HET LEVEN EN HE ÜEiiElilMi
l\\N
u)
Hertog van Lotharingen. Brabant en later ook van Limburg,
IV!\'. F. J. 5. VAN ZINNICQ B£RfilVIANM,
Kaadsheer iu het IJrovinfliial Cftireslshoi\' vtm Koorclbi-abant t1!! liit! clt\'i\' Siaten-C rt\'iu^i\'aal.
S t U k.
v, rf1\'
v ï. v\'
- quot;W, \'
| viür^-t .
V\'v \' c \' ■ lt;
•r \\ •
W
i
i\'\' ,1-
• J , A -v.
quot;s I:X e i\' to iz e ii b o s oh , Eli; DUlKKi.in.l \\ A\\ I I EK I i, ( K AN l.N BI \'K\'G,
i i i\'(ii*;vi:i; w. c. van iüü\'sdkn.
■ O ;/gt;
// ; ot 2?-r.
Hertog van Lotharingen, Brabant en later ook van Limburg.
NT. F J. E. VAN ZINNiCQ BERGMANN,
F^aadsheer in het Pi\'ovinoiaal Grerestöliof van Noordbrabant en Hiid der Staten-G-eneraal.
TKR URUKKKRU VAN I,UTKIK amp; CRANUNBUlUi IIITGEVKR \\V. C. VAN HKUSDEN.
Even als de Oorsprong van hel Tiendregt in Nederland, afgescheiden van mijn werk; Het Voormalig Hertogdom Brabant, het licht zaxj, wordt thans ook de Levens- en Eeycrinys-(jeschiedenis van Hertog Jan de eerste afzonderlijk uitgegeven.
Geen tijds-gewricht geschikter; geen beeld waardiger, de aandacht en de belangstelling te wekken.
Zijn eeuw was nog de Riddertijd in de volle beteekenis van het woord: zijn persoon het karakter, dat daarin den hoofdrol vervullen moest.
Afstammeling van Karei- de Groote , door Gehberga , gehuwd met Lambert , Graaf van Leuven, en dus ook van de PiPUNEN en Karel Martels, was hij nog geheel bezield met den geest der Frankische helden , wier bloed in zijne aders vloeide.
II
Even ö/.v Charlemagne , vms hij een reus van yestalte, bezat den moed en de kracht van den leeuw en was bezield met den ycest der zending, die hij te vervullen had.
Zijn blik was doordringend. zijn houding fier en indrukwekkend.
Hij bezat een dichterlijk genie, een ridderlijk karakter, het rede naars-talent van den veldheer .
In hem en zijn omgeving vindt men geheel den geest der Germanen terug, ons door Caesar en Tacitus beschreven.
« Zij brengen hun leven uitsluitend met \'jagen en krijgvoeren «door,quot; zeggen die schrijvers, * en gewennen zich, van jongs »af\\ aan een leven vol gevaren. /II wat zij verrigten, doen »zij steeds gewapend, onverschillig of\'zij staatszaken of\' »familie-aangelegenheden behandelen. Men zal hen niet »ligt overtuigen, dat zij beter deden, zich op den land-» bouw toe te leggen en den oogst te verheiden, dan vijanden «op te sporen en wonden te verdienen. Zij achten het «lafheid en schande, in het zweet des aanschijns te ver-zwerven, wat zij door hun bloed verkrijgen kunnen. Hun «lijfeigenen, buiten de huisbedienden, hebben eigen woning «en rigten die naar goedvinden in. De Heer legt hun, even «als aan een pachter, de betaling eener hoeveelheid graan. «vee of kleeding op, en in zoo ver gehoorzamen zij aan «hun Heer. Zijn huisgezin wordt onder het toezigl der «vrouwen en kinderen door de huisbedienden gedreven.
«Wanneer een oorlog op handen is, stelt een der vorsten «zich in de vergadering als -Ianvoerder voor; vindt hij bj-
MI
»ral en heaamt men da zaak, dan-staan allen op. Ju when «hem toe en beloven hem hJ.stand (auxilium). (1)
»Die na die belofte tenujhlijft, wordt als la faard en-» verrader uitgekreten, en verbeurt voor immer alle vertrouwen, »In den strijd strekt het den aanvoerder tot sehande, »door zijn krijgsgezellen (comitcs) in dapperheid overtroffen «te worden, en aan de strijdgenooten tot onuitwischbare «vlek, den Aanvoerder (1)ii\\) in den krijg te overleven, of •gt; zonder hem huiswaarts te keeren.
«Hem te verdedigen. te beschermen, hunne schitterendste «daden zijn roem te wijden, is de eed, waardoor zij aan «hem verbonden zijn. De l orst strijdt voor de overwinning, «de strijdgenooten voor den / orst, enz.«
Ziedaar het beeld van Hertog Jan de keuste en zijne riddergenooten.
Zijn leven is een aaneenschakeling van krijgsbedrijven, steekspelen. Jagtrermaken en ridder-avonturen.
En, alsof het toeval een zoo wonderbaar leven nog ro-mantischer maken moest, vindt men in het gebeurde met zijn zuster Maria, echtgenoot des honings van Frankrijk, Philippe lk Hauw, die hij van een gewissen dood moest redden, om haar valse hen beschuldiger. Piehue de la Brosse,
(I) Hen vindt hier den oonpronq van hel homagium of homiuium, dut luier de Vasal aan den Heer zwoer; vgl. hierover Haepsaet, O. C. i, 12H, .Diss, sur les Inaugurations. Die eed luidde: Quantum soicro et potuero, consilio ut AUXiLio fidelis vübis adjutok beo. ele. zie Balt sii Capitul. Ca hou cal vi, Tit. 26, seq.
IV
in handen fles beul» over te leveren. een van die toestanden , zoo uitstekend yeschikt tot stof\' voor de weysle-pendste romans of hartstogtelijkste dramas^ dat or welliyt, geen gelijks te vinden is.
Waar iIan I verscheen, waren aller oogen op hem ge-rigt; waar hij een steekspel bijwoonde, was men zeker, schier de geheele ridderschap van Europa aan te treffen. Hij was de ziel van die ridderlijke bedrijven, de beschermer en wederverheffer van dat krijgsgebruik., dat, niet door toeval ontstaan, op wetgeving berustte en uitsluitend was ingevoerd., om den Ridder., {vrijen soldaat, miles) m de wapenoefening te bekwamen.
Bij de krijgstogten, die hij als Hertog van Lotharingen voeren moest, verjoeg hij soms door zijn persoonlijkheid alléén, de benden^ die zich voordeden.
Hij rende er op in, kondigde hun met luider stemme zijn daar zijn aan: -Ic ben die Hertoge selve; mi en volgen niet si I welve van minen lande» , enz., en alles stoof uiteen!
Maar, waar het gevaar dreigde en het land in nood vms, ivist hij met al den ernst, door het oogenblik gevorderd, zich dien toestand waardig te toon en.
Hij ontveinsde voor den vijand zijn tegenwoordigheid nooit; vertoonde zich in zijn hertogelijk gewaad, met wapenrok , pantser en helm, waarop zijn banier was afgebeeld en hield dreigend het zwaard voor zich, met den iirabantschen leeuw in goud tot gevest.
Het was alsdan., dut hij zijnen strijdijenoolen die mannelijke taal ivist toe te spreken, die allen bezielde :
«Het is heden.i dat gij den heldenmoed uwer voorvaderen * moet gedenken! {sprak hij vóór den slag van ff \'oeringen). »Hen zag men nooit deinsen, of\' hun Hoer en Aanvoerder » verlaten.
» Volgt gij hun voorbeeld^ dan zal ons de eer verblijven.
»Ik erken, getrouwe Heeren! de diensten, mij door u » menigvuldig betoond.
»Maar zoo ooit, zijn zij mij thans noodig.
»Ik denk hier te sterven, of het veld met eer te behouden.
«God is mijn ()etui(jc, dat ik uitsluitend gekomen was. »om den landvrede te sluiten.
«Eu daarom zal ons God behoeden.
»Ik rijd voorop: want ik ben heter gemonteerd dan een » van u allen.
«Blijft steeds in mijne nabijheid en zoo vast en moedig »mn mij aangesloten, dat mij niemand in den rug vallen »of\' op zijde genaken kan.
«Het gevaar, dat ons van voren bedreigt, neem ik voor «mijne rekening; ik zal het in dier voege afslaan, dat «het ons allen tot eer verstrekken zal.
» Mogt gij mij zien wijken of mij gevangen geren, gebied «ik u, mij onmiddelijk te dooden!—»
Waar de levensloop van zulke mannen beschreven wordt. vindt men van zelf belangstelling.
VI
Jk wil de xiof\' niet opmeren., ik wenseh slechts Ie vermelden^ imt als waarheid met bewijzen te staven is; het overige laat ik voor rekening der schrijvers, die ik aanduid.
De mededeeling van den inhoud der staatsstukken , ten bewijze aangevoerd, kan ivelligt bij den lezer eenige vrees voor langweiligheid verwekken. Mogt dit het geval zijn, dan sla men die stukken geheel of\' gedeeltelijk over, of leze den inhoud vlucht if/. Het overige zal des te belangwekkender voorkomen. Ik wenseh geschiedenis, dat is, alleen waarheid te schrijven. Schildering blijve voor meer dichterlijke talenten bewaard!
van
HERTOG JAN DE EERSTE.
Doen si vernamen dat hi quam Tornich te henwert, doe nam Elc sinen vvech, ende vloe, In sine veste , rechte alsoe Alse die diere den leeu vlien, Daer sine hooren, eer sine sien. Van IIeelu, vs. 3261.
minderjarigheid en voogdij.
Hendrik de derde, den 28 February 1260(1261, nieuwe slijl) overleden, liet Aleida van Bourgondie, als weduwe na en vier minderjarige kinderen, Hendrik, Jan, Godfried en Maria.
De weduwe, zegt Divaeus , lier. Br ah. XI, bestierde hel Vorstendom lijdens de onmondigheid der kinderen lol aan den jare 1266.
8
De Klekk , wiens woorden hij aanhaalt, zegt daaromtrent in de Uruh. Yeesten, 1, -4, Vers 1135, seq.
Soo bleef sijn wijf, der kinder moeder,
i
Van den lande alse stierroeder,
Ende verhoede, met haren rade,
Waer sie mochte, des lants scade.
Het testament van Hendrik 111 had in de Staatsvoogdij niet voorzien. Een bijzonder staatsregt te dier zake bestond niet voor Brabant en kon niet bestaan, omdat Brabant niet bij staatsverdrag of andere staatsakte tot een hertogdom verheven, maar die naam slechts als Titel door de hertogen, uit het stamhuis van Leuven, bij dien van Hertog van Lotharingen gevoegd was.
Om alzoo de zaak naar bet staatsregt af te meten , diende uilgemaakl te zijn, wat daaromtrent in Lotharingen, ol het Duitsche of Frankische rijk , waarvan Brabant een onderdeel uitmaakte , regt was.
Raadpleegt men de geschiedenis, dan ziet men, in de Frankische monarchie, onder den Eersten of Meroveïsehen Stam, bij het overlijden van den Koning, de Staatsvoogdij van den minderjarigen opvolger meerendeels door de weduwe waargenomen. Zoo vindt men in S7S de llijksvoogdij van den vijfjarigen Childebeut 11, opvolger van den vermoorden Koning Sieghert , door zijne moeder Buiinechild gevoerd (v. Loon Al. H. H. 1. 2S9); — zoo ziet men in 888 de llijksvoogdij van den minderjarigen Chlotahis 11, opvolger van den vermoorden Koning Chilperik , door zijne moeder Fredegunde bestierd; — zoo bleef in S96, na het overlijden van Cnn.DEiiERT 11, de llijksvoogdij van diens opvolger in Austrasie, Theodeiiert 11, eu in Bourgondiö, Dirk, in handen der grootmoeder Brunecihu) (ib. 261); — zoo leest men, dal na het overlijden van Ci.ovis 11 in 606, de Staats-
9
voogdij van diens opvolger Chi.otaris III door diens moeder Bathildis is waargenomen, (vgl. Fredkgari Chron. ad ann. 686; v. Loon, ib. 280; Jour, Ahr. de l\'hist. de Fr. Chlotaire III-, Butler, leren der h\'. Bathildis, enz.)
Toen vervolgens de Groothohneesters de slaatsmngt geheel in handen hadden, beheerselilen zij alles alléén , hetzij de Koning meerder- of minderjarig was. Ehroin, Pipinus van Herstal, Karei, Martel, Pipinus de Korte, zijn zooveel namen van opvolgende Groothofmeesters (majorex domus . maires du palais), die het rijk alléén bestierden, tot dat Pipinus de Korte zich op den Iroon geplaatst had en de Tweede, of Karlovingsche Stam, een aanvang nam.
1 ijdens de erflijkheid van het Groothof meesterschap onder den Eersten Stam, zien wij alweer de voogdij dier Vorsten, Iijdens hunne minderjarigheid, door de weduwe van den overleden Rijksvorst waargenomen. Bij het overlijden van den Groothofmeester Pipinus van Herstal in 714, beheerde zijne weduwe diens hoog gezag, als grootmoeder en voogdes van den onmondigen Theodoiuld , en liet den onwettigen zoon, Karei, Martel, gevangen zetten [ryl. v. Loon ih. ^08); waaruit blijkt, dat het ook in de familie der Karlo-vingers, (van wie de Hertogen van Brabant afstamden), nog vóór dat zij zich tot Koningen hadden verheven, gebruik was, dat de Staalsvoogdij door de weduwe van den laatsten Rijksvorst werd waargenomen.
De troonopvolgers der Koningen Pipinus de Korte, Ka-rel de Groote . Lodewlik de Vrome, Karel de Kale, wa-ren , bij het overlijden van hun vader meerderjarig en dus kon ten hun aanzien geen sprake van voogdij zijn.
Voor eeue Staatsvoogdij der Hertogen, Graven en andere Rijksgrooten, tijdens tic eerste Karlovingsche Koningen,
10
bestond geen grond, omdat die betrekkingen destijds geen erfelijke staatsambten waren.
liet reeds meer aangehaalde Capitulare van Kauel de Kale, van 877 legde de kiem der erflijkheid dier rijkswaardigheden, en van toen af bestond er ook grond, om in de staatsvoogdij «Ier minderjarige opvolgers te voorzien.
Caput IV van dat Capitulare bepaalt, dat, »wanneer een «Graaf kwam te overlijden, wiens zoon met den Keizer »(naar Italië) op reis was, (1) de zoon des Keizers, met de »Getrouwen {fuleles) zoude bepalen, wie den overledene het »naast in den bloede bestond; en die naaste bloedverwant «zou dan, met de beambten van het graafschap {cum mi-»nisterialibm ipsius comitatus) en met den Bisschop van »het diocees, waarin het graafschap gelegen was, het be-»stier van het graafschap waarnemen, tot dat de zaak ter »keimisse van den Keizer was gebragt, — dat, wanneer »de overleden Graaf een minderjarigen zoon {/ilium par-»vul urn) naliet, die minderjarige^ met behulp der staats-»of hofbeambten {ministeriales) (2) van het graafschap en »met die des Bissehops voornoemd, het bestier van het graaf-
(1) Iïai.uzius, II, col. 259, scq. doelt eenc noot van Fleodardus mede, waarbij als do oorzaak van deze wetsbepaling wordt aangeduid, dat, toon Karei, de Kale in 877 naar Italië op reis zou gaan, hij aan liet volk bekend maakte, hoe zijn zoon bij zijne afwezigheid het rijk zoude bestieren en in de verschillende, zich voordoende gevallen, moest handelen; vooral ook met opzigt tot het afweren der Noormannen.
(2) Men kan uit de Salische wet. Tit. XI. T)e serois mancipiis furalis art. 5, zien, wat men oorspronkelijk onder de Ministeriales verstond, en dat zij slechts do opzigtors der lijfeigenen waren. Art. 0 zogt: Si quis Mnjorem, Infeslorem, Scantionem, Mariscalcum, Sim tor cm, Fahrum ferrctrium, Aurificem sive carpentarium, Vinilorem vel Porcarium, vel Ministerialem furaverit, aul oeciderit, vel vendideril, valentem sol. 25. Malb. Theuca \'I\'exa ra , 1400 rfra. qui faciunt sol. 35. culpabilis judicelur excepto eupitole el delalura. Hetgeen wil zeggen: Indien iemand eens anders Groot-ILofmeostor, hofmeester, schenker, maarschalk of paardenopzigter, stalopzigter, smid ... of andere
11
»schap zonde voeren, lot, dat de zaak ter kennisse vai) den » Keizer was gebiagt; en dat, wanneer de overleden graaf »geen zoon naliet, de zoon des Keizers met de getrouwen »[fideles) zoude bepalen, wie met de staatsbeambten van »liet graafschap, tot aan de nadere bevelen des Keizers het «bestier van het graafschap zonde voeren: terwijl op ge-olijke wijze ten aanzien der overige Vasallen moest gelian-quot;deld worden.»
Ziedaar al, wat wij in het oud Germaansch of Frankisch Staatsregt, ten aanzien der staatsvoogdij dei- minderjarige rijks-vorsten, hebben aangetroffen; tenzij daartoe ook worde gebragt het diploma, in het Voorm. Hert. Brabant aangehaald , waarbij door Keizer Hemhuk 111 iu 1222 bepaald is, dat de Hertog van Lotharingen en Brabant de voogdij van zijne minderjarige Vasallen, tot aan hun ISquot;10 jaar, moest, voeren.
Past men nu het vorenstaande toe op de Staatsvoogdij van Brabant, bij hel overlijden van Hkndiuk 111, dan kon welligt met grond worden beweerd, dat volgens het familie-statuut der Hertogen van Brabant, vroeger Graven van Leuven, die, naar de moederlijke lijn, de laatste afstammelingen van Kakel de Groote waren. Hertogin Aluda , als voogdes den minderjarigen Hertog wettig ter zijde stond ; en dat de tninisteriales (Hof- of Staatsbeambten) en misschien ook wel de Bisschop van Luik, tol wiens Diocees
bedienden gestolen of gedood of verkocht heeft, zal hij gestraft worden met enz. Die mooije titels van Meijer, Maarsehalk, Schenker, enz. waren alzoo slaveubenamingen. Ten tijde van Hertog Jan 1 waren zij, die dien titel voerden, reeds groote heeren; doch het waren desniettemin slechts persoonlijke hofbeambten of zoo men wil. Staatsbeambten, of Ministers van den absoluten Vorst. De Maarschalk van Brabant was dus slechts de eerste dienaar of vasal des Hertogs, omdat de Hertog dat leen aan de heerlijkheid Wesemale verbonden had.
Brabant deels kerkelijk behoorde, regtens op het medebeslier aanspraak konden maken.
liet komt mij ook voor, dat de nader te vermelden twist over de Staatsvoogdij eigenlijk minder de vraag gold, of de Hertogin-weduwe voogdes, althans medevoogdes zoude blijven, dan wel, wie haar in dat bestier zoude bijstaan. Vooral geldt dit de aanspraken van Arnoiit van Wezemale , Erfmaarschalk van Brabant, die, zooals wij nader zullen zien, zich alléén beklaagde, dat liij niet als raadslid werd erkend, en het medebeslier aan een vreemdeling, Wouter Berthout, werd toevertrouwd. Van al de mededingers schijnt hij wel het minst ongelijk te hebben gehad. Hij was door de Hertogen als Maarschalk aangesteld , of liever, met zijn leen, Wezemale. was door hen het Hofambt van Maarschalk verbonden. Krachtens dat leen en den eed, dien hij dientengevolge aan den Hertog moest afleggen, was hij verpligt, door raad en daad den Hertog bij te staan en diens regten te helpen handhaven. Zijne vordering was dus zoo ongerijmd niet. Zij strookte met het bepaalde, bij het Capitularo van Karei, de Kale, dat sedert staatswet gebleven was.
Dat men den Bisschop van Luik van het medebestier verwijderd wenschte te houden, kan ieder begrijpen, die leest, wat wij ten zijn aanzien, V .H. Brahant 1. 1S3, hebben medegedeeld.
Doch, zonder te beslissen, in hoeverre deze of dergelijke staatsvoorschriften van het Duitsche rijk, ten aanzien dei-voogdij van de minderjarige kinderen van Hertog Hendrik 111, regtens konden worden ingeroepen, (1) wensch ik al-
(1) Do heer Stallaekt {Gesch. van Hert. Jan I van Brab. 1, 4) meent de zaak to kunnen uitmaken, door een beroep op een verhaal, door Dux-tehus medegedeeld, Chron. II, 100. —■ Had de schrijver Butkens, Trophies du Brabant, I, 118 geraadpleegd, dan zou hij zich hebben kunnen overtuigen, dat, wat hij als gezag vooruitstclt, niet anders, dan als een vertelseltje
13
leen aan lc slippen, dat als daadzaak in de geschiedenis van Brabant vaststaat, dal er oneenigheden tusschen de Hertogin-weduwe en de naaste bloedverwanten van den overleden Hertog, den Bisschop van Luik, tevens bloedverwant, enz. over het voeren der voogdij, zijn ontslaan; doch dat de Hertogin de overhand heeft behouden, ook met betrekking tol de eischen van den Maarschalk Arnout van Wesemale , zoo als nader zal blijken.
De staatsmiddelen, daartoe door de schrandere vorstin aangewend, worden ons door twee tijdgenooten, van Heelu , {Rijm-Kromjk betreffende den slay van Jf oerinyen) en de Klerk [de lirabantsche Veesten (res gestae) ol\' Hij m-Kr on ijk van Brabant) op eene wijze beschreven, die, door hare eenvoudigheid en ongekunsteldheid, den stempel der waarheid draagt.
Die twee schrijvers zijn (met de nog bestaande staatsstukken), de eeniije bronnen, waaruit de latere schrijvers hebben kunnen putten, en, blijkens hunne aanhalingen, ook geput hebben. (1)
van moeder de Gans kon worden aangemerkt. — Butkk.ns bewijst, dat, toen Godfried II in 1143 overleed, zijn zoon Godfried lil reeds meerderjarig was, blijkens een diploma, door dien Hertog in datzelfde jaar 1143 bezegeld, te vinden bij Butkens I Preuves 38. Dezelfde Godfried 111 is in 1190 in den ouderdom van 64 jaren overleden, zoodat bij in 1143 zeventien jaren oud was. Dat hij dus destijds in do wieg zou gelogen hebben en aan zijne moedor Hertogin Adklia voogden zouden ziju toegevoegd, is louter fabel; en het staatsrogt, dat men daaruit alloidt, steunt dus op een zandgrond. Ook de aanhaling uit Zowel, Deutsche Staats-und \'Rechts-Gesc/iichlet I, 1G3, past niet op den toenmaligen Begtstoestaud van Brabant. Het is Bomeinsch-Duitsch regt van lateren tijd, dat niets met hot destijds in Brabant heerschende Germaansch of Frankiseh rogt gemeen had.
(1) Willems zegt iu zijne Introduction oji de Brab. Yces ten van de Klerk biz. XXXI: „Au 17c siècle, Butkens a fait uu usage frequent des Brubantsche Yeesten, d\'après les notes marginales du premier volume de sos Trophécs du Brabant, ou il les dcsigne sous le noin de liijm-Kronijkquot;.
Hadden zij eenvoudig het verhaal dier lijdgenoolen overgenomen, en dal verhaal aan de staatsstukken van dien tijd getoetst, dan hadden wij welligt de waarheid, althans de naaste waarheid, der gebeurtenissen bewaard.
Doch eenvoudige overneming van hetgeen die oorspronkelijke schrijvers hadden gezien. gehoord en ondervonden, schijnt Ie alledaags te zijn geweest. Van Heelxj en be Kl euk hadden niet van Staten van Brabant gesproken. Dergelijk staals-ligchaam moest er naar hel droombeeld dier latere schrijvers geweest zijn.
Van daar dat zij, hoezeer overnemende en navertellende, wat vagt; Heelit en de Klerk omtrent de gebeurtenissen dier tijden hebben medegedeeld, tusschen dat verhaal, handelingen . raadgevingen, beslissingen van Staten van Brabant invlechten, die zoozeer den stempel van verzinsel, bijvoeging of verdichtsel dragen, dat het, bij eenig nadenken, verbazing verwekt, hoe die schrijvers, bij het opdisschen dier verdichte handelingen van Staten, niet hebben beseft, dat er wel nooit een onzinniger spel zou hebben kunnen gespeeld zijn, dan hetgeen zij aan dat gewaand staatslig-chaam opdringen.
„Diro que eet auteur moderne, estimable a tant de litres, et plus tard racadémieieu Des Roches n\'on.t point connu d\'autre source pour dccrire plu-sieurs évéiiomens qui eurent lieu sous les dues de i5rabant, avant le regne de la Maisoti de Bourgogne, e\'est assez prouver rimpertanoe de Ia presente publication (do de Klerk) .... 11 est, pour ainsi dire, le seul historiën contemporain que nous ayons du règne si remurquable, de Jean III. Vermits de Kronijk van de Klerk in 1318 is aangevangen, was die Krouijk-schrijver ook tijdgenoot van Jan 1, als zijnde geboren in J280. Hij vermeldt, dat van IIeelu den slag van Weeringen heeft bijgewoond. Die beide schrijvers zijn dus oog- altham oorgetuigen geweest, van wat zij ten aanzien van J an I berigten. Zij verdienen dus volkomen geloof, ten aanzien van hetgeen zij van hun tijd vermelden; doeh daarom niet, ten aanzien van hetgeen zij van vroeger mcdedeelen; vgl. Willems, ib. IX, X en XX.
IS
Vooral Butkens in zijne Trophees du Brabant 1, 279, .icq. voert daaronitienl tien boventoon. Hij schijnt de uitvinder der tussclienvoegingen op van Hef.i.u en de Klerk te zijn. Zijne bijvoegingen zijn door latere schrijvers als gezag overgenomen, olquot; ook nog, als een thema, tot uitgebreider varianten, aangewend; (1) en vandaar eene verwarring in de geschiedenis dier tijden, die den lezer nooit laat begrijpen, wat dan (och bij dat alles regt was, en van ongerijmdheid op ongerijmdheid doet stuiten.
Ik stel mij tot taak, die geschiedenis nog eens lol de oorspronkelijke eenvoudigheid terug te brengen; het verhaal van van Meelu en de Klerk zuiver terug te geven; dat verhaal aan de staatsstukken van den tijd, dien zij bespreken , te toetsen, en daarbij de wijzigingen, bijvoegingen, verdichtselen, door latere schrijvers aan hun verhaal gehecht , aan te wijzen; waarmede de waarheid meer helder zal uitkomen.
Yan Heelu, wiens Dietsche rijmtaal voor den lezer, aan dergelijke uitdrukkingen ongewoon, bijna niet verstaanbaar is, en daarom door mij met eene vertolking in huidig Ne-derlandsch wordt loegelicht, zegt in zijn aangehaald werk 1, v. 130, seq:
......te dien tide llKIlTO(i Hendrik lil liet bij
Moeste lü dcse werelt begeven, Van Jiorgonscn tsertogen Dochter liadde hi te wive ; Die liet lii weduwe, na sinen live. Met vicre jongen weoseu |
zijn overlijden eene weduwe, Bourgondische Vorstin, en vier jonge weezen na: hetgeen aan Brabant veel onrust en verdriet baardewant liet toeval wilde. |
(1) Tol, die snhrijvers bchooren van Hkurn. Hist, van \'sHert. I, 128, seq. Stallaert Gesch. van Hert. Jan I. .\'5. scq., enz. Vooral laatstgenoemde schrijver hoeft dc verzinsels van Uutkuns allerkoddigst opgesierd.
16
Daer Brabant bi in vrcosen Bleef, endc in verdriete groot; Want het geviel, na sine doot, Dat lier Heinrie (zijn broeder Van vader ende niet van moeder), Die lautgrave van Doringen, Niet ea eonste toe bringen Dat hi mout bore ware bleven Van Brabant. Doet bijt begeven Moeste, ende utcn lande keerde, Alsoe alse lantreeht leerde Woude op rechten sine gebreke Her Heinrie van Gaesbeke, Ende montbore zyn metten rechte; Want van gcborte ende van geslechte Was hi, te dien tide. Die naeste van den swcrt siden, Doet dio lautgrave begaf, Diere montbore sonde sijn af. Grave Otte van Gelre, endesyn broeder Bisseop Heinrie, van bare moedor Waren si also na belanc Den weesen doe van Brabant Also van Gaesbeke was haer neve; Die rieden hem beide, dat hi bleve Van Brabant montbore; Want hi ware gerechte ore. Doen si hem dat hadden gheraden Stonden si daer na met daden, Datsi selve wouden bliven Montbore, ende verdriven Haren neve daer af met erachto. Dicro weesen moeder dachte (Die hertoghinne Alijs, Die bedaohlich was ende wijs) Dat en gheen van alle deson |
dat des Herlogs halve broeder van vaders zijde, Hendrik, landgraaf van Thuringen, als vreemd Vorst, geen aanspraak oj) de voogdij van Brabant kon maken. Toen hij daarvan moest afzien en het land verlaten had, wilde Hendrik van Gaesbeek , volgens \'s lands regt, op de voogdij aanspraak maken, omdat hij naar geboorte en geslacht, de naaste bloedverwant van vaders zijde was, toen de landgraaf (van Thuringen) van de voogdij had afgezien. Graaf Otto van Gelderland, en diens broeder, Hendrik, Bisschop van Luik, die van moeders zijde de weezen van Brabant even na waren, als van Gaesbeek , raadden hem aan, voogd van Brabant te blijven, vermits bij als neef, daartoe van geslachtswege ge-regtigd was. Doch, loen zij hem dit hadden aangeraden, toonden zij later met de daad, dal zij zelve de voogdij voor zich beoogden, en verdreven hem daarom met geweld. Hertogin Aleida , de moeder der weezen, die in dit alles met beleid en wijsheid Ie werk |
17
])cs lants orboor cu soüde wesen ; Daer bi giuo si docu viseren, Dat si olkon met andoren soude weren, Van al dien heoreu die daer wouden Die montborseap van Brabant houden. Nu boort wat die hertoginne, Die vorsienich was vau sinne, Met desen lieeron doen dode. Int begin maecto si vrede Motten grave Otten van Gelre Met bissoop Heinrike, ende oee elro Met andren heeren, na ende bi; Daer nae tlioenese, dat si Hoeren Heinrike was verbolgen Van üaesbeke, ende dede baer volgen Den grave van öelre endo dien bisseop Vau Ludeke, sinen broeder, op Dlant van (iaesbeke, datsi storden. Ende daer ua, eortelinglio, worden Die bisseop ende die grave beide Uut Brabant, met beliindicheide. Van diere montboroseap gedaen; Want selve woude sijt onderstaen. Die hertoginne Vrouwe Aleys. Heerea Godevaerde van Parweys, Ende heeren Wouter Berthoudo Hiep si to rade, ende woude Met hare hulpen Brabant Selve behouden in hare liant, Tote dat haer kinder daer toe doehteu. Dat sijt selve berechten mochten. |
ging, was van oordeel, dat niet een dezer heeren voor tiet la ml dienstig was. Zij legde het er diensvolgens op toe, om den een door den ander te weren en, op die wijze, hun toeleg op de voogdij van Brabant, te verijdelen. Zie hier, hoe de schrandere Hertogin met bedoelde heeren handelde: Zij verzoende zich aanvankelijk met graaf Otto van Gelderland, met Bisschop Hendrik en verder ook met de andere heeren. Daarna toonde zij zich verstoord op Hendrik van Gaesbeek en liet zich dooiden Graaf van Gelderland en diens broeder, den Bisschop van Luik, helpen , om het land van Gaesbeek te verwoesten. Kort daarop wist zij even behendig die beide heeren, den Bisschop en den Graaf van de voogdij van Brabant te verwijderen. Het was haar te doen, zelve meesteres te blijven. Zij riep heer Godfried van Parweys en heer Wouter Burthout tot haren raad, en w ist, door hen geholpen, het bestier van Brabant in hare magt te houden , tol dat hare kinderen in staat waren, het bewind te voeren. |
18
Her Qodevaert van Parweis starf Dacr na scicro, eudo doe warf Die nioiitborscap van dien lande In liceren Wouter Berthonts liando, Ende in lieei\'eu Heinrio, sijns neven, Van Boutershoem ; si twee bleven Van Brabant doe al lieeron, Ende holpen, met grooter eeren, Der weesen moeder, diere vrouwen, Brabant vormontborcn met trouwen. Boent alsoe verre quam, Bat van Brabant ane nam Die montborscap lier lierthout, Wordon hem thant ontliout Solke lieeron, die ooe wouden Bio montborseai) liobbon behouden, Ende van den rade sijn alsoo wale. Biere was her Acrnout van Wosemale, Die macrscalc van Brabant, een; Want van reehte, na sijn leeu, ])at hi hilt, woudo hi plichten |
Godiiuei) va\\ Pahweys slierF kort daarop, en toen verwierf heer Wouter Berthout en heer I Fenduik Boutershem., dictis neef, de voogdij; en beiden bleven toen hoeren van lirabant en hielpen met eere, de moeder der weezen , vrouw Aleida , (ronw de voogdij van Brabant voeren. (1) Toen het zoover kwam, dat heer Berthout de voogdij van Brabant aanvaardde, werden hem weldra de hecren vijandig, die ook aan de voogdij deel hadden willen hebben en eveneens van den Raad hadden willen zijn. Een dezer was heer Arnout van Wesemale, Maarschalk van Brabant, (2) Hij |
(!) Men ziet hieruit, dat Alm da op vreemde hulp steunde, vermits Bebt-iiouT geon Brabander, maar Vasal was van den Bisschop van Luik, van wien hij Meehelen in leen had.
(2) Hiervoor, bl. 4, is reeds aangetoond, dat bij de Eranken do Maarschalk oorspronkelijk was opzigter van- en behoorde tot de lijfeigenen, huisbedienden, minisleriales. Be naam beteekent letterlijk stalknecht van Mark, merrie, paard en schalk, dienaar, toeschouwer. Vgl. Bivaei, Lov. II. Bk Vadderb. Orig. des Dues cle Drab. II, 456. Paqüet, enz. Be Eranken bezaten die dienaarschap op hunne Villae, de latere heerlijkheden. Vooral ook de koninklijke Villae waren op gelijke wijze ingerigt, zooals uit het Capitulare de Villis van Karel de Giioote blijkt vgl. V. II. Brabuntï.hX.\'iW.
Bit die dienaarschap ontstond later do hofhouding, aan wier hoofd de Mojordomns tijdens den eersten of Merovéischen Stam stond; dan volgden in rang do Senescalken, Maarschalken, Hofmeesters, Schenkers enz. enz.
En, oven als het huis, of de hofhouding dos Konings, was ook hot huis of de hofhouding dor Aartshertogen, Hertogen, Graven, enz. ingerigt, en die bedieningen werden aan landgoederen verbonden, toon later hot leen-
19
Motton ghonen, die borichten Die weeseu van Brabant souden; Des en woudo men boni niet bonden, Noeli vore recbt oee bokinnon. Dacr bi trocto bi binnen Die besto stat eno van Brabant, Te Loveno, daer bi doen vant Een folic voedo ende oen harde, Dio stout tussoben die Blanckarde Ende die Coelneren, twee beslechten Dio iegben een woudon veebten, Ende ben dieko ondorsloeghen. Die Coelneren die droeghen Hen van maeobscape \'altcmale Aen hoeren Arnonde van Wesemalo. Dat was wille ende ghevoeeh Hcoren Aernonts van Wesemale ge- noocb; Want bi tooch hem doo, ende bleef Aen die Coelneren, ende verdreef Die Blanckarde alle uter stat; Want si droegen vele bat (Die Blanckarde) motter bertogiunon. Dan metter stat van binnen; Daor bi was al ghemoyne |
wilde, als regtens naar zijn leen daartoe bevoegd, de opleiding der weezen van Brabant mede bestieren. Doch men wilde liem niet als zoodanig loelaten, en ook niet erkennen, dal bij daartoe geregtigd was. Toen (oog hij naar Leuven, de voornaamste stad van Brabant; alwaar hevige en hardnekkige veete (1) heerschte tus-schen de Blanckarden en Coelneren , twee geslachten, die elkander wilden bevechten , en ook menigmaal handgemeen werden. De Coelneren, als met hem verwant, voegden zich bij lieer Anxour van Wesemale, en dat strookte geheel met zijn plan en verlangen. Want hij schikte zich daarnaar, bleef de Coelneren getrouw en verdreef de Blanckarden allen uit de stad, die het meer met de Hertogin dan met de zienswijze der stad hielden. Daarbij kwam. |
stelsel word ingevoerd. Men hechte dus niet aan den titel van Maarschalk oen regt, op hot bestier van Brabant tegenover don Hertog. Het was een leenmanstitel, die den leenman verpligtte, do daaraan verbonden ambtsbetrekking te vervullen, on waarop hij bij voorkomende gelegenboden ton voordeele der regton van den Hertog, krachtens zijn leenmanseed aanspraak kon en moest maken.
(1) (imtrent deze Veele zegt Willems, handelt Divabus, Rcr. Lov. II. 5, III, 4 eu Rcr. Br ah. I, ,\'?U. — Do naam moot Coheren gespold worden; famlia palricia CUmcorum, zegt Divaeus. Eenige van hen waren schepenen van Leiivou in de jaren 1234—IZtj?, blijkens, enz.
20
Tc Lovene binnen, groot cnde cleyno, Dien Blanckarden ontliout. Alsoc wert her Arnout Van Wesemale te Lovene heere, Ende orlogede, lange cnde seere, Jeghcn die Berthoude, sender sparen Om datsi sonder hem waren Montboren van Brabant, Ende icghcu alle die hi vant Hulpereu der hertoghinucn. Bi deser grooter omminnen Stont Brabant in swaren tweste; Want vanden lande die beste, Beide van heeren eude van staden, Woude doen clc anderen scaden, Waer syt toe bringon mochten. Eude want desc ieghen een vochten, Woude men doen ane strideu Brabant, in allen siden, Dacr bi moesten die iongc weescn Van Brabant tileee reesen Ghewapeut achter lande riden, Ghelijc oft si soudon striden, Om dat beide riken eude armen Te voorder sonde ontfarmen, Dat raeuse soude des lants verdriven, Maer hen hulpen in haer erve bliven. |
dal binnen Leuven over het algemeen, ieder, zoo groot als klein, den Blanckarden vijandig was. Alzoo werd heer Akivout van Wesemale heer te Leuven; en oorloogde lang en hevig tegen de Berthouden , omdat zij zonder hem voogden van Brabant waren; en tegen allen, lt;lie hij bevond aanhangers tier Hertogin te zijn, zonder iets te on I zien. Die groote oneenigheid veroorzaakte hevigen twist in Brabant; want de eersten van het land, zoo heeren als steden, trachtten elkander zooveel nadeel mogelijk toe te brengen; en, terwijl men elkander beoorloogde, trachtte men ook van elders Brabant strijd aan te doen. Daarom moesten de jonge weezen van Brabant al vroeg buiten de grenzen van het land rijden, als ten strijde toegerust, ten einde zoo rijken als armen des te eer aan te zetten, om te verhoeden, dat men ze uit het land mogt drijven, en om hen te helpen, in hun erfgoed te hlijven. |
Na van vers 277 tot 408 de slrooptogten Ie hebben beschreven , die te dezer gelegenheid door den Bisschop van Luik tegen Berthout en Brabant ondernomen werden, vervolgt hij vers S08;
21
Hoinric, Jan, (J ode vert Eude daer toe ionevrouwe Marie, Dit sijn sonderlinglie die Kinder alle viere bi namen, Die van den hertogen Heinrike quamen, Ende na sine doot verwecset bleven. God, die alle dinc mach geven Na sinen wille, want hi daer af Gheweldieh heere es, hi gaf Den oudsten broeder van desen. Die hertoge te reeht sonde wesen, Heinrike, selcke mesquame, Beide aen sin ende ane liehame, Dat hi daer toe niet en doehte. Dat hi hertoghe wesen moehte. Dat mercte wol die hertoginne. Der kinder moeder, dat van sinne Heinrie niet en was soe vroet. Dat orbor ware oehte goot Den lande, dat hi bleve heore; Daer bi, om dies lants eere. Viseerde si om geroohte trouwe, (Der kinder moeder, die edel vrouwe,) Dat Heiurie soude des lants vertien, Ende openbare dies lyen. Voor die stade ende vor die manne Dat hi op droege Janne Sinen broeder erve ende leen. Des raets droege oec in een, Met hare, her Wouter Borthout; Want hi was den lande hout; Daer bi vorderde hi die sake. Dat men Janne soude hertoge maken; Want hi geraecter was ende vroeder Dan Heinrie, syn outste broeder. |
Hendrik , Jan , Godfried cu jonkvrouwe Marie waren bij name de vier minderjarige kinderen , die Hertog Hendrik bij zijn overlijden had nagelaten. God, die als oppermagtig heer alles naar zijn zin kan beschikken, had den oudsten zoon Hendrik, die regtens Hertog moest wezen, zoo zeer misdeeld naar ziel en ligchaam, dal hij daartoe niet geschikt was. De Hertogin-moeder merkte spoedig «lat Hendrik niet zoo gezond van verstand was, dat het doelmatig kon geacht worden , hem het land te laten blijven beheeren. Daarom legde de edele vrouw, ter eere van het land, er zich op toe, om Hendrik afstand van het land te laten doen, en in het openbaar, in tegenwoordigheid dei-steden en leenmannen, zijn erf en leen aan zijn broeder Ja\\ over te dragen. Heer Wouter Bertiiout hield dit ook voor raadzaam, want liij was het land genegen. Daarom bevorderde hij het, om Jan Hertog te maken; daar deze meer bij de hand en knapper was, dan Hendrik zijn oudste broeder. |
De wijze , hoe dit werd voorbereid, verhaalt van Heelu
22
niet in bijzonderheden: !lt;• corte beide redone ende woort, /,(gt;^1 liij, en breekt in eens af, om te bespreken, hoe Hendrik , ten voordeele van zijn broeder Jain , afstand van het Hertogdom deed. Dit heeft eenige verwarring in de geschiedenis te weeg gebragt, omdat de schrijver verzuimt, te vermelden, dat het geschil met de Leuvenaren alléén den toeleg, om Hendrik van liet Hertogdom te berooven, tot grondslag had. De verwarring lost zich echter op, wanneer men verder leest, wat de Kxerk te dien aanzien zoo duidelijk uiteenzet; welk verhaal ook geheel met destaats-stukken, die wij nader zullen mededeelen, overeenstemt.
De Klerk, zegt alzoo in zijne Yeesten van Brabant ., iv, vers 1107:
Als men screef dusont dat carnation In het jaar 1260 stierf, zoo Twee houdert endo LX oec doou, als ik |aS-\' HENDRIK , de derde
Starf dese Heinrio, als iet las i-
van dien naam: en zin ua-Die de Darde van den name was, i • ■
,, gelaten kinderen waren zoo
Ende sine kindere bleven soe jone van ~
daghen J011^ i (lal de oudste nog de
Dat doutste ghene wapene moohte wapenen niet mogt dragen. Hi n-draghen. drik, de oudste zoon, die Her-Heinric hiet sijn outste sone: (off l)leef, was zoo zwak van
Jli bleef hortoghe, ende die gone leden en ZOO gering vuil ver-Was see onmachtig van leden, dat hi. on ,lik( was
Ende van sinne soe onbesneden, , . . i i i i
„ j . . ... . ,, , ,, net land te behouden; zoodal Ende soe dwaes, dat In er niet toe doelitc _ \'
Dat hi tlantscap houden mo\'ohte, 0P \'\'\'.i\'quot;\'\' niocdci, de
Soo dat hi theerscap, bi rade sijnro heerschappij aan zijn broeder
moeder. Jan overdroeg, nadat, hij om-
Janne gaf, sinen broeder, trent acht jaren Hertog ge-
Als hi omtrent acht jaer weest was. En kort\' daarna
Hertoghe hadde gheweest voerwaer. .in i , i i i i
„ , 0 , amp; trok IbMmiK het monnikskleed
in Borgoenien, in ene abdic, gogne en deed afsltllld \\lt;in
Ende liet der werelt heerscapie de wereld-heerschappij , om
Ende oulaughe na dien tijt Dede Heinrio an moenos habijt,
ian in eene abtdij in Bourgogne en deed afstand vai Ie wereld-heerschappij , on Om te regnoren ewelike, eeuwig mei God ill hel he
«
23
Mot Godc iu hcmelrikc, Ende Jan bleef gheweldich liere Van Lothrike, voert ane mere, Dacr groet twist ave ruerde Kimen lants, die langho duerde; |
melrijk te regeren. Kn .Ja\\ bleef voortaan oppermagtig heer van Lotharingen, waaruit groote twist in het land ontstond , die lang duurde. |
Na verder in I kort de geschillen niet den Graaf van Gelderland, den Bisschop van Luik, den Graaf van Tim-ringen, enz. te hebben vermeld, vervolgt hij vers 11S7;
Bertiiout was haer raet, als men aeegt, Die te Mechplen te sinte Kombouts leeght, Die men goet biet, als iet las. Omdat bi vroet ende vrome was: Bi hem soe waest al bedreven, Dat Heinrie moenc was begheven, Ende dat Jan bleef hertoghe. Hier bi wies dat orloghe Tussehen Lovene der stat Ende heer Berthoudc, omme dat Die van Lovene openbare Seiden, dat Hoinric ware Met boesen rade daor toe bedreven. Dat hi moenc ware begheven, Ende al haddi van sinne ghebreke, Dat menne daerom niet en stoke, Uut sinen vaderliken goede, Endo dat dat niet wel en stoede, Ende ieghen wet ware al te male. Endo een here, van Wesemale |
Zooals men zegt, had de Hertogin-moeder lot raadsman Berthout , die thans in de kerk van den heiligen Rumoldus te Mechelen begraven ligt. Hij was daartoe, zooals ik las, zeer geschikt, omdat hij kundig en dapper was. Met hem was bepaald, dat He\\-dkik monnik werd, en Jan Hertog bleef. Daaruit ontstond oorlog tussehen de stad Leuven en heer Berthout, daar de Leuvenaars openlijk verklaarden , dat Hendrik met boozen raad was overgehaald, monnik te worden; men achtte liet onbillijk, al ware hij van gering verstand, hein daarom uit zijn vaderlijk erfgoed te verdringen; dat druischte tegen wet en regt aan. Ar.nout Beunage , heer van |
/0
Bornage hiet hi, heer Arnout, Was des dien van Loveu hout, Ende viel iegheti Berthoude dan, Met die van Loveno, alse hoeftsinan; Want si en wouden, min noch more, Janne kennen over here, Eude slooghen oec haer porten toe Jegen Janne ende sijnre moeder doe. Eens worden si soe beraden Dat si Berthoude wilden scaden , Ende troeken uut met ghewoude, Metten selven heren Arnoude, ïote in mijns heren Berthouts lant. Sijn volc quam daor ieghen gherant, Ende dadense tachter soe mettien Dat si van node moesten vlien, Ende die viande volgheden na. Tote in do Leeps, als ie versta, Daer sise versloeghen ende vinghen. Dus verghingen daer die dinghea, Dat Jan Hertoghe bleef gheweldelike Van Brabant ende van Lothrike Met spoode, ende met groter eren, Ende was sint heer de heren. |
Wesemale, ondersteunde die van Leuven •, hij stelde zicli aan hun hoofd tegen Bihtiiout want zij wilden in geenen deele Jan als opperheer erkennen, en sloegen hunne poorten digt, toen Jan en zijne moeder de intrede in de stad wilden doen. Zij namen het besluit, om Bertiiout te schaden en togen gewapend met Arnout van Wesemale in zijn land. Zijn volk trok hen te gemoet, en viel hen zoo geducht in den rug, dat zij genoodzaakt werden te vlugten. De vijand vervolgde hen tot in de Leeps, alwaar zij werden verslagen en gevangen genomen. Het gevolg was, dat Jan dadelijk met groote eer geweldig Hertog van Brabant en Lotharingen, en sedert Heer der Heeren bleef. |
Ziedaar het verhaal van van Heelu en de Klerk zuiver overgenomen. Geen hunner spreekt van Staten ^ en zeer natuurlijk ; want Staten bestonden nog niet. De Hertogin heeft, door een vreemden bondgenoot, Bekthout van Mechelen, geholpen, de Staatsvoogdij barer kinderen uitsluitend gevoerd en eene verandering in de erfopvolging te weeg gebragt, omdat haar de oudste zoon ongeschikt voorkwam, het hertogelijk bewind met de noodige kracht en klem te voeren.
Hoe hebben latere schrijvers er toekunnen komen, om, in strijd met het gezond verstand, tusschen dat eenvoudig verhaal dier twee kronijkschrijvers, handelingen, raadgevingen , beslissingen van Staten te vlechten, die niets dan verwarring te weeg brengen, zonder dat die gewaande Staten ooit hun zin krijgen?
Hadden toch Staten ten aanzien van quot;s lands zaken eenig besluit kunnen nemen, dan ware al de omslag van het oorlog voeren tegen pretendenten op de Staats voogd ij , het verzet van leenmannen, het sluiten der poorten te Leuven, om de hertogin-moeder te beletten, haar tweeden zoon bezit van het Hertogdom te doen nemen, de strooptogten in het land van Berthout en de bloedige nederlaag der Leuvenaars, onnoodig geweest. De Staten hadden in overleg met de Hertogin-moeder de zaak geregeld en beslist; en, verzet in die mate daarna, ware ondenkbaar.
Doch laten wij thans Butkens aan de Staten hun gewaande rol doen spelen.
Hij verhaalt in zijne Trophees du Brabant, 1, 279, hoezeer van Heelu als eenigc bron aanhalende: »Na het over-»lijden van Hertog Hendrik IJl, ontstond er twist over het «bestuur van het land en de voogdij tusschen de naaste «bloedverwanten van Brabant.
«Hendrik, landgraaf van Thuringen en Hessen, beweerde, «als broeder van den overleden Hertog, de meeste aanspraak »daarop te hebben, maar Hertogin Aleida wist verschil-«lende redenen hij de Staten van het land te doen tjelden «(ls,e verdichtsel), waardoor zijn plan verijdeld werd. Daar-«enboven wilde Henduik van Leuven, heer van Gaesbeek, «neef van vaderszijde van den overleden Hertog, den voor-» rang hebben , omdat hij, als bloedverwant van de zwaard-«zijde, tevens grond-en baanderheer van Brabant was: maar
\'i()
de llei login-moetler verzette zich daartegen in het geheim, waarom van Gaesheek, die bij het volk in groot aanzien stond, zich met de daad van liet bestuur meester maakte. De Slaton vonden dit zoo verkeerd, dat zij verdichtsel) Otto , graaf van Gelderland en diens broeder, den Bisschop van Luik, die van moeders zijde de kinderen even na verwant waren, tot het hestuur uitnoodigden (8° verdichtsel). (1) De Heer van Gaesbeek werd daardoor (2) genoodzaakt Brabant te verlaten, en zoo bleef het bestier eenigen lijd in handen van genoemden graaf Otto (?) Eindelijk vond Hertogin Aleida met de Staten (4dc verdichtsel) het middel, om genoemden graaf en zijn broeder, den Bisschop van Luik, op eene beleefde en milde wijze [avec un courtols et liberal traitement) te verwijderen {wispelturige Staten!)^ en toen werden Godefied, heer van Perweijs, bloedverwant van Brabant, en Wouter Beuthout, Voogdheer (avoué) van Mechelen (3) door de Staten tot voofjden aangesteld (8\'lc verdichtsel), en behielden met Hertogin Aleida hel opperbestuur over het land.
»Van toen af begonnen deze met elkander het plan te
(!) Ongerijmd! Aan Gaesheek wordt liet meeste regt toegekend; hij stond volgens den schrijver bij het volk in groot aanzien, Hendrik van Tiiühin-gen, hoezeer de naaste bloedverwant, was verwijderd, omdat hij een vreemd Vorst was, en nu zouden de Staten, vertegenwoordigers van het volk, bij wien Gaesbeek in zoo groot aanzien stond, hem verjaagd hebben, om twee vreemde Vorsten tot het bestuur uit te uoodigen! Is dat denkbaar?
(2) Niet daardoor, maar volgeus van Heelu, omdat de Hertogin, die ontevreden over hem was, zijn land verwoestte.
(3) Mechelen behoorde aan hot Bisdom van Luik, Berthodt was daarvan erfelijk voogd, avoué, alzoo eon Vasal van den Bisschop, dien men verwijderde. Hot verhaal is geheel in strijd met van Heelu, en ook op zich zelf ongerijmd!
27
«beramen, om prins Jan in hel erfdeel zijns vaders (1) »te doen opvolgen, waartoe ook verscheidene edelen en «steden overhelden, uit oorzake der geringe geschiktheid »van den oudsten zoon, prins Hendrik, en de groote ver-»wachtingen, die men van de wakkerheid en flinkheid »des tweeden zoons koesterde. Vooral de Hertogin dreef de »zaak uit voorliefde voor prins Jan.
»Evenwel mishaagde die verandering aan velen; en de «ingezetenen van Leuven verzetteden er zich hoofdzakelijk «tegen, uit aanmerking, dat het naar hun inzien strijdig »was met de billijkheid, niet \'slands wetten en de goede quot; rede, den tweeden zoon van geboorte, om welke oor-»zaak ook, boven den eerstgeborene te stellen. De voor-»name hoofdleider dier partij was Arnout van Wesemale, quot;Maarschalk van Brabant. — Gehuwd met Aleiua van Kra-quot;Uant, tante van Hendrik 111, achtte hij zich beleedigd, dal »men hern niet tot voogd zijner achterneven had aange-quot;Steld (2); en vermits de naijver verbijstering baart, bragt quot;die ijverzucht, onder den schijn van eerbied voorde reg-»ten van den oudsten zoon en de wetten van het vader-quot;land, groote tweespalt en beroering in het Hertogdom. quot;Men dreef de zaak zoo ver, dat de (/c,meenten van Leu-»ven (les communautés (B) de la ville de Louvain) zich
(1) Dit strijdt niet do akto, nader mode te deelcn; Hendrik had liet erfdeel verkregen, doch gaf het, bij schenking onder do levenden, aan Jan.
(2) Ook dit is onjuist en strijdig mot liet motief, door van Hbelu aangegeven. Hij beriep zich op zijn leen, zegt die schrijver. Hij achtte als Vasal des Hertogs zich geregtigd, deel aan don raad van bestier te nemen. Dat had een redelijken grond. Ook Diveaus Iter. Jtruh. xi en xn, billijkt dat motief, en noemt liet een regtvaardige zaak.
(3) Dezo uitdrukking komt verkeerd voor; er bestond maar éóno conmu-nitas Oppidi Lovaniensis, zoo als nader uit de akten zal blijken. Hot waren twee partijen der communilas, die zich togen elkander verbonden.
28
«onderling legen elkander verbonden. De parlij der Her-»login noemde zich Blankaehts en de andere Colvkbs, »naar hunne aanvoerders, die lol dit geslacht behoorden. »De Heer van Weseinale, daarvan onderrigt, toog met »eenige ridders naar Leuven, deed de Blankaehts de slud «ruimen en nam het beheer der stad op zich. De Staten «van het land zonden hem hunne afyevaardiyden met den «raad, dat hij de wapenen had neder te ley (jen, en de «verzekering, dat (jeene veranderimjen zouden plaats (jrij-«pen, zonder de toestemming der Staten in het algemeen. »(1) (6d\'! verdichtsel). Maar hij wilde naar niets luisteren, «schoof de schuld der beroering op Wouter Behthout, dien «hij de hoofdoorzaak dezer nieuwigheid noemde, en be-«schuldigde hem, met de Hertogin, ten nadeele van den «Staal en de vrijheden (?), heimelijk zamen te spannen. «Deze schijngronden wortelden zoo diep in de verbeelding «der Leuvenaren, dat zij in 126-4 (?) de wapenen opval-«leden en onder aanvoering van den heer van Wesemale, «naar hel land van Berthout togen , om wraak over den «hem ten laste gelegden overmoed te nemen. Maar Bert-»hout, daarvan onderrigt, trok hen met de Mechel- en «Brusselaars te gemoel, tol een punt, tusschen Leuven «en Mechelen gelegen, Leest genaamd. (2) De strijd was
(1) Zuo er werkelijk Staten geweest waren, dan hadden van Wesemale als leenman, en Leuven, als stad, lioofdbestanddeelen daarvan uitgemaakt. Konden die Staten dan besluiten zonder de leden, die daartoe behoordon ? Ongerijmd! Met Staten is hot verzot der Leuvenaars eu hun aanvoerder onverklaarbaar; zonder Staten zeer aannemelijk. Volgens den lecneed van Wesemale en de privilegiën der stad, waren beidon verpligt voor do regten des Hertogs to waken. Hun vorzet, zelfs gewapend, had dus een verdedigbaren grondslag; zoo ook beoordeelt Uivaeus de zaak. lier, Brab. xn.
(2) Ook schijnt de schrijver zich hier topographis te vergissen. Volgens van Heelu trokken zij naar Mechelen, en werden lot inde Leeps teruggedreven , en daar verslagen en gevaugen genomen.
woedend. De Leuvenaars raakten in vervvarrijig en werden zoo ruw onthaald, dat zij op de vlugt sloegen en eene menigte dooden en gevangenen achterlieten. Onder de laatsten bevonden zich Godfried , heer van Perke en Ge-rakd van Quabeke , broeders van den heer van Wesemale en de ridder Wouter Colvers. Nogthans waren daardoor de twist en de beroering niet geeindigd. (1) Zij groeiden veeleer aan; doch wij gaan dit thans vooreerst voorbij, om van andere zaken te spreken, die desniettemin haar gang gingen.» Op blz. 282 vervolgt hij: » De Bisschop van Luik nam zeer euvel op, dat men hem het bestuur en de voogdij van het land van Brabant ontnomen had, en poogde menigmaal, er weer voet te krijgen, doch Hertogin Aleida vond middel, om al zijne aanslagen te verijdelen; hetgeen hem zoo in woede bragt, dat hij gelegenheid zocht, om den oorlog weer te beginnen.»
»Intusschen baarden de binnenlandsche onlusten, door van Wesemale en zijn aanhangers aangevuurd, overvloedig zorg aan Hertogin Aleida. Ook de toebereidselen voorden oorlog en de bedreigingen haar allerwege gedaan, deden haar voor groote onheilen beducht zijn. Zij werd er alzoo in overleg met de Staten des lands op bedacht (7\'le verdichtsel), om den burgeroorlog Ie matigen en de Leuvenaars, die nog steeds partij voor Prins Ulndrik trokken, allezins te bevredigen [donner apaisement). Zij begaf zich te dien einde, met haar tweeden zoon. Jan, naar Leuven (onwaar!) en betoogde den Leuvenaars op goede gronden de ongeschiktheid van haar oudsten zoon- verzekerde hun daarbij, dat deze besloten had, zich in een klooster terug te trekken.
(J) Bij vergelijking zal men zien, dat dit geheel in strijd is met het verhaal van de Klekk, hiervoor opgenomen.
»en van geheel zijn erfgoed afstand ten voordeele van zijn gt;gt; broeder Jan te doen, en deed hen aanmanen, om een zoo »billijk en heilig besluit niet te keer te gaan. De Leuvenaars, »na die gronden verstaan te hebben (lees; na overwonnen »en verslagen te zijn) ziende hoe geschikt en aangenaam »{plaimnt) Jan zich voordeed, keurden al, wat deswege ver-«handeld was, goed, tengevolge waarvan prins Hendhik, in »eene plegtige vergadering der Staten (88\'c verdichtsel) te »Cortenberg, uit eigen beweging, zooals hij verklaarde, in «tegenwoordigheid van Nicolaas »e Fontaines, Bisschop van »Kamerijk, Cancelier van het Rijk, (1) Hendrik, abt van «Affligein, enz. van alle regt op het Hertogdom Brabant, «en wat daartoe behoorde, afstand deed,» enz.
Bij vergelijking met hetgeen hiervoor uit van IIeelu en de Klerk is medegedeeld, zal men zien, dat Butkhns de zaken in allen deele verwart, en, hoezeer hij die schrijvers aanhaalt, alsook de diplomata, daarop betrekkelijk, mededeelt, geheel in strijd daarmede de zaak voordraagt.
Er is geen de minste schijn, dat Hertogin Aleida, na de nederlaag) der Leuvenaars bij de Leeps, nog toebereidselen of bedreigingen van de Leuvenaars en hunne aanhangers heeft te duchten gehad; veelmin, dat zij, om die reden, in overleg met Staten, er op bedacht zou zijn geworden, een apaisement aan de Leuvenaars te geven. Het is ongerijmd, te beweren, dat, na de nederlaag, aan de Leuvenaars nog onder het oog moest gebragt worden, dat Hendrik ongeschikt was, om te regeren, en zicli in een
(1) Dit alles is blijkbaar onjuist. De Cancelier is te Cortenberg niet geweest. Uit de akte van afstand blijkt, dat, wat hier verliaald wordt, te Kamerijk geseliied is. Daar was de Cancelier in zijne residentie, ter plaatse, waar hij do akte wettig verlijden kon.
31
klooster wilde terugtrekken, enz. Zij kenden dat vooryeven, zooals zij hel noemden, maar al te goed, en lang genoeg, liet motief van hun opstand was juist, zooals de Kxf.hk mededeelt, dat zij het onbillijk en onregtvaardig noemden, »H end kik van zijn erfgoed te versteken, om het aan Jan te »geven, en hem over te halen in een klooster te gaan; »al mogt hij nog zooveel gebreken hebben, zeiden zij, »kon dit geen reden zijn, hem van zijn erfregt te beroo-»ven» , enz.
Nadat dit alles de nederlaag bij de Leeps was voorafgegaan , is het blijkbaar de ongerijmdheid zelve, de overwinnaars nog weer naar Leuven te zenden, om aan die gedeemoedigde opstandelingen een apaisement te geven. Het is dan ook bepaald onwaar, dat de weduwe met Prins Jan nog eens na de nederlaag naar Leuven is gegaan, dat, vóór de nederlaag, de poorten voor hen gesloten had. Zulke laagheid, zulken onzin pleegden de Hertogen van Brabant nooit, althans nog niet in dien tijd; zij, die, zooals wij nog later zien zullen, aan vorsten en volken destijds de wet voorschreven! Zij bedwongen de oproerige steden en schonken dan genade. »De Leuvenaars,» zooals Divahus zegt, »werden overwonnen, terug geslagen en genoodzaakt, »den vrede van Hertog Jan en Aluida, zijne moeder, a f te » smeeken» .
Ziedaar den afdoenden grondslag hunner onderwerping. »Van toen af,» zegt uk Ki.ekk, «bleef Jan (jheweldelike »Hertoyhe van Brabant ende van Lothrike, met spoed ende «met yroter ere, ende was sint heer der heer en.»
En dat hij van dat oogenblik ook was de Heer der Hec-ren, dat is, de Suzerain of Leenheer der Vasallen, toont ons eene plaat in de lirahantsche Yeesten van dh Klerk, uitgave vanW\'illems, blz. 401. met het onderschrift: «Hoe de
32
«edelen van Brabant haer leen ontfangen: En hoe heer »Aernoul (van Wesemale) ter soene cjuarn.» Van Weskmale, de gedeemoedigde Maarschalk van Brabant, zit daar in hofgewaad, blootshoofds geknield voor Hertog Jan van Brabant, staande met gedekten hoofde, in volle wapenrusting en hel zwaard naar van Wesemale gekeerd. De Maarschalk, gevolgd door do overige geknielde leenmannen, legt den eed van hulde en tronw aan den Hertog af; en het opmerkelijk onderscheid tnsschen hem en de overigen is, dat hij in deemoedige houding de twee handen hemelwaarts rigt, terwijl de overige leenmannen slechts een hand of twee vingers tot aflegging van den eed in de hoogte steken.
De verzoening der Leuvenaars met de Hertogin had plaats te Cortenberg op den 14 Mei 1267.
Daarvan bestaan twee oorkonden, de ecne van de Hertogin Aleida, aan Leuven afgegeven, en in orujinali te vinden in het stedelijk archief van Leuven, waarvan gedrukte afschriften worden aangetrofl\'en in du Neus , Anal. Belg. Dipl. Lov. xi, en in Molini Hist. Lov. i. 1206; de andere van de Leuvenaars aan Hertogin Aleida afgegeven en te vinden in het Cartulaire den dues de Brabant ., av.v archives du Royaume a Bruxelles, lilt. B. ful. 102, waarvan een afschrift gevonden wordt in den Codex dipl. van Wil-lhms, op van Heelu, blz. 393.
Het stuk, door de Hertogin afgegeven, (door mij uit het Latijn vertaald), luidt: »\\Vij Aleydis, Hertogin van Lotha-»ringen en Brabant, erkennen en verkondigen aan allen, die »deze brieven zullen zien, dat wij alle oneenigheid {discor-»diani) tot hiertoe tnsschen ons, onze kinderen, begunstigers «en medehelpers eenerzijds en de poorters van Leuven an-»derzijds gerezen (hubitam) en alle schaden, welke de poor-»Iers van Leuven, of wie het hunnerzijds ook wezen moge,
33
»en. op welke wijze dit geschied zij, aan ons, onze kin-»deren, onze en hunne begunstigers hebben toegebiagt of «gedaan, vrijwillig, geheel en volkomen afgedaan verklaren »{quita clamamm), in voege, dat zij daarvan door ons en »onze nakomelingen nimmer zullen worden aangesproken; »en diezelfde schade hunnerzijds, ons, onzen kinderen en «begunstigers aangedaan, nemen wij op ons, in dier voege «en in dien vorm, dat noch door ons, onze kinderen of «begunstigers, noch ook door iemand onzer nakomelingen «van de poorters van Leuven of van hunne nakomelingen «ooit daarna iels te dier zake zal gevorderd, op eenigerlei «wijze geëischt of ook op eenige zaak zal verhaald worden. «En ten einde deze onzerzijds, van zijde onzer kinderen, «begunstigers en nakomelingen, ten aanzien der poorters «van Leuven en hunne begunstigers en nakomelingen, ten «eeuwigen dage zeker en ongeschonden worden nagekomen, «hebben wij gemeend, ons zegol aan de tegenwoordige akte «te moeten hangen, {apponendum presenti scrip to duximus.)
«Ook Wij Wouter, Heer van Enghien {dominusde Adiny-»heem (1), Wouter Berthoul, lieer van Mechelen, Arnout, «Heer vanDiest, Leo, Slotvoogd (Caslellanm) van Brussel, - Jan Brine, Heer van Lintere, en Hendrik, Ridder van Asche, «hebben gemeend, omdat wij bij voorschreven zaak persoonlijk «tegenwoordig zijn geweest {quia hide rei praescriptae per-»sonaliter interfuimus) overeenkomstig den wil en het ver-«zoek onzer Vrouwe, voorschreven Hertogin, onze zegels «aan de tegenwoordige akte te moeten voegen, {sixjilla
(] I Adingheem is Eughion, (vgl. Divaeus lib. xi), ceue stad, destijds hcerjijklieid in Henegouwen. Deze heer was dus geen Brabander, evenmin als Wouter Bekthout. Men spreekt altijd van Staten, maar die heereu konden niet tot de Staten behooren, en dus bewijst iiuune inedebezegeling, dat hier van geen Staten sprake kan zijn.
34
«praesenti scripto duxinms apponenda) lol teekcn en gelui-quot; getiis, dat al het voorschrevene waarheid beluïlst.
••Eu tot meer klaarblijkelijkheid en bestendigheid van al •gt; het voorschrevene, hebben wij schepenen, gezworenen en ••gemeente der stad Brussel, wij schepenen en gemeente der «stad Thienen, wij schepenen en gemeente der stad Gelde-•• naken, wij schepenen en gemeente der stad Gembloers en »wij schepenen en gemeente der stad Lier, op verzoek en ••volgens den wil, Onzer meergenoemde Vrouwe-llcrtogin, •gt; gemeend de zegels onzer steden , met de andere voorzegde ••zegels, aan deze akte te moeten toevoegen, [alüs praeno-•• minatis siyillis in hoe scripto duximus adjunyenda.)
«Gedaan te Cortenberg, op Zaturdag na liet feest van den ••heiligen Servatius, van het jaar der menschwording onzes ••Heere (1-4 Mei) 1267».
De oorkonde, door de Leuvenaars afgegeven, luidt (mede door mij vertaald); •gt; \\\\ij Schepenen, gezworenen (1) •• en gemeente der stad Leuven, erkennen en verkondigen ••aan allen, die deze tegenwoordige brieven zullen zien, dat ••wij alle oneenigheid, welke tot hiertoe tusschen ons, onze ••begunstigers en aanhangers eenerzijds, en onze roemrijke •• {illmtrem) Vrouwe Moeder, Hertogin van Lotharingen en
(2) ])e heer Stallaeht a. w. I. 26 vertaalt Scabini jurati door gezworen schepenen. Het is ecu blijk, dat de regtstocstand vau Leuven aan dien schrijver niet is bekend geweest. Do jurati waren de Gezworenen of Raden der stad Leuven. Wanneer men art. 4 en 5 van hot Is10 Capitlel der Costuymea van Leuven, die eene zameuvatting der vroegere privilegiën behelzen, naleest, zal men liet onderscheid tusschen dc Scabini on jurati begrijpen. Art. 4 zegt; „Item syn binnen der voorz. stadt, seven schepenen van den Prince, vier „eerste daer van de Gheslachten, den vyfden van dc Ledon van de Gulde-„broederen cndo d\'andere twee van de Ambachten oft Nation;quot; eu art, 5 : „Item eenentwintich Ghesworene ofte Kaeden derselver stadt, de elfde „daeraf van de Gheslachton, onde d\'andere thien van de Ambachten,quot; enz.
«Brabant, hare kinderen, begunstigers en aanhangers amler-»zijds, lies taan hebben, mitsgaders alle schaden, door gezegde «Vrouwe, hare kinderen, begunstigers en aanhangers, aan «ons of onze aanhangers toegebragt, voor eeuwig afgedaan «verklaren [quita clamamus), in welke zaak of op welke «wijze dit ook geschied zij.»— Verder luidt de akte in om-gekeerden zin woordelijk als die, door Hertogin Aleila afgegeven , en eindigt aldus: «Ka ten einde deze onzerzijds «en van zijde onzer begunstigers en nakomelingen jegens «voorzegde Vrouwe Hertogin, hare kinderen, begunstigers «en nakomelingen voor eeuwig ongeschonden worden in «acht genomen, hebben wij het zegel der stad Leuven aan «deze tegenwoordige akte doen voegen {apponendum.)
»En ook wij Wouter, Heer van Enghien [dominus de «Adinyheem (1) Wouter Berthout, lieer van Mechelen, «Arnout, Heer van Diest, Leo, Slotvoogd van Brussel, Jan «Brine, Heer van Linthere en Hendrik, Bidder van Asche, «hebben gemeend, omdnl wij bij voorschreven zaak per-« soon lijk tegenwoordig zijn geweest {personaliter interfuimm) «overeenkomstig den wil en liet verzoek der voornoemde «Schepenen, Gezworenen en Gemeente der stad Leuven, «onze zegels aan de tegenwoordige akte te moeten voegen. »{praesenti scripto duximus apponenda.)
«En tot teeken en getuigenis, dat al bet vorenstaande «waarheid behelst en tot grooter klaarblijkelijkheid en be-«stendigheid van al het voorgaande, hebben wij Schepenen, «Gezworenen (2) en Gemeente der stad Brussel, en wij Sche-
(1) Zie blz. 33 aant. 1.
(2) Ook hier heeft de heer Stallaeut ib. Scalini, Jurati door gezworene schepenen der stad Brussel vertaald. Art. xi dor Costuijmen van Brussel zegt; „Item in de voorz. stadt syn dienende enen Borghemoester, seven „Schepenen, en twee Kentmecsteren uit de seven ühoslachten derselver
36
«penen en Gemeente der stad Thienen, wij Schepenen en .-Gemeente der stad Leeuwe, wij Schepenen en Gemeente .. der stad Antwerpen, wij Schepenen en Gemeente der stad »]Nivellc, wij Schepenen en Gemeente der stad Geldenaken, »wij Schepenen en Gemeente der stad Gembloers , en wij »Schepenen en Gemeente der stad Lier, overeenkomstig het »verzoek en den wil der Schepenen, Gezworenen en gemeente »dcr stad Leuven, gemeend, de zegels van voorzegde onze «steden aan de andere voornoemde zegels op deze akte te »moeten toevoegen». [aliis praenominatis siyillis in hoe scripto »duximus adjungenda.)
Ei- bestaat verschil tusschen de schrijvers, of ook bij deze gelegenheid, de afstand van het Hertogdom door Hendrik aan Jan heeft plaats gehad. Het verschil is uit de volgende woorden van van iletlu V\'. 84S, ontstaan:
Want doen die kinder waren Soe verre comen te liaren jaren, Uatsi selve vau rechte souden Haer lant berechten, ende houden, Wert een parlement genomen: Te Cortenberge dede men comen Diestade van Brabant,clcinendegrootc, Ende daertoe ridderen ende genote, Endo al die giieuc daer macht aen lach. Op den voorgenoemden dach Vergaderden dese alle daer. |
Want toen de kinderen tot den leeftijd gekomen waren, dat zij zelve hun land konden beregten en behouden, werd eene bijeenkomst gehouden. Men deed te Cortenberg (?) de groote en kleine steden komen ; daarbij ridders en rid-dergenooten, en allen, die met magt bekleed waren. Op den vooraf bepaalden dag vergaderden allen daar ter plaatse. |
„stadtquot; enz., terwijl volgens art. xm aldaar door Gezworenen verstaan werden de „Dekens van do Ambachten, representeerende de negen Natiën „der voorz. stadt.quot;
37
])acr gaf Heinrie openbaer Voor hen op sinon broeder Jaime, mot rade synre moeder, ïhertogheriko vau Brabant, Kude woude, dat al dlant Jaune voor rechten heere kiude. |
Daar gaf IUnurik openbaar in hunne tegenwoordigheid aan zijn broeder Jan, op raad zijner moeder, het hertogdom van Brabant en wilde, dat allen Jan als geregten heer zouden erkennen. |
Van vers 362 lot 890 verhaalt de dichter, hoe Hkndiuk zich in een klooster begaf, en daar meer als heer dan als monnik leefde; en dan gaat hij voort:
Nn, heb die wel verstaen. Dat parlement es soe vergaen. Dat van Brabant Jan Thertogerike daer ghewan. Daer hi niet en was too glicboren. Doen hie daer toe was vereoren Want hi tileee herde seere, Verhoget, na der werelt eere ; Want doen hi quam te diere eeren. Hilden hem steden ende hoeren, Endo ghemeinlike al dlant. En was heere, riddere, noch seriant Verre ende na, en geen soe wilt. Die van Brabant goet bilt, Hino versoehte doen syn leen. Doen en bleef orloge oec en geen. |
Gij hebt het nu wel verstaan. De vergadering heeft in dier voege plaats gehad, dat Jan aldaar het Hertogdom Brabant verkreeg, zonder dat hij er loe geboren was. Zoodra hij er nu toe uitverkoren was, werd liij dadelijk naar werelds eer zeer hoog verheven ; want (oen huldigden hem de steden en de heeren en in liet algemeen geheel het land. Ei- was geen Heer, Ridder of Ridderknaap, (1) hoe ver verwijderd, hoe nabij, hoe woest ook, die een goed van Brabant in leen bezat, of hij verzocht, in zijn leen te worden bevestigd. De oorlog en |
(1) Seriant, sergeant is eigenlijk geen ridderknaap; maar een adelijk titularis vau minderen rang. Zie Willems bij vers 57U en Raeps.vet, Analyse historique, m.
lu Brabant stacnde, nocli oec clagc, de klagtcn waren ook al\'ge-
En worde versoent te dien dage, daan en men verzoende zicll Beide van steden ende van baroenen. .1.1 , , .
niet de steden en de baander-Daer quain doen te soenen heeren. — Daar verscheen ook
Die maeseale her Aernout ter verzoening Heer Arnoutvan
Van Wesemale, dien onthout ,. , , ir . ■
Hadde ghewoest die hertoginne. (l) Wesemale, die de Hertogin
vijandig was geweest.
Dus doende kwam aan alle oneenigheid in Brabant een einde.
Nadat Jam het Hertogdom van zijn broeder in ontvang genomen had, moesten ook zij, die zijne moeder vroeger leed en toorn hadden berokkend, zicli bedwingen. De Heeren, die buiten de grenzen gevestigd, Brabant, vijandig geweest waren, erkenden Jan gemakkelijk , toen hij Hertog was; want Jan verrigtte alle zaken met eere.
Dus wert alle onminne In Brabant af ghedaen.
Doen Johan hadde ontfaen ïhertogcrike van sinen broeder, Die gliene 000 die sire moeder Ende heeren Berthoude te voren Die moesten hen ghematen.
Die heeren, die aiomine saten Ende jeghen Brabant waren hart: Doen Jan hertoge wart Hilden si hem met ghemake;
Want Janne gine sine zake Ter eeren wert, in allen dingen.
Wanneer men dit verhaal vergelijkt met het verhaal van de Klerk, hiervoor blz. 20 medegedeeld, en vooral niet de twee vorenstaande zoenakten en de akte van afstand, nader mede te deelen, te Kamerijk gesloten, zal men zien, dat van IIei-lu twee verschillende gebeurtenissen met elkander verward heeft. De twee zoenakten duiden aan, dat er op
(1) Het is nog al karakteristiek, dat van Heelu hier alléén spreekt van vijandsehap tusschen de Hertogin en van Wesemale. Dat bevestigt, dat ook, naar het gevoelen van van Heelu, de Maarschalk niet geheel ten onregte de aanspraken van Hendrik verdedigd had. De afbeelding dier verzoening hebben wij hiervoor beschreven.
do bijeenkomst te Corlenberg (1) van 14 Mei 1267 niets
(]) Cortcnberg, oorspronkelijk Curtenbergh, zoo als het in het diploma van Gualciibrus, Bisschop van Kamerijk van ]095 voorkomt, was een Benedictijner Vrouwen-klooster of Abtdij, schier op gelijken afstand van Leuven en Brussel gelegen. De kerk van dat klooster {Ecclesia iti morde qui dicilur CurtenhergK) werd bij genoemd diploma, te vinden in Miraki Op. Dipl. p. 519, op verzoek van Godfried met den Baard , Graaf van Leuven (vervolgens Hertog van Lotharingen) vrij verklaard van do regten, aan hot Bisdom verschuldigd. Men vergelijke tevens de latere diplomata in genoemd werk pp. 586, 827, etc. In dat klooster was een zeer ruim voorhuis, atrium, (ih. p. 447) dat aanleiding heeft gegeven, daarin vergaderingen te houden. Men bezat destijds niet veel anders. Brabant, later zoo bevolkt en rijk, bezat in 1093 naauwelijks een plaatsje, dat men thans den naam van stad zou waardig keuren.
Leuven, de eerst stad van Brabant, bestond volgens Justus Lipsius, op het einde der negende oeuw nog niet, en bezat in 1180, onder Godfried Til, nog geen zes duizend zielen, (vgl. Piot, Hist, de louvain p. 90; de Keippenberg. Statist, de la Belg. 2® partie, p. 21. — Dat stadje is volgens Justus Lipsius, Lovanii I. C. 5, eerst in 1156 van vestingmuren voorzien.
\'s Hertogenbosch was eerst in 1184, onder denzolfden Hertog en diens zoon Hendrik I, aangelegd. Het bestond uit houten huizen, ter uitgestrektheid van wat meer dan de tegenwoordige markt. In 1202 werd het houten stadje door Dirk, Graaf van Holland, afgebrand; Zie Butkens TV. I, Pr. p. 52; in 1304 brandde het nogmaals bijna geheel af. Eerst in 1318 is het uitgebreid; zie Van Oudenhoven. Beschr. van \'s Hert. C. 4. Ook Antwerpen bezat in 1397 slechts weinig bevolking (vgl. J. Iquot;. Peppe. Diss. Hist. p. 55.
Eerst in de veertiende eeuw heeft Leuven door zijne lakenfabrieken plotseling zijn grooten omvang verkregen. In 1357, onder Wenceslaus en Johanna is de oude stad uitgebreid en op nieuw met muren omgeven. Zij was toen naar schatting van Justus Lipsius, II. C. 2, aangegroeid tot 200,000 inwoners, van welke 100,000 lakeuwerkers. Ten gevolge van een opstand, door Wenceslaus onderdrukt, verloor de stad weer spoedig die bevolking; daar duizende wevers hot raadzaam oordeelden, hun weefstoelen naar Engeland over te brengen. Thans bezit Leuven ongeveer 33,000 inwoners. Ook eerst in do vijftiende eeuw verkreeg Antwerpen door zijn handel de groote uitgestrektheid.
Men bezat dus in 1207, om eene groote vergadering te houden, uiot veel anders dan een voorportaal van een klooster.
Het beroemd stadhuis van Leuven is eerst in 1448 aangelegd eu in 1403 voltooid.
Waren er Staten als Staats-ligchaam geweest, dan had noodwendig een vergaderplaats moeten aanwezig zijn. Thaus moest men zich met een ruim voorhuis in een klooster behelpen. Een en ander heeft aanleiding gegeven , dat het later nog meer tot dergelijke doeleinden is gebruikt en tot vergaderplaats van den zoogenaamdeu Baad van Cortenborg is bestemd.
3
40
anders verhandeld is, dan de verzoening lusschen de Leuvenaars en de Hertogin, en, de akte van schenhng, nader mede le deelen; dat later, den 26 Mei 1267, te Kamerijk, door Hendrik ten behoeve van Jan formeel afstand van het Hertogdom is gedaan.
Dit is ook het gevoelen van Wii.lems , die bij vers SS6 van van Hf.elu aanteekent: »De afstand van IIkndrik kan »te Cortenberg afgesproken zijn, doch zeker is het, dat de «akte daarvan eerst later, niet te Cortenberg, maar te »Kamerijk is opgemaakt.— Divaeijs alléén, heeft goed op-»gegeven, wat er te Cortenberg verrigt is;» die schrijver zegt: gt;gt;In de maand Mei 1267, schonk Aeeida op de quot;vergadering te Cortenberg vergiffenis van alle weerspan-•gt;nigheid aan de Leuvenaars en hun aanhangers, terwijl »zij beloofden Jan, haar tweeden zoon, als Hertog te er-gt; kennen.»
Wanneer men kon aannemen, dat in vers S80 van van Heelu een schrijffout was ingeslopen en men in plaats van » 7e Corteuhcrye dede men komen,» las: Te Kamerijk dede men komen, dan ware het geheel verhaal van van Heelu juist; want alles, wat hij van Cortenberg meldt, slaat werkelijk op Kamerijk, zooals uit de oorkonde of akte van schenking, te Kamerijk opgemaakt, hierna zal blijken; vooreerst zijn daar niet alleen afgevaardigden van steden , ridders en j iddergenooten verschenen; maar ook de zooda-nigen, die met magt bekleed waren, zooals: de Cancelier van het Duitsche of lloomsche rijk en andere Vasallen, ten wier overstaan die akte verleden is; 2°. beeft daar, zooals uit de akte blijkt, de afstand van Brabant plegtig plaats gehad; 3quot;. is daar de nieuwe Hertog door de leenheeren gehuldigd; 4°. is daar ook Ahnout van Wesemale, Maarschalk van Ihabaul, ter zoen gekomen en heeft aan de akle van
41
schenking mede zijn zegel gehecht ; hetgeen hij niet gedaan heeft ten aanzien der twee zoenakten, te Cortenherg tusschen de Hertogin en Leuven gesloten. Hij was toen nog niet in genade aangenomen en kon, zoolang hij den leeneed van Maarschalk niet had afgelegd, als zoodaniggeene akten bezegelen.
»Men heeft ook niet weinig getwist, zegt Willems, hij »vers S80 van va^ Hreuj luidende; Te Cortenberye dede quot; men nomen, die stade van Brabant Iclein en de yroote, igt; en de daer toe ridderen ende (jenote, ende al die (jhene »daer macht aen lach, of deze bijeenkomst, al dan niet, •gt; als eene vergadering der Staten van Braband moet wor-quot; den beschouwd en zich daarbij meermalen op deze plaets »van van Heelu beroepen. Cette reunion, zegt de heer »Dewez, {Uiut. part. des prov. hetxjiques 11. p. 321) e\'tait »nne veritable assemblee des etats, et e est la denomination »que lui donne en eff\'et un historiën contemporain, van » Heelu.» Men ziet, »dat Dewez de woorden; die stade, op »hct voorbeeld van Ernst {Hist. abr. du tiers-e\'tat de Bral). »p. 71), voor die Staten heeft genomen. Staden is echter «ontegenzeggelijk steden, hier namelijk kleine en (jroote «sleden.» (1)
Men heeft overigens de beide vorenstaande zoenakten en de akte van schenking slechts te lezen, om te zien, dat
(]) Dit lijdt geen twijfel, wanneer men de kronijk geheel leest; daarin vindt men menigvuldig het woord Staden, om Sleden uit te drukken. Zoo vindt men I, vors; 488; „Tallen Staden, eer die Weesen,quot; enz., om aan (e duiden, dat de grensheeren de sleden van Brabant den oorlog aandeden, toen de weezen nog minderjarig waren; zoo vindt men vers; 2(i2: „Want van den lande die beste, beide van Heeren ende „vnn Staden, wonde doen ele anderen scaden,quot; om aan te duiden, dat de Heeren en de Sleden, elkander nadeel trachtten toe te brengen, enz. Men vergelijke tevens \'Aant.op de lij ml;, van Jan van Heelu door W. J. A. Jonculoet en A. W. Kroon biz. 13P.
er geen sprake van Staten heeft kunnen zijn. Fooreerst heeft (]e llerlog van Brabant aan de zoenakten geen deel genomen. Eéne der zoenakten is, alléén door de Hertogin, de andere, door Leuven als partij bezegeld. Die zoenakten betroffen zoo weinig den Hertog van Brabant, dat hij er niet in genoemd wordt, en Jan, nadat hij Hertog geworden was, de zoenakte zijner moeder nader bekrachtigd heeft. Ten tweede wordt in tie zoenakten vermeld, dat daarbij persoonlijk alleen zijn tegenwoordig geweest, Wouter, lieer van Enghien (Henegouwen), Wouter Berthout, Heer van Mechelen, Aunout, Heer van Diest, Leo, Slotvoogd van Brussel, .Ian van Brink, Heer van Linthere en Hendrik, Heer van Asche, namelijk de overwinnaars van de Leuvenaars. »Wij hebben,» zeggen die Heeren, »de akte mede beze-»geld, onidut Wij persoonlijk bij de daarin vermelde zaak »zijn tc(jenwoordi(j geweest.» [quia hide rei praescriptae personaliter interfuimus, sixjilla nostra praesenti scripto duximus apponenda.)
De steden, als medeverzegelaars daarin vermeld, hebben er hun zegel slechts hijyevoeyd. als teeken en getuigenis, dat hel daarin vermelde waarheid behelsde en tot meerder blijkbaarheid en bestendiging daarvan. {In signum et testimonium^ quod vera sunt omnia praemissa et ad majorem evidentiam ét stabiUtatem praemissorum,.. nostrorum op-pidorum siyiUa alm praenominatis siyillis in hoe scripto du.vimns adjungenda.)
Het verschil van ui ld rukking, apponenda en adjunyenda, heeft omniskenbaar zijn doel. Wij hebben in het Voorin. Hert. Brab. meermalen opgemerkt, dat de akten van dien tijd met bijzondere zorg werden opgemaakt en daarin schier ieder woord zijne eigenaardige beteekenis had.
Vooral was dil hel geval met Staats-akten van dien
43
stempel; zij werden met lt;lc uiterste omzigtigfieid geslcld , zooals mij door menigvuldige lezing en ontleding dier staatsstukken overtuigend gebleken is. Neemt men dat aan, dan blijkt uit dat verschil van uitdrukking bepaald. dal de voormelde zes Edelen ah ooyyetuiyen de akte made he-zeyeld hebben, terwijl de Steden tot meerdere kracht en stabiliteit dier akten, er hun zegel slechts aan hebben toeyevocyd, zonder dat zij daarom te Cortenberg behoeven tegenwoordig geweest te zijn.
Hoe wil men nu hier aan eene vergadering van Staten denken ? Geen enkel element voor dergelijk staatsligchaam gevorderd, vindt men er aanwezig, namelijk: noch de Geestelijkheid, noch den Brabantnchen /tdel^ noch de f er-teyenwoordiyiny van de steden, in voege als gevorderd werd, toen er later Staten waren. (1)
Men behoeft er dan ook niets zonderlings in te vinden, (zooals de heer Stallaert in zijn Gesck. ran Jan 1 1). 1. 24 aant. 1 meent), dat ]Niveile zijn zegel toegevoegd heelt aan tie Zoenakte, door Leuven afgegeven, terwijl dat zegel aan de akte der Hertogin ontbreekt. Toen de geëerde Schrijver laatstgemelde akte gelezen heefl, zal hij tevens hebben opgemerkt, dat daaraan niet alleen ontbreekl het zegel van INivelle, maar ook dat van Antwerpen en Leeuwe.
Dat was overigens niets zonderlings. Het beduidt slechts, zooals reeds is aangetoond, dat die steden niet te Cor-
(1) De uitdrukkiiig Geestelijkheid 011 Adel als ledeu van do Staten is eigenlijk onjuist. De Geestelijkheid en de Adel hebben qua tales geen deel van de Staten uitgemaakt. Het waren do Abtdijen, vertegenwoordigd door den Abt, en de Grondheeron of Leonmamieu; alzoo do geestelijke en adellijke goedbezitters, die leden der Staten zijn geweest. De Geestelijkheid on de Adel, inwoners der steden, waren in de vertegenwoordiging der Steden begrepen. Zie Peppe, Diss. Hist. p. 65.
leuberg zijn geweestdat zij naderhand verzocht zijn, hun zegel aan de akte loc te voegen; dat dc zoenakte der Hertogin is afgegeven, vóór dat men tijd of gelegenheid had gehad, het zegel der drie plaatsen, Leenwe, Antwerpen en Nivelle, er aan te laten toevoegen; maar dat dio gelegenheid niet ontbroken heeft Aoor dc zoenakte, door Leuven afgegeven. — Er ontbreken aan beide akten nog zegels van zoo vele andere steden van Brabant, als van \'s Ilertogenbosch, Turnhout, Hcrenthals, enz., die niettemin vroeger in 1201 , ^redeverbonden Ie Leuven mede geslolcn hadden.
Dat alles deed niets ter zake. liet ontbreken van meerdere of mindere zegels, gaf, of ontnam aan die akten gecne meerdere kracht; zooals vele formulieren, nader mede te deelen, aanduiden, waarin men namelijk vermeld vindt, dat, al ontbreken er ook eenige zegels aan, dit aan de akte niet schaadt.
Alvorens thans verder te gaan, moet ik van dc Vredeverbonden , waarvan ik zoo even sprak, nog met een enkel woord gewagen :
Het geschil, dat over de voogdij ontstaan is, was, zoo als wij gezien hebben, een familietwist, niets anders. Toen er het vraagpunt van de troonsverandering bijkwam, veranderde de zaak geheel van gedaante. Vóór dien tijd waren dc steden in allen opzigtc aan de Herlogclijke weczen en aan dc Her login getrouw, en het bewijs daarvan leveren dc Verbonden^ tusschen de steden van Brabant, te Leuven gesloten, den 28 Januarij 1261, met het blijkbaar doel, om dc Hertogin-moeder en den wettigen troonsopvolger met goed en bloed bij te staan en te verdedigen. Die Verbonds-akten vindt men in oriyinali in de meeste archieven der steden, voor zoo ver zij niet dooi- brand als anderzins in het ongercede geraakt zijn.
Miraeus doelt ons in zijne Opera dtplomatiea, j). 429, do Verhonds-akle inedo, lusschen Arilworpen on Timilioul , don 28 Junuurij 1261, te Louvon goslolcn: on vorrnoldt, dat op denzolfdon dag ook golijko vorbondon lusschen Louvon, Brussol, Lier on Tuiidiout aldaar gosloton zijn. — Gachabd, Documents inedits, 11[, 10 uooint, behalve deze sleden, ook nog Th ionen, Leeuwe, Hereiithals, en zegt, dat de zeven akten daarvan in hot arehief te Antwerpen berusten. De hoer Stallaert, Gesch. ran Hert. Jan den eerste, 1, 9, voegt er nog Halen bij en stipt aan, dat de acht Ver-bands-alten in het staatsarchief te Brussel onder het merk ; Chartes de Lè\'au, gevonden worden. In hot archief van \'s Hertogonbosch berust do Verhonds-akte % op denzolfdon tlag te Leuven tusschen die stad en \'s Bosch gesloten, geheel gelijkluidend, zoo als mij gebleken is, aan do akte, door Miraeus medegedeeld. Het is blijkbaar, dat die steden tot het sluiten dier verbonden uitnoodiging van do Hertogin hadden ontvangen; want de steden mogten niet vergaderen zonder toesteniming van den Hertog; zelfs de Staten, toen er later Staten waren, konden zonder oproeping van den Hertog niet bijeenkomen. »La convocation des assemblées des élats,» zegt 1\'eppe in zijne Dissert. Hist, ct Cr it. sur les trois membres qui eomposaient les Etats de lira-bant , quot;se faisait au noni du due. Aucun des trois membres »des états individuelleinent, ni los tiois membres collec-»tivemeut, ne pouvaient s\'assembler sans permission du »prince.» Daarenboven waren de schepenen die de akten gesloten en bezegeld hebben, stedelijke ambtenaren, door den Hertog aangesteld. Verplaatst men zich daarbij indien tijd; bedenkt men de nietigheid van de plaatsjes, die bedoelde Verhonds-akten te Leuven gesloten hebben; de moeijelijkheid van conmiunicalie iu dien tijd; de bijzon-
46
derheid, dat lt;le akten in \'t Latijn opgesteld en eensluidend zijn, enzJdan is het blijkbaar, dat een leidende hand dat alles heeft^voorbereid,^bestierd en op een zelfde tijdstip doen tot. stand brengen.
De Verhonds-akten dragen dan ook geheel den stempel, van door de Hertogin te zijn uilgeloktwant de steden verbinden zich daarin uitdrukkelijk aan de Hertoyin getrouw te zullen blijven; en vooral de regten van den wettigen Heer {jura do mini nostri) te handhaven.
Zij vangen allen aan, met het gewoon formulier, dat zij allen twist en tweedragt, vroeger bestaan hebbende, willen bezijdigen; dat zij den ouderlingen vrede ongeschonden zullen bewaren, en elkander in allen deele bijstaan en hun regt helpen handhaven, echter altijd met roor-behoud ran de regten den Hertog* {salvo semper jure Domini nostri ac heredis terrae nostrae); en dan volgt het eigenlijk doel der verbind tenis: «Indien wij ontwaren», zeggen zij, »dat de grenzen van ons land bekort of de »regten van Onzen Heer bemagtigd, of op eenigerhande •gt; wijze hoegenaamd , geschonden worden, (hetgeen God «moge verhoeden), dan zullen wij dit zoo spoedig mo-»gelijk aan de l rouwe.} of Heer van gezegd land {Dominae •gt; vel Domino ipsius terrae) moeten bekend maken, en, »zoo deze het verlangt, gehouden en bereid zijn, met goed »en bloed {rebus et corporibus), zooals wij verpligt zijn, »den noodigen bijstand te verleenen, opdat alles weder «hersteld, en in den vorigen toestand teruggebragt worde. »En wij zullen, even alsof het ons eigen schade gold, «er onafgebroken op aandringen en blijven aanhouden, «totdat de zaak weer geheel hersteld zij. En wij hebben «al het voorschrevene eenstemmig bezworen en zullen er «op staan, dat het nagekomen worde. En, om te voor-
47
»kornen, dat noch dooi1 ons, nocli door onze opvolgers de »zaak door onaclilzaamheid aan de vergetelheid worde prijs «gegeven, hebben wij daarvan twee gelijkluidende akten »doen opmaken, en met de zegels der beide steden op quot;gelijke wijze doen bevestigen. Gedaan te Leuven, op «Zaturdag voor Lichtmis (28 Januarij) in het jaar onzes quot;Heeren 1261.»
Er blijkt dan ook niet, dat de Brabanders dat verbond, op eenigerhande wijze hoegenaamd, geschonden hebben. Integendeel, bij al de oorlogen over de voogdij als anderzins gevoerd, hebben zij de Hertogin en de Hertogelijke weezen behoorlijk bijgestaan. Van Heelxi roemt de trouw der Brabanders zoo zeer, dat hij herhaaldelijk doet uitkomen, dat zij onder aanvoering van Berthout verhoed hebben, dat gedurende de minderjarigheid der Hertogelijke weezen iets van Brabant is verloren gegaan, dan alléén de toren te Wijk, aan de brug bij Maastricht.
üatmen niet en can vinden Dat si stoc ochte steen verlooren,
Sonder te Wijc allene den lorre,
Dien die bisscop breken dede.
Eerst toen men den wettigen erfgenaam en troonopvolger Hendrik, van zijne regten wilde versteken en hem dooiden tweeden zoon Jan doen vervangen, is er verzet gekomen. Leuven, de eerste stad van Brabant, heeft daarin den boventoon gevoerdvan Wesemale . de Maarschalk van Brabanl, heeft het ondersteund; dat verzet is door de
wapenen bedwongen..... en toen ook was de geschiedenis
uit. Hertog Hendrik deed afstand ten vooideele van Jan ; en het land was bevredigd!
48
afstand van hrahanï bij schenking onder de levendes.
Thans het allerbelangrijkst feit; de Akte, voor de geschiedenis van Brabant van het grootste gewigt; het Staatsstuk waarbij Hendrik IV, aan Jan, zijn jongeren broeder, bij schenking onder de levenden , Brabant afstaat! Men vindt daarvan een afschrift in Miraei Op. dipl. 1, -iBS en in Butkens , Trophêes du Brabant I, Preuves 101. Zij luidt (door mij vertaald), als volgt:
»Nicolaas, bij de gratie Gods, Bisschop van Kaïnerijk »(1), Hendrik , Bernard en Alard, Abten van Affligem, »Villars en Perk, der orden van den heiligen Bene-»dictus, van de Cisteriensen en van de Praemonstranten, «Isabella Seculiere Abtdis der kerk van Nivelle, Boudewijn »van Avesnes, Heer van Bellemont, Wouter, Heer van »Enghien, Wouter Berthout, Heer van Mechelen, Arnout, »Heer van Wesemale, Arnout, Heer van Waelhem, Reinout, »Heer van Falais, aan allen, die deze akte zullen zien, »heil. Het zij u allen bekend, dat Hendrik, eerstgeboren »zoon van den voormaligen Hertog van Brabant, verhevener «gedachtenis, te dezer zake in tegenwoordigheid van Ons, «van vele Ridders, Poorters en andere lieden van het land «van Brabant verschenen, het regt, dat hij had of dat hem «toekwam op het Hertogdom Brabant, met bij- en toebe-»hooien, in hulden, in mannen, iii steden, in villae, in «sterkten {castris) in cijnsen, in opbrengsten, in tollen of «weggelden en andere regten, onder welken naam die jook voorkomen, aan Jan, zijn broeder, hem in geboorte «opvolgende, vrijwillig en eigener beweging nu schenking
(1) Deze Bisschop was llijks-Cancelier, zooals uit de volgende akte zal blijken. Waarom werd dergelijke akte ten overstaan van den llijks-Cance-lier en buiteu Brabant verleden ? De lezer zal die gewigtige vraag , later, zelf kunnen beantwoorden.
49
»ondeu de levenden heeft gegeven {libera et spontane (lo-
»navit, donatione inter vivos), zonder eenig regt hoegenaamd »daarop voor te behouden, en dal hij al hot voormelde heelt »geslcld en overgedragen in de inagt van gezegden Jan.
«Verder heeft genoemde Hendiuk, onder aanraking der quot;heilige Evangeliën, eed gedaan, dat hij tegen die selicn-»kiiig later nooit zal opkomen. En hij heeft de lieden van «voorzegd zijn land, zoo tegenwoordig als afwezig, van »de trouw en de hulde, hem verleend en gedaan, ontsla-«gen; verzoekende, aanmanende en bevelende, aan al de «lieden van gezegd land van Brabant, zoo leenmannen als quot;anderen, bij deze schenking tegenwoordig of afwezig, gezegden Jan, zijn broeder, als Hertog van Brabant te ont-»fangen en te houden, en hem als Hertog te gehoorzamen, «te dienen en hulde en trouw te bewijzen en te betoonen.
quot;Daarna beeft Jan voorzegd de mannen van gezegd land quot;van Brabant, Leenmannen, Edelen en anderen, bij de »schenking tegenwoordig, sommigen afzonderlijk en bij name, «anderen in het algemeen, verzochten aangemaand, om hem «als Hertog van Brabant hulde en trouw te bewijzen.
«Dien ten gevolge maken wij, op uitdrukkelijk verzoek gt;gt; [ad petitionem instantem) van voorzegden Hendrik en Jan, «deze schenking en dit feit aan allen bekend, en hebben «wij, ten blijke van al het vorenstaande, op verzoek van »denzelfden Hendiuk en Jan, onze zegels aan de tegenwoordige quot;akle gehecht.
«Gedaan en gegeven te Kamerijk, in het jaar 1Ü67 den «derden feestdag vóór Ons Heeren Hemelvaart (26 Mei).»
Men ziet, dat wij hier staan tegenover een akle, voor de kennis der geschiedenis van Brabant van onberekenbaar gewigt, een model van redactie, een Staatsstuk, dat geplaatst tegenover de verhalen van Dintiierus, A Thymo, Butkens,
oO
van llnuRN, Ernst, Dewez, Stali.af.ht, omlrenl: lt;lc gewaande oorspronkelijke regten der Brabanders op land en regering, omtrent Staten van Brabant en wat dies meer zij, alle die beweringen den bodem inslaat.
Wat toch zien wij bier gebeuren? Hendrik, naar erfenis en geboorte de wettige Heer en Hertog, schenkt zijn land met man en muis weg aan zijn jongeren broeder! Waar doet hij dit? In een aan Brabant vreemd land, te Kamerijk, dat destijds in Lotharingen gelegen, tot het Duilsche rijk behoorde. (Het is in 1677 door verovering aan Frankrijk gehecht). En, ten overstaan van wie doet hij zulks? Ten overstaan van den Cancelier van het Roomsche of Duilsche Rijk, aldaar gevestigd, van Vasallen van dat Rijk, waarvan ook de Hertog hoofd-Vasal was, vreemd aan Brabant; van Boudewijn van Avesnes (Henegouwen) Heer van Bellemont , van Wouter van Ëngiiien (Henegouwen), van Wouter Bert-hout , lieer van Mechelen, Reinout van Fai.ais (toen in leen van den Hertog, thans prov. Luik), van eenige Abten van kloosters, nabij Leuven gelegen en door de Hertogen van Brabant gesticht, (1) van de Abtdisse van Nivelle, Vasale
(1) Het Benedictijner-klooster of de Abtdij te Afflighem is gesticht iu 1.080 door Hendrik, Graaf van Leuven en diens broeder, Godfried met den Baard, die omtrent 1106 Hertog van Lotharingen is geworden. Do stieh-tiugbrief vindt men in Miraei, Op Dipt. p. 73. Hendrik noomt zieli daarin Bracbatensis Patriae Comes amp; Advocatus. Afflighem is gelegen tusseheu Brussel en Aalst.
Hot Ptaemonstraienser-klooster of de Abtdij Park, is door denzelfden Godfried in 1129 gesticht, luidens den stichtingbrief, te vinden ib. p. 90. Do stichter noomt zich daarin Godei\'ridus Lux LotiiaiungiaV,, idem et Marciiio et Comes. De plaats was vroeger een park of warande voor het wild des Hertogs, ten oosten van Leuven. Van daar de naam.
Het Cisterienser-klooster oj de Abtdij van Villars, is op gelijke wijze ge-rticht, en in 1184 uitgebreid door Hertog Hendrik I, blijkens den privilegiebrief in Miraei Op. Dipt. p. 287. De Hertog noemt zich daarin Hen-rici\'s. Dux Lotiiauingiae, zonder meer.
Do Abtdij was gelogen in Waalsch Brabant, bij do rivier de Dylc.
van het Duitsche Kijk, onder liel, bescherinheerschap van den Hertog van Lotharingen en Brabant; van Aknout van Wesemale, dien wij aan het hoofd der oproerige Leuvenaars 1 lebben gezien, en die weer met. den Hertog verzoend was; en eindelijk van Aunout, lieer van Waelhem, met van Wesemale de eenige Edele van Brabant!
En, is er iemand, aan wien gelegenheid gegeven wordt, aanmerking te maken? Zeggen b. v. de gewaande Staten: n Hertog dat gaat niet aan! Wij hebben er wel niet legen, «dat uw broeder u in de regering opvolgt; maar het land, »bij schenking onder de levenden, met al wat er toe be-»boort, met steden, sterkten, villae, lieden, zelfs ook met «ons. Staten! en met al de inwoners, zoo maar ten ge-«schenke te geven, dat toch kunnen wij niet gedoogen; «gij krenkt onze regten, onze vrijheden; gij behandelt ons «als lijfeigenen! enz. Er is niemand, die er bij denkt, of er destijds ooit hij gedacht heeft, een dergelijke tegenwerping aan den Hertog te maken. Die taal zou niet verstaan zijn. De stad Leuven is, wel is waar, in opstand gekomen, de Maarschalk van Brabant heeft zich aan haar lioofd gesteld; maar was het om zijne of hare regten te verdedigen ? Niet het minst! De eenige tegenwerping, die zij ooit gemaakt hebben is, dat de regten van den oudsten zoon werden gekrenkt: «Al is hij ongeschikt te regeren,» zeggen zij, «al moest ook daarbij het Hertogdom onder-«gaan , de daad, lt;lie gij tegen hem bedrijft, is onregtmatig; «gij neemt hem zijn eigendom, zijn erfgoed af; daartegen »moeten wij waken , volgens den eed als Vasal, volgens «de privilegien, aan ons, aan onze steden geschonken!»
liet is immers meer dan ongerijmd, hij het beslaan van dergelijke al,-te van Nchenliny, aan Staten als Staats-ligchaam te denken?
Ware er dergelijk Slaals-ligchaam geweest, dat over de regtcn van Brabant mede te beschikken had, dun had dat Staats-ligchaam in dergelijke Staats-akte noodwendig partij moeten zijn; dan ware de akte mede ten overstaan dier Staten gesloten. Maar wel verre van iets dergelijks aan te duiden, sluit lt;le akte alle denkbeeld daarvan uit. Zij is zoo absoluut mogelijk.
Doch beschouwen wij de akte zelve meer van nabij. Alles is daarbij berekend. Er staat geen woord te veel, er staat geen woord te weinig in; men heelt er juist in gezegd, wat men zeggen wilde. De Hertog en zijn broeder alléén treden er handelende in op. Er wordt niet van regering gesproken. Er worden geen waarborgen aan bet volk beloofd oiquot; gegeven. Er wordt daarin niets voor het volk gedaan, voorbehouden of gestipuleerd. Er heeft eenvoudig schenkiny onder de levenden plaats. Er wordt op de Evangelien gezworen, niet dat Jan als een braaf Vorst zal regeren, maar alléén, dat Hendrik tegen zijn schenking later niet meer zal opkomen. En, nadat hij de schenking alzoo gedaan heeft, ontslaat hij al de lieden van het afgestaan land, zoo leenmannen als anderen, van de trouw en hulde, aan hem beloofd en verleend, en verzoekt, vermaant , beveelt hen, Jan , zijn broeder, als Hertog van Brabant te ontfangen en te houden, hem als Hertog te (jehoorzamen, te dienen, hulde en trouw te bewijzen en te blijven betoonen. En, nu heeft Hendiuk afgedaan!
Thans is Jan Hertog. Hij verzoekt en vermaant al de lieden van Brabant, leenmannen, edelen en anderen, bij de schenkiny al of niet tegenwoordig, sommigen bij name, anderen slechts in het algemeen, hem als Hertog van Brabant hulde te bewijzen; en, te dien einde wordt de schenking. op uitdrukkelijk verzoek van Hendiuk en Jan, door
lt;l(\'n Ciincelier en zijne bijstaanders, alom bekend gemaakt, en wordt de schenkbrief met hunne zegels bevestigd.
En men wane niet, dat dit alles maar vorm was, en liet wezen der zaak niet betrof. Men vergist zich ten zeerste, wanneer men aan de staatslieden van dien lijd, dergelijke onbekendheid, met wat zij deden en wilden doen, toeschrijft. Neen! alles is in die akten afgepast en berekend en die stukken zijn door personen voorbereid en opgemaakt, daartoe volkomen in staat.
Immers Aleida, de Hertogin-moeder, behoorde tot de knndigste personen harer eeuw en was door de beroemdste mannen van haar lijd omringd en bijgestaan.
» Adèle de Bourgogne» (zegt van Hasselt in zijne Jiioyraphie JSationale de la Hehpque, 1. p. 249 , op Jean 1quot;) »Cette princesse, presque savante, qui échangeait des »lettres avec saint Thomas d\'Aquin et a qtii le docleur an-quot;gélique dódia même son traité du Gouvernement des princes, «eul a disputer la tutelle, etc. Henri 111, Due de Bra-i) bant,» zegt Peppe in zijne Dissert. Hist, et er it. p. 63, »ne gouvernait ses états (pie d\'après les conseils et les «avis de St. Thomas d\'Aquin. L\'an 1260 il institna deux «doniinicains de Lonvain et deux rccolets de Bruxelles, ses »exécuteurs testamentaires. La veuve, pendant la minorité «de ses enfants, montra une soumission aveugle anx sages »avis dn saint prélat, que nous avons nommé.»
Kn Thomas Aquinas , de Doctor Anyelicus, zoo als hij in zijne eeuw bekend stond, was een der beroemdste geleerden van Europa. quot;ij was de zoon van Landulphus, Graaf van Aquino, Heer van Loretten en Belcastro. Zijn grootvader had tot echtgenoot een zuster van Keizer Fre-«Icrik I, en zijne familie was ook overigens aan verschillende Souvereinen verwant. Hij werd omtrent het jaar
l!22() op hol k.\'islccl Aquino, koningrijk Napels geboren; van zijn vijlde jani\' in het klooster van den Monte-Casino opgevoed en met zijn tiende jaar naar de hoogeschool t(! Napels gezonden, (in 12Ü4 door Keizej- Fredekik II op-gerigt, ter mededinging van die van Boulogne, aan welke stad die vorst vijandig was), begaf hij zich in 1243, tegen den zin zijner ouders, in het klooster der Domi-nikanen te Napels; verduurde deswege allerhande onaan-gcnaainheden, tot zelfs ontvoering door zijn twee broeders, bij het leger van Frederik 11 in dienst, en opsluiting in het. kasteel llocea-Sicca. Na veel wederwaardigheden van dien aard, gaf men eindelijk aan zijn onwrikbaar besluit toe:, waarna hij zich uitsluitend aan de godsdienst en de studie wijdde. Hij vergezelde den generaal der Dominikanen, Jan de Teutoneu, naar Parijs, die hem vervolgens naar Keulen zond, om de theologische lessen van Alhkht de Groote bij te wonen. Door zijne studiën zeer afgetrokken, werd hij doorzijn medestudenten Stomme Os genoemd; lot dat, na het afleggen van een examen voor den Hoogleeraar Albert, deze uitriep: ISox vocamm int urn bovem mutum : Sed ipse dabit talem in doetrina muyitum , (jnod in toto mundo sonubit. (Wij noemen hem stommen os, maar zijn wetenschappelijk geloei zal van dien aard zijn, dat het over den ganschen aardbodem zal weergalmen). Het was in het eerste jaar zijner studiën onder Aliieut , dat hij zijn eom-mentarium op de Zedeleer van Aristoteles uitgaf. Men zond hem vervolgens in 1248 naar Parijs, alwaar Albert in hel Collegie van St. Jacque (van waar de Dominikanen te Parijs Jacobijnen heetten), ging onderwijzen. Hij werd in 1248 door het Kapittel zijner orde lol hoogleeraar te Keulen benoemd, om daar met Albert de Groote te leeraren, alwaar hij zijn tweede werk, Coinmenlarium op de overige
vvijsgheerige werken van Aristolelos uitgaf. Nadat hij zich ook als Prediker te Keulen, te Parijs, te Rome en elders beroemd gemaakt had, werd hij in 12S2 naar Parijs gezonden , om aldaar de Theologie te onderwijzen, hetgeen in dien tijd niet bij dictaat, maar bij wijze van toespraak geschiedde, en had daar een buitenge wonen toeloop. Hij verkreeg den 22 October 12S7 den graad van Theoloyiaa Doctor* hoezeer bij den daartoe vereischten ouderdom niet bezat. (Destijds kregen alleen zij academische graden, die onderwijs gaven). Hij verkeerde aan het Hof desKonings, weid menigvuldig door Saint Louis geraadpleegd, en woonde in 12S9 het 368le Kapittel-generaal zijner Orde te Valenciennes bij. Het moet gedurende dat ver blijf te Parijs en te Valenciennes geweest zijn, dat hij ook met Hertog Hkndrik Hl in aanraking en briefwisseling geweest is. In 1261 werd hij door Paus Dhiiamjs IV naar Rome geroepen, alwaar hij door den Generaal zijner orde met het professoraat in de Theologie belast werd. In 1263 werd hij naar Londen, ter bijwoning van het •40squot;! algemeen Kapittel afgevaardigd. Hij verzocht en verkreeg daarna verlof, om geen onderwijs meer te geven. Paus Clemens VI bood hem in 126S het Aartsbisdom van Napels aan, doch hij verzocht en verkreeg om buiten alle kerkelijke waardigheid te blijven. Hij hield zich voortdurend met schrijven bezig, tot vier maanden vóór zijn overlijden, dat op den 7 Maart 1274 plaats vond.
Men verdeelt zijn werken in vier klassen. De eerste bevat zijn Wijsgheerige, de tweede zijn godgeleerde werken, de derde zijn commentarien op de heilige Schrift, en de vierde klasse zijn gemengde geschriften over verschillende onderwerpen. Zij zijn te Venetie in 1490 , te Neurenburg in 1496, Ie Lion in 1836, te Rome in 1370, Ie Aut-
4
80
■werpen in 1612 in xvm doelen gedrukt, (vgl. Biiti.ku Vie den Peres, etc., Gr. Aly. Hist. Woordenh, van Hoogstka-ten; Conversations Lexicon op Thomas Aquinas, enz).
Ik heb geineend, deze korte levensschets te moeten me-dedeelen, zoowel ten blijke, dat men in die zoogenaamde duistere middel-eeuwen niet zoo geheel van kunde ontbloot was, als om te doen uitkomen, hoe, blijkens de kundige raadgevers, de handelingen van Hertogin Aij.ida en bare omgeving berekend waren bij al, wat ten aanzien van den Staalsschok, (coup d\'état) plaats had.
En hoezeer wel wat overdreven schijnt, alsof Hendiuk 111 »riaura,it gouverne\' nes états que d après les conseils et les «avis de St. Thomas dAquin» of » que sa re ure , pendant la »min or it e\' de ses enfants, montra nne soumission avewjle » au.v sayes avis du saint, daar uit de levensgeschiedenis van Thomas Aquinas niet blijkt, dat hij in Brabant aan hel Hof verkeerd heeft, is het toch zeker, dat iiien met hem in briefwisseling stond, blijkens zijn brief, in quot;t Voor in. Hert. Brah. 1, 378 aangehaald, waarbij hij aan Aleida gematigdheid en verdraagzaamheid ten aanzien harer onderhoorige Israelieten (1) aanbeveelt.
Naar aanleiding van een en ander kunnen wij het dan als stellig en onwedorlegbaar aannemen \\ dat blijkens de medegedeelde akte, zoo wat inhoud, als bedoeling betreft, Hertog Jan I Brabant als zijn eigendom, met al wat daar loe behoorde, van zijn broeder Hendiuk, den wettigen eigenaar, bij schenking onder de levenden verkregen heeft en dat over het bestuur van dat land niemand anders iets
(1) Ik zog hare Israelieten; want de Hertogen noemden ze nodri Judctei. De Israelïeten hadden nergens burgerregt, vermits volgens do Costuimen der steden en de vroegere privilegien, liet poortersrrgt, aan liet binnen de stad gedoopt zijn, verbonden was. Do Hertog kon zeggen mijne Joden, even als hij van de overige inwoners zeide, mijne lieden. Ze behoorden hem met het land, waarop ze gevestigd waren.
37
le zeggen liad, dan alleen in zoo verre bij privilegie-brief of andere akte, door een der vroegere Hertogen geoctroijeerd, kon worden aangetoond, dat de Hertog eenig aandeel ia dat bestuur aan anderen onherroepelijk had afgestaan.
vestiging van jan i, als hertog van lotharingen, enz.
Doch daarmede was in een ander opzigt de zaak nog niet afgedaan. Kr werd nog een essentieele plegtigheid vereischt, om den overgang van het Hertogdom volkomen beslag te doen erlangen, waarop ik thans vermeen, de aandacht te moeten vestigen.
In t Voorm. Ifert. lirah. 1, 102, seq. is aangetoond, dat het Hertogdom Neder-Lotharingen, waarvan Brabant een onderdeel uitmaakte, oorspronkelijk tot het Frankische, later lot het Roomsche Keizerrijk, nog later tot het lloomsche of Duitsche Rijk behoorde- dat geheel Lotharingen, Opperen Neder^ oorspronkelijk was een Koningrijk, later een Hertogdom en Aarts-Hertogdom, vervolgens in twee Hertogdommen, Opper- en Neder-Lotharingen gesplitst, welke onderdeelen aanvankelijk aan verschillende Rijksvorsten, meestal hun leven lang gedurende, in heneficinm. werden gegeven; en dat het Hertogdom Neder-Lotharingen eindelijk aan de Graven uit het huis van Leuven of Brabant, als erfelijk leen is afgestaan; en dat deze Graven, als zijnde Grondheeren van het Brabantsch grondgebied, den titel van Hertog van Brabant bij dien van Hertog van Lotharingen hebben gevoegd en bijbehouden; en die benaming ook in de oflicieele stukken, van den Roomschen of Duitschen Keizer of Koning uitgaande, is overgenomen en erkend.
Die Leenband rustte nog op het Hertogdom Lotharingen en Brabant; en de overgang van dergelijk leen, hetzij bij erfenis of bij schenking of bij koop, moest dus door den Leenheer of Suzerain worden erkend of bekrachtigd.
Dal is geseliicd, en de oorkonden dier bekrachtiging zijn voor liet nageslaeht bewaard gebleven. Zij zijn van twee-derlei aard; de cene vaorloopi/j, door Koning Kiciiard, weinige dagen na de overdragl van het Hertogdom door Hendrik op Jan, te Staffort bij Londen afgegeven; de andere definitief, nader te vermelden. De eerste wordt in het Latijn in Dintheri Chron. Uity. De 11am. II. 420 en in Butkens , Trophees I, Preuves 101, doch in laatstgemelde eenigermate verkort, gevonden, en Inidt, door mij vertaald, als volgt :
»Wij Richard (1) al lijd dooiluchtig Roomsch-Koning aan
«den eerwaarden Bisschop van Kamerijk, onzen Vorst en »beminden Cancelier en aan den edelen man, Botidewijn «van Avesnes, onzen beminden en getrouwen bloedverwant, «gunst en heil!
«Wij hebben door het berigt van geloofwaardige mannen «kennis bekomen, dat de roemrijke of aanzienlijke Hendrik, «die lot Hertog van Brabant geroepen was, van nature en «ligchaam zoo ongeschikt en zwak, en van geestvermogens, «schranderheid en beraad zoo zeer ontbloot is, dat hij in «geenen deele geschikt of bekwaam is, zulke verheven «waardigheid te bekleeden, als Vorst vaneen Rijks Herlog-«dom {Princeps Imperii ducatm) met eere Ie schitteren, en
(!) In dou jaro 1255, na den dood van den Roomsohen Koning Willem vau Holland, veideclden zich do Duitsche Keurvorsten van het rijk in twee partijen; de oene koos Alpons, Koning van Castilie, kleinzoon of zoon der dochter van den vroegeren Roomscheu Koning Philips II tot Roomscli-Koning; de andere Richard, Graaf van Cornubie, broeder dos Konings v.m Engeland, bloedverwant van den voormaligen Roomschen Keizer ütto IV. Richard werd te Aken tot Koning gekroond. De strijd tusschen de twee verkozenen over het Rijk lieoft ongeveer 18 jaren geduurd. Eou-dewijn van Avesnes, in de akte genoemd, was Senechal des Konings, (Zie Dintheki , Chron. II. v. 417, Wauters, Ie due Jean 1quot; p. 12.)
»de aan Ons en aan het Rijk verscliultligcle dicusl {servitium »dehitum) te bewijzen. Deze Hendrik, thans tot den leeftijd «gekomen, dat hij, van voogdij ontheven, volgens de ge-» woonte van het land, indien zijn gebreken en onbekwaam-»heden zulks niet verhinderden, zijn erfgoed zonder hidp »van voegden zoude kunnen beheeren en bestieren, heeft, »door wijzen raad geleid, uau Jan, zijn jongeren broeder, »den tweeden van geboorte , die gezegd wordt door goede «inborst, uitstekend karakter en deugd uit te munten, ten «overstaan van Ous en van vele andere Edelen, aan Ons »en het Kijk getrouw, vrijwillig bij gifte onder de levenden »geschonken al zijn regt, dat hij op het Hertogdom Brabant »en Lotharingen bezat, met alle toebehooren, in hulden, «landen, villae, vestingen, tollen, baten-, met een woord, «met al wat van hetzelfde Hertogdom Brabant en Lotiia-«ringen afhankelijk is, onder welken naam dit ook voor-«komt. Dien ten gevolge hebben de roemrijke Hugo, Hertog «van Bourgondie, moederlijke oom, en onze Vorstin Aleida, «Hertogin van Brabant, moeder van genoemden Hendiuk , «hunne nederige beden tot ons gerigt, om deze gift, door «Hendrik voornoemd aan Jan, zijn broeder, gedaan, goed «te keuren, te beamen, en met onze onschendbare zegels «te bekrachtigen.
«Ten einde alzoo aan die goedgunstige bede goedgunsti-«ger te gemoet te komen, bevelen en vertrouwen wij door «den inhoud dezer, aan uwe opregtheid, daar gij op de «grenzen van Brabant verblijf houdt, om, indien die beden «op waarheid gegrond zijn en met welwillende toestemming «en algemeenen wil {consensu benevolo et voluntate com-«muni) van Aleida , Hertogin van Brabant, de baronnen en «hooge waardigheids-hekleeders {inaijnatium) en gemeene «steden van hetzelfde Herlogdom, of van het grootste en
60
vrocdste gotleelle derzelve gehandeld is, in onzen naam de bedoelde schenking onder de levenden, de afstand en overdragt van voorzegd Hertogdom van Brabant en Lotharingen met zijn toebehooren, door IIenduik aan Jan voornoemd, zoo als hiervoren omschreven is, gedaan, plegtig Ie beamen en goed te keuren, en daarvan door mve open brieven aan allen en ieder in het bijzonder kennis te geven, en namens ons van Jam voornoemd, met de noo-dige plegtigheid de bnlde en den eed der ons verschuldigde trouw te aanvaarden, onder de daarbij uitdrukkelijk gevoegde voorwaarden, dat, zoodra wij binnen de grenzen van het Duitsche Rijk zullen komen, dezelfde Jan op onze eerste aanmaning zal gehouden zijn, als Vorst van het Rijk, die hulde en eed van trouw te hernieuwen. En wanneer dit op eene wettige wijze zal geschied zijn, zult gij zorgen, voormelden Jan in onzen naam plegtig in voorzegd Hertogdom te vestigen {investiri) en zult gij zorg dragen en bevelen, dat hem op ons gezag door alle lieden en Vasallen, zoo bevestigde, als in het bezit zijnde, {Vasallis infeudatis atque tenentibus) van geheel het Hertogdom Brabant, zoo in het algemeen als in bet bijzonder, volgens de gewoonte van het land, de verschuldigde hulde en eed van trouw worden gedaan en afgelegd.
»En vermits wij wegens de rampen van den oorlog op dit oogenblik niet in het bezit van ons groot zegel zijn, hebben wij deze tegenwoordige brieven niet ons klein zegel doen bevestigen; weswege gij niet zult nalaten in deze zaak voort te gaan; daar, zoo dit noodig is, wij deze zelfde onze brieven onder ons groot zegel zullen uitgeven, zoodra wij daarvan in het bezit zullen zijn. Mij bevelen alzoo al het voorschrevene aan uwe wijsheid aan. Gegeven in de vesting Staflbrt, nabij Londen, den S1\'1quot; Juuij, de
»10° iiidiclie van het jaar onzes Heeren Ï267, het tiende »van ons Rijk».
Ten gevolge van dien open brief, hebben de daarin genoemden Nicolaas, Bisschop van Kamerijk, en Boudf.wijn van Avesne, Senechal des Rijks, de navolgende afkondiging gedaan. (te vinden in Dintheri Chron. II. v. 423).
■►Wij Nicolaas, bij de gratie Gods, Bisschop van Kame-»rijk en Boudewijn van Avesne, Heer van Bellemont, aan »de uitstekende mannen , bevestigde leenmannen en dienaars »van Lotharingen en Brabant, eeuwig heil in den Heere.
»\\Vij hebben van den Roemrijken heer Richard, bij de «gratie Gods, altijd doorluchtig Rooinsch-Koning, een open »brief ontvangen in de volgende bewoordingen» (volgt de inhoud hiervoor medegedeeld). »Alzoo wij, in den vorm, ons »voorgeschreven, zooals hiervoor vermeld is, uit naam en »op het gezag van den Koning, uil krachte van den vrij-»willigen afstand en de overdragt van het Hertogdom Brabant »en Lotharingen door voormelden Hendrik, tot dan toe «Hertog van Brabant genaamd, ten behoeve van Jan, in «geboorte zijn opvolgenden broeder, plegtiglijk gedaan, ge-»melden Jan met de vereischte plegtigheid gevestigd hebben «{mvestiverimus), hebben wij gemeend, u allen inliet alge-»meen en in het bijzonder te moeten aanmanen en aan-»bevelen, om genoemden Jan als Vorst van bet Roomsche «Rijk, uw Hertog en lieer, met alle verknochtheid en «trouw aan te kleven en onderdanig te zijn, en hem de «verschuldigde hulde en eed van trouw te bewijzen en af «te leggen, opdat gij tien cijns der dubbele verpligting «betaalt, en aan God, wat Gode, aan Caesar, wat Caesar «toekomt, toekent. Gegeven in het jaar onzes Heere 1267, «den dag, volgende op ons Heeren Hemelvaart, (in crastino «ascensionis).»
Thans waren al de formaliteiten vervuld, Jan als wettig Heer en Hertog in allen deele erkend • en wij zullen hem nu dadelijk als zoodanig zien optreden.
Op den (i9slcquot; Junij daaraanvolgende, deed hij als Hertog zijn intrede te Leuven, blijkens den privilegie-brief door hem op dien dag aan de stad verleend, in het Latijn te vinden in Willems, Cod. dipl. op de Klerk, I, 664. Hij kenmerkt zich daarin dadelijk door een daad van Oppergezag; de erkenning, bevestiging, uitbreiding van stads privilegien, die anders voor hem niets zouden te beduiden gehad hebben. De akte luidt, door mij vertaald;
»Wij Jan bij de gratie Gods, Hertog van Lotharingen en gt;gt; Brabant en Markgraaf van het Rijk, aan allen, die dezen »tegenwoordigen brief zullen zien, heil en kennis der «waarheid! — Wij erkennen bij den inhoud van dezen »brief en maken allen bekend, dat wij aan onze beminde «stedelingen van Leuven beloven, al hunne vrijheden, ge-«woonten en regten der slad, zooals zij die van don tijd «van onzen vader, grootvader, overgrootvader en andere «onze voorzaten tot heden toe erlangd hebben, ongekrenkt «te zullen nakomen en gedoogen. — Wij zullen tevens «den vrede, zooals die is geregeld en gesloten tusschen «de verhevene Vrouwe onze moeder en bedoelde stad, van «kracht houden; en willen, dat hij door onze erfgenamen «en opvolgers, als van nu af bekrachtigd, ongeschonden » bewaard worde. Verder beloven wij, om voortaan steeds van «jaar tot jaar, op den feestdag van den heiligen Johannes «Bapüsta, de Schepenen te vernieuwen (1) en de joden en
(!) Meu ziet, dat hot privilegie van Leuven zich ook destijds niet zoo ver uitstrekte, dat do stad zelf haar Schepenen koos, maar die verkreeg van don Ilcrtog, Wat den regtsvorderaar of Meijer betreft, kon cr over
«pandhouders {caversinos) aldaar in denzelfden toestand te «plaatsen en te houden, als zij te Brussel gehouden worden.
»Wij keuren tevens goed en houden als rnet onze toe-»stemming en goedkeuring daargesteld, de door hen onder-»ling gemaakte verordening omtrent de twee mannen van «ieder ambacht, en de vijfentwintig vlaggemannen {siyna-»culls) gewoonlijk pincelokene genaamd, onder voorwaarde «dat de vergaderklok niet zal geluid, noch de standaard en «vlaggen te voorschijn en buiten de stad zullen gebragl «worden, dan bij rade van onzen Meijer, (judlcis nostri) « Schepenen en Gezworenen.
»Wij slaan hun daarenboven toe, dat zij zullen kunnen «vergaderen, zoo dikwijls het noodig is, zonder daarvoor «bestraft of beboet te worden. En mogt iemand hunner »schade worden aangedaan, zullen zij dit ter kennisse van «onzen Meijer brengen en hem verzoeken, daarover te von-»nissen , als behoort. En, indien hij dit beaamd zal heb-»ben, zullen zij het voor goed houden, en zich tot de «gezworenen der stad wenden en verzoeken, dat zij hem »bijstaan , om gezegde schade voor den stedeling te doen «uitmaken, zooals behoort.
•\'Verder is door hen algemeen en eenstemmig beloofd, »de sleutels der stadspoorten bij rade van Meijer, Sche-« penen en Gezworenen te bewaren.
«Al deze zaken zijn in het algemeen en in het bijzonder
diens aanstolling door den Hertog goon twijfel bestaan, want de Meijer was de plaatsvervanger of stadhouder des Hertogs. Men vindt nog in do Cos-tuijmen van Leuven, Cap. I, art. 1: „In den eersten is binnen der voor-„sehreven stadt van Loven d\'offieiere van den Prinee, ghenoemt Meijerquot;; in art. 4. „Item syn binnen voorz, Stadt seven Schepenen van den Prince, „enz.quot; In art. 5. „Item oen en twintich Ghesworenen ofte Raeden, enz.quot; en in art. 7. „die al ghelyckelyek jaerlyks (te weten de Schepenen op S. .lans Baptista avont....) vornieut worden.
64
quot;afzonderlijk, vastgesteld, steeds oiuler voorbehoud van ons »regt en tie reglen van gezegde onze slad, en wij beloven »hiin, al het voorschrevene van kracht te houden en be-»stendig na le leven.
»En, vei\'mils wij op dit oogenblik niet in bezit van ons »eigen zegel zijn, willen wij, dat Vrouwe onze Moeder, de «voornoemde Hertogin, Wouter Berthont, Heer van Meche-»len, Arnout, Heer van Wesetnale, en de stad Brussel »hun zegel aan den tegenwoordigen briéf hechten, als ge-»tuigen, dat wij, zoodra wij in het bezit van ons eigen »zegel zullen zijn, hel aan dezen brief zullen hechten. «Gegeven te Leuven op het feest vau de H.H. Petrus en «Paulus, in liet jaar onzes Heere 1267». (1)
Men ziet alzoo in dezen privilegiebrief de oppennagt des Hertogs gehandhaafd tegenover de l8tc stad van Brabant. Hij kent haar geen andere vrijheden, gewoonten en regten toe, dan dooi\' zijn voorzaten bij privilegie-brieven aan de Leuvenaars geschonken zijn. De Schepenen blijft bij aanstellen en belooft slechts, ze jaarlijks te vernieuwen. Hij handhaaft zijn regt van opperwetgever, geeft als zoodanig de sanctie aan eene verordening, door de Leuvenaars tijdens het oproer gemaakt, en verklaart die te houden, als met zijn toestemming en goedkeuring tot stand gebragt te zijn. Niet een dier bepalingen kan echter ten uitvoer gelegd worden dan met rade van zijn Meijer, Schepenen en Gezworenen, onder wier bewaring de sleutels der stadspoorten verblijven. En dit alles geschiedt voorbehoudens steeds het regt des Hertogs, enz. Volgens den heer Staj.-
(1) De belofte des Hertogs, om den brief later te bezegelen, is vervuld, zegt Stallakkt, I. 29. aant. 1. bij twee brieven van 19 Mei 1270, te vinden, in de Nelis Anal. Belg. dipl. Lov. 16 en 17. Deze brieven betreffen echter andere onderwerpen.
i.AKRT 1, ÜO, zwoer de Hcjiog, bedoelde vrijheden te zullen hundhaven. De akle maakt daarvan geen gewag, dat niet nagelaten zou zijn, wanneer liet geschied ware. Men kan het er dus gerust voor houden, dat bij deze gelegenheid geen eed is afgelegd, üe blijde inkomsten dag-leekenen eerst van later. Loopen wij de geschiedenis niet vooruit!
Leuven, zegt de heer Stallaeut verder, I. 41, noot 3, boette zijn opstand met het verlies van het Hof. Butkens (\'Irophees 1. 284} verhaalt, dat de Hertog ook eenige oproermakers, die de stad gedurende zijn minderjarigheid in verwarring gebragt hadden, deed kastijden en verbannen. Hij haalt van Heelu aan; waarin wij dit niet hebben kunnen vinden, liet komt ons ook onwaarschijnlijk voor na den met de Hertogin gesloten vrede, de daarbij gevoegde verklaring, dat alles vergeven en kwijtgescholden was, en de erkenning van dien vrede door den Hertog bij zijne intrede in Leuven, blijkens den Privilegie-brief. Het is waarschijnlijk, dat Butkens het verhaal van üivaeus, lier. lira/), hl. 12, die zegt: »dat kort, nadat de Hertog te Leuven «geweest was, vele wevers van opstand overtuigd, uit de »stad gedreven zijn, welke verbanning de Hertog in de »maand September onderteekend beeft» , in dien zin heeft opgenomen, alsof dit hij de intrede des Hertogs te Leuven is geschied; terwijl het blijkbaar op een later nieuw oproei- der wevers betrekking heeft.
Wat echter Butkens stellig verkeerd heeft, is, dat Hertog Jan zijn eerste intrede in Leuven zoude gedaan hebben, nadat hij van zijne reis van Kamerijk, waarheen hij zich lot huldiging van Koning Richard begeven had , terugkeerde. He intrede te Leuven had op den feestdag van de H.H. Petrus en Paulus (29 Junij) 1267 plaats (zie Willems op
de Klerk , I. 664), terwijl de zamenkomst met Koning Kichari» te Kamerijk eerst ruim een jaar later in 1268 is geschied. Een en ander bewijst, dat ook Dintherus {Chron. 11. iv. j). 4126) zich ten uiterste vei gist, door te beweren, dat eerst na die zamenkomst de Leuvenaars zouden zijn opgestaan , om reden, onder anderen, dat Jan hulde aan Koning Richard bewezen en gehoorzaamheid aan A lions geweigerd zoude hebben. De Leuvenaars waren reeds lang overwonnen, de opstand gedempt, en de vrede gesloten, toen Jan door Koning Richard te Kamerijk in het leen van Brabant en Lotharingen bevestigd is. Het diploma daarvan opgemaakt bewijst, dat Dintherus een verkeerd motief voor den opstand opgeeft. Men vindt het stuk bij den schrijver zeiven, ib. 424 en in den Cod. dipl. van Willems op van IIeelu, p. 374. Het luidt, door mij vertaald, als volgt: gt;iWij Richard, bij de gratie Gods, altijd doorluchtig »Roomsch-Koning, aan allen, die deze tegenwoordige brie-»ven zullen lezen, alle heil en goed! — üe Scepter der «Koninklijke Majesteit wordt des te hooger verheven, indien »hij hen, die door schitterende deugden uitmunten, met «welwillende gunsten omgeeft], vooral, wanneer de kentee-»kenen van regtschapenheid zich met den adel van een «beroemd geslacht vereenigen, en dat geslacht opluisteren.
«Het is daarom, dat wij aan allen willen bekendmaken, «dat de roemrijke Hendrik, destijds genaamd Hertog van «Brabant, toen hij, zoo als ons uit wettige oorkonden «duidelijk is gebleken, na lot meerderjarigheid gekomen «te zijn, zich geheel ongeschikt en onbekwaam gevoelde, «om het bewind van zijn vorstendom te voeren, al het «regt, dat hij op het Hertogdom Lotharingen en Brabant «bezat, eigener beweging afgestaan en aan den doorluch-«tigen Jan , zijn opvolgenden broeder, bij schenking onder
67
»flc levenden eenvondig, zonder eonig voorbehoud overgo-»dragen heeft. Al zoo uit overweging, dat voorzegde Hen-»i)rik zoozeer van nature misdeeld is, dat hij als Rijksvorst »aan ons en aan het Rijk de verschuldigde dienst niet »kan bewijzen en dat genoemde Jan door zoovele en zoo »groote voortreffelijke gaven uitmunt, dat wij hem geschikt »achten, het bewind van zulk gewigtig Vorstendom te voe-»ren, hebben wij, na den afstand door Hendrik van het gt;gt; Hertogdom gedaan, te hebben aangenomen, en nadat de «roemrijke Aleida, Hertogin van Brabant, de edele Vasallen »en Gemeenten van het Hertogdom daarin hebben toege-»stemd, voormeld Hertogdom Lotharingen en Brabant met »al zijn toebehooren aan voormelden Jan welwillend en quot;goedgunstig overgedragen {porreximus) en hem met de «gebruikelijke en vcreischte plegtigheden daarin gevestigd «{investivimus), na van hem hulde en eed van verschuldigde »trouw te hebben ontvangen; en wij bekrachtigen bij dit »edikt, dat hij van dit oogenblik af, als Vorst van het »Rijk en als Hertog van Brabant door allen zal worden «geeerd. Ten blijke waarvan wij hebben bevolen, dezen brief »op te stellen en met den zegel onzer Majesteit te beves-quot;ligen. Gegeven te Kamerijk, den 16\'quot; Augustus, de elfde «indictie, het twaalfde jaar onzer regering, in het jaar »onzes Heere 1268 (1269 n. s.)»
Den 20slcquot; September van hetzelfde jaar heeft Koning Richard ook te Kamerijk alnog het navolgende Staatsstuk betrekkelijk den Weduwen-schat van Hertogin Aleida uitgegeven, in het Latijn te vinden in Dijntiieui Chron. I. 427 en Butkens, Trophees 1. Preu ven 102.
»Wij Ric.iiaiu», bij de gratie Gods altijd doorluchtig »Roomsch-Koning, aan alle getrouwen van hel Roomsche »llijk . die «Ie tegenwoordige brieven zullen zien, heil en idle
»goed. — Wij verlangen, dat ter algemeene kennis komo, «dat de roemrijke Jak, Hertog van Lotharingen en Brabant, «onze beminde Vorst onlangs in onze tegenwoordigheid quot;verschenen zijnde, het Hertogdom Lotharingenen Brabant, quot;dat hij wegens liet Rijk van ons, Uoomsch Koning, in «leen moet houden, met de gebruikelijke en vereischte »pleghgheid in leen ontvangen en daarvan aan ons hulde quot;gedaan en den eed van verschuldigde trouw afgelegd quot;heeft, altijd behoudens (1) de huwelijks- of Wednwen-»schat of gift der edele Hertogin, zijne moeder; hebbende quot;gezegde Hertog bij de aanvaarding van zijn Hertogdom in quot;tegenwoordigheid van ons en van vele anderen, hierna te «vermelden, openlijk verklaard, dat hij erkent, dat voorzegde .. He rtogin, zijne moeder, door zijn vader Hendrik, voor-quot;inalig Hertog van Brabant roemrijker gedachtenis, wegens quot;huwelijks-schat begiftigd is met drie duizend ponden Leuvens quot;inkomsten uit de villa Geldenaken met bijbehooren en quot;omliggende en aangrenzende plaatsen, en met vijfhonderd »ponden inkomsten derzelfde munt \'s jaars uit de villa Ge-»nappe en bijbehooren, om zulks met regt van weduwen-»schat te bezitten; welke gift of huwelijks- of weduwen-»schat hij voor zijn moeder eerbiedig in onze handen «heeft gesteld (reportavif). Dien ten gevolge hebben wij, »die verschuldigd en gehouden zijn, voor al onze getrouwen quot;in regten bereidvaardig, en in gunsten mild te zijn, deze «gift of huwelijks- of weduwen-schat in handen der voor-»zegde Hertogin overgedragen en hebben aan dezelfde Hertogin quot;door koninklijk gezag toegestaan, die gift krachtens regt van
(!) ])e geschiedschrijver van Heurn drukt zich blijkbaar verkeerd uit,, door naar aanleiding van Butkeks Troph, I. 284 in zijne Hist, vun \'s Hert. I, 132, to zeggen; „Hertog Jan deed Richard hulde van al zijne landen, „uitgenomen van don Weduwen-schat dor Hertogin.quot; De Weduwen-schat was niet van de hulde uitgesloten, maar de hulde liet hot regt op dcu Weduwen-schat in zijn geheel; dat is de beteekouis.
69
»weduwen-schut vrij le bezitten. De getuigen, daarbij te-»genwoordig geweest, zijn: de eerwaarde INicolaas. Bisschop »van Kamerijk, onze beminde Vorst en Cancelier, de edele «mannen, Wouter, heer van Enghien, Wouter, gezegd »Berthout, Heer van Mechelen, Hendrik gezegd Berthout, «diens broeder, Arnout, Heer van Diest, Arnout, Heer «van Wesemale, Hendrik van Asche, Hendrik Heer van «Duffel, Egidius gezegd Bertold, waardigbeid-bekleeders. »{maynates) van Brabant, Willem van Lier, Robert gezegd »Briseteste, ridders en meerdere andere mannen van voor «zegd land. Gedaan te Kamerijk, den 208len September, «de 11° indictie, in het jaar onzes Heeren 1268, hel «twaalfde jaar onzer regering».
hegeuing van jan i.
Ziedaar het standpunt, waarop de Hertog van Brabant stond tegenover zijn land en tegenover het Duitsch of Roomsch rijk.
Do Hertog was Grondheer van het Brabantsch grondgebied , absoluut Vorst tegenover het land en de ingezetenen, in zoo verre die magt niet door zijn geoctroijeerde charters en verleende privilegiën was beperkt; maar hij was tevens Vasal van het Duitsch rijk, als Hertog van Lotharingen en Brabant en Markgraaf van Antwerpen.
De grondheerlijkheid hadden zijne voorzaten verkregen als huwelijks-goed van Geiuieuga, regtstreeksche afstammelinge van Karei, de Groote, bij haar huwelijk met Lambert Graaf van Leuven, bijgenaamd met den Baard.
Gerberga was namelijk de dochter van Kakel, Hertog van jNeder-Lotharingen, broeder van Lotiiarius, laatsten Koning van Frankrijk uit het Karlovingiscli gesluclit.
Lotiiarius en Karei, waren de zonen van den vorigen
70
Franschen Koning Lodewijk, genaamd van Ovkkzee (Louis d\'Outkemkr) kleinzoon van Kauel de Eenvoudige.
Lotharius, cle Koning van Frankrijk voormeld, kwam te overlijden, en diens zoon slierf kinderloos in 987.
Kauel , de Hertog van Lotharingen, had zijn neef op den troon van Frankrijk moeten opvolgen •, doch Hugo Capet had zich van den troon meester gemaakt en Kar el , die zich daartegen gewapenderhand had willen verzetten, was verraderlijk gevangen genomen, aan Hugo Capet overgeleverd en in den kerker overleden.
Hij liet drie kinderen na: Otto, Gerberga, de vronw van Lambert met den Baard en Ermengarde, gehuwd met Albert, Graaf van Namen.
Otto volgde zijn vader op in het Hertogdom Lotharin-ringen, doch stierf in 1008, zonder kinderen na te laten.
Lambert, de Graaf van Leuven, met Gerberga gehuwd, deed pogingen, om zijn schoonbroeder Otto in het Hertogdom Lotharingen op te volgen, doch sneuvelde zonder zijn doel te bereiken. »Deze Lambert» , zegt de Kronijk dei-Abtdij van St. Truijen, »had Gerberga , de dochter van »Karel, Hertog van Lol ha ringen, tot vrouw, die hem als »huwelijks-goed een deel Aan liet Hertogdom Lotharingen »had aangebragt, namelijk het grondgebied, dat thans «Brabant genoemd wordt en Leuven en Brussel met bijbe-»hooren bevat. Ten gevolge daarvan was hij de eerste, die »Graaf van Leuven genaamd is, na welken tijd zijne af-»stammelingen Graven van Leuven verbleven zijn tot op «Godfried 1 met den Baard, die Hertog is geworden,» enz.
Deze oorsprong van het verkrijg van Brabant in eigendom door de Graven van Leuven, later Hertogen van Lotharingen en Brabant, is door de opvolgende schrijvers als waar beaamd, en, de daad van Hendrik (IV), waarhij
71
hij dat grondgebied met al, wat daartoe behoorde, bij gifte onder de levenden aan zijn broeder Jan I schenkt, bewijst de echtheid van dien oorsprong.
Aan die schenking en overdragt van geheel Brabant sluiten zich aan de menigvuldige vervreemdingen van bijzonderen aard, waarop (V.II.B. Deel I), onder anderen, op blz. 207, seq. de aandacht reeds gevestigd is; de onderverdeelingen van belangrijke gedeellen van het grondgebied tusschen familieleden der Heriogen; de huwelijksgiften aan uitgehuwde kinderen; de weduwenschatten aan de weduwen der Hertogen; de uitgiften en stichlingen van Heerlijkheden, Abtdijen, Kloosters, Kerken, die in Brabant meerendeels hun ontstaan en uitbreiding aan de mildheid der Hertogen ontleenden; de beschikkingen ten. eigenbate en tot vrome doeleinden over inkomsten der steden, vrijheden en andere gemeenten, landen, bosschen , wateren, woeste gronden, enz.; de uitgiften van onbebouwde gronden in eigendom óf gebruik aan gemeenten, cbrporatien, bijzondere personen; de afstand van gronden tot bebouwing of andere einden binnen de steden en gemeenten tegen jaarcijnsen of andere recognitien; het verleenen van octrooijen, licentien en voor-regten aan handel of nijverheid en meer andere beschikkingen van dien aard, reeds aangeduid, of nader aan te wijzen; uit welk een en ander onmiskenbaar volgt, dat de eigendom van het Brabantsch grondgebied met bij- en loebehooren, als wettig erkend en onbetwist grondheerlijk regt, aan de Heriogen van Brabant toebehoorde en tegenover ieder , wie ook, als zoodanig gold , zoolang niet, uit wettigen titel van verkrijg, door derden werd aangetoond, dat een of ander onderdeel aan hen was aangekomen.
Aan die grondheerlijkheid was, naar het Staatsregt van
dien tijd , niet alleen verbonden het bezil van, en het op-
5
72
porgezag over liet land, maar ook van en over de bewoners; van welk rogl de bron, (V. H.B. Deel I), door mij is aangeloond, als Ie zijn voortgesproten uit de verovering dezer gewesten op de Romeinen door de Franken en hunne Koningen, van welke Koningen de Horlogen van Brabant waren de wettige afstammelingen, en ook, wat het alodiaal bezit van het Brabantseh grondgebied betrof, de wettige erfgenamen.
En, wat den Leenband betreft, waardoor Lotharingen en Brabant aan bet Duitsche of Roomsche Rijk waren verbonden, is de oorsprong daarvan aangetoond in V. H. R. Deel I, blz. 110, waar wij hebben vermeld, dat de Graaf van Leuven of Brabant, Godfried I met den baaud, tot Hertog van Lotha-ringen en Markgraaf van Antwerpen is aangesteld door Keizer Hknduik V, omtrent den jare 1107; en dat. die vorstendommen aan hem in erfelijk leen zijn gegeven door diens opvolger, Koenraad; dat sedert dat tijdstip die Vorst den titel heeft gevoerd van Godefridus, Düx et Mauciiio Lotharingi/ü, Comes Lovanii en \'na zijn overlijden in 1140 ook zijne afstammelingen, Godfried II, overleden in 1143, en Godfried III, overleden in 1190; waarna diens zoon, Hendrik I , den titel van Graaf van Leuven of Brabant veranderd heeft in dien van Hertog van llrahant, en zich beeft genoemd Hertog van Lotharingen en van Brabant; wolken titel, na zijn overlijden in 1234, zijne afstammelingen hebben bijbehouden en wel Hendrik H, in 1247 overleden, en Hendrik 111, in 1260 (1201 n. s.) overleden; terwijl diens wettige opvolger, Hendrik, die de IV* van dien naam zon geweest zijn, bij zijne meerderjarig-beid, land en titel aan zijn broeder Jan 1, bij schenking onder de levenden, den 26 Mei 1267, heeft afgestaan, die daarin door den Duitschen Koning of Roomschen Keizer Richard is bevestigd.
73
Alvorens verder te gaan, wil ik Irachten , nog eenig ineei^J^ttw^up licht Ie verspreiden in de geschiedenis dier lijden. DcAjeKla-verwarring, die daarin heerscht, is mijns erachtens een gevolg daarvan , dat inen de gebenrlonisscn niet overeengebragt heeft mot het juiste tijdstip, waarop zij zijn voorgevallen.
II faut jiujer les faits d après Icurs dates, is een regel, die vooral bij de geschiedenis niet uit het oog mag verloren worden; daaromtrent is door vroegere geschiedschrijvers,
vooral met bel rekking tot dat tijdstip, maar al te zeer gezondigd. Wij toonden dit reeds aan, bij het verhaal van den Kronijkschrijver Dintiierus , die de oneenigheden met Leuven daaraan toeschreef, dat Jan I hulde aan Richaiid bewezen en aan Alfons geweigerd heeft, beiden te gelijk gekozen Koningen van het Duitsche of Roomsche Rijk •, terwijl onbetwistbaar vaststaat, dat Jan I, eerst bijna twee jaar,
nadat de Leuvenaars overwonnen waren en de verzoening met hen was tot stand gebragt, de Investituur van Richard ontvangen en, als zoodanig Hulde aan Richard bewezen heeft.
Een gelijksoortige misslag is begaan met betrekking tot den strijd over de voogdij en over de troonsverandering van het Hertogdom. Sommige schrijvers doen het voorkomen , als of beide zamenhingen, en tot den opstand der Leuvenaars hebben gevoerd, terwijl bij den strijd over de voogdij door geen enkel deel van Brabant tegen de Hertogin partij is gekozen, maar het verzet van Leuven eerst is ontstaan, toen er sprake werd, om Hendrik afstand van den troon ten voordeele van Jan te doen doen.
Trachten wij dus tijden en gebeurtenissen te vereenigen,
waaruit veel licht zal worden ontleend.
Een eerste vraag: Hoe oud waren de weezen, toen Hendrik 111, den laatsten February 12C0 (1261. n. s.), kwam
74
(e overlijtlen ? J3o schrijvers zijn hel daaromlrent niet eens. Vooral bestaat er groot verschil lusschen twee Belgische geleerden van onzen lijd , hoezeer zij zich de moeite niet geven, elkander in dat opzigt te wederleggen. De heer Stallaert stelt in zijn aangehaald werk, 1, blz. 1, dat Hendrik (IV) bij hel overlijden van zijn vader het 10\'lc jaar kon hebben bereikt.
De heer Alpiionse Wauters, {Le due Jean ler. p. 16), meent, dat bij hel overlijden van Hendrik 111, diens zoon Hendrik acht, en Jan zeven jaar oud waren. Hij leidt dit daaruit af, dat hel huwelijk van Hendrik 111 met Aleida, de dochter van Hugo Hertog van Bourgondic en van Uolendis, dochter van Horert, Graaf van Drenx , in 1281 moet zijn voltrokken, naar aanleiding van een brief van den koning van Engeland, van 21 Januarij 12S0 (n. s. 1251), te vinden in Rijmer, (Foc.i\'cra. Ih terete et acta puhlica I, ]t. 270), waarbij over een ander huwelijk van Hendrik werd onderhandeld en waarop beslissing moest vallen, een maand na Paschen van dal jaar.
»De Hertogquot;, zegt hij, gt;• huwde, vermoedelijk in den loop van hel jaar 12S2 met Aleida van Bourgondie , die hein drie zonen en ccnc dochter schonk, nadat een eerste kind bij de geboorte was overleden. Hendrik en Marie werden geboren te Leuven; de twee anderen le Brussel, (Chronieon Aivellense, 133). De oudste zoonquot;, vervolgt hij, «was hoogstens acht jaar oud, toen zijn vader stierf, terwijl Jan slechts zeven jaar had bereikt , want hij moet in 1234 geboren zijn \'.
Is die veronderstelling juist, dan was Hendrik in 1267 meerderjarig; hetgeen overeenslemt met de dagteekening van de akte, den derden leestdag vóór ons Heere Hemelvaart, (26 Mei) 1267 , waarbij Hendrik , bij schenking onder de
levenden, Brabant aan Jan heeft afgestaan, (zie blz. 43); liel-geen niet geschieden kon en ook niet geschied is, dan na de meerderjarigheid van Hendrik , zooals blijkt uit den Open Brief van den Roornschen Koning Richard, van 7 Junij l\'Sö? (hiervoor blz. 58 medegedeeld), waarbij vermeld wordt, »dat IIendiuk , bij het doen van de schenking onder de levenden, lot den leeftijd gekomen was, dat hij van de vooydj ontheven , volgens de gewoonte van het land zijn erfgoed zonder hulp van voogden zonde hebben kunnen bestierenquot; ; terwijl bij het Edikt van Investituur, van 16 Augustus 1268, (hiervoor blz. Sö medegedeeld), door Koning Richard mede wordt vermeld, dat «Hendrik, blijkens wettige oorkonden, na tot meerderjariyheid yehomen te zijn* al het regt, dat hij op hel Hertogdom Lotharingen en Brabant bezat, eigener beweging heeft afgestaan aan zijn opvolgenden broeder. Janquot;.
Bij datzelfde Edikt wordt vermeld, dat Jan de Investituur ontvangen heeft, nadat hij hulde en eed van verschuldigde trouw had afgelegd. Op dat oogenblik was tins ook Jan meerderjarig geworden ; al hetgeen overeenstemt met de bewering van den heer Wauters, hiervoor aangehaald, even als met het vers van De Klerk, hiervoor, blz. 20 medegedeeld, dal Hendrik, toen hij omtrent acht jaer Ilertoghe had de gheiceest , theerscap, hi rade zynre moeder , Janne gaf, sin en broeder.
Volgens \'s lands Regt, was het tijdstip der meerderjarigheid der Hertogen vijftien jaar.
De Klerk zegt namelijk in de Brabantsche Yeesten, (ib.). dat, bij het overlijden van Hendrik III,
Sine kindere bleven soe jonc van daghen, Dat doutste ghene wapene mochte draghen.
Wille ms teekent daarbij aan, dat het wapendragen bij
76
de Gennauen of Franken eerst mei de meerderjarigheid» dat is, met vijftienjarigen leeftijd kon geschieden. Hij haalt ten bewijze daarvan het veri aan van Lamprechts Alexander, waarin voorkomt:
Nu biu leh funfzehn Jaer alt ünd bin kommen zu meiner Tagen,
Das leh wol Wafen mac tragen.
Butler, zegt Vie des Saints, V, 72, dat Clovis in 481 op vijftienjarigen leeftijd het rijk heeft aanvaard.
In den Sagenkring van Arthur, roman van Lancelot, komt ook voor, dat Galauü, Lancelots zoon, op tienjarigen ouderdom naar een klooster werd gezonden en, na vijf jaren aldaar verbleven te zijn, alzoo op vijftienjarigen leeftijd, naar Arthurs hof is gegaan, om tot Ridder te worden geslagen.
Ln dit alles sternt overeen met hetgeen ons Tacitus verhaalt, de Mor. Germ. C. XIII; »de Germanen behandelen noch staatszaken noch bijzondere aangelegenheden, ten zij steeds gewapend.
liet wapendrager! is niemand geoorloofd, dan nadat het land den jongeling daartoe in staat rekent. In de daartoe belegde vergadering versiert dan de vader of een bloedverwant den jongeling met liet schild en de lans. (Sculo frameaque Juvenem ornant). Dit is bij hen het mannelijk kleed , het eerste eerbewijs der jongelingschap. Tot op dat oogenblik behoort hij tot het huisgezin , van dan af behoort hij tot den Staat, {haec apud illos toga , hie primus juventdB honos, ante hoe domus pars videntur, mox reipu-blicu;quot;).
De vijftienjarige leeftijd is in Brabant het tijdstip der meerderjarigheid der Hertogen gebleven tot in den laal-sfen tijd. De Heer mr. 1,enting teekent in zijn Handboek
77
voor de geschiedenis des Vaderlands I, 217, aan, dal, toen Kahel V den vijftienjarigen leeftijd bereikt had, door de Staten-Generaal op zijne meerderjarig verklaring werd aangedrongen en hij in Januarij ISIS als heer over de Nederlandsche gewesten gehuldigd werd.
Dat, tijdens Jan I, vijftien jaar hel tijdstip der meerderjarigheid was, kan ook daaruit, blijken, dal een der mededingers naar de voogdij over de hertogelijke weezen, He.ndrik Landgraaf van Thuringen, hiervoor blz. 14 vermeld, slechts 16 jaar oud was , toen hij aanspraak op de voogdij van Brabant maakte. Hij was den 24 Junij 1244 geboren (Stali.aert 1. 1 , noot 2).
Nadat dan ook de twist over de voogdij met de mededingers, van Thuringen en van Gaesiieek, geeindigd was, dat is, van November 1202, (dagleekening van het bestand, door Koning Richard lusschen Hertogin Aleida en van (jaesueek gesloten), tot in den ja re 1266, toen het verschil over de troonsopvolging is ontstaan, kan men veilig aannemen, dal Brabant in gewenschten vrede heeft verkeerd en Aleida, gesteund door hare raadslieden, Godfried van Perwez en Wouter Bertiiout, de voogdij en liet bestier van Brabant onbetwist heeft gevoerd.
Verschillende oorkonden leveren hel bewijs, dat er destijds eenstemmigheid bestond lusschen Ai.eida, den Bisschop van Luik, den Graaf van Gelderland, den heer van Gaes-beek, den Landgraaf van Thuringen, en al de Ivlelen en Waardigheidbekleeders, Magthebbers en Steden van Brabant.
Zoo vindt men in den Codex dipl. van Wielems , achter de Brabantsche Yeesten 1, 661, een akte van 11 September 1202. verleden te Leuven, waarbij Ojto, Graaf van Gelderland zich borg stelt voor de som van duizend Keulsche marken .
78
verschuldigd door Aleida aan haar schoonmoeder, Sophia , weduwe van IIkivwrik II, en bij vóóroverlijden, aan haar zoon, Hendrik van Thuringen, waarvoor de villa Rode verbonden was {ad acquittandum villam de Rode supra Diliatn]. Zoo ziet men in eene akle van 17 November 1263, dal IJendrik, Bisschop van Luik en Otto , Graaf van Gelderland hunne goede diensten verleenen bij de uitspraak van Aleida , lot bijlegging van een geschil tusschen het Kapittel der Kerk en de Poorters van Antwerpen over stedelijke belastingen. (Butkens Trophées IV, 261). Zoo getuigt het testament van den Medevoogd Godfried van Perwez, van 28 Julij 1264 , waarbij aan Hertogin Aleida en Hendrik van Gaesbeek wordI aanbevolen , het gezamenlijk te bekrachtigen en helpen handhaven, (Wauters, tó. 13 en 450), dat Aleida en van Gaesbeek weder verzoend waren. Zoo ziet men in eene akte van 1-4 Januarij 1263 (cod. dipl. van \\\\ illems p. 66S), dat Hendrik, Bisschop van Luik en Otto, Graaf van Gelderland, na overleg met de Edelen, Waardigheidbekleeders, Magthebbers en eenige Poorters van Steden van Brabant, aan den Ridder Libert van Dussen en Robert Brisetcte opdroegen, te onderzoeken, of de drie duizend ponden Leuvens, uil de opbrengst der villa Jodoigne, en de vijf honderd ponden , uil de opbrengsten der villa Genappe, zullen kunnen gevonden worden, om den weduwen-schal, aan Aleida door haar man besproken , te bekostigen, zoo niet, dat het ontbrekende uil de inkomsten van de naast aangelegen plaatsen zal worden aangevuld; wordende bij de akte vermeld , dat Libert van Dussen en Robert Brisetcte werden aangesteld , om de regten der Hertogin , en de Ridders Dirk van Bierbeek en Gosuin Bok , om de belangen der minderjarigen te behartigen, {adconservandum m prmnmsts jus ipsius ducissce et liberorum prwdictorum); terwijl de akte ook in zooverre voor de geschiedenis van
79
belang is, dal zij ondubbelzinnig aantoont, dat er geen twijfel heerschte omtrent het regt der Hertogelijke familie, om over hel gebied van Brabant onderling te beschikken, zonder dat. daarbij sprake van Staten is, vermits de akte wel medevoogden , Hertogelijke beambten en eenige stedelingen noemt, die daarover zijn geraadpleegd, maar op geen zweem van Staten, als Staatsligchaam , doelt. (Ilahiio tractatu et commitnieaio concilio cum nohilihus, domino scilicet de Perweis, domino PFaltera flerthout de Mechlinia, domino Ludovico, Castellano liruxellensi, Ar-noldo, domino de Rodselaer, Henrico, domino de IVaelhem, Henrico, domino de Bautershem et quihmdam hominibus oppidorum terra; prcedictas).
Voegt men hier nog bij, dat de Bisschop van Luik nog op 6 December I2G4 zich in de Hertogelijke stad Vilvoorden bevond, 20 dagen aflaat verleenende aan hen , die tot den opbouw der Begijnenkerk aldaar bijdroegen (Wauters ib. p. 92 en 420) en dat Godfried vaji Perwez, de medevoogd, in December 1263 overleden, door Hendrik van Boutersiiem, hiervoor in de akle genoemd, vervangen werd, dan blijkt ondubbelzinnig, dal tol aan den jare 1266 verder geen strijd gevoerd is, en \'s lands bestier der Herlogin geen tegensland ontmoette.
Hoedanig was dat bestier? Verdient hel den blaam , die daarop door den heer Wauters, in zijn bekroond werk; Le due Jean 1quot;, is gelegd?
Het komt mij voor, dat die gelieel onverdiend is en dal de gissingen, en onderstellingen van den schrijver daaromtrent in strijd zijn met de Staatsstukken en met het Staatsregt van Brabant.
«De eerste moeijelijkhedenquot;, zegt hij ,»waarmede de Hertogin te kampen had, was geldverlegenheid, hetzij als
80
gevolg, dal haar man de domeinen met schulden belast, of dat Aleida, door overdreven luxe, den geldelijken toestand van het land bedorven had.quot;
Beide beschuldigingen zijn ongegrond! Uit hel testament van den overleden Hertog, (in V. II. B. I, biz. 13S medegedeeld), blijkt, dat de schulden van den Hertog al zeer gering waren. Hij bepaalde in dat testament, dat al zijne schulden uit zijne gereede penningen en roerende goederen moesten worden gekweten. {Item de mobiübus, pecunia et rebus nostris paratioribus\\ universa debita nostra pcrsolvantur). Is het niet ongerijmd, tegenover dergelijk feil te veronderstellen, zooals de heer Wautkrs doel : nque son mari lui eül laissé des domui nes (jr eve\'s de dettes\' ?
Even ongerijmd is de gissing: que les nécessite\'s dans lesquel-les elle se trouva (?) se trahissent dans las questions qiielle adres sa a saint Thomas dAquinquot; De verhandeling (Opusc. S\'S), van den Doctor Anyelicus, o|) de vragen, door Aleida aan hem geiigt, die do heer Wauters blijkbaar niet gelezen heeft, bewijst geheel hel tegenoveigestelde : »Ik heb den brief uwer Kxellenlie ontvangenquot;, zegt de Doctor, «waaruit mij uwe vrome zorg voor hel beslier uwer onderdanen en uwe welwillende genegenheid voor de broeders mijner orde in allen deele blijkt, {piam sollicitudinem circa reyimen sub-ditorum vostrorum et devotam dilectionem, quam habetis ad jr aires nostri ordinis. plenarie inteltexi). (1) Ik beluig Gode niijucn dank. dal hij in uw hart de zaden van zulke verheven deugden heeft doen ontkiemen. Evenwel is het
(1) In dn Op. Dipt van Mirreus, p. vindt mon namnlijk don schcnk-
bricf, waarbij Hertog Hendrik lit, in 1258 do geiieelo vlakte, genaamd liet Ossemeld, gelogen tusiclien do l)ij!o ou do Aa te Leuven, aan het. klooster der Dominikancn of Predikhoeron aldaar, schenkt. Tot die ordo behoorde Thomas vnn Aquino.
81
antwoord, dat op zekere door u gestelde vraagpunten van mij verlangd wordt, voor mij moeijelijk, deels om de vele bezigheden, die mijne voorlezingen {operatio lectionis) van mij vergen, deels, omdat het mij aangenamer zou geweest zijn, dat de raad door u was ingewonnen van in dergelijke zaken meer deskundige mannen. Ik zon liet echter ongepast vinden, op uwe bezorgdheid geen acht te slaan, u mijne hulp te ontzeggen, of mij niet dankbaar te toonen, over het vertrouwen , dat gij in mij gesteld hebt. Ik haast mij daarom, voor zooveel noodig , behoudens beter oordeel, de bedoelde vraagpunten te beantwoordenquot;.... En nu vermeldt hij de vragen, waarop het antwoord verlangd werd, namelijk lu: Of het onder sommige omstandigheden geoorloofd is, belasting te heden van de Joden, en welke die omstandigheden zijn, {si liceat uliquo tempore, el quo, exactio facere in Judvos?) (1) 2°: Of een Jood, die misdreven heeft, lot geldboete kan veroordeeld worden, wanneer hij niets anders bezit, dan hetgeen door woeker verkregen is, (si peccaverit Judaeus, utrum sit poena pcouniaria puniendus, cum nihil hahet praeter u sur as ?) (2) 3°: Mag geld of voordeel worden aangenomen, dat een Jood eigener beweging aanbiedt, {si ultro ojferat pecuniam vel atiquod en-cenium, au recipere liceat?) h\'; Wanneer van een Jood meer
(1) Dergelijke vraag zou thans bslagchelijk zijn; waarom zoonel uiet vau Joden als van anderen? Men moet echter \\v( ten, dat volgons hot Germaaiucli regt, van vrijen geene belasting kon geheven worden. Nu was al het ander volk, uitgezonderd adel, geestelijkheid en vrijsteden, nog slaaf. Er kon dus wel rede bestaan, om le vragen, hoe ten aanzien der Joden in dat op-zigt kon gehandeld worden.
(2) Ook deze vraag moet met het oog op het Germaanscli regt beoordeeld worden. Volgens dat ro^t loste zich iedere straf, ten aanzien dor vrijen, op in een geldboete; (vgl. de Salisehc wet.) Hoe te handelen ten aanzien der Joden, die in een exceptionolon toestand verkeerden?
wordt aangenomen, dan de Christenen van hem te vorderen hebben, wat moet dan met dat overschol gedaan worden, {si plus accipitur a Judaeo , quam ah eo Ch rist ia ni rcqu irant* quid sit de residua faciendum?) S0. Is het geoorloofd het ambt van baljuw of een ander ambt te verkoopen , of voor geld in leen te geven , tot dat het ambt het geleende heeft opgeleverd, (1) {si liceat Balivis et o/ficialibus officia vender c vel mutuo ah eis recipere a liquid cerium, donee tantum recipiciant ex ojficiis?) 6\'. Is het geoorloofd, belastingen van Christen onderdanen te heffen, (si liceat vohis exactiones facere in vestros suhditos Christianas?) (2) 7°. Zoo door beambten geld van de onderdanen is afgeperst, waartoe men niet geregtigd was, en dal geld al of niet in het. bezit van den vorst is gekomen , wat moet daarmede gedaan worden, (si officiales vestri absque juris online aliquid a suhditis extorserint, quod ad trianus vostras devenerit, vel non forte, quid circa hoc facere debeatis ?) En eindelijk , of het goed is, de Joden te noodzaken, een teeken te dragen, waardoor zij van de Christenen worden onderscheiden , (si honum est, ut per provinciam vest ram Judaei signum, distinctivum a Cliristianis, deportare co-gantur. ?)
Men ziet , dat dit allen gewetensvragen zijn , door eene gemoedelijke vorstin tot een godgeleerde gerigt, die ze aan de christelijke zedeleer toetst, en, naar aanleiding daarvan , beantwoordt, antwoord, dat blijkbaar invloed heeft gehad
(1) Volgens hel, Domaniaal Staatsregt dor Gormancn waron do ambUbo-dieningon bronnon van inkomst van den Grondboor, (vgl. A. Kluijt Idoll. Staatsr.). Alzoo was dio vraag niet ongepast.
(2) Belastingen konnen volgens Germaanscli regt van vrijen niet gelieven worden. Do vraag kwam vooral te pas, toen men do lijloigeneu ging emanciperen. Het testament van Hendrik til beeft in dat opzigt do leer van Thomas van Aqnino geheel omholsd, (zie V. H. B. I, 130).
83
op hel Cliarler-leslameul van de» overleden Hertog1, V. II. 15. 1). I, blz. 13medegedeeld, zooals blijkbaar de volgende woorden aanfoonen : »Alzoo wij het heil onzer ziel door het algemeen welzijn vvenschen te bevorderen, hebben wij op raad van (joedo en (jcesteljke mannen aldus beschiktquot;, enz. terwijl werkelijk de beschikking in vele opzigten de zienswijze van Thomas van Aquine, in zijn antwoord, op de vragen van Aleida gegeven, heeft opgevolgd. (1)
En nu vraag ik, ol de vragen, door Aleida ter beantwoording tot den godgeleerden Doctor gerigt, het oordeel wettigen: »que les necessiles dans lesquelles la duchense se trouva se trahissent dans les questions quelle adressa a saint Thomas d Aquia ?... Zoo nogthans wordt de geschiedenis bedorven!
Van nog veel minder gehalte is de beschuldiging, dat Aleida de kloosters met belastingen zoude hebben overstelpt, of, zooals de schrijver het voorstelt. «Les monastéres, dont les r{chesses s\'étaient accrues dans des proportiens e\'normes depuis le commencement du siècle et que I on prcnait I habitude de pressurer , (2) fur ent aussi accable\'s d? exactions (?).
(]) Do brief van Thomas van Aquino, te vindon in zijno werken, Opuic. 21, draagt geono dagteokening. Het is daarom niet to bepalen, wanneer die eigenlijk geschreven is. Als men echter de levensgesehiedenia nagaat, hiervoor blz. 53, modogedeeld, zal men zien, dat hij niet in Brabant, maar wel te Parijs, van 1252—1261, is gowoost, alwaar hij san het hof van Saint Louis verkeerde, en hij in 1259 het 3G« kapittel zijnor orde to Valenciennes heeft bijeewoond. Het moet omtrent dat tijdstip geweest zijn, dat de briefwisseling tusschen hom en Aleida is gevoerd. Het gevoelen van Locrius, door Piot, Hist, de Louv. p. 143, modcgedce\'d, dat hij in 1256 is overlodon, is bepaald onjuist. Hij is op 7 Maart 127\'! gestorven. (Zie blz. 53). Even onjnist is, dat hij in 1267 Albkut ib grand te Leuven als diaken bij de mis hooft bijgestaan, sedert 1261 was hem het Professoraat in do theologie te Home opgedragen Hij was dus niet in Brabant. Eu vóór 1256 bestond do kerk nog niet, waarin hij aan don muzieklessenaar, als zoodanig vertoond,, zou hebben gezongeu, vgl. Piot, ib. p. 143 met p 140. — Alles praatjes!
(2) Dat is bepaald onjuist. Er is geen lijdslip in de geschiedenis, dal de vorsten do kloosters meer bevoordeelden dan juist in dien tijd. Men be-hoolt slechts de Op. dipt. van Mikaeus nateslaau, om zich daarvan te overtuigen. Die giltbrieven wederleggen welsprekend de klngten van le pèro Maghe, waatop zich de schrijver beroept.
La dnchesse fit placer des yardiens dam les f er mes de l ahhayc de For ét, sans doute (?) afin de punir la com-munautè d un refus de conlribuer dans les impóts (?)
Indien ooit gissing gewaagd en onjuislis, dan is het deze.
Zij strijdt regtslreeks met het Charter-testament van den overleden [lei-log, (zie V. II. B. I, 12S), waarbij alle lieden van Brabant vrij zijn verklaard van alle gedwongen belasting, tenzij in de zeven daarbij opgenoemde gevallen, waarvan hier geen sprake is; door welke lieden van het land van Brabant, {homines terrac Brahantiae), werden verstaan de lijfeigenen, die bij het testament dusdoende werden ge-ernancipeerd. En in verband daarmede strijdt de beschuldiging ook met de briefwisseling van Aleida met Thomas van AqUINE.
Zij strijdt daarenboven met het Brabanfsch Staalsregt, volgens hetwelk ieder tryman was belastingvrij, zoodat adel cn geestelijkheid aan geene yedivonyen belasting konnen worden onderworpen.
Zij strijdt ook blijkbaar met de gunsten, waarmede de Hertogen van Brabant, bepaaldelijk ook Hendrik III en zijne weduwe, kloosters en geestelijken overlaadden , in dier voege, dat bijna al de kloosters van Brabant hun ontstaan cn uitbreiding aan de mildheid der Hertogen verschuldigd waren. Het strijdt vooral met de gunsten, waarin bepaald de Abtdij van Foreest, op korten afstand, ten zuiden van Brussel gelegen , zoo overvloedig deelde, blijkens de giftbrieven, te vinden in Miraei Op. dipt. pp. 78, 67S, 677, 697, 7S7, 818, waaronder vooral opmerking verdient het stuk, van den jarc 12\'Ï9, p. 7S7, waarbij Petroneixa de Gandavo, prima Jhatissa Forestrnsis. de goederen cn regten aan het klooster verknocht, opsomt, en waarin onder anderen voorkomt het Diploma luidende: Henricus Du.v Lothnrinyiae
85
omnibus Salutem. IS over in I universi, quod otnnem fami-Uarn 11. Mariao de Foresto liber am dimisimus ah omni exactione ct servitio. Actum in Foresto 1228. Waaruit blijkt, dat niet slechts het klooster, (daarvan kon geen sprake zijn, want daaraan kon geen belasting worden opgelegd), maar de lijfeigenen van het klooster {omnem familiam), van alle gedwongen bijdragen en diensten vrij werden gesteld.
Het stuk waarop de heer Wauters zijne beschuldiging grondt, van 18 October 1261 , te vinden in Willems, Bra-bandsche Yeesten 1, 6G0, gerigt (ot den Abt en Prior van het klooster van Alïligern, den Deken van het Choor van Brussel, de Dekens van Aalst en Brussel en de Priesters van Anderlecht en Foreest, rnaakt dan ook geen melding hoegenaamd van belastingen. Had het dit gedaan, dan ware het ongetwijfeld valseh, omdat hel geheel strijdig zon geweest zijn met den staatstoesland van dien lijd •, maar hel zegt: »Daar de roemrijke vrouwe Hertogin van Brabant in het Foreester kloosler en in de huizen, de tuinen de pleinen en andere plaatsen van dal klooster, bewaarders en bedienden heeft geplaatst en aangesteld, die de goederen van gezegd kloosler verkwisten en opmaken {dilapidant et consumant), bevelen wij n op straffe van schorsing en ban, {sub poena suspensionis et exconi mun ie a t io n is), dal gij persoonlijk tot gemelde vrouwe Herloginne zuil gaan en haar zult aanmanen, om binnen zeven dagen de daarbinnen gestelde en gebragle bewaarders Ie verwijderen en dal gij den Amman van Brussel en al de bedienden van de Hertogin, welke gij daar mogt aantreffen, zult aanmanen, om onverwijld zich van die plaatsen te verwijderenquot;, enz. » De naam van den Bisschopquot;, zegt W illems, »is in het. stuk, getrokken uil hel Cartulaire des dues de Brabant, B. fol K9 recto, vergelen! maar volgens De Castillon , sacra belqii
8(5
chronoloyiu . p. 84(), moei het ISicolua des fontaities geweesl zijnquot;. Wanneer men nu bedenkt, dut gezegde Nicolaas , Bisschop van Kamerijk, was de Rijks-cancelier van Keizer Richard , dezelfde, voor vvien, blijkens het Staatstuk van 26 Mei 1267 (zie blz. 48l, de schenking onder de levendenis verleden, waarbij Hhndiuk (IV) Brabant aan Jan I heof\' afgestaan, en die de verdere staatsstukken namens Keizer lliciiAUD heeft uitgevaardigd, hiervoor blz 38, 61, 66, medegedeeld • wanneer men daarbij in aanmerking neemt dat, zooals de heer Wauïeus , Le due Jean 1, p. 12, zelf vermeldt, de overleden Hertog de partij van Alphonsus, den mededinger van Richard was toegedaan en door hein zelfs tot bewaarder en verdediger van het land, zich uitstrekkende van af den Rijn tot aan de zee, was aangesteld, en dal later Aleida bevonden wordt, do partij van Richard aan te kleven, dan kan ligt die daad van den Bisschop van Kamerijk een geheel ander, een staatkundig doel, het doel, om haar tot de partij van Richard over te halen, ten gronci-slag hebben gehad. Ondertusschen is het vreemd, dat in het stuk de naam van den uitvaardiger zou zijn vergeten; dat maakt liet stuk vrij verdacht. Wat daarvan zij; zeker is het, dat hel met geene helastiny in verband heeft gestaan, noch kunnen staan; en dat de beschuldiging tegen Aleida op dien grond, is valsch.
Nog vrij wal erger is de bewering, of, liever de gissing van den heer Wauters (ib. p. 21), dat ook de steden niet werden ontzien ; vermits die aanteiging steunt op een verkeerd begrip van de akte, waarop de schrijver zich beroept: »Les villes furent elles plus ménagées ?quot; zegt hij, »il est permis d\'en douter, en voyant la recrudescence de vie politique qni se manifesta alors chez elles et qui fut provoquee, on peut le svpposer (?) par les atteintes porteés aux
87
liberies séculaires des bourgoisies brabangonnes. (I) Sans une nécessité pressanle, Louvaiu aurait-elle demandc la confirmation de ses privileges au chef suprème de la chré.\'ieiUé? Celte intervention insolite n\'annonce-t-elle pas une situation exceptionnelle?quot;
Het is een ramp voor de geschiedenis, dat zelfs schrijvers van naam vergeten , dat over vroegere gebeurtenissen niet naar moderne begrippen uitspraak moet worden gedaan , maar ter beoordeeling daarvan het staatsregt en de wetgeving van den tijd, waarop de feiten betrekking hebben, dienen te worden geraadpleegd.
De geleerde schrijver slaat den bal geheel mis, omdat hij dit uit liet oog heefl. verloren. De zaak is niettemin zeer eenvoudig. Ten tijde, waarvan hier sprake is, bestonden er twee jurisdictiën of regtsmagten, voor welke, naar den bijzonderen aard der zaak, partijen konden betrokken worden: de yeestelijke en de wereldlijke Regtsmagt. De Plakaeten van Brabant, van Anselmus, I, blz. 1, bewijzen dit buiten alle tegenspraak. De open brief van Filips de Goede van 3 Januarij 1447, aldaar te vinden, resumeert de bestaande compelenlic dier Jurisdictie en leert, dat de Geestelijke jurisdictie drie zaken betrof: «Testamenten, IJuwelijksche voorwaarden en Geestelijke geamortiseerde
(1) En dat wordt gezegd van een tijdstip, dat bij Hertogelijk Charter-testament do vrijheid aan geheel Brabant word geschonken I Men kan maar niet nalaten, te vergeten , dat do Brabanders oorspronkelijk lijfeigenen waren, en slechts allengs vrij geworden zijn, krachtens do vrijheidsbrieven door de Hertogen eerst aan hunne steden, later aan hun geheel land verleend. Leuven, de oudste stad van Brabant, bestond nog niet in 885, (Just. Lips. Zo». I, C. 2, seq)\\ hot komt oerst als stadje voor in 1112; en is in 1357 met muren omgeven. Vilvoorden, de oudstbekende cn/stad van Brabant verkreeg haar oorston vrijheidsbrief in 1111; Leuven in 1211, Brussel in 1229. Waar toch haalt men die liberies des bourgoisies
brabanqonnes, in 1261, van daan?
6
80
goederen, ducruf ende van yheenen anderen saecken men nae rechte ende privileyien ons voorschreven landts yhees-telijke yheboden in denselven hrenyhen ende exequeren mach.»
Ten aanzien van die Reglspraak werden verordeningen door de Geestelijke Overheid gemaakt, hetzij oninid-delijk door den Paus of zijne legaten, hetzij iniddelijk door andere Geestelijke Magthebbers, onder goedkeuring van den Paus. Krachtens dien regtstoestand konden de Brabanders voor den Geestelijken Regter worden betrokken in regtszaken, welke erfstellingen bij testament, voordeden, hij hinvelijksche voorwaarden besproken, regten of verpligtingen, uit het bezit van kerkelijke goederen voortspruitende, betroffen.
De Leuvenaars hadden van hunne Hertogen het Privilegie vei kregen, om niet buiten hunne stad in regten betrokken te worden. Paus Uiuiamjs IV bekrachtigt of beaamt dat Privilegie, wat de Geestelijke Jurisdictie betrof. Dit, en dit alléén is de beteekenis van de Breves van den Paus, door den heer Wautuus zoo ten onregte als weder-spannigbeid \\ (want het zon niet anders geweest zijn), tegen de Hertogin aangehaald, te vinden in DJiraei Op. Dipl. p. 1284; allen gedagteekend van het lBtc jaar der regering van genoemden Paus (1261); bij Brèves van latere Pausen, ook aldaar te vinden, bevestigd en bekrachtigd. De Paus zegt eenvoudig; »dat de Leuvenaars voortaan niet meer, krachlens bestaande open brieven van den Heiligen Stoel of van diens Ley aten, buiten Leuven zullen moeten teregt staan, zoo lang zij bereid zijn , voor den gewonen Geestelijken regter, binnen de stad te verschijnen: [r/nod auctoritatc Litterarum Sedis Jpostolicue vel Leyatorum ejus, tra hi extra villam Lovaniensem ad judicium nequeatis in viti, quamdiu pa rati / u er it is coram J est ro Ordinario
»9
infra termmon ejusdcm vil lac de vobis concj uerentibuk stare juri). Wil dit nu zeggen, dat de Leuvenaars tegenover hun wettig bestuur bij den Paus bescherming hebben gezocht en verkregen? Integendeel, de Paus onderwerpt de geestelijke Jurisdictie aan de Privilegiën , door den Hertog aan de Leuvenaars geschonken. De yissimj van den schrijver is blijkbaar niets dan een wanbegrip. Ongelukkig is het op dergelijke wanbegrippen, dat de harde oordeelvellingen, over de handelingen dier vroegere tijden steunen.
Op datzelfde wanbegrip is eveneens gegrond al, wat de schrijver aanvoert omtrent de beteekenis der Vredebonden, door de gemeenten onderling gesloten, als zouden die eene vijandige of aanmatigende strekking hebben gehad tegenover de Hertogin of de Hertogelijke magt: »Les cités du Brabantquot;, zegt hij, \'ib. p. 21) gt;ine se bornèrent pas a reclamer une intervention puissante, mais cloignée. Leur principale force rósidait dans une union intime; elles Ie comprirent. Déja de concert avec quelques communes ét rangé res , elles s\'étaient garanti mutuellement leur tranquillité, en proscrivant les hommes de métier, el parlicnlièrement les tisserands et les foulons, qui troubleraient l\'ordre intérieur de Tune d\'elles; déja leurs magistrals s\'étaient empressés de témoigner en faveur de la ville d\'Anvers a laquelle on disputait l\'étape du sel. L\'année mème de la mort du due Henri 111, par le premier de ces actes énergiques que depuis elles posérent si souvent, elles contractèrent une alliance solennelle;quot; etc.
De misslag van den schrijver omtrent de beteekenis dier Vredebonden, vloeit blijkbaar daaruit voort, dat hem is ontgaan, dat zij gesloten werden, om de Hertogin te steunen, zooals daarin uitdrukkelijk wordt vermeld,
90
luidende: «Indien wij ontwaren (I) dat de grenzen van liet land geschonden, of de regten van onzen lieer op eenigerlei wijze aangerand worden, zullen wij dat zoo spoedig mogelijk aan de Vrouwe of den lieer van het land, alsdan aanwezig, moeien bekend maken, [Dominae vel Domino ipsius terraa, qui turn esse!, quanto citius intimare deberemus), ca zoo deze het verlangt, geiiouden en bereid zijn, met goed en bloed, zooals wij verpligt zijn, den noodigen bijstand te verleenenquot;, {sicut teneremur rebus et corporibus nos semper paratos et benevolos exhiberemus).
En, dal bedoelde overeenkomslen aanvingen, mei onderling vrede te sluiten, en le beloven, dat, wanneer door een burger iets in eene andere stad misdreven was, de daarvoor verschuldigde schadevergoeding, zooals die volgens oordeel der schepenen en gezworenen was bepaald , op hem zouden worden verhaald, vond aanleiding in den staatkundigen toestand van het land. Ieder gemeente had namelijk zijn eigen regt, bij afzonderlijk Privilegie, hier meer, daar minder uitgebreid, door den llertoij (jesclwnken. Die privilegiën bepaalden meestal, dal de burgers der gemeenten slechts in hunne (jemeente konden teregU
(1) Do akton sluiten allen aldus: „Quia igitur praemissa juravimus unanimiler et voluinus observare sine fine, no auobisipsis, vel sucoossoribus nostris por negligentiam oblivioni tradautur, duobus scriplis similibus oa eommeudari et utriusquo Urbis nostrao sigillis aoqualitor l\'eoimus roborari. Actum Lovanii, Sabbato auto Purificatiouom B. Mariao Virginis, (of wel o.\'n vroegere dagtoekeuing) anno Domini 1201quot;. De overeenkomst van \'s iioscli met Leuven gesloten bevat alleen bet zegel van Leuven, zooals bet ander exemplaar alleen bot zegel van \'s lioscb zal bevatten; een bewijs, dat partijen niet eens bij elkander geweest zijn, en die aldus gezegelde stukken slechts toegezonden zijn, natuurlijk door tusschenkonist van het Hertogelijk gezag; want anders zouden er niet alleen enorme reiskosten op gevallen zijn; maar ware het letterlijk onmogelijk geweest, in die eeuw, met de ongebaande wegen en de weinige relaties, die er tussohen de steden kennen beslaan, dergelijke overeenkomsten binnen een zoo kort tijdbestek te (refl\'en Er waren dan daartoe jaren noodig geweest.
91
staan eu gestraft worden. Wanneer nu een burger in eene andere ge meen te , iets misdreven hebbende, aldaar voor den regter betrokken eu gestraft werd, achtte de gemeente, waar de veroordeelde zijn burgerregt beza!, zich gekrenkt, als ware haai\' privilegie daardoor geschonden. Van daar menig-werf conflikt en strijd tussclien gemeenten, die menigmaal bloedige botsingen te weeg bragten. Daaruit werden veiten geboren, die de persoonlijke veiligheid en den handel zeer belemmerden, omdat, als retorsie-maal regel, de burgers der stad, waar do regtspleging geschied was, zoodra zij zich elders vertoonden, waar men reden van klagen meende te hebben, soms werden gegijzeld. Imi van daar dat schier iedere overeenkomst. destijds tussclien gemeenten gesloten, aanving, met die mogelijk bestaande grieven te bezijdigen. Maar de kern der genoemde Vredehonden zat in de belofte , dat. men de Hertogin steun, zou verleencn voor alle gebeurlijkheden, bij de minderjarigheid der Hertogelijke weezen. De lieer Piot, Hist, de Louvain, p. 147 heeft dit tevens over het hoofd gezien en vervalt in een gelijksoortige dwaling, door bij zijn verhaal der bloedige twisten , die van 1264 tot 1266 Leuven teisterden, aan te voeren: »Au milieu de tontes ces querelles . les Lovanistes avaient eu soin de rnénager les autres villes du Brabant, avec losquelles ils firent des alliances en 1261. lis voidaient, disaient-ils, oublier entièrement les dissensions et les inimitiés qui divisaient autrefois les villes; ils voidaient aussi (pie Ie pays passat aux véritables héritiers de leurs Comtes. Cette tactique était, il fuut Icivouer, tres ndroite de la part des Lovanistes; ils attiraient aiusi dans leur parti toutes les villes ([ui contiac-taient avec eux ; car celles-ei promettaient de cel te manière de ne jamnis reconnaitre que Henriquot;.
Vooreerst was het niet au milieu de, toutes ces querelles,
tnaar vier jaar vroeger, naauWelijks vijf maunden na het overlijden des Herlogs, dat de Vredebonden aanvankelijk gesloten werden; en toen was er nog geen sprake van troonsverandering, zoodat een verbindtenis, om het land slechts op den wettixjen crfyenaam te doen overgaan, locn geen ra iso a d\'etre had , de .woorden der akten duiden dit dan ook geenszins aan, maar luiden eenvoudig: » Wij beloven voorts, dat, zoo het noodig is, elkanders regt te handhaven, wij elkander getrouw tegen ieder zullen bijstaan, altijd ongeschonden het reyt vun onzen lieer en welli(jen erfyenaam van ons 1and \\ [Ceterum promisitnus invtcem, nhicumqueopus hahuerimus, alter alten., ad jus suum conservandwn, fidcliter assistere contra unumquemque, Salvo semper jire Domim
NOSTRI ac VERI HEREDIS TERRAE KOSTRAe). Eli llCt bewijs, dut
die overeenkomst geen strekking hoegenaamd had legen de Hertogin en dat de gewaande takliek der Leuvenaars zoo bijzonder slim {adroite) niet was, als de schrijver beweert, wordt door de uitkomst geleverd, verinils de schrijver zijn betoog eindigt met de bemerking; »Néanmoins malgré ces promesses, Louvain résista seule a la volontéde la duchesse, sos habitans seuls devinrent victimes de leur léméritéquot;\'! Indien loch de Vredebonden met dat gewaande doel, waren gesloten geweest, dan had noodwendig bij de troonsverandering geheel Brabant in opstand moeten komen ; immers zonden dc Leuvenaars niet nagelaten hebben , een beroep op de aangegane verbindtenis te doen, om de bondgenooten tot verzet over (»; halen. Maar daarvan is geen sprake hoegenaamd geweest; integendeel, toen de Leuvenaars buiten hunne stad gingen oorlogen, zijn zij niet alleen dooi1 de Mechelaars teruggedreven, maar ook door de Brusselaars verslagen en gevangen genomen, zoodat dergelijke strekking louter verbeelding en verdichtsel is.
93
Even ingebeeld is de bewering van den heer Wauters, ib. p. 22 ; »A cólé de ce fait general, surgissent partout des épisodes locaux, dont la significalioa commune est la méme; ils trahissent une as[jiralion nouvelle a la liberie, Tesprit de resistance a 1 oppression, le désir d abolir des privileges. A Bruxelles, on voit, repurallfe les jurcs, qui pro-bablement (?) avaienl élé abolis sons Henri II, ou sous Henri III, par 1 influence des écbevins, jaloux de ioute influence qui aurail pu contrebalaucer la leur, dans la commune. (1) Des jurés se monlrent aussi a Anvers pour la première fois, elc. Al deze beweringen zinken in bet niet, als men eenvoudig de Vredchondeti van 12til inziet. Allen vangen aan met de woorden ; Scahini, jurati et communitas LTrbium de Lovanio, de Bruxellis, de Ant-verpia, de Buscoducis, de Lira, de Turnhout etc. Er waren overal scahini en jurati, ten gevolge der priviteyien, door de Hertoqen aan de vrijsteden geschonken. De Jurati waren eenvoudig Gilderaden. De Costuimen van Leuven duiden dit aan in art V, luidende; Dekens en Ghesworene van de Ambachtenquot;; de Costuimen van Brussel in art. XIII en XIV 5 de Costuimen van Antwerpen in art. XII • die van Lier in art. XXXVII; die van \'s Hertogenbosch in het privilegie, genaamd de Caroline, art. VI, enz. De dwaling van den heer Wauters schijnt daaruit ontstaan te zijn,
(1) Juist het tegouflocl is waar. Wiixems, Chron. de Jean van TTeelu, Tntr. LV11T, zegt: „On sait, quo déja antérieurement a l\'avéuémeut du due Jean le jieuple des villes uommait periodiquement sos écliovins et ses jurés. Mais dans ces villos, lo prince avait des officiers tols que 1\'amman do Bruxelles etc. qui représontaieut lo souveraiu daus lours looalités respeoti-ves et qu\'il nommait et révoquait a sa volontéquot;. Mou vgl. nu bladz. 62 hiervoor, waaruit blijkt, dat do Hortog zelfs te Leuven zich de benoeming der sehepeuon hooft voorbehouden, zeggende: „Wij beloven voortaan steeds van jaar tot jaar, op den (eestdag van don hoiligon Johannes Baptista de schepenen fe vernieuwenquot;!
94
dat bij de Verzoeningsakte van 14 Mei 1267, tusschcn Leuven en Aleida gesloten, (zie blz. 38), Brussel onder den naam van Scühtni, Jurnti et Conununitas, zijn zegel aan die akte heeft toegevoegd, terwijl Thienen, Leuven, Antwerpen, Nivelle, Geldenaken, Gembloers en Lier dit slechts gedaan hebben onder den naam van Scabini et Communitas. Willkms heeft daarop opmerkzaam gemaakt in van Jleelu, In trod. LV11I, waar hij zegt: «Dans ee diplome les villes de Bmxelles et de Lonvain figurent par lours Scahini, Jurati et Communitas; pour les autres on no désigne que Scabini et Communitas\'quot;. Maar dat bewijst, niet, dat die andere steden geen Jurati hadden-vermits de Jurati in al de Vredebonden van 1261 speciaal staan aangeduid. De heer Wautkrs dwaalt alzoo blijkbaar, als liij zegt; «probablement les jurés ovaient étó abolis sous Henri 11 on sous Heniu 111quot;; want clan hadden de Ambachten en gilden moeten zijn afgeschaft.
Ten slotte blijkt uit dat alles duidelijk, dat de gissingen en veronderstellingen, dat bij het overlijden van Hertog Hendrik 111, de geldmiddelen waren uitgeput, dat Aleida Brabant zoude hebben onderdrukt, dat de steden reeds toen middelen zouden hebben beraamd, om zich tegen dergelijke onderdrukking te beveiligen, enz. louter inbeeldingen zijn, die de geschiedenis vervalschen. Men loopt daardoor dc gebeurtenissen vooruit, üe geschiedenis van dien lijd leert, dat de Hertogen wel verre van hunne onderdanen te willen onderdrukken, bun, tot nog loe ongekende vrijheden schonken of de reeds toegekenden uitbreidden. Het Charter-testament van Hendrik 111 levert daarvan welsprekende bewijzen.
Men kan ook gerust aannemen , dat de Brabantsche
95
geldmiddelen destijds in gewenscliten toesin ad verkeerden. Althans bestaat van het tegendeel niet het minste blijk. Later ja, zullen wij zien, dat des Hertogs schatkist (1) werd uitgeput ten gevolge der oorlogen, die loen gevolgd zijn ; maar bij het overlijden van Hendrik III was dit nog niet het geval. Willems teekent aan in Jean van Heelu^ Intr. p. 16, dat de schrijver van het Chronicon monasterii Sancti Bertini, in 1383 overleden, uit bronnen der 13° eeuw geput heelt, en voegt er bij; «C\'est lui qui a fait accreditor le dire vulgaire, que Jean Iquot; avait pourcri de guerre Louvain uu riche due! et qu\'après la bataille, il le cliangea en Limhourg a celui qui l\\i conquis! Néanmoins nous voyons chez van Heei.u que les Brabanfons crièrent tout simplement Brabant! el il est bien probable qu\'ils ne firent jamais entendre d autre nom que celui de leur paysquot;. Daarlatende, of Willems al dan niet gelijk heeft, zal het toch wel tot bewijs strekken, dat de Brabanlsche domeinen bij het overlijden van Hendrik 111 niet met schulden belast waren, als een schrijver van dien tijd Brabant den wapenkreet doet voeren : Brabant aan den Rijken Hertog.
Even ongegrond is hel, de Hertogin ten laste te leggen., dat zij Brabant of wie ook zou hebben onderdrukt. Wij zagen reeds hiervoor, met welke bijzondere onderscheiding
(1) Ik sproek mot voordacht van Hertogelijko schatkist; want er bestond destijds peen schatkist van hot Laud. Gchoel Brabant hoorde aan don Hertog; /Vtó c\'est mot, was, in don mond dos Hertogs, /och letterlijk waarheid; wij zullen don tijd aanduiden, dat dit veranderd is. Thans bestreed do Hertog do kosten van \'s lands bestier uit eigen, middelen en dat kon zeer goed; want al dn inkomsten van het Brabantsch gebied, dat is, van hot land en de lijfoigonen, behoorde aan don Hertog. Ho vrijen moesten niets bijdragen. Toen dit later geschiedde, had dit plaats ten go-volgo van eigen toestemming van hou, die zich daaraan onderwierpen, en nog later, krachtens bewilliging der beden door de Staten, toon er Staten ■waren. Do geschiedenis zal dit nader aantoonen.
90
en hoog\'schalliug Thomas va.n Aquine haar bejegende: »Ik dank Godquot;, zegt hij, «dat hij in uw hart de zaden van zulke verheven deugden heefl doen ontkiemen , (Deo (jratias ayens, qui vestro cordi tantarum virtutum senüna inspiravit). Een ander tijdgenoot. Jan van IIeelü, noemt in den Slay van JFoennycn , I, vers 171, de Tiertotjlnnne Alijs, bedacht ich ende wijs; en iu vers 180, vorsienich van sinne. (1) De Kleuk zegt van haar in de iïrahantsche Yeesten, IV , vers HOo, dat zij haar lant wiselic berechte. Dintiierus , schrijver der IS\'1 eeuw, verhaalt, dat zij Brabant gedurende ongeveer 7 jaren trouw en loffelijk heeft besliord, [camdem patriam Brabanciae per septem annos vel circa, fuleliter et laudahiliter yubernabat. Bütkens, schrijver der lf.0 eeuw, Ir ophees de Brabant., IV, 267, begon minder gunstig van haar te gewagen, zeggende: »La Duchesse Aleijde estoit fille de IIugue, Due de Bourgogne, princesse sage et vertueuse coinbien qu un peu trop vehe\'mente en ses passions. Hij voegt er niet bij, waaruit hem dit gebleken is.
Wanneer men de Hertogin zeil gelooven mag, moet zij zich in dit opzigt al zeer weinig te verwijten gehad hebben. Uit een diploma van haar van 1263 blijkt, dat het eerste werk, waarmede zij zicli na hel overlijden van haar man heeft bezig gehouden, was, een woning naast zijuo grafstede te stichten, ten einde zicli daarin nu en dan van de vvereldsche zorgen af te zonderen. Zij zegt in die akte, (Mikaei O]). Dipl. p. 426): «Vermits mijn dierbare man.
Ook van Vei.tiieM zoqt in zijn Spiegel Historiaal, I, c. 40 „Dnr Wezen moeder; vrouwe Jlijs, die behendieh was ende wijs. Willkms tookent aan in van Hbelu, Intr. 32: van Vklthkm clait ecclusiastique et on 1304 ii avait sa demcure a Sicliem en Brabant. Plus des trois quarts des chapitres 40 a 46 du premier livro do ce Spiegel Historiaal, etc. sont textu-cllement empruntós u van Heet.d.
97
Hendrik, de roemrijke Hertog van Lotharingen en Brabant, op zijn sterfbed de Kerk van het Predikheerenklooster te Leuven heeft uitgekozen, orn begraven te worden, hebben wij, uit eerbied en liefde voor zijne nagedachtenis en, om de vroomheid van den Prior en de broeders van bedoeld klooster met opregt gunstbetoon te bejegenen, een huis op het grondgebied, aan hen toebehoorende. met hunne toestemming eu vergunning doen bouwen; teneinde daarin, zoo de tijdsomstandigheden het toelaten, ons te ontspannen eu af Ie zonderen van de onstuimige zorgen eu bemoeijingen dezer wereld, (« tUmultuosis curis et occupationibus mundi hu jus) en nu en dan de grafstede en het graf van hem te bezoeken, dien wij, toen hij nog leefde, boven alle schepselen in God hebben bemind, en nu hij overleden en begraven is, op die wijze in ons geheugen willen bewaren. En vermits het van den aanvang dier stichting onze bedoeling is geweest, bedoeld huis, met wat daartoe behoort na ons overlijden ten gebruike aan gezegden Prior en Broeders af te staan, geven wij het huis met bijbehooren, onder getuigenis van onze getrouwen Petrus eu Aegiditjs , Schepenen van Leuven, daartoe speciaal verzocht, als aalmoes aan bedoeld klooster», enz. {suh tesfünonw Petri et yletjidii, Scahinorum Lovamensium, nosfrorum fldeliiun, propter hoe speeiah/cr advocatorum) ...Gegeven te Leuven, in de Kerk van voormelden Prior en Broeders, nabij het altaar, daags na Pascheu van het jaar onzes Heeren (1264, n. s.).
Ik heb gemeend, dit gedeelte der akte te moeten overnemen, niet alleen, om de beschuldiging Van hevige hartstogtelijkheid der Hertogin of het uitmergelen van kloosters door belastingen te bestrijden, maar tevens, orn nogmaals aan te looneu, dat de strijd met Leuven eerst
98
is begonnen, toen er sprake is gekomen van de troonsver-andering en niet reeds bij den twist over de voogdij; anders toch had die akle niet kunnen zijn verleden ten overslaan van: onze (jctrouwe Leuvensche schepenen, te Leuven.
Een onbedacht gezegde van Butkens is vermoedelijk de aanleiding geweest, waarom moderne schrijvers een drom van feilen en misslagen aan die Hertogin hebben ten laste gelegd.
De Heer Wauters heeft daarin ongetwijfeld ter goeder trouw gehandeld ; maar van den lieer Stallaeut kan men die getuigenis niet afleggen ; vermits hij in de voorrede van zijne Gesch. van Hert. Jan I, blz. 8 , erkent, in een, hem overheerschen-den geest, te hebben geschreven. Men behoeft dan ook slechts de eerste bladzijden van zijn werk Ie lezen , om zich le overtuigen , dat zijne geschiedenis, wat het toenmalig Staafsregt van Brabant betreft, slechts een Roman is. (1) Gelukkig blijven er schrijvers, die althans trachten, de gebeurtenissen bezadigder te behandelen. l)c heer van Hasselt heeftin zijn iïioyraphie Rationale, Pie des hommes et des Femmes 11 lustres de la Belytque, p. 149, de Hertogin meer regt doen wedervaren en haar te regt genoemd; »Une princesse presque savantes
(1) Blz. 6 levert alleen reeds minstens 10 bewijzen van verdichting op; zoo zegt hij; 1°. T)e Geldorsche broeders wachtten met ongeduld de beslissing der Staten af. Squot;. De Staten toefden niet lang, in \'slands bestier te voorzien. 3°. Te Korten berg vergaderd-, 4°. besloten zij, 5°. dat Aleida als Hertogin van lirahant, 0° tot do meerderjarigheid van don geregtigden opvolger 7° het land regeren zou en zij gaven 8° haar (ot bijstanders Woutkii liERTiiouï, heor van Mechclen en Godevaart, hoer van Perwez. (N.15. De vergadering te Kortenberg, waarop de schrijver doelt, had plaats, 14 Mei 121)7; toon was Hendrik, do wettige opvolger, reeds meerderjarig; Godovaert van Perwez was reeds sedert 0 December 1204 overleden; Hendrik van Boutersbem was reeds sedert dien tijd medevoogd; do Hertogin is niet tot regeersler aangesteld, enz. enz.) 9°. „De ijverzuchtige stemming van Wouter Berthout jegens de Luiksche Bisschoppen verklaren inzonderheid de keus der Staten 10°. Na de beslissing der Staten was voor eenige jaren de vredo en kalmte in Brabant hersteldquot;. (Juist na 1267 brak do oorlog met Ijuik uit. Er hoe vno disrite omnes!)
99
qui échaugeait des leltres uvec saiut Thomas lt;tAquin\'\\ hoezeer hij mijns erachtens er minder juist bijvoegt: »ac|ui le docteur angélit|ue dêdia inèiue son traité du Gouvernement des princesquot;, meeiiing, die van Butkens, Troph. tb. schijnt te zijn ovei genomen, maar in tegenspraak is metbclgeen Thomas van Aquine aan het lioofd van bedoeld Opusculum XX, De Reyiminc Principis aan den Koning van Cyprus {ad Reyem Cypri) schrijft: coyitanti mihi, quid offcrrem Regiae Cclsi-tudini diynum, meaique professioni conyruum et officio, id occurrit, potissime offerendum, ut hegi librum de uegno conseriberem, eto. Waaruit blijkt, dat het werk aan bedoelden Koning en niet aan Hertogin Aleida is opgedragen.
Men vormt zich van die lijden al een zeer verkeerd begrip , wanneer men waant, dat onkunde ook het deel was der Vorsten. Het volk was onwelend en barbaarsch, onstuimig in zijne driften, de karaktertrek van geëmancipeerde lijfeigenen, ook niet te verwonderen ineen land, waar, buiten de nog weinig bevolkte gemeenten,villas of kloosters, de geringe bevolking slechts hier en daar verspreid woonde, van goed gebaande wegen versloken was, en, wanneer een plaats niet aan eene bevaarbare rivier lag, zoo zeer van alle verkeer afgesloten, dat men zelden een landgenoot, vier, vijf uren verwijderd wonende, laai staan een buitenlander, te zien kreeg. Het volk was ongeletterd, zijn Dielsche -taal werd zelden of nooit in schrift gebragt, ofliciele stukken en akten werden in het Latijn gesteld en uitgevaardigd ; de weinige letterkundige producten in de landstaal van dien tijd , de kronijken van de Klerk, van van Velthem, enz. ziju hel werk van geestelijke personen; van daar dat, ten aanzien der Vredebonden , hiervoor zoo menigvuldig besproken, in het Latijn , met verkol tingen geschreven, waardoor ze slechts voor ingewijden
100
verstaanbaar maken, maar levens zoozeer mei kennis van zaken en juislhcicl van stijl en uildrukking gesteld, als naauvvelijks in onzen lijd beier zou zijn le verwachten, onmogelijk is aan le nemen, dal hel initiatief tol die ver-bindtenis uil hel volk zou zijn ontsprolen. In onze eeuw van beschaving met de versnelde vervoermiddelen en lelegraat-verbindingen zou een paar jaar noodig zijn, om in eene zaak van dal gewigl overeenstemming lusscheu een twintigtal zelfstandige gemeenten of stalen te erlangen en het formulier van overeenstemming le vinden •, terwijl in de meeste dier gemeenten, builen de geestelijkheid, niemand inslaat was, dergelijke akle in de taal, waarin zij geschreven is, te lezen, laat staan le verstaan. Hoe wil men dan aannemen, dal binnen eene tijdruimte van nog geen zes maanden , alles tusschen die van elkander verwijderde vrijheden, van postcomimmicalie verstoken, zou zijn tot stand gebragl, indien het voorschrift en het formulier van al die letterlijk gelijkluidende akten niet van de Hertogelijke regering waren uitgegaan?
Maar men vergist zich , wanneer men onwetendheid ook bij de vorsten van dien tijd veronderstelt. Er bestond voor hen een prikkel, om allen in kunde en beleid te overtreffen. De vorst was autocraat, moest zelf regeren, had geene zelfhandelende ministers, maar slechts minis-teriules, dat is, uitvoerders zijner bevelen. Hij moest de eerste veldheer, do eerste wetgever, de eerste bestierder, de eerste regter zijn, want dat alles behoorde destijds lot zijn taak. En vooral was dit in Brabant een vereischte, waar de Vorst, tevens Hertog van Neder-Lotharingen, blijkens de daarvan bestaande bewijzen en diplomata, de magligste vasal en de stevigste zwaardvoerder was van hel Duitsche Uijk, (V. H. li. I, blz. 143). De Hertogen van Brabant
101
waren dan ook van de verheven roeping en verpligdng, die op hen ruslte, blijkbaar dooidrongen. Geen wonder dus, dat Ai.eiua het noodzakelijk achtle, den wettigen . maar voor die taak ongeschiklen erfgenaam, te verwijderen, om hem door een , daartoe berekenden vertegenwoordiger der dynastie, als Hertog te doen vervangen. Dat zij daarin op uilstekend schrandere! wijze te werk ging, in een tijd, dat twee Duitsche Keizers, die op liet zwaard van Brabant steunden, zich het rijk betwistten, dai magtige bloedverwanten gretig de voogdij wensehten Ie veroveren, om niet een gebrek-kigen, schier onnoozelen vorst, het gebied te voeren, dat zich aan het hoofd van het Bisdom van Luik een naijverige bloedverwant des llerlogs bevond, die voor geen misdaad terugdeinsde, en, om die rede door het Concilie van Lion, waarin hij als beklaagde geharnast vei scheen, in 1274 is weggejaagd, kan niet worden ontkend. En, dat onder dergelijke tijdsomstandigheden een Vorstin, die slechts op eigen krachten steunen kon, iemand moet geweest zijn van uitstekende kennis, buitengewone geestkracht, beproefde staatkunde, is boven allen twijfel verheven. Zij voerde briefwisseling in het Latijn, kende Fransch, Duitsch, Neder-duitsch. Zij zorgde op uitstekende wijze voor de opvoeding barer kinderen, die innig aan elkandei\'gehecht hare wijze staatkunde steunde. Jan I werd niet alleen als de schitterendste Ridder, de moedigste en dapperste Krijgsoverste, de schranderste en meest geliefde Vorst van zijn tijd geacht; maar is na zijn vader de oudstbekende Nederduitsche dichter; terwijl ook zijne zuster Marie als dichteres wordt vermeld. Dekronij-ken van dien tijd bewijzen, dat de; Volksletterkunde nog op den laagsten trap stond; maar als men de balladen van Hertog Jan I leest, staat men in twijfel, of onze tijd iels beters van dien aard zou opleveren. Bij hel lezen daar-
102
van denkl men onwillekeurig aan de idijlien van Theocritus, of het O matre piilchra ft Ha pulchrior van Horatius! Zij waren de bloesein zijner jeugd en het is daarom welligt niet ongepast, nu reeds daarvan een staaltje, tot beter verstand, met mijne eenigermate vrije vertolking er naast, mede te deeleu. De bedoelde minnezang luidt:
1.
Eon meien morgens vroege Was ie opgestaen; lu een sooen boemgardekin Soudie spelen gaen: Daer vant ie drio jonevrouwen staen; Si waren soe welgedaon. Dene sonc vore, dander sone na; Harba lorifa, harba harba lorifa, harba lorifa. Doe ie vorsaeh dat scone cruut In den boemgardokijn Ende ie vorhorde dat sueto geluut Van die mageden fijn. Doe verblide dat herte mijn Dat ie moeste singen na: Harba lorifa, harba harba lorifa, harba lorifa. 3. Ic grootte die allerscoenste Die daer onder stont, Ie liet mine arme alom bogaen. Doe ter solver stont, Woudiece eussen an haren mond: Si sprae: Laet staen, laet staen, laot staen. Harba lorifa, harba harba lorifa, harba lorifa. |
\'K was op een Meimaand morgen, Vroegtijdig opgestaan , Wilde in een sehoonen boomgaard. Mij wat verpozen gaan; Daar vond ik drio jonkvrouwen staan. Zoo lief, zoo schoon, zoo welgedaan! De een zong voor, on do ander na: Harba lorifa, harba harba lorifa, harba lorifa. \'K bewonderde het jeugdig kruid, In dauw en zonneschijn En luisterde naar \'t zoet geluid, Dor ed\'le maagdelijn; Ik voeldo \'t in mijn iiart zoo rein, En zong haar lustig na: Harba lorifa, harba harba lorifa, harba lorifa. 3. Ik zocht do schoonste uit de rij, En groette haar zeer tear, Ik sloeg mijn armen ovn haar zij, En wilde keer op keer. Haar kussen op haar zoeten mond; Zij sprak: laat na, laai na, laat na, Harba lorifa, harba harba- lorifa, harba lorifa. |
4