-ocr page 1-

ü

De colorimetrisclie bepaling der Waterstof-
ionen-concentratie In vleescliextracten en
de waarde hiervan voor de beoordee
van vleesch van zieke dieren

r

-ocr page 2-

• ^ :nbsp;\' \' ■«vi\'\';\':;--\' ■■

5

... »

:

■ -nbsp;\' . -tV.i.

-ocr page 3-

■i

\'r\'

-

fi^

-ocr page 4-

Pt \' •nbsp;\' • 1 \' • * » ^ , •nbsp;•

s \'ry

■v.v\'

-ocr page 5-

DE COLORIMETRISCHE BEPALING DER WATERSTOF-IONEN-CONCEN-
TRATIE IN VLEESCHEXTRACTEN EN DE WAARDE HIERVAN
VOOR DE BEOORDEELING VAN VLEESCH VAN ZIEKE DIEREN

-ocr page 6-

-jC »•läiH\'f

• \' 1 ^ r - ,

-ocr page 7-

DE COLORIMETRISCHE BEPALING DER WATERSTOF-IONEN-CONCENTRATIE
IN VLEESCHEXTRACTEN EN DE WAARDE HIERVAN VOOR
DE BEOORDEELING VAN VLEESCH VAN ZIEKE DIEREN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
JHR. DR. B. C. DE SAVORNIN LOHMAN
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGE-
LEERDHEID VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE
VERDEDIGEN OP
DONDERDAG 18 JUNI 1931 DES
NAMIDDAGS TE
3 UUR DOOR

JOHANNES GEERTRUDIS SCHOON

ADJUNCT-DIRECTEUR VAN HET OPENBAAR SLACHTHUIS TE
NIJMEGEN.
GEBOREN TE SCHIEDAM

1931

DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 6 JENS, UTRECHT

quot;MEILIOTHEEK DER
Pl.KSUNIVEJ^SlTEh
liTF F\'.HT.

-ocr page 8-

nrnm^^m^mm^ no mm mm\'^^M m B

■nbsp;JKaB\'rï\'^jaV ; T^ siOquot;:.:km

m-

,r tv S . •

■■\'\'.ft\'*/: o-quot; ./1.Î/:• Ü V.anbsp;iff!

Éëir- - • :

-ocr page 9-

Aan mijn Ouders.

Aan mijn Vrouw en Kinderen.

-ocr page 10-

.■iL*quot;.!?.

Ui.,, -.w; • -«.y-,« .•rquot;!

Fv

. \' . ■ ■.»■ ■\'à -- . ■■.-.j«\'quot;. , ■ , \'

.m:

-ocr page 11-

Bij de beëindiging van dit proefschrift gaan mijn gedachten onwillekeurig
in dankbare herinnering terug naar de jaren welke ik aan onze ALMA
MATER mocht doorbrengen. Dat ik na jarenlange praktische werkzaamheid
zonder bijzondere moeilijkheden een dergelijk wetenschappelijk onderzoek
kon ter hand nemen dank ik allereerst aan U mijne oud-leeraren, die reeds
voor jaren het onderwijs op zulk een hoog wetenschappelijk peil wisten te
brengen. Ik breng II hiervoor op deze plaats mijn oprechten dank.

Aan U, Hooggeleerde VAN OYEN, hooggeachte promotor, ben ik wel
een bijzonder woord van dank verschuldigd voor Uwe leiding en groote
belangstelling voor mijn werk betoond. De welwillende wijze waarop Gij
ondanks Uwe drukke bezigheden nog steeds tijd wist te vinden om mij
met Uwe ervaring en raad voor te lichten, was mij een krachtige steun.

Ook U, hooggeleerde SJOLLEMA ben ik veel verplicht voor de voor-
lichting en daadwerkelijke hulp welke ik van U en Dr. SEEKLES mocht
ontvangen, speciaal bij de bewerking van het chemisch gedeelte van dit
proefschrift.

Mijn oprechten dank ook aan U, Hooggeleerde ROOS, voor de fce/iar-
tiging mijner belangen bij den Senaat.

De gelegenheid om dit proefschrift te bewerken dank ik allereerst aan U,
hooggeachte VAN SANTEN, die door Uwe groote welwillendheid alles
zoo wist te regelen, dat mij tijd en gelegenheid bleef voor mijn onderzoek.
Naast Uwe belangstelling was dit mij een onschatbare moreele steun, waar-
voor ik U gaarne van harte dank zeg.

Ook U, waarde OOMS ben ik dank verschuldigd voer de collegiale
samenwerking welke ik in het bijzonder gedurende mijn proefnemingen van
U mocht ondervinden.

Verder betuig ik mijn dank aan U Heer Bibliothecaris der Utrechtsche
Universiteit voor de toezending der benoodigde literatuur.

Tenslotte aan allen die mij bij de bewerking van dit proefschrift zoowel
theoretisch als praktisch behulpzaam zijn geweest mijn oprechten dank.

-ocr page 12-

- r--«.;

Hr.-/V-: \'

V^Ci.quot;,-.\'^ .-\'Snbsp;-f .nbsp;-inj.--»nbsp;..s,,

■ ■ ■ ■nbsp;■ \' .\'m;--;\'\'\'- .■gt; V.\'quot;nbsp;•• ■ ■■ • .

. • L î^vj^r-:. ^nbsp;Yv^r--^ ^ \' ..■s\'?.\'.\' •■ \' ?

- r .nbsp;. ■: .-quot;v \'ri- . - ,nbsp;- .■

■ ■ \' ■ ■ 4gt;. *« ■

,. . , \' \',\'i i - . f

-ocr page 13-

HOOFDSTUK I
INLEIDING

In de considerans der Vleeschkeuringswet, wet van den
25 Juli 1919 S. No. 524 lezen we „dat het wenschelijk is
bepalingen vast te stellen tot wering van vleesch en vleesch-
waren, die voor de volksgezondheid
schadelijk zijnquot;.

Teneinde de ambtenaren, die belast zijn met de uitvoering
van deze wet eenigen steun en leiding te geven bij het nemen
hunner beslissingen, zijn bij Kon. Besluit van 5 Juni 1920
S. 285 en verder bij Ministeriëele Beschikking van 15 Juli
1920, laatstelijk gewijzigd bij Beschikking van 10 Aug. 1922,
bepaalde voorschriften gegeven volgens welke de keuring
moet plaats hebben.

Volgens Art. 36 sub 2 van bovengenoemd Kon. Besluit
moet vleesch dat „tengevolge van
ondeugdelijken toestand
onder geenerlei voorwaarden als voedsel voor den mensch
bruikbaar kan worden geachtquot; worden afgekeurd, terwijl in
art. 38 sub 2 wederom sprake is van ondeugdelijk vleesch
in verband met voorwaardelijke goedkeuring. Hier wordt dus
naast de reeds genoemde
schadelijkheid een nieuw begrip
en wel de
ondeugdelijkheid van vleesch ter sprake gebracht.

Wanneer men de gevallen waarin vleesch post-mortem ge-
infecteerd is even uitsluit, is de kans op het in consumptie
brengen van voor de gezondheid schadelijk vleesch, in ons
land wel uiterst gering. De strenge eisch dat alle kiemhoudend
vleesch (uitgezonderd bij vlekziekte) voor de consumptie moet
worden afgekeurd, is ons in deze een voldoende waarborg.

-ocr page 14-

Nu het bacteriologisch vleeschonderzoek eenigen tijd algemeen
is toegepast, heeft de ondervinding wel geleerd, dat slechts
een zeer klein percentage vleesch, zelfs van zieke en uit nood
geslachte dieren, kiemhoudend is, maar bovendien is dit vleesch
gemakkelijk op te sporen.

Als keuringsambtenaar en hygiënist zal men dan ook veel
meer moeilijkheden hebben met de beoordeeling van vleesch
naar zijn deugdelijkheid dan wel naar de schadelijkheid. Hierbij
heeft men niet alleen uit te maken of vleesch op grond van
zijn deugdelijkheid geschikt is voor de consumptie, maar in
zeer veel gevallen, speciaal bij zieke dieren, zal men ook den
graad der deugdelijkheid hebben vast te stellen, teneinde
het vleesch daarna, al dan niet voorwaardelijk, in consumptie
te doen brengen. Laat men hierbij het betrekkelijk gering
aantal gevallen, waarin krachtens het Keuringsregulatief tot
sterilisatie moet worden overgegaan even buiten beschouwing,
dan blijft na goedkeuring nog steeds de vraag: Vrijbank of
vrije handel?

Wanneer men nu eens nagaat welke hulpmiddelen (ik spreek
hier niet van wetenschappelijke hulpmiddelen) ons ten dienste
staan om de meer of mindere deugdelijkheid van vleesch te
bepalen, dan vallen deze in hoofdzaak terug op een organo-
leptisch onderzoek. Afwijkingen in reuk, kleur of consistentie,
verminderde lijkstijfheid, vochtigheid en vermagering zijn in
deze de meest bruikbare eigenschappen van het slachtdier,
maar hoe te handelen bij geringe afwijkingen in een of andere
richting; zijn deze dan altijd evenredig met het ziekteproces?

Deze vraag zal wel niemand bevestigend durven be-
antwoorden.

Ook de wetgever heeft blijkbaar deze moeilijkheid voor-
zien en in het Keuringsregulatief neemt dan ook de bespreking
der richtlijnen volgens welke zieke dieren beoordeeld moeten
worden, een belangrijke plaats in.

Of hiermede echter de moeilijkheid is opgelost durf ik be-
twijfelen.

Bij meerdere met name genoemde ziekten is de beoordeeling

-ocr page 15-

afhankelijk van het feit of het dier al dan niet in nood ge-
dood is. Ditzelfde geldt ook voor de geheele groep „in nood
gedoode dierenquot;. Volgens Art. 6 van hetzelfde Koninklijk
Besluit verstaan we hieronder dieren, welke door ziekte in
onmiddellijk dreigend levensgevaar verkeeren. Maar wanneer
verkeert nu een dier in onmiddellijk dreigend levensgevaar
en wie beoordeelt dit? De een zal van meening zijn dat een
koe met metritis die nog een hal ven dag kan staan niet in
dreigend levensgevaar verkeert, terwijl een andere collega er
anders over denkt. Moet verder een koe die wegens acute
tympanitis in dreigend levensgevaar verkeert zooveel on-
gunstiger worden beoordeeld dan een slachtdier met peritonitis
of mastitis waarbij men niet van dreigend levensgevaar be-
hoeft te spreken, en hoe te handelen met de tallooze gevallen
waarin de dieren nadat zij door verbloeding zijn gedood
worden aangevoerd, of waarbij men niet in de gelegenheid
is geweest, levende keuring te verrichten? Meestal zal dit
het geval zijn met meer acuut verloopende ziekten zooals
tympanitis. acute pneumonie met longoedeem, vreemde voor-
werpen in de-keel, hart- of hersenaandoeningen, enz.

Moeten deze dan zooveel ongunstiger beoordeeld worden
dan tal van chronisch verloopende ziekten?

Tenslotte nog een enkele opmerking naar aanleiding van
de groep „gestorven dierenquot;. Deze mogen worden goedge-
keurd onder voorwaarde van verkoop in het klein onder
toezicht in geval van plotselingen dood, waarbij het afdoende
is gebleken, dat de oorzaak van den dood van geen invloed
heeft kunnen zijn op de deugdelijkheid van het vleesch. Ook
hier rijst weer de vraag: waaruit moet dit blijken?

Ik heb gemeend hier enkele van de vele vragen die zich
hij de toepassing van het huidige keuringsregulatief voordoen,
te moeten naar voren brengen, teneinde aan te toonen hoe
moeilijk het is om algemeene regels vast te stellen voor de
beoordeeling van zieke dieren, vooral wanneer men dan hier-
bij willekeurige begrippen, zooals het al of niet in nood ge-
slacht zijn, als basis moet nemen voor de beoordeeling.

-ocr page 16-

Juist deze moeilijkheden zijn voor mij aanleiding geweest,
om te trachten met behulp van nieuwere onderzoekingsmethoden
een onderzoek in te stellen naar de physisch-chemische eigen-
schappen van vleesch, meer in het bijzonder van
die slacht-
dieren, die vóór den dood eenige afwijking vertoonen, teneinde
een bruikbare maatstaf te verkrijgen voor de beoordeeling
van de meer of mindere deugdelijkheid van zulk vleesch.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK II
LITERATUUR

A. Algemeen overzicht

Voordat het bacteriologisch onderzoek in de vleeschkeuring
algemeen werd toegepast, heeft men reeds getracht de che-
mische en physische eigenschappen van het vleesch te benutten,
teneinde bij vermoeden op septicaemie en pyaemie, \'met be-
hulp van deze eigenschappen een juiste uitspraak te kunnen
doen. Onder deze physisch-chemische eigenschappen der mus-
culatuur neemt de reactie een belangrijke plaats in.

Max Muller (31) zegt: De reactie van nog warm vleesch
is amphoter, slaat echter spoedig om tot zuur en veroorzaakt
hierdoor een stolling van het myosine („de lijkstijfheidquot;); bij
toename der zuurgraad verdwijnt deze later weer. Bij bewaring
in een koelhuis neemt de zuurgraad langzaam toe en bereikt
ongeveer den achtsten dag zulk een hoogte, dat het vleesch
dan een eigenaardige, aromatische, zure lucht krijgt.

Harrevelt (18) vond dat bedorven vleesch niet altijd alka-
lisch reageerde. Omgekeerd vond hij wel enkele malen alka-
lische reactie bij vleesch dat nog geen enkel verschijnsel van
bederf vertoonde.

Pfeiler (36) bevestigde de meening van Harrevelt en stelde
bij rottend vleesch zure, alkalische zoowel als amphotere re-
acties vast. Wel nam bij voortgaand bederf de alkalische
reactie aan de oppervlakte toe, terwijl in de diepte de reactie
nog zuur was en eerst later alkalisch werd.

-ocr page 18-

Bugge (5) komt tot de conclusie dat de reactie geen bruik-
baar middel is bij de beoordeeling van vleesch, In verschillende
gevallen vond hij dat kiemhoudend vleesch zuur reageerde,
zooals bij een geval van miltvuur. Ook bij vleesch dat ver-
giftiging veroorzaakt had vond hij zelfs nog een zure reactie.

Hartenstein (19) vond bij een koe die in nood geslacht
werd na 5 dagen ziek te zijn geweest aan een hardnekkige
indigestie, alkalische reactie, terwijl dit vleesch kiemvrij was.
Deze onderzoeker wees ook het eerst op het belang der re-
actie als diagnostisch hulpmiddel bij noodslachtingen (Zeitschrift
für Tiermedicin 1897) en gaf reeds aan dat bij aanwezigheid
van septische verschijnselen de reactie een uitstekend hulp-
middel is.

Augst (3) meent opgemerkt te hebben dat bij dieren die
onder verschijnselen van dyspnoe geslacht worden (hetzij
deze veroorzaakt werd door tympanitis, pneumonie, of traum.
pericarditis), de zure reactie van het vleesch uitblijft.

Rückner vond bij in nood geslachte dieren, zelfs wanneer
path. anatom. verschijnselen afwezig waren herhaaldelijk al-
kalische reacties.

Edelman (7) wees erop dat alkalische reactie van het vleesch
voorkomt bij tal van gevallen waarin sepsis is uit te sluiten,
zooals na uitputtend transport, beenbreuk, verstikkings- en
verlammingstoestanden bij varkens, zware spierkneuzingen enz.
Edelman en Noack (8) waren de eersten die de kwestie
der vleeschreactie bij noodslachtingen aan een systematisch
onderzoek onderwierpen. Zij vonden een onverwacht groot
aantal gevallen waarbij alkalische reactie aanwezig was.
Van 1474 in nood gesl. varkens reageerden 147 of 10% alkalisch;
89 „ „ „ runderen „ 4 „4.5%

62,.....schapen „nbsp;5„ 8%

»» 251 tt ft „ kalveren „nbsp;5„ 2%

In geen van deze gevallen was pyaemie of septicaemie
aanwezig. In de meeste gevallen bleef de alkalische reactie
dagenlang of tot bederf intrad bestaan. Volgens hen wordt
de afwijkende reactie van vleesch veroorzaakt door abnor-

-ocr page 19-

male chemische processen in de musculatuur, die veroorzaakt
zouden worden door hartzwakte, onvoldoende oxydatie enz.

Robert Straetz (46) onderzocht achtereenvolgens vleesch
van gezonde slachtdieren, noodslachtingen en kadavers en
vond bij gezonde slachtdieren dat vleesch van varkens, run-
deren, schapen en paarden onmiddellijk na het slachten bijna
steeds alkalisch reageerde, een enkele maal amphoter.

De tijd gedurende welke deze reactie blijft bestaan is ver-
schillend naar gelang de diersoort en de uitwendige omstan-
digheden; vooral de temperatuur speelt een groote rol. Bij
warm zomerweer duurt de alkalische reactie bij runderen,
varkens en paarden ongeveer 1 \'/g uur, bij koud wèer 3 tot
y/i uur. Schapen waren in dit opzicht minder gevoehg voor
temperatuursverschillen; na 7 uur reageerden n.1. nog 25 tot
50 o/o alkalisch.

In verband met de door hem bij noodslachtingen verkregen
resultaten zegt hij dat de proef met lakmoespapier een uiterst
onbetrouwbare methode is ter beoordeeling van den zuurgraad
van vleesch. Het was hem niet mogelijk tevoren te voor-
spellen hoe het vleesch van een in nood geslacht dier zou
reageeren.

Van dieren die geheel dezelfde patholog. anatom. verschijn-
selen vertoonden, reageerde het eene alkalisch, het andere zuur.

Wel geeft hij toe, dat wanneer de lakmoesproef een al-
kalische reactie aanwijst, men zeer voorzichtig moet zijn met
de beoordeeling van zulk vleesch. Hij raadt aan in zulke
gevallen een uiterst nauwkeurig onderzoek in te stellen of
geen andere verschijnselen aanwezig zijn die op sepsis wijzen.

Zure reactie is geen waarborg voor deugdelijkheid. Alleen
met deze beperkingen kan hij de lakmoesproef aanbevelen.

Skerlo behandelt de meest gebruikelijke chemische onder-
zoekingsmethoden die in aanmerking komen om beginnend
vleeschbederf aan te toonen. Hij komt tot de conclusie, dat
hij deze methoden de uitslag zeer wisselvallig moet zijn, daar
niet steeds dezelfde bakteriën aanwezig zijn en deze methoden
berusten op het aantoonen van bepaalde producten, die door

-ocr page 20-

de in het vleesch aanwezige bacteriën gevormd zijn (NHj) of
verbruikt (0).

Ook de gevoeligheid laat te wenschen over. In de meeste
gevallen was bacteriologisch reeds in een veel vroeger stadium
bacterievermeerdering aan te toonen, bij meerdere proeven
kon het bederf ook reeds met de zintuigen worden waar-
genomen.

Anton Marxer (28) bewaarde grootere vleeschstukken en
onderzocht deze dagelijks op kiemhoudendheid, reactie en
aanwezigheid van NHg (Ebersche proef). Bij een 11-tal
monsters vond hij na het hieronder aangegeven aantal dagen:

Volgnummer

Optreden der
amphotere
reactie

Positieve
Ebersche proef

Sterk kiem-
houdend in de
diepte

1

23

25

22

2

22

24

22

3

H

17

18

4

12

17

14

5

12

16

14

6

18

20

16

7

17

20

17

8

12

19

11

9

13

20

13

10

14

16

15

11

14

14

14

Het optreden der amphotere reactie viel dus ongeveer
samen met den dag waarop het vleesch sterk met bacteriën
doorgroeid was. De Ebersche proef was eerst dagen later
positief. Hij schrijft de verandering der reactie in normaal
gezuurd vleesch van gezonde slachtdieren dan ook uitsluitend
toe aan NHg-vorming door vermeerdering der bacteriën.

Andrjewsky (2) publiceerde in 1927 in het „Zeitschrift für
Infektionskrankheiten, parasitäre Krankheiten und Hygienequot;
een artikel, „Praktische Methoden zum Nachweis der Bak-
teriënvermehrung im Fleisch und zur Erkennung vergiftungs-
gefährlichen Fleisches, „waarin hij een geheel nieuwe, mijns
inziens zeer onjuiste theorie opzette omtrent de oorzaak der

-ocr page 21-

vleeschvergiftigingen. Deze theorie komt hierop neer, dat hij
de specifieke vleeschvergiftigers, zooals Bac. paratyphus en
Bac. enteritidis
Gärtner geen bijzondere rol toekent bij het
ontstaan van vleeschvergiftigingen; in dit opzicht stelt hij ze
volkomen gelijk met de meest onschuldige saprophieten.

Andrjewsky meent dat wanneer vleesch geen bijzonder
virulente micro-organismen of zoöparasieten bevat als milt-
vuur, malleüs, trichinen of cysticerci, de beoordeeling zich
heeft te richten naar de quantiteit bacteriën (inclusief para-
typhus) en de hierdoor gevormde toxinen, welke zich in de
musculatuur bevinden. Als vleeschhygiënist zou men dus
kunnen volstaan met het instellen van een onderzoek naar
beginnende bacterie-vermeerdering in het vleesch. Van bac-
teriologisch onderzoek wil
Andr. niets weten, maar geeft een
aantal nieuwe physische en chemische methoden aan waar-
mede het mogelijk zou zijn beginnende bacterievermeerdering
in het vleesch vast te stellen.

Zelf zegt hij: ,,Op grond van de resultaten van duizenden
proeven gedurende de laatste drie jaren genomen, durf ik
beweren dat de hygiënist met behulp van de beschreven
proeven binnen 30—40 minuten een duidelijk en objectief
oordeel kan uitspreken of het vleesch door bacterievermeer-
dering reeds in een beginstadium van bederf verkeert.quot; Van
het groot aantal physische en chemische methoden die hij
aangeeft om eventueele vermeerdering van bacteriën in
vleesch aan te toonen, is zijn methode ter bepaling der water-
stofionenconcentratie in vleesch verreweg het belangrijkst.

Met behulp van het toestel volgens Michaelis en met toe-
passing van het Walpolesche principe gelukte het hem de pH
van waterige vleeschextracten met vrij groote nauwkeurig-
heid in cijfers uit te drukken. In tegenstelling met de lakmoes-
methode, waarmede het slechts mogelijk was een grof quali-
tatief onderscheid te maken, hebben we hierin een quantita-
tieve bepaling waarmede het mogelijk is het verloop der pH
in vleesch nauwkeurig te volgen, zoo noodig van uur tot uur.

Onder leiding van Andrjewsky werden aan het slacht-

-ocr page 22-

hu,slaboratorium te Praag door K. Slavik en Dr. Gut talrijke
en zorgvuldige metingen gedaan met deze methode, waarbij
gedurende de eerste 24 uur om de 2 uur het vleeschextracc
onderzocht werd teneinde na te gaan hoe de pH in vleesch
verloopt zoolang de vleesch fermenten nog werkzaam zijn
Verder werd het onderzoek om de 24 uur herhaald teneinde
het verloop der pH te vervolgen wanneer de bacteriefermen-
ten beginnen mede te werken.

Door de pH op de abscis en de tijd op de ordinaat uit te
zetten krijgen we een curve waarin we de veranderingen
der pH gemakkelijk kunnen aflezen. Op grond van een groot
aantal onderzoekingen hebben bovengenoemde onderzoekers
de navolgende regels opgesteld voor vleesch van gezonde
slachtdieren.

1.nbsp;Vleeschextract binnen een uur na afloop van het slach-
ten onderzocht, heeft zonder uitzondering een pH van 6 7
tot 6.9.

2.nbsp;Binnen 16—20 uur zinkt de pH tot op het laagste punt.
Deze hoogste zuurgraad is voor rund-, kalfs- en varkens-
vleesch ongeveer pH 6, paardevleesch bereikt gewoonlijk een
pH van 5.7 tot 5.8, schapenvleesch slechts 6.1 tot 6.2. Bij
bewaring op een temperatuur van ongeveer 0° blijft in het
midden van een grooter vleeschstuk deze lage pH onveran-
derd, tot dat in het vleesch bacterievermeerdering optreedt.

3.nbsp;Wanneer het vleesch bij een temp. van 8 tot 15° C.
wordt bewaard, begint de pH enkele dagen nadat ze het
laagste punt bereikt heeft, langzaam te stijgen, waarbij een
pH van 6.5 de grens aangeeft tusschen toelaatbaar en reeds
bedorven vleesch. Bij een pH van 6.6 is vleesch reeds bedor-
ven en vleesch met een pH van 7 tot 7.5 is in staat van ont-
binding. Een uitzondering op deze regels vormt paarde-
vleesch, hetwelk een enkele maal (nog niet voor 1 %) na
een pH van 5.8 bereikt te hebben de eerstvolgende dagen
nog zuurder wordt tot een pH van 5.3 tot 5.5. Zulk vleesch
begint dan ook zuur te ruiken (zure gisting). Op grond van
de resultaten van meerdere duizenden onderzoekingen van

-ocr page 23-

È È È ë È
3nbsp;3nbsp;3nbsp;3nbsp;3

Verloop der pH-curven bij varkensvlecsch, na de slachting bij kamertemperatuur bewaard.

vo

pH. 8

1

f . 1 I I

Voorbeeld eener pH-curve van een in nood geslacht dier.

5.2
pH. 5

-ocr page 24-

vleeschextracten der 5 bovengenoemde slachtdieren stelt hij
onderstaande curve vast voor onder gewone omstandigheden
bij een temperatuur van 8 tot 15° C. bewaard vleesch

Ie dag

2e—4e dag

4e—7e dag

pH 6.8
6.6

6.4

6.2

6

onberispelijk
vleesch

7 ;

6.9 f bedorven
6.7 ? vleesch
6.5 )
6.4 verdacht vleesch
6.2 gt;

5 \\ nog toelaatbaar vleesch

5.8

Deze curve gaat nauwkeurig op voor 80 % der onderzochte
vleeschmonsters. Bij de overige 20 % waren er afwijkingen
van 0.1 tot 0.2, misschien toe te schrijven althans voor een
gedeelte, aan de mindere gevoeligheid der colorimetrische
methode. Samenvattende komen
Slavik en Dr. Gut tot de
conclusie dat „vleesch van een gezond slachtdier 16 tot 20
uur na de slachting een pH moet hebben van ongeveer 6; een
hooger cijfer wijst steeds op vermeerdering der bacteriën en
vleesch met een pH van 6.5 of meer kan niet meer worden
goedgekeurd.

Omtrent het verloop der pH in vleesch van in nood ge~
slechte dieren
hebben we slechts een betrekkelijk klein aantal
gegevens van
Dr. Gut en Hrebik. Andrjewsky zegt hiervan
dat de verandering der waterstof-ionen-concentratie van
onder pathologische omstandigheden geslachte dieren bij-
zonder ingewikkeld is en dat nog zeer veel onderzoekingen
noodig zullen zijn om hierin licht te brengen. Nochtans meent
hij u,t het gering aantal ter beschikking staande gegevens
reeds een zestal conclusies te mogen trekken.

1. In vleesch van oorspronkelijk gezonde dieren welke
door het transport zoodanig uitgeput waren dat ze niet meer
konden staan en in nood geslacht werden, zinkt de pH niet
of hoogstens tot 6.6. Het bederf treedt eerder in dan bij nor-

-ocr page 25-

maal vleesch, hetwelk betrekkelijk snel een pH van 6. bereikt.

2.nbsp;In vleesch afkomstig van wegens traumatische pericar-
ditis, peritonitis of septische metritis geslachte runderen,
evenals van paarden geslacht wegens ernstigen vorm van
koliek, tetanus of uitgebreide etterhaarden, zinkt de pH even-
min beneden 6.6 en stijgt sneller tot boven 7.

3.nbsp;Bij vlekziekte der varkens wijkt de pH curve in de
meeste gevallen niet af van die van gezonde varkens. Slechts
een enkele maal kwam ze niet beneden 6.6. of 6.7 en dan
betrof het steeds varkens die over langen afstand waren
getransporteerd, waardoor misschien ook de hooge pH ver-
oorzaakt werd.

4.nbsp;Bij tuberculose en bij mond- en klauwzeer zakt de pH
als bij -normaal vleesch, maar stijgt wat sneller in verband
met het spoediger optredend bederf.

5.nbsp;Bij 3 onderzochte gevallen van zware haemoglobinurie
bereikte de pH een abnormaal laag punt; in één van deze
gevallen kwam het tot typische zure gisting.

6.nbsp;In het spierweefsel van een aan haemorrhagische
enteritis gestorven os was 6 uur na den dood de pH ongeveer
gelijk aan die van normaal vleesch; wel trad het bederf en
daarmede het stijgen der pH sneller op.

Van veel belang acht Andrjewsky onderstaande negatieve
regel welke voor alle gevallen opgaat:

..Wanneer 20 of meer uur na de slachting vleeschextra^t
een pH heeft van 6.5 of meer en daarbij geen verschijnselen
van bederf aanwezig zijn, dan was dit vleesch afkomstig van
een ziek — of door transport uitgeput — dier.quot;
. Naar aanleiding van het voorgaande houdt
Andrjewsky
de navolgende beschouwingen:

Op grond van honderden proeven kan men zeggen dat
een bijna neutrale reactie van 6.5 tot 6.8 praktisch slechts
voorkomt in 2 gevallen, n.1.

In vleesch dat oorspronkelijk een normalen zuurgraad
bereikte (pH 6.—) maar waarin het is gekomen tot een zeer
snelle en uitgebreide vermeerdering der bacteriën.

-ocr page 26-

b. In vleesch van veel noodslachtingen waarin de nor-
maJe zuurvorming uitblijft.

II. Deze beide vleeschsoorten zijn bijna even gevaarlijk

met het oog op vleeschvergiftigingen, omdat bij een bijna

neutrale reactie van het vleesch het natuurlijk verweermiddel

nJ. de zure reactie van het vleesch, is weggenomen. Bacteriën

die hetzij met de lucht of met het water, met bloed of lymphe-

stroom op zulk vleesch terecht komen, zullen zich veel sneller
vermenigvuldigen.

Op grond van bovenstaande vraagt Andrjetvsky voor alka-
iisch en amphoter reageerend vleesch andere hygiënische
maatregelen dan voor vleesch met normalen zuurgraad Ver-
der zegt hij:

Wanneer vleesch van door transport uitgeputte, zieke of
m nood geslachte dieren niet op zijn zuurgraad is onderzocht
alvorens tot goedkeuring over te gaan, neemt men als hyqië-
nist een groote verantwoording op zich, daar men noch slaqer
noch consument mededeelt dat dit vleesch veel sneller aan
bederf onderhevig is dan normaal vleesch. Ook bij het con-
serveeren moet zulk vleesch anders worden behandeld.

Tenslotte geeft Andrjewsky een zeer bruikbare methode
aan voor de bereiding der extracten.

Gorovitz-Vlassova paste dezelfde methode toe en kwam
tot de conclusie dat „Sie keine genügende Basis zur Beurtei-
lung des Höhepunktes der Frische des Fleisches bietet.quot; Tot

\'^^ro/^ec/ter en

Reiss en Simonin (38) kwamen met hun onderzoekingen
langs electrometrischen weg tot resultaten welke volkomen
overeenstemden met hetgeen
Andrjewsky met zijn colorime-
tnsche methode gevonden had. Als bijzonderheid vermelden
ZIJ nog dat in de lever de zuurvorming veel verder gaat en
een pH van 5.- en minder bereikt kan worden. Eerst wan-
neer rotting optreedt verandert deze reactie.

*) Overgenomen van Lukjanovitsch.

-ocr page 27-

Lenfeld (23) begint met er op te wijzen, dat nog steeds
vleeschvergiftigingen voorkomen na het gebruik van vleesch
afkomstig van zieke dieren die bij bacteriologisch onderzoek
kiemvrij bevonden zijn, alsmede na gebruik van vleesch van
oogenschijnlijk gezonde slachtdieren. Daarna onderwerpt hij
voorgenoemde arbeid van
Andrjewsky aan een gezonde kri-
tiek, waarbij hij vooral de aandacht vestigt op de groote een-
zijdigheid van
Andr. om alle tot heden gevolgde methoden
ongeschikt te willen verklaren en hiervoor zijn eigen methode
als de eenig juiste in de plaats te willen stellen.

Zelf nam hij proeven met vleesch van noodslachtingen het-
welk kiemvrij was en maakte hiervan met een steriele pers
perssap. Met dit al of niet verhitte sap (5 min. op 100° C.)
spoot hij meerdere caviae in, waarvan er verschillende stierven.
Op grond van deze proeven komt hij tot de conclusie dat
vleesch van zieke dieren, ook wanneer het bij bacteriologisch
onderzoek kiemvrij blijkt te zijn, thermolabiele zoowel als
thermstabiele toxinen kan bevatten. Hij acht het van beteeke-
nis dat zulk vleesch post-mortem geen zure reactie aanneemt
en de bepaling der pH dus op zulk vleesch opmerkzaam kan
maken.

Zoowel om na te gaan in welken toeistand zich vleesch be-
vindt (in welke mate het met bacteriën doorgroeid is) alsook
voor de beoordeeling van noodslachtingen, (in het laatste geval
dan gecombineerd met bacteriologisch vleeschonderzoek), acht
hij de bepaling der H-ionenconcentratie van veel belang.

Bij noodslachtingen wil hij zelfs een viertal metingen voor-
schrijven en wel:

dadelijk wanneer het vleeschmonster wordt genomen.

2.nbsp;bij aankomst van het monster in het laboratorium vóór
het instellen van het bacteriologisch onderzoek.

3.nbsp;bij het aflezen van de resultaten van dit onderzoek,
bij de eindbeoordeeling van het slachtdier.

Op deze wijze krijgt men een juist inzicht in het verloop
der reactie gedurende enkele dagen en is men zoodoende nog

-ocr page 28-

beter in staat de gevonden cijfers naar hun juiste waarde te
schatten.

Reeds een maand later komt Lenfeld (24) met een nieuw
artikel over hetzelfde onderwerp, waarin hij vooral de ver-
schillende door
Andrjewsky aangegeven onderzoekingsmetho-
den aan een kritisch onderzoek onderwerpt; achtereenvolgens
onderzocht hij:

A.nbsp;vleesch van gezonde dieren,

B.nbsp;vleesch van noodslachtingen,

C.nbsp;vleesch van gestorven dieren.

Sub. A. Lenfeld maakte bij zijn onderzoek steeds onder-
scheid tusschen vleesch van de oppervlakte en vleesch uit de
diepere lagen. Bij onderzoek van vleesch
uit de diepte komt
hij tot de conclusie dat de pH-bepaling een gevoelige praktisch
bruikbare reactie is, die vleeschbederf op de juiste tijd maar
ook niet te vroeg aangeeft. Intusschen maakt hij melding van
een geval waarin vleesch na lang bewaren eerst in het koel-
huis en later in het laboratorium, in de diepte nog steriel was,
maar een pH van 6.8 had. Hij noemt dit steriel, overrijp
vleesch. Naar aanleiding van zijn onderzoek van vleesch van
de oppervlakte genomen, merkt hij op dat de verkregen resul-
taten zeer onbetrouwbaar zijn. Vindt men voor een vleesch-
monster een bepaalde pH-waarde, dan zou deze alleen gelden
voor vleesch uit dezelfde laag.

Hoe kleiner de stukken, des te sneller stijgt de pH in het
inwendige. Vindt men dus een pH van 6.2 tot 6.3 in een be-
trekkelijk klein stuk vleesch, dan kan dit reeds bedenkelijk
zijn, terwijl dezelfde waarde, gevonden aan de oppervlakte van
een uitwendig goed ingedroogde bout, nog niets zegt ten na-
deele van dit vleesch.
Lenfeld legt er tenslotte den nadruk op
dat alle bijkomende omstandigheden in aanmerking moeten
worden genomen bij de beoordeeling van vleesch volgens zijn
pH-waarde.

Sub. B. Op grond van zijn proeven genomen met vleesch
van noodslachtingen komt
Lenfeld tot de conclusie dat meer-
dere malen de pH-waarde reeds op minderwaardigheid wijst.

-ocr page 29-

terwijl het bacteriologisch onderzoek negatief is. Als vleesch
van noodslachtingen post-mortem snel den maximalen zuur-
graad bereikt, is het volgens
Lenfeld gelijk te stellen met
vleesch van gezonde dieren.

In een ander geval wees de pH-bepaling op deugdelijkheid
terwijl reeds dagen tevoren Bac. paratyphus in dit vleesch was
aangetoond.

Lenfeld meent tenslotte dat het bacteriologisch onderzoek
en de pH-bepaling elkaar uitstekend aanvullen. In verband
met het betrekkelijk snel veranderen der pH in kleine vleesch-
stukken, beveelt hij aan bij eventueele opzending van vleesch
naar een laboratorium voor bacteriologisch onderzoek, de bepa-
ling der pH ter plaatse te verrichten.

Sub. C. Lenfeld bewaarde vleesch van gestorven dieren
gedurende meerdere weken en wel onder verschillende om-
standigheden en vond dat zulk vleesch, mits bewaard in kwar-
ten en dergelijke stukken, na 3 weken in het binnenste nog
kiemvrij wargt; en een pH van minder dan 6 had.

Tenslotte houdt Lenfeld eenige beschouwingen over de
extracten. Van het zelfde vleesch maakte hij extracten door
perssap 1 op 10 te verdunnen, door fijnknippen of malen en
daarna extraheeren en kwam tot de conclusie dat de wijze der
bereiding van geen invloed is op de pH. Ook extraheeren onder
verwarming of door koken verandert den zuurgraad niet. In
sommige gevallen kon hij dit zelfs met voordeel toepassen om-
dat zulke extracten beter filtreerden en helderder waren.

Lenfeld zegt tenslotte: „Voor de beoordeeling van vleesch
naar de onschadelijkheid en bruikbaarheid zijn van het meeste
belang het bacteriologisch onderzoek, de bepaling der water-
stof-ionenconcentratie en de dierproef.

Aan H. Metsznec (30) werd door de Diergeneeskundige
afdeehng van het Tschechische Ministerie van Landbouw op-
gedragen na te gaan, welke waarde is toe te kennen aan de
door
Andrjewsky aangegeven methoden. In verband met de
waarde der pH-bepaling komt hij tot de navolgende conclu-
sies:

-ocr page 30-

1.nbsp;Het bepalen der waterstof-ionenconcentratie is voor het
aantoonen van beginnend bederf een bruikbaar middel voor
de beoordeeling van vleesch van gezonde- of slechts weinig
zieke dieren. Bij een pH-waarde van 6.2 of meer moet ge-
sproken worden van beginnend bederf.

2.nbsp;De pH-waarde geeft beginnend bederf eerder aan dan
de tot heden gevolgde methoden. Het verdient aanbeveling de
bepaling der waterstof-ionenconcentratie aan onze onderzoe-
kingsmethoden toe te voegen.

3.nbsp;Voor de beoordeeling van vleesch van ernstig zieke- en
in nood geslachte dieren is de bepaling der waterstof-ionen-
concentratie alleen geen voldoend criterium, daar zulk vleesch
reeds een hooge pH kan hebben en volgens de verdere beoor-
deeling nog bruikbaar is, terwijl omgekeerd de pH-waarde
van schadelijk vleesch binnen normale grenzen kan vallen.

4.nbsp;Het is noodig een nader onderzoek in te stellen naar de
waarde der waterstof-ionenconcentratie bij de beoordeeling
van het vleesch van slachtdieren in den ruimsten zin des
woords, dus ook van zieke- en in nood geslachte dieren, en
dit onderzoek ook uit te strekken over wild, daar volgens
Mallat het verloop der pH bij wild geheel anders zou zijn.

Dr. Felix Grüttner (14) heeft naar aanleiding van de pu-
blicatie van
Andrjewsky een aantal onderzoekingen verricht
naar de waarde der pH-bepaling bij zieke- en in nood ge-
slachte dieren. Hij vestigt de aandacht op het bijna normaal
stijgen van den zuurgraad bij bijna alle gevallen van acute
infectieziekten (miltvuur, enteritis), alsook op het ontbreken
van eenig verband tusschen de pathol. anatom. veranderingen
en de gevonden pH-waarden. Oververmoeidheid, verhitting
en slecht uitbloeden kunnen een normale zuurvorming tegen-
houden.

Uit zijn tabellen blijkt ook dat kiemvrijheid en een goede
Müllersche houdbaarheidsproef vaak samengaan met een
hoog pH-cijfer.

Grüttner meent echter dat een afwijking van de normale pH
(te hoog of te laag) gepaard zou gaan met ontbreken van de

-ocr page 31-

typische aromatische geur bij koken; dikwijls kon hij zelfs een
abnormale geur vaststellen. In de meeste gevallen zou volgens
Grüttner de kookproef een pH-bepaling overbodig maken.

Resumeerende komt hij tot de conclusie: „De bepaling der
waterstof-ionenconcentratie volgens
Andrjewsky is in de
vleeschkeuring te missen, kan echter in sommige gevallen een
te waardeeren hulpmiddel zijn voor de beoordeeling der houd-
baarheid. Nochtans is deze methode niet in staat andere tot nu
toe gebruikelijke methoden te vervangen.quot;

G. A. Makarytschefl (26) onderzocht een tweehonderd
monsters marktvleesch volgens de door
Andrjewsky aange-
geven methoden. Omtrent de waarde der pH-bepaling zegt hij
dat de quantitatieve bepaling der waterstof-ionenconcentratie
met behulp der colorimetrische methoden een zeer belangrijk
hulpmiddel is om te oordeelen over de eigenschappen van
vleesch. Ook wijst hij erop dat de tot nu toe aangegeven cijfers
niet overeenstemmen. Volgens dezen schrijver is vleesch met
een pH grooter dan 6.3 reeds afwijkend.

Dohnal en Vacha (6) komen naar aanleiding van hun colo-
rimetrisch onderzoek van vleesch van gezonde runderen en
varkens tot de navolgende conclusies:

1.nbsp;Met behulp van de methode Michaelis (vereenvoudigde
indikatorenmethode) is het mogelijk de waterstof-ionencon-
centratie te bepalen in verdunde vleeschextracten.

2.nbsp;Het vleesch van gezonde runderen en varkens heeft,
dadelijk na den dood gemeten, een pH van 7.2 tot 6.6. Deze
zuurgraad blijft gewoonlijk 2 tot 3 uur na den dood bestaan.
Bij langer bewaren op een temperatuur boven 0° C. daalt
de pH.

3.nbsp;Als hoogste zuurgraad van beide bovengenoemde
vleeschsoorten werd een pH van 5.6 tot 5.8 vastgesteld. Nadat
de hoogste zuurgraad bereikt is, neemt deze meer of minder
snel af. Hooge temperaturen versnellen het stijgen der pH,
lagere (0°—10° C.) oefenen een remmenden invloed hier-
op uit.

-ocr page 32-

4.nbsp;De waterstof-ionen-concentratie blijft het zelfde zoolang
het vleesch bevroren blijft.

5.nbsp;Argentijnsch bevroren vleesch had in de vriesruimte van
het slachthuis te Brünn (temp. —6 tot —7° C.) een pH van
6.4. Bij langzaam ontdooien nam ze toe tot ze haar maximum
van 5.8 bereikt had, om daarna weer af te nemen.

6.nbsp;Bij gezouten varkensvleesch werden vanaf den eersten
dag na het zouten tot ongeveer 4 weken daarna slechts geringe
veranderingen in de waterstof-ionenconcentratie waargeno-
men. Dit vleesch heeft de neiging iets in zuurgraad af te
nemen. De pekel waarin het vleesch zich bevindt heeft ge-
woonlijk wat lageren zuurgraad dan het vleesch zelf.

7.nbsp;Als rijp rund- of varkensvleesch wederom een pH van
6.6 bereikt, is het raadzaam de conserveering door koude of
pekel te onderbreken en het zoo snel mogelijk te verwerken.

Hertzner en Mann (21) namen proeven met normaal ge-
zuurd vleesch van gezonde slachtdieren hetwelk zij opzettelijk
lieten bederven en toonden aan dat bij beginnend vleeschbe-
derf de totale hoeveelheid N. nagenoeg onveranderd bleef;
wel nam de hoeveelheid zuiver eiwit af, terwijl die der ammo-
niakstikstof toenam (in verband met het gewichtsverlies bij
bewaren werd alles uitgedrukt in een % van de totale hoeveel-
heid droge stof).

Wanneer de zuurgraad begon te dalen tot een pH van 6.—
en hooger, nam ook de hoeveelheid NH3 merkbaar toe. Ge-
woonlijk geschiedde dit ongeveer den 6en tot 7en dag. Verder
toonden zij aan dat zoodra de pH steeg boven 6.— ook in de
diepte van het vleesch bacteriën waren aan te toonen; eerst
spaarzaam en later meer, evenredig met het stijgen der pH.

Zij komen tot de navolgende conclusies:

1.nbsp;De bepaling der waterstof-ionenconcentratie langs
electrometrischen weg, zoowel van vleesch zelf als van wa-
terige vleeschextracten, is een uitstekende methode om begin-
nend vleeschbederf aan te tocnen in rijp vleesch van gezonde
warmbloedige slachtdieren.

2.nbsp;Bij proeven met rund-, varkens- en paardenvleesch,

-ocr page 33-

bleek vleesch met een pH van 6.— tot 6.2 reeds niet meer
kiemvrij te zijn. Een pH 6.2 wijst volgens hem op bederf door
bacterievermeerdering.

3. Met behulp van de pH-bepaling was het hem mogelijk
beginnend vleeschbederf aan te toonen in een zoodanig vroeg
stadium, dat alle hiertoe aangegeven chemische methoden hem
nog in den steek lieten.

Hierbij moet worden opgemerkt dat deze onderzoekers hun
proeven namen met kleine vleeschstukken.

Frans Schmidt (43) vond dat bij experimenteele besmet-
ting van paardenvleesch met proteus bacillen de alkalisatie
van dit vleesch sneller ging dan bij contrólevleesch, door de
snellere afbraak van eiwit tot NH^.

Vleesch met een pH-waarde van 6.1 tot 6.3 noemt hij reeds
niet meer geheel deugdelijk, vleesch met een pH grooter dan
6.3 beslist ondeugdelijk. Met de Ebersche proef op ammoniak
kwamen eerst nevels te voorschijn bij pH-waarden gt; 6.3.

Frans Rotter (39). Gaat van het standpunt uit dat rotting
niet identiek is met kiemhoudendheid.

Hij vond dat vleesch van wild hetwelk eerst kiemhoudend
is, later weer kiemvrij kan worden. Hij bewaarde reevleesch
in geheele kwarten en onderzocht dit geregeld door harpoe-
neeren op zijn kiemhoudendheid.

Vleesch dat in den winter en vrij hangende in een koele
kamer, gedurende 3 weken bewaard werd. rook nog goed en
Was nog goed van smaak, terwijl bij de toebereiding nog geen
verschijnselen van bederf opgemerkt werden, hoewel dit
vleesch bij herhaald onderzoek kiemhoudend bevonden was.

Een tweede proef nam hij met een reebok die hij bij vrie-
zend weer gedurende een maand buiten liet hangen en daar-
na bij dooiweer verzond en tenslotte nog een maand in een
kamer bewaarde. De bij aankomst wat vochtige en riekende
oppervlakte droogde weer spoedig op. 2 maanden na den
dood onderzocht hij dit vleesch herhaalde malen en bevond
het steriel. De reactie was zuur, terwijl NH3 noch HoS aan-
toonbaar waren. De laatste bout bleef ongeveer 3 maanden

-ocr page 34-

hangen, was toen ongeveer de helft lichter geworden en aan
de oppervlakte ± 1 c.M. diep ingedroogd en donker van kleur.
Onder deze ingedroogde laag was het vleesch echter steriel
en goed van smaak. Wel was het wat slapper en bleeker ge-
worden en vertoonde bij microscopisch onderzoek de struc-
tuur van ver voortgeschreden verval.
Rotter noemt dit ,.ideaal
tafelrijp vleesch.quot;

Max. Martin (27) herinnert eraan dat uit de musculatuur
van gezonde slachtdieren dat enkele dagen moet liggen om
tafelrijp te worden, het glycogeen verdwijnt, fiet rijpings-
proces berust zelfs ten deele op deze omzetting (melkzuur-
vorming). Doel van zijn onderzoek was om aan te toonen dat
paardenvleesch een belangrijk hooger glycogeengehalte heeft
dan vleesch van andere slachtdieren. Terwijl bij andere
slachtdieren het glycogeen 1 of 2 dagen na de slachting na-
genoeg geheel uit de musculatuur is verdwenen, is het groot-
ste gedeelte van het glycogeen in paardenvleesch buitenge-
woon weerstandbiedend en na 8 of 10 dagen nog aanwezig.
Met behulp van deze eigenschap kon hij paardenvleesch van
ander vleesch onderscheiden en ook vervalsching van worst
met paardenvleesch aantoonen indien dit in een % van 10 %
of meer erin verwerkt was.

Zoo bevatte een monster rundvleesch:

3 uur na de slachting 0.43 % glycogeen

3nbsp;dagen na „ 0.07 %

6 dagen na „ 0.022 % „

in een ander monster vond hij:

2nbsp;uur na de slachting 0.52 % glycogeen

4nbsp;dagen na „ 0.019 % „

8 dagen na „ sporen

in een derde monster:

5nbsp;uur na de slachting 0.49 % glycogeen

3nbsp;dagen na „ 0.016% ,.

6nbsp;dagen na „ sporen

-ocr page 35-

Uit varkensvleesch verdween het glycogeen nog sneller en
bedroeg 4 tot 5 uur na de slachting nog slechts 0.04 %. Ge-
heel hiermede in overeenstemming treedt ook na den dood
in varkensvleesch de zuurvorming veel sneller op dan in rund-
vleesch.

Ter controle kocht hij bij slagers vleeschmonsters en vond
daarin de navolgende waarden:

In vleesch van dag oud 0.06 % glycogeen.
In vleesch van 3 dagen oud sporen
In vleesch van 4 tot 6 dagen oud sporen ,,
In worst van 8 uur oud 0.21 %
In worst van 4 dagen oud sporen

In paardenvleesch vond hij daarentegen:

5 uur na de slachting 1.59 % glycogeen
3 dagen nanbsp;1.58%

11 dagen na „ 0.74 %

In halsvleesch van een paard:

1 dag oud 0.65 % glycogeen
5 dagen oud 0.61 % „
10 dagen oud 0.46 %

Hierbij is opmerkelijk het belangrijk lagere glycogeen ge-
halte der halsmusculatuur bij paarden.

Tevens moet in aanmerking worden genomen dat bij lang
bewaren het vleesch indroogt, dus in werkelijkheid is de ach-
teruitgang in % glycogeen nog iets grooter. Verder toonde
hij aan dat door rooken en pekelen glycogeen ongeveer ge-
heel uit paardenvleesch verdwijnt. In geconserveerden toe-
stand is paardenvleesch op deze wijze dus niet meer aan-
toonbaar.

Tenslotte maakte hij door proeven duidelijk dat paarden-
bloed een veel zwakkere diastatische werking heeft dan run-
derbloed en verklaart hieruit de meerdere resistentie van
glycogeen in paardenvleesch.

ĥ P. Fooij (10) publiceerde in de Nederl. Indische bladen

-ocr page 36-

voor Diergeneeskunde 1929 pag. 137 zijn „Vergelijkende
onderzoekingen over de houdbaarheid van gekoeld en onge-
koeld vleesch.quot;
Fooy bepaalde de pH-waarde van versch
vleesch met behulp van indicatoren phenolrood en broomthy-
molblauw. Dit versehe vleesch reageerde zuur met een gemid-
delde pH-waarde van 6.2. Vleesch, gedurende een etmaal in
een Petri-schaal bewaard en al in bederf overgegaan, had
een alkalische reactie met een pH-waarde van 7.5. Het bleek
Fooy dat de pH-waarde in nauw verband staat met den toe-
stand waarin vleesch verkeert. In verband hiermede trachtte
Fooy het verschil in houdbaarheid tusschen versch en gekoeld
vleesch in cijfers, aangevende de pH-waarde uit te drukken.
Algemeen is men namelijk van meening, dat de houdbaar-
heid van vleesch hetwelk gekoeld geweest is, geringer is dan
van versch vleesch.

Het bleek Fooy echter dat koeling juist een gunstigen
invloed heeft op de houdbaarheid. Na 72 uur was b.v. ge-
koeld vleesch nog niet veranderd, ongekoeld vleesch echter
duidelijk bedorven met een pH van 7.3.

Voor de tropen is het dus aan te bevelen, zoo mogelijk alle
vleesch eerst te koelen en daarna pas in consumptie te
brengen.

Eberle Dr. Jan, (9) Zeitschrift für Fleisch- und Milch-
hygiene, 1930, Heft 2, nam proeven met vleesch van gezonde
slachtdieren, hetwelk hij opzettelijk infecteerde met meerdere
bacteriestammen, waaronder vleeschvergiftigers, teneinde,
door te vergelijken met contrólevleesch, den invloed van den
bacteriegroei op het verloop der pH in dit geïnfecteerde
vleesch te kunnen nagaan.

Hij komt hierbij tot de navolgende conclusies:

1. De pH van kunstmatig met dezelfde bacteriesoort ge-
infecteerde vleeschstukken is na een bepaalden tijd niet con-
stant, daar ook andere uitwendige invloeden en zich in het
vleesch afspelende biochemische processen hierbij een rol
spelen.

-ocr page 37-

2.nbsp;In aanmerking genomen dat ziek vleesch zich geduren-
de de eerste dagen met betrekking tot zijn pH-waarde ge-
dragen kan als normaal vleesch, bestaat er gevaar dat er
verkeerde conclusies getrokken worden wanneer vleesch uit-
sluitend op grond van het pH-onderzoek beoordeeld wordt.

3.nbsp;De biochemische methode der pH-bepaling kan alleen
met succes toegepast worden in combinatie met het bacterio-
lisch vleeschonderzoek.

Dr. ƒ. P. Fooy. (11) Bepaling der waterstof-ionenconcen-
■tratie en bederf van vleesch. Proefschrift Utrecht 1930.

Fooy heeft hier de colorimetrische methode volgens
Michaelis ter bepaling der pH in vleeschextracten getoetst
aan de electrometrische methode en komt tot de conclusies:

„1. dat de colorimetrisch vastgestelde waarden zeer dicht
liggen bij de potentiometrisch waargenomen physische groot-
heden.

2. goed uitgewerkte colorimetrische waarnemingen door
onderscheidene onderzoekers verricht, zullen dus vergelijk-
baar en van waarde zijn, wanneer eenige controle-bepalingen
met de potentiometer worden ingeschakeld.

In verband met de moeilijkheden verbonden aan de electro-
metrische bepalingen verrichtte hij zijn verdere onderzoekin-
gen hoofdzakelijk colorimetrisch.

Hij stelt zich hierbij ten doel om beginnend vleeschbederf
aan te toonen in een dusdanig vroegtijdig stadium, dat andere
methoden ons nog in den steek laten. Hoewel dus onze doel-
stelling \'geheel verschillend was, kwam ik bij mijn onderzoe-
l^ingen meerdere malen parallel met die van
Fooy,

Op meerdere punten kan ik zijn meening echter niet deelen.
Bij de betreffende hoofdstukken hoop ik hier nog nader op
terug te komen.

-ocr page 38-

B. Opmerkingen naar aanleiding van de Literatuur.

Na het lezen van voorgaand overzicht, waarin ik de voor-
naamste literatuur over dit onderwerp heb aangegeven, moet
men wel den indruk hebben dat dit voor de praktische
vleeschhygiëne zoo uiterst belangrijke onderwerp langen tijd
slechts een zeer geringe belangstelling heeft genoten van de
zijde der deskundigen. Eerst de laatste jaren, na de publicatie
van
Andrjewsky in 1927, is deze kwestie, die lang sluime-
rende was, weer eens op het tapijt gebracht. Als naaste oor-
zaak hiervan moet beschouwd worden de nieuwe onderzoe-
kingsmethode ter bepaling der waterstof-ionenconcentratie
die
Andrjewsky aangaf en met behulp waarvan men op een-
voudige, betrouwbare en weinig tijdroovende wijze den zuur-
graad van vleesch uit kan drukken in een cijfer, waardoor het
mogelijk werd, het verloop van den zuurgraad van vleesch
van een bepaald slachtdier gedurende een willekeurige tijd
te volgen, maar meer nog om een vergelijking te maken tus-
schen den zuurgraad van vleesch van verschillende slacht-
dieren onderling, gezonde zoowel als zieke.

De onderzoekers van voor 1927 werkten allen met lakmoes-
papier, waarmede ze een eventueel zure, alkalische of ampho-
tere reactie van het vleesch konden vaststellen. Teneinde dit
verschil in reactie te verklaren zijn de meest uiteenloopende
theoriën door hen opgesteld, welke echter zooals we in een
volgend hoofdstuk zullen zien, iedere wetenschappelijken
grondslag misten en door de praktijk zelf spoedig veroordeeld
werden.

Van de latere onderzoekers, na 1927, die gebruik maakten
van de nieuwere quantitatieve onderzoekingsmethoden ter be-
paling der waterstof-ionenconcentratie en hierdoor alleen
reeds beschikten over gegevens welke het hen mogelijk maak-
ten een juister inzicht te verkrijgen in het wezen en verloop
der pH in vleesch van «diverse slachtdieren, is er geen enkele
die een verklaring gegeven heeft van de experimenteel door
hen waargenomen feiten met betrekking tot het abnormale
verloop der pH in vleesch van zieke- en in nood geslachte

-ocr page 39-

dieren. Zeer waarschijnlijk is dit wel mede een van de voor-
naamste redenen waarom juist dit onderwerp zoolang op den
achtergrond is gebleven.

Maar ook in haar gevolgen en met betrekking tot de hier
uit te trekken consequenties wordt deze kwestie van de ver-
andering der pH door de aangehaalde schrijvers zeer on-
volledig behandeld. Uitsluitend op grond van theoretische
overwegingen bestempelt men dit vleesch als minder deug-
delijk en minder houdbaar en
Andrjewsky gaat zelfs zoover
maatregelen te vragen tegen in het vrije verkeer brengen van
zulk vleesch zonder eerst deze vermeende mindere deug-
delijkheid aan te toonen.

Behalve bij noodslachtingen hebben deze latere onderzoe-
kers de nieuwe door
Andrjewsky aangegeven onderzoe-
kingsmethode ook trachten dienstbaar te maken om begin-
nend bederf aan te toonen in vleesch van normale slacht-
dieren dat oorspronkelijk een goeden zuurgraad bereikte,
maar door lang of ondoelmatig bewaren aan beginnend be-
derf onderhevig was. Zoo v9nden zij dat dit gepaard ging
met een afnemen van den zuurgraad in zulk vleesch en
kwamen zij ertoe bepaalde pH waarden aan te geven waar-
bij het vleesch als onberispelijk, twijfelachtig of ondeugde-
lijk moest worden beschouwd. Naar gelang men hooger
eischen stelde aan het praedikaat ,»onberispelijk,quot; kwamen
de verschillende onderzoekers ook tot andere cijfers.

Wat betreft de oorzaak van deze verandering in reactie
Z\'jn nagenoeg alle schrijvers het eens en meenen zij de NH3
ontwikkeling aan bacteriewerking te moeten toeschrijven.
Dat deze NH3 ontwikkeling inderdaad bestaat is gemakke-
lijk genoeg aan te toonen (althans in een later stadium) met
behulp van de klassieke „Ebersche proefquot;; dat echter bac-
teriën de directe oorzaak hiervoor zouden zijn, wordt door
9een der genoemde onderzoekers aangetoond. Hiertegen
zou zelfs pleiten een mededeeling van
Lenfeld die in vleesch
hetwelk hij gedurende 6 weken bewaarde, in de diepte een
pH vond van 6.6—6.8, terwijl geen bacteriën konden wor-

-ocr page 40-

den aangetoond; Lenfeld noemde dit „overrijp steriel
vleesch.quot;

Zonder meer kan dus de vermeerdering van bacteriën
niet uitsluitend verantwoordelijk worden gesteld voor iedere
verandering der pH in normaal gezuurd vleesch en dient
ook de invloed die de rijping of autolyse hierop heeft, te
worden nagegaan.

Na deze beschouwingen kan nu het doel van dit proef-
schrift nog wat nader worden geformuleerd als dit in de
inleiding is gedaan en wel als volgt:

1.nbsp;De waarde der methode Michaëlis-Walpole voor de
bepaling der pH in vleeschextracten na te gaan.

2.nbsp;De oorzaak der afwijkende pH in vleeschextracten van
zieke dieren op te sporen.

3.nbsp;De invloed van de waterstof-ionenconcentratie op de
deugdelijkheid en houdbaarheid van vleesch vast te stellen.

4.nbsp;De verschillende conclusies en consequenties die hier-
uit voortvloeien aan te geven.

-ocr page 41-

HOOFDSTUK III

TECHNISCH OVERZICHT

Gebruikte eenheden en schrijfwijzen

Hoewel zeer veel van het onderstaande bekend kan wor-
den verondersteld, wil ik allereerst enkele bijzonderheden uit
de physische chemie in herinnering brengen.

De concentratie der waterstof-ionen (H) drukken we uit
in gram-ion per Liter. Het teeken voor de waterstof-ionen-
concentratie is Ch of (H); we zullen hiervoor in het vervolg
eenvoudig H schrijven. Evenzoo is het teeken voor de con-
centratie der OH-ionen GOH- en zullen we dit kortweg OH
schrijven. In de praktijk komen we deze teekens echter zelden
tegen. Waar we bij onze bepalingen der waterstof-ionencon-
centratie in de meeste gevallen waarden zullen vinden als b.v.
H = 0.00000042 of 4.2 10-7 is het gewoonte geworden den
zuurgraad uit te drukken in de waterstof-exponent of pH.
waarbij dan pH = -log. H of log. ^

Voorbeelden om H om te rekenen in pH en omgekeerd.

Indien bekend:

h = 2 . 10-^
log. h = log. 2 log. IQ-®
log. h = 0.3 — 5
log. h = — 4.7
— log. h = pH = 4.7

-ocr page 42-

Stel bekend: pH = 6.5

log. H == — 6.5
log. H — 0.5 — 7

h = 3.15 X 10-^
h r= 0.000000315

Bij neutrale reactie is
h = oh = 0.85 10-7 en pH = poh = 7.07 (bij 18° C.)
h = oh = 1.77 10-7 en pH = poh 6.76 (bij 37° C.)
bij zure reactie is h gt; dan bij neutrale reactie,
bij zure reactie is pH lt; dan bij neutrale reactie,
bij zure reactie is oh lt; dan bij neutrale reactie,
bij zure reactie is poh gt; dan bij neutrale reactie.

Zoo is bijv. pH van stroomend bloed 7.35 tot 7.4,

van urine 5 tot 7.—,

van bouillon voor voedingsbodems 7 tot 7.5.

van gewoon, nog koolzuur uit de lucht bevattend gedestil-
leerd water, 7 tot 6, van leidingwater gemiddeld 7.5 tot 7.6.

Het bepalen der waterstof-ionenconcentra^ie in
vlecschextractcn.

Wanneer men de talrijke ons ten dienst staande methoden
eens beschouwt, dan kan men al dadelijk een onderscheid
maken in:

A.nbsp;de bepaling der pH langs electrometrischen weg.

B.nbsp;de verschillende methoden met behulp van indicatoren.

De sub A genoemde methode is, evenals alle electrome-

trische methoden, om haar betrouwbaarheid en buitengewone
gevoeligheid verreweg de beste. Ze vereischt echter vrij kost-
bare en ingewikkelde toestellen, waarover slechts enkele der
beter geoutilleerde slachthuislaboratoria kunnen beschikken.
Bovendien is juist de groote gevoeligheid oorzaak dat dit
toestel na een korte rustperiode moet worden geijkt, hetgeen
niet gemakkelijk en zeer tijdroovend is. Hoewel deze methode
als standaardmethode niet te missen is, durf ik ze voor onze
laboratoria niet aan te bevelen.

-ocr page 43-

De bepaling der pH met behulp van indicatoren.

Wanneer we b.v. een kleine hoeveelheid NaCl in water
doen, dan zal deze nagenoeg geheel en al oplossen. De con-
centratie der Cl ionen is dan praktisch gelijk aan de concen-
tratie der NaCl omdat dit geheel en al gedissocieerd is.

In een mengsel van een zwak zuur met een harer zouten
is de H echter nagenoeg uitsluitend afhankelijk van de
verhou-
ding
tusschen zuur en zout en niet van de absolute hoeveel-
heid zuur. Door verdunnen met water veranderen we de H
dus niet van beteekenis. Deze oppervlakkig wat eigenaardig
lijkende eigenschap kunnen we als volgt verklaren: Een zwak
zuur is steeds slechts voor een klein gedeelte gedissocieerd
en deze dissociatie wordt nog geremd door het zout. Door
verdunning van het mengsel van zuur en zout wordt welis-
waar de zuurconcentratie geringer,- maar in dezelfde mate
wordt ook het dissociatie-remmend vermogen van het zout
verminderd. Voor sterkere zuren als zoutzuur geldt deze regel
niet.

We kunnen dus opstellen de formule: H = K X

Hierin is K de dissociatiekonstante voor het bepaalde zuur
en deze is in ronde cijfers voor

melkzuurnbsp;1.5X10-4

azijnzuurnbsp;2 X 10-fgt;

eenbasisch natriumphosphaat 2 X 10—7
koolzuurnbsp;3 X 10-7

We beschouwen hier het eenbasisch natriumphosphaat als
een zuur, het bijbehoorende zout is het tweebasische natrium-
phosphaat.

In weefselvloeistoffen wordt de bovenaangeduide buffer-
werking gewoonlijk uitgeoefend door het mengsel COo en
NaHCOa of door NaH..P04 en NaoHP04; bloed is een
voorbeeld van het eerste, urine van het laatste. Wanneer een
oplossing gelijktijdig beide buffers bevat, dan kan de H uit
een der twee berekend worden; we vinden langs beide wegen
een zelfde waarde.

-ocr page 44-

Door Sörensen is -een betrekkelijk eenvoudige methode
aangegeven om met behulp van bufferoplossingen de Ph te
bepalen. Deze berust op onderstaande:

We houden een aantal stamoplossingen in Wulfsche fles-
schen in voorraad (dus van konstante concentratie) voor het
maken van bepaalde bufferoplossingen; een veel gebruikte
bufferoplossing is het reeds eerder genoemde mengsel van
een- en tweebasisch phosphaat. Willen we nu de pH bepa-
len, dan voegen we bij b.v. 10 c.c. der te onderzoeken oplos-
sing enkele druppels van een passende indikator. Zooals we
n.1. weten heeft iedere indikator zijn kleuromslag bij een be-
paalden zuurgraad of pH; deze is b.v. voor

methyloranje ongeveer pH 4
methylroodnbsp;„ „ 6

lakmoesnbsp;„ „ 7

phenolphtaleine „ „ 8

Omgekeerd is dus iedere indikator slechts bruikbaar bij een
zuurgraad welke binnen haar bereik ligt.

We maken nu een aantal mengsels van b.v. 5 en 5, 6 en 4,
7 en 3 c.c. van onze stamoplossingen en voegen aan deze
10 c.c. mengsels juist eenzelfde hoeveelheid indikator toe als
aan onze te onderzoeken oplossing. Na eenig probeeren vin-
den we een phosphaatmengsel waarin de indikator juist de-
zelfde kleur aanneemt als in de te onderzoeken oplossing.
Deze hebben dus dezelfde pH.
Sörensen heeft nu de pH van
verschillende phosphaatmengsels eens en voor altijd langs
electrometrischen weg gemeten en in een diagram opgetee-
kend; hieruit kunnen we dus de pH aflezen.

Bepaling der pH met Indikatoren zonder het gebruik van
buf f eroplossin gen.

Hierbij kunnen we het best gebruik maken van zoogenaam-
de eenkleurige indikatoren, die van kleurloos omslaan naar
een bepaalde kleur (b.v. de nitrophenolen zijn bij zure reactie
kleurloos, bij alkalische- of minder zure reactie geel). Deze

-ocr page 45-

methode berust op het navolgende: We mengen 10 c.c. der te
onderzoeken oplossing met een bekende hoeveelheid van een
passende indikator (we spreken van een passende indikator
als deze niet kleurloos wordt, maar evenmin zijn maximale
diepte van kleur aanneemt). Hun maximale kleur diepte hebben de
hier gebruikte indikatoren in 0.01 N. NaOH. Door een aantal
proeven gaan we nu weer na hoeveel indikator we bij 10 c.c.
0.01 N. NaOH moeten doen om dezelfde kleur te krijgen als
in onze te onderzoeken oplossing. Voor de NaOH zullen we
minder indikator noodig hebben. De verhouding van de hoe-
veelheid verbruikte indikator tot de aan onze te onderzoeken
oplossing toegevoegde hoeveelheid noemen we den
kleur-
graad
F. Deze moet steeds kleiner dan 1 zijn. De H der te
onderzoeken vloeistof berekenen we hieruit met behulp van

de formule H = K X ~

r

hierin is K een konstante voor de gebruikte indikator, n.1. de
indikatorenkonstante.

Nemen we als voorbeeld de bepaling der H in versch lei-
dingwater. De hiervoor geschikte indikator is meta-nitrophe-
nol. We doen in een reageerbuis 10 c.c. van het te onderzoe-
ken water en hierbij 1 c.c. indikator. In 2-3 minuten heeft de
oplossing haar definitieve kleur. We doen nu in een 3-tal
juist dezelfde reageerbuizen 9 c.c. van een Vio N. NaOH-
oplossing en maken met gedestilleerd water een 10-voudige
verdunning van onze indikator. Met een pipet brengen we nu
in de met loog gevulde buizen achtereenvolgens 0.5, 1, en
2 c.c. van onze 1 op 10 verdunde indikator en vullen de 3
buizen met 0.01 N. NaOH tot 11 c.c. bij. Om de kleur te ver-
gelijken verdient het aanbeveling de buizen steeds voor een
witten achtergrond van filtreerpapier of porcelein te houden.
In de meeste gevallen is het gemakkelijker wanneer men van
boven in de hinzen kijkt. We zullen nu b.v. zien dat de eerste
buis te licht en de derde te donker is, terwijl de middelste
ongeveer goed is. Nu kunnen we nog nauwkeuriger waar-
nemen door een fijner gedifferentieerde reeks te maken met

-ocr page 46-

b.v. als coëfficiënt 1.2 dus door 1.2, 1.44, 0.83, 0.69 c.c. van
de verdunde Indikator toe te voegen. Vinden we nu als defi-
nitief resultaat dat 1 c.c. goed was, dan hadden we dus in
onze te onderzoeken oplossing 1 c.c. en in onze NaOH-opl.
1 c.c. van de een op de tien verdunde indikator. De kleur-

graad F is dus 0.1 en H = K

De K voor meta-nitrophenol bedraagt bij kamertempe-
ratuur 4.7 X 10-9

en h = 9 4,7 . 10-®
h = 4.2 X 10-8

log. h = 0.62 — 8
en pH = 7.38

Het bepalen der pH met behulp van Indikatoren in troebele
of gekleurde oplossingen volgens de Walpolesche methode.

Wanneer we bijv. de pH van normale zure urine willen
bepalen, dan komt het erop aan om de eigen kleur uit te
schakelen.

Het hiervoor benoodigde zeer eenvoudige apparaat is de
Komparator welke in fig. I is afgebeeld en die bestaat uit een
massief houten blok waarin in vertikale richting 6 gaten ge-
boord zijn, waarin reageerbuisjes passen, en in horizontale
richting de 3 kijkgaten a, b, en c zich bevinden, waardoor we
twee achter elkaar geplaatste buisjes kunnen zien. Aan den
achterkant kunnen we een schijf van mat- en blauw glas aan-
brengen. Teneinde de eigen kleur der urine te verminderen
verdient het aanbeveling de urine 2 of 3 maal te verdunnen.
Hiertoe kunnen we een ongeveer 2 % sterke NaCl- oplos-
sing gebruiken, ongeveer overeenkomende met het zoutge-
halte der urine, of, zonder fout van beteekenis te maken, kun-
nen we ook gedestilleerd water nemen. Bij 10 c.c. der ver-
dunde urine voegen we nu een nauwkeurig afgemeten hoe-
veelheid paranitrophenol als indikator. gewoonlijk 0.5 tot 1
c.c. omdat dit een duidelijk gele kleur geeft zonder de maxi-

-ocr page 47-

male kleurdiepte te bereiken. Dit buisje plaatsen we in gat 3,
terwijl we in 1. een reageerbuisje met zuiver water zetten.
Op dezelfde wijze als aangegeven op de voorgaande blad-
zijden maken we nu een reeks verdunningen van para-nitro-

© © O
© © ©

Komparator van boven gezien.

phenol in 0.01 N. NaOH, die alle hetzelfde totaal volume
hebben als het buisje met urine en brengen nu deze buisjes
één voor één in opening 2. Teneinde de eigen kleur der urine
op te heffen, zetten we in opening 4 eveneens een buisje met
eveneens 10 c.c. verdunde urine en zooveel gedestilleerd
water als we indikator aan ons eerste buisje hebben toege-
voegd. We kijken nu door de gaten a en b, terwijl we de
opening 3 met de duim sluiten. Daar we als regel geen ge-
bruik maken van dit derde kijkgat kunnen we evengoed wer-
ken met een Komparator met 4 openingen.

De in de figuur niet zichtbaren achterwand met glasschij-
ven houden we naar het licht toe. Door beide gaten zien we
dus gemengd de eigen kleur der urine en de kleur van de
indikator; in het eene geval zijn ze werkelijk gemengd, in het
andere mengen ze zich optisch doordat we door beide buisjes
achter elkaar heenzien. Gelijkheid van kleur treedt dus alleen
op wanneer ook de indikator dezelfde kleur heeft. Door het
blauwe glas worden de verschillende kleurnuances in het
geel, in groen tot blauw veranderd, hetgeen de waarneming
vergemakkelijkt. Zoodra we het buisje gevonden hebben dat
gelijkheid van kleur geeft in onze Komparator, kennen we
ook den kleurgraad F. uit de hoeveelheid indikator in het
kleurgelijke NaOH-buisje en de hoeveelheid indikator aan
de urine toegevoegd. Stel dat aan de urine 0.75 c.c. indikator

-ocr page 48-

toegevoegd is en onze loogbuis bevat 0.3 c.c. 10 maal ver-

0.03

= 0.04

F

- pH volgt nu weer uit de formule pH = pK log. ^ ^

Met deze methode kunnen we ook de pH van troebele op-
lossingen meten b.v. van bouillon waarin bacteriën gegroeid
zijn. Steriele voedingsbouillon heeft een pH van 7 tot 7.5; met
coli geënte druivensuikerbouillon krijgt een pH van ongeveer
5 (indikator
y Dinitrophenol).

Vereenvoudiging van bovenstaande methode met behulp
van een blijvende indikatorenreeks.

Oplossingen der eenkleurige indikatoren uit de nitrophenol-
reeks zijn zoo goed als onbegrensd houdbaar. We behoeven
dus onze reeks oplossingen ter kleurvergelijking niet telkens
opnieuw te maken, maar kunnen deze bewaren. We gaan
uit van de navolgende stamoplossingen onzer indikatoren:

metanitrophenol ............0.3 gram op 100 c.c. gedist. water

paranitrophenol ..................0.1 gram op 100 c.c.....

dinitrophenol ........................0.1 gram op 400 c.c.

dinitrophenol ........................0.1 gram op 200 c.c.....

Hiervan maken we verdunningen 1 op 10. Van deze ver-
dunde indikatoren doen we de in onderstaanden tabel aange-
geven hoeveelheid in reageerbuisjes, welke juist dezelfde maat
hebben en van boven ingesnoerd zijn, teneinde ze later gemak-
kelijk te kunnen
dicbtsmelten. Daarna vullen we alle buisjes
bij met 0.1 N. NaHCOs tot een totaal volume van 7 c.c. en
smelten ze dicht. Het bijpassende aangegeven etiket wordt nu
op elk buisje geplakt.

In de 3de reeks is geen 9de buis noodig omdat dit reeds te
weinig kleur heeft. De vier reeksen blijvende indikatorbuisjes
worden in een rekje als in figuur 2 afgebeeld van het daglicht
afgesloten bewaard en zijn zoo bijna onbeperkt houdbaar. Men

dunde indikator. dan is F = = 0.04

-ocr page 49-

moet er aan denken dat de op de etiketten aangegeven pH
alleen geldt bij de navolgende werkwijze:

In buisje 1 der Komparator brengen we 6 c.c. der te onder-

1. Reeks met metanitrophenol.

Glas No.......

1

2

3

4

5

6

7

8

9

c.c. indikator ....

5.2

4.2

3

2.3

1.5

1

0.66

0.43

0.47

pH etiket......

8.3

8.2

8

7.8

7.6

7.4

7.2

7

6.8

2, Reeks met paranitrophenol.

Glas No.......

1

2

3

4

5

6

7

8

9

c.c. indikator ....

4.05

3

2

1.4

0.94

0.63

0.4

0.25

0.16

pH etiket......

7

6.8

6.6

6.4

6.2

6

5.8

5.6

5.4

3. Reeks met y dinitrophenol.

Glas No.......

1

2

3

4

5

6

7

8

c.c. Indikator ....

6.6

5.5

4.5

3.4

2.4

1.65

1.1

0.74

pH etiket......

5.4

5.2

5

4.8

4.6

4.4

4.2

4

Reeks met a dinitrophenol.

Glas No. . .

1

2

3

4

5

6

7

8

9

c.c. indikator ....

6.7

5.7

4.6

3.4

2.5

1.74

1.2

0.78

0.51

pH etiket......

4.4

4.2

4

3.8

3.6

3.4

3.2

3

2.8

zoeken oplossing 1 c.c. indikator (verdunde stamoplossing).
In buisje 2 doen we eveneens 6 c.c. der te onderzoeken oplos-
sing -f- 1 c.c. gedestilleerd water.

In buisje No. 3 komt zuiver water en nu probeeren we welk

-ocr page 50-
-ocr page 51-

buisje der indikatorenreeks we achter 2 moeten inbrengen
opdat gelijkheid van kleur intreedt zoowel met matten- als
blauwen achtergrond. In deze reeksen verspringt de pH tel-
kens 0.2; hiertusschenin moeten we schatten; na eenige oefe-
ning gelukt dit reeds spoedig tot op 0.05 nauwkeurig. Te sterk
gekleurde oplossingen kunnen, wanneer ze tenminste voldoen-
de bufferwerking hebben, gemakkelijk 3, zoo noodig zelfs 10
maal verdund worden zonder eenige fout van beteekenis te
maken. Voor deze verdunning kunnen we gedestilleerd water
gebruiken.

Hoewel voor de praktijk van het onderzoek van niet veel
belang, zou dit overzicht onvolledig zijn, indien niet even ge-
wezen werd op enkele omstandigheden waarmede bij het ge-
bruik der colorimetrische methoden rekening moet worden ge-
houden.

1.nbsp;Behalve de waterstof-ionen hebben ook andere ionen
invloed op de kleur der indikator. De meeste echter eerst in
hooge concentratie. In zoutrijke oplossingen maken we dus
steeds een kleine fout, afhankelijk van concentratie en aard
van het zout en van de gebruikte indikator. De door ons te
onderzoeken weefselextracten maken met de
uitgekozen indi-
katoren slechts zulke kleine fouten, dat we deze buiten be-
schouwing kunnen laten.

2.nbsp;Wil een indikatorenmethode juist zijn, dan mogen in
de oplossing geen stoffen aanwezig zijn die verbindingen vor-
men met de indikatoren en zoo invloed uitoefenen op de door
de H-ionen beheerschte dissociatietoestand van de indikator.
Vooral eiwitten en alkaloïden zijn hiertoe in staat. Bij de keuze
der indikatoren moet er dan ook rekening mede worden ge-
houden dat hun
eiwit- en alkaloidfout zoo gering mogelijk is.

3.nbsp;Daar de meeste indikatoren zelf zuren of basen zijn,
moeten we er rekening mede houden dat de toegevoegde indi-
kator de pH der oplossing niet verandert. In theoretisch zuiver
gedestilleerd water kunnen we dan ook de pH niet bepalen met
indikatoren en zelfs bij de bepaling der pH in gewoon leiding-

-ocr page 52-

water moeten we hiermede rekening houden. We doen dit
door de te gebruiken indikator 10-vöudig te verdunnen en dan
heel lange reageerbuizen te gebruiken waar we dan in de leng-
terichting door kijken.

De door ons te onderzoeken oplossingen (vleeschextract,
urine, voedingsbodems) bezitten alle door hun gehalte aan
zouten (eiwitten, phosphaten, lactaten) voldoende bufferwer-
king om de eventueele
zuurfout der indikatoren te elimineeren.

Al deze omstandigheden zijn oorzaak dat bij meting der pH
met een indikatorenmethode een fout van enkele eenheden in
de tweede decimaal niet steeds te vermijden is.

-ocr page 53-

EIGEN ONDERZOEK
HOOFDSTUK IV

A. Over de waarde der methode Michaëlis voor de pH-
bepaling in vleeschextracten.

Toen ik dit onderzoek naar den zuurgraad van vleesch van
zieke slachtdieren begon, was het mij bekend dat enkele col-
lega\'s bij de keuring van zoogenaamde noodslachtingen ge-
bruik maakten van lakmoespapier en lag het voor de hand dat
ook ik hiermede begon.

De kleuromslag van lakmoes ligt ongeveer op het neutrale
punt bij een pH van 7.— zoodat het op deze wijze mogelijk
moet zijn het alkalische vleesch van het zure te onderscheiden.
Daar het nu bekend is dat het vleesch van gezonde slachtdie-
ren 24 uur na slachting zuur reageert, zou men op deze wijze
alle vleesch hetwelk een afwijking in de reactie vertoont, moe-
ten kunnen onderkennen.

Hiertoe werd als volgt door mij te werk gegaan:

„In het te onderzoeken slachtdier werden een tweetal kleine
insnijdingen gemaakt, één in de vóór- en één in de achterhand.
Op deze versche sneevlakten werd een strookje lakmoespapier,
hetwelk tevoren met aqua dest. bevochtigd was, gelegd en na
enkele minuten de eventueele kleuromslag nagegaan door dit
lakmoespapiertje tegen denzelfden achtergrond te vergelijkevi
met eenzelfde lakmoespapiertje uitsluitend met gedest. water
bevochtigd. Tal van zieke- en in nood geslachte dieren zijn op
deze wijze door mij onderzocht, aanvankelijk met zeer weinig

-ocr page 54-

resultaat, de reactie was en bleef zuur ook bij vrij ernstig zieke
dieren. Later was ik gelukkiger en vond bij enkele koeien die
na de partus moesten worden opgeruimd een amphotere- en
zelfs een enkele maal een alkalische reactie. Intusschen stond
het reeds bijna bij mij vast dat het niet mogelijk was om met
behulp van deze methode eenig verband te leggen tusschen de
reactie en de hoedanigheid van het vleesch, toen ik in het
„Zeitschrift für Infectionskrankheiten, Parasitaire Krankheiten
und Hygiënequot; kennis nam van een artikel van
Andrjewsky
waarin deze een geheel nieuwe methode aangaf teneinde den
zuurgraad of waterstof-ionenconcentratie van vleesch te be-
palen.

Hij gebruikte hiertoe de methode Michaëlis zooals deze be-
schreven is in het technisch overzicht. Deze methode heeft
boven lakmoespapier dit voordeel, dat het een quantitatieve
methode is waarmede men den zuurgraad of pH van een te
onderzoeken vleeschextract in een cijfer kan uitdrukken. Zoo-
als ook uit deze publicatie blijkt, is de pH van vleesch van ge-
zonde slachtdieren onmiddellijk na slachting amphoter of zwak
alkalisch, schommelende tusschen pH 6.7 en 7.— gemiddeld
6.8. 18 tot 24 uur na slachting is deze pH 5.7 tot 6.— gemid-
deld 5.9.

Vleesch van tal van zieke slachtdieren gedraagt zich in deze
anders, dit blijft namelijk amphoter of zwak alkalisch (pH 6.7
tot 7.1), of wordt wel zuur maar zeer onvoldoende (pH-waar-
den liggende tusschen 6.2 en 6.7). Het groote voordeel van
deze methode boven het lakmoespapier springt nu wel duidelijk
in het oog. Deze laatste methode zegt ons uitsluitend of het
vleesch of vleeschextract zuur, amphoter of alkalisch is dus
een pH heeft lt;7.— ±: 7.— of gt; 7.—; meer niets.

Bij mijn verdere onderzoekingen heb ik dan ook een dank-
baar gebruik gemaakt van de methode
Michaëlis en heeft ze
mij steeds uitstekend voldaan.

-ocr page 55-

Gevolgde werkwijze.

Uit het te onderzoeken slachtdier werd een stukje vleesch
genomen en hiervan nauykeurig 5 gram afgewogen, hierbij
mogen geen vet, fascies of pees zijn. Verder is het van het
meeste belang, dat men dit vleeschmonster niet van de opper-
vlakte doch uit de diepte neemt. Men kan hiervoor kiezen de
plaats achter de laatste rib waar voor- en achterbout worden
gescheiden, een gedeelte van de adductoren van het achter-
been, of de plaats waar het schouderblad wordt losgesneden.
Bloed- en vetrijk spierweefsel moet men vermijden. De mee-
ning van collega
Fooy dat alle spieren van eenzelfde slacht-
dier dezelfde pH hebben kan ik niet deelen; zoo zal men bij
voorkeur zijn materiaal niet moeten kiezen van de halsspieren,
ledematen, diafragma, intercostaalspieren of hartspier. Deze
spiergroepen zijn bij de meeste slachtdieren niet voldoende uit-
gerust, zonder dat men echter kan spreken van oververmoeid
vleesch, en vertoonen in analogie hiermede een hoogere pH.
Deze verschillen zijn natuurlijk zeer individueel.

De 5 gram vleesch worden met een schaar in 10 tot 20
stukjes geknipt en gedaan in een Erlemeyersche kolf. Deze
moet goed gereinigd zijn en tevoren met gedestilleerd water
nagespoeld. Ik heb er mij steeds aan gehouden, al het glas-
werk voor ieder gebruik met gedestilleerd water na te spoelen.
Aan het fijn geknipte vleesch wordt nu 50 gram aq. dest. toe-
gevoegd en af en toe schuddende laat men dit gedurende 10
minuten staan. Intusschen vouwt men het filter en bevochtigt
dit met aq. dest. De trechter met filter wordt nu geplaatst op
een maatglas van 100 c.c. en na 10 minuten den geheelen in-
houd der kolf op het filter geschud.

Door Andrjewsky wordt aangegeven dat extracten van min-
der deugdelijk vleesch langzamer zouden filtreeren. Inderdaad
gaat dit dikwijls op; deze eigenschap is echter zoo weinig con-
stant, dat men beter doet er geen waarde aan te hechten. Van
het aldus verkregen fikraat wordt nu uitgegaan voor de pH-
bepahng.

-ocr page 56-

Deze komt in het kort hierop neer (meer uitvoerig is dit
reeds beschreven in het technisch overzicht), dat met een pipet
in twee speciaal hiervoor geleverde reageerbuisjes 6 c.c. van
het vleeschextract wordt gebracht. Bij de eene buis wordt nu
gedaan 1 c.c.
para-nitrophenol (verdunde stamoplossing) en
bij de andere 1 c.c. aq. dest. teneinde de eigen kleur van het
extract in gelijke mate te verdunnen.

Deze buizen plaatst men nu naast elkaar in de Walpolesche
comparator; achter de buis, bevattende de indicatoroplossing
plaatsen we een buisje met schoon water en achter de andere
een van de standaardbuisjes uit het bijgeleverde rekje, tot we
door beide openingen dezelfde kleur zien. De op de standaard-
oplossing vermeldde pH is dan ook de pH van het te onder-
zoeken vleeschextract. Niet steeds kan men op deze wijze vol-
komen gelijkheid van kleur verkrijgen, maar blijkt het dat deze
ligt tusschen twee waarden in b.v. tusschen 6.2 en 6.4. Men
moet dan interpoleeren en na eenige oefening valt het niet
moeilijk om te zien of we te doen hebben met 6.25; 6.3; of 6.35.
Bij het aflezen wordt door mij steeds gebruik gemaakt van het
blauwe glas waardoor de gele kleur meer in een groene ver-
anderd wordt, hetgeen het aflezen vergemakkelijkt. De ge-
bruikte para-nitrophenol-oplossing bestrijkt in de gebezigde
verdunning het pH-gebied van 5.4 tot 7.—. Wel vallen de
meeste der te onderzoeken extracten hiertusschen, maar het
verdient aanbeveling, om wanneer we naar boven zoowel als
naar beneden de grens naderen, een tweede onderzoek te doen
resp. met metanitrophenol of met y dinitrophenol. Een enkele
maal blijkt dan dat de pH van het te onderzoeken extract valt
binnen het gebied der tweede indicator en we de hiermede
gevonden waarde moeten nemen.

Het verdient aanbeveling voor deze onderzoekingen steeds
gebruik te maken van gedestilleerd water. Chemisch zuiver
aq. dest. is uiterst moeilijk te krijgen en nog moeilijker te be-
waren. Het aq. dest. uit den handel, met een pH schommelende
om 6.8—6.9, is voor ons doel zuiver genoeg. Door het gebruik
van leidingwater schakelt men een onbekende factor in, die

-ocr page 57-

bij goed leidingwater wel niet erg hinderlijk zal zijn, doch dan
dient men de hoedanigheid van het ter plaatse beschikbare
water in aanmerking te nemen. Voor plaatsen waar men last
heeft van zoogenaamd „hardquot; water, bedraagt de pH dikwijls
8 en meer. Bovendien zet men de deur open voor het gaan ge-
bruiken van pomp-, put-, wel- en slootwater, hetgeen een ver-
gelijken van door verschillende onderzoekers verkregen resul-
taten steeds moeilijker maakt.

Daar het mij van belang voorkwam dat de pH-bepaling van
noodslachtingen ter plaatse met zoo min mogelijk hulpmidde-
len kan geschieden, werden door mij enkele nadere proeven
genomen met betrekking tot de bereiding der extracten.

Achtereenvolgens werden onderzocht:

A.nbsp;de sterkte der extracten.

B.nbsp;de duur der extractie.

C.nbsp;de invloed van het schudden.

D.nbsp;het filtreeren der extracten.

E.nbsp;het bewaren der extracten.

Sub A. Teneinde de invloed van de sterkte der extracten
op de pH na te gaan, werden van een 5-tal vleeschsoorten
extracten gemaakt van verschillende sterkte, zooals aangege-
ven in onderstaanden tabel en hiervan op gewone wijze de
pH bepaald.

No.

Omschrijving

Per 100 gram water

5 gr. vleesch

10 gr. vleesch

15 gr. vleesch

25 gr, vleesch

1
2

3

4

5

.

Zieke koe ....
Gezonde koe . . .
Koe met verbloeding
Zieke koe ....
Deensch vleesch . .

6.3
5.9
6.1
6.9
6

6.3
5.9
6.1
6.9
6

6.25
5.85
6

6.9
6

5.85

6.85
6

Hieruit blijkt, zooals te verwachten was, dat de sterkte der
extracten niet van invloed is op de pH, mits men binnen zekere
grenzen blijft.

Wanneer men dus niet de beschikking heeft over een weeg-

-ocr page 58-

schaal zal men met eenige ervaring op het oog een stukje van
5 gram vleesch uit kunnen snijden en hiervan een extract
maken 1 op 10.

Wel verdient het aanbeveling de extracten niet te sterk te
maken omdat ik reeds enkele malen bij extracten 1.5 op 10
hinder had van de eigen kleur; dit bemoeilijkt de waarneming
of men moet de extracten weer verdunnen.

Sub B. Bij de bereiding der extracten is een vrij willekeu-
rigen tijd gekozen van 10 minuten. Het leek mij van belang
om eens na te gaan of langer extraheeren invloed heeft op de
pH der extracten.

De resultaten hiervan staan vermeld in onderstaanden tabel.

No.

Omschrijving

pH.-bepaling na

extractie gedurende resp.

10 min.

20 min.

30 min.

1 uur

3 uur

^6 uur

24 uur

1

Gezond rund .

5.85

5.85

5.85

5.85

5.75

5.75

5.75

2

Ziek paard . .

6.25

6.25

6.25

6.15

6.2

6.2

6.2

3

Ziek paard . .

6.3

6.3

6.25

6.3

6.25

6.2

6.05

4

Cadaver paard.

6.05

6.05

6.05

6.05

5.85

5.6

5.9

5

Ziek rund . .

6.9

6.9

6.9

6.9

6.85

6.9

6.9

6

Deensch vleesch

6

6

6

5.95

5.9

5.9

We zien hieruit dat bij langdurige extractie, langer dan een
uur, de pH neiging heeft om te gaan dalen. Vermoedelijk speelt
het koolzuur uit de lucht hierbij een rol, althans het is bekend
dat leidingwater met zwak alkalische reactie, na eenigen tijd
aan de buitenlucht te hebben blootgestaan, zuur reageert,
doordat koolzuur uit de lucht is opgenomen.

Bovendien wordt bij langdurig extraheeren het extract ster-
ker gekleurd en troebel, hetgeen een zuivere waarneming
bemoeilijkt.

Sub C. Teneinde na te gaan of het gewenscht of noodig
is ons extract te schudden werd met een drietal vleeschmon-
sters de navolgende proef genomen:

-ocr page 59-

No.

Omschrijving

Niet
geschud

Matig
geschud

Herhaaldelijk
geschud

1

Zieke koe.....

6.75

6.9

6.8

2

Koe met tympanitis .

5.9

5.9

5.9

3

Zieke koe.....

6.65

6.65

6.7

Hieruit blijkt dat meer of minder schudden geen invloed
heeft op de pH der extracten. Wel wordt een extract waar-
mede meer geschud is troebeler en filtreert langzamer.

Sub D. Fv^et deze proef werd beoogd na te gaan of het
gebruikte filtreerpapier invloed heeft op de pH der vleesch-
extracten. Hiertoe werden een zestal vleeschextracten tot drie-
maal toe gefiltreerd afwisselend door verschillende filters, en-
kele monsters ook meerdere malen door eenzelfde filter en
telkens de pH van deze extracten bepaald en in onderstaanden
tabel opgenomen;

Omschrijving

Bepaling der pH

na

1 X filtreeren

2 X filtreeren

3 X filtreeren

Ziek paard........

Ziek varken.......

Koe met tympanitis.....

Zieke koe.........

Paard met koliek......

Gezonde koe ........

\'6.3
6.9
6.1
^ 6.9
6.4
6

6.3
6.9
6.1
6.9
6.45
6

6.3
6.85
6.1
6.9

6.4
6

Sub E, Vooral in de wintermaanden komt het nogal eens
voor dat men een pH-bepaling bij lamphcht moet aflezen. Is
men hieraan niet gewend dan levert dit in het begin nogal
moeilijkheden op. Vandaar dat ik heb nagegaan of men zonder
bezwaar een extract 24 uur kan laten staan teneinde zijn eigen
waarneming bij daglicht te controleeren.

Deze proeven werden genomen bij verschillende temperatu-
ren en weersgesteldheid, terwijl de extracten op het laborato-
rium bij daglicht werden bewaard. Verschillen die van prak-
tische beteekenis zijn werden hierbij niet waargenomen.

-ocr page 60-

Volgnummer

1

2

3

4

5

6

7

8

pH 24 uur na slachting . .

5.9

6.3

6.2

6.2

6.6

7

5.8

6.1

Dezelfde extracten 24 uur
bewaard........

5.95

6.3

6.2

6.2

6.6

6.95

5.8

6.05

Volgnummer

9

10

11

12

13

14

15

pH 24 uur na slachting . .

6.2

6.3

6

6.3

6.1

6.2

6.4

Dezelfde extracten 24 uur
bewaard........

6.15

6.2

5.9

6.3

6.05

6.2

6.55

Na mij door bovenstaande proeven zooveel mogelijk over-
tuigd te hebben van de gevoeligheid en praktische bruikbaar-
heid van deze methode ben ik ertoe overgegaan vleesch van
een betrekkelijk groot aantal zieke dieren op zijn pH-waarde
te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek in tabellen
op te nemen.

Hierbij werd tevens aandacht geschonken aan de anamnese,
het klinische- en het pathologisch-anatomische onderzoek en
werden de hierbij verkregen gegevens, in zooverre ze van be-
lang waren, zoo kort mogelijk in de eerste twee kolommen ver-
meld. Verder werd opgeteekend de voedingstoestand, de uit-
slag van een eventueel ingesteld b.o. en van de kook- en
braadproef. Op deze wijze werd getracht zoo goed mogelijk
een inzicht te verkrijgen in de verschillende ziektegevallen.
Ten behoeve van de gegevens voor deze tabel is meerdere
malen een b.o. ingesteld zonder dat hiertoe aanleiding bestond
of nadat reeds vaststond dat het dier zou worden afgekeurd.
Het doel hiervan was om duidelijker te doen uitkomen dat er
geen enkel verband bestaat tusschen de pH en kiemhoudend-
heid van het vleesch.

Voor een beter overzicht zijn de verschillende slachtdieren
in afzonderlijke tabellen samengebracht.

-ocr page 61-

quot;\'■^■rrnrrfKT.^-:-
r . siquot;

■•n -.jjj, if^r;-

- ■ • ■ -nbsp;■ f 15«: f\'1 rrfr^

■ t-ïM jl-i Wi-ïT ; ■ r •

sar

Üri.nbsp;■ ■ • .nbsp;•nbsp;- Äf-J .

eaeaHttH

-ocr page 62-

B. TABELLEN

-ocr page 63-

ZIEK^

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Voedings-
toestand

Pathol. anat. beeld

Koe is 1-II-1930 door een collega
verlost van een kalf wegende 127
K.G. 4-II-1930 \'s morgens vroeg
in nood geslacht en eerst 5 uur
later alhier aangevoerd.

Koe voor ± 10 dagen verlost van
een tweeling; waarna een gedeel-
te der secundinae is achtergeble-
ven. Temp. bijna geregeld boven
40° C. Geen eetlust en snelle ver-
magering.

Koe zou 5 dagen geleden gekalfd
hebben. Maakt een zieken indruk.
Temp. 40.3° C. Uitvloeiing uit de
vul va.

Koe \'s morgens 4 uur gekalfd.
Kalf door sterk trekken geboren.
Daarna veel bloedverlies. De koe
bleef liggen en werd \'s middags
erg suf, waarna het dier Xverd
afgemaakt. Temp. 39.8° C.

Vaars vorigen dag zwaar gekalfd.
Zwelling van vulva en omgeving.
Temp. 39.5° C. Kan niet meer
staan.

Koe aangevoerd \'s avonds met
de anamnese dat ze dadelijk ge-
slacht moest worden, omdat het
hart niet goed was. Temp. 39.7°
C. Stinkende uitvloeiing uit vulva.

Koe voor 4 weken zwaar gekalfd
en is daarna blijven liggen. Car-
paal- en tarsaal-gewrichten ver-
dikt. Beginnende decubitus. Tem-
peratuur 41° C.

Metritis, peritonitis, peri-
vaginitis, milt gezwollen,
lever en nieren gezwollen
en gedegenereerd.

Metritis, peritonitis. Dege-
neratie van parenchyma-
teuse organen.

Slecht uitgebloed, geringe
endometritis. Lever en nie-
ren gezwollen, gedegene-
reerd. Milt gezwollen.

Uterusruptuur nabij cervix.

Beginnende peritonitis
(vaatinjectie). Secundinae
nog aanwezig.

Haemorrhagische zwelling
van vulva en omgeving.
Scheur in de vagina. Lever
gedegenereerd.

Koe blijkbaar voor enkele
dagen gekalfd, n.1. de
baarmoeder is te groot en
bevat een stinkende massa.
Purulente mastitis van 2
kwartieren. Degeneratie
van lever en nieren.

Hydraemie. Endometritis
Nephritis. Degeneratie van
lever. Ontsteking van ver-
schillende gewrichten. Op
enkele plaatsen kneuzingen
door het liggen.

matig

slecht

zeer goed

goed

goed

best

matig

-ocr page 64-

ziekß ,^ Runderen

Anamnese en klinische bevinding

Koe is 1-II-1930 door een collega
verlost van een kalf wegende 127
K.G. 4-II-1930 \'s morgens vroeg
in nood geslacht en eerst 5 uur
later alhier aangevoerd.

Koe voor ±10 dagen verlost van
een tweeling; waarna een gedeel-
te der secundinae is achtergeble-
ven. Temp. bijna geregeld boven
40° C. Geen eetlust en snelle ver-
magering.

Koe zou 5 dagen geleden gekalfd
hebben. Maakt een zieken indruk.
Temp. 40.3° C. Uitvloeiing uit de
vulva.

Koe \'s morgens 4 uur gekalfd.
Kalf door sterk trekken geboren.
Daarna veel bloedverlies. De koe
bleef liggen en werd \'s middags
erg suf, waarna het dier Xverd
afgemaakt. Temp. 39.8° C.

Vaars vorigen dag zwaar gekalfd.
Zwelling van vulva en omgeving.
Temp. 39.5° C. Kan niet meer
staan.

Volg-

Koe aangevoerd \'s avonds met
de anamnese dat ze dadelijk ge-
slacht moest worden, omdat het
hart niet goed was. Temp. 39.7°
C. Stinkende uitvloeiing uit vulva.

Koe voor 4 weken zwaar gekalfd
en is daarna blijven liggen. Car-
paal- en tarsaal-gewrichten ver-
dikt. Beginnende decubitus. Tem-
peratuur 41° C.

Pathol, anat. beeld

Metritis, peritonitis, peri-
vaginitis, milt gezwollen,
lever en nieren gezwollen
en gedegenereerd.

Metritis, peritonitis. Dege-
neratie van parenchyma-
teuse organen.

Slecht uitgebloed, geringe
endometritis. Lever en nie-
ren gezwollen, gedegene-
reerd. Milt gezwollen.

Uterusruptuur nabij cervix.

Beginnende peritonitis
(vaatinjectie). Secundinae
nog aanwezig.

Haemorrhagische zwelling
van vulva en omgeving.
Scheur in de vagina. Lever
gedegenereerd.

Koe blijkbaar voor enkele
dagen gekalfd, n.1. de
baarmoeder is te groot en
bevat een stinkende massa.
Purulente mastitis van 2
kwartieren. Degeneratie
van lever en nieren.

Hydraemie. Endometritis
Nephritis. Degeneratie van
lever. Ontsteking van ver-
schillende gewrichten. Op
enkele plaatsen kneuzingen
door het liggen.

Voedings-
toestand

matig

slecht

goed

zeer

goed

goed

best

matig ]

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

1X24
uur

2X24
uur

3X24
uur

4X24
uur

5X24
uur

6X24
uur

onderzoek

7

7

niet inge-
gesteld
daar af-
keuring
reeds vast
stond

6.9

6.9

niet inge-
steld

6.9

6.9

.6.8

6.9

-

milt posit.
vleesch
neg.

7.15

7.1

. —

-

negatief

6.5

6.2

6.25

negatief

6.2

6.2

-

6.1

negatief

%

6.4

6.4

6.45

--

niet inge-
steld

-

-ocr page 65-

60

ZIEKÖ

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

Voedings-
toestand

8

Koe aangevoerd met anamnese
dat ze voor 5 weken heeft ge-
kalfd. Sedert dien tijd
weinig eet-
lust, is magerder
geworden en
melkproductie is achteruitgegaan.

Op endocardium van het
rechter hart een
kippenei-
groote woekering. Enkele
metastatische abscesjes met
haemorrhagische randzonc
in de nieren. Iets hydrae-
misch.

matig

9

Koe aangevoerd met de anamnese
dat ze reeds vóór eenige dagen
zou hebben moeten kalven. Vor-
dert echter niet. Maakt een zieken
indruk. Temp. 39° C.

Groot kalf in stuitligging,
waarvan de haren reeds los
laten. Beginnende peritoni-
tis. Leverdegeneratie.

goed

10

Koe 5 dagen na het kalven als
noodslachting aangevoerd.

Metritis, peritonitis, dege-
neratie van lever en nieren.
Septicaemisch beeld.

matig

11

Koe 4 dagen gekalfd. Secundinae
niet afgegaan. Maakt suffen in-
druk. Opgetrokken buik.

Stinkende inhoud in de
baarmoeder. Zwelling en
degeneratie van lever en
nieren. Milt gezwollen.
Vleesch donkerroode kleur.

best

12

Koe 5 dagen geleden gekalfd. Se-
dert 2 dagen niet meer aeneten.
Temp. 39.2° C.

Slecht uitgebloed. Metritis,
beginnende peritonitis.

goed

13

Koe aangevoerd met de anamnese
dat ze voor 3 dagen gekalfd
heeft. Dat de urine bloederig
was.

Vrij diepgaande ruptuur in
de vagina. Geen orgaan-
veranderingen.

goed

H

Koe zou eenige dagen geleden ge-
kalfd hebben en heeft geen eet-
lust meer.

Uterus onvoldoende ge-
contraheerd. Lever gedege-
nereerd. Nieren gezwollen.
Geringe mastitis.

matig

15

Koe zou voor 6 dagen moeilijk
gekalfd hebben en is blijven lig-
gen. Eetlust vrij goed. Tempera-
tuur 39° C.

Geboorteweg wat bloede-
rig. Organen bloedrijk.

matig

16

Koe zou ruim 14 dagen geleden
gekalfd hebben. Vulva iets inge-
scheurd. Twee uier kwartieren
verhard. Temp. 40° C.

Geringe endometritis. Le-
ver iets gedegenereerd. En-
kele Petechien op de nie-
ren.

goed

!

-ocr page 66-

60

ZIEKE

Volg.
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

Voedings-
toestand

8

Koe aangevoerd met anamnese
dat ze voor 5 weken heeft ge-
kalfd. Sedert dien tijd weinig eet-
lust, is magerder geworden en
melkproductie is achteruitgegaan.

Op endocardium van het
rechter hart een kippenei-
groote woekering. Enkele
metastatische abscesjes met
haemorrhagische randzonc
in de nieren. Iets hydrae-
misch.

matig

9

Koe aangevoerd met de anamnese
dat ze reeds vóór eenige dagen
zou hebben moeten kalven. Vor-
dert echter niet. Maakt een zieken
indruk. Temp. 39° C.

Groot kalf in stuidigging,
waarvan de haren reeds los
laten. Beginnende peritoni-
tis. Leverdegeneratie.

goed

10

Koe 5 dagen na het kalven als
noodslachting aangevoerd.

Metritis, peritonitis, dege-
neratie van lever en nieren.
Septicaemisch beeld.

matig

11

Koe 4 dagen gekalfd. Secundinae
niet afgegaan. Maakt suffen in-
druk. Opgetrokken buik.

Stinkende inhoud in de
baarmoeder. Zwelling en
degeneratie van lever en
nieren. Milt gezwollen.
Vleesch donkerroode kleur.

best

12

Koe 5 dagen geleden gekalfd. Se-
dert 2 dagen niet meer gegeten.
Temp. 39.2° C.

Slecht uitgebloed. Metritis,
beginnende peritonitis.

goed

13

Koe aangevoerd met de anamnese
dat ze voor 3 dagen gekalfd
heeft. Dat de urine bloederig
was.

Vrij diepgaande ruptuur in
de vagina. Geen orgaan-
veranderingen.

goed

14

Koe zou eenige dagen geleden ge-
kalfd hebben en heeft geen eet-
lust meer.

Uterus onvoldoende ge-
contraheerd. Lever gedege-
nereerd. Nieren gezwollen.
Geringe mastitis.

matig

15

Koe zou voor 6 dagen moeilijk
gekalfd hebben en is blijven lig-
gen. Eetlust vrij goed. Tempera-
tuur 39° C.

Geboorteweg wat bloede-
rig. Organen bloedrijk.

matig

16

Koe zou ruim 14 dagen geleden
gekalfd hebben. Vulva iets inge-
scheurd. Twee uier kwartieren
verhard. Temp. 40° C.

Geringe endometritis. Le-
ver iets gedegenereerd. En-
kele Petechien op de nie-
ren.

■goed

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

X24

Uur

2X24
uur

3X24
uur

4X24
uur

5X24
uur

6X24
uur

onderzoek

5.9

6.1

negatief

7.1

7

negatief

Vleesch donker van
kleur en iets kleverig
op aanvoelen.

6.7

6.7

6.9

6.55

negatief

negatief

~

6.5

6.3

6.25

negatief

negatief

6.5

6.85

6.8

negatief

5.8

5.7

5.7

-

negatief

-

6.9

6.8

6.8

negatief

negatief

6.15

6.15

6.05

negatief

Vleesch iets hydrae-
misch en wat grauw
van kleur.

6.35

6.35

6.25

-

negatief

negatief

-ocr page 67-

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

VoedingS\'
toestand

17

Vaars ^u voor 3 dagen moeilijk
gekalfd hebben en is sedert blij-
ven liggen. Eedust tamelijk goed.
Temp. 39° C.

Vagina en omgeving bloe-
derig en gezwollen. Geen
orgaanveranderingen.

goed

18

Koe voor 17 dagen gekalfd en
zou blijven persen.

Chron. endometritis met
kaasachtigen inhoud. Ad-
haesieve peritonitis. Geen
orgaan veranderingen.

vrij goed

19

Koe heeft prolapsus uteri gehad
welke is gereponeerd. Daar de
temp. opliep tot 41° C. werd be-
sloten tot noodslachting.

Necrotiseerende vaginitis en
perivaginitis. Vaatinjectie
van het buikvlies. Lever
gedegenereerd.

best

20

Koe \'s morgens gekalfd. quot;s
Avonds een prolapsus uteri op-
getreden. Tijdens de repositie
werd de uterus geperforeerd en
werd direct tot slachting over-
gegaan.

Perforeerende wond in de
uterus. Geen orgaanveran-
deringen.

best

21

Koe had 2 dagen na het kalven
een prolapsus uteri. Daar na am-
putatie van de uterus de toestand
slechter werd, werd 4 dagen na
het kalven tot slachting overge-
gaan.

Het geheele dier een zeer
bleek beeld. Geringe dege-
neratie van lever. Pe-
techien op hart en nieren.

matig

22

Koe heeft normaal gekalfd, waar-
na een totale prolapsus uteri wel-
ke werd gereponeerd. Den vol-
genden dag verloor de koe veel
bloed en moest 24 uur na de
prolapsus geslacht worden we-
gens verbloeding.

Vergroote baarmoeder, erg
bloedrijk. Bloedingen in de
bekkenholte.

goed

23

Koe waaraan bij levende keuring
niets is opgemerkt.

Mastitis van 2 kwartieren.
De secundinae zijn nog niet
afgegaan. Vermoedelijk ±
2 dagen gekalfd. Milt en
lever iets gezwollen.

goed

24

Koe levend aangevoerd. Kan niet
staan. Kan zich vóór goed op-
richten. 5 dagen geleden gemak-
kelijk gekalfd. Temp. 39.3° C.

Mastitis. Overigens geen
orgaanveranderingen.

best

-ocr page 68-

ziekb inunderen

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voedings-
toestand

17

Vaars ^u voor 3 dagen moeilijk
gekalfd hebben en is sedert blij-
ven liggen. Eedust tamelijk goed.
Temp. 39° C.

Vagina en omgeving bloe-
derig en gezwollen. Geen
orgaanveranderingen.

goed

18

Koe voor 17 dagen gekalfd en
zou blijven persen.

Chron. endometritis met
kaasachtigen inhoud. Ad-
haesieve peritonitis. Geen
org aan verandering en.

vrij goed

19

Koe heeft prolapsus uteri gehad
welke is gereponeerd. Daar de
temp. opliep tot 41° C. werd be-
sloten tot noodslachting.

Necrotiseerende vaginitis en
perivaginitis. Vaatinjectie
van het buikvlies. Lever
gedegenereerd.

best

20

Koe \'s morgens gekalfd, \'s
Avonds een prolapsus uteri op-
getreden. Tijdens de repositie
werd de uterus geperforeerd en
werd direct tot slachting over-
gegaan.

Perforeerende wond in de
uterus. Geen orgaanveran-
deringen.

best

21

Koe had 2 dagen na het kalven
een prolapsus uteri. Daar na am-
putatie van de uterus de toestand
slechter werd, werd 4 dagen na
het kalven tot slachting overge-
gaan.

Het geheele dier een zeer
bleek beeld. Geringe dege-
neratie van lever. Pe-
techien op hart en nieren.

matig

22

Koe heeft normaal gekalfd, waar-
na een totale prolapsus uteri wel-
ke werd gereponeerd. Den vol-
genden dag verloor de koe veel
bloed en moest 24 uur na de
prolapsus geslacht worden we-
gens verbloeding.

Vergroote baarmoeder, erg
bloedrijk. Bloedingen in de
bekkenholte.

goed

23

Koe waaraan bij levende keuring

niets is opgemerkt.
«

Mastitis van 2 kwartieren.
De secundinae zijn nog niet
afgegaan. Vermoedelijk ±
2 dagen gekalfd. Milt en
lever iets gezwollen.

goed

24

Koe levend aangevoerd. Kan niet
staan. Kan zich vóór goed op-
richten. 5 dagen geleden gemak-
kelijk gekalfd. Temp. 39.3° C.

Mastitis. Overigens geen
orgaanveranderingen.

best

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

1X24

Uur

2X24
uur

3X24
uur

4X24
uur

5X24
uur

6X24
uur

onderzoek

5.55

6.6

6.6

--

~

5.85

5.85

--

negatief

--

6.6

6.65

6.65

--

negatief

5.8

5.8

niet
ingesteld

-

7

7.1

7.1

negatief

6.15

6

6.05

6.3

6.1

negatief

-

5.8

negatief

1

i
1

1 .

!

6.3

6.3

6.35

negatief

negatief

!

-ocr page 69-

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

Voeding\'
toestanc

25

Koe kan niet staan. Temp. 38° C.
Twee uierkwartieren verhard.

Mastitis. Geringe degene-
ratie van de lever. Zwel-
ling van nieren en milt.
Vleesch donker van kleur
en iets kleverig.

slecht

26

Koe H dagen gekalfd. Geen eet-
lust, mastitis; sedert 2 dagen kon
het dier niet meer op.

Mastitis van 4 kwartieren.
Zwelling en degeneratie
van lever en nieren. Milt
gezwollen.

slecht

27

Koe zou enkele dagen geleden
gekalfd hebben, en kan nu niet
meer op. Temp. 39.5° C.

Geringe endometritis. Ge-
ringe degeneratie van pa-
renchymateuse organen.
Mastitis.

matig

28

Zware zwartbonte schot. Voor 5
dagen gekalfd. Mastitis van 3
kwartieren. Veel pijn, temp. 39.5°
C. Uitvloeing uit vulva.

Mastitis, endometritis, de-
generatie van lever en nie-
ren. Miltzwelling. Geringe
hydraemie.

goed

29

Zeer oude koe aangevoerd met
de anamnese dat ze „versletenquot;
is en sedert eenige dagen niet
meer op kan.

Vermagering Hydraemie.
Chron. mastitis.

slecht

30

Koe \'s avonds acute tympanie en
binnen een ^ uur neergevallen,
voordat hulp kon worden ingeroe-
pen. Daarna de koe dadelijk af-
geslacht.

Geringe enteritis. Vleesch
iets donker van kleur.

goed

31

Koe met afgesneden hals aange-
voerd met anamnese dat ze we-
gens tympanie in nood moest
worden geslacht.

Buikholte verontreinigd met
maaginhoud. Longen zeer
bloedrijk. Vleesch een
bleek-grauwe kleur.

goed

32

\'s Avonds aangevoerd wegens
tympanie. Temp. 40.5° C.

Haemorrhagische enteritis
van de dunne darmen. Ge-
ringe zwelling van lever
en milt.

goed

33

Koe \'s avonds tympanie en door
eigenaar zelf punctie verricht.
Den volgenden morgen was de
koe slechter en moest tot nood-
slachting worden overgegaan.

Vaatinjectie van het buik-
vlies. Organen bloedrijk.
Vleesch bloedrijk en don-
ker van kleur.

matig

-ocr page 70-

ZlEl^j^^ÜNDEREN

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

VoedingS\'
toestand

25

Koe kan niet staan. Temp. 38° C.
Twee uierkwartieren verhard.

Mastitis. Geringe degene-
ratie van de lever. Zwel-
ling van nieren en milt.
Vleesch donker van kleur
en iets kleverig.

slecht

26

Koe 14 dagen gekalfd. Geen eet-
lust, mastitis; sedert 2 dagen kon
het dier niet meer op.

Mastitis van 4 kwartieren.
Zwelling en degeneratie
van lever en nieren. Milt
gezwollen.

slecht

27

Koe zou enkele dagen geleden
gekalfd hebben, en kan nu niet
meer op. Temp. 39.5° C.

Geringe endometritis. Ge-
ringe degeneratie van pa-
renchymateuse organen.
Mastitis.

matig

28

Zware zwartbonte schot. Voor 5
dagen gekalfd. Mastitis van 3
kwartieren. Veel pijn, temp. 39.5°
C. Uitvloeing uit vulva.

Mastitis, endometritis, de-
generatie van lever en nie-
ren. Miltzwelling. Geringe
hydraemie.

goed

29

Zeer oude koe aangevoerd met
de anamnese dat ze „versletenquot;
is en sedert eenige dagen niet
meer op kan.

Vermagering Hydraemie.
Chron. mastitis.

slecht

30

Koe \'s avonds acute tympanie en
binnen een Yi uur neergevallen,
voordat hulp kon worden ingeroe-
pen. Daarna de koe dadelijk af-
geslacht.

Geringe enteritis. Vleesch
iets donker van kleur.

goed

31

Koe met afgesneden hals aange-
voerd met anamnese dat ze we-
gens tympanie in nood moest
worden geslacht.

Buikholte verontreinigd met
maaginhoud. Longen zeer
bloedrijk. Vleesch een
bleek-grauwe kleur.

goed

32

\'s Avonds aangevoerd wegens
tympanie. Temp. 40.5° C.

Haemorrhagische enteritis
van de dunne darmen. Ge-
ringe zwelling van lever
en milt.

goed

33

Koe \'s avonds tympanie en door
eigenaar zelf punctie verricht.
Den volgenden morgen was de
koe slechter en moest tot nood-
slachting worden overgegaan.

Vaatinjectie van het buik-
vlies. Organen bloedrijk.
Vleesch bloedrijk en don-
ker van kleur.

matig

Opmerkingen

Vleesch erg donker
van kleur.

Vleesch bij verkoop
op de vrijbank uit
de diepte genomen

pH = 6,3.

Vleesch bij verkoop
op de vrijbank uit de
diepte g.enomen pH =
5.85. Aanvankelijk is
de pH te hoog, zinkt
echter langzaam en
blijft goed.

Vleesch zeer donker
van kleur en iets kle-
verig.

Bepaling der pH na

Kook- en
braad-
proef

Bacteriol.
onderzoek

6X24
uur

5X24
uur

4X24
uur

2X24

uur

3X24
uur

negatief

negatief

6,9

negatief

6.95

negatief

negatief

6.9

6.9

6,3

negatief

negatief

6.3

6.35

6.05

6.55

niet
ingesteld

6.6

6.6

6.15

negatief

5.85

6.1

negatief

negatief

5.7

5.75

6.1

negatief

negatief

6,05

6.05

6.2

negatief

negatief

6.5

6.7

-ocr page 71-

Volg.
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

Voeding«\'
toestand

• 34

Koe \'s morgens op stal heftige
tympanie. Door eigenaar zelf
punctie van de pens gedaan. Daar
het een vette koe betrof besloot
eigenaar nog denzelfden dag tot
slachten. Temp. 38.9° C.

Vleesch iets donker van
kleur. Vaatinjectie van het
peritoneum.

zeer god

35

Magere pink met chronische di.
arrhee.

Mager hydraemisch dier.
Enteritis chronica. Geen
orgaanveranderingen.

slecht

36

Magere koe met chronische diar.
rhee.

Enteritis paratuberculosa.
Geen orgaanveranderingen.

slecht

37

Magere koe met chronische diar-
rhee.

Enteritis chronica paratuber-
culosa. Overigens geen af-
wijkingen.

slecht

38

Koe vrij plotseling gestorven en
dadelijk afgeslacht.

Haemorrhagische enteritis
van de dunne darmen.
Puntbloedingen in nieren
en subcutis.

goed

39

Koe levend aangevoerd met ster.
ke dyspnoe. Ademhaling frequent
en bemoeilijkt. Bloederig schuim
op den mond. Geen eetlust, temp.
39.5° C.

Pneumonie en uitgebreid
longoedeem. Geen orgaan-
afwijkingen.

slecht

40

Pink geen eetlust. Frequente
ademhaling. Schuim op den
mond.

Pneumonie, nieren met Pe-
techien. Abnormale kleur
van het vleesch. Slecht uit-
gebloed.

matig

41

Koe frequente ademhaling. Maakt
zieken indruk. Diagnose: pneu-
monie.

Purulente broncho-pneumo-
nie. Degeneratie van lever
en nieren.

slecht

42

Koe gedurende 8 dagen behau-
deld wegens longverschijnselen.
Temp. 39.8° C.

Bronchopneumonie. Abs-
cessen in de lever. Pete-
chien op de nieren.

goed

i

43

Koe zou veel hoesten. Overigens
geen abnormale verschijnselen.
Temp. 39.5° C.

Pyometra. Abscessen in
longen en lever. Pyaemie.

goed ;

1

-ocr page 72-

INUNDEREN

Opmerkingen

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

VoedingS\'
toestand i-

^ !

Bepaling der pH na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

1X24

Uur

2X24
uur

3X24
uur

4X24

uur

5X24
uur

6X24
uur

onderzoek

• 34

Koe \'s morgens op stal heftige
tympanie. Door eigenaar zelf
punctie van de pens gedaan. Daar
het een vette koe betrof besloot
eigenaar nog denzelfden dag tot
slachten. Temp. 38.9° C.

Vleesch iets donker van
kleur. Vaatinjectie van het
peritoneum.

zeer goed

5.9

6

6

negatief

35

Magere pink met chronische di-
arrhee.

Mager hydraemisch dier.
Enteritis chronica. Geen
orgaanveranderingen.

slecht

6.4

6.5

\'—\'

36

Magere koe met chronische diar-
rhee.

Enteritis paratuberculosa.
Geen orgaanveranderingen.

slecht

6.6

6.5

negatief

37

Magere koe met chronische diar-
rhee.

Enteritis chronica paratuber-
culosa. Overigens geen af-
wijkingen.

slecht

6.6

6.6

6.6

niet
ingesteld

38

Koe vrij plotseling gestorven en
dadelijk afgeslacht.

Haemorrhagische enteritis
van de dunne darmen.
Puntbloedingen in nieren
en subcutis.

goed i

1

6.5

6.4

negatief

39

Koe levend aangevoerd met ster-
ke dyspnoe. Ademhaling frequent
en bemoeilijkt. Bloederig schuim
op den mond. Geen eetlust, temp.
39.5° C.

Pneumonie en uitgebreid
longoedeem. Geen orgaan-
afwijkingen.

slecht 1

6.6

6.6

6.65

negatief

40

Pink geen eetlust. Frequente
ademhaling. Schuim op den
mond.

Pneumonie, nieren met Pe-
techien. Abnormale kleur
van het vleesch. Slecht uit-
gebloed.

matig

5.9

5.9

negatief

41

Koe frequente ademhaling. Maakt
zieken indruk. Diagnose: pneu-
monie.

Purulente broncho-pneumo-
nie. Degeneratie van lever
en nieren.

slecht

6.8

6.9

6.95

6.9

negatief

42

Koe gedurende 8 dagen beh.^u-
deld wegens longverschijnselen.

Temp. 39.8° C.
f

Bronchopneumonie. Abs-
cessen in de lever. Pete-
chien op de nieren.

goed

6.2

6.15

■—\'

negatief

43

Koe zou veel hoesten. Overigens
geen abnormale verschijnselen.
Temp. 39.5° C.

Pyometra. Abscessen in
iongen en lever. Pyaemie.

goed

5.8

5.8

5.8

negatief

negatief

-ocr page 73-

Volg.
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

Voedings-
toestanfl

44

Koe dyspnoe, mastitis, veel hoes.
ten, temp. 40.2° C.

Acute miliair t.b.c. der
longen; lever en nieren
bleek en gezwollen.

matig

45

Vaars per as aangevoerd met
fractuur der tibia.

Bij slachting bloedt ze on.
voldoende uit, en blijkt het
reeds een oude fractuur te
zijn. Sterke oedemateuse
zwelling in de omgeving en
reeds beginnende organisa.
tie. Organen erg bloedrijk.

matig

46

Pink met fractuur van os femo-
ris. Zou dit \'s morgens gekregen
hebben met het in de weide doen.

Fractuur van de femur met
bloeduitstortingen in de
omgeving.

goed

47

Koe zou voor enkele dagen van
de groep afgegleden zijn, en kon
daarna niet meer staan.

Verscheuring van de
Musc. gastrocnemius met
zeer uitgebreide oedema,
teuse zwelling in de omge-
ving, welke den indruk
maakt reeds eenigen tijd te
hebben bestaan.

goed

48

Koe \'s morgens bij het laden van
de auto gesprongen en kon daar.
na niet meer op.

Rechts en links fractuur
van os pubis met sterke
bloedingen in de omge.
ving. Geen orgaanverande-
ringen.

goed

49

Pink kan niet staan. Richt zich
vóór iets op. Ademhaling fre-
quent, dier is iets tympanisch.

Fractuur van een lendewer-
vel met vrij uitgebreide
bloedingen.

matig

50

Koe kon 2 weken vóór het kalven
niet meer op. De eetlust was
goed. Het dier kalfde en bleef
daarna nog 2 weken liggen.

Fractuur van het bekken.
Bloedingen in het perivagi-
nale weefsel.

matig

51

Koe kan niet staan. Heftige go-
nitis beiderzijds.

t

Hydraemisch. Geringe
zwelling van alle paren-
chymateuse organen. Op

verschillende plaatsen
kneuzingen door het liggen.

slecht

-ocr page 74-

^iinderen

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

VoedingS\'
toestand

44

Koe dyspnoe, mastitis, veel hoes-
ten, temp. 40.2° C.

Acute miliair t.b.c. der
longen; lever en nieren
bleek en gezwollen.

matig

45

Vaars per as aangevoerd met
fractuur der tibia.

Bij slachting bloedt ze on-
voldoende uit, en blijkt het
reeds een oude fractuur te
zijn. Sterke oedemateuse
zwelling in de omgeving en
reeds beginnende organisa-
tie. Organen erg bloedrijk.

matig

46

Pink met fractuur van os femo-
ris. Zou dit \'s morgens gekregen
hebben met het in de weide doen.

Fractuur van de femur met
bloeduitstortingen in de
omgeving.

goed

47

Koe zou voor enkele dagen van
de groep afgegleden zijn, en kon
daarna niet meer staan.

Verscheuring van de
Musc. gastrocnemius met
zeer uitgebreide oedema-
teuse zwelling in de omge-
ving, welke den indruk
maakt reeds eenigen tijd te
hebben bestaan.

goed

48

Koe \'s morgens bij het laden van
de auto gesprongen en kon daar-
na niet meer op.

Rechts en links fractuur
van os pubis met sterke
bloedingen in de omge-
ving. Geen orgaanverande-
ringen.

goed

49

Pink kan niet staan. Richt zich
vóór iets op. Ademhaling fre-
quent, dier is iets tympanisch.

Fractuur van een lendewer-
vel met vrij uitgebreide
bloedingen.

matig

50

Koe kon 2 weken vóór het kalven
niet meer op. De eetlust was
goed. Het dier kalfde en bleef
daarna nog 2 weken liggen.

Fractuur van het bekken.
Bloedingen in het perivagi-
nal weefsel.

matig

51

Koe kan niet staan. Heftige go-
nitis beiderzijds.

Hydraemisch. Geringe
zwelling van alle paren-
chymateuse organen. Op

verschillende plaatsen
kneuzingen door het liggen.

slecht

Bepaling der pH na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

1X24

2X24

3X24

4X24

5X25

6X25

onderzoek

uur

uur

uur

uur

uur

uur

6.55

6.4

6.6

negatief

--

6.7

6.8

6.75

negatief

-

Vleesch donker van
kleur en voelt kleverig
aan.

5,7

-

niet
ingesteld

6.35

6.3

6.3

--

6.25

6.2

6.1

6.2

6.3

-

5.8

-

6

6.05

--

1 uur na slachten
pH=6.7.

6.1

6.1

6.25

6.05

-ocr page 75-

Vaars zou \'s morgens gezond per
auto naar de markt vervoerd zijn.
Kon bij aankomst niet meer staan
en maakte een zeer zieken in-
druk. Was met te veel stuks op
één auto vervoerd en zou onder
de pooten der andere dieren te-
recht gekomen zijn. Temp. 38.6°
Celsius.

Volgens anamnes heeft de koe in
2 weken niet gegeten. Zou over 3
weken moeten kalven. Ontlast
wat waterig dunne mest. Jugulair
venen gestuwd en wat oedeem
aan kop en borst. Temp. 39.7° C.

Vette koe weigert \'s morgens het
eten. Wordt \'s middags naar
slachthuis vervoerd; daar het dier
het onderweg zeer benauwd
krijgt, besluit eigenaar tot hals-
snede. Bij aankomst miltvuur.

Koe is 1-II-1930 blijven liggen
met alle verschijnselen van kalf-
ziekte. De ziekte was niet onder-
kend, daar de koe eerst over 4
dagen moest kalven. Koe op 3-11-
1930 ter noodslachting aange-
voerd, 4 uur na uier insufflatie
met typische verschijnselen van
kalfziekte. Temp. is steeds laag
geweest en is nu 37° C.

Magere koe met frequente adem-
haling aangevoerd. Gaat onder-
weg naar de hal liggen en is met
moeite op te krijgen. Temp. 39°
Celsius.

Koe aangevoerd met de anamnese
dat ze ,.scherp inquot; zou hebben.
Geen verschijnselen. Temp. 39° C.

53

54

55

56

57

Geen- afwijkingen aan de
organen. Slecht uitge-
bloed.

goed

loed

Purulente pericarditis door
spijker. Geringe degenera-
tie van lever en nieren.
Vleesch is donker van
kleur en strooperig bij aan-
voelen.

Cadaver niet geopend.

zeer g-

goed

slecht

goed

Iets hydraemisch.

Pyometra, metastatische
abscesjes in lever en nie-
ren. Hydraemie.

Slecht uitgebloed. Geen
orgaanveranderingen. Geen
ziekteoorzaak gevonden.

-ocr page 76-

zlbicïi runderen

Anamnese en klinische bevinding

Vaars zou \'s morgens gezond per
auto naar de markt vervoerd zijn.
Kon bij aankomst niet meer staan
en maakte een zeer zieken in-
druk. Was met te veel stuks op
één auto vervoerd en zou onder
de podten der andere dieren te-
recht gekomen zijn. Temp. 38.6°
Celsius.

Volgens anamnes heeft de koe in
2 weken niet gegeten. Zou over 3
weken moeten kalven. Ontlast
wat waterig dunne mest. Jugulair
venen gestuwd en wat oedeem
aan kop en borst. Temp. 39.7° C.

Vette koe weigert \'s morgens het
eten. Wordt \'s middags naar
slachthuis vervoerd; daar het dier
het onderweg zeer benauwd
krijgt, besluit eigenaar tot hals-
snede. Bij aankomst miltvuur.

Koe is 1-II-1930 blijven liggen
met alle verschijnselen van kalf-
ziekte. De ziekte was niet onder-
kend, daar de koe eerst over 4
dagen moest kalven. Koe op 3-II-
1930 ter noodslachting aange-
voerd, 4 uur na uier insufflatie
met typische verschijnselen van
kalfziekte. Temp. is steeds laag
geweest en is nu 37° C.

Magere koe met frequente adem-
haling aangevoerd. Gaat onder-
weg naar de hal liggen en is met
moeite op te krijgen. Temp. 39°
Celsius.

Koe aangevoerd met de anamnese
dat\' ze „scherp inquot; zou hebben.
Geen verschijnselen. Temp. 39° C.

Volg-
no.

Pathol, anat. beeld

52

Geen- afwijkingen aan de
organen. Slecht uitge-
bloed.

53

Purulente pericarditis door
spijker. Geringe degenera-
tie van lever en nieren.
Vleesch is donker van
kleur en strooperig bij aan-
voelen.

Cadaver niet geopend.

goed

54

goed

zeer

55

Iets hydraemisch.

goed

56

Pyometra, metastatische
abscesjes in lever en nie-
ren. Hydraemie.

slecht

57

Slecht uitgebloed. Geen
orgaanveranderingen. Geen
ziekteoorzaak gevonden.

goed

6.7

5.85

6.9

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

2X24
uur

3X24
uur

4X24
uur

5X24
uur

6X24
uur

onderzoek

6.9

—\'

\'—■

negatief

\'—\'

6.35

6.2

6.2

zwak pos.
coccen

6

5.9

milt vuur
bacillen

6.9

6.9

uit milt
negatief

6

6

-

negatief

5.95

6

6

negatief

-

-ocr page 77-

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voeding«\'
toestand

58

Magere koe aangevoerd met
anamnese dat ze „scherp inquot; zou
hebben. Oedeem aan keelgang en
borst.

Algemeene t.b.c. Sterke
vermagering. Hydraemie.

slecht

59

Tarsaalstreek links gezwollen en
zeer pijnlijk. Atrophie der bil-
spieren links. Frequente adem-
haling. Temp. 39.8° C.

Purulente periarthritis, met
uitgebreid oedeem gaande
tot in de bilspieren. Ge-
zwollen lever. Petechiën op
de nieren.

goed

60

Pink waaraan bij levende keuring
niets is bemerkt.

Hepatitis met multipele
abscesvorming. Algemeene
icterus en geringe hydrae-
mie.

goed

61

Koe voor een week behandeld
voor kalfziekte. Later weer gaan
liggen. Temp. werd hooger en
ademhaling frequent. Tempera-
tuur 39.3° C.

Absces in de borstholte.
Longoedeem. Parenchyma-
teuse organen bloedrijk.

goed

62

Magere koe; bij levende keuring
geen afwijkingen.

Multiple leverabscessen;
hydraemie van alle buik-
organen. Vleesch iets
vochtig.

slecht

63

Koe per as aangevoerd met de
anamnese dat ze voor 3 weken
mond- en klauwzeer heeft gehad,
en daarna is blijven liggen. Temp.
39.2° C. Eetlust voldoende.

Geen orgaanveranderingen.
Vleesch vooral aan de ach-
terhand wat vochtig en
slap.

goed

64

Koe eenige dagen behandeld voor
indigestie. Temp. liep op tot 41°
C. Volgenden dag 39° C. en
slecht voelbare pols, waarna ge-
slacht.

Hepatitis met icterische
verkleuring van het ge-
heele dier. Degeneratie van
lever en nieren.

goed

-ocr page 78-

72

73

ziekb

--

^ÜNDEREN

Volg-

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

Voedings-^

j

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

no.

toestand\'S

1

■i

Uur

.2X24
uur

3X24

uur

4X24
uur

5X24

uur

6X24
uur

onderzoek

58

Magere koe aangevoerd met
anamnese dat ze „scherp inquot; zou
hebben. Oedeem aan keelgang en
borst.

Algemeene t.b.c. Sterke
vermagering. Hydraemie.

slecht

iquot;

7

7

7.1

--

negatief

59

Tarsaalstreek links gezwollen en
zeer pijnlijk. Atrophie der bil-
spieren links. Frequente adem-
haling. Temp. 39.8° C.

Purulente periarthritis, met
uitgebreid oedeem gaande
tot in de bilspieren. Ge-
zwollen lever. Petechiën op
de nieren.

goed

6

^

5.9

6.05

■—\'

negatief

negatief

60

Pink waaraan bij levende keuring
niets is bemerkt.

Hepatitis met multipele
abscesvorming. Algemeene
icterus en geringe hydrae-
mie.

goed

6.9

6.9

6.9

negatief

positief

Vleesch is donker van
kleur en kleverig.

61

Koe voor een week behandeld
voor kalfziekte. Later weer gaan
liggen. Temp. werd hooger en
ademhaling frequent. Tempera-
tuur 39.3° C.

Absces in de borstholte.
Longoedeem. Parenchyma-
teuse organen bloedrijk.

goed

6.3

6.2

6

negatief

negatief

62

Magere koe; bij levende keuring
geen afwijkingen.

Multiple leverabscessen;
hydraemie van alle buik-
organen. Vleesch iets
vochtig.

slecht

6.5

6.8

6.9

negatief

63

Koe per as aangevoerd met de
anamnese dat ze voor 3 weken
mond- en klauwzeer heeft gehad,
en daarna is blijven liggen. Temp.
39.2° C. Eetlust voldoende.

Geen orgaanveranderingen.
Vleesch vooral aan de ach-
terhand wat vochtig en
slap.

goed ^

6.2

6

5.8

5.85

negatief

Monster 1, 2 en 4
genomen van de voor-
hand. Monster 3 van
de achterhand uit de
diepte.

64

Koe eenige dagen behandeld voor
indigestie. Temp. liep op tot 41°
C. Volgenden dag 39° C. en
slecht voelbare pols, waarna ge-
slacht.

Hepatitis met icterische
verkleuring van het ge-
heele dier. Degeneratie van
lever en nieren.

11

goed 1
li

i\'

6.9

6.9

7

negatief

positief

Vleesch kleverig.

-ocr page 79-

Na het lezen van deze tabellen moet men wel den indruk
hebben dat de pH van tal van zieke slachtdieren belangrijk
afwijkt van die van gezonde. Als regel blijft de pH welke men
na 24 uur waarneemt gedurende de eerstvolgende dagen de-
zelfde; een enkele maal komt hierop een uitzondering voor,
nochtans is deze afwijking niet zoo groot dat hiermede reke-
ning behoeft te worden gehouden.

In tal van gevallen waarbij een amphotere of alkalische
reactie van het vleesch wordt gevonden, kunnen ook bij orga-
noleptisch onderzoek, althans wanneer men over voldoende
vleeschkennis en ervaring beschikt, wel afwijkingen aan het
vleesch worden waargenomen. Dikwijls gaat een hooge pH
gepaard met een donkere verkleuring en is het vleesch iets
kleverig; vooral dit laatste komt vaak voor, doch is niet voor
ieder even gemakkelijk te constateeren. Zeer vaak mist dit
vleesch ook de eigenaardige glans of kleur van gezond vleesch.
Intusschen moet ik dadelijk hieraan toevoegen dat hiernaast
meerdere gevallen voorkomen waarin noch het sectiebeeld,
noch een nauwkeurig onderzoek van het vleesch doen vermoe-
den dat men met alkalisch reageerend vleesch te doen heeft.
Hebben we te doen met vleesch met een zwak zure reactie, dan
laat onze vleeschkennis ons zelfs als regel in den steek (pH
6.4—6.6.), hoewel het toch van het meeste belang is dat ook
dit vleesch niet als volwaardig wordt aangemerkt.

Wanneer men zich op grond van de anamnese, het klinisch
onderzoek en het sectiebeeld een meening gevormd heeft over
een bepaald ziek slachtdier, dan zal ook in zeer veel gevallen
blijken dat de pH-bepaling in strijd is met onze verwachtingen.
Zoo zien we dat bij het eene slachtdier met fractuur, mastitis
of longaandoening het vleesch nog een goeden zuurgraad be-
reikt, terwijl bij een volgend slachtdier, dat zich op grond van
ons eerste onderzoek weinig van het andere onderscheidt een
bijna alkalische reactie gevonden wordt.

Hieruit blijkt wel hoe gevaarlijk het is alle dieren welke aan
een bepaalde ziekte geleden hebben over één kam te scheren en
hoe gering dikwijls het verband is tusschen het pathologisch-
anatomisch beeld en den invloed welke de ziekte op de hoe-
danigheid van het vleesch heeft gehad.

-ocr page 80-

r ■

Jrnbsp;- •

i

■ V , \'i: \'\'\' • ■
\' i

, . • ï

/ • ■ ; ■ ;.... ;;

.. • » i : ■

■ . ; -V-\'i\' ■

fe.

-ocr page 81-

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

VoedingS\'
toestand

1

Kalf 3—4 dagen oud (mestkalf).
Met afgesneden hals aangevoerd.
Zou het \'s nachts plotseling be-
nauwd gehad hebben en zijn neer-
gevallen.

Organen wat bloedrijk en
vochtig.

best

»»

2

Bij levende keuring van dit gras-
kalf viel op dat het te mager was
en te weinig ontwikkeld voor zijn
leeftijd.

Longen- en lever t.b.c.

slecht

3

Half vet kalf maakt bij levende
keuring een suffen indruk. Temp.
38.3° C.

Nieren sterk gezwollen
met petechiën. Nierbedden
hydraemisch.

matig

4

Kalf ± 3 maanden oud; is liggen-
de op stal gevonden. Eigenaar
meende dat het zich „verspron-
genquot; had. Wilde niet meer drin-
ken en na 36 uur liggen ge-
slacht.

Geen orgaanveranderin-
gen.

slecht

5

Kalf ± 8 dagen oud aangevoerd
wegens kreupelheid.

Polyarthritis.

slecht

6

Graskalf. Bij levende keuring
niets opgemerkt.

Ontsteking van één long-
top.

matig

7

Vet kalf waaraan bij levende keu-
ring niets is opgemerkt.

Vleesch en vet groezelig
van kleur.

Geen orgaanveranderingen.

best

8

Graskalf liggende aangevoerd.
Zou reeds een maand lang diar-
rhee hebben.

Chronische enteritis. Hy-
draemisch beeld.

slecht

9

Graskalf met ernstige dyspnoe.
Ademhaling veroorzaakt een sterk
fluitend geluid. Temp. 40° C.

Meerdere abscesjes in de
larynx en phlegmoneuse
laryngitis.

matig

10

Vet kalf waaraan bij de levende
keuring niets is bemerkt.

Hepatitis en icterus.

goed

11

Nuchter kalf. Bij levende keuring
viel de frequente ademhaling op.

Bronchopneumonie, multi-
pele abscessen in de lon-
gen. Pleuritis met adhae-
sies.

matig

-ocr page 82-

zieke . Kalveren

Vo!g-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

Voedings\'
toestand

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

1X24

Uur

2X24
uur

3X24

uur

4X24
uur

5X24
uur

6X24
uur

onderzoek

1

Kalf 3—4 dagen oud (mestkalf).
Met afgesneden hals aangevoerd.
Zou het \'s nachts plotseling be-
nauwd gehad hebben en zijn neer-
gevallen.

Organen wat bloedrijk en
vochtig.

best

5.8

5.75

5.75

negatief

2

Bij levende keuring van dit gras-
kalf viel op dat het te mager was
en te weinig ontwikkeld voor zijn
leeftijd.

Longen- en lever t.b.c.

slecht

6.15

6.2

6.25

-

3

Half vet kalf maakt bij levende
keuring een suffen indruk. Temp.
38.3° C.

Nieren sterk gezwollen
met Petechien.
Nierbedden
hydraemisch.

matig

6.5

6.45

6.5

negatief

negatief

4

Kalf ± 3 maanden oud; is liggen-
de op stal gevonden. Eigenaar
meende dat het zich „verspron-
genquot; had. Wilde niet meer drin-
ken en na 36 uur liggen ge-
slacht.

Geen orgaanveranderin-
gen.

slecht

6.45

6.45

5

Kalf ± 8 dagen oud aangevoerd
wegens kreupelheid.

Polyarthritis.

slecht

i

6.25

6.3

-

negatief

6

Graskalf. Bij levende keuring
niets opgemerkt.

Ontsteking van één long-
top.

matig

l

6.05

5.9

5.8

-

-

--

negatief

-

7

Vet kalf waaraan bij levende keu-
ring niets is opgemerkt.

Vleesch en vet groezelig
van kleur.

Geen orgaanveranderingen.

best

5.8

5.8

5.85

--

negatief

8

Graskalf liggende aangevoerd.
Zou reeds een maand lang diar-
rhee hebben.

Chronische enteritis. Hy-
draemisch beeld.

slecht

6.5

6.7

6.7

9

Graskalf met ernstige dyspnoe.
Ademhaling veroorzaakt een sterk
fluitend geluid. Temp. 40° C.

Meerdere abscesjes in de
larynx en phlegmoneuse
laryngitis.

matig

■ -

5.8

negatief

10

Vet kalf waaraan bij de levende
keuring niets is bemerkt.

Hepatitis en icterus.

goed

6.8

6.5

-

negatief

11

Nuchter kalf. Bij levende keuring
viel de frequente ademhaling op.

Bronchopneumonie, multi-
pele abscessen in de lon-
gen. Pleuritis met adhae-
sies.

matig

1

6.1

6.05

negatief

-ocr page 83-

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voedings-
toestand

1

Zeug heeft 3 levende en daarna
3 emphysemateuse biggen gekre-
gen. Daarna nog 2 biggen ter
wereld gebracht door een dieren-
arts. Daarna advies tot slachting.

Bloedingen in vagina en
omgeving. Hyperaemie van
het buikvlies.

goed

2

Zeug heeft \'s nachts 2 biggen
gekregen. Daarna door dieren-
arts nog 2 biggen geboren. Daar-
na advies tot slachting. Temp.
38.5° C.

Zwelling en bloedige infil-
tratie van den geboorte-
weg.

matig

3

Zeug heeft 3 dagen geleden ge-
bigd en kreeg aanvallen van
eclampsie. Daar eetlust slecht
was, werd tot slachting besloten.

Geen orgaanveranderingen.

goed

4

Zeug heeft zeer moeilijk 4 biggen
ter wereld gebracht. Daarna on-
mogelijk om nog een big te doen
geboren worden. Moest wegens
dreigend levensgevaar worden
geslacht.

Uterus waarin nog 8 big-
gen. Geen orgaan verande-
ringen.

matig

5

Zeug volgens anamnese den ge-
heelen dag al aan \'t biggen en
wordt ter slachting aangevoerd.

Zwelling van de vagina.
Geen orgaanafwijkingen.
Nog 2 biggen aanwezig.

goed

6

Zeug door veearts verlost van 4
biggen. Daarna geslacht. Temp.
38.7° C. Maakte geen zieken- of
vermoeiden indmk.

Vagina sterk gezwollen.
Nog 2 biggen aanwezig bij
één waarvan de onderkaak
is afgetrokken.

matig

7

Zeug kon moeilijk biggen. Vóór
de biggen geboren waren is door
het persen een prolapsus uteri op-
getreden.

Geen orgaanveranderingen.

goed

Bij levende keuring valt op dat
het varken te veel blijft liggen.
Frequente ademhaling. Op de
rug wat blauw. Temp. 37.6° C.

Longemphyseem. Lever en
milt gezwollen en bloed-
rijk. Nieren sterk gezwollen
met petechiën. Klieren hae-
morrhagisch.

goed

-ocr page 84-

zieke ü^ïikens

Volfl.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voedings-
toestand

__lt;lt;

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

no.

1 1X24

Uur

2X24
uur

3X24
uur

4X24
uur

5X24
uur

6X24
uur

onderzoek

1

Zeug heeft 3 levende en daarna
3 emphysemateuse biggen gekre-
gen. Daarna nog 2 biggen ter
wereld gebracht door een dieren-
arts. Daarna advies tot slachting.

Bloedingen in vagina en
omgeving. Hyperaemie van
het buikvlies.

goed

6.8

i

6,9

6,9

\'—

negatief

2

Zeug heeft \'s nachts 2 biggen
gekregen. Daarna door dieren-
arts nog 2 biggen geboren. Daar-
na advies tot slachting. Temp.
38.5° C.

Zwelling en bloedige infil-
tratie van den geboorte-
weg.

matig

6.9

6.9

6,85

negatief

3

Zeug heeft 3 dagen geleden ge-
bigd en kreeg aanvallen van
eclampsie. Daar eetlust slecht
was, werd tot slachting besloten.

Geen orgaanveranderingen.

goed

6.5

6.35

6.55

\'—

\'—■

negatief

■—

4

Zeug heeft zeer moeilijk 4 biggen
ter wereld gebracht. Daarna on-
mogelijk om nog een big te doen
geboren worden. Moest wegens
dreigend levensgevaar worden
geslacht.

Uterus waarin nog 8 big-
gen. Geen örgaanverande-
ringen.

matig

6,6

6.6

6,6

negatief

5

6

Zeug volgens anamnese den ge-
heelen dag al aan \'t biggen en
wordt ter slachting aangevoerd.

Zeug door veearts verlost van 4
biggen. Daarna geslacht. Temp.
38.7° C. Maakte geen zieken- of
vermoeiden indmk.

Zwelling van de vagina.
Geen orgaanafwijkingen.
Nog 2 biggen aanwezig.

Vagina sterk gezwollen.
Nog 2 biggen aanwezig bij
één waarvan de onderkaak
is afgetrokken.

goed

1
1

matig lt; ■

j li
B

f
i

6.3

6.2

5,7
6.2

5,65

negatief

negatief

Bij levende keuring
had de zeug blijkbaar
weinig door de partus
geleden. Moest bij op-
drijven door 3 man
worden tegengehou-
den. Dus geen sprake
van uitgeput dier.

7

Zeug kon moeilijk biggen. Vóór
de biggen geboren waren is door
het persen een prolapsus uteri op-
getreden.

Geen orgaanveranderingen.

goed 1 3

goed ^ 1
li

6.3

6,3

Bij levende keuring valt op dat
het varken te veel blijft liggen.
Frequente ademhaling. Op de
rug wat blauw. Temp. 37.6° C.

Longemphyseem. Lever en
milt gezwollen en bloed-
rijk. Nieren sterk gezwollen
met petechiën. Klieren hae-
morrhagisch.

6,55

6.6

6.6

negatief

-ocr page 85-

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

VoedingS\'
toestand

9

Varken als noodslachting aan-
gevoerd met onregelmatige roode
verkleuring op den rug. Temp.
40° C.

Alle organen bloedrijk.

goed

10

Vet varken volgens anamnese
\'s morgens gezond geladen; moest
bij aankomst op de markt wegens
benauwdheid worden geslacht.

Niet goed uitgebloed. Geen
orgaanveranderingen.

best

11

Varken per auto op de markt
aangevoerd. Moet wegens be-
nauwdheid worden gestoken.

Niet voldoende uitgebloed.
Verder geen afwijkingen.

best

12

Magere dekbeer aangevoerd we-
gens kreupelheid.

Bekkenfractuur.

slecht

13

Bij levende keuring niets opge-
merkt.

Hepatitis. Vrij ernstige
mate van icterus, welke na
5 dagen hangen wat is ver-
minderd.

goed.

14

Bij levende keuring niets waar-
genomen.

Uitgebreide abscesvorming
in de borstholte.

goed

15

Varken blijft volgens eigenaar
veel liggen en heeft geen eeüust.

Verstopping in den dikken
darm.

goed

16

Varken at goed, maar bleef ach-
ter in groei.

Chronische lobulaire bron-
chopneumonie van beide
longtoppen.

matig

-ocr page 86-

ziei^^^Rkens

Bepaling der pH na

Kook- en
braad-
proef

Bacteriol.
onderzoek

Opmerkingen

JX24

Uür

2X24
uur

3X24
uur

4X24
uur

5X25
uur

6X25
uur

6.2

vlekziekte
bacillen

negatief

5.9

6.7 -

6.4
5.85

6.4

6.3
5.85

6.2

zwak
positief

reuk en
smaak
afwijkend

niet
ingesteld

6.3
6.25

negatief

negatief

negatief

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

VoedingS\'
toestand

9

Varken als noodslachting aan-
gevoerd met onregelmatige roode
verkleuring op den rug. Temp.
40° C.

Alle organen bloedrijk.

goed

10

Vet varken volgens anamnese
\'s morgens gezond geladen; moest
bij aankomst op de markt wegens
benauwdheid worden geslacht.

Niet goed uitgebloed. Geen
orgaanveranderingen.

best

11

Varken per auto op de markt
aangevoerd. Moet wegens be-
nauwdheid worden gestoken.

Niet voldoende uitgebloed.
Verder geen afwijkingen.

best

12

Magere dekbeer aangevoerd we-
gens kreupelheid.

Bekkenfractuur.

slecht

13

Bij levende keuring niets opge-
merkt.

Hepatitis. Vrij ernstige
mate van icterus, welke na
5 dagen hangen wat is ver-
minderd.

goed

14

Bij levende keuring niets waar-
genomen.

Uitgebreide abscesvorming
in de borstholte.

goed

15

Varken blijft volgens eigenaar
veel liggen en heeft geen eetiust.

Verstopping in den dikken
darm.

goed

16

Varken at goed, maar bleef ach-
ter in groei.

Chronische lobulaire bron-
chopneumonie van beide
longtoppen.

matig

-ocr page 87-

Volg.
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voedings-
toestand

1

Schaap \'s morgens gevonden ter-
wijl het bezig is met lammen.
Heeft prolapsus recti. Afgewacht
tot \'s avonds. Nog geen lamme-
ren geboren en de prolapsus is
g rooter.

In de uterus 3 zware lam-
meren. Bloedrijkdom van
de organen.

best

2

Schaap reeds 24 uur in partu.
Prolapsus vaginae.

Zwelling en bloedig infil-
traat van den geboorte-
weg.

goed

3

Schaap heeft den vorigen dag 2
lammeren gekregen. Perst nog op
een derde lam.

In de uterus een emphyse-
mateus lam. Organen wat
gezwollen en bloedrijk.

best

4

Schaap liggend aangevoerd. Kan
niet meer staan.

Multipele abscessen in
buikwand en buikorganen.

best

5

Volgens anamnese zou het schaap
achtervolgd zijn door een hond.
Kon toen niet meer op en werd
geslacht.

Geen orgaanveranderingen.

best

__Jgt;

Bijgaande tabellen, betrekking hebbende op zieke kalveren,
varkens en schapen vertoonen hetzelfde beeld als die der
runderen.

Opmerkelijk is ook hier weer dat meerdere malen bij twee
dieren met eenzelfde khnisch- en pathologisch-anatomisch

-ocr page 88-

ZlBl^ii^HAPEN

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voedings-
toestand

1.

Schaap \'s morgens gevonden ter-
wijl het bezig is met lammen.
Heeft prolapsus recti. Afgewacht
tot \'s avonds. Nog geen lamme-
ren geboren en de prolapsus is
grooter.

In de uterus 3 zware lam-
meren. Bloedrijkdom van
de organen.

best

2

Schaap reeds 24 uur in partu.
Prolapsus vaginae.

Zwelling en bloedig infil-
traat van den geboorte-
weg.

goed

3

Schaap heeft den vorigen dag 2
lammeren gekregen. Perst nog op
een derde lam.

In de uterus een emphyse-
mateus lam. Organen wat
gezwollen en bloedrijk.

best

4

Schaap liggend aangevoerd. Kan
niet meer staan.

Multipele abscessen in
buikwand en buikorganen.

best

5

Volgens anamnese zou het schaap
achtervolgd zijn door een hond.
Kon toen niet meer op en werd
geslacht.

Geen orgaanveranderingen.

best

Kook- en
braad-
proef

Bacteriol.
onderzoek

Opmerkingen

6.25

niet
ingesteld

6.7

6.6

5.9
6.65

6.7

negatief
negatief
negatief

6.7

6.8

5.95
6.65

negatief

5.9

beeld een zeer uiteenloopende pH waarde wordt gevonden.
In zulke gevallen zegt alleen de pH bepahng ons in welke
mate de hoedanigheid van het vleesch door de ziekte heeft
geleden.

Bijgaande tabellen, betrekking hebbende op zieke kalveren,
varkens en schapen vertoonen hetzelfde beeld als die der
runderen.

Opmerkelijk is ook hier weer dat meerdere malen bij twee
dieren met eenzelfde klinisch- en pathologisch-anatomisch

-ocr page 89-

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

VoedingS\'
toestand

1

Paard 3 dagen geleden onder het
werk komen te vallen en sedert
blijven liggen. Temp. 39.1° C.
Haemoglobin. paral.

Organen wat bloedrijk.

best

2

Zwaar paard reeds 48 uur ge-
legen. Bloederige urine. Temp.
38° C. Haemoglobinaemia paral.

Nieren bloedrijk. Overigens
geen orgaan veranderingen.

best

3

Zwaar paard liggende aange-
voerd. Urine bloederig. Temp.
38.5° C. Haemoglobinaemia pa-
ral. Had reeds 2 dagen gelegen.

Nieren erg bloedrijk. Ove-
rigens geen orgaanveran-
deringen.

best

4

Paard over ± 35 K.M. per auto
aangevoerd, met de anamnese dat
het kruislam is en den vorigen
dag nog gestaan zou hebben.

Rug- en lendespieren wat
vochtig. Op enkele plaat-
sen wat kneuzing door het
liggen. Geen orgaanveran-
deringen.

matig

5

Paard zou vorigen dag onder het
werk gevallen zijn. Temp. 37.2°
C. Urine bloederig. Haemoglobin.
paral.

Geen orgaanveranderingen.

best

6

Zwaar paard \'s morgens nog ge-
werkt, toen neergevallen en
\'s avonds nog geslacht. Haemo-
globin. paral.

Geen orgaanveranderingen.

goed

7

Paard zou \'s morgens koliek heb-
ben gekregen en werd \'s middags
geslacht.

Hyperaemie van een ge-
deelte van de dunne darm.

Beginnende peritonitis.
Geen orgaanafwijkingen.

best

8

Paard aangevoerd met afgesneden
hals. Heeft onder het werk koliek
gekregen en zeer kort daarna op
advies van dierenarts afgemaakt.

Zeer veel bloed in de buik-
holte. Inwendige verbloe-
ding.

goed

9

Paard \'s avonds om 6 uur in be-
handeling gekomen voor koliek.
Werd om 12 uur uit nood ge-
slacht.

Darmomslingering door
een gedeelte van het omen-
tum. Overigens nog geen
afwijkingen. Goed uitge-
bloed.

matig

-ocr page 90-

zibK^^AARden

Volfl-

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

VoedingS\'

Bepaling der pH

na

Bacteriol,

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

no.

toestand

1X24

Uur

2X24

3X24

4X24

5X24

6X24

onderzoek

—\'

uur

uur

uur

uur

uur

1

Paard 3 dagen geleden onder het
werk komen te vallen en sedert
blijven liggen. Temp. 39.1° C.
Haemoglobin. paral.

Organen wat bloedrijk.

best

5.84

5.8

5.8

negatief

2

Zwaar paard reeds 48 uur ge-
legen. Bloederige urine. Temp.
38° C. Haemoglobinaemia paral.

Nieren bloedrijk. Overigens
geen orgaanveranderingen.

best

6.15

6.05

6.1

6.05

negatief

3

Zwaar paard liggende aange-
voerd. Urine bloederig. Temp.
38.5° C. Haemoglobinaemia pa-
ral. Had reeds 2 dagen gelegen.

Nieren erg bloedrijk. Ove-
rigens geen orgaanveran-
deringen.

best

6.3

6,25

5.9

■—

---

niet
ingesteld

4

Paard over ± 35 K.M. per auto
aangevoerd, met de anamnese dat
het kruislam is en den vorigen
dag nog gestaan zou hebben.

Rug- en lendespieren wat
vochtig. Op enkele plaat-
sen wat kneuzing door het
liggen. Geen orgaanveran-
deringen.

matig

6.3

6.25

6.25

negatief

5

Paard zou vorigen dag onder het
werk gevallen zijn. Temp. 37.2°
C. Urine bloederig. Haemoglobin.
paral.

Geen orgaanveranderingen.

best

6.2

6,1

6.1

\'—

negatief

negatief

6
7

Zwaar paard \'s morgens nog ge-
werkt, toen neergevallen en
\'s avonds nog geslacht. Haemo-
globin. paral.

Paard zou \'s morgens koliek heb-
ben gekregen en werd \'s middags
geslacht.

Geen orgaanveranderingen.

Hyperaemie van een ge-
deelte van de dunne darm.

Beginnende peritonitis.
Geen orgaanafwijkingen.

goed
best

■6.1

6,75

6.75
6.1

6.7

-

negatief

Paard is liggend per
auto over grooten af-
stand aangevoerd en
heeft zich onderweg
heftig verzet.

8

Paard aangevoerd met afgesneden
hals. Heeft onder het werk koliek
gekregen en zeer kort daarna op
advies van dierenarts afgemaakt.

Zeer veel bloed in de buik-
holte. Inwendige verbloe-
ding.

goed

5.8

5.9

)

negatief

9

Paard \'s avonds om 6 uur in be-
handeling gekomen voor koliek.
Werd om 12 uur uit nood ge-
slacht.

Darmomslingering door
een gedeelte van het omen-
tum. Overigens nog geen
afwijkingen. Goed uitge-
bloed.

matig

6.1

6,4

6.4

6.5

negatief

-ocr page 91-

ZiEKf

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

t

VoedingS\'
toestand

10

Paard met tetanus. Transpireert
sterk. Temp. 39.3° C.

Geen orgaanveranderingen.

matig

11

Paard met afgesneden hals aan-
gevoerd. Zou aan tetanus geleden
hebben.

Geen afwijkingen.

goed

12

IH-jarig paard. Zou reeds
eenige dagen lijdende zijn aan te-
tanus. Was sedert vorigen dag
blijven liggen.

Geen orgaanveranderingen.

matig

13

Paard liggende aangevoerd. Vol-
gens eigenaar was het een oud
paard, dat den vorigen dag op
stal was blijven liggen.

Geen afwijkingen.

matig

14

Veulenmerrie. Volgens dierenarts
kon veulen niet geboren worden.
Temp. 38.2° C. Maakt nog een
vluggen indruk.

Anteversio uteri. Vrucht
emphysemateus.

best

15

Paard, liggende aangevoerd zon-
der anamnese. Temp. 38.2° C.

Onderliggende kant van
het vleesch erg vochtig.
Nieren wat bleek. Overi-
gens geen afwijkingen.

matig

16

Jaarling liggende op auto aange-
voerd. Heeft versche aderlaat-
wond. Zou volgens eigenaar her-
senaandoening hebben. Temp.
38° C.

Geen afwijkingen.

goed

17

Paard 14 dagen lang behandeld
voor nageltred. Daar \'t paard
moeilijk meer op kon en eetlust
minderde, werd tot slachting over-
gegaan. Temp. 38.5° C.

Pododermatitis purulenta,
met doorbraak aan den
kroonrand.

matig

/

-ocr page 92-

ziek^, Paarden

Volg-

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

i

VoedingS\'

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

no.

toestand
__^

1X24

Uur

2X24
uur

3X24
uur

4X24
uur

5X25

uur

6X25
uur

onderzoek

10

Paard met tetanus. Transpireert
sterk. Temp. 39.3° C.

Geen orgaanveranderingen.

matig

6.2

6.1

11

Paard met afgesneden hals aan-
gevoerd. Zou aan tetanus geleden
hebben.

Geen afwijkingen.

goed

6.4

6.3

-

-

Paard zou in \'t begin-
stadium geslacht zijn.

12

IJ^-jarig paard. Zou reeds
eenige dagen lijdende zijn aan te-
tanus. Was sedert vorigen dag
blijven liggen.

Geen orgaanveranderingen.

matig

I

6.9

6.85

6.85

negatief

13

Paard liggende aangevoerd. Vol-
gens eigenaar was het een oud
paard, dat den vorigen dag op
stal was blijven liggen.

Geen afwijkingen.

matig

6.1

6.15

6.05

■—

14

Veulenmerrie. Volgens dierenarts
kon veulen niet geboren worden.
Temp. 38.2° C. Maakt nog een
vluggen indruk.

Anteversio uteri. Vrucht
emphysemateus.

best

6.1

6

5.9

5.9

—•

niet
ingesteld

negatief

15

Paard, liggende aangevoerd zon-
der anamnese. Temp. 38.2° C.

Onderliggende kant van
het vleesch erg vochtig.
Nieren wat bleek. Overi-
gens geen afwijkingen.

matig

5.85

5.9

5.85

5.85

•—\'

negatief

16

Jaarling liggende op auto aange-
voerd. Heeft versche aderlaat-
wond. Zou volgens eigenaar her-
senaandoening hebben. Temp.
38° C.

Geen afwijkingen.

goed

1
1
1

1
i
1

6

6.05

6.1

negatief

17

Paard 14 dagen lang behandeld
voor nageltred. Daar \'t paard
moeilijk meer op kon en eetlust
minderde, werd tot slachting over-
gegaan. Temp. 38.5° C.

Pododermatitls purulenta,
met doorbraak aan den
kroonrand.

matig

L

6.1

6.1

6.2

negatief

-ocr page 93-

Bij deze tabellen van zieke paarden valt het op, dat hierin
tal van ernstig zieke dieren voorkomen waarbij men een
amphotere of alkalische reactie zou verwachten, doch waarvan
het vleesch bijbepaling der pH duidelijk zuur blijkt te zijn. Van
de 17 onderzochte, over het algemeen ernstig zieke dieren, zijn
er slechts twee met een amphotere reactie.

Een van deze twee (geval 4) betrof een paard dat, met ket-
tingen aan kop en pooten gebonden, op een auto liggende
moest worden gehouden en op deze wijze over grooten afstand
was vervoerd onder voortdurend heftig verzet. Een dergelijk
transport is op zichzelf reeds in staat de pH belangrijk te bc-
invloeden. In dit geval mag ook aan de anamnese niet te veel
waarde worden gehecht. Blijft dan nog geval 13, een paard
met tetanus in een vergevorderd stadium waarbij een pH van
6.85 werd gevonden. Hiertegenover staan enkele lichtere ge-
vallen van
tetanus, koliekgevallen, een veulenmerrie en meer-
dere andere waarbij het vleesch tegen mijn verwachting een
lage pH bereikte, hetgeen den indruk geeft dat paardenvleesch
in dit opzicht niet op een lijn te stellen is met vleesch van
andere slachtdieren.

Bijzondere vermelding verdienen een vijftal gevallen van
haemoglobinurie voorkomende in deze tabel, waarin het
vleesch zonder uitzondering den normalen zuurgraad bereikte.
Ook hierbij waren meerdere vrij ernstig zieke dieren.

-ocr page 94-

,-wö^.nbsp;\'

y*;:-../ I

\'^J,nbsp;; ■V\' ■.f\'^îj-i\'quot;\'\'.nbsp;■ IV. \' 1 .i.\'inbsp;.

-I ^ ■ ■nbsp;■nbsp;.Jisr.--\'nbsp;-nbsp;h\'-

\' ■. i \' V ■ \' ,. ■ I. ■nbsp;IInbsp;■ .nbsp;t .

; f:?-^. \' Sïfl^jhfyiah\' ■nbsp;- ..\' iC-l-vv; Vl -If;nbsp;• . ■.nbsp;\' ,

[j\'^O*/ ;•(•,■■■! ■; V.rîOfi

1 \'jinb: n;\'-:\'-

iilojj\'\'W-\'-K/i\'.^i . •
\' OV .Tî\'K.i\'rif (\'Xlof/n?-/ riJ-.-.^ftfidv : • / . ,

hÖ6i siiihiffjcàslfs \'^sùh ai A;nbsp;quot;sb • v»-/\'/

■idbiih: nÀ ac-.b lîàd sibwnbsp;r-rii-

imuîtjçk JTfd ïovO •nbsp;nv^.r.-r- i.-rr^U^iinir.\'quot; -^^t atuH.;

fS Hxutî sfQoe ,bia «b^jat-s- «bxn i.i^.fxnbsp;âib. ^ts

rMh- \'a9igt;- ich Jisi \' »inbsp;.w- n^vubAsj^

:rb qo hvofyntnbsp;xw-loXîCJg blt;xït?nbsp;niic.

-ocr page 95-

Volg-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voedings-
toestand

*

1

Koe plotseling dood op stal ge-
vonden met verdikking aan den
buikwand.

Hernia ventralis.

goed

2

Schaap in de weide door een
hond gebeten en dood gevonden.

Huidwonden. Overigens
geen veranderingen.

goed

3

Koe dood op stal gevonden. Had
reeds 10 dagen gelegen met pa-
rapleg. ante partum.

Lever en milt gezwollen.
Kneuzingen door het lig-
gen.

matig

4

Big zou vrij plotseling gestorven
zijn aan eclampsia.

Geen orgaanafwijkingen.

goed

5

Paard in enkele uren gestorven
aan koliek. Eerst 12 uur later
onthuid.

Maagruptuur. Geen peri-
tonitis.

goed

6

Vaars 8 dagen na het kalven ge-
storven.

Vaginitis, perivaginitis.
Peritonitis.

matig

7

Varken is gezond geladen in
spoorwagen en blijkt bij aankomst
in Nijmegen dood te zijn.

Niet uitgebloed. Bekken-
fractuur.

best

8

Miltvuurcadaver van koe. Ter
vernietiging aangevoerd uit om-
liggende gemeente. Geen anam-
nese.

Geen sectie.

goed

9

Manege-paard in korten tijd ge-
storven aan koliek.

Maagruptuur. Maaginhoud
in de buikholte.

goed

10

Pink zou plotseling hersenver-
verschijnselen vertoond hebben en
gestorven zijn.

Geen orgaanafwijkingen.

goed

Voor de volledigheid heb ik in deze afzonderlijke tabel
een tiental cadavers opgenomen, welke hier aan het slacht-
huis ter vernietiging werden aangevoerd. Over het algemeen
zijn dit dieren, welke reeds eenigen tijd, soms ruim 24 uur,
gestorven waren. Blijkbaar heeft het feit, dat een dier
zijn natuurlijken dood gestorven is dus geen invloed op de
pH-waarde.

-ocr page 96-

90

CAP^\'

Volg.
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voedings-
toestand

1

Koe plotseling dood op stal ge-
vonden met verdikking aan den
buikwand.

Hernia ventralis.

goed

2

Schaap in de weide door een
hond gebeten en dood gevonden.

Huidwonden. Overigens
geen veranderingen.

goed

3

Koe dood op stal gevonden. Had
reeds 10 dagen gelegen met pa-
rapleg. ante partum.

Lever en milt gezwollen.
Kneuzingen door het lig-
gen.

matig ^

\'j

4

Big zou vrij plotseling gestorven
zijn aan eclampsia.

Geen orgaanafwijkingen.

1

goed

)

5

Paard in enkele uren gestorven
aan koliek. Eerst 12 uur later
onthuid.

Maagruptuur. Geen peri-
tonitis.

goed

6

Vaars 8 dagen na het kalven ge-
storven.

Vaginitis, perivaginitis.
Peritonitis.

matig

7

Varken is gezond geladen in
spoorwagen en blijkt bij aankomst
in Nijmegen dood te zijn.

Niet uitgebloed. Bekken-
fractuur.

best

8

Miltvuurcadaver van koe. Ter
vernietiging aangevoerd uit om-
liggende gemeente. Geen anam-
nese.

Geen sectie.

goed

9

Manege-paard in korten tijd ge-
storven aan koliek.

Maagruptuur. Maaginhoud
in de buikholte.

goed

10

Pink zou plotseling hersenver-
verschijnselen vertoond hebben en
■ gesto.rven zijn.

Geen orgaanafwijkingen.

goed

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

2X24

3X24

4X24

5X24

6X24

onderzoek

uur

uur

uur

uur

uur

niet
ingesteld

6.2

6.3

6.2

--

negatief

7

6.95

6.95

negatief

6

5.9

-

-

6

6.05

6.05

-

7

6.55

6.6

--

negatief

6.35

miltvuur
cadaver
bacillen

5.95

5.85

5.8

6.3
5.95

5.8
6.05

6.9
6.55

6.2

6

5.85

Voor de volledigheid heb ik in deze afzonderlijke tabel
een tiental cadavers opgenomen, welke hier aan het slacht-
huis ter vernietiging werden aangevoerd. Over het algemeen
zijn dit dieren, welke reeds eenigen tijd, soms ruim 24 uur.
gestorven waren. Blijkbaar heeft het feit, dat een dier
zijn natuurlijken dood gestorven is dus geen invloed op de
pH-waarde.

-ocr page 97-

bedrijfsslachtingen, waarbij uitputtln^^,

Vo!g-
no.

Anamnese en klinische bevinding

Pathol, anat. beeld

Voedings-
toestand

1

Koe met arthritis en periarthritis,
veel pijn, starende blik, opgetrok-
ken buik, kan bijna niet gaan;
dus wel gelijk te stellen met uit-
puttend transport.

Arthritis en periarthritis.

matig

2

Koe dadelijk geslacht na aanvoer
per auto van afgelegen markt.

Geen orgaanveranderingen.

best

3

Koe dadelijk geslacht na aan-
komst van de markt te Eist (
10 K,M,).

Uitgebreide orgaan- en se-
rosa t.b.c.

goed

4

Wegens afkeuring moest grossier
plotseling een andere koe uit ver
verwijderde weide laten halen en
werd op een warmen dag te voet
aangevoerd.

Geen orgaanveranderingen.

goed

Het aantal door mij onderzochte dieren, geslacht na een
uitputtend transport, was uiteraard klein. Immers verbiedt
art. 29 van het Koninklijk Besluit van 5 Juni -1920 S. 285
het slachten van sterk vermoeide of oververhitte dieren. De
ervaring heeft blijkbaar reeds geleerd dat vleesch van zulke
slachtdieren niet op een lijn te stellen is met dat van gezonde.

Geval 4 is hiervan een voorbeeld. De reactie van dit

-ocr page 98-

92nbsp;93

bedrijfsslachtingen, waarbij uitputtln^^^or zwaar transport werd vermoed.

Vo!g-

Anamnese en klinische bevinding

Pathol. anat. beeld

Voedings-
toestand

1

Bepaling der pH

na

Bacteriol.

Kook- en
braad-
proef

Opmerkingen

no.

1X24

Uur

2X24
uur

3X24
uur

4X24
uur

5X24
uur

6X24
uur

onderzoek

1

Koe met arthritis en periarthritis,
veel pijn, starende blik, opgetrok-
ken buik, kan bijna niet gaan;
dus wel gelijk te stellen met uit-
puttend transport.

Arthritis en periarthritis.

matig

6.55

6.2

—■

■—\'

2

Koe dadelijk geslacht na aanvoer
per auto van afgelegen markt.

Geen orgaanveranderingen.

best

5.9

5.9

-

3

Koe dadelijk geslacht na aan-
komst van de markt te Eist (±
10 K.M.).

Uitgebreide orgaan- en se-
rosa t.b.c.

goed

6.65

6.2

quot; —

6.2

■—

■—

4

Wegens afkeuring moest grossier
plotseling een andere koe uit ver
verwijderde weide laten halen en
werd op een warmen dag te voet
aangevoerd.

Geen orgaanveranderingen.

goed

6.9

6.7

Het aantal door mij onderzochte dieren, geslacht na een
uitputtend transport, was uiteraard klein. Immers verbiedt
art. 29 van het Koninklijk Besluit van 5 Juni 1920 S. 285
het slachten van sterk vermoeide of oververhitte dieren. De
ervaring heeft blijkbaar reeds geleerd dat vleesch van zulke
slachtdieren niet op een lijn te stellen is met dat van gezonde.

Geval 4 is hiervan een voorbeeld. De reactie van dit
vleesch blijft zooals we zien amphoter en is dus het vleesch
van deze dieren in dit opzicht gelijk te stellen met dat af-
komstig van ernstig zieke dieren. Geval 2 is opgenomen ter
controle.

In geval 1 en 3 blijft de reactie de eerste 24 uur zwak
zuur, doch herstelt zich later ten deele.

-ocr page 99-

HOOFDSTUK V.

OVER DE OORZAAK DER AFWIJKENDE pH-
WAARDE IN VLEESCHEXTRACTEN VAN
ZIEKE DIEREN

Zooals we uit de literatuur over dit onderwerp hebben ge-
zien, worden door de verschillende onderzoekers de meest
uiteenloopende verklaringen gegeven voor het niet zuur worden
van vleesch van zieke dieren; enkele schrijven het toe aan bac-
teriewerking, anderen spreken van abnormale chemische pro-
cessen in de musculatuur tengevolge van dyspneu, hartzwakte,
onvoldoende oxydatie enz. Het meerendeel der onderzoekers
volstaat echter met eenvoudig het feit te constateeren zonder
verder op de oorzaak ervan in te gaan.

Alvorens nu nader de verschillende veranderingen welke het
vleesch van
zieke slachtdieren na de slachting ondergaat, en
den invloed welke deze hebben op het verloop der pH na te
gaan, leek het mij gewenscht allereerst de verschillende post-
mortale processen welke zich in vleesch van
gezonde slacht-
dieren afspelen, ook wat betreft hun oorzaken en hun invloed
op den zuurgraad van het vleesch te kennen, teneinde daarna
gemakkelijker een juist inzicht te krijgen in den gang van
zaken bij zieke dieren.

De post-mortale veranderingen in vleesch.

Alle organische stoffen zijn, na ophouden der levensfuncties,
voorbestemd om uiteen te vallen. Hiertoe werken meerdere
factoren mede.

-ocr page 100-

Aanvankelijk zijn het de in het vleesch aanwezige fermenten
welke, na den dood, nog tal van chemische omzettingen ver-
oorzaken, terwijl later, zoodra de bacteriën diep genoeg in het
vleesch zijn doorgedrongen deze gaan medewerken om het
vleeschverval te bespoedigen.

In verband hiermede kunnen we twee soorten post-mortale
veranderingen onderscheiden:

1.nbsp;de normale rijping of autolyse, ook wel autodigestie ge-
noemd.

2.nbsp;het vleeschbederf.

Onder rijping van vleesch verstaan we een proces hetwelk
wordt ingeleid door de melkzuurvorming, welke reeds korten
tijd na den dood begint en na ongeveer 18 tot 20 uur haar
hoogtepunt bereikt. De algemeen bekende lijkstijfheid ontstaat
door de stolling der myosine onder invloed van het gevormde
melkzuur. Deze vorming van vleeschmelkzuur is van het
meeste belang. Vleesch van versch geslachte dieren is taai en
onsmakelijk, terwijl ditzelfde vleesch na 24 uur, wanneer zich
het melkzuur gevormd heeft, zeer gemakkelijk is gaar te koken,
doordat het
inter-musculaire bindweefsel bij aanwezigheid van
melkzuur reeds bij een temp. van 60 tot 70° C. overgaat in
lijm, waardoor het vleesch los wordt en gemakkelijk uiteen-
valt. Iedere slager die tevens vakman is, weet dit uit ervaring
en zal er zich wel voor wachten aan zijn cliënten vleesch af te
leveren dat niet „bestorvenquot; is. Dit neemt niet weg dat vooral
op het platteland waar tot voor enkele jaren koelinrichtingen
nog een onbekende weelde vormden, nog dikwijls hiertegen
gezondigd wordt. Zoo is het mijzelf meerdere malen gebeurd
dat ik vleesch, hetwelk ik denzelfden morgen levend- en ge-
slacht had gekeurd, een goed uur later op tafel kreeg en ik
mijzelf van de onsmakelijkheid en moeilijke verteerbaarheid
kon overtuigen. Als waarschijnlijke oorzaak van deze melk-
zuurvorming noemen meerdere schrijvers de omzetting van
glycogeen in melkzuur. Een bewijs hiervoor heb ik echter in
de literatuur nergens kunnen vinden.

-ocr page 101-

Allereerst lag het dus op mijn weg aan te toonen dat na de
slachting de toename van het melkzuur gepaard ging met een
vermindering van de aanwezige hoeveelheid glycogeen.

Glycogeen-bepaling in vleesch.

Hiertoe maakte ik gebruik van de methode volgens Pflüger
zooals deze beschreven is door Hoppe-Seyler in hun handboek
en later verbeterd door
Hagedorn-Jensen (Biochemisch Zeit-
schrift 1923 No. 135).

Van het te onderzoeken vleesch neemt men ruim 50 gram
mager vleesch zonder vet en fascies en na dit gemalen of fijn
gehakt te hebben, weegt men hiervan juist 50 gram af en doet
dit in een Erlemeyersche kolf van 250 met 50 gram kaliloog
van 60 %, die reeds eenigen tijd op een waterbad van 100°
verhit is. Men plaatst de kolf weer op \'t waterbad en als alles
een temperatuur heeft van 100° C. sluit men de kolf af met
een gummistop. Na 10 of 20 minuten verdient het aanbevehng
den inhoud der kolf even te schudden. Na twee uur op het
waterbad gestaan te hebben laat men de kolf met inhoud be-
koelen, schudt ze daarna om in een maatglas en spoelt na met
gelijk volume aqua dest. Hieraan voegt men toe het dubbele
volume alcohol 96 %.

Dit goed omschudden en tenslotte in puntglazen een nacht
laten bezinken en den volgenden morgen de bovenstaande
vloeistof afschenken.

Het glycogeen wordt door de eerste behandeling niet aan-
getast en door de alcohol neergeslagen en bevindt zich dus
in het sediment.

Dit sediment wordt uitgewasschen door herhaald centrifu-
geeren met alcohol 76, aether en alcohol 96. Daarna dit sedi-
ment oplossen met warm water door telkens iets water toe te
voegen en met een glazen staafje te roeren. Later wordt dit in
een maatkolf van 200 c.c. aangevuld tot 150 c.c. en hieraan toe-
gevoegd 8 c.c. zoutzuur van 38 % (soortgelijk gewicht 1.19).
Dit 3 uur in een kokend waterbad plaatsen waardoor het gly-
cogeen wordt omgezet in glucose. Neutraliseer met 17.5 c.c.

-ocr page 102-

20 % NaOH (tot neutraal). Filtreer door droog filtreerpapier.
Van dit filtraat wordt 2 c.c. genomen en verder behandeld
volgens
Hagedorn-Jensen.

Voeg bij 2 c.c. filtraat 2 c.c. roodbloedloogzout (uit micro-
buret) en 1 c.c. soda-oplossing. Water tot 10 c.c. Hiernaast
een blanco proef (2 c.c. roodbloedloogzout, 1 c.c. soda-oplos-
sing, water tot 10 c.c.). Breng de buizen gedurende 15 minuten
in kokend water (15 minuten werkelijk koken) en daarna af-
koelen in water. Een gedeelte van het roodbloedloogzout wordt
hierbij verbruikt voor de oxydatie. Voeg hieraan toe 1 c.c. KJ-
oplossing en verder 2 c.c. 3 % azijnzuur. Titreer uit microburet
met Ysoo natriumthiosulfaat-oplossing. Teneinde den om-
slag scherper te maken worden tegen het einde der titratie een
paar druppels zetmeeloplossing toegevoegd.

Iedere verbruikte c.c. thio komt overeen met 0.117 m.gr.
glucose.

Gebruikte reagentia:

a.nbsp;roodbloedloogzoutoplossing is 3.3 gram zuiver zout tot
1 Liter. (Bewaard in bruin glas blijft dit 2 maanden goed).

b.nbsp;soda-oplossing is 21,2 gram zuiver watervrij zout tot
1 Liter.

c.nbsp;KJ-oplossing 25 gram zuiver NaCl in water tot 100 c.c.
hierin oplossen 7.5 gram KJ (bewaren in bruin glas).

d.nbsp;7.5 gram zuiver kristallijn ZnS04 25 gram zuiver
NaCl in water tot 100 c.c.

e.nbsp;azijnzuur 3 % te maken uit zuiver ijsazijn vrij van Fe.

f.nbsp;oplosbaar zetmeel 1 % oplossing in verzadigde NaCl.

g.nbsp;natriumthiosulfaat (Na2S203) i/oqo N. iedere dag
versch te maken met uitgekookt gedestilleerd water.

Op deze wijze werden door mij onderzocht een monster
rund-, varkens- en paardenvleesch afkomstig van gezonde
dieren.

Hiertoe werd binnen uur na slachting een stukje vleesch
uit de adductoren genomen en hiervan het % glycogeen be-

-ocr page 103-

paald. Van hetzelfde slachtdier werd na 24 uur van dezelfde
plaats nogmaals een monster genomen en wederom de pH en
het % glycogeen hiervan bepaald.

Hierbij werden de navolgende cijfers gevonden.

pH

%

glycogeen

Rundvleesch:

onmiddellijk na slachting

6.8

0.5907

24 uur na slachting

5.9

\' 0.1975

Varkensvleesch:

onmiddellijk na slachting

6.7

0.410

24 uur na slachting

5.7

0.0111

Paardenvleesch:

onmiddellijk na slachting

6.7

0.981

24 uur na slachting

5.9

0.708

Uit dit klein aantal waarnemingen blijkt reeds duidelijk dat
binnen 24 uur na de slachting bij rund- en varkensvleesch
nagenoeg alle glycogeen verdwenen is, terwijl zich blijkens het
ontstaan der zure reactie melkzuur gevormd heeft. Paarden-
vleesch hetwelk veel rijker is aan glycogeen gedraagt zich
anders; hierbij zet zich slechts een klein gedeelte van het
glycogeen om in melkzuur, terwijl de rest als glycogeen-
reserve achterblijft en, zooals we later zullen zien^ zich slechts
uiterst langzaam omzet. Op deze eigenschap van paarden-
vleesch berust ook de door
Martin aangegeven methode om
vervalsching van worst en gehakt met paardenvleesch (tot
10 %) op te sporen.

Naast deze melkzuurvorming speelt zich in het vleesch nog
een ander proces af, n.1. de eigenlijke rijping of autolyse, welk
proces eerst den derden dag inzet en blijkens de laatste on-
derzoekingen veroorzaakt wordt door sphtsing van eiwitten,
hetgeen plaats vindt onder invloed van oplosbare, tijdens het
leven gevormde, en na den dood nog werkzame fermenten.
Vleesch hetwelk gedurende 3 weken in het koelhuis is be-
waard (koeien met cysticercose), waarbij dus bederf is uit te
sluiten, bereikt een hoogen graad van tafelrijpheid en munt
uit door snel gaar worden bij koken en braden en een hooge

-ocr page 104-

mate van verteerbaarheid. Juist dit vleesch is na even aan-
schroeien reeds bruikbaar (biefstuk) en munt uit door sma-
kelijkheid. Ook het zoogenaamd adellijk worden van wild is
volgens latere onderzoekingen
(Rotter) geen beginnend be-
derf, maar een ver doorgevoerde autolyse waarbij de los ge-
bonden zwavelverbindingen als H2S zouden vrij komen eri: de
door fijnproevers zoo begeerden ,,haut goûtquot; veroorzaken.

Tenslotte kennen we nog een snel inzettende niet bacteri-
eele splitsing van eiwit welke bij warm weer vooral voorkomt
doordat vleesch niet snel genoeg afkoelt. Bij vleesch dat in
den zomer nog warm verzonden wordt of bij zware slacht-
dieren welke bij drukkend weer op een warme plaats moeten
bekoelen, zien we dit vaak in de diepte, b.v. tusschen de bil-
spieren, optreden. Bij deze snel verloopende autolytische om-
zetting, die gewoonlijk „verstikkenquot; genoemd wordt, komen
de in het vleesch aanwezige zwavelverbindingen vrij en geven
een onaangename stank die bij koken nog toeneemt. Hierbij
vertoont het vleesch op doorsnede een eigenaardige koper-
roode kleur welke aan de lucht groen wordt.

Tegenover deze ontledingsprocessen staan die welke ver-
oorzaakt worden door de aanwezigheid van microörganismen
en gewoonlijk als bederf of rotting worden aangemerkt. Dit
bederf ontstaat onder invloed van rottingsbacteriën die overal
aanwezig zijn en een snelle ontleding veroorzaken van eiwit-
achtige lichamen, waarbij stinkende gasvormige producten
gevormd worden. De voornaamste hiervan zijn H2S en NH3
(alkalische reactie).

Daarnaast ontstaan verschillende vluchtige vetzuren, zoo-
als boterzuur e.a., waardoor de eigenaardige zure lucht (zure
kanten) ontstaat. Nagenoeg alle onderzoekers die zich met
dit onderwerp bezighielden nemen aan dat in vleesch van
gezonde slachtdieren de stijging der pH veroorzaakt wordt
door NHs-vorming, welke ontstaat door eiwitsplitsing ten-
gevolge van bacteriewerking. Hiertegenover staat een mede-
deeling van
Lenfeld die in een stuk steriel, overrijp vleesch.

-ocr page 105-

afkomstig van een gezond slachtdier een pH vond van 6.6
tot 6.8. Ook een enkele waarneming door mijzelf gedaan wees
in deze richting. Het is bekend dat bacterien aanvankelijk
slechts uiterst langzaam in vleesch doordringen, terwijl het
dan later komt tot een zeer snelle vermeerdering. Dit is te
verklaren doordat vleesch met zijn betrekkelijk hoogen zuur-
graad (pH 5.8—6) het leven aan echte rottingsbacteriën on-
mogelijk maakt, terwijl ook het meerendeel der andere bac-
terien zich niet te best thuis gevoelt in deze zure omgeving.
Zijn het nu de enkele pioniers welke in staat zijn door alkali-
vorming de levensomstandigheden voor de volgende bacterien
zooveel gunstiger te maken dat het vrij plotseling kan komen
tot een profuse vermeerdering, of is de autolyse in deze pri-
mair en op zichzelf in staat om de reactie van het vleesch
dichter bij het neutrale punt te brengen, waarna de bacterien
vrij spel krijgen?

Invloed der autolyse op de pH van vleesch.

Teneinde de pH van vleesch, hetwelk in een vergevorderd
stadium van rijping verkeert te kunnen bestudeeren, is het
noodig dit gedurende längeren tijd te bewaren. Wil men nu
vleesch längeren tijd bewaren zonder hinder te hebben van
bederf door bacteriewerking, dan is men aangewezen op het
koelhuis, waar door de lage temperatuur en droge lucht een
vermeerdering der bacteriën wordt tegengegaan. Het is ech-
ter bekend dat ook de overige post-mortale veranderingen
welke in het vleesch plaats vinden door deze lage temperatuur
belangrijk worden geremd of in onvoldoende mate tot stand
komen. Het is mij dan ook niet gelukt vleesch hetwelk in het
koelhuis werd bewaard, in een zoodanigen toestand te bren-
gen, dat men bij organoleptisch onderzoek twijfelt of men te
doen heeft met overrijp vleesch of met vleesch in een begin-
stadium van bederf verkeerend, hetgeen toch noodzakelijk is,
wil men den invloed der autolyse in een vergevorderd stadium
van rijping, op de pH nagaan.

Wil men nu vleesch bij kamertemperatuur bewaren tot het

-ocr page 106-

in een toestand van overrijp zijn verkeert, dan levert dit voor-
al in de zomermaanden groote moeilijkheden op. Allereerst
moet men uitgaan van groote vleeschstukken, liefst heele
kwarten, omdat kleine vleeschstukken betrekkelijk snel door-
woekerd zijn met bacteriën; ook deze groote vleeschstukken
verkeeren echter bij langer bewaren aan de oppervlakte al
spoedig in een dergelijk stadium van bederf, dat langer be-
waren en onderzoek van het binnenste gedeelte wel uiterst
moeilijk wordt.

Tenslotte gelukte het mij op de navolgende wijze vleesch
in den zomer bij kamertemperatuur te bewaren zonder hinder
te hebben van bacteriewerking.

Een viertal Weck-flesschen van 1 L. inhoud werden gedu-
rende enkele uren in de autoclaaf gesteriliseerd alsmede een
groot formaat mes en pincet.

Een van een gezond slachtdier afkomstige bout vleesch
welke gedurende enkele dagen in het koelhuis had gehangen,
dus waarvan verwacht kon worden dat deze den maximalen
zuurgraad had bereikt, werd aan den buitenkant over een
flinke oppervlakte met de Bunsensche brander afgeschroeid
en daarna werd met het steriele mes en pincet een viertal
stukken van ± 1 pond uitgesneden en deze op steriele wijze
gedeponeerd in de te voren gesteriliseerde flesschen. Ten-
einde het goed afsluiten te verzekeren werd de lucht welke
zich boven het vleesch in de flesch bevond enkele seconden
verwarmd met de Bunsensche vlam en daarna het steriele
deksel op de gummiring gedrukt. Na bekoeling is de ontstane
luchtverdunning voldoende om een goed afsluiten van het
deksel te verzekeren. Op deze wijze kon het vleesch geduren-
de den zomer bij kamertemperatuur worden bewaard teneinde
den invloed der autolyse op de pH na te gaan. Hiertoe werd
ook bij het begin der proef de zuurgraad van het te onder-
zoeken vleesch vastgesteld.

Van een bout Deensch vleesch werd, nadat deze enkele
dagen in het koelhuis had gehangen, op 7 Mei op de boven
beschreven wijze een viertal flesschen gevuld. De pH van dit
vleesch was 5.9.

-ocr page 107-

15 Mei werd de eerste flesch geopend, waarbij een aroma-
tische licht zure lucht uit de flesch kwam. Het vleesch ver-
toont geen enkel teeken van bederf, is op doorsnede mooi
rose-rood, droog en door en door rijp.

21 Miei. Op de oppervlakte van het vleesch bevinden zich
enkele schimmelkolonies hetgeen te ruiken is bij het openen
van de flesch. Op doorsnede is het vleesch mooi van kleur met
aangenaam zure lucht. pH 5.95 en vleesch kiemvrij.

28 Mei. Direct bij het openen van de flesch komt hier een
niet aangename-, wat sterk zure lucht uit, welke echter spoe-
dig plaats maakt voor de gewone aromatische vleeschlucht.
Ook op doorsnede is de kleur en reuk van het vleesch goed.
Opvallend is dat het vleesch zich zoo gemakkelijk laat snij-
den. pH 5.85. Vleesch kiemvrij.

3 Juni. De laatste flesch geopend, waarbij weer dezelfde
lucht wordt waargenomen. Op sneevlakte is de kleur en reuk
uitstekend. Een klein stukje vleesch werd rauw door mij ge-
proefd, waarbij opviel, dat het vleesch erg maisch was; overi-
gens had het de gewone hcht zure vleeschsmaak. pH 5.85.
Vleesch kiemvrij.

Een tweede proef werd genomen met varkensvleesch af-
komstig van een binnenbeer, die wegens abnormale lucht was
afgekeurd.

In afwachting van de braadproef was dit vleesch reeds
enkele dagen in het koelhuis bewaard. Nadat spek en vet
verwijderd waren, werd het vrijkomende vleesch afgebrand en
op
steriele wijze werd een viertal flesschen gevuld met stuk-
ken van =t 1 pond. De pH van dit vleesch was 6.15.

Na 7 dagen pH 6.15 en vleesch kiemvrij
.. H „ pH 6.1 „
.. 21 „ pH 6.1 „

28 „ pH 6.05 ......

In geen dezer flessChen vertoonde het vleesch na opening
afwijkingen in kleur of reuk. Wel was opvallend dat dit
vleesch na enkele weken nog losser was dan het rundvleesch.
Met twee pincetten was het gemakkelijk uiteen te trekken.

-ocr page 108-

Uit dit tweetal proeven kan wel reeds de conclusie worden
getrokken dat de autolyse of rijping geen invloed heeft op de
pH-waarde van vleesch. Alleen bij overrijp vleesch vertoont
de pH een geringe neiging om iets te dalen. Mogelijk is dit
toe te schrijven aan de sporen glycogeen welke zich nog in
het vleesch bevinden en alsnog overgaan in melkzuur.

Keeren we nu terug tot ons uitgangspunt, namelijk de oor-
zaak na te gaan van de afwijkende pri-waarde welke gevon-
den wordt bij vleesch van tal van zieke dieren, onderzocht
zh 24 uur na de slachting, dan kan blijkens voorgaande onder-
zoekingen uitsluitend een achterwege blijven van de melk-
zuurvorming uit glycogeen hiervoor verantwoordelijk worden
gesteld. Hierbij is het mogelijk dat het benoodigde glycogeen
wel aanwezig is, doch wegens een gestoord spierchemisme
niet wordt omgezet, terwijl een tweede mogelijkheid is dat
geen melkzuur wordt gevormd bij ontstentenis van de hier-
voor benoodigde grondstof glycogeen.

Glycogeen (CpHioOs) is een koolhydraat dat bij volwas-
sen dieren in hoofdzaak voorkomt in de lever, in kleinere
hoeveelheden in de musculatuur en slechts in minimale hoe-
veelheden in de overige weefsels. Het glycogeengehalte van
de lever wisselt sterk. Bij honden bedraagt het
1 tot 4 %; na
voeding met veel zetmeelhoudend voedsel kan het echter
stijgen tot 12—16 %; ongeveer 14 tot 16 uur na de maaltijd
heeft de lever het hoogste glycogeen-gehalte.

Glycogeen komt regelmatig voor in levend spierweefsel,
kan echter ontbreken in doode spieren. De hoeveelheid glyco-
geen in verschillende spieren van eenzelfde dier kan verschil-
len. Bij katten is tot 1 % in de spieren gevonden, terwijl in
de rompmusculatuur meer gevonden werd dan in de spieren
der extremiteiten. Het hart heeft als regel het laagste glyco-
geen-gehalte. Bij den mensch werd in de spieren als gemid-
delde
0.4 % gevonden, bij den hond als maximum 3.7 %. Bij
dieren welke honger hadden geleden werd
0.1 tot 0.4 % ge-
vonden, na voedselopname
0.7 tot 1 %.

-ocr page 109-

Behalve van de voedselopname hangt het glycogeen-ge-
halte van lever en musculatuur ook af van rust en arbeid.
Geforceerde beweging kan het glycogeen-gehalte der lever
in enkele uren tot een minimum terugbrengen. Het glycogeen-
gehalte der musculatuur neemt minder snel af.

Het gelukte echter om proefdieren door honger te laten
lijden, gepaard gaande met zwaren arbeid, in enkele dagen
glycogeenvrij te maken. Het glycogeen is dus een reservestof
bij uitnemendheid, welke vooral in de lever, maar ook in de
musculatuur wordt opgestapeld, maar zoo noodig ook snel ver-
bruikt wordt.

Bij aanwezigheid van voldoende zuurstof verbranden sui-
kers en ook hun anhydriet glycogeen volledig tot C02 en
H2O. Bij onvolledige verbranding (als koolmono-oxyde ver-
giftiging) is bij levende dieren een toename der hoeveelheid
melkzuur (CsHgOs) geconstateerd. Postmortem zijn in de
musculatuur steeds anaerobe omstandigheden aanwezig en
komt het onder invloed der spierfermenten tot melkzuurvor-
ming uit het aanwezige glycogeen, zooals ook hiervoor reeds
is aangetoond.

Uit deze beschouwingen volgt reeds dat bij tal van zieke
dieren de omstandigheden voor de vorming van glycogeen
minder gunstig zijn, of het verbruik vermeerderd is. Koorts,
pijn, niet eten, uitputting tijdens een langdurige partus, maar
ook uitputting tijdens het transport en tal van andere factoren
kunnen oorzaak zijn dat de normaal aanwezige hoeveelheid
glycogeen op het moment der slachting van zieke dieren be-
langrijk verminderd of geheel verdwenen is.

Beschouwt men na deze overwegingen nogmaals de cijfers
der pH-bepalingen vermeld in voorgaande tabellen, ook in
verband met de ziektegeschiedenis, dan wint deze theorie zeer
zeker aan aannemelijkheid. Nochtans leek het mij gewenscht
door een aantal glycogeen-bepalingen uit vleesch van zieke
dieren iederen twijfel buiten te sluiten.

Hiertoe werd op dezelfde wijze te werk gegaan als hier-
boven vermeld, bij de bepaling van het glycogeen uit vleesch

-ocr page 110-

van gezonde slachtdieren. Onderzocht werd vleesch van een
viertal zieke runderen, drie zieke paarden en een ziek varken.

Zieke runderen,

1.nbsp;was een koe, aangevoerd met de anamnese dat ze \'t aan
de longen had; temperatuur 39°. Magere koe, welke een zie-
ken indruk maakt met een frequente ademhaling. Na slach-
ting bleek de koe lijdende te zijn aan een purulente broncho-
pneumonie en pleuritis. Lever en nieren gezwollen met ge-
ringe parenchymateuse degeneratie.

pH bepaald binnen uur na slachting 6.8
„ 24 6.8
Glycogeen bepaald van een monster genomen binnen

y2 uur na slachting 0.0366

Glycogeen bepaald van een monster genomen binnen

24 uur na slachting 0.0275 %.

2.nbsp;betrof een koe welke 3 weken geleden in de weide lig-
gende was gevonden.

Daar de koe goed at, een gezonden indruk maakte en een
normale temperatuur had, werd het zoo lang aangezien.

Na slachting werd een fractuur van het bekken gevonden
welke reeds op weg van
genezing was. Overigens geen or-
gaanveranderingen.

pH bepaald binnen H ^^^ ^^ slachting 6.7

......24...... 6.—

Glycogeen bepaald van een monster genomen binnen
uur na slachting 0.5218 %.

Glycogeen bepaald van een monster genomen binnen

24 uur na slachting 0.1404 %.

3. was een koe aangevoerd met de anamnese dat ze 5
dagen geleden gekalfd had, dag met de nageboorte had
gestaan en den vierden dag was blijven liggen en behandeld
voor kalfziekte. Den volgenden dag ging de algemeene toe-
stand snel achteruit en werd geadviseerd tot slachting. Na
slachting bleek de koe een flinke metritis te hebben met sep-
ticaemisch sectiebeeld.

-ocr page 111-

pH bepaald\'binnen uur na slachting 6.8
24 „ „ 6.7

Glycogeen bepaald van een monster genomen binnen
j/^ uur na slachting 0.1187

Glycogeen bepaald van een • monster genomen binnen
24 uur na slachting 0.0059 %.

4. betrof een vaars in uitstekenden voedingstoestand
welke liggende per as werd aangevoerd met de anamnese dat
ze
moeilijk gekalfd had en sedert was blijven liggen. Overi-
gens zou ze goed gezond zijn. Temp. 39.5°.

Na slachting blijkt de geboorteweg en omgeving sterk ge-
zwollen en bloederig geïnfiltreerd. Geen afwijkingen aan
baarmoeder of organen.

pH bepaald binnen y^ uur na slachting 6.75
.. 24...... 6.5

Glycogeen bepaald van een monster genomen binnen
uur na slachting 0.389 %.

Glycogeen bepaald van een monster genomen binnen
24 uur na slachting 0.066 %.

De resultaten van bovenstaande onderzoekingen heb ik
saamgebracht in bijgaanden tabel, terwijl hierin ter vergelij-
king ook zijn opgenomen de door mij bij een gezonde koe
gevonden cijfers.

De gevonden cijfers beantwoorden dus aan de verwach-
tingen. 1 en 3 zijn koeien die lijdende waren aan een ziekte
welke reeds eenigen tijd bestond en vrij ernstig was. Geheel
in overeenstemming hiermede vinden we dus bij deze dieren
een laag % glycogeen en een uitblijven der zure reactie.
Geval 4 betrof een vaars enkele dagen lijdende aan peri-vagi-
nitis en koorts. Hoewel niet zoo ernstig, heeft toch deze
ziekte reeds eenigen invloed gehad op de hoedanigheid van
het vleesch en de pH. Geval 2. was een koe met een oude
bekkenfractuur op weg van genezing. De hier gevonden hoe-
veelheid glycogeen stemt nagenoeg overeen met die, gevon-
den bij een gezonde koe en analoog hiermede de pH-waarde.

-ocr page 112-

Gevonden
o/o Glycogeen

Gevonden
pH -waarde

Gezonde koe:

na ^li ..........

na 24 uur ......

1.nbsp;Koe broncho-pneumonie:

na Vî uu«quot; ......

na 24 uur ......

2.nbsp;koe fractuur:

na V2 .........

na 24 uur .....

3.nbsp;Koe metritis;

na V2 .........

na 2-1 uur.....

4.nbsp;koe peri-vaginitis:

na V2 .........

na 24 uur .....

6.8

0.5907

5.9

0.1975

6.8

0.0366

6.8

0.0275

6.7

0.5218

6

0.1404

6.8

0.1187

6.7

0.0059

6.75

0.389

6.5

0.066

Ziek varken.

Dit varken werd als iioodslacMing aangevoerd met de
anamnese dat door het persen tijdens de partus een partiëele
prolapsus uteri was ontstaan, waarna de behandelende
die-
renarts
had geadviseerd tot slachten. In den loop van den
nacht was men nog gaan kijken, doch er was niets bijzonders
aan het varken
opgemerkt, terwijl men het varken \'s morgens
zoo had gevonden. Bij aankomst alhier had de zeug reeds veel
bloed verloren. Temp. 38.5°. Na slachting geen verande-
ringen.

Van een onmiddellijk na slachting genomen monster vleesch
bedraagt de pH 6.65. Het % glycogeen is 0.059, dus zeer
belangrijk verminderd.

24 uur na slachting werden dezelfde bepalingen herhaald
van een monster, wederom genomen uit de adductoren. pH
6.45, glycogeen 0.012

-ocr page 113-

Vergelijken we nu deze waarden met die, gevonden bij een
gezond varken, dan vinden we:

pHnbsp;% glyc.

Gezond varken:

Yi uur na slachting................. 6.7nbsp;0.410

24 uur na slachting ............... 5,7nbsp;0.0111

Varken na zware partus:

uur na slachting ............... 6.65nbsp;0.059

24 uur na slachting ............... 6.45nbsp;0.0127

Het aanwezige glycogeen is blijkbaar nog in staat om het
vleesch zwak zuur te maken tot een pH van 6.45. Tevens ziet
men hieruit dat bij varkens het glycogeen-gehalte der mus-
culatuur bij ziekte of uitputting betrekkelijk snel afneemt.
Ook de waarden gevonden bij de pH-bepaling van zieke var-
kens zooals deze zijn opgenomen in voorgaande tabellen wijzen
in deze richting. Geheel hiermede in overeenstemming is ook
de meening van ervaren en bekwamen leiders in de vleesch-
warenindustrie, die er streng voor waken dat geen varkens
worden geslacht onmiddellijk na een vermoeiend transport.
Ik heb het zelfs bijgewoond dat een varken bij het vervoer
naar het steekhok losbrak en eerst na eenig jagen weer ge-
vangen kon worden. Dit varken moest onherroepelijk terug
naar den
stal en mocht zoo niet geslacht worden. De vleesch-
waren van dergelijke dieren zouden, zooals men mij toen
mededeelde, minderwaardig zijn. Dit maakte ik een tiental
jaren geleden mede en ik moet eerlijk bekennen dat het mij
toen op zijn zachtst uitgedrukt wel wat overdreven voor-
kwam. Na bovenstaande onderzoekingen is mij t. a. v. deze
kwestie echter veel duidelijk geworden.

Zieke paarden.

In deze groep ging mijn grootste belangstelling uit naar de
paarden met haemoglobinurie. Uit de literatuur was het mij
bekend dat
Andrjewsky bij een drietal patiënten met haemo-

-ocr page 114-

globinurie een abnormaal zure reactie van het vleesch had
waargenomen. Zelf had ik wel gevonden dat het vleesch van
deze dieren, ook wanneer ze reeds geruimen tijd vrij ernstig
ziek waren, nog een behoorlijk zure reactie had, maar typi-
sche gevallen van „zure gistingquot; nam ik eerder niet waar.

1. Het eerste geval betrof een paard dat liggende per as
werd aangevoerd met de anamnese dat het den vorigen dag
in de kar was gevallen en sedert niet meer op kon. Paard in
beste voedingstoestand. Doet wel pogingen om op te komen,
maar kan achter niet staan. Urine bloederig. Na slachting
geen orgaanveranderingen. Vleeschmonster genomen Y^ uur
na slachting uit de adductoren pH 6.75 glycogeen 4.542 %
na 24 uur werd resp. gevonden pH 6.2 glycogeen 4.106 %
na 7 X 24 uur werd gevonden pH 5.7 glycogeen 0.440 %

Blijkens de anamnese hadden we hier te doen met een be-
trekkelijk acuut geval van haemoglobinurie. Bij het eerste
onderzoek werd een % glyc. gevonden van ruim 3 maal zoo
groot als normaal bij paarden wordt gevonden. Na 24 uur is
pas een betrekkelijk klein gedeelte van het aanvankelijk aan-
wezige glycogeen omgezet in melkzuur, waardoor echter de
pH reeds op 6.2 is gekomen. Teneinde nu na te gaan hoe dit
vleesch zich gedraagt na langer bewaren, werd een gedeelte
bewaard en na 7 dagen onderzocht. Inderdaad rook dit
vleesch toen abnormaal zuur terwijl de pH 5.7 was. Doordat
het glyc. in paardenvleesch zich zoo uiterst langzaam omzet,
moet dit vleesch dus längeren tijd bewaard worden alvorens
dit te kunnen waarnemen. Bovendien is men niet vaak in de
gelegenheid vleeschmonsters te onderzoeken afkomstig van
acute gevallen van haemoglobinurie, omdat in verband met
de kans op volledig herstel, het door den behandelenden
dierenarts gewoonlijk wel eenige dagen wordt aangezien al-
vorens tot slachten te adviseeren. Wanneer we nu bij ons
onderzoek uitgaan van vleesch, afkomstig van ziektegevallen
welke reeds enkele
dagen oud zijn, dan zal reeds veel van het
aanvankelijk opgehoopte glycogeen verbruikt zijn en post-
mortem dus ook de sterke zuurvorming achterwege blijven.

-ocr page 115-

Geval 2 betrof een paard liggende per as aangevoerd met
de anamnese dat het kruislam was en reeds enkele dagen
geleden was neergevallen; temp. 38° C. Na slachting qeen
orgaanveranderingen. Het vleesch in rug- en lendestreek
(rugstrekkers) is vochtig.

pH bepaald uur na slachting 6.5 % glyc. 2.39?

Den volgenden dag was dit paard buiten mijn voorkennis

gekeurd en opgeruimd, zoodat ik niet in de gelegenheid was

verdere bepalingen te doen. Ook hier dus weer een verhooqd

glycogeen-gehalte, doch minder sprekend dan in het eerste
geval.

3. Als derde en laatste geval in deze groep onderzocht ik
vleesch van een jaarling, die staande in een veewagen werd
aangevoerd wegens tetanus. Tot mijn spijt was ik niet aan-
wezig bij de levende keuring, de dienstdoende opzichter
meende echter ook dat het „klemquot; was.

pH van dit vleesch bepaald ^ uur na slachting 6.65
% glyc. 1.335, pH na 24 uur 6.3, % glyc. I.335.

Op het eerste gezicht gedraagt dit geval zich niet volgens
den algemeenen regel; na 24 uur is het vleesch namelijk zuur
geworden, zonder dat het glycogeen is verminderd. In dit
geval nam ik echter het monster voor de eerste bepaling van
de strekkers van het voorbeen, welke zooals bekend, normaal
een lager glycogeen-gehalte hebben. In verband met de hin-
der, ondervonden van facie\'s en peesplaten, gebruikte ik
voor mijn tweede onderzoek weer vleesch der adductoren en
vond hierin 24 uur na slachting, nadat dus reeds een gedeelte
van het glyc. verbruikt was, nog een gelijk % als bij het eerste
onderzoek uit het voorbeen. Overigens zijn beide gevonden
waarden buiten verwachting hoog, terwijl ook de na 24 uur
gevonden pH-waarde niet wijst op een ernstigen vorm van
tetanus. Waarschijnlijk is dit een nog acuut geval geweest
waarbij het glycogeen der musculatuur nog niet is verbruikt;
zooals bekend, wordt namelijk eerst de lever als glycogeen-
depöt aangesproken. De verschillende gevonden waarden
heb ik bijeengebracht in bijgaanden tabel.

-ocr page 116-

pH

7« glyc.

Gezond paard:

V2 uur na slachting.........

24 uur na slachting.........

6.7
5.9

0.981
0.708

Acuut geval haemoglobinurie:

V2 uur na slachting.........

24 uur na slachting.........

7X24 uur na slachting.......

6.75

6.2

5.7

4.542
4.106
0.440

Ouder geval haemoglobinurie:

Vs uur na slachting .........

6.5

2.392

Acuut geval tetanus:

V2 uur na slachting.........

24 uur na slachting.........

6.65
6.3

1.335
1.335

Hieruit zien we dat bij paarden slechts een klein gedeelte
van het normaal aanwezige glycogeen noodig is om het
vleesch post-mortem een voldoenden zuurgraad te doen krij-
gen. Ook wanneer door ziekte reeds een belangrijk deel van
het glycogeen verbruikt is, zal in de meeste gevallen nog
voldoende overblijven om het vleesch een zure reactie te doen
aannemen. Geheel in overeenstemming hiermede werd bij de
door mij onderzochte zieke paarden (zie tabellen) slechts
tweemaal een amphotere reactie gevonden. Vleesch afkomstig
van zieke paarden, bereikt dus post-mortem in heel veel ge-
vallen nog een zuurgraad, overeenstemmende met die van
gezonde dieren en behoeft dus om deze reden niet als min-
derwaardig te worden beschouwd. Uit het volgende Hoofd-
stuk zal blijken, dat in veel gevallen paardenvleesch, dat tot
nu toe over de vrijbank moest worden verkocht, om deze
reden zonder bezwaar nog onvoorwaardelijk had kunnen
worden goedgekeurd.

-ocr page 117-

HOOFDSTUK VI.

OVER DEN INVLOED DER WATERSTOF.
lONEN-GONCENTRATIE OP HET BEDERF
VAN VLEESCH

Uit de vorige hoofdstukken is duidehjk gebleken dat het
mogelijk is om op eenvoudige, in de praktijk uitvoerbare wijze
en met voldoende nauwkeurigheid langs colorimetrischen
weg de waterstof-ionenconcentratie of zuurgraad van vleesch
te bepalen. Tevens is hierbij naar voren gekomen dat het
vleesch van tal van zieke slachtdieren belangrijk afwijkt (in
dit opzicht) van normaal gezond vleesch.

Aan de hand der ervaring in den loop der jaren opgedaan,
ook juist in verband met vleeschvergiftigingen, had dit
vleesch, afkomstig van zieke dieren reeds lang geen goeden
naam. Bij de meeste vleeschvergiftigingen toch bleek steeds
weer, dat het vleesch afkomstig was van zieke- of in nood
geslachte dieren. Slechts af en toe treft men gevallen aan
waarbij het vleesch frauduleus in consumptie was gebracht;
veel meer echter moet nog als oorzaak van vergiftigingen
vleesch worden aangemerkt dat afkomstig was van zieke
dieren, die volgens de voorschriften ook bacteriologisch zijn
onderzocht en goedgekeurd.

In al zulke gevallen moet dus zonder twijfel post-mortale
infectie van het vleesch worden aangenomen.

Blijkbaar is zulk vleesch afkomstig van zieke dieren dus
veel vatbaarder voor post-mortale infecties, of vinden de
bacteriën in zulk vleesch de voor hun groei en snelle verme-

-ocr page 118-

nigvuldiging noodzakelijke omstandigheden en gunstige
voorwaarden, waardoor zij zich in de meer of minder korten
tijd welke verloopt tusschen het uitbeenen en verbruik van
zulk vleesch, zoodanig kunnen vermeerderen en zulke hoe-
veelheden toxinen vormen, dat na verbruik van dit vleesch
de bekende ziekteverschijnselen optreden, samengevat onder
den naam „vleeschvergiftiging.quot;

Behalve dat in verband met het optreden van vleeschver-
giftigingen wetenschappelijk en onomstootelijk de groote rol
welke vleesch van zieke dieren hierbij speelt, is komen vast
te staan, geniet dit vleesch ook bij de personen die er in de
praktijk mede te maken krijgen, geen goede reputatie.

• Van de dierenartsen zijn het vooral zij, die op het platte-
land werkzaam zijn, dus niet de beschikking hebben over
koelinrichtingen, die vooral in de zomermaanden gehouden
zijn tot buitengewone voorzichtigheid met betrekking tot het
vleesch der z.g. noodslachtingen.

Wordt een koe in den namiddag geslacht, dan kan men
als regel, althans in de uitgestrekte kringen zooals deze nog
veel voorkomen, eerst den volgenden dag ter plaatse zijn ten-
einde de keuring te verrichten en zoo noodig monsters te
nemen voor bacteriologisch onderzoek.

Gewoonlijk heeft men onderweg nog meerdere werkzaam-
heden, zoodat het dan laat in den namiddag wordt voor men
thuiskomt en het bacteriologisch onderzoek wordt ingesteld.
Mag men nu de uitslag van dit onderzoek den volgenden
morgen voor men van huis gaat reeds aflezen (het heeft dan
ruim 12 uur in de stoof gestaan), of moet men tot den daar-
op volgenden dag wachten? Het is mij bekend dat meerdere
collega\'s op het platteland er noodgedwongen meerdere malen
toe overgaan om reeds na ruim een halven dag uitspraak te
doen over het al of niet kiemhoudend zijn. Wetenschappelijk
is een dergelijke handelwijze niet te verdedigen. Gedurende
de jaren dat ik op het platteland in de vleeschkeuring werk-
zaam was, heb ik herhaaldelijk nagegaan of dergelijke be-
slissingen na 12 tot 16 uur genomen, en waarbij dan de cul-

-ocr page 119-

tures microscopisch werden onderzocht, betrouwbaar waren,
waarbij het mij meerdere malen gelukte na resp. 24 of 36 uur,
groei aan te toonen in cultures welke ik eerst als kiemvrij had
aangemerkt.

Hoe moet het nu wel gaan wanneer men bovendien nog de
gewoonte heeft om den uitslag van het b.o. macroscopisch af
te lezen? Zoo is mij een geval bekend van een collega, die een
op deze wijze onderzocht rund goedkeurde en eerst den vol-
genden morgen, toen hij de cultures welke hij toevallig weer
in de stoof had gezet nog eens nakeek, de prachtigste „me-
dusahoofdenquot; ontdekte met een reincultuur van miltvuur-
bacillen.

Met den meest mogelijken spoed moest toen het ± 11 K.M.
verwijderde dorp worden opgezocht en gelukte het om ruim
24 uur na de goedkeuring nog alle vleesch van dit rund te
achterhalen en te vernietigen. Voor een niet onbelangrijk ge-
deelte had hiertoe bijgedragen de omstandigheid dat de be-
lastingambtenaren lang op zich hadden laten wachten; was dit
niet het geval geweest, dan waren de gevolgen niet te overzien
geweest. Intusschen had onze collega een beroerden dag en
het prestige der vleeschkeuring ter plaatse een gevoelige knak
gehad.

Wenscht men zich nu niet aan zulke ervaringen bloot te
stellen en bewandelt men den veiligen weg, dan kan de uit-
spraak der keuring eerst ± 2 maal 24 uur na de slachting
plaats vinden. Daarna volgt de aangifte voor de accijns, waar-
na eerst over het geheele dorp bekend kan worden gemaakt
dat de leden van het veefonds vleesch kunnen komen halen.
In de zomermaanden, vooral bij vochtig warm weer is het
vleesch dan dikwijls juist in een zoodanigen toestand geko-
men, dat de bij den verkoop aanwezige keuringsambtenaar
verplicht is het geheele dier, of althans een groot gedeelte
ervan wegens bederf te vernietigen. Een dergelijke handel-
wijze wekt, zooals te begrijpen is, groote ontevredenheid bij
eigenaar of belanghebbende en brengt de op het platteland
toch reeds weinig populaire Vleeschkeuringswet dikwijls ge-

-ocr page 120-

heel in discrediet. Vandaar dat meerdere hoofden van keu-
ringsdiensten er in den zomer bij ongunstige weersgesteldheid
maar liever toe overgaan noodslachtingen dadelijk af te keu-
ren, liever dan gedurende en na afloop van het b.o. een massa
niet geheel ongemotiveerde klachten in ontvangst te nemen.

Ook de ervaren slager kent dit vleesch maar al te goed en
weet te vertellen dat hij in zijn zaak met vleesch van zieke
dieren niet kan werken, het is onsmakelijk en taai en gaat snel
in bederf over.

Toch mag in dezen het vleesch van alle zieke dieren niet
over één kam worden geschoren, doch zal men er voor ieder
dier afzonderlijk rekening mede moeten houden .in welke mate
de
ziekte van invloed is geweest op de hoedanigheid van het
vleesch, omdat juist het vleesch hetwelk het meest geleden
heeft, niet meer in staat is om normaal te besterven, waardoor
dan de vorming van vleeschmelkzuur achterwege blijft en zulk
vleesch door gemis van de normale zure reactie beroofd is van
zijn natuurlijk verweermiddel tegen bacteriën en gemakkelijk
in bederf overgaat.

Bi| dit onderzoek heb ik mij dan ook ten doel gesteld om dit
uit de ervaring reeds bekende feit door een serie wetenschap-
pelijk opgezette proeven te bevestigen.

Als materiaal werd bij deze proeven gekozen het onderste
gedeelte van de m. semi tendinosis en semi membranosis welke
voorzichtig in de vliezen werden losgemaakt van de adduc-
toren en m. gastrocnemius en op een afstand van 30 c.M.
boven het hielbeen doorgesneden.

Op deze wijze krijgt men dus een afgeplat kegelvormig
vleeschstuk waarvan de top ligt bij de achillus-pees, terwijl
de zijvlakken of mantel geheel en al bestaat uit fascie\'s en ste-
vige vliezen. Alleen aan de basis heeft men een versche snee-
vlakte. De aldus verkregen vleeschstukken hadden een gewicht
van 6 tot 10 pond. Hangen we nu een dergelijk vleeschstuk
aan een haak door de achillus-pees op in een droog- en onver-
warmd vertrek, dan droogt de buitenvlakte vrij snel in en kun-
nen we aannemen dat door deze goed ingedroogde fascie\'s

-ocr page 121-

geen bacteriën meer in het vleesch zullen binnendringen. Wil-
len we nu nagaan hoelang het duurt voor bacteriën in dit
vleesch zijn doorgedrongen en dus een beginstadium van be-
derf is bereikt, dan hebben we als porte-d\'entrée voor eventu-
eele bacteriën alleen rekening te houden met de basis of snee-
vlakte van ons kegelvormig vleeschstuk. De wetenschap dat
bacteriën slechts uiterst langzaam door goed opgedroogde
vliezen of fascie\'s heen kunnen dringen, werd door mij ver-
kregen door eenige malen een vóór- of achterschenkel van een
rund of paard te exarticuleeren en gedurende 3 weken te be-
waren. De strek- of buigspieren blijven op deze wijze volkomen
ingesloten door fascie\'s en zijn dan ook na 3 weken nog kiem-
vrij. Voor de bewaring van de gebruikte vleeschmonsters werd
opzettelijk geen gebruik gemaakt van het koelhuis of voor-
koelhuis, omdat een dergelijke gunstige gelegenheid voor het
bewaren van vleesch slechts bestaat aan een betrekkelijk klein
aantal slachthuizen. Het grootste gedeelte der wegens ziekte
geslachte dieren moet tijdens het onderzoek en daarna, totdat
met de bereiding wordt begonnen, bewaard worden in nood-
slachtplaatsjes, slagerswinkels of schuren welke aan zeer be-
scheiden hygiënische eischen voldoen. Ik heb getracht deze
omstandigheden zooveel mogelijk te benaderen door mijn
vleeschmonsters op te hangen in een vertrek grenzende aan
het laboratorium, van welk vertrek zeer weinig gebruik wordt
gemaakt en hetwelk in zeer zindelijken staat verkeert. Dit ver-
trek is voorzien van een venster op het Zuiden, hetwelk dag
en nacht werd opengehouden en waar de zon zooveel moge-
lijk werd buitengesloten.

Teneinde nu na te gaan hoe lang het duurde alvorens
vleesch, onder deze omstandigheden bewaard, in bederf over-
ging, werd op bepaalde tijden zoo\'n vleeschstuk steeds op de-
zelfde wijze bacteriologisch onderzocht, door namelijk 3 c.M.
van de basis en evenwijdig hieraan op steriele wijze enkele
vleeschstukjes uit te nemen en deze te onderzoeken op kiem-
houdendheid.

Hiertoe werd de buitenvlakte eerst voldoende geschroeid en

-ocr page 122-

daarna met een mes en pincet, welke eerst waren uitgekookt
en bewaard in absolute alcohol en afgebrand, een insnijding
gemaakt en uit de diepte een viertal vleeschstukjes genomen,
3 van deze vleeschstukjes kunnen kleiner zijn ter grootte van
1 C.M2. terwijl het vierde, hetwelk moet dienen voor de pH-
bepaling, gewoonlijk van 3 tot 4 gram werd genomen. Deze
stukjes worden voorloopig gedeponeerd in een steriele Petri-
schaal en hiermede geënt 1 bouillon, 1 druivensuikerbouillon
en een schuine agar. Teneinde ook de aanwezigheid van even-
tueele anaerobe bacteriën te kunnen nagaan, werd de schuine
agar geplaatst in een Büchnersche buis met Pyrogalluszuur en
kaliloog, teneinde een anaëroob milieu te scheppen. Hoewel
geen aanspraak makende op volledigheid, krijgt men op deze
wijze toch reeds een aardig inzicht in de al of niet kiemhou-
dendheid van het onderzochte vleesch en de aard van de even-
tueel aanwezige bacteriën. Deze . buizen werden gedurende 2
maal 24 uur in de stoof geplaatst bij 37° en daarna microsco-
pisch onderzocht.

Het vierde grootere vleeschstukje, dienende voor de pH-
bepaling, werd op de bekende, in dit proefschrift steeds ge-
volgde wijze verwerkt tot een extract 1 op 10. Daar bij al deze
proeven werd uitgegaan van vleesch van een bekende pH, leek
het mij aanvankelijk namelijk van belang, ook gedurende de
proef het verloop der pH te controleeren, teneinde eventueele
veranderingen te kunnen vermelden. Later toen mij op andere
wijze gebleken was, dat verandering der pH door autolyse kon
worden uitgeschakeld, heb ik de pH-bepahng in dit verband
achterwege gelaten.

Op deze wijze zijn door mij onderzocht een twaalftal
vleeschstukken. Steeds werd gelijktijdig in onderzoek genomen
een vleeschstuk afkomstig van een ziek slachtdier met afwij-
kende pH, terwijl gelijktijdig ter controle ongeveer eenzelfde
stuk, zoo mogelijk ook afkomstig van een ziek dier, doch met
een goede pH in het onderzoek werd betrokken. Enkele malen
had ik niet de beschikking hierover en moest ik ter controle

-ocr page 123-

gebruik maken van normaal zuur vleesch van een gezond
slachtdier.

Het is namelijk van het meeste belang dat men steeds gelijk-
tijdig, dus bij dezelfde temperatuur en verdere atmospherische
invloeden, deze zooveel mogelijk gelijke vleeschstukken, doch
verschillend in pH, aan een onderzoek onderwerpt, wil men
betrouwbare resultaten verkrijgen.

Zelfs in hetzelfde jaargetijde kunnen tal van kleine atmos-
pherische invloeden als onweer, vochtigheidstoestand, tempe-
ratuur enz. het bederf van vleesch meer of minder snel doen
verloopen; waardoor de resultaten van niet gelijktijdig geno-
men proeven veel aan waarde verliezen. Het gebruik van
vleeschstukken zooals boven omschreven, heeft, behalve de
reeds genoemde voordeden van vorm en begrenzing, nog dit
voor, dat men hier geen hinder heeft van vet en bindweefsel-
schotten waarlangs bacteriën zoo gemakkelijk binnendringen.

Bovendien is het een zeer vaste en compacte spiermassa
waarbij het indringen der bacteriën in het algemeen minder
snel zal gaan en eventueeïe verschillen dus beter tot uiting
komen.nbsp;j

Hieronder volgt een beschrijving van de op deze wijze ge-
nomen proeven.

-ocr page 124-

119
PROEF 1.

Betrof een koe welke per as werd aangevoerd met een flinke
mastitis aan twee kwartieren, waardoor de koe moeilijk meer
kon staan. Temp. 38°. Het was een magere koe welke werd
geslacht 11 December 1930. Na slachting werd gevonden een
geringe degeneratie van lever en nieren en geringe miltzwel-
ling. Bij ingesteld b.o. bleek het vleesch kiemvrij te zijn. Het
vleesch was donker van kleur en kleverig op aanvoelen en
werd afgekeurd voor de consumptie. De pH na slachting be-
paald, bleek te zijn:

onmiddellijk nanbsp;slachting pH 6.85

24 uur nanbsp;slachting pH 6.95

2nbsp;X 24 uur nanbsp;slachting pH 7.—

3nbsp;X 24 uur nanbsp;slachting pH 7.—

Het onderzoek op kiemhoudendheid leverde het navolgende
resultaat:

3 X 24 uur na slachting vleesch kiemvrij
5 X 24 uur na slachting vleesch kiemvrij
7 X 24 uur na slachting vleesch kiemhoudend

(Streptococcen en staph.).

Het ter controle gebruikte vleesch was afkomstig van een
koe welke per as werd aangevoerd met de anamnese dat ze
voor eenige weken in lichte mate mond- en klauwzeer had
gehad en sedert niet meer kon staan; overigens zou de koe
volkomen gezond zijn. Temp. 39.2°. Na slachting werden geen
orgaanveranderingen gevonden, het vleesch van de achter-
hand bleef wat slap en vochtig tusschen de vliezen, waarom
de achterbouten werden afgekeurd voor de consumptie. Ook
hier werd het gebruikelijke stuk uitgesneden en bewaard. In
verband met den hydraemischen toestand van dit vleesch werd
een snel in bederf overgaan verwacht.

-ocr page 125-

Bij onderzoek bleek de pH te zijn:
na 1
X 24 uur pH 6.— (monster genomen uit de adduc-

toren),

na 2 X 24 uur pH 6.—,

na 3 X 24 uur pH 5.8 (monster genomen uit de diepte

der glutaei).

Het bacteriologisch onderzoek leverde de navolgende resul-
taten:

na 3 X 24 uur vleesch kiemvrij
na 6
X 24 „
na 8
X 24 „
na 10
X 24 „ „ „
na 13
X 24 „

Na 13 dagen bleek dit vleesch dus nog kiemvrij te zijn on-
danks de minder goede verwachtingen. Daar men bij het uit-
nemen der monsters steeds moet zorgen op voldoende afstand
te blijven van de reeds eerder gemaakte insnijdingen, was na
dit vijftal onderzoekingen geen geschikte plaats meer beschik-
baar en werd van verder onderzoek afgezien.

PROEF 2

werd genomen met vleesch van een koe welke op 22 April als
noodslachting werd aangevoerd. Bij aankomst alhier moest de
koe van de auto getrokken worden en bloedde onvoldoende
uit. Het was een tamelijk magere koe, welke ongeveer een\'
week geleden gekalfd had en na slachting een flinke metritis
en peritonitis bleek te hebben met degeneratie der parenchy-
mateuse organen. Het vleesch was donker van kleur (onvol-
doende uitgebloed) en droogde met mooi op. Afgekeurd voor
de consumptie. 24 uur na slachting werd het bij b.o. kiemvrij
bevonden.

De pH van dit vleesch was:

24 uur na slachting 6.9

2nbsp;X 24...... 7.—

3nbsp;X 24 „ „ „ 6.9

-ocr page 126-

Deze kleine verschillen bij de pH-bepaling kunnen worden
verklaard doordat de vleeschmonsters niet steeds van dezelfde
plaats werden genomen; zooals bekend, vindt men in verschil-
lende spiergroepen meerdere malen kleine verschillen.

Na 3 X 24 uur blijkt dit vleesch bij b.o. reeds vrij sterk

kiemhoudend te zijn.

Na 5 X 24 uur werd dit vleesch nogmaals onderzocht maar
nu niet 3 c.m. van de sneevlakte, maar ruim 15 c.m. hiervan-
daan; dus geheel in het centrum van het vleeschstuk. De pH
was hier 7.—. Bij b.o. werden gevonden streptoc. staphylo-

coccen en proteus.

Dit vleesch was dus na 3 X 24 uur reeds kiemhoudend en
na
5 X 24 uur ook in de diepere lagen reeds sterk kiemhou-
dend.

Controle.

Magere koe met een temp. van 39° C. als noodslachting
aangevoerd; de koe heeft een frequente ademhaling, loopt
moeilijk en wil zelfs onderweg gaan liggen.

Na slachting blijkt de koe lijdende te zijn aan een chroni-
sche purulente endometritis met metastatische abscessen in
lever en nieren. Het vleesch is hydraemisch en wordt om deze
reden afgekeurd.

De pH bedraagt:

na 2 Xnbsp;24 uur 6.—

na 3 Xnbsp;24 uur 6.—

na 4 Xnbsp;24 uur 6.—

Dadelijk na slachting wordt het vleesch bij b.o. kiemvrij be-
vonden.

Na 7 X 24 uur ruikt het vleesch aan de oppervlakte reeds
niet frisch meer en heeft daar een pH van 6.6. In een 24 uur
oude bouilloncultuur zijn coccen en coli bac. rijkelijk gegroeid.
3 c.m. onder aan de oppervlakte blijkt het vleesch nog kiem-
vrij te zijn met een pH van 5.95.

-ocr page 127-

Den 9den dag bleek een monster, genomen uit de diepte nog
kiemvrij te zijn; pH 5.9. Ook vertoonden kleur en reuk van dit
vleesch nog geen afwijkingen.

Den 12en dag werden wederom monsters genomen 3 c.m.
van de buitensneevlakte. pH 6. Kleur en reuk niet veranderd,
consistentie iets slap. Na 24 uur kunnen in de met dit vleesch
geëntte bouillon en druivensuikerbouillon enkele bacteriën
worden aangetoond (diplococcen). Na 12 dagen was dit
vleesch ter plaatse dus zwak kiemhoudend.

PROEF 3.

Voor deze proef had ik de beschikking over vleesch van
een koe die als noodslachting was aangevoerd, doch welke
ik niet in de gelegenheid was geweest levend te zien. Na
slachting bleek de koe lijdende te zijn aan een endometritis,
geen orgaanveranderingen; het vleesch was iets donker van
kleur. De koe verkeerde in uitstekenden voedingstoestand en
werd goedgekeurd ter verkoop in het klein. Bij b.o. was het
vleesch kiemvrij bevonden.

De pH was na 2 X 24 uur 6.7

4nbsp;X 24 uur 6.7

5nbsp;X 24 uur 6.65.

Den Ssten Mei, nadat het vleesch reeds enkele dagen in
het koelhuis bewaard was, werd op de vrijbank het gebrui-
kelijke stuk vleesch uitgesneden en aangekocht.

Bij het begin der proef werd nogmaals vastgesteld dat het
vleesch nog kiemvrij was.

Na 4 X 24 uur stinkt het vleesch reeds aan de oppervlakte
met hier en daar een grijs slijmig beslag.

3 c.m. onder de sneevlakte bedraagt de pH 6.6 en is dit
vleesch reeds vrij sterk kiemhoudend (staphylococcen, diplo-
coccen, tetracoccen).nbsp;i

Den volgenden dag, dus na 5 X 24 uur, is hetzelfde vleesch
onderzocht 10 c.m. van de sneevlakte. De pH blijkt te zijn
6.6; bij b.o. sterk kiemhoudend.

-ocr page 128-

Organoleptisch zijn aan dit vleesch uit de diepte nog geen
veranderingen waar te nemen.

Ter controle had ik ditmaal niet de beschikking over vleesch
van een noodslachting, doch gebruikte hiervoor Deensch
vleesch hetwelk na de reis nog 14 dagen in het koelhuis was
bewaard en daarna vanaf 7 Mei bij kamertemperatuur naast
het bovenbeschreven monster had gehangen.

De proeven werden steeds genomen 3 c.m. van de snee-
vlakte.

12nbsp;Mei pH 5.9 en vleesch bij b.o. kiemvrij.

13nbsp;Mei pH 5.9
16 Mei pH 6.—
19 ^ei pH 6.05
22 Mei pH 6.05

Dit vleesch bleek dus na ruim een maand bewaard te zijn,
waarvan 14 dagen bij kamertemperatuur, in de diepte nog
kiemvrij te zijn, terwijl ook de pH nog goed was en organo-
leptisch geen veranderingen waren waar te nemen.

Bij deze proef waren beide monsters, alvorens bij kamer-
temperatuur bewaard te worden, reeds eenigen tijd in het
koelhuis geweest. Blijkbaar heeft dit weinig of geen invloed
op het snellere bederf.

PROEF 4.

Koe aangevoerd met de anamnese dat ze 5 dagen geleden
gekalfd had, eerst met de nageboorte was blijven staan,
maar goed bleef eten; den vierden dag werd de koe slechter
en stelde de dierenarts een kalf
ziekte-behandeling in, waarna
de algemeene toestand zooveel slechter werd, dat tot nood-
slachting werd overgegaan.

Na slachting een toxinaemisch beeld.

24 uur na slachting is het vleesch kiemvrij en de pH 6.7.

19 Mei 3 dagen na slachting pH 6.85 en wordt het vlees :h
bij b.o. kiemvrij bevonden.

-ocr page 129-

20nbsp;Mei pH 6.85 bij b.o. wordt het vleesch vrij sterk kiem-
houdend bevonden (proteus).

21nbsp;Mei, dus 5 dagen na slachting, pH 6.8 b.o. verricht
ruim 10 c.m. van de sneevlakte en ook hier reeds kiemhou-
dend bevonden (coccen en proteus).

23 Mei op een andere plaats uit de diepte zoover mogelijk
van de eerste sneevlakten verwijderd nogmaals b.o. ingesteld.
pH 6.7, vleesch sterk kiemhoudend.

Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer bacteriën eenmaal
vanuit de oppervlakte in de diepere lagen zijn doorgedrongen,
ze zich zeer snel door het geheele vleeschstuk verspreiden,
althans wanneer dit een amphotere- of alkalische reactie
heeft.

Ditmaal had ik ter controle weer de beschikking over
vleesch van een noodslachting afkomstig van een graskalf,
hetwelk geslacht was omdat het in de weide niet meer wilde
eten en een frequente ademhaling had.

Na slachting blijkt dit kalf een beiderzijdsche lobaire pneu-
monie te hébben in het stadium der roode hepatisatie.

Bij b.o. is het vleesch kiemvrij.

De pH bepaald na 24 uur is 5.95,
na 3 X 24 uur 5.9.

21 Mei, dus 5 dagen na slachting, is dit vleesch 3 c.m. van
de sneevlakte bij b.o. nog kiemvrij.

23 Mei is de pH 5.9.

Monster genomen 3 c.m. van de buitensneevlakte bij b.o.
nog kiemvrij.

26 Mei is de pH 6.1. Bij organoleptisch onderzoek voelt
vleesch uit de diepte reeds vochtig en kleverig aan en ruikt
ook niet frisch meer. Bij b.o. wordt het vrij sterk kiemhou-
dend bevonden (coli, coccen).

Teneinde niet met te kleine vleeschstukken te moeten wer-
ken, werd bij deze proef een geheel achterbeen in het heup-
gewricht geëxarticuleerd en de spieren met een rechte scherpe

-ocr page 130-

sneevlakte gescheiden; ook hier dus weer de geheele spier-
massa omgeven met fascie\'s.

PROEF 5

werd genomen met vleesch van een koe welke als nood-
slachting werd aangevoerd. Bij levende keuring viel op dat
deze koe hoestte en sterk vermagerd was. Na slachting bleek
ze lijdende te zijn aan een chronische broncho-pneumonie
(purulent). Het vleesch werd afgekeurd voor de consumptie
wegens vermagering en de slechte bleeke kleur van het
vleesch (13 Mei).

24 uur na slachting wordt dit vleesch bij b.o. kiemvrij be-
vonden.

De pH bedraagt na 1 X 24 uur 6.8,
4 X 24 uur 6.8.

17 Mei, dus 4 dagen na slachting, wordt dit vleesch bij
b.o. reeds matig kiemhoudend bevonden ( staphilococcen,
diplo- en tetra coccen).

19nbsp;Mei is dit vleesch reeds sterk kiemhoudend (coccen en
coli ).

20nbsp;Mei is het vleesch, ook in de diepte, ruim 10 c.m. van
de buitensneevlakte reeds kiemhoudend.

23 Mei nogmaals een monster uit de diepte genomen zoo-
ver mogelijk van de eerste sneevlakte verwijderd. pH hiervan
is 6.7 bij b.o. is ook dit vleesch reeds vrij sterk kiemhoudend.

Ook uit dit onderzoek blijkt dus weer, dat wanneer de
pioniers onder de bacteriën eenmaal vanuit de oppervlakte
in de diepere lagen zijn doorgedrongen, de verdere doorwoe-
kering van het vleesch vrij snel gaat.

Ter controle had ik ditmaal niet de beschikking over
vleesch van een noodslachting, doch gebruikte hiervoor een
stuk paardenvleesch afkomstig van een schimmel-hit als be-
drijfsslachting geslacht. Na slachting bleek het vleesch van
dit vrij oude, magere dier doorzaaid te zijn met melanomen.

-ocr page 131-

waarom het werd afgekeurd. Een achterbout hiervan werd
eerst gedurende 14 dagen in het koelhuis bewaard, terwijl op
14 Mei de platte bil werd uitgesneden en bewaard naast het
bovenvermelde rundvleesch.

Het vleesch was toen bij b.o. nog kiemvrij terwijl de pH
6.— bedroeg.

20 Mei, dus na 6 dagen, blijkt de pH te zijn 6.1, terwijl
het vleesch bij b.o. nog kiemvrij is.

24 Mei vleesch nog kiemvrij bevonden.

27 Mei vleesch nog kiemvrij.

30 Mei blijkt dit vleesch bij b.o. kiemhoudend te zijn
(coccen). pH 6.3. Ook macroscopisch is het vleesch reeds
wat slap, los en bleek van kleur.

Dit vleesch werd dus eerst na 16 dagen kiemhoudend be-
vonden.

PROEF 6.

De zesde en laatste proef uit deze serie werd verricht in
Dec. 1930 met vleesch van een koe welke als noodslachting
werd aangevoerd met de anamnese dat ze reeds enkele dagen
gereed was om te kalven maar niet vorderde, den laatsten
dag liet ze ook het eten staan. De koe maakt een zieken
indruk, temperatuur 39°. Koe in besten voedingstoestand.

Na slachting blijkt een zwaar ontwikkeld kalf in volkomen
stuitligging aanwezig te zijn. Uit het los zitten van de haren
volgt dat het kalf reeds enkele dagen dood moet zijn, nog
geen stank en weinig gasvorming.

De lever van de koe is iets gedegenereerd en het peritoneum
vertoont geringe vaatinjectie.

Het vleesch is iets te donker van kleur en wat kleverig en
wordt om deze afwijkingen in kleur en consistentie afgekeurd.

pH na 24 uur 7.—,

pH na 3 X 24 uur 7.1,

pH na 4 X 24 uur 7.—.

Bij b.o. is dit vleesch kiemvrij.

-ocr page 132-

16 Decemeber platte bil uitgesneden en bewaard.

19 Dec. is dit vleesch bij b.o. kiemvrij.

22 Dec. „

24 Dec. „nbsp;„ ,, zwak kiemhoudend

(coccen).

27 Dec. „nbsp;„ „ sterk kiemhoudend.

Ditmaal werd ter controle gebruik gemaakt van het geheele
achterbeen van een schaap, in het heugewricht geëxarticuleerd
en de spiermassa recht hierop afgesneden. Dit schaap was als
bedrijfsslachting aangevoerd en afgekeurd wegens hydraemie.
Den 6den dag had de oppervlakte der sneevlakte reeds een
onaangename reuk. De pH van dit vleesch was aan de opper-
vlakte 6.7. Bij b.o. wordt een mengsel gevonden van coccen,
coli en cadaverbaccillen.

Vleesch, op de gebruikelijke wijze uit de diepte genomen,
3 c.m. van de sneevlakte, heeft een pH van 5.9 en is kiemvrij.
den 8sten dag pH 5.9 en vleesch kiemvrij,

den lOden dag pH 6.— en vleesch bij b.o. kiemvrij,

den 13den dag is de pH 6.15 en het vleesch bij b.o. zwak
kiemhoudend; tegelijkertijd werd nu nog eens een monster
van de oppervlakte ivan dit vleesch genomen en op dezelfde
wijze onderzocht. Bij organoleptisch onderzoek stinkt dit
vleesch reeds flink. In 24 uur oude cultuur is in de druiven-
suikerbouillon reeds rijkelijk gasvorming, terwijl deze culturen
na wegnemen der watteprop een walgelijken stank versprei-
den. In een preparaat, hiervan gemaakt, blijken slechts enkele
coccen, doch overwegend coh- en cadaverbacillen gegroeid
te zijn. De pH van dit vleesch was 7.—.

In dit verband moet ik er dan ook even op wijzen, dat de
algemeen gebruikelijke naam van ,,zure kantenquot; waarmede
men de zuur ruikende oppervlakkige laag, welke zich vooral
in de zomermaanden zoo gaarne aan vleesch vormt, aan-
duidt, slechts berust op onze organoleptische waarneming.

Inderdaad vormen zich bij bederf en dus ontleding van eiwit
vluchtige zuren welke dezen onaangenamen zuren stank ver-

-ocr page 133-

oorzaken. In werkelijkheid echter wordt de reactie van dit
kantvleesch, hetwelk onder invloed van bacteriewerking in
bederf overgaat meer en meer alkalisch, zoodat het weten-
schappelijk juister zou zijn te spreken van alkalische kanten.

Wanneer men nu de resultaten van bovenstaande onder-
zoekingen nog eens overzichtelijk in onderstaande kleine tabel
samenvat, dan springt duidelijk in het oog dat het vleesch
met zwak zure- of alkalische reactie veel sneller in bederf
overgaat dan normaal gezuurd vleesch.

Tevens ziet men uit onze controleproeven, dat meerdere
factoren, waaraan men vroeger in verband met het bederf van
vleesch wel beteekenis toekende, zooals het al of niet in nood
qedood zijn, febriciteeren vóór het slachten, meer of mmder
qoed opgedroogd en uitgebloed zijn van het vleesch enz., op
zichzelf slechts een zeer geringen invloed op het meer of mm-
der snel in bederf overgaan van het vleesch, uitoefenen.

Tijdstip van het
onderzoek

Alkalisch of amphoter
vleesch kiemhoudend
na

Zuur vleesch
Kiemhoudend na

December
April
Mei
Mei
Mei
December

7nbsp;dagen

3nbsp;dagen

4nbsp;dagen
4 dagen
4 dagen

8nbsp;degen

meer dan 13 dagen

12nbsp;dagen
meer dan 14 dagen

10 dagen
16 dagen

13nbsp;dagen

Deze vleeschmonsters zijn slechts onaerzocnv tut xict
stip waarop ze flink kiemhoudend waren hetgeen voor het
zure vleesch gepaard gaat met een stijgen der pH tot 6^1-6.2.

Hoewel zulk vleesch in dit stadium nog juist bruikbaar is,
is toch uit andere onderzoekingen bekend, dat zulk vleesch,
vooral wanneer het onder minder gunstige omstandjheden
bewaard wordt, na verdere 1 of 2 dagen ook reeds bi, orga-
noleptisch onderzoek in bederf verkeert.

Uit de tabel ziet men ook dadelijk dat dit alkalische vleesch
gedurende de wintermaanden heel wat beter houdbaar is dan

-ocr page 134-

in het voorjaar. Door omstandigheden was ik niet in de ge-
legenheid deze proeven gedurende de warmste zomermaanden
voort te zetten. Het lijkt mij echter niet gewaagd om in ver-
band met de verkregen resultaten de conclusie te trekken, dat
bij warm zomerweer en onder ongunstige omstandigheden,
zulk vleesch reeds binnen 2 X 24 uur in een beginstadium van
bederf kan verkeeren, een tijd, welke toch als minimum moet
verloopen tusschen het afslachten en eventueel in consumptie
brengen van vleesch. Op grootere slachthuizen waar men de
beschikking heeft over koelgelegenheid, behoeft men voor dit
vleesch wel niet zoo bang te zijn als ten plattelande, maar
toch zal men ook daar rekening moeten houden met het feit,
dat van zulk vleesch, dikwijls juist omdat het goedkoop is,
meer wordt gekocht als men voor direct gebruik noodig heeft
en een gedeelte van het vleesch gedurende meerdere dagen
onder minder hygiënische omstandigheden wordt bewaard.

Door bovenstaand onderzoek meen ik erin geslaagd te zijn
een verklaring te vinden voor het in de praktijk der vleesch-
keuring zoo bekende feit dat men vooral de meest mogelijke
voorzichtigheid moet betrachten met vleesch afkomstig van
zieke dieren en hoe het verklaarbaar is, dat men zelfs na een
zorgvuldig ingesteld b.o., bij zulk vleesch nog herhaaldelijk te
maken krijgt met vleeschvergiftigingen door postmortale in-
fecties.

Teneinde misverstand te voorkomen wil ik besluiten met te
verklaren, dat het niet mijn bedoeling geweest is den minsten
afbreuk te doen aan de waarde welke moet worden toegekend
aan het bacteriologisch vleeschonderzoek en aan de andere
ons reeds ten dienste staande middelen om de hoedanigheid
van vleesch te beoordeelen. Dit onderzoek is uitsluitend be-
doeld als een aanvulling van het reeds bestaande, teneinde
een eenvoudige, objectieve, tot iederen onderzoeker in gelijke
mate sprekende onderzoekingsmethode aan te geven voor de
beoordeeling van het vleesch, afkomstig van zieke dieren.

-ocr page 135-

HOOFDSTUK VII
SLOTBESCHOUWINGEN EN CONCLUSIES

Zooals in de inleiding van dit proefschrift staat aangege-
ven, had ik mij ten doel gesteld om met behulp van nieuwere
onderzoekingsmethoden een onderzoek in te stellen naar de
physisch-chemische eigenschappen van vleesch afkomstig van
zieke dieren, teneinde een bruikbare maatstaf te verkrijgen
voor de beoordeeling van de meer of mindere deugdelijkheid
van zulk vleesch.

Hiertoe heb ik allereerst de methode Michaëlis-Walpole
zooals deze bij dit onderzoek gebezigd is, om langs colorime-
trischen weg de waterstof-ionenconcentratie van vleesch-
extracten te bepalen, aan een critische beschouwing onder-
worpen, waarbij gebleken is dat deze methode een eenvoudige,
betrouwbare, goedkoope en ook in de praktijk bruikbare
methode is om de waterstof-ionenconcentratie te bepalen. Uit
de toegevoegde tabellen blijkt tevens dat in zeer veel gevallen
het klinisch, patholoog-anatomisch en bacteriologisch onder-
zoek ons in den steek laat wanneer we ons een oordeel willen
vormen omtrent de
deugdelijkheid van zulk vleesch. Juist de
pH-bepaling blijkt hiertoe bijzonder geschikt te zijn.

In het hoofdstuk handelende over de oorzaak van de afwij-
kende pH in vleeschextracten van zieke dieren, is afdoende
aangetoond dat uitsluitend duur en ernst van de ziekte of
eventueeïe uitputting van invloed zijn op de pH van het
vleeschèxtract, bepaald ± ?4 uur na slachting. De pH-bepa-
ling is een indirecte, juiste graadmeter voor den invloed welke

-ocr page 136-

de ziekte gehad heeft op de hoedanigheid van het vleesch. Ze
geeft ons aan in welke mate het glycogeen verdwenen is.

Alle vleesch met een alkalische of amphotere reactie mist
het aroma dat juist de aangename smaak geeft aan vleesch,
maar bovendien is zulk vleesch taai en moeilijk verteerbaar,
doordat het intermusculaire bindweefsel bij ontstentenis van
melkzuur niet overgaat in lijm.

Maar vooral meen ik erin geslaagd te zijn een verklaring
te vinden voor het feit waarom het juist altijd weer vleesch is
van zieke dieren dat aanleiding geeft tot vleeschvergiftigin-
gen. De ervaring heeft wel afdoende geleerd, dat het ook met
behulp van een zorgvuldig ingesteld b.o. niet mogelijk is alle
vleeschvergiftigingen te voorkomen. Dikwijls toch blijkt dat
van een en hetzelfde slachtdier een gedeelte zonder bezwaar
gebruikt wordt, terwijl een ander stuk aanleiding geeft tot
vleeschvergiftigingen.

Men tracht dit te verklaren door post-mortale infecties van
bepaalde vleeschstukken of van geheele dieren door bacillen-
dragers of vanuit de omgeving aan te nemen, maar deze
zelfde gevaren bestaan toch ook voor vleesch van bedrijfs-
slachtingen en hoeveel talrijker komen deze niet voor dan
noodslachtingen, zonder schadelijke gevolgen van eenige
beteekenis te veroorzaken. Op grond van deze overwegingen
voelt men dan ook wel dat vleesch van zieke slachtdieren
eigenschappen moet hebben waarin het verschilt van dat
afkomstig van gezonde dieren, waardoor het zich bijzonder
leent als voedingsbodem voor bacteriën welke er post-mor-
tem op terecht komen. Ik heb getracht aan te toonen dat het
juist de pH-waarde is welke bepaalt of vleesch een meer of
minder geschikte voedingsbodem zal zijn, waarbij wel over-
tuigend gebleken is dat het juist het vleesch is met een am-
photere of alkalische reactie waarin de bacteriën gemakkelijk
en snel tot groei komen. Zijn hierbij nu vertegenwoordigers
der coli-typhus-groep, dan kan het na gebruik van dit vleesch
gemakkelijk komen tot ziekteverschijnselen samengevat onder
den naam „vleeschvergiftiging.quot;

-ocr page 137-

De pH-bepaling zegt ons dus niet alleen welk vleesch min-
der
deugdelijk is, maar bovendien welk vleesch onder be-
paalde voorwaarden
schadelijk kan worden voor de gezond-
heid van den consument.

Met behulp van de methode Michaëlis is het nu mogelijk
het vleesch van alle zieke dieren ter plaatse in ± 20 minuten
op zijn zuurgraad te onderzoeken, waarna het kan worden
ingedeeld in een der navolgende drie groepen:

A.nbsp;pH minder dan 6.2. Blijkbaar heeft de ziekte nog geen
invloed gehad op de hoedanigheid van het vleesch en is dit
gelijk te stellen met onberispelijk vleesch afkomstig van be-
drijfsslachtingen, en kan, indien zich daartegen geen andere
overwegingen verzetten, onvoorwaardelijk worden goedge-
keurd.

B.nbsp;pH 6.8 of meer. Zulk vleesch is onsmakelijk en taai
en in alle opzichten als minderwaardig te beschouwen, en zal
dikwijls, ook wel geringe afwijkingen in kleur en consistentie
vertoonen. Bovendien leent het zich niet om gedurende een
eventueel in te stellen b.o. bewaard te worden (althans ge-
durende den zomer) en levert groot gevaar op voor vleesch-
vergiftigingen door post-mortale infecties. Als regel zal dit
dus afgekeurd moeten worden.

C.nbsp;pH 6.2 tot 6.8. Hierbij heeft men te maken met vleesch
waarop de ziekte reeds zijn stempel heeft gedrukt en dat in
elk geval niet meer als volwaardig mag worden beschouwd.
In deze groep is vleesch met een pH van 6.25 natuurlijk niet
gelijk te stellen met dat met een pH van 6.75; bovendien zal
men bij de beoordeeling van zulk vleesch rekening moeten
houden met omstandigheden als jaargetijde, weersgesteld-
heid, het al of niet de beschikking hebben over een koel-
gelegenheid en de resultaten van het organoleptisch onder-
zoek, voorts met voedingstoestand, wijze van afslachten en
verdere hygiënische factoren. Met inachtneming van al deze
omstandigheden zal men dan zijn beslissing moeten nemen
of dit vleesch al dan niet voorwaardelijk kan worden goed-

-ocr page 138-

gekeurd. In geen geval zal het in den vrijen handel mogen
worden toegelaten.

Wordt een dergelijk voorschrift in ons Keuringsregulatief
opgenomen, dan is tevens paal en perk gesteld aan de vrije
invoer van vleesch afkomstig van zieke en in nood geslachte
dieren in de grootere abattoir-gemeenten vanuit omliggende
kringen, waar men dikwijls met het vrijbank-vleesch verlegen
zit, of waar men de bepalingen van ons huidig keuringsregu-
latief zóó leest, dat nagenoeg alle zieke dieren nog onvoor-
waardelijk kunnen worden goedgekeurd. Door een eenvou-
dige pH-bepaling kan men dan alle vleesch met een pH boven
6.2, als zijnde afkomstig van zieke dieren, weren.

Teneinde na te gaan of in deze aanleiding bestaat tot het
nemen van maatregelen, werden door mij gedurende eenige
tijd alle dieren, \\^elke geslacht werden ingevoerd van buiten
de kring Nijmegen, onderzocht op hun pH-waarde. Het
spreekt van zelf, dat al deze dieren elders onvoorwaardelijk
waren goedgekeurd.

Het resultaat van dit onderzoek was dat van de 23 onder-
zochte dieren 13 maal het vleesch een behoorlijken zuurgraad
had, terwijl dit 10 maal niet het geval was. Bij deze laatste 10
waren er 5 met een pH van 6.3 tot 6.5 dus met een matige
afwijking, de overige 5 reageerden amphoter of alkalisch en
waren dus blijkbaar afkomstig van ernstig zieke dieren.

De resultaten van dit onderzoek kunnen we dan samen-
vatten in de navolgende conclusies:

Conclusie 1. De methode Micha\'élis-Walpole is een be-
betrouwbare praktisch bruikbare methode voor
het bepalen der waterstof-ionenconcentratie in
vleeschextracten.

Conclusie 2. De waterstof-ionenconcentratie van extracten
gemaakt van vleesch van zieke dieren zegt ons
in welke mate de ziekte van invloed is geweest
op de deugdelijkheid van het vleesch.

-ocr page 139-

Conclusie 3. Vleesch van zieke paarden kan als regel on-
voorwaardelijk worden goedgekeurd of afge-
keurd, slechts bij uitzondering komt dit in aan-
merking voor voorwaardelijke goedkeuring.

Conclusie 4. Vleesch met een amphotere of alkalische reac-
tie is zeer geschikt als voedingsbodem en kan
gemakkelijk aanleiding geven tot vleeschvergif-
tigingen.

Conclusie 5. Bij een herziening van het keuringsregulatief
dient voor alle vleesch, afkomstig van zieke
dieren een onderzoek op de pH-waarde te wor-
den voorgeschreven, waarna het kan worden
ingedeeld in één der drie groepen zooals hier-
boven (blz. 132) aangegeven.

-ocr page 140-

HOOFDSTUK VIII
GERAADPLEEGDE LITERATUUR

1.nbsp;Alphen, Dr. ,lt;4. ƒ. 5. Het bepalen der voedingsbodem-reactie bij vlek-

ziekte-culturen. Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Maart 1929.

2.nbsp;Andrewsky, Dr. P. Praktische Methoden zum Nachweis der Bacte-

rienVermehrung im Fleisch und zur Erkennung vergiftungsgefährli-
chen Fleisches. Zeitschrift für Infektionskrankheiten, parasitaire
Krankheiten und Hygiene. 32e Band 2e Heft.

3.nbsp;Äugst. Zeitschrift für Fleisch und Milchhygiene. 8e j.

4.nbsp;Binder. Bestimmung der beginnenden Zersetzung der Fleisches ge-

sunder und kranker Tiere. Inaugural dissert. Brünn 1924.

5.nbsp;Bugge. Zeitschrift für Fleisch und Milchhygiene. Band 18.

6.nbsp;Dohnal, Dr. A. en Vacha, Dr. B. La Concentration des ions d\'Hy-

drogene rechergée par la méthode colorimetrique dans la viande
saine du boef et du porc. Dissertation Inaugural Brünn 1926.
(Tschechisch).

7.nbsp;Edelman. Zeitschrift für Fleisch und Milchhygiene. 8e j.

8.nbsp;Edelman und Noack. Deutsche tierärzliche Wochenschrift 1898.

9.nbsp;Eberle, Dr. J. Zeitschrift für Fleisch und Milchhygiene 1930. Heft 2.

10.nbsp;Pooy, Dr. J. P. Vergelijkende onderzoekingen over de houdbaarheid

van gekoeld en ongekoeld vleesch. Nederl. Indische bladen voor
Diergeneeskunde 1929, biz. 137.

11.nbsp;Pooy, Dr. J. P. Bepaling der waterstof-ionenconcentratie en bederf

van vleesch. Proefschrift Utrecht 1930.

12.nbsp;Frenke!, Dr. H. S. Bacteriologisch vleeschonderzoek. Tijdschrift voor

Diergeneeskunde 15 Jan. 1929.

13.nbsp;Grüttner, Felix. Lieber die Feststellung der Wasserstof-ionenconcen-

tration als Hilfsmittel für die Beurteilung des Fleisches. Zeitschrift
für Inf. Krankh. Parasitaire Krankh. und Hygiëne. 36e Band. 4e
Heft.

-ocr page 141-

14. Grüttner, Fcli. Fleischbeschau und Haltbarkeit des Fleisches Ber
liner tierärzliche Wochenschrift 1929. No. 13.nbsp;B^«--

Messungen der Wasserstof-ionenconcentra-
tion ™ Fleisch notgeschlachteter Tiere. Inaugural diss. Brunn 192

16.nbsp;Hagedorn und Jensen. Biochemisch Zeitschrift 1923 No 135

17.nbsp;Hammersten. Prof. Olaf. Lehrbuch der physiologische Chemie.
8.
Harrevelt. Zeitschrift für Fleisch und Mikhhygiene 1901-1902

19.nbsp;Hartenstein. Zeitschrift für Fleisch und Milchhygiene. 8e j

20.nbsp;Hartenstein. Zeitschrift für Tiermedicin 1897

21.nbsp;Herzner und Mann. Nachweis beginnender Fleischfäulnis. Zeitschrift

fur Untersuchung der Nahrungsmittel. Band 52 1927.

22.nbsp;Hoppe Segler. Physische Chemie. 1924 4e diuk.

23.nbsp;LenlM,] Untersuchung und Beurteilung des Fleisches bei Not-

Schlachtungen. Z. f. I„f. krankh. paras. Krankh. und hyg. der
Haustiere. 35e Band. 3e und 4e Heft.

fehe.^quot;nbsp;post-mortale Veränderungen des

Fleisches gesunder, kranker und vererdeter Tiere. Z f Inf
krankh. par. Krankh. und Hygiene der Haust. 36e Band, le und 2e

25.nbsp;Lund^nnd Schröder. Tierärtzliche Wurstuntersuchungen. Hannover

26.nbsp;^-^^^tscheH. Der Versuch einer biochemische Fleischuntersuchung

nach der Methode von Andrewsky. Z. f. Inf. krankh. par. Krankh
und Hygiene der Haustiere.
37e Band, le Heft.

27.nbsp;Martin, Ma^. Was hat man von der quantitative Glycogmbestim-

mung zum Nachweis von Pferdefleisch nach der Reichsflei.chbe-
schaugesetz vom 1 April 1903 zu halten? Inaug. disseration Giesen

quot;quot;Haltb f-f Hnbsp;Bacteriengehaltes und der

Haltbarkeit des Fleisches. Inaugural dissertation Bern 1903.

29.nbsp;Matzuschita. Bacteriologische Diagnostiek.

30.nbsp;Metzner H. Ueber der Nachweis beginnender Fleischfäulnis in der

praktische Lebensmittelcontrole. Prager archiv für Tiermedicin

31.nbsp;Müller Max. Zeitschrift für Fleisch und Milchhygiene. Band 14

32.nbsp;Mtchaëlis. Prakticum der physikalische Chemie insbesondere der Kol-

ioidchemie.

M M^T-v\'nbsp;^^^ Mathematik für Biologen und Chemiker.

34. Mtchaehs, Dr. Leonor. Die Wasserstof-ionenkonzentration, ihre Be-
deutung für die Biologen und die Methoden ihrer Messung

-ocr page 142-

35.nbsp;Osteriag. Handbuch der Fleischbeschau.

36.nbsp;Pleiler. Zeitschrift für Fleisch und Milchhygiene 1908.

37.nbsp;Pitt. De. W. Untersuchungen über den praktischen Wert der von

Andrjewsky angegebenen praktischen Methoden zum Nachweis der
Bacterienvermehrung und
zur Erkennung vergiftungsgefährlichen
Fleisches. Z. f. Fleisch u. Milchh. 1930 deel 2.

38.nbsp;J?eiss und Simonin. Les variations post-mortem du pH des tissus Soc

Biol. 1927.

39., Rotter Frans. Ueber das Reifen des Rehfleisches. Inaug. Dissert. Wien
1918.

40.nbsp;Reitsma, Dr. K. Enkele beschouwingen over de Ministerieele beschik-

king van den 15den Juli 1920 S. 138. Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1929.

41.nbsp;Roukens en van Vloten. De zuurgraad van het vleesch als factor van

belang voor de vleeschkeuring. Tijdschrift voor Diergeneeskunde
1931. Afl. 5.

42.nbsp;Ruckner. Zeitschrift f. Fleisch und Milchhygiene 8e j.

43.nbsp;Schmidt. Fr. Die aktuelle Reaction bei beginnender Fleischfäulnis.

Archiv für Hygiene. Band 100.

44.nbsp;Sörensen. Biochemisch Zeitschrift 1909.

45.nbsp;Standfusz. Bacteriologische Fleischbeschau.

46.nbsp;Straetz, Robert. Die post-mortale Reaction der Musculatur bei den

Schlachttieren. Inaugurale dissertation 1908.

47.nbsp;Zeller. H. und Betler, K. Fleisch und Hachflelsch unter verschiedene

Aufbewahrungsbedingungen. Zeitschrift für Fleisch und Milchh
1930. No. 12.

-ocr page 143-

INHOUD

hoofdstuk

I.nbsp;Inleiding............................p

II.nbsp;Literatuur................

A.nbsp;Algemeen overzicht.............. J3

B.nbsp;Opmerkingen naar aanleiding van de literatuur .... 34

III.nbsp;Technisch overzicht............. 37

EIGEN ONDERZOEK

IV.nbsp;A. Over de waarde der methode Michaëlis--Wal-

pole voor de pH bepaling in Vleeschextracten 48
B. Tabellen.................
57

V.nbsp;Over de oorzaak der afwijkende pH-waarde in
vleeschextracten van zieke dieren....... 94

VI.nbsp;Over den invloed der waterstof-ionen-concentratie
op het bederf van vleesch.............

VII.nbsp;Slotbeschouwingen en conclusies........130

VIII.nbsp;Geraadpleegde literatuur...........I35

-ocr page 144-

STELLINGEN

I.

Het begrip „noodslachtingquot; zooals dit in het Keuringsre-
gulatief wordt gebruikt sticht verwarring.

II.

Bij het gebruik van voedingsbodems in de bacteriologie
verdient het aanbeveling rekening te houden met hun pH waarde.

III.

Centralisatie en keuring van pluimveeslachtingen is zonder
wettelijke bepalingen om economische redenen onuitvoerbaar.

IV.

Bij varkens lijdende aan cryptorchismus dient, in verband
met de ervaring in de vleeschkeuring, meer dan tot nu toe
tot chirurgisch ingrijpen te worden overgegaan.

V.

Bij de verbetering van het rood-bont M.R.J. veeslag wordt
gestreefd naar combinatie van onvereenigbare factoren.

VI.

De glucose chloor-calcium therapie zooals deze door Prof.
Sjollema is aangegeven voor kalfziekte is door mij met succes
toegepast bij een tweetal gevallen van Eisenbahnkrankheit.
Een nader onderzoek verdient in deze aanbeveling.

VII.

Differentiatie van bij bacteriologisch onderzoek gevonden
kiemen in voor den mensch al dan niet pathogene verdient
aanbeveling.

-ocr page 145- -ocr page 146-

; ®
rfï

r

il

■M

-ocr page 147-

.f.

-ocr page 148- -ocr page 149-

\' \'quot;JA

» l

f

.\'y\'X:

I J

.Vi

quot;à-î

-ocr page 150-

.7

-ocr page 151-

ufl
i