-V
}\'r
Hist. Gen.
oct. 434
OH RIS TOPFÉL BERNARD VAN GALEN.
VO RST-B I SS C H O P VAN MUNSTER.
VAN
EEN BELANGRIJK TIJDPERK
1gt;KR
EN VAN DE
VOORAL OMSTREEKS
DOOR
f\' t/Sl
R O T T E 111) A M, G. W. VAN BELLE. 1872.
Moge de bekende uitspraak: „Christoki\'el Bernard van Galen was de beroemdste der Bisschoppen vau Munster, of liever de eenige wiens naam beroemd is geblevenquot; (1) niet vrij zijn van overdrijving, het kan niet worden geloochend, dat geen der Munstersche Bisschoppen y.oo algerneene bekendheid in Nederland verwierf en behield als Christoffel Beunard.
Hoe zou de Vorst-Bisschop ook, wiens gebied op de grenzen lag van ons vaderland en wiens geschiedenis met die van onzen Staat is saiimgeweven, hoe zou hij, die zich herhaalde reizen een inval in een gedeelte der Vereenigde Provinciën veroorloofde, die beurtelings ten tijde der zware beproevingen, waarmede wij niet immer zonder onze schuld werden bezocht, de bondgenoot was onzer vijanden en beurtelings wederom de bondgenoot onzer bondgenooten, met welke hij ten laatste onze redding uit den hachelijksten toestand, waarin ooit ons
(1) Vgl. Mr. J. v. Lennep en J. Ter Gouw. De uithangtee-keus. 1, 244.
VI
vaderland werd geworpen, hielp voltooien, den Nederlanders onbekend kunnen zijn?
Jaarlijks wordt bovendien op den 28 Augustus de herinnering aan den krijgshaftigen Kerkvorst, althans in het noorden van ons land, verlevendigd door de feestelijke herdenking van Groningen\'s bevrijding in 1672. In weidsche voordrachten wordt dan aan den moed van de wakkere burgerij dier stad en van haren uitstekenden bevelhebber in die dagen, de welverdiende hulde gebracht, en het cpbreken van het beleg verheerlijkt als eene nederlaag, aan M.unsterlauder en Keulenaar door de fiere helden der noordelijke academie-stad berokkend.
Vaderlandsliefde is eene deugd, die niet hoog genoeg kan verheven, en krachtig moet worden beoefend; maar gelijk elke andere deugd moet zij steunen op waarheid. Zoodra zij buiten de waarheid treedt, kleedt zij zich in de lachverwekkende vormen eener caricatuur, of ontaardt zij tot verachtelijk fanatisme.
Wij willen het geschiedverhaal, den bezadigden Nederlanders hier aangeboden, niet vooruitloopen; wij onthouden ons dus van alle aanwijzing in hoeverre overdreven ingenomenheid met ons zeiven, overgevoeligheid voor vermeende of werkelijk geleden beleediging, licht-geloovigheid bij het raadplegen van uitsluitend Neder-landsche geschiedbronnen, gebrek aan genoegzame geschiktheid om zich in andere tijden te kunnen verplaatsen en godsdienstige tegeningenornenheid haren invloed hebben uitgeoefend op de ongunstige beoordeeling, den Vorst-Bisschop van Munster bijna zonder uitzondering in ons vaderland ten deel geworden.
Wij vergenoegen ons met de enkele aanbieding dezer historische schets; en houden ons overtuigd, dat de oplettende lezer dezer bladzijden eene heldere inzage zal
VII
verkrijgen in het vooral voor ons vaderland hoogst belangrijke tijdperk der XV1IC Eeuw, waarvan de Munster-sche Bisschop niet de minst belangrijke historische persoon was; en dat hij in staat zal worden gesteld tot eene billijke waardeering der bedoelingen en handelingen, in een woord, der geheele persoonlijkheid van den dikwerf schandelijk verguisden, en bijna immer onjuist of te hard beoordeelden Chiustoffel Bernard van Galen.
Geen wetenschappelijk werk of historische studie van eenig belang, waarin hetzij opzettelijk of in het voorbijgaan de regeering van den Munsterschen Kerkvorst werd behandeld of zijne krijgsbedrijven werden vermeld, heeft men ongebruikt gelaten; vooral werd bijzondere oplettendheid gewijd aan de geheime correspondentiën, die allengs in het licht zijn gegeven.
Door de verschillende berichten en oordeelvellingen met elkander te vergelijken en door deze te toetsen aan onwraakbare bescheiden, heeft men getracht den veiligstel! weg in te slaan, die leiden kon tot het verkrijgen van een waar denkbeeld, en het geven eener getrouwe voorstelling van den Munsterschen Vorst-Bisschop, van d-en tijd, waarin hij zich bewoog, en van de personen, wier belangen hij diende of bestreed.
De vluchtige aanwijzing van eenige bronnen moge den lezer welkom zijn.
Voor alle overige noemen we de bekende Biograp li ie van Cheistoffel Bernard door van Alpen, of gelijk ze in het latijn heet: Joannis Alpeni de vita et rebus gestis Christophori Bernardi , E p i s c o p i et Principis Monasteriensis dec as.quot; Munster 1694 en Raesfeld 1703.
Hoe verschillend dit uitmuntend werk van den ver-
VIII
dienstelijken vicaris-genuraal en boe/jemvriend des Bis-schops ook beoordeold zij geworden, latere, ofschoon geenszins blind voor hem ingenomen geschiedvorschers leggen de gunstigste getuigenissen voor zijne steeds duidelijk aan \'t licht tredende waarheidsliefde af.
Depping noemt hem in zijn later door ons te bespreken werk: een schrijver die „zwar gewissenhaft und redlich aber geistlosquot; is. Dr. Erhaud kenschetst zijn boek als geschreven „zwar mit grosser Sachkentniss, aber nicht ohne unnütze Weitschweifigkeit und ttber-triebene Lobreden. — Gegen die Richtigkeit, zoo gaat hij voort, der von ihm angegebenen Thatsachen ist im Algemeinen wenig einzuwenden.quot; Het oordeel van beide Duitsche geleerden over de Nederlandsclie litteratuur, betreffende Christoffel Bkrnard, luidt daarentegen zeer bedenkelijk. Zoo aarzelt bv. Depping niet, de volgende verklaring dienaangaande neer te schrijven : „ Leider sind sie alle (de Hollandsche geschiedschrijvers) partheiisch, mehrere sogar leidenschaftlich , und beurtheilen die Begebenheiten blos von dem Holliindischen Stand-punkte aus.quot;
Van Alpen schreef zijne biographic ter wederlegging van een met onwaarheden en verdichtselen gevuld schand-libe\', dat weldra na Bernard\'s dood in Holland het licht zag en spoedig daarop in het Duitsch, Fransch en Italiaansch werd vertaald.
Het oorspronkelijke en de vertalingen voeren den volgenden titel:
„Historisch verhaal van \'t leven en ü o r -logs-Bedrijf van den Heer Chiustoph Bernard van Galen enz. door S. d. V. t\' Amsterdam 1679.quot;
„ L e b e n s • und K r i e g s - B e s c h r e i b u n g H e r n n Christoph Bernard von G alion , Bischoffs von
Munster, Fürsten des Heil. Röm-Beichs, Ad-mi nistratoris zu Corvay, Burggrafeus zu Stromberg, Herrn zu Borekelo, u. — worin-uen enthalten: Seine Geburt, Aul\'kommen, Regierung und Tod, neben vielen merck-würdigen Sao hen, so sich dabey zugetra-gen. — Aus den vornehmsten, so wol aus-als innlandischen Scribenten, wie dann auch aus dem Bericht etzlicher ansehnlichen Personen kürtzlich zusammen gebracht, und in Nieder-Teutscher Sprach beschrie-ben, durch S. D. V. — Anitzo aber in die Hoch-Teutsche übersetzet und mit schonen Kupffern gezieret. — Gedruckt im Jahr Christi, 1679/\'
„La vie et les actions de Monseigneur Curistophle Beknard de Galen. Cologne 1679.quot;
„La vita del fu Vescovo di Münster Ghris-tofano Bernhardo di Gala. Coloniae 1681.quot;
Van dezelfde strekking en gelijke waai\'de is:
„La Vie et les Faits mémorables d e Chris-toffle Bernard von Galen, Evêqne de Munster. Tirez d\'excellens Manuscrits et de quelques autres Origin au x. Par M. G. — A Lei de chez .Iean Mortier. A0. 1679.quot;
Al was dit laatste werkje niets dan eens herhaling van hetgene in de verschillende vertalingen en bemerkingen van het Amsterdamsch Historisch verhaal, te lezen staat, toch had de uitgever de pretensie om het als een spiksplinter nieuw boeksken de wereld in te zenden. Het eenigst merkwaardige van het geschriftje is de voorrede, waarin de uitgever zelf met een zeldzaam handelaars-talent den heerlijken stijl en den zaakrijken inhoud van zijn kostbaar voortbrengsel aanprijst.
X
Hij betreurt tot meerder effect op de welsprekendste wijze: „le sort de tons les livres, qu\'on imprime en Hollande, c\'est a dire qu\'ils fusse.nt écrits en tres ■mauvais lang age et d\'un stile fade et négligéquot; Na deze kleine beleefdheid aan alle Ncderlandsche schrijvers in gloho te hebben bewezen, slaakt hij, de gelukkige Jean Mortier van Leiden, den blijden triumfkreet: „ Aprè# avoir longtemps n here hé, le del a herd mes muhaits; l\' Auteur de ee petit Ouvrage est un homme scrupuleux, et qui n\'éerit que pour la gloirequot;!!!
Het schijnt bijna onmogelijk dat aan dergelijk geschrijf eenige waarde kon worden toegekend; evenwel in die dagen en langen tijd daarna werd er geloof, ja onvoorwaardelijk geloof aan geschonken. Want ontelbare malen vonden wij den inhoud dier kleine sensatie- en speculatie-producten letterlijk weer in lijvige historische werken.
Men behoeft slechts het laatst genoemd werkje of een der vorigen te hebben gelezen, en dan bv. de „ An na-les des Provinces nnies par 1VL Basnage. A la Have chez Charles le Vier 1726quot; open te slaan, waar Chuistoffel Bernard besproken wordt, om aanstonds overtuigd te worden, dat de historische bron van den Waalschen predikant niemand anders was dan thomme serupuleux van Leiden of iemand, die hem op een haar geleek.
Eene uitmuntende biographic van den Munsterschen Kerkvorst danken we in den nieuweren tijd aan Dr. Karkl Tucking. Zijne degelijke Geschichte des Stifts M ü n s t e r u n t e r Christoph Bernard von Galen ; unter Benutzung vie Ier bi slier ungedruck-t e r, archivalischer Dokumente; M ü u s t e r
xr
1865,quot; getuigt van ernstige studie en volhardende inspanning.
Hij spaarde geene moeite om de memoriën en corres-pondentiën, in de buitenlandsche archieven voorhanden, die hem van dienst konden zijn, te onderzoeken. Het koninklijk provinciale archief van Munster werd ijverig door hem geraadpleegd; vooral boden hem de rubrieken dier verzameling: Vorsiendom Munster, 4473 — 4683; Utukken den Domkapittels VI, 2—21; Handschriften VI, 36, 52—56 overvloedige stof; tot niet minder nut verstrekte hein het vorstelijk Munstersch Lands-archief 59, 533—544. Zijne oplettendheid wijdde hij ook aan de berichten en adviezen van enkele personen of van cor-poratiën, inzonderheid van universiteiten; mot gelijke zorg bestudeerde hij de talrijke daar aanwezige, soms in cijferschrift (waarvan de sleutel echter bewaard bleef) gewisselde brieven, met den Paus en den Keizer, met koningen en vorsten, met eigen of vreemde diplomatische agenten, als Friquet, de Furstenbergen, Ham, Haug-witz, Hessing, Körler, Lionne, Meier, Schmising, Wrede, Wylich, Termeulen, enz.
Om heldere inzage te verkrijgen in den toestand der stad Munster benutte hij het stedelijk archief, benevens de archieven van andere plaatsen, hoofdzakelijk die van Coesfeld, Warendorf, Werne en zelfs van het kleine Ottenstein.
De omvangrijke werkzaamheid van den Munsterschen Kerkvoogd onder geestelijk opzicht, bleek hem inzonderheid uit het bisschoppelijk archief van Munster, dat zich in het bezit verheugt van Bernard\'s visitatie- en ordinatie-protocollen, besluiten en brieven.
Menige bijzonderheid omtrent personen en zaken leerde hij kennen uit de particuliere archieven der grafelijke fami-liën van (Jalen, Droste Vischering tot Darfeld en Lands-
xn
berg, alsmede uit de documeiiten-verzaraelingeii der hec-ren Brockliausen, von ülfers, voa Hatzfeld en Schlüter.
De uiterst nauwkeurige en onvermoeide geleerde, die jaren lang met volhardende vlijt aan de verzameling zijner stoften arbeidde, heeft getracht met de meeste onpartijdigheid de zaken weer te geven, gelijk hij ze in de oorkonden beschreven vond. Met eene zedigheid, die bewondering verdient, verklaart hij na dit alles, dat elke op gronden steunende terechtwijzing, waar hij soms mocht hebben gefaald in opvatting of voorstelling, door hem, die slechts de historische waarheid zocht, met liefde en erkentelijkheid zal worden aangenomen.
Hoe voortreffelijk Tucking\'s werk ook zij, zoo bleef evenwel voor den laatsten oorlog van Munster tegen Nederland het geschrift van Depping onder vele opzichten onmisbaar. Het voert tot titel; „ Geschichte des Krieges der Munster er und Cölner im Bündnisse m i t Frankreich g e g e n Holland, in den Jahren 1672, 1673 und 1674. — Nach authentischcn Berichten und gleichzeiti-gen Druckschriften von G. B. Depping, Rilt ei-der E h r e n - Leg io n, Mitglied der Königl. antiquarisch en Gesellschaft zu Paris, aus-vviirtigem Mitgliede der Königl. Bayerschen A k adem ie. Kor res pondenten der antiqua-rischen Gesellsc haften Schot t lands, Diine-marks u n d N o r m a n d i e \'s, der K ö n i g 1. G e s e 11 -schaft zu Nancy, u. a. G. — Munster 1840.quot;
Men ziet het, aan titels ontbrak het dezen schrijver niet, evenmin aan gelegenheid om nasporingen te kunuen doen voor dit gedeelte van Bernard\'s geschiedenis. „Door de goedheid, gelijk hij verhaalt, van den luite-
11 n
iiaut-geueraal Pelet, liad hij toegang tot het Parijsche krijgs-archief en mocht hij de voortreffelijk geregelde verzameling van ambtelijke brieven en bescheiden, die betrekking hadden op den Hollandschen oorlog en in achttien folio-banden waren bijeengebracht, alsook de niet minder ruime voorraad van stukken, die den oorlog iu Duitscliland betroffen, voor zijn doel raadplegen.quot;— Het. is echter zeer te bejammeren dat de partijdige gezindheid jegens den Munsterschen Kerkvorst, waarvan hij herhaaldelijk blijken geeft, en de lichtge-loovigheid, waarmede hij alles onbetwijfelbaar acht wat gedienstige, door Fransch goud bezoldigde pennen neerschreven, hem beletten om een oordeelkundig gebruik te maken van de belangrijke door hem verzamelde documenten. Nog immer kent hij onvoorwaardelijk gezag toe aan het Keulsche smaadschrift; „ La Vie et les Actions de Mgr. Christ. Bern. de Galen, 1679,quot; en houdt hij de uitspraken van den avontuurlijken en om volstrekt geen eervolle redenen uit Frankrijk verbannen graaf de Guiche voor onwederlegbaar.
Over de vroegere krijgsverrichtingen van den Munsterschen Bisschop werd door menig opstel in het „ Z e i t -schrift für Geschichte und Alterthums-kunde,quot; (M unster), en vooral door de bijdragen van den kundigen majoor bij den generalen staf, E. von Schaumbubg een verrassend licht verspreid.
Verder schonk de „Sammlung fragmentari-scher Nach richten über Christoph Bernard von Galen, Fürstbisschof zu Munster, von Dr. Ebbrhard Wiens, Professor am Gymnasium zu Münster 1834,quot; belangrijke mededeelingen aangaande onderscheidene gebeurtenissen tijdens Bernard\'s
XIV
regeeriug; gelijk mede de „G esc hi elite Munsters, nach den Quelleu bearbeitet von ür. Heinbich August Ebhard, Archivar des Königl. Preuss. Provinzial-Arehivs z u Münster, Director des Vereins fiirGeschiclite undAlterthums-kunde Westfalens, und mehrerer gelehrt. Gese 11 sell. Mitgliede; 1837 quot;; ofschoon laatstver-melde schrijver zich wel eens verzekeringen veroorlooft, waarvoor hij geene bepaalde bewijzen aanvoert.
Eindelijk werden de wenken en resultaten, door den heer von Sïiiamherg neergelegd in een uitmuntend artikel der „Algemeine Encyklopadie von J. S. Ersch und J. G. Gruber, (1851)quot; niet voorbij gezien; raadpleegde men het Theatrum Europaeum en het Diarium Europaeum, waar deze melding maken van den Munsterschen Kerkvorst, die echter veelal in den partijdigen geest van S. D. V. geschreven zijn; en ontleende men de bewijzen voor Bernard\'s ongemeene bisschoppelijke werkzaamheid hoofdzakelijk aan Hautz-hbim\'s Concilia G e r m a n i a e en aan Kock\'s C o n -stitutio 13ernardina.
Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat de Ne-derlandsche schrijvers, wier historische werken de Mun-stersche geschillen en verwikkelingen bespraken, de oplettendheid niet ontgingen. Wij noemen bij voorkeu? het bekende werk van Lieuwe van Aitzema. „ S a k e n van Stact en Oorlogh, in en omtrent de vereenig de Nederlanden\'/\' en dat van L. Sylvius, „Vervolgh van Saken van Staat en Oorlogh in en omtrent de vereenigde Nederlanden en door geheel Europa voorgevallenquot;; — Valkenier\'s Verwerd Europa; — Het ontroerde
xv
Nederland van H. ï. E. V. G. D. Q; — Bildkr-dijk\'s Geschiedenis des vaderlands; — en eindelijk de Geschiedkundige beschrijving der stad Groningen door Dr. G. J. Dikst Lorgion.
Met de vermelding van dezen laatsten besluiten wij onze opgave, want te veel ruimle werd er vereischt wilden wij alle Nederlandsche schrijvers noemen, wier werken geraadpleegd of wier oordeelvellingen getoetst werden. Waar zij overigens bij eenig belangrijk punt in aanmerking zullen komen, zal de lezer telkens uitdrukkelijk naar hunne schriften worden heen gewezen.
Ten slotte meenen we de opmerking verschuldigd te zijn, dat de schrijver wegens verandering van werkkring en verwijdering van de pers, tijd noch gelegenheid heeft gevonden om zelf de laatste zorgen aan zijn werk te wijden. Volgaarne belastten we ons met dat gedeelte zijner taak.
Wij achten ons tot deze mededeeling verplicht, dewijl de billijkheid vordert, dat de verdienstelijke schrijver, wiens onverdroten ijver in het nasporen en wiens oordeelkundige behandeling der verzamelde stoffen allen lof verdienen, niet verantwoordelijk worde gesteld voor de onoplettendheden, die niet door hem werden bedreven, noch voor deaanteekeningen, die we gemeend hebben aan zijn werk te mogen toevoegen.
F. HEYNEN.
Rotterdam, 18 Juli 1872.
„Een vroom kerkvoogd, een rechtvaardig vorst, een dapper krijgsheld; vroom jegens den godsdienst, rechtvaardig jegens zijne onderdanen, dapper tegenover zijne vijanden.quot; Hartzheim.
HOOFDSTUK T.
De Stad en het Stift Munster. (1)
Eenc vluchtige schets van oudere toestanden en wetgeving, meeneu wij den lezer verschuldigd te zijn, opdat hij zich des te lichter in de maatschappij der dagen, waarin de gebeurtenissen van ons verhaal plaats vonden, kunne verplaatsen. Wij beperken ons echter tot het strikt noodzakelijke.
Christoffel Bernard leefde nog in den tijd van het leenstelsel, dat evenwel ten jare 1648 bij den Westfaal-schen vrede eenige wijziging had ondergaan. Alles scheen volgens het strenge feodale stelsel eigendom te zijn van
L
(1) Zie I)r. Erhardt, Geschichte Munsters.
V. ÖALKN.
■z
den Keizer; deze werd gekozen door de zeven keurvorsten (l), en te Aken op het graf van Karei den Grooten gekroond. De ander», vorsten ontvingen van hem hunne heerschappij ter leen, en moesten op straf van vervallen verklaard te worden, de voorwaarden vervullen, die aan de leenmannen door gebruik of overmacht waren opgelegd. Wat de Keizer was tegen over zijne vasallen, waren deze, op hunne beurt tegen over hunne onderdanen. Beiden nogtans, zoowel Keizer als Vorst, werden nu en dan genoodzaakt iets van hun recht af te staan, en eenigen vrijdom, privilegie of joyeuse entree te geven.
Munster was reeds voor 1300 in het bezit van een privilegie, waardoor sommige vaste goederen bij het overlijden van den bezitter niet aan den Vorst terug keerden , maar aan den oudsten zoon vervielen; in 1309 voegde Bisschop Coenraad van den Berg cr bij, dat bij gebrek aan zoons de oudste dochter dat recht zou bezitten, ook gaf hij toe, gelijk later van Galen te Schoonvliet, dat dc geschillen niet door den Vorst alleen , maar door rechters zouden beslist worden. Bisschop Hendrik, Graaf van Meurs, vermeerderde die privilegiën in 1424. Men dwong hem die af, naar het schijnt; want bij zijne keuze vond hij de poorten der stad gesloten en moest hij zich te Telgte laten wijden. De nieuwe privilegiën werden door hem bezworen, gelijk later ook nog door ecnige zijner opvolgers geschiedde.
Voor de levensbeschrijving van van Galen hebben deze bijzonderheden des te meer waarde, dewijl er uit blijkt, met hoe weinig bekrompenheid, gelijk we later zien zullen, hij te Schoonvliet de nieuwe privilegiën onderteekende.
(1) In het vredes-cougres te Munster werd een achtste keurvorst benoemd.
Vóór en na Christoffel Bernard bleef de vraag hangend , welk verschil er bestond tusschen den adel, die zijne goederen op het slagveld als roof of bIs belooning verkregen had; en tusschen den erf man of patriciër, die krachtens privilegie het van zijn vader erfde. Aan beiden kon het in zekere gevallen ontnomen worden om tot den leenheer terug te komen , en beiden waren tot hommage, dienst- of hulde-betoon verplicht, maar de erfman kon het als erfdeel slechts aan bepaalde personen nalaten, terwijl de edelman daarin geheel vrij was.
Dikwerf keert de later met kracht doorgezette meening in de verschillen tusschen de stad Munster en den Bisschop weer, alsof de stad als Souvereine zonder en tegen den Vorst-Bisschop in onderhandeling kon treden met andere Souvereinen; doch te vergeefs zoekt men eenigen deugdelijken grond van die bewering. Wel wordt Munster reeds in 1368 en ook nog later eene vrije stad genoemd, doch haar vrijdom was immer begrensd, en ging niet verder dan de quot;Vorst-Bisschop, uit wiens handen zij dien ontving, verleenen wilde; zij mocht dien dus nimmer gebruiken tegen hem. Hooren wij aluoo in den loop van ons verhaal Christoffel Bernard klagen over die Hollander, omdat deze van zijne oproerige onderdanen gezanten ontvingen en er hun wederkeerig zonden, dan mogen wij Munster niet gelijk stellen met de souvereine Staten, die eenen stadhouder benoemden, en aan dezen instructiën gaven, maar wij moeten denken aan vrijheden, door den Vorst gegeven, en door zijnen wil beperkt.
Bisschop Hendrik van Meurs overleed in 1450, juist twee honderd jaar vóór de verkiezing van van Galen, een tijdperk, voorzeker, van tranen en bloed, waarover wij zonder ons bestek te kort te doen, een sluier kunnen werpen. Wij bepalen ons derhalve tot de herinnering aan de volgende feiten. Na den dood van Hendrik week de
4
meerderheid vau het kapittel ingevolge den convocatie-brief van den deken Herman van Langen naar Duimen en koos Walraaf vau Meurs, den broeder zoowel van den overledene als van den toenmaligen Aartsbisschop, van Keulen; eene keus, die, omdat zij door de naburige Bisschoppen ondersteund werd, de pauselijke goedkeuring verwierf. Maar in de stad hadden de roepers (1) den magistraat met den dood bedreigd, als iemand anders dan Erich van Hoya gekozen werd. De magistraat dwong nu de twee achtergeblevene domheeren van Oer en Keppel om van Hoya te kiezen, en deze wapende, liet volk tegen Walraaf.
Reeds in 1456 slierf Walraaf van Meurs; kort voor zijn overlijden was hij Kardinaal benoemd , en zoo stond thans volgens het toenmalige recht, de benoeming uitsluitend aan den Paus, die den zachtzinnigen Joban van Beieren koos. Op het einde van zijn bisschoppelijk bestuur namen de edelen, de ridderschap en de afgevaardigden van stad en stift het bekende besluit van den 228ten Januari 1466, waarbij zij den toekomstige Bisschoppen een raad van hunne keus toevoegden. (2) Zoo duurde de strijd voort, en werden er steeds meer brandstoffen op elkander gestapeld, die bij de verschijning van Luther ontvlammen moesten.
De Wederdoopers maakten gebruik van zooveel verwarring om te Munster den zetel te vestigen van hun denkbeeldig koninkrijk. Het gezonde gedeelte van het kapittel zwierf buiten Munster om; Luthersche predikan-
(1) Roepers waren lieden , die, als de raad vergaderd was, door roepen of schreeuwen invloed trachtten uit te oefenen op de te nemen besluiten.
(2) Hunne bedoeling scheen te zijn een tegenwicht in de sehaaj te leggen tegen de toenemende eisehen der gilden.
ten hadden de pastoors verdrongen en werden nu op hunne beurt door de herd (ropers verjaagd; de raadsleden, die niet tijdig gevlucht waren, boetten onder het zwaard van Jan van Leiden voor hunne dubbelzinnige houding, en de Bisschop Frans van Waldeck , te geloovig om Lutheraan te zijn, te politiek om bij het heil der zielen ook niet op tijdelijk voordeel en eigen verheffing te denken, had een vruchteloozeu aanslag op de stad beproefd , was tweemaal den sluipmoordenaars ontsnapt, en zat met de handen over elkander op zijn geliefkoosd Iburg, terwijl de rijks-troepen de stad veroverden.
De rijksraad te Worms vergaderd, verklaarde, dat het Munstersche vraagstuk eene rijkszaak was , en benoemde in November 1535 gedeputeerden om de zaken ter plaatse te onderzoeken en te beslissen. Het besluit was: dat Munster zijne vrijheden verloor en de gilden werden afgeschaft; dat de stedelijke raad door den Vorst-Bisschop gekozen zou worden; dat er immer garnizoen in de stad zou liggen, en bovendien in de te bouwen citadel; de sleutels der poorten en tuighuizen moesten bij den commandant berusten; alle vrijheden, die de Bisschop zou willen geven, zouden krachteloos zijn tot dat zij door den Keizer werden goedgekeurd; enz.
Na liet overlijden van Frans van Waldeck (15 Juli 1553) werd de domproost Wilhelm Ketteler gekozen, en in 1557 Bernardus van Eaesveld. Beiden waren uit den boezem van het kapittel, en beiden legden achtereenvolgens hunne waardigheden neer, omdat zij plaats wilden maken voor eene meer krachtige regeering.
Van 1566 tot 1574 was Johan vau Hoya, Bisschop van Munster, Osnabrug en Paderborn, bracht eenige twisten over grensscheiding ten einde, en ontwierp een minder omslachtige rechtspleging, die onder keizerlijke goedkeuring werd ingevoerd.
6
Na twist en strijd werd Hertog Ernst va.n Beieren in 15H5 Bisschop van Munster; hij bekleedde die waardigheid reeds te Freisingen, Hildesheim en Luikj verwierf later het geestelijk keurvorstendom Keulen, stierf in 161*2, en werd in de meeste zijner waardigheden opgevolgd door zijnen neef Ferdinand, den onmiddellijken voorganger in het Munstersche, van Christoffel Bernard van Galen.
De laatstgenoemde Beiersche Bisschoppen hadden te Munster gedurende hunne regeering weinig tegenstand gevonden; want zij beschikten over hulpmiddelen, die onmogelijk binnen het bereik van hunnen opvolger konden vallen. Het was dus niet te verwonderen, dat bij diens komst de leus van de oproervaan van Heiligerlee en Jeramegum; „Nu of nooit,quot; werd aangeheven door kooplieden zonder geld, door advocaten zonder praktijk, en door ieder, die lust of behoefte had om in troebel water te visschen.
Dit weinige zij genoeg om ons eenigermate te oriën-teeren. — De lezer zal reeds bespeurd hebben, dat hij de begrippen van onze dagen moet ter zijde zetten, en zich eenige toestanden van dien tijd moet laten welgevallen, wil hij naar behooren over van Galen en over zijnen tijd oordeelen.
De beoefenaar der geschiedenis moge in het oog houden, hoe in Bernard\'s dagen de souvereiniteit van het volk zich feitelijk begon te ontwikkelen, zonder nog een bepaalden vorm te hebben aangenomen, of zich onder eenigen dekmantel te verschuilen. Vandaar de gilden alom in tegenspraak met den magistraat dei-steden , de steden zeiven in verzet tegen de landheeren, terwijl de adel, van het gezag des Keizers, dat bij den Westfaalschen vrede in 1648 eenige vermindering iiad ondergaan, afkeerig geworden, zich in willekeurige groe-
/ /
7
pon vereenigt, cu darrdoor ouder het juk vau den sterkeren nabuur valt.
De zoon der negentiende eeuw vergete niet, dat die volks-souvereiniteit, als een kind zonder naam en zonder vader in het midden van den broeder-oorlog op den Duitschen bodem geworpen, geenerlei vermeende of voorgewende rechten kon doen gelden. Ziet hij dus het volk soms eigenmachtig handelen, het geschiedde nimmer in naam zijner macht of van zijn oppergezag, maar altoos krachtens de vorstelijke vrijgevigheid, die zulks veroorloofde.
Het behoeft nauwelijks opgemerkt te worden, dat de moderne scheiding van Kerk en Staat al even weinig in aanmerking kan komen bij de bespreking van het door ons te behandelen tijdvak. De Vorst van Munster was Vorst omdat hij Bisschop was. Hij was eerst Bisschop en dan Vorst. Het zwaard was hem gegeven, omdat in die bewogene tijden de herdersstaf vaak een te zwak wapen was. In het kerkelijke stond Hem het kapittel ter zijde, en koos hij zich generale vicarissen, proosten of dekens, aartsdiakens enz. In het burgerlijke waren zijne raadgevers de Stenden.
De stenden werden gekozen uit de geestelijkheid, uit den adel en uit de deden. Den toemnaligen geestelijken stand moeten we echter niet opvatten als eene hiërarchische aaneenschakeling van priesters of minstens van kerkdijken. Neen, alle kerkelijke bedieningen waren gefundeerd of rijk bezoldigd; en nu waren er helaas! maar al te dikwerf liefhebbers voor de inkomsten, die geene genegenheid of geschiktheid bezaten voor de lasten der zielen-zorg; hun eerste streven was dus, de meeste en de vetste waardigheden aan zich trekken, om ze later aan bloedverwanten over te doen, en de noodzakelijkste werkzaamheden er van, zoo goedkoop mogelijk dooreenen vicaris
8
te laten verrichten. Niet beter was liet met de afgevaardigden uit de steden gesteld. Feitelijk kozen de burgers weêr te Munster de regeering der stad , want allengs was hel besluit van den rijksraad (1535) buiten toepassing geraakt. De burgers waren verdeeld in zeventien gilden, (1) en ieder gild had twee aldcrraannen en twee meesterlieden (tribunus plebis et tribuum magister). Hunne vergaderplaats was het schouwhuis, dut het zonderlinge opschrift voerde:
„Hic locus odit, amat, punit, conservat, honorat Nequitiam, pacera, crimina, iura, probos,quot;
d. i.: Deze plaats haat het slechte, bemint den vrede, straft de misdaad, beschermt het recht, en eert den brave.quot; — Een spotvogel schreef in de plaats van het tweede vers:
Magnates, luxum, peregrinos, jurgia, scribas.
Het opschrift, dat bij die emendatie in juistheid gewonnen had , luidde nu :
„Deze plaats haat de grooten, bemint de weelde, straft de vreemden (niet onderhoorigen), voedt den twist, en eert de schrijvers.quot;
Vertegenwoordigden de geestelijkheid en de adel het conservatieve element in de vergadering der stenden, uit het schouwhuis kwam eene sterk gekleurde democratie derwaarts. Het stond bij de gilden vast dat Munster eene vrije stad (Hanze) zou worden, en dan onder hunne leiding in handel en rijkdom zoude wedijveren met Amsterdam , Breinen , Hamburg , enz.
Hoeverre die lieden het in plannen maken wisten te
(J) Aitzema spreekt van twintig gilden.
9
brengen, blijkt uil eon enkel voorbeeld. In het schouw-huis te Munster werd het, grootsch of bespottelijk denkbeeld te berde gebracht om Munster tot zeehaven te verheffen. Kanalen, door den Rijn gevoed, moesten de Eems vervangen of haar voor groote schepen bevaarbaar maken en daartoe zouden de Hollanders helpen! Alsof de Hollanders niet naijverig waren op hunnen handel?
Het was regel dat het gezag van den Vorst en de jurisdictie van den Bisschop zich over dezelfde plaatsen uitstrekten. Hierop maakten echter bij het optreden van van Galen de parochiën van het zoogenaamd Benedenstift ongeveer zeventig in getal, die onder de geestelijke jurisdictie stonden van den Bisschop van Osnabrug, eene uitzondering.
Christoffel Bernard van dalen werd deu 12 October 1(506 op het kasteel Bisping bij Rinkerode uit Theo-derik, vrijheer van Galen en Catharina van Hürde van Eringveld, geboren.
Zijn vader had aich in zijue jeugd aan den krijgsdienst gewijd en bekleedde later eenige gezantschappen, onder andere ook te \'s Hage. Christoffel Bernard had een broeder, die immer als ambteloos landheer te Assen en tc Vechtu verwijlde en steeds zijn trouwe raadsman was. Hij iiad twee zusters, waarvan de eene eerlang vrijvrouwt van Neuhaus werd en de andere den sluier aannam.
Zijne eerste studiën deed hij te Munster, zijne philosophic te Keulen, altoos onder de leiding der Jesuïten, die van hem getuigdeu dat hij was: flos nobilitatis et iuventutis, „de bloem van den adel en der jongelingschap.quot; Hij bezocht de universiteiten van Leuven en Bordeaux, van waar hij terugkeerde, gegradueerd in het kerkelijk en burgerlijk recht.
Omtrent het jaar 1630 begaf hij zich naar Munster
en nam er sitting in het kapittel, of, om de taal van dien tijd te bezigen, liet zich emancipeeren. Immers men voerde den naam van kanunnik reeds, zoodra men eene prebende, waaraan die waardigheid verbonden was, bezat. Men werd echter geëmancipeerd, als men het bewijs leverde dat men de hoedanigheden in zich vereenigde, die dooiden stichter der prebende gevorderd waren. De plechtigheid daarbij was hoogst eenvoudig. De candidaat koos een dag, waarop officie en koor kort waren (feriale), hij hing dan zijn wapenschild boven de ledigstaande koorstalie en ontving daarna de gelukwenschen des kapittels, en daarmede was alles afgeloopen.
Het kapittel bestond toen uit veertig kannunniken, waaronder vier waardigheidsbekleeders: de proost, de deken, de scholaster en de thesaurier of custos aerarii; de laatste bediening werd langen tijd door van Galen waargenomen, vandaar het Hollandsche sprookje dat hij koster was. Niet veel later werd hij subdiaken gewijd, en benoemd tot archidiaken of deken van quot;Vreden. — Dat er in die streken nog al te werken viel zegt ons het jaarschrift op zijnen vriend en buurman Gosen (t 1640) pastoor te Ahaus:
Vrbs ahVsana T)Vos paroCho hoC IneVnte flDeLes nVLLos haeretlCos hlnG abeVnte tYLIt. (I)
Opmerkelijk is het, dat er onder Bernard\'s bestuur niet één enkele priester is afgevallen, ofschoon vele plaatsen van zijn decanaat onmiddellijk aan Nederland grensden. — Hij was dan ook onvermoeid in het bezoeken van de hem onderhoorige kerken; de pastoor, die het minst aan van Galen dacht, ontving hem soms
(1) Bij de komst van dezen pastoor telde de stad Ahaus tweo gcloovigen, bij zijn heengaan geen enkelen andersgczindc.
Christoftel Bernard van Galen werd deu 1^ October 1606 op het kasteel Bispiug bij Rinkerode uit Theo-derik, vrijheer van Galen en Catharina van Horde van Eringveld, geboren.
Zijn vader had zich in zijne jeugd aan den krijgsdienst gewijd en bekleedde later eenige gezantschappen, onder andere ook te \'s Hage. Christoftel Bernard had een broeder, die immer als ambteloos landheer te Assen en tc Vechta verwijlde en steeds zijn trouwe raadsman was. Hij had twee zusters, waarvan de eene eerlang vrijvrouwe van Neuhaus werd en de andere den sluier aannam.
Zijne eerste studiën deed hij te Munster, zijne philc-sophie te Keulen, altoos onder de leiding der Jesuïten, die van hem getuigden dat hij was; Hos nobilitatis et iuventutis, „de bloem van den adel en der jongelingschap.quot; Hij bezocht de universiteiten van Leuven en Bordeaux, van waar hij terugkeerde, gegradueerd in het kerkelijk en burgerlijk recht.
Omtrent het jaar 1630 begaf hij zich naar Munster
en nam er zitting in het kapittel, of, om de taal van dien tijd te bezigen, liet zich emancipeer en. Immers men voerde den naam van kanunnik reeds, zoodra men eene prebende, waaraan die waardigheid verbonden was, bezat. Men werd echter geëmancipeerd, als men het bewijs leverde dat men de hoedanigheden in zich vereenigde, die dooiden stichter der prebende gevorderd waren. De plechtigheid daarbij was hoogst eenvoudig. De candidaat koos een dag, waarop officie en koor kort waren (feriale), hij hing dan zijn wapenschild boven de ledigstaande koorstalie en ontving daarna de gelukwenschen des kapittels, en daarmede was alles afgeloopen.
Het kapittel bestond toen uit veertig kannunniken, waaronder vier waardigheidsbekleeders: de proost, de deken, de scholaster en de thesaurier of custos aerarii; de laatste bediening werd langen tijd door van Galen waargenomen, vandaar het Hollandsche sprookje dat hij koster was. Niet veel later werd hij subdiaken gewijd, en benoemd tot archidiaken of deken van Vreden. — Dat er in die streken nog al te werken viel zegt ons liet jaarschrift op zijnen vriend en buurman Gosen (t 1640) pastoor te Ahaus:
Vrbs ahVsana DVos paroCho hoC lueVnte fIDeLes nVLLos haeretlCos hlnG abeVnte tVLlt. (1)
Opmerkelijk is het, dat er onder Bernard\'s bestuur niet één enkele priester is afgevallen, ofschoon vele plaatsen van zijn decanaat onmiddellijk aan Nederland grensden. — Hij was dan ook onvermoeid in het bezoeken van de hem onderhoorige kerken; de pastoor, die het minst aan van Galen dacht, ontving hem soms
(1) Bij do korast van dezen pastoor telde de stad Abaus twee geloovigen, bij zijn heengaan geen enkelen andersgezinde.
zonder het te vermoeden in huis, als vermoeid bedevaartganger, en herkende later den aartsdiaken in zijnen min/,amen omgang en voorkomendheid.
Van beslissenden invloed op zijne staatkundige vorming, was ongetwijfeld het aandeel door hem genomen in de vredesonderhandelingen te Munster ten jare 1648. Dertig jaren had men krijg gevoerd; die het eerst het zwaard hadden getrokken waren meest allen overleden, en velen der oorlogvoerenden wisten niet meer, waarover eigenlijk gestreden werd. Intusschen aan legerhoofden was geen gebrek; men huurde soldaten zoo veel men kon, tegen steeds hooger stijgend handgeld en zocht in plundering en brandschatting een middel tot betaling en onderhoud.
Men verlangde evenwel naar den vrede en sprak dien wensch openlijk uit te Regensburg, op den rijksdag van 1641. Munster en Osnabvug werden als geschikte plaatsen ter onderhandeling aangewezen, en zouden daarom neutraal en onafhankelijk verklaard worden; maar een wapenstilstand was er niet te verkrijgen, en onder de oogen der onderhandelaars vocht men tot voor de poorten van Munster. Zelfs nog in 1647 namen de Zweden : Wildeshaus en Vechta, en beschoot men Rheine , Meppen enz. De ambassadeurs schenen ook weinig haast te hebben en naderden elkander schoorvoetend. Eindelijk in Januari 1648 erkende Spanje de onafhan kelijkheid van Nederland, en in October deszelfden jaars werd het vredes-tractaat geteekend tusschen Frankrijk, Zweden en Duitschland. — Frankrijk en Zweden verkregen vergrooting van grondgebied, het eerste onafhankelijk , het tweede met leenplichtigheid aaii het. Duitsche rijk, en daarenboven vijf millioen tot schadevergoeding. — De Bisdommen Bremen, Verden, Mï-ag-deburg, Halberstad, Minden enz. vervielen, en de inkomsten werden deels aan Zweden deels aan Bran-
13
denburg gegeven. — Lingeu kwam aau den Prins van Oranje. — Onder de Bisdommen, die als vorstendom-ratn bleven bestaan, behoorden Osnabrug, dat beurtelings een Lutheraan en een Katholiek tot Bisschop zou hebben (l), Paderborn, Munster, en de keurvorstendommen Keulen en Ments.
De vredesvoorwaarden werden in den vereischten vorm geschreven, doch men verzuimde de zaden van nieuwe verwikkelingen te verwijderen; want de Hollanders bleven hun garnizoen behouden in Wezel, Kleef en Emmerich , die zoo vele Brandenburgsche bezittingen waren, en in Rheinberg, dat den keurvorst van Keulen behoorde. De Hessen lagen in de Munstersche plaatsen Coesfeld en Neuhaus; de Zweden in Vechta enz. Men had evenwel dit gewonnen, dat de grootste moeielijk-heden althans uit den weg waren geruimd en dat men ieders rechten kende.
Ohristoffel Bernard van Galen was geen ledig toeschouwer bij de onderhandelingen over den vrede. De keurvorst Ferdinand van Keulen, die tevens ook Bisschop van Munster, en van Luik was, had hem in deze laatste hoedanigheid derwaarts afgevaardigd. Gemeenlijk trachtten de hesren, die meer dan één onafhankelijk vorstendom bezaten, zich door meerdere representanten te doen vertegenwoordigen, om bij de stemming meer invloed te kunnen uitoefenen. De Luiksche gevolmachtigde Ohristoffel Bernard koos zijn verblijf in het klooster der Pranciskanen te Munster. (2).
(1) Viel dat Bisdom een protestantschen vorst te beurt, dan kon deze, gelijk zich van zelf verstaat, daar alleen vorstelijke en geen geestelijke jurisdictie oefenen.
(2) Zoo meldt eene oude overlevering. Het komt ons echter waarschijnlijk voor, dat men hier den naam van van Galen verwisseld heeft met dien van Fabius Chigi, destijds legaat van
14
Wie lust. gevoelen mocht om den hoop papieren in het archief te Munster opeengestapeld, te doorzoeken, zou te midden der edelmoedige opofferingen van eenige vorsten, en de kleingeestige opmerkingen van sommige diplomaten kunnen gewaar worden in welken geest onze van Galen bij de onderhandelingen werkzaam was, wi j vergenoegen ons met de volgende woorden van van Alpen. „ Vijf en twintigmaal heeft de keurvorst hem met „eene bijzondere zending naar verschillende hoven be-„last, en overal mocht hij slagen door zijne standvastige voorzichtigheid, en door zijn aangenamen om-» gang.quot;
De vrede van Munster, aan hoe vele gebreken ook onderhevig, had toch zijne zegenrijke gevolgen. Niet slechts keerden cenige vorsten tot den schoot der Kerk terug; maar ook hadden echt rechtschapene mannen elkander leeren kennen, en toen eene vriendschap aangeknoopt, die in latere tijden menig plan van zelfzuchtigen zou verijdelen. Voor ons verhaal is de vermelding der nauwe betrekking, die er ontstond tusschen den Nuntius Chigi, den keurvorst van Ments, en onzen proost van Vrc-den, niet zonder belang. De woorden van den eersten, bij het sluiten van het congres, zijn bewaard gebleven.
Paus Innocentius X bij het vredes-congres, later Paus onder den naam van Alexander VIL Deze had zijn intrek genomen bij de Franciskanen Observanten, die te Munster sedert 1613 een klooster hadden. Van Galen was zeer bevriend met deze paters, die een huis te Vreden hadden, gelijk later ook een te Veehta, Warendorf en Rheine, maar van gelijktijdig inwonen met den Nuntius meldt ons van Alpen niets. De Capucynen waren te Munster sedert 1612, te Coesfeld sinds 1627; bij eene plechtigheid in 1661 vinden wij onderscheid gemaakt tusschen patres de observantia en patres de strictiori observantia, — Clarissen waren te Munster sedert 1613, Dominikanen sedert 1642.
15
Zij luiden: „ Gaarne had de Kerk hare bezittingen ten ofter gebracht in het belang des vredes, maar het speet hem, dat ze aan nietswaardige vorsten waren weggeschonken. De Paus protesteerde tegen dat wegschenken van eens anders goed.quot;
Vooral zou het herleven der kerkelijke tucht in Duitschland en de verrijzenis der Katholieke Kerk uit de puinhopen, waaronder men haar begraven achtte, de taak wezen van dat drietal, van Fabius Chigi, van Joannes Philippus van Schönbom en van Christofï\'el Bernard van Galen.
Den 15 September 1650 stierf te Arensberg Ferdi-nandus. Aartsbisschop van Keulen, Keurvorst van het heilige Roomsche liijk. Bisschop van Munster, van Pa-derborn, van Hildesheim, van Luik, Palts-graaf aan den Rijn en Hertog van Beieren, Hij had acht, en dertig jaren geregeerd, en al de verwikkelingen van die dagen niet alleen bijgewoond, maar er een werkzaam deel aan genomen. — De bisschoppelijke wijding ontving hij nimmer, en zijn bisdom Munster schijnt hij weinig bezocht te hebben. Erhardt zegt eenmaal, en deze pro-testantsche schrijver prijst de wijze maatregelen, die hij toen nam.
Hij had gezorgd, dat zijns broeders zoon Maximilianus Henricus, Coadjutor benoemd werd, en het recht van opvolging verkreeg voor Keulen, Hildesheim en Luik, en dat de Paus deze benoeming goedkeurde.
De zetels van Munster en Paderborn waren alzoo vacant. Volgens de concordaten van dien tijd moesten de kanunniken nu een Vorst-Bisschop kiezen, en die keus met de vereischte bescheiden, ter goedkeuring aan den Paus en aan den Keizer voorleggen. Het gebruik wilde, dat de pauselijke Nuntius eene voorloopige goedkeuring gaf, hetwelk eveneens geschiedde door de kanselarij
1«
te Weeneu, Later sprak dan de Paus en het. allerlaatst de Keizer.
Het kapittel van Paderboni koos terstond den Mun-sterschen domheer Theodorus Adolphus de Reek; het Munstersehe kapittel vereenigde een weinig later zijne stemiuen op Christoffel Bernard van (3alen.
Deze keuze verrastte niemand. Niet slechts het volk dal aan voorteekens geloofde, maar ook de staatslieden van hel congres hadden gezegd, dat Ferdinand van Beieren te Munster geen anderen opvolger hebben zou, dan Christoffel Bernard. Onmiddellijk na zijne benoeming koos hij zich tot geheimen raad, de kanunniken Bra-beck en Furstenberg en de rechtsgeleerden van Merveld en Wiedeubruck. Johan Tan Alpen, deken of proost (e Xanten, werd vicaris-generaal en zegelbewaarder. (1)
(1) Jodocus Edmund Braheck werd den 8 October 1(151 tot thesaurier benoemd, en den (i April 1655, in plaats van Mal-linckrodt, tot dóm-deken, bij ging in 1659 en later als vorst-bis-scboppelijke gezant naar \'s Hage; wegens onaangenaamheden bij dc keuze van den Coadjutor des Bisschops verliet hij in 1667 Munster en werd kanunnik te Hildesheim, en aldaar in 1674i tot deken van het kapittel bevorderd. — Willem Fünlenberg vergezelde den vorst naar llegensburg; ging in 1655 naar Rome in de zaak van Malünckrodt ten gunste des Bisschops ; en bekleedde gezantschappen te Weenen. — Dietrich Herman van Merveld was kanselier en bisschoppelijke geheimraad. Hij werd in 1068, op verzoek van Christoffel Bernard, door Keizer Leopold I tot den rang van rijks-vrijheer verheven. — Bernard van Wiedenbruck was eveneens vorst-bisschoppelijke geheimraad, woonde de vredes-ouderhande-lingen te Kleef bij, en werd door den Bisschop tot belooning zijner trouw in zijn testament bedacht. Hij was de broeder van den kanselier des graven van Bentheim. — Van Alpen\', de boezemvriend des Bisschops, schreef na diens dood zijn leven; en wel op verzoek van de ambassadeurs der mogendheden te Nijmegen, die verontwaardigd waren over het lasterlijke en ongerijmde, wat er in Holland en Frankrijk in allerlei geschriften verspreid werd.
17
De nieuwe Bisschop was niet groot van gestalte, maar sterk gebouwd; hij had een donker, vurig oog, was volmaakt de gramschap meester, en ging zonder tusschenpoozing van hevige verwijtingen tot de zachtste uitdrukkingen over. Zijn lang, zwart haar rustte in sierlijke golving op een breeden kraag van wit linnen; vest, broek en kousen waren altoos van zwarte zijde, de stijve rok van die dagen wisselde volgens omstandigheden af met eene rijk gegalonneerde toga. Zijn middag- en avondmaal gebruikte hij altijd in gezelschap van zijnen Vicaris; het eerste duurde slechts eenige Oogenblikken, het laatste werd door eene wandeling gevolgd. Wijn dronk hij bijna niet, maar wist toch ter eere zijner gasten een luister ten toon te spreiden, die hoog vorstelijk was. Met dezelfde gemakkelijkheid sprak hij met adellijken en vorsten, als met den gering-slen daglooner. De priesters van zijn diocese vooral vonden in hem eenen warmen vriend; waar hij ook aankwam, zijn eerste bezoek was immer bij den pastoor, en steeds had hij iets te geven voor de kerk of voor de armen; het was alsof het geld zich in zijne handen vermenigvuldigde. Ontzaglijke reizen deed hij te voet, soms onbekend tusschen vrome bedevaartgangers, sonu als jager alleen, met weitasch en hond.
Omgang met vrouwen hield hij zoo weinig, dat hij nooit een enkele harer in het bijzonder sprak. De paltsgravin wilde hij zelfs niet anders ontvangen dan in het bijzijn van eenige kapittel-heeren, en zijne moeder mocht met zijne zuster, die later religieuse werd, nooit verder komen dan in de galerij, die voor vrouwen bestemd was, maar bij het heengaan, als de oude gravin knielen wilde om den zegen te vragen en de hand des Bisschops te kussen, volgde er vaak eene teedere omhelzing, die zij beantwoordde met een
V. GALEN. 2
IS
traan, en den uitroep: ,, Gij /.ijt noa; iiilons mijn lieve Bernard!quot;
Onmiddellijk na de verkiezing waren de noodige bescheiden opgemaakt, en eene deputatie ging naar Aken, waar de pauselijke Nuntius, Chigi resideerde, een andere naar den keizer te Weenen; bij deze laats Ie sloot zich, op last van den Bisschop, de kanunnik Kurstenberg aan. Spoedig kwam de goedkeuring van beiden en de last om voor een half jaar het Bisdom zoo wel als het Vorstendom te besturen. In Mei 1651 gat Paus Inno-ccntius X de, definitieve goedkeuring, welke eenige dagen later door die van Keizer Ferdinand TIT gevolgd werd. En nu sprak van Galen: „ Ik wil vóór alles Bisschop zijn.quot;
T)r dag voor de consecratie uitgekozen was de 17 September, feestdag van den heiligen Lambert,us; de Paus had de wijding opgedragen aan den Bisschop van Osnabrug, Pranciscus Gulielmus, en de assistenten waren de wijbisschoppen van Paderborn en van Munster; deze laatste had eenige dagen te voren aan den nieuw ver-kozene de heilige priesterwijding toegediend Groot was de toeloop der menigte naar eene plegtigheid, die sedert de rampzalige dagen der reformatie weinigen hadden bijgewoond. Na den eersten zegen, door den nieuwen Bisschop bij het einde der plechtigheid gegeve\'.i, was de aandrang der menigte, die zijne hand kwam kussen, zoo groot, dat men voor ongelukken vreesde, en de kracht bewonderde van den man, die zonder de geringste vermoeienis zulk een langdurig huldebetoon kon ontvangen.
Omtrent dien tijd werd hem het zilveren tafel-servies ten geschenke gegeven, dat door onzen Vondel bezon-
19
gen werd onder liet opschrift; „ Series longissima rerum d. i.: „ Eene lange reeks van zaken.quot; Vondel ontleende dit motto aan Virgilius, Aen. I, 645. Het vorstelijk tafelzilver vertoonde in kunstig drijfwerk de geschiedenis van den heiligen Paulus, den patroon van de Munster-sche Domkerk. Vondel besluit zijn gedicht met de volgende heilbede tot den grooten Apostel, den be-schermheilige van stad en stift :
O licht van uw Hebreen, en alle Griecksclie steden,
Ja van den weereltkloot, inet zuchten oversteent, En tranen oversprengt: o Vorst der Kruisgezanten,
Neem Munster en uw Stift en zijnen Vorst Ciiristof In uwe hoede, op dat iiij \'t Roomscli geloof magh planten,
Ter eere van Godts Kercke, eu \'t onvergangklijek Hof. Beschut den Hooftpylaer der omgelege vleeken
En vesten, met die zorgh, waer me ghij dezen muur Genadighlijck dus lang voor onheil kont hedecken,
In \'t midden van een zee, vol brant en oorloghsvunr Dit vroom godtvruchtigh volck, beschaduwt vrij en veiligh,
Zal eeuwigh uwen lof ontvouwen voort en voort, En slapen op de wacht van zijn getrouwen Heiligh,
Met Jesus, die zijn merck gedruckt heeft op hun poort. Zoo bloeie al \'t Bisschopdom, en ackerlant en eicken. Zoo moet de Vorst cn \'t Volk zijn\' hooghsten wensch bereicken.
Verzet tegen de verkiezing. Stedelijke pretensiën.
Bernardus Mallinckrodt was een man van veelzijdige wetenschap, en wel in die mate, dat van Alpen hem in staat achtte om den inhoud der Dom-bibliotheek ui. zijn geheugen weer te geven, indien zij door den brand,, die haar eens bedreigde, ware verteerd geworden. Hij was een bekeerling, maar de studie, die hem tot de Kerk terugbracht, gaf hem de ootmoedigheid van een oprecht kind der Kerk niet. De man wilde Bisschop worden; tweemaal was hij reeds benoemd geweest, maar telkens door onvoorziene gebeurtenissen niet in het bezit van zijn bisdom gekomen, en moest zich nu vergenoegen met den titel van deken van het Munstersche kapittel.
Bij het openvallen van dien stoel, schijnt hij eene dubbele rol gespeeld te hebben; hij moedigde postulanten van buiten aan , en wel bepaaldelijk Frans Willem van Osnabrug en Jan Lodewijk van Nassau, en werkte tevens bij de Domheeren om iemand uit hun midden te kiezen; dit gaf aanleiding tot eene bijeenkomst van som-
mige kanumukeu ter bespreking van deu loestami. Op die bijeenkomst grondde Mullinckrodt zijn protest tegen de geldigheid der keuze van van Galen, en, het was hoofdzakelijk om dat protest dat Paus en Keizer aanvankelijk slechts eene voorloopige goedkeuring aan de akten van het kapittel schonken. Drie naburige Bisschoppen met eenige rechtsgeleerden werden benoemd om de zaak nader te onderzoeken en daarin eene beslissende uitspraak te doen. De deken Mallinckrodt weigerde te verschijnen en werd dus volgens Cap. Slalnimus de elecliouc in Sexto, voor drie jaren gesuspendeerd. De Bisschop bood hem welwillend in zoo verre wijziging der suspensie aan, dat hem wel geene zitting in liet kapittel zou worden toegestaan, maar hij dan toch naam, rang en inkomsten zou behouden; doch Mallinckrodt kende geen Bisschop, beleedigde hem zelfs in de kathedraal, plakte spotprenten aan, en deed een beroep zoowel op de massa van het volk, als op den Paus en den Keizer, nadat zij beter zouden zijn ingelicht; hij brak de deuren der kapittelzaal open, verzette zich tegen de ambtenaren, en pleegde meer dergelijke gewelddadigheden. — Van Galen\'s geduld mocht niet in zwakheid ontaarden, hij sprak de excommunicatie uit en gebood ten laatste dat hij door den sterken arm uit de stad zou worden gezet.
Nu vergaderde de regeering der stad, die in het geheim den weerspannigen deken niet ongenegen was en vond een oud stuk, waarin een der vorige Vorsten zich verplicht zou hebben om tegenover de stad nooit het woord gebieden te gebruiken, maar in plaats daarvan altijd den beleefderen term van verzoeken te zullen bezigen; de achtbare magistraat kwam dientengevolge tot het besluit dat zijne privilegiën waren aangerand. — Men richtte zich met eerbiedige, doch ernstige vertoogen tot deu Vorst; voegde er nog iets bij over een nieuw bolwerk aan de
Ludgeri-poort — en uitte meer andere gemoedsbezwaren. Het volk was minder rijk in woorden, maar liep den 7 October 165 !• te samen voor het collegie der Jesuï-ten, hief eerst oproerige kreten aan, sloeg weldra de glasruiten aan stukken, liep met den boom van een hooiwagen de deur van het klooster open, mishandelde den portier, kwetste een paar paters, verwoestte den tuin, brak de kelders in en ging van daar dezelfde vertooning maken aan de huizen der domheeren en anderen, alles juist gelijk in onzen tijd.
Christoffel Bernard liet de heeren van den raad dagvaarden om ter verantwoording te verschijnen voor zijne vierscimar te Goesfeld. Wie dell\'t uit het stof al de papieren, die toen werden volgeschreven? — Eindelijk kwam door bemiddeling van den bekenden casuist Bu-senbaum, destijds rector van het Jcsuïten-collegie te Munster, een verdrag tusschen den Bisschop en de stau tot stand, dat te Schoonvliet den Üa Februari 1655 geteekend werd.
Het HchoonvLietef-oerdray was nagenoeg van den volgenden inhoud: 1° de Bisschop geeft op nederige bede der stad en uit vrije toegevendheid algeheele amnestie (met uitzondering van Vierdenhalven). De Vorst zal plechtig worden ingehaald, van 1000 gewapenden gevolgd; 500 soldaten blijven in de stad en worden versterkt door 150 stedelijke soldaten; deze staan gezamenlijk onder het bevel van den opperwachtmeester van iieumont tot den volgenden landdag. 3° Alle geschillen, tusschen wie ook, zullen door den gewonen rechter beslist worden. (I)
De Vorst, die sterk was door zijne legermacht en
(1) Vgl. von Schaumburf?, Zeitschrift fiir Oeschichtc und Altcrthnmskundo. Munster 1853,
door een verdrag, reeds den 15 December 1054., met de keurvorsten van Trier, van Keulen en van Palts-Nieuvvburg gesloten, had meer kunnen eischen van de weerspannige ^tad. Hij deed het echter niet en wederlegde op schitterende wijze de ongegronde beschuldiging, als ware hij een dwingeland, die iedere vrijheid onderdrukken, en naast zijn gezag geen ander dulden wilde. Want niet alleen liet hij de keus der regeering aan de burgerij, maar ook stelde hij de gewone rechterlijke uitspraak in de plaats van vorstelijk welbehagen; en sprak alzoo duidelijk uit, dat hij het besluit van den rijksraad (Worms 1585) niet handhaafde, maar aan Munster zekere privilegiën toekende, die hij onverplicht eerbiedigen wilde.
Denzelfden dag , waarop de overeenkomst ge teekend werd, deed Christoffel Bernard zijne intrede in de stad, die hem een feestelijke ontvangst bereidde. Hij verordende tegen den volgenden dag kerkelijke plechtigheden, en daarna eene groote processie. De raad had laten afkondigen, dat niemand op den Bisschop schelden inoeht en allen zich ordelijk en betamelijk zouden gedragen. De burgerij meende echter niet dan gewapend de processie te moeten volgen; want er was uitgestrooid dat er gevaar bestond voor de vrijheden der stad. De Vorst toonde zich inmiddels, gelijk hij van natuur was, minzaam en toegevend. Er werd gesproken over een kanaal, dat Munster met de zee in gemeenschap zou brengen; (1) eene universiteit zou worden opgericht, en door een en ander zouden éu handel cn nijverheid bloeien. Wilden de stedelijke regeering en de burgerij slechts medewerken, dan kon die bloei niet uitblijven, want op den adel,
(1) De Vecht en de Eems ziju op Munstersch gebied door van Galen verbreed geworden.
24
die met innig welgevallen zag, dat iemand uit zijn midden gekozen, zoo fier in de plaats trad der Beiersche Vorsten, kon Christoffel Bernard rekenen en aan den adel sloot zich gaarne liet kapittel en met dit de verdere geestelijkheid aan.
Doch de regeering der sfad, geïnfluenceerd als zij werd door de meesterlieden en aldennannen der gilden, bleef hem vijandig. Op de stenden-vergadering, in 1055 te Wolbeek gehouden, wilde zij over de sterkte van het garnizoen beraadslagen, terwijl hel reeds wereldkundig was, dat alle vorstelijke soldaten de stad lang verlaten hadden. Nauwelijks toch had de magistraat verzocht, dat de Bisschop die troepen mocht terugnemen om een bewijs van vertrouwen en verzoening te geven, of Christoffel Bernard had aanstonds toegestemd. De stenden hielden zich op deze vergadering inzonderheid bezig met het beramen van middelen, om te voorzien in de schulden, door den dertigjarigen oorlog veroorzaakt. Deze beliepen niet minder dan 2,042,517 thaler. Een accijns op bier en wijn, alsmede eene belasting op de rijtuigen, scheen het verkieslijkst. Men was het hieromtrent eens; slechts hing de vraag nog of de belasting eene landschaps- of eene rijks-belasting wezen zou, dan wel of men naar gelang van het gebruik van rijtuigen, wijn en bier, aan iedere gemeente eene zekere som zou opleggen. Wederom iieette het nu dat de privilegiën geschonden waren. De stad Munster klaagde den Bisschop bij de rijkskamer te Spiers aan, en kort daarna werd Vierdenhalven naar den Keizer gezonden, om de geheele onafhankelijkheid der stad te vragen.
Waarop grondden de Munsterschen die vraag? Driemaal was de stad Munster uitgenoodigd geworden om op den rijksdag te verschijnen, en wel het eerst in 1488, daarna nogmaals in 11-S9, en liet laatst in 1520, maar
25
nooit; luid men de afgevaardigden der stad toegelaten om de protocollen mede te onderteekenen, of om een der genomene besluiten ten uitvoer te leggen. Evenwel bouwde men op dien grondslag de pretensie om vrije dad te worden. Men beriep zich bovendien op een oud document, waarbij een vroegcie Bisschop zekere bolwerken ter bewaking aan de burgers had toevertrouwd. „Cuslocliam turrium civibus commiUimuszoo luidde de zinsnede, die men onwederlegbaar waande. — Ook sprak men van het restitutions-verdrag, waarbij Frans van Waldeck aan alle steden van zijn bisdom de vrije keus van den magistraat geschonken had. Maar daar tegenover stond de vraag : of de territoriale heer in 1541 geven kon. wat de rijksdag in 1535 had ontnomen? en zoo ja: of hij in 1541 den wil kon binden van zijnen opvolger in 1650? te meer, daar de stad uit wantrouwen jegens den wispelturigen Frans, het restitutions-verdrag nooit in zijn geheel had aangenomen.
Vierdeuhalven was stads-syndicus, hij had zich te veei met Mallinckrodt ingelaten, en was daarom door een geheim artikel der Schoonvlietsche overeenkomt van de amnestie uitgesloten, tot dat hij zijne onschuld bewijzen, of vergiffenis vragen zou. Hij deed noch het eene, noch het andere, maar liet, zich op zijne reis naar Weenen door dertig ruiters vergezellen, omdat de wegen onveilig gemaakt werden, naar hij zeide, door „ Galensche voetknechten.quot; Bij zijne terugkomst echter werd hij door die voetknechten gevangen genomen.
[n hoeverre Mallinckrodt aan deze chicanes der stede-lijken deelnam of daar invloed op uitoefende, laat zich moeilijk bepalen. Hij was inmiddels uit de stad verwijderd geworden en hem werd Ottenstein, eene plaats op de Geldersche grenzen, tot verblijf aangewezen. Hij schijnt daar gewoond te hebben bij zekeren Lubbers. Hetzij te recht
26
of te onrecht, klaagde hij er zijne bibliotheek (5355 werken) niet te kunnen plaatsen, schreef nog eenige wetenschappelijke werkjes, hield omgang met naburige pastoors, werd er, volgens Aitzema, druk door studenten bezocht, stierf daar eindelijk in 1664 en werd te Vreden begraven.(i)
Reeds, toen in 1655 een nieuwe dom-deken in zijne plaats werd benoemd, was de kracht van den woelzieken Mallinckrodt gebroken. Evenwel met de politieke werkeloosheid, waartoe hij zich gedwongen zag, rustte inmiddels de partij niet, waarvan hij misschien minder het hoofd dan de steun was. Aitzema toch verhaalt ons;
Den 17 Januari 1656 des morgens vroeg legden de twee burgemeesters en tweeëntwintig raden den regimentstok op tafel en verlieten het raadhuis, (want iiun mandaat expireerde jaarlijks op St. Antoniusdag) „waarop dan quaeuien thien borgers, uijt vijf wijeken „ yeder twee door verschillende omwegen; daertoe ge-
„ koosen door de geheele gemeente ende Grilden......
„De gemelde thun borgers wierden opgesloten, en •ver-„mochten aocli te eten, noch te drinken, eer zij met „ eenpaerigheid verkosen hadden den Magistraet voorliet „ aenstaende jaer; waerdoor uau wul doorgaende allen „ gecontinueerd wierden, maer ook somtijdts achterge-„laeten, die de Borgerije oordeelden hare vrijheid niet „genoeg voor ic staen/\' Zoo geschiedde het alle jaren, maar volgens Aitzema had er thans iets buitengewoons plaats, immers dit jaar werden er tien raadsleden niet
(1) Ecnige Hollaudsclie kooplieden hadden liem geld geschoten en meenden hunne rekeningen door den Bisschop betaald le zullen zien! Zij werden echter deerlijk teleurgesteld. Want- noeh langs rechterlijken, noch langs diplomatisehen weg was Bernard le bewegen lot het bcloouen van zulke beiangloom; gedienstigheden.
27
herkozen. Ondet lien merken we op deu burgemeester Hoffling, en iloltendorf, den lijfarts van Christotfel Bernard. Vierdeuhalven, die te Soest in arrest zat, werd gekozen , doch overleefde dit eerbewijs slechts eenige maanden. in zijne plaats werd Jjrachter stads\'-syndicus. Men zou hem, in de laai van onze eeuw, eeu eerlijken democraat kunnen noemen, die door zijne begiiibelen verder werd medegesleept dan hij zeil\' wilde.
Uit die gebeurtenis van deu 17 Januari 1.65(5 door den deftigen Aitzema, den achtbaren agent der Hanze-sleden te \'s Hage, een weinig verder, eenc „zoo wel gelukte verkiezingquot; genoemd, blijkt dat de democratie te Munster niet stil zat en niets onbeproefd liet om den verloren invloed te herwinnen. Bernard\'s goedhartigheid en ietwat te ver gedreven vertrouwen werkte hun drijven in de hand. Want hij had zijne bezetting uit de stad weggenomen ter verlichting der goede burgerij. Wel poogden de burgemeesters door het nemen van wijze maatregelen de orde te handhaven eji het gezag des Bisschops te ondersteunen , wel gelastten zij vertrouwde mannen de gilden-vergaderingen bij te wonen om voorbarige en oproerige besluiten te beletten, doch alles was tevergeefs. De even vermelde verkiezing, die veel geleek naar een coup d\'élal, wierp alle gematigden, die volgens de welwillende opmerking van Aitzema „verdacht waren van met den Bisschop te heulenquot; buiten den raad, eu deed hunne plaatsen innemen door volbloed volksmannen der allergeringste standen.
HOOFDSTUK 1Y.
Bemoeiingen der Nederlanders met de Mun-stersche geschillen. Herhaalde belegering der stad. Hare volkomene onderwerping.
Nederland had zijne plaats ingenomen in de rij der onafhankelijke volken. Onze vlag deed zich eerbiedigen. Geld vloeide ons toe uit Oost en West, en de onder-nemings-geest, door voorvaderlijke bezadigdheid getemperd en geleid, deed dagelijks nieuwe bronnen van welvaart ontspringen. Er waren echter te midden van zoo veel grootheid, verschillende belangen en partijen, en het was de onderlinge strijd dier partijen, die ons tegenover onze Munstersche buren een dubbele rol deed spelen.
De partij oan de daad te Munster noemde zich vrije dad en vroeg eigen krijgswezen en bezetting. Na com-missie\'s en rapporten, had de Keizer in December 1656, uitspraak gedaan; „ dat die van Munster beweerden het „recht te hebben om bezetting in de stad te leggen, „de sleutels van poorten en tuighuizen te bewaren, het „parool te geven enz.; het was echter noodig alvo-„ rens een besluit te nemen, dat gemelde beweringen
29
„ door betere argumenten gestanM werden, waartoe aan „de Munstersehen zes maanden tijds werden gegeven. In-„tusschen zal de Vorst-Bisschop, in overleg met de „stenden, in voorkomende gevallen beslissen; hij zal „ garnizoen leggen en bevelhebbers benoemen, volgens „ de overeenkomst van Sehoonvliet.quot;
In dien tijd kende men een toestand, dien men litis pendentia noemde; te vergeefs had men dien ingeroepen bij de verkiezing van van Galen : nu eehter kwam hij feitelijk in werking, en ieder deed „hangende het geschilquot; wat hij wilde. J)e stedelijken namen hunne toevlucht tot den Haag. „ Na hier en daar afgewezen te zijn verhaalt Aitzema, „verschenen in Mei 1657 te\'sHage, „ Drachter en Termolen, respective Stads-Syndiciis ende „ Olderman van \'t Schouwhuis te Munster. De Colonel „Wielick (l) van wegen den Bisschop hier zijnde, stelde „zich tegen d\'admissie ende audientie; sijn argumenten „sijn breeder ghededuceerd in seker geschrift van 4 „Junij. Onaengesien des Colonels oppositie wierden „ de gedeputeerden van de Stadt geadmitteerd , op den „ zeiven tijd als \'t memorie van den Colonel wierdt ge-„ lezen: ter audientie gehaalt door den Agent van de „Heijden, in eene Carosse met twee paarden. (2)
De Hoogmogenden stelden in beginsel vast, dat zij bemiddelaars zouden zijn tusschen den Vorst-Bisschop en de stad, of beter gezegd: tusschen den Vorst en de gilde-mannen. Hoe men in diplomatieke kringen deze handelwijze noemt is ons onverschillig; in het burgerlijke
(1) Aitzema, 37 boek.
(2) De Kolonel Wylieh was goed soldaat en fijn diplomaat; ofschoon ijverig Lutheraan , bezat hij in hooge mate het, vertrouwen van deu Bisschop; hij stierf aan een longziekte bij het tweede beleg van Munster.
26
of te onrecht, klaagde hij er zijne bibliotheek (5355 werken) niet te kunnen plaatsen, schreef nog eenige wetenschappelijke werkjes, hield omgang met naburige pastoors, werd er, volgens Aitzema, druk door studenten bezocht, stieri\' daar eindelijk in 1664 en werd te Vreden begraven. (1)
Reeds, toen in 1655 een nieuwe dom-deken iu zijne plaats werd benoemd, was de kracht van den woelzieken Mallinckrodt gebroken. Evenwel met de politieke werkeloosheid, waartoe hij zich gedwongen zag, rustte inmiddels de partij niet, waarvan hij misschien minder het hoofd dan de steun was, Aitzema toch verhaalt ons:
Den 17 Januari 1656 des morgens vroeg legden de twee burgemeesters en tweeëntwintig raden den regimentstok op tafel en verlieten het raadhuis, (want hun mandaat expireerde jaarlijks op St. Antoniusdag) „waarop dau quaemen thien borgers, uijt vijf wijeken „ yeder twee door verschillende omwegen; daertoe ge-
„ kousen door de geheele gemeente ende Gilden......
„De gemelde thitn borgers wierden opgesloten, eu ver-„ mochten noch te eten, noch te drinken, eer zij met „ eenpaerigheid verkosen hadden den Magistraet voor het „ aenstaende jaer; waerdoor dan wel doorgaende allen „ gecontinueerd wierden, maer ook somtijdts achterge-„ laeten, die dc Borgeiije oordeelden hare vrijheid niet „ genoeg voor te staen.quot; Zoo geschiedde het alle jaren , maar volgens Aitzema had er thans iets buitengewoons plaats, immers dit jaar werden er tien raadsleden niet
(1) Kcnige Hollaudsche kooplieden hadden hein geld gescholen en meenden hunne rekeningen door den Bisschop betaald te zullen zien! Zij werden echter deerlijk teleurgesteld. Want noeh langs rechterhiken, noch langs diplomatisehen weg was Bernard te bewegen lot het beloonen van zulke belanglooze gedienstigheden.
■Z7
herkozen. Onder hen merken we op deu burgemeester Hoffling, en liottenclorf, den lijfarts van Christoti\'el Bernard. Vierdeuhalven, die te Soest in arrest zat, werd gekozen, doch overleefde dit eerbewijs slechts eenige inaau-den. In zijne plaats werd Lracliter stads-syndicus. Alen zou hem, in de taal van onze eeuw, een eerlijken democraat kunnen noemen, die door zijne beginselen verder werd medegesleept dan hij zelf wilde.
Uit die gebeurtenis van den 1? Januari i65t5 dooiden deftigen Aitzema, den achtbaren agent der Hanzesteden te \'s Hage, een weinig verder, eene „zoo wet gelukte oerldezingquot; genoemd, blijkt dat de democratie te Munster niet stil zat eu niets onbeproefd liet om den verloren invloed te herwinnen. Bernard\'s goedhartigheid en ietwat te ver gedreven vertrouwen werkte hun drijven in de hand. Want hij had zijne bezetting uit de stad weggenomen ter verlichting der goede burgerij. Wel poogden de burgemeesters door het nemen van wijze maatregelen de orde te hamlhaven e|i het gezag des Bisschops te onderstèu-nen, wel gelastten zij vertrouwde mannen de gilden-vergaderingen bij te wonen om voorbarige en oproerige besluiten te beletten, doch alles was te vergeefs. De even vermelde verkiezing, die veel geleek naar een coup d\'éiai, wierp alle gematigden, die volgens de welwillende opmerking van Aitzema „verdacht waren van met den Bisschop te heulenquot; buiten den raad, en deed hunne plaatsen innemen door volbloed volksmannen der alleigeringste standen.
HOOFDSTUK IV.
Bemoeiingen der Nederlanders met de Mun-stersche geschillen. Herhaalde belegering der stad. Hare volkomene onderwerping.
Nederland had nijne plaats ingenomen in de rij dev onafhankelijke volken. Onze vlag deed zich eerbiedigen. Geld vloeide ons toe uit Oost en West, en de onder-nemings-geest, door voorvaderlijke bezadigdheid getemperd en geleid, deed dagelijks nieuwe bronnen van welvaart ontspringen. Er waren echter te midden van zoo veel grootheid, verschillende belangen en partijen, en het was de onderlinge strijd dier partijen, die ons tegenover onze Munstersche buren een dubbele rol deed spelen.
De partij oan de daad te Munster noemde zich vrije stad en vroeg eigen krijgswezen en bezetting\'. Na commissie\'s en rapporten, had de Keizer in December 1656, uitspraak gedaan: „ dat die van Munster beweerden het „recht te hebben otn bezetting in de stad te leggen, „de sleutels van poorten en tuighuizen lebewaren, het „ parool te geven enz.; het was echter noodig alvo-„ rens een besluit te nemen, dat gemelde beweringen
29
„ door betere argumenten gestaafd werden, waartoe aan „de Munstersellen zes maanden tijds werden gegeven. In-„tusschen zal de quot;Vorst-Bisschop, in overleg met de „stenden, in voorkomende gevallen beslissen; hij zal „ garnizoen leggen en bevelhebbers benoemen. volgens „de overeenkomst van Sehoonvliet.quot;
In dien tijd kende men een toestand, dien men litis pende.ntia noemde; te vergeefs had men dien ingeroepen bij de verkiezing van van Galen : nu echter kwam hij feitelijk in werking, en ieder deed „hangende het geschilquot; wat hij wilde. De stedelijken namen hunne toevlucht tot den Haag. „ Na hier en daar afgewezen te zijn verhaalt Aitzema, „verschenen in Mei 1657 te\'s Hage, „ Drachter en Termolen, respective Stads-Syndicus ende „ Olderman van \'t Schouwhnis te Munster. De Colonel „Wielick (1) van wegen den Bisschop hier zijnde, stelde „ zich tegen d\'admissie ende audientie; sijn argumenten „sijn breeder ghededuceerd in seker geschrift van 4 „Junij. Onaengesien des Colonels oppositie wierden „de gedeputeerden van de Stadt geadmitteerd, op den „zeiven tijd als \'t memorie van den Colonel wierdt ge-„ lezen; ter audientie gehaalt door den Agent van de „Heijden, in eene Carosse met twee paarden. (2)
De Hoogmogenden stelden in beginsel vast, dat zij bemiddelaars zouden zijn tusschen den Vorst-Bisschop en de stad, of beter gezegd: tusschen den Vorst en de gilde-mannen. Hoe men in diplomatieke kringen deze handelwijze noemt is ons onverschillig; in het burgerlijke
(1) Aitzema, 37 boek.
(2) De Kolonel Wylieh was goed soldaat en fijn diplomaat; ofschoon ijverig Lutheraan , bezat hij in hooge mate het vertrouwen van den Bisschop; hij stierf aan een longziekte bij bet tweede beleg van Munster.
30
leven draagt zij «eii naam, die niet deftig klinkt. He Staten-Generaal spraken dan ook zeer wijselijk in hunne officiëele stukken nooit van de ambassades der partij, altoos slechts van „ Commercie ende trafiquendie door den strijd tusschen Vorst en onderdanen zouden lijden.
De waarheid was intusschen, dat het op den uitvoer van koffie, gedistilleerd, enz. niet veel invloed zou hebben , ol\' van Galen in monarchalen vorm of wel de al-dermannen in republikeiiischen vorm de stad bestuurden. Ook kon de invoer van Westfaalsche ham en wol er niet beduidend door gewijzigd worden. Of die heeren zoo buitengewoon gevoelig waren voor bet meer of minder welvaren der Munstersche burgers, laten we in het midden; eerder dient in aanmerking te worden genomen, dat er nog zoo vele oude bewezene diensten te beloo-nen, nog zoo vele nieuwe te koopen waren. Men moest zich vrienden maken van de onrechtvaardige rijkdommen, waartoe in Munsterland uitmuntende gelegenheid bestond, want het kerkelijk goed was er grootendeels nog onaangeroerd gebleven; en een voornaam gedeelte daarvan lag juist op of bij de grenzen van dezen Staat.
Godsdienstige bezwaren schenen bij dat alles geen. beletsel om zelfs desverkiezende de stad Munster te an-nexeercn , mocht men althans den tweeden syndicus der stad, Dr. Joachim Ferdinand van Eitsen, een zich noemenden zoon van den burgemeester van Hamburg, ge-looven. Hij verklaarde, namens de stad, in den Haag: dat de Munsterschen „souden moeten bandelen met Swe-„den, soo se hier niet te rechte quamen. Soo Sweden „niet wilde, dat se souden liever onder den Turck , ja „onder den Duijvel wezen, als onder den Bisschop-,, Religionem nihil morari.quot; (I) De godsdienst hinderde
(1) Aitzema, 39 boek.
;ii
niet! Waarlijk, de heer Kitsen behoorde tot een zeer ver sieavauceerde richting, en was zijn tijd een paar eeuwen vooruit.
Leggen we nu van Alpen en Aitzema een oogenblik ter zijde; de lezer kan later bij hen in lange deductien vinden, wat we in het kort willen verhalen. De heeren de Wit en hunne geestverwanten, conservatief gekleurd als zij waren, en met hen de provincie Holland, schenen niet genegen om de .Munsterschen te helpen. [5ij hen was de gezant van den Bisschop, de kolonel Wylich en later de deken Brabeck in aanzien. Andere provinciën, en meer bepaald Gelderland, Groningen en Friesland wilden de stad tegen den Bisschop bijstaan; misschien wel omdat zij vreesden later nog met van Galen te moeten afrekenen. De predikanten, en wat zich gewoonlijk bij hen aansloot, zagen er heil in voor de ware gereformeerde religie. Intusschen begonnen de Hoogmogen-den, schoorvoetend den Vorst en de stad hunne bemiddeling aan te bieden, die door de stad aangenomen, door Christotfel Bernard echter, beleefd maar bondig werd afgewezen. De Hoogmogenden hadden gaarne daarbij berust; maar zij moesten gewestelijke wenschen ontzien, en zich sterk maken tegen inwendige verdeeldheid. Daarom weiden de grensplaatsen versterkt: een legertje werd er gekampeerd , afgevaardigden trokken nu en dan onder gewapende begeleiding over de grenzen, en trompetters met brieven reden heen en weer alsof het land in gevaar was.
De Bisschop zat niet stil, hij verpandde zijne inkomsten (bona rncnsae Episcopalis), nam gelden op, huurde of leende soldaten van naburige vorsten, en sloeg op den 20 Augustus 1657 het beleg voor de stad , dat tot den 17 October duurde. Volgens Munstersche berichten zouden er van buiten 70.000 kanonschoten gedaan zijn uit 47 stukken, en uit 70 mortieren zouden 8.000 bommen
•ii
in de stad zijn geworpen, — daarentegen zon op dlt;gt; stadswallen 16.290 maal het kanon gelost zijn. Hot getal dooden in de stad was tusschen de 80 en de 100 en in het leger ongeveer 8.000. Schanmburg neemt ook die getallen over; maar zet er een uitroepingsteeken (!) achter. Tucking begroot het leger des Bisschops in het geheel op 9.000, dat der stad O)) 8.000 man.
Gedurende de belegering zag men van Galen achter de schanskorven; hij beval het schieten te matigen, en het geschut te zwenken, zoodra er hier of daar bres geschoten was; want, zeide hij: „men moet de menschen wel verschrikken maar niet-dooden.quot; (1)
De adel van Westfalen nam het op zich om eene overeenkomst tot stand te brengen, die te Geist geteekend werd; gelijktijdig kwamen vier afgevaardigden van den Haag: van der Capelle, van Beveren, van Langen en de Hoog om te melden dat de Hoogmogenden besloten hadden, gewapenderhand een beleg Ie doen opbreken, dat om de nabijheid der grenzen voor „ handel en trafi-quenquot; nadeelig was. De Bisschop reisde hun te geinoet tot Ahaus en omving hen vorstelijk, een even luisterrijke ontvangst wilde hun de Gravin van Salm en lleiffenscheidt te Vreden bereiden , en te midden van zoo vele beleefdheden hoorden de afgevaardigden, dat het verdrag van Geist (2) reeds geteekend was.
(1) Van Alpen, lib. 3, 47.
(2) Den 20 October 1657 werd het Geiskr-verdrag geteekend. De voorwaarden komeu op liet volgende neêr: algemeene
amnestie ook voor het bedrijvig raadslid Draehter, de ziel der gansehe beweging en voor deu bevelhebber Wittenberg; loslating van alle gevangenen; de stad behoudt 300 man in haren dienst tot den volgenden landdag; 500 man of 4 compagnieën vorstelijke troepen worden in de stad opgenomen; de stedelijke en de vorstelijke soldaten zweren deu eed van trouw aan de stad en aan den
;53
Zij reisden eciiter niet te iniu naar Munster en hielden en hooiden er talrijke redevoeringen. Daarna vonden zij geen bezwaar om den Bisschop met zijne overwinning geluk te wenschen. Zoo doen diplomaten! — Maar er was noch overwinning, noch vrede, hoogstens slechts wapenstilstand.
Tijdens de belegering had men op eene vaan geschreven : gaLen, InCenDIt, VrbeM,
d. i.: „van Galen steekt de stad iu brand,quot; en nauwelijks gal\' men zich de moeite, na den overgang het hatelijk jaarschrift te doen verdwijnen. Ook beschrijvingen der belegering met koperen platen geïllustreerd, bleven in omloop; ofschoon zij in hooge mate beleedigend waren voor den Bisschop. Een geschrift tot zijne verdediging werd op bevel van den magistraat verbrand. Lage handelwijze, die sterk afstak bij het edelmoedig gedrag van van Galeu! Hij toch gaf vijftig duizend thalers, om de schade door het beleg veroorzaakt, te herstellen, noodigde de raads-heeren dikwijls bij zich ter maaltijd, en schonk aan hunne zonen de winstgevendste bedieningen !!
Toen de stenden-vergadering door den invloed van den Hollandschgezinden graaf\' van Flodorp (1) hare stem
Bisschop; bovendien zal de Bisschop zijne lijfwacht in de stad mogen raedenemen. De bisschoppelijke commandant, de generaal-wachtmeester Reumont, belooft de privilegiën der stad te zullen eerbiedigen. De vorst zal telkens, naar verkiezing de stad kunnen binnentreden. Het overige zal door den Keizer beslist worden of worden verklaard volgens het verdrag van Schoonvliet. — Deze Geister-overeenkomst liet te veel onbeslist, om hoop te kunnen geven op duurzame verbetering van den toestand.
(1) De Graaf van Flodorp veroorzaakte den Bisschop veel last. Hij was een dier woelgeesten, die men overal vindt waar onheil dreigt. Hij stond bij de gilden van Munster in hoog aanzien en trad daar veelal als redenaar op. Hij gaf voor, dat in Holland zijn invloed onbeperkt was. Evenwel stond zijn naam op de v. galen. 3
34
ter gispiug zijner handelingen dorst te verlietfen, gaf de de Vorst-Bisscliop een antwoord, dat wel verdient bewaard te blijven, ofschoon de geschiedschrijvers, met uitzondering van van Alpen, liet verzwijgen. „ Het rexdit, om ver-„ dragen te maken — zoo klonk het vorstelijk woord van v „ Bernard\'s lippen — en oorlog te voeren is zoo uitsluitend „aan den Vorst voorbehouden, dat, de wil der onderdanen „dat recht niet vernietigen of verzwakken kan. Aan mij i» „ het bewaren van het grondgebied en van den godsdienst „toevertrouwd; een tweevoudige eed, waarvan ik den „ eenen aan den Paus en den anderen aan den Keizer „gezworen lieb, legt mij die verplichting op; en deze „tweevoudige eed weegt voor inij zwaarder dan iedere „belofte, die hiermede strijden zou, en die altoos aan „gewichtiger belangen ondergeschikt moet blijven. In-„ dien er privilegiën bestaan, dan zijn die gegeven in „ een tijd, toen er eenheid was in het staatkundige en „het godsdienstige; het ware voor het Vaderland beter, „die eenheid terug te roepen, dan, nu zij verlorenis, „ hare vruchten te willen plukken. Daarenboven zijn de „besluiten van den Westfaalschen vrede van latere dagtee-„ kening dan uwe voorrechten; zoodat deze volgens die ,, besluiten moeten verklaard worden en niet het vredes-„ tractaat volgens andere gebruiken moet worden uitge-„ gelegd. Is de Vorst soms verplicht de stenden te „raadplegen, daaruit volgt niet, dat hij hunnen raad
lijst der officieren, wier gedrag aan nader onderzoek moest onderworpen worden. In Westfalen was hij met de justitie in aanraking gewe-jst en had dienst moeten nemen onder de stads-militie om zich aan rechtsvervolging te onttrekken. Hij werd bij verstek veroordeeld en zijne goederen werden verbeurd verklaard. Zijn streven was, dat vonnis door het souvereine volk ta doen vernietigen.
„volgen moet; want raadgeving en beslissing zijn recli-„tens twee zeer verschillende dingen.quot;
Dr. Tucking vraagt, of Bernard niet wijzer had gedaan, indien hij na verloop der zes maanden, door den Keizer aan de stad ter overweging toegestaan, de beslissing des Keizers had afgewacht , alvorens !ot handelen over te gaan? Misschien wel; maar wie zorgde dan inmiddels dat het vraagpunt, vooral ook door vreemde inmenging, geen fait accompli werd?, Overigens bracht men soms besluiten van den Keizer in omloop, die naderhand onecht bevonden werden. Onze Aitzema zelf werd volgens Tucking op die wijze verschalkt door een inhibi-torium van den 11 Augustus 1660, dat, behalve bij Aitzema, nergtens te vinden is.
Omstreeks dien tijd was Keizer Ferdinand 111(1637—57) gestorven, en een jaar later werd zijn z^on Leopold (1658—1705) gekozen. (1) In de Wahlkapitulation of het keizerlijk kiesverdrag was op voorstel van den Mentser keurvorst een artikel opgenomen, luidende: „ dat het aan onderdanen van het Rijk verboden zou „ zijn, met andere potentaten of republieken verdra-„ gen te sluiten, of hunne protectie of mediatie in te „roepen;quot; alzoo art. IX der Wahlkapitulation. Waar deze woorden heen wezen, werd duidelijk door een keizerlijk mandement van 12 December 1658, waarbij aan de Munsterschen verboden werd te onderhandelen met de Staten der vereenigde Nederlanden. (2)
Den 9 Juli 1659, onderteekende de Keizer de volgende sententie: „ Daar er in zake tusschen burgemeesters en raad der stad Munster, en hunnen landheer Christoffel
(1) Het was Lodewijk XIV, die door invloed en kuiperijen, de keus zoo lang had opgehouden.
(2) Aitzema, \'M boek,
Hcniartl geeiii! geldige bewijzen waren ingediend, waaruit liet bezettingsrecht, sieutelrecht of militair commando als aan de stad behoorende, gebleken was, aoo moesten deze rechten worden uitgeoefend door den Vorst Bisschop.quot; (1)
Deze stond juist gereed om op St. Ignatius dag de H. Mis te beginnen in de kapel der Sociëteit van Jesus te Coesfelt, toen hij \'s Keizers beslissing ontving. Opgetogen van blijdschap over deze heugelijke lijding, legde hij onder de Mis de gelofte af: daar ter plaatse een collegie te zullen stichten. Hij zond terstond na den H. Dienst een afschrift van het keizerlijk besluit aan de Hoogmogenden in den Haag en een ander aan de leden van den raad te Munster; deze laatsten vonden eene rede van nietigheid in het keizerlijk rescript, die zij mrotnlat\'.u (2) noemden, en lieten drie hunner naar dun Keizer te Passau reizen, om nogmaals hunne zaak te bepleiten. Men betoonde echter weinig lust lot het aanhooren van spitsvondigheden; want in Jairiiri 1660 stonden de rijks-troepen voor Munster.
Welken indruk ontwaarde men bij dit alles in Nederland? Het volgende versje ging te Amsterdam van hand tol hand ;
Offeruntur claves vicinac et sociae Metropolis Westphaliae,
Subire nolentis papisticum iugum:
üccasio praesto est, mox fallens.
Aceipe Batavia, ne praeripiat Suecia,
(1) Aitzema, 39 boek.
(2) Tnroiulatio schijnt de naam te zijn van eene vraag, die verkeerd is opgezet. Zij hadden feitelijk hunne eigene bezetting in de stad; dat feit was bewijs voor het recht, naar zij meenden, tot zoolang de Bisschop het tegenovergestelde niet kon bewijzen. — Onze regtsgeleerden zonden zeggen: actori incumbil probalio; wie. was eischer?
•\'57
Praeveuieus gaudebit,
Subsequens dolebit.
Propera, festina, tcnta levitcr,
Obt.inebis pereniiiter.
Applaudet Germania,
Silebit Austria,
Augebitur Batavia.
De schrijver van het, leven van Caesar /oti het overzetten : „fartes, mais faites vile.quot; Eene meer letterlijke ver-laling is de volgende : „Ons worden de sleutels aangeboden der naburige en bevriende hoofdstad van Westfalen, die weigert liet paapsche juk te torschen. De gelegenheid is gunstig, ras kan zij keeren. Neem ze aan, o Batavia! opdat Zweden ze u niet ontrnkke. Jubelen zou liet als het vóór n, treuren als het na u kwam! Haast u, spoed u! beproef slechts en gij hebt ze voor immer! Germania zal juichen, Oostenrijk zal zwijgen, en Batavia zal groo-ter wezen.quot;
Gelijk eene partij in de hoofdstad, zoo dacht men elders. De Munsterschen moesten tegen hunnen Vorstbisschop worden bijgestaan; eigen eer, belang en veiligheid verplichtten, volgens vele en luide stemmen inden lande, de Staten daartoe (en strengste.
Friesland verklaarde: „dat men die stad moest verlossen van de benouwing, blocade ende onderdruckinge.quot; Die van Zeeland zeiden : „ dat die stad door de belofte ende op vertrouwen van desen Staet haer hadden geëngageerd in deze belegeringe, ende soo men haer niet hielp, dat haer bloet op ons soude druppen.quot; Gelderland zei: „Munster was een bolwerk van desen Staet, daerom en om andere pregnante redenen moest men het behouden.quot;
Aitzema berekende dat de belegering van Munster den kooplieden te Amsterdam een millioen schade had
38
veroorzaakt. In weerwil vun dit alles had Holland, en bepaald de hoofdstad, weinig lust om oorlog te voeren , en zocht ,, de saek op de lange bane te schuiven; ende vertrouwelyck zeiden sij; wij hehben steden genoeg, maer sullen iets doen, opdat sij niet denken dat wij niets doen. Aliquid, ne videamur nihil facere.quot;
Toen de Munsterschen op nieuw begonnen te woelen, en zich noch om keizerlijke beslissingen en vorstelijke vertoogen bekommerden, loen zij bleven voortgaan met steun en bondgenooten in den vreemde te zoeken en het souverein spelen maar niet moede wilden worden, besloot Bernard ten laatste de weerstrevende en immer muitzieke stad voor goed tot rede te brengen.
De Hollanders begrepen dat men voorzichtig behoorde te i5ijn bij de stemming, waarin de Bisschop verkeerde. Hij werd bovendien krachtig ondersteund door het gezag des Keizers, en wellicht liet Lodewijk XIV in het geheim zijn invloed op de Staten gelden. Deze toch had zich allengs in het verdrag weten binnen te dringen door de keurvorsten van Ments, Keulen en Palts-Nieuwburg en den Bisschop van Munster gesloten, dat weldra den weid-schen naam van liijn-verbond voerde. In verband hiermede staan de woorden door den Fransrhen ge/.ant te \'s Hage gesproken: „Als gij naar Munster trekt, dan zult gij ons op uwen weg vinden.quot; Hen en ander was reden te over om met de meeste behoedzaamheid voort te gaan, wilde men niet verder geraken dan men wenschte.
De Hollanders wilden dus iets doen, maar dut eiijen-lijk gelijk moest zijn aan niets. Wat was dit dan? Een project. — Het was een ontwerp van bemiddeling tus-schen de stad en den Bisschop, waaraan hunne krachten beproefd hadden; de raadpensionaris de Wit, van Ommeren, de Groot, Friquel de ambassadeur van Oos-
tenrijk, en Brabeck, de deken van het Munstersche kapittel. Drachfer, de afgevaardigde van Munster, had alle medewerking geweigerd.
Het project werd naar Munster gebracht door van Balveren, Scheltinga en Tatnminga, die afgevaardigden waren van Gelderland, Friesland en van Stad en lande (Groningen) bij de Staten.
Zij togen dan op reis, docli mochten den titel niet voeren van afgevaardigden, noch ook van mediateurs, want dit zou bij weigering, de Staten kunnen compro-initteeren. Zij gingen en passant te gast bij den opperwachtmeester des Bisschops van Wylich en bij den kolonel Nagel, bij welke gelegenheid zij aan het twisten geraakten. Het was hun echter niet kwalijk te nemen, „ daer een swaren dronck hun overvallen was.quot; In de stad gekomen konden, of, gelijk van Alpen zegt, wilden zij het project voor den raad niet smakelijk maken en zagen zich alzoo genoodzaakt nieuwe instructiën in den Haag ie vragen. Het antwoord was; „De stad moest „ het project in substantie aannemen en dan zouden de „ Staten hare vrijheden garandeeren, maai; meer kon men „niet.quot; — Zij reisden naar den Haag terug, doch hadden de voorzorg genomen om zich zoowel door de alder-rnannen en gildenmeesters, als door de burgemeesters te-genbedenkingen le laten meegeven. Hunne reis was curieus. Eerst waren de paarden vermist, toen wist men niet wie op de hooge hand moest rijden ; de afgevaardigden of de wachtmeester, die lie!) begeleidde. Later kwamen zij te Coesfelt bij den Bisschop zonder geloofsbrieven en werden dientengevolge als gewone reizigers slechts op een ordinair soupertje vergast (coena dialis); een courier der Staten, die hen te Munster zocht, vond hen teZutfen, enz. Curieus ook was hun verslag: „ In de vergadering der Gilden was hei zoo woelig toegegaan, zeiden zij.
40
dat zij niet verstaan waren , en ook niets verstaan hadden; maar het protocol der vergadering sloot: Dat die van Munster liever de geheele hand gaven aan de Stalen der vereenigde Nederlanden , dan aan den Bisschop een lid van den vinger.quot;
De burgemeesters en raden waren sierlijker in woorden, en baden, dat zij, na zoo vele en zoo ■plechtige beloften en. verzekeringen, nu niet door de Staten mochten verlaten worden.
Rn nogtans was het project dat zij verwierpen , zoo slecht niet; zij zouden o. a. éénen sleutel den Bisschop aanbieden, en éénen sleutel mocht de magistraat behouden; — zij mochten geen parool geven, in presentie va7i den Vorst, — de stedelijke en de vorstelijke soldaten moesten den eed zweren aan den Vorst en de stenden. En 35 jaren later zou deze overeenkomst herzien worden. Het was weinig meer dan de eer aan den Bisschop en de voordeden aan de stad. Christoffel Bernard had zich over het project niet uitgelaten, maar de deken Brabeck die het mede had opgemaakt, was zijne rechterhand ; ■ ook had eene eerewacht van vorstelijke soldaten de heeren van Balveren c. s. begeleid.
Toen het project op den onwil van den stedelijken raad afsprong en deze zelfs van geen gunstiger voorstellen, die Bernard zelf doen wilde, verkoos te hooren, zou Drachter geweend hebben, onder den uitroep; „Wij zijn niet tevreden met eenige vrijheid en nu zullen wij er geene hebben.quot; Volgens Aitzema werden dezelfde woorden uit Munster geschreven, met het slot; „Want kromstavige regeeringen zijn de bestequot;
Bij al die uitwendige bedrijvigheid is de vraag, die bij lezer en schrijver de eerste was, onopgelost gebleven: Wie sterkte de stad toeh in dat even doelloos als hard-
II
niikkig verzet? Ofschoon van Alpen zoowel als Aitzema ons schijnen te wijzen op Holland, is het moeielijk de namen der eigenlijke drijvers te noemen. Oubftwijfel-baar is het, dat di\' Munsterschen (ot het laatste toe in hunne hardnekkigheid van uit de Nederlanden werden gestijfd.
Men was daarbij soms zeer ongelukkig of zeer onhandig. Want de Bisschop ontving geregeld, voor tien thaler hot stuk, de geheime depêches, die van uit den Haag naar de vrienden gezonden werden. Hij bezigde de krijgslist om er een stukje af te knippen en liet dan het geheime bericht aan de geadresseerden bezorgen. Door deze operatie won zulk bericht dan wel niet in duidelijkheid, maar men scheen niet te vermoeden dat men beet genomen werd. Zoo geschiedde het. kort voor dc laatste overgave der stad, dat door bemiddeling van Aitzema het volgend bericht naar Munster werd gezonden ; „ De stad Munster heeft van dezen Staat (de Nederlanden) niets te verwachten — indien zij weigert het bewuste project aan te nemen.quot; Bernard sneed er de, laatste helft af, en categorisch luidde nu het bericht, „De stad Munster heeft van dezen Staat niets te verwachten.quot; — Bittere teleurstelling werd door dat bericht aan welks volledigheid men niet twijfelde, in de stad veroorzaakt. Men schreef naar den Haag: „dat Bernard „wel gelijk had toen hij zei de dat de Generale Staten „hem zouden bedriegen of de stad.quot;
Niet zonder grond mocht de stad een goed deel harer rampen aan de Generale Staten en vooral aan Holland wijten ; want door hunne weifelende houding beletten zij elke voor Munster gunstige beslissing. Wilden zij toch werkelijk en in ernst hulp verschaffen aan de oproerige burgers , die zich onvoorwaardelijk in hunne armen wierpen , dan mochten zij noch zoo lang talmen , noch ook zoo uiterst
42
zedig optreden. Hadden zij daarentegen besloten voov dc stad niets anders te verkrijgen dan hun project behelsde, dun kon de stad werkelijk hunne bemiddeling wel missen. Hoogst waarschijnlijk vreesden zij door krachtig en beslist optreden zich in moeielijkheden te zullen wikkelen, -zoo van de zijde der leden van het Eijnverbond als van de zijde des Keizers; maar dan mochten zij de Munsterschen, die alleen op hen hunne hoop vestigden, niet zoo lang in onzekerheid laten, en door al dat dralen hunnen toestand ellendiger maken. Hetzij ze de Munsterschen wilden en konden helpen of niet, immer hadden zij hun een bepaald Ja of Neen ten antwoord moeten geven. Hunne resoluties waren echter koud noch warm , en het heeft al den schijn alsof zij door gedurig laveeren , met beide partijen op goeden voet trachtten te blijven, om immer, hetzij de Vorst, of de stad ten laatste de overwinning mocht behalen, er goede rekening bij te vinden.
Wij meenen hier eene korte herinnering te mogen wijden aan de wanhopige pogingen waarmede de hanze-atische en tijdelijke Munstersche agent te\'s Gravenhage, de meermalen door ons vermelde Leo of Lieüwb van Aitzema in het belang der anti-bisschoppelijke partij van den aanvang af werkzaam was.
De Munsterschen wilden met geweld in de Hanze worden opgenomen om alzoo tot politieke onafhankelijkheid te geraken. Zij namen daartoe hunne toevlucht tot de hoofdsteden der Hanze, Hamburg, Bremen en Lubeck en zonden Drachter met Termolen derwaarts. De Bisschop gal\' echter aan die steden te verstaan, dat zij zich niet in zijne zaken moeste» mengen en dat zij noch zijn vorstelijk recht, noch de pretensiën der stad konden be-oordeelen. De steden trokken zich dan ook terug in 1657.
43
De stedelijke gezant Drachter c. s. gaf uu aan Aitzema tie zaak in handen. In 1(558 bracht Aitzema het zoo verre, dat de Staten zich genegen betoonden om van hun recht ten gunste van Munster gebruik te maken en die stad te doen deelen in al de voordeden der Hanze-steden en haar op te nemen in liet gemeenschappelijk tractaat door de Staten met de vrije steden aangegaan. Den Munsterschen had men diets gemaakt dat zij na de opneming in de Hanze, eene republiek zouden zijn. Zij waren zelfs genegen die gunst te betalen met het overleveren van eene kerk aan „die van de fieligiequot; en met opname van Staatscii garnizoen. Den syndicus Drachter eu den alderman Klute werd zeifs hoop gegeven in eene plechtige zitting der Staten te \'s Hage. Doch den 19 April werden zij jammerlijk teleurgesteld. Zij togen af en lieten nu aan Aitzema en aan Flodorf de opdracht achter, dat zij de Staten om 1000 man zouden verzoeken, die zij ten allen tijde in plicht en eed zouden kunnen nemen.
Toen de rijkshofraad van Weenen het hangend pleit tussehen den Bisschop en de stad voor goed en ten gunste des eersten had beslist, verloochende Aitzema nogtans zijne verkleefdheid aan de Munstersche belangen niet. Hij wist zelfs te bewerken dat de stedelijkegezant Joachim van Eitzen en de alderman Klute in weerwil der protesten van den keizerlijken gezant Friquet, en van den domdeken Bra-beck, den gezant des Bisschops, die het met den raadpensionaris Jan de Wit eens was, ter plechtige vergadering der Staten den 14 November 1659 werden toegelaten.
Gedurende het laatste tijdperk van Munster\'s strijd bleef Aitzema ijverig in de weer, doch stootte up den onwil van Holland, al vond hij steun bij de andere Staten, liet eenigste, wat hij verkrijgen kon, was, dat hij de Stalen bewoog aan Drachter eene som van 25,000 fl. tegen
44
4 0/0 te leenen. [lij hoopte nog eenige fortuin van een mandatum inhibitormm, waarbij de Keizer, naar hij meende , den Bisscliop de schorsing der vijandelijkheden gebood, vertaalde het in allerijl en liet het drukken en verspreider. Dan ook deze poging was ijdel, want het stuk was den keizerlijken gezant geheel onbekend, en bleek valsch.
Over de bedoelingen van den bedrijvigen Aitzema, die zijne pogingen aan zulk een ondankbare taak wijdde, oor-ileelen we niet, maar zeker is het dat zijne bemoeiingen niet tot heil verstrekten der Munstersche burgerij.
Zwaar boette de stad voor hare hardnekkigheid. Zij moest zich nagenoeg op genade en ongenade in Maart 166 1 overgeven. Lang had het beleg geduurd. (1) Weinig kruit werd er verspild om „de menschen te verschrikken quot; ?n nog minder om hen te treffen; men koos den watersnood tot bondgenoot om de weerspannige stad te bedwingen.
Weldra volgde de capitulatie op de volgende voorwaarden ; de stad moest vergiffenis vragen, zij deed afstand van alle hare eischen, herriep de volmachten door haar aan Aitzema en aan anderen gegeven, en onderwierp zich onvoorwaardelijk aan haren Heer en Vorst. De Bisschop zeide allen lijfsbehoud toe , wilde alles genadig en vaderlijk vergeven en vergeten , wat tegen zijn persoon misdreven was, en vernieuwde de wettige privilegiën der stad; de
(1) Reeds in 1660 stond er keizerlijke ruiterij onder den kommaudant Paber (een Luikenaar) voor de stad. Onner leiding van Bernardus Spoedaeus werden er werken aangelegd, die der stad allen toevoer afsneden en haar gedeeltelijk onder water zetten. Den 22 Jnli 1660 had de Bissehop reeds het beleg voor de stad geslagen. Den 1 Januari ]06] wilden de belegerden in onderhandeling treden, doeh bemoedigende berichten uit Holland deden de onderhandelingen afspringen. Eindelijk vond de capitulatie plaats den 26 Maart.
gilden werden van hun politieleen invloed en beteekenis beroofd; de raadsheeren zouden voorlaan door den Vorst worden aangesteld; voor onrechtmatig geïnde belastingen moest de stad 45,000 thaler schadevergoeding betalen en op hare kosten zou eene citadel worden gebouwd: het recht Viin garnizoen behield de Vorst zich alleen voor.
Den 36 Maart 1661 werden deze voorwaarden onderteekend. Den 38 Maart daaraanvolgende monsterde van Galen met den keizerlijken gezant Friquet en Bronkhorst zijne troepen, die 11,500 man te voet en 3600 te paard telden. De stedelijke soldaten trokken uit en legden de wapens neer. Middelerwijl verkondigden de klokken dei-stad en de batterijen der beide partijen, wijd en zijd, de heugelijke mare, dat het gezag van den Vorst voor goed werd erkend, dat het kapittel zijne geheele vrijheid hernam, dat de adel zijne voorrechten behield en dat de derde stand allen invloed verloor. Der dwaasheid van weinigen en den raad van vreemden was het te wijten, dat overwinnaars en overwonnenen woonden, waar slechts broeders moesten zijn.
De belegeraars hadden slechts weinig geleden; 38 man waren in het veld gesneuveld en 30 in de hospitalen bezweken. Onder de laatsten was ook de wakkere van Wylich.
Het is onmogelijk de plechtigheden te beschrijven, die bij de nieuwe huldiging plaats hadden en de verzen en opschriften te vermelden, waarmede men allerwege om strijd de huizen versierd had. Uit al het meldenswaardige wat er plaats vond bij de intrede van den Vorst-Bisschop teekenen we slechts een paar bijzonderheden aan.
Elke belangrijke gebeurtenis scheen in die dagen hare profetie te moeten hebben. Geen wonder dus, dat er ook eene bestond aangaande de verovering der stad en hare
46
volkomen onderwerping aan het; zoo lang weerstreefd gezag van den Vorst. Of van Galen zelf aan die profetie geloof heehtte, is moeilijk te zeggen. Hoe het zij, de geschiedenis wijst mannen aan, die de bijzonderheden van het,\'volksgeloof zoo nauwkeurig mogelijk vervulden, om de niet gewenschte proefnemingen van vollediger vervulling te voorkomen. In Westfalen liep de mare dat de ware bevrijders van Munster de stad zouden binnentrekken onder eene gele vaan en met kersen-bloesem op de hoeden. — Men had dan ook ijverig aan de vervulling der profetie gewerkt door kleine kersenboomen in broeikasten te plaatsen ; en zie ! reeds op nieuwjaarsdag ontving de Bisschop een bloeiend kersenboompje ten geschenke. Doch beter en milder zorgde de natuur dan de kunst. Want den 28 Maart, toen de Bisschop zijne intrede hield, stonden de kersenboomen in vollen bloei; en de overwinnaars versierden niet slechts hunne hoeden met de vroegtijdige bloem, maar droegen zelfs geheelo takken op de schouders.
Doch de gele vaan ontbrak nog! Deze kon, volgens de gilden-meesters geen andere wezen dan de Oranje-vaan, die de Hollanders binnen Munster zou brengen. Dan, verwonderlijke samenloop der omstandigheden! in de laatste weken had het bisschoppelijk leger nieuwe versterkingen ontvangen onder aanvoering van den baron van Walpott, en deze voerden geel en blauw in hunne vanen. Meer door toeval, dan door overleg togen deze troepen juist het eerst de bedwongen stad binnen. — Hoogst twijfelachtig moge het wezen of de Bisschop aan die profetie, die zoo gelukkig en in zijn voordeel vervuld werd, hechtte; zeker is het dat hij onbepaald vertrouwen stelde in het gebed. Daarom had hij bevolen, dat iederen dag, zoolang het beleg duren zou, er eene heilige offerande zou worden opge-
17
dragen op de beroemde bedevaartplaatsen van zijn bisdom, Coesfeld, Telgte, Bilderbeck en Stromberg. De kloosterlingen mijner diocese moesten elke maand een geheelen dag in gebed doorbrengen en alsdan een buitengewone nitdeeling van aalmoezen houden.
Bij de (;veii meegedeelde omstandigheid van Bernard\'s intocht binnen Munster worde nog een andere vermeld , die ons in de gelegenheid stelt tot juiste waardeering van van Galens edel karakter.
In de dagen, die er tusschen de overgave en de intrede verliepen, bad men verscheidene personen uit overdreven ijver voor den Bisschop in de gevangenis geworpen. Een der kanunniken trad den Bisschop op zijde en bood hem een briefje aan, waarop de woorden geschreven stonden :
paree DoMIne popVLo tVo;
d. i.: „Heer, spaar uw volkquot; en wees naar het gevangenhuis. Aanstonds schonk de Vorst de vrijheid aan allen, met uitzondering slechts van hen, die door hunne schuldeischers vervolgd werden.
Allengs werden eenige, verdachte raadsleden door betere vervangen, en het gezag der gilden werd voor goed te niet gedaan door hun schouwhuis, of liever twisthuis in een tuighuis te veranderen. Een liefhebber van jaarschriften schreef thans onder het bekende opschrift de bijtende spreuk ;
ne sVtor YLtra , CrepIDaM ,
d. i. : „ Schoenmaker blijf bij uw leest.quot;
De onderwerping van Munster werd in Europa met belangstelling vernomen. De koning van Frankrijk zond gelukwenscbeu, de keurvorsten volgden zijn voorbeeld. Paus Alexander VII (Chigi), die ooggetuige was ge-
48
woest van de roerige bedrijvigheid der gilden, schreef den :i7 April 16ÖJ aan zijnen eerbiedwaardigen broeder, Ghristoffel Bernard, Bisschup van Munster; „ Met innig genoegen heb ik vernomen dat de stad Munster van hel verbond met do Hollanders heelt afgezien, en dat zij uwe soldaten zonder voorwaarde heeft opgenomen. Wij danken God en wenschen u geluk, overtuigd als wij zijn, dat er geen ander middel bestaat om in het burgerlijke rust en in liet kerkelijke rechtzinnigheid te verkrijgen. Wij twijfelen er niet aan ot gij zult zorgen, dat de regeering der stad voortaan gekozen worde uit de besten en de braafsten, en niet uit menschen zonder fortuin en kennis (infimae plebis faex), gelijk het lot onze verwondering geschiedde, toen wij daar waren.quot;
Keizer Leopold bleef niet achter. Zijn gezant Lucas Spicus kwam niet slechts gelukwenschen, maar vroeg ook tevens over hoevele manschappen het Rijk kon beschikken, om in Hongarije tegen de Turken te vechten. Het verzoek des Keizers werd aan de troepen bekend gemaakt eu de meesten, zoowel der Munstersche soldaten als der hulptroepen, namen dienst onder de keizerlijken en gingen blijmoedig op marsch om den nieuwen vijand op te zoeken. In de stad bleef eene bezetting van ongeveer 2000 man, terwijl 600 den Vorst naar Coesfeld volgden en nagenoeg 1000 zich door het stift verspreidden.
M en vindt bij alle schrijvers beschouwingen over hel verval, waartoe de stad Munster na de overwinning van van Galen geraakte.
Het valt niet te ontkennen, dat Munster de welvaart niet meer bezat, die het in \'t begin der zeventiende eeuw genoot, maar onbillijk is het daarvan de schuld op den Bisschop te laden. Immers, geschiedde het door
49
zijn toedoen, dat, de Hollanders vijftig duizend gulden van de stad eischten voor geleende penningen, en bewezene diensten tijdens haren strijd tegen den Bisschop? Of mocht hij de stenden in het ongelijk stellen, die \'s lands baten terug vorderden van de stad, welke deze onbevoegd geïnd had? — Veroordeelde hij de stad tot het bouwen eener citadel, den Paulusburg (l), dan moest de stad dit zeker minder aan den Bisschop dan aan eigen stijfhoofdigheid wijten.
Gedurende den Spaanseh-Hollandschen oorlog had de stad aan beide partijen de benoodigdlieden geleverd en dus veelvuldige handelsvoordeelen genoten, terwijl het laud werd afgeloopen en verwoest; gedurende het vredescongres van 16i3—1648, was aan Munster en Osnabrug volledige neutraliteit gewaarborgd, en inmiddels moest wederom het stift al de lasten des oorlogs dragen; daarbij verschafte de luister, waa.mede de gezanten hunne sou-vereinen vertegenwoordigden, aanzienlijke voordeden aan de burgerij. Niets van dat alles kon ChristofFel Bernard terugroepen. Het eenige wat hij ten voordeele der stad had kunnen doen, ware wellicht geweest, dat hij er zijne residentie hadde gevestigd, doch de bekende gebeurtenissen noodzaakten hem zijn verblijf te (Joesfeld te kiezen.
Te Coesfeld bouwde hij een prachtig paleis. Een schaapherder had in dien, met voorspellingen zoo ruim bedeelden, tijd geprofeteerd, dat de nederige stad eene vorstelijke residentie zou worden, waar de belangen van Europa door de grootcn der aarde zouden besproken worden. Het paleis dat tiaar rijzen zou, moest verwoest maar nooit geheel met den grond gelijk worden gemaakt. Christoffel Bernard gebood den voorspeller een
(1) Overigens was het bouwen eener citadel te Munster reeds sedert jaren in den rijksraad gedecreteerd.
v. O-ALEN. 4
50
weinig te helpen eu liet granietblokkeu in de muren metselen, die zwaar genoeg waren om de toekomstige sloopers den moed te doen verliezen, om verder met afbreken voort te gaan. Die steenen toont men den vreemdeling thans nog, als het overschot van het huis van Berend van Galen.
Zijn lievelingsoord was Sassenberg, waar hij prachtige tuinen aanlegde met zoo vele vijvers, grotten en lanen, dal van heinde en verre nieuwsgierigen toestroomden om dat wondervol verblijf te aanschouwen, waarvan men in geheel Westfalen de wederga niet zag.
Bouwde en plantte hij elders, hij vergat evenwel het vroeger zoo weerspannige, maar thans bedwongene Munster niet. M\'as aanstonds na de onderwerping der stad c!e eerste steen van de citadel, den Paulusburg, gelegd, den 17 Juli I.G6^ werd een begin gemaakt met den bouw eener kapel van dien burgt, die volgens opschrift strekken moest tot behoud des katholieken geloofs en tot veiligheid des vaderlands. Gelijktijdig liet hij drie nieuwe, kapellen bouwen aan den dom, eene ter eere der H. Maagd en van den H. Jozef, eene ter eere van den H. Ludgerus, den eersten Bisschop van Munster, en eene ter eere van den H. Maximus. Hij hoopte daai-door de godsvrucht der ingezetenen te verlevendigen en bereidde zich zeiven in eene dier heiligdommen eene laatste rustplaats. Tot opwekking en vernieuwing der bij velen verflauwde godsvrucht, wilde hij dat de jaar-lijksche processie, ter gelegenheid van het groote lleli-quieën-feest, zoo plechtig en prachtig mogelijk zou zijn; de rente der door de stad verschuldigde som, voor de onrechtmatig geheven belastingen, liet hij daarom op dien dag jaarlijks onder de aanwezigen uitdealen.
Ofschoon de opcubaro bemoeiingen der Hollanders met den Munsterschen opstand zoo schoon ingekleed ware-n, dat zij geen onafwijsbare gronden boden voor de beschuldiging als waren zij rechtstreeks tegen den Bisschop gericht, zoo brachten de heimelijke kuiperijen en beloften, gevoegd bij den tienjarigen strijd, Chris-toffel Bernard toch in eene stemming, die men wel eens vergelijkt bij een vat, dat reeds ten boorde toe gevuld is.
Uit ons verhaal zal blijken, hoe roekeloos men de laatste druppelen plengde, die ten laatste hel vat deden overvloeien.
Als ietiumd van hut spoor; Har ling en — Duit sole grenzen, aan de Eems of de Nieuwe Schans afstapte, en dan vijf of zes kwartier uurs langs den dijk opwandelde, zou hij eerst Wener vinden, alwaar het bier gebrouwen wordt, dat bij ons meestal Beierscb heet; daarna zou het vriendelijk dorpje Stapelmoer hem uitnoodigen om
52
eens onder de hooge linden een weinig uit te rusten; en eindelijk zou hij Dijl vinden, en bij Dijl, drie heuveltjes, die hem zouden aanduiden dat daar in den ouden tijd de grens was tusschen het Graafschap Oost-Friesland, en het Beneden-stift Munster. Hij zou er ook kunnen vernemen, dat het plaatsje ook Eyl genoemd werd, terwijl een ander Halte heette, omdat men daar met wagen en paard moeielijk door kon om de nabijheid van het Bourtanger moeras.
Maar wat de wandelaar nooit vermoeden zou; men moet over de twee honderd bladzijden in Aitzema lezen, om te weten, wat volgens hem de Dijler-schans (de Eyler-schans!) is. — Geduld, lezer! Wij zullen het zoo kort mogelijk maken; en beginnen, om u Oost-Friesland te doen kennen met twee citaten, die we ontleenen aan de „ Stemmen en getuigenissen uit het leven der Hervormde Kerk,quot; door J. Douwes, predikant te Leens. Groningen 1860.
Het eerste is van Ubbo Emmius (Tract, de Fris. orient.). Blijkens zijn naam was hij van Einden; voorzeker, reden genoeg om Emden Moeder-Kerk te hee-ten. ,, Haec est illa ecclesia, ad quam tot iniliia exu-„lum, pietatis sincerae causa profugorum, convolarunt „quae vere Mater dici potest ecclesiarum Belgicarum,quot; d. w. z.: „Uit is de kerk, waarheen zoo vele duizenden bannelingen, die ter wille van oprechte godzaligheid ontvloden, zijn heen gevlucht. Zij mag terecht de Moeder der Belgische kerken worden genoemd.quot;
Het andere is van den Emdenschen predikant A. Albarthoma: (1689)
Teder was op Frieslands zoom Emdens wiege bij den stroom:
Maer als Godt liaer heeft bestraelt Met zijn Light, dat nimmer faell,
53
* Klom zij als Godts stadt omhoogli
Zelfs haer Viandin in \'t oogh.
Als een Moeder in baer schoot Burgli zij Ballingen in noodt.
Hollauts toevlught, Brabants schuil,
Afgods onderganck en cuil,
Neerlants sleutel, Duitslauts slot,
Eraden blijf getrou aen Godt.
Het is schoon, maar kwam wat laat; wanl de dichter wist toch wei, dat het op Emdens moederschoot zoo tecder niet was toegegaan, en dat Lutherschen en Calvinisten, beurtelings vervolgers en vervolgden, er elkander vreeselijk gehavend hadden. Ook had Ulto op de Synode te Rolde al zeventig jaren vroeger gezeid; ,, Dat de vroomheid van vele ballingen daarin bestond, dat zij op den rug de qnitantie droegen der afrekening, die zij in hun vaderland met de justitie gehouden hadden.quot; (1)
Graaf Enno ll[ van Oost-Friesland moest aan de twee dochters zijner overledene vrouw beduidende som men uitkeeren. De Hoogmogenden in den Haag hadden zich do belangen dier dames, op verzoek der moeder aangetrokken, daarover veel papier vol geschreven, en liet fort Lierort in bezit genomen; maar intusschen werd de jongste der ,, vrouwelingenquot; door huwelijk vorstin van Lichtenstein, en bracht de zaak voor de rijkskamer te Weenen. De beslissing was: de opvolger van Enno, graaf Georgius Christiaan, zou 300,000 thaler betalen; daarvan kon een vierde afgetrokken worden, als het bewezen werd, dat zooveel buiten schuld van den graaf was verloren gegaan; en de naaste rijksvorst, in cam Christolfel Bernard, zou de
(1) Vgl. Maguin.
54
gelden ontvangen, en des uoods met de wapenen opvorderen.
Het is zeker dat van Galen vruchtelooze pogingen aanwendde om de execu,loriales van zich af te schuiven; hij wilde ook wel het geld voorschieten tegen rente en onderpand en had in overleg met den Vorst van Lichten-stein lange termijnen voor de betaling gesteld. In den Haag bood men aan, het geld in eens te geven tegen vijf percent, rente en onder verpanding van het vorstendom; maar Hollandsche agenten moesten dan tot de aflossing toe liet beheer voeren over de geldmiddelen, en de Dijler-\'schians en de Dwinger te Jemgum door Hollandsch garnizoen bezet worden. De stenden waren hiertoe niet ongenegen; waarschijnlijk volgens het gilden-principe; beter de hand aan de Staten dan de vinger aan den Bisschop; maar de graaf wist wat er in de rijks-kapit-telen, die hij bezworen had, geschreven stond over de frontier-vestingen, en hoezeer de zorg daarvoor bij het Munstersche vredes-tractaat aan de grens- of markgraven was ingescherpt.
De Bisschop van Munster vreesde niets meer dan eene bezetting van Dijl en Jemgum door de Hollanders; want, daardoor werd niet alleen zijn waterweg naar zee afgesneden; maar ook het graan, dat hij wegens misgewas in Westfalen, te Einden of althans in Oostfriesland koopen moest, viel dan in weinig bevriende handen; en voor de koloniale waren werd hij geheel afhankelijk van Holland. Bovendien droeg de grond, die meestal ia die streken door indijking aan den Dollart, of door kunstmatige afwateringen aan het veen van Bourtang (boeren-tang?) (1) ontwoekerd werd,
(l) Tang is dc naam vau dammen, waarmede de turfgravers zieh legen overtollig water besclmtten.
0 0
de kenmerken van een willekeurige verlegging der greppels; zoodat men op de klacht dat Bourtang en de Lange akker-schans (de Nieuwe Schans) op Duitsch grondgebied gebouwd waren, in den Haag slechts kon antwoorden : „Men moest geene oude zaken met nieuwe verwarren.quot; De Bisschop had dus redenen genoeg om op do bezetting der Dijler-schans door de Hollanders niet. gesteld te zijn.
Hij besloot dus spoed te inakcn, en deed den 9 December 1668 het Dijler-Cort in naam des Keizers opeischen , en door 330 man onder bevel van den kolonel Elver-veld (Erbefelt) bezetten.
Na eenig dralen verschijnt den 29 April 1661 een schrijven van do Hoogmogenden aan Christoffel Bernard, van den volgenden hoofdzakelijken inhoud ; „Vertrouwen, „dat uwe Vorstelijke Doorluchtigheijt eijntlijck eenmael „bewogen sal worden, prompte ordre te stellen, ten „eijnde dat de Dijlerschaasse ten spoedighsten en ten „ langsten voor den tienden Maij in der goede ende „minne van de meer genoemde Soldatesca geëvacueert „werde; doch bij onverwachte ontstentenisse van dien, „willen wij onschuldigh zijn en blijven van alle onheij-„len; gheconsidereert wij onse militie alsdan aenstonts „sullen moeten laten ageren, ende sullen die geene de „ blasme op haar moeten laden, die daertoe met de „hoven verhaalde onrechtmatige proceduijren en oppressie „oorzake hebben gegeven.quot;
Zoo luidde de sommatie der Hoogmogenden. Aitzema verhaalt ons dat er talrijke conferentie\'s werden gehouden, om zoo mogelijk „ feijtelijckhedenquot; ie vermijden. De zaak was dan ook volgens hem niet moeielijk te beslissen en men kon het spoedig eens zijn. „ Daar „ was in der daat geen zonderlingh geschil, want de „Vorst van Oostt\'riesland was schuldig, en wilde beta-
„ leu, en de Bisschop van Munster of Prins van Lich-„ tensteijn wilde \'t ontvangen; maer dit. alleen was het, „dat de Bisschop wilde de Schans wederstellen in handden van den Vorst , (dus teruggeven aan den eigenaar, „den graaf van Oostfriesland), die mocht dan daer „ meede doen nae sijn gevallen. Maar de Vorst vreesde „ ofl\'ensie bij den Keijser ende \'t, Rijck , bij aldien hij „dan de Schans overgaf aen desen Slaet; \'t welk iiv „ der daet een ijdel vreese was , want hij haddc airede „ sich verhonden tot verpandinge der Schans, ende hij „behoorde meer te vreesen den Bisschop die een mach-„tich ende actijf Nabuijr was, (1) dan de Staten, die „ zijne vrienden waren.quot;
Was het geschil niet „ sonderlingliquot; meer zonderling mocht het in de tegenwoordige beteekenis van dat woord heeten , dat Aitzema, de agent der Hanze-steden niet begreep, dat wat de graaf-landheer niet geven kon , veel minder gegeven kon worden door den executeur van een rijks-vonnis, door Christotfel Bernard, die als zoodanig Ini-dens den keizerlijken lastbrief fungeerde. Intnsschen wordt ook hierdoor, al wisten wij het niet van elders, duidelijk, dat men in ons land meer dorst doortasten dan eenige jaren vroeger; men scheen het Roomsche Kijk, dat thans juist door de Turken werd aangevallen , minder te vreezen.
Christoffel Bernard stond tegenover Nederland, a,ls de jeugdige knaap, die zich door een grooleren belee-digd gevoelt en zich troosten moet met den uitroep: „Als ik eens sterker was!quot;
Voor het oogenblik viel er niets anders te doen dan nieuwe onderhandelingen te openen met den graaf van Oostfriesland. Dit geschiedde en bij eene nieuwe over-
(.1) Aitacma, boek 44.
57
eenkomst werd bepaald: dat de graaf den 31 Mei te Meppen 385,000 E. th. storten zou; daar zou des Bisschop\'s kwitantie zijn, en een courier gereed staan, om naar Dijl de orders tot onmiddellijke ontruiming der Schans over te brengen. De graaf richtte üicb lot de Staten en verkreeg de toezegging, dat hem het geld zou worden geleend.
Maar zoo verhaalt Aitzema: „ Sondagh den vijf en „ twintichsten ten elf uijren na de predicatie, is ge-„ hoort het rapport van de heeren Ripperda tot Buirse , ,, en andere. Waarop gedelibereert en is geoordeelt en „ verstaen, dat de voorgenoemde conventie, in drie „ distincte perioden behoort te worden geümplieert ende „ geëlucideert.quot; De Staten stelden 1° al? betaaldag den t Juni vast en de kwitantiën moesten gezien en goedgekeurd worden , alvorens er geld naar Meppen zou gaan. 2° Eischten zij „ verseeekeringe dat het voorseijde capitael „ van 285,000 Rijexdalers zonder eenige detractie ofte „ diversie sal werden beleijdt op een vast hypotheeck, „ ofte geamploijeert tot aenkoop van eenig Heerlijck. ende „ vaste goederen en tot contentement van den Vorst van „ Oost-Vrieslandt behoorlijk zal worden ende blijven ver-„ bonden voor alle aental ende namaninge.quot; 8° Zouden er onderhandeling en minnelijke schikking, over interesten, kosten en verdere aangelegenheden plaatsvinden ; zoo nogtans dat deze geen invloed uitoefenden op de onmiddellijke ontruiming der schans. Wat er in onzen telegrafen-tijd zou kunnen gedaan worden , doet weinig ter zaak; maar wie kon in 1664lt; voor die waaide goederen koopen, en eenige couriers heen en weer zenden van den Flaag naar Munster, binnen den tijd van negen dagen ? (i)
(1) Aitzema 1. c.
58
[)e Hoogmogenden draalden echter ditmaal niet; zij zetleden er spoed bij, want de Dijlerschans, een belangrijk strategisch punt, bekoorde hen.
De vrome Aitzema, geeft ons het volgend verslag van hunne werkzaamheden.
„Haer Hoog Mogenden hadden al terstondt op de „eerste tijdinge van \'t innemen van de Dijlerschans, „ geformeert een lijste van twintich compagnien te paerde, „ ende ses en twintich te voet, noemende Prins Willem „(stadhouder van Friesland en Groningen) als Generael „ over deselve, ende den Prins van Tarante als Generael „over de Cavalerie ten fine te formeren een corps, „ \'t welek sufflsant sonde mogen wesen, om sonder perickel „ van affront de Bisschoppelijcke Munstersche troupes „ uijt Oostvrieslandt te doen delogeeren; zoodanigen „ ordre te stellen , ten eijnde de officieren sich aenstondts ,, begeven nae hare respective garnizoenen ende de com-„ pagnien in complete wapenen gereet te maecken, om „op de eerste ordres sonder dilaij te marcheren; de sol-„ daten twee derde parten van beijuame musquetten, ende „een derde deel van goede en suffisante spiessen te „ voorzien.quot;
Volgens de lijst die gemaakt werd zou dat legertje 3271 „koppenquot; tellen; echter werden vooreerst te huis gelaten die in Groningen en Friesland lagen; de overigen moesten den 10 Mei te Ootmarsum zijn.
„ Eijndelijck was Prins Willem den elfden Maij tot „ Ulsen, s\'anderendaeghs tot Northorn, in het Henthem-„sche, den dertienden tot Delmen, op Munstersch grond-„ gebied, latende gebieden op lijfstraffe geen plonderinge „ of eenige schade te doen ten platten lande, nogthatis „de lantlieden waren allenthalve gevlucht ende de huijsen „ ledich. Den seventienden was hij tot Wesuwe; den negen-„ tienden tot Reijdc omtrent een miile van de Dijler-schans.quot;
Dezelfde reis werd door Christoff\'el Bernard in zijne oorlogsverklaring van 1665 aldus beschreven : „ De Staatschen waren het prinsdom Munster met geweld binnengetreden, hadden zich daar naar welgevallen gehuisvest, en vorderingen als in een vijandelijk land gedaan, de woningen der edelen geplunderd, de landbouwers beroofd, huizen en schuren vernield of verbrand. En wat meer is: kerken hadden zij met geweld opengebroken — reliquiën en zelfs het kruisbeeld van onzen eenigen Zaligmaker Jesus Christus onder de voeten getreden, en de heilige Hostiën heiligschendig onteerd.quot;
De schans ging den 4 Juni bij capitulatie over. Kapitein Cock werd kommandant. De Oostfriezen gaven ook Jemgum over. In l\'lmuen was reeds Hullandsche bezetting. De schepen, die met graan naar Munster wilden , moesten blijven liggen; en de prins van Lichtenstein moest geduld hebben. Want de Dijlerschans was nu wel bezet., maar de som, die du graaf van Oostfriesland aan Lichtenstein betalen moest, door de Stalen nog niet voorgeschoten.
Hoe de Keizer over deze handelwijze der heeren Siaten dacht, blijkt uit de brieven door Priquet, den keizerlijken gezant te \'s Hage aan de Generale Staten te dezer zake geschreven. Zij zijn van den 17 April en 20 Mei 1664). Wij ontleenen aan den laatsten de volgende verklaringen ; dat namelijk na rijp onderzoek aan zijn meester gebleken was lioe de Bisschop en de graaf\' in hun recht waren, voor zooverre hunne onderlinge overeenkomsten betreft; maar dat de graaf nooit het fort kon overleveren aan de Hoogmogenden, omdat zoo iets streed tegen de Rijkswetten en buitendien reeds alle goederen van den graaf tot hypotheek waren gesteld voor de schuld aan den prins van Lichtenstein.
58
De Hoogmogenden draalden echter ditmaal niet; zij zetteden er spoed bij, want de Dijlerschans, een belangrijk strategisch punt, bekoorde hen.
De vrome Aitzema, geeft ons het volgend verslag van hunne werkzaamheden.
„ Haer Hoog Mogenden hadden al terstondt op de „eerste tijdinge van \'t innemen van de, Dijlerschans, „ geformeert een lijste van twintich compagnien te paerde, „ etide ses en twinticii te voet, noemende. Prins Willem „(stadhouder van Friesland en Groningen) als Generael „over deselve, ende den Prins van Tarante als Generael „over de Cavalerie ten fine te formeren een corps, ,,\'t welck sufflsant sonde mogen wesen, om sonder periekel „ van affront de Bisschoppelijcke Munstersche troupes „ uijt Oostvrieslandt te doen delogeeren; zoodanigen „ ordre te stellen, ten eijnde de officieren sich aensfondts „ begeven nae hare respective garnisoenen ende de com-„ pagnien in complete wapenen gereet te maecken, om „op de eerste ordres sonder dilaij te marcheren; de sol-„ daten twee derde parten van becjuame musquetten, ende „ een derde deel van goede en suffisante spiessen te „ voorzien.quot;
Volgens de lijst die gemaakt werd zou dat legertje 5271 „koppenquot; tellen; echter werden vooreerst te huis gelaten die in Groningen en Friesland lagen; de overigen moesten den 10 Mei te Ootmarsum zijn.
„ Kijndelijck was Prins Willem den elfden \\Taij tot „ Ulsen , s\'anderendaeghs tot Northorn , in het Benthem-„sche, den dertienden tot Delmen, op Munstersch grondgebied, latende gebieden op lijfstraffe geen plonderinge „ of eenige schade te doen ten platten lande, nogthans „de lantlieden waren allenthalve gevlucht ende de huijsen „ ledich. Den seventienden was iiij tot Wesuwe; den negen-„ tienden tot Reijde omtrent een miile van de Dijler-schans.quot;
59
Dezelfde reis werd door Chnstottel Beruard iu zijne oorlogsverklaring van 1665 aldus beschreven : „ De Staatschen waren het prinsdom Munster met geweld binnengetreden, hadden zich daar naar welgevallen gehuisvest, en vorderingen als in een vijandelijk land gedaan, de woningen der edelen geplunderd, de land-houwers beroofd, huizen en schuren vernield of verbrand. En wat meer is: kerken hadden zij met geweld opengebroken — reliquiën en zelfs het kruisbeeld van onzen eenigen Zaligmaker Jesus Christus ouder de voeten getreden, en de heilige Hostiën heiligschendig onteerd.quot;
De schans ging den 4 Juni hij capitulatie over. Kapitein Gock werd kommandant. De Oostfriezeu gaven ook Jemgum over. Ln l\'lmüen was reeds Holiandsche bezetting. De. schepen, die met graan naar Munster wilden, moesten blijven liggen; en de prins van Lichtenstein moest geduld hebben. Want de Dijlerschans was nu wel bezet, maar de som, die de graaf van Oostfriesland aan Lichtenstein betalen moest, Joor de Staten nog niet voorgeschoten.
Hoe de Keizer over deze handelwijze der heeren Staten dacht, blijkt uit de brieven door Friquet, den keizerlijken gezant te \'s Hage aan de Generale Staten te dezer zake geschreven. Zij zijn vau den 17 April en iiü Mei 1664. Wij ontleenen aan den luatsteu de volgende verklaringen; dat namelijk ua rijp onderzoek aan zijn meester gebleken was hoe de Bisschop en de graat\' in hun recht waren, voor zooverre hunne onderlinge overeenkomsten betreft; maar dat de graaf nooit het fort kon overleveren aan de Hoogtnogeuden, omdat zoo iets streed tegen de Rijkswetten en buitendien reeds alle goederen van den graaf tot hypotheek waren gesteld voor de schuld aan den prins van Lichtenstein.
60
Zie hier de eigen woorden van den keizerlijken ambassadeur :
Que M. Ie Evesque et Prince de Munster avoit non seulement observé toutes les fonnalités legitimes, mais encore qu\'il avoit donné des delais extra-ordinaires, et que le dit S. Evesque n\'avoit pu moins faire que d\'occuper le fort de üijl; que c\'est, l\'unique moyen par lequel il (Ooslfriesland) puit éviter sa ruiue, en se privant pour quel-que temps d\'une partie de sou revenu pour se décharger peu a peu d\'uae si grande debte; que de lever tout a coup un si graud capital a interests le précipitera dans 1\'embaras d\'une autre execu tion qui ne s\'achevera jamais; que si le dit Seigneur Comte leur (Hoogmogenden) a engage le fort, et leur a permis d\'y mettre gurnison, le traite est évidement Nul; paree que le Comte n\'a pas le pouvoir de consentir a des conditions, qui sent contraires aux constitutions de l\'Empire, et paree que lo Comte a fait antérieu-rernent un contract, par lequel tous ses biens sont hypothequés au Sgr. Prince de Lichfensteijn.
(sig.) J. V. Friquet.
Zes dagen na de inneming der schans schreven de Staten-Generaal aan den Keizer; en het werd als eene onhandigheid beschouwd, dat zij het sfuk openbaar maakten voor dat de Keizer het ontvangen had, en dat zij de tusschenkomst van Friquet vermeden. Zie hier eenige staaltjes uit dat stak, te vinden bij Aitzema XI, 67—75. Het is een der bronnen, waaruit eenzijdige schrijvers ijverig geput hebben. ■
Uwe Keizerlijke Majesteit sal goede uariebtinge hebben ontvangen van hetgene den Heere Bisschop van Munster, onder pretext van rechterlijke executie, daartoe misbruijekende uwe Keizerlijke Majesteits verleende commissie, bij wege van surprise, ende actuele hostiliteijt, tegen den Vorst van Oost-Vries-landt, op de grenseu van deesen Staet, heeft gelieven te ondernemen en in \'t werek te stellen. Wij hebben met alle bedenckelijcke moderatie ende langmoedigheijt willen handelen, maar kunnen niet langer stilstaen Uwe Keizerlijcke Majesteit klaerlijck aan te wijsen, dat deselvo Heer Bisschop zich als eene openbaere vij-andt ende onrechtvacrdige usurpateur gedragcu heeft.
61
Friquet antwoordde namens zijn keizerlijken meester: „ Dat liet nutteloos was aan den Keizer te schrijven, voor dat men antwoord had op de klachten, die iiij namens den Keizer had ingediend. Dat vriendschapsbetuigingen geene waarde hebben op den dag, waar up men rijksvestingen inneemt.quot;
Prins Willem keerde naar Leeuwarden terug, en had eenige dagen later het ongeluk zich al spelende met een pistool doodelijk te verwonden.
Tot dusverre de geschiedenis van de Dijler-schans. Een gelegenheid tot nieuwe aanmatigingen voor de Staten en van onaangenaamheden voor Christoffel Bernard, was een nietig stadje.
Borculo was een leen, waarvan het verlei stond aan de Bisschoppen van Munster. De laatste rechtmatige bezitter Judocus van Bronkhorst had het in leen ontvangen ten jaie 1539 van Bisschop Frans van Waldeck. Deze stierf in 1553 kinderloos. De toenmalige Bisschop van Munster, Willem van Ketteler, trok de heerlijkheid Borculo aan zich , als opengevallen leen van het stift. A.an de weduwt\' echter verzekerde hij, onder borgstelling, levenslang het vruchtgenot. Doch vóór den dood der gravin-weduwe (f 1579) maakten de erfgenamen van Judocus aanspraak op de heerlijkheid. Deze waren: Irmgardis, gravin van Limburg-Stirum, en Ru-dolf van Diepliolt, beiden kinderen der zusters van Judocus. Zij vroegen de uitspraak van het leeugericht te Munster, en dit benoemde volgens toenmalig gebruik, twaalf scheidsrechters, die op hunne beurt de zaak ter laatste beslissing opdroegen aan de juridische faculteit te Straatsburg. Meu koos toen dikwerf, om onpartijdig te schijnen, Protestanten. Het antwoord kwam in Juli 1570, droeg vele zegels, en besloeg IfiOO bladzijden.
62
Hel eindbesluit was: dat Borculo als mauuelijk leen nooit door tusschenstelling van eene vrouw kou geerfd worden. Irmgardis beriep zicli evenwel op de rijkskamer te Spiers, en vroeg sequestratie der heerlijkheid, en revisie van de uitspraak der Straatsburger rechtsgeleerden. Het eerste werd in Juni 1578 afgewezen; het tweede, de revisie namelijk, bleef, als niet doorgezet proces, aanhangig, tot l(i52, en werd toen ten voordeele van Munster beslist, dat reeds sedert 1580 in het bezit was der heerlijkheids-rechten. Doch in 1612 had een kleinzoon der gravin, Judocus van Limburg-Stirum en Bronkhorst genaamd, de zaak op nieuw aanhangig gemaakt voor de kanselarij van Gelderland en Zutfen. Hij verkreeg daar in 1H15 eene uitspraak, waarbij hij verklaard werd te zijn, de eenige wettige eigenaar van Borculo; de Bisschop moest dc genoten inkomsten , die begroot werden op 523,995 gulden en 6 stuivers terug betalen; en men schonk uitvoering aan het vonnis door terstond de Munstersche beambten te verdrijven.
De Keizer protesteerde bij de Staten-üeneraa! tegen de Geldersche rechtspraak en verbood in het Rijk, er aan te gehoorzamen. De goedige Ferdinand van Beieren, Keurvorst van Keulen, Bisschop van Munster, enz. legde de handen in den schoot, en beval de zaak aan God en den tijd, zegt van Alpen.
Indien het vraagstuk door vele woorden duidelijk te maken ware, dan zou men moeten lezen: Exegesis status causae Borckeloënsis, 4 vol. in folio, te Arnhem in 1653 in het licht gegeven. Tucking bespreekt dit geschrift en meent dat er hot eerste bewijs, hetwelk aan alle verdere redeneeringen moest voorafgaan, in ontbreekt. Niemand toch zal tegenspreken, dat na hel twaalfjarig bestand , en na den Munsterschen vrede, de Staten van Gelderland niet meer of minder kouden hebben dan de
68
rechten , die vroeger aan Kurd V en Philips 11 toekwamen ; doch deze waren nimmer heeren van Borculo. Want in 1505 en 1517 had Karei als hertog van Gelder en graaf van Zutfeu nog onderhandelingen over grensscheiding en uitlevering van misdadigers gevoerd met Frederik, heer van Borculo.
15ij de oprichting der nieuwe bisdommen in Nederland onder Philips 11 (1559) vinden wij de plaatsen vermeld, die in de Ommelanden ten voordeele van het Groninger, en in Overijssel en Gelderland, ten behoeve van het Deventer bisdom aan Munster ontnomen werden. Er werd echter geen gewag gemaakt van Borculo, dewijl het, een leen was van Sr. Paulus, don patroon der Munstersche kathedraal.
Het bewijs dus, dat Tucking het eerste noemde, waarmede voor al het overige had moeten uitgemaakt worden dat; Zutten van Karei en Philips meer geërfd had dan dezen bezaten, ontbrak.
Eindelijk in 1663 besloot Christoffel Bernard de zaak op nieuw op te vatten, misschien wel hoofdzakelijk om de Hollanders ontzag in te boezemen, en hen te beletten om iets te ondernemen in een tijd, dat hij ongewapend was, en zelfs van het stift afwezig moest zijn.
In Februari 1663 kwam do dom-deken Brabeck in den Haag, en gaf aan de Hoogmogenden een gedrukt verzoekschrift over, om het Borculosche vraagstuk te willen herzien. (1) Het stuk was in het Fransch en inliet Duitsch, en de meeste Vorsten van Europa hadden er copie van ontvangen. Lodewijk XIV, die in Borculo een vonkje zag, dat ontijdig een groot vuur ontsteken kon, gal bevel aan zijnen gezant de pogingen van Bra-
(1) Te vinden bij Aitzema, boek 4.3. Het verdient wel gelezen te wordeu.
64
beck te ondersteunen. Maar de Slateu hadden , gelijk /ij verklaarden, nooit van dat Geldersclie stadje gehoord; zij zouden evenwel onderzoek doen. De Gelderschen weigerden, op nieuw terug te komen op eene afgedane zaak. Evenwel verscheen in dut jaar eene „ Deductie waerinne vertoont wordt het Recht van Gelderlandt over Borcnlo.quot; Eindelijk, nadat van Brabeck nieuwe memoriën had ingediend, die door den Franschen gezant, d\'Estrades, ondersteund werden, schreven de Staten in Juni 1064 aan Christoffel Bernard: „Hij moest hun betalen vijftien honderd duizend gulden. Want deze som had het stift Munster uit de inkomsten van liorculo genoten; tot betaling daarvan was hij reeds sedert vijftig jaren veroordeeld; mocht nu onverhoopt die betaling niet spoedig volgen, dan zou men tot geweld zijn toevlucht moeten nemen.quot; (1)
Dit schrijven werd echter aan Ghristolfel Bernard niet in het Munstersche overhandigd; want gebeurtenissen, die we in een volgend hootdstuk zullen verhalen, hadden hem naar het krijgstooneel in Hongarije geroepen; waar toen ook zijne geheele legermacht zich bevond. Ieder Duitsche Vorst toch moest volgens een besluit van den rijksdag het drievoudig bedrag van zijn gewoon contingent, derwaarts zenden.
De lezer vergunne ons dat we in liet vervolg bij het bespreken der gebeurtenissen, waartoe dit verschil aanleiding gaf, kortheidshalve slechts Borculo noemen, zonder telkens de overige plaatsen te vermelden, die aan Munster tegelijk met Borculo, ontweldigd en bij Gelderland ingelijfd waren, als bijv. stad en ambt Brevook, enz. — Niets griefde den Bisschop zoozeer als juist uit die plaatsen, welke hem wederrechtelijk ontnomen werden, de Katlio-lieken verdreven of hen daar vervolgd te zien.
(1) Van Alpen, V. 49.
De man, dien men met zoo weinig ontzag behandelde , was echter zoo machteloos niet, als men scheen te veronderstellen; maar hij had met eigenaardige moeie-lijkheden te kampen, die zijn krachtigen en werkzamen geest een tijd lang beletten om al zijn energie te ontwikkelen. Die weet wat de dertig-jarige oorlog was, en er de gevolgen van berekend heeft, zoo voor Duitsch-land als voor Munster, moet een gedeelte van die moeilijkheden kennen. De geldmiddelen waren uitgeput, de vorstelijke domeinen verwoest, er heerschte een schaarschte van levensmiddelen die aan hongersdood grensde; daarbij waren de voornaamste plaatsen van het stift: Coesfeld, Bevergern, Vechta, nog immer door den vijand bezet.
Het vredes-congres toch had aan Zweden ecne som van vijf millioen thaler toegewezen; aan Meckelenburg zesmaal honderdduizend; aan anderen meer of minder. Ofschoon die gelden nu door Munster slechts gedeelle-v. galen. 5
66
lijk moesten worden betaald, mocht ieder der evengenoemden de plaatsen, die hij genomen had, bezet houden tot den dag der gelieele aflossing. Op die wijze had dc vorstin van Hessen hare soldaten nog in Coesfeld, Borken en Boekholt, die er huis hielden als in een vijandelijk land. De vreemde bezettingen kweekten bovendien, volgens van Alpen, in geen geringe mate den lust tot verzet en onat\'hankelijkheid bij de bewoners dier streken aan. Christoffel Bernard liet niets onbeproefd om zoodra mogelijk zijn bisdom van dien overlast te bevrijden. Lang en ingewikkeld waren de onderhandelingen, terwijl de steden die het meest moesten betalen, het traagst waren om van hare zijde mede te werken.
Christoiïel Bernard wilde vooral Coesfeld bevrijden. Hij zon op middelen om den Hessen de verschuldigde satisfactions- en restitutions-gelden bij den vrede van 1648 bepaald, te verschaffen; doch stenden en steden waren niet bij machte om de noodige hulp te bieden. Eindelijk gewerd hem uitkomst door het edelmoedig besluit der beide broeders de baronnen van Beveren. Deze verpandden hunne bezittingen in Bent-heim, dc Bisschop bleef borg voor het ontbrekende. De Hessen ontruimden nu Coesfeld en in den herfst van 1652 trad Christoffel Bernard de stad binnen, waar hij van nu af zijn gewoon verblijf vestigde. Drie jaren later bouwde hij daar den Ludgerus-burg, waarvan de grootsche ruïnen nog zichtbaar zijn. De Jesuiten waren aanvankelijk van daar door de Hessen verdreven, doch later teruggekeerd, bewoonden zij er, met toestemming van den zoogenaamden eigenaar, een gedeelte van hun huis, en hielden hunne scholen op de bovenste verdieping van het raadhuis. De Vorst schonk hun, gelijk wij boven zagen, collegie en kerk, bouwde nog eene St. Joseph\'s kapel buiten de vesten, en eene kapel aan den
67
H. Ludgerus toegewijd, in de citadel. Te Coesfeld ontving hij den Nuntius van den Paus, de gezanten van Lodewijk XIV, den keurvorst van Keulen, enz. en verordende daar driemaal in het jaar eene groote processie, ter herinnering aan de heugelijke bevrijding. De Lud-gerus-burg werd gebouwd naar den vorm van eene vesting, die op het eiland Candia gemaakt was door den bekenden Rusius. Voor den Paulusburg, gewoonlijk de bril van Munster genoemd, heeft de citadel vat» Antwerpen tot model gediend.
Bevergern of Bevergarde was door de Hollanders bezet. Zij hadden het overgenomen van de Zweden, die het krachtens het vredes-tractaat van Munster moesten verlaten. Te vergeefs had men willen onderhandelen en eindelijk bleek het, dat de soldaten die Bevergern bezetten, uit den Hollandschen dienst ontslagen waren, en den eed van trouw hadden gedaan aan den Prins van Oranje, die toen ongeveer twee jaren oud was. Chris-tollel Bernard zond er in 1652 zeven getrouwe en beproefde soldaten eén voor één heen. Deze namen dienst onder den prins en wonnen spoedig door hunne bereidvaardigheid het vertrouwen der Hollanders. Op zekeren middag ging het garnizoen wandelen en vertrouwde zelfs de sleutels aan hunne nieuwe makkers toe. Deze namen nu den kommandant gevangen, haalden de brug op, losten het geschut en leverden de vesting over in de handen van den Munsterschen overste Twickel. De Bisschop zond onverwijld honderd wagens om dat dapper garnizoen over de grenzen te brengen. Van Alpen verhaalt, dat de prinses-weduwe, op het bericht dezer verrassing haren zoon uit de wieg nam, onder den uitroep: „ Groei, groei mijn zoon, gij moet eene groote wraak nemen.quot; Bevergern was toen eene vrij sterke vesting, die het graafschap Lingen, dat den prins toebehoorde,
dekte. (1) Het huis van Orauje kon ook zekere aanspraak doen gelden op eenige gedeelten van het graafschap Teke-lenburg; een en ander had de keurvorst, van Galen\'s voorganger, willen afkoopen, doch elke onderhandeling dienaangaande sprong af op du hooghartige opmerking : „ Een vorst was geen koopman.quot;
In 1659, dus zeven jaren later, kwam er echter een vergelijk met dc doorluchtige voogden van den prins tot stand, waarbij Munster 150,üüü thaler betalen zou en in het bezit zou komen en blijven van Bevergem, Kloppenburg, Oite, Friesoite, enz., en alle aanspraak op Lingen zou laten varen. Het verdrag werd te Coesfeld geleekend en ter eene zijde stonden de vorstinnen Amalia cn Maria met den keurvorst van Brandenburg, als grootmoeder en moeder, voogd en oom van den prins, den illusiren pupil, en ter andere zijde Christoffel Bernard, de Vorst-Bisschop
(1) De bijzondere belaugstelling der Staten in liet be/it van Be-vergcrn willen eenigen verklaren door dc vrees en jalousie, die zij koesterden jegens den prins van Oranje, of wat nagenoeg hetzelfde was, jegens liet stadhouderschap en verdere waardigheden, door den vader van den tweejarigen illmlren pupil bezeten. Bevergem moest eerst dienen om den prins in het Lingensehe te bewaken, later om hem in moeielijkhedeu te wikkelen. — Aitzema, 30 boek, geeft eene andere reden: „Alles schiekte sich tot executie van de vrede, ende „wiert eijndlijck geleekend eene lista restituendorum; de evacuatie „ der sterkte ofle besette plaetse in de landen tegen de bctalingh „van de satisfactions-gelden ginck tamelijok riehtich voort. Maer „met dc restitutie van landen ende andere rechten, volgens de „lijste ginck het als ghemeenlijck : de swakke restitueerden, om-„dat sij \'t moesten doen, maer de sterken hielden wat sij konden: „ ende wierden daer in en tot vorderingh van sulcks wel moni-„toria geschreven, gelijek ook aengaende Bevergeerde, soo aen „ den Prins van Oranje als aan haer Hoog Mogenden: want op „het huijs lach Stateu krijghs-volck, hoewel den Staet daarvan „ geen kennis hadde.quot;
69
van Munster. Men wil dat de Staten door deze overeenkomst zeer verbitterd waren, omdat Oranje daardoor een vrij aanzienlijke som in handen kreeg. Bernard zou door deze schikking getracht hebben zicli de vriendschap van Brandenburg te verzekeren en zich in Nederland verdienstelijk te maken bij de partij, die voor het oogen-blik onder lag, maar toch eenmaal zou zegevieren. (1)
Het kostte meer moeite de Zweden uit Vecht,a. te verdrijven. Eer men daartoe komen kon, moesten er ongeveer nog 140,000 th. door verschillende vorstjes betaald worden. De bezetting van Veohta vroeg iedere maand 7000 th. tot onderhoud, die, werden zij niet vrijwillig aangebracht, door plundering werden afgeperst; zoodat Munster in twee jaren tijds de geheele som betaalde, zonder zich van die lastige gasten te kunnen ontslaan.
Christoft\'el Bernard nam met toestemming des Keizers geheel de schuld op zich, met het recht om die des noods gewapenderhand van de eigenlijk» schuldenaars terug te mogen vorderen. Hij ontving van de stenden 50.000 th., van de stad even veel; hij zond nu zijnen broeder Hendrik, baron van Galen, met het geld naar Vechta, terwijl hij hem met zijn toen nog zeer klein legertje op drie mijlen afstands volgde. Door beleid en vrijgevigheid wist Hendrik te verkrijgen, dat de Zweden den 13 Mei 1654 na den middag aftrokken. Onmiddellijk was de Bisschop daar, om de stad te bezetten en zond de aftrekkenden nog eetwaren en wijn achterna. Vechta werd aanstonds met nieuwe bolwerken omgeven.
Al was nu het zoogenaamde Benedenstift geheel onder het beheer van den Munsterschen Vorst teruggebracht, het bleef in het geestelijke nog onderworpen aan
(1) Vergelijk Erseh und Grüber, torn. 52, en de vertaling van van Alpen, uitgave van 1790.
70
het bmlotn Osnabrug. Door eene dier grillen, die de diplomaten staatkunde noemen, moest Osnabrug, gelijk wij reeds opmerkten, beurtelings door een katholieken en een protestantschen Bisschop worden bestuurd. Dat woog zwaar bij Christoft\'el Bernard, en het Osnabrugsche kapittel deelde Bernard\'s bekommering. Gelukkigerwijs kwam, na het overlijden van den Bisschop Erans Willem, en vóór de huldiging van zijnen niet-katholieken opvolger, onder medewerking van den Aartsbisschop van Keulen en onder pauselijke goedkeuring, in tijds eene overeenkomst tot stand, waardoor het Benedenstift, Bevergern, Kloppenburg, Vechta en Eemsland, van Osnabrug gescheiden, en in het geestelijke aan den Bisschop van Munster werden onderworpen. ChristofTel Bernard besteedde den zomer van 1669, om dat nieuwe deel zijner diocese te bezoeken.
Geen geringer moeilijkheid dan hot verwijderen der vreemde bezettingen, baarde het loerven van soldaten. Dat zij er niet waren wordt duidelijk, als men bedenkt dat, de Bisschoppen Kelteleren Raesveld (1553—1566) uitgezonderd, de Vorst-Bisschop sedert anderhalve eeuw in het stift niet geresideerd had. Soldaten behoefde men er echter wel tot iets anders dan tot enkel vertoon, gelijk blijkt zoowel uit de tegenstribbeling der stad, als uit de dubbelzinnige houding der naburen in het Westen. Conscriptie of loting is eene uitvinding van lateren tijd, eene herinnering aan de Fransche overheersching; vasallen oproepen, het gewone middel dier dagen, kon weinig opleveren en moest veel ontevredenheid wekken. Doch er liepen toen duizenden ledig, die, in den dertigjarigen oorlog gewoon waren geworden hunne diensten te leenen aan vriend en vijand , en die geen ander handwerk kenden dan den wapenhandel. Uit hen vormde ChristofTel Bernard zijn
71
eerste legertje van driecluizend voetknechten, en een duizendtal ruiters. Jan van Reumunt werd hun bevelhebber, met den titel van generaal-wachtmeester. lleeds op zijn twüalfde jaar had de wakkere borst dienst genomen bij de Spanjaarden, was tijdens de onderhandelingen over het vredes-verdrag kommandant te Munster en streed later in de gelederen van het Duitscli-keizerlijke leger.
Omstreeks dezen tijd ontstond volgens van Alpen ook het Rijn-verhond, waarbij eenige Duitsche vorsten en onder hen Christoffel Bernard, elkander door ouderlingen steun trachtten te versterken. Maximiliaan Hendrik van Keulen, Carolus Caspar van Trier, Christoffel Bernard van Munster en Philip Wilhelm, paltsgraaf van Nieuwburg, kwamen met elkander overeen dat zij niemand den oorlog zouden aandoen; maar als een van hen werd aangevallen, hetzij door vijanden van builen, hetzij door binnen-landsch oproer, dan zouden zij elkander bijstaan. Keulen zou 4000 man te voet en 1000 man te paard. Trier 1580 te voet en 400 te paard. Munster 1080 te-voet en 270 te paard, Nieuwburg 1200 te voeten 300 te paard leveren. Aan iedere zes honderd man zouden twee veldstukjes en een zesponder worden toegevoegd; alles iti overleg met en onder goedkeuring van den Keizer.
Het eerste trad het Rijn-verbond op tegen de stad Munster. Ware het daarbij gebleven! — Dan, reeds in 1658 was Frankrijk, dat vruchteloos de keus van Keizer Leopold had willen beletten, tot het Rijnverbond toegetreden, en zoo werd, wat strekken moest tot bevordering van Duitsche belangen, een vooruitgeschoven schildwacht tegen Duitschland. In 1663 werd het nog verder uitgebreid en vernieuwd; en krachtens dat verbond, ondersteunde Lodewijk XIV, gelijk wij vroeger zagen, den Bisschop in zijne vordering op Borculo.
Wij hebben zoo dikwerf den constitutioneelen regee-
72
ringsvorit), waaronder wij leven, en het woelig verkie-zingswerk, dat inaclitig veel tijd rooft, hooren aanprijzen, op grond, dat anders de Vorst doen zou wat hij wilde ten nadeele van onze belangen, dat er bijna geen twijfel meer mogelijk schijnt of vroeger ware alles aan der Vorsten willekeur prijs gegeven. Een blik evenwel op het bestuur uit van Galen\'s tijd, kan doen zien, dat er .onder die bewering eenige overdrijving schuilt.
De Vorst had toen zijne stenden te raadplegen. Vorst en stenden waren, door eenen eed voor den Keizer gezworen, aan de rijksformulieren gebonden. De stenden bestonden voor een derde gedeelte uit de steden, voor een derde uit de geestelijkheid en eveneens voor een derde uit den adel des lands.
De steden waren niet allen even vrij in de keuze van den magistraat, die in de stenden of zitting had óf vertegenwoordigd werd. De dom- of kapittelheeren hadden eerst dan zitting en stem, als zij geëmancipeerd waren, dat wil zeggen: als zij niet alleen de prebende bezaten, waaraan die waardigheid verbonden was, maar ook meerderjarig en gegradueerd waren. En de adellijken, die riddergoederen bezaten, mochten op de, stenden verschijnen en moesten des gevorderd met eenige mannen den Vorst in den oorlog volgen; zij waren daarentegen, even als de kanunnikken, voor de goederen die hun recht gaven tot optreden, vrij van directe belasting (kirchspiel-schatzung). Vooral in het beheer der financiën, stonden de stenden den Vorst ter zijde en beperkten zij zijne macht.
Gelijk een vorstendom zijn sten den vergadering had, zoo had het Keizerrijk zijn rijksdag of eene vergadering, waarin onder voorzitting des Keizers, en op zijn bevel de vorsten bijeen kwamen. De volksleiders te Munster waren gewoon te zeggen: dat, er op de rijksdagen veel
73
geld werd zoek gemaakt aan maaltijden en feestelijkheden, en dat daarbij de rijksbelangen vergeten werden; liet eerste is niet onaannemelijk, dewijl een echt Duitsch Verein, veel minder eene Duitsche vorsten-bijeenkorast zonder maaltijden, zonder Fest- und Zweckessen, moeilijk kan gedacht worden; maar het tweede is, althans nagenoeg onmiddellijk na het Munstersch vredes-congres, niet waarschijnlijk; want veel wat bij dat congres was vastgesteld eischte uitvoering en voorziening.
In 1665 stonden de stenden vijfentwintigduizend thaler toe, opdat Christoffel Bernard hun gewest op gepaste wijze bij den rijksdag zou vertegenwoordigen.
Van Alpen vermeldt twee rijksdagen, waarbij Christoffel Bernard tegenwoordig was; een in 1653 en een in 1664, die beiden te Regensburg gehouden werden.
Op den rijksdag van 1653 werd hij erkend als burggraaf van Stromberg, een opengevallen leen. Of hij echter in die hoedanigheid ook eene stem kon uitbrengen, bleef, te midden van gewichtiger vraagstukken, tot 1708 onbeslist. De verdere werkzaamheden van dezen rijksdag waren gewijd aan het beramen van middelen ter heeling der wonden, door den dertigjarigen oorlog veroorzaakt.
Ongemeen belangrijker was de rijksdag van 1664, die eveneens door Christoffel Bernard werd bijgewoond. Den 23 Mei had reeds Leopold I den Bisschop van Munster, om hel bijzonder vertrouwen dat hij in hem stelde, verzocht hem met raad eu daad bij te staan, en werkelijke en spoediye hulp te verleenen. (!) Er waren raadslieden te Munster, die meenden, dat hij om zijn gespannen verhouding tot Holland zich bij den Keizer excuseeren moest; maar hij vertrok onmiddelijk na de plechtigheden der Kersdagen, en
(1) Tucking uit het: Prov.-Archiv. Domkap.-Prod. VI.
74
was op Driekoningendag te Regensburg. Kleingeestige geschillen over rang en voorrang, waren toenmaals aan de orde van den dag. Bernard meende ter handhaving van zijnen rang bij die gelegenheid een blijk te moeten geven, dat hij niet ongevoelig was voor onoplettendheid aan zijne waardigheid betoond; hij bleef zoo lang onder aan de trappen van den troon staan, totdat de hofmaarschalk hem tot den Keizer leidde.
Op dezen rijksdag hield men zich vooral bezig met het beramen van middelen ter zegevierende bestrijding der Turken, voor welke de keizerlijke troepen meermalen het veld moesten ruimen. Belangrijke beraadslagingen werden er vervolgens gehouden over de vereeniging van losgerukte deelen des Rijks en over de duurzame bevestiging en versterking van den inwendigen toestand. Beschouwen we den inhoud en de gevolgen dier samen-spreking der vergaderde vorsten.
Vooreerst dan, de Keiztr vroeg soldaten en geld, voor den oorlog tegen de Turken; want dezen waren in Hongarije gevallen, en bij den slechten toestand der keizerlijke troepen, konden zij zegevierend voorwaarts rukken. De Vorsten beloofden geld en een leger: maar zij wilden, dat, er behalve den hof krijgsraad, ook eene bijzondere rijkskrijgsraad zou zijn, die gepresideerd zou worden door Christoffel Bernard, en door den markgraaf Frederik van Baden-Durlach, met eene maandelijksche toelage van 800 rijks-daalders.
Lodewijk XIV, die in den rijksdag als lid van het Rijnverbond vertegenwoordigd was, gaf zes duizend man onder Colligny. De Duitsche vorsten gaven zeven duizend onder Hohenlo; en men zond gezanten naar alle hoven van Europa, om tegen den algemeenen vijand der Christenheid hulp te vragen.
Munster scheen er bijzonder op gesteld te zijn, dat
75
er ook naar \'s Hage een afgevaardigde gezonden werd; wellicht hoopte hij, dat, zoolang men te samen tegen de Turken vocht, er op de grenzen vrede zijn zou; maar ongelukkig sloop er eene fout in de titulatuur van hunne Hoogmogenden , die noodzakelijk eerst moest hersteld worden; doch de Engelschen wilden niet, en dit was de voornaamste reden waarom de Hollanders weigerden.
Verder word te Regensburg, tusschen de belanghebbenden , vooral Lichtenstein, Oostfriesland en Munster over de bekende schuld gesproken. Ments en Straatsburg waren van gevoelen, dat Nederland niets tegen den Bisschop zou durven te ondernemen. (1)
Christoffel Bernard haastte zich aan den krijg tegen de Turken deel te nemen. Doch alvorens heen te gaan nam hij afscheid van de heeren, meteen vorstelijken maaltijd, dien hij ter hunner eer gaf. Hij had uit Munster een stuk geschut doen komen van een nieuw model, bijna zoo gemakkelijk te hanteeren als een musket, dat bij het instellen *an een toast honderd malen vuur gaf, en de hooge gasten evenzeer vermaakte als in bewondering bracht.
Intusschen stonden de legers reeds tegenover elkander. Christoffel Bernard schrijft op nieuw gebeden voor, doet dagelijks eene klok, die men van ouds de Turken-klok noemde, luiden, en wil dat er op den preekstoel en in bijzondere bijeenkomsten zal aangedrongen worden op het veelvuldig gebruik der Sacramenten. In het begin van Juli vinden wij hem te Weenen. Zijne raadgevingen aan den rijks-krijgsraad moeten nog al eenige beteekenis gehad hebben, even als zijne redevoeringen te Regensburg, want zij werden op last van den Keizer aan de hoofdofficieren medegedeeld, die er, volgens het verhaal van Dr. Wiens, later in 1683 de overwinning aan
(1) Tucking uit het: Landes-Archiv. 541.
76
dankten. Doch thans, in 1664, stond het zoo gunstig niet, en iet bleek den rijkskrijgsraad weldra dat de soldaten, ofschoon overwinnaars, aan alles gebrek hadden. De beide voorzitters ijlen naar het leger, doen overvloed van levensmiddelen en krijgsvoorraad aanrukken; geven acht op de kleinste bijzonderheden in voeding, in ligging, in wapening; slapen onder dezelfde tent, eten van hetzelfde brood en verlevendigen daardoor den moed der soldaten.
Doch zie, plotseling maakte den 10 Augustus een geheel onverwachte wapenstilstand voor 20 jaren, een einde aan den oorlog. Leopold had den bodem zijner schatkist gezien; en geene voorspiegelingen zijner krijgsoversten konden hem bewegen om verder te gaan.
Christoffel Bernard bleef nog eenige weken te Wee-nen, sprak bijna dagelijks den Keizer, de Spaansche ger zant bezocht hem dikwijls, en Eransche bespieders schreven al wat hij deed of zeide naar Parijs. Van die brieven echter, vinden we geen ander spoor, dan het antwoord dat later door Lodewijk XIV gegeven word, toen de Bisschop van Munster hem als hoofd van het Rijn-verbond om hulp verzocht tegen Holland , dat onder bedreiging met bezetting, vijftien ton vroeg. „Ik „weet alles, zeide Lodewijk, wat de Bisschop van Mun-„ ster te VVeenen met den Keizer en den Spaanschen „gezant over mij gesproken heeft.quot;
Ook had d\'Estrades den 6 November 1664 reeds aan zijnen Vorst geschreven: „Ik meld U. M. eenige „bijzonderheden, die hier in het geheim verteld worden „ tusschen personen , die in den regel wel ingelicht zijn. „ De Bisschop van Munster laat door zijnen gezant Bra-„ beek, den heer Friquet weten, dat, als de Staten Gene-„raal genegen zouden zijn om een verbond te sluiten „met den Keizer, waarin ook Saksen zou kunnen treden, \' „zij dan den Keizer bereid zullen vinden om hunne
„ voorstellen aan te hooien, friquet zou dan met hunne „voorwaarden naar Weenen reizen, en aldaar van de „ noodige volmachten voorzien worden.quot;
De Koning antwoordde den 4 December.
„Om in vertrouwen te spreken, geloof ik wel zeker „te zijn, dat de Generale Staten geen verbond zul-„ len aangaan, met mijne belangen strijdig, zoo lang „zij voor Engeland te vreezen hebben; maar als zij eens „van dien kant veilig zijn, zou ik er geen borg voor „ durven blijven dat zij niet aanstonds, door tusschen-„ komst van den Munsterschen Bisschop een verbond zul-„len sluiten met den Keizer en de Duitsche vorsten; want „ zij zijn in het vaste denkbeeld, dat mijn toekomstige „ voorspoed in Vlaanderen, hun nadeelig zal wezen en zij „ vreezen niets meer, dan buren te worden van Frankrijk.quot;
Door Leopold I met een kostbaar borstkruis begiftigd , keerde Christoffel Bernard in den herfst van 1664 naar Coesfeld terug. Langzamerhand keerden ook zijne soldaten uit Hongarije weer. Hunne rijen schenen niet gedund en het getal officieren niet verminderd.
William Temple, zaakgelastigde van Engeland, verhaalt dat hij in 1665 den Bisschop ontmoette aan het hoofd van -1000 ruiter?, die er voortreffelijk uitzagen. „Eene „garde van 100 Heijdokken, die hij uit Hongarije had „medegebracht, liep voor zijne koets, die zich zeer snel „bewoog. Deze lijfwacht droeg korte, bruine overkle-„deren, en mutsen van dezelfde kleur. Zij hadden den „degen op zijde, eene strijdknots in den gordel, en een „getrokken karabijn op den rug. Men verzekerde mij, „dat zij de karabijn zoo goed wisten te hanteeren, dat „zij op 200 roeden afstands een thaler konden tref-„fen, met een kogeltje zoo groot als een erwt.quot; Merken we ter loops op, dat Lord William Temple itrnner veel van schilderen hield. Eene juistere opgaaf van Bernard\'s
78
leger, ofschoon van eenige jaren vroeger, vinden wij in een Status miiitiae pro Martio 1659, meegedeeld door het Zeitschrift für Geschiehte enz. 1863. De Vorst had gelast: Es soil extrahirt werden, wie viel die inilitz pro Martio 1659 erfordert hat. Het verslag luidde:
21 Comp. zu fuetz . . 2490 man. 7675 Rth. 14 Sg. ■4 Comp. zu pferdt. . 322 u 1682 « 8 Ambthuisker ... 179 » 533 »
Attiglerie bedieuten. 67 » 305 » Stabspersonen .... 22 » 147 gt; Ambtsführer .... 12 » 120 «
Wartgelder..... 4 k 3 « 14 Sg.
3107 „ 10545 »
Variis, laut hoch furstl. befelbs. 959 » 21 Sg.
11504 Rth. 21 Sg.
Het andere niet minder gewichtige punt, dat den oorlog tegen de Turken in belangrijkheid evenaarde, ten jare 1664 op den rijksdag te llegensburg besproken, betrof, gelijk we reeds meldden, een krachtiger organisatie van den inwendigen toestand des Keizerrijks. Alvorens we dit hoofdstuk sluiten — waarin wij met zekere volledigheid het voornaamste, door Christoffel Bernard, uls vorstelijk bestuurder van zijn bisdom eu tevens als invloedrijken raadgever in de hoogste vergadering des Keizerrijks verricht, wilden samenvatten — eischen de maatregelen , die in het belang der meerdere eenheid en kracht des Rijks beproefd werden, wier ziel Bernard was, nog eenige oogenblikken onze oplettendheid. Des te eerder moeten we ons deze geringe moeite getroosten, dewijl juist te dezer gelegenheid de factor, dien we reeds leerden kennen, zich krachtiger dan ooit deed gelden om de loffelijke pagingen van Bernard en der overige Duitsche vorsten te verijdelen.
79
Duitschland was van oudsher verdeeld in kleinere Staten-groepen j die als goede naburen en nauwere bond-genooten elkander in vrede en oorlog bijstonden; doch de ongelukkige tijden, die men doorworstelde, hadden velen dier Kreitsen opgeheven of verminkt. De fVesl-faalsche kreits vooral had veel geleden en werd thans van twee zijden bedreigd. Tot den Westfaalschen kreits behoorden Kleef, Gulick, de Mark, Munster enz., doch geen dezer vorstendommen mocht zich in algeheele onafhankelijkheid van de republiek der vereenigde Nederlanden verheugen; de band waardoor die vorstendommen aan Nederland gekluisterd waren, was meestal het geld. (1) De keurvorst van Brandenburg en de graaf van Palts-N ieuwburg behoorden tot den Westfaalschen kreits door de goederen, die beiden bezaten in het land van Gulick.
Brandenburg zuchtte onder eene schuld, die de hoef-ijzersche genoemd werd en gedurig aangroeide, naarmate de keurvorst pogingen aanwendde om zijn Kleef en omstreken van de Hollandsche bezetting te bevrijden. De keurvorst van Brandenburg moest de Staten buitendien ontzien in het belang van zijnen ueef en pupil, prins Willem van Oranje. De Staten hadden hunne soldaten liggen in Wesel, Buderich, Eees, Emmerich, Orsoy, in de schans te Gennep en in de Schenkerschans, en schenen volstrekt niet voornemens ze uit die plaatsen te verwijderen.
Van den paltsgraaf van Nieuwburg, die te Dussel-dorf resideerde, hadden de Staten Eavenstein in hunne macht, waar zij alles regelden naar welgevallen. De paltsgraaf was Katholiek geworden en daarom juist niet
(1) Vgl. Sammlung fragmeularischer Naclirichteu über Chris-topb. Bernard von Galen von Dr. E. Wiens. Munster 1834.
SÜ
op den besten voet met den keurvorst vau Brandenburg, die Lutheraan was in merg en been. Zoo geschiedde het eens dat de paltsgraaf een schoenmaker, die een weinig te rad van tong was geweest, uit üusseldorf verbande. Die schoenmaker was toevalligerwijs luthersch; de keurvorst van Brandenburg meende in die omstandigheid genoegzamen grond te ontwaren , om aan onverdraagzaamheid te mogen denken. Hij schreef aan de Hoogmogenden en klaagde bitter dat zijn buurman, de paltsgraaf van Nieuwburg, de Lutherschen vervolgde. De Staten onderzochten en gaven den paltsgraaf de zalige vermaning: „dat hij toch niet vervolgziek mocht zijn.quot; Daarmede was de keurvorst van Brandenburg niet te vreden. Nieuwburg had zwaarder straf verdiend. En wat doet hij ? Hij kan den paltsgraaf niet treffen en daarom slaat hij.... de Capucijnen! Hij jaagt deze uit Kleef om den schoenmaker te wreken en om Nieuwburg te straffen. — Wederzijdsclje belangen schenen echter thans vroegere grieven te doen vergeten.
De gezworen vijand en felste tegenstander der kreit-sen en vooral van den Westfaalschen kreits was Lo-dewijk XIV. Hij begreep, dat, naarmate de eenheid van Üuitschland veld won, de veroveringen, die hij zoo wel aan den Kijn als in de Spaansche Nederlanden beoogde, des te moeilijker zouden worden.
Ontelbaar zijn de velerhande wendingen en listigs vormen, die hij verzon, om zijn doel te bereiken. Nu eens liet hij zijne rechten gelden als lid van het Rijnverbond, dan eens wilde hij Kleef c. a. van den Keurvorst van Brandenburg koopen, of veinsde zulks; een andermaal betoonde hij zich blakend van godsdienstijver en den wannen verdediger der Nederlandsche Katholieken , of streed hij te \'s Hage voor de miskende rechten der Bisschoppen van Keulen en van Munster. Bij dat
8i
alles zocht hij niets anders dan zijn eigen belangen. Dr. Wiens schetst zeer juist in weinige woorden zijn politiek, als hij de verhouding van Lodewijk XiV to\' Nederland en Munster besprekende, het volgend oordeel velt: „Met beide partijen bevriend en verbonden, was hij beider vijand en verderver.quot;
Christüiïel Bernard mocht het ten laatste zoo verre brengen, dat de keurvorst van Brandenburg en de paltsgraat\' van Nieuwburg met hem in 1665 een samenkomst hielden te Dorsten. Op die vergadering werd er tusschen die vorsten een overeenkomst gesloten, waardoor zooveel mogelijk, voor zoo verre van hen afhing, de Westfaal-sche kreits hersteld werd. Zij sloten onderling een Schutz-vereiu, waarvan de drie vorsten condirecteuren wezen zouden, terwijl beurtelings een hunner het presidium zou bekleeden. Alles scheen in orde te wezen, toen eensklaps bij het wisselen der ratifieatiën, Brandenburg zich terugtrok. i\\iemand begreep de oorzaak van dien spoedigen oumiekeer. Van Alpen zell\'s verklaart : „ Het is mij niet genoegzaam bekend en ik vind geene vrijheid om uit te spreken, wat die vorsten zoo plotseling van elkander verwijderd heeft.quot;
i)r. Wiens loste echter het raadsel op, toen hij de volgende brieven aan het licht bracht, waaraan hij eene opmerking laat voorafgaan, die we met den verkorten inhoud der bedoelde brieven hier mededeelen.
Men vreesde te Parijs dat de Westfaalsche schutsbond onder Oostenrijkschen invloed, het model van meer dergelijke vereenigingen worden zou, die zich dan aan elkander konden aansluiten, en ongemerkt een üuitsch Kijks-verein in het leven roepen. Lodewijk berekende verder, dat zulk een Verein de Spaansche Nederlanden (den Burgondischen kreits) in zich kon opnemen, en hem alzoo den lang gewenschten buit onttrekken. In v. galkn. 6
82
ieder geval moest hij vreezen ^ dat, zijne aanhoudende pogingen om de Duilschers te verdeden, daardoor zouden gedwarsboomd worden. Hij nam dus zijne toevlucht tot zijn gewoon wapen: het intrigeeren. Ditmaal werd de prinses van Oranje het werktuig zijner sluwheid. Zij was aan het Brandenburgsche huis verwant, zelfs schoonmoeder van den regeerenden keurvorst. In het belang van haren kleinzoon (later Willem It[) zou zij wel genegen zijn, zich de vriendschap van den grooten koning te verzekeren.
Den 17 April 1665 schreef de minister Lionne, aan d\'Estrades, den gezant te \'sHage: (1)
„ Als de prinses van Oranje de gunst van Z. M. wilde herwinnen , dan zou zij in deze omstandigheden alles weêr goed kunnen maken door een dienstbetoon, dat Z. M. zou hoogschatten. Zij zou het groot vertrouwen, dat de keurvorst van Brandenburg in haar stelt, moeten bezigen om hem tot twee besluiten over te halen. Eerstens moest hij wel uitvoeren, waaromtrent hij met Nieuwburg en Munster overeengekomen wa? ten opzichte van Gulick, en het, condirectorium in den Westfaalschen kreits, en ten tweede moest hij niet uitvoeren wat hij met deze overeengekomen is wegens een defensief verbond in dien kreits; want Z. M. beschouwt deze verbintenis als een middel, waardoor men
83
het Rijn-verbond ondermijnen wil. Echter mag het den schijn niet hebben alsof de koning eenig aandeel in mijn schrijven\' had ; en vooral mag het niet blijken dat Z. M. zulks verlangt. De prinses bezit genoegzame schranderheid en overleg, om zonder van den koning te spreken, haren zoon van dat verbond af te trekken, te meer daar hij des verkiezende in het Rijn-verhoud zou kuuuen treden , dat voor de verbondenen meer zekerheid en voordcel geeft.quot;
Den 12 Juni deszelfden jaars schreef Lodewijk XIV zelf aan d\'Estrades:
„Ik heb uw schrijven van den 4 dezer ontvangen. Mijn bevel om met de prinses van Oranje over de vernietiging van het verdrag van Dorsten te spreken, kon uiet beter en doelmatiger uitgevoerd worden dan zulks door u is geschied. Ik twijfel niet of de opmerking die gij aan die dame hebt gemaakt; dat ik door Nicuwburg krijgen kon, wat mij door Brandenburg geweigerd zou worden, heeft haar vuur doen vatten. Wat het gezegde der Vorstin betreft, dat ik mijne vrienden van mij zoo afhankelijk maak, dat zij slechts op hun eigen voordeel kunnen denken, in zoo verre het met mijne belangen overeenstemt; hierop kunt gij haar een tweevoudig antwoord geven; vooreerst; ik kan nooit iemand als vriend erkennen, die zonder noodzakelijkheid een tractaat sluit, waardoor het Rijn-verbond verzwakt wordt, want dat is de hand geven aan mijne vijanden; en ten anderen; als ik mijne vrienden alleen in mijn voordeel wilde laten werken, dan zou ik geeue verbintenissen met de keurvorsten hebben aangegaan, over Dnitsche aangelegenheden.quot;
d\'Estrades antwoordde den 20 Augustus;
„Ik heb met de prinses van Oranje eene lange onderhandeling gehad. Zij liet mij den brief van den keurvorst lezen, en het schijnt dat men zich over u beklagen wil. De keurvorst verzekert, dat hij nooit de minste gedachte gehad heeft, dat hij uwe Majesteit door het verdrag van Dorsten kon beleedigea.quot;
En den 29 Augustus schreef Lodewijk XIV ;
„ Ik antwoord bij dezen op uwe depêche van den 20. De prinses van Oranje zal mij groot pleizier doen, met aan den keurvorst, haren stiefzoon te melden dat ik met bijzondere vreugde vernomen heb, dat hij aan zijnen gezant bevolen heeft, de rati-
84
fioatie op het Drostener verdrag niet af te geven, en dat ik dat bevel aanneem als een bewijs zijner bijzondere toegenegenheid en van zijn verlangen, om mij te verplichten. Hij schijnt nog altoos, naar ik zie, overtuigd te zijn, dat het verdrag mij en het Rijn-verbond niet schadelijk was; ik deuk echter, dat gij bij het herlezen mijner vorige brieven, redenen genoeg zult vinden, om aan de prinses, of aan een der Brandenburger gezanten het tegendeel te bewijzen.quot;
De prinses Amélie Douairière d\'Orange gaf dus gehoor aan de ingevingen van Lodewijk XIV en liad hare pogingen bij den keurvorst met den besten uitslag bekroond gezien. Of zij daardoor echter de verheffing en de heerlijke toekomst, die zij voor haren ouderloozen kleinzoon, den prins, beoogde, werkelijk bevorderde, mag met recht betwijfeld worden. Want zouden de Staten zich ooit genegen betoonen ter vervulling van haren hartewensch, zij zouden het volgens het trotsche woord des Amsterdamschen burgemeesters slechts doen uit eigen vrijgevigheid, niet uit vreeze voor vreemden. „Wij willen het, zoo sprak hij, maar wij willen het doen als souvereinen.quot;
Bitter was de teleurstelling, die Christoffel Bernard ingevolge de intrigues van Lodewijk XIV ondervond. Zijn bondgenootschap met den keurvorst van Brandenburg lag in duigen. De paltsgraaf van Nieuwburg werd door den Franschen invloed tot neutraliteit vermaand, en ook hij gaf gehoor aan den vreemden drang. De keurvorst van Keulen, die grooten lust moest gevoelen om zich met Bernard te vereenigen, ten einde te eenigcr tijd het door de Staten overweldigd Rbeinberg te kunnen hernemen,\'beefde terug. Ten laatste bracht Lodewijk het zoo verre met zijn invloed, dien hij zelfs op den rijksdag te Regensburg deed gelden, dat Bernard te vergeefs in geheel het Duitsche Rijk naar een enkelen bondgenoot zocht. Hij stond dus volkomen alleen.
Oorlog tusschen de Nederlanden en Munster.
Op het slot te Coesfeld zat een man in schijnbare rust. Met genoegen kon hij terugzien op den machtigen invloed, door hein geoefend bij de organisatie van het keizerlijke leger, waaraan men de overwinning bij den St. Gothard mocht danken en den vrede, die daardoor aan Europa gewerd. De ernstige trekken van zijn gelaat en de gespannen blik, waarmede hij voor zich uit staarde, doen echter aan geheel iets anders denken dan aan het kalm genieten eener welverdiende rust en der zoete streeling van den verworven roem; zijn werkzame geest hield zich bezig met nieuwe plannen.
Terwijl zijne aandacht geheel aan den strijd tegen de Turken gewijd was, en zijn klein legertje daar onder de rijksbanier streed, had een naburige Staat hem eene schans ontweldigd, die tot eenigen borgtocht verstrekte voor eene schuld, welke hij als de zijne moest beschouwen. Tot in Hongarije zelfs, had men hem met geweld bedreigd, als hij niet spoedig vijftienhonderd duizend
86
gulden betaalde, en dit nog wel voor Borculo, dat hij gewoon was, het zijne volgens goddelijke en mensche-lijke wetten te noemen. Daarbij voegden zich de dubbelzinnige houding van de Hollanders tijdens het beleg van Munster, het indringen van Lodewijk XIV in het Rijn-verbond, het afspringen der onderhandelingen over den Westfaalschen kreits, zonder te weten waarom; het voortdurend bezetten van zoo vele plaatsen, die volgens den vrede van Munster, aan het Rijk moesten terugkeeren; dat alles en veel meer nog, maakte op hem den indruk, als of het oude plan, om van het stift Munster een achtste provincie der vereenigde Nederlanden te maken, wederom werd opgerakeld.
Hij wist wel, dat de provincie Holland, en die men de Loevesteinsche factie noemde, er niet aan dachten, omdat Westfalen voor hen niets anders zijn zou, als eene stem meer in de steeds sterker wordende oppositie; maar zij konden gedwongen worden iets toe te geven, en in dat geval was een Bisschop met kapittelgoederen , kloosters en prebenden, eene welkome buit voor de predikanten-partij. De zoo naamrijke titulatuur vau Westfalen prikkelde wellicht de eerzucht der nieuwe edelen, die sedert het twaalfjarig bestand zonder voedsel was. Classis en adel, zouden misschien tegen dien prijs genegen zijn om de Hollandsche heeren te helpen, ten einde den Prins van Oranje te weren, die nu al vijftien jaren oud was (geb. 1650), en aanleg toonde, zoowel voor het krijgstooneel als voor de raadzaal, op wien de meerderheid hare hoop stelde. (1) En evenwel was en bleef
(1) Het volk, dat met zijn natuurlijk gezond verstand de ingewikkeldste zaken soms zeer juist weet te vatten, zong:
„ Sy willen hem niet hebben;
„ Sy kunnen hem niet missen.quot;
87
geweld tegenover Holland te bezigen de strijd vau den dwerg tegen den reus.
Kon Ghristoffel Bernard op bondgenooten rekenen?
Wat de üuitsche keizer wilde, wist niemand beter dan hij. De eenheid van Duitschland; maar hoe ver was die nog te zoeken! De Fransche koning, die beurtelings wapenen en schoone vrouwen gebruikte om Lo-dewijk de Groote te worden, nam nu zijn toevlucht tot den godsdienst. Niet alleen was het geuit verlangen om Kleef te koopen een listig gekozen middel om de Lutheranen van Westfalen tegen het katholieke stift Munster op te zetten ; maar ook de redevoering die hij den 3 Maart 1664 te \'s Hage deed uitspreken, was berekend om iedere samenwerking van den Protestant met den Bisschop van Munster onmogelijk te maken. Zie hier eenige uittreksels uit bedoelde redevoering:
„Wy verhoupeu dat gy ten goede zult nemen de bede en de instantien, die wy aan u te doen hebben van wege den Coninok en de Coninginne Kegente voor de Catliolyken van deze landschappen. Sy verzoeken alleeulyk dat het aan de Catholycken geoorloofd zal zyn God in hun priveën en byzondere huyzen te dienen: ende dat de armen, die de middel niet hebben om een Priester te voeden ende te onderhouden, vryelyck in de huyzen der ryeken mogen komen, om daar God te dienen , sonder vrees van \'t bezoek uwer Commissarissen. Myne Heeren, ghy snit my toestaen dat deze ondersoekingeil ende nasporingen, \'t getal der Catholycken niet verminderen, en dat sy ghepleecht worden dooide gierigheyt van uwe officieren, meer om hun byzonder profyt, dan om eenig goed, dat dezen Staat daar af toekomt; in voege dat deze strengigheyt niet dient dan orn den geest dergenc van de welcken ghy \'t getal niet vermindert, te tergen. En laat ons gclooven, gelyck ick daer aen niet twyfele, dat men eenige Catholycken zat vinden, die tot \'t tegenwoordig Gouvernement ende Bestieringe vau deze Gemeente qualyck genegen zyn ; waer uyt kan dat spruyten ? Myn Heeren, ick vrage het u. De Catholycken, die de eerste Confoederatien ende verbonden hebben gheteec-kent, die U op den throon hebben ghedragen, ende degenen die
88
de eerste vryheyt voor U hebben verkregen, genieten zeiven de vryheyt niet; degenen aen deweloken de Inquisitie van Spaengien soo hatelyck heeft gheweest als aan U selveu, lyden nu een andere Inquisitie, die niet minder strengh is. In een woord, de strengigheyt die gliy legen hen gebruyckt in \'t stuck van de exercitie ende oeffeninglie van hun Godtsdienst, het stricktelyck verbodt van alle kerckelyke Vergaderingen, de gierigheyt van Uwe Commissarissen, en de veraehtinge die sy dikmaels thoo-nen van de dingen, die wy de heylichste achten, heeft eenige geesten kunnen altereren ende ontstellen. Wilt ghy hen weder winnen? Lost en relacheert yets van de strengigheyt uwer pla-caten. De namen van Catholyok ende Hollander konnen te samen gaan; men kan vyandt van den Coninck van Spaengien zyn sonder Protestant te wesen. (1)
Engeland was voor de tweede maal in oorlog met Nederland, en van dezen, gelijk van de andere oorlogen was de eigenlijke oorzaak jalousie; tot voorwendsel strekte verzuim van kleine beleefdheden, en de manier, daarbij gevolgd, was de eigenaardige der Engelscbeu, namelijk; niet meer geld voor den strijd dan de overwinning waard is. Thans echter was die oorlog allengs eene zaak van eer geworden, door de gevoelige slagen, die de Ruiter, Tromp enz. den Brit hadden toegebracht. Northumberland, Leicester, c. s. verlangden iets, waarop een eervolle vrede kon gevraagd worden; en Karei II, die meende dat twaalf honderd duizend ponden sterling een te karig inkomen waren voor den koning van Engeland, zocht dat iets, wat de anderen verlangden.
Eene vergadering der oudste kapittelheeren van Munster, die krachtens hun ambt reeds tot zwijgen verplicht, nu voor deze beraadslaging in het bijzonder, geheimhouding beloofd hadden, was van gevoelen dat zijne vorstelijke genade zich aan Karei II van Engeland moest aan-
(1) Aitzema, torn. V.
89
sluiten, om aldus van de Hollanders zoo niet voldoening, dan toch het achterwege laten van allerlei plagerijen te verkrijgen.
Hierop reist baron van Wrede, kanunnik te Minden en kamerheer te Munster, naar Londen. Karei had als balling de van Galens en den Westfaalschen adel leeren kennen. Reeds den 13 Junij 1665 werd eene overeenkomst geteekend, waarbij Ghristoffel Bernard zich verbond , om met twintig duizend voetknechten en tienduizend ruiters een inval te doen op het grondgebied van de vereenigde provinciën; terwijl Karei II aan Munster als werfgeld voor die troepen, in de eerste drie maanden betalen zou: vijfhonderd duizend rijksdaalders, en vervolgens iedere maand, tot aan het einde van den oorlog vijftig duizend rijksdaalders. Lord Temple vergezelde van Wrede naar Coesfeld om de zaken nader te bespreken.
Hoezeer men de zaak geheim wilde houden, kon Lodewijk XIV toch al den 17 Juli 1665 aan zijnen gezant te \'s Hage schrijven; (1)
„Ik heb den hertog vaa Nieuwburg geschreven, dat hij deu Bisschop vau Munster iedere geweldige onderneming tegeu de Staten-generaal zou afraden; naar nu hoor ik dat hij een verbond met Groot-Brittanje gesloten hoeft. Ik zie dus dat de zaak dringender is dan wij geloofden , en neem maatregelen om aan den Bisschop zeiven een expresse te zenden, die over twee of drie dagen zal afreizen, om hem te verklaren, dat hij mijne legermacht aan het hoofd der Staatschen zal vinden, indien hij tegen deze vijandelijkheden begint. Ik heb ook mijnen gezant in Engeland opgedragen, den Koning onder het oog te brengen, dat hij zijn geld boter besteden kan. Gij vindt hier eene schoone gelegenheid om aan de heeren Staten mijne deelneming en hartelijke trouw te doen gevoelen; want zonder mij een oogenblik te bedenken, en voor
(1) Dr. Weins.
90
dat ik er om verzocht word, wil ik aan den Bisschop die krachtige verklaringen doen, ofschoon hij als medelid van het Rijnverbond, mijn gealliëerde is. Overigens is het billijk, dat ik den Bisschop de toezegging kunne doen, dat hem wegens Bor-culo satisfactie zal gegeven worden, want iedereen is overtuigd, dat zijn bisdom bij deze vexatie lijdt. De Staten mogen ook geen tijd verliezen, om de onderhandelingen over Rheinberg(1) ten einde te brengen, opdat men gerust kunne zijn, dat de Keurvorst van Keulen geen verbond sluite met den Bisschop van Munster.quot;
d\'Estrades antwoordde den 6 Augustus aan den koning :
„Mij is verzekerd geworden dat de koning van Engeland, den markies Castel-Rodrigo (2) schriftelijk verzocht heeft, aan do troepen van Uwe Majesteit geen doortocht te geven. Ook weet men dat een Spaansehe monnik, (William Temple?!) acht dagen te Coesfeld bij den Bisschop geweest is, en dat hij na de komst van den monnik een millioen livres ontvangen heeft. Ook staan er vier regimenten te voet en een te paard bij Venlo en Roermond. Maar wal mij het meeste treft is: dat onze Spaanschgezinde tegenstanders hier in den Haag en in de provinciën het gerucht verspreiden, alsof dit alles voorbereidende maatregelen waren tegen de plannen varf Uwe Majesteit omtrent Vlaanderen; en die bewering vindt zoo veel ingang, dat niemand zich hier schijnt te verontrusten over de troepen-werving van den Bisschop van Munster.quot;
Wist men te \'s Hage weinig, te Parijs en te Londen was men ook niet goed ingelicht.
Lodewijk XIV dacht dat Duitschland met Spanje tegen Frankrijk te velde wilde trekken en dat van Galen\'s onderneming slechts een voorposten-gevecht was. Hij moest die onderneming wel in zijn eigen belang
(1) Rheinberg of Rheinberk , tusschen Wezel en Duisborg, oen stadje van den Keurvorst van Keulen, was door de Ncderland-sehe troepen bezet en versterkt geworden.
(3) Gouverneur der Spaansehe Nederlanden.
91
verhinderen, maar niet zoo, dat er de Hollanders bij wonnen, want Nederland kon nooit te zwak zijn als hij Vlaanderen eenmaal zou aanvallen; immers het reeds vroeger op hei, tapijt geworpen plan van een bondgenootschap tusschen den Keizer, Spanje en Nederland, zou alle zijne plannen kunnen verijdelen.
Te Londen vleide men zich met de hoop dat, als de zaak eens aan den gang was, de Duitschers wel zouden opkomen om Munster te helpen, en Engeland vrij zou komen met veel te beloven en weinig te geven. Hierop doelde een schrijven van lord Clarendon aan Temple van den 28 December 1.665: „Het is onze „schuld niet dat wij verzuimd iiebben hem (van Galen) „de bepaalde ondersteuning te doen toekomen. Wij ,; mochteu vermoeden dat de Duitsche vorsten hem wel „ heimelijk zouden ondersteunen.quot;
Intusschen had de staats-secretaris Arlington onder dagteekening van den 13 October, van Temple reeds deze tijding ontvangen:
„Een renbode van den Bisschop van Munster ver-„ zekert mij, dat hij zonder geld niet langer bestaan „kan. Uwe Heerlijkheid kan begrijpen, welk eene ver-„ legenlieid mij dat baart, want men werpt mij voor, „ dat ik het ben, die hem (den Bisschop) tot een „ zoo spoedig aanvangen der expeditie heb overgehaald; „terwijl hij aanvankelijk eerst wilde beginnen, als de „ tweede termijn der sübsidiën uitbetaald zou zijn.quot;
En Aitzema, boek 45 zegt ons wat er hier te lande omging;
„ In dese maendt julien esclatteerde meest de wervinge „ van den Bisschop van Munster, sonder dat men wist „ sijn dessein. Men wist wel dat hij ontevreeden „ was met deesen Staet over het werek van de Deiler-„ schaiits; doch men kost sich niet inbeelden dat hij
9£
„ süo veel couragie hadde, dat hij deesen Staet met „ oorloch soude aantasten. Meest quot;werd gelooft dat het „ was ten dienste van Spangien of van den Keizer.quot;
En nogtans ontbrak aan van Galen niet alleen de steun des Keizers, maar de kleine vorsten, zijne naburen, lieten hem zelfs alleen staan: Keur-Keulen uit natuurlijke vreesachtigheid; Brandenburg, uit politieke berekening; Brunswijk, omdat de mijter van Osnabrug nog zoo wankelend op zijn Luthersch hoofd stond; enz.
Het bezoek van lord Temple (den Spaanschen monnik van d\'Estrades) te Coesfeld, was niet zonder gevolg. Er werden werfbureaux opgericht te Hamburg, Lubeck, Frankfort, Ments, Keulen en Antwerpen. Paarden en oorlogsmatcrieel werd aangekocht, en een plan voor den aanstaanden veldtocht vastgesteld. Dit plan, misschien wel nooit vormelijk op het papier gezet, schijnt hierin bestaan te hebben: de Engelschen zouden op zee de Hollanders zooveel werks mogelijk bezorgen; de Bisschop zou Bergen-op-Zoom of Willemstad trachten meester te worden, alwaar de Engelschen in twintig transportschepen volk aau land zouden zetten, om in Zeeland en Holland te opereeren; eene betere grensscheiding tusschen Nederland en Munster moest in het vervolg de vijandelijkheden verhinderen, en de zoo vaak besproken waterwegen van Munster naar den Dollart of de Noordzee en naar den IJssel mogelijk maken; Koe-vorden zou dan het vooruitgeschovene punt, en de Bourtanger moerassen zouden de linie van verdediging worden voor het stift.
Temple scheen over zijne zending tevreden te zijn. Den 6 September schreef hij aan zijne familie:
„Ik had het geluk meer t.e verkrijgen dan men aan het hof verwachtte, zelfs meer dan de Bisschop aanvankelijk beloofd had. Deze Vorst is een man van geest en oordeel, maar zijne lichaams-
93
krachten zijn minder. Hij /egt, alles wat besprokenJs te zullen vervullen: fide sincera et Germaua (met Duitsche trouw en eerlijkheid), eene uitdrukking die hij dikwerf gebruikt.quot;
Aa» den staats-secretaris schrijvende den 13 October, voegt hij er bij:
„Alles wat ik met zekerheid zeggen kan, bestaat hieriu; dat er geen ander gevaar bij den Bisschop te vreezen is als geldgebrek. Ik ken hem in zooverre, dat hij niet spoedig loslaat, wat hij eens aanvat. Het ontbreekt hem noch aan moed, noch aan kloekheid of doorzicht; evenmin aan zucht naar grootheid eu roem. Wat de Hollanders betreft, men kan met genoegzame zekerheid aannemen, dal, zij weinig op hun gemak zijn. Zij worden op de beide elemeuten aangevallen en gaan gedrukt onder uitgaven en imposten; inwendig verscheurd en gescheiden door politieke partijen, wantrouwen zij zelfs tot overmaat van ongeluk, den steun van hunnen bondgenoot. Frankrijk.quot;
Den 14 September 1665 vaardigde Christoffel Bernard zijne oorlogsverklaring uit. Zij was gegoten in den vorm van eener. brief aan de Staten. Een trompetter bracht die over en moest op antwoord wachten, dat tien dagen later gegeven werd. Brief en antwoord bespreken zeven punten: 1° de wederrechtelijke inmenging der Stalen in zaken, die het Rijk aangaan; 2° de bezetting der Dijler-schans en schending van grondgebied; 3° beleedigende brieven aan den Keizer en de Duitsche vorsten gezonden; é0 de voortdurende bezetting van Lierort en Oost-friesche plaatsen; 5° Borculo, en de vordering van vijftien maal honderd duizend gulden; 6° de verspreiding van spotprenten en schimpdichten; 7° het ondersteunen van den opstand te Munster.
Het leger van den Vorst-Bisschop bestond thans uit elf afdeelingen paardenvolk, en dertien regimenten voetvolk. Bovendien had hij nog drie regimenten voetvolk in Brabant, en eene artillerie, die als het beste zijner wapens beschouwd werd.
94
De opperbevelhebber was de veldmaarschalk prins Georg Christiaan van Hessen-Homburg; onder dezen stonden de opperwachlmcesters Gorgas en graaf d\'Ossery, en verder de kolonels Elberveldt, von Pleuren, Crone, (Krohne), Plettenberg, enz.
Dit leger viel gelijktijdig van drie zijden in Nederland.
Den 24 September kwam de hoofdafdeeling, met den Bisschop, met Homburg en d\'Ossery te Gronau en Losser. Den volgenden dag bereikte zij Enschedé, en vervolgens Oldenzaal, Ootmarsum, Almelo. Op den feestdag van den Heiligen Michael, (29 Sept.) liet de Bisschop het Te Deum zingen in de parochiekerk te Borculo.
Den 1 October verschijnt hij te Lochem, te Deuti-chem, te Keppel, en in het gezicht van Zutfen en Doesburg belegt hij den krijgsraad, en vraagt: Wat nu? — Von Pleuren zegt, dat men zonder gevaar het leger niet verdei\' kan laten voortrukken; Gorgas lag in het noorden zonder hulp, Carpius en Natta waren in het zuiden, aan zich zeiven overgelaten. Von Pleuren had gelijk; wunt in het zuiden was de zaak der Munsterschen reeds zoo goed als verloren.
Te Antwerpen toch waren wel twee korpsen gevormd, maar én de Hollanders én de Franschen hadden zich zoo sterk tegen dat werven verzet , dat de Spaansche kommandant de korpsen deed vertrekken, vóór dat ze genoegzaam gewapend en geoefend waren. Carpius werd op weg naar Willemstad in het dorp Wouw, door de garnizoenen van Staats-Brabant ingesloten, en na eenige verdediging, met al de zijnen gevankelijk naar \'s Bosc\'u geleid. Graaf Natta met zijne afdeeling was nog te Oudenbosch, en wist, op eene of andere wijze, te Valkenswecrt en hooger op te komen, waar hij de landlieden brandschatte, en zijn volk zag verloopen.
Ook was de posit ie van Gorgas in het noorileii, alles behalve benijdenswaardig. Men had hem gevraagd: „Kunt gij de Bourtanger Schans innemen?quot; en de soldaat had geantwoord: „Ja, als men mij den rug-dekt;quot; en te Meppen en te Latum trok hij de Eems over. Het graafschap Lingen, dat den Prins van Oranje toebehoorde liet hij ongedeerd, „ en nam er noch hen noch ei.quot; (Aitzema.)
De geschiedenis van Bourlang zou het onderwerp eener belangwekkende verhandeling kunnen zijn; wij vergenoegen ons met de vermelding van het onontbeer-lijkste voor ons onderwerp.
Vroeger zal dat moeras zich wel aan den Dollart hebben aangesloten, cn het allignement op den toren van Nesserland eene soort van grensscheiding geweest zijn. Toen was de strook lands, die zich tusschen Bourtang en den Dollart gevormd had door kleine schansen bezet: de Boner of Bondeschans, de Oude schans, de Nieuwe of Langerakker-schaiis enz.
Volgens Klodeu zou de Bourtang, die ook grens-moeras en twistmoeras genoemd werd, nu nog twaalf uren gaans lang en twee of drie breed wezen. Volgens van Alpen hadden de Hollanders of beter gezegd de Groningers de Nieuwe of Langerakkerschans en de Bour-tangerschans op Duitsch grondgebied gebouwd.
Toen Gorgas daar kwam geloofde men in militaire kringen, dat de provinciën Friesland, Groningen en Drenthe van de landzijde slechts drie toegangen hadden: Bourtang, Koevorden, Zwolle; het overige was onwaad-baar moeras.
Het fort Bourtang intusschcn is niets meer dan een versterkte zandheuvel in het midden van dit moeras. Een kunstweg van een uur gaans verbindt die schans met het landschap Westerwolde, (prov. Gro-
96
ningcii) en een soortgelijke weg ot dijk van gelijke lengte, loopt naar Uatemen, een paar uurtjes van de üijler-schans.
üe Guiche zeide met zijne gewone oppervlakkigheid: „ Honderd boeren kunnen den dijk doorgraven en dan is „de Bourtang overmeesterd.quot; Dat wist Gorgas ook wel, maar hij had gevraagd, dat men hem den rug zou dekken, want hij moest zoowel van den Groninger als van den Eemslander kant graven, en kreeg alzoo Groningen en Friesland in den rug, en Oostfriesland in de flank.
In de laatste dagen van September was hij over dat veen gekomen, nu eens tot den buik in het water voort-wadend, dan wederom langs eene noodbrug, die van den eenen pol tot den anderen werd gelegd. Te Sellingen zette hij voet op den vasten grond, en het klooster te Ter Apel, waaruit vroeger de Kruisheeren verjaagd waren, werd zijn hoofdkwartier.
De Staatsche Luitenant Nierop versloeg met 104 man eene bende Munsterschen bij Jipsinghuizen, doodde er Si—300; nam l£0 man gevangen, vernietigde de brug of dam en stookte er elf vreugdevuren van, maakte negen ledige kisten buit, enz. Zoo luidt het verslag van kapitein Dam, (bij Aitzema éSquot; boek); maar Gorgas van Ter Apel te verjagen scheen hij niet te kunnen. Het was dus ook hier slechts eene schermutseling, gelijk geheel de Munsterfche oorlog eene aaneenschakeling van schermutselingen heeten moet, waarin getallen en omstandigheden door verschillenden verschillend worden opgegeven , maar die zonder beslissende uitwerking bleef.
Van Alpen beschrijft de meeste dier kleine gevechten. In het algemeen hielden de Munsterschen strenge discipline , roofden veel vee, en kregen nog al krijgsgevangenen in handen. Daarentegen deserteerden dagelijks eenigen van hun volk; misschien gaf de meerdere vnj-
97
heid en het grooter handgeld, hun vooral door de Fran-schen aangeboden, daartoe aanleiding.
In den krijgsraad bij Zutfen werd besloten, dat eeu gedeelte van het leger in Overijssel de winterkwartieren üou betrekken; een ander gedeelte, ongeveer achtduizend man sterk, zou onder d\'Ossery door Drenthe en Groningen naar de Bourtang trekken; terwijl de Bisschop zelf, met eenige regimenten door Bentheim derwaarts zou gaan. Heden nog wijst men u in of bij Meppen de kamers, waar van Galen gelogeerd heeft, en een ander vertrek dat hij tot kapel had ingericht. De veldmaarschalk, de prins van Hessen-Homburg, deed middelerwijl eene reis naar Weenen.
Deze troepen-beweging bleef over den IJssel niet onopgemerkt, en wie maar kommandeeren kon, kommandeerde. Men zou, zoo heette het van Hollandsche zijde, lioveen en Staphorst versterken en werkelijk moest d\'Os-sery dien weg nemen om het vele water te ontwijken en om den tegenstand, dien hij te Ommen vond. Op de brug te Berkum bij Zwolle liet hij, volgens Aitzema, door vier en twintig trompetters het „Wilhelmusquot; blazen, tot „ groote ergernis der yoedgezinden en tot seductie van „ onze militie.quot; Hij vond verder wel eenige boomen omgehakt en eene wacht van landvolk, maar niets wat hem beletten kon Drenthe binnen te rukken. ,T
Hier lag nu alles open tot aan het Groningsch grondgebied. Een fortje en eenige gewapenden schenen hem den overgang van de Aa te willen betwisten aan de pon-terbrug, (lees: punterburg), daarom nam hij den weg over Zuidlaren, de Groeve en Fokshol; het nieuwe kanaal door de stad (Groningen) in 1616 daar gegraven, waarvan men de bruggen verwijderd had, hield hem acht uren op. Had het geschut, dat door Crone aangevoerd werd, hem niet beschermd, hij zou zich den weg door ongeveer 900 v. galkn. 7
98
Staatschen hebben zien afgesneden. Den 8 October (oude stijl) trekt hij Winschoten binnen, legert zijn volk te Blijham en in de omstreken, maakt eene geregelde verbinding met Gorgas te Ter Apel en bezet Winschoterzijl en de Bruggerschans.
Inmiddels had Christoffel Bernard aan den anderen kant een vmchteloozen aanval gedaan op Stikhuizen en Grieterzijl, een klein haventje in Oostfriesland; om daar te vinden, wat te vergeefs in Willemstad gezocht was, en misschien een blijvende haven voor Munster. Ook had hij vier duizend ruiters eene wandeling laten doen door het Osnabrugsche, alwaar men aanstalten had gemaakt om voor de Hollanders volk te werven. Op zijn bevel werd er een dam door het moeras gelegd van Heyde naar Ter Apel, waarvan de overblijfselen nog zichtbaar zijn, die tiians nog den naam dragen van Bissuhopsdijk of Gorgasdam.
Prins Maurits was d\'Ossery op den voet gevolgd, en na den 22 October te Groningen krijgsraad gehouden te hebben, waarbij de gedeputeerden ie velde, Corn, de Wit, Gliustra en Nieuveen tegenwoordig waren, zond men kolonel Stik met 900 man om Scheemda te bezetten. Askin moest met 1300 man naar de Meeden oprukken, en de prins kwam zelf daar, den 25 met 1200 man. Hunne voornaamste zorg was, alle koornmolens onbruikbaar te maken, en bij hoogen vloed de sluizen, die zij machtig konden worden, open te zetten.
Gelijktijdig werd do Valterschans door de Holland-sche soldaten bezet.
Schreven we een roman, dan moest d\'Ossery zich nu omkeeren , en in de vlakte van Heiligerlee, die hij bezet hield, sneuvelen of overwinnen; en de Engelschen moesten te Delfzijl of te Winschoterzijl eene landing beproeven.
99
Doch niets van dat alles gebeurde. Christoffel Bernard deed wat hij kon en wat niemand verwachtte. Hij liet zijne troepen terugtrekken over de brug of den dam door het veen.
Van die brug zijn vele beschrijvingen gemaakt. Wij volgen het liefst van Alpen, den eenigen schrijver, die ze gezien heeft.
Tusschen Heda (1) en Ter Apel is de Bourtang niet, breeder dan anderhalve Duitsche mijl. Daar werd van beide kanten tegelijk gearbeid; men wierp takkebossen, rijswerk, riet, balken en planken van afgebroken huizen , geheele boomen, en alle hout wat inen vinden kon in de diepte, vulde dat aan met turf en zand, en bevestigde alles met palen. Eindelijk trok het voetvolk cr het eerst over, vijf man in \'t gelid, daarna de bagage en duizende ossen, (2) (milleni frisii boves), en eindelijk het laatst de cavalerie.
Den 22 November werd Winschoten verlaten en den volgenden dag door Staatschen bezet. Het is opvallend, zegt Tucking, dat niemand het plan opvatte om den bouw dier brug te verhinderen, of de aftrekkenden na te zetten.
Het verslag van prins Maurits aan de Staten Generaal zegt alleen: „ Den vijandt met omtrent acht duij-„ zent man in Drenth en in Groeningerland gevallen „ zijnde, ben ick in persoon derwaerts getrocken, en „ hebbe met omtrent drie a vier duijsent man de passen „ zoodanig bezet, dat den vijandt door honger en water-„ snoot eijndelijck het voors. lant en alle sterckten heeft „ moeten verlaten, sulcx dat de provincie nu van den „vijandt bevrijd is.quot; (Aitzema boek 46)
(1) Visscher schrijft Heyde.
(2) In sommige streken van ons vaderland heet iemand, die van Munster komt nog; koedief.
100
Op eene andere plaats heet het: dat Prins Maurits geen aanval wagen dorst, voor dat hij meer en beter volk had; want wegens de communicatie die met Eemsland gemaakt word, kon hij door de geheele legermagt der vijanden gemolesteerd worden. Aannemelijker schijnt het, dat het oorlogstooneel verplaatst werd door de aankomst der Franscheii. Den 11 November toch verliet Maurits reeds, door de gedeputeerden gevolgd, Scheemda; en den 15 was hij bij de Fransche voorhoede aan den Rijn; terwijl wij den Bisschop met zijn leger reeds in de eerste dagen van December te Winterswijk, Ahaus, Vreden en op andere grensplaatsen vinden.
„ Het is soo pijnelijck als men van eene muijs gebeten wort!quot; klaagt Aitzema. Het regende dan ook in Holland schand- en schotschriften tegen den Bisschop en men was er onuitputtelijk in spotprenten. Men scheen niet te begrijpen, dat, hoe dommer en belachelijker van Galen werd voorgesteld, wij des te ellendiger figuur maakten, die niet verhinderen konden, dat hij bij ons binnenkwam en uitging naar welgevallen.
De roem en de kracht van Nederland was ter zee; de landmilitie had men daarentegen deerlijk verwaarloosd. Vooreerst begrepen de republikeinsch-gezinde burgervaders dat alles goed ging als hun stad of hun tuintje welvoeren. De rang van kapitein, vaandrig , enz. was vervolgens een eerepost, die op ongezochte wijze in den zoon de verdiensten van den vader beloonen moest. Bovendien waren er van de veertig duizend man, die op de lijsten stonden, en waarvoor soldij betaald werd, volgens den Comte de Guiche, slechts zeven duizend onder de wapenen. Ten laatste vergezelden de armee altoos gedeputeerden te velde, die de generaals belemmerden, en misschien uit kleingeestigheid dwarsboomden.
101
Onverschillig welke de oorzaak geweest zij der vernedering, de muizenbeet verbitterde het gemoed van menigen Nederlander, en men zocht op vrome of minder vrome wijze, door bijbelsche exegese, of door hekeldicht en bijschrift zijn wrevel jegens den Bisschop te koelen.
Een vrome, die eens recht geestig wilde zijn, schreef toen: dat de Bisschop niets minder kon zijn dan het beest uit het boek der Openbaring; want het getal des beestes (666) was zoo duidelijk als iets in den naam; ChrlstophorVs bernarDVs Von gaLen, te vinden. Dit was echter een zeer vermetel spel j want een lioogleeraar te Leiden, die gewaagd had het gevoelen te uiten dat de groote Turk best dat vreeselijk beest wezen kon, werd deze willekeurige interpretatie zeer euvel genomen en men censureerde den professor: „ dewijl Luther en Galvijn dien naam den Paus hadden toegewezen.quot; Het stond dus niet vrij, dien zoo maar aan een Turk of Munsterlander weg te schenken.
Een blaasbalgmaker te Deventer, die zich de overhaaste vlugt van den Bisschop niet anders verklaren kon, of het moest door de kracht van zijn instrument geschied zijn, liet hem op zijn luifei schilderen, en daaronder schreef hij :
In Berend van Galen den Bisschop der zwynen,
Maakt men blaasbalken by dozynen.
Nog zwieriger deed het een spekslager, die Barend op zijne winddeur voorstelde rijdende op een varken, en daaronder het deftig epigram plaatste ;
Hier ziet gy Barend van Galen in zyn pontificaal verheven, Zoo als hy ter jagt plagt te ryden in zyn leven ,
Gevolgd door zyn\' adeldom in gelyke pragt,
Als opperste jagtmeester van de Westphaalsche Swynen jagt. (1)
(1) De uithangteekens door Mr. J. van Lennep en ). ter Gouw. Deel I, blz. \'244.
102
Meer geest zat er in de woorden van een Groninger student, die later tijdens het beleg van die stad, toen een gloeiende kogel de borstels van een varken verschroeide , uitriep: „ Zou hij al\' zijne schapen reeds zoo kaal hebben geschoren, dat hij nu met de zwijnen moet beginnen!quot;
Natuurlijk werd er onderzoek gedaan naar de oorzaak van zoo veel onheil, en werd er last gegeven alle „Wandevoirenquot; strengelijk te straffen. Te Winschoten knoopte men een man op, die den vijand den weg gewezen had. Te Groningen werden doctor Harkens en Gerrit Uden, vrienden of geestverwanten van Schuijlen-burg, onthoofd. Te Borculo werd rechtsingang verleend tegen den kommandant, en elders naar gelang der omstandigheden met meerdere of mindere gestrengheid gehandeld.
HOOFDSTUK VUL
Tusschenkomst der Franschen. Vrede van Kleef.
üe schrijvers van dien tijd en de handelingen der strijdende partijen, blijven duister en onverstaanbaar, tenzij men van de Hollandsche zijde het volgende plan van defensie veronderstelle. Pe vijand had op twee punten een inval beproefd; in Twente had hij geen tegenstand gevonden; in Groningen hielden de Bourtan-gerschans en moeras hem oogenblikkelijk tegen. Nu zou men hem in dat moeras laten overwinteren, en hij kon daar verhongeren of verdrinken naar verkiezing. Het Nederlandsche leger zou inmiddels met het Eransche vereenigd, in het Munstersche vallen, en er nemen wat er te nemen was. Het Nederlandsche garnizoen te Kleef en te Wezel vermocht dan uitmuntende diensten te bewijzen; en kon men Brandenburg en Osnabrug (Bruns-wijk-Lunenburg) voor die zaak winnen, dan was de uitslag zoo goed als zeker.
Wie zulk plan het eerst op het touw zette , wordt niet met uitdrukkelijke woorden bericht. De volgende brief
104
evenwel wijst ons aan waar wij den uitvinder van het schoone plan te zoeken hebben. Den 25 December 1665, schreef de Fransche minister van oorlog, Louvois, aan den gezant van Frankrijk in den Haag: (1)
„ L\'interest de S. M. est, de faire en sorte que 1\'Evesque de Munster se porte a demander la paix, et le meilleur et le plus honeste moyen de 1\'y obliger, est de le (raiter eotnme il a fait les Hollandois. Pour sela, do faire durant l\'hyver de grandes courses jusques dans le eoeur de son pays et de piller et de desoler la campagne. S. M. désire que vous faissez eonnoistre a Mrs. les Etats, qu\'il n\'y a rien de si avantageux pour eux que de ruiner le pays enneniy; et que sans leur deserouvnr le veritable interest de S. M. vous leur inspiriez de faire ponr eette fin agir leurs troupes et celles du Roy durant l\'hyver...
En de gedeputeerden te velde deden het onmogelijke, om de veldheeren op weg naar Westfalen te krijgen, doch zonder gevolg; dewijl de welberekende wendingen van den Bisschop hen daar een leger deden vinden, waar zij een open veld verondersteld hadden.
Was het Fransch-Hollandsche expeditie-korps niet sterk genoeg om de Munsterschen te slaan?
Lodewijk XIV vreesde evenzeer eene overwinning als eene nederlaag. De eerste moest natuurlijk op de Duit-sche Vorsten terugwerken en kon eene vereeniging onder hen veroorzaken, die met zijne bedoelingen in strijd was; en de nederlaag der Franschen tegenover Munster zou eene schande zijn, die eenen tweeden oorlog noodzakelijk maakte. Aitzema gelooft, dat de Fransche generaals openbare orders hadden om in Munsterland in te vallen, en geheime orders om de Munsterschen te sparen. Volgens l)r. Wiens zou men moeten zeggen; geheime orders om zonder vechten vriend en vijand te
(1) Vgl. Depping.
105
vermoeien en af te matten, en 7,00 beiden tot een vrede te dwingen, welken dan ook.
Een brief van den staats-secretaris Lionne (l) aan d\'Estrades, kan ons in dit laatste gevoelen versterken. Eeeds den 23 September 1665 had hij geschreven:
„ Om np uw schrijven te antwoorden wil ik u in vertrouwen, en op voorwaarde der stipste geheimliouding zeggen, dat de Koning besloten heeft hulp te verleenen, deels om zijne eer, deels om zijn voordeel; want beiden vorderen , dat de Staten niet geheel overwonnen worden. Maar wat hij ook bij deze gelegenheid doeu moge, wij zijn overtuigd, dat de Staten ons bij andere gelegenheden geene dankbaarheid zullen bewijzen, en in het bijzonder, dal zij de partij voor onze vijanden zullen opnemen, zoodra de Koning zijne rechten op Vlaanderen zou doen gelden. Is het niet verdrietig zich in een grooten oorlog te wagen, waarin wij misschien onze geallieerden zullen verliezen, en dat voor men-schen, die ons met zulke munt betalen zullen?quot;
Het eerste bericht van de komst der Fransche hulptroepen, geeft ons de Engelsche gezant, lord Temple in een schrijven van den 10 Dec. 1665. (3)
„Van de Pranschen hooren wij niets sedert zij naar Holland getogen zijn. Toen zij Maastricht passeerden, vormden zij een korps van minder dau 6000 man. De ruiterij was schoon, maar hun voetvolk erbarmelijk. Zij hadden de voeten stuk geloopen en droegen de schoenen aan den hals. Hunne voornaamste beleefdheid bestond hierin, dat zij de Hollanders, die hen goed onthaalden , tienduizend maal naar den duivel wensehten. Zij betaalden niet, of gaven valsche munt, en de beste behandeling namen zij met verachting cn dwazen uvermoed aan. Op de markt te Maastricht dronken zij in het openbaar de gezondheid van den Koning van Engeland, en van den Bisschop van Munster; eene onaardigheid, die meer de losbandigheid van dit volk, dau hnu goede gezindheid jegens die beide Vorsten bewijst.quot;
De klachten over de Franschen waren dan ook alge-
(1) Dr. Wiens. — (2) Bij denzelfden.
106
meen, en vullen bij Aitzema geheele bladzijden. Zwart brood wilden zij niet eten. Schoenen en sokken konden nauwelijks in toereikende hoeveelheid aangevoerd worden. Zij weigerden iets te dragen behalve hunne wapens, en mishandelden de voerlieden. Voor eerbare vrouwen vooral, was de Fransche lichtzinnigheid een gruwel.
Den 20 November marcheerden zij door Arnhem. (1) Zij defileerden gedurende vier uren van de Akkerpoort naar de Brukepoort (?). De dwarsstraten waren met kettingen gesloten, en het kanon bulderde op de wallen. Generaal Pradel was hun chef en de gedeputeerden, Be-verning en van Asperen, waren hem in koetsen tegemoet gereden. De voorhoede werd gevormd door eene compagnie van de garde te paard, wier mantels van fijn goud en zilver schitterden. De prins van Oranje stond als gewoon burger onder de toescliouwers; hij werd echter door Pradel opgemerkt, die hem een bezoek bracht, wat weldra bij de andere hoofd-officieren navolging vond. Den 23 werden de chefs op het Prinsenhof vorstelijk onthaald, waarbij ook de Fransche gezant inden Haag, graaf d\'Estrades, tegenwoordig was, die in een schrijven van den 30 November aan zijnen meester mededeelt, wat de heeren daar zoo al gekeuveld hadden: (2)
„Ik was naar Arnhem gegaan, om de troepen van Uwe Majesteit te üien, en om met deu lieer Pradel, Prins Maurits en de Gedeputeerden te velde over het operatie-plan te beraadslagen. Er is besloten dat beide legers krachtig tegen den Bisschop zullen ageeren. Men wil Loebem , Deutiehem en hot slot Keppel aangrijpen. Een aanval op Boreulo is niet uitvoerbaar, omdat het land een half uur in de rondte onder water staat, en da
(1) Deze woorden zijn genomen uit het Theatrum Europaeum X, Volgens van Alpen zou men Nijmegen moeten lezen. Misschien hielden zij in beide steden een soort van parade.
(2) Dr. Wiens.
107
Bisschoppelijken den dijk bezet houden. Prins Maurits zal met vijf a zes duizend man, naar Wezel gaan; een paar Bisschoppelijke stadjes en een paar forten aan de Lippe bezetten. Doesburg, Grol, Zwolle, Kampen, Zutfen, Deventer, en andere plaatsen aan den IJssel zullen door groote afdeelingen te voet en te paard bewaard worden. De troepen van deu hertog van Bruns-wijk zullen over Lingen eu Rheine in Munsterland trekken, en als de Bisschop hen overvallen zou, op Wezel aanrukken, om vereenigd met de onzen tot in het hart van Munsterland door te breken.
Door deze schikking zijn wij in staat, den geheelen winter door, oorlog te voeren op het grondgebied van den Bisschop, en zijn leger te vernietigen; want hij moet zich dan op Meppen, Munster en Coesfeld terugtrekken, en kan in het open veld geene zekerheid of geene levensmiddelen vinden. Dit is hetgene te Arnhem besloten is, en wat op mijn voorstel in eene lange conferentie met den heer de Wit, door de Staten-generaal is goedgekeurd.
„Wat het voorstel van een wapenstilstand, dat van den heer Friquet(l) is uitgegaan, betreft, zal ik wel middelen weten te vinden, om de onderhandelingen dienaangaande op niets te doen uitloopen; want gelijk ik U. M. al meer bericht heb, in een land waar zooveel cabaal is als hier, kan men een voorstel op verschillende manieren krachteloos maken.quot;
Van Alpen spreekt ook over die plannen en voegt, er bij: dat het gemakkelijker is, ze in de raadzaal te bespreken , dan ze in het veld uit te voeren. d\'Estrades merkt op: dat het gebrek aan levensmiddelen, zoo voor men-scheii als paarden de Staten in verlegenheid bracht; want het leger van den Bisschop had den voorraad in Gelderland , Overijssel en Groningen uitgeput en vernietigd.
Nog een bijoogmerk der Franschen leeren wij uit een brief van den koning aan d\'Estrades, van den 15 November 1665, kennen, waarin hij schrijft:
„Hij (van Beuningen, de gezant der Nederlanden te Parijs) had gezegd, dat ik er wel op denken kon, de troepen van den
(1) Gezant van den Keizer.
108
Bisschop te verleiden en van hunnen meester afkeerig te maken; waardoor de Staten de macht van den vijand zouden zien afnemen , terwijl de mijne vermeerderen zou. Het plan schijnt mij zoo goed, dat ik u de zorg voor de gelukkige uitvoering daarvan opdraag.quot;
Pradel verborg zijn afkeer van de bemoeiingen der ciloyens soldats niet,, zoo noemde hij soms do Gedeputeerden te velde der Stalen, maar toonde achting voor Prins Manrits van Nassau; de man, die in Europa en in Amerika gestreden had, en nu nog zoo onvermoeid en buigzaam was, boezemde hem een zekeren eerbied in. Toen men hem boodschapte, dat de prins op liet verzoek der hee-rcn naar Lochem was opgerukt, volgde hij aanstonds, en deed dien avond nog zijne cavalerie in het gezicht der stad bivakkeeren.
Lochem was zooveel moeite niet waard. De commandant dier stad von Elverfeld had reeds verklaard dat zij onverdedigbaar was. Na vier dagen werkens in de loopgraven eischten de Hollandsch-Eransche belegeraars de stad op, en hij gaf ze over op eervolle voorwaarden. De gedeputeerden gingen een kijkje nemen toen de bis-schoppelijken aftrokken; zij telden, officieren en gewonden meegerekend, 400 man te voet, waaronder zich vele jongelingen en 60 te paard bevonden; allen waren wel gemonteerd en gewapend. Tegen den wil van sommigen hield Maurits strenge lucht; er werd niet geplunderd, en de vijand genoot veiligiieid en krijgseer tot aan de grenzen bij Vreden.
Bij het beleg van Lochem behoort de volgende anecdote. Een der heeren te velde maakte aanmerkingen over de werkzaamheden in de loopgraven. Maurits verzocht nadere aanwijzing, en arm in artn wandelden zij tot aan het front van eene vijandelijke batterij; terwijl de prins volgens zijne gewoonte met een lachend
109
gezicht de gierende kogels nastaarde, gaf de gedeputeerde zoo vele teekenen van levenslast, dat de Mof uit wellevendheid en medelijden zijn vuur staakte.
Nu moest Boekholt belegerd worden; maar Maurits en Pradel hadden besloten het niet te doen en zeiden, dat het om liet gevorderd jaargetij en om de sterkte der plaats, onmogelijk was. Een groot gedeelte van hetgene heen en weer geschreven werd, vindt men bij Aitzema, eenige kleinere stukken geeft de Guiche bij Depping. En hiermede eindigt de eerste Munstersche oorlog.
De Nederlandsche troepen en het Pransche hulpkorps zochten winterkwartieren; de vijanden daarentegen bleven in het veld. — „ En (I) \'twas een klachtigen en kluchtigen „ tijd, zoo treurt Aitzema. Elck zeide het sijne. Veel beris-„ pers, weinig beteraers. De gedeputeerden en de heeren „militaire hoofden lieten niet nae elckander te visiteeren, „ te tracteeren ende te caresseeren; edoch in het parti-„ culier lieten sij niet nae te seggen: elck het hare! „ Anders sag men dat de Munsterschen korts daernae „ met acht ü thien duijsent man te velde quamen, ende „Vrieseveen in Overrijssel, ende Emmen in Drenthe, „ overvielen ende pionderden, \'t volk sloegen en gevan-„gen wegvoerden; konden die in\'t veldt duijren, d\'onse „ moesten het ook konnen. Het was in allen manieren „ suspect ende aenmerckelijck dat den Koningh tot noch „toe niet een stuijver subsidie, ende niet een man tot „secours hadt ghesonden tegen Engeland: ende wat hij ,, ghesonden hadt tegen den Bisschop dat deed meer „ schade als voordeel, want sij gaven quaedt exempel „ aen \'s landts militie, ende induceerden oock onse militairen tot onwille. Ende \'t leger was soo vroeg niet
(li) Aitzema, 46 boek.
„ in garnisoen of men begost weder te delibereeren over „ den aenstaenden veldttoght.quot;
In de omgeving van Keizer Leopold had men met aandacht geluisterd naar het verhaal van den Munster-schen veldmaarschalk Hessen—Homburg; de tuchtiging, die de Hollanders ontvangen hadden, werd er loon naaiwerken genoemd; maar die rijke landouwen en heerlijke zeehavens mochten in geen geval in de handen der En-gelschen of Franschen vallen; en de Franschen zooveel mogelijk uit Duitsche zaken te weren was goede politiek. Het was dus lijd om vrede te sluiten en Friquet ontving den last, eene voorloopige basis voor de onderhandelingen te maken, en den Staten \'s Keizers bemiddeling aan te bieden. „De Hollanders zouden alle bemoeiing met „ de Munsterschen zaken van de zijde der Franschen doen „ophouden en oude vorderingen laten varen; de Bisschop „ zou daarentegen alle ingenomene plaatsen verlaten.quot;
Sommige Hollandsche heeren meenden in hunne niet zeer verlichte vaderlandsliefde; men moest den Bisschop mores leeren, en kastijden voor de vermetelheid, dat hij een zoo machtigen Staat had durven aanvallen, of men moest hem naar het dolhuis brengen, en Munster tot eene vrije stad verheffen. (Vlg. Aitzema.)
In Zeeland werd betreurd, dat men eenige jaren vroeger Munster niet bezet had. De dominé moest nu soms zeven jaren preeken om een papist te bekeeren en toen had men een geheel gewest zonder een enkele preek kunnen reformeeren. Gelderland vond bezwaar in het geldelijke; Zutfen alleen had wegens deze aggressie eene vordering van elf honderd vijftig duizend vijf en tachtig guldsn, vier stuivers en veertien penningen. Groningen had vijf honderd duizend gulden schade geleden, en eischte eveneens vergoeding. Anderen kwamen met meerdere of mindere pretensies, naar gelang der werkelijk geleden of
vermeende nadeelen; doch het ging niet aan om weer een courier naar Christoffel Bernard te zenden met de boodschap : „ Betaling of executie.quot; Men vond het beter zich op een oud besluit te beroepen, naar we meenen van 1599, waarbij bepaald was dat oorlogsschade bleef ten laste van hen, die ze geleden hadden, en dat militaire inkwartiering op de kapiteins moest worden verhaald, die op hunne beurt met \'s lands finantie-meester konden afrekenen.
Intusschen scheen de raadpensionaris de Wit wel genegen om met Friquet te onderhandelen. Hij kwam met den keizerlijken gezant overeen, dat de heer van Goese (1) naar den Bisschop zou gaan, en daar een paar der naburige heeren aantreffen, die door den Keizer gezonden waren.
Maar d\'Estrades zou wel middelen vinden om alles op niets te doen uitloopen, „wat in een land, waar zoo veel cabaal is, niet moeielijk was.quot; Want Frankrijk wilde niet dat de zaak door de handen des Keizers ging en zond den heer Lessins naar Coesfeld , met het gevolg, dat daar een half dozijn afgezanten te gelijk aanwezig waren, om over den vrede te onderhandelen. Eerst weigerde Christoffel Bernard, doch later gaf hij in zooverre toe, dat er over préliminairen en garantie zou gesproken worden, doch alles in behoorlijken vorm.
Een brief door den Bisschop, den 12 Februari 1666 aan lord Temple geschreven, spreidt veel licht over den toestand, dien wij bespreken :
„Ik maak mijne toebereidselen om in het voorjaar mijne armée in het veld te brengen; en ik twijfel niet of men zal zorgen dat
(1) Johan, baron van Goese, was keizerlijk gevolmachtigde bij Frederik Wilhelm, Keurvorst van Brandenburg. Later werd hij Bisschop en Kardinaal.
112
ik het derde quantum der subsidiën iu eens kan ontvangen. Gij moet reeds te Brussel 30.000 rijksthalers disponibel hebben, ea kunt dan middelen vinden om mij de overige 25.000 in wissels op Keulen over te maken; want het is zeker dat ik niets kan beginnen in eene zoo groote onderneming, als de gelden mij in kleine sommen langzamerhand toevloeien ; uitstellen van betaling is bij mij zooveel als niets geven. Ook zal ik dit jaar meer tegenstand vinden, dan verleden jaar. Er hebben zich vijanden opgedaan, daar ik niet op gerekend had; vermoedelijk zal de keurvorst van Brandenburg ónder hun getal zijn. Maar ik hoop dat ik door een verbond met Zweden en door de brieven van Z. M. die ik ontvangen heb, en geheim moet houden, alles zal te boven komen.
„Ik verzeker U, dat, wat ik het best bewaren wil op deze wereld , is de alliantie met Z. M.; geen geweld is sterk genoeg om mij daarvan af te trekken.
„Ik hoop dat de bemiddeling, mij door den Keizer en andere Vorsten aangeboden U niet zal doen denkeu, alsof ik van besluit veranderd ware; in mijne omstandigheden mocht ik dat aanbod niet geheel afwijzen; ik heb dus, om tijd te winnen, liet voorstel aangeuomea, doeli mij enkel bepaald bij de algemeene préliminai-ren, bij de keus der bemiddelaars, de waarborgen des vredes, den aard der onderhandelingen, enz. Mijn besluit staat vast, ik breek niet met den Koning, want ik verwacht mijn slagen geheel en al van zijne bescherming.
„Met groot genoegen verneem ik dat het verdrag tusschen Engeland en Spanje geteekend is. Ik verlang uit geheel mijn hart, er spoedig de vruchten vau te zien, en hoop dat de Spanjaarden strijdvaardig zullen zijn, wanneer zij even als Holland, door het drijven der Pranschen zullen aangevallen worden.quot;
Dan de subsidieu kwamen te laat; de Zweden bleven te lang weg; en de Spanjaarden waren niet gereed; ziedaar lezer,...... den vrede van Kleef!
Hebt gij wel ooit in het veen een man gezien, die den weg bijster was? Hij baadt en springt van pol op pol, en verwijdert zich van bet punt, dat hij een oogenblik vroeger trachtte te bereiken, om er zich later weer heen
113
te richten. Zoo was nagenoeg de houding van Fre-derik Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, en eersten onderhandelaar bij den Kleefschen vrede.
Zijne raadslieden hadden hem gezegd hij moest geene partij kiezen, maar liever in troebel water visschen. Doch die raad baatte hem weinig; want zijne steden Kleef, Bu-derik, Wezel enz. werden nog altoos door de Hollanders bezet, en zij lieten er thans de Franschen in huishouden. Reeds lang had hij die plaatsen kunnen terug vorderen ; maar Lodewijk XIV had hem afkeerig gemaakt van den Westfaaischen kreits; en immer werd hij van elke krachtige poging weerhouden door de vrees dat hij soms de belangen van den lllustren Pupil, later W illem III, wiens oom en voogd hij was, mocht benadeelen.
Thans had hij echter, het verblijf der Franschen in deze steden moede, zich eerst tot den Keizer en later tot den Franschen koning gewend, en ci.ndelijk richtte hij zich tot de Staten in den Haag met het aanbod: dat hij Christodel Bernard hetzij met schoone woorden en overreding, of door een gevvapenden inval in zijn stift bewegen zou, om vrede te sluiten.
Maar welke belooning zullen hem de Staten geven? Zal hij zijne stad Orsoy eu den tol te % Gennip terug erlangen ? „ Onmogelijk !quot; luidde het antwoord. Zal hij dan soldaten leveren maar ze ook mogen aanvoeren? „Wel soldaten leveren, maar hier commandeert niemand als wij,quot; klonk het. Zal de Prins van Oranje Stadhouder of iets anders worden? „Dwaze vraag! met gelijk recht kon de koning van Frankrijk het stadhouderschap voor zich zelf eischen.quot; Eindelijk, zal hij 400,000 gulden werfgcld ontvangen, en door dezen finantiëelen steun gesterkt, beproeven of hij den Bisschop kan overhalen tot. het sluiten van den vrede, om dan, indien hij zich weigerachtig betoont, met lli,000 man in zijn land te val-
v. galen. 8
114
len? Zal hij bovendien in dit laatste geval alle maanden op 92,üOO gulden voor iedere 6,000 man mogen rekenen? Het antwoord klonk thans eerst: Ja! — Terstond gaf de keurvorst nu aan den kanselier Jena last om de zaak der verzoening te Coesfeld te bepleiten.
Het Engclsche geld bleef uit, en daarom was van Galen buitengewoon handelbaar. (1) Hij betoonde zich bereid en zond Korff-Smissing en Wiedenbrück als zijne gevolmachtigden naar Kleef, waar de gezanten van Frankrijk, van de Staten-Generaal en van andere vorsten zich bevonden. De onderhandelingen vonden plaats te Kleef. Twee moeielijkheden deden zich echter voor: Holland eischte 1° dat de Bisschop geheel van Borculo zou afzien; en 2° dat hij zijne, soldaten zou wegzenden. Over de oude vorderingen of schadevergoeding sprak niemand. Men werd het in dezer voege eens dat het vraagstuk over Borculo blijven zou, wat het tot nog toe was; de Bis-schop deed evenwel afstand van de souvereiniteit over die plaats. De Bisschop zou 3,000 man mogen hebben; maar hij mocht ze niet vermeerderen tenzij de 7ioodzakelijkheid of de rust van het Rijk en van den kreits, of tractaten, die met deze overeenkomst niet in strijd waren, zulks zouden eischen.
De heer de Wit gaf toe, dat wegens Borculo geschreven zou worden: Salvo iure imperii„onverminderd de rechten des Rijks,quot; dat de Bisschop meer volk zou kunnen werven als hei ncoclig xoas, en dat er van geene schadevergoeding zou gesproken worden. Slechts twee heeren waren met deze mildering bekend; men dacht: Holland zou er niet tegen hebben; terwijl Zeeland, Stad en Lande en de Geldersche Kwartieren als de zwakkere partij toch nooit hunnen zin konden krijgen. Friquet
(1) Dr. Wiens.
115 •
daarentegen merkte op, dat men bij zoovele besoingnes de Oostfriesche zaken wel vergeten kon.
Maar hierdoor werd het tractaat ook weinig meer dan een papier of perkament., dat wel in de archieven kon worden neergelegd, maar het eigenlijk geschilpunt niet besliste. Want wie anders maakte aanspraak op Bor-culo, dan juist het Rijk, en namens het Rijk Cliristof-fel Bernard? Wie moest wijders beslissen of het noodig was troepen te werven? Men had het gezag van den Paus verworpen, dat van den Keizer ondermijnd, en thans wierp iedereen zich op als rechter in zijn eigene zaak; men verplichtte zich dus om zoo vele rechters te erkennen als er potentaatjes waren in het vorstenrijke Duitschland.
Het kostte moeite Christofi\'el Bernard tot onderschrijving van dit tractaat te bewegen: want hij meende sterk genoeg te zijn om aan Holland en Brandenburg eerst nog gevoelige slagen te kunnen toebrengen , en dan daarna betere voorwaarden te bedingen — „Om een bewijs „ van achting te geven aan zijne Duitsche vrienden , maar „niet uit vrees voor Holland en Brandenburggaf hij eindelijk aan Korfl\'-Smissing last om den vrede te onderteekenen. Dit geschiedde dan ook op Palmzondag, den 18 April 1666.
Er was nog niets geteekend, maar het bevel tot teekenen was gegeven, toen de komst van den Engelschen gezant, William Temple, den Bisschop werd aangekondigd.
Vijftien duizend man ontvangen bevel om zich in volle wapenrusting langs deti weg te scharen, dien de gezant passeeren zal. De Vorst rijdt hem een uur ver te gemoet, geeft hem de eereplaats in het rijtuig, maar klaagt over het uitblijven der Engelsche hulptroepen en over het niet betalen der subsidiën. En Temple verklaart dat het expeditie-korps over eenige weken in Oostfriesland zal staan;
116
hij heeft geld genoeg om het achterstallige aan te zuiveren, en om een of twee honderd duizend voor te schieten. Aanstonds werd er een courier naar Kleef gezonden. — Wat waren de menschen toch ongelukkig, toen er telegraaf noch spoortreinen waren! — De courier kwam te laat; want reeds waren er drie uren verloopen sedert het onderteekenen der overeenkomst.
Temple en van Galen namen afscheid van elkander als lieden, die bitter te leur gesteld waren.
Op Goeden Vrijdag des morgens te drie ure vertrok Temple, en kwam op Paaschdag te Brussel aan. Hij was behendig genoeg, zegt de Guiche, (ook eerlijk genoeg?) om de wisselbrieven voor den Bisschop afgegeven, wederom op te sporen en te vernietigen.
De Fransche intendant. Colbert, bood aan om de thans overtollige troepen van den Bisschop voor zijnen koning over Ie nemen; daartegen protesteerde Temple. Er werd dan beslist: dat allen die onderdanen waren van Spanje, met twee of drie regimenten vreemdelingen, naar België zouden gaan, onder het opperbevel van von Fleuren. De Spaansche stadhouder zou daarvoor 50,000 rijks-thlr. betalen, en ChristofFel Bernard zou altijd tegen terugbetaling dier som, een gelijk getal soldaten terug kunnen vorderen.
Aitzema eindigt zijn verhaal over de onderhandelingen te Kleef, met de opmerking dat, als 1666 een jaar van wonderen zal genoemd worden, men het dan ook als een wonder kan aanteekenen: dat een zwakke Vorst-Bisschop een machtigen Staat heeft durven aangrijpen, een schaap eenen leeuw; en ons zoover bracht, dat wij de hulp van Frankrijk moesten afbedelen, en die van Brandenburg en Lunenburg koopen — terwijl hij geen duim gronds verloor, en veel geld won. Wij
117
zullen het woord wonder niet gebruiken, om niet in aanraking te komen met die soort van geleerden, die twisten of dergelijke dingen bestaan kunnen; maar vreemd uitwerksel, zonder bekende oorzaak, mag het heeten, dat wij Nederlanders na het ziekelijk vredes-tractaat van Kleef, onze landmilitie, onze magazijnen en vestingen niet beter verzorgden, en het plagen en tergen van den Bisschop niet achterwege lieten.
Menzel merkt een wonder van anderen aard op in deze geschiedenis. „ Dat een Bisschop, zegt hij, aan het hoofd van een overwinnend leger een protestantsch land binnendringt en nergens de Protestanten beleedigt, dat is inderdaad een wonder van kracht, waarvoor iedereen eerbied gevoelen moet.quot;
Te midden van al deze krijgsverrichtingen geschiedde het slechts eenmaal dat de Munstevschen een gereformeerd kerkje in brand staken. De moedwillige euveldaad bleef niet ongewroken. Terstond liet Christotfel Bernard de brandstichters boven de rockende puinen ophangen.
Verordeningen. Corvey. Hoxter. Bentheim.
Het was dan vrede. — Christoffel Bernard liet den tijd der rust, hem geschonken, niet onbenut voorbijgaan. De verbetering van de levenswijze zijner geestelijken trok het eerst zijne aandacht. Het onderwijs der school-jeugd en de vreeselijke verwoestingen , in die dagen somwijlen door besmettelijke ziekten aangericht, wekten zijne vaderlijke bekommering. Door wijze voorschriften trachtte hij in dit alles te voorzien. — De abdij van Corvey hield wijders zijne aandacht bezig en met kracht meende hij de tucht als abt, en zijne heerlijke rechten in de stad Hoxter als vorst te moeten handhaven. — Eindelijk mocht hij niets onbeproefd laten om de moeilijkheden, door de bekeering van den graaf van Bentheim ontstaan, nit den weg te ruimen.
Als men sommige schrijvers raadpleegt, dan zou men moeten denken, alsof op zekeren morgen de Paus onder trommelslag en trompetgeschal liet afkondigen dat de
119
priesters voortaan niet meer mochten trouwen, en dat uit dit onberaden drijven, de duizend en dene verkeerdheden zouden ontsproten zijn, die zij volgens hunne wijsheid\' in de Katholieke Kerk meenen op te merken. Nog-tans is deze wijze van voorstellen evenzeer in strijd met de geschiedenis, als liet bekende vers van Horatius: „Casta placent Superisquot; vreemd is, aan het celibaat van den katholieken priester.
Altijd heeft men in de Kerk begrepen hoe argloos het oog, hoe rein de tong, hoe vlekkeloos de hand, hoe zuiver het hart moet wezen van hem, die dagelijks het Lichaam en Bloed des Heeren onder de geheimzinnige gedaanten ziet, behandelt en ontvangt. (I) Ook werd het vertrouwen der geloovigen immer aan den priester in die mate geschonken, waarin hij zich offers wist te getroosten en zich aan het aardsche onthechtte. Even weinig als het te verwonderen is dat de jeugdige leviet, die het grootsche plan vormde om door een leven van arbeid en lijden de banier van den Gekruiste hoog te verheffen, zijne ontberingen en arbeid niet door die van gade en kroost wilde gedeeld of vermeerderd zien, even weinig kan het bevreemding wekken dat de Kerk in den aanvang bij voorkeur en weldra bijna uitsluitend hare getrouwen, aan wie zij op aarde buiten een korter of langduriger martelaarschap niets belooven kon, ging zoeken onder hen, die aangespoord door de genade, bereid waren, uit vrije keuze eene heilige en onverbreekbare gelofte af te leggen ter naaste voorbereiding tot den verheven dienst des altaars en tot het opdragen der smettelooze en ontzaggelijke Offerande. Geen andere is de geschiedenis van het celibaat der priesters; er verliepen jaren en eeuwen, eer de Kerk het besluit nam,
(1) S. Joannes Chrysostomus.
120
om huiten die heilige keurbende geene dienaren aan te nemen. Maar bleven nu alle priesters getrouw aan de dure verplichting bij hunne opname onder de levieten en bij hunne wijding aangegaan? of waren er die de vrijwillig afgelegde geloften verbraken? De Kerk, die het bewijs van haren goddelijken oorsprong leveren moest door blijvenden bloei in weerwil van allerlei vervolging, dwaling en afval, doorstond ook de proef van zich verlaten eu verraden te zien, niet slechts door de leden maar zelfs somwijlen door de aanvoerders harer keurbende. Moest de heilige Bruid des Heeren met weemoed staren op het graf zoowel als op de wieg van Luther, even weinig verloor zij hare schoonheid als hare vruchtbaarheid door den afval harer kinderen.
Er waren drie soorten van vrouwen , aan welke men destijds den naam van bijzit of concubine gaf. Wij moeten ons rekenschap trachten te geven van het onderscheid dat er tusschen deze bestond, omdat protestant-sche schrijvers dit verschil voorbijziende, ze meestal met elkander verwarren.
De heeren of de dames, die, hoe dan ook, in het bezit, van kerkelijke goederen en titels gekomen waren, voerden den naam, en genoten de inkomsten dier prebenden , zonder daardoor iets van hun recht op een wettig huwelijk te verliezen.
Zoo had bijv. de vrede van Munster aan Osnabrug een Bisschop geschonken, die beurtelings katholiek of protestant moest wezen. Zoo was door hetzelfde vredes-tractaat, het aartsbisdom Bremen en het bisdom Verden aan do kroon van Zweden gegeven. Een der Brunswijk-sche vorsten kon, en de koning van Zweden moest dus Bisschop heeten; maar men kende geen bisschopinnen of bisschopessen, en terwijl de adel op de stenden den voor-zitterstoel inruimde voor den Bisschop van Osnabrug
121
werd zijne echtgenoote onder de vrouwen slechts vorstin van Lunenburg genoemd, want de Vorst-Bisschop had als zoodanig geene ehevrouw. Eveneens was het in Frankrijk met de abbés cornmendataires en niet anders in ons land met vele pastoryen, prioryen, enz. Zoo kon, bijv. een en dezelfde persoon, abt van Wittewierum, vader van een talrijk kroost en kapitein eerier roovers-bende zijn.
Later noemde men een huwelijk morganatisch (van morgengave), wat vroeger eenvoudig concubinaat heette, en hetgeen men thans noemen zou een huwelijk, waarbij sommige titels buiten de gemeenschap van goederen blijven.
Eene derde soort van concubinen uit die veel bewogen tijden, waren de focariae en coquariae; in onzen tijd zou men zeggen; tafelhouderessen, of verhuursters van gemeubileerde kamers. Zonder veel zoekeus kon men onder die inenschen goeden en ook slechten vinden; en het is uit van Alpen duidelijk te bespeuren, hoe ongaarne de Bisschop zag dat de priesters bij die lieden inwoonden, en hoe zeer hij er tegen was dat men aan dergelijke vrouwen liet verblijf toestond in huizen , die voor pastoors en kapellaans bestemd waren, vooral als zulks aanleiding gaf tot visites en feestvieringen; dat evenwel ieder priester, die eene concubina coquaria liad, de gelofte van kuischheid schond, staat noch in de Coesfeldsche noch in de Munstersche uitgave van van Alpen te lezen. — In het voorbijgaan zij aangestipt dat de zoo veel besproken woorden uit het testament van den pastoor van Peijse: „ Ik geef aan
mijne concubine en hare kinderen......quot; niets bewijzen
tegen dien pastoor, zoolang men niet aantoont dat de bedoelde persoon werkelijk priester was, en dat de concubine iets anders was, als eene zelfstandige weduwe, die het huiswerk bij den pastoor verrichtte, en om
122
stand en afkomst den naam van meid (ancilla of serva) niet dragen kon.
Het eigenlijk concubinaat onder de geestelijken moge niet 7,00 veelvuldig geweest zijn als protestantsche schrijvers soms beweren; het heeft nogtans bestaan, en was helaas! op verscheidene plaatsen van ons Vaderland de treurige moeder der Reformatie. Het Mun-stersche bisdom, met uitzondering van het distrikt Vreden, bleef er niet geheel vrij van; en juist om de verordening, die Christoffel Bernard er tegen maakte, des te beter te doen begrijpen en waardeeren, traden wij in deze bijzonderheden.
„ Het toezicht op de zeden der geestelijken, zoo luidt „de verordening des Munsterschen Bisschops, is en blijft „ het werk van de aartsdiakens; maar om de slapheid „waarmede zij zich van dien last gekweten hebben, „ bepalen wij, dat ieder priester, na lezing dezes, ge-„ vaarlijke of verdachte vrouwen uit zijn huis verwijde-„ ren zal, en het toezicht over zoodanige wordt bij de-„ zen, aan den magistraat van iedere plaats opgedragen, „ die des noods met geweld , en zonder door immuniteits-„ rechten gehinderd te worden, haar een zoovele mijlen „verre gelegen verblijf zal aanwijzen, als noodig is om „ alle gevaar en alle opspraak te doen ophouden.quot;
Het middei was eenvoudig en practisch. Dezelfde kenmerken vindt men terug in zijne schoolwet, waarvan we hier mede een verkort overzicht geven, om den ontwerper beter te doen kennen:
„ Ieder dorp en iedere buurtschap zal eene school „hebben, die, aks het. getal kinderen zulks toelaat, ge-„ splist wordt in een jongens-school en eene meisjes-„ school, in eene school voor eerst beginnenden en „ eene voor meer gevorderden. Het gemeentebestuur „ geeft de lokalen en vormt eene lijst van personen, die
„ bekwaam en geschikt zijn om onderwijs te geven. Wij „ stellen de schoolmeesters aan; deze vinden hun salaris „uit de schoolgelden der kinderen; niet schoolgaande „kinderen betalen dubbel schoolgeld; voor armen wordt „uit de kerkelijke fondsen betaald; wij behouden ons „ het oordeel voor over het bedrag van het te betalen „ schoolgeld; de pastoor heeft het toezicht op de scho-„len, bezoekt die eens in de week, legt daar den „catechismus van Canisius uit, en zendt ons eenige „ malen \'s jaars het verslag zijner bevindingen.quot;
De verordeningen van Christoffel Bernard tijdens de besmettelijke ziekte, die in lfi66 het stift teisterde, droegen hetzelfde kenmerk: zij waren bruikbaar en doeltreffend. Volgens Tucking werden zij in 1843 te Munster en te Regensburg herdrukt; men vindt ze eveneens in de Sammlung der Gesetze mul Verordnungen, die te Munster in 1842 het licht zag. Dr. Wiens deelt ze ook mede, en plaatst ze tegenover soortgelijke stukken, die gelijktijdig te Londen, te Amsterdam, te Weenen en elders gepubliceerd werden. Plaatselijke omstandigheden kunnen echter zooveel invloed op dergelijke besluiten uitoefenen, dat eene onderlinge vergelijking niet wel mogelijk is of althans slechts zeer betrekkelijke waarde; heeft; het zij ons genoeg, te hebben aangestipt dat ze nu nog de aandacht der geleerden tot zich trekken , en door hen zeer geroemd worden.
Aan den Wezer, tusschen Brunswijk en het graafschap Lippe ligt Corvey , eene rijks-onmiddelbare en kerkelijk-exempte abdij, met de aan haar onderhoorige, stad Hoxter; dit alles te samen heeft niet meer uitgestrektheid dan ongeveer twee uren gaans in doorsnede. Het kleine abbatiale gebied zou wellicht menigen geschiedschrijver onbekend gebleven zijn, hadden de
124
abdij-heeren niet goedgevonden Christoffel Bernard tot prelaat te verkiezen. Zij deden dit in 1662, omdat zij hoopten in hein een gescliikten steun te zullen vinden tegen de toenemende vorderingen van Brunswijk.
De hertog van Brunswijk had er dan ook al aardig huis gehouden! Omdat een der vorige abten zijnen bij-stand had ingeroepen ter gelegenheid van eene der veel vuldige geweldenarijen, waaraan de dertigjarige oorlog zoo rijk was, nam hij de stad Hoxter in bezit, verjaagde er de katholieke priesters, vormde er een magistraat uit zijne creaturen, en eigende hij zich de meeste inkomsten toe.
Het was in den vroegen morgen op Allerheiligen-dag 1662 dat de nieuwe prelaat, tevens rijks-vorst en Bisschop, zijne intrede te Hoxter deed. Men had aan veel gedacht en voor veel gezorgd, maar juist het minste voor datgene, waar hij het meest naar verlangde. Er was kerk noch altaar te Hoxter beschikbaar voor de H. Mis, die hij wenschte op te dragen. Gelukkig hadden de Brunswijksch-gezinde Lutheranen meer gezond verstand gebruikt dan de Ne-derlandsche Calvinisten; zij hadden onteigend, maar niet geplunderd of vernield. De kerk en het klooster der Franciskanen-Observanten stonden nog, gelijk zij door de paters verlaten waren ; er werd dus tegen den middag Dienst gedaan in de Pranciskanen-kerk, en den volgenden dag keerden de verjaagde religieuzen terug. Behalve eene verordening tot beter beheer der geldmiddelen, en nauwlettender toezicht op de eenmaal geroofde kerkelijke goederen , bepaalde zich het bezoek te Hoxter hoofdzakelijk tot festiviteiten en jachtpartijen. De leen-plichtigen verschenen allen en werden gecontinuëerd.
Er verliepen eenige jaren en toen rezen er klachten bij sommige burgers over aanmatigingen. De stads-secretaris Bierbusse verwekte een oproer ten gevolge van een
125
brouwers- of bier-kwestie en trachtte de stad Hoxter in de handen der Brunswijkers te spelen. Voor dat de rechtsgeleerde Tenneulen, door den Bisschop gezonden, de zaak kon onderzoeken, rukten de troepen van den hertog van Brunswijk Hoxter reeds binnen. De hertog beriep zich ter vergoelijking van dezen „gewallslreich op een recht van voogdijschap, door zijne voorouders over Hoxter geoefend. De Bisschop daarentegen ijverde voor zijn goed recht als vorst.\' Hij vaardigde een manifest uit, dat door den hertog met een tegen-manifest werd beantwoord. (1) Het gevaar weid echter bezworen door de tussehenkomst van den Keizer, van den Fran-schen koning, die zich in alles mengde waar hij kon, eu van de meeste naburige vorsten. Men trof den 15 April 1671 eene overeenkomst van dezen inhoud: er zouden zeventig man uit het leger van den Bisschop gezonden worden om de stad te bewaren, en de Brunswijksche troepen moesten aftrekken. Christoffel Bernard koos nu zeventig gehuwde soldaten, die met vele kinderen gezegend waren, en liet hen dien rust- en eerepost betrekken.
Eindelijk kwamen die van Hoxter in 1674 zich uit eigen beweging geheel aan den vorst onderwerpen. Zij verklaarden zich bereid om het gymnasium en eene der parochiekerken aan de Katholieken terug te geven, en om voor immer af te zien van de hulp der Brunswijkers. Christoffel Bernard nam hun voorstel aan en beloonde hun zijne gunst. — Dat van Galen er aan gedacht zou hebben om de bezittingen der abdij in Groningen en Oostfriesland op te vorderen, is niet waarschijnlijk. Een oogenblik schijnt hij het plan gehad te hebben om ze met het Munstersche bisdom te vereenigen, doch iiij liet dit weldra weder varen.
(1) Vgl. Tucking, blz. 164,
126
Omtrent dezen tijd keerden vele protestanschequot;vorsten tot den schoot der Kerk terug. Slechts eene van die bekeeringen willen wij bespreken, omdat nij ons het karakter van van Galen, en zijne verhouding tot ons vaderland eenigzins beter leert kennen.
Bbntheim, tusschen Munsterland en Overijssel gelegen, had het voorbeeld der Vereenigde Provinciën gevolgd, zich protestantsch verklaard, en de uitoefening van den Katholieken Godsdienst verboden. De jeugdige graaf Ernst Wilhelm was echter zoo protestantsch niet als men dacht. Hij had de voornaamste hoven van Europa bezocht, en naar de hand gedongen van de deugdzame en echt katholieke gravin van Salm, Anna Catharina. Ook nu en dan had hij een katholiek priester op zijn slot geherbergd, en zelfs uit zijne handen naar verhaald werd, de H. Communie ontvangen. De gravin-weduwe, (eene Isenburg) zag zulks met weerzin, begon te klagen, dat haar zoon niet goed bij het hoofd was, en verbood hem het huwelijk met Anna Catharina, die later gravin van Oostfriesland werd, waarop Ernst Wilhelm antwoordde met de verklaring: dat hij door ongehuwd te blijven den titel van Bentheim zou doen uitsterven.
Maar de boosheid eener vrouw wordt niet straffeloos op de proef gesteld. Onder de hofdames van \'s graven zuster, Anna Ainalia, was eene jufvrouw van Zeist; deze had eene nog jongere zuster Gertrudis, die bij haren vader, een ambtenaar te Deutichem inwoonde. Het arglistig oog dier vrouwen had in Truitje van Zeist het werktuig gevonden, om Ernst Wilhelm ongelukkig, maar toch ook protestant te maken. Zij kwam hare zuster bezoeken; schoon en aardig deed zij zich opmerken door den graaf, en bracht het zoo ver dat zij met hem in 1661 eene overeenkomst sloot, die men een huwelijk noemde; zij zou de vrouw van den graaf zijn, zoolang dat kon
zouder iemands medeweten. De predikant gaf er zijnen zegen over, in de tegenwoordigheid van Anna Amalia, de dweepzieke zuster des graven van Bentheini. De zegen des predikants, ofschoon gegeven in strijd met de synodale voorschriften, bleek niet zonder kracht, want eenigs jaren later vinden we melding gemaakt van vijf kinderen.
Truitje gevoelde zich evenwel niet gelukkig te midden van overvloed en eerbewijs, want als de graaf kwam te overlijden, dan moest zij met een jaargeld naar Deutichem terug, en misschien zwaar boeten voor hare voorbijgegane grootheid. — Zou het Roomsche Geloof ook voordeel aanbrengen? dacht ze. Het slot Bentheim ligt in het diocese van den Munsterschen Bisschop, en tevens in den Westfaalschen kreits, waarvan de Bisschop directeur is. Na een kort beraad schrijft zij aan Chris-toffel Bernard; zij verklaart overtuigd te zijn van de waarheden, door den heiligen godsdienst des Bisschops verkondigd, en is bereid om dien godsdienst te omhelzen en in de maat harer macht uit te breiden.
Een artillerie-officier of een diplomaat zou van Galen zoo gemakkelijk niet verschalkt hebben als de listige dame van Zeist. Reeds weinige maanden later werd zij in gevolge de invloedrijke voorspraak des Bisschops door den Keizer begiftigd met den titel van geboren rijks-gravin; en Ernst Wilhelm werd eere-kamerheer. Den 6 Mei 1665 kwam er eene verklaring in het licht, waarbij de graaf getuigde dat de edele en deugdzame vrouwe Gertrud, geboren van Zeist, zijne wettige echtge-noote was, met welke hij zich in facie Ecclesiae in tegenwoordigheid van den predikant Nicolaus Grimmelius en van zijne zuster, Anna Amalia, verbonden luid; en dat dit huwelijk zonder eenig beding, voorwaarde of uitzondering (dus niet morganatisch) voltrokken, door den Keizer bevestigd en gewettigd was geworden.
128
In het begin van Augustus L668 reisde de graaf van Steinfort terugkeerend, huiswaarts; op zijnen weg ontmoette hij den Bisschop van Munster, die te Ahaus op zijn jachtslot verbleef. Was deze ontmoeting toevallig, of het gevolg eener berekening? Van Alpen duidt het laatste aan, maar ontkent iedere daad van geweld of onhoffelijkheid, waarop protestantsche schrijvers zinspelen. Van Ahaus reisden nu beide vorsten naar Coesfeld, alwaar de graaf op den 21 Augustus, in het bijzijn van pater Körler s. J., voor den Bisschop belijdenis van het Katholieke Geloof deed, en van dezen het H. Sacran.ent des Vormsels ontving. Voor goed met alle geveinsdheid willende breken, gaf hij door brieven kennis van zijne handeling, niet slechts aan zijne vrouw, maar ook aan den Paus, aan den Keizer en aan de naburige vorsten, dus natuurlijk ouk aan de Generale Staten te \'s Gravenhage. Op al die brieven kwamen antwoorden, maar van verschillenden inhoud. De Paus, de Keizer en de Duitsche vorsten wenschten hem geluk; en uit die antwoorden, voor zoo ver ze door van Alpen bewaard zijn, zou moeielijk het bewijs te putten zijn, dat de graaf van Bentheim voor een zwak hoofd, of een onbeduidend persoonaadje doorging.
Over de beraadslaging, die inmiddels op het slot Bentheim-plaats had, zwijgt de geschiedenis. De gravin had gehandeld met de Staten van Overijssel, waar de stadhouder van Raesveld premier was; de door den graaf ontslagene kanselier Pagenstecker was ook te Bentheim verschenen; de predikant Griminelius had er evenmin ontbroken; de vier oudste kinderen waren verdwenen , en het slot werd in staat van tegenweer gebracht. Volgens sommigen verbood de gravin den graaf terug te keeren ; volgens anderen stelde zij voorwaarden aan zijne tehuiskomst; in alle geval was
129
de verhouding tusschen de echtgenooteii zeer gespannen.
üe graaf verzocht den Bisschop hem op zijne terugreis te vergezellen, en deze als man van ondervinding deed 1600 man met eenige stukken geschut volgen. Die voorzorg was echter overbodig, want Wulfius van Fuchtelen, de opper-katnerheer (aulae praefectus), had de sleutels met geweld aan de gravin ontnomen, en opende de deuren voor gast en huisheer. Wie nu weten wil hoe zij ontvangen werden , leze den brief, dien de gravin den ÜJi Augustus 166S (ouden stijl) schreef aan „ Seec-ker voornaem Lit van de Eegeringe,quot; (llaesveld?) en dien wij hier laten volgen (1) :
„ Hoog Edel Gestrenger ,
„Desen morgen omtrent tien uren, quam onse Hofmeester Toebuek met een stuck; dewijl iek toelaet dat suleks sal opgelaten werden, so brengt hij den schelm van een commandant met boven, ende overgeeft hem de sleutels. lek loop naer de bovenste poorte en sluijt die toe, en heb hem tusschen de poorten laten staan; iek seijde als ick wist dat iiij Bisschops volck was, iek zoude niet eene uijt die poorten hebben laeton koomen; soo seijde bij dat hij in mijn Heers sijn Eedt was; ick mach nu seggen dat ick van ons eijgen Volck verraden ben, sulcke befée-bockxsen! daer staen elf Compagnien in de Breglit (plein), dicht voor het Fleck met stueken en vuijr-mortieren; het soude er soo disperaet op los gaen, hij wilde mij met laten opvliegen. Den Bisschop had teegens Estback geseght, iiij wilde hem hondert duijsent Rijexd. geven als hij hem de tijdingh bracht, dat de Hollanders tegens hem wilden vechten ende soo gesproocken dat het te schrickelijk was; en dat mijn Heer geen half jaar soude leven, daer maeckt den schelm staet op. üns Volck seght oock, dat hij (de graaf) deselve mensch niet is , so grijnigh is hij, en doet niet als van Uuijvel en Donder. Het schijnt dat het quade Gewissen opweckt is door het quaet dat hij gedaen heeft. Hij komt van avondt hier, dan sullen wij morgen den Uuijvel ban-
(1) Vgl, Aitzema, boek 48.
v. GALEN.
9
130
nen. Wat voor Papen hij met brengt weet ick niet; ick krijgb sulcken sciirick op mijn lijf als ick daervan hoor; hoe ick deese argernisse noch sal overkoomen! God de Heer wil mij noch bij-staeu. De vreughde onder de Papisten is niet te beschrijven, maer ick hoope dat God het noch eens sal omkeeren tot onsen troost. Nu moet ick verhaelen hoe het al verder is gegaen: Des avonds schootense daer die stneken los; en men kost van \'.nijn kamer sien, daermet qnam al den Paepsen hoop hier, den Bisschop met wel twee hondert Paerden met Trompetten en Harpouc-ken. Ick heb mij soo ontstelt dat ick bijna niet weet wat ick doe; Hij liet mij seggen met Estback, ick moght dogh den Bisschop niet qualijck bejegenen; ick liet hem wederom seggen, hij sonde mij met den verweckten hoop uijt de oogen blijven, of ick wilde hem de oogen uijt het hooft halen; ick hebse ooek niet gesien, ende wilde oock niet sien; soo zijnse deesen morgen ghekoomen, hebben onse Kerck ingenomen, en hebben haer Afgoderij daer gcdacn, en den Baiil ghedient. Soo had ick onse Pastoor laeten roepen om te predicken, die hebben sij de Poorte voor de neus toe gedaen, en hebben hem tusschen de Poorten laten staen. Het is niet te beschrijven den stout, en hoogmoet van den Tiran; Ons Volck dat met is geweest, weeten niet ge-noegh daervan te seggen, hoe hij mij wil seeren, hij wil maec-ken dat in het geheele Graefschap niet eenen steen op den anderen sal blijven staen, ende mij wil hij in de aerde doen sincken; Hij fruglit sigh voor geen mensch, ende hij heeft over het Graefschap te seggen. De Hollanders sullen nu aankoomen. Het valt al te langh om te verhalen, het is schrickelijck. En over mijn kleijne dat ick het heb laeten doopen, daer zijnse oock zoo boos om; daer haddense oock een aenslagh op gehadt, ofse hier de Duijvel wouden bannen, soo sal dat niet gedoopt zijn geworden, ende sal Ickans hebben genaemt zijn geworden; dat het Statins Philip heet, dat maeckt haer oock soo nadenckend. Maer den Bisschop iiadde gisteren gheseijt, hij hadde sulcke goede Vrienden in Hollandt, hij hadt al advijs dat sij mij niet souden aennemen, ick sal noch Godt dancken dat ick de kinderen sal laten vaeren; datse dan alle listen daer aenwenden omse te krijgen insonderlieijt de oudste. Ick bidt nochmaels om Godtswil u Edellieijt gelieve mij niet te verlaten, Godt de Heerc salt be-loonen, ick wilde dat hier nu Volck was ghekoomen, sij hadden den schelm wel konnen krijgen, alsoo hier geen voorraet is voor
131
twee daeghen, hij dreijght mij, bij wil na Weencn, ick wilde dat hij al wegh was.... Ick sende hier Wilhem, daarvan u Edellieijt mondelingh kan vernemen hoe het hier afgaet; onse boecken hebbense uijt. de Kereken gesmeeten en geseght sij wilden deselve in de Lombert brengen. Godt de Heere wil sich laten erbarmen, ick wilde dat het Huijs nu so beset was datse hem (den Bisschop P) nu kreghen, dogh Godt hoop ick sal nogh een goede stonde voor arme bedroefde menschen geeven eene genadige verlossinge.
„ Benthem den twee en twintighsten Augusty sestien hondert acht en sestigh.
„U Edelheijts getrouwe Dienares, G. L. D. B.quot;
De Staten betoonden zich ecliter in deze zaak, die zoo scltoone kansen scheen aan te bieden, tamelijk onverschillig; even gemakkelijk lieten zij de hun bijna gelijktijdig door de weduwe van graaf Philips Koenraad van Steinfort, over den minderjarigen Arnold Manrits aangeboden voogdijschap varen. Uit een en ander blijkt , dat zij toen minder genegen waren, en dus minder behoefte gevoelden om ten believe der predikanten-partij zich Berendje van Galen op den hals te halen.
Hoe er partij had kunnen getrokken worden van het Bentheimer verschil en van den Steinfortschen pupil, indien men niet goedgevonden had ditmaal zijne gewone bemoeizucht te verloochenen, kan zonder veel inspanning worden afgeleid uit de volgende aanhalingen , die we aan Aitzema (1) ontleenen.
„Op dees tijdt veranderde den Graaf Ernst Willem „van Benthem van Religie, werdende van Gereformeert, „ Iloomsch-Catholijck. De vrouwe Gravinne, wat naeuwer „ van conscientie ende niet konnende begrijpen dat de „Religie sonde wijckcn voor \'t Interest van Siaet, ad-
(1) Aitzema, boek 48, op verschillende plaatsen.
132
„ dresseerde haer door een klaeghlijcken brief aan haer „ Hoogmogende supplieerende om hare protectie voor haer „ende haer ses (?) Kinderen: van de jonghste een Soontje, „genaemt Statius, wierden haer Ho. Mog. Gevaeders; „maer diffieulteerden de Titule; de Gravin sondt die alle „ses,. onder d\'opzicht van een Edelman Ertsbach ge-„naemt, herwaerts, dewelcke haor alhier bedeckt hielt, „ dat se niet weder in handen van den Graef vielen, die „ hen namaels door veel Brieven aen den Staet versocht. „Nu, soo hadt de Graef sijn lieligie afgesworen binnen „Coesvelt, ende men vertrouwde dat het was door in-,, ductie van den Bisschop van Munster, die men niet „sonder reden vermoedde van eenigh quaet voornemen; „ende den Staet was door \'t verlies van dit graefschap, „ geheel bloot gesteldt. Oock soo gedooghde de Graaf „ dat het Huijs te Benthem wierdt met Munsters Guar-„ nisoeu beset, waerin den Bisschop ons voorquam : want „ haer Hooghmogende hadden van des Graven veran-„ deringli soo haest geen tijdinge gehadt, of sij schreven „ aen de. Staten van Over-IJssel om \'t Huis te Benthem „ voornoemt, aenstondts te doen besetten, alsoo \'t van „ groote consideratie ende sterck was, zijnde op een steen-„ rots gelegen, ende heeft maer eenen toegaugh... \'t Ste-„ deken Steijnfort (daervan de Graef onlanghs was gestor-„ ven,) hadt hij (de Bisschop) al ,te vooren laten besetten, „ pretendeerende dat het ghehoorde aan sijn Stift. Maar „ het neder-Graefschap van Benthem (als Schuttorp, Nijen-„ huis) een Leen van Over-IJssel sijnde, roerde hij daer-„om niet aen. Hoe\'t sij, \'t gaf alhier veel Ombragie, „ende ten minste men verhoopte dat dit soude doen, „dat d\'Over-Usselsche onlusten wierden geaccoramodeert, „ maer \'t raekte de parthijen (soo \'t scheen) niet eens aen „ haer koude kleeren. Sij schreven van \'t vervolgh van „ dese Benthemsche veranderingh den volgenden Brief:
133
„ Hoogh Mogende Heeren,
„Te gelijck dat ons toegekomen zijn u H. Mog. resolutie; ghenomen over de constitutie van de saecken in de Graefschap van Benthem, zijn de Heere Bisschop van Munster, ende de Graef van Benthem met een goedt aental Militie aldaer gekomen, ende hebben het Slot in besettinghe genomen, de Kerck op \'t Hof met Paepsche ornamenten doen versien, .... verhoudende de Heere Bisschop sich noch aldaer ; soo dat dese saeek niet meer in staet is om bij ons volgens U Ho. Mog. resolutie, daer inne soodanige ordre te koanen worden gestelt, als tot voorkominghe van bereidts voorgevallene bevreesinge souden werden gerequi-reert; waer over wij U Hoogh. Mog. moeten versoecken, dat deselve gelieven te rellecteeren op de dangereusc Nabuijrschap die den Staet op hare grensen krijgt... ende vervolgens spoedigh te resolvèeren tot hetgeene in dese conjuncture van saecken ge-oordeelt sal werden dienstig bij der handt genomen , aen welckers spoet ten hooghsten is gelegen, noehmaels U Ho. Mog. serieuselijek recommanderende de protectie ende titule van de Kinderen.
„ Geteeekent
D. Roelinck.quot;
„ Men had oock voorgeslagen een Deputatie aar. „den Graaf van Benthem te senden, alsoo hij de „ Gravinne alhier in \'t particulier hadt gheschreven soose „ hem sijne kinderen niet in korte ter hand stelde, dat „ hij teghen haar criminelijck soude procederen: de „Gravinne maeckte dit bekendt aan de Vergaderinge: „ d\'een d\'ander was niet tevreden over \'t geen den Graaf „ airede gedaen hadde: ende men had niet geerne dat „hij zijne actie in \'t Rijck braght, alwaer d\'een en „ d\'ander qualijck geneijglule zijn fenijn kost uijthalcn. „ Daerom hadt men dc getrouwde liever willen recon-„silieren. Maar den Graef hiervan de lught ontfangende, „ liet beke7it ma\'-.en dat hij sich in geene conferentie „ tot afhandelingh of mediatie soude resolveren met „desen Staet, als zijnde die saecke, sijn persoon ende „ ingesetenen gchoorigh onder \'t Eijck. Dit gaf dat men
134
„evenwel wilde de Deputatie doen voortgaen, maer al-„ voorens wierdt hem bij een gearraisonneerden brief deze „ hare Hooghmogenden intentie bekent gemaeckt. Den „ Bisschop oock siende hoe veel spels men maeckte om den „ graef t\' appaiseeren, in teecken dat men dit werck niet op „ de tongh ende in de Kamer van \'t Rijck wilde gehaaldt „hebben, braght üijn schijven mede in \'t berdt, ver-„ soeckende dat haer Hooghmogenden wilden afwijsen de „ oppervoor-monderschap van een eenigh soon naghela-„ ten bij Graef Pliilips Coenraet van Steijnfort (die zij „ op instantie van de Gravelijcke Weduwe hadden aen-„ genomen), want den Bisschop pretendeerde dat Steijn-„ fort onder \'t stift van Munster was gelegen; sulcks „ wierdt aen Commissarisen gestelt om \'t examineren; „ eijndelijck het antwoordt dat den Graef van Benthem „ aen haer Hooghmogenden schreef, was, dat de Deputatie „ onnoodigh was, dat men hem sijn Kinderen maer „had te leveren; korts daeraen is dit door een schrij-„ ven van de Gravin zelfs gesecondeert, die soo\'t scheen, „van den Graaf nu beter contentemenfc had, eijsschende „ haer Kinderen: maer sij wist dat sij die haer Hoogh-„ mogenden niet had in bewaringe gelaten, die dan „ oock repliceerden, niet te weten waer sij waren. Soo „ veel is er van, men was over dese spoedige reconsi-„ liatie seer content, ende \'t bleeck dat misschien den „Grave in een korten tijdt had zelfs gedaen, \'t geen „ buijten twijfel een kostteiijcke Deputatie van den Staet „ niet soude hebben kunnen doen.
„ Het besluijt van dit Haspelspel, tusschen den „Grave en de Gravinne van Benthem is geweest, dat „ de Gravinne die nu bij den Grave tot Munster „was, ende aldaer tegen haer meijninge opgesloten, „ op den vijftienden November, nevens haer Kint ende „ Min na Deventer is koomen vluchten, hebbende haer
135
,, met list uijt haer detentie gemaeckt: Sij Gravinne „was gekleet in \'t habijt van een slechte Munstersche „ Vrouw; de Min toeghemaeckt als een reijsende Vrouwe „hebbende het Ki;it in een bundel gewonden op haer „rugh, iu welck postuer sij tot Deventer voornoemt „zijn aengekomen.quot;
Maar hetgene Aitzema het besluit van het haspel-spel noemde, was slechts een tusschen-bedrijf. De graaf schreef brief op brief; nu eens aan zijne kinderen, die zoo het schijnt in Engeland waren; dan eens aan zijne vrouw, die in den Haag bij eenen schoenmaker woonde; en toen alles vruchteloos was, wendde hij zich tot den Keizer, die in 1677 het diploom, waarbij Qertrudis van Zeist tot den grafelijken stand verheven was, terug nam.
De Bisschop van Munster gaf den 8 Juli 1678 een geschrift, waarbij hij, na zorgvuldig onderzoek naar feiten en rechteii, na ingewonnen oordeel van theologen en canonisten der beroemdste Universiteiten, het huwelijk dat, naar men voorgaf, vroeger tusschen Ernst Wilhelm graaf van Bentheim en eene zekere Gertrudis van Zeist zou zijn aangegaan, als onwettig, ongeldig en nul verklaart; vermelde graaf was dus geheel vrij om met inachtneming van den vorm door het Concilie van Trente voorgeschreven , eene echtgenoote te nemen naar verkiezing.
Hoeveel er over deze beslissing geschreven is, zou moeielijk te zeggen zijn. Onzes inziens zondigen vele schrijvers door het eigenlijke huwelijk te verwarren met het recht der kinderen op graaflijken naam en bezitting. Ernst Wilhelm en Gertrudis konden wettige zoons en dochters hebben, zonder dat deze graven of gravinnen van Bentheim waren en omgekeerd; want de Keizer kon titels en goederen op de wettig geachten doen overgaan. Het document des Keizers bewijst dus op zich
136
zelf genomen niets voor of tegen de wettigheid van het vermeende huwelijk. De ongeldigheid van het voorgewende huwelijk werd ook niet gebaseerd op de omstandigheid, dat zij, die het huwelijk sloten, dit wilden verbreken op den dag, waarop het ruchtbaar zou worden; want die vernietigende voorwaarde was in het contract niet opgenomen, en scheen slechts later bij wijze van vreesaanjaging te zijn uitgesproken. De verwaarloozing van den Trentsehen vorm kon almede volgens het oordeel van den vicaris-generaal van Alpen, niet beletten, dat het huwelijk daar ter plaatse als wettig beschouwd werd. Wij moeten dus hier noodzakelijk een onbekend gebleven feit vermoeden, dat eene huwelijks-verbintenis tusschen den graaf en Gertrudis ongeldig maakte. Hiermede kan zeer goed samen gaan, dat de Bisschop en de Jesuit Kom, het huwelijk als geldig beschouwden, zoolang liet feit hun onbekend bleef. Toen dit feit , toen dit verborgen gebleven ontbindend huwelijks-beletsel, eenmaal ter kennis van den Bisschop was gekomen, kon men twee wegen inslaan. Men kon dispensatie verschaffen of de oorspronkelijke ongeldigheid des huwelijks laten voortbestaan. Tot het laatste was men niet verplicht en de vermeende echt-genoote des graven verzuimde niets om zich die gunst onwaardig te maken. (1)
(1) Bij volslagen gemis aan officiëele beseheiden , is het, moeie-lijk deze zaak onder alle opzichten tot helderheid te brenger. Dewijl er echter in de laatste jaren nog dikwerf op is teruggekomen door Christoffel Bernard weinig genegen schrijvers, b. v. door von Raet von Bögelscamp, 1805; door W, F. Visch, te Zwolle, 1820, en anderen , en er hoogst waarschijnlijk ook thans de oplettendheid aan gewijd zal worden , meenen we op de volgende gronden te moeten wijzen, die voor het rechtmatige van Bernard\'s gedrag ten deze pleiten:
1. üe bestrijders van den Bisschop beroepen zich slechts op vermoedens en verzekeringen en geven geen enkelen deugdelijkeu
137
De gravin stierf te \'s Hage, en het blijkt niet dat de booze menschen, wier werktuig zij was, haar tegen gebrek of ontbering beveiligd hebben. De graaf huwde in 1678 de gravin Anna Isabella van Lim-burg-Stirum tot Gemen, die hem slechts een dochtertje schonk. Te Bentheira bouwde hij eene kerk, omdat de toegang tot de slot-kapel niet immer en voor een ieder kou openstaan. Hetzelfde deed hij te Schuttorp,
grond voor de onbetwijfelbare geldigheid van het bedoelde huwelijk. Zij stemmen buitendien toe, dat het vermeende huwelijk op zonderlinge en onregelmatige wijze is tot stand gekomen.
2. De graaf heeft, herhaaldelijk op de pleohtigste wijze, nadrukkelijk en in het openbaar verklaard dat zijn huwelijk met jufv. van Zeist van den aanvang af nietig was.
3. Christoffel Bernard was uiterst nauwgezet in de handhaving der kerkelijke wetten. Men kan hem onder dit opzicht vooral, niet de geringste slapheid verwijten. Zijn karakter gedoogt niet, dat men hem zonder stellige bewijzen beschuldigo den onverbreekbaren band van een wettig huwelijk te hebben aangerand.
4. Tien jaren lang, van 1668—1678, wacht hij alvorens van de nietigheid des huwelijks te gewagen, in weerwil der hardnekkigheid, waarmede Gertrudis den graaf het hoofd blijft bieden en hem zijne kinderen onthoudt. Had hij eene willekeurige vernietiging beoogd, hij had het veel vroeger moeten doen.
5. De Bisschop raadpleegde de beroemdste doctoren van de theologie en het kerkelijk recht der vermaardste katholieke universiteiten. — Geleerde en godvruchtige mannen, die eerst het huwelijk als wettig hadden erkend, deelen het gevoelen der geraadpleegde faculteiten; en eerst daarna gaat de Bisschop tot een officiëele beslissing over.
6. Geen enkele klacht of beschuldiging rees er uit den boezem des kapittels noch van eenige andere katholieke zijde tegen die beslissing. Niet de geringste zweem van berisping werd er door den Paus tot den Bisschop gericht; en berisping niet slechts, maar vernietiging van het volgend huwelijk had de Paus moeten uitspreken, indien Cliristoffel Bernard een geldig huwelijk had nietig verklaard.
138
waarvan in het doopboek aldaar, de volgende aanteeke-ning gewaagt: „Anno 1669 festo S. Catharinae coep-„tum est exercitium Catholicum Schuttorpii, sub illustr. „ Wilhelmo, a patre Gerh. Wikede Soc. Jesu in castro „ Altona.quot; „In het jaar 1669, op het feest der H. Ca-tharina is onder den doorluchtigen Wilhelm door den pater der Soc. Jesu Gerh. Wikede uit Altona de Katholieke Godsdienst wederom te Schuttorp begonnen uitge-geoefend te worden.quot; Te Nyenhuis (1) gingen de Katholieken ter kerk in de kapel van het slot tot 1824. De geestelijke jurisdictie over Bentheim werd voor de reformatie gedeeld door Munster en Deventer, maar ging thans geheel aan eerstgenoemd bisdom over.
Ernst Wilhelm sleet vele dagen van zijn treurig leven te Warendorff en te Sassenberg, of gelijk de oudheidkundigen die plaatsen noemen: te quot;Varusdorp en Saxenburg. Op de laatste plaats had Christoffel Bernard eene heerlijke kerk gebouwd, en met vorstelijke pracht zich een zomerverblijf gemaakt, woeste gronden ontgonnen, waterleidingen aangelegd, tuinen en diergaarden ingericht, waarvan de weerga nooit in Westfalen gezien was, en daarom door bewonderaars druk bezocht werd. De graaf van Bentheim maakte van de bisschoppelijke gastvrijheid vaak gebruik.
Na jaren van strijd en onderhandeling volgde Arnold Maurits, de zoon van den graaf van Steinfort, die eer. broeder was van graaf Ernst Willem van Bentheim, dezen laatsten op in het graafschap Bentheim. Aan de kinderen van Truda moest hij echter, behalve eene jaarlijksche rente van 1000 thaler, Steinfort, Alpen en Haviksweert
(1) De Jesuïten trachtten toenmaals op vrije huizen een verblijf te vinden, van waar zij, meestal Wj nacht, de naburige Katholieken bezochten eu bijstonden. Zoo is, gelijk elders, ook in de Ommelanden, het geloof bewaard gebleven.
139 *
afstaan. De Staten in den Haag en de keurvorst van Brandenburg hadden Arnold Maurits even gaarne als zijne moeder, die, gelijk we reeds vermeldden, niets onbeproefd liet, om zijne voogdijschap in de handen der Staten te spelen , gaarne van de Roomsche Kerk afkeerig gezien j misschien had hij wel daarom zijne opvoeding moeten ontvangen te Leiden, te Frankfort a/0 en te Geneve ; maar ijverig en trouw beleed hij den Katholieken Godsdienst, en handhaafde in zijn graafschap de bepalingen van het Munstersche vredes-verdrag; iedere gezindheid mocht er een kerkgebouw bezitten en vrijheid genieten.
De Bentheimsche moeielijkheden veroorzaakten eene briefwisseling met de Staten-Generaal, die door bijkomende verwikkelingen trapsgewijs steeds onvriendelijker werd. Een tolboom, niet ver van de Overijsselsche grenzen, was tijdens den oorlog weggenomen. De Munsterschen wilden dien herstellen, doch werden daarin door gewapenden belet. — Eenige duizende voeren turf, die bij, of aan de grenzen gestoken waren, werden op bevel der Overijsselsche heeren op Munstersch grondgebied verbrand. — In 1669 had de Bisschop eene groote hoeveelheid haver doen inkoopen in Oostfriesland; eenige schepen waren er mede belast en zouden de Eems opvaren, doch werden door den kommandant der Dijlerschans genoodzaakt om terug te keeren of tol te betalen. De Staten van Oostfriesland, de Keizer en Christoft\'el Bernard schreven aan de Staten te \'s Hage; deze geboden een naarstig onderzoek , dat echter nooit plaats had, om de eenvoudige reden dat de heeren onderzoekers eerst schepen en haver lieten vergaan, voor zij ter plaatse aankwamen.
De keuze van een Coadjutor. Houding van Christoffel Bernard tijdens den oorlog van 1667—68. De Furstenbergen.
Toen men te Rome in 1864 de noodige bewijzen oOeht, om tot de zaligverklaring van onzen landgenoot Petrus Canisius te kunnen overgaan, ontmoette men in zijne briefwisseling omtrent den afval van sommigen en de zwakheid van anderen bijzonderheden, die men om farni-liën te sparen goedvond, vooralsnog niet openbaar te maken, maar men las er tevens in, dat hij het was, die den Paus voorstelde, om aan iederen Bisschop een geestelijke toe te voegen, die hem eerst behulpzaam kon wezen en later opvolgen. (I) Want in die tijden van verwarring gaf de ouderdom en vooral het overlijden van den Bisschop veelal aanleiding tot strijd en kuiperijen. Dikwerf had men bij de verkiezingen de overgroote meerderheid der Katholieken zien te kort schieten tegen over eene coalitie, waarin Lutheranen en Calvinisten de hand ga-
(1) Coadiutor cum iure successionis.
141
ven zoowel aan Keizers- of Rijks-gezinden, als aan de plaatselijke vrijheids-mannen. Moesten de laatsten in de kapittelzaal\' ook al het onderspit delven, dan vond men er vaak, gelijk bij van Galen\'s verkiezing had plaats ge-gevonden, Mallinckrodt\'s en Plodorp\'s, die woest geweld inriepen, of langgerekte vacatures deden ontstaan.
De zienswijze van den zaligen Canisius schijnt niet altijd die van Christoffel Bernard geweest te zijn, want zijne opmerking: dat de natuur nooit het schouwspel van eene opgaande en eene ondergaande zon te gelijk vertoont, is bewaard gebleven. Intusschen was er in een schrijven uit Rome reeds op gewezen, dat de Bisschoppen van Munster en Paderborn elkander gewichtige diensten bewijzen konden, toen Alexander VII den 26 September 1665 meer bepaald op de keuze van een coadjutor aandrong. „Beloften of verbintenissen, aldus schreef „de Paus, om in geen geval een coadjutor te nemen, „ waren nietig als het belang der Kerk het anders vor-„ derde. Veel was er gewonnen, maar winnen zonder „ bewaren had weinig te beteekenen. De groote verwik-„ kelingen, die de verkiezing van den tegenwoordigen „ Vorst hadden vergezeld, spoorden aan om intijds nieuwe „ moeielijkheden te voorkomen door een opvolger te kie-„ zen eer de voorganger verdwenen was,quot;
Eerst op den 23 Mei 1667 echter werden de kanunniken plechtig samengeroepen en mochten zij uit den mond van de raadsheeren Mervelt en Wiedenbruck ver-„nemen, dat zijne vorstelijke genade na Coesfeld, Vechta „en Bevergern bevrijd, na Munster tot onderwerping „gebracht te hebben, te midden van de rust en den „ vrede, die in het stift heerschten, verlangde een coad-„jutor met recht van opvolging gekozen te zien, over-„ eenkomstig de pauselijke brieven, aan het kapittel thans „ overgelegd. — In het kapittel zoowel als daar buiten
142
„werden mannen gevonden, die door verdienstelijke daden „ bewezen hadden alle vereischlte hoedanigheden te be-„ zitten, maar geen hunner werd door den Bisschop „ aanbevolen, die er zich eene gewetenszaak uit maken „ zoude, indien hij de vrijheid van keuze ook in het „ minste belemmerde.quot;
Toen de beide raadsheeren uitgeleid waren, werd de brief van Alexander VII , die nagenoeg eensluidend was met hetgene de Paus aan den Bisschop had geschreven voorgelezen. Men stelde en besprak de vraag: „ Zal er „een coadjutor gekozen worden?quot; Het antwoord der meerderheid was: „Ja, en de keuze zal geschieden op „den negentienden Juli van dat zelfde jaar 1667.quot;
Zwaar was intusschen de taak ten deze den Munster-schen domheeren opgelegd. Het stift was katholiek gebleven , ofschoon ten noorden, oosten en westen de ketterij had gezegevierd. Behalve den bij uitnemenheid kraclv-tigen van Galen, waren er sedert de Befonnatie slechts twee Bisschoppen geweest, die men uitsluitend eigen kon noemen, omdat zij van elders niet gesteund werden. Men wenschte echter meer rechtzinnigheid en meer kracht dan Ketteler en van Raesveld aan den dag hadden gelegd. Hoe men ook over de vereeniging der vorstelijke en bisschoppelijke waardigheid in een en denzelfden persoon denken moge, zeker is het, dat zij niet alleen erfelijkheid uitsloot, maar ook de verkiezing bijna telkens, eigenaardige, niet altoos te overkomen moeielijk-heden in den weg legde.
Buiten het stift waren er twee, die de oogen der kiezers tot zich trokken. Maximiliaan Hendrik, keurvorst. Aartsbisschop van Keulen enz., en Ferdinand, Bisschop van Paderborn.
Max Hendrik van Beieren was zijn oom opgevolgd op den stoel te Keulen; ruim tachtig jaren hadden daar
143
achtereenvolgens Beiersche vorsten gezeteld, en een groot gedeelte van dien tijd waren zij tevens Bisschop van Munster geweest. De tegenwoordige keurvorst had echter zijne verheffing meer aan den grooten familienaam, dan aan zijne buitengewone bekwaamheden te danken, en gelijk het bij dergelijken gemeenlijk gaat, hij werd beheerscht en geleid door zijnen suffragaan Frans Egon van Fur-stenberg, den Bisschop van Straatsburg. Een gerucht zonder bekenden oorsprong had te Munster laten verluiden , dat deze Furstenberg eens keurvorst van Keulen worden zou.
De graven van Furstenberg stammen van een vorste-stelijk huis in Zwaben. Eeuwen lang dienden zij den Keizer en het Rijk; doch nu waren zij, althans Frans Egon, de evengenoemde Bisschop van Straatsburg en zijn broeder Willem, van Galen\'s beproefde diplomaat, dien hij naar Rome en meermalen naar Weenen had gezonden, meer Fransch-gezind. Wat aanleiding tot die verandering gaf, is niet bekend; misschien maakte de fiere houding van Lodewijk XIV eenen indruk, die hen de meer weifelende politiek van Leopold I deed verlaten. De Keizer werd toen ook minder gesteund door de vorsten van Duitschland; want de vriend van iedereen willende zijn voldeed hij niemand, liet de teugels los en deed het Rijk een grooten stap voorwaarts doen naar den constitutio-neelen vorm, door den blij venden rijksdag van 1667 in te voeren.
Ook Munster had reden om over den Keizer te klagen. In den oorlog tegen Holland had hij Christoffel Bernard alleen gelaten; en toch was de zaak, die daar behandeld werd, evenzeer de zaak van het Rijk als die van het stift; en terwijl de Hollanders weigerden den Keizer te helpen, toen hij door de Turken fel bestreden werd, vochten de Munsterschen dapper. De Vorst-Bisschop was
144
zelf het verbonden leger gevolgd in Hongarije, ofschoon in den eigen oogenblik „die Hollanderquot; zijne grenzen bedreigden. Er was nog meer: kort na den vrede van Kleef had de gravin van Salm op haar slot te Rietbergen twee gasten ontvangen. — Frans Egon van Furstenberg, dc Bisschop van Straatsburg, en Christoffel Bernard van Galen hadden daar arm in arm door de lommerrijke lanen gewandeld, en het publiek dat er niets van gehoord had, verhaalde, hoe de vorsten elkander gezegd hadden, dat de band die de Katholieken vereenigen kon eerder te Parijs dan te Weenen gevonden zou worden. Die twee onderteekenaars van het Rijnverbond zouden uitgeroepen hebben: „Wij hadden hem (Lodewijk XI\\) „ uit Duitschland moeten weren ; maar nu hij er eenmaal „in zit, moet hij Duitsche belangen dienen.quot; Duitschland zou, helaas, zijne diensten duur betalen! Bestond er dus inderdaad gegrond vooruitzicht, dat Frans Egon van Furstenberg eerlang Max Hendrik zou opvolgen op den stoel van Keulen, dan mocht men veilig veronderstellen dat Max Hendrik, als coadjutor van Munster, aan Christoffel Bernard niet geheel onwelgevallig wezen zou.
Het was alzoo niet te verwonderen, dat eenige dom-heeren te Munster besloten, om Max Hendrik tot coadjutor en opvolger van hunnen Bisschop te kiezen.
Eenigen van het kapittel wilden echter voor eenen anderen Furstenberg stemmen, namenlijk voor Ferdinan-dus II, den Bisschop van Paderborn. Deze voerde dan titel van baron, en het wapen van Oldenburg, waarde heerlijkheid lag, die meermalen Vorstenberg genoemd wordt. Ferdinand was de broeder van den straks vermelden Willem, kanunnik te Munster, geheimraad van Christoffel Bernard, en diens afgevaardigden bij den Keizer tijdens het verzet van Mallinckrodt en de tegenstribbelingen der stad, en thans kamerheer van den Paus te Rome.
U5
Ferdinand was in 1626 geboren, had te Keulen nauwe vriendschap aangeknoopt met Fabius Chigi, (Alexander VII). Ook waren gedichten of vlugschriften van Chigi uitgegeven onder f.ijnen naam. Met een zwakke gezondheid was hij den pauselijken gezant naar Eome gevolgd, en door dezen, toen hij Paus werd, met verschillende zendingen vereerd. Aan den Bisschop van Osnabrug bracht hij den kardinaalshoed en bezocht den Bisschop van Munster in zijn hoofdkwartier. Van Keizer Ferdinand had hij den titel van baron ontvangen, door het Paderbornsche kapittel was iiij in 1661 tot Bisschop verkozen, en door llospigliosi (later Clemens IX) gewijd. Veel bracht hij tot stand; niet alles echter wat den naam van Furstenberg draagt, is juist zijn werk, want zijn oom Theodorus, die eenige jaren vroeger eveneens Bisschop was van Paderbom, wordt soms met hem vereenzelvigd. Het collegie der Sociëteit van Jesus en het In-stitutum Theodorianum is door den oom gebouwd, de Monumenta Paderbornensia zijn door den neef geschreven, doch beiden werkten aan de restauratie der cathedraal.
Een derde candidaat was er niet, en van deze twee scheen ieder op den beslissenden dag evenveel stemmen te zullen verkrijgen. Geen der partijen verwaarloosde de gewone kunstgrepen, om de andere te verzwakken en zich te versterken. Uit was de strijd, die onze protes-tantsche landgenooten zooveel papier, deels met tee-keningen, deels met beschrijvingen deed volkrabbelen.
De oude deken van het kapittel, Brabeck, was een der eersten die het ontgelden moesten; hij had bij afwezigheid van den vorst het stift bestuurd, en in den Haag moeielijke zendingen vervuld. Hij was Keulsch-gezind, en had ter gelegenheid van de voorbereidende maatregelen, die er moesten genomen worden, bij gelijke stemmen, voor zich de dekanale en alzoo de beslissende
v. galen. 10
146
stem gevorderd. De andere partij, die door Brabeck\'s stem overvleugeld werd, vroeg nu het bewijs, dat hij, die in 1650 reeds als een der oudsten gold, werkelijk kanunnik was. De oude man moest dagen lang zoeken naar de brieven zijner priesterwijding; wat hij zocht, hij vond de dispensatie niet, die ■ hem verlof schonk om buiten den gewonen tijd gewijd te worden, weshalve eene curiëele uitspraak noodig werd, dat het wijden buitentijds, non servatis interutitiis, wel ongeoorloofd, maar niet ongeldig was. De Bisschop mengde zich in de zaak, besliste voor de meerderheid en suspendeerde den deken tot straf voor deze onregelmatigheid, en sprak tevens het vonnis over den eenior Schorleminer, wegens openbaar concubinaat en andere misdrijven.
Aanleiding tot die verwikkelingen gaf de onwettige emancipatie van eenige kanunniken. Een nieuwe domheer toch moest van adel zijn en dus een wapenbord hebben; eenige dagen vóór hij zitting nam moest dat bord boven zijne plaats worden opgehangen, men moest daarvoor een dag kiezen, waarop het officie der feria plaats vond, wellicht omdat het officie dan korter was wegens de mindere plechtigheid. quot;Vier van de jongsten hadden verzuimd hun geslachtswapen op te hangen, en er kwam geen dag meer, waarop het officium feriale gehouden werd. — Welke verwikkelingen!
Dit was echter nog slechts het begin der ellende: want gelijk Brabeck naar het bewijs zijner priesterwijding zoeken moest, zoo moest nu iedere kapittel-heer op zijne beurt de rij af, de geldigheid zijner aanstelling bewijzen; en wee dengene , die in de plaats van een oom of ouderen broeder getreden was, want in dat geval pleitte tegen hem de presumptie van simonie, waarvan het niet bestaan alsdan moest bewezen worden. Iets dergelijks was er werkelijk wel in het kerkelijk recht te vin-
147
den: maar dit moest, en dat verzuiüide de tegenpartij van Brabeck, gelezen worden in verband met de bepalingen over verjaring en bezit.
De vier kanunniken, wier rechtmatige aanstelling betwist werd, bedankten bij deze gelegenheid, en de geldigheid der aanstelling van anderen in hunne plaats, werd voor en tegen bepleit. Er scheen inderdaad geen einde aan de voorbereidende maatregelen te zullen komen. Bij dit alles verzuimden de kanunniken ter gelegenheid van een paar feestelijkheden, althans de meesten hunner, om den Bisschop te ontvangen en te assis-teeren. Zoo veel drukte heerschte er in de kapittelzaal.
Het bleek alzoo overtuigend, hoe wijs \'s Pausen raad was geweest om bij het leven van Bernard een coadjutor te doen kiezen, maar tevens ook hoe noodzakelijk het was dat Christoffel Bernard al zijne aandacht en energie wijdde aan de zuivering en regeling van het kapittel, dat, naar het schijnt, met te veel vertrouwen door den Bisschop een tijd lang aan zich zelf was overgelaten en van die vrijheid uit achteloosheid ol\' opzet misbruik had gemaakt. Met krachtige hand moest het tot plicht, orde en tucht worden teruggebracht.
Van Galeu sprak over vier domheeren dc suspensie uit, namelijk over Nesselrode, Frentz, van Pallant en Landsberg.
Zoo brak dan eindelijk de 19 Juli aan. \'s Morgens voor zes ure waren al de zetels van het kapittelhuis reeds bezet, en een gegons als dat van eenen bijenkorf kondigde aan, dat allen te gelijk aan het woord waren. Op klokslag van zeven ure openen ceremonie-meesters de breede deuren; de stafdrager des Bisschops vergezeld van Levieten in plechtgewaad treedt binnen, en gebiedt aan allen en een iegelijk op straf van excommunicatie en suspensie, om hem te volgen naar de cathedraal, waar
148
zijne hoogwaardigheid de Mis van den H. Geest zou zingen, als begin van het gewichtig verkiezings-werk. Maar zie! op de tafel lagen vier brieven; opschrift en zegel toonden aan, dat zij van den Aartsbisschop-keurvorst van Keulen waren. Wat moest voorgaan, het lezen der brieven van den Metropolitaan of het gehoorzamen der bevelen van den Ordinarius-Suffragaan? Dat brieven aan het collectieve collegie gericht niet anders dan in eene capitulaire zitting konden geopend worden, welke zitting eerst na of met de Mis van den H. Geest begon, dit was eene eenvoudige opmerking, welke echter om hare eenvoudigheid itau de oplettendheid ontsnapte van mannen, die zich zoo zeer in haarklooverijen en spitsvondigheden verdiept hadden. Er werd wederom eene stemming noodig geacht, en deze besliste ingewikkeld de keus van Ferdinand van Furstenberg. Want dertig canonici stonden op, en volgden den stafdrager en de ceremoniemeesters, tien bleven zitten. Behalve de vier, den vori-gen dag door de bisschoppelijke suspensie getroffenen, worden Brabeck, Bucholtz, Metternich, enz. genoemd. Zij redigeerden een lang gemotiveerd protest tegen de voorgenomen verkiezing, en tegen alles wat voorafgegaan was, en verlieten daarop de zaal. Toen de anderen uit de kerk terugkeerden , maakten deze een niet korter contraprotest, en zouden juist tot de stemming overgaan, toen een nieuw schrijven van Christoffel Bernard alle suspen-siën ophief, alle inhabiliteiten te niet deed, en iederen kanunnik vrij, gerechtigd en verplicht verklaarde om mede te werken aan de keuze van den coadjutor. Van dat schrijven moest copic gemaakt, en den afwezenden worden meegedeeld, hun moest bovendien nog de noodige tijd worden toegestaan om te kunnen verschijnen. Na dit alles was het inmiddels reeds vijf ure des avonds geworden, met geen ander gevolg dan dat Metternich verscheen om den
kapittelheeren te melden, dat men vruchteloos op de anderen wachten zou. De stemming vond plaats en dertig stemmen vielen Ferdinand ten deele, terwijl de Aartsbisschop van Keulen er slechts eene, namelijk die van Metternieh verkreeg. Eeue deputatie, die met alle hoffelijkheid ontvangen werd, bracht de tijding aan den Bisschop, terwijl in de cathedraal de keus van het spreekgestoelte werd afgekondigd.
Intusschen was Wolf-Metternich naar het huis van den deken gesneld, om daar deel te nemen aan eene nieuwe verkiezing, die ten gunste van den Aartsbisschopkeurvorst van Keulen uitviel; en nog dien dag ging de onderproost Ferdinand Bucholtz op reis naar Bonn, waar de keurvorst resideerde, om dezen met zijne verkiezing geluk te wenschen. Dit gaf aanleiding tot een proces te Rome, waarbij Ferdinands keuze tot coadjutor bevestigd werd. Brabeck deed na zijne definitieve nederlaag afstand van zijne prebende, om een paar jaren later op een anderen titel weer zitting in het kapittel te nemen. Bucholtz bedankte, om voor goed het ambtelooze leven te omhelzen. De Bisschoppen van Keulen en Munster wisselden eenige brieven, die de oogen-blikkelijk geschokte verstandhouding weldra weder herstelden.
Men mag aannemen dat de hevigheid, waarmede de candidatuur van Keulen werd voorgestaan en tegengewerkt, niet zoozeer in de persoonlijke hoedanigheden van dezen vorst haren oorsprong had, maar dat veeleer zijne bekende overhelling tot de Fransche politiek daarop een krachtigen invloed uitoefende. Middelerwijl, men toch te Munster zoo geheel verdiept was in de keuze van een coadjutor, ijverde Lodewijk XIV meer dan ooit voor hetgene hij noemde zijne rechten op quot;Vlaanderen, en wat later heette: de natuurlijke grenzen van Frank-
1 50
rijk. Hij had reeds ter verovering der Spaansche Nederlanden het zwaard aangegord en voerde van 1667—1668 zijn zoogenaainden devolutie-oorlog (1). Had men tot stand kunnen brengen wat vroeger te Weenen bespro-werd : Duitsche eenheid onder den federatieven vorm, met zekere mate van vrijheid voor zieners en dissenters, en hadden zich Spanje en de Nederlanden daarbij willen aansluiten, men zou uiet alleen geld, maar stroomen bloed gespaard hebben. In 1667 scheen het reeds te laat voor dat plan te zijn.
Welke was nu de houding van Christoffel Bernard gedurende, dien zoogenaamden devolutie-oorlog?
Van Alpen verhaalt ons het volgende (libr. VI). Keeds voor dat de twee vorsten, namelijk Christoffel Bernard en de Bisschop van Straatsburg, Frane Egon van Fur-stenberg, elkander te Rietberg ontmoetten, had koning Lodewijk zijn gezant Miiet uaar Westfalen gezonden om daar een verdrag te sluiten; want hij begreep dat hij zijne rechten op België niet geldig zou kunnen maken,
(1) Anna, de moeder van Lodewijk XIV, was de oudste dochter van Philips III van Spanje en Lodewijk\'s echtgenoote, Maria Theresia, was de dochter van Philips IV. Na den dood van dezen laatsten, zijnen schoonvader (f 1665), wilde Lodewijk het erfrecht zijner gade doen gelden, ofschoon zij, even als door Lodewijk\'s moeder vroeger was geschied, bij hare verloving afstand had gedaan van alle eventuëele pretension. Eenige Duitschers noemen dezen oorlog van 1667—C8 den „ Devolutiom-krieg.quot; Wij namen dat woord over bij wijze van kunstterm voor dezen oorlog, ter onderscheiding van den Spaanschen Successie-oorlog (1701—1713), dien Lodewijk XIV tegen Keizer Leopold voerde, ter handhaving van het voorgewend, hem wegens zijne moeder en echtgenoote toekomend erfrecht, en vooral der testamentaire beschikking, waarbij Karei II (f 1700) den kleinzoon van Lodewijk , Philips van Anjou, tot opvolger had benoemd.
151
voor dat hij aan den Kijn de keur- en andere vorsten aan zich verbonden had, om door hen de hulptroepen die Oostenrijk of Duitschland mocht afzenden, van het tooneel des oorlog» verwijderd te houden. Onder die vorsten wilde hij vooral dien van Munster winnen; want hij had in den oorlog tegen Holland gezien, hoeveel machts Bernard ontwikkelen kon; hij vreesde dus terecht dat zijne vijanden bij hem steun zouden vinden, indien hij hen niet voorkwam.
Christoffel Bernard was den koning niet ongenegen. Hij had gedurende de jongste verwikkelingen gezien, dat één wenk van Lodewijk genoeg was om alle hulp en medewerking der Duitschers te verlammen; dezen toch hadden niet gevraagd wat hun eigen belang of het belang van Oostenrijk of Spanje vorderde, maar zij hadden Frankrijk naar de oogen gezien en niets durven ondernemen, wat Lodewijk mishagen kon. Niet alleen Bernards vrienden, maar ook de Hollanders hadden getoond, niets te willen wat de koning niet goedkeurde. Daarbij kwam nog, dat in dringenden nood, Frankrijk spoediger en beter dan iemand anders aan Munster hulp zou kunnen en willen verleenen; en dat hij zelf zijne handen, die door den vrede van Kleef gebonden waren, vrij kreeg, om tot veiligheid van het stift het noodige te doen.
In het begin van 1667 reisde de Malihezer commandeur Smissing naar Luik. Daar vond hij afgevaardigden van Keulen, Merits en Nieuwburg; en met dezen sloot hij zonder lange beraadslaging een verdrag tot uitvoering eener bepaling van den Westfaalschen vrede, waarbij was vastgesteld: dat, indien er ooit tus-schen de beide koningen (Spanje en Frankrijk) twist mocht ontstaan over den Bourgondischen kreits, dan geen vorst van het Rijk zich daarin zou mogen men-
152
gen, en aan geen van beide partijen, soldaten , geld of oorlogsbehoeften verschaffen, noch aan eenige troepen verblijf, kwartier of doortocht geven. De bijzondere overeenkomst te Luik gesloten hield in, dat de vier heeren te samen dertig duizend man, zoo noodig, te velde zouden brengen om hunne neutraliteit te doen eerbiedigen. Smissing reisde van Luik naar Parijs en vond er geene moeielijkheden.
Munster was en bleef alzoo gelijk de drie andere vorsten, onzijdig in den devolutie-oorlog. Wel mochten de vorsten van Keulen, Ments, Nieuwburg en Munster verklaren, dat zij Duitsche belangen dienden, door den oorlog van den Duitschen bodem te verwijderen, zij konden het nogtans niet weerspreken, dat zij den Keizer niet alleen vooruit liepen, maar dat zij hem den weg naar Brabant versperden. Dat hunne neutraliteit niet onbeloond werd gelaten blijkt uit den inhoud van eene nota, die Depping te Parijs in de koninklijke bibliotheek vond. Zij behelsde eene volmacht van Christolfel Bernard, den 18 Augustus 1667 aan den heer Haugwitz verleend, om 27,000 Rijksth. in ontvangst te nemen, uitmakende het bedrag der door den koning toegezegde subsidiën; twee soortgelijke volmachten ten gunste van den bankier For-mond en den heer Schilders, van September en December des zelfden jaars, zijn daar mede voorhanden. Over 1668 vindt men slechts eene volmacht. De gezamenlijke som, waarover Christoffel Bernard dus beschikken kon, bedroeg niet minder dan 108,000 Rth. Ter zelfde plaatse vond men ook de volmachten en quitan-tiën van Nieuwburg, Brunswijk, Ments en Paderborn. — Brandenburg wilde toen nog niet; later echter nam ook hij geld aan, en wel 100,000 livres in 1671, en 16,666 Rth. in 1672; zijne vrijheid tot handelen evenwel schijnt hij niet verkocht te hebben. Den
153
4 Maart 1672 schreef althans Saint-Géran, de Fransche gezant te Berlijn, aan Louvois, dat hij met den keurvorst niet verder kon: „ On ne me fait que trop entendre, „ que 1\'on ne veult point entrer dans un traité, quel „ qu\'il soit.quot;
Ofschoon Keulen in die nota niet wordt genoemd, zoo is er echter geen twijfel aangaande de gezindheid van dien keurvorst mogelijk; want Furstenberg, die een overwegenden invloed op hem uitoefende, had volgens Aitzema te Regensburg in den vorstenraad zijne overhelling tot de Franschen ruiterlijk uitgesproken. (1)
Wij hebben zoo dikwerf en van zoo verschillende Fur-stenbergen in den loop dezer laatste bladzijden melding moeten maken, dat wij ter aanvulling der historische kennis onzer lezers en ter voorkoming van mogelijke verwarring, hun nog de volgende mededeelingen meenen verschuldigd te zijn. De Bisschop van Straatsburg, Frans Egon van Furstenburg, had behalve Willem, den Mun-sterschen diplomaat, nog eenen broeder, Willem Egon genaamd ; ook deze laatste was Bisschop en had even als Frans Egon, grooten invloed op den keurvorst Max Hendrik van Keulen, die dan ook verlangde dat Willem zijn coadjutor en opvolger zou worden. Werkelijk werd Willem Egon na het overlijden van den keurvorst door het kapittel tot opvolger verkozen. Tegen een en ander maakten de Keizer en de Paus echter zwarigheid; zelfs werd hij tijdens de vredes-onderhandelingen te Keulen, op last van den Keizer gevangen genomen. Later Kardinaal en commendataire prelaat van eene abdij in Frankrijk geworden, woonde hij te Parijs, waar eene straat naar hem Hue de Furstenberg genoemd werd.
(1) Aitzema, boek 47.
154
Van Frans Egon wordt verder weinig meer melding gemaakt. Willem Egon zullen wij in den oorlog van 1672 terugvinden bij de Keulschen, en met dezen bij het beleg van Groningen. Hij overleed in 1704 op 75jarigen leeftijd. Dikwerf wordt hij, even als zijn broeder, Monseigneur van Straatsburg genoemd, waaruit men zou mogen besluiten, dat hij na het overlijden of de abdicatie zijns broeders tijdelijk dien bisschopszetel heeft bekleed.
Diplomatische bedrijvigheid. Triple Alliance. Vrede van Aken. Overeenkomsten. Krijgstoerustingen.
Men zegt wel eens, dat iemand, die zich vermoeid heeft door lang over ingewikkelde vraagstukken na te denken, wel doet met een eenvoudig man, van een helder oordeel, wieu partijzucht en stelselmatige opvattingen vreemd zijn, te raadplegen.
Hadden de staatslieden dier dagen zulk een eenvoudige gezocht en willen aanhooren, wellicht hadden zij het volgend advies ontvangen:
De vrede van Munster (1648) heeft alles, wat gij door overleg en dapperheid verkregen hadt, gewettigd en bevestigd. Gij moet dus dien vrede goed onderhouden; want eerlijk duurt het langst. Gij behoort dus Kleef, Emmerik en Wezel, aan den eigenaar (Brandenburg) terug te geven. Gij deedt wel dat gij tijdens den oorlog die plaatsen bezet hieldt, maar door ze wederrechtelijk te behouden ondermijnt gij de grondslagen van uw bestaan, en stelt gij macht in plaats van recht.
156
De jongste inval der Munstersclien heeft u ten naastenbij tienmaal de waarde van Borculo gekost (l)j mij dunkt er is daar een weinig hooger op, nog zoo veel land dat woest ligt; ik zou er een tweede Borculo van maken. en gaf het eene cadeau aan den Bisschop, en het andere aan Stirum. De tol in het Boekholtsche zou ik afkoopen; er passeeren daar weinig menschen, behalve Prins Maurits en zijn zwager Stirum, en deze dienen toch een eerbewijs te ontvangen. De verbrande turf en verdronken haver zou ik in het vergeetboek zien te brengen en \'s lands militie niet meer tot zulke diensten gebruiken ; aan de officieren op de grensplaatsen, vooral aan die van Meppel en Koevorden zou ik geene promenades meer over de grenzen permitteeren. Als de kwestie over Rheinberg en Borculo is weggeruimd dan heeft de Fransche koning zijn zin; Keulen en Munster missen dan ieder voorwendsel om zich bij hem aan te sluiten, en onze grenzen te bedreigen. Misschien was het goed, dat wij in eene schuur of op een zolder de Tukkers een weinig kerkje lieten houden, want nu loopen zij gedurig naar Swilbroek en over den Glanerburg; de Prins van Oranje geeft ons onder dat opzicht een navolgenswaardig voorbeeld. (2)
Doch zoo eenvoudig redeneeren diplomaten niet. Verschillenden , zelfs tor, zes van die heeren ontmoeten we achtereenvolgens te Coesfeld, bij van Galen. De eerste hunner is de heer Sijborgh, die in Mei 1666 kwam , om de ratificatie der Hoogmogenden op het tractaat van Kleef
(1) Volgens Tucking.
(3) De Prins liet in zijn graafschap Lingen den Katholieken Godsdienst vrij; alleen had hij de kerken met hare inkomsten aau zich getrokken. Maar stadhouder geworden, verbood hij alle „Paepsche gebruikelijkheden;quot; en in dien tijd ziju al die kleine kapellen gebouwd langs de grenzen, op Munsterseh grondgebied.
157
over te brengen. Dr. Wiens deelt ons het relaas meê dat hij aan de Staten overleverde: „Den 9 Mei tegen „ drie ure na den middag kwam ik te Coesfeld aan, „de secretaris bepaalde dat ik den volgenden dag audiën-„ tie zou hebben; de burgemeesters wezen mij eene „woning aan. Den 10 in een vorstelijk rijtuig naar „ de citadel afgehaald collationeerde ik alle artikelen „met den heer Wiedenbruck, bracht den Bisschop den „groet van U. H. M. over, en gebruikte het middagmaal, „ waarbij ook aanzaten de prins van Homburg, Gorgas, „Zintzig, en anderen. Den 11 Mei liet mij de Bis-„schop wederom ten hove halen, en verzocht mij U „ Hoogmogenden de volgende punten voor te stellen :
„ 1°. Het huis Wert was nog altoos door Staatschen „bezet, eu hij kou zijn volk uit Borculo niet terug „trekken voor dat Wert ontruimd was.
„ ^0. De (Munstersche) kommandant van Ootmarsum „verlangde achterstallige contributien tot 1 April; de „ Bisschop verzoekt dat die spoedig betaald worden.
„ 3°. Eenige huislieden van Siegburg onder de heer-„ lijkheid Assen, zijn gevangen genomen, en naar We-„zel gevoerd, waar men 1200 Rth. losgeld vraagt: de „Bisschop verlangt kostelooze vrijstelling krachtens art. „ 6 van den vrede te Kleef.
„ 4°. Ook de krijgsgevangenen te \'s Hertogenbosch „ moeten vrij gelaten worden; daarop zullen alle krijgs-„ gevangenen in het Munstersche vrijheid ontvangen.
„Den zelfden dag nam ik van den Bisschop afscheid, „ en maakte de opmerking, dat de ontruiming der staatsche „plaatsen niet uitgesteld kon worden, tot dat de be-„ zwaren door hem geopperd, uit den weg geruimd wa-„ ren; want het verdrag van Kleef stelde een bepaal-„ den dag voor de ontruiming, en liet andere geschil-„ punten aan eene vriendschappelijke beslissing over.
158
„ Bepaaldelijk omtrent de bezetting van BorCulo voerde „ ik den Bisschop te gemoet, dat hij geen beter bewijs „ van vredelievende gezindheid geven kon, dan het ver-„ laten der plaats, die de voornaamste oorzaak des oorlogs „ geweest was. Ik zeide te weten , dat U Hoogmogenden „ al twee raaien een aantal wagens gezonden hadden, „ om dat volk met bagage weg te voeren, doch telkens te „ vergeefs; waarop de Bisschop woordelijk dezen uitroep „ deed ! „ Mijn Borculo! mijn Borculo ! hetwelk mij van „ Gods en rechtswege toekomt.quot; En na een poos stil-„ zwijgen voegde hij er bij, ik zal zien dat de evacuatie „ geschiede.quot;
Het verslag van den heer Sijborgh had eene bijeenkomst van gevolmachtigden te Noordhorn in het Bent-heimsche ten gevolge, waarin om zoo te spreken, de laatste hand aan den vrede gelegd werd.
Den 20 Augustus 1666 werd de luitenant-generaal Copes, gevolmachtigde der Staten, door van Galen met veel plechtigheid ontvangen. Het bericht aangaande zijne zending, door hem naar den Haag gezonden vinden wij wederom bij dr. Wiens, en komt hierop neer; hij vroeg vrijlating van een staatschen ruiter en eenige officieren , die zich in het Munstersche aan overtredingen hadden schuldig gemaakt; hij sprak over gelden door Nederlanders aan de stad Munster, tijdens den opstand, voorgeschoten (!) en over vorderingen ten laste der nalatenschap van Malinckrodt. — De Bisschop daarentegen sprak over schepen, die men in beslag had genomen, over schending-van grondgebied, over het straffeloos rondventen in Holland van spotprenten en paskwillen. — Copes had den Bisschop dikwijls belet gevonden door jachtpartijen en feestmalen. Op het voorstel van nauwere vereeniging en vriendschap met de Staten had hij ten antwoord ontvangen , dat er geene bewijzen waren, dat zulks te \'s Hage
159
verlangd werd, en onder het gesprek liet van Galen meermalen de woorden hooren: „ Aber wie kriegen wir unser Borkelo wieder?quot;
In het verslag van Copes vinden wij de aanwezigheid van den Franschen gezant Milet vermeld. Het schijnt echter niet, dat de generaal er eenig gewicht aan hechtte; hij vermoedde zelfs niet eens, dat de opvallende ontwijkingen , die hij ondervond en de verstrooidheid, die hij bij den Bisschop opmerkte soms het gevolg konden zijn van meer ernstige gesprekken met den Franschman.
Intusschen had de devolutie-oorlog zijn voortgang.
Spoedig en onverwachts begonnen, werd hij met kracht doorgezet.
Onverwijld was Lodewijk XIV in Vlaanderen en Brabant gevallen. Levensmiddelen en ammunitie waren vooruit gezonden in eene hoeveelheid, die aan een veldtocht van jaren en jaren deed denken. Talrijke edelen en zestig hofdames hadden den koning tot aan de grenzen ver-, gezeld, waar hem eene gemakkelijke overwinning wachtte j want in Spaansch Nederland vermoedde men geen oorlog, en de bewoners waren reeds Franschen geworden, vóór zij wisten, waarover eigenlijk getwist werd.
Het is hier de plaats om te vermelden hoe de Staten-Generaal daarbij te moede waren en wat zij bij de plotselinge wendingen, die een oorlog soms nemen kan, van hun belang achtten.
„De Staaten-Generaal, zoo verhaalt ons Aitzema „ omdat sij gedachten het oude seggen dat het goet was „een machtighen Potentaat, en voornamentlijk Vrankrijk „tot een Vriend maar niet tot een nabuur te hebben; „dat Vriendschap en Vrede niet anders was gefundeert, „als op estime en vreese, die d\'een van d\'ander hadde; „ en dat voorsichtigc Princen altijd, sooveel doenlijk is,
160
„ onderhouden het contrapoinct, behertigden dit haar im-„ portant intrest sooseer, dat zij in 5 dagen tijds, op \'t „ papier brachten en teekenden drie tractaten, sonder „ weten en consent van de Provinciën; veel min, dat de „ Provinciën sulx konden gecommuniceert hebben aan de „ Steden, gelijk anders altijd moet geobserveert worden „ in \'t maken van Alliantie met Uijtheemsche. Dit ge-„ schiedde op dese extraordinaire manier en soo haastig „ opdat door den gewonen uitstel de tijd niet zou ver-„ loren gaan om de rest van de Spaanse Nederlanden „ te redden. Onder dese Tractaten was een, dat tot „London op den 25 April S. V. 1668 beslooten wierd „ tussen Engeland, Sweeden en de vereenigde Provinciën, „ hetwelke van den koning van Engeland genoemt wierde „de Goddelijke Drievoudige Snoer-, en in \'t gemeen met „een groote, doch verijdelden naam, de Triple Alliantie. „ ofte Ligue. Beloovende aan den anderen tot meerder „ vastigheijt van deselve Ligue , dat tusschen hun Driën „sonde zijn en blijven een oprechte en bestendige Vreede „en Vriendschap, om elkanders nut en voordeel hart-„ grondig, en ter goeder trouwe voort te setten, en alles „ wat daar tegen mocht strijden , ten besten af te weeren. „ En dat sij eikanderen getrouwelijk soude bijstaan.
„Dit verbond heeft Vrankrijk aangesien als een „ Breijdel van sijn onversaadelijke begeerte, waardoor „ Louis genootsaakt is geweest op redelijke conditiën met „ de kroon van Spanje te accordeeren.
„Als op den 28 Augustus 1668 tot Londen de acte „ van ratificatie wierde uitgewisseld, versocht de Ambas-„ sadeur Boreel, uijt den naam van de Staten-Generaal, „ dat sijne Majesteijt van Engeland beliefde sulken heer-„ lijken en goeden werk noch wijder met sijn koninklijken „ ijver daartoe te stieren, dat noch meer Potentaten en „ Vorsten van Europa in deselve Alliantie mochten ko-
161
„ men, tot versekeriuge van het geheele Christenrijk. „ Gelijk hij tot dien eijnde ook een extraordinaris Gesant „sond aan de gereformeerde Vorsten van Duijtslant. Hij „ sond insgelijks M. Marsilly als Gesant ten zeiven eijnde „ na de Switsers, dewelke door de Franse geintercipiëert „ en gevangen na Parijs gevoert wierd, alwaar hij publyk „op een schavot gerabraakt wierd, dat de Engelse „met weijnig moeijten genoeg hadden kunnen voorkomen, „ tenzij de Groote Meesters, sedert door der Franssen „geld en beleeftheijt, uijt Engels in Frans waren ontaart, „waardoor sij ook beletten dat de Keijser niet mede in „deselve Triple Alliantie wierde ingelaten, daar hij hem „selven nogtans toe presenteerde. Want seijden sij, dat „sijne Majesteijt sich daardoor sonde involveeren in alle „ desselefs kwestiën, en verplicht wesen sijne Legers, „bij voorval, te voeren tot de uijterste paaien van „ Duijtsland.quot;
Te midden van al deze zeker zeer loffelijke zorgen om den lieven vrede wederom te herstellen en te bestendigen vergaten de. Staten den Munsterschen Bisschop niet. Na de minder naar wensch geslaagde zending van Sijborgh en Copes zou Reede van Amerongen zijn fortuin beproeven of zijne diplomatische talenten ontwikkelen.
De nieuwe Hollandsche afgevaardigde bij van Galen, werd in April 1668 te Coesfeld met luister ontvangen. Het doel van zijne komst was, volgens van Alpen, de handelingen van Christoffel Bernard nauwkeurig te beschouwen (observet sedulus), en doortocht te vragen voor Brunswijk — Lunenburgers, die Holland in dienst genomen had. Men wist dus te \'s Hage niet of wilde niet weten, hoevele neutraliteits-tractaten er in de Duit-sche wereld waren, en hoe duur die door Fransch geld betaald werden. Het toestemmend antwoord van Munster
v. galen. 11
162
bleef uit tot in Mei, toeu de vrede van Aken reeds gesloten was. Nu begon Amerongen te klagen dat Munster in strijd met den Kleefschen vrede, meer dan 3000 man in dienst had; en hij liet zich niet van zijn stuk brengen door het antwoord, dat men slechts nieuwe soldaten aannam, om oudere te kunnen afdanken. Hij wilde ook niet toestemmen dat het geval van nood, gelijk dat in het Kleefsche verdrag besproken was, zou aanwezig zijn; dewijl, welke vijanden ook het Stift bedreigden, de Hollandsche trouw en edelmoedigheid daar waren, om den Bisschop te bescliermen. Al deze vriendschappelijke vertoogen en opmerkingen putten het geduld van van Galen uit. Hij verlangde slechts te vernemen door wien de Hoogmogenden aangesteld waren om het verdrag van Kleef uit te leggen. Hij voor zich kende geene uitlegging dan die van den Keizer, van den Frauschen koning, of van de vorsten mede-onderteekenaars; wie ten deze partij en rechter tegelijk wilde zijn, werd eerste overtreder.
Van Amerongen had gezond verstand genoeg , om te begrijpen dat het tijd werd om te vertrekken, dankte voor de vergunning van doortocht voor de Lunenbur-gers, en wist niet of de Hoogmogenden er nog gebruik van zouden maken.
Brieven na brieven werden er thans geschreven , waarin de Staten zich beklaagden over den Bisschop. De brieven, die geadresseerd waren aan den Keizer te Weenen en aan den koning te Parijs, bleven onbeantwoord. De goedhartige keurvorst van Keulen schreef terug : hij kon zooveel boosheid in zijnen buurman niet veronderstellen, maar zou zich toch eens informeeren. De andere vorsten hadden niets van overtreding of schending van den vrede vernomen.
Al dat kleingeestig bedrijf ten opzichte van Christof-
163
fel Bernard, was zeker niet het geschikte middel om na al de aangedane verongelijkingen zijne genegenheid te winnen. Eu toch een zwaar onweder hing Nederland boven het hoofd, waarbij iedere hulp welkom zou wezen.
De vrede van Aken (1668), de vrucht der Triple Alliance, bevredigde de heerschzucht van Lodewijk niet. Terwijl men rust meende te genieten en zich veilig waande was hij ijverig in de weer om, waar hij kon, zich door geld en beloften bondgenooten te verschaffen. Hij had besloten Nederland zwaar te doen boeten voor de misdaad van den Franschen arend in zijue vlucht te hebben gestuit.
Zijn wraakzuchtig plan ten uitvoer te leggen kou hem niet veel moeite kosten, want hij kende de slechte toestand onzer vestingen maar al te goed, rekende bovendien op onze inwendige verdeeldheid en op de zwakte van ons leger, die er het gevolg van was.
Om zich tegen kwade kansen te beveiligen, zocht hij voor alles den koning van Engeland tot een verbond met Frankrijk te bewegen.
Zie hier hoe Depping de pogingen, daartoe door Lodewijk XIV in het werk gesteld, beschrijft. (1)
„Over Engeland heerschte toenmaals Karei II, een verkwistende en weelderige monarch, die he| vreeslijk lot van zijn vader Karei I reeds geheel uit het geheugen scheen verloren te hebben en zich weinig om de ontevredenheid van het Parlement over zijne verkwistingen bekreunde. Het eenigste wat hem ter harte ging was, hoe hij van het Parlement zooveel geld zou verkrijgen, als hij behoefde of wenschte.
„ Lodewijk XIV kende het euvel van dezen vorst
(1) Depping, boek I.
164
volkomen, en wist zich daarvan listig tot het bereiken van zijn doel te bedienen. Henriette de zuster vau Ka-rel, die door haar huwelijk met den hertog van Orleans, Lodewijk\'s schoonzuster was, toog op reis naar Engeland. Door een luisterrijken hofstoet werd haar tot Duin-kerke uitgeleide gedaan; het was voor ieder duidelijk dat deze reis, waarbij zooveel praal ten toon werd gespreid , iets anders tot doel had dan het brengen vau een enkel bezoek. De jeugdige prinses had inderdaad (gelijk men eerst later vernam) den last om al haren invloed te bezigen, ten einde haren broeder tot een oorlogs-verdrag met Frankrijk tegen Holland te bewegen. Wat hare be-tooverende gesprekken en de verleidelijke overredingskunst van liare hofdame Kovrevel, die aan Karei maar al te welgevallig en der Fransche politiek aan het Engelsche hof in hooge mate voordeelig was, niet vermochten, dat zou men met zekerheid verkrijgen door de aanzienlijke geldsommen, die Henriette, krachtens eene haar ver-slrekte volmacht, haren verkwisting-lievenden broeder kon aanbieden.
„Werkelijk kwam nog in dat zelfde jaar 1670 een verdrag tot stand, waarbij Karei den koning van Frankrijk zijne hulp tegen Holland beloofde, en wederkeerig in het geheim de toezegging erlangde, dat hem eenige millioenen livres zouden gezonden worden.
Het VTIP Artikel dezer overeenkomst verdient hier bijzondere vermelding, dewijl de gebeurtenissen der volgende jaren daaruit voortsproten. Het luidt als volgt:
„ Item zullen genoemde heeren koningen alle hunne krachten aanwenden, om de koningen van Zweden en Denemarken of ten minste één van beiden te bewegen dat zij toetreden tot den oorlog tegen de Generale Staten, of althans zich verbinden tot neutraliteit. Even eens zal men trachten de keurvorsten van Keulen en Bran-
165
denburg, het, Brunswljksche liuis, den Hertog van Nieuw-burg en den Bisschop van Munster tot de partij over te halen.quot;
Welke middelen er dienovereenkomstig in het werk werden gesteld om zoo velen mogelijk voor de zaak te winnen, meldt ons wederom Depping. (1)
„ Het is inderdaad verbazend, zegt hij, hoe veel de Duitsche vorsten in dezen oorlog van den Franschen koning ontvingen , gelijk men zien kan uit hunne quitantiën die in de koninklijke bibliotheek te Parijs bewaard worden.
„ Den keurvorst van Monts werd een pensioen toegekend van 3000 Tlialer; de Paltsgraaf van Nieuwburg kon jaarlijks rekenen op 36,000 Livres; aan den West-faalschen kreits werd eene som van ^40,000 Livres in eens gegeven. — De Bisschop van Osnabrug ontving maandelijks 5000 Thaler. — Over de jaren 1672 — 1674 liggen er 10 quitantiën van den vorst-bisschop van Pader-born, elk ten bijdrage van 6000 Thaler. — üe quitantiën van den hertog van Hannover (1672-74) loopen over eene som van 1,722,000 Livres. Lodewijk XIV verplichtte zich later in 1675, door een nieuw verdrag met den zelfden hertog, tot het betalen eener maande-lijksche som van 20,000 Thaler. — i)e keurvorst van Beieren trok ingevolge eene overeenkomst van het jaar 1673 elke maand 16,000 kroondaalders; hij onlving deze Fransche subsidiën tot het jaar 1677. Zijne quitantiën gaan over eene som van 1,818,000 Livres. — Baden-Durlach genoot een Fransch pensioen van 20,000 Livres. — De keurvorst van den Palts trad eerst omstreeks 1682 in Fransche soldij en verkreeg een pensioen van 200,000 Livres. — Eindelijk ontiïioeten we nog een zekeren heer von Rhein-Callenfels, die in 1682 eene
(1) Ve boek, noot 99.
166
soin van 6000 Thaler ontving. — In den inventaris dier quitantiën wordt het getal der door Lodewijk XIV bezoldigde of met pensioenen bedachte vorsten op 24 gesteld.quot;
De milde belooning door Frankrijk aangeboden moest den koning van Engeland nog om een andere reden hoogst welkom zijn ; namelijk ; de Triple Alliance verslond ook aanzienlijke schatten. De Hollanders als echte kooplieden gaven den koning van Engeland drie jaren crediet; of zij de interesten bij de hoofdsom rekenden, valt moeielijk te beslissen. Ziehier wat er bij het trac-taat van den 23 Januari 1668 was vastgesteld; (1) Artikel I gaf het getal der manschappen en schepen op, door Holland te leveren. Art. It zei, dat Engeland na \'t eindigen vun den oorlog, alle gemaakte onkosten moest vergoeden. Art. III sprak over het opperbevelhebberschap, en art. IV gaf het bedrag op van de even-tuëel te bestrijden uitgaven: „d\'onkosten van 14 schepen, waarde 18666 ponden sterlings, 14 dito kleinere 14000 ponden sterlings, de overige 12 op 6000 ponden sterlings te rekenen; gelijk ook de 6000 krijgslieden te voet op 7500 ponden sterlings; en de 400 ruiters op 1400 ponden van dezelfde munt, die voor iedere maand geteld zullen worden.quot;
De Zweden waren ook geen goedkoope bondgenooten, zij eischten vergoeding voor hunne diensten en gaven bovendien geen crediet. Eigenlijk moest Spanje hun contanten geven, doch had ze niet. Het schijnt dat wederom Engeland in de bies had moeten springen om Spanje te gemoet te komen en de Zweden te bevredigen. (2)
De Staten trachtten inmiddels van hunne zijde zich
(1) Vgl. Valkenier.
(2) Aitzema, boek 48.
167
hier of daar eene voordeelige stelling te verschaffen, waarvan zij bij het losbarsten van den oorlog, die iedereen verwachtte, partij konden trekken. De stad Keulen scheen hun eene gewenschte gelegenheid te bieden, en zij namen die gretig aan. De stad was, gelijk in die tijden veelal geschiedde, niet in de beste harmonie met haren vorst, want hij had zekere vrijheden geweigerd, waarop de derde stand met kracht had aangedrongen. De heeren van den raad ontboden nu een ingenieur uit Holland, die de vestingwerken der stad zou herstellen en verbeteren. Hij werkte daar met zulk een voortvarenden en onverdroten ijver aan, dat zon- en feestdagen er bij vergeten werden. Bamphield, een kolonel te voet in Staat-schen dienst, richtte er een werfdepot op en liet de geworven soldaten den eed van trouw doen aan de Hollansch-gezinde stad. Geen wonder dat het oplettend oog van den Munsterschen vorst in die handelwijze niet veel goeds bespeurde. Hij zag er eene listige poging in van Holland, om bij eventuëelen oorlog met Frankrijk, het tooneel daarvan aan den Rijn te plaatsen. De Keizer werd gewaarschuwd , doch diens pogingen bleven zonder gevolg. Nu meende Christoffel Bernard als directeur, of zoo als men hem te Dorsten genoemd had, als condirecteur van den Westfaalschen kreits te moeten optreden. Hij nam in October 1671 zijn intrek op het huis Kendenich, bij Keulen; ontving daar de Fursteubergen, de burgemeesters en de meeste mannen van invloed; bracht hun ook dikwerf een tegenbezoek; sprak met den Keurvorst en den Nuntius, en besteedde vele uren aan het gebed, zoowel bij de heilige overblijfselen der drie Koningen, als in de kapel der Jesuïten. Zijn ijver, die geen geoorloofd middel ongebruikt liet, werd met het gelukkig gevolg bekroond, dat op den 2 Januari 1672 een verdrag tusschen den keurvorst en de stad tot stand kwam,
168
waarbij de eerste veel toegaf, maar de laatste alle aanspraak op eigene militie en vreemde bezetting liet varen.
„ Den Kolonel Bamphields regiment, zoo klaagt en „treurt van den Bosch, (1) moest dan uijt Keulen ver-„ trekken, gelijk daarna geschiedde, niet sonder bijson-„ der misnoegen der burgers en agterdogt van desen „ Staat. En wierd aldus dese stad tot een deure, waar-„ door de Franschen hunne geweldige legers gemakkelijk „ op en van den Duitschen boden konden voeren. En „ kregen sij bij desen ook onverhinderde gelegenheijd „om de stad Nuijs te versterken, en aldaar soo grooten „ inagasijn van allerhande krijgstuig en levensmiddelen „ op te regten.quot;
Christoffel Bernard was niet gewoon zijne zaken ten halve te verrichten. Weldra, namelijk in het begin van Februari 1672, zond hij Westfaalsche soldaten onder den bevelhebber Walpot naar Keulen en bezette de stad.
Mocht Christoffel Bernard alzoo de pogingen, reeds door hem ten jare 1671 ter regeling der Keulsche aangelegenheden beproefd, in 1672 met den gewenschten uitslag bekroond zien en handelde hij daarbij als directeur van den Westfaalschen kreits bepaaldelijk in het belang des Duitschen ilijks, ook op andere wijzen trachtte hij bijna gelijktijdig zijn invloed te wijden aan de versterking des Eijks en de beveiliging der Duitsche belangen.
Do kreitsdag vergaderde den 7 April 1671 ia Biele-feldt. Bernard maakte van die gelegenheid gebruik om een defensieve alliance te sluiten met den keurvorst Frederik Wilhelm van Brandenburg en met den hertog Philips Wilhelm van Palts-Nieuwburg ter vrijwaring hun-
(1) Van den Bosch, boek II.
169
lier landen en van den geheelen Westfaalschen kreits, tegen het verleenen van doortocht, inkwartiering en contributie aan vreemden. De geallieerden verplichtten zich otn binnen 6 weken aan den bedreigde hulp te bieden. Het gezamelijk leger zou 15,000 man tellen, waarvan Brandenburg en Munster ieder 1600 ruiters en 3000 voetknechten leveren moest. Men zou niet eerder de wapenen neerleggen voor dat het aangevallen gewest weer geheel vrij was en behoorlijke satisfactie ontvangen had. Ieder der verbondenen behield het bevel over de eigen troepen, maar het opperbevel zou de aangevallene voeren. Vreemde wervingen zou men verbieden en overigens alle andere geschikte middelen aanwenden ter verdediging der verbondene gewesten en van den geheelen kreits. Dit verbond zou duren tot over zes jaren en inmiddels mochlen ook andere vorsten, vooral die van den kreits, toetreden. Men kon ook andere overeenkomsten sluiten, mits zij deze niet benadeelden. — De eenige echter, die toetrad was de keurvorst van Keulen. Deze verklaarde in zijn accessions-reces of akte van toetreding den 8 Juli 1671, dat hij zich vereenigde met de gestelde bepalingen; dewijl hij buiten het aartsstift Keulen ook de stiften Luik en Hildesheim in het verdrag liet opnemen, zou hij 4500 voetknechten, 1700 ruiters en 300 dragonders in het veld brengen.
De Keulsche keurvorst trad bovendien nog met Bernard in overleg omtrent de stad Dorsten, die bijna immer in iederen vroegeren oorlog bedreigd of genomen was en een belangrijk stategisch punt werd geacht. Volgens eene bijzondere overeenkomst nu van den 24 Augustus 1671 verplichtte Bernard zich tot het versterken van het bruggenhoofd aan de Lippe met eene schans, die de brug beschermen maar de stad niet beschadigen mocht.
Slechts weinige dagen na de toetreding van Keulen
170
tot het tractaat. van Bielefeit, namelijk den 17 Juli 1671, sloot Bernard een zoogenaamde sieve-alliance met den Keizer tot instandhouding van den Westfaalschen vrede en ter verdediging der Dnitsehe vrijheid. Ook Bentheim weid daarin opgenomen. Bij vijandelijken aanval zou de Keizer buiten de noodige veldartillerie, 1000 ruiters en 2000 man te voet geven, de Bisschop moest daarentegen 400 ruiters, 500 man te voet, en 100 dragonders beschikbaar stellen. Bij een tweede aanvraag moesten beide verbondenen binnen drie weken het dubbele getal leveren. De keizerlijke generaal zou het opperbevel voeren. De troepen, reeds wegens andere rijks- of kreits-verbonden geleverd, konden van het getal, bij deze overeenkomst vastgesteld, worden afgetrokken.
Naarmate de zucht van Lodewijk XIV om zich nieuwe bezittingen in Duitschland te winnen zich duidelijker openbaarde, trachtte men als instinctmatig door het sluiten van verbonden en overeenkomsten het dreigend onweer te bezweren. Men begon inderdaad uitmuntend, doch door misslagen van hem, die er het meest belang bij had, werd al het goede wat er reeds tot stand was gebracht, weldra weer verijdeld of te niet gedaan.
Het hof van Weenen was allengs door den Bisschop-Keurvorst van Ments, Johan Philips op zijne ware belangen oplettend gemaakt. Deze vorst had met zijn helderen blik Lodewijks plan doorschouwd. Hij trachtte dus onvermoeid de Duitsche vorsten van Lodewijk los te maken. Tot dat einde wist hij op een te Brandenburg gehouden vergadering de leden van het Rijnverbond te overreden, dit verbond op te lossen, hetgeen dan ook werkelijk plaats vond in Januari 1668. Hij verijdelde ook te Regensburg het plan van Lodewijk XIV om met zijn Bourgondische landen in het Duitsche rijk te wor-
171
den opgenomen en spoorde den Keizer aan tot een verbond met Trier, Saksen, Baireuth en Munster, nadat, door zijn invloed de Fransch-gezinde minister des Keizers, Auersberg, xijn ontslag had ontvangen. De Keizer was echter hoogst ongelukkig in de keuze eens opvolgers , want vorst Lohkowitz was een geestverwant van Auersberg, en even Pransehgezind als deze. De Keizer liet zich door den nieuwen minister in diens richting meeslepen en reeds den 1 November 1671 kwam er tussehen den Keizer en Lodewijk XIV een verbond tot stand, waarbij men beloofde elkanders vijanden niet te zullen ondersteunen; terwijl de Keizer zich zijnerzijds bovendien verbond dat hij zich niet in een oorlog zou mengen, die soms buiten de Rijks-landen tussehen Frankrijk van de eene zijde en tussehen Engeland, Zweden of Holland aan de andere zijde, ter oorzake van den vrede van Aken, ontstaan mocht.
Hiermede viel alles in duigen, wat Bernard ter verdediging der Duitsche belangen verricht had en er werden bij voorraad alle verdere pogingen door verlamd. Van Duitschland mocht hij na deze zwakheid bescherming noch herstel zijner rechtmatige grieven verwachten. Zijn particulier verdrag met den Keizer baatte niets meer, nu de Keizer zich tegenover Frankrijk de handen gebonden had. Het verdrag van Bielefelt was krachteloos geworden , want Keulen, dat onder den overwegenden invloed der Franschgezinde Furstenbergen stond, zou zich terug trekken en aan Frankrijk aansluiten. Brandenburg zou waarschijnlijk de Staten bijspringen. Keulen zou zijn Rheinberg herwinnen en hij zou zijn Borculo niet herkrijgen, indien hij Keulen\'s voorbeeld niet volgde. De politiek des Keizers wierp Christoll\'el Bernard alzoo in de armen van Frankrijk, of stuwde hem althans met kracht in die richting voort.
172
Lodewijk XIV had reeds tot den oorlog tegen Holland besloten; hij berekende spoedig hoeveel gewicht de mede- of tegenwerking der vorsten van Munster en Keuion in de schaal kon leggen.
Hij was niet onbekend met het ongelijk, door die vorsten van de zijde der Staten geleden. Hij kon er dus op rekenen, opene ooren te zullen vinden, als hij te Keulen over Elieinberg, of te Munster over Borculo sprak.
Werkelijk, reeds den 2 Januari 1672 onderteekende de keurvorst Max Hendrik een of- en defensief verbond met Frankrijk tegen Holland. De koning zou twee legers, te samen van zestig of zeventig duizend man leveren; de keurvorst met zijne bondgenooten een derde leger van zeventien of achtienduizend man. Tot onderhoud van dit leger moest Frankrijk van den 1 December af achtentwintig duizend R. tb. bijdragen iti de maand. Brandschatting en contributie zouden ontvangen worden door wie ze uitschreef.
Twee dagen later, den 4 Januari 1672 , gaf Chris-toffel Bernard te kennen, dal hij niet ongenegen was om tot die overeenkomst toe te treden. Men stelde hem de volgende voorwaarden ter nadere overweging voor: hij zou van de achtentwintig duizend 11. th. vijftien duizend genieten, en daarvoor zesduizend voetknechten, zeventienhonderd ruiters en vierhonderd dragonders in het veld brengen; daarenboven moest Munster al de artillerie leveren, met tweeduizend artilleristen; de keurvorst zou slechts vergoeding betalen voor hetgene van de artillerie ten dienste der Keulenaars zou worden verbruikt; tot belooning zou Munster echter op den te maken buit, een vijfde vooruit ontvangen; het overige moest gedeeld worden volgens het getal der dienstdoende manschappen. Op eene bijeenkomst met Fransche krijgs-
173
oversten in het voorjaar te Oberhausen te houden, zouden de bijzonderheden nader worden geregeld.
Middelerwijl had men in den Haag pogingen aangewend om heldere inzage in den toestand te verkrijgen. Den 10 December 1671 meenden de Staten een stap te moeten wagen „om, gelijk van den Bosch zich uit-„ drukt, (1) nog eene proeve te nemen ot\' men den Ko-„ ning van Vrankrijk door geene vriendelijke bemiddeling „ tot beter verstand ende overeenkominge soude kun-„ nen disponeeren.quot; Zij zonden dus den ambassadeur de Groot een brief, dien hij namens de Staten aan den koning moest overhandigen. Maar het antwoord door Lodewijk, den 6 Januarij 1672, daarop gegeven, was zoo vijandig, dat eene t\'ormeele oorlogsverklaring weinig meer zou kunnen zeggen. Dat antwoord luidt bij van den Bosch aldus:
„Wij sijn blijde geweest vau dat wij in uwen brief de bekentenis sagen, van dat ghij in veel voorvallen blijcken der goet-heden van de Koningen onse voorsaten hebt genoten. Maar wij souden wel gewenscht hebben, dat ghij datgeen niet hadt vergeten, hetwelek sedert onse komst aan de kroon is gebeurt. Wij staan toe dat wij onse krijgsbenden hebben vermeerdert. Ja wij sullen aan uw seggen, dat wij onse wapenrusting, soo ter see als te landt sullen vermeerderen en haar in dier voege sullen gebruiken , als wij voor onse waardigheijt betamelijek sullen aehten; van \'t welek wij aan niemant schuldig sijn rekeninge te geven. Dit is \'t geen wij op uw brief hebben willen antwoorden, hoewel hij minder voor ons is geschreven, dan om de Vorsten teghen ons aan te bissen, in weleker hoven hij gemeen is gemaackt eer wij hem hebben kennen ontfangen.quot;
„Uw goede Vrient en Bontgenoot, „ Louis.quot;
(1) Van den Bosch, II deel.
174
Al zou nu weldra de oorlogsverklaring van Engeland en die van Lode wijk XIV aan de Staten volgen, Chris-toffel Bernard meende zich zoo lang mogelijk enkel tot eene yewapende neutraliteit te moeten bepalen. Vele redenen spoorden hem daartoe aan.
Hij koesterde volstrekt geen onbepaald vertrouwen in den Pranschen koning, wiens politiek hij doorschouwde. De Keizer nam geen vaste houding in deze omstandigheden aan; hij en vele Duitsche vorsten met hem, betoonden zich niet zeer ingenomen met de tusschen Frankrijk en Bernard gesloten of ontworpen overeenkomst. De Bisschop van Munster vreesde vooral dat zijne naburen Branswijk en Brandenburg partij zouden kiezen voor de Staten en hem in moeilijkheden brengen. Zijne eigene onderdanen legden zeer weinig opgewektheid aan den dag voor het deelnemen aan een oorlog, die slechts zware lasten zou veroorzaken en geringe voor-deelen beloofde.
Voor Lodewijk was het aarzelen des Munsterschen vorsten geen geheim. Immeis de hertog van Luxemburg, die in Januari 167^ naar Keulen en Munster was gezonden om over troepen en krijgsplan te spreken deelde den koning zijn onderhoud met Bernard mede. Uit dat onderhoud was hem gebleken dat de vorst van Munster of in het geheel geen denkbeeld van geregeld oorlogvoeren bezat, of dat hij zich slechts zoo hield, en het hem dus niet recht ernst was. De Bisschop toch had voorgeslagen om onmiddellijk Doesborg of Deventer aan te vallen en de soldaten maar voor eigen onderhond te laten zorgen.
De Fransche koning mocht echter den 3 April 1672 door de bemiddeling van zijn gezant Verjus, die zeer wijselijk 100,000 K. th. voor Bernard medebracht, in zooverre slagen, dat de vorst van Munster bewogen werd
175
tot het teekeuen van het verbond met Frankrijk. Bernard besteedde aanstonds de verstrekte som om zonder last voor zijne onderdanen een leger te vormen en in zijn onderhoud te voorzien, ofschoon het werven niet zonder moeilijkheid plaats vond, dewijl Spanje hem hinderpalen in den weg legde.
Doch nog immer wijdde zich de Bisschop niet m«.-t de gewenschte energie aan de zaak van Frankrijk en scheen hij nog altijd te willen afwachten of terng te treden.
Want zelfs, toen Frankrijk den 10 April reeds den oorlog aan de Staten had verklaard, beklaagde zich Louvois bitter over de onbegrijpelijke koelheid en lauwheid van Bernard. Hij betaalde hem 4Ü,Ü0Ü livres vooruit op de subsidiën, die eerst in December moesten verstrekt weiden, in de hoop dat daardoor zijn ijver zou worden gewekt. Die som was aan Bernard zeer welkom, want het stond vast, dat zijn deelnemen aan den oorlog, op welke wijze ook, zijne onderdanen geene lasten moest opleggen.
De Staten bevonden zich in deerniswaardigen toestand. Verdeeldheid baarde onmacht. jMiet dan met moeite en weerzin hadden den 21 Mei 1670 destaats-gezinden en de oranje-gezinden elkander eindelijk zooveel toegegeven, dat zij bij de zoogenaamde A/cie van Harmonie overeenkwamen, om den Prins zitting in den Raad van State te verleenen, op voorwaarde, dat het kapiteingeneraalschap en het stadhouderschap immer gescheiden zouden blijven. In Februari 1672 deed men, door den nood gedwongen, een stap verder en benoemde men Prins Willem 111 tot kapitein-generaal (opperbevelhebber van het leger) voor den aanstaanden veldtocht. Het was inderdaad hoogst noodzakelijk dat er ernstige maatregelen tot reorganisatie onzer krijgskrachten genomen werden. Want de toestand des legers was ellendig, en de ad-
176
ministratie dermate verwaarloosd, dat men 50,000 soldaten meende te hebben en men had er nauwelijks 14,000.
De Staten hoopten nog immer den Bisschop van Munster tot neutraliteit te kunnen bewegen in den oorlog, die reeds door Engeland en Frankrijk verklaard was.
De acht gedeputeerden te velde zonden dan uit de legerplaats, die men bij Doesborg had aangelegd, den heer van Coevorden naar Coesfeld. Zij gaven hem een lastbrief mede, die den datum droeg van den 29 April 1672.
„Om den adel van zijn geslacht, dus merkt van „Alpen op, (1) zoowel als om zijne persoonlijke hoe-„danigheden, moest hij eervol ontvangen wo:den, ofschoon „ hij alles behalve een aangename gast was.quot; Zijne vraag luidde, of men op de neutraliteit van Munster kon rekenen in geval van oorlog? Het antwoord, dat hem eerst den 26 Mei gewerd, hield in: „ Het stift was niet onafhankelijk genoeg van zijne boiidgenooten, om vooralsnog onvoorwaardelijk te kunnen spreken.quot;
Intusschen bleef van Coevorden hangen, (aulae adhae-rebat) en van Galen moest naar Oberhausen, waar hij den 26 Mei den Pranschen minister van oorlog Lou-vois, den hertog van Luxemburg e;i de beide Eursten-bergen , Frans en Willem aantrof. Frans Egon, de Bisschop van Straatsburg, verscheen er als vertegenwoordiger van den keurvorst van Keulen, die geen kennis had van krijgszaken. De Duitschers schenen niets te begrijpen van het kunstmatig oorlog voeren; en de Eranschen stonden verstomd over dat invallen en overrompelen waar van Galen andermaal van sprak. Wellicht zijn hier de woorden te plaatsen, die door van den Bosch en
(1) Van Alpen.
177
anderen aan van Oaien zijn in den mond gelegd: „Wij „moeten de gans eenige pennen uittrekken, want zij wordt „te vet en vliegt te hoog, maar wij mogen haar niet „dooden.quot; Men werd het thans volkomen eens. Lou-vois behaalde een besliste zegepraal op Bernard\'s weifeling. Men stelde te Oberhausen onder anderen vast: dat de Vorst-Bisschop van Munster in het bezit zou komen van Borculo e. a., van Lingen en van alle plaatsen, die in Friesland en Groningen zouden veroverd worden; hij zou echter maandelijks 9000 th. aan den koning en aan den keurvorst van Keulen afstaan. De stellige toezegging dal hem het te veroveren of te herwinnen grondgebied , zou worden gewaarborgd, en niet minder de tijding dat Zweden met Frankrijk een verbond had gesloten , waardoor hij tegen de aanranding van Brandenburg cu Brunswijk beveiligd werd, waren de beslissende beweegredenen, die den Vorst-Bisschop van Munster aanspoorden om van nu af zijne gereserveerde stelling voor goed te verlaten.
Middelerwijl zat van Coevorden nog altijd te Coes-feld, en hinderde niet weinig de toebereidselen tot den krijg. Zijue positie werd echter weldra onhoudbaar, want men had zekeren baron Griem gevangen genomen. Deze was kapitein in Hollandschen dienst geweest, maar om zekere redenen naar Munster gevlucht, en had vroeger briefwisseling gehouden met van Coevorden. Den 18 en 20 Mei legde hij de bekentenis af dat hij in correspondentie stond met den Prins van Oranje, met den raadpensionaris de Wit, met van Velsen, enz. Hij had ook den Haag bezocht, en over de sterkte van het Munstersche leger, en over de handelingen van den Bisschop verslag gedaan; hij poogde nu officieren en soldaten te bewegen dat zij tot de Hollanders zouden overloopen. Ofschoon zijne verklaringen weinig geloof v. galen. 12
schenen te verdienen, werd er toch het vertrouwen in de Staten niet door versterkt en va!» Coevoiden\'s verblijf er door bemoeieiijkt. Maar men kreeg nog een tweeden verrader in handen, die door den kommandant van Deventer zou afgezonden zijn. Deze beleed zelfs in bijzijn van den heer van Coevorden de bedenkelijke plannen der Staten en de medeplichiigheid van den gezant, die daarop, namelijk den \'Zó Mei, onverwijld vertrok, en het niet geraden vond de terugkomst des vorsten van Oberhausen af te wachten.
Van nu af hoorde men in het Munstersche geen ander gesprek dan over oorlog; men zag er kanonnen van ongewonen vorm, bommen van kolossalen omvang, stinkpotten, die de Hollanders naderhand Jesuïten-mut-sen noemden, en de toenmaals nog onbekende houwitsers. Aan de brug te Dorsten werden batterijen aangelegd, en in de magazijnen heerschte de grootste bedrijvigheid.
HOOFDSTUK XII. Oorlog van 1672.
Kvirn duidelijk, als het is dat de oorlog van iöTïi door Lodewijk XIV begonnen werd en doorgezet, even duister is het, wat hij eigenlijk bedoelde. Wilde hij, in overeenstemming met Engeland en Brandenburg aan de stadhouderlooze regeering een einde maken, en opnieuw de oranjevaan naasl de zoo roemrijk bekende driekleur zien wapperen? Of kwam hij nieuwe kracht schenken aan het wankelend eeuwig edikt, om met of zonder titel, koning van Holland te worden? Of wilde hij troebel water maken om er in te visschen, en te vernemen hoeveel geld Nederland geven zou voor de eer van den grooten koning te mogen bestrijden, of terug te drijven? Kaar het schijnt, heeft de geschiedenis haar laatste woord nog niet gesproken, en voor elke van deze veronderstellingen, gronden laten bestaan. Wij, die slechts eene episode uit het groote drama te beschrijven hebben, kunnen volstaan met de opmerking, dat Lodewijk XIV zich weinig bekreunde
1SÜ
om de belangen zijner Duitsche bondgenooten; misschien waren de woorden van den Fransehen generaal wel de juiste uitdrukking van \'s konings gedachten: „ Mais ils sont payés pour se faire battre.quot;
Het treurtooneel werd geopend door de oorlogsverklaring van Engeland, den 39 Maart 1673, waarop die van Frankrijk den 10 April volgde. Keulen volgde het voorbeeld dier groote mogendheden den 27 Mei. Christoffel Bernard zond den 28 Mei aan de, gedeputeerden te velde zijn antwoord, waarbij hij het verzoek om neutraal te blijven bepaald afsloeg. Kort daarna zond hij zijn manifest in het licht waarin hij zijne grieven tegen de Staten opsomde en hun den oorlog verklaarde.
Die grieven komen op het volgende neer. Zijn hoofdbezwaar wa^ de herhaalde schending van den Kleef-schen vrede. T)aarbij kwam dat de Hollanders Rheine met een aanval hadden bedreigd en een gedeelte van zijn stift, ter belooning hadden aangeboden aan hen die hun hulp wilden bieden. In den strijd met Höxter hadden zij zich gemengd om grootere verwikkelingen te veroorzaken. Zijn beschermrecht over Bentheim als directeur van den kreits was door hen aangerand geworden. Een gezant des vorsten was le Deutichem aangehouden en mishandeld, een burger van Munster te Zwol beleedigd, eèn vorstelijke garde overrompeld en van de vorstelijke brieven beroofd, een zekere Watgins was te Arnhem wegens verdacht van met den vorst te heulen, verbannen; zijne brug in het veen had men verwoest, zijne turf verbrand bij Winterswijk en drie schepen met haver aan de Dijlerschans aangehouden en vernield. Om deze en andere redenen had hij zich gericht tot de vorsten, die den vrede van Kleef hadden gegarandeerd, namelijk tot den koning van Frankrijk en den keurvorst van Keulen. Den laatsten had hij wegens het weigeren
181
van de teruggave der stad Rheinberg als bondgenoot troepen gezonden en vervolgens ter verdediging van zijn eigen land de noodige maatregelen genomen tegenover het leger der Stalen-Generaal dat zich aan den Ussel bevond.
Wij schrijven liier eenige regels over uit Valkenier, opdat de lezer zou zien, hoe Bernard\'s manifest in Nederland opgenomen werd. (1)
„Den Bisschop van Munster hadde zijn quade intentie lang soeken te verbergen onder het Mom-aan-„ sicht van vriendschap, gelijk hij daarvan deselve door „den Heer van Amerongen volkomentlijk hadde doen „ verseekeren, maar hij was so ras niet van het aanko-„ men der Franse Legers versekert, of hij trekt zijn „ Moin-aansicht af, en vertoont hem een gedeguiseerden „ soldaat in een Bisschopsrok; want nademaal hem nooit „ betere occasie was voorgekomen, soo greep hij deselve „ occasie bij\' het haijr, niet eens schromende weder te „ vernieuwen en op te krabben het vereelde Brandmerk „der Geestelijken, die door haar helse Les, te weeten: „dal men de ketters geen geloof behoeft te houden, alle „ Goddelijke en Menschelijke Wetten verkrachten.quot;
Behalve Valkenier schijnt niemand lust gevoeld te hebben, om de oorlogsverklaring van Munster te wederleggen , althans de Staten lieten haar onbeantwoord. Daarentegen verschenen er verschillende boekjes, om te bewijzen dat van den kant der Staten-Generaal de vijandelijkheden of begonnen of noodzakelijk gemaakt waren. ür. Wiens bracht in 1843 nog een nieuwe „ Rechtfertiging einiger Klagen des Pürstbischofs C. 13. von Galen über die Verrathereien der Generalstatenquot; uit de archieven aan het licht. Doch een en ander
(1) Valckeuier, \'t Verwerde Europa, III deel.
182
heeft meer van het pleidooi van een advokaat, die zijne zaak verdedigt, dan wel van de ongekunstelde taal van een beieedigd man, die zijns ondanks, naar de wapenen moet grijpen.
Waarschijnlijk heeft nooit eenig vorst, in verhouding tot zijn grondgebied, een grooter leger op de been gebracht dan Christoft\'el Bernard in 1672. Men was dan ook overeengekomen, dat ieder der bondgenooten in den buit zou deelen, volgens het getal manschappen, die deel zouden hebben aan de overwinning. Met kwistige hand had Bernard al de subsidiëngelden , naarmate zij inkwamen, besteed om soldaten te werven, en beschikte volgens van Alpen (lib. VII) weldra over zesentwintig regimenten te paard, waarover Reinhart Schade en onder hem veertien kolonels en elf opper-wachtmeesters het bevel voerden. Het voetvolk werd aangevoerd door twee opper-wachtmeesters en vierentwintig tribunen, waarvan ieder tusschen de twaalf- en vijftienhonderd man onder zich had. Nog waren er, onder bijzondere hoofden twintig vrije korpsen.
De artillerie, d\'quot; hier bij het voetvolk schijnt geteld te zijn, werd aangevoerd door Crone, Otto, Spechaan en Corvey. Er waren 25 stukken belegerings-geschut der tweede klas, 30 kleinere stukken en 60 mortieren. Daarenboven had men bij de meeste regimenten een of meer kleine veldstukjes, en verscheidene houwitsers, een toen nog onbekend wapen, dat volgens een tijdgenoot „groote bollen van gegoten ijzer in de hoogte slingerde; die bollen, ook bommen genoemd, waren hol, en gevuld met buskruit en, onbluschbare stoffen, die later door een draadje van bepaalde lengte in brand gestoken werden , waardoor groote schade aangericht, en niet zelden de overgaaf van steden verkregen werd.quot;
Zeshonderd wagens waren bestemd om het materiaal
183
aan te vociren; ook nam men kleine schuitjes van koper en leer mee, die in elkander pasten, en te samen gevoegd een schipbrug vormden. Meer dan één deskundige heeft verklaard, dat, al noemde de partijdige de Guiche, de Munstersche infanterie in vergelijking met de Frausche erbarmelijk (l), de paarden en de kanonnen van van Galen beter waren dan die van den grooten koning, die dan ook bij de belegering van Zutfen het geschut van zijnen Westfaalschen bondgenoot te hulp riep. De majoor von Schauenberg geeft in het Zeitschrfl für Getschichte und AlterIhumskuude IS53 eene opgaaf van dat leger, die niet veel van de onze verschilt. Hij telt: 17 cavalerie-regimenlen, 9 bijzondere eskadrons, \'l dragonder-regimenten, 3 7 infanterie-regi-menten van 12, 15 of 17 compagnieën, 20 bijzondere bataillons, 25 halve kartouwen, 30 kwart-kartouwen, 60 mortieren, en vele houwitsers. Een halve kartouw — 24 pond, een heele kartouw =• 48 pond, een veldstuk = 1 tot 6 pond, een falkonet — 6 tot 12 pond.
Do artillerie stond niet ver van Swilbroek, een Franciskanen-klooster, door van Galen opgericht of uitgebreid op de uiterste grens van zijn voormalig dekanaat Vreden, ten dienste der inwoners van Grol en omstreken. De paarden waren grootendeels in de weiden van Schuttorp bij Bentheim, terwijl de infanterie niet ver van Coesfeld kampeerde.
Op den tweeden Pinksterdag kwam de hertog van Luxemburg aan het hoofd van achtduizend Franschen te Dorsten aan, gevolgd door Willem Furs ten berg met de Keulenaars; zij deden nog denzelfden dag hunne
(1) La plus pitoyablc infanterie du monde qui n\'a besoin que de pompernikkel.
184
intrede in het Mmistersche, langs het versterkte bruggenhoofd, waar van Galen hen opwachtte.
De vijandelijkheden namen terstond een aanvang. De Franschen maakten zich zonder veel moeite meester van Wezel, Buderik, Rheinberg, Orsooy, Emmerich en Kees, terwijl Mmistersche patrouilles de wegen in Twente onveilig maakten en Lingen, dat in den vorigen oorlog verschoond was, bezetten. De predikanten, ambtenaren en die er verder tot de Protestantsche gezindheid behoorden, mochten blijven, en behouden wat zij hadden, onder rekenplichtigheid betreffende alle goederen van kerkdijken oorsprong.
Oen derden Pinksterdag, na afloop der kerkelijke plechtigheden, reisde van Galen naar Swilbroek, verscheen den volgenden morgen voor Grol, waarin uit acht mortieren twee honderd zeven en tachtig bommen geworpen werden, terwijl eenige kruitwagens der belegeraars in de lucht vlogen. Op den derden dag, den 10 Juni hadden de burgers met geweld de sleutels aan den Staatschen kommandant Tongel (een Zweed) ontnomen, en aan van Galen gebracht, die aan ieder vrijheid van godsdienst verleende, aan de stad het onverdeeld beheer over hare geldzaken schonk, en aan de militairen verlof gaf om af te trekken waarheen zij wilden. Op H. Drievuldigheids-zondag celebreerde de Bisschop de Mis in de kerk te Grol, waarna hij den lofzang To Deum aanhief; hetzelfde deed hij op H. Sacraments-dag in zijn Borculo, ontving daar aan den vorstelijken disch den keurvorst van Keulen, den hertog van Luxemburg, Willem Furstenberg, enz. Bree-voort werd na eenigen tegenstand den 18 Juni ingenomen, en het leger rukte voort tot onder de vestingwerken van Deventer. Den 19 kwamen zestien mortieren oVer den IJssel en vonden hunne plaats in de
185
tuinhuizen en lustpriëeltjes, die men verzuimd had weg t,e ruimen, omdat men den vijand van den anderen kant der stad verwachtte. Den !il ging de stad bij verdrag over. De voorwaarden waren: weder-inlijving der stad bij het liijk onder den keurvorst van Keulen. Voor de Gereformeerden vrijheid en twee kerken met vier bezoldigde predikanten. De stads-regering werd gecontinueerd tot aan de gewone verkiezingen, en men moest Duitsch garnizoen dulden. De twaalf hoofdofficieren zouden vrij zijn, de overige militairen konden of ingelijfd worden bij de vorstelijke troepen, of als krijgsgevangenen tegen eenen losprijs van vijfenzestig gulden worden vrijgekocht. Nog voor de capitulatie der stad, hadden Schade en Nagel met hunne ruiterij Hattem ingenomen en de kolonel Houtin (l) had te Elburg en te Harderwijk de Munstersche vlag geplant.
Bij den overgang van Deventer was bepaald, dat de Burgemeester l\'Kspière en Adolf Bentink van Brakelen-kamp naar Zwolle zouden reizen, om aan die stad namens den Bisschop dezelfde voorwaarden aan te bieden , die weldra werden aangenomen, met bijvoeging dat eenige regimenten oude soldaten deelen zouden in alle voorrechten der burgers. Bamphield, die met zijne te Keulen bijeengeraapte manschappen het Katerveer verdedigen zou, en Eipperda, de militaire komraandant der stad, waren gevlucht, en dus van de overeenkomst uitgesloten. Denzelfden dag (den 23 Juni, n. s.) kwamen die van Kampen verzoeken, om zich op dezelfde voorwaar-
(1) Valkenier zegf, dat Houtin, alias Houltuijn en Houtain, een barbiersjongen was, uit Wijk bij Duurstede. Wij hebben niets op dien naam af te wijzen, hoewel men toenmaals de lieden van dat vak chirurgijns of meesters plaeht te noemen. Hij werd bij Steeuwijk met zestien ruiters door de Groningers gevangen genomen, later uitgewisseld en stierf in den Elzas.
186
den te mogen overgeven; welk voorbeeld gevolgd werd door Hasselt, dat \'s morgens reeds ten vier ure audiëntie verzocht, terwijl Zwartsluis, Blokzijl, Steenwijk, Meppol, Geelmuiden en zelfs Kuinre zich bijna gelijktijdig overgaven. Zoo groot, zegt van Alpen, was de schrik voor de Munstersche vuurwapens.
Holiandsche schrijvers, b. v. Valkenier en van den Bosch, geven lange justificatiën van militaire eu burgerlijke overheids-persouen, die later ter verantwoording van hun gedrag werden opgeroepen. De beknopte inhoud van dal alles komt hier op neer: dal de Prins van Oranje, (destijds kapitein-generaal buiten Holland) met de gedeputeerden te velde, de IJssel-linie ais onhoudbaar, verlaten had; dat geen der regimenten voltallii; was; dat geen krijgsoverste onafhankelijk kon handelen van de burgemeesters, en deze in schijn of in wezenlijkheid wederom onderdanig waren aan de gezworene gemeente. Onder de burgers heerschte schrik voor een bombardement, en ontevredenheid over een bestuur, dat alle gezag en voordeel had weggelegd voor eenige weinige familiën, die veelal geen andere verdiensten bezaten dan dat zij kerkelijke goederen wisten te annexeeren en uit te varen tegen het Pausdom.
Welk Nederlander kent niet Nederlands lustoord, hel, verrukkelijke Arnhem? Het schoonste en edelste wat de natuur bezit is met kwistige mildheid over die gelukkige stad en dc haar omgevende landstreek als uitgegote\'.i. Bergen en heuvelen met prachtige bosschen of met golvende graanvelden bedekt, wisselen af met lachende beemden, van den kronkelenden Hijn en den statigen IJssel doorstroomd of van heldere beekjes doorsneden; sierlijke villa\'s liggen er in schilderachtige groepen vriendelijk bijeen of scharen zicli in kleurige rijen met
187
haar geurige bloeinenluinen langs spoorbaan en klinkerweg of schuilen er schuchter weg tusschen welig geboomte.
Hebt gij plaats genomen in den spoorwagen om wellicht een uitstapje te doen naar het grafelijk Zut-fen, dati zijt gij weldra te Velp, de bekende lustwarande van Arnhem\'s bevoorrechte ingezetenen; nog een ommezien glijdt ge voort, en zie, de sluier van een prachtig bosch scheurt zich open en uw oog wordt blijde verrast door den on verwachten aanblik van een adellijk kasteel, dat daar hecht en ongeschonden in zijn inutvn staat, wier hoeken door vier rijzige en ranke torens worden beschermd.
Wij zullen u niet verhalen, hoe dat kasteel reeds in 10 76 werd vermeld als eene bezitting van Keizer Hendrik IV, hoe het onder den naam van Broekenhof nagenoeg vijf eeuwen lang aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht behoorde, noch ook hoe het omstreeks 1530 door hertog Karei van Egmond gekocht en in den le-genwoordigen vorm werd gebouwd.
Wij noemen slechts zijn naam, en dit zal toereikend wezen om de vermelding er van in ons verhaal te rechtvaardigen. Het kasteel heet; het Biuoen.
Veel van het fraaie, wat thans Arnhem omgeeft en Velp versiert, bestond in 1672 nog niet. Wij ontmoeten daar geen rustige wandelaars, er klinkt ons geen blijde feestmuziek tegen; de omtrek van bet slot, nog veelal heide, wemelt van soldaten; het brieschen van moedige strijdrossen en het schetteren der oorlogstrompet tretfen ons oor.
In de vorstelijke, met hoogen koepel versierde zaal, die terecht om haar koenen stijl mag geroemd worden, zijn vier vorsten gezeten. De voornaamste hunner, blijkbaar de meester des huizes of de gastheer, beeft de
188
weidsche manieren en fijne vormen, die zijn iioogen rang en vroegtijdig verkeer aan een glansrijk hof verraden. Gewoon te gebieden, is liij thans uiterst minzaam; door de ongedwongen losheid, die hij aanneemt, schemert evenwel de gebieder heen, en de welwillende woorden die hij spreekt, verliezen het karakter van «en gunstbewijs niet. De tweede in zijn statigen zwarten lijfrok gekleed, waarop een kruis aan gouden ketting nederhangt, moge minder zwierig zijn in zijne bewegingen, minder vlug en geestig als hij spreekt, hij wint het van den eersten in tnannelijken ernst. Zijn geiaar. teekent goedheid en kracht in wondervolle mengeling, openhartigheid en vastheid van wil tevens. Zijne woorden schijnen gewikt en gewogen; zij openbaren eene. stoutheid van blik, een koene onverschrokkenheid in liet ondernemen, en eene taaie volharding in de doorvoering van het eenmaal opgevatte plan, die den eersten uitwendig doen glimlachen doch inwendig doen sidderen. De derde, een man van een hoogst goedig en eerbiedwaardig voorkomen, is hooger in rang dan de tweede, doch hier, waar het krijgszaken en oorlogs-plannen geldt, minder op zijne plaats; hij vergenoegt zich meer met de zedige rol eens getuigen dan dat liij deelneemt aan de gesprekken. Zijn woordvoerder is de vierde der aanwezigen, een krachtig en ondernemend man, die zich liever op het woelig oorlogsveld beweegt dan in kathedraal of kapittelzaal. De voorzichtige bezadigdheid des tweeden missend, en te zeer genegen om anderen naar zijn eigen oprecht gemord te beoordeelen, stelt hij een onvoorwaardelijk vertrouwen in den eerften.
Gij vermoedt reeds, vóór ik ze noem, wie zij zijn, die vergaderden in de zaal van het Bilioen. Het waren Lodewijk XIV de „groote koningquot;; Ghristoffel Bernard van Galen, Vorst-Bisschop van Munster; Max Hendrik
189
van Beieren, Aartsbisschop-Keurvorst van Keulen; en Willem Egon van Purstenberg. Of Frans Egon, de Bisschop van Straatsburg, er ook verschenen zij , is onzeker.
Lodevvijk XIV toch was met het Fransohe hoofdleger den 13 Juni te Lobith aan het Tolhuis over den Rijn getrokken. Reeds den 17 Juni hield Turenne zijn zegevierenden intocht in Arnhem. Doesburg viel eenige dagen later; Zutfen bood eene wijle hardnekkigen tegenstand, doch bezweek weldra voor de Munstersche artillerie, wier hulp door de belegeraars werd ingeroepen. Utrecht lag na het vertrek der Staatsolie troepen open, en \\ stelde zich den id4 Juni ter beschikking des konings. Ook Nijmegen moest zich na eenig verzet den 9 Juli overgeven, terwijl Grave, Crevecoeur en Bommel den Fransehen nagenoeg zonder slag of stoot in handen vielen.
Lodewijk, die twee dagen te Velp verblijven zou en daar zijn hoofdkwartier vestigde, wenschte zijne Dnitsche vrienden te zien en met hen in overleg te treden; hij had hen dus tot eene bijeenkomst op het Bilioen uitgc-noodigd, en zij haastten zich oin aan de uitnoodiging gehoor te geven.
Belangrijke zaken werden er te dier gelegenheid behandeld. De reeds veroverde buit moest verdeeld, en er moesten plannen voor de toekomst worden gemaakt.
Harderwijk, Elburg, Hattem en Kampen zouden Fransch worden, Rheinberg en Deventer Keulsch, Zwolle moest met gelijk gezag en gelijk getal manschappen door de drie partijen worden bezet. (1) Grol, Breevoort, Bor-culo en wat verder genomen was of genomen zou worden in Overijssel, Groningen en Friesland, zou uitsluitend aan Munster behooren. Een borstkruis van gelijke waarde (20,000 th.) als hetgene hij vroeger van den Keizer
(1) Andereu zeggen door twee; Keulen en Munster.
190
ontvangen had, was voor van Galen het herinnerings-teeken aan deze samenkomst met koning Lodewijk. Men zegt, dat de koning zich woorden liet ontvallen, die toonden dat hij ijverzuchtig was op het krijgsgeluk van den Bisschop. En waarschijnlijk dacht Bernard bij zich zeiven: Wat zij» verdragen met menschen, die men niet noodzaken kan om ze te onderhouden ?
Weinige bijzonderheden zijn er verder bekend, van het verblijf der üuitsche heeren aan den [Jssel. De Aartsbisschop-keurvorst van Keulen bevond zich nu eens te Deventer, dan eens te Zwolle, en liet daar onderzoek doen naar de plaats waar Thomas a Kerapis begraven was. De reliquiën hief hij uit het graf\', en gaf ze met de noodige bescheiden onder vele plechtigheden ter bewaring aan Wiardi, den oudsten pastoor der stad. De Bisschop van Munster was gedurende den zomer meestal te Zwolle, ging dikwerf op de wallen en ook buiten de stad wandelen, en was dan vergezeld van zijnen kapel-laan, met wien hij overluid de kerkelijke getijden bad; vijf zijner getrouwe heidok ken volgden hem op eenen afstand, behoorlijk gewapend, en soms van een paar Engelsche honden vergezeld.
Men gunde zich evenwel geen werkelooze rust en trachtte de veroveringen steeds verder uit te breiden. Doch de Staten van Friesland namen het wijs besluit, de sluizen te openen en het water te gebruiken tot verdediging van hun schoon gewest. Een inval van uit Overijssel werd daardoor onmogelijk gemaakt. Christotfel Bernard vormde dus het plan om zijne krachten tegen Groningen te richten. Dan Stad en Lande legden den huiselijken twist neêr, en vroegen naar de oorzaak van zooveel onheil; en als eerste redmiddel zocht en vond men een goeden kommandant in Karei Eabenhaupt.
De wakkere en terecht geroemde man, was in het
19 1
[Tessensche geboren, en had bevel gevoerd over Flessen-sche troepen in Westfalen, bepaaldelijk te Coesfeld, en te Kleef. Van Alpen noemt hem een goed soldaat, ondernemend, voorzichtig en gelukkig; het volk heette hem gemeenlijk Ravenkop. Onder zijn bevel schaarden zich volgaarne mannen van den aanzienlijksteu rang, gelijk onder anderen vorst Pleunen van Holstein en Stoken berg.
Een twist onder de Keulsche en Munstersche soldaten schijnt de oorzaak geweest te zijn. dat de Keulenaars naar den Rijn trokken, als wilden zij zich met de Franschen vereenigen; hunne plaats in Zwolle werd terstond door de Franschen ingenomen. De Munsterschen deden talrijke verkenningen, die vaak tot botsingen aanleiding gaven, op Frieschen bodem. Het fort te Ommen door de Staatschen reeds den 24- Juni verlaten, werd door de Bisschoppelijken bezet. Den 4 Juli verschenen deze voor Koevorden, den 7 speelde het zwaar geschut reeds op de muren, terwijl twintig mortieren onophoudelijk bommen, granaten en met ontvlambare stoffen gevulde „stinkpotten,quot; aldus door de Hollanders genoemd wegens den onverdragelijken reuk, dien zij verspreidden, in de stad wierpen: den 9 werd de Friesche poort verbrijzeld en het bolwerk stormenderhand genomen, en den 11 gaf de stad zich over. Bij de capitulatie werd vrije aftocht voor de bezetting bedongen.
Van Alpen spreekt hier de bekende historische woorden, die we letterlijk overzetten: „Ik weet, hoe vele „ nauwgezette mannen het afgekeurd hebben, dat de „ overwinnaar het verdrag van overgaaf niet eerlijk gc-„ noeg heeft onderhouden, want de beloofde vrije aftocht „ werd niet aan allen geschonken, niet. aller bagage „bleef onaangeroerd; en daar zij bedongen hadden om „naar Harlingen gevoerd te worden, zonder te bepalen
192
„langs weikeu weg, werden zij langs zoovele omwegen „geleid, dat inmiddels de tijd verliep, waarin zij nog „dienst konden doen. (1) Ik weet, dat iemand toen „den Vorst onder hel oog bracht, hoe de fortuin gewoon „ was den rug te keeren, aan menschen, die hun gegeven „ woord niet houden. De bedoeling van den Vorst wiis „in den beginne zuiver; hij zocht niets anders als de „ eer van God en het welzijn der Kerk, of die echter „ na de verovering van Koevordeu niet eenig letsel onder-„ vond wil ik niet beslissen; maar zeker is het, dat hij „ na dien tijd minder voorspoed had.quot; (2)
Depping noemt de verovering van Koevorden hel „ Oulminaliompimkt van het „ IVaffengliick quot; des Bisschop*, en meent dat geen feit van den ganschen oorlog, zelfs niet de verovering van Maastricht door de Franschen, er mede kan vergeleken worden. Valkenier poogt Bernards roem te verkleinen door de vermelding dat hij Mecklenburgsche hulptroepen ter zijner beschikking had. Van Alpen verzekert daarentegen: „De sterkte, die „onoverwinnelijk heette, werd in zeven dagen overmees-„terd door hem alleen, want er waren volstrekt geene „ hulptroepen bij.quot; Lib. VIL
Al had nu het krijgsgeluk des Bisschops het hoogste punt bereikt, zijn werkzame geest bleef onvermoeid , want hetzelfde geschut dat Koevorden overmeesterd had, stond tien dagen later voor Groningen. Doch alvorens wij hem derwaarts volgen, moeten er eerst nog eenige gebeurtenissen verhaald, en aan het oordeel onzer lezers onderworpen worden.
Op den eersten Juli riepen de Munstersche com-
(1) Men noemde iedereen deserteur, die dienst nam bij den vijand, nadat zijne woonplaats was overgegaan.
(2) Vgl. Tüeking.
19 a
missai\'issen Smissing en Groothuis de ridderschap van Overijssel bijeen, om in de Ommerschans eene conferentie te houden. Daar werd hun het ontwerp van eene capitulatie voorgelegd, waarbij zij de Unie van Utrecht verlieten, om den Bisschop van Munster als landsheer te erkennen. Hij zou zijne nieuwe onderdanen krachtig beschermen, en hun in het godsdienstige volle vrijheid schenken. Een hoog gerechtshof uit edelen en afgevaardigden der steden, zou alle geschillen beslissen, en ieder ridder, die veertien morgen onbelast land bezat, zou zitting in den landdag hebben, en daarvoor honderd gulden schadevergoeding genieten. Deze akte werd zonder ruggespraak met de Staten door de ridderschap aangenomen, en den vijfden Juli op het huis Ter Scheer door Christofl\'el Bernard onderteekend. De edelen gingen bij dit alles uit van de veronderstelling, dat de nieuwe orde van zaken duurzaam zou zijn. Door de Unie, merkt Tucking op, waren zij niet alleen niet verdedigd geworden , maar de Paapsche Tukkers waren vaak achtergesteld, en in hunnen godsdienst kleingeestig vervolgd, en daarom juichte men de edelen, waar men kon in het openbaar, en elders in het geheim, van harte toe.
De hoogoranje-gekleurde Valkenier, wijdt verscheidene bladzijden van zijn tweede en van zijn derde deel, aan deze geschiedenis. Hij verhaalt ook, hoe men in Holland wraak nam op de bezittingen en de kinderen dier edelen, maar zegt niet wat zij hadden moeten doen of laten, om de gunst der meer en meer boven drijvende partij te verwerven; hij besluit aldus; „ De tijdinge ,, van dit schandelijk en subijt overgaan van de geheele „provincie van Overijsel vloog aanstonts geheel Vriesland en Groeningerland door, en verwekte aldaar soo „ groote vreese en consternatie als liet doorbreken der v. galen. 13
19 1
„ Franse aan het tolhuis, (te Lobith) en het verlies van „ Uijtreeht in Holland causeerde. Elk wilde vluchten, „ en niemand wist waarheen. He regeringe stont raade-„ loos en \'t volk redeloos, also \'t selve als een pot te „ vuijr opliep, en voort alles in confusie bracht.quot;
Tijdens het beleg van Koevorden kwam Willem Egon van Furstenberg in het leger, om de hereeniging der Munsterschen en Keulenaars te bespreken. De Duitschers, die er zoo maar onwetenschappelijk op in sloegen, konden zich niet met de Pranschen en hunne strategie verstaan. Zonder magazijnen, maakten zij liefst ruim gebruik van den overvloed, dien zij vonden, en wisten zich des noods ontberingen te getroosten. Hot was bij die gelegenheid dat men het plan opvatte om Groningen gezamenlijk te belegeren.
Lodewijk XIV zond aan van Galen gelukwenschingen over de verovering van Koevorden, maar wachtte zich een woord over Groningen te reppen.
De beide vorsten, van Galen en Furstenberg, bespraken het beleg dier stad over en weer, doch schijnen zich in twee punten deerlijk misrekend te hebben. Vooreerst meenden zij dat de Engelsche vloot Delfzijl blokkeeren en innemen zou, en deze verscheen dan ook in zee omtrent het midden van Juli, maar werd door de historisch bekende ebbe en gevolgden storm dermate gedemoraliseerd, dat in de eerste dagen van Augustus, dank zij der zorg van onzen Michiel de liuyter, niet eene Engelsche, maar eene Hollandsche vloot voor Delfzijl lag. Ten tweede rekenden zij op de burgerij te Groningen (1), doch het beste gedeelte dier stad was niet Munstersch-gezind, omdat onder anderen van Galen zich van Schuilenburg als tusschenpersoon
(1) Quod ibidem non miles sed civis domiuatur. Van Alpen.
195
bediende; ook kon zij iiare gevoelens niet. uiten, dewijl llabenhaupt alle gezag van burgemeesters, gemeente, en gilden in tijds tot zich trok, en alzoo reeds van den beginne af vernietigde,, wat andere steden ten val had gebracht.
Wie was Schuilenburg? (1) Hij had vroeger zitting gehad in de Stat en-Generaal te \'s Hage namens Stad en Lande (Groningen). Men stelde hem in slaaf van beschuldiging, en veroordeelde hem later tot het verlies van ambten en goederen, omdat hij in strijd met zijne insl rucliën gestemd en gehandeld had. Daarna sloot hij zich aan hij de gilden-meesters; en hoopte door dezen, die hij kunstmatig tegen de regeering opwond, weer hersteld tc zullen worden; doch hij werd weldra ter dood veroordeeld. Hij was echter reeds op denzelfden dag, den 30 November 1663, waarop de gilden door schrikaanjaging genoodzaakt werden voor den raad te bukken, naar Bremen gevlucht, van waar hij zich later naar Munster begaf. In 1672 was hij de gedienstige geest vau den Bisschop, en zou namens hem de Staten van Groningen en Oostfriesland overhalen. Maar een en ander had het ongelukkig gevolg dat, terwijl de Oostfriezen weifelden, de Groningers nog meer verwijderd werden, en zelfs een landbouwer, die met Schuilenburg gesproken had, lieten ophangen. Trouwens Rabenhaupt liet wel eens meer iemand veroordeelen, en als hij hem machtig worden kon, opknoopen, om schrik te verwekken. Wij zullen later Schuilenburg terug vinden , gecompromitteerd in eene samenzwering tegen van Galen.
(1) De Guiche en anderen noemen hem soms Cuylenborg, en doen ons dan aan Waldeck denkon, die graaf van Culeu-borg was. Doch dit is zoo onjuist mogelijk.
19 ö
Martel, een Muustersch officier, was met eenige uog ongeoefende inauschappen naar Meppen gezonden, om van daar een wakend oog op den vijand te houden. Van hein ontving de Bisschop de tijding dat de Dijler-schans, de Nieuwe ot\' Langeakker-schans en de Oude of Bellingwoider-schaus door de. Hollanders verlaten waren; de officier voegde er natuurlijk bij: dat zij uit vrees voor Bernard waren gaan loopen; liet laatste was echter niet zoo; maar de regeering van Groningen had in de radeloosheid, welke de komst van ilabenhaupt voorafging, die soldaten naar de stad doen komen, niet inziende dat alzoo de deur nog verder werd open gezet. Van Galen zond bezetting naar die forten, en toen later de Dijlerschans nog eens genomen en hernomen was, gaf hij bevel, het nietige ding, dat aanleiding tot zoo veel onheils gegeven had, te slechten.
Nederlandsche schrijvers plaatsen hier een verhaal van den volgenden inhoud. Van Galen bood den korn-maudant van de Bourtanger-schans tweemaal honderd duizend gulden, en eene heerlijkheid in Westfalen aan, indien hij dat fort wilde overgeven; en deze antwoordde ia echte krijgsmanstaai, dat hij hem zooveel kogels naar het hoofd zou zenden. Depping betwijfelt het feit, als geheel in strijd met de (aan Depping alleen) bekende hebzucht van den Bisschop. Van Alpen zegt: dat de Bisschop verbod gaf, iets tegen Bourtang te ondernemen, daar het nutteloos werk zou zijn, nu de weg naar Friesland en Groningen open lag. Zou men soms den oorlog van 1672 met den inval van 1665 of van 1674 verward hebben ? Zulke verkeerde voorstellingen vindt men meer in onze geschiedschrijvers van dien tijd. Trouwens, men moet ze lezen om te kunnen begrijpen hoe opgewonden toen schrijvers en lezers waren.
Uroningen werd eerst in 1536 onder Karei V met de Nederlandsche gewesten vereenigd. Deze stad was het laatst onder het Oostenrijksch-Burgondische huis gekomen , doch bleef daar aan ook het langst getrouw. Het calvinistisch dwangbuis, door andere steden zoo gedwee gedragen, had Groningen tot in 1594 van zich afgeweerd, toen het haar door prins Maurits en Willem Lodewijk vau Nassau, na verscheidene vruclitelooze pogingen met geweld werd aangelegd. Maar Groningen was daarom niet calvinistisch gezind. Tot bewijs nemen we uit de talrijke schrijvers van dien tijd de bekentenis over: dat alleen de „trouwlounequot; stadhouder, George van Lalaing, graaf van Rennenberg, die in 15SÜ Groningen weer onder Filips II terugbracht, en de Jesuïten hier de gezegendequot; hervorming in den weg stonden. Maar wat kon Rennenberg, als hij geene geestverwanten had? En de twee of drie Jesuïten, die van 1590 tot 1594 te Groningen een collegie poogden op te richten, hoe zouden zij een slag-
10S
boom geweest zijn tegen den drang eener gehcele bevolking ? En waarom verbraken de Staten den eed, dien zij zwoeren dat zij den Katholieken godsdienst zouden handhaven? Bij Magnin kan de lezer vinden hoe graaf Willem Lodewijk van Nas?au het apostelambt be-greej) en toepaste. (1)
Den 19 Juli 1672 verscheen reeds een gedeelte van het vereenigde Munstersche en Keulsche leger voor Groningen. Wij zullen een tweevoudige beschrijving van dat veel besproken en hoogst merkwaardig beleg mededeelen. De eene ontleenen we aan van Alpen, wei is waar den vriend en dischgenoot van van Galen, maar toch ook den ooggetuige, die zijn boek schreef voor diplomaten, i;i wier handen de noodige bescheiden rustten, waaraan zij zijn verhaal konden toetsen, en voor veldoversten, die het gecombineerde leger hadden aangevoerd. De andere beschrijving van hetzelfde beleg nemen we over uit de geschiedkundige beschrijving der stad Groningen, door Dr. E. J. Diest Lorgion (1852), den eerlijken schrijver, die, wilde hij niet altoos zeggen wat zijne vrienden on-aaugenaam was, toch den moed had te verzwijgen, wat iiem onwaarschijnlijk voorkwam.
De lezer zal het verhaal gemakkelijker begrijpen, als hij de aardhoopen wegdenkt, die later met de zoogi\'-naamde coupure tusschen het Winschoter-diep en het Hoornsch-diep of Noord-Willems-kanaal zijn aangelegd, en thans den Oosterweg doorsnijden.
Deze Oosterweg was de scheiding tusschen de Keulsche
(1) Bij het vieren van het eeuwfeest dezer overwiuniug (1694) sloeg men gedenkpenningen, met het opschrift:
Des Prinsen zweerd met Godes arm ,
Bragt Paap en Spanjaardt in allarm,
Als leugen voor het lieht verdween,
Wiens zuivre glans iu ïemplen scheen.
199
en de Munsitcrsche troepen. De laatsten mnakten hunne breede en diepe loopgraven ten westen van dien weg, en logden daar eene soort van kazeniaiten aan, waarin een geheel regiment veilig kon logeeren. Willem Egon van Furstenberg lag met de Keulenaars ten oosten van dien weg, en had smalle loopgraven, waar slechts één man te gelijk door kon; hij was het, die eenen aanval deed op de. Hoogebrug, en een (weeden op de Ruisker-brug, die beiden afgeslagen werden, en die ook beiden doelloos waren, zoo lang Delfzijl niet in handen der bondgenooten was. Of Max Hendrik van Keulen in het leger voor Groningen geweest zij, kan\'betwijfeld worden, en nog onwaarschijnlijker is lier dat er Fransche regimenten onder de vereenigde troepen waren.
Een vertelsel, voor zooverre ons bekend, nergens geboekt, maar in eene familie bewaard, zegt: dat bij het beleg van Groningen een soort van telegraaf tusschen de belegeraars en sommige inwoners dienst deed. Van Galen, die te Haren logeerde, klom eiken morgen op den toren, en stelde daar op goed zichtbare wijze verschillende voorwerpen ten toon. Eens wilde hij aan eenen langen staak een ledige wijnflesch uit, den toren hangen, toen een geweerkogel de fleseh verbrijzelde, waarop hij onmiddellijk uitriep: „Wij moeten terug!quot;
Als men die geheime verstandhouding veronderstelt, dan worden de volgende feiten verklaarbaar. De bommen der belegeraars waren soms met vreemdsoortige voorwerpen gevuld; meu vond er grootere en kleinere tteschjes in; strooken perkament, en koperen plaatjes met onleesbare opschriften. Wegens vermeende of bewezen gemeenschap met den vijand werd in de stad een der poortbewaarders opgehangen. Men vindt ter staving bij van den Bosch een „ Extract uijt het crimineel protho-„ col der siadt Groeningen,quot; (iiO Febr. 1673), waarin
200
gezegd wordt: „ Alsoo Jr. Osebrand Johan Rengers ge-„ tracht heeft Juffer Sophia van den Kamp te disponeeren „ om door hare Neven Twikkel (1) en Schilder te bekomen „van den Vorst-Bisschop van Munster de Heerlijkheid „Weddequot; enz. Verder wordt te kennen gegeven in dit stuk, dat de Bisschop „gedurende de beleegeringe van dese „stadt hier altijd goede kondschap uyt liet leger soude „ hebben gehad; dat bij de gevangenen papieren sijn ge-„ vonden en brieven van Johan Schuilenburg, die sich „ bij den Bisschop had opgehouden als in deszelfs dienst.quot; enz. Geheel in overeenstemming met het vermoeden dier geheime verstandhouding met eenige stedelingen is de bepaalde verklaring van Furstenberg, dat hij naar Groningen wilde, omdat hij er zijne vrienden had; eveneens de reeds gemelde grond, waarop Ghristoffel Bernard, zich met eene spoedige verovering der stad vleide, dewijl daar een burger- en geen militaire regeering was, „ quod ibidem nou miles sed civis dominatui\',quot; wat evenwel in tijds door den voorzichtigen en vastberaden Rabenhaupt veranderd was geworden.
Of van Galen bij het leger bleef zoo lang het beleg duurde, kunnen we niet verzekeren. Het vertelsel, dat. hij heimelijk in de stad zou geweest zijn, komt ons bijna ongeloofelijk voor; maar waarschijnlijker is de overlevering, dat hij dikwijls te Norg de H. Mis las, en zich bepaald daar den zesden (derden?) Augustus bevond. „Toen quamen, aldus verhaalt van den Bosch, „14 Oost-Indische schepen op de Eems, die van geen „oorlog wetende, ook geen Engelsche vernomen hadden, „als alleen twee fregatten voor de Eems, die al veel ,,seijn-schoten deden om hulp, en tot hun schade een „kleijne torn (aanval) op de vloot deden; maar alsoo
(1) De overste Twikkel werd te Blokzijl verraderlijk vermoord.
20 I
„er niets opdonderde, hen sulk een schoonen vogel „moesten sien ontvliegen, sijnde dit onder de belegeringe ,, van Groeningen. De sterkte Delfziel had hier door het „geluk, met kruijt en oorlogs-voorraat uijt Indien ver-„ sorgt te worden. Het was wel waar, dat de rest van de „kruijsende Engelsche vloot eijndeiijk op het schieten „afquam, maar hebbende wint en vloet tegen, quauien „alleen nog lijils genoeg om dese prooije te sien leggen, „daar se die niet van daan halen konden.quot;
Dien dag, zegt men, lag van Galen te Norg met zijn oor op den grond , en verhaalde des avonds aan zijne omgeving, dat zijne bondgenootcn verslagen waren.
Vernemen wc nu van Alpen om daarna zijn verhaal uit dat van den lieer üiest Lorgion aan te vullen.
„Ofschoon een gedeelte der ruiterij vooruit gegaan was, kon van Galen eerst den 21 Juli van Koevorden vertrekken. Den zondag te voren had hij in de kerk aldaar met veel plechtigheid gevierd, en Hautin, met zestien honderd paarden naar Kuinre gezonden, waar de Friezen een aanval gewaagd hadden. Den 22 Juli dus werd de legerplaats voor Groningen opgeslagen, en de stad belegerd ; als men althans eene stad belegerd noemen mag, waarvan nauwelijks hel achtste gedeelte ingesloten wordt, terwijl het overige, ten gevolge der inundatie, vrij blijft.
,, Karei Rabenhaupt voerde er het bevel, en had den misstap, die elders begaan was, dadelijk onmogelijk gemaakt, door het gezag van magistraat en burgerij op te schorsen, en alleen te regeeren en te bevelen. Hij was bereid om raad aan te hooren, maar niet om er zich. naar te gedragen. Alhoewel de bommen en kogels veel nadeel aan de stad toebrachten, zag men toch aanstonds dat het vruchteloos zou zijn eene stad te beschieten, die alleen van voren (aan den kant van Drente) kou
202
worden aangetast; terwijl de rug en de beide zijden ongedeerd bleven. Niet zoo zeer de bolwerken, als wel de vaarten, beken en rivieren met hare sluizen, maken Groningen tot eene sterke vesting. De stad heeft ook gemeenschap met de zee, door de rivier de Hunze, die door hen Reitdiep genoemd wordt; langs de Hunze werden zij overvloedig van alles voorzien. Christoffel Bernard begreep, dat hij niets kon uitrichten, voor dat deze weg aan de belegerden ontnomen was, en gaf dns den overste Nagel bevel, om met vier duizend mati het fort Aduarder-zijl, dat de sluizen bewaakte, aan te tasten.
„Men zegt, dat Rabenhaupt reeds orders gegeven had om het fort te ruimen, toen het volk van Nagel, meer door het overvloedige water dan door den strijd afgemat, onverrichter zake terugtrok. Het belegeringsgeschut deed weinig uitwerking, en de batterijen des nachts met veel moeite opgericht, werden over dag meestal onbruikbaar gemaakt door het geschut der stad, dat op de wallen geplaatst, naar sciieepswijze bediend werd (l). De eenige kans van slagen lag in de bommen; de ontmoediging daardoor onder de belegerden veroorzaakt spoorde de belegeraars aan, om het getal dier vuurbollen te verdubbelen; zoo dat, volgens getuigenis der artillerie-officieren, er in den tijd van veertien dagen bij de negenduizend kanonkogels en over de vijf duizend bommen uit de mortieren in de stad geworpen werden. (2)
(1) Tormentis per valla more nautico dispositis.
(2) Het gunstig denkbeeld, dat men zich vormde van Bernards kanonniers blijkt eenigermate uit de volgende anecdote: Van Galen zat dikwijls bij den Harenschen weg in een prieeltje, waar hij het oog over het krijgsvolk kon laten weiden. Op zekeren morgen was een zijner kanoniers gedeserteerd, en in den namiddag nam een kanonkogel Let tafeltje weg, waaraan Berntje zat. De vorst teekende oogenblikkelijk het pardon voor den de-
2 03
Onder deze laatsten waren er zeer groote, zoo dut men naderhand in Holland bommen van drie honderd pond vertoonde als eene curiositeit uit het beleg van Groningen. De schade, die zij aanrichtten was onberekenbaar, want soms deed één schot meer huizen te gelijk instorten; doch daar de stedelingen allen het bereikbare gedeelte der stad verlaten, en zich meer naar het binnenste gedeelte teruggetrokken hadden, kon ons liet schieten weinig baten, terwijl zij gaarne hunne woningen opofferden voor het welzijn des vaderlands. Overigens hadden zij weinig hinder van het beleg, schuiten brachten hun dagelijks aan, wat zij verlangden. Holland en Friesland wedijverden om de belegerden bij te staan; en waar tien soldaten vielen, zag men zoo vele compagnieën in de plaats treden : kruit hadden zij meer dan zij gebruiken konden; en wat nog nooit in eene belegerde stad geschied is, de handel stond niet stil; maar de vrachtschepen vertrokken geregeld naar Amsterdam met boter en (Jroninger produkten. .)a wat meer is, zij bleven zelfs meester in het open veld , en zouden den neef van den Bisschop, Frans Willem van Galen, gevangen hebben genomen, hadden eenige getrouwe landlieden ons niet gewaarschuwd.
„ Geen wonder dus dat men in het leger er op bedacht was, om langzamerhand het beleg op te breken. IHt besluit kwam tot uitvoering op de tijding dat Frederik Willem van Brandenburg met de keizerlijken in aantocht was; en dat Turenne daarom het beleg van \'s Hertogenbosch had opgegeven. Kanonnen en mortieren werden van hunne stellingen genomen, en
serteur, omdat hij het best gerichte schot vau het geheele beleg gedaan had eu uiemaud anders dan de gedeseneerde het geschut zoo goed had kunnen pointeeren.
204
met den voorraad van krijgsbehoeften en levensmiddelen naar Koevorden vooruit gezonden. De zieken en gekwetsten weiden met wagens naar Gramsbergen vervoerd , onder leiding van den hofkapellaan Borgraans; de beide vorsten volgden met het leger; en zoo werd in de laatste dagen van Augustus, na een vruchteloos beleg van vijf weken Groningen verlaten. Soldaten en burgers waren buiten /,ich zeiven van vreugde, gelijk de laats ten vooral, ondubbelzinnig deden blijken.
„ Zoo eindigde een beleg , dat verschilleiid beoordeeld en beschreven is. Onderscheidene geschriften tellen vijf duizend zes honderd en zes deserteurs; vier duizend vijf honderd en dertig gesneuvelden, waaronder drie hoofdofficieren: Crone, Spechans en Reus, twee onder-kominan-ten (1), en drie,en zestig kapiteins. Nanwkeuviger opgaaf, voor zooverre den vorm betreft, zou men van de aanvoerders zei ven niet verwachten; deze nochtans spotten er tneê, en verklaren eenparig dat het getal der gesneuvelden niet tot vier honderd klimt, waaronder Crone; — Keus is hersteld en is thans aanvoerder van het Saksische leger. Spechans was slechts wachtmeester. Van de on-der-komraandanten is niemand gesneuveld of vermist; het verlies van kapiteins was vijftien. Zeker waren er eenige overloopers, ook zieken die moesten vervoerd worden; maar het is onvergeeflijk, het getal der laatsten op veertien honderd zes en twintig te brengen, want de bevolking der hospitalen is nooit tot drie honderd gestegen.
„ Laag en verfoeilijk is het rondloopend verdichtsel, alsof de Bisschop orde had gegeven om de zieken, die weinig hoop op spoedig herstel gaven, dood te schieten. Deze wreedheid, waarvoor een barbaar zou terug deinzen, kan zonder leugen en laster den waarlijk zachtmoedigen
(1) Tribuni.
205
vorst niet worden aangewreven. Ik ben bereid te verkla-■ren, dat, waar vau Galen gezondigd mocht hebben, zulks wel uit toegevendheid en goedheid, maar niet uit overge-strenge rechtspleging, veel ruinder uit wreedaardigheid voortkwam. Met angstige zorg had hij den overste Groothuis, het toezicht over zwakken en kranken opgedragen ; deze werd bijgestaan door den kamerheer Giesius, en een tal van verschillende religieusen; terwijl drie veldartsen en ik weet niet hoeveel heelmeesters altoos aanwezig waren. De beste spijzen gingen alle dagen uil zijne keuken en van zijne tafel naar de ziekenzalen; dagelijks bezocht hij hen persoonlijk, en vroeg aan ieder hunner ol? hem iets ontbrak. Meermalen zag ik den soldaat schaamrood worden, omdat hij het voorwerp van zooveel zorg was. Dc weduwen der gesneuvelden ontvingen levenslang volgens haren stand, maandelijks, eene betamelijke toelage; want hij wilde in haar, de trouw der overledenen beloonen.
„ Bespottelijk is het sprookje, dat hij zijne toevlucht nam tot tooverij, en in de bommen een plaatje met myste-rieuse woorden sloot, alsoi\' zijne vuurwerkers het geheim niet kenden om van zwavel en pek iets te maken dat krachtiger was dan de geheele tooverkunst.quot;
Tot dusverre, van Alpen.
Dr. Diest Lorgion, deel 2. blz. 70, spreekt over het doodschieten der zieken niet, noch over het tooverplaatje, ofschoon de Veendamsche predikant Sannes het in IS-t? reeds vertalen kon. (1)
Tooveren en bezweren was toen aan de orde van den dag. (Vgl. Aitzema). Te Groningen had men een man op de wallen geplaatst, om de kogels der Munster-schen te bezweren; hij moest echter bekennen dat de
(1) Smith, gesch. der provincie Groningen.
206
bommen om lieur grooten omvang niet onder het bereik zijner kunst vielen; iets dergelijks liad hij ook reeds te Koevorden ondervonden. — Waarschijnlijk is dit de stof waaruit Valkenier, Smith en anderen de monniken en papen geweven hebben, die de batterijen van den Bisschop moesten belezen.
Het verlies der belegeraars bepaalt de heer Lorgion , het voetspoor drukkend van Valkenier c. s., op „ ruim vijfenveertighonderd man dooden en meer dan veertien honderd gekwetstenin lijnrechte tegenspraak met, van .\\lpen, die volgens de officiëele opgave der aanvoerders niet meer dan 400 dooden en .\'JOO gekwetsten telde. Thans volge een verkort uittreksel uit liet werk van Dr. Diest Lorgion.
„Zoodra men een zeker bewijs ontving dat, de vijand naderde, werden alle huizen buiten de Heere- en Oosterpoort, alsmede die aan het VVinschoter trekpad , omver gehaald. Vervolgens werden de bruggen weggenomen, de sluizen open gezet, en in de stad twee dammen gelegd (1), om het water rondom de stad op te voeren en daardoor het omliggende lage land te overstroo-rnen, zoodat de vijand alleen buiten de stad eenen aanval kon doen.
„Op den 14 Juli werd de stad namens den bisschop van Munster door Schuilenburg opgeëischt; en toen daarop, wegens den persoon van Schuilenburg, niet eens geantwoord werd, begonnen den 19 dier maand de vijandelijkheden. Het gros van het. vijandelijk leger kwam ech t.er eerst den 24 Juli voor de stad. Den 27 begon de vijand des morgens de stad met vijf halve kartouwen te beschieten, waardoor al dadelijk eenige menschen gedood en verscheidene huizen beschadigd werden; doch reeds op dienzelf-
(1) Waar latei\' de spilsluizen zijn gebouwd.
207
den voormiddag werden de vijandelijke stukken door het vuur der belegerden onbruikbaar gemaakt. Op deu volgenden Werden er bommen en granaten in de stad geworpen, en dit geschiedde eenige dagen lang, waardoor zeer vele htmen aan de zuidzijde vernield werden ot\' in brand geraakten.
„ De regcering nam intusschen voortdurend geschikte maatregelen om het. beleg te kunnen verduren, en den goeden geest der ingezetenen levendig te houden. De prijs van het, brood steeg niet boven de vijf stuivers en acht penningen d( acht pond, terwijl men een pond boter voor vijf stuivers kon koopen. Ook gaf de regeering den wensch te kennen, dat de nil de naburige dorpen naar de stad gevluchte predikanten dagelijks des morgens en des avonds, eene leerrede en een gebed in de nieuwe kerk mochten doen, ,, alzoo de meeste ,; heeren en burgers aan die zijde der stad gevlucht zijnde, „en niets te doen hebbende, daardoor tot goede devotie „zouden opgewekt en gediend worden.quot; Bovendien werd door de stadspredikanten dagelijks dienst gedaan in de drie hoofdkerken, dat slechts éénmaal in de Martini-kerk verhinderd werd, doordien daar op den .\'5 Augustus twee bommen in vielen. In de gasthuiskerken, die te veel aan het vijandelijk vuur waren blootgesteld, werd de dienst gestaakt. (I)
„ Bijna dagelijks werd de stad hevig door den vijand beschoten, waardoor echter slechts een betrekkelijk zeer klein getal personen binnen de stad sneuvelde. Men berekent dat er gedurende het beleg ongeveer vijf duizend bommen en granaten in de stad zijn gevallen, om
(1) De eerste bom viel in de Oosterstraat, in een huis de drie koningen genaamd, later de zon, alwaar de Roomsehen op den zolder eene verborgene bidplaats hadden.
208
niet te spreken van ontelbare gloeiende kanonkogels en musketkogels; en evenwel zijn er nog geen honderd mensclien gesneuveld.
„Op den 28 Augustus was er geen vijand meer te zien. Groot was de blijdschap en de dankbaarheid in de stad.quot; — Predikatiën werden gehouden, gedenkpenningen geslagen enz. Wij voegen er bij dat de vreugde algemeen was. Vondel zelfs wijdde er zijn talent aan. Dat men den vijand zou nagezet hebben vinden we nergens geboekt.
Aldus beschrijven ons een tijdgenoot van van Galen, en een onzer tijdgenooten Groningen\'s beleg en bevrijding.
Kunnen wij aan de waarheidsliefde van van Alpen, die door vriend en vijand erkend wordt, en aan de streving van deu heer Diest Lorgion naar meerdere juistheid, dan men bij Nederlandsche schrijvers, die dit onderwerp behandelden, pleegt te ontmoeten, den welverdienden lof niet onthouden, minder gunstig is hel oordeel waartoe Depping\'s eenzijdigheid ons dwingt. Deze laatste verdient hier weinig vertrouwen omdat hij uitsluitend op de berichten der Franschen afgaat, die niet immer goede geographen zijn, en den aard der geschilpunten tusschen de Stad en de Ommelanden niet schijnen gekend te hebben.
Nog alle jaren wordt te Groningen die bevrijding feestelijk herdacht en gevierd. Jammer slechts, dat men bij zulke gelegenheden soms redenaars op den kansel ziet, die voor een zoo ingewikkeld onderwerp te zwak zijn. Die heeren hebben veelal de manie om zelfs de namen te ignoreeren door de Kerk aan sommige zaken gegeven, en door de eeuwen geijkt; zoo iets doet de goe gemeente ongetwijfeld aan hunne hooge geleerdheid gelooven, maar anderen, wier blik een weinig vrijer en ruimer is, twij-
209
fi\'len dan terecht of die redenaars wel genoegzaam de ge-schiedenis bestudeerd hebben, en worden gemeenlijk op den 28 Augustus niet weinig in dien twijfel versterkt.
Het onmiddellijk gevolg van den mislukten aanslag-op Groningen was voor de Munsterschen het verlies van Blokzijl, Volleuhove en Kuinre; de eerste plaats werd den 2 September door list verrast, en de kom-mandaut vermoord; de twee andere werden verlaten. Te Veendatn en Wildervank hadden schermutselingen plaats; Winschoten en eenige schansen vielen weldra Kaben-haupt in handen. Den Munsterschen werd de tijd niet gegund, om de belastingen , die zij uitgeschreven hadden, te innen; maar zoo zonderling was toen alles ingericht, dat zij in den winter van 1674 konden terugkee-ren om het achterstallige op te vorderen; waar zij onwil ontmoetten, namen zij eene koe mede. En onze dapperen, „ die loen den derden Munsterschen inval moedig afsloegenquot;, kwamen telkens te iaat, om den boer zijn melkbeest terug te bezorgen.
Het jaar 1672 liep ten einde, toen aan Christofi\'el Bernard de gevoeligste slag werd toegebracht door het verlies van Koevorden. Van Alpen verhaalt, dat de kom-mandant van Koevorden gestorven was, en een zekere de Moy hem opvolgde. Deze man was te jong, onervaren, en bij de soldaten in minachting. Meinardus Tinius (Meinard van Thijnen) was koster te Koevorden geweest, en had de, teekeningen der vestingwerken aan Rabenhaupt bezorgd, die op den 3 kersdag heimelijk den overste Eybergen met troepen uit Groningen liet vertrekken.
In den nacht van den 29 tot den 30 kwamen de troepen voor de vesting en begonnen terstond van drie zijden den aanval. Door de vorst en de duisternis begunstigd, besteeg men de wallen en bracht men weldra
v. GALEN. 14
210
mi korten strijd tegen de verraste soldaten, Koevorden in zijne macht. Van Munstersche zijde had men iets van den beraamden aanslag bespeurd en daarom uit het Bentheimsche hulp gezonden; deze. kwam echter te laat. De opperwachtmeester Dombrock vond den dood in de duisternis, toen hij aan den Bisschop de tijding van het gevaar wilde brengen. Van den Bosch geeft eene lange en waarschijnlijk eene volledige beschrijving van die verovering in zijn geschrift: „ De dageraat van Neerlands verlossing.quot; De bezetting werd gevangen genomen en naar Groningen gevoerd, waar zij den 27 December (ouden stijl) aankwam. Onder de krijgsgevangenen bevonden zich volgens van den Bosch „drie patres; pater „ Bevnardus Maler Franciscaner, pater Donkerts vanFrens-„ wege, (1) en pater Jacobus Eladde, Jesuiter.quot;
(1) Frenswege was even als Swilbroek een klooster op de grenzen van ons land, onder den regel van den H. Franciseus. Die paters reisden vermomd van dorp tot dorp, dienden, waar het noodig was, de H. Sacramenten toe, en hadden hier en daar een verborgen hoekje, waar zij de H. Mis konden lezen. De Jesuiten hebben aanvankelijk de pators van Frenswege geholpen, en later bij gebrek aan personeel vervangen; om de zes weken kwamen zij gemeenlijk op dezelfde plaats terug. De juistheid der opgegeven namen zou men mogen betwijfelen; er zijn redenen om te gelooven dat Maler pastoor was, en dat de twee anderen zendelingen waren, die Steenwijk, Norg, Rhoden, Rho-derwolde, en van daaruit soms Groningen en omstreken bezochten. Te llhodeu waren zij, althans in den beginne, „ eenigsinds veilig,quot; waut Jonkheer Jan van Eeuwsum was „der Reformatie afgeneigd gebleven,quot; en Jan Krijthe, de rentmeester der Staten, herinnerde zich nog altoos dat hij pastoor te Eelde geweest was. — „ Eens op een tweeden Februari kwamen er over „het ijs te Rhoden aan, vier sleden met mensehen en eenen „ mispaap, om op eenen spijker (spicarium, bergplaats voor gra-„ nen) afgoderij te plegen, en waren weer vertrokken toen de „drost het merkte.quot;
21 I
Op nieuwjaarsdag 1673 ontving de Bisschop te Munster de tijding van het dubbel verlies, dat eener voorname vesting en eens getrouwen dienaars, die voor eene hoogere betrekking bestemd was. Als mensch werd hij er gevoelig door getroffen, maar als man van moed deed of zeide hij niets noch in het bijzonder, noch in het openbaar, van al het onwelvoegelijke wat hem wordt ten laste gelegd. (Van Alpen quot;VIII.)
De Staten lieten deze dappere daad, do verovering van Koevorden, niet onbeloond. Rabenhaupt werd tot drossaard van Drente, en tot gouverneur van de veroverde sterkte, de overste Eybergen tot kommandant van het fort benoemd, en Meinert van Thijnen als commies aangesteld. Noch lang, noch veel genoegen schijnt Rabenhaupt van de hem bewezen en welverdiende eer genoten \'te hebben. Want toen prins Hendrik Casimier van Nassau in 1675 stadhouder en kapitein-generaal van Groningen en de Ommelanden was geworden, verkreeg hij ook spoedig dezelfde waardigheid in het landschap Drente. Voor dat zijne hoogheid nog den eed als stadhouder had afgelegd, ontstond er tusschen hem en den drost Rabenhaupt zulk een hooggaand verschil, dat eeno uitdaging tot een tweegevecht er het gevolg van was; het duël werd evenwel gelukkig door de bemoeiing der Staten van Stad en Lande voorkomen. (1)
Eenigen tijd later op den 12 Augustus 1675 overleed te Koevorden Karei Rabenhaupt, baron van Zucha en Crombach, luitenant-generaal der vereenigde Nederlan-
(1) Zou men aan dit verschil de onverklaarbare omstandigheid moeten toeschrijven dat op de Oosterpoort, die tot aandenken aan het beleg gebouwd werd, de naam van Rabenhaupt, wiens beleid, moed en volharding waarlijk meer erkentelijkheid verdienden, niet voorkomt? Drie der burgemeesters worden er vermeld.
■Zi-Z
den wegens de Provincie van Stad en Lande, drossaard van Drente en gouverneur van Koevorden, een krijgsheld van buitengewone talenten.
O)) eene medailje ter zijner eere geslagen vindt men naast zijn borstbeeld het volgende vers van Ridloo ;
Dit \'s Rabenhaupt, die Dorsten won,
Die Nuys en Lingen temmen kon,
Die Karei, die Lamboy versloeg,
Van Groningen den Biskop joeg;
En knoopte aan den lauwerkrans Van Koevorden de Nieuwe Selians;
Zoo waakt zijn Staatszorg, deugt en hand Ten dienst van \'t volk eu kerk en land Zijn dapperheid is uit zijn wezen,
Zoowel als uit ziju kling te lezen.
Deze dichterlijke ontboezeming ontleenen we aan Smith\'s geschiedenis der provincie Groningen. — Smith is geen kwaad geschiedschrijver, soms echter zijne verbeeldingskracht niet meester, vooral als hij bv. te velde trekt tegen vier duizend en meer geestelijken, lediggangers en smulbaarden, die ten koste der ingezetenen (van Groningen?) moesten gekleed, gevoed en gehuisvest worden.
Toestand in Nederland. — Verwikkelingen. — Samenzwering,
Wie de geschiedschrijvers van den Pranschen inval in Nederland raadplegend, oplettend nagaat wat de eene verhaalt en de andere door platen aanschouwelijk maakt over de geweldenarijen door de Pranschen, vooral in het Utrechtsche gepleegd, moge het vermoeden eenigermate gewettigd achten als waren de feiten wel een weinig te sterk gekleurd; hij kan evenwel den uitroep niet weder-houden: al ware de helft slechts waar, dan mochten onze voorouders geen offer ontzien om zich van die woestelingen te verlossen ! Dat offer, het werd gebracht! Hadden de regenten nog langer willen voortgaan met dralen, de gemeene man zoude hen door de wapens, hem eigen , uit de slappe werkeloosheid gewekt en tot inspanning aller krachten gedwongen hebben.
Er moest dus eindelijk worden gehandeld en gebruik gemaakt van de middelen, die hoop op redding boden.
Vooreerst dan werd de Prins van Oranje in al de waardigheden van zijne doorluchtige voorouders hersteld. —
214
Het was waarlijk! hoog tijd, want onder het stadhouder-looze bestuur was de verdediging des lauds allengs deerlijk verwaarloosd, en bij het volk had de opinie veld gewonnen, dat er onder de regenten velen, misschien wel veertien, waren, die het met den Franschen koning hielden, en tot geheim devies genomen hadden: „ Liever Fransch dan Priusch!quot; Daarbij kwam, dat de koning van Engeland het verbond met Lodewijk XIV zou laten varen, indien hier zijn beschermeling aan het hoofd der regeering zou staan, ook zou \'s Prinsen oom, de hertog van Brandenburg, beter helpen, als zijn neef stadhouder werd.
Het ceremonieel was eenvoudig; de Prins liet zich aannemen tot lidmaat der Hervormde kerk, nam deel aan het nachtmaal en werd daarop verklaard te zijn: „ kind van den Staat,quot; (waarom niet vader?) — Maar nu moest nog het eeuwig edict vernietigd worden.
De groote vraag was thans hoe men ontslagen zou worden van den eed, waarbij men gezworen had: dat de waardigheid van stadhouder en die van kapitein-generaal voor eeuwig onvereenigbaar zouden blijven; én dat de tegenwoordige wijze van benoeming door de lands-regenten immer moest worden gehandhaafd? Men vond een expediënt.
Het volk verzoekt den Prins in de stad te komen. J)e regeering biedt hem, indien hij komt, een diner aan, waaronder de gewapende burgerij binnendringt, welke ieder, die weigert om den Prins tot stadhouder uit te roepen, met den dood bedreigt. Daarop dispenseert elk zijnen nevenman in den afgelegden eed; de oranjevaan wappert van torens en gebouwen; het blijde Wilhelm,m klinkt uit honderd trompetten; en de regenten roepen zoo niet het hartelijkst dan toch het luidst: Oranje boven ! dat door duizende monden wordt herhaald.
Zoo ging het te Dort, den 29 Juni 1672, nadat
215
Veere in Zeeland het eerst zijne stem tot vernietiging van het edict had verheven. Denzelfden dag deed Rotterdam eveneens, weldra volgden Gouda, Haarlem, Delft, Leiden enz. Dezelfde eomedie werd nagenoeg in alle steden met kleine variaties geregeld afgespeeld, totdat ten laatste de Staten van Holland na veel aarzeling de zaak in behandeling namen, en den 3 Juli 1672 eenparig tot de vernietiging van het eeuwig edict besloten. Ten overvloede, om alles zooveel mogelijk ongedaan te maken, verbrandde men zelfs in de raadkamer te Amsterdam het boek, waarin de namen stonden van hen, die het edict bezworen hadden. De 2l-jarige Prins Willem Hendrik werd terzelfde vergadering der Staten van Holland tot stadhouder, kapitein- en admiraal-generaal van Holland verklaard en weldra op voordracht van Holland ook der overige vereenigde Provinciën.
Ziehier eenige regels uit den brief van den koning van Engeland, waarmede hij, zeker niet vermoedend dal hij aan zijnen opvolger schreef, den Prins geluk wenscht met zijne verheffing. (1)
„Geliof te gelooven dat ik in alle handelingen die ik hebbe aangegaan met den allerehristelijksten koning, altijd hebbe go-tracht uwe interessen te avancceren. In cas d\' inwoonderen van die Provinciën in tijds hadden geeonfereert de digniteiten van uwe voorvaderen, zoo zoude zonder twijfel de allerchr. koning en wij gebleven zijn in ecne volmaakte vriendschap met voorschr. Provinciën. En als ik zal gezien hebben dat het niet meer in de magt is om te dissolveeren hetgene men alsnu heeft gedaan , zoo zal ik trachten tc protegeeren u en uwe vrienden, en al mijn kracht inspannen, om soodanigen eijnde aan deze verwerde zaken te geven, dat de gehcele wereld zal kunnen zien de particuliere zorge, die ik draag voor u persoon, en wat reguard ik om uwentwille zal nemen voor de Provinciën.quot;
(1) Vgl. Valkenier.
216
Dit was alzoo het eerste middel tot uitkomst, het tweede bestond in het zoeken naar bondgenooten.
Toen de Keizer naar den Haag zond om hulp te vragen tegen de Turken, weigerde Holland op grond van commerciëele belangen. Later kwamen Ments, Keulen en Munster in naam van Duitschland een verbond aanbieden, om gezamenlijk de Fransche kuiperijen tegen te gaan en Holland weigerde andermaal, om langzamerhand behalve een Overijssel ook een Overeems te krijgen en daarmede te koopen wat- het aan den Rijn onrechtmatig bezet hield. Doch in 1672 zat men in druk en was een verbond met Oostenrijk geld waard. Het werd dan ook gekocht op den 30 Augustus 1672 voor honderd duizend thalers in eens, en vijfenveertig duizend thalers maandelijks; daarvoor zouden tien duizend man te paard en twintig duizend te voet vijandelijk optrekken tegen iederen overtreder van den vrede van Munster, van Kleef of van Aken.
De doorluchtigste „vorst en heer,quot; heer Fredrik Wilhelm, Markgraaf tot Brandenburg, des Heiligen Room-schen Rijks aartskamerheer en keurvorst, was iets minder goedkooj). Den 6 Mei hadden de Staten hem moeten beloven tweemaal honderd duizend thalers kontant, en veertienduizend-achthonderd-eenenveertig thalers in de maand, waartegen hij zich verplichtte twee maanden van dato der ontvangen werfgelden af met eene armee van achtduizend man te paard, en twaalf duizend te voet gereed te zullen\' zijn.
De twee legers naderden in September 1672 elkander in het stift Hildeshcim, en bedreigden de grenzen van Munster.
De jeugdige stadhouder had intusschen ijverig de handen aan het werk geslagen, en in de voornaamste plaatsen de regenten veranderd; eenige kapiteins wer-
217
den door den krijgsraad veroordeeld, en aan andere had men bcdied dat het getal manschappen niet alleen op de betaalrol, maar ook in liet veld moest aanwezig zijn. De Prins lag reeds met een klein legertje, maar dat op hem vertrouwde, boven Keulen gecampeerd, en bedreigde Bonn, de residentie van den keurvorst, terwijl hij van de Spanjaarden uit Zuid-Nederland eenige versterking kreeg en meer verwachtte. Ook hadden eenige korpsen van hem bevel ontvangen, om de Franschen bij Utrecht en de Muusterschen aan de Zuiderzee gedurig te verontrusten, zonder het tot een gevecht te laten komen.
Als derde middel, ofschoon wat laat bedacht, moest het openen der sluizen en het doorsteken van sommige dijken strekken, zoo dat Amsterdam weldra als ware het een eiland, in het midden der golven lag. Derwaarts had men ook \'s lands archieven overgebracht, en de regeering vestigde er haren zetel, want den Haag was minder veilig, en na de tooneelen van Augustus ook minder aangenaam voor baar.
Deze gegevens hebben we noodig, maar meer ook behoeven we niet om de handelingen van Christoffel Bernard te kunnen begrijpen, die in de laatste dagen van Augustus uit Groningerland op zijn Borculo was aangekomen.
Bernard\'s verhouding tot Keulen liet onder het opzicht van vriendschappelijkheid veel te wenscben over, en zijne betrekkingen met de Eransche generaals waren zeer gespannen. De geschiedenis van hetgene tot een en ander aanleiding gaf kan niet beknopter verhaald worden, dan door de mededeeling van eenige fragmenten uit een brief van den Bisschop aan Lodewijk\'s minister Louvois. (1)
(1) Depping. Urkundlichc Beilagen nquot;. 23.
218
Het stuk is in liet latiju geschreven en gedagteekend uit Borculo, 19 September 1672.
„ Doorluchtig Heer !
„ Dc trouw van den allerchr. Koning jegens zijne bondgenoo-ten, en zijne standvastigheid in het houden der verbonden zijn aan de geheele wereld bekend. Daarom komt liet mij zeer vreemd voor, dat ik en de provincie Overijssel van den kant zijner beambten moeten ondervinden, wat wel aan vijanden maar niet aan vrienden of bondgeuooten pleegt te geschieden. Die provincie is aan mij toegewezen; en volgens de tr actaten met Z. M. kan ik alleen daar belastingen heffen: doch deze worden mij niet slechts geweigerd, maar vele inwoners worden er door militair geweld gevangen genomen cn weggevoerd; paarden en wagens worden geroofd, en men dreigt er met verwoesting en brandschatting; alles ten nadeele van mijn leger, dat tegenover den gemeenschap-pelijken vijand, evenzeer den Koning als mij dient. Gij herinnert u toch, Doorl. Heer, hoe bij het traetaat van Oberhausen bepaald is dat ieder leger dc belastingen heffen zou in het land, door zijne pogingen veroverd, en dat nooit eenig leger des Ko-nings den voet gezet heeft in Overijssel. De overeenkomst bij Arnhem gemaakt, zegt wel, dat Hattem , Elburg, Harderwijk en zelfs Kampen aan Z. M. zouden overgaan, maar spreekt alleen van de vestingen en niet van hetgene daar buiten ligt.
„ Als de tractaten zoo willekeurig uitgelegd mogen worden, zou ik recht hebben om in het Geldersche en in het Zutfenschc belastingen uit te schrijven; want het zijn mijne wapenen, die laatstgenoemde stad, en ook Lochem bedwongen hebben. Uit uw schrijven aan den kommandant van Breevoort begrijp ik, dat het u onbekend is, hoe het drostambt Breevoort, de parochie Winterswijk, Aalten en Dinxperloo, dc stad zoowel als het land van oudsher aan het bisdom en stift Munster behoorden, en hoe de overeenkomst met zijne christelijke Majesteit te Bielefeit aangegaan, bepaalt; dat die plaatsen van de onrechtmatige overweldiging verlost, en aan mij terug gegeven zouden worden. Derhalve al had ik geen deel aan den oorlog genomen, dai; ware Z. M. toch verplicht geen vrede te sluiten voor dat ik weêr in het bezit was gesteld van gemelde plaatsen. Nu ik ze door mijne eigene wapens, zonder iemands hulp, veroverd heb , zou ik nu van uwen kant datgene moeten lijden, wat ons de Hol-
219
landers aamiedeu cn waarom wij de wapens hebben opgenomen? (1) Gij begrijpt dus licht, Doorl. Heer! dat er een groot verschil bestaat tusschen land dat op den vijand veroverd wordt, en tus-sehen land dat het mijne is, en als zoodanig erkend werd bij het tractaat van Bielefelt, waarop mij dus alle recht en jurisdictie toekomt, even als op allo andere plaatsen van het stift. Ik ben er buitendien zeker van dat zijne Kon. Maj. er eer in stelt, dat wij, kleine vorstjes, onder zijn schild kunnen hernemen, wat de Hollanders ons zoo onrechtmatig ontnomen hebben. Men zou kunnen beweren dat er te Oberhansen alleen over Borcnlo gesproken is; maar men kan daaruit niet afleiden, dat andere plaatsen van mijn Bisdom daardoor uitgesloten zouden zijn; het tegenovergestelde is waar. Immers over het fort Bourtang en over de heerlijkheid Westwold is in geen der overeenkomsten gesproken, en echter blijft het buiten twijfel, dat zij deel uitmaken van het bisdom en stift Munster, en alzoo geheel onder mijne jurisdictie vallen. Het is dus volstrekt onaannemelijk, dat ik na en door de overwinning datgene zou verliezen, waarvoor ik het zwaard opnam en verbintenissen aanging.quot;
Soortgelijke verwikkelingen waren aan de orde van den dag; met Keulen werden /ij altoos spoediger bijgelegd dan met Frankrijk.
Ook Brandenburg schreef toen , stout geworden door zijn vereeniging met de keizerlijke troepen, den 23 October 1672, een brief aan den Vorst-Bisschop van Munster, die als oorlogsverklaring uitmuntend was, maar als voorbeeld van redeneerkunde veel te wenschen overliet. Ziehier den verkorten inhoud :
„Dat de Hollanders mijn Kleef enz. bezet hielden was «ene zaak die u niet aanging, maar nu zijn de Eranschen daar, die er moorden en brandschatten; en die Eranschen zijn uwe bond-genooten: derhalve zal ik in uw stift Munster doen, wat zij te Kleef hebben gedaan.quot;
(1) De Eranschen redeneerden: wij zijn meester van Zutfen, en kunnen dus doen wat de heeren van Zutfen deden.
220
Het antwoord van C hi\'is toffe 1 Bernard, uit Borculo den 19 November gezonden, was even beknopt:
„Ik weet niet wat er te Kleef of Emmerik gebeurt; als iemand van mijn volk schade aanricht, wijs mij den schuldigen aan en ik zal de schade vergoeden en hem den lust benemen om het weêr te doen. Op gelijke wijs zal ik iedereen behandelen die, wie het ook zij, in het Munstersche komt plunderen.quot;
Bijna even spoedig als de brenger des briefs, reden bisschoppelijke regimenten het Brandenburgsche graafschap Mark binnen, versterkten het zoo goed mogelijk, en leefden er vrolijk op kosten van zijne „ Churfürstliche quot; genade. Het gecombineerde Oostenrijksch-Brandenburgsch leger zag er dan ook niet naar uit om den vijand schrik aan te jagen. Het kon niet meer dan twee mijlèn daags afleggen wegens de bagage, en bezaaide den weg met zieken en uitgeputten; de zedelijke kracht van dat leger echter was verbazend groot.
De naam des Keizers klonk nog immer zeer hoog bij burgers en soldaten, en weinigen van deze laat-sten hadden tegen den Keizer willen vechten. Deze kracht kenden de aanvoerders zeer goed, zij lieten daarom twee geschriften in omloop brengen, die liet Munstersche leger grootendeels moesten ontwapenen. Het eerste, vvas een brief van den opper-kommandant Monte-cuculi aan ChristoHel Bernard, met verzoek om tot hem over te komen, en gemeenschappelijk te overleggen hoe men den vreemdeling (Lodewijk XIV) van den Duitschen bodem zou verwijderen; en liet andere was een avocatonum door den opvolger van Montecueuli, den generaal-veld-maarschalk des Oostenrijkschen legers, den hertog von Bournonville, den 9 Februari 1G73 uitgevaardigd, waarbij ieder Duitscher, onder welke vaan hij ook diende, werd opgeroepen, om zich onder de keizerlijke banier te scharen. Een en ander werd door van Galen beant-
221
woord. „ Er was geen onderscheid, schreef hij, tusschen de zaak des Keizers en de zaak, die hij voorstondj beiden wilden de integriteit van Duitschland en het was om zijn vaderland tegen de rampen des oorlogs te beveiligen, dut liij niet zonder goed gevolg de Duitsche belangen aan den Ussel had bepleit, met een weinig hulp zou hij eindelijk eens de bepalingen van den West-faalschen vrede tot waarheid maken.quot; In een tegen-manifest van den 14 November 1673 gaf hij bovendien te kennen, dat men met recht twijfelen mocht of de Keizer werkelijk last had gegeven tot het uitvaardigen van een avocatorium, waardoor klaarblijkelijk inbreuk werd gemaakt op de rijkswetten, den Westfaalschen vrede en de keizerlijke capitulatie-akte. Hij achtte zich dus verplicht om een ieder, die er gehoor aan geven zou, met gestrenge straffen te bedreigen.
Dc zienswijze van Bernard werd in den Rijksdag te Begensburg voorgestaan door Baden en Ments, en te Weenen in den rijksraad door sommigen gedeeld, aan wie men den scheldnaam gaf der partij van Jan de Wit van Oostenrijk.
Intusschen was de militaire positie van van Galen niet houdbaar meer; hij moest eene lijn verdedigen die zich uitstrekte van de Zuiderzee tot aan den Wezer. Het eene uiteinde werd aan den zeekant door de Hollanders en de Friezen bedreigd; het andere reikte tot Lip-stad, waar de voorpost van het keizerlijke en Branden-burgsche leger zich bevond, terwijl Eabenhaupt, gelijk we reeds vroeger opmerkten, met eene steeds toenemende macht hel midden aantastte en reeds Koevorden genomen had. Zelfs rukte hij eens tot in het Bentheimsche voort, waar hij eerst won, maar later in Maart \'74! veertien vaandels en den kolonel Eyhergen verliezen zou. Aan de Nieuwe Schans was hij gelukkiger; hij veroverde
222
die den 22 Juli 1073 en bleef haar handhaven. Smith verhaalt lage wreedheden, die bij deze gelegenheid door hom zouden gepleegd zijn. Wij laten ze onvermeld, omdat zij ons in een man als Eabenhaupt zeer onwaarschijnlijk voorkomen.
Menigvuldige conferentiën onder de bevelhebbers waren het gevolg van dien toestand. Turenne werd te Wezel bezocht door den Bisschop van Munster en den keurvorst van Keulen; soms woonde ook d\'Estrades de sa-mensprekingen bij. Het nasporen van het daar behandelde is overbodig en doelloos, want uit de stukken, door Depping geraadpleegd, blijkt het ten duidelijkste, hoe oprecht Lodewijk XIV het met zijne bondgenooten meende. (1)
„Turenne stond, zoo verhaalt ons Depping, met een „aanzienlijk legerkorps aan den Rijn, en had namens „ den koning, van Louvois bevel ontvangen dat hij geene „hulp mocht afstaan om Munsterland te dekken, in-„ dien dat land door den keurvorst van Brandenburg „ zou aangevallen worden; want het ergste wat de „ Brandenburgers doen konden was het land verwoesten, „ en in dat geval zou de koning het wel met eenig geld „ bij den Vorst-Bisschop weer goed maken. Maar, zoo vervolgde de minister in zijn geheim schrijven, draag toch „ zorg den Bisschop zoo te antwoorden, dat hij niet begrij-„ pen kan dat wij hem niet helpen willen, want anders „ zou hij in vertwijfeling vallen en soms zonderlinge „dingen kunnen doen. Aan het hof van Weenen vleit „ men zich met de hoop dat de Bisschop de zijde des „konings verlaten zal, zoodra de keizerlijken Munster-„ land naderen zullen; ik geloof niet dat zulks waarschiju-„ lijk is. Alleen dan zou hij zich van ons kunnen ver-
(1) Depping, blz. 102.
223
„wijderen, indien de Hollanders hem alles wat hij op „hen veroverd heeft, wilden afstaan; maar, gelijk licht „te begrijpen valt, zijn üij evenmin daartoe genegen als „ de Bisschop geneigd is het veroverde los te laten.
„Volgens berichten uit Weenen zou de Keizer bereid „ zijn om hem alles wat hij van de Hollanders genomen „ heeft te waarborgen, indien hij met het Rijk gemeene „ zaak wil maken. Dit laatste echter moet nog beves-„ tigd worden eer het geloof verdient.quot; (1)
Kort daarop komt uit Parijs order of verzoek om Munstersche cavalerie naar Bonn te laten oprukken, ten einde het leger van den Prins-stadhouder in bedwang te houden.
De gangen van van Galen werden bij dat alles nauwkeurig bespied. Men zou althans nu nog uit de ÏVansche correspondentiën met zekerheid kunnen nagaan, hoe dikwijls hij van Borculo naar Schoonbeek bij Koevorden gereden zij, alwaar, gelijk men veronderstelde, keizerlijke of Brandeburgsche agenten waren.
De kwestie met Frankrijk over het plunderen in Overijssel werd opgelost door maandelijks de vijf duizend thalers te korten, die de Bisschop afgestaan had op voorwaarde dat alles wat aan dien kant van den IJssel lag het zijne zou worden. Het argument door den koning tegenover Bernard toenmaals gebezigd was hetzelfde als dat der schoolwet van (wee eeuwen later; Tk neemalles, maar geef u de vrijheid om te nemen wat. er overschiet.
De samenzwering tegen de regeering en wellicht tegen het leven zelfs van Christoffel Bernard, die in het; begin vati 1673 zou uitbreken, behoort mede tot de ver-
(1) Deppiug, uit Grimoards Collect. B. II, bi*. 37.
224
wikkelingen van den tijd, waarin we ons thans bewegen. Veel is er over geschreven, maar even als bij het Bont-heimsche huwelijk, werd ook hier het woord, dat men zoekt, nog niet uitgesproken.
Van Alpen is ten deze bewonderenswaardig door zijne beknoptheid; hij bekent dat er medeplichtigen waren, maar hij verzwijgt do namen. Dr. Wiens geeft de ori-gineele processtukken, en leidt daaruit eenige gevolgtrekkingen af, die hij aan het oordeel zijner lezers onderwerpt. Tucking geeft nog andere bescheiden, en vindt onregel--matigheden in het gevoerde proces. Wetenswaardige bijzonderheden vindt men vooral in het „Wochenblatt der Kreise Coesfeld 183S.quot; Depping ontneemt aan de samenzwering hare liistorische waarde door dc opmerking, dat het bof van Versailles er zijn voordeel in zag, indien het den blijvenden rijksraad te Regensburg kon doen gelooven dat de Keizer sluipmoordenaars bezoldigde, om eenige üuitsche vorsten uit den weg te ruimen, en dat alzoo hunne vrijheid en onafhankelijkheid onder de despotische bedoelingen van Leopold in gevaar verkeerden. Volgens bem werd er ook verhaald dat de Prins van Oranje een aanslag wilde wagen op het leven van Furstenberg.
Ziehier de toedracht der zaak;
Jan Adam von der Kette, het hoofd der saamgezworenen, werd te Munster geboren. Na veel reizen en rondzwerven was bij geheimschrijver geworden bij den graaf van Harrach, die hem als agent gebruikte in een te Munster aanhangig proces. Persoonlijke talenten had von der Kette niet, maar zocht volgens van Alpen door verraad en bedrog groot te worden. Zijn vader was ritmeester geweest in Munsterschen dienst, en meende, door van Galen voorbij gegaan of gekrenkt te zijn; en het was toen, dat do jeugdige Jan Adam gezworen had zijn
225
vader te zullen wreken. De reis van Weenen naar de hoofdstad van Westfalen legde hij in zes dagen af, en nam zijn intrek bij zijnen zwager Dr. .Göckeman, vroeger secretaris bij de ambassade te Weenen, thans assessor aan het stadsgerecht. Buiten den gewonen reis-pas was hij voorzien van drie brieven, die met het keizerlijke zegel gestempeld waren. Eene van deze was voor den magistraat bestemd, en werd bij het proces overgelegd; daarin werd gezegd, dat zekere bevelen aan den kornmandant der keizerlijke troepen gegeven waren, en dat brenger dezes een geschikt persoon was om zich met dien veldoverste te verstaan. Von der Kette bleek intusschen niet geschikt voor zijne zending; want reeds weinige dagen na zijne aankomst was zijn toeleg zoo wel door den bevelhebber der citadel, Tölner, als door den president der hofkamer. Droste, aan den Bisschop overgebracht. Liet men hem rustig begaan, het geschiedde slechts, om des te beter alles te kunnen achterhalen, wat hij in zijn schild voerde. Want ofschoon het nergens geschreven staat, zal de vraag van van Galen wel deze geweest zijn: „Wie geven aan von der Kette den dolk in handen? de moordenaars van de heeren de Wit? de tegenstrevers mijner politiek te Weenen? of vertrouw ik wellicht de Franschen te veel?quot;
Den 24 Februari 1673 ontving de overste Tölner van von der Kette een schriftelijk bevel, geteekend: „Per Imperalorem., J. A. von der Kelle, Kays. Abgeordnelerom aan hem (Kette) de sleutels der vesting te brengen, waarop Tölner den man liet gevangen nemen en naar de citadel voeren. Het zonderlinge dezer handelwijs laat zich verklaren, ais men veronderstelt dat tijdens de overgave van het bevelschrift een corps Oostenrijkers voor de pnort moest staan, en de Bisschop volgens gewoonte door de priesterwijding en andere werkzaamheden van de quatertem-
V. GAr.EN. 15
^6
perdagen in Munster zou worden be/ig gehouden. Maar sedert die onderneming geen gelicim meer was voor den Vorst, vond men dien nooit waar men hem zocht. De Franschen hadden bovendien onder Turenne, liet graafschap Mark bezet, en dreigden alzoo den weg naar Munster te versperren of af te snijden. Ook zij in het voorbijgaan opgemerkt, dat, al hadden de Munstersche soldaten geweigerd te vechten tegen de keizerlijken, dezen evenmin genegen waren om tegen de Munsterschen op te rukken; zij waren immers oude krijgsmakkers, die gezamenlijk aan den Donau gestreden hadden; van Galen was daar in hunne tenten en ambulances geweest, terwijl de Hollandsche vlag den vijand proviand bracht.
Uit de akteii van het crimineel proces tegen von der Kette blijkt, dat de rechters hem niet als keizerlijken gezant of beambte wilden erkennen, en dat er uit TTecnen niets ter zijner verontschuldiging opdaagde. Hij had geen der Domheeren gesproken; slechts twee leden der standen hadden hem te woord gestaan, maar geweigerd brieven van hem te ontvangen.
Gelijktijdig met von der Kette werden in hechtenis genomen: de alderman Klute, Schuilenburg, de Groninger vluchteling, die wellicht Groningen tegelijk met Munster den Keizer in handen hoopte te spelen om zoo zijne aldaar verloren goederen te herwinnen, Göckeman, von der Kette\'s zwager, Witveld de stads-syndicus, Fis-nack, de onderkommandant van Coesfeld, Styrum van Gemen en diens ambtman Huge, enz. terwijl de Rijngraaf, de procurator Zurwelle en de wachtmeester Göck.ng de vlucht namen.
Na onderzoek, getuigen-verhoor en tortuur, werd het als bewezen aangenomen dat von der Kette gepoogd had militairen te verleiden, steden in handen des vijands te leveren, den vorst geweld aan te doen, en eventuëel te
227
dooden, alles met behulp van medeplichtigen. Hij werd ter dood veroordeeld, eu onderging zijn vonnis den 8 April. Het zelfde lot trof eenige dagen later den dooiden krijgsraad veroordeelden kommandant Fisnack. Van de andere beschuldigden werden sommigen vrijgesproken en op verzoek van het kapittel in de goede week losge-gelaten, anderen tot geldboeten veroordeeld. Van Schui-lenburg vernemen we verder niets. Graaf van Styrum ontsnapte uit de gevangenis, toen men hem de vrijlating onder borgtocht had aangeboden. Onder de beschuldigden waren twee Nederlanders, een Oostenrijker, een Brandenburger; waar Fisnack te huis behoorde is onbekend.
Van Galen verordende in alle kerken van zijn bisdom , en in alle plaatsen door zijn volk bezet openbare dankzeggingen; deze moesten echter uitgesteld worden om den dood van de Keizerin Margaretha, die het ge-heele Duitsche vaderland met droefheid vervulde; in het Munstersche werd voor haar in alle kerken eeno hoog-plechtige uitvaart gehouden op den 14 April.
Bleef het een raadsel waarom Lodewijk XTV ons den oorlog aandeed, de voorwaarden, waarop hij en zijn Engelsche bondgenoot vrede wilden maken, werden den 1 -luli 1672 bijna gelijktijdig met de verhefling van den Prins, en iets vóór de Haagsche gruwelen bekend. Die harde voorwaarden zouden volgens het gevoelen van van Alpen, door ons zijn aangenomen geworden, indien de koning ze met eene voorwaartsche troepen-beweging ondersteund had. Maar nu de Eransohen stil zaten, en meer lust betoonden tot plunderen dan tot nieuwe veroveringen, zegevierde weldra het gevoelen van den Prins, dat door de gezanten van Weenen en Madrid gedeeld werd.
Reeds voor er ernstig spraak was van de verheffing des Prinsen tot stadhouder, hadden de afgevaardigden der Staten, de Groot en Odyk, zich den 27 Juni naar Ehenen begeven en boden er den 29 Juni aan Lodewijk XIV tot losprijs der vereenigde Nederlanden: de
229
goneraliteits-lauden en tien millioenen. Doch de Pran-sche koning was daarmede niet tevreden; zijne eischen klonken hooger. Met ec.n overmoed, die aan waanzin grensde en die het diep gezonken peil van onzen rod-deloozen toestand teekende, verlangde hij: al wat de Staat, op welken titel ook bezat, buiten de zeven Provinciën ; en bovendien al wat in of buiten de Provinciën tusschen den Rijn en Lek in de Spaansche Nederlanden gelegen was; zoo als ook Delfzijl met 20 der 7iaaste kerspelen, dus ruim de helft der provincie Groningen en eindelijk 1U millioen Hollandscho guldens voor de kosten des oorlogs, hierbij effening der schuld vnn Denemarken, met het graafschap Meurs voor den keurvorst van Keulen. Bij dat alles werd, om ons zoo diep mogelijk in het slijk te trappen, de onvcrdragelijke smaad gevoegd, dat wij jaarlijks een gezantschap aan den koning zouden zenden om hem openlijk en plechtig onzen dank te betuigen voor het genadig gericht en hem een gouden gedenkpenning, ter waarde van tien dukaten, aan te bieden.
Karei van Engeland wilde zich laten vinden met de erkentenis zijner heerschappij over de zee en ons drijken overal, met 500,000 pd. st. voor de vrije visscherij en evenveel voor de kosten van den oorlog; Vlissingen, den Briel en Sluis moesten Engelsch worden; de Prins van Oranje zou stadhouder zijn, kapitein-generaal en admiraal met successie zijner mannelijke erven, bij wier minderjarigheid de koning en de Staten de voogdij zouden bepalen.
Zoo vernederend en ontzettend hard waren de schandelijke voorwaarden, waarop men ons den vrede wilde gunnen en waartoe men zelfs eene wijle van onze zijde niet ongenegen scheen.
Tntusschen waren de keizerlijken , of beter gezegd de
Bleef het ecu raadsel waarom Lodewijk XTV oi»s den oorlog aandeed, de voorwaarden, waarop hij en zijn Engelsche bondgenoot vrede wilden maken, werden den 1 Juli 1672 bijna gelijktijdig met de verhefling van den Prins, en iets vorfr de Haagsche gruwelen bekend. Die harde, voorwaarden zouden volgens het gevoelen van van Alpen, door ons zijn aangenomen geworden, indien de koning ze met eene voorwaartache troepen-beweging ondersteund had. Maar nu de Fransehen stil zaten, en meer lust betoonden tot plunderen dan tot nieuwe veroveringen, zegevierde weldra liet gevoelen van den Prins, dat door de gezanten van Weenen en Madrid gedeeld werd.
Eeeds voor er ernstig spraak was van de verheffing des Prinsen tot stadhouder, hadden de afgevaardigden der Staten, de Groot en Odyk, zich den 27 Juni naar Ehenen begeven en boden er den 29 Juni aan Lodewijk XTV tot losprijs der vereenigde Nederlanden: de
229
gcneraliteits-landen en tien inillioeneu. Doch (Ie Fran-sche koning was daarmede niet tevreden; zijne eischen klonken hooger. Met een overmoed, die aan waanzin grensde en die het diep gezonken peil van onzen red-deloozen toestand teekende, verlangde hij: al wat de Staat, op welken titel ook bezat, buiten de zeven Provinciën ; en bovendien al wat in of buiten de Provinciën tusschen den Rijn en Lek in de Spaansche Nederlanden gelegen was; zoo als ook Delfzijl met 20 der naaste kerspelen, dus ruim de helft der provincie Groningen en eindelijk 11A millioen Hollandsche guldens voor de kosten des oorlogs, hierbij effening der schuld van Denemarken, met het graafschap Meurs voor den keurvorst van Keulen. Bij dat alles werd, om ons zoo diep mogelijk in het slijk te trappen, de onverdragelijke smaad gevoegd, dat wij jaarlijks een gezantschap aan den koning zouden zenden om hem openlijk en plechtig onzen dank te betuigen voor het genadig gericht en hem een gouden gedenkpenning, ter waarde van tien dukaten, aan te bieden.
Karei van Engeland wilde zich laten vinden met de erkentenis zijner heerschappij over de zee en ons drijken overal, met 500,000 pd. st. voor de vrije visscherij en evenveel voor de kosten van den oorlog; Vlissingen, den Briel en Sluis moesten Engelsch worden; de Prins van Oranje zou stadhouder zijn, kapitein-generaal en admiraal met successie zijner mannelijke erven, bij wier minderjarigheid de koning en de Staten de voogdij zouden bepalen.
Zoo vernederend en ontzettend hard waren de schandelijke voorwaarden, waarop men ons den vrede wilde gunnen en waartoe men zelfs eene wijle van onze zijde niet ongenegen scheen.
Intusschen waren de keizerlijken, of beter gezegd de
Oostenrijkers bedaard terug getrokken. De Brandenburgers hadden een weinig gescbermutseld met de Pranschen en ook met de Munsterschen, maar waren er niet in geslaagd om de eersten uit liet graafschap Mark, en de laatsten uit Ravensherg te verdrijven. Dat er ernstig gestreden werd mogen wij betwijfelen, omdat wij in het begin van 1673 onderhandelingen ontmoeten over een tractaat tusschen den keurvorst van Brandenburg en den Franschen koning, dat zonder voorkennis van den Bisschop van Munster en van den Keulschen keurvorst, den 16 Juni 1673 tot stand kwam, waarbij aan Fredrik Willem teruggegeven werden de graafschappen Kleef en Mark, en al wat verder door de Franschen bezet was, met alle rechten en inkomsten; terwijl Wezel en Kees, Fransch garnizoen zouden behouden, doch niet langer dan de oorlog duren zou. Daarentegen zou Brandenburg de geallieerde van den grooten koning wezen. De keurvorst had in zekeren zin gelijk; want. zijne Hol-landsche bondgenooten wilden hem zoo ruim niet beloo-nen. Hoe het zij, konden zij beter en deden zij het niet, dan waren zij al zeer ondankbaar, want zonder den keurvorst zouden Groningen en den Bosch niet zoo spoedig ontzet, Koevorden en de verschillende schansen niet zoo gemakkelijk genomen zijn.
De Bourgondische kreits, of liever België me\' de Rijnprovinciën hadden de Fransche begeerlijkheid opgewekt, en de Keizer was nu eindelijk van plan oenen oorlog te wagen voor de integriteit van Duitschland, terwijl het kranke Spanje wilde behouden wat er in Brabant en Vlaanderen nog te behouden was. Lodewijk begreep dat hij den Keizer dus zoo ver mogelijk van het tooneel des oorlogs moest verwijderen; en daarom moesten Holland , Munster, Brandenburg, de Palts, Keulen, Ments, Baden, enz. óf zóó bevriend zijn, dat zij den Keizer
■Z\'ól
den doortocht weigerden, iets wat men toen neutraal heette, óf 7,66 verwoest worden, dat er geene troepen konden post vatten. Wat men voor den koop dier neutraliteit of ontreddering zou moeten betalen, was slechts een voorschot, bij het sluiten der rekening wel te vinden. Zoo dikwerf we in de correspondentiën van dien tijd de klacht ontmoeten over van Galen, „que de choses extra-ordinaires lui passent par la tête,quot; als speelden hem zonderlinge dingen in het hoofd , dan kunnen wij er zeker van zijn dat hij even dikwerf eene poging had aangewend om aan dat alternatief te ontsnappen.
Veel werd er toen geschreven. Holland en Brandenburg bestreden elkander op het papier: Keulen was onuitputtelijk in scherpe verwijten tegen den keurvorst Frederik Wilhelm. Van Galen echter ignoreerde alles; de keurvorst had hem geschreven dat hij in het stift Munster zou komen plunderen ; en daarom waren dio van het stift in het Brandenburgsche gevallen, en plunderden er dapper. Nog onlangs hadden zij het stadje Beilefelt plat geschoten, omdat het geene contributie aan Munster betalen wilde, en hoe dikwerf de Fransclie generaals nu ook zeiden dat de koning met Brandenburg vrede gesloten had of sluiten wilde, Ghristoftel Bernard wachtte tot Juli eer hij zijne troepen terug riep. Men was toen ook zeer mild met beloften. Op de klachten zijner Duitsche bondgenooten, die zelfs door den Engelschen ambassadeur ondersteund werden, antwoordde Lodevvijk XLV met de verklaring, dat men eindelijk het tijdstip bereikt had, waarop men de vruchten van den arbeid plukken zou, en den in Holland gemaakten buit verdeelen.
Hier moet men de brieven lezen van April 1673, die elders geplaatst onverstaanbaar zouden zijn (1). Turenne
(1) Vgl. Deppiug.
232
klaagt daarin dat hij met den Bisschop niet in bijzonderheden kon treden: „Car ce sont tous les jours cho-„ ses diffcrentes, et on rempliroit les dépesches de choses „fort inutiles; car il y paroist des hauls et des bas „ incroyables.quot; Alle dagen hoorde men iets anders van den Bisschop; en wilde men alles melden, men zou de depêches met nultelooze dingen overladen, want onge-loofelijke eischen werden er gesteld.
Nu, het ongeloofelijke van Bernard\'s vorderingen was hierin gelegen: men had goedgevonden grootendeels uit Munstersche plaatsen een graafschap Zutfen te vormen, de vorst verlangde dit graafschap als integreerend deel van zijn Munstersch bisdom. Kampen en Elburg vroeg hij voor zijnen broeder, en eene commendataire abdij (dat is de inkomsten eener abdij) in Frankrijk, tot aanvulling van het achterstallige der toegezegde subsidie-gelden.
Misschien wel om deze vragen te versterken, waagde Christoffel Bernard omtrent dien tijd, namelijk in Mei 1673 oenen nieuwen aanval op Koevorden.
Bij het tweede beleg van Munster had hij inet gunstig gevolg waterwerken aangewend; nu zou hij de Vecht afdammen, en zoo de stad onder water zetten. De beschrijvingen van dat werk, en do beoordeelingen daarvan door deskundigen loopen nog al uit een. Van Alpen spreekt van een dam van vier uren lengte, de Eransche opgaven bepalen de lengte op twee uren, terwijl de anderen slechts van eenige honderden roeden gewagen.
De Pranschon vooral vonden het werk doelloos; zij die besloten hadden om Holland niet alleen te ontruimen, maar om het zelfs te vleien ten einde zich in Engeland vrienden te maken, zagen ongaarne dat eene vesting als Koevorden aangevallen werd, want door sterkte en ligging kon zij aan Munster veel steun geven.
233
Tucking verhaalt ons een zeer lieusciien trek der Fran-schen, waaruit hunne heimelijke gezindheid jegens deu Vorst-Hisschop blijken kan. Terwijl duizenden aan den dam in de Vecht werkten, lag Rabenhaupt te Groningen en prins Maurits te Heerenveen op den uitkijk oin het werk te vernielen; ofschoon deze rustig en doodbedaard het werk aanzagen, kwam er toch eensklaps van de Fran-sche zijde de tijding van eenen aanval op de werken voor Koevorden; er werd allarm geblazen, schop en spa tegen de wapenen verwisseld, de cavalerie kwam uit den omtrek aanrennen, en toen deze, ontevreden over de vruchtelooze moeite in hare kwartieren wilde terug kee-ren, vond zij ze door de Franscheu bezet, die over zoo veel grappigs zich recht vroolijk maakten.
De dam in de Vecht werd onder leiding van de ingenieurs Pictorius en Spöde door duizenden boeren gelegd en was volgens Hollandsche opgaven beneden 30 schreden , boven 8 schreden breed aan de landzijde. Hij werd verdedigd door vijt\' kleinere en door twee groote schansen , waarvan de eene Spijt-Koevorden de andere Trols-Koevorden heette, allen waren zij met kanonnen gewapend, terwijl sterke palen, die door redouten beschermd werden, den dam voor schuiten ongenaakbaar maakten. Wat er teu laatste van Koevorden , waar de straten blank stonden van het water, zon geworden zijn, is moeielijk te zeggen; maar tegen het einde van September 1673 verhief zich een storm, die de golven met zoo veel woede tegen den dijk dreef, dat deze den 30 dier maand doorbrak. De schans Spijt-Koevorden werd omvergerukt en de overige schansen moesten verlaten worden.
Groot was de vreugde, uitbundig de blijdschap, die zich lucht gaf in een legio van schimpdichten en spotprenten. Heerlijk is ook de beschrijving van dien doorbraak , ons door Valkenier, van den Bosch , en anderen
234
in veel woordenpraal gegeven. Jammer slechts voor den wandelaar, die Gramsbergen of Laarwolde bezoekt, dat hij den put of wiel niet vinden kan , waar veertienhonderd Munsterschen verdronken, en zooveel kanonnen wegzonken. Intusschen is het wel aan te nemen dat het ongeval menschenlevens gekost heeft en dat de overste Grubbe dien dag de ziekte opdeed, waaraan hij eenigc weken later overleed. Hij werd in het familiegraf bij Oldenzaal begraven.
Van dit oogenblik af scheen hij Christoffel Bernard de zucht tot veroveringen op Hollandsch gebied uitgedoofd. Hij zocht daarentegen middelen om het Katholieke geloof te bevestigen in de plaatsen , die tot hunnen vo-rigeu meester zouden wederkeeren. Te Zwolle liet hij den magistraat zweren dat hij nooit zou afvallen. Te Deventer reconciliëerde hij de cathedraal, en richtte er een nieuw kapittel op; dit alles echter was niet slechts nuttelooze voorzorg, maar wees als bij voorraad de eerste slachtoffers der nieuwe staatsregeling aan. Wantmenschen zonder geloof en beginselen, dio bij gebrek aan een eerlijke leus de vaan van Calvijn opstaken, waren even menigvuldig onder de stadhouderlijke regeering als onder die der burgervaders; zij waren ten allen tijde eene woekerplant, die aan de Nederlandsche staathuishouding heeft geknaagd. Tot aan den tijd van van Galen waren er aan en over den LTssel Staats- en ook Spaansch-gezinden, en door den langdurigen oorlog lialf verwilderde menschen; maar Gereformeerden kwamen er uit den boezem dier bevolking eerst later te voorschijn, toen er namelijk voor hel verkrijgen van tijdelijke voor-deelen geen andere weg open stond, en er geene andere toekomst meer te hopen was.
])e Keizer had vruchteloos beproefd Lode wijk XIV
235
tot, den vrede te bewegen door zijn gezant Lisola. Hij sloot dus reeds den 30 Augustus 1673 met Spanje en de generale Staten een nauwer verbond.
Den 17 September van het zelfde jaar vaardigde hij een keizerlijk manifest uit, dat weldra werd gevolgd van een rondgaand schrijven, den 5 October verzonden, waardoor aan den oorlog eeue nieuwe wending werd gegeven en de verhouding van Christotfel Bernard eene volkomen wijziging erlangde. Het was niet meer een of ander Duitscli vorst, het was niet slechts de gebieder van Oostenrijk die zich verklaarde, maar Leopold, door de gratie Gods Keizer des heiligen Eoomschen Kijks. Groot en sterk door de herinnering aan de zoo jammerlijk verbrokene eenheid, wilde hij, aldus verklaarde, hij plechtig, den Westfaalschen vrede van 164S tot waarheid maken, de Duitsche vaan hoog opsteken, en in den ban des Rijks slaan iederen Duitscher, die weigerde onder de oude banier te strijden.
Zijne woorden werden onmiddellijk door daden gevolgd, want de oude Montecuculi, gesteund door Lo-tharingcrs en Franken, trok den Rijn over bij Goblents, om nog in October de hand te drukken van den jeugdigen Willem, Prins van Oranje, die hem daar met zijne acht duizend Hollanders afwachtte.
ïe samen openden zij den 9 November 73 het vuur tegen het slecht verdedigde Bonn. Al lagen de Eranschen niet ver van daar, al hielden zij te Luik en te Tongeren huis als de vijand in een veroverd land, toch hadden zij geen enkelen man over, tot ontzet van de keurvorstelijke residentie. Hoop noch steun restten dus den goedigen Max Hendrik; het domkapittel zoowel als de stad gaven ondubbelzinnige bewijzen van keizersgezind te zijn, en Willem Furstenberg kon zelfs de vorsten , die door Fransch geld het meest
236
bevoordeeld wiireii, niet beletten, dat zij openlijk de partij des Keizers kozen. Binnen drie dagen bezweek de stad Bonn.
De Keizer zette zijne verklaringen de kroon op, door te bevelen dat Furstenberg gevangen genomen en naar Weenen opgezonden zou worden, hetgene inderdaad op den avond van den 13 Februari 16 74 door den majoor Obizi werd bewerkstelligd.
Deze gebeurtenis zou in vereeniging met, bet gerucht als ware de Keizer voornemens geweest ook Cbristoffel Bernard gevangen te doen nemen, eenigen indruk op den Munsterschen Vorst-Bisschop hebben gemaakt. Men wil verder dat de Keizer ernstig aan iets dergelijks ten opzichte van Bernard, vooral was beginnen te denken, toen hem door van Sty rum bericht was geworden dat de Bisschop zich bij Ket proces van von der Kette het woord had laten ontvallen: „ Het is beter Oostenrijksch geweld dan verraad te lijden.quot;
Hoe het zij, Bernard handelde nimmer uit vrees, en zeker thans wel het minst. Immers dagelijks ontving zijn wantrouwen jegens Frankrijk nieuw voedsel en dacht hij er aan zich van zijn gevaarlijken bondgenoot los te maken, en om zich, niet voor de leus, maar met hart en ziel aan Duitschlands Keizer te verbinden.
Bernard zond echter, alvorens tot. een beslissenden stap over te gaan, den kommandeur Smissing naar Parijs om over eene misrekening van vijf en veertig duizend thaler te spreken, die Munster nog meende te kunnen vorderen, waarover eene briefwisseling gevoerd werd tusschen den staats-secretaris Louvois en Courtin den Franschen ambassadeur te Berlijn. De laatste was van opinie, dat de koning alles verloor op den dag, waarop de Duitschers aan zijne eerlijkheid zouden twijfelen; de eerste antwoordde, thans geenc behoefte meer te hebben aan hunne genegenheid.
237
Lisola was keizerlijk agent bij eene soort van vredesonderhandeling, die te Keulen gevoerd werd; hij had den naam van de fijnste diplomaat, zijner eeuw te zijn. Tot hem wendde zich Christoffel Bernard, met het gevolg dat er in April een duhbel tractaat tot stand kwam, waardoor de tot dus verre bestaan hebbende verhouding tusschen Parijs en Munster verbroken, en zelfs omgekeerd werd.
Het eerste tractaat den 22 April 1674 gesloten betrof de vereenigde Nederlanden en den Vorst-Bisschop van Munster, waarbij deze afstand deed van alles wat hij op het oogenblik in Nederland bezet hield, onverminderd evenwel de rechten van het Duitsche Rijk; graaf Georg Frederik van Waldeck kreeg de, stad Werth weer terug, behoudens de rechten van Bisschop en stift; van weerszijden bood men elkander vergiffenis, vriendschap en vrijlating der krijgsgevangenen aan.
Het tweede tractaat, een gelijktijdige overeenkomst met den Keizer, behelsde het volgende; Leopold I waarborgde de vrijheid van godsdienst voor de Katholieken in de Nederlandsche en Lingensche plaatsen, die door Munster ontruimd werden; hij beloofde de aanspraken van het Eijk en van het stift op Borculo en onder-hoorigheden bij de Staten te zullen aandringen en doorzetten. Daarentegen beloofde Christoffel Bernard den Keizer tien duizend strijders, vrijen doortocht, en het recht om troepen te werven in het Munstersche.
Van nu af schaarde Bernard zich bepaald op de zijde des Keizers, die thans niet meer streed als vorst van Oostenrijk, maar als Keizer van Duitschland, die het geheele Rijk ten oorlog had opgeroepen. Onmiddellijk gelastte de Bisschop nu ook aan de garnizoenen van Zwartsluis, Hasselt, Ommerschans, Zwolle, drol, Breevoort, Lingen en Borculo, dat zij zich
238
terug moesten trekken naar eene legerplaats bij Borken.
Politiek en slim als altijd zouden de Franschen den Bisschop nog bijna in de laatste oogenblikken voor het afscheid een zeer onaangename poets hebben gespeeld. Een zekere heer Rousseau toch had namens Lodewijk XIV aan vau Galen twintig duizend th. maandelijks geboden, indien hij de soldaten, die hij thans niet meer noodig had, aan Frankrijk wilde afstaan, en aan liet Rijk niet meer krijgsvolk gaf dan op den rijksdag als Mun-stersch contingent was vastgesteld. Men noeme het in den Bisschop ongepaste krijgslust of voorzichtigheid, van Galen weigerde; en zie plotseling ontstond er in het kamp bij Borken een gerucht onder de soldaten, dat zij aan den Keizer zouden verkocht worden. Dit veroorzaakte oproer en desertie, waarvan de Eranschen partij trokken, die hoogst waarschijnlijk dat tumult hadden veroorzaakt. Eenige krachtige maatregelen evenwel en de verklaring van den vorst, dat zij in zijnen dienst bleven, maakte een einde aan het oproer.
De generaal-wachtmeester l\'ost, werd opperbevelhebber benoemd, en met hem gingen zeven eskadrons cavalerie, twee regimenten dragonders, vijf infanterie, en een artillerie den Keizer hulp bieden; doch reeds in den winter van 1674—1675 werden zij door van Galen teruggeroepen.
Men had hun slechte winter-kwartieren aangewezen, dagen achtereen genoten zij geen ander voedsel dan rapen, dissenterie heerschte onder hen; de generaal Post en de overste Hautin waren bezweken, en volgens Tucking hadden zij bij de drieduizend man verloren, eer zij het stift weer bereikten.
Hoe afgemat en uitgeput de Munstersche cavalerie ook was weergekeerd, toch trok zij nog immer de be-geerige blikken der Franscheu tot zich; want overal vin-
239
den we melding gemaakt vati een tweede aanbod van Fransch geld voor Munstersche paarden, dat moeielijk op eeu ander tijdstip dan juist thans kan hebben plaats gehad.
De Keizer begreep de beteekenis van dien terug-marsch, kon niet anders dan Bernard\'s plichtmatige zorg voor zijne wakkere strijders billijken, en zond zijnen gezant Fischer naar Munster. De overeenkomst, die deze staatsman tot stand bracht, werd den 7 September 1675 te Weeaen geratificeerd, en gaf aanleiding tot de. laatste periode van van Galens militaire loopbaan. De voorwaarden waren zeer gunstig voor Bernard.
Het Munstersche contingent zou ten laste komen van den kreits; voor de achterstallige rekeningen moest eeue commissie te frankfort zorgen. De Bisschop zou onder eenen door hem zelf te kiezen generaal zesduizend voet-knechten, vierentwintig honderd paarden, en zeshonderd dragonders zenden; de/.e behoefden niet anders dan aan den Wezer, den Rijn of Moezel dienst te doen, zouden in alles met de keizerlijken gelijk staan, en winterkwartieren hebben in den Westfaalschen kreits. De Keizer wilde dertig duizend thaler in eens, en tienduizend maandelijks betalen, en zorgen dat de geleverde troepen voltallig bleven.
Deze nieuwe overeenkomst had een dubbel doel; vooreerst wilde men den keurvorst van Trier bijspringen, die zijne hoofdstad door de Franschen had zien innemen: en ten anderen moest men Brandenburg helpen, die bestemd was om het hoofd te bieden, aan de Zweden. Deze, al waren zij door den Westfaalschen vrede een lid geworden van het Duitsche Rijk, vonden goed, thans met Frankrijk te heulen.
Vijfendertig honderd Munsterschen onder Grandviller hielpen Trier innemen en vochten dapper te Diedenhoven,
240
waar zij niet weinig tot de nederlaag van den Franschen generaal Crecqui bijdroegen en twee groote kanonnen buit maakten , die langen tijd daarna nog in liet arsenaal te Munster stonden.
Tegen de Zweden maakte de Bisschop grootsche plannen; na afspraak met Brandenburg en Denemarken en na gevechten en overwinningen vielen hem behalve vijfenzestig stuks grof geschut, het ambt Wildeshausen, het geheele hertogdom Verden, en eenige beduidende plaatsen in het hertogdom Bremen ten deel. Verblijd over den gelukkigen uitslag keerde de overwinnaar naar zijn bisschoppelijk Munster terug en werd er met allen luister ingehaald.
De volijverige vorst kende geene rust. Onvermoeid bleef hij werkzaam ter bevestiging en verzekering van het reeds verworvene, of ter ondersteuning des Keizers en diens bondgenooten.
Kene bijzondere vermelding verdient de nauwere betrekking, waarin Ghristoifel Bernard omstreeks dezen tijd trad met de Staten-generaal.
Hij was reeds de bondgenoot van Nederland door zijne overeenkomst met den Keizer en door bijzondere verdragen, die hij met onze bondgenooten, Brandenburg en Denemarken had gesloten. Enger nog wilde hij zich met ons vaderland, dat hij vroeger bestreden had, verbinden.
Den 13 October 1675 dan kwam het Haagsche tractaat tot stand, waarbij de Vorst-Bisschop van Munster zich tegenover Spanje en Nederland verplichtte tot het leveren van 3500 man te voet, en 500 dragonders, die dus le samen een legertje vormden van 3000 man, tegen i^OOO thaler werfgeld en 8000 thaler maandelijksche subsidiën. De drie contracteerende partijen
24-1
verbonden zich tot onderlinge hulp-verleening van toen af tot 10 jaren na den herstelden vrede. Gedurende dat tijdperk zouden, indien één hunner werd aangevallen, Spanje en de Staten, elk 4000 man te voet en 2000 te paard in het veld brengen, de Vorst-Bisschop daarentegen moest 1000 voetknechten en 500 ruiters te hulp zenden.
Toen later in 167 7 de Franschen met geweld in den Elsas vielen en van daar uit België bestookten, Valenciennes en Cambrai namen en de troepen der ver-eenigde Nederlanden sloegen, werd de markies Hons-broeck door den stadhouder van België tot Ohristoftel Bernard om hulp gezonden. Door de tusschenkomst van den Munsterschen vice-kanselier Werner Termeulen werd nu den 23 April 1677 het subsiciiën-tractaat van Brussel gesloten. Ofschoon de Staten niet tot dit verdrag toetraden, dewijl zij niet hij machte waren om 3000 man buiten de reeds besprokene beschikbaar te stellen, zoo werd dit verdrag nogtans beschouwd als eene uitbreiding van het Haagsche iractaat. Bernard beloofde thans buiten de reeds toegezegde 3000 man er nog 6000 bij te zullen leveren. En toen het later bleek dat men de artillerie vergeten had, nam do Bisschop den 28 Juni tegen billijke vergoeding de zorg op zich voor 40 kanonnen , mortieren en veldstukken met toebehooren.
De Munstersche troepen waren spoedig in het veld, deden strooptochten tot onder de muren van Maastricht (1676), vereenigden zich met de Spanjaarden, Hollanders en Brandenburgers en belegerden Charleroi (1677).
Waar hulp verlangd werd, was Bernard gereed die te verleenen, bereidvaardig sprong hij zijne vrienden bij. Middelerwijl hij Spanje en Nederland ondersteunde, gaf hij den koning van Denemarken 4000 man en 60 artilleristen ter bestrijding der Zweden. Den hertog van
v. galen. 16
Brandenburg voegde hij tot hetzelfde doel nog 3000 man toe, die zich onder zijne bevelhebbers den generaal Granviller en den graaf van Tecklenburg voor Christianstadt en bij Landskrona dapper weerden.
De onversaagde en taktvolle Grandviller, die alleen den rechtervleugel der Zweden met zijne Munstersche soldaten staande hield en eerst week toen de linkervleugel van den vijand na de behaalde overwinning zich vol geestdrift bij den rechter had gevoegd, keerde met roem beladen uit den ongelijken strijd weer, en ontving tot belooning voor den betoonden moed en zijn bewonderenswaardig beleid uit de handen des Deenschen konings een gouden halsketen.
Bijna gelijktijdig mengde de Vorst-Bisschop zich in de Oostfriesche aangelegenheden. De oude vete tusschen de stenden en den vorst, thans tusschen de stenden en de vorstin-weduwe Christine Charlotte, was nog imm*1 in vollen gang. De Hollanders hadden het gerezen geschil vroeger niet weinig aangewakkerd en er partij van getrokken, doch thans belastte zich de Keizer met de regeling daarvan; weldra mocht hij over eenige tegenstreving zegevieren en de harmonie tusschen de stenden en de vorstin herstellen.
Te dezer gelegenheid was het dat Christoffel Bernard in 1677 het historisch bekende schip machtig werd. Een Fransche koopvaardijer was de Eems binnen geloopen, en raakte op een der vele ondiepe plaatsen vast; de Munstersche officieren maakten het schip buit en verkochten liet aan een Amsterdammer voor twaalf duizend thaler. Van Galen had er zooveel genoegen van, dat hij volgens het model van dat schip een klein vaartuigje van zilver liet vervaardigen, om het in eene der nieuwe kapellen van de Domkerk op te hangen.
Nauwelijks had Christoffel Bernard zijne voor Oost-
343
friesland bestemde troepen beschikbaar, of hij leende in April 167S aan den koning van Denemarken op nieuw 7000 soldaten, die onder generaal Wede! Helsingborg gingen terug nemen en Christianstadt veroverden.
In dezelfde maand, namelijk den 2 April 1678, zond hij zijn vice-kanselier Werner Termeulen naar Keulen. Daar waren de gezanten der overige verbondene vorsten vereenigd om ovei verdere ondernemingen te beraadslagen. Bernard wilde dat de oorlog tegen de Franschen met de. meeste energie zou worden doorgezet. Het resultaat zijner daartoe strekkende voorstellen was: dat hij — terwijl de overigen zich terugtrokken toen hij den wensch liet uiten, dat men gezamelijk een nieuw leger van 30,000 man zou bijeen brengen — met Brandenburg en Nieuwburg eene overeenkomst sloot, waarbij de drie vorsten zich verplichtten om een leger van 18,000 man aan de Maas te doen post vatten. Bernard zond vijf regimenten infanterie en vier cavalerie derwaarts. Zijne troepen kampeerden bij Roermond, sloten zich voor een gedeelte bij den Prins van Oranje aan en namen met hem deel aan den slag bij St. Denys, ter ontzetting van Bergen in Henegouwen, dat door den hertog van Luxemburg belegerd werd (14 Augustus 1678).
Te midden van al dat krijgsgewoel en wapengekletter was des Bisschops voornaamste zorg, den Katholieken godsdienst in de veroverde gewesten, namelijk in de hertogdommen Bremen en Verden, te herstellen; hij begaf zich daarom na de plechtigheden van den H. Sa-craments-dag 1677 derwaarts, en bracht er den geheelen zomer door. Was het godsdienstijver alleen, die hem daartoe aanspoorde, of kwam er staatkunde bij? Indien hij soms gedacht mocht hebben, hoe beter katholiek die menschen zijn, des te meer zullen zij zich van het vervolgzieke Zweden vervreemden, om zich des te vas-
ter aan Munster te hechten, dan zou zijne redeneering /,00 geheel onjuist niet zijn geweest. Doch wat. daarvan zij, van Galen oefende toen eenen invloed uit, als zelden door vorsten van den tweeden rang bezeten werd, daarom was het noodig, dat hij de plaatselijke toestanden met eigen oogen zag en zich met de personen in onmiddellijke aanraking stelde.
De groote heeren waren het oorlog voeren moede geworden. De koning van Frankrijk, die zijn geld roekeloos verspild had, en begreep dat er eene maat van schuldenlast was, zelfs door een groot Monarch niet ongestraft te overschrijden, en Leopold, die de gelegenheid om zijnen aartsvijand te verslaan uit geldgebrek had laten voorbijgaan, namen beiden weldra de aangeboden bemiddeling van Paus innocentius XI aan. Deze benoemde toen den Nuntius Bevilaqua om de onderhandelingen, die nu niet meer te Keulen maar te JSijme-gen zouden gevoerd worden, bij te wonen. Hij had aan den Bisschop van Munster reeds den 20 Maart 1677 geschreven: „Wij hebben onzen Nuntius den last ge-„geven om in eene zaak van zoo veel gewicht, ge-„ bruik te maken van uwen welwillenden ijver en voorzichtigheid. Wij vertrouwen, dat gij hem met uw ge-„zag, raad en hulp zult ter zijde staan.quot;
Er was in Bremen veel gebeurd, wat te Nijmegen wel diende geweten worden. Zestig jaren lang hield men er de hoofdkerk gesloten, omdat Lutheranen en Katholieken beiden sterk genoeg waren om elkander er uit te verjagen, maar beiden ook te zwak om er zich in te kunnen vestigen. De vrede van Munster had den be-zits-toestand, den status quo van het jaar 1624), als regel ter verdeeling der kerkelijke goederen onder de verschillende gezindheden aangewezen; maar de koning van Zweden schonk ze uit vrees voor hetgene men de doode
I
245
kand noemde, willekeurig aan gunstelingen weg, wier hand vaak al te levendig was. In weerwil dier milde schenkingen ging de opbrengst der kerkelijke goederen in Breinen en Verden, nu nog de jaarlijksche som van vijftig duizend thaler te boven. Dat was te veel, /ou Dr. Smith zeggen, om het door lediggangers en smulle-baarden te laten opeten; maar het was ook te veel, om het den vreemdeling prijs te geven, die er een wapen van smeedde (er verdrukking van het volk, dat die som bij elkander bracht. Zouden derhalve die streken niet duurzaam onder Munster blijven, zij moesten ten minste in het bezit worden gesteld der plechtig beloofde godsdienstige vrijheid. Bernard deed dus de cathedrale en collegiale kerken, benevens negen Benediktijner abdijen in de hertogdommen Breinen en Verden aan de Katholieken terug geven, volgens den godsdienstigen toestand in het jaar 1624, die bij den Westfaalschen vrede van 1648 als grondslag der restitutiën was vastgesteld. Zijne verdere pogingen strekten om den-koninklijken bisschop, zijne Zweedsche Majesteit, iets wat naar een grondwettig budget geleek, te doen genieten, terwijl Munster, als uitvoerder der bepalingen van den Munsterschen vrede (164S), honderd duizend thaler schadevergoeding zou ontvangen, met het ambt Wildeshausen tot onderpand.
Tn het Lingensche was het nog erger toegegaan. De hooge voogden van den minderjarigen Prins van Oranje, hadden in 1652 , dus reeds vier jaar na den Westfaalschen vrede, goedgevonden om aan de Katholieken, toen meer dan twintigduizend in getal (1), alle kerken en kerkelijke goederen te ontnemen; men liet hen overigens rustig begaan, en hier en daar in schuren of op zolders de heilige geheimen vieren; de tamelijk sierlijke, ofschoon
(1) Vgl, ïuoking.
1
^40
immer zeer bekrompene bedehuizen, destijds door de Lingensche Katholieken gebouwd, stonden op Mun-stersch grondgebied.
Van Galen had zich in 167ü van Lingeu meester gemaakt, en er niets veranderd, behalve de rekenplich-tigheid van de administrateurs der kerkelijke goederen; voor deze misdaad moesten de Katholieken zwaar boeten in 1676. Alle priesters werden toen uit het graafschap verdreven, en elke gift aan den priester, al ware het slechts bij wijze van aalmoes of schuldbetaling, hetzij in geld of eetwaren, op strenge straiten verboden. Die zaak werd den vorsten te Nijmegen onder het oog gebracht, maar op uitdrukkelijk verzoek van Chnstoffel Bernard, wiens edelmoedige inborst, en persoonlijke genegenheid jegens den stadhouder, bijna nimmer eenigc waardee-ring bij de Nederlanders hebben gevonden, werd er gesn besluit genomen in de afwezigheid van den Prins, die zich juist, toen deze zaak ter sprake kwam (1677), te Londen bevond, alwaar hij in den echt trad met prinses Maria, de dochter des hertogs van York, later koningin van Engeland.
Dit „toeken den lijd,quot; zoo als het heeten mocht, ontleende nog eene nieuwe beteekenis aan de bijeenkomst van den keurvorst van Brandenburg en den Bisschop van Munster te Beckum. De keurvorst Frederik Wilhelm, die thans bij den rooden adelaar van Brandenburg ook den zwarten van Pruisen in zijn wapenschild voerde, bezocht de gewesten, die de Franschen hem hadden terug gegeven, namelijk Kleef, Mark, enz. en stak te Ham over de Lippe, om Christoffel Bernard te Beckum in het stift te ontmoeten.
Van Alpen geeft van die bijeenkomst eene beschrijving, die. aan het ongeloofelij ke grenst. Het scheelde weinig of de oude Lutheraan was op zijne knieën gevallen.
Ü47
om zijne vorige zonden te biechten; hij hud echter eerder, zoo veel Duitsche trouw, zoo veel doorzicht moeten kennen en waardeecen. Toen kort daarna de keurvorstin hem eenen zoon schonk, bood hij van Galen gelijktijdig met den Keizer en den koning van Spanje tot blijk van hoogschatting den titel van peter aan.
Het verwondert ons niet in de onuitgegevene kerkelijke geschiedenis te lezen, dat de Katholieken in de protestantsche gewesten toen zoo veel hoop koesterden op den toekoinstigen vrede van Nijmegen. De toenadering van Brandenburg, en de als ingeborene grootmoedigheid van Oranje gaven moed. üe Nuntius van den Paus had daarbij eene innige vriendschap aangeknoopt met den baron Goes, den ambassadeur van Oostenrijk, toen Bisschop, later Kardinaal; en beiden vereerden den Mun-sterschen kerkvoogd zoo zeer, dat zij daarom zijnen vicaris-generaal, toen deze den 6 October 167 7 te Nijmegen verscheen, in hunnen gemeenzamen omgang opnamen. Maar die blijde, ol\' beter gezegd die dragelijke toekomst daagde niet op; door de sluwheid der Franschen werd zij volkomen vernietigd.
Wilden de andere vorsten vereeuigen en verzoenen; Lodewijk XIV wilde verdeelen en heerschen. Den 10 Augustus 1678 toch sloot hij met de Nederlanden een separaat-vrede, waarbij hij alles terug gaf en herstelde , als had hij nooit tegen ons gestreden. Het verhaal dal er bij deze gelegenheid verschil van gevoelen bestond tusschen de Staten en den Prins-stadhouder, vindt zijne verklaring in de volgende opmerking. De Staten , oude kooplieden als zij waren, konden niet van zich verkrijgen om een aanbod at\' te slaan, dat zeker nooit weer onder zoo gunstige voorwaarden zou gedaan worden , terwijl de edelmoedige Prins, die zijne eer hooger stelde dan stoffelijk voordeel, het beneden zicli achtte.
248
om de Duitschers, aan wier liulj) men zijnii redding dankte, zoo laaghartig te bejegenen; hij, die te Senef het bevel had gevoerd, wist, hoeveel de vernedering van den trotscben Lodewijk aan Duitschland had gekost.
Meermalen vernamen we dat onze voorouders den vrede van Nijmegen voor grof geld gekocht hebben. Ook is in het Munstersche de traditie nog levend, dat de stiftsche plaatsen in Overijssel toen aan Holland zijn afgestaan tegen eene jaarlijksche uitkeering. Dat de Duitschers iets, en de Franschen veel mede genomen hebben , is zeker: maar van eene vormelijke overeenkomst hebben we geene sporen gevonden. De Katholieken wonnen hier te lande niets, zij verloren hoop en moed in 1678; en velen hunner, die zich tot dan toe achterstelling en geldboeten getroost hadden, verlieten het land of verklaarden zich hervormd. quot;Want zwaar was de druk, waaronder zij van toen af gebukt gingen. De stadhouder was evenwel geen vervolger. Doch menscben, die de bekende Fransclunan zou genoemd hebben „ wos
amis,quot; en die later door een vorstelijk personaadje met den naam van onverbelerlijken werden bestempeld, schaarden zich thans onder de zelfde Oranje-vaan, die zij vroeger vertraden. In dien tijd zochten die mannen veelal predikanten te worden, en het: „Wij zijn de uwen, o uitverkorene van Israël,quot; was schering en inslag van hunne preeken. Later toen die nering ten gevolge van het ongeloof, door hen zeiven ingeroepen, verliep, werden zij alles: conservatief en liberaal, democraat en koningsgezind. Bij dat alles reikte hun blik nimmer verder dan kun eigen belang; en het „Unam Sauclam Catho-lïcam Ecclesiam!\' bleef voor hen, wat de zon is voor ooglijders.
Sedert October 1677 was de vicaris-generaal van Munster te Nijmegen. Van (Halen bracht een gedeelte
249
van den zomer te Sassenberg door, waar hij de nieuwe, door hem gebouwde kerk consacreerde, en zijn testament maakte, dat op 2 Juli 1678 door de voornaamsten der edelen mede onderteekend werd.\' Op Hemel vaar ts-dag officieerde hij te Munster; de groote processie van Pinksteren te Coesfeld woonde hij nog bij, en droeg zelf het hoogwaardig, maar scheen vermoeid, wat aan de buitengewone hitte werd toegeschreven. Van daar ging hij over Munster naar Mariënveld, waar hij in de abdij Ferdinand van Furstenberg, zijnen Coadjutor en opvolger, volgens sommigen aantrof, volgens anderen te vergeefs verwachtte; dewijl deze door eene smartelijke kwaal aan het ziekbed gekluisterd werd.
Was het de neiging van den hoogbejaarden vorst om het plekje terug te zien, waar hij zijn werkkring geopend had ? of was het om dichter bij de plaats der groote onderhandelingen te zijn? Onverschillig wat hem bewogen hebbe, van Galen reisde naar Vreeden, en nam zijn intrek te Ahaus, waar hij bijna alle gezanten der verbondene vorsten ontving, en voortdurend van een stoet edelen omringd was.
Zaturdag, den 10 September keerde hij des avonds zeer vermoeid van een uitstapje huiswaarts; hij las evenwel den volgenden morgen nog de H. Mis.
Het scheen dat slechts eene lichte ongesteldheid den volijverigen grijsaard had aangegrepen, en men hoopte dat zijn krachtig gestel weldra over de ziekte zou zegevieren. Men dacht hem nog tal van jaren toe, waarin hij rustig en vreedzaam de vruchten zou mogen genieten van een strijd, die weldra met een eervollen en voor-deeligen vrede, naar men meende, zou worden bekroond.
Dan een tweevoudige teleurstelling wachtte allen, die Christoffel Bernard genegen waren. Want zijne uren waren geteld, en de gunstige verwachtingen, door
250
den Vorst-Bisschop gekoesterd, zouden voor zijuen opvolger slechts in geringe mate vervuld worden.
Het voorbeeld toch van Nederland werd weldra door Spanje gevolgd, dat door den afstand van het graafschap Bourgondië en een gedeelte zijner Nederlanden, den 17 September 1678 van Frankrijk den vrede kocht. Nadat Bernard den 29 September \'78 was overleden, zag zijn opvolger Ferdinand van Furstenberg zich den 29 Maart 1679 tot het sluiten van een afzonderlijken vrede met Zweden en Frankrijk genoodzaakt, waarbij de veroverde plaatsen in de hertogdommen Bremen en Verden werden terug gegeven. Het ambt Wildeshausen alleen bleef in Munster\'s bezit, tot dat in 1698 de Zweden met 100,000 thaler aan het stift de oorlogskosten hadden vergoed. Frankrijk gaf den Vorst-Bis-scliop 50,000 thaler met de fraaiklinkende, doch ni«t veel beteekenende belofte van zorg te zullen dragen, dat de koning van Zweden den Katholieken godsdienst op den zelfden voet in de hertogdommen Bremen en Verden zou laten voortbestaan, gelijk die door Christof-fel Bernard aldaar was gevestigd geworden.
Afsterven Testament. Bijzonderheden. Grafgesticht.
In de zeventiende eeuw was er in Munsterland een imisiniddei tegen de koorts bekend, dat vorst en bedelaar gebruikte. Het bestond uit Bteinforter bier, waarin een stuk zwart brood en een handvol krenten gekookt werden. Toen de Bisschop de koorts voelde toenemen , begon hij het algemeen aangeprezen middel te gebruiken, en dronk bier van Steint\'ort volgens bovenstaand recept; doch nauwelijks was een zijner genees-heeren toegesneld of aanstonds werd het bier verboden en schreef\' men verslappende middelen en aderlatingen voor. Denzelfden dag, waarop hij zich aan de behandeling van zijn geneesheer had toevertrouwd, (namelijk zondag 11 September) deed hij door zijnen hofkapellaan, Gerhard Ludgers, aan van Alpen een brielje schrijven , waarin dezen gelast werd om met terzijdestelling van alle andere werkzaamheden onmiddellijk over te komen. De vurig verlangde groot-vicaris stond eerst don-
^52
durdag morgen (tegenwoordig zou liet spoediger gaau) te Aliaus aan het ziekbed van den hoogen lijder; hij deed twee der geneesheeren ijlings van gevoelen veranderen en het Steinforter bier toestaan ^ wat de derde bleef weigeren, en waarvan de lijder nu wel proeven wilde, maar niet drinken in de vereischte hoeveelheid.
De oclitend werd besteed aan het vervaardigen van een paar bijvoegsels voor het\'testament en aan de regeling van eenige hangende zaken; in den namiddag werden verschillende bezoekers minzaam ontvangen. Vrijdag las een der kapellaaus in de kamer de heilige Mis, opdat den zieke de goddelijke Teerspijs zou worden toegediend, wat echter door hevige onpasselijkheid belet werd. Niet te min kon hij dien dag nog verschillende stukken teekenen, die van Alpen hem voorlas, en scheen hij nog eenig vertrouwen te stellen op de verklaring der geneesheeren, die geen gevaar zagen en spoedige genezing voorspelden. Maar zaturdag liet hij zeer vroeg op den morgen den vica-ris-generaal roepen, beval aan dezen de zorg over het Bisdom, en verklaarde dat hij zich van nu af uitsluitend wilde bezig houden met de voorbereiding tot. een god-vruchtigen en zaligen dood. Al beweerden de geneesheeren, dat er volstrekt geen gevaar bestond, de Vorst-Bisschop gevoelde dat zijn einde naderde en besteedde de meesie zorg aan de zuivering zijns gewetens. Hij verzuimde wijders niets van hetgene strekken kon om hem een genadig vonnis bij den eeuwigen Rechter te verzekeren; en der jaren en des werkens moede wenschte hij ontbonden te worden en met Christus te zijn. Hij schonk vergiffenis aan allen, die hem ooit beleedigd hadden; liet zich dc naamlijst der gevangenen voorlezen, en gaf aan de meesten de vrijheid, aan de overigen verzachting van straf, en wilde dat de helft der duizend thaler in zijn testament voor de behoeftigen bestemd, nog dien-
253
/elfden dag aan licn zou worden uitgekeerd. Aan allen, die door hetn benadeeld of beleedigd mochten zijn, hetzij hnisgenooten of vreemden, vroeg hij nederig vergiffenis in de volheid der maat, waarmede hij zijne vijanden vergaf.
Daarna uitte hij andermaal zijn verlangen naar de H. Teerspijze, doch wederom verhinderde zijne kwaal de bevrediging van zijn vurigen wensch. Zijne teedere godsvrucht boezemde hem de begeerte in om althans den verborgen God onder de geheimzinnige gestalten te aanschouwen en te aanbidden, en hij gelastte dat het heilig Sacrificie bij zijn ziekbed zou worden opgedragen.
Na den middag lieten zich zijn broeder en zijn neef, de oude en de jonge baron van Galen, aanmelden. Gewone menschen vinden in dergelijke omstandigheden gemeenlijk vele woorden en tranen ; die sterkere zielen echter zwegen en knielden aan de sponde des lijders neder om met hem den dertigsten psalm te bidden. „ Op IJ o Heer, heb ik gehoopt , en ik zal in eeuwigheid niet beschaamd worden,quot; zoo fluisterden zij. Ditmaal moest de Bisschop, die dat gebed dagelijks, en altoos zonder boek bad, geholpen worden. De zondag werd ook geheel aan gebed en godvruchtige sainenspreking besteed. Eerst maandag, den 19 September, verscheen de alge-meene commissaris voor krijgszaken, Balthazar Ham, die gelijktijdig met van Alpen ontboden was, maar zooveel grooter reis had moeten maken. De Vorst had den trouwen man vroeger willen spreken, doch nu was hij bezig met de zaken, die niet van deze wereld zijn; hij bepaalde zich dus tot het verzoek, dat hij de uitvoerders van zijn testament met zijne hulp en inlichting mocht gelieven bij te staan.
Het tijdstip was daar, waarin den zieke het. heilig Oliesel moest worden toegediend. Volgens het bestaande gebruik baden de omstanders beurt.sgewijze met den
254
priester; de stervende Bisschop verzocht echter dut men in stilte zou bidden; want hij wenschte elk woord goed te verstaan en op alles zelf zoo verstaanbaar mogelijk te antwoorden. Vervolgens vroegen de aanwezigen om zijnen laatsten zegen. Toen hij zich nu wilde oprichten , bleek het dat zijn rechter arm verlamd was. „ Kinderen , zeide hij, ik kan u niet meer zegenen, gelijk ik gewoon was, met de hand, maar in mijn hart wensch ik u alle geluk, en hoop u allen, ja allen, in den hemel te zien.quot; Het waren zijne laatste woorden, een diepe slaap overviel hem onmiddellijk daarna, die tot ruim zeven uren duurde.
Kindelijk, omstreeks acht uren des avonds, op maandag den 19 September 1678, gaf Christoffel Bernard in den ouderdom van twee en zeventig jaren en in het acht en twintigste jaar van zijn vorst-bisschoppelijk bestuur, den geest.
Het lichaam werd volgens het uitdrukkelijk verlangen van den overledene noch gebalsemd noch gewasschen, maar met de bisschoppelijke versierselen in eene eenvoudige kist gelegd, die later in eene kostbaardere van tin, sedert lang van Hamburg, waar zij vervaardigd werd, verwacht, zou worden gesloten. Dinsdag voerde men het lijk naar Cocsfeld, donderdag naar Munster, alwaar het eenige dagen later werd bijgezet.
De lezer begrijpt, met hoeveel luister de kerkelijke, burgerlijke en militaire autoriteiten die treurige plechtigheid konden en wilden omringen; maar wat meer zegt, in het geheele diocese was er geen hutje, geen armen- of krankenhuis, waar men geene jammerklachten hoorde, en waar geene tranen vloeiden. In die week werden er volgens de bepaling van den overledene twee duizend Missen voor hem gelezen.
Om de uitvaart zoo plechtig mogelijk te doen vieren
255
en aan allen, vooral aan de priesters gelegenheid te verschaffen om haar bij te wonen, werd zij op den 3 November vastgesteld; aan de geestelijken van afgelegene kerken stond men toe de diensten van den 2 November vooruit te houden. Groot was de toevloed der geloovigen, schoon de treurzang in de cathedraal ten gehoore gebracht; vorstelijk mild was de uitdeeling van gouden en zilveren munten, van kleedingstukken en eetwaren, die de som van tienduizend dukaten, door den overledene daartoe aangewezen, overschreed. De domprediker, pater Lucas Nagel, S. J. sprak de lijkrede.
Wij deelen hier eenige fragmenten mede uit het testament van Christoffel Bernard,
Den Paus vermaakt hij drie der grootste en schoonste munten, die onder zijne regeering in goud geslagen zijn; hij hoopt dat Z. H. ze zal aannemen als een bewijs van zijn kinderlijken eerbied, en dat zo tevens dienen zullen als eene verklaring, dat hij, die altoos voor de Kerk gestreden , en in den Paus het hoofd der Kerk en den opvolger van den H. Petrus vereerd heeft, tot aan zijn dood onwrikbaar in zijne trouw jegens de Kerk en den godsdienst gebleven is.
Tot. de Bisschoppen van Munster, zijne opvolgers, richt hij de dringende bede, dat zij toch altijd persoonlijk in het stift mogen resideeren, niet alleen om te voldoen aan de voorschriften van het kerkelijk recht, maar ook om de uitgestrektheid van het diocese, om de gevaarlijke naburen, en om de zeldzaamheid van bekwame, onafhankelijke en standvastige plaatsbekleeders.
Hij had zooveel mogelijk immer in het voor- en najaar synode gehouden, en het onderzoek naar de geschiktheid van den toekomstigen kapellaan of pastoor altijd zelf bestuurd, ook had hij aan jongelingen, die door gedrag en
256
wetenschap uilinunttcn, milde ondersteuning geschonken , liij bidt nu zijne opvolgers hierin zijne voetstappen te willen drukken. Bijzondere zorg en waakzaamheid meende iiij te moeten aanbevelen voor de meer dau vijftig parochiën , die eerst onder zijn bestuur aan Munster gekomen zijn, en vroeger vati Osnabrug afhankelijk waren, eveneens voor het Beiitheimsche gedeelte van het diocese. In eigendom geeft hij aan zijnen opvolger:
het kruis met edelgesteente, door hem van Keizer Leopold ontvangen tot blijk van dankbaarheid voor de diensten, tijdens den Hongaarschen oorlog bewezen;
den bisschoppelijken staf, myter, boeken, ornamenten en alles wat hij op reis en bij kerkbezoek placht te gebruiken;
vier en twintig zilveren schotels, zes kandelaars en wat verder dient bij het nagerecht;
den bekenden beker van Horstmar, van verguld zilver met ingebrande figuren , houdende ruim zestien maten wijn.
Van dit zilverwerk zal echter niets mogen vervreemd worden, maar het zal met hetgene hem bij het aanvaarden zijner waardigheid was toevertrouwd, een geheel vormen, altijd strekkend ten dienste der Bisschoppen van Munster.
Zijn kapittel zegt hij dank voor de betoonde toegenegenheid en medewerking; eene uitkeering van vieren twintig thaler in het jaar is bestemd voor ieder der kanunniken , die de diensten voor den overledene willen bijwonen ; terwijl een gouden beker aan hun collegie geschonken, dienen zal, om het aandenken aan zijn persoon levend te houden. Hij hoopt, dat zij zijnen opvolger evenzeer zullen ter zijde staan en zij in geval van vacature immer zullen trachten een Vorst-Bisschop uit hun midden te kiezen.
257
Aan zijne cathedraal die door een samenloop van rampen en door de afwezigheid van zijne voorgangers arm was aan ornamenten, geeft hij :
eene remonstrans van goud, met diamanten versierd, en een troon van gedreven zilver voor het hoofd-altaar bestemd, waarop bovengemelde remonstrans met het Allerheiligste bij plechtige gelegenheden worde geplaatst;
een kelk uit zuiver gedegen goud, dien hij had laten vervaardigen tot dankzegging voor de rust aan zijn bisdom geworden ingevolge den oorlog tegen de vereenigde Nederlanden, van 1565—1566;
een anderen vergulden kelk, drie reliquiekastjes van zilver, zes zilveren standbeelden, twee groote kandelaars van zilver, wegende ongeveer zeventig pond, negentien gewone zilveren kandelaars, een zilveren scheepje, twee zilveren hanglampen, enz. met vijf bisschoppelijke kapellen.
Voor den lezer, die minder vertrouwd is met de kerkelijke taal, diene de bemerking dat eene bisschoppelijke kapel bestaat in een casuifel, vier dalmatieken, en zeven koorkappen met toebehooren.
De eerbiedwaardige priesterschap van Munster zal, hoopt hij, gedenken wat hij haar bijna alle jaren tweemalen in de synodale bijeenkomsten heeft trachten in te prenten. Zij zal hem gewis des te meer in de heilige offerande gedachtig zijn, omdat hij, niet alleen van haar niets ontvangen, maar ook aan de meesten harcr leden weldaden bewezen heeft. Het laatste verwacht hij ook van de reguliere geestelijkheid, die hij altijd met bijzondere toegenegenheid meent behandeld te hebben.
De verschillende kerken , door hem gebouwd, verbeterd of begiftigd, zullen in het ongestoorde bezit blijven van alles wat hij haar gegeven, geleend of toevertrouwd had. De kerken die nog in aanbouw zijn, zullen volgens het v. galkn. 17
25 S
gemaakte plan worden afgewerkt , en daarvoor worden gelden aangewezen.
Het convict voor adellijke jongelingen, waaraan hij zoo vele zorgen besteed heeft, zal voor zoover het wetenschappelijke betreft onder de leiding van de . paters der Sociëteit te Munster blijven, voor het overige zal het beheerd worden door den erfkamerheer der familie van Galen; behalve huis en huisraad, schenkt hij tot dat doel vierentwintig duizend thaler.
Alvorens we dit hoofdstuk met de beschrijving van het monument des Munsterschen kerkvoogds sluiten, worde op eene vraag betreffende den uitslag van Bernard\'s pogingen, een beknopt antwoord gegeven; en mogen eenige bijzonderheden omtrent het lot, dat een zijner bouwwerken en sommige zijner beschikkingen trof, benevens een kort bericht aangaande zijne familie nog worden meegedeeld.
Dr. Tucking toch stelt op het einde zijner „Geschiedenis van Munsterquot; de vraag: „Wat werd er gewonnen met de bedrijvigheid van Christoffel Bernard van Galen ?quot;
Wij meenen met dien uitmuntenden geleerde in gevoelen te mogen verschillen, en wel om de volgende reden, die aanmerkelijk in kracht zal winnen, als in het laatste hoofdstuk meer opzettelijk de bedoelingen en de plannen van den Munsterschen Vorst-Bisschop zullen onderzocht. worden.
Voerde van Galen een veroverings-lcr\'ijg, dan had Tucking volkomen recht met te beweren: „Hij heeft niets gewonnenmaar voerde hij oorlog tot verdediging en behoud van godsdienst en staat, dan komt men , geleidelijk uit de gestelde gegevens voorlredeneerend, weldra tot de conclusie: Zonder van Galen geen Munster!
Treedt Valkenier hiertegen in verzet en schrijft hij
^59
boutwcg; „du Bisschop liegt ais hij zegt dat liij aangevallen is,quot; dan volstaat het wederwoord, dat dergelijk ur-guraent wellicht uitmuntend kan zijn voor de catechiseer-kaïner, maar in de geschiedenis geen burgerrecht bezit.
Of was de Bisschop niet aangevallen t of werd hem niet wederrechtelijk het zijne onthouden door de Hessen, die Coesfeld, door dc Zweden, die Vechta bezet hielden, en door de Nederlanders, die niet slechts meermalen eenigc plaatsen van zijn bisdom wegnamen, maar ook tegen het Munstersch vredes-tractaat van lö\'iS in, Be-vergern bleven handhaven ? Werd de Bisscho]) niet aangevallen toen de Staten in Lingen door de dienaren van de voogden des Prinsen en in Steinfort en in Beutheim door de juffers van Zeist, en in Munster dour Flodorp en consorten de revolutie uitlokten of aanmoedigden en bezoldigden? Christoifel Bernard streed dus wel degelijk voor het al uf niet bextaan van zijn bisdom.
Neemt men hierbij uu in aanmerking, dat, hetgene Tucking\'s tabellarische opgaven bewijzen, onder de regeering van Bernard de belastingen in het Munstersche met een vierde verminderd zijn, dan is het zonneklaar dat hij een hoogst gewichtig resultaat, het voortbestaan van zijn bisdom en vorstendom, wist te verkrijgen, zonder zijn klein land met drukkende lasten te bezwaren.
Van de grootsche werken door Christoffel Bernard opgetrokken, stond de citadel van Coesfeld het kortst. Zij werd tijdens eene vacature des bisschoppelijken stoels, op last van het kapittel afgebroken. Onder de veelvuldige redenen, die men aanvoerde, was hoogst waarschijnlijk juist de verzwegene de eenig ware; men vreesde namelijk dat de Bisschoppen niet achterstelling van Munster bij voorkeur op den Ludgerus-burg zouden resideeren.
Het bij testamentaire beschikking vermaakte goud en
s5()(}
zilver is tijdens de, overheersching der Franscheit in liet hegin dezer eeuw grootendeels verdwenen; de remonstrans, de beker van Horstmar en het borstkruis zijn nog aanwezig.
De familie van Galen ontaardde niet. De tegenwoordige stamhouder, de erf kamerheer, graaf van Galen, huwde met de vrijvrouwe von Ketteler, zuster van den hoogvereerden Bisschop van Ments. Zijn oudste zoon, vroeger pastoor te Lembeck, stierf in den dienst der hospitalen, tijdens den Sleeswijk-Holsteinsohen oorlog. De tweede zoon. Dr. van Galen, kamerheer van Z. II. Pius IX , vervult een leerstoel in het seminarie te Menrs; de derde, een ijverig priester, voert den naam van Chris-loffel Bernard. Twee andere zonen van den erfkamerheer werden eenige jaren geleden pauselijke zouaven; vroeger waren beiden cavalorie-officieren, de een in Oostenrijk-schen , de andere in Pruisischen dienst.
In de St. Josephs-kapel, die tegen denquot; Munsterschen dom leunt, rijst ter linkerzijde een prachtig grafgcsticht, dat de assche dekt van den vermaarden Vorst-Bisschop.
De opschriften van het monument vermelden zijne daden en den roem, dien hij aan zijnen en aan Munster\'s naam heeft gehecht; voortreffelijk beeldwerk veraanschouwelijkt er den diepen godsdienstzin, die den grondtrek vormde van zijn karakter.
Een hoog voetstuk van zwart marmer draagt een wit marineren groep, Christoffel Bernard voorstellend, die in biddende houding zijne handen uitstrekt naar het beeld des Gekruisten, dat hem door een engel wordt voorgehouden.
Tegen den muur achter het monument verheft zich een gedenksteen met het volgend opschrift.
^til
D. O. M. S.
Gelsissimus et Heverendissimus Princeps ac Uominus
Episcopus Monasteriensis Administrator Corbeiensis Burggravius Stromberg. S. R. I. Princeps 1). in Borckeloh,
natus in castro Bispinck TV, Id. Oct. MDCVI. electus XVTII. calend. Decern. MDCL confirmatus et consecratus MDCL1 solenni potnpa inauguratus MDGLT1
Clero integritateui Templis decorem Patriae securitatem restituit,
(\'oesfeldiam llassico, Bevergernam Batavico, Vcchtain Sue.vico, Dioecesin totam bostili et externo praesidio liberavit, arces Monasterii, Coesfeldiae, Vechtae struxit,
Coesfeldiam, Warendorpium, Rhenam, Vechtam , Meppenam munivit,
lurisdictionem Dioecesanain Satrapiarum Emslandiac, Vechtae, Cloppenburg, Bevergern Monasteriensi Ecclesiae adiecit,
Comitem Benthem. et plures alios ad orthodoxam fidem convcrtit,
inulta praeclara fundavit, ordinavit, lcgavit, donavit:
foederibus et bellis tota Europa ante oinnes antecessores clarior.
262
D. i. „ Gode alleen. — D(! doorluchtige hoogwaardige Vorst en Heer, Heer Christophorus Bernardus, Bisschop van Munster, Administrator van Corvey, Burggraaf van Stromberg, Vorst des H. Roomschen Rijks, Heer van Borculo, geboren op het kasteel Bispink, den 12 October 1606, gekozen den 14 November 1650, bevestigd en gewijd in 1651, plechtig gehuldigd in 1652 — — heeft den clerus de reinheid van zeden, der kerken den betamelijken luister en aan het vaderland de veiligheid teruggeschonken; Coesfeld van Hessisehe, Be-vergern van Nederlandsehe, Vechta van Zweedsche en geheel het stift, van vijandige en uitheemsehe bezetting bevrijd; de citadellen van Munster, Coesfeld en Vechia gebouwd; Coesfeld, Warendorp, Rheine, Vechta en Meppen versterkt ; de geestelijke jurisdictie over de heerlijk-beden van Erasland, Vechta, Cloppenburg en Bevergern voor de kerk van Munster verworven; den graaf van Bent-heim en meer anderen tot het ware geloof bekeerd; vele roemrijke instellingen gesticht, verordend, ondersteund en begiftigd; door verbonden en oorlogen roem verworven, in geheel Europa, boven alle zijne Voorzaten.quot;
Op de voorzijde van het voetstuk staan deze woorden:
Monaslerium reduxit in Hungaria adversus Turcas Kxercituum Imperii Directorem egiI,,
Hnxariam Corbeiae vindicavit,
lacessitus bello contra Batavos bis gesto Transyssalaniam totam,
Gelriae, Frisiae, Groningae partem occupavit,
pace cum Batavis iterum pacta,
inulta armatorum millia Caesari et Tmperio suppetias in Germaniam submisit.
363
Wildeslmsum recuperavit,
Breraens. et Verdens. Ducatus Suecis ei\'ipnit;
Duin exercitus suos Regi Hispaniarum in liolgio Regi Danorum in Septentviono subsidiarios speet,abat Et quiet.i domi provincia fruebatur,
febvi correptus, in arce Ahusuna gloriose, placide, pie obiit Ingeiiti subditorum et vicinorum luetu XTX Septembr. anno salutis MDCLXXIIX aetatis LXXTI, regiminis XXÏFX.
„Munster heeft iiij beteugeld; in Hongarije de keizerlijke legers als Director in het veld gebracht, Höxter voor Corvey gehandhaafd; ten oorlog uitgetart, in twee-voudigen krijg tegen Nederland gevoerd, geheel Overijssel, een gedeelte van Gelderland, Friesland en Groningen bezet; na den vrede met Nederland gesloten, vele duizenden gewapenden den Keizer en het Rijk in Duitsch-land te hulp gezonden; Wildeshausen heroverd, de hertogdommen Bremen en Verden den Zweden ontrukt. Terwijl hij zijne troepen ten dienste des Spaanschen Konings in België en des Deenschen Konings in het noorden zag strijden en binnen zijn gebied verwijlend ruste genoot, is hij, door de koorts aangegrepen, op het slot te Ahaus, roemvol, kalm en godvruchtig ontslapen, tot ongemeene smart zijner onderdanen en naburen, den 19 September van het jaar des heils 1678, in het 7\'2C zijns levens en in het 28° zijner regeering.quot;
Ter rechterzijde prijkt de kernspreuk des kerkvoogds; PlE, lüSTE, FORÏITKR.
D. i. Vroom, gerecht en krachtig.
^(54
Het linkerzijvlak van het voetstuk des monuments geeft eindelijk te lezen;
Hostium tenor Amicorum praesidium Ecclesiae et Principatus Monasteriensis Restaurator Conservator Propagator.
D. i. „ Der vijanden schrik, der vrienden steun, was hij van Munster\'s Kerk en Vorstendom tie, hersteller, handhaver en uitbreider.quot;
TERUGBLIK.
Nadere waardeering van den Munsterschen Vorst-Bisschop, Christoffel Bernard. Nederland toen en thans.
In de voorgaande hoofdstukken hebben wij Christoffel Bernard van Galen zien optreden, en hem het einde van zijne aan velerhande lotgevallen zoo ongemeen rijke loopbaan zien bereiken. Noch vóór noch tegen hem ingenomen, luisterden we slechts naar de vertrouwbare stem der onpartijdige en rechtvaardige geschiedenis.
Bernard\'s schitterende talenten hebben ons niet ,ver-blind, zijn oogenblikkelijk slagen sleepte ons niet mee tot onvoorwaardelijke bewondering; maar ook liet vour onze opvatting vreemde schouwspel van een krijgvoerend kerkvoogd boezemde ons geen onbeteugelbaren weerzin in.
is ons de verschijning van een Carolus Borromaeus liever, die onvermoeid ijverde voor het herstellen der kerkelijke
266
tucht, met milde hand zijne schatten uitdeelde ter leniging der openbare rampen, en ter verzoening der Goddelijke Rechtvaardigheid, zich zelf ten ofler biedend, blootvoets de straten van Milaan doortoog; behaagt ons meer de glans der zachtaardige en teedere liefde, door een Franciscus van Sales, den engel van Geneve ten toon gespreid; zien we met onverdeelde bewondering den martelpalm in de handen eens Bisschops, die zich op de barricaden prijs geeft om het bloed zijns volks te sparen gelijk een Aft\'re deed; of als er kracht moet betoond, schatten we hooger de apostolische kracht, waarmede een Gaspar Max von Droste Vischering den vreemden dwingeland een zuiver geestelijken weerstand bood en manhaftig streed voor de rechten van den godsdienst en zijns gewetens; wij mogen evenwel, willen we rechtvaardig zijn, het verschijnen en optreden van historische personen niet enkel beoordeelen naar onze persoonlijke neiging en naar de denkbeelden en begrippen onzer eeuw. Wij behoeven in geen geval gestrenger te zijn dan de historie zelve.
Christoffel Bernard was Bisschop, maar wereldlijk vorst tevens. De zetel, dien hij besteeg, was ook een troon, myter en vorstelijke diadeem waren aan elkander verbonden , met den kromstaf rustte tegelijkertijd de rijksstaf in zijne handen. Wat hij vereenigd ontving, mocht hij niet scheiden. Het eenige, wat hem vrij stond, was; aan het meerdere en betere hoogere waarde toe te ke.i-nen, en wat hij als minder beschouwde te heiligen en te verheffen door het betere. Zijne gedachte dienaangaande werd ons reeds vroeger meegedeeld. Hij sprak haar uit in dezen vorm ; „ Voor alles wil ik Bisschop zijn.quot; Hij was vorst omdat hij Bisschop was en niet omgekeerd; Bisschop in de eerste plaats, moest hij zijne vorstelijke macht en waardigheid doen strekken tot verheffing van
267
zijn bisschoppelijk karakter. Zijne vorstenmacht, moest zoo veel mogelijk de hoogste, de geestelijke belangen zijner onderdanen bevorderen.
In de uitoefening van zijn dubbel gezag, waarvan het tijdelijke aan het geestelijke ondergeschikt en dienstbaar moest wezen, wilde hij volgens zijne kernspreuk: Pjk, Iüstb, Foutiïkb, met godsvrucht, rechtvaardigheid en kracht voortgaan.
Er kan dus slechts eene vraag worden gesteld, namelijk: of hij woord heeft gehouden, of hij voor alles Bisschop was, en of hij als Bisschop en als Vorst, godsvrucht, rechtvaardigheid en kracht heeft betoond.
Men is zoozeer gewoon geworden Christod\'el Bernard uitsluitend als krijgsman te beschouwen en voor te stellen, dat het bijna eene paradox schijnt, indien men, in tegenspraak met de Nederiandsche geschiedschrijvers van zeer verschillend gehalte, het waagt hem een uitmuntend Bisschop te noemen. Want immer, met wellicht slechts eene enkele uitzondering in de laatste tijden , wordt hij, hetzij in den stijl van het vulgus, van „Gottfrieds historische Kronyck,quot; of van een Bilderdijk, gekenschetst als „Bommenberend,quot; als „het onrustig kind van Mars,quot; of als „ de Munstersche mytherheld.quot;
En toch ongeloofelijk is het, met welk eeneu ijver hij niet slechts in tijd van vrede, maar ook gedurende zijne veelvuldige oorlogen de bisschoppelijke plichten behartigde , de verrichtingen aan dat verheven ambt eigen, veelal in persoon vervulde en hoe onverdroten hij de geestelijke belangen van zijn uitgestrekt diocese, waaraan hij in overleg met het kapittel van Osnabrug en onder goedkeuring des Pausen over de vijftig parochiën in 1668 toevoegde, bevorderde.
Een zijner eerste zorgen was, dal voortaan zoo veel
268
mogelijk jaarlijks tweemaal cn wel in het voorjaar, meestal in de vaste, en in den herfst., regelmatig de dioeesaan-synode gehouden werd. Hartzheim en Koek hebben ons de decreten van zes en twintig dergelijke synoden bewaard. (I) Werd het bijeenkomen der geestelijkheid soms door oorlogen of heerschende ziekten belet, dan zond de Bisschop herderlijke brieven rond. Tien dier mandemeu-teu zijn bewaard gebleven , die allen getuigenis afleggen van den diepen godsdienstigen zin en krachtvollen ijver des kerkvoogds.
De ellendige toestand, waarin Bernard zijn diocese ten gevolge van den dertigjarigen oorlog vond, maakte hem deze ongemeene krachtsinspanning ten plicht. Inderdaad jammerlijk was het daar gesteld. Het celibaat werd door vele geestelijken niet meer gehouden; aan onwetendheid ten prooi, verwaarloosde de clerus het onderricht des volks door prediking en catechismus; men zocht vaak niets anders dan een behagelijk en gemakkelijk leven, dal zijn voedsel ontving uit do rijke inkomsten van dikwerf meer dan eene prebende. Keiken en kapellen stonden niet zelden ledig, vele heiligdommen lagen in puinen, de verwoesting door den dertigjarigen oorlog aangericht vertoonde zich alom, de altaren waren op menige plaats verbrijzeld, de heilige vaten geroofd, de beelden verbroken, de biechtstoelen verwijderd, de niet moer betreden kansels met stof bedekt en de doopvonten .net spinrag overtogen.
De ijverige Bisschop bespeurde terstond dat de diepste
(1) Vgl. Concilia Germaniae, quarum oolleotionem primum coc-pit P. Icsephus Hartzheim Snc. losu, p. m., continuavit. et. prnlo dedit. P. Hermannus Scholl eiusd. Socictatis, p. m. — Tom. IX et Tom. X ad norman aliorum a. P. Acgidio Neissen S. 1. — Coloniae Augustae Agrippinensium, a0. 1771.
Koek. Series episcoporum Mouasterieusium.
269
oorzaak dior veelvuldige ellende gelegen was in het ergerlijk concubinaat van vele geestelijken. Hij besloot voor alles dat euvel uit te roeien. Met apostolisehen ernst en nadruk verhief hij daartegen zijne herderlijke stem in een rondgaand schrijven bij den aanvang zijner bisschoppelijke bediening (den 4 Juli 1651) aan zijne geestelijkheid uitgevaardigd; hij drong daarop andermaal met vernieuwden klem aan in den brief, waarmede hij de synode van 1652 beriep en verordende strenge strafbepalingen tegen de schuldigen.
Binnen korten tijd mocht hij zijne krachtvolle pogingen met verblijdenden uitslag bekroond zien, want niet slechts werd dat onteerend, verlagend en ergerniswekkend euvel uitgeroeid, maar allerwege herleefde weldra een vurig geestesleven onder den clerus, .Vele leden toch der dienstdoende geestelijkheid lieten zich opnemen in de Confraternitas honae voluntatis, d. i. in de „Broederschap der priesters van goeden wille,quot; dooiden waardigen pastoor van Schepsdorf en deken van Lingen, Johan Hendrik Stadtbrock, in 1661 gesticht. In betrekkelijk weinige jaren steeg het getal der leden van deze broederschap, waartoe ook Christofïel Bernard behoorde, van 31 tot 445 priesters. Eenig denkbeeld van de gunstige verandering onder de geestelijkheid door den Muusterschen Bisschop beoogd en met uitstekend gevolg te weeg gebracht , scbenken ons het doel dier broederschap en de middelen waarvan zij zich bediende. Het doel was: elkander ouderlingen steun te bieden in het streven naar de volmaaktheid. Als middelen werden den leden aanbevolen: vlijtige studie, het lezen van stichtelijke boeken, eenvoudige en welvoegeliike kleederdracht, nuttig besteden van den tijd volgens eene bepaalde dagorde, oefening van het inwendig gebed en deelneming aan de jaarlijksche geestelijke oefenin-
370
gen. Wijders moesten de leden elkander opwekken tot liet leiden van een waarlijk priesterlijken levenswandel; tot dat einde had elk lid een medebroeder, met wien hij in nauwer vriendschappelijke betrekking stond, die hem de feilen, hetzij door hem zeiven of door anderen in hem opgemerkt, aanwees, hem in het stervensuur bijstond en zijn overlijden ter kennis der overige leden bracht. Eindelijk was ieder lid verplicht om elke maand voor de levende, en elke weck voor de overledene medebroeders eenmaal de H. Mis op te dragen. Deze voortreffelijke broederschap, die van den aanvang af de heilrijkste vruchten beloofde en tot op heden voortbracht, mocht zich verheugen in de hooge goedkeuring van Paus Innocentius XI, haar bij bulle van den 9 Augustus 1687 geschonken. — Bijna gelijktijdig herleefde dooide onvermoeide pogingen van den Munsterschen kerkvoogd eene andere broederschap, ouder den titel van Prat emit as Calendarum maionm S. Spiritus, reeds in 13 14 te Billerbeck voor met zielzorg belaste geestelijken opgericht, doch allengs door de ongunst der tijden in verval geraakt, en ontving van hem eene nieuwe regeling. Beide priester-vereenigingen waren eene milde bron van de rijkste zegeningen voor de wereldlijke dienstdoende geestelijken en oefenden een onberekenbaren invloed uit op de gemeenten, waaraan hare leden hunne zorgen en krachten wijdden.
Wat, er heilzaams werd besloten, voorgeschreven of aanbevolen op de talrijke, zooveel mogelijk ten bepaalden tijde wederkeerende synoden, werd nader aangedrongen ter gelegenheid der veelvuldige bisschoppelijke visitatiën, door Christotfel Bernard in zijn diocese gehouden. Ontelbare malen deed hij die in minder plechtigen vorm. Op meer ofl\'iciëele wijze bezocht hij van 1654—56 achten vijftig parochiën, terwijl hij bovendien nimmer, zoo
371
dikwerf hij het Vormsel in ecne gemeente toediende of er eene kerk of een altaar consacreerde, de kerkelijke visitatie verzuimde. Hij overtuigde zich aldus in persoon of de verordeningen ter synode of bij rondgaanden brief voorgeschreven, behoorlijk werden nagekomen.
Dan ook hierbij bepaalde zich geenszins de waakzame zorg des Bisschops voor zijne geestelijkheid, van welke alle heil moest uitgaan. Niet slechts de verbetering van den tegenwoordigen, maar ook de vorming van den toekom-stigen clerus ging hem, en zoo mogelijk in nog hoogere mate ter harte, overtuigd als hij was, dat het verwaarloosd verleden grootendeels de schuld droeg van de ellenden des oogenbliks. Hij woonde bijna altijd de examens der kweekelingen des heiligdoms bij en vertrouwde aan geen enkelen der jeugdige priesters eenig geestelijk ambt toe, van wiens wetenschappelijke degelijkheid en zedelijke reinheid hij zich niet genoegzaam verzekerd had. Voor talentvolle en deugdzame doch onbemiddelde jongelieden opende hij de deuren des heiligdoms door hun de heilige wijding te verleencn füulo mensac epi-scüflalis j d. i. op titel der zoogenaamde bisschoppelijke tafelgoederen, iets wat vóór hem in het Munstersche bisdom zonder voorbeeld was. Meestal legde hij zelf den wijdelingen de handen op, zoodat hij van 1653—74 volgens het Protocollum ordinalonm, (l) dat slechts (ot laatstgenoemd jaar reikt, bij een en twintig verschillende wijdingen aan zeven honderd twee en zedig levieten het Priesterschap toediende. Van Alpen begroot het geheele getal der door ChristolIVI Bernard gewijde priesters op over de negen honderd.
(1) Vgl. liet Protocollum ordiaatorum ab 111. Piinc. Monaster, et Episcopo Christoph. Bernardo fol. 832—-553, in liet arehief van liet Miinsterseh geucraal-vicariaal bewaard.
272
Stelde hij zich in de allereerste plaats de verbetering en de vorming van zijn clerus ten doel, hij zorgde ook tevens voor alles wat het geloof der leeken kon versterken en hunne godsvrucht verlevendigen. Hij wilde daarom dat er overal gelegenheid zou bestaan om behoorlijk de H. Mis en preek of godsdienstige onderrichting te kunnen bijwonen en schreef ter tegemoetkoming in de geestelijke behoeften zijner onderhoorigen eene doeltreffende regeling der kerkelijke diensten op zon- en feestdagen voor. Waar vaderlijke vermaning niet toereikte, daar trad de vorstelijke macht het bisschoppelijk gezag op zijde en verordende voor verzuim van Mis en preek straffen en boeten , doch eerst nadat de verregaande lauwhartigheid van eenige gemeenten zich onverscliillig hud betoond jegens de herhaalde vermaningen.
Vooral vestigde de Bisschop bij den treurigeu toestand, waarin hij zijn diocese had gevonden, zijne hoop op de jeugd; van haar wilde hij zich bedienen als het meest geschikte middel om zijn bisdom allengs eene die]) ingrijpende verbetering te doen ondergaan.
Zijne zienswijze dienaangaande legt hij met klaarheid bloot in de volgende paragraaf van de synodale decreten , die hij in 1675 uitvaardigde.
„ Daar het ouclerwijs der jeugd, zoo luidt § XXIT, van zoo groot gewicht is, dat daar can bijna het heil zoowel als de ondergang van geheel de Christelijke maatschappij afhangt, daarom moeten de Duitsche scholen, die in alle steden, dorpen, gehuchten en elders voor de kinderen van beiderlei kunne reeds bestaan, worden verbeterd en uitgebreidj en daar waar er nog geene zijn, moet ten spoedigste, vooral in de afgelegene buurtschappen voor de oprichting van nieuwe scholen, ter plaatse voor de bevolking het meest geschikt, met allen ijver en vlijt worden gezorgd.quot;
Zijne teedere bekommering voor het heil der jeugd verloochende zich nimmer. Opmerkelijk inderdaad is hel, hoe hij hare godsdienstige opleiding en geestelijke belangen zich ter harte nam in den laatsten openbaren brief, dien hij in 1618 , /iet Jaar zijns overlijdens, tev gv-legenheid der diocesaan-synode aan zijne geestelijkheid richtte. Zijne diepgevoelde godsvrucht jegens het dierbaarst geheim der Kerk en zijne liefde voor de jeugd treden, met elkander ten innigste vereenigd, in dat laatste herderlijke schrijven treffend te voorschijn. De hoogbejaarde Bisschop prijst er in waardige taal het Sacrosan-ctum Eucharistiae Sacramentum, het hoogheilig geheim der Eucharistie als het dierbaarst kleinood der Kerk, als het middelpunt van haren openbaren eeredienst, en als de bron van het godsdienstig leven harer kinderen. Eischt hij, dat op waardige wijze dit verheven geheim door de priesters worde behandeld, door de geloovigeu ontvangen en met prachtigen luister openlijk gevierd en verheerlijkt; hij wil, en aan zijn verlangen was tot dusverre nog niet genoegzaam voldaan, dat de kinderen tot de eerste Communie behoorlijk zullen worden voorbereid. „De kinderen moeten, dus gelast hij, eenige weken vóór de plechtigheid onder leiding hunner schoolmeesters ter kerke komen, om buiten het gewoon catechetisch onderricht nog bijzonderlijk te worden onderwezen in hetgene strekken kan ter bevordering van het stichtelijk en waardig ontvangen van het Allerh. Sacrament. Hunne biechten zullen worden gehoord op den dag vóór de H. Communie, en de namen der eerste communicanten moeten van den kansel worden afgekondigd om de geloovigen aan te sporen tot vurige gebeden, opdat de kinderen, gesterkt met de hemelsche spijze, zich volijverig tot de beoefening van alle goede werken mogen begeven en toenemen in alle verdiensten.quot;
V. GA [jEN. IS
271
Zoo dikwerf hij de kerkelijke visitatie in de parochiën van zijn bisdom verrichtte, of priesters wijdde in zijne cathedraal, placht Christoffel Bernard ook het H. Vormsel toe te dienen. Hij deed dit meer dan honderd vier en zestig onderscheidene malen. Het gezamelijk getal dei-door hem gevormden bedroeg vele duizenden.
Mild vloeiden zijne schatten als het reeds gestichte nut moest bestendigd worden, of het geestelijk heil zijner onderhoorigen geldelijke tegemoetkoming eischte. Hij stichtte alleen meer beneficiën dan al zijne voorgangers te samen; hij liet derüy nieuwe kerken bouwen en ongeveer honderd bouwvallige kerken en kapellen horstellen. Hij consacreerde bovendien vijf en vijftig altaren en honderd drie en twintig kelken.
Door zijn voorbeeld beroofde iiij alle uitvluchten en voorwendsels van kracht, en schonk hij ongemeenen steun aan zijne verordeningen en voorschriften. Op de hooge feestdagen van het kerkelijk jaar zag men hem gewoonlijk pontificeeren in den Dom te Munster; zijn verschijnen aldaar noodzaakte de kanunniken van zelf om ook derwaarts te komen. Hij zorgde dat zijne hofhouding stichtenden invloed uitoefende op de geloovigen, want hij voerde onder zijne vorstelijke omgeving het schoone gebruik in der zoogenaamde algemeene Communie. Werd hij niet door dringende bezigheden weerhouden dan was hij immer bij de processiën te Munster en Coesfeld en bij die naar Billerbeck en Telgtc tegenwoordig. Hij droeg dan altijd zelf het Allerheiligste. Het was zijn stelregel, waarvan hij noode afweek , immer zooveel doenlijk zelf de bisschoppelijke functiën uit te oefenen en die zoo weinig mogelijk door zijnen wijbisschop en later door zijnen coadjutor te laten verrichten.
Verwijlde hij elders of was hij met het leger te velde, dan begaf hij zich altijd op zon- en feestdagen naar de
275
naast bijgelegen parochie-kerk om er de H. Mis (e lezen en woonde dan daarna de hoogmis cn de preek bij; nagenoeg dagelijks Jas hij de H. Mis, zoo niet in het openbaar, dan toch in zijn eigene kapel. Twee- of driemaal in de week biechtte hij en liet nimmer, zelfs geen enkelen keer, ook te midden der overstelpendste bezigheden na, hetzij des nachts of over dag het kerkelijke officie te bidden; menig uur wijdde hij bovendien aan de lezing van godvruchtige boeken of aan geestelijke beschouwing. Ook in het onderhouden van oefeningen, die hij lichter dan anderen had kunnen nalaten, betoonde hij bewonderenswaardige getrouwheid, zoo was hij bv. lid der Congregatie, die in de kapel der paters Jesuïten te Munster voor de geestelijkheid der stad was opgericht. Bevond hij zich in de stad, dan verscheen hij altijd ter vergadering, als zijne bezigheden het eenig-zins veroorloofden, werd hij echter verhinderd dan bleef hij nooit in gebreke om schriftelijk kennis te geven aan het bestuur.
Uit deze bijzonderheden, wier vermelding wij om Chris-toff\'el Bernard des te beter als Bisschop te kunnen waar-deeren noodig achtten, blijkt ten duidelijkste dat zijn ijver voor zijne bisschoppelijke plichten voortsproot uit zijn diepen godsdienstigen zin, maar ook tevens wordt er eenc oordeelvelling over den Munsterschen kerkvoogd door we-derlegd, die we bij ür. Erhard in zijne Geschichte Munsters vinden (blz. 541).
Het feit van Bernard\'s ijver erkennend, schrijft hij daaraan een onheiligen oorsprong toe, die weinig eere doet aan het vindingrijk vernuft en minder nog aan de waarheidsliefde des schrijvers en zonder den minsten grond den Bisschop doet verdenken van eene waarlijk diabolische huichelarij.
„Als wilde hij (Christoffel Bernard), dus lezen wij
•27«
bij Dr. Erhard, bij voorraad de stemmen dergeueu, die hein besolmldigei\\ zoudeu , dal bij te grooten ijver betoonde voor politieke en militaire zaken ten koste van zijn bisschoppelijk ambt, wederleggen , wijdde hij ten allen tijde ook aan de kerkelijke aangelegenleden grootk opmerkzaamheid, orfeude hij, als hij niet ie velde was, zijne bisschoppelijke functiën zorgvuldig uit, en zocht hij de herinnering aan zijnen naam evenzeer door kerkelijke stichtingen ais door wapenfeiten te vestigen.quot;
He waarde van l)r. Erhard\'s vermetele uitspraak daarlatend, vinden wij hier een uitmuntende getuigenis voor de feitelijke en onloochenbare waarheid, dat Cbristoffel Hernard, welke zijne bedoeling ook geweest zij, evenwel als Bisschop met den meesten ijver beeft gewerkt.
Het zal dan ook bij de ontzettende werkzaamheid door Ghristoffel Bernard, als Bisschop op kerkelijk gebied betoond, niemand verwonderen, dat hij dikwerf door de Pausen, bijzonderlijk door Alexander VTI, Clemens V, en Innocentius XT werd geprezen. De laatste noemde hem wegens de vele der Kerk bewezene diensten den arm des aposlolischen Steels in Duitschland en schonk hem den welverdienden lof „ voor al bet goede, door hem in het belang van zijn bisdom en der Katholieke Kerk met even veel godsvrucht als kraebt verricht,quot; „a te pro ecclesiae tuae, ac Catholicae Religionis incremento pie ac fortiter gestis.quot; (Breve van den 23 Jan. 1677). Veilig kon de Munstersche kerkvoogd den gegeven lof aanvaarden, en even veilig mocht de Paus steunen op een Bisschop, die zich gunstig onderscheidde door zijne getrouwe verkleefdheid aan den H. Stoel en volkomen wars was van de Gallikaansche beginselen, die bij zijnen mede-geülliëerde in bet Eijn-verbond, bij den Aartsbisschop van Ments, weerklank vonden.
Was Christoffel Bernard als Bisschop onvermoeid werkzaam tot herstel en handhaving der tucht onder de geestelijkheid en tot opwekking van den sluimerenden geloofszin en der godsvrucht onder de geloovigen van zijn diocese, als Vorst betoonde hij zich niet minder ijverig voor de bevordering van het welzijn zijns tijdelijken ge-bieds. De duidelijke inzage dat hij Vorst was omdal hij Bisschop was, dat hij zijne vorstelijke waardigheid en macht aan zijne verheffing tot den bisschoppelijken zetel dankte, het helder bewustzijn der juiste verhouding lus-schen myter en kroon , hem ten deel geworden, en der plichten hem door beiden opgelegd, was de diepste drijfveer zijner handelingen en bepaalde de richting van zijn streven.
Om het even hoe hij geslaagd zij, te veel werd het immer door zijne beoordeelaars voorbij gezien dat zijne bedoeling geene andere was dan het geluk van zijn bisdom en van zijnen staat. Zijne vorstelijke macht moest dienstbaar gemaakt aan de verheffing zijner geestelijke waardigheid en aan de hoogere belangen zijner onder-hoorigen, en de Vorst-Bisschop moest zijne dubbele macht en waardigheid doen strekken tot heil des volks.
Zou dat heil kunnen bewerkt worden, dan werd als eerste voorwaarde vereischt, dat de Vorst niet verwijderd leefde van zijne onderdanen, noch de Bisschop van zijne geloovigen; de Vorst-Bisschop, de grondslag \'jn de hoeksteen van het volksgeluk, moest te midden der hem toevertrouwden zetelen; Ohristotfel Bernard achtte zich dus vóór alles verplicht tot persoonlijke residentie binnen den kring van zijn geestelijk, vorstendom en stelde het zich tot hoofdtaak de blijvende residentie zijner toekomstige opvolgers te verzekeren.
Kon hij dit bewerken, dan bewees hij een onschat-baren dienst aan zijn volk en kudde; want de oorzaak
278
van liet diep verval, waarin hij zijn gebied bij de aanvaarding zijner regeering vond, was dan verwijderd en althans de grondslag gelegd voor duurzamen bloei en welvaart.
Dat dit beginsel de ziel zijner handelingen was, blijkt overtuigend uit de verklaringen, door hem bij de aanvaarding zijner regeering afgelegd; uit den nadruk, waarmede hij zijne opvolgers in zijn testament aanbeveelt, dat zij immer persoonlijk binnen de grenzen des bisdoms verwijlend, zelf met een waakzaam oog en met vaste hand voor eene goede en spoedige rechtsbedeeling zouden zorgen en de inwendige rust en de uitwendige veiligheid handhaven; en eindelijk uit de herhaalde en dringende vermaningen ter zelfde gelegenheid tot zijn kapittel gericht, dat het immer een kerkvoogd moest kiezen, die persoonlijk resideerend, de geestelijke en tijdelijke belangen van bisdom en vorstendom als zijn eigen belangen zou behartigen.
Houdt men dit beginsel in het oog, dan verkrijgt geheel het bedrijvig werken van den Munsterschen Vorst-Bisschop eene bevredigende verklaring, terwijl men daarentegen dit bezielend beginsel voorbij ziende, wel eenige meerdere of mindere kennis der feiten kan bezitten, doch niets begrijpt van dezer ouderlingen samenhang. Eenige der belangrijkste gebeurtenissen zijner langdurige en veelbewogen regeering mogen hier ter loops in het licht van dat beginsel worden gesteld.
De binnenlandsche krijg, door Christoffel Bernard tegen de weerspannige zetelstad gevoerd, strekte tot bevestiging zijns gezags en dus ter verzekering en bevestiging zijner persoonlijke residentie, en van die zijner opvolgers. Munster moest aan de woelzieke democratie der gilden worden ontrukt, en krachtdadig worden beteugeld, zouden hij en zijne opvolgers er ooit veilig en geëerbiedigd knnnen verwijlen.
ild
Vele stedeu van zijn bisdom worden nog len gevolge van den dertigjarigen oorlog door vreemde troepen bezet gehouden, die bijna even zoovele middelpunten waren, van waaruit ontevredenheid werd verspreid, eu die het verzet van weeispannigen niet weinig stijfden; ook zij waren dus een hinderpaal tegen Bernard\'s doel, het bisdom moest derhalve, al ware het ten koste van veel strijd en opoffering, er van bevrijd worden.
Van drie zijden lag zijn klein gebied ingesloten door Calvinisten en Lutheranen; voorwaar lastige buren in die dagen! die aanhoudend zijne grenzen bedreigden, die geene gelegenheid lieten voorbijgaan om steun of hoop te bieden aan kwalijkgezinden eu door hunne overtollige gedienstigheid gedurig zijn binnenlandsch bestuur bemoeilijkten. Zij achtten het kleine Munsterland en zijn „onbeduidenden Bisschopquot; gering en waren er gedurig op uit om hem te bedreigen en te kwellen. Ook hun moest hij ontzag inboezemen, wilde hij niet bij elke verwikkeling bloot staan aan geweldenarij en roof.
Zijn bisdom was door de langdurige afwezigheid zijner voorzaten tot verval en armoede geraakt, althans hunnerzijds was er weinig of niets geschied om het uit zijn treurigen toestand op te beuren; hier en daar had men bovendien door het recht van den sterksten eenigu gedeelten van zijn gebied ontvreemd; hij mocht van het toch reeds zoo nietige en uiterst, zwakke vorstendom niets laten varen en achtte het zijn plicht ook gewapenderhand terug te eischen wat hem toekwam. Geenerlei geoorloofd middel meende hij ongebruikt te moeten laten, om, waar het kon, door meerdere uitbreiding van zijn kleinen staat, diens inkomsten te vermeerderen en alzoo ook onder financieel opzicht, de residentie voor zijne opvolgers zoo aanlokkelijk te maken als mogelijk was.
Niets liet hij onbeproefd om den vorstelijk-bisschop-
3 SO
pelijkeu zetel van Munster met eere eti luister (e omringen, opdat zijne opvolgers, door lolfelijken naijver geprikkeld, zijnen roem zouden trachten te evenaren of ten minsle te handhaven.
Chvistoffel Bernard wilde alzoo dat Munster eene inwendig veilige, eene uitwendig geëerbiedigde residentie-zou bieden aan zijne opvolgers, die er prijs op moesten stellen daar hunnen zetel te vestigen en er tot heil van bisdom en vorstendom voortdurend te verblijven.
Hoe uiteenloopend de gevoelens ook mogen zijn omtrent het al of niet slagen van Christoffel Bernard in het verwezenlijken van zijne plannen, dit blijkt onbetwijfelbaar, dat hij de weerspannige en immer woelzieke bisschops-stad bedwong, aan zijn vorstelijk bisdom de gewenschte veiligheid verschafte en den naam van den Munsterschen kerkvoogd met ongekenden luister omgaf-Getuigen voor het laatste zijn de onderscheidingen en eerbewijzen, hem door de machtigste vorsten geschonken, door den Keizer, den Eranschen koning, door Karei II van Spanje, door den grooten keurvorst van Brandenburg en vele anderen; voeg daarbij den zelfverlagenden smaad en hoon , hem, uit wrevel en spijt over de geleden nederlagen en ontvangen bestraffing, gedurende twee eeuwen zoo kwistig door zijne vernederde vijanden toegeworpen.
De behaalde tijdelijke voordeelen, welke die geweest mogen zijn, het is waar, zij gingen met het Munstersch vorstendom te loor; ééne zaak echter, en juist die, waaraan hij de hoogste waarde hechtte, heeft hij gered en voor zijne opvolgers behouden — zijn uisuom ! — Want — iedereen, die eenig denkbeeld heeft van de toenmalige omstandigheden, zal het moeten erkennen — ware er geen Bernard van Galen geweest. Munster ware verloren gegaan voor de Kerk.
Bij het streven naar de verwezenlijking van dit zijn
28i
geliefkoosd denkbeeld vergal Ghristoffel Bernard de gewone plichten van eiken vorst niet; ook dezer vervulling hing veeleer daarmede samen.
Reeds in een vroeger hoofdstuk werd er op gewezen wat Ghristoffel Bernard als vorst voor zijn bisdom deed.
Wij vermelden hier nog slechts ter loops: de nuttige wetten, waarmede hij de wouden door den dertigjarigen oorlog veroorzaakt trachtte te beelen, de binnenlandsche veiligheid te verzekeren, de openbare wegen te verbeteren en het muntwezen te regelen; benevens zijne po-licie-verordeningen ter voorkoming van brand, zijne edicten aangaande drinkgelagen, vechtpartijen, vreemdelingen, reizigers, landloopers, bedelaars en zigeuners, eu zijne voorschriften tijdens besmettelijke ziekten.
Bijzondere aandacht wijdde hij aan de armeu-verple-ging. De armen eeuer gemeente, die wegens ouderdom of ziekte niet meer hun dagelijksch brood konden verdienen, moesten in armenhuizen worden opgenomen, of als deze reeds bezet waren, dan mochten hunne pastoors hun bedelbrieven uitreiken. Voor de huiszittende armen moesten er onder de preek alrnoezen verzameld worden. Kinderen of volwassenen, die geen werk hadden, mochten niet in ledigheid rondzwerven , maar konden zich bij een aangewezen persoon vervoegen, om tegen behoorlijk loon met het spinnen van vlas, hen-nip en wol te worden belast.
Ongemeen strenge edicten liet hij afkondigen tegen de zoogenaamde waarzeggers, toovenaars, duivelbanners en der-gelijken, aan wie de uitoefening hunner kunsten verboden werd, op straffe eener boete van 2000 goudguldens. Of in Westfalen tooverij, hekserij, spoken en voorteekens meer geloof vonden dan elders, is moeilijk te beslissen en zijn wij genegen te betwijfelen; want juist buiten Westfalen werd Christoffel Bernard even als
282
Tilly voor koydvast, gehouden; doch zeker is het, dal de Munstersche Vorst-Bisschop deed wat hij kon, om het bijgeloof te weren en uit te roeien. Tegen elke speculatie op de lichtgeloovigheid des volks verzette hij zich met de meeste kracht; zoo beval hij, dat zij, die ruimere almoezeu trachtten te verkrijgen door zich voor bezetenen uit te geven, moesten worden vastgegrepen en in handen der overheid gesteld.
In het belang eener spoedige en welyereyelde rechtshedeeling vaardigde Clmstoffel Bernard belangrijke bepalingen uit.
Er bestonden toenmaals in Munsterland twee gerechtelijke instantiën, namelijk een hoog-gerechtshof en ondergeschikte rechtbanken. Het hoogste was het hof-gerecht te Munster, waartoe men van de overige rechters kon appelleeren, in zoo verre die onder den vorst ressorteerden en soms niet onmiddellijk onder het gezag des Keizers stonden. De lagere vorstelijke gerechten waren stad- of land-gerechten; deze laatste werden ook gogereehlen gerechten, van guuw — landschap) genoemd. Doch niet de vorst alleen oefende jurisdictie uit; want als overblijfsel van het oude feodaal-systeein bezaten de leden van het domkapittel als adellijke heeren, en de riddergoedbezitters rechtsmacht op alle hunne goederen of in zoogenaamde bijvangen. De bijvang gaf geen halsrecht (ius gladii) en misdeed een inwoner van dergelijken bijvang buiten dat gebied, dan viel hij onder de jurisdictie van den vorst.
Reeds den 23 November 1651 gaf Christoffel Bernard een zoo genaamde Provisional- oder Kriminal-prozess-ordnung. In 1659 drong hij die nader met niauwc bepalingen aan, in 1666 vaardigde hij nog verdere wetten uit. Hij stelde den 18 Mei 1667 een Fiskalats-prozess-ordnung en een Appellations-prozessordnung in werking.
Het voornaamste, waarop wij hier de aandacht kunnen vestigen, komt neer op het volgende; Niemand kan
388
in hechtoiiis worden genomen, als hij niet op lieeter-daacl wordt betrapt of tenzij hij „ bij lijfstraffelijke misdaden, kennelijk verdachtquot; tegen zich hebbe. Bij aanklacht (denuntiatie) moet de zaak eerst in alle stilte worden onderzocht en moeten één ot\' meer getuigen worden gehoord, alvorens bevel tot in hechtenis neming kan gegeven worden. — Bij wederrechtelijke gevangenzetting of onbehoorlijke handelwijze in lijfstraffelijke zaken, moeten zij, die met het opzicht belast waren, alle schande, kosten en schade vergoeden, — De tiskale processen moeten binnen het jaar geeindigd zijn, en elke maand moet aan het hofgerecht worden meegedeeld de stand van het proces en de oorzaak der vertraging van de uitspraak. — Bij appel in zaken van fiskalen aard, zal de aangeklaagde, indien hij op nieuw veroordeeld wordt, de geëischte boete dubbel betalen. — — Op straffe van 10 tot, 20 goudguldens was het verboden een proces te beginnen, indien men niet te voren beproefd had de zaak in der minne te regelen; tot dat einde moesten dc vorstelijke rechters in de eerste week van elke maand een zooge-naamden „dag van minnelijke vcJiikkini/quot; (gütlicher Ver-gleichstag) houden. Eerst als eeno tweede samenspreking der partijen voor den vrederechter mislukte, werden zij naar haren gewonen rechter verwezen. — In geen geval mocht eenig proces ook in burgerlijke zaken over het jaar duren.
In dezer voege poogde Christoffel Bernard de rechts-bedeeling te regelen om kostbare proceduren en langgerekte onzekerheden met de daaruit voortvloeiende twisten en afkeerigheden te voorkomen. (I)
(1) Ch. Bernard schouk ook ceue nieuwe regeling aan zijn geestelijk gerechlshof. Hij vaardigde daartoe deu 2 Dec. 1651 jsijne Reformuliü el vMtaiiones fudicii Kcdesiaslici of „ Reformatie
284
De krachtige handhaving der openbare veiligheid, de. breideling der losbandigheid en de verbetering van het rechtswezen werden het dringendst geeischt door de verwaarloozing, waarin hij zijn kleinen staat vond; doch middelerwijl hij daarmede bezig was, verzuimde hij niet om tevens het bevorderen der wetenschap te bezigen als een uitmuntend middel ter beschaving en ter veredeling der zeden.
In het belang der wetenschap verrichtte hij veel en op veelvuldige wijze. Gereeden steun boden hem de Jesuïten, die te Munster en te Coesfeld zeer druk bezochte gymnasiën hielden en de Franciskantn, die door Bernard\'s toedoen te Höxster en te Rheine nieuwe scholen verkregen.
Het gymnasium der Jesuïten te Munster bevatte vijf klassen; bovendien gaven zij aldaar een driejarigen cursus van philosophic en een vierjarigen theologischen cursus. De vrijgevige Vorst-Bisschop stichtte te Munster een adellijk convict, waarin IS adellijke jongelingen moesten worden opgevoed en onderwezen; met hunne leiding werden de paters der Sociëteit belast. Hij schonk tot dat doel een kostbaar huis, een kapitaal van 24,000
van liet officiaal-gcreclitquot; uit. Onder de jurisdictie van deze kerkelijke rechtbank vielen alle geestelijke personen en zaken, benevens ook hunne onderhoorigen en die op bijzondere wijze op hunne bescherming aanspraak hadden, vooral de weduwen en weezen, doch slechts in zaken, die het huwelijk, de legitimatie van kinderen, de kerkelijke tienden, de verplichting van den eed en dergelijke betroffen. — lederen donderdag en zaturdag hield de officiaal met twee assessoren zitting. Ook in dit forum wilde de Bisschop betamelijken spoed; telkens kon den advokaten 14 dagen uitstel tot nader onderzoek worden gegeven, doch binnen 2, hoogstens 6 maanden moest de zaak geeindigd zijn of appel worden aangeteekend, hetzij bij den Bisschop of bij den Paus. MS. 130 van het Alterlhums- Verein.
285
thaler en benoemde dit gesticht tot erfgenaam der goederen , die na aftrek van schulden eii legaten zouden overschieten. Gelijke mildheid betoonde de edelmoedige Vorst jegens het gymnasium der Jesuüen. te Coesfehl. In 1651 had P. Wilhelm Nakatenus van don stedelijken raad niet meer kunnen verkrijgen dan de bovenste verdieping van het raadhuis, om er voor den tijd van tien jaren eenige schoollokalen in te richten; Christoflel Bernard schonk daarentegen weldra voor den bouw van een collegie de aanzienlijke som van 12,000 thaler uit de nalatenschap van Godfried van Buren, beleende de inrichting met aanzienlijke goederen, en gaf bovendien nog voor de kerk 15,434 thaler, [n 1664 werd het collegie-gebouw begonnen en in 1673 door den Vorst-Bisschop zeiven de eerste steen der kerk gelegd.
Christoffel Bernard behoeft waarlijk , na de vluchtige schets, hier vau zijne vorstelijke werkzaamheid gegeven, onder geen enkel opzicht de vergelijking te schromen met eenigen wereldlijken Vorst van zijnen en van latere» tijd. Het eenig plan, dat blijvenden bloei en welvaart aan zijnen kleinen staat kon verzekeren, wist hij duidelijk en klaar zich te vormen en het met kracht, door te zetten. Zijn machtige geest omvatte alle behoeften, niets ontging hem. Op staatkundig, administratief, wetgevend, rechterlijk en wetenschappelijk gebied liet hij de zelfs thans nog niet overal uitgewischtc spore» achter va» zijnen rusteloozen ijver, van waarlijk vorstelijke kracht, van edelmoedige mildheid en van een voortreffelijken wil, die meer zou hebben verricht, hadden de omstandigheden het gedoogd.
Betoonde Christoffel Bernard zich een ongewoon man als Bisschop en als Vorst, niet minder was hij het als krijgsman. Moeilijk kan het betwist worde», want juist
286
zijn aanleg en zijn lust voor den oorlog werden hein door zijne talrijke vijanden tot hoofdgrief aangerekend.
Hij mag zonder overdrijving en overschatting geacht worden eene waardige plaats te bekleeden in de helden-pleïade dier van helden niet misdeelde tijden. Hij deed voor geen Condé, Turenne, Luxemburg, Maurits oi\'1 Willem lil onder in koene ondernemingszucht, kalm beleid, onuitputtelijke vindingrijkheid, vastberadenheid en taaie volharding.
Al voerde hij zelf zijne troepen niet aan, hij was toch met hen in het veld en vervulde zijne legerhoofden van zijnen geest, zat voor in de beraadslagingen en regelde het krijgsplan. Hij gaf den soldaten voorbeelden van onverschrokken moed, wist allen vertrouwen in te boezemen, beloonde edelmoedig, bestrafte gestreng en handhaafde de onontbeerlijke tucht. Hij zorgde met vaderlijke teederheid voor zieken en gewonden en trok zich het lot van weduwen en weezen met vorstelijke onbekrompenheid aan. Met eene waakzaamheid, waaraan niets ontging, zag hij toe dat hetgene voor het leger was toegestaan of bestemd, ook aan het leger werd besteed.
Tn één woord, hij was de ziel van het krijgsbeleid, der legertucht, der administratie, en der ziekenverpleging zijner troepen.
Wil men een bewijs voor de vaderlijke zorg, waarmede hij zijn leger ook in den vreemde en in verre gewesten vergezelde, wij herinneren slechts, hoe hij terstond zijne troepen terug ontbood, zoodra het bleek dat zij door de keizerlijke commissarissen verwaarloosd werden.
Verlangt men een blijk zijner ongewone vindingrijkheid en van zijne voor niets terugdeinzende volharding, wij verwijzen naar het elders meegedeelde over het, reuzenwerk , door hem in 1673 opgeworpen ter herovering
287
van Koevorden, waarover de Frauschen iis verbazing geraakten en waarvan de overste Mornas in een brief aan Louvois (11 Juli 1673) getuigde: „Dat er niets grootschers en schooners bestond, dan die vervaarlijke twee uren lange dam met zijn zes groote schansen en zestig kanonnenquot;; of wij beroepen ons op de beroemde brug van een duitsche mijl lang, door hein binnen zes weken tijds in de Bourtangsche moeras gelegd (1665). Depping, volstrekt geen vriend van den Munsterschen Bisschop, zegt er van; „Zoo iets is inderdaad onge-loofclijk! want zulk een werk pleegt jaren arbeids en millioenen schats te vorderen. Evenwel aan het feit valt niet te twijfelen. De onpartijdige getuige, de Quiche, schenkt aan den Bisschop geheel de eer van deze reusachtige onderneming te hebben uitgedacht en met spoed te hebben voltooid.quot; (1)
Hoe hij eindelijk, om noodelooze herhaling te vermijden, oorlog wist te voeren zonder bezwaar voor zijne onderdanen, of indien hij eenig offer eischte, daarvoor ruime schadeloosstelling wist te schenken, blijkt uit de instellingen, waarvan hij zijn vorstendom ten algemeenen nutte voorzag en uit de verklaringen, door hem zeiven ter gelegenheid van zijn testament afgelegd en uit de beschikkingen, daarbij gemaakt.
„ De troepen, zoo sprak hij korten tijd voor zijnen dood, door hem aan de koningen van Denemarken en Spanje gezonden, had hij niet met gelden van het stift bekostigd, maar voor de verstrekte subsidiën-gelden geworven en \'van de schattingen, in de veroverde gewesten geheven, onderhonden. Zijne tuighuizen waren welgevuld en het geschut was dermate door hem vermeerderd, dat hij in plaats van de tien kanonnen, die hij
(1) Vgl. Deppiug , blz. 178 en 22.
288
bij het aanvaarden der rogeering gevonden had, nu meerdere honderden achterliet. Het herwinnen van Wil-deshausen en de verovering van Bremen en Verden hadden ten minste de tienvoudige waarde van de staatsschulden die nog voldaan moesten worden.quot;
Hij wilde niet, dat het land op eenige wijze schade zou lijden wegens de door hem gevoerde oorlogen; daarom bepaalde hij ten overvloede in een codicil aan zijn testament toegevoegd, dat „alle schulden door het krijgswezen veroorzaakt of uit andere oorzaken ontstaan en niet slechts die met zekerheid konden worden aangewezen , maar ook de twijfelachtige, uit zijne nalatenschap vóór de uitbetaling van alle andere beschikkingen zouden voldaan worden.quot;
Een vorst, die zulk een schitterend voorbeeld gaf van zeldzame rechtschapenheid en van de grootste eerlijkheid aan zijne wereldlijke ranggenooten, mogen we veilig op zijn woord gelooven, als hij in het aangezicht des doods de verklaring aflegt: „ dat hij nimmer een oorlog ondernam, of hij was innig overtuigd van diens onbetwijfelbare noodzakelijkheid, en dat de redding en het, behoud des lands alleen te danken waren aan zijn goed geregelde krijgsmacht.quot; Wij hebben geene redenen om aan het werkelijk bestaan dier overtuiging of aan de oprechtheid zijner woorden te twijfelen en hem van doemwaardige huichelarij te verdenken.
Slechts ééne grief hebben we tegen hem, die reeds vroeger toereikend in het licht werd gesteld; wij bedoelen zijne onverschoonbare handelwijze omtrent de bezetting van Koevorden, jegens welke hij zijn vorstelijk eerewoord niet heeft gehouden (1). Bij die gelegenheid bleek het ten volle, hoe gevaarlijk de voorspoed is en
(1) Vgl. blz. 191.
289
hoe licht ook de besten kunnen misdoen. De berisping echter zijner vrienden en de weldra gevolgde straf zullen hem spoedig van het schandelijke eener feil, die men terecht moeielijker aan een Bisschop dan aan een Vorst vergeeft, hebben overtuigd.
Wij achten ons, in weerwil dier inderdaad ernstige, doch erkende en afgeboete feil, gerechtigd om, zonder eenig ander merkelijk voorbehoud het gunstig oordeel te onderschrijven, door den continuator van Hartzheim over Christofl\'el Bernard geveld. Hij noemt hem „ een vroom Bisschop, een rechtvaardig Vorst en een dapper Krijgsman; vroom jegens den godsdienst, rechtvaardig jegens zijne onderdanen, dapper jegens zijne vijanden;quot; piüs piiaesul, iustus Princkps , ïortis Milbs ; pius in religio-nem, iustus in subditos, fortis in hostes.quot; (1)
Dit gunstig vonnis over Christoffel Bernard als Bisschop , vorst en krijgsman geveld, vindt bevestiging van eene zijde, die niet van partijdige ingenomenheid met hem kan worden verdacht.
Vernemen we hoe de heer von Stramberg, optredend in de beroemde Algemeine Encgclopddie van Ersch und Gruber — een werk, waaraan de uitstekendste Duitsche geleerden hunne pen leenen, die echter, waar het de Katholieke Kerk en hare geschiedenis geldt, zich niet zelden zeer kwalijk ingelicht betoonen of veelal nog aan de oude vooroordeelen hunne offers plengen — den Munsterschen Vorst-Bisschop beschouwt. (2)
„Hoe levendig een deel, dus luidt von Stramberg\'s uitspraak, Christoffel Bernard ook moest nemen in de politieke gebeurtenissen van zijnen tijd, nimmer heeft
(1) Concilia Germaniae. Tom. IX, p. 792.
(2) Erste Sectiou, A — G, Theil LIL Leipzig 1851. v. galen. 19
290
hij bij al zijne wereldlijke bedrijvigheid da plichten eens Hisschups verwaarloosd; want diepe godsdienstzin vormde den grondtrek zijns karakters. De reinheid zijner zeden dwong zelfs zijne bitterste vijanden tot bewondering. Driftig van aard, doch volstrekt niet wraakgierig of wreed, zooals de verschoonende behandeling der Munstersche oproerlingen duidelijk deed zien, was hij een ongemeen goedhartige en vriendelijke gebieder. Met hem zonk het geslacht der krijgvoerende Bisschoppen, waaraan de middeleeuwen in Duitschland zoo rijk waren, in het graf. Hij verdient ook hierom nog te worden vermeld, dewijl hij de laatste der veldheeren was, die uit den dertigjarigen oorlog gesproten, de kunst verstonden om den oorlog door den oorlog te voeden, terwijl daarentegen de onmiddellijk na hem optredende en door den grooten Eugenius geïdealiseerde militaire school geld en geld en geld als de drie grondbeginselen der krijgskunst huldigde. Zonder geld heeft van Galen een leger van 20,000 man weten te vinden en te onderhouden.quot;
Niet minder gunstig is de waardeering van Christoffel Bernard, door den geleerden Tucking in het laatste hoofdstuk zijner Geschichte des Stifls Mümter als eindresultaat zijner onderzoekingen neergelegd. (1) Met eene voorzichtige bezadigdheid, die het veutrouwen in den nauwgezetten geschiedvorscher niet weinig verhoogt, zegt hij daar: „ Christoffel Bernard was een Bisschop en een Vorst, die het zich gedurende eene achtentwintig-jarige regeering tot taak stelde om door vroomheid, gerechtigheid en kracht zijn eigen en zijner onderhoo-rigen heil te bevorderen en te verzekeren.
(3) Gescliichtc des Siifts Minister untcr Ch, B. von Galen blz. 350.
i 9 I
„Moge hij niet immer zijn doel hebben bereikt, moge de wijze, waarop hij zijne plannen trachtte te verwezenlijken , niet immer aller goedkeuring hebben weggedragen ; dit althans kan niemand loochenen , dat hij onder vele opzichten en vooral door zijne werkzaamheid ais Bisschop en wetgever, zich in hooge mate voor zijn stift verdienstelijk heeft gemaakt.
„Wat had hij, wat had zijn land kunnen worden, waren de omstandigheden hem gunstiger geweest!quot;
Ziedaar Christottel Bernard, gelijk hij was! Uitstekend in deugden en talenten doch niet zonder alle smet; bewonderenswaardig als Bisschop, Vorst en Veldheer. Hem ontbrak niets om onder elk opzicht een groot vorst te zijn, dan een groot land.
Aldus was hij volgens het, onpartijdig oordeel dei-geschiedenis.
Het valt den Nederlanders moeilijk zich tegenover den Munsterschen Vorst-Bisschop op het zuiver algemeen historisch standpunt te plaatsen; slechts weinigen weten zich aan de overmacht der eenmaal bestaande, en door eene bijna onverklaarbare eenstemmigheid van tallooze grootere en kleinere schrijvers bevestigde opinie te ontworstelen en door een zelfstandig onderzoek der veelvuldige bronnen den weg te vinden tot billijke beoordeeling. Eene uitstekende plaats bekleedt onder die weinigen, volgens een bibliographisch bericht in de Gids, (Juli 11.), de heer F. der Kinderen, die in een, naar het schijnt, doorwrocht academisch proefschrift, dat echter niet in den handel is en dus niet. binnen ons bereik lag, den Munsterschen Vorst-Bisschop heeft geschetst als „een talentvol regent, die niet dan door allerlei kwellingen en inbreuken op zijn recht er toe gebracht werd geweld te ge-
292
bruikeit, die zeer ten onrechte als oen woelgeest, als een blind werktuig van anderen en als de tyran zijner naburen is afgeschilderd.quot; (1)
De meesteu onzer kunnen het in hunne bevangenheid den Bisschop van Munster maar niet vergeven dat hij ons, gelijk het beet, lastig viel in zeer zorgwekkende omstandigheden, ja in den uitersten nood, waarin wij verkeerden en dit zelfs meer dan eens.
Doch aan wie lag de schuld dat wy geen vreedzame buren waren ?
Aan wie de schuld dat onze toestand zoo verwaarloosd, zoo ellendig was? — Hadden wij dit ten minste van den Munstcrschen Bisschop geleerd , liever soldaten in het, veld te brengen dan op het papier te zetten. Terwijl Chris-toffel Bernard ioch maandelijks de bevelhebbers gelastte hunne soldaten in gelederen van tien man te scharen,
(1) Vgl. Gids \'72 III blz. 100. „De Nederlandsche Republiek en Munster, gedurende de jaren 1650 — 1666. Academisch proef-sciirift, door F. der Kinderen Fz. Leiden, 1871.quot; Dat. da recensent van dit proefschrift, de lieer P. L. Muller, die het in alles op verre ua niet eens is met deu schrijver, zich niet volkomen juist uitdrukt, als hij zegt dat hij „alleen van Galen\'s persoon, niet zijnen Staat kent,quot; en daarom ook over de volgende niet minder merkwaardige rcgceringsjaren van Christoffel Bernard ecnige inlichting hoopt, vindt hierin bcvesliging, dat hij Oh. B. van „groote immoraliteitquot; beschuldigt in zijne politiek, en dat hij stoutweg stelt; „Zijne (Bernard\'s) hoedanigheid van katholiek kerkvorst, midden tusschen protestanten in, verzekerde hem de hulp der Keizers, die steeds de belanyeu van het Katholicisme boven alles behartigden en die in hem hel bolwerk hunner partij in Noord-Duitschlund zagenquot; Uit hetgene in den loop van dit boek werd meegedeeld én omtrent van Galen én omtrent zijne verhouding tot den Keizer is het handtastelijk, dat de heer Muller niet beter van Galen\'s persoon, de plannen die hij vormde en de weerstreving, door hem juist van de zijde der keizerlijke regeering ondervonden, kent dan den Mnnsterschen Staat.
zelf ze monsterde en door zijne gevolmachtigden aan-teekening liet houden van de aanwezigen, aan wie dan onmiddellijk in zijne tegenwoordigheid de soldij werd uitgereikt, om zich op deze wijze zoo nauwkeurig mogelijk van de ware sterkte zijns legers te overtuigen, betaalden wij immer meer soldaten dan wij hadden. (1)
Aan wie moest het geweten, dat de Engelschen en later vooral de Fransche koning ons zoo verdeeld vonden ? Aan wie anders dan aan ons zeiven ?
Nam bovendien de Bisschop van Munster, na ons eerst fel bestreden te hebben, later niet werkelijk deel aan onze redding? Hij werd immers sedert 1674 de bondgenoot onzer bondgenooten, sloot verdragen met ons en met Spanje, die strekken moesten ter onzer verdediging en liet zijne troepen strijden, naast die van Prins Willem III.
Waarlijk! wij hadden meer redenen om ons te beklagen over ons zeiven dan over Christoffel Bernard van Galen.
Moet dan in 1872 het jaar 1672 niet worden herdacht ?
Ongetwijfeld! doch niet zoozeer oui den triumf op den Munsterschen Vorst-Bisschop behaald, maar als het begin van onze redding uit den diepen nood, waarin wij verzonken lagen; als de triumf op ons zeiven, als het begin der heerlijke zege, die we eerst op ons zeiven en weldra op onze bestrijders hebben bevochten.
Terecht mag inzonderheid Geoningun en zijn voortreffelijke Rabenhaupt worden gevierd en hoogverheven.
(1) Aldus het smaadschrk\'t: Lebens- uml Kriegs-Besohreibung Cli. B. v. Galeu durcli S. D. V. 1679, blz. 7.
294
De wakkere burgerij van Groningen toch schonk ons moed, prikkelde tot heilzamen naijver en gaf ons eene behartigenswaardige les bovendien; want zij leerde ons wat eensgezinde samenwerking aller krachten onder de leiding van een vastberaden en geëerbiedigd man vermag; en die les ging niet verloren.
De vernederende, ja de vernietigende vredesvoorwaarden , door den overmoedigen overwinnaar gesteld, prikkelden al de zenuwen van het Nederlandsche volk, elke welgeaarde Nederlander gevoelde zich diep beleedigd, en wilde liever alles op het spel zetten dan den Slaat een roemloozen dood of een kwijnend leven prijs te geven. De nood scherpte den blik , wekte de sluimerende krachten, onzen landaard in zoo overvloedige tnale eigen, en deed het eenig besluit, waarvan redding te wachten viel, met geestdrift omhelzen, namelijk het besluit om het uiterste te beproeven. Kleingeestig eigenbelang werd ijlings op zij gezet, de bevoorrechte familiën lieten hare aangematigde privilegiën uit vrije beweging of uit nooddwang varen, beleedigingen werden vergeüen, geschillen bijgelegd, partijen verzoend; het belemmerende uit het stroefgeworden raderwerk des bestuurs verwijderd; feilen erkend en verbeterd; aller krachten, thans strevend naar één doel , de redding van het dierbaar vaderland, zochten een middelpunt en zij vonden het in een Prins van Oranje, op wien Nederland tro\'^sch mocht zijji, ware hij nimmer koning van Engeland geworden. Men schaarde zich rond om hem, en deed wonderen. De Voorzienigheid bekroonde onze pogingen en wij waren vrij.
De redding van ons vaderland, waarop Groningen\'s bevrijding in 1(572 /nik een belangrijken invloed heeft uitgeoefend en die voltooid zou worden door den vrede van Nijmegen, worde alzoo dit jaar blijde herdachten fees-
295
telijk gevierd. Elk, die /jcli Nederlander gevoelt, /,al dealen in die vreugdevolle herinnering.
Doch niet enkel herinnering aan de ons geworden redding, niet slechts vreugdebedrijf over de zelfstandigheid die toen werd behouden of herwonnen, zij noch het eenig doel, noch de eenige vrucht dier feestviering.
Een nationaal feit, belangrijk genoeg om algemeen als zoodanig te worden herdacht, besluit immer in zich ecne gewichtige les en een vciligen waarborg.
Waaraan toch hadden wij toen ons behoud te danken?
Naast de Voorzienigheid aan onze pogingen, om de verdeeldheden uit ons midden te weren en om met inspanning der gezamenlijke krachten onder de leiding van een Vorst, wiens naam eene leuze was, die allen kon vereenigen, te streven naar één doel.
Wat ons toen heeft gered in die kommervolle en ontzettende dagen, dat zal, zoo iets ter wereld, het ook thans kunnen, indien, hetgene God verhoede, soms wederom ons geliefd vaderland op den rand van zijnen ondergang mocht geraken.
Verwijderen wc wat verdeeldheid kweekt, blaken we van eensgezinde liefde voor het gemeenschappelijke vaderland, zijn we, zoo noodig, tot offers en krachtsinspanning bereid, en het is ongeloofelijk, het verleden leert het ons, wat wij Nederlanders eenmaal vermochten en wat wij immer zullen vermogen.
Wat, wij toen konden, waarom zouden wij het thans niet kunnen ? Of zijn de omstandigheden, waarin we ons nu bevinden, onder velerlei opzichten niet betelen gunstiger dan ze toen waren?
Wat toen moest worden gezocht, dat bezitten wij. Nederland en Oranje zijn met elkander grondwettig en onafscheidelijk vereenigd.
296
Toen moest de heillooze verdeeldheid, die de edelste krachten tot tnachteloosheid doemde, verwijderd, toen moesten de groote staats-partijen, die de beste sappen der natie in een nimmer rustenden strijd om den voorrang verspilden , met elkander verzoend worden ; thans rust de strijd van Staaisgezinden en Prinsgezinden, beiden behooren tot de historie.
Toen was er veelvuldige vete op godsdienstig gebied, niet tusschen de Protestantsche geloofsbelijdenis en de Katholieke kerk — want met overmachtig geweld werd de laatste, onderdrukt en zij onderging lijdelijk en zwijgend het harde lot — maar onder de niet-katholieken onderling; thans bezitten alle erkende kerkgenootschajjpen het recht tot gelijke bescherming, haar toegekend door de grondwet, over dal recht bestaat geen verschil, elke strijd over het wettelijk beginsel mag nutteloos heeten; stof tot onderzoek en verbetering biedt nog slechts de meerdere of mindere eerlijkheid, waarmede het gestelde beginsel voor alle kerkgenootschappen in oefening wordt gebracht.
Toen waren nog immer drie provinciën van de behandeling der algemeene staats-belangen uitgesloten, Noordbrabant en Limburg werden als wingewesten behandeld en Drente niet meegeteld; thans genieten alle gewesten des lands in beginsel dezelfde rechten.
Toen heerschtc er nepotisme in de steden en in het leger, en, wat in oorlogstijd alles bedierf, een kleingeestig wantrouwen van de zijde der Staten jegens de krijgsbevelhebbers, waardoor de beste pogingen verijdeld werden. Thans bestaat die wanverhouding niet meer.
De rechten der kroon , en der groote staats-lichamen zijn juist bepaald, door allen erkend en geëerbiedigd. De werkkring der aan beiden ondergeschikte of verantwoordelijke ambtenaren is dermate geregeld, dat, al zul-
297
len er immer misbruiken mogelijk blijven, en al zij er verbetering onder een of ander opzicht wenschelijk, niets het terugverlangen van de regeling der openbare zaken, gelijk die toen was, zou kunnen rechtvaardigen.
Ontbreekt ons dus iets van hetgene onze voorouders omtrent 1672 bezaten, om, zoo noodig, aan buitenlandsch geweld ernstigen wederstand te kunnen bieden?
Wij willen het aan het oordeel van meer bevoegden overlaten of onze zeemacht dier dagen, nadat de vloot op een derde was teruggebracht en hare administratie aan wanorde was ten prooi geworden, van beslissend gewicht moet worden geacht, indien men den toeninaligen en den tegenwoordigen toestand onzer weerbaarheid met elkander vergelijkt; eenstemmig was echter de kreet van verontwaardiging, die allerwege bij landgenoot en vreemdeling opging, over den ellendigen toestand van ons leger.
Hoe het zij, in de herlevende vaderlandsliefde, in de wederom ontwaakte zucht naar vrijheid en onafhankelijkheid en de daaruit voortgevloeide bereidvaardigheid tot elk offer, in de eensgezindheid, waarmede allen streefden naar het behoud en de bevrijding van den vader-landschen bodem; daarin lag, voor zooverre van ons afhing, het geheim van den heldhaftigen wederstand, die weldra met de meeste veerkracht en volharding werd geboden en die met verblijdenden uitslag werd bekroond.
Moge de herinnering aan een tijdperk van zoo zware beproeving en van den heldhaftigen strijd onzer vaderen, die, toen alles verloren scheen, den moed niet lieten varen, maar één van hart en geest, alle vete en eigenbelang vergetend, zich edelmoedig rondom een vorst uit het huis van Oranje schaarden en onder zijne
298
leifling en aanvoering toonden, wat. een klein doch vaderlandlievend en eensgezind volk vermag, bij eiken landgenoot de overtuiging verlevendigen dat de veiligste waarborg voor het behoud van ons voortbestaan gelegen is in de helder bewuste en diep gevoelde liefde jegens het Vadkrland en in de getrouwe verkleefdheid aan het doorluchtig Vorstknhuis, waaraan de wettigste banden ons verbinden.
Blz. 1. — Zeer uiteenloopend zijn de opvattingen over de keizerlijke macht iu den tijd van het leenstelsel. De legisten lieten weldra niets onbeproefd om de maeht der Keizers, in wier dienst zij stonden, bovenmate te verheffen en zochten der meening ingang te verschaffen, als waren de Dnitsebe Keizers de natuurlijke erfgenamen der heidenschc Romeinsche keizers en van alle dezer werkelijke en vermeende rechten. Volgens hen behoorde den Duitschen Keizer niet minder dan den Romeinsehen Keizer alles toe en was hij evenzeer do Opperheer der wereld. — Welk eene bedwelmende kracht politieke passion op de edelste geesten vermogen uit te oefenen, leert ons de aan de evenvcrmelde nauwverwante dwaling van den onsterfelijken Dantk.
De algemeene toepassing van het leenbegrip op verreweg de meeste vaste goederen en zelfs op rechten, bedieningen en ambten werkte die overdreven opvatting niet weinig in de hand. Want allengs had de meening zich gevestigd dat men slechts macht, aanzien en invloed verkreeg door het feudum en niet door het allodium, door het leengoed en niet door het vrije familiegoed. En inderdaad door in het leenverband te treden werd men eenigermate van privaat-persoon een openbaar persoon; droeg men zijn privaat-goed als leen op aan een machtigen vorst, dan verkreeg men openbare rechten of breidde die uit. De vrije beschikking, welke men voor een gedeelte door die opdracht over zijn allodiale goederen verloor en de trouw waartoe men zich verplichtte, werden ruimschoots in die tijden vergoed door de bescherming, welke de vasal van zijnen leenheer eischcn mocht.
300
Aan welke theorie inea ook door bespiegeling getracht hebbe ingang te verschaffen, volgens de toenmalige rechtsbegrippen en praktijk strekten de plichten van deu leenman als zoodanig, zieh niet verder uit dan tot oorlogspiichten, verschuldigde trouw en gemis van vrije beschikking over het feudum, dat niet bij erfenis op alle kinderen overging, maar meestal slechts op ééneu en bij de zoogenaamde oude leenen slechts op den oudsten mannelijken nakomeling.
In den gemengden tijd, waarin Christoffel Bernard optrad, maakte zich vooral door den invloed der Fransche koningen in Duitschland eene absolute opvatting van de macht des Keizers en der koningen geldig, waaraan Louis XIV do krachtigste uitdrukking schonk door zijn bekend woord: „L\'etat c\'est moi.quot;
Hoeverre men in de middeleeuwen van dat absolutisme verwijderd was, en welke waarborgen toen de noodige en nuttige vrijheid bezat tegenover het hoogste vorstelijke gezag blijkt weldra, indien men met eenige oplettendheid die tijden beschouwt. Men vergelijke desverkiezende de „Geschiedenis des Vaderlandsquot; door Mr. W. Bilderdijk, deel I, en de daar gegeven kritiek op den verdienstelijken Kluit. Men raadplege vooral liet „ïheatrum veritatis et iustitiaequot; van den geleerden Kardinaal J. B. de Luca. (Lyon 1697) die van het Feudum de volgende definitie geeft: „Feudum est beneficium quod Dominus vasallo praebet sub fide-litatisac mi lit ar is servitii oncre,quot; en dus het feudum kenmerkt als een beneficie door den heer aan zijn vasal gegeven onder verplichting van trouw en krijgsdienst.
Wetenswaardige bijzonderheden, die men elders in het geheel niet of minder duidelijk vermeld vindt, deelt, hij mee aangaande de onderscheiding der leenen, bijv. in feu da di vidua en in-dividua, deelbare of ondeelbare leenen. De deelbare, ook Longobardische geheeten, lieten gelijktijdige opvolging van verschillende personen in hetzelfde leen toe, de ondeelbare, die men Frankische noemde, gingen over volgens orde van eerstgeboorte en volgcus voorrang van lijn. — In Lombardije had men ook nog leenen wier grondgoed onverdeeld bleef, doch wier vruchten door meerdereu gelijktijdig genoten en wier rechten door meerderen, die dan ecu hunner tot Provasallus of leendrager kozen, werden uitgeoefend. Eene andere onderscheiding vermelden wc nog uit de vele door hem gegevene. Zij is die in feuda recta of vera et propria en impropria, d. i. eigenlijke leenen,
301
namelijk onder verplichting tot trouw en krijgsdienst, en oneigenlijke die tot andere diensten of lasten verplichtten. De eigenlijke werden in sommige gewesten in eapite, d. i. hoofdelijk, onmiddellijk door den Vorst gegevene genoemd; de oneigenlijke heetten daar plana et de tabula of buiten tussehenkomst des vorsten verleide en door de gewone wetten der allodiën beheersclite leenen. Anderen daarentegen stellen de ea-pitalia tegenover de subfeuda, de lioofdleeneu tegenover de achterleeneu (Bilderdijk.) De Luea gewaagt slechts van subfeuda in tegenstelling met feu da.
Over de investituur, het verlei, de investiging handelend, gewaagt hij van het laudemium of relevium, een zeker recht van de opbrengsten des leengoeds gedurende het eerste jaar, bij wijze van recognitie aan den leenheer door den vasal te betalen; en van het ius tapeti het tap ij ts recht dat ter gelegenheid van het homagium (van de kniebuiging of de hulde voor den leenheer te verrichten) den vorst toekwam en hierin bestond , dat de vasal het tapijt waarop bij knielde, den leenheer ten geschenke moest geven. Alzoo gesciiiedde het althans te Napels. Nu moge de feodale term verheergewaden eerder volgens Bilderdijk zijn af te leiden van heergewed (recht van den heer) dan van heerlijk gewaad aan den heer bij het, verlei vereerd, de verzekering door hem zoo bepaald uitgesproken; „nergens wordt vermeld dat de leenmannen aan de leenheeren kleedereu gaven,quot; kan na het voorgaande niet onbetwijfelbaar worden geacht.
De bekwame en doorknede feudalist bevestigt — en hiermede besluiten we deze aanteekening — hoe weinig men zich in de praktijk om de theoriën der hof-philosophen en der imperialistische legis-ten bekommerde, door de verzekering dat het feodale recht meer gewoonte- dan geschreven recht was, en buitendien door de wijze, waarop hij lal van feodale reehtsquaestiën behandelt eu oplost.
Blz. 3. — Do stad Munster kon noch voor, noch na den West-faalschen vrede eenigen deugdelijken grond aanvoeren voor de aanmatiging als ware zij eene vrije en onafhankelijke rijksstad, want immer deed zij den huldigingseed aan den Bisschop en erkende zij zijne vorstelijke rechten.
De vrije rijkssteden, ook rij ks-onmiddelbare steden genoemd, waren kleine republieken, die het gezag van den Kei-
zer en van hot Rijk t\'rkendeii in zooverre dit niet door hare privilegiën beperkt was. De steden, die geen rijks-steden waren, bezaten slechts de gewone municipale rechten. Er bestond echter nog eene middel-klasse, die wel is waar in den strijd om de onafhankelijkheid tegen de vorsten ondernomen, niet alle rechten der onmiddelbare rijks steden hadden veroverd, maar toch meerdere rechten wisten te verwerven dan de gewone steden.
Gemeenlijk waren dc steden, die tot zekeren bloei en welvaart waren gestegen en die niet tot residentie van een vorst verstrekten, het meest er op uit, om zich ten volle of gedeeltelijk te ontslaan van het gezag harer vorsten, dewijl do burgerij en de gilden daar meer ongestoord en onbelemmerd in macht konden toenemen.
Aldus zien wc, gelijk Munster in löGl, zoo ook Meuts in 1604\' tegen zijnen keurvorst. Maagdenburg in 166G tegen zijn Aartsbisschop strijden, en deze drie steden gelijkelijk het onderspit delven in haren strijd tegen de vorstelijke macht. Bremen daarentegen mooht, na in lOSi door den Zweedschen generaal Königsmarck en na andermaal in 1604 door den Zweedschen veldmaarschalk Wrangel fel besprongen te zijn, eindelijic volledige vrijheid en onafhankelijkheid verwerven. Brunswijk nam in 1671 dc wapens op togen hertog Rudolf August en moest zich onderworpen. Hamburg zag tot tweemalen toe onder Keizer Leopold I zijne onafhankelijkheid bedreigd door Christiaau V, die niet duldde dat de keizerlijke hofkamer de stad in 1681 tot Slaat van hot Keizerrijk verklaarde.
Uit deze gegevens, die lichtelijk met soortgelijke te vermeerderen waren, wordt hot duidelijk dat conflicten tussohen steden en geestelijke of wereldlijke vorsten in dien tijd aan dc orde van den dag waren. Men vergelijke „Cours d\'histoire des Etats Europeens par Max. Samson-Fhed. Sciioei-l t. XXVI Paris. Berlin. 1832.
Over den strijd van Munster om do onmidde 1 baarheid en de inmenging der Staten oordeelt Schöll, t. XXIX blz. 258 aldus: „De beslissing van dit geschil behoorde aan zijne keizerlijke majesteit; geen vreemde mogendheid had het recht om zich daarin te mengen op conige andere wijze dan bij enkele voorspraak of als medeonderteekenaar van den Westfaalsohen vrede. Desniettegenstaande stolden de Generale Staten zich boven de wetten, sloten een verbond met de stad (Munster) en zon-
.\'503
den zolfs troepen om baar te ondersteunen. Zij zagen hunne plannen mislukken, en Munster was verplicht zich den 26 Maart a 1601 voor goed aan de territoriale overheid des Bisschops te onderwerpen.quot;
Bm. 8. — Dewijl er later meermalen sprake zal zijn van de Hanze, meenen we met een enkel woord aau haren oorsprong te mogen herinneren. Dit, handelsverbond ontstond in de 13c eeuw eerst onder de Wendische en daarna weldra ook onder de Noord-duitsche steden. Het omvatte allengs alle belangrijke steden van de monden der Schelde af tot in Estland en strekte zijne handelsbetrekkingen uit door Rusland heen naar Azië en door Vlaanderen naar zuidelijk Europa. IJlings in krachten toenemend schreef het soms de wet aan de heersehers der Scandinavische rijken.
Reeds in 1241 hadden Hamburg en Lmbeck een verbond met elkander gesloten, doch ten onrechte heeft men daarin den oorsprong der groot,e Hanze willen ontdekken, want deze schijnt haar ontstaan te danken te hebben aan mondelinge overeenkomsten door de noordelijke steden onderling gesloten. De oudste zeker bekende bondsbrief, die echter verloren ging, dagteekent eerst van 1364.
Bijna eenc eeuw vroeger gaf de Hanze blijken van hare macht en van haar politiek gewicht. Zij leverde, voor dat haar bestaan door een schriftelijke oorkonde werd vermeld, zeeslagen tegen Denemarken en Noorwegen en drong dit laatste land in 1285 tot een voor haar zeer gunstigen vrede.
Lubeck verwierf zekere suprematie, die echter bij de zwakke middelen, waarover men beschikken kon ter handhaving van de algemeene bonds-belangcn, en bij de zelfzuchtige streving der maehtigste steden naar eigen voordeel, niet veel beteekende. Te Lubeck hadden de bonds-vergaderingen plaats en binnen de muren dier stad zetelden de bekleeders der groote bonds-ambtcn. Men vaardigde daar de bondsbesluiten uit, die door dc zwakke leden werden nageleefd, maar door de machtige steden verwaarloosd werden, als zij niet met hare bijzondere belangen strookten.
Dc bond was verdeeld in vier groote kringen of kwartieren, wier hoofdplaatsen waren: Lubeck, Dantzig, Brunswijk en Keulen. Vier groote stapelplaatsen dienden tot steunpunten voor den buitenlandsehen handel, namelijk: Londen, Brugge (later Antwerpen), Bergen, en Novogorod (later Narva). De grootmeester
304
der Duitsche orde in Pruisen was bonds-protector, welk protectoraat echter verviel toen Pruisen ouder Polen kwam.
Blz. 10. — Ue oud-adellijke Wcstfaalsehe familie van Galen komt reeds voor in stukken van 1269 en 1279. Het huis van Galen werd echter eerst in 1804 tot den gravenstand verheven door koning Predrik Wilhelm III. van Pruisen, ter gelegenheid zijner erfhuldiging te Munster.
Vrijheer Theodorik of ook Dietrich van Galen, Bernard\'s vader, liet vier kinderen na. Zijne oudste dochter Catharina huwde niet Arnold von Schilder, ambtman te Neuhaus; de tweede dochter Hedwig stierf als abdis van het adellijk stift te Borchorst. De oudste zoon was Christoffel Bernard, die geboren werd den 15 Oct. 1604 op Bisping en dus niet, gelijk tereohi door van Stramberg wordt aangemerkt „naar het gemeenlijk heet, gedurende de gevangenschap zijns vaders.quot; Zijn jongste zoon was Hendrik van Galeu, ten gunste van wiens zoon, Frans Willem geheeten, de kerkvorst later het erf kamerheersambt in het hoog-Stift van Munster fundeerde.
Het gerucht, door Mallinokrodt boosaardig uitgestrooid, ijverig door de buitenlandsche toenmalige pers verspreid, en bijna door alle Nederlandsche geschiedschrijvers in folio en in duodecimo overgenomen, als had Theodorik van Galen zich aan eene halsmisdaad schuldig gemaakt, dewijl hij bij een jacht-twist den erf-maarschalk von Morriën doorstak, en als ware hij dientengevolge in de gevangenis gestorven, is van allen grond ontbloot en niet onbetwijfelbare zekerheid als lasterlijk gebrandmerkt.
Van Alpen toch verklaart uitdrukkelijk, dat van Galen\'s daad gerechtelijk is onderzocht geworden en hij volkomen vrijspraak van alle schuld erlangde, dewijl hij zich slechts verdedigd had tegen een onreehtvaardigen aanvaller.
Von Sthambeug bevestigt van Alpen\'s verzekeüng ten overvloede inet het volgend onwraakbaar getuigenis aan het „West-phalisch Adelich Stammbuchquot; ontleend:
„Anno 1607, den 21 Julii, ist Gerhardt Morrión Marschalck zu Nortkerken, zu Munster auf dem Domhoff, alss er .aus dem Landtrade quain, von Dirick von Galen zu Bispinck auff vorher-
305
gelieudc etliclifi VVexelworte crsloclicii uud alsovoi\'t zu Dode gebleven. Der Diitcr ist zwarn auss der Statt konnneii, abor dennoeh darauss erdapffet worden, uud zu Bevergern in iang-wieriger Gefenknuss criialten, dahzwischen die Sache weitlixuflig m Reclite getriebeu uad ventilirt worden, biss endtlich ihneu üalen ürtheil uud Hecht losserkaudl haben. Der Streit quam her wegen der Jagt, darin der Marschalek dem Galen viei Binsperrung mit Abpfendung vou Garn und Huuden gethan hatte.quot;
Dietrich bekleedde na dien tijd volgens von Strambcrg en van Alpen aanzienlijke betrekkingen. In 1628 toch onderteekende hij, den 8 September, als vorstelijke Koerlandsche landmaarsclialk en opperraad liet ^eslnit van den landdag; den 21 Juli 1642 onderteekende hij als laudmaarschalk eene beslissing der ridderbank; in diezelfde hoedanigheid verschijnt hij later aan liet hoofd van den adel bij de lijkstaatsie van hertog Frederik van Koerland en stierf in eervolle rust, een hoogen leeftijd bereikt hebbende, op zijn burcht Lautzen, ten jare 1()-18.
Blz. 10. Christofïel Bernard genoot zijne eerste wetenschappelijke opleiding aan het Collegie der Jesuïten te Munster. Dat Collegie werd in 1587 door twee leden der Sociëteit uit Paderboru begonnen, die derwaarts waren geroepen door den Keurvorst van Keulen en Bisschop van Munster, Ernst van Beieren, en in wier eerste onderhoud werd voorzien door de zorgen van den domdeken von Raesveld. lu 1592 had het reeds een hoogen bloei bereikt en werd bezocht door 1100 leerlingen, tot niet geringe schade en spijt der protcstantsche school te Steinfort, die zich den naam van academie gaf. Een volksoploop schijnt den weel-derigen bloei van het Munstersch collegie, zelfs ziju bestaan , een oogenblik in ernstig gevaar te hebben gebracht. Een der professoren had de jongelingen zijner klasse vermaand, dat zij wel zouden doen met geen ooggetuigeu te zijn der voltrekking van een doodvonnis, want hij achtte zoo iets minder geschikt ter veredeling en beschaving der zeden. Die zeer humane raad werd den professor hoogst euvel genomen. Het achterdochtige volk vatte dien op als eene zijdelingsche veroordeeling der doodstraf en meer nog als eene gevaarlijke miskenning van de macht des magistraats, die juist toen tegenover den Vorst-Bissehop zich de hooge jurisdictie aanmatigde. Weldra bleek het evenwel dat de professor niets anders beoogd had dan het welzijn zijner studenten alleen, zonder V. GiLKN. 20
deu magistraat te willen beoordeelen eu zich iu politieke geschilpunten te willen mengen. Do storm woei voorbij, en het collegie dat wederom bloeide gelijk te voren, vormde tal van jongelingen uit den adel of uit de gegoede klassen der burgerij (ingenui) tot degelijke mannen, die overal boven de te Steinfort gepromoveerden werden gezocht, üeze berichten ontleeneu we gedeeltelijk aan Dr. Erhard eu gedeeltelijk aan zekere gedrukte jaarlijksehe verslagen, onder den naam van Litterae annuae bekend.
Een dergelijk verslag van het jaar 1603 deelt ons mee, dat ook vele jongelieden uit Nederland het Munsterseh collegie bezochten. Oldenzaal, welks naamverklaring wij voor rekening van den berichtgever laten , zond alleen in dat jaar, de hevige uitvallen der onverdraagzame predikanten ten spijt, vijftien jongelieden derwaarts. „ Oldensalia una, zoo lezen we daar, biz. 54C — vetcres Salios inde emigrasse nounulli putant — denos quinos misit, licet buccinatoics Calviniani non desinant palam e suggestu contra furcre.quot;
Te Munster en later te Keulen, Ments, Leuven en Bordeaux onderscheidde zich Ch. Bernard in studieijver en stiehtelijken levenswandel en gold overal als uitstekend door aanleg en oordeel, „palmaria ingenii, iudiciique lande.quot;
Blz. 11. Wij willen hier mededeelen hoe do Waalsche predikant Basnagjj de verkiezing van Ch. Bernard tot Bisschop van Munster beschrijft. Het zal echter niet overbodig wezen den schrijver der „Aunalcs des Provinces uniesquot; met een paar volzinnen, aan de voorrede van zijne Amiales ontleend, bij onze lezers in te leiden; te meer, dewijl wc hem elders nog meermalen zullen noemen. Hij heet daar; Jacques Basnage, ecnyer. Seigneur de Franquenet et pasteur ordinaire de l\'Bglise Wallonne de la Haye, fils et arrière pe-titfils de Ministre. Hij werd geboren te Rouaan den 8 Augustus 1653 en genoot het onderricht van Tannegui deFêvre, die zich verplicht gevoelde om hem uit alle kracht het predikambt te ontraden. Hij bediende zich daartoe van de volgende drangredenen; „Vous ne connaissez eet état, que par son beau coté et vous ignorez eombien il est dégénéré de sa première origine. Croyez-moi vous êtes trop honnêtc homme pour être ministre. Vous avez trop dc caudeur pour cxercer eette charge, comme l\'on exercc aujourd\'hui et votre franchise vous ferait des ennemis de la plupart de vos collêgues.quot;
.\'UI 7
Wij nemen gaarne aan dat ïannegui, toen bij de predikanten van zijnen tijd zoo hard beoordeelde, zich aan overdrijving schuldig maakte; indien men hem echter onvoorwaardelijk geloof schonk, zou men niet. onbillijker zijn dan zij, die den stelregel schijnen Ie hebben aangenomen dat alle kwaad, wal er over den Munsterachen Bisschop door vijandig gezinden ooit werd uitgestrooid , zoolang voor onbetwijfelbare waarheid moet worden gehouden als niet handtastelijk het tegendeel bewezen is.
Do can deur en de franchise, door Tannegui in den jeugdigen Basnage zoo zeer geprezen, mogen hem niet ontbroken hebben, de wijze evenwel, waarop iiij die later in oefening bracht, schijnt ons niet zeer prijsbaar toe. Eene hoogst kinderlijke lichtgeloovigheid toch, waarmede men zonder zweem van onderzoek alle vertelsels, die men hoort, voor goede munt aanneemt, en eene onbeteugelde lust tot navertellen van hetgeen men bij den eersten den besten pamflettist leest, waren zeker nimmer aanbevelenswaardige hoedanigheden.
Dat zijn eau deur en franchise zich werkelijk in die richting hebben ontwikkeld of liever ontaard, bewijzen overvloedig deze en dergelijke stellige verzekeringen; „dat Cli. Bernard de zoon was van een Westfaalschen edelman, die in de gevangenis stierf; dat hij tot op vijftigjarigen leeftijd zich door niets anders onderscheidde dan door genotzucht en losbandigheidquot;; en niet minder zijne beschrijving van Bernard\'s bisschopskeuze, waarop wij hier meer bijzonderlijk dc aandacht wilden vestigen.
„ Un jour,quot; zoo schrijft hij, „que von Galen avait regale un grand nombre de Chanoines, iis crürent ne pouvoir mieux remer-cier leur hóte, qu\'en le faisant Evêque, ils firent retentir la sale du festin du bruit de leurs acclamations et s\'ecrièrent la tête pleine de vin; Vivat Bern ar dus Episcopus! Vive Bernard, ii est digne d\'etre notre Evêque!quot;
De wijn door Christoffel Bernard op dat prachtig festijn zoo mild geschonken, bezat buiteugemeene kracht. Want volgens den candiden Basnage bleef bij den volgenden dag nog eenen begoo-chelenden invloed oefenen op de kanunniken. Bernard „ profita de ces fumées,quot; riep ijlings het kapittel samen en liet zich thans, in meer kanonischen vorm, door de feestelingen van den vorigen dag tot Bisschop kiezen !!
Bi,/.. Jl. De leden van het Munstersche kapittel die deelnamen
••508
aan do keuze van den nieuwen Bisschop waren de volgende: Otto Henricus Korff-Smissing, Proost des kapittels,
Bernardus Mallinokrodt, Deken des kapittels,
Joanues Henricus von Vorden, Scholaster,
Christophorus Bernardus van Galen, Thesaurier,
Ferdinand van Bucholtz, Onderproost,
Godefridus Droste Vischering, Senior,
Reinbertus Ketteler,
Arnoldus Vitinghoff,
Theodorus Adolplms von Rock, Bisschop van Padcrhorn,
Joauues Bernardus von Westcrholt,
öulielinus Henricus vou Schorlemmer,
Joanues Gulielmus von Gertzen von Sintzig,
Joannes von Newholf,
Engelbertus vou Beverförde,
Maxitnilianus Henricus, Keurvorst vau Keulen,
Jodoeus Edinundus von Brabeok ,
Everardus Mallinckrudt,
Arnoldus vou Bucholtz,
Matthias Korft\',
Gulielmus vou Fursteuberg ,
Christiauus vou Plettenberg.
Joannes Henricus von Reede ,
Caspar Andreas Vos,
Joanues Rutgerus Tork ,
Joannes Bertramus von Nesselrodt,
Joannes Gulielmus vou Nesselrodt,
Joannes Adolplms Frcntz ,
Joannes Henricus von Gertzen von Sintzig.
Bernardus Theodorus von Reek ,
Gosivinus Droste Vischering,
Joannes Henricus von Asscheberg,
Joannes Gulielmus Metternich ,
Joanues Ernestus van Nassau,
Joannes Uldaricus Walpot,
Gaspar Philippus vou Ketteler,
Adolplms Heuricus Droste Vischering,
Bernardus Mallinckrodt,
Matthias von Beek,
Theodorus vou Plettenberg.
Joauues Hermaunus von Pallant.
Joannes Theodorus Raitz von Frentz.
Blz. 32 — P. Hekman Busenbaum uit Nottuln in Westfalen geboortig (1600 — 1068) bestuurde vroeger het oollegic van Hil-desheim, en was thans Rector van het Jesuïten-eollegie te Munster. Hij is de schrijver der beroemde „Medulla Theologiae moral is,quot; die hij voor zijne lessen, toen hij professor was der moraal-theologie te Keulen bewerkte; hij benutte daarbij veelal de geschriften van P. Herman Nünning en P. Frederik Spee. Hij gaf zijne Medulla in 1650 het eerst in het licht en mocht volgens Dr. Brhard, daarvan bij zijn leven reeds de veertigste uitgave zien. Gaf zijn werk aanleiding tot veel tegenspraak, het vond evenwel zijne rechtvaardiging in de talrijke uitgaven, die er tot op heden toe van verschenen, en in de waardeering, daaraan geschonken door P. Lacroix, die er uitgebreide commentaren op schreef en door den H. Alphonsus de Ligokio , die het tot grondslag nam voor zijne moraal-theologie. — Vgl. PP. de Backer, Bi-bliothèque des Ecrivains de la Compagnie de .lésus II0. Serie, 1854, p. 87 — 92.
Te dezer gelegenheid noemen we twee andere tijdgenooten van Ch. Bernard, die leden waren der zelfde Orde en van wier talenten hij zich bediende, üe eerste is P. Johan Schücking uit Darfeld (1596 — 1660), die hem met zijne raadgevingen bijstond op het Westfaalsehe vredescongres. De andere is P. Nico-laiis Schaten uit Heeck (1608 — 1076) die door Ferdinand van Furstenberg belast werd met de beschrijving der geschie-nis van Westfalen. Zijn omvangrijk werk de „Historia West-phaliaequot; werd echter niet voltooid; slechts eenige deelen in folio verschenen er van, terwijl veel van het door hem met zorg verzamelde en bewerkte ongedrukt bleef. Zijne historische studiën maakte hij ook dienstbaar aan de wederlegging van eene zonderlinge stelling door den Lutherschen superintendenten predikant van Bielefeldt, zekeren Nifanius verdedigd, alsof namelijk Karei de Groote nimmer Roomseh-Katholiek ware geweest, „quod Carolus M. formaliter non fuerit Papist-a.quot;—Vgl. de Backer, Iquot;. Serie, p. 700.
IV.
Blz. 32. — ïer vereeuwiging van het eerste beleg der woel-
.\'310
zieke Bissehops-stad in 1057, heeft een poëet naar den trant van Focquenbroch geineend cenige rijmen te moeten schrijven, die zeker den rijmelaar niet zouden overleefd hebben, had het bezongen onderwerp er niet eenige waarde aan gegeven.
Pabtueiünt Months. (1)
Wat wonders, wal wonders.
En niet veel bezonders!
De papen zijn gaande,
Haar trommelen slaande,
Men roepter, men krijter,
De Munstersche mijter Wil stormen en vechten,
Met ruiters en knechten.
Met spitsen en stangen Met bangen en slangen;
Nu brandt hij en bonster Vast machtig op Monster,
Alsof hij haar woude,
De jongen en oude ,
De nonnen en papen,
Zijn leeken en schapen ,
Met ligchaam en zielen Te gronde vernielen.
Zijn gloeijende ballen Gaan over de wallen,
En branden en blaken Al wat ze maar raken.
Al zoeken de Staten,
Den Bisschop te praten Tot stilstand eu vrede,
Daar laoht hij toch mede:
Hij wil ze bespringen Benaauwen en dringen;
(1) „Bergen zijn in hnronsnood.quot; Ontleend ann ile „Bloemenkrans van verschillende gedichten, door eenige liefhebbers der poë7.y i) ij e e n v e r x a m e I d. Tot Amsterdam, by Loüwys Spillkbovt. Ao. 1659.quot;
Tc voet en te paarde, Te vuur en te zwaarde. De boeren, die moeten Op straffen en boeten, Als Mooren en slaven Mol delven en graven,
Haar hoofdstad bespringen, En helpen bedwingen, In zweet en ellende;
En wat is het ende? Te sterven, of vreezen Om slaven te wezen.
En dat is begonnen Waar Monster gewonnen. Maar Bisschop, bedenk a! Dc winter, die wenkt u. En wilder haast volgen Met buijen verbolgen. Of zijnder dan hutten Om u te besehutten? Bcvrozene leden,
Eu winnen geen steden ! Maar vrinden! wij hooren .Den hoorn op den toren Zeer blazen en luijen; Wat mach dat beduijenr Gans pijpen en trommen! T)e geuzen die kommen! O wopcu , o wopen! O Bisschop, ga loepen !
Ziju eisch laai hij zakken, Om zich te verpakken , En niet te verweren; Zoo loopt hij met ceren. Dat \'s beter te wagen Als schande met klagen.
Loop Bijtschaap leer weven, Of beter uw leven;
.312
Den degen laat varen En dient uw altaren,
Gaat biechten, gaat wijen Bn leest nw getijen!
Dec zou Sinte Peter?
Zoo is u dat beter.
Blz. 40. Niet onwelkom zal het den lezer zijn, herinnerd te worden aan het oordeel door Bilderdijk over de inmenging der Staten in de Mnnstersche aangelegenheden geveld.
„ De stad Munster,quot; dus schrijft de beroemde Nederlander, „had van ouds groole vrijheden en sterk naar onafhankelijkheid smakende, welke Bernard van Galen, aan \'t Bisdom geraakt zijnde, niet wilde erkennen. Met zijne wapenen bedreigd, riep de stad de hulp en arbitrage der Staten-Generaal in, maar d u m deliberat Senatus, perit Saguntum (1), en de Bisschop had van die van Holland geleerd, dat het voorgeven, het is een domestique zaak, alle willekeur wettigde, en verwierp derhalve het aanbod tot bemiddeling en maakte de stad in zijn macht le krijgen. De afgevaardigden der Staten: die echter op doordrijven van Holland, dat gaarne elders regeerde, en zelf vrijheid schreeuwde, volstrekt bemiddelen wilden, en troepen deden marcheeren om die bemiddeling te\'ondersteunen, kwamen te laat. De stad bleef zich, na de overgave aan den Bisschop, weerstrevig toonen, vooral nu zij de genomen maatregelen der ttepubliek vernam, en trachtte naar een bijzonder verbond met haar, hetzij nevens de Hanzee-steden, hetzij anders, tegen den Bisschop, ja wilde zich zelfs geheel aan de Staten-Generaal overgeven, die haar nu ook (in 1600) met geld (ten beloope van 10,000 Rijksdaalders) ondersteunden tot groote verbittering yan den Bisschop. Holland echter trad terug, en liet de stad aan haar lot over, en zij moest zich (in 1661) aan de genade des Bisschops onderwerpen.
„De Bisschop, die intusschen met Frankrijk in verbond getreden was, (\'t geen eigenlijk Holland zoo geheel had doen omslaan), had nu een onverzoenlijken wrevel tegen onzen Staat opgevat (en waarlijk, niet gantsch zonder reden was hij verstoord), en hij zocht geschil.quot;
(1) „Onder het. lang rnadpicgen j?a»t de ziiHk verloren.quot; Tydeman.
.3i;i
Het ontging den seherpzinnigen Bilderduk niet, dat de Staten den Bisschop geeu dienst bewezen met zijn oproerige onderdanen, wier rechten door Bilderdijk hooger werden geschat dan zij werkelijk waard waren, in hun verzet te stijven. Hij gaat echter te ver als hij den Bisschop op dien grond ecu onverzoenlijk en wrevel toeschrijft, en als hij, alles wat er verder geschiedde voorbijziende, de latere conflicten tnssehen Nederland en Munster voor het bloote gevolg aanziet van het geschil-zoeken des Bisschops.
Blz. 47. De groote Vondel stelle ons schadeloos voor de onbeduidende rijmen, die we zoo even lazen, door het heerlijk gedicht, waarmede hij in 1655 de inwijding bezong van Eabius Chigi, den boezemvriend van den Munslersehen Kerkvorst, die onder den naam van Alexander VTI den pauselijken Stoel besteeg.
O P H K TIN W 1,1 I) E N
VAN ZIJNE JIKIHOIIEM
Tu maximus illc es. (1)
Gelijck de Wijsheü zich een huis
Op zeven pylers sticht.
Dat voor geeu buldreml zeegedruisch,
Noch regenbuien zwicht; Zou zicuwe \'t hof van Vatikaen
Gegrontvesl sterek en vast.
Dat op geen brullenden orkacu
Noch donderslagen past. De Deughden zijn wel lotgemeen, (2)
Bij druppels uitgespreit;
Maer zelden vint menze al iu een.
Dit wort Nature ontzeit. Dat bleeek, toen d\' opperste Gena,
(1) 1). i.: „ Gy zyt de allergrootste.quot; Zie Aencis VI, 845. 2) Voor; „naar het lot valt,quot;
l)e kracht vau \'s hemels Geest,
Zicli stortte zonder wederga, Op \'t heiligh Pingsterfeest;
Daer Godts Aposteldom, bij een
Vergadert, onder \'t dack,
Verlichtte Griecken, en Hebreen,
En al het volok ontstaek.
Dat bleeck noch onlangs, toen de Kenr
Te Rome, een wijl verwacht,
Gelijck een leistar, entlijek deur
Dc nevels heenebrack.
En \'t lot des hemels Cnisius
Verhief op \'t hooghstc altaer. Met een\' gemeenen vredekus,
En wensch : dat menigh jaer De Kruisstaf door zijn sleutelmaghf
llegcerc in vrede, en pais.
Dat Pauiüs zijn grijs geslacht (1)
Verpiere in \'t Kerckpalais, Als braefste hoofttack van den stam,
Die, door zijn wijs beleit,
Kartagoos toght den scheut benam ,
En, Rome in veiligheit Elerstellende, met. recht den naem
Van Allergrootste kreegh:
Een eer, bekent door d\' oude Faam.
Maer Alexander steegh Noch hooger met de Myterkroon,
Ge-eci\'t door zulek een\' helt, Hanthaver van zijn voorzacts troon.
Ten trots van \'s Turcks gewelt. Dat eeuwigh op Godts Kerekdeur brul ;.
Al dwongh de Macedoou (2) De weerelt; dees zal met gedull,
En zijn\' godtvruchten toon Van wijsheit cn rechtmatigheit Veroveren, al wat
(1) Zhispeling op Fnbius Maxituus, op wien Virgiliui\' versregel slaat.
(2) Alexander de Grootc.
Dt; woestheit van Godts wetten scheit.
Zoo groeit Sint Poters Stadt,
Terwijl elek stil te weide gaet,
Waer \'t eiekloof schaduw geeft (1)
Het volck, dat, op dien toeverlaat,
Gerust in vrede leeft;
Zoo wijt d\' Aertsherder, op de wacht.
Do bergen gade slaet,
D\'orakelrol zet in haer kracht,
Die dezen gulden Staet Ons spelde, jaeren lang vooruit;
Een teeeken dat dit lot Zich voeght naer \'t eeuwigh raetbesluit.
Dus stont de Kerck , van Godt (2)
Gewijt op bergen, voor \'t gezicht
Van David, die haer zagh Ontworpen iu \'t voorziende licht,
Op haeren schoonsten dagh.
Daer gact de zanger aan den rey,
Verruckt in haren lof.
Wat Keurfeest hem noit stof ontzcy;
Hier vindt hy rijekor stof.
V.
Ulz. 51. — Gcruimen tijd voordat de verhouding tusschen Nederland en den Munsterschen Vorst-Bisschop de uiterste spanning bereikte, hadden er ecuige kleine ouaangenaamheden tusschen beiden plaats, waartoe onder anderen de zoogenaamde valiezen* qu a e sti e in 1662 aanleiding gaf.
De Hollanders zonden hunne voor Engeland bestemde brieven niet meer over Antwerpen maar rechtstreeks over Sluis. De Vorst van Taxis, die het postrecht bezat in een groot gedeelte van Duitschland en vooral in de Oosteurijkschc gewesten, en mede in de Spaansche Nederlanden, diende daarover zijne klachten in bij den Keizer. Deze gelastte nu Christoffel Bernard door zijn gezant,
(1) „Het volkquot; voor: Aan \'t volk.
(2) Toespeling op Taalm: 77, 3.
316
den graal vou Brmikhorst-Grcmsfeldt, dal hij de Hollaudsche boden die over Munstcrsch gebied naar Hamburg reisden, zoodra zij binnen zijne grenzen zonden gekomen zijn, van hunne valiezen moest ontdoen, om die den boden van Taxis ter hand tc stellen. Hetzelfde werd voor Benthcim aan graaf Ernst Wilhelm geboden. De Amsterdamsehe en Hamburgsehe kooplieden beklaagden zich over dezen maatregel bitter bij de Vorsten en de Stenden van den Nedersaksisehen Kreits, waartoe Hamburg behoorde. Die heeren besloten op eene plechtige vergadering te Lunenburg in hunne wijsheid, dat zoo iets aaudruischte tegeu de rechten der Vorsten , die in hun gebied heer en meester waren over het verzenden van brieven en koopwaren. Maar die rechten waren niet aangerand geworden; want als Rijks-vorst mocht Christoffel Bernard even goed als een hunner het verzenden van brieven en goederen door zijn gebied aan eigene boden of aan die van Taxis toevertrouwen. De Generale Stalen richtten zich nu, vooral op aansporing van Amsterdam, met hunne vertoogen tot Christoffel Bernard zeiven, doch ontvingen ten antwoord, gelijk tc voorzien was; dat hij volgaarne met hen als goede nabuur wilde samenleven, maar dat hij in het gegeven geval geeno termen vond om den wil des Keizers tc weerstreven. Do Keizer liet de zaak gelijk zij was, en de Hollanders zonden voortaan hunne brieven en goederen dbor Friesland en Oldenburg naar Bremen en Hamburg. Eerst bij deu vrede van Kleef werd hun wederom het vrije vervoer door het Munstcrsch Stift vergund. Vgl. van Alpkn, I. 574.
Blz. 61. — De geheele quaestie over Borculo kwam eigenlijk hierop neer of het een zwaardleen was, dan we! een spille-leen, en of het dus kon overgaan ook op agnaten of alleen op cognaten. Men beriep er zich op dat in Gelderland bij ontstentenis van mannelijk oir de leenen op dochters overgingen of ook voerde men het beginsel aan: Pedum episcopale excludit neminemd. i. „de bisschopsslaf sluit niemand uit.quot; Vgl. Sandeüs de Feudis Geldriae. Doch alles hing af van de oorspronkelijke beleening, waarbij de voorwaarden van verval cn overgang bepaald werden. In hooge mate bevreemdend is Bildekdijk\'s redencering ten deze. „ De Bisschop, zegt hij, vorderde tevens den Staat de heerlijkheid Borkelo af, die sints 1616 in ons bezit was. (Onrechtvaardig, zei hij, maar de praescriptie.)quot; Kon het een rustig en onbestreden bezit heeten, waartegen men van den aan-
317 •
vang af, in 1615 roods, daarna in 1634, en in 1642 met den meesten nadruk liad geprotesteerd?
Blz. 82. — Basnage vat in betrekkelijk weinige woorden de beginselen samen, door liet vindingrijke vernuft der jegens den Mun-stersehen Vorst-Bisschop het meest vijandig gezinden uitgedacht, die hem, volgens dezen, in zijn biKnonlandsche en buitenlandsche politiek zouden geleid hebben. Een citaat uit Basnage kan ons den dienst van vele andere bewijzen.
„Van Galen, zegt hij, qui eut de si grands démelées avec la Képublique, était un de ces esprits inquiets, remnants, qui croiait qu\'il était inutile d\'etre grand, si on ne travaillait ii le devenir davantage. Sa profession d\'Ecclésiastique ne rempéschait pas d\'etre soldat, et son inclination pour la guerre éclata dès le moment qu\'il eut le moïen de la faire. Les petits Saints ne laissent pas de faire quclquefois de grands miracles, disail il a eeux qui lui reprochaicnt que ses forces n\'étaient pas propor-tionnées a ia grandeur des desseins qu\'il formait.quot;
Hij zcide volgens Basnage van zijne onderdanen: „qu\'ils lui devaient leur vie aussi-bien que leur fortune et qu\'au fonds on ne devait pas se laisser aftendrir par la misère des- peup 1 es, n i par ia mort de que 1 -ques soldats, parcequ\'un bon hom me de guerre ne devait pas avoir b e a u o o u p plus de compassion que 1 e d i a b 1 e.quot;
Biz. 98. — Lodewijk XIV was zeker geen veilige bondgenoot voor Nederland, gelijk Lord Temple te recht opmerkte. Later gaf hij aan de Staten 6000 man hulptroepen tagen den Munsterschcu Bisschop, die duur moesten betaald worden en weinig uitvoerden. „ Mais il se fit, bien payer,quot; schrijft Voltaire. „Colbert mit sur leur compte non sculement la solde de ces troupes, mais jusqu\'aux frais d\'une ambassade envoyée en Angleterre pour conelure la paix avec Charles II. Jamais seeours fut donné do si mauvaise grace, ni reyu avec moins de reconnaissance.quot; Voltaire le siècle de Louis XIV, Ch. VI, p. 164.
318
VUL
Blz. llü. — Het jaar 1666 gold bij sommigen als eeuw onder ja ar. Uit ecu paar voorbeelden blijke wat de opgewekte toestand der toen, naar het schijnt, zeer prikkelbare fantasie in dit cijfer al niet wist te ontdekken.
„Het volkomen vcrvolgh op Joh. Lodew. Gottfhied\'s Historische Kronyckquot; van Simon be Vbies (Leiden 1702) verhaalt bij het jaar 1666 de volgende profetie; „dat wanneer de letteren IVXLCDM in \'t jaertal souden t\' saemenkomen in een vervolghende ordre, van de hooghste tot de laeghste, dos werelds eynd dan sou invallen.quot; Dat jaar kon geen ander zijn dan 1660; want „nu stonden ze in ditjaer in haer juyst-afgaende ordre aldus; M 1000, D 500, C 100, L 50, X 10, V 5,1 1; \'t welek noyt meer geschied is of geschieden kan.quot; Aldus de vrome Ka-tholieken-hater en overgcloovige kronykschrijver. Wie van wonderbare dingen houdt kan bij hem zijn lust ten volle boeten. Een oogslag op den Index zal hem aanstonds in staat stellen om de schatten van wonderheden in die kronyk verborgen te kunnen overzien. In een lange rubriek vindt hij er „ Wondertceckenen acn den Hemel, wondertceckenen op d\' Aerde, wouderteeckenen acn de Waterenquot; bijeen. In de hoogste mate belangwekkend is het voorspook van den Bngelschen oorlog te Goeree den 25 Juli 1664 gezien. Men zag daar toen vele schepen verschijnen en twee vechtcnde leeuwen; een derde zeer groote leeuw doemde er op, mengde zich in den strijd en verslond de beide andere. Ook een koning met eene kroon op het hoofd betrad het ziltig tooneel en zoo verre het oog kon reiken vertoonde het water der zee zich niet anders dan als ware het bloed. „ Swaermoedigc bedenckin-gen veroorsaekte dit in vcele gemoederen!quot; — Het feit, dat zulk een omvangrijke in vele foliodeelen uitgegeven kronijk kon worden gedrukt en genoegzame lezers en koopers vinden om de onkosten te dekken, bewijst beter dan eenige redeneering, hoe door en door bijgeloovig de massa der Protestanten in Nederland toen was.
Dr. Ebekhaud Wiens heeft ons eene andere proeve van fantasic-geknutsel op het jaartal 1666 bewaard in zijne Sammlung fragmentarisoher Nachrichtenüber Gh. B.von Galen; en wel een
.•519
PROGNOSTICON
ühkk DEN MÜNSTKRISCH-ENGLISCH-HOLLaNDISCUEN KuiEG aus der Zaiil des Jahks 1660,
Vac anuo, cui tria 0.
Das ist: Well dcm Jalir, dariu sicli drei Zifl\'em Scchs btfiuden. Obruetur Hex; dispcrgetur Giiex et, cvertetur Lex. Dcim es wird ein König verzehrt, cin Volk verbeert, und cin Gesetz umgekchrt.
Die raihi, fatal is Re gem quern denotat Annus?
Sage mir, was fiir eiuen König meinet das uuglückliche Jahr? Hesp. LVÜOVICVM.
Den der den Nameu Ludwig fuhrt; weil darin sowie iu 1666 sammtliche Zahlbuohstaben [M. D. C. L. X. (W). V. I.] zusammen kommen.
Quis dispergeturGrex?Quisdisperget eumhostis? Welclies Vülek wird verbeert werden, und welcher Feiud wird es verheeren ?
R e s p. R e X A n g LI a e HoLLanDV M.
Autw. Der König Englands den Hollander.
Sed die; quae fuerit Lex et quo mode evertetur? Aber sage mir, was wird das fiir ein Gesetz seyn, und wie wird es umgekehrt werden P R e s p. L e X n e f a r I a H o L L a u D o r V M.
Das sclinöde Gesetz der Hollander.
Ast qnomodo ant a quo?
Aber wie und von wem?
Resp. IndVstrla LaboreqVe EpisCopI Monaster-I e n s I s.
Dureli Pleiss und mit Hiilfe des Bisschofs von Miinsfer.
IX.
Blz. 120. — Du Cange teokent in zijn Glossarium mediae et inümae Latinitatis bij het woord Concubina aan, dat volgens Braetonns ook zoo genoemd werd; „ uxor matri-monio eopulata, quod legitimum est quantum ad haeredem et
320
haereditat is successionem, efc tamcn illngitimum, quoad dut is exactionem.quot;
Bi.7.. 123. — l)e abdij Corvey is thans in het bezit van den hertog von llatibor; als intendant, of gelijk het daar heet, als opper-geheim-kamerraad fungeert er de hier te lande bekende dichter Hoffman vun Fallersleben.
Blz. 126, — Buiten den graaf van Bentheim koerden nog andere aanzienlijken onder de regeering van Christoffel Bernard in den schoot der Katholieke Kerk terug.
Door den invloed en onder de leiding van P. Godfried Körler, den biechtvader des Bisschops en van P. Matthias Kalkoven, beiden van de Socictcit, verliet Johan von dkr Rkcjk , Dynast van Drensteinfort en Wölpendorf, het Calvinisme, dat door die familie sedert 1533 beleden werd.
Beide paters bezochten eens Drensteinfort en onderhielden er zich met den vrijheer over onderwerpen van godsdicnstigen aard. Uit dankbaarheid voor het genoten onthaal lieten zij hunnen gastheer twee boeken ten geschenke achter, namelijk: Den spiegel der Katholieke waarheid, cene lettervrucht van Ciiuis-ïiaan Wilhelm, markgraaf te Brandenburg, en de toen juist verschenen Zonnestad of Heliopolis van Pater Jodocus Kett.
De baron schiep bijzonder behagen in het eerste werk, omdat het de bewijsgronden bevatte, die Christiaau Wilhelm hadden bewogen om het Catholicisine te omhelzen.
Von der Reek kwam weldra door vlijtige studie en volhardend gebed tot de overtuiging dat de Katholieke leer de ware was. Om echter zeker te gaan, noodigde hij in een door den druk verspreid geschrift de Theologen der verschillende confession uit, dat zij duidelijk en klaar hun oordeel mochten kenbaar maken over de geschilpunten, die Katholieken en Protestanten scheidden en zijne gronden wederleggen.
Het cenig antwoord dat er verscheen, was van Samuel Ma-besius uit Groningen, die echter goedvond zijn geschrift met smaadredenen voor argumenten te vullen en aldus het Calvinisme eerder verdacht maakte dan verdedigde.
Johan von der Keek trad derhalve, na behoorlijk zonder overijling het voor en tegen te hebben getoetst, den 29 Nov. 1651 in den schoot der Katholieke Kerk terug. Hij ffaf daarna een
321
geschrift uit over de overeenstemming van het oude en het tegenwoordige Pausdom, en eeu ander nog, waarin hij de ware en degelijke gronden bloot legt, die hem tot den terugkeer hadden bewogen; het eerste voert tot titel: „Consensus veteris et m oderni Papa tu s het tweede,,, Moti va vera acsolida quibus per ill. et ge nerosus D. J. Liber-Baro a Reck, convietus per mot usque est, ut eiurato Calvino ad Ecclesiae Ilom.-Catholicae gremium se traustulerit d. 30 Nov. a. 1051.quot; — Vgl. „Darlegung der Gründe, warum J. von der llecke zu Steinfurt wiederum zur Kathol. Kirche übergegangeu, von P. Wittpeld, S. J. 1652.
Het voorbeeld van den baron von der lleck werd weldra gevolgd door de hem aanverwante familie van Galen van Brmelinghof.
Blz. 135. — Wist Aitzema niets verder over het Bentheimscbe Haspelspel te melden, Sylvius geeft er des té meer, ofschoon niet alles van, in het tweede deel van zijn „Vervolgh van Saken van Staat en Oorlogh.quot; Hij vult niet minder dan lül bladzijden in folio met eene collectie van stukken door hem saaingebraeht onder deu titel van „ S a k e n van Staat, rakende de verschillen van de h e e r c n Graven von B c n t -beim, neffens desselfs bijlagen, behoorende tot hot jaar 1685,quot;
Volgens Sylvius zou de gravin van Bentheim van de Staten van Holland f 4000 jaarlijks hebben genoten.
Bi,/.. 142. — Maximiliaan Hendhik was dezelfde als de keurvorst aartsbisschop vau Keulen, die in 1062 Amsterdam met een bezoek vereerde. De slad bood hem een prachtig feestmaal aan en Vondel kruidde den disch met zijn hcldervloeiend wel-komslied. De Duitsche keurvorst beloonde hem met de niet zeer milde, doch althans niet onteerende gift van een gouden rijder, terwijl de heeren der stedelijke Begeering, die den prins der Nederlandsehe dichters beter konden waardeeren, hem veertig pereent lager schatten dan Jan Vos; want aan Vondel gaven zij „voor het maken van zijn gedicht ter eere van den keurvorst v. galen. 21
van Keulenquot; ƒ 30, en aan Vos voor zijne pocsie aan de Hoeren Burgemeesters f 50.
Vergunnen we ons liet genot van liet waarlijk sehoone gediclit;
TER BLYDE MAELÏYT
VOOli DEN nOOULUCIIÏIOIISÏ\'EN VORST EN I1EEIIE
Keurvorst te Keulen, Hertogh te Baiere, Prince te Lnick amp;c. Leus nobis kaec olia fecit. (1)
Nu de pais door christenlant draeft,
En alle ongelijek beslecht,
Komt de Vorst, die Cezar hauthaeft
Bij liet out en wettigh recht,
\'t Vrye Nederlant bestraeleu
Met zijn gunstigh acngezicht.
Zulck eeu eer beschijnt ons paelen En vereischt zoo trots een dicht Als ooit Elaceus kon bereicken,
Op Augustus blijden dagh;
Tot een danckbacr offerteicken,
Toegewijt aeu \'t wijs gezagh Van den Keurvorst, rijck van zegen.
Die, uit zijnen hoogen troon,
Zeewaert aeu komt neêrgestegen En met keur- en myterkroon ü\'oude schiltkroou ons geschoncken Van den Keizer zijn\' genan, (2) Overstracleu en ontvonckcn,
Schooner dan men wenschen kan. Op \'t verzaemen van twee buren, Aemstelstadt cn Agrippijn, (3)
Hijst de nieuwe bou der muren,
En die halve maencscliijn (4)
(1) „God heeft ons deze rust bereid.quot;
(2) ü. i. zyn naamgenoot, keizer Maximiliaun.
(3) Keulen. *
(4) Amsterdam als een halve maan gebouwd, spiegelt zich in het TJ.
323
Komt in \'l Y, dat zeilnjck water,
Zinli Ir spieglen met meer glans, Hln men hoort een i)ly geschater,
Over torenspits eu trans,
Zieli verheffen, nu do Heeren,
Op het Hollautseh Kapitool, Met een Keurhooft triomfeeren,
Op sohalmey, en feestviool, En muzyckspel van musketten
Der verheughde burgery.
Zulck een blijschap kent geen wetten.
Laet den berekemeier vry Ommegaen ; de Rynsehe vaten
Rfilleu Kolen recht voorby Naer de staetst-ar van de Staeten, (1)
In den kelder vau het Y.
Wensoht vry, en de hemel geve
Dat nu Maximiliaen Tjauger dan zijn voorzaet leve,
En de vrientschap vol magh sfaen, Die zoo lang, voor zestien eeuwen,
Van Vespasianus tijt, (2)
Met de Bataviersehe leeuwen
Aenving, in den burgerstrijt, Tusschen Burgerhart ontsteecken,
En \'t Romainsohe krijghsgewelt; Eer de tweedraght vergeleken ,
Rome Batoos erven telt Onder \'s Tybers bontgenootcn
En gebroeders trou van aert,
Daer de bontkroon wert gesloten
Onder staudert, schilt en zwaert. Kranst kristal met groene kranssen: Vlecht uw haer met vvijngertloof: Leopoldus temt Byzanssen, (3)
(1) Amsterdam, de star van staat.
(2) Verbond der bewoners van den Bovenrijn met de Batavieren in den oorlog, door Civiiis (Burgerhart) togen de Romeinen gevoerd.
(3) Keizer Leopold had hulptroepen gezonden aan den vorst van Zevenborgen om hem te beschermen tegen de Turken.
324
Ndit verzaet van bloot eu roof, Eu tic kniisbaniev te tergen.
Vrede bloeit van kust tot kust, Eu luickt op uit Zevenbergen.
Tityrus bedanckt August,
In de sehaduw van zijn beuckeu,
Eu hel, voorhooft, lauiï verneêrt, Weet van rimpelen noch kreucken,
Nu het vee de klaver seheert; Nu de melckbron in de weide
Uit de koienader springt,
üaer hij, onder Godts geleide,
Van zijn Amaryllis zingt ,
Eu van verr\' do witte doeekeu Uit ziet spannen op de ree, Om meer weerelden tc zoeeken
Dour de rijeke eu ope zee. Met de vrachten en de packen,
Die omlaegh van Rijn en Macs, \'s Bisschops stroomen, ucderzacken Naar \'t gewest vol room eu kaes. Driuekt op \'t rijzen van ons veste. Geeft uw hart den Vorst ten beste.
Blz. 186. — Algemeen is de klacht bij nagenoeg alle schrijvers over den ellendigen toestand, waarin kleingeestig partijbelang, lafhartigheid en traagheid ous gebracht hadden. Om de schuld van zich af tc wenden, weet men, gelijk veelal bij oorlogsrampen geschiedt, zijne onheilen aan verraad; 311 dus konden natuurlijk de schuldigen geen anderen dan Katholieken zijn. Bildekdijk , die als hij zich uiet door oogcnblikkelijkc hartstochtelijkheid liet meeslepen, een te eerlijk gemoed bezf.t, dan dat liij zoo iets ongestraft zou laten voorbijgaan, herhaalt meermalen in zijne geschiedenis dat het zoeken naar verraders ouder de Katholieken overbodig was; want als men die meende te moeteu zoeken, dan kon men ze best elders vinden, met vrij wat minder inspanning.
Tiet dwaze vermoeden door Rir.nrum.iK gewraakt , waaraan een
n
o :l ■gt;
briel\' van den graal\' d\' Estrades aan Lodewijk XIV (17 Juni 1072), die de bewering bevatte dat „de 6000 Katholieken van Utrecht hem gunstig warenquot; voedsel had gegeven, en de eigenlijke oorzaken onzer onheilen worden uitmuntend in het ware licht gesteld door Baron Sirtema de Gkovestins in zijnGuil-1 au m e III et Louis XIV — H i stoi re des 1 u11e s et rivalités politique» entre les Puissances mariti-mes et la France dans la der ui ere moitié du XVIP Siècle. Nouvelle edition Paris: 1855.
Hij schrijft daar torn. II p. 340; „Une counaissance appro-fondie de la situation inlérieure du pays et de son régime gou-vernemental ue peut être oontestée u d\' Estrades; toutefois l\'équitc exige de reetiflcr Terreur dans laquelle il tombe, peut-être invo-lontairemcnt, en depeigiiant a son sonvcrain les catholiques des Provinces-Unies comtne des sujets traitres et rebelles au gouvernement. Rieu, absolument lien, ue justiüe eet,te accusation a Tégard d\'une portion considerable des liabitauts de la République, qui firent peut-être, et c\'est même plus que probable, dans Ie for intérieur, des voeux pour l\'émancipation de leur religion, mais qui ne se conduisirent jamais en iraftres disposés a vendre leur pays a Tétrauger. — Ce qui ouvrit a 1\'ennenii a cette époque funeste, le ehemin du eoeur du pays, co qui laissa la République sans moyen de défense, cc qui attira sur elle uu déluge de maux et de désastres qui menacèrcnt d\'cngloutir le vaisseau dc TEtat, corps et biens, ce furent les dissensions intestines, qui avaient désolé l\'Etat, et qui le désolaient encore, en présenee d\'uu enncmi maitre déja des deux tiers du pays. Ces désastres furent augmentés par l\'égoisme rétréei de la province de Hollande, qui, quand elle vit rimminenee du danger, qui la menapait no songea qu\'a elle-raême, saus s\'inquiétcr du sort réservé aux autres Etats de la Confederation. Enfin, cette situation deplorable fut aggravée par la faeheuse condition de Tarmée, oil la trahison et la laeheté étaieiit ii l\'ordre du jour, on le manque dc discipline et rignorance d\\i métier de la guerre se faisaient sentir a toute heure, tandis que la ooupable iucurie de eeux qui étaient chargés de pourvoir ïi la subsistance et a rapprovisionnemeut de cette armée, laissait les chefs fidèles dans l\'impossibilité d\'agir et de se défendre.quot;
Terwijl men elders, waar de meerderheid der bevolking protes-. tant, was zich zonder slag of stool overgaf, bood de burgerij
van het katholieke Nijmegen, gelijk de lieer Grovest.ins een weinig verder verhaalt, een heldhaftigen en de lafhartigheid des Staat-schen garnizoens beschainenden tegenweer. „ Niinègue entre autres trouva dans ses bourgeois des defenseurs, lorsque la garnison était prête !i déposer les amies.quot; (T. a. p. blz. 341.)
Blz. 19(1. — Wij geven hier een overzicht der plaatsen van ons Vaderland, die voor de wapenen van Christoffel Bernard en van den Keulschen keurvorst moesten zwichten, volgens „de lijst van de veroverde steden en sterkten in het jaar 1G72,quot; gelijk die voorkomt in Het Ontroerde Nederland, door H. ï. E. V. G. D. Q, Amsterdam 1(574 en 1070. De veroveringen der Fransche legers daarlatende, bepalen wij ons alleen bij de vermelding van die gedeelten des lands, welke door de Munstersehe en Keulsche troepen bezet werden.
Elburg op de Veluwe, aan de Zuiderzee, overgegeven aan don overste Hauteyn voor den Bisschop van Munster, den 20 Juni.
Haudeuwijk gelegen als voren, den 22 Juni, aan en voor denzelfden.
Haxtkm, ingenomen door den overste Nagel, voor den Bisschop van Munster, den 22 Juni.
Graafschap Zutfen.
Gkol, eene sterke stad, ingenomen door den Bisschop van Munster, den 9 Juni.
Zevknaar, volgens Mr. L. Pii. O. van den Bergh in 1049 reeds genoemd als Subenhara, in de lle of 12quot; eeuw als Sovenharen op eene thijnslijst voorkomende, in 1200 als Sew en har en en wellicht reeds in 838 onder den naam van Villa Tumarhara (Sivvarhara?). Deze plaats wier naam zeven heiligdommen (of zeven huizen) schijnt te beteekenen, is gelegen in het ambt Lymers, oudtijds (reeds in 838), de pagus (het landschap, of gouwe) Leomerike geheeten.
\'s Heerenbergh ; Ljcutkn voojiüt ; Borculo, dat reeds voorkomt in een charter van 1190 als Burkclo en heteekent Bosch
aan de Berkel (v. d. Bergli); Bubevoort, reeds voor 1238 vermeld, gebouwd door de heeren van Loen en beteekent breede overvaart (v. d. Bergh); Lochem ; Anhoi.t; LTssklhuug. — Van deze plaatsen liepen de garnizoenen, die daar mochten zijn, weg; en kwamen alle in des Bisschops handen.
IN OVERIJSSEL.
Oldenzaal in de Twente, eertijds sterk; daarna geslecht en door den Bisschop van Munster bezet.
Ootmarsum; Almelo; Enschede; Goon; IIaudeniïergu; Delden. Deze opene stedekens in de Twente had de Bisschop al te voren ingenomen en met Sauvcgardes bezet.
Deventer, overgegeven aan Keur-Keulen en den Bisschop van Munster, den 21 Juni 1G72, na eene belegering van weinige dagen.
Zwol, overgegeven aan Keulen en Munster den 23 Juni.
De Kooterschans met nog drie andere en \'t Eetranobement tot aan den Ussel, idem.
Kampen en de schans daartegenover, overgegeven aan Keulen en Munster, op denzelfden datum.
Hattem, den 24 Juni aan dezelfden.
De Ommekschans, den 24 Juni, door dezelfden bezet.
Steenwuk en Zwaktesluis. Deze waren sterk genoeg, maar gaven zich bij de generale capitulatie van Overijssel over aan dezelfden.
Blokzijl en Kuinder-schans waren ook sterk genoeg, doch gaven zich over met de anderen.
Rooveen en Staphoest gaven zich over.
Geelmuijen en Vollenhove, opene vlekken aan de Zuiderzee, gingen over met de rest.
Meppbl, een redelijk groot open stedeken in de Drente bij Zwarteslnis, ingenomen als voren.
IN DE PROVINCIE VAN DE HEERLIJKHEID GRONINGEN.
Koevorden, een uitstekend sterke forteresse , midden in de moerassen gelegen, overgegeven aan den Bisschop van Munster, den 12 Juli 1672; den volgenden winter, den 30 December weêr door die van Groningen hernomen.
Belingwolder of Oude Schans verlaten en door den Bisschop bezet.
De Nieuwe of Lang-akkerschans , mede verlaten.
828
Winschoten, Winschoieii zijl, Winsghoter schans, \'tHuis te Wedde, Booner schans, eerst door het Nederlandsche krijgsvolk verlaten, door de Munsterschen bèzet, en daarna door die van Groningen weer ingenomen.
IN EMDER, OF OOST-FHIESLAND OF RBIDERLAND.
De Dijlerschans , eerst van het Staten-volk verlaten en door den Bisschop ingenomen, werd door hem bij de aankomst der Koerlandsehe hulptroepen weer verlaten en door die van Bour-tange bezet; werd daarna wederom door deze verlaten en van den l?isschop ingenomen, die deze schans liet slechten.
Hoe hoogen graad de verbittering tegen den Munsterschen Kerkvorst reeds bereikt had, toen deze oorlog nog slechts aan het opkomen was en Lodewijk XIV een voorwendsel zocht tot den aanval in het verbod, door de Staten in 1()71 uitgevaardigd tegen den invoer van Franseheu brandewijn en geweven stoffen, blijkt uit het gedicht door W. v. Focquenbroch onde.quot; den volgende titel verspreid; „De doodelijke nasmaak van de\' F ran sc he Brandewijn en de levendige voorsmaak van \'t Orangiewater.quot; Het maaksel dat bestemd was om gezongen te worden en veel heeft van een straatlied, begint aldus :
Za bom bom, roert den trom,
Steekt trompetten vrij alom;
Ieder moet op dit termijn Noch eens op nieuws gewaarschouwd zijn,
Voor den Fransehen Brandewijn,
Elk die hoede zich voor scha ,
En ongena.
Een der grooi\'ste coupletten richt hij tegen Chiustofei, Bernard. I n ware „ J o r d a a n s t ij 1,quot; zou zeker Iemand zeggen, heet het daar:
\'t Munsters zwijn vol fenijn,
Is dees Fransehen Brandewijn,
Zoo gewend, dat hij ze slaag Moet drinkoii, driemaal alle daag
329
Voor zijn goddelooze maag,
Uie gcwislijk aars van kou Verstijven zou.
Jan de Wit komt er niet veel beter af. Want hem geldt:
Hoe wat \'s dit dat de Wit Tans, vol slaap, zoo doddrig zit?
Immers klonk het krijgsgesehal Van Frankrijks wapens overal.
Wel wat schort hem, is hij mal?
Denkt hij om geen tegenstant Van dezen kant?
Zulke poësie viel in den smaak van het publiek, waarvoor Focquenbroeh diehtte. Geen wonder dus, dat. zijne Muze in hevigheid en gemeenheid toenam , met het stijgen des krijgsgelnks van den Bissehop. Wij waagden het uiet een enkele zijner onleesbare versen onder de oogen onzer lezers te brengen, indien Bil-derdijk don misselijken en vaak uiterst onkiesehen en walgelijken rijmelaar de eer eener tweevoudige vermelding in zijne Gesehie-denis uiet had waardig geoordeeld. Met Bilderdijk achten wij de hier besproken producten van Focqnenbrooh niet zonder eenig historisch belang, al ware het slechts dat zij onze voorstelling van de verschillende tinten cn schakecringon, zelfs van de alleronaangenaamste der toenmalige Nederlandsche maatschappij kunnen aanvullen en vollediger doen zijn.
Men sta ons toe, dat wc van twee maaksels, die door hem een weinig later geschreven sohijnen dan het vorige, nog even den aanhef mededcelen. Het eerste heet; „Antwerps gedicht; de Munstersche Trommelslagquot; en daarin treedt een Antwerpenaar op die zich de vrijheid veroorlooft om de Nederlanders met den eerenaam van „Hollandsehe Viskoppenquot; te bestempelen. Het begint aldus;
üe Hollandsehe Viskop Wil tegen den Bisschop Sehuimbekkcn en razen En tieren en blazen l\'ln knorren en morren
330
En kauleu en pralen ,
Dat hij mot soldaten Te voet en te peerde ïe vier en te zweerde Ue Geuzen wil dwingen Om reekning tc bringen,
Omdat ze voor dezen In \'t land zijn gewezen. Enz.
In het tweede antwoordt een Hollander den Brabanter niet minder heusch met eeu „vuistslag,quot; en noemt hem een zwijn van deu Munsterschen Bisschop. Do Hollandsche Muze zingt door het orgaan van haren voedsterling:
Eeu Antwerpse mispop,
Een zwijn van don Bisschop (Om ravens te azen),
Durft hier komen razen En gnurken en knorren En schelden en morren,
Alsof meester Barent Die roveuden arent Zijn grijpende poten In steden en sloten Zoo lichtlijk zou krijgen Als iiij ons kan dreigen. Enz.
Wie lust mocht gevoelen tot het lezen van meer dergelijke poësie, dien verwijzen we liever naar „Aesopus in Europa,quot; dan naar Focquenbroeh. Want moge hij daar geen parelen vinden hij zal or ten minste verschoond blijven van den onuitstaanbaren wansmaak, de walgelijke platheid van uitdrukking, en de gemeenheid van onkiesehe en kwetsende figuren, waarin Focqueubroch gemeend heeft te moeten uitmunten.
Don lichtzinnigen en platten rijmelaar, die voor een publiek schroef, dat vrij wat lager moest gestaan hebben op den ladder der beschaving dan de kruiers onzer dagen, kan men lichter grove onwaarheden en beleedigende veronderstellingeu vergeven dan den meer bezadigdon prosaschrijver, die optreedt om het Neder-
381
landsche vulk van alle raugcn en klassen door middel van een statig alphabetiseh leerboek in folio te ouderwijzen in de geschiedenis des Vaderlands.
Wil men in een enkel voosbeeld zieu, hoe de schijnbaar beza-digden in den lande zich door hot gekrenkte nationale gevoel, door diepen wrok over de ontvangen en door eigen schuld geleden vernedering, tot de onrechtvaardigste beoordeeling van den Munsterschen Bisschop, die bet eenmaal machtige en geduchte Nederland dorst bestrijden, soms lieten medeslepen, men leze dezen volzin, dien we ontleenen aan het Tooneel der vercenigde Nederlanden door F ranijois Halma :
„De redenen, zoo schrijft de van bitterheid overvloeiende man, waarom Christoffel Bernard zoo wrevelig tegen dezen Staat was , waren zijne onrustige inborst, die hem nauwelijks toeliet in rust en vrede te leven, zijn opgevatte haat tegen dien, wegens eenige gewaande beleedigingen, als ook ter oorzake van den Godsdienst, daar hij zoo vergalt tegen ingenomen was, dat hij allen die den Hervormden Godsdienst beleden, wel met eigen handen , ware het mogelijk geweest, zou hebben willen verscheuren.quot;
Evenmin als Focquenbroeh c. s. bekreunen zich de meer ernstige schrijvers van Halma\'s richting om bewijzen, of om de vragen, die de meest oppervlakkige na het lezen van zulk eene ontboezeming zou kunnen stellen; bv.: wat Christoffel Bernard mot geen enkelen heeft gedaan, ofschoon de mogelijkheid hem daartoe niet ontbrak, want hier en elders kreeg hij vele hervormden in handen, zou hij dat in ernst met allen hebben gedaan, „ware het hem mogelijk geweestquot;?
XIII.
Blz. 197. — Slechts twee of drie Jesuïten waren er voor 1594 te Groningen werkzaam. In 1588 toch werd P. Hknhicus Samkuius, (geb. 1540 -f- 1610) — de eerste Jesuit, die daar verscheen — op verzoek van Verdugo naar Groningen gezonden. Aanstonds uitten de aanzienlijken der stad het verlangen naar een eollegie der Sociëteit eu na eenig overleg besloot men een gezant, en wel den syndicus der stad (Joannes van Gouda?) tot den hertog van Panna, Alexander Farnese, te zenden. Do zaak scheen iumiddels onverwachte moeilijkheden te vinden bij de stedelijke
83*
regeenng, die in 1590 bedenkingen maakte tegen de vereischte kosten. Op aanhouden evenwel van den pauselijken Nuntius, Octavius Frangipani, en van koning Filips van Spanje werd er eindelijk tot de oprichting besloten.
Samerius verliet in 1590 Groningen, en thans wijdden P. Adki-anus AiUiOREUS (Booin, te Hoorn geb. 1554 1615) en P. Za-cuaeus Ribecius hunne zorgen aan die taak.
Men schijnt slechts voorloopig tot proefneming eenige klassen te hebben geopend en het collegie niet aanstonds in volle werking te hebben gesteld, want we vinden aangaande het Groniugsch collegie vermeld, dat „toen Prins Maurits van Nassau in 1594 de stad innam, de voor vier jaren opgevatte hoop voor goed vervloog.quot; Arboreus en Ribecius verlieten toen de stad tot groot leedwezen der burgerij. — Samerius had inmiddels de belegering van Steenwijk (1592) bijgewoond en der Spaansche bezetting geestelijke hulp verleend. Vele jaren lang was hij de biechlvader geweest der ongelukkige Maria Stuart, gedurende hare gevangenschap. Dit wisten dc Bngclsciien, die in het leger van Prins Maurits waren; deze cischten nu, toen de sterkte op dc eervolste voorwaarden overging, dat dc pater hun in handen zou worden geleverd. Na eenige weifeling wierp Prins Maurits den ouedelen cisch der Engelschen met verachting van zich, en schonk den priester dc beloofde vrijheid , tot geen geringe teleurstelling voor Elisabeth en hare afgezanten.
Zeker was de invloed dier drie Jesuïten te Groningen niet gering, want Arboreus predikte daar met zulk een bijval der ge-loovigen in dc St. Walburgis-kerk, die der Sociëteit ten gebruike was afgestaan, dat hij weldra werd uitgenoodigd om ten gerieve der tocstroomende menigte het woord te voeren in de ruime St. Martini-kerk.
Doeli van hetgene de heer Diest Loiigion in zijne G e s c h i e d-kuudige beschrijving der stad Groningen uit. niet vertrouwbare bronnen meldt, alsof de Jesuïten vóór de overgave der stad aan Prins Maurits, bunnen invloed zouden misbruikt hebben en „het gemeen zouden hebben opgeruid,quot; heeft de Prins zelf, die aan dc regecring der stad schreef, om haar tot de overgave te bewegen, volstrekt niets geweten. Want herhaaldelijk vinden we na dien tijd melding gemaakt van de welwillende gezindheid , die de Prins den Jesuïten toedroeg eu van de bescherming, die hij hun bij vcrsohillende gelegenheden heeft verleend. Zoo out-
333
moeten we, om ons bij een enkele aanhaling te bepalen, het volgend merkwaardig getuigenis, door de Jesuiten aangaande Piiins Maijhits afgelegd: „ Nos Mauritii nomen, auctoritatemque adversum petu-lantes lidenter appellabamus. Huiusmodi tutoris nostri frequens appellatio pudorem metumque infensissimis quibuseumque iuie-cit.quot; — „ Wij beriepen ons met vertrouwen op den naam en het gezag van Prins Maurits tegenover de n)ocdwilligen. Het veelvuldig herhaald beroep op zulk een besc\'hormer joeg den vijaudigsl
gezinden sehaamte en vrees aan.quot; Litt. ann. 1013—14, p. 213.
•
Blz. 305. — Dat de wonderlievende Gottfiukd in zijn krouijk veel weet te verhalen van liet toover-toestel, waarvan de Munster-sehe Bisschop bij de belegering van Groningen gebruik zou hebben gemaakt, en dal, hij een bombardement met zulke onheilige pro-jeetielen in al zijn ijzingwekkende afschuwelijkheid schetst, laai zieh even gemakkelijk verklaren als vermoeden.
Maar ook de Waalsche Hagenaar Basnage is onuitputtelijk, zoodra zijne pen bij dc beschrijving van Groniugen\'s belegering deze omstandigheid bereikt, en hij meldt ons menige bijzonderheid, die wij te vergeefs elders, zelfs bij den beruchten S. D. V. zochten. Het nieuwe kunstvuurwerk, gelijk hij het noemt, dat koperen gegraveerde plaatjes in de stad wierp, sloeg dc overigens manhafte bewoners van Groningen met ontzettenden, met panisehen schrik. Wat het ergste was, de weinige verlichten, die zulke talismans niet vreesden, werden door het volk voor niets minders gehouden dan voor goddeloozen en atheïsten; en de stad ware bijna bezweken, niet uit vrees voor de bommen, maar uit angst voor de helsehe machten, die naar men meende, door de tooverkunsten des Bisschops tegen haar in het geweer werden geroepen. De overmaat des lichts ten spijt, dat Groningen reeds zoo lang (sedert 1591) met vollen middagglans had beschenen, zag het er waarlijk nog stikdonker uit in den geest en de gemoederen harcr bevolking. Dc Theologen werden door Uabenhaupt, die terecht het dwaze en gevaarlijke dier bijgeloovigheid inzag, opgeroepen en uitgenoodigd om het volk al het ijdele van zijn dwazen waan ouder het oog te brengen. Zij hadden daarbij de handen vol werks en meenden, naar het schijnt, dat een enkel leugentje om bestwil hun verlichteuden arbeid niet schaden zou. Zie hier de woorden van Basnage zelf, ten bewijze dat wc niet overdrijven:
„On vit un nouveau feu d\'artifice. Du sein des Bombes et des
regeering, die in 1590 bedenkingen maakte tegen de vereisohte kosten. Op aanhouden evenwel van den pauselijkcn Nuntius, Oelavius Frangipaai, en van koning Filips van Spanje werd er eindelijk tot do oprieliting besloten.
Samerius verliet in 1590 Groningen, en tiians wijdden P. Adiu-anus Arborëus (Boom, te Hoorn geb. 1554 1615) en P. Za-ciiaeds Ribecius hunne zorgen aan die taak.
Men schijnt slechts voorloopig tot proefneming eenige klassen te hebben geopend en het collegie niet aanstonds in volle werking te hebben gesteld, want we vinden aangaande het Groningsch collegie vermeld, dat „toen Prins Maurits van Nassau in 1594 de stad innam, de voor vier jaren opgevatte hoop voor goed vervloog.quot; Arborëus en Ribeeius verlieten toen de stad tot groot leedwezen der burgerij. — Samerius had inmiddels de belegering van Steenwijk (1592) bijgewoond en der Spaansche bezetting geestelijke hulp verleend. Vele jaren lang was hij de biechtvader geweest der ongelukkige Maria Stuart, gedurende hare gevangenschap. Dit wisten do Bngelschen, die in het leger van Prins Maurits waren; deze cischten nu, toen de sterkte op de eervolste voorwaarden overging, dat de pater hun in handen zou worden geleverd. Na eenige weifeling wierp Prins Maiirits den onedelen ciseh der Engelsclien met verachting van zicli, en schonk den priester de beloofde vrijheid , tot geen geringe teleurstelling voor Elisabeth en hare afgezanten.
Zeker was de invloed dier drie Jesuïten te Groningen niet gering, want Arboreus predikte daar met zulk een bijval der ge-loovigen in de St. Walburgis-kerk, die der Sociëteit ten gebruike was afgestaan, dat hij weldra werd uitgenoodigd om ten gerieve der toestroomende menigte het woord te voeren in de ruime St. Martini-kerk.
Doch van hetgene de heer Diest Lorgion in zijne Geschiedkundige beschrijving der stad Groninger, uit niet. vertrouwbare bronnen meldt, alsof de Jesuïten vóór de overgave der stad aan Prins Maurits, hunnen invloed zouden misbruikt hebben en „het gemeen zouden hebben opgeruid,quot; heeft dc Prins zelf, die aan de regeering der stad schreef, om haar tot de overgave te bewegen, volstrekt niets geweten. Want herhaaldelijk vinden we na dien tijd melding gemaakt van de welwillende gezindheid , die de Prins don Jesuïten toedroeg en van de bescherming, die hij hun bij verschillende gelegenheden heeft verleend. Zoo ont-
333
moeten we, om ons bij een enkele aanhaling te bepalen, het volgend merkwaardig getuigenis, door de Jesuïten aangaande Phins Ma ij kits afgelegd: „Nos Mauritii nomen, auetoritatemque adversum petu-lantes fldenter appellabamus. Huiusmodi tutoris nostri frequens appellatio pudorem metuinque mfensissimis quibuscumque inie-cit.quot; — „ Wij beriepen ons met vertrouwen op den uaam eu het gezag van Prins Maurits tegenover de moedwilligen. Het veelvuldig herhaald beroep op zulk een besehenner joeg den vijaudigsl geziuden sehaamte en vrees aan.quot; Litt. ann. 1013—14, p. 313.
t
Blz. 305. — Dat de wonderlieventle Gottfuijsd in zijn kronijk veel weet te verhalen van het toover-toestel, waarvan de Munster-sehe Bisschop bij de belegering van Groningen gebruik zon hebben gemaakt, en dal hij eeu bombardement met zulke onheilige projectielen in al zijn ijzingwekkende afschuwelijkheid schetst, laai zich even gemakkelijk verklaren als vermoeden.
Maar ook de Waalscbe Hagenaar Basnage is onuitputtelijk, zoo-dra zijne pen bij de beschrijving van Groningen\'s belegering deze omstandigheid bereikt, cu hij meldt ons menige bijzonderheid, die wij te vergeefs elders, zelfs bij den beruchten S. D. V. zochten. Het nieuwe kunstvuurwerk, gelijk hij het uoemt, dat koperen gegraveerde plaatjes iu de stad wierp, sloeg de overigens manhafte bewoners van Groningen met ontzetteudeu, met panisch en schrik. Wat het ergste was, de weinige verlichten, die zulke talismans niet vreesden, werden door het volk voor niets minders gehouden dan voor goddeloozen en atheïsten; en de stad ware bijna bezweken, niet uit vrees voor de bommen, maar uit angst voor de hqlsche machten, die uaar men meende, door de tooverkunsten des Eisschops tegen haar in het geweer werden geroepen. De overmaat des lichts ten spijt, dat Groningen reeds zoo lang (sedert 1591) met vollen middagglans had beschenen, zag het er waarlijk nog stikdonker uit in den geest en de gemoederen harer bevolking. De Theologen werden door Rabenhaupt, die terecht het dwaze en gevaarlijke dier bijgeloovigheid inzag, opgeroepen en uitgeuoodigii om het volk ul het ijdele van zijn dwazen waan ouder het oog te brengen. Zij hadden daarbij de handen vol werks en meenden, naar het schijnt, dat een enkel leugentje om bestwil hun verliehtendcn arbeid niet schaden zou. Zie hier de woorden van Basnage zelf, ten bewijze dat we niet overdrijven:
„On vit un nouveau feu d\'artifice. Du sein des Bombes et, des
•■m
Pots ii feu, sortoient des lamcs de cuivre, gravées en caracthèrcs Qothiques ct clmrgées de (Igures éfrayantes. (1) Lc dessein des Prélats (Munster en Keulen) étoit de jetter la terreur par ces talismans. En effet le peuple en fut épouvautd; et ceux qui voulurent le rassürer eu se moquant d\'une superstition aussi ridicule ct en se raillaut de sa crédulité, furent d\'abord régardez co mme des lm pies ct des At hees. Rabenhaupt, qui avoit intérêt a dissiper le Préjugé d\'un peuple si sottement a 1 armé, qu\'il auroit sacriflc la ville a la craiute des Puissances infernales, qu\'on\'évoquoit contre lui, pria les Thcologiens de ie détromper. lis le désabusèrent, en lui faisant voir que la Keli-gion Protestante, dont il faisait profession, nc s\'accordoit point avec ces terreurs Paniques. L\'un réprésenta que le Saint Evêque de Munster, ne pouvant prendre la ville par le secours de Simon Pierre, imploroit celui de Simon le Magicien; et 1\'autre remontant jusqu\'au siége de Bois-le-Duc, fait par le Prince Frederic Henri en 1029, aprit au peuple, que c\'etoit un artifice ancien et usé, puisqu\'on avoit trouvé dans eette ville un grand nombre de lames de cuivre cliargées d\'imprécations avec le nom de Dieu, celui des Anges et de quelques Saints, a la faveur desquels les Prêtres persuadoient aux Assiégez, qu\'il pouvoient charmer les Armes des Assiégeants et se garentir des coups des Hérctiques. — Voici les mots et les caracthères qu\'on lisoit sur quelques nnes des lames, qu\'on trouva dans les bombes que les Prélats flrent jetter dans Groningue: „ Pater et Principium, Sapientia Pilius, Spiritus Sancti et Siranus. MTOB CDE MC E1NUS DC DC Dü O BOP EHOPRTGKHNAR. Amen.quot; — Elders bv. bij S.D.V. worden de letters en do woorden anders geschreven en gelezen. Zonder eene verklaring te beproeven verzekert S.D.V. slechts: „ Ausser allen Zweiffel liat man cinige zauberische Beschwerung damit vor-gehabt.quot; Het brein dier ingenomen lieden scheen riet vatbaar voor het vermoeden dat die onverstaanbare plaatjes wel eens een geheimschrift konden bevatten. Basnage was echter niet zoo geheel verre van dat middel tot oplossing verwijderd, geajk blijkt uit
(l) Basnage /.egt niet hoevclc plnatjes aldus in de stad werden geslingerd. De Duitsehe vertaler van den bekenden vijand des Bissehops S. 1). V. zegt: „Am letz-ten Heumonat ward in etzlichen Bischofllichen Bomben ein Kdpfferes auf einer Seiten mit vielerley fremden Litteren und unverstündlichcn Caraetercn bezeiclinetes IMüttlein gefunden.quot; Vai.kknikr gewaagt slechts van eene bom met zoogenaamdt tooverspreuken.
335
hetgeiie hij weldra laai volgen. „On dit, zoo tocli gaat hij voori, qu\'on trouva aussi sur d\'autres plaques ces paroles fort claires pour eeux a ux-quels elles s\'adressoient: „Celui, „qui sc retire de la villo est uu houuête homme; mais ceiui qui „ne livre pas ce qu\'il a veudu, est un Traitre.quot;
Nog immer worden, zoodra er sprake komt van Groningen\'s beleg, de onvergetelijke tooverplaatjcs in lierinuering gebracht. Do eenigc, die van dat aartsvaderlijk gebruik, voor zooverre wc weten, afweek, is de heer üiest Lorgion. De schrijvers van de „Schoonheden en merkwaardige tafereelon uit de Nederlandse he Geschiedenis,quot; de hoeren P. G. Wiïsen Geysbekk en G. Engemehts Gerrits hadden bijna die schoone merkwaardigheid vergeten; doch gelukkig vonden zij uog gelegenheid om haar even in een geestig nootje aan te teekenen. „Sommige kogels, zoo leest men daar, waren met tooverspreuken geteekend of beslagen met koperen plaatjes, waarin tooverllguren gesneden waren. De vrome Bisschop dacht zeker; Flectcre si nequeo superos, Aehc-ronta movebo.quot; De hemel hoort mij niet, ik zal de hel bewegen! — Wat men al niet voor Christoffel Bernard gedacht heeft!
Hij zal eenvoudig, dunkt ons, van zijne plaatjes, als hij ze zelf liet graveeren, den dienst hebben verwacht, die later andere middelen bv. duivenposteu en luchtballons aan belegeraars en belegerden zouden bewijzen. Wellicht dacht hij ook dat de artilleristen wel eens een grap mochten uitvoeren, die in hunnen smaak viel, en den Groninger theologen en toen zeer schalkschc studenten gelegenheid kon verschaffen tot oefening in het ontcijferen van onleesbare opschriften. Eindelijk dacht iiij stellig dat de Groningers bijgcloovigcr waren dan zijne Munsterlanders.
Blz. 2Ü6. — Algemeen is bij onze Nederlandsche geschiedschrijvers de overdrijving van het verlies door de Munstersche en Keulsche troepen voor Groningen geleden. Bildeudijk schrijft: „Tot den 26 Augustus duurde deze belegering, wanneer de Bisschoppelijke macht opbrak, na er 4500 man voor verloren te hebben aan gesneuvelden en veel meer aan verloop;quot; Mr. J. van Lennep, in De voornaamste geschiedenissen van Noord-Nederland; Mr. G. Gkoen van Prinsteber, in het Handboek der geschiedenis van liet Vaderland; en W. A. E. Elbeiits in zijn Geschiedenis des Vaderlands, beweren allen dat de troepen des Munsterschcn Bisschops eenc
836
vermindering ondergingen van 10,000 man aan gesneuvelden en deserteurs. Valkhnier spreekt van 5000 man die voor Groningen bleven. Witsbn Geysbeek en Engjjlbekts Geruits schrijven; „het beleg kostte hem tussohen de 4 en 5000 man aan dooden, en nog wel tweemalen zooveel aan weggeloopenen en gekwetsten.quot; De offleiëelc bescheiden, door van Alpen geraadpleegd, wederleggen volkomen deze naar losse geruchten van partijdigen oorsprong neergeschreven opgaven. Zij meldeu niet meer dan 400 gesneuvelden en 300 in de hospitalen verpleegden.
Blz. 208. — De heugelijke bevrijding van Groningen, waarin geheel Nederland deelnam, werd door den grooten Vondel in het volgend vreugdelied bezongen:
OP
DE DOORLUCHTIGE ZEGE
VAN
Alias inter caput exiulit nrbe.i. (1)
O Groninge, pilacr en hooftstadt van de Vriezen,
Van waar begint men \'t best t\' ontvouwen uwen lofr1Uw bouheer Grunus most u tot zijn wijek verkiezen,
Zoo vroegli voor Christus komste, en boude hier zijn hof. Of liever, zoo men zeght, de broer van \'t hooft der Francken,
Ontworp u arm en slecht. Nu sestigh jaer geleên En nog vijfhondert, most ghy uwe stichters dancken.
Die u bevestighden met toornen, graft en steen;
Macr namaels, acngegroeit in raaght eu burgeryen ,
Ontzaeghtghe min \'t gewelt, en proefde menighwerf Het wisselbaere lot des oorloghs onder \'t stryen,
Doch noit met meer gevaers van \'t uiterste bederf. Dan toen de Keurvorst en de Vorst van Munster t\' zamen, Gcsterckt met Fransche maght, n vielen op het lijf, Met gloênde kogelen u overstulpen quamen,
En teffens out, en jongk , en maeght, en man en wijf
„Zij hief hnar kruin omhoog, tlt;; midden vnn de steden.quot;
Zicli quijtendo, uoch storm, noch dootsgevaer ontzagen,
Tot dat de vyanden verlieten uwen wal,
Na zulek een zwaer verlies, en droeve nederlagen,
Waerop do zegegalm zich uitspreide overal.
Uw sobermheer Ravenuooft hebt ghy, naest God, Ie loven
Voor uw behoudenis. Dees lerger van de doot Bewaeekte u, tot dat ghy het onheil quaemt te boven.
En stout de stormbuy uit van bommen, vier en loof. O Guoningk, uit het puin en aseh en stof verrezen.
Vergeet de weldaet niet, die God u heeft bewezen.
Do dappere tegenweer, zoo standvastig door Groningen geboden , verwierf dier stad rechtmatige aanspraak op aller bewondering. Dos te meer is het te betreuren, dat men haren roem, ofschoon dit niet bedoelende, verkleint door uitvallen tegen Christoffel Bernard van Galen, die door niets gewettigd worden. Zoo lazen we bv. nog onlangs een opstel door de „Noordstarquot; overgenomen uit het Handelsblad, waarin het t w ee h on d-j ar i g feest, den 37 Juni, te Amsterdam gevierd, ter herinnering aan de redding van Nederland in 1672, door den heer P. H. Wiïkami\' beschreven werd, en merkten daar voor ons onderwerp op, hoe er ook Groningen, gelijk meer dan billijk was, werd herdacht; doch op do volgende ongepaste wijze; „Groningen, dat door 2\'2,000 Munstcrschen bijna zes weken belegerd, de bisschoppelijke huurlingen den 28 Augustus het hazenpad deed kiezen.quot; Dergelijke uitdrukkingen doen uoeh der burgerij van Groningen, die degelijker roem bezit dan dat zij onware ophemeling zou behoeven, noch der geschiedkennis des schrijvers eere aan. Immers heldhaftigen wederstand bood de stad en ontmoedigde daardoor de belegeraars. Geen uitvallen echter der belegerden , doch hunne volharding en omstandigheden, die met hun manhaftig verzet samentroffen, noopten den Bisschop niet tot vluchten maar tot het opbreken des belegs. De jegens den Bisschop zeer vijandig gezinde S, D. V. geeft behalve dc schade door het gesehut der belegerden aan dat der belegeraars toegebracht, en de vermindering der vijandelijke troepen, nog drie andere redenen, die Christoffel Bernard tot den aftocht bewogen, namelijk; 1 de aankomst van de keizerlijke en Brandenburgschc legers, die ter ontzetting opdaagden; 2 het gebrek aan levensmiddelen, dat zich bij den dag steeds sterker in het vijandelijk kamp deed gevoelen; v. galen 22
338
on 3 de met geweld nederstroomcude en aanhoudende regen, die de loopgraven onder water zette. Hij besluit na al deze redenen te hebben opgesomd, als waren zij nog niet toereikend ter verklaring van des Bisschops heengaan: „Thm seye wie ihm wolle; Groningen ward Hirer loss, und dem BisscholT sein fernere Vor-baben gehemraet.quot;
Daar kan dus v au geen „hazenpad kiezen,quot; van het vluchten van lafhartigen, waartegen zooveel moeds en krachts als door Groningen word getoond niet ware noodig geweest, sprake zijn. Ook verdienden do Munstersehe en Keulsehe soldaten even weinig met den smadelijken naam van „bisschoppelijke huurlingenquot; bestempeld te worden, als de troepen die het wakkere, uit zijn sluimering gewekte Anisterdam ten strijde zond. Want de soldaten, die uit Amsterdam in 1072 naar de frontier-steden togen, waren allen geen vrijwilligers, volgens de Kronijk van Amsterdam, die daarvan zegt; „Amsterdam bracht daartoe op 1000 man, dog deeze waren meest waardgelder s.quot;
Hoe kan nieu overigens zijne historische kennis zoo geheel verzaken? Warcu kleine, welvarende Staten in die dagen niet juist daarom machtig in het oorlogsveld, omdat zij hunne geringe krijgskrachten door de veelvermogende kracht des gouds naar believen konden verveelvuldigen?
Bi,z. 209. — Het volgend puntdicht door Vondel, ter gelegenheid van de verrassing van Koevorden gemaakt, moge hier als historische herinnering ecuc plaats vinden. Hij speelt er iu met den naam van Rabenhaupt, het hoofd der raven. De raven, ongetwijfeld de soldaten, willen uitstel en roepen, eras, eras, d. i. morgen, morgen; doch hun hoofd roept heden nog! en terstond was liet door ligging en kunst zoo sterke Koevorden in zijne macht.
op \'t veroveren van koevorden ,
IN DEN JAERE MDCLXXII.
De raven roepen kras kras,
Maer Ravenshooft roept huiden,
Men laet\' de kloeken luiden:
Daer helpt noch sterekte noch moeras.
Br.?,. 214. — Aangaande de ontvangst des Prinsen te Dordrecht en het gebeurde in de vroedsohapskainer aldaar, verhaalt Lr Clehc liet volgende in zijne Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden, Deel III, blz. 400 (Amsterdam 1730); Niemand der aanwezige regenten dorst een voorstel te doen. Prins Willem III ging daarna de magazijnen bezichtigen , hot gemeen omringde toen zijne karos, eisehte dat de Prins Stadhouder zou worden gemaakt, „en dreigde zoo dit niet geschiedde dat het hen allen zou omhals brengen, die zich daartegen stelden. De magistraat niet langer tegen het volk bestand zijnde, stelde een geschrift in, waarbij yder van hun afstand deed van het Eeuwig B d i k t en den Prins verklaarde tot Stadhouder, dragende hem op al zulke magteu, waardigheden en gezag, als zijne voorvaders gehad en bezeten hadden. Teffens ontsloegen ze hem voor zooveel in hun was van den eed, dien hij had gedaan van het stadhouderschap niet te zullen aannemen. Dit gedaan zijnde verzocht de Prins dat twee Bedienaars des Goddelijken Woords hem van zijnen eed zouden ontslaan; \'t welk wierd gedaan door twee d\'alleroproerigstcn, die dik-maals van den predikstoel tegen de Regeering heftig hadden uilgevaren.quot; Le Clere betreurt het dat zoo iets plaats vond en uit den wensch, „dat men geen meerdere voorbeelden daarvan mag zien.quot;
Blz. 220, — Het kan niemand, die eenige kennis heeft van de crimineele wijze van procedeeren, gedurende de vorige eeuw algemeen in zwang, bevreemden , dat er in von dor Kette\'s proces melding wordt gemaakt van de gerechtelijke tortuur. De territio re al is, de gevoelige schrikaanjaging of daadwerkelijke bedreiging, gelijk ze door Bilderdijk wordt genoemd, werd toen als iets onmisbaars geacht in de crimineele jurisprudentie. Zonderling fs het, dat men daar waar nog voor éénc eeuw in een door geheel Europa bekend proces, namelijk in dat tegen den Ruwaard van Putten, Cornclis do Wit, ijverig gebruik werd gemaakt van het aanzetten der scheenschroeven, wij bedoelen dc gevangenpoort te \'s Gravenhage, van niets anders hoort gewagen dan van Inquisitie en Spaanschen tijd, alsof onze Nederlandsche criminalisten na de Reformatie geen scheenschroeven, duimschroeven , palei enz. gekend of gebezigd hadden. Vgl. Bilderdijk, Geschied. X, blz. 20.
Blz. 228. — Eene beknopte en toereikende schets der Haagscho gruwelen geeft ons de schrijver van „De staatkundige partijen in Noord-Nederland, (J. de Bosch Kemper?) Ani-sterdam 1837.quot; Wij meenon haar te mogen overnemen. „Het eeuwig edikt wordt vernietigd, merkt de schrijver op; De Witt ziet eindelijk den drang der omstaudigheden; zonder eensgezindheid ware het vaderland verloren, en die eensgezindheid kan alleen hersteld worden door dat allen zich om den Prins scharen.quot; Do Witt zag lijdelijk het afzweren van het eeuwig edikt aan, doch vroeg kort daarna zijn ontslag.
„ Intussehen was zijn broeder — dus gaai bedoelde schrijver voort — die een voorstel hem door deu eerloozen Tichelaar gedaan, niet dadelijk had aangegeven, op de aangifte van dien ellendeling, ais verdacht van ccuen aanslag op \'s Prinsen leven gesmeed te hebben, gevat en gepijnigd. Zijn broeder bezoekt hem op de gevangenpoort te \'s Gravenhage. Terwijl zij beiden zich aldaar bevinden, worden zij — door een hoop gemeen, — neen, helaas! door gegoede burgers op de moorddadigste en wreedste wijze van het leven beroofd. Deze moord is cene der verfoeijelijkste daden, die immer de geschiedenis heeft opgeleverd , en liet eenigste dat men tot versehooning van den-zelveu zou kunnen bijbrengen, zoude zijn, dat dezelve niet zoo zeer uit partijzucht is gepleegd, dan wel uit wanhoop over den ondergang van het vaderland, dien men in waanzinnige drift aan verraad toeschreef; maar helaas! ook deze verschooning kan niet op allen, die aan die gruweldaad deelnamen of dezelve toejuichten, toegepast worden. Simon Simonides, predikant tc\'s Gravenhage, verbitterd over de verdraagzaamheid van Johaï de Witt ten opzigte der Coceiauen noemde van den predikstoel der liefde dezen moord Gods werk, onder verzekering dat dezelve niet gestraft, maar beloond zoude worden. Zoo ver gingen partijzucht, blinde Godsdienstijver en geestelijke heerschzucht! Mogten zij nimmermeer dc gesehiedrollen van ons vaderland besmetten.quot; Blz. 188—189.
De edele gevoelens van den schrijver zijn de onze. Wij voegen er dit slechts bij, dat indien we Cbrisieh en anderen mogen gelooven, de geheime bedoelingen en de ondankbaarheid van
souimigcr gemoedereu te (tier gelcgeubeid ia het lieht traden. Want niet sleelits Simonides maar ook Tromp en vele aanzienlijken zouden het genoegen, dat zij smaakten in den ondergang der de Witten, niet hebben verbolen. Cérisier verhaalt bovendien in zijn Tableau de l\'histoire des Provinces «nies het volgend blijk van zwarte ondankbaarheid. De cehtgenoote van den Ruwaard kwam op den dag des gruwels in eene koets naar den Haag gereden. Zij hoorde daar wat er gaande was en liet zieb ijlings van den Haag naar een dichtbijgelegen dorp brengen.
Het rijtuig bield stil voor hel huis van den predikant, die geheel zijne fortuin aan den Ruwaard verschuldigd was. De predikant opende toevallig zelf de deur, herkende zijne weldoenster en las in hare blikken en ontstelde gelaatstrekken het doel van hare komst. Hij haastte zich om haar met den meesten spoed deze woorden toe te duwen: „Madame rct.irez vous. Vous ne pouvez être ici, je no venx point être melé dans cette affaireon sloeg de deur dicht.
Welk een pijnlijken indruk die treurige bladzijde onzer geschiedenis op elk rechtgeaard gemoed make, zij zal echter niet zonder nut wezen, indien zij beu, die zich immer zoozeer genegen be-toonen tot hst lichtvaardig verdenken en beschuldigen van anderen in zich zelven doet keeren.
Blz. 233. — Piotokius, de vermaarde genie-officier van den Munsterschen Bisschop, was vroeger secretaris bij de Deensche legatie en diende daarna, men weet niet door welken zonderlingen loop der omstandigheden, ouder de Napelsche garde. Te Rome verliet hij het Protestantisme en werd Katholiek, keerde terug naar het Noorden en nam, op reis met Munstersche wervers in aanraking gekomen, dienst in het leger van Cliristoffel Bernard. De avontuurlijke Deen, die zich met zijne verborgen gehouden talenten spoedige bevordering had kunnen verschaffen, indien hij zo had willen openbaren, deed geen enkele poging om zijn lot te verbeteren. Het duurde niet lang of Pietorius moest gelijk de overigen op schildwacht staan. Hij zocht naar een middel om den lijd te korten en de verveling te verdrijven, en vond dit spoedig in een stuk krijt, waarmede hij lijnen trok op don muur van het gebouw of van do veste die hij bewaakte. Eens had hij niets minder dan een volledig plan tot verbetering der vestingwerken van de bisschoppelijke residentie Coesfeld geschetst. Een ollicier merkte de teekening op en begreep er de waarde van. Na
eeuig onderzoek bleek het. alras, dat men zonder het te weten, een bekwamen tacticus en een uitstekenden ingenieur bezat. Aanstonds werd hij den Bisschop voorgesteld, die hem op staanden voet tot officier der genie benoemde en voortaan geen enkelen krijgs-tocht meer ondernam of Pietorius moest hem vergezellen. Picto-rius vervaardigde te Munster vele teekeningen. Van zijne hand is de tcekening cener kopergravure, die de voorzijde en den platten grond van den Munstersehen dom voorstelt. Daaronder staat; Pet. Pietorius del in. — Horrewyn fecit aqua forti et sc nip sit ferro. Het door A. van Lennep gegraveerde plan der belegering van Munster in 1660 schijnt ook door Pietorius geteekend te zijn. — Vgl. G. B. Depping, Gcschichte dos K rieges der Münst. u. Cöln. gegen Holland.
XVI.
Blz. 255. — De Muiistersche domprediker P. Nagkl S. J. koos tot tekst voor zijne lijkrede op Christoffel Bernard: Deuteron. XXXII; lt;t9, „Bestijg het gebergte en sterf op den berg.quot; In de drie deelen zijner rede ontwikkelde hij dc geliefkoosde kernspreuk des overledenen: „Pie, luste, Fortiter,quot; en beschreef bij de godsvrucht, rechtvaardigheid en sterkte van den Vorst-Bisschop.
Blz. 260. — De erf kamerheer van Galen voert in zijn wapen drie rechtstandige krammen van koel, hoeksgewijs (twee boven een) op gouden veld. In het gekwartileerd graaflijk wapen vullen deze krammen als stainwapen veld 1 en 4; in 2 en 15 wijst, de gouden kamorheers-slcutel op zilver het erfkanierheerschap aan.
Uli STAD KN HUT STIFT MUNSTEli.
Herinnering aan oudere toestanden en wetgeving. Hel gewijzigd leenstelsel in zwang bij liet optreden van Christoffkl Bernard van Galen. Vrij lie den der stad Munster sedert de XIV\' eeuw. — Hare aanmatigingen tegenover de Bisschoppen. — Besluit van den rijksraad te Worms in 1535. — Re-g e e r i n g s v o r m van het Munstersch vorstendom, üe sten den. Geestelijkheid, adel en steden. — Do gilden . . blz. L—10.
JKOGD EN BISSCHOPSKKUZIi.
Geboren den 12 October 1606.-—Studiën te Munster, Keulen, Leuven, Bordeaux. — Als kanunnik te Munster geëmancipeerd of geïnstalleerd in 1030. — Thesaurier van hel Munstersch kapittel. Subdiaken gewijd. Aartsdiaken of deken van Vreden benoemd. — Neemt deel aan de onderhandelingen over den W es t faa 1 s eh e n vrede in Ifl\'iS. Wordt 25 malen als gezant door den Keulschen keurvorst naar verschillende hoven gezonden. — Zijne betrekkingen met Fabius Chigi , later Alexander VII. — Ferdinand van Beieren, Keurvorst en Aartsbisschop van Keulen, Bisschop van Munster, Paderborn, Hildesheim en Luik sterft in 1()50. — Christoffel Bernard door het kapittel
844
tot Bisschop van Munster gekozen. — Voorkomen en karakter van Ch. Bernard vau Galen. Bevestiging zijner keuze door Paus Innocentius X en Keizer Ferdinand III in 1651. — Zijn programma, priester- cu bisschopswijding. — Zilveren tafelservies hem toen geschonkeu, door Vondkl bezongen . . . blz. 10—20.
VERZET TEGEN DK VKRKIEZINK. STEDELIJK li VRETENSIËN.
Beknardus Mali.inckkodt. — Hij protesteert, tegen de keuze van Christolïel Bernard. — De stedelijke regeering biedt steun aan Mallinckrodt. — Volksoploop in 1654. — Door bemiddeling van P. Busenbaum treedt do stad in overleg met den Vorst-Bissehop. Het Sc hoon vli eter-verdrag, 1655. — Intrede van den Bisschop in de stad. — De Sten den-ver gade ring te Wolbeek, 1655. — Pogingen der stad om volkomen onafhankelijkheid van den Vorst te verkrijgen. — Dc stads-syndicus VierdenhalVen. — De democratie zegeviert bij de verkiezing van den stedelijken raad in 1656 ......blz. \'20—28.
BEMOEIINGEN DER NEDERLANDERS MET DK .MUNSTERSCUE GESCHILLEN. HERHAALDE BELEGERING DER STAD.
HARE VOLKOMEN ONDERWERPING.
Uitspraak des Keizers ten gunste des Vorsten en ten nadeele der stad in 1656. — Du syndicus Drachter en de alderman Termeulen te \'s Hage in 1657. De Staten ontvangen hom, ofschoon Bernard\'s gezant, kolonel Wyuch protesteert. Goddeloosheid van den tweeden Munsterschcn syndicus von Bitsen. — De Bisschop belegert .Munster van den 20 Augustus tot den 17 October 1657. — Het verdrag van Geist, 20 October 1R57. — Edelmoedigheid van den Vorst-Bisschop, laaghartig gedrag der stad. — Nieuwe verwikkelingen. — Antwoord des Bis-schops aan den Hollandscli-gezinden graaf van Plodoep. —- Keizer Leopold (1658—1705) beslist tegen Munster, den 9 Juli 1659. — De stedelijke raad van Munster protesteert. — In 1660 staan de
•\'545
rijks-troepen voor Munster. — Nederland wil Munster helpen, maar durft niet. — Ontwerp van bemiddeling, der stad door de Staten aangeboden. — Weifelende politiek in Nederland. — Likuwe van Aitzema\'s bemoeiingen voor Munster. — De slad wordt door waterwerken tot de overgave gedwongen. — Zij capituleert den 2ö Maart 1001 en doet afstand van al hare ei se hen. — Plechtige intrede in do beteugelde stad, den 28 Maart. Prophetieën, tijdversen. Gelukwensohing van Paus en Keizer. — Kwijnende toestand der stad. — Paleis te Coesfeld. Buitenverblijf te Sassenberg. De Paulus-burg en do dom-kapellen te Munster..............blz. 28—51.
u1jlerschans. horculo.
De Oostfriesehe quaestie. Schuld van Graal\'Enno 111 aan de vorstin van Lichtenstein. — Beslissing der rijkskamer te Weeuen. Christoffel Bernard wordt als naaste rijks-vorst belast met hare uitvoering. — Hij bezet de Dvlerschans, den 9 December 1663 in naam des Keizers. —Schrijven der Staten aau Chirstoffel Bernard van den 2!) April 1664, waarin hij gesommeerd wordt tot evacuatie. — De Munstersehe Vorst-Bisschop onderhandelt met den graat van Oost friesland. — Onmogelijke voorwaarden door de Staten gesteld. •— De Dylerschans door de Staten genomen, den 4 Juni 1663. — Brief der Stalen aan, en antwoord van den Keizer. — Bore ulo. Junocus van Bkonkiiorst. Jubocus van Ijimbub.g-Stirum en Bkonkiiorst. — Uitspraak van de Gel-dersche kanselarij ten gunste van Limburg-Stirum in 1615. — Protest des Keizers. — Onrechtvaardigheid van het Geldersche vonnis. — Christoffel Bernard doet iu 1663 zijne rechten op Boreulo gelden en dient een verzoekschrift in bij de Staten te \'s Hage. — Dc gezant van Lodewijk XIV, d\'Estkades , ondersteunt den Bisschop. — Antwoord der Staten in 1664 en cisch tot terugbetaling der door Munster genoten inkomsten van Boreulo, den Bisschop ter hand gesteld op zijne reis naar Hongarije..............blz. 51—65.
346
VOUSTIOLIJK BESTUUR.
Gevolgen van deu dertigjarigeu oorlog. Vreemde bezettingen in het Munsterseh Vorstendom. Coesfeld van de Hessen bevrijd in 1052; Bevergern van de Hollanders in 1052; de \'Zweden uit Vcchta verwijderd in 1054. Hij verkrijgt de geestelijke jurisdictie over het Benedenstift van het Osna-brugsche kapittel voor Munster. — Het werven van soldaten. — Het Rijnverbond. Lodewijk XIV treedt toe tot dit verbond in 1058. — Verhouding van den Muusterschcn Vorst tot zijne onderdanen en tot den Keizer. — Rijksdagen, door Christoffel Bernard bijgewoond. — De rijksdag van 1004 te Regensburg. Oorlog tegen de Turken in Hongarije. Christoffel Bernard aangesteld als president van den rijks-krijgsraad. Zijne mitrailleuse. — In 1004 met het leger te velde, ter bestrijding der Turken in Hongarije. In den herfst te Coesfeld terug en door den Keizer met een kostbaar borstkruis beloond. — Pogingen van Ch. Bernard tot inwendige versterking des Keizer rijks. — üe Westfaalsehe kreits. Lodewijk XIV, de gezworen vijand van alle kreitsen en van alles wat strekken kon tot betere organisatie des Rijks. — De samenkomst te Dorsten in 1005. — Onderling Sohutz-verein tussohen Munster, Brandenburg en Palts-Nieuwburg verijdeld door de intrigues van Lodewijk XIV. — Christoffel Bernard zoekt te vergeefs bondgenooten in Duitschland. Hij staat alleen, blz. 05—85.
OORLOG TUSSOHEN DE NEDERLANDEN EN MUNSTER.
Grieven en onmaeht. — Zwakheid des Keizers. — Sluwheid des Fransehen konings. — Overeenkomst met Karei II van Engeland, den 13 Juni 1005. — IJdele verwaehting der Engel-schen. — Oorlogsverklaring van Christoffel Bernard aan de Staten, den 14 September 1005. — De Munstersehe Vorst-Bisschop vall van drie zijden in ons land. — Het fort Bourtang. — De B is seh ops d ij k of G org as dam. — Verwaarloozing des le-
347
gers in Nederlaud. Gedeputeerden te velde. — Hekeldichten en spotschriften op Oh. Bernard van Galen .... blz. 85—10.{
tü88chbnkomst üku fiunschen. v 1(10de van kleef.
Franseh krijgsplan tegen Munster. — Openbare en geheime orders der Fransohc veldheereu. — Klachten over de Frau-schen. — Prins Mauiuts van Nassau. Loehem door de Mun-stcrscheu ontruimd. Boekholt. — „Een kiachtigc en kluchtige tijd.quot; — Verschillende meeningen. — Brief van Ghristoffel Bernard aan lord William ïkiiple van den 12 Februari 1GG0. — Frederik Wilhelm, Keurvorst van Brandenburg. — De Muii-stersche Vorst-Bisschop zendt gevolmachtigden naar Kleef. -— Vrede geteekend, den 18 April 1060. — Lord Temple komt te laat. — Een wonderjaar.......blz. 103—118.
vkkordbn1ngen. corvey. hoxter. uentheul.
Het celibaat. Handhaving der kerkelijke tucht. Schoolwet. Voorschriften bij besmettelijke ziekten. — Ghristoffel Bernard abt gekozen van Corvcy in 10C2. — Verschil met Bruuswijk over Hoxter. Volkomen regeling eerst in 1071. — Graaf Ernst Wilhelm van Bentueim. Gertrudis van Zelst. Zonderling huwelijk, 1661. Gertrudis\' verheffing tot gravin in 1065. Be-kecring des graven in 1008. Verzet van Gertrudis. Houding der Generale Staten en der Staten van Overijssel. Vlucht, naar den Haag. Weigert tot den graaf terug te keeren, De Keizer verklaart haar vervallen van den graaflijken stand in 1077. Het huwelijk onwettig verklaard in 1078. De graaf huwt na Gertrudis\' dood in 1078 Anna Isabella van Limburg-Stirvm ïoï Gemen. — Ahnoli) Maurits van Steinfort wordt graaf van Bentheim, de kinderen des graven eu van Gertrudis ontvangen Steinfort en andere goederen en titels. — Redenen van ontevredenheid, door de Staten aan den Bisschop gegeven, blz. 118—140.
UK KKUZIC VAN KUN COADJUTOR. HOUDING VAN CHUISTOl\'FEL BERNARD TIJDENS DEN OORLOG VAN 1667—1668.
DE PÜRSTENBI5RGEN.
Paiis Alexander VLI dringt reeds den 20 September 1665 aan op de, keuze van een coadjutor voor Munster. — Kapittelvcrga-dcring tol dat doel, den 23 Mei 1607. — Candidaten zijn Maximiliaan Hknijiuk van Beieren, Keurvorst, Aartsbisschop van Keulen, on Ferdinand van Furstenhekg , Bisschop van Paderborn. — De deken van liet kapittel Brabeck , voor Keulen gezind. — Onregelmatigheden in het kapittel. — Ferdinand van Furstenberg met \'AO stemmen gekozen. — Tien kanuuniken protesteeren. — Christoffel Bernard is o n z ij d i g bij don devolutie-o or log van 1007—08, tussoheu Frankrijk en Spanje gevoerd.— Neutraliteits-vcrdrag tusseheu Munster, Keulen, Meuts en Nieuwburg, te Luik gesloten in 1007. — Hoc hoog Lodewijk XIV dc neutraliteit dier vorsten schatte en hoe duur hij ze betaalde. — Ferdinand van Furstenberg, Bisschop van Paderborn. Frans Egon van Furstenberg, Bisschop van Straatsburg. Willem van Furstenberg, diplomatische agent van den Munstersoben Bisschop. Willem Egon van Furstenberg, diplomatische agent van Keurkoulen, later Kardinaal............blz. 140—155.
HOOFDSTUK XI.
DIPLOMATISCHE BEDRIJVIGHEID. TRIPLE ALLIANCE. VREDE VAN AKEN. OVEREENKOMSTEN. KRIJGSTOERUSTINGEN.
Diplomaten en hunne redeneeringen. — Sybokgh. Copes. — „De Goddel ij ke drievoudige Snoe r.quot; — Reede van Amerongen in 1608 te Coesfeld. — Vrede van Aken 1068. — Verbond tusschen Frankrijk en Engeland in 1070. — Lodewijk XIV biedt den Duitsclien vorsten schatten aan. — Poging der Staten te Keulen. Bamphield. Christoffel Bernard treedt in 1071 op als directeur van den Westfaalschen kreits; herstelt in 1672 den vrede tusschen den keurvorst vau Keulen en de stad, en verdrijft er de Hollanders. — Verdrag te Bielefoldt, den 7 April
849
1671, door Munster, Brandenburg en Palts-Nieuwburg gesloten ter verdediging van den Westfaalsohen kreits. Keulen treedt don 8 Juli toe. — Particuliere defensieve allianee van Christoffel Bernard met den Keizer. Zijne pogingen om Duilsch-land van den Fransohen invloed te bevrijden. — Alles verijdeld door den Fransehgezinden minister Auersberg, die den Keizer overhaalt tot een verbond met Lodewijk XIV, dat gesloten wordt den 1 November 1671. — Wijziging in de politiek van Christoffel Bernard. — Den 4 Januari 1672 genegen tot verbond met Lodewijk XIV. — Hij aarzelt, teekent evenwel den 3 April 1672 onder voorbehoud; blijft echter nog immer zeer koel en terughoudend. — Pogingen der Staten bij den Mun-sterschen Vorst Bisschop. Van Coevokden te Goesfeld in April
1672. Baron Griem. Een tweede verrader ontdekt. Van Coevorden vertrekt den 25 Mei naar Doesburg .... blz. 155—179.
OORLOG VAN 1672.
Raadselachtige bedoelingen van Lodewijk XIV. — Oorlogsverklaring van Engeland, den 29 Maart 1672; van Frankrijk den 10 April 1672; van Keulen den 27 Mei; van Munster den 28 Mei. — Manifest van den Munstersehen Vorst-Bisschop tegen Nederland. Zijne cavalerie, infanterie cn artillerie. — Zijne houwitsers en schuiten van koper en leder. — Grol veroverd door Cb. Bernard van Galen. Borculo. Breevoort. Deventer. Hattem. Elburg. Harderwijk. Zwolle. Kampen. Hasselt. Zwartsluis. Blokzijl. Steen-wijk. Meppel. Geelmuiden. Kuinre. — Lodewijk XIV, Christoffel Bernard van Galen, Max Hendrik van Beieren en Willem Bgou van Furstenberg op het kasteel Bilioen bij Arnhem. — De Keulsche keurvorst te Deventer. De Munstersche Bisschop te Zwolle. — Krijgsplan tegen Groningen. — Karel Rabenhaupt. — Den 11 Juli Koevorden veroverd. Feil van Christoffel Bernard. — De ridderschap van Overijssel. — Misrekening omtrent Groningen. — Schuilenburg, — Dijlerschans, de Nieuwe en Oude schans door de Munstersehen bezet . . . blz. 179—197.
BELKGERING VAN GRONINGEN IN 1672.
Groningeu, van 1580—1594. — George van Lalaing. — Christoffel Bernard te Haren. Geheime verstandhouding met de stad. — Van Galen te Norg. — Verhaal der belegering door van Alpen. Nauwelijks het achtste gedeelte der stad afgesloten. Bommen. Bijstand geboden door Holland en Friesland. Kruit in overvloed. Handel in vollen gang. — Het beleg opgebroken ingevolge het aanrukken van Brandcnburgsehe en keizerlijke troepen. — Valsehe berichten over liet getal der gesneuvelden en gewonden, over mishandelingen en tooverij wcderlegd. — Verhaal van ür. Dibst Lorgion. Nauwelijks honderd personen in de stad gesneuveld. — De 28 Augustus. — Jaarlijksoiie redevoeringen. — De Vorst-Bisschop verliest Blok/.ijl, Vollcnhoven en Kuinre. — Verrassing van Koever den den 30 December. — Kabenhaupt beloond. — De held sterft den 12 Augustus 1675. — Vers van Bidloo.........blz. 197—213.
TOESTAND IN NEUERLANU. VERWIKKELINGEN. SAMENZWERING.
Fransche geweldenarij. — De Prins vau Orauje hersteld in de waardigheden zijner voorouders. Prins Willem III te Dordrecht den 29 Juni 1672. — Het eeuwig edict vernietigd den 3 Juli 1672. — Verbond van Nederland met Oostenrijk en Brandenburg. — De sluizen geopend. — Gespannen vernouding tusschen Christoffel Bernard en de Keulschc en Fransche bevelhebbers. — Botsing tusschen Munster en Brandenburg in October 1672. — Keizerlijk avocatorium van den 9 Februari 1673. Bernard\'s tegenmanifest van den 14 November 1673. — Trouweloosheid des Franschen konings. — Samenzwering van Jan Adam von dek Kette tegen den Munsterschen Vorst-Bisschop in 1673. — Proces cu vonnis .... blz. 213—228.
351
DE VREDE.
Vernedereude voorwaarden, den 29 Juni 1072, Lodowijk XIV door de Staten aangeboden. — Weigering en harde eisehen van Lodewijk en Karei van Engeland. — Verbond van den Fransclien koning met den keurvorst van Brandenburg, den 16 Jnni 1073. — Wantrouwen van Christoffel Bernard in Frankrijk. Zijne vorderingen. —Nieuwe aanval op Koe-vorden. Een twee uren lange dam in de Vecht gelegd door de ingenieurs des Bissehops, Pictorius en Spodu. De sehansen Thots-Koevokden en Spijt-Koevokden. — De dam bezwijkt den 30 September 1673. — Christoffel Bernard te Zwolle en te Deven-.ter. — Kraehtige maatregelen, eindelijk door den Keizer genomen. Zijn nauwer verbond met Spanje en de Generale Staten, den 30 Augustus 1673. Leopold vaardigt als Duitsch Keizeii een manifest uit. — De keizerlijke generaal Montecuculi en Prins Willem III voor Bonn, den 9 November 1673. — Willem Egon vau Furstenberg gevangen genomen, den 13 Februari 1674. — Christoffel Bernard sluit vrede met Nederland, den 22 April 1674. — Traetaai van den Vorst-Bisschop met den Keizer. List der Franschen. -— Bernard\'s zorg voor zijne soldaten. — Nieuwe overeenkomst tussehen Bernard en den Keizer, den 7 September 1675. — Dapperheid der Mun-stersche krijgslieden. — Christoffel Bernard verovert het ambt Wildes hausen eu de hertogdommen V e r d e n en Bremen.— Reeds de bondgenoot van Nederland door zijne traclaten met den Keizer, Brandenburg en Denemarken, trad de Munster-sehe Vorst Bissehop in nauwer betrekking met onzen Staat door het Haagsehe traetaat van den 12 Oetober 1675, eu door het Brusselseh subsidiën-traetaat van den 23 April 1677. — Hij zendt gelijktijdig troepen aan Spanje en Nederland, aan Brandenburg en Denemarken. — Zijn generaal Gkandviller met gouden halsketen beloond door den Deensehen koning. — Verovering van een Fransoh schip in 1677. — Christoffel Bernard zendt zijn vice-kanselier, den 2 April 1678, naar de vredes-ver-gadering te Keulen. — Zijne troepen strijden met Prins Willem .111 bij St. Denys, den 14 Augustus 1678. — Onderhandelingen
over den vrede te Nijmegeu. — Achüng van Chbistoffbl Bbunard voor Willem III. — Eerbied van den Keurvorst van Brandenburg jegens den Munsterschen Vorst-Bissehop. — Sluwe politiek des Fransohen konings. — Se p a r aa t - v re de, door Lodewijk XIV met de Nederlanden gesloten, den 10 Augustus 1078. — Teleurstellingen . . . ■.........blz. 228—251.
HOOFDSTUK XVI.
AFSTKRVEN. BIJZONDRRHEDEN. TESTAMENT. GHAFGESTICHT.
Ziekte van den Munsterschen Bisschop. — De Vicaris-generaal van Alpen wordt den 11 September van Nijmegen ontboden. — Van Alpen is 4 dagen later bij den Bisschop op liet kasteel te Ahaus. — Christoffcl Bernard laaf 500 thaler aan de armen uitdcelen; vraagt en schenkt vergiffenis aan allen. — Wordt bezocht door zijn broeder en zijnen neef. — Zijne bediening en laatste woorden. — Hij sterft den 19 September 1678. — Begrafenis en plechtige uitvaart te Munster. — Bepalingen van zijn testament. — Eene vraag. — Het lot te beurt gevallen aan den Ludgerus-burg te Coesfeld en eenige koatbaar-beden. — De familie van Galen. — Monument in de St. Josephs-kapel aan den Munsterschen dom.....blz. 251—265.
HOOFDSTUK XVII.
NA, DE BB WAARDEERING VAN DEN MUNSTIiRSCHEN VORSTBISSCHOP. NEDERLAND TOEN EN THANS.
Aanwijzing van het te kiezen standpunt. — Tweevoudig programma van Christoffel Bernard; „Vóór alles Bisschop,quot; en; „Godvruchtig, rechtvaardig, krachtigquot; — — Ch. Bernard van Galen was een uitstekend Bisschop. — Zijn ijver. — Herfst- cn lente-synoden. — Handhaving van het celibaat. — Priester-brocdersehappcn.—Bisschoppelijke visitatiiin. — Vorming van den toekomstigen clerus. — Priesterwijdingen. — Zorg voor de leek en. — Voorschriften over het bijwonen
van Mis en preek of onderrichting. — Seliolen. — Eerste H. Communie. — Toedienen des H. Vormsels aan vele duizenden. — Deil.ig kerken gebouwd, honderd vernieuwd. — Stichtend voorbeeld door zijn hof en door hem zeiven gegeven. — De algemeene Communie zijner huisgenooten. —Processiën.— Getijden. — Congregatie. — Ongegronde en onedele verklaring van Dr. Erhaed. — Lof, den Munsterschen kerkvoogd door de Pausen geschonken. — — Hij was een vooktbkpfulijk vorst. — Verhouding zijner vorstelijke en zijner bisschoppelijke waardigheid. — Doel door Christoffel Bernard beoogd. Vestiging eener duurzame persoonlijke residentie der Vorst-Bis-schoppen binnen het Munstersch diocees en vorstendom. Licht, daardoor over zijne handelingen verspreid. — Eere hem als vorst van een kleinen Staat, door de machtigste vorsten bewezen. — Zijne wetten, policie-verordeningen en edicten. — Armen-verpleging. -—Waarzeggers, toovenaars, duivelbanners, bezetenen. — Regeling der r e c h t s b e d e e 1 i n g. Voorschriften, in het belang eener spoedige en korte procedure ter vermijding van onkosten en langdurige oneenigheden. —
Bevordering van de wetenschap.--Hij was een buiten-
gewoon veldheer. De ziel van het beleid der aanvoerders, van dc legcrtucht en de administratie zijner troepen. — Vaderlijke zorg voor zijne soldaten. — Blijken van ongomeene vindingrijkheid, stoutheid en volharding. — Hij voerde oorlog zonder schade voor zijn land. ■—• Slechts ééne grief. — Getuigenissen van Hartziieim , von Stkambehg, Tucking. — Ongunstig oordeel der Nederlanders. Eene jongste loffelijke uitzondering: de heer P. dek Kindeken, (Gids, Juli 11.) — 1G72 en 1872. — Invloed van Groningen op ouzo redding in 1672. — Vergelijking van den toen-mul i gen toestand van Nederland met den tcgenwoordi-gcn. — Onze hoop en onze kracht .... blz. 205—299.
Verklaringen en bijvoegsels tot meerdere toelichting van eenige iu Hoofdstuk 1 — XVI behandelde of vermelde onderwerpen ........•.....blz. 299—343.
Bij dm Uitgever dezes verscheen:
M. VAN RfBRVLIET. De Wutenschap van het ware Geluk.
GASPAR BERSE of\' de Nederlandsclie Fkanciscus Xavekius. Eene bijdrage tot de Geschiedenis der Societeit van Jesus in Indië, door W. v. N., Soc, Jes.
F. HEYNEN, S. J. Hiikken op Indië. Geschiedenis, Godsdienst, Maatschappelijke toestand, Taal- en Letterkunde. Gevolgd van Savitri, eene Episode der Maha-Bharata, uit het Sanskriet vertaald en toegelicht, door J, Abnïs, S.
IDA GRAVIN HAHN-HAHN. De Erfgename van Kronensfein.
OUD- EN NIEUW TESTAMENT, naar Julius Schnokr von CaRülsfelü, met bijschriften van J. C. H. Muké, Pastoor te Herkenrode. Compleet in 50 afleveringen, met 300 houtgravuren, in royaal 4°. formaat.
Belej»gt;rino van GRONINGEN door Chrislof, Bernard van Galen.
liet Stift MINSTER
met de aaujiveuzende lauden voor do oorlojeii vanCtestoffel Bernard van Galen
■WERS^-
i»»r» N^gt;—fjijijudtdi\'
Hl. Kleef 4 Eenr Kenhclir GiwfsclLMfiri fit
MiwlMrn
Tdt»^ i~ W, *lt; \'_ ,«- • \\m»quot;x \\ gt; t •■*•■ •ré\'-. A. ^
•\' - r j i^:v^^ii w- \'-V .
4\'. ■«t- ;^.-/ lt;y ^ vjs»-.. gt; ^
gt;•■■•%tïgt; 5* \', - ... •,•,?lt;*?!
/ ■ ï ■\'.-v.\'S.\'\'\'■quot;VJ^ \' •■■j^\'r\'^.
rgt;Kv ^
• V^-
F\'/Vf igt;!\'\'«.? ïMX\'lte\'
v\'A_ lt;/ .-r1 • ■-.^ r-/. , Kjquot;
|-Vgt;, ■gt; \' ï1. f - „ • ^ ^ •gt;. .
■ ff\' .i
ftquot;quot; »rgt; -\'ï. -\'V, ■■ quot; ■• **ï\'ry, /f--: :*
f--\' ^ \'-- : K\\ \\. /-• ^ ■ • / ^...quot; R?7Wgt;« * , ^W*quot;quot; y « ^ jL__ v fquot; . 2; gt;gt;* . i
|k.gt;..... quot;r\'V - ■\'■■ /i
ramp;mr- \'^yh^v.}
• )V .-^
♦f fquot; ^ ■quot;♦fe A : ■*gt; •■ Wü^ \'= -^-v» \'Tjl •r Tk^K.gt;
, ^ tVrZMwl i0 ^y
5._ * •- ■ ■ - ■ ^ 1