-ocr page 1-

GEHIEl-OillTHOllDIIU

EEN EISCH DER

CÏÏEISTELIJKE VEIJHEII),

DUUR

O - c i lY juz, 2 gt; / / —

J. H. GUNNING JK.

WAGENINGEN,

M. C. BEONSVELD. 4872.

-ocr page 2-

.

_

-ocr page 3-

De geëerde heer Uitgever van dit boekje wilde dat ik over de zaak der geheel-onthouding iets in het licht zou zenden. Ofschoon ik mij bewust ben, evenzeer in populariteit van uitdrukking als in bevoegdheid om in dezen getuigenis af te leggeu, bij andere voorgangers, met name bij den heer Adama van Scheliema, achter te staan, heb ik toch dat vriendelijk aanzoek niet van de hand willen wijzen. Licht vallen deze bladzijden in hauden van sommigen, die er nog weinig of niets over lazen, en kunnen hen tot nadenken wekken.

Bepaaldelijk wensch ik er toe bij te dragen, dat ons beginsel en onze weg als iets anders dan wat men gewoonlijk „de afschaffingquot; noemt, erkend worde. Wij eeren de bedoeling der afsohaffingsgenootschappen van harte, cn wenschen hun zooveel mogelijk vrucht op hun arbeid. Maar wij verwachten geen werkelijke overwinning van den drankvijand dan door het geloofsbeginsel alléén. Evenwel zijn wij het ook wederom niet ééns met die welmeenende, maar lijdelijke geloovigen, welke zeggen: „dat de zondaar zich bekeere, dat zijn hart slechts vernieuwd worde, dan volgt al wat noodig is, ook op dit gebied, gelijk op ieder ander, van zelf.quot; Neen, dat dc bedwelming bepaaldelijk eeu hoofd-karaktermerk van onzen tijd, en de sterke drank en het overige wat wij bestrijden, een machtig hulpmiddel tot die bedwelming des menschdoms in de hand des Vijands is, — dit wenschten wij van stonden aan der gansche maatschappij, ook

-ocr page 4-

IV

hun, die onze eigenlijke beweegreden niet verstaan, door de stille maar werkzame getuigenis onzer „gelieel-onthoudingquot; te verklaren.

Ik bid een ieder, man of vrouw, hierover ten ernstigste na te denken. Wie niet overtuigd is, moge nooit onze gedragslijn navolgen, noch in onze huizen of anders in\'onze tegenwoordigheid, uit een zeker liefdevol ontzien, zieh van iets onthouden. Al wat hierin niet uit vrolijke overtuiging geschiedt, is verkeerd en hinderlijk. Maar wie overtuigd mocht zijn of worden, die trede toe en helpe onze nog zeer zw akke gelederen versterken.

Aan mijne Haagsche lezers, indien ik er hebben mag, deel ik, ook daartoe, mede dat zoo zij de geschriften, aan den voet van sommige bladzijden aangehaald, of andere over de geheel-onthouding willen lezen, zij mij steeds met vreugde bereid zullen vinden, hun die ten mijnen huize ter hand te stellen. En voorts noodig ik hen minzaam en dringend uit, zoo hun overtuiging dat mede brengt, zich aan te sluiten aan den „Christelijken Broederkring, inzonderheid bedoelende de afschaffing van sterken drank,quot; van welken ik de eer heb, voorzitter te zijn.

J. H. G.

\'s Hage, 12 April lhT3.

-ocr page 5-

In deze bladzijden bepleiten wij de zaak der geheel-ont-houding, dat is: der onthouding niet alleen van sterken drank, maar ook van wijn, bier, tabak, kortom van alles wal bedwelml.

Men beweert gewoonlijk, bij een aantal andere tegenwerpingen, dat deze onthouding aan de vrijheid van den Christen te na komt. Een Christen toch — zoo redeneert men — zegt met Paulus ; „alle dingen zijn mij geoorloofd.quot; Geen „raak niet, smaak nietquot; kan hem binden. Hij mag zich in geen opzicht onder de wet laten brengen, maar moet in de vrijheid staan. Welnu, wij willen trachten aan te wijzen, dat wij onthouders zijn juist omdat wij de mijheid boven alles begeeren.

Welke is onze christelijke roeping ? Zij is niet iets negatiefs, maar iets positiefs. Niet onthouding, deze is slechts middel: maar ons doel, waartoe wij bestemd zijn, is heiliging. Dus niet onthouding van de dingen des gewonen, aan het stofiijke gebondenen levens, waarbij toch fijner of grover zelfzucht overvloedig hare plaats vinden kan. Maar heiliging, door welke alle betrekkingenordeningen, toestanden waarin wij verkeeren kunnen, van hooger leven, lichtvolle blijdschap en reinheid vervuld worden. ïot dat doel der heiliging nu gelooven wij, dat onthouding een krachtig en noodzakelijk middel is.

Dit geldt voor alle tijden evenzeer. Bijzonder echter voor

-ocr page 6-

Cl

onzi-n tijd. Niemand die de tegenwoordige toestanden met ernst overweegt, zal ontkennen dat voor ieder onzer de taak om te leven, niet slechts om te bestaan maar om waarachtig Le leven, steeds moeielijker wordt. Alles hoopt zich in ijlende haast opeen. De drukten worden overstelpend, de massa der dingen verwart ons hoofd, vermoeit ons hart. Bovenal , de geestelijke dampkring waarin wij leven, is vervuld van machten des kwaads; alom, op elk terrein, omringt ons de verzoeking om, ten gevolge van overprikkeling, in oen zekere doffe sluimerziekte te vervallen. Geweldige in-drnkken volgen elkaar, omdat wij met onzen geheelen tijd mede leven, zoo snel op dat wij ten slotte gevaar loopen, de ontzachlijkste dingen met een zekere onverschilligheid te laten geschieden, ons over niets meer te verwonderen. Op geestelijk gebied ervaren wij eenigzins hetzelfde, als op het lichamelijke wanneer het spoorweggeratel ons hoofd doet duizelen. Ik zou er gaarne langer over uitweiden, maar ieder lezer gevoelt en ervaart te duidelijk wat ik bedoel, dan dat ik noo-(!ig zou hebben, het verder breedvoerig te beschrijven. En vraagt men een woord, dat dezen geheelen toestand samenvattend beschrijven, zal, zoo is er geen beter dan; bedwelming. Ja bedwelming, verdooving door de macht van snel op elkaar volgende, de een den ander jagende en verjagende indrukken, dat is het karaktermerk van onzen tijd voor de groote menigte. En de groote taak des levens van hem die waarlijk als mensch, d. i. als Christen, deze indrukken beheerschen, zelfbewust handelen wil, is bovenal daarin bestaande dat men wakende, nuchter en zij in den vollen diepen zin van dit woord. Om dus voor onze levenstaak berekend te zijn, daartoe is ons ten allerdringendste noodig, mali ff te wezen. Matigheid is in alle opzichten en op elk terrein de voorwaarde tot tegenwoordige en toekomstige kracht. Bij het beroemde „ken u zeivenquot; was ook het „niets te veelquot; de spreuk der hoogste

-ocr page 7-

lt; irieksche wijsheid. Gij weet het, zoo gij eenige ervaring hebt, en niet te trotsch zijt 0111 uit uwe teleurstellingen te -willen leeren. In matigheid ligt altijd krachtbesparing. Wat gij waarlijk ernstig meent, daarover spreekt gij in gemeten woorden. Het vooruitzicht van \'s avonds een gewichtig werk te moeten doen, dat geest- en lichaam in beslag zal nemen, houdt u, zoo gij uw belang wel begrijpt, aan uwe middagtafel sober. Zoo is het in \'t geheele leven. Alibert, de lijfarts van Lodewijk XVIII, de beroemde schrijver van de „physiologie der hartstochtenquot; zegt: „het wezen dat zich het best bewaart, is dikwerf dat, hetwelk het minst gebruikt voor zijn onderhoud. De kunst om wel te leven is de kunst om zich te onthouden.quot; Gold dit woord voor vijftig jaren, het heeft des te meer in onze dagen zijne toepassing. Om iJwnds eenigzins waardig, ik zeg niet uitstekend maar eenigzins waardig, zelfbewust, koninklijk, d. i. christelijk, zijn levenstaak te vermllBff, moet men een krachtvol mensch, een held zijn. Niets is daartoe, als middel, noodzakelijker dan onthouding. Ik neem hier dat woord in wijde strekking, als een algemeen beginsel, veel meer omvattend dan de bijzonderheden van wijn, tabak, of dergelijke uitwendigheden. Ik raak, ook zonder ze te noemen, de intiemste dingen des huiselijken, persoonlijken levens in verband met alle lichaam-lijke en geestelijke behoeften aan. In alles hebt gij de taak, het „vleeschquot; te bedwingen, of het leven overmeestert u, de macht der bewegingen dezes tijds werpt u ten gronde. Gelijk op uwe studeerkamer, die een beeld van uw leven is, alle wanorde u verdrietig maakt, uw tijd door zoeken en schikken rooft, u een drukkend gevoel geeft van onder de macht dezer dingen te zijn. Daarom zegt Göthe in zijn Wilhelm Meister terecht, dat orde is; beheersching der dingen, zoo als men b. v. een ondoordringbaar krenpelbosch eerst dan beheerscht, wanneer men er paden door heen heeft gebaand.

/

-ocr page 8-

8

die in staat stellen al het tusschenliggende te bereiken en te regelen. Deze beheerschende orde nu is soberheid. Want zonder haar liggen de dingen dezer wereld, de omstandigheden des tijds ordeloos rondom, boven op u. De drukten overstelpen, de haast verwart en ontstemt u. Als een mensch daarover niet heersoht, niet koning is, dan is hij geen Christen, d. i. Gezalfde. Hij beheerscht de natuur niet, en kan haar dus ook niet bevrijden. Immers het leven te heiligen , d. i. de natuur te bevrijden, is ons doel. Wij moeten de natuur niet dooden, maar bevrijden. Daartoe moeten wij haar eerst overwinnen in ons, om het ook rondom ons te kunnen doen. In alles is opstanding, verheerlijking, ons doel. Christus\' opstanding is de grond onzer kracht, en ook het licht waarbij het doel der wereld, der natuur, onzes eigenen levens, ons duidelijk wordt. \') In onze dagen spreekt men, in verband met de communistische woelingen, veel van eigendomsrecht. Men grondt dit recht op allerlei theoriën, maar te vergeefs zoolang men de groote waarheid niet aanmerkt, dat de mensch naar Gods Beeld geschapen is. God is in de hoogste mate Hij die zichzelven bezit, die Persoon is. Desgelijks zijn beelddrager, de mensch. Om waardiglijk iets buiten mij te kunnen bezitten, moet ik eerst in mij recht hebben. Ik moet mijzelven, mijn eigen persoon, bezitten. Al wat ik denk en doe, moet ik door mijzelven begeleiden. D. i. het moet een daad van mijn wil zijn. Dan alleen bestaat er ook eigendomsrecht in waarheid. Want alles wat, ding zijnde, oias persoonlijkheid helpt aanvullen, daar hebben wij recht op. Niet op hetgeen onze hebzucht, onzen hoogmoed, onze lust tot gewelddadige verheffing boven den naaste streelt. Want in dit alles erkent de mensch die zich naar

1) Zie Dr. Ch. de la Saussaye, Prot. Bijdragen, 1ste jaargang, 2de stuk, pag. 130.

-ocr page 9-

9

Gods beeld geschapen weet, slechts aanvulling vau zijn zondige ledigheid, onreine begeerte; maar niet aanvulling van zijn ware persoonlijkheid. Om deze te vervolledigen, hebben wij in de eerste plaats recht te verkrijgen op de organen van ons lichaam. Daarna op de dingen buiten ons, die we ons, zooveel noodig, moeten verwerven. De arbeid ontwikkelt, bevestigt dan zulk bezit, de wet regelt het, en zoo voort. Maar allereerst moet ik eigendomsrecht op de „organenquot; van mijn lichaam verkrijgen, opdat ik zelf, naar den eisch mijner waardigheid, een organisme zij, d. i. één geheel, waarvan alle deelen door denzelfden edelen levensgeest bezield zijn. Dit zal wel is waar eerst ten volle bereikt zijn in de opstanding des vleesches. Dan eerst zal ook de ge-heele schepping een organisme wezen (1 Kor. 15 : 28). Maar in afwachting, in toebereiding daarvan trachten wij onzeszelfs machtig te worden, dat is, vrij te zijn. Dit is de eerste, maar ook nog slechts de algemeenste beteekenis waarin wij onthouding een eisch der christelijke vrijheid noemen. In het licht van Jezus\' opstanding zien wij onszelven, naar lichaam en geest, ten nauwste met de geheele natuur, met de gansche geschapen wereld, vereenigd. Wij hebben tegenover haar een roeping, die der bevrijding. Even als niet de natuur ons God moet bewijzen, gelijk men haar veelal de taak oplegt om (door hare regelmaat, schoonheid, enz.) ons tot een bewijs voor Gods bestaan te strekken, maar, omgekeerd, wij aan de natuur .God moeten bewijzen, wij der zwoegende creatuur die zichzelf niet verstaat, haar diepsten grond. God, moeten aanwijzen, dewijl de mensch „daartoe geboren en daartoe in de wereld gekomen is, opdat hij der waarheid getuigenis geven zou;quot; — evenzoo moet niet de natuur ons bevrijden, zoodat wij haar als een slavin zouden laten werken tot ons voordeel, haar uitputten, vernederen , verkrachten : maar, omgekeerd, wij moeten de natuur

-ocr page 10-

10

bevrijden. Eh ten einde daartoe te komen, moeten wij met onszelve beginnen, want wij zijn het middelpunt, de kern, de kroon der natuur: van ons lot hangt het hare af.

Om deze reden nu, bm die ware vrijheid te kunnen hebben en geven, moeten wij ons naar lichaam en z\\q\\ heiligen. Tot die heiliging behoort zeer veel wat wij hier niet bespreken. Een van die vele dingen is het wegruimen, zooveel mogelijk, van de beletselen die het waken en hidden hinderen. En tot dat laatste is wederom, naar onze overtuiging , van veel gewicht, dat de mensch zich van vele dingen onthoude. Om deze reden nu onthouden wij ons van alles icat bedwelmt.

Dat doet de tabal:, welks kracht in de schadelijke, vergiftige nicotine bestaat. Wij komen daarop terug.

Dat doet veel sterker nog de alkohol, het eigenlijk prikkelend en bedwelmend bestanddeel van „sterken drankquot; niet alleen, maar ook van wijn en bier. Dat deze alkohol (d. w. z. „hooze geestquot;) niet alleen in den vorm van „sterken drankquot; maar ook in dien van wijn en bier, ten allen tijde, wel opwekkend en prikkelend, maar nooit voedend werkt: en dat die opwekking en prikkeling, verre van voordeelig en ge-wenscht te zijn, integendeel altijd in de gevolgen schadelijk is, dit een en ander werd zeer dikwerf aangetoond. \')

Nu is, geheel in samenhang met den onrustigen, haasti-

1) Zie (om vele andere geschriften, vooral van den heer Adama van Scheltema, niet te noemen) daaromtrent a Gewoonte of wetenschap ? een ernstig woord vooral voor hen, die de gezondheid uit hooger beginsel op prijs stellen. Naar het Engelsch van J. Mackenzie, M. D. door Christine\'\' Amsterdam, L. J. Eckel 1871. Ik heb dit boekje aan onderscheiden ervaren geneeskundigen laten lezen, die mij verklaard hebben dat de daarin medegedeelde leiten vjaar zijn, al was het ook dat zij (wat ik dan voor hunne rekening moet laten) zich niet met de daaraan ontleende gevolgtrekking wilden vereenigen.

-ocr page 11-

11

gen aard dezer tijden en met het ongeloof en de ontkenningen die allerwege verbreid worden, de trek der menschen naar opwekking, prikkeling, buitengemeen levendig in onze dagen. Men heeft het oog van den hemel, van het hooger leven afgewend, zeggende dat men reëel wil zijn, en van deze wereld wil genieten. Dus moet men dan ten minste de wanden van den kerker in welken men zich besloten heeft, zoo schoon en onderhoudend mogelijk sieren. Daarom heeft men behoefte aan genot, aan snelwerkend, prikkelend genot, aan een schuimenden beker, in figuurlijken en in letterlijken zin. Dit genot zoekt de meer beschaafde in duizenderlei edeler vormen, de minder beschaafde zoekt hetzelfde in den vorm van sterken drank. Dit is overal, in alle landen, tegenwoordig zoo1), en het heeft, helaas! de zeer begrijpelijke reden, die wij noemden. Om ons tot ons land te bepalen, elk jaar worden in ons klein Nederland voor dertig milioen gulden (zie de brochure van Werther daarover) voor dertig milioen gulden verslonden en weggeworpen aan alkoholische dranken.

Deze geldvermorsing is echter nog het minste. Wat oneindig meer is, dat is de ellende, de onbeschrijfbare zedelijke en stoffelijke ellende in de huisgezinnen, welke vooral een leeraar alle dagen ziet. De verdierlijking van den geheelen mensch, de twist, moord, ontucht, die met den sterken drank in verband staan. En waarlijk niet slechts onder de lagere standen is die ellende. Wij beperken onzen blik niet tot de afschuwelijke dronkaards die over onze straten, in lompen gehuld, waggelen of krijschend en joelend den weg onveilig maken. O neen. Hun gelijken, hun broeders in de bedwelming, zijn de fatsoenlijke heeren die aan hunne maaltijden, zonder ooit

1

Zie de Redevoering, door mij naar aanleiding van 1 Kor. 9; 22—27 te Zwolle en te Groningen gehouden en bij L. J. Eckel nitquot; gegeven. De substantie van dit eenvoudig woord is ook in Duitsch-land en Engeland vertaald en aldaar der aandacht aanbevolen geworden.

-ocr page 12-

13

„dronkenquot; te wezen, zich tot opgeblazenheid van lichaam en geest vereenigen. De jonge heeren die, zonder ooit „dronkenquot; te wezen, in hun schitterende sooieteiten hoogst fatsoenlijk hun borreltjes, hun glas wijn drinken, en zich aan den kostelijken tijd niet alleen, maar vooral aan de energie, de frischheid hunner jeugd bezondigen. Tusschen hen en de dronkaards is, wat bedwelming betreft, slechts een verschil in graad, niet in wezen. En in verwaarloozing van hun levenstaak staan beide gelijk. Afzichtelijker doet het de dronkaard, schandelijker en schuldiger voor wie dieper ziet, cle krachtvolle fatsoenlijke man. In tijden als de onze, waarin zóó zeer heilige ernst, ingespannen toewijding van alle krachten noodig is, in zulke tijden is het borreltje en wijnglas, met de lijd ver damping en geestverzicakking die er aan vast is, eene misdaad; onbeduidendheid des levens, landverraad.

Met blijdschap las ik den derden druk van een klein, aandoenlijk boekjen. Het bevat niets nieuws, maar om zijn aanleiding is het gewichtig. Eivrognerie, par Demopldle (Lyon, bij Josserand 1871) is geschreven na de ontzettende nederlagen der Franschen. De schrijver, wiens vaderlandsch hart daarover bloedt, wijst duidelijk aan hoe, in verband met de materialistische genotzucht onzer dagen, niet de lage jenever die den gang des gemeenen soldaats doet waggelen, neen maar het „fatsoenlijkquot; glas wijn dat den burger en officier opblaast, een voornaam aandeel aan Frankrijks ellenden heeft. Van dat matig glas wijn zegt hij: „voor vele menschen is het een tyran, en wel een tyran die hem alle dagen be-heerscht, en van wien zij eiken dag meer en meer de mach-telooze slaven worden. Met recht haalt hij Plutarchus\' woord aan: „ledigheid, wanorde in levenswijs, en weelde ontzenuwen de sterkste lichamen, oefening en arbeid versterken de zwakstequot; — en de verklaring van den beroemden genees-

)pl

-ocr page 13-

13

kundige Hufeland: „wie aan zijn kind den wijn onthoudt, verzekert (in dezen) zijn geluk voor de toekomst.quot; Hun die van \'t heilzame, althans onschadelijke, van een matigen prikkel spreken, voert hij tegemoet: „de gewoonte aan prikkels neemt van dag tot dag onze veerkracht weg, en ontrooft ons welhaast de krachten die noodig zijn om niet door het kwade te worden medegesleept. Van daar, dat zoo weinig drinkers zich verbeteren, ondanks de schande hunner positie. Zij zouden het wel willen, maar zij kunnen niet meer. Zij hebben alle energie, alle zedelijk zelfbeheer verloren, het is te laat voor hen.quot; Van de vermogenden, die zich in doezeli-gen „comfortquot; wikkelen, en „er een glas wijn van nemen,quot; zegt hij het ferme woord: „zij leven van hun renten, of liever, zij sterven daarvan.quot; Ja eigenlijk nog meer, dan dit. Door bedwelmende prikkels kunnen wij, inderdaad, iets of veel doen, oogenbliklijk, boven onze natuurlijke krachten. Maar het paard dat de sporen voelt, toont wel meer veerkracht doch wordt niet sterker. Weldra volgt de uitputting. Alzoo wie alkoholische prikkels gebruikt. Men zegt wel dat indien wij in een normale maatschappij, in een onbedorven wereld leefden, er dan geen prikkels zouden noodig wezen: maar nu wel, omdat wij tot kunstige toestanden verbasterd zijn. Doch op deze wijze leeft — sterft — men van zijn kapitaal der levenskracht, niet van de rmte. Wij erkennen het kunstige van onze toestanden. Het komt dan echter op de vraag aan, om rechte hulp te bieden. Overprikkeling nu achten wij te verhelpen door aanbrengen van wezenlijke kracht, niet door bedwelming. Is er een halve gulden, hij zij dan aan vleesch en voedzaam brood, niet aan bier of jenever besteed. Zoo ook in het groot. „Door zware lasten wordt het maatschap-lijk leven gedrukt, zegt men: er is waarlijk wel eens een verzet, een uitspanning, een opwekking noodig!quot; O ja, onder zware lasten zuchten wij , bij welke de „tiende penningquot; vau

-ocr page 14-

\'fl

1 4

vóór drie eeuwen niets is. Daar ziju de drukkende belastingen die staat en stad vorderen. I\'ln dan, driemaal zwaarder dau deze, de belasting die onze traagheid heft. En dan, zesmaal zwaarder, die van onzen hoogmoed. En dan, tienmaal zwaarder, die van onze dwaasheid. Maar juist daarom, ach dat men ophield met bedriegelijke kunstmiddelen , ach dat men naar de ware IcracM wou grijpen!

Die kracht is de kracht der liefde, die den van God gelegden band der eenheid tusschen alle leden van \'t lichaam der menschheid erkent, en van de gezonde leden, in hunne mate, genezing tot de kranke doet overstroomen.

Wij willen althans op haar wijzen. Daartoe beginnen wij met zelf ons te onthouden. Geheel-onthouding eiseht de ernst dezer tijden. Hier ligt onze hoofd-beweegreden. Om den nood der tijden ried Paulus aan, niet in \'t huwelijk te treden, al is het huwelijk op zichzelf eerlijk en van God ingesteld. Om den nood dezer tijden, om de vreeselijke macht die het drankgebruik, die strik des Satans, in onze dagen heeft, onthouden wij ons van al wat bedicelmt. Niet uit bijgeloovigen schrik voor een glas wijn. Zoo gij dat denkt, of ons door een monnik-achtige gelofte gebonden acht, zullen wij u het tegendeel bewijzen door bij dampende cigaar een glas wijn voor uwe oogen te ledigen. Geen wet, geen gelofte bindt ons. Enkel de liefde tot den naaste. Buiten deze liefde zijn wij niet vrij. Alleen in de liefde toch is de mensch vrij. Zoolang, gelijk een blok aan \'t been, de beklemmende gedachte aan ons hangt, dat wij iets zouden hunnen doen om den naaste te waarschuwen of éénigzins te bevrijden, en dat wij het tot nog toe niet deden, zoo lang kunnen wij ons niet vrij bewegen. Geheel-onthouding is ons dus een eisch der christelijke vrijheid. Ziehier aanvankelijk onzen titel uitgelegd , wij hopen ook gerechtvaardigd. Om dit laatste nog vollediger te maken, gaan wij met onze verandwoording voert.

-ocr page 15-

Ons doel is, een krachtig, een voor al het volk merkbaar en duidelijk getuigenis op te heffen tegen het gif dat zijn levenskrachten sloopt. Onthouding van sterken drank alléén, met behoud van wijn en bier, is daartoe niet genoeg. Vooreerst stelt ons het gebruik van wijn en bier op de Jiclling, die naar \'t gebruik van sterken drank afglijdt. Het onderscheid tusschen beide is niet werkelijk, alleen een onderscheid in een zeker dusgenoemd fatsoen, niets meer. Maar bovendien , als de arme man tot ons, meervermogenden, zegt: „aij hebt uwe likeuren, uw wijn en fijnere dranken, waarom laat gij ons dan onzen brandewijn niet? — dan willen wij hem kunnen and woorden: Ook van deze onthouden wij ons. Zoo het zijn broeder ergert, zal Paulus in eeuwigheid geen vleesch eten, hoezeer het op zichzelf geoorloofd zij. Zoo het onzen broeder ergert, al ware wijn en bier onschadelijk en dus geoorloofd, wij zouden ze niet willen drinken.

Niet om eenige gelofte, niet uit onzinnige overdrijving, alleen om den nood dezer tijden doen wij wat wij doen. Niet uit wettische angstvalligheid, die zich bij toevallig voorgezette spijs of drank in allerlei kleingeestig onderzoek verdiept, maar om den nood dezer tijden. Niet in hartstochtelijk gelijkstellen van deze bedwelmingsmiddelen met werkelijk vergif, zoodat wij, waar wij \'t noodig achtten, ze niet elk oogenblik zouden kunnen tot ons nemen, maar om den nood dezer tijden getuigen en handelen wij. Dit beginsel is enkel een beginsel van geloof, dat is van liefde, gelijk de nood dezer tijden-ons dringt haar in toepassing te brengen. Geeft niet de liefde, dat is dus, de volle overtuiging omtrent den eisch van den nood dezer tijden, aan deze onthouding geest en leven , dan is zij een wet, een onevangelische, een voor een vrij mensch, vooral voor een christen, ondraaglijke wet. Men zal dan altijd dóór, terwijl men zich onthoudt, den prikkel der begeerte blijven voelen. Het ondoordacht genomen besluit, en het eergevoel dat er, heimelijk zuchtend, bij

-ocr page 16-

If)

volhardt, zal zich op den duur toch niet kunnen blijven handhaven, en vroeg of laat zal men dit spoor weer verlaten. Want alleen als het om den nood dezer tijden, uit het inzicht der liefde, geschiedt, heeft het kracht naar buiten om te overtuigen, naar^binnen om ons vrolijk te houden. Van beide hebben wij eenige ervaring. Want alleen dan is het ongedwongen en waar. En op niets wat onnatuurlijk, wat gedwongen en inwendig onwaar is, kan God een zegen geven. Alleen de liefde is de vervulling, en daardoor ook in hoogeren zin opheffing, der wet: slechts den blijmoedigen gever heeft God lief, zegt Zijn Woord.

Gods Woord — beveelt het de geheel-onthouding aan? Wettigt het die? Dat wordt altijd op nieuw gevraagd. Wij willen ons andwoord, dat wij gaarne geven, niet op dezen of genen text (hoewel wij u over verscheidene zouden kunnen doen nadenken) maar steeds op hetzelfde beginsel, namelijk dat der liefde, als éénigen waarborg der waarachtige vrijheid, doen rusten. Gelijk de Heiland aan den wetgeleerde die hem vroeg: wie is mijn naaste? tot andwoord de wedervraag te bedenken gaf (Luk. 10; 26 b.): wien zijt gij de naaste? om hem zoo er over te doen nadenken, hoe hij las, niet slechts rcat hij las — alzoo ook wij. Ook wij andwoorden u: \') broeder, die een Schriftgrond eischt, de

1) Met Adama van Scheltema, in een voortreffelijk opstel, getiteld: //hoe leest gij?quot; in zijn Koning-Willemshuis-bode van 1 Julij 1871. Vooral raadplege men ook voor deze vraag het kleine boek-en van denzelfden, dat mij, gelijk ik dankbaar en met vreugde mededeel, van een onverschillige voor de zaak der geheel-onthouding tot een overtuigd aanhanger gemaakt heeft: //Het christen-Nazireërsehap, of de onthouding van alles wat bedwelmt, inzonderheid aan zondagschool-onderwijzers als christcn-roeping aanbevolen naar Luk. 1 : 15.quot; De godgeleerde zie in Baumgarten\'s //Apostelgeschichtequot; hoe groote kracht ter Evangeliebediening Paulus zich te Korinthe heeft bijgezet, door aldus als Nazireër te arbeiden, naar Hand. 18: 18.

-ocr page 17-

17

groote vraag is ook bij u: hoe. gij leest, namelijk of gij als onder de wet zijnde, of in de vrijheid d. i. in de liefde staande leest. Dan zult gij zien dat het ook voor u niet de vraag is: me is mijn naaste, of m. a. w. ik heb nog voorlichting, opheldering noodig om te weten, waarheen Gods wil mij richt, maar: reien hen ik de naaste, of m. a. w. de vraag is niet, waar iemand gewond nederligt, want dat zien wij duidelijk genoeg, maar hoe ik tegenover hem gezind ben, als de priester of leviet of als de barmhartige Samaritaan: niet voorlichting van mijn denken, maar kracht ter overgave van hart en wil is mij noodig.

,,En als ik dan nu lees van den Heer: Hij heeft onze krankheden op zich genomen en onze ziekten heeft hij gedragen. En van Paulus; Wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen, en niet onszelven te behagen. Dat dan een iegelijk onzer zijn naasten behage ten goede, tot stichting. Want ook Christus heeft zichzelven niet behaagd, maar gelijk geschreven is: de smadingen dergenen die U smaden, zijn op mij gevallen.quot;

„En als dan voorts mij blijkt, dat in plaatsen als deze b. v. een Howard en von Seld gelezen hebben,. dat zij de gevangenis der gevangenen moesten deelen om dezen van hun oprechtheid te overtuigen; — dat een reeks van Hernhutters daarin gelezen hebben, dat zij tot de verblijven der melaatschen moesten ingaan om, dóór eigen melaatschheid heen, dezen de liefde van Christus aan het hart te brengen : — dat Amerika\'s slaven vrienden daarin lezen hoe hun die ernst betaamde in \'t winnen van Liberia voor den Heer en voor een vrij Christen-negervolk, dat, hoewel geen blank leeraar, geneesheer, onderwijzer enz., daar langer dan drie jaar kon leven, toch in jaren nooit één vrijwilliger voor dien post des doods ontbrak: dan meen ik den Heiligen Geest niet te wederstaan of te bedroeven door een

-ocr page 18-

18

wederoprichten der wet ot\' insmokkelen van eenigon fari-zeeuwschen zuurdeesera, maar veeleer dien Christus\' plaats bekleedenden Leidsman te gekoorzamen, als ik vrijmoedig uitspreek: Christen, de liefde van Christus behoort u te dringen om de heerscliende drinkgewoonten mede te bestrijden, dronkaarts te helpen verlossen, en zwakken, vooral kinderen ten schild te zijn door uwe eigen en vrijwillige geheelonthouding.quot;

Als gij zóó leest, zult gij van laffe letterknechterij bevrijd blijven. Dan zult gij, om slechts één voorbeeld nog te noemen, niet het heilig wonder van Kana tegen ons aanvoeren. Want, daargelaten de vraag, welke soort van wijn daar gebruikt zij, \') zult gij dan niet tegen uw geweten liegen door te beweeren dat heden ten dage, in dezen be-siaanden nood der tijden (bij dezen alleen toch bepalen wij ons gestadig) de Heiland een zoo groote hoeveelheid bedwelmend vocht aan eenig bruiloftsfeest ten gebruike zou schenken ! Dan ook zult gij , zoo God u van de rechtmatigheid der geheel-onthouding overtuigt, wederom de zoo noodige nuchterheid en kalmte in dezen bewaren. Gij zult er aan gedachtig blijven dat, gelijk wij reeds opmerkten en met allen nadruk steeds wenschen op den voorgrond te houden, niei in onthouding op zichzelve, niet in iets negatiefs, maar in positieve heiliging de eigenlijke taak onzes levens bestaat; en znlt daardoor voor overdrijving, voor zekere dronkenschap

1) Men weet dat (zio het bovengenoemde werkje van Mackenzie) uit de druif, (die lieflijke scliepping en gave Gods, evenzeer van den wijn te onderscheiden als dat veel lager menschenmaaksel, de sterke drank, van het koren waaruit hij gestookt wordt te onderscheiden is) — dat uit de druif tweeërlei wijn vervaardigd worden kan. De eene ongegist, en daardoor onschadelijk, goed, de voedende hestanddeelen dei-druiven in zich bewarende: de andere gegist, en waarvan juist door de gisting de voedende suikcrdeelen alkoholisch, dat is, giftig, worden. Onze gewone wijn nu is gegist.

-ocr page 19-

19

van onthoudings-ijver, bewaard blijven. Want voor/,oker, al was liet allereerste gebod in \'t Paradijs een onthoudiugs-gebod, zoo is toch onthouding, vasten, niets anders dan oen middel; het doe.l is, zich ontvankelijk te maken voor de inwoning Gods. Gehoorzaamheid is de weg tot alle goed: namelijk om zich ontvanklijk te stellen voor God, die alleen yoed is. Eu de zamenvatting van alle geboden der wet Gods „gij zult niet begeerenook deze is in haar eigenlijke strekking niet slechts negatief. Zij bedoelt: gij zult de hemelsche goederen begeeren. Gij zult de liefde, ja den hartstocht uwer ziel, op de eeuwige dingen vestigen. Onthouding nu is niets meer dan een terugtrekken van de begeerte uit de aardsche dingen, opdat deze liefdekrachten zich dan gemak-lijker op het ware, éénig-waardige voorwerp kunnen richten. Want uit het Paradijs zijn wij voortgekomen. Van dien heerlijk verheven toestand der schnldelooze reinheid houden wij steeds een donkere herinnering over. Aan verheffing, opwekking, verhooging van zijn levenstoon heeft daarom de arme gevallen mensch behoefte. De bedwelming door wijn en sterken drank is slechts een der vormen onder welke de dwalende zondaar een schijnbevrediging van die behoefte zoekt \'). Alleen de Heilige Geest, niet de wijngeest, kan vervulling aan die waarachtige, diepe behoefte des menschen, aan dat omhoogstveven naar een idealen toestand schenken. Om dus Adams paradijsvergrijp te boeten heeft wel de Heiland in de woestijn gevast; maar dat was slechts middel. Het eigenlijk doel is de „nieuwe wijnquot; in het Koningrijk des Vaders, en de heilige blijdschap die er reeds hier beneden ook bij ons een voorsmaak van wezen kan!

Het lust ons weinig, van de hoogte dezer gewijde ge-

1) Zie liet uitmuntend opstel van «Christinequot; over «het beeld Gods in den menseli, bepaling der hem voegende levensopwekkingquot; in de Vereeniging, Christ, Stemmen,quot; 187/173.

-ocr page 20-

30

dachten af te dalen tot het beandwoorden van allerlei bijzonderheden op lager gebied. Zoo vraagt gij ons, waarom wij ook het rooken bestrijden, en dwingt ons daardoor tot een korte aanwijzing onzer gronden. Eigenlijk hebben wij hiertegen vooral een instinktmatig besef, waaraan wij echter ivaarde hechten. Er zijn voorzeker, even als tegen den al-kohol zoo ook tegen de nicotine, die het voorname bestanddeel van den tabak is, zeer gewichtige wetenschaplij ke bezwaren in te brengen. \'). Maar wij beroepen ons niet bovenal op deze, slechts — gelijk wij zeiden — op ons geestelijk instinkt. Een Christen is een Koning; en een Vorst rookt niet als hij in zijn waardigheid moet handelen — of het moet Napoleon III te Sedan zijn! Of Jolly eenige jaren geleden zijn voordracht over het rooken in de Aka-demie der wetenschappen te Parijs gebonden, na statistische aanwijzing dat het cijfer der krankzinnigen in Frankrijk jaren lang in gelijke verhouding tot de opbrengst der tabak-belasting gestegen was, terecht besloten heeft met deze woorden; „het onmatig gebruik van tabak veroorzaakt een zwakheid van hersenen en ruggemerg welke tot waanzin leidtquot; — daarover te lieslissen laten wij den geneeskundigen over. Maar zeker is het dat deze, aan de oude Scythen en de Noord-Amerikaansche wilden ontleende, gewoonte met de reinste, geëleveerdste werkzaamheid des geestes toch moeielijk te vereenigen is. Intussehen, ook hier zij alle wettelijk rechten over den broeder verre van ons. Ieder zij in zijn gemoed ten volle verzekerd. Wij onthouden ons ook van den

1) B. v. bij liet proces Bocarmé, voor 20 jaren, zijn o. a. door Orfila, gewichtige proeven genomen die het doodelijke van de nicotine hebben gestaafd. Elk jongen weet bovendien, welk offer hij brengen moet eer zijn lichaam zich in deze tegennat.nnrlijke mishandeling voegt.

quot;Men zie over het rooken ndie Kauchhexe----von J. v. Strehel,quot;

2e Aufl, 1869, een boekje van vermakelijken vorm, maar van diep ernstigen, hoogst lezenswaardigen inhoud.

jgt;S

-ocr page 21-

21

tabak, en wel bepaaldelijk wederom uit behoefte aan vrijheid, daar alle nevel der atmosfeer, in stoflijken en geestelijken zin, voor ons gevoel tegen die vrijheid, klaarheid, zonnig-lichte verheffing boven de daarin dreigende machten (Ef. 6 : 12) een belemmering opwerpt, en wij het merkwaardig woord van een wijsgeer, in 1623 geschreven, ook nu nog van waarschuwende kracht rekenen: „in onze eeuw is het gebruik van den tabak in ongehoorde mate begonnen overal in te sluipen, en weet de menschen op zoo geheimzinnige wijze \') te boeien dat, wie er eenmaal aan gewoon zijn, moeielijk daarna zich er van onthouden kunnen.quot;

Genoeg hierover. Alles hangt daarvan af, dat hetgeen wij doen, eene zaak van liefde, d. i. van vrijheid zij. I)e liefde tot den naaste is in de liefde tot God geworteld. Deze heldere vlam is het die den onzuiveren rook der vleeschelijke begeerten verzwelgt en opgelost houdt. ^ Ziellier het eéuig proefhoudend beginsel. Alle dwang zij verre, voor onszelf en voor anderen. Alleen de mijheid heersche, en haar eisch worde in ons beginsel der geheel-onthouding erkend. De vrijheid om, te midden van de ontzettende ellende, door bedwelming allerwege in de maatschappij verwekt, als leden

1) Occulta quadam dilectatione. N.B. (Baco van Verulam.)

2) De schoone tegenstelling van dc vlam en den nook is niet van ons; maar van Dante, die in zijn Divina Commedia (Purg. 24) de loutering der vleeschelijke begeerlijkheden aanschouwende, een koor van hemelsche geesten hoort zingen;

.....beati cui alluma

Tanto di grazia, che l\'amor del gusto Nel petto lor troppo disir non fuma,

Esuriendo sempre quanto è giusto.

d. i. Zalig wien de goddelijke genade zóó verlicht, dat de begeerte tot hetgeen men e^; of drinkt in zijne ziel baar rook niet walmen doet, daar hij hongert en dorst naar de gerechtigheid.

-ocr page 22-

22

met dat lijdende eu strijdende geheel samengesloten, innig daarmede verbonden in levens- en smart- en krankheidsgevoel, door onthouding de kracht te hebben, onze broeders in onze kleine mate tot ontwaken, tot nuchterheid, tot tegemoet gaan van \'s Heeren toekomst op te roepen. Onthouding, niet als doel — dat ware een wettisch ascetisme waar wij warsch van zijn — maar als middel, gelijk men de speer achteruittrekt om haar met kracht vooruit te werpen. Onthouding, niet alsof wij dwaselijk meenden, hiermede des Satans wijduitge-breide macht in dezen te kunnen overwinnen. Niet wij, niet ons pogen, zelfs niet onze kracht of ons geweld (als wij het hadden) maar alleen des Heeren Geest kan den vijand overmeesteren. Maar in \'t besef onzer groote zwakheid gevoelen wij deze onthouding noodig te hebben, opdat wij niet gansch en al onmachtig mogen zijn, anderen de hand der hulpe te reiken.

De prijs des christens is niet zijn eigen behoudenis alleen, maar de behoudenis des geheels, want het enkele lid laat zich van het groote geheel niet scheiden; in dien innigen samenhang bestaat juist zijn leven. Een iegelijk nu, die om \'prijs strijdt, zegt Paulus, onthoudt zich in alles: anders wordt hij zelf, al ware hij ook een apostel, (dit is de wondere samenhang van den enkele met het geheel door de liefde), anders wordt hij zelf des Evangelies ten slotte niet mede deelachtig. (1 Kor. 9 : 23—37). Nu zijn er ongetwijfeld zware worstelingen aanstaande. Tegen forsehe machten des kwaads, tegen hoogstgevaarlijke omleidingen des Satans zullen wij in de laatste tijden hebben pal te staan. In de banden der duisternis zijn wij, als gemeente, voor een groot deel vastgestrikt. Ernstige strijd en waakzaamheid zal noodig wezen. Dit geslacht vaart niet uit, dan door vasten en bidden. Niet door bidden alleen, maar door vasten ook, opdat het gebed de vleugelen beter uit kunne slaan. Daarbij komt, dat een groot deel van de macht der verzoeking onze

-ocr page 23-

33

eigen sclmld is. Bij voorbeeld, menig wellustige is thans een hulplooze slaaf zijner hartstooliten omdat hij vroeger den prikkel niet wederstaan, de fantasie niet getemd, het opstandingslichaam niet door het eten van \'s Heeren vleesch en het drinken van zijn bloed in zich ontwikkeld heeft. Of wel, de eene of andere op zichzelf onschuldige gewoonte heeft eene belemmerende macht over ons verworven, omdat wij ons li-chaamlijk leven zorgeloos in deze plooi zich hebben laten vouwen die nu, uit langdurige gewoonte, telkens in dezelfde richting dicht valt. Indien wij deze zwakheden als schuld erkennen, en tot het kruis ernstiglijk vluchten, dan, maar ook dan alléén, hebben wij waarborg van overwinning. Maar, al zijn wij aldus in Christus rein, herboren en opgestaan , toch blijven wij in onszelve zwak. Deze verstriktheid in de banden van het vleesch belemmert de gemeente zeer in het verwachten van de toekomst haars Heeren, en in haar eigen toebereiding opdat Hij kunne komen en ons tot zich nemen. Door wereldsgezindheid maken wij de toekomst des Heeren, in plaats van de laatste heerlijke voltooiing van ons opstijgend leven, tot een min of meer plotselings afdalend wonder: tot verbreking van deze wereldgeschiedenis in plaats van tot hare kroon. Van daar een onevangelische scheiding tusschen het geestelijk leven, het leven met den Heer, en tusschen het gewone, dagelijksche, wereldsche leven. Zoo komt het dan ook dat dit geestelijk leven een zekere gespannen toestand wordt, van waar uit men zich, na er in verkeerd te hebben , weer tot het ongespannen, „natuurlijkquot; leven terug moet begeven en verstrooiing, aangename prikkeling, zinlijk opwekkende dingen meent te behoeven om zijn noodzakelijk evenwicht, zijn harmonie terug te bekomen. Dit is verkeerd en jammerlijk. De ware harmonie toch van ons geheele wezen is juist dan bereikt, wanneer wij in de heilige atmosfeer van onzes Konings gemeenschap leven. Dit

-ocr page 24-

34

is een sterking voor lichaam en ziel, en ook het verstand wordt dus georiënteerd, in het juiste licht gesteld, ter beschouwing van deze wereld en de dingen des dagelijkschen bestaans.

Zoo wij dus ernstig met het geheel der maatschappij mede leven, den band der eenheid met haar gevoelen, zullen wij ook pijn hebben aan haar lijdend lichaam.

De onthouding zal ons, niet als wettische regel, niet als een dwingend verband, maar uit de gemeenschap des schuld-gevoels en der liefde, een van zelf opkomende leefregel worden. Zoo is zij het ons, geheel-onthouders. Wij hebben niets te maken met die tot vermoeiens toe steeds herhaalde redeneeringen over afschaffing of matigheid, met die casnis-tische bespreking van allerlei gevallen die voor kunneu komen, kortom met die geheele strijdlitteratuur over den sterken drank, welke maar al te dikwerf den indruk maakt van een philanthropische drukte of liefhebberij gelijk er zoo vele zijn. Wij maken van de geheel-onthouding volstrekt ook niet eene met luid rumoer vooropgezette hoofdzaak onzes levens. Wij willen eenvoudig christenen zijn, en als zoodanig nnch-teren blijven en waken om de toekomst onzes Heeren te verwachten. Wij , dat wil zeggen, de geheele gemeente welke een lichaam is, want wij kunnen ons van dat groot geheel niet afzonderen, en gevoelen zijn zwakheden en zonden mede als de ouze. Nu ontmoeten wij op onzen weg, in onze levensbewegingen, een zeer ver uitgestrekte heerschappij der bedwelming, die lijnrecht tegen de door den Heer geëischte nuchterheid dergenen die Zijn toekomst verwachten (1 Thess. 5 : 6) overstaat. Deze bedwelming heeft vele vormen. Die der dronkenschap, der fatsoenlijke en der gemeenc, is voorwaar de eenige vorm niet. Zelfs niet de meest gevaarlijke. Des Satans werkingen bestaan bij sommige menschen in hui-veringwekkenden strijd dien zij te voeren hebben: in hevige

■.;y

-ocr page 25-

25

worstelingen, om bepaalde doeleinden te bereiken of bepaalde gevaren te boven te komen. Maar bij de meesten is des Vijands werking een zeker slaapwekkend wuiven met vampyrvleugelen om, als ze sluimeren, hun levensbloed af te zuigen. Een algemeene, het gansche leven verlammende toonloosheid van bestaan, omneveling des ge-voels van don oneindigen ernst des hemels en der helle gelijk des aardschen levens dat, van deze beide terreinen, boven en beneden, aangezocht, daar tusschen in ligt. Terwijl alzoo de wereld en de gemeente droomt, geschieden groote dingen. Jezus is in de stervensbenauwdheid, agonie, zegt Pascal, tot aan het einde der wereld, en \'t is geen gelegenheid om te slapen gedurende dien tijd. Intusschen slapen de discipelen in Gethsemane juist daarin, en het is „de ure en de macht der duisternis.quot; Deze bedwelming gevoelen wij zeer, en hebben onophoudelijk waken en bidden noodig om niet in haar te bezwijken. Nu is éene van haar vele vormen de dronkenschap , de fatsoenlijke en de gemeene. Tegen haar en \'t geen aan haar verwant is, stellen wij ons op de boven uiteengezette wijze. Wij doen het niet omdat wij meenen dat daarmede nu alles gedaan is. Niet omdat wij tegen een bepaalde zonde een genootschap willen oprichten, gelijk men ons soms vraagt; waarom richt gij dan ook niet tegen de wellust, tegen de gierigheid , enz. een genootschap op ? Wij hehben geen genootschap, geen regiementen, geen gelofte. Slechts verklaren wij elkander, tot teeken van onderling verstand en tot samenwerking, waar \'t mogelijk is, dat wij ons onthouden van alles wat bedwelmt. Wij verklaren dit ook aan de ge-hecle maatschappij, opdat velen, zoo mogelijk, daarover mogen nadenken en zich met ons wapenen tegen \'t gemeen-schaplijk gevaar. Wij doen dit met eenige warmte, want wij zijn dezer zaak hartelijk genegen. Maar toch in stilheid en eenvoud, zoo wij hopen. Wij doen het omdat de christelijke

-ocr page 26-

vrijheid ons boven alles gaat. De vrijheid die, naar Paulns\' uiteenzetting, zich openbaart door elkander in de liefde te dienen. De bedwelmingsellende der maatschappij en der gemeente benauwt, beklemt ons tot stikkens toe. Zoo lang zij bestaat, kunnen wij niet vrij zijn, want het hangt over ons als een verdonkerende nevel. Dit hebben wij met alle christenen gemeen. Maar wij achten dat, in de toestanden waarin wij verkeeren, die bepaalde bedwelmingsvorm welke zich in de vele gedaanten der dronkenschap openbaart, bestreden moet worden langs een weg waarvan het begin is, zich volstrektelijk, zooveel in ons is, te onthouden. Het is slechts een begin, een zwak begin, niets meer. Maar volgens ons oordeel, een noodzakelijk begin. Dit inzicht is, tot ons leedwezen, niet * algemeen. Alle geloovige christenen zijn het eens omtrent het doel, slechts het inzicht aangaande de middelen verschilt. Laat ons dan althans dat doel met ernst willen. De nood is vreeselijk, de ellende is groot. De dronkenschap neemt hand over band toe, sleept huisgezin aan huisgezin voor onze oogen in den afgrond. En wij zeggen dat wij in een verrezen, d. i. over den dood in al zijn vormen machtigen, Heiland gelooven! O dat dit geloof ons niet tot een vernietigend gericht zij. Hoe vank voert men ons tegemoet: gij die den drank wilt afschaffen, goed, maar geeft iets beters in de plaats! Staan wij, gelijk men zegt, met die vraag verlegen? kennen wij dan, wij die den Naam des Heeren Jezus belijden, kennen wij dan de waarachtige opheffing, verkwikking, levensverhooging, geestdrift niet welke, naar dezen recMmatigen eisch, voor de valsche, bedwelmende in de plaats moet treden?

Ja, rechtmatig noemen wij den eisch, aan de belijders van Jezus Christus gedaan, dat zij sterk, dat zij vol levens-frischheid, dat zij in niets verlegen mogen zijn: dat zij, waar zij iets afkeuren dat gewoonlijk in de wereld voor goed

-ocr page 27-

27

gehouden wordt, dau ook op overtuigende wijze mogen aan-toonen dat zij iets beters daarvoor in de plaats hebben. Wat is het dan, dat der matte, vreugdelooze, van allerlei bang voorgevoel somber gestemde maatschappij een. nieuw leven in plaats van het schijnleven hetwelk wij afkeuren, geven kan ? Alleen de liefde, de waarachtige liefde van Jezus Christus, die zijn leven in ons is. O laat ons bidden en strijden om kracht om haar te toonen, te toonen in duizend vormen en ook in ernstig bestrijden van de bedwelming die lichaam en ziel sloopt. Laat ons niet verflauwen in toorn tegen den vijand die zoo schrikkelijke verwoestingen aanricht, gesteund, helaas! door de onverschilligheid van duizenden die anders moesten doen en gevoelen.

In eene zijner wegslepende predikingen deelt Thomas Guthrie mede hoe hij, met velen, een ijsselijk tooneel aanschouwd had. Een ellendig vader, door gedurig drinken tot waanzin gebracht, stiet, eer men het verhinderen kon, zijn twee kinderen in een bruisenden stroom en sprong hen na om mede te verdrinken. Het jongske hield zich gelukkig aan een rotskloof aan den oever vast, en werd gered. Maar het zevenjarig meisje, nog gillende dat haar vader haar toch los mocht laten, werd door den verbijsterde bij de hairen naar beneden getrokken onder den stroom die beiden bedolf. Ontzettende aanblik! Eu toch, wij moeten, helaas! zeggen dat wij dikwerf, ja dagelijks bijna hetzelfde, onder andere vormen, zien. Niet zulk een plotselings vermoorden, maar wel, wat in den grond nog vreeselijker is, een onophoudelijk , jaren lang voortgezet sloopen van lichaam en ziel, verdierlijken van \'t geheele wezen, verwoesten van \'t gansche huisgezin, vermeerderen van de ellende die, als een dreigend spook dat van toekomstige vernieling der maatschappij profeteert , door onze steden en landen waart. Welnu nog eens, gij nijvere burgers, met een matig en schijnbaar onbeduidend.

-ocr page 28-

28

maar toch in den grond uwe zedelijke kracht ondermijnend drankgebruik; gij fatsoenlijke heeren en vrouwen met uwe hoogbeschaafde, weelderige levenswijze, — ziet toe, ziet toe dat gij aan die walgelijke buitensporigheden van welke gij u met weerzin afwendt, niettemin in den grooten Dag niet medeplichtig bevonden wordt, als gij niet hebt gedaan wat in uwe macht was om daar tegen te werken en te getuigen.. Gij noemt onze beschouwing, onze handelwijze overdreven? Gij zijt door onze redenen niet overtuigd? Welnu, telkens als gij u dan in uw matig drank- of wijngebruik verheugt, zend tegelijk daarbij, zoo gij kunt, een stil gebed op tot God, dat het Hem behage, de vreeselijke macht der bedwelming in onze maatschappij en in de gemeente te keeren, te overwinnen gelijk Hij die alleen overwinnen kan, namelijk door de toewijding des harten en des levens van hen die in Jezus Christus belijden te gelooven — ook mede door uzelven!

Dit staat vast, tegen den Alkohol, d. i. den boozen geest, helpt ons niemand anders dan de Heilige Geest. Gij die in deze grondovertuiging met ons samenstemt, maar tegen ons middel, de geheel-onthouding, bezwaar hebt, geeft een beter middel, zoo gij het weet, betreedt een doeltreffender weg, zoo gij hem kent. Wat mij aangaat, ik heb in deze bladzijden een poging gedaan om mijnen broederen aan te bevelen den weg, mij gewezen door voorgangers die ik dankbaar en met vaste overtuiging volg. Mogen ze de hoofdstrekking van dien weg met toegenegenheid, overwegen gelijk ik haar in titel en slotwoord opgeef als;

Geheel-onthouding, een eisch der christelijke vrijheid.