t. ■ ■
Misc. doctr.
«quot;■quot;192
- quot; ■ : ...V
f \'
wmssi^mssssmsmsm
I
ü
—- ^
r c:
f
-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-OVER HET ONTBREKEN
EN DE .
rudimentaire vorming
van de
BAARMOEDER.
-ocr page 8-rijksuniversiteit utrecht
-ocr page 9-DISSERTAIIO MEDICA INAllGeALIS
DEFECTU UTER[ EJUSQUE FORBIATIOINE
IMPERFECTA,
QUAM ,
ANNUENTE SUMMO x^UMINE,
EX ATJCTOKITATE EECTOEIS MAGNIPICI
MED. £T ART. OBST. DOCT. ET MATH. ET PHIL. NAT. PBOF. OfiD.
NEC NON
AMPLISSIMI SENATUS ACADEMICl CONSENSU,
ET
NOBILISSIMAE PACULTATIS MBDICAE DECRETO,
^Pu) (^tadiv (S)octot\'Ochi4 ,
SUMMIS.QUE IN
MEDICINA HONOUIBUS AC PRIVILEGIIS,
IN ACADBMIA RHBNO-TRAJECTINA
KITE ET LEGITIME CONSEQtJENDIS
eruditorum examini submittit
Ultrajeciinus.
A. D. XXII SEPTEMBBIS, A. MDCCCLTIII, HOKA VI DIMIDIATA.
HAGAE-COMITUM,
lYPis T. C. B. TEN HAGEN.
1838.
-ocr page 10-p^nbsp;^ .»J-.. gt; .nbsp;\' -.\'IS,-
-vmt Î i -ï -|a:ï
.te.
OVER HET ONTBREKEx^
EN DE
VAN DE
PEOErSCHRIPT
TEE VEEKKUGING VAN DEN GRAAJD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE ,
AAN DE UTEECHTSCHE HOOGESCHOOL.
22 September 1838.
•S GRAVENHAGE,
T. C. B. ten HAGEN.
dSbS.
AAN
MIJNE DIERBARE OUDERS.
-ocr page 14- -ocr page 15-Alvorens deze Hoogescliool te verlaten gevoel ik mij
gedrongen van deze mij aangebodene gelegenheid gebruik
te maken om mijnen opregten dank te betuigen:
Aan U, geachte Promotor, Hoog-Geleerde sgiiroeder
van der kolk, voor de raadgevingen en den bystand mij
welwillend bij het zamenstellen van dit mijn proefschrift
verleend; nimmer toch kwam ik uwe hulp te vergeefs
inroepen.
Aan U, Hoogleeraar van goudoever, aan wien ik
het plan te danken heb om over dit onderwerp te schrij-
ven, voor de bereidvaartligheid, waarmede Gij mij alles
wat door ü daaromtrent was opgemerkt en waargenomen
hebt medegedeeld.
Eindelijk aan ü allen, Hoogleeraren dezer Hoogeschool,
voor hel; genotene onderwijs zoowel in de voorbereidende
wetenschappen als in het vak der Geneeskunde zelve;
U vooi^al, Hoogleeraar loïvgq, voor het onderrigt en de
raadgevingen, zoowel in uwe lessen als aan het ziekbed
genoten, welke ik steeds op hoogen prijs zal stellen.
Weest allen nog lang het sieraad onzer Hoogeschool,
de leidsmannen der jongeren op den weg der Wetenschap,
de vraagbaak voor hen die dezen raoeitevollen werkkring
reeds zyn ingetreden.
Gij allen met wie ik mijne studiën volbragt heb,
vooral Gij met wie ik door eenen naauweren band van
vriendschap verbonden was, ontvangt myne beste wen-
schen voor uwe toekomst; moge onze vriendschap door
het scheiden niet verbroken worden I
Het door mij in dit Proefschrift, teii einde den graad
van Doctor in de Geneeskunde te erlangen, beschrevene
geval is het terugblijven in eenen toestand op zeker tijd-
perk bij de vrucht, gedurende hare ontwikkeling beslaande,
Welke Pathologische afwijking de Duitschers Hemniungs-
hildung noemen.
Ten einde eenen beteren blik op het geval zeiven
te kunnen werpen, heb ik in overleg met mijnen geachten
Promotor, den Hoogleeraar sgiiroedee. van der kolk, aan
de beschrijving kortelijk vooraf laten gaan de wijze, waarop
zich de baarmoeder bij de vrucht ontwikkelt, in verband
Wet de voornaamste theorien, die daaromtrent door ver-
sehillende beroemde schrijvers zijn in het leven geroepen.
Na de beschrijving volgen eenige waarnemingen, die
bi] andere schrijvers voorkomen. Om beter de gevallen,
die naaiiwkeuriger zijn waargenomen , van die, welke
minder zeker zijn, te scheiden, heb ik gemeend, zonder
de tijdorde uit het oog te verliezen, deze in twee gedeel-
ten te splitsen. Tot het eerste behooren die gevallen,
welke door sectie op het lijk onderzocht en dus Patlio-
logisch-Anatomisch bewezen zijn. Tot het tweede behoo-
ren die gevallen, welke slechts bij het leven zijn waar-
genomen, van welke dus de diagnose minder zeker was,
als niet door de sectie bevestigd.
Aan het einde van deze gevallen, vooral in verband
met het door mij beschrevene, heb ik eenige gevolgtrek-
kingen opgemaakt, waartoe het geval aanleiding gaf.
De welwillende lezer schenke mij hierbij zyne toe-
gevendheid.
De vorming m\\ de Baannoedei\'.
In de 3® tol 4® week van het vruchtleven vormt zich, volgens
bischoff een uit cellen bestaande woekering der visceraal-
platen van het onderste einde van het ligchaara des Embryo\'s,
de Allantoïs. Deze woekering is zeer vaatrijk, daar de beide
langs de wervelkolom verloopende Aortatakken, zich in haar
verspreiden en hare venae, die naar het hart gaan, zich tot twee
stammen vereenigen. Langzamerhand worden de binnenste
cellen der Allantoïs vloeibaar, veranderen haar in eene blaas,
die in gemeenschap staat met het darmeinde,
rathke baer en valentin beschouwdeu de Allantoïs
als eene uitzakking van het darmkanaal. Zij groeit en wordt
spoedig zoo groot, dat ze door de toenemende zamengroeijing
der buikplaten, die de navelopening vormen, in tweeën wordt
1)nbsp;0. lunke, Lehrbuoli der Physiologie, 2quot; Theil. Leipzig 1857, s. 1400.
2)nbsp;Abhandelungen ziir Bildungs-und Entwickelungsgeschichte des Men-
schen. Leipzig 1832.
3)nbsp;0. Funke, Lehrbuch der Physiologie, 2quot; Theil. Leipzig 1857, s. 1400.
4)nbsp;Eatwickeluiigsgeschichte des Menschen. Berlin 1835, s. 115.
-ocr page 20-gedeeld, waarvan het eene gedeelte buiten, het andere binnen
den Embryo komt te liggen. Het deel, hetwelk door den navel
omsloten wordt, stelt een kanaal daar, dat oblitereert en den
Urachus vormt.
In de Cloaca, op de hoogte, waar deze met den Urachus
zamenhangt, ziet men van iedere zijde twee kanalen komen,
naar achteren op de hoogte der vereeniging van Urachus en
rectum de Ureter, naar voren en onderling door eene kleine
ruimte gescheiden het kanaal van wolfp en dat van muelleu.
Dit Wolffsche kanaal (valsche Ureter van uathke) loopt
naar boven naar het Wolffsche ligchaam, een orgaan alleen in
het vroegste tijdperk aan de vrucht eigen, het eerst beschreven
door wolff en oken, door rathke valsche nier genoemd,
van eene ronde spilvormige, tamelijk dikke gedaante, dat
paard in de buikholte ligt, met de rugzijde verbonden is en
met zijn voorste einde aan het hartezakje komt. longet be-
schouwt het als een eigenaardig secretie-orgaan, waarvan de
aanwezigheid zonder twijfel bij den foetus noodzakelijk is; want,
indien men het doorsnijdt en uitdrukt, verkrijgt men de afge-
scheidene vloeistof uit de buisjes, die dit ligchaam zamenstellen.
Die vloeistof kan zich nergens heen begeven dan naar de Allan-
toïs, waarin later ook de Urine komt, die door de nieren wordt
afgescheiden. Bovendien vindt men in de holte van dit vlies,
somtijds reeds voor er nieren aanwezig zijn, organische stoffen,
die afkomstig zijn van eene verdikking der vloeistof door de
valsche nieren afgescheiden. Uit de binnenzijde van deze valsclie
1)nbsp;Abliandelungen zür Bildungs-und Entvvickelungsgeschichte des Men-
schen. Leipzig 1832, s. 53.
2)nbsp;Theoria generationis edit. nov. Hall. 1774.
8) 1. c. Abhand., s. 47.
4) Traité de Physiologie. Paris 1850, p. 212,
-ocr page 21-luer vormt zich, volgens kathke^), het ovarium of de testis, die
zich later hiervan afscheiden. Volgens de onderzoekingen van
äiueller ontstaan zij, wanneer de valsche nier zijn hoogsten
ontwikkelingstrap bereikt heeft, aan en niet uit hare binnen-
zijde als kleine witte korrels, die reeds op de vijfde maand de
gi^ootte bereikt hebben, die zij hun geheel leven door behouden.
Naar onderen eindigt het Wolffsche kanaal in de cloaca en
treedt, volgens rathke later als ei- of zaadleider op. De ont-
wikkeling hiertoe is volgens hem als volgt:
Oorspronkelijk is dit kanaal scherppuntig, wordt, reeds voor
het geslacht zich laat bepalen, aan de punt even dik als in het
n»idden, heeft een elliptischen omvang; een eigenlijke trechter
nog niet aanwezig, deze wordt eerst later bij het vrouwelijk
geslacht gevormd. De valsche nier begint nu te verdwijnen en
verdwijnt bij het vrouwelijk geslacht geheel, kobelt heeft
echter aangetoond, dat zij als parovarium blijft bestaan.
Het Müllersche kanaal, aldus genoemd naar zijn eersten
beschrijver loopt in het begin als een dunne draad over den
buitensten convexen rand van hetWolffiaanseheligchaam, zonder
quot;iet dit ligchaam of testis of ovarium zamen te hangen, oren
en himly «) hebben dit vrij zijn reeds aangetoond door gekleurde
stof in te spuiten en vonden, dat zich niets van de vloeistof uit
bet kanaal verspreidde. Onder het mikroskoop heeft mueller
ook geen zamenhang kunnen ontdekken en vond, dat deze
draad op een later tijdperk met eene kegelvormige uitzetting
«ver het Wolffsche ligchaam heenreikte. Hij treedt met het
1)nbsp;1. C. Abhand., s. 51.
2)nbsp;1. c. Abhand., s. 53.
3)nbsp;Die Neben-eierstock des Weibes. Heidelberg 1847, s. 46,
4)nbsp;J. Müller, Bildungsgeschichte der Genitalien. Düsseldorf 1830, s. 57,
5 en 6) 1. c. s. 57,
quot;) Bildangggeschiehte der Genitalien. Dusseldorf 1880,3, 58.
-ocr page 22-Wolfliaansche kanaal bij zijnen overgang met de cloaca in verbin-
ding. Deze draad wordt, voor zooverre iiij over het Wolffsche
bgchaam loopt, bij het vrouwelijk geslacht wijder en krijgt op
de plaats der uitzetting eene opening, mueller meent, dat bij
het mannelijk geslacht, met de verkleining van de valsche nier,
de draad zich kronkelt en met de testis in verbinding treedt,
doordien van de testis een uitsteeksel komt, dat zich later aan
een\' witte granuleuse voortzetting van dit kanaal hecht, alzoo
tuba of vas deferens zoude vormen, hetgeen met hem ook
valentin^) aanneemt, kobelt leert, dat de tuba door het
Müllersche kanaal en het vas deferens door het \\Yolffsche
gevormd wordt, naarmate of het eene of het andere in ontwik-
keling de bovenhand heeft. De ontwikkeling van het Müllersche
kanaal tot Tuba is volgens hem als volgt: Op het tijdstip, dat
de deelen, waaruit de organa generalionis hunnen oorsprong
nemen, de wervelkolom verlaten en eene meer regtstandige
rigting ten opzigte van het bekken aannemen, treedt het snel
in groei toenemende Müllersche kanaal voor het Wolffsche,
verdringt dit en legt er zich overheen. Om nu aan zijn aan-
hechtingspunt te komen, slaat het Wolffsche kanaal zich achter
het Müllersche (thans Tuba) om. Dit Wolffsche nu sluit zich
en blijft als een dunne draad, die in de vierde maand, tus-
schen de vertakkingen der uterusvaten nog te zien is.
De Cloaca met de in haar mondende kanalen gelijkt nu meer
op het blijvende bij de vrouw, dan op dat van den man; want
of het Müllersche kanaal (Tuba), of het Wolffsche (Vas defe-
rens), eindigen beide in eene bolvormige uitzetting, die tamelijk
wijd is. Nu verwijderen de aanhechtingspunten van den Ureter
en de Tuba of het Vas deferens zich van elkander, zoodat de
1)nbsp;Entwickelungsgesohicbte des Menschen.
2)nbsp;Die Neben-eierstock des Weibes. 1847, s. 11,16.
-ocr page 23-Ureter een weinig liooger inmoadt en zich ligt kromt boven de
plaats, die hij innam en welke nu die der blaas wordt, die zich
door verwijding uit den Urachus vormt. Tuba of Vas deferens
gaat een weinig naar voren, alsdan daalt het vooruitspringende
gedeelte, tusschen Urachus en Rectum gelegen, naar beneden ea
vormt twee holten, de eeae voor het Rectum, de andere voor het
Systema üro-genitale, Sinus Uro-genitalis volgens j. mueller
canalis Uro-genitalis volgens valentin , Urethra volgens
Rathke
Na deze scheiding vertoont zich het canalis Uro-genitalis
kort, betrekkelijk wijd, echter is die zijde, welke uit de onderste
plooi ontstaan is, die de scheiding bewerkstelligde, plat. Bij alle
vruchten groeit dit gedeelte met het bekken en vormt een matig
lang kanaal, dat echter altijd plat is, waar het op het rectum
ligt.
Voor het geslacht nog herkenbaar is, ontstaat, na deze veran-
dering, volgens BATHKE in het dikkere einde van de canalis
Uro-genitalis, (Urethra van hem) eene kleine tepelvormige naar
voren gekeerde uitzakking, welke de openingen der afvoerende
geslachtsdeelen bevat.
Deze uitzakking verlengt zich bij het vrouwelijk geslacht ge-
lijkmatig met het bekken, wordt voornamelijk in het midden
ook wijder, hare platte zijden boller, zoodat het geheel den flesch-
vorm verkrijgt, waarvan de hals in de Tuba overgaat. Nu snoert
zich de hals ringvormig af ea doet zoo den hals van den Uterus
en de Vagina ontstaan. De wanden der Tuba verdikken zich.
1)nbsp;Bildungsgeschiohte der Genitalien. 1830, s. 70.
2)nbsp;Entwiekelungsgeschichte des Menschen. 1885, s. 417.
Abhandelungenzür Bildungs-und Entwiekelungsgeschichte des Menschen.
I^eipzig 1832, s. 58.
4) 1. e. s. 58.
worden aan hun onderste einde wijder en vormen de Cornua
Uteri, terwijl het middenschot verdwijnt en zij alzoo eene holte
daarstellen. De hals van den Uterus wordt wijder, langer, de
kringsgewijsverloopende vezelen verlengen zich, grijpen in
elkander en over deze heen plaatsen zich de langsgewijs verloo-
pende vezelen, die zich ook verlengen, doch slechts tot de
geboorte aanwezig zijn en later door vergrooting der dwars-
plooijen verdwijnen. Reeds op het raidden van het vruchtleven
zijn in den hals van den Uterus lange vezelen aanwezig, door
verlenging en ineensraelting dezer onderste worden de lippen
van den Uterus gevormd.
Valentin echter meent uit waarnemingen, door hem op
zwijnen, schapen en runderen gedaan, te mogen besluiten, dat
de uitstulping door rathke -) beschreven geene plaats vindt;
dochdatdeTubae in de canalis Uro-genitalis inmonden aanvan-
kelijk, zoo als reeds j.t. meckel ®)en j, mueller \'^)hadden waarge-
nomen, naast elkander liggen en een Uterus bicornis vormen,
die later echter een ongepaard kanaal daarstelt; dit ontwikkelt
zich nu meer naar boven en vormt den fundus Uteri, terwijl de
inmondingsplaatsen der Tubae meer ter zijde afwijken. De zelf-
standigheid wordt dikker en vaster en de spiervezelen van den
Uterus ontwikkelen zich.Volgens meckel®) vertoont zich het Osti-
um Uteri als een klein uitsteeksel der baarmoeder in de vagina,
datin grootte toeneemten in den laatsten tijd van het vruchtleven
als portio vaginalis grooter is, dan na de geboorte. De canalis
Uro-genitalis splitst zich nu door eene weliigt van beide zijden
1)nbsp;Entvvickelungsgeschichte des Menschen. 1835, s. 422.
2)nbsp;Ahhandelungen zür Bildungs-und Entwickelungsgcschichte desMensehen.
Leipzig 1832, s. 58.
3et4) J. Müller, Bildungsgeschiehte der Genitalien. 1830,s. 82.
S) Handbuch der menschlichen Anatomie, Theil IV, s. 592.
-ocr page 25-snel toenemende afsnoering, alhoewel valentin er zich niet al
te vast van overtuigd, houdt en vormt een kanaal door j. muel-
lER^) Aditus Uro-genitalis genoemd, dat zich naar boven ver-
deelt in de naar vorengaande Urethra en het naar achteren
gaande scheedegewelf. De beschrijving, die valentin ons geeft
is: «Sobald die Trennung vollendet ist, findet man, wie Z. B.
bei 4-6quot; langen Schweineembryonen, folgendes Verhaltniss:
Exenterirt man, was bei beider Geschlechtern überaus leicht ge-
schieht, die Viscera uropoetica und genitalia und schneidet man
die untere (hintere) Wand des Canalis uro-genitalis der Länge
nach auf, so kommt man, von der äusseren Mündung ausge-
hend , in einen ziemlich weiten cylindrischen Kanal, welche
endlich vorn (oben) etwas nach unten (hinten) umbiegt, und
sich in die Fruchthälter unmittelbar fortsetzt. An der ümbiegungs-
stelle liegt eine andere OefFnung, welche in ein ziemlich langes,
aber um vieles engeres Rohr, die Harnröhre führt.»
Vagina en Uterus groeijen nu sterker ten koste van de Ure-
thra, zoodat deze eerste op de laatste de bovenhand krijgt, en
aldus de aditus Uro-genitalis verandert in aditus vaginae.
Omtrent de vorming van den Uterus leert van deen ®) het vol-
gende : Er bestaat een Uterus primitivus, deze heeft lot moe-
dermond de canalis Uro-genitalis. Het bovenste labium van deze
moedermond loopt met twee uiteinden in twee zijdelingsche
plooijen uit. Deze plooijen vergroeijen met elkander en vormen
de Urethra, door dit te zamengroeijen krijgt nu het bovenste
gedeelte van deze lip aan de voorzijde den trechter, en stelt als
zoodanig den hals der blaas daar; aan de achterzijde van deze
lip ontstaat een knobbeltje het toekomstige Ostium Uteri.
1)nbsp;Bildungsgeschichte der Genitalien. 1830, s. 89.
2)nbsp;EntwickelungsgescMchte des Menschen. 1835, s. 428.
S) Bijdragetotd6ontwikkelingsgesch,iedenisdergeslachtsdeelen,1847. s. 23.
-ocr page 26-Hel doel dezer metamorphose van de canalis Uro-genitalis is
om den geslachlsweg van den pisweg af te zonderen. Die afzon-
dering geschiedt zooals wij zagen, door splijting en daardoor
wordt aan den Uterus en de daarmede verbondene vagina gele-
genheid gegeven zich ruimer te ontwikkelen.
De Uterus wordt gevormd door de primitieve onderlinge ver-
eeniging der cornua, als Uterus bicornis, waarvan het midden-
schot later verdwijnt en de ongepaarde holte vormt; de cornua
zijn de voortzetting der Tubae Falloppii, waarvan wij de vor-
ming vroeger vermeld hebben.
Het ontbreken van de Baarmoeder.
Gaat het physiologisch proces tot vorming der geslachtsorga-
nen volgens de door ons geschetste wijze geregeld voort, zoo
^Vörden die organen normaal ontwikkeld. Treedt bij die ont-
wikkeling echter een hinderpaal op, zoo worden zij belet zich
regelmatig te vormen, en is er eenmaal eene schakel in deze rij
gebroken, zoo ontwikkelen zich de daarvan afhangende deelen
ook gebrekkig of in het geheel niet; van daar, dat men bij
gemis van baarmoeder, meestal eene geheele of gedeeltelijke
afwezigheid van de vagina vindt, alsmede het niet of gedeeltelijk
aanwezig zijn der Tiibae en ronde banden; terwijl de andere
geslachtsdeelen in hun geheel min of meer voorhanden zijn.
In de chirurgische kliniek van den Hoogl. van goudoever,
i\'en ik ia de gelegenheid geweest een zeer merkwaardig geval
quot;^vaar te nemen van het ontbreken van de baarmoeder, waarvan
hier de beschrijving volgt, zoo als die reeds voor een groot gedeelte
door den Hoogleeraar van goudoever gegeven is in het tijdschrift
Voor Heel- en Verloskunde en Vrouwenziekte 7e jaargang :
Den 21 December 1833, werd eene omstreeks 50 jarige dienst-
-ocr page 28-meid, die op het, oogenblik zonder te huis komen was, daar zij
de dienst, waarin ze nog slechts kort was geweest, had moeten
verlaten, omdat zij door winterhanden buiten staat was hare
bezigheden te verrigten, uit medelijden, naar men meende voor
korten tijd, in de chirurgische kliniek opgenomen. De winter-
handen waren spoedig genezen en de patient zoude weldra
vertrekken, toen toevallig bespeurd werd, dat zij een zeer
suspect exantheem in den nek had, hetwelk bij nader onderzoek
bleek zich over een groot gedeelte van den rug uit te strekken
en van syphilitischen aard te zijn, voornamelijk psoriasis syphi-
litica, maar ook hier en daar tuberculeus of pustuleus, ook het
gelaat, namelijk het voorhoofd, bleek niet geheel zuiver te wezen,
maar nog de sporen te dragen van een vroeger daar aanwezig
exantheem. De vrouw bekende dan ook dadelijk, dat zij een jaar
geleden syphilitisch was geworden, en daarvoor gedurende acht
maanden in het Buiten-Gasthuis te Amsterdam was behandeld.
Er werd natuurlijk eene antisyphilitische behandeling inge-
steld en lang moest deze worden doorgezet, eer zij van haar
exantheem bevrijd was. Op zekeren morgen, toen men haar met
het speculum wilde onderzoeken, verhaalde zij, dat dit bij haar
niet mogelijk was, aangezien «zij digt was.» Haar nu met den
vinger onderzoekende, voelde men dan ook, dat deze op om-
streeks één duim diepte stuitte. Zij zeide,dat haar in Amsterdam
was voorgeslagen zich te doen opereeren, maar dat daartoe niet
was overgegaan, omdat zij er te veel tegen opzag. Bij verdere
navraag hoorden wij nu, dat zij op 25jarigen leeftijd een
vrijer had gekregen, met wien zij al spoedig in inniger gemeen-
schap kwam. Steeds klaagde de man over moeijelijkheid bij
den coïtus ondervonden, daar de immissio membri zeer onvol-
komen was, welke bovendien aan de vrouw meestal pijn ver-
oorzaakte. Deze verzekerde den coïtus wel dikwerf te hebben
toegelaten; maai\' bijna zonder genot. Twee jaren nadat zij met
haren minnaar in kennis was gekomen, dus toen zij 25 jaar
oud was, menstrueerde zij, zoo zij zeide, voor het eerst. Vóór
dien tijd had de amenorrhoe zeer weinig bezwaar gegeven.
Twee of drie maal wil zij nu om de maand gemenstrueerd
hebben, de bloeding was echter hoogst onbeduidend en duurde
Weinige uren; eenmaal slechts hield de afscheiding anderhalven
dag aan, bij welke gelegenheid zij verzekert ook stukjes bloed
te zijn kwijt geraakt. Daarna vertoonden zich de menses niet
ineer. Zij bleef met haren vrijer steeds omgang houden, tot
dat ze eindelijk algemeen syphilitisch werd en in het Buiten
Gasthuis werd opgenomen.
Anna H. was wel gemaakt, zeer ontwikkeld, heeft volstrekt
rnets mannelijks in bouw of gelaat of manier van zijn, ze is
zelfs tamelijk hysterisch; hare borsten zijn welgevormd, van
matige grootte. De mons Veneris is plat, niet sterk met schaam-
haar bezet; de groote lippen zijn dun, weinig ontwikkeld, de
kleine daarentegen vrij groot, donkergekleurd en tusschen de
giquot;oote uitpuilende; de clitoris niet grooter, noch kleiner dan
gewoonlijk. De genitalia externa vertoonen in een woord niets
bijzonders. De introïtus vulvae is niet wijd en spoedig wordt
het kanaal enger. Zooals reeds gezegd werd, drong de vinger
omstreeks 1 Par. duim in; dan stuitte hij niet tegen een vlies of
Vliezig gewelf, maar de vagina scheen door aanhechting der
\'Wanden en strooken te zijn gesloten.
Gewoonlijk werden er om de maand weinig of geene lastige
verschijnselen waargenomen. Enkele keeren zegt de patiënt een
weinig bloed (denkelijk per vomitum) te hebben opgegeven, op
andere tijden was er een tijd lang pijn in den buik, maar zon-
der belangrijke opzetting, dan weder klaagde zij over misselijk-
heid, bitteren smaak, enz., en waren er verschijnselen van
polycholie aanwezig; somwijlen ontstond er ook eenvoudig
Erysipelas der onderste extremiteiten.
Het niet menstrueeren gaf natuurlijk geen regt om tot gebrek-
kige vorming of afwezig zijn van de baarmoeder te besluiten.
De Hoogleeraar van goüdoüver moet dan ook bekennen, dat,
in weérwil van hetgeen zij aangaande het onvolkomen uit-
oefenen van den coïtus, jaren lang voor zij syphilitisch werd,
verhaalde, dit hem niet op het denkbeeld bragt, dat er hier een
Vitium primae conformationis bestond. Er werd gedacht met
eene verworven atresie der scheede te doen te hebben en aan
de patiënt daarom voorgesteld, zich aan de operatie te onder-
werpen, waarin zij na eenig beraad bewilligde.
Nadat zij in eene geschikte houding geplaatst was, werd de
wijsvinger der regterhand ingebragt, om te zien in hoeverre het
mögt gelukken, daarmede het kanaal te dilateeren, en werkelijk
werden ook verscheidene brides en aanhechtingen zonder veel
moeite losgemaakt, zoodat reeds spoedig de vinger twee duim
diep was ingedrongen. Het losgemaakte was kennelijk likleeken-
weefsel, de pijn bij de losmaking was matig, de bloeding gering.
De vinger kwam nu tegen eene soort van scheedegewelf (in minia-
tuur), dat zich eenigzins naar boven liet drukken, maar waar-
door niets van Uterus te voelen was. Gedeeltelijk met de bistouri,
gedeeltelijk met de schaar, maar, nadat het gewelfde deel voor-
zigtig was geopend, bijna alleen met den vinger, drong men nu
aanmerkelijk dieper in; het weefsel week vrij gemakkelijk,
maar er was geen spoor van natuurlijk kanaal voorhanden en
ofschoon de gansche wijsvinger werd ingebragt, kon niets
van het collum Uteri onderscheiden worden. Om met zekerheid
te werk te gaan, was vóór de operatie een catheter in de blaas
en eene dikke sonde in het rectum gebragt, welke door helpers
werden vastgehouden; beiden werden steeds in groote nabijheid
door de vagina of lieverdoor het gevormde kanaal heen gevoeld.
Thans eerst werd de ware toestand vermoed; de sonde
werd uit het rectum genomen en de wijsvinger zoo hoog
mogelijk ingevoerd, maar daarmede was het minste spoor
van Uterus niet te voelen, hoe hoog men ook kwam, steeds
kon duidelijk de catheter vlak in de nabijheid ontdekt worden.
Natuurlijk werd thans van verdere pogingen afgezien, echter
getracht het gevormde kanaal open te houden. De eerste dagen
gelukte dit zeer goed met het speculum van weiss, dat geheel
kon worden ingevoerd en langzamerhand bijna tot zijne grootste
wijdte gedilateerd, waarna de vagina met pluksel werd opge-
vuld; maar schielijk reeds werd gemerkt, dat het kanaal naau-
wer en korter werd, zoodat niet lang na de poging tot operatie
er niet meer dan een kanaal van 2quot; lengte was overgebleven. De
aanhechtingen, die vroeger bestaan hadden onder hel min of
meer gewelfde gedeelte van het kanaal, bleven verbroken, zoo-
dat het kanaal later de lengte van 2quot; heeft behouden, bij eene
ruimte, die zonder veel moeite den vinger toelaat.
Meer dan eens is later nog door het rectum onderzocht, maar
immer met hetzelfde negative gevolg. Wanneer de vinger in de
scheede ingebragt en het gesloten einde zoo sterk mogelijk ge-
drukt werd, kon met de vingers der andere hand door de buik-
bekleedsele heen den in het kanaal ingebragte vinger zeer dui-
delijk gevoeld worden. Ten overvloede werden nog een paar uit-
wendige maten van het bekken genomen, die echter geheel met
de normale afmetingen van een ruim vrouwenbekken overeen
kwamen, zijnde de conjugata externa 7V4quot; en de afstand tus-
schen de spinae anteriores 40quot;.
Al deze ingestelde onderzoekingen leidden tot de diagnose,
dat zoo de baarmoeder al niet geheel ontbrak, zij toch zeker
•\'\'idimentair gevormd was.
Wat het digtgroeijen der vagina betrof, zoo was dit geschied,
doordien er ulcera syphilitica priraaria aanwezig waren ge-
weest en dus twee van slijmvlies-oppervlakte beroofde plaat-
sen met elkander in aanraking, die door opvolgende exsu-
datie en vorming van likteekenweefsel zich hadden vereenigd.
Hetgeen zij voor menstruatie heeft gehouden, is eene ligte
bloeding geweest uit de bovengenoemde ulcera, tengevolge van
congestieven toestand bij de menstruatie-periode, dat duidelijk
blijkt om rede zij noch voor, noch na dien tijd, weder heeft ge-
menstrueerd, als wanneer er geene ulceratie bestond.
Na de ontdekking, dat het niet mogelijk zoude zijn eene nor-
male vagina daar te stellen, had de vrouw het ziekenhuis kun-
nen verlaten, ware het niet, dat zij vroeger reeds van tijd tot
tijd aan diarrhoe onderhevig was geweest, die ook daarna nog
meermalen terugkeerde. De alvus was niet altijd geheel vloei-
baar, maar steeds waren er sterke tenesmi bij de ontlasting der
stoffen, en de vrouw meende, dat zij pus kwijtraakte, waarvan
wij ons ook bij het onderzoek overtuigden. Te gelijk ontdekte
men eene fistula ani, die zich op korten afstand boven den sphinc-
ter externus in het rectum opende en in de uitwendige huid
3 a 4 lijn van den rand van den anus uitkwam. De fistel werd
gekliefd en genas, waarna de ontlasting, ofschoon zij niet geheel
verbeterde, toen voor een tijd beter werd.
Maar nu ontstond er eene andere kwaal, namelijk eene zweer
aan de voorzijde van het regter been, die spoedig in grootte toe-
nam, pijnlijk was, dikwijls met eene gangreneuse laag bedekt,
terwijl de omtrek meestal erythemateus of erysipelateus ont-
stoken was. Meer dan twee jaren lang werden afwisselend alle
middelen aangewend, maar OTer het geheel werd bij het bedek-
ken met eene wortelpap of het verbinden met unguentum altheae
nog de meeste baat gevonden. De zweer behoorde tot de wande-
lende: wat aan de eene zijde genas, ging aan de andere open,
zoodat in verloop van tijd de zweer op eene geheel andere plaats
Was dan oorspronkelijk. Eindelijk werd die met unguentnm car-
bonis tiliae verbonden, met het gevolg, dat de zweer, hoezeer
langzaam, toch volkomen genas en genezen bleef.
Van tijd tot tijd vertoonde zich nog, vooral aan het lijdende
been erysipelas, die zich meestal tot aan de lies uitstrekte, met
Verschijnselen van polycholie gepaard, welke na het nemen van
^en emeCicum opgevolgd door een decoctum tamarindorum ver-
beterde,
Allengs begon zij ook meer last te krijgen van de ontlasting;
w ontlastte zich nu meer pus, ook zonder alvus. Het onderzoek
®et het speculum deed het ondereinde van het rectum rood en
gezwollen zien, matig sterk afscheidend, maar het vermoeden
bleef bestaan, dat er hoogerop in het rectum nog ulcera zouden
Zitten. Bij exploratie met den vinger kwam men S\'/a par. duim
•ongeveer tegen eene vernaauwing, die echter zonder veel moeite
door den vinger werd gepasseerd. Verschillende injecties vooral
i^itras argenti opgelost alleen of met laudanum, kalkwater en
anderen werden zonder vrucht aangew end. De strictuur werd nu
dan met den vinger gedilateerd. Voor korten tijd werd de
ontlasting beter, of liever nam de etterontlasting af, maar tel-
kens keerde die in mindere mate terug. Later onderzoek leerde
®ok dat het slijmvlies van het rectum hoe langer hoe sterker
^^ erd aangedaan.
Eenigen tijd na de genezing der zweer, in het laatst van het
horige of in het begin dezes jaars, begon zij mager te worden,
klaagde dikwijls over bitleren smaak, misselijkheid, gebrek aan
®®tlust, terwijl zij tevens vrij sterk begon te hoesten, en alle ver-
schijnselen van catarrhus bronchorum op te leveren. Wanneer
dediarhae het toeliet gebruikte zij een decoctum tamarindorum,
waarbij of aqua Laurocerasi of eenig ander sedans werd gevoegd.
Den 18 Mei klaagde zij over pijn in de regter zijde en moeije-
lijke ademhaling, zij hoeste vrij sterk en gaf muceuse sputa op.
De pols was versneld. De pijn werd bij drukking vermeerderd,
ofschoon wij niet volkomen zeker waren, vonden wij het toch
waarschijnlijk, dat er pleuritis bestond. De patiënt was in den
laatsten tijd te veel verzwakt om aan eene algemeene depletie te
kunnen denken; er werd daarom eene plaatselijke verrigt en in-
wendig een decoctum tamarindorum met extractum lactucae
virosae doorgegeven. De pijn was den volgenden dag (19 Mei)
wel iets verminderd, maar bleef toch bestaan. Echter vertoonden
zich nu de verschijnselen van Pneumonie, die in korten tijd de
geheele onderkwab der regterlong aantastte, terwijl reeds na
weinige uren de pols uiterst snel, klein, de kleur omschreven
rood v/erd en alle symptomen van hectischen toestand ont-
stonden. Om de diarrhae kon eerst niets gegeven worden dan
eene solutio saleb met pulvis doveri; later om de expectoratie
bij dreigende stikking iets te bevorderen, zoo het mogelijk was,
werd nog het volgende recept voorgeschreven :
R. Radic. Seaegae
Radic. Liquerit. aa dr i j
Coq. et inf. 1. a. ad col u ^j.
Oxymel squillit. u ß.
Syi\'p. Pap. rlioead. u. j.
m. d. s.
a. u. 1 lepel ,
doch te vergeefs, den 20 Mei overleed zij, nadat de verschijn-
selen naauwelijks 3 dagen hadden geduurd.
LIJKOPENING
12 uren na den dood.
Uitwendig voorkomen.
Tamelijk groot, vrij goed gevoed individu. Aan het Crus sinis-
-ocr page 35-trum, ongeveer op het midden, bevinden zich cicatrices van ge-
nezen ulcera, ter grootte ongeveer van een paar handpalmen.
I^e borsten zijn vrij wel ontwikkeld.
Borstholte.
De midden en benedenkwab der regterlong zijn door versehe
Weeke schijnvliezen met den borstwand en het Diaphragma
Verbonden. Regterpleurazak bevatte ongeveer IS oneen troebel
purulent exsudaat.
Boven en middenkwab der regterlong waren normaal.
Het grootste gedeelte der benedenkwab vertoonde een vast
iquot;ood en voor een ander deel grijs verweekt weefsel (overgang
Van het 2\'= in het \'5quot; stadium van Pneumonie). Bij doorsnijding
bleken vele der kleine bronchien met pus gevuld te zijn.
i\'inker long normaal. Larynx, aspera Arteria, Bronchi met
Veel taai, schuimend, bleek vocht gevuld. Het slijmvlies daarvan
•^P vele plaatsen matig geinjicieerd.
Het pericardium bevatte ongeveer Va drachme troebel vocht.
Het parietaalblad was met het visceraalblad op vele plaatsen
door fibrineus gelatineus exsudaat vereenigd.
Het hart was klein. De wand der regter kamer dun, de holte
normaal, klapvliezen en boezem normaal. De wand van de
linker kamer, vooral in de nabijheid van het ostium venosum,
zeer verdund. Het spierweefsel heeft voor een groot gedeelte
Voor vetweefsel plaats gemaakt.
De holte was klein.
Aan de randen van een der valvulae bicuspidales bevinden
Zich twee, eenigzins platte, doorschijnende, geele knopjes,
van de grootte van een bakersspeldenknop; overigens boezem
en klapvliezen normaal.
Valvulae semilunares van de Aorta en Arteria Pulmonalis
quot;ormaal.
Buikholte.
De Darmen met veel gaz gevuld. De oppervlakte van het
slijmvlies van het rectum glad, op 4 palm afstands van den
anus vertoonde het zich als glad afgesneden. Op 27^ duim
van den sphincter ani externus hevindt zich eene vernaauwing
en hooger op in het rectum enkele ovale van slijmvlies opper-
vlakte ontblootte plaatsen.
De Lever weegt 3 Ned. ponden, is 17 Ned. duim. breed, 13
hoog, in het midden slechts 8. Bij doorsnijding vertoonde zij
zich glanzend, was vethoudend, de lobuli door celweefsel
afgescheiden.
De Galblaas bevatte zeer weinig gal.
De Milt was tamelijk ligt roodgekleurd, week.
De Nieren, ureteren, blaas normaal.
De Vagina eindigde in een cul-de-sac, was ongeveer S\'/a par.
duimen lang en ging over in een streng bindweefsel. De Uterus
was bij exploratie per vaginam niet te voelen, ook bij onderzoek
door het kleine bekken niets daarvan te bespeuren; want
wanneer men den vinger in de vagina bragt en de cul-de-sac
opligtte, zag men van boven af duidelijk overal den vinger
doorschemeren, zoodat het stellig zeker was, dat het buikvlies
hier niets was, dan een diaphragma, dat van de achterzijde der
blaas afgaande zich naar het rectum begaf, aan de regterzijde
was nog eene plooi (een soort van ligamentum latum) waarin de
ronde band liep, aan de linkerzijde ontbrak ook deze plooi.
Het linker ovarium op het darmbeen was met de flexura
sigmoidea door het buikvlies verbonden, de Tuba Falloppii
was zeer klein, de ronde band was aan de linkerzijde afwezig.
Het regter ovarium. Van de zijde van dit ovarium liep een
dikke vaste band in de rigting van het kleine bekken en verloor
zich daar geheel in het buikvlies, dat over het kleine bekken
Was gespannen. Deze bleek bij laler onderzoek het ligamentum
uteri rotundum te zijn, hetgeen voor het lieskanaal eindigde.
Van den onderrand van het ovarium ging een dunne band-
achtige strook, waaronder een blaasje als rudiment van het
corpus Wolffianum.
mikroskopisch onderzoek.
Het linker ovarium is grooter dan het regter, vertoont bij
doorsnede verscheidene witte punten ter groote van een\' spelden-
knop, die bij oppervlakkige beschouwing ovula schijnen te zijn;
onder het mikroskoop blijkt, dat het niets anders zijn als kron-
kelingen van Vaten, die tusschen het bindweefsel van het ova-
i\'ium in alle rigtingen zich verspreiden, van vesiculse Graaffianse
geen spoor te vinden.
Het regter ovarium is kleiner, meer plat rond van buiten
gladder, van binnen iets vaster met 3 a 4 blaasjes, die echter
onder het mikroskoop zich geenszins duidelijk als vesiculse
Graaffianse vertoonen, men ziet slechts vaatkronkels en hier en
daar kleine groepen vetkorrels.
Van buiten vertoonen de ovariën eenige rimpels, misschien
een gevolg van de inwerking van spiritus.
Voor het linker ovarium is een kleine bindweefselachtige
band met peritonaeum bedekt van ongeveer 40quot;quot;quot; lengte, die
in de Fimbriee Falloppii overgaat, en een rudiment van tuba
vormt, deze band wordt alleen door het peritonaeum en eenig
bindweefsel daargesteld, op de helft zijner lengte zijn twee
grootere blaasjes, misschien restes van het corpus Wolffianum,
Aan het regter ovarium is eveneens een dunne steel door
bet peritonaeum gevormd; doch korter 10quot;quot;quot; lang, die in
■^lokken overgaat, waarvan het einde ongeveer 40quot;quot;™ van het
ovarium af ligt. Juist hieronder is een dikkere band van 23quot;quot;quot;
lengte en 2™ breedte, waaraan een plat zakje van 25quot;quot;quot; lengte
en 15®quot;quot; breedte gehecht is en die hierop in een dunne steel
met een klein hydatisch blaasje van ongeveer 10™quot; lengte 3*quot;quot;
breedte eindigt. Het weefsel van dit zakje vertoont onder het
mikroskoop duidelijk blaasjes met vet gevuld en groepen
klieren, waaruit blijkt, dat dit een vrij volkomene reste is van
het corpus Wollïianum. Ook hier is dus slechts een rudiment
der Tuba, Onder dit ovarium is een lange breede band, die
duidelijk blijkt niets anders te zijn, dan het ligamentum uteri
rotundum. Deze band vertoont zeer fibreus weefsel; uit het
onderzoek met het mikroskoop blijkt, dat hij bestaat uit bun-
dels bindweefsel en eenige vaten, organische spiervezels zijn
zeer twijfelachtig. Deze ronde band is vrij lang ongeveer 20\'quot;°
alwaar hij was afgesneden nabij de buik. Aan de andere zijde
is onder het peritonaeum een vrij sterke laag vetweefsel.
Zooveel het in mijn vermogen was en de tijd mij toeliet, heb
ik gevallen verzameld, die met het hierboven beschrevene ge-
noegzaam overeenstemden, een paar echter ook, waar de vor-
ming van den Uterus duidelijker is uitgesproken.
Onder de oudste vermelde gevallen van gemis van den Uterus
schijnt dat van colümbus het eerste geweest te zijn, waarbij
men dit ontbreken op het lijk heeft waargenomen. De beschrij-
ving die hij geeft is deze:
Vulva rara. «Foemina erat, cujus vulva ab aliarum foemina-
rum vulvis nihil peculiare et diversum habebat, et matricis
colli portie prominebat, vel matricis collo similis, matrix
nulla aderat in abdomine, neque vasa seminaria, neque testes,
et quoties cum viro coïbat (coïbat autem saepe) mirandum in
modum conquerebatur.»
Onder andere op het lijk waargenomen gevallen zijn de
volgende de meest aangehaalde:
i) De re anatoiuiea lib. XV, pag. 495.
-ocr page 40-boüsquet^) vond het ontbreken van den Uterus hij eene pas
geborene met andere gebreken der bekken-organen, voorzoo
verre hunne vorming betreft. De anus ontbrak, het rectum
opende zich in de vagina, evenzoo de Ureteren, derhalve eene
cloacavorming. De regter nier lag tusschen de verdeeling der
aorta, de blaas ontbrak.
KLiNKOscH heeft het navolgende geval waargenomen, dat
beschreven is in de dissertatie van guilelmi hill de hillsborough,
de Utero deficiente.
Bij eene 40jarige vrouw, die zich altijd w^el bevonden echter
nimmer gemenstrueerd had, vond men na dedoodde uitwendige
geslachtsorganen normaal, de vagina echter was gesloten. Bij de
opening der buikholte vond men noch ovarien, noch Tubae,
noch Uterus, noch breede banden; in plaats van dit alles een
O daim lange en 1 duim dikke cylinder.
In een ander geval waren de vagina en uitwendige geslachts-
deelen wel gevormd, tubae en ovarien aanwezig, maar de
uterus ontbrak; als de lucht in de eene tuba werd ingeblazen
zette zich een klein blaasje uit, waardoor de lucht in de andere
tuba doordrong
a. fromond imperforatae mulieris utero prorsus carentis
observatio anatomica Gremonae 1844 wordt geciteerd in de
Obs, anat. path, van sandifort, libr, II, pag. 62, Not. X, zoo
ook een geval van hemman en bousquet, I. c. libre IV, pag. 62,
Not. q.
1)nbsp;Eecueil périodique d\'observations de médecine, chirurgie et pharmacie,
ou journal de médecine T. vi: 1757.
2)nbsp;Dissertatio medica de Utero deficiente. Pragael777.
3)nbsp;G. Hill, de Utero deficiente. Pragae 1777.
-ocr page 41-MEIJER heeft het volgende geval waargenomen, hetgeen men
opgeteekend vindt in schmücker\'s vermischten cliirurgischen
schriften
Bij eene door toeval doodgeschotene soldatenvrouw, van een\'
goeden vrouwelijken ligchaamshouw met sterk ontwikkelde
borsten, ontbraken Uterus en vagina, in plaats van welke slechts
een losse tunica cellulosa aanwezig was. De Tubae Falloppii,
quot;Waren aan de uterus zijde gesloten, aan de Fimbrien zijde door-
boord en hadden 1quot; in doorsnede. De Ovarien waren zeer groot,
echter ontbraken hieraan de graafsche blaasjes. De schaamlip-
pen waren zeer klein, de clitoris klein en onbedekt, aangezien
de nymphae ontbraken. De vrouw had nimmer de menses ge-
had, waarom hare familie den man bij zijn huwelijk een\' kinder-
loozen echt voorspeld had.
n. w. h. büsch deelt mede, dat hij in Mei 1809 behulpzaam
was bij eene operatie voor atresia vaginae bij een meisje van 18
jaar, middelmatige grootte, sterk gebouwd, vrouw^elijk uiterlijk;
hare borsten waren echter klein. Zij kwam wegens ontbrekende
menses hulp zoeken. De exploratie leerde het bestaan van
atresia vaginae en wel in zoodanige mate, dat de sluitende wand
zich spierachtig deed aanvoelen. De groote en kleine lippen
waren normaal, de schaamharen aanwezig. De operatie werd
gedaan en toen men den vinger inbragt, kwam men door de ge-
maakte opening in eene holte,waarin het collum uteri niet gevoeld
werd. Alstoen dacht men nog niet aan het ontbreken der baar-
moeder. Patient stierf den zevenden dag na de operatie, onder
de gewone verschijnselen van febris nervosa, die reeds scheen
1)nbsp;Aldaar BIL (1786).
2)nbsp;I. N. Rust, Magazin für diegesammte Heilkunde. B. X.
-ocr page 42-aanwezig te zijn geweest voor de operatie. De sectie leverde het
volgende: Uterus, vagina, tubae en ovaria ontbraken geheel.
De plaats waar anders de introïtus vaginae is, was door een\'
bijna duim dikken wand gesloten, welke, voor zooveel men daar-
van nog erkennen kon, uit spiervezelen met celweefsel verbon-
den bestond.
R. BOYD geeft onder het opschrift: Verkeerde plaatsing der
nieren, ontbreken der vagina, van den uterus en der falloppi-
sche buizen, het eenigste voorbeeld, dat men in de Medico-chi-
rurg. Transact, vindt opgeteekend
Het betreft eene 72jarige vrouw, die aan eene chronische her-
sen- en longziekte gestorven is. Bij de lijkopening vond men aan
de nieren eenige eigenaardigheden. Het regter ovarium vertoonde
op doorsnede zijne gewone structuur, alhoewel aan zijn boven-
sten vrijen rand een kleine ovale zak, door middel van een\' steel
bevestigd was. Van dezen eijerstok ging een korte band in het
celweefsel achter den hals van de blaas, waar hij zich verloor.
Op de plaats van het linker ovarium bevond zich een onregel-
matig, rondachtig, fibreus gezwel, waarvan in dezelfde rigting
als van bet regter ovarium een kleine band liep. Tubae Falloppii
Avaren niet voorhanden, maar eene kleine hoeveelheid celweefsel,
dat achter den hals van den blaas lag, vormde daar eene verhe-
venheid. Zelfs bij het naauwkeurigst onderzoek mögt hetROBERT
lee, luerpfan en perry niet gelukken een spoor van Uterus te
ontdekken. De uitwendige geslachtsdeelen vertoonden niets ab-
normaals, de mons veneris was met w^einig haren bezet. De
vagina Averd gevormd door een 1dm diepen blindeindigenden
zak. De borsten waren goed ontwikkeld. De vrouw was gehuwd
1) Aldaar vol. XXIV.
-ocr page 43-geweest, had echter met haren man op geen aangenamen voet
geleefd.
m. rault, candidat en médecine, fit une observation d\'anato-
mie pathologique, sur une fille qui n\'avait pas d\'Utérus, m. chaus-
siER a été prié d\'examiner la pièce. » Is ailes wat men omtrent
dit geval vindt in het Bulletin de la faculté de médecine et de la
société établie dans son sein. 1818.
renauldfn beschHjft in het Répertoire général d\'anatomie et
de physiologie pathologique, t. IV, 1827, eenen harden streng
tamelijk lang, die met Vagina en Tubae in verbinding stond en
zich op de plaats der ontbrekende baarmoeder bevond.
dupuytren zag bij een 27jarig meisje in het Hôtel-Dieu het
geheele ontbreken van den uterus. De Vagina was hoogstens
1 duim diep. Achter den door haar gevormd wordenden blinden
zak lag het rectum ; boven en achter den blaas vond men de
breede banden, in wier zelfstandigheid volumineuse Tubae en
goed ontwikkelde ovarien lagen. Aan de verbindingsplaats der
beide eileiders bevond zich eene kleine aanzwelling zonder
blinden zak of holte, zonder eenige gelijkenis op eenen uterus.
De borsten waren goed ontwikkeld en hare uitwendige genita-
liën goed gevormd.
LAüTH beschrijft een geval, waarin het uterus rudiment
veel van een collum uteri had, dat door eene kleine holte met
vliezigen wand, van de Tuba gescheiden was ; slechts een spoor
van ovarien was er aanwezig.
1)nbsp;Andral. Précis d\'aiiat. Pathol. T. II Part. 3.
2)nbsp;Meissner, ïrauenzimmer Krankheiten. Leipzig 1842.TheilI, s. 535.
-ocr page 44-LUCAS deelt een geval mede, in hetwelk de scheede zeer
kort was, op de plaats der baarmoeder slechts eene door buik-
vlies bekleede holte, die groot genoeg was om een\' volkomen
gevorraden uterus te bevatten en van waaruit de breede moe-
derbanden naar den dunnen darm en ronden lendenspier gingen.
Achter en regts voor de vesica urinaria lag een klierachtig
ligchaam, ter grootte van eene hazelnoot, welke, nevens drie
vast met hem verbondene strengen, in eene plooi des buikvlies
vervat was. Een dezer strengen ging, terwijl hij aan de onder-
zijde vrij eindigde, naar de boven beschrevene holte, de beide
overigen stegen naar de Tuba en het ovarium der regterzijde.
Van de linker, die in de nabijheid van het lieskanaal lag, ging
eene dunne streng naar den breeden band.
lenepveü en raver namen, bij eene 46jarige vrouw op de
plaats der baarmoeder, achter de vagina, die in eenen blinden
zak eindigde, een celachtig ligchaam ter grootte van eene noot
waar, hetwelk zij beschouwden als eenen rudimentairen van
alle physiologische eigenschappen beroofden uterus.
WEHR 3) deelt een geval mede, waarin Tubae en ovarien ge-
brekkig ontwikkeld waren, het rudiment van den uterus geleek
veel op een collum.
KiwiscH beschrijft een prfeparaat afkomstig van eene 81 ja-
rige weduwe, die den 7 October 1841 in het algemeen zieken-
huis te Praag aan pneumonie stierf. De vagina was 1 duim
1)nbsp;The Lancet, London. 1837.
2)nbsp;Meissner Frauenzimmer Krankheilen. Leipzig 1853, s. 536.
3)nbsp;Casper\'s Wochenschrift. Berlin 1841. N. 19.
4)nbsp;Kiwisch von Eottereau. Klinische Vorträge. Prag 1845, s. 79.
-ocr page 45-naauwer dan eene gewone vagina en eindigde naar bo-
ven blind. Eenen halven duim boven de vagina ving een tweede
gedeelte aan, dit was 3 duim lang, vliezig, van voren naar ach—
leren plat gedrukt en eindigde ook blind, van uterus was niets te
vmden. Het linker ovarium was in een hard fibreus gezwel ter
grootte van een citroen veranderd. De linker Tuba was veel
malen gewonden, had de dikte van eenen duim, is met bruine
vezelstof opgevuld, met de omgeving vergroeid en eindigt, zon-
der aan het bovenste deel der vagina te reiken, in den linker
ronden band. Het regter ovarium had dikke wanden, was overi-
gens normaal. Het abdominaal einde der regter tuba was vrij,
zelfs slechts 1 duim lang en slechts voor \'/s hol. Het onderste einde
vei-loor zich in den regter vledermuisvleugel. De breede moe-
derbanden gingen naar het bovenste einde der vagina en van den
blaas en namen tusschen zich eene platte weeke laag van cel-
weefsel op, Tusschen het bovenste deel der vagina, het rec-
tum en het linkergedeelte van de vesica urinaria bevond zich een\'
duiveneigrootten dikwandigen vliezigen zak, die georganiseerde
vezelstof bevatte, en met de omliggende deelen deels vast, deels
los zamenhing.
VROLiR heeft de twee volgende gevallen overgenomen: Bij
eene vrouw van 20 jaren liep de vagina achterwaarts in eenen
blinden zak uit, de baarmoeder ontbrak, maar de trompetten en
eijerstokken w^aren aanwezig. Als eene belangrijke physiologische
bijzonderheid wordt daarbij gemeld, dat er veel geslachtsdrift
bij deze vrouw bestond, en dat de de mamschijven goed ontwik-
keld waren,
In eene andere vrouw die nimmer de menses gehad had, vond
1) W. Vrolik, Handboek der ziektekundige ontleedkunde. 1843,
-ocr page 46-men bij goede ontwilikeling der geslachtsdeelen en bij gaaf-
heid van het maagdenvlies, niets als een gedeelte van den hals
der baarmoeder, terwijl de eijerstokken smal, de tubae Fallop-
pii naauw waren.
alby 1) heeft van het volgende geval mededeeling gedaan aan
de société anatomique de Paris:
Den 26 December 18S3 kwam een meisje van 20 jaren met
typhus in het hospitaal, waar zij den 16 Januarij 1854 stierf.
Bij de sectie vond men eene misvorming der geslachtsdeelen,
hoofdzakelijk door schijnbaar ontbreken der baarmoeder
daargesteld. Het meisje was welgemaakt van vrouwelijke habi-
tus. Haar huid was teeder en wit, hare trekken zacht, de stem
week, de borsten goed ontwikkeld. Zij had nimmer gemen-
strueerd, en ofschoon zij nimmer geslachtsdrift had gevoeld,
had zij toch dikwijls den coïtus uitgeoefend. De toestand der
genitaliën was de volgende :
De vuiva uiterlijk van gewoon aanzien, maar de groote lip-
pen weinig ontwikkeld; de nymphae bestaan uit eene slijm-
vliesplooi van hoogstens l»quot; breedte, de clitoris is rudimentair;
het ostium urethrae staat op de gewone plaats boven den matig
wijden introïtus vulvae. De scheede is een blinde zak van 6 a
diepte. Als verlenging van dit kanaal vindt men een rood-
achtig weefsel van fibro-vasculeusen aard,in den vorm van eenen
van voren naar achteren afgeplatten band, die ongeveer Squot;quot;quot;
lang is, met den achterwand der blaas vergroeid en regts en
links in twee zijdelingsche strengen, elk van 14™ lengte over-
gaat. Het buikvlies vormt de twee gewone instulpingen in het
1) Dr.H. J. Broers en Prof. L. C. van Goudouver, Tijdschrift voor
Heel- Verloskunde en Vrouwenziekten, 7e jaargang.
bekken niet, maar gaat onmiddelijk van den achterwand der
blaas op den voorwand des rectums over. De zijdelingsche stren-
gen bestaan uit fibreus weefsel, hebben ongeveer de dikte van
eene ravenveer en planten zich elk in een, op een ovarium
gelijkend ligchaam in. Deze ligchamen liggen aan weêrszijde
van het kleine bekken in de fossae iliaca?, ter hoogte van
de regio inguinalis; zij zijn cylindrisch, oneffen van opper-
vlakte, 7 ä lang, en 2 tot 27^ in middellijn. De onef-
fenheden zijn bij drukking vooral voelbaar, waardoor men
het uitwendig bekleedsel over de ronde ligchaampjes heen en
weêr kon schuiven. Hun ondereinde was aan het lieskanaal
bevestigd.
De genoemde zijdelingsche strengen planten zich aan de bin-
nenzijde van het onderste derde deel der Ovarien in. Aan de
achter binnenzijde van het bovenste derde gedeelte plant zich
eene streng in, welke vaten bevat, die met de ovarium vaten
overeenkomen.
Langs den uitwendigen rand verloopt in eene kleine plooi van
het buikvlies een dunne streep, die, van het onderste derde deel
uitgaande zich tot op eenigen afstand van den rand in de hoogte
uitstrekt, tot zij in eene langwerpige kijste eindigt, die vrij aan
het bovenste einde aanhangt. De kijste aan de linkerzijde heeft
ongeveer de grootte eener erwt, die aan de regterzijde van eene
hazelnoot.
Het boveneinde der Ovarien levert niets bijzonders op, terwijl
het ondereinde in een fibreus verlengsel overgaat, dat in het
lieskanaal intreedt en zich buiten hetzelve in het bindweefsel
der groote lippen verliest.
De Ovarien waren bijzonder ontwikkeld; de Graafsche blaas-
jes zeer vergroot. VERNEuiL vond bij mikroskopisch onderzoekin
den band en de zijdelingsche strengen de elementen van organi-
sehe spiervezelen en normale baarmoedervezels. Cruveilhier
verklaarde de zijdelingsche vaste strengen voor cornua uterina,
de buikvliesplooi voor het analogon der tubae, welker vrij uit-
einde dikwijls van eene kijste voorzien is. Het mikroskopisch
onderzoek bevestigde deze meening. De band en de zijdelingsche
verlengsels representeren den uterus, waarbij echter het onder-
ste derde gedeelte der ovarien den bovenhoek van den uterus
vormt, hetgeen des te waarschijnlijker is, daar het analogon van
het ligamentum rotundnm vandaar ontspringt en door het
lieskanaal loopt.
Verder zijn er nog klinisch waargenomene gevallen, waar-
onder anderen voorkomen die van :
j. c. g. theden. ^)Een kannoniers vrouw wendde zich om hulp
en raad tot den heer hemman, aangezien zij nimmer de menses
had gehad; alreeds 8 jaren leefde zij in eenen kinderloozen echt
en gevoelde soms molimina menstrua, hemman nam theden tot
hulp. Deze vond op de plaats, waar de opening der scheede had
moeten zijn eenen naar voren gekeerden zak, welken hij weg-
sneed. Als THEDEN daarop met den vinger in de wond drong,
kwam hij achter de ossa pubis in eene holte, waarvan de grond
met een massa week celweefsel gesloten was, waar achter men
de darmen meende te bespeuren; van uterus was niets te
ontdekken. De gemaakte opening genas weder. Volgens theden
was de moeijelijkheid bij de coitus vermeerderd, hemman verze-
kert het tegendeel.
g. w. stein^) deelt mede, dat eene vrouw van 24 jaren, die sinds
1)nbsp;J. C. A. Theden. De hijruene coalito, et plenario defectu utevi. Nova
acta acad. Fat. Cur. Tom 6 obs. 20.
2)nbsp;Hufcland\'s Journal. Band 48 stück v.
-ocr page 49-5 jaar gehuwd was, en nimmer de menses had gehad, alhoewel
zij molimina gevoeld had, en veel aan toevallen en henaauwd-
heden leed, misvorming der geslachtsdeelen had
Deze jonge vrouw vertoonde in alles het uitgedrukte beeld
der vrouwelijke gestalte; klein en fraai, zachte huid en vollen
boezem, tamelyk bloeijende gezichtskleur, fijn gevoelig en zacht-
zinnig, was zij bijna het model voor haar geslacht.
STEIN toucheerde nu en hield het geval voor eenvoudige atresie
van het hymen, die hij zonder te zien, terAvijl de persoon stond,
met de Stein\'sche vliezenbreker dacht te doorboren. Het ver-
meende hymen echter week zoover met eenen blinden zak naar
achteren, dat de vinger, waaraan het lancetvormig instrument
door middel van twee ringen bevestigd was, niet ver genoeg reikte.
Hij liet nu eenen kleinen,weinig gebogenen dolk maken en ope-
reerde de patient liggende, ditmaal met behulp der oogen. Men
vond een meer dan kinderlijke kleinheid der uitwendige geslachts-
deelen. De eerste poging met den dolk mislukte, de tweede maakte
eene opening in het uitgezette hymen die den vingertop toeliet.
Bij de derde poging werd een instrument ingebragt, ten einde
het vlies naar onderen te brengen, om er meteen mes bij te ko-
men. Het vlies echter volgde moeijelijk en de intredende nacht
belette het voorzetten der operatie.
Bij de vierde poging werd eene naar buiten snijdende schaar
ingebragt, geopend en naar buiten getrokken. Met deze snede
was veel ruimte gemaakt. Bloeding volgde in groote hoeveelheid
en aanhoudend. Men ontdekte echter geene portio vaginalis of
eenig spoor van uterus. De vinger kwam slechts aan een week
lederachtig ligt te doordringen ligchaam. De wond sloot zich
weder en de eenige troost voor deze operatie was, dat alle horst-
bezwaren geweken waren en de persoon zich over het algemeen
beter bevond.
caillot \'s waarnemingen, zegt richerand in zijne physiologie,
vind men opgeteekend in het tweede deel der gedenkschriften
van de maatschappij van geneeskunde te Parijs. Zij is deze:
Eene uitwendig regelmatig gebouwde vrouw, 20 jaren oud,
vond zich in de uitoefening harer geslachtsdriften teleurgesteld.
Bij nader onderzoek bleek, dat zij niets meer bezat dan de vulva,
die goed gevormd was en de vagina als een klein kanaal, welks
opening slechts 2 of 2Va lijn omtrek had, ter diepte van 1 duim,
welke eindigde in een cul-de-sac. De naauwkeurigste onderzoe-
kingen, gedaan door eenen catheter in de blaas enden wijsvinger
in het rectum te brengen, deden geen uterus ontdekken. De
vinger, binnen het ingewand gebragt, voelde duidelijk den bogt
van den catheter in de blaas, zoodat het bleek, dat geen ingewand
naar de baarmoeder gelijkend, den bodem der blaas van den
voorsten wand des regten darms afscheidde. Zij had nooit de
menses gehad, geene soort van bloedontlastingen nam de plaats
van deze in, molimina menstrua waren ook niet aanwezig; niets
ontbrak haar van de overige eigenschappen van haar geslacht,
alleen was haar boezem niet zeer ontwikkeld. De ouderdom
van ongeveer 27 jaar bereikt hebbende werd zij onderhevig aan
vrij menigvuldige bloedingen uit den pisweg.
troschel heeft bij twee zusters het ontbreken der baar-
moeder waargenomen, de oudste was 20 jaar, de jongste 18,
beider bouw was vrouwelijk, de pubis ontbrak,de borsten waren
goed ontAvikkeld, de groote en kleine lippen weinig gevormd
met wit wolhaar bedekt, clitoris zeer klein, ongevoelig. Bij de
oudste was de vagina 1 duim diep en zoo wijd, datmen den vin-
ger goed bewegen kon, het hymen slap. Bij de jongste was de
1) J. N. Rust. Magasia für die gesammte Heilkunde B xxxvii.
-ocr page 51-vagina iets naauwer, het hymen stijver. Op geenerlei wijze was
bij een van beide een spoor van uterus te ontdeliken. Volgens
zeggen liunner moeder verlangden geen van beiden in den echt
te treden. De moeder had negen dochters en drie zonen gebaard,
de oudste dochter 22 jaar oud menstrueerde, de kleineren zouden
de oudste Wilhelmina gelijken, eene ten minste, 14 jaar oud,
is nog zeer weinig ontwikkeld.
nnsT verhaalt van eene jodin, vrouw eens bankiers, bij
wie na de operatie van atresia vaginae de coïtus kon worden uit-
geoefend, die onvruchtbaar bleef, doordien haar de baarmoeder
ontbrak.
von graefë en von siebold ondcrzochten gezamenlijk de
vrouw van eenen ambtenaar uit Maagdenburg, die zich naar Ber-
lijn had begeven, ten einde, zoo het mogelijk ware, door operatie
van imperforatio Vaginae verlost te worden; zij vonden noch
vagina, noch uterus.
THOMAS HCNT werd door een meisje van 32 jaren geraad-
pleegd over eene hardnekkige verstopping der ingewanden, ten-
gevolge van eene strictuur in het rectum, 5 duim boven den
sphincter. De faeces werden door een clysma verwijderd en de
strictuur verbeterde door het gebruik van bougies. Bij onderzoek
door het rectum voelde men geen uterus, het bleek ook, dat de
patient nimmer had gemenstrueerd. Bij onderzoek der vulva
miste men de scheedeopening, de labia waren vast vereenigd en
1)nbsp;J. N. Eust. Magaslnfür die gesammte Heilkunde E xxxvji.
2)nbsp;J. N. Rust. Magasiu für die gesammte Heilknude B xxxvn.
3)nbsp;1). W. H. Busch. Monats, für Geburtsk. und Frauenkrankheiten 1855.
5 Band.
eene gladde vlakte zonder naad strekte zich van de buitengewoon
wijde urethra tot den anus uit. Het stuitbeen was onder een
regten hoek met het heiligbeen vereenigd en maakte daardoor de
ruimte tusschen zit- en schaambeenderen zeer naauw. Zij ver-
zocht eene operatie te mogen ondergaan, ten einde eene huwe-
lijksaanvraag aan te kunnen nemen.
In een consult met Mayor kwam men tot het besluit, dat er
hoogstwaarschijnlijk geen uterus aanwezig was, daar een in de
blaas ingebragte catheter met den vinger doorliet rectum ligt
kon gevoeld worden, en dat, wanneer patient mögt zwanger
worden, zij door de valsche plaatsing van het stuitbeen niet
zoude kunnen verlost worden, en ten derde, dat niets het bestaan
eener vagina bewees. Het karakter van geest en ligchaam was
duidelijk vrouwelijk en het was te vermoeden, dat geslachtsge-
voel ook niet ontbrak.
tyler smith beschrijft het navolgende geval: martha g.
19 jaar oud, klein maar welgemaakt, leed sinds twee jaren nu
en dan aan molimina menstrua, nu eens om de 2 of 3 weken,
dan eerst na 3 maanden terugkomende, terwijl bij die molimina
soms voor eenige uren eene geringe bloedige afscheiding uit de
geslachtsdeelen plaats had. De borsten waren w^elgevormd, de
mons veneris goed met schaamhaar bedekt, de uitwendige
geslachtsdeelen wel ontwikkeld, de buik vol en opgezet. Bij het
van een houden der lippen zag men een vaatrijk vlies, dat den
ingang sloot, in het midden eenigzins uitpuilde, en uit de rudi-
mentaire kleine lippea bestond. Er was geene opening, welke
het bestaan eener vagina aanwees. De in het rectum ingebragte
1} Dr. H. J. Broers en Prof. L. C. van Goudoever. Tijdschrift voor Heel-
Verloskunde en Vrouwenziekten. 7e Jaargang.
vinger kon den in de blaas aanwezigen catheter duidelijk voelen,
zoodat, wanneer er al eene scheede bestond, deze zeer klein
moest zijn. Door het rectum heen kon geen uterus worden
gevoeld. Door uitwendige betasting van den buik meende
t. smith de Ovarien te ontdekken.
Bij zorgvuldige onderzoeking der rudimentaire nymphae,
vond men op eene plaats eene verdieping, welke zich door de
spits eens vrouwen-catheters liet vergrooten. Dagelijks ging men
met indrukken voort, de groef werd na eenige dagen 1 duim
diep, totdat op zekeren dag de catheter de membraan door-
boorde en ongeveer 1 duim in het celweefsel doordrong, maar
toen niet verder kon worden gebragt. Met veel moeite werd het
nu gevormde kanaal met bougies opengehouden. Het had geene
overeenkomst met eene gewone vagina.Ofschoon het op een paar
plaatsen vernaauwd was, scheen het toch voor aanmerkelijke
uitzetting vatbaar te zijn. Het kanaal was eindelijk wijd genoeg
geworden om den wijsvinger toe te laten, hoewel het inbrengen
op de ingesnoerde plaatsen hevige pijn veroorzaakte. Terwijl de
zaken dus stonden werd de patiënt op zekeren dag door chloro-
forme in slaap gebragt, en daarna een naauwkeurig onderzoek
ingesteld. Het kanaal had eene ongelijke oppervlakte en was bijna
kraakbeenig hard, op sommige plaatsen als door contractiele
vezels ingesnoerd. Het einde des kanaals was hard en ongelijk
even als zijne wanden. Geen spoor van uterus was voorhanden.
De top van den in het kanaal ingebragten vinger kon gemakke-
lijk door het hypogastrium of de regio iliaca gevoeld worden.
Terwijl de vinger dus in het kanaal lag, werd een catheter in de
blaas en eene bougie in het rectum gebragt, zonder dat men
daardoor iets van eene baarmoeder kon bespeuren.
Naar al deze verschijnselen meende tyler smith het geval
voor aangeboren gemis van uterus en vagina te moeten
3(5
houden. Het bestaan van Ovarien was door betasting van den
buik, door de ontwikkeling der borsten en der uitwendige ge-
slaciitsdeelen, eindelijk door de molimina menstrua wel buiten
allen twijfel gesteld. De bloedige afscheiding was kennelijk eene
half gelukte proef tot vicarierende menstruatie van de vulva
zelve.
Bij een later onderzoek (men had natuurlijk van alle andere
pogingen afgezien) werd het kanaal gesloten gevonden. Opmer-
king verdient nog, dat ten tijde der abortive pogingen tot men-
struatie eene groote hoeveelheid zeer dikke urine werd ontlast.
De buik bleef dik en bevond zich in dien toestand van vetlijvig-
heid,welke in de climacterische jaren dikwijls wordt opgemerkt.
HANCOCK \') vond bij een 21 jarig meisje uit Wiltshive, die van
haar \'13quot; tot lo\'^ jaar regelmatig had gemenstrueerd, echter na
1 ojarigen leeftijd achtereenvolgens typhus, rheumatismus acutus
en een abces in de vagina gekregen had en sinds dien tijd niet
meer menstrueerde, de vagina gesloten zonder likleeken te
kunnen ontdekken. Hij sneed voorzigtig tusschen blaas en rec-
tum tot op 3 duim in en ontmoette geen collum uteri. Een in
den blaas ingebragte catheter kon met hare punt duidelijk
door een in het rectum ingebragte vinger gevoeld worden,
zonder dat men op een ligchaam of zwelling stootte. Ilij zette de
operatie niet voort.
HUNT werd door eene 47jarige ongetrouwde dame geraad-
pleegd wegens prurigo der vulva, waarvan zij vooral\'s nachts
zeer veel last had. De aangedane deelen waren de nymphae en
1)nbsp;D. W. H. Busrh. Monats, für Geburtsk. etc. 1855. 5e Eand.
2)nbsp;D. W. H. Busch. 1. c. etc, 1855. Se Band.
-ocr page 55-de anus, vooral de eerste, benevens de clitoris, die zich voor-
deed als geexcorieerd en hijpertrophisch. Zij verhaalde nimmer
gemenstrueerd te hebben en toen men door de scheede onder-
zocht, vond men op de gewone plaats in de scheedeopening de
verwijde opening der urethra, en door het rectum werd geen
spoor van uterus ontdekt. Het rectum was wijd en liet duidelijk
toe een ovarium te voelen. Zij had nimmer eene vicarierende
bloeding bemerkt; echter met verschillende tusschenruimte veel
van bloedende Haemorrhoiden geleden. Verder had zij zich
nimmer onaangenaam gevoeld, dan dat zij van kind af aan niet
langer dan een uur de urine konde terughouden. Zij had, om
redenen zij nimmer gemenstrueerd baden uit vrees dus voor
een ongelukkig huwelijk, eene zeer goede partij van de hand
gewezen.
f. roubaud deelt een geval mede waargenomen in het
Hólel-Dieu door m. rostan. De vrouw was eene prostituée.
Hare uitwendige geslachtsorganen waren goed ontwikkeld;
de pubis met haar bedekt, groote en kleine lippen zooals
gewoonlijk ontwikkeld, de clitoris vertoonde niets bijzonders,
de borsten tamelijk wel ontwikkeld, in de stem niets manne-
lijks, in de uitwendige houding en bouw niets, dat de vreemde
vorming der inwendige geslachtsorganen verried.
Van het oogenblik, dat men den vinger in de vagina bragt,
ondervond men een weerstand, men was namelijk in de cul-de-
sac der vagina; deze was zonder scheiding in den zamenhang
en vertoonde geen spoor van collum uteri. Men exploreerde
door te toucheeren en met het speculum in alle rigtingen; geen
spoor van uterus kon men ontdekken, en te vergeefs zocht
1) Traité de l\'impuissance et de la stérilité. Paris 1855.
-ocr page 56-men naar dat, door sommige schrijvers aangegeven wordende
knobbeltje. Het onderzoek door het rectum leerde hetzelfde
als dat door de vagina, nimmer was het mogelijk een tusschen-
liggend ligchaam te ontdekken.
M. de baüvais Verzekert bij haar geene ovarien te hebben
ontdekt; roubaud zegt echter duidelijk twee eivormige lig-
chamen in het bekken ter grootte van een hazelnoot gevoeld
te hebben, indien hij den vinger hoog genoeg in het rectum
bragt en hield ze voor ovarien.
Nimmer heeft deze vrouw de menses gehad, ook geene moli-
mina menstrua.
Alvorens zich aan de prostitutie over te geven, had zij een
minnaar gehad en daar de coïtus haar pijnlijk was, vond zij
in de masturbatie genoegen.
De navolgende gevallen vindt men bij verschillende schrijvers
nog aangehaald, waarvan ik echter niet in de gelegenheid ben
geweest iets naders mede te deelen. Het zijn die van de monti,
engel, seron, morgagni, oberteüffer, walther, boyer, breschet,
thomann, schmitt, oslander, kingdon, krocker, hemmann, néga,
séquin, cramer, chew en a. burggraeve.
Het ontbreken der baarmoeder schijnt op de ontwikkeling
der Ovarien geen invloed uit te oefenen, zooals blijkt uit hetgeen
wij bij de ontwikkelings-geschiedenis der baarmoeder gezien
hebben; beiden toch ontwikkelen zich onafhankelijk van elkan-
der; het wordt ook bewezen door de gemelde gevallen van
R. boud, düpuijtren, lucas, kiwisch, vrolik CU albu ; Wat het
geval van renauldin betreft, zoo vindt men daarin van de
Ovarien niets vermeld en waren deze dus hoogstwaarschijnlijk
aanwezig. Grijpt dus de^ storende invloed alleen de tubae aan,
zoo kunnen Ovarien zich toch wel goed ontwikkelen.
Uit het door ons waargenomen geval, alwaar de formatie op
eene zeer vroege periode is blijven stilstaan, blijkt dat de begin-
nende formatie van tubae en Fimbriae paralel schijnen met die
der Ovarien, het grooter linker ovarium heeft eene iets langere
tuba, het kleiner regter eene iets kortere, hoewel zij van elkan-
der onafhankelijk zijn, als blijkt uit een geval door Morgagni
waargenomen van rudimentairen uterus bij eene 66jarige vrouw
van naauwelijks 1 duim lengte, waar de beide Ovarien ont-
braken, de tubae echter aanwezig waren.
1) De causis et sedibus morborum. Epist. xivi. 20.21,
-ocr page 58-Ia de ho ven aiingehaalde gevallen van columbus, kllnrosch
en BuscH, heeft zekerlijk eene stoornis ook oji de ovarien inge-
werkt, waardoor zij ontbraken, hetgeen zeer waarschijnlijk
wordt gemaakt door den verschillenden trap van ontwikkeling,
waarop men ze aantreft in de gevallen beschreven door meuer,
laüth, wehr en vrolik.
Verder is ons geval zeer merkwaardig wegens het vrij
volkomene corpus Wolffianum met zijn steel, vroeger ductus,
in het peritonaeum onder het ovarium uitloopende, waaruit
dus blijkt, dat de ductus wolffianus niet in de tuba overgaat,
zooals wij boven reeds hebben gezegd, doch dat de tuba het
product is van de ductus Muelleri.
Men heeft ook de meening geopperd, dat de borsten bij ont-
brekende uterus zouden afwezig zijn; ons is dit echter niet ge-
bleken.Volgens stein schijnt de ontwikkeling der borsten veeleer
in verband te staan met de ontwikkeling der ovarien, zooals ook
door cramer, lene1weü en osiander wordt aangenomen. Voor
deze laatste theorie pleiten wel de gevallen van tuler smith,
albij, troschel eu roübaüd, vvaariu de borsten, bij aanwezige
ovarien, goed ontwikkeld waren en het geval van büsch, waar
het ontbreken der ovarien met slecht ontwikkelde borsten ge-
paard ging; hier tegen over staan echter het geval van klik-
kosch, waarin de ovarien geheel ontbraken en het geval van
MEIJER, waarin de ovarien aanwezig waren, doch de Graafsche
blaasjes ontbraken, niettegenstaande de borsten goed warden
ontwikkeld, zoo ook de gevallen van lauth, lenepveü en raver,
WEHR en VROLIK, waarin niets omtrent de ontwikkeling der
borsten vermeld is en men dus veronderstellen mag, dat deze
normaal waren.
Wat de verschijnselen der menstruatie betref, zoo hangen
deze af van het aanwezig zijn der ovarien, zooals echter twijfel-
aclilig blijkt uitliet in ons geval waargenomene, alhoewel hier de
mentruatie zich slechts in molimina openbaarde, zoolang de va-
gina normaal was; maar toen zij ulcereerde had er bij het rijp wor-
den van een eitje, tevens eene bloederige excretie plaats uit deze
ulcereerende oppervlakte; het microscopisch onderzoek toonde
echter geen eitjes aan en dus is de gemeldebloedvloeijing eer toe
te schrijven aan plethora abdominalis dan we! als tluxus men-
struus te beschouwen. Uit een geval door kiwisch waarge-
nomen blijkt dit beter; hij toch heeft twee apoplectische foijers
gevonden, een in de linker tuba, een ander in de bovenste
linker bekken-ruimte. Het rijpworden der eitjes in alle gevallen
is onafhaiikelijk van het aanwezig zijn der baarmoeder, scan-
zoNi toch heeft op de Ovarien bloedextravasaat en cysten waar-
genomen en brengt met groote waarschijnlijkheid hun ontstaan
in verband met de veranderingen in de Ovarien bij de menstruatie.
De geslachtsdrift zoude volgens de meening van sommigen
ontbreken, hier tegen op komen osiander en chew ; burggrae-
VE®) zegt; de uterus kan ontbreken, zonder dat het eigene ge-
slachtskenmerk behoeft afwezig te zijn, en men dwaalt, wanneer
men aan den uterus een zoo grooten invloed op de physiologische
en moreele constitutie der vrouw toeschrijft. Uit het door ons
beschrevene en de verder aangehaalde gevallen is het echter niet
uit te maken en schijnt de geslachtsdrift van andere omstan-
digheden af te hangen, daar men voor beide theorien hieruit
bewijzen kan putten. Van het ontbreken der geslachtsdrift deelt
Parent-Duchatelet ons het volgende geval mede:
1)nbsp;Klinische Vorträge. Prag 1845, Theill, s. 80.
2)nbsp;P. W, Scanzoni, Lehrbuch der Krankheiten der Weiblichen. Sexual
Organen. Wien 1857, s. 49.
3)nbsp;Meissner. Frauenzimmer Krankheiten. Leipzigl852, Theill,s. 539.
4)nbsp;De la prostitution dans la ville de Paris, 3 edit.
-ocr page 60-«Cette fille, zegt hij, âgée de vingt-trois ans, n\'avait jamais été
réglée et n\'offrait pas la moindre trace des mammelles; il est
probable qu\'elle manquait d\'uterus, car le toucher par le vagin
ne faisait reconnaître qu\'un tubercule sphérique sans ouver-
ture, et la même exploration pratiquée par le rectum constatait
l\'absence de l\'organe; malheureusement on n\'a pas eu recours
au speculum pour cet examen important. Cette fille ayant été
pendant longtemps à la prison des Madelonnettes, les médecins
de cette prison ont cherché à découvrir quelle pouvait être
l\'influence d\'un pareil état sur l\'activité des passions érotiques;
mais cette fille leur a toujours dit qu\'elle était aussi indifférent
pour les hommes que pour les personnes de son sexe; qu\'elle
ne s\'était livrée à la prostitution que par l\'exces de la misère
et du besoin, et que si elle avait eu pendant quatre ans un
amant dans son pays, elle n\'était restée avec lui que parce qu\'il
pourvoyait à son existence. J\'ai fait surveiller cette fille pen-
dant six semaines, je l\'ai fait questionner par plusieurs per-
sonnes, et jamais elle n\'a varié dans ses réponses. Sortie du
prison, elle a tenu un langage semblable aux médecins du
dispensaire, qui me l\'ont rapporté.»
Al zijn er ook gevallen opgeteekend, waarin de geslachtsdrift
bestond, zoo kan de bevrediging toch geene regelmatige zijn,
en dit is toe te schrijven aan het meestal geheel of gedeeltelijk
ontbreken der vagina te gelijker tijd, zooals in het door roubaud en
in ons waargenomen geval. Wordt echter onder deze verhouding
de coïtus toch uitgeoefend, dan kan de vagina worden uitgezet
en langer worden, zooals een geval door kiwisch waargenomen
leert en hoogst waarschijnlijk is in het door ons waargenomen
geval eerst de vagina naauwer en korter geweest en ten gevolge
1) Klinische Vorträge. Prag. 1845 Theil I s 83.
-ocr page 61-van, hoewel niet complete, immissio penis uitgezet en verlengd
geworden en later ten gevolge der ulceratie weder verkort
door toegroeijing van het bovenste gedeelte. Soms heeft er bij
het uitoefenen der coïtus onder deze omstandigheden error
loci plaats, gelijk burggraeve heeft waargenomen, in welk
geval eene vrouw, na meermalen den coitus te hebben uitge-
oefend, aan incontinentia urinae begon te lijden, welke veroor-
zaakt werd, door inscheuren van het ostium urethrae en waarbij
de urethra zoo was uitgezet, dat men zeer gemakkelijk den
vinger in de urinblaas kon brengen.
Wat de diagnose aangaat, zoo meende plenck, Morgagni en
foderé dat, wanneer buiten het blind eindigen der vagina, ook
nog de groote borsten en menses ontbreken, men gerust mag
besluiten tot een aangeboren gemis der baarmoeder, colom-
bat komt hier met zeer veel regt tegen op, daar men wel uit
die verschijnselen een gegrond vermoeden, maar geen bewijs
kan putten. Dat men tot de diagnose door het physisch onder-
zoek, zooals het in ons geval is ingesteld, komen kan, bewijst het
resultaat door de sectie geleverd.
Wat de prognose betreft, deze mag men, wat den duur des
levens aangaat, zeer twijfelachtig stellen en gebeurt het zelden,
dat die ouderdom bereikt wordt, waarvan kiwisch ons het ge-
val mededeelt, om reden het leven meestal door ontstekingsziek-
ten, zooals in ons geval, of door bloedziekte, zooals in dat door
alby vermeld, of door vicarierende bloedingen bedreigd wordt.
Aan eenige curatie valt natuurlijk niet te denken.
1)]?.nbsp;W. Scanz oni, Lehrbucli der Krankheiten der quot;Weiblichen Sexual Or-
gane. Wien 18B7, s. 49.
2)nbsp;Meissner,Trauenzimmer Krankheiten. Leipzig 1853.Theil I,s. 540.
3)nbsp;Traité des maladies des femmes. Tom, I. p, 201.
4)nbsp;Klinische Vorträge. Prag, 1845. Theil I, s. 79.
-ocr page 62- -ocr page 63-Reeds van het begin af is het verscliiilend geslacht in den
embryo bepaald en wordt zulks niet door opvolgende evolutie.
Het openblijven van den ductus Botalli is dikwijls toe te
schrijven aan atelectasie der longen.
Les eaux minérales sont pour le médecin une grande res-
source, par rapport à une maladie vis-à-vis de laquelle il a
échoué; mais pour le malade c\'est quelquefois une déception.
dévërgie.
-ocr page 64-Ik kan niet met richter instemmen, wanneer hij over de toe-
dieningder diuretica bij Hydrops zegt: «Die Indication gilt eben
so wohl, wenn die Nieren selbst krank sind, als da wo andere
Organen eine Wassersucht veranlassen.»
De oorsprong van morbus Brigthii is in het bloed en niet
in eene ziekte der nier te zoeken.
De afwezigheid van elastieke vezelen in de sputa pleit niet
tegen phthisis pulmonalis.
Voor de diagnose van aanwezigheid van tubercula in de
longen, heeft het vernemen van de hartstoot over eene uitge-
breide oppervlakte der borstkast groote waarde.
Ten onregte zegt volkmann : «Das zählen des Pulsus hei Men-
schen, deren Puls men nicht genau kennt, is fur die Erkenntniss
und Behandlung der Krankheiten volkommen werthlos.»
Indien er twijfel mögt bestaan of een kind croup of asthma
Millari heeft, zoo moet men eene antiphlogistische kuur instellen.
47
40.
Bij de curatie vaa knikkingen des uterus neemt velpeau als
hoofdvoorwaarde bevestiging der portio vaginalis aan, doch
ten onregte.
41.
Ten einde de metrorrhagie bij eene puerpera te stuiten, zal
men geen gebruik kunnen maken van de methode om de Aorta
te drukken.
42.
Er bestaat geen zeker teeken van zwangerschap in de drie
eerste maanden.
43.
Uit een geluid bij de hartstoonen mag men niet altijd tot een
vitium organicum besluiten.
44.
Ten onregte beschouwt bürns cardialgie in de drie eerste
maanden der zwangerschap ontstaan als gevaarlijk.
13.
«Selbst dann, wenn men in eine Höhle des Korpers eine
zureichende Ursache des Todes gefunden zu haben glaubt, ist
es dennoch rathsam auch die übrigen Höhle zu öffnen,» is
minder juist door henke uitgedrukt.
At cjil^ùS^^-^^
gt;-î
^ \' 4-\' Vf