oud — ontheven werd van het oppertoezicht over de verschillende corpsen van het leger en van de vloot.
Doch was hij ook in die betrekkingen niet meer werkzaam, de belangen van zijn Vaderland in het bijzonder, zoowel als de staatkundige lotgevallen van Europa bleven zijne belangstelling in hooge mate boeien. De tallooze geschriften die hij op zijne studeerkamer ontving, kunnen het getuigen, geschriften die steeds met oplettendheid werden gelezen, en die welke het verdienden, ernstig bestudeerd.
In moeielijke tijden, zooals bij de Luxemburgsche kwestie, in 1867, in den Fransch-Duitschen oorlog, in 1870, heeft de tusschenkomst van Prins Frederik — zoo wordt van bevoegde zijde verzekerd — ernstige verwikkelingen van Nederland afgewend. Zijn doorzicht, zijne gemoedelijkheid en zijn bijzonder vriendschappelijke
106 DB MIDDAG EN AVOND VAN \'S PRINSEN LEVEN.
verhouding tot het Huis van Hohenzollern, hebben waarschijnlijk grooter invloed gehad op onze buitenlandsche betrekkingen dan algemeen bekend is. Voor het nageslacht is het mogelijk bewaard, daarin een helder inzicht te bekomen (A).
Bij de troonsbestijging van Koning Willem 11, \'s Prinsen broeder, in October 1840, trad Prins Frederik in het bezit der domeinen, hem in 1817 door \'s Lands Staten toegekend. Op uitstekende wijze werden die goederen door hem geadministreerd, zoodat zij ten voor-beelde konden strekken aan grondeigenaars en landbouwers.
Hetzelfde was het geval met zijne goederen inSilezië en die in den omtrek van \'s Gravenhage. De bekende Vorst Hermann Ludwig Heinrich von Pückler verkocht in 1845 zijne vrije Heerlijkheid (Standesherr-schaft) Muskau, in het regeeringsdistrict Liegnitz aan Graaf Edmund von Hatzfeld-Weissweiler, die haar in \'t volgende jaar aan Prins Frederik der Nederlanden overdeed. Het 4000 morgen groots park bij het vorstelijke slot, waaraan de vroegere kunstlievende eigenaar groote zorgen en kosten besteedde, wordt thans voor een der schoonste, zoo niet het schoonste, van Duitschland gehouden. Even als Prins Frederik in Baron O. J. W. 0. P. van den Borch gen. van Rouwenoort, te Zevenbergen, een uitmuntend administrateur voor zijne domeinen bij Breda vond, bezat hij voor de dreven van Muskau een bekwaam tuinbouw-ingenieur in den beroemden Petzold.
Gelijke zorgen wijdde Prins Frederik aan de landgoederen, die hij in de heerlijke duinstreek van Rijnland met elkander had verbonden. Sedert 1838 was hij eigenaar van de lustplaats de Paauw, waarmede toen reeds
DE MIDDAG EN AVOND VAN \'s PRINSEN LEVEN. 107
Eaephorst en Ter Horst vereenigd waren. Eikenhorst kocht hij in 1845 aan, Backershagen in 1846 en Groot-Haesebroek in 1854 (B).
Met onverflauwden ijver behartigde Prins Frederik de belangen van talrijke instellingen van nijverheid, weldadigheid en volksbelang. Nevens het leger ondervonden vooral de Maatschappij van Weldadigheid en de Broederschap der Vrijmetselaren bij voortduur zijne zorgen, en uit zijne kas vloeiden haar jaar op jaar belangrijke giften toe (C).
Toen Dr. Samuël Sarphati in 1851 het plan opvatte een groot gebouw voor tentoonstellingen te Amsterdam op te richten, vond hij de krachtigste medewerking bij Prins Frederik, die niet alleen met welgevallen het beschermheerschap over de in 1852 gestichte Vereeniging voor Volksvlijt aanvaardde, maar haar, even als \'t Paleis voor Volksvlijt, met groote sommen steunde. Als Eerevoorzitter van den Eaad van Toezicht, vervulde hij den 16n Augustus 1864, op plechtige wijze de taak de schoone stichting van den bouwmeester Cornelis Outs-hoorn te openen (B).
Gaf de Prins door uitmuntende voorbeelden in Breda\'s en Wassenaar\'s omstreken aanleiding tot verbeteringen in het landbouwbedrijf en ontginning van woeste gronden, gaarne onderhield hij zich met verdienstelijke landhuishoudkundigen en stelde voor hen zijne parken en hoeven open. Alle leden der Maatschappij van Landbouw, die in Juli 1877 \'s Prinsen gasten op de Paauw waren, herinneren zich dien dag met het levendigst genoegen.
De weldaden door den Prins aan duizende landgenooten on vreemdelingen bewezen, zijn, behalve aan hem, alleen
108 DE MIDDAG EN AVOND VAN \'S PRINSEN LEVEN.
Gode bekend. Daarbij vermeed de Prins allen vertoon, doch gaarne getroostte hij zich talrijke uren voor een persoonlijk onderzoek, hetgeen meermalen ruimer hulp aanbracht, dan de begunstigde had durven hopen.
Als echtgenoot en vader heeft Prins Frederik gelukkige, maar ook treurige dagen beleefd. Dezelfde gewaarwordingen, die een braaf, gemoedelijk burger gevoelt bij de wieg van een nieuwen wereldburger en bij \'t sterfbed van geliefden, vervulden herhaalde keeren het hart van den waardigen Vorst. Een heerlijken blik konden duizenden in zijn huiselijk leven werpen, toen zij getuigen waren van het leggen van den eersten steen aan \'t Monument ter herinnering aan het herstel van Neer-land\'s onafhankelijkheid ten jare 1813 (£). Immers, bijna al het twintigduizend paar oogen, die op dien schoonen Novemberdag van 1863 in \'t Willemspark te \'s Hage om zich blikten, tintelden van verrukking en weemoed, toen de feestredenaar, Ds. Van Oosterzee, eenige treffende woorden tot den eerbiedwaardigen grijsaard richtte, en Prinses Frederik, door haar gevoel overmand, opstond om haar gemaal te omarmen.
Die trouwe gade ontviel Prins Frederik den 6n December 1870. Van de vier kinderen, die zij hem had geschonken, mocht slechts één, Prinses Marie, aan zijn sterfbed staan. Doch bij al de smart, die bij \'t afsterven van twee zoons en ééne dochter zijn hart doorvlijmde, genoot de Prins een zeldzamen zegen, grooter nog dan dien waarvan de Psalmist spreekt in de woorden: „hij zal de kinderen zijner kinderen zien.quot; Immers, Prins Frederik beleefde het overgrootvader te zijn van de zes lievelingen zijner kleindochter Louise van Zweden.
DB MIDDAG EN AVOND VAN \'s PHINSEN LEVEN. 109
A. (Bladz lOö). Prins Prederik bekleedde in het Duitsehe leger als Generaal-Overste een der hoogste waardigheden. Het 2e Pruissische garderegiment kommandeerde de Prins a la suite. Voorts was hij Chef van het 2e Westlaalsche infanterie-regiment No. 15 en van het Russische regiment Grenadiers van Eostow No. 2.
B. (Bladz. 107). Wie met het schoon op De Paauw en de daarbij ingelijfde landgoederen in Wassenaar wenscht kennis te maken, vindt daartoe gelegenheid in: J. Craandyk\'s Wandelia-gen door Nederland met penen potlood, DeelV, blz. 307-332.
C. (Bladz. 107). Op zijne gewone onbekrompen wijze zonderde Prins Frederik liefdefondsen af voor de Broederschap der Vrijmetselaren of steunde hare oudere instellingen door ruime bijdragen. Hij stichtte het opvoedingsgesticht voor nagelaten kinderen van vrijmetselaren, waaraan hij den naam zijner gade verbond: »de Louisastichting.quot; Aan het Groot Oosten schonk hij het gebouw op den Fluweelen Burgwal te \'s Hage en vestigde daarin de kostbare, hem behoorende en aan de orde geschonken verzameling van Dr. Kloss.
D. (Bladz. 107). Sarphati\'s redevoering bij deze gelegenheid is te vinden in De Volksvlijt, jaargang 1864. In dat werk prijkt eene verdienstelijke lithographie naar eene teekening van den schilder-oudheidkenner W. Hekking Jr., voorstellende het treffende oogenblik waarin de Prins tot de verzamelde schare het woord richt. Terecht heeft de Gemeenteraad van Amsterdam aan \'t bevallige plein voor het Paleis voor Volksvlijt den naam van Prederiksplein gegeven.
E. (Bladz. 108). Aan de oprichting van dit Monument, even als van de Naald te Scheveningen, heeft Prins Prederik een werkdadig aandeel genomen.
(8 September 1881).
Het vijftigste verjaren der glorierijke Augustusdagen van 1831 werd droevig gevolgd door eene ontzettende treurmare. Eene ongesteldheid, die Prins Frederik in liet begin van September 1881 overviel, nam in \'t kort verloop van drie dagen zoo snel toe, dat zij hem Donderdag den 8n aan zijn Huis en Vaderland ontrukte.
Diepe smart vervulde het Nederlandsche volk zoodra het \'t bericht van dit afsterven vernam, eene smart, die vooral zichtbaar werd, toen het lijk den 23n September, uit het sterfhuis, de lustplaats de Paauw, naar de Koninklijke groeve in Delft\'s Nieuwe of ürsulakerk aan de laatste rustplaats werd toevertrouwd. Nevens Koning Willem den Derde, Prins Alexander van Oranje, Prins Albert van Pruissen, Prins Christiaan van Denemarken en Vorst Wilhelm van Wied, vergezelden duizenden en nog eens duizenden uit alle oorden van Nederland het dierbaar overschot naar het graf.
Bij de heerlijke tombe van Willem den Zwijger werd de lijkrede uitgesproken door den Hofprediker Cornells Elisa van Koetsveld.
Indrukwekkend vooral luidden zijne woorden:
„De steun van drie Koningen, haakte Prins Frederik voor zich zeiven nooit naar het schitterend, maar soms
\'s PRINSEN OVERLIJDEN.
drukkende gewicht der kroon, tevreden met Neerland\'s eerste en edelste burger te zijn, de band van ons Vorstenhuis, de wéldoener van duizenden en onder de zijnen helder, opgeruimd en goed: een edel mensch, omdat hij een waar Christen was ....
„Zijne nagedachtenis blijft ons, en wij leveren haar over aan de kinderen onzer kinderen, als een Vorst van Oranje aan zijn naam getrouw : Prederik — in vrede rijk.quot;
111
0£: — B *
fi ^
o
cr b P
ö S.3
crq
P-1
O « O *o »-t
beilt;
a « quot; S 6. re
p
lt; O
OO P hJ 3 P ON h{
- N ►—
quot;H^^S g)r\\
amp;3 p-s-ao
O 1 c o c
3 M. ^
|fgt;0 m Pa quot; w
O p O*
g. t-
3 B
P H. •rj w
00 S\' ^1
CpOI_| 00
vUx O
B
ngt;
p
^crq cr _ O rt) p ^ g o-n.
o g. ggtto 5
hrj « quot;S*!
« g\'^i 0 rt* 3* O
B ^ B o *■* M CJ- c
_ 00 O crq ,-f Cr* fD
n B: B lt;-•
gt;
£ oq
c
ö!
b»51 a gt;
O
È o
i o
3- gt; « 3
oo p 00 f. O quot;
S
m /r. C/J C »-! ^-1 rT*
. w
3! g-
m quot;quot;
^ fD
s\'K
Ot B- \' P
w 5.2
n vgt; %
a 3
^ 3I
• ^ 3
gt;-
5* a
o n
•gt;,« Si
3 S-?quot; f §-amp;
crq o ^
S-wg-
S 2
Crq ^ «t p: oo o Cfl * P-fT n
HJ W?
B p
p 5
00
W
o
O
ö
CQ
lt;=i w
sr ë
O
3 cw ►—
crcgt;j -
^»quot;3. S-n ^
e-. n, -
Nj S § S 55 g S-s.
s.-a
^ n
g
0 00 ^
00 M 00 v. Ln
,3-3 Rn
\' 1
amp;. er quot;
SK
gl B. B
vgt;
S K?
o ^
S- a 5
B ?
■ w a:
? a
s-g. gp
p
n. 3
J3 cv
n
crq 2. « ^
o* p ^ gt;
B] p PI P
0quot;Fiilgl.
o
w
«. g.3 ^ lt;3 y-5-Sgt;^3g;F
tra lt;1 0 K\' P
■ B
O N M. O
B H-
w \'T
_ O O H,
B B P- _
^ (T)
n p -i
ï* h o 70 Cu
O J0
B4 ü p. «■ O ^
o* O.
2.* o
o 2.
crq
O Pt gt; 0 ?? B
O lquot;18 cr* o
CD r^
•1 B^
*0 p.
B-
w
g ö
r f C H M ^jr- X F o ^ • f-\'CfQ o ^ P* 2 Cr*
a.p
- P
o\'1p.Olt;lgt;\'ëo\\g\'
rS.^S - x -S
•-{ nn CB ^ CD i_i i
s aoP\'g\'
P-I
r-fa o tquot; o- re amp;
quot; S. 2 g re
g- 5^ b g. o* 5quot;
a n ^ ft P
^ t-a
2. B Bi ^
ragg f
C-ta^g 10 ^
crq o p-cr
LSF
% ^ Cï
■gt;
■ s5
T ^
w
O
C/l «
W
o\\
—I lt; *•* hgt; P-CO
ngt; P « 00 ^ ^ o •
p B Co ^ ^
^ B B-C\\n cr p ^ p p p ZI 2: p n.crq r-f lgt; ^ as
B OOP^t^o
lt;j 1-1«- cn f-t- ^ 3 • ^quot;g- §3
ogt; O c\'S s-^ ■3p quot; o- e ?
^ § s hh w s
M «r g- hh 00 p- 5 _ K foo^ g g,
cn v* ^ gt;-{ ^ 0
._. O ^
• Wg mg351 co o E ^
C/2 -— o \'n, ft) 2 i_i B - S-
•O B ^1 ^ s.
s g « o -
cr o «o ^ ?r
p* 00 P1 gt;r- «u-, § B a B p-crq . S p: ^ B lt;
w o gt; 1-1 rt-
« ^gt;0 quot; ^
g
« B gS- lt;
ftgt; OO \'; - -
^ Jtn » O S-02 cn
aj 1 ^ «f
^i«eg
4* ^p
. n* 0\\ cn
lt; ^ S p.
- ^ « :2. P-
SSquot;
£E.[R
o
w rS
ö:§
•O OJ
cquot; 3
M ,
P P B
00
Ö-OO =
S-B S.quot; 3 S quot; quot; quot; g-i»
/
0£: — B *
fi ^
o
cr b P
ö S.3
crq
P-1
O « O *o »-t
beilt;
a « quot; S 6. re
p
lt; O
OO P hJ 3 P ON h{
- N ►—
quot;H^^S g)r\\
amp;3 p-s-ao
O 1 c o c
3 M. ^
|fgt;0 m Pa quot; w
O p O*
g. t-
3 B
P H. •rj w
00 S\' ^1
CpOI_| 00
vUx O
B
ngt;
p
^crq cr _ O rt) p ^ g o-n.
o g. ggtto 5
hrj « quot;S*!
« g\'^i 0 rt* 3* O
B ^ B o *■* M CJ- c
_ 00 O crq ,-f Cr* fD
n B: B lt;-•
gt;
£ oq
c
ö!
b»51 a gt;
O
È o
i o
3- gt; « 3
oo p 00 f. O quot;
S
m /r. C/J C »-! ^-1 rT*
. w
3! g-
m quot;quot;
^ fD
s\'K
Ot B- \' P
w 5.2
n vgt; %
a 3
^ 3I
• ^ 3
gt;-
5* a
o n
•gt;,« Si
3 S-?quot; f §-amp;
crq o ^
S-wg-
S 2
Crq ^ «t p: oo o Cfl * P-fT n
HJ W?
B p
p 5
00
W
o
O
ö
CQ
lt;=i w
sr ë
O
3 cw ►—
crcgt;j -
^»quot;3. S-n ^
e-. n, -
Nj S § S 55 g S-s.
s.-a
^ n
g
0 00 ^
00 M 00 v. Ln
,3-3 Rn
\' 1
amp;. er quot;
SK
gl B. B
vgt;
S K?
o ^
S- a 5
B ?
■ w a:
? a
s-g. gp
p
n. 3
J3 cv
n
crq 2. « ^
o* p ^ gt;
B] p PI P
0quot;Fiilgl.
o
w
«. g.3 ^ lt;3 y-5-Sgt;^3g;F
tra lt;1 0 K\' P
■ B
O N M. O
B H-
w \'T
_ O O H,
B B P- _
^ (T)
n p -i
ï* h o 70 Cu
O J0
B4 ü p. «■ O ^
o* O.
2.* o
o 2.
crq
O Pt gt; 0 ?? B
O lquot;18 cr* o
CD r^
•1 B^
*0 p.
B-
w
g ö
r f C H M ^jr- X F o ^ • f-\'CfQ o ^ P* 2 Cr*
a.p
- P
o\'1p.Olt;lgt;\'ëo\\g\'
rS.^S - x -S
•-{ nn CB ^ CD i_i i
s aoP\'g\'
P-I
r-fa o tquot; o- re amp;
quot; S. 2 g re
g- 5^ b g. o* 5quot;
a n ^ ft P
^ t-a
2. B Bi ^
ragg f
C-ta^g 10 ^
crq o p-cr
LSF
% ^ Cï
■gt;
■ s5
T ^
w
O
C/l «
W
o\\
—I lt; *•* hgt; P-CO
ngt; P « 00 ^ ^ o •
p B Co ^ ^
^ B B-C\\n cr p ^ p p p ZI 2: p n.crq r-f lgt; ^ as
B OOP^t^o
lt;j 1-1«- cn f-t- ^ 3 • ^quot;g- §3
ogt; O c\'S s-^ ■3p quot; o- e ?
^ § s hh w s
M «r g- hh 00 p- 5 _ K foo^ g g,
cn v* ^ gt;-{ ^ 0
._. O ^
• Wg mg351 co o E ^
C/2 -— o \'n, ft) 2 i_i B - S-
•O B ^1 ^ s.
s g « o -
cr o «o ^ ?r
p* 00 P1 gt;r- «u-, § B a B p-crq . S p: ^ B lt;
w o gt; 1-1 rt-
« ^gt;0 quot; ^
g
« B gS- lt;
ftgt; OO \'; - -
^ Jtn » O S-02 cn
aj 1 ^ «f
^i«eg
4* ^p
. n* 0\\ cn
lt; ^ S p.
- ^ « :2. P-
SSquot;
£E.[R
o
w rS
ö:§
•O OJ
cquot; 3
M ,
P P B
00
Ö-OO =
S-B S.quot; 3 S quot; quot; quot; g-i»
/
M | |
Jquot;S |
r |
5H |
gt; |
r- V! O E- | |
e** M lt;32 ff} |
O |
a ^ c O 2 |
? 00 |
£2 /• |
lt;d |
K |
M |
2 |
P3 |
«H 5s |
r |
M | |
O | |
M | |
v# |
sjsj
O*
O
s^ ö
c
gt;
ft ft
c
ft
O
s.
4