DE VRIJE UNIVERSITEIT OF GEREFORMEERDEN GRONDSLAG EN „DE HERAUTquot; N0. 139.
In »r]e Herautquot; vau 8 Aug. 1880, N0. 139, lees ik in een ongeteekend opstel (welks schrijver ik, omdat hij in de Reraut schrijft, H. zal noemen) o. a. deze woorden:
«Wij noemden ook Dr. J. H. Gunning en Dr. Hoedomaker »onder hen, die reeds jaren geleden de zaak der Vrije «Universiteit hebben bepleit. Daar de Standaard, waarin «eerstgenoemde zijn gevoelen heeft uiteengezet, niet binnen »ons bereik is, memoreeren wij ditmaal een en ander wat laatstgenoemde dienaangaande in het midden heeft ge-» bracht.quot;
De Standaard heeft thans zijn bureel Warraoesstraal Nquot;. 106. De »Herautquot; eveneens. H. heeft dus verzuimd zich uit hetzelfde bureel een exemplaar van het Standaardnummer, dat mijn brief (13 Dec. 1875) bevatte, te ontbieden.
Die brief is niet belangrijk genoeg om — nu men des-belust weet waar hij te vinden is — hem hier te herdrukken. Slechts vermeld ik, dat uit hem blijkt dat ik destijds, evenals nu, nog voorstander was van het behoud der theologische faculteit aan onze academiën, en om welke reden ik dit was en ben. Dat de toenmalige omstandig-
DK VRIJE UNIVERSITEIT ENZ.
hedeu, zonder daf ze mij deden ophouden mijn hoofdgedachte tegenover die van Dr. K. te stellen, echter de zijne met meer sympathie deden beschouwen.
Dat ik de Broeders, die met ons in den Christus der Heilige Schriften gelooven »hetzij ze met Dr. K. instemden, hetzij ze stonden waar ik staquot; wilde »oproepeu tot een samenkomst om dit allergewichtigst belang te bespreken.quot;
Dus: dat H. niet juist zegt, dat ik destijds de zaak der Vrije Universiteit heb bepleit.
Mijne meening omtrent dat punt is dezelfde als toenmaals.
Van hetgeen ik destijds trachtte ter sprake te brengen, is thans geen sprake meer. Dr. Kuyper en zijne geestverwanten hebben niet gesticht eene vrije universiteit gelijk aan die wier mogelijkheid ik wilde besproken hebben, maar eene /, Vrije Universiteit op gereformeerden grondslag,quot; welke van hetgeen ik (zie de noot onder dien brief) bedoelde, verre verwijderd ligt.
Want noch Dr. Kuyper, noch iemand der gereformeerden hier te lande was toen »gereformeerdquot; naar den zin van dit woord in de allerlaatste jaren. En wel was Dr. Kuyper reeds lang begonnen »de ethischen en de irenischenquot; als ho-mogeene partij te^gipepeeren; maar hij had destijds zijn geestverwanten nóg, .gèlijk later b.v. door de «Revisie der revisie-legende,quot; aan het bestaan van eene evenzeer theologisch-ver war de als onchristelijke leer dezer »ethischenquot; doen gelooven.
Immers, ware dit toen reeds zoo het geval geweest, dau had ik, die wel den naam »ethischquot; als aanduiding van personen taal verwan-end noem, en het bestaan hunner homogeene partij loochen, maar evenwel onder de aldus-genoemden mijne warmste geestverwanten heb, met welke ik zeer gaarne in het smaadjen deel, aan dien naam in
309
310 DE VRIJE UNIVERSITEIT OP GEREFORMEERDEN
onze kerkelijke wereld verbondeu — dan had ik mij onmogelijk op eene wijze, gelyk iu den besproken brief met Dr. K. in betrekking kunnen stellen.
Want ik zelf ben geheel en al dezelfde gebleven als die ik toen was wat aangaat de kwestie omtrent de academie van welke hier sprake is. Maar houding en toon van Dr. Kuyper en zijn partij zijn sedert dien tijd wel veranderd. Hoe geheel anders de stand der geesten toen was dan nu, kan b.v. blijken uit deze zinsneê uit het antwoord, mij door Dr. Kuyper in dé Standaard van 24 Dec. van dat jaar 1875 gegeven;
!gt;(jlaat van u een poging tot samenroeping uit en weet »ge mannen als Hoederaaker en Bronsveld, met Hogerzeil »als geestelijk verbindingslid, voor een zoo ernstig plan te »winnen, clan vindt ge ongetwijfeld onverdeelde belang-»stelling en behoeft niets de vrije discussie te belemmeren.\'\' Dat ik b.v. op Dr. Hoedemaker invloed zou kunnen hebben, zal thans zeker niemand gelooven die weet, dat deze hoogleeraar sedert «gereformeerd1\' geworden is.
Ik zou nog andere dergelijke voorbeelden kunnen noemen, die bewijzen dat niet ik, maar de geestverwanten van »de Standaardquot; sedert van houding veranderd zijn. Ik ben bereid dit privaat te doen, daar ik liever niet verder beschuldig dan tot mijn doel hiér noodig is.
Mijn doel met het samenroepen van de bedoelde broeders (wat mij, ondanks vele pogingen, niet gelukt is) was tweeledig.
Allereerst had ik de zaak zelve op het oog. De zaak eener vrije, waarlijk vrije. Universiteit kwam en komt mij om de volgende reden hoogstbelangrijk voor. Onze kerkorganisatie van 1816 wankelt. Wordt die toestand niet gereorganiseerd naar het beginsel, door anderen en ook door mij onlangs iu mijn »Woord over onzen kerkelijken
GRONDSLAG, RN DE HERAUT No. 139. 311
toestaudquot; aanbevolen, zoo zal, naar mijne overtuiging^ de ontbinding van ons kerkgemeenschap niet te weerhouden zijn. Nu bestaan bij ons, ondanks of door al deze ellenden, de voorwaarden om te komen tot een toestand, die de voordeelen eener nationale kerk met die eener vrije kerk vereenigt. De inrichting van het kerkelyk hoogleeraar-schap \'), tijdens het schrijven van mijn brief aan Dr. Kuyper nog slechts aanhangig, keur ik in hoofdzaak goed onder deze ééne, hoognoodzakelijke voorwaarde, dat zij die dit ampt bekleeden, door geheel met hart en verstand te staan op den bodem van het geloof der Gemeente, dus door hare belijdenis ten volle aan te hangen, het vertrouwen der gemeente bezitten en verdienen. Zulke mannen, naar dat beginsel arbeidende, zullen het zwaartepunt van de akademische opleiding der aanstaande leeraren van lieverlede naar zich toe en van de Staats-professoren af verplaatsen. Geschiedt dit, dan wordt opleiding dezer jongelieden meer en meer waarlijk »vrij.quot; Maatschaplijke gebeurtenissen, nu nog onvoorzien, doch die met groote omkeeringen op Staatsgebied moeten gepaard gaan, zullen dan het overige kunnen doen.
En zoo zou dan het universitair onderwijs, meer en meer uitsluitend kerkelijk geworden, bij de groote schokken die onze kerk ongetwijfeld tegemoet gaat, allergewichtigste diensten kunnen bewijzen en een middelpunt van geestelijke kracht worden, waar zich later wellicht een geheel vrije, d. i. christelijke, universiteit om heen kon vormen.
Dit te bespreken, daartoe de noodige maatregelen te beramen, of liever voor te bereiden, was de eerste en
\') Dien naam daargelaten, tegen welken ik bezwaren heb welke ik zeer gewichtig acht, doch waarmêe ik hier den lezer niet moeien wil, om bij het hoofdpunt te blijven.
I
(f
312 de a rue universiteit op gereformeerden
voornaamste\' bedoeling met welke ik deze broeders wenschte samen te roepen. Mijn tweede doel was van meer privaten aard. Ik had de heimeljike begeerte om Dr. Knyper in de gelegenheid te stellen tot samenspreking met eenige uitnemende mannen, wier wegen, gelijk de mijne, hoe langer hoe minder met de zijne samengingen. Toenadering te bewerken, misverstanden te doen ophouden, broeders die samen één God en Heiland belijden, in liefde zich te doen vereenigen, acht ik de heerlijkste taak die op onzen weg kan liggen. Het is moeielijk hierover uit te weiden. De particuliere korrespondentie uit die dagen zou meer licht kannen geven aan wie het verlangde, maar het gaat niet aan, hier openlijk verder daarover te spreken. Mijn doel met deze regelen is alleen, de vergissing van H. omtrent mij te rectificeeren. Immers uit zijn mededeeling dat ik »reeds jaren geleden de zaak der vrije Universiteit heb bepleitquot;, zou men licht kunnen opmaken dat ik in vroeger jaren ivd, maar thands niet meer, symphathetisch gezind was jegens de inrichting welke dezer dagen te Amsterdam in \'t leven is getreden, en welke zeer ten onrechte »de vrije Universiteitquot; genoemd wordt, daar zij niet dit is, maar een vrije Universiteit op gereformeerden srondslag. — het woord «gereformeerdquot; bedoeld in den zin, in welken Dr. Kuyper en zijne geestverwanten zich-zelve in onderscheiding van alle anderen »de gereformeerdenquot; noemen. Wat ik, blijkens mijn brief aan Dr. Kuyper, in 1875 voorstond, datzelfde sta ik ook nu nog voor. Het is iets geheel anders dan de thans te Amsterdam opgerichte »vrije Universiteit op gereformeerden grondslag.quot; Namelijk het is ernstige, grondige discussie over den weg tot eene toekomst in welke de kerk, ook bij de opleiding harer toekomstige dienaren, niet het verband met den Staat, maar wel de afhankelijkheid van den Staat, zou
GRONDSLAG, EN DE HERAUT No. 130. 313
kunneu ontberen. En voorts liefdevolle aanraking, gemeenschap tusschen hen die één Heiland belijden, en wier onderlinge verdeeldheid niet anders kan dan den Heiligen Geest bedroeven, het ongeloof der maatschappij voeden, en de zielen verwarren en verwoesten.
J. H. Gunning Jr.
\'s Hage, Aug. 1880.