-ocr page 1-

provinciale

REGLEMENTEN en VERORDENINGEN

IN 1)1.

PROVINCIE UTRECHT,

MKT TOF.STKM M INC. VAN\'

HE EREN GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE

i,.

itt

I ITC.KC.KVFN HOOK

vKh M iu i J :gt;: ,

Adjunct-Ciormnies Je kl. (ei- l\'rnviiR-lalc (irillir v;iii I hrclii

UTRECHT,

-A-- «T. V AKT EtXJITJr\'EIj.

1871.

l\'J. , ^

•tw

-ocr page 2-

Jus pos. et interpp.

»17! 6

Oct.

-ocr page 3-

PROVINCIALE

REGLEMENTEN EN VERORDENINGEN

IN DE

PROVINCIE UTRECHT,

MET TOESTEMMING VAN

HEEREN GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE

UITGEGEVEN DOOR

F. VERMEUJLEN,

Adjunct-Commies le kl. ter Provinciale Grilfie van Utrecht.

-A.. J.

UTRECHT,

•V-AJNT HXJFFEL.

1871.

-ocr page 4-

Stoonisnelporsdruk van J. VAN BOEKHOVENquot; te Utrecht.

-ocr page 5-

VOORREDE.

Reeds geruimen tijd deed zich de behoefte gevoelen aan eene verzameling der vigerende provinciale reglementen en verordeningen in deze provincie , aangevuld met de daarin aangehragte wijzigingen, daar deze, in de provinciale bladen verspreid, niet altijd verkrijgbaar zijn.

Deze omstandigheid, gevoegd bij de overweging, dat de provinciale wetgeving in het algemeen niet die bekendheid heeft, welke zij verdient en behoeft, heeft de ondergeteekende tot de uitgave hiervan doen besluiten, waarbij hij eenige aanteekeningen en de aanschrijvingen van het geiuestelijk bestuur gevoegd heeft, welke voor de daarin betrokken ambtenaren en collegiën nuttig kunnen zijn.

Utrecht, 1871.

F. VERMEULEN.

-ocr page 6-

I N H 0 U D.

Blailz.

Reglement op het verwerken van den hennep ... 1

Politie-verordening voor molenaars, met hunnen molen langs den publieken weg gelegen.......5

Reglement op het vasthouden en leiden van stieren . 7

Reglement op de uitoefening der jagt en visscherij . 10

Reglement op het rijden met hondenwagens. . . . i3

Reglement op het onderhoud en gebruik der wegen . -19

Reglement voor de waterschappen.......40

Reglement op de veenderijen.........90

-ocr page 7-

KEGL-EMENT

op het Terwerkou vau den hennep in de Provincie Utrecht.

Dit Reglement is vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht den 11. Julij 1835 en goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 29 Augustus 1835, N0. 27 (Provinciaal-blad 1835 , N0. 72); bij besluit der Staten van 12 November 1856, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 30 November 1856, N0. 55, alsnog van kracht verklaard (Provinciaal-blad 1856, N®. 88).

Art. 1.

Ten einde aan een iegelijk die bij den handel in hennep belang heeft, hetzij landbouwer of handelaar, gelegenheid te geven, om verzekerd te zijn, dat de inlandsche hennep behoorlijk bereid en gebost worde, zullen er in de gemeenten der provincie Utrecht, alwaar men hennep verbouwt, op openbaar gezag, geschikte personen tot hennep-bossers worden aangesteld, met dien verstande echter, dat het den eigenaren van hennep vrij en onverlet zal blijven, zich van dezelve al of niet te bedienen.

Art. 2.

De benoeming tot ■ hennep-bosser wordt verkregen op voordragt van het bestuur der gemeente, aan hetwelk een ieder, die dezelve verlangt, zich in zijne woonplaats zal moeten wenden, verzoekende, met onderwerping aan de

1

-ocr page 8-

2

tegenwoordige instructie, om als hennep-bosser te v,\'orden voorgedragen.

Art. 3.

Aan de gemeente-besturen wordt, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten der Provincie, de zorg opgedragen, om zoo veel bossers van hennep in iedere gemeente voor te dragen, als dezelve in liet belang van den landbouw en het gerief der ingezetenen zullen noodig achten.

Art. 4.

Van den hennep, door beeedigde bossers overeenkomstig hunne instructie gebost, en op eene publieke waag wordende gewogen, zal ter wage niets van het gewigt mogen worden gerabatteerd, maar hetzelve ten volle, op het uit te reiken biljet moeten worden aangeteekend.

Art. 5.

De bossers zullen verpligt zijn, zich stiptelijk te gedragen naar de volgende

INSTRUCTIE voor de bossers van hennep in de provincie Utrecht.

Art. 1.

Het is niet geoorloofd hennep te bossen, die niet volkomen droog en naar beliooren behandeld is, en gezuiverd van alle vuilnis, gelijk het mode verboden is, zwaarte aanbrengende of andere voorwerpen daarin te verbergen of te besluiten.

Art. 2.

De vodden of zoogenaamde zeilen zullen niet in de bos bevat mogen worden, hetzij door dezelve in eenen bundel

-ocr page 9-

in het midden te leggen, of in de leden in te kommen of in te draaijen, maar zal die afval van ieder stal hennep afzonderlijk moeten gehouden en bijeen gebonden worden.

Art. 3.

De bossers zullen de onderscheidene soorten van hennep, als gaarling of gelling, lind en schild, zorgvuldig van elkander gescheiden moeten houden, en mitsdien van iedere soort afzonderlijke bossen maken, zonder dezelve in het minst met elkander te vermengen.

Art. 4.

Zij zijn verpligt, in iedere bos te leggen een plankje, hetwelk niet meer inhoud vermag te hebben dan 125 kubieke Nederlandsche duimen, voorzien van den voluit geschreven naam van den teelder of eigenaar, alsmede van dien van den bosser, en vervolgens buiten op de bos te stellen de voorletters van den naam des eigenaars, al hetwelk duidelijk, leesbaar en met standhoudenden inkt of verwstof zal moeten worden verrigt.

Art. 5.

Zij zullen, voor het bossen en het merken van iedere bos, met de levering van het daartoe benoodigde, van den eigenaar mogen vorderen dertig cents, welke daarenboven de benoodigde zeep zal moeten verschaffen.

Art. 6.

De hennep-bossers staan in deze hunne betrekking onder onmiddellijk toezigt der plaatselijke besturen, welke, bij het ontdekken van overtreding dezer instructie, daarvan proces-verbaal opmaken, en afschrift van hetzelve aan Hun Edel Groot Achtbaren de Heeren Gedeputeerde Staten der Provincie inzenden, met de voordragt des noods tot de intrekking der gedane benoeming.

-ocr page 10-

4

Art. 7.

Zij zullen, wegens overtredingen van het bepaalde van deze instructie, kunnen worden gestraft met eene geldboete van drie tot zes gulden, ten behoeve der gemeentekas, alwaar de hennep is gebost, en intrekking van hunne benoeming als hennep-bossers, terwijl de achtervolging der boeten geschieden zal, ingevolge de bestaande wet en verordeningen.

Art. 8.

De bossers van hennep zullen hunne acte van benoeming vertoonen aan het hoofd van het plaatselijke bestuur hunner woonplaats, en in zijne handen afleggen den navolgenden eed:

«Ik zweer (of beloof) in de uitoefening van mijne «functie als hennep-bosser, stiptelijk te zullen naleven «al hetgeen bij de instructie, vastgesteld bij Koninklijk «besluit van den 20 Augustus 1835, nquot;. 27, is voorge-«schreven, zonder mij door geschenken, bedreigingen of «andere middelen van mijnen pligt te laten afleiden, «en mij voorts te zullen gedragen, zoo als een getrouw «en eerlijk hennep-bosser verpligfc is en behoort te doen.»

-ocr page 11-

POLITIE-Y EE OR DEN ING

Toor molennars, met hunnen molen langs tien publickcn tveg\' grelegen.

Deze Verordening is vastgesteld door de Provinciale Staten den 2. October 1850, en goedgekeuid bij Koninklijk besluit vaa 17 November 1850, Nu. 55 (Provinciaal-blad 1850, Nquot;. 89).

Art. 1.

Alle molenaars of degenen, rlie het toezigt hebben over molens, staande op of in de nabijheid van vijf en twintig Nederlandsche ellen van de wegen ia de pr ovincie Utrecht, onder welke benaming ook, zullen verpligt zijn om, bij het passeren van paarden of rijtuigen over dezelve wegen, op het verzoek der personen, die dezelve paarden of wagens geleiden, of namens dezelvea gedaan , hunne molens te doen ophouden met malen, tot zoo lang de gezegde paarden of rijtuigen zullen zijn voorbij gereden, en zulks op verbeurte eener boete van fl tot ƒ10, of gevangenis van één tot drie dagen, indien door hen aan zoodanig verzoek niet mogt zijn voldaan; en in geval van herhaling, zal de overtreder gestraft worden met eene geldboete van ƒ10, en, naar mate van omstandigheden, met of zonder eene gevangenis van hoogstens drie dagen, en zulks onverminderd de actie tot schadevergoeding, welke door degenen.

-ocr page 12-

6

die ten gevolge dezer weigering mogten schade geleden hebben, tegen de genoemde molenaars zoude kunnen worden ingesteld.

Art. 2.

Van zoodanige weigering of verzuim om met malen op te houden, zal onverwijld, immers binnen 24 uren, aangifte moeten worden gedaan aan het hoofd van het plaatselijk bestuur der gemeente, waaronder de molen is staande en gelegen.

Art. 3.

De overtredingen dezer tegenwoordige verordening zullen vervolgd worden op de gewone wijze, volgens de voorschriften der wet.

Art. 4.

Door dit Reglement komen te vervallen de bepalingen, welke bij art. 13 van het Reglement op het onderhoud en schouwen der provinciale wegen in de provincie Utrecht, goedgekeurd bij \'s Konings besluit van 4 February 1831, nquot;. 4, zijn vastgesteld.

-ocr page 13-

EEGLEMENT

op het Tastlioiulou en leiden van stieren in lt;le Proirincie Utrecht.

Dit Reglcinent is vastgostcld door de Provinciale Stalen den 14. Julij 1853, en goed-gekeurd bij Koninklijk besluit van 1 Augustus 1853, Nquot;. 38 (Provinciaal-blad 1853, K0. 70)

Art. 4.\')

Het is verboden stieren, ouder dan negen maanden, op wegen, straten, weilanden of andere plaatsen los te laten loepen.

Art. 2.

De stieren moeten in de weiden, door middel van eenen stevigen ketting, aan een stevigen paal in dier voege vastgehecht worden, dat zij ten minste 20 ned. ellen van alle publieke wegen of voetpaden verwijderd blijven, en ook het aangrenzende land van andere eigenaars of bruikers niet kunnen bereiken.

Art. 3.

Op schriftelijk verzoek van de eigenaars van stieren, en na de eigenaars of bruikers van de aangrenzende landen

\') Tot uitvoering van dit reglement is door Gedeputeerde Staten eene aanschrijving gerigt aan de gemeente-besturen, dd. 21 April 1859, No. 32 (Provineiaal-blad 1859, No. 45).

-ocr page 14-

te hebben geboord, zullen de gemeente-besturen vergunning kunnen verleenen, om stieren, beneden de twee jaren oud, los in de weiden te laten loopen, mits die stieren zich binnen eenen te bepalen kring ophouden.

In geval van billijke klagten van naburige eigenaars, zal deze vergunning ten allen tijde kunnen worden ingetrokken.

Deze vergunning is geldig voor het jaar, waarin zij is verleend; terwijl voor het weiden op uiterwaarden die vergunning slechts tot uitquot;. Julij zal strekken.

Art. 4.

Wanneer zoodanige vergunning door een gemeentebestuur is toegestaan, geweigerd of\'ingetrokken, zullen de eigenaars of bruikers der naburige landerijen, zoowel als eigenaars der stieren, hiervan in beroep kunnen komen bij heeren Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht.

Art. 5.

De stieren, ouder dan 9 maanden, welke langs de wegen worden rondgevoerd, moeten aan een touw of ketting geleid worden, en aan een ijzeren capuchon of wel aan een ring door den neus vastgebonden zijn.

Zij moeten altijd geleid worden door eenen geschikten mannelijken geleider.

De gemeente-besturen zullen daaromtrent nog bijzondere maatregelen mogen voorschrijven, indien plaatselijke omstandigheden zulks mogten vorderen. Zij zullen het rondleiden van eenen stier kunnen verbieden, indien de woeste aard van het dier eenige vrees voor gevaren oplevert.

Art. 6.

De overtreders van de artikelen 1, 2 en 5 zullen gestraft worden met eene geldboete van vijf gulden.

-ocr page 15-

Art. 7.

In geval de overtreder gedurende het laatste jaar voor gelijke overtreding veroordeeld is of daarvoor vrijwillig de geldboete heeft betaald, zal hij gestraft worden met eene geldboete van tien gulden.

Art. 8.

De opbrengst der geldboeten komt ten voordeele der gemeenten, binnen welke de overtredingen zijn begaan.

Art. 9.

Bij de veroordeeling tot geldboete wordt tevens door den regter bepaald, dat, indien daaraan niet is voldaan binnen twee maanden nadat de veroordeelde tot betaling is aangemaand, de geldboete door gevangenisstraf van één dag, en, in geval van herhaling, volgens de bepaling van art. 7, van ten hoogste drie dagen zal worden vervangen.

-ocr page 16-

EEGLEMENT

op dc nitoefenins lt;ler jagt en Yissclierij in de Proyiucie

Utrecht,

Dit. Eeglement is vastgesteld door de Provinciale Staten den 26. Julij 1853 , en goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 8 Augustus 1863, N». 31 (Provinciaal-blad 1853, N0. 72).

De wet van C Maart 1852 (Staatsblad Nquot;. 47), waarop dit reglement gegrond is, is vervangen door de wet van 13 Junij 1857 (Staatsblad K0. 87), zijnde geene andere bepalingen van het reglement met laatstgemelde wet in strijd, dan die van Art. 1 en 2, krachtens Art. 11 der vigerende jagtwet van 13 Junij 1857, tot de attributen van Gedeputeerde Staten behoorende.

Art. 1.

De korte jagt zal, gedurende den geopenden jagttijd, dagelijks, uitgezonderd den zondag, mogen worden uitgeoefend.

Art. 2.

De lange jagt zal txvec dagen in de week, en wel des dingsdags en des vrijdags, geoorloofd zijn.

Art. 3.

De jagt op waterwild zal alleen uitgeoefend mogen worden op het water, alsmede langs de stranden, de oevers van meren, veenplassen, rivieren en weteringen, mitsga-

-ocr page 17-

ders in waterachtige, moerassige of lage landen, geen bouwlanden zijnde.

Het vangen van waterwild met slagnetten mag overal worden uitgeoefend.

Art. 4.

De vischtuigon, waarmede de visscherij zal mogen worden uitgeoefend, zijn: zegens, schakels, vlouw- of drijfnetten, fuiken, trommels of tuimelaars, totebellen of kruisnetten, gebhen of strijkhamen, aalkorven, dobbers, fleuren, pooijers en hengels.

De grootte van de mazen der vischnetten wordt bepaald op ten minste:

Voor de vleugels van zegens 40 ned. strepen. » den kuil van zegens . 30 » »

» schakels.....50 » »

» vlouwen.....70 » »

» de vleugels van fuiken 30 » » » de kubbe of kruik van

fuiken......20 » »

» trommels.....50 » ï

» kruisnetten en gebben 20 » »

Onder grootte der mazen wordt verstaan de strekkende lengte van twee zijden der vierkante maas, nat gemeten.

Art. 5.

De breedte der grachten, bij de artikelen 12 en 13 der aangehaalde wet bedoeld, zal zijn vy/\'nederlandsche ellen, gemeten van boord tot boord op den waterspiegel bij gewoon zomerpeil.

Art. 6.

Bij elke oprigting eener eendenkooi zal de afstand voor de afpaling door de Provinciale Staten worden bepaald.

-ocr page 18-

-12

De bij de invoering van dit reglement bestaande eenden-kooijen zullen derzelver afpaling behouden op den afstand, als dezelve tot dus verre heeft plaats gehad.

Art. 7.

Het reglement op de uitoefening van de jagt en visscherij in de provincie Utrecht, vastgesteld in de vergadering van den 20. Julij 1852, wordt bij deze ingetrokken.

-ocr page 19-

REGLEMENT

op het ryden met üondenwageus in de Provincie Utrecht.

Dit Reglement is vastgesteld door de Provinciale Staten den 8. November 1853 en goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 23 November 1853, Nquot;. CO (Provinciaal-blad 1853, No. 100).

Art. 4.

Het is verboden binnen de provincie Utrecht eenig voertuig, hoe ook genaamd, met honden te bespannen, op welke wijze ook, en met een aldus aangespannen voertuig eenigen publieken weg te berijden of te passeren, anders dan in overeenstemming met de navolgende bepalingen.

Art. 2.

Indien een ingezeten dezer provincie verlangt met een voertuig, met honden bespannen, te rijden, zal hij daartoe vergunning vragen aan den burgemeester zijner woon-i plaats, met opgave van den aard van het voertuig, het

doel, waartoe hij het wenscht te bezigen, en het getal der honden, die hij verlangt aan te spannen.

Art. 3.

Indien de verzoeker bij den burgemeester bekend is als een ter goeder naam en faam staand ingezeten, kan deze dit verzoek toestaan, en geeft in zoodanig geval een consent af, volgens het model hierachter gevoegd.

{)

k

-ocr page 20-

14

Dit consent is geldend voor het loopende jaar, waarin

het is afgegeven.

Art. 4.

De burgemeester is bevoegd dit verzoek te weigeren:

a. Bijaldien de verzoeker, ten aanzien van zijn gedrag, ongunstig bekend staat.

b. Bijaldien het blijkt, dat de voorschriften van dit reglement niet behoorlijk door hem zijn nageleefd gedurende een vroeger tijdvak, ofschoon ook geene regts-vervolging heeft plaats gehad of wel eene vrijspraak is gevolgd.

Art. 5.

Hij kan dit eveneens weigeren, geheel bijaldien al de wegen binnen zijne gemeente door weinige breedte of andere oorzaken van dien aard zijn, dat het toestaan voor de passage met rijtuigen gevaarlijk voorkomt.

Gedeeltelijk, wanneer dit gevaar op sommige wegen aanwezig schijnt.

Art. 6.

De burgemeester is verpligt dit verzoek te weigeren, bijaldien eene veroordeeling, ter oorzake van overtreding van dit reglement, is uitgesproken, gedurende het jaar voorafgaande dat, voor hetwelk het verzoek wordt gedaan.

Art. 7.

Hij is ten allen tijde bevoegd, wanneer het hem gebleken zal zijn, dat van een afgegeven consent misbruik wordt gemaakt, dit in te trekken.

Art. 8.

Een afgegeven consent is geldig voor de gemeente, waar het is afgegeven.

-ocr page 21-

15

Art. 9. lt;)

Hij, die verlangt met door honden bespannen voertuigen meerdere gemeenten te bezoeken, is gehouden, alvorens hieraan uitvoering te geven, aan den burgemeester van zoodanige gemeente te vertoonen het consent, waarvan hij houder is, en zal deze burgemeester hetzelve al of niet viseren, met inachtneming der beginselen van art. 3, 4,5 en 6. Wordt het visum verleend, dan heeft dit, ten aanzien dezer gemeente, dezelfde gevolgen ais een afgegeven consent.

Het visum blijft van kracht, zoo lang als het consent zelf; het kan even als dit worden ingetrokken, overeenkomstig het bepaalde bij art. 7.

Art. 10.

De burgemeesters, zoo wel der plaats, waar het consent wordt afgegeven, als der gemeenten, waar dit stuk wordt geviseerd, zullen op het consent vermelden de wegen, waar het, in overeenstemming met het bepaalde in art. 5, binnen hunne gemeente niet geoorloofd zal zijn met zoodanig voertuig te passeren.

Art. 11.

Indien ingezetenen van eene andere provincie binnen de provincie Utrecht, in voege voorschreven, met hondenwagens willen rijden, zullen zij daartoe het verzoek doen aan den burgemeester der gemeente, welke zij bij het binnenkomen der Provincie het eerst moeten passeren, en zal deze burgemeester daartoe het vereischte consent kunnen afgeven, mits uit de getuigenis van twee binnen de

\') Aan de handhaving van de bepaling in dit Artikel vervat, zijn do gemcente-hesturcn, l)ij aanaehrijving van 26 Maart 1863, Nquot;. 24 (Prov.-blad No. 37). door Gedeputeerde Staten herinnerd.

-ocr page 22-

16

gemeente wonende geloofwaardige personen blijke, dat de verzoeker is een ter goeder naam en faam staand persoon.

Bij het voornemen om met de voorschreven voertuigen meerdere gemeenten te bezoeken, zullen ook daaromtrent toepasselijk zijn de bepalingen van art. 9.

Art. 12.

Indien een consent of een visum, ingevolge de voorgaande bepalingen, door den burgemeester geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of ingetrokken, zal de belanghebbende daarvan in beroep kunnen komen bij Gedeputeerde Staten dezer provincie.

Art. 13.

Ieder gebruiker van voertuigen, met honden bespannen, is gehouden het bovenbedoelde consent ten allen tijde bij zich te hebben en aan de bevoegde beambten op de eerste aanvraag te vertoonen.

Art. 14.

Onverminderd het bepaalde bij de voorgaande artikelen is het verboden, een voertuig met meer dan drie honden te bespannen of onaangespannen honden aan het voertuig vast te binden.

Art. 15.

Het is verboden zoodanig voertuig te bezigen tot vervoer van personen.

Art. 16.

De geleiders der door honden getrokken wordende voertuigen zullen nimmer op die voertuigen zich mogen plaatsen, maar naast dezelve moeten gaan.

Art. 17.

Zij zullen bij het naderen en voorbijrijden van een rij-

-ocr page 23-

47

tuig, met een of meer paarden bespannen, zich zoo ver mogelijk met hun voertuig naar den kant des wegs moeten begeven en zich voor de honden moeten stellen.

Art. 48.

Zij zullen in geen geval voetpaden mogen bezigen voor hun vervoer, maar bij uitsluiting zich moeten bepalen tot de publieke rijwegen.

Art. 49.

De overtredingen van dit reglement, voor zoo verre daartegen bij het wetboek van strafregt geene strafbepalingen zijn vastgesteld, worden gestraft met eene geldboete van drie tot vijf en twintig gulden, en, indien daaraan niet is voldaan binnen twee maanden, nadat de veroordeelde tot deze betaling is aangemaand, met eene gevangenisstraf van drie tot zeven dagen.

Art. 20.

De opbrengst der geldboeten komt ten voordeele der gemeente, binnen welke de overtredingen zijn begaan.

Model

-ocr page 24-

No.

Model, bedoeld bij art. 3 van het reglement op het rijden met hondenwagens in de •provincie Utrecht.

CONSENT

Toor het gebruik vau voertuigen met honden bespannen.

Goed voor iet jcaar 18

De Burgemeester van verleent mits deze vergunning aan

wonende te om met een voertuig, bespan

nen met honden, mits voldoende aan al de bepalingen, voorgeschreven bij het provinciaal reglement, goedgekeurd bij Koninklijk besluit, dd. 23 November 1853, n0. 06 (Provinciaal-blad van Utrecht, n0. 100), te mugen rijden langs de openbare wegen binnen deze gemeente, voor zoo ver zij niet in dit consent zijn uitgezonderd.

Gegeven te De burgemeester

den

Gezien voor de gemeente door mij

burgemeester, den 18

Aanduiding der wegen, die niet met voertuigen, met honden hesmannen, mogen hereden worden.

In de gemeente mogen niet bereden

worden de wegen, hieronder vermeld.

In de gemeente

NB. Dit consent is, mits niet ingetrolcJcen lijnde, geldig voor het jaar, in het hoofd dezes vermeld.

-ocr page 25-

REGLEMENT

op het onderhond en grebniik der wegen in de provincie Utrecht.

Dit Reglement is vastgesteld door de Provinciale Staten den 8 November 1853 en goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 25 November 1853, N0. 95 (Provinciaal-blad 1853, N0. 102). Bij besluit der Provinciale Staten van 18 November 1857, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 5 December 1857, N0. 80, zijn de Artikelen 85, 32 en 33 ingetrokken, terwijl een nieuw Artikel achter Artikel 5, aan het einde vau het eerste Hoofdstuk, is iugelascht, alhier ouder Art Siw jvaugeduid.

HOOFDSTUK I.\')

Algemeene bepalingen.

Art. 4,

De wegen (daaronder niet begrepen de groote Rijks-communicatiën of wogen der 1° klasse en de ijzeren spoor-

\') Ter bevordering van het aanleggen en verbeteren van wegen door gemeenten, waterschappen, maatschappijen of bijzondere personen, knn-nen door Gedeputeerde Staten subsidiën worden verstrekt, het bedrag van /*1000 niet te boven gaande, waaromtrent voorschriften zijn gegeven bij besluit der Provinciale Staten van 28 November 1865, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 10 Januarij 1806, No. 55 (Provinciaal-blad 1806, No. 35). De ontwerp-bestekken bij aanvragen van subsidiën uit de Provinciale fondsen bchooren op hal/ blad papier geschreven ingezonden te worden (Aanschrijving van Gedeputeerde Staten van 27 Februarij 1861, No. 6) (Prov.-blad 1861, No. 22), terwijl de werken, bij het

-ocr page 26-

\'20

wegen) worden, met betrekking tot dit reglement, verdeeld in drie soorten.

Tot de eerste soort behooren de provinciale wegen.

Tot de tweede soort de geconcessioneerde wegen.

Tot de derde soort alle andere wegen, niet begrepen in de 1° of 2e soort.

Art. 2.

Provinciale wegen zijn die, waarvan het onderhond komt ten laste der Provincie. — De groote wegen der klasse, waarvan het onderhoud door de Provincie gedragen wordt, zijn hieronder begrepen.

Art. 3.

Geconcessioneerde wegen zijn die, welke worden gemaakt of onderhonden ten koste eener gemeente, maatschappij of vennootschap of van een particulier, krachtens eene bijzondere concessie.

Art. 4. ■)

Tot de wegen van de derde soort, in artikel 1 bedoeld, behooren alle voor de openbare dienst bestemde commu-nicatiën (de voetpaden daaronder niet begrepen), welke niet vallen in de omschrijving der beide vorige artikelen, onverschillig of derzelver onderhoud komt ten laste van gemeenten, waterschappen, verhoefslaagden of anderen,

verleencn van provinciale subsidicn boven de /quot;200, zooveel mogelijk te Utrecht in hot openbaar behooren te worden aanbesteed, waarbij ccne Commissie uit Gedeputeerde Staten, benevens den Hoofd-lngenicnr van den waterstaat tegenwoordig zijn (Aanschrijving van Gedep. Staten, dd. 28 Mei 1857, No. 11) (Prov. blad 1857, No. 52).

\') Tot instandhouding der openbare voetpaden is door Gedeputeerde Staten aan de gemeente-besturen eene aanschrijving gerigt, dd. 28 Julij 1864, No. 25 (Prov.-blad 1804, No. 51).

-ocr page 27-

24

en of zij dienen tot verbinding van meerdere gemeenten of wel zich tot eene enkele gemeente bepalen.

Art. 5.

De bepalingen van het tegenwoordig reglement zijn niet van toepassing op de wegen, straten en stegen, binnen de bebouwde kom der gemeentén, voor zoo ver zij niet uitmaken een gedeelte van eene gemeenschap mot andere gemeenten, ter beoordeeling van Gedeputeerde Staten.

Art. 5his.

Onverminderd de bepaling van Art. 179, litt. h, der wet van 29 Junij 4851 (Staatsblad N0. 85), zijn Gedeputeerde Staten, de gemeente-besturen en de verdere bij Artikel 22 opgenoemde schouwvoerende besturen bevoegd , de daar-stelling of opneming te gelasten van alles, wat in strijd met dit reglement wordt nagelaten of daargesteld.

Indien de overtreders in gebreke blijven hieraan te voldoen binnen den termijn, hun daartoe schriftelijk gesteld, geschiedt zulks ten hunnen koste door of van wege het collegie, dat den last heeft gegeven.

In spoed vereischende gevallen, het vrij en ongehinderd gebruik der wegen betreffende, kan dit zelfs geschieden ook zonder vooraf gestelden termijn.

Bovendien zal op den overtreder de straf worden toegepast, bij dit reglement bedreigd.

HOOFDSTUK II.

Van het onderhond der wegen,

Art. 6. \')

Door de gemeente-besturen zullen, binnen een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijd, worden opgemaakt

\') Het model voor de bij dit Artikel genoemde leggers is vastgesteld

-ocr page 28-

22

leggers in duplo, inhoudende alle wegen in de gemeente (met uitzondering der Rijkswegen), de namen der onder-houdspligtigo besturen of personen, met de juiste aanduiding der slagen, ten ieders laste komende, en wat verder ter bepaalde aanwijzing van ieders verpligting noodig of dienstig kan zijn. Het model dezer leggers wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Het eene exemplaar is bestemd voor de griffie van Gedeputeerde Staten; hel andere, om bij het gemeente-bestuur te blijven berusten.

Art. 7.

Deze leggers, opgemaakt zijnde, worden gedurende eene maand, na voorafgaande openbare afkondiging, ter inzage der belanghebbenden ter secretarie der gemeente neder-gelegd.

Gedurende dezen tijd staat het aan ieder vrij, zijne bezwaren daartegen bij het gemeente-bestuur schriftelijk in te brengen.

Art. 8.

De gemeente-besturen onderzoeken de gegrondheid der klagten en stellen de leggers met of zonder verandering daarnaar vast.

Zij geven van hunne beslissing schriftelijk kennis aan de belanghebbenden.

Art. 9.

Zij zenden de aldus vastgestelde leggers ten spoedigste aan Gedeputeerde Staten.

bij Lcsluit van GcJepuiocrde Staten van 20 Januarij 1854, No. 33 (Prov.-blad 1854. No. 9). Een afzonderlijke legger behoort opgemaakt te worden vpor de openbare voetpaden (Aanschrijving van Gedeputeerde Staten van 28 Julij 1864, No, 25 (Prov.-blad 1864, No. 51).

-ocr page 29-

23

Art. 10.

De belanghebbenden, die in de uitspraak van het gemeente-bestuur niet berusten, kunnen, binnen eene maand na de dagteekening der kennisgeving van die uitspraak, in hooger beroep komen bij Gedeputeerde Staten.

Art. 11.

Gedeputeerde Staten onderzoeken de leggers en de daartegen ingekomen klagten, en stellen dezelve met of zonder wijziging definitief vast.

Art. 12.

De aldus vastgestelde leggers blijven den grondslag uitmaken van ieders verpligting.

Art. 13.\')

In geval van eigendoms-overgang zal de nieuwe onder-houdspligtige eigenaar, binnen twee maanden, daarvan opgave doen aan het betrokken gemeente-bestuur, hetwelk daarvan op de leggers de noodige aanteekening zal doen. In de eerste maand van ieder jaar zullen de gemeentebesturen van alle veranderingen in de leggers opgaaf doen aan Gedeputeerde Staten. \'

Art. 14.

De provinciale wegen worden onderhouden overeenkomstig de voorschriften, door de Staten of de Gedeputeerde Staten te geven, en de voorwaarden, in de onderhouds-bestekken opgenomen of later op te nemen.

Art. 15.

De geconcessioneerde wegen worden door de daartoe

\') Bij ecue aanschrijving van Gedeputeerde Staten, dd, 21 Augustus 1863, No. 32 (Prov.-blad 1862, No. 96), zijn de gemeente-besturen aan de bepaling van dit Art. herinnerd.

-ocr page 30-

22

leggers in duplo, inhoudende alle wegen in de gemeente (met uitzondering der Rijkswegen), de namen der onder-houdspligtige besturen of personen, met de juiste aanduiding der slagen, ten ieders laste komende, en wat verder ter bepaalde aanwijzing van ieders verpligting noodig of dienstig kan zijn. Het model dezer leggers wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Het eene exemplaar is bestemd voor de griffie van Gedeputeerde Staten; het andere, om bij het gemeente-bestuur te blijven berusten.

Art. 7.

Deze leggers, opgemaakt zijnde, worden gedurende eene maand, na voorafgaande openbare afkondiging, ter inzage der belanghebbenden ter secretarie der gemeente neder-gelegd.

Gedurende dezen tijd staat het aan ieder vrij, zijne bezwaren daartegen bij het gemeente-bestuur schriftelijk in te brengen.

Art. 8.

De gemeente-besturen onderzoeken de gegrondheid der klagten en stellen de leggers met of zonder verandering daarnaar vast.

Zij geven van hunne beslissing schriftelijk kennis aan de belanghebbenden.

Art. \'9.

Zij zenden de aldus vastgestelde leggers ten spoedigste aan Gedeputeerde Staten.

bij besluit van Gcilcputecrdo Staten van 26 Jannarij 1854, No. 33 (Prov.-blad 1854, No. 9). Eon afzonderlijke legger behoort opgemaakt te worden vpor de openbare voetpaden (Aansehrijving van Gedeputeerde Staten van 28 Julij 1864, No, 25 (Prov.-blad 1864, No. 51).

-ocr page 31-

23

Art. 10.

De belanghebbenden, die in de uitspraak van het gemeente-bestuur niet berusten, kunnen, binnen eene maand na de dagteekening der kennisgeving van die uitspraak, in hooger beroep komen bij Gedeputeerde Staten.

Art. 11.

Gedeputeerde Staten onderzoeken de leggers en de daartegen ingekomen klagten, en stellen dezelve met of zonder wijziging definitief vast.

Art. 12.

De aldus vastgestelde leggers blijven den grondslag uitmaken van ieders verpligting.

Art. 13. \')

In geval van eigendoms-overgang zal de nieuwe onder-houdspligtige eigenaar, binnen twee maanden, daarvan opgave doen aan het betrokken gemeente-bestuur, hetwelk daarvan op de leggers de noodige aanteekening zal doen. In de eerste maand van ieder jaar zullen de gemeentebesturen van alle veranderingen in de leggers opgaaf doen aan Gedeputeerde Staten.

Art. 14.

De provinciale wegen worden onderhouden overeenkomstig de voorschriften, door de Staten of de Gedeputeerde Staten te geven, en de voorwaarden, in de onderhoiuls-bestekken opgenomen of later op te nemen.

Art. 15.

De geconcessioneerde wegen worden door de daartoe

\') Bij eene aanschrijving van Gedeputeerde Staten, dd. 21 Augustus 1862, No. 32 (l\'rov.-blad 1862, No, 96), zijn de gemeente-besturen aan de bepaling van dit Art. herinnerd.

-ocr page 32-

24

verpligte concessionarissen onderhonden, overeenkomstig de voorwaarden, bij iedere concessie gesteld.

Art. 16.

De wegen van de derde soort, onverschillig of dezelve zijn bezande, bepuinde, kiezel-, aard-of kleiwegen, worden onderhouden overeenkomstig de bepalingen der volgende artikelen.

Art. 17.

Do tegenwoordige onderhoudspligtigen en hunne opvolgers of regtverkrijgenden blijven voortdurend met het onderhoud belast.

Art. 18.

Het staat aan niemand vrij zijne eigendommen van den last van onderhoud van eenigen weg te bevrijden, door dien last op anderen over te dragen, ten zij dit geschiede met goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

Overeenkomsten, zonder deze goedkeuring aangegaan, zijn van geene kracht ten aanzien van het daarbij belanghebbende bestuur.

Art. 19. \')

Op alle wegen, welke door verhoefslaagden worden onderhouden, zal, door en ten koste van dezen, op den berm van den weg, door steenen of eikenhouten nummer-paaltjes , overeenkomstig door Gedeputeerde Staten te geven model, de lengte der slagen worden aangeduid.

Deze paaltjes zullen wit geschilderd en goed onderhouden

\') Bij besluit van Gedeputeerde Staten van 13 Julij 1354, No. 32 (Prov.-blad 1854, No. 64), zijn, ter uitvoering van dit Artikel, twee modellen vastgesteld van eikenhouten of bazaltsteenen paaltjes, ter keuze van de verhoefslaagden, terwijl eene nadere toelichting op dit Artikel is vervat in de aanschrijving van Gedeputeerde Staten, dd. 15 January 1858, No. 17, opgenomen in Prov.-blad 1858, No. 5) Omtrent het verkrijgen van bazaltsteenen paaltjes heeft de Commissaris des Konings eene aanschrijving gerigt aan de gemeente-besturen, dd. 9 November 1854, No. 10 Az. (Prov.-bl. No. 101).

-ocr page 33-

25

moeten worden, en met zwarte duidelijke cijfers de nummers moeten bevatten, waaronder de verhoefslaagden op de leggers voorkomen, alsmede de lengte van het slag, in elle-maat uitgedrukt.

Art. 20.

De onderhoudspligtigen zijn gehouden de wegen en werken , te hunnen laste komende, te allen tijde in goeden bruikbaren staat te onderhouden.

Art. 21.

Zij zullen de wegen brengen en voortdurend onderhouden, zoo veel mogelijk, onder een tonrond of afbellend profil, overeenkomstig de aanwijzing van het betrokken of schouwvoerend bestuur, en zonder sporen, laagten, knikken of gaten.

Allo sporen, laagten, knikken of gaten zullen, zoo dikwijls zulks door het schouwvoerend bestuur zal worden bevolen, binnen eenen door dat bestuur te bepalen tijd, met bekwame aardspecie of wel met puin en kiezel worden gelijk gemaakt.

De afloop van het water zal door middel der noodig geoordeelde greppels worden bevorderd.

Art. 22. \')

De gemeente-besturen, zoo mede de besturen der waterschappen en polders, zullen in de maand Mei eene voor-jaars- en in de maand October eene najaars-schouw houden over al de wegen, aan hun toezigt of beheer onderworpen, en voorts zoo vele andere schouwen als zij noodig zullen oordeelen.

\') Aan de bepaling van dit Artikel is door Gedeputeerde Staten herinnerd bij eene aanschrijving aan de gemeente-bestnreu en de besturen van waterschappen en polders, dd. 12 April 1855, No. 9 (Prov.-blad 1855, No. 42).

-ocr page 34-

26

Van de juiste tijdsbepaling der voor- en najaars schouw wordt door hen kennis gegeven aan Gedeputeerde Staten, minstens veertien dagen vóór den te bepalen tijd, welke tijdsbepaling tevens op de gewone wijze aan de belanghebbenden wordt bekend gemaakt.

Art. 23.

Op de bezande, bepuinde of kiezolwegen zal, waar derzei ver breedte dit toelaat, uiterlijk vijf dagen vdör de najaarsschouw, op de kanten of bermen der wegen aan regelmatige hoopen door de onderhoudspligtigen aangevoerd moeten zijn, gerekend naar de respective hoefslaglengten, voor de 50 strekkende ellen van den weg, 2 kubiek ellen scherp zand of 1 kubiek el puin of 1 kubiek el grove kiezel, naar den aard des wegs.

Deze hoopen scherp zand, puin of kiezel zullen door de schouwvoerende besturen worden gekeurd en opgemeten, en, nadat dezelve zijn goed bevonden, één dag vóór de schouw over de breedte van 2 ellen over den weg worden gespreid.

Bovenstaande hoeveelheden zullen, bij vervolg van tijd, bij verbetering of vermindering der wegen, op het voorstel der schouwvoerende besturen, door Gedeputeerde Staten kunnen worden vermeerderd of verminderd.

Art. 24.

De onderhoudspligtigen zijn gehouden, de wegen op de bestaande of voor den weg bepaalde breedte en hoogte te houden, en, bij onvoldoende hoogte, de wegen te verhoo-gen, zoo als dit door de schouwvoerende besturen, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, zal worden bepaald.

Zoodanige verhooging moet steeds geschieden met daarvoor geschikte specie.

-ocr page 35-

27

Art. 25.

Do wegen zullen niet mogen worden verlegd, zonder uitdrukkelijke toestemming van Gedeputeerde Staten.

Art. 26.

Waar de wegen eene mindere breedte hebben dan van vijf ellen, zullen geene paaltjes of steenen, ter afscheiding van voetpaden, op dezelve mogen worden geplaatst, en waar die bestaan, zullen zij worden weggenomen en opgeruimd.

Waar de wegen eene meerdere breedte hebben, zullen paaltjes, ter afscheiding van het voetpad, worden toegelaten, mits dezelve eene hoogte hebben van minstens één el boven den bezanen grond, regt in het lood staan en wit zijn geverwd.

Art. 27.

Klei- en andere aardwegen zullen, voor zoo ver de weèrs-gesteldheid dit toelaat, effen worden gehouden, en, zoó dikwijls dit door het schouwvoerend bestuur wordt bevolen, worden geploegd of geëgd.

Art. 28.

Distels, brandnetels en verdere ruigten, staande op of langs de kanten van den weg, moeten behoorlijk worden afgemaaid en weggeruimd.

Art. 29.

De slooten of waterleidingan, ter wederzijde der wegen, moeten, of door de landeigenaren, of door de onderhouds-pligtigen, of door beiden gezamenlijk, naarmate van ieders betrekkelijke verpligting, of door de administratie, die over zoodanige waterleidingen het beheer voert, schoon en zuiver worden onderhouden, tot geregelden afloop van het water.

-ocr page 36-

28

Art. 30.

De bruggen en duikers moeten door de daartoe verplig-en behoorlijk worden onderhouden, en, op aanzegging van het schouwvoerend bestuur of\' van Gedeputeerde Staten, onmiddelijk worden hersteld en, zoo noodig, vernieuwd. De bruggen zullen steeds van behoorlijke leuningen voorzien zijn. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voor te schrijven, dat sommige duikers van leuningen moeten worden voorzien.

Deze leuningen moeten de hoogte hebben van ten minste één el, en voor den doortogt eene breedte van minstens drie el overlaten, wit geverwd zijn en steeds goed en sterk worden onderhouden.

Gedeputeerdo Staten zijn bevoegd, naar gelang der plaatselijke omstandigheden, toe te staan, dat aan deze leuningen eene mindere hoogte worde gegeven.

Art. 31.

Wanneer, bij het doen der schouwen, de schouwvoe-rende besturen ontdokken, dat de wegen en al wat er toe behoort niet of niet voldoende en niet in overeenstemming met de bepalingen van dit reglement zijn onderhouden, maken zij van iedere ontdekte overtreding of van ieder verzuim oen proces-verbaal op, hetwelk ter vervolging aan den betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie wordt gezonden.

Art. 32.

Dit artikel is vervallen.

Art. 33.

Dit artikel is eveneens vervallen.

Art. 34.

Behalve de schouwen, door de schouwvoerende besturen

-ocr page 37-

29

te houden, zullen Gedeputeerde Staten zoo vele schouwen voeren of door hunne gemagtigden djen voeren, als zij in het belang der zaak dienstig zullen oordeelen.

HOOFDSTUK III.

Van het planten en houwen langs de wegen.

Art. 35.

Het is verboden langs de wegen boomen te rooijen of te planten, anders dan met toestemming, wat de provinciale wegen betreft, van Gedeputeerde Staten, en wat de overige wegen betreft, van de schouwvoerende besturen.

Art. 36.

Het bestuur, welks toestemming wordt vereischt, geeft, ten aanzien van iedere aanvraag, de voor dat geval noo-dige voorschriften, waaraan zich de eigenaar van hetregt tot beplanting zal moeten houden.

Art. 37.

Bij het geven der in de vorige artikelen bedoelde toestemmingen zal worden gewaakt, dat nergens door do beplanting de rijbaan eene mindere breedte verkrijge dan van 4.50 el.

Waar het immer mogelijk is, moet meer ruimte voor de rijbaan overblijven.

Art. 38.

Bij het geven der toestemming tot beplanting wordt de aard der beplanting en de soort van boomen tevens aangewezen, met inachtneming der volgende bepalingen:

a. dat opgaande boomen niet digter dan 5 ellen uit elkander mogen geplaatst worden, en tot op de hoogte van 4 ellen, zoodra ze daarvoor vatbaar zijn, behooren

-ocr page 38-

30

gesnoeid te worden. Daar, waar het bijzonder belang dit vordert of bijzondere reglementen dit veroorloven, zullen Gedeputeerde Staten kunnen toestaan, dat boomen op minderen afstand van elkander worden geplant.

h. dat het hakhout zoodanig moet worden geplant, dat het den weg niet hinderlijk zij , en in geen geval de rijbaan smaller make dan in het vorige artikel is bepaald.

Art. 39.

Geene nieuwe woningen, schuren of andere getimmerten, hooibergen of schelften, putten of pompen, mogen aan de wegen worden gezet binnen eenen afstand van 5 ellen van dezelve, zonder toestemming van Gedeputeerde Staten.

De bepaling van dit artikel is mede toepasselijk op herstellingen van bestaande gebouwen, zoodra daaruit eene veranderde rigting van het gebouw aan de wegzijde mogt ontstaan.

HOOFDSTUK IV.

Verordeningen op het gebruik der wegen.

Art. 40.

Op de puin-, grind-, kiezel- of andere kunstwegen mogen niet meer dan 20 mudden koren, aardappelen of peulvruchten op een voertuig vervoerd worden.

Art. 41.

De vrije doortogt over de rijbaan der wegen mag door geenerlei beletsel worden belemmerd, waardoor de vrijheid of zekerheid van den doortogt kan worden belet of verminderd.

Art. 42.

Het op de wegen vernachten van rij- of\' voertuigen is verboden.

-ocr page 39-

3i

Art. 43.

De voerlieden van elkander tegenkomende rij- of voertuigen moeten, zonder onderscheid van het getal wielen of paarden, van de hand, dat is, van de linke)\'- naar de regterhand uithalen, ieder voor de helft des wegs, voor zoo veel de plaatselijke gesteldheid dit toelaat.

Art. 44.

Wanneer twee rij- of voertuigen elkander ontmoeten op plaatsen, waar het genoegzaam uithalen onmogelijk is, moet de eerst aangekomene op eene geschikte wisselplaats den anderen inwachten, of moet het onbeladene, of, zijn zij beiden beladen, dat, hetwelk het naast bij eene geschikte wisselplaats is, terugrijden.

Art. 45.

Wanneer een voerman een ander vooorrijdend rij- of voertuig verkiest voorbij te rijden, is de voorrijdende ver-pligt, daartoe aangezocht, van de hand uit te halen.

Art. 46.

De voerlieden zijn verpligt op de wegen zich steeds op of bij hunne rij- of voertuigen te bevinden, in staat om deze te voeren of te geleiden.

Art. 47.

Geene zoodanige vreemde beesten, voor welke de paarden zouden kunnen verschrikken, zullen over de wegen vervoerd of geleid mogen worden, dan op eenen afstand van ten minste 100 ellen, door iemand voorafgegaan, tot waarschuwing der reizenden.

Art. 48.

Het weiden van vee is verboden op de provinciale we-

-ocr page 40-

32

gen zonder schriftelijlvo toestemming van Gedeputeerde Staten.

Op de geconcessioneerde wegen zonder schriftelijke toestemming van concessionarissen.

Op de wegen van de derde soort zonder schriftelijke toestemming van het schouwvoerend bestuur.

Art. 49.

Geen vee mag langs de verschillende wegen worden gedreven, dan onder geleide van daartoe geschikte personen.

Art. 50.

Het vee, dat, in strijd met bovenstaande bepalingen, mogt worden gevonden, zal, overeenkomstig plaatselijke verordeningen, worden geschut, onverminderd de toepassing der strafbepalingen.

Art. 51.

Geen vee mag langs de wegen vastgezet worden dan alleen in dier voege, dat het minstens op eenen afstand van 2 ellen uit het midden des wegs verwijderd blijve.

Art. 52.

Het is verboden, de voorwerpen of kenteekenen ter verlegging van het spoor, op de wegen gesteld, te verplaatsen of daarover te rijden. Tusschen zons-onder- en zons-opgang moeten die voorwerpen weggenomen zijn.

Art. 53.

De tot eenige tolheffing geregtigden zullen zorgen, dat bij iederen tolboom de voor dien tol bestaande tarieven met vermelding der wettige autorisatie, waarop zij gegrond zijn, op geverwde borden aanwezig zijn.

Art. 54.

Zij zullen zorgen, dat do tot heffing van den tol ingerigte

-ocr page 41-

33

afsluitingen worden geplaatst, zoo als dit door Gedeputeerde Staten aan hen zal worden voorgeschreven, en dat do tolboomen door geschikte gaarders worden bediend.

Bij wangedrag der tolgaarders, ter beoordeeling van Gedeputeerde Staten, kunnen deze den tot aanstelling bevoegde gelasten, ontniddelijk dezen persoon door een ander te doen vervangen.

Art. 55.

De afsluitingen moeten van af één uur na zous-ondergang tot één uur vóór zons-opgang (uitgezonderd bij helder maanlicht) door helder lichtgevende lantaarns verlicht zijn of anders opengesteld blijven.

Art. 5G.

Het is verboden op de wegen eenige afsluiting, onder welke benaming of met welk doel ook, te plaatsen of te onderhouden, ten zij men daartoe het regt bezitte of tot een bepaald doel daartoe een tijdelijk consent van de bevoegde autoriteit verkregen hebbe.

In zoodanig geval zal do tot afsluiting geregtigde ver-pligt zijn een wachter bij de afsluiting steeds aanwezig te houden, ten einde die voor den doortogt te openen.

Art. 57.

Geene herstellingen of vernieuwingen dan die van gewoon onderhoud, noch daarstelling van nieuwe werken, mogen geschieden zonder voorafgaande kennisgeving aan het gemeente-bestuur.

In geval van bezwaar togen den aard of tegen de wijze van uitvoering der bovenbedoelde herstellingen, vernieuwingen of werken, beslissen Gedeputeerde Staten.

Art. 58.

Bij alle werken, welke niet tusschen zons-op- en zons-

3

-ocr page 42-

34

ondergang ten einde gebrngt kunnen worden, zal, zoo noodig, door afsluiting, verlichting of bewaking, de door-togt beveiligd worden.

De kosten, daarop vallende, behooren tot het onderhoud van het te herstellen voorwerp.

De beoordeeling van de noodzakelijkheid en van de doelmatigheid der te nemen maatregelen van voorzorg behoort aan het gemeente-bestuur.

Art. 59.

Geene krengen mogen op de wegen noch binnen 20 ellen afstand daarvan worden nedergelegd of verblijven.

Zij, die paarden of ander vee door afsterven op den weg verliezen, zijn verpligt de gestorven dieren dadelijk te doen wegvoeren.

Wanneer de eigenaar onbekend of niet aanwezig is, zal de begraving van gevonden krengen door de zorg van het gemeente-bestuur ten koste der gemeente geschieden , behoudens regt van verhaal op den eigenaar, indien deze mogt bekend zijn of worden.

Art. 60.

Geene mijten of schelven van hout, hooi of koren, noch riet, aarde, bagger, plaggen, asch- of mesthoopen, boomstammen, turf of brandstoffen, mogen op de wegen of op derzelver bermen geplaatst of gelegd worden, noch op 8 ellen afstand uit de as van den weg, wanneer de wegen door geene slooten afgescheiden zijn, dan met vergunning van het gemeente-bestuur.

Art. Gl.

Geene takken van boomen, staande op landen, aan de wegen grenzende, al zijn deze daarvan door slooten afgescheiden , mogen over den weg hangen, dan op eene hoogte van niet minder dan vier ellen.

-ocr page 43-

35

Art. G2.

Alle overtollige aarde, gevelde of omgewaaide boomen uitgeroeide wortels of stammen moeten ten spoedigste van wege de eigenaars van de wegen worden weggevoerd, en inmiddels zoodanig worden opgeruimd, dat de doortogt behoorlijk kunne plaats hebben.

Art. 63.

liet is verboden eenige der in het voorgaande artikel bedoelde belemmeringen gedurende den nacht op de rijbaan te doen verblijven, ten zij in bijzondere gevallen het ge-meente-bestuur daartoe verlof geve.

Heeft dit laatste plaats, dan zal de belanghebbende eene genoegzame bewaking daarbij moeten stellen, ten einde de voorbijkomenden te waarschuwen en hulp te kunnen bieden.

Art. 04.

Het is verboden, om langs eenigen weg, binnen den afstand van 10 ellen uit den kant des vvegs, zeilen, netten, linnen, wollen of andere stoffen op te hangen of neder te leggen, ten zij met schriftelijke toestemming van het gemeente-bestuur.

Art. 05.

Het is verboden, vaartuigen langs eenigen weg vast te leggen, op eenen minderen afstand dan van 8 ellen van bruggen, die in den weg liggen en een deel des wegs uitmaken, verwijderd, ten zij met schriftelijke toestemming van het gemeente-bestuur.

Art. 00.

Het is verboden om touwen of kettingen, dienende tot het vastleggen van vaartuigen , geheel of gedeeltelijk over de rijbanen uit te strekken.

-ocr page 44-

36

Art. G7.

Het is verboden, zonder toestemming van het gemeentebestuur, op of in de nabijheid van eenigen weg op minder dan 20 ellen afstand vuurwapenen te lossen of vuurwerken

af te steken.

Art. 68.

Geene ruigte, mest, vuilnis, puin of eenig ander voorwerp, hinderlijk aan den doortogt of nadeelig voor den weg, mag daarop geworpen worden.

Art. 69.

Geene bijenkorven mogen aan de wegen gesteld worden binnen den afstand van 20 ellen, terwijl de openingen van • de bijenkorven van den weg afgekeerd moeten zijn.

Art. 70.

De slooten, bestemd tot afwatering der wegen, mogen niet worden gedempt dan na bekomen toestemming van Gedeputeerde Staten; er mogen ook in dezelve geene dammen worden gemaakt, dan voorzien van behoorlijke kokers, waarvan de wijdte der opening, wanneer het geldt eenen provincialen weg, door Gedeputeerde Staten, ten aanzien der geconcessioneerde wegen door concessionarissen, en ten aanzien der andere wegen door het schouwvoerend bestuur zal worden bepaald.

Art, 71.

Het is verboden, langs de wegen de gronden aan de binnenzijden der slooten af te steken en uit te graven.

Art. 72.

Geene goten noch riolen mogen op of over de wegen afwateren, maar moeten onder door dezelve geleid worden, ten koste van de belanghebbenden.

-ocr page 45-

37

Geene greppen mogen door de wegen gegraven worden.

Bij dringende noodzakelijkheid kan door het gemeentebestuur vrijstelling der bepalingen van dit en van het vorige artikel worden verleend, onder de vereischte voorzorgen en voor korten tijd.

Art. 73.

I3ij het delven van slooten langs de wegen zal de opgeworpen specie zoo spoedig mogelijk op den kant der wegen opgezet worden, en zal geene delving aan beide zijden der wegen te gelijk plaats mogen hebben.

Het betrokken bestuur beoordeelt wat in ieder bijzonder geval voor gelijktijdige delving aan beide zijden des wegs te houden is, en regelt de volgorde, waarnaar eene in dezen zin voorgenomen delving zal kunnen plaats hebben.

Nimmer zal eenige specie op de rijbanen der wegen geworpen mogen worden.

Art. 74.

Geen vlas of hennep mag binnen eenen afstand van 60 ellen van de wegen worden geroot, te droogen gesteld of verwarmd, zonder vergunning van het gemeente-bestuur.

HOOFDSTUK V.

Vervolgingen en straffen.

Art. 75.

Het constateren der overtredingen van de bepalingen, in het tweede Hoofdstuk van dit reglement voorkomende, blijft overgelaten aan Gedeputeerde Staten en de schouw-voerende en gemeente-besturen.

Het toezigt op de nakoming van de overige bepalingen van dit reglement is, behalve aan de in de eerste alinea

-ocr page 46-

38

opgenoemde collegiön, aan alle in het algemeen met de politie belaste personen opgedragen.

Art. 76.

Met eene geldboete van vijftig gulden zullen woi den gestraft de overtredingen van art. 24, Ie alinea, en van art. 25.

Art. 77.

Met eene geldboete van minstens vijf en twintig en hoogstens vijftig gulden zal worden gestraft de overtreding van art. 39.

Art. 78.

Met eene geldboete van minstens tien en hoogstens vijf en twintig gulden zullen worden gestratt de overtredingen van art. 24, 2e alinea, en van de artt. 57 en 74.

Art. 79.

Met eene geldboete van minstens drie en hoogstens vijf en twintig gulden zullen worden gestraft de overtredingen van de artt. 23 en 35.

Art. 80.

Met eene geldboete van minstens één en hoogstens drie gulden zullen worden gestraft de overtredingen van art. 13, le alinea, en art. 19.

Art. 81.

De overtredingen der overige bepalingen van dit reglement, voor zoo verre daartegen bij de algemeene wetgeving geene strafbepalingen zijn vastgesteld, worden gestraft met eene geldboete van minstens drie en hoogstens tien gulden.

Art. 82.

In geval van herhaling van overtreding binnen het

-ocr page 47-

39

jaar, zal hel maximum van straf steeds moeten worden toegepast.

Art. 83.

De opbrengst der geldboeten komt ten voordeeïe der gemeenten, binnen welke de overtredingen zijn begaan.

Art. 84.

Indien tegen de overtreding eener bepaling alleen geldboete is bedreigd, en de boete niet is voldaan binnen twee maanden, nadat de veroordeelde tot betaling is aangemaand , zal zij worden vervangen door eene gevangenisstraf van ten hoogste drie, en in geval van herhaling van ten hoogste zeven dagen.

Art. 85.

Dit artikel is vervallen

a

*

-ocr page 48-

REGLEMENT

voor de waterschappen in de provincie Utrecht.

Dit Reglement is vastgesteld door de Provinciale Staten den 4. December 1857, cn goedgekeurd bij Koninklijk besluit vau 38 Jauuarij 1858, No. 49.

Voorafgaande bepalingen. \')

Art. i.

De bepalingen van dit reglement gelden voor al de waterschappen, geheel in de provincie Utrecht gelegen, behalve de hoogheemraadschappen van den Lekdijk boven-en benedendams, en de zoodanige, die bij de vaststelling hunner bijzondere reglementen nader van de werking van dit reglement mogten worden uitgezonderd.

Art. 2.

Voor elk waterschap wordt een bijzonder reglement vastgesteld tot regeling van de onderwerpen, waarin bij dit reglement niet is voorzien, of die daarbij uitdrukkelijk aan de bijzondere reglementen zijn voorbehouden.

\') Tot uitvoering vau dit reglement zijn door Gedeputeerde Staten aanschrijvingen gerigt aan de watersehaps-besturcn, dd. 4 Maart 1858, No. 23 (Provinc.-blad 1858, No. 26); bij eirculaircs van 1858,

No. 19, en 11 Maart 1859, No. 34, en dd. 29 November 1860, No. 44 (Prov.-blad No. 108).

-ocr page 49-

44

Art. 3. gt;)

De grenzen van elk waterschap worden in het bijzonder reglement omschreven en naauwkeurig aangeduid op eene schetsteekening van het waterschap, die ten koste van hetzelve en volgens voorschrift van Gedeputeerde Staten gemaakt wordt.

Deze schetsteekening wordt in het archief van het waterschap bewaard; aan Gedeputeerde Staten, en, zoo het waterschap onder het toezigt van een hooger waterschapsbestuur staat, ook aan dat hooger bestuur, wordt eene copie daarvan ingezonden.

APDEELINGr I.

Over de zamenstelling en inrigting van het bestuur en de beambten en bedienden.

HOOFDSTUK I.

Over het bestuur.

§ !•

Over het getal dor leden, hunne benaming en de vereischten voor het lidmaatschap.

Art. 4.

Het bestuur van elk waterschap bestaat uit eenen voorzitter en zoo vele andere leden, als het bijzonder reglement aanwijst.

Dit bepaalt tevens de benamingen van den voorzitter en van de leden.

Art. 5.

Tot leden van het bestuur kunnen alleen worden be-

\') Het voorschrift., in de lo alinea van dit Artikel bedoeld, is vervat in de aanschrijving van Gedeputeerde Staten tot uitvoering van dit reglement, dd. 4 Maart 1858, No. 23 (Prov.-blad 1858, No. 26).

-ocr page 50-

42

noemd of verkozen Nederlanders, in het volle genot hunner burgerlijke en burgerschapsregten, die den ouderdom van 23 jaren hebben bereikt.

Zij moeten tijdens hunne benoeming of verkiezing stem-geregtigd ingeland wezen, ten zij het bijzonder reglement bepaalt, dat zij meerdere in den omslag dragende bunders moeten bezitten.

Nogtans kunnen, behoudens goedkeuring van Gedeputeerde Staten, ingelanden, die het bepaalde grondbezit of de stemgeregtigdheid missen, zonen van ingelanden, huurders of bruikers van land in het waterschap tot leden van het bestuur worden benoemd, verkozen of voorgedragen, bijaldien zij aan de vereischten van alinea 1 voldoen.

Aan den man wordt het grondbezit zijner vrouw; aan den vader dat zijner minderjarige kinderen, zoo hij er het vruchtgebruik van heeft, toegerekend.

Tot voorzitter kan ook iemand benoemd worden, die geen ingeland is, zoo hij de bij alinea 1 gevorderde hoedanigheden in zich vereenigt.

Art. 6.

Niemand is tot lid van het bestuur benoembaar of verkiesbaar, die aan een der leden, en bovendien niemand tot voorzitter benoembaar, die aan den penningmeester in den eersten of tweeden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaat.

Zwagerschap, na de benoeming of verkiezing ontstaande, is geene reden tot aftreding.

Bij aftreding is hij niet herbenoembaar of herkiesbaar, door wiens huwelijk de zwagerschap is ontstaan.

Zwagerschap wordt ten deze voor opgeheven geacht door den dood der vrouw, die haar veroorzaakte.

Wanneer personen, die elkander in den verboden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan, te gelijker

-ocr page 51-

43

tijd zijn verkozen, moet de jongste in jaren wijken, ten zij de oudste van zijne keuze afstand doe.

Bij gelijken ouderdom beslist het lot.

Art. 7.

In de waterschappen, waar art. 137 is toegepast, zijn do betrekkingen van lid van het bestuur, beambte of bediende van het waterschap en hoofd-ingeland, en in alle waterschappen die van lid van het bestuur en beambte of bediende van het waterschap onvereenigbaar.

De voorzitter en de overige loden van het bestuur kunnen echter de betrekking van secretaris vervullen.

Het bijzonder reglement kan bepalen, dat de voorzitter, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, tevens penningmeester wezen kan.

Deze bepaling maakt geene verandering in zijne bevoegdheid om ook secretaris te wezen.

Art. 8.

De leden van het bestuur mogen middellijk noch onmiddellijk deel nemen aan onderhandsche pacht der goederen of inkomsten van het waterschap, aan leveringen of aannemingen ten behoeve van hetzelve, aan het koopen van vorderingen ten laste van het waterschap, uitgezonderd aandeden in geldleeningen.

§ 2.

Over de benoeming en verkiezing der leden en den tijd van zitting.

Art. 9. *)

In de waterschappen, waarin de leden van het bestuur \') Het model der voordragteu voor de benoeming vau voorzitters en

-ocr page 52-

44

niet door den Koning moeten benoemd worden, krachtens de bepalingen van het Koninklijk besluit van 29 Maart 1822 (Staatsblad nquot;. 7), wordt de voorzittei\'benoemd door Gedeputeerde Staten, uit eene voordragt van drie personen, op te maken door het bestuur, ten zij het bijzonder reglement eene andere wijze van benoeming voorschrijft.

De overige leden van het bestuur worden gekozen door de stemgeregtigde ingelanden, volgens de bepalingen van § 3 van dit hoofdstuk.

Art. 10. \')

In de waterschappen, wier besturen door den Koning moeten benoemd worden, zendt het bestuur, wat den voorzitter betreft, en zenden de stemgeregtigde ingelanden, wat de overige leden aangaat, eene voordragt van drie personen aan Gedeputeerde Staten in, om daarmede verder volgens de bestaande voorschriften te handelen.

Bij de opmaking van deze voordragt door stemgeregtigde ingelanden gelden de bepalingen van de artt. 14 —28.

Art. H.

De voorzitter en de overige leden van het bestuur hebben zitting gedurende zes jaren.

Om de twee jaren treedt een derde, of zoo na mogelijk

ledeu van watcrschaps-besturen, aan Geilepntecrde Staten in te /enden, is door dat Collcgic vastgesteld bij besluit van 10 Februarij 1859, No. S5a (Prov.-blad 1859, No. 22). Op nitnoodiging van den MinMer van Tiin-nenlandsehe Zaken zijn de hoogheemraadsehappen, dijks-en polderbestr.ren aangesehreven, geene kandidaten tot leden van dijks- en polderbesturen voor te dragen, die ongeveer deu leeftijd van 70 jaren hebben bereiktgt; en op de nominatiën te doen uitkomen, of het eene benoeming bij con-Unuatie ol\' eene ewi/ö benoeming geldt (Aansehrijvingen van Gedeputeerde Staten van 80 Julij (3 Augustus) 1850, No. 6, en 30 October 1856 (Prov.-blad 1850, No. 50, en 1856, No. 78).

\') Zie de nauteekeuing op het vorig Artikel.

-ocr page 53-

45

een derde der leden op den eersten Junij af, volgens eenen rooster, door het bestuur op te maken.

De aftredenden zijn dadelijk herbenoembaar of herkiesbaar.

Voor de waterschappen, bedoeld bij art. 125, kunnen de termijnen van al. i en 2 bij het bijzonder reglement worden verlengd.

Art. 12.

De gewone tweejaarlijksche verkiezingen hebben plaats in de maand April of Mei, zoo mogelijk gelijktijdig met het doen der rekening.

Voor tusschentijds opengevallen plaatsen heeft de verkiezing plaats binnen zes maanden na dat openvallen.

De alsdan verkozenen hebben slechts zoo lang zitting, als degenen zouden gehad hebben, in wier plaats zij gekozen zijn.

Art. 13.

De tijdsbepalingen, bij art. 11 en 12 gesteld, zijn ook toepasselijk op de benoemingen, die door den Koning moeten geschieden, even als de bepalingen van art. 11, al. 3 en 4, en art. 12, al. 3.

§3.

Over de verkiezingen. \')

Art. 14.

Tot het stemmen bij de verkiezingen is een ieder bevoegd, die regt heeft om in de vergadering van stenige-

\') Omtrent de wijze, waarop bij verkiezingen behoort te worden gehandeld , hebben Gedeputeerde Staten inlichtingen verstrekt bij eene aanschrijving aan de besturen van waterschappen, dd. 30 Januarij 1859, No. m (Provinciaal-blad 1859, No. 17).

-ocr page 54-

46

regtigde ingelanden te stemmen, volgens de bepalingen en met inachtneming der onderscheidingen van Hoofdstuk

n, § i.

Art. 15.

Plaats, dag en uur der verkiezingen worden door het bestuur bepaald, en minstens veertien dagen te voren bekend gemaakt.

De kennisgeving geschiedt bij oproepingsbrief, te bezorgen aan den stemgeregtigde zeiven, zoo hij woont binnen de gemeente of binnen eene der gemeenten, waarin hej, waterschap gelegen is, en anders aan eenen door hem aan het bestuur aan te wijzen gemagtigde binnen die gemeente of binnen eene dier gemeenten.

Art. 16.

De stemming geschiedt bij besloten en ongeteekende briefjes.

Ieder stemgeregtigde ontvangt aan het stembureau een of, des verkiezende, meer stembriefjes voor het getal stemmen, dat hij geregtigd is uit te brengen.

Deze moeten door het bestuur zijn gewaarmerkt, en de vermelding bevatten van het aantal stemmen, waarvoor zij geldig zijn.

Art. 17.

Het bureau van stern-opneming bestaat uit den voorzitter en twee leden van het bestuur. ,

Bij ontstentenis of verhindering wordt de voorzitter door een der leden van het bestuur, en worden de leden \\an het bestuur vervangen door stemgeregtigde ingelanden, welke het bestuur aanwijst.

Art. 18.

De gelegenheid tot stemmen moet ten minste twee achtereenvolgende uren open staan.

-ocr page 55-

47

De op het oogenblik van het verstrijken van den tijd in de zaal nog aanwezige stemgeregtigden worden nog tot de stemming toegelaten.

Art. 19. \')

De stembriefjes worden door de stemgeregtigden gestoken in eene stembus, vervaardigd naar een door Gedeputeerde Staten aangegeven voorschrift.

Het stembureau laat niemand tot de bus toe dan hen, wier namen op de lijst der stemgeregtigden voorkomen en hunne gemagtigden.

De gemagtigden leggen hunne volmagten tevens over, welke bij het bestuur blijven berusten tot na verloop van den bij artikel 3C bedoelden termijn, of, in geval van hooger beroep, tot op de einduitspraak.

Het stembureau maakt eene lijst op, waarop zij, die krachtens artikel 45 of 4G, en zij, die als gemagtigde gestemd hebben, afzonderlijk vermeld zijn.

Art. 20.

Voor iedere te vervullen betrekking en, waar het voordragten geldt, voor iedere plaats op de voordragt wordt afzonderlijk gestemd.

Art. 21.

Onmiddellijk na afloop der stemming gaat het stembureau, in tegenwoordigheid van de aanwezige stemgereg-tigde ingelanden, over tot het openen der briefjes, en beslist over de waarde of onwaarde daarvan en over de geschillen, die zich verder daaromtrent voordoen.

\') 13ij besluit van Gedeputeerde Staten, dd. 20 Januarij 1859, No. 29 (Prov, blad 1859, No. 16), is het model der stembus voorgeschreven, terwijl eene toelichting daarvan is gegeven bij nadere aanschrijving van 20 Januarij 1859, No. 294 (Prov.-blad 1859, No. 17).

-ocr page 56-

48

Van onwaarde zijn de briefjes, die niet door het bestuur gewaarmerkt, die onderteekend zijn, die geen persoon duidelijk aanwijzen, oningevuld zijn, andere stembriefjes omvatten, of daaraan opzettelijk zijn vastgehecht. De redenen , waarom een stembriefje van onwaarde verklaard is, worden door den voorzitter onmiddellijk bekend gemaakt.

Wanneer in een briefje meer dan één naam voorkomt, wordt alleen op den eersten gelet.

Art. 22.

Wanneer al de briefjes geopend zijn, maakt de voorzitter bekend het getal briefjes, dat, na aftrek der van onwaarde verklaarde, is overgebleven; dat der stemmen, welke dien ten gevolge de volstrekte meerderheid uitmaken; dat der stemmen, die op iederen persoon zijn uitgebragt, en den naam van hem, die verkozen is.

Art. 23. \')

Van de stemming, het openen der briefjes en het vermelde bij art. 22 wordt onmiddellijk proces-verbaal opgemaakt, volgens een door Gedeputeerde Staten op te geven model; het wordt door den voorzitter en de leden van het stembureau geteekend.

Art. 24.

Bij eene eerste stemming wordt de volstrekte meerderheid van stemmen vereischt.

Waar deze niet is verkregen, heeft eene herstemming plaats tusschen de twee personen, die de meeste stemmen op zich hadden vereenigd. — Hadden meerdere personen

\') Het modol van het proces-verbaal is voorgeschreven bij besluit van Gedeputeerde Staten vau 20 Januarij 1859 j No. 29 (Prov.-blad 1859, No, 16).

-ocr page 57-

49

een gelijk grootst aantal stemmen bekomen, dan geschiedt de herstemming over hen allen.

Bij de herstemming beslist de betrekkelijke meerderheid, en, bij staking van stemmen, het lot.

Art. 25.

Het proces-verbaal der stemming, de in art. \'lO, alinea 4, bedoelde lijst, waarmede de van waarde en de van onwaarde verklaarde briefjes, en de ingeleverde volmagten in drie afzonderlijke gezegelde pakken, worden binnen vier en twintig uren aan het bestuur ingezonden.

Art. 20.

Bijaldien eene herstemming noodig is, geschiedt die dadelijk, nadat de eerste stemming afgeloopen is.

De gelegenheid tot stemmen behoort alsdan minstens één uur open te staan.

Die herstemming is echter niet geldig, tenzij het getal der bundertalen, die daaraan hebben deelgenomen, minstens twee derden bedraagt van dat, hetwelk bij de eerste stemming is opgekomen.

In dat geval heeft eene herstemming plaats binnen twee maanden, na voorafgaande oproeping der stemgeregtigden bij eenen brief, waarin de namen vermeld zijn van hen, waarover de herstemming loopen zal.

Art. 27 \').

Na elke stemming, die tot eene keuze geleid heeft, doet het stembureau aan den gekozene een uittreksel uit het proces-verbaal der stemming toekomen, waarbij een uit-

\') De iurigting der in de lu en 2e alin. van dit Artikel bedoelde uittreksels is voorgeselirevou bij besluit van Gedeputeerde Staten van 20 Junuarij 1859, No. 29 (Prov.-blad 1859, No. lt;C).

4

-ocr page 58-

50

treksel uit dat der eerste stemming gevoegd wordt, als de keuze bij herstemming heeft plaats gehad.

Deze uittreksels worden ingerigt volgens voorschrift van Gedeputeerde Staten, en strekken den benoemde tot geloofsbrief.

Hij geeft daarvoor bij de ontvangst een bewijs van ontvang af.

Wanneer hij op den achtsten dag na de dagteekening van dat bewijs niet aan het bestuur heeft te kennen gegeven, dat hij de keuze aanneemt, wordt hij geacht daarvoor te bedanken.

Wanneer hij, binnen de drie maanden na aanneming der keuze, zijne geloofsbrieven niet heeft ingediend, wordt er overgegaan tot eene nieuwe verkiezing, waarbij hij niet verkiesbaar is.

De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk, waar het de opmaking van eene voordragt geldt.

In dat geval zendt het bestuur een uittreksel uit het proces-verbaal der stemming, en, zoo er herstemming heeft [)laats gehad, ook uit dat der eerste stemming aan Gedeputeerde Staten, binnen drie dagen nadat het van het stembureau dat proces-verbaal heeft ontvangen.

Art. 28.

Voor waterschappen, waar het getal ingelanden het toelaat, kan het bijzonder reglement bepalen, dat de keuzon en voordragten voor leden van het bestuur geschieden zullen in de vergadering van stemgerogtigde ingelanden.

Alsdan gelden de bepalingen van art. 59 en 60.

§ 4.

One»\' schorsing cn ontslag der leden van het bestuur. Art. 29.

De leden van het bestuur kunnen, zoo zij door den

-ocr page 59-

51

Koning of Gedeputeerde Staten benoemd zijn, ten allen tijde hun ontslag vragen, of, zoo zij door stemgeregtigde ingelanden verkozen zijn, hun ontslag nemen.

Zij blijven in hunne betrekking, tol dat hunne opvolgers zitting hebben genomen.

Art. 30.

Een lid van het bestuur, dat een der gevorderde ver-eischten van benoembaarheid of verkiesbaarheid verliest, houdt op lid te zijn.

Indien hij in strijd handelt met art. 8, wordt zijne vervallenverklaring, of zoo hij door den Koning of Gedeputeerde Staten benoemd is, zijn ontslag door het bestuur aan Gedeputeerde Staten voorgedragen.

Deze kunnen, op dien grond, ook ambtshalve de vervallenverklaring of het ontslag uitspreken, of het ontslag aan den Koning voordragen.

Art. 31.

Gedeputeerde Staten kunnon, naar bevind van zaken, de leden van het bestuur schorsen, vervallen verklaren of ontslaan, of hun ontslag aan den Koning voordragen, op grond van:

a. aanhoudend of verregaand pligtverzuim;

h. weigering of nalatigheid om zich te gedragen volgens, of gevolg te geven aan wetten, algemeene maatregelen van bestuur en andere wettige verordeningen, uitgezonderd in de gevallen, voorzien bij de wet van 12 Julij 1855 (Staatsblad nquot;. 102).

Art. 32.

In alle gevallen moet den belanghebbende eerst gelegenheid gegeven worden zich te verdedigen, en kan hij binnen ééne maand na de uitspraak van Gedeputeerde Staten in beroep komen bij den Koning. — Ontslagen of vervallen

-ocr page 60-

52

verklaard op grond van handelingen, in strijd met art. 8, of op grond van art. 31, is hij, gedurende twee jaren na de dagteekening van het ontslag, tot lid van het bestuur van datzelfde waterschap niet benoembaar of verkiesbaar.

§5.

Over de vergaderingen van het bestuur.

Art. 33.

De vergaderingen van het bestuur worden gehouden in alle gevallen , waarin zij bij dit of het bijzonder reglement zijn voorgeschreven, en verder zoo dikwijls als de voorzitter het noodig oordeelt, als Gedeputeerde Staten het verlangen of als twee leden van het bestuur het vragen.

In de twee laatste gevallen wordt de vergadering binnen de acht dagen na het doen der aanvrage gehouden.

De plaats der gewone bijeenkomsten wordt door het bestuur zelf bepaald.

Art. 34.

Het bestuur onderzoekt de ingekomen geloofsbrieven dei-nieuw gekozen leden, en beslist de geschillen, die daarover of over de verkiezing zelve oprijzen.

Zij geeft van hare beslissing terstond kennis aan den benoemde en aan Gedeputeerde Staten.

De nieuw gekozenen nemen geen deel aan de beraadslaging eu beslissing over hunne eigene geloofsbrieven, en wonen de zitting gedurende die beraadslaging niet bij.

Art. 35.

Ieder stemgeregtigde en ieder, die volgens art. 40 een stemgeregtigde vertegenwoordigt, is, zoo hij bij de verkiezing is tegenwoordig geweest, bevoegd, zich binnen veertien dagen na den dag der eindstemming tot liet bestuur te

-ocr page 61-

53

wenden, ter zake van onregelmatigheden, die bij de verkiezing hebben plaats gehad, of tot opgave der redenen, waarom de verkozene, volgens de bepalingen van dit reglement, niet zou behooren toegelaten te worden.

Het onderzoek der geloofsbrieven heeft nimmer plaats dan na verloop van den termijn, bij al. 1 bepaald.

Art. 30.

Ieder stemgeregtigde, die van de hem bij art. 35 toegekende bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, ieder lid van het bestuur, en, ingeval van niet toelating, de niet toege-latene, kan binnen veertien dagen tegen de beslissing van het bestuur in hooger beroep komen bij Gedeputeerde Staten.

Art. 37.

Gedeputeerde Staten beslissen zoo spoedig mogelijk bij een met redenen omkleed besluit.

Zij zijn bevoegd de geheole verkiezing nietig te verklaren, en gelasten alsdan, dat er tot eene nieuwe worde overgegaan binnen eene maand na de dagteekening van hun besluit.

Ter uitoefening van hunne bevoegdheid kunnen zij alle tot de verkiezing betrekkelijke stukken van het bestuur opvorderen.

Kunne beslissing wordt medegedeeld aan hem, die in beroep is gekomen, en aan het bestuur, die beide binnen veertien dagen in beroep kunnen komen bij den Koning.

De eerstgenoemde is, op straffe van nietigheid van het beroep, verpligt hiervan vóór den afloop van die veertien dagen het bestuur kennis te geven.

Hangende een hooger beroep op den Koning, wordt tot geene nieuwe verkiezing overgegaan.

Art. 38.

In de waterschappen, waar art. 28 is toegepast, kunnen

-ocr page 62-

54

de in art. 35 genoemde personen, in de aldaar genoemde gevallen en binnen den aldaar gestelden termijn, zich wendeu tot Gedeputeerde Staten, die uitspraak doen volgens art. 37.

Deze bepaling geldt ook, waar stemgeregtigde ingelanden eene voordragt voor lid van het bestuur hebben opgemaakt.

Art. 39.

De vergaderingen worden door den voorzitter schriftelijk belegd, minstens tweemaal vier en twintig uren vddr den dag der bijeenkomst.

De oproepingsbrief vermeldt de te behandelen onderwerpen. — Onderwerpen, daarin niet vermeld, kunnen alleen behandeld worden, als twee derden der aanwezige leden er hunne toestemming toe geven.

Benoemingen en voordragten worden alleen gedaan of opgemaakt in eene opzettelijk daartoe bijeengeroepen vergadering.

Tn gevallen, die onverwijlde voorziening eischen, kan van de bepalingen van dit artikel worden afgeweken, zoo wel wat de wijze van opi oeping als wat den termijn betreft.

Art. 40.

Ten zij het bijzonder reglement anders bepale, leggen de leden van het bestuur, eer zij hunne bediening aanvaarden , eenen eed (eene belofte) af in de navolgende bewoordingen:

«Ik zweer (beloof), dat ik al de belangen van het water-«schap met al mijn vermogen zal voorstaan en bevorderen, «en alle daartoe betrekkelijke verordeningen zal naleven «en handhaven.»

«Zoo waarlijk helpe mij God almagtig ! (dat beloof ik).»

Deze wordt door de leden afgelegd in handen van den

-ocr page 63-

55

voorzitter of van dengene, die liern vervangt; door den voorzitter in handen van den Commissaris des Konings in deze provincie, of, zoo het waterschap onder toczigt van een hooger waterschapsbestuur geplaatst is, in handen van den voorzitter van dat bestuur.

Bij herbenoeming blijft de vroeger afgelegde eed (belofte) verbindend.

Art. 41.

De leden van het bestuur stemmen mondeling over zaken, bij besloten briefjes over personen, en brengen ieder eéne stem uit.

De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen.

Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem, uitgezonderd bij benoemingen en voordragten\', in welk geval het lot beslist.

Art. 42.

Het bestuur neemt geen besluit, zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is.

Alsdan wordt eene tweede vergadering belegd ter behandeling van dezelfde onderwerpen, en hiervan op nieuw aan de leden kennis gegeven.

In die tweede vergadering beslissen de aanwezigen.

Het voorschrift van dit artikel is niet van toepassing, waar de omstandigheden onverwijlde voorziening vorderen.

Art. 43.

Een ieder onthoudt zich van stemmen over zaken, die hem zeiven, zijne echtgenoot of zijne bloed- of aanverwanten tot in den derden graad persoonlijk aangaan.

-ocr page 64-

56

HOOFDSTUK II. •

Over de vergadering van stemgeregtigde ingelanden.

§ 1-

Over de zamenstelling der vergadering.

Art. 44.

Do vergadering van stemgeregtigde ingelanden is zamen-gesteld uit het bestuur en uit de ingelanden, die regt van stemmen hebben, ingevolge de bepalingen vah art. 45.

De overige ingelanden hebben daartoe don toegang, doch maken geen deel der vergadering uit.

Art. 45.

Alle personen, maatschappen en burgerlijke regtsperso-nen, die binnen den ring van het waterschap één of meer bunders land of\' water in vollen eigendom, erfpacht of vruchtgebruik bezitten en daarvoor in don omslag betalen, zijn tot stemmen in de vergadering bevoegd.

Elke bunder land of water, waarvoor de volle omslag betaald wordt, of zoo veel land of water als den vollen omslag voor één bunder betaalt, geeft ééne stom.

Niemand mag echter meer stommen uitbrengen, dan een vierde van het getal der in het waterschap gelegen stemgovende bunders bedraagt.

Art. 46.

Minderjarigen, gehuwde vrouwen, onder curatele gestel-don , burgerlijke regtsporsonen, en zij, die verkoeren in oen der gevallen, bedoeld bij art. 519 en 520, al. 2, van het burgerlijk wetboek, worden tor vergadering vertegenwoordigd door degenen, die hen vertegenwoordigen naar de beginselen van het burgerlijk regt; — zij, die oenig

-ocr page 65-

57

perceel in onvordeelden eigendom bezitten, floor eenen uit hun midden, door hen aan het bestuur aan te wijzen.

Art. 47.

Ieder, die, hetzij uit eigen hoofde, hetzij krachtens de bepalingen van het vorige artikel, bevoegd is ter vergadering te verschijnen, kan, en ongehilwde vrouwen moeten zicli door oenen gemagtigde doen vertegenwoordigen.

De daartoe strekkende volmagt moet behoorlijk op zegel geschreven en geregistreerd zijn, en kan gesteld zijn, Jietzij voor ééne of meerdere vergaderingen, hetzij voor alle zaken, het waterschap betreffende.

In Let laatste geval geldt zij, tot dat de herroeping door den lastgever aan het bestuur schriftelijk is medegedeeld.

In beide gevallen moet zij door den gemagtigde aan het bestuur vertoond worden bij den aanvang der vergadering, ten zij dezelve reeds bij het bestuur berust.

Van een en ander wordt uitdrukkelijk melding gemaakt in de notulen.

Leden van het bestuur, hoofd-ingelanden, zoo die er zijn, en beambten en bedienden van het waterschap mogen , op straffe van nietigheid der door hen uitgebragte stemmen, niet als gomagtigden optreden.

Niemand mag voor meer dan één persoon als gemagtigde optreden.

Art. 48.

Het bestuur maakt jaarlijks in de maand February eene lijst van Stemgeregtigde ingelanden op.

Die lijst bevat de namen en voornamen der stemgeregtigde ingelanden, het aantal bunders, waarvoor, de mate, waarin zij omslag betalen, en het aantal stemmen, dat zij, met inachtneming van art. 45, al. 3, mogen uitbrengen-

Waar art. 46 toepasselijk is, worden achter de namen

-ocr page 66-

KR

der vertegenwoordigde personen die hunner vertegenwoordigers op de lijst vermeld.

Zij wordt, zoodra mogelijk na hare eerste opmaking en na elke herziening voor het einde der maand February, gedurende veertien dagen ter inzage van ingelanden gelegd, na voorafgaande kennisgeving.

Niemand wordt tot eenige stemming toegelaten, die niet op deze lijst voorkomt, of door iemand, die op deze lijst staat, behoorlijk is gemagtigd.

Art. 49.

Ieder stemgeregtigd ingeland kan tegen de lijst bezwaren inbrengen, wanneer

a. zijn naam, zijn grondbezit of het aantal der door hem uit te brengen stemmen daarop niet, of verkeerd zijn opgegeven;

h. de naam van iemand, die niet stemgeregtigd is, daarop voorkomt;

c. aan iemand meer stemmen zijn toegekend, dan waartoe hij geregtigd is.

Gelijke bevoegdheid komt aan ieder der bij art. 46 genoemde vertegenwoordigers toe, als zijn naam niet op de voorschreven wijze op de lijst is vermeld.

Art. 50.

De bezwaren moeten binnen de drie weken na de dag-teekening der in art. 48, al. 4, bedoelde kennisgeving schriftelijk aan het bestuur worden ingediend.

In de gevallen, bij art. 49 h en c bedoeld, geeft de voorzitter aan hom, tegen wien het bezwaar is ingebragt, binnen twee dagen hiervan kennis.

Deze kan binnen de acht dagen zijne togengronden schriftelijk aanvoeren.

Art. 51.

Het bestuur beslist over de ingebragte bezwaren binnen

-ocr page 67-

59

arlit dagen na verloop van rlcn bij art. 50, al. 3, bepaalden termijn, stelt de lijst vast en geeft binnen twee dagen kennis van zijne beslissing aan den reclamant, en in de gevallen van art. 49 h en c daarenboven aan hem, tegen wien het bezwaar was ingebragt.

Art. 52.

Aan beiden staat, binnen acht dagen na de ontvangst dezei\' beschikking, hooger beroep bij Gedeputeerde Staten open.

Dit beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, vergezeld van een afschrift der beschikking en van de verdere noodige bescheiden.

Gedeputeerde Staten doen zoo spoedig mogelijk uitspraak bij een met redenen omkleed besluit, dat aan den appellant en aan het bestuur ter uitvoering wordt medegedeeld.

Art. 53.

De door het bestuur vastgestelde lijst wordt voor het einde der maand April, gedurende veertien dagen, ter inzage van ingelanden gelegd.

Zij blijft den grondslag van ieders stemgeregtigdheid uitmaken tot na de vaststelling der nieuwe lijst in het volgende jaar.

Na de vaststelling mogen er geene veranderingen in worden gemaakt, behalve die, welke door Gedeputeerde Staten, bij hooger beroep, krachtens art. 52 bevolen zijn, en die, welke voortvloeijen uit de bepaling van art. 54.

Art. 54

Bij overgang van eigendom, erfpacht of vruchtgebruik heeft de nieuwe verkrijger het regt om, met overlegging dor noodige bewijzen. te vorderen, dat hij dadelijk als stemgeregtigde op de lijst worde gebragt, of dat het aan-

-ocr page 68-

00

tal stemmen, waarvoor hij reeds op die lijst is ingeschreven , worde gewijzigd.

Het getal stemmen, dat den vorigen eigenaar, erfpachter of vruchtgebruiker toekwam , wordt in overeenstemming hiermede veranderd.

Ieder, die na de vaststelling der lijst, krachtens ait. 46, vertegenwoordiger wordt van een der aldaar opgenoemde personen , kan , onder overlegging der noodige bewijzen, vorderen, dat zij» naam als nog achter den hunnen worde aangeteekend.

§2.

Van het houden en de orde der vergaderingen.

Art. 55.

De vergaderingen van stemgeregtigde ingelanden worden gehouden in alle gevallen, waarin zij bij dit of bij het bijzonder reglement zijn voorgeschreven, en verder zoo dikwijls als het bestuur noodig oordeelt, als Gedeputeerde Staten het verlangen, of als ingelanden, te zamen een vierde deel der stemgevende bundertalen vertegenwoordigende , het vragen.

In de twee laatste gevallen wordt de vergadering binnen de veertien dagen na het doen der aanvraag gehouden.

De plaats der gewone bijeenkomst wordt door het bestuur bepaald.

Art. 56.

De vergaderingen worden door den voorzitter belegd.

Spoed eischende gevallen uitgezonderd, doet hij dit minstens acht dagen vóór den dag der bijeenkomst.

De oproeping geschiedt bij een brief, te bezorgen aan den stemgeregtigde zei ven, zoo hij binnen de gemeente pf binnen eene der gemeenten woont, waarin het water-

-ocr page 69-

61

schap gelegen is, en anders aan eenen gemagtigde binnen die gemeente of eene dier gemeenten, door hem aan het bestuur aan te wijzen.

De oproepingsbrief vermeldt de te behandelen onderwerpen.

Art. 57.

Over onderwerpen, niet in den oproepingsbrief vermeld, mag de vergadering geen besluit nemen, zoo niet een derde der in het waterschap geldende stemmen is vertegenwoordigd , en twee derden daarvan er in toestemmen.

Art. 58.

In de vergadering wordt mondeling gestemd over zaken, bij besloten briefjes over personen.

De besluiten worden bij volstrekte meerderheid der uitgeuragte stemmen genomen.

Bij staking van stemmen heeft de voorzitter eene beslissende stem, behalve bij benoemingen en voordragten.

Art. 59.

Bij benoemingen en voordragten wordt over ieder te vervullen betrekking of plaats afzonderlijk gestemd.

Bij eene eerste stemming wordt de volstrekte meerderheid der uitgebragte stemmen vereischt.

Is die meerderheid bij de eerste stemming niet verkregen, dan heeft eene tweede vrije stemming plaats.

Is ook bij deze geene volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt de stemming bepaald tot de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen hebben verkregen, of, zijn de meeste stemmen tusschen meerdere personen verdeeld, tot allen, die aldus de meeste stemmen erlangd hebben.

Indien ook hierdoor geene volstrekte meerderheid verkregen is, dan beslist het lot tusschen de twee of meer

-ocr page 70-

62

personen, die bij de derde stemming een gelijk grootst aantal stemmen hebben erlangd.

Art. 60.

Na de benoeming doet de voorzitter binnen tweemaal vier en twintig uren een uittreksel uit de notulen, voor zoo verre zij deze zaak betreffen, aan den benoemde toekomen.

Indien deze binnen veertien dagen na de ontvangst van dit uittreksel niet aan liet bestuur heeft berigt, dat hij de benoeming aanneemt, wordt hij geacht daarvoor te bedanken.

Wanneer het de benoeming geldt tot lid van eene commissie uit stemgeregtigde ingelanden, en de benoemde ter vergadering tegenwoordig is, zijn deze bepalingen niet toepasselijk.

Art. 61.

Een ieder onthoudt zich van stemmen over zaken, die hem zeiven, zijne echtgenoot of zijne bloed- of aanverwanten tot in den derden graad persoonlijk aangaan.

HOOFDSTUK III.

Over de beambten en bedienden.

Art, 62.

Het bestuur wordt bijgestaan door een secretaris en een penningmeester, en door zoodanige andere beambten en bedienden, als de vergadering van stemgeregtigde ingelanden bepaalt.

Art. 63.

Art. 5, al. 1, art. 8 en art. 40 zijn op den secretaris, den penningmeester en de overige beambten en bedienden van toepassing.

-ocr page 71-

63

Niemand is tot penningmeester benoembaar, die aan den voorzitter of aan een der overige leden van het bestuur in don eersten of tweeden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaat.

Art. 64.

Behoudens het bepaalde bij art. 7, zijn de betrekkingen van secretaris en penningmeester vereenigbaar.

Art, 65.

Deze twee beambten worden benoemd door de vergadering van stemgeregtigde ingelanden, uit eene voordragt van twee personen, op te maken door het bestuur.

De overige beambten en bedienden worden door het bestuur aangesteld.

Art. 66.

Het bestuur is bevoegd den secretaris en den penningmeester te schorsen en tijdelijk in de waarneming van hunne betrekkingen te voorzien.

In dat geval roept het binnen twee maanden na den dag der schorsing de vergadering van stemgeregtigde ingelanden bijeen, om die schorsing op te heffen of den geschorste te ontslaan.

Het is ook bevoegd om, zonder voorafgaande schorsing, het ontslag aan die vergadering voor te dragen.

Alle overige beambten en bedienden worden door het bestuur geschorst of ontslagen.

Art. 67.

De instruction voor den secretaris, den penningmeester en de overige beambten en bedienden worden door het bestuur vastgesteld en aan Gedeputeerde Staten medegedeeld.

-ocr page 72-

64

Art. 68. \')

De penningmeester stelt borgtogt, eer hij in dienst treedt.

Hot bedrag en de aard daarvan wordt voor zijne benoeming door het bestuur, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, bepaald, en kan, bij merkelijke verandering in de inkomsten van het waterschap, op gelijke wijze worden veranderd.

Art. 69.

Bij schorsing, ontslag of overlijden van den penningmeester worden de kas en de boeken ten spoedigste door den voorzitter en een lid van het bestuur overgenomen, en door hen gesloten en bewaard, tot dat in de dienst is voorzien.

Zij, die in het bezit zijn van die voorwerpen, zijn ver-pligt, die op de eerste aanvrage aan hen over te geven.

Art. 70.

De secretaris en de penningmeester worden bij ongesteldheid of afwezigheid door eenen tijdelijken waarnemer vervangen, dien het bestuur benoemt.

In de bij alinea 4 bedoelde gevallen kan de penningmeester , onder goedkeuring van het bestuur, daartoe eenen gemagtigde aanwijzen.

HOOFDSTUK IV.

Over de bezoldigingen en schadeloosstellingen.

Art. 74.2)

De voorzitter, de leden van het bestuur, de secretaris

\') Betreffende den te stellen borgtogt door de penningmeesters van waterschapsbesturen hebben Gedeputeerde Staten voorschriften gegeven bij aanschrijving van 28 Mei 1862, No. 33 (Provinciaal-blad 1862. No. 66),

2j XoL toelichting op de 2e al. van dit artikel hebben Gedeputeerde

-ocr page 73-

65

en de penningmeester genieten eene jaarlijksche bezoldiging, die bij het bijzonder reglement wordt bepaald.

Worden twee van deze betrekkingen door denzelfden persoon waargenomen, dan ontvangt die de grootste der ■beide bezoldigingen en de helft der kleinste.

Art. 72.

Het bedrag der bezoldigingen of andere belooningen van de overige beambten en bedienden wordt door het bestuur, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, vastgesteld.

Art. 73.

Het bijzonder reglement bepaalt tevens het maximum van schrijf- en kantoorbehoeften en andere huishoudelijke kosten, die door het bestuur, door den secretaris en door den penningmeester in rekening mogen worden gebragt.

Het kan ook bepalen, dat de leden van het bestuur en de secretaris schouwgelden zullen genieten.

Zoo het secretariaat door een lid van het bestuur wordt waargenomen, ontvangt deze alleen liet schouwgeld, aan de laatstgenoemde betrekking verbonden.

Art. 74.

Behalve de tractementen en schouwgelden, genieten de leden van het bestuur en de beambten en bedienden geene emolumenten hoegenaamd uit de kas van het waterschap.

Staten een besluit genomen, dd. 14 February 1867, No. 25 (Proviuciaal-blad 1867, No. 70).

5

-ocr page 74-

66

AFDEELING II.

Oyer de inrigting van het huishouden der waterschappen.

HOOFDSTUK I.

Over de bevoegdheid en den werkkring van hei bestuur en van de beambten en bedienden.

§ I-

Over het bestuur.

Art. 75.

Het bestuur regelt en beslist alles, hetwelk bij dit reglement niet uitdrukkelijk aan de vergadering van stemge-regtigde ingelanden is voorbehouden.

Art. 76.

Het vertegenwoordigt het waterschap bij alle handelingen in en buiten regten.

Art. 77.

Het is belast met het beheer over en de zorg voor alle werken en eigendommen van het waterschap, en met het toezigt over alle werken, die de belangen van het waterschap raken, door wien en ten wiens koste zij ook mogen onderhouden worden, bijaldien zij niet onder het onmiddellijk toezigt eener hoogere magt zijn geplaatst.

Bijaldien het bijzonder reglement niet anders bepaalt, worden de schouwen gevoerd door den voorzitter en twee leden van het bestuur, bijgestaan door den secretaris.

Art. 78.

Het beveelt de uitvoering van alle gewone en buiten-

-ocr page 75-

67

gewone werken, die het in het belang van het waterschap noodig acht, en waartoe ingelanden of anderen verpligt zijn.

Bij hunne weigering of nalatigheid is het bevoegd, die werken overeenkomstig de bestaande wettelijke bepalingen ten hunnen koste te doen uitvoeren.

Art. 79.

Het bepaalt, waar de tot het aanleggen, verleggen, verbeteren of herstellen van dijken en kaden benoodigde aarde moet worden gehaald, met inachtneming van de bestaande wettelijke bepalingen.

Art. 80.

Het beveelt de opruiming van al hetgeen binnen het waterschap in strijd met wettige verordeningen en gebruiken is daargesteld, en is bevoegd, die opruiming, bij weigering of nalatigheid der verpligten, zelve ten hunnen koste te doen uitvoeren.

Art, 81.

Bij dringend of dreigend gevaar neemt het bestuur alle maatregelen, die het tot voorkoming van schade dienstig acht.

In het bijzonder is het alsdan bevoegd:

1°. De binnen het ressort van het waterschap gevestigde eigenaars of bruikers tot het verleenen van bijstand, hetzij in persoon, hetzij door een plaatsvervanger, op te roepen, op de wijze en volgens de onderscheidingen , die voor elk waterschap nader bij keur worden geregeld.

2°. Alle gewone en buitengewone werken, die het noodig acht, zonder eenige voorafgaande magtiging te doen uitvoeren , onder gehoudenheid, om daarvan zoo spoedig mogelijk aan Gedeputeerde Staten en op de eerste gewone bijeenkomst aan de vergadering van stemgeregtigde ingelanden kennis te geven.

-ocr page 76-

68

3°. Om, overeenkomstig de bestaande wettelijke bepalingen, alle tot waterkeering benoodigde voorwerpen ten behoeve van het waterschap tot zich te nemen, en om alle werken en opruimingen, die het noodig acht, ten koste der daartoe verpligten te doen opruimen.

Art. 82.

Het is belast met de uitvoering van de besluiten der vergadering van stemgeregtigde ingelanden, en beslist de geschillen, waartoe die uitvoering aanleiding geeft.

Art. 83.

Het besteedt ieder werk en iedere leverantie in het openbaar aan, waarvan de kosten eene bepaalde, bij ieder bijzonder reglement vast te stellen som vermoedelijk te boven zullen gaan, ten zij door de vergadering van stemgeregtigde ingelanden magtiging tot onderhandsche aanbesteding of tot uitvoering in eigen beheer zij verleend.

Art. 84.

Het ziet toe op het geldelijk beheer van den penningmeester en neemt diens boeken en kas op, zoo dikwijls het dit geraden oordeelt.

Het zorgt, dat die beambte den voorgeschrevenborgtogt stelle, en stelt eene verhooging daarvan vast, zoodra eene duurzame vermeerdering der inkomsten van het waterschap dit raadzaam maakt.

Art. 85.

Het beveelt de geregtelijke invordering van huren, pachten en omslagen, en neemt alle maatregelen, vereischttot bewaring, verzekering of handhaving der regten en belangen van het waterschap.

Art. 86.

Het maakt de keuren of politie-verordeningen, die het

-ocr page 77-

69

in het belang van het. waterschap noodig acht, volgens de voorschriften van art. 126.

Art. 87.

Het bepaalt den prijs van alle door hetzelve verkrijgbaar gestelde stukken, en zorgt, dat geene leges geheven worden.

Art. 88.

Het maakt de leggers der omslag- en andere pligtigen op, volgens de bepalingen van art. 108.

Art. 89. \')

Het zorgt, dat er een naauwkeurige staat opgemaakt en bijgehouden worde van hetgeen naar burgerlijk regt eigendom van het waterschap is, en van de voorwerpen, tot algemeene dienst bestemd, met wier onderhoud het waterschap is belast, of waarop het bestuur toezigt heeft.

Deze staat wordt aan Gedeputeerde Staten medegedeeld en tegen betaling der kosten voor stemgeregtige ingelanden verkrijgbaar gesteld.

Hij wordt jaarlijks herzien, en de bij die herziening daarin gebragte wijzigingen worden aan Gedeputeerde Staten medegedeeld.

Art. 90.

Het is belast met de uitvoering en handhaving van alle wetten, verordeningen en keuren, die op het waterschap betrekking hebben, en niet aan eene andere openbare magt ter uitvoering en handhaving zijn opgedragen.

\') Omtrent de wijze van opmaking van den in dit Artikel bedoelden staat, hebben Gedeputeerde Staten aan do besturen der waterschappen voorschriften gegeven, bij aanschrijving van 8 Jauuarij 1863, No. 30 (Provinciaal-blad 1863, No. 4).

-ocr page 78-

70

Art. 91.

Het is verpligt gevolg te geven en zich te onderwerpen aan de bevelen en beslissingen van Gedeputeerde Staten, behoudens het bepaalde bij de wet van 12 Julij 1855 (Staatsblad n». 102),

Art. 92.

Het geeft aan Gedeputeerde Staten en aan de vergadering van stemgeregtigde ingelanden alle inlichtingen omtrent de zaken van het waterschap, die door hen worden gevraagd.

§2.

Over den voorzitter.

Art. 93.

De voorzitter heeft het onmiddellijk toezigt over en het dagelijksch beleid van alle zaken, het waterschap betreffende.

Hij heeft de leiding van alle vergaderingen en is uitsluitend bevoegd om die bijeen te roepen.

Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis wordt hij vervangen door het oudste lid in jaren, ten zij een ander lid daartoe door het bestuur zij aangewezen.

Art. 94.

Hij zorgt voor de uitvoering der besluiten van het bestuur, en bevordert, voor zoo veel van hem afhangt, de rigtige vervulling door de leden van de op hen rustende verpligtingen.

Hij heeft het toezigt op alle beambten en bedienden van het waterschap.

Art. 95.

Hij teekent alle stukken, die van het bestuur of van de vergadering van stemgeregtigde ingelanden uitgaan,

-ocr page 79-

1\\

_A!le regtsgedingen, waarin het waterschap als partij optreedt, worden op zijnen naam gevoerd, en de vonnissen door of tegen hem ten uitvoer gelegd.

Art. 96.

Hij is verpligt, in afwachting der beslissing van ingelanden over het al of niet voeren van een regtsgeding, alle voorloopige maatregelen te nemen, die noodig zijn, om verlies van regt te voorkomen.

Art. 97.

Hij verklaart alle dwangbevelen uitvoerbaar, die door den penningmeester voor de invorderbaar verklaarde lasten worden afgegeven.

Art. 98.

Voor zoo veel van hem afhangt, draagt hij zorg voor de vervolging van alle overtredingen, tegen de op het waterschap betrekkelijke verordeningen gepleegd.

Art. 99.

Waar de omstandigheden onverwijld voorziening vorderen, is hij verpligt om op eigen gezag alle maatregelen aan te wenden, waartoe het bestuur bevoegd zoude zijn, en die, zijns inziens, in het belang van het waterschap worden vereischt.

Hij geeft hiervan ten spoedigste kennis aan het bestuur.

§3.

Over den secretaris, den penningmeester en de overige beambten en bedienden.

Art, 100.

De secretaris woont alle vergaderingen bij en houdt aanteekening van alle handelingen en besluiten.

-ocr page 80-

72

Hij is den voorzitter in de uitvoering van de genomen besluiten behulpzaam.

Hij onderteekent mede alle stukken, die van het bestuur of de vergadering van stemgeregtigde ingelanden uitgaan, behalve de in art. \'101, al. 4, bedoelde.

Hij geeft op last of met voorkennis van het bestuur afschriften of uittreksels der stukken uit, en onderteekent die.

Hij bewaart het archief.

Art. 101.

De penningmeester is belast met de invordering van alle ontvangsten en inkomsten van het waterschap, en zorgt, dat die behoorlijk geschiede.

Tot het doen der ontvangst houdt hij zitting op de plaatsen, dagen en uren, door het bestuur bepaald.

Door hem geschieden alle betalingen uit de kas van het waterschap.

Hij betaalt niet dan op stukken, door den voorzitter en een der leden van het bestuur voor gezien geteekend.

In het geval van art. 7, al. 3, wordt de voorzitter ten deze door een ander lid van het bestuur vervangen.

Art, 102.

De beambten en bedienden zijn verpligt de bevelen van den voorzitter, de dienst van het waterschap betreffende, na te komen.

-ocr page 81-

73

stemgeregtigde ingelanden, ten opzigte van bijzondere onderwerpen, bij andere artikelen van dit reglement toegekend, is aan haar opgedragen:

lo. Het bepalen der uitvoering en wijze van uitvoering van alle nieuwe en buitengewone werken.

\'2o. Het besluiten tot het vervreemden, bezwaren of onderhandseh verharen der eigendommen van het waterschap , het sluiten van geldleeningen, het aangaan van dadingen en het doen van alle aankoopen en aanbestedingen van alle gewone werken, wier kosten eene bij ieder reglement te bepalen som vermoedelijk zullen overtreffen. 3o. Het aanvaarden van erfstellingen, legaten en giften. 4o, Het toekennen van vermindering of kwijtschelding op gronden van billijkheid aan huurders, pachters of bruikers van de eigendommen van het waterschap, en aan hen, die hebben aangenomen iets ten behoeve van het waterschap te doen of te leveren,

5o. Het beslissen, of er van wege het waterschap een regtsgeding zal gevoerd worden, uitgenomen waar het geldt de invordering van omslagen, huren of pachten.

60. Het goedkeuren van alle overeenkomsten, waaruit lasten van blijvenden aard voor het waterschap voort-vloeijen.

HOOFDSTUK Hl.

Over de lasten van het waterschap en de verplig ting om daarin bij te dragen.

Art. 104

De lasten, die in ieder waterschap, krachtens deszelfs bestaan als staatsregtelijk ligchaam, kunnen opgelegd worden , zijn:

lo. Bijdragen in geld of de omslag.

2o. Onderhoud in natura van voorwerpen van algemeen

-ocr page 82-

74

belang, hetzij die aan het waterschap, hetzij die aan anderen toebehooren.

Art. 105.

De omslag is verschuldigd door alle binnen de grens van het waterschap gelegen perceelen, uitgezonderd:

1«. Die, waarvan de omslag door het waterschap zelve zou moeten betaald worden.

2°. Begraafplaatsen.

3°. Perceelen, waarvoor onder bezwarenden titel geheele of gedeeltelijke vrijdom verkregen is, voor zoo veel het vrijgestelde gedeelte betreft.

Het bloote niet aangeslagen geweest zijn in de lasten, gedurende eene reeks van jaren, wordt voor geen bewijs van verkregen vrijdom gehouden.

4o. Perceelen, die bij de bijzondere reglementen geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld.

Art. 106.

De omslag wordt van ieder perceel in dezelfde evenredigheid geheven volgens deszelfs kadastrale grootte.

Het bijzonder reglement kan echter bepalen, dat niet alleen de grootte, maar ook de waarde der perceelen in aanmerking zal genomen worden, of dat de perceelen in meerdere klassen zullen worden verdeeld.

Voor veenpolders, waar dit thans gebruikelijk is, kan het bijzonder reglement bepalen, dat niet de opgaven van het kadaster, maar de thans bestaande polderboeken tot grondslag voor den omslag over de wateren zullen strekken.

Art. 107.

De omslag is verschuldigd door hem, die het perceel in vollen eigendom, erfpacht of vruchtgebruik bezit.

-ocr page 83-

75

Art. 108.

Het bestuur maakt een legger op, inhoudende:

lo. Alle in het waterschap naar kadastrale indeeling liggende perceelen, hunne kadastrale grootte en de namen der eigenaars, erfpachters en vruchtgebruikers.

2o. Aanteekening var., geheelen of gedeeltelijken vrijdom, of in de waterschappen, waar art. 106, al. 2, is toegepast, van de waarde, waarvoor, of de klasse, waarin de omslag verschuldigd is.

Waar de grootte, volgens art. 106, al. 3, berekend is naar de thans bestaande polderboeken, wordt dit op den legger vermeld.

Art. 109.

De legger wordt, na voorafgaande openlijke kennisgeving, gedurende twee maanden, ter inzage der belanghebbenden gelegd, die binnen veertien dagen na het ver-loopen van dit tijdperk hunne bezwaren bij het bestuur kunnen inbrengen.

Het bestuur beslist binnen twee maanden op de ingekomen bezwaren en stelt den legger vast.

Van de uitspraak van het bestuur kan de belanghebbende, binnen veertien dagen nadat zij hem is medegedeeld, in beroep komen bij Gedeputeerde Staten, zonder dat dit echter de vaststelling van den legger ophoudt.

Art. 110.

Jaarlijks, in de maand February, wordt de legger herzien.

De bepalingen van art. 109 zijn daarbij van toepassing, met die uitzondering, dat de beide daarbij gestelde termijnen van twee maanden verkort worden op ééne maand ieder.

Art. 111.

Tusschentijds worden geene veranderingen in den legger

-ocr page 84-

76

gemaakt, behalve die, welke door Gedeputeerde Staten, krachtens art. 109, zijn bevolen, of voortvloeijen uit eene regterlijke uitspraak, ingevolge de wet van 9 October 1841 (Staatsblad n». 42), maar blijft hij, die tijdens de vaststelling als schuldpligtige stond opgeteekend, aansprakelijk voor alle omslagen, die op het perceel rusten.

Een ieder is bevoegd, te zijnen koste een uittreksel uit den legger te vorderen.

Art. 112.

Behoudens tegenbewijs strekt de legger tot bewijs van al wat daarin, krachtens art. 108, is opgeteekend.

Art. 113.

Van de vaststelling van den legger af, worden alle omslagen volgens dien legger geheven, met inachtneming der daarin bij iedere herziening gebragte wijzigingen en van de bij art. Hl bedoelde.

Art. 114.

Het bijzonder reglement kan bepalen, dat, in plaats van of nevens den algemeenen omslag, afzonderlijke omslagen voor afzonderlijke werken znllen worden gedaan.

In dat geval worden, volgens de bovenstaande voorschriften, evenveel afzonderlijke leggers opgemaakt.

Art. 115.

Het onderhoud in natura komt ten laste der eigenaars in vollen eigendom, erfpachters of vruchtgebruikers of van de bruikers, al naar gelang het bijzonder reglement bepaalt.

Het rust op hen, insgelijks naar gelang der bepalingen van het bijzonder reglement, hetzij in dier voege, dat zij zoowel de benoodigde grondstoffen als den arbeid moeten leveren, hetzij zoodanig, dat hun die grondstoffen geheel

-ocr page 85-

77

of gedeeltelijk voor rekening der kas van het waterschap worden verstrekt.

De omvang der verpligting tot onderhoud in natura, gelijk zij thans in ieder waterschap bestaat, mag niet worden verzwaard.

Art. 116.

Het bestuur maakt voor ieder voorwerp een legger van\' de tot dat onderhoud verpligten op.

De artt. 108—113 zijn, voor zoo ver de aard der zaak het toelaat, op dien legger toepasselijk.

Art. 117.

De verpligting, om in den omslag bij te dragen, kan niet worden afgekocht of van het perceel gescheiden.

Verpligting tot onderhoud in natura kan worden overgedragen aan het bestuur door ieder verpligte in het bijzonder of door allen gezamenlijk, tegen betaling eener vergoeding, wier maatstaf door de vergadering van stem-geregtigde ingelanden wordt bepaald in de eerste bijeenkomst , nadat een verpligte zijn verlangen aan het bestuur heeft te kennen gegeven, ten zij die reeds vroeger door haar is vastgesteld.

Art. 118.

Jaarlijks, na het vaststellen van den omslag, wordt door het bestuur eene gaderlijst opgemaakt, bevattende de namen der schuldpligtigen, het aantal bunders, waarvoor zij omslag verschuldigd zijn, en de sommen, die zij dien ten gevolge moeten betalen.

Deze gaderlijst wordt door het bestuur invorderbaar verklaard en aan den penningmeester ter invordering ter hand gesteld.

Het bestuur bepaalt tevens eenen of meer termijnen, binnen welke de aanslag moet worden voldaan.

-ocr page 86-

78

Art. 419.

De penningmeester doet hierop aan ieder schuldpligtige een aanslagbillet toekomen, zoo deze woont binnen de gemeente of binnen eene der gemeenten, waarin het waterschap gelegen is, en anders aan den gemagtigde binnen eene dier gemeenten, door den schuldpligtige aan het bestuur aan te wijzen.

Art. 420.

Het aanslagbillet houdt in:

4o. Het dienstjaar en het onderwerp van den aanslag.

2o. De bundertalen, waarvoor de omslag wordt gevorderd, het bedrag van den aanslag per bunder en het geheel bedrag van het verschuldigde.

3quot;. De termijnen, waar binnen betaald moet worden.

4o. De plaats, den dag en het uur, waarop de penningmeester tot den ontvang zitting houdt.

5o. Vermelding van het besluit, waarbij Gedeputeerde Staten de begrooting hebben goedgekeurd.

HOOFDSTUK IV.

Over de hegrooting en de rekening.

Art. 424. \'j

Het dienstjaar loopt van den 4. Januarij tot den 34. December.

Jaarlijks wordt vóór den 4. November door het bestuur eene begrooting van inkomsten en uitgaven voor het vol-

\') Het model der begrooting viin inkomsten en uitgaven is vastgesteld bij beslnit van Gedeputeerde Staten van 20 Januarij 1859, No. 29c (Prov.-blad 1859, No. 21), waarbij tevens voorschriften zijn gegeven ter uitvoering van dit Artikel.

-ocr page 87-

79

gende dienstjaar aan de vergadering van stemgeregtigde ingelanden aangeboden.

Voor elk beheer, waarvoor een afzonderlijke omslag wordt gedaan, wordt ook eene afzonderlijke begrooting opgemaakt.

De begrooting wordt, ingerigt volgens voorschrift van Gedeputeerde Staten, en vermeldt alle ontvangsten en uitgaven van het dienstjaar.

Na de vaststelling door de vergadering wordt zij ter goedkeuring ingezonden aan Gedeputeerde Staten, die zoo spoedig mogelijk daarover beslissen.

Bij gedeeltelijke afkeuring der begrooting kunnen zij het bestuur magtigen, om uit de posten, waartegen geen bezwaar bestaat, uitgaven te doen, en de inkomsten, waartegen geene bedenking gerezen is, te innen.

Art. 122.

De begrooting mag, wat het geheele bedrag zoo wel als wat de afzonderlijke posten betreft, door het bestuur niet worden overschreden.

In gevallen van hooge noodzakelijkheid is het bestuur echter tot het doen van zoodanige uitgave bevoegd, onder gehoudenheid, om daarvan ten spoedigste aan de vergadering van stemgeregtigde ingelanden kennis te geven.

In dat geval en telkens, wanneer uitgaven buiten de begrooting blijken noodig te wezen, draagt het bestuur eeiie suppletoire begrooting aan de vergadering voor, die eveneens aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen is.

Weigeren alsdan ingelanden de ingevolge al. 2 door het bestuur gedane uitgaven in de suppletoire begrooting op te nemen, dan kan het bestuur de beslissing van Gedeputeerde Staten inroepen.

Voor de uitgaven, die ook door Gedeputeerde Staten niet worden goedgekeurd, blijven de leden van het bestuur,

-ocr page 88-

80

die tot hot doen daarvan hebben medegewerkt, persoonlijk aansprakelijk.

Art. 123. lt;)

Vóór den 1. Junij legt het bestuur aan de vergadering van stemgeregtigde ingelanden rekening af van de ontvangsten en uitgaven over het afgeloopen dienstjaar, onder mededeeling van alle daartoe betrekkelijke bescheiden.

De rekening wordt ingerigt naar voorschrift van Gedeputeerde Staten.

De vergadering benoemt jaarlijks in hare eerste bijeenkomst eene commissie van drie of vijf leden.

Het bestuur doet aan die commissie de rekening met allo noodigo inlichtingen toekomen, minstens acht dagen vóór dat zij in de vergadering van stemgeregtigde ingelanden gebragt wordt.

Deze commissie brengt in de vergadering, waarin de rekening wordt ingebragt, verslag van haar onderzoek uit met eene bepaalde conclusie.

De vergadering stelt het bedrag der inkomsten en uitgaven voorloopig vast.

De rekening wordt alsdan, onder mededeeling der gemaakte bedenkingen, aan Gedeputeerde Staten opgezonden, die het bedrag der ontvangsten en uitgaven vaststellen.

Hun daartoe genomen besluit strekt aan het bestuur en aan den penningmeester tot ontlasting.

Zij kunnen het bestuur of den penningmeester afzonderlijk ontlasten, zoo zij hun beheer niet voor gelijktijdige ontlasting vatbaar oordeelen.

\') Het model der rekening van ontvangsten en uitgaven is vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 20 Januarij 1859, No. 29« (Prov.-blad 1859, No. 21), waarbij tevens voorschriften ter uitvoering van dit Artikel zijn gegeven. Bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 September 18C4. No. 44 (Prov.-blad 1864, No. 72), is eene wijziging in het voorschrift omtrent het op wjel schrijven der rekeningen gebragt.

-ocr page 89-

81

Art. 124.

De begroeting en de rekening worden vóo\'r hare indiening gedurende veertien dagen ter inzage van ingelanden gelegd.

Hiervan geschiedt openbare afkondiging.

Art. 125.

Voor waterschappen, wier beheer van zoo weinig omvang is, dat jaarlijksche rekening en verantwoording overbodig mag geoordeeld worden, kan het bijzonder reglement bepalen, dat de begrooting en de rekening over meer dan één dienstjaar zullen loopen.

HOOFDSTUK V.

Oocr de keuren of poliHo-vcrordeningcn.

Art. 12(5.

De keuren of politie-verordeningen worden door het bestuur ontworpen, en gedurende ééne maand ter inzage van ingelanden gelegd, na voorafgaande openbare kennisgeving.

Ieder ingeland heeft het regt zijne bezwaren schriftelijk in te brengen.

Na overweging der aldus ter zijner kennis gebragte bezwaren stelt het bestuur de keuren vast, en zendt die, onder mededeeling van de bezwaren, waaraan niet is te gemoet gekomen, aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring in.

Art. 127.

Na goedkeuring door Gedeputeerde Staten worden de keuren door het bestuur binnen veertien dagen afgekondigd , en treden op don achtsten dag na dien der afkon-

G

-ocr page 90-

82

diging in werking, bijaldien zij zeiven geen ander tijdstip daartoe aanwijzen.

Art. 128.

De afkondiging geschiedt bij het volgend formulier:

Het bestuur van het waterschap......doet te weten:

Dat het in zijne vergadering van den......heeft

vastgesteld, en dat Gedeputeerde Staten bij hun besluit

van den......hebben goedgekeurd de navolgende keur

of politie-verordening.

Art. 129.

De afgekondigde keuren of politie-verordeningen worden in afschrift of afdruk algemeen verkrijgbaar gesteld en toegezonden aan Gedeputeerde Staten, aan het bestuur

van het hooger waterschap, waarin het waterschap gelegen is, aan de regterlijke collegiën en aan de ambtenaren van het openbaar ministerie, die in deze provincie met de handhaving dier keuren belast zijn.

Algemeene bepaling.

Art. 130.

quot;Waar bij dit reglement afkondiging of kennisgeving aan ingelanden is voorgeschreven, geschiedt die op de wijze en op de plaats of plaatsen, bij ieder bijzonder reglement nader bepaald.

HOOFDSTUK VI.

Over het toezigt van Gedeputeerde Staten.

Art. 131.

Hel beheer en de inrigtingen der waterschappen zijn aau hel toezigt van Gedeputeerde Staten onderworpen.

-ocr page 91-

83

Art. 132.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd, alle besluiten van het bestuur of van de vergadering van stemgeregtigde ingelanden, die met de wet, met dit of het bijzonder reglement of andere wettige, van eene hoogere magt uitgaande verordeningen strijden, bij een met redenen omkleed besluit te schorsen of te ver nietigen.

Gelijke bevoegdheid komt hun toe, als die besluiten blijkbaar strijdig zijn met het algemeen belang, met dat van den algemeenen waterstaat, met dat van het waterschap, met dat van andere waterschappen, of als zij blijkbaar strekken om een gedeelte der ingelanden ten behoeve van een ander gedeelte te benadeelen.

Art. 133.

Behoudens hetgeen elders in dit reglement is bepaald, zijn aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen :

1°. De besluiten tot het daarstellen van nieuwe of buitengewone werken of tot verandering van de bestaande, ten zij de goedkeuring der hooge regering vereischt wordt.

2°. üe besluiten tot het vervreemden , bezwaren of onder-handsch verhuren der eigendommen van het waterschap, het sluiten van geldleeningen en het aangaan van dadingen.

3°. De besluiten tot het voeren van een regtsgeding, behalve wanneer het geldt een regtsgeding tegen het Rijk of tegen de Provincie.

4°. De besluiten tot aanvaarding van erfstellingen, legaten en giften.

5°. Alle overeenkomsten, met gemeente- of waterschapsbesturen aangegaan.

6°. Alle overeenkomsten, waaruit verpligtingen van blij-venden aard voor het waterschap voortvloeijen.

-ocr page 92-

84

7°. Do bepaling van den in art. 117, a). 2, bedoelden maatstaf van afkoop.

Art. 134.

De geschillen omtrent de toepassing van dit of van het bijzonder reglement; die over hot daarstellen of onderhouden van werken, voor zoo verre zij niet aan de regter-lijke magt ter beslissing zijn opgedragen; die tusschen het bestuur en de vergadering van stomgeregtigde ingelanden, en die tusschen de besturen van verschillende waterschappen , worden door Gedeputeerde Staten beslist bij een met redenen omkleed besluit.

Art. 135.

Behoudens de bepalingen der wet van 12 Julij 1855 (Staatsblad n0. 102), zijn Gedeputeerde Staten bevoegd om, bij weigerachtigheid of nalatigheid van den voorzitter, het bestuur of de vergadering van stemgeregtigde ingelanden, om te voldoen aan hunne verpligtingen, voortvloeijende uit wetten, maatregelen van algemeen bestuur, dit of het bijzonder reglement of andere wettelijke verordeningen, alsdan ton koste der nalatigen of weigerachtigen de ver-eischte uitvoering te doen geven.

Art. 136.

In alle gevallen, waarin krachtens dit reglement de goedkeuring van Gedeputeerde Staten op een besluit of op eene handeling van het bestuur of van do vergadering van stemgeregtigde ingelanden wordt vereischt, en tloze door bon is geweigerd, kan het betrokken collegie, binnen ééne maand na do mededeeling van hot besluit van Gedeputeerde Staten, in hooger beroep komen bij den Koning.

In alle gevallen, waarin Gedeputeerde Staten krachtens dit reglement uitspraak hebben gedaan in een geschil van bestuur, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep,

-ocr page 93-

85

liomt dezelfde bevoegdheid binnen denzelfden tijd toe aan de partij, die zich door hunne uitspraak bezwaard acht.

HOOFDSTUK VII.

Bepalingen voor waterschappen, wier bijzondere toestand afwijking van dit reglement vordert.

Art. 137.

Hot bijzonder rcglomont kan bepalen, dat in een waterschap hoofd-ingelanden zullen worden benoemd, om de bij dit reglement aan stemgeregtigde ingelanden toegekende regten, uitgezonderd dat der benoeming of voordragt van de leden van het bestuur, geheel of gedeeltelijk uit te oefenen.

De regten en verpligtingen dier hoofd-ingelanden worden, gelijk al wat verder mot hunne instelling in verband staat, bij het bijzonder reglement nader omschreven.

Art. 138,

In waterschappen, waar minder dan tien stemgeregtigde ingelanden zijn, kan liet bijzondei\' reglement bepalen, dat geen afzonderlijk bestuur zal benoemd worden.

Do aangelegenheden van het waterschap worden alsdan door do ingelanden onderling geregeld op do wijze, door het bijzonder reglement nader te bepalen, behoudens het toezigt en gezag van Gedeputeerde Staten, in den omvang bij dit reglement bepaald.

Omtrent do stemgeregtigdheid gelden de bepalingen van de artikelen 45, 46 en 47.

Do stemgeregtigde ingelanden wijzen aan Gedeputeerde Staten eenen persoon aan, om hen en het waterschap, waar noodig, te vertegenwoordigen, of doen daartoe aan dezen eene voordragt toekomen, wanneer het bestuur door den Koning zou moeten benoemd worden.

-ocr page 94-

86

Waar die aanwijzing binnen eenen door Gedeputeerde Staten gestelden termijn niet is gedaan, geschiedt die door deze ambtshalve.

Art. 139.

Dit reglement is, behoudens het bepaalde bij art. 3, niet van toepassing op waterschappen, waarvan al de gronden aan eenige personen in onverdeelden eigendom of aan éénen eigenaar toebehooren.

In alles wat in verband staat met den algemeenen waterstaat of dien van andere waterschappen, blijven zij echter op dezelfde wijze en in dezelfde mate aan het toezigt en gezag van Gedeputeerde Staten onderworpen, als dit ten opzigte van de overige waterschappen bij dit reglement is bepaald.

Bijaldien er meerdere eigenaars zijn, wijzen deze eenen uit hun midden aan Gedeputeerde Staten aan, om hen en het waterschap, zoo noodig, te vertegenwoordigen.

Waar die aanwijzing binnen eenen door Gedeputeerde Staten gesteldon termijn niet is gedaan, geschiedt die door deze ambtshalve.

Art. 140.

Meerdere waterschappen kunnen, hetzij geheel tot één waterschap vereenigd, hetzij onder hetzelfde bestuur ge-bragt worden, op den voet en de wijze, bij hunne bijzondere reglementen nader te bepalen.

Art. 141.

De betrekkingen tusschen waterschappen, in een liooger waterschap gelegen, en dat hooger waterschap worden bij de bijzondere reglementen dier hoogere of lagere waterschappen nader geregeld.

-ocr page 95-

87

Ovcrgangs-hepalingen.

Art. 142.\')

De bepalingen van de artt. 4—141 en 146—149 treden in ieder waterschap in werking, te gelijk met het bijzonder reglement.

Art. 143.

Binnen de zes maanden na de afkondiging van dit reglement maakt ieder bestuur, dat thans onder hot reglement van 15 Junij 1826 (Provinciaal-blad n0. 101) ressorteert, en elk ander bestuur in deze provincie, hetwelk onder den naam van waterschaps-bestuur of onder welke andere benaming ook, zijne kosten reëel omslaat, een ontwerp van bijzonder reglement op, ingerigt in overeenstemming met dit reglement, na alvorens de ingelanden, die voor één of meer bunders in de lasten zijn aangeslagen, te hebben gehoord over de vraag, of zij het wenschelijk achten, dat daarbij de artikelen 137, 138 of 140 worden toegepast, of wel verlangen, dat het waterschap uitgezonderd worde van dit reglement, volgens het bepaalde bij art. 1.

Het ontwerp wordt, na voorafgaande bekendmaking, op de thans gebruikelijke wijze, gedurende twee maanden ter visie van ingelanden gelegd, die daarop hunne bedenkingen schriftelijk kunnen indienen.

Na verloop van dat tijdstip wordt het ontwerp met de ingekomen bedenkingen aan Gedeputeerde Staten ingezonden.

\') Betreffende den overgang van dc oude in de nieuwe huishouding der waterschappen, bij hot in werking treden van dit reglement te gelijk met het bijzonder reglement voor ieder watersehap, is door Gedeputeerde Staten een besluit genomen, dd. 10 February 1859, No, 35 (Prov.-blad 1859, No. 25).

-ocr page 96-

88

Art. 144

Iiiflicn het bestuur, na ingelanden to hebben gehoord, van oordeel is, dat liet waterschap geheel behoort te worden uitgezonderd van do werking van dit reglement, kan het binnen zes maanden een met redenen omkleed verzoek aan de Staten indienen.

Zoo lang op dat verzoek niet is beslist, blijven de bepalingen van art. 143 buiten werking. Bij afwijzing moot binnen zes maanden na den dag der beslissing aan die bepalingen worden voldaan.

Art. 145. \')

Over vijfjaren, te rekenen van den dag der afkondiging van dit reglement, of zoo veel vroeger als in ieder waterschap het bijzonder en dit reglement zullen zijn in werking gekomen, vervallen alle bepalingen van bestuur en inrig-ting en alle oude, daartoe betrekkelijke gebruiken en her-komsten , welke in die waterschappen thans gelden.

Na verloop van dien tijd zijn dien ten gevolge al de thans bestaande besturen, bij art. 143, al.1, bedoeld, die niet door nieuwe, krachtens dit en het nieuw bijzonder reglement, mogten vervangen zijn, van regtswoge ontbonden.

Gedurende dat tijdvak blijven allo thans in functie zijnde besturen en beambten hunne betrekkingen waarnomen, tot dat zij, krachtens de bepalingen van dit en het nieuw bijzonder reglement, zijn vervangen.

Art. 146.

De vervanging der thans in functie zijnde besturen en

\') De termijn, in dit Artikel bepaald, is laatstelijk verlengd bij besluit der Provinciale Staten van 3 November 1809, goedgekenvd bij Kon-besluit van 25 November 18G9, No. 12, tot 19 February 1S71 (Prov.\' blad 1869, No, 119).

-ocr page 97-

8!)

beambten heeft in ieder waterschap plaats binnen vier maanden na de invoering van het bijzonder reglement.

Do eerste aftreding der leden van liet bestuur heeft plaats op den 1. Junij van hot tweede jaar, volgende op dat, waarin het bijzonder reglement is in werking getreden.

Art. 147.

Gedeputeerde Staten geven, in overleg met de water-schaps-besturen, de noodige voorschriften voor den overgang van de oude in de nieuwe huishouding.

Art. 148.

De nieuw benoemde voorzitters leggen den bij art. 40 bedoelden eed Cbelofte) af in handen van den voorzitter van het hoogere waterschaps-bestuur, onder wiens toezigt hun waterschap staat, of van den Commissaris des Konings in deze provincie, bijaldien het onder geen zoodanig toezigt geplaatst is.

Art. 149.

De eerste vaststelling der lijsten van stemgeregtigden en der loggers van omslag- en andere pligtigen geschiedt rospectivclijk binnen de drie maanden en binnen het jaar, nadat het bijzonder reglement is in werking gekomen.

-ocr page 98-

INHOUD

van het reglement voor de waterschappen.

Voorafgaande bepalingen.......Art. 1— 3

Afdeeliug I.

Over de zamenstelling en inrigüng van hel

bestuur en de beambten en bedienden . . » A—74

HOOFDSTUK I.

Over het bestuur.

Over het getal der leden, hunne benaming

en de vereischten voor hot lidmaatschap . » 4— 8

Over de benoeming en de verkiezing der

leden en den tijd van zitting......» O—13

Over de verkiezingen.........» 14—28

Over schorsing en ontslag der leden van het

bestuur..........• . . . » 29—32

Over de vergaderingen van het bestuur. . » 33—43

HOOFDSTUK II.

Over de vergadering van stemgeregtigde ingelanden.

Over de zamenstelling der vergadering . . » 44—54

Van het houden en de orde der vergadering. » 55—61

HOOFDSTUK III.

Over de beambten en bedienden.....» 62—70

HOOFDSTUK IV.

Over de bezoldigingen en schadeloosstellingen » 71—74

-ocr page 99-

91

Afdeeliug 11.

Ovér de inrigting van het huishouden dei-waterschappen ...........Art. 75—141

HOOFDSTUK I.

Over do bovoegdheid en den werkkring van hot bestuur en van de beambten en bedienden.

§ 1. Over hot bestuur..........» 75— 92

§ 2. Ovor don voorzitter.........» 93— 99

§ 3. Over den secretaris, den penningmeester en

de overige beambten en bedienden. ...» 100—102

HOOFDSTUK II.

Over de bevoegdheid der vergadering van

stemgoregtigdo ingelanden.......» 103

HOOFDSTUK III.

Over de lasten van het waterschap en de

verpligting om daarin bij te dragen ...» 104—120

HOOFDSTUK IV.

Over de begrooting en de rekening. ...» 121—125

HOOFDSTUK V.

Over de keuren of politie-vorordeningen. . » 120—129

Algemeene bepaling.........»130

HOOFDSTUK VI.

Over het toezigt van Gedeputeerde Stalen . » 131—136

HOOFDSTUK VII.

Bepalingen voor waterschappen, wier bijzondere toestand afwijking van dit reglement vordert..............» 137—141

Overyamjsbcpalingcn.........» 142—149

-ocr page 100-

REGLEMENT

op lt;lc vccudcrijcu in de l\'roviucic Utrocht. \')

Dit licglemcnt is vastgesteld dooi\' ilc Provinciale Staten ilon 10 November 1850 en goed-gelccnnl bij Koninklijk besluit van 21 December 1859, No. 49 (Provinciaal-blad 185\'J, No. 114), en gewijzigd bij besluiten der Staten van 19 .Tulij 1801, 20 November 1865 en 18 November 1870, goedgekeurd bij Koninklijke besluiten van 3 September 1861, No. 48, 24 Jnmiarij 1806, No. 94 en 26 December 1870, No. 13 (Provinciaal-blad 1861, No. 101, 1860, Ns. 63 en 64, en 1871, No. 10), met betrekking lot de opbclTmg van den veenpolder IFestvcen onder Wilms, genaamd Grout-Westveen, en dieu hewesteu het Bijleveld en hcoosten hul Bijleveld, tooveel betrefl den kring der hedij-king tot droogmaking onder Oudhuizen (Artt. 9 en 75), de toekenning van renten der eonsi-gnatie-penningen aan de inleggers in den veen-polder Westhroek (Art. 27) en de opneming der gemeente Eemnes in Art. 59 (Artt. 59 cn 00).

Alrjemeene bepalingen, betrekkelijk de vergunning lol verveening van hoogc cn lage gronden.

Art. 1.

liet is verboden eenige verveoning van hoogc of lage gronden in de provincie Utrecht te ondernemen, zonder daartoe vooraf vergunning te hebben bekomen van de bevoegde magt.

1) Tot uitvoering cn toelichting van eenige bepalingen van dit reglement ii door Gedeputeerde Staten cene aanschrijving gerigt aau de gemeente- cn veenderij-besturen, dd. 8 Maart 1800, No. 27 (l\'rov.-blad 1860, No. 27).

-ocr page 101-

93

Art. 2.

De verzoeken tot het ondernemen van verveeningen moeten, voor den eersten Januarij van ieder jaar, aaiihet collegie van Gedeputeerde Staten worden ingediend, ten einde daaraan het gevolg te geven, bij Koninklijk besluit van 17 February 1819 (Staatsblad no. G) gevorderd.

Art. 3.

De gemelde verzoeken zullen naauwkeurig moeten inhouden ;

a. Den naam en voornaam, het beroep of bedrijf en de woonplaats van den verzoeker.

h. De gemeente, waaronder de polder, waarin het perceel of de perceelen, welke men verlangt te veenen, zijn gelegen; de grootte van derzelver oppervlakte; de naaste belendingen of scheidingsteekenen en de gemiddelde diepte van het veen.

c. De sectie en het nummer van hot kadaster.

Voorts zal daarbij moeten worden overgelegd:

d. Een bewijs, dat op het te verveenen perceel of perceelen geenerlei hypotheek of verband gevestigd is, of reële regten van derden, zoo verre dit bekend is, rusten, of dat do regthebhenden in de verveening toestemmen.

e. Een bewijs, dat de verzoeker voor het te verveenen perceel of perceelen op de registers van eigendomsovergang, voor lands-, polder-, binnenlandsche en andere reële lasten aangehouden wordende, als eigenaar bekend staat.

f. Eene verklaring, waarbij woonplaats gekozen wordt binnen de gemeente, alwaar de te verveenen landen gelegen zijn.

Art. A.

Verzoeken, waaraan de opgenoemde aanwijzingen of

-ocr page 102-

94

gevorderde bewijzen ontbreken, zullen ter verbetering aan de adressanten worden teruggezonden.

Art. 5.

Van alle verleende vergunningen wordt aan de daarbij betrokken besturen kennis gegeven, met alle zoodanige inlichtingen als zullen worden noodig geacht.

Art. 6.

Zij, die, zonder de in art. i bedoelde vergunning te hebben verkregen, eenige verveening ondernemen, aanvangen of voortzetten, zullen, voor zoo ver daarop niet toepasselijk is de straf, bepaald op de overtreding van het Koninklijk besluit van \\1 February 1819 (Staatsblad nquot;, G), gestraft worden met eene boete van ƒ75.—, en zullen daarenboven op de eerste aanzegging, van wege Gedeputeerde Staten aan hen gedaan, de ondernomen, aangevangen of voortgezette verveening dadelijk moeten staken, en het reeds uitgegravene, verveende of uitgebaggerde binnen een door dit collegie te bepalen tijd wederom digt maken, zijnde, bij gebreke van daaraan te voldoen, Gedeputeerde Staten bevoegd zulks ten koste van den nalatige te doen plaats hebben.

Art. 7.

Zij, die octrooi of vergunning bekomen hebben, en bevonden worden te veenen tegen de speciale voorwaarde, aan hun octrooi of vergunning verbonden, zullen deswege verbeuren eene boete van ƒ 50.— tot ƒ75.—, onverminderd de verpligting tot staking en herstelling, in voege als in het vorige artikel is vermeld.

-ocr page 103-

95

Bepalingen, betrekkelijk lot de verveening van lage gronden.

Art, 8,

Bij het vragen van vergunning tot verveening door eigenaren, wier landen te zatnen een geheelen polder of zoodanig gedeelte daarvan uitmaken, hetwelk van het overige gevoegelijk zoude kunnen worden afgescheiden en voor afzonderlijke omringing vatbaar is, zonder de regten der overige eigenaren te benadeelen, zullen de verzoekers daarbij tevens een behoorlijk plan tot bedijking en droogmaking moeten overleggen, als kunnende geene verveening worden ondernomen dan onder de verpligting der eigenaren tot opvolgende indijking en droogmaking.

Art. 9.

De bepalingen der artikelen \\ tot 6 zijn niet toepasselijk op de navolgende reeds aangevangen veenderijen:

Ton oosten van de rivier de Vecht:

In de gemeenten: Achttienhoven. Westbroek.

Veenpolders :

Gagelpolder.

Westbroek, voor zoo verre niet gelegen onder het interdict van


Maarsseveen Tienhoven.

Breukelen St. Pieters Loosdrecht.

1790. Oud-Maarsseveen. Tienhoven. Breukelerveen. Loosdrecht. Loenderveen.


Ten westen van de rivier de Vechl:

Veenpolders: Bewesten Heinoomsvaart en beoosten. Heinoomsvaart aan de veenzijde

In de gemeenten:

Wilnis.

-ocr page 104-

96

Veenpolders: Bewesten Heinoomsvaart en beoosten Heinoomsvaart, zoo veel betreft den kring der bedijking tot droogmaking.

Bewesten het Bijleveld en beoosten

het Bijleveld aan de veenzijde. Zuiderpolder

Noorderpolder ) Waverveen. Botshol

Vinkeveen, veen-

en veldzijde Demmerik veen-zijde

Bosenhoven, zoo veel betreft den kring der bedijking tot droog-making.

Hofland, zoo veel betreft den kring der 2c bedijking tot droogmaking. Hofland en Bosenhoven aan de

veenzijde.

Proostdijerpolder,veen- en veldzijde.

Art. 10.

Indien onder de in het vorige artikel opgenoemde lage veenen zich verveeningen bevinden, welke, uit hoofde van den nog weinig gevorderden staat van ontgronding, vatbaai zijn om door de verveeners, naar een te maken geregeld plan, met den bovengrond bedijkt en vervolgens, na gc-heele verveening, droog gemaakt te worden, zal, op last van Gedeputeerde Staten, door het betrokken veendeiij-bestuur, binnen één jaar na de bekrachtiging van dit reglement, een afzonderlijk reglement tot bedijking en droogmaking moeten worden opgemaakt en aan Gedeputeerde Staten ingezonden.

In de gemeenten: quot;Wilnis.

Oudhuizen.

Vinkevecn en Waver-veen.

»

Vinkeveen.

Mijdrecht.

Abcoude Proostdij en Aasdom.

-ocr page 105-

97

Bij nalatigheid in de indiening van zoodanig reglement zal het verveenen in die veenderij verboden zijn, tot dat door Gedeputeerde Staten een plan tot bedijking en droogmaking zal zijn opgemaakt,

Dit artikel is niet van toepassing op den veenpolder Gagelpolder, gemeente AchUicnhoven.

Art. H.

Het bestuur over de veenderij in iederen polder is zamen-gesteld nit het bestuur der gemeente, waartoe de polder behoort, en uit het bestuur van den polder, waaronder de veenderij gelegen is.

Bij ieder veenderij-bestuur is een secretaris en een pennningmeester.

Art. 12.

De burgemeester is voorzitter van het veenderij-bestuur. De secretaris wordt door het veenderij-bestuur benoemd. De penningmeester wordt door Gedeputeerde Staten benoemd, op de voordragt van het veenderij-bestuur. De leden van dat bestuur zijn tot secretaris en penningmeester benoembaar.

Art. 13.

In den polder Loosdrecht is het veenderij-bestuur zamen-gesteld uit het gemeente-bestuur van Loosdrecht (hetwelk tevens is polderbestuur in den polder Loosdrecht), totdat, dooi\' de benoeming van een afzonderlijk polderbestuur, de zamenstelling van het veenderij-bestuur kan plaats hebben overeenkomstig art. 11.

Art. 14.

Ddar, waar die functiën tegenwoordig, krachtens vroegere reglementen, anders zijn verdeeld of worden waar-

7

-ocr page 106-

98

genomen, blijven de benoemden of waarnemers hunne betrekking behouden.

In geval van vacature, is art. 12 van toepassing.

Art. 15.\')

Aan het veenderij-bestuur is opgedragen het toezigt over de verveeningen binnen den polder en over de rigtige uitvoering der bepalingen, bij dit reglement en de bijzondere vergunningen of octrooijen voorgeschreven.

Het veenderij-bestuur is niet alleen gehouden, door alle middelen, onder zijn bereik, daaraan de hand te houden, maar bovendien verpligt om, tenminste drie malen\'s jaars, gedurende den veentijd, op zoodanige tijden als het meest dienstig oordeelen zal, zich door locale inspectiën van de behoorlijke inachtneming der bepalingen en voorschriften te verzekeren en van de bevonden overtredingen procesverbaal op te maken, waarvan een afschrift aan Gedeputeerde Staten zal worden toegezonden.

Indien die inspectiën tevens zullen dienstbaar zijn, om werken, die gemaakt zijn of uit de schouw gehouden moeten worden, op te nemen, zal daarvan, ten minste 8 of 14 dagen bevorens, op de gebruikelijke wijze bekendmaking moeten geschieden.

De belooningen, daarvoor en voor alle werkzaamheden verder toe te kennen, zullen door Gedeputeerde Staten, naar aanleiding van het reglement op de polder-admini-stratiën van 25 November 1820, in billijkheid worden geregeld.

Art. 16.

Tot de werkzaamheden, aan het veenderij-bestuur in

\') Do belooningen van de voorzitters der veenderij-besturen zijn, ingevolge de laatste alinea van dit Artikel, door Gedeputeerde Staten vastgesteld bij besluiten van 8 Maart 1860, No. 27 en 18 September 1802, .No. 40 (Provinciaal-blad 186Ü, No. 27 en 18C2, No. 110).

-ocr page 107-

99

dit reglement opgedragen, zal het zich in commissiën kunnen verdeelen, die echter uit niet minder dan drie leden zullen mogen bestaan.

Deze commissiën worden bijgestaan door den secretaris.

Art. 17.

Indien het veenderij-bestuur mogt nalaten iets te doen, waartoe het krachtens dit reglement of de overeenkomstig hetzelve gegeven voorschriften van Gedeputeerde Staten verpligt is, zijn deze bevoegd, om, na gedane waarschuwing en gestelden termijn, het nagelatene te doen verrigten ten laste van de consignatie-kas.

Het zal aan de veenderij-besturen vrijstaan, van het daartoe strekkend besluit van Gedeputeerde Staten in hooger beroep te komen bij den Koning, binnen ééne maand nadat de beslissing van Gedeputeerde Staten is ontvangen.

Van de voorziening in hooger beroep wordt door hen terstond mededeeling gedaan aan Gedeputeerde Staten.

Art. 18.

Tot zekerheid der lands-, polder-, binnenlandsche en andere lasten, reëel geheven wordende, alsmede tot goedmaking der administratie-kosten, zal door de verveeners, onder den naam van waarhorg-pcnningen, moeten worden gestort eene som, waarvan het bedrag per bunder, minder of meerder maat naai\' evenredigheid, voor eiken polder afzonderlijk is bepaald , zoo als in het in art. 75 opgenomen tarief is vastgesteld; — en bovendien, onder den naam van consignatie-penningen, eene som, almede vooriederen polder afzonderlijk in hot voorschreven tarief bepaald, per bunder, minder of meerder maat naar evenredigheid, om te dienen zoo wel tot vinding der buitengewone kosten, die tot versterking, verbreeding of verzwaring van ring-kaden, dijken, wegen of voorlanden zullen worden noodig geacht, of wanneer de gewone kosten op de daartoe ver-

-ocr page 108-

100

piigten niet te verhalen zijn , als tot die der bodijl;ing en droogmaking, alles ter beoordeeling van Gedeputeerde Staten, na het veenderij-bestuur en den opzigter der veenderijen daarop te hebben gehoord.

Ten aanzien van de in den polder Mijdrecht gelegen landen, welke begrepen zijn in de geoctroijeerde plannen tot bedijking en droogmaking, blijft de bestemming der waarborg- en consignatie-penningen gehandhaafd, zoo als bij die plannen is bepaald.

Art. 19.

De waarborg- en consignatie-penningen zijn niet verschuldigd wegens de voorlanden, welke, ingevolge art. 35 Van dit reglement, onverveend moeten blijven liggen, doch wel wegens de legakkers, bij art. 38 gemeld.

Ingeval er bijzondere verpligtingen van onderhoud en dijkslagen of anderzins op het te verveenen perceel blijken te berusten, blijft hiervoor met het te verwaarborgen perceel mede bet onverwaarborgde voorland aansprakelijk.

Art. 20.

De naar aanleiding van de vorige artikelen overeenkomstig de hoegrootheid dor tot verveening aangegeven perceelen over het loopende jaar verschuldigde waarborgen consignatie-penningen kunnen, volgens het gebruik, in iederen veenpolder in eens of in termijnen betaald worden, doch moeten in alle gevallen vóór 1 November van elk jaar voldaan zijn.

Daar, waar de betaling in termijnen geschiedt, worden deze volgens het in art. 75 opgegeven tarief berekend.

Art. 21.

Indien het land of perceel, waaruit de verveening wordt aangevraagd, tot één-vierde na zal zijn uitgeveend, moet de

-ocr page 109-

lOJ

betaling der waarborg- en consignatie-penningen in eens geschieden.

Art. 22.

De secretaris doet bij de aangifte der veenlieden in het register (art. 32 en 33) aanteekening van de keuze,welke de aangevers nopens de wijze van bolaling dei\' waarborgen consignatie-penningen, in eens of in termijnen, over het loopende jaar hebben gedaan, met vermelding van het dienovereenkomstig door het veenderij-bestuur geregelde bedrag.

Hij stelt een door hem geteekend afschrift van die aanteekening aan den penningmeester ter hand, ten einde daarop de invordering kunne geschieden.

Art. 23.

Tot het ontvangen van deze waarborg- en consijnaüc-penningeu zal de penningmeester met het veenderij-bestuur in de laatste week van de maand October, en zoo veel vroeger als dat bestuur zal wenschelijk oordeclen, één of meerdere zitdagen moeten houden, 14 dagen te voren door publicatie en aanplakking van billetten aan de belanghebbenden bekend te maken.

Zij, die nalatig blijven op de daartoe gestelde dagen het verschuldigde te voldoen, zullen, na den 1. November van ieder jaar, door den penningmeester, op magtiging van het veenderij-bestuur, krachtens het in het vorige artikel vermelde afschrift, worden vervolgd.

Art. 24.

Rij de betaling der tuaarborg-penningen zullen aan de veenlieden worden afgegeven een of meer renversalen of waterbrieven, naar gelang der te verveenen perceelen.

De renversalen of waterbrieven zijn voor kapitaal en renten onafscheidbaar van den grond of het water, waar-

-ocr page 110-

102

voor de waarborg-peiiningen zijn gestort, en voor geene afzonderlijke en van dezelve afgescheidene vervreemding vatbaar, met uitzondering van de waterbrieven in den polder Loosdrecht.

Daar, waar, na verkregen concessie tot droogmaking van een veenpolder of polder-afdeeling, hot belang der onderneming de afscheiding der waterbrieven van don ondergrond medebrengt, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd , op daartoe strekkende aanvragen te beschikken, onder zoodanige waarborgen, als hun tot zekerheid der lasten noodig zullen voorkomen.

De waterbrieven moeten inhouden de grootte van het verwaarborgd perceel, met opgaaf van het kadastraal nummer en sectie, alsmede het poldernummer, en overigens ingerigt worden naar een door Gedeputeerde Staten te geven voorschrift.

Zij worden, onder een doorloopend volgnummer, letterlijk geschreven in een door het hoofd van het veenderij-bestuur gekantteekend en gewaarmerkt register.

Onder ieder artikel worden, aan de eene zijde, dejaar-lijksche rente-betalingen geregeld aangeteekend, en, aan de andere zijde, de eigendoms-overgangen van land en water, waarvoor de waarborg-penningen zijn verstrekt, behalve in den polder Lousdrechl, waar de aanteekening van het laatste niet verpligtend is.

Tot dat einde zullen de nieuwe eigenaars der perceelen, op de boete\'van [3.— , verpligt zijn van hunne eigendoms-verkrijging aangifte te doen bij het veenderij-bestuur, binnen ééne maand na de overschrijving in de openbare registers.

Bij de storting der consignatie-penningen, in eens of in termijnen, wordt aan de verveeners een bewijs der gedane betaling, met aanwijzing der kadastrale perceelen, afgegeven, waarop de ontvangen latere betalingen worden aangeteekend, tot dat de volle consignatie heeft plaats gehad.

-ocr page 111-

10.3

Hiervan wordt een af/onrïerlijk register aangelegd, in voege als bij alinea 5 van dit artikel is bepaald.

Deze beide registers worden in duplo opgemaakt, waarvan een exemplaar ter provinciale griffie wordt opgezonden. Zij worden jaarlijks bijgehouden door het veenderij-bestuur, hetwelk verpligt is van de jaarlijksche aanteeke-ningen een afschrift ter provinciale griffie in te zenden, tot bijhouding van de aldaar aanwezige registers.

Art. 25.

De ontvangen waarborg- en consignatie-penningen moeten door de zorg van het veenderij-bestuur, op zijn langst ééne maand na de ontvangst, in inschrijvingen op een dei-grootboeken der Nederlandsche schuld in twee afzonderlijke rekeningen worden belegd, ten blijke waarvan aan Gedeputeerde Staten moeten worden overgelegd de door de administratie van het grootboek afgegeven bewijzen.

Deze worden door den griffier der Staten voor gezien geteekend.

Indien de nog onbelegde consignatie-penningen voor het geheel of voor een gedeelte in het loopende jaar benoodigd waren, zullen deze, op vergunning van Gedeputeerde Staten, in de kas van het veenderij-bestuur kunnen verblijven.

Geene afschrijving op een der grootboeken zal mogen plaats hebben, dan met toestemming van Gedeputeerde Staten.

Art. 2G.

Wanneer de in de consignatie-kas aanwezige gelden, mitsgaders de over het loopende jaar in die kas te storten penningen, niet voldoende zijn tot bestrijding der uitgaven, zal door het veenderij-bestuur eene voordragt aan Gedeputeerde Staten worden ingediend, tot afschrijving van het grootboek, afdeeling consignatie-fonds, van zoodanig ka-

-ocr page 112-

102

voor de waarborg-peiuiingeii zijn gestort, en voor geene afzonderlijke en van dezelve afgescheidene vervreemding vatbaar, met uitzondering vau de waterbrieven in den polder Loosdreclit.

Daar, waar, na verkregen concessie tot droogmaking van een veenpolder of polder-afdeeling, het belang der onderneming de afscheiding der waterbrieven van don ondergrond medebrengt, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd , op daartoe strekkende aanvragen te beschikken, onder zoodanige waarborgen, als hun lot zekerheid der lasten noodig zullen voorkomen.

De waterbrieven moeten inhouden de grootte van het verwaarborgd perceel, met opgaaf van het kadastraal nummer en sectie, alsmede het poldernummer, en overigens ingorigt worden naar een door G-edeputeerde Staten te geven voorschrift.

Zij worden, onder een doorloopend volgnummer, letterlijk geschreven in een door het hoofd van het veenderij-bestuur gekantteekend en gewaarmerkt register.

Onder ieder artikel worden, aan de eene zijde, dejaar-lijksche rente-betalingen geregeld aangeteekcnd, en, aan de andere zijde, de eigendoms-ovcrgangen van land en water, waarvoor de waarborg-penningen zijn verstrekt, behalve in den polder Loosdreclit, waar de aanteekening van het laatste niet verpligtend is.

Tot dat einde zullen de nieuwe eigenaars der perceelen, op de boete\'van fS.—, verpligt zijn van hunne eigendoms-verkrijging aangifte te doen bij het veenderij-bestuur, binnen éóne maand na do overschrijving in de openbare registers.

Bij de storting der consignatie-penningen, in eens of in termijnen, wordt aan de verveeners een bewijs der gedane betaling, mot aanwijzing der kadastrale perceelen, afgegeven, waarop de ontvangen latere betalingen worden aangetcekend, tot dat de volle consignatie heeft plaats gehad.

-ocr page 113-

103

Hiervan wordt een afzonrlerlijk register aangelegd, in voege als bij alinea 5 van dit artikel is bepaald.

Deze beide registers worden in duplo opgemaakt, waarvan een exemplaar ter provinciale griffie wordt opgezonden. Zij worden jaarlijks bijgehouden door het veenderij-bestuur, hetwelk verpligt is van de jaarlijksche aanteeke-ningen een afschrift ter provinciale griffie in te zenden, tot bijhouding van de aldaar aanwezige registers.

Art. 25.

De ontvangen waarborg- en consignatie-penningen moeten door de zorg van het veenderij-bestuur, op zijn langst ééne maand na de ontvangst, in inschrijvingen op een dei-grootboeken der Nederlandsche schuld in twee afzonderlijke rekeningen worden belegd, ton blijke waarvan aan Gedeputeerde Staten moeten worden overgelegd de door de administratie van hot grootboek afgegeven bewijzen.

Deze worden door den griffier der Staten voor gezien getcekend.

Indien de nog onbelegde (•onsignaiie-penninf/nnvoor liet geheel of voor een gedeelte in het loopende jaar benoodigd waren, zullen deze, op vergunning van Gedeputeerde Staten, in de kas van het veenderij-bestuur kunnen verblijven.

Geene afschrijving op een der grootboeken zal mogen plaats hebben, dan met toestemming van Gedeputeerde Staten.

Art. 20.

Wanneer de in de consignatie-kas aanwezige gelden, mitsgaders de over het loopende jaar in die kas te storten penningen, niet voldoende zijn tot bestrijding der uitgaven, zal door het veenderij-bestuur eene voordragt aan Gedeputeerde Staten worden ingediend, tot afschrijving van het grootboek, afdeeling consignatie-fonds, van zoodanig ka-

-ocr page 114-

104

pitaal als noodig zal zijn om in de behoefte te voorzien.

Indien de kas en het fonds der consignatie-gelden geheel verbruikt zullen zijn, zullen de werken tot bescherming en instandhouding der in art. 18 genoemde voorwerpen, die dan nog noodzakelijk zullen worden bevonden, ten laste komen van het waterschap, waarin de veenpolder is gelegen, in die gevallen en op zoodanige wijze, als het bijzonder waterschaps-reglement zal bepalen.

Art. 27.

De renten der belegde loaarhovg-penningen zullen jaarlijks, of, waar dit gebruikelijk is geweest, tweemaal \'s jaars, op eenen daartoe behoorlijk bekend te maken zitdag of zitdagen, door den penningmeester aan de houders der renversalen of waterbrieven worden uitbetaald, tot zoodanig bedrag, als bij de laatst gedane en goedgekeurde rekening der veenderij is gebleken dat uitbetaald behoort te worden, en zulks, of op vertoon van kwitantiën der betaalde lands-, polder-, binnenlandsche en andere lasten, reëel geheven wordende, zoo gewone als buitengewone, van het laatst verschenen jaar of van de laatst plaats gehad hebbende uitzetting, of, zoodanige kwitantiën ontbrekende, na aftrek der voormelde lasten.

Deze betaling geschiedt op de verantwoordelijkheid van den penningmeester, indien latei\' mogt blijken, dat de uitbetaling was geschied, en de lasten van het laatst verschenen jaar onbetaald waren gebleven, nogtans met mag-tiging op denzelven, om deze lasten van de later uit te betalen renten af te houden.

De penningmeester maakt van het bedrag der verschuldigde renten een kohier op, \'twelk moet bevatten:

1°. De namen der eigenaren.

2°. De grootte en het poldernummer van ieder perceel.

3°. De sommen, op ieder perceel ingelegd.

4°. liet beloop der renten.

-ocr page 115-

105

Dit kohier, waarop de veenman voor de renten moet kwiteren, wordt bij de te doene rekening als bewijs overgelegd.

De rente-betaling zal telken reize op de renversalen of waterbrieven worden aangeteekend, ten welken einde deze bij de uitkeering der renten moeten worden vertoond.

De renten der belegde consignatie-penningen worden tot vermeerdering van het kapitaal aangelegd, met uitzondering echter van de gevallen, waarin (zoo als te Mijdrecht), krachtens speciaal octrooi tot bedijking en droogmaking, het genot van renten aan de inleggers is toegekend geworden.

Desniettemin hebben Gedeputeerde Staten do bevoegdheid , om in den veenpolder Westhroek, voor zoover de consignatie-penningen niet gebruikt worden tot eene der bestemmingen, vermeld in art. \'18, aan de inleggers, hetzij de geheele, hetzij een gedeelte der renten toe te kennen.

Art. 28.

Het veenderij-bestuur zorgt, op zijne verantwoordelijkheid , dat jaarlijks en (zoo doenlijk) ten tijde der sluiting van de rekening der polderlasten, behoorlijk rekening en verantwoording door den penningmeester worde opgemaakt van alle ontvangsten en uitgaven, ten behoeve der veenderij en veenderij-fondsen gehad en gedaan, afgedeeld in drie afdeelingen, waarbij in de eerste de ontvangen en belegde waarborg-penningcn worden verantwoord; in de tweede, de daarvan geïncasseerde en uitbetaalde renten en verdere administratie-kosten, en in de derde, de ontvangen en belegde consignatie-penningen en renten, mitsgaders de daaruit gedane betalingen;

dat die rekening, na door het veenderij-bestuur voorloo-pig te zijn opgenomen, openlijk, na voorafgaande oproeping van de geërfden en verveeners, bij publicatie en aanplakking van billetten, 14 dagen bevorens, worde afgehoord.

-ocr page 116-

106

uiterlijk in do maand Mei van het jaar, volgende op dat, waarover de rekening loopt, in eene vergadering van het veenderij-bestuur en in het bijzijn van de opgekomen ge-erfden en verveeners, aan welke, zoo veel doenlijk, de gevraagde inlichtingen worden gegeven;

dat, behalve het verslag van den staat der veenderij-fondsen en do gespecificeerde opgave der tot op die dag-teekening onafgehaalde renten, achter de rekening te stellen, aan het slot der rekening worde vermeld, dat de bewijzen van inschrijving, door den griffier der Staten voor gezien geteekend, aan de vergadering zijn vertoond, en de rekening van het vorige jaar, door overlegging der kwi-tantiën, is aangezuiverd, waarna de rekening door de leden van het bestuur wordt onderteekend;

dat van deze zitting behoorlijk proces-verbaal worde opgemaakt en met de rekening aan Gedeputeerde Staten ingezonden, in welk proces-verbaal vermeld zal zijn de hoofdinhoud der bedenkingen , welke door de tegenwoordig zijnde geërfden en verveeners zijn ingebragt;

dat vóór 1 Julij van ieder jaar, of, zoo veel mogelijk, te gelijk met die van den polder, de afgeboorde rekening met een dubbel van die, aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring worde ingezonden, die de originele, van hunne goedkeuring voorzien, aan het bestuur terugzenden, en het duplicaat in het provinciaal archief doen nederleggen, zijnde Gedeputeerde Staten niettemin verpligt, om van tijd tot tijd inzage te nemen van de gehouden administratie, en al de registers en geschriften der veenderij-besturen te doen nazien.

Art. 29.

De leden van het veenderij-bestuur zijn en blijven te zamen en ieder in het bijzonder verantwoordelijk voor de bewaring, belegging en verrekening der gelden en clfecten.

-ocr page 117-

107

De penningmeester is verantwoordelijk voor het innen en helieeren der aan hem toevertrouwde gelden.

Hij is verpligt zoodanige borgstelling te geven als het veenderij-bestuur, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, zal noodig achten.

De gelden, effecten, eigendoms-bewijzen, registers, boeken en papieren, de veenderij betreffende, worden bewaard in eene ijzeren kist, voorzien van drie verschillend werkende sloten, van welke één dor sleutels zal berusten bij het hoofd van het bestuur, één bij den penningmeester en één bij een der leden, daartoe door hot veenderij-bestuur te kiezen. ,

Art. 30.

De penningmeester, met het innen dei1 waarborg- en consignatie-penningen belast, zal daarvoor van de inleg-penningen genieten S\'/j pCt. en voor de uitbetaling der rente gelijke 2\'/2 pCt.

Hij kan bij de eerste afgifte der renversalen of water-brieven aan de verveeners in rekening brengen 40 cents voor ieder stuk, behalve teruggave van zegel- en regis-tratie-regten.

Voor het opmaken der jaarlijksche rekening zal niet meer dan vijf gulden in rekening mogen gebragt worden.

Art. 31.

Het is verboden te veenen vddr den i. Maart en na den 15. Augustus in elk jaar, en zulks op eene boete van f 75.—.

Art. 32.

Zij, die verlangen eenig land in te steken of, reeds ingestoken zijnde, daarin met veenen voort te gaan, zijn gehouden eerst en alvorens jaarlijks of in eiken jare als zij verlangen te veenen, op den hierna te vermelden zitdag

-ocr page 118-

-108

of zitdagen, daarvan aangifte te doen aan het veenderij-bestuur, met juiste opgave:

lo. Van hunnen naam en voornaam.

2o. Van de landen of perceelen, met derzelver kadastrale sectie en nummers, en, des gevorderd, van de grootte van het nog niet geveende stuk, uit hetwelk zij in dit jaar zullen willen veenen.

3u. Van de oppervlakte in □ ellen van ieder stuk land, welke zij voornemens zijn te veenen.

4o. Of zij als eigenaars dan wel als huurders zullen veenen.

Het veenderij-bestuur zal tot dat einde jaarlijks, gedurende de maand February, in het bijzijn van den penningmeester, tot het ontvangen en aanteekenen dier aangifte in de daartoe bestemde registers, ten minste éénen bepaalden zitdag moeten houden, zoo wel des vddr- als des namiddags, en daarvan, bij publicatie en aanplakking van bil-letten,14 dagen bevorens den belanghebbenden kennis geven.

Van deze aanteekening zal aan den verveener een bewijs worden afgegeven, nadat zal gebleken zijn, dat al de lands-, polder-, binnenlandsche en andere reële lasten, mitsgaders de waarborg- en consignatie-penningen, over het afgeloopen jaar of volgens de laatste plaats gehad hebbende zetting of omslag zijn aangezuiverd.

Dit afgegeven bewijs zal den aangever strekken tot consent ter verveening voor dat jaar, onder de verpligting van te voldoen aan de voorschriften van dit reglement en aan de bepalingen, bij bijzondere octrooijen en vergunningen voorgeschreven.

De verveeners, die, zonder deze aangifte te hebben gedaan of het voormelde bewijs van aanteekening te hebben verkregen, een aanvang maken met veenen of daarmede voortgaan, zullen wegens deze overtreding verbeuren eene boete van f 30.— tot /\' 50, onverminderd de verpligting om alsnog die aangifte te doen.

-ocr page 119-

109

Art. 33.

Do secretaris zal van de aangiften tot verveening, waarover in liet vorige artikel is gehandeld, een behoorlijk register moeten aanhouden, met aanteekening van hetgeen hij art. 22 is gevorderd.

Hij zal, voor het af te geven bewijs of bewijzen aan dezelfden persoon, voor alle perceeJen, die gelijktijdig zijn aangegeven, te zamen kunnen vorderen 30 cents.

De aanvragen na den afloop van den zitdag geschiedende, zal hij daarvoor GO cents mogen rekenen.

Voor het bijwonen van elke inspectie zal de secretaris als daggeld genieten f 1.60.

Voor het aanhouden der registers en voor de verdere werkzaamheden, de veenderij betredende, wordt aan den secretaris toegekend 2 cents van elke 10 □ ellen afsnijding, te voldoen door de veenlieden bij hunne jaarlijksche aangiften.

Art. 34.

De schouwen of baggerbokken, tot het veentrekken of vervoer, zoo van veen- als van bovengrond, gebruikt wordende, zullen in elke gemeente van het nummer voorzien moeten zijn, dat de verveener op het kohier der verveeningen heeft, of hetwelk door het veenderij-bestuur als volgnummer wordt aangegeven. Dit nummer moet op de vaartuigen met witte olieverw geplaatst worden, waar dit dooi- het veenderij-bestuur zal worden bepaald.

Zij, die bevonden worden daartoe gebruik te hebben gemaakt van schouwen of bokken, van zoodanig nummer niet voorzien, of voorzien van een hun niet toegekend nummer, zullen telken reize vervallen in eene boete van f 5.— tot f 40.— voor iedere schouw of bok, waarvan zij in voege voorschreven gebruik hebben gemaakt.

-ocr page 120-

m

Art. 35.

Alle verveeningen binnen den afstand van 45 ellen van polder- en gemeente-scheidingen, publieke of gemeene wegen, vaarten of weteringen, kaden, dijken en water-keeringen, mitsgaders molenwerven, meenten en zuwen, zijn verboden op eene boete van f50.— tot /\'75.—, te verbeuren niet alleen door de veen- of\' baggerlieden, die bevonden worden daartegen te handelen , maar ook dooiden eigenaar van het perceel, waarin zoodanige verveening heeft plaats gehad, ten zij het blijke, dat zulks buiten zijn last of medeweten is geschied.

Voor den polder Loosdrecht wordt de voorsz. verboden afstand van 45 ellen teruggebragt op 11 ellen 3 palmen, onder voorwaarde evenwel, dat hij, die van dit voorregt gebruik wil maken, eene aanvraag daartoe aan het veenderij-bestuur doe, met opgave van:

4o. Het nummer, do sectie en do inhoudsgrootte van het perceel, waarvoor dit verlangd wordt.

2o, Een blijk, dat werkelijk dit perceel de eigendom van don verzoeker is, of de eigenaar hierin toestemt; — zullende in alle gevallen dit verzoek niet worden toegestaai\', dan nadat aan het veenderij-bestuur is gebleken , dat genoemde aanvrage, zonder benadeeling van dijken, het dorp of derden, kan worden verleend.

Tiij weigering van het veenderij-bestuur kan de verzoeker de beslissing van Gedeputeerde Staten inroepen.

In den polder Lomderveen en de vuntes, onder Loosdrecht, blijven de verveeningen plaats hebben op den voet van hot octrooi en naar do bepalingen van het Koninklijk besluit van den 40. September 1815, no. 12, en onder de daarin gestelde voorwaarden.

Zij, die in den polder Loosdrecht en in den polder Loenderveen en de vuntes, onder Loosdrecht, binnen den krachtens dit artikel verboden afstand verveenen, of de

-ocr page 121-

m

voorwaarden niet nakomen, waaronder hun in die polders de voormelde uitzonderingen zijn verleend, zullen verbeuren eene boete van /quot;50.— tot /\'75.—.

Onverminderd de boeten, bij dit artikel vastgesteld, zullen alle Verveeningen binnen den in dit artikel verboden kring, op aanzegging van het veenderij-bestuur, moeten worden gestaakt, en zal hot vergravene of verveende, binnen eenen door Gedeputeerde Staten te bepalen termijn, door de verveeners wederom digt gemaakt en in den vorigen toestand hersteld moeten worden, zijnde, bij gebreke van daaraan te voldoen. Gedeputeerde Staten bevoegd, die herstelling ten koste van den nalatige te doen plaats hebben.

Zij, die desniettemin binnen don verboden afstand met veenen voortgaan, zullen worden gestraft met eene boete van f 75.— en eene gevangenisstraf van 3 tot 7 dagen.

Art. 36.

Zoodanige perceelen, welke binnen den afstand van 45 ellen, en, voor zoo veel Loosdrecht betreft, binnen den afstand van 11 el, 3 palm zijn gelegen van polder- en gemeente-scheidingen, publieke of gemeene wegen, vaarten of weteringen, kaden, dijken en waterkeeringen, molen-werven, meenten en zuwen, zullen niet in waarde en hoogte mogen verminderd worden door wegneming of afgraving van don grond.

[Jet is verboden daarin slooten of gaten te graven.

De overtreding dezer bepalingen wordt gestraft met eene geldboete van ƒ 30.—• tot f 50.—, onverminderd de ver-pligting van den eigenaar tot herstel, in voege als bij het vorige artikel is omschreven.

Gedeputeerde Staten zijn bevoogd vrijstelling van de bepalingen van dit artikel te verleenen, wanneer van het betrokken perceel de verveening nog verre verwijderd is, of onder zulke waarborgen als hun dienstig zullen voorkotnen.

-ocr page 122-

112

Het uitgraven van den grond, ten einde daarin funderingswerken voor een gebouw aan te leggen, boomen te planten, hekken te stellen, bruggen of hoofdeningen aan te leggen, is onder de verbodsbepaling van dit artikel niet begrepen.

Art. 37.

Het is onder Loosdrecht verboden eenig land of perceel, geen 42\'nederlandsche roeden groot zijnde, te verveenen, behalve in bijzondere omstandigheden, waarin zulks, onder de noodige voorzorgen, door Gedeputeerde Staten mogt zijn toegestaan.

De verveening tegen dit verbod wordt gestraft met eene boete van /quot;75.—, onverminderd de verpligting tot staking der verveening en herstelling van het vergravene, zoo als in artikel 35 is bepaald.

Art. 38.

quot;Waar geene vrijstelling door Gedeputeerde Staten is verleend, zullen legakkers moeten blijven liggen; van iede-ren kamp of veenland, eene breedte hebbende van 45 ellen of minder, zal een opgaande akker gelogd worden of blijven liggen, ter breedte van AUi el; indien het veenland breeder is, zal de genoemde akker zoo breed moeten zijn als door het veenderij-bestuur, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, zal worden bepaald.

In den polder Loosdrecht zullen de legakkers breed moeten zijn 3.76 en onder Loenderveen 4.71.

Het blijft ter beschikking van het veenderij-bestuur en bij geschil ter beslissing van Gedeputeerde Staten:

lo. de plaats aan te wijzen, waar de legakkers moeten worden aangelegd;

2o. te bepalen, dat er twee of meerdere legakkers op een kamp moeten blijven liggen of aangelegd worden, en wel ingeval deze kamp buitengewoon breed is, of het ver-

-ocr page 123-

113

veenen van een kamp zonder deze bepalingen nadeelige gevolgen voor den polder kan hebben.

Deze legakkers moeten, zoo veel doenlijk, van den bovengrond oi\' van aarde gelegd worden, zullende anders de veenlieden verpligt zija dezelve van het veenland te laten blijven liggen, met inachtneming altijd van het plaatselijk gebruik, ter beslissing van hot veenderij-bestuur.

De verveener, die de bepalingen van dit artikel en de hem krachtens hetzelve gedane aanwijzingen van het veenderij-bestuur niet opvolgt, zal verbeuren eene boete van /\'30.— tot /quot;50.— voor iodeven legakker, waaromtrent hij deswege in gebreke blijft, alles onverminderd het slaken der verveening en de verpligting tot herstelling, in voege als in art. 35 is vermeld.

Art. 39.

liet gewone onderhoud van voorlanden en legakkers zal ten laste der eigenaars komen.

Deze zullen zorgen, dat do kanten dier perceelen minstens gelijk zijn met het winterpeil der polders; dat het midden derzelven ten minste één palm boven dat peil hoog is, en dat de voorlanden op de bestaande breedte onderhouden worden.

Zij, die na aanzegging van het veenderij-bestuur en na een door dat bestuur te bepalen tijd bevonden zullen worden aan deze voorschriften niet te hebben voldaan, zullen verbeuren eene boete van f 50.—, onverminderd de verpligting tot daarstelling van hetgeen is nagelaten, op den voet zoo als bij art. 35 is voorgeschreven.

Art. 40.

Daar, waar het behoud dor bij art. 35 opgenoemde voorwerpen buitengewone kosten tot instandhouding en beveiliging der voorlanden lioodig maakt, ter beoordeeling

S

-ocr page 124-

iU

van Gedeputeerde Staten, kunnen deze aan het veenderij-bestuui\' daartoe den Jast geven.

Buitengewone versterking is die, welke hei-of paalwerk, aanplemping of aanstorting van puin of aanbrenging van drijf balken vordert.

De kosten voor zoodanige buitengewone versterking worden gebragt ten laste der consignatie-kas, behoudens het bepaalde bij art. 26.

De kosten van onderhoud der werken, volgens de bepalingen van dit artikel daargesteld, komen ten laste der eigenaars van de voorlanden.

Art. 41.

Het is verboden den bovengrond van den legakker of van het voorland af te graven of te verlagen, daarin slooten of gaten te graven, onder of van dezelve eenig veen uit te trekken, of dezelve verder op eenigerliande wijze te verminderen, te versmallen of in te korten; een of ander op eene boete van /\'50.—, te verbeuren niet alleen door de veen- of baggerlieden, die bevonden worden daartegen te handelen, maar ook door den eigenaar der voorlanden en legakkers, ten zij het blijke, dat zulks buiten zijn last of medeweten is geschied, alles onverminderd de verpligting tot heistelling, in voege als in art. 35 is vermeld.

De uitzonderingen, bedoeld bij de laatste alinea var.art. 36, zijn ook op de bij dit artikel bedoelde voorwerpen van toepassing.

Art. 42.

«

Het bonken, scheuren, plukken of flodderen, bij wijze van naveenen, is verboden.

Het is verboden slik te droogen op de voorlanden.

Niettemin hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid

-ocr page 125-

-115

om in de beide gevallen, onder de noodige voorzorgen, daartoe toestemming te verleenen.

De overtreding van elk der bovenstaande verbodsbepalingen zal gestraft worden met eene geldboete van /\'30.— tot f50.—, to verbeuren niet alleen door de veen- of baggerlieden, die bevonden worden daartegen te bandelen, maar ook door den eigenaar van het perceel. waaraan of waarop de overtreding geschiedt, ten zij, voor zooveel het eerstgenoemde geval betreft, blijke, dat zulks buiten zijn last of medeweten heeft plaats gehad.

Art, 43.

Het is verboden, het riet, dat vódr of langs de voorlanden, wegen of dijken groeit, tot op eenen afstand van 10 ellen te snijden, uit te trekken, naar elders te vervoeren of daaraan eenige schade toe te brengen, op eene boete van f 30.— tot f 50.—.

Het zal evenwel aan den eigenaar vrijstaan, om gedurende de laatste helft der maand Maart en in de maand April dit riet af te snijden en te vervoeren,

Art. 44.

De slooten, tot scheiding der eigendommen, mogen tor plaatse, waar veenlanden zijn, die niet geveend mogen worden, niet wijder zijn dan T\'/s el en niet dieper dan éóne el onder het zomerpeil.

In die slooten zal niet mogen worden geveend, zelfs niet voor eigen gebruik.

Do overtreder dezer bepalingen zal verbeuren eene boete van [30,— tot /\'50.—, onverminderd de verpligting, om het wederregtelijk vergravene of verveende weder te moeten aandammen binnen een door Gedeputeerde Staten te bepalen termijn, en behoudens de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten, om, bij gebreke van dien, de aan-damming ten koste van den nalatige te doen plaats hebben.

-ocr page 126-

dio

Art. 45.

Genoemde slooten zullen de scheidingen der provincie, der gemeenten of\' der polders, de vaarten, weteringen, wegen, kaden, dijken of waterkeeringen, molenwerven, meenten en zuwen niet verder mogen naderen dan op 4 ellen afstands, en zulks op straffe en onder de bepalingen, bij art. 44 opgenomen.

Op dezen afstand van 4 ellen^ zal de vaste grond, door opbrenging van aardspecie en aanberming tegen de gemelde scheidingen, vaarten, weteringen, wegen, kaden, dijken, waterkeeringen, molenwerven, meenten en zuwen, zoodanig moeten worden verhoogd en versterkt, dat dezelve voor den slag van het water beschut blijven. — Waar zulks niet is geschied, zullen de eigenaars dier gronden verpligt zijn, op aanzegging van Gedeputeerde Staten, binnen een door dat collegie te bepalen termijn, zulks alsnog ten uitvoer te brengen, en, bij gebreke van d.en, verpligt zijn te gedoogen, dat zulks ten hunnen koste van wege Gedeputeerde Staten geschiede.

Art. 46. \')

Het is verboden eenig veenslik, veenzoden of veenaarde buiten den polder te vervoeren, \'t zij op zich zelve of met andere specie vermengd, of eenige zoden of veenaarde te

\') Tot haudhaviug der bepaling van dit Artikel, hebben Gedeputeerde Staten eenc aanschrijving gerigt aan de veenderij-besturcu der lage vennen, dd. 23 Maart 18G5, No. 29 (Provinciaal-blad 1865, No. 28). ■ BetrelTcndc de uitvoering quot;van dc Artikelen 40 en 47 van dit reglement, hebben Gedeputeerde Staten, bij aanschrijvingen, dd. 35 Ojtober 18G0, No. 34, en 23 Februarij 1805, No. 30 (Provinciaal-blad 1860, No. 102, en 1805, No. 21), van de veenderij-besturen der lage veenen maandelijksche opgaven verzocht van de aanwijzing der plaatsen, waaide veenaarde zal kunnen gebragt worden, en van de inagtigingen tut voorloopige afgraving vau bovenaarde, door hen gedaan of verleend.

-ocr page 127-

117

plempen of in het, water to werpen. Men zal integendeel gehouden zijn het slik tot turf binnen den polder te droegen, en de veenzoden of veenaarde aan te wenden tot aanleg of verhooging der legakkers of voorlanden , of, voor zoo verre zij daartoe niet volstrekt benoodigd zijn, te vervoeren naar de dijken, kaden, dammen en wegen, ter plaatse waar zulks, zonder benadeeling der algemeene belangen, ten minsten bezware van den verveener, door hot veenderij-bestuur zal worden aangewezen, waarvoor de eigenaars schadeloos zullen gesteld worden, ulleen voor de specie en den arbeid, den prijs door liet veenderij-bestuur te bepalen.

De overtreders dezer bepaling zullen telken reize en voor ieder geval afzonderlijk verbeuren eene boete van f 20.— tot /quot;50.—.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd aan het veenderij-bestuur voorschriften te geven omtrent de plaats, waar de bovengrond zal aangebragt worden.

Art. 47. \')

Het voorloopig afgraven van den bovengrond der landen, waarvan voor het loopende jaar nog geen bewijs van aan-teekening, ingevolge art. 32, is afgegeven, is in het algemeen verboden op de strafbepaling, bij art. 32 vastgesteld.

Niettemin zijn de veenderij-besturen bevoegd voor die perceelen, welke reeds ingestoken zijn, tot de voorloopige afgraving van den bovengrond magtiging te verleenen.

Art. 48.

Het is verboden eenig land of gedeelte daarvan ter verveening te verhuren, ten zij zulks op daartoe door den verhuurder en huurder gezamenlijk te doen verzoek door Gedeputeerde Staten zij toegestaan, In geval de verhuring

\') Zie de aanteokening op hol vorig Artikel.

-ocr page 128-

118

is toegelaten, hetzij voor een geheel perceel, hetzij voor een gedeelte daarvan, zullen do waarborg- en consicjnatic-penningen, voor een of\' ander verschuldigd, in eens bij het insteken van het perceel of gedeelte daarvan moeten worden voldaan.

Het renversaal of de waterbrief en het bewijs van betaling van de consignatie-ponningen moeten ten name van den verhuurder en niet ten name van den huurder worden afgegeven.

Art. 49. lt;)

Ieder eigenaar zal gehouden zijn, om op of langs zijne landen, bereids ter vervcening ingestoken of daartoe aangegeven , op last van Gedeputeerde Staten en onder aanwijzing van het veenderij-bestuur, zoodanige palen te stellen als zullen kunnen dienen, om den afstand aan te duiden, waarop men met alle verveeningen of het vergraven zal moeten verwijderd blijven van de grensscheidingen der provincie, der gemeenten of der polders, van publieke wegen, weteringen, vaarten, kaden, dijken of waterkee-ringen, molenwerven, meenten en zuwen.

Hierin nalatig zijnde, zullen deze palen op kosten van den nalatige door de zorg van het veenderij-bestuur gesteld worden.

Zij , die deze palen zullen hebben uitgegraven, verzet of weggehaald, worden gestraft met eene geldboete van /quot;25.—. De eigenaar of verveener zal in ieder geval verpligt ;;ijn de palen op zijne kosten te herstellen; terwijl, in geval van nalatigheid, het veenderij-bestuur bevoegd zal zijn, deze herstelling op kosten van den nalatige te doen plaats hebben.

\') Aan de besturen der la^e veenen is tot handhaving van dit Artikel enne aanschrijving gerigt door Gedeputeerde Staten, dd. 10 Mei 1861, No. 43 (Provineiaal-blad 1861, No. 47).

-ocr page 129-

no

Art. 50.

Daar, waar in de voorgaande artikelen van dit reglement, onverminderd de op iedere overtreding bepaalde boete, tevens de verpligting tot het herstellen of het terugbrengen in den vorigen toestand van het tegen de bepalingen van hetzelve reglement bewerkstelligde, is opgelegd, en die herstelling of terugbrenging, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, ondoenlijk wordt bevonden, zal de dubbele waarde van het vergravene, verveende of uitgebaggerde, door het veenderij-bestuur, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, te schatten, door de overtreders betaald en in de consignatie-kas gestort moeten worden.

Art. 51.

Onder de polder- en gemeente-scheidingen, publieke of gemeene wegen, vaarten of weteringen, kaden, dijkenen waterkeeringen , molenwerven, meenten en zuwen, bedoeld bij de artt. 35, 36, 45 en 49, zijn alleen die begrepen, welke vermeld zijn op eenen legger, daarvan in iederen veenpolder op te maken door het veenderij-bestuur, volgons de bepalingen der artikelen 52—57.

Art. 52.

De legger wordt ontworpen door het veenderij-bestuur en, na voorafgaande openbare kennisgeving, gedurende veertien dagen ter inzage gelegd van hen, die het verlangen. Deze hebben het regt hunne bezwaren daartegen kenbaar te maken, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, op een door het bestuur te bepalen dag.

Het bestuur beslist op de ingekomen bezwaren, gelijk het vermeent te behooren, binnen ééne maand na afloop van den termijn, in dit artikel aangegeven, en stelt den legger voorloopig vast.

Deze wordt alsdan wederom, na voorafgaande kennis-.

-ocr page 130-

120

geving, gedurende acht dagen ter visie van hen, die het verlangen, nedergelegd, en daarna aan Gedeputeerde Staten ter vaststelling opgezonden.

Art. 53.

Een ieder, die gebruik heeft gemaakt van het regt, hem bij art. 52 toegekend, kan, binnen veertien dagen na den in het vorige artikel laatstgenoemden termijn, zijne bezwaren tegen de beslissing van het veenderij-bestuur aan Gedeputeerde Staten kenbaar maken.

Gedeputeerde Staten beslissen zoo spoedig mogelijk op de ingebragte bezwaren, wijzigen verder den legger, gelijk zij vermeenen te behooren, en stellen hem definitief vast.

Bijaldien zij echter eenig voorwerp op den legger willen brengen, hetwelk niet daarop voorkwam, gelijk hij het eerst ter visie gelegen heeft, stellen zij den legger niet onmiddelijk vast, maar gelasten zij, dat die eerst door het veenderij-bestuur gedurende veertien dagen ter visie gelegd worde, na voorafgaande kennisgeving.

Art. 54.

Het veenderij-bestuur en een ieder, die zich door de wijziging in den legger bezwaard acht, zijn bevoegd om binnen veertien dagen, na afloop van den bovengenoemden termijn, hunne bezwaren aan Gedeputeerde Staten kenbaar te maken.

Art. 55.

Wanneer de legger door Gedeputeerde Staten is vastgesteld , wordt hij door het bestuur, na voorafgaande kennisgeving, gedurende veertien dagen ter visie nedergelegd.

Binnen veertien dagen na afloop van dien termijn, kan een ieder, die gebruik heeft gemaakt van de bij art. 54 toegekende bevoegdheid , in beroep komen bij den Koning.

-ocr page 131-

121

Art. 56.

Op den legger worden, na deszelfs vaststelling, geene nieuwe voorwerpen gebragt dan op de wijze en volgens de onderscheidingen van de artt. 51—55.

Uitgezonderd het geval van beroep op den Koning, bedoeld bij het voorgaande artikel, wordt geen voorwerp op den legger doorgehaald, zoo niet eerst hot veenderij-bestnur is gehoord.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd zoodanige wijziging in den legger te bVengen, wanneer het hun uit de voorstellingen van het veenderij-bestuur of anderzins gebleken is, dat er geene behoefte meer bestaat, om de bepalingen der artt. 51 en volgende op dat voorwerp toe te passen.

Art. 57.

Van de wijzigingen, door den Koning in hooger beroep bevolen, of ten gevolge van het voorgaande artikel in den logger gebragt, doet het veenderij-bestuur openbare kennisgeving.

Zij, die het verlangen, kunnen, ten allen tijde, bij het veenderij-bestuur inzage van den legger verkrijgen.

Art. 58.

De bepalingen van art. 51—57 zijn niet van toepassing op veenderijen, tot welker droogmaking concessie is verleend.

Bepalingen betrekkelijk tot de verveening van hoogegronden.

Art. 59.

Tot het uit de hooge gronden steken van de veenstuk-ken, onder de heideschulcn of de bovenkorst zich bevindende, dieper dan één palm, en tot het baggeren van slik of veen, zal in de gemeenten Amerongen, de Bilt, Eemnes, Leersum , Leusden, Maarn , Rensivoude, Rhenen, Soest,

-ocr page 132-

122

Montenhurg, Vecnendaal (Stichtsch), Woitdenherg en Zeist, als vallende de verveening in die gemeenten in de uitzon-dering, bedoeld bij art. 1 en 5 van liet Koninldijlc besluit van 17 February 1819 (Staatsblad nquot;. 6), door de eigenaars vooraf de vergunning van Gedeputeerde Staten moeten zijn verkregen.

Art. 60.

Bij het verleenen dezer vergunningen zullen Gedeputeerde Staten, naar den aard der verveening en de bijzondere ligging der gronden, de navolgende bepalingen kunnen voorschrijven:

1quot;. Dat, tot instandhouding van wateringen, togt- en schouwslooten, derzelver boorden of\' kanten niet zullen mogen worden verveend, maar moeten worden in stand gehouden tot eene breedte van 2 nederlandsche ellen.

2quot;. Dat alle bestaande scheidingen der provincie en gemeenten, wegen en voetpaden zullen moeten behouden blijven, en men bij de verveeningen dezelve niet digter zal mogen naderen dan tot op eenen afstand van 5 nederlandsche ellen.

3°. Dat de omtrek der perceelen, voor zoo ver zij grenzen aan den eigendom van anderen, zal worden in stand, gelaten ter breedte van ééne nederlandsche el.

4°. Dat, bij verveening, de landen niet dieper dan ééne nederlandsche el onder de oppervlakte van het maaiveld zullen uitgebaggerd worden.

5°. Dat bij de verveening aan de veen- of trekgaten geene grootere uitgestrektheid dan 50 nederlandsche vierkante roeden zal gegeven worden, en dat de grenzen van de veen- of trekgaten moeten worden in stand gehouden tot eene breedte van niet minder dan 2 nederlandsche ellen.

G0, Dat de bij de verveening voorkomende onbruikbare specie regelmatig zal aangewend worden tot demping en aanmaking van do veengaten, en dat in die landen, alwaar

-ocr page 133-

m

de veenstukken zich onder de zandlagen mogten bevinden , zal worden gezorgd, dat onmiddelijk na de uitdelving der veen-stukken de gemaakte gaten behoorlijk worden digtgemaakt.

7°. Dat in de gemeente Eemnes de door de verveening uitgegravene gronden tot eene hoogte, gelijkstaande met het maaiveld der nevensliggende perccelen, met zand of andere specie weder moeten aangevuld worden, op de wijze en binnen den tijd, te bepalen dooi\' Gedeputeerde Staten.

Art. 61.

Gedeputeerde Staten zullen voor deze verveeningen geene vergunning verleenen, zonder alvorens de betrokken besturen te hebben gehoord, en zich overtuigd te hebben, dat deze veenderijen niet tot nadeel van de provincie, gemeenten of derden verstrekken.

Gedeputeerde Staten geven van de verleende vergunningen en van de daarbij gemaakte bepalingen aan de betrokken besturen kennis.

Art. (52.

Het bestuur over de verveeningen is zamengesteld uit het gemeente- en polderbestuur in die gemeenten, alwaar een polderbestuur aanwezig is.

Waar dit niet aanwezig is, is het bestuur over de verveeningen in iedere gemeente aan het gemeente-bestuur opgedragen.

In het geval, in de eerste alinea van dit artikel vermeld, is de burgemeester voorzitter van het veenderij-bestuur, en wordt de secretaris door dat bestuur benoemd.

Art. 03.

Aan het veenderij-bestuur blijft het bijzonder toezigt over de verveeningen in de gemeente opgedragen.

Art. 64.

De eigenaren, die de toestemming, in art. 59 vervat,

-ocr page 134-

-124

hebben bekomen, zullen gebonden zijn te zorgen, dat bet regenwater zoo veel mogelijk worde afgeleid ofafgegrep-peld, zoodanig dat die gronden gedurende den zomer niet dras blijven liggen en tot ongezonde uitdampingen aanleiding geven, maar zoo veel doenlijk tot cultuur kunnen worden gobragt.

Art, 65.

Wanneer bet noodig mogt worden bevonden, om voor de hooge gronden omtrent den waarborg voor de betaling van reële lasten maatregelen voor te sclnijven, zijn Gedeputeerde Staten verpligt daaromtrent de noodige voordragt aan de Staten te doen.

Algcrnecne bepalingen, helrekkelijk lol de verveeniny van hooge en lage gronden.

Art. G6. \')

Het algemeen toezigt over de verveeningen wordt, behoudens het toezigt der veenderij-besturen, in dit reglement vermeld, opgedragen aan een tot dat einde door Gedeputeerde Staten, onder de benaming van opzigter der veenderijen, en onder eeno onder dat cpllegie op te maken instructie, aan te stellen ambtenaar.

Art. 07.

Die opzigter zal eene bezoldiging erlangen, te voldoen uit de provinciale middelen.

Art. 68.

De veenderij-besturen zullen al die narigtcn, bewijzen en inlichtingen aan den opzigter der veenderijen made-

\') De instructie voor den in deze bedoelden opzigter der veeiulcrijen is vastgesteld bij besluit van Gedqmteerdc Staten,, dd. 9 January 18(38, No. 16, ojjgenomeu in Provinciaal-blad 1808, No. 13.

-ocr page 135-

deelen, welke kunnen strekken tot rigtigo uitoefening van zijne betrekking, en hem voorts, zoo noodig, bijstand ver-leenen, bij het doen van opnemingen en onderzoekingen.

Bijaldien omtrent bet bovenstaande tusschen een veenderij-bestuur en den opzigter geschil raogt ontstaan, zullen Gedeputeerde Staten beslissen.

Art. (39.

De huishoudelijke reglementen en instruction, waarnaar de veenderij-besturen werkzaam zijn, worden door dezelve in overeenstemming met dit reglement opgemaakt en aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen.

Art. 70.

In geval van herhaling van overtreding binnen denzelf-den veentijd, zal de regter, behalve de boete, op de overtreding gesteld, altijd de gevangenisstraf opleggen van i tot 7 dagen.

Art. 71.

Indien de geldboete niet is voldaan binnen twee maanden nadat de veroordeelde tot betaling is aangemaand, zal zij worden vervangen, voor zoo veel de boelen van f 50.— en daarboven betreft, door eene gevangenisstraf van 4 tot 7 dagen, en voor zoo veel de andere boeten betreft, dooi\' eene gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen.

Art. 72.

De leden van het veenderij-bestuur, hetzij ieder op zich zeiven, hetzij als commissie vereenigd, de opzigter dei-veenderijen, de veldwachter der gemeente en de polder-bode zijn, ieder op zich zeiven, bevoegd van de overtredingen tegen dit reglement, gelijk mede van de aanzeggingen en het in gebreke blijven der herstellingen, door Gedeputeerde Staten voorgeschreven, te doen blijken dooi- een

-ocr page 136-

426

proces-verbaal, opgemaakt op den eed, bij de aanvaarding hunner bediening gedaan, of binnen driemaal 24 uren bij den kantonregter beëedigd.

Art. 73.\')

Zoodanige bijzondere vergunningen, welke aan bijzondere polders of personen, in afwijking van de bepalingen van vroegere ordonnantiën of reglementen, op eene wettige wijze door de bevoegde magt mogten verleend zijn, worden, zoo lang deze niet door do Staten, onder goedkeuring des Konings, zijn ingetrokken, en hoezeer in strijd met de bepalingen van dit reglement, gehandhaafd, voor zoo verre de aan zoodanige vergunning verbonden voorwaarden of bepalingen naauwkeurig worden in acht genomen, bij gebreke waarvan zij door Gedeputeerde Staten gehouden kunnen worden voor vervallen.

De bijzondere verpligtingen, bij vroegere ordonnantiën of reglementen ten aanzien der verveeningen in bijzondere polders voorgeschreven , gelijk mede de thans voor sommige polders bestaande interdicten en de besluiten van 19 November 1850 (Provinciaal-blad 1857, n°. 6) en 22 Julij 1859 (Provinciaal-blad nquot;. 76) worden door d t reglement niet opgeheven.

Art. 74.

Voorbehoudens de bepalingen, in het vorige artikel vervat, zijn alle verordeningen, door de bevoegde magt omtrent de verveening van lage gronden vastgesteld en in dit gewest van toepassing, met de invoering van dit reglement vervallen.

\') De in de laatste alinea vau dit Artikel aangehaalde besluiten hebben betrekking op de vergunning tot verveening van legakkera en voorlanden, voor zooverre dezo. niet tot dijksgronden gebezigd worden, in het belang der droogmaking van de Tienhovensch-Maarsseveensclie plassen.

-ocr page 137-

i\'27

Ait. 75.

Tarief der waarborg- en consignatie-penningen per bunder uoor de onderscheidene polders.

Ten ooslen van de rivier de Vecht:

In de gemeenten: Vuanpolders :

Achttienhoven, i Gagelpolder.

Westbroek. Maarsseveen. Tienhoven. Breukelen St. Pieters.

Westbroek.

Oud-Maarsseveen.

Tienhoven.

Breukelerveen.

W aarboi\'g-penni ngen f 200.—

Consignatie-penningen /■100.—

Waarborg-penningen /■210.—

of

Loosdrecht. \\ f350.— 21/., pCt.

werk. schuld. Consignatie-penningen /■100.— Waarborg-penningen /•280.—

of

Loenderveen. gt; /470.— 272 pCt.

werk. schuld. Consignatie-penningen fiOO.—

Ten westen van de rivier de Vecht:

In de gemeenten. Veenpolders:

Be westenlleinooms vaart,

jen beoosten Heinooms-f vaart aan de veenzijde.

BewestenHeinoomsvaartl en beoosten Heinooms-/

l vaart, zoo veel betreft i Kien kring van bedijking tot droogmaking.

Loosdi\'echt.

Waarborg-penningen /■350.—

Wilnis.

Consignatie-penningen /■175.—

-ocr page 138-

d\'28

In de gemeenten: Vnentpolders :

Oudhuizen.

Vinkeveen en quot;Waverveen.

Mijdrecht.

Abcoude Proostdij en Aasdom.

| Bewesten het Bijleveld i en beoosten het Bijleveld | aan de veenzijde. )

Zuiderpolder Noorderpolder Botshol

Vinkeveen veen-

en veldzijde Dommerik veen-zijde

Bosenhoven, zoo veell betreft den kring dei\' be- J dijking tot droogmaking.

Hofland, zoo veel be-1 treft den kring dei\' 26bedijking tot droogmaking. 1 Hofland en Bosenhoven | aan de veenzijde.

Proostdijerpolder veld- en veenzijde.

veen.

a

O

a) gt;

CD ^3

q

Art. 7G.

Waver-1

Waarborg-penningen f350.-

Consignatie-penningen filb.—

Waarborg-penningen /■350.—

Consignatie-penningen filb.—

Waarborg-penningen /•350.—

Consignatie-penningen filb.—

Waarborg-penningen

f3b0.— Consignatie-penningen

/•175.—


Dit reglement treedt in werking op den dag na de dag-teekening van het Provinciaal-blad, waarin liet zal worden opgenomen.

-ocr page 139-

:■ ^ \'k\'WÊtP*

-ocr page 140-

W\'9\' f

,(P

\'Mi

.1 .■\' ■/ \' y

amp;